nยบ
41ste jaargang / 24 oktober 2008
21 /
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
NIEUWE RESULTATEN NAGESCHAKELDE ZUIVERINGSTECHNIEKEN INTERVIEW MET TINEKE KABBES HERSTEL VAN HET HISTORISCH TRACร VAN DE REGGE TOXICITEIT OPPERVLAKTEWATER BLIJFT EEN PROBLEEM
De juiste weg naar een functionele oplossing.
Hansen Transmissions International nv Leonardo da Vincilaan 1 B-2650 Edegem Belgium
www.hansentransmissions.com info@hansentransmissions.com
De Business Unit Industrie van Hansen Transmissions heeft haar productaanbod van industriĂŤle tandwielkasten uitgebreid met de Hansen M-Series, een complementaire reeks die inspeelt op de optimalisatie van toepassingsvereisten. Deze eisen, geĂŻntegreerd in de ontwerpfase, leiden tot een betrouwbare en functionele aandrijfoplossing. De reeks omvat zowel horizontale als verticale tandwielkasten die gemakkelijk te configureren zijn en hierdoor aan de eisen van een grote verscheidenheid aan toepassingen beantwoordt. Op maat gemaakte oplossingen voor grote volumes of repetitieve bestellingen zijn eveneens mogelijk. De volledige reeks van de Hansen M-Series zal begin 2009 ter beschikking zijn.
Tel.: +32(0)3 450 12 11 Fax: +32(0)3 450 12 20
Bewustwording
H
et was in 2003, toen het Wereld Water Forum in Kyoto plaatsvond, dat Arjen Hoekstra voor het eerst meldde dat hij bezig was met het inzichtelijk maken hoeveel water burgers en bedrijven indirect gebruiken door hun productie- en consumptiegedrag. Deze water footprint of watervoetafdruk is - nu ruim vijf jaar later zolangzamerhand een internationaal bekend begrip aan het worden. Zo kost (de productie van) een kopje koffie in feite 140 liter water en een katoenen overhemd maar liefst 2.700 liter. Afgelopen week richtte de Universiteit Twente, waar Hoekstra inmiddels als hoogleraar multidisciplinair waterbeheer werkt, samen met zes wereldorganisaties (onder andere UNESCO en het Wereld Natuur Fonds) het Water Footprint Network op om de bewustwording
over het waterverbruik wereldwijd te vergroten. In december volgt de publieke lancering van het netwerk. Dit soort initiatieven verdient alle steun. Water en voedsel zijn basisbehoeften voor iedereen. Verkwisting ervan is uit den boze. Elke manier om de hoeveelheid water en voedsel rechtvaardiger te verdelen over de wereld moet aangegrepen worden. Het gaat tenslotte om mensenlevens. Daarvan moeten nog heel wat mensen en bedrijven bewust gemaakt worden. Misschien ondernemen ze daarna ook nog enige actie. Al was het maar dat waterverslindende producten een slechte naam krijgen of de productiewijze veranderd wordt. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 21 / 2008 4
/ Nieuwste resultaten nageschakelde zuiveringstechnieken Arjen van Nieuwenhuijzen, Jeffrey den Elzen, Cora Uijterlinde en Jan Willem Mulder
6
/ Emissiereductie vanuit riool is vaak maatwerk
10 / Interview met Tineke Kabbes Maarten Gast
4
12 / Addis Abeba: veel plannen, weinig geld Peter Conradi
14 / Meanderende Regge Johan Medenblik, Bertus de Graaff en Christina Oosterhoff
17 / Arnemuiden aan de Arne?
10
Jacko van Ast, Nienke van Schie, Jurian Edelenbos en Lasse Gerrits
20 / Watervraagstukken oplossen met ruimtelijk modelleren Henk van Norel, Sander Loos, Joost Delsman en Arnold Lobbrecht
24 / Cursussen 25 / Verenigingsnieuws 29 / Toxiciteit van het oppervlaktewater
12
blijft een probleem Ton de Nijs, Dick de Zwart en Willie Peijnenburg
32 / Zijn membranen een waterdichte oplossing voor organische microverontreinigingen? Arne Verliefde, Emile Cornelissen, Jasper Verberk en Hans van Dijk
36 / Biologisch-adsorptieve ontijzering op pompstation Susteren Gert Reijnen en Wen Akkermans
40 / Agenda 42 / Handel & Industrie
Bij de omslagfoto: De inwoners van Gouda kunnen dit en komend weekeinde door de historische watergang in hun stad lopen. Deze wordt namelijk momenteel gerestaureerd en is daarom drooggelegd (zie pagina 5) (foto: Hans Suijs).
Nieuwste resultaten nageschakelde zuiveringstechnieken Nu het tweejarig onderzoek naar een breed scala aan nageschakelde zuiveringstechnieken op de zuiveringsinstallatie Leiden Zuid-West bijna is afgerond, is het de vraag of deze technieken op korte termijn op rwzi’s zullen worden toegepast. Tijdens een symposium op 3 oktober van STOWA, NVA en het Hoogheemraadschap van Rijnland reageerden de ruim 70 belangstellenden hierop verschillend. Naar verwachting zullen de technieken nog een verdere ontwikkeling moeten doormaken om een grootschalige toepassing op rioolwater haalbaar te maken.
I
n het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland lozen 28 van de 30 rwzi’s hun effluent op boezemwater. Hoewel nog niet helemaal duidelijk is welke kwaliteitseisen in de toekomst gesteld worden aan rwzi-effluent, wordt wel duidelijk dat er meer moet gebeuren dan de huidige eisen van 75 procent verwijdering van fosfaat en stikstof. Bovendien zullen ook prioritaire stoffen, hormonale stoffen en medicijnen de nodige aandacht gaan krijgen. Ondanks de verwachting dat de kosten hoog worden, is Rijnland bewust de weg ingeslagen voor verdergaande zuivering. Zoals Liz van Duin van het Hoogheemraadschap van Rijnland het uitdrukte: “We vervuilen ons eigen nest”. In de zomer is 30 tot 40 procent van de fosfaatbelasting op de Rijnlandse boezem afkomstig van rwzi-effluent. Jeffrey van Elzen (Rijnland) presenteerde de resultaten van anderhalf jaar onderzoek op de demonstratie-installatie Leiden Zuid-West. Als eerste stap zijn de bestaande actiefslibprocessen geoptimaliseerd. Daarbij zijn zelfs effluentwaarden bereikt tot 3,2 mg/l voor stikstof en 0,2 mg/l voor fosfaat. Toch zullen deze prestaties naar verwachting niet kunnen worden gegarandeerd en blijft de wens voor zandfiltratie bestaan. Met nageschakelde zandfiltratie zijn stikstofconcentraties onder 2,2 mg/l en fosfaatgehaltes beneden 0,15 mg/l structureel haalbaar gebleken mits de randvoorwaarden voldoende zijn en de nageschakelde technieken juist worden bedreven. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is geconcludeerd dat een éénfilterconcept met gecombineerde biologische nitraat- en chemische fosfaatverwijdering te prevaleren is boven een gescheiden tweefilterconcept. Tot nu toe werd er altijd van uitgegaan dat daarvoor twee filterstappen nodig zouden zijn. Richard Jonker, ecoloog bij Grontmij/ Aquasense, ging in op de biologische beschikbaarheid van nutriënten in effluent, waarbij hij aangaf dat middels een ontwikkelde methode de biologische beschikbaarheid van fosfaat en stikstof voor algengroei bepaald kan worden. Vastgesteld is dat de organische fosfaat- en stikstoffracties (die overblijven na geavanceerde nageschakelde technieken) niet of nauwelijks
4
H2O / 21 - 2008
beschikbaar zijn voor algengroei. Aangezien de onderzoeken van recente datum zijn en de methode nog in de kinderschoenen staat, moeten nog veel vragen worden beantwoord. Tegelijk onthield hij zich van speculaties rond de mogelijkheden voor aanpassing van effluentnormen. Deze zijn immers tot stand gekomen op basis van de huidige samenstelling van rwzi-effluent, zodat het effect van de onvolledige biobeschikbaarheid hierbij al een rol moet hebben gespeeld. Desondanks vormt dit onderwerp stof tot nadenken. Remmie Neef van Waternet lichtte de ervaringen toe van nageschakelde technieken op de proeflocatie rwzi Horstermeer. Ook hier komt het éénfilterconcept als best toepasbare techniek naar voren. Op de demonstratie-installatie Horstermeer wordt met name het 1-STEP-filter als veelbelovend beschouwd. Het is ontwikkeld door Waternet, Witteveen+Bos, Norit, STOWA en de TU Delft. Naast biologische stikstof- en chemische fosfaatverwijdering wordt adsorptie toegepast, doordat als filtratiemedium granulair actief kool wordt gebruikt. Gecombineerde stikstof- en fosfaatverwijdering verloopt uitstekend met verwijderingsprestaties van meer dan 95 procent voor nitraat en 80 procent voor fosfaat. Tevens worden door adsorptie microverontreinigingen in grote mate verwijderd. Limitatie van het denitrificatieproces door fosfortekort is een veel geopperd bezwaar van het éénfilterconcept. Anna Malsch van Hoogheemraadschap van Rijnland lichtte echter in haar presentatie toe dat in de praktijk in Nederland fosforlimitatie geen knelpunt vormt. Installaties als Leiden Zuid-West, Horstermeer en Susteren vertonen geen nadelig effect op de nitraatverwijdering, doordat reeds lage concentraties aan fosfor zijn bereikt door simultane chemische fosfaatverwijdering. Specifiek onderzoek op de demonstratieinstallatie Leiden Zuid-West toonde aan dat fosforlimitatie pas kan worden gesimuleerd bij PO4-P/NO3-N-verhoudingen onder 0,005 g/g (na coagulatie van fosfaat). In de praktijk zal deze verhouding nauwelijks voorkomen indien met ingaande nitraatconcentraties
Op 3 oktober bespraken vertegenwoordigers van waterschappen, drinkwaterbedrijven, onderzoekdinstellingen en adviesbureaus tijdens het symposium ‘Leidens ontzet, resultaten van nageschakelde zuiveringstechnieken in beeld’ de resultaten van pilotonderzoek op roolwaterzuiveringsinstallatie Leiden Zuid-West, met een uitstap naar vergelijkbaar onderzoek op de rwzi Horstermeer. Het symposium was een vervolg op een eerder gehouden drieluik rond de invulling van nieuwe opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water in 2006 en 2007.
van maximaal 15 mg/l en doelconcentraties van 0,15 mg fosfaat/l wordt gewerkt. Hiermee wordt de heersende opvatting, dat altijd twee filterstappen moeten worden toegepast, doorbroken. In vervolgonderzoek op de installaties van Horstermeer en Leiden Zuid-West zal fosforlimitatie een aandachtspunt blijven vormen. Een tweede onderwerp van aandacht dat voortkomt uit het onderzoek op de zuiveringsinstallaties Leiden Zuid-West en Horstermeer, zijn de temperatuurseffecten op de chemische vlokvorming. Aangetoond is dat bij watertemperaturen onder 15°C de vlokvorming sterk beperkt wordt. Hierdoor vindt in een filterbed vlokafbraak plaats door schuring in het filterbed en kan ondanks dat de initiële fosfaatmetaalbinding goed verloopt, de verwijdering van totaalfosfaat beperkt worden doordat fosfaathoudende vlokstructuren door het filter heen spoelen. Sigrid Scherrenberg presenteerde deze verschijnselen aan de hand van fosfaatfractioneringen en -verdelingen in het voedingswater en de filtraten van de filtratiestappen. In haar promotieonderzoek aan de TU Delft ontwikkelde zij een methode om de invloed van externe effecten, zoals mengcondities, temperatuur en samenstelling van het voedingwater, op de vlokvorming en fosfaatverwijdering vast te stellen. De resultaten geven aanknopingspunten voor verdere verbetering, maar bieden nog geen definitieve oplossing.
verslag Gouda restaureert historisch waterwerk De stad Gouda heeft een groot deel van haar rijkdom aan haar strategische ligging aan het water te danken. Maar na de watersnoodsramp van 1953 werd water gezien als vijand. Nu is het tij weer gekeerd en wordt onderzocht of het historische waterstelsel in oude glorie hersteld kan worden. Dat onderzoek wordt volgend jaar afgerond, maar intussen is wel begonnen met het droogleggen en restaureren van een overkluizing van 40 meter in het oudste deel van de middeleeuwse stad.
I
De demonstratiehal in Leiden.
Léon Janssen van KWR (voorheen Kiwa) behandelde de toepassing van UV-peroxide op rwzi-effluent. Het onderwerp vormt een raakvlak voor drinkwater- en afvalwatertechnologie. Het onderzoek van KWR spitst zich toe op een verkenning voor toepassing van oxidatieve UV-H2O2technologie voor omzetting van microverontreinigingen, medicinale en hormonale stoffen in de effluenten van de rwzi’s Hapert en Eindhoven van het Waterschap De Dommel. Geconcludeerd wordt dat met middendruk UV-lampen met een effectief golflengtebereik van 200 <0x00E0> 300 nm en een dosering van tien milligram waterstofperoxide per liter bevredigende omzetting van hormonen, geneesmiddelen, en microverontreinigingen mogelijk is zonder dat de toxiciteit (op basis van TEB en ER-Calux) sterk toeneemt. Tevens is een E. coli-inactivatie van 2,5 à 3 logeenheden aangetoond. Kanttekening hierbij is dat bij deze instellingen een energieverbruik van circa 2,5 kWh per behandelde kubieke meter effluent van toepassing is. Vermindering van de energie-invoer is mogelijk, maar resulteert in verlaging van de omzettingsprestaties. Afsluitend presenteerde Sytze Terwisscha van Scheltinga van Witteveen+Bos de eerste resultaten van toepassing van AOP-technologie op de demonstratieinstallatie Leiden Zuid-West. Het betrof resultaten van het vergelijkende onderzoek naar toepassing van ozonoxidatie,
UV-peroxide-oxidatie en adsorptie met granulair actief kool. De drie processen zijn parallel aan elkaar getest met het filtraat van de twee verschillende filterinstallaties zoals deze toegepast zijn op Leiden Zuid-West. Geconcludeerd wordt dat ozon met een dosering van vijf mg/l en een contacttijd van vijf minuten reeds in staat is om alle detecteerbare doelstoffen tot onder detectieniveau om te zetten, terwijl UV-H2O2 daar met maximale UV-intensiteit en waterstofperoxidedoseringen van 25 mg/l maar gedeeltelijk in slaagt. Inactivatie van bacteriologische indicatoren is voor beide processen volledig. Actiefkoolfiltratie presteert voor microverontreiniging, medicijnresten en hormonale stoffen vergelijkbaar met UV-peroxide-oxidatie, maar verwijdert tevens residuen (organisch) fosfaat en stikstof uit de filtraten. Aandachtspunt bij de oxidatietechnieken is de vorming van restproducten (hier vindt alleen omzetting plaats en geen verwijdering). Met testen is aangetoond dat pas bij een ozondosering van 15 mg/l bromide verdwijnt en waarschijnlijk bromaatvorming plaatsvindt. Actiefkooladsorptie daarentegen verwijdert daadwerkelijk de doelstoffen uit de waterfase; een voordeel dat niet onderschat mag worden. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos), Jeffrey den Elzen (Hoogheemraadschap van Rijnland), Cora Uijterlinde (STOWA) en Jan Willem Mulder (Waterschap Hollandse Delta)
n september 2007 deed zich een unieke kans voor om de Goudse waterplannen een gezicht te geven. De verbouwing van een pand boven een ‘verborgen wateronderdoorgang’ bood de gelegenheid deze onderdoorgang nader te onderzoeken. Het bleek dat deze onderdoorgang in een dusdanig goede staat was, dat restauratie en bevaarbaar maken mogelijk was. De onderdoorgang is een belangrijk onderdeel van het Goudse historische waterstelsel. Met de restauratie van de onderdoorgang wordt een gedeelte van het monumentale waterstelsel in ere hersteld. Daarnaast levert het een bijdrage aan de verbetering van de waterkwaliteit in de binnenstad. Het Hoogheemraadschap van Rijnland overweegt of het mogelijk is zowel praktisch als financieel aan dit project mee te werken. Van 23 oktober tot 3 november staat water sowieso centraal in Gouda. De aftrap werd gegeven op de landelijke waterconferentie op 23 oktober in de Sint-Janskerk. Deelnemers aan die conferentie kregen de primeur om door de historische watergang in de binnenstad te lopen. Op 23, 24 en 25 oktober en 1 en 2 november is de onderdoorgang opengesteld voor alle publiek. Ook biedt de gemeente Gouda in deze periode een educatief lesprogramma voor basisscholen aan: 1.200 scholieren krijgen een interactieve rondleiding langs het Goudse waterstelsel. De plannen voor de Goudse binnenstad worden opgesteld door een consortium dat bestaat uit de gemeente Gouda en het Watergilde uit het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Provincie Zuid-Holland, Het Zuid Hollands Bureau voor Toerisme, Ykema landschap- en tuinarchitectuur en het Netwerk OmgevingsKwaliteit. Onder de naam Kennisproject Hollandse Waterstad, met subsidie uit het programma Leven met Water, stellen de partijen een gemeenschappelijke uitvoeringsplanning op. Het eindrapport van dit consortium zal voorjaar 2009 verschijnen. Het is een kant-en-klare blauwdruk voor andere watersteden.
H2O / 21 - 2008
5
Emissiereductie vanuit riool is vaak maatwerk ‘Emissiereductie - waarom?’ luidde de titel van de workshop die NVA-programmagroep 2 (verzameling en transport afvalwater) op 8 oktober hield bij Nelen en Schuurmans te Utrecht. Veel meer dan de vraag waaróm emissies uit het rioolstelsel gereduceerd moeten worden, ging het echter om de vraag hóe, waarbij een aantal werkwijzen met hun voor- en nadelen geïnventariseerd werd. Doel hiervan was te komen tot een basis waarmee in de toekomst een nieuwe strategie ontwikkeld kan worden voor emissiereductie vanuit de riolering. Tot slot werd in de workshop ook een aantal kennishiaten genoemd die wellicht aanleiding vormen voor nieuw onderzoek door STOWA en Stichting RIONED.
A
anleiding voor het organiseren van de workshop was dat de twee beleidsinstrumenten (de basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor) die vanuit de riolering een bijdrage kunnen leveren aan een betere waterkwaliteit, (bijna) zijn afgerond. De basisinspanning voor de riolering bestaat uit een emissiereductie van 50 procent (ten opzichte van het referentieniveau). Bij het waterkwaliteitsspoor gaat het om het verbeteren van de kwaliteit van het ontvangende water. Hoewel beide beleidssporen formeel ten einde lopen, vormen zij in Nederland nog steeds de basis van emissiereducerende maatregelen. Hiermee rijst de vraag of vanuit de riolering de emissie nog verder moet worden teruggedrongen en op welke manier dit dan eventueel moet gebeuren. Tijdens de NVA-workshop werd deze vraag onder leiding van gespreksleider Wouter Stapel groepsgewijs besproken en werd tevens bediscussieerd hoe bepaald wordt op welke plekken nog maatregelen nodig zijn om waterkwaliteitsdoeleinden te bereiken. De antwoorden bleken zeer divers. Binnen waterschappen en gemeenten worden verschillende methodes/werkwijzen gehanteerd: • rekenmethodes voor het bepalen van de waterkwaliteit/Tewor (Toetsingsmodel voor de effecten op de Waterkwaliteit van Overstorten uit Rioolstelsels - een hulpinstrument voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van lozingen uit gemengde rioolstelsels); • knelpuntenanalyse; • overstortfrequentie (afhankelijk van het ontvangende water de overstortfrequentie bepalen); • metingen (om te bepalen of een probleem bestaat met betrekking tot de waterkwaliteit ter plekke); • ecoscan (bepalen huidige situatie op basis van ecologische aspecten); • workshop (bepaling knelpunten met overleg tussen gemeente en waterschap); • bronnenanalyse (welke bronnen emitteren het meeste naar het oppervlaktewater?). De aanwezigen hadden een duidelijke voorkeur voor bronnenanalyses en metingen Meerdere methodes kunnen naast elkaar worden gebruikt. Om de voor- en nadelen van de verschillende methodes te kunnen beoordelen, werden vier groepen gemaakt die elk één of twee methodieken uitwerkten. In de aansluitende plenaire sessie bleek dat hoewel alle
6
H2O / 21 - 2008
methodieken waardevolle bijdragen leveren aan het verbeteren van de waterkwaliteit, er niet één als dé oplossing gezien kon worden. In de praktijk blijkt emissiereductie en waterkwaliteitsverbetering vaak maatwerk te zijn en werken de verschillende methodieken niet onder alle omstandigheden even goed. Ook moeten doelen gerelateerd zijn aan de ondervonden problematiek én haalbaar zijn. Bij waterkwaliteits- en/of ecologische problemen in het ontvangende oppervlaktewater is het van belang goed te analyseren wat de oorzaken zijn om zo uiteindelijk de juiste maatregel(en) te kunnen selecteren. Een maatschappelijke kostenbatenanalyse kan daaraan bijvoorbeeld een bijdrage leveren. Hiermee wordt bepaald of de ambities haalbaar en betaalbaar zijn. Het is tevens een geschikt instrument om het bestuur te overtuigen van de gekozen maatregelen en de te nemen beslissingen. Om te komen tot emissiereductie en verbetering van de waterkwaliteit moet allereerst worden vastgesteld of het gaat om het verbeteren van de waterkwaliteit in ecologisch of chemisch opzicht. Om straks te kunnen bepalen of het doel ook daadwerkelijk is bereikt, is het uiteraard belangrijk om eerst de huidige situatie goed te analyseren en te omschrijven. Vervolgens moet gekeken worden welke instrumenten ter beschikking staan om te bepalen of het doel wel of niet is bereikt. Het resultaat van de middag was een processchema met daarin de volgende stappen: doel vaststellen, nulsituatie vastleggen, knelpunten inventariseren, oorzaken benoemen, maatregelen opstellen, keuze uit die maatregelen en de evaluatie. Het vaststellen van de relaties tussen oorzaak en knelpunt bleek lastig, evenals tussen maatregel en effect. Met name voor overstorten is dit extra lastig. Overstorten komen over het algemeen maar enkele keren per jaar voor en metingen in oppervlaktewater en riolering tijdens overstorten zijn schaars. Over hoe om te gaan met de onzekerheden met betrekking tot het effect van bepaalde maatregelen, verschilden de meningen. De één vond dat je je moet beperken tot de maatregelen die weliswaar niet de belangrijkste zijn, maar waarvan je wel zeker weet wat het effect is, terwijl de ander aangaf dat niet bewezen is dat afkoppelen altijd een goed effect op de waterkwaliteit heeft, maar dat dit niet moet leiden tot minder vaak afkoppelen. De meeste aanwezigen beaamden uiteindelijk dat onzekerheid over het effect van een
maatregel niet moet leiden tot het niet uitvoeren van maatregelen. Uiteindelijk leverde de workshop drie eindconclusies op, namelijk dat emissiereductie vanuit de riolering doelen nodig heeft, dat relaties tussen waterkwaliteitsen/of ecologisch problemen onbekend of lastig zijn in te schatten en dat onzekerheden niet mogen leiden tot niets doen. STOWA en Stichting RIONED gaven aan te overwegen of ze de genoemde kennishiaten gaan gebruiken om ingediende onderzoeken in het juiste kader te plaatsen en het nut en de noodzaak van de onderzoeken te bepalen.
Rioolpersleidingen uit zeedijk verwijderd Waterschap Noorderzijlvest heeft drie niet meer gebruikte persleidingen uit de zeedijk bij Delfzijl verwijderd. Vanwege de veiligheid moest het werk klaar zijn vóór het begin van het stormseizoen: 1 oktober. Elke vijf jaar wordt gecontroleerd of de zeedijk het water nog goed kan tegenhouden. Bij de controle van 2004 werd een deel van de dijk bij Delfzijl als een mogelijk zwak punt voor de toekomst aangemerkt. Het ging daarbij om de plaats waar drie rioolpersleidingen de zeedijk kruisten. Voor het verwijderen van de voormalige persleidingen moest het waterschap voor iedere persleiding een flink gat in de dijk maken. Vanwege de veiligheid werd de dijk maar op één locatie tegelijk doorgebroken. Dit gebeurde steeds binnen een tijdelijke zomerstormkering. Het verwijderen van de rioolpersleidingen uit de zeedijk (foto: Henk Landlust).
verslag / informatie Voltooiing stormvloedkering St. Petersburg stap dichterbij De Russische premier Poetin heeft op 9 oktober (zijn verjaardag) het belangrijkste onderdeel van de stormvloedkering voor St. Petersburg officieel geopend. Het is een belangrijk mijlpaal in de bouw van de 25 kilometer lange dam, waarbij de Nederlandse bedrijven Royal Haskoning en Boskalis betrokken zijn.
S
t. Petersburg werd 300 jaar geleden midden in een moerasgebied gebouwd. Bij een flinke storm in de Golf van Finland loopt de stad het gevaar te overstromen. Dat gebeurde in 1955 en 1975. Na de laatste overstroming is besloten een dam aan te leggen in de Neva Bay om de stad te beschermen. Nadat de bouw in 1979 ter hand was genomen, kwam deze enkele jaren later tot stilstand door een combinatie van factoren. Vanaf de jaren 90 zijn verschillende Nederlandse partijen (Royal Haskoning, Boskalis en DHV) betrokken bij studies om dit project weer op te pakken en de stormvloedkering af te bouwen. Uiteindelijk is in 2005 weer verder gegaan met de werkzaamheden. Het project bestaat uit de bouw van een dam (een soort Afsluitdijk) van circa 25 kilometer lang. In deze dam zitten zes sluizen voor de afwatering, te vergelijken met de Haringvlietsluizen. Ook zijn twee scheepvaartopeningen aangelegd die afgesloten kunnen worden, vergelijkbaar met de Maeslantkering bij Rotterdam. Poetin opende deze afgelopen week. De afronding van het project zal naar verwachting nog enkele jaren in beslag nemen.
Versterking Voornse kust pas in 2009 De versterking van de kust van Voorne is uitgesteld tot volgend jaar. Het plan om dit zwakke deel van de Nederlandse kust te versterken, kan nog niet beginnen vanwege een tegenvallende Europese aanbesteding.
I
n eerste instantie was het plan om de benodigde 2,5 miljoen kubieke meter zand op het strand en de duinregel aan te brengen via een persleiding op de zeebodem. Nu is besloten om de leiding via de Mississippihaven op de Maasvlakte over land aan te leggen. Bij de versterking wordt bij de Punt aan de zeezijde van de bestaande duinen een extra duinenrij van ongeveer 130 meter breed aangebracht. Aan de zuidwestkust wordt het strand met ongeveer een meter verhoogd. Dankzij een grote zandopspuiting in 2005 is de kust van Voorne wel veilig. Maar om de veiligheid voor de komende 20 jaar te garanderen, moet de zeewering een waterhoogte kunnen keren die gemiddeld eens in de 4.000 jaar voorkomt. Het gebied strekt zich uit van de Haringvlietdam tot halverwege de kust richting de Brielse Gatdam. Waterschap Hollandse Delta, Provincie Zuid-Holland, gemeente Westvoorne en Rijkswaterstaat hebben voor
deze zone een versterkingsplan opgesteld. Waterschap Hollandse Delta voert dit uit.
Kop van Goeree Voor het stormseizoen 2008-2009, dat op 1 oktober begon, is wel de kust versterkt bij de Kop van Goeree. Waterschap Hollandse Delta verhoogde de bestaande dijk over een afstand van 1,5 kilometer. De zeedijk bij Ouddorp is zo’n drie meter hoger geworden en landinwaarts 30 meter breder. Daarvoor was zo’n 300.000 kubieke meter zand nodig. Eind dit jaar is de kustversterking helemaal gereed en is de zeedijk het Flaauwe Werk bestand tegen een mogelijke verdere zeespiegelstijging en zwaardere golfslag. De werkzaamheden aan deze andere zwakke schakel in het werkgebied van Hollandse Delta begon in oktober 2007. Nog tot het badseizoen 2009 wordt gewerkt aan het omringende landschap. Zo worden droge en natte ecologische verbindingen gerealiseerd en nieuwe strandopgangen.
Uitstel kustversterking Vlissingen Waterschap Zeeuwse Eilanden moet het versterken van dijk en duinen tussen Nolle en Westduin bij Vlissingen - één van de zwakke locaties langs de Noordzeekust uitstellen. Dat heeft te maken met diverse juridische procedures die nog moeten worden afgerond.
B
ij de Raad van State zijn door twee partijen diverse beroepen ingesteld tegen onder andere het vrijstellingsbesluit van de gemeente Vlissingen op grond van artikel 19, eerste lid Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de uitvoering van het kustversterkingsplan Nolle-Westduin en de kapvergunning. De behandeling van de beroepen zal naar verwachting niet op korte termijn plaatsvinden. Het waterschap heeft de aanbesteding van het werk, die gepland stond voor half juli, naar aanleiding hiervan geannuleerd. Dit betekent dat dit jaar waarschijnlijk niet meer kan worden begonnen met het versterken van de zwakke stukken kust tussen Nolle en Westduin.
H2O / 21 - 2008
7
Friesland: gezamenlijke waterplannen van waterschap en provincie Provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân hebben samen een waterhuishoudingsplan en een waterbeheerplan uitgewerkt. Het is voor het eerst in Nederland dat een provincie en een waterschap zo nauw samenwerken om de plannen naadloos op elkaar aan te laten sluiten. De plannen betreffen de periode 2010-2015. Uit de plannen blijkt dat bescherming tegen overstromingen een belangrijke speerpunt vormt.
D
e provincie heeft een belangrijke rol in het bepalen aan welke eisen het watersysteem moet voldoen. Hiervoor worden normen opgesteld en strategische keuzes gemaakt die in het waterhuishoudingsplan worden vastgelegd. Wetterskip Fryslân vertaalt die normen en keuzes in concrete plannen en maatregelen en legt deze vast in het waterbeheerplan. Het waterschap zorgt voor de uitvoering van verreweg de meeste maatregelen die in Friesland genomen moeten worden om de watersystemen op orde te krijgen en te houden. Voor de uitvoering van maatregelen in het Groningse Westerkwartier heeft het waterschap met de provincie Groningen afspraken gemaakt. De grootste uitdaging in het waterbeheerplan zijn de te verwachten gevolgen van de klimaatverandering. Om de dijken langs de Waddenzee en het IJsselmeer op orde te krijgen, is een groot
aantal maatregelen noodzakelijk. Daarnaast wordt tot 2019 750 kilometer boezemkaden op hoogte en sterkte gebracht en oevers heringericht. In het hele verzorgingsgebied van het waterschap worden op basis van gewenst peilbeheer alle peilbesluiten tegen het licht gehouden. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel de belangen van de boeren als die van de natuur. Het plan besteedt ook aandacht aan de bodemdaling die het gevolg is van gas- en zoutwinning, de verzilting in de kleibouwstreek, de maaivelddaling in veenweidegebieden en de verdroging in het zuidoosten van Friesland. Op het gebied van riolering en waterzuivering besteedt het waterbeheerplan veel aandacht aan het optimaal maken van de samenwerking met de gemeenten. Beide plannen worden in november besproken door Provinciale Staten en het
algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân. Daarna gaan de plannen de inspraakprocedure in. Die inspraakperiode duurt een half jaar. www.fryslanleeftmetwater.nl.
Proceswater Behalve een themanummer over grondwater, dat uitkomt op 7 november a.s., brengt H2O dit najaar ook nog een themanummer over proceswater uit en wel op 5 december. U kunt een bijdrage inleveren ter beoordeling aan de redactie. Dat is mogelijk tot 21 november, tenzij het om een (semi-) wetenschappelijk artikel gaat. Dan geldt als uiterste inleverdatum 7 november. Voor meer informatie: (010) 427 41 65
IJkdijk voldoet aan verwachtingen De IJkdijk in het Groningse Bellingwedde is geheel volgens de verwachting eind september bezweken. De waterstand achter de dijk was bewust extreem verhoogd. De zes meter hoge en honderd meter lange dijk was volgestopt met sensoren en andere meetapparatuur. De analyse van alle gegevens duurt nog enige tijd.
O
m de dijk te laten doorbreken, werd niet alleen de waterdruk achter de dijk verhoogd maar ook de teensloot uitgegraven. Bovendien werd de zandkern van de dijk onder (water)druk gezet. Dat leidde tot een doorbraak volgens het boekje. De gegevens die de test opleverde, worden gebruikt om zwakke plekken in dijken eerder te kunnen detecteren. De proef werd uitgevoerd door de Stichting IJkdijk, het RWS InnovatieTestCentrum en een aantal bedrijven. Het is het grootste experiment in zijn soort tot nu toe. Met behulp van de geteste sensortechnologie en IT-middelen kunnen dijkinspectiemethoden worden verbeterd en watermanagementsystemen worden ontwikkeld voor dijkbewaking en calamiteitenbestrijding. De IJkdijk helpt ook innovaties op het gebied van de ontwikkeling van de zogeheten slimme dijk.
8
H2O / 21 - 2008
De proefdijk bezwijkt. In het midden van de waterkering is duidelijk het glijvlak zichtbaar (foto’s: Deltares).
‘Groene rivier’ moet Den Bosch beschermen De stuurgroep voor de Hoogwaterbescherming ‘s-Hertogenbosch heeft voor de zogenaamde Groene Rivier-variant gekozen om ‘s-Hertogenbosch te kunnen beschermen tegen overstromingen. Deze variant houdt in dat wanneer dreiging van hoog water bestaat, water geborgen zal worden in het noordoostelijk deel van de Vughtse Gement en het Engelermeergebied. Daarnaast blijft het Bossche Broek ook in de toekomst waterbergingsgebied. Hierdoor wordt voorkomen dat de stad onder water komt te staan. Na de overstroming in 1995 (toen onder andere de snelweg A2 onder water liep en dagenlang niet gebruikt kon worden), luidde de conclusie dat verdere bescherming van ‘s-Hertogenbosch voor de toekomst noodzakelijk was. Bij hoogwater op de Maas zijn hoge afvoeren van Aa en Dommel niet te verwerken (‘s Hertogenbosch moet dan tegelijkertijd twee hoogwaters opvangen). Het project Hoog Water Bescherming ‘s-Hertogenbosch werd in het leven geroepen, waarin alle partijen (gemeenten, waterschappen, belangengroeperingen en provincie) gezamenlijk mogelijke oplossingen uitwerkten. Van alle mogelijke oplossingen zijn drie varianten serieus uitgewerkt. Het betrof de variant peilscheiding, de cultuurhistorische variant en de variant Groene Rivier. Deze varianten zijn allen onderwerp geweest van een milieueffectrapportage. De Groene Rivier-variant heeft de voorkeur, omdat dit plan overeenkomt met de gewenste ontwikkeling van het gebied, het uitvoerbaar is en de mogelijkheid bestaat om de
waterbergingsgebieden uit te breiden tot een robuustere berging. Bovendien zijn de effecten op de natuur gering tot zelfs positief. De variant Groene Rivier houdt in dat in tijden van hoogwater, wanneer waterberging in het Bossche Broek niet volstaat, het noordoostelijk deel van de Vughtse Gement en het Engelermeer ten westen van ‘s-Hertogenbosch onder water zullen worden gezet. Hiermee wordt voorkomen dat de stad zelf onder water loopt. Om de bewoners en bedrijven binnen het waterbergingsgebied te beschermen, worden kades geplaatst. Mocht bij de waterberging toch sprake zijn van schade, dan is daarvoor een vergoedingsregeling beschikbaar. Het overleg over deze uitbreiding van de waterberging rond ‘s-Hertogenbosch heeft tien jaar geduurd. Voor de ‘groene rivier’ moet landbouwgrond aangekocht worden. Onderdeel van het plan is dat het water desnoods onder de snelweg A59 door kan. Een deel van deze weg zal daarom op palen gezet moeten worden.
actualiteit ‘Preventie beter dan evacuatieplannen’ Bij rampen die heel zelden voorkomen, zoals een grote overstroming, is het beter geld te investeren in preventie - bijvoorbeeld dijkversteviging - dan in het maken van evacuatieplannen. Tot die conclusie komt Ruben Jongejan die op 10 oktober op dit onderwerp promoveerde aan de TU Delft.
D
at we in Nederland slecht zijn voorbereid op sommige rampen is volgens Jongejan geen reden voor bezorgdheid. “Bij rampen die een heel lage kans van optreden hebben, zoals een grote overstroming, kun je je schaarse geld veel beter investeren in preventie dan bijvoorbeeld in het maken van evacuatieplannen” stelt hij. “Vaak wordt gesteld dat de ‘veiligheidsketen’ (proactie, preventie, preparatie, repressie) net zo zwak is als de zwakste schakel. Maar dat is niet waar: die keten is ten minste zo sterk als de sterkste schakel. Dit heeft belangrijke gevolgen voor je beleid: slecht presterende ‘schakels’ hoeven lang niet altijd te worden versterkt.” Jongejan verrichtte onderzoek naar het overheidsbeleid ten aanzien van industriële rampen en overstromingen. Rampen kunnen nooit geheel worden voorkomen. De Nederlandse overheid heeft zich daarom volgens Jongejan terecht gericht op risicobeheersing in plaats van op de valse belofte van perfecte veiligheid. Toch constateert hij in het algemeen een neiging bij bestuurders naar een te grote zekerheid, soms ten koste van zeer nuttige zaken. Zo werd een Canadese reactor veiligheidshalve gesloten, wat grote consequenties had voor de levering van medische isotopen bij kankeronderzoek en -bestrijding. De Canadese regering besloot daarop de reactor weer in bedrijf te stellen. Jongejan adviseert tevens om het ‘voorzorgprincipe’ niet als richtsnoer te hanteren bij beoordeling van risico’s. “Veel interpretaties van dit principe zijn niet verdedigbaar uit economisch oogpunt.” Een apart onderdeel van het onderzoek van Jongejan betrof de verzekering van grote overstromingsrisico’s. Dat is op dit moment niet mogelijk. Volgens Jongejan zou de staat hierin een nuttige rol kunnen vervullen. “Een arrangement waarin de nationale overheid verzekeringscapaciteit beschikbaar stelt, en dus niet de verzekeraars, zou de onverzekerbaarheid van grootschalige overstromingen in Nederland op efficiënte wijze kunnen opheffen.”
H2O / 21 - 2008
9
TINEKE KABBES VAN GROENHOF CONGRESORGANISATIE:
“Congressen organiseren is een vak” Iedere uitgave van H2O bevat een indrukwekkende lijst studiebijeenkomsten en congressen. Bij de organisatie van een deel daarvan (vooral die van de NVA en de KVWN) komt reeds een aantal jaren één naam naar voren: Groenhof Congresorganisatie, het bedrijf van Tineke Kabbes-De Vries. De vrouw, die inmiddels een centrale positie verworven heeft als gastvrouw in congresserend waterland, die velen kennen als de persoon bij wie zij zich (aan)melden én de vrouw die deelneemt aan de Derde Kamer in Den Haag. Onderstaand het verslag van een gesprek met haar in haar woning in Blaricum, aan een modern grachtje met helder water.
Werk je alleen voor de watersector? “Groenhof Congresorganisatie is een eenmansbedrijf. Dat is natuurlijk heel kwetsbaar. Ik had mijn pols gebroken. Dan ervaar je die kwetsbaarheid in volle hevigheid. Hoewel in noodgevallen altijd ondersteuning aanwezig was (en is), ben ik nu actiever een tweede persoon aan het inwerken.” “Aan het water ben ik gebonden en verknocht. Maar niet alleen daaraan; ook met de gezondheidszorg voel ik mij heel verbonden. Ik ben nu bijvoorbeeld voor de tweede keer bezig met de organisatie van een congres voor volwassenen met ADHD. Soms komen die twee gebieden bij elkaar: Ik ben betrokken bij de organisatie van een symposium over Legionella op 1 oktober 2009, tien jaar na Bovenkarspel. Het is een initiatief van de Stichting Veteranenziekte, die is opgericht na de uitbraak van Legionella onder de bezoekers van de Westfriese Flora in 1999. Op 12 maart 2009 vindt een herdenkingsbijeenkomst plaats en op 1 oktober 2009 volgt een vakinhoudelijk symposium in De Eenhoorn in Amersfoort voor medische en watertechnische specialisten.”
Wat houdt het ‘verknocht zijn’ in? “Ik heb wat met water. Steden met water hebben wat extra’s. Ik geniet van de fonteinen in een stad als München, waar ik vroeger gewerkt heb, van de hoge fonteinen in het meer bij Genève, van de aquaducten van de Romeinen, hangende tuinen en drijvende steden in Mexico. “ “Het komende fusiecongres van NVA en KVWN is voor mij persoonlijk ook een jubileum. Ik werk dan 12,5 jaar voor de NVA. Ik ken inmiddels veel mensen in beide sectoren, kan daardoor ook contacten of verbanden leggen.”
Sinds wanneer heb je een eigen bedrijf? “In 1988 ben ik met mijn eigen bedrijf begonnen. Ik werkte bij de RAI, bij de afdeling Speciale Evenementen. Als hostess was ik betrokken bij de organisatie van grote internationale congressen, tot 15.000 deelnemers. Toen ik een eigen bedrijf startte, bleef het contact met de RAI bewaard. Vanuit
10
H2O / 21 - 2008
gaan volgen en heb 19 jaar als vakleerkracht textiele werkvormen op basisscholen voor de klas gestaan. Totdat er door alle opvolgende bezuinigingen geen uren meer over waren en mijn baan wegviel. Toen heb ik mijn oude werk als hostess weer opgepakt, nu bij de RAI.”
Heb je hieraan een dagtaak? “Vaak meer dan dat. Dan werk ik ook de weekenden door. Juli en augustus en december zijn de rustige maanden. Dan heb ik tijd voor contacten met de Kamer van Koophandel, met bedrijven voor drukwerkverzorging, communicatie, e.d. Dan kan ik locaties bezoeken, nieuwe ontwikkelingen zien, mijn informatie op internet aanvullen en nadenken over de toekomst. Ik ben op zoek naar een jongere partner aan wie ik mijn ervaring kan overbrengen. Het is mijn bedoeling dit bedrijf op termijn voort te laten zetten. Ook wanneer ik er zelf mee stop.”
Wat zijn jouw uitdagingen? de RAI is ook het werk voor de NVA ontstaan. In 1996 heb ik voor het eerst de voorjaarsvergadering in Den Bosch georganiseerd. Het organiseren van congressen is mijn vak geworden. “
Hoe ben je tot dat vak gekomen? “Laten wij bij het begin beginnen. Ik ben in 1950 in Groningen geboren, opgegroeid in Drenthe, in Vries. Toen ik in Assen mijn gymnasium-beta-diploma haalde, had ik geen idee wat ik moest gaan doen. De uitgebreide voorlichting van tegenwoordig bestond toen niet. Als ik nu had moeten kiezen, was het geologie of archeologie geworden. Toen werd het Schoevers. In 1970 begon ik als secretaresse op het hoofdkantoor van AKZO in Arnhem. Dat was echt niets voor mij. Na acht maanden ben ik overgestapt naar de Flevohof, in die tijd het voorlichtingscentrum van de Nederlandse landbouw met een veehouderijbedrijf, akkerbouw, kassen, ook een kleine kinderboerderij. Als hostess gaf ik presentaties in drie talen. Ik verzorgde veel rondleidingen, onder andere voor ministeries. In 1972 werden de Olympische Spelen in München gehouden. Mijn oog viel op een artikel: ‘Wollen Sie Olympia-Hostess werden?’ Ik heb gesolliciteerd en ben aangenomen als hostess in de sporthal waar turnen en handbal gehouden werden. Voor de Spelen begonnen, was het mijn taak om VIP’s rond te leiden samen met een collega die Russisch sprak. Tijdens de Spelen had ik een rol bij de regie van het turnen. Daar werd gebruik gemaakt van een computer, die de uitkomst van de waarderingen van de juryleden moest doorgeven. Ik kon het zelf sneller uitrekenen dan die computer, zodat mijn uitkomst soms op het scherm verscheen. Na de aanslag op de Israëlische ploeg veranderde de sfeer volledig. Je mocht je niet meer in je uniform op straat vertonen, je mocht het Olympisch dorp niet meer in. Maar de ervaring als geheel was geweldig. Olympische Spelen in Amsterdam zag ik ook helemaal zitten. In de jaren daarna ben ik getrouwd en kreeg ik kinderen. Ik ben een driejarige textielopleiding in Utrecht
“Die kunnen heel praktisch zijn, zoals bij het congres van Wetsus, dat net achter de rug is. Daar meldden zich veel mensen onaangekondigd. Wat kun je zelf doen om dat te voorkomen? Ik merk dat het voor een goed congres belangrijk is hoe mensen zich presenteren. Als dat met hart en ziel en/ of humor gebeurt, dan komt een verhaal over. Voordragen op je routine is dodelijk. Dat is voor mij een punt van aandacht. Ik verheug mij op het fusiecongres van NVA en KVWN op 28 november. De opening van dat congres is mijn idee. Het feest in het Dolfinarium in Harderwijk ondersteun ik ook met alle krullen erbij.” “In de watersfeer blijft mijn werk zakelijk, ook bij bijvoorbeeld de organisatie van een jubileumcongres voor de Vereniging Nederland-China. Maar bij bijvoorbeeld het ADHD-congres heb je met een andere groep mensen te maken: met artsen en onderzoekers, maar ook met de mensen die de ziekte hebben en de patiëntenverenigingen. Dan worden contacten heel persoonlijk. Dan ben je iemand die vertrouwen krijgt. Veel vertrouwen, want door hun plaats in de bewuste vereniging weet je al bij voorbaat veel persoonlijke dingen. Ik ben heel dankbaar voor dat geschonken vertrouwen en zal dat ook nooit beschamen.” “Dergelijke contacten zijn ook heel leerzaam: ik leer bijvoorbeeld wat ADHD inhoudt, wat het doet met je leven, wat het betekent voor je werk, hoe verschrikkelijk ziek mensen kunnen zijn van een besmetting met Legionella en wat voor impact zo’n besmetting op iemands leven heeft. Normaal sta je ver van zulke aspecten af. Het is een uitdaging deze - veelal - vrijwilligers te begeleiden naar een goed congres of symposium.” “Ik werk heel gestructureerd, maak een draaiboek en tijdpad. Mijn onderwijservaring komt mij goed van pas in dit werk. Verder gaat het om je persoonlijke inzet en betrokkenheid. En ik voorzie ermee in mijn levensonderhoud.”
Wat is de Derde Kamer? “De Derde Kamer is een platform voor ontwikkelingssamenwerking: het schaduwparlement voor internationale
interview samenwerking. Het is een initiatief van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) uit Den Haag. Het heet niet voor niets Derde Kamer. Hij bestaat uit 150 leden: 120 Nederlanders en 30 mensen uit ontwikkelingslanden, de zuidelijke leden. Je wordt per jaar benoemd. Ik ben net weer aangesteld voor het jaar 2008-2009, mijn derde zittingsjaar. Leidraad voor het werk van de Derde Kamer zijn de millenniumdoelen van de Verenigde Naties.” “Ik heb mezelf in 2006 aangemeld met het idee iets in deze richting met mijn watercontacten te doen. Je krijgt dan een sollicitatiegesprek. Er melden zich jaarlijks zo’n 500 geïnteresseerden, waarvan 120 aangewezen kunnen worden. In verband met de continuïteit streeft men ernaar deze Kamer deels te vullen met mensen die er al eerder in gezeten hebben en het werk kennen. Gedurende een jaar worden voorstellen vanuit Nederland ontwikkeld, meestal zo’n 15 à 20. Aan het einde van het zittingsjaar wordt daarover gestemd. Daarbij hebben de vertegenwoordigers uit de ontwikkelingslanden een doorslaggevende stem. Als zij een voorstel niet zien zitten, wordt het niet aanvaard. Vaak zijn de meningen in die groep verdeeld en is het
oordeel van de Nederlandse delegatie ook belangrijk. De voorstellen die aangenomen zijn, worden aangeboden aan minister Koenders en aan de vaste Kamercommissie voor Ontwikkelingssamenwerking.”
Kun je voorbeelden geven van zulke voorstellen? “In veel landen wordt ingezet op ontwikkeling van het toerisme als bron van inkomsten, echter zonder dat aandacht besteed wordt aan de duurzaamheidskant daarvan. Als bijvoorbeeld touroperators naast de toeristen niet ook het voedsel invliegen, maar gebruik maken van wat de lokale bevolking te bieden heeft, dan wordt daarmee ook de productiviteit van de lokale land- en tuinbouw gestimuleerd. Als reisbureaus tochten aanbieden om de zeldzame berggorilla in zijn natuurlijke omgeving te zien, dan moeten die tochten het leefgebied van deze dieren niet in gevaar brengen. Door lokale mensen in dienst te nemen van de natuurbeschermingsorganisatie kan het stropen teruggedrongen worden, omdat men een andere bron van inkomen heeft. Maar die moet dan wel in stand gehouden worden.”
“Op watergebied heb je de steeds grotere aandacht voor de wetlands, waardevolle ecosystemen, die maar liefst zes procent van de oppervlakte van de aarde vormen. Rond de Middellandse Zee heeft ontwikkeling van het toerisme al de helft van de oorspronkelijke aanwezige natte natuurgebieden doen verdwijnen. Met het toerisme kwam een watergebruik van maar liefst 850 liter per persoon per dag tot stand. Dat kan natuurlijk niet. Dan verdrogen gebieden in korte tijd. Daar zul je anders mee om moeten gaan.”
Wat doet de Derde Kamer ermee? “Toen ik in 2006 lid werd, beschouwde men milieu en water als een uitgekauwd onderwerp. Daar was geen aandacht voor. Op mijn vragen kreeg ik geen respons. Die problematiek beschouwde men kennelijk als opgelost. Toen Al Gore eind 2006 met zijn film kwam, sloeg de stemming volledig om. Al op de eerste bijeenkomst van de Derde Kamer in 2007 werd een apart zaaltje geregeld voor een water- en milieugroep. Samen met Sjef
“Fusiecongres NVA-KVWN wordt heel bijzonder”
Tineke Kabbes (foto: Michelle Muus).
Ernes van Aqua for All én NCDO heb ik een programma gemaakt met goede sprekers en een middag vol workshops waarvoor ook veel internationale belangstelling was. Daarna is binnen de watergroep bekeken waaraan nog behoefte bestond.” “Uit contacten met UNESCO-IHE in Delft bleek dat studenten uit Afrikaanse landen moeite hebben om, eenmaal terug in eigen land, het geleerde in de praktijk te brengen. Er ligt nu een voorstel voor pilotprojecten om deze studenten van hieruit nog enige tijd ondersteuning te geven. Ook IHE is daarvoor in, maar er is apart geld voor nodig omdat het niet tot de reguliere IHE-taak behoort. Wij overleggen daarvoor met het ministerie. Onze hoop is gevestigd op het Schotland-akkoord, maar er zijn ook contacten met clubs als een Duitse Rotary. Als de pilots slagen, moet het ingebouwd worden in de werkwijze van IHE.”
Waar ga je het komende jaar mee aan de slag? “Een vrouw uit Kenia vroeg vorig jaar aandacht voor de moedersterfte in haar land, dus voor het overlijden van de moeder bij de geboorte van haar kind. Daarvoor had men geen belangstelling. Dat voorstel werd niet eens in stemming gebracht. Dat vind ik schandalig. Daar wil ik iets mee doen.” “Het gaat ook om politieke aandacht. Net als voor de vrouwen in Darfur die door de rebellen verkracht worden en dan door hun mannen verstoten. De aandacht voor zulke vrouwen, voor gehandicapte kinderen, voor oudere mensen. Daar wil ik mijn steentje aan bijdragen.” Maarten Gast
H2O / 21 - 2008
11
Addis Abeba: veel plannen, weinig geld De Ethiopische hoofdstad Addis Abeba kan al jarenlang niet voldoen aan de vraag naar schoon water van zijn inwoners. Dat ligt niet aan een gebrek aan waterbronnen - in en rondom de stad zijn voldoende reservoirs om het wateraanbod te verdubbelen - maar aan het antwoord op de vraag: wie gaat dat betalen? Op het gebied van sanitaire voorzieningen is wel vooruitgang geboekt.
A
ddis Abeba is één van de hoogst gelegen hoofdsteden ter wereld: alleen La Paz (in Bolivia op 3.630 meter) en Quito (in Ecuador op 2.850 meter) liggen hoger. De Ethiopische hoofdstad ligt tussen de 2.200 en 2.400 meter boven zeeniveau. Hiermee ligt Addis Abeba ongeveer net zo hoog als Mexico-Stad (zie H2O van 7 november a.s.). Alleen zijn de problemen met de watervoorziening en het omgaan met het afvalwater voor beide steden onvergelijkbaar. Mexico-Stad ligt in een groot drassig dal en pleegt roofbouw op de eigen waterbron (een aquifer onder de stad), terwijl Addis Abeba als het moet voldoende waterreserves kan aanboren, maar als één van de armste landen ter wereld nauwelijks geld heeft om de plannen te financieren. Ook voor private waterbedrijven is het niet aantrekkelijk om zaken met Ethiopië te doen. Uiteindelijk moeten deze bedrijven winst maken en met een arme bevolking als die van Addis Abeba is dat een bijna onmogelijke opgave. Ook donoren zien niet altijd in dat het
Toegang tot schoon water is één van de acht millenniumdoelen waarmee alle VN-landen in 2000 instemden. In 2015 moet het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. We zijn nu - in 2008 - halverwege en benieuwd naar de tussenstand. Krijgen steeds meer mensen toegang tot betrouwbaar water of gooit de snelle bevolkingsgroei in een aantal landen roet in het eten? H2O bekeek de siutatie in zes wereldsteden. In de vorige uitgave kwam Calcutta aan bod, nu Addis Abeba.
12
H2O / 21 - 2008
hebben van schoon en veilig water een noodzakelijke voorwaarde is om als land tot ontwikkeling te komen. Bekeken vanuit dat perspectief zouden veel meer donoren veel meer moeten inzetten op het verbeteren van de watervoorziening en het omgaan met het afvalwater om de negatieve spiraal van armoede die alleen maar meer armoede oplevert, te doorbreken.
Golfplaat Vanaf het dak van het Hilton Hotel, één van de weinige hoge gebouwen van de stad, lijkt Addis Abeba één grote sloppenwijk. Zo ver het oog reikt staan bijna overal grauwe en bouwvallige huisjes, in elkaar getimmerd van hout, golfplaat en allerhande
afvalmateriaal. De erbarmelijke staat van de huisjes is het gevolg van het feit dat alle grond bezit is van de overheid. Geen enkele bewoner peinst er ook maar over om in zijn huisvesting te investeren zolang de overheid eigenaar is van de grond. Behalve de slechte huisvesting zijn ook de voorzieningen in de meeste ‘kebeles’ (wijken) - als ze er al zijn - van zeer povere kwaliteit. De watervoorziening, afwatering en elektriciteit alsmede de medische en onderwijsvoorzieningen schieten ernstig tekort. Verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening en riolering in de Ethiopische hoofdstad is de Addis Ababa Water and Sewerage Authority (AAWSA). Deze overheidsdienst is in 1971 opgericht en
Via deze waterzuiveringsinstallatie wordt een klein deel van het afvalwater van Addis Abeba gezuiverd. Het probleem met dit soort installaties is dat - als gift van een westers donorland - lokaal vaak geen kennis aanwezig is van het onderhoud. Vandaar dat ze vaak niet gebruikt kunnen worden.
reportage
Evenals alle andere landen die lid zijn van de Verenigde Naties onderschrijft de regering van Ethiopië het belang van een zo groot mogelijke toegang voor iedereen tot veilig drinkwater en een goede afvalwaterverwerking. Volgens de statistieken van de overheid hadden in het jaar 2000 - toen de afspraken over de acht millenniumdoelen van kracht werden - zo’n zeven van de in totaal 50 miljoen Ethiopiërs op het platteland toegang tot schoon drinkwater. In de steden hadden acht van de elf miljoen mensen de beschikking over veilig drinkwater. Drie miljoen stadsbewoners - voornamelijk in Addis Abeba - moesten het doen zonder schoon water. Wat de sanitaire voorzieningen betreft had - volgens de cijfers van de overheid - in het jaar 2000 ruim zes procent van de mensen op het platteland goede sanitaire voorzieningen tegen 62 procent in de steden. In 2015 zal - zo wordt algemeen aangenomen - vooral de drinkwatervoorziening zijn verbeterd.
en enkele boorgaten bij Akaki. De capaciteit hiervan bedraagt 42.000 kubieke meter per dag. De totale capaciteit bedraagt momenteel dus 225.000 kubieke meter per dag. Hiermee zou elke inwoner van de stad gemiddeld 70 liter water per dag kunnen krijgen. Dat is lang niet voldoende om de meer dan drie miljoen inwoners van Addis Abeba adequaat te voorzien van water. Hiervoor is dagelijks minimaal 400.000 kubieke meter water nodig. Door uitbreiding van het waterleidingnet komen er meer gemeenschappelijke watertappunten in de krottenwijken.
kreeg als hoofdtaken het aanbieden van veilig drinkwater en het afvoeren van afvalwater en het legen van beerputten. De dienstverlening telt 250.000 klanten, zowel particulieren als bedrijven.
Stuwdammen Addis Abeba haalt zijn water uit drie bronnen. De oudste bron stamt uit 1956. Het is water uit het stuwmeer achter de Geversa-dam op zo’n 20 kilometer ten noordwesten van de stad. Bij de dam ligt een waterzuiveringsinstallatie met een capaciteit van 23.000 kubieke meter per dag. Er zijn plannen voor uitbreiding van de capaciteit met 7.000 kubieke meter. De tweede bron zijn de meren bij de stuwdammen Legedadi en Dire in het noordoosten van de stad. Ook hier ligt een waterzuiveringsinstallatie. De meren zijn goed voor 160.000 kubieke meter water per dag. De derde en laatste bron bestaat uit een aquifer
Een ander probleem waarmee de AAWSA dagelijks wordt geconfronteerd, zijn de lekken in het waterleidingnet van Addis Abeba. Eénderde van al het water dat in het net wordt gepompt, haalt de watermeters niet.
Derrie Lopen door de wirwar van straatjes en gangetjes in de kebeles betekent goed opletten waar je je voeten neerzet. Eén misstap en je staat tot je enkels in de derrie, die door de open geulen, sloten en riolen door de wijken lopen. De meeste kinderen rennen met blote voeten dwars door alle afvalstromen heen. Sommigen beklimmen zelfs een hoop stront die de doorgang tussen twee huizen blokkeert. Van de kinderen die in dit soort wijken wonen, sterft zeker een kwart voordat ze 5 jaar zijn aan op zichzelf gemakkelijk te genezen ziektes als diarree. Het toegang hebben tot veilig drinkwater is één van de noodzakelijke voorwaarden om tot ontwikkeling te kunnen komen.
Met tankwagens worden beerputten in woningen leeggezogen.
Door de vele watergerelateerde ziekten is het ziekteverzuim in veel sectoren van de economie hoog. Ook op scholen moeten veel kinderen wegens ziekte vaak verstek laten gaan bij de lessen.
Plannen Om toch te proberen aan de groeiende vraag naar water te kunnen voldoen, heeft de AAWSA enkele uitbreidingsplannen ontwikkeld. Eén daarvan is het bouwen van een grote dam ten noorden van de stad. Het waterleidingbedrijf wil hiervoor 500 miljoen dollar investeren. Volgens de AAWSA zal deze uitbreiding alleen al voldoende zijn om de komende 20 jaar geen tekort meer te hebben aan drinkwater. De financiering zou deels van verschillende donoren moeten komen, zoals de Wereldbank, en deels uit het budget van de Ethiopische overheid en uit het eigen budget van AAWSA. Om de komende vijf jaar aan de groeiende vraag te voldoen, moet de waterproductie in Addis Abeba groeien van de huidige 225.000 kubieke meter per dag naar minimaal 360.000 kubieke meter water ofwel 75 liter water per persoon per dag. Daarnaast wil de AAWSA extra boorgaten maken, waaruit nog eens 50.000 kubieke meter (grond) water per dag gehaald kan worden. De werkzaamheden om de capaciteit uit te breiden, moeten in 2012 zijn voltooid. Tekst: Peter Conradi Foto’s: Johannes Odé
De inhoud van de beerputten werd tot voor kort op het oppervlaktewater geloosd.
H2O / 21 - 2008
13
Meanderende Regge Bij het weer laten meanderen van beken wordt het historische tracé vaak hersteld zonder rekening te houden met de veranderingen in het stroomgebied die in de loop van de tijd hebben plaatsgevonden en zonder morfologisch onderzoek. In een onderzoek naar de mogelijkheden om de Regge weer te laten meanderen, zijn deze veranderingen als uitgangspunt gehanteerd. Belangrijke uitkomst van dit onderzoek - wellicht ook interessant voor herstel van andere beken - is dat het herstellen van de meanderende Regge zonder compenserende maatregelen leidt tot hoogwaterproblemen en verdroging in en rondom het beekdal. Het eindontwerp met compenserende maatregelen is gepresenteerd tijdens het IAHR River Flow-congres begin september in Turkije1).
I
n het westen van Twente ligt het riviertje de Regge (zie de kaart). De Regge stroomt vanaf Diepenheim in noordelijke richting via Goor, Rijssen en Nijverdal en mondt ter hoogte van Ommen uit in de Overijsselse Vecht. De Regge heeft een stroomgebied van in totaal ruim 80.000 hectare. Het beheer van de watersystemen in Twente ligt bij Waterschap Regge en Dinkel. De Regge was voorheen een meanderend riviertje. Vanaf het einde van de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw is de Regge gekanaliseerd. Het natte profiel is bij deze werkzaamheden (zie foto) breder en dieper gemaakt, meanders zijn afgesneden, waterstandsregulerende kunstwerken zijn aangelegd en het deel bovenstrooms van het Twentekanaal is afgekoppeld. De oorspronkelijke lengte van ongeveer 70 kilometer werd hiermee teruggebracht tot circa 50 kilometer. In 1998 heeft Waterschap Regge en Dinkel de Reggevisie2) vastgesteld. Hierin schetst het een toekomstbeeld voor de zogenaamde ‘Laaglandregge’. Volgens dit toekomstbeeld dient de huidige, gekanaliseerde Regge te worden ontwikkeld tot een meanderende, dynamische en ongestuwde rivier. Het toekomstbeeld is in overeenstemming met de doelen van de Kaderrichtlijn Water en sluit aan op het waterbergingsprincipe van de adviescommissie Waterbeheer 21e eeuw. Verbeteringswerken aan de Regge.
Uitwerking Reggevisie Langs de Regge zijn sinds de vaststelling van de visie diverse herstelprojecten uitgevoerd of in ontwikkeling (zie foto op pagina 16). Bij de uitvoering hiervan bleek dat de samenhang in technische zin in sommige gevallen nog onvoldoende duidelijk was. Het waterschap en de Dienst Landelijk Gebied zijn daarom in 2006 begonnen met een technische uitwerking van de Reggevisie3). Het doel was te komen tot een concreet hydraulisch en morfologisch ontwerp voor de toekomstige Regge. Daarnaast wilde men de effecten van een natuurlijke Regge op de omgeving in beeld brengen. Het onderzoeksgebied betrof nagenoeg het gehele tracé van de Regge: vanaf het Twentekanaal bij Goor tot de monding in de Vecht. Beleidsdossiers als de Reggevisie, Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water vormden de basis voor het ontwerp van de natuurlijke Regge. De meandergeul en het rivierdal zijn natuurlijk ingericht met een bijbehorende ruwe hydraulische weerstand. De bij een natuurlijke Regge horende beektyperingen uit de Kaderrichtlijn Water stellen specifieke eisen aan de minimale stroomsnelheid in de rivier. Deze vormden het uitgangspunt bij het ontwerp van de toekomstige Regge. Daarnaast is, geïnspireerd door de Reggevisie en het riviersysteem van de Dinkel, gekozen voor een inundatiefrequentie van het rivierdal van tien tot 20 dagen per jaar.
Het eerste ontwerp is opgesteld op basis van historische eigenschappen zonder rekening te houden met mogelijke negatieve effecten voor de omgeving. De historische karakteristieken van de loop en dwarsprofielen van de Regge zijn afgeleid uit kaarten van rondom 1850 en 1900 en uit historische dwarsprofieltekeningen van de verbeteringswerken eind 19e eeuw. De historische karakteristieken zijn in de huidige situatie niet zonder meer toepasbaar, omdat de afvoerkarakteristieken van het stroomgebied in de loop van de tijd zijn gewijzigd door bijvoorbeeld landverbetering ten gunste van landbouw en het verkleinen van het stroomgebied. Hiermee is rekening gehouden door de historische meanderkarakteristieken te schalen met behulp van empirische formules uit de literatuur en een inschatting van het historische geuldebiet uit de afmetingen van de historische dwarsprofielen. De dwarsprofielen zijn daarnaast mede bepaald met behulp van een eenvoudige hydraulische formulering voor de evenwichtsdiepte (Chézy). De verticale stabiliteit (erosie/aanzanding) en de horizontale stabiliteit (meanderen/vlechten) zijn getoetst met behulp van empirische morfologische formules. Het eerste ontwerp is beoordeeld met behulp van een toetskader, waarin een breed scala aan functies is opgenomen, zoals natuur, bebouwing, landbouw en historische waarden. Daarnaast zijn in het toetskader beleidsdoelen opgenomen, zoals het realiseren van grond- en oppervlaktewaterberging en het voorkomen van afwenteling van wateroverlast naar de Overijsselse Vecht. De scores in het toetskader zijn berekend met een hydraulisch model (Sobek-1D2D), een geohydrologisch model (Modflow) en met het Waternoodinstrumentarium. Ieder ontwerp is getoetst aan het toetskader en in het projectteam is besloten welke negatieve aspecten in het volgende ontwerp opgelost dienen te worden. Het eindontwerp is op deze wijze tot stand gekomen in vier iteratieslagen. Al snel bleek het eerste natuurlijke ontwerp bij extreem hoge afvoeren niet alleen grootschalige inundaties in het Reggedal zelf tot gevolg te hebben, maar ook daarbuiten. Met name voor de omgeving van Rijssen en Nijverdal zijn deze inundaties ontoelaatbaar. Daarom is besloten om in het eindontwerp nevengeulen te introduceren die bij hoge
14
H2O / 21 - 2008
achtergrond
afvoeren gaan meestromen. Nadeel is dat deze nevengeulen de nodige ruimte binnen het Reggedal vragen en de vrijheid om te kunnen meanderen mogelijk beperken. Verder bleek het verwijderen van de stuwen, zoals in de Reggevisie is voorgesteld, te leiden tot aanmerkelijk lagere zomerwaterstanden en als gevolg daarvan aanmerkelijk lagere grondwaterstanden in de omgeving. In de huidige situatie met geautomatiseerde stuwen is sprake van onnatuurlijk hoge zomerpeilen en relatief lage winterpeilen. In een natuurlijke situatie zal dat juist andersom zijn. Landbouw
De grondwaterstanden in ongeveer 11.500 ha landbouwgebied worden beĂŻnvloed door de waterstanden in de Regge. Als gevolg van een meer natuurlijke Regge zal door lagere grondwaterstanden in de zomer de droogteschade in de landbouw toenemen. De natschade zal als gevolg van een natuurlijke inrichting nauwelijks toenemen. Op dit moment is in het gehele landbouwgebied langs de Regge sprake van een droogteschade van ongeveer 1,5 miljoen euro per jaar. Door de verlaging van de zomerwaterstanden in de Regge, zal de droogteschade in 5.700 ha landbouwgebied toenemen met ruim twee procent en bedraagt de droogteschade ongeveer 1,6 miljoen euro per jaar. De toename van droogteschade is gering, maar het huidige beleid van het waterschap is erop gericht de droogteschade in de landbouw te verminderen door het vasthouden van grondwater. Terrestrische natuur
Terrestrische natuur langs de Regge bestaat grotendeels uit natuur die niet grondwaterafhankelijk is, zoals op de Sallandse Heuvelrug en de Lemelerberg. Deze natuurgebieden ondervinden nauwelijks negatieve effecten van het verlagen van de oppervlaktewaterstanden in de zomer. Een viertal bestaande natuurgebieden, waaronder het Wierdense Veld, zijn wel afhankelijk van hoge grondwaterstanden. Door de verlaging van de zomerwaterstanden in de Regge komt het beoogde natuurdoel voor deze natuurgebieden verder buiten bereik.
De Regge.
Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor de ontwikkeling van bij stromende beken horende flora en fauna en daarmee voor de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. Bebouwde gebieden
De toepassing van nevengeulen zorgt ervoor dat de huidige afvoercapaciteit behouden blijft in extreme situaties waarbij bebouwde gebieden worden bedreigd. Monitoring van de begroeiing in de rivier en het beekdal en van de afmetingen van de dwarsprofielen moet de afvoercapaciteit bewaken. Recreatie
Aquatische natuur
Het ongestuwd maken van de Regge heeft als positief effect dat de stroming gedurende het gehele jaar zal toenemen.
Het ongestuwd maken van de Regge zal de bevaarbaarheid voor boten met weinig diepgang (zoals de Reggezomp) verminderen in zomersituaties bij lage
afvoer. De Regge is dan voor 95 procent niet bevaarbaar. Daar staat tegenover dat een natuurlijke, meanderende Regge een positief effect zal hebben op de beleving bij andere vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen en kanoĂŤn. Waterbeheer 21e eeuw
Door een natuurlijke inrichting van de Regge en het beekdal van de Regge zullen inundaties in het beekdal toenemen. Dit is in overeenstemming met de uitgangspunten van de adviescommissie Waterbeheer 21e eeuw. In hoogwatersituaties die gemiddeld jaarlijks voorkomen, inundeert ruim 2.000 ha. Voor de waterbeheerders die afwateren op de Vecht, is het bergen van water alleen niet voldoende. De afvoerpieken dienen voldoende te worden gedempt om ervoor
H2O / 21 - 2008
15
te zorgen dat de afvoergolven op de Vecht uiteindelijk niet hoger worden door het samenvallen van afvoerpieken uit diverse stroomgebieden4). De afvoerpiek van de Regge dempt 6,5 procent en vertraagd negen uur. Deze demping is bij deze vertraging net voldoende. De afvoergolven op de Vecht zullen door de natuurlijke Regge niet toenemen.
Hoe nu verder? Een ongestuwde Regge zal een positief effect hebben op de ontwikkeling van een stromingsgebonden aquatische natuur, maar heeft bij lage afvoeren negatieve gevolgen voor andere functies: landbouw, terrestrische natuur en bevaarbaarheid voor boten met weinig diepgang. De effecten zijn het grootst in het middelste deel van de Regge. Gelet op voorgaande heeft het bestuur van Waterschap Regge en Dinkel besloten om bij de realisatie van een meer natuurlijke Regge twee fasen in te bouwen: een aanleg- en eindfase. De komende jaren concentreren het waterschap en de Dienst Landelijk Gebied zich op het laten hermeanderen van de Regge. De drie (klep)stuwen tussen Rijssen en Hellendoorn blijven gehandhaafd (inclusief de aanwezige vistrappen) en zorgen ervoor dat de peilen bij lage afvoeren worden gehandhaafd. Hierdoor zullen de waterstanden in de omgeving van de Regge minder diep uitzakken en zal de droogteschade beduidend
lager zijn dan in een ongestuwde situatie. Ook de grondwaterafhankelijke terrestrische natuur zal geen negatieve gevolgen ondervinden, omdat deze zich langs het traject bevindt waarin de stuwen gehandhaafd blijven. De stuwen in de resterende trajecten worden in principe verwijderd, zij het op proefondervindelijke wijze. De effecten hiervan op de grondwaterstand in de omgeving zijn minder groot. Bij een gestuwde, meanderende Regge zal de stroomsnelheid toenemen ten opzichte van de huidige situatie, maar is naar verwachting met name bij lage afvoeren nog te laag voor de ontwikkeling van de aan stroming gebonden aquatische natuur. Dit laatste conflicteert met de uitgangspunten voor de minimale stroomsnelheid van de Regge volgens de beektypen uit de Kaderrichtlijn Water. Wat de gevolgen van een volledig ongestuwde Regge precies zullen zijn, kan alleen proefondervindelijk worden vastgesteld. Daarom zal monitoring in ieder geval een belangrijk onderdeel moeten zijn bij de toekomstige rivierherstelprojecten. Hierbij dient met name onderzoek te worden uitgevoerd naar stroomsnelheid, grondwaterstanden in relatie tot oppervlaktewaterstand in de Regge, de ontwikkeling van aquatische flora en fauna en de morfologische (meander)processen. Dergelijk onderzoek kan niet eerder worden uitgevoerd dan wanneer binnen een volledig
De Velderberg net na de uitvoering van herstelwerkzaamheden.
16
H2O / 21 - 2008
stuwpand van de Regge rivierherstel heeft plaatsgevonden. In de eindfase, na tien tot 20 jaar, is de Regge nagenoeg geheel opnieuw ingericht. In deze periode worden in principe de resterende stuwen uit de Regge verwijderd. Of daadwerkelijk alle stuwen uit de Regge kunnen worden weggehaald, is afhankelijk van de monitoringsresultaten en de ervaringen die tijdens de aanlegfase zijn opgedaan met een gedeeltelijk gestuwde Regge. Johan Medenblik (Waterschap Regge en Dinkel, thans Provincie Fryslân) Bertus de Graaff (HKV lijn in water) Christina Oosterhoff (Dienst Landelijk Gebied) NOTEN 1) Groot S., B. de Graaff, C. Oosterhoff en J. Medenblik (2008). The Regge River: from canalized to meandering. River Flow 2008 Proceedings volume 3, pag. 1983-1990. 2) Arcadis (1998). De Regge, Blauwe slagader van Twente. Een visie voor het jaar 2020. Tweede herziene druk, Rapportnr. 634/OA98/2062/45726/mo. 3) De Graaff B., S. Groot en P. Termes (2008). Concrete uitwerking Reggevisie. Van verzamelleiding tot meanderende rivier. Rapportnr. PR1226.10. HKV lijn in water. 4) Monincx S., P. Termes en G. Tromp (2006). Regie afvoerpieken noodzakelijk om problemen op Overijsselsche Vecht te voorkomen. H2O nr. 23, pag. 44-47.
achtergrond
Arnemuiden aan de Arne? Met het verzanden van de Arne kwam een einde aan de bruisende vissershaven die Arnemuiden ooit is geweest. Ook nu nog zijn de meeste Arnemuidenaren verknocht aan het open water. Graag zouden zij dan ook zien dat de voormalige zeearm weer in oude glorie wordt hersteld. Het opnieuw opengraven van de Arne in de richting van het Veerse Meer zou niet alleen een wens van de bevolking doen uitkomen. Het zou ook een enorme stimulans zijn voor het waterbeheer en de natuurontwikkeling van het gebied. Bewoners, ondersteund door een drietal kennisinstellingen (Erasmus Universiteit Rotterdam, TNO en Tauw) en de betrokken overheden, werkten het idee uit in een advies dat inmiddels ruim een half jaar bij de gemeenteraad van Middelburg ligt.
“A
ls de klok van Arnemuiden, ‘welkom thuis’ voor ons zal luiden, wordt de vreugde soms vermengd met droefenis, als een schip op zee gebleven is”. De eerste regels van dit klassieke Nederlandstalige lied zal menigeen bekend in de oren klinken. Veel minder bekend is dat Arnemuiden al sinds de vorige eeuw niet meer aan open water ligt. In het open landschap is de oude loop van de Arne richting het Veerse Meer nog wel goed te herkennen. Het is de aan twee kanten bedijkte Wilhelminapolder ten noordoosten van Arnemuiden. In samenhang met de Oranje- en Suzannapolder betreft het een vruchtbaar landbouwgebied. Voor dit poldergebied zijn de laatste tijd verschillende plannen gemaakt, met name door de gemeente Middelburg. Geen van die plannen kreeg echter de steun van de bevolking. Om een plan te kunnen maken dat wel de steun van de bevolking zou hebben, besloten de gemeente Middelburg en Provincie Zeeland in 2005 om het over een andere boeg te gooien. Op initiatief van de Erasmus Universiteit Rotterdam en TNO werd, nu in nauwe samenwerking met de plaatselijke bewoners, een interactief planvormingstraject gestart. Duidelijk was dat het water daarbij een dragende rol moest vervullen. Daarom het kennisstimuleringsfonds ‘Leven met Water’ gevraagd om ondersteuning.
Historie Het gebied rond Arnemuiden kent een roerige geschiedenis. Gedurende eeuwen zijn Middelburg en Arnemuiden rivalen die wedijveren om economische en politieke heerschappij. Nadat de Arnemonding aan het eind van de 19e eeuw door verzanding verdwijnt en de vissersvloot naar Vlissingen gaat, trekt Arnemuiden aan het kortste eind. In plaats van handel of visserij is nu landbouw in nieuw ingepolderd gebied de belangrijkste economische drager. De strijd wordt symbolisch beslecht als Arnemuiden in 1997 onderdeel wordt van de gemeente Middelburg. Het gebied waar eens de Arne, de levensader van Arnemuiden liep, wordt in 1998 opgenomen in de Kwaliteitsatlas Middelburg 2030. Deze had als doel het Kanaal door Walcheren als uitgangspunt te nemen voor nieuwe integrale ontwikkelingen in de stad Middelburg en omgeving1).
Deze verregaande visie op een waterrijke ontwikkeling van het gebied stuit echter op sterke weerstand. Vervolgens werd in 2004 de Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer uitgebracht, waarin opnieuw de kracht van het water nadrukkelijk naar voren komt. De gemeente Middelburg wilde een optimaal bereikbaar gebied creëren met helder water, een optimale waterhuishouding voor zowel landbouw als natuur, meer ruimte voor natuur(ontwikkeling) en ontwikkelingsperspectieven voor een duurzame landbouwstructuur2). Het gebied heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een recreatiegebied, dat bezocht wordt door watersporters en toeristen uit zowel de nabije omgeving als uit het buitenland. Niettemin heeft de recreatie te kampen met dalende bezoekersaantallen vanwege achterstallig onderhoud van recreatieve voorzieningen, verouderde infrastructuur en eutrofiëring in het Veerse Meer. Oplossing van laatstgenoemd probleem door verbeterde doorspoeling met Oosterscheldewater in combinatie met een nieuw peilbesluit voedt de gedachte dat het gebied aanzienlijk meer potentie heeft dan nu wordt benut. De manier waarop de bevolking bij het opstellen van het advies betrokken is, betreft een experiment3). Door haar periodiek onderdelen uit de plannen te laten waarderen, kwam het advies uiteindelijk in samenwerking met de overheden tot stand. In de zomer van 2006 zijn in dit verband alle bewoners en betrokken partijen van de genoemde polders persoonlijk benaderd voor een interview over hun opvattingen over het gebied. De overgrote meerderheid bleek van mening te zijn dat het gebied zeker een impuls kan gebruiken en dat het water daarbij een essentiële rol moet gaan spelen. Vervolgens zijn alle bewoners en overige betrokkenen persoonlijk en via de media uitgenodigd voor een groot aantal bijeenkomsten, waarin zij een advies voor de herinrichting van het gebied konden opstellen. In deze fase bleek men zich vooral te richten op de mogelijkheid om Arnemuiden weer te verbinden met het (open) water en dit te gebruiken als vliegwiel om ontwikkelingen op zowel ecologisch als sociaal en economisch terrein in gang te zetten.
De inhoud van het eindrapport is vastgesteld door de adviesgroep en geschreven door de kennisinstellingen4). De bewoners en andere belanghebbenden in het gebied zijn ondersteund door deskundigen van overheden en belangenorganisaties5). De adviesgroep met gemiddeld zo’n 35 participanten is eerst ingedeeld op basis van vier hoofdthema’s waarvan de deelnemers zelf aangaven ze belangrijk te vinden: recreatie, natuur, historie en wonen. Vervolgens is gevraagd op ieder van deze thema’s, in combinatie met water, een droombeeld te schetsen waaraan nadrukkelijk geen haalbaarheidseisen verbonden werden. Deze scenario’s zijn op hun bouwstenen (landbouw, recreatie, wonen, infrastructuur, sociale structuur) gewaardeerd, waarbij alle deelnemers aangaven welke onderdelen van de scenario’s zij het belangrijkst vinden. Op basis hiervan zijn twee ontwikkelingsvarianten opgesteld.
Uitkomst adviestraject Alle betrokkenen verlangen een kwaliteitsimpuls in het gebied waarbij water een centrale rol moet gaan spelen. De bouw van woningen is daarbij noodzakelijk om een deel van de kosten van het project te kunnen verhalen. De uitkomst van de waardering van de scenario’s levert twee zwaartepunten in ontwikkelingsintensiteit op: aan de ene kant een weinig intensieve invulling van het gebied met natuur en extensieve recreatie als belangrijkste richtpunten, aan de andere kant een veel intensievere ontwikkeling met een economische impuls in het gebied door de aanleg van een toeristisch aantrekkelijke recreatiehaven. De minder intensieve versie (lichtblauw scenario, zie afbeelding 1) vraagt weinig woningen, de intensievere (donkerblauw scenario, zie afbeelding 2) bevat veel meer en diverse typen woningen. Een deel van de adviesgroep werkte het lichtblauwe scenario verder uit. Het realiseren van nieuw en ondiep water (1,5 tot 2 meter) in het plangebied, vooral in de vorm van kreken, staat hierin centraal. Natuur en rust staan voorop. Een hoofdkreek in de Wilhelminapolder die vanaf Arnemuiden in open verbinding staat met het Veerse Meer is het zwaartepunt. Ook worden enkele ondiepe kreken aangelegd met natuurvriendelijke oevers, rietkragen en veel open water. Door een open verbinding met het Veerse Meer kunnen de gewenste
H2O / 21 - 2008
17
natuurwaarden ontwikkeld worden. Deze verbinding herstelt de historische relatie van Arnemuiden met het water. Doordat natuur en rust voorop staan, is alleen extensieve recreatie toegestaan. De voorgestelde woningbouw heeft een beperkte omvang van maximaal 300 woningen. Binnen dit nieuwe woongebied is een beperkte ruimte voor watergerelateerd wonen. In het nieuwe krekengebied ontstaat een robuust en waardevol natuurlijk landschap. De Oranjepolder behoudt vrijwel geheel haar landbouwfunctie. Agrariërs krijgen beperkt ruimte voor het uitoefenen van (recreatieve) nevenactiviteiten. Nieuwe recreatievoorzie-
ningen in relatie tot landbouw worden alleen toegestaan in het besloten deelgebied van de Oranjepolder. Het andere deel van de adviesgroep heeft zich bezig gehouden met het donkerblauwe scenario. Centraal hierin staat de realisatie van relatief diep (minstens 2,5 meter), bevaarbaar water van het Veerse Meer tot aan Arnemuiden. De nieuwe Arne wordt op de plek van de huidige Wilhelminaen Elisabethpolder gegraven, waardoor recreatieboten bijna tot in de kern van Arnemuiden kunnen varen. Vanuit het nieuwe water kronkelen een paar lobben de Suzannapolder in, welke ook (deels) kunnen
worden bevaren. Daarnaast heeft het water een aantal uitlopers in de vorm van grachten met kades of damwanden. Door de aanleg van de nieuwe waterloop wordt de huidige primaire waterkering doorbroken en moet deze dus worden verlegd om het nieuwe water heen. Een bevaarbaar ‘rondje Arnemuiden’ is de uiteindelijke ambitie van dit scenario, want uitvoering van het nieuwe water en de ruimtelijke ingrepen moeten de mogelijkheid open houden in de toekomst alsnog een verbinding met het kanaal naar Middelburg te maken.
Varianten Een volledig vrije doorvaart tussen het water van het Veerse Meer, het Kanaal door Walcheren en het polderwater is vanwege de verschillen in waterpeil niet mogelijk. Hiervoor zullen sluizen moeten worden aangelegd. De scenario’s laten ruimte voor verschillende uitvoeringsvarianten van het nieuwe water: • Een eerste optie is het doortrekken van het Veerse Meer naar het begin van het Kanaal door Walcheren. Dit betekent dat een groot - en kostbaar - sluizencomplex nodig is en dat rond de open verbinding met het Veerse Meer een nieuwe primaire dijk moet worden gelegd (met een hoogte van +3.90 NAP). De benodigde grond hiervoor is overigens ruim voorhanden als gevolg van het uitdiepen van de nieuwe waterloop;
18
H2O / 21 - 2008
•
•
Een tweede optie behelst doortreken van het Kanaal door de Oude Arne (zijtak van het Kanaal door Walcheren) tot aan de rand van het Veerse Meer. Dit heeft als belangrijkste consequentie dat het water hoog (+0.90 NAP) komt te liggen ten opzichte van de polder. Dit vereist de aanleg van hoge waterkeringen en zal zonder verdere maatregelen een sterke kweldruk en verzilting in het omliggende gebied tot gevolg hebben; Een derde optie is om zowel een sluis aan te leggen tussen het Veerse Meer en het nieuwe water als tussen het nieuwe water en het kanaal. De eerste sluis impliceert dat rond het gebied zelf een minder hoge secundaire waterkering kan volstaan. De tweede sluis voorkomt dat een hoog liggend kanaal
moet worden aangelegd. Hoewel dit sluizencomplex niet grootschalig hoeft te zijn, is het wel een relatief kostbaar complex voor een water van geringe omvang. Een aandachtspunt hier is ook de waterkwaliteit. Doorspoeling van een door sluizen afgedamd nieuw water is nodig om zuurstoftekort en mogelijk algenbloei te voorkomen. Ook is het mogelijk een open verbinding met het Veerse Meer aan te leggen, maar geen verdere verbinding te maken met het kanaal door Walcheren. In deze variant dient een dijkring over een lengte van ca. 3.700 meter op hoogte te worden gebracht. Het nieuw aan te leggen water in het gebied krijgt dan hetzelfde peil als het Veerse Meer. Als gevolg van het nieuwe peilbesluit loopt
achtergrond In dit scenario is voorzien in de bouw van ongeveer 800 nieuwe woningen, waarvan een deel buitendijks aan het nieuwe water. Door de woningbouw te concentreren, blijft het grootste deel van de hoog gelegen Oranjepolder beschikbaar voor landbouw.
het gebied kleurloos wordt, is nu in elk geval een begaanbare ‘blauwe’ weg beschikbaar gekomen. Jacko van Ast, Nienke van Schie, Jurian Edelenbos en Lasse Gerrits (Erasmus Universiteit Rotterdam)
Begaanbare ‘blauwe’ weg De beide genoemde scenario’s kennen een hoog ambitieniveau. Dit biedt mogelijkheden om allianties te sluiten met ‘mede-investeerders’, zoals andere publieke actoren of wellicht private partijen. Met de ambitie en de wil om de mogelijkheden in het gebied te benutten en te voorkomen dat
het verschil tussen winter- en zomerpeil terug naar ongeveer 20 cm. De eisen aan de waterkering zouden mogelijk lichter kunnen worden als de dijkringen van Walcheren, Noord-Beveland en Zuid-Beveland worden samengevoegd. In dat geval verandert de status van de kering bij het Veerse Meer en is doorgraving daar minder ingrijpend omdat er geen nieuwe primaire dijken hoeven te worden aangelegd. Wel moet dan nog steeds een secundaire of regionale dijk worden aangelegd. Een andere mogelijkheid is de belangrijkste weg door het gebied, de Oranjepolderseweg, naar het zuiden te verleggen. Hierdoor kunnen de kosten van een brug over het nieuwe water uitgespaard worden. Als de nieuwe weg wordt aangelegd op nieuwe
Illustraties: E. de Kock en M. Gerritsen (Tauw) NOTEN 1) BVR (1998). Kwaliteitsatlas Middelburg 2030. 2) Gemeente Middelburg (2004). Gebiedsvisie ‘Rondom het Veerse Meer’.
waterkeringen, wordt het nieuwe water en het krekengebied aan de oostzijde daarvan geheel buitendijks gebied. Maar ook deze variant, met uitsluitend een bevaarbare open verbinding met het Veerse Meer tot aan Arnemuiden, vereist een grootschalige ingreep qua ontgraving en infrastructuur. Bovendien vergt het maatregelen om de afwatering te garanderen en vernatting en/ of verzilting van het omliggende gebied te voorkomen. Vanuit de groep deskundigen die het advies heeft ondersteund, is in reactie op de omschreven varianten gesuggereerd een afgesloten binnenmeer aan te leggen. In deze oplossing wordt ondiep water (circa 1,5 meter) gerealiseerd in de vorm van kreken in de Wilhelminapolder en Suzannapolder.
3) Leven met Water (2008). www.levenmetwater.nl/projecten/waardering/ waardering-in-coproductie/ 4) Van Schie N., J. Edelenbos, M. Duijn, M. Rijnveld, L. Gerrits, J. van Ast en R. Siebinga (2007). Het advies Rondom Arnemuiden: water als historische drager van het gebied. Advies van bewoners aan bestuurders over de herinrichting rondom Arnemuiden. Erasmus Universiteit Rotterdam. 5) Van Ast J., L. Gerrits, J. Edelenbos, N. van Schie, M. Duijn, M. Rijnveld en R. Siebinga (2007). Expertnotitie Rondom Arnemuiden. Rapport ter ondersteuning van het advies Rondom Arnemuiden. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bij een dergelijk binnenmeer, dat niet is verbonden met het Veerse Meer, kunnen de relatief lage polderpeilen worden gehandhaafd en ontstaat geen zoute kwel in het gebied en geen noodzaak tot versterking van de dijken. De kosten van de maatregelen worden in deze variant vrijwel uitsluitend bepaald door de ontgravingskosten. De adviesgroep wijst dit alternatief echter nadrukkelijk af, omdat het de grond onder het hele projectidee weghaalt. Boten kunnen in dit geval immers niet tot in Arnemuiden varen. Waarschijnlijk was deze variant als meest wenselijk compromis naar voren gekomen als geen interactie met de bevolking had plaatsgevonden.
H2O / 21 - 2008
19
Watervraagstukken oplossen met ruimtelijk modelleren Het Nederlandse waterbeleid en het ruimtelijke beleid zijn sterk met elkaar verbonden. Dit vraagt om een ruimtelijke component in de analyse van watervraagstukken. In deze analyses wordt gekeken naar de consequenties van het menselijk handelen voor het watersysteem, in het verleden, nu en in de toekomst. De toetsing van de watersystemen op risico en veiligheid zijn typisch vraagstukken die vanuit een ruimtelijke context kunnen worden beantwoord. Tevens zijn ook onafhankelijke reeksen nodig waarmee de goede werking van het model kan worden gedemonstreerd: de validatie. Door de grote hoeveelheid gegevens die soms moet worden gebruikt, kan het efficiënt zijn om dat proces deels te automatiseren. Dat betekent wel dat keuzen die vroeger impliciet door de modelleur werden gemaakt, nu expliciet moeten worden gemaakt in de automatiseringssoftware. Automatisering houdt niet per se in dat ook het model zèlf inzichtelijker wordt. De gebruikte brongegevens zijn niet foutloos en een grote mate van detaillering van gegevens kan leiden tot moeilijk traceerbare modelleerfouten.
Gebiedsproces met ondersteuning van ruimtelijke modellen: belangengroepen om de tafel (bij Waterschap Rivierenland in 2006).
D
e huidige generatie modelsystemen en geografische informatiesystemen maken het mogelijk om de vraagstukken uit de praktijk steeds preciezer te vertalen naar digitale informatie waarmee dynamisch kan worden gerekend. Zo worden simulaties uitgevoerd van het verleden, ter verificatie van de correctheid van modellen, en worden berekeningen gemaakt van de consequenties van ingrepen in het watersysteem en de hydrologische belasting op dat systeem. De digitale modelresultaten worden gepresenteerd als ruimtelijke informatie in geografische informatiesystemen. Dit maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken van de historische situatie en de berekende toekomst, waaruit trends kunnen worden afgeleid. Ook kan hieruit worden vastgesteld in hoeverre we nu en in de toekomst voldoen aan de criteria die zijn opgesteld in ons nationale en regionale beleid. Bij het modelleren komen de volgende stappen aan bod: • beschrijven van het conceptuele systeem Welke processen zijn belangrijk en welke minder relevant? Zo is bij oppervlaktewater de dynamiek van de stroming in de richting van de waterloop belangrijk; de verticale stroming is niet van belang en dwarsstroming in sommige gevallen juist wel. Deze conceptuele keuze leidt tot het gebruik van een hydrodynamisch model met een één of tweedimensionale simulatie.
20
H2O / 21 - 2008
Verder is ook het afbakenen van het te modelleren systeem van belang, waarbij de vraag speelt of alleen naar het oppervlaktewater moet worden gekeken of ook naar het (on)diepe grondwater; • schematiseren Hierbij speelt bijvoorbeeld welke waterlopen in de modelschematisatie moeten worden opgenomen. Er kan worden gekozen voor alleen het hoofdwatersysteem of ook de kleinere wateren. Verder speelt de vraag of alle kunstwerken in het watersysteem moeten worden gesimuleerd of dat hier een generalisatie mogelijk is; • parametriseren Hierbij wordt gekeken welke eigenschappen samenhangen met de fysieke onderdelen van het watersysteem, zoals de waterlopen en de kunstwerken. Voorbeelden zijn de doorlatendheid van de bodem, stromingsweerstand van waterlopen en de afvoercoëfficiënten van stuwen en gemalen; • randvoorwaarden opleggen Voor hydrologische simulatiemodellen is van belang welke waterstanden (stijghoogten) en stroming (fluxen) moeten worden opgelegd aan de randen van model en welke meteorologische informatie (neerslag, verdamping) moet worden gebruikt; • kalibratie en validatie Dit is één van de lastigste onderdelen van de modellering. Het succes is afhankelijk van de beschikbaarheid van meetreeksen op kenmerkende locaties in het watersysteem, waarop het model kan worden afgestemd.
Het huidige onderzoek richt zich op de wijze waarop modellen kunnen worden gegenereerd uit gegevens en op welke manier we komen van ‘data naar model’. De kunst van het opbouwen van modellen zit in het vaststellen van de juiste ‘karteerbare kenmerken’. In de praktijk komt dit neer op het vaststellen hoe de beschikbare gegevens (zoals bodemopbouw en vegetatie) kunnen worden vertaald naar modelparameters (zoals oppervlakten en hydraulische ruwheden). Belangrijk bij de beantwoording van een modelleervraag is verder de schaal waarop moet worden gewerkt. Het optimale schaalniveau hangt af van de beschikbaarheid en nauwkeurigheid van gegevens, de rekentijd van het model en het gewenste detailniveau van de modeluitkomsten. Waterbeheerders hebben de afgelopen jaren ruime ervaring opgedaan met de ontwikkeling en het gebruik van ruimtelijke modellen. Voorbeelden zijn studies rond de toetsing van het watersysteem aan de NBW-inundatienormen, de verkenning van WB21-wateropgaven en maatregelen én de analyse van inundaties en overstromingen. Ruimtelijke modellen zijn gebruikt voor de probleemverkenning en voor de onderbouwing van maatregelen. Daarnaast worden steeds vaker modelresultaten in de vorm van scenario’s voorgelegd aan belanghebbenden in de streek, waarmee de haalbaarheid van ingrepen wordt getoetst en draagvlak wordt verworven met een interactieve benadering.
achtergrond
Knelpunten Bij de toepassing van ruimtelijke modellen lopen de waterbeheerders, vooral de waterschappen, tegen enkele knelpunten aan. Leggerinformatie niet altijd compleet of verouderd
Als bijvoorbeeld een schatting moet worden gemaakt van het areaal open water in een peilgebied, zijn de gegevens vaak niet actueel of ontbreken ze zelfs. Veelal worden alleen van de hoofdwatergangen nauwkeurige gegevens geregistreerd. Aanvullend wordt gebruik gemaakt van digitale informatie zoals topografische bestanden. Deze bestanden geven echter geen nauwkeurige informatie over de afmetingen van het oppervlaktewater. Hoopvol is dat we binnenkort kunnen beschikken over een nauwkeurig Algemeen
Hoogtebestand Nederland (AHN-2), met een hoge resolutie waarmee we een betere schatting kunnen maken van de afmetingen van watergangen. Meetgegevens beperkt voorhanden
De meeste kwantitatieve metingen worden gedaan ter ondersteuning van het dagelijks beheer. Voor ruimtelijke modellen bestaat vaak behoefte aan andere meetgegevens, die de randvoorwaarden vormen voor het model. Voor het opstellen van waterbalansen bijvoorbeeld is informatie over afvoeren van deelgebieden onmisbaar, terwijl dit voor het dagelijks beheer meestal geen noodzakelijke informatie is. Een ander voorbeeld is dat voor grondwaterafhankelijk peilbeheer meestal wordt gemeten in de laagste delen van een peilgebied, terwijl voor de kalibratie van
Nationaal Hydrologisch Instrumentarium Met toepassing van ruimtelijk modelleren hebben Deltares en Alterra een geïntegreerd gronden oppervlaktewatermodel opgezet dat bijna het gehele vasteland van Nederland omvat. Dit Nationaal Hydrologisch Instrumentarium wordt ingezet voor landelijke beleidsvragen rond WB21, verdroging, KRW, watervoorziening, klimaatverandering, nutriënten, pesticiden, etc. Afbeelding 1 geeft een beeld van de verkregen resultaten. De komende tijd wordt samenwerking met de regio gezocht, om het model een gedragen basismodel te laten zijn voor de hydrologie van Nederland. Ruimtelijke modellering is op landelijke schaal onontbeerlijk. De landelijke schaal is echter te groot om alle parameters consistent op basis van lokale beschikbare informatie of expertkennis in te vullen. Daarom moet worden gezocht naar een goede koppeling van deze parameters met gekarteerde kenmerken die landsdekkend beschikbaar zijn. Denk hierbij aan hoogte-informatie, topografische informatie, bodeminformatie, landgebruik en geologische opbouw van de ondergrond. De grote uitdaging is een zo goed mogelijke vertaling van deze beschikbare landelijke informatie te maken naar de benodigde modelparameters en ook de juiste schaal te hanteren, bijvoorbeeld de vertaling van topografische informatie, gecombineerd met bodeminformatie en informatie over waterpeilen naar drainagediepten en -weerstanden of de vertaling van hoogte-informatie, topografische informatie, bodem en landgebruik naar afvoerrelaties van waterlopen. Afb. 1: Voorlopige resultaten van de berekende gemiddeld laagste grondwaterstand (links) en gemiddeld hoogste grondwaterstand (rechts).
modellen ook in de hogere delen van een peilgebied meetinformatie belangrijk is. Tenslotte verdient de opslag en validatie van meetgegevens aandacht, voordat deze in modellen kunnen worden gebruikt. Deze gegevens worden veelal niet voor modelleerdoeleinden opgeslagen, maar voor dagelijks peilbeheer, wat geheel andere eisen stelt aan nauwkeurigheid en volledigheid. Alternatief is validatie van modeluitkomsten met toepassing van remote sensing en luchtfoto’s die bijvoorbeeld zijn genomen tijdens overstromingen. Hoe houden we modellen actueel?
Het op de traditionele manier actueel houden van modellen kost veel tijd en in principe moet iedere wijziging in het watersysteem ook in het model worden aangepast. Het is dan ook nodig om informatie over wijzigingen in de vorm van meta-informatie goed bij te houden bij het modelleren. Daarvoor kunnen databestanden met logboeken worden gebruikt. Voor de meeste gegevens gebeurt dit in de legger of het beheerregister. Deze vormt een eenduidig punt waar gegevens worden bijgehouden. De uitdaging is vervolgens om de vertaling van wijzigingen in de legger naar modellen te maken. Hiervoor worden automatische ‘modelgeneratoren’ gebruikt die inmiddels voor variërende schaalniveaus beschikbaar zijn. Feitelijk wordt met deze generatoren een eenduidige opslag van gegevens mogelijk gemaakt.
Automatisering Modelleren van watersystemen was lange tijd een specialistisch en tijdrovend proces en weinig inzichtelijk voor anderen dan de modelleur zelf. Ontwikkelingen op het gebied van GIS, ICT, procesbeschrijving en standaardisatie in dataopslag, hebben geleid tot een nieuwe werkwijze in de modellering. De softwarepakketten Sobek en ArcMap zijn tegenwoordig het standaard gereedschap van de hydroloog bij een waterschap. Ruimtelijke gegevens, zoals de legger, worden in centrale Intwis/IRIS-geodatabestanden opgeslagen. Vanuit een dergelijk bestand kunnen tegenwoordig modellen gegenereerd worden. ‘Modelgeneratoren’ vormen thans de nieuwe schakel tussen een GIS-gebaseerd databestand en de modelleeromgeving. Het zijn feitelijk kennissystemen waarmee de fysische relaties van het modelsysteem worden opgebouwd vanuit de basisgegevens. Modellen zijn abstracties van de werkelijkheid. Het is bij het modelleren dan ook essentieel om de vorm en detaillering van het model toe te spitsen op het doel van de modellering. Dit wordt in hoge mate ondersteund door gebruik van modelgeneratoren. Een belangrijke functionaliteit daarvan is dat
H2O / 21 - 2008
21
aanpassingen in de modelparameters in GIS worden uitgevoerd, waarna automatisch een nieuw, alternatief model kan worden gegenereerd. Dit werkt over het algemeen veel efficiënter dan het handmatig aanpassen van een model. Tijdens het genereren van modellen wordt de modelinvoer geconverteerd en op fouten gecontroleerd met vooraf door de gebruiker gedefinieerde
regels. Het modelleren wordt op deze wijze een proces. Verbeterde gegevens en inzichten over de werking van het watersysteem worden continu in databestanden verwerkt, waarmee in de loop van de tijd steeds betere modellen worden verkregen. Het gegevensbeheer, de modelaansturing, de analyse en presentatie van de resultaten
Water vasthouden in haarvaten watersysteem Het nationale WB21-beleid stelt dat de regionale wateropgave deels dient te worden opgelost door het vasthouden van water, met name in het secundaire en tertiaire systeem. Dit vasthouden zien we hier als het opslaan van water in de bodem en het oppervlaktewater, door het gedurende enkele dagen opzetten van peilen. Om de effectiviteit van het vasthouden van water, vooral in de haarvaten van het watersysteem, te kunnen vaststellen is door HydroLogic en Wetterskip Fryslân in Friesland ruimtelijk onderzoek verricht. Tot op het detailniveau van peilvakken in het watersysteem is onderzocht of met vasthouden van water de wateropgave kan worden beperkt. Zo is onderzocht hoeveel water kan worden vastgehouden en hoe dit vasthouden kan worden gerealiseerd met behulp van de slimme sturing van stuwen. De gevolgde aanpak is dat in het watersysteem een aantal representatieve deelsystemen is geselecteerd (zie afbeelding 2), waarvoor de verwachte geschiktheid voor het vasthouden van water is bepaald. Voor deze deelsystemen is op basis van Sobek-modelberekeningen de daadwerkelijke geschiktheid voor het vasthouden van water in de bodem berekend. De resultaten zijn vervolgens vlakdekkend opgeschaald op basis van gebiedskennis. Hierbij is nauw samengewerkt door modelexperts en waterdeskundigen uit het gebied. Het onderzoek heeft geleid tot geografische overzichten die de hydrologische geschiktheid aangeven voor vasthouden en het rendement van sturing. Een belangrijk eindresultaat van het onderzoek is de leidraad ‘Vasthouden van water door verbeterde sturing’. Deze bestaat uit een praktijktoets waarmee de waterbeheerder kan bepalen op welke locaties bepaalde (combinaties van) sturingsprincipes het meest effectief zijn. Het vlakdekkende resultaat is gegeven in afbeelding 2. De meest kansrijke gebieden zijn donkergroen gekleurd. Afb. 2: De mogelijkheid tot het vasthouden van water in de haarvaten van het watersysteem. De kaart toont de onderzoeksgebieden en het resultaat van de ruimtelijke opschaling.
gebeurt tegenwoordig vanuit een GIS-omgeving die door specialisten bij een waterbeheerder (hydrologen, modelleurs en beleidsmedewerkers) is te gebruiken. Modelresultaten of doorgerekende alternatieven worden in GIS gepresenteerd en vergeleken, wat de communicatie over de onderliggende vraagstukken sterk verbeterd. Standaardisatie in GIS-producten, zoals het Algemeen Hoogtebestand Nederland, de 1:50.000 bodemkaart en de LandGebruikskaart Nederland, biedt de mogelijkheid om direct kenmerken van hydrologische eenheden af te leiden, waarmee een modelgenerator om kan gaan. Modelgeneratoren bieden daarnaast de mogelijkheid om meta-informatie vast te leggen, zowel van de gegenereerde modellen als van de brondata. Hiermee kan het verloop van het modelleerproces worden bijgehouden, zoals de gemaakte keuzen en de achtergronden bij onderzochte scenario’s.
Vooruitzicht Ruimtelijk modelleren kent een breed toepassingsterrein: van de analyse van grootschalige watersystemen tot detailonderzoek op het niveau van peilvakken. Deze vorm van modellering is mogelijk geworden door de grotere beschikbaarheid van ruimtelijke gegevens, gestandaardiseerde opslag van deze gegevens, moderne ICT, geografische presentatie van gegevens met GIS, krachtige simulatiesoftware en ruimtelijke presentatie van resultaten voor analyse en heldere communicatie. Nauwkeurige modellering vereist gevalideerde ruimtelijke basisgegevens, tijdreeksgegevens van randvoorwaarden en gedetailleerde meteorologische gegevens. Momenteel vindt een snelle ontwikkeling in de beschikbaarheid van deze gegevens plaats. Het is de taak van de modelleur om bij gegenereerde modellen de gebruikte gegevens kritisch te bekijken, omdat deze de nauwkeurigheid van het model en de uitkomsten van de modellering bepalen. Henk van Norel (Waterschap Hunze en Aa’s) Sander Loos (HydroLogic) Joost Delsman (Deltares) Arnold Lobbrecht (HydroLogic / UNESCO-IHE) De auteurs zijn lid van de werkgroep ‘ICT in het waterbeheer’ die deel uitmaakt van de ‘afdeling voor waterbeheer’ van KIvI NIRIA. Dit artikel wordt gepresenteerd op het congres ‘Reinventing Delta Life’ dat op 30 oktober plaatsvindt in de TU Delft. Het is één van de 27 lezingen/workshops op die dag, die in het teken staat van een schone, veilige en duurzame delta. Voor meer informatie: (070) 391 99 00.
22
H2O / 21 - 2008
achtergrond / informatie Bedrijfsspecifiek onderzoek in Indonesië Wie als bedrijf plannen heeft om zich in het buitenland te vestigen, doet er goed aan zich te laten informeren over de cultuur, eventuele concurrenten en de lokale manier van werken. Die informatie kan onder meer worden vergaard door een consultancybureau ter plekke onderzoek te laten doen. Voor wie zich dit niet veroorloven kan, biedt het Research Project Maastricht (RPM) mogelijk een goed alternatief. De aan de faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit van Maastricht gelieerde stichting laat bijna afgestuurde studenten tegen kostprijs bedrijfsspecifiek onderzoek verrichten in verschillende landen.
H
et RPM stelt sinds 1989 jaarlijks een team samen van bijna afgestudeerde studenten met uiteenlopende academische achtergronden en voert daarmee bedrijfsspecifiek onderzoek uit in landen met opkomende economieën. Na de afgelopen jaren in respectievelijk India, China, Vietnam en Maleisië onderzoeks-
projecten te hebben uitgevoerd, is dit jaar Indonesië aan de beurt. Vooronderzoek van de studenten wijst uit dat de watersector mogelijkheden biedt voor (Nederlandse) bedrijven, met name op het gebied van apparatuur voor riolering- en drinkwatervoorziening, management en kennisoverdracht in de ontwikkeling van de drinkwatervoorziening.
De bijna afgestudeerde studenten van het Research Project Maastricht.
“Indonesië loopt enorm achter op het gebied van veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen”, zegt RPM-woordvoerder Thom Dieben. “Slechts 20 procent van de Indonesische bevolking is aangesloten op het waternet en ook met de riolering is het slecht gesteld. Maar Indonesië is met een enorme inhaalslag bezig en ook de Wereldbank en de Indonesische regering investeren de laatste jaren fors in een nieuwe waterinfrastructuur. Nederland heeft natuurlijk veel kennis en expertise op het gebied van water en zou Indonesië daarmee goed van dienst kunnen zijn.” Tot en met het einde van dit jaar wordt acquisitie gevoerd. Van januari tot en met april 2009 vindt onderzoek ter plekke plaats, waarna in Nederland de afronding volgt. In voorgaande jaren meldden zich zowel multinationals als midden- en kleinbedrijven bij het RPM met uiteenlopende onderzoeksopdrachten, variërend van het maken van een marktanalyse, het in kaart brengen van de concurrentie tot het schetsen van het lokale juridisch kader. Dieben: “Per onderzoeksvraag kijken we naar welke kennis en vaardigheden hiervoor nodig zijn. Omdat de geselecteerde kandidaten afkomstig zijn van verschillende universitaire opleidingen, kunnen we de opdrachtgevers expertise over een breed scala aan onderwerpen bieden.” Bedrijven kunnen vrijblijvend informatie opvragen: (043) 388 39 31 of een e-mail sturen naar contact@researchproject.nl. Op www.researchproject.nl is meer informatie over het RPM te vinden.
Delta Water Award voor jong talent Het kennisnetwerk Delta Award lanceert een nieuwe prijs voor studenten en jonge ingenieurs: de Delta Water Award. De prijs is bedoeld voor het beste vernieuwende en duurzame idee voor het deltagebied.
T
eams met ideeën voor deze prijs kunnen tot 1 december worden voorgedragen uit (vak)opleidingen, ingenieursbureau’s en andere organisaties die zich bezig houden met waterinnovaties. De prijs bestaat uit een bedrag van 15.000 euro en een reis naar een deltagebied
ergens ter wereld. Maar ook wordt het team ondersteund om het winnende projectplan daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Overigens krijgen alle teams die doorgaan voor de eindronde steun bij het uitwerken van hun plan. De teams worden ook gekoppeld aan de zogeheten
Bsik-stimuleringsprogramma’s. Ieder team krijgt een ‘innovatiecoach’ die voor inspiratie en enthousiasme moet zorgen. Een vakjury maakt in januari bekend welke teams verder strijden voor de prijs. De uiteindelijke winnaar wordt in november 2009 bekendgemaakt. Voor meer informatie: Ruben Akkermans (0118) 63 10 88 of www.deltawateraward.com.
Prijsvraag over landschap Noord-Holland Provincie Noord-Holland schrijft een prijsvraag uit voor professionele ontwerpers om het landschap van de provincie vorm te geven. Ze hoopt op die manier nieuwe ideeën te krijgen voor de structuurvisie van Noord-Holland.
O
nder de titel DROOM.NH (Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling Op Maat) kunnen ontwerpers tot 9 januari 2009 hun ideeën bij de provincie inleveren. De bedoeling is dat weide vergezichten, veel water, kust
en duinen, bossen en heidevelden samen kunnen gaan met de groeiende behoefte aan ruimte om te wonen en te werken en het veranderende klimaat. De provincie zoekt naar antwoorden op vragen als: Hoe zijn de dilemma’s te benutten in een
integraal ontwerp en welke bijdrage moeten burgers, bestuurders en andere betrokkenen leveren om het ontwerp te realiseren? Het winnende ontwerp wordt beloond met 50.000 euro, waarmee de winnaar het ontwerp verder kan uitwerken. Voor meer informatie: www.noord-holland.nl/droomnh.
H2O / 21 - 2008
23
informatie Cursussen in de komende maanden In de komende maanden bieden diverse instanties weer (deels nieuwe) cursussen aan die voor waterbeheerders interessant kunnen zijn. Hieronder ziet u een overzicht.
Besluit Bodemkwaliteit Op 6 en 7 november verzorgt het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid in Hilversum een tweedaagse praktijkcursus ‘Werken met het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit’. De cursus is bestemd voor iedereen die steenachtige bouwmaterialen gebruikt in de waterbouw. Het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit is per 1 januari jl. in werking getreden. In het besluit worden bouwstoffen en grond en bagger gesplitst; hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan. Ook bij de handhaving en naleving van de wet- en regelgeving komt het nodige kijken. Met de cursus leren de deelnemers de vertaalslag te maken van theorie naar praktijk. Voor meer informatie: www.sbo.nl/bouwstoffenbesluit of (040) 29 74 980.
PAO De stichting PostAcademisch Onderwijs (PAO) geeft het laatste kwartaal van dit jaar nog drie cursussen voor met name waterbeheerders: ‘Geotechniek in het toetsen van dijken voor dijkbeheerders’, ‘Veiligheid regionale waterkeringen’ en ‘Creatief en effectief water conserveren en bergen’. ‘Veiligheid regionale waterkeringen’ begint op 6 november in Nieuwegein. Aan bod komt een overzicht van de resultaten van de diverse onderzoeken over regionale waterkeringen. Ook de diverse aspecten die een rol spelen bij het bewaken van de veiligheid van de regionale waterkeringen worden behandeld. De cursusdata zijn 6 en 13 november. De kosten voor deelname bedragen 840 euro. ‘Creatief en effectief water conserveren en bergen’ staat gepland voor 18, 19 en 25 november. In Breukelen krijgt de cursist houvast bij de keuze van methoden voor waterberging bij zowel conserveren als tijdelijke berging. Afwegingen tussen de verschillende mogelijkheden van waterberging en de voor- en nadelen worden onder de loep genomen. De deelnamekosten bedragen 1.095 euro mét een excursie op 25 november of 795 euro zonder excursie. Ten slotte verzorgt PAO samen met Delft GeoAcademy de tweedaagse cursus ‘Geotechnieken in het toetsen van dijken voor dijkbeheerders’. Deze cursus is gericht op het verstrekken van een brede geotechnische basiskennis op het gebied van waterkeringen, ook in relatie met het toetsen conform het voorschrift Toetsen op Veiligheid. Deelname aan deze cursus, die in Delft plaatsvindt, kost 795 euro. Deelname aan één dag kost 535 euro. Voor meer informatie: (015) 278 46 18 of www.pao.tudelft.nl.
24
H2O / 21 - 2008
Juridische update voor de watersector Als vervolg op het congres ‘Juridische update voor de watersector’, dat 24 juni plaatsvond, houdt het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 18, 19 en 27 november in Eindhoven een driedaagse praktijkcursus over hetzelfde thema. Door het interactieve karakter van de cursus is het de bedoeling meer diepgang te verkrijgen en tevens wordt een direct verband gelegd met de praktijk. Onderwerpen die aan bod komen, zijn onder meer de nieuwe Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de samenhang met de Wabo en de Wro. De cursus bestaat uit twee modules: module A voor waterschappen en module B voor gemeenten en provincies. De eerste groep gaat aan de slag met de Watervergunning en de Watertoets, terwijl gemeenten en provincies extra aandacht besteden aan de Wet gemeentelijke watertaken en de zorgplicht. Voor meer informatie: www.sbo.nl/juridischwater of (040) 297 49 80.
Natuurwet- en regelgeving in de praktijk De SBO-cursus ‘Natuurwet- en regelgeving’ zorgt ervoor dat de deelnemer in twee dagen volledig op de hoogte is van de actuele ontwikkelingen rond de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingwet en onderliggende regelingen. Op de eerste cursusdag op 1 december wordt een algemene inleiding op de Flora- en faunawet gegeven, samen met de consequenties voor de praktijk. Op de tweede dag op 2 december komt de Natuurbeschermingswet 1998 aan de orde en de consequenties die deze wet heeft en had in de praktijk. Voor het volgen van deze cursus is enige basiskennis van de natuurbeschermingswetten vereist. Voorafgaand aan de cursus bestaat de mogelijkheid een specifieke vraag te sturen. De cursusleiding zal deze dan behandelen tijdens de cursus. De cursus wordt gegeven in Nieuwegein. Deelname kost 1.699 euro. Voor meer informatie: (040) 297 49 80.
Van stedelijke wateropgave naar robuust systeem Begin volgend jaar begint bij Wageningen Business School de driedaagse cursus ‘Van stedelijke wateropgave naar robuust systeem’. Gemeente, waterschap, provincie en waterleidingbedrijf staan voor drie belangrijke wateropgaven: de regenwater-, de grondwater- en de afvalwateropgave.
In deze cursus staan met name de eerste twee opgaven centraal. Hoe het klimaat de komende tientallen jaren gaat veranderen, weten we niet. Wel dat we rekening moeten houden met onzekerheid en extreme situaties wat betreft wateroverlast en droogte. Hoe gaan we hiermee om bij onze benadering van water in de stad en bij de invulling en uitvoering van de wateropgave? Daarnaast kunnen we ook ontwerpen met water, voegt water een dimensie toe aan de inrichting van gemeenten. Denk daarbij aan groene daken en waterpleinen. In de cursus staat het bestaand stedelijk gebied centraal. Veel naoorlogse wijken zijn aan herinrichting en renovatie toe. De vragen worden beantwoord aan de hand van lezingen en discussies, de casus Poptahof te Delft en een excursie naar Nijmegen (de wijken Hatert en Grootstal). De deelnamekosten bedragen 1.475 euro. De cursusdata zijn 27 en 28 januari en 3 februari. Voor meer informatie: (0317) 48 40 93 of www.wbs.wur.nl.
Waterwet en Wro Onder de noemer ‘Waterwet en Wet ruimtelijke ordening’ verzorgt het Nirov op donderdag 4 december een praktijkmiddag over de nieuwe instrumenten voor de uitvoering van de ruimtelijke waterpraktijk. Deze bijeenkomst wordt op 12 maart volgend jaar herhaald. Aan bod komen de veranderingen die de nieuwe wetgeving meebrengt voor de waterbeheerder. De samenhang tussen beide wetten en het werken met de beschikbare uitvoeringsinstrumenten staan daarbij centraal. Zijdelings komt ook de samenhang met de Wet gemeentelijke watertaken en de grondexploitatiewet aan de orde. Aan de hand van twee praktijkvoorbeelden worden ervaringen met de nieuwe werkwijze en de regelgeving geïllustreerd. In de aansluitende discussie staan vragen centraal zoals: wat betekent de nieuwe wetgeving voor de ruimtelijke inrichting en voor de uitvoering van het waterbeheer? Hoe kan men met behulp van deze wetten de wateropgave in de ruimtelijke inrichting realiseren? Welke instrumenten zijn daarvoor wanneer het beste inzetbaar? Wat kan de waterbeheerder of ruimtelijke ordenaar straks zelf wettelijk regelen? De bijeenkomsten vinden plaats in Utrecht. De kosten voor deelname bedragen 249 euro voor Nirov-leden en 375 euro voor niet-leden. Voor meer informatie: Hermine Erenstein (070) 302 84 70.
verenigingsnieuws De uitnodigingen zijn verstuurd - u kunt zich nu aanmelden! Ga naar www.nva.net of www.kvwn.nl. U kunt inschrijven voor beide onderdelen samen óf afzonderlijk. De kosten bedragen 25 euro voor het dagdeel (voor leden niet-leden betalen 95 euro) en 25 euro voor het avonddeel (alleen toegankelijk voor leden met partner).
Waterspektakel op 28 november Vrijdag 28 november is het zover. Op die dag vindt in in Voorthuizen de officiële start plaats van hét Waternetwerk van Nederland. De bijna 4.000 leden van de 50-jarige Nederlandse Vereniging van Waterbeheer en de Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland bundelen hun krachten in deze nieuwe vereniging en gaan vanaf 1 januari 2009 verder als Koninklijk Nederlands Waternetwerk; een professioneel podium voor waterexperts. De leden van NVA en KVWN vormen een brede afspiegeling van de Nederlandse waterwereld. Het symposium op 28 november richt zich niet voor niets op die verscheidenheid. Het biedt volop ruimte aan vertegenwoordigers van de verschillende generaties en slaat op die manier een brug tussen heden en toekomst. Eén van die bruggenbouwers is Tobias Walraven. Deze ondernemer van generatie X - ofwel de ‘lost generation’ - is de stuwende kracht achter de wildwaterbaan in Zoetermeer: een kopie van de Olympische baan in China. Hij laat zien wat ondernemerschap in de waterwereld betekent. Organisatiedeskundige Aart Bontekoning gaat in op stereotype beelden, misverstanden en bijna-botsingen, jonge honden en ervaren rotten. Volgens hem levert het goed bundelen van de innovatiekracht van jonge mensen met de expertise van ervaren collega’s pure winst op. Aansluitend geeft Mathieu Weggeman, hoogleraar Organisatiekunde aan de TU Eindhoven en autoriteit op het gebied van kennis- en innovatiemanagement, een aantal prikkelende voorzetten voor de plenaire sessie. In dit grote waterdebat komt de zaal - onder leiding van Aart Bontekoning uitgebreid aan het woord. Tussen de bedrijven door zijn er diverse presentaties van vooraanstaande ondernemingen, verrassende acts en meerdere momenten om anderen te ontmoeten tijdens de (lunch)pauzes met een hapje en drankje. Na de dagfestiviteiten is er ‘s avonds een diner plus feest voor leden, met of zonder partner. Het Dolfinarium in Harderwijk vormt dan het decor. Bovendien ontvangt elk lid ‘Water van A tot Z’: een boek met 26 bijdragen en anekdotes over water.
Minisymposium over prognosebesturing Op 20 november verzorgt de KVWNprogrammacommissie Watervoorziening in Nieuwegein een minisymposium met als titel ‘Prognosesturing, wat heeft het de drinkwaterbedrijven te bieden?’ Het maken van prognoses van de drinkwaterconsumptie is al bijna zo oud als de bedrijven zelf. Een ontwikkeling van de laatste tien jaar is echter het gebruiken van diverse prognoses (zowel jaar- als dag- en weekprognose) en daarop gebaseerde algorithmen in de volautomatische besturing van drinkwaterproductie en -distributie. Wat heeft dat de drinkwaterbedrijven gebracht? En wat zijn de te verwachten ontwikkelingen in de toekomst? Op dit minisymposium wordt u bijgepraat over de huidige stand van de techniek: Hoe nauwkeurig kunnen we en moeten we voorspellen? Wat heeft het dagelijks doorlopen van een vaste set rekenregels te bieden voor de besturing van productie en distributie? Wat zijn randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van prognosesturing? Vanuit verschillende drinkwaterbedrijven en vanuit de Gasunie zullen ervaringen gedeeld en getoetst worden. Het programma begint om 13.00 uur met een inlooplunch en duurt tot 16.45 uur. U kunt zich aanmelden via internet: www.kvwn.nl.
Middagsymposium over modellering van rwzi’s Ook op 20 november houdt NVA-programmagroep 3 (afvalwaterbehandeling) ‘s middags een symposium met de titel ‘Wastewaterland Next Top Model, een volgende stap in modellering van rwzi’s?’ in het Waterschapshuis in Boxtel. In de jaren 90 was er een hausse in het gebruik van modellen van actiefslibinstallaties. Aanleiding waren verdergaande eisen aan stikstof- en fosfaatverwijdering, de beschikbaarheid van algemeen geaccepteerde modellen (HSA en ASM1) en - voor dynamische modellering - de beschikbaarheid van sensoren voor stikstof en fosfaat. Het ontwerpen met het HSA-model is in Nederland gemeengoed geworden. Met dynamische modellen
zijn diverse rwzi’s gemodelleerd om beslissingsondersteunende informatie te verkrijgen over welke procestechnische of regeltechnische aanpassingen nodig waren om aan strengere eisen te voldoen. Na deze hausse is het een tijd betrekkelijk stil geweest. De uitdagingen van de KRW en de optimalisatie van de waterketen geven weer een nieuwe impuls aan de inzet van modellen als ondersteunend instrument, zowel voor het maken van strategische keuzes in de totale afvalwaterketen als in het concreet optimaliseren van rwzi’s. Het doel van deze bijeenkomst is elkaar te informeren over de stand van zaken, mogelijkheden en beperkingen van modelleren en nieuwe ontwikkelingen te identificeren. Zowel beginnende als ervaren modelgebruikers zijn welkom. Als doelgroep ziet de organisatie zuiveringstechnologen en waterketenadviseurs. De bijeenkomst begint om 13.00 uur en duurt tot 16.15 uur. Aanmelden kan t/m vrijdag 7 november, uitsluitend via het aanmeldingsformulier op de internetpagina www.nva.net (SYMP: 20.11.2008 onder ‘gerelateerde info’). Voor meer informatie: Berend Reitsma (0570) 69 98 63 of Stefan Weijers (0411) 61 84 62.
Verslag bijeenkomst ‘De wondere wereld van het grondwaterbeheer’ De NVA-programmagroepen Grondwater en hydrologie en Bestuurlijk-juridische aspecten waterbeheer verzorgden op 24 juni de bijeenkomst ‘De wondere wereld van het grondwaterbeheer’ in Nieuwegein, bij wat toen nog Kiwa Water Research heette. Ruim 40 belangstellenden woonden deze gezamenlijke bijeenkomst bij. De middagvoorziter, dijkgraaf Lambert Verheijen van Waterschap Aa en Maas, schetste het belang van deze bijeenkomst: gebiedsgericht grondwaterbeheer staat hoog op de bestuurlijke agenda van zowel het Rijk, de provincies als de waterschappen en gemeenten.
Waterwet De aftrap werd gegeven door Heiko Prak van de Dienst Landelijk Gebied (DLG). Naast taken bij de uitvoering van projecten in het landelijk gebied resorteert ook de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet (CDG), een onafhankelijke schadecommissie die handelt in opdracht van de twaalf provincies, onder DLG. Prak ging in op de doelstellingen en hoofdlijnen van de Waterwet, die vermoedelijk najaar 2009 in werking treedt. De Waterwet zorgt voor harmonisatie en integratie van negen bestaande wetten. Vervolgens werd ingegaan op het bevoegd gezag: voor water- en bodemkwaliteit zijn dat provincie en gemeente met instrumenten uit de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer, voor grondwateronttrekkingen het waterschap. Voor grondwateronttrekkingen en
H2O / 21 - 2008
25
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Breng de moraal in het verhaal
D
e wetenschap heeft zich explosief ontwikkeld. Wie kan haar nog overzien? Middelpuntsvliedende krachten in het denken maken integratie van alle verzamelde kennis onmogelijk. Toch willen we integratie om grip te kunnen krijgen op een aantal complexe, wereldwijde problemen. Klimaatverandering is zo’n probleem, net als de ontspoorde financiële wereld. De ravage in die laatste gaat uiteindelijk óók over een systeem dat niemand meer begreep. Hoe kon dat gebeuren? Kan wetenschap iets betekenen bij de oplossing? Postnormale wetenschap schijnt te helpen. Een probleem niet reductionistisch opsplitsen in hanteerbare, oplosbare deelprobleempjes, maar juist integratief, vanuit een overkoepelend en samenvoegend perspectief. Maar helpt dat echt? Reductionisme geeft een zeer precieze vraagstelling, maar door het grote detailniveau inderdaad vaak ongeschikte antwoorden. Spijtig genoeg genereert ook de goede integratieve vraag veel nutteloze antwoorden, omdat de geproduceerde kennis is omgeven door grote onzekerheden. Bovendien leert onderzoek ons dat wetenschappers er heel verschillende attitudes op na kunnen houden. Soms zijn het transparante kennismakelaars, soms advocaten met een missie. Net mensen. Waar vinden we in die ingewikkelde wereld met al die kennis nog houvast? Het goede nieuws is de gemeenschappelijk ondertoon die steeds sterker doorklinkt in discussies over complexe systemen en de rol van de wetenschap. Ik hoor daarin toenemende zorg om de kwaliteit van de samenleving en het publieke belang. Ethiek en waarden krijgen meer gewicht bij de integratieve afweging van wetenschappelijke feiten. Dat is goed voor de klimaatdiscussie én voor het herstel van de financiële wereld. Want, zoals een internationale collega mij laatst na een behoorlijk technische discussie toevertrouwde: “at the end of the day, it’s all about morality.” Wim van Vierssen (KWR Watercyle Research Institute)
-infiltraties voor de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en industriële toepassingen van meer dan 150.000 kubieke meter per jaar blijven Gedeputeerde Staten bevoegd (art. 6.4 van de Waterwet). Tot slot noemde Prak een aantal onduidelijkheden die het wetsvoorstel Waterwet nog bevat, zoals het ontbreken van een omschrijving van het begrip ‘industriële toepassingen’ en van het begrip ‘onttrekken’, koude- en warmteopslag, de verantwoordelijkheid voor een register en meetnet en de mogelijke inzet van de CDG. De discussie na afloop ging met name over deze gesignaleerde onduidelijkheden. Ook werd ingegaan op de soorten onttrekkingen waarvoor de CDG adviseert over schade. Dit zijn voor het merendeel grondwateronttrekkingen van drinkwaterbedrijven, maar ook de grotere bronbemalingen, waarvoor onder de Waterwet de bevoegdheid overgaat naar de waterschappen.
Overdracht grondwaterbeheer aan waterschap Vervolgens ging Peter Donker van Waterschap Velt en Vecht in op de praktijk. In Overijssel, Drenthe en Groningen is het grondwaterbeheer per 1 januari 2007 al gedelegeerd aan de waterschappen. Donker gaf een beschrijving van het bestuurlijkjuridisch proces van de overdracht en wat daar allemaal bij kwam kijken. De overdracht is vormgegeven door een delegatiebesluit en het regelen van een aantal zaken in een bestuursovereenkomst. Voor de inhoud werd aangesloten bij het (voor)ontwerp Waterwet; de overdracht had dus geen betrekking op het ontwikkelen van een strategisch beleidskader, niet op onttrekkingen ten behoeve van drinkwatervoorziening, grote industriële onttrekkingen (toen nog meer dan 500.000 kubieke meter per jaar) en koude- en warmteopslag, niet op grondwaterkwaliteit en niet op grondwaterheffing. Ook onderhoud en gegevensbeheer van het grondwaterstandmeetnet en register werd bij de provincies gelaten. Naast de vergunningverlening behoren tot de taken die wél door het waterschap worden uitgevoerd: in ontvangst nemen en beoordelen registraties en verwerken van registraties, opleggen van gedoogplichten, uitvoering algemene regels op grond van Grondwaterverordening, handhaving van vergunningen, heffen van leges, afhandelen van bezwaar- en beroepschriften en afhandelen van verzoeken om schadevergoeding als gevolg van gedoogplichten. De kosten voor het grondwaterbeheer zijn voor eigen rekening van het waterschap, omdat de watersysteemheffing hiervoor nog niet ingezet kan worden. De delegatie heeft onder andere geleid tot een uniformering van de grondwaterverordeningen van de betrokken provincies. Afsluitend stelde Donker dat door goed en constructief overleg tussen drie provincies en zeven waterschappen de overdracht van een deel van het grondwaterbeheer goed is
26
H2O / 21 - 2008
verlopen: ‘Waar een wil is, is een weg’, en er was een wil tot samenwerking. De presentatie lokte de nodige vragen uit de zaal uit, vooral gericht op de feitelijke belasting (capaciteit en financieel) van de organisatie en de resterende afstemming met betrekking tot de grondwaterkwaliteit en natuurbescherming. Ook werd gevraagd naar een mogelijke toekomstige verdergaande delegatie. Delegatie is echter alleen mogelijk als aard en schaal van de bevoegdheid zich daartoe leent, en omdat blijkens de memorie van toelichting de provincie juíst bevoegd blijft voor drinkwatervoorziening, grote industriële onttrekkingen en bodemenergiesystemen vanwege aard en schaal lijkt een dergelijke delegatie niet mogelijk zonder een wijziging van de Waterwet.
Ondergrondse ruimtelijke ordening Walewijn de Vaal van het Ingenieursbureau Amsterdam sprak over het ondergronds ruimtegebruik, bezien vanuit de gebiedsontwikkeling. De druk op de ondergrond neemt steeds verder toe vanwege een toename van de ondergrondse netwerken, groeiende afhankelijkheid van energie- en nutsvoorzieningen en stedenbouwkundige ontwikkelingen, zodat bij de planvorming in een vroegtijdig stadium aandacht besteed moet worden aan de ondergrond. Er lopen al diverse initiatieven. Waterbeheerders zouden, vergelijkbaar met de waterkansenkaarten, dit moeten agenderen bij bijvoorbeeld projectontwikkelaars. Water kan daarbij een bindmiddel zijn voor een gezamenlijk belang. Walewijn signaleerde een langzame ontwikkeling in de goede richting. Vervolgens ging hij in op een groot praktijkvoorbeeld: Masterplan Energie en Nutsvoorzieningen Zuidas Amsterdam. De Zuidas ligt langs de A10-Zuid en moet in 2025 op een gebied van 80 hectare circa 200.00 inwoners herbergen en de nodige kantoren. Dat vereist een zorgvuldige ordening van de ruimte, met name ook van de ondergrondse ruimte. Speciale aandacht is er voor het waterbeheer en het afvoeren van oppervlaktewater en voor het ondergrondse waterbeheer in relatie tot bijvoorbeeld het groeiende aantal koude-warmte-opslagsystemen. Het praktijkvoorbeeld schetste duidelijk de complexiteit van een hoogstedelijke ontwikkeling in combinatie met boven- en ondergrondswaterbeheer en de noodzaak om te komen tot een ondergrondse ruimtelijke ordening.
Toekomstvisie 2040 Slotspreker was Anne Kamphuis van het Centrum Ondergronds Bouwen (COB). Het COB is een kennisnetwerk. Kamphuis presenteerde een toekomstvisie voor 2040, gebaseerd op een doorvertaling van scenariostudies van de diverse planbureaus naar ruimtelijke ontwikkelingen voor Nederland. In het ruimtelijk denken anno 2040 is denken zonder maaiveld het uitgangspunt, wat erop neerkomt dat de bovengrondse en ondergrondse ruimte één geheel vormen en als één geheel beschouwd
verenigingsnieuws
moeten worden. In de visie wordt de Agenda 2040 bepaald door grondstoffen (uitputting, noodzaak ondergrondse energieopslag), schaarse ruimte (bundeling van functies en belang kwaliteit leefomgeving leidt ertoe dat steeds meer naar de ondergrond wordt uitgeweken), robuuste waterhuishouding (zorgpunt onder andere het perforeren van scheidende lagen, maar ook mogelijkheden tot bouwen op terpen), energie (noodzaak tot veel leidingnetwerk en dus gebruik ondergrond), lucht, geluid en veiligheid (met bijvoorbeeld ondergronds parkeren wat leidt tot druk op de grondwaterstand en -stroming), afval (gebruik van ondergrondse logistieke systemen) en mobiliteit en transport (dieper en groter, bijvoorbeeld via tunnels).
Discussie De vragen gingen al gauw naadloos over in discussie. De aanwezigen waren het erover eens dat de ondergrond, ook grondwater, een monetaire waarde vertegenwoordigt. De Waterwet gaat de huidige problemen oplossen, zou gelet op de toekomstvisie niet nu al gestart moeten worden met nieuwe, integrale (omgevings)wetgeving? Kamphuis gaf aan dat de gezamenlijke waterbeheerders pro-actief zouden moeten handelen: niet wachtend op een aanvraag maar denken vanuit de waarde van het
grondwater en bovenal vanuit een bepaalde ‘trots’ en het belang van je vakgebied. Stilgestaan werd bij het soort overheid dat nodig is in 2040. Voor het systeemdenken is samenwerking tussen verschillende partijen (zowel publiek als privaat) van groot belang. De overheid blijft nodig om collectieve belangen te beschermen. Of er in 2040 één bevoegd gezag voor grondwater is, is niet te voorspellen. De Haagse departementen zijn ook nog niet op een dergelijke manier ingericht. Een nieuwe staatkundige indeling met schaalvergroting of gebaseerd op stroomgebieden of een ‘omgevingsschap’ zijn mogelijke richtingen. Desirée van Zwieten (programmagroep Bestuurlijk-juridische aspecten waterbeheer) Jan Willem Kooiman (programmagroep Grondwater en hydrologie)
Historisch erfgoed en oude foto’s waardevol De afgelopen jaren heeft een groot deel van het historisch erfgoed uit de water(zuiverings)wereld een plek gekregen op de rwzi Dokhaven in Rotterdam. Zaken die binnenkort gesloopt, vervangen of
weggegooid worden, kunnen over een aantal jaren wel eens van historisch belang zijn. Als u te maken krijgt met het afbreken of verwijderen van objecten, installaties of apparatuur waarvan u denkt dat het de moeite waard is om het toch te behouden, meld dat aan het bestuur van de Historische Commissie (zie het Waterboek) of aan het bureau van de NVA/KVWN: info@nva.net.
Dia’s of foto’s van vóór 1990? Heeft u nog dia’s of foto’s van objecten uit de waterwereld van voor 1990, dan ontvangt de Historische Commissie van de NVA ze graag. Uiteraard worden ze teruggezonden indien u aangeeft dat u ze wilt houden. De Historische Commissie is bezig met het digitaliseren van dia’s en foto’s. Zij wil ze bewaren voor het nageslacht en ook publiceren op de internetpagina van Waternetwerk. Als u dia’s en/of foto’s uit de waterwereld (waterbeheer én drinkwater!) heeft van vóór 1990 waarvan u denkt dat die uit historisch oogpunt interessant kunnen zijn, dan kunt u deze sturen naar: Rob Vugts, Citroenstraat 8, 1326 GE Almere, (036) 523 15 56. U kunt ook gescande afbeeldingen digitaal doorsturen (op hoge resolutie oftewel 300 dpi): rhvugts@zonnet.nl.
H2O / 21 - 2008
27
Disdrometer de optimale neerslagmeter met laser ! Toepassingen: Verkeersveiligheid Meteorologie (Lucht) haven Wetenschappelijk onderzoek
SCHMIDT WATERTECHNIEK B.V. TOOLS • MATERIALS • SERVICES Als importeur/technische handel op het gebied van afdichtingsmaterialen, detectieapparatuur, gereedschappen en machines voor de water-, afvalwatersector en de industrie zijn wij op zoek naar een
Vertegenwoordiger/ Account manager m/v Voor 40 uur per week
Deze state of the art neerslagmonitor van Thies werkt met een optische laser waarmee zeer nauwkeurig neerslag analyses gemaakt kunnen worden. De sensor detecteert en onderscheidt verschillende vormen van neerslag zoals motregen, regen, hagel en sneeuw. Zo wordt: De intensiteit (0,005...250mm/h, De grootte van de neerslagdeeltjes (0,16...7mm), De snelheid (0,2...20m/s) van de neerslag gemeten. De disdrometer is in RVS uitgevoerd, onderhoudsarm en kan t.b.v. extreme omstandigheden (-60...+70°C) uitgerust worden met verwarmingselementen. CaTeC B.V. - Turfschipper 114 - 2292 JB Wateringen Tel. 0174 272330 - Fax. 0174 272340 - www.catec.nl - info@catec.nl
Profiel: Je bent een communicatief mens met minimaal een MBO opleiding. Je bent gewend om zelfstandig te werken, hebt het nodige doorzettingsvermogen en geen 9 tot 5 mentaliteit. Verkopen is je tweede natuur. Ervaring met producten en klanten uit de branche is een pre. Een klantgerichte en flexibele instelling is vanzelfsprekend. Uiteraard ben je in het bezit van een rijbewijs B. Wij bieden een uitdagende en zelfstandige baan in de buitendienst door heel Nederland, vanzelfsprekend met een goed salaris en een bedrijfsauto. Ben je geïnteresseerd? Stuur dan je sollicitatie met cv aan: Schmidt Watertechniek B.V.; T.a.v. dhr. J. Schmidt; Stoofweg 18-20; 3253 MA Ouddorp Tel. 0187 - 60 52 00; Fax: 0187 - 60 51 71; info@schmidt.nl; www.schmidt.nl
Haarlem is een trotse, levendige stad met bijna 150.000 inwoners. Zij wonen, werken, winkelen en recreëren in een boeiende mix van historie en dynamische bedrijvigheid, op een steenworp afstand van Amsterdam en Schiphol. Wie deze stad met een spilfunctie in de regio wil ontwikkelen, moet grenzen als uitdaging zien en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen. Mensen die dat willen en kunnen, krijgen in Haarlem volop de ruimte om inhoudelijk te sturen en zichzelf te ontwikkelen.
Haarlem is aan jou...
Zie jij ook het belang van goed watermanagement?
Sr. Med. Riolering en Grondwater 32-36 uur | HBO | Salaris in overleg | vac. nr. 0153
Je ontwikkelt beleid en bent betrokken bij de uitvoering op het vakgebied van riolering en grondwater.
www.haarlem.nl
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
platform
Ton de Nijs, RIVM / Universiteit Utrecht Dick de Zwart, RIVM Willie Peijnenburg, RIVM
Toxiciteit van het oppervlaktewater blijft een probleem Hoewel de waterkwaliteit de afgelopen decennia sterk verbeterde, blijft de toxiciteit van het oppervlaktewater een probleem. Op een groot aantal locaties is de toxiciteit zo hoog dat de algemene doelstelling van het beleid bescherming van 95 procent van de potentieel aanwezige soorten - niet wordt gehaald. Door de hoge toxiciteit kunnen op sommige plaatsen gevoelige plant- of diersoorten verloren gaan. Aanvullend ecologisch onderzoek naar het functioneren van het ecosysteem in relatie tot de toxiciteit van het water is op deze locaties gewenst. Naast koper en zink dragen een groot aantal andere stoffen, metalen, PAK’s en bestrijdingsmiddelen bij aan de toxiciteit van het oppervlaktewater. Aangezien op de meeste locaties slechts de concentratie van een beperkt aantal stoffen is gemeten, zal de werkelijke toxiciteit van het oppervlaktewater veelal hoger liggen dan die geschat op basis van de gemeten concentraties van stoffen.
I
n het kader van de ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water1)heeft het RIVM de toxiciteit van de Nederlandse oppervlaktewateren in beeld gebracht2). De toxiciteit kan niet direct worden gemeten*. Wel kan de toxiciteit van afzonderlijke stoffen in het oppervlaktewater bepaald worden door de potentieel aangetaste fractie (PAF) te berekenen op basis van gemeten concentraties en de toxiciteitsgegevens van de stof3),4). In het milieu is echter altijd sprake van een mengsel van stoffen. Om de totale toxiciteit te kwantificeren, wordt de per stof afgeleide PAF geïntegreerd tot een ms-PAF (ms = meerdere stoffen). Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen een msPAF-chronisch en msPAF-acuut. De eerste is gebaseerd op no-observed effect-concentraties (NOEC) bij langdurige blootstelling, de tweede op de mediaan-letale-concentratie (LC50) bij kortdurende blootstelling. Om een beeld te krijgen van de toxiciteit van het oppervlaktewater in Nederland, zijn de msPAF-chronisch en -acuut berekend op basis van 330.000 meetgegevens van de prioritaire en overige stroomgebiedsrelevante stoffen op bijna 2.500 locaties in de rijks- en regionale wateren in 2005 en 2006. Voor deze berekening zijn de gemeten concentraties gecorrigeerd voor de biologische beschikbaarheid.
Biologische beschikbaarheid De organismen in het aquatisch ecosysteem worden niet blootgesteld aan de totale concentratie in het oppervlaktewater. Slechts
een gedeelte van de stof is biologisch beschikbaar; de rest is gebonden aan stabiele bestanddelen in het water, zoals zwevend stof en opgelost organisch koolstof (DOC). De biologische beschikbaarheid wordt bepaald door de fysisch-chemische eigenschappen van de stof, de samenstelling van het water en de fysiologische kenmerken van de organismen in het ecosysteem. De biologisch beschikbare fractie kan variëren in ruimte en tijd. Seizoensinvloeden spelen een rol. In de winter is het gehalte zwevend stof en DOC anders dan in de zomer. Ook stroomt het water via sloten, kleine en grote rivieren naar zee. Hierbij neemt het gehalte DOC af, waardoor de biobeschikbaarheid veelal zal toenemen5). In deze studie is de beschikbaarheid van organische stoffen gecorrigeerd voor binding aan DOC (5 mg/l). De beschikbaarheid van metalen is gecorrigeerd voor adsorptie aan zwevend stof (30 mg/l) en voor de invloed van de pH, DOC, alkaliniteit en andere factoren op de beschikbaarheid van metalen met een generieke correctiefactor. Een generieke correctiefactor is gebruikt, omdat de noodzakelijke invoergegevens voor een locatiespecifieke beoordeling ontbreken. De dataset omvat in totaal 17 verschillende metalen. De generieke correctiefactor is gebaseerd op de biologische beschikbaarheid voor koper en zink zoals die in de Europese risk assessment reports (EU-RAR) voor verschillende watertypen is beschreven6),7). Volgens deze studies
varieert de fractie van deze twee metalen die biologisch beschikbaar is, voor de relevante watertypen grofweg tussen de 0.25 en 1.0 en bedraagt gemiddeld 0.42). In deze studie is voor alle metalen aangenomen dat, na de correctie voor DOC en zwevend stof, 40 procent van de concentratie van de stof biologisch beschikbaar is.
Berekening toxiciteit De toxiciteit wordt berekend op basis van gemeten concentraties. Op een locatie worden vaak wel meerdere stoffen gemeten, maar dit gebeurt niet altijd op basis van hetzelfde watermonster. In het ene monster meet men de metalen, twee dagen later neemt men een monster voor de bestrijdingsmiddelen en de week daarna wordt een monster genomen om de PAK’s te bepalen. Om de toxiciteit van het water te berekenen, zijn de meetgegevens van deze verschillende monsters samengevoegd tot één mengsel. Praktisch bezien worden de gemiddelde concentraties van de stoffen die in één maand gemeten zijn, als één watermonster beschouwd. In totaal zijn op deze manier 21.698 mengsels uit 2005 en 2006 doorgerekend voor 2.488 verschillende locaties. Gemiddeld konden vier á vijf msPAF-waarden per locatie per jaar worden berekend.
Resultaten De msPAF-chronisch is op bijna 1.000 locaties (40 procent) gedurende de helft van de tijd hoger dan 0,05 (vijf procent). De algemene
H2O / 21 - 2008
29
Afb. 1: De msPAF-chronisch en -acuut in het oppervlaktewater.
doelstelling van het beleid - bescherming van 95 procent van de potentieel aanwezige soorten - wordt op deze locaties niet gehaald. De msPAF-acuut is gedurende de helft van de tijd op 182 locaties groter dan 0,01 en op 33 locaties groter dan 0,05. Op deze locaties, waar sprake kan zijn van verlies aan plant- en diersoorten, is aanvullend ecologisch onderzoek naar het functioneren van ecosysteem gewenst. De toxiciteit van het oppervlaktewater wordt, door het grote aantal meetgegevens van die stoffen en de relatief hoge toxiciteit, op veel locaties bepaald door koper en zink. De kaarten in afbeelding 1 geven de ruimtelijke verdeling van de msPAF-chronisch en -acuut in het oppervlaktewater. Hieruit blijkt dat de toxiciteit in het zuiden en westen van Nederland gemiddeld hoger is. De hoogste toxiciteit wordt aangetroffen nabij Budel door de historische verontreiniging van de bodem door de zinksmelterijen.
stoffen geanalyseerd, in 90 procent van de gevallen vijf stoffen of minder. De msPAF-chronisch neemt toe met het aantal gemeten stoffen per mengsel. In het merendeel van de mengsels is slechts een beperkt aantal stoffen gemeten. Het gaat daarbij vooral om koper en zink. In mengsels waar meer dan acht stoffen zijn geanalyseerd, is de msPAF-chronisch gemiddeld groter dan 0,05; bij 50 stoffen of meer groter dan 0,25. Enerzijds is de betrouwbaarheid van dit laatste getal relatief klein, gezien het geringe aantal mengsels waarvoor zoveel stoffen geanalyseerd zijn; anderzijds wordt het wel bevestigd door de correlatie tussen het aantal stoffen en de msPAF (r = 0.42, n = 21698). De berekende msPAF-waarde vormt in de meeste gevallen een ondergrens; de werkelijke blootstelling van het ecosysteem zal veelal hoger zijn, omdat op de meeste locaties slechts de concentratie van een beperkt aantal stoffen is gemeten.
Verantwoordelijke stoffen Naast koper en zink draagt een groot aantal andere stoffen bij aan de toxiciteit van het oppervlaktewater. In afbeelding 2 staan alle stoffen met een maximale PAF-chronisch groter dan 0,005. De gemiddelde PAF-chronisch van deze stoffen varieert sterk, maar ligt in het algemeen hoger dan 0,001. Naast een groot aantal bestrijdingsmiddelen gaat het om zware metalen en een beperkt aantal PAK’s.
Invloed aantal gemeten stoffen Op de verschillende locaties zijn niet altijd dezelfde stoffen gemeten. Het aantal stoffen waarop de msPAF is berekend, varieert. In de helft van de gevallen zijn slechts één of twee
30
H2O / 21 - 2008
Wat betekent dit nu? De resultaten schetsen een potentieel effect op het aquatisch ecosysteem. Nader onderzoek naar de werkelijke effecten van toxische stoffen op het aquatisch ecosysteem is gewenst, met name op locaties waar de msPAF-acuut hoog is. De toxiciteit van het water zou wellicht lager kunnen zijn als de biobeschikbaarheid van de metalen koper en zink op basis van de lokale watersamenstelling gecorrigeerd zou worden8), maar als de msPAF op meerdere stoffen is gebaseerd, maakt dit gemiddeld niet zoveel uit2). Los van eventuele normoverschrijdingen is het de vraag of de doelstellingen van de KRW
gehaald zullen worden. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben een groot aantal maatregelen gedefinieerd om de waterkwaliteit in 2015 op orde te krijgen. Een groot deel van de maatregelen wordt vanuit het oogpunt van de nutriëntenproblematiek genomen. Specifiek voor toxische stoffen wordt een beperkt aantal maatregelen voorgesteld, veelal gericht op het beperken van het gebruik van koper, zink en bestrijdingsmiddelen. Vooral de emissiereductie van koper en zink in de landbouw is van belang, aangezien deze stoffen zich nu ophopen in de bodem en het grondwater. Ondanks mestreducerende maatregelen zullen de concentraties van koper en zink in oppervlaktewater waarschijnlijk nog met een factor twee stijgen9). De aanvoer van toxische stoffen uit het buitenland zal door de invoering van de KRW echter minder worden. De uiteindelijke concentratie van toxische stoffen in het oppervlaktewater is moeilijk in te schatten. Klimaatverandering zal hierbij ook een rol spelen. Verschillende studies geven aan dat het DOC-gehalte in het water in de toekomst zou kunnen dalen. Daar komt bij dat de relaties tussen eutrofiëring en toxische stoffen niet eenduidig zijn. Pesticiden verstoren de ontwikkeling van het zoöplankton en herbiciden verstoren het fytoplankton. In de oppervlaktewateren waar de eutrofiëring wordt gereduceerd, zal tegelijkertijd het gehalte zwevend stof en DOC afnemen, waardoor de beschikbaarheid van toxische stoffen toe kan nemen. Op dit moment wordt de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater beperkt door de kunstmatige inrichting en de relatief hoge nutriëntconcentraties. Afhankelijk van
platform het type oppervlaktewater zou de toxiciteit van het oppervlaktewater uiteindelijk een belemmering kunnen vormen voor het bereiken van de goede ecologische toestand in de KRW. NOTEN * Met de huidige toxiciteitstoetsen kan de toxiciteit van de niet-vluchtige organische stoffen in het oppervlaktewater gemeten worden, maar niet de toxiciteit die door de metalen wordt veroorzaakt. LITERATUUR 1) Ligtvoet W. et al. (2008). Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. Planbureau voor de Leefomgeving. 2) De Nijs A. et al. (2008). Risico’s van toxische stoffen in de Nederlandse oppervlaktewateren. RIVM. 3) Posthuma L., G. Stuter en T. Traas (2002). SpeciesSensitivity Distributions in Ecotoxicology. 4) De Zwart D. en L. Posthuma (2005). Complex mixture toxicity for single and multiple species: proposed methodologies. Environmental Toxicology and Chemistry nr. 24, pag. 2665-2676. 5) Griffioen M. en G. van Weerdum (2007). Commentaar op artikel ‘Watertypespecifieke risicogrenzen en afwenteling’. H2O nr. 21, pag. 19. 6) Peijnenburg W., M. Vijver en A. de koning (2007). Aanzet voor waterspecifieke risicogrenzen voor metalen in oppervlaktewater. H2O nr. 17, pag. 35-37. 7) Van Sprang P. et al. (2007). European Union risk assessment report. Voluntary risk assessment: copper, copper(II)sulphate pentahydrate, copper(I)oxide, copper(II)oxide, dicopper chloride trihydroxide. Environmental effects - chapter 3.2 (part 1). European Copper Institute. 8) Zwolsman G. en K. De Schamphelaere (2007). Biologische beschikbaarheid en actuele risico’s van zware metalen in oppervlaktewater. STOWA. 9) Heerdink R. et al. (2008). Modellering van de grondwaterbijdrage aan de kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem in zuidoost Brabant. Deelrapport II van het Aquaterra/Stromon-project. TNO.
Afb. 2: Maximale en gemiddelde PAF-chronisch van stoffen die bijdragen aan de toxiciteit van het oppervlaktewater. Tussen haakjes wordt het aantal meetgegevens aangegeven. Afb. 3: Verband tussen de msPAF-chronisch en het aantal gemeten stoffen in het mengsel. Het aantal mengsels waarover het gemiddelde is berekend, wordt weergegeven op de rechter y-as.
H2O / 21 - 2008
31
Arne Verliefde, TU Delft Emile Cornelissen, KWR Watercycle Research Institute Jasper Verberk, TU Delft Hans van Dijk, TU Delft
Zijn membranen een waterdichte oplossing voor organische microverontreinigingen? De aanwezigheid van organische microverontreinigingen in de bronnen van het drinkwater is een groot (en nog groeiend) probleem voor de drinkwaterbedrijven. Omdat de verontreinigingsbronnen divers zijn en er vaak geen alternatieven voor het gebruik voorhanden zijn, worden steeds meer organische microverontreinigingen in steeds hogere concentraties in het oppervlaktewater (en ook in het grondwater) aangetroffen1).
V
oor sommige organische microverontreiningen zijn al gezondheidsstreefwaarden voor drinkwater afgeleid, voor andere stoffen bestaat nog heel wat onzekerheid over mogelijke gezondheidsrisico’s. Tot nu toe voldoen de meeste Nederlandse drinkwaterzuiveringen ruimschoots aan de streefwaarden voor organische microverontreinigingen. Toch moet worden opgemerkt dat grote onzekerheid bestaat rond het synergistische effect van een cocktail van deze stoffen op de volksgezondheid. Bovendien is de drinkwaterzuivering in Nederland zo geavanceerd dat hoge concentraties in de bronnen nog niet noodzakelijk een probleem vormen voor het drinkwater (een voorbeeld hiervan is de recente uitbreiding van de zuivering van PWN in Heemskerk met UV/peroxide en actief kool). In andere landen, waar het concept van de ‘meervoudige zuivering’ nog niet zo ver doorgedrongen is, kunnen hoge concentraties verontreinigingen in de bronnen grote problemen in de drinkwaterzuivering opleveren. Daarom wordt tegenwoordig (onder andere via de Kaderrichtlijn Water en het DrinkwaterDecreet) veel aandacht besteed aan het vrijwaren van de oppervlakte- en grondwateren, en specifiek de wateren die voor de drinkwaterzuivering gebruikt worden. Het doel is de productie en/of lozing
32
H2O / 21 - 2008
van bepaalde problematische verontreinigingen zodanig aan te pakken dat de kwaliteit van de bronwateren sterk verbetert. Er is echter nog steeds grote politieke moed nodig om bepaalde beslissingen te nemen, omdat vele verontreinigingen ofwel een groot economisch bereik hebben (bijvoorbeeld voor de producenten van bestrijdingsmiddelen) ofwel een groot maatschappelijk nut vervullen (bijvoorbeeld voor geneesmiddelen). Vaak blijkt dat toch weer een calamiteit nodig is vooraleer het probleem in de media terechtkomt en politici er aandacht aan besteden. In Nederland hanteren de drinkwaterbedrijven het voorzorgsprincipe, waardoor de drinkwaterzuiveringen hier behoorlijk geavanceerd zijn en de organische microverontreinigingen in drinkwater voorlopig nog geen probleem vormen. Sporadisch worden geneesmiddelen in het drinkwater aangetroffen, ruimschoots onder de norm2).
Huidige/efficiënte zuiveringstechnieken Vanwege de aangetroffen microverontreinigingen, en ook omwille van de stijgende concentraties in de bronnen, wordt veel aandacht besteed aan onderzoek naar mogelijke verwijderingstechnieken voor organische microverontreinigingen. Het aantal beschikbare (en geïmplemen-
teerde) zuiveringstechnieken voor deze microverontreinigingen is relatief beperkt. Ze kunnen op één hand geteld worden: actief koolfiltratie, biologische afbraak, oxidatieveen filtratieprocessen. Elke techniek heeft zijn voor- en nadelen, zowel wat betreft het scala aan stoffen dat verwijderd kan worden als de kosten en de kwaliteit van het geproduceerde water. Zo zijn bijvoorbeeld UV/peroxide en ozon goed in staat om vele organische microverontreinigingen af te breken, maar bestaat het risico dat de afbraakproducten gevaarlijker zijn dan de oorspronkelijke verontreinigingen. Bovendien kunnen deze oxidatieve processen ook reageren met natuurlijk organisch materiaal in de voeding of met bromide (bij ozonisatie kan bijvoorbeeld het toxische bromaat gevormd worden). Actief koolfiltratie verwijdert voornamelijke apolaire stoffen door adsorptie aan de kool en verwijdert slechts in heel beperkte mate polaire stoffen. Aangezien de meeste nieuwe, onbekende verontreinigingen voornamelijk polaire stoffen zijn, zullen deze stoffen een probleem vormen bij actief kool. Tot op heden worden hogedruk-membraanprocessen, zoals nanofiltratie en zeker omgekeerde osmose, vaak beschouwd als ultieme barrières voor organische microverontreinigingen. Deze membraanprocessen worden echter niet veelvuldig toegepast in Nederlandse drinkwater-
platform microverontreinigingen door nanofiltratie en omgekeerde osmose. Uit de resultaten kwam namelijk naar voren dat hydrofobe stoffen minder goed verwijderd worden dan hydrofiele stoffen, en dat positief geladen stoffen minder goed verwijderd worden dan neutraal geladen stoffen, die dan op hun beurt weer minder goed verwijderd worden dan negatief geladen stoffen (zie afbeelding 1).
Ontrafelen verwijderingsmechanismes bij NF/RO In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt in de literatuur, zijn nanofiltratie en omgekeerde osmose dus niet enkel gewone ‘zeef’-membranen, maar treden ook andere effecten op, die ervoor zorgen dat de verwijdering van stoffen met dezelfde grootte, niet noodzakelijk hetzelfde is.
Afb. 1: Invloed van lading en hydrofobiciteit op de verwijdering van geneesmiddelen bij nanofiltratiemembraan (enkel membraanelement op tien procent recovery).
Afb. 2: Effect van zeefwerking (a), membraanaffiniteit (b) en ladingsinteracties (c) op verwijdering van organische microverontreinigingen met membranen.
zuiveringen vanwege de (relatief ) hoge investerings- en productiekosten. Bovendien blijft bij deze membraanprocessen een geconcentreerde afvalstroom achter, die niet altijd aan de lozingsnormen voldoet.
een specifiek membraan in een specifieke installatie voorspeld kan worden. Dit komt overeen met de methodiek van het opstellen van een kwantitatieve structuuractiviteitrelatie (een QSAR).
Het promotieonderzoek dat in dit artikel beschreven wordt, is uitgevoerd als onderdeel van het gemeenschappelijk bedrijfstakonderzoek (BTO) van de drinkwaterbedrijven, in samenwerking tussen Kiwa Water Research, TU Delft en de Katholieke Universiteit Leuven, met co-financiering van Delft Cluster. Onderwerp van dit onderzoek was de verwijdering van organische microverontreinigingen met behulp van nanofiltratie en omgekeerde osmose. Het doel was na te gaan hoe de verwijdering van organische microverontreinigingen door membranen precies verloopt. Uit voorgaand onderzoek3) blijkt namelijk dat van sommige organische verontreinigingen nog sporen aangetroffen worden in het geproduceerde water, terwijl voor andere verontreinigingen de verwijdering wel volledig is.
Verwijdering met NF/RO enkel gevolg zeefeffect?
De eerste fase van het onderzoek bestond uit het in kaart brengen van de verwijderingsmechanismes van organische microverontreinigingen door nanofiltratie en omgekeerde osmose. De tweede fase was erop gericht deze verwijderingsmechanismes in een mathematisch model te gieten, waarmee op basis van de structuur van een verontreiniging, de verwijdering met
Nanofiltratie en omgekeerde osmose worden vaak beschouwd worden als een soort ‘zeef’: de scheiding van stoffen door membranen wordt verklaard op basis van de grootte van de stof. Dit klopt ook in zekere mate: als de verontreiniging groter is dan de grootte van de poriën in het membraan, dan wordt deze verontreiniging goed verwijderd; als de verontreiniging kleiner is, zal de verwijdering ook lager zijn. Omdat het doel van dit onderzoek was om een QSAR-model op te stellen (met andere woorden op basis van de structuur en/of eigenschappen van een stof de verwijdering voorspellen), werd tijdens de eerste fase een mix van modelstoffen gedoseerd, allemaal met een verschillende structuur en verschillende eigenschappen, om na te gaan of al deze stofeigenschappen een effect hebben op de verwijdering. Verschillende geneesmiddelen werden geselecteerd, die verschilden in grootte, in polariteit/ hydrofobiciteit en in lading. Door het doseren van deze mix van geneesmiddelen bleek dat, naast de scheiding op basis van grootte, ook andere mechanismen een heel belangrijke rol spelen bij de verwijdering van organische
In grote lijnen kunnen drie effecten onderscheiden worden: • Onmiskenbaar is er sowieso nog altijd een onderliggend ‘zeef’-effect: als een organische verontreiniging groter is dan de poriën in het membraan, dan zal deze stof goed verwijderd worden. Als een stof kleiner is dan de poriën van een membraan, zal de verwijdering niet volledig zijn. Dit effect leidt tot een S-vormige curve als de verwijdering van organische stoffen uitgezet wordt ten opzichte van hun molecuulgewicht (of hun grootte). De S-vorm is te verklaren door het feit dat de poriën in het membraan geen uniforme grootte hebben. (afbeelding 2a). Dit mechanisme wordt dus bepaald door de grootte (of het molecuulgewicht) van de organische stof, in vergelijking met de grootte van de membraanporiën, een door de membraanfabrikant opgegeven molecuulgewicht, waarboven de verwijdering van stoffen groter dan 90 procent zou moeten zijn. •
Voor stoffen die een zekere affiniteit met het membraanoppervlak vertonen (dit zijn meestal hydrofobe stoffen, aangezien het membraanoppervlak ook hydrofoob is), zorgen Van der Waals-aantrekkingskrachten ervoor dat de stoffen makkelijker in het membraan dringen (‘oplossen’). Onder andere door het vormen van waterstofbruggen kunnen de stoffen die opgelost zijn in het membraan, dan makkelijk door het membraan heen bewegen. Het gevolg hiervan is een verhoogd transport door het membraan en dus een lagere verwijdering van organische stoffen met een grote affiniteit voor het membraan (afbeelding 2b). Dit mechanisme wordt dus bepaald door de affiniteit tussen de stof en het membraan. Eventuele modelparameters om dit te beschrijven zijn de hydrofobiciteit van de stof (uitgedrukt als log Kow) en die van het membraan (uitgedrukt als de contacthoek tussen het membraan en een waterdruppel op het membraanoppervlak). Hydrofobe stoffen kunnen ook adsorberen aan hydrofobe membranen en in de membraanporiën4). Deze adsorptie kan de verwijdering van de stof ook tijdelijk
H2O / 21 - 2008
33
beïnvloeden: zoals bij actief koolfiltratie zal de verwijdering hoog zijn als de stof in hoge mate adsorbeert. Het grote verschil met actief koolfiltratie is dat de adsorptiecapaciteit van het membraan beperkt is en dat snel doorbraak optreedt. •
De meeste NF- en RO-membranen zijn negatief geladen in een watermatrix bij neutrale pH, door de dissociatie van zure functionele groepen op het membraanoppervlak. Daardoor speelt nog een derde effect mee bij de verwijdering van geladen organische stoffen door membranen: een ladingseffect. Uit de resultaten blijkt dat de hoogste verwijdering gevonden wordt voor organische stoffen die negatief geladen zijn. Dit kan verklaard worden door electrostatische afstotingskrachten tussen de negatief geladen stof en het negatief geladen membraanoppervlak. De verwijdering blijkt in grote mate afhankelijk te zijn van de pH van het voedingswater, omdat zowel de lading van het membraan als de lading van de stof via de pKa-waarde (de zuurconstante) van hun functionele groepen, afhankelijk is van de pH. Voor positief geladen organische stoffen treedt echter het tegenovergestelde op: de positief geladen stoffen worden aangetrokken tot het membraanoppervlak, waardoor hun concentratie aan het membraanoppervlak toeneemt (afbeelding 2c). Door deze hogere concentratie zal ook de concentratie in het geproduceerde water toenemen, wat resulteert in een lagere verwijdering als de verwijdering berekend wordt ten opzichte van de voedingsconcentratie. De parameters die dit laatste mechanisme bepalen, zijn dus de lading van de organische stof, in verhouding tot de lading van het membraanoppervlak (die kan uitgedrukt worden als zeta potentiaal).
Vertalen verwijderingsmechanismes naar wiskundig model Naast het identificeren van de verwijderingsmechanismes die optreden bij verwijdering van organische microverontreinigingen door nanofiltratie en omgekeerde osmose, was het tweede doel van het onderzoek om deze mechanismes wiskundig te beschrijven, zodat een voorspellend model voor de verwijdering van een specifieke organische verontreiniging met een specifiek membraan opgesteld kon worden. Voor praktisch gebruik moet dit model gebaseerd zijn op eenvoudig te bepalen fysisch-chemische eigenschappen van de desbetreffende stof en van het membraan. Door gericht doseren van ongeladen organische modelstoffen met specifieke eigenschappen kon voor verschillende membranen bepaald worden hoezeer de verwijdering afhankelijk is van de fysischchemische eigenschappen van de stoffen en de membranen. Een voorbeeld hiervan is in afbeelding 3 afgebeeld voor een specifiek membraan: drie categoriën van stoffen met verschillende hydrofobiciteit zijn gedoseerd: hydrofiele stoffen (log Kow<1); hydrofobe stoffen (log Kow>3) en stoffen met een gemiddelde
34
H2O / 21 - 2008
Afb. 3: Verwijdering van organische modelstoffen met verschillende hydrofobiciteit, als functie van hun molecuulgewicht (enkel Trisep TS80 membraanelement).
hydrofobiciteit (1<log Kow<3). In elke categorie van hydrofobiciteit is een aantal stoffen gedoseerd met toenemend molecuulgewicht. Voor elke categorie van stoffen is vervolgens een modelcurve opgesteld. Op basis van deze figuur kan een benaderende uitspraak gedaan worden over de verwijdering van een nieuwe stof met een bepaalde grootte en een bepaalde hydrofobiciteit. Wat duidelijk is, is dat voor hydrofobe stoffen een extra affiniteitsinteractie optreedt tussen de stof en het membraan, terwijl voor hydrofiele stoffen de verwijdering voornamelijk door de grootte van de stof bepaald wordt. Hierdoor is de verwijdering van hydrofobe stoffen lager bij een bepaald molecuulgewicht. Het probleem met deze figuur is dat ze enkel geldig is voor een specifiek membraan, dus in essentie zou voor elk membraan een nieuwe figuur moeten gemaakt worden. Daarom is in het proefschrift ook een meer ingewikkeld model opgesteld. Dit model voorspelt de affiniteit tussen stof en membraan, op basis van contacthoekmetingen tussen de stof en het membraan. Door deze affiniteit te integreren in een wiskundige vergelijking voor stoftransport, kon een nauwkeurig voorspellend model opgesteld worden voor ongeladen organische stoffen. Voor geladen stoffen is een apart model opgesteld, dat zich richt op de verschillende concentratieprofielen van positief en negatief geladen stoffen aan het membraanoppervlak, van waaruit dan de verwijdering weer kan afgeleid worden. Op basis van colloid-chemie kon een model opgesteld worden dat de verdeling van stoffen tengevolge van ladingsinteracties beschrijft (in se is dit een Boltzmann-verdeling). Voor positief geladen stoffen stijgt de concentratie aan het membraanoppervlak; voor negatief geladen stoffen daalt ze. Beide modellen voor geladen en ongeladen stoffen zijn vervolgens gecombineerd in een algemeen model. Dit model was in eerste instantie enkel geldig voor enkelvoudige
membraanelementen. Door dit model echter te combineren met massabalansen en de vormgeving van typische praktijkinstallaties voor membranen, kon een overkoepelend model opgesteld worden dat de verwijdering van onbekende organische stoffen (ongeladen én geladen) in praktijkinstallaties binnen een marge van circa tien procent nauwkeurig kan voorspellen, op basis van eenvoudig te bepalen stof- en membraaneigenschappen (grootte, lading en membraanaffiniteit).
Zuivering met membranen in de toekomst De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat membranen nooit een volledig ondoordringbare barrière zullen zijn voor organische microverontreinigingen. De verwijdering van hele kleine organische verontreinigingen, van kleine tot middelgrote hydrofobe organische verontreinigingen en van kleine, positief geladen organische verontreinigingen is niet volledig. Een oplossing voor dit probleem is het combineren van nanofiltratie en omgekeerde osmose met een andere zuiveringsstap. Tijdens het onderzoek werd aandacht besteed aan één specifieke extra zuiveringsstap, namelijk nageschakelde actief koolfiltratie. Omdat nanofiltratie en omgekeerde osmose voornamelijk hydrofiele stoffen goed verwijderen, zullen zij complementair zijn met actief koolfiltratie, dat voornamelijk hydrofobe stoffen goed verwijdert. Bovendien zal, door de verwijdering van natuurlijk organisch materiaal in de NF/ RO-stap, minder competitie optreden tussen dit materiaal en de organische microverontreinigingen, voor adsorptieplaatsen op het actief kool. Ook zal minder porieblokkering van de kool door natuurlijke organisch materiaal optreden. Dit alles heeft als gevolg dat de looptijd van de actief kool voor de verwijdering van organische microverontreinigingen veel langer kan zijn. Dit verlaagt de kosten voor regeneratie van de kool. Afbeelding 4 toont verwijderingsrendementen voor verschillende geneesmiddelen
platform onderzoek verricht naar het verhogen van de opbrengst van NF/RO-installaties. Hoe hoger die opbrengst, des te lager de retentie van organische microverontreinigingen. Er zal dus altijd moeten gezocht worden naar een zeker evenwicht tussen een hoge verwijdering van organische microverontreinigingen en een laag concentraatvolume.
Afb. 4: Verwijdering van geneesmiddelen bij NF-membraan (proefinstallatie op 80 procent recovery); verwijdering door actief kool na NF-voorbehandeling en gecombineerde verwijdering door een combinatie van nanofiltratie en actief koolfiltratie.
op een pilotschaal nanofiltratie-unit (bij 80 procent opbrengst) en op de nageschakelde actief koolfiltratie. Ook het totaal verwijderingsrendement van beide stappen samen is weergegeven. Hieruit blijkt duidelijk dat de combinatie NF/RO met actief koolfiltratie goede vooruitzichten biedt. Een andere oplossing voor de beperkte verwijdering van hydrofobe (apolaire) stoffen door NF/RO-membranen, is het construeren van meer hydrofiele membranen. De verwijdering van hydrofobe stoffen is meestal lager door de interactie van deze stoffen met de hydrofobe membraanmatrix. Door meer hydrofiele membranen op de markt te brengen (bijvoorbeeld door het gebruik van allerlei nano-materialen) kan deze interactie beperkt worden. Dit moet echter niet als panacee gezien worden, omdat bij meer hydrofiele membranen meer interactie van hydrofiele (polaire) stoffen met deze membranen zal optreden.
Implicaties voor toekomstig onderzoek Bij rechtstreeks of onrechtstreeks hergebruik van afvalwater, wordt vaak gebruik gemaakt
van omgekeerde osmose, omdat hoge eisen gesteld worden aan het geleverde water. Omdat afvalwater vaak hoge concentraties aan geneesmiddelen en hormonen bevat (door een onvolledig metabolisme in het menselijk lichaam), en deze verontreinigingen in de klassieke afvalwaterbehandeling slechts zeer beperkt verwijderd worden, wordt verwijdering van geneesmiddelen en hormonen door omgekeerde osmose bij hergebruik zeer belangrijk. Afvalwater bevat echter, naast hogere concentraties aan microverontreinigingen, ook vaak hogere concentraties organisch materiaal, wat kan resulteren in membraanvervuiling of adsorptie van dit organisch materiaal aan het membraanoppervlak. Dit kan de eigenschappen van het membraanoppervlak veranderen en zo de retentie van de microverontreinigingen beïnvloeden. Meer onderzoek is nodig om deze effecten volledig te begrijpen.
De gevolgde QSAR-methodologie (het gebruiken van verschillende stoffen met weloverwogen stofeigenschappen om de verschillende verwijderingsmechanismes te onderzoeken) kan in principe relatief eenvoudig vertaald worden naar andere zuiveringsprocessen (bijvoorbeeld actieve kool). Zo zal het in de toekomst mogelijk worden om voor alle zuiveringsprocessen te gaan voorspellen wat de verwijdering van een onbekende organische verontreiniging zal zijn (als zijn structuur bekend is). Zo kan elk drinkwaterbedrijf, op basis van de organische microverontreinigingen die in hun bronnen aangetroffen worden, gaan kiezen welke zuiveringsstappen noodzakelijk zullen zijn om die stoffen te gaan verwijderen. LITERATUUR 1) Verliefde A., L. Puijker, B. van der Bruggen en H. van Dijk (2005). Organische microverontreinigingen en de watervoorziening. H2O nr. 7, pag. 54. 2) Versteegh J., N. van der Aa en E. Dijkman (2007). Geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen - Resultaten van het meetprogramma 2005/2006. RIVM-rapport 703719016/2007. 3) Bellona C., J. Drewes, P. Xu en G. Amy (2004). Factors affecting the rejection of organic solutes during NF/RO treatment - a literature review. Water Research nr. 38, pag. 2795. 4) Kimura K., G. Amy, J. Drewes and Y. Watanabe (2003). Adsorption of hydrophobic compounds onto NF/RO membranes - an artifact leading to overestimation of rejection. Journal of Membrane Science nr. 221, pag. 221.
Daarnaast stelt zich bij membraanfiltratie nog altijd het probleem van het lozen van het concentraat. Om het concentraatvolume dat moet geloosd worden te verminderen, wordt (onder andere in Nederland)
advertentie
FIBER FILTRATION “De specialist in filtratie”
ook voor IBA Systemen
•DE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMAT® •AUTOMATISCHE FILTRATIE MET FIBERTECHNOLOGIE TOT 3 MICRON •ZELFDENKENDE ROBOTFILTER MCFM (DIS)CONTINU REINIGEND TOT 15 MICRON •GROF AUTOCLEAN FILTERS, TROMMELFILTERS EN ZEEFDEKKEN •KAARSEN, ZAKKEN EN FILTERMEDIA
ALLES VINDT U OP : WWW.FIBERFILTRATION.COM
H2O / 21 - 2008
35
Gert Reijnen, Waterleiding Maatschappij Limburg Wen Akkermans, Waterleiding Maatschappij Limburg
Biologisch-adsorptieve ontijzering op pompstation Susteren De ontijzering in de voorfilters van pompstation Susteren van Waterleiding Maatschappij Limburg vindt plaats bij pH-waarden van 6,65 tot 6,95. De ontijzering is vanaf het begin gevoelig geweest voor wisselingen in de productie. De troebelheid van het geproduceerde drinkwater is relatief hoog en varieert sterk door de productieschakelingen. Het is gelukt de concentratie ijzer en de troebelheid van het voorfiltraat te verlagen én de productie te verhogen door de compressorbeluchting in de toevoerleiding te vervangen door een zuurstofdosering van 5 mg/l in een gaskap in de snelfilters. Daardoor komen minder slecht filtreerbare ijzerdeeltjes in het filtraat. Het verhogen van de troebelheid na het filterspoelen en na het inschakelen van de filters neemt tevens af wanneer de filters worden nagespoeld met bedexpansie. Een grote verbetering van de ontijzering wordt bereikt met een gelijkmatige productie.
I
n Susteren wint Waterleiding Maatschappij Limburg grondwater uit twee goed beschermde watervoerende pakketten van de Roerdalslenk. Het grondwater is zeer zacht, weinig gebufferd (laag HCO3-gehalte) en de pH is laag. Het bevat enkele milligrammen ijzer en lage concentraties mangaan en ammonium. Het water is zuurstofloos en bevat geen nitraat, methaan en zwavelwaterstof (zie tabel 1). De samenstelling is daardoor gunstig voor biologische en adsorptieve ontijzering1),3),4),10). De huidige zuivering dateert van 1967 en bestaat uit dubbele filtratie. Deze is zeer eenvoudig en robuust uitgevoerd en gedimensioneerd voor een productie van zes miljoen kubieke meter drinkwater per jaar. De onderwaterpompen vormen de enige pompfase. De voorfiltratie bestaat uit 16 stalen voorfilters van 5 m2. Ze waren gevuld met 1,6 meter gebroken grind met een doorsnede van 0,8 tot 1,5 millimeter, dat was aangegroeid met 30 tot 50 gew. %. De nafilters zijn ingericht als beluchtings- en ontgassingstorens voor pH-verhoging door verwijdering van de kooldioxide. Ze zijn daartoe gevuld met grof grind (4 tot 8 millimeter doorsnede) en worden opwaarts doorstroomd met lucht. In een looptijd neemt de filtratieweerstand van de voorfilters toe van 10 kPa na het
36
H2O / 21 - 2008
spoelen tot 80 kPa aan het einde van de looptijd (1 à 8 mWk). In de loop der jaren werd de looptijd verlengd van 40 naar 80 uren vanwege waterbesparing. Met compressoren werd met een eenvoudige nippel lucht in de toevoerleiding van de filters gebracht. Een ontluchtingspot bovenin elk filter zorgde voor afvoer van de overtollige lucht en een constant waterniveau boven de filterbedden. Dit
Tabel 1: Door Waterleiding Laboratorium Zuid berekende gemiddelde samenstelling van het grondwater van Susteren in de periode 2001-2008.
parameter
Fe totaal (mg/l) Fe gefiltreerd (mg/l) Mn (mg/l) NH4 (mg/l) NO3 (mg/l) SO4 (mg/l) pH-range HCO3 (mg/l) Ca (mg/l) Mg (mg/l) tH (mmol/l) EGV (mS/m) T (°C)
beluchtingssysteem vergde veel onderhoud door ijzerafzettingen. Het voorfiltraat wordt via een verzamelleiding omhoog gebracht naar de vier nafilters en verdeeld over het filteroppervlak met plaatsproeiers. Mangaan werd altijd volledig verwijderd (<0,01 mg/l) en de concentratie ijzer in het productwater lag Tabel 2: Aantallen deeltjes in voorfiltraat van het proeffilter per grootte klasse en berekende totale deeltjesvolume per klasse in procenten van het totale berekende deeltjesvolume. Gemiddelde waarden over gehele meetperiode.
deeltjesgrootte (μm)
gemiddeld aantal deeltjes (n/ml)
relatieve aandeel deeltjesvolume (%)
1-2 2-3 3-4 4-5 5-7 7-10 10-15 >15
970 35 6 3 1,5 1 1,5 10
6,5 1,5 0,5 0,5 0,5 1,5 6 83
totaal
1030
100
concentratie
2,9 2,5 0,05 0,05 <0,5 5,9 6,65-6,95 78 18,4 2,9 0,6 13 13
platform ijzer daaruit te voorkomen. Na het spoelen wordt aanvankelijk niet alle toegevoerde zuurstof opgelost. De niet-opgeloste zuurstof vormt in vele uren de gaskap. Als de gaskap zo groot is geworden dat het water uit de toevoerleiding op een spatplaat valt, wordt alle toegevoerde zuurstof volledig in het water opgelost. Het vallende water zorgt voor de mengenergie. De gaskap blijft dan gelijk, tot een filterschakeling het evenwicht verstoort. Om te voorkomen dat de bovenkant van het filterbed droog komt te staan, is er een niveaugestuurde ontluchting gemaakt. Instelbare waarden voor een hoog en een laag niveau zorgen dat de gaskap binnen de gewenste niveaus blijft. Een bijkomend voordeel is dat de frequente reiniging van doseernippels en ontgassingspotten van 16 filters niet meer nodig is. Daarmee worden 300 manuren per jaar bespaard.
4,0
Troebelheid [NTU]
3,0
2,0
1,0
0,0 27-04-07 27-04-07 27-04-07 27-04-07 28-04-07 28-04-07 28-04-07 28-04-07 29-04-07 29-04-07 29-04-07 29-04-07 30-04-07 0:00 6:00 12:00 18:00 0:00 6:00 12:00 18:00 0:00 6:00 12:00 18:00 0:00 Datum / Tijd Zuurstofdosering in toevoerleiding
Zuurstofdosering in gaskap
Afb. 1: De troebelheid vermindert als zuurstof wordt gedoseerd in een gaskap boven in een gesloten snelfilter.
Nieuw filtergrind
tussen < 0,01 en 0,05 mg/l. Wel varieerde de troebelheid sterk en was deze gemiddeld hoog. Toen de norm voor de troebelheid van drinkwater in het Waterleidingbesluit 2001 op 1 FTU werd gesteld, werd deze enkele malen overschreden. Klachten over bruin water in de pendelzones aan de rand van het voorzieningsgebied bleken vooral te worden veroorzaakt door ijzer, want de verhouding tussen ijzer en mangaan in spuimonsters lag op circa 1 op 0,014.
fijne grindfractie maakt naspoelen met bedexpansie met uitvoerbare technische aanpassingen mogelijk (40 m/h). Voor de noodzakelijke verdere pH-verhoging naar 7,8 werd gedacht aan ‘echte’ beluchtingsen ontgassingtorens na de nafiltratie. Alternatief was deze torens tussen de vooren nafilters te plaatsen. Dat zou door de hogere pH in principe gunstig zijn voor de ontmanganing, maar zou wel weer leiden tot meer onderhoud door vervuiling van de beluchtingstorens.
Nieuw filtergrind met een doorsnede van 0,8 à 1,2 millimeter veranderde aanvankelijk het verloop van de troebelheid en de concentratie ijzer ongunstig (zie afbeelding 2). De troebelheid van het filtraat was na het spoelen weliswaar circa 50 procent minder, maar begon al snel te stijgen tot ver boven 1 FTU. De filtratieweerstand nam aanvankelijk nauwelijks toe. Bij het oude grind nam de troebelheid aanvankelijk ook flink toe, maar daalde deze na een looptijd van ruim 30 uren weer onder 1 FTU, tegelijk met een toename van de filtratieweerstand.
Experimenten
Looptijd en spoelproces
Experimenten met de voorfiltratie werden uitgevoerd met proef- en referentiefilters van de praktijkinstallatie. Voor onderzoek van de nafiltratie met fijn grind werd een proeffilter met een doorsnede van 600 millimeter gebruikt, gevoed met filtraat van een geoptimaliseerd voorfilter.
Door naspoelen met bedexpansie, met 40 in plaats van 30 meter per uur, nam het spoelrendement van het in de voorafgaande looptijd gefiltreerde ijzer toe van 60 naar 75 procent. De troebelheid werd daardoor significant verlaagd. Deze was na het spoelen lager, minder gevoelig voor de bedrijfsvoering en nam bij een looptijd van ongeveer 40 productie-uren minder toe (zie afbeelding 3). Om te zien of een langere looptijd ook met nieuw grind haalbaar zou zijn, werd deze verlengd. Na een looptijd van circa 40 uren nam de troebelheid weer af, tegelijk met het stijgen van de filtratieweerstand (zie afbeelding 4). Bepaling van Fe2+ en Fe3+ toonde aan dat de ontijzering geheel in de bovenlaag plaatsvindt. Ook de toename van de filtratieweerstand vindt in de bovenlaag plaats. Het gaat
Verbeteren van de zuivering Verhoging van de productie voor het leveren van zachter water aan Maastricht8) en renovatie van de technische installatie waren aanleiding na te gaan of de zuivering technisch kan worden geoptimaliseerd. De nagestreefde doelen waren een verlaging van de troebelheid, een verdere vermindering van de afgifte van ijzerdeeltjes aan het net en een vermindering van het onderhoud aan de zuivering en het distributienet. Als ‘ideale’ zuivering werd gedacht aan ontijzering door zuurstofdosering en voorfiltratie in de bestaande stalen filterketels, gevuld met nieuw grind van 0,8 à 1,2 millimeter, gevolgd door een pH-verhoging door versproeiing en ‘natte’ nafiltratie met fijn grind (0,4 à 0,8 millimeter) voor ontmanganing en verwijdering van ijzerdeeltjes uit het voorfiltraat. De
Zuurstofdosering
De zuurstofdosering in de toevoerleiding veranderde weinig aan het verloop van de ontijzering en de troebelheid ten opzichte van de compressorbeluchting met het oude grind6). Een verlaging van de troebelheid werd later met nieuw grind bereikt door zuurstof te doseren in een gaskap bovenin een gesloten stalen snelfilter (zie afbeelding 1). Van beide filters werd vooraf de toevoerleiding gereinigd om losspoelen van
Afb. 2: De troebelheid en de concentratie ijzer namen bij nieuw grind aanvankelijk sterk toe en beperkten daarmee de looptijd. 3,2 2,8
Filtergrind Oud Filtergrind Nieuw
Filtergrind Nieuw
2,4
0,12 2
IJzer [mg/l]
Troebelheid [NTU]
0,16
Filtergrind Oud
1,6
0,08
1,2 0,8
0,04
0,4 0
0 0
10
20
30
40 Looptijd [uur]
50
60
70
80
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Looptijd [uur]
H2O / 21 - 2008
37
Bij dosering van 1 mg/l zuurstof moest het proeffilter na een looptijd van 60 uren worden gespoeld vanwege de hoge filtratieweerstand. Verhoging van de dosering tot 5 mg/l zuurstof maakte een langere looptijd mogelijk (90 tot 100 uur). De concentratie ijzer in het filtraat bedroeg daarbij gemiddeld over de looptijd 0,017 mg/l. Het verder verhogen van de zuurstofconcentratie tot 10 mg/l leidde tot een verdubbeling van de gemiddelde concentratie ijzer in het filtraat: 0,035 mg/l. Op de mogelijke verklaring hiervoor wordt nog teruggekomen bij de bespreking van het ontijzeringsmechanisme.
Troebelheid [NTU]
Zuurstofconcentratie
4,0
100
3,0
75
2,0
50
1,0
25
0,0 21-05-07 12:00
21-05-07 18:00
22-05-07 0:00
22-05-07 6:00
22-05-07 12:00
22-05-07 18:00
23-05-07 0:00
Waterbelasting VF 4b [m /h]
kennelijk om koekfiltratie die gunstig is voor de ontijzering. Omdat bij het filter met de gaskap geen zwevende stof werd aangetoond in het bovenwater, wordt verwacht dat de koek ontstaat door aangroei van deeltjes met ijzeroxiden in de bovenlaag van het filter.
0 23-05-07 12:00
23-05-07 6:00
Datum / Tijd Troebelheid VF 3b (ref.) Naspoelen 30 m/h
Troebelheid VF 4b (proef) Naspoelen 40 m/h
Waterbelasting VF 4b
Afb. 3: Naspoelen van een voorfilter met bedexpansie verlaagt de troebelheid sterk en vermindert de gevoeligheid voor productie
Ontmanganing
De ontmanganing verloopt niet meer zoals vroeger volledig in de voorfilters (restgehalte 0,01 à 0,02 mg/l). Een oorzaak kan zijn dat de oude filterbedden een groter specifiek oppervlak hadden door het vele fijne gruis tussen het grind. De lagere pH (circa 0,15 eenheden) en de lagere concentratie zuurstof door het vervangen van de compressorbeluchting door zuurstofdosering, kunnen ook een oorzaak zijn. De droge nafilters verwijderen het resterende mangaan echter tot minder dan 0,01 mg/l. Filtratie met fijner grind levert geen betere ontmanganing op en verlaagt de troebelheid en de concentratie ijzer niet meetbaar13). Na continue deeltjestelling gedurende vijf dagen bleek dat het filtraat van het natte nafilter met fijn grind gemiddeld minder deeltjes bevatte dan het filtraat van een praktijk nafilter11) (zie tabel 3). De oorzaak is echter dat het proeffilter continu werd gevoed met een constante waterbelasting, waardoor veel minder deeltjespieken optraden. De droge nafilters waren tijdens de deeltjesanalyse continu in bedrijf met de toen nog grote variaties in filterbelasting. De
38
H2O / 21 - 2008
4,0
10
3,0
7,5
2,0
5
1,0
2,5
0,0 01-06-07 02-06-07 02-06-07 03-06-07 03-06-07 04-06-07 04-06-07 05-06-07 05-06-07 06-06-07 06-06-07 07-06-07 12:00 0:00 12:00 0:00 12:00 0:00 12:00 0:00 12:00 0:00 12:00 0:00
0
Drukval (mwk)
Zeer belangrijk voor de zuivering van Susteren is ook een gelijkmatige waterbelasting van de filters. Bij elke snelheidsverhoging, na het filterspoelen of bij verhoging van de productie, is de troebelheid enige tijd verhoogd. Ook deeltjestelling laat dit zien (zie tabel 311)). De hoogte en de duur van de verhogingen van de troebelheid zijn wel sterk afgenomen door het nieuwe grind en de nieuwe bedrijfsvoering. Een gelijkmatige belasting van de filters leidt sinds eind 2007 tot een significante verlaging van de troebelheid en het ijzergehalte van het reine water (zie afbeelding 5). Een gelijkmatige productie vindt momenteel al plaats door optimaal gebruik te maken van de (productie- en distributie)reservoirs. Wanneer het prognoseprogramma OPIR (Optimale Productie door Intelligente Regeling) operationeel wordt, leidt dit automatisch tot een gelijkmatige productie8).
Troebelheid [NTU]
Bedrijfsvoering
Datum / Tijd Troebelheid VF 4b (proef)
Weestand VF 4b (proef)
Afb. 4: Bij een langere looptijd neemt ook bij nieuw grind na verloop van tijd (productie-uren) de troebelheid weer af, tegelijk met een toename van de filtratieweerstand.
bestaande droge nafiltratie wordt daarom gehandhaafd met een zo constant mogelijke waterbelasting gedurende een etmaal. De ‘ideale’ zuivering blijkt dus niet nodig voor het verbeteren van de zuivering. Verbeteren van de voorfiltratie is voldoende, met zuurstofdosering in een gaskap, voorfilters met grind van 0,8 tot 1,2 millimeter, nagespoeld met bedexpansie én een gelijkmatige filterbelasting.
Mechanisme ontijzering Maar, hoe zijn de resultaten te verklaren? Welke mechanisme(n) is (zijn) belangrijk voor de ontijzering? Voor de ontijzering zijn drie mechanismen bekend: flocculente, adsorptieve of autokatalytische én biologische ontijzering1),5),9). Samengevat komt het er op neer dat drie mechanismen, min of meer in competitie
Tabel 3: Aantallen deeltjes, gemiddeld over hele meetperiode en tijdens pieken alsmede de tijdsduur van de pieken, voor de proef met het voorfilter, de praktijk met het nafilter en het proef met het nafilter.
filtraat
proef met voorfilter praktijk nafilter proef met nafilter continue belasting
gemiddeld aantal deeltjes totaal (n/ml)
gemiddeld aantal deeltjes tijdens alle pieken (n/ml)
relatieve tijdsduur pieken (%)
1.030 600
4.900 2.700
16 11
255
2.600
4
platform 0,08
1,2
Troebelheid [NTU]
IJzer [mg/l] 0,07
1 0,06
0,05
0,04
0,6
IJzer [mg/l]
Troebelheid [NTU]
0,8
0,03 0,4 0,02 0,2 0,01
0 jan-05
jul-05
feb-06
aug-06
mrt-07
sep-07
apr-08
0 nov-08
Datum
Afb. 5: Eind 2007 nam de troebelheid en de concentratie ijzer van het water fink af door een gelijkmatiger productie. De renovatiewerkzaamheden in 2006 en 2008 hadden aanvankelijk een ongunstig effect op de waterkwaliteit.
met elkaar, ijzer kunnen verwijderen. Het relatieve aandeel van elkmechanisme wordt onder meer bepaald door de pH. Beneden een pH-waarde van 7 zijn vooral de biologische en de adsorptieve ontijzering dominant. De biologische ontijzering kan de adsorptieve bevorderen4). De zuurstofconcentratie is een belangrijke stuurparameter.
Discussie In Susteren, waar de pH tijdens de ontijzering ligt in de range 6,65 à 6,95, speelt flocculente ontijzering vermoedelijk geen kwantitatieve rol. De pH is te laag voor een snelle oxidatie van Fe2+ en de tijd tussen de toevoer van zuurstof in het bovenwater en de filtratie is kort (korte vooroxidatietijd). En als flocculente ontijzering een rol speelt, is de pH zeer ongunstig voor de vlokvorming en zullen slecht filtreerbare ijzer(hydr) oxidecolloïden worden gevormd5). Of dat een oorzaak is van het grote aantal kleine deeltjes in het filtraat (zie tabel 2) is niet bekend. Kleine deeltjes kunnen ook afgebroken ijzerdraden zijn, gevormd door Gallionella bacteriën. Tevens komen periodiek deeltjes uit de onverwacht sterk vervuilde terreinleidingen in de voorfilters. Dat blijkt uit het kleine aandeel filtreerbaar ijzer in het ruwe water (zie tabel 1). Omdat het spoelwater van de voorfilters in Susteren grote aantallen Gallionella ferruginea-draden bevat (telling WLN: gemiddeld 65 x 106 ijzerdraden per liter) en de toename van de filtratieweerstand minder wordt door verhogen van de zuurstofconcentratie van 1 naar 5 mg/l, een fenomeen dat ook Czekalla4) vaststelde, lijkt het aannemelijk dat in Susteren de door Czekalla getypeerde ‘Gallionella-ontijzering’ optreedt: vorming van ijzer(hydr)oxidedraden door intracellulaire ontijzering en adsorptieve ontijzering op deze draden, met als gevolg minder compacte ijzerafzettingen bij een hogere concentratie zuurstof. De verklaring is dan dat er bij een hogere zuurstofconcentratie een verschuiving optreedt van biologische naar adsorptieve ontijzering. Door het stoppen van de zuurstofdosering
kon in Susteren worden gemeten dat de ontijzering na drie uur nog nagenoeg volledig was (restconcentratie variërend tussen < 0,01 en 0,06 mg/l). Daarna nam de concentratie ijzer langzaam toe tot 0,2 mg/l na vijf uur. Daarna werd de proef gestopt. Er is dus een aanzienlijke adsorptiecapaciteit van Fe2+. Dat wijst er op dat ook adsorptieve ontijzering een aandeel in de ontijzering zal hebben. Of biopolymeren de adsorptie bevorderen door biokatalyse12) kan met een dergelijke proef niet worden vastgesteld. De bedrijfsvoering die in Susteren een goede ontijzering en een flinke looptijd oplevert, wijkt af van die welke over het algemeen in België en Frankrijk als gunstig voor (zuivere?) biologische ontijzering wordt aangegeven en onder meer wordt toegepast in Lomé (Frankrijk) en Balen (Belgie) en is beproefd in Dalen (Drenthe)9): een lage concentratie zuurstof (<1 mg/l), grof filtermateriaal en een niet intensieve spoeling1),9). Een effectieve zuurstofconcentratie in Susteren is circa 5 mg/l en een intensieve spoeling met bedexpansie verlaagt de deeltjesafgifte naar het net. De ijzerverwijdering in een looptijd is weliswaar lager dan in Lomé, Balen en Dalen en bedraagt ‘slechts’ twee kg Fe/m2, tegen bijvoorbeeld acht kg Fe/ m2 bij experimenten in Dalen. De looptijd is echter acceptabel met 80 tot 90 uren, evenals het spoelwaterverbruik voor de voorfilters: 1,2 procent. Gunstig is dat er nog enige ontmanganing in de voorfilters van Susteren optreedt (van 0,05 naar 0,01-0,02 mg/l). In de literatuur wordt aangegeven dat ontmanganing en biologische ontijzering niet samengaan.
is verminderd met circa 300 uren per jaar en mogelijk wordt de aangroei van het grind beperkt door een hoger spoelrendement. Wellicht is het grootste voordeel van biokatalytische ontijzering op ijzerdraden van Gallionella ferruginea nog wel dat daardoor minder ijzer(hydr)oxiden op het grind worden afgezet en daarmee de uitspoelbaarheid wordt vergroot. Wellicht verklaart dat het gebruik van het oude grind gedurende bijna 40 jaar. LITERATUUR 1) Van Bennekom C. en D. de Ridder (2006). Biologische ontijzering: een literatuur screening. Kiwa Water Research. BTO-rapport 2006.074. 2) Bruins J., H. Wolters en G. Wubbels (1998). Gallionella ferruginea: ‘lust of last’? H2O nr. 7, pag. 20-24. 3) Cromphout J. (1993). Design and operation of a 24000 m3/day groundwater production plant based on bacterial iron removal. European filtration congress. 4) Czekalla C. (1988). Insitu-Analyse der physiologischen und filtrations-technischen Leistung von Eisen- und Manganbacterien in Schnellfilteranlagen der Trinkwasseraufbereitung. Dissertatie. 5) Lerk C. (1965). Enkele aspecten van de ontijzering van grondwater. Dissertatie. 6) Reijnen G. en M. Hermans (2003). Zuurstof doseren op PS Susteren. Verslag experimenten in 2003. WML. Intern rapport. 7) Reijnen G. e.a. (2008.) Aanpassing zuivering Susteren: systeemkeuze. WML. Intern rapport. 8) Reijnen G. en R. Cuijpers (2008). Zachter water in Maastricht. H2O nr. 5, pag. 18-20. 9) Ridder D. de, J. Bruins, K. Huisman en J. Kappelhof (2008). Biologische ontijzering aantrekkelijk voor grondwaterwinningen met twee filtratiestappen. H2O nr. 16, pag. 14-15. 10) Sharma S. (2001). Adsorptive Iron removal from Groundwater. IHE. Dissertatie. 11) Siegers W., A. Abrahamse en G. Reijnen (2007). Rapportage deeltjesmetingen bij WML. Kiwa Water Research. Bedrijfsgerichte deelrapportage BTOonderzoek Klassieke zuivering. 12) Stuyfzand P. (2007). Naar een effectieve diagnose, therapie en presentatie van chemische put- en drainverstopping. H2O nr. 8. pag 44-47. 13) Van der Veldt D., G. Reijnen en L. Palmen (2008). Proefonderzoek optimalisatie Susteren. WML. Intern rapport.
Conclusie Zekerheid over de mechanismen die een rol spelen bij de ontijzering in Susteren, is er niet. Het is echter aannemelijk dat adsorptieve ontijzering een rol speelt, op niet te kwantificeren manier versterkt door biologische en biokatalytische ontijzering. Maar de praktijk is dat de doelen zijn bereikt: de ontijzering is verbeterd, het onderhoud
H2O / 21 - 2008
39
agenda 30 oktober, Delft Deltatechnologie: veilige, schone en duurzame delta jaarlijks congres dat dit jaar in het teken staat van de deltatechnologie, met veel aandacht voor de gevolgen van de verandering van het klimaat en het feit dat steeds meer mensen in delta’s gaan wonen. Gasten zijn onder andere Cees Veerman, Gerda Verburg en Annemiek Nijhof. Organisatie: KIvI NIRIA. Informatie: Jasper van Alten (070) 391 98 10.
30 oktober, Utrecht Nieuwe sanitatie vierde middagbijeenkomst over de resultaten van het onderzoek en de pilotprojecten op het gebied van nieuwe sanitatie tot nu toe, met aandacht voor de verwijdering van medicijnresten, toepassingsmogelijkheden van struviet en toepassingen bij nieuwbouwlocaties. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.
30 oktober, Amsterdam Nederland prachtland conferentie over een duurzame en integrale ruimtelijke inrichting van Nederland, met ook aandacht voor de rol van water daarin. Organisatie: Blomberg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
4 november, Velp Ecological engineering studiedag over de wijze waarop natuurlijke processen kunnen worden toegepast in de techniek, met bijvoorbeeld aandacht voor groene daken en kleinschalige waterzuivering. Organisatie: Hogeschool Van Hall Larenstein. Informatie: Jaap Poelstra (026) 369 56 38.
4 november, Arnhem Landelijke meetdag bijeenkomst waarbij gepoogd wordt ‘de klok gelijk te zetten’ op het gebied van meten en monitoren van water. Vooral de Kaderrichtlijn Water komt hierbij aan bod, evenals technische ontwikkelingen en innovaties. Meteoroloog Erwin Kroll is dagvoorzitter. Organisatie: Arcadis. Informatie: (055) 581 57 30.
4 november, Driebergen KRW, emissies en waterkwaliteit, hoe verder? bijeenkomst voor diegenen die betrokken zijn bij de totstandkoming van de stroomgebiedbeheerplannen voor wat betreft de emissies, de waterkwaliteit en de te nemen maatregelen. Vooral het proces, de data-inzameling en -beheer en de samenwerking komen aan bod. Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst, Deltares, STOWA en NVA. Informatie: Richard van Hoorn 06 - 11 53 23 96.
40
H2O / 21 - 2008
4 november, Hilversum Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag over de consequenties van de grondroerdersregeling (WION) en de AMvB buisleidingen voor risiconormering en noodplannen. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (078) 625 38 54.
6 november, Delft Voorkomen organische verontreiniging drinkwater colloquium over het voorkomen van organische verontreiniging van drinkwater door het opstellen van een strategie voor de lange termijn. Organisatie: TU Delft. Informatie: Mieke Hubert (015) 278 33 47.
10 november, Den Haag Ingenieurs in het waterschapsbestuur bijeenkomst waarin gepleit wordt om in het watermanagement geschoolde ingenieurs in de waterschapsbesturen op te nemen. Organisatie: KIVI NIRIA Afdeling voor Waterbeheer. Informatie: Bert Pijpers (070) 391 98 10.
12 november, Delft Duurzame Hollandse waterstad middagsymposium over een duurzaam en flexibel watersysteem dat met de verandering in neerslag kan omgaan en voor een goede waterkwaliteit zorgt. Organisatie: Deltares. Informatie: (015) 269 35 27 of www.deltares.nl.
12 november, Rotterdam Baggerspecie achtste nationale conferentie over de ontwikkelingen op het gebied van (verwerking van) baggerspecie, met onder meer aandacht voor de gevolgen van de nieuwe wet- en regelgeving: de nieuwe Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
14 november, Ridderkerk Samenwerking in het watersysteem themadag over landelijke en regionale samenwerking in het watersysteem, met onder andere aandacht voor de veranderende wet- en regelgeving. Organisatie: Platform Waterpraktijk en Waterschap Hollandse Delta. Informatie: www.waterpraktijk.nl.
14 november, Gouda Zoet IJsselmeer, zout Zuid-Holland symposium over de gevolgen van uitvoering van het advies van de Deltacommissie voor de drinkwatervoorziening in Nederland. Organisatie: Oasen. Informatie: Isabelle Wasmus (0182) 59 33 89.
18 november, Ede Gemeentelijke watertaken bijeenkomst over de mogelijkheden én beperkingen voor gemeenten bij het invullen van de zorgplicht voor hemel-, grond- en afvalwater. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11 of www.rioned.org.
19 november, Leiden Waterwerken en dijken congres over de toekomst van de dijken, de noodzaak tot renovatie van waterwerken, de Maas van morgen en de toegevoegde waarde van publiek-private samenwerking. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Anke Wassen of Barbara Canters (040) 297 86 10.
21 november, Amsterdam Internationale Jaar van de Sanitatie feestelijke afsluiting van het Internationale Jaar van de Sanitatie met een vooruitblik op toekomstige inspanningen op het gebied van verbetering van de sanitaire voorzieningen in arme landen. Organisatie: IRC en NWP. Informatie: Mascha Singeling (015) 215 17 28.
27 november, Delft Overstromingsrisico in Oostenrijk colloquium over de overstromingsrisico’s en -maatregelen in Oostenrijk. Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80 of e.j.m.veling@tudelft.nl.
27 november, Middelburg Tussen zee en binnenwater bijeenkomst over onder meer de KRW-doelen die voor de verschillende brakke binnenwateren gekozen zijn en de betekenis van die wateren als de habitat voor vis. Organisatie: Zoet-Zout-Platform en het Vissennetwerk. Informatie: Annelies van Beusekom (0320) 29 85 02.
27 november, Nieuwegein Duurzaam watergebruik in de dagelijkse industriële praktijk Op-weg-naar-huis bijeenkomst over het ‘cradle-to-cradle’-concept, waarbij duurzame processen en het gebruik van afval als grondstof centraal staan. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industrieel Water. Informatie: www.skiw.nl.
27 november, Rotterdam Op weg naar een klimaatbestendige samenleving congres over de raakvlakken tussen wetenschap en praktijk met betrekking tot het klimaatbestendig maken van Nederland, met onder meer de presentatie van de eerste resultaten van de adaptatiestrategieën voor de hotspots Zuidplaspolder, Tilburg en
agenda Groningen. Gastsprekers zijn de voormalig burgemeester van Londen Ken Livingstone, Cees Veerman en minister Jacqueline Cramer. Organisatie: Kennis voor Klimaat en Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.kennisvoorklimaat.nl/ conferentie.
28 november, Harderwijk Waternetwerk laatste bijeenkomst van NVA en KVWN en eerste officiële bijeenkomst van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: (070) 414 47 78.
30 november, Arnhem Baggerspecie zesde nationale conferentie over baggerspecie, met op het programma onder meer praktijkcasussen over baggerverwerking, de aanleg van depots en hergebruik van baggerspecie in dijken én de financiering na SUBBIED en de betekenis van de Kaderrichtlijn Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.
4 december, Rotterdam Nationale debatcyclus water, aarde en samenleven eerste deel van een driedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit eerste debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.
4 december, Utrecht Waterwet en Wet ruimtelijke ordening studiemiddag met informatie over de veranderingen die de nieuwe wetgeving meebrengt voor de uitvoering. Ook aandacht voor de samenhang tussen beide wetten en het werken met de beschikbare uitvoeringsinstrumenten. Organisatie: Nirov. Informatie: vos@nirov.nl.
10 december, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de nieuwe Waterwet die op 1 januari 2009 gaat gelden, met vooral aandacht voor de gevolgen ervan voor de uitvoerende taken op watergebied van waterschappen, provincies en gemeenten. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
10 december, Rotterdam Natura 2000 studiedag over de implementatie van Natura 2000, met aandacht voor het eerste beheerplan dat gereed is (Voordelta) en de samenwerking tussen gemeenten en provincies (de Wieden en de Weerribben). Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (078) 625 37 53 (aanmelden) of Maaike Braam (078) 625 38 81 (inhoudelijk).
10 december, Delft SmartSoils middagsymposium over het gebruik van natuurlijke processen om eigenschappen van grond te verbeteren. Organisatie: Deltares. Informatie: (015) 269 35 27 of www.deltares.nl.
11 december, Rotterdam Nationale debatcyclus water, aarde en samenleven tweede deel van een driedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit tweede debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.
11 december, Utrecht Kabels en leidingen achtste editie van het jaarlijkse congres over ontwikkelingen op het gebied van de ondergrondse infrastructuur, met dit jaar aandacht voor de eerste praktijkervaringen met de digitale informatie-aanlevering en het schadeloket van de Stichting Voorkoming Graafschade i.o. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 95.
19 december, Rotterdam Legionellapreventie vijfde nationale congres over wet- en regelgeving, nieuwe beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en ‘best practices’ omtrent Legionella. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77 of www.euroforum.nl.
2009
16 januari, Delft 61e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 28e vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling traditionele bijeenkomst van de Nederlandse drink- en afvalwaterwereld met lezingen en een nieuwjaarsborrel. Het thema voor de editie van 2009 is ‘Nieuwe uitdagingen’. Organisatie: TU Delft. Informatie: www.citg.tudelft.nl.
22 januari, Utrecht Wat willen we morgen weten? symposium over de toekomstige informatiebehoefte van de watersector, belicht vanuit diverse invalshoeken. Organisatie: Nelen & Schuurmans. Informatie: (030) 233 02 00.
29 januari, Scheveningen Nederland met water congres over een veilig Nederland, gecombineerd met leefbaarheid, natuur en recreatie, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan.
Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Loes Snijders of Ingrid Geubel (040) 297 49 80.
29 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks congres van Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.
10-12 februari, Amsterdam Aquaterra tweede editie van een internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: Hans Verschuur (020) 549 31 03.
12 maart, Utrecht Waterwet en Wet ruimtelijke ordening studiemiddag met informatie over de veranderingen die de nieuwe wetgeving meebrengt voor de uitvoering. Ook aandacht voor de samenhang tussen beide wetten en het werken met de beschikbare uitvoeringsinstrumenten. Organisatie: Nirov. Informatie: vos@nirov.nl.
Buitenland
30-31 oktober, Brussel Managing water related information in support of WFD and IWRM implementation conferentie over de ruimte tussen wetenschappelijke kennis op het gebied van water en het daadwerkelijk uitgevoerde waterbeleid (Water Framework Directive en het Integrated Water Resources Management). Organisatie: SPI-Water (Scientific Support Priority-project van de Europese Commissie). Informatie: info@spi-water.eu.
30-31 oktober, Hamburg Stedenbouw met water studiereis naar Hamburg, een stad die momenteel voor dezelfde ruimtelijke opgaven staat als gemeenten als Dordrecht, Rotterdam, Nijmegen en Tiel, namelijk buitendijkse gebiedsontwikkeling, de ontwikkeling van een waterfront en hoogwaterbescherming. Organisatie: Nirov. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11 (inhoudelijk) of Merle Bosschaart (070) 302 84 39 (voor aanmelding of het ontvangen van de brochure).
10-12 november, Beijing Water Expo China zesde editie van deze internationale beurs voor de watersector in China. Organisatie: Chinese Hydraulic Engineering Society en Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpo.cn.
H2O / 21 - 2008
41
handel & industrie Innovatief Grote Egyptische order bergbezinkvoor Spaans Babcock bassin in Alkmaar werkt
Spaans Babcock gaat 68 beluchters voor vier Egyptische afvalwaterzuiveringsinstallaties ontwerpen, produceren en afleveren.
Een innovatief bergbezinkbassin dat AQA HydraSep ontwierp en in Alkmaar plaatste, heeft inmiddels haar nut bewezen. Bij een stortbui, waarbij begin augustus in korte tijd 26 millimeter regen viel, zorgde de combinatie van compartimenten en een lamellensysteem voor een grote emissiereductie. Doordat de waterkwaliteitsverdeling voor en in het bassin continu te volgen was, is veel kennis opgedaan. De vuilbelasting werd in het compartiment mét lamellen met een factor tien gereduceerd vergeleken met het compartiment zonder lamellen. De DS-waardes waren gedurende de overstorting (enkele uren) tamelijk constant. Normaliter treedt het ‘first flush’-effect op, waarbij de vuiluitspoeling een piek bereikt en daarna afneemt. Dankzij het reinigende vermogen van het bassin is de nabijgelegen sloot niet vervuild. Om de via de telemetrie verkregen gegevens tijdens de bui te controleren, is na de overstorting een inspectie uitgevoerd en zijn de drogestofmeters direct gecontroleerd. Deze bleken schone vensters te hebben. Ook de kalibratie klopte. De lamellen waren na lediging nagenoeg vrij van vuil. In 2003 besloot de gemeente Alkmaar het bergbezinkbassin aan te leggen. Het beschikt over een intelligente sturing op basis van waterkwaliteitsmeting, compartimenten met verschillende functies voor flusheffecten uit het riool en een verbeterde bezinking door lamellen. Met deze voorzieningen moet het bassin net zo goed functioneren als een veel groter bassin zonder deze voorzieningen. Voor meer informatie: Sander Brandon (072) 562 84 86.
In het beursnummer van H2O (van 26 september jl.) is bij de berichten over innovaties op Aquatech een foutieve naam gebruikt bij de informatie over het waterbehandelingsprogramma van Ecolab (pag. 65): namelijk BodyCare. Hier had BoilerCare moeten staan.
42
H2O / 21 - 2008
De verticale beluchters hebben verschillende afmetingen en de motoren hebben vermogens variërend van 45 tot 132 kW. De beluchters worden door Spaans Babcock zelf gebouwd in Balk en volgend jaar februari afgeleverd. De zuiveringsinstallatie kan 150.000 kubieke
meter afvalwater per dag behandelen en bestrijkt een gebied met een half miljoen inwoners. Met de opdracht is een bedrag van één miljoen euro gemoeid.
Voor meer informatie: (0514) 60 82 82.
De verticale beluchters.
Nogmaals Aquatech De Duitse firma Stübbe presenteerde eind september op Aquatech in Amsterdam een groot aantal nieuwe producten, variërend van pompen tot lekkagebeveiligingen en ventielen en kleppen. Eén van de nieuwe producten is de kunststof centrifugaalpomp SHB met normmotor. Deze pomp kan volumestromen tot 38 kubieke meter per uur en opvoerhoogtes tot 29 meter aan. Een andere noviteit is een overvul- en lekkagebeveiliging voor tankinstallaties. Doordat de sensor en de montagedelen van PE gemaakt zijn, zijn deze bestand tegen aggressieve en corrosieve media. Het zelfstandig werkende systeem heeft een geïntegreerde meetomovormer (IP 67) en signaalinrichting. Ook nieuw is de K 220 serie vlinderkleppen, die geleverd wordt in de groottes DN 50 tot en met DN 600. De kleppen kunnen in PVC-U, PP en PVDF worden uitgevoerd. Voor de veiligheid De kunststof centrifugaalpomp van SHB. zorgt een dubbele spindelafdichting. Ook van kunststof is het drukhoudventiel DHV 715/716 SL. Dit schroefloze ventiel is uniek op de markt. Het PP bovenhuis wordt met een binnendraad direct op het onderhuis geschroefd. Het ventiel is trillings- en onderhoudsarm, hermetisch dicht en heeft uitstekende hysteresewaarden. De nieuwe debietsensor ZE 3000 bewaakt in combinatie met een SPS-besturing via magneetsensoren continu de volumestroom. Dankzij de tweedraadstechniek zijn de stroomvoorziening en uitgangssignaal niet gescheiden. De magneetveldsensoren registreren de vlotterhoogte en zetten de hoogte continu om in een tweedraads (4...20mA)signaal. Het laatste product in deze opsomming is de ASV-MAX magneetpomp, een hermetisch afgedichte pomp uit kunststof met naar keuze een slijtagearme HD-carbon- of een siliciumcarbide ophanging. De pomp is leverbaar in tien groottes met capaciteiten tussen 0,37 tot 4 kW en verwerkt opvoerhoogtes tot 35 meter. Voor meer informatie: (0049) 5733 799-183 of www.asv-stuebbe.de.
9Z egdk^cX^Z DkZg^_hhZa lZg`i# O^_ ^h dcYZgcZbZcY! iddci VbW^i^Z Zc aZ[! hiZZ`i ]VVg cZ` j^i Zc ^ckZhiZZgi ^c \gdiZ ^ccdkVi^ZkZ Zc XgZVi^ZkZ egd_ZXiZc# Dd` cj hiVVc WZZaYWZ" eVaZcYZ egd_ZXiZc de hiVeZa! W^_kddgWZZaY gdcY YZ i]ZbVÉh kZ^a^\! WZgZ^`WVVg Zc YjjgoVVb# HVbZc bZi dcoZ eVgicZgh oZiiZc lZ dch ^c kddg YZ ^cldcZgh kVc DkZg^_hhZa# 9VVg^c ^h dd` ZZc gda lZ\\ZaZ\Y kddg ZZc Zci]djh^VhiZ
kZg\jcc^c\kZgaZcZg <gdcYlViZglZi Od YgVV\ _Z Vah `lVa^iZ^ihWZljhiZ YZh`jcY^\Z de ]Zi
EV` _^_ oV`Zc W^_ YZ Wgdc VVc4
\ZW^ZY kVc YZ \Zd ]nYgdad\^Z =7D" d[ LD"c^kZVj W^_ VVc YZ WZhX]^`WVVg]Z^Y kVc \dZY Yg^c`lViZg# ?Z WZci cVbZa^_` kZgVcilddgYZa^_` kddg YZ V[]VcYZa^c\ kVc VVckgV\Zc kddg dcYZg bZZg Yg^c`lViZgkZg\jcc^c\Zc! ^cYjhig^ aZ dciigZ``^c\Zc Zc `djYZ"$lVgbiZ"dehaV\# 7Zc _Z hiZg` ^c eaVccZc Zc dg\Vc^hZgZc4 @deeZa _Z iZVb \ZZhi VVc `aVci\Zg^X]i]Z^Y Zc ]ZW _Z ZgkVg^c\ ^c ]Zi lZg`kZaY4 :c oZ\ _Z _V iZ\Zc ZZc hVaVg^h kVc Wgjid bVm^bVVa Ï ).#*%% (+ jjg eZg lZZ` 4 9Vc o^Zc lZ \gVV\ YVi _Z c VVceV`i Zc lViZgkaj\ gZV\ZZgi
<V kddg bZZg ^c[dgbVi^Z
dkZg YZoZ kVXVijgZ cVVg lll#dkZg^_hhZa#ca$kVXVijgZh L^_ lZg`Zc VVc iZkgZYZc bZYZlZg`Zgh Egdk^cX^Z DkZg^_hhZa ^h kddgj^ihigZkZcY ^c ]VVg eZghdcZZahWZaZ^Y Zc WZ]ddgi ^c '%%- idi YZ 7ZhiZ LZg`\ZkZgh kVc CZYZgaVcY
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
5 december:
Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector
Op 5 december aanstaande verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere de laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van proceswater voor de Nederlandse industrie, waterbesparing en hergebruik van water.
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer. Reserveer uiterlijk vóór 21 november advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, (010 ) 427 41 54 Brigitte Laban, (010 ) 427 41 52 adv.h2o@nijgh.nl