nยบ
41ste jaargang / 7 november 2008
22 /
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema grondwater GROOTSTE RAMPENOEFENING OOIT NIEUWE KIJK OP VERZILTING VERSCHUIVING VERANTWOORDELIJKHEID GRONDWATERBEHEER
Watercycle Research Institu u te
Zuiver water begint bij jou! KWR is hét internationale kennisinstituut op het gebied van de watercyclus. Onze 180 enthousiaste medewerkers, onder wie veel academici, ademici, zetten vanuit Nieuwegein alles op alles om huidige én toekomstige tige plexe wateruitdagingen te overwinnen. Van het analyseren van complexe natuur- en watersystemen tot het ontwikkelen van innovatieve e watervlak van behandelingsmethodes: KWR opereert op het dynamische snijvlak n met wetenschap, bedrijfsleven en samenleving. Door onze inzichten an een alle stakeholders te delen, leveren we een wezenlijke bijdrage aan omst! gezonde, duurzame en efficiënte watercyclus. Nu. En in de toekomst!
We zijn op zoek naar:
Manager Kennisgroep Watertechnologie
Geohydroloog
Je bent verantwoordelijk voor de kennisgroep en stuurt een aantal teamleiders aan. Naast het werk als MT-lid en manager ben je inhoudelijk werkzaam. In nauwe samenwerking met onze klanten coördineer je onderzoek op het gebied van watertechnologie op internationaal niveau. Je bouwt netwerken verder uit en levert een belangrijke bijdrage aan het werven van opdrachten in binnen- en buitenland.
Je werkt aan diverse projecten rond grondwater. Daarnaast lever je een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van Menyanthes, ons instrument voor analyse en modellering van grondwatergegevens. Je hebt een afgeronde universitaire (MSc-) opleiding met grondwater en geohydrologie als belangrijke bouwstenen. Je vertaalt concepten en klantvragen in adequate software of ICT-tools. Affiniteit met wiskunde en webtechnologie is een pre.
Senior onderzoeker Waterbehandeling Je bent verantwoordelijk voor een deelgebied (bijv. adsorptie of oxidatie) van het vakgebied waterbehandeling. Je initieert en coordineert onderzoeksen adviesprojecten en zoekt daarin naar innovatieve oplossingen. Vakinhoudelijk ben je sterk en in staat een visie te vormen over relevant onderzoek dat aansluit bij de behoefte van (drink)waterbedrijven en andere opdrachtgevers.
Junior Watertechnoloog
Senior Watertechnoloog
Stagelopen, afstuderen, promoveren
Team Industrie & Water. Samen met je collega’s vorm je een onderzoeks- en adviesteam voor het oplossen van watervraagstukken van onze (inter) nationale klanten: industriële eindgebruikers in met name de voedingsmiddelenindustrie en petrochemie. Je coördineert onderzoeks- en adviesprojecten, maakt projectplannen en stuurt teamleden aan.
KWR biedt interessante mogelijkheden voor diverse studierichtingen. Stuur een mailtje met je gegevens en cv naar humanresources@kwrwater.nl of bel 030 - 60 69 536.
Team Industrie & Water. Je participeert in projecten en zorgt voor een goede en professionele uitvoering en rapportage. Je zoekt naar kennis en oplossingen via universiteiten, specialisten binnen KWR, industrie of beurzen. De resultaten van je werk presenteer je zowel mondeling als schriftelijk aan onze klanten. Een echte spin-in-het-web-functie.
Kijk voor uitgebreide informatie over deze en andere vacatures op www.werkenbijkwr.nl
Kijk op www.werkenbijkwr.nl of bel 030 60 69 511
Kun je een ramp oefenen?
A
ls ik dit schrijf is de rampenoefening Waterproef losgebarsten. Deze oefening is opgezet na de orkaan Katrina, die grote delen van New Orleans blank zette. Niet alleen de dijken waren minder goed onderhouden dan de overheid dacht, ook de hulpverlening ná de overstroming kwam moeizaam op gang. Reden voor Nederland om een enorme oefening op touw te zetten, de grootste rampenoefening die hier ooit is gehouden zelfs. Na maanden minutieus plannen, oefenen tienduizenden wat te doen als de dijken het onverhoopt begeven. En met dat plannen zit ik een beetje in mijn maag. Het kenmerk van een ramp is nu eenmaal dat dat onverwacht gebeurt. Een ramp is een ramp omdat er iets foutgaat wat je niet verwacht. Dat kun je niet plannen.
Is deze oefening dan nutteloze geld- en tijdverspilling? Absoluut niet. Door te oefenen en te weten wat je te doen staat, kun je levens redden. Maar ga na de oefening en de ongetwijfeld uitgebreide evaluatie die daarop volgt niet zelfgenoegzaam achterover zitten. Blijf oefenen, kijk vooral naar de dingen die fout gaan zonder de dingen die goed gaan te verwaarlozen en vraag je af ‘wat kan er nog meer fout gaan?’ En laten we hopen dat deze, en eventuele volgende oefeningen, allemaal weggegooide tijd en geld zijn omdat de dijken het hier wél houden als dat nodig is. Michiel van Zaane
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 22 / 2008 / *thema 4 / Grootste rampenoefening ooit 6 / Ontsluiten van overstromingsinformatie nieuwe uitdaging Anne Leskens
10* / Interview met Rik Meijer en Jos Mol Maarten Gast
14* / Leidraad voor invulling gemeentelijke grondwaterloketten
10
Wytse Dassen, Harry Prinsen en Cees van Woerkum
16* / Waterschappen (her)ontdekken hun grondwatergegevens Roel Knoben en Tom Grobbe
16* / Grip op grondwater in Friesland Eric Ebbers en Daniël van Buren
20* / Nieuwe kijk op verzilting biedt
16
perspectief voor zoetwatertekort Jouke Velstra en Arjen de Vries
22* / ‘Verzilting wordt door agrarische sector niet als probleem ervaren’ Suzanne Weterings-Schonk, Everhard van Essen en Casper Zoete
28 / Caïro: het afvoerputje van de Nijl
28
Peter Conradi
30 / ‘Nieuwe sanitatie’ in de praktijk Johannes Odé
36* / Recensie: ‘Dierlijke mest interessant voor innovatieve waterschappen’ Jelle Roorda’
39 / Verenigingsnieuws 43 / Vogels en GGOR: peilbeheer met een arendsblik Henk van Hardeveld en Irene van der Stap
46 / Waterplaten om troebel water weer helder te maken Brechje Rijkers, Theo Claassen, Marianne Thannhauser-Douwma en Rob Leuven
51 / Agenda 53* / Productnieuws
Bij de omslagfoto: Vrijwillige dijkwachters van Waterschap Groot Salland controleren de dijken ten zuiden van de Vecht en het Zwolle-IJsselkanaal in het kader van de grootscheepse rampenoefening Waterproef (zie pagina 4).
Grootste rampenoefening ooit Tienduizenden hulpverleners nemen deze week deel aan de grootste rampenoefening die ooit in Nederland is gehouden. Met een nagebootste overstroming van de zeekust, hoogwater in de rivieren en een dijkdoorbraak testen alle 443 gemeenten, twaalf provincies, 27 waterschappen, 26 politiekorpsen, 25 veiligheidsregio’s en diverse ministeries of ze zijn voorbereid op een dergelijke ramp. De oefening, met de naam Waterproef, begon maandag en eindigt vandaag en vindt op diverse locaties in het land plaats. programma, waarin de ramporganisatie naar aanleiding van een kustdoorbraak wordt getraind. Een heel ander type overstroming is de oefening Waterschout (vandaag vrijdag 7 november), die draait om de wisselwerking tussen overheid en burgers in de rol van evacués. Voor het publiek was de eerste vier dagen van de landelijke oefening weinig te zien. De vijfde dag (vandaag) kunnen 400 genodigden en 700 Nijkerkers de demonstratie ‘Waterschouw’ aanschouwen. De rest van Nederland kan via tv meekijken: een team van acht cameraploegen maakt een documentaire van de oefening. Politie, brandweer en GGD van Gelderland-Midden, het leger, Rode Kruis en tal van andere organisaties tonen in een grootschalige landelijke demonstratie wat ze kunnen bij een grootschalige overstroming. Bij de demonstratie worden veel voer- en vaartuigen ingezet, alsmede drie helikopters, waaronder een traumaheli. Voor de oefening wordt op een terrein van 25 hectare een overstroomd dorp nagebootst in en aan het Nijkerkernauw bij Nijkerk. Waterschap Groot Salland zette zo’n 250 vrijwillige dijkwachters afgelopen zaterdag aan het werk. Zij controleerden de dijken ten zuiden van de Vecht en het Zwolle-IJsselkanaal.
H
et kabinet besloot in 2006 tot het opzetten van een grote oefening toen bleek dat, ondanks overstromingservaringen in 1993 en 1995, nog steeds niet alle regio’s goed zijn voorbereid op een overstromingsramp. De oefening is bedoeld om ervaring op te doen, maar dient ook als stok achter de deur om te zorgen dat alle instanties hun voorbereiding en plannen voor een echte ramp eindelijk op orde hebben. Van 3 tot en met 7 november oefenen hulpverleners, ambtenaren, bestuurders en militairen in het echt en via de computer op een oefening waarbij zeedijken overstromen en er sprake is van hoogwater in de rivieren, waarbij er nog net tijd is om te evacueren. Ook is er een snelle dijkdoorbraak van het IJsselmeer, waarbij evacuatie te laat komt. Volgens Jan Goeijenbier van de Taskforce Management Overstromingen (TMO) is dit het ideale moment om alle draaiboeken op orde te krijgen en om te leren hoe ze te gebruiken. Het TMO is door de regering ingesteld om Nederland beter voor te bereiden op de gevolgen van een overstroming (zie kader). Ruim 150 deskundigen uit de rampenbestrijding en crisisbeheersing, plus betrokken bestuurders van departementen, provincies en waterschappen wilden de aftrap van
4
H2O / 22 - 2008
de overstromingsoefening Waterproef niet links laten liggen. In Utrecht debatteerden ze onlangs gedreven over de (on) mogelijkheden van een nationale oefenweek. Conclusies aan het einde van de dag: de gekozen oefenscenario’s zijn realistisch genoeg voor zinvolle oefeningen en veel organisaties zijn nog niet goed voorbereid op grote overstromingen. Een meerderheid van de betrokkenen erkende dat de eigen organisatie of bestuurslaag matig tot slecht is voorbereid op een waterramp. Aan het begin van Waterproef was er daarom ook scepsis over de haalbaarheid van het ambitieuze oefenprogramma: de tijd voor echte verbeteringen zou te kort zijn. Bij veel betrokkenen heerste ook grote zorg over de capaciteit om de oefeningen te laten slagen. Die zorg heeft te maken met de bereidheid van regionale en plaatselijke bestuurders om de medewerkers letterlijk de ruimte te geven voor een goede voorbereiding van waterrampen. Uit praktijkvoorbeelden bleek dat het soms moeilijk is capaciteit en/of budget te vergaren. Veel bestuurders blijken andere prioriteiten te hebben.
Op televisie Elke dag van deze week vond een andere oefening plaats. Op maandag 3 november stond de deeloefening Watergolf op het
Her en der in het land Een doorbraak van de Maasdijk stelde bestuurlijk en hulpverlenend NoordoostBrabant op de proef. Burgemeesters, brandweer, geneeskundige diensten, politie en waterschappen moesten het hoofd bieden aan ‘het ergst denkbare overstromingsscenario’, kortweg EDO. De oefening, waaraan 80 mensen deelnamen, startte afgelopen maandag met de aankondiging van een aanstormende piekgolf in de Maas. Die leidde tot een eerste crisisberaad, waarbij Aa en Maas een belangrijke rol heeft. Het waterschap moest rapporteren over de hoogwaterverwachtingen en de sterkte van de dijken. Dinsdagochtend bleek dat preventieve maatregelen niet hebben geholpen: de zuidelijke Maasdijk staat op doorbreken. Een groot gebied tussen Cuijk en Den Bosch dreigde vol te lopen. Burgemeester Ton Rombouts van Den Bosch heeft vanaf dat moment de leiding in een crisisteam van de veiligheidsregio. Zes burgemeesters (naast Rombouts ook die van Oss, Uden, Veghel, Grave en Cuijk) en commandant van de brandweer Paul Pattinama zijn de leden. De dijkgraaf van Aa en Maas, Lambert Verheijen, heeft een adviserende rol. Rombouts komt onder meer voor de taak te staan een evacuatiebevel uit te vaardigen. De ontruiming van het gebied zelf wordt ook geoefend. Niet daadwerkelijk ‘in het veld’, wel op het niveau van de communicatie tussen de crisisteamleiding en de hulpdiensten. De dijkgraaf noemt dat evacuatiebevel het moeilijkste besluit.
actualiteit 20 centimeter is veel water TMO brengt bestaande kennis en ervaring op het gebied van watersnoodrampen bij elkaar. Dit netwerk van experts gaat een betere organisatie opzetten voor het geval een deel van Nederland overstroomt. Bewustwording van politici en bestuurders is nodig om de vele betrokken organisaties, gemeenten, waterschappen, provincies en ministeries alert te houden en te oefenen. Omdat bij velen niet bekend is wat je moet doen (of juist laten) bij overstromingen, gaat TMO burgers en bedrijven daarover ook informeren. En betrekken. Wat doet de Taskforce niet? TMO houdt zich niet bezig met het voorkomen van overstromingen, zoals het verhogen van dijken of versterken van de Noordzeekust. Daar zijn anderen verantwoordelijk voor. TMO kijkt alleen wat moet gebeuren als het (toch) mis mocht gaan. TMO richt zich op de crisis vóór, tijdens en na overstromingen: de organisatie van de hulpverlening, de informatievoorziening aan burgers en bedrijven, de geoefendheid van de hulpverleners en de nazorg. Het beoogde resultaat dat eind dit jaar behaald moet zijn, ziet er als volgt uit: • Er zijn realistische rampenscenario’s in heel Nederland. • Er zijn overstromingsplannen (regionaal en landelijk). • Er is plaatselijk en regionaal geoefend. • De veel beter op elkaar afgestemde draaiboeken zijn getest in de(ze) landelijke oefenweek. • Er zijn duidelijke afspraken gemaakt over risico- en crisiscommunicatie. • Er zijn afspraken gemaakt over de rol en inzet van de waterbeheerders. • Er is een landelijk expertiseteam beschikbaar bij overstromingen. • Er zijn afspraken gemaakt over (de organisatie van) de nazorg. De leiding van TMO is benoemd door de regering en bestaat uit Jan Franssen (voorzitter), de Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland, burgemeester van Amersfoort Albertine van Vliet-Kuiper, dijkgraaf van Hoogheemraadschap van Rijnland Gerard Doornbos en gedeputeerde van de Provincie Gelderland Harry Keereweer. Adviserende leden zijn directeur-generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat Annemieke Nijhof en directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken Dick Schoof. Twee jaar lang hebben bestuurders en hulpdiensten in de Taskforce Management Overstroming rampenplannen en -scenario’s uitgedokterd tegen het wassende water.
Volgens Verheijen zou uitvoering in de praktijk te veel onrust gegeven hebben. Niet alleen voor de door het hoogwater bedreigde mensen in het gebied moet het crisisteam een oplossing vinden, maar ook voor de dieren. Dat zijn er veel: 400.000 varkens, 3.000 paarden en pony’s, 94.000 runderen en 2.500.000 kippen. In samenspel
met de ZLTO zal voor deze levende have een reddingsoperatie op touw moeten worden gezet. En dan zijn er nog de nutsvoorzieningen. Geoefend wordt ook dat na de dijkdoorbraak stroom, water en verwarming in een groot deel van Noordoost-Brabant plat vallen. Waterschap Aa en Maas heeft het hoogwater van 1995 nog in het geheugen gegrifd staan.
Waterschap Roer en Overmaas zette voorafgaand aan de oefening zijn kadewachten in, bouwde delen van de hoogwaterbeveiligingen op, plaatste pompen en oefende met de nieuwe sluisdeuren in Roermond. Het gaat om permanente waterkeringen in de Roer die 13 ton wegen en de binnenstad van Roermond moeten beschermen tegen hoogwater (foto: Reen van Beek).
Ter voorbereiding van de grote landelijke oefening hield Waterschap Vallei & Eem alvast een eigen veldoefening. Negen dijkdoorgangen langs rivier de Eem moesten zo snel mogelijk worden gedicht met balken. De pontbaas van Eemdijk blijkt ingelicht. Even voor tienen stopt hij de motor van het pontje en laat de slagboom zakken. Kort daarna komen medewerkers van Waterschap Vallei & Eem aangesneld in hun witte jeep met aanhanger. Daarop een achttal balken, die ze in de betonnen sleuven aan weerskanten van de toegangsweg laten glijden. Nadat er zwart landbouwplastic overheen is gebracht en zandzakken op de grond zijn gezet om het geheel op z’n plaats te houden, is de zaak gepiept. Deze doorgraving in de dijk, ten behoeve van de openbare weg, vormt één van de negen zogeheten ‘coupures’ langs de Eem tussen Amersfoort en het Randmeer. Ze moeten zo snel mogelijk worden afgesloten in deze oefensituatie. Daartoe zijn eerst alle circa 30 buitendienstmedewerkers om zes uur ‘s morgens opgepiept. Hoewel ze wisten dat er deze week een oefening stond aan te komen, mochten ze het tijdstip niet weten. Het Waterschap Vallei & Eem bestrijkt het gebied ‘van Eemnes tot Arnhem’. Een enkeling moest uit Wageningen komen. Nagenoeg iedereen was ruimschoots op tijd, zo blijkt op het ‘appel’, ‘s morgens om acht uur in Waterschapsloods ‘t Kleine Gat in Baarn. Eerst vernemen ze wat er loos is. De verwachting is dat het water in de randmeren gaat stijgen tot +80 cm boven N.A.P., een halve meter hoger dan normaal. Verder gaat een noordwestelijke storm toenemen tot windkracht tien à elf. Juist deze combinatie van factoren is heel bedreigend voor dit gebied, volgens Pieter Waaijer, afdelingshoofd Beheer Watersystemen. Een halve meter lijkt weinig, maar de storm kan het water gemakkelijk opstuwen tot bijna twee meter. Een overstromingsversterkende factor is dat het randmeer richting de sluis bij Nijkerk versmalt, waardoor het opzwepende water niet snel weg kan. Bij het pontje, de breedste opening in de dijk, gaat het dichtmaken rustig en beheerst. Binnen een kwartier is deze coupure afgesloten. Aan de overkant van de Eem laat een machine een grote aluminiumplaat van vier meter breed en 60 centimeter hoog in een doorgang van de zomerdijk zakken. Vier jaar geleden hield het Waterschap ook een oefening. Toen lagen de lange balken nog verspreid over de diverse gemalen. Het gemanoeuvreer door de smalle deuren leidde tot minuten vertraging. Opslag in de centrale loods heeft dit nadeel opgelost. De schotten zijn enkele tientallen centimeters hoger dan theoretisch zou moeten, maar het waterschap wil geen risico nemen. Coördinator buitendienst Peter Boone die de veldoefening bedacht, gaat uit van het ongunstigste scenario. Als de waterstand 20 centimeter hoger is dan je had verwacht, lijkt dat weinig, maar 20 centimeter is héél veel water, aldus Boone.
H2O / 22 - 2008
5
Ontsluiten van overstromingsinformatie nieuwe uitdaging De laatste jaren zijn vele overstromingsberekeningen uitgevoerd en vastgelegd in statische kaarten en rapporten en zijn talloze overstromingsanimaties opgeslagen op cd’s en dvd’s. Het fenomeen ‘overstrominganimatie’ is dus niet nieuw meer. De nieuwe uitdaging bestaat uit de wijze waarop deze overstromingsinformatie wordt beheerd en toegankelijk wordt gemaakt voor de inzetbaarheid bij zowel de beleidsvorming als bij actuele overstromingsdreiging. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Waternet, de provincies Noord-Holland en Utrecht en adviesbureau Nelen & Schuurmans willen de overstromingsinformatie op een gestructureerde en uniforme wijze gaan samenbrengen en beheren binnen een dataplatform.
H
et succes van de rampenbestrijding bij (dreigende) overstroming is sterk afhankelijk van snel beschikbare en betrouwbare informatie. Wat zijn de bedreigde gebieden? Hoeveel mensen wonen daar? Waar staan hun huizen? Welke wegen zijn nog begaanbaar? Is er industrie gevestigd? Tijdens de hoogwaters van 1993 en 1995 in het rivierengebied bleek dat hierover geen eenduidige informatie beschikbaar was. Het Rijk, de provincies en de waterschappen hebben daarom afgesproken een Hoogwater Informatie Systeem (HIS) te ontwikkelen, waarmee alle betrokkenen binnen een kort tijdsbestek over dezelfde betrouwbare informatie kunnen beschikken. Deze afspraak is vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Voor Noord-Holland boven het Noordzeekanaal hebben het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie Noord-Holland dit samen opgepakt voor doorbraken in de primaire waterkeringen. Ten zuiden van het Noordzeekanaal heeft Waternet samen met de provincies Noord-Holland en Utrecht de gevolgen van dijkdoorbraken in kaart gebracht voor haar boezemwateren. Het HIS bestaat uit een beleidsmatig deel en een operationeel deel. Het beleidsmatig deel is gericht op de (beleidsmatige) voorbereiding op een overstromingsramp: wat kun je al doen en gereed hebben voordat sprake is van overstromingsdreiging? De basis hiervoor wordt gevormd door overstromingsscenario’s die inzicht geven in het overstromingspatroon bij een doorbraak op een bepaalde locatie of op diverse locaties tegelijk. Deze scenario’s geven directe informatie over het verloop van waterdiepten en stroomsnelheden en indirecte informatie over te verwachten schade en slachtoffers. Voorbeelden van toepassing van deze scenario’s in de voorbereidende of preventieve sfeer zijn rampenoefeningen, zoals die van de Taskforce Management Overstromingen (TMO), die deze week plaatsvinden. Hierbij zal onder andere worden gekeken naar evacuatieroutes op basis van berekende overstromingspatronen en waterdieptes. Ook het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK), waarbinnen risicokaarten zijn samengesteld op basis van berekende overstromingspatronen, is zo’n toepassing. Maar ook de uitwerking van de Europese Hoogwaterrichtlijn, die
6
H2O / 22 - 2008
op 18 september 2007 is vastgesteld en alle EU-lidstaten verplicht om de gebieden waar overstromingen kunnen voorkomen in kaart te brengen is hiervan een voorbeeld. Per gebied moet worden aangegeven welke bescherming wordt geboden tegen overstroming. Beleidsmatige beslissingen, bijvoorbeeld ten aanzien van kansrijke maatregelen, veiligheid of ruimtelijke ordening én de operationele rampenbestrijding tijdens overstromingsdreiging vallen onder de toepassingen van de scenario’s. Ze moeten éénduidige en betrouwbare informatie verschaffen over bedreigde gebieden en daarover derden informeren en daarmee uitvoering geven aan calamiteitenplannen. Bij ieder berekend overstromingsscenario wordt een grote hoeveelheid ruimtelijke gegevens gegenereerd. Cruciaal is de wijze waarop deze gegevens worden verwerkt tot bruikbare informatie voor de inzetbaarheid bij (dreigende) overstroming. Bij de betrokken waterschappen bestaat daarom behoefte aan een centraal programma, waarin effecten van overstromingen door hevige neerslag, hoge boezemwaterstanden, boezemdoorbraken (zoals bij Wilnis) en gevolgen van doorbraken van primaire keringen zichtbaar worden gemaakt
en waarmee scenario’s kunnen worden samengesteld en beheerd. Met een dergelijk overstromingsinformatiesysteem wordt regionaal invulling gegeven aan het HIS.
Visie en uitwerking Tegemoetkomend aan de behoefte aan een centraal programma, waarin overstromingsinformatie beheerd en ontsloten wordt, is de roep om een dataplatform ontstaan. Hieruit wordt relevante informatie gegenereerd voor beleidsmakers en calamiteitenorganisaties. De informatie wordt ontsloten door een interface op internet. Het resultaat is het programma ‘Lizard-flooding’. De laatste jaren zijn vele overstromingsberekeningen gemaakt en vastgelegd in statische kaarten en rapporten. De uitdaging bij het maken van een digitaal informatiesysteem ligt in het ontsluiten van deze informatie, het actueel houden van de achterliggende modellen en het aanvullen waar dat nodig is. De ontwikkelde programmatuur heeft de volgende eigenschappen: • Overstromingsmodellen en de bijbehorende resultaten van doorgerekende scenario’s worden volgens een gestandaardiseerde methodiek opgeslagen in een centrale databank. Deze wordt aan de ene kant gevoed door
Afb. 1: Een centraal programma beheert en ontsluit (overstromings)informatie.
achtergrond
•
•
•
nieuwe overstromingscenario’s die vanuit de achterliggende modellen aangeleverd worden. Aan de andere kant worden de reeds berekende overstromingsscenario’s toegankelijk gemaakt met behulp van de interface (zie afbeelding 1); Overstromingsinformatie wordt via de interface op internet ontsloten en toegankelijk gemaakt voor (geautoriseerde) gebruikers. Deze informatie omvat per doorgerekend scenario het inundatieverloop, de maximale inundatie, stroomsnelheden en schade en slachtoffers. Ze is eenvoudig te gebruiken, bijvoorbeeld door leden van een calamiteitenteam. Omdat de interface van Lizard-flooding opvraagbaar is via internet, is het systeem zonder lokale installaties toegankelijk. Een versie kan ook op een zelfstandige computer geïnstalleerd worden, zodat het functioneren van het programma niet staat of valt met het functioneren van de internetverbinding; Via de interface kunnen nieuwe overstromingscenario’s worden samengesteld (zie afbeeldingen 2 en 3). Keuzeopties zijn onder andere: hoogte van de buitenwaterstand, stormduur, mogelijkheid tot het sluiten van keringen in het boezemsysteem (compartimenteren) en bresgroei-eigenschappen. De resultaten worden in de centrale databank opgeslagen, zodat ze voor elke gebruiker beschikbaar blijven; De hoofdbeheerder kan de achterliggende modellen (stroming in waterlopen en over oppervlak) volgens een standaardmethodiek actualiseren en modellen toevoegen of verwijderen. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn bij het beschikbaar komen van een nieuwe hoogtekaart. De wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in een GIS-georiënteerde projectdatabank met basisgegevens, waaruit automatisch de modellen worden geconverteerd. Zo
blijft er overzicht over de achterliggende data van de overstromingsmodellen (zie rechterdeel van afbeelding 1).
De praktijk De vraag is nu: voldoet het overstromingsinformatiesysteem aan de behoefte en wordt het daadwerkelijk gebruikt? Ondanks het feit dat de toepassing bij dreigende overstroming (gelukkig) een zeldzaamheid zal blijven, is en wordt al wel ervaring opgedaan met het gebruik in de beleidsvoorbereiding. Het HIS Noord-Holland, waarvoor circa 150 doorbraaklocaties zijn gesimuleerd met verschillende randvoorwaarden voor buitenwaterstand en stormduur, is recentelijk afgerond. De overstromingsinformatie is onlangs gebruikt voor het samenstellen van risicokaarten in het project VNK2 (Veiligheid van Nederland in Kaart 2). Met deze nieuwe, verbeterde methode ten opzichte van VNK1 worden de overstromingskansen en -gevolgen voor 53 dijkringen en drie dijkringen langs de Maas bepaald, zo ook voor de dijkringen 5 (Texel), 12 (Wieringermeer) en 13 (NoordHolland). De benodigde berekeningen voor VNK2 zijn binnen Lizard-flooding uitgevoerd. De resultaten zijn in de eerste plaats gebruikt voor de dijkringrapportages van het VNK2-project en tevens opgeslagen in de centrale databank van het informatiesysteem. Ook tijdens de TMO-oefening is het informatiesysteem gebruikt om informatie te verschaffen over responstijden en verwachte waterdiepten bij de relevante oefenscenario’s. Daarbij is het effect van maatregelen, zoals het afsluiten van secundaire keringen, meegenomen.
Mogelijkheden Met de ontwikkelde toepassing is het mogelijk om overstromingskaarten en -animaties te tonen voor kadebreuken van boezemkaden en/of primaire keringen. Het
Afb. 2: Het samenstellen van overstromingsscenario’s zonder dat hiervoor modelleerkennis nodig is.
combineren van de informatie die uit de overstromingsmodules vrijkomt met informatie die een rol speelt bij calamiteiten/ evacuaties biedt nieuwe mogelijkheden. Hierbij moet gedacht worden aan informatievoorziening rond belangrijke objecten zoals ziekenhuizen, energiecentrales, ontsluitingswegen, etc. De calamiteitenorganisatie van bijvoorbeeld een ziekenhuis is zeer goed gediend met inzicht in de tijd totdat het water het ziekenhuis heeft bereikt; hoe lang is evacuatie mogelijk en is het ziekenhuis over de weg bereikbaar? Ook is inzicht in het waterstandsverloop (hoe hoog komt het water op verschillende locaties en wanneer?) belangrijk; komt het water niet over de drempel, of moet de begane grond ontruimd worden? Een schatting van schade en slachtoffers met behulp van de reeds ontwikkelde schade-slachtoffermodule van het HIS geeft tevens de ernst van de overstroming aan. Bovengenoemde informatie kan eenvoudig beschikbaar worden gemaakt door middel van koppeling met de ruimtelijke overstromingsinformatie. Gedacht wordt aan het automatisch waarschuwen van risicovolle objecten, het bijhouden van logboeken (het systeem wordt dan niet alleen gevoed door informatie uit modellen, maar ook door informatie van gebruikers en uit metingen) en het automatisch bepalen van vluchtroutes, rekeninghoudend met het inundatieverloop. Onder andere op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in de voorbereiding van de rampenoefening zal het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bepalen of het informatiesysteem dient te worden uitgebreid met dergelijke functies. Anne Leskens (Nelen & Schuurmans) Marcel Boomgaard (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)
Afb. 3: De webinterface
H2O / 22 - 2008
7
‘Investeren in betere verwerking reststoffen loont’ De afzetmarkt in reststoffen bij de drinkwaterproductie is in beweging. Zo zijn er op verschillende plaatsen technologische ontwikkelingen en ervaren waterleidingbedrijven nog steeds problemen met de verwerking van hun spoelwaterslib. Het loont om te gaan investeren in een betere verwerking van reststoffen, luidde daarom de samenvatting van een bijeenkomst op 9 oktober van de KVWN-programmacommissie Watervoorziening én de Reststoffenunie. Ongeveer 40 geïnteresseerden bezochten de workshop.
D
oor veranderde regelgeving is geen sprake meer van afvalstoffen, maar van bijproducten: waterijzer en kalkkorrels. Om deze producten goed af te kunnen zetten, moeten waterleidingbedrijven meer aandacht besteden aan de kwaliteit en aan de continuïteit van de levering. Daarnaast kan het aantrekkelijk zijn om het product zó aan te bieden dat het aantrekkelijker is voor de afnemers, bijvoorbeeld door het waterijzer verder in te dikken of ander entzand voor kalkkorrels te gaan gebruiken. Dit vergt inspanningen en investeringen, maar hier staat tegenover dat Reststoffenunie steeds meer afnemers weet te vinden die willen betalen voor deze producten. Het toekomstperspectief is dat waterleidingbedrijven inkomsten gaan krijgen uit deze bijproducten, daar waar tot nu toe nog betaald moet worden om deze restproducten kwijt te raken. Dagvoorzitter Henk Brink van Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) zette de toon in zijn presentatie over de ervaringen in Drenthe. Meer dan tien jaar geleden begon WMD op de grondwaterproductiestations het spoelwater te hergebruiken. Het grootste deel van het spoelwater wordt teruggewonnen en gezuiverd tot drinkwater. Er wordt naar gestreefd het ijzerslib beschikbaar te krijgen als waterijzer met een gehalte van tenminste tien procent droge stof, aangezien dit tegen lage kosten
duurzaam is af te zetten. WMD gebruikt hiervoor ultrafiltratie. Op enkele locaties blijft het gehalte droge stof aan de lage kant, waardoor de kosten sterk oplopen. Daarnaast is de bedrijfsvoering van ultrafiltratie arbeidsintensief. De kosten blijken lager uit te vallen als het ijzer tot steekvast slib wordt verwerkt. “Alle reden om de wijze van spoelwater- en slibverwerking te heroverwegen”, aldus Brink. De beweging in de afzetmarkt voor restproducten werd door Jan Geu ten Wolde (Reststoffenunie) bewezen met zijn mededeling dat de Reststoffenunie nog geen 24 uur eerder een basisovereenkomst had afgesloten met de glasfabriek Ardagh in Dongen voor de levering van een grote hoeveelheid kalkkorrels. Deze kalkkorrels komen vrij bij de ontharding van drinkwater. “Het is de mooiste periode in mijn tijd bij Reststoffenunie”, aldus Ten Wolde. “We realiseren nieuwe toepassingen voor kalkkorrels in de glasindustrie en wellicht ook de papierindustrie. De markt voor waterijzer is sterk gegroeid. We komen in een biedende markt, terwijl we vroeger geld mee moesten nemen!” Toch had Ten Wolde nog enkele kritische noten. Zo moeten waterleidingbedrijven meer doen aan productzorg, meent hij. Verder maande hij de Nederlandse overheid om haast te maken met de implementatie van de Europese regelgeving in de Nederlandse wetgeving. Tot nu toe
De workshop werd afgesloten met een excursie naar de Ardagh glasfabriek in Dongen. Als alles volgens plan verloopt, worden hier binnenkort onder meer frisdrankflesjes gemaakt waarvan de helft van de benodigde kalk afkomstig is van kalkkorrels die ontstaan zijn bij ontharding van drinkwater.
hebben waterleidingbedrijven te maken met de afvalstoffenwetgeving bij de afzet van de reststoffen, terwijl er op basis van - zwaar bevochten - Europese regels sprake is van bijproducten. Gebruik van ijzerhoudend slib uit de drinkwaterproductie voor zwavelbinding in biogasopwerking is een relatief nieuwe toepassing. Seine Roelofs (BiogasPlus) maakte als afnemer inzichtelijk wat belangrijk is voor een afnemer van waterijzer. Gezien de groei in de biogasvergistingsinstallaties in Nederland en Duitsland ziet hij hier een goede toekomst. “Een alternatief product voor zwavelbinding is een restproduct van de galvanische industrie, namelijk een ijzerzout uit het een zuur spoelbad. Waterijzer van de waterleidingbedrijven heeft duidelijk voordelen, omdat het veel minder zuur is en omdat het minder zout bevat. Dat mag dus ook meer kosten”, aldus Roelofs. Wel benadrukte hij dat de prijs op de markt behoorlijk varieert.
Technische ontwikkelingen Drie presentaties gaven een overzicht van de ontwikkelingen bij waterleidingbedrijven in de verwerking van waterijzer. Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) koos voor een logistieke oplossing. Pierre Engels maakte inzichtelijk hoe WML voor de markt aantrekkelijk ijzerwater maakt door ijzerhoudende reststromen van de verschillende productielocaties bij elkaar te brengen. Hiervoor is Aqua Minerals in het leven geroepen: een samenwerkingsverband tussen WML, Reststoffenunie en GMB Drinkwaterservice. “De vraag is groter dan ons aanbod”, gaf Engels aan. Christ van Schaijk (Oasen) benadrukte het belang om voor elke locatie goed te kijken naar specifieke mogelijkheden. “Kosten zijn lang niet de enige drijfveer om maatregelen te treffen. Regelgeving - maar vooral het streven naar duurzame oplossingen - is zeker zo belangrijk”, aldus Van Schaijk. Oasen past voor nieuwe installaties nu twee oplossingen toe: drogen of indikken. Als voorbeeld gaf Van Schaijk de constructie van een nieuw droogbed op productiebedrijf De Put. Dit slim geconstrueerde droogbed levert een zuiver steekvast ijzerslib zonder verontreiniging met bijvoorbeeld riet, bladeren of takken, zodat het ijzer goed in te zetten is voor hoogwaardige toepassingen. “We hebben op het gebied van spoelwaterverwerking alle systemen in huis”, zo vatte Gert Jan Wassink de huidige situatie bij Vitens samen. Voor de fusies had elk bedrijf zo zijn eigen filosofie over spoelwaterverwerking, zodat een groot scala aan
8
H2O / 22 - 2008
verslag / actualiteit Waterakkoord Blauw Knooppunt Rijn en IJssel
oplossingen is gerealiseerd. Vitens werkt nu aan het standaardiseren van de systemen. Voor kleinere locaties wordt gewerkt met discontinue spoelwaterverwerking, waarbij waterijzer ontstaat dat door bezinking indikt. Voor grotere locaties werkt deze oplossing niet, omdat de bezinkingstijd te kort wordt of de installatie veel te groot. Vitens past dan continue spoelwaterverwerking toe, al dan niet gekoppeld aan de terugwinning van de waterfase. Spoelwaterhergebruik wordt toegepast als lozing van het water niet toegestaan is of als het uit oogpunt van kosten goedkoper is. Het standaardsysteem voor spoelwaterhergebruik bestaat uit gebruik van ultrafiltratie en verdere indikking van het spoelwater door bezinking. “De noodzaak tot maatregelen wordt niet eens zozeer veroorzaakt vanwege kosten”, betoogde Wassink. “De regelgeving verlangt inzet van de best beschikbare technieken, terwijl ook voldaan moet worden aan de lozingseisen. Dit vraagt een inspanning van het waterleidingbedrijf, met optimalisatie van installaties en voortdurende kwaliteitscontrole van het lozingswater.” Op dit moment past de kwaliteit van veel ijzerhoudende slibben van Vitens niet bij de wensen van de afnemers. In samenwerking met Reststoffenunie wordt een studie uitgevoerd, die moet leiden tot een milieuverantwoorde afzet van waterijzer tegen de laagste kosten.
Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat Oost-Nederland hebben op 5 november een akkoord getekend over het Blauwe Knooppunt Rijn en IJssel. Een Blauw Knooppunt is het punt waar het hoofdwatersysteem en regionale watersystemen samen komen. Dit akkoord is het eerste dat gesloten wordt volgens de benadering van de Blauwe Knooppunten, die geïntroduceerd werden in het Nationaal Bestuursakkoord Water.
M
et het waterakkoord spreken de beide beheerders af een ‘stand still’-principe te hanteren in de afvoer van water vanuit het beheergebied van het waterschap. Dit gebeurt onder meer door meer water vast te houden in de bovenlopen van de beken. Verder zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van de ecologische kwaliteit van de beekmondingen. Dit gebeurt door het verbeteren van de passeerbaarheid voor vissen en natuurontwikkeling in en langs de ‘blauwe knopen’. Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat gaan samenwerken aan het ecologisch verbeteren van twee beekmondingen: die van de Oude Rijn op het Pannerdens Kanaal en die van de Baakse Beek op de IJssel. De samenwerking krijgt met het waterakkoord een structureel karakter. Ook worden afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie. Daarmee kan ook het
operationele beheer van de wateren beter op elkaar afgestemd worden. Het stroomgebied van de Oude IJssel levert verreweg de belangrijkste zijdelingse toestroming naar het Nederlandse deel van de Rijn(takken). Om deze reden zijn Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat Oost-Nederland enkele jaren geleden begonnen met een gezamenlijk onderzoek naar de afwenteling van wateroverlast in het stroomgebied van het waterschap naar de IJssel. Hierbij is niet alleen gekeken naar de huidige situatie maar ook naar de verwachte gevolgen van de wijziging van het klimaat. Daarnaast is aandacht besteed aan de aanvoer van water tijdens perioden met droogte in het stroomgebied van de Oude IJssel. Ten slotte is in beeld gebracht wat de consequenties zijn van Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 voor de uitwisseling van water tussen waterbeheerders.
Monding van de Oude IJssel op de IJssel bij Doesburg.
Hoogwaardige afzet kalkkorrels Waterleiding Maatschappij Limburg produceert bij de ontharding kalkkorrels die wit van kleur zijn en in de kalkschil erg weinig ijzer bevatten. Deze korrels bieden uitstekende kansen voor hoogwaardige afzet. “Limburg kent naast zwart goud dus ook wit goud”, aldus Gert Reijnen (WML). De hoogwaardige afzet kan worden gevonden in de glas- of papierindustrie. In beide gevallen is de samenstelling van de korrel van groot belang en dan met name de afwezigheid van (granaat)zand als entmateriaal. WML is daarom op zoek naar alternatieven, bijvoorbeeld zilverzand of calciumcarbonaat. Uit de uitgevoerde bureaustudie komt echter naar voren dat hieraan veel haken en ogen zitten. “Om er achter te komen of het werkt, moeten we het in de praktijk uit proberen”, aldus Reijnen, “maar dat moet wel zorgvuldig gebeuren. Optimalisatie van de afzet van dit bijproduct mag nooit invloed hebben op de kwaliteit van ons drinkwater.” Henk Brink (Waterleidingmaatschappij Drenthe) Hay Koppers (Reststoffenunie)
H2O / 22 - 2008
9
RIK MEIJER EN JOS MOL VAN DE GEMEENTE ENSCHEDE:
“Gemeentelijke watertaken nu duidelijk” In een stad als Enschede, voor Nederlandse begrippen hoog boven NAP gelegen, verwacht je op het eerste gezicht geen grondwaterproblemen. Toch zijn die daar wel ontstaan toen enkele tientallen jaren geleden de daar eens zo bloeiende textielindustrie de concurrentie niet meer aankon met landen met een wezenlijk lager loonniveau. Bedrijven met grote namen sloten één voor één hun poorten en staakten daarmee ook de winning van grondwater. In de stad kwam het grondwaterpeil drastisch omhoog. Aanleiding om voor dit themanummer grondwater na te gaan of men deze problemen inmiddels onder de knie heeft gekregen, en zo ja door welke maatregelen. Verslag van een gesprek in het naast het NS-station gelegen stadskantoor met ing. Rik Meijer en drs. Jos Mol, beide beleidsadviseur bij de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Enschede.
Klopt mijn beeld over de invloed van de textielindustrie? “Dat klopt zeker. Eind jaren 60 is het stoppen van de textielbedrijven begonnen. Dat is in de jaren 70 doorgegaan, totdat eigenlijk in heel Twente alle gewone textielbedrijven het faillissement hebben moeten aanvragen. Overgebleven zijn enkele bedrijven die een hooggespecialiseerde productie hebben; alle andere zijn verdwenen. Dat daardoor grondwaterproblemen ontstaan zijn, hangt samen met de specifieke bodemsituatie. Aan de oostkant van de stad Enschede loopt van noord naar zuid een stuwwal van keileem, uit het tertiair dus. Glanerbrug ligt aan de andere kant van die stuwwal. De rug van de stuwwal ligt op 55 tot 60 meter boven NAP. Aan de oostzijde stroomt het water af richting de Dinkel, aan de westzijde - waar de stad ligt - richting de Regge. Het verhang is daar relatief groot, want het westen van de stad ligt op 28 meter boven NAP. Door de winning van het grondwater en de groei van de stad zijn de beken die er vroeger waren, helemaal verdwenen en ook niet meer herkenbaar.” “De stroming van het grondwater is slecht te modelleren, omdat de bodem veel leemhoudender is dan die op bijvoorbeeld de Veluwe of onze buurgemeente Hengelo. Daar heb je te maken met een ondergrond van homogeen zand; hier zitten in de bodem schollen van keileem die als schotten in de scheidende laag liggen, waardoor grondwaterpeilen ook op wijkniveau niet te voorspellen zijn. Sterker nog; ze kunnen zelfs op kavelniveau aanzienlijk verschillen. Die heterogeniteit van de bodemstructuur is, samen met het grote verhang, de oorzaak dat de situatie hier zo complex is. Daar komt nog bij dat de textielbedrijven jarenlang afvalstoffen in de bodem loosden.”
Zijn die verontreinigingen bekend? “Wij hebben alle verdachte locaties in beeld gebracht. Op de kaart kunt u zien hoe de pluimen zich langzaam westwaarts bewegen. Het gaat om oplosmiddelen die de textielbedrijven gebruikten. Het zijn dezelfde soort stoffen waarmee Amsterdam bij zijn
10
H2O / 22 - 2008
vroegere winning in Hilversum te maken kreeg. We volgen de verontreinigingen nu. Enkele grondwateronttrekkingen zijn nog in bedrijf om eventuele problemen in de hand te kunnen houden. Die problemen zijn momenteel toch niet zo groot als verwacht. We hebben dus de tijd om na te gaan hoe we de problemen aanpakken. Daarbij moeten we rekening houden met de ruimtelijke ordening, het milieu en het beheer van de openbare ruimte.”
Wat is uw aanpak? “We pakken de problemen op wijkniveau aan, met als algemeen beleidsuitgangspunt dat het watersysteem zowel duurzaam als betaalbaar moet blijven. Het verst zijn we met de wijk Roombeek, bekend van de vuurwerkramp. We zitten daar in de laatste fase van de wederopbouw, maar het is ook de wijk met de grootste verontreiniging in de ondergrond. In die wijk stonden vroeger veel textielbedrijven. De naam van de wijk geeft aan dat daar vroeger een beek gelopen heeft: de Roombeek. Die beek is weer helemaal bovengronds gebracht. Hij wordt gevoed met grond- en regenwater. Dat grondwater zorgt ervoor dat de beek altijd water voert. Wij pompen het grondwater dat verontreinigd is op en zuiveren dit. Vervolgens wordt dit gezuiverde water op de Roombeek geloosd. Hiermee bereiken we dat naast zuivering van het verontreinigde grondwater, de watervoerendheid van de Roombeek ook tijdens de zomermaanden gewaarborgd is en daarnaast dat de grondwaterstand onder controle blijft. In de nieuwe woonwijk is ook een vijver aangelegd, waar de beek doorheen stroomt. Hoewel de vijver niet zo bedoeld is, wordt er als het warm is regelmatig gepootjebaad of gezwommen.”
Hoe zuivert u het grondwater? “Het water wordt eerst ‘gestript’. Vervolgens zuiveren we het met actieve kool. De installatie heeft een vrij grote capaciteit (50 kubieke meter per uur), zodat we extra aanbod van water aankunnen. Normaal behandelen we aanzienlijk minder water. Tot voor kort huurden we hiervoor een
aannemer in. Inmiddels is besloten om de regie zelf te gaan voeren, waarbij de gemeente de uitvoering nog steeds aan een aannemer kan overlaten. De zuivering is te zien als een onderdeel van het rioleringssysteem. De reden dat de gemeente de regie weer naar zich toetrekt, is dat vragen altijd als eerste bij de gemeente terechtkomen. De gemeente kent de complexiteit van de situatie en kan het geheel overzien. De maatregelen die genomen worden, maken deel uit van het beheer van de openbare ruimte, wat een gemeentelijke taak en verantwoordelijkheid is.” “De Roombeek is overigens niet de enige beek die Enschede herstelt. Er is een watervisie tot 2030 opgesteld, waarin zoekgebieden voor oude beken aangegeven zijn: vijf aan de westkant en één aan de oostkant van de stuwwal. We bekijken of ze weer een functie als blauwe ader in de stad kunnen krijgen. Het natuurlijke systeem is niet meer te herstellen, maar een nieuwe inrichting is wel mogelijk. Bij de Roombeek is het in ieder geval gelukt.”
Hebt u in de hele stad de toestand nu in de hand? “Neen, zover zijn we nog niet. Wel zijn de eerste stappen gezet. Maar ook elders moet de gemeente op wijkniveau tot echte oplossingen komen. In de wijk Eschmarke aan de oostflank van de stuwwal hebben wij te maken met een nat gebied. Daar krijg je geen problemen als woningen zonder kruipruimte gebouwd worden, als de vloeren water- en dampdicht gemaakt worden. Bij oude huizen met houten vloeren kan dat niet, bij nieuwe huizen wel. Het punt is echter bouwers en eigenaren zover te krijgen dat zij een woning zonder kruipruimte accepteren. Dat probleem speelt ook in andere wijken. Je moet niet alles willen afdwingen, zeker als om minder regelgeving en minder bemoeizucht van de overheid gevraagd wordt.” “Wij hebben wel overal in de stad peilbuizen geplaatst om structurele problemen in beeld te krijgen en na te gaan hoe we deze onder controle kunnen krijgen. Technisch, maar ook financieel verantwoord. Vanuit het zuiden van Enschede verplaatst zich een grote verontreinigingpluim richting westen. Dat komt door de bemaling van een tunnelbak: een waterhoeveelheid van 600.000 kubieke meter per jaar. Vraag is wat wij in de toekomst met dat water moeten doen. Moet het na zuivering terug in de riolering of kan het opnieuw gebruikt worden, bijvoorbeeld als industriewater?”
Hoe financiert u deze maatregelen? “De Wet gemeentelijke watertaken, die per 1 januari 2008 van kracht is geworden, heeft veel duidelijkheid gebracht in de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeente en waterschap en in de financiering van de maatregelen die de gemeente moet nemen. De gemeente is hét waterloket voor de burger. Wij moeten zorgen voor maatregelen om structurele grondwaterproblemen in de openbare ruimte op te lossen. Om te weten of een probleem structureel is, moeten we de
*thema
interview
onderhoud. Het betrof onder andere civiele techniek, verkeer en vervoer, waterhuishouding en riolering, afvalinzameling, straatreiniging en onkruidbestrijding. Later zijn daar nog de onderdelen ‘maatschappelijke voorzieningen’ en ‘vastgoed, economie en volkshuisvesting’ aan toegevoegd. In 2004 ben ik hier in Enschede in mijn huidige functie benoemd: senior beleidsadviseur bij het cluster Beheer Openbare Ruimte van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer. Deze beheert naast het grondwater en het open water in de stad ook de riolering, het groen, de wegen, de verlichting en dergelijke. Enschede kent een stelsel van stadsdelen in het uitvoerende beheer, maar de aansturing en de regie zijn centraal voor de gehele stad.”
Links Rik Meijer, rechts Jos Mol. Op de achtergrond de vernieuwde Roombeek (foto: Gerard Kruse, gemeente Enschede).
situatie zo volledig mogelijk in beeld hebben. Vandaar het peilbuizennet, de registratie van meldingen en klachten en het in beeld brengen van de ondergrond. Financiering is mogelijk via de nieuwe rioolheffing. Maar het ambitieniveau is een politieke keuze. Wat wil men, wat kost het en wat heeft men ervoor over? Die keuze vindt plaats in het nieuwe watertakenplan dat we aan het opstellen zijn. Daarin leggen we duidelijk vast welke klachten aanleiding kunnen vormen om te spreken van ‘structureel nadelige gevolgen’ van grondwaterstanden. Dat kunnen gezondheidsklachten zijn of schade aan gebouwen, beperking van woongenot en een aanzienlijke waardedaling van woningen. Of die gevolgen structureel zijn, blijkt uit frequentie van voorkomen, duur en intensivering.” “De maatregelen die we nemen, moeten uiteraard doelmatig zijn en de kosten ervan moeten in verhouding staan tot de nadelige gevolgen. Vraag is wie welke kosten moet dragen als de nadelige gevolgen zich op particulier terrein voordoen, maar op gemeentelijk gebied verholpen kunnen worden. Die vraag krijg je ook bij bedrijfsterreinen en bij wijken die eigendom zijn van één woningcorporatie.”
Hebt u ook grondwaterproblemen in het buitengebied? “Als ze zich daar voordoen, zijn ze erg lokaal. Bovendien zijn daar natuurlijke beeklopen nog intact, en waar dat niet het geval is, is het waterschap bezig om ze te herstellen. Apart punt van aandacht is de voormalige vliegbasis Twente: een gebied van 500
hectare. Bij de aanleg daarvan is het gehele natuurlijke systeem weggevaagd. Vraag is wat er moet gebeuren nu Defensie de basis verlaten heeft. Bestaat er draagvlak voor een bestemming voor de burgerluchtvaart of moet het weer onderdeel worden van de ecologische hoofdstructuur, waar het vliegveld middenin ligt? Momenteel worden uiteenlopende plannen ontwikkeld voor woningbouw, zorgconcepten en een hippisch centrum met woningen voor paardenliefhebbers. In de discussie is Waterschap Regge en Dinkel een sterke partij die streeft naar herstel van het waterhuishoudkundige systeem.”
Kunt u iets over uw beider achtergrond vertellen? Rik Meijer: “Ik ben in 1964 in Hengelo geboren. Studeerde weg- en waterbouw bij de HTS. In 1987 begon ik als weg- en waterbouwkundige bij de dienst Openbare Werken van de gemeente Wisch in de Achterhoek. In 1989 ben ik overgestapt naar de gemeente Haaksbergen als ontwerper van wegen, riolering en als verkeerskundige. In 1996 volgde een functie bij de gemeente Hengelo, waar ik betrokken raakte bij het voorbereiden en leiden van grote infrastructurele projecten, zoals de aanleg van tunnels en bruggen. Vandaar ben ik in 1999 hoofd van de afdeling Civieltechnisch Beheer van de dienst Openbare Werken van de gemeente Epe geworden. Hier was ik als leidinggevende eindverantwoordelijk voor de producten van de afdeling vanaf de beleidsontwikkeling, het ontwerp, de realisatie tot en met het beheer en
Jos Mol: “Ik ben in 1966 in Dreischor geboren, op Schouwen-Duiveland. Van 1985 tot 1990 studeerde ik hydrogeologie aan de VU Amsterdam. Mijn eerste baan was bij De Ruiter Milieutechnologie in Halfweg. Ik ben daar in 1991 als geohydroloog aan de slag gegaan met bodemsystemen. In 1995 ben ik overgestapt naar Witteveen+Bos in Deventer. Daar kreeg ik te maken met bodemverontreinigingen, bodemonderzoek, opstellen van saneringsplannen én het behandelen van de wateraspecten. In 1999 werd ik sectiehoofd Bodemsanering bij Tebodin in Hengelo met veel advieswerk in het Midden-Oosten, vooral in Dubai. In 2002 ben ik bij het Amerikaanse bureau Environmental Resources Management gaan werken, een bureau dat bij bedrijfsovernames alle milieuaspecten en -risico’s in kaart bracht. In 2003 ben ik voor mezelf begonnen met adviezen en trainingen op dit gebied. Zo ontstond ook het contact met de gemeente Enschede, die mij inhuurde voor het onderzoeken van de bodemkwaliteit. In 2004 ben ik bij de Dienst Stedelijke Ontwikkelingen en Beheer in dienst gekomen om sturing te geven aan de hele bodemsaneringsoperatie. Inmiddels ben ik belast met het ontwikkelen van een beleidsvisie op het gebied van bodemkwaliteit, inclusief grondwater. Van projectleider ben ik sinds kort beleidsadviseur bodem en ondergrond geworden. Dat houdt in dat ik mij ook bezig houd met andere grondaspecten, zoals de detectie van bommen uit de Tweede Wereldoorlog en de problematiek van de zoutcavernes. De zoutwinningen van AKZO hebben allerlei gevolgen. Ik heb in dat verband te maken met bodemdaling, bodemenergie én met archeologie en het behoud van aardkundige waarden. Kortom met het beheer van de bodem als geheel.”
Hoe ziet uw toekomst eruit? “Doel is dat er steeds meer beweging in het beheer komt. Na jaren inventarisatie is het beeld van de bodem en het grondwater in Enschede redelijk compleet. We hebben veel met adviseurs gewerkt, maar gaan toch steeds meer zelf doen. We bereiden nu de beleidsvisie voor. Als die is vastgesteld, kunnen we aan de slag. Maar als eerste willen we de komende jaren in de gehele stad het watersysteem op orde hebben.” Maarten Gast
H2O / 22 - 2008
11
Verschuiving verantwoordelijkheden grondwaterbeheer in de praktijk De invoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in 2000 was het begin van een dynamisch veranderingsproces met betrekking tot de Europese én Nederlandse waterwetgeving. Doel hiervan is te komen tot integraal waterbeheer, een visie waarmee het beheer van waterkwaliteit en -kwantiteit beter op elkaar afgestemd wordt en het beheer van oppervlakte- en grondwater zoveel mogelijk in één hand moet komen te liggen. In Nederland zal deze visie vooral tot uiting komen in de nieuwe Waterwet die medio 2009 van kracht zal worden. Met name voor het grondwaterbeheer leidt dit tot een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden, waarbij lagere overheden, zoals gemeenten en waterschappen, een steeds grotere rol gaan spelen.
D
e verantwoordelijkheid voor het grondwater(beheer) is in Nederland verdeeld over verschillende overheden. Vanwege de onoverzichtelijkheid van deze taakverdeling pleitten de Unie van Waterschappen, het InterProvinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten enkele jaren terug al voor het scheppen van meer duidelijkheid via nieuwe wetgeving.
Nieuwe (grond)waterwetgeving Op 1 januari 2008 werd de Wet gemeentelijke watertaken van kracht. Gemeenten kregen hiermee als nieuwe verantwoordelijkheid de zorgplicht voor grondwater en vervullen daarmee een loketfunctie voor de burger. Met de nieuwe wet heeft de gemeente een duidelijk afgebakende taak gekregen met betrekking tot het grondwaterbeheer, namelijk het voorkomen en beperken van grondwateroverlast in stedelijk gebied. De taak van de provincie is het verdelen van het (aanwezige) grondwater, oftewel het passieve grondwaterbeheer door onder meer het afgeven en handhaven van vergunningen voor het onttrekken van grondwater. Ook is de provincie verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een strategisch beleidskader en regelgeving op grondwatergebied. Deze bevoegdheden zijn vastgelegd in de (al bestaande) Grondwaterwet, die straks samen met acht andere waterwetten wordt opgenomen in de nieuwe integrale Waterwet. Waterschappen hebben van oudsher de verantwoordelijkheid voor het oppervlaktewaterbeheer in hun portefeuille en hebben formeel geen taken op het gebied van grondwaterbeheer. In praktijk zijn zij het echter die met het oppervlaktewaterbeheer invloed uitoefenen op de grondwaterstanden. Hoewel het actieve grondwaterbeheer formeel bij geen enkele instantie of overheid is ondergebracht, zijn het dus feitelijk de waterschappen die het actieve grondwaterbeheer uitoefenen. In het kader van het streven naar integraal waterbeheer is het de bedoeling dat de provincies straks enkele uitvoerende taken op het gebied van kwantitatief grondwaterbeheer aan de waterschappen zal overdragen. Deze taken mogen geen betrekking hebben op het ontwikkelen van een strategisch beleidskader, niet op grondwateronttrek-
12
H2O / 22 - 2008
kingen ten behoeve van drinkwater en niet op grote industriële onttrekkingen en koudeen warmteopslag, niet op grondwaterkwaliteit en niet op grondwaterheffing. Deze taken vergen namelijk nauwe samenhang met ander provinciaal beleid en een integrale belangenafweging die verder reikt dan het grondwaterbeheer.
Limburg Vooruitlopend op de nieuwe Waterwet en als eerste in Nederland werd in 2005 al een deel van de grondwatertaken van de Provincie Limburg overgedragen aan de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas. Deze vroege overdracht - in die tijd lag er alleen nog maar een voorontwerp van de nieuwe Waterwet - kwam voort uit de gemeenschappelijk wens van de provincie en de waterschappen het steeds groter wordende verdrogingsprobleem in de regio op te lossen. Door het weglekken van water door bijvoorbeeld waterpeilverlaging in aanliggende landbouwgronden of door grondwateronttrekking ging op veel plaatsen de biodiversiteit binnen natuurgebieden achteruit. In 2004 sloten de Provincie Limburg, de twee Limburgse waterschappen en de Limburgse Land- en Tuinbouwbond een convenant om de agrarische grondwateronttrekkingen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. “Het gaat in Limburg steeds om de vraag hoe we de doelstellingen van optimaal landbouwbeheer en verdrogingsbestrijding zo goed mogelijk met elkaar in balans kunnen brengen”, zegt Rob Kickken, adjunct-directeur van Waterschap Peel en Maasvallei. “Al snel bleek dat wij als waterschappen bij de uitvoering hiervan veel meer instrumenten hadden dan de provincie. De plannen om een aantal taken van provincie naar waterschappen te delegeren via de nieuwe Waterwet waren al bekend, dus hebben we de provincie het voorstel gedaan deze taken vervroegd aan ons over te dragen.” Na een relatief korte onderhandelingsperiode was de provincie akkoord en werd een delegatie- en mandaatbesluit opgesteld, waarbij de taken met betrekking tot de industriële grondwateronttrekkingen (tot 100.000 kubieke meter), de agrarische grondwateronttrekkingen en een categorie overige grondwateronttrekkingen onder beheer van de Limburgse waterschappen kwamen.
Onder de noemer Nieuw Limburgs Peil wordt het waterbeheer afgestemd op de functies van het gebied, rekening houdend met de mogelijkheden die het watersysteem biedt. Dit beleid is gebaseerd op het GGOR (Gewenst Grondwater- en OppervlaktewaterRegime) - de streefbeelden voor het waterpeil in 2015. In een pilot in het gebied Peelvenen, enkele Natura 2000-gebieden, is gewerkt met een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij intensief werd overlegd met terreinbeheerders, natuurbeschermers, boeren en tuinders. Hierbij bleek dat het instellen van hydrologische bufferzones rondom dit natuurgebied niet effectief was. Gebiedsdekkende maatregelen - gericht op waterconservering - als peilgestuurde drainage en het project Stuwende Kracht, waarbij 1.000 extra stuwen werden geplaatst die gedeeltelijk door agrariërs beheerd worden, leveren wel een grote bijdrage aan de bestrijding van de verdroging. Ook het verondiepen, dempen en omleiden van watergangen en soms verandering van grondgebruik hebben hieraan bijgedragen. De Limburgse waterschappen wilden méér dan alleen de overname van een deel van de grondwatertaken. De provincie bleef de hoofdverantwoordelijke voor het strategische grondwaterbeleid en de waterschappen voor het oppervlaktewaterbeleid. “We hebben tijdens de onderhandelingen bij de provincie de vrijheid bedongen om meer synergie tussen beide beleidsgebieden te ontwikkelen. Dat is, denk ik, dan ook de belangrijkste bevinding van het delegatieproces. Het gaat helemaal niet om het mogen handhaven en afgeven van vergunningen; het gaat erom dat je deze
*thema
instrumenten afstemt op de geformuleerde doelstellingen en daarmee een evenwichtig en gedragen beleid voert waarin alle belangen zo goed mogelijk behartigd zijn,” aldus Kickken.
Noordoost Nederland Ook de provincies Drenthe, Overijssel en Groningen hebben per 1 januari 2007 een deel van hun grondwatertaken (vroegtijdig) overgedragen aan hun waterschappen (Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest, Reest en Wieden, Velt en Vecht, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Aanleiding hiertoe was - net als in Limburg - het zicht op de nieuwe Waterwet én een al langer spelende discussie binnen de Provincie Overijssel over het takenpakket, waarbij de provincie aangaf geen bezwaar te hebben tegen de overdracht van een aantal grondwatertaken naar de waterschappen. Omdat de waterschappen in het noordoosten van Nederland de provinciegrenzen overschrijden, is besloten samen met drie provincies en zeven waterschappen aan de taakoverdracht te werken. Volgens Peter Donker, manager stafgroep en adjunct-secretaris van Waterschap Velt en Vecht, verliep de overdracht bijzonder vlot. “In april 2006 zijn we met elkaar om de tafel gaan zitten en in november dat jaar was de besluitvorming al rond. Inhoudelijk bestond weinig discussie, omdat we qua inhoud afgingen op de Waterwet en we deze dus niet zelf hoefden te bedenken.”
Ten behoeve van het integraal waterbeheer wilde Velt en Vecht het grondwater graag bij haar takenpakket voegen. “Daar hadden we dan ook best wat voor over. De Provincie Drenthe stelde bij de overdracht twee eisen, namelijk dat er geen geld en geen personeel naar de waterschappen over zouden gaan. Wij hebben ons wat dat betreft flexibel opgesteld en zijn daarmee akkoord gegaan. Dat is zeker één van de redenen geweest dat alles zo soepel is verlopen.” Hoewel financiering van de grondwatertaken voor de toekomst is verzekerd via de Waterwet en de Waterschapswet (via de watersysteemheffing), ontvangt het waterschap nu dus nog geen geld voor de extra grondwatertaken. Datzelfde geldt voor het personeel. “De waterschappen lossen dat ieder op hun eigen manier op”, zegt Donker. “Bij Velt en Vecht gaan we bepaalde taken straks afstoten in verband met de Wabo-regeling. Dat geeft ons ruimte om te schuiven met fte’s. Andere waterschappen kiezen er voor om er nu al extra fte’s bij te nemen”, aldus Donker. De taakoverdracht van de noordoostelijke provincies naar de zeven waterschappen hadden in eerste instantie op grondwateronttrekkingen tot 500.000 kubieke meter, omdat deze categorie onttrekkingen volgens de vroege ontwerpen van de Waterwet in de toekomst aan de waterschappen gedelegeerd zouden worden. Inmiddels wordt in het ontwerp van de nieuwe Waterwet gesproken over 150.000 kubieke meter.
achtergrond
Terugkijkend op de uitvoering van de nieuwe taken gedurende de afgelopen twee jaar, erkent Donker dat “het in het begin best even wennen was.” Toch is hij beslist niet ontevreden. “Alles wat nieuw is, moet je eerst leren. Dat geldt ook voor ons. Zo besteden we bijvoorbeeld meer uren aan handhaving dan de provincie ons van te voren had voorgerekend. We hebben gelukkig een goede band met de provincie en kunnen af en toe nog op hun kennis en expertise terugvallen als dat nodig was. Zonder die samenwerking is zo’n overdracht ook lang niet zo efficiënt”, denkt Donkers. Ook de Provincie Drenthe is zeer te spreken over het delegatieproces. Volgens gedeputeerde mevrouw Klip-Martin van de provincie “is er heus wel eens even over een aantal zaken gediscussieerd”. Zo is uiteindelijk besloten dat het grondwaterregister bij de provincie blijft, evenals het grondwaterstandmeetnet. Wel heeft de provincie het digitale grondwaterregister voor de waterschappen ontsloten. De waterschappen hebben nu de bevoegdheid deze aan te passen. “Hoewel je als provincie toezichthouder bent van de waterschappen, trek je wel als partners met elkaar op, zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau. Een goede communicatie tussen provincie en waterschap vormt dan ook een belangrijke factor voor succes bij het delegeren van de grondwatertaken” aldus Klip-Martin.
Rivierenland ontwikkelt waterbergingsbank Wat doe je als je iets wilt financieren waarvoor je onvoldoende geld hebt? Juist, dan stap je naar een bank en vraagt een lening aan. Hetzelfde principe geldt bij de waterbergingsbank, een idee dat uitgewerkt is door Waterschap Rivierenland. Gemeenten en wellicht ook ontwikkelingsbedrijven die op hun bouwkavel kampen met een tekort aan waterberging, kunnen dit tekort compenseren met een waterbergingslocatie uit de waterbergingsbank.
D
e watertoets vereist dat bij het maken van ruimtelijke plannen en bij projectontwikkeling rekening gehouden wordt met water. Bij het inrichten van een gebied moet water de ruimte krijgen. Dat betekent vaak dat ruimte gecreëerd moet worden voor waterberging. “De praktijk wijst echter uit dat de locatie zich daarvoor lang niet altijd even goed leent”, aldus Karin Oosters van Waterschap Rivierenland. Om een alternatief te bieden, heeft Rivierenland de waterbergingsbank bedacht. “Daarmee koop je een aandeel in een waterbergingsgebied buiten je eigen bouwgebied. Dat mag dan als compensatie gelden voor de berging die je op je eigen bouwkavel had moeten realiseren.” Doel van de waterbergingsbank is het zo efficiënt en doelmatig mogelijk realiseren van
een beheersbaar en duurzaam watersysteem. De bank is met name bedoeld voor de kleinere bouwplannen in stedelijk gebied (500 tot 1.500 m2). De gemeenten kijken waar binnen hun grenzen gebouwd gaat worden en welke gebieden geschikt zouden kunnen zijn voor het realiseren van (extra) waterberging. Zo kan men bij het aanleggen van natuurvriendelijke oevers extra waterberging creëren, doordat de waterwegen breder worden en het talud flauwer afloopt. Bergingslocaties worden samen met het waterschap getoetst op hun geschiktheid en bijdrage aan een duurzaam watersysteem en vervolgens eventueel opgenomen als collectieve waterberging in de waterschapsbank. De gemeenten worden straks initiatiefnemer van de bank en krijgen de keus de door hun aangelegde collectieve bergingslocaties in
te zetten ter compensatie van hun eigen bouwplannen of de berging te verkopen aan projectontwikkelaars. “Met name voor de kleine splinterplannen kost de procedure van de watertoets veel tijd en energie”, aldus Oosters. “Als projectontwikkelaars hun waterbergingscompensatie niet op eigen terrein hoeven te realiseren, maar gebruik kunnen maken van een locatie uit de waterbergingsbank, verkort dat de procedure enorm.” Grotere bouwplannen zijn vooralsnog uitgesloten van deelname aan de waterbergingsbank, omdat daarbij ook andere factoren een rol spelen die invloed kunnen hebben op het watersysteem en dus grondig geanalyseerd moeten worden. Zodra de gemeenten en waterschappen de inventarisatie van de bergingslocaties hebben afgerond, kan de waterbergingsbank daadwerkelijk van start gaan.
H2O / 22 - 2008
13
Leidraad voor invulling gemeentelijke grondwaterloketten Wanneer is de gemeente verantwoordelijk voor grondwateroverlast en wanneer moet de perceeleigenaar zelf maatregelen treffen? Wanneer is sprake van structurele overlast? En wat zijn doelmatige maatregelen tegen grondwateroverlast? Veel gemeenten worstelen met de invulling van de zorgplicht grondwater die vanaf 1 januari 2008 geldt. De beste aanpak lijkt om eerst een visie uit te schrijven alvorens te kijken naar het nemen van maatregelen, zoals het aanleggen van een grondwatermeetnet of het opzetten van een uitgebreid klachtensysteem voor grondwateroverlast. Tauw heeft samen met enkele gemeenten, waterschappen, provincies en bewonersorganisaties een visie ontwikkeld over het invullen van de zorgplicht voor grondwater.
Vaak is binnen de gemeente al iemand belast met het thema grondwater. Het ligt dan ook voor de hand om deze persoon te benoemen tot grondwatercoördinator. Door het aanbieden van cursussen of trainingen kunnen zowel de technische kennis als de sociale vaardigheden worden verbeterd. Voor kleinere gemeenten kan het efficiënt zijn om één gezamenlijke grondwatercoördinator te hebben.
Grondwaterloket Wanneer binnen de gemeente geen grondwateroverlastlocaties bekend zijn, is de grondhouding van de gemeente reactief. Pas als bewoners zich melden bij de grondwatercoördinator komt deze in actie. Voor een snelle en adequate reactie is het van belang dat de grondwatercoördinator gemakkelijk en direct over de nodige technische informatie beschikt. Dit vraagt om korte lijntjes met het waterschap, maar ook met de provincie en het drinkwaterbedrijf. Voorkomen moet worden dat in plaats van de bewoners de grondwatercoördinator van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
Kosten versus baten Natte tuinen door een te hoge grondwaterstand.
T
ot voor kort was grondwateroverlast binnen het stedelijk gebied een typisch geval van een grijs gebied voor wat de verantwoordelijkheden betreft. Niemand kon worden aangesproken op het feit dat een bewoner grondwateroverlast ervoer. Maar hier gaat iets veranderen. Door de invoering van de zorgplicht grondwater is de gemeente het eerste aanspreekpunt geworden als het gaat om grondwateroverlast. Dit wordt ook wel aangeduid als een loketfunctie. De wet schrijft echter niet voor hoe en op welk termijn deze loketfunctie moet worden ingevuld. Naast de loketfunctie heeft de gemeente de regierol op het gebied van het proces, waarin oplossingen van structurele grondwaterproblemen worden verkend1). Binnen het project ‘Leven met grondwater’ stelde Tauw een leidraad voor het invullen van het grondwaterloket op, samen met vertegenwoordigers van ‘Leven met water’, Wageningen Universiteit, de gemeenten Delft, Hengelo en Den Haag, Hoogheemraadschap van Delfland, Waterschap Regge en Dinkel, de provincies Zuid-Holland en Overijssel, bewonersplatforms in Delft en Den Haag en Govert Geldof. De leidraad heeft als titel ‘Grondwateroverlast? De gemeente reageert!’2). In deze leidraad worden de bouwstenen aangereikt om de zorgplicht grondwater in te vullen. Het betreft voornamelijk het aanstellen van een grondwatercoördinator en de wijze waarop het grondwaterloket moet worden opgezet.
14
H2O / 22 - 2008
Grondwateroverlast kan meerdere oorzaken hebben. En ook als het niet gaat om een extreem hoge of lage grondwaterstand kan overlast ontstaan, die in de ervaring van de betreffende bewoners erg hinderlijk is. Daarbij weten burgers vaak niet hoe het probleem kan zijn ontstaan, noch hebben ze een idee over de oplossing. Ze voelen zich daardoor machteloos. De overlast kan leiden tot veel emoties, waarbij men nogal wat van de overheid verwacht.
Grondwatercoördinator De gemeente kan grondwateroverlast effectief bestrijden door allereerst empathie te tonen voor de situatie en door onduidelijkheid over grondwater weg te nemen. Dit betekent dat het zwaartepunt niet ligt bij een digitaal informatie- en klachtensysteem, maar bovenal bij een persoon: een grondwatercoördinator met tijd en ruimte om bij mensen op de koffie te gaan als dat nodig is. De grondwatercoördinator is het gezicht en aanspreekpunt op het gebied van grondwater. Hij of zij is de verpersoonlijking van het grondwaterloket. Naast het bezit van technische kennis is de grondwatercoördinator sociaal vaardig. Communicatiemiddelen (een pagina op internet, folders) dienen enkel ter ondersteuning en niet ter vervanging van de grondwatercoördinator. Naast klachtenregistratie, afhandeling en huisbezoeken heeft de grondwatercoördinator een regierol als blijkt dat sprake is van structurele grondwateroverlast. Dit betekent vooral het laten uitvoeren van onderzoek en het identificeren van de probleemoplosser.
In de wet staat vermeld dat de gemeente ‘maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied neemt om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort’3). Perceeleigenaren daarentegen zijn verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen op het eigen perceel. Het gaat dan vaak om bouwtechnische oplossingen of het aanleggen van drainage. Naast de kosten leveren maatregelen ook baten op. Hierbij kan gedacht worden aan het voorkomen van een waardevermindering van het pand (baten voor de particulier) en daarmee de inkomsten aan onroerend zaakbelasting (baten voor de gemeente). Ook kan gedacht worden aan het voorkomen van (meer) schade en daarmee aan het verhogen van het woongenot. Tegelijk kunnen gezondheidsklachten, die te maken hebben met vocht en schimmels, worden gereduceerd. Bij elkaar leidt dit tot een belangrijke verbetering van de leefbaarheid van de woonwijk. Door de baten beter in beeld te brengen, kunnen bewoners worden overtuigd om te investeren in grondwatermaatregelen. Ook de gemeente moet een beter zicht krijgen op de (collectieve) baten. Ze kan daarom besluiten om aan particuliere bewoners subsidie te verstrekken als zij hun grondwaterprobleem willen aanpakken.
Eerst het doel, dan de middelen De grote beleidsvrijheid en het gevoel van urgentie om de zorgplicht grondwater in te vullen, zorgt vaak voor verkeerde
*thema
Optrekkend vocht door een te hoge grondwaterstand.
en overhaaste beslissingen. Sommige gemeenten nemen maatregelen, zoals het uitwerken van een grondwatermeetnet of het invoeren van een geavanceerd digitaal
achtergrond / verslag
informatie- en klachtensysteem, zonder eerst het bestuurlijke beleid te ontwikkelen. Vastgelegd moet worden wat de verantwoordelijkheden zijn van de gemeente en op welke manier de grondwaterloketfunctie wordt ingericht. Door eerst stil te staan bij wat men als gemeente wil bereiken (doelen), wordt voorkomen dat onnodige of te dure maatregelen (middelen) worden ingezet. Er kan bijvoorbeeld worden gekozen om alleen te meten in gebieden waar veel klachten over grondwateroverlast voorkomen in plaats van een alomvattend (duur) gemeentebreed grondwatermeetnet op te zetten. In een gebied met veel houten funderingen ligt dit weer anders. Binnen de gemeenten Voorschoten en Oegstgeest heeft Tauw deze beleidsmatige aanpak toegepast. Het grondwaterbeleid
voor de gemeente Teylingen wordt gebaseerd op dezelfde methode, maar is nog in voorbereiding. Door niet te wachten totdat een nieuw gemeentelijk rioleringsplan is opgesteld, zijn deze gemeenten in staat grondwateroverlast adequaat en effectief aan te pakken, nu en in de toekomst. Wytse Dassen en Harry Prinsen (Tauw) Cees van Woerkum (Wageningen Universiteit) NOTEN 1) VNG (2007). Van rioleringszaak naar gemeentelijke watertaak. 2) Tauw (2008). Grondwateroverlast? De gemeente reageert. 3) Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Kamerstuk 30 578, nr. 3, pag. 15.
Prof.dr.ir. Barends ontvangt Speurwerkprijs ‘Deltatechnologie’ Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs, KIVI NIRIA, heeft tijdens haar jaarcongres op 30 oktober in de TU Delft de Speurwerkprijs uitgereikt aan prof. dr.ir. Frans Barends, hoogleraar aan de TU Delft en wetenschappelijk strateeg bij kennisinstituut Deltares. Hij ontving de prijs vanwege zijn aanzienlijke wetenschappelijke en maatschappelijke bijdragen op het gebied van deltatechnologie.
D
e Speurwerkprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een persoon, groep of organisatie die op een bepaald technisch wetenschappelijk gebied het beste speurwerk heeft uitgevoerd en heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de technische wetenschappen. Elk jaar wordt de Speurwerkprijs uitgereikt op een ander gebied; dit jaar ging het om innovaties die op het gebied deltatechnologie leiden tot een veilige, schone en duurzame delta. Barends ontving de prijs, omdat hij zich meer dan 35 jaar geleden al realiseerde dat alleen technische kennisontwikkeling niet voldoende was. Juist de praktische toepasbaarheid in combinatie met ICT en het delen van deze kennis en ervaring, blijken maatschappelijk relevant. Zijn betrokkenheid bij het faciliteren van een duurzame inrichting van kwetsbare delta’s, nationaal en internationaal, bleek onder andere uit het geven van de prestigieuze Terzaghi lecture in 2005, waarbij Barends de rol van de ingenieur in de moderne maatschappij belichtte en door het verschijnen van twee boeken van zijn hand dit jaar: ‘Introduction to Geo-Engineering’ en ‘Bodemdaling langs de Nederlandse kust’. Barends wijdde zijn carrière aan de ontwikkeling van deltatechnologie: het duurzaam inrichten van kwetsbare deltagebieden, in Nederland en in de
wereld. Dat werk wordt steeds belangrijker, meent KIVI NIRIA. Delta’s hebben wereldwijd een grote aantrekkingskracht op mensen. Maar het water, de slappe grond en de bevolkingsconcentratie hebben ook een keerzijde. In delta’s heerst overstromingsgevaar, gebouwen en infrastructuur kunnen wegzakken, de bruikbare ruimte is schaars en bodem en grondwater kunnen worden vervuild. Daar komt bij dat aan de leef-, woon- en werkomgeving steeds hogere eisen worden gesteld en de voorspelde klimaatverandering zal de problemen alleen maar groter maken. KIVI NIRIA reikt sinds 1954 jaarlijks de Speurwerkprijs uit. De jury hanteert voor het selecteren van de winnaar criteria als de toepassingsgerichtheid van het speurwerk, de kwaliteit van (internationaal bekend) wetenschappelijk onderzoek en multidisciplinaire samenwerking. De jury bestond uit acht personen, waaronder diverse hoogleraren en directeuren. Voorzitter van de jury is prof.dr.ir. Jacob Fokkema, rector magnificusaan de TU Delft.
De nieuwe ingenieur Het jaarcongres stond deze keer geheel in het teken van ‘de nieuwe ingenieur’: een ingenieur die een probleem meer integraal aanpakt en niet zuiver technologisch. Frans Barends had ‘s ochtends samen met Govert Geldof de rol
van de moderne ingenieur uitgebeeld aan de hand van Rotterdam Waterstad 2035. Het was één van de in totaal 27 lezingen en workshops tijdens het congres, waarop zo’n 750 mensen waren afgekomen. Al die lezingen hadden te maken met de stijgende zeespiegel, inklinkende bodems en schaarser wordende ruimte. Cees Veerman zette de visie van de tweede Deltacommissie nog eens uiteen en Gerda Verburg maakte zich sterk voor een klimaatbestendige en duurzame ontwikkeling van de delta. Eén van de workshops handelde over de zuidwestelijke delta, in het bijzonder over het Volkerak-Zoommeer. De dag ervoor, woensdag 29 oktober, was de Deltaraad onder voorzitterschap van staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat akkoord gegaan met verzouting van het VolkerakZoommeer op voorwaarde dat de zoetwatervoorziening in dit deel van Nederland veilig wordt gesteld. Dit laatste is met name voor Zuid-Holland een groot probleem. De Deltaraad gaat nu aan het Bestuurlijk Overleg Krammer-Volkerak (waarin onder andere de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland vertegenwoordigd zijn) een positief advies ten aanzien van verzouting voordragen. Dat Bestuurlijk Overleg adviseert vervolgens weer aan dezelfde staatssecretaris. Deze verzouting - om een einde te maken aan de slechte waterkwaliteit in het Volkerak-Zoommeer en de algen in de zomer - lokte in een kleine groep mensen tijdens het congres direct protesten uit. Waarom wordt de veroorzaker van de slechte waterkwaliteit (door eutrofiëring) niet aangepakt: de intensieve veehouderij in West-Brabant?
H2O / 22 - 2008
15
Waterschappen (her)ontdekken hun grondwatergegevens De meeste waterschappen meten sinds jaar en dag grondwaterstanden. Daarbij was tot voor kort vooral sprake van handmatige registraties, op de 14e en 28ste van de maand. De laatste jaren gaan de waterschappen - in navolging van de drinkwaterbedrijven en provincies - in toenemende mate over op automatische registratie met behulp van dataloggers of drukmeters. De aanschaf van grote hoeveelheden dataloggers vraagt in verband met de investeringskosten om bewuste keuzes in de samenstelling en omvang van het meetnet. De overstap stelt ook andere eisen aan het gegevensbeheer, omdat de hoogfrequent metende loggers leiden tot een explosieve toename van het aantal meetgegevens. Samen met andere specifieke kenmerken van het meten aan grondwater ten opzichte van oppervlaktewater vergt dit een gespecialiseerde databank. Daarbij is het van belang dat deze goed aansluit op de dagelijkse veldpraktijk. Waterschap Velt en Vecht heeft inmiddels ervaring met het meetnet, dat na een ingrijpende vernieuwing klaar is voor de toekomst.
B
ij de fusie tot Waterschap Velt en Vecht in 2000 zijn de grondwatermeetnetten van de voormalige waterschappen in deze regio samengevoegd. Het meetnet bestond uit circa 400 peilbuizen. Omdat de voormalige beheerders ieder een eigen opslagformaat kenden, ontstond een grote variĂŤteit aan bestanden. De aanschaf van dataloggers maakte dat de gegevens verspreid over circa 10.000 bestanden waren opgeslagen. De loggerbestanden waren bovendien uit verschillende uitleesprogrammatuur afkomstig, waardoor de versnippering verder toenam en de mogelijkheid tot digitale ontsluiting verder afnam. Deze situatie, in combinatie met een toegenomen vraag naar meetgegevens, heeft het bestuur van Waterschap Velt en Vecht in 2007 doen
besluiten het meetnet te optimaliseren. Doelstelling daarbij was het verkrijgen van een gebiedsdekkend, doelmatig regulier grondwatermeetnet. De meetgegevens dienen primair voor het periodiek actualiseren van de grondwatertrappenkaart. Daarom heeft het bestuur tevens besloten om de aanwezige digitale meetgegevens te ontsluiten. Bij de meetnetoptimalisatie zijn de freatische meetpunten bij het waterschap gebleven en de diepere peilbuizen aan de provincies overgedragen. De reden hiervoor is dat het waterschap bij de uitoefening van zijn taak primair het freatische grondwater beĂŻnvloedt via het peilbeheer in het oppervlaktewatersysteem. Ook zijn alle meetpunten getoetst aan een aantal standplaatscriteria. Freatische
Peilbuizen in het oude meetnet stonden soms op verkeerde plaatsen.
16
H2O / 22 - 2008
meetpunten zijn gevoelig voor verstoring die samenhangt met de standplaats, zoals een korte afstand tot een sloot of greppel. Meetpunten op ongeschikte standplaatsen zijn stopgezet. Door bovenstaande beoordeling dunde het reguliere meetnet uit van 400 naar 80 meetpunten. Om een voldoende gebiedsdekkend beeld te krijgen, zijn 70 meetpunten toegevoegd. Hierbij is gelet op dekking over grotere gebiedseenheden, bodemtypen en grondwatertrappen. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van bestaande meetpunten van derden. Van elk meetpunt is ook de meta-informatie (zoals meetdoel, onderzoeksvraag en looptijd) vastgelegd. Natuurgebieden zijn bewust buiten het
*thema
reguliere (landbouw)meetnet gelaten, omdat hier doorgaans specifiekere monitoringsvragen spelen. De komende jaren zal voor deze gebieden in samenwerking met de terreinbeheerders een monitoringsstrategie worden ontwikkeld.
Gespecialiseerde databank nodig De grondwatergegevens en metingen die in het veld worden verzameld, moeten de nodige bewerkingen ondergaan voordat ze bruikbaar zijn voor hydrologen en andere gebruikers. Zo worden loggergegevens (afhankelijk van merk en type) soms achteraf gecorrigeerd voor de heersende luchtdruk. De metingen moeten omgerekend worden naar een vast referentievlak, bijvoorbeeld Wijzigingen in de toestand van de peilbuis (kapot gemaaid) hebben consequenties voor de meetreeksen en moeten in een databank goed geadministreerd worden.
NAP. En de meetpunten zelf zijn voortdurend aan verandering onderhevig: buishoogten kunnen veranderen bij onderhoudswerkzaamheden, beschadiging leidt tot verplaatsing van een meetpunt, dataloggers kunnen na verloop van tijd in verschillende peilbuizen hangen, kabellengtes kunnen wijzigen, enzovoorts. Het ontsluiten van de meetgegevens betekende voor het waterschap dan ook mĂŠĂŠr dan alleen het beschikbaar maken van de meetreeksen: stroomlijning van het gehele proces ‘van veldgegeven tot bruikbare meetreeks’ was daar een wezenlijk onderdeel van. Dit geldt ook voor zaken van beheertechnische aard, zoals het beheer van loopronden, boorgegevens, foto’s en dergelijke. Vooral bij het gebruik van grotere aantallen drukmeters is de administratie en logistiek van groot belang om efficiĂŤnt met de gegevens om te kunnen gaan en in bredere zin het meetnet te kunnen beheren. Waterschap Velt en Vecht koos voor Dawaco als grondwaterdatabank. Historische gegevens zijn eenvoudig in te lezen en automatisch te compenseren voor luchtdruk. De applicatie combineert de grondwaterstanden met neerslag- en verdampingsgegevens. Voor het waterschap zijn routines toegevoegd voor het verwerken van de standplaatskarakteristieken per grondwatermeetpunt (meetdoel, afstand tot sloot, enz.) en het opvragen van achtergronddocumenten.
Uitwisseling van gegevens Alle meetpunten van het waterschap zijn aangemeld bij de landelijke TNO-DINO databank. Dit is het centrale verzamelpunt voor alle meetgegevens van grondwater. De applicatie kan eenvoudig metingen uit meetnetten van gebiedspartners, zoals provincies, in het systeem overnemen. Hierdoor hoeft het waterschap zelf geen diepe buizen aan te houden voor het maken
achtergrond
van bijvoorbeeld een kwel- en infiltratiekaart. Nadat alle historische meetreeksen zijn gecontroleerd, zullen deze aan DINO aangeboden worden. Voor gebruikers die hun analyses in andere applicaties willen uitvoeren, zijn specifieke exportfuncties beschikbaar.
Perspectief Waterschap Velt en Vecht kijkt uit naar de eerstkomende actualisatie van de grondwatertrappenkaart met de nieuwe verzamelde gegevens. Tot die tijd blijft het waterschap het meetnet verder optimaliseren in samenwerking met de partijen in de regio. Zo heeft Velt en Vecht de inrichting en het beheer van een projectmatig meetnet voor de gemeente Hardenberg verzorgd, inclusief de gegevensregistratie. De gemeente kan de gegevens uit het meetnet opvragen bij het waterschap. Dit is een vorm van samenwerking die in de komende periode verder wordt uitgebouwd. De Wet gemeentelijke watertaken, die ook de gemeenten een duidelijker rol op het gebied van grondwaterbeheer toedeelt, biedt hierin verdere perspectieven. Dawaco is momenteel in de drinkwaterwereld de landelijke standaard. Ook een aantal provincies en waterschappen werkt intussen met deze applicatie voor grondwater. Royal Haskoning gaat verder met de optimalisatie voor veldmedewerkers/meetnetbeheerders en de hydrologen/beleidsmedewerkers. Beide groepen stellen immers verschillende eisen aan het gebruik. Roel Knoben (Royal Haskoning) Tom Grobbe (Waterschap Velt en Vecht)
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 22 - 2008
17
Grip op grondwater in Friesland In opdracht van Provincie Fryslân heeft Tauw een inventarisatie uitgevoerd van de optimale grondwaterstanden en de knelpunten in Friesland. Dit is gebeurd in het kader van het GGOR (het Gewenste Grond- en OppervlaktewaterRegime) dat in 2010 moet zijn vastgesteld. Hiervoor is gebruik gemaakt van de resultaten van het grondwatermodel MIPWA en het instrumentarium Waternood. De inventarisatie kan als referentie dienen voor gebiedsstudies waar de hydrologie, ecologie en landbouwkundige toestand in meer detail aan bod komt.
I
n het Nationaal Bestuursakkoord Water is vastgelegd dat uiterlijk in 2010 het Gewenste Grond- en OppervlaktewaterRegime (GGOR) moet zijn vastgelegd om tot een betere afstemming van het waterbeheer op het landgebruik te komen, waarbij ook aandacht is voor de ruimtelijke relaties in het watersysteem. Het GGOR is daarmee zowel een middel in de aanpak van de verdroging1) als een methode om knelpunten in landbouwgebieden te inventariseren. Voor de Provincie Friesland zijn al GGOR-studies2) uitgevoerd, maar tot nu toe ontbrak een totaalbeeld van in hoeverre het huidige waterbeheer voldoet. Tauw voerde begin dit jaar een eerste inventarisatie uit3). Hiervoor is gebruik gemaakt van het door STOWA uitgebrachte Waternood4),5). Hiermee kan in beeld worden gebracht welke hydrologische situatie optimaal is voor een gegeven functie en in hoeverre daar in de huidige situatie aan wordt voldaan. Hiervoor zijn gegevens nodig van grondwaterstanden (GHG, GVG, GLG), grondgebruik (LGN), bodemtype en het voorkomen van kwel. Eén van de voornaamste oorzaken dat tot nu toe nog geen totaalbeeld van de waterhuishoudkundige toestand beschikbaar was, was het ontbreken van gebiedsdekkende gegevens van grondwaterstanden en kwel/infiltratie op een voldoende detailniveau. Met de komst van het model MIPWA6) (Methodiekontwikkeling Interactieve Planvorming ten behoeve van het Waterbeheer) in 2007 is hierin verandering gekomen. Niet alleen zijn nu gedetailleerde bestanden beschikbaar van kwel/infiltratie en grondwaterstanden, Afb. 1: Het grondwatermodel MIPWA dekt een groot deel van Noord-Nederland (grijs gearceerd).
18
H2O / 22 - 2008
ook biedt het MIPWA-model de mogelijkheid om de effecten van veranderingen in het waterbeheer door te rekenen. Voor de waddeneilanden is gebruik gemaakt van de Gd-kartering7) van Alterra. Het optimale waterregime voor de landbouw wordt weergegeven als een optimale gemiddelde hoogste en een optimale gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG). Voor terrestrische natuur wordt naast de GLG ook de optimale Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) weergegeven. Deze is bepalend voor de groei (de zuurstofvoorziening in het voorjaar) van vegetatie. De knelpunten die naar voren komen bij zowel de landbouw als de natuur, worden uitgedrukt als doelrealisatie. Deze laat procentueel zien in welke mate de actuele waterhuishouding voor landbouw en natuur voldoet. De doelrealisatie is 100 procent wanneer de functie zonder enige hydrologische beperking kan worden vervuld8). In de praktijk wordt deze situatie zelden gehaald. De inventarisatie toont aan dat in het noorden en het zuidoosten van Friesland sprake is van een goede waterhuishouding voor de landbouw (zie afbeelding 2, de groene kleur). De doelrealisatie is hier 60 tot 100 procent. Boven de Friese meren in het knipkleigebied scoort de doelrealisatie lager, doordat hier de grondwaterstanden in
de zomer verder uitzakken dan optimaal is (geel op de kaart). Rond de Friese meren is de opbrengst van de landbouw niet optimaal. Door natschade ligt hier de doelrealisatie lager dan 60 procent (rood op de kaart). Voor een hogere opbrengst in dit gebied zal de waterhuishouding aangepakt moeten worden. Wanneer dit niet mogelijk of wenselijk is, kan er voor gekozen worden de lagere opbrengst te accepteren of stappen te zetten in de richting van een functiewijziging naar een natuurbestemming. Het oordeel over de aangewezen natuurdoelen is niet zo eenduidig. De eisen van het gewenste waterregime liggen een stuk scherper, wat al snel resulteert in een zeer positief of juist in een zeer negatief resultaat. Bij uitwerking op gebiedsniveau moet er rekening mee worden gehouden dat voor het realiseren van natuurwaarden deze niet alleen afhankelijk zijn van de waterhuishouding, maar ook van andere factoren zoals voedselrijkdom en zuurgraad. De gebruikte versie van Waternood vertoont verschillen met de voorgaande versies. De modules ‘waterkwaliteit’ en ‘functie afweging’ zijn verdwenen, omdat deze onvoldoende gebruikt werden. Verder zijn de interpolatieregels tussen de gemiddeld laagste en gemiddeld hoogste grondwaterstand aangescherpt. Dit betekent dat combinaties tussen beide, die in werkelijkheid zelden
*thema
achtergrond
Afb. 2: Doelrealisatie voor landbouw. Ten noordoosten van Heerenveen wordt deze niet berekend, rond de Friese meren slechts in geringe mate door natschade.
voorkomen maar wel berekend zijn in MIPWA, niet meer door het instrumentarium worden meegenomen. Dit fenomeen blijkt ook voor te komen in de resultaten. Voor de polders van het 4e en 5e Veendistrict, ten noordoosten van Heerenveen, worden namelijk geen knelpunten (doelrealisatie) in kaart gebracht (zie afbeelding 2). Tijdens het gebruik van Waternood kwamen enkele belemmeringen naar voren. Zo zal de gemiddelde gebruiker met een standaard computer niet in staat zijn om een gebied als Friesland in één keer door te rekenen. Het instrumentarium vergt namelijk een grote rekencapaciteit. Door het opknippen van het gebied is dit toch eenvoudig op te lossen. Verder bevat Waternood een aantal fouten. Zo blijkt dat de meteokaart van Nederland niet op de juiste manier wordt geschematiseerd, waardoor ook de resultaten van Waternood niet gebiedsdekkend zijn. Bovendien is een aantal bestanden, nodig voor de conversie van de bodemcodes naar de grondwaterregimes, onjuist. In de nieuwste versie van Waternood 2007 (versie 1.2.1) zijn deze fouten verholpen.
Met deze eerste inventarisatie is een globaal beeld geschetst van de knelpunten in het waterbeheer in Friesland. Dit kan als referentie dienen voor gebiedsstudies waar de hydrologie, ecologie en de landbouwkundige toestand in meer detailniveau aan bod kan komen. In de regionale studies is het mogelijk de MIPWA-resultaten te laten toetsen door gebiedsdeskundigen en dieper in te gaan op welke natuurdoeltypen voorkomen danwel haalbaar zijn. Wetterskip Fryslân maakt inmiddels gebruik van de resultaten door deze te betrekken in de planvorming voor het vaststellen van het GGOR. LITERATUUR 1) Van Delft S., J. Holtland, J. Runhaar, P. Mekkink en P. Jansen (2002). Verdrogingskartering in natuurgebieden: proefkartering Beekvliet, Alterra. Rapport 566-2. 2) Van Vugt A. en M. Bootsma (2004). Ervaringen met het toepassen van ‘Waternood’ in Friesland: zoeken naar optimalere waterhuishouding voor landbouw én natuur. Dekker en Nordemann. 3) Ebbers E. (2008). Fries grondwater tussen optimaal en actueel; bepaling van het OGOR en de
doelrealisaties voor landbouw- en natuurgebieden in Friesland. Tauw. 4) Van Driel D. en M. Boss (2007). Gebruikshandleiding en programmatuur Waternood 2007. STOWA. Rapport 2007-19. 5) Runhaar H. en S. Hennekens (2006). Hydrologische randvoorwaarden natuur. Versie 2.2. Alterra. 6) Berendrecht W., J. Snepvangers, B. Minnema en P. Vermeulen (2007). MIPWA: a methodology for interactive planning for water management. TNO. 7) De Gruijter J., J. van der Horst, G. Heuvelink, M. Knotters en T. Hoogland (2004), Grondwater opnieuw op de kaart. Methodiek voor de actualisering van grondwaterstandsinformatie en perceelsclassificatie naar uitspoelingsgevoeligheid voor nitraat. Alterra. Rapport 915. 8) Osté A. en E. Gloudemans (2004). Waternood: meerwaarde?: studie naar toepasbaarheid in ZuidHolland. Dekker en Nordemann.
Eric Ebbers (Tauw) Daniël van Buren (Provincie Fryslân)
H2O / 22 - 2008
19
Nieuwe kijk op verzilting biedt perspectief voor zoetwatertekort Elke gebruiker en waterbeheerder kijkt vanuit een eigen specifieke perceptie naar de problemen van verzilting. Om tot bruikbare oplossingen te komen is het dus van groot belang om vanuit deze perspectieven te redeneren. Is verzilting wel een probleem? Hoe wordt verzilting ervaren? Welke oplossingen ziet men? Het zijn enkele van de vragen die zijn gesteld in interviews met onder andere agrariërs en medewerkers van waterleidingbedrijven, waterschappen en ministeries1),2).
E
en definitie van verzilting waarin iedereen zich kan vinden luidt: “... als het water te zout/chloriderijk is voor een optimaal gebruik”3)”. Maar afhankelijk van de perceptie is de interpretatie verschillend. Zo kan de interpretatie zijn dat verzilting optreedt wanneer het zout/chloridegehalte in het watersysteem toeneemt, wanneer de gebruiker vindt dat het te zout is of wanneer de waterbeheerder vindt dat het te zout is. De term verzilting is in het eerste geval een vaststelling van een feit en bevat geen waardeoordeel. Het ervaren van verzilting als probleem is afhankelijk van de perceptie. De problematiek van verzilting speelt zich daarom af binnen het spanningsveld van het watersysteem, de gebruiker en de waterbeheerder.
chloridenorm. Afhankelijk van het type waterbeheerder en het afwegingskader beschikt deze over bevoegdheden om actie te ondernemen. De waterbeheerder kan besluiten tot fysieke maatregelen ten aanzien van het watersysteem. Voor de eerder genoemde agrariër kan de waterbeheerder, in casu het waterschap, besluiten tot het verhogen van inlaatdebiet ten behoeve van doorspoelen om zo de chlorideconcentratie in het watersysteem te verlagen. Een andere waterbeheerder, de provincie, kan middels wet en regelgeving een vergunning verlenen voor grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of sturing geven aan ruimtelijke ordening en daarmee een wijziging van het landgebruik.
Relatie tussen watersysteem, gebruiker en waterbeheerder
Toename van verzilting
In het geval van een gebruiker wordt verzilting vaak als een bedreiging gezien. Veel kapitaalintensieve teelten ondervinden bijvoorbeeld al beperkingen bij chloridegehalten van 200 mg/l. Indien deze teelt het huidige landgebruik betreft, is sprake van verzilting indien het zoutgehalte stijgt boven de voor de teelt vereiste waarde. Het kan ook zijn dat de agrariër overgestapt is op een kapitaalintensieve teelt. De kwaliteitseis voor deze teelt is hoger dan wat voorheen werd verbouwd. In dit geval is sprake van een relatieve toename van verzilting, waarbij het chloridegehalte van het water niet is veranderd. De gewenste eis voor de waterkwaliteit is alleen hoger geworden. Vergelijkbare voorbeelden gelden uiteraard ook voor andere gebruiksfuncties als drinkwatervoorziening, natuur en woonomgeving. Een gebruiker heeft twee mogelijkheden om te reageren op het probleem. De eerste mogelijkheid betreft het nemen van fysieke maatregelen. Het gaat dan om maatregelen die vallen binnen de bevoegdheden van de gebruiker en in het geval van een agrariër kan dit bijvoorbeeld zijn het aanleggen van drainage om zoute kwel af te vangen en in het geval van drinkwatervoorziening om aanvullende zuivering om de concentratie van het drinkwater te verlagen. Daarnaast kan een signaal afgegeven worden bij de waterbeheerder. Buiten informatie van de gebruiker kan de waterbeheerder ook een signaal ontvangen vanuit het watersysteem, bijvoorbeeld bij een overschrijding van de gestelde
20
H2O / 22 - 2008
De reden om meer inzicht te krijgen in de problemen en uiteindelijk ‘iets’ te doen, kan voortkomen uit externe factoren. Vanuit het watersysteem beschouwd is de verwachting dat de verzilting in deze eeuw zal toenemen als gevolg van een stijging van de zeespiegel, bodemdaling en verandering van het klimaat (op landelijk niveau beschreven in het H2O-themanummer grondwater in 2007)4). Een andere oorzaak van de toename van verzilting ligt binnen de invloedsfeer van de gebruiker. Het gaat dan om veranderend landgebruik. Tot 2040 is een afname in het landbouwareaal voorzien tegenover een toename van bebouwd gebied en natuur. Binnen de landbouw vindt echter een verschuiving plaats naar gewassen met een hoger rendement. Deze gewassen stellen hogere eisen aan de waterkwaliteit, waardoor de relatieve verzilting toeneemt. Niet zozeer een toename van verzilting als wel een andere benadering van
de problematiek is van toepassing op waterbeheerders. Zo kan een verschuiving van invloed van belanghebbenden, financieringsmogelijkheden of nieuwe wet en regelgeving aanleiding zijn tot een ander afwegingskader. Denk aan de Kaderrichtlijn Water, waarbij watertypen met bijbehorende chloridegehaltes zijn gedefinieerd of de verdringingsreeks waarbij een nieuwe afweging nodig is ten aanzien van de levering van het beschikbare water. Eén van de meest toegepaste oplossingen om verzilting te bestrijden, is doorspoelen. Dit is in principe een kosteneffectieve maatregel om de normwaarde van het oppervlaktewater te waarborgen. Maar deze maatregel is van toepassing op het hele gebied en houdt geen rekening met gebiedsdifferentiatie of variabele functiegebonden wensen of eisen van waterkwaliteit. Ook Rijkswaterstaat stelt vast dat de beschikbaarheid van zoet water (volume en kwaliteit) om in de zomermaanden door te spoelen, onder druk komt te staan5) vanwege een toename van de interne verzilting door een toename van de zoute kwel, waardoor meer doorspoelen noodzakelijk is. Een andere oorzaak is de toename van externe verzilting door lagere rivierafvoeren en dus ook geringere beschikbaarheid vanuit het IJsselmeer en indringing van zeewater in rivieren. Ten slotte spelen de hogere eisen aan het water van gebruikers onder andere door verschuiving naar hoogwaardige kapitaalintensieve teelten, nog een rol.
Alternatieven? Vanuit verschillende programma’s en instanties worden alternatieve maatregelen en oplossingen ontwikkeld. Acacia Water heeft binnen het project ‘Leven met Zout Water’ een inventarisatie van maatregelen tegen verzilting uitgevoerd, gecategoriseerd
Illustratief voorbeeld van de verwachte landbouwontwikkeling in Nederland, in dit geval Goeree Overflakkee. Een verschuiving treedt op naar gewassen met een hoger rendement en hogere productiviteit. Dit leidt tot hogere eisen van waterkwaliteit en een toename van de relatieve verzilting.
*thema
achtergrond
voor landbouw te minimaliseren? Is het streven van een norm wel nodig? Momenteel wordt een norm pas losgelaten als het doorspoelen echt niet meer haalbaar is. Het huidige waterbeheer is vooral gericht op aanbod, terwijl nog te weinig aandacht bestaat voor de waterkwaliteit, gebiedsdifferentiatie en het zuinig en energiebewust omgaan met water.
Brakke kwel uit wellen in Mijdrecht10).
naar type maatregel, uitvoerend orgaan (bevoegd tot uitvoering), schaalniveau en uitvoerstadium6). Hieruit blijkt dat mitigerende maatregelen (bestrijden van de ongewenste situatie) voornamelijk door waterbeheerders worden geïnitieerd, waarbij het huidige gebruik leidend is (‘water volgt functie’). Dit type maatregelen omvat voornamelijk ingrepen in het watersysteem, zowel van de grond- als oppervlaktewatercomponent. Verder worden deze maatregelen over het algemeen op regionale schaal geïmplementeerd. De studie ‘Zoetwatervoorziening Midden-West Nederland’7) concludeert dat regionale oplossingen weinig effectief en duur zijn en maatregelen ten aanzien van verzilting vooral effectief zijn als ze lokaal kunnen worden ingepast. Adaptieve maatregelen (accepteren van situatie), met uitzondering van de maatregelen met een focus op het sturen van kwel, worden voornamelijk aangestuurd door gebruikers. Hierbij is het landgebruik meer volgend (‘functie volgt water’), met als voorbeeld het omschakelen naar zilte teelten. De adaptieve maatregelen met beheersinslag hebben voornamelijk betrekking op wet-
en regelgeving, ruimtelijke ordening en ingrepen in het watersysteem om zoute kwel te concentreren. De verantwoordelijkheid voor de eerste twee ligt bij overheden, zoals de nationale overheid en provincies, en heeft een meer sturend karakter. Net als bij de mitigerende maatregelen ligt de verantwoordelijkheid voor het watersysteem (sturen van zoute kwel) bij de waterschappen. De meeste maatregelen bevinden zich echter nog in de pilotfase. Daarnaast zijn ze beperkt tot de individuele bevoegdheid van de gebruiker of waterbeheerder. De benadering waarbij integraal naar watersysteem, gebruiker en waterbeheerder wordt gekeken, maakt het mogelijk om integrale oplossingen te ontwikkelen die elkaar versterken. Een voorbeeld hiervan is het ecopolderconcept (zie kader).
Voorgestelde aanpak De vraag is of op dit moment het opstellen van maatregelen wel reëel is, aangezien veel vragen nog niet beantwoord zijn. Is bijvoorbeeld doorspoelen wel altijd nodig? Is er werkelijk een toename van concentraties of overschrijdingsfrequenties of is het een gevolg van wens om economische risico’s
Ecopolder Ecopolder is een initiatief van Acacia Water, het programma Leven met Water en Waternet. Het is een concept, gebaseerd op het cradle-to-cradle-principe. Door vanuit een integrale en multifunctionele benadering diverse technieken en processen aan elkaar te koppelen, worden oplossingen op het vlak van water, milieu, afval en energie kosteneffectief met elkaar verbonden. Afhankelijk van de polder wordt het concept uitgewerkt. Zo kan bijvoorbeeld brak kwelwater via drains worden opgepompt en ontzilt tot grijs water. Het waterschap hoeft hierdoor minder door te spoelen (wat geld bespaart) en de boezem minder wordt belast. De benodigde energie voor ontzilting wordt verkregen uit de restwarmte van een afvalverbrandingcentrale. Het restproduct uit de ontzilting (brijn) wordt met behulp van restwarmte ingedampt tot droog zout, dat als wegenzout kan worden ingezet. Verder kan biogas (methaan) uit het grondwater worden gebruikt voor de productie van energie. Het methaan kan ook gehaald worden uit het huishoudelijk afvalwater (en uit landbouwafval) via een vergistingsinstallatie.
Ondergetekenden stellen een benadering voor die meer is gericht op de watervraag die aansluit bij de functie. In deze benadering gaan we uit van de werkelijke waterbehoefte. Daarbij wordt de minimale en ideale waterkwaliteit en -kwantiteit voor de verschillende gebruiksfuncties vastgesteld. Dit leidt tot een gebiedsdifferentiatie en maakt een variabele normering in tijd en ruimte mogelijk. Dit klinkt wellicht als moeilijk uitvoerbaar, maar ligt in feite dicht bij de opgelegde uitvoering van de KRW en regionale verdringingsreeks. De moeilijkheid ligt in de kennis ten aanzien van de waterbehoefte van functies, zoals zouttoleranties7),8) en kennis van verzilting op perceelsniveau. Binnen het project Leven met Zout water zijn recent enkele gebiedsstudies begonnen, onder andere in Noord-Holland en de polders de Nieuwe Bullewijk en Bijlmermeer. Binnen deze gebieden wordt kennis ontwikkeld en de voorgestelde aanpak toegepast en getoetst. Jouke Velstra en Arjen de Vries (Acacia Water) NOTEN 1) Brouwer S. en D. Huitema (2007). Leven met Zout Water, deelrapport: We kunnen niet allemaal lamsoor eten, De uitkomsten van vijf focusgroep discussies over Leven met Zout Water. IVM Vrije Universiteit. 2) Huitema D, S. Brouwer en J. Velstra (2007). Verzilting beleidsprobleem in wording. H2O nr. 16. 3) Fiselier J., E. Benner, A. van de Kerk, M. de Haan, R. de Koning, L. Bos en R. Hoekstra (2003). Zilte perspectieven. InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. 4) Oude Essink G. (2007). Effect zeespiegelstijging op het grondwatersysteem in het kustgebied. H2O nr. 19. 5) Kielen N. (2008). Verzilting en de baten van zoet water. De Water, oktober. 6) Velstra J. en M. Hoogmoed (2008). Leven met Zout Water, deelrapport: Maatregelen omtrent verzilting. Acacia Water. 7) Bosman E. en F. van der Linden (2006). Zoetwaterverkenning Midden-West Nederland. Royal Haskoning. 8) Paulissen M. en E. Schouwenberg (2007). Leven met Zout Water, deelrapport: Zouttolerantie van zoetwaterafhankelijke natuurdoeltypen; verkenning en kennislacunes. Alterra. 9) Van Dam A., O. Clevering, W. Voogt, Th. Aendekerk en M. van der Maas (2007). Leven met Zout Water, deelrapport: Zouttolerantie van landbouwgewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. 10) Velstra J. (2008). Aanvullend veldonderzoek Groot Mijdrecht. Acacia Water.
H2O / 22 - 2008
21
‘Verzilting wordt door agrarische sector niet als probleem ervaren’ Verzilting van het agrarisch landschap is een veel besproken onderwerp. Rekeninghoudend met een stijgende zeespiegel en een dalende bodem proberen beleidsmakers er alles aan te doen om verzilting nu en in de toekomst binnen de perken te houden1),2),3),4). Verzilting vormt in de ogen van veel beleidsmakers een serieuze bedreiging voor de agrarische sector. Maar hoe kijkt de agrarische sector zelf tegen de verzilting aan? Een enquête onder 25 boeren uit het zeekleigebied van Friesland toont aan dat zij verzilting niet als hinderlijk ervaren.
N
ederland is vanwege de lage ligging kwetsbaar voor stijging van de zeespiegel en grote hoeveelheden neerslag5). In de kustgebieden treffen we de meest vruchtbare bodems aan6). Landbouw in deze lage delen is alleen mogelijk door intensieve bemaling en afvoer van water, zodat grondwaterstanden op een voor de agrarische sector acceptabel niveau komen te staan. De meestvoorkomende gronden, zoals zavelgronden, stellen als droogleggingseis 120 cm -mv7). Op deze diepte moet drainage worden aangelegd. Op
zeekleigronden is het raadzaam om drainage boven het slootpeil aan te leggen. In het noorden van Friesland wordt een forse drooglegging gehanteerd van ongeveer 1,5 meter (zie de kaart). Doordat het waterpeil zeer laag staat, wordt zoute kwel aangetrokken8). Daling van de bodem in het zeekleigebied van Friesland (door winning van gas en zout) heeft tot gevolg dat nog meer water uit de laag gelegen polders moet worden afgevoerd om het grondwaterpeil op hetzelfde niveau te houden. Deze ontwikkeling heeft samen met zeespiegel-
Afb. 1: Drooglegging van de wintersituatie (maaiveld - winterpeil) in centimeter.
22
H2O / 22 - 2008
stijging in de kustgebieden tot gevolg dat de druk van zoute kwel toeneemt en daardoor ook de (kans op) verzilting. Bovendien neemt de kans op langere en drogere periodes gedurende het groeiseizoen toe9). Anticiperen op klimaatverandering vormt een belangrijk onderdeel bij het beheren en beheersen van grond- en oppervlaktewater door beleidsmakers in Friesland10),11). Hoe de agrarische sector tegen verzilting aankijkt, is echter tot nu toe nauwelijks onderzocht. Gezien de actualiteit van langzame verzilting is in opdracht aan Van Hall Larenstein een onderzoek uitgevoerd onder 25 Friese agrariërs. Aan de hand van een enquête, afgenomen gedurende bedrijfsbezoeken, is onderzocht hoe boeren aankijken tegen verzilting, verbouwing van zouttolerante gewassen en klimaatverandering. Doel was te achterhalen hoe verzilting door boeren ervaren wordt, ongeacht de daadwerkelijke mate van verzilting. Vanwege de bekendheid
*thema met de regio is gekozen voor Friesland als voorbeeldgebied. De bedrijven liggen in het noordoosten van de provincie. Onder de bedrijven waren zowel akkerbouwers als veehouderijen.
Agrariërs over verzilting Op de vraag in welke mate men binnen de bedrijfsvoering te maken heeft met verzilting, gaf meer dan de helft van de 25 boeren aan in het geheel niet te maken te hebben met verzilting. Bijna alle ondervraagden ervaren verzilting dan ook als niet hinderlijk. Een reden hiervoor is dat men al dan niet noodgedwongen (in verband met bruinrot) bijna niet beregent. Het doorspoelen van sloten met zoet water zorgt er eveneens voor dat verzilting door boeren als niet hinderlijk ervaren wordt. Klimaatverandering daarentegen speelt een grotere rol. Het merendeel van de boeren (waaronder een aantal die zich geen zorgen maken over verandering van het klimaat) geeft aan rekening te houden met de toegenomen weersextremen, zoals hevige neerslag in een korte periode of lange perioden van droogtes. In tegenstelling tot verzilting speelt klimaatverandering een relatief grote rol, omdat veranderingen in het weer direct merkbaar zijn en de bedrijfsvoering bepalen.
Mitigerende maatregelen Verzilting kan bestreden worden door mitigerende maatregelen als het doorspoelen van sloten met zoet water, het verhogen van het waterpeil en het conserveren van zoet water. Problemen door verzilting zijn op te lossen door de boezem door te spoelen met zoet water. Daartoe moet veel water worden aangevoerd. De kosten daarvan zijn hoog en de effectiviteit is matig8). Doorspoelen met zoet water wordt echter door alle ondervraagden als positief ervaren. Als nadeel wordt genoemd dat de kans bestaat dat ongewenste stoffen (bacteriën, ziektes) met het water mee stromen. Slechts een enkeling noemde dit nadeel, maar vertelde er direct bij dat dit nadeel van ondergeschikt belang was. Door wijzigingen in het klimaat is de zoetwateraanvoer in de toekomst niet per definitie gegarandeerd. Zo lagen in 2003 de concentraties van chloride in het oppervlaktewater tot ver in de herfst hoog11). De meerderheid van alle
ondervraagde boeren geeft echter te kennen geen problemen te verwachten omtrent toekomstige schaarste van zoet water. Door verhoging van het waterpeil kan verzilting worden teruggedrongen. Wanneer het verschil tussen oppervlaktewaterpeil en de stijghoogte toeneemt, wordt de aantrekking van zoute kwel ook groter. Dit pleit ervoor het peilverschil zo veel mogelijk te beperken. Aangezien de drooglegging in het noordelijk kleigebied van Friesland fors is (zie de kaart), zal een verhoging van het waterpeil naar verwachting bedrijfseconomisch goed realiseerbaar zijn. Daar komt bij dat peilverhoging in dergelijke gebieden de behoefte aan doorspoeling met zoet water vermindert. Verhoging van het waterpeil, als maatregel tegen verzilting, wordt echter door bijna alle boeren als negatief ervaren. Argumenten die de agrariërs noemen tegen verhoging van het waterpeil waren onder andere: meer kans op natschade, verslechtering van de structuur van de kleibodem en daardoor meer behoefte aan bemesting, onderlopen van drainagebuizen, meer kans op ziektes als leverbot, en weinig toegevoegde waarde aangezien wortels van gewassen toch doorgroeien tot aan het water. Eén boer gaf aan neutraal tegenover waterpeilverhoging te staan en eveneens één boer stond positief tegenover verhoging van het waterpeil. Het bedrijf van deze laatste boer ligt hoog, wat de behoefte aan een hoger waterpeil verklaart. De jaarlijkse neerslag in Nederland neemt toe, met name in de winter5). Uit berekeningen voor Friesland blijkt dat de jaarlijkse waterafvoer circa 400 millimeter bedraagt, terwijl op jaarbasis circa 100 millimeter moet worden aangevoerd ter compensatie van het watertekort in de zomer12). Wanneer ruimte gevonden kan worden voor opslag van 100 millimeter water voor heel Friesland, is het ‘van buitenaf’ aanvoeren van water in de zomermaanden niet meer nodig. Waterberging kan onder andere gerealiseerd worden door middel van peilverhoging (10 tot 20 centimeter) in combinatie met verminderde afvoer van water in het voorjaar en de winter. Het idee hierachter is om zoet regenwater vast te houden en de zoetwaterlens in het bodemprofiel zo groot mogelijk te maken.
Afb. 2: De relatieve zeespiegelstijging wordt door de bodemdaling nog hoger doordat de zeespiegel hoger komt te liggen.
achtergrond
Adaptieve maatregelen Maatregelen voor verziltingsbestrijding zijn kostbaar en de gewenste effecten niet altijd optimaal. Adaptieve maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het verbouwen van gewassen die van nature zouttolerant zijn of gewassen die door veredeling of modificatie zouttolerant(er) zijn gemaakt. Aanpassen aan verzilting door het verbouwen van zouttolerante gewassen wordt steeds vaker als goede oplossing gezien13),14),15). Het ligt daarbij voor de hand om gewassen te gebruiken die van nature zouttolerant zijn. De zouttolerantie van gewassen kan ook door veredeling of modificatie versterkt worden16). Dit is echter lastig, omdat de fysiologie van zouttolerantie complex is. Van alle ondervraagde akkerbouwers, ondernemers van gemengde bedrijven en overige bedrijven, staat slechts één persoon negatief tegenover het verbouwen van zouttolerantere gewassen. Alle overigen staan er óf neutraal óf positief tegenover. Het wel of niet overstappen naar zouttolerante gewassen hangt af van de noodzaak hiertoe en het rendement. Boeren hebben momenteel een afwachtende houding, omdat zouttolerante gewassen veelal nicheproducten zijn en de rendementen laag. Het risico om over te stappen op een nicheproduct is groot, aangezien dit specialisatie vraagt en de markt klein is.
Beleidsmakers versus agrarische sector Beleidsmakers zijn er, in het algemeen, van overtuigd dat verzilting in de toekomst een steeds groter probleem zal vormen. Uit dit onderzoek blijkt dat een dergelijke overtuiging bij de agrarische sector grotendeels ontbreekt, althans bij de 25 ondervraagde Friese boeren. Als, in samenspraak met alle betrokkenen, afspraken moeten worden gemaakt over bijvoorbeeld het wel of niet nemen van maatregelen tegen verzilting, is het noodzakelijk dit verschil in beleving van het ‘probleem’ tussen beleidsmakers en de agrarische sector weg te nemen. Bijvoorbeeld daar waar het gaat om verhoging van het waterpeil als mogelijke oplossing voor verzilting. Maar ook rijst de vraag hoe het nu precies zit met de zoetwatervoorraad in de zeekleigebieden. Mogelijk dat deze groter is en gewassen hier meer van profiteren dan we nu weten. Het kan zijn dat dit de reden is dat agrariërs weinig problemen ervaren met verzilting. Praktijkonderzoek is om die reden belangrijk en moet zich onder andere richten op het gedrag van zout en zoet water in de bodem, de grootte en dynamiek van zoetwaterbellen in de ondergrond en mogelijkheden om een overschot aan zoet water te conserveren. Daarnaast is meer inzicht noodzakelijk in de zouttolerantie van gewassen.
Hoe nu verder? Moeten we ons nu richten op bestaande maatregelen of het verzinnen van nieuwe maatregelen om verzilting te bestrijden of bestaat het verziltingsprobleem niet, zoals de
H2O / 22 - 2008
23
ondervraagde agrariërs suggereren? Of laten agrariërs opbrengst liggen en hebben ze meer last van verzilting dan ze zich bewust zijn? Ondergetekenden pleiten er daarom voor meer onderzoek te verrichten naar de zoetwatervoorraad in de ondergrond binnen de zeekleigebieden en de interactie met het oppervlaktewater. Hoe zien de zoetwaterbellen er uit in de verschillende delen van het kustgebied en wat is de dynamiek gedurende het jaar? Mogelijk is de zoetwaterbel op veel locaties dusdanig groot dat deze zorgt voor een goede zoetwatervoorziening van gewassen. Inzicht hierin kan ons handvatten geven om nieuwe maatregelen te verzinnen om (mogelijk) toenemende verzilting te bestrijden en een rendabele landbouw mogelijk te laten zijn in de toekomst. Het zoetwaterbeheer van kustgebieden zou zich meer moeten gaan richten op het beheer van grondwater dan op het doorspoelen met oppervlaktewater. Het verhogen van het waterpeil vermindert de behoefte aan doorspoeling met zoet water en gaat het aantrekken van zoute kwel tegen. Verhoging van het waterpeil zal, gezien de huidige forse drooglegging in het noordelijk kleigebied van Friesland, naar verwachting geen bedrijfseconomische problemen opleveren. Dit moet wel met de nodige voorzichtigheid onderzocht en geïntroduceerd worden. Het belang van detailontwatering is in dit geval belangrijk en moet op orde zijn.
De wintermaanden en het voorjaar in Nederland worden natter9). Hiermee doemt de vraag op hoe het beste gebruik gemaakt kan worden van dit ‘extra’ zoete water. Experimenten moeten het inzicht vergroten in de mogelijkheden om zoet water te conserveren in de winter. Daarnaast is het van belang om de gevolgen van klimaatverandering op verzilting zo helder mogelijk te krijgen. De grote uitdaging is om een belangrijke groep landgebruikers (de agrarische sector) ‘mee’ te krijgen in het denken over zinvolle maatregelen die effectief zijn om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Een verandering die, zo ervaren de agrariërs, inmiddels is ingetreden. Onderzoek, uitgevoerd in samenwerking met de sector, kan de kloof overbruggen tussen beleidsmakers en de agrarische sector. Suzanne Weterings-Schonck (studente Van Hall Larenstein) Everhard van Essen (Aequator Groen en Ruimte) Casper Zoete (docent Van Hall Larenstein) NOTEN 1) Van Tilburg M. en S. Brouwer. (2006). Basisdocument wetgeving en beleid met betrekking tot verzilting. Instituut voor Milieuvraagstukken. 2) Korthoven H. (2008). Verzilting: zo’n vaart loopt het niet. Helder nr. 1, pag. 6-9.
Afb. 3: Het effect van het oppervlaktewaterpeil (blauwe lijn) van twee waterlopen met een zelfde waterstand in de diepere grondlaag (onderbroken lijn) resulteert in een verschil in intensiteit van zoute kwel. De dikte van de pijl geeft de intensiteit van de zoute kwel aan.
ingezonden mededeling
24
H2O / 22 - 2008
3) Friesch Dagblad. (2005). Boeren Noordwest Fryslân en Wetterskip opperen maatregelen tegen verzilting. 3 juni 2005. 4) Raad Landelijk Gebied. (2008). Zoetwatervoorziening landbouw in verziltende delta vraagt heldere kaders. Persbericht. 5) De Pater F. (2004). Water, mens en landschap: eeuwenlang een gevaarlijk samenspel. In: Roos R. en S. Woudenberg (red.). Opgewarmd Nederland: klimaatverandering, natuur, water, landbouw, effecten, aanpak. Stichting NatuurMedia, uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu. 6) Hack-ten Broeke M., R. Rietra, P. Römkens en F. de Vries (2008). Geschikte of vruchtbare landbouwgronden in Nederland en Europa. Een overzicht en synthese van bestaande informatie. Alterra. Rapport 1693. 7) Huinink J. (1988). Optimale draindiepten. Ad Fundum nr. 7, pag. 1-9. 8) Los B., C. van Haselen, J. Jansen, R. Boekelman, C. Maas en C. van den Akker (2002). Kansenkaarten voor de verziltingsbesrijding in Noord-Friesland. Het Waterschap nr. 4, pag. 172-179. 9) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw. Vier scenario’s voor Nederland. 10) Wetterskip Fryslân (2006). Skjin wetter en droege fuotten. Strategisch Meerjaren Perspectief 20072011. 11) Loeve R., P. Droogers en J. Veraart (2006). Klimaatverandering en waterkwaliteit. In opdracht van Wetterskip Fryslân. 12) Zoete C. (2008). Vernatuurlijking waterhuishouding Fryslân. Onderzoeksrapport in samenwerking met Wetterskip Fryslân. Van Hall Larenstein. 13) Van Den Berg G. (2007). Geen paniek om verzilting. Boerderij nr. 20, pag. 6-9. 14) Guldemond A., W. Tolkamp, L. van der Weijden en C. Schaik (2007). Zilt verweven. Kansen voor een gezamelijke ontwikkeling van zoute landbouw en natuur. Innovatienetwerk. Rapport 07.2.153. 15) De Kemenaer J., W. Brandenburg, L. van Hoof en C. van Schaik (2007). Het zout en de pap. Een verkenning bij marktexperts naar langere termijnmogelijkheden voor zilte landbouw. Innovatienetwerk. Rapport 07.2.154. 16) Van Dam A., O. Clevering, W. Voogt, G. Aendekerk en M. van der Maas (2007). Zouttolerantie van landbouwgewassen. Deelrapport Leven met zout water. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving.
*thema
achtergrond / actualiteit
‘Oud’ drainagesysteem blijkt innovatief Waterschap Peel en Maasvallei heeft het systeem van peilgestuurde drainage als middel om verdroging van zandgronden tegen te gaan, herontdekt. Uit verkennend onderzoek van het Wageningse onderzoeksinstituut Alterra blijkt dat het systeem er ook voor zorgt dat minder fosfaat en stikstof in het oppervlaktewater terecht komen.
D
it was een reden voor het waterschap om verdergaand onderzoek te laten verrichten. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat, STOWA, de Rabobank en collega-waterschap Brabantse Delta financieren dit onderzoek, dat 1,35 miljoen euro gaat kosten. Het onderzoek begon formeel op 8 oktober jl. met een bijeenkomst.
van natuurgebieden tegengegaan en worden beken en rivieren gelijkmatiger belast. Doordat het systeem voorkomt dat water te snel wordt afgevoerd, wordt ook de fosfaatlast teruggedrongen. Waterschap Peel en Maasvallei voorziet dan ook dat deze maatregel een substantiële bijdrage kan leveren aan het bereiken van de doelen voor waterkwaliteit van de Kaderrichtlijn Water.
Peilgestuurde drainage is een waterafvoersysteem dat water kan vasthouden. In andere delen van de wereld, zoals in Frankrijk en de Verenigde Staten, wordt het al langer gebruikt. In Nederland is er zo’n 50 jaar geleden ook mee geëxperimenteerd, maar uiteindelijk nauwelijks in de praktijk toegepast. Aan het einde van het drainagestelsel, bij de beek of sloot, kan de agrariër een in hoogte verstelbare uitmonding aanbrengen. Daarmee kan hij er voor zorgen dat het water dat in drainagepijpen terechtkomt, alleen wordt afgevoerd in het vroege voorjaar of andere perioden met te veel water. Door water in het buitengebied niet te snel af te voeren, hoeven grondgebruikers minder te beregenen, wordt verdroging
Onderzoeksinstituut Alterra blijft de komende jaren verder onderzoek verrichten naar dit systeem, onder meer in een uitgebreide veldproef in Limburg (Ospel) en West-Brabant. Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Brabantse Delta zijn al langer bezig om dit drainagesysteem in hun werkgebied in te zetten en hebben het eerste onderzoek door Alterra laten uitvoeren en het vervolgonderzoek aangevraagd. Waterschap Peel en Maasvallei heeft het systeem zelfs al in hun keur, het wetboek van het waterschap, op laten nemen. Het wil met de boeren samenwerken om de traditionele drainage van landbouwgrond in het hele werkgebied (Noord- en Midden-Limburg) te vervangen door peilgestuurde drainage.
Voorzitter Henk van Alderwegen van Waterschap Peel en Maasvallei en directeur-generaal Water van Verkeer en Waterstaat Annemieke Nijhof op het proefveld in de Peel.
Noord-Brabant minder streng voor onttrekking grondwater Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben het concept van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Uitvoering van het plan gaat naar schatting bijna 110 miljoen euro kosten. Opvallende punten uit het plan zijn dat de industrie onder voorwaarden toestemming krijgt grondwater te onttrekken en dat agrariërs meer eigen verantwoordelijkheid krijgen om grondwater voor beregening te gebruiken.
I
n het provinciaal waterplan is het strategisch waterbeleid voor de periode 2010-2015 opgenomen. De provincie kiest er in principe voor om het bestaande waterbeleid voort te zetten. Maar in het nieuwe waterplan wordt het beleid op enkele punten sterk gewijzigd. Omdat de industrie flink heeft weten te besparen op het gebruik van grondwater geeft de provincie toestemming voor nieuwe onttrekkingen en uitbreiding van bestaande onttrekkingen. Het moet dan wel gaan om bedrijven binnen de bebouwde kom en om water voor menselijke consumptie. Provincie Noord-Brabant stelt wel een grens aan de uitbreiding. Als jaarlijks in totaal meer dan 250 miljoen kubieke meter drink- en
industriewater wordt onttrokken, verleent de provincie geen vergunningen meer. De provincie zal ook flexibeler omgegaan met de watervoorziening voor de landbouw. Het nieuwe uitgangspunt is dat de agrarische sector gemiddeld 40 miljoen kubieke meter grondwater per jaar mag onttrekken voor beregening. Als die hoeveelheid niet wordt overschreden, ontstaat ruimte voor nieuwe beregeningsvergunningen aan individuele bedrijven. Gedeputeerde Staten sturen het plan nu voor advies naar de Provinciale Omgevingscommissie en de statencommissie Ruimte en Milieu. Daarna komt het plan eind december zes weken ter inzage te liggen, tegelijk met onder meer de beheerplannen van de waterschappen.
Themanummers H2O brengt dit najaar nog één themanummer uit, namelijk over proceswater en wel op 5 december. U kunt een bijdrage inleveren ter beoordeling aan de redactie. Dat is mogelijk tot 21 november, tenzij het om een (semi-) wetenschappelijk artikel handelt. Dan geldt als uiterste inleverdatum maandag 10 november. Het daaropvolgende themanummer staat voor 23 januari 2009 op het programma. Dan is het onderwerp riolering. Platformartikelen voor deze uitgave kunnen ingeleverd worden tot 31 december. Andere bijdragen moeten uiterlijk 9 januari op de redactie binnen zijn. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.
H2O / 22 - 2008
25
Funderingstechnieken in Project Schone grondwaterbeschermingsgebieden Bronnen kiest aandachtsgebieden Funderingstechnieken kunnen een potentieel risico opleveren voor de grondwaterkwaliteit in grondwaterbeschermingsgebieden. Provincie Groningen heeft samen met Waterbedrijf Groningen opdracht gegeven aan Arcadis om een oriënterende studie te verrichten naar de risico’s van paalfunderingen in deze gebieden. Aanleiding is dat in het grondwaterbeschermingsgebied Haren de komende jaren circa 600 woningen gebouwd gaan worden.
H
et onderzoek richt zich voornamelijk op paalfunderingen, die soms tot grote diepten in de ondergrond worden gebracht. Met als risico dat de slecht doorlatende lagen boven het te beschermen grondwater worden doorboord. Daardoor kunnen lekstromen ontstaan, die de grondwaterkwaliteit negatief beïnvloeden. Paalfunderingen bestaan in allerlei soorten en maten. Deze zijn voor het onderzoek samengevat in een aantal categorieën; elk met een verschillend risiconiveau voor de aantasting van de bescherming van het grondwater. Twee categorieën paalfunderingen leveren het minste risico op het ontstaan van lekstromen op: grondverdringende gladde geprefabriceerde palen (zonder verbrede voet) en in de grond gevormde palen, waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken (zie afbeelding). Meer risicovol zijn de funderingstechnieken waarbij palen gebruikt worden met een verbrede voet of in de grond gevormde palen waarbij de hulpbuis plaatselijk is verbreed. Ook geboorde en geschroefde palen en in de grond gevormde palen waarbij de hulpbuis naderhand wordt getrokken, kunnen voor grotere risico’s zorgen. Aanbevolen wordt daarom deze laatste funderingstechnieken niet toe te passen in grondwaterbeschermingsgebieden. De bescherming van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning is vastgelegd in provinciale milieuverordeningen. De Gladde betonpaal (links) en stalen buispaal (rechts).
26
H2O / 22 - 2008
verschillende provincies in Nederland baseren hun milieuverordeningen op de landelijke IPO-modelverordening. Deze wordt momenteel geactualiseerd. Voor het nieuwe grondwaterbeschermingsbeleid is het van belang alleen regels op te nemen voor de risicovolle activiteiten die onvoldoende door een ander wettelijk kader worden afgedekt. Er wordt gestreefd naar een adequaat beschermingsniveau met een beperkte administratieve lastendruk. Voor het funderingsonderdeel van de toekomstige milieuverordening biedt de Groningse studie goede aanknopingspunten. Nico Rawee (Provincie Groningen) Philip Visser (Arcadis) Theo Vlaar (Waterbedrijf Groningen) De volledige rapportage is op te vragen bij de Provincie Groningen: (050) 316 47 80.
Voorbeeld van een risicovolle funderingstechniek: boorpaal met grondverwijdering bij de aanleg van een parkeergarage in Groningen (foto: Nico Rawee).
De stuurgroep van ‘Schone bronnen, nu en in de toekomst’ heeft vijf aandachtsgebieden geselecteerd die minder bestrijdingsmiddelen naar het oppervlakte- en grondwater moeten lozen. Het betreft gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw, insecticiden in de fruitteelt/boomkwekerij, herbiciden in akkerbouw, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door loonwerkers in de maïsteelt en herbiciden in grasland en de teelt van graszaad en granen.
H
et project vloeit voort uit het Convenant Duurzame Gewasbescherming en draagt bij aan het realiseren van twee doelstellingen uit de Nota Duurzame Gewasbescherming, namelijk het reduceren van drinkwaterknelpunten en het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater. In elk van de aandachtsgebieden wordt gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen waarvan resten in het water worden aangetroffen. Door de belangrijkste emissieroutes binnen een aandachtsgebied aan te pakken, wordt de uitstoot van meerdere middelen naar het grond- en oppervlaktewater beperkt. Voor sommige van de gekozen aandachtsgebieden bestaan al regionale initiatieven. ‘Schone bronnen’ zoekt samenwerking met deze initiatieven en versterkt ze waar mogelijk. Zo kunnen bijvoorbeeld lokaal gevonden oplossingen landelijk worden toegepast. Voor andere aandachtsgebieden moeten de belangrijkste emissieroutes en mogelijke oplossingen nog bepaald worden. ‘Schone bronnen’ maakt in ieder aandachtsgebied gebruikers van bestrijdingsmiddelen meer bewust van mogelijke emissieroutes en bijbehorende oplossingen. ‘Schone bronnen, nu en in de toekomst’ is een samenwerkingsverband van de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (Vewin), de Unie van Waterschappen, de Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie (Nefyto), de ondernemers- en werkgeversorganisatie voor de agrarische sector (LTO Nederland), het ministerie van LNV en het ministerie van VROM. Zij zoeken gezamenlijk naar oplossingen voor normoverschrijdingen van bestrijdingsmiddelen in het grond- en oppervlaktewater.
actualiteit Kaart grensoverschrijdend grondwater van UNESCO *thema
Net op tijd voor de besprekingen binnen de algemene vergadering van de Verenigde naties over een concept voor een ‘Convention on Transboundary Aquifers’ heeft UNESCO een wereldkaart gepubliceerd met grensoverschrijdende aquifers. Veel van deze watervoerende lagen worden bedreigd door klimaatverandering, bevolkingsgroei en antropogene grondwaterverontreiniging.
D
e thans bij de VN voorliggende concepttekst stelt dat de betreffende buurstaten geen schade mogen berokkenen aan het aquifer en moeten samenwerken om (verdere) verontreiniging te voorkomen. Aan de tekst is zes jaar gewerkt door de International Law Commission van de VN, in samenwerking met experts van het International Hydrological Programme van UNESCO, waaronder een
Nederlandse bijdrage. Het doel is een juridische leemte te vullen - een dergelijke tekst is er al voor grensoverschrijdend oppervlaktewater. De zojuist door UNESCO gepubliceerde kaart toont de ligging van de in totaal 273 geïdentificeerde aquifers en bevat informatie over waterkwaliteit en eventuele grondwateraanvulling. De aquifers in Noord-Afrika en
het Arabisch schiereiland worden nagenoeg niet meer aangevuld - het meeste water dateert van een nattere periode duizenden jaren geleden. Het Guarani-aquifer, op de grens van Brazilië, Argentinië, Paraguay en Uruguay, is met 1,2 miljoen vierkante kilometers het grootste ter wereld. Enkele landen hebben al een gezamenlijke commissie of andere autoriteit ingesteld om gedeeld grondwater te beheren, maar dit is meer uitzondering dan gewoonte. Aan de kaart is meegewerkt door het in Utrecht gevestigde International Groundwater Resources Assessment Centre (IGRAC).
Arseen in grondwater: een wereldprobleem Het voorkomen en de oorzaken van arseen in grondwater, alsmede de effecten op gezondheid en voedselproductie worden beschreven in een nieuwe publicatie van de Nederlandse tak van de International Association of Hydrogeologists (IAH): Arsenic in Groundwater.
O
p veel plekken in de wereld is verontreiniging van grondwater met arseen een probleem. Hoge concentraties van arseen in drinkwater, maar ook in irrigatiewater, kunnen leiden tot huidkanker en aantasting van longen, nieren en lever. Bekend zijn vooral de gevallen in Bangladesh, China, India en Nepal, maar ook in Mexico en Argentinië speelt deze problematiek (zie H2O nr. 16 van 15 augustus jl., pag. 18-21). Arseen kan op natuurlijke wijze, via verwering en microbacteriële activiteit, worden geproduceerd en gemobiliseerd. Ook antropogene oorzaken, zoals drainage van metaalmijnen, grondwateronttrekking en het gebruik van arseenhoudende pesticiden in land- en bosbouw spelen een niet bescheiden rol.
Het boekje ‘Arsenic in Groundwater’ presenteert een leesbare en begrijpelijke inleiding in de arseenproblematiek voor een breed wetenschappelijk opgeleid publiek. Het bevat bijdragen van gerenommeerde instituten en organisaties, zoals de British Geological Survey, het Karolinska-instituut, de Vrije Universiteit Amsterdam en meerdere VN-organisaties: WHO, WMO, FAO en UNESCO. De publicatie, die tot stand kwam in samenwerking met het Nationaal Comité IHP-HWRP (de waterprogramma’s van UNESCO en WMO), staat onder redactie van Tony Appelo en is verkrijgbaar bij de secretaris van het Netherlands Chapter of IAH: Jan Piet Heederik, p/a Deltares, Postbus 80.015, 3508 TA Utrecht. Voor meer informatie: janpiet.heederik@infram.nl.
H2O / 22 - 2008
27
Caïro: het afvoerputje van de Nijl Er zijn weinig landen die voor hun voortbestaan zo afhankelijk zijn van een rivier als Egypte. De Nijl is de levensader van het Afrikaanse land. De Egyptenaren winnen water uit de rivier, maar lozen er ook op. Wie spuugt in de Nijl, spuugt in zijn eigen drinkwater. In 2017 moeten alle inwoners van Caïro schoon water hebben.
M
et een lengte van 6.825 kilometer is de Nijl de langste rivier op aarde. Voor Egypte is de Nijl van levensbelang. Zonder de Nijl geen Egypte, want zonder Nijl geen water. Of beter: bijna niet. Soms is er wat neerslag dat men probeert op te vangen. Ook wordt uit fossiele aquifers in de woestijn water gewonnen. Maar de Nijl is de enige serieuze waterbron van Egypte en dus ook van Caïro. Ongeveer 250 kilometer voordat de Nijl uitmondt in de Middellandse Zee, stroomt de rivier door Caïro, met 15 miljoen inwoners de grootste stad van Afrika en het Midden-Oosten. Ook Caïro is voor zijn watervoorziening bijna geheel afhankelijk van de Nijl. De stad moet dit water echter wel delen met de industrie en vooral met de landbouw. Rondom Caïro zijn boeren dagelijks druk in de weer met het bevloeien van hun akkers, waarop zij gewassen verbouwen voor de stedelingen, maar ook voor de export naar de Europese Unie. De landbouw vraagt enorm veel water: 80 procent van het beschikbare water. De rest De Nijl loopt dwars door het centrum van Caïro.
wordt gelijk verdeeld door de industrie en de inwoners van Caïro.
Vruchtbaar slib Tot 1971 was de Nijl een onberekenbare rivier. Er waren jaren dat de rivier goed was voor Egypte: dan zwol de rivier op het juiste moment op en hadden de Egyptische boeren een goede oogst. Maar er waren ook jaren dat stroomopwaarts de regens uitbleven en de Nijl te weinig water meevoerde. Dan verpieterden de gewassen op het land en gingen de boeren een moeilijk jaar tegemoet. Ook voor de inwoners van Caïro werd het water schaars. Waterhandelaren vroegen woekerprijzen voor hun water. Het andere uiterste kwam ook voor: dat vanuit Midden-Afrika en vanuit de hoogvlakten van Ethiopië enorme watermassa’s richting Middellandse Zee stroomden. Dan kwam half Egypte onder water te staan, verzopen alle gewassen en kwam het openbare leven in Caïro en de meeste andere dorpen en steden tot stilstand. Als het waterpeil weer zakte, was
Toegang tot schoon water is één van de acht millenniumdoelen waarmee alle VN-landen in 2000 instemden. In 2015 moet het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. We zijn nu - in 2008 - halverwege en benieuwd naar de tussenstand. Krijgen steeds meer mensen toegang tot betrouwbaar water of gooit de snelle bevolkingsgroei in een aantal landen roet in het eten? H2O bekeek de siutatie in zes wereldsteden. In deze uitgave komt Caïro aan bod.
heel Egypte bedekt met een laag slib. Voor de landbouw was dit een geluk bij een ongeluk: het slib is zeer vruchtbaar. Maar in de dorpen en steden was men nog maanden bezig alle modder te verwijderen.
Aswan-dam In 1971 kwam voor Egypte abrupt een einde aan deze kwetsbare afhankelijkheid. In dat jaar werd in het uiterste zuiden van het land de nieuwe Aswan-dam - 3.600 meter lang, aan de basis 980 meter en aan de bovenkant 40 meter breed en 111 meter hoog - in werking genomen. De dam en het bijbehorende Nasser-stuwmeer werden met de hulp van de Sovjet-Unie gebouwd. De stuwdam en het stuwmeer brachten Egypte twee grote voordelen. Het belangrijkste voordeel was dat het de Egyptenaren na duizenden jaren eindelijk was gelukt de Nijl te temmen. De jaarlijkse overstromingen, maar ook de misoogsten door het gebrek aan water, behoorden tot het verleden. Voortaan kon het Nijlwater uitstekend worden gereguleerd. Ten tweede had Egypte er een energiebron bij: de hydro-elektrische energie is jaarlijks goed voor 15 procent van de elektriciteitsbehoefte. Maar in de loop der tijd zijn ook de nadelen van de Aswan-dam duidelijk geworden: meer dan de helft van de jaarlijkse 7,5 miljard kubieke meter water verdampt uit het Nasser-meer; de landbouwgronden die ontwikkeld werden met het extra water bleken van slechte kwaliteit; het vruchtbare slib waarmee Egypte elk jaar werd bedekt als de Nijl overstroomde, blijft nu achter in het
Een sluis in de gekanaliseerde Nijl ten zuiden van Caïro.
28
H2O / 22 - 2008
Een zuiveringsinstallatie bij Caïro.
reportage In 1929 ondertekenden de tien landen waar de Nijl doorheen stroomt - Tanzania, Rwanda, Burundi, Congo, Oeganda, Kenia, Soedan, Ethiopië, Eritrea, en Egypte - het Nijlverdrag. Volgens dit verdrag heeft Egypte recht op 55 miljard kubieke meter Nijlwater van de 84 miljard kubieke meter die jaarlijks door de rivier stroomt, ofwel tweederde van het rivierwater. Egypte schermt nog steeds met dit bijna 80-jarige verdrag als andere Nijllanden bekend maken meer Nijlwater te willen gebruiken. De meeste Nijllanden voelen zich niet gebonden aan het verdrag, dat in feite getekend werd door de toenmalig kolonisator Engeland, die het destijds voor het zeggen had in vrijwel het gehele stroomgebied van de Nijl. De vrees voor verandering van het Nijlverdrag is begrijpelijk, gezien Egypte’s totale afhankelijkheid van het Nijlwater. Maar ook de meer stroomopwaarts gelegen landen willen zich verder ontwikkelen en daarbij is water noodzakelijk. Landen als Oeganda, Tanzania, Ethiopië en Kenia lappen het verdrag aan hun laars. De opvolger van het Nijlverdrag is het Nile Basin Initiative, dat in 1999 met steun van de Wereldbank werd opgezet en waarin de tien betrokken landen vertegenwoordigd zijn. Deze overeenkomst betreft het zoeken naar duurzame oplossingen en naar meer samenwerking in de regio om iedereen van het water van de Nijl te laten profiteren.
Nassermeer, dat uiteindelijk zal dichtslibben; door de constant hoge grondwaterspiegel ‘vermoddert’ Egypte: rioolbuizen zakken weg in de slappe ondergrond en ook toeristische attracties zoals Luxor worden aangetast door het water; de vrijwel onuitroeibare waterhyacinth rukt op vanuit Soedan. Deze zeer snel groeiende waterplant onttrekt veel zuurstof aan het water, waardoor vissen en andere planten het loodje leggen.
heel Egypte - is de verontreiniging van de waterbronnen door afvalwater. Doordat de waterlevering en de lozing van afvalwater niet strikt gescheiden zijn, kan rioolwater of anderszins vervuild water het schone water ongeschikt maken voor consumptie. Om dit en een dreigend watertekort in 2025 te voorkomen, lanceerde Egypte in 2005 het ambitieuze National Water Resources Plan (NWRP) , dat in samenwerking met enkele donorlanden - waaronder Nederland - wordt uitgevoerd. Eén van de belangrijkste problemen die nu wordt aangepakt, is de vervuiling van de Nijl. Stroomopwaarts - tussen de Aswandam en Caïro - wordt op grote schaal ongezuiverd afvalwater in de Nijl gedumpt. Het is afkomstig van 43 steden (met meer dan 50.000 inwoners) en 1.500 dorpjes. Ook de landbouw dumpt zijn gebruikte water verontreinigd met kunstmest, insecticide en pesticide - in de Nijl. Het gaat hierbij om zo’n 2,3 miljoen kubieke water. De zes waterzuiveringinstallaties die Caïro telt, zijn bij lange na niet voldoende om al het afvalwater te reinigen. Van een kwart van de bevolking van Caïro wordt het rioolwater niet gezuiverd. Van de driekwart waarvan het water wel wordt gezuiverd, gebeurt dat slechts voor 15 procent adequaat.
Volgens het NWRP is minimaal één miljard euro per jaar nodig om de infrastructuur voor de watervoorziening verder uit te breiden en om meer en betere zuiveringsfaciliteiten op te zetten die de openbare gezondheid en het milieu effectief beschermen. Het Egyptische Ministry of Water Resources and Irrigation en het Ministry of Environment hebben de waterkwaliteit tot een nationale prioriteit verklaard. Het dreigende tekort aan schoon water en de vervuiling worden het meest frequent als aandachtsgebieden genoemd. De komende jaren zal voor zo’n 145 miljard dollar worden geïnvesteerd in vooral waterzuivering.
Zo’n 90 procent van de inwoners van Caïro heeft toegang tot veilig drinkwater. Zij ontvangen gezuiverd drinkwater via een kraan in huis. De Caïro Water Authority (het waterleidingbedrijf van de hoofdstad) schat dat 90 procent van de inwoners een privé-aansluiting heeft. In werkelijkheid ligt dit percentage een stuk lager, omdat in veel flatgebouwen het water slechts tot de begane wordt geleverd. De bewoners moeten het water per emmer naar hun eigen appartement brengen. Maar het aantal gemeenschappelijke waterkranen is veel te gering om alle mensen goed te bedienen. Nu al moeten mensen soms drie uur in de rij staan om hun jerrycan te vullen.
Hoge kosten
Vanwege de hoge kosten krijgt de particuliere sector een grotere rol in irrigatie, waterdistributie, waterbehandeling en het zuiveren van afvalwater. Hierdoor wordt de levering van water niet meer als een gratis service beschouwd. Het resultaat hiervan is dat de investeringen in de drinkwatersector de laatste drie jaar (2004-2007) stegen met 28 procent, terwijl investeringen in afvalwaterbehandeling in dezelfde periode met 15 procent toenamen. Hierbij zijn ook buitenlandse bedrijven nadrukkelijk betrokken. Zo heeft de Egyptische overheid in 2007 drink- en afvalwaterprojecten ter waarde van één miljard euro aangeboden aan private (buitenlandse) investeerders.
Het grootste probleem op watergebied - en dat geldt niet alleen voor Caïro, maar voor
Een probleem waar overheden telkens tegenaan lopen, zijn de hoge financieringskosten in de water- en sanitatiesector.
Tekst: Peter Conradi Foto’s: Johannes Odé
Aanleg riolering in de wijken van Caïro.
Op grote schaal wordt ongezuiverd afvalwater op het oppervlaktewater geloosd.
H2O / 22 - 2008
29
‘Nieuwe sanitatie’ in de praktijk (1) Dit jaar is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Sanitatie. In ontwikkelingslanden gaat de aandacht vooral uit naar het vergroten van de toegankelijkheid tot toiletten en de bevordering van de hygiëne. In Nederland wordt werk gemaakt van besparende technologieën. De term ‘nieuwe sanitatie’ heeft zijn intree gedaan. Verschillende bedrijven en waterschappen zijn projecten begonnen om het waterverbruik van toiletten te beperken, het zwart en grijs afvalwater te scheiden, het afvalwater af te koppelen van regenwater en stoffen uit afvalwater te hergebruiken. In vier afleveringen geeft H2O voorbeelden van besparende technologieën in de praktijk in Nederland. In de eerste aflevering aandacht voor het decentrale afvalwaterzuiveringproject van Landustrie in Sneek. De partijen in dit project zijn de gemeente Sneek, woningstichting De Wieren en Patrimonium, de universiteit van Wageningen (sectie Milieukunde) en Roediger (vacuümtechnologie).
J
an en Anneke Stobbe verbruiken voor het doorspoelen van hun toilet slechts twaalf liter water per dag. Aan het eind van hun woonblok komt hun toiletwater terecht in een kleine afvalwaterzuiveringsinstallatie in de garagebox naast de woning van Brendo Meulman, projectcoördinator van Landustrie. De locatie is Sneek en het bezoek betreft een demonstratieproject voor DEcentrale SAnitatie en Hergebruik (Desah). De vacuümtoiletten van 32 woningen in deze nieuwbouwwijk zijn aangesloten op de afvalwaterzuiveringsinstallatie in de garage van Brendo Meulman. Afgestudeerd als milieutechnoloog is hij bij Landustrie gaan werken. “Ik werd in de gelegenheid gesteld om het demonstratieproject Desah op te zetten en uit te werken in deze nieuwbouwwijk. Ik ben de beheerder van het project. Nu het eenmaal draait, heb ik er niet zo veel omkijken naar. Alles werkt automatisch. Maar ik heb hier wel een medewerker en soms een stagiaire lopen die van tijd tot tijd tests moeten doen en wat onderhoud.” Het project van decentrale afvalwaterzuivering in het nieuwbouwwijkje in Sneek begon in 2006. De woningen hebben een gescheiden afvoer van zwart-grijs regenwater. In 32 woningen zijn
vacuümtoiletten neergezet. Door buizen wordt het toiletwater door een ondergronds vacuümstation in de voortuin van Meuleman naar de zuiveringsinstallatie gezogen. De garagebox staat vol met metalen reservoirs en buizen. Voorin staat de grote buffertank waarin het zwart afvalwater wordt gepompt. Van daaruit gaat het zwarte water naar twee vergisters. “Omdat we geconcentreerd toiletwater krijgen aangevoerd, hebben we slechts kleine vergisters nodig,” legt Meulman uit.
Vergisten en verwijderen nutriënten Afgestudeerd op het onderwerp ‘Nutrient recovery and removal of concentrated blackwater’ kan Meulman van de opgedane kennis dankbaar gebruik maken in dit demonstratieproject. “We hebben een sanitatieconcept gebouwd dat niet alleen bestaat uit vergisting, maar ook uit de verwijdering van schadelijke nutriënten. Daarbij behalen we een zuiveringsrendement dat veel hoger ligt dan bij de traditionele afvalwaterzuiveringsinstallatie. Normaal loost een persoon per dag 130 liter (afval)water in het riool. Door met vacuümtoiletten te werken, krijgen we slechts een volume van vijf of zes liter per dag per persoon aan toiletwater dat gezuiverd moet worden. Door de hoge concentratie van het organisch materiaal
De garagebox van Brendo Meulman is volgebouwd met de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
30
H2O / 22 - 2008
kunnen we hier een heel andere zuiveringstechnologie toepassen dan de reguliere afvalwaterzuiveringsinstallaties. We vergisten het en halen er methaangas uit, dat we gebruiken voor het stoken van de cv. Wat overblijft is het probleem van de hoge concentraties stikstof en fosfaat die verwijderd moeten worden. Daarvoor hebben we in deze installatie oplossingen gevonden die ik in mijn afstudeerproject had uitgezocht. We isoleren bijna 95 procent van de ammonium en fosfaat uit het water door er magnesium aan toe te voegen, waardoor je struvietkorrels krijgt: een kunstmest waarmee ik de tuin bemest. Na het verwijderen van de nutriënten zou het effluent uit de installatie geloosd kunnen worden op het oppervlaktewater. Maar de regelgeving belet ons nog dat we ons restwater lozen. Om nog schoner water te krijgen, kunnen we aan de installatie apparatuur gaan hangen, waardoor we er ook medicijnresten en dergelijke uit kunnen halen. Zo schoon als wij het maken, krijgt een reguliere afvalwaterzuiveringsinstallatie het nooit. En bovendien levert het scheiden en zuiveren aan de bron ook een enorme kostenbesparing op. De meeste kosten bij de reguliere afvalwaterzuivering zitten in de infrastructuur (rioolbuizen). Als we eind dit Deze pomp verbruikt slechts één liter spoelwater in plaats van zeven liter.
actualiteit
Klaas Gorter werkt sinds drie maanden aan het onderhoud en testen van de decentrale afvalwaterzuivering in Sneek. Jan Stobbe bij de wc.
jaar ook het grijs water gaan behandelen, heb je helemaal geen rioolbuizenstelsel naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie meer nodig.”
Toepassing in nieuwbouwwijken Het demonstratieproject in Sneek is uniek in Nederland en begint zijn vruchten af te werpen. Meulman: “In 2009 wordt een installatie gebouwd in een nieuwbouwwijk van 250 woningen. Als dat een succes wordt, wil de gemeente Sneek een decentrale afvalwaterzuiveringinstallatie in een nieuwbouwwijk van 1.300 woningen gaan integreren.” Na twee jaar ervaring zijn Jan en Anneke Stobbe heel tevreden met hun vacuümtoilet. “Hij heeft nog geen enkele keer gehaperd en de zuiveringsinstallatie in het blok levert geen overlast.” Meststoffen kunnen gebruikt worden in de tuin.
Tekst en foto’s: Johannes Odé
Gewonnen methaangas uit de vergister wordt gebruikt voor het opwarmen van de cv-ketel.
Bijdrage
A
ls u een bijdrage wilt leveren voor een bepaald nummer van dit blad, laat dit de redactie dan uiterlijk twee weken van tevoren weten. Dan kan zij daarmee rekening houden bij de planning van het nieuwe nummer. Op de redactie (010) 427 41 65 is een lijst te krijgen met alle verschijningsdata en de data van kopijsluiting van dit jaar.
Als u grafisch materiaal digitaal wilt doorsturen, neem dan ook eerst contact op met de redactie. Een beperkt aantal programma’s is namelijk geschikt voor gebruik in een tijdschrift als H2O. Gebruik van Powerpoint wordt in ieder geval afgeraden!
H2O / 22 - 2008
31
Radarneerslag najaar 1998 eindelijk beschikbaar Tien jaar na dato komen de radarneerslaggegevens van het najaar van 1998 beschikbaar: een periode met lokaal zeer zware regenval en flinke wateroverlast, met name in het Westland ĂŠn Drenthe. Deze radargegevens geven een aanmerkelijk groter ruimtelijk detail dan de tot nu toe gebruikte gegevens van de neerslagstations. Met behulp van uurstations van het KNMI zijn de radargegevens regionaal gecorrigeerd. Daarmee kunnen bestaande modellen verbeterd worden, watersystemen getoetst en de effecten van maatregelen tijdens kritische gebeurtenissen tot in detail geanalyseerd worden. gecorrigeerd op basis van grondstations. Gesommeerde drie-uurs radargegevens, die per uur beschikbaar zijn, worden voor heel Nederland gecorrigeerd met behulp van een landelijke correctiefactor die is gebaseerd op automatische uurstations2). Gesommeerde 24-uurs radarbeelden worden gecorrigeerd met behulp van ruim 300 handmatig gemeten dagstations, waarbij de regionale verschillen in correctiefactoren wel worden meegenomen. De radarbeelden van het najaar van 1998 zijn op regionaal niveau gecorrigeerd op basis van uurstations van het KNMI. Met deze unieke gegevensset kunnen hoogwatermodellen worden verbeterd en beleidsinstrumenten worden herijkt.
Correctiemethode Wateroverlast in het najaar van 1998.
H
et najaar van 1998 kende enkele perioden met zeer hoge neerslaghoeveelheden met een sterke ruimtelijke variatie. Dit leidde lokaal tot veel wateroverlast in het regionale watersysteem. De impact op het regionale waterbeheer was groot en leidde mede tot het Nationaal Bestuursakkoord Water. Daarin is afgesproken om het watersysteem in 2015 op orde te hebben. Om deze opgave te bepalen, zijn de laatste jaren veel modellen vervaardigd die veelal zijn geijkt met de hoge waterstanden tijdens de wateroverlast in 1998. Tevens is de neerslag uit deze periode regelmatig gebruikt als maatgevend voor watersystemen. De analyses zijn tot nog toe uitgevoerd op basis van neerslaginformatie van grondmeetstations, die door de grote ruimtelijke variatie van de neerslag meestal geen correcte weergave van de werkelijk gevallen neerslag zijn. Op 13 en 14 september 1998 kreeg het Westland te maken met zware regenval, waardoor veel stedelijk gebied en kassen werden getroffen door waterschade. Ruim een maand later, in de nacht van 27 op 28 oktober, werd meer dan 80 millimeter neerslag in ĂŠĂŠn etmaal geregistreerd op verschillende plaatsen in Drenthe en Noord-Holland. De hoogwaterperioden werden gekenmerkt door een hoge ruimtelijke variatie in neerslagintensiteit. Uit analyse van deze gebeurtenissen bleek dat de 31 continu registrerende KNMI-uurstations1), zeker in het geval van
32
H2O / 22 - 2008
extreme situaties, meestal geen goede ruimtelijke weergave van de werkelijk gevallen neerslag geven. Sinds een aantal jaar maakt het KNMI naast puntmetingen ook gebruik van neerslaginformatie uit radarbeelden. Radarneerslag onderscheidt zich van neerslag van grondstations door een groter ruimtelijk detail, maar kan bij hoge intensiteit in sommige situaties een onderschatting van de neerslagsom geven. Daarom worden radargegevens bij het KNMI tegenwoordig
De ongecorrigeerde radarneerslaggegevens zijn onderzocht voor het najaar van 1998, waarbij specifiek aandacht is besteed aan de hoogwaterperioden van september en oktober. Door gebruik te maken van de grondmeetstations van het KNMI is een correctie uitgevoerd, met behoud van het ruimtelijke detail van de radarbeelden. De correctie is uitgevoerd voor de periode 19 augustus tot en met 15 november 1998, op basis van de ongecorrigeerde gegevens van de radars van De Bilt en Den Helder, met een temporele resolutie van vijf minuten. De gegevens zijn gesommeerd tot uurbeelden, waarna alle gesommeerde beelden van
Afb. 1: Gesommeerd radarbeeld van 23 t/m 28 oktober 1998 (links: ongecorrigeerd, rechts: gecorrigeerd).
achtergrond
beide radars zijn samengevoegd tot een composiet van uurgegevens. Vervolgens zijn de radargegevens met behulp van de uurstations van het KNMI gecorrigeerd. Per uur is voor elk station de verhouding tussen de gemeten grondneerslag en de radarneerslag op dat punt gebruikt als correctiefactor. Deze factor is alleen berekend en toegepast als zowel het uurstation als de radar een neerslag van minimaal één millimeter per uur geven. Deze ondergrens is gekozen om te voorkomen dat bij kleine hoeveelheden neerslag een klein absoluut verschil tussen regenmeter en radar het correctievlak domineert. Aan de hand van deze correctiefactoren is vervolgens het gehele uurbeeld gecorrigeerd, waarbij de regionale verschillen in correctiefactoren zijn meegenomen. De in het onderzoek gehanteerde correctietechniek is tot slot voor alle grondstations gevalideerd door de correctie telkens opnieuw uit te voeren, waarbij het te valideren uurstation is uitgezonderd.
Resultaten Afbeelding 1 toont zowel het ongecorrigeerde als het gecorrigeerde radarbeeld. In één oogopslag is duidelijk welke meerwaarde een ruimtelijk neerslagbeeld heeft in vergelijking met de schaarse 31 grondmeetstations. In plaats van de grondstations biedt radar ruim 17.000 neerslagmeetpunten. Zeker voor extreme perioden als het najaar van 1998 is dit detailniveau essentieel voor een betrouwbare modelkalibratie of wateroverlastevaluatie. De periode 23 tot en met 28 oktober is gebruikt als verificatieperiode. Voor deze
periode zijn alle regionaal gecorrigeerde radargegevens gesommeerd en vergeleken met de gesommeerde ongecorrigeerde beelden. In afbeelding 1 zijn de gesommeerde beelden voor de genoemde periode gegeven. Hierin is te zien dat ter hoogte van de lijn Alkmaar-Hoogeveende de ruwe radargegevens aanmerkelijk zijn gecorrigeerd. Dit geldt vooral voor de grote neerslaghoeveelheden die in de nacht van 27 op 28 oktober zijn gevallen. In afbeelding 2 worden de ongecorrigeerde en gecorrigeerde radarbeelden vergeleken met het onafhankelijke dagneerslagstation in Ruinerwold.
Toepassing in de praktijk Radarneerslaggegevens zijn zeer waardevol voor het waterbeheer, omdat deze een goed ruimtelijk beeld geven van de werkelijk gevallen neerslag in een bepaalde periode. De waterbeheerder beschikt tegenwoordig met radargegevens over één neerslagmeting per 1 of 2,5 vierkante kilometer, in plaats van slechts enkele metingen voor een heel beheergebied. De noodzaak tot het beschikbaar hebben van radargegevens is vooral interessant bij evaluatie van extreme gebeurtenissen. In een dergelijke situatie is het gebruik van ruimtelijke neerslagpatronen essentieel om te komen tot een modellering die nauw aansluit bij de werkelijkheid. Radargegevens, met het hoge ruimtelijk detail, zijn noodzakelijk voor een goede kalibratie van hoogwatermodellen. Ook kunnen deze gegevens worden gebruikt voor een verbeterde toetsing van watersystemen en voor het beproeven en evalueren van getroffen maatregelen. Een regionale correctie van de radargegevens, op basis van juist opgestelde en
Afb. 2: Cumulatieve neerslaghoeveelheden voor het onafhankelijke grondstation Ruinerwold, vergeleken met de ongecorrigeerde en gecorrigeerde radarneerslag op dezelfde locatie.
goed onderhouden grondstations, draagt bij aan een nog hogere kwaliteit van de neerslaginformatie. Uit het onderzoek blijkt dat door ruimtelijke correctie ook extreme neerslagpieken kunnen worden gereconstrueerd die door de radar aanvankelijk te laag waren geregistreerd. De unieke gegevensset van de hoogwaterperiode van 1998 is speciaal ontwikkeld voor het herijken van modellen en de toetsing van watersystemen. Voor meer informatie: www.hydronet.nl/radar98. Daar worden voorbeelden gegeven van uitgevoerde radarcorrecties en toepassingsmogelijkheden. Ook kunnen neerslaggrafieken worden bekeken voor verschillende locaties in Nederland. Verder wordt verslag gedaan van het vervolgonderzoek met de werkhypothese: Had goed gebruik van neerslaginformatie wateroverlast in het najaar van 1998 kunnen voorkomen?
Henk Krajenbrink en Timmy Knippers (HydroLogic) Foto’s: Frits de Haan (Hoogheemraadschap van Delfland) NOTEN 1) Lobbrecht A., G. Hiemstra, M. Talsma en Z. Vonk (2003). Neerslaginformatie voor het waterbeheer. H2O nr. 23, pag. 22-25. 2) Holleman I. (2007). Bias adjustment and long-term verification of radar-based precipitation estimates. Meteorological Applications nr. 14, pag. 195-203.
H2O / 22 - 2008
33
Watersector, verzet de bakens Overheidsbedrijven hebben zwakke punten, zoals minder prikkels voor efficiency en klantgerichtheid. Private bedrijven tonen echter ook gebreken, zo blijkt uit de kredietcrisis. We kunnen de Nederlandse watersector niet klakkeloos aan de markt toevertrouwen. Er zal een nieuwe koers voor de watersector moeten worden uitgezet. Daarbij kunnen we lessen trekken uit ervaringen in de afgelopen jaren, zo meent Willem Rol van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
D
e belangrijkste lessen volgens ondergetekende zijn:
•
•
•
De Nederlandse overheid moet aandeelhouder blijven van de watersector. De watersector moet dienstbaar zijn aan het publiek belang en verdient een degelijk bestuur. Schoon zoet water is cruciaal voor de volksgezondheid en leven op aarde. Leveringszekerheid van schoon drinkwater en risicospreiding van bronnen moet worden gewaarborgd. Nutsbedrijven vormen een geschikte organisatievorm; Eén waternota voor drinkwatergebruik, gemeentelijke rioleringen en verontreinigingsheffingen is een stap in de goede richting (samenwerking in facturering en administratie). Dat maakt de (maatschappelijke) kosten van schoon drinkwater beter zichtbaar. Ook maakt ons dit bewuster van het nut van het herstel van waterkringlopen. We moeten zuiniger omgaan met drinkwater en afvalwater beter zuiveren. Eén integraal watertarief op basis van het drinkwatergebruik is nu nog niet praktisch uitvoerbaar, maar moet worden uitgetest; De Nederlandse watersector is een lappendeken. Nauwere samenwerking tussen waterleidingsbedrijven, gemeentelijke diensten, rioleringen en de waterschappen verdient de voorkeur. Het is een brug te ver voor fusies. Gemeenten en waterschappen (AAA-status en DNB-solvabiliteitsvrij/0%) kunnen tegen
•
•
•
gunstiger condities leningen krijgen dan waterleidingbedrijven. Dat biedt kostenvoordelen en flexibiliteit. De Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse WaterschapsBank (NWB) zijn de belangrijkste financiers van de watersector; Sinds 1997 zijn de kosten bij waterleidingbedrijven gemiddeld met 17 procent gedaald, dankzij benchmarking. Waarom is dat mogelijk bij waterleidingbedrijven en waarom niet bij waterschappen? Er zijn zeer grote verschillen in verontreinigingsheffingen tussen waterschappen. Dat valt gedeeltelijk te verklaren uit efficiencyverschillen. Waterschappen kunnen van elkaar leren. Efficiencyverbeteringen zijn mogelijk door samenwerking bij facilitaire diensten (laboratorium, storingsdiensten, administraties, enz.) en industriewaterprojecten; In 2007 verdween circa 400 miljoen euro aan milieubelastingen op grond- en drinkwater in de algemene middelen van het Rijk en (in mindere mate) provincies. Het Rijk gebruikt drinkwater als melkkoe om haar begroting te spekken. De milieubelastingen kunnen beter worden ‘geoormerkt’ voor een fonds voor duurzame investeringen in de waterketen, bijvoorbeeld het zuiniger omgaan met schoon drinkwater of beter zuiveren van afvalwater; Het Rijk, provincies en gemeenten gebruiken elektriciteit, gas en drinkwater
De nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder in Den Haag (foto: Martin Kers).
34
H2O / 22 - 2008
•
als melkkoe om hun begroting te spekken. Deze nutsbedrijven maken hogere winsten om hogere dividenden uit te keren. Een oersterk punt van waterschappen is dat waterschapsbelastingen zijn ‘geoormerkt’ voor hun taken. Dat biedt extra waarborgen voor gezinnen en bedrijven die deze belastingen moeten betalen; Innovaties en meer keuzemogelijkheden in contractvormen kunnen gunstig uitvallen voor de sector, maar publiek-private constructies wellicht niet. De nieuwe waterzuiveringsinstallatie van Delfland in de Harnaschpolder is als pps-constructie gefinancierd. Men claimt dat dit veel efficiënter is, maar dat moet in de praktijk nog worden bewezen. De belangstelling voor inkoopcombinaties van elektriciteit, verzekeringen en ICT neemt toe. Ook bestaan mogelijkheden tot samenwerking bij innovatieve projecten op het gebied van energiebesparing, benutten van biogas en verwerking van zuiveringsslib.
Willem Rol (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) Willem Rol is bestuurslid van Hollandsd Noorderkwartier en lid van de Commissie Bestuur & Middelen dat toezicht uitoefent op de waterschapsfinanciën. Hij is bedrijfseconoom en uit ervaring bekend met de financiering van waterleidingbedrijven.
opinie Dijkgraven in de politiek? Twee dijkgraven kwamen onlangs (op 23 oktober) prominent aan het woord (op Waterforum Online) over de komende waterschapsverkiezingen. Zij zien geen reden tot angst voor politisering van de waterschappen, zo luidde de teneur. Dit is een onderwerp dat nadrukkelijk een rol speelt bij de komende waterschapsverkiezingen. Wat de dijkgraven Monique de Vries (VVD) en Henk Tiesinga (CDA) beweren is niet bijzonder of verrassend, maar wel DAT ze het beweren.
A
ls er verkiezingen van de Tweede Kamer plaatsvinden, hoort niemand de koningin als voorzitter van de Staten-Generaal. Evenzo houdt iedere Commissaris van de Koningin zijn mond bij verkiezingen van de Provinciale Staten. Ook de burgemeester onthoudt zich van commentaar bij de verkiezingen van de gemeenteraad. Nu zijn er volgende week waterschapsverkiezingen en mengen zich wel twee dijkgraven - beide prominent lid van een politieke partij - in het debat. Dijkgraven zijn door de Kroon benoemde onafhankelijke voorzitters van het waterschapsbestuur. Zij staan, zou je denken, boven de partijen. Beiden zijn behalve onafhankelijk voorzitter van hun bestuur ook nog eens voorzitter van het stembureau in hun waterschap. Met verbazing, ergernis en ongeloof heb ik kennis genomen van hun interventie in het debat. Mijn partij, de Algemene Waterschapspartij, maakt zich zorgen over de politisering van het waterschapsbestuur. Daarin staat ze overigens niet alleen. Ook andere
groeperingen, landelijk en plaatselijk, laten zich zo uit. Wat drijft De Vries en Tiesinga? Een beetje dom? Dat kan het niet zijn; dijkgraaf wordt je niet zomaar. Kennelijk komt het politieke gevoel weer boven. Beiden zijn inhoudelijk en organisatorisch nauw betrokken geweest bij het werk van hun partijen, de VVD en het CDA, in aanloop naar de verkiezingen. Tiesinga was voorzitter van de commissie die het verkiezingsmanifest voor het CDA schreef. De Vries was betrokken bij de aanpassing van de statuten van de VVD en zelfs even contactpersoon voor de VVD in Hollands Noorderkwartier. Hoezo onafhankelijk voorzitter van het waterschap? Inderdaad, het lijkt er sterk op dat de politiek in feite al lang in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd was, zoals De Vries stelt. Maar dat de onafhankelijke voorzitters van waterschappen nu deze rol vertolken, stemt tot grote zorg. Het lijkt alsof in het debat de lijsttrekkers van de politieke partijen niet mans genoeg zijn om zelf weerwoord te bieden. Daar hebben ze blijkbaar dijkgraven bij nodig.
De waterschapsverkiezingen hebben een nieuwe vorm. Speciaal hiervoor is een aantal nieuwe partijen opgericht. De Algemene Waterschapspartij is er door hard werken van een groep vrijwilligers in geslaagd om in bijna het hele land mee te doen. Verzoeken om subsidie of bijstand zijn door de Unie van Waterschappen en de individuele waterschappen afgewezen met het oog op de gewenste neutraliteit. Politieke partijen hebben, omdat ze in de Tweede Kamer zitten, wel de beschikking over een flinke subsidiepot van de rijksoverheid. Water Natuurlijk wordt bovendien gesteund door de gesubsidieerde provinciale milieufederaties. Ik wil niet zielig doen, maar er is steeds sprake geweest van een ongelijk speelveld. Nu blijkt dat dijkgraven zich voor hun politieke karretjes laten spannen, is het genoeg. De Algemene Waterschapspartij staat ten slotte voor Zuiver Water! Peter Vonk (voorzitter Algemene Waterschapspartij)
De vertegenwoordigers van de acht partijen die meedoen aan de verkiezingen voor een nieuw bestuur van Waterschap Vallei & Eem: v.l.n.r. Evelien Blom (CDA), Albert Bos (Vereniging Kleine Kernen Gelderland), Jef Landman (Christen Unie), Wim Nooijen (Algemene Waterschapspartij), Theo Bos (VVD), Breunis van de Weerd (SGP), Marjan Brouwer (Water Natuurlijk) en Aart van Malestein (PvdA).
H2O / 22 - 2008
35
Omgekeerde hydrologie? In H2O nr. 20 van 10 oktober jl. bekroonden Van der Gaast e.a. mij met zoveel woorden tot omgekeerde hydroloog. Leuk gevonden; zo’n titel past wel bij een geohydroloog. Maar waarde redactie, is de Code van Bordeaux ter ziele? Wat is er gebeurd met het beginsel van hoor en wederhoor? Het opiniestuk van Van der Gaast e.a. is een nasleep van de discussie over numerieke verdroging, die destijds door de auteurs in dit blad werd aangezwengeld1),2). Eén onderdeel - het deel waarin ik me argeloos mengde - ging over het hydrologische effect van eventuele leemlaagjes ‘hoog in het profiel’. Sommige conclusies van de auteurs waren niet verdedigbaar op basis van algemeen aanvaarde geohydrologische uitgangspunten. Ik heb dat in H2O aangekaart4) en er in het tijdschrift Stromingen een wiskundige uitwerking aan gegeven zonder nieuwe bezwaren aan te voeren5). Daarbij heb ik de afleidingen volledig gepresenteerd, zodat eventuele reken- of denkfouten exact aanwijsbaar zijn. Omdat ik zulke fouten wel eens maak, is commentaar welkom, maar in dit geval hebben de auteurs me er nog niet op betrapt. In plaats daarvan presenteren ze een praktijkgeval om mijn conclusies te falsificeren. Dat is natuurwetenschappelijk ook legitiem, natuurlijk. Het zou ernstig zijn als ze in hun opzet slagen, want dat zou inhouden dat er iets mis is met de algemeen aanvaarde geohydrologische uitgangspunten. Waarom is deze discussie van belang? In hun eerdere werk hadden de auteurs gesteld dat leemlaagjes hoog in het profiel ervoor zorgen dat de invloed van grondwaterwinning gedempt doorwerkt in de grondwaterstand. Hydrologische modellen zouden daarmee in het algemeen geen rekening houden, waardoor ze een te grote invloed berekenen. Omdat de schadevergoeding voor grondwaterwinning aan zulke berekeningen gekoppeld is, zou men denken dat boeren dan in elk geval niet tekort gedaan worden, maar dat blijkt naïef gedacht. Het is namelijk zo dat grondwaterwinning niet alleen maar schade veroorzaakt; het helpt ook tegen wateroverlast. Het voordeel dat een gedupeerde boer daarvan heeft, mag in mindering gebracht worden op de droogteschade. Omdat natschade nogal aantikt, verwachten de auteurs dat de schadevergoeding juist te laag uitpakt. Volgens mijn redenering is daar geen sprake van. Onze discussie heeft dus meer dan academische betekenis; in potentie gaat het om veel geld en om de eerlijke behandeling van individuele boeren. Maar nu terzake. Volgens de auteurs zal grondwaterwinning er dus toe leiden dat de grondwaterstand daalt, maar minder sterk dan de stijghoogte in de watervoerende laag onder de leemlaagjes. Met andere woorden: door grondwaterwinning zou over de leemlaagjes een stijghoogteverval ontstaan. Ik stel daar tegenover dat het stijghoogteverval er al was voordat grondwater gewonnen werd. Het hangt af van de regen (of beter: van het neerslagoverschot). Hoe harder het regent, hoe groter het verval. Omdat het niet harder
36
H2O / 22 - 2008
gaat regenen als grondwater gewonnen wordt, heeft de winning op het verval geen invloed. De grondwaterstand zal onder invloed van de winning wel dalen, maar onder en boven de leemlaagjes evenveel. Alleen de directe omgeving van sloten met een gehandhaafd peil moet van deze redenering uitgezonderd worden, want daar gaat de grondwaterstand niet of maar beperkt omlaag. Men kan hier tegenin brengen dat het meeste regenwater uiteindelijk naar de winning stroomt en dat de winning er op die manier toch wel iets mee te maken moet hebben. In zulke gevallen is de wiskunde een perfecte scheidsrechter. Het zou daarom goed zijn als de wiskundige analyse weer een belangrijke plaats zou krijgen in het geohydrologische curriculum van de universiteiten en hogescholen (maar zoals het er nu uitziet dreigt juist het gehele curriculum te verdwijnen. Over een jaar of tien worden er geen geohydrologen meer opgeleid). Theo Olsthoorn heeft ooit een opinie geschreven, ik meen in Stromingen, onder de titel ‘Een hydroloog moet kunnen rekenen’. Daar kwamen gevarieerde reacties op, maar ik ben ik het volmondig met hem eens. Mijn wapenspreuk luidt: ‘Ik geloof het pas als ik het uit kan rekenen’. Laten we eens bezien of mijn theorie (die feitelijk de klassieke theorie van Ernst is, waaraan ik een kleinigheid heb toegevoegd) de aangedragen feiten aankan. Het praktijkgeval van de auteurs betreft een meetopstelling van zes peilfilters in het invloedsgebied van een drinkwaterwinning. Er zijn leemlaagjes aangetroffen op circa 100 en 250 cm beneden het maaiveld. Sommige filters zijn boven de leemlaagjes gesteld en andere daaronder of er tussenin. In hun afbeelding 2 geven de auteurs het waargenomen verloop van de grondwaterstanden c.q. -stijghoogten weer over de periode november 2007 tot mei 2008. Dat is het winterhalfjaar, waarin een neerslagoverschot verwacht kan worden. Het neerslagpatroon geven ze er niet bij, maar het verloop van de stijghoogten wijst erop dat het heel vaak geregend heeft. Zoals gezegd zal volgens mijn redenering het neerslagoverschot een stijghoogteverval opwekken over de leemlaagjes. Dat blijkt inderdaad zo te zijn: de ondiepste filters geven consequent een hogere stand aan dan de diepste. Mijn theorie klopt, zou je zeggen... De werkelijkheid is dat op grond van deze waarnemingen alléén niet zomaar uit te maken valt wie er gelijk heeft. We hebben te maken met verschillende mogelijke invloeden waarvan we alleen het gecombineerde effect zien. Dat is nu eenmaal niet genoeg om de afzonderlijke invloeden vast te stellen. Ik zie weliswaar een
aanwijzing dat het stijghoogteverval over de leemlaagjes iets met het neerslagoverschot te maken heeft, want op het oog lijkt het groter te zijn naarmate het harder regent. Tegelijk zie ik zie géén aanwijzing dat de winning een rol speelt. De auteurs voeren daarvoor ook geen enkel argument aan. Maar dat is toch te mager om mijn gelijk te claimen. Om de verschillende invloeden te scheiden, is informatie nodig over het verloop van de neerslag, de verdamping, het peil van de sloten en het onttrekkingsregime van het pompstation. En de reeksen zouden langer moeten zijn; een half jaar is erg kort. Om echt de proef op de som te nemen, zou de winning een poos gestaakt moeten worden. Dit is mijn voorspelling: tegen de tijd dat de nieuwe evenwichtssituatie intreedt, is de grondwaterstand wel gestegen, maar onder en boven de leemlaagjes evenveel (weer met uitzondering van de omgeving van sloten met een gehandhaafd peil). Het zal overigens nog een toer zijn om dat objectief vast te stellen, want intussen gaan neerslag en verdamping natuurlijk gewoon door. Tijdreeksanalyse kan een hulpmiddel zijn om de twee effecten te scheiden. Dit was niet het enige argument dat de auteurs aanvoeren om aannemelijk te maken dat ik omgekeerde hydrologie bedrijf, maar uit de inleiding van hun opiniestuk maak ik op dat ze hun hoop vooral op dit praktijkgeval gevestigd hadden. Ik kan haast niet wachten om ook hun andere argumenten te bespreken, maar ik heb de auteurs al eerder uitgenodigd om de discussie onder vakgenoten te voeren en pas naar buiten te treden als we elkaar overtuigd hebben. Bij deze herhaal ik mijn uitnodiging. Om ons vak vooruit te helpen, moeten we elkaar voortdurend de maat nemen. Daar is niets mis mee. Bovendien ben ik van mening dat de Commissie voor Hydrologisch Onderzoek in ere hersteld moet worden. Kees Maas (KWR Watercycle Research Institute / TU Delft) NOTEN 1) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2006). Verdroging veelal systematisch overschat. H2O nr. 21, pag. 25-28. 2) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2008). Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging. H2) nr. 5, pag. 51-56. 3) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2008). Omgekeerde hydrologie. H2O nr. 20, pag. 33-35. 4) Maas K., J. von Asmuth en H. Runhaar (2008). Kanttekeningen bij ‘Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging’. H2O nr. 9, pag. 22-24. 5) Maas K. (2008). Drainageweerstand en voedingsweerstand van een freatische aquifer. Stromingen nr. 2, pag. 3-17.
*thema
opinie / recensie
‘Dierlijke mest interessant voor innovatieve waterschappen’ Nederland zonder koeien in de wei is onvoorstelbaar en onwenselijk, maar hoe kan dit beeld gegarandeerd blijven? Daarvoor staat de landbouwsector voor een enorme opgave: de dierlijke mest. Het mestoverschot wordt in Nederland steeds meer een stikstof- en fosfaatprobleem. Verwerking van de mest lijkt daarbij de enige oplossing. Met name het verwerken van de natte mestfractie is daarbij een uitdaging. Op verschillende plekken vinden initiatieven plaats om de mest te verwerken. Daarbij komt een afvalwaterstroom vrij die men graag op de communale rwzi’s wil laten verwerken. Daarmee komt de humane en de dierlijke afval(water)keten samen. Dit biedt nieuwe mogelijkheden.
S
tikstof- en fosfaatverwijdering uit afvalwater is iets waarvoor de waterbeheerders hun hand niet omdraaien. Maar voor het verwerken van deze nieuwe afvalwaterstroom uit de mestverwerking zijn de rwzi’s niet ontworpen. Er zal goed gekeken moeten worden in hoeverre deze behandeld kan worden. Tegelijk komen diergeneesmiddelen, hormonen en zware metalen uit de dierlijke keten, die vóór die tijd in het bodemmilieu terecht kwamen, nu in het watermilieu terecht. Deze stoffen worden in een rwzi deels verwijderd, maar komen vervolgens via de effluentlozing in het oppervlaktewater terecht. Over de gevolgen daarvan zal in het licht van de mestverwerking ook moeten worden nagedacht. Nu eerst de mestverwerking zelf maar eens oplossen, voordat we de andere problemen te lijf gaan. Recent is bij IWA een interessant boek verschenen over mestverwerking in de varkenshouderij: ‘Piggery Waste Management - Towards a Sustainable Future’. Dit boek van de aan de Korea University verbonden Euiso Choi laat in 180 pagina’s de belangrijkste onderwerpen de revue passeren: samenstelling van de mest (ook in relatie tot voedsel), vast/vloeistofscheiding, technologieën op het gebied van hergebruik, nutriëntenverwijdering en (geavanceerde) nabehandeling en praktijkvoorbeelden. Verder is het boek plezierig geschreven en de tabellen en figuren die je wilt lezen, die staan er ook gewoon in! Varkens worden al duizenden jaren door de mens gehouden. Mest was lange tijd geen probleem, maar vooral een nuttig bijproduct om de planten mee te bemesten. Door de concentrering van de laatste decennia is er echter een mestoverschot ontstaan: er is simpelweg niet genoeg land om al de mest over uit te rijden. Varkensmest lijkt qua samenstelling wel wat op menselijke urine en ontlasting, waarbij de fosfaathoeveelheid lager is. In vergelijking met de benodigde nutriëntenverhouding voor bemesting is de N:P-verhouding te laag; er zit te weinig stikstof of te veel fosfaat in de mest. Behandelen van mest begint met een goede scheiding tussen de dikke en de dunne fractie. De dikke fractie wordt na stabilisatie (zoals compostering) rechtstreeks afgezet in de landbouw en kan door de volumereductie in een grote straal om het landbouwbedrijf zijn weg vinden. Het verwerken van de
dunne fractie is minder eenvoudig. In het boek worden hergebruik - bijvoorbeeld als meststof voor eendenkroos (wat na verwerking als visvoer kan dienen) - en het omzetten naar struviet als nieuwe meststof behandeld. Nadeel van deze technieken is de beperkte praktijkervaring die ermee is opgedaan.
ontlasting. Ook co-vergisting van mest met zuiveringsslib zou heel nadrukkelijk een plaats moeten hebben, maar wordt in dit boek niet eens genoemd. En tegelijkertijd is het ook dé mogelijkheid om een reductie van diergeneesmiddelen en -hormonen in een centrale mestverwerkingslocatie mee te nemen.
Naast herwinning of nuttig gebruik van de nutriënten is de route waarbij ammonium wordt omgezet in stikstofgas en waarbij fosfaat wordt vastgelegd in een slibfractie, een technologische oplossing. De omzetting van ammonium uit varkensmest via nitrificatie en denitrificatie blijkt een belangrijk nadeel te hebben: lachgasontwikkeling en -emissie. Het lijkt er op dat naarmate minder organische stof in de mest aanwezig is, de relatieve hoeveelheid lachgas toeneemt. Helaas wordt een oplossing hiervoor nog niet beschreven. Wel komt een SHARON/ANAMMOX-systeem voor de behandeling van varkensmest aan bod. Dit systeem wordt veelbelovend genoemd.
Kortom, dit boek biedt voldoende basis voor een goede en hopelijk ook innovatieve uitwerking van de mestproblematiek, maar deze creatieve invulling moet de lezer er zelf aan geven. Laten we het probleem omdraaien en van een stikstof- en fosfaatprobleem een stikstof- en fosfaatkans maken: niet vernietigen, maar winnen van kostbare grondstoffen en dat met een zero-emissie van milieuvreemde stoffen. Ik ben er van overtuigd dat we die uitdaging aan moeten gaan. Koppelen die humane en dierlijke afval(water)ketens!
Ten slotte wordt ook geavanceerde nazuivering besproken. En dit gebeurt in mijn ogen toch wat teleurstellend. Werden in het begin van het boek de microverontreinigingen als geneesmiddelen, hormonen en zware metalen nog uitgebreid beschreven; over de verwijdering van deze stoffen zwijgt het boek. Teleurstellend is dat de membraantechnologie en dan met name omgekeerde osmose niet wordt uitgewerkt, terwijl daarmee in de praktijk al zoveel ervaring opgedaan is.
Jelle Roorda (Grontmij Water & Energie) ‘Piggery Waste Management - Towards a Sustainable Future’ van Euiso Choi (ISBN: 9781843391319) is een uitgave van IWA Publishing, telt 180 pagina’s en kost 112,50 euro (voor IWA-leden 84,38 euro). Het boek is te bestellen via www.iwapublishing.com.
In het laatste hoofdstuk wordt de belofte van ‘integrale systemen’ onvoldoende waargemaakt. Het zijn praktijkvoorbeelden uit met name de Verenigde Staten en Zuid-Korea van verschillende, relatief eenvoudige, systemen. Maar hoe je dat nu echt gaat aanpakken en wat dan het kostenniveau is? Het goede van het boek is dat een ingenieur op basis van de informatie zelf een goed systeem kan ontwerpen en daar in mijn ogen wel toe geprikkeld wordt. Het teleurstellende is dat weinig nieuwe en innovatieve oplossingen worden aangereikt. Combineer bijvoorbeeld stikstof- en fosfaatrijke stromen uit de humane afvalwaterketen met de dunne mestfracties en ga voor stikstof- en fosfaatterugwinning. Of combineer het met separaat ingezamelde menselijke urine en
H2O / 22 - 2008
37
DynaSand®:
het enige echte continu zandfilter
Waterschap Hollandse Delta heeft als werkgebied Zuid-Holland Zuid en is opgebouwd uit vijf directies, waaronder de directie Zuiveringsbeheer. Deze volledig gecertiÞceerde directie is verantwoordelijk voor het zuiveren van het stedelijk afvalwater in 23 gemeentes. Momenteel zoeken wij voor de afdeling Aanpassen en Bouwen (het engineering kenniscentrum) in Ridderkerk een:
Afdelingshoofd Aanpassen en Bouwen (M/V) HD860
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Dit ga je doen - Inspirerend leiding geven aan circa 25 professionals - Normen stellen voor doelen en waarden van Zuiveringsbeheer - Vorm en inhoud geven aan moderne procesorganisatie - Participeren in managementoverleg en opstellen van jaarplannen - Vertalen van functionele eisen naar innovatieve technische ontwerpen - Leiden van (nieuwbouw) projecten volgens afgesproken projectmanagement ÞlosoÞe - Co rdineren van inzet van personele en Þnanci le middelen Dit heb je in huis - Relevante (proces)technische opleiding (min. HBO-niveau) - Academisch werk- en denkniveau en aantoonbare leidinggevende ervaring aan zelfstandige ingenieurs - Bekend met (aan)stuurmechanismen - Competenties als analytisch vermogen, resultaatgerichtheid, overtuigingskracht, inspiratiebron, sterke communicator - Begrip van projectmanagement en aanbestedingen Hier mag je op rekenen (Een maximaal salaris van 5.645,- op basis van een 37-urige werkweek (voorlopige waardering) en een uitgebreid marktconform arbeidsvoorwaardenpakket. Inschaling is afhankelijk van leeftijd en ervaring. Laat van je horen Stuur je sollicatie en cv v r 8 november naar sollicitatie@wshd.nl o.v.v. nummer HD860. Kijk voor meer informatie op www.wshd.nl of bel met directeur Zuiveringsbeheer Willem Agenant, (088) 9743348 of mail naar w.agenant@wshd.nl of a.schellen@wshd.nl. Waterschap Hollandse Delta beschermt met 550 medewerkers de Zuid-Hollandse eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater en de (vaar)wegen en draagt bij aan de ruimtelijke invulling van dit gebied. Meer informatie over waterschap Hollandse Delta vind je op www.wshd.nl.
All it takes for water Monitoring and Data Network
Schrijf u nu in voor de ‘Diver-Office gebruikerscursus’ op 3 februari, 13 mei of 26 mei 2009. Voor meer informatie: www.eijkelkamp.com of etc@eijkelkamp.com.
Nijverheidsstraat 30, 6987 EM Giesbeek, Nederland
T +31 313 88 02 00 F +31 313 88 02 99
E info@eijkelkamp.com I www.eijkelkamp.com
Uw schakel tussen theorie en praktijk!
verenigingsnieuws
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 13 november bijeenkomst NVA en TCA over biogas Nijmegen 20 november bijeenkomst over prognosebesturing Nieuwegein 20 november bijeenkomst over een mogelijk volgende stap in modellering van rwzi’s Boxtel 28 november laatste NVA- en KVWN-bijeenkomst Voorthuizen (en het Dolfinarium in Harderwijk)
Genootschap van Ouwe Jonkers bezocht waterschap Hollandse Delta Een 44-tal leden van het Genootschap van Ouwe Jonkers ging 14 augustus jl. op bezoek bij Waterschap Hollandse Delta en werd daar welkom geheten door loco-dijkgraaf J. Klepper en directeur strategie en planning A. van der Vlies. Twee contrasten beheersen het gebied van Waterschap Hollandse Delta: zoet-zout en stad-land. Het intensief gebruikte gebied dwingt het waterschap om zuinig om te gaan met de ruimte. Het bemoeilijkt waterberging in stedelijk gebied. Zo zijn de noordelijke regio’s sterk verstedelijkt. Bovendien is daar veel bedrijvigheid (Europoort en Greenport). Voor het overige is het beheergebied typisch agrarisch met veeteelt en akkerbouw. De totale oppervlakte bedraagt 85.000 hectare met 825.000 inwoners en 1,3 miljoen i.e. Veiligheid is een groot goed in dit gebied - de ramp van 1953 staat nog bij velen in het geheugen gegrift. Met 350 kilometer aan primaire en 300 kilometer aan secundaire waterkeringen valt er heel wat te onderhouden en beheren. De loco-dijkgraaf
gaf daarom een toelichting op het dijkversterkingsprogramma, dat in 2015 gereed moet zijn. De Ouwe Jonkers bezochten onder andere de rwzi Dokhaven, waar ook het historisch museum van de NVA is gehuisvest. Van der Vlies gaf daar een nadere toelichting op de achtergronden en bouw van de rwzi. De rondgang langs de attributen van het historisch museum gaf soms aanleiding tot ‘heftige reacties’. Tijdens de aansluitende ledenvergadering werd door de voorzitter mede gedeeld, dat vier leden hun lidmaatschap hebben opgezegd: Feie Feitsma, Ton Koot, Henk van der Hucht en Jan Bresters. Het financieel jaarverslag 2007 werd door de leden geaccordeerd. De nieuwe toelatingscriteria voor het lidmaatschap van het Genootschap vonden algemene instemming. Vier personen werden als nieuw lid geïnstalleerd: Cor Kerstens, Albert van Giffen, Tom Wouda en Hero Meerveld. Anne Kiestra (secretaris Genootschap Ouwe Jonkers)
Verslag seminar over integratie proces- en kantoorautomatisering Op 24 september verzorgde het platform ICT van KVWN en NVA (P-ICT) samen met de commissie Watervoorziening van de KVWN in Nieuwegein een seminar over de integratie van proces- en kantoorautomatisering bij de waterbedrijven. Volgens de organisatie kent de informatievoorziening in de watersector vele eilanden, zowel binnen als buiten de bedrijven. Door maatschappelijke druk en technologische veranderingen zullen deze onder druk komen te staan. Sturen op doelmatigheid en duidelijkheid noodzaken een verregaande uitwisseling van informatie en standaardisatie, zo vindt het ICT-platform.
Het is ook de aanzet naar samenwerking met andere sectoren. Tijdens het seminar is ingegaan op de noodzaak van de integratie en de mogelijkheden die de samenwerking in zich heeft. Dit is gedaan aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden uit de water- en energiesector (Waterschap Veluwe, Waternet, Econcern/Ecofys). Het doel van de bijeenkomst was dus bewustzijn kweken voor de integratieslag en een gestructureerde discussie over dit onderwerp voeren. André den Breejen presenteerde de resultaten van een scan die vooraf is gehouden over de verwachtingen van de deelnemers. Men is geïnteresseerd in het mogelijk samenwerken met elkaar op dit vlak en de toekomstige ontwikkelingen na de integratie van procesen kantoorautomatisering. Dagvoorzitter Nico Baken, senior strateeg bij KPN en hoogleraar aan de TU Delft, nam de 60 aanwezigen vanuit de historie mee in de toekomst van enkele van de 20 sectoren waarop de Nederlandse samenleving drijft. De watersector kan worden gezien als een knooppunt in het sectornetwerk. De watersector is dus afhankelijk van en wordt beïnvloed door trends en ontwikkelingen in andere sectoren. De informatie- en communicatietechnologie en daarmee de integratie van kantoor- en procesautomatisering is daarvan weer een onderdeel. Door de enorme toename van bandbreedte, die ook draadloos ter beschikking komt, zullen ICT-diensten ontstaan die dwars door alle sectoren heen zullen werken. Via een rondje langs verschillende sectoren (landbouw, zorg, transport, bouw) gaf Baken enkele voorbeelden van deze diensten. Vervolgens maakte hij duidelijk wat dit voor de watersector kan betekenen. Enkele voorbeelden zijn: water wordt van een product een dienst; de watersector krijgt steeds meer met andere sectoren te maken; de consument gaat zelf iets decentraal met water doen; eerst was er alleen procesauto-
H2O / 22 - 2008
39
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Hoe beheersbaar is ons grondwater?
D
e beheersing van ondiep grondwater is een nieuwe gemeentelijke taak die veel vragen en discussie oproept. In Amsterdam is reeds vele decennia een peilfilternet van zo’n 3.000 punten operationeel. Hiermee kunnen wijzigingen van grondwaterstanden gedetecteerd worden. De ondergrond wordt steeds drukker (koude-warmteopslag, parkeergarages, metro, enz.). Tussen het grondwaterpeil en overlast bestaat een directe relatie: funderingsproblemen bij een te lage grondwaterstand en vochtproblemen in woningen bij een te hoge grondwaterstand. Economische schade en gezondheidsproblemen zijn het gevolg. Maar wat kunnen we er aan doen? Hoe beheersbaar is het grondwatersysteem? Wat betekent grootschalig afkoppelen? Wat is het effect van intensievere regenbuien (klimaatscenario van het KNMI)? Een andere ontwikkeling is de explosieve toename van koude-warmteopslag in de bodem. Vanuit de discussie over de gevolgen van een opwarmende aarde is dit begrijpelijk. Maar wat is op lange termijn het effect hiervan op bijvoorbeeld de kwaliteit van het grondwater? Hoe zijn we in staat deze belangrijke bron voor drinkwater ook voor toekomstige generaties veilig te stellen? Nu pompen we ongeveer 800 miljoen kubieke meter water per jaar op voor de drinkwaterproductie. Dit blijft de komende jaren stabiel. De prognoses wijzen er op dat we over 15 jaar vier maal zoveel grondwater oppompen ten behoeve van koudewarmteopslag. Veel vragen en nog weinig antwoorden. Gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven moeten hun kennis en ervaring op het gebied van grondwaterhydrologie bundelen. Voor onze nieuwe vereniging Waternetwerk ligt hier de uitdaging om dit te faciliteren. Roelof Kruize (KVWN)
matisering, nu ook kantoorautomatisering, later integraal denken en innoveren. Douwe Jan Tilkema ging in op de situatie binnen het Waterschap Veluwe vanaf midden jaren 90. Door fusies en samenwerkingen waren proces- en kantoorautomatisering eilanden geworden. De laatste jaren is duidelijk sprake van een integratie die zich verder zal doorzetten. Deze trend beperkt zich niet alleen tot de zuiveringstaak: ook watersystemen spelen hierin een rol. In de loop van de jaren is steeds meer draagvlak gekomen voor deze integratie. Hij riep de aanwezigen op de landelijke ontwikkelingen te blijven volgen, waardoor van elkaar geleerd kan worden en niet steeds het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Een aantal landelijke initiatieven voor de waterschappen op het gebied van kantoorautomatisering is inmiddels binnen het Waterschapshuis, KRICHIA en het kringhoofdenoverleg van zuiveringsbeheerders belegd. Alex Veersma ging in op de toekomstbestendige architectuur die Waternet ontwikkelt in het kader van integratie. De integratie richt zich daarbij met name op de watercyclus, daar waar het watersysteem en de waterketen op elkaar afgestemd kunnen worden. Voorbeelden zijn riooloverstorten en doorspoelregime, hoeveelheden drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering, winning van water en het functioneren van het watersysteem, etc. Daarnaast worden bedrijfsprocessen verbeterd door het gebruik van informatie uit het domein van de procesautomatisering, zoals beheer en onderhoud aan de hand van historische overzichten van storingen, kostenbewustzijn, energiemanagement, etc. Door de toenemende vraag naar integratie neemt ook de complexiteit van de totale automatisering toe. Door het op de juiste wijze te segmenteren, wordt de beheersbaarheid vergroot, aldus Veersma. Het verhaal van Kees Stap was een weergave van ontwikkelingen in de energiesector die daar de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Na uitleg over onder meer het zicht op het einde van onze fossiele energiebronnen, vertelde hij over andere vormen van energie en distributie daarvan. Deze voorbeelden sloten aan op het verhaal van de dagvoorzitter en konden zo door de aanwezigen vanuit hun eigen beleving op de watersector worden geprojecteerd. Ontwikkelingen die aansloten op thema’s in de watersector waren de ‘smart’-metering en de warmtepompen voor het leveren van warmte-energie voor woonhuizen.
Discussie In de afsluitende discussie kwam een aantal interessante punten naar voren: Er zijn veel overeenkomsten tussen de sectoren water, energie en ICT waarmee direct voordeel kan worden gedaan door kennis, ervaring en best practises over te hevelen van de ene sector naar de andere. Dat geldt ook voor proces- en kantoorautomatisering (hier loopt de ICT-sector voorop). De ontwikkelingen die zich in andere sectoren afspelen, hebben ook hun weerslag op de watersector. Kijk over die grenzen heen
40
H2O / 22 - 2008
en bepaal als sector en als waterbeheerder waar je staat en waar je in de toekomst op gaat sturen. Afwachten is daarbij geen optie. Door ketenvorming, de verandererende rol van de consument en de mogelijkheden van nieuwe technologie zullen geheel andere producten en markten ontstaan. Denk hierbij aan Nuon als leverancier van isolatie of een waterbedrijf dat energie levert door middel van warmtepompen. Hoe ziet het ‘Next Generation Network’ voor de watersector er uit? Wat betekent dit voor de geïntegreerde omgeving van proces- en kantoorautomatisering? Zijn beide gebieden goed gedefinieerd? Wat maakt ze uniek en verschillend? Moeten er slimme meters komen voor de drie sectoren afzonderlijk? Is een multiserviceplatform in huis mogelijk? Wat biedt dit aan perspectief voor de sectoren die aan huis leveren? Is een brainstorm met de sectoren water, energie en ICT op dit moment mogelijk en zinvol? Door de toenemende automatisering binnen de watersector neemt de complexiteit toe. Daarin moet structuur aangebracht worden. Het landelijk, of zelfs daarbuiten, maken van afspraken over standaarden zal hierbij enorm helpen. De watersector is hierin niet anders dan andere sectoren die ook met deze materie van doen hebben. Ook voor de watersector staat een nieuwe generatie afgestudeerden klaar die met ICT is opgegroeid. Mee voorop lopen in ontwikkelingen biedt uitdagingen voor deze mensen en geeft daarmee netto een versterking van deze sector. André den Breejen (voorzitter P-ICT) Erik Jansen (secretaris P-ICT) Jan Urbanus (P-ICT) Leo de Waal (commissie Watervoorziening)
‘Water and climate’ centraal op IWAcongres Tijdens Aquatech in 2006 nam de International Water Association (IWA) het initiatief om een groep van specialisten op te richten die zich bezighoudt met het aanpassen aan de gevolgen van de verwachte klimaatverandering, met name de veranderingen die zullen optreden in het waterbeheer en de (drink)watervoorziening. Eén van de activiteiten van deze groep is het organiseren van een grote, internationale workshop over water en klimaat. Deze workshop vindt plaats op 17 en 18 november in Amsterdam. De workshop heeft een aantal doelen. Behalve de uitwisseling van kennis en ervaring en het voorbereiden van position papers staat kennismaken met elkaar en het aangaan van samenwerkingsverbanden hoog op de agenda. Zo wil de IWA een samenwerkingsverband aangaan met de American Water Works Association (AWWA). Tenslotte is de bedoeling dat de verschillende subgroepen gezamenlijk de voorlopige position papers omzetten in een definitief document dat wordt meegenomen in de voorbereidingen van het
verenigingsnieuws vijfde Wereld Water Forum, dat in maart 2009 in Istanbul plaatsvindt. Het programma van de tweedaagse workshop ziet er als volgt uit: maandag 17 november 9.30 uur: opening door de conferentievoorzitter Henk van Schaik 9.45 uur: de gevolgen van de klimaatverandering op de watersector in Nederland, door professor Wim van Vierssen (KWR Waterrecycle Research Institute) 10.05 uur: de gevolgen van de klimaatverandering op de watersector in GrootBrittannië, door professor Robert Wilby (Loughborough University) 10.25 uur: ‘voetafdrukken’ van water en energie, door professor Arjen Hoekstra (Universiteit Twente) 11.00 uur: maatregelen tegen de groeiende dreiging van de klimaatverandering, door Norio Arai (Tokyo Metropolitan Water Works) 11.30 uur: de effecten van energiebronnen op waterbronnen, door Roelof Kruize (Waternet) 12.00 uur: een strategie om de uitstoot van koolstof te beheersen, door Clive Harward (Anglian Water, Verenigd Koninkrijk) 13.30 uur: nieuwe oplossingen voor het beheer van de watervoorziening in de context van de klimaatverandering, door Guillaume Arama (Veolia, Frankrijk) 14.00 uur: de strategie voor de klimaatverandering van Duitse watersector, door Thomas Grünebaum (Ruhrverband, Duitsland) 14.30 uur: aanpassing aan de klimaatverandering in droge regio’s, door Chris Davis (University of Technology, Australië) 15.15 uur: water en de klimaatverandering in Seattle, door Paul Fleming (Seattle Public Utilities, VS) 15.45 uur: aanpassing van voorzieningen voor toenemende neerslag en run off, door Gertjan Zwolsman (KWR Waterrecycle Research Institute) 16.15 uur: mitigatie-strategieën, door Daniel Nolasco (Canada) 16.45 uur: de klimaatvoetafdruk van Waternet, Waterbedrijf Groningen, Vitens en Brabant Water 17.45 uur: samenvatting van de eerste dag van de conferentie door voorzitter Henk van Schaik 18.00 uur: vaartocht door de grachten van Amsterdam 19.30 uur: diner dinsdag 18 november 9.00 uur: discussie in (werk)groepen over de discussiestukken voor het vijfde Wereld Water Forum 13.30 uur: discussie over de inbreng van de IWA tijdens het Wereld Water Forum 15.00 uur: afsluiting door IWA-voorzitter Paul Reiter De conferentie wordt verzorgd door de IWA,
het Co-operative Programme on Water and Climate, het Waternetwerk en MWH (het voormalige Syncera). Moorga is verantwoordelijk voor de uitvoering. De deelnamekosten bedragen 300 euro voor leden van IWA en het Waternetwerk (KVWN/NVA), niet-leden betalen 400 euro en studenten betalen 200 euro. Deelname aan één dag kost 250 euro. Voor meer informatie en aanmelding: www.moorga.com.
Prognosesturing: wat heeft het de drinkwaterbedrijven te bieden? Op 20 november vindt in het Waterhuis in Nieuwegein vanaf 13.00 uur (met een inlooplunch) een bijeenkomst plaats over wat prognosesturing de drinkwaterbedrijven te bieden heeft. Het maken van prognoses van de drinkwaterconsumptie is al bijna zo oud als de bedrijven zelf. Een ontwikkeling van de laatste tien jaar is echter het gebruiken van diverse prognoses (zowel jaar- als dag- en weekprognose) en daarop gebaseerde algoritmen in de volautomatische besturing van drinkwaterproductie en -distributie. Wat heeft dat de drinkwaterbedrijven gebracht? En wat zijn de te verwachten ontwikkelingen in de toekomst? Dit minisymposium geeft een overzicht van de huidige stand van de techniek. Hoe nauwkeurig kunnen we en moeten we voorspellen? Wat heeft het dagelijks doorlopen van een vaste set rekenregels te bieden voor de besturing van productie en distributie? Wat zijn randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van prognosesturing? Vragen die op dit symposium aan de orde komen. Vanuit diverse drinkwaterbedrijven zullen ervaringen gedeeld en getoetst worden. Collega’s bij de Gasunie werken met een vorm van prognosesturing. Hun ervaringen komen ook aan bod.
Programma 13.00 uur: ontvangst met inlooplunch 13.25 uur: welkom door dagvoorzitter Hans van der Kolk (DHV) 13:30 uur: inleiding prognosesturing met Plenty (Henk van Duist, PWN) 14.00 uur: inleiding prognosesturing met OPIR (Martijn Bakker, DHV) 14.35 uur: ervaringen met Plenty (Cees Lavooy, DZH) 15:05 uur: ervaringen met OPIR (Bob Bolt, Vitens) 15.45 uur: ervaringen Gasunie (Roelof Jeuring) 16.30 uur: discussie Deelname kost voor KVWN/NVA-leden 90 euro. Studieleden en gepensioneerde leden betalen 25 euro en niet-leden 150 euro.
Cursussen Stichting Wateropleidingen biedt weer twee cursussen aan: één over de juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater en één over planmatig onderhoud in de waterketen of het watersysteem.
Juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater Deze opleiding biedt cursisten met een technische achtergrond, die in de praktijk geconfronteerd worden met juridische problematiek, voldoende achtergrondkennis om gesprekspartner van juristen te kunnen zijn. De deelnemer krijgt inzicht in de samenhang van de diverse wetten en verordeningen op het gebied van inzameling, transport en behandeling van afvalwater, zoals de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de nieuwe Waterwet en de Kaderrichtlijn Water. Hij of zij wordt op de hoogte gebracht van de rechtsverhoudingen, de benodigde vergunningen en de opbouw van plannen en nota’s. Daarnaast komen juridische aspecten bij de uitvoering van (leiding)werken ruimschoots aan bod. Deelname aan deze cursus, die op 15 januari in Utrecht begint en elf donderdagavonden in beslag neemt, kost 1.650 euro.
Planmatig onderhoud in waterketen of - systeem Onderhoud vormt één van de grootste kostenposten van bestaande installaties. Daarom is het essentieel dat onderhoud doelmatig, efficiënt en economisch verantwoord plaatsvindt. Inzicht in de noodzaak van onderhoud in relatie tot verschillende risico’s, storingen en de bijbehorende kosten is hiervoor cruciaal. Het optimaal beheersen van dit proces is belangrijk, waarbij het uitbesteden van werk eveneens een belangrijke rol speelt. In deze cursus krijgt de deelnemer inzicht in het gehele proces van onderhoud en de verschillende onderhoudsconcepten. Hij of zij moet na afloop in staat zijn onderhoud efficiënt en planmatig uit te (laten) voeren. De cursus is bedoeld voor teamleiders en (staf )medewerkers die technisch uitvoerende medewerkers aansturen en betrokken zijn bij het plannen en organiseren van onderhoud van (afval-, drink- en proces)waterinstallaties, riolering en waterbeheer, zoals coördinatoren onderhoud of werkvoorbereiders. De cursus vindt plaats in Utrecht op 14, 21 en 28 januari. Deelname kost 1.150 euro. Voor meer informatie over beide cursussen kunt u contact opnemen met Pim van Marissing : (030) 606 94 08.
H2O / 22 - 2008
41
< Filcom, met twee moderne productie vestigingen in Nederland, is een van de grootste producenten van gekalibreerd zand in Europa. Op basis van streng geselecteerde grondstoffen wordt na een was-, droog- en zeefproces een grote verscheidenheid aan nauwkeurig begrensde zandfracties verkregen, die zowel in bulk als verpakt geleverd worden. >
< Het filter- & entzand van Filcom voldoet aan de Kiwa normen en wordt veelal met behulp van bulkauto's op de bestemmingsplaats afgeleverd. De logistieke organisatie wordt volledig door Filcom verzorgd. Naast het filter- & entzand voor de waterzuivering en zwembaden levert Filcom instrooizand voor kunstgrassportvelden, omstortingsgrind in grondwaterputten, gekalibreerd zand voor wervelbed ovens en vulzanden in de betonreparatie mortels. >
FILCOM BV Postbus / P.O. Box 9 3350 AA Papendrecht The Netherlands
T +31 (0)78 615 8122 F +31 (0)78 615 9275
www.filcom.nl info@filcom.nl
*thema
platform
Henk van Hardeveld, Hoogheemraadschap van Delfland Irene van der Stap, University of Miami, thans Hoogheemraadschap van Delfland
Vogels en GGOR: peilbeheer met een arendsblik Menig waterbeheerder heeft wel eens te maken met vogelbelangen bij het opstellen van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). In polder Schieveen wordt bijvoorbeeld op basis van de GGOR-methode een geschikt peilbeheer voor moerasvogels bepaald. In de Everglades in Florida baseert de waterbeheerder het peilbeheer mede op de Amerikaanse slakkenwouw, op basis van een geheel ander methode: een ruimtelijk gedistribueerd individugebaseerd model. Aan de hand van een vergelijking van deze casussen gaat de discussie over de mogelijkheden die de GGOR-methode biedt om vogelbelangen mee te wegen in het lokale peilbeheer. De conclusie is dat de methode goede aanknopingspunten biedt, mits op een regionaal schaalniveau de keuze voor doelsoorten gemaakt is.
W
aterschappen gebruiken de GGOR-methode voor de onderbouwing van peilkeuzen. De methode maakt op een heldere en navolgbare manier inzichtelijk welke effecten varianten in peilbeheer hebben op de gebruiksfuncties van het land. De peilbeheervariant die de functies het beste bedient, wordt daarbij uitverkozen als het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime. Deze methode werkt goed zolang de beschouwde landgebruikfuncties statisch zijn, zoals bebouwing, landbouwgewassen of natuurlijke vegetatietypen. De lokale hydrologische omstandigheden zijn immers sterk bepalend voor de locatiegeschiktheid voor deze functies. Als de landgebruikfunctie betrekking heeft op vogels, dienen ook de consequenties van hun mobiliteit in beschouwing genomen te worden. Het polderniveau waarop de GGOR-methode vaak wordt toegepast, is relatief kleinschalig ten opzichte van het leefgebied van vogels. Bij een ruimere blik, op een schaal die groter is dan de polder, moeten idealiter ook de ruimtelijke aspecten van de populatiedynamica van vogels in beschouwing worden genomen. Een peilkeuze kan namelijk ook hierop van invloed zijn. Wanneer vogelbelangen in het geding zijn, rijst de vraag voor welke keuzes en op welk schaalniveau de GGOR-methode geschikt is. Om hierop een antwoord te krijgen, worden in dit artikel twee gevallen vergeleken waar peilbeheer en vogels duidelijk samen spelen. De polder Schieveen, waar de keuze tussen weide- en moerasvogels
gemaakt moet worden bij de herontwikkeling van het gebied, en het moerasachtige Everglades, waar een vergelijkbare afweging gemaakt moet worden bij het opknappen van het natuurgebied.
Polder Schieveen De polder Schieveen is een agrarisch weidegebied tussen Rotterdam en Delft, met een omvang van 450 hectare. Wat de natuurwaarden betreft is de polder vooral van belang voor weidevogels. Met name het aantal broedparen van grutto, scholekster en tureluur is hoog. Tevens gebruiken lepelaars de polder als foerageergebied1). Het aantal weidevogels vertoont al enkele jaren een dalende trend. Deze trend zal zich naar verwachting verder doorzetten, aangezien diverse ruimtelijke ontwikkelingen tot areaalverlies en verstoring zullen leiden. Mede ingegeven door deze autonome ontwikkelingen werken de gemeente Rotterdam en de Vereniging Natuurmonumenten samen aan de herinrichting van het gebied. Een deel van de polder wordt omgevormd tot bedrijventerrein, een ander deel tot natuurgebied met recreatiemogelijkheden voor fietsers en wandelaars. Bij de herinrichting moet een keuze worden gemaakt tussen weide- of moerasvogels. Hiertoe zijn eerst op regionale schaal met kennis van deskundigen op dit gebied het habitat en de doelsoorten bepaald. Vervolgens is op polderniveau de GGOR-methode gebruikt om invulling te geven aan het peilbeheer dat gewenst is voor deze doelsoorten.
Polder Schieveen maakt deel uit van de regio Midden-Delfland: een waterrijke regio van circa 6.000 hectare, bestaande uit grasland en natuur. Uit een perspectievenstudie voor weide- en moerasnatuur blijkt dat als gevolg van autonome ontwikkelingen een kwart van het huidige leefgebied voor weidevogels verloren gaat. Dit is voornamelijk te wijten aan areaalverlies en verstoring door nieuwbouwlocaties en infrastructuur. De grutto verdwijnt geheel uit Polder Schieveen. Het resterende gebied kan een duurzame populatie van 450 paar in stand houden, mits het beheer optimaal wordt afgestemd op weidevogels. Voor de moerasvogels is aan de hand van soortspecifieke rekenregels voor terreineisen bepaald dat voor een duurzame populatie circa 700 hectare rietmoeras nodig is, liefst in grote eenheden. Daarnaast is open water en grasland nodig als foerageergebied. Op basis van deze perspectievenstudie luidt de conclusie dat het natuurbeheer in Midden-Delfland zich moet richten op een combinatie van moeras- en weidenatuur2). Voor de herinrichting van polder Schieveen is moerasnatuur de meest logische keuze. Dit natuurtype is beter te combineren met recreatie. Daarnaast kan worden aangesloten bij de aangrenzende Ackerdijkse Plassen, waardoor dit moerasgebied een grotere omvang krijgt.
GGOR voor moerasvogels Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de polder. Om een onderbouwde peilkeuze te maken die aansluit bij de doelstelling moerasnatuur, heeft het
H2O / 22 - 2008
43
Afb. 1: Preferente natuurdoeltypen bij huidig peilbeheer.
Hoogheemraadschap van Delfland een GGOR opgesteld. Daarbij wordt doorgaans het actuele grond- en oppervlaktewaterregime (AGOR) vergeleken met het optimale grond- en oppervlaktewaterregime (OGOR) van de aanwezige functies. De mate van overeenkomst wordt uitgedrukt als doelrealisatie. De peilvariant met de hoogste doelrealisatie wordt gekozen als GGOR. Aangezien voor polder Schieveen nog geen concrete natuurdoeltypen zijn vastgesteld, is in dit geval echter een iets andere aanpak gekozen. Met het grondwatermodel Triwaco is een lokaal model opgezet, gericht op de grondwaterstroming in de deklaag en de interactie met het oppervlaktewater. Met dit model is het AGOR bepaald, op basis van een niet-stationaire berekening over de periode 1997-2006. Het OGOR is bepaald op basis van het Handboek Natuurdoeltypen en het oordeel van deskundigen. Met behulp van het instrumentarium Waternood is vervolgens per modelcel bepaald voor welk natuurdoeltype ter plaatse een hoge doelrealisatie wordt berekend. Het natste natuurdoeltype met een hoge doelrealisatie wordt toegekend aan de modelcel. Moeras blijkt met het huidige peilbeheer niet te realiseren. Op de nattere locaties kunnen ‘dotterbloemgrasland van veen en klei’ en ‘natuurlijk matig voedselrijk grasland’ tot ontwikkeling komen; op de drogere locaties is ‘bloemrijk grasland van het kleigebied’ goed te ontwikkelen. Het resulterende mozaïek van preferente natuurdoeltypen wordt getoond in afbeelding 13). Het
44
H2O / 22 - 2008
Afb. 2: Preferente natuurdoeltypen bij flexibel peilbeheer.
effect van het AGOR met bijbehorende vegetatie op vogels is beschreven op basis van het oordeel van de deskundigen op dit gebied. Het terrein blijkt geschikt voor weidevogels uit de grutto- en veldleeuwerikgroep (respectievelijk ondere andere grutto en tureluur én veldleeuwerik en scholekster). Beide groepen weidevogels eisen structuurrijke vegetaties, waarbij de gruttogroep vochtig tot drassig grasland verkiest en de veldleeuwerikgroep iets drogere omstandigheden prefereert4). Om de kansrijkheid van nattere natuur te onderzoeken, is met dezelfde modelinstrumenten een tweede peilvariant doorgerekend. Bij deze variant wordt een flexibel peil ingevoerd met een maximumpeil op tien centimeter beneden maaiveld en geen minimumpeil. Bij invoer van dit flexibel peilbeheer blijkt dat grote delen van Polder Schieveen geschikt worden voor moerasontwikkeling. Het resulterende mozaïek van preferente natuurdoeltypen wordt getoond in afbeelding 23). Met deze vegetatie ontstaat een geschikte habitat voor moerasvogels uit de roerdomp- en rietzangergroep (respectievelijk onder andere roerdomp en lepelaar én rietzanger en bruine kiekendief ). Beide groepen vereisen goed ontwikkelde rietvegetaties. Naarmate het riet meer verlandt, worden de omstandigheden geschikter voor de rietzangergroep, maar minder geschikt voor de roerdompgroep. Bij deze peilvariant is de polder niet langer geschikt voor weidevogels uit de grutto- en veldleeuwerikgroep. Wellicht dat enkele
weidevogels uit de zomertalinggroep (onder andere slobeend en kemphaan) zich kunnen vestigen op onverstoorde locaties. Deze weidevogels vereisen structuurrijk grasland dat voor een groot deel van het jaar plas-dras staat, met plaatselijk open water4).
Everglades De Everglades is een moerasachtig gebied in het midden en zuiden van Florida (VS). Het natuurgebied ondergaat een opknapbeurt. Men probeert het oorspronkelijke watersysteem deels te herstellen. Het water in het hele gebied is nu gekanaliseerd. Uiteindelijk moet dit gebied veranderen in een weids uitvloeiende moerasachtige rivier. Er zijn verschillende manieren mogelijk om van het huidige peilbeheer over te gaan tot volledig herstel van het oorspronkelijke watersysteem. De te volgen strategie wordt bepaald aan de hand van een regionaal waterbeheermodel, gecombineerd met eenvoudige en complexe ecologische modellen. Het waterschap van Zuid-Florida is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de Everglades, dat ongeveer dezelfde oppervlakte als Nederland heeft. Hiervoor gebruiken ze een waterbeheermodel (SFWMM), dat grondwater en oppervlaktewater voor geheel Zuid-Florida gekoppeld simuleert en daarbij gebruik maakt van een rekengrid met een celgrootte van 2 x 2 mijl. Het model simuleert dagelijks alle grote componenten van de hydrologische cyclus en maakt daarbij gebruik van klimatologische data over een
platform de omstandigheden op een andere plek in het leefgebied van de vogel beter zijn. De hydrologische modelinvoer voor dergelijke simulaties met Everkite is afkomstig van het waterbeheermodel SFWMM. De invloed van de verschillende overgangsscenario’s van het waterbeheer zijn doorgerekend met het model. De conclusie is dat vooral de mate van fluctuatie van het water belangrijk is. Zowel een te kleine als een te grote fluctuatie heeft negatieve consequenties voor de slakkenwouw. De ‘timing’ van de fluctuaties gedurende het jaar is echter minder van invloed op de vogelpopulatie6). Deze inzichten in de populatiedynamiek van de slakkenwouw zullen worden gebruikt bij de keuze voor de restoratiestrategie van de gehele Everglades.
Vogelsoorten en peilkeuze
De Amerikaanse slakkenwouw.
periode van 35 jaar (1965-2000). Het kan toegepast worden om op regionale schaal systeembrede effecten van structurele of operationele veranderingen aan het watersysteem te analyseren5). Naast het hydrologische model zijn er eenvoudige ecologische modellen voor vegetatie en dieren die de ‘habitat suitability indexes’ bepalen. Deze indexen geven richting aan het natuurbeheer op een vergelijke manier als in Nederland de natuurdoeltypen dat doen. Tenslotte worden voor een aantal specifieke soorten dieren meer complexe modellen gebruikt. De kunst is een strategie te kiezen die op de lange termijn goed is voor alle soorten, maar gaandeweg het proces de huidige natuurwaarden zo min mogelijk aantast.
‘Everkite’ voor Amerikaanse slakkenwouw Door de hydrologische modelscenarios te koppelen aan ecologische modellen komen de effecten van de overgangsscenario’s voor de verschillende vogelsoorten in beeld. Eén van de vogelsoorten die hierbij speciaal de aandacht heeft is de Amerikaanse slakkenwouw. De slakkenwouw is een roofvogel die in Noord-Amerika alleen voorkomt in de zoetwatermoerassen van de Everglades. De populatie slakkenwouwen in de Everglades leeft geïsoleerd en is daardoor kwetsbaar. Na een toename in het aantal sinds de jaren ‘60 neemt de laatste jaren de populatie slakkenwouwen af en wordt nu met uitsterven bedreigd. De populatie slakkenwouwen wordt sterk beïnvloed door het waterpeil. Het bijzondere aan deze vogel is namelijk dat hij voedselspecialist is en alleen appelslakken eet. Als het waterpeil te laag staat tijdens het broedseizoen, bemoeilijkt dit de jacht op appelslakken. Het broedsucces van de
slakkenwouw is dientengevolge aanzienlijk lager. Maar periodieke lage waterstanden zijn aan de andere kant ook noodzakelijk om het habitat van de slakkenwouw in stand te houden. Een uitgekiend peilbeheer is dus noodzakelijk voor het voortbestaan van deze vogelsoort. Het model waarmee de invloed van peilbeheer op de populatie dynamiek van de slakkenwouw in beeld wordt gebracht, heet Everkite. Het is een individugebaseerd model, dat wil zeggen dat het model het leven van alle slakkenwouwen volgt. Op weekbasis wordt voorspeld welk deel van de populatie nestgedrag vertoont, tot broedsucces komt, migreert van het ene naar het andere leefgebied of komt te overlijden. Hiertoe zijn kennisrelaties opgesteld op basis van een grote hoeveelheid empirische data over aantallen vogels per locatie, vogels dat aan het broeden is en het aantal jongen. Deze data worden elk jaar tijdens veldonderzoek verzameld. In het model is ook de ruimtelijke distributie van de vogel over verschillende leefgebieden in het midden en zuiden van Florida opgenomen. Elk leefgebied heeft in het model een bepaalde kwaliteitswaarde, gebaseerd op het waterpeil en de daarmee samenhangende hoeveelheid appelslakken. Zodoende is het mogelijk om met behulp van modelsimulatie het effect op de omvang van de totale populatie te bepalen als één van de leefgebieden ongeschikt wordt, bijvoorbeeld als gevolg van droogte. Oorspronkelijk hebben de vogels een voorkeur om in de leefgebieden WCA-3A en Lake Okeechobee te verblijven. In tijden van droogte migreert (vliegt) de slakkenwouw naar betere oorden binnen Florida om aan de lokale droogte te ontsnappen. Droogte is namelijk zelden ruimtelijk gecorreleerd. Als het op de ene plaats droog is, kunnen
De beschouwde casussen laten zien hoe de keuze voor een bepaalde vogelsoort op regionaal niveau gebaseerd wordt op een analyse van de duurzame populatiegrootte, ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke aspecten van de populatiedynamica. Deze aspecten zijn geen van allen onderdeel van de GGOR-methode. Zodra vogelbelangen in het geding zijn, is dus altijd aanvullend onderzoek nodig om de randvoorwaarden te bepalen waarbinnen de GGOR-methode kan worden toegepast. De GGOR-methode kan vervolgens ingezet worden om op lokale schaal het peilbeheer te kiezen dat past bij het gekozen gebiedsperspectief. De methode biedt goede aanknopingspunten om vogelbelangen mee te nemen. De hydrologische omstandigheden kunnen vertaald worden in doelrealisaties van vegetatietypen. In combinatie met kennis van deskundigen kan hiermee een brug worden geslagen tussen het peilbeheer en de vogelbelangen. Hoewel dit in de beschouwde casus is nagelaten, kan ook de functiegeschiktheid voor vogelsoorten worden uitgedrukt in doelrealisatie scores. De aanwezige kennis kan daarmee nog inzichtelijker gemaakt worden, waarmee de vogelbelangen een nog duidelijkere plaats krijgen in het afwegingsproces van peilvarianten. LITERATUUR 1) Bezemer V. en D. Jonkers (2001). Natuur in Polder Schieveen. Maken en delen. Alterra. 2) Van der Hutt R. en L. Davids (2006). Natuurvisie Delfland. Perspectieven voor weidenatuur en moerasnatuur. Altenburg & Wymenga. 3) Van den Broek T., L. Brouwer, K. Grootjans en F. Sierdsma (2007). Profielen en voorlopig GGOR voor waterparels in het beheergebied van Delfland. Polder Schieveen. Royal Haskoning. 4) Sierdsema H. (1995). Broedvogels en beheer. Het gebruik van broedvogelgegevens in het beheer van bos- en natuurterreinen. SOVON / Staatsbosbeheer. 5) Otero J. en Y. Zhao (2005). Documentation of the South Florida water management model. Version 5.5. South Florida Water Management District. 6) Mooij W., J. Martin, W. Kitchens en D. DeAngelis (2007). Exploring the temporal effects of seasonal water availability on the Snail Kite of Florida. In: Bissonette J. en I. Storch. Temporal dimensions of landscape ecology wildlife responses to variable resources.
H2O / 22 - 2008
45
Brechje Rijkens, Wetterskip Fryslân / Radboud Universiteit Nijmegen Theo Claassen, Wetterskip Fryslân Marianne Thannhauser-Douwma, Wetterskip Fryslân Rob Leuven, Radboud Universiteit Nijmegen
Waterplanten om van troebel helder water te maken Eutrofiëring is nog steeds een groot milieuprobleem in laagveenplassen. Daarom zijn in het laagveenmoerasgebied De Deelen in Friesland diverse herstelmaatregelen genomen. De chemische waterkwaliteit is mede daardoor langzaam aan het verbeteren. De omslag van troebel naar helder water met begroeiing van waterplanten blijft echter uit. Om te beoordelen of de waterkwaliteit al geschikt genoeg is voor groei van waterplanten, zijn enkele experimenten in enclosures uitgevoerd. Hierin zijn drie karakteristieke soorten waterplanten uitgezet. In ondiepe, beschut gelegen petgaten zijn deze planten goed aangeslagen; in diepere onbeschutte petgaten vrijwel niet. Wind en golfslag belemmeren de vestiging en verhogen de sterfte van waterplanten in de open petgaten. Dit fenomeen vertraagt de omslag van troebel naar helder water in meren en plassen.
I
n veel laagveengebieden kampen waterbeheerders met hoge interne mobilisatie en externe aanvoer van meststoffen. Water dat rijk is aan voedingsstoffen, veroorzaakt verschillende problemen. Blauwalgen domineren het systeem, waardoor weinig zonlicht tot op de waterbodem doordringt en waterplanten nauwelijks groeien. Daarnaast leven in een nutriëntenrijk systeem vooral bodemwoelende vissen, zoals brasem. Door omwoeling van de bodem vermindert het doorzicht nog meer. Deze troebele algenrijke situatie is zeer stabiel. In 2015, of indien uitstel wordt verleend uiterlijk in 2027, moeten alle wateren voldoen aan de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Voor vele watertypen is een zogeheten goede ecologische toestand bepaald, afgeleid uit referentiebeschrijvingen. Voor niet-natuurlijke watersystemen, zoals petgaten, is een zogeheten goede ecologische potentie (GEP) opgesteld. Voor dit type (M27) gelden als norm voor fosfaat, stikstof, doorzicht en chlorofyl respectievelijk 0,09 mg/l, 1,3 mg/l, 0,8 m en 25 μg/l.
De Deelen De Deelen is een petgatenlandschap van ongeveer 500 hectare en heeft relatief gezien veel open water. Het gebied wordt beheerd door Staatsbosbeheer. In 1990 is de ‘specifieke ecologische doelstelling van het hoogste niveau’ (water voor natuur) aan De Deelen toegekend. Dit Vogelrichtlijngebied is als Natura 2000-gebied aangewezen met de status sense of urgency. Hierdoor ligt er
46
H2O / 22 - 2008
een grote druk op de beheerders om de KRW-normen tijdig te halen. Begin jaren negentig was het water in De Deelen door eutrofiëring troebel en groen gekleurd. Op het water lagen plaatselijk drijflagen van blauwalgen, onderwaterplanten kwamen niet of nauwelijks voor en brasem was de dominante vissoort in het gebied1),7). In de jaren 1992 t/m 1995 zijn verschillende maatregelen genomen om de kwaliteit van het gebied te verbeteren. De waterkwaliteit verbeterde ook langzaam, maar onvoldoende om het water helder te krijgen en de biodiversiteit te herstellen2). Hysterese is een verklaring voor dit fenomeen (zie kader).
Recente maatregelen Vanaf 2003 is het peilbeheer gewijzigd met het toelaten van een seizoensgebonden peilfluctuatie van maximaal 0,5 meter in plaats van een vast streefpeil. Hierdoor wordt ‘s zomers minder water ingelaten. Tevens zijn experimenten met biomanipulatie gestart om te beoordelen of het wegvangen van bodemwoelende en plantenetende vissen een trigger is om het water in De Deelen weer helder te krijgen. Hiervoor is in vier petgaten visstandbeheer uitgevoerd. Twee identieke grote onbeschutte petgaten liggen in het noorden van het gebied; twee kleine en beschutte petgaten aan de zuidkant. Alle vier petgaten zijn afgesloten met een viswerend scherm. Van ieder paar is één
Hysterese Wateren verkeren in een heldere of een troebele toestand, afhankelijk van hun trofiegraad. Zelfs bij eenzelfde intermediaire nutriëntenbelasting kan het water in het ene systeem troebel zijn, terwijl het in een ander systeem helder is3). Om een troebel water weer helder te krijgen, moet de nutriëntenconcentratie verlaagd worden tot soms ver onder het niveau waarbij het water troebel is geworden4). Ingrijpen in dit systeem door middel van biomanipulatie kan de omslag van troebel naar helder versnellen5). Een eutroof watersysteem zonder vegetatie kan anders lang vegetatieloos blijven, omdat de turbiditeit groot is, maar ook omdat de bodem verstoord wordt door benthivore vis en golfslag. Dit voorkomt dat planten zich kunnen vestigen. Daarnaast kan herbivorie het herstel van de vegetatie ook tegenhouden. Een systeem dat wel begroeid is met planten, zal ook begroeid (kunnen) blijven, omdat helder water de plantengroei stimuleert. Het sediment is daarnaast ook stabieler en de visstand zal minder bodemwoelende en meer plantminnende vissen bevatten. Doordat er genoeg waterplanten staan zal dit systeem een grote populatie herbivoren aan kunnen zonder een omslag naar een vegetatieloos systeem6). Het systeem biedt als het ware weerstand tegen verandering.
platform petgat leeg gevist. In de andere twee is de visstand gehandhaafd7). Het visstandbeheer heeft uiteindelijk geen verbetering teweeg gebracht. In dezelfde vier petgaten is gekeken of het water geschikt is voor onderwatervegetatie. Het tot nu toe wegblijven van deze vegetatie kan verschillende oorzaken hebben: de chemische waterkwaliteit is nog niet geschikt voor waterplanten, omdat het water te troebel is; de bodemchemie werkt remmend doordat schadelijke stoffen in het bodemwater zijn opgelost; er zijn geen zaden of kiemen in het gebied aanwezig of dispersie gaat moeizaam. Ook kunnen er problemen zijn met de vestiging van planten door windwerking, golfslag, vraat door vogels of omwoelen van de bodem door vissen.
Proeven in enclosures De geschiktheid van het gebied voor plantengroei is getest in afgesloten ruimten (enclosures), omdat daarin de fysieke verstoring door wind en golfslag worden geminimaliseerd en geïntroduceerde planten
zich ter plekke kunnen vestigen8). Bovendien is minder plantenmateriaal nodig voor de proeven. Wanneer de waterplanten in deze afgebakende delen van het oppervlaktewater aanslaan, zijn waterkwaliteit, bodemgesteldheid en mogelijkheden tot vestiging en groei goed. De experimenten zijn in vier petgaten uitgevoerd: twee in het noordelijke gedeelte van het gebied en de twee in het zuidelijke deel. Alle petgaten zijn in 2003 visdicht afgesloten van de rest van het gebied. De noordelijke petgaten zijn ongeveer 3,5 hectare groot en een meter diep. Op de bodem ligt een dikke venige sliblaag, met uitzondering van de oostoever waar de bodem vrij stevig is. De laaggelegen, afgeplagde delen van de rechte oevers staan in de winter en in het voorjaar onder water en zijn vrijwel onbegroeid. De zuidelijke petgaten zijn kleiner: ongeveer 1,5 hectare groot. De gemiddelde diepte is 0,6 meter met enkele diepe delen van ongeveer een meter. De bodem is bedekt met een dikke venige sliblaag en gedeeltelijk begroeid met gele
Enclosures in de noordelijke petgaten. Tabel 1: Bedekkingen van waterplanten in enclosures in het noordwestelijke petgat. Per vak is het bedekkingspercentage per soort gegeven voor de jaren 2004 t/m 2006. Vanwege onderscheid in ondergedoken, drijvende en boven het water uitstekende planten, kunnen de percentages opgeteld boven 100 procent uitkomen.
monsterpunt
krabbescheer gewoon blaasjeskruid stomp fonteinkruid smalle waterpest gekroesd fonteinkruid drijvend fonteinkruid kikkerbeet klein kroos puntkroos veelwortelig kroos
gewoon stomp blanco krabbescheer blaasjeskruid fonteinkruid 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 797 797 797 797 797 797 797 797 797 797 797 797
7 1 1
1 1
1
1
plomp (Nuphar lutea). De oevers zijn grillig en begroeid en bieden schuilmogelijkheden voor vis, terwijl er geen ondiepe oeverzones zijn. Aan de zuidkant van de petgaten staan bomen die voor enige beschutting zorgen. Halverwege deze vier petgaten staan aan beide oevers een serie van vier aaneengesloten vakken van drie bij drie meter. In drie van deze vakken zijn in september 2003 waterplanten geïntroduceerd, met een aanvangsbedekking van circa 25 procent per vak. Van noord naar zuid zijn ze gevuld met stomp fonteinkruid (Potamogeton obtusifolius), gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) en krabbescheer (Stratiotes aloïdes). Het zuidelijke vak diende als blanco. De hier gepresenteerde vegetatieontwikkeling is gevolgd in de periode 2004 t/m 2006. In de winter van 2006/2007 zijn de visschermen in de zuidelijke petgaten weggehaald.
Beschutting De experimenten laten vrijwel geen onderling verschil zien tussen de twee noordelijke petgaten enerzijds en de twee zuidelijke petgaten anderzijds. Dit betekent dat nauwelijks verschil is gevonden tussen petgaten die leeg gevist zijn en petgaten met een standaard visstand. Tussen de beide series enclosures in hetzelfde petgat is ook weinig verschil gevonden. De plek waar de waterplanten zijn aangebracht, aan de oostof aan de westkant van een petgat, heeft hier dus weinig invloed op het aanslaan van de waterplanten. Wel is een groot verschil gevonden tussen de afgebakende vakken in de grote onbeschutte en kleine beschutte petgaten. De enclosures in de noordelijke petgaten waren zeer gering of niet begroeid met waterplanten. Die in de zuidelijke petgaten waren al snel vol gegroeid, vooral met krabbescheer. Krabbescheer sloeg hier zelfs zo goed aan dat de populatie zich na een jaar al naar omliggende vakken had verspreid. De andere soorten deden het veel minder goed, waarschijnlijk mede door concurrentie van smalle waterpest (Elodea nuttallii) en in een geval door kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), soorten die zich spontaan vestigden.
Verschillen tussen petgaten en plantensoorten Vanwege de grote overeenkomst in resultaten tussen de vier series afgesloten delen in de noordelijke en zuidelijke petgaten wordt hier alleen het resultaat gegeven van één serie uit de noordelijke (tabel 1) en één serie uit de zuidelijke petgaten (tabel 2). De noordelijk petgaten blijven relatief leeg en onbegroeid (tabel 1). Krabbescheer is in drie van de vier enclosures alleen in 2004 in zeer geringe hoeveelheden teruggekomen. Het hoogste bedekkingspercentage voor deze soort was twaalf procent. Gewoon blaasjeskruid is alleen in één petgat teruggekomen in 2004 en had een bedekking van een procent. Stomp fonteinkruid is het eerste jaar na de inzet wel in alle afgesloten delen teruggekomen, maar ook slechts met een procent bedekking.
H2O / 22 - 2008
47
Daarnaast is wel smalle waterpest in alle vier proefopstellingen gevonden. In één serie had smalle waterpest een bedekking van 90 procent. In 2005 stonden er nog minder planten in de enclosures dan in 2004. Alleen stomp fonteinkruid haalde nog een bedekking van een procent in twee afgesloten delen. Daarnaast kwam nog smalle waterpest en gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus) voor. Deze laatste soort haalde een bedekking van één procent in het afgesloten deel van het noordoostelijke petgat. In 2006 is in de noordelijk petgaten alleen nog maar smalle waterpest in drie van de enclosures aangetroffen. De zuidelijke petgaten (tabel 2) toonden een grotere bedekking van de geïntroduceerde soorten. In deze proefopzetten hadden de planten zich zelfs naar de andere vakken en buiten de afgebakende delen uitgebreid. In 2004 stonden in alle vier de enclosures de vakken met krabbescheer helemaal vol. Drie enclosures hadden voor deze soort een bedekkingspercentage van 100 procent en één van 80 procent. Gewoon blaasjeskruid kwam in 2004 in drie van de vakken voor waarin de soort was geplant. De bedekking hiervan varieerde van een tot 20 procent. Het kwam ook in één vak van stomp fonteinkruid voor. Stomp fonteinkruid kwam met een bedekking van tien tot 50 procent voor in alle aangeplante vakken van de vier enclosures. Tevens stond het bij drie afgesloten delen in het vak van gewoon blaasjeskruid en bij één enclosure in het blanco vak. Daarnaast kwam smalle waterpest in drie enclosures voor in elk vak: de bedekking varieerde van vijf tot 100 procent. In 2005 stond in één blanco vak krabbescheer en in twee vakken stomp fonteinkruid, maar de blanco vakken werden gedomineerd door smalle waterpest. Krabbescheer deed het in drie enclosures onveranderd goed, maar in één bereikte deze soort nog slechts een bedekking van 60 procent. Dit kwam waarschijnlijk omdat kikkerbeet in dat afgesloten gedeelte een groot aandeel (30 procent) van het wateroppervlak opeiste. Gewoon blaasjeskruid kwam in 2005 alleen nog in beide enclosures van het zuidwestelijke petgat voor. De bedekking van deze plant bedroeg slechts één en vijf procent; smalle waterpest domineerde in deze vakken. Stomp fonteinkruid kwam in 2005 in drie enclosures voor met een bedekking van een procent. Deze plant kwam voor in het vak waarin het is aangeplant, maar ook in het vak waarin gewoon blaasjeskruid was geintroduceerd. In 2006 had krabbescheer zich in één enclosure zo uitgebreid dat het zelfs met een bedekking van 35 procent in het blanco vak voorkwam. Het blanco vak werd dat jaar in drie enclosures overigens nog wel gedomineerd door smalle waterpest. In één afgesloten vak was kikkerbeet de dominerende soort. Krabbescheer deed het in drie afgesloten vakken nog steeds erg goed. In één, die helemaal werd gedomineerd door kikkerbeet, haalde krabbescheer echter nog maar zes procent bedekking. Smalle waterpest
48
H2O / 22 - 2008
kwam overigens amper meer voor in het krabbescheervak. Gewoon blaasjeskruid was in 2006 helemaal uit de enclosures verdwenen; wel stond in dit vak twee maal krabbenscheer en stomp fonteinkruid met een bedekking van respectievelijk vijf en één procent. Nog maar één enclosure waarin stomp fonteinkruid was geïntroduceerd, bevatte een vak met deze soort en de bedekking was laag (een procent). Dit vak werd gedomineerd door smalle waterpest en bij één enclosure door kikkerbeet.
Verbetering chemische waterkwaliteit De halfjaargemiddelde waarden van fosfaat, stikstof, doorzicht en chlorofyl in petgaten verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke petgaten (afbeeldingen 1 t/m 4). De concentratie totaalfosfaat in de petgaten verschilt aanzienlijk (zie afbeelding 1). In beide noordelijke petgaten komen zomerpieken voor, die duiden op fosfaatnalevering uit de bodem. In de zuidelijke petgaten zijn dergelijke pieken niet waargenomen. Hier blijven de gehalten
ruim beneden 0,09 mg/l. Ook de gehalten totaalstikstof zijn in de noordelijke petgaten hoger dan in de zuidelijke (zie afbeelding 2), waarbij de pieken juist gelden voor de winter. De stikstofgehalten in de noordelijke petgaten zijn aan de hoge kant (‘s zomers tussen 1,5 en 2,2 mg/l), maar niet zo hoog om een heldere toestand onmogelijk te maken. In de zuidelijke petgaten blijft dit gehalte na 2003 ‘s zomers onder of op het niveau van 1,3 mg/l. Het doorzicht in de noordelijke petgaten is erg slecht (zie afbeelding 3). Met een doorzicht van ongeveer 40 cm hebben waterplanten op de bodem onvoldoende licht om te kunnen groeien en overleven. De zuidelijke petgaten bereiken echter wel lichtval tot op de bodem met een doorzicht van ongeveer 60 cm. Bij deze petgaten heeft doorzicht daarom geen remmende werking op het voorkomen van waterplanten. Bij aanvang van de experimenten, in de zomer van 2003, lagen de chlorofylgehaltes in de vier petgaten tussen de 60 en 80 μg/l (zie afbeelding 4). Gezien de chlorofylgehalten lijken de herstelmaatregelen in 2004
Enclosures in de zuidelijke petgaten. Tabel 2: Bedekkingen van waterplanten in enclosures in het zuidwestelijke petgat. Per vak is het bedekkingspercentage per soort gegeven voor de jaren 2004 t/m 2006. Vanwege onderscheid in ondergedoken, drijvende en boven het water uitstekende planten, kunnen de percentages opgeteld boven 100 procent uitkomen.
monsterpunt
krabbescheer gewoon blaasjeskruid stomp fonteinkruid smalle waterpest gekroesd fonteinkruid drijvend fonteinkruid kikkerbeet klein kroos puntkroos veelwortelig kroos
gewoon stomp blanco krabbescheer blaasjeskruid fonteinkruid 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 2004 2005 2006 801 801 801 801 801 801 801 801 801 801 801 801
2
100 100 1
35 1 80 1
100 100 100 1 5 1
1
5 1
3 1
8 2
1 1
7 35
5 5 5 50
1 1 80
1 95
50 100
1 90
90
25
25
1
5
10
1
1
1
1
platform aan te slaan: in alle vier petgaten ligt het gehalte in 2004 lager dan in 2003. In de jaren daarna neemt het gehalte chlorofyl-a in de noordelijk petgaten weer toe tot het oude niveau. De chlorofylgehalten van de zuidelijke petgaten blijven op een voor De Deelen relatief laag niveau van 20-40 μg/l.
Perspectief De experimenten met waterplanten laten zien dat de omstandigheden in de noordelijke petgaten nog niet voldoende
zijn voor de planten om langere tijd te overleven. Dit kan komen door het geringe doorzicht. Doordat de petgaten in een zeer open gedeelte liggen en veel groter zijn dan de oude petgaten, heeft de wind hier meer invloed. Opwerveling van bodemslib maakt het water te troebel voor onderwatervegetatie en verhindert de vestiging van waterplanten. Dit is ook waargenomen bij eerdere experimenten met enclosures8) en in petgaten van de Alde Feanen van verschillende grootte9).
Afb. 1: Halfjaargemiddelden van concentraties totaalfosfaat (in mg/l) in petgaten.
Afb. 2: Halfjaargemiddelden van concentraties totaalstikstof (in mg/l) in petgaten.
Afb. 3. Halfjaargemiddelden van doorzicht (in cm) in petgaten. Afb. 4. Halfjaargemiddelden van chlorofylgehalten (in μg/l) in petgaten.
Ook zorgt de opwerveling voor een grotere beschikbaarheid aan nutriënten. De samenstelling van het bodemvocht kan ook een verklarende variabele zijn voor het voorkomen of wegblijven van waterplanten10). Een te grote concentratie ammonium in het bodemvocht kan namelijk schadelijk zijn voor waterplanten. Tijdens de experimenten zijn geen bodemvochtanalyses uitgevoerd. Het is dan ook niet zeker of de bodemchemie bij deze proeven een rol heeft gespeeld. De experimenten in de zuidelijke petgaten laten echter het gewenste resultaat zien, vooral voor de geïntroduceerde krabbescheer. Deze soort bleek het beste in staat om te groeien en breidde zich zelfs uit naar andere enclosures. Naast de uitgezette soorten verschenen zeven andere soorten binnen de vakken. Hieruit valt op te maken dat de chemische omstandigheden in deze petgaten goed genoeg zijn voor de ontwikkeling van onderwatervegetatie. Opschaling van de experimenten in beschut gelegen petgaten, zodanig dat zich een kritische biomassa van waterplanten vestigt, kan dan leiden tot een omslag naar een stabiel heldere situatie in gehele petgaten. Krabbescheer lijkt hiervoor beter geschikt dan gewoon blaasjeskruid of stomp fonteinkruid. De huidige kwaliteit in De Deelen is niet in het hele gebied voldoende om aan de GEP te voldoen. Wel zijn er stukken in het zuidelijke gedeelte waarin de opgestelde GEP voor 2015 gehaald kan worden, wanneer de vegetatie zich daar ontwikkelt. LITERATUUR 1) Claassen T. (1994). Eutrophication and restoration of a peat ponds area, De Deelen, in the northern Netherlands. Verh. Internat. Verein. Limnol. 25, pag. 1329-1334. 2) Claassen T. en M. Thannhauser-Douwma (2004). Waterkwaliteitsverbetering en natuurontwikkeling in De Deelen. H2O nr. 10, pag. 18-22. 3) Scheffer M. en E. van Nes (2007). Shallow lakes theory revisited: various alternative regimens driven by climate, nutrients, depth and lake size. Hydrobiologia 584, pag. 455-466. 4) Scheffer M. en S. Carpenter (2003). Catastrophic regime shifts in ecosystems: linking theory to observation. Trends Ecol. Evol. nr. 12, pag. 648-656. 5) Søndergaard M., E. Jeppesen, T. Lauridsen, C. Skov, E. van Nes, R. Roijackers, E. Lammens en R. Portielje (2007). Lake restoration: successes, failures an longterm effects. Journal of Applied Ecology 44, pag. 1095-1105. 6) Scheffer M. (1998). Ecology of shallow lakes. Chapman & Hall, London. 7) Bonhoff G., H. Waardenburg en K. Burger (2006). Visstandbeheerproeven in natuurgebied De Deelen: eindrapport. Bureau Waardenburg. 8) Claassen T. (2000). Restoration of small water bodies by introducing aquatic plants. Verh. Internat. Verein. Limnol. 27, pag. 586-592. 9) Claassen T. en B. Brans (2006). Gradiënten in begroeiing van petgaten in de Alde Feanen. H2O nr. 14/15, pag. 49-52. 10) Smolder A., L. Lamers, M. Moonen, K. Zwaga en J. Roelofs (2001). Controlling phosphate release from phosphate-enriched sediments by adding various iron compounds. Biogeochemistry 54, pag. 219-228.
H2O / 22 - 2008
49
AMSTERDAM Second World Forum on Delta & Coastal Development
www.aquaterraforum.com
Organised by:
Sponsor:
Partners:
agenda 10 november, Den Haag Ingenieurs in het waterschapsbestuur bijeenkomst waarin gepleit wordt om in het watermanagement geschoolde ingenieurs in de waterschapsbesturen op te nemen. Organisatie: KIVI NIRIA Afdeling voor Waterbeheer. Informatie: Bert Pijpers (070) 391 98 10.
12 november, Delft Duurzame Hollandse waterstad middagsymposium over een duurzaam en flexibel watersysteem dat met de verandering in neerslag kan omgaan en voor een goede waterkwaliteit zorgt. Organisatie: Deltares. Informatie: (015) 269 35 27 of www.deltares.nl.
12 november, Rotterdam Baggerspecie achtste nationale conferentie over de ontwikkelingen op het gebied van (verwerking van) baggerspecie, met onder meer aandacht voor de gevolgen van de nieuwe wet- en regelgeving: de nieuwe Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
14 november, Gouda Zoet IJsselmeer, zout ZuidHolland symposium over de gevolgen van het advies van de deltacommissie voor de drinkwatervoorziening in Zuid-Holland. Organisatie: Oasen. Informatie: Isabelle Wasmus (0182) 59 33 89.
14 november, Ridderkerk Samenwerking in het watersysteem themadag over landelijke en regionale samenwerking in het watersysteem, met onder andere aandacht voor de veranderende wet- en regelgeving. Organisatie: Platform Waterpraktijk en Waterschap Hollandse Delta. Informatie: www.waterpraktijk.nl.
17 november, Almere Ruimtelijke ordening ontmoet de grenzen van het water gratis middagsymposium over de schijnbaar tegengestelde belangen van waterbeheerders en ruimtelijke ordenaars. Hoe kunnen zij elkaar begrijpen en verstaan en wat zijn de gevolgen als dat niet gebeurt? Organisatie: Waterschap Zuiderzeeland. Informatie: communicatie@zuiderzeeland.nl.
17-18 november, Amsterdam Water and Climate tweedaags congres over de klimaatverandering, de gevolgen ervan en mogelijke maatregelen om de gevolgen te beperken. Organisatie: IWA, Waternetwerk (KVWN en NVA), het Co-operative Programme on Water and Climate en MWH. Informatie: www.moorga.com.
18 november, Ede Gemeentelijke watertaken bijeenkomst over de mogelijkheden én beperkingen voor gemeenten bij het invullen van de zorgplicht voor hemel-, grond- en afvalwater. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11 of www.rioned.org.
19 november, Leiden Waterwerken en dijken congres over de toekomst van de dijken, de noodzaak tot renovatie van waterwerken, de Maas van morgen en de toegevoegde waarde van publiek-private samenwerking. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Anke Wassen of Barbara Canters (040) 297 86 10.
21 november, Amsterdam Internationale Jaar van de Sanitatie feestelijke afsluiting van het Internationale Jaar van de Sanitatie met een vooruitblik op toekomstige inspanningen op het gebied van verbetering van de sanitaire voorzieningen in arme landen. Organisatie: IRC en NWP. Informatie: Mascha Singeling (015) 215 17 28.
24 november, Deventer Wat zijn de gevolgen van het Deltaplan nieuwe stijl voor Nederland? bijeenkomst over de gevolgen van het advies van de Deltacommissie voor Nederland, met in het begin van de avond een paneldiscussie over de toekomst van het waterbeheer in Nederland en ook aandacht voor innovatieve oplossingen die niet in het advies van de Deltacommissie voorkomen. Voorafgaand een excursie naar de uiterwaardvergraving bij Deventer. Organisatie: KIVI NIRIA afdeling voor waterbeheer. Informatie: Ernst Oosterveld@movares.nl.
27 november, Delft Overstromingsrisico in Oostenrijk colloquium over de overstromingsrisico’s en -maatregelen in Oostenrijk. Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80 of e.j.m.veling@tudelft.nl.
27 november, Middelburg Tussen zee en binnenwater bijeenkomst over onder meer de KRW-doelen die voor de verschillende brakke binnenwateren gekozen zijn en de betekenis van die wateren als de habitat voor vis. Organisatie: Zoet-Zout-Platform en het Vissennetwerk. Informatie: Annelies van Beusekom (0320) 29 85 02.
27 november, Nieuwegein Duurzaam watergebruik in de dagelijkse industriële praktijk Op-weg-naar-huis bijeenkomst over het ‘cradle-to-cradle’-concept, waarbij duurzame processen en het gebruik van afval als grondstof centraal staan. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industrieel Water. Informatie: www.skiw.nl.
27 november, Rotterdam Op weg naar een klimaatbestendige samenleving congres over de raakvlakken tussen wetenschap en praktijk met betrekking tot het klimaatbestendig maken van Nederland, met onder meer de presentatie van de eerste resultaten van de adaptatiestrategieën voor de hotspots Zuidplaspolder, Tilburg en Groningen. Gastsprekers zijn de voormalig burgemeester van Londen Ken Livingstone, Cees Veerman en minister Jacqueline Cramer. Organisatie: Kennis voor Klimaat en Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.kennisvoorklimaat.nl/ conferentie.
27 november, Eindhoven Succesvol innoveren in watertechnologie bijeenkomst voor innovatieve ondernemers die een idee of product op het gebied van (drink)waterproductie, (afval)waterzuivering, hergebruik, distributie, monitoring of duurzaam waterbeheer willen ontwikkelen en op de markt brengen, met aandacht voor de subsidiemogelijkheden en innovatieen onderzoekstrajecten van Syntens, SenterNovem en TNO. Organisatie: De mannen van de WIT. Informatie: www.watertechnologie.com.
28 november, Harderwijk Waternetwerk laatste bijeenkomst van NVA en KVWN en eerste officiële bijeenkomst van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: (070) 414 47 78.
30 november, Arnhem Baggerspecie zesde nationale conferentie over baggerspecie, met op het programma onder meer praktijkcasussen over baggerverwerking, de aanleg van depots en hergebruik van baggerspecie in dijken en de financiering na SUBBIED en de betekenis van de Kaderrichtlijn Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.
4 december, Rotterdam Nationale debatcyclus water, aarde en samenleven eerste deel van een driedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit eerste debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.
H2O / 22 - 2008
51
MC2008-46
Al ruim 10 jaar uw wegwijzer in: • Procesbegeleiding • Communicatieadvies • Mediation
We geven de volgende trainingen: • Projectcommunicatie • Procesmanagement • Interactie en Consultatie • Onderzoek voor opdrachtgevers
Kraakhelder. Kijk voor meer informatie op onze website: www.korbee-hovelynck.nl
Dorpsstraat 10 3732 HJ De Bilt tel 030 - 22 50 101 www.korbee-hovelynck.nl
De bescherming van ons milieu is iets wat ons allemaal aangaat. Endress+Hauser helpt haar klanten bij de aanpak van deze uitdaging door het leveren van uitstekende meetinstrumenten, innovatieve diensten en intelligente automatiseringsoplossingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat (bedrijfs)processen niet alleen veilig maar ook milieuvriendelijk en kostenefficiënt verlopen. Bezoek onze website of neem contact met ons op en ontdek wat Endress+Hauser voor u kan betekenen. www.nl.endress.com
Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com
handel & industrie Grootste spoelwaterhergebruikinstallatie van Nederland *thema
Logisticon Waterbehandeling uit Groot-Ammers heeft van drinkwaterbedrijf Vitens de opdracht gekregen de grootste spoelwaterhergebruikinstallatie van Nederland te ontwerpen en te bouwen. De installatie komt in Friesland te staan bij het grootste grondwaterzuiveringsstation van Nederland (Spannenburg) en krijgt een capaciteit van 1,25 miljoen kubieke meter water per jaar. Op de productielocatie in Friesland pompt Vitens grondwater op en zuivert dit met zandfiltratie en ontzuurt en onthardt het, zodat het als drinkwater verkocht kan worden. Bij het periodiek terugspoelen van ontijzeringsfilters wordt nu nog drinkwater gebruikt. Bij het terugspoelen komt spoelwater met ijzerslib vrij. Met de nieuwe hergebruikinstallatie wordt dit spoelwater gezuiverd van het ijzerslib. Het overgebleven water wordt teruggevoerd in het zuiveringsproces.
Een impressie van de installatie die het spoelwater van grondwaterzuiveringsstation Spannenburg van Vitens gaat hergebruiken.
De hergebruikinstallatie werkt met dompelmembranen die staan opgesteld in twee straten die elk 75 procent van het aangeboden water kunnen verwerken. In de permeaat afvoerleiding wordt per straat een UV-desinfectie opgesteld. Het rendement van de installatie bedraagt 85 procent. Volgens de planning moet de hergebruikinstallatie begin volgend jaar klaar zijn. Ronald van den Berg (0184) 60 82 60.
Onderhoud waterwinputten Q-flow international uit Wierden heeft haar materiaal om waterwinputten te onderhouden uitgebreid met een extra onderhoudsteam en een nieuwe monitoringsbus. Elk onderhoudsteam kan alle onderhoud van waterwinputten uitvoeren. Standaard hebben twee monteurs de beschikking over een kraan van 20 tot 25 meter lengte, materiaal voor een grondige reiniging en chemische regeneratie, een jutterinstallatie, een compressor, eigen stroomvoorziening en uiteraard een geheel ingerichte servicebus. Q-flow voert daarmee in heel Nederland onderhoud uit aan grondwaterwinputten.
een sonde geplaatst worden waarmee de temperatuur op diepte gemeten kan worden. Tevens is middels gammastraling de bronomgeving te bepalen. Voor meer informatie: Jorg Nijkamp (0546) 57 68 80. Camera met lamp (links), LED-ring en flowsnelheidsmeter (rechts).
Snelle meetmethode voor (grond) watermonsters SGS MultiTrace van het Belgische bedrijf SGS is een ‘analytische screeningmethode’ die een breed scala aan (milieugevaarlijke) chemische stoffen in één traject kan analyseren in (grond)watermonsters.
De nieuwe monitoringsbus is uitgerust met een radiaal-axiaal kleurencamera die tot 530 meter diepte opnames kan maken van verticale bronnen. Met meerdere lampen en LED-ringen is de belichtingssterkte zo in te stellen dat de opnames overal optimaal zijn. De bus is geheel zelfvoorzienend inclusief afpompmateriaal.
De geselecteerde componenten en de gebruikte detectielimieten zijn gebaseerd op de nationale en internationale (milieu) wetgeving en de toekomstige ontwikkelingen in Europees perspectief. Het systeem kan in een kort tijdsbestek - en voor een beperkt budget - veel informatie verzamelen.
Naast inspectie van stijgbuis, filter en bodem wordt de camera in combinatie met speciale instrumenten ook ingezet om afgezonken materialen uit waterputten te vissen. De camera kan verwisseld worden met een flowsnelheidsmeter om de intreeverdeling van het water in de waterwinput te kunnen bepalen. Verder kan op dezelfde kabel
Op dit ogenblik kunnen reeds ruim 350 stoffen gedetecteerd worden. De matrix van de te onderzoeken monsters beperkt zich nu nog tot bodem en grondwater, maar een uitbreiding naar andere toepassingen wordt onderzocht. Voor meer informatie: www.sgs.com/multitrace.
H2O / 22 - 2008
53
Een doordachte kijk op water
Grondwater. Onzichtbaar, maar altijd aanwezig. Soms te veel, soms te weinig. Van beleid tot onderzoek, van ontwerp tot uitvoering. Een mooi vak, immer boeiend. Met deskundigheid, betrokkenheid en passie. Grontmij, zichtbaar resultaat. www.grontmij.nl
Water, wij zijn er gek op!
Voor een efďŹ ciĂŤnt waterplantmanagement: PGIM/Aqua U hoeft niet uit te knobbelen hoe u uw procesautomatisering zo optimaal mogelijk maakt. Dat doen wij graag voor u. En Goed! Zowel drink- als afvalwater en water qua infrastructurele werken is voor ABB al decennialang bekend gebied. Onze informatiebeheersystemen vereenvoudigen de procedures voor plantmanagement. Middels lokale en overkoepelende informatiesystemen komt belangrijke informatie vanuit de hele onderneming beschikbaar. De tool Power Generation Information Manager/Aqua is naast een data-warehouse ook een besluitvormingsplatform voor een kosten- en winstgericht operationeel beheer. Voor meer informatie neemt u contact op met onze afdeling Utilities Automation.
ABB b.v. Mon Plaisir 40 NL-4879 AN Etten-Leur Tel. +31 (0)76 5086400 E-mail customerservice.el@nl.abb.com Website www.abb.nl
Wa l l i n g f o r d S o f t w a r e smarter solutions for the water industry -RJS;SVOW (I [IVIPHPIMHIRHI JEQMPMI ZER L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWSJX[EVI -RJS;SVOW ;7 JSV ;EXIV 7YTTP]
Â&#x2C6; 1MRMQEPMWIIV HI VMWMGS«W FMN LIX RIQIR ZER FIWPMWWMRKIR SQXVIRX Y[ XI FILIVIR RIX[IVOIR Â&#x2C6; &ILEEP IIR QE\MQYQ EER IJ´GMIRXMI IR FITIVO HI XSXEPI TVSNIGXOSWXIR Â&#x2C6; 3TXMQEPMWIIV HI O[EPMXIMX ZER HI VIWYPXEXIR HERO^MN IIR ^IIV YMXKIFVIMHI IR HSIPXVIJJIRHI WIX ZER ZEPMHEXMIW IR WRIPPI IR REY[OIYVMKI WMQYPEXSVIR
-RJS;SVOW '7 JSV 'SPPIGXMSR 7]WXIQW
Â&#x2C6; 1E\MQEPMWIIV HI TVSHYGXMZMXIMX HERO^MN HI KIFVYMOWZVMIRHIPMNOLIMH LIX KVSXI EERXEP KIVIIHWGLETTIR ZSSV MQTSVX IR QSHIPSTFSY[ HI OVEGLXMKI EREP]WIQSKIPMNOLIHIR IR HI ^IIV XSIKEROIPMNOI VETTSVXIVMRK Â&#x2C6; -RJS;SVOW MRXIKVIIVX ^MGL ^IIV QEOOIPMNO QIX FILIIVW]WXIQIR +-7 TPEXJSVQIR '%( QEEV SSO QIX ERHIVI L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWWSJX[EVI -R HI^I FVERGLI FIWGLMOX ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI [IVIPH[MNH SZIV LIX KVSSXWXI XIEQ WSJX[EVISRX[MOOIPEEVW (MX IR IIR KIVITYXIIVHI SRHIVWXIYRMRK WXEER FSVK ZSSV GSRXMRYxXIMX MR TVSHYGXSRX[MOOIPMRK IR WYTTSVX
-RJS;SVOW 67 JSV 6MZIV 7]WXIQW
-RJS;SVOW ¦ TVSZIR L]HVEYPMG QSHIPPMRK WSJX[EVI JVSQ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI PIEHMRK XLI [SVPH MR TVSZMHMRK WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] -RJS;SVOW (
8
/&
-RJS;SVOW MW E VIKMWXIVIH XVEHIQEVO SJ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI 0MQMXIH
+MPFIVX .SRGLIIVI ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI &IRIPY\ 7EPIW (I 7GLEKKIPIR ;IWXQEPPI &IPKMt 8IP )QEMP KMPFIVX NSRGLIIVI$[EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ
[[[ [EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ