20081121074843

Page 1

nยบ

41ste jaargang / 21 november 2008

23 /

2008

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

VERSLAG LANDELIJKE OVERSTROMINGSOEFENING INTERVIEW MET HOOGLERAAR THEORETISCHE CHEMIE KLIMAATBESTENDIGHEID VAN NEDERLAND NATUURKWALITEIT REGIONALE WATEREN NOG STEEDS MATIG


IDEAS PEOPLE WANTED ENERGY & WATER DELIVERY GROUP AMSTERDAM, THE NETHERLANDS Cars that run on sugar? Planes propelled by algae? Whatever new sources of energy we develop, it will be innovation that drives us forward. And ideas people who steer the business. We are now looking for talented individuals to join us in The Energy and Water Delivery Group (GSRU) which helps customers meet their CO2 and water footprint requirements and operational excellence targets. In these roles you’ll deliver operational support and facility development and design, working on multi-million dollar projects for refineries and Liquefied Natural Gas (LNG) sites.

Principal Technologist, Energy Systems A highly competent process and utilities engineer with extensive experience, in heat and power systems, ideally in refining and petrochemicals, you’ll steer the agenda with regard to energy and CO2 footprint issues and utilities reliability. We’ll also expect you to develop and coach junior members of your team.

Senior Technologist, Energy Systems Extensive experience as a process and utilities engineer is essential. This must include knowledge of heat and power operation and design (including energy conversion and

general utility systems). In addition, you must have a background in refining and petrochemicals, ideally with an operations focus.

Senior Technologist, Water Systems To be considered, you should be experienced in effluent water treatment, water integration and re-use, fresh and cooling water systems, and operation and design. You’ll also be a seasoned process and utilities engineer, preferably with a refining and petrochemicals background.

Technologist, Energy Systems With a track record gained as a process and utilities engineer, you must bring an academic approach to your work and thinking. Ideally with a background in refining and petrochemicals, you’ll be well versed in heat and power and water treating operation and design. Can you apply a creative mind to the energy challenge? Find out more information about these roles and search for all jobs at www.shell.com/careers/technical and quote reference CRT383N when you apply. Shell is an Equal Opportunity Employer.


Politici in de waterschappen

W

at kunnen mensen toch zeuren. Nog steeds zijn er blijkbaar Nederlanders die niet weten waar het waterschap voor staat en hoe belangrijk hun taak is. Waarom brengen populaire dagbladen nietszeggende artikelen met alarmerende koppen als ‘waterschapsverkiezingen dreigen chaos te worden’? Je kunt het niet eens zijn met het feit dat het waterschap een aparte bestuurslaag vormt, maar twijfel niet over het nut van hun werk, noch over het belang van het kiezen van bekwame mensen in de waterschapsbesturen. Dat er weinig mensen dezer dagen stemmen op nieuwe bestuursleden hoeft op zich trouwens geen motie van wantrouwen te zijn. Blijkbaar is het werk van de waterschappen niet omstreden.

Wat ikzelf wel enigszins omstreden vind, is dat nu politieke partijen meedoen. Het is al door anderen aangegeven: waterbeheer mag niet afhankelijk zijn van de politieke waan van de dag. Waterbeheer is beheer voor de lange termijn. In een waterschapsbestuur moeten mensen zitten die verstand hebben van waterbeheer of ten minste hun politieke achtergrond niet laten prevaleren boven de bescherming van Nederland tegen water. Ik stem dus niet op een politieke partij. Dat op de stembrieven geen naam staat, vind ik overigens wel een beetje dom. Het had een hoop gekrakeel kunnen voorkomen. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk

inhoud nº 23 / 2008 4

/ Nederland oefende ergst denkbare overstroming Piter Hiddema

7 / Legionella onder controle? Ans Versteegh, Wiebe Dirksen, Bert Groen, Dick van der Kooij, Leonard Treur en Wilfred Reinhold

8 / Interview met Ad van der Avoird Maarten Gast

4

10 / Klimaatbestendigheid van Nederland als waterland Jaap Kwadijk, Marjolein Haasnoot, Marco Hoogvliet, Ad Jeuken, Rob van de Krogt, Niels van Oostrom, Harry Schelfhout, Emiel van Velzen, Marcel de Wit en Harold van Waveren

13 / Nederlandse inbreng bij waterprojecten in het buitenland

8

Maaike van de Ven-Glastra, Gerard van Houwelingen en Yvo de Witte

16 / Mexico-Stad: roofbouw op aquifer laat stad wegzinken Peter Conradi

20

/ Praktijkhandleiding voor participatie in het waterbeheer Bas Breman, Marcel Pleijte en Arjen Buijs

13

24 / Peilverhoging van het IJsselmeer is niet nodig Dirk van der Schrier

26 / Verenigingsnieuws 29 / Bepaling van kwaliteit aquatische natuur met huidige monitoringsgegevens Peter van Puijenbroek, Niels Evers en Bas van der Wal

Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.

32 / Invloed van klimaatverandering op

www.vakbladh2o.nl

36 / Grote dynamiek in oppervlaktewater-

fytoplankton in de Friese meren Jan Wanink, Herman van Dam, Froukje Grijpstra en Theo Claassen

kwaliteit in de Hooge Raam Andries Krikken, Geert van Mill, Joachim Rozemeijer en Ronald Wolters

42 / Productnieuws

Bij de omslagfoto: Unicef begint een nieuwe campagne onder de titel ‘Schoon water voor elk kind’ die een jaar duurt en in het verlengde ligt van het internationale VN-Jaar van de Sanitatie (zie pagina 18).


Nederland oefende ergst denkbare overstroming Zo’n 20 jaar geleden waren er al calamiteitenplannen. Maar om daar nou mee te gaan oefenen? Toen dan ook voor het eerst door een provincie het draaiboek van een hoogheemraadschap in Delft ‘s nachts werd getest, nam niemand de telefoon op. De werknemer van de telefooncentrale die nachtdienst had, was ziek. Anno 2008 is het beeld ingrijpend veranderd. Een verslag van de landelijke oefening Waterproef die van 3 tot en met 7 november op verschillende plaatsen in Nedeland plaatsvond.

Inpakken van de Lekdijk bij Vianen (foto: Piter Hiddema).

V

ooral de laatste twee jaar is door het instellen van de Taskforce Management Overstromingen (TMO) een grote slag gemaakt in planvorming, bewustwording, samenwerking en informatievoorziening. Die inspanning is zichtbaar gemaakt bij de landelijke oefening. Ongeveer 10.000 hulpverleners, oefendeskundigen en bestuurders van veiligheidsregio’s (gemeentes), provincies, waterschappen en het Rijk simuleerden de ‘ergst denkbare overstroming’ vanuit zee, de grote rivieren en het IJsselmeer. Het was de grootste rampenoefening die ooit in Nederland is gehouden en vormde het sluitstuk van de regeringsopdracht aan TMO om Nederland beter voor te bereiden op een overstroming. Oefendoel was vooral om de veronderstellingen uit de planvorming in de praktijk te testen. De intensieve samenwerking leverde uiteraard niet alleen de gewenste ervaring op maar ook punten ter lering en een paar verrassingen.

Samenwerking en informatie van levensbelang De veiligheidsregio’s wezen gedurende de oefenweek steeds op de complexiteit van een overstroming in vergelijking met andere rampen. Bij een overstroming moet je onder meer rekening houden met grootschalige evacuatie, stroomuitval, het ontbreken van (schoon) drinkwater, het overlopen van de riolering en plundering.

4

H2O / 23 - 2008

TMO-voorzitter Jan Franssen (foto: Piter Hiddema).

Aan het besluit om bij een storm van zee te evacueren gaat bovendien een groot dilemma vooraf: vijf dagen van te voren besluiten over evacuatie op grond van 30 procent zekerheid dat de storm zich ontwikkelt zoals voorspeld. Het Rijk neemt dit besluit in samenspraak met de kustregio’s. De gevolgen kunnen desastreus zijn: evacueer je niet en het gaat goed, dan is er niks aan de hand. Evacueer je niet en er komt een overstroming, dan zijn er 10.000 slachtoffers te betreuren. Evacueer je wel en de overstroming komt niet, dan zullen toch 2.000 zieken en ouderen de gevolgen van evacuatie niet overleven. Informatievoorziening, analyse, aggregatie en besluitvorming zijn dus letterlijk van levensbelang. Dat geldt zowel voor het besluit tot evacuatie als de acties bij werkelijke overstroming. Voor de informatie wordt gebruik gemaakt van de overstromingsrisicokaart en overstromingsscenario’s die de afgelopen jaren in opdracht van de TMO zijn ontwikkeld door onder andere Rijkswaterstaat (Waterdienst) en de waterschappen.

Rijnmond Tijdens het onderdeel waarbij de kust deels bezwijkt (Watergolf ), neemt de regionale veiligheidsstaf in Rijnmond maandag 3 november het besluit om te evacueren. Voordat het zover is, wordt een

heleboel informatie tussen de betrokken hulpdiensten uitgewisseld: Hoe hoog komt het water waar te staan? Hoe snel gaat dat? Hoeveel mensen wonen daar en waar staan de bejaarden- en verzorgingstehuizen? Kunnen ze naar de tweede verdieping of moeten ze daar helemaal weg? Wat te doen met psychiatrische patiënten en gevangenen? Wanneer wordt het stroomnet uitgeschakeld? Dan stopt ook de drinkwatervoorziening. Wat is het risico van onderlopen van de chemische bedrijven in de haven? Wanneer moet de vervoersstroom naar de haven toe (over de A15) worden stopgezet om te voorkomen dat het volstaat als je in omgekeerde richting wilt evacueren? Dat wordt allemaal heel snel, heel veel informatie. Intussen vuren de media vragen af, beginnen de eerste mensen zelf het gebied te verlaten en bellen de boeren het waterschap of ze hun vee naar hogere plaatsen moeten brengen. Elke minuut telt. Daarom neemt de spanning enorm toe als in de regio gewacht moet worden op een nationaal besluit van het ministeriële beleidsteam. “Ik had al na een paar minuten ruzie met burgemeester Opstelten”, zegt minister Ter Horst in de afsluitende persconferentie. “Gelukkig bleek dat binnen de oefening te horen, want even was ik bang dat het echt was.” De regering besluit de Haaglanden via A12-A13-A20 te evacueren en Rotterdam


actualiteit

met de aannemer. Hij staat paraat als zich een paar dagen van tevoren een hoge rivierafvoer aankondigt. Zand en zakken, zeil en materieel, alles staat klaar ‘s morgens om 6.00 uur. Maar het weer werkt niet mee. Het is mistig. Het peloton militairen dat het handwerk moet doen, komt een uur te laat. Om 11.30 uur is de vermeende zwakke plek in de Lekdijk bij Vianen toch aan beide zijden over 200 meter ingepakt.

Het Regionaal Operationeel Team Rijnmond (foto: Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond / Ruud Natrop).

via de A15-A16. Als niet zou zijn gewacht op het nationale besluit, dan zou ook een deel van Rotterdam via de A20 zijn vertrokken. De evacuatiestroom loopt dan vast bij Rotterdam en Gouda.

Rivieren Dinsdag 4 november wordt in enkele regio’s een overstroming van de grote rivieren geoefend. Waterschap Rivierenland test zijn zogeheten waakvlamovereenkomst

Pauze voor de veiligheidsstaf. Coördinerend burgemeester Opstelten in gesprek met enkele betrokkenen. (foto: Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond / Ruud Natrop).

Tijdens de oefening wordt ook de media-omgeving nagebootst. De bestuurders kijken naar het nieuws waarin Han Vrijling door Gijs Wanders wordt geïnterviewd over de gevolgen van de dijkdoorbraak voor de Alblasserwaard. Berichten op teletekst en krantenartikelen maken het beeld compleet. In Rijnmond worden ook persconferenties en lastige mediavragen nagespeeld. De persberichten van de Veiligheidsregio worden voorgelegd aan een burgerpanel om meer te leren over de reactie van het publiek. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de oefening: Hoe reageren de inwoners op de overheidsboodschap? Hoe geloofwaardig wordt de overheid gevonden? Bij gebrek aan informatie zal een deel goed luisteren maar gegeven de volksaard zullen ook velen zelf hun oplossing bedenken. Andersom leert de ervaring in Noord-Amerika bij de orkanen Katrina en Gustav dat veel mensen juist willen blijven. Evacueer je en de overstroming komt niet, dan zal deze zie-je-wel-groep de volgende keer een stuk groter zijn. De Amerikaans-Nederlandse kennisuitwisseling die na de overstroming in New Orleans op gang kwam, heeft al de nodige resultaten opgeleverd. Volgens woordvoerder Jan Goeijenbier van TMO is dat in deze oefening duidelijk zichtbaar: “Meer aandacht voor de niet zelfredzamen, lang van te voren besluiten en niet ‘s nachts evacueren.”

Eerste evaluatie Na de grootschalige multidiciplinaire reddingsdemonstratie in Nijkerk worden vrijdag 7 november op de persconferentie de geleerde lessen gepresenteerd. De minister van Binnenlandse Zaken vat samen dat Rijk en regio het gevoel delen dat de besluitvorming beter en sneller kan. Ze noemt als voorbeeld een dijkdoorbraak die in de regio al even bekend was maar in Den Haag nog niet. Verder stelt ze voor om te

H2O / 23 - 2008

5


De meest zichtbare oefening in Nijkerk (foto: Piter Hiddema).

werken aan een verweving van de normale overlegstructuur met de ongebruikelijke bevelstructuur. “Door te overleggen krijg je de gewenste informatie maar die moet wel tot handelen leiden. Iedereen moet elkaar niet blijven bellen, want dan komen we er niet snel genoeg uit.” Overigens was het volgens Guusje ter Horst goed dat wat zaken waren misgegaan: “Als niets misgaat, leer je ook niets.” Vanuit de regio kwam de kritiek dat de operationele bijdrage van het Rijk niet op orde was. Den Haag kon niet goed aangeven wat de legerinzet was, of een verkeerscentrale kon worden verplaatst en welke helikopters ter beschikking stonden. Volgens algemeen oefenleider Rob Smit wreekt zich hier dat het ministeriële beleidsteam een informatieachterstand had, omdat in Den Haag pas op maandag met oefenen werd begonnen terwijl de regio’s al een paar dagen in staat van paraatheid verkeerden. TMO-voorzitter Jan Franssen stelde voor om hiervan te leren en de oefenkennis te waarborgen in een programma waarin tweejaarlijks een nationale oefening op deze schaal terugkomt. Hij trad niet in detail over de leerpunten: “Een oefening is nooit mislukt.” Door de deelnemers wordt zonder uitzondering de samenwerking buiten de eigen kolom als winstpunt genoemd. Van bijzonder belang daarbij is de civiel-militaire samenwerking geweest die in alle calami-

6

H2O / 23 - 2008

teitenplannen altijd als vanzelfsprekend werd opgenomen. Bij de grote logistieke en onmogelijke operaties stond dan: ‘oplossen door inzet van het leger’. Uit de oefening bleek dat Defensie weliswaar tot veel in staat is, maar niet alle wensen in werkelijkheid kan omzetten.

Feiten, besluiten en bestuurlijke wijsheden zullen worden gewogen in een evaluatie die de onafhankelijke waarnemers van de oefening opstellen. De bevindingen worden voor het einde van dit jaar verwacht, als de TMO ophoudt te bestaan. Piter Hiddema

Tenslotte ligt de waarde van een oefening ook in de verrassingen die verleiden tot doordenken: burgemeester Bandell rijdt naar de Tiendweg in Kedichem in plaats van naar die in Leerdam. Een persvoorlichter van het waterschap kan niet door een dijkafzetting heen. Veel mensen komen op dinsdag te laat door de mist en files. Aan de evacuatie van varkens en kippen hoef je niet te beginnen, want die laten zich niet sturen.

Rectificatie/aanvulling In de eerste aflevering van de 4-delige serie over nieuwe sanitatie in de praktijk (H2O nr. 22, pagina 30-31) staat abusievelijk de naam van Jan Stobbe genoemd bij de foto met de wc. Op de foto staat echter Brendo Meulman, die projectleider is van het demonstratieproject DesaH (decentrale sanitatie en hergebruik): 32 woningen die aangesloten zijn op de afvalwaterzuiveringsinstallatie in de garage van Meulman met een gescheiden afvoer van zwart, grijs en regenwater en vacuümtoiletten die slechts één liter spoelwater in plaats van zeven liter verbruiken. Rechtsonder op pagina 30 staat de vacuümpomp met toebehoren. De auteurs van het Platformartikel ‘Moerasbufferstroken: potenties voor nutriëntenverwijdering en economisch rendement’ in H2O nr. 20 van 10 oktober, pagina 49-52) laten weten dat dit artikel gebaseerd is op een door STOWA betaald onderzoek.


verslag Legionella onder controle? Zo’n 150 controleurs en inspecteurs die zich bezighouden met het toezicht op de veiligheid van drinkwaterinstallaties waren op 8 oktober te gast bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het symposium ‘Legionella onder controle?’. De organisatie lag in handen van het ministerie van VROM, KWR Watercycle Research Institute, Vewin en het RIVM en had als doel informatie uit te wisselen tussen de medewerkers van de drinkwaterbedrijven die de controles op legionellapreventie uitvoeren en die van VROM-Inspectie die de regeling handhaven.

A

ns Versteegh en Monique van der Aa (RIVM) lieten op basis van het rapport ‘Evaluatie beleid legionellapreventie’ zien waarom die preventie nog steeds nodig is. Het aantal geregistreerde legionellosepatiënten is sinds de uitbraak in Bovenkarspel in 1999 toegenomen tot ruim 300 per jaar. Factoren die hierbij een rol spelen, zijn de verhoogde aandacht voor Legionella, ook bij de artsen, en de beschikbaarheid van een eenvoudige en snelle methode voor het stellen van de diagnose. Slechts bij 3,5 procent van 708 patiënten - waarbij in de afgelopen jaren intensief onderzoek naar de besmettingsbron is gedaan - kon de veroorzaker ook daadwerkelijk, op DNA-niveau, worden aangetoond. Ongeveer de helft van deze 25 patiënten liep legionellose op in een ziekenhuis of zorginstelling. Eigenaren van de wettelijk aangewezen - zogeheten prioritaire - collectieve leidingwaterinstallaties dienen normoverschrijdingen van legionellabacteriën te melden aan de VROM-Inspectie. In 2007 gebeurde dat bijna 2.000 maal. Ziekenhuizen, zorginstellingen en zwembaden meldden relatief de meeste overschrijdingen. Volgens Wiebe Dirksen (VROM-Inspectie) is de spontane naleving van de Inspectierichtlijn 2005 door de waterbedrijven laag. De hercontrole van de waterbedrijven heeft echter duidelijk effect: hierna voldoen de meeste installaties aan de eisen. In ruim 100 zaken waar na hercontrole niet aan de regels werd voldaan, trad VROM-Inspectie bestuursrechtelijk op. Eind dit jaar zullen alle prioritaire installaties naar verwachting eenmaal gecontroleerd zijn. In 2007 schreef de minister van VROM aan de Tweede Kamer dat de naleving van de richtlijn verbeterd moest worden. Daarom is een interventiestrategie opgesteld: vanuit VROM-Inspectie betekent dit dat na overdracht van een dossier snel zal worden gehandhaafd en dat veel meer een ‘lik op stuk’-benadering zal worden toegepast. Het toezicht op legionellapreventie zal zich meer gaan richten op de hoogste risicocategorie. Bij de controle en de handhaving zal meer landelijk uniform worden gewerkt. Voor de betrokken inspecteurs van de waterbedrijven betekent dit dat zij nog meer gaan werken onder de regie van VROM-Inspectie. Dirksen noemde het zorgwekkend dat de controle van regelgeving er bij een groot deel van de prioritaire installaties voor moest zorgen dat de regels worden nageleefd. De eigenaren nemen blijkbaar niet zelf hun verantwoordelijkheid, aldus Dirksen.

Dick van der Kooij (KWR Watercycle Research Institute) liet nog eens zien dat L. pneumophila in Nederland verreweg de meeste gevallen van legionellapneumopnie heeft veroorzaakt, maar dat L. anisa veel vaker in leidingwaterinstallaties aanwezig is dan L. pneumophila. Tevens meldde hij dat een snelle PCR-methode en een selectieve kweekmethode zijn ontwikkeld om Legionella pneumophila specifiek in watermonsters te kunnen detecteren. Van der Kooij pleitte er vervolgens voor om in het vervolg de monitoring van leidingwaterinstallaties uitsluitend op L. pneumophila te richten. Hierdoor zal het aantal normoverschrijdingen dalen en daarmee ook de noodzaak van toepassing van alternatieve beheertechnieken. Van der Kooij legde vervolgens beeldend uit onder welke omstandigheden legionellabacteriën zich kunnen vermeerderen in de biofilm op de buiswand. Hierbij kwam naar voren dat de mate van biofilmvorming en daarmee de groeipotentie van Legionella afhankelijk is van het type leidingwater.

Ervaringen uit het veld Jouke bij de Leij (Vitens) liet aan de hand van een minicamping zien dat het preventiebeleid voor deze categorie van kleine collectieve installaties moeilijk wordt geaccepteerd. De eigenaren vinden het ‘overdone’ en zien de noodzaak er niet van. Bij de Leij presenteerde een vereenvoudigd model ‘Basis risico-analyse/beheersplan’. De eigenaar van bijvoorbeeld een minicamping kan hiermee zelf een risicoanalyse uitvoeren en het logboek invullen. Pierre Erven (Waterleiding Maatschappij Limburg) toonde aansprekende voorbeelden van situaties die een controleur van een waterbedrijf kan tegenkomen tijdens de inspectie van collectieve installaties. Naast de controle op legionellapreventie controleren waterbedrijven ook om verontreinigingen te voorkómen vanuit de installatie in het openbare drinkwaternet. De voorbeelden gaven aan dat deze controle nog steeds noodzakelijk is om de veiligheid van het net en daarmee de volksgezondheid te waarborgen. Cora Leffers (VROM-Inspectie) gaf aan hoe VROM-Inspectie omgaat met een vanuit de drinkwaterbedrijven overgedragen dossier. Voor een goede afhandeling is het belangrijk om vanaf het eerste contact de juridische eigenaar als het juiste aanspreekpunt te kiezen. VROM-Inspectie kiest zowel voor bestuursrechtelijke als een strafrechtelijke aanpak indien de eigenaar niet aan de regelgeving voldoet.

Haar collega Charrel Spelt presenteerde de Interventiestrategie legionellapreventie, waarmee vanaf volgend jaar gewerkt gaat worden. Deze is samen met de drinkwaterbedrijven ontwikkeld naar aanleiding van de toezegging van de minister van VROM om het rendement van de naleving te verhogen. De interventiestrategie is een basisdocument waarmee per doelgroep de wijze van controle en handhaving een ander accent krijgt. De essentie van de verandering is dat clusters van collectieve installaties, bijvoorbeeld badinrichtingen, worden benoemd die de drinkwaterbedrijven binnen een afgebakende periode bezoeken. Daarvoor kunnen zij uniforme controlelijsten gebruiken. Bij overtredingen wordt het dossier na de eerste hercontrole aan VROM-Inspectie overgedragen. De resultaten worden na de afronding van een cluster gepubliceerd en doorgegeven aan de doelgroep, onder andere via vakbladen.

Beleid Nicole Zantkuijl (Vewin) pleitte voor eigen verantwoordelijkheid van eigenaren van collectieve installaties en het terughoudend omgaan met alternatieve preventietechnieken. Wilfred Reinhold (VROM) gaf aan dat in het Drinkwaterbesluit, waarvan het concept eind dit jaar voor inspraak gereed is, knelpunten worden aangepakt. Dit betreft onder andere de verbetering van de kwaliteit van risicoanalyses en beheerplannen door een verplichte certificatie van de adviseurs, afbakening van de ‘grijze gevallen’ zoals ‘bed and breakfast’, het stellen van voorwaarden waaronder biociden mogen worden toegepast en het maken van een onderscheid in L. pneumophila versus L. non-pneumophila, waarover nog voor het einde van dit jaar een advies van het RIVM wordt verwacht. Reinhold gaf tenslotte aan dat het uitvoeren van controles en handhaving bijdraagt aan een grotere bewustwording van risico’s bij eigenaren, gebruikers en de politiek. De controle op de kwaliteit van de drinkwaterinstallatie is maatschappelijk zeer relevant. Ans Versteegh en Monique van der Aa (RIVM) Wiebe Dirksen en Bert Groen (VROM-Inspectie) Dick van der Kooij (KWR Watercycle Research Institute) Leonard Treur (Waternet) Wilfred Reinhold (VROM)

H2O / 23 - 2008

7


AD VAN DER AVOIRD, HOOGLERAAR THEORETISCHE CHEMIE

“Water, een moleculaire aanpak” De chemische formule van water is eenvoudig: H2O, een molecuul dat bestaat uit drie atomen: één zuurstof en twee waterstof. Toch heeft water als stof een aantal bijzondere eigenschappen, die je niet zou verwachten van een stof met een zo eenvoudig molecuul: de anomalieën van water waarvoor de wetenschap tot dusverre geen echte verklaring heeft en waarnaar overal ter wereld gezocht wordt. In maart 2007 verscheen in het blad SCIENCE een artikel van de Nijmeegse hoogleraar Ad van der Avoird en drie medeauteurs, waarin deze stellen dat het hen gelukt is om het krachtenveld tussen watermoleculen vanuit de kwantummechanica te berekenen. Hiermee hebben zij de basis gelegd voor de verklaring van de eigenschappen van water. Dit vormde de aanleiding voor een gesprek met hem begin oktober vlak voor zijn vertrek naar Berlijn, in het Huygensgebouw van de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar het Instituut voor Theoretische Chemie gevestigd is.

Wat zijn de voornaamste anomalieën van water? “Wat wij als heel gewoon ervaren, dat wij water als een vloeistof kennen, is wellicht de meest bijzondere eigenschap. Het kookpunt van water ligt bij 100°C, terwijl soortgelijke kleine moleculen bij normale druk een veel lager kookpunt hebben: CO2, CH4 en H2S bijvoorbeeld. Bijzonder is ook dat water zijn grootste dichtheid bij 4°C heeft en niet bij het vriespunt. En dat ijs drijft op water. Water heeft een grote warmtecapaciteit en een hoge verdampingswarmte. Het kost dus veel energie om water te verwarmen en te verdampen. Daaraan danken wij dat wij op aarde kunnen leven, want het water in de oceanen helpt om al te grote temperatuurschommelingen te voorkomen. Water heeft een hoge oppervlaktespanning, water heeft een hoog oplossend vermogen voor andere stoffen. Water is een heel bijzondere stof. Aan de verklaring voor die eigenschappen wordt al jaren gewerkt. Ik ben net terug uit China, waar ik uitgenodigd was op een congres over theoretische chemie voor een lezing over onze recente vindingen. De andere mensen die aan dit onderzoek meegewerkt hebben, zijn Krzysztof Szalewicz en Robert Bukowski van de University of Delaware (VS) en Gerrit Groenenboom van het Instituut voor Theoretische Chemie.”

Zullen we beginnen bij het watermolecuul? “Daar moeten we ook mee beginnen. Het watermolecuul als totaal is per saldo ongeladen, maar in het watermolecuul zijn de ladingen zo verdeeld dat de beide H-atomen ieder een positieve lading hebben en het O-atoom twee negatieve ladingen. Doordat de H-atomen niet recht tegenover elkaar zitten, maar een hoek met elkaar maken, heeft water een dipoolmoment. Uit deze ladingsverdeling ontstaat een regelmatige tetraëder (viervlak) met op ieder hoekpunt een lading. Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan. Dus kunnen zich bindingen vormen tussen de beide

8

H2O / 23 - 2008

positieve H-atomen en de negatieve ladingen op de O-atomen van twee naburige moleculen en tussen de beide negatieve ladingen op het O-atoom en de positieve H-atomen van twee andere naburige moleculen. In totaal zijn er dus vier mogelijkheden van binding van een H2O-molecuul met de tetraëders van andere watermoleculen. Deze bindingen noemen we waterstofbruggen. Elk van de andere moleculen kan zichzelf ook weer binden met vier watermoleculen, die zich op hun beurt kunnen binden, etc. Als je nu kijkt naar de toestand met de laagste energie, dan vormen de tetraëders een keurig netwerk van zes ringen, die zich laten stapelen. Je hebt dan de structuur van ijs. Zo’n waterstofbrug is een relatief sterke binding. Niet zo sterk als de binding tussen atomen binnen het molecuul, de covalente of chemische bindingen, maar wel veel sterker dan de andere binding tussen moleculen onderling: de Van der Waalsbinding. Dat is een apolaire bindingskracht gebaseerd op de grootte van de moleculen. Deze binding is één of twee ordes zwakker dan de waterstofbinding. Moleculen als CH4 en CO2 kennen alleen de Van der Waalsbinding, niet de waterstofbinding. Moleculen als HF en HCl hebben net als H2O een dipool en kunnen waterstofbruggen vormen, maar bij deze stoffen liggen de ladingsverdelingen in één lijn, niet in de tetraëdervorm. Het bijzondere van water is dus de combinatie van waterstofbruggen en de tetraëdervorm van de ladingsverdeling, waardoor zich een stabiel driedimensionaal netwerk kan vormen.”

Wat gebeurt er nu als ijs smelt? “In de ijskristallen hebben wij te maken met de vier-omringing. Om ieder molecuul zitten vier andere, wat op zich vrij weinig is. Andere stoffen in kristalvorm kennen een veel grotere omringing. Die kristallen zijn dan ook veel compacter. Bij de ijskristallen zitten er open ruimtes in de kristalstructuur. Als het ijs smelt, kunnen die open ruimtes gevuld worden doordat de moleculen los komen

uit de ringstructuur. De structuur wordt dus dichter en het soortelijk gewicht neemt toe.”

Ik las dat een waterstofbinding slechts 10-11 tot 10-13 seconde intact blijft. “Dat klopt, maar dat is op atomair niveau een normale bindingstijd. Moleculen zijn ontzettend klein en zodra een binding verbroken wordt, ontstaat meteen weer een nieuwe. Van de vier bindingsmogelijkheden zijn er in water bij kamertemperatuur gemiddeld ongeveer 3.8 bezet. Zo’n bindingstijd van 10-12 seconde geeft overigens ook aan dat water geen geheugen kan hebben, zoals in homeopathische kringen wel gezegd wordt. Er is een voortdurende, zeer snelle wisseling van bindingen, waardoor nooit een vasthouden van de vorm of de werking van een ander, opgelost molecuul kan plaatsvinden.” “Wat er gebeurt, is dat bij het verwarmen twee bewegingen tegen elkaar in plaatsvinden: de moleculen gaan enerzijds verder van elkaar af doordat ze sneller bewegen, wat in vrijwel alle stoffen gebeurt, maar anderzijds wordt de structuur compacter doordat de open ruimtes gevuld worden. Het punt van de grootste dichtheid die bereikt wordt, blijkt bij 4°C te liggen; daarna neemt de dichtheid weer af.”

Waarom nu juist bij 4°C en niet bij 20°C? “Dat is een kwantitatief vraagstuk, geen kwalitatief. Tot dusverre hebben wij alleen kwalitatief gesproken. Als je op die vraag een antwoord wilt geven, moet je berekeningen uitvoeren. Tot dusverre benaderde men deze vraag met behulp van simulaties. Je neemt een model van bijvoorbeeld 500 moleculen in een doos, je kent de krachten die spelen, de bewegingen, afhankelijk van temperatuur en kinetische energie, en berekent wat er gebeurt. Je komt dan in de wereld van de moleculaire dynamica. Daar worden zulke modellen gebouwd. Omdat het gaat om heel snelle bewegingen moet je het beeld in stappen van bijvoorbeeld 10-15 seconde opbouwen om tot een gemiddelde structuur te komen. Dat werk doet men al zo’n 30 jaar. Probleem hierbij is dat de krachten van de moleculen op elkaar niet goed bekend zijn. Om het niet te ingewikkeld te maken, ging men uit van de krachten tussen paren van moleculen, A en B, de zogenaamde dimeren. Als je echter drie moleculen A, B en C aan elkaar koppelt (een trimeer), dan oefent dat derde molecuul een extra invloed uit. Het krachtenveld is dan niet de optelsom van de krachten tussen AB, BC en AC. Molecuul C blijkt ook de dipolen van A en B te beïnvloeden. Er ontstaat in A en B als het ware een extra dipooltje, waardoor het onderlinge krachtenveld verandert. Wij hebben dat kunnen berekenen. Daaruit bleek dat er ruim 15 procent afwijking bestond tussen het krachtenveld van het trimeer en dat van drie losse paren.” “Ook bij koppelingen tussen vier of vijf moleculen (tetrameren en pentameren) heb je zulke effecten. De driedeeltjeskrachten lopen zelfs op tot 20 procent; de meerdeeltjeskrachten zijn gelukkig kleiner. Probleem van de simulatiemodellen was dat zij


interview geen rekening hielden met meerdeeltjeseffecten. Daardoor had men empirische correctiefactoren nodig om het model in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. Het resultaat klopte dan voor die ene onderzochte eigenschap, maar voor andere eigenschappen bleken deze modellen niet goed te werken.” “Vanuit de kwantummechanica is het gehele krachtenveld stap voor stap berekend. Dat werk is vooral door onze collega’s in Delaware gedaan. Met behulp van infraroodspectroscopie kun je de trillingsfrequentie van alle bindingen tussen moleculen in een waterdimeer of -trimeer in beeld brengen. Iedere binding heeft zijn eigen trillingsfrequentie. Dat zijn metingen die bij zeer lage temperaturen, twee graden boven het absolute nulpunt, plaatsvinden. Die metingen zijn gedaan, vooral aan de universiteit van Californië in Berkeley. De berekening van de spectra kunnen wij hier doen, met elk willekeurig krachtenveld. Van alle berekende krachten hebben we de bijbehorende trillingsfrequenties bepaald. Daarna hebben we de berekende en de gemeten trillingsfrequentie vergeleken. Voor het in Delaware bepaalde krachtenveld bleken die overeen te stemmen, zodat we nu weten dat we langs deze weg het krachtenveld tussen de watermoleculen juist berekend hebben.”

Was deze aanpak nieuw? “In 1973 heeft Clementi van IBM zo’n kwantummechanische berekening voor het eerst uitgevoerd. Het is een heel kostbare aanpak. In die tijd konden zulke berekeningen alleen bij IBM worden uitgevoerd. Zijn model bleek achteraf echter te simplistisch. Nu zijn de modellen beter en de computers veel krachtiger. De berekeningen zijn heel complex, want je moet je realiseren dat je in een dimeer, uitgaande van twee starre moleculen, zes vrijheidsgraden hebt in de positie van de atomen tot elkaar. Dat zit hem in de variatiemogelijkheden van afstanden en hoeken. Dat betekent dat je van een dimeer al voor 2.500 verschillende standen de krachten moet berekenen; voor een trimeer zijn dat 7.500 standen.” “Op basis van al deze getallen hebben wij een functie opgesteld, een formule met zes coördinaten. Het is dus een zesdimensionale kaart geworden die voor alle standen van de moleculen het krachtenveld beschrijft. Van zo’n zesdimensionale functie kun je doorsneden berekenen, die je tweedimensionaal kunt laten zien.” “De berekeningen kloppen vrijwel volledig met de metingen. De kleine afwijkingen die er nog zijn, zijn niet te wijten aan het krachtenveld, maar aan het feit dat de moleculen star zijn gehouden. Ook het effect daarvan hebben we inmiddels berekend.” “Het werkelijke krachtenveld tussen H2O-moleculen is nu dus bekend, zowel voor water als voor ijs en waterdamp. Daarmee is de basis gelegd om - door nog heel veel verder te rekenen - alle anomalieën van water te verklaren. Ik verwacht dat dat

zal gaan lukken, maar het moet nog wel blijken. Ik heb een uitnodiging van Wilfred van Gunsteren, die verbonden is aan de Eidgenossische Technische Hochschule (ETH) in Zurich, een topman op het gebied van simulatiemodellen. Hij heeft mij gevraagd om deze ingewikkelde krachtenvelden in te bouwen in zijn modellen, zodat we daarmee verder kunnen rekenen om de anomalieën te gaan beschrijven.”

Hoe groot is uw instituut? “Onze groep is klein. Theoretische instituten hebben over het algemeen minder medewerkers dan instituten waar experimenteel onderzoek verricht wordt. Vroeger waren we met zeven of acht mensen. De subsidie die ik ontving voor ons onderzoek, liep in 2005 af. Omdat ik inmiddels met pensioen ben, kon ik geen nieuw budget aanvragen. Binnenkort verschijnt de advertentie voor mijn opvolger. Die kan dan weer opnieuw geld aanvragen.” “Zelf heb ik een prijs ontvangen van de Alexander von Humboldtstichting. Daardoor kan ik een jaar lang gasthoogleraar zijn aan Duitse universiteiten. Ik ga nu eerst naar Berlijn en voor het vervolg denk ik aan de universiteiten van München en Heidelberg. Ook ga ik waarschijnlijk dus naar de ETH in Zürich.”

Hoe bent u in dit werk terechtgekomen? “Ik ben in 1943 in Eindhoven geboren en studeerde daar van 1959 tot 1964 Chemische Technologie. Tijdens mijn studie ben ik al

steeds meer de kant van de natuurkunde en de kwantummechanica opgegaan. Voor mijn afstuderen kreeg ik een aanbieding van Unilever om onderzoek te gaan doen aan het Battelle Instituut in Geneve: een instituut waar fundamenteel onderzoek op contractbasis plaatsvond. Daar heb ik tot eind 1967 gewerkt aan processen die Unilever gebruikte om margarine en vetten te maken. In 1968 ben ik overgegaan naar het Research Laboratorium van Unilever in Vlaardingen. In datzelfde jaar promoveerde ik in Eindhoven op een proefschrift over intermoleculaire interacties. Voordat ik gepromoveerd was, kreeg ik al een aanbieding van de universiteit van Nijmegen om daar hoogleraar te worden. Dat was in die tijd zo, je kon niet solliciteren, je werd uitgenodigd om ergens hoogleraar te worden.” “Ik vond mijn werk als sectieleider moleculaire fysica op het lab in Vlaardingen echter ook heel aantrekkelijk en ben toen eerst drie jaar deeltijdhoogleraar geweest. In 1971 werd ik fulltime hoogleraar tot april 2008. Met de beginperiode erbij in totaal dus 40 jaar.”

Hoe kijkt u aan tegen water als bron van leven? “Die rol is moeilijk kwantitatief te beschrijven. Wat je wel ziet, is welke rol water bijvoorbeeld in ons lichaam vervult. Hoe

“Water kan geen geheugen hebben” het structuren verandert, hoe het transport door membranen mogelijk maakt, hoe door water allerlei processen mogelijk zijn die niet konden optreden als er geen water zou zijn. Door zijn structuur is water een heel polaire vloeistof. Om een eenvoudig voorbeeld te geven: HCl is in de gasfase een stabiel molecuul. De splitsing van HCl in H+ en Cl- kost energie. Die splitsing vindt pas plaats in water, waar de H+ met H2O H3O+ vormt, wat een heel stabiel molecuulion is. De watermoleculen om het HCl heen zorgen dus voor een ander energie-evenwicht. Dat geldt ook voor vele andere stoffen, die op die manier hun werkzaamheid krijgen. Ook de splitsing van H2O zelf voor een klein deel in H+ en OH- kan alleen maar plaatsvinden omdat er zoveel andere watermoleculen omheen zitten. “ “Over de grootte en de vorm van de clusters van moleculen in water die ontstaan door de waterstofbruggen, is niet veel te zeggen. Wij weten alleen dat ze heel dynamisch zijn en voortdurend van vorm en grootte veranderen.” Maarten Gast

H2O / 23 - 2008

9


Klimaatbestendigheid van Nederland als waterland Bij studies naar effecten van klimaatveranderingen worden meestal de klimaatscenario’s als uitgangspunt genomen. In de onderliggende studie van Deltares en Rijkswaterstaat Waterdienst beginnen we aan de andere kant van de effectketen en kijken vervolgens of en tot wanneer het huidige beleid effectief blijft. Hieruit blijkt onder andere dat klimaatverandering en zeespiegelstijging eerder bedreigend zijn voor de zoetwatervoorziening in West-Nederland dan voor de veiligheid tegen overstromingen. Natuurbeleid dat gericht is op behoud van soorten is niet te handhaven bij een veranderend klimaat. Deze resultaten zijn gebruikt door de Deltacommissie.

A

anpassing (adaptatie) van het Nederlandse watersysteem aan een veranderend klimaat staat in het middelpunt van de belaaangstelling. Zelfs onder de meest verregaande beperking van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen zal het klimaat in de komende eeuw veranderen en de de zeespiegel blijven stijgen. De grootste directe effecten voor Nederland zullen gevolgen hebben voor het watersysteem. Dit besef heeft de aandacht gelegd op het ontwerpen van maatregelen in het watersysteem om de veranderingen het hoofd te bieden. We moeten ons watersysteem aanpassen. De vraag is hoe en wanneer. De aanpak tot nu toe voor het ontwerpen van aanpassingen was om één of meerdere mogelijke klimaatscenario’s te ontwikkelen en op grond daarvan de effecten te berekenen. Uitgaande van onder andere hydrologische randvoorwaarden werden ontwerpen gemaakt ten behoeve van strategieën voor het waterbeheer. De omvang, snelheid en zelfs de richting van de klimaatverandering zijn omgeven met onzekerheden. De klassieke aanpak heeft dan ook als nadeel dat, zodra nieuwe inzichten ontstaan omtrent het veranderende klimaat, de randvoorwaarden veranderen en daarmee de uitgangspunten van de eerder ontworpen strategie. Voorbeelden van zulk gewijzigd inzicht zijn de verschillen tussen de eerste generatie gebruikte klimaatscenario’s in Nederland, de WB21-scenario’s Laag, Midden en Hoog en de in 2006 gepubliceerde KNMI-scenario’s G, G+, W en W+. Was de eerste generatie nog te kenschetsen als nat, natter, natst; de huidige generatie laat een meer divers beeld van de onzekerheid in de toekomstige ontwikkelingen zien. De scenario’s omvatten combinaties van zeer uiteenlopende nattere en drogere condities. Zo leidt het KNMI’06-W-scenario tot nattere omstandigheden in de winter en veel drogere in de zomer. Ondanks een verdroging in de zomer nemen de zeldzame extreme buien in de zomer echter volgens het KNMI’06-Wscenario in omvang toe. In 2012 komt het KNMI met nieuwe scenario’s, die waarschijnlijk opnieuw een bijstelling zijn van de eerdere scenario’s. Robuust ontwerpen is met de klassieke aanpak bij dergelijke onzekerheden erg lastig.

10

H2O / 23 - 2008

Aanpak via de knikpuntenanalyse In het project ‘Klimaatbestendigheid van Nederland Waterland’ is een alternatieve aanpak gevolgd. Hier is begonnen met te onderzoeken hoeveel het klimaat kan veranderen voordat het huidige waterbeheer en -beleid niet meer toereikend zou zijn. Het is te beschouwen als een gevoeligheidsanalyse van het watersysteem. Zo stellen we ons bijvoorbeeld de vraag hoeveel de zeespiegel zou kunnen stijgen voordat de Maeslantkering niet meer zou voldoen. Deze zeespiegelstijging vatten we op als een zogenaamd knikpunt voor het beleid. Een knikpunt is alleen afhankelijk van de omvang van de verandering en niet van de tijd. Hiermee zijn de uitkomsten onafhankelijk van de op dat moment gangbare klimaatscenario’s. Het tijdsaspect wordt geïntroduceerd door bestaande scenario’s te nemen om vast te stellen wanneer een dergelijke zeespiegelstijging op zijn vroegst of op z’n laatst te verwachten is. Hierbij vormen zowel de KNMI-scenario’s als de scenario’s waarvan de Deltacommissie en het voormalige Milieu- en NatuurPlanbureau in het rapport ‘NederlandLater’ gebruik maakten, het uitgangspunt. Deze aanpak levert inzicht in welke onderdelen van het waterbeheer het eerst getroffen worden door klimaatverandering en bovendien in welk deel van Nederland dit een rol speelt. Dit geeft een beeld van welke effecten van klimaatverandering het meest urgent zijn om maatregelen te treffen en welke minder. Toegepast op ruimtelijke ordeningsvraagstukken gaat de methode in eerste instantie niet uit van klimaatscenario’s, maar begint met de vaststelling onder welke fysieke randvoorwaarden de voorgenomen inrichting van een gebied handhaafbaar is, met andere woorden, hoeveel moet het klimaat veranderen voordat we een probleem hebben? Vervolgens worden de klimaatscenario’s genomen om te onderzoeken wanneer de randvoorwaarden zodanig zijn veranderd dat aanpassing noodzakelijk is. In feite vertalen we de bandbreedte in de omvang van klimaatverandering naar de bandbreedte tussen het moment waarop op zijn vroegst of op zijn laatst begonnen moet worden met de voorbereiding en implementatie van een alternatieve strategie.

De knikpunten zijn gevonden door voor het hoofdwatersysteem de gevoeligheid van veiligheid, watervoorziening en de natte natuur te onderzoeken voor een verandering in klimaatparameters.

Voorbeelden uitwerking en resultaten Suppleties en dijkversterking technisch geen probleem

Bij de voortzetting van het huidige beleid van zandsuppleties voor kustbescherming worden voorlopig geen knikpunten bereikt. Op de Noordzee is voldoende zand beschikbaarheid, de kosten zijn niet te hoog en het suppletiebeleid stuit niet op maatschappelijke bezwaren. Wel zijn er enkele aandachtspunten: ook andere functies op de Noordzee (bijvoorbeeld natuur, windmolens) leggen beslag op het zand en er zijn gebieden, zoals de oostelijke delen van de Waddeneilanden, waar zandsuppleties niet dé oplossing voor zeespiegelstijging zijn. Alternatieve strategieën als eilanden voor de kust of het bouwen van allerlei harde constructies in plaats van zand zijn vanuit het oogpunt van veiligheid overbodig. Eventuele andere argumenten voor de aanleg van eilanden voor de kust (ruimte, innovatie, export) zijn in deze verkenning buiten beschouwing gelaten.

‘Een knikpunt is een moment waarop het huidige beleid heroverwogen zal worden’. Knikpunten kunnen maatschappelijke oorzaken hebben of het gevolg zijn van natuurlijke ontwikkelingen. Zo kan het handhaven van de beheersstrategie tegen fysieke, ruimtelijke en technische limieten oplopen óf onbetaalbaar geacht worden óf gepaard gaan met maatschappelijk onacceptabele ingrepen óf tegen (internationale) organisatorisch-bestuurlijke limieten aanlopen (dit type knikpunt is hier niet onderzocht) óf (enigszins afwijkend) een gebeurtenis betreffen waardoor grote maatschappelijke druk zal ontstaan om het beleid te heroverwegen (dit is zelf geen knikpunt, maar kan een knikpunt bespoedigen).


achtergrond

Ook dijkversterking kunnen we nog heel lang volhouden: uit technisch oogpunt komt op lange termijn geen knikpunt in beeld. Maar er zijn ook andere factoren die het optreden van knikpunten voor dijkversterking bepalen: het moment waarop de ruimte voor dijkversterking te beperkt is, de kosten te hoog zijn of het landschap hierdoor teveel wordt aangetast. Deze knikpunten zullen het eerst worden bereikt waar al deze factoren samenkomen en waar de ondergrond slap is en gevoelig is voor bodemdaling; dit is onder andere het geval in de regio Rotterdam-Gouda. Meerdere knikpunten voor Rijn en Maas tussen nu en 2200

De knikpunten voor de bovenrivieren zijn de momenten waarop hogere maatgevende afvoeren horen dan waar de dijken op zijn ontworpen (dus hoger dan de normkans van 1/1250 per jaar). Voor de Rijn en Maas zijn de maatgevende afvoeren nu respectievelijk 16.000 en 4.000 kubieke meter per seconde. De kans op deze afvoeren neemt door klimaatverandering toe. Zodra de kans hierop groter is dan 1/1250 per jaar, worden nieuwe (hogere) maatgevende afvoeren vastgesteld. Dan is een knikpunt bereikt en zijn aanvullende maatregelen nodig. Er zijn al maatregelen op de lange termijn voorzien voor hogere maatgevende afvoeren van Rijn en Maas van respectievelijk 18.000 en 4.600 kubieke meter per seconde. Overschrijding van deze afvoeren betekent ook weer een knikpunt. Al deze knikpunten zullen op termijn, door klimaatverandering, worden bereikt. Zo is de in 2001 vastgestelde maatgevende afvoer van 3.800 kubieke meter per seconde in 2006 verhoogd naar de genoemde 4.000 kubieke meter per seconde

nadat de hoogwaters van 2002 en 2003 in de statistiek waren meegenomen. Voor de Rijn zou een maatgevende afvoer van 18.000 kubieke meter per seconde op zijn vroegst tussen 2040 en 2045 bereikt kunnen worden. Hierbij moet wel een kanttekening worden geplaatst: doordat de dijken langs de Niederrhein relatief laag zijn, kan de afvoer bij Lobith, ook bij klimaatverandering, niet hoger worden dan 17.500 kubieke meter per seconde. Die situatie kan veranderen als de Duitsers hun dijken nog verder aanpassen dan nu voorzien, bijvoorbeeld als reactie op een grote overstroming (maatschappelijk knikpunt). De kans dat een dergelijk maatschappelijk knikpunt optreedt vóórdat een fysiek (afvoer)knikpunt wordt bereikt, is echter klein. Voor de Maas worden knikpunten met kritische waarden voor maatgevende afvoeren op zijn vroegst (dus bij de meest extreme klimaatscenario’s) in 2050 (4.200 kubieke meter per seconde) en 2100 (4.600 kubieke meter per seconde) bereikt. Deze knikpunten zouden echter ook veel verder in de toekomst kunnen liggen, tot zelfs twee eeuwen voor de afvoer van 4.600 kubieke meter per seconde. Vervanging Maeslantkering tussen 2050 en 2060

De Maeslantkering is essentieel in de bescherming van het benedenrivierengebied tegen overstromingen. De kering is ontworpen op een zeespiegelstijging van maximaal 50 centimeter. In het meest extreme klimaatscenario wordt dit bereikt omstreeks 2060. Tot die tijd kan

bij een stijgende zeespiegel de huidige veiligheidsnorm worden gehandhaafd door vaker te sluiten. Vaker sluiten van de Maeslantkering is gemarkeerd als een knikpunt, omdat de kering is ontworpen op een sluitingsfrequentie van eens in de tien jaar. Bij 50 centimeter zeespiegelstijging is de geschatte sluitingsfrequentie omstreeks eenmaal in de drie jaar. Vaker sluiten betekent dat de kering zijn functie verliest. De toegang tot de de haven wordt dan namelijk ernstig belemmerd. Bij een zeespiegelstijging van 85 centimeter loopt de frequentie op tot één à twee keer per jaar; bij anderhalve meter zou zonder additionele maatregelen in het benedenrivierengebied globaal 30 maal per jaar gesloten moeten worden. IJsselmeer kan de eerste 30 jaar nog spuien onder vrij verval

De zeespiegelstijging die er toe leidt dat niet meer onder vrij verval gespuid kan worden, vatten we op als een knikpunt. Dankzij de voorgenomen uitbreiding van de sluiscapaciteit van de Afsluitdijk wordt dit bereikt bij een zeespiegelstijging van 35 centimeter. Onder de meest extreme scenario’s wordt het knikpunt voor het IJsselmeer in ieder geval niet in de eerste helft van deze eeuw bereikt. Daarna kan het IJsselmeer tot anderhalve meter zeespiegelstijging meestijgen, maar dit heeft consequenties voor veiligheid en natuur. Zo zullen ondieptes die erg belangrijk zijn voor vele soorten verdrinken en zal dijkversterking nodig zijn. Bij een zeespiegelstijging van 1,3 meter en een Rijnafvoer van 18.000 kubieke meter per seconde bij Lobith kan het peil bij de IJsselmonding bij Kampen toenemen met 60 centimeter.

H2O / 23 - 2008

11


Afb. 1: Voorbeeld strategiebeoordelingssheet voor de veiligheid tegen overstromingen in het buitendijkse stadshavengebied in Rotterdam.

Watervoorziening Zuidwest-Nederland problematisch voor 2050

Het benedenrivierengebied is cruciaal als het gaat om de zoetwatervoorziening (drinkwater, landbouw) van ZuidwestNederland. Een stijgende zeespiegel en afnemende rivierafvoeren in droge zomers leiden tot extra verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Een knikpunt in dit gebied treedt op indien de zeespiegelstijging in combinatie met lagere rivierafvoeren ertoe leidt dat de zoutnormen voor sleutelfuncties niet meer kunnen worden gehandhaafd. De zoutnormen blijken bij een zeespiegelstijging van 35 centimeter overschreden te worden. Volgens de huidige KNMI’06scenario’s zal dit op zijn vroegst omstreeks 2040 (en op zijn laatst omtrent 2100) het geval kunnen zijn voor de inlaatpunten op de Nieuwe Maas, Oude Maas (tot aan het Spui) en Hollandsche IJssel. Alternatieve strategieën moeten derhalve op zijn vroegst over 30 jaar operationeel zijn. Eerste knikpunt natuur nu al bereikt

Het huidige natuurbeleid is gericht op de handhaving van de huidige soorten. De kans is groot dat de verandering van de randvoorwaarden door klimaatverandering er toe leidt dat beleidsdoelen niet gehaald worden en dus een knikpunt wordt bereikt. Andere effecten van menselijk handelen blijken overigens zeker zo belangrijk voor de natuur als de gevolgen van klimaatverandering. Het feit dat sommige knikpunten al zijn gepasseerd, komt niet door klimaatverandering maar door de invloed van de mens, zoals emissies, strak peilbeheer, drainage en harde grenzen in het landschap. Voor het IJsselmeer en Markermeer is het peilbeheer de meest kritische factor: voor de natuur wordt een knikpunt bereikt als peilstijging in het voorjaar en de zomer leidt tot het verdrinken van ondiepe habitats. Wat de concentratie algen betreft is al een knikpunt bereikt: in de huidige en toekomstige situatie bij klimaatverandering zullen de natuurdoelen voor wat betreft de concentratie algen niet gehaald worden. Een afname van het slibgehalte met 25 tot 50 procent markeert, vooral in combinatie met een afname van de stikstofbelasting, een positief knikpunt voor de waterkwaliteit. Afhankelijk van de diersoort wordt voor de

12

H2O / 23 - 2008

watertemperatuur een knikpunt bereikt bij 20 tot 26°C. Voor de kust wordt een knikpunt bereikt als platen, slikken en schorren/kwelders niet langer met de zeespiegelstijging kunnen meegroeien en verdrinken. Dit knikpunt wordt niet bij alle morfologische eenheden bij dezelfde zeespiegelstijging bereikt: voor platen kan dit al bij drie tot tien millimeter zeespiegelstijging per jaar gebeuren, terwijl schorren en kwelders tien tot 13 millimeter zeespiegelstijging per jaar kunnen bijhouden. De zeespiegelstijging volgens de huidige KNMI’06-scenario’s (30 tot 85 centimeter deze eeuw) is kritisch: bij een nog snellere stijging wordt voor de platen, slikken en schorren/kwelders zeker een knikpunt bereikt.

De volgende stap? De resultaten van deze studie zijn onder meer gebruikt door de Deltacommissie om de urgentie van de gevolgen van klimaatverandering vast te stellen. De volgende stap is om alternatieve strategieën op te stellen die ingezet kunnen worden nadat het huidige beheer en beleid niet meer houdbaar is. Verschillende strategieën zijn mogelijk bij de verwachte veranderingen. Ten aanzien van de waterveiligheid heeft de commissie Veerman overdimensionering als strategie gekozen. Dit is een robuuste strategie bij grote onzekerheden. Ze gaat uit van het meest ongunstige denkbare scenario voor zeespiegelstijging en formuleert op grond daarvan een serie maatregelen. De commissie beveelt verder aan om het IJsselmeergebied voor te bereiden op een stijging van maximaal 150 centimeter. Dit om de watervoorziening voor laag-Nederland veilig te stellen en het peilbeheer door middel van spuien naar de Waddenzee te regelen. Gezien de robuustheid van deze maatregel ziet de commissie ook de watervoorziening als veiligheidsprobleem. Overdimensionering als oplossingsstrategie om om te gaan met onzekerheden in het klimaat, heeft als nadeel dat het mogelijk leidt tot grote uitgaven die op termijn niet noodzakelijk blijken te zijn. Ten aanzien van het risico van overstromingen is dit nadeel minder groot. Indien de zeespiegel minder hard stijgt, zullen de maatregelen leiden tot

een kleinere kans op overstroming. Dit is ook zonder klimaatverandering gunstig, omdat de economische groei de gevolgen van overstromingen laat toenemen. Bovendien is er een trend in de samenleving waarbij steeds minder risico’s worden geaccepteerd. Overdimensionering beantwoordt deze trend.

Aanbevelingen Deltacommissie voldoende? Door de kans op hoge, op termijn onnodige uitgaven, is voor andere sectoren overdimensionering uitgaande van het slechtst denkbare scenario echter in het algemeen niet verstandig. Voor andere sectoren worden daarom momenteel alternatieve waterbeheerstrategieën geïnventariseerd. De verschillende alternatieven worden op een vergelijkbare wijze geanalyseerd als eerder beschreven. Voor elke strategie wordt onderzocht tussen welke grenzen van de klimaatverandering deze nog werkzaam is. Om dit inzichtelijk te maken, maken we gebruik van zogeheten strategiebeoordelingssheets (zie afbeelding 1 voor een voorbeeld van een dergelijk figuur voor de veiligheid tegen overstromingen in het buitendijkse stadshavengebied in Rotterdam). Uiteindelijk levert dit een verhaal op hoe Nederland met klimaatverandering om kan gaan dat tamelijk onafhankelijk is van nieuwe scenario’s. Het voordeel hiervan is dat het beleid gemakkelijker kan anticiperen op die nieuwe scenario’s. Eventuele beleidsaanpassingen worden naar voren of naar achteren gezet, afhankelijk van het tempo van de veranderingen. Jaap Kwadijk, Marjolijn Haasnoot, Marco Hoogvliet, Ad Jeuken, Rob van de Krogt, Niels van Oostrom, Harry Schelfhout, Emiel van Velzen en Marcel de Wit (Deltares) Harold van Waveren (Rijkswaterstaat Waterdienst) NOTEN 1) Deltacommissie (2008). Samen werken met water. Bevindingen van de Deltacommissie 2008. 2) Kwadijk J., A. Jeuken en H. van Waveren (2008). Klimaatbestendigheid van Nederland Waterland: Knikpunten in beheer en beleid voor het hoofdwatersysteem. Tussenrapportage project T2447. Deltares. 3) Jeuken A. en H. van Waveren (2008). Drie perspectieven voor een klimaatbestendig Nederland. Adaptatiemaatregelen voor het Nederlandse waterbeheer. Tussentijdse rapportage voor de Deltacommissie, project T2447. Deltares. 4) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw. Vier scenario’s voor Nederland. 5) Milieu- en Natuurplanbureau en WL|Delft Hydraulics (2007). Nederland Later; Tweede duurzaamheidsverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland.


achtergrond Nederlandse inbreng bij drinkwaterprojecten in het buitenland Nederlandse ingenieursbureaus hebben de laatste jaren weer behoorlijk wat werk in onder meer Azië en Afrika. Zo is DHV momenteel in drie landen actief met drinkwaterzuiveringen en -productie. In Vietnam ontwierp het bureau twee nieuwe zuiveringen. In Taiwan hielp het mee met de inbedrijfstelling van een onthardingsinstallatie. In Sierra Leone is DHV betrokken bij een noodinvesteringsprogramma waarbij bijna vijfmiljoen euro beschikbaar is voor lekreductie en toename van de drinkwaterproductie.

Vietnam Vietnam is een land met een snel groeiende economie waar men volop werkt aan de verbetering van de levensstandaard. Voor het waterleidingbedrijf in Hai Duong, circa 100 kilometer ten oosten van Hanoi, werkt DHV aan de realisatie van een nieuwe drinkwaterzuivering en de uitbreiding van het distributienetwerk. Het project maakt deel uit van een ORET-contract, waarbij zowel de Nederlandse als de Vietnamese overheid de helft van de realisatiekosten dragen. Het ORET-programma (ontwikkelingsrelevante exporttransacties) van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt ontwikkelingslanden bij het uitvoeren van infrastructuurprojecten door gedeeltelijke subsidiëring van de aanschaf van kapitaalgoederen of diensten. Op deze manier worden lokale omstandigheden verbeterd en werkgelegenheid gecreëerd. In de Nederlandse bijdrage aan het project worden de kosten voor het ontwerp en projectmanagement evenals pompen, elektrische installaties en besturing opgenomen. De Vietnamese financiering wordt gebruikt voor het bouwrijp maken van het terrein, grondwerk en civiele bouw en lokale kosten. De beide leveringen zijn vastgelegd in een allesomvattend contract. De nieuwe zuivering, Hai Duong Water Supply Plant, neemt water in van de rivier Thai Binh. De kwaliteit van het water wordt gekenmerkt door zeer hoge kleur en turbiditeit in het regenseizoen (pieken tot 2500 NTU en 3000 mg/l PtCo). De nieuwe zuivering komt naast een bestaande zuivering die op nagenoeg dezelfde plaats water inneemt van de rivier. De procesopzet voor de nieuwbouw is dan ook vergelijkbaar met de bestaande zuivering: chemicaliëndosering, coagulatie, flocculatie, sedimentatie, snelfiltratie en chlorering. De nieuwe zuivering wordt echter uitgebreid met innamebekkens en voorzieningen voor de behandeling van slib en spoelwater. De innamebekkens komen op het terrein van de waterzuivering. Oorspronkelijk was het ontwerp zo dat water wordt ingenomen vanuit de rivier en wordt ingelaten in de bekkens met een verblijftijd van 12 tot 120 uur. De bekkens dienen ervoor om met name tijdens zware regenval de turbiditeiten kleurpieken af te vlakken, waardoor de zuivering gelijkmatiger wordt belast. Slib

dat wordt afgezet in de bekkens, wordt teruggepompt naar de rivier. Vanuit de bekkens wordt het water opgepompt naar de chemicaliëndosering voorafgaand aan coagulatie en flocculatie. In overleg is het ontwerp aangepast, waarbij de mogelijkheid ontstaat om tijdens perioden van relatief lage kleur en turbiditeit op de rivier het water direct op te pompen naar de chemicaliëndosering. Dan kan tegelijkertijd onderhoud aan de innamebekkens of het opvoerpompstation plaatsvinden. Op de bestaande zuivering wordt slib van de sedimentatie en het spoelwater van de filters teruggepompt naar de rivier. Voor de nieuwe zuivering was dit voor de lokale autoriteiten niet acceptabel. Gevraagd werd een slib- en spoelwatervoorziening in het ontwerp op te nemen. Bij elke filterspoeling vangt men dan het spoelwater op en pompt het in een paar uur terug naar het begin van het zuiveringsproces voor hergebruik. Bezinksel uit het spoelwater kan periodiek naar een slibbuffer worden verpompt. Het slib van de sedimentatietank laat men regelmatig af. Dit komt ook terecht in de slibbuffer. Van daaruit wordt het slib met polymeerdosering naar een slibindikker gepompt. Het ingedikte slib gaat vervolgens naar slibdroogbedden. Het overstaande water wordt via het drainagesysteem op de zuivering afgevoerd naar de rivier. De droogbedden zijn zo

ontworpen dat er tussen één maand en zes maanden tijd is om te drogen. De benodigde tijdsduur zal in praktijk per seizoen verschillen. Het droge slib zal vervolgens met vrachtwagens van de zuivering afgevoerd moeten worden. Een ander aspect van het project is het ontwerp van het distributienetwerk. De nieuwe zuivering voedt samen met twee andere zuiveringen een netwerk in de stad Hai Duong. Door aanpassing en uitbreiding van het netwerk zal de nieuwe zuivering echter alleen te maken hebben met de invloed van de naastgelegen zuivering. Afgesproken is dat de nieuwe zuivering op een vast debiet zal draaien, waarbij de bestaande zuivering debietsvariaties opvangt. Het detailleren van het verloop van de distributieleidingen evenals brug- en spoorlijnkruisingen wordt uitgevoerd door een lokaal Vietnamees ingenieursbureau dat bekend is met de situatie ter plekke en de richtlijnen van de autoriteiten. Het ontwerpwerk voor het project begon in september 2007. Op dit moment is het detailontwerp voor de zuivering en het distributienet nagenoeg afgerond en wordt in Vietnam begonnen met de selectie van de aannemer voor de bouw en installatie van het werk. Volgens planning start de bouw in de loop van 2009 en zal de nieuwe productielocatie begin 2011 in gebruik worden genomen.

H2O / 23 - 2008

13


Taiwan De Taiwan Water Corporation (TWC) is het waterketenbedrijf voor heel Taiwan, uitgezonderd de hoofdstad Taipei. Als bron voor de watervoorziening gebruikt TWC de vele rivieren die vanaf de oostelijke bergketen met pieken tot 3.952 meter hoog naar de westelijke laagvlakte stromen waar de overgrote meerderheid van de 23 miljoen Taiwanezen woont. Deze rivieren zijn kort en steil en vertonen een snelle reactie op de vaak extreme neerslag: tijdens een tyfoon valt op sommige plaatsen 1.500 millimeter binnen enkele dagen! Voor de waterkwaliteit vertaalt zich dit in een laag gehalte aan hardheid en opgeloste stof in het algemeen, maar soms troebelingspieken tot 10.000 NTU en hoger. Aan de rand van de laagvlakte gebruikt TWC bekkens om de meeste zwevende stof te verwijderen en de kwaliteit af te vlakken. In de zuidelijke havenstad Kaohsiung is dat door de hoge bevolkingsdichtheid en de afwezigheid van bergen nauwelijks mogelijk en wordt water uit de rivier Kaoping rechtstreeks gezuiverd. De zuiveringsinstallatie van Chen Chin lake.

In de droge periode van januari tot mei wordt deze rivier grotendeels gevoed door grondwater uit kalkhoudende bodems. Daardoor is het één van de weinige plaatsen in Taiwan waar de hardheid van het water een probleem is: deze kan oplopen tot 3,5 mmol/l. Doordat de rivier door een gebied met intensieve landbouw stroomt, moet ook rekening worden gehouden met de aanwezigheid van ammonium en bestrijdingsmiddelen. Tot in de jaren 80 lag de nadruk sterk op productie voor export en stond drinkwaterkwaliteit laag op de politieke agenda. Daarna veranderde dat door de stijgende welvaart en begon men zich te oriënteren op mogelijkheden om de waterkwaliteit in Kaohsiung te verbeteren, onder andere door stages bij Kiwa en het toenmalige Gemeentewaterleidingen Amsterdam. Daar raakte men gecharmeerd van waterzuivering volgens de Amsterdamse school: verwijdering van bestrijdingsmiddelen door biologische actievekoolfiltratie en ontharding door gebruik van korrelreactoren. Dit leidde ertoe dat eerst onderzoek met een proefinstallatie is uitgevoerd naar deze vorm van geavanceerde waterbehandeling en dat deze vervolgens geselecteerd is als basis voor de uitbreiding van een aantal zuiveringen. In 2001 won DHV als onderdeel van een Taiwanees consortium de opdracht voor het

14

H2O / 23 - 2008

vervaardigen van een referentieontwerp en het verzorgen van de aanbesteding en het bouwtoezicht bij het Design Build Operate-project voor uitbreiding van de zuivering Chen Chin Lake (450.000 kubieke meter per dag). Bijzonder aan dit project is dat het de grootste installatie voor korrelreactorontharding ter wereld betreft. De installatie bestaat uit acht vierkante betonnen reactoren met zijdes van vijf meter breedte. Het DBO-contract werd gewonnen door een combinatie van een dochter van de Taiwanese staalgigant China Steel en Ondeo. De installatie werd in 2005 in bedrijf genomen. De volgende stap in de verbetering van de drinkwaterkwaliteit in Kaohsiung was de aanpak van de twee zuiveringen op de locatie Fong Shan. Het gaat hier om twee afzonderlijke installaties: één van 350.000 kubieke meter per dag die water uit de Kaoping rivier zuivert tot drinkwater en één met een capaciteit van 450.000 kubieke meter per dag die water uit de sterker vervuilde Dongkan Creek opwerkt tot industriewater. Beide installaties zijn klassieke oppervlaktewaterzuiveringen met coagulatieflocculatie-sedimentatie en filtratie en gebruik van chloor, veel chloor, voor desinfectie. Ook hier heeft Taiwan Water

Corporation gekozen voor een DBO-aanpak voor verbetering van de zuivering door uitbreiding van de drinkwaterzuivering met ontharding, ozonisatie en actievekoolfiltratie en door een algehele renovatie van beide zuiveringsinstallaties. De opdracht is gewonnen door een consortium onder aanvoering van het Taiwanese conglomeraat Dong Hsin. Binnen dit consortium verzorgde DHV het ontwerp en de onderaanbesteding en bedient en onderhoudt het nu in samenwerking met Jinn Wei beide zuiveringsinstallaties. Interessant is de manier waarop het chloorverbruik in de industriële zuivering wordt teruggedrongen. Een groot deel van het chloor wordt gebruikt voor het oxideren van ammonium. De concentratie ammonium varieert van minder dan 0,5 mg/l in het taifoenseizoen tot meer dan 5,0 mg/l in de droge tijd. DHV heeft daarom een biologische nitrificatiestap aan het proces toegevoegd in de vorm van opwaarts doorstroomde reactoren met pakkingmateriaal als drager voor het slib, met daaronder een bellenbeluchting voor het inbrengen van de benodigde zuurstof. In de 15 jaar looptijd van het contract zal de investering in deze installatie moeten worden terugverdiend door verminderde chloorkosten.


achtergrond

Om deze onhoudbare situatie te verbeteren, heeft het Britse Department for International Development een budget van acht miljoen Amerikaanse dollar beschikbaar gesteld in de vorm van het Emergency Expenditure and Investment Plan (EEIP) voor het verbeteren van de watervoorziening in Freetown. Sinds afgelopen voorjaar heeft DHV een aandeel in het EEIP. Het richt zich op een diversiteit van maatregelen voor het reduceren van de verliezen in het systeem en het verbeteren van de waterzuivering.

De verbetering van de drinkwatervoorziening in Freetown begint langzaam zichtbaar te worden.

Sierra Leone GUMA Valley Water Company (GVWC) is het drinkwaterbedrijf van Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone. DHV ondersteunt GVWC in het verbeteren van het distributiesysteem en de drinkwaterzuiveringen, met als doel om op relatief korte termijn de fysieke verliezen te verkleinen en de kwaliteit van het drinkwater te verbeteren.

naar 65 miljoen liter. Daar tegenover staat een geschatte watervraag van 106 miljoen liter per dag. Van de totale productie gaat naar schatting 45 procent verloren door lekkages. De administratieve verliezen omvatten waarschijnlijk 35 procent van de productiecapaciteit. Het gaat dan om illegale of niet-geregistreerde aansluitingen en niet-betalende afnemers. De statistieken geven de noodzaak om snel te handelen duidelijk weer.

Sierra Leone leed tussen 1991 en 2001 zwaar onder een verwoestende burgeroorlog. Na het tekenen van een vredesakkoord en ondersteund door een grote VN-vredesmissie kon het land aan haar heropbouw beginnen, ook in de watersector. Freetown ligt aan de westkust van Sierra Leone en heeft op dit moment een geschat inwoneraantal van 1,5 miljoen. Tijdens en vooral na de burgeroorlog is de stad in inwoneraantal explosief gegroeid door migranten uit andere delen van Sierra Leone. Deze burgeroorlog en explosieve bevolkingsgroei hebben een sterke neerslag gehad op het fysieke en administratieve beheer van het drinkwatersysteem in de stad.

Het overgrote deel van de waterproductie komt voort uit het GUMA-reservoir ten zuidwesten van de stad. Het water wordt dicht bij het reservoir gezuiverd, waarna het op basis van zwaartekracht in transportleidingen naar het noorden en vervolgens in oostelijke richting naar diverse reservoirs in de stad getransporteerd moet worden. In het eerste deel van de transportleiding tot aan het eerste distributiereservoir worden echter al grote verliezen geconstateerd. In combinatie met de beperkte productiecapaciteit resulteert dit in een zeer onbetrouwbare waterlevering in Freetown.

De GVWC telt nu ongeveer 40.000 geregistreerde aansluitingen. Het heeft een productiecapaciteit van ongeveer 84 miljoen liter per dag, die echter in de droge periode van dit jaar (mei) terugliep

Een door GVWC ingesteld waterverdelingsprogramma draagt op dit moment zorg voor een noodzakelijke gespreide waterlevering, waarbij delen van de stad gedurende de dag afwisselend van water worden voorzien.

Deze maatregelen behelzen ten eerste het zo spoedig mogelijk opstellen van inkoopdocumenten voor de aanschaf van materialen en diensten voor verbeteringen in het distributiesysteem. Ten tweede is het distributiesysteem in controleerbare gebieden ‘opgeknipt’, zodat verliezen in het systeem gelokaliseerd en onder controle gebracht kunnen worden. Ten derde wordt een plan opgesteld voor de verbetering van het distributiesysteem in heel Freetown. Daarvoor zijn drie pilotgebieden met verschillende fysieke karakteristieken aangewezen, waarin de verliezen in kaart gebracht worden en het distributiesysteem van hoofdleiding tot en met de aansluiting is herontworpen. Na levering van de materialen kunnen de ontwerpen gerealiseerd worden, zodat in deze pilotgebieden aangetoond wordt welke problemen aan de dag komen bij het verbeteren van het systeem. Dit leidt uiteindelijk tot een goede basis voor een totaalplan voor de verbetering van het distributiesysteem inclusief een raming voor het totale benodigde budget. Als vierde is een pilotstudie uitgevoerd voor het gebruik van GIS voor het digitaliseren van het distributienet inclusief koppeling naar de administratie voor verbeteren van de administratie. Voor het verbeteren van de waterkwaliteit zijn verbeteringen voorgesteld in diverse stappen in het zuiveringsproces, waaronder in de zandfiltratie en het aanbrengen van chlorering in enkele reservoirs. Al deze maatregelen zijn gericht op een spoedig herstel van de drinkwatervoorziening in Freetown. Dat nog een lange weg te gaan is, lijkt evident, maar deze noodhulp is een eerste start zodat spoedig meer water beschikbaar kan zijn voor de inwoners van Freetown. Maaike van de Ven-Glastra, Gerard van Houwelingen en Yvo de Witte (DHV)

H2O / 23 - 2008

15


Mexico-Stad: roofbouw op aquifer laat stad wegzinken De watervoorziening van Mexico-Stad verkeert in een crisis. Door overexploitatie van de grote aquifer onder de stad zinkt de stad en krijgt ze steeds meer last van overstromingen. Tien procent van de inwoners heeft geen toegang tot veilig drinkwater. Het privatiseren van de watervoorziening - het toelaten van commerciële buitenlandse waterbedrijven - blijkt ook geen oplossing.

‘L

a pipa’: zo noemen Mexicanen de tankauto die in de arme wijken water komt brengen. Vaak is het een oude tankauto van het oliestaatsbedrijf Petróleos Mexicanos. Hoe schoon de tanks zijn, weet niemand. Het is voor de bewoners van de sloppenwijken vaak de enige manier om aan water te komen, want de service van het waterleidingnet houdt meestal op daar waar de sloppenwijk begint. Hoewel de wijken soms al decennialang bestaan, worden ze toch nog als illegaal bestempeld en dus hoeft het waterleidingbedrijf deze wijken niet te bedienen. Voor het waterleidingbedrijf van Mexico-Stad is dat een uitkomst: aan de nog steeds groeiende vraag naar water kan het bedrijf toch niet voldoen, maar het uitsluiten van miljoenen consumenten haalt de druk wat van de ketel. Dat het waterleidingbedrijf de groeiende vraag niet aan kan, heeft niet alleen met de snelle bevolkingsgroei van de metropool te maken, maar ook met de ligging van de grootste stad ter wereld. Voor de watervoorziening ligt Mexico-Stad op zijn minst ‘ongelukkig’, namelijk in een dal op ruim 2.200 meter hoogte, omringd door hooggebergte, zoals de uitgedoofde vulkanen de Popocatepetl (5.426 m.) en de Iztlacihuatl (5.286 m.). Deze ligging vormt een grote belemmering voor de waterlevering aan de 22 miljoen bewoners van de vallei. Ook de afwatering is hierdoor zeer lastig. Het afvalwater is moeilijk het dal uit te krijgen en stroomt vaak naar plaatsen waar juist water wordt gewonnen om in het

waterleidingnet te pompen. Hierdoor raakt het drinkwater verontreinigd.

Geschiedenis Toen de Spanjaarden onder aanvoering van Hernan Cortes in 1519 de de bergketen Sierra Nevada waren overgestoken, konden ze hun ogen niet geloven: in de uitgestrekte vallei voor hen lag een stad vele malen groter dan zij ooit hadden gezien. Deze stad, Tenochtitlan, was de hoofdstad van de Azteken en telde toen ongeveer één miljoen inwoners. Via een ingenieus stelsel van kanalen, sluizen, aquaducten en met elkaar verbonden ondiepe meren voorzagen de Azteken de stad van voldoende drinkwater en irrigatiewater voor de landbouw. De Spanjaarden vernietigden dit systeem voor een groot deel en begonnen de meren droog te leggen ten bate van de voedselproductie. In 1850 werd voor het eerst drinkbaar grondwater aangeboord; onder de stad bleek een enorme aquifer te liggen. Dit was voor velen het signaal om een eigen waterbron te boren. In die tijd - de tweede helft van de 19e eeuw - kon het water dat uit de aquifer werd onttrokken, nog gemakkelijk worden aangevuld door de jaarlijkse regenval van ongeveer 770 millimeter (ongeveer evenveel als in Nederland). Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw - de stad had inmiddels negen miljoen inwoners - ontstond een tekort aan water in Mexico-Stad. Sindsdien bleef het inwonertal groeien tot de huidige 22 miljoen. Door deze snelle bevolkingsgroei nam de vraag naar

Toegang tot schoon water is één van de acht millenniumdoelen waarmee alle VN-landen in 2000 instemden. In 2015 moet het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. We zijn nu - in 2008 - halverwege en benieuwd naar de tussenstand. Krijgen steeds meer mensen toegang tot betrouwbaar water of gooit de snelle bevolkingsgroei in een aantal landen roet in het eten? H2O bekeek de siutatie in zes wereldsteden. In deze uitgave komt Mexico-Stad aan bod.

water uit de aquifer verder toe, terwijl door het kappen van de bossen op de bergruggen en het ‘verstenen’ van de ondergrond meer huizen, meer wegen, meer bedrijven - minder water werd vastgehouden en opgenomen in de ondergrond. Ongeveer 90 procent van de inwoners van Mexico-Stad heeft toegang tot water. Dat is op zichzelf voor een derde wereldstad geen slechte score; alleen gaat het om enorme absolute aantallen. Tien procent inwoners zonder water zijn 2,2 miljoen mensen! Als elke inwoner van Mexico-Stad toegang zou hebben tot schoon water, zou per seconde 63.000 liter het ‘systeem’ in moeten stromen. In werkelijkheid wordt uit de hoofdaquifer per seconde 55.000 liter opgepompt. Problematischer is dat hiervan slechts 28.000 liter weer wordt aangevuld. Ofwel, per seconde verliest de aquifer 27.000 liter water. Doordat meer water wordt onttrokken aan het systeem dan dat er in terechtkomt, slinkt de aquifer. Hierdoor klinkt de grond in. En dit leidt weer tot het zinken van de stad. Per jaar zakt de stad met vijf tot 40 centimeter. Sommige plekken zijn de afgelopen honderd jaar zelfs meer dan tien meter verzakt. Hierdoor heeft Mexico-Stad steeds vaker te kampen met overstromingen.

Bestuurlijke structuur Volgens de Mexicaanse grondwet uit 1917 is de watervoorziening in Mexico een taak van de nationale overheid. In de praktijk kan de centrale overheid natuurlijk niet om de lagere overheden heen als het gaat om het maken van plannen en het uitvoeren ervan. Maar onduidelijkheden tussen de betrokken bestuurslagen leidden dikwijls tot verwarring en vertraging van de waterwerken. Behoefte bestond aan een duidelijker afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Daarom werd in 1989 de Commission Nacional de Agua (de nationale watercommissie) opgericht. Deze heeft vergaande bevoegdheden: ze is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de ‘wet op het nationale water’. Dit impliceert onder meer dat de

16

H2O / 23 - 2008


reportage

hoofdnetwerk:

882 kilometer pijpleidingen secundair netwerk: 12.042 kilometer pijpleidingen aantal dammen: 16, capaciteit 207.527 kubieke meter per dag aantal waterzuive- 65, capaciteit 10.174 liter ringsinstallaties: per seconde afvalwater: 1.637.000 kubieke meter per dag Tankauto’s komen in de arme buitenwijken water brengen.

commissie de bouw van grote waterwerken moet plannen en (laten) uitvoeren om de watervoorziening en de verwerking van het afvalwater te verbeteren. Probleem hierbij is dat water één van de meest kapitaalintensieve economische sectoren is. Het aanleggen en onderhouden van omvangrijke leidingnetten, het uitbreiden van het aanbod door het aanleggen van waterreservoirs en het zuiveren van het afvalwater kosten enorm veel geld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat privatisering van de watervoorziening een serieuze optie vormt. In Mexico moet allereerst de overexploitatie van de aquifers zoveel mogelijk moet worden tegengegaan. Dit kan worden bereikt door veel waterbronnen te verplaatsen naar de zijkant van vallei. Daarnaast moet het aandeel water dat van buiten de vallei komt, groter worden. Op het ogenblik is 70 procent van het drinkwater voor Mexico-Stad afkomstig uit de aquifer, de overige 30 procent komt uit het stroomgebied van de rivieren de Lerma en Cutzamala. Om de stad in de komende decennia niet geheel in de drassige bodem te laten wegzakken, zal het

accent in de waterwinning meer en meer komen te liggen op deze en andere rivieren in de buurt van de Mexicaanse hoofdstad. ‘In de buurt’ betekent hier overigens soms wel 300 kilometer verder. Daarnaast moet het afvalwater beter worden gereinigd voordat het wordt geloosd. De plannen van de Commision Nacional de Agua zijn zeer urgent, maar het probleem waarmee ze direct te maken kreeg, was het ontbreken van voldoende financiële middelen om de watervoorziening en -zuivering uit te breiden.

Tenders De enige oplossing was samenwerking te zoeken met de buitenlandse private sector. Daarom werd een aantal tenders georganiseerd op het gebied van de watervoorziening en sanitatie in de metropolitane zone, die nadrukkelijk ook openstonden voor buitenlandse bedrijven. De Mexicaanse overheid heeft wel nadrukkelijk gesteld dat zij de eigenaar blijft van de watersystemen.

Lozingen van verontreinigd afvalwater zijn aan de orde van de dag.

Twee van de grootste waterbedrijven van de wereld, het Franse Vivendi en Lyonnaise des Eaux, kregen elk - in een joint venture met lokale waterbedrijven - een concessie voor tien jaar in Mexico-Stad. Eén van de speerpunten van de consortia was het terugbrengen van de lekkages in het net. Hiermee boekten ze aanvankelijk goede resultaten, maar door de instabiele bodem in Mexico-Stad ontstaan telkens nieuwe lekkages op nieuwe plekken.

Verkwisten In Mexico zijn de ervaringen met de privatisering van het waternet gemengd. Met de komst van bedrijven als Vivendi is de bedrijfsvoering van veel lokale waterbedrijven een stuk verbeterd. Alleen al het automatiseren van het klantenbestand en daaraan gekoppeld het betalingsregister, heeft behoorlijk wat geld opgeleverd doordat veel achterstallige betalingen alsnog konden worden ingevorderd. Hiervan waren echter vooral de armen de dupe. Zij hadden vaak een grote betalingsachterstand. En ook op andere gebieden botste het regelmatig tussen de puur zakelijk opererende buitenlandse waterbedrijven en de lokale bedrijven en consumenten. Zo is het de buitenlandse bedrijven een doorn in het oog dat het water nog altijd zwaar gesubsidieerd wordt verkocht. Veel politici en beleidsmakers beschouwen water als een publiek economisch goed waar iedereen recht op heeft en wat iedereen eigenlijk gratis zou moeten krijgen, terwijl de commerciële waterbedrijven juist van mening zijn dat mensen moeten betalen voor het schaarse water. Alleen als ze het in hun portemonnee voelen, zullen ze er bewuster mee omgaan, zo redeneren de buitenlandse bedrijven. De huidige lage watertarieven in Mexico-Stad dragen bij aan een nonchalant gebruik van het schaarse water. In de rijke wijken ligt het verbruik per dag per persoon op zo’n 600 liter. Het dagelijkse waterverbruik van de Nederlander bedraagt gemiddeld 128 liter. Peter Conradi Foto’s: Lineair

H2O / 23 - 2008

17


Campagne van Unicef voor schoon drinkwater In Nederland krijgen kinderen schoon drinkwater uit de kraan of fles en is het onvoorstelbaar dat een kind zelfs maar ziek van drinkwater zou worden. In derdewereldlanden sterft echter elke 20 seconden een kind als gevolg van vuil drinkwater. Om deze kindersterfte aan te pakken, heeft Unicef een nieuwe campagne gelanceerd onder de titel ‘Schoon water voor elk kind’.

T

erwijl het Internationale VN-Jaar van de Sanitatie bijna ten einde loopt, staat Unicef in de startblokken om het stokje over te nemen. “Het afgelopen jaar heeft veel goeds opgeleverd, maar het probleem is nog lang niet opgelost”, aldus Eveline Meltzer. “Elk jaar beginnen we in november een nieuwe campagne die een jaar duurt. Jaarlijks sterven 1,5 miljoen kinderen onder de vijf jaar aan de gevolgen van vuil drinkwater en slechte hygiëne. Reden genoeg dus om daar in onze nieuwe campagne aandacht voor te vragen”, vindt Meltzer.

brengen, maar moet ook fondsen opleveren voor de drinkwaterprojecten van Unicef. De kinderrechtenorganisatie zorgt er niet alleen voor dat mensen toegang krijgen tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen, maar geeft ook training over hygiëne. Moeders leren waardoor hun kinderen ziek worden en

dat ORS voorkomt dat kinderen uitdrogen als gevolg van diarree. Ook leren moeders en kinderen dat gebruik van een toilet van groot belang is. Ten slotte wordt de lokale bevolking opgeleid om zelf sanitaire voorzieningen te bouwen.

Bekende Nederlanders als Robert ten Brink, Monique van der Ven, Paul van Vliet en Peter van der Vorst werken mee aan het campagneonderdeel waarbij ze samen met hun (klein)kind met een rietje (zogenaamd) uit zichtbaar vuil water drinken. Meltzer: “In Nederland vinden wij het natuurlijk heel raar als iemand zomaar water uit een vieze sloot drinkt. In veel arme landen is dat echter de dagelijkse praktijk. We moeten met ons allen ons uiterste best doen dat beeld de wereld uit te helpen.” Een ander campagne-onderdeel bestaat uit het uitgeven van gratis Boomerangkaarten, verkrijgbaar op plekken waar veel mensen komen, zoals bioscopen, restaurants en cafés. Op de kaart staat een druppel afgebeeld waaruit, als je deze een beetje nat maakt, een kind verschijnt dat (schoon) water drinkt. De campagne is niet alleen bedoeld om schoon drinkwater onder de aandacht te

Akkoord over rivierverruiming bij Overdiepse Polder Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en Provincie Noord-Brabant hebben overeenstemming bereikt over het plan voor rivierverruiming bij de Overdiepse Polder. De werkzaamheden houden in dat er een nieuwe dijk komt aan de zuidkant van de polder en dat de huidige dijk verlaagd wordt. Negen agrarische bedrijven krijgen een nieuwe plaats op hoogwatervrije terpen in de polder. De totale kosten van dit ‘Ruimte voor de Rivier’-project bedragen circa 111 miljoen euro. Naar verwachting begint de uitvoering in 2010.

I

n de nieuwe situatie blijft de polder in gebruik bij agrariërs en kan het water uit de Bergsche Maas bij hoogwater door de polder stromen. Dit zal gemiddeld eens in de 25 jaar gebeuren, waarbij het water in de rivier daalt met bijna 30 centimeter. Dit heeft een positief effect op de waterstanden in de hele regio en komt dus de veiligheid van het hele gebied ten goede. Als de polder in de toekomst volloopt, is de verlaging van

18

H2O / 23 - 2008

het waterpeil tot aan de stuw van Lith 20 kilometer stroomopwaarts merkbaar. Naast de rivierverruiming wordt circa acht hectare nieuwe natuur aangelegd. Ook heeft de provincie schaalvergroting van agrarische bedrijven mogelijk gemaakt, zodat de landbouw in de regio toekomstbestendig is. Provincie Noord-Brabant begint dit jaar nog met de wettelijke openbare procedures en,

samen met Waterschap Brabantse Delta, de voorbereidingen voor de uitvoering. Alle partijen streven er naar in 2010 te kunnen beginnen. In 2015 zou alles gereed moeten zijn. De betrokken bewoners van de Overdiepse Polder wachten al jaren op duidelijkheid over de uitvoering van de plannen.


actualiteit Samenwerking rond IJsselprojecten in Overijssel vastgelegd De bestuurlijke samenwerking en de verdeling van de verantwoordelijkheden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden langs de IJssel in Overijssel is vastgelegd. De gemeente Zwolle, Rijkswaterstaat, de programmadirectie Ruimte voor de Rivier, Waterschap Groot Salland, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Provincie Overijssel tekenden op 15 oktober een samenwerkingsovereenkomst. De gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Voorst en het Waterschap Veluwe ondertekenen de overeenkomst als de planontwerpen voor de zogeheten Deventerprojecten zijn goedgekeurd.

V.l.n.r. Wim Porte (Waterschap Groot Salland), Hennie Kenkhuis (wethouder gemeente Zwolle), Ingwer de Boer (programmadirecteur Ruimte voor de Rivier), Lilian van den Aarsen (LNV), Piet Jansen (gedeputeerde Provincie Overijssel) en Annette Augustijn (Rijkswaterstaat Oost-Nederland).

S

taatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat heeft onlangs haar goedkeuring gegeven aan de Zwolse planontwerpen voor de dijkverlegging bij Westenholte (zie H2O nr. 19, pag. 7) en de uiterwaardvergraving van de Schelleren Oldeneler Buitenwaarden. Volgend jaar komen de planontwerpen voor uiterwaardvergravingen bij Deventer gereed. Daarmee komt het moment dat de schop daadwerkelijk de grond in gaat, in zicht. De projecten moeten volgens de PKB Ruimte voor de Rivier uiterlijk in 2015 gereed zijn. Door de samenwerking tussen de gemeente Zwolle en de Provincie Overijssel tijdens de voorbereidingen van de werkzaamheden bij Zwolle zijn de plannen tijdig én met draagvlak tot stand gekomen. Met de bestuurlijke samenwerkingsovereenkomst is nu een extra borging geleverd voor een tijdige oplevering van de werkzaamheden. De basis van de uitvoering ligt bij Waterschap Groot Salland, dat hiervoor een overeenkomst aangaat met de staatsecretaris. In de stuurgroepvergadering voorafgaand aan de ondertekening werd duidelijk dat de samenwerkingsovereenkomst ook een impuls geeft aan een bestuurlijke vernieuwing. Unaniem werd namelijk de wens uitgesproken om de planprocedures gezamenlijk verder te stroomlijnen en waar mogelijk te verkorten door gebruik te maken van provinciale coördinatie op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

Jonge wetenschappers kritisch over advies Deltacommissie Een ‘mager zeventje’ geven 30 jonge hydrologen de Deltacommissie voor het advies over de toekomst van het Nederlandse waterbeheer. De jonge onderzoekers, verbonden aan verschillende Nederlandse universiteiten, kwamen 27 oktober bijeen om te discussiëren over de aanbevelingen van de Deltacommissie.

D

e verhoging van het waterpeil van het IJsselmeer met maximaal 1,5 meter werd het minst gewaardeerd. De onderzoekers vrezen dat het IJsselmeer in een soort ‘badkuip’ verandert. “Voor de natuurwaarden en de waterkwaliteit van het IJsselmeer is het belangrijk dat er ook ondiepe stukken zijn waar bijvoorbeeld rietvelden kunnen groeien”, aldus een deelnemer. “Bovendien zal het aangezicht van de omliggende, typisch Hollandse dorpen en landschappen worden verstoord. Het worden polders met alle bijbehorende waterhuishoudkundige problemen. Het behoud van de vrije afwatering van het IJsselmeer naar de Waddenzee gaat ten koste van de vrije afwatering van de gebieden rond het IJsselmeer” (zie ook pagina 24 en 25). De nieuwe generatie hydrologen kwam bijeen in het gebouw van de Koninklijke

Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) in Amsterdam, voorafgaand aan de jaarlijkse Boussinesq lezing. In kleine groepjes werd over verschillende aspecten van het advies van de Deltacommissie gediscussieerd. De aanbeveling van de commissie om meer ruimte te maken voor waterberging in diepe polders kon op meer bijval rekenen: “Waterberging is nodig om tijdens droogte de landbouw en de natuur van voldoende schoon en zoet water te kunnen blijven voorzien.” Of deze waterberging ook soelaas biedt tegen de door klimaatverandering extremer wordende regenbuien en rivierafvoeren, werd betwijfeld: “In een lege polder kun je meer water kwijt dan in een gevulde.” Kritiek was er ook op de plannen om door de inlaat van zout water de explosieve algengroei in het Volkerak-Zoommeer op te

lossen: “Dit is een effectgerichte maatregel, waarmee de eigenlijke oorzaak van het probleem, de aanvoer van te voedselrijk water vanuit westelijk Noord-Brabant, naar de achtergrond verdwijnt. Daarnaast kan het zoute water niet meer worden gebruikt voor de irrigatie van landbouwgronden en de drinkwaterwinning die nu plaatsvindt.” Tenslotte werd er door de jonge wetenschappers op aangedrongen om werk te maken van een structurele samenwerking met onze buurlanden. Nederland kan de toekomstige hogere piekafvoeren van de Rijn en de Maas ook te lijf gaan door kennis en geld te investeren in bijvoorbeeld waterprojecten in Duitsland, menen de jonge hydrologen. Tijdens de workshop werd overigens vooral gediscussieerd over de meest precaire aanbevelingen van de Deltacommissie. De algemene indruk over het advies is positief. Een mager zeventje is nog altijd een ruime voldoende, aldus de jonge wetenschappers. Joachim Rozemeijer (Universiteit Utrecht / Deltares)

H2O / 23 - 2008

19


Praktijkhandleiding voor participatie in het waterbeheer Steeds vaker worden burgers actief betrokken bij het waterbeheer. Toch is participatie niet per definitie een garantie voor succes. Het slagen van burgerparticipatie hangt onder andere samen met het gestelde doel, het vinden van de juiste vorm en de mogelijkheid om het doel aan te laten sluiten bij bredere vormen van gebiedsontwikkeling. Alterra maakte drie praktijkhandelingen voor participatie, belevingsonderzoek en communicatie in het waterbeheer.

W

ater vraagt steeds meer aandacht binnen het (ruimtelijke) beleid van de Nederlandse overheid. Mede onder invloed van het debat over de gevolgen van het versterkte broeikaseffect en de te nemen maatregelen om de klimaatverandering die daarvan het gevolg is, te temperen, verandert het waterbeleid. Water wordt meer en meer uitgangspunt van ruimtelijke ordening: water als ordenend principe. Het feit dat letterlijk en figuurlijk meer ruimte wordt geboden aan water, betekent ook dat de maatschappij en haar burgers vaker met watervraagstukken en -opgaven geconfronteerd worden. Hiermee krijgen de veranderende wateropgaven ook een nieuwe dimensie. De maatschappij en haar burgers op hun beurt confronteren waterbeheerders met uiteenlopende wensen, ideeën en beelden ten aanzien van het waterbeheer. Het ligt voor de hand dat waterbeheerders hier rekening mee proberen te houden in plannen en beleid. Participatie is daarbij tegenwoordig vaak een sleutelwoord. Dat participatie echter makkelijker gezegd dan gedaan is en niet altijd nodig of de beste oplossing is, blijkt onder andere uit de ervaringen binnen het project Watertekens (zie kader). Volgens de Van Dale betekent participatie: ‘het deelhebben in iets’. In de praktijk van waterbeheerders staat participatie over het algemeen voor het deelnemen of deelhebben van burgers of organisaties in een (watergerelateerd) plan- of beleidsproces. Er bestaat geen vast protocol voor het vormgeven van participatie. De mate van deelname door burgers zal van proces tot proces verschillen. Participatie-

De praktijkervaringen die worden aangehaald in dit artikel komen uit het vierjarig onderzoeksproject Watertekens, dat deel uitmaakt van ‘Leven met Water’. In dat project staat de communicatie tussen waterbeheerders en burgers in het kader van wateropgaven en gebiedsprocessen centraal. Waterbeheerders, communicatiedeskundigen en deskundigen op andere gebieden werken samen met als doel de betrokkenheid van burgers bij die opgaven te versterken. Begin volgend jaar wordt ‘Watertekens’ afgerond, onder andere met een bijeenkomst voor waterbeheerders.

20

H2O / 23 - 2008

processen zijn maatwerk. Dat is niet alleen een voordeel; het stelt ook hoge eisen aan de betrokkenen, met name aan de initiatiefnemer. Binnen het project Watertekens hebben waterbeheerders samen met onderzoekers en deskundigen in zes praktijkcasussen onderzocht en ervaren hoe participatieprocessen in de praktijk verlopen en hoe deze verbeterd kunnen worden. De lessen uit deze casussen zijn inmiddels vertaald in een praktijkhandleiding, die deze week beschikbaar komt. De achtergrond van de casussen is op het eerste gezicht zeer divers. In drie casussen ging het om de herinrichting van een gebied of beek waarbij ook ruimte werd gecreëerd voor andere doelen (recreatie, natuur, etc.). Bij één casus ging het om de herziening van het waterpeil in een polder. In een andere casus was de aanleiding voor het participatieproces het bepalen van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime. In een laatste casus kwam het initiatief om burgers te betrekken van enkele ondernemers die hun terrein wilden uitbreiden en de wensen van deze burgers mee wilden nemen in de vereiste MER-procedure. Ondanks de verschillen in de achtergrond van de casussen bleken er opvallende overeenkomsten te zijn tussen de doelstellingen ten aanzien van het participatieproces. Grofweg drie categorieën kunnen worden onderscheiden: kwaliteitsdoelen, instrumentele doelen en democratische doelen.

In alle casussen was sprake van een instrumentele doelstelling ten aanzien van het participatieproces. Bij de instrumentele doelstelling wordt participatie hoofdzakelijk vanuit een pragmatische reden toegepast, om ‘tegenwerken’ om te zetten in ‘meewerken’ of om draagvlak te krijgen voor de plannen. In vier van de zes casussen was naast de instrumentele doelstelling ook sprake van andere, meer bevlogen, doelstellingen, zoals de overtuiging dat participatie de kwaliteit van de plannen kan versterken (praktische redenen) of het idee dat de belanghebbenden het recht hebben om te participeren (principiële redenen). Opvallend genoeg zijn de twee casussen met alleen een instrumentele doelstelling ook de casussen met de minst positieve ervaringen van het participatieproces. Eén van de verklaringen hiervoor is dat bij de deelnemers veel onduidelijkheid bestond over het precieze doel van participatie en over hun eigen rol daarin. De ervaringen uit ‘Watertekens’ lijken er op te wijzen dat alleen instrumentele doelstellingen of pragmatische redenen niet voldoende zijn voor het slagen van een participatieproces. Het effect van de doelstellingen ten aanzien van participatie is ook terug te zien in de gebruikte vorm van participatie. Onderscheid wordt gemaakt tussen zes niveaus van participatie. Uit de casussen van ‘Watertekens’ bleek dat hogere treden op de ‘participatieladder’ werden opgezocht naarmate de initiatiefnemer meer waarde hechtte aan de kwaliteitsdoelstelling. Hoe


achtergrond

overtuigder de initiatiefnemer is ten aanzien van de meerwaarde van het participatieproces, des te meer ruimte gecreëerd wordt voor de deelnemers om ook daadwerkelijk te participeren. Opvallend was wel dat in alle gevallen de regie van het proces duidelijk bij de waterbeheerder bleef liggen. De casussen met alleen een instrumentele doelstelling namen ook de laagste sport op de participatieladder in, wat verklaarbaar is uit de meer pragmatische doelstelling. Hiermee is niet gezegd dat maximale participatie altijd de beste strategie is. In enkele casussen bleek bij de deelnemers zelf weinig behoefte te bestaan aan een intensief participatietraject. Vooral wanneer de belangen klein zijn, valt niet te verwachten dat betrokkenen erg gemotiveerd zijn om te participeren. In dat soort situaties kan het beter zijn om te kiezen voor een lage trap op de participatieladder en om zelf extra te investeren in het achterhalen van de diversiteit in beelden en belangen van betrokkenen. Het andere uiterste is wanneer de belangen en/of spanningen in een proces erg groot blijken te zijn. In die gevallen kan een participatieproces soms (te) ingewikkeld en risicovol zijn. Het aangaan van intensieve vormen van participatie heeft dan alleen zin wanneer voldoende extra tijd, middelen en deskundigheid beschikbaar zijn. Als dat niet het geval is, kan het de voorkeur hebben om

te kiezen voor een lagere trede op de participatieladder maar wel een intensieve vorm van informatieverzameling. De voorgeschiedenis speelt vaak een cruciale rol bij participatietrajecten. Eén ding is zeker; voor welk gebied in Nederland je ook een plan maakt, er zijn eerder plannen voor gemaakt. En in die planprocessen zijn ook dingen gebeurd: argumenten zijn uitgewisseld, doelen zijn vastgesteld. Wat tijdens vroegere planprocessen is gebeurd, kan een duidelijke invloed hebben op de wijze waarop mensen naar huidige planprocessen kijken.

Belevingsonderzoek De aard en het niveau van participatie verschilde sterk in de diverse casussen. Wat wel in alle casussen een voorwaarde bleek te zijn voor het welslagen van het proces, was een gedegen voorkennis van het gebied en de deelnemers. Naast de eigen kennis en ervaring binnen de organisatie van de waterbeheerder speelde ook het belevingsonderzoek hierin een belangrijke rol. Zo’n onderzoek biedt de mogelijkheid om al vroegtijdig de meningen, beelden en belangen van de belanghebbenden scherp te krijgen. Misschien nog wel belangrijker is dat zo’n onderzoek ook kan helpen om de achtergrond van die meningen te verhelderen.

Plannen voor waterbeheer leiden meestal tot een ingreep in de omgeving. Waar veel waterbeheerders zich niet van bewust zijn, is dat ingrepen in die omgeving tegelijkertijd vaak een ingreep in de belevingswereld van de betrokkenen betekenen. Dit leidt tot specifieke meningen over de plannen van het waterschap. Bij het starten van een participatieproces en voor de herkenning van belangen en belanghebbenden bleek het van groot belang om te kunnen anticiperen op de beelden en overtuigingen van de belanghebbenden. Opvallend aan de casussen binnen Watertekens is dat in de meeste gevallen behoudend met methoden en instrumenten wordt omgegaan. Met name informatieavonden en stuur- en klankbordgroepen zijn een beproefd recept. Dit lijkt samen te hangen met het feit dat de meeste waterbeheerders de begeleiding van het participatieproces binnenshuis houden. Aangezien participatieprocessen vaak niet de primaire expertise van de projectleider zijn, wordt weinig geëxperimenteerd met methoden en instrumenten. In een aantal gevallen zijn wel externe deskundigen ingeschakeld, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van belevingsonderzoek of het faciliteren van (delen van) het proces. Uiteraard zijn wel extra middelen nodig. In een aantal gevallen zijn daarvoor creatieve constructies bedacht, bijvoorbeeld de koppeling aan subsidies of aan andere projecten. Kenmerkend voor de meest succesvolle casus is sowieso dat aansluiting is gezocht bij andere projecten en initiatieven in hetzelfde gebied, bijvoorbeeld een dorpsontwikkelingsplan. Zo blijken niet de waterdoelen op zich, maar een bredere vorm van gebiedsontwikkeling de beste basis voor succesvolle participatie. Bas Breman, Marcel Pleijte en Arjen Buijs (Alterra) De praktijkhandleidingen over participatie, belevingsonderzoek en communicatie in het waterbeheer zijn op te vragen bij Alterra: (0317) 48 16 36.

H2O / 23 - 2008

21


‘Nieuwe sanitatie’ in de praktijk (2) In vier afleveringen besteedt H2O aandacht aan praktijkvoorbeelden in Nederland van projecten om het waterverbruik van toiletten te verminderen, zwart en grijs afvalwater te scheiden, regenwater af te koppelen van de riolering én stoffen uit afvalwater te hergebruiken. In de eerste aflevering kwam het decentrale afvalwaterzuiveringsproject in Sneek aan bod. In deze tweede aflevering gaat het om de verwerking van urine tot een grondstof voor kunstmest in Tiel. GMB is al jaren aanwezig in Tiel voor de verwerking van het slib van de afvalwaterzuiveringsinstallaties. Vrachtwagens rijden af en aan. Het slib wordt na bewerking tot biogranulaat als brandstof gebruikt in elektriciteitscentrales. Wilschut: “In plaats van afvalbewerker van slib worden we steeds meer leverancier van grondstoffen. En dat willen we nu ook gaan doen met urine.”

Naast de afvalwaterzuivering van Tiel ligt de slibverwerking van GMB.

T

onnen urine zullen de komende zes tot negen maanden worden verwerkt tot grondstof voor kunstmest door GMB in Tiel. Gelegen in het hart van de Betuwe kreeg dit proefproject de naam Betuwse Kunstmest mee. Momenteel wordt de laatste hand aan de nieuwe installatie gelegd.

22

Betuwse Kunstmest is een initiatief van Waterschap Rivierenland en het bedrijf GMB. STOWA en Provincie Gelderland dragen bij aan de financiering en LEAF levert de kennis.

Martin Wilschut (41) is als bedrijfsleider watertechnologie bij GMB betrokken bij het project. “Het is een proef die mogelijk is dankzij een aanzienlijke aanvoer van urine die we betrekken van de organisatie Schering-Plough (Moeders voor Moeders, die urine inzamelt van zwangere vrouwen en daaruit een hormoon wint dat verwerkt wordt tot een geneesmiddel dat weer gebruikt kan worden bij vruchtbaarheidsbehandelingen, red.). Maar daarnaast betrekken we ook kleinere hoeveelheden van ingezamelde urine van plaszuilen op grote manifestaties.”

Ferdi van Rossum (l.), Martin Wilschut en Bert van Ommelen (r.).

Ferdi van Rossum tapt opgewarmde urine af.

H2O / 23 - 2008

“Urine is de drager van 85 procent stikstof en 45 procent fosfaat, dat door het riool wegstroomt. Als we dat aan de bron kunnen scheiden, zijn we veel beter in staat om er de bruikbare en schadelijke stoffen uit te halen. Ieder mens plast zo’n één à anderhalve liter urine per dag en dat gaat allemaal het riool in. Verdund met een factor honderd door het spoelwater en het regenwater komt het terecht in de afvalwaterzuivering. Bij de verwerking van het afvalwater gaat ongeveer de helft van de energiekosten zitten in de verwijdering van stikstof. Dat kunnen we aanzienlijk verminderen als we de urine aan de bron gaan scheiden van het overige water en het apart behandelen. Met de proefinstallatie die we hier hebben gebouwd, willen we de verwerking van urine grootschalig testen. We verwachten dat een kubieke meter urine indicatief 2,5 tot 5 kilo struviet en 75 kilo ammoniumsulfaat zal opleveren dat geschikt is voor gebruik als kunstmest.” Naast de loodsen van GMB slibverwerking in Tiel is een opstelling neergezet om de urine te behandelen. De bedrijfsleider van de installatie Ferdi van Rossum en operator Bert


achtergrond

van Ommelen verrichten de laatste controles van de installatie. “Eind november draaien we”, verwachten ze. “We behandelen het ureum zodat er stikstof vrijkomt: we moeten daarvoor de zuurgraad van het ureum aanpassen. Vervolgens blazen we er lucht door en wassen het met zwavelzuur, waardoor ammoniumsulfaat wordt gevormd dat we concentreren tot 40 procent. Dat gaat naar de kunstmestindustrie. Je houdt een stroom over, rijk aan fosfaten. Door toevoeging van magnesium wordt in de reactor struviet gevormd, dat ook als meststof gebruikt kan worden. Het restwater gaat vervolgens naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. In het laboratorium van Waterschap Rivierenland zullen tijdens de proef regelmatig monsters van de installatie getest worden,” aldus Wilschut. De installatie in Tiel kan een kubieke meter urine per uur verwerken. In de komende maanden zal een miljoen liter urine worden verwerkt.

Martin Wilschut bij de stikstofwasinstallatie.

Medicijnresten “Natuurlijk blijf je zitten met andere reststoffen die we er hier niet uit gaan halen, zoals medicijnresten. Om dat probleem op te lossen, willen we op onze vestiging in Zutphen een proef beginnen om de medicijnresten uit de urine van ziekenhuizen te halen. Want daarvan zijn de concentraties hoog. Als dat project slaagt, zouden ook andere ziekenhuizen kunnen overgaan tot het gescheiden inzamelen van urine,” gelooft Wilschut. Blijft over het probleem van het verwerven Scheidingstoiletten, die nu onder andere in de nieuwbouw van Hogeschool Windesheim in Zwolle worden gebruikt.

Eind deze maand wordt de installatie in werking gesteld.

van urine. “Daar komt langzamerhand schot in. Zo worden op de Hogeschool Windesheim in Zwolle scheidingstoiletten aangebracht met een gescheiden afvoer voor urine. We verwachten dat ook in nieuwbouwwijken urine aan de bron gescheiden zal gaan worden. Als alle urine in Nederland op deze manier verwerkt wordt, kan daarmee

theoretisch in 15 procent van de kunstmestbehoefte van Nederland voorzien worden. Uiteindelijk leidt deze verwerkingswijze tot een win-win-situatie: een efficiëntere afvalwaterbehandeling en een duurzame winning van meststoffen.” Tekst en foto’s: Johannes Odé

In de opslagtank kan 50 kubieke meter urine worden opgeslagen.

H2O / 23 - 2008

23


Peilverhoging van het IJsselmeer is niet nodig Het plan om het peil van het IJsselmeer te gaan verhogen met maximaal anderhalve meter is zo ingrijpend voor de plaatsen rondom dat IJsselmeer en voor de vrij uitstromende rivieren op dit meer dat een alternatief gezocht moet worden. Dat is ook mogelijk, volgens Dirk van der Schrier.

A

anbeveling nummer 11 van de Deltacommissie luidt dat het peil van het IJsselmeer met maximaal anderhalve meter verhoogd wordt. Daarmee kan tot na 2100 onder vrij verval worden gespuid op de Waddenzee. Het peil van het Markermeer wordt niet verhoogd. Het IJsselmeer behoudt zijn strategische functie als zoetwaterreservoir voor Noord-Nederland, Noord-Holland en - vanwege de dieper indringende zouttong in de Nieuwe Waterweg - voor West-Nederland. Het peil van het Markermeer wordt niet verhoogd. Wanneer dat wel zou worden verhoogd, kan bij het IJsselmeer met maximaal 1,1 meter worden volstaan. De argumentatie voor het niet verhogen van het peil van het Markermeer vind ik zwak. Grievend vind ik het argument dat duidelijkheid over de peilhandhaving helderheid biedt voor de ontwikkeling van Amsterdam en Almere. De doodzonde van het buitendijks bouwen, weliswaar voor eigen risico, wordt toch maar beloond. Voor Zwolle valt het wel mee. Volstaan kan worden met afdamming van het Zwartewater bij het punt waar de Overijsselse Vecht in het Zwartewater uitmondt. Daar zijn een scheepvaartsluis en een gemaal nodig voor de bemaling van het stroomgebied van de Het IJsselmeer.

24

H2O / 23 - 2008

Sallandse weteringen. Voor Kampen is de verhoging wel een probleem. Hoe moet het bijvoorbeeld met de IJsselkade en het prachtige rivierfront? Een muur langs de IJssel bouwen? Ten zuiden van de stad is in het kader van ‘Ruimte voor de rivier’ het plan voor de bypass in voorbereiding. Het is de bedoeling in de bypass, dus buitendijks, ook een stadswijk te bouwen. Die komt te liggen op de geplande dijkhoogte: NAP + 4,5 meter. Moeten die dijken en de wijk nu al worden verhoogd met 1,5 meter tot NAP + 6,0 meter? ‘Nee’, vertelde men mij in Kampen. ‘Het staat nog lang niet vast dat die peilverhoging van het IJsselmeer doorgaat en bovendien kan die wijk drijvend worden gebouwd.’

Lagere waterstanden op komst op de Rijn(takken)

Misschien kan een keersluis aan de westzijde van het Ketelmeer Kampen voldoende beschermen tegen stormvloeden op het IJsselmeer. Die keersluis kan niet voorkomen dat veel dijkverhogingen nodig zijn langs onder andere de IJssel, de bypass, het Zwartewater en de Overijsselse Vecht. Interessant is de problematiek van de buitenpolders langs de Kamperzeedijk tussen IJsselmuiden en Genemuiden. Die polders hebben een overstromingsnorm van 1:500 jaar. Het verdient overweging die polders onder de dijkring van Mastenbroek te brengen.

De Deltacommissie gaat er vanuit dat ‘s zomers de gemiddelde Rijnafvoer van 1.700 kubieke meter per seconde nu zal afnemen tot 700 kubieke meter per seconde in 2100. Wanneer langere periodes van droogte gaan optreden, kan de scheepvaart vaker last krijgen van lage rivierafvoeren. De commissie acht het verstandig dat de scheepvaart zich hierop voorbereidt door voor laagwater geschikte scheepstypen te bouwen. Uiteraard houdt dit watertekort ook in dat het IJsselmeer veel te weinig water ontvangt. Het ligt volgens de Deltacommissie voor de hand een waterreserve op dat meer te creëren door middel van peilverhoging. In

Het is nog niet bekend of de dijken en de sluizen rondom het IJsselmeer moeten worden verhoogd of versterkt. Achter die sluizen liggen de havens met hun loswallen en steigers. Een grote peilverhoging betekent dat die loswallen en steigers omhoog moeten. Er zijn veel plaatsen die problemen door de hogere waterstanden moeten oplossen: Enkhuizen, Medemblik, Makkum, Hindeloopen, Stavoren, Lemmer, Urk, Ketelhaven, Blokzijl, Vollenhove, Genemuiden, Zwartsluis, Hasselt, Zwolle, Dalfsen, Kampen, De Zande en Hattem.


opinie de vorige eeuw reageerde men op hetzelfde probleem anders.

Kanalisatie In 1941 vond men dat het IJsselmeer te weinig water toegevoerd kreeg en er te vaak problemen waren met de bevaarbaarheid van zowel de Nederrijn/Lek als de IJssel. Deze problemen werden in de vijftiger jaren in voldoende mate bestreden door kanalisatie van de Nederrijn/Lek. Het streven was toen gericht op een debiet van 340 kubieke meter per seconde door de IJssel en minimaal 60 kubieke meter per seconde door de Nederrijn/Lek. Voor de Waal resteerde 1.300 kubieke meter per seconde. Bij een debiet van 700 kubieke meter per seconde krijgen Waal, IJssel en het IJsselmeer veel te weinig water toegevoerd. Die 340 kubieke meter per seconde was toereikend voor de scheepvaart, maar ruimschoots onvoldoende voor de watervoorziening van het IJsselmeer. Kanaliseer nu ook de IJssel en de Waal. De behoefte aan water vanuit het IJsselmeer in 2100 is nog niet bekend evenmin als die in Zeeland en omgeving. Een IJsselmeer met een waterschijf van anderhalve meter bevat 1.100 miljoen x 1,5 = 1.650 miljoen kubieke meter water. Hiermee kan gedurende de periode april t/m juli slechts 156,5 kubieke meter per seconde worden geleverd ten behoeve van de landbouw en de bestrijding van de verzilting. Dat is veel te weinig. Verder speelt de verdamping op het IJsselmeer nog een rol. In droge zomers wordt aan de IJssel door Gelderland en Overijssel betrekkelijk veel water onttrokken, in hoofdzaak ten behoeve van de landbouw. Uitgaande van een verdeling van de genoemde 700 kubieke meter per seconde van 400 kubieke meter door de IJssel, 240 kubieke meter door de Waal en 60 kubieke meter door Nederrijn/ Lek zou de waterbehoefte van Nederland kunnen worden gedekt zonder dat een peilverhoging van het IJsselmeer nodig is. Waar het om gaat is dat de waterverdeling over de Rijntakken niet meer aan de natuur wordt overgelaten maar door middel van verdeelwerken (stuwen) wordt geregeld. Het ligt voor de hand de mogelijkheid tot verdelen ook te gebruiken bij de verdeling van grote afvoeren.

Bemaling van het IJsselmeer De huidige peilbeheersing van het IJsselmeer voldoet niet. Niet voor niets is een vergroting van de spuicapaciteit gepland. Een betrouwbare peilbeheersing is met natuurlijk lozen niet mogelijk door de langdurige perioden met gestremde lozing, veroorzaakt door opwaaiing op de Noordzee/Waddenzee. Het verdient daarom aanbeveling zo spoedig mogelijk tot bemaling van het IJsselmeer over te gaan en daarbij tegelijkertijd de aanvoer van de IJssel zoveel mogelijk te beperken. De tweede fase van het project ‘Ruimte voor de rivier’ kan dan langs de IJssel achterwege blijven. Daarbij moet de Waal zodanig worden ingericht dat bij extreem hoog water kan worden volstaan met de

Bypass bij Kampen aan de zuidzijde van de stad.

huidige dijkhoogten langs de IJssel. Vrijwel al het water gaat door de Waal. Pas als de Waal en vervolgens de Lek ten volle belast zijn, kan het restant via de IJssel worden geleid. Een wat grotere dijkverhoging langs de Waal in combinatie met een eveneens wat grotere dijkverhoging langs een gedeelte van de Boven-Rijn in Nederland en Duitsland kost minder dan geringere dijkverhogingen langs meer Rijntakken. Dat komt onder meer door de hoge initiële kosten. Door zo te handelen, kunnen de kosten van bemaling van het IJsselmeer laag blijven en blijven alle werken voor een peilverhoging van het IJsselmeer achterwege. Wanneer bij de afwegingen het landschap, de natuur en de cultuurhistorie worden betrokken, heeft dit voorstel zeker de voorkeur boven peilverhoging van het IJsselmeer.

Overhaasten is niet nodig Drie argumenten pleiten voor het de tijd nemen voor grondig onderzoek voordat aan de nieuwe deltawerken wordt begonnen: de stijging van zeespiegel langs de Nederlandse kust is nog steeds die van 18 à 20 cm per eeuw, de afvoeren van de Rijn geven al een eeuw lang een constant beeld én de afvoeren van de Rijn waarmee nu wordt gerekend kunnen niet door het Duitse deel van de Rijn worden aangevoerd. Het tweede deltaplan zegt hierover: “De hoogte van de waterkeringen in Duitsland is zodanig dat bij afvoeren vanaf circa 14.000 kubieke meter per seconde grootschalige overstromingen optreden.” “Voor de Rijn bij Lobith bedraagt de top die Nederland uiteindelijk bereikt bij een potentiële afvoer van 19.000 kubieke meter per seconde - die volgens klimaatveranderingsscenario’s denkbaar is in 2050 - 16.000 kubieke meter per seconde.” In het betreffende internationale rapport,

waaraan het bovenstaande is ontleend, lees ik echter: “Zonder rekening te houden met de dijkoverstromingen - die dan op de Ober- en Niederrhein optreden - zou de Rijn bij Lobith 18.700 kubieke meter per seconde te verwerken kunnen krijgen. Wanneer de overstromingen meegerekend worden, is bij Lobith een piek te verwachten van ongeveer 15.500 kubieke meter per seconde.” De commissie heeft dus afgerond zonder aan te geven waarom dat zo nodig moet.

Samenvattend Het advies van de tweede Deltacommissie lost voor West-Nederland de veiligheidsproblemen op, maar bezorgt Noord-Nederland het probleem van de gevolgen van een grote peilverhoging van het IJsselmeer ten behoeve van de watervoorziening tijdens de droger wordende zomers. In dit artikel pleit ik voor het regelbaar maken van de waterverdeling over de Rijntakken in combinatie met kanalisering van de IJssel en de Waal. De IJssel krijgt dan een minimale hoeveelheid water toegevoerd; alleen in de zomer daarentegen voldoende water voor compensatie van in hoofdzaak de omvangrijke wateronttrekkingen aan het IJsselmeer. Bemaling verbetert de peilbeheersing van het IJsselmeer. Een groot aantal werken komt daardoor te vervallen, maar daarvoor komen andere werken in de plaats, werken waarvan behalve de watervoorziening ook de scheepvaart profiteert. Rekening houdend met het landschap, de natuur en de cultuurhistorie verdient dit voorstel zeker de voorkeur. Dirk van der Schrier Dit artikel is een bewerking van een lezing die Dirk van der Schrier houdt op 5 december als gastdocent aan de Universiteit Twente in Enschede.

H2O / 23 - 2008

25


verenigingsnieuws beoordelingsrichtlijn BRL-K14016/01 ‘Beluchters familie H, type A, B, C en D’.

WATERCOLUMN

Belangstellenden worden uitgenodigd hun kritiek op deze ontwerp-beoordelingsrichtlijn binnen de aangegeven termijn te sturen naar de secretaris van de CWK, p/a Kiwa, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk. Hier kan ook een exemplaar van de ontwerp-beoordelingsrichtlijn worden aangevraagd: (070) 414 44 75.

Unieke kansen!

W

at vorig jaar nog toekomst was, is nu het heden. Zo gaat het weliswaar ieder jaar, maar het (bijna) voorbije jaar was voor onze vereniging toch wel heel bijzonder. Het wordingsproces van Waternetwerk heb ik met veel betrokkenheid, inzet en plezier mogen meemaken. Het was prachtig om onszelf scherpe vragen te stellen en die te beantwoorden en gezamenlijk knelpunten op te lossen. Mooi om leden enthousiast te zien worden voor de toekomst, die Waternetwerk heet. Door eens flink ‘van buiten naar binnen’ te kijken en anderen te vragen hoe zij eigenlijk tegen de vereniging aankijken, kregen we een veel scherper beeld van onze unieke samenstelling, kansen en uitdagingen. Het bestuur en het bureau hebben hard gewerkt aan de voorbereiding van Waternetwerk en het vinden van een nieuw koppel (voorzitter en directeur) dat die toekomst, samen met het bestuur en de leden, mag gaan vormgeven. De basis is dus gelegd. Vanaf nu is het meer dan ooit aan de leden zelf om de belofte van Waternetwerk waar te gaan maken. Dat vereist echter wel een grotere betrokkenheid dan een gemiddeld lid de afgelopen paar jaren heeft laten zien. Een levend netwerk staat of valt met de deelnemers. Een netwerk vereist geven en nemen, delen en vermenigvuldigen, en ‘samen’ boven het individu. Niemand heeft behoefte aan een slapend, eenvormig of grijs netwerk. Onze uitgangspositie is goed: de mix van specialismen, soorten werkgevers en leeftijd biedt unieke kansen voor een actief, bruisend netwerk waarin iedereen de toegevoegde waarde van het lidmaatschap (dagelijks) ervaart. Een vereniging waar je lid van wilt zijn, waar de nieuwste en meest bruikbare kennis beschikbaar is en waarin de beste ideeën worden besproken en gedeeld. En waar je vakvrienden kunt maken die je verder helpen. Het is wel een beetje een vreemd gevoel om de laatste voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer (NVA) te zijn. Ik heb het altijd met veel genoegen gedaan. Tegelijkertijd maak ik graag plaats voor het nieuwe elan dat Waternetwerk nu vorm mag gaan geven. Ik wens ons daarbij veel succes, want er liggen unieke kansen!

Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda moet ingeleverd worden bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 14 december workshop van de KVWN over internationale activiteiten van de waterleidingbedrijven Nieuwegein 19 december bijeenkomst van de KVWN/NVAcontactgroep Emissiebeheer en NVA-programmagroep 4 (oppervlaktewater) over regionale stofstroomanalyses Utrecht

Waternetwerk gaat van start Vrijdag 28 november is het zover. Op die dag vindt in Voorthuizen de officiële start plaats van hét Waternetwerk van Nederland. De bijna 4.000 leden van de 50-jarige NVA en KVWN bundelen hun krachten in deze nieuwe vereniging en gaan vanaf 1 januari 2009 verder als het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Na de dagfestiviteiten is er ‘s avonds een diner met een feest voor leden, met of zonder partner. Het Dolfinarium in Harderwijk vormt dan het decor. Bovendien ontvangt elk lid ‘Water van A tot Z’: een boek met 26 bijdragen en anekdotes over water. U kunt zich nog inschrijven voor beide onderdelen samen of afzonderlijk. De kosten bedragen 25 euro voor het dagdeel en 25 euro voor het avonddeel. Voor meer informatie: www.nva.net.

Cor Roos (NVA)

Publicatie ter kritiek Vanaf 21 november, de datum van deze publicatie, kunnen belanghebbenden gedurende zes weken commentaar leveren op de door het college van deskundigen (voorheen CKW) ter kritiek gepubliceerde

26

H2O / 23 - 2008

Nieuwe cursussen Stichting Wateropleidingen biedt de komende maanden naast de bestaande cursussen de nieuwe cursus Stedelijk water en de functieopleiding Controle van leidingwaterinstalaties aan. Stedelijk water

Steden verdichten en breiden zich uit; de druk op de ruimte neemt toe. Voor de wateropgave in de stad is een integraal ontwerp nodig, opgesteld in goede samenwerking tussen de betrokken partijen. De nieuwe cursus Stedelijk Water behandelt naast inhoudelijke aspecten ook het proces om tot een gezamenlijk plan te komen. Het uiteindelijke doel van de cursus is om de cursist voldoende kennis en handvatten te bieden om zelf invulling te kunnen geven aan een goed ontwerp. De cursus bestaat uit drie lesdagen en begint op 9 december. De cursus vindt plaats in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 1.225 euro. Controle van leidingwaterinstallaties

Het werkterrein van de inspecteur is continu aan verandering onderhevig door wijzigingen in de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. De aandacht ligt vooral op de controle van industriële leidingwaterinstallaties en minder op die van huishoudelijke installaties. Een goede uitoefening van de controletaak vergt niet alleen kennis van de installatie, maar ook vaardigheden in de omgang met de klanten en inzicht in het wettelijk kader waarbinnen de inspecteur werkt. Deze opleiding reikt de deelnemer de benodigde kennis en vaardigheden aan om zelfbewust en doelgericht aan de slag te gaan. In tien dinsdagen en een ochtend, vanaf 3 februari 2009, kunnen adviseurs en medewerkers met uitvoerende taken binnen de wettelijke controletaak van leidingwaterinstallaties terecht in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 2.750 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.


9Z egdk^cX^Z DkZg^_hhZa lZg`i# O^_ ^h dcYZgcZbZcY! iddci VbW^i^Z Zc aZ[! hiZZ`i ]VVg cZ` j^i Zc ^ckZhiZZgi ^c \gdiZ ^ccdkVi^ZkZ Zc XgZVi^ZkZ egd_ZXiZc# Dd` cj hiVVc WZZaYWZeVaZcYZ egd_ZXiZc de hiVeZa! W^_kddgWZZaY gdcY YZ i]ZbVÉh kZ^a^\! WZgZ^`WVVg Zc YjjgoVVb#

BVV` _^_ lZZg `gdb lVi gZX]i ^h4

HVbZc bZi dcoZ eVgicZgh oZiiZc lZ dch ^c kddg YZ ^cldcZgh kVc DkZg^_hhZa# 9VVg^c ^h dd` ZZc gda lZ\" \ZaZ\Y kddg YZ gZhjaiVVi\Zg^X]iZ

7ZaZ^YhbZYZlZg`Zg =nYgdad\^Z Y^Z YZ ZZc]Z^Y LViZg Zc WdYZb odZ`i kddg ]Zi iZVb >ciZ\gVVa LViZgWZaZ^Y# 6ah ]nYgdadd\ kVc =7D" d[ LD" c^kZVj WZc _Z ^c]djYZa^_` Zc egdXZhbVi^\ bZYZkZgVci" lddgYZa^_` kddg dcYZglZgeZc Vah YZ @VYZgg^X]ia^_c LViZg! L7'& Zc XVaVb^iZ^iZcWZhig^_Y^c\# 7Zc _Z ÓZm^WZa! ]ZW _Z ZZc deZc dd\ Zc ddg kddg VaaZ WZigd``ZcZc Zc o^Z _Z ZZc hVaVg^h kVc bVm^bVVa Ï (#*++!&- eZg bVVcY (+ jjg eZg lZZ` lZa o^iiZc4 <V YVc cj gZX]i de _Z YdZa V[ Zc gZV\ZZg

<V kddg bZZg ^c[dgbVi^Z dkZg YZoZ kVXVijgZ cVVg lll#dkZg^_hhZa#ca$kVXVijgZh

L^_ lZg`Zc VVc iZkgZYZc bZYZlZg`Zgh Egdk^cX^Z DkZg^_hhZa ^h kddgj^ihigZkZcY ^c ]VVg eZghdcZZahWZaZ^Y Zc WZ]ddgi ^c '%%- idi YZ 7ZhiZ LZg`\ZkZgh kVc CZYZgaVcY

Nu ook voor totale ontzorging op het gebied van Legionellabeheer Kijk op onze vernieuwde website


Afsluiterbediening is nu een “fluitje van een cent” Afsluiters regenereren 90% van alle probleem afsluiters 100% bedienbaar maken! Bel voor een vrijblijvende demonstratie +31 (0)187 - 60 52 00

Ons overig leveringsprogramma omvat o.a.: Afdichtingen, afsluiterbediening, aanboorarmaturen, beveiligingen, ballonafsluiters, brandslangen, buisstoppen, flenspakkingen, flow- en drukmeters, gereedschappen en hulpmiddelen, lekdetectieapparatuur, lekdetectieapparatuur, muurkragen, muurdoorvoeren, standstukken, storzkoppelingen, watermeterbeugels, watermeterputten, watertappunten etc. Schmidt Watertechniek B.V. • Stoofweg 18-20 NL-3253 MA Ouddorp T +31 (0)187 – 60 52 00 • F +31 (0)187 – 60 51 71 E info@schmidt.nl • I www.schmidt.nl Aquatech stand nr. 01.800

Honeywell, de juiste keuze

Honeywell waterregeltechniek Honeywell biedt altijd een intelligente en innovatieve oplossing voor uw drink- of proceswatertoepassing. Appendages voor het garanderen van een perfecte werkdruk, volumestroom en de beveiliging van waterkwaliteit in het aanvoer- en afname netwerk. Voortdurende ontwikkeling van producten en de langdurige beschikbaarheid van vervangingsonderdelen garanderen de bedrijfszekerheid van uw installatie. Hierdoor is Honeywell een betrouwbare partner voor nu en in de toekomst. Wilt u meer weten over waterregeltechniek of andere Honeywell producten? Kijk op www.regelvisie.nl of bel de Honeywell Infolijn: 020-56 56 392 © 2008 Honeywell B.V. AD0285


platform

Peter van Puijenbroek, Planbureau voor de Leefomgeving Niels Evers, Royal Haskoning Bas van der Wal, STOWA

Bepaling kwaliteit aquatische natuur met huidige monitoringsgegevens De natuurkwaliteit van regionale wateren is er tussen 1991 en 2005 nauwelijks op vooruit gegaan en op de meeste plaatsen nog steeds ontoereikend tot matig. Kleine verbeteringen traden op bij sloten en beken. Het aantal locaties waar de doelsoorten macrofauna voorkomen, is nog minimaal. Deze conclusies volgen uit een toetsing van monitoringsgegevens van macrofauna aan de maatlatten die zijn ontwikkeld voor de Kaderrichtlijn Water én het voorkomen van doelsoorten uit het Handboek Natuurdoeltypen.

H

et Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, voorheen Milieu en NatuurPlanbureau), Royal Haskoning en STOWA hebben een analyse gemaakt van de natuurkwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater. Dit was de eerste keer dat een dergelijke analyse van het Nederlandse oppervlaktewater landsdekkend uitgevoerd is. De aanleiding voor deze studie was de Natuurbalans 2008, die als thema ‘water’ heeft. In analogie met de waardering van de natuurkwaliteit voor terrestrische ecosystemen is de natuurkwaliteit voor aquatische ecosystemen uitgewerkt. Het doel is om een ‘basiskaart natuur aquatisch’ te maken, waarin het type en de kwaliteit van het oppervlaktewater uitgewerkt is. De vraagstelling vanuit de Natuurbalans is of de natuurkwaliteit verbetert of verslechtert en of de gestelde doelen haalbaar zijn. Naast de KRW-doelen zijn er de doelen voor de natuurkwaliteit in de ecologische hoofdstructuur, in de agenda Vitaal Platteland en doelen voor het behoud van biodiversiteit in de Convention on Biological Diversity. Dit artikel beschrijft de resultaten voor macrofauna.

Gebruikte gegevens en methode Voor de studie zijn de beschikbare monitoringsgegevens van de waterschappen gebruikt die zijn opgenomen in de Limnodata Neerlandica, een grote databank met aquatisch-ecologische gegevens. STOWA beheert deze en gebruikt de gegevens voor onderzoeken voor het waterbeheer. Voorbeelden zijn verspreidingsonderzoek, trendanalyses en de ontwikkeling van

ecologische beoordelingsmethoden. Daarnaast staan de gegevens ook ter beschikking aan het biodiversiteitsportaal. De ecologische gegevens zijn afkomstig van de waterbeheerders in Nederland, waterschappen, hoogheemraadschappen en Rijkswaterstaat. Deze verzamelen in hun monitoringsprogramma’s biologische monsters in een groot aantal wateren om de toestand en ontwikkelingen van de kwaliteit in de gaten te houden. Daarnaast bevat de Limnodata ook gegevens uit incidentele onderzoeken en van andere instanties. Jaarlijks organiseert STOWA een inwinningsronde om de meest recente gegevens toe te voegen aan de databank. De basiseenheid in de Limnodata bestaat uit biologische monsters of opnamen. In totaal waren ten tijde van dit onderzoek ruim 120.000 biologische monsters van bijna 21.000 meetpunten opgenomen. Deze meetpunten liggen verspreid over een groot aantal watertypen, zoals sloten, meren, beken en kanalen. Van ongeveer tweederde van de meetpunten was het KRW-watertype bekend. Met behulp van de globalere CUWVO-typering en relevante gegevens uit de Limnodata is waar mogelijk voor de overige meetpunten een KRW-watertype toegevoegd. Voor de beoordeling van de doelsoorten is voor elk KRW-watertype een representatief natuurdoeltype geselecteerd. Hiermee kunnen dezelfde gegevens gebruikt worden voor beide analyses. Met de Limnodata-databank kon van bijna 25.000 macrofaunamonsters de ecologische kwaliteit en het aantal doelsoorten bepaald

worden. Om de trend in natuurkwaliteit te bepalen, zijn de resultaten uitgesplitst voor drie tijdvakken van vijf jaar voor de periode 1991-2005. Ongeveer 18.000 macrofaunamonsters zijn beschikbaar voor toetsing van drie perioden. In deze studie zijn twee methoden voor de bepaling van de natuurkwaliteit uitgewerkt. Voor de KRW is de ecologische referentiesituatie beschreven voor de natuurlijke watertypen5). Voor de kunstmatige wateren is het maximaal ecologisch potentieel (MEP) beschreven6). De hierbij ontwikkelde maatlatten geven een beeld van de kwaliteit ten opzichte van de natuurlijke en de goede situatie. Omdat het in deze studie gaat om natuurkwaliteit en niet om het ecologisch functioneren van het watersysteem, is in deze studie getoetst aan de maatlatten voor natuurlijke wateren. De KRW-maatlatten zijn per individueel monster uitgerekend. Het resultaat is een puntenkaart met de kwaliteit per meetpunt als ecologische kwaliteitsratio (EKR)*. Voor de trendanalyse zijn de resultaten van meetpunten die dicht bij elkaar liggen, samen genomen tot een gebiedskwaliteit. In het natuurbeleid wordt het Handboek Natuurdoeltypen gebruikt voor de beoordeling van de natuurkwaliteit1). Hierin zijn voor elk natuurdoeltype de relevante doelsoorten beschreven. Doelsoorten zijn soorten die in het natuurbeleid meer aandacht krijgen vanwege hun zeldzaamheid en/of een negatieve trend in voorkomen op (inter)nationaal niveau. Voor de aquatische

H2O / 23 - 2008

29


natuurdoeltypen gaat het om 39 soorten haften, 17 steenvliegen, 84 kokerjuffers, vier platwormen, een zoetwaterkreeft, twee tweekleppigen en 29 libellen. Het voorkomen van het aantal doelsoorten is bepaald per periode van vijf jaar.

Resultaten In afbeelding 1 staat de ruimtelijke spreiding van de ecologische kwaliteit van de macrofauna analyses4). In het algemeen kan worden gesteld dat de hogere scores voorkomen in gebieden langs de oostgrens van Nederland, in de beken op de Veluwe en in de brakke wateren in Zeeland. In afbeelding 2 is voor alle watertypen tezamen de spreiding van de EKR-scores weergegeven. Uit dit frequentiediagram blijkt dat deze score normaal verdeeld is, met de meeste waarden tussen de 0,20 en 0,60. Dit komt overeen met de kwaliteitsklassen ‘ontoereikend’ tot ‘matig’. De trend in ecologische kwaliteit is weergegeven in afbeelding 3 voor drie perioden. De kwaliteit van sloten en beken toont een kleine (significante) verbetering in de laatste periode; voor de overige watertypen is er nauwelijks verschil. Voor vennen neemt de kwaliteit zelfs af, maar het aantal vennen dat meegenomen kon worden, is erg klein. Het voorkomen van doelsoorten is weergegeven in afbeelding 4. Hierin is te zien dat op de meeste locaties geen doelsoorten aanwezig zijn. Enkele doelsoorten komen voor in de Wieden, Weerribben, langs de IJssel, de beken op de Veluwe, in de Achterhoek en verspreid in Friesland. De Vechtplassen ontbreken, doordat niet voldoende gegevens van dat gebied beschikbaar waren. Het maximale aantal doelsoorten macrofauna varieert van tien in de kanalen en sloten tot 40 in snelstromende beken. In een optimale natuurlijke situatie zal tussen de 15 en 30 procent van de doelsoorten aangetroffen worden. Dit wordt in de praktijk vrijwel nergens gehaald. Locaties waar veel zeldzame soorten voorkomen, zijn relatief minder vaak bemonsterd. Het beeld wordt beïnvloed doordat de meetnetten van de waterschapen niet primair zijn gericht op het bemonsteren van de mooiste locaties en omdat de gegevens van de beheerders van natuurgebieden, zoals Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, veelal ontbreken. De tabel geeft voor drie perioden de aanwezigheid van doelsoorten voor de meetpunten weer. Van de 2300 locaties is bij een heel klein aantal een toename

Afb. 1: De natuurkwaliteit met de KRW-maatlatten beoordeeld op basis van macrofauna voor de regionale wateren voor de periode 1996-2005.

Het aantal waargenomen doelsoorten per meetpunt. Afb. 2: Verdelingsdiagram EKR-waarde voor macrofauna in stromende wateren. Alle monsters dateren uit de periode 1991-2005.

30

aantal doelsoorten

1991 1995

1996 2000

2001 2005

0 1 >1

2228 61 33

2207 75 40

2173 100 49

H2O / 23 - 2008

geconstateerd en meestal slechts van één doelsoort.

Conclusies De macrofaunagegevens uit de Limnodata Neerlandica zijn zowel voor het berekenen van de KRW-maatlatten als voor het bepalen van het aantal doelsoorten gebruikt.

Het grootste deel van de wateren scoort ontoereikend tot matig op de maatlatten voor natuurlijke wateren; slechts vijf procent voldoet aan de normen voor natuurlijke wateren. Doelsoorten zijn slechts op een beperkt aantal meetpunten aangetroffen en meestal is het dan maar één soort. De trend voor de periode 1990-2005 geeft


platform gegevens van enkele waterschappen, waardoor sommige gebieden relatief beperkt uitgewerkt zijn. Inmiddels is een nieuwe ronde voor gegevensinwinning opgestart om de ontbrekende gebieden bij te werken. NOTEN * De ecologische kwaliteitsratio wordt berekend met de KRW-maatlatten. De EKR is een score van 0 (slecht) tot 1 (zeer goed). De doelstelling is normaliter 0,60 (ondergrens goed). Wanneer 0,60 niet haalbaar is door onomkeerbare hydromorfologische ingrepen, kan een lagere doelstelling worden afgeleid.

Afb. 3: De verandering in kwaliteit voor de drie perioden, gebaseerd op de KRW-maatlatten voor macrofauna.

LITERATUUR 1) Bal D., H. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A. van Opstal en F. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen. 2) PBL (2008). Natuurbalans 2008. Planbureau voor de Leefomgeving. 3) Royal Haskoning (2007). Omschrijving MEP en conceptmaatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. Concept KRW-maatlatten sloten en kanalen. 4) Royal Haskoning (2008) Toetsing Limnodata neerlandica gegevens t.b.v. basiskaart aquatische natuur. Rapport nr 9S9101. Royal Haskoning. 5) STOWA (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn water. Rapport 2007-32. 6) STOWA (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. Rapport 2007-32b.

Afb. 4: Het voorkomen van doelsoorten macrofauna in de periode 1996-2005.

met beide methoden een vergelijkbaar beeld. De natuurkwaliteit vertoont hooguit een lichte verbetering, maar van een echte toename is in deze periode geen sprake. De doelsoortenmethode laat duidelijk zien waar de zeldzame soorten nog aangetroffen worden. Omdat bij de meeste meetpunten geen doelsoorten zijn aangetroffen, laat deze methode alleen de ‘mooie plekken’ zien en differentieert niet bij slechte of matige natuurkwaliteit. De KRW-maatlatten differentiëren over het hele spectrum aan

natuurkwaliteit en geven ook de ‘mooie plekken’ aan. Deze methode is ook bruikbaar voor het bepalen van de natuurkwaliteit. Deze eerste landsdekkende analyse van de aquatische natuurkwaliteit is met de analyseresultaten van de waterschappen uitgevoerd. In de Limnodata Neerlandica zijn veel analyseresultaten beschikbaar. Het is daardoor mogelijk om een landelijk beeld te verkrijgen en een trend in de tijd. In de gebruikte versie ontbreken de recente

H2O / 23 - 2008

31


Jan Wanink, Koeman en Bijkerk bv Herman van Dam, Adviseur Water en Natuur en Grontmij | AquaSense Froukje Grijpstra, Wetterskip Fryslân Theo Claassen, Wetterskip Fryslân

Invloed van klimaatverandering op fytoplankton van de Friese meren De resultaten van het monitoringsprogramma van Wetterskip Fryslân in de Friese boezemmeren laten zien dat totaalstikstof en totaalfosfaat in de afgelopen kwart eeuw sterk zijn afgenomen. Dit komt waarschijnlijk door beheermaatregelen om de eutrofiëring terug te dringen. De afname in nutriëntengehaltes ging gepaard met een daling van de concentraties chlorofyl-a. Tegelijkertijd verminderde het aandeel van blauwalgen in het fytoplankton. Toch bleef de blauwalg Planktothrix agardhii de meest algemene soort. De wijzigingen in het klimaat resulteerden na 1995 in een toename van de seizoensfluctuaties in de concentraties van totaalfosfaat en, in nog sterkere mate, van totaalstikstof. Het stijgen van de temperatuur werd ook zichtbaar door het eerder optreden van het voorjaarsmaximum en het naar achteren schuiven van het zomermaximum van chlorofyl. Het eerste wordt toegeschreven aan een vervroegde bloei van diatomeeën ten gevolge van hogere watertemperaturen en relatief hoge nutriëntenconcentraties in het vroege voorjaar. Het tweede aan verlenging van het groeiseizoen voor blauwalgen, die het fytoplankton domineren bij hogere temperaturen.

Ondanks de aanwezigheid van biezenvelden blijft het Tjeukemeer troebel en domineert fytoplankton (foto: Wetterskip Fryslân).

W

etterskip Fryslân voert sinds het begin van de jaren tachtig fysisch-chemisch en biologisch onderzoek uit in de Friese oppervlaktewateren. Een op de verzamelde gegevens toegepaste trendanalyse laat zien dat de

32

H2O / 23 - 2008

belangrijkste verandering gedurende de afgelopen kwart eeuw bestaat uit een sterke reductie van de nutriëntenconcentraties. Hierdoor is de hoeveelheid fytoplankton sterk afgenomen, evenals de dominantie binnen dit biologisch kwaliteitselement van

de blauwalgen1),2). Opvallend was dat naast de afname van de jaar- of zomergemiddelde waarden voor de concentratie chlorofyl-a gedurende de gehele onderzoeksperiode ook sprake was van verschuivingen binnen de jaren. Daarbij werd het voorjaarsmaximum steeds vroeger in het jaar waargenomen en het zomermaximum steeds later. Voor een verklaring van deze verschuivingen werd gedacht aan de effecten van klimaatverandering. Gesuggereerd werd dat de toegenomen regenval in de winterperiode een verhoogde nutriëntentoevoer en vervolgens een vervroeging van de voorjaarsbloei van diatomeeën zou hebben veroorzaakt. Het later optreden van het zomermaximum in de chlorofylconcentratie zou kunnen worden verklaard door het vaker voorkomen van warme zomers, waardoor het groeiseizoen van met name blauwalgen zou worden verlengd. In dit artikel gaan wij na of de waargenomen veranderingen in het fytoplankton, voor zover ze niet kunnen worden verklaard door de genomen maatregelen tegen eutrofiëring, overeenkomen met recente modelvoorspellingen over effecten van klimaatver-


platform leidt tot stabilisatie van troebele door fytoplankton gedomineerde systemen en werkt pogingen tot herstel tegen én de opwarming verhoogt de draagkracht voor primaire producenten - met name fytoplankton - en lijkt hiermee op eutrofiëring.

In opgestuwd water samengeklonterde draden van de dominante blauwalg Planktothrix agardhii zijn soms met het blote oog te zien. Met het microscoop worden afzonderlijke draden zichtbaar (foto’s: Koeman en Bijkerk).

anderingen op Nederlandse meren3),4). Hierbij worden de seizoensvariaties in de hoeveelheid zonneschijn, de watertemperatuur en de nutriëntengehaltes als sturende factoren onderzocht. De maandgemiddelde chlorofylconcentraties zijn berekend voor vier perioden: 1985-1990, 1991-1995, 1996-2000 en 2001-2005. De benodigde gegevens zijn verzameld op 46 meetlocaties in 25 boezemmeren. Voor de meeste overige analyses zijn gegevens gebruikt uit de zes meren met de langste meetreeksen: Bergumermeer, Heegermeer, Slotermeer, Brandemeer, Groote Brekken en Tjeukemeer. Per meer zijn de gegevens afkomstig van één meetlocatie in het midden van het meer. Deze meren zijn vanaf 1981 (fytoplankton), 1984 (nutriënten) of 1985 (chlorofyl) maandelijks bemonsterd gedurende de periode april-september. Vanaf 1993 is in elke maand van het jaar gemonsterd. Met de nutriëntenbemonstering zijn op de meetlocaties tevens de watertemperatuur en de zichtdiepte gemeten. Voor de zes meren zijn maandgemiddelde concentraties van totaalstikstof en totaalfosfaat berekend over vrijwel dezelfde perioden als voor de chlorofylconcentraties. Alleen de eerste periode was voor de nutriëntenbepaling een jaar langer: 1984-1990. Over de periode 1985-2005 is voor de zes meren per jaar geschat op welke dagnummers de voorjaars- en zomerpieken in de chlorofylconcentratie werden gevonden. Over dezelfde periode is voor alle 25 meren per jaar het optreden van fytoplanktonbloei onderzocht. Hiertoe werd aangenomen dat van bloei sprake was wanneer één taxon bij een individuele bemonstering meer dan de helft van het totale fytoplankton uitmaakte. In het voorjaar betroffen de meeste gevallen van bloei diatomeeën, maar er waren te weinig gegevens beschikbaar om een eventueel aanwezige trend in de tijd te onderzoeken.

Het merendeel van de waargenomen bloeien betrof de blauwalg Planktothrix agardhii: een plaagalg die gedurende de gehele onderzoeksperiode de meest algemene fytoplanktonsoort vormde. Verschuivingen over de jaren in de voorjaarsen zomermaxima van chlorofyl én de zomerbloei van P. agardhii zijn getoetst met behulp van de nonparametrische Spearmancorrelatie. Om de veranderingen in het fytoplankton te kunnen relateren aan de watertemperatuur, is in de zes meren voor elk jaar tussen 1985 en 2005 bepaald op welke datum voor het eerst (voorjaarspunt) en voor het laatst (zomerpunt) de standaardwaarde van 16,5°C werd bereikt. Deze waarde is afgeleid uit de gemiddelde watertemperaturen tijdens de voorjaars- en zomermaxima van chlorofyl in 1985. Voor zonneschijn is op vergelijkbare wijze een standaardwaarde van zes uur per dag, gemiddeld over 30 dagen, afgeleid uit de gegevens van het weerstation Leeuwarden (bron: KNMI). Hierbij vertegenwoordigen jaarlijkse voorjaars- en zomerpunten de einddata van 30-daagse gemiddelden waarop voor het eerst en het laatst deze standaardwaarde werd bereikt. Met behulp van Pearsons correlatie is onderzocht of significante verbanden bestaan tussen de biologische kwaliteitselementen chlorofyl-a en P. agardhii en de sturende factoren watertemperatuur en zonneschijn.

Modelvoorspellingen In een uitgebreide literatuurstudie uit 2005 zijn alle waargenomen en voorspelde effecten van klimaatverandering op ondiepe Nederlandse meren samengevat3). Daarbij werden temperatuur, ijsbedekking en wind als relevante klimaatfactoren beschouwd. De belangrijkste conclusies betreffende fytoplankton zijn: opwarming versterkt en stabiliseert de dominantie van blauwalgen in fytoplanktongemeenschappen; opwarming

Met behulp van een ecosysteemmodel zijn hierna voorspellingen gedaan voor verschillende scenario’s met betrekking tot opwarming en nutriëntenbelasting4). Een algemene voorspelling is dat klimaatverandering leidt tot verlaagde kritische nutriëntenbelastingen en, in combinatie met de verwachte toename van de externe fosfaatbelasting, tot een grotere kans op een omslag van de heldere naar de troebele fase van het systeem. Voor zowel het scenario ‘warmere winters’ als ‘jaarrond warm’ voorspelt het model voor heldere systemen een vervroegde, minder sterke voorjaarsbloei van diatomeeën en voor troebele systemen een verlate, iets zwakkere voorjaarsbloei van diatomeeën en een vervroegde, beduidend sterkere zomerbloei van blauwalgen. Vanaf de vroege zomer domineren hierbij blauwalgen het fytoplankton. De verlate voorjaarsbloei wordt toegeschreven aan de ook in het voorjaar hoge abundantie van blauwalgen, als restant van de zomerpiek van het voorafgaande jaar, waarmee de diatomeeën slecht kunnen concurreren. In een experimentele opzet die de relatief sterke respons van blauwalgen op temperatuurverhoging bevestigde, werd aangetoond dat een warmer voorjaar niet leidt tot een andere volgorde in de successie van de verschillende soortgroepen5). In de praktijk wijzen alle waarnemingen met betrekking tot de effecten van opwarming in ondiepe meren van de gematigde gebieden op vervroegde voorjaarsbloeien van diatomeeën6). De onderzoekers van het ecosysteemmodel wijzen er echter op dat nog geen resultaten van alleen troebele systemen beschikbaar zijn4). Inmiddels is uit onderzoek in de Duitse Müggelsee gebleken dat opwarming ook in een troebel systeem tot vervroeging van de voorjaarsbloei leidt, maar dat de mate waarin dit zich manifesteert sterk afhangt van de fosfaatbelasting7). De verwachting is dat meer neerslag in de winter tot hogere fosfaatgehaltes in het voorjaar leidt, maar uit een onderzoek tijdens drie warme jaren in de Friese meren bleek geen duidelijk seizoenspatroon in totaalfosfaat8). Dit onderzoek toonde wel aan dat in de onderzochte jaren de concentratie van totaalstikstof relatief hoog was in het voorjaar, waarna een afname optrad in de zomer. Deze afname wordt toegeschreven aan verhoogde denitrificatie als gevolg van temperatuurverhoging. Verwacht wordt dat door opwarming versterkte sulfaatreductie en denitrificatie zullen leiden tot hogere gehaltes aan humuszuren en fosfaat, waardoor sprake is van interne eutrofiëring9).

Waargenomen veranderingen in het fytoplankton Afbeelding 1 toont de afname van de maandgemiddelde concentraties chlorofyl van 25 meren in vier perioden tussen

H2O / 23 - 2008

33


1981 en 2005. In de eerste periode zijn de concentraties hoog van april tot oktober, met een maximum in mei. Met de afname van de eutrofiëring in de tijd1),2) neemt niet alleen de chlorofylconcentratie af, maar wordt de verdeling in de perioden na 1990 meer tweetoppig, met een piek in april en een nog wat hogere in augustus-september. Voor de zes meren met de langste reeksen waarnemingen zijn de gemiddelde jaarlijkse voorjaars- en zomermaxima tussen 1985 en 2005 in afbeelding 1 weergegeven. Zowel in het voorjaar als in de zomer is sprake van een significante trend met het jaar van bemonstering (zie tabel 1). Hierbij valt het voorjaarsmaximum in 2005 ongeveer anderhalve maand vroeger dan in 1985 en het zomermaximum ongeveer een maand later. Het voorjaarsmaximum wordt waarschijnlijk bepaald door de bloei van diatomeeën, maar met de beschikbare gegevens voor deze soortgroep kon de gevonden trend niet worden bevestigd. De verwachting dat het zomermaximum voornamelijk wordt bepaald door de bloei van blauwalgen, wordt bevestigd door de resultaten voor Planktothrix agardhii in alle 25 meren (zie afbeelding 1 en tabel 1). Deze gedurende de gehele onderzoeksperiode meest algemene fytoplanktonsoort vertoont een trend in de zomerbloei, die bijna gelijk is aan die voor chlorofyl.

Zonneschijn en watertemperatuur Evenals de biologische kwaliteitselementen zijn ook de stuurfactoren zonneschijn en watertemperatuur zowel in het voorjaar als in de zomer statistisch significant gecorreleerd met het meetjaar (zie afbeelding 1 en tabel 1). In het voorjaar is voor beide factoren sprake van een vervroeging van ongeveer een maand over de periode 1985-2005. Hierbij ligt de trendlijn voor zonneschijn iets vroeger in het seizoen dan die voor chlorofyl en die voor watertemperatuur iets later. In de zomer liggen de trendlijnen voor zonneschijn en watertemperatuur dichtbij die voor

chlorofyl en P. agardhii, waarbij de eerste factor ongeveer een maand naar achteren verschuift over de periode 1985-2005 en de tweede ongeveer drie weken.

Nutriënten en zichtdiepte Zoals eerder vastgesteld zijn de zomergemiddelde concentraties van totaalstikstof en totaalfosfaat tussen 1984 en 2005 sterk afgenomen ten gevolge van maatregelen ter bestrijding van eutrofiëring. Afbeelding 2 geeft een indruk van deze afnames, maar laat tevens zien dat tussen de seizoenen verschillen kunnen optreden die groter worden in de loop der jaren. Na 1995 zijn de concentraties in de periode januari-maart relatief hoog, dalen daarna sterk en beginnen in december weer licht toe te nemen. De absolute stikstofconcentraties zijn tijdens de eerste drie maanden van de perioden 1996-2000 en 2001-2005 zelfs ruim hoger dan die in de jaren daarvoor. Dit patroon ondersteunt het idee dat ten gevolge van de toegenomen regenval in de winter tegenwoordig sprake is van een hogere nutriëntentoevoer naar het oppervlaktewater in het begin van het jaar, waarna de verhoogde watertemperatuur leidt tot denitrificatie8),9). De afname van de nutriëntenconcentraties tussen 1984 en 2005 ging gepaard met een toename van de gemiddelde zichtdiepte met 42 procent (zie tabel 2). Deze toename heeft echter niet geresulteerd in een omslag van het systeem van een troebele naar een heldere fase. Met een gemiddelde zichtdiepte van 40,5 cm tijdens de periode 2001-2005, kunnen de zes meren nog steeds worden omschreven als troebel.

Verklarende factoren Hoewel met de beschikbare gegevens geen verband tussen de voorjaarsbloei van diatomeeën en het bemonsteringsjaar kan worden aangetoond, betreffen de aangetroffen gevallen van voorjaarsbloei

Afb. 1: Linker paneel: gemiddelde maandelijkse concentraties chlorofyl-a van 25 boezemmeren in vier perioden. De stippen geven de datum aan van de jaarlijkse voorjaars- (geelbruin) en zomermaxima (lichtblauw) in de zes meren met de langste reeksen waarnemingen en de bijbehorende lijnen de significante trends. De helderblauwe lijn geeft de significante trend van de zomerbloei van de dominante blauwalg Planktothrix agardhii in alle 25 meren aan. Rechter paneel: de gele stippen geven de datum aan waarop het 30-daags gemiddelde van het op weerstation Leeuwarden gemeten aantal uren zonneschijn per dag, voor het eerst en voor het laatst de waarde van zes uur bereikt (bron: KNMI). De rode stippen geven de datum aan waarop de gemiddelde watertemperatuur in de zes meren jaarlijks voor het eerst en voor het laatst de waarde van 16,5°C bereikt. De bijbehorende lijnen geven de significante trends aan.

alleen deze soortgroep. Daarom wordt aangenomen dat de verschuiving van het voorjaarsmaximum van chlorofyl toch hoofdzakelijk kan worden toegeschreven aan vervroegde voorjaarsbloei van diatomeeën. Omdat de optimum watertemperatuur voor de groei van diatomeeën (18°C) beduidend lager is dan die voor blauwalgen (25°C)4), werd verwacht dat zonneschijn in het voorjaar een beperkende factor zou kunnen zijn. Ondanks de overeenkomsten tussen de gevonden trends voor zonneschijn en chlorofylconcentraties in zowel voorjaar als zomer (zie afbeelding 1), zijn deze factoren echter niet significant gecorreleerd (zie tabel 3). De bloei van P. agardhii vertoont ook geen significant verband met zonneschijn. Watertemperatuur lijkt, in tegenstelling tot zonneschijn, wel een verklarende factor te zijn (zie tabel 3). In het voorjaar werd een sterke, statistisch significante correlatie vastgesteld tussen het chlorofylmaximum en het moment waarop het water de waarde van 16,5°C bereikt. Hoewel in de zomer geen significant verband tussen deze factoren werd gevonden, was de temperatuur toen wel significant gecorreleerd met de bloei van P. agardhii, welke voor een groot deel het chlorofylmaximum in dit seizoen lijkt te bepalen. Gedurende alle vier perioden en seizoenen was de atomaire N/P-verhouding groter dan 16, waardoor fosfaat het limiterende nutriënt is. Op grond van de geconstateerde seizoensfluctuaties in de concentratie van totaalfosfaat tijdens de periode 2001-2005 (zie afbeelding 2) kan worden gezegd dat ook deze factor mogelijk heeft bijgedragen aan de vervroeging van het voorjaarsmaximum van chlorofyl. De gemiddelde fosfaatconcentratie daalde van 0,17 mg/l gedurende de periode januari-maart naar 0,07 mg/l gedurende de periode april-juni. Tijdens de eerste periode was de concentratie hiermee hoger dan die gedurende enkele jaren van hypertrofie in de Duitse Müggelsee (0,10 mg/l) en tijdens de tweede periode gelijk aan die gedurende jaren met sterk gereduceerde fosfaatgehaltes7). Hoewel in de Müggelsee onder beide omstandigheden een Tabel 1: Correlaties (Spearman’s r) en steekproefgrootte (N) van de seizoenstiming van de onderzochte variabelen (stippen in afbeelding 1) met jaar. Significanties: *p ≤ 0,05, **p ≤ 0,01, ***p ≤ 0,001.

variabele

34

H2O / 23 - 2008

r

N

voorjaar chlorofyl-a zonneschijn watertemperatuur

-0,51** -0,47* -0,65***

20 21 21

zomer P. agardhii chlorofyl-a zonneschijn watertemperatuur

0,20*** 0,59** 0,47* 0,42*

381 20 20 21


platform vervroegde voorjaarsbloei van diatomeeën werd waargenomen en toegeschreven aan hogere watertemperaturen in het voorjaar, was de vervroeging sterker tijdens de periode met hoge fosfaatgehaltes. Dit werd verklaard door een omslag van een bottom up- (silicaatbeperkend) naar een top down-proces (begrazing door watervlooien) als basis voor het ineenstorten van de bloei.

Conclusies De in de jaren negentig uitgevoerde maatregelen ter vermindering van de eutrofiëring vormen de grondslag voor de tussen 1984 en 2005 waargenomen sterke reductie van de nutriëntenconcentraties in de Friese boezemmeren. Dit heeft vervolgens geresulteerd in een afname van de hoeveelheid aanwezig fytoplankton, zoals afgeleid uit de gemeten chlorofylconcentraties, alsmede in een lichte toename van de helderheid van het water. Gedurende dezelfde periode begonnen zich echter effecten van klimaatverandering te manifesteren, vooral in de vorm van toenemende seizoensfluctuaties in nutriënten- en chlorofylconcentraties. In tegenstelling tot de voorspellingen van het ecosysteemmodel4) viel de opwarming van de troebele Friese meren samen met een vervroegd voorjaarsmaximum

van chlorofyl, waarschijnlijk veroorzaakt door vroegere bloei van diatomeeën. Opmerkelijk was ook het later optreden van de zomerpiek in chlorofyl, die werd veroorzaakt door bloei van blauwalgen. Wel volgens de modelvoorspellingen nam de sterkte van de voorjaarspiek van chlorofyl af en die van de zomerpiek toe. Van de onderzochte factoren licht (uren zonneschijn), temperatuur en nutriënten, bleek temperatuur een significante verklarende factor voor de waargenomen veranderingen in het fytoplankton. De door klimaatverandering toegenomen seizoensfluctuaties in de nutriëntengehaltes lijken ook bij te dragen aan het eerder optreden van de voorjaarsbloei van diatomeeën. Door de geringe gevoeligheid van blauwalgen voor fosfaatbeperking zal het lagere fosfaatgehalte in de zomermaanden de dominantie van deze groep als gevolg van hogere temperaturen niet in de weg staan. Klimaatverandering leidt derhalve tot de noodzaak van het bereiken van nog lagere fosfaatgehaltes, om een omslag naar de helder water-fase te bereiken. LITERATUUR 1) Van Dam H. en J. Wanink (2007). Trendanalyse hydrobiologische gegevens Friesland. Grontmijrapport 210455. Koeman en Bijkerk-rapport 2007015. Adviseur Water en Natuur-rapport 605.

Afb. 2: Gemiddelde maandelijkse concentraties (gekleurde stippen) en tweemaal de standaardfout (bijbehorende gekleurde stroken) van totaalstikstof (tN) en totaalfosfaat (tP) tijdens de vier perioden in de zes boezemmeren met de langste reeksen waarnemingen.

2) Van Dam H., J. Wanink, F. Grijpstra en T. Claassen (2008). Trendanalyse 1981-2005 van hydrobiologische gegevens uit Friesland. H2O nr. 6, pag. 29-33. 3) Mooij W., S. Hülsmann, L. De Senerpont Domis, B. Nolet, P. Bodelier, P. Boers, M. Dionisio Pires, H. Gons, B. Ibelings, R. Noordhuis, R. Portielje, K. Wolfstein en E. Lammens (2005). The impact of climate change on lakes in the Netherlands: a review. Aquatic Ecology nr. 39, pag. 381-400. 4) Mooij W., J. Janse, L. De Senerpont Domis, S. Hülsmann en B. Ibelings (2007). Predicting the effect of climate change on temperate shallow lakes with the model PCLake. Hydrobiologia nr. 584, pag. 443-454. 5) De Senerpont Domis L., W. Mooij en J. Huisman (2007). Climate-induced shifts in an experimental phytoplankton community: a mechanistic approach. Hydrobiologia nr. 584, pag. 403-4. 6) Dionisio Pires M. (2008). Betekenis van klimaatverandering voor de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren. Achtergrondrapport exante evaluatie KRW. NIOO. 7) Huber V. en R. Adrian (2008). Phytoplankton response to climate warming modified by trophic state. Limnology and Oceanography nr. 53, pag. 1-13. 8) Loeve R., P. Droogers en J. Veraart (2006). Klimaatverandering en waterkwaliteit. FutureWater. 9) Van Dam H. en A. Mertens (2008). Vennen minder zuur maar warmer. H2O nr. 12, pag. 36-39.

Tabel 2: Gemiddelde zichtdiepte per onderzoeksperiode in de zes boezemmeren met de langste reeksen waarnemingen.

periode

zichtstandaard diepte (cm) deviatie

1984-1990 1991-1995 1996-2000 2001-2002

28,6 29,1 37,9 40,5

11,0 12,3 14,6 15,3

N

218 275 339 327

Tabel 3: Correlaties (Pearson’s r) en steekproefgrootte (N) van de biologische kwaliteitselementen met de stuurfactoren zonneschijn en watertemperatuur. Significanties: *p ≤ 0,05, **p ≤ 0,01, ***p ≤ 0,001.

onderzochte relatie

r

N

voorjaar zonneschijn - chlorofyl-a watertemperatuur - chlorofyl-a

0,11

20

0,52**

21

-0,05

370

0,16***

374

0,29

20

0,11

20

zomer zonneschijn - P. agardhii watertemperatuur - P. agardhii zonneschijn - chlorofyl-a watertemperatuur - chlorofyl-a

H2O / 23 - 2008

35


Andries Krikken, Royal Haskoning Geert van Mill, Waterschap Aa en Maas, thans Waterschap de Dommel Joachim Rozemeijer, Deltares / Universiteit Utrecht Ronald Wolters, Waterschap Aa en Maas

Grote dynamiek in oppervlaktewaterkwaliteit in de Hooge Raam Binnen het stroomgebied de Hooge Raam in Noord-Brabant zijn diverse pilots uitgevoerd om de effecten en kosten voor KRW-maatregelen inzichtelijk te maken. Goede keuzes hierin zijn afhankelijk van voldoende systeemkennis van het stroomgebied. Met dit onderzoek is de kwaliteit van het oppervlaktewater onder verschillende afvoeromstandigheden onderzocht. De resultaten laten zien dat vooral piekafvoeren en de periode daarop volgend een zware belasting zijn voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hierbij worden twee snelle transportroutes onderscheiden: belasting van het oppervlaktewater vanuit het ondiepe grondwater en belasting vanuit oppervlakkige afstroming voor stoffen die sterk binden aan zwevend stof. In de praktijk zal moeten blijken of de belasting voldoende kan worden gereduceerd door in te grijpen op de snelle transportroutes. innen het project STROMON1) zijn duidelijke relaties aangetoond tussen de kwaliteit van het oppervlaktewater onder verschillende afvoeromstandigheden en de kwaliteit van het grondwater op verschillende dieptes. Uit de vergelijking tussen de gegevens bleek het grondwater de voornaamste bron van verontreinigingen in het oppervlaktewater te zijn in Noord-Brabant. Tevens werd aangetoond dat de belasting vanuit het grondwater voornamelijk onder natte omstandigheden hoog was. Oppervlakkige afstroming, drain-effluent en het bovenste grondwater dragen met name onder natte omstandigheden sterk bij aan de afvoer1). Deze resultaten waren voor Waterschap Aa en Maas aanleiding om binnen de ‘Gebiedspilot waterkwaliteit Hooge Raam’ de relatie tussen de afvoer en de waterkwaliteit nader in beeld te gaan brengen. Het stroomgebied van de Hooge Raam (zie afbeelding 1) is hier uitermate geschikt voor, omdat het een hydrologisch geïsoleerd stroomgebied is (geen aanvoer gebiedsvreemd water en geen rioolwaterzuiveringsinstallatie) en een groot percentage agrarisch landgebruik. Wel komen enkele overstorten voor in het stroomgebied, maar deze beïnvloedden tijdens de meetperiode de waterkwaliteit van de Hooge Raam niet.

B

36

H2O / 23 - 2008

Onderzoeksopzet Bij de stuw Hoefkens is de afvoer continu gemeten met een akoestische debietmeter. De gemeten afvoer is representatief voor het overgrote deel van het stroomgebied van de Hooge Raam. Voor de periode van 1 oktober 2007 tot 1 april 2008 is de kwaliteit van het oppervlaktewater gemeten met behulp van een automatische monsternamekast (vacuümsampler). Per dag zijn twee mengmonsters verzameld die beide bestonden uit twaalf uurmonsters. De monsters zijn geanalyseerd op nutriënten (P-totaal, NO3-, N-Kj, N-totaal), de zware metalen aluminium, cadmium, chroom, koper, nikkel, lood, zink (totaalconcen-

traties) en enkele algemene parameters (EGV, pH, zwevende stof, Fe (totaal), HCO3-, SO42-). Tevens zijn gegevens verzameld over neerslag op basis van radarbeelden, grondwaterstanden en grondwaterkwaliteit op verschillende dieptes.

Effect neerslag op afvoer en grondwaterstand Het verloop van de neerslag is samen met het gemeten debiet bij stuw Hoefkens voor de periode 1 oktober 2007 tot en met 1 april 2008 is te zien in afbeelding 2. Uit deze grafiek blijkt dat de afvoer relatief snel reageert op de neerslag. Daarnaast zijn grote fluctuaties in het debiet aanwezig. In droge perioden is een debiet van 0,15 kubieke

Koper, cadmium, nikkel en zink komen onder meer in het grondwater doordat in de landbouwgebieden in Nederland accumulatie van zware metalen in de bodem plaatsvindt. De aanvoer van zware metalen via kunstmest en dierlijke mest is lange tijd groter geweest dan de afvoer. Op de Peelhorst worden vaak sterk verhoogde gehalten zware metalen als nikkel en zink aangetoond, waarbij de herkomst niet alleen verklaard kan worden vanuit de externe belasting. De mobilisatie van zware metalen uit het sediment blijkt hierbij van groot belang te zijn3). Dit heeft twee oorzaken: het grondwater op de Peelhorst is van nature zuurder doordat het een regionaal infiltratiegebied is (in zuurder water gaan meer zware metalen in oplossing) en bij de afbraak van nitraat door de oxidatie van pyriet komen de in pyriet ingebouwde metalen als nikkel en zink vrij.


platform de Centrale Slenk door de Peelrandbreuk net ten westen van het stroomgebied van de Hooge Raam. Op de Peelhorst worden regelmatig sterk verhoogde concentraties zware metalen gemeten, zowel in grond- als oppervlaktewater, veelal in combinatie met verhoogde concentraties sulfaat (> 100 mg/l). De mobilisatie van zware metalen uit het sediment is hierbij een belangrijke factor (zie kader op pagina 36). Voor een aantal locaties in het gebied is de kwaliteit van het freatisch grondwater geanalyseerd. Op basis van deze metingen is samen met gebiedsdekkende kaarten van de grondwaterkwaliteit van Noord-Brabant1),2) een samenvattend overzicht gemaakt van de grondwaterkwaliteit in het stroomgebied van de Hooge Raam op meerdere diepteniveaus (zie overzicht linksonder).

Waterkwaliteit bij verschillende afvoeren In afbeelding 3 is voor een aantal parameters (bicarbonaat, nitraat en nikkel) de gemeten concentratie in relatie tot de afvoer uitgezet. Aan de linkerzijde van de figuur zijn de gegevens over de gehele meetperiode (oktober 2007-april 2008) weergegeven en aan de rechterzijde is ingezoomd naar de periode rond begin december tijdens een hoge afvoerpiek. De variatie van de concentratie bicarbonaat met de afvoer is illustratief voor de bijdrage van grondwater van verschillende herkomst. De concentratie bicarbonaat ligt in het najaar (tijdens lage afvoeren) tussen de 120-140 mg/l, terwijl na de hoogwaterpiek

Afb. 1: Stroomgebied van de Hooge Raam.

Afb. 2: Verloop van de neerslag en het gemeten debiet bij stuw Hoefkens.

meter per seconde gebruikelijk, terwijl na een stortbui het debiet kan toenemen tot ruim vier kubieke meter per seconde. De snelle reactie op neerslag wordt veroorzaakt door de goede (kunstmatige) ontwatering, de vorm van het stroomgebied en het relatief dunne watervoerend pakket.

Kwaliteit van het grondwater Het stroomgebied van de Hooge Raam ligt op de Peelhorst, een kenmerkende hydrogeologische eenheid in het oosten van Noord-Brabant met een ondiepe geohydrologische basis met een dun watervoerend pakket. De Peelhorst wordt gescheiden van

Samenvattend overzicht grondwaterkwaliteit stroomgebied Hooge Raam.

bovenste grondwater (landbouwgrond)

recent geïnfiltreerd, zeer sterk belast en verzuurd water met verhoogde concentraties nitraat (50-200 mg/l), chloride (40 mg/l), lage pH, verhoogde concentraties aluminium en zware metalen als koper, nikkel en zink

middeldiep grondwater (5-15 m-mv)

5-30 jaar geleden geïnfiltreerd, sterk belast water met verhoogde gehalten nitraat, sulfaat, chloride en zware metalen

dieper grondwater / regionaal kwelwater

deels meer dan 50 jaar geleden geïnfiltreerd, onbelast tot matig belast water. Veelal rijk aan ijzer (gereduceerd) en bicarbonaat met een chloridegehalte rond 10-15 mg/l (kenmerkend voor regenwater zonder externe belasting). Geen verhoogde gehalten nitraat. Lokaal sterk verhoogde gehalten sulfaat (> 100 mg/l). Licht verhoogd gehalte fosfaat / ammonium (natuurlijke mineralisatie)

Zwevend stof is een belangrijke drager van nutriënten, zware metalen en overige verontreinigingen. Daarom is inzicht in het gedrag van zwevend stof in de beek belangrijk. De concentraties zwevend stof zijn onder meer afhankelijk van de afvoer (naast landgebruik, samenstelling rivierbedding, oevererosie en de aanwezigheid van stuwen), maar deze relatie blijkt niet eenduidig door het optreden van het effect van flushing (spoeling) en hysterese of uitputting: Flushing-effect: In droge perioden neemt na verloop van tijd de afvoer (en ook de stromingsnelheid) in de beek af en treedt bezinking van zwevende stof op (sedimentatie). Tijdens deze perioden vindt tevens in het stroomgebied van de beek ophoping plaats van verontreinigende stoffen (droge depositie, bemesting, verkeer). Bij de eerste grote regenbui worden deze opgehoopte stoffen uitgespoeld naar het oppervlaktewater. Hysterese: De concentratie zwevend stof is tijdens de toename van de afvoer hoger dan in de fase waarin de afvoer weer afneemt. Dit verschijnsel wordt ‘hysterese’ genoemd en is een gevolg van uitputting van het systeem.

H2O / 23 - 2008

37


Afb. 3: Concentratie bicarbonaat, nitraat en nikkel in relatie tot de afvoer.

begin december het gehalte consequent een stuk lager ligt (rond de 90 mg/l). De redenering hierachter is dat in het najaar de grondwaterstand laag is en de afvoer plaatsvindt in het primaire afwateringstelsel met een grote bijdrage van ‘diep’ grondwater (hoog bicarbonaatgehalte, zie de tabel). In het voorjaar staat de grondwaterstand hoger en is de bijdrage van ondiep grondwater (met relatief lage pH en lage bicarbonaatgehaltes) aan de afvoer groter. Tijdens piekafvoeren is voor de concentratie bicarbonaat een sterk verdunningseffect te zien. Deze verdunning illustreert dat de bijdrage van oppervlakkige afvoercomponenten (net gevallen regenwater) aan de totale afvoer omvangrijk is tijdens deze natte perioden (rond de 40 procent op basis van de mate van verdunning). Tijdens kleinere buien is immers geen verdunnend effect te zien en is er geen of geringe oppervlakkige afstroming. Deze waarnemingen zijn in overeenstemming met de metingen die gedaan zijn in de Hupselse beek in het kader van het project DYNAQUAL, waarbij oppervlakkige afstroming tijdens hevige regenbuien verantwoordelijk bleek te zijn voor ruim 60 procent van de

38

H2O / 23 - 2008

totale afvoer4). De Hupselse beek reageert nog sneller dan de Hooge Raam op neerslag door het zeer dunne watervoerende pakket.

Nitraat en nikkel Voor nitraat en nikkel is een enigszins vergelijkbare dynamiek waar te nemen met een duidelijke relatie tussen de concentratie en de afvoer. De concentraties van beide stoffen nemen toe gedurende de natte periode in december. Voor deze buiige periode waren de grondwaterstanden laag en werd het oppervlaktewater met name gevoed vanuit het diepere grondwater. Dit diepe grondwater bevat minder nitraat en nikkel dan het bovenste grondwater. Tijdens de bui zelf treedt verdunning op. Het snel afstromende neerslagwater bevat kennelijk relatief lage concentraties nitraat en nikkel. Als na de bui de invloed van het bovenste grondwater op de oppervlaktewaterkwaliteit toeneemt, worden de concentraties nitraat en nikkel wel hoger. De nikkelpiek treedt langer na de bui op dan de nitraatpiek. Hieruit kan worden afgeleid dat nikkel over het algemeen wat dieper in het grondwater zit dan nitraat. Dit is in overeenstemming met de veronderstelling dat bij de afbraak van nitraat door pyrietoxidatie op een zekere diepte ook nikkel vrij kan komen.

Zwevend stof, totaal-fosfaat en zware metalen De relatie tussen het gehalte zwevend stof en totaal fosfaat is weergegeven in afbeelding 4. Uit deze figuur blijkt een sterke correlatie tussen de concentratie zwevend stof en de concentratie totaal-fosfaat. Vergelijkbare relaties zijn er voor zware metalen. Zware metalen adsorberen pH-afhankelijk aan organisch materiaal en fosfaat bindt sterk aan ijzer- en aluminiumoxiden. Omdat zwevend stof bestaat uit sedimentdeeltjes waaronder klei, organisch materiaal en ijzeren aluminiumoxiden, zijn de gemeten totaalconcentraties goed te verklaren. In de grafieken zijn de verschijnselen van een aantal kenmerkende processen waar te nemen, zoals het flushing effect en hysterese (zie kader op de voorgaande pagina). De maximaal gemeten concentratie zwevend stof (en de stoffen hieraan gebonden) over de gehele meetperiode was tijdens de piekafvoer van 7 december 2007 (280 mg/l). De zwevend stofvracht bestaat deels uit opwervelende deeltjes uit de waterbodem en deels uit deeltjes die met snel afstromend regenwater vanaf het land worden meegevoerd.


platform

Afb. 4: Concentratie zwevend stof en totaal fosfaat in relatie tot de afvoer.

Maatregelen De resultaten van de metingen in het stroomgebied van de Hooge Raam laten zien dat de belasting van het oppervlaktewater sterke fluctuaties vertoont en dat regelmatig concentraties van stoffen worden bereikt die hoger zijn dan normwaarden (KRW of MTR). Vooral piekafvoeren en de periode daaropvolgend zijn een zware belasting voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hierbij kunnen twee belangrijke snelle transportroutes worden onderscheiden afhankelijk van het chemisch gedrag van de stof: • belasting van het oppervlaktewater vanuit het bovenste grondwater: mobiele parameters zoals nitraat, sulfaat en in dit gebied tevens nikkel; • belasting van het oppervlaktewater vanuit oppervlakkige afstroming: stoffen die sterk correleren met zwevend stof (fosfaat, zware metalen). Bij het verkennen van maatregelen is uitgegaan van drie categorieën maatregelen: brongerichte maatregelen (alleen door minder nutriënten en metalen te gebruiken wordt de belasting op de lange termijn teruggedrongen), procesgerichte maatregelen die de piekbelasting afvlakken door in te grijpen op de snelle transportroutes én end-of-pipe maatregelen: zuiveren in het benedenstroomse gebied (voorkomen van afwenteling). Stuw Hoefkens en de automatische monsternamekast.

Tijdens een workshop in het kader van de afronding van het DOVE-onderzoek zijn maatregelen verkend gericht op het reduceren van de snelle transportroutes. Voorbeelden van genoemde maatregelen zijn het toepassen van peilgestuurde drainage (systeem van Iersel) waardoor water minder snel wordt gedraineerd, het zuiveren van drainagewater, het vormen van bufferstroken waar niet wordt bemest en waarin oppervlakkige afstroming wordt afgeremd door vegetatie en microreliëf waardoor aan zwevend stof gebonden verontreinigingen kunnen bezinken én maatregelen op het vlak van bodembeheer (uitmijnen en vergroten sorptiecapaciteit voor fosfaat en zware metalen). Door het inrichten van een meer duurzaam watersysteem is het mogelijk om de piekbelasting als gevolg van opwerveling te verminderen. Deze maatregelen hebben vaak een dubbel nut: niet alleen de waterkwaliteit wordt verbeterd, maar ook de waterhuishouding. Water wordt meer vastgehouden en komt langzamer tot afvoer. De stroomsnelheden worden lager, waardoor minder zwevend stof opwervelt. Voor maatregelen gericht op benedenstroomse zuivering wordt gedacht aan het plaatsen van een slibvang maar ook aan helofytenfilters voor het afvangen van nutriënten en metalen in plant en slibmateriaal. Tevens is het mogelijk tijdens afvoerpieken ijzerchloride toe te voegen en

vervolgens de ontstane ijzeroxidevlokken met geadsorbeerd fosfaat voor hergebruik terug te winnen uit het oppervlaktewater.

Toekomst: maatregelen en monitoring Maatregelen kunnen alleen in de praktijk hun werkelijke waarde bewijzen. Door een gericht meetprogramma kan worden gevolgd of de maatregelen het beoogde effect opleveren. Hiervoor zal de monitoring zowel gericht moeten zijn op het transport via het grondwater voor de mobiele parameters als transport via oppervlakkige afstroming. Aangezien het overgrote deel van de vracht aan fosfaat en zware metalen tijdens enkele zware buien optreedt, is een continue of debietproportioneel meetsysteem nodig om de effecten van maatregelen te kunnen meten. Belangrijke kennisvragen zijn: • Hoe groot is de invloed van de opwerveling van zwevend stof uit de waterbodem voor de vracht aan fosfaat en zware metalen in verhouding tot de bijdrage van deeltjes die worden losgemaakt uit drains en meegevoerd worden met oppervlakkige afstroming? • Welke maatregelen zijn effectief voor het verminderen van de belasting van het oppervlaktewater met fosfaat en zware metalen vanuit landbouwgronden via snelle transportroutes? LITERATUUR 1) Rozemeijer J., H. Broers en H. Passier (2007). Een quick-scan inventarisatie van de bijdrage van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteit in Noord-Brabant. Deelraport I van het project Aquaterra/STROMON. TNO 2) Verhagen F., H. Broers, A. Krikken, J. Rozemeijer, R. van Ek, M. van Vliet, B. van der Grift, R. Heerdink en R. Knoben (2007). Invloed van grondwater op oppervlaktewater: regionale differentiatie in Noord-Brabant. TNO / Royal Haskoning. 3) Helvoort J., H. Broers, P. Schipper en C. Appelo (2000). Zware metalen in het grondwater: pyrietoxidatie en desorptie (1): veld- en laboratoriumonderzoek Oostrum. H2O nr. 24. 4) Rozemeijer J. en Y. van der Velde (2008). Oppervlakkige afstroming ook van belang in het vlakke Nederland. H2O nr. 19. 5) Krikken A., F. Verhagen, G. van Mill en R. Wolters (2008). Interactie grondwater oppervlaktewater Hooge Raam. Waterschap Aa en Maas / Royal Haskoning).

H2O / 23 - 2008

39


agenda 21 november, Amsterdam Internationale Jaar van de Sanitatie feestelijke afsluiting van het Internationale Jaar van de Sanitatie met een vooruitblik op toekomstige inspanningen op het gebied van verbetering van de sanitaire voorzieningen in arme landen. Organisatie: IRC en NWP. Informatie: Mascha Singeling (015) 215 17 28.

24 november, Deventer Wat zijn de gevolgen van het Deltaplan nieuwe stijl voor Nederland? bijeenkomst over de gevolgen van het advies van de Deltacommissie voor Nederland, met in het begin van de avond een paneldiscussie over de toekomst van het waterbeheer in Nederland en ook aandacht voor innovatieve oplossingen die niet in het advies van de Deltacommissie voorkomen. Voorafgaand een excursie naar de uiterwaardvergraving bij Deventer. Organisatie: KIVI NIRIA afdeling voor waterbeheer. Informatie: Ernst.Oosterveld@movares.nl.

27 november, Delft Overstromingsrisico in Oostenrijk colloquium over de overstromingsrisico’s en -maatregelen in Oostenrijk. Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80 of e.j.m.veling@tudelft.nl.

27 november, Eindhoven Succesvol innoveren in watertechnologie bijeenkomst voor innovatieve ondernemers die een idee of product op het gebied van (drink)waterproductie, (afval)waterzuivering, hergebruik, distributie, monitoring of duurzaam waterbeheer willen ontwikkelen en op de markt brengen, met aandacht voor de subsidiemogelijkheden en innovatieen onderzoekstrajecten van Syntens, SenterNovem en TNO. Organisatie: De mannen van de WIT. Informatie: www.watertechnologie.com.

27 november, Middelburg Tussen zee en binnenwater bijeenkomst over onder meer de KRW-doelen die voor de verschillende brakke binnenwateren gekozen zijn en de betekenis van die wateren als de habitat voor vis. Organisatie: Zoet-Zout-Platform en het Vissennetwerk. Informatie: Annelies van Beusekom (0320) 29 85 02.

27 november, Nieuwegein Duurzaam watergebruik in de dagelijkse industriële praktijk Op-weg-naar-huis bijeenkomst over het ‘cradle-to-cradle’-concept, waarbij duurzame processen en het gebruik van afval als grondstof centraal staan. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industrieel Water. Informatie: www.skiw.nl.

40

H2O / 23 - 2008

27 november, Rotterdam Op weg naar een klimaatbestendige samenleving congres over de raakvlakken tussen wetenschap en praktijk met betrekking tot het klimaatbestendig maken van Nederland, met onder meer de presentatie van de eerste resultaten van de adaptatiestrategieën voor de hotspots Zuidplaspolder, Tilburg en Groningen. Gastsprekers zijn de voormalig burgemeester van Londen Ken Livingstone, Cees Veerman en minister Jacqueline Cramer. Organisatie: Kennis voor Klimaat en Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.kennisvoorklimaat.nl/ conferentie.

28 november, Harderwijk Waternetwerk laatste bijeenkomst van NVA en KVWN en eerste officiële bijeenkomst van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: (070) 414 47 78.

30 november, Arnhem Baggerspecie zesde nationale conferentie over baggerspecie, met op het programma onder meer praktijkcasussen over baggerverwerking, de aanleg van depots en hergebruik van baggerspecie in dijken én de financiering na SUBBIED en de betekenis van de Kaderrichtlijn Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.

4 december, Utrecht Waterwet en Wet ruimtelijke ordening studiemiddag met informatie over de veranderingen die de nieuwe Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening teweegbrengen voor de uitvoering. Ook aandacht voor de samenhang tussen beide wetten en het werken met de beschikbare uitvoeringsinstrumenten. Organisatie: Nirov. Informatie: vos@nirov.nl.

10 december, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de nieuwe Waterwet die op 1 januari 2009 gaat gelden, met vooral aandacht voor de gevolgen ervan voor de uitvoerende taken op watergebied van waterschappen, provincies en gemeenten. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

10 december, Rotterdam Natura 2000 studiedag over de implementatie van Natura 2000, met aandacht voor het eerste beheerplan dat gereed is (Voordelta) en de samenwerking tussen gemeenten en provincies (de Wieden en de Weerribben). Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (078) 625 37 53 (aanmelden) of Maaike Braam (078) 625 38 81 (inhoudelijk).

11 december, Utrecht Kabels en leidingen achtste editie van het jaarlijkse congres over ontwikkelingen op het gebied van de ondergrondse infrastructuur, met dit jaar aandacht voor de eerste praktijkervaringen met de digitale informatie-aanlevering en het schadeloket van de Stichting Voorkoming Graafschade i.o. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 95.

19 december, Rotterdam Legionellapreventie vijfde nationale congres over wet- en regelgeving, nieuwe beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en ‘best practices’ omtrent Legionella. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77 of www.euroforum.nl.

2009

13-16 januari, Rotterdam InfraTech 2009 beurs op het gebied van de infrastructuur, met onder andere deelname van Rijkswaterstaat, Waternet, Waterschap Groot Salland, en het Hoogheemraadschap van Delfland. Organisatie: Ahoy. Informatie: (010) 293 31 33.

16 januari, Delft 61e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 28e vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling traditionele bijeenkomst van de Nederlandse drink- en afvalwaterwereld met lezingen en een nieuwjaarsborrel. Het thema voor de editie van 2009 is ‘Nieuwe uitdagingen’. Organisatie: TU Delft. Informatie: www.citg.tudelft.nl.

22 januari, Utrecht Wat willen we morgen weten? symposium over de toekomstige informatiebehoefte van de watersector, belicht vanuit diverse invalshoeken. Organisatie: Nelen & Schuurmans. Informatie: (030) 233 02 00.

27 januari, Nieuwegein Ondergrondse ruimtelijke ordening congres over een duurzaam beheer van de onderhoud door een betere afstemming tussen initiatieven met betrekking tot het leggen van kabels en leidingen, waterberging en energieopslag, maar ook bijvoorbeeld de aanleg van steeds meer parkeergarages. Organisatie: Studiecentrum Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.


agenda 27-28 januari, Spijkenisse Oplossingen voor watermanagement in de industrie tweedaagse bijeenkomst over waterbeheer in de industrie, met als onderwerpen efficiënt hergebruik van water en waterbesparing, de mogelijkheid tot energiewinning uit water, uitbesteding van het waterbeheer en samenwerking met andere bedrijven. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00.

29 januari, Rotterdam Water, aarde en samenleven eerste deel van een tweedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit eerste debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

29 januari, Scheveningen Nationaal Waterplan congres over een veilig Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Loes Snijders of Ingrid Geubel (040) 297 49 80.

29 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks congres van Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

5 februari, Rotterdam Water, aarde en samenleven slotconferentie van de debatcyclus, die als doel heeft Nederland klimaatbestendig te maken. Innovaties en publiek-private samenwerking zijn daarin belangrijke pijlers. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

10-12 februari, Amsterdam Aquaterra tweede editie van een internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: Hans Verschuur (020) 549 31 03.

12-13 maart, Amsterdam Benchmarking water services the way forward tweedaagse conferentie over een bedrijfsvergelijking in de watersector met als doel de prestaties verder te verbeteren en voor de burger het één en ander inzichtelijker te krijgen. Organisatie: IWA, Vewin en het Koninklijk Waternetwerk. Informatie: www.moorga.com.

Buitenland

2009

16-22 maart, Istanbul Wereld Water Forum vijfde editie van dit driejaarlijkse, internationale forum waarop alle watergerelateerde problemen, uitdagingen en kansen aan de orde komen. Bedoeld voor wetenschappers, politici en bestuurders, ngo’s en bedrijven om water hoger op de politieke agenda te zetten. Informatie: www.worldwaterforum5.org.

30 maart-3 april, Berlijn Wasser Berlin 13e editie van deze internationale waterbeurs, die de vorige keer 550 bedrijven en ongeveer 26.000 bezoekers trok. Het congresprogramma omvat een 23-tal symposia en workshops over onderwerpen die de gehele waterketen dekken. Informatie: www.wasser-berlin.de.

26 november, Antwerpen Membraantechnologie symposium over de stand van zaken rond het onderzoek naar en praktische toepassingen van membraantechnologie. Organisatie: Nederlands Membranengenootschap en de Belgian Membrane Group. Informatie: www.tnav.be.

26-28 november, Hamburg Consequences of climate change and flood protection vierde editie van de internationale conferentie over de gevolgen van de klimaatverandering voor het waterbeheer in het algemeen en de bescherming tegen overstromingen in het bijzonder. Organisatie: Hamburg Messe und Congress GmbH. Informatie: www.acqua-alta.de.

2-5 december, Lyon Pollutec internationale vakbeurs voor milieutechnologie, met ook aandacht voor water in het algemeen en regenwateropvang in het bijzonder. Informatie: Promosalons Nederland (020) 462 00 20.

ingezonden mededeling

H2O / 23 - 2008

41


handel & industrie Uitdagende rioolrenovatie in Zutphen In opdracht van Waterschap Rijn en IJssel renoveert Dusseldorp Infra, Sloop en Milieutechniek B.V. een riooltransportleiding in Zutphen over een lengte van 3,2 kilometer. Het vrijverval transportrioolstelsel is door zwavelwaterstof dusdanig aangetast, dat het risico bestaat dat leidingen en/of inspectieputten op termijn zullen bezwijken. In een tijdsbestek van twee maanden wordt de riooltransportleiding, met een diameter tussen de 850 en 980 millimeter middels ‘relining’ gerenoveerd. Dit houdt in dat een nieuwe kunststof bekleding in de bestaande leiding wordt aangebracht. Het werk wordt in delen uitgevoerd. Het te renoveren segment wordt tijdelijk afgesloten. Voor het overpompen van het afvalwater brengt het bedrijf tijdelijk een installatie aan. De hierbij te verpompen hoeveelheid afvalwater kan oplopen tot meer dan 3.000 kubieke meter per uur. Omdat ook diverse wegen het tracé doorkruizen, gaan de noodbuizen hier de lucht in tot een hoogte van 4,6 meter boven de weg. Door deze manier van werken hoeft slechts op tien punten gegraven te worden. De werkzaamheden duren in totaal ongeveer drie maanden en zullen waarschijnlijk nog voor het einde van dit jaar afgerond zijn.

Trident-filter voor regenwater Om regenwater te kunnen gebruiken voor toepassingen binnenshuis, zoals spoeling van het toilet en de afwas, moet het eerst gefilterd worden. GEP Benelux uit Gorinchem heeft hiervoor het Trident-filter ontwikkeld dat efficiënt en effectief werkt. Het filter is gebaseerd op de capillaire werking van regenwater. Door de speciale vorm van het filter wordt het water als het ware geremd en geforceerd afgevoerd. De speciale lamelvormige spleetfilters filteren het water effectief en efficiënt. Het gevolg is een snelle scheiding van vuil en schoon water. Door de speciale constructie is het mogelijk filters te bouwen met een klein verval tussen aan- en afvoer. Daardoor hoeft minder diep gegraven te worden met alle bijkomende voordelen: geen problemen met hoog grondwater en de regenwaterputten zijn makkelijk aan te sluiten op relatief ondiep liggende rioleringen. De Trident-filters zijn verkrijgbaar in verschillende maten. Hierdoor kan voor elk dak tussen de tien en 10.000 vierkante meter een

42

H2O / 23 - 2008

Draagbare flowmeter Siemens brengt met de flowmeter Sitrans FUP1010 een gemakkelijk te installeren meter op de markt waarmee de capaciteit van elk type flowmeter in het veld kan worden gecontroleerd.

Het filtersysteem voor woningen.

passend filtersysteem worden aangelegd. Alle filters zijn uitgerust met een sproeier die het reinigen van het filteroppervlak zeer eenvoudig maakt. De filters worden op gezette tijden automatisch schoongespoten, waardoor het rendement van het filter gewaarborgd blijft. Voor meer informatie: (0183) 61 05 20 of www.regenwater.com.

Opvang afvalwater in jachthavens Per 1 januari aanstaande is de pleziervaart verplicht het afvalwater gecontroleerd op te vangen en af te voeren naar het riool. Waterketenbedrijf GMB speelt hierop in door het op de markt brengen van het YOSS (Yacht Own Sanitary System). YOSS bestaat uit een pomp en een onzichtbaar netwerk van dunne pijpleidingen onder de steigers naar iedere gewenste ligplaats. Slangen en een snelkoppeling zitten verwerkt in luikjes. Voor het waarborgen van de hygiëne is een slimme koppeling toegepast die drupvrij en schoon te bedienen is. Het systeem werkt heel eenvoudig. De ligplaatshouder opent een luikje in de steiger bij de ligplaats en trekt de slang met snelkoppeling eruit. Na bevestiging op de dekdoorvoer begint automatisch het uitzuigen. Afhankelijk van de capaciteit van de vuilwatertank is dat uitzuigen binnen enkele minuten gebeurd. Na het ontkoppelen van de slang schiet deze automatisch terug in het luikje. Voor meer informatie (0488) 44 94 49 of www.yoss.eu.

De flowmeter meet de hoeveelheid doorstroming van zowel geleidende als nietgeleidende vloeistoffen. In de waterwereld kan de flowmeter naast schoon water ook nauwkeurig de capaciteit meten van water dat licht verontreinigd is met zwevend materiaal. De koffer bevat een complete meetopstelling met aansluitkabels, diverse transducers en de flowtransmitter Sitrans FUP1010. De converter heeft een zeer robuuste behuizing in de beschermingsklasse IP 67. Hierdoor is het instrument uitermate geschikt voor gebruik in het veld. De Sitrans FUP1010 functioneert op basis van ultrasone meettechniek. Hierdoor is het instrument geschikt voor flowmeting door middel van looptijdverschil. Dit gebeurt met de C3- en E2-transducers uit de koffer. De meting kan ook worden uitgevoerd met de eveneens meegeleverde Doppler-transducer. Hiermee kan men opstellingen maken op leidingen van 50 milimeter tot zes meter. Met deze flowmeter kunnen alle typen flowmeters die functioneren op meetprincipes variërend tussen ultrasoon en coriolis tot magnetisch-inductief getest en gecontroleerd worden. De koffer met de flowmeter Sitrans FUP1010.

De batterijen van de flowmeter zijn geschikt voor vier uur standaardbedrijf. Met een datalogger zijn de gemeten waarden en statusmeldingen via een kabel met een RS 232-interface in een pc te laden. Voor meer informatie: Remon Roos (070) 333 34 95.



AMSTERDAM Second World Forum on Delta & Coastal Development

www.aquaterraforum.com

Organised by:

Sponsor:

Partners:


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.