20090203100802

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 23 januari 2009

2/

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema riolering MET INDEX 2008 VERSLAG VAKANTIECURSUS DRINKWATER EN AFVALWATER NIEUWE ANALYSE EMISSIE AFVALWATERSYSTEEM


Allround in relining Reparatietechieken injectietechniek | robottechniek | reparatieringen/manchetten | deelrenovatie

Renovatietechnieken schaaldelen | sliplining lange buislengtes | sliplining korte buislengtes | wikkelbuis-methode | close-fit lining | kousmethode | flexibele slangmethode | cementeren/resin lining | putrenovatie | renovatie van gemalen, kelders en bassins | pipecracking

Kennis van techniek

4.377

Nelis Infra bv Haarlemmerstraatweg 79, 1165 MK Halfweg Postbus 105, 1160 AC Zwanenburg T (020) 407 22 26 F (020) 407 22 23 info@nelisinfra.nl www.nelisinfra.nl

Binnen de sector BAM Infra brengt Nelis Infra bv haar expertise in op het gebied van de sleufloze leidingrenovatie. Kennis van de beschikbare technieken, gekoppeld aan de jarenlange ervaring met het leggen van leidingen, stelt haar in staat tot het maken van “maatwerk �. Van advies, engineering tot en met de uitvoering blijft zij verantwoordelijk voor het complete project inclusief tijdelijke pompinstallaties, aansluiting op bestaande leidingen en de overige civiele werkzaamheden. Voor advies, design en construct en turnkey-oplossingen.


De eerste wapenfeiten van 2009

H

et nieuwe jaar is nu echt begonnen. De eerste dagen gebeurde er nog niet zo veel. Maar de afgelopen twee weken veranderde dat. Het eindrapport over de Zuidplaspolder werd gepresenteerd en de vakantiecursussen Drinkwater en Afvalwater en Riolering vonden plaats. Hoe lang blijven we nog vasthouden aan die naam? Maar dit terzijde.

Bouwen in de Zuidplaspolder ten zuidwesten van Gouda in één van de laagste delen van Nederland is mogelijk, zo luidt de conclusie. De toekomstige bewoners hoeven niet te vrezen voor een doorbraak van de dijk langs de Hollandse IJssel. Hun veiligheid is in feite al gegarandeerd door de stormvloedkering in deze rivier en de Maeslantkering. Of de huizen ook droog blijven door de hoge grondwaterstand is een tweede, maar dat is geen

waterhuishoudkundig probleem, zo stellen de betrokken partijen. Dé nieuwjaarsborrel van de Nederlandse watersector (de vakantiecursussen Drinkwater en Afvalwater en Riolering) liet half januari een opvallend beeld zien. Terwijl er veel lege plekken waren in de collegezaal waar lezingen over drinkwater ten gehore gebracht werden, moesten de belangstellenden bij de sessies over afvalwater en riolering soms op de trappen zitten bij gebrek aan plaatsen in de collegebanken. Daar vielen dan ook de meest interessante zaken te beluisteren, met name ten aanzien van nieuwe vormen van sanitatie. De afvalwatersector gaat een boeiende tijd tegemoet. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 2 / 2009 / *thema 4

/ Afvalwatersector trekt veel belangstelling tijdens Vakantiecursus*

8

/ Tien jaar gezamenlijk onderzoek duinwaterbedrijven Jan Peter van der Hoek en Dieuwke Voorhoeve

9

/ Kennisuitwisseling tussen Nederland en Duitsland over ontharding

10 / Roep om regie bij grondwaterbeheer

4

Patty Kluytmans en Ebel Smidt

12 / Interview met Dik Vat* Maarten Gast

14 / Slimmer omgaan met regenwater* Dusan Zamurovic, Dave Deckers en Doeke Kampman

16 / Woonboten aansluiten op het riool: handhaven alleen is niet genoeg*

12

Rob Koeze, Henny van Gellekom en Hans Overbeek

19 / Stedelijk waterplan Spijkenisse* Hans Boeyen, Gerrit Slijkhuis en Arjen Tange

24 / Beheer van riolering in een waterketenbedrijf: hype of fictie?* Kees Snaterse

29 / Verenigingsnieuws 31 / Verspreiding van metalen uit afvalwater*

16

Peter Vermij, Richard van Hoorn en Henk de Heer

35 / Dun water lozen op de riolering of het oppervlaktewater?* Tony Flameling, Peter Kuiper, David Vroon en Stefan Weijers

38 / EMOS: emissiemodel voor keuze rioolsysteem* Bert Palsma, Marcel Glasbergen en Jan Zuidervliet

42

/ Het effect van afkoppelen op de rioolwaterzuivering* Bert Geraats, Jeroen Langeveld en Bert Palsma

45 / Agenda 46 / Handel & Industrie

Bij de omslagfoto: Wateroverlast door overvloedige regenval in Zuidlaren (foto: Herman Wanningen).


Afvalwatersector trekt veel belangstelling tijdens Vakantiecursus Een bijna voortdurend overvolle zaal tijdens het afvalwatergedeelte van het jaarlijkse nieuwjaarcongres van de Nederlandse watersector op 16 januari op de TU Delft liet duidelijk zien waar het thema van dit jaar, ‘nieuwe uitdagingen’, de meeste inhoudelijke informatie opleverde. Zelfs veel drinkwaterdeskundigen bezochten de lezingen over nieuwe sanitatie. De 61e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 28e Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling trok in totaal ruim 400 deelnemers.

P

rofessor Louis de Quelerij, decaan van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, meldde hen dat een ingrijpende heroriëntatie van de faculteit voor de deur staat, omdat de inkomsten van de TU Delft structureel gedaald zijn. Hij riep de watersector op om te helpen om ongewenste bezuinigingen op onderwijs en onderzoek te voorkómen. Positief nieuws vormde de recente benoemingen van professor Jules van Lier tot hoogleraar Environmental/Wastewater Engineering en professor Wim van Vierssen tot hoogleraar Science System Assesment. Tevens biedt de TU Delft vanaf komend studiejaar een Minor Environmental Engineering aan, in de verwachting dat deze specialisatie de instroom van studenten naar de watersector zal vergroten.

4

H2O / 2 - 2009

Drinkwater Professor Hans van Dijk nam dit jaar een vrije dag, zodat de parallelsessie Drinkwater nu geleid werd door Luuk Rietveld. Als meest veelbelovende ontwikkelingen op het vakgebied noemde hij de nano-, bio- en informatietechnologie. Op het laatste gebied zal Kim van Schagen op 19 mei promoveren op een proefschrift over de optimalisatie van de modellering en sturing van de drinkwatervoorziening. Rietveld stond ook stil bij de noodzaak om integrale oplossingen voor de watercyclus te zoeken en duurzame watertechnologie voor ontwikkelingslanden te ontwikkelen. Hij toonde voorbeelden van projecten waaraan studenten van de TU Delft werken, zoals ontzouting van zeewater met windmolens en zonnecellen, en het zuiveren van water met eenvoudige potfilters en ondergrondse beluchting.

Peter Vermaat, de nieuwe directeur van Evides, concentreerde zich met minimale hulpmiddelen (geen syllabus, geen dia’s) op de balans tussen een publieke taak en een ondernemingsgerichte aansturing daarvan voor een drinkwaterbedrijf. Hij nam waar dat de maatschappij zich ontwikkelt in een richting waarbij de Nederlander steeds meer belegger én consument wordt en steeds minder burger. Publieke organisaties als waterbedrijven zullen echter altijd verantwoording moeten afleggen voor de keuzes die gemaakt worden op het gebied van kostenefficiency, investeringen, kwaliteit en leveringszekerheid en klantgerichtheid. Zo kiest Evides er bewust voor om de facturering weer (samen met Vitens) in eigen beheer te nemen, om de mensen beter van dienst te zijn.


*thema Directeur Theo Schmitz van Vewin verzorgde een multimediale presentatie, waarin hij aan de hand van (geluids)beelden metaforen verwoordde. Het gedrag van kuddes en insecten en de ontwikkeling van het begrip ’tijd‘ vanaf de middeleeuwen, vertaalde hij in enkele wijze lessen voor de watersector (trek gezamenlijk op, overtuig de leiders in de politiek, ontwikkel een integrale en langetermijnvisie). Bioloog Tom van Dooren van de Rijksuniversiteit Leiden behandelde de klimaatverandering en de invloed hiervan op de biodiversiteit en de verspreiding van diersoorten. Kleine diersoorten als insecten zijn erg gevoelig voor droogte vanwege hun ongunstige verhouding tussen oppervlakte en volume. Van Dooren had enkele praktische aanbevelingen voor de waterbedrijven: maak het landschap kleinschalig (waardoor soorten zich makkelijker kunnen verplaatsen), neem maatregelen tegen verdroging, leg verbindingszones aan en zorg voor een goede monitoring van de natuur in de wingebieden. Karin Teunissen van Duinwaterbedrijf ZuidHolland ging in op de nieuwe uitdagingen voor de Nederlandse duinen, een promotieonderzoek dat zij in samenwerking met de TU Delft uitvoert. Dat onderzoek gaat over de verwijdering van geneesmiddelen. Daarvan zijn er zo veel en hun eigenschappen zijn zo divers, dat ze wil weten welke eigenschappen de verwijdering bij de zuivering bepalen. Deze QSAR-benadering (Quantatative Structure Activity Relationships) wordt door de farmaceutische industrie al gebruikt om geneesmiddelen te ontwerpen en zij wil deze methodiek, samen met andere promovendi, toepassen voor de waterzuivering. Daarnaast wil DZH de oude, robuuste techniek van de duininfiltratie combineren met geavanceerde oxidatie in de voorzuivering om zodoende een meervoudige barrière voor geneesmiddelen te bereiken. Karin Teunissen toonde resultaten waaruit bleek dat sommige geneesmiddelen goed verwijderd kunnen worden met ozon (zonder meetbare bromaatvorming). Op basis hiervan presenteerde ze een visie om in de voorzuivering zowel ozon als waterstofperoxide als UV op te nemen. Afhankelijk van het type verontreiniging kan dan het ene of het andere zuiveringsproces ingeschakeld worden, met minimaal verbruik aan energie en chemicaliën. Shane Snyder van de Southern Nevada Water Authority ging uitvoerig in op de mediahype over geneesmiddelen in de Verenigde Staten. Daar werd dit in het afgelopen jaar namelijk voorpaginanieuws door een rapport van Associated Press. Gemeld werd dat tientallen geneesmiddelen gemeten waren in het drinkwater van vele Noord-Amerikaanse steden. Het leidde tot zittingen in het Amerikaanse Congres, waarbij Snyder als getuige-deskundige optrad. Snyder verricht al decennialang onderzoek naar het voorkomen van endocriene stoffen en geneesmiddelen in water. Hij gaf een overzicht hiervan en vooral van zijn ervaringen als getuige voor het

Congres, waarbij Snyder de nadruk legde op de wetenschappelijke nuances en het feit dat de concentraties in drinkwater altijd extreem laag zijn, in de orde van 5.000.000 keer lager dan een therapeutische dosis. Hoewel de aanwezigheid van dergelijke stoffen ongewenst zijn, beveelt hij aan om vooral onderzoek te doen naar wetenschappelijk gefundeerde toxicologische normstelling. Naarmate de nauwkeurigheid van de analysetechnieken toeneemt, zal het immers steeds moeilijker worden om vast te houden aan het criterium ‘beneden de analysegrens’.

Afvalwater De parallelsessie Afvalwaterbehandeling & Riolering vond dit jaar plaats in een tot de nok toe gevulde collegezaal. Professor Jules van Lier (TU Delft / Unesco-IHE) fungeerde als voorzitter. In zijn openingspresentatie ging Van Lier in op de nationale en internationale uitdagingen die de afvalwatersector anno 2009 te wachten staan: onder andere de Kaderrichtlijn Water, de verwijdering van microverontreinigingen, hergebruik, energieefficiëntie en de millenniumdoelstellingen ten aanzien van sanitatie. Een belangrijke vraag is welke technologieën haalbaar en betaalbaar zijn. Water en energie zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daar moet de waterzuivering zijn voordeel uit halen. Vooral via anaerobe zuiveringsmethoden kan zeer energie-efficiënt en tegen relatief lage kosten gezuiverd worden. Ten slotte blijft het van groot belang dat de implementatie van technologie gepaard gaat met adequate wetgeving en regulering.

verslag

regio. In de toekomst zal de verstedelijking (wereldwijd) verder toenemen. Hierdoor zullen de gezondheids- en veiligheidsrisico’s en de druk op de watersystemen verder toenemen. Het sluiten van de waterkringloop is volgens Paping de oplossing om deze problemen het hoofd te bieden. Bert Palsma (STOWA) ging in op het belang van ‘nieuwe sanitatie’. Op zich is er geen directe noodzaak tot verandering van het huidige conventionele systeem, want het is goedkoop, comfortabel, zeker en veilig. Aan de andere kant moeten we ons volgens Palsma afvragen of we over 30 jaar nog steeds gebruik willen maken van de huidige wijze van inzameling, transport en zuivering van het afvalwater. Nieuwe sanitatie is nodig met het oog op energieverbruik, nutriëntenverwijdering en toekomstige wetgeving. De technologie om deze probleempunten het hoofd te bieden, is voorhanden. Een belangrijke vraag is hoe de toekomstige transitie naar andere systemen in de praktijk moet worden vormgegeven. Hierbij zijn vooral samenwerking en het hebben van keuzemogelijkheden van belang. Grietje Zeeman (Wageningen Universiteit / LeAF) ging in op de keuze tussen centrale en decentrale sanitatieketens. Huishoudelijk afvalwater kan aan de ene kant als hygiënisch riskant beschouwd worden, maar aan de andere kant vormt het een bron die rijk is aan energie en meststoffen. Om efficiënt van deze grondstoffen gebruik te kunnen maken, dienen ze al bij de bron gescheiden te worden om verdunning met andere stromen te voorkomen. Hiervoor zijn dus alternatieve systemen voor inzameling, transport en zuivering nodig. De afweging tussen centrale en decentrale behandeling is gebaseerd op de schaal van het systeem en door de gebruiksmogelijkheden van de grondstoffen en het water. Naast het terugwinnen van grondstoffen kan decentrale behandeling een bijdrage leveren aan een verbeterde verwijdering van microverontreinigingen, zoals medicijnresten en hormonen. Dit biedt vooral mogelijkheden voor instellingen die geconcentreerde afvalwaterstromen produceren, zoals ziekenhuizen.

Professor Jules van Lier.

Lambèr Paping (DOW / TU Delft) stelde de uitdagingen voor de industrie wat betreft de watercyclus aan de orde. Door middel van samenwerking met waterschappen en waterbedrijven kunnen productie-industrieën hun vraag naar zoet water aanzienlijk reduceren. Dit werd geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld in de gemeente Terneuzen, waar DOW Chemical Company samen met Waterschap Zeeuws-Vlaanderen en Evides gebruik maakt van afvalwater als bron voor proceswater. Concepten als in Terneuzen zijn in principe kopieerbaar en toepasbaar in elke

Grietje Zeeman.

H2O / 2 - 2009

5


eerste plaats belangrijk dat de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid in kaart worden gebracht. Het risico wordt bepaald door de combinatie van het gevaar en de kans op blootstelling. Bij het verlagen van de risico’s moet een afweging gemaakt worden tussen het enerzijds wegnemen van het gevaar of het anderzijds minimaliseren van de blootstelling. Daarnaast blijft bewustwording en communicatie een belangrijk aspect.

Imke Leenen.

Imke Leenen (Grontmij) besprak in haar presentatie de gezondheidsaspecten van onze sanitatiesystemen. In conventionele systemen worden ziekteverwekkers snel en efficiënt afgevoerd. Dit zou een goede reden kunnen zijn dat onze algemene kennis wat betreft hygiëne is afgenomen. Nieuwe sanitatiesystemen zijn gebaseerd op gescheiden inzameling en transport van (geconcentreerde) afvalwaterstromen. Een nadeel hiervan is dat de kans op falen van het systeem toeneemt. Het is daarom in de

Het laatste woord in de parallelsessie afvalwaterbehandeling was aan de uittredend hoogleraar afvalwaterbehandeling, professor Jaap van der Graaf (TU Delft / Witteveen+Bos). In zijn presentatie keek Van der Graaf terug op een verkennende studie naar de duurzame technologische ontwikkeling van de stedelijke water kringloop, die in het kader van het DTO-programma (Duurzame Technologische Ontwikkeling) in 1993 werd opgestart. Destijds werd een lijst van onduurzaamheidsfactoren opgesteld (onder andere emissies naar water, energie, chemicaliënverbruik, natuur en ruimte). Ten opzichte van 15 jaar geleden is de ‘onduurzaamheid’ met 40 procent gedaald, maar duidelijk is dat de aspecten genoemd in de DTO nog steeds actueel zijn. Optimalisatie van de waterkringloop kan bereikt worden door het toepassen van geavanceerde zuiveringstechnieken, hergebruik en het verbeteren van de riolering.

Watercyclus Innovatie Prijs Promovendus Arne Verliefde ontving tijdens de Vakantiecursus de Watercyclus Innovatie Prijs uit handen van directeur Roelof Kruize van Waternet. Verliefde kreeg 10.000 euro voor zijn proefschrift ‘Rejection of organic micropollutants by high pressure membranes (NF/RO)’. De prijs is nu voor de eerste keer uitgereikt en zal in de toekomst één keer per twee jaar worden toegekend. Met deze prijs willen TU Delft en Waternet het onderzoek op het gebied van de watercyclus een impuls geven. De jury bestaat uit professor Van Dijk (TU Delft, voorzitter), professor Van Lier (TU Delft), dr. Rietveld (TU Delft/Waternet) en dr. Van der Hoek (Waternet). Zij lozen Verliefde vanwege zijn uitzonderlijke aantal wetenschappelijke producties (15 peer-reviewed journal publicaties en 17 conference proceedings). “De papers van Verliefde zijn wetenschappelijke parels: met vernieuwende concepten, mathematisch goed onderbouwd, op doorwrochte wijze experimenteel getest, strikt wetenschappelijk geanalyseerd en op voortreffelijke wijze verwoord”, aldus juryvoorzitter Van Dijk. Ook het feit dat zijn promotiecommissie op basis van zijn proefschrift unaniem besloten heeft de doctorstitel te verlenen met het predikaat ‘cum laude’, werd door de jury gewaardeerd. Het werk van Verliefde is van grote praktische betekenis voor de watercyclus. Zijn ontwikkelde methodologie om de verwijdering van organische microverontreini-

6

H2O / 2 - 2009

Professor Jaap van der Graaf.

Gezamenlijke slotsessie Professor Wim van Vierssen, directeur van KWR en kersverse hoogleraar aan de TU Delft, ging in op de watertechnologie van de ‘global village’. Hij schetste de transities in de samenleving en stelde dat het wetenschapssysteem moeite heeft om de veranderingen bij te houden. Er zijn ook grote verschillen wereldwijd, zoals bleek uit de lage ‘masculinity index’ in Nederland in vergelijking met Singapore, terwijl de index van het individualisme juist omgekeerd is. De wetenschappelijke wereld zal steeds meer moeten samenwerken en aansluiting moeten zoeken bij de veranderingen in de maatschappij. Door de toenemende schaalgrootte en complexiteit komen we terecht in het gebied van de ‘post normal science’, waarin het smeden van coalities noodzakelijk is. Als voorbeeld behandelde Van Vierssen de vorming van het European Institute of Technology, waarin de Nederlandse watersector een leidende rol zou kunnen gaan spelen.

Arne Verliefde.

gingen te modelleren met behulp van QSAR’s (Quantatative Structure Activity Relationships) kan namelijk met enige aanpassing ook toegepast worden op andere zuiveringsprocessen in de watercyclus. Voor de prijs zijn kandidaten in aanmerking gekomen die in 2007 en 2008 hun promotie over een onderwerp op het gebied van de watercyclus met succes hebben afgerond aan de TU Delft en Unesco-IHE. Het betrof in totaal 12 kandidaten. De promovendi zijn beoordeeld op basis van de criteria: wetenschappelijke kwaliteit, het praktische nut van het onderzoek en de innovatie in de watercyclus.

Professor Wim van Vierssen.

met dank aan Hans van Dijk en Stefan Geilvoet Foto’s: Michelle Muus


*thema

achtergrond

Overpeinzingen In de rubriek Platform (pagina 31 e.v.) staan vier artikelen over verschillende manieren van het analyseren van de totale emissie vanuit het afvalwatersysteem. In veel gevallen wijkt de gevolgde aanpak af van de nu gangbare praktijk. De auteurs bekeken hun artikelen ook vanuit het oogpunt van een vergunningverlener, een handhaver en een beleidsmedewerker bij een waterschap en een rioleur van een gemeente. ir. K. Meester (technologe bij waterschap Rijn en Maasvallei) “Wat moet je op de rwzi met vreemd water van bijvoorbeeld lekkende riolen, dun water van aanwijsbare bronnen en hemelwater uit gemengde rioolstelsels? Dit water met nauwelijks afvalstoffen is slecht voor de werking van de rwzi. Als technologe zou ik zo snel mogelijk van al dit water af willen. Simpel gesteld draagt alle influent die schoner is dan het rwzi-effluent, bij aan het opsouperen van kostbare hydraulische capaciteit. Er is maar één goed advies: direct lozen. Mijn wens is dan ook dat we al het dunne water en hemelwater afkoppelen en de laatste druppel vreemd water opsporen en tegenhouden. Het influent wordt lekker dik en wellicht een paar graadjes warmer, wat al snel flink scheelt in de benodigde slibmassa. De aanvoer wordt stabieler, waardoor de zuiveringsprestaties van de rwzi beter worden en deze makkelijker te beheren is. De modellen en studies die zijn gepresenteerd in deze H2O, onderbouwen mijn visie dat het dunne water slecht is voor de emissie vanuit de rwzi. De dunwatertool is zeker een middel dat bij de beoordeling van dun water goed gebruikt kan worden. EMOS en het zware metalenmodel van Rijkswaterstaat zijn meer van toepassing voor mijn rioleringscollega’s.”

C. Advocaat (vergunningverlener bij waterschap Maasland) “De keuze voor lozing of verwerking van dun water wordt getoetst aan artikel 1 lid 5 ‘Doelmatige werking van zuiveringstechnische werken’ uit de Wvo. Voor ons waterschap betekent dit dat dun water niet op de rwzi mag worden geloosd. Het kost immers extra energie om het te verpompen en de werking van de rwzi wordt erdoor verstoord. In de praktijk lopen we er wel tegenaan dat ditzelfde dunne water doorgaans niet rechtstreeks mag worden geloosd op de oppervlaktewateren van Rijkswaterstaat. Dat terwijl dit een zeer groot ontvangend oppervlaktewater betreft waarop de dunwaterlozing nauwelijks invloed uitoefent. Hier lijkt het beleid van het waterschap, gericht op doelmatige werking van de rwzi, niet te passen op het nationale beleid waarbij rechtstreekse lozingen moeten worden voorkomen. Het nationale streven is om zo weinig mogelijk verstoring - ook met lage concentraties verontreinigingen - toe te laten. Daarbij telt mee dat vanuit het gelijkheidsbeginsel niet zonder een heel goede argumentatie de ene lozing wel en de andere niet kan worden toegestaan. De modellen die in deze uitgave van H20 worden beschreven, bieden voor de geschetste problemen wel een zeker houvast. Zo is met de dunwatertool

te berekenen wat vanuit emissie-oogpunt beter is: een directe of een indirecte lozing. Resteert natuurlijk nog wel de vraag of de oplossing die voor het milieu het beste is, financieel èn bestuurlijk verantwoord is.”

M. Sterk (handhaver bij waterschap Noorderzeeland) “Als handhaver zie ik toe op de naleving van het doel- en middelvoorschrift dat aan een Wm-vergunning is toegevoegd. Het te lozen afvalwater moet aan bepaalde verhoudingen voor bijvoorbeeld organisch vuil en stikstof en fosfaat voldoen. De taak van mij in deze dunwaterproblematiek is vrij duidelijk. Ik controleer vooral of toevallig niet toch sprake is van een ongewenste lozing van dun water. Er spelen met afkoppelen van hemelwater of dun water echter een paar dingen waar ik me wel eens van afvraag: is dat nu de goede keus geweest en moeten we daar niet ook op gaan controleren en handhaven?” “Het is daarom toe te juichen dat nog steeds en opnieuw wordt nagedacht over de invloed van afkoppelen van hemelwater van het riool. Wat een interessante vraag is voor handhaving, is: hoe om te gaan met zeer vérgaande afkoppeling? De vracht die via de rwzi wordt geloosd neemt af, maar de concentraties in het effluent kunnen voor een aantal parameters flink stijgen. Dit past dan misschien niet meer in het ons bekende beeld van lozingseisen. Moet er dan niet op een andere manier gezuiverd worden op de rwzi of moet de prestatie van de rwzi op een andere wijze getoetst worden?” “Daarnaast speelt nog een heel ander, maar niet minder eenvoudig op te lossen probleem: hoe gaan we om met verkeerde aansluitingen op het afgekoppelde hemelwaterriool? Ten eerste: hoe sporen we ze op en ten tweede, gaan we er op handhaven? Is het misschien beter om het - achteraf toch niet zo schone - afgekoppelde hemelwater te gaan zuiveren? Of maakt dit op het grote geheel uiteindelijk niet zo veel uit? Kortom, ik heb hier als handhaver zo mijn zorgen over.”

ing. B. Doorlaat, rioleur gemeente ‘t Broek “Na de basisinspanning en het saneren van de lozingen in het buitengebied is het beperken van de afvoer van dun water de volgende opgave voor de gemeenten. Het waterschap blijft hierbij hameren op afkoppelen van hemelwater en het reduceren van vreemd water door bijvoorbeeld vervanging van riolering. Nu lees ik in de artikelen dat afkoppelen voor sommige stoffen zelfs contraproductief is: in totaal wordt juist meer geloosd naar het watersysteem. Dit roept bij mij de vraag op of ik met mijn afkoppelbeleid wel de juiste weg

ben ingeslagen. Op basis van emissieberekeningen voor de basisinspanning, waarbij de CZV-emissie centraal staat, en de berichten van het waterschap over de werking van de rwzi, was ik er immers van overtuigd dat afkoppelen altijd positief uitwerkt. Nu weet ik dat nog niet zo lang geleden elk zichzelf respecterend adviesbureau een eigen emissiemodel voor de riolering had ontwikkeld en dat deze modellen wegens gebrek aan onderbouwing een stille dood zijn gestorven. Een belangrijke kanttekening bij de beschouwde artikelen is dan ook de onzekerheid in de uitkomsten van deze modellen. Het verdient aanbeveling om de betrouwbaarheid te toetsen aan de praktijk, voordat hierop bij gemeenten een beleidswijziging kan worden gebaseerd.”

dr.ir. Vis, beleidsmedewerkster waterschap IJsselland “De modellen bieden inzicht in de emissie in de huidige situatie en in de effecten van maatregelen, zoals afkoppelen of reduceren van vreemd water. Afhankelijk van de beschouwde parameter (zware metalen, nutriënten) levert het lokaal lozen van hemelwater via afkoppelen een hogere of juist lagere totale emissie dan meer traditioneel afvoeren via een gemengd rioolstelsel. Met name EMOS is een eenvoudig hulpmiddel om deze emissie in beeld te brengen. De grote beperking van de focus op emissies is dat hiermee gemakkelijk het doel voorbij wordt geschoten. De extra inspanningen in de waterketen moeten immers wel gaan leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. In de praktijk is het doorgaans zo dat riooloverstorten en regenwateruitlaten op kleinere, meer kwetsbare watergangen lozen dan rwzi’s. Dit houdt in dat een kilogram fosfaat geloosd via een overstort waarschijnlijk meer negatief bijdraagt aan de lokale waterkwaliteit dan de lozing van diezelfde kilogram via het effluent van de rwzi op groter ontvangend oppervlaktewater.” “Ik zou er dan ook voor willen pleiten om de effecten op de (lokale) waterkwaliteit in plaats van de totale emissie leidend te laten zijn bij het bepalen van het beleid met betrekking tot dun water, vreemd water of afkoppelen. De binnenkort te verschijnen RIONED-reeks 13 ‘Stofstromen in het watersysteem’ biedt hiertoe de eerste aanzet. Daarnaast zouden we misschien toch nog eens naar de heffingsgrondslag moeten kijken; als je deze verhalen leest, is het raar dat ‘water’ in de heffingen en het beleid nauwelijks voorkomt. Alleen naar stoffen kijken zonder te kijken in hoeveel water ze zitten en waar ze naar toe gaan, is een vreemde zaak.”

H2O / 2 - 2009

7


Tien jaar gezamenlijk onderzoek duinwaterbedrijven Het gezamenlijk onderzoek van de duinwaterbedrijven in Nederland (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, PWN en Waternet) bestaat inmiddels tien jaar. Tijd voor een evaluatie. De betrokken bedrijven vinden dat het gezamenlijke onderzoek naar onder meer bronnen, waterbehandeling, -distributie en -kwaliteit een grote meerwaarde heeft. Ze willen daarom blijven samenwerken op dit gebied.

H

et onderzoek voor de duinwaterbedrijven ontstond eind jaren 90. Naast het gezamenlijke onderzoek voor alle waterbedrijven verzorgde KWR (toen nog Kiwa) ook maatwerkonderzoek voor individuele bedrijven. Aangezien de duinwaterbedrijven veel vraagstukken gemeen hebben, was het voor hen een logische stap om de individuele budgetten in één pot te stoppen en daaruit gezamenlijk onderzoek te bekostigen. Per besteedde euro krijgen de bedrijven er in feite drie in kennis voor terug. Het was even wennen dat anderen nu mee gingen beslissen over het budget, maar nadat een goede modus was gevonden voor de programmering, heeft de samenwerking tussen Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, PWN en Waternet veel vruchten afgeworpen. KWR Watercycle Research Institute en Het Waterlaboratorium zijn als preferred suppliers nauw betrokken bij formulering en uitvoering van het DPW-onderzoek.

De DZH-band tijdens de borrel ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het DPW-onderzoek.

een tweede bindende factor binnen DPW, kenmerkt zich door gezamenlijke projecten rond microbiologische veiligheid- en risicoanalyses. Enkele voorbeelden zijn het onderzoek naar de effecten op de waterkwaliteit van begrazing en recreatie in de nabijheid van winmiddelen of de eliminatiecapaciteit van langzame zandfilters. In het distributiegebied is met bijzondere bemonsteringstechnieken onderzoek verricht naar de effecten van stagnant water; ook is voor de verschillende watertypen de biofilmvorming en groeipotentie van Legionella vastgesteld. In de toekomst blijft onderzoek nodig naar nieuwe pathogenen en bedreigende stoffen, zoals geneesmiddelen, nanodeeltjes en andere consumentenproducten. Ook vervolgonderzoek naar de relatie tussen watersamenstelling (onder andere natuurlijk organisch materiaal) en nagroei van microorganismen in het leidingnet blijft van belang.

Distributie

Waterzuivering

In het buitenland werd altijd met enige argwaan gekeken naar Nederlandse lekverliescijfers, maar DPW-onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat dit lekverlies in Nederland en vooral het voorzieningsgebied van de DPW-bedrijven echt laag is. Dit komt onder andere door de weinig stenige ondergrond in hun gebieden, omdat veel leidingen onder voetpaden liggen, hun netwerk relatief jong is en hun monteurs goed opgeleid. De duinwaterbedrijven initieerden ook onderzoek naar de invloed van lange verblijftijden in het net op de waterkwaliteit. Eerste vraag was hoe verblijftijden in het net accuraat kunnen worden vastgesteld. Dat blijkt te meetbaar te zijn, maar dat is lastig en duur. Modelleren is beter, en betere verbruikspatronen verbeteren het model. Het onderzoek liet in de afgelopen jaren ook zien dat verblijftijden sterk kunnen variëren over de tijd (dag, week, seizoen). DZH, PWN en Waternet staan nu voor de uitdaging om de verandering van de kwaliteit van het water gedurende transport en distributie door goede modellering van het net correct te voorspellen.

De zuivering moet tegen een stootje kunnen en ook (nog) onbekende stoffen verwijderen. Ook in de toekomst zullen de zuiveringen steeds meer op de proef worden gesteld. Bijvoorbeeld door een veranderende waterkwaliteit als gevolg van klimaatverandering: hogere concentraties aan verontreinigingen kunnen optreden, de microbiologische kwaliteit van het water kan veranderen en verzilting gaat een rol spelen. Nieuwe uitdagingen zitten in het sluiten van de watercyclus en nieuwe concepten en technieken rondom energie en water.

Bronnen Een belangrijke verbinding tussen de bedrijven vormen de waterbronnen die ze gebruiken. Al ruim 50 jaar worden de duinen gebruikt voor duininfiltratie. In het gezamenlijke bronnenonderzoek zijn onder meer effecten van infiltratie op de ondergrond onderzocht, zoals versnelde uitloging van kalk en ophoping van bijvoorbeeld lood. Ook is onderzocht welke ongewenste stoffen in infiltratiewater voorkomen, zoals bentazon, en hoe deze zich gedragen tijdens bodempassage. Daarnaast is gekeken naar de samenstelling en kwaliteitsontwikkeling van het duingrondwater: het duin-grondwaterlichaam is nog steeds zeer omvangrijk en de kwaliteit is een belangrijke factor voor de vegetatie in de duinen. Duinvegetatie vormt een directe graadmeter voor de impact van milieuproblemen als atmosferische depositie, verzuring/ontkalking en eutrofiëring. Het onderzoek door de drie waterbedrijven gold als voorloper voor het modelleren van ecologische effecten op de duinvegetatie. De komende jaren zal het DPW-onderzoek zich richten op onder andere de effecten van de klimaatverandering op de grondwateraanvulling en -kwaliteit en het gedrag van specifieke organische microverontreinigingen bij duininfiltratie.. Ook uitloging van het redoxbufferend vermogen en de consequenties daarvan blijven belangrijke onderzoeksonderwerpen. Nieuwe onderwerpen zijn de effecten van kustverbreding en zandsuppleties (naar aanleiding van de voorstellen van de Deltacommissie), effecten van riet- en slibbeheer en arseenmobilisatie (met name als de norm omlaag gaat van tien naar bijvoorbeeld twee ug/l).

8

H2O / 2 - 2009

Waterkwaliteit Als oppervlaktewaterverwerkende bedrijven hebben DZH, PWN en Waternet vooral belangstelling voor de kwaliteit van de Rijn en de Maas. Daarom heeft het DPW-onderzoek zich de afgelopen jaren onder andere gericht op identificatie van onbekende polaire stoffen, gebruik en vóórkomen van diergeneesmiddelen en effecten van hormoonverstorende stoffen én klimaatverandering. Het waterkwaliteitsonderzoek in de zuivering en de duinen,

Het DPW-onderzoek is de afgelopen jaren ook gebruikt om resultaten uit het gezamenlijke onderzoek voor de drinkwaterbedrijven (BTO) toe te spitsen op de DPW-bedrijven. Tegelijkertijd fungeert het DPW-onderzoek als kraamkamer voor het BTO: zo zijn onderzoek naar de werking van langzame zandfilters en modellering van ecologische processen in de duinen geïnitieerd. Een belangrijke reden voor het succes van DPW-onderzoek is het feit dat het zich specifiek richt op die onderwerpen die van belang zijn voor de DPW-bedrijven. De bedrijven kiezen zelf de onderwerpen en zitten direct achter het stuur. Omdat de projecten kortlopend zijn, leveren ze in veel gevallen snel toepasbare resultaten op. Met vier miniworkshops per jaar is bovendien de terugkoppeling naar de bedrijven goed gewaarborgd. Jan Peter van der Hoek (Waternet) Dieuwke Voorhoeve (KWR Watercycle Research Institute)


verslag Kennisuitwisseling tussen Nederland en Duitsland over ontharding In Duitsland heeft de DVGW een nieuw Arbeitsblatt opgesteld over centrale ontharding. Het is gescheven door de Projektkreis Zentrale Enthärtung. KWR is sinds 2005 lid van deze Projektkreis. Afgelopen december verzorgde de Nederlandse Contactgroep Ontharding samen met de Duitse PK een bijeenkomst in Bad Rappenau, waarbij kennis over en ervaringen met ontharding zijn uitgewisseld. Het Zweckverband Wasserversorgunggruppe Mühlbach trad op als gastheer. drinkwater. Belangrijk bij de kwaliteitscontrole van chemicaliën is dat het hele proces van productie over transport tot levering wordt bewaakt. Alleen zo kan een goede kwaliteit worden gegarandeerd, zodat steekproefsgewijze controle ‘aan de poort’ kan volstaan. In een tweede presentatie ging de heer Hesse in op de afvoer van reststoffen van onthardingsprocessen. Kalkpellets worden in Duitsland hergebruikt, zoals in Nederland. Meer problematisch is het lozen van membraanconcentraten en regeneratievloeistoffen van ionenwisselaars. Hiervoor komen in Duitsland alleen maar rivieren en rioolwaterzuiveringen in aanmerking, hoewel de regelgeving het hier ook erg moeilijk maakt. Bovendien zijn er verschillen in regelgeving tussen de Bundesländer en de Landeskreisen.

D

e bijeenkomst begon met een korte toelichting op de Duitse Trinkwasserverordnung en het belang van de Arbeitsblätter. De Trinkwasserverordnung eist van waterleidingbedrijven dat het drinkwater wordt geproduceerd volgens de algemeen aanvaarde stand der techniek, zoals beschreven in de Arbeitsblätter. Die bieden de Duitse waterleidingbedrijven dus richtlijnen waarmee ze zich aan de wet kunnen houden.

niet nodig en te duur. Ook politieke overwegingen spelen een rol bij de beslissingen over de invoering van de ontharding.

De heer Stetter van IWW in Mülheim an der Ruhr gaf een overzicht van de overwegingen voor de invoering van ontharding in Duitsland. Deze komen grotendeels overeen met de redenen die in Nederland voor ontharding gehanteerd worden: bescherming van het milieu, comfort van de gebruiker, volksgezondheid en reductie van maatschappelijke kosten. Centrale ontharding is echter nog niet ver ontwikkeld in Duitsland. Bijna honderd installaties zijn in bedrijf, terwijl Duitsland zo’n 7.000 pompstations kent. De gebruikte processen zijn pelletreactoren, slibonthardingen, ionenwisselaars en nanofiltratie.

Ruud Kolpa (Oasen) gaf een toelichting over recente ontwikkelingen van de Nederlandse BRL voor chemicaliën voor de bereiding van

Jan Hofman gaf vervolgens een presentatie over 25 jaar ervaring met centrale ontharding in Nederland. Ook hier bleek tijdens de discussie dat de leden in de Projectkreis dezelfde gedachten hebben over toepassing van ontharding. Het zijn met name de Duitse waterleidingbedrijven die de invoering van centrale ontharding tegenhouden. Vooral de grotere bedrijven vinden ontharding vaak

‘s Middags sprak de heer Hesse van TZW over kwaliteitscontrole van de chemicaliën voor de bedrijfsvoering van de ontharding. In Duitsland is het gebruik van natronloog of kalkmelk gebonden aan een maximum, waardoor niet in alle gevallen de gewenste onthardingsdiepte kan worden bereikt.

Als laatste lichtte Jacques van Paassen (Vitens) de ervaring met nanofiltratie toe. Vitens gebruikt nanofiltratie als op de locatie naast ontharding ook nog andere problemen kunnen worden aangepakt, zoals kleur of een hoog sulfaatgehalte. Daarnaast moet het mogelijk zijn om het concentraat te lozen. De installaties bij Vitens werken allemaal op anaeroob grondwater en ondervinden daardoor geen enkel probleem met vervuiling - de installaties hoeven maar om de paar jaar gereinigd te worden.

CARIX-installatie Tijdens de bijeenkomst is ook een bezoek gebracht aan de CARIX-installatie van het Zweckverband. Dat is een ionenwisselingssysteem, bestaande uit een mengbed van een zwakzure kationwisselaar en een sterkzure anionwisselaar. Met de installatie wordt calcium, sulfaat en nitraat verwijderd. De ionenwisselingsharsen worden met koolzuur geregenereerd, waardoor de concentraatstroom alleen het verwijderde calcium, sulfaat en nitraat bevat. De installatie in Bad Rappenau (capaciteit 170 kubieke meter per uur) is inmiddels 23 jaar in bedrijf, nog steeds met de oorspronkelijke harsen. CARIX is in de jaren 90 ook door KWR onderzocht in Schimmert en Vierlingsbeek voor de verwijdering van nitraat. Tot toepassing is het in Nederland nooit gekomen vanwege problemen met de afvoer van concentraat en het ontbreken van een ATA voor de gebruikte harsen. Voor meer informatie: Jan Hofman (030) 606 96 79 of Wolter Siegers (030) 606 97 26. Foto‘s: Onno Kramer (Waternet)

H2O / 2 - 2009

9


verslag Roep om regie bij grondwaterbeheer De stroomgebiedsbeheerplannen liggen klaar voor de inspraak. Het GSG-platform (gebieds- en systeemgericht grondwaterbeheer) van de Stichting Kennisontwikkeling en -overdracht Bodem (SKB) liet eind vorig jaar de grondwatersector in Nederland met de plannen kennis maken. De stroomgebiedsbeheerplannen en gebiedsontwikkeling blijken veel mogelijkheden voor creatief grondwaterbeheer te bieden én - om die mogelijkheden optimaal te benutten - bestaat grote behoefte aan een creatieve grondwaterregie op alle schaalniveaus.

D

e opwarmer voor de bijeenkomst vormde een kort verslag van de tweede Europese grondwaterconferentie in Parijs. Remco van Ek (Deltares) legde in vogelvlucht enkele verschillen in aanpak uit tussen de landen. In Nederland kennen we regionale verschillen in de drempelwaarden, in Duitsland is er voor nationale drempelwaarden gekozen. Tussen de lidstaten en op Europees niveau leidt dit tot afstemmingsdiscussies. Twan Tiebosch van het Coördinatiebureau Stroomgebieden Nederland vertelde hoe de Nederlandse plannenmakers met grondwater zijn omgegaan. In de stroomgebiedsbeheerplannen is voor alle 23 grondwaterlichamen de huidige toestand van het grondwater beschreven en zijn doelen geformuleerd. Verder constateerde ook de zaal met enige verbazing dat ten opzichte van eerdere concept-rapportages de toestand van het grondwater in Nederland verbeterd is door toepassing van KRW-meetcriteria. Neerslag en onttrekkingen zijn goed in balans. Bekijken we het grondwater vanuit chemisch perspectief, dan blijkt driekwart van het grondwater in orde. Zowel voor het grondwaterlichaam van de Maas als van de Rijn zijn maatregelen geformuleerd voor de belasting met nitraat en metalen en verontreinigde puntbronnen. Of de grondwaterlichamen vanuit de bodemopgave en vanuit eigen kennis gezien niet alsnog rood gekleurd zouden moeten worden, is onderwerp van discussie. Ten slotte valt op dat Duitsland een andere meetmethode gebruikt om de kwaliteit en kwantiteit te bepalen, iets wat internationaal veel discussie oplevert. Joop Hoekstra van de Provincie Gelderland behandelde de gang van zaken in zijn provincie. De KRW brengt nieuwe impulsen voor het huidige beleid, wat zich met name richt op de bescherming van openbare drinkwaterwinningen, monitoring, vergunningen en de aanpak van verdroging. Deze nieuwe impulsen voorkomen onder andere achteruitgang van de grondwaterlichamen. Ook gaf hij een kijkje in de keuken van het project Programma Bodemsanering Waterwingebieden. De kosten bedragen 2,5 miljoen euro, welke de Europese Unie voor haar rekening zal nemen. Het project loopt tot 2010. Dan vindt de feitelijke sanering plaats. Dat Gelderland ambitieus is wat grondwater betreft, blijkt ook uit het feit dat deze provincie maatregelen op basis van KRW en Wbb integreert in gezamenlijk historisch en verkennend onderzoek. Hoekstra is tevreden dat provincie, waterbedrijven en gemeenten elkaar hebben

10

H2O / 2 - 2009

gevonden bij de KRW-aanpak van grondwaterproblemen. Verbeteringen zijn volgens hem: duidelijkheid over verantwoordelijkheid voor kwaliteit van het grondwater, meer aandacht voor maatregelen dan voor monitoring en het aanwijzen van regisseurs voor het opstellen van convenanten in het ingewikkelde grondwaterbeheer. Rosalie Franssen belichtte vanuit Waterschap Aa en Maas de aanpak in Oost-Brabant: gebiedsbeheer waarbij de nadruk ligt op het gezamenlijk oplossen van waterproblemen. Het waterschap hecht er zoveel belang aan dat elk gebied een eigen ‘meedenkgroep’ heeft, naast de stuurgroep van bestuurders en een ambtelijke club. Om het plaatje compleet te maken, is er ook nog een regionale klankbordgroep. Dit alles resulteerde in zeven waterprogramma’s, met per onderdeel een actieplan. Het motto voor deze plannen is ‘haalbaar en betaalbaar voor de burger’ en ‘realisme binnen (inter) nationale verplichtingen’. Er is een bedrag van 700 miljoen euro mee gemoeid voor 20 jaar oftewel enkele tientallen euro’s per inwoner per jaar. Franssen ging ook nog in op de overdracht van de grondwatertaken aan de gemeenten. Ze is tevreden over het regionale proces, maar vraagt zich wel af of het juridische proces de praktijk kan bijhouden. Haar boodschap voor de toekomst was duidelijk: maak nog meer gebruik van de KRW om grondwater op de bestuurlijke agenda te krijgen, wees niet te bang voor incomplete regelgeving, maar durf over je grenzen heen te kijken, en doe dat in een gebiedsproces, dan zijn er in 2015 veel mooie dingen gebeurd. De bijdrage van Hilde Passier als woordvoerster van een groep deskundigen van Deltares legde het verband tussen beleid, praktijk en onderzoek. Volgens hen is hét recept om de doelen van KRW en GWR te halen het goed kijken naar het eco- en watersysteem vanuit het oppervlaktewater, de ecologie en drinkwaterwinning. Om de gebiedsgerichte aanpak bijvoorbeeld in een aangetast gebied als de Kempen uit te kunnen voeren, worden diverse nieuwe technieken geïntegreerd. Hiermee kunnen de effecten van verschillende acties én van geen actie optimaal gemodelleerd worden. Het belang van modellen relativeerde Hilde Passier ook zelf: zonder goede monitoring komt een model los van de werkelijkheid. In de levendige zaaldiscussie sprongen drie onderwerpen eruit: drempelwaarden, kosten en communicatie. Sommigen zijn van mening dat één set drempelwaarden ook

voor Nederland praktischer en beter was geweest. De aanwezigen uit de praktijk lijken in meerderheid toch tevreden te zijn dat juist de stroomgebiedsbeheerplannen een mooie gelegenheid bieden om gebiedsspecifieker te kijken naar de drempelwaarden. De kosten blijken per persoon helemaal niet zo hoog te zijn, stralen we dan nog wel ambitie uit of realiseren we de ambities op een hele slimme manier? In alle gevallen vindt men een goede heldere communicatie van de meerwaarde van de stroomgebiedsbeheerplannen van groot belang. Patty Kluijtmans en Ebel Smidt (GSG-platform)

Ondanks kredietcrisis meer bezoekers InfraTech InfraTech 2009 heeft een kwart meer bezoekers getrokken dan de editie van 2007. In totaal 19.175 bezoekers passeerden tussen 13 en 16 januari de toegangspoorten van Ahoy. Het aantal standhouders bereikte met 525 een record.

O

nder de noemer ‘Klimaat voor vernieuwing’ werd de grond-, water- en wegenbouwsector verdeeld in verschillende thema’s, zoals infrastructuur, water, energie en openbare ruimte. Het thema ‘water’ krijgt steeds meer ruimte op de beurs. Ook gemeenten, waterschappen en Rijkswaterstaat gaven daarom dit jaar acte de presence. Innovaties stonden in het brandpunt van de belangstelling. Ook hier had de watersector een prominente plaats. Zo werd de NSTT no-dig award uitgereikt aan de gemeente Tilburg voor de renovatie van een stamriool volgens de no-dig-methode. De InfraTech Innovatieprijs in de categorie ‘water’ werd uitgereikt aan het Hoogheemraadschap van Delfland en Bom Aqua BV voor hun Krooswiel, een zelfstanding werkend drijvend gemaaltje dat kroos verwijdert met een schoepenrad. Behalve hun producten en diensten presenteerden bedrijven en instellingen zich ook als werkgever. Onder de bezoekers bevonden zich veel studenten. De volgende editie van Infratech vindt plaats van 18 tot en met 21 januari 2011.


De Poly Shelter behuizingen van Poly Products beschermen E-installaties bij pompen en gemalen eenvoudig maar doeltreffend. Het DETOSÂŽ Poly Shelter concept is sterk gestandaardiseerd en daarom niet duur.

Specificaties t )Y# Y NN t -FOHUF NN

Standaard uitrusting t &Ă?O FOLFMF EFVS NFU ventilatierooster t &Ă?O XBOEQBOFFM NFU ventilatierooster t 4UBOEBBSELMFVSFO LJF[FMHSJKT 3"- PG NPTHSPFO 3"-

Opties t .VMUJQMFY NPOUBHFQMBBU NN -Y# Y NN t 7FSMJDIUJOH CJOOFO FO PG CVJUFO t 7FOUJMBUPS NFU UIFSNPTUBBU t 7PPSHFNPOUFFSE PG ;FMGCPVXQBLLFU

t 1PMZ 4IFMUFS 4OFM 4JNQFM 7PPSEFMJH t 1PMZ 1SPEVDUT #7 5 ' E info@polyproducts.nl J XXX QPMZQSPEVDUT OM

Deskundig advies in rioolwerken! • • • •

Berekeningen Afkoppelen Relining Detachering

Waar rioolwater een rol speelt, biedt Head Engineering advies op maat!

www.headengineering.nl

Berenkoog 36b 1822 BJ Alkmaar Tel.+31(0)72 561 78 32 Fax +31(0)72 564 70 74 E-mail: info@headengineering.nl


DICK VAT, HOOFDREDACTEUR VAN HET VAKBLAD RIOLERING:

“Waterketenbeleid achterhaald” De riolering is niet het deel van de waterketen dat het meest tot de verbeelding spreekt. De drinkwatervoorziening levert een product dat hogelijk gewaardeerd wordt door alle afnemers. De afvalwaterzuivering zet het vuile en infectieuze afvalwater om in een helder product dat teruggebracht kan worden in het milieu. De riolering daartussen zamelt het afvalwater in, al dan niet in combinatie met het regenwater. Toch is dit het onderdeel van de (afval)waterketen waarin tegenwoordig de meeste dynamiek voorkomt. De riolering zit, door de samenhang met de afvoer van het regenwater, enerzijds op het grensvlak van waterketen en watersysteem, anderzijds op het raakvlak van waterketen en openbare ruimte. Voor dit themanummer over riolering een gesprek in zijn woning te Leusden met ir. Dick Vat, hoofdredacteur van het vakblad Riolering en eindredacteur van het recent verschenen ‘Bestuurlijk Handboek Riolering en Stedelijk Watermanagement’.

Wat is ‘Riolering’ voor een tijdschrift?

Emotie bij riolering?

“Het is een onafhankelijk vakblad dat inmiddels 15 jaar iedere maand verschijnt. ‘Onafhankelijk vakblad voor rioleringszorg en stedelijk watermanagement’ luidt de huidige ondertitel. Dat stedelijk watermanagement is er de laatste jaren bijgekomen als antwoord op de stedelijke wateropgave. Het blad wordt uitgegeven door Holapress. Deze uitgeverij geeft vakbladen uit in combinatie met het organiseren van beursen en het houden van congressen. Dat concept is als eerste toegepast in deze sector, vervolgens ook bij het gebouwenbeheer en het facilitymanagement. Deze combinatie van producten levert synergie op. Het spel moet creatief gespeeld worden, waardoor je een compleet productaanbod aan de betreffende doelgroep kunt aanbieden.” “Zelf ben ik vanaf het begin in 1993 bij dit initiatief betrokken geweest. Ik werkte toen bij Oranjewoud. Eerst was ik lid van de redactieadviescommissie en dacht ik mee over het concept van het blad; sinds vijf jaar ben ik hoofdredacteur.”

“Ja, heel veel emotie zelfs. Dan praat ik niet over de pompen en de pijpen, maar over het reguleren van de stromen van afval- en regenwater. De eerste gericht op gezondheid en milieu, de tweede op het zo goed mogelijk voorkomen van wateroverlast. Meestal functioneert de verwerking van afval- en regenwater goed. Als het een keer verkeerd gaat, komen de problemen meteen heel dicht bij de burger en gaan de effecten iedereen aan. Anderzijds is er de bestuurlijke-politieke kant: de discussie over de taakverdeling tussen gemeenten en waterschappen.”

Wat is het verschil met het blad Rioleringswetenschap? “De bladen Afvalwaterwetenschap en Rioleringswetenschap zijn kwartaalbladen met technisch-wetenschappelijke achtergrondartikelen. Daarin staan soms ingewikkelde formules en grafieken. De riolering komt daarin vooral als materiële substantie aan de orde. In het blad Riolering gaat het meer over het maatschappelijk proces rond de inzameling en de afvoer van afval- en hemelwater. Daarin komen ook de betrokkenheid van de burger, de politieke en bestuurlijke aspecten en de projectmatige kant aan de orde. Het denken over riolering is constant in beweging. Daar komt soms ook veel emotie bij kijken.”

12

H2O / 2 - 2009

“In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat riolering een gemeentelijke taak is. De nieuwe Wet gemeentelijke watertaken, die 1 januari 2008 in werking trad, bevestigt deze keuze en breidt ze uit met het aspect grondwater. De gemeente heeft nu een zorgplicht ten aanzien van afval-, hemelén grondwater. Die laatste is beperkt tot overtollig grondwater in de stedelijke omgeving, voor zover het doelmatig is dat de gemeente zich daarmee bezighoudt. De gemeentelijke rol is dus uitgebreid en versterkt. De gemeente heeft, op haar grondgebied, ook de regietaak ten opzichte van andere beheerders, waaronder het waterschap. Per 1 januari 2010 worden deze gemeentelijke watertaken integraal in de nieuwe Waterwet opgenomen.”

Het is goed dat de verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeheer nu geregeld is. “Niet alleen zijn de verantwoordelijkheden nu duidelijker, er is ook meer bestuurlijke ruimte gekomen. Vroeger vaardigden de ministeries landelijke richtlijnen uit waaraan de gemeenten geacht werden te voldoen.

Dat systeem werkte redelijk goed, maar ging voorbij aan lokale verschillen, waardoor de maatregelen niet altijd optimaal waren om het beoogde doel te bereiken. Nu is besloten om geen landelijke normen meer uit te vaardigen. Doelen worden voortaan, in goed overleg, lokaal vastgesteld door gemeenten en waterschappen.”

Waar gaat de discussie nu inhoudelijk over? “De discussie gaat onder andere over de vuilemissie vanuit de riolering op oppervlaktewater. Vanaf 1993 is een landelijk emissiespoor ingezet en zijn miljarden euro’s geïnvesteerd in bergbezinkbassins, IBA’s en drukrioleringssystemen. Dat is nu klaar. Nederland beschikt hiermee over een prima rioleringsvoorziening. Toch bestond plotseling weer een nieuwe beweging als gevolg van drie ontwikkelingen: de KRW die vérgaande eisen aan de waterkwaliteit stelt, de opwarming van het klimaat met zwaardere buien en grotere kansen op wateroverlast én de politieke discussie in de Tweede Kamer over de hoogte van het rioolrecht met als inzet: de kosten worden onbeheersbaar, het moet doelmatiger en transparanter. De waterketenbenadering werd geacht hiervoor de oplossing te zijn. Vakinhoudelijk hebben we het dan vooral over het al dan niet afkoppelen van het regenwater. De opstelling werd: een gemengd stelsel is niet duurzaam en veroorzaakt onnodige kosten op de rwzi. Het regenwater moest grootschalig afgekoppeld worden. Maar afkoppelen kost ook geld, in het hoger gelegen oosten van Nederland echter minder dan in het lagere westen. In het oosten kun je infiltreren in de bodem, in het westen heb je regenwaterriolen en bergingsvijvers nodig.” “Daarbij komt nog de vervanging van de riolering. Veel stelsels zijn inmiddels zo’n 60 jaar oud. Vervangen is kostbaar, hangt samen met het beheer van de weg en de inrichting van de openbare ruimte. Je krijgt nu dus een boeiende, maar complexe opgave die op het bordje van de gemeente ligt: riolering vervangen, emissies beperken, (grond)wateroverlast voorkomen en kosten beheersen. Het rioolstelsel moet duurzaam en klimaatbestendig gemaakt worden met draagvlak van de burger.” “Voor deze uitdaging is het ‘Bestuurlijk Handboek Riolering en Stedelijk Watermanagement’ samengesteld. Niet als uitgave van de overheid, maar als uitgave van de


*thema

interview

CV 1944 1963-1967 1969-1973 1973-1989

geboren in Rijswijk (ZH) studie weg- en waterbouw HTS Den Haag studie civiele gezondheidstechniek TU Delft specialist waterloopkunde en projectleider riolering DHV 1989-2003 landelijk coördinator riolering Oranjewoud 2003-heden zelfstandig adviseur en hoofdredacteur Riolering

Waar verwacht jij het optimum? “Ook daar zie je voortdurend ontwikkeling. De NWRW heeft 20 jaar geleden het verbeterd gescheiden stelsel geadviseerd om zoveel mogelijk vervuilg regenwater naar de rwzi te brengen. Overal werden verbeterd gescheiden stelsels aangelegd. Enkele jaren later zei men dat dit eigenlijk een verkeerde keuze was, omdat verdund afvalwater het zuiveringsproces op de rwzi verstoort en het effluent slechter wordt.” “Afkoppelen werd toen het parool. Maar het afstromende regenwater is nog altijd niet schoon - dat had de NWRW aangetoond -, dus moet het regenwater wel lokaal behandeld worden. En die lokale voorzieningen moeten aangelegd en beheerd worden. Dan zijn er ook nog foutieve aansluitingen. In feite dus weer een optima-

regenwater op het oppervlaktewater? Hoe verhoudt die zich tot de invloed van afgevallen bladeren, van uitwerpselen van vogels, etc.? Hoe voorkom je valse aansluitingen? Wat voor voorzieningen zijn mogelijk? Wat kosten deze qua aanleg en beheer? Goed stedelijk watermanagement eist beantwoording van al die vragen. Om dat goed te doen, is een cultuurverandering nodig met als bijkomende opgave de noodzaak tot het opleiden van voldoende (jonge) mensen die zo’n breed en dynamisch aandachtsveld willen beheersen, zowel mannen, als vrouwen.”

Hoe ziet jouw loopbaan eruit? “In ben in 1944 geboren in Rijswijk (ZH). Na een studie weg- en waterbouw aan de HTS in Den Haag studeerde ik in Delft

“Burger nu participant in stedelijk watermanagement”

Dick Vat

vakwereld. Op een oproep voor deelname kwam veel respons: 25 auteurs werkten mee aan 16 hoofdstukken.”

Wat is de uitdaging? “Je hebt met drie beheergebieden te maken. Met het afvalwater zit je in de afvalwaterketen, met het hemelwater en het grondwater in het watersysteem en met de aanleg van voorzieningen in de openbare ruimte. De doelmatigheidswinst zit niet in meer samenwerking binnen de waterketen, want drinkwater speelt in dit verband nauwelijks een rol.” “De samenwerking in de waterketen stimuleren is in wezen een achterhaald beleid. Van drinkwaterbedrijven kun je hier nauwelijks synergievoordeel verwachten. De echte uitdaging zit in het samenspel van gemeente en waterschap, zowel bij het realiseren van de stedelijke wateropgave en het klimaatbestendig inrichten van de openbare ruimte als bij het, in samenhang hiermee, optimaliseren van de afvalwaterketen. Dat alles tegen de laagste kosten voor de burger.”

lisatievraag tussen centraal en decentraal, zowel technisch als financieel. Binnen het waterschap speelt bovendien een optimalisatievraag tussen het beheer van de zuivering en het beheer van het oppervlaktewater. Daarvoor hebben wij nu een nieuwe generatie optimalisatiestudies afvalwatersysteem (OAS). Nieuw element hierbij is dat er veel meer aandacht is gekomen voor de rol van de burger.”

Wat bedoel je met de rol voor de burger? “De nieuwe wet legt vast dat de burger primair verantwoordelijk is voor het watermanagement op zijn eigen perceel: voor het waterdicht maken van zijn huis, voor zijn lozingsgedrag - geen huishouddoekjes in het riool -, voor de gevolgen van extra verhard oppervlak door zijn tuin vol tegels te leggen, etc. Vroeger was de situatie: de gemeente regelt alles, de burger weet van niets. Nu hebben gemeente, waterschap en burger ieder hun eigen verantwoordelijkheid.”

Civiele Gezondheidstechniek bij professor Koot. Eind 1973 werd DHV mijn eerste werkgever. Ik was daar eerst specialist waterloopkunde en later projectleider riolering onder leiding van Jan Wiggers. In 1989 ben ik naar Oranjewoud gegaan, als landelijk coördinator riolering. Vanuit Almere werkte ik voor de vijf vestigingen van Oranjewoud in Nederland. Inmiddels ben ik met pre-pensioen en werk nog als freelance-adviseur. Dat vraagt ongeveer drie dagen per week. De rest van de tijd besteed ik onder andere aan filosofie.” “Spinoza is mijn favoriete filosoof. De evolutieleer en alle gedachtevorming daaromtrent boeit mij zeer. Wat ik daar tegenkom, probeer ik te vertalen naar ontwikelingen die gaande zijn in de maatschappij en dus ook in de watersector. Uiteindelijk vormt alles één geheel.” Maarten Gast

Hoe wordt een nieuwe wijk tegenwoordig gerioleerd? “Doorgaans met een gescheiden stelsel. Maar de oude vragen zijn weer terug. Wat is de invloed van de vuilbelasting van het

H2O / 2 - 2009

13


Slimmer omgaan met regenwater De gemeente Heerhugowaard wil tijdens zware regenval de afvoer vanuit haar verbeterd gescheiden rioolstelsel verminderen, zodat ze de afvoer vanuit het gemengde rioolstelsel kan verhogen. Op deze manier reduceert de vuilemissie zonder dat de totale afvoer naar de rioolwaterzuivering hoeft te worden aangepast.

O

ngeveer de helft van de riolering in Heerhugowaard bestaat uit een verbeterd gescheiden systeem. De overige rioolstelsels zijn gemengd. Het rijksbeleid legt de nadruk op het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater door het reduceren van de vuilemissie uit deze gemengde rioolstelsels. In het verleden zijn in deze rioolstelsels diverse maatregelen getroffen om de vuilreductie te realiseren, zoals het vergroten van de rioolcapaciteit, het aanleggen van bergbezinkbassins en het afkoppelen van aangesloten verhard oppervlak. Dit zijn allemaal statische, constructieve verbeteringen waarvan de effectiviteit is bepaald op basis van theoretische modellen. Met dit besef werkt de gemeente Heerhugowaard nu aan een ‘dynamische’ maatregel: het sturen van afvalwaterstromen.

zich mee dan uit het gemengde rioolstelsel. Tevens zorgt de sturing ervoor dat het afvalwater dat naar de rioolwaterzuivering wordt afgevoerd, een hogere verontreinigingsgraad heeft, waardoor de zuiveringsinstallatie efficiënter kan werken. Om deze sturing in de praktijk goed te laten functioneren, moeten verscheidene stappen worden doorlopen. De eerste stap was het opstellen van een globale kosten-batenanalyse. Gekeken is naar het effect van sturing op het milieutechnisch functioneren en of deze opweegt tegen de kosten die de implementatie met zich meebrengt. Dit is gedaan met behulp van een hydrodynamisch rekenmodel van het gehele rioolstelsel.

Het schema geeft de hoofdafvoerroutes naar de rwzi Geestmerambacht schematisch weer. Het beoogde resultaat in Heerhugowaard Via de twee hoofdrioolgemalen (Beveland is een optimalisatie van de afvoer van en Zandhorst) wordt in de huidige situatie afvalwater naar de rwzi Geestmerammaximaal 2.280 kubieke meter afvalwater bacht. Dit wordt bereikt door gedurende per uur naar de rwzi afgevoerd. Zandhorst de werking van de riooloverstorten in voert 1.270 kubieke meter afvalwater per uur het gemengde rioolstelsel de verbeterd af van één groot gemengd bemalingsgebied gescheiden rioolstelsels als gescheiden te dat zich in het centrum van Heerhugowaard laten functioneren. Hiermee wordt de afvoer bevindt. Beveland voert 1.010 kubieke meter vanuit verbeterd gescheiden stelsels terugper uur af van twaalf verbeterd gescheiden gebracht tot de droogweerafvoer. Vervolgens bemalingsgebieden die ten zuidwesten van kan de afvoer vanuit de gemengde rioolhet centrum liggen. Van de totale afvoercastelsels worden vergroot. Op deze manier paciteit naar het hoofdrioolgemaal Beveland wordt de vuilemissie en wateroverlast op is ongeveer 540 kubieke meter per uur straat teruggedrongen. Bovendien brengt bestemd voor de afvoer van hemelwater het uittreden van water uit het verbeterd uit verbeterd gescheiden rioolstelsels gescheiden rioolstelsel minder risico met (pompovercapaciteit). Schematisatie van het geplande rioolstelsel Heerhugowaard.

Om het sturingsprincipe te implementeren, zijn een extra rioolgemaal aan de Icaruslaan en een nieuwe persleiding tussen de beide hoofdrioolgemalen aangelegd, waarmee het afvalwater tussen beide hoofdafvoerroutes kan worden gestuurd. Zo wordt tijdens de riooloverstort een extra debiet van 540 kubieke meter per uur uit het gemengde rioolstelsel door het gemaal aan de Icaruslaan afgevoerd via de persleiding richting Beveland. Voorafgaand daaraan worden de twaalf gemalen in de verbeterd gescheiden stelsels die naar Beveland afvoeren, tot DWA-capaciteit afgetoerd, zodat de totale aanvoer naar de rwzi ongewijzigd blijft. Op dezelfde wijze is het ook mogelijk bij het uitvallen van Zandhorst het afvalwater vanuit hele stedelijke gebied via Beveland af te voeren. Het verschil in hoogteligging tussen beide hoofdrioolgemalen van circa zeven meter laat toe om ook bij het uitvallen van Beveland de verbindingsleiding naar Zandhorst als noodafvoer te benutten. Hiervoor is bij het gemaal aan de Icaruslaan een bypass gerealiseerd.

Met behulp van het bestaande rioleringsmodel van het gemengde stelsel en de tienjarige neerslagreeks De Bilt (1955-1964) is bepaald dat met het hierboven beschreven sturingprincipe jaarlijks gemiddeld 15 procent minder vuiluitstoot optreedt. Grote investeringen vereisen betrouwbare modelresultaten. Voor een verantwoorde onderbouwing van de investering is het daarom zaak dat de berekende hydraulische en milieutechnische prestatie van het hydrodynamische model overeenkomt met het werkelijk functioneren van de rioolstelsels. Er dient een kalibratie van het rekenmodel plaats te vinden. Hiervoor zijn meetdata nodig. Heerhugowaard werkt op dit moment aan een meetplan waarin de nadruk ligt op het grootste gemengde rioolstelsel van de gemeente, dat voor 80 procent van de totale emissie uit de gemeentelijke rioleringen zorgt. Bij de uitvoering van dit meetplan worden op verscheidene locaties waterstandsverlopen in het stelsel, verpompte debieten en regenradarbeelden geregistreerd, gevalideerd en opgeslagen. Deze meetdata bieden de mogelijkheid om waterbalansen op te stellen. Deze dienen ter controle van de metingen en als signalering van afwijkingen van kentallen (afvoerend oppervlak, rioolvreemd water, etc.). Met het gekalibreerde rekenmodel kunnen sturingsregels (voor de schuiven en koppelingen in de verbeterd gescheiden stelsels én alle gemalen) worden opgesteld en geoptimaliseerd. Dan kan de definitieve implementatie worden ingevuld, waarin

14

H2O / 2 - 2009


*thema

achtergrond

De aanleg afgelopen najaar van de persleiding tussen de hoofdrioolgemalen Beveland en Zandhorst in Heerhugowaard.

water op straat vanuit het verbeterd gescheiden rioolstelsel beperkt kan worden door drempels en stoepen zo aan te leggen dat ze als gestuurde berging op straat functioneren.

Stand van zaken Het grootste deel van de benodigde aanvullende infrastructuur is inmiddels aangelegd. Zo zijn afgelopen najaar schuiven in de gemaalputten van het verbeterd gescheiden stelsel geplaatst om de afvoer van hemelwater te kunnen

sturen en is gemaal Icaruslaan gebouwd en de persleiding van dat gemaal naar hoofdgemaal Beveland aangelegd (zie foto). Het enige wat nog aangelegd moet worden, is de benodigde apparatuur bij de gemalen en een snelle communicatieverbinding, die essentieel is bij Real Time Control-sturing. Dit gebeurt dit voorjaar. Verder beschikt de gemeente op dit moment over een hydrodynamisch model van het gehele stelsel. Het is nu wachten op de meetdata waarmee het model

gekalibreerd kan worden. Om deze reden werkt de gemeente aan een meetplan voor de riolering. Hierin wordt beschreven welke meetgegevens nodig zijn voor de kalibratie van het model en op welke wijze de benodigde meetgegevens gegenereerd, gevalideerd en geanalyseerd gaan worden. Dusan Zamurovic (gemeente Heerhugowaard) Dave Deckers en Doeke Kampman (Nelen & Schuurmans)

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 2 - 2009

15


Woonboten aansluiten op het riool: handhaven alleen is niet genoeg De ongezuiverde huishoudelijke lozingen in Nederland zijn inmiddels voor een belangrijk deel gesaneerd. Bij enkele categorieën huishoudelijke lozingen blijft aansluiting op de riolering of de aanleg van IBA’s echter lastig te realiseren, bijvoorbeeld bij woonboten en volkstuinparken. Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (AGV), met als uitvoerende organisatie Waternet, en Rijkswaterstaat Noord-Holland hebben daarom de handen ineengeslagen en werken samen in Projectbureau Schoonschip aan het aansluiten van circa 3.050 woonboten op de riolering. De aanpak is beproefd in een pilot en wordt nu voortgezet in een tienjarig project. De eerste woonboten zijn inmiddels aangesloten. de gevolgde aanschrijvingprocedure onjuist was uitgevoerd, besloot Rijkswaterstaat de handhavingsactie te stoppen en zich te beraden op een andere aanpak. Voor het bestuur van Amstel, Gooi en Vecht en de wethouder van Amsterdam was de kosteneffectiviteit aanvankelijk een punt van discussie. Zij hebben dit in 2004 aangekaart bij de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Zij gaf echter duidelijk aan dat de wet nageleefd diende te worden. Bovendien wordt het maatschappelijk steeds onaanvaardbaarder gevonden dat (op grote schaal) ongezuiverd huishoudelijk afvalwater op het oppervlaktewater wordt geloosd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de grachten van Amsterdam, waarvan veel mensen zich niet kunnen voorstellen dat daarop nog ongezuiverde lozingen plaatsvinden. Nu de grachtengordel bij UNESCO genomineerd wordt als werelderfgoed zal de weerstand daartegen alleen maar verder toenemen. Daarnaast wordt ook het niet benutten van reeds aangelegde riolering niet acceptabel gevonden.

V

olgens het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Bah), dat per 1 januari 2008 van kracht werd (en het daarvoor geldende Lozingsbesluit huishoudelijk afvalwater), is het verboden ongezuiverd huishoudelijk afvalwater te lozen. Waterbeheerders kunnen woonbooteigenaren dwingen hun lozing van huishoudelijk afvalwater op het oppervlaktewater te beëindigen, maar hebben daarvoor ook de gemeenten nodig. Gemeenten hebben namelijk de zorgplicht om binnen 40 meter van een perceel aansluiting op de riolering mogelijk te maken. Ook voor gemeenten is het afdwingen van aansluiting op de riolering bij woonboten in de regel lastiger dan bij reguliere woningen. De lozingen hadden al per 1 januari 2005 beëindigd moeten zijn. Het nieuwe besluit maakt echter een tijdelijke ontheffing van het lozingsverbod mogelijk wanneer sprake is van een projectmatige saneringsaanpak met een duidelijk tijdslimiet.

Lastig Anders dan bij de meeste woonpanden kan vanuit woonboten niet onder vrij verval op de riolering worden geloosd. Dat betekent dat op de boot een pomp met reservoir nodig is en alle afvalwaterstromen naar

16

H2O / 2 - 2009

een centraal lozingspunt gebracht moeten worden. In veel oudere woonschepen en tot woonschip verbouwde vrachtschepen kan dit kostbaar zijn en soms lastig te realiseren. Behalve de installatie op de boot is een flexibele (afkoppelbare) verbinding met de wal nodig die verwarmd kan worden om bevriezing te voorkomen. De flexibiliteit is gewenst om peilfluctuaties en bewegingen van het schip op te vangen. Afhankelijk van de insteek van de gemeente moet eventueel ook nog op de wal een leiding doorgetrokken worden naar het dichtstbijzijnde riool. Bij elkaar vergt dit een aanzienlijke investering van de woonbooteigenaar. De kosteneffectiviteit (levert het een merkbare waterkwaliteitsverbetering op?) van een dergelijke investering wordt daarbij vaak in twijfel getrokken door de woonbooteigenaar. Rijkswaterstaat Noord-Holland probeerde in 2003 de huishoudelijke afvalwaterlozingen van de woonboten te saneren via het handhavingspoor. Een groep van 55 lozers werd aangeschreven om de lozing te stoppen. Met deze groep werd begonnen, omdat rioolaansluitingsmogelijkheden op de wal aanwezig waren. De woonbooteigenaren reageerden met een stroom bezwaren van technische, juridische en financiële aard. Toen bovendien bleek dat

Op basis van de uitspraak van de staatssecretaris heeft de gemeente Amsterdam besloten in heel de hoofdstad rioolaansluitingen voor woonboten in de kades aan te leggen. Waternet voert dit uit. Amstel, Gooi en Vecht en Waternet zijn met Rijkswaterstaat op zoek gegaan naar een geschikte en werkbare aanpak voor de aansluiting van circa 3.050 woonboten in hun beheergebieden. Van deze 3.050 boten liggen er circa 2.150 in Amsterdam en 900 in andere gemeenten (onder andere Loenen, Muiden, Weesp, Wijdemeren, Beverwijk, Velsen, Zaanstad). Vanwege het feit dat aansluiting op de riolering niet afgedwongen kan worden, het om een groot aantal boten gaat én van woonbooteigenaren aanzienlijke investeringen gevraagd worden, is gekozen voor (gedeeltelijke) ontzorging van de woonbooteigenaren en niet voor simpelweg handhaven (op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewater). Daartoe is Projectbureau Schoonschip opgericht: een samenwerkingsverband van AGV/Waternet en Rijkswaterstaat Noord-Holland dat woonbootbewoners ondersteunt middels voorlichting en de inhuur van installatiebedrijven voor een schouw waarin specifiek per boot wordt aangegeven wat de inbouwmogelijkheden zijn.


*thema

Het proces van aansluiten verloopt als volgt: Nadat Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat Noord-Holland in mei 2007 hadden besloten tot uitvoering van de pilot, hebben alle woonbooteigenaren in het gebied een brief gekregen met daarin uitleg over de aanpak. Voor woonbootorganisaties is een voorlichtingsavond gehouden. Als in een bepaald gebied begonnen wordt met het aansluiten, worden de betrokken bewoners middels een brief uitgenodigd voor een informatieavond. Om zicht te krijgen op de noodzakelijk geachte werkzaamheden aan boord, krijgen de bewoners een schouw op hun boot aangeboden. Ongeveer twee weken na ontvangst van het schouwrapport worden de bewoners uitgenodigd voor een tweede bijeenkomst, waarop ze de gelegenheid krijgen vragen te stellen over het rapport. Daarna zijn de bewoners aan zet. Vanaf de datum van de tweede bewonersavond krijgen de bewoners twaalf maanden de tijd om de boordinstallatie aan te schaffen en te (laten) installeren. Hierover ontvangen zij een brief van het betreffende bevoegde gezag. Gedurende deze uitvoeringsperiode worden door het Projectbureau regelmatig herinneringen gestuurd en wordt de vinger aan de pols gehouden om de voortgang te stimuleren en te monitoren. Nadat is aangesloten op de riolering kan subsidie worden aangevraagd, mits voldaan is aan de criteria in de subsidieverordening van de betreffende waterbeheerder. Voor de bewoners die na deze periode nog niet zijn aangesloten, volgt een handhavingstraject. De doorlooptijd vanaf het eerste contact (de voorlichtingsavond) tot en met de aansluiting bedraagt bij deze werkwijze 16 tot 18 maanden.

Het Besluit lozing afvalwater huishoudens maakt een tijdelijke ontheffing van het lozingsverbod mogelijk mits sprake is van een projectmatige aanpak met een duidelijk tijdslimiet. Deze mogelijkheid is aangegrepen om met name in Amsterdam op efficiënte wijze de grote aantallen kadeaansluitingen te realiseren. Hier is tien jaar voor uitgetrokken om zodoende mee te liften met geplande kadereconstructies, rioolaanleg of -vervanging en andere werkzaamheden middels het zogeheten ‘werk met werk’-principe. In veel gemeenten buiten Amsterdam maakt de aansluiting van woonboten op de riolering deel uit van de saneringsplannen buitengebied die al volop in uitvoering zijn en is een snellere realisatie mogelijk. Maar ook in die gemeenten wordt dezelfde werkwijze met het projectbureau gehanteerd. De bijdrageregelingen gelden overigens ook voor de pioniers die al eerder op eigen initiatief zijn aangesloten op de riolering.

Proef Peter Korzelius, voormalig DB-lid van Amstel, Gooi en Vecht, krijgt van een bewoonster tekst en uitleg over de geïnstalleerde pomp in haar woonboot.

De bewoners zijn zelf verantwoordelijk voor de aanschaf en aanleg van de installatie aan boord en de verbinding naar de wal. Zowel Amstel, Gooi en Vecht als Rijkswaterstaat hebben stimuleringsregelingen die voorzien in een bijdrage van circa 1.250 euro per woonboot. Handhaving en subsidieverlening blijven taken van het hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat en zijn niet ondergebracht bij het projectbureau. Het verschaft de woonbooteigenaren wel informatie hierover, maar beide partijen behouden hun eigen formele verantwoordelijkheid.

Omdat het om een langdurig samenwerkingstraject gaat en een forse investering, hebben de betrokken besturen in 2007 besloten eerst de beoogde aanpak met het projectbureau te beproeven in een pilot. Toen zijn 145 woonboten betrokken in drie verschillende stadsdelen in Amsterdam: Oud-West, Westerpark en Zeeburg, waar zowel op rijkswater als regionaal water wordt geloosd. De pilot zit inmiddels in zijn laatste fase. Woonbooteigenaren moeten nu zelf aan de slag om de installaties in hun boten op orde te krijgen. Daar krijgen ze een jaar de tijd voor. Degenen die na deze periode nog niet zijn aangesloten, komen in een handhavingstraject terecht. Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat hebben hun handhavingsstrategieën afgestemd en besproken met de officier van justitie en de landsadvocaat.

achtergrond

Ondanks het feit dat nog geen ervaring is opgedaan met de handhaving, zijn de besturen van beide betrokken instanties enthousiast over de pilot en hebben ze besloten per 1 januari jl. de pilotstatus op te heffen en door te gaan en in negen jaar alle 3.050 boten aangesloten te krijgen volgens de beproefde methode.

Stimulering Gezien het grote aantal boten dat aangesloten dient te worden en de hoogte van de investering die woonbooteigenaren moeten opbrengen om aan te sluiten op de riolering, hebben de besturen van Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat besloten niet alleen maar te handhaven, maar de woonbootbewoners actief te ondersteunen, te informeren en ook subsidies te verstrekken. De eerste bevindingen met deze aanpak zijn positief en geven voldoende vertrouwen voor de betrokken besturen om de pilot om te zetten in een tienjarig project. Het project loopt echter nog te kort om te kunnen beoordelen of woonboten nu daadwerkelijk op grote schaal aangesloten gaan worden op de riolering. Gezien de ervaringen die in de pilot zijn opgedaan, zien de betrokken partijen de toekomst echter rooskleurig in. In Oud-West, waar het projectbureau begon, zijn afgelopen november in ieder geval de eerste woonboten aangesloten. In december zijn de eerste subsidies uitgekeerd, niet alleen aan mensen in Oud-West, maar ook aan mensen die eerder op eigen initiatief aangesloten zijn op de riolering. Voor meer informatie: Projectbureau Schoonschip (020) 586 05 50.

Rob Koeze (Waternet) Henny van Gellekom (Nemesis*) Hans Overbeek (Rijkswaterstaat NoordHolland) * Nemesis is een bureau voor juridisch advies en bemiddeling.

H2O / 2 - 2009

17


Herten Schoolstraat 8 T 0475-395979 ‘s-Hertogenbosch Hambakenwetering 1 T 088-3366333 W kragten.nl

Hoogveld - Sittard landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie

PO

M P E N

Q

A

F S L U I T E R S

Q

SY

landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw ie ge

S T E M E N

De compacte alleskunner voor de afvalwaterbranche Compact, krachtig en robuust - zo laat KSB’s nieuwe afvalwaterpomp Amarex N S 32 zich omschrijven. Ideaal voor het transport van alle soorten afvalwater. Eén pomptype voor alle gangbare drukrioleringstoepassingen. En dat alles dankzij de geïntegreerde vuilversnijder via een persleiding van slechts 32 mm! Ook aan veiligheid en inzetbaarheid laat de Amarex N S 32 niets te wensen over: een explosieveilige motor, lekkagevrije verbinding, hoogwaardige materialen, optimale servicevriendelijkheid en rioolwaterbestendige coating maken de Amarex N S 32 met recht een alleskunner. Wilt u dat ook ervaren of heeft u een ander dompelpomptype nodig? Neem dan contact met ons op! 020-4079800. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90012


*thema

achtergrond

Stedelijk waterplan Spijkenisse In Spijkenisse is in 2007 de uitvoering afgerond van een omvangrijk pakket maatregelen in het kader van het stedelijk waterplan. De totale kosten bedroegen ongeveer tien miljoen euro, waarvan 8,8 miljoen voor maatregelen aan de riolering. Waterschap Hollandse Delta heeft intussen met alle andere gemeenten in haar beheergebied waterplannen afgerond of in voorbereiding.

Het hart van de gebruikte projectstructuur bestond uit een kernteam met vertegenwoordigers van de verschillende overheden. Dat team legde verantwoording af aan een ambtelijke stuurgroep onder voorzitterschap van de gemeente en stuurde een bredere projectgroep aan, die aangevuld werd met vertegenwoordigers van belangengroeperingen. In de projectgroep werden de acties voorbereid waarover de stuurgroep moet beslissen. Onder het kernteam functioneerden werkgroepen met inhoudelijk deskundigen en vertegenwoordigers van belangengroepen. Vanuit de werkgroepen zijn knelpunten geïnventariseerd en wensen en ideeën uitgewerkt en ingebracht in het projectteam. Tijdens de uitvoering spiegelde het kernteam eventuele veranderde inzichten steeds aan de doelen en randvoorwaarden uit het oorspronkelijke waterplan.

De bouw van een bergbezinkbassin.

A

l bij het begin van het project werd duidelijk dat niet in alle delen van Spijkenisse de gewenste maatregelen getroffen konden worden. Bovendien stond de uitgangssituatie ver af van het uiteindelijke doel. De waterkwaliteit in Spijkenisse liet veel te wensen over en was te kwalificeren als slecht tot matig. Slechts een paar procent van het water voldeed. Klachten en incidenten kwamen veelvuldig voor. Oorzaken waren de lozing van rioolwater op het singelsysteem bij hevige neerslag, vermenging van zout grondwater met zoet inlaatwater, plaatselijk aanwezige achterstanden in baggerwerk en slechts minimale verversing van het water. Of het water na uitvoering van het stedelijk waterplan ook werkelijk biologisch gezond is (hét doel van de genomen maatregelen), is op verschillende manieren getoetst. Formeel is hieronder echter verstaan klasse 3 van de Noord- en Zuid-Hollandse beoordelingssystemen voor kleine en grote wateren1),2). In 2007 is ook gebruik gemaakt van het beoordelingssysteem voor stadswateren van STOWA3).

Bij het maken van het waterplan is samengewerkt door verschillende overheden, bewoners en belangengroeperingen met als doel om tot een goed geborgd plan te komen. De voorbereiding vergde in totaal drie jaren en werd in 1998 afgerond4). Deze tijd was nodig voor een goede analyse van het watersysteem, het afwegen en afstemmen van maatregelen, het inschatten van de kosten en om te komen tot een aanvaardbare kostenverdeling. De uitvoering van het totale maatregelenpakket vergde vervolgens ongeveer tien jaar.

Maatregelen De voornaamste maatregelen uit het waterplan zijn: het verminderen van de vuiluitworp uit het rioolstelsel, het verbeteren van de inrichting van de waterhuishouding en de oeverinrichting én baggeren. Riolering

Vermindering van de vuiluitworp is onder andere gerealiseerd door het bouwen van 15 bergbezinkbakken. Hierdoor konden 20 riooloverstorten worden gesloten.

Geschiedenis

Waterhuishouding

In 1995 nam het toenmalige Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden samen met Waterschap De Brielse Dijkring en de gemeente Spijkenisse het initiatief voor het opstellen en uitvoeren van een stedelijk waterplan. Het initiatief omvatte het gehele stedelijk gebied van Spijkenisse en liep daarmee op dat moment op kop in Nederland.

In vrijwel geheel Spijkenisse is sprake van opkwellend grondwater. Dit is op sommige plaatsen duidelijk brak en op andere plaatsen zoet. De eerste maatregel was het scheiden van gebieden onder invloed van brak grondwater en gebieden onder invloed van zoet grondwater. In het brakke gebied is vervolgens de invloed van riooloverstorten teruggebracht, zodat minder zoet water in

het brakke gebied terechtkomt. Een tweede belangrijke maatregel is het verbeteren van de doorspoelbaarheid en doorstroming. Het idee achter deze maatregel is om zo de effecten van de vuiluitworp uit het rioolsysteem te minimaliseren. Hiermee verbetert de zuurstofhuishouding in het water en vermindert de gevoeligheid van het watersysteem voor algenbloei. Oeverinrichting

Een goede ecologische inrichting van oevers van watergangen en vijvers in Spijkenisse kan bijdragen aan het halen van de waterkwaliteitsdoelstelling biologisch gezond water. Tevens verbetert hierdoor de kwaliteit van de stedelijke inrichting en de belevings-

Vanuit bagger kunnen opgehoopte voedingsstoffen vrijkomen. Baggeren is daarom goed voor de waterkwaliteit. Rottende bagger onttrekt bovendien zuurstof aan het water. Op de ontstane harde bodem kunnen waterplanten gemakkelijker wortelen, zodat het totale ecosysteem een impuls krijgt. Het succes is groter naarmate door het baggeren een grotere waterdiepte ontstaat. Het is bekend dat baggeren tot een tijdelijke verstoring van het ecosysteem kan leiden. Meestal is de verstoring echter met een jaar al weer hersteld. In het tweede tot vierde jaar na het baggeren is het ecosysteem bij overigens gelijkblijvende omstandigheden meestal het best ontwikkeld. Hierna treedt weer een geleidelijke terugval op als zich een nieuwe baggerlaag vormt5).

H2O / 2 - 2009

19


waarde. Door een grotere verscheidenheid aan oeverplanten ontstaan meer mogelijkheden voor de groei van het aantal soorten waterinsecten en vissen.

bovendien nutriënten uit het watersysteem. In de planperiode zijn alle watergangen minimaal één keer gebaggerd.

Baggeren

Uitvoering

In Spijkenisse worden de watergangen structureel ongeveer eens in de zeven jaar gebaggerd. Baggeren vergroot de waterdiepte en maakt dat waterplanten beter kunnen wortelen. De grotere waterdiepte verbetert de zuurstofhuishouding. Met het verwijderen van de bagger verdwijnen

De uitvoering van de maatregelen op het gebied van riolering en inrichting van de gemeentelijke wateren is vooral ter hand genomen door de gemeente. Maatregelen aan het systeem van hoofdwatergangen en ter verbetering van de doorspoelbaarheid zijn met name uitgevoerd

door het waterschap. Het zuiveringsschap heeft expertise ingebracht in het planvormingsproces en door het verlenen van bijdragen vooral financieel geparticipeerd en maatregelen gestimuleerd. Een deel van de maatregelen is direct uitgevoerd conform de oorspronkelijke planning. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen aan de riolering. Bij ingrijpende maatregelen in het waterhuishoudkundig systeem, waarvan de effectiviteit vooraf niet goed kon worden bepaald, is aanvankelijk gekozen voor goedkope tijdelijke voorzie-

Resultaat van uitgevoerde maatregelen In 1996 is de uitgangssituatie vastgelegd met een globale inventarisatie van de waterkwaliteit in alle watergangen op basis van waterplanten. Deze geven samen met een visuele beoordeling van het water een indicatie van de meest waarschijnlijke waterkwaliteitsklasse. Het voordeel van zo’n globale inventarisatie en beoordeling is dat het een ruimtelijk beeld geeft van alle watergangen waarbij ook de onderlinge samenhang in het watersysteem duidelijk wordt. Deze inventarisatie is herhaald in 1999, 2001 en in 2007, nadat vanaf 1998 maatregelen zijn uitgevoerd. Met behulp van het beoordelingssysteem voor stadswateren van de STOWA is ook een afzonderlijk oordeel gegeven over de aspecten beleving, de ecologie van de oevers en die van het water. Daarnaast zijn 28 meetpunten in de hoofdwatergangen onderzocht en beoordeeld met ‘officiële’ beoordelingssystemen. Deze vorm van onderzoek vond plaats in 1996, 1999, 2001 en 2007. De officiële beoordelingssystemen werken met een combinatie van chemische en biologische parameters. Voor deze ‘formele’ beoordeling van de waterkwaliteit heeft het waterschap twee beoordelingssystemen gebruikt: één voor grote wateren en één voor kleine wateren. Gedurende een jaar heeft maandelijks fysisch-chemisch onderzoek plaatsgevonden. Tevens zijn eens per jaar de benodigde ecologische gegevens verzameld. Beide beoordelingssystemen drukken het beoordelingsresultaat uit in waterkwaliteitsklassen: klasse II uitmuntend (biologisch gezond) klasse llla zeer goed (biologisch gezond) klasse Illb goed (biologisch gezond) klasse IVa matig klasse IVb zeer matig klasse V slecht klasse VI zeer slecht Naast de waterkwaliteit in de hoofdwatergangen is ook op twee plaatsen de kwaliteit van het in te laten water gemeten. Het waterschap houdt een registratie bij van binnenkomende klachten over de waterkwaliteit. De meeste klachten betreffen stankoverlast, vissterfte en dode eenden en andere watervogels. De verslaglegging van de klachtenstroom biedt op termijn goede evaluatiemogelijkheden. Globale beoordeling Voor de globale beoordeling op basis van watervegetatie en uiterlijke kenmerken van het

20

H2O / 2 - 2009

oppervlaktewater (geur, kleur, helderheid) is het watersysteem van Spijkenisse verdeeld in 281 trajecten. Per traject is een waardeoordeel gegeven in de vorm van een meest waarschijnlijke waterkwaliteitsklasse. De methode van beoordelen is vastgelegd en geobjectiveerd. Daarmee zijn de gegevens uit verschillende jaren onderling vergelijkbaar. In tabel 1 staat de verdeling over de kwaliteitsklassen voor de jaren 1996 (uitgangssituatie), 2001 en 2007 (eindsituatie). Het aantal slecht scorende watergangen is afgenomen van 74% in 1996 naar 24% in 2007. Ongeveer 20% van alle watergangen voldoet in 2007 aan het doel biologisch gezond. De kwaliteit van de meeste watergangen verbeterde van slecht tot matig. Met het beoordelingssysteem voor stadswateren van STOWA is tevens een beoordeling mogelijk van belevingswaarde en oeverinrichting. De beleving van het

Afb. 1: Relatieve klasseverdeling ecologische waterkwaliteit voor de jaren van onderzoek.

watersysteem in Spijkenisse scoort in 2007 nog hoofdzakelijk matig. Dit geldt ook voor de inrichting van de oevers. Slechts vier procent van de oevers scoort goed of beter. Uit het onderzoek van 2007 blijkt dat in de brakke wijken van Spijkenisse de aangetroffen vegetatie aangeeft dat hier sprake is van een brakwaterlevensgemeenschap. Dit is conform

Tabel 1. Procentuele verdeling van de watergangen (n = 281) over de verschillende kwaliteitsklassen voor de jaren 1996, 2001 en 2007.

Afb. 2: Relatieve klasseverdeling stikstof en fosfaat in de jaren 1998, 2001 en 2007.


*thema ningen. Bij gebleken succes van de ingreep zijn deze tijdelijke voorzieningen later omgezet in meer duurzame constructies. Een aantal maatregelen liep om diverse redenen vertraging op bij de uitvoering. Zo kon de geplande vergroting van het inlaatdebiet in het zuidoosten van Spijkenisse geen doorgang vinden, omdat de capaciteit van de aanvoerende watergangen onvoldoende was. Hierdoor traden ongewenste peilstijgingen op. Ook de uitvoering van diverse oeverinrichtingsprojecten liep vertraging op. Dit had vooral te maken met de te doorlopen

de doelstelling van het waterplan. Het blijkt dat de kwaliteit van de watergangen in de brakke wijken zich het best heeft ontwikkeld. Zo was er voor twee op de drie wateren in deze wijken in 1996 nog sprake van een zeer slechte waterkwaliteit. In 2007 is geen slecht water in deze wijken meer aangetroffen. Het aandeel gezond oppervlaktewater nam in deze wijken toe van nul procent naar 44 procent. Meetnet hoofdwatergangen In afbeelding 1 is de ontwikkeling van de ecologische waterkwaliteit in de achtereenvolgende jaren van onderzoek weergegeven voor het meetnet in hoofdwatergangen. Ook de gegevens van dit vaste meetnet geven een aanzienlijke waterkwaliteitsverbetering aan. In 1996 was slechts één op de tien wateren biologisch gezond te noemen. In 2007 stijgt dit tot circa één op de twee wateren. Opvallend is dat het aantal als slecht beoordeelde wateren sterk is afgenomen.

achtergrond

Het stedelijk waterplan Spijkenisse is opgezet als een pilotproject. Daarom is geïnvesteerd in een uitgebreid onderzoeksprogramma. De uitgangssituatie is vastgelegd in 1996. Op verschillende momenten tijdens de uitvoering van de maatregelen is de waterkwaliteit opnieuw gecontroleerd.

De voortgang in de ontwikkeling van die waterkwaliteit is op twee manieren in beeld gebracht: via vaste meetpunten en via een inventarisatie van alle watergangen in Spijkenisse. In totaal zijn 30 vaste meetpunten neergelegd in de hoofdwatergangen. In 1998, 2001 en 2007 zijn deze meetpunten maandelijks fysisch-chemisch onderzocht en eens per jaar ook biologisch. Van deze vaste meetpunten liggen er zes in kleine wateren en 22 in grote wateren. De grens tussen groot en klein ligt bij een waterbreedte

Resultaat chloride Door het waterschap zijn aanvullend op het fysisch-chemisch onderzoek chloridemetingen uitgevoerd. Deze metingen zijn gedaan zowel in de wijken Vogelenzang en Vriesland (brak water) als in Spijkenisse-Noord (zoet water). Het doel van deze metingen is om te controleren in hoeverre het chloridegehalte stabiel blijft in de brakke wijken en daalt in Spijkenisse-Noord. De wijken Vogelenzang en Vriesland, waar voor een brakke waterkwaliteit is gekozen, zijn geïsoleerd, zodat de voeding van het watersysteem bestaat uit brak kwelwater en neerslag.

Bij hevige regenval vindt ook nog bijmenging plaats met overstortend water uit het rioolsysteem. De vraag hierbij is of de chloridegehalten bij hevige neerslag niet teveel dalen voor een brak systeem. In SpijkenisseNoord is slechts in geringe mate sprake van brakke kwel. Hier is ingezet op verzoeting van het systeem door extra door te spoelen. Het effect van het extra doorspoelen op de mate van verzoeting is met de chloridemetingen te controleren. In 2007 is een duidelijker onderscheid in zoete en brakke gebieden te maken dan tien jaar hiervoor. In afbeelding 3 wordt het gemiddelde

inspraaktrajecten. Natuurvriendelijke oevers konden niet overal op steun rekenen en mochten ook niet te uitbundig zijn (bijvoorbeeld geen hoog opgaand riet).

Onderzoek

Afb. 3: Overzicht van de scheiding in brakke en zoete wijken vóór uitvoering van isolerende maatregelen (1998) en na uitvoering van de isolatie (2007).

Ongeveer 70 procent van de meetpunten in hoofdwatergangen is in 2007 als matig of goed beoordeeld. Dit resultaat wijkt niet af van het globale oordeel dat voor alle wateren is gemaakt. Wel is het zo dat bij de hoofdwatergangen het percentage goed tot zeer goed ongeveer 40 procent is. Dit is twee keer zoveel als in het globale overzicht van alle watergangen in Spijkenisse. Kennelijk is het zo dat in het goed doorstroomde stelsel van hoofdwatergangen sneller sprake is van biologisch gezond water dan in de minder doorstroomde uithoeken van het watersysteem. Chemisch meetnet De chemische metingen op de 28 meetpunten in de hoofdwatergangen in Spijkenisse laten zien dat de nutriëntgehalten in oppervlaktewater in de afgelopen tien jaar zijn afgenomen. In 2007 voldoet iets meer dan de helft van de onderzochte wateren aan de MTR-norm voor stikstof. Voor fosfor voldoet bijna 40 procent aan de MTR-norm. De verbetering tijdens de looptijd van het project is spectaculair te noemen. Het aantal meetpunten dat aan de MTR-norm voor stikstof voldoet is verdubbeld. Voor fosfor is de verbetering ook duidelijk waarneembaar, vooral in het zoete noordelijke en oostelijke deel van Spijkenisse. In de brakke wijken is echter geen verbetering van het fosforgehalte waarneembaar. Dit laatste stemt overeen met het gegeven dat brak kwelwater van nature vaak rijk is aan fosfor.

H2O / 2 - 2009

21


van zes meter. Deze meetpunten worden gebruikt voor een volledige formele toets op de mate van biologische gezondheid met behulp van de daarvoor te gebruiken beoordelingssystemen. Om een goed ruimtelijk overzicht van de waterkwaliteit in heel Spijkenisse op te bouwen is in 1996, 1999, 2001 en 2007 een vlakdekkende inventarisatie uitgevoerd. Dit betekent dat van alle watergangen een inschatting is gemaakt van de waterkwaliteit op basis van visuele kenmerken en de

aanwezige waterplanten. Het voordeel van zo’n globale inventarisatie en beoordeling is dat het een ruimtelijk beeld geeft van de kwaliteit in alle watergangen waarbij ook de onderlinge samenhang in het watersysteem duidelijk wordt. De variatie in zoutgehalten is bijgehouden met een apart meetnet. Het beeld dat zodoende is opgebouwd van de uitgangssituatie, heeft aan de basis gestaan voor het benoemen van maatregelen, bijvoorbeeld de scheiding in zoete en brakke gebieden.

Om de veranderingen in de waterkwaliteit te kunnen relateren aan de uitvoering van de maatregelen heeft de gemeente Spijkenisse een logboek bijgehouden van de uitvoering van de maatregelen. Tevoren is bepaald dat 2007 een belangrijk jaar was om de resultaten te evalueren. Op basis van de resultaten moest toen worden besloten over aanvullende rioleringsmaatregelen in een nieuw op te stellen gemeentelijk rioleringsplan.

chloridegehalte in de zomerperiode per meetpunt weergegeven voor de jaren 1998 en 2007.

Vooral in het noordelijk deel van de stad is het chloridegehalte structureel verlaagd. In afbeelding 4 wordt het verloop van het chloridegehalte en de neerslag gegeven voor een meetpunt in de wijk Vogelenzang. Ook in perioden met veel neerslag blijft het chloridegehalte relatief hoog. Het gehalte varieert tussen de 500 en 1.700 mg/l. Gedurende de natte zomer van 2007 heeft het chloridegehalte in de brakke wijken zich op een voldoende brak niveau weten te handhaven. Dit bevestigt het beeld dat zich in deze wijken een stabiel brak watersysteem heeft kunnen ontwikkelen.

Klachtenregistratie In afbeelding 5 wordt een overzicht gegeven van het aantal klachten in Spijkenisse in de periode 1997-2007. Van 2003 ontbreken de gegevens. Het aantal registraties is te beperkt om een statistische trend te bepalen. Toch lijkt op basis van de registratie sprake van een dalende tendens in het aantal klachten over de waterkwaliteit in Spijkenisse. In 2006 liep het aantal klachten weer wat op. Dit was een jaar waarin twee keer achtereen sprake was van een hittegolf. De meeste van de geregistreerde klachten van de laatste jaren zijn gemeld tijdens hittegolven. Hieruit blijkt dat het systeem mede door nog steeds te hoge gehalten aan voedingsstoffen kwetsbaar blijft. Waterkwaliteit en maatregelen In meerdere meetjaren is de waterkwaliteit in Spijkenisse in beeld gebracht. Het resultaat wijst op een trendmatige ontwikkeling in de richting van een betere waterkwaliteit. Om kosten te besparen is niet ieder jaar gemeten.

Afb. 5: Aantal geregistreerde calamiteiten in Spijkenisse in de periode 1997-2007.

Hierdoor zijn van vier meetjaren gegevens beschikbaar. Het is bekend dat de waterkwaliteit onder invloed van het weer sterk van jaar tot jaar kan fluctueren. De ontwikkeling kan dus ook een toeval zijn. De mate van verbetering die is vastgesteld, is echter dermate groot dat het niet aannemelijk is dat het om toeval gaat. De verbetering is bovendien het grootst in de periode 1999-2001, toen de meeste maatregelen zijn uitgevoerd. Omdat meerdere verschillende typen maatregelen zijn genomen, is het moeilijk om het effect van afzonderlijke maatregelen exact aan te geven. Toch is wel gekeken of ruimtelijk of temporeel verbanden te leggen zijn tussen verbetering van de waterkwaliteit en de uitgevoerde maatregelen. Voor een groot aantal trajecten waar de waterkwaliteit fors is verbeterd, bestaat een verband met uitgevoerde maatregelen.

Op het gebied van de beperking van de emissie uit de riolering is veel bereikt. Ruim 20 overstorten zijn gesloten en zo’n 15 bergbezinkbassins zijn aangelegd. Op diverse locaties heeft dit tot een aantoonbare verbetering van de waterkwaliteit geleid. De aanleg van bergbezinkbasins in de brakke wijken heeft bovendien bijgedragen aan een geringere toevoer van zoet water vanuit de riolering. Hierdoor heeft zich een stabieler brakwatersysteem kunnen ontwikkelen. In Spijkenisse worden de watergangen ongeveer eens in de zeven jaar gebaggerd. Inmiddels zijn baggerachterstanden weggewerkt en zijn de watergangen goed op diepte gebracht. Een grotere waterdiepte kan een belangijke bijdrage leveren aan waterkwaliteitsverbetering. Omdat de watergangen overal goed op diepte zijn, is geen direct verband te leggen met de verbetering van losstaande trajecten.

Afb. 4: Relatie tussen het chloridegehalte en de hoeveelheid neerslag voor een meetpunt in de brakke wijk Vogelenzang.

22

H2O / 2 - 2009


*thema Communicatie Voor de externe communicatie is gebruik gemaakt van gezamenlijk uitgewerkte nieuwsbrieven. Deze zijn breed verspreid onder de gemeenten in het gebied om ook hen enthousiast te maken voor het opstellen van een gezamenlijk waterplan. Richting bewoners van Spijkenisse is ook regelmatig gecommuniceerd, onder andere bij de uitvoering van deelprojecten. Hierbij is gebruik gemaakt van de gemeentelijke voorlichtingskrant en bij deelprojecten is steeds contact gezocht met de lokale media.

Het vergroten van doorspoeldebieten heeft eveneens effect over meerdere trajecten. Zuurstofrijk en relatief arm aan voedingstoffen water wordt door het gebied geleid. Hierbij wordt vuil water verdund, zodat lokale problemen zich niet meer voordoen. De hogere initiële zuurstofwaarden maken tevens de kans op zuurstofgebrek na overstort kleiner. Op basis van modellering is een wenselijk inlaatdebiet vastgesteld voor het noordelijk deel van Spijkenisse van 1.440 kubieke meter per uur. Van het gewenste debiet kon tweederde worden gerealiseerd. Deze hoeveelheid blijkt in de praktijk tot een voldoende verbetering van de waterkwaliteit te leiden. Conclusies Door de uitvoering van de maatregelen uit het waterplan Spijkenisse verbeterde de waterkwaliteit in Spijkenisse de afgelopen tien jaar aanzienlijk. De verbetering manifesteert zich zowel in de chemische als de ecologische waterkwaliteit. De verbeteringen zijn duidelijk te relateren aan uitgevoerde maatregelen. Het aandeel van specifieke maatregelen in de totale waterkwaliteitsverbetering is moeilijker aan te tonen. Het monitoringsplan was hierop ook niet toegespitst. De vooraf in het waterplan geformuleerde verwachtingen voor de deelgebieden zijn voor het overgrote deel gerealiseerd en de samenwerking in het kader van het waterplan in Spijkenisse heeft geleid tot een structurele verbetering in de samenwerking tussen overheden onderling en tussen gemeente, waterschap en burgerparticipanten. Mogelijkheden voor verdere verbetering De gemeente Spijkenisse heeft een grote inspanning geleverd op het gebied van beperking van de vuillast uit de riolering. Dit heeft ook zichtbaar resultaat opgeleverd. Toch blijft het noodzakelijk om de emissie verder te verminderen om structureel een stabiel ecosysteem en een goede kwaliteit van het oppervlaktewater in Spijkenisse tot stand te brengen. Gezocht wordt naar kosteneffectieve methoden. De gemeenteraad van Spijkenisse heeft afgelopen oktober het verbreed gemeentelijk rioleringsplan vastgesteld. Hierin zitten ook de nodige KRW-maatregelen, zoals deze zijn afgesproken met het waterschap. Deze maatregelen kunnen worden gezien als een vervolg op de maatregelen uit het waterplan.

Voor het project is een soort ‘werk in uitvoering’-logo bedacht. In dit logo is een ijsvogeltje opgenomen. Dit vogeltje is gebaat bij helder en biologisch gezond water, omdat het leeft van vis. Aan de rand van Spijkenisse komt de ijsvogel nog op enkele plaatsen voor. De verwachting bestaat dat bij het slagen van het project uiteindelijk het aantal ijsvogeltjes zal toenemen en zich wellicht ook in andere delen van de gemeente zal vestigen. Het project wordt daarom binnen de gemeente ook wel ijsvogelproject genoemd.

Eén van de projecten uit het verbreed gemeentelijk rioleringsplan is het meten aan het rioolsysteem. Gemeente en waterschap zijn hiermee inmiddels begonnen. Hierbij worden de mogelijkheden verkend om via realtime control het systeem van transport en zuivering van afvalwater te optimaliseren, zodat de vuilemissie nog verder kan worden teruggedrongen. Indien toepassing hiervan tot tastbare resultaten leidt, kan dit wellicht op grotere schaal worden toegepast. De verwachting dat in de toekomst vaker lange warme perioden zullen gaan optreden, maakt het noodzakelijk te beschikken over een watersysteem dat voldoende robuust en veerkrachtig is om dit klimaatscenario het hoofd te kunnen bieden. Gedacht kan worden aan maatregelen in de sfeer van het verruimen of (indien mogelijk) verdiepen van het waterprofiel, een nog betere ecologische inrichting en de mogelijkheid om voldoende water met de juiste kwaliteit in te kunnen laten. De laatste maatregel is in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan opgenomen als een KRW-maatregel. Het betreft een studie naar de mogelijkheden om inlaatwater vanuit de rivier het Spui voor te zuiveren in een waterrijk gebied alvorens het water te gebruik voor het waterbeheer in Spijkenisse. Waterschap en gemeente blijven hierbij ieder met hun eigen verantwoordelijkheid samenwerken. Aandachtspunt is de verversing van het water in geval van calamiteiten in de geïsoleerde brakke wijken. Het doorspoelen met zoet water dient hier immers voorkomen te worden. Tot voor kort waren er geen mogelijkheden om met brak water door te spoelen. Hierin komt verandering door een project van het waterschap ten westen van Spijkenisse. Daar ligt een veenpolder die sterk onder invloed staat van brakke kwel. Door de zoete en brakke waterstromen in dit buitengebied van elkaar te scheiden, ontstaat de mogelijkheid om het overtollige brakke water uit het buitengebied te gebruiken voor doorspoeling van de brakke wijken van Spijkenisse.

achtergrond

Evaluatie Het gezamenlijk succesvol doorlopen van een uitgebreid proces voor het waterplan Spijkenisse verstevigt de band tussen overheidspartijen. Als voldoende tijd wordt uitgetrokken om geschilpunten uit te praten en gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht, kan een proces op gang komen waarvan de deelnemers nog jarenlang profijt hebben. Zij weten elkaar ook voor het oplossen van nieuw ontstane knelpunten gemakkelijker te vinden. Door het wederzijds vertrouwen komen alle agendapunten op tafel en kunnen problemen van meerdere kanten worden belicht. Meestal leidt dit tot voor iedereen aanvaardbare oplossingen. Gezien de voordelen van een uitgebreid proces voor een stedelijk waterplan heeft Waterschap Hollandse Delta intussen met alle gemeenten in haar beheergebied een dergelijk project lopen. Bij de eerste projecten lag de nadruk vooral op waterkwaliteit. Tegenwoordig worden dergelijke planvormingstrajecten ook meer ingezet om de kwantitatieve wateropgave uit het Nationaal Bestuursakkoord Water verder uit te werken. Het project in Spijkenisse is duidelijk niet blijven steken in de planvorming. Ook de uitvoering is voortvarend ter hand genomen. Het handhaven van het kernteam van de drie trekkende overheidspartijen heeft gezorgd voor de nodige continuïteit. Het vormt een aanbevelingswaardige constructie bij andere, soortgelijke projecten. Hans Boeyen en Gerrit Slijkhuis (Waterschap Hollandse Delta) Arjen Tange (gemeente Spijkenisse) NOTEN 1) Klapwijk S. e.a. (1982). Hydrobiologisch onderzoek naar de uitwerking van het waterkwaliteitsklassensysteem van Caspers en Karbe voor grotere wateren in Zuid-Holland. Hoogheemraadschap van Rijnland. 2) Provincie Zuid-Holland e.a. (1992). Beoordelingssysteem voor zoete kleine wateren in Noord- en Zuid-Holland. 3) Franken R., J. Gardeniers en E. Peeters (2006). Beoordelingssysteem voor stadswateren. In ‘Handboek Nederlandse ecologische beoordelingssystemen’. STOWA. Rapport 2006-04. 4) Gemeente Spijkenisse e.a. (1998). Stedelijk Water Spijkenisse. Rapportage stedelijk waterplan. 5) Boeyen J., C. Beljaars en R. van Gerve (1992). Vergroten van waterdiepte in sloten heeft een positief effect op de waterkwaliteit. H2O nr. 16, pag. 432-440.

Inmiddels is het waterschap begonnen met de uitvoering van maatregelen om het brakke water in het landelijk gebied van Putten te scheiden van het zoete water.

H2O / 2 - 2009

23


Beheer van riolering in een waterketenbedrijf: hype of fictie? Het Rijk, enkele provincies, een aantal waterschappen en niet te vergeten een beperkt aantal marktpartijen hebben het waterketenbedrijf ontdekt als het ultieme doel in de strijd tegen elke vorm van ondoelmatigheid in de waterketen. In dit artikel gaat ondergetekende in tegen de mening dat een dergelijke structuuroplossing bijna per definitie leidt tot de gewenste besparingen in de waterketen (doel: tien tot 20 procent over een periode van tien jaar; deze - marginale - besparing is alleen al te bereiken als men de ogen open doet en zijn verstand gebruikt). Organisatorische oplossingen zijn altijd maatwerk. Een institutionele aanpak lijkt niet voor de hand te liggen. Organisatorische oplossingen hangen af van de gegroeide situatie, de te bereiken doelstellingen, de ervaren knelpunten in termen van effectiviteit en efficiency en van de lokale ambtelijke en bestuurlijke cultuur.

E

en waterketenbedrijf kan worden gedefinieerd als een geïnstitutionaliseerd samenwerkingsverband van organisaties in de waterketen. Deze organisaties kunnen zijn een waterschap, een drinkwaterleidingbedrijf of een gemeente en al dan niet met overige marktpartijen. Het bedrijf heeft een ondernemingsleiding en een bestuur bestaande uit de representanten van de samenwerkingspartners in een met een commissarissenmodel vergelijkbare vorm. De beleidsmatige regie en de wettelijke verantwoordelijkheden voor de taken binnen het waterketenbedrijf kunnen in meer of mindere mate bij de samenwerkende partijen achterblijven. Het waterketenbedrijf onderscheidt zich ten opzichte van andere vormen van (structurele) samenwerking door het institutionele karakter.

Hype? Een hype? Wanneer je op internet het woord ‘waterketenbedrijf’ intypt, heb je gelijk meer dan 2000 verwijzingen. Het Rijk ziet - onder meer in de toespraak van minister Cramer op de RIONED-dag 2008 - een waterketenbedrijf als onontkoombaar. De directeur van het water’cyclus’bedrijf Waternet in Amsterdam vindt zijn aanpak normatief voor heel

Nederland. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is sinds 2000 samen met drinkwaterbedrijf DZH met een waterketenbedrijf bezig in de gemeente Noordwijkerhout. Aquario Watermanagement timmert commercieel aan de weg en realiseert besparingen binnen begrotingsmarges. Leden van de Tweede Kamer vertonen bijna Pavlov-achtige reacties bij de verwachting van het vrijkomen van middelen die ze elders kunnen besteden. Dat bij het perspectief van waterketenbedrijven er op zijn minst een weg van vallen en opstaan is, zien we aan de mislukkingen: Trideau (een samenwerkingsverband tussen enkele waterschappen in Zuid-Holland en een drinkwaterbedrijf ) kwam niet van de grond, omdat de toegevoegde waarde aan partijen onvoldoende duidelijk kon worden gemaakt. Het waterketenbedrijf Limburg liep vast in het moeras van ‘botsende’ bestuurlijke culturen en in Gelderland onderneemt de Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland al zes jaar lang pogingen om enige vorm van structurele samenwerking van de grond te tillen. In overige gevallen blijkt vaak dat, als al wordt samengewerkt, dit beperkt blijft

component

Motieven voor samenwerken Uit de 2.000 verwijzingen blijkt het belangrijkste motief voor een waterketenbedrijf doelmatigheid te zijn. De stelling is: als je de activiteiten maar bedrijfsmatig binnen een vooraf vastgestelde structuur organiseert, dan wordt ‘het’ vanzelf

criteria van effectiviteit criterium

24

tot sterk routinematige en operationele beheertaken en projectmatige samenwerkingsverbanden. Opvallend is dat daarbij vooral grootse bestuurlijke ambities worden uitgesproken. De samenwerking blijft meestal beperkt tot het waterschap en de inliggende gemeenten en verzandt voor het drinkwaterbedrijf in een discussie of het mee mag doen. De opgepakte projecten hebben vaak het karakter van “waarom hebben we dit vijf jaar geleden niet al bedacht?”. Het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen uit 2007 opteert voor doelmatigheid in de waterketen door permanent samen te werken, afvalwaterakkoorden en “ruimte bieden aan regionale initiatieven om de kerncompetenties van de partijen doelmatig te verdelen” (eufemisme?), maar spreekt zich terecht niet uit over de te kiezen structuur. Waarom dan toch zo’n sterke lobby voor waterketenbedrijven?

aard van het probleem omschrijving

middelen

efficiency

mate waarin de doelstellingen zijn bereikt met opoffering van zo weinig mogelijk middelen

technische en economische doelmatigheid

interne belanghebbenden (leden van de organisatie)

voldoening

mate waarin de behoeften van de organisatieleden worden bevredigd

psycho-sociale doelmatigheid

externe belanghebbenden (partijen in de maatschappelijke omgeving)

behoeftevoorziening

mate waarin aan eisen en behoeften van partijen in de externe omgeving wordt voorzien

maatschappelijke doelmatigheid

organisatie als geheel in een veranderende maatschappelijke omgeving op korte en lange termijn

continuïteit

zelfhandhaving door flexibiliteit en slagvaardigheid: de mate waarin en de snelheid waarmee gereageerd kan worden op zich wijzigende externe omstandigheden met betrekking tot strategie, structuur en operationele uitvoeringsdoelstellingen

bestuurlijke doelmatigheid

H2O / 2 - 2009


*thema doelmatiger en spaar je geld uit. Bij nadere analyse van de verwijzingen op internet blijken onderliggende argumenten te zijn: schaalvergroting, integrale aanpak, oplossen personeelstekort, milieukwaliteit, betere dienstverlening naar gebruikers en het bundelen van kennis. Motieven liggen vrijwel nooit aan de kant van medewerkers (of het moet het tekort zijn op de arbeidsmarkt). Vooral bestuurders gebruiken het motief van doelmatigheid om te kunnen scoren met overigens nog nooit concreet gemaakte lastenverlaging. De waterketen omvat aan de ene kant winning en distributie van water en aan de andere kant inzameling, transport en zuivering. Deze keten is niet consequent gesloten: regenwater vormt bijvoorbeeld een verstorende factor. De veronderstelling is dat de onderdelen van deze waterketen onderling meer samenhang vertonen dan de samenhang die deze onderdelen hebben met de taken in het overige overheidsbeleid. In de dagelijkse praktijk blijkt dat in ieder geval beleidsmatig de samenhang tussen rioleringsbeheer en beheer van de openbare ruimte veel groter is dan de samenhang tussen riolering en de afvalwaterzuivering c.q. de drinkwatervoorziening. Wettelijk gezien ligt de regie op de openbare ruimte en de zorgplicht voor de riolering (autonoom) bij de gemeente. Met de komst van het waterloket (het contact tussen burger en overheid over het afvalwater- en het grondwatersysteem) en de ingang voor water bij de Wabo ligt de front-office eveneens bij de gemeente. Ook het ruimtelijke aspect van het watersysteem is primair een gemeentelijke zaak, waarop het waterschap invloed heeft via de watertoets. De relatie tussen rioleringsbeheer en het beheer van de afvalwaterzuivering is eenmalig oplosbaar door het uitvoeren van een ‘echte’ optimalisatiestudie en het opzetten van sturingsprotocollen bij RTC. De relatie tussen het drinkwaterbedrijf en het afvalwatersysteem is vooral besparing op het drinkwatergebruik. Dit is echter voor het drinkwaterbedrijf uit oogpunt van bedrijfsvoering ondoelmatig en komt daarmee dus niet op de voorgrond. Kortom, het doelmatigheidsmotief in de samenwerking heeft geen betrekking op beleid, of op externe- en interne belanghebbenden en blijft zodoende beperkt tot operationele activiteiten.

Doelmatig Een activiteit is doelmatig wanneer met die activiteit de gestelde doelen worden bereikt. Doelmatig is niet synoniem aan effectief (doeltreffend). We willen in de waterketen uiteindelijk effectiviteit; doelmatigheid is een criterium voor effectiviteit. Doelmatigheid heeft niet uitsluitend betrekking op middelen, maar ook op in- en externe belanghebbenden en de organisatie als geheel (zie tabel hiernaast). De discussie over doelmatigheid in de waterketen beperkt zich onnodig tot de middelen en daarmee eenzijdig tot de

technische en economische doelmatigheid. Een organisatie is echter pas succesvol wanneer positief wordt gescoord op alle criteria in de tabel. Het totaalbeeld binnen een succesvolle organisatie vertoont een zekere mate van evenwicht. Als bijvoorbeeld om economische redenen bestuurlijk wordt besloten tot uitbesteding van activiteiten, kan dit leiden tot dermate verlies aan arbeidsvreugde of maatschappelijke ondoelmatigheid dat de nieuw gestelde doelen verre van worden bereikt. Overigens heeft een waterketenbedrijf geen doel op zichzelf, maar is bedoeld als middel in een zo doelmatig mogelijk beheer binnen de waterketen. Voor dit doel is naast een waterketenbedrijf een veelheid aan andere, vaak veel meer flexibiliteit dienende structuren voorhanden (projectorganisatie, netwerkorganisatie, zelfsturende teams, etc.): kortom structuren rondom een bepaald doel en zonder de overbodige bestuurlijke drukte van een extra organisatie.

Structuur Structuur is het speelgoed van de manager. Deze denkt dat sleutelen aan de structuur synoniem is aan effectief organiseren: als taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en functiebeschrijvingen maar goed zijn vastgelegd, komt het resultaat vanzelf. Helaas! Deze aanpak, kenmerkend voor techneuten of opgelegd door bestuurders, werkt niet. Afhankelijk van het niveau van activiteiten is een waterketenbedrijf een uitvoeringsorganisatie met routine gestuurde operationele activiteiten of een kennisorganisatie waarin ook beleidsvoorbereiding en -ontwikkeling kan plaatsvinden (tactisch niveau). In het laatste geval zitten de deskundigen in een kennisorganisatie. In dit type organisatie ligt in het primaire proces de ‘macht’ bij die deskundigen. De wijze waarop deze met elkaar samenwerken, vormt een informele structuur die je niet moet willen doorbreken. Het informele netwerk en de samenwerking (zelfsturing) daarbinnen is voor het bereiken van resultaten veel belangrijker dan een formele structuur.

Schaalvergroting Schaalvoordelen zijn haalbaar als de mogelijkheid bestaat te groeperen naar aard of naar gelijksoortige activiteiten voor wat betreft deskundigheid, kennis en bekwaamheden, bijvoorbeeld door standaardisatie. In dat geval streeft men naar maximale concentratie en benutting van deskundigheid (synergie). Sturing vindt centraal en sterk hiërarchisch vanuit de top plaats. Alleen operationele zaken worden gedelegeerd; strategie en beslissingen over de structuur zijn voorbehouden aan de leiding. Beheer van de riolering vereist gedegen kennis van de lokale situatie en deskundigheid over de opbouw en werking van het lokale systeem of - iets breder - het afvalwatersysteem op één afvalwaterzuivering. Maatregelen en dienstverlening aan burgers vereisen kennis van en afstemming met het beheer van de openbare ruimte. Dit vereist lokaal specialisme, waarvoor voldoende kennis en capaciteit lokaal beschikbaar moet zijn.

opinie

Indien dit ontbreekt, lost men het probleem niet op door deze kwestie op te schalen naar het regionale niveau. Ook daar is tenminste deze capaciteit nodig, maar wordt tegelijk de afstand tussen lokaal en regionaal vergroot, hetgeen leidt tot coördinatieproblemen. Deze coördinatieproblemen vergen compensatie, waardoor een extra laag in de organisatie wordt gecreëerd, hetgeen afbreuk doet aan flexibiliteit en slagvaardigheid. Schaalgrootte kent een optimum afhankelijk van de omvang van de organisatie, de aard van de activiteiten, de competenties, de span-of-control van het management en het niveau in de organisatie. Een gemeente van rond de 10.000 inwoners is niet in staat voldoende specialisme te mobiliseren voor beleidsmatig goed beheer van de riolering: deze ene specialist is voor 0,7 fte betrokken bij de riolering en voor de rest beheert hij lantaarnpalen. Opzoeken van intergemeentelijke samenwerking en het samenvoegen van kennis kan oplossingen bieden. Schaalvoordelen behalen door gezamenlijk op de markt uitbesteden van activiteiten zijn marginaal, gelet op de aanbestedings- en inkoopregels die overheden moeten volgen en de bestaande concurrentieverhoudingen tussen de aanbieders in de markt.

Cultuur en historie Waternet bestond voor het grootste deel al voordat het werd geformaliseerd. Amsterdam beheerde van oudsher zijn gehele afvalwatersysteem, ook al deed het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht nog zo zijn best om de afvalwaterzuivering zelf in beheer te krijgen. Het toevoegen van het gemeentelijk drinkwaterbedrijf en de operationele taken van AGV aan deze centrale organisatie was na het opgeven van het verzet en het verkrijgen van inzicht dat samenwerken meer oplevert, relatief eenvoudig. De opbrengst lag vooral in de sfeer van overhead en had bij efficiënt organiseren ook bij elk van de afzonderlijke organisaties kunnen worden bereikt. Het opzetten van Aquario, waarbij de operationele beheerstaken voor de riolering van een zestal gemeenten in Friesland is overgenomen, was ook niet spannend om de eenvoudige reden dat men geen kans zag dit als kleine gemeenten zelf te organiseren. De motieven voor Noordwijkerhout waren weer anders. Deze voorbeelden laten zien dat elke situatie in Nederland anders kan zijn en in de praktijk ook is. De achtergronden van de samenwerkende partijen (de cultuur van de organisaties), de wijze waarop regie wordt gevoerd, de bestuurlijke situatie, de interpretatie van de taken vanuit de wetgeving en de historische ontwikkeling verschillen sterk. Verder is een organisatie een doelgericht samenwerkingsverband van mensen. Dit samenwerkingsverband heeft een cultuur die gekleurd wordt door traditie, normen en waarden, de aard van de activiteiten en vooral de bereidheid van mensen om zich op een bepaalde wijze in te zetten (psychosociale doelmatigheid). Organiseren van

H2O / 2 - 2009

25


de samenwerking vergt daarom een op maatwerk gebaseerde aanpak. Dat tussen de partijen in de waterketen wordt samengewerkt aan het bereiken van gezamenlijke doelen is belangrijker dan de wijze waarop dit gebeurt. De betrokken deskundigen zijn meer dan goed in staat om de effectiviteit van deze samenwerking te beoordelen. Een waterketenbedrijf staat niet a priori garant voor de (vaak veel te hoog gegrepen) kostenbesparingen die men met enige regelmaat in publieke uitingen aantreft. Samenvoegen van organisaties (en onderdelen) leidt bovendien absoluut niet per definitie tot een meer integrale aanpak. Soms juist tot het tegenovergestelde.

Samenwerken loont, maar hoe? Veel te lang hebben gemeenten en waterschappen tegenover elkaar gestaan en stellingen betrokken, waarbij men elkaar afrekende op al dan niet arbitraire normering en discutabele vergunningverlening. Samenwerken vindt plaats op basis van vertrouwen. Vertrouwen vraagt gelijkwaardigheid, elkaar kennen en elkaar weten te vinden. Bij samenwerken gaat het om een combinatie van willen, kunnen en moeten. ‘Willen’ heeft te maken met hoe mensen met elkaar omgaan, het vertrouwen van voordeel te behalen door ‘halen en brengen’, ‘kunnen’

heeft te maken met voldoende (bestuurlijke) ruimte en gelegenheid om gebruik te kunnen maken van elkaars mogelijkheden en competenties, ’moeten’ heeft te maken met het morele besef bezig te zijn met gemeenschapsgeld en de (politieke) maatschappelijke verantwoordelijkheid voor een optimale dienstverlening aan de gebruikers tegen de laagste kosten. Samenwerken begint en eindigt in een netwerk van mensen die elkaar op een gemeenschappelijk platform ontmoeten. Hoe minder structuur, des te meer ruimte voor initiatieven en activiteiten. Samenwerken is coördinatie van activiteiten, gebruik maken van elkaars competenties en uitwisselen van informatie uitgaande van gemeenschappelijke doelen en niet te ver uiteenlopende ambities. Samenwerken loont. Samenwerken betekent in de leiding en het bestuur van de achterliggende organisaties de noodzaak van consistentie tussen beleid en uitvoering. Bij besturen van de organisaties zal daarom een realistisch beeld moeten bestaan over de mogelijkheden en vooral de beperkingen die inherent zijn aan de activiteiten binnen de waterketen. De wijze waarop zich samenwerking ontwikkelt, is afhankelijk van de ambities (gezamenlijke doelstellingen) en de lokale

mogelijkheden. Vooraf domineert niet een duidelijk business-model of een elders ontwikkeld concept dat eenvoudig valt te kopiëren. Laat staan dat we ons moeten spiegelen aan het buitenland. Samenwerking ontwikkelt zich en loopt uiteen van intergemeentelijke samenwerking op projectbasis, een waterschap dat operationele activiteiten van een gemeente uitvoert, centraal databeheer op grond van een regionaal meetplan, etc. Of die samenwerking ooit groeit tot een waterketenbedrijf, is afwachten en vooral niet opleggen. Structuur volgt immers strategie. Samenwerken in de waterketen hadden we natuurlijk al veel eerder moeten doen. Waterketenbedrijven nu? Ik houd het voorlopig op een hype die hopelijk gauw overgaat: je bouwt toch geen fabriek als je niet weet wat voor product je wilt gaan maken? Gaat iemand echt harder lopen als je hem duwt in de richting die hij al gaat? In het ergste geval valt hij voorover en je bent weer terug bij het begin van dit verhaal. Kees Snaterse (Snaterse Civiele Techniek & Management)

advertentie

Drinkwaterbedrijf Oasen is op zoek naar een:

Onderzoeker waterkwaliteit distributie Drinkwaterproductie is een complex proces. Veel mensen hebben geen idee wat er allemaal gedaan moet worden, voordat er thuis lekker koud drinkwater uit de kraan komt. Een van de onderdelen van het drinkwaterproces is zorgen dat het drinkwater van de beste kwaliteit is. Je functie Als onderzoeker waterkwaliteit distributie zorg je er samen met je negen collega’s van de afdeling onderzoek voor dat het drinkwater bij de klant van optimale kwaliteit is. Je doet dit door processen in het distributienetwerk te analyseren en op basis hiervan adviezen te geven over verbetering. Hoe voorkomen we bijvoorbeeld dat deeltjes ophopen in het leidingnet? En hoe houden we de microbiologie in de hand? Jij onderzoekt de oorzaak, doet aanbevelingen voor verbetering en helpt mee om deze verbeteringen te realiseren. Jouw bagage Je bent minimaal Hbo afgestudeerd in de richting waterkwaliteit. Het is mooi meegenomen als je kennis hebt van microbiologie. Je doet graag onderzoek met proefopstellingen. Daarnaast kun je de bevindingen goed verwoorden en overbrengen voor de rest van de organisatie. Je neemt initiatief en kunt goed zelfstandig werken. Ook vind je het belangrijk om nationaal en internationaal de ontwikkelingen op het gebied van waterkwaliteit goed te volgen. Ook al kun je goed zelfstandig werken, Oasen N.V. Nieuwe Gouwe O.Z. 3 Postbus 122 2800 AC Gouda T 0182 59 35 30 info@oasen.nl www.oasen.nl

26

H2O / 2 - 2009

je levert ook graag je bijdrage aan gezelligheid en een goede sfeer op de afdeling. Interesse? Je sollicitatie in de vorm van een korte introductie en een CV, ontvangen we graag per email of per post aan: Oasen, afdeling hr, postbus 122, 2800 AC Gouda. Voor meer informatie over de functie kun je terecht bij Harrie Timmer, teamleider onderzoek, telefoonnummer 0182 59 3549 of bij Reshma Jagroep, hr adviseur, telefoonnummer 0182 59 3324.


HOBAS CC-GVK buizen 1,5 x rond de aarde! De totale productie van HOBAS buizen in een periode van 50 jaar omvat maar liefst 1,5 maal onze aardbol. De buizen variĂŤren van diameter 150 tot 3000 mm. Met 51 vestigingen en licentiepartners -waarvan 16 fabrieken- verspreid over de wereld, mag HOBAS zich wereldleider noemen in CC-GVK leidingsystemen. Een netwerk van hooggekwalificeerde experts op het gebied van ontwerp, productie en advies staan u terzijde. HOBAS gaat altijd voor kwaliteit.

• • • • • • •

Rioleringen Bergingsriolen Transportriolen Mantelbuizen Boorbuizen Rioolrenovatie Putten en hulpstukken

Enkele pluspunten uit een grote reeks zijn: • gunstige prijs / kwaliteitsverhouding • zeer duurzaam • licht van gewicht • eenvoudige montage • slijtvast • chemisch bestendig • absolute waterdichtheid • KIWA-KOMO certificaat • TUV Octagon certificaat

ÂŽ

Vraag nu onze nieuwe documentatie aan! HOBAS Benelux BV Postbus 613 6710 BP EDE www.hobas.com R

Tel.: +31 - (0)318 69 66 80 Fax: +31 - (0)318 69 66 82

!6+ $› /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4

!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX E MAIL INFO AVK NL NL WWW AVK NEDERLAND NL


informatie RIONED-dag met speciaal programma voor bestuurders *thema

De RIONED-dag, die 29 januari traditiegetrouw plaatsvindt in de Jaarbeurs in Utrecht, heeft deze keer een noviteit. Behalve de plenaire bijeenkomst en drie parallelsessies voor de rioleurs, presenteert Stichting RIONED dit jaar ook een speciaal programma voor bestuurders. Voor hen staan niet zozeer de technische ontwikkelingen maar vooral de bestuurlijke trends centraal.

S

taatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat is dit jaar de hoofdgast. Maria Henneman, die de rol van dagvoorzitter vervult, interviewt haar. Diezelfde ochtend vindt een aantal parallelsessies plaats. De rioleurs hebben de keuze uit drie thema’s: Waterkwaliteit in de stad: riolering de boosdoener? Onder leiding van Wicher Worst (Grontmij) wordt recent onderzoek onder de loep genomen, waarin de vuiluitworp vanuit riolering vergeleken is met vervuilingsbronnen als watervogels, bomen en de landbouw. Overstorten en regenwateruitlaten blijken niet altijd het meest relevant voor de waterkwaliteit. Dat betekent een heel andere aanpak voor de verbetering van stadswater. Hans Aalderink (Arcadis) en Jeroen Langeveld (Royal Haskoning) presenteren de resultaten van het onderzoek naar de relatieve bijdrage van diverse vervuilingsbronnen aan waterkwaliteitsproblemen. Wat zijn goede maatregelen en wat weten we nog niet? Jan van ‘t Klooster (gemeente Amersfoort) en Frans de Bles (Waterschap Vallei & Eem) geven op basis van onderzoek antwoorden op vragen als: Waar is vanuit fysischchemisch en ecologisch perspectief de waterkwaliteit voldoende? Hoe beleeft de burger het? Wat is de bijdrage van diverse vervuilingsbronnen? Gegevensbeheer: zo moet het beter Onder leiding van Cas Verhoeven (gemeente Utrecht) komt het gegevensbeheer voor de gemeentelijke watertaken aan bod. Het is volgens hem tijd dit beheer op orde te brengen. Pas dan kan het als fundament dienen voor transparante en doelmatige beslissingen. Speerpunten in het gegevensbeheer zijn: verbeteren van de gebrui-

kersvriendelijkheid, vermindering van de benodigde inspanningen en meer grip op de kwaliteit van de gegevens. Hendrik Kingma (Riodesk) schetst de situatie van het gegevensbeheer vanuit zijn perspectief en geeft voorbeelden van het belang van goede gegevens. Standaardisatie van basisgegevens in een open databank is een essentiële voorwaarde voor kwaliteitsverbetering van gebruik, verwerking en uitwisseling van gegevens, meent hij. Arjan Kloosterboer (Telengy) geeft een overzicht van de landelijke ontwikkelingen in basisregistraties en de daarmee beoogde voordelen. Hij gaat in op beheer, gebruik en benutting van basis gegevens door gemeenten. Vervolgens schetst hij de relatie met het gegevensbeheer van de (gemeentelijke) watertaken en oplossingsrichtingen voor verbetering daarvan. Harry van Luijtelaar (Stichting RIONED) bespreekt als laatste in dit blok het belang en de stand van zaken van het RIONED-project over het verbeteren van het gegevensbeheer en stelt een aantal principiële keuzes ter discussie. Actuele ontwikkelingen in beleid en regelgeving Onder leiding van Leo van Hulten (Provincie Utrecht) worden de nieuwe regels en beleidsstukken die op de rioleringsbeheerder afkomen, behandeld. De aanwezigen krijgen een overzicht van nieuwe ontwikkelingen en de actuele stand van zaken. Aan de orde komen de Waterwet, Wabo, verordeningsbevoegdheid Wet gemeentelijke watertaken, milieuregelgeving voor het lozen op riolering, water en bodem, vervallen van de overstortvergunning, huis- en kolkaansluitingen en de grondroerdersregeling, samenwerking gemeente - waterschap, water en ruimtelijke ordening, benchmarking en ondersteuning door de waterambassa-

deurs. Peter de Putter (Sterk Consulting) en Gert Dekker (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) zullen in een duopresentatie beleid en regelgeving verder toelichten.

Bestuurders Voor wethouders en raadsleden van gemeenten en bestuursleden van waterschappen wordt zoals gezegd een apart programma gepresenteerd. De sprekers zijn wethouder Ina Adema uit Deventer, die namens de VNG spreekt, en dijkgraaf Paul van Erkelens van Wetterskip Fryslân. Hij spreekt namens de Unie van Waterschappen. Onder leiding van de dagvoorzitter gaan beide bestuurders met elkaar en met de aanwezigen in discussie over de belangrijkste bestuurlijke opgaven op rioleringsgebied van dit moment. ‘s Middags geeft Ton Beenen (Stichting RIONED) een plenaire lezing over de aanpak van wateroverlast door extreme neerslag. Hoe kun je gebouwd gebied zo inrichten dat neerslag van 100 millimeter per uur op een acceptabele manier verwerkt kan worden? Olivier Hoes (TU Delft) gaat in op foutaansluitingen. Verkeerde aansluitingen blijven een constante bron van watervervuiling. Hij zal twee methoden presenteren om met temperatuurmetingen foutieve aansluitingen van afvalwater op regenwaterstelsels op te sporen. Het laatste officiële programmaonderdeel betreft de nieuwe publiekscampagne van het ministerie van VROM en Stichting RIONED over ‘Goed rioolgebruik’. De RIONED-dag eindigt met sneldichteres Dominique Engers. De deelnemersprijs bedraagt voor begustigers van Stichting RIONED 185 euro en voor niet-begunstigers 370 euro. Voor meer informatie: www.riool.net of (0318) 63 11 11.

Themanummers Tot aan de zomer verschijnen nog drie inhoudelijke themanummers: • op 3 april een themanummer over drinkwater • op 15 mei een themanummer over afvalwater • en op 26 juni een themanummer over stedelijk waterbeheer. Verder besteedt de redactie van H2O in de eerstvolgende uitgave van 6 februari aandacht aan het internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling Aquaterra en in de uitgave van 6 maart aan de beurs Aqua Nederland. Als u een bijdrage wilt leveren aan één van deze themanummers, kunt u contact opnemen met de redactie: (010) 427 41 65. Achtergrond- en opinie-artikelen kunnen tot twee weken voor de verschijningsdatum aangeleverd worden. Platformartikelen moeten minimaal vier weken van tevoren ingediend worden.

28

H2O / 2 - 2009

Digitale foto’s Als u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!


verenigingsnieuws WATERCOLUMN

Plaatsvervangend trots

O

p het moment dat ik mijn eerste watercolumn schrijf, was het vannacht in het zuiden van Nederland min 20 en in het noorden plus 1 graad. Zo’n extreem verschil komt zelden voor. De komende eeuw moet Nederland zich echter opmaken voor meer extremen en die hebben heel vaak te maken met water. Als nieuwkomer in de waterwereld realiseer je je opeens hoeveel water er in ons land is en hoe ongelofelijk veel erbij komt kijken. Het schone drinkwater is niet meer dan vanzelfsprekend, totdat je kinderen tijdens de vakantie opmerken dat het water in dat verre oord naar zwembad smaakt en lang niet zo lekker is als thuis. De Elfstedentocht die mogelijk nog in de lucht zit, heeft niet alleen langdurige vorst nodig maar ook het juiste waterbeheer. In Amsterdam is een rel uitgebroken nadat een reder het presteerde om met zijn rondvaartboot door de Keizersgracht te varen terwijl nu juist het gemaal was stilgelegd om die unieke kans op ijspret aan de Amsterdamse grachtengordel mogelijk te maken. In, rond en op het water is dus altijd wat te doen. En vanaf nu denk ik: dat zijn ónze waterprofessionals die daar dagelijks aan werken en die dat mogelijk maken. Een licht gevoel van plaatsvervangende trots maakt zich van mij meester. Schoon, vuil, hoog, laag, buitendijks, binnendijks, zoet, zout, vriend, vijand, kansen, bedreigingen, vast, vloeibaar, ondergronds en oppervlakte, stilstaand, stromend en hoe dan ook onmisbaar. Welkom in de wondere wereld van het water. Monique Bekkenutte (directeur Waternetwerk)

Training bij Cranfield University Met het prijzengeld van de KVWN Junior Waterprijs 2008 is ondergetekende afgelopen november op cursus geweest bij Cranfield University in Engeland. Het betrof een training Chemical Processes in Water Treatment. In Nederland zijn de meeste procestechnologen die in drinkwater werken opgeleid als civiel ingenieurs; in de rest van de wereld zijn dit echter vaak chemici. Zodoende leek het me interessant de inmiddels redelijk bekende materie eens van de chemische kant te benaderen. De cursus duurde een week en is zo opgezet dat de professionals die voor bijscholing de training volgen, in dezelfde collegebanken zitten als de fulltimers. Dit betekende een klas van ruim 35 mensen, waarvan 20 fulltime studenten, tien parttime studenten en vijf short course delegates zoals ik. De lessen werden gegeven door een gevarieerd gezelschap van docenten, onderzoekers en gastsprekers van waterleidingbedrijven. Het was een boeiende week, waarin chemische processen zoals coagulatie en vlokvorming, ontharding, adsorptie, ionenwisseling en desinfectie aan bod kwamen. Deels was de stof mij wel bekend maar het was interessant te zien hoe men in Engeland sommige onderwerpen benadert. Door een verschil in de kwaliteit van het ruwe water en de normen is de zuiveringsaanpak bij coagulatie, ontharding of desinfectie van het water anders. Geïnteresseerd was ik ook in de lessen over toepassing van chloor. We hebben daar in Nederland steeds minder ervaring mee, terwijl het in buitenlandse ontwerpen altijd een belangrijk onderdeel vormt. Het was voor mijzelf leerzaam om te merken dat ik, in het bijzonder voor de onderwerpen waarin ik zelf actief was, in de afgelopen jaren veel kennis heb opgebouwd waardoor je het niet altijd eens kon zijn met de docent die vanuit de theorie doceerde. Daarnaast had ik ook het gevoel dat de stof beter aankwam nu ik met praktijkervaring in de schoolbanken zat. Het was inspirerend een week tussen de studenten door te brengen, opdrachten te maken en in de literatuur in de bibliotheek te lezen. KVWN bedankt voor jullie bijdrage hieraan! Maaike van de Ven-Glastra (DHV)

Nieuwe cursussen Actuele zuiveringstechnieken bij drinkwaterbereiding Door kwaliteitsverslechtering van het grondwater of het gebruik van oevergrondwater of oppervlaktewater zullen waterleidingbedrijven een groter aantal of uitgebreidere zuiveringsstappen moeten toepassen. De cursist krijgt tijdens deze cursus kwantitatief inzicht in de rendementen van de zuiveringsstappen en is daardoor in staat het zuiveringsproces op zijn of haar eigen bedrijf te optimaliseren. De cursus beslaat acht woensdagen en één ochtend en is bedoeld voor bedrijfsvoerders, procestechnologen en procesvoerders van zuiveringsinstallaties. De cursus begint op 4 maart in Utrecht. Deelname kost 2.250 euro. Capita Selecta Drinkwaterdistributie De deelnemer krijgt een overzicht van de belangrijkste principes van ontwerp, aanleg en beheer van drinkwaterleidingsystemen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan relevante wetgeving, behoud van waterkwaliteit en de controle van drinkwaterinstallaties. Bij dit laatste onderwerp hoort ook aandacht voor Legionella en de rol van de waterbedrijven hierin. Daarmee is deze cursus bedoeld voor personen die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van de drinkwaterdistributie eigen willen maken. Deze tweedaagse cursus vindt plaats op 1 en 8 april in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 795 euro. Capita Selecta Drinkwaterproductie In deze cursus, die met name bedoeld is voor mensen die in korte tijd kennis willen maken met de belangrijkste aspecten van drinkwaterproductie, komen de belangrijkste principes en processen bij waterwinning en -zuivering aan de orde. Ook de energievoorziening, afstemming van productie en distributie en bedrijfsvoering van het drinkwaterproductiebedrijf komen aan bod. Na afloop heeft de deelnemer een actueel inzicht in het traject van bron tot drinkwater. Deelname aan deze cursus kost 795 euro. De cursus vindt plaats op 16 en 23 april in Utrecht. Capita Selecta Riolering De cursus loopt in kort bestek de belangrijkste thema’s van het vakgebied riolering langs. De deelnemer krijgt daardoor een globaal inzicht in het bestuurlijke en beleidsmatige kader van de rioleringszorg, het ontwerp en het operationele beheer van riolering en de realisatie van operationele plannen. De cursus is bedoeld voor hbo’ers en academici die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van het vakgebied riolering eigen willen maken. De cursus wordt gegeven op 4, 11, 18 en 25 maart in Utrecht. Deelname kost 775 euro. Voor meer informatie: Pim van Marissing (030) 606 94 08 of Gwendy Dirks (030) 606 94 06.

H2O / 2 - 2009

29


WETTERFRETTER DE OPLOSSING OPLOSSING DE VOOR VOOR VEZELDOEKJES VEZELDOEKJES Landy DSP 18-5 pomp versnijdt moeiteloos schoonmaakdoekjes Universeel toepasbaar Voorkomt pompstoringen

Landustrie Sneek BV Postbus 199 8600 AD Sneek Nederland

Robuuste en slijtvaste pomp Lichter in gewicht en dus onderhoudsvriendelijk

Watertechnologie

Tel. 0515 - 48 68 88 Fax 0515 - 41 23 98 e-mail info@landustrie.nl website www.landustrie.nl Bezoekadres Pieter Zeemanstraat 6, Sneek


*thema

platform

Peter Vermij, Rijkswaterstaat Waterdienst Richard van Hoorn, Rijkswaterstaat Waterdienst Henk de Heer, Rijkswaterstaat Waterdienst

Verspreiding van metalen uit afvalwater Rijkswaterstaat heeft een model ontwikkeld om voor heel Nederland de totaalvracht aan zware metalen die huishoudens op oppervlaktewater lozen beter te kunnen benaderen. In de bestaande modellen werd namelijk onvoldoende rekening gehouden met wijzigingen in rioolstelsels, zoals de realisatie van bergingsvoorzieningen en het afkoppelen van de regenwaterafvoer van de riolering. Het model is toepasbaar voor zowel hemelwatergerelateerde (hwa) als niet-hemelwatergerelateerde (dwa) processen. Met het model kan een benadering worden gemaakt van de effecten van systeemwijzigingen, zoals afkoppelen of de ombouw van gemengde of gescheiden stelsels naar verbeterd gescheiden (VGS) stelsels op de verdeling van de zware metalen over de verschillende afvoerroutes. Emissieregistratie gebruikt het model om een inschatting te maken van alle rioolgerelateerde emissies. Dit artikel beschrijft de werking van het model. Het wordt toegelicht aan de hand van de rioleringssituatie in 2004 voor het metaal zink.

H

et model is gebaseerd op het aantal inwoners dat loost via verschillende afvoerroutes. Op basis van de volumeverdeling over die routes wordt de procentuele verdeling van de vrachten aan zware metalen over de verschillende bestemmingen benaderd. De percentages bij gemengde stelsels zijn bepaald op grond van het aantal uren overstort per jaar bij een stelsel dat voldoet aan de basisinspanning; de percentages bij gescheiden stelsels zijn mede gebaseerd op een schatting van het landelijke percentage verkeerde aansluitingen op het riool van twee procent. Bij de benadering van de vuilvrachtverdeling is ook rekening gehouden met slib dat bij reiniging, calamiteiten en uit straatkolken als zodanig uit de riolen wordt verwijderd. Ook houdt men rekening met de vuilvracht uit het verdampte water (deze vracht is verdeeld over lozing via riolen, rechtstreekse lozing op oppervlaktewater en infiltratie in de bodem). Verder zijn theoretische effecten van voorzieningen als bergbezinkbassins - waardoor een gedeelte van de vuilvracht wordt teruggehouden - in de benaderingen verwerkt. In rioolwaterzuiveringen bindt een deel van de zware metalen zich aan het slib en wordt dus niet geloosd. Voor de verschillende zware metalen blijkt dat het zuiveringsrendement van een rwzi varieert. Het rendement is ook afhankelijk van de

De Wet op de gemeentelijke watertaken biedt de gemeenten een kader om per soort water (afval-, hemel- en grondwater) hun riolerings- of stedelijk waterbeleid vorm te geven. De waterschappen volgen deze ontwikkeling op de voet, waarbij zij nog aanvullend onderscheid maken in ‘dun’ water en ‘vreemd’ water. Zowel gemeenten als waterschappen zijn hierbij op zoek naar een goede invulling van de zo gewenste doelmatigheid in de afvalwaterketen. Het denken in termen van onderscheiden waterstromen heeft er voor gezorgd dat een sterke behoefte bestaat in inzicht in de consequenties van een keuze voor de omgang met een bepaalde waterstroom voor het functioneren van de afvalwaterketen als geheel. Deze behoefte bestaat zowel op landelijk niveau (leidt afkoppelen tot een lagere emissie aan zware metalen?) als op het niveau van een individuele rwzi (leidt de verwerking van dun water tot een verstoring van de doelmatige werking van de rwzi?). In het afgelopen jaar is een aantal initiatieven ontplooid om grip te krijgen op de effecten van een bepaalde wijze van omgaan met de onderscheiden waterstromen op de totale emissie vanuit de afvalwaterketen. Het is hierbij opvallend dat niet alleen meer is gekeken naar traditionele parameters als CZV en nutriënten, maar dat ook zware metalen in de beschouwing worden meegenomen. Twee onderzoeken zijn in opdracht van de Waterdienst uitgevoerd: het ontwikkelen van een model voor rioolgerelateerde emissies en de implementatie van een dun watertool. De andere twee zijn in opdracht van STOWA uitgevoerd: de modelstudie EMOS en een studie naar het effect van afkoppelen op de rwzi. De implementatie van de dun watertool, zoals deze door Tauw, Rijkswaterstaat Waterdienst en een drietal waterschappen is opgepakt, past in het kader van de wens om gezamenlijk tot een zo optimale milieukwaliteit te komen en tegelijk tot een bescherming van zuiveringstechnische werken tegen de laagst maatschappelijke kosten. Het instrument is speciaal ontwikkeld voor het maken van een afweging voor de omgang met dun water en biedt hiermee een minder breed kader dan de overige drie projecten. De onderliggende modellering en aannames hebben daarentegen zeer veel raakvlakken met de studie ‘Afkoppelen van hemelwater en vreemd water’. Lees verder op de volgende pagina

H2O / 2 - 2009

31


regenval in een bepaald jaar. In een relatief droog jaar zijn door een lagere uitspoeling de rendementen gemiddeld hoger dan in een relatief nat jaar. Uit CBS-gegevens van de totaal op rwzi’s aangevoerde influentvrachten aan zware metalen en de totale met effluent afgevoerde vrachten in 2004 zijn de gemiddelde zuiveringsrendementen voor Nederland van rwzi’s voor metalen afgeleid.

Benadering volumeverdeling Voor de dwa en de hwa is in beeld gebracht langs welke routes de stromen worden afgevoerd. Uit gegevens van Stichting RIONED uit 2004 is de verdeling over de verschillende afvoerroutes afgeleid. Vervolgens zijn op basis hiervan én de module C2200 van de Leidraad Riolering volumes per afvoerroute berekend. Droogweerafvoer

Met uitzondering van lozingen vanuit woningen die niet op het riool zijn aangesloten (ongezuiverde lozingen en lozingen via IBA’s), wordt het volledige dwa-volume via rioolstelsels geloosd. Een klein deel hiervan komt rechtstreeks in oppervlaktewater terecht en de rest loost via een rioolwaterzuiveringsinstallatie (zie afbeelding 1 voor een schematische weergave). In tabel 1 is de volumeverdeling van de dwa over de verschillende afvoerroutes weergegeven. Hemelwaterafvoer

Ook voor de hemelwaterafvoer zijn de verschillende afvoerroutes schematisch in beeld gebracht en is de volumeverdeling over de verschillende afvoerroutes berekend. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid van 800 millimeter. Alle afgeleide percentages zijn aan deze jaarlijkse neerslaghoeveelheid gerelateerd (zie Afb. 1. Afvoerroutes dwa.

32

H2O / 2 - 2009

Vervolg van vorige pagina Het model voor rioolgerelateerde emissies van Rijkswaterstaat biedt de mogelijkheid om de gevolgen van een andere manier van omgaan met hemelwater en afvalwater op de totale emissie vanuit de afvalwaterketen in beeld te brengen. Het model beschouwt de afvoerroutes voor hemelwater en afvalwater, waarbij de landelijk gemiddelde situatie het vertrekpunt is. Het resultaat van het model is een procentuele verdeling van de emissie van een zwaar metaal over de verschillende soorten lozingspunten. De onderliggende berekening is volledig statisch: bij een verbeterd gescheiden stelsel wordt op jaarbasis x% rechtstreeks geloosd en gaat 100- x% naar de zuivering, waar het wordt behandeld met een vast rendement. Met dit model kan inzichtelijk worden gemaakt welke effecten tien of 20 procent afkoppelen heeft op de totale emissie vanuit de afvalwaterketen. Het door ARCADIS in opdracht van STOWA ontwikkelde EMOS-model is evenals het hiervoor geschetste model van Rijkswaterstaat Waterdienst gebaseerd op het bijhouden van de afvoerroutes van water door de afvalwaterketen. EMOS beschouwt echter meer waterstromen en gaat uit van een bakmodelbenadering om de verdeling van de volumestromen te berekenen. Per lozingspunt kan vervolgens op basis van kentallen uit de literatuur een rekenconcentratie worden toegekend aan het via uitlaten of overstorten geloosde water. Voor de rwzi kan gekozen worden voor een benadering met vaste effluentconcentraties of een vast rekenrendement, zoals in het model van Rijkswaterstaat. EMOS is hiermee een model waarmee ook op het niveau van een individuele zuiveringskring de emissies in beeld kunnen worden gebracht. In het door Grontmij en Royal Haskoning uitgevoerde project ‘Effect van afkoppelen en vreemd water op de rwzi’ is onderzocht in hoeverre de variaties in het afvalwateraanbod door bijvoorbeeld afkoppelen of het reduceren van vreemd water doorwerken op het functioneren van de rwzi. Het functioneren van de rwzi is hierbij gesimuleerd met SIMBA, dat hierbij is uitgebreid voor de berekening van de emissie van zware metalen. Eén van de belangrijke conclusies is dat de in het model van Rijkswaterstaat en het model EMOS gehanteerde aanpak, waarbij gerekend is met vaste rendementen op de rwzi, een goede benadering is voor dergelijke emissieanalyses. In dit en de drie hiernavolgende artikelen zijn de geschetste initiatieven overzichtelijk samengevat om in één keer een overzicht te bieden van de ontwikkelingen op het vlak van modellering van emissies vanuit de afvalwaterketen. Deze artikelen bieden gemeenten en waterschappen wellicht nieuwe inzichten en inspiratie die zij kunnen inzetten bij het maken van keuzes bij de invulling van de omgang met de verschillende waterstromen binnen de afvalwaterketen.

afbeelding 2 voor een schematische weergave van de verschillende hwa-afvoerroutes). De benaderingen leiden tot de verdeling van het hwa-volume over de afvoerroutes zoals weergegeven in tabel 2.

Effecten op uitkomsten emissieregistratie Vòòr 2005 werden in de landelijke emissieregistratie vrachten berekend voor 30 stoffen. Nu zijn dat er maar liefst 87 geworden. De


*thema

platform

Afb. 2. Afvoerroutes hwa. Tabel 1. Verdeling van het vuilwatervolume over verschillende afvoerroutes, rioleringssituatie 2004 (voorbeeldberekening gescheiden stelsel: 16,2% van de inwoners loost via gescheiden stelsel. Hiervan loost 2% via foutieve aansluitingen direct op het oppervlaktewater oftewel 0,3% van de totale dwa).

afvoerroute

% van totaal

% naar bodem

% naar oppervlaktewater

% naar rwzi

0,05 0,06 0,3 0,03

29,25 43,84 15,9 6,17 2,8

gemengd stelsel verbeterd gemengd gescheiden stelsel verbeterd gescheiden drukriolering IBA niet-gerioleerde woningen

29,3 43,9 16,2 6,2 2,8 0,5 0,9

0,4 0,3

0,1 0,6

totalen

100

0,7

1,1

98

Tabel 2. Verdeling van het regenwatervolume over verschillende afvoerroutes (betrokken op een gemiddelde regenval van 800 mm/jaar; rioleringssituatie 2004) (voorbeeldberekening gemengd stelsel: 28% van de inwoners loost via gemengd stelsel. Dit is 28% van 600 mm, dus 28 * 600/800 = 21% van 800 mm; van deze 21% loost 8,5% via overstorten. Dit is 8,5 * 21/100 = 1,8% van 800 mm; afvoer naar rwzi = 21-1,8 = 19,2%).

afvoerroute

verdamping afstroming infiltratie gemengd stelsel verbeterd gemengd afgekoppeld van gemengd gescheiden stelsel verbeterd gescheiden drukriolering IBA niet-gerioleerde woningen totalen

% van 800 mm/ jaar

50 mm 50 mm 100 mm

600 mm

800 mm

6,3 6,3 12,5 21 31,5

% naar bodem

% rechtstreeks naar oppervlaktewater

% naar rwzi

6,3 12,5

1,6

1,8 2,0

19,2 29,5

3,5

2,4 12,4 4,7 2,1 0,4

1,1 0,1

0,8 12,4 1,2 1,1 0,3

0,7

0,2

0,5

100

15,5

26,4

52,2

vrachtverdeling per route in het rioolstelsel, zoals toegepast in het model, leent zich voor al deze stoffen. In de landelijke emissieregistratie worden met behulp van die verdeling in het model emissieschattingen gemaakt voor de emissieoorzaken: overstorten, regenwaterriolen, ongezuiverde riolen en effluenten rwzi (berekend). Daarbij wordt uitgegaan van de ‘input’ op het riool, zijnde de berekende vrachten vanuit bronnen die lozen op rioolstelsels (bedrijven en huishoudens maar ook diffuse lozingen zoals afspoeling van verharde oppervlakken). In Emissieregistratie 2005 werd nog gebruik gemaakt van een andere berekeningsmethodiek; met ingang van 2006 zijn de nieuwe berekeningen gehanteerd. Voor de emissieregistratieberekeningen over 2004 heeft toepassing van het model geleid tot een afname van de berekende zinkvracht die via riolering en rwzi’s in het milieu terecht komt met ongeveer eenderde.

Voorspellen gevolgen rioolsysteemwijzigingen op de vuiluitworp Om de effecten in te kunnen schatten, hoeft alleen de verdeling over de verschillende routes te worden aangepast. Voor zink is deze benadering uitgevoerd voor het jaar 2004. In de afbeeldingen 3 t/m 6 wordt dit geïllustreerd. Eerst wordt de uitgangssituatie voor 2004 gegeven. Vervolgens zijn de effecten van 30 procent afkoppelen en realisatie van tien procent VGS afzonderlijk weergegeven. Tenslotte zijn de effecten van een combinatie van beide maatregelen geschetst. Hieruit blijkt dat de oppervlaktewaterbelasting door afkoppelen enigszins toeneemt, maar dat vooral de bodem zwaarder wordt belast. Het aandeel verwijdering (via zuiveringsslib) neemt af. Dit heeft als conse-

H2O / 2 - 2009

33


Verdeling van zink uit de hemelwaterafvoer over verschillende afvoerroutes bij verschillende inrichtingsvarianten van het rioolstelsel. Alle percentages zijn betrokken op de totale vrachten aan zware metalen in het regenwater en het overige afvalwater.

De resultaten van deze benaderingen zijn voor zink weergegeven in de afbeeldingen 7 t/m 10. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij toepassing van het model voor specifieke situaties altijd rekening moet worden gehouden met de verdeling van afstromend hemelwater over oppervlaktewater en bodem.

Discussie

Afb. 3: Uitgangssituatie (3,2% afgekoppeld, 6,2% VGS).

Afb. 4: Met 30% afkoppelen.

quentie dat het aandeel van het zink uit de hemelwaterafvoer dat in het milieu terecht komt, toeneemt. Door realisatie van een groter aandeel verbeterd gescheiden stelsel neemt de lozing op oppervlaktewater iets af. Bij een combinatie van de beide maatregelen blijft de oppervlaktewaterlozing hetzelfde en blijft de bodembelasting hoog. Afkoppelen lijkt volgens het model met name van invloed te zijn op emissie van zware metalen naar de bodem.

Afb. 6: Met 30% afkoppelen en 10% verbeterd gescheiden stelsel.

Uiteraard zal de verdeling van de hemelwa-

terafvoer over oppervlaktewater en bodem per locatie verschillen. Om een beeld van de consequenties daarvan te schetsen, zijn de formules in het spreadsheet aangepast. Hierbij is een benadering gemaakt van de consequenties van 30% afkoppelen voor de situatie waarin het deel van de hemelwaterafvoer dat niet via een voorziening loost, volledig in het oppervlaktewater terechtkomt (laaggelegen gebieden, West-Nederland) en een benadering voor de situatie waarin dit deel van de hemelwaterafvoer volledig infiltreert in de bodem (hooggelegen gebieden, Oost-Nederland).

Afb. 7: Uitgangssituatie met hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater (laaggelegen).

Afb. 8: Uitgangssituatie met hemelwaterafvoer naar bodem (hooggelegen).

Afb. 9: Hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater bij 30% afkoppelen.

Afb. 10: Hemelwaterafvoer naar bodem bij 30% afkoppelen.

Invloed lozingslocatie

34

Afb. 5: Met 10% verbeterd gescheiden stelsel.

H2O / 2 - 2009

In de benaderingen is uitgegaan van gemiddelden voor heel Nederland. De beschouwde ingrepen blijken vooral gevolgen te hebben voor het deel van de totale vuilvracht uit de hemelwaterafvoer dat in de bodem terechtkomt. De ontwikkeling van het deel dat in oppervlaktewater terechtkomt, is mede afhankelijk van het zuiveringsrendement van een rwzi voor een bepaalde stof. Ook de lozingslocatie is van invloed op de uiteindelijke emissie naar oppervlaktewater. In de praktijk zal het niet altijd zo zijn dat afkoppelen uitsluitend van invloed is op het hemelwaterafvoergedeelte. Het zal ook enige invloed hebben op het deel dat niet-hemelwaterafvoergerelateerd is. Bovendien zal het aangevoerde volume op rwzi’s kleiner worden. Als het ware wordt een droog jaar gecreÍerd. Dat kan een positief effect op het zuiveringsrendement hebben. Hiermee is in de benaderingen echter geen rekening gehouden.

Toepassingsmogelijkheden Het model maakt betere schattingen voor de emissieregistratie mogelijk en kan worden toegepast voor scenariostudies. Voor het doen van uitspraken over landelijk gemiddelde situaties is het model op basis van een landelijk beeld van de rioleringssituatie goed bruikbaar. Bij het toepassen voor specifieke lokale situaties moeten de lokale omstandigheden nadrukkelijk worden betrokken bij de toepassing van het model en de beoordeling van de resultaten.


*thema

platform

Tony Flameling, Tauw Peter Kuiper, Rijkswaterstaat Waterdienst David Vroon, Rijkswaterstaat Waterdienst Stefan Weijers, Waterschap De Dommel

Dun water lozen op de riolering of het oppervlaktewater? Dun water is afvalwater met een veel lager gehalte aan biologisch afbreekbare stoffen dan normaal huishoudelijk afvalwater dat naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie gaat, zoals water van bronneringen, effluent van een industriële zuivering of afvalwater van de glastuinbouw. Het water is soms te schoon om naar de zuivering te leiden en te vuil om rechtstreeks op het oppervlaktewater te lozen. Veel waterschappen lozen dit ‘dun water’ - vaak gedefinieerd als water met minder dan drie vervuilingeenheden per kubieke meter of 350 liter per vervuilingseenheid - niet op de rwzi. Zij gaan er namelijk van uit dat dun water de doelmatige werking van de rwzi negatief beïnvloedt. Daarbij speelt de vraag of het milieueffect van de directe lozing van dun water op oppervlaktewater misschien ongunstiger is dan de indirecte lozing via de rwzi. Dit artikel gaat in op de kwantitatieve afweging van de milieugevolgen van de lozing van dun water op oppervlaktewater of rwzi en tipt ook het bredere kader aan waarin de problemen met dun water moet worden gezien.

B

edrijven mogen in sommige gevallen dun water op de rwzi lozen, maar in andere gevallen moet dit soort (afval)water juist worden afgekoppeld. Deze keuzes zijn vanuit milieurendement dikwijls niet onderbouwd. Vaak beroept het waterschap zich op algemene beleidsuitgangspunten. In sommige gevallen leidt afkoppeling van dun water tot een toename van de totale emissie naar het hoofdwatersysteem. Om meer duidelijkheid te brengen in de vraag of stromen dun water wel of niet op een rwzi behandeld zouden moeten worden, hebben Rijkswaterstaat Waterdienst en de waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Zeeuwse Eilanden samen met Tauw een

project opgezet dat leidde tot een methode voor het kwantitatief onderbouwen van de keuze tussen directe of indirecte lozing via de rwzi. Eventuele andere alternatieven, zoals bodeminfiltratie, zijn niet beschouwd (zie afbeelding 1).

Instrumentarium en methode De afweging beperkt zich tot de technologische aspecten en vergelijkt het effect van de lozing van dun water direct op oppervlaktewater met die via de rwzi. Voor deze afweging is een instrument ontwikkeld dat gebaseerd is op binnen de afvalwatertechnologie veelgebruikte biologische, fysische en empirische modellen1),2),3),4). Hiermee worden de vrachten van de beschouwde stoffen berekend die (per dag) worden geloosd

Afb. 1: Lozing van dun water op rwzi of direct op oppervlaktewater.

in de twee onderzochte varianten (directe lozing + effluent rwzi zonder dun wateraansluiting versus effluent rwzi met dun wateraansluiting). Het instrument berekent de vrachten van enkele stoffen die worden geloosd bij directe lozing en bij lozing via de rwzi. Om de vrachten van verschillende stoffen onderling te kunnen afwegen, worden weegfactoren gebruikt. Zij wegen de berekende emissie ten opzichte van een normemissie per stof. Het eindoordeel wordt gebaseerd op de sommatie van de relatieve lozingen. De berekening is als volgt weergegeven voor de stoffen a, b, en c in een afvalwater: (Q m3/h x Ca mg/l)/ MTRa) (Q m3/h x Cb mg/l)/ MTRb) (Q m3/h x Cc mg/l)/ MTRc) ––––––––––––––––––––––– sommeren Q = afvalwaterdebiet, Ca = concentratie van stof a en MTRa = MTR-waarde van stof a in oppervlaktewater.

Gedrag van stoffen in een rwzi Stoffen zullen in een rwzi op een aantal manieren worden verdeeld of verwijderd. Er kan adsorptie aan slib plaatsvinden of vervluchtiging naar de atmosfeer. Ook kunnen stoffen worden omgezet in afbraakproducten of volledig mineraliseren. Het uiteindelijke gehalte aan stoffen in het effluent is afhankelijk van deze processen. Om uitspraken te kunnen doen over het al of niet lozen op een rwzi, is het gewenst om

H2O / 2 - 2009

35


dit stofgedrag te kennen. Als het stofgedrag bekend is, kan met modelberekeningen het effluentgehalte worden voorspeld.

Effect dun water op stikstof en fosfaat Als de concentratie stikstof lager is dan de concentratie effluent, is het aantrekkelijk om het dunne water direct te lozen. Pas bij hogere stikstofconcentraties slaat dit om, afhankelijk van het aandeel inerte stikstof in de deelstroom. Bij grote hoeveelheden koud dun water treedt een nadelig temperatuureffect op (vanwege de invloed op de stikstofverwijdering), waardoor directe lozing aantrekkelijker kan zijn. Voor stikstofverwijdering is het HSA-model gebruikt (methode voor dimensionering van de voorzieningen voor stikstofverwijdering op een communale zuivering, de zogeheten Hochschulansatz van de TU Aachen). Hiervoor is gekozen, omdat daarmee gemakkelijk op een statische wijze het vraagstuk berekend kan worden. Op basis van het HSA-model treedt altijd een ‘verslechtering’ op wanneer dun water een lagere stikstofconcentratie heeft dan het effluent van de rwzi. De concentratie in het effluent daalt door de aansluiting van dun water, maar de geloosde vracht neemt toe. Dit heeft te maken met het verdunningseffect en de constante concentratie aan inert stikstof die in de HSA-methode als uitgangspunt wordt gekozen.

uit van een ondergrens van 0,2 mg fosfaat per liter. Het dun water heeft invloed op de verblijftijd in de anaërobe tank en de concentratie nitraat in het proces. Dit heeft effect op de biologische fosfaatverwijdering. Een kortere verblijftijd in de anaërobe tank kan tot vermindering van de biologische fosfaatverwijdering leiden. Meer stikstof leidt tot hogere nitraatconcentraties. Deze beïnvloeden de biologische fosfaatverwijdering nadelig. In de praktijk zal dit effect op installaties met aanvullende chemische fosfaatverwijdering echter worden weggewerkt. Een andere rekenmethode is het gebruik van een dynamisch model, bijvoorbeeld het IAWQ-model 2 of het model van de TU Delft, dat naast de biologische stikstofverwijdering ook de biologische fosfaatverwijdering beschrijft. Vanwege de complexiteit van het werken met dynamische modellen is hiervan afgezien*.

.... op zware metalen De verwijdering van de zware metalen is gemodelleerd op basis van de STOWAstudie over dun water1). Volgens dit model neemt de geloosde vracht van metalen toe als dun water op de rwzi wordt geloosd. Voor de berekening van de verdelingscoëfficiënten voor de compartimenten water en slib voor de zware metalen is in de studie uitgegaan van meetgegevens op rwzi Haaksbergen. Dit vormt een punt van aandacht, aangezien het adsorptiegedrag van metalen afhangt van de lokale omstandigheden en niet goed in een algemeen model te beschrijven is. Aangenomen wordt dat de trend van de modellering correct is, maar dat de berekende waarden niet absoluut zijn.

Voor fosfaatverwijdering is het model van Scheer gebruikt. Het effect van dun water is bij fosfaat subtieler, maar ook hier geldt dat een constante hoeveelheid (inert) fosfaat in het effluent wordt verondersteld. Het model voor de biologische fosfaatverwijdering gaat

.... op overige stoffen Voor CZV is aangesloten op de uitkomsten van de STOWA-studie; de toename van de CZV-vracht is berekend aan de hand van de toename van het debiet. Op basis hiervan is aangenomen dat het gehalte gelijk blijft bij een toename van het debiet als gevolg van aansluiting van dun water. Hierdoor neemt de vracht aan zwevend stof proportioneel toe met de toename van het debiet. Ook voor organische microverontreinigingen is deze aanname gehanteerd, aangezien niet bekend is welke invloed het debiet op het verwijderingsgedrag heeft. De verwijdering is daarbij gebaseerd op recente waarnemingen. Ook voor deze overige stoffen geldt dat aangenomen wordt dat de trend correct is.

Resultaten van de casussen Met de methode zijn vijf casussen doorgerekend die gebaseerd zijn op de praktijk maar aangepast om de werking van de methode duidelijk naar voren te brengen. Ze zijn gesimuleerd op een biologisch defosfaterende rwzi zonder aanvullende chemische fosfaatverwijdering. • bronnering met schoon grondwater • een mestverwerkend bedrijf met een stroom dun water verontreinigd met CZV, stikstof, fosfaat en koper en zink • een taugéverwerker met een stroom dun water verontreinigd met CZV en lage concentraties stikstof en fosfaat • een industriële lozer die voornamelijk stikstof loost (twee casussen) Van deze laatste casus zijn vijf varianten doorgerekend waarbij het aandeel niet afbreekbaar stikstof en de hoogte van de totale stikstof concentratie verschillend is. In de tabel is de samenstelling van het dun water opgenomen.

Overzicht van de casussen.

bronnering

casus

aandeel dun water ‘dunheid’ advies lozing deelstroom

36

mest

taugé

industrie 10 mg N/l

industrie industrie industrie 20 mg N/l 10 mg N/l 20 mg N/l

industrie 30 mg N/l

% ve/m3

19 0 oppervlaktewater

0,23 3,0 rwzi

0,61 0,7 oppervlaktewater

14 0,3 oppervlaktewater

14 0,7 rwzi

14 0,3 oppervlaktewater

14 0,7 oppervlaktewater

14 1,0 rwzi

dunwater: CZV BZV NKj NKj (inert opgelost) NKj (opgelost afbreekbaar) NKj (suspendeerd inert) NKj (gesuspendeerd afbreekbaar) NO3 NH4 tot-P ZS Cu Zn

mg/l mg/l mg/l % % % % mg/l mg/l mg/l mg/l μg/l μg/l

-

160 12 55 10 80 10 0 26 150 140 270

82 3 100 0 0,2 -

10 5 5 90 8 2 1 -

20 5 590 18 2 1 -

10 50 50 5 5 1 -

20 25 75 15 5 1 -

30 18 -

effluent: Ntotaal zonder deelstroom Ntotaal met deelstroom Ptotaal zonder deelstroom Ptotaal met deelstroom

mg/l mg/l mg/l mg/l

10,3 8,8 1,9 1,6

10,3 11,2 1,9 2,2

10,3 10,3 1,9 1,9

6,2 6,3 0,48 0,64

6,2 6,8 0,48 0,76

6,2 6,7 0,48 0,61

6,2 7,2 0,48 0,72

6,2 7,7 0,48 0,84

H2O / 2 - 2009

83 25 5 1 -


*thema De resultaten van de casussen zijn opgenomen in de tabel. Een selectie is gemaakt van de meest relevante output-data van het model. In de tabel staat ook de concentratie uitgedrukt in vuileenheden per kubieke meter, het aandeel van de dun waterstroom op het totaal en het op basis van de weging gegeven advies over de lozing. Tevens is aangegeven wat de invloed op de concentraties stikstof en fosfaat in het effluent is. Van de acht dun waterstromen is het in drie gevallen doelmatiger deze op de rwzi te lozen en in vijf gevallen op het oppervlaktewater. Dat de dunheid van het afvalwater niet altijd relevant is, blijkt uit de twee laatste casussen. Deze hebben een gelijke inhoud van 0,7 kubieke meter per vervuilingseenheid maar een verschillend advies. Meer stikstof leidt tot hogere nitraatconcentraties en die beïnvloeden de biologische fosfaatverwijdering nadelig. De casussen met de industriële lozer en de mestverwerker laten dit effect goed zien.

Invloed op de doelmatige werking van de rwzi Het dun watermodel geeft de omvang van de lozing van stoffen aan via directe of indirecte lozing van dun water op het ontvangende oppervlaktewater. De benadering kan

verder verfijnd worden door de locatie van de lozingen en de daaraan verbonden weegfactoren apart te beschouwen. Het begrip doelmatige werking van de rwzi is breder dan alleen het milieueffect en omvat ook techn(olog)ische en financiële doelmatigheid. Een dun waterstroom gebruikt een deel van de hydraulische capaciteit van de rwzi en het stelsel, zodat naast energiekosten ook een deel van de afschrijvingskosten voor de gedane investeringen in de keten aan de behandeling van aangesloten dun water moeten worden toegerekend. Verder wordt door een dun wateraansluiting de kinetiek negatief beïnvloed. Dat aspect komt niet in beeld door de vrachtbenadering in HSA. De mate van beïnvloeding is bij hogere concentraties zeer gering; bij lagere concentraties kan de kinetiek een rol spelen in de nauwkeurigheid van de modellering.

Conclusies De beschreven methode kan als ondersteuning gebruikt worden voor een inhoudelijke discussie over het al dan niet toestaan van een lozing op de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarbij zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige werking van de zuivering ook de financiële en technologische doelmatigheidsaspecten van belang. Enkele parameters worden vrij conservatief benaderd (zwevend stof, zware metalen en

platform

organische microverontreinigingen). Een aantal aspecten blijft buiten beschouwing, zoals het ongunstige effect van verdunning op de kinetiek. Hierdoor is het model voor verbetering vatbaar. Op dit moment is door het gebrek aan gegevens zeer de vraag of een verhoging van de nauwkeurigheid realiseerbaar is. Voor een indicatie van de effecten van directe of indirecte lozing is dit op dit moment waarschijnlijk ook niet direct noodzakelijk. LITERATUUR 1) STOWA (1996). Aansluitingen van dun waterstromen op riolering en rwzi. Doelmatigheidsonderzoek. Rapport 1996-11. 2) Tauw (2006). Dun water. In opdracht van RWS/RIZA. 3) Tauw (2008). Implementatie dun watertool (lozing op riolering of oppervlaktewater). In opdracht van RWS/RIZA. 4) RIZA (2006). Risicovolle lozingen op de Maas. Rapport 2006-014. 5) STOWA (2007). Grenzen actief-slib. *

In het STOWA-onderzoek ‘Grenzen actief-slib’ 5) is het verschil tussen dynamische en statische modellering nader onderzocht. Vastgesteld is dat het HSA- en het ASM-model tot een effluentgehalte van circa vijf milligram stikstof per liter en 0,3 milligram fosfaat per liter op hoofdlijnen bruikbaar zijn in de standaardwaarden.

advertentie

17, 18 & 19 maart 2009 Openingstijden: 12.00 - 20.00 uur

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. CORRESPONDENTIE-/BEZOEKERSADRES: EVENEMENTENHAL GORINCHEM Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem T (0183) 68 06 80 F (0183) 68 06 00 E info@evenementenhalgorinchem.nl

010 - 4274180

W W W. E V E N E M E N T E N H A L G O R I N C H E M . N L H2O / 2 - 2009

37


Bert Palsma, STOWA Marcel Glasbergen, ARCADIS Jan Zuidervliet, ARCADIS

EMOS: emissiemodel voor keuze rioolsysteem De stedelijke wateropgave voor gemeenten vindt zijn basis in het rijksbeleid voor ‘Waterbeheer 21e eeuw’ en de Kaderrichtlijn Water. Kortweg komen de doelstellingen neer op het vertragen van de afvoer van regenwater en verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Eén van de maatregelen om aan deze beleidsdoelstellingen te voldoen, is het afkoppelen van regenwater van de riolering. Door regenwater uit het riool te halen kan men invulling geven aan de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’, nemen de emissies uit gemengde rioolstelsels af, verminderen de effluentvrachten van rwzi’s en kan de kwaliteit van het oppervlaktewater daadwerkelijk verbeteren.

O

p grond van deze uitgangspunten is een generieke aanpak voor het afkoppelen van regenwater ontstaan. Hierbij wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat bij het afkoppelen van regenwater de lozingsvolumes in het stedelijk gebied zodanig toenemen, dat de emissies groter kunnen worden dan bij gemengde rioolstelsels ondanks de kleinere vuilgehalten. Om onder lokale omstandigheden tot een weloverwogen systeemkeuze te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten voor de afvalwaterketen en het watersysteem, heeft STOWA een onderzoek laten uitvoeren met de volgende opdracht: • het opstellen van een expertmodel (EMOS), waarmee voor diverse stoffen de emissies vanuit het totale afvalwatersysteem (riolering en rwzi) kunnen worden bepaald op grond waarvan een systeemkeuze van de riolering (inclusief afkoppelvraagstukken) kan worden gemaakt; • het uitvoeren van een onderzoeksplan om meer inzicht te verwerven in de verschillende invloedsfactoren op de voornoemde systeemkeuze; • en het in beeld brengen van eventuele leemten in kennis. Samenvattend is EMOS een hulpmiddel voor maatregel-effectrelaties in de riolering. Het laat hiaten in kennis zien en geeft oplossingen voor effectieve inspanningen in beheer en/of investeringen. De opdracht is door ARCADIS uitgevoerd met ondersteuning van Royal Haskoning. Dit artikel beschrijft het EMOS-model en de stofselectie. Binnenkort zullen in H2O de resultaten van het onderzoek gepubliceerd worden5).

38

H2O / 2 - 2009

Modelopzet EMOS (EmissieMOdel voor Systeemkeuze) is een rioleringsmodel op basis van een bakbenadering, waarbij de afvalwater- en regenwaterstromen vanaf de invoerpunten tot aan de lozingspunten afzonderlijk door het afvalwatersysteem worden gevolgd. Afbeelding 1 geeft het modelschema van EMOS weer. Het model omvat het gehele afvalwatersysteem, zodat ook de effecten van afkoppelen op het effluent van de rwzi inzichtelijk kunnen worden gemaakt. De riolering is opgebouwd uit uit een afvalwater- en regenwatercomponent die, afhankelijk van het stelseltype, als één integrale bak (gemengde stelsels) of als twee afzonderlijke bakken (gescheiden stelsels) functioneren. De invoerstromen Afb. 1: Modelschema EMOS (zie ook tabel 1).

bestaan uit huishoudelijk afvalwater en regenwater. Door aan de inkomende of uitgaande volumestromen uit literatuur bekende vuilgehalten toe te voegen, berekent het model op twee verschillende wijzen de emissies bij de lozingspunten.

Volumestromen Het model onderscheidt een groot aantal volumestromen, waarvan de betekenis en de relatie met het stelseltype in tabel 1 is weergegeven. EMOS kan maximaal tien rioolstelsels tegelijkertijd doorrekenen. In een variantenstudie zijn dat bijvoorbeeld tien varianten naast elkaar. Maar rioolstelsels kunnen met behulp van de volumestromen X en Y ook doorgekoppeld worden, zodat


*thema een heel afstroomgebied van een rwzi kan worden doorgerekend. De scheiding in afvalwater- en regenwatercomponent maakt het mogelijk om beide trajecten vanaf de bron afzonderlijk te volgen. Op die manier is op de lozingspunten bekend welk deel van het lozingsvolume uit welke bron afkomstig is. In het model zijn voor de belasting met huishoudelijk afvalwater en neerslag defaultwaarden uit module C2100 van de Leidraad Riolering2) opgenomen. De gebruiker kan deze defaultwaarden op eenvoudige wijze vervangen door specifieke waarden. Als neerslagegevens kunnen ook andere reeksen of individuele buien worden ingevoerd.

Lozingspunten De lozingen vanuit het model vinden plaats op vier compartimenten: • regionaal oppervlaktewater, waarop de lozing van het effluent van de rwzi (J) plaatsvindt; • stedelijk of lokaal oppervlaktewater, waarop de rioollozingen (L, O en Q) plaatsvinden; • stedelijke bodem, waarin de bodemlozingen (D en S) plaatsvinden; • en de atmosfeer voor de verdamping (E). Bij alle lozingspunten vanuit het afvalwatersysteem kunnen zuiveringsvoorzieningen in het model worden opgenomen. Bij een gemengd stelsel is dat bijvoorbeeld een bergbezinkbassin en bij een gescheiden stelsel een lamellenafscheider. Aan de rwzi kan een nabehandelingstrap worden toegevoegd.

Rioleringssystemen EMOS onderscheidt drie basisstelsels: het gemengd stelsel (GM), het verbeterd

gescheiden stelsel (VGS) en het gescheiden stelsel (GS). Een verdere specificatie biedt de mogelijkheid voor nog eens zes subvarianten: het verbeterd gemengd stelsel (VGM), het verbeterd gescheiden stelsel met afscheider en aangepaste pompovercapaciteit (VGS+), het gescheiden stelsel met afscheider (GS+), het gescheiden stelsel met bodempassage (afvoer naar oppervlaktewater) (GS-bodem), het gescheiden stelsel met bovengrondse bodeminfiltratie (GS-inf/ boven) en het gescheiden stelsel met ondergrondse bodeminfiltratie (GS-inf/onder). In totaal kan het model dus negen verschillende stelseltypen doorrekenen. EMOS staat ook toe dat allerlei combinaties worden ingebracht, zoals het afkoppelen van een deel van het verhard oppervlak bij gemengde rioolstelsels of het toepassen van zowel afscheiders als bodempassages bij gescheiden systemen.

platform

Bronbenadering

Bij de bronbenadering worden vuilgehaltes van stoffen aan de twee onderscheiden invoerstromen A (droogweerafvoer) en C (inloop) toegevoegd. Door beide volumestromen met de daaraan gekoppelde concentraties door het systeem te volgen, kan bij de lozingspunten zowel de uit elke bron afkomstige vuilvracht als de totale vuilvracht met gemiddeld vuilgehalte berekend worden. De processen in de riolering (adsorptie, dispersie, sedimentatie, resuspensie, afbraak) worden in het model niet meegenomen. Daarom moet aan de rekenuitkomsten geen absolute waarde worden toegekend. De uitkomsten hebben een relatieve waarde en dienen om het effect van allerlei invloedsfactoren inzichtelijk te maken, zoals het effect van foutaansluitingen in gescheiden rioolstelsels. Over dergelijke effecten is over het algemeen weinig bekend, omdat dergelijke meetonderzoeken erg complex en kostbaar zijn.

Stofstromen EMOS berekent de emissies bij de lozingspunten op basis van het principe: emissie = volume x vuilgehalte. De lozingsvolumen worden op basis van een bakbenadering berekend. Daardoor is het niet mogelijk een verdeling van dit totale lozingsvolumen over de verschillende lozingspunten van het betreffende gebied in de berekeningen mee te nemen. Daarvoor zouden de verdeelsleutels uit hydrodynamische berekeningen gehanteerd kunnen worden. Voor de vuilgehalten hanteert men literatuurwaarden. Het model onderscheidt zich door de vuilgehalten zowel aan de inkomende als de uitgaande volumestromen te kunnen koppelen. We spreken van bronen lozingsbenadering.

Lozingsbenadering

Bij de lozingsbenadering berekent het model de emissies door de lozingsvolumen te vermenigvuldigen met vuilgehalten die in de literatuur voor vergelijkbare lozingspunten vermeld staan. In hoeverre de omstandigheden van de doorgerekende situatie vergelijkbaar zijn met die van de bemeten situatie, is meestal niet bekend. Enige terughoudendheid bij deze toepassing ten aanzien van de absolute rekenuitkomsten is dus op zijn plaats. Een gevoeligheidsanalyse kan inzicht verschaffen in de optredende marge in de resultaten.

Stofselectie en vuilgehalten Het model is standaard uitgerust met litera-

Tabel 1: Deelstromen in EMOS in relatie tot stelseltypen.

gemengde systemen

waterstroom

A B C D E F Ga Gb H I J Ka Kb L M N O P Q R S T U

GM

VGM

GS

gescheiden systemen afgekoppeld GSGS-inf/ GS-inf/ GS+ bodem bove onder

verbeterd VGS

V GS+

huishoudelijk afvalwater neerslag rioolinloop neerslagverlies door infiltratie idem door plasvorming/verdamping foutaansluitingen op regenwatercomponent foutaansluitingen op vuilwatercomponent mengfactor gemengd stelsel influent rwzi gemengd water influent rwzi regenwater effluent rzwi (evt. na nabehandeling) nooduitlaat vuilwaterstelsel overstort gemengd stelsel randvoorziening verb. gemengd stelsel overstort verbeterd gescheiden stelsel lozing gescheiden stelsel randvoorziening regenwaterlozing afvoer naar bodempassage lozing bodempassage afvoer naar infiltratievoorziening bodemlozing infiltratievoorziening rioolvreemd water regenwatercomponent rioolvreemd water afvalwatercomponent

H2O / 2 - 2009

39


tuurwaarden voor de vuilconcentraties van acht verschillende stoffen, die samen een breed spectrum aan eigenschappen vertegenwoordigen. Tabel 2 geeft de betreffende stoffen met de uit de literatuur afgeleide vuilgehalten aan. In het model zijn voor deze stoffen ook onder- en bovengrenzen voor de vuilgehalten opgenomen, zodat ook de

marge in optredende vuilvrachten inzichtelijk wordt. Voor de stoffen benzoflurantheen, E. coli, glyfosaat en oestron zijn voor de lozingspunten geen en voor de bronnen slechts enkele literatuurwaarden aangetroffen. Dat betekent dat voor deze stoffen de lozingsbenadering niet zonder meer gebruikt kan worden. De verzamelde vuilgehalten zijn

tot stand gekomen aan de hand van een beperkte literatuurrecherche. De belangrijkste bronnen waren NWRW-onderzoek1), de STOWA-regenwaterdatabank3) (conceptversie) en het CBS (zuiveringsrendementen). De omvang van de aangetroffen informatie was veelal zo beperkt dat is besloten om hierop geen statistische bewerkingen los te

Afb. 2: Verdeling van jaarlijkse zinkvracht en lozingsvolumen over lozingspunten, zonder (boven) en met (onder) aanduiding van de bron.

40

H2O / 2 - 2009


*thema laten. De in de tabel aangegeven waarden zijn over het algemeen gemiddelden. Alleen voor regenwater zijn mediaanwaarden gehanteerd, omdat de waarden onevenwichtig verdeeld waren. Voor oestron is het gehalte in huishoudelijk afvalwater afgeleid uit de bekende waarde in het influent van de rwzi.

Rendementen Voor rwzi’s en de zuiveringsvoorzieningen bij de lozingspunten kunnen in EMOS rendementen worden ingevoerd als functie van de geselecteerde stof. Voor de lozingspunten zijn dit vaste rendementen. Op dit moment geldt dat ook nog voor de rendementen van de rwzi. Binnenkort zullen echter de resultaten van het STOWA-onderzoek ‘Balanceren van stoffen in de afvalwaterketen5) in EMOS worden ingebracht, zodat met variabele rendementen gerekend kan worden als functie van de afkoppelingsgraad.

Presentatie rekenresultaten EMOS presenteert de rekenuitkomsten in grafieken en tabellen. Bovendien is het rekenmodel aangevuld met een interpretatieinstrument: EMOSint. Hiermee kan de gebruiker op snelle wijze de verschillen in rekenuitkomsten tussen de varianten interpreteren, doordat de resultaten automatisch in rangorde worden gesteld. De gebruiker kan kiezen of de rangorde betrekking moet hebben op volumen, vrachten of vuilgehalten. Om de rangorde per compartiment inzichtelijker te maken, kan de gebruiker aan elke variant een kleur toekennen. De tabellen bevatten per bemalingsgebied of variant voor alle relevante deelstromen de rekenresultaten uitgedrukt in volumen, vrachten en vuilgehalten. Uit deze cijfermatige resultaten genereert EMOS drie grafische basisvormen. Deze zijn gerelateerd aan de compartimenten, de lozingspunten of de bronnen. Voor elke basisvorm worden de resultaten weergegeven in volumen, vrachten of vuilgehalten, zodat voor elke berekening negen grafieken beschikbaar zijn. In afbeelding 2 zijn twee voorbeelden gegeven van deze grafiekvormen voor de geloosde watervolumen en zinkvrachten uit acht stelselvarianten. De bovenste figuur geeft per variant de verdeling weer van de totale jaarlijkse zinkvracht over de verschillende lozingspunten; de onderste figuur doet

voor het jaarlijkse lozingsvolume hetzelfde, maar maakt bovendien onderscheid in de bron waaruit het volume afkomstig is.

Toepassingsmogelijkheden Door de integrale benadering van het hele afvalwatersysteem, de fractieboekhouding vanuit de drie bronnen en het brede scala van stoffen kan EMOS voor uiteenlopende doeleinden worden toegepast. Het model kan worden ingezet bij onderzoeksprojecten, de vorming van beleid, strategie of visie, systeemoptimalisatie en gevoeligheidsanalyses. Ook in het projectstadium kan het model worden benut, als het om de definitieve systeemkeuze voor het voorontwerp gaat. Bij toepassing van de bronbenadering kunnen ook de effecten van innovatieve ontwikkelingen (bijvoorbeeld ‘nieuwe sanitatie’ en diffuse bronnen) of de invloed van oneigenlijke verschijnselen in de riolering (zoals foutaansluitingen en rioolvreemd water) worden verkend.

platform

Beperkingen Het hydraulische rekenhart van EMOS is ontwikkeld op basis van Matlab. Deze keuze blijkt echter wel enige beperkingen op te leggen ten opzichte van de beoogde gebruiksmogelijkheden. In plaats van tien kunnen maar acht gebieden of varianten tegelijkertijd worden doorgerekend, blijft de maximale regenreeks beperkt tot tien in plaats van 25 jaar en het aantal stoffen tot acht in plaats van tien. LITERATUUR 1) NWRW (1989). Eindrapportage en evaluatie van het onderzoek 1982-1989. 2) Stichting RIONED (....). Leidraad Riolering, module C2100. Rioleringsberekeningen, hydraulisch functioneren. 3) STOWA (2007). Regenwaterdatabase. 4) STOWA (2009). Balanceren van stoffen in de afvalwaterketen. In voorbereiding. 5) STOWA (2009). Invloed van systeemkeuze op de emissies van de afvalwaterkeuze. In voorbereiding.

Door de schematisering in de vorm van een bakmodel hebben de rekenuitkomsten van EMOS in absolute zin een lagere betrouwbaarheid dan uitkomsten van hydrodynamische rekenmodellen. De integrale benadering van het totale afvalwatersysteem maken EMOS echter tot een uitstekend hulpmiddel om varianten snel met elkaar te kunnen vergelijken bij het gebruik van slechts enkele hoofdkenmerken van de rioolstelsels. Het model is bovendien erg flexibel opgezet doordat alle denkbare parameters kunnen worden aangepast. In de huidige vorm kan EMOS alleen gemiddelde jaarresultaten uit een reeksberekening. Het is nog niet mogelijk om op basis van doorgerekende neerslagreeks een statistische bewerking uit te voeren, waardoor vrachten en concentraties voor piekemissies kunnen worden bepaald. Het is wel mogelijk om in plaats van een volledige neerslagreeks een afzonderlijke gebeurtenis door te rekenen, waarmee alsnog de piekemissies kunnen worden bepaald. EMOS is in principe opgezet voor huishoudens als bron voor het afvalwater. De flexibiliteit van EMOS staat echter ook toe dat bedrijfsmatig afvalwater wordt meegenomen, door de volumen en vuilgehalten per inwoner equivalent hierop aan te passen.

Tabel 2: Stofselectie en vuilgehalten (gemiddelde of mediaanwaarden).

stof

stofgroep

CZV Ptotaal koper zink benzoflurantheen E. coli glyfosaat oestron

zuurstofbindende stoffen nutriënten zware metalen zware metalen organische microverontreinigingen pathogene organismen bestrijdingsmiddelen hormonen

eenheid

mg/l mg/l μg/l μg/l μg/l kve/100ml μg/l ng/l

BRONBENADERING huishoudens rioolinloop

900 20 65 150 0,0E+00 1.0E+07 0 113

39 0,3 20 110 1,0E+02 1,2E+04 4,4 0

LOZINGSBENADERING effluent rwzi overstort GM lozing (V)GS

43 2,0 10 46 1,0E+01 2,0E+04 4,0 5

259 3,1 92 431

48 0,4 25 289

H2O / 2 - 2009

41


Bert Geraats, Grontmij Jeroen Langeveld, Royal Haskoning Bert Palsma, STOWA

Het effect van afkoppelen op de rioolwaterzuivering De afvalwaterketen loost onder meer via de rwzi, regenwateruitlaten en riooloverstorten op het oppervlaktewater. De wijze waarop wordt omgegaan met de verschillende waterstromen, zoals hemelwater, afvalwater en vreemd water, bepaalt de uiteindelijke totale emissie en de verdeling over deze lozingspunten. In het STOWA-project EMOS (zie het artikel op pagina ..) is de bandbreedte in beeld gebracht voor verschillende manieren van inrichten van de afvalwaterketen op met name de emissie vanuit de riolering. In het parallelle STOWA-project ‘Afkoppelen van hemelwater en vreemd water’ is verkend welke consequenties maatregelen in de riolering hebben op de emissie vanuit de rioolwaterzuivering. Dit artikel beschrijft de aanpak en resultaten van dit project.

D

e notie dat riolering en afvalwaterzuivering tezamen één afvalwatersysteem vormen dat ook als zodanig moet worden beoordeeld, is intussen wijd verspreid. In de inmiddels enkele honderden uitgevoerde OAS-studies zijn in de afgelopen jaren in ieder geval de investeringsopgaven van gemeenten en waterschappen op elkaar afgestemd. In deze studies lag de nadruk doorgaans op investeringen, basisinspanning en afnameverplichting. Deze aanpak doet echter slechts beperkt recht aan het beschouwen van de totale emissie vanuit het afvalwatersysteem voor bijvoorbeeld metalen en evenmin aan het beschouwen van de winst van het reduceren van rioolvreemd water. In het STOWA-project ‘Afkoppelen van hemelwater en vreemd water’ is verkend in hoeverre het met de huidige kennis mogelijk is om een stap verder te gaan dan nu gebruikelijk en in beeld te brengen wat maatregelen als afkoppelen of reduceren van vreemd water betekenen voor de totale emissie vanuit het afvalwatersysteem. In het project is er voor gekozen om de gemiddelde situatie in Nederland met betrekking tot riolering als referentiesysteem te kiezen. Dit houdt in dat op de rwzi met een capaciteit van 100.000 i.e. een rioolstelsel is aangesloten dat voor 76 procent bestaat uit een gemengd riool, 6 procent uit verbeterd gescheiden riool en 18 procent uit gescheiden rioolstelsels. De hoeveelheid rioolvreemd water bedraagt op jaarbasis 60 procent van de theoretische DWA (dit komt overeen met het Nederlands gemiddelde). De laagbelaste rwzi zonder voorbezinktank

42

H2O / 2 - 2009

is ontworpen voor stikstofverwijdering (voordenitrificatie) en biologische fosfaatverwijdering. Als belangrijkste aandachtstoffen zijn stikstof en zware metalen meegenomen. Voor organische microverontreinigingen bleken te weinig gegevens betreffende de influentvrachten beschikbaar te zijn voor een betrouwbare analyse. De rekenmethodiek is wel beschikbaar.

Modellering De rioolstelsels zijn als bakmodel geschematiseerd in Infoworks, waarmee het aanvoerpatroon en de verdunningsgraad zijn doorgerekend. Op basis van de in

tabel 1 opgenomen rekenconcentraties voor droogweerafvoer en afstromend hemelwater zijn vervolgens influentprofielen aangemaakt, waarmee in SIMBA (dynamische modellering rwzi gebaseerd op ASM2D) en Presta (statische modellering rwzi gebaseerd op HSA) bijbehorende effluentconcentraties zijn berekend. De effluentconcentraties aan zware metalen zijn op basis van de samenstelling van het afvalwater, het effluentdebiet en de slibproductie aan de hand van de Freundlich-adsorptie berekend. Hierbij is uitgegaan van een (niet-lineair) evenwicht tussen de concentratie zware metalen in het slib en in het effluent. De karakteristiek van

Tabel 1. Rekenconcentraties in afvalwater en regenwater. Vreemd water wordt ‘schoon’ verondersteld.

CZV BZV Ntotaal Ptotaal zwevende stof koper chroom zink lood cadmium nikkel kwik arseen

eenheid

afvalwater inwoners

regenwater (afvoer naar gemengd stelsel)

mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l μg/l μg/l μg/l μg/l μg/l μg/l μg/l μg/l

720 296 75 10 264 70 9 210 25 0.4 10 0.2 3

150 13 4 1 97 10 1.1 95 12 0.15 3.5 0.06 0.4

regenwater (afvoer gescheiden riool en VGS)

32 1.7 0.26 20 10 1.1 95 12 0.15 3.5 0.06 0.4


*thema

Afb. 1.

Afb. 2.

deze adsorptie is voor elk metaal anders. Voor Nederland is deze karakteristiek vastgesteld1). Door uit te gaan van een evenwichtsituatie per tijdstap is hieruit het effluentgehalte teruggerekend.

procent reductie vreemd water en 100 procent reductie vreemd water. Het effect van deze maatregelen is steeds gerelateerd aan de gemiddelde huidige Nederlandse situatie.

De rekenconcentraties voor afstromend hemelwater zijn afkomstig uit de STOWAregenwaterdatabank. Om ook bij neerslag tot realistische influentconcentraties voor CZV en nutriĂŤnten te komen, is voor de samenstelling van de afstromende neerslag bij gemengde rioolstelsels gewerkt met aangepaste concentraties. Het verschil tussen deze rekenconcentraties en de STOWAregenwaterdatabank is terug te voeren op de invloed van processen in de riolering. Dit onderstreept overigens het belang van het verrichten van nader onderzoek naar de te hanteren rekenconcentraties en relevante processen in de riolering.

Emissie stikstof via rwzi

Doorgerekende maatregelen In navolging van de EMOS-studie is het effect van een andere omgang met de waterstromen in de afvalwaterketen doorgerekend. In deze studie is onder meer het effect bepaald van 20 procent afkoppelen (afstromend) regenwater, 50 procent afkoppelen (afstromend) regenwater, 50 Afb. 3: Effect afkoppelen op emissie rwzi.

platform

De stikstofverwijdering is relatief gevoelig voor influentvariaties. Afkoppelen heeft nauwelijks invloed op de stikstofconcentratie van het rwzi-effluent. Bij het extreem hoge afkoppelpercentage van 50 procent van het aangesloten verhard oppervlak neemt de effluentconcentratie met enkele procenten toe. De jaarlijks geloosde stikstof effluentvracht neemt wel af met 5 tot 15 procent bij de onderzochte afkoppelpercentages. De daling van de vracht Ntotaal verloopt vrijwel evenredig met de daling van het influentvolume. De veronderstelling dat de reductie van de effluentvracht ten gevolge van afkoppelen vrijwel evenredig is met de afname van het eflfuentvolume, wordt hiermee ondersteund (zie afbeelding 1). . Reductie van de hoeveelheid vreemd water leidt tot een sterke verhoging van de concentratie Ntotaal in het influent van de rwzi en daarmee uiteindelijk ook in het effluent van de rwzi (15 tot 35 procent). De emissievracht

daalt met 13 procent bij 100 procent reductie van vreemd water. De daling in het aanvoervolume en de daling in vracht houden geen gelijke tred. Het effect op de werking van de rwzi als gevolg van veranderende effluentconcentraties is niet-lineair met het veranderende aanvoervolume. Met andere woorden: de veronderstelling in studies over vreemd water dat de jaarlijks geloosde effluentvracht lineair afneemt met het aanvoervolume gaat niet op, doordat de effluentconcentratie toeneemt bij minder met vreemd water verdund influent (zie afbeelding 2). Het voorgaande laat zien dat het nogal wat uitmaakt of het functioneren van de rwzi wordt beoordeeld op basis van de jaarlijkse effluentconcentratie (vaak N =10) of juist op een rendementseis (75 procent verwijdering). Deze laatste is in feite een beoordeling op basis van vrachten.

Emissie zware metalen via rwzi De emissie van zware metalen uit de rwzi laat een beeld zien dat overeenkomt met het beeld voor totaalstikstof. Bij afkoppelen neemt de emissie via de rwzi af ten opzichte van de huidige situatie; bij de reductie van vreemd water geldt dit ook. In het onderzochte afkoppelbereik van 20 tot 50 procent neemt de emissie zware metalen via de rwzi af met een percentage van tussen de 5 en 20 procent. De reductie van vreemd water laat vergelijkbare percentages zien. De afname is verschillend per metaal vanwege het specifieke ad- en desorptiegedrag van de metalen. De trend is duidelijk dalend als functie van de beide typen maatregelen. Afkoppelen leidt tot een significante vermindering van de vracht zware metalen en de reductie van vreemd water ook. De vermindering van de aanvoer van water naar de rwzi leidt bij de aanname dat de zware metalen in slib- en waterfase in evenwicht zijn tot een verschuiving, waarbij relatief gezien meer metalen aan het slib worden gebonden.

Emissie totale afvalwaterketen De jaarlijkse emissie vanuit de totale afvalwaterketen wordt niet alleen bepaald door de emissie via de rwzi, maar zeker ook door de emissie via overstorten en regenwateruitlaten. Afbeelding 5 laat het effect

H2O / 2 - 2009

43


van afkoppelen op de totale emissie vanuit de afvalwaterketen. Hierbij is uitgegaan van rechtstreeks naar het oppervlaktewater afkoppelen van verhard oppervlak. Voor de stoffen waarvoor de jaarlijkse emissie via de rwzi in de huidige situatie relatief groot is, zoals stikstof met 97 procent via effluent, wordt het beeld gedomineerd door de rwzi. Voor metalen (bijvoorbeeld voor koper bedraagt de jaarlijkse emissie via de rwzi 78 procent van de totale emissie vanuit de afvalwaterketen) geldt dit een stuk minder. De effecten van afkoppelen voor de vrachtemissie van zware metalen in de totale afvalwaterketen wijken sterk af van de emissie via de rwzi. De spreiding in resultaten is voor de totale afvalwaterketen groter dan voor de rwzi. De emissies van zink en lood nemen zelfs met vijf tot tien procent toe. De overige metalen laten als trend een lichte (vijf tot tien procent) daling zien, met als uitzondering cadmium en kwik, waar sprake is van 20 tot 30 procent vrachtvermindering.

Afb. 4: Effect reductie vreemd water op emissie rwzi.

De verklaring hiervoor ligt voor een deel in het feit dat de concentratie van zware metalen in afstromend regenwater en effluent sterk kunnen verschillen. Voor een aantal stoffen is afkoppelen altijd voordelig (bijvoorbeeld cadmium of kwik): de emissie via de rwzi en via de overstorten neemt af en de emissie via het rechtstreeks geloosde hemelwater neemt in verhouding minder toe door de lage concentraties in afstromend hemelwater. Voor stoffen die wel significant in afstromend hemelwater zitten wordt het positieve effect van afkoppelen bij rwzi en overstort teniet gedaan en neemt bij hoge afkoppelpercentages de emissie zelfs toe (lood, zink, CZV, zwevende stof). Een gemiddeld beeld voor alle zware metalen is dat het totale effect van afkoppelen op de emissie van de afvalwaterketen neutraal is. Bij afkoppelen van onbehandeld afstromend regenwater worden echter meer zware metalen lokaal en diffuus op het oppervlaktewater geloosd.

Conclusies en aanbevelingen Eén van de belangrijkste conclusies is dat maatregelen in het rioolstelsel zich niet één op één laten vertalen naar effecten op de effluentsamenstelling of -vracht. De dynamiek van het aanvoer- en zuiveringsproces zorgen er voor dat het effect van de reductie van de hoeveelheid vreemd water of afkoppelen van verhard oppervlak niet recht evenredig is met de afname van het influentvolume. Daarnaast concluderen we dat het effect van maatregelen als afkoppelen of de reductie van vreemd water per stof sterk verschilt. Ook het schaalniveau (lokaal of totaal) van de emissie vanuit het afvalwatersysteem blijkt van groot belang. Met andere woorden: het huidige generieke regenwaterbeleid lijkt met betrekking tot effect en maatregelen om emissies te reduceren moeilijk te onderbouwen. De studie heeft daarnaast laten zien dat het met het huidige kennisniveau van toe te passen rekenconcentraties en van processen

44

H2O / 2 - 2009

Afb. 5: Effect afkoppelen op totale jaarlijkse emissie van afvalwatersystemen.

in riolering en op de rwzi weliswaar mogelijk is om een ketenbrede analyse te doen, maar dat hierbij forse aannames nodig zijn. Ten slotte is deze studie beperkt gebleven tot het bestuderen van het effect van maatregelen in de riolering. Hiermee zijn bijvoorbeeld wel de baten van de reductie van vreemd water in beeld gebracht, maar bleven de kosten buiten beschouwing, evenals maatregelen in het oppervlaktewater zoals inrichting en doorspoeling. Voor een volledige afweging van te nemen maatregelen in de afvalwaterketen is een integrale kosten-batenanalyse noodzakelijk. Vastgesteld dient te worden waar in de afvalwaterketen bepaalde maatregelen het meest optimaal genomen kunnen worden, om de gewenste effecten kosteneffectief te kunnen bereiken. Dit is een uitdaging voor zowel de kennisinstituten als de lokale waterbeheerders.

LITERATUUR 1) STOWA (2005). Toekomstige kwantiteit en kwaliteit van zuiveringsslib. Rapport 2005-06.


agenda 26 januari, Amsterdam Veilig Venetië van het noorden? maatschappelijk debat over de delta(water) vraagstukken met een inleidende discussie tussen voorzitter Ed Nijpels, Marcel Stive, Maarten van Poelgeest, Lammy Garming en Frans van der Ven. Organisatie: Delft Cluster en Deltares. Informatie: (088) 335 74 97.

27 januari, Nieuwegein Ondergrondse ruimtelijke ordening congres over een duurzaam beheer van de ondergrond door een betere afstemming tussen initiatieven als het leggen van kabels en leidingen, waterberging en energieopslag, maar ook bijvoorbeeld de aanleg van steeds meer parkeergarages. Organisatie: Studiecentrum Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

27-28 januari, SpijkenisseOplossingen voor watermanagement in de industrie tweedaagse bijeenkomst over waterbeheer in de industrie, met als onderwerpen efficiënt hergebruik van water en waterbesparing, de mogelijkheid tot energiewinning uit water, uitbesteding van het waterbeheer en samenwerking met andere bedrijven. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00.

29 januari, Rotterdam Water, aarde en samenleven eerste deel van een tweedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit eerste debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

29 januari, Scheveningen Nationaal Waterplan congres over een veilig Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Loes Snijders of Ingrid Geubel (040) 297 49 80.

29 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks congres van Stichting RIONED, met deze keer ook een programma voor bestuurders. Informatie: (0318) 63 11 11.

5 februari, Delft Recent advances in water resources lezing over de rol die het landoppervlakte heeft in computermodellen voor klimaat- en weersvoorspellingen, door Bart van den Hurk van het KNMI. Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80.

5 februari, Rotterdam Water, aarde en samenleven slotconferentie van de debatcyclus, die als doel heeft Nederland klimaatbestendig te maken. Innovaties en publiek-private samenwerking zijn daarin belangrijke pijlers. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

10 februari, Rotterdam Kabels en leidingen het zevende jaarcongres over de steeds drukker wordende ondergrond met aandacht voor de veiligheid, de financiële risico’s en de nieuwe Wet Informatie-Uitwisseling Ondergrondse Netten (beter bekend als de Grondroerdersregeling). Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80 of www.sbo.nl/kabels-leidingen.

10-12 februari, Amsterdam Aquaterra tweede editie van een internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: Hans Verschuur (020) 549 31 03.

12 februari, Deventer Corruptie in de watersector middagsymposium over corruptie in de watersector, met name in ontwikkelingslanden. Organisatie: Waternetwerk, Contactgroep Internationaal. Informatie: Henk Lubberding, h.lubberding@unesco-ihe.org.

19 februari, Delft Recent advances in water resources twee lezingen over het gedrag van grondwater in verschillende grondsoorten. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 50 80.

5 maart, Rotterdam De verlanglijstjes van waterwoonspecialisten netwerkbijeenkomst over de stand van zaken op het gebied van het wonen op het water met als belangrijkste vraag: Wat moet er gebeuren om wonen op het water te stimuleren? Organisatie: WaterWonen Magazine. Informatie: www.waterwonenmagazine.nl.

12 maart, Terneuzen Houd de KRW op koers bestuurlijke conferentie waarop teruggeblikt wordt op de werkzaamheden rond de Kaderrichtlijn Water tot nu toe, de afstemming met de buurlanden aan bod komt én vooruitgekeken wordt naar mogelijke oplossingen voor problemen met grondverwerving en dergelijke. Organisatie: Projectbureau Kaderrichtlijn Water Schelde. Informatie: Hans Hamelink van de Provincie Zeeland (0118) 63 11 13.

12-13 maart, Amsterdam Benchmarking water services tweedaagse conferentie over een bedrijfsvergelijking in de watersector met als doel de prestaties verder te verbeteren en voor de burger het één en ander inzichtelijker te krijgen. Organisatie: IWA, Vewin en het Koninklijk Waternetwerk. Informatie: www.moorga.com.

17-19 maart, Gorinchem Aqua Nederland derde editie van deze op de Nederlandse markt gerichte beurs voor bedrijven die zich bezighouden met waterbehandeling, -management en -technologie. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

25 maart, Nieuwegein Waterbouw jaarlijkse conferentie over ontwikkelingen in de waterbouw, met aandacht voor de verwerking van de adviezen van de Deltacommissie, de vraag welke projecten sneller zullen worden uitgevoerd en wat voor projecten er nog aan komen. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Roland Classen (040) 297 48 83.

25-26 maart, Rotterdam Bodem tweedaagse conferentie over de bodem en alles wat daarbij hoort: Nederlands en Europees beleid, grondwaterbeheer, bodemkwaliteit, verontreiniging, etc. De eerste dag staat in het teken van actuele ontwikkelingen, de tweede dag is meer op de praktijk gericht met onder andere een bijdrage van watergraaf Peter Glas over de mogelijkheden van gebiedsgericht grondwaterbeheer. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80 of www.bodemconferentie.nl.

Buitenland

16-22 maart, Istanbul Wereld Water Forum vijfde editie van dit driejaarlijkse, internationale forum waarop alle watergerelateerde zaken van dit moment aan bod komen. Bedoeld voor wetenschappers, politici en bestuurders, ngo’s en bedrijven om water hoger op de politieke agenda te zetten. Informatie: www.worldwaterforum5.org.

30 maart-3 april, Berlijn Wasser Berlin 13e editie van deze internationale waterbeurs, die de vorige keer 550 bedrijven en ongeveer 26.000 bezoekers trok. Het congresprogramma omvat een 23-tal symposia en workshops over onderwerpen die de gehele waterketen dekken. Informatie: www.wasser-berlin.de.

H2O / 2 - 2009

45


handel & industrie *thema Uitbreiding Recirculatiepompen voor grote huurvloot Eekels afvalwaterstromen Eekels Pompen heeft haar huurvloot uitgebreid met tien nieuwe beluchtingsunits. Deze zijn toepasbaar op een dompel- of dieselmotorpomp. De units zijn onder meer geschikt voor het beluchten van singels en vijvers, afvalwater en waterzuiveringen én voor het creëren van stroming in tanks en open water. Aan de perszijde van de pomp bevindt zich een ejector die via de pomp een volumestroom door een venturibuis jaagt. Hierdoor ontstaat onderdruk, wat zorgt voor aanzuiging van lucht via een op de ejector geplaatste luchtinlaatbuis. Zo ontstaat een lucht/watermengsel dat als een krachtige totaalstroom naar buiten wordt gespoten en zuurstof in het water inbrengt. Door per pomp meerdere ejectoren toe te passen of meerdere beluchtingsunits in te zetten biedt Eekels Pompen oplossingen voor elke gewenste capaciteit. De kenmerken van deze units zijn dat ze snel en flexibel inzetbaar zijn, leverbaar in pompvermogens van 5 tot 37 kW en met dompel- of dieselmotorpomp. Tenslotte zijn de units onderhouds- en geluidsarm.

Wilo Nederland levert sinds kort de EMU-RZP recirculatiepompen, voor een energie-efficiënt transport van grote volumestromen bij geringe stromingssnelheden en opvoerhoogten. Het voornaamste toepassingsgebied van deze serie is de afvalwaterzuivering. Naast terugvoer in voorgeschakelde reinigingstrappen leent de nieuwe pomp zich onder meer ook voor interne recirculatie tussen nitrificatie en denitrificatie. De recirculatiepompen voor grote afvalwaterstromen.

Voor meer informatie: (0180) 69 69 69.

Compacte dompelpomp voor vuil water KSB uit Zwanenburg presenteert met de AMAREX N S 32 een dompelpomp om alle soorten gemeentelijk en industrieel vuil water verpompen. De pomp is licht en compact en kan daardoor ook in nauwe pompputten en reservoirs worden ingebouwd.

De nieuwe lichte en compacte dompelpomp voor drukrioleringssystemen.

46

H2O / 2 - 2009

De maximale capaciteit bedraagt 16 kubieke meter per uur en de maximale opvoerhoogte 29 meter. De nieuwe pomp leent zich bij uitstek voor toepassing in drukrioleringsystemen waar afvalwater onder het vrijvervalniveau binnen- komt en in installaties met lange leidingen waar het natuurlijk verval voor het afvalwatertransport te gering is. De nieuwe pomp is uitgevoerd met een vuilversnijder die eventuele in het water aanwezige vezels verkleint. Hierdoor kan voor de afvoer van het afvalwater worden volstaan met een leiding met een diameter van 32 millimeter. Daarmee kan worden bespaard op de kosten voor leidingen, afsluiters, terugslagkleppen en dergelijke.

De propellers van de RZP-serie zijn zelfreinigend en zorgen voor een optimale stroming. De speciale constructie zorgt ervoor dat (afval)water en actiefslib soepel en efficiënt kunnen worden verpompt. De pompen zijn modulair van opbouw en kunnen afhankelijk van de wens van de klant worden samengesteld. Motor, aandrijving en propeller kunnen zodanig worden gecombineerd, dat de uitvoering en de grafieken van de pompen op de individuele eisen zijn afgestemd. De pompen zijn leverbaar met een motorvermogen tussen 0,5 en 22,5 kW en met aansluitingen voor leidingen van DN 200 tot DN 800. De maximale opvoerhoogte en volumestroom bedragen drie meter respectievelijk 1.900 liter per seconde. Met behulp van frequentieomvormers kunnen de recirculatiepompen in elk gewenst bedrijfspunt werken. Schachtconstructies voor de pompen zijn niet nodig. De recirculatiepompen kunnen eenvoudig in het bassin worden neergelaten en voor onderhoudsdoeleinden worden gelift. De bevestiging van de pomp aan de leiding gebeurt door middel van het laten zakken tot de vereiste inbouwpositie. Vastzetten met bouten is niet noodzakelijk. Naast horizontaal kunnen de recirculatiepompen van Wilo ook verticaal worden geïnstalleerd. Een andere toepassingsvariant is de ‘inline’- uitvoering, waarbij de recirculatiepomp in de leiding is gemonteerd. Voor meer informatie: www.wilo.nl.

Industriële ventilatoren voor waterzuivering Induvac uit Zoetermeer heeft haar productprogramma uitgebreid met een complete serie centrifugaalen axiaalventilatoren, die onder meer geschikt zijn voor (afval) waterzuivering.

Een oliekeerring aan de motorzijde en een draairichting-onafhankelijke mechanische asafdichting aan mediumzijde beschermen de aandrijving tegen binnendringend water. Om de pompen ook na langdurig en intensief gebruik eenvoudig te kunnen demonteren, zijn alle schroefverbindingen vervaardigd uit hoogwaardig roestvaststaal en uitgevoerd als identieke inbusbouten. Op deze manier is maar één inbussleutel nodig, wat (de)montage eenvoudig maakt.

De centrifugaalventilatoren zijn opgebouwd uit een plaatstalen huis met een stalen of aluminium ventilator, waarbij de waaier direct op de motoras is gemonteerd. Om de levensduur te verlengen, worden de ventilatoren standaard voorzien van een poedercoating. Er zijn capaciteiten mogelijk tussen de 50 en 95.000 kubieke meter per uur, met drukverschillen van enkele Pa tot ongeveer 17.500 Pa. Behalve voor waterzuivering kunnen deze ventilatoren worden ingezet voor onder meer centrale afzuigsystemen en luchtbehandelingssystemen.

Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

Voor meer informatie: (079) 363 38 90.


KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de water problemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR (voorheen Kiwa Water Research) zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk.

KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieĂŤn om succesvolle oplossingen te realiseren. Met onze uitgebreide nationale en internationale kennisnetwerken en door de ontwikkeling van toepasbare wetenschappelijke inzichten slaan we een brug tussen wetenschap, bedrijfsleven en samenleving. Daarmee maakt KWR topkennis beschikbaar voor de hele watersector. Zodat we gezond, duurzaam, vooruitstrevend en efficiĂŤnt met water om kunnen blijven gaan. Nu en in de toekomst! Kijk voor meer informatie op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


257 jaar ervaring, aan u gewijd Overtuigen en harten winnen Wat betekent de 257 jaar gebundelde ervaring voor u? Een enorme schat aan kennis over watertransport en waterbehandeling, die wij graag met u delen en waarmee u ďŹ nancieel uw voordeel kunt doen. Het staat voor ruim twee eeuwen wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, wat ons innovatief op het scherpst van de snede houdt. En in die 257 jaar leerden we uit eigen ervaring de vaardigheden waarmee we vandaag en morgen iedere uitdaging aankunnen. Maar vooral - die 257 jaar maakt ons wie we zijn: ITT Water & Wastewater. We zijn de optelsom van vier uitmuntende ITT-merken: Flygt, Sanitaire, Wedeco en Leopold. Hun integrale oplossingen leveren tastbare zakelijke, operationele en milieuvriendelijke resultaten die de tand des tijds kunnen doorstaan. De 6000 deskundigen van ITT W&WW werken onafgebroken, om u te overtuigen en uw hart te winnen. ITT Water & Wastewater is eigendom van de ITT Corporation, White Plains

www.ittwww.nl en www.ittwww.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.