20090206074826

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 23 januari 2009

3/

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

BEWUSTWORDING BIJ BURGER RODE DRAAD RIONED-DAG INTERVIEW MET HERMAN HAVEKES BESTRIJDINGSMIDDELENONDERZOEK IN MAASSTROOMGEBIED GEBIEDSKENNIS VAN BELANG VOOR DUURZAAM WATERBEHEER


Leven in de delta

Veiligheid is een belangrijk onderwerp in Nederland. We moeten het hoofd bieden aan de dreiging van overstromingen vanuit zee en vanuit de rivieren. Veiligheidsvraagstukken pakken we op een integrale manier aan. Een uitgekiende combinatie van maatregelen geeft duurzamer, leefbaarder en vaak voordeliger oplossingen. Deltares biedt innovatieve oplossingen voor water- en ondergrondvraagstukken. Innovaties die nodig zijn om deltagebieden leefbaar te houden.

Kennisinstituut Deltares staat voor een goede balans tussen advies en onderzoek, nationaal en internationaal. Met ruim 900 medewerkers zijn we actief in die gebieden waar de economische en bevolkingsdruk groot is en waar behoefte bestaat om de boven- en ondergrondse ruimte en hulpbronnen multifunctioneel en intensief te benutten

www.deltares.nl | info@deltares.nl | 015 2858585


Heffing op verharding

E

en heffing op elke vierkante meter verharding. In NordrheinWestfalen gebeurt dat. Moeten we zo’n heffing in Nederland ook invoeren? Het was een idee dat geopperd werd tijdens de RIONEDdag op 29 januari in Utrecht. Ik ben voor. Het is een uitermate goed middel om zowel burgers als bedrijven te leren dat het verharden van groen slecht is voor de waterhuishouding en dat het kan leiden tot wateroverlast waarvan zij zelf ook hinder ondervinden, nog los van het feit dat daardoor het landschap verstedelijkt en steeds minder natuurlijk wordt. Het leidt tot extra kosten. Dat kan voor sommige mensen vervelend zijn, maar een omslagregeling per persoon kan, lijkt me, nooit leiden

tot grote bedragen. Een financieel probleem zou het niet moeten opleveren. Soms moet je mensen stimuleren tot goed gedrag. Dat kan met beloningen en met heffingen. Een beloning lijkt me het beste, maar met een heffing kan ik ook leven. We hebben overigens in de tuin van ons nieuwe huis een vracht aan stenen liggen die we kwijt willen. Als iemand interesse heeft?! Ik wil een groene tuin. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 3 / 2009 4

/ Bewustwording bij burger rode draad op RIONED-congres

6 / Zeven van afvalwater op rwzi Blaricum Martine Beuken en Chris Ruiken

7

/ Warmer klimaat vergroot eutrofiëringsprobleem Ellis Penning, Sarian Kosten, Harry Hospers en Bas van der Wal

4

8

/ Herman Havekes: “Waterschapsstructuur voorbeeld voor de wereld” Maarten Gast

10 / Resultaten groot onderzoek naar bestrijdingsmiddelen in stroomgebied Maas Floris Verhagen

12 / Lokale gebiedskennis cruciaal voor duurzaam stedelijk waterbeheer

8

Rutger de Graaf, Sylvia Jansen, Ruben Dahm en Joost Icke

15 / Innovatiefonds voor duurzame watertechnologie

16 / Virtuele hydrologie Jaco van der Gaast, Henk Vroon en Harry Massop

21 / Recensie

15

Jelle Roorda

22 / Verenigingsnieuws 25 / Bioassays als diagnosemiddel voor waterkwaliteitsbeheerders bij ontoereikende ecologische kwaliteit José Vos, Esther van der Grinten en Hannie Maas

28 / Onzekere hydrologische modelresultaten: bedreigend of gewenste informatie? Gé van den Eertwegh, Joost Heijkers, Durk Klopstra en Michelle Talsma

31 / Schadelijke desinfectiebijproducten: feit of fictie? Joop Kruithof, Bram van der Veer en Bram Martijn

35 / Conditionering van agressief grondwater in Suriname Anushka Salmin, Eric Baars, Jasper Verberk en Hans van Dijk

Bij de omslagfoto: Minder in plaats van meer verhard oppervlak en water in de eigen tuin of directe omgeving vasthouden en gebruiken is één van de thema’s in het boekje ‘Regenwater in de tuin? Mooi wel!’ van Stichting RIONED (foto: Stichting RIONED / Bureau voor Beeld) (zie pagina 4).


Bewustwording bij burger rode draad op RIONED-congres Op een uitermate druk bezochte RIONED-dag in Utrecht (ruim 850 deelnemers, onder wie voor het eerst ook een 50-tal bestuurders) stond dit jaar de bewustwording bij de burger centraal. Dat uitte zich onder andere in de presentatie van het boekje ‘Regenwater in de tuin? Mooi wel!’, de publiekscampagne ‘Goed rioolgebruik’ en de aandacht voor een langetermijnvisie op de waterketen.

Ina Adema en Paul van Erkelens leiden de sessie voor bestuurders.

S

tichting RIONED had dijkgraaf Paul van Erkelens (namens de Unie van Waterschappen) en wethouder Ina Adama van de gemeente Deventer (namens de VNG) gevraagd één sessie te leiden speciaal voor bestuurders die op de hoogte gebracht wilden worden van de stand van zaken in de rioleringssector. Behalve over samenwerking tussen de gemeente en het waterschap ging die sessie over de gevolgen van het versterkte broeikaseffect. Volgens

Erkelens moet daarbij niet alleen gekeken worden naar een stijging van de zeespiegel en een toename van de hoeveelheid regen, maar ook naar de daling van de bodem (onder andere door grondwaterwinning), de toenemende verzilting én verstedelijking van Nederland. Hij pleitte ervoor om voorbeelden onder het voetlicht te brengen die gunstig uitpakken voor de waterhuishouding. Erkelens noemde de infiltratie onder parkeerterreinen van IKEA.

Govert Geldof informeerde de rioleurs over een langetermijnvisie op de waterketen.

Jan van Vliet (VROM) ging in op de publiekscampagne ‘Goed rioolgebruik’.

Vanuit de zaal werd geopperd een belasting te gaan heffen op verhard oppervlak, zoals in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen al gebeurt. Dat zou ook bij de burger het bewustzijn vergroten dat het bestraten van grond niet goed is voor de waterafvoer. Volgens Idema moet met dergelijke extra heffingen wel uitgekeken worden, omdat het tot extra lasten voor de burger kan leiden. Op het vlak van samenwerking tussen gemeente en waterschap wilde Erkelens zo langzamerhand wel concrete resultaten zien. In de afgelopen 15 jaar is al het één en ander tot stand gekomen volgens hem, maar bijvoorbeeld de samenwerking op het gebied van beheer en onderhoud van de riolering verloopt nog erg traag. Vanuit de zaal werd vooral het gebrek aan uitvoeringscapaciteit genoemd als een groot probleem. De bestuurlijke samenwerking begint te lopen, ook op ambtelijk niveau, maar voor het uitvoerende werk zijn vaak te weinig mensen beschikbaar. Een ander praktisch probleem dat tijdens deze sessie aan bod kwam, waren de

4

H2O / 3 - 2009


verslag zaken in de wc te gooien, zoals frituurvet, vochtige doekjes en maandverband. De campagne gaat deel uitmaken van de reeds lopende campagne ‘Nederland leeft met water’ en duurt enkele jaren. Ook op de burger gericht is het boekje ‘Regenwater in de tuin? Mooi wel!’, waarin allerlei voorbeelden aangedragen worden van het vasthouden en bergen van water in de eigen tuin. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan Renske Peters, directeur Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Zij verving staatssecretaris Huizinga, die verhinderd was.

Olivier Hoes (TU Delft / Nelen & Schuurmans) presenteerde een nieuwe manier van opsporen van foutieve rioolaansluitingen.

“enorme” kosten die een gemeente als Castricum moet maken om de overlast van kwelwater te verminderen. Deze gemeente krijgt veel klachten over vocht in huizen en natte kelders. Wie dan waarvoor verantwoordelijk is, bleef vervolgens even de discussie domineren. Volgens Idema bewijst dat dat de huidige regelgeving, hoewel die op het

gebied van grondwater inmiddels aangepast en verbeterd is, nog “niet scherp genoeg” is.

Publiekscampagne Dit najaar begint het ministerie van VROM in samenwerking met Stichting RIONED zowel een landelijke als lokale publiekscampagne om de burger erop te wijzen geen verkeerde

De toekomstige indeling van de publieke ruimte kwam ook ruimschoots aan bod in een betoog van Govert Geldof die namens een aantal mensen uit de watersector beelden schetste van het watersysteem in 2050 in huis, in een nieuwbouwwijk, een bestaande wijk en het landelijk gebied. Die beelden zijn gebaseerd op het scheiden van afvalstoffen in het water bij de bron en het verwerken ervan tot nieuwe producten, energiewinning uit afvalwater, water als energiedrager en het behoud van de hoge kwaliteit van het drinkwater. Met technische innovaties, het benutten van kennis en educatie van de verschillende partijen in de watersector en nieuwe allianties in deze sector, waarbij bovenal de mens (de burger) centraal staat, moet aan die toekomstbeelden gewerkt kunnen worden, aldus Geldof. Hij wil samen met een groep waterdeskundigen in de loop van dit jaar tot een wat concreter programma komen, dat dan stapsgewijs uitgevoerd zou moeten kunnen worden. Foto’s: Michelle Muus

H2O / 3 - 2009

5


Zeven van afvalwater op rwzi Blaricum “Als we dit spul uit het influent halen, wordt het zuiveringsproces dan niet veel efficiënter”? zei Chris Ruiken toen hij het zeefgoed zag dat ontstond tijdens een proef op de waterzuivering. Zo is het onderzoeksidee ontstaan om zeven te gebruiken om afvalwater en toiletpapier te scheiden aan het begin van het zuiveringsproces. Waternet verwacht dat door papiervezels vroegtijdig uit afvalwater te verwijderen het zeefgoed kan worden hergebruikt én het zuiveringsproces verbeterd. Statistisch ligt het verbruik van toiletpapier in Nederland in de orde van 14 kilo per persoon per jaar. De onderzoekers hopen uit te kunnen rekenen hoeveel toiletpapier de zeef er werkelijk uit haalt.

W

aternet is vorig jaar augustus begonnen met onderzoek naar het zeven van afvalwater op de rwzi Blaricum. Het influent doorloopt de roostergoedverwijdering (zes millimeter doorsnede) alvorens een deel van het afvalwater met behulp van twee pilotzeven wordt gezeefd. Daarbij ontstaat, afhankelijk van het tijdstip van de dag en het weertype, een grote of kleine hoeveelheid zeefgoed. Het effluent uit de zeef wordt weer terug in de zandvanger gepompt.

Voorlopige resultaten In het zuiveringsproces kunnen zeven wellicht de traditionele voorbezinktank vervangen. Het zeefgoed is anders van samenstelling dan primair slib. Het bevat vooral papier en haarvezels en relatief weinig feces (poep). Ook uit de eerste analyses blijkt dat het gehalte zware metalen in het zeefgoed lager is dan in zuiveringslib. Daarom zijn er veel meer mogelijkheden voor hergebruik dan voor communaal zuiveringsslib. Omdat het zeven voornamelijk papier uit het afvalwater verwijdert, is het interessant om te bekijken hoe papiervezels zich gedragen in de zuivering. Om daar meer inzicht in te krijgen, zijn onder de microscoop met behulp van een polarisatiefilter de papiervezels in het zeefgoed en het zuiveringslib bekeken.

De luchtbehandeling van de zeefinstallatie is veel eenvoudiger dan de luchtbehandeling van de voorbezinktank, omdat de zeef afgesloten is, in tegenstelling tot een voorbezinktank waar de afdekoppervlakte groot is. De zeef is waarschijnlijk ook compacter dan een voorbezinktank. Bovendien stinkt het zeefgoed nauwelijks; Doordat geen vezels worden doorgelaten, zijn er minder verstoppingen van pompen en leidingen op de zuivering; Er is netto minder slib in het hele proces, waardoor minder wordt vergist. Dit betekent een vermindering van de productie van biogas. Het zeefgoed kan echter naar verwachting ook nuttig worden gebruikt voor bijvoorbeeld compostering of verbranding. De energiebalans wordt in het vervolg van het onderzoek bepaald; Het zeefgoed kan worden hergebruikt. Het heeft een hoge verbrandingswaarde, kan uitstekend vergist worden en kan - als bodemverbeteraar - dienen nadat het gecomposteerd is. Er kan zelfs papier van worden gemaakt.

Een aantal zaken is nog niet duidelijk: • Wat is het effect op het biologische zuiveringsrendement? Wordt de effluentkwaliteit van de zuivering beïnvloed als vezels vroeg uit het biologisch proces worden verwijderd? • Wat is het effect op de slibvergisting als er geen papiervezels meer in het slib zitten? • Welke verwerking van zeefgoed is het meest rendabel, zowel in kosten als energieopbrengst? • Wat zijn de investeringskosten en operationele kosten voor een fullscale zeefinstallatie? Voor het slagen van het onderzoek werkt Waternet samen met de TU Delft, enkele zeefleveranciers, de papierindustrie en het kenniscentrum Papier en Karton. Provincie Noord-Holland verleende subsidie voor het onderzoek. Aan het vervolgonderzoek gaat ook STOWA mogelijk deelnemen. Martine Beuken en Chris Ruiken (Waternet)

Gehalte zware metalen in zeefgoed en in communaal zuiveringsslib.

Verwachte voordelen Zeven kunnen wellicht de traditionele voorbezinktank vervangen. Dit heeft de volgende consequenties: • De slibbehandelingskosten gaan aanzienlijk omlaag. Het primaire slib dat ontstaat uit de voorbezinktanks, heeft een drogestofgehalte van ongeveer één procent. Het zeefgoed dat ontstaat door het zeven van afvalwater, heeft een drogestofgehalte van tussen 20 en 30 procent; De langwerpige, witte partikels zijn de papiervezels. Links een beeld van het zeefgoed (bijna uitsluitend papiervezels). In het midden is het secundair slib te zien. Dit geeft aan hoeveel papiervezels in de aeratietank (na een voorbezinktank) aanwezig zijn. Rechts is het uitgegist slib. Eén van de meest verrassende uitkomsten van het onderzoek bij Waternet was dat vezels in flinke hoeveelheden uitspoelen uit een voorbezinktank en aanwezig zijn in uitgegist slib.

6

H2O / 3 - 2009


actualiteit Warmer klimaat vergroot eutrofiëringsprobleem Een warmer en grilliger klimaat met meer neerslag in korte tijd verhevigt de eutrofiëringsproblemen en leidt tot grote gevolgen voor de interacties tussen algen, waterplanten, vissen en zoöplankton. Dit is kort samengevat de conclusie van een grote verscheidenheid aan onderzoeken die onlangs werden gepresenteerd in Uruguay. Dit kwam niet voor iedereen als een verrassing, maar wat betekent het voor het waterbeheer in Nederland?

E

en toename in temperatuur heeft grote gevolgen voor het ecologisch functioneren van ondiepe meren. Niet alleen versnellen nutriëntencycli, maar ook vinden drastische wijzigingen plaats in voedselwebstructuur en trofische interacties. Dit komt naar voren uit onderzoek in zowel verwarmde mesocosmosexperimenten als uit onderzoeken waarbij noord-zuidgradiënten worden gebruikt om de effecten van klimaat te evalueren. Een voorbeeld van zo’n latitudinale studie is het project South American Lakes Gradient Analysis, waarbij onderzoekers van de universiteit van Wageningen samen met verschillende universiteiten in ZuidAmerika en Europa 83 meren uit verschillende klimaatszones hebben bemonsterd en vergeleken. De onderzoeken bevestigen dat in een wijde klimaatrange de kans op dominantie van ondergedoken waterplanten afneemt bij een toename aan nutriënten. De daadwer-

Een indrukwekkende hoeveelheid aan veldgegevens en experimenten van over de hele wereld laat zien dat trofische interacties sterk afhankelijk van het klimaat zijn. Dit komt met name door de grote verschillen in visgemeenschappen. In warme gebieden zijn die over het algemeen vele malen groter dan in gematigde gebieden. Bovendien is vis in warmere gebieden vaak omnivoor, reproduceren ze zich meerdere keren per jaar en bevinden ze zich vooral tussen de ondergedoken en drijvende waterplanten. Doordat de vis op verschillende trofische niveaus jaagt en graast, betekent dit een constante druk op de zoöplankton: op momenten dat zoöplankton schaars is, schakelt de vis over op andere voedselbronnen, en zodra weer zoöplankton opkomt, wordt deze weggevangen. De soortenrijkdom en dichtheden van macroinvertebraten zijn daardoor vaak lager in warme meren. Daar worden dan ook weinig tot geen grote Cladocera-soorten (zoals Daphnia) gevonden. Doordat de vis zich vooral ophoudt tussen de waterplanten, kan het zoöplankton zich hier ook niet schuilhouden. Van gematigde klimaten is juist bekend dat zoöplankton zich overdag schuilhoudt tussen de waterplanten en ‘s nachts het pelagiaal inzwemt om hier op phytoplankton te grazen. Dit gaat in warmere meren dus veelal niet op. Als we dit ruwweg extrapoleren naar een opwarmend Nederland, dan kunnen de beschreven veranderingen in levensgemeenschappen vérstrekkende gevolgen hebben voor de aquatische ecosystemen (en de scores op de KRW-meetlatten).

kelijke aanwezigheid van ondergedoken waterplanten is moeilijker te voorspellen in (sub)tropische dan in gematigde en toendragebieden. Dit suggereert dat verschillen in bedekkingsgraad sterk worden beïnvloed door andere factoren dan waterdiepte en nutriënten. De onderzoeksresultaten indiceren dat bij een toename in temperatuur lagere nutriëntenconcentraties nodig zijn voor het behalen van een substantiële bedekking met ondergedoken waterplanten. Hierbij zijn zowel fosfor- als stikstofconcentraties van belang. Naast een toename in temperatuur zijn veranderingen in neerslagpatronen te verwachten als gevolg van een warmer klimaat. Studies laten zien dat de gevolgen hiervan voor het aquatische ecosysteem variëren van een verslechtering van de waterkwaliteit - door onder andere toegenomen afspoeling van nutriënten en meer verdamping - tot het volledig verdwijnen van meren. Wat kunnen we verder verwachten van de temperatuurstijging? Allereerst krijgen blauwalgen een grotere kans om tot ontwikkeling te komen, mede doordat het groeiseizoen langer wordt. Bij de huidige hoge nutriëntenconcentraties zullen vaker grotere blauwalgenbloeien optreden. Tegelijkertijd neemt bij warmer weer het (recreatieve) gebruik van het oppervlaktewater toe. De verwachting is dat deze combinatie een toename in gezondheidsproblemen zal veroorzaken. Hogere temperaturen verslechteren bovendien de omstandigheden voor veel ‘koude-minnende’ soorten en kunnen leiden tot een afname van het aandeel grotere piscivore vissen in visgemeenschappen. Warmere wateren hebben vaak een grotere dichtheid aan kleine planktivore vis, die zorgen voor een verhoogde predatie op grote zoöplanktonsoorten, wat de top-down-controle van algen verzwakt en algenbloei in de hand werkt (zie kader). Daarnaast zullen meren meer kans hebben op tijdelijke stratificatie. Moeten klimaateffecten worden meegenomen in de uitwerking van de referentiebeelden voor de KRW? Klimaatverandering wordt deels door de mens veroorzaakt. Deze verandering wordt op mondiale schaal geïnduceerd en is alleen op deze schaal ook te bestrijden. Lidstaten hebben de verantwoordelijkheid emissies van broeikasgassen te reduceren. De effecten daarvan zullen echter pas op lange termijn effectief zijn. In de tussentijd zal het waterkwaliteitsbeleid dus ook gericht moeten zijn op het bestrijden van de effecten van klimaatverandering. Tijdens het congres werd daarom opgeroepen op twee fronten

De informatie werd verstrekt op de zesde Shallow Lakes-conferentie, die voor het eerst buiten Europa plaatsvond en wel in Punta del Este in Uruguay. Het aantal deelnemers bereikte een record van 265, vanuit 33 landen. De Nederlandse delegatie telde 17 deelnemers, vanuit de universiteiten van Wageningen, Utrecht en Nijmegen, én Rijkswaterstaat, Deltares en STOWA.

de verantwoordelijkheid te nemen: op het gebied van emissiereductie en op het gebied van mitigatie. Op mondiale schaal neemt de kooldioxideemissie uit ondiepe meren toe. Dit versterkt het klimaateffect én de noodzaak de concentratie nutriënten verder te verlagen, waarschijnlijk tot een lager niveau dan nu als beleidsdoelstelling is geformuleerd. In alle plenaire lezingen (door onder andere Brian Moss, Marten Scheffer en Erik Jeppesen) werd benadrukt dat men - om verder inzicht te krijgen in het functioneren van ondiepe meren - uit moet stijgen boven het schaalniveau van het ‘eigen’ meer. Onderzoek in grotere verbanden is nodig, waarbij internationale samenwerking een sleutel tot succes is. Verder was de boodschap allerminst eenvoudig: technische maatregelen om de effecten van een warmer en grilliger klimaat op aquatische ecosystemen te verminderen, zullen niet voldoende zijn; gedragsverandering om de uitstoot van kooldioxide te verminderen, is noodzakelijk. De wetenschappelijke wereld moet meer moeite doen om onderzoeksresultaten te vertalen naar maatschappijgerichte boodschappen: een beetje meer ‘ecologisch evangelisme’ vooral ook naar de volgende generatie, zou op z’n plaats zijn, aldus Moss. Ellis Penning (Deltares) Sarian Kosten (universiteit van Wageningen) Harry Hospers (Rijkswaterstaat) Bas van der Wal (STOWA) NOTEN Meerhoff M., J. Clemente, F. de Mello, C. Iglesias, A. Pedersen en E. Jeppesen (2007). Can warm climaterelated structure of littoral predator assemblies weaken the clear water state in shallow lakes? Global Change Biology 13, pag. 1888-1897.

H2O / 3 - 2009

7


HERMAN HAVEKES:

“Waterschapsstructuur voorbeeld voor de wereld” Afgelopen november vonden de landelijke verkiezingen plaats voor de besturen van de waterschappen. In deze vorm en met deze opzet een novum, maar dat wel in een overheidssector die de afgelopen 50 jaar grote ontwikkelingsslagen heeft gemaakt en vernieuwing niet geschuwd heeft. Over de opkomst bij deze verkiezingen klonken nogal negatieve geluiden. Daarnaast worden de laatste jaren in uiteenlopende verbanden vraagtekens gezet bij het bestaansrecht en de noodzaak of wenselijkheid van deze vorm van functionele democratie. In diverse interviews kwam dit punt eerder in H2O aan de orde. Op 28 januari jl. promoveerde mr. Herman Havekes, tot voor kort plaatsvervangend directeur van de Unie van Waterschappen, aan de Rijksuniversiteit Utrecht op een proefschrift met als titel ‘Functioneel decentraal waterbestuur: borging, bescherming en beweging’, en als ondertitel ‘De institutionele omwenteling van het waterschap in de afgelopen vijftig jaar’. Aanleiding tot een gesprek met de kersverse doctor in het kantoor van de Unie in Den Haag.

Waar gaat je proefschrift over? “De ondertitel van mijn proefschrift is het duidelijkst. Het gaat over drie dingen. Voorop staat de institutionele vormgeving van het waterschap. Daarmee bedoel ik het geheel van taken van het waterschap, de wijze waarop die geregeld zijn en gefinancierd worden én de samenstelling en de verkiezing van het waterschapsbestuur. Volgend punt is de vernieuwing daarin die het gevolg is van het in werking treden eind 2007 van de Wet modernisering waterschapsbestel. Wat deze twee punten betreft kijk ik vooral terug. Bij het laatste onderwerp kijk ik meer vooruit. Om de vraag ‘waaraan moet een goed regionaal waterbeheer voldoen’ te kunnen beantwoorden, ontwikkel ik een toetsingskader met bijbehorende toetsingscriteria. Dit geheel laat ik los op beheer door de verschillende overheden. Conclusie van mijn beoordeling is uiteindelijk dat het huidige waterschapsbestel zo gek nog niet is. Dit in weerwil van alle kritiek die vooral de laatste jaren op dit bestel geuit wordt.”

Zullen wij ons dan maar eerst op die kritiek richten? “Ik heb de kritiek in vijf punten samengevat. Het eerste punt is dat de zelfstandige positie van het waterschap de bestuurlijke drukte in het middenveld vergroot. In zijn boek ‘Dit land kan zoveel beter’ komt Wouter Bos tot maar liefst acht bestuurslagen, waarvan hij zegt dat er twee dienen te verdwijnen, zonder overigens aan te geven welke twee. Bij de recente behandeling van de begroting 2009 van Verkeer en Waterstaat in de Tweede Kamer diende de SP een motie in de waterschappen op te heffen. Deze motie werd gesteund door D66, Groen Links, PVV en PvdD. Als de PvdA, die dit punt destijds in zijn verkiezingsprogramma had staan, de motie van de SP gesteund had, was er een zorgwekkende situatie ontstaan.” “Het tweede punt is de kostenbesparing die met het opheffen van de waterschappen te bereiken zou zijn. Door een Statenlid van Groen Links in Zeeland is een bedrag van

8

H2O / 3 - 2009

enkele honderden miljoenen euro’s per jaar genoemd. Dat is absoluut niet waar. De totale bestuurskosten bedragen 15 à 20 miljoen, nog geen procent van het totaal van de waterschapsbegrotingen.” “Het derde punt is dat het waterbeleid in feite deel uitmaakt van het ruimtelijk beleid en geen aparte bestuurslaag verdient. Het vierde punt is dat de waterschappen uit de Middeleeuwen zouden stammen, achterhaald zijn en dat ze geen democratische legitimatie hebben. Het vijfde en laatste punt van kritiek is dat het watersysteembeheer niet via een eigen heffingenstelsel maar via de algemene middelen van het Rijk gefinancierd zou moeten worden.”

Ik mis de taakuitoefening. “Dat is eigenlijk het mallotige van de huidige discussie, dat de wijze waarop de waterschappen hun werk doen geen punt van kritiek is. Je hoort niemand zeggen dat de huidige waterschappen hun werk niet goed doen. Dat is wel eens anders geweest. In 1953 bestonden alleen al in Zeeland ruim 250 waterschappen. Ongetwijfeld was dat destijds één van de oorzaken van de gebrekkige toestand van het onderhoud van de dijken. De rijksdijken lagen er toen overigens ook niet goed bij. Sindsdien is ontzettend veel veranderd, is orde op zaken gesteld en doen de waterschappen hun werk goed.”

Wat zie jij als oorzaak van de kritiek? “De waterschappen stelden vroeger minder voor. Vooral in de stad merkte de burger er weinig van. Met het professioneler worden van het regionale waterbeheer komt dit ook steeds dichter naar andere overheden toe en daardoor ook naar de burger.” “Maar ik vind de kritiek zwaar overtrokken. Als je kijkt naar het kwaliteitsbeheer, dan is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren de meest succesvolle milieuwet tot dusverre. Alle rioolwater in Nederland wordt gezuiverd in rwzi’s , die gefinancierd worden uit de heffingen. Binnen één generatie

zijn de stinkende kanalen, de zwarte borrelende grachten en de levenloze rivieren verdwenen.” “Het waterbeheer in Nederland wordt benaderd op een wijze waarop het buitenland jaloers is. Als basisvoorziening van existentieel belang, met geoormerkt geld uit eigen belastingen. Door die belastingen heeft het Rijk er bovendien geen omkijken naar. Waar het misgaat, is waar het Rijk geen kans ziet geld vrij te maken uit de algemene middelen voor de waterkeringszorg. Daarom adviseert de Deltacommissie ook tot de instelling van een deltafonds.” “Overigens constateerde de commissie onder leiding van Pier Vellinga eind 2006 dat de financiering van zoiets belangrijks als de primaire waterkering bij het Rijk niet in goede handen is. Dat financiering via de waterschapslasten een betere basis biedt. Voor dit soort basale voorzieningen werkt een aparte geldstroom goed. Via de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de boerenorganisatie wordt er zeker op toegezien dat geen geld over de balk wordt gesmeten. Met de fondsconstructie van de Deltacommissie kan ik echter goed leven.”

Richt de kritiek zich niet op de organisatie? “In 1950 waren er 2.647 waterschappen, nu nog maar 26. In dezelfde periode daalde het aantal gemeenten van 1.000 tot 440, steeg het aantal provincies van elf naar twaalf en veranderde er nauwelijks iets in het aantal ministeries of de indeling daarvan. De waterschappen lopen in hun aanpassing aan de ontwikkeling dus ver voorop.” “Deels voor en verder na 1970 hebben zij eerst het kwaliteitsbeheer opgepakt en geïncorporeerd. Toen Neelie Kroes minister van Verkeer en Waterstaat was, heeft zij (midden jaren ‘80) de integrale benadering van het waterbeheer op de kaart gezet. Vervolgens heeft het rapport van de Unie ‘Water Centraal’ uit 1996 heftige weerstand binnen de waterschappen ontketend.


interview “De huidige situatie sluit ook goed aan bij de uitgangspunten van de KRW: de deelstroomgebiedbenadering, de kostenterugwinning van waterdiensten en het integrale beheer. Het systeem functioneert goed. Wij hebben al jaren geen grote overstromingen meer gehad, na 1953 is er niemand meer daardoor verdronken. Dat ligt in andere landen anders.”

De verkiezingen leidden toch weer tot discussie. “Ja, maar niet omdat het waterschap zijn werk niet goed doet. Daar heeft niemand het over. Dat is bij sectoren als onderwijs en de zorg wel anders. Ook de stijging van de waterschapsbelastingen is heel matig. De kritiek richt zich op het opkomstpercentage, op het percentage ongeldige stemmen. Dat laatste is natuurlijk niet goed.” “Een opkomst van 24 procent vond ik zo slecht nog niet. Met de mogelijkheid van stemmen via internet was hij zeker nog hoger geweest. Bij burgemeestersverkiezingen ligt de opkomst soms ook maar net boven de 20 procent. Bij het Europese Parlement zaten wij net boven de 30 procent. Aansluiten bij andere verkiezingen is goed mogelijk. Maar ook het vroegere

en de natuurbeheerders. De laatste drie categorieën worden aangewezen, zo je wilt getrapt verkozen via de Kamers van Koophandel, de standsorganisaties en het Bosschap. De eerste categorie, waarvan het aantal zetels altijd groter moet zijn dan dat van de drie andere samen, wordt direct gekozen. Ik zie niet in waarom dat verschil gemaakt moet worden en waarom ook daarvoor niet het systeem van getrapt verkiezen, via bijvoorbeeld de gemeenteraden gehandhaafd kon worden. Getrapt verkiezen doet ook meer recht aan het verschil tussen de functionele democratie en de algemene.” “Je hoort nu al de geluiden uit de nieuwe partijen dat die drie aparte categorieën moeten verdwijnen. Je schuift dan steeds meer richting algemene democratie. Mijn voorkeur is dus terug te gaan naar het systeem van de indirecte verkiezingen.”

Wat heb jij tot dusverre gedaan? “In ben in 1954 in Utrecht geboren. Als jongetje viste ik in de Kromme Rijn. Van 1972 tot 1978 studeerde ik in Utrecht staatsrecht. Na mijn militaire dienst ben ik in 1980 juridisch medewerker op de hoofddirectie van Rijkswaterstaat geworden. Daar heb

“Op het werk van de waterschappen is geen kritiek” Foto: Chris Pennarts

Er waren toen nog 85 waterschappen, waarvan maar 13 all-in. Toen de discussie was uitgewoed, ging het snel. Sinds 2005 bestaan er alleen nog maar all-in waterschappen. Ik denk dat dit een goede ontwikkeling is geweest.” “Soms wordt gepleit voor het samenvoegen van waterbeheer en ruimtelijke ordening. Beide komen dan in één hand. Dat is gevaarlijk; economische belangen zullen dan al snel de overhand krijgen. In Engeland leidt dat overal tot bouwen op plekken waar niet gebouwd zou mogen worden. In Nederland loopt tenminste een forse discussie over het bouwen van een wijk als Westergouwe bij Gouda.”

Je kunt de waterschapstaken ook onderbrengen bij het Rijk. “Dat is misschien de enige echte variant op de huidige situatie. Gemeenten zijn te klein en de provinciale indeling is niet afgestemd op waterstaatkundige grenzen. Meer dan de helft van de huidige waterschappen is interprovinciaal. Centralisatie van deze taken bij het Rijk gaat echter in tegen het decentralisatieprincipe dat de centrale overheid hanteert: centraal wat moet, decentraal wat kan. Dat principe is ook vastgelegd in de Waterschapswet. De samenwerkingsopdracht ligt in de relatie tussen waterschap en gemeenten. Dat overleg is de laatste jaren sterk verbeterd, met veel resultaat. Daarin is nog meer te bereiken en dat zie ik niet vanuit een centrale aansturing lukken.”

stelsel van indirect verkiezen vind ik niet slecht. Het was vooral een roep van de Tweede Kamer om dat te verlaten.” “Nu krijgen wij eerst de wettelijk voorgeschreven evaluatie door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en het advies van de Commissie van Advies voor de Waterstaatswetgeving.”

ik mij vooral met de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bezig gehouden. Beleid, uitvoering en handhaving waren nog niet uit elkaar gehaald. Je deed dus alles integraal en dat was interessant.” “Eind 1984 heeft Jan Jaap de Graeff mij gevraagd naar de Unie van Waterschappen te komen, als juridisch medewerker. In 1991 ben ik hoofd juridische zaken en plaatsvervangend directeur geworden. Dat ben ik geweest tot de reorganisatie, die eind 2007 zijn beslag kreeg. Sinds eind vorig jaar ben ik gedeeltelijk gedetacheerd bij het DG Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat als projectleider Waterwet. Die ligt nu bij de Eerste Kamer. Intussen heb ik mijn proefschrift afgemaakt. Als de Waterwet aangenomen is, zie ik wel verder.

“Inteview_streamer groen”

Volgt uit jouw proefschrift een voorkeur? “Mijn proefschrift beschrijft alle ontwikkelingen uit de afgelopen 50 jaar. Dus ook dat het voorstel van de wetgever aanvankelijk was om geen politieke partijen aan de verkiezingen te laten deelnemen. Met daarvoor het bekende argument dat je geen socialistische en liberale dijken hebt. Dat zag je ook bij deze verkiezingen. Weinig differentiatie in standpunt, want iedereen is voor schoon water, voor veiligheid en voor minimale kosten. De Raad van State vond dat deelname van politieke partijen wel mogelijk moest worden. Om een hogere opkomst te krijgen en ook omdat het de politieke partijen zou dwingen na te denken over het waterbeheer en over de organisatie daarvan een standpunt in te nemen, is dat een goede verandering geweest. Wij zullen zien hoe de vorming van de nieuwe dagelijkse besturen gaat verlopen.” “Maar mijn probleem zit eigenlijk een stap eerder. Bij de opzet van de huidige wet is de wetgever uitgegaan van vier categorieën bestuursleden: vertegenwoordigers van de inwoners, de bedrijven, de landbouw

Wil je iets met dit proefschrift bereiken? “Ik zie dit proefschrift ook als een toetsingskader voor de aanpak van waterproblemen in vele andere landen. Bussen buitenlanders rijden hier bij wijze van spreken af en aan om te horen hoe wij het in Nederland doen. De belangstelling gaat dan niet alleen uit naar de techniek maar ook naar de bestuurlijke aanpak, het belastingsysteem, een ordentelijke wetgeving en een geoormerkte, zekere financiering. De hele wereld kijkt naar Nederland, is jaloers op onze waterschappen. Geen systeem is feilloos, maar het onze werkt in ieder geval goed. Dat laat dit proefschrift zien.” Maarten Gast

H2O / 3 - 2009

9


Resultaten groot onderzoek naar bestrijdingsmiddelen in stroomgebied Maas In het stroomgebied van de Maas is een groot onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in zowel grond- als oppervlaktewater. Sinds 2000 blijken de wettelijke normen steeds minder vaak overschreden te worden in het oppervlaktewater. Emissiebeperkende maatregelen hebben een positieve uitwerking gehad, maar de waterkwaliteit is nog lang niet overal voldoende. Vooral langs de grens met België worden normen veelvuldig overschreden, bijvoorbeeld voor de KRW-prioritaire stof diuron. In het grondwater is nog geen verbetering merkbaar in kwaliteit. De kwaliteit van het grondwater voldoet echter al wel grotendeels aan de KRW-normen.

I

n Noord-Brabant vond in de afgelopen tien jaar periodiek onderzoek plaats naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in zowel grond- als oppervlaktewater. Een dergelijke integrale aanpak is uniek in Nederland. Deze zogenoemde brede screenings zijn uitgevoerd in 1998 (een zeer beperkt programma voor grondwater), 2000 (oppervlaktewater) en 2003 (grond- en oppervlaktewater). In 2007 is deze aanpak uitgebreid naar het gehele stroomgebied van de Maas, inclusief Limburg en het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta. Alleen voor Zuid-Holland zijn geen grondwatergegevens gebruikt. Naast de zeven waterschappen en twee provincies hebben ook de drie waterleidingbedrijven en Rijkswaterstaat deelgenomen aan dit initiatief.

Daling overschrijding MTR Het aantal overschrijdingen van normen in het oppervlaktewater nam ten opzichte van 2003 af. Het relatieve aantal overschrijdingen van het MTR en ook het ad-hoc MTR is ongeveer gehalveerd ten opzichte van 2003. Het aantal stoffen dat de normen overschrijdt, nam echter niet af. Dit wordt deels veroorzaakt door een uitbreiding van het stoffenpakket. In de periode 2000-2003 was ook al een halvering in normoverschrijdingen aangetoond. De daling komt daarom ongeveer overeen met de landelijke doelstellingen, namelijk een reductie in de milieubelasting van de waterkwaliteit van 95 procent ten opzichte van

In 2007 zijn in het oppervlaktewater op 88 meetlocaties vier keer monsters genomen: april/mei, juni/juli, augustus/september en oktober/november. De meetpunten liggen zowel in regionale wateren (zeven waterschappen) als in rijkswateren (Evides en Rijkswaterstaat). Voor het grondwater zijn gegevens beschikbaar voor 189 meetpunten uit het grondwatermeetnet van Noord-Brabant en Limburg. Een groot gedeelte (120) is ook KRW-meetpunt. Daarnaast is gebruik gemaakt van metingen in waarnemingsbuizen binnen de grondwaterbeschermingsgebieden van Brabant Water en Waterleidingmaatschappij Limburg. Voor zowel het grond- als oppervlaktewater is hetzelfde analysepakket gekozen van 149 bestrijdingsmiddelen. Alle analyses zijn in hetzelfde laboratorium uitgevoerd (van TNO), met uitzondering van de metingen van Hollandse Delta.

10

H2O / 3 - 2009

1998, te bereiken in 2010, met een tussendoelstelling van 75 procent in 2005. In het meetprogramma zijn 35 veel gebruikte stoffen voor het eerst meegenomen. Deze stoffen worden nauwelijks gevonden in het oppervlaktewater. Tegenover deze gunstige ontwikkeling staat een onveranderde situatie van het aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm in oppervlaktewateren in de periode 2003-2007. Met name de stoffen waarvoor in het kader van het landelijke project Schone Bronnen maatregelen zijn uitgevoerd, worden nog aangetroffen. Overschrijding van de drinkwaternorm buiten de (nieuw in te stellen) beschermingszones van innamepunten uit oppervlaktewateren leidt vooralsnog niet tot problemen bij de drinkwaterbereiding vanwege de geavanceerde drinkwaterzuiveringen en de aanwezigheid van de spaarbekkens in de Biesbosch. Door selectieve inname van Maaswater werd de drinkwaternorm niet overschreden. Door de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de Maas nemen de kosten om hiervan betrouwbaar drinkwater te maken, echter wel toe.

Bijdrage rwzi’s en grensoverschrijdende aanvoer Rioolwaterzuiveringsinstallaties vormen een potentieel belangrijk doorgeefstation van bestrijdingsmiddelen aan het oppervlaktewater. In de meetset zijn zeven door rwzi beïnvloedde meetpunten vergeleken met de overige meetpunten. Op deze meetpunten kwamen meer normoverschrijdingen voor van diuron, glyfosaat, MCPA en propoxur. Vergelijking van de concentraties van de grootste probleemstoffen tussen de tien

meetpunten langs de grens met België (bijvoorbeeld de Jeker, Geul, Thornerbeek, Boven Dommel, Tongelreep en Boven Mark) en de overige 78 meetpunten geeft een duidelijk verschil (zie afbeelding 1). Vooral voor diuron is dit verschil groot. Ook andere thans verboden stoffen, zoals atrazin, endosulfan en simazin, worden langs de grens gevonden. De beek met de meeste MTR- en ad-hoc MTR-overschrijdingen is de Jeker in Zuid-Limburg. Verboden op gebruik van bestrijdingsmiddelen traden in Nederland eerder in werking dan in België. Dit verklaart waarschijnlijk de hogere concentraties in grensoverschrijdende wateren.

Nog geen daling in grondwater In het grondwater is nog geen dalende trend zichtbaar. DEET werd relatief meer aangetoond; bentazon en diuron minder vaak. Omdat de meeste grondwatermonsters op tien meter diepte zijn genomen, zijn eventuele effecten van minder gebruik van bestrijdingsmiddelen in de laatste tien jaar nog niet aan te tonen. Het aantal stoffen waarin de drinkwaternorm werd overschreden, steeg ten opzichte van 2003 van 14 naar 20 stoffen in 2007. In 2003 werden 23 stoffen boven de detectielimiet aangetoond. In 2007 is dat bijna drie keer zoveel: 65 stoffen. Dit is deels te verklaren uit de uitbreiding van het analysepakket. In 2007 zijn echter ook stoffen aangetoond die in 2003 wel waren opgenomen in het analysepakket, maar toen niet zijn aangetroffen. Voorbeelden zijn diflubenzuron (acht keer aangetoond), AMPA (zeven), glyfosaat (zes), penconazool (zes) en chloorpyrifos (vijf ). De concentraties van AMPA en glyfosaat waren

Afb. 1: Vergelijking van het aandeel meetpunten met overschrijdingen van het (ad-hoc) MTR in het oppervlaktewater voor tien stoffen langs de grens met België ten opzichte van de overige 78 meetpunten.


achtergrond

Afb. 2: Overschrijding van het MTR in het oppervlaktewater (links) en de drinkwaternorm in het grondwater op tien meter diepte (rechts) voor 149 geanalyseerde bestrijdingsmiddelen. Rood betekent dat de norm voor één of meer stoffen is overschreden; groen als dit niet het geval is voor alle 149 stoffen.

zo hoog dat ook in alle gevallen de drinkwaternorm werd overschreden. Rondom een aantal grondwaterwinningen voor de drinkwaterwinning zijn (sporen van) bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Bij enkele locaties is sprake van stijgende middelenconcentraties in de laatste twee of drie jaren. Dit lijkt geen bedreiging voor de uiteindelijke drinkwaterkwaliteit te vormen, maar vereist actie om die trends te keren; ook uit oogpunt van de KRW-eisen.

Verschillen tussen Noord-Brabant en Limburg De metingen binnen de provincie Limburg zijn voor het eerst toegevoegd aan het meetprogramma van de brede screening. Zowel in het grond- als oppervlaktewater zijn hogere concentraties en meer normoverschrijdingen gevonden in het Limburgse deel (zie afbeelding 2). Voor het oppervlaktewater is dit verklaarbaar, omdat de meetpunten sterk worden beïnvloed door grensoverschrijdende aanvoer en rwzi’s. Opvallend is dat ook in het grondwater meer overschrijdingen van de drinkwaternorm in Limburg worden aangetoond dan in Noord-Brabant. Dit geldt zowel voor de provinciale meetnetten als de meetnetten van de waterbedrijven. Een verschil in landgebruik kan niet de oorzaak zijn van dit verschil. Bij de opzet van de provinciale meetnetten is namelijk rekening gehouden met de verdeling in homogene gebiedstypes. Een verklaring hiervoor kon niet gegeven worden. Parallel met het opstellen van de rapportage over de brede screening zijn ook de toestandbeschrijvingen gemaakt voor het KRW-stroomgebiedbeheerplan Maas. De metingen in het oppervlaktewater in de brede screening (vier metingen in 2007) zijn vergeleken met het officiële KRW-meetprogramma (twaalf metingen per jaar, waarbij niet elke beek in hetzelfde jaar is bemonsterd). Voor beide meetsets is het KRW-jaargemiddelde en -maximum bepaald en vergeleken. Volgens de officiële KRW-rapportage is endosulfan de grootste probleemstof; tien tot 15 procent van de KRW-oppervlaktewaterlichamen voldoet niet. Dit beeld komt overeen met de meetset van de brede screening; vooral in het beheergebied van Waterschap Roer en

Overmaas wordt deze, sinds 1988 verboden stof, aangetoond. In de meetset geeft diuron veel, maar in de officiële KRW-rapportage nauwelijks normoverschrijdingen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat voor de KRW-meetrapportage meer metingen zijn gebruikt, waardoor de resultaten meer afgevlakt zijn. De screening van de KRW-meetpunten in het grondwater is gebruikt voor het beschrijven van de toestand van de grondwaterlichamen in het stroomgebied van de Maas. In totaal zijn er 17 verschillende stoffen waar de Europese grondwaterkwaliteitsnorm van 0,1 μg/l wordt overschreden in één of meer meetpunten van een grondwaterlichaam. Per grondwaterlichaam mag per stof in niet meer dan 20 procent van de meetpunten de norm overschreden worden. De grondwaterlichamen Zand-Maas en Krijt-Maas voldoen aan deze KRW-eis. Dit beeld komt overeen met de meeste andere grondwaterlichamen in Nederland die ook voldoen aan de normen voor bestrijdingsmiddelen.

Bronnen van verontreiniging Bestrijdingsmiddelen zijn grotendeels afkomstig van agrariërs en van overheden (wegbeheer en sportvelden). De wijze van toediening van bestrijdingsmiddelen is de laatste jaren geoptimaliseerd en dit was meetbaar in het oppervlaktewater. Anderzijds viel op dat vooral al vele jaren gebruikte onkruidbestrijdingsmiddelen met nog een toelating in gazons en onbeteeld terrein, en vaak inmiddels verboden stoffen tegen insecten, meer frequent boven de norm worden aangetoond. In het grondwater wordt DEET (een afstotende stof in muggensticks) vaker aangetroffen dan in 2003. In het oppervlaktewater worden de insecticiden chloorpyrifos en dichloorvos boven het MTR gevonden. In 2003 was dit nog niet het geval. Voor chloorpyrifos is dit verschil mogelijk te verklaren door een andere analysemethode in 2007, waarbij geen onderscheid kon worden gemaakt tussen chloorpyrifos en chloorpyrifos-methyl.

Nieuwe evaluatie Toelating van bestrijdingsmiddelen wordt verzorgd door het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en

Biociden (Ctgb). Bij de toelating moet het Ctgb kijken naar de drinkwaternorm in grond- en oppervlaktewater (0,1 μg/l); verder heeft het Ctgb voor oppervlaktewater een eigen ecologische norm. Deze is afgeleid uit toxiciteitstesten en (semi)veldtoetsen en heet het ‘toelatingscriterium’. Met name metribuzin blijkt nog frequent boven het toelatingscriterium voor te komen. De projectgroep Brede screening bestrijdingsmiddelen Maas gaat het Ctgb verzoeken om bij de nieuwe evaluatie van deze stoffen hiermee rekening te houden.

Aanbevelingen Vergeleken met 2000 en 2003 verbeterde de oppervlaktewaterkwaliteit duidelijk; de kwaliteit van het grondwater ijlt nog na. Om aan alle normen te kunnen voldoen, is het nodig om aandacht te schenken aan de meest hardnekkige problemen: • het aantreffen van stoffen waarvan de grote landbouwkundige toelatingen zijn ingetrokken. Nadere analyse moet uitwijzen wat de belangrijkste resterende bronnen zijn (nalevering uit de bodem, buitenland, transport via de atmosfeer, toepassing in bijvoorbeeld vlooienbanden en mierenlokdozen of illegaal gebruik); • stoffen die via de rwzi worden geloosd. Nadere analyse is nodig naar de meest geschikte bronaanpak en/of zuiveringsmethoden; • de aanvoer vanuit het buitenland, met name België; • gebruik van insecticiden, waarvan de concentraties minder snel dalen dan andere stoffen. De projectgroep wil het grootschalige onderzoek naar bestrijdingsmiddelen in grond- en oppervlaktewater in het stroomgebied van de Maas periodiek gaan herhalen. Naar verwachting zullen bestaande normen steeds meer afgestemd en vervangen worden door KRW-normen. Het meetprogramma zal hierop qua cyclus en inhoud afgestemd worden. Floris Verhagen (Royal Haskoning) Projectgroep brede screening bestrijdingsmiddelen Maas

H2O / 3 - 2009

11


Lokale gebiedskennis cruciaal voor duurzaam stedelijk waterbeheer De transitie van traditioneel stedelijk waterbeheer naar duurzaam stedelijk waterbeheer leidt tot nieuwe rollen voor alle betrokkenen. Hoewel stedelijk waterbeheer een steeds belangrijkere plaats inneemt in het waterbeleid, is op landelijke schaal niet eerder onderzoek verricht naar de perceptie van de deskundige op het waterbeheer in de stad. De afgenomen enquête geeft een beeld van de bereidheid om andere rollen aan te nemen en de benodigde vaardigheden van de betrokkenen om deze rollen in te vullen. Hierbij gaat het zowel om kennis en ervaring als om de capaciteit om samen te werken in processen die nodig zijn bij het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer.

H

et ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft met het Nationaal Waterplan een nieuwe impuls aan het waterbeleid. Deze impuls is nodig, omdat Nederland moet anticiperen op de gevolgen van een verandering van het klimaat en meer samenhang moet aanbrengen binnen het waterbeleid. In het Nationaal Waterplan ligt de nadruk op een meer integrale en duurzame aanpak. Dit past binnen de algemene beleidstransitie in het waterbeheer1),2), die zich beweegt van een technische aanpak naar een meer integrale aanpak waarbinnen het stedelijk watersysteem en de waterketen in samenhang worden beschouwd en een belangrijke relatie bestaat met ruimtelijke ordening en inrichting3). De nieuwe aanpak in het stedelijke waterbeheer vraagt een andere rol voor de betrokken partijen. In plaats van het op een kosteneffectieve manier uitvoeren van de taken moeten zij gaan meespelen in het proces van stedelijke dynamiek van vele belanghebbenden met verschillende visies op duurzaam stedelijk waterbeheer. Bijvoorbeeld bij de gebiedsprocessen rondom het uitwerken van doelen voor de KRW hebben partijen de afgelopen jaren intensief samengewerkt. Voor deze werkwijze is de bereidheid nodig tot samenwerken bij alle partijen in het stedelijk waterbeheer, een positief beeld van de mogelijkheden die verandering biedt voor de eigen organisatie én het bezit van vaardigheden als procesmanagement, onderhandelingscapaciteiten en bekendheid met experimenteren, leren en evalueren. Deze drie aspecten bepalen samen de bereidheid tot transitie in het stedelijk waterbeheer3). Dit potentieel is cruciaal voor de daadwerkelijke implementatie van het waterbeleid in het stedelijk gebied, maar is niet eerder in Nederland onderzocht. In Australië vond een dergelijk onderzoek wel plaats. Daar heeft het geleid tot aanpassingen in het stedelijke waterbeleid4),5). Een belangrijke conclusie van dat onderzoek is dat bij de ontwikkeling van een duurzame stedelijke waterhuishouding naar het fysieke én sociaal-economische systeem in samenhang moet worden

12

H2O / 3 - 2009

gekeken, willen succesvolle veranderingen plaatsvinden. Aandacht voor één van beide aspecten werkt niet6). Voor een effectieve doorwerking van nationaal stedelijk waterbeleid naar de praktijk is het van belang om inzicht te hebben in de perceptie van stedelijk waterbeheerders over veranderingen in het stedelijk waterbeheer. Daarom is vorig jaar september een enquête afgenomen bij stedelijke waterbeheerders7). Die moest inzicht bieden in veranderingen in het stedelijk waterbeheer in de afgelopen jaren, de bereidheid tot verandering in de toekomst, de behoefte aan sturing door de nationale overheid en het belang van factoren die een rol kunnen spelen bij de verandering naar duurzaam stedelijk waterbeheer. De enquête vormt een onderdeel van een promotieonderzoek naar stedelijk waterbeheer dat zich richt op denkbare en realistische nieuwe concepten voor de stedelijke waterinrichting binnen de context van de ruimtelijke ordening en de behoeften van de bewoners. De landelijke enquête stedelijk water valt binnen dit laatste onderdeel. Onderzoeksinstituut OTB van de TU Delft en het National Urban Water Governance Program van de Monash University in Melbourne begeleidden de opzet, toetsing en verspreiding van de enquête. STOWA en VNG verzonden de uitnodiging tot invullen.

Met statistische analyses is getoetst of verschillen in de uitkomsten te herleiden zijn naar respondentkenmerken zoals type organisatie, opleiding, aantal jaar ervaring en of betrokkenheid bij innovatieve projecten. Een aantal uitkomsten wordt inderdaad beïnvloed door deze respondentkenmerken. Bij de bespreking van de resultaten worden bepaalde respondentgroepen soms specifiek genoemd. De resultaten worden beschouwd als een mening van een aantal beleidsexperts in het stedelijk waterbeheer die zich in de dagelijkse praktijk bezighoudt met de implementatie van de NBW en/of KRW en niet als representatief voor de mening van de stedelijk waterbeheerder in algemene zin. Veranderingen in het stedelijk waterbeheer

De respondenten werd gevraagd welke taken de afgelopen jaren het meest zijn toegenomen in het stedelijk waterbeheer. Bij de gemeenten staan de stedelijk waterplannen op de eerste plaats, gevolgd door ruimtelijke ordening en waterkwaliteitsbeheer. Respondenten die bij waterschappen werken, noemen het waterkwaliteitsbeheer als eerste. Ecologisch beheer en het maken van stroomgebiedsplannen volgen op enige afstand. Aan de respondenten werd gevraagd hoe men denkt over het belang van nieuwe functies in het stedelijk waterbeheer. Hierbij gaat het om het koppelen van water aan gebiedsontwikkeling, het bijdragen aan de levenskwaliteit van de stad en het ondersteunen van de ecologie. Het koppelen

Resultaten In totaal 89 deskundigen op het gebied van stedelijk waterbeheer vulden de enquête in. Ze zijn voornamelijk werkzaam bij gemeenten (52 procent) en waterschappen (29 procent). De overige respondenten zijn verbonden aan een adviesbureau of brancheorganisatie. Een meerderheid van de respondenten heeft meer dan tien jaar ervaring in de sector. De respondenten hebben veelal een technische of natuurwetenschappelijke opleiding in het hoger onderwijs gevolgd (90 procent) en zijn voornamelijk werkzaam als projectleider, (senior) adviseur of beleidsmedewerker.

Tabel 1. Taken die de afgelopen jaren het meest in omvang zijn toegenomen bij de organisaties waar de respondenten werkzaam zijn.

respondenten van waterschappen

1. 2. 3.

waterkwaliteitsbeheer

respondenten van gemeenten

stedelijke waterplannen het opstellen van ruimtelijke stroomgebiedsplannen ordening ecologisch waterkwaliteitsbeheer beheer


achtergrond

levert aan de relatieve zeespiegelstijging8) onderkent geen van de respondenten deze factoren als meest urgente probleem. Nut en noodzaak behalen van doelstellingen

De respondenten vinden het belangrijk om aan de doelstellingen van het NBW9) te voldoen, maar de respondenten vanuit een waterschap vinden dit doel significant belangrijker dan de respondenten met een gemeentelijke achtergrond. Dit toont zich in de scores: waterschappen geven gemiddeld een 8,3, gemeenten een 7,4. Het belang om te voldoen aan de KRW wordt minder belangrijk gevonden (gemiddelde score 6,7). Bij dit onderdeel is geen significant verschil tussen de meningen van respondenten op basis van hun achtergrond gevonden.

Afb. 1: Meest urgente probleem in het waterbeheer.

van waterbeheer en stedelijke vernieuwing kwam hierbij als belangrijkste nieuwe functie uit de bus. Tussen de antwoorden van respondenten die werkzaam zijn voor een gemeente of waterschap, werden geen significante verschillen gevonden. Beiden hechten een groot belang aan de integratie van waterbeheer en stedelijke vernieuwing. De effecten van de opwarming van de aarde en de toenemende kans op wateroverlast worden als meest urgente probleem genoemd (respectievelijk 18 en 16 procent) (zie afbeelding 1). Wordt rekening gehouden met de organisatie waar de respondenten

werkzaam zijn, dan ontstaat onderscheid tussen gemeente en waterschap. Waterschappen kennen ten opzichte van gemeenten de effecten van klimaatverandering circa twee keer zo vaak het stempel ‘meest urgente probleem’ toe (26 procent). Ook wordt het geringe bewustzijn bij de burger door hen als probleem genoemd (13 procent). Dit probleem stond niet op de oorspronkelijke lijst en werd door de respondenten zelf aangedragen. Andersom zien gemeenten wateroverlast circa vijf keer zo vaak als ‘meest urgente probleem’. Hoewel verdroging de zomer van 2003 beheerste en bodemdaling de belangrijkste bijdrage

Wanneer de respondenten wordt gevraagd naar de wijze waarop de doelstellingen van zowel het NBW als de KRW moet worden behaald, antwoordt respectievelijk 59 en 48 procent dat het optimaliseren van het bestaande technische systeem volstaat. Het behalen van beide doelstellingen is volgens de meeste geënquêteerden alleen haalbaar als zowel aanpassingen worden gedaan binnen het stedelijk waterbeheer als binnen andere sectoren (NBW: 65 procent, KRW: 56 procent). Rol van de nationale overheid

De meeste respondenten vinden dat het nationale beleid gericht zou moeten zijn op het bieden van een globale richting op hoofdlijnen. Verdere uitwerking kan dan afhankelijk van de lokale situatie door regionale overheden worden uitgevoerd.

Tabel 2: De 20 onderzochte factoren voor het realiseren van veranderingen in het stedelijk waterbeheer.

Kennis en bewustzijn

Draagvlak en overeenstemming

1

11 enthousiasme en doorzettingsvermogen van individuen in projectteams in het stedelijk waterbeheer 12 draagvlak en commitment bij bestuurders 13 betrokkenheid van burgers bij projecten 14 cultuur binnen de organisatie 15 beschikbaarheid van een overkoepelende langetermijnvisie op nationaal niveau

2 3 4 5

beschikbare lokale gebiedskennis bij projecten in het stedelijk waterbeheer kennis van waterbeheer bij alle betrokken partijen betrouwbare wetenschappelijke kennis over het stedelijk watersysteem beschikbare kennis over technische innovaties bij projecten beschikbare bestuurlijke en juridische kennis bij projecten

Capaciteiten en vaardigheden

Juridische en financiële stimulansen

6 7

16 financiële ondersteuning en subsidie vanuit de nationale overheid 17 vastleggen van verantwoordelijkheden tussen organisaties die betrokken zijn bij projecten in het stedelijk waterbeheer 18 flexibele interpretatie van de regelgeving 19 commerciële haalbaarheid van technische oplossingen voor private partijen in het stedelijk waterplan 20 bindende normen op het gebied van waterkwantiteit en -kwaliteit

vertrouwen tussen de samenwerkende partijen bij projecten ervaring met het koppelen van ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer binnen de organisatie 8 beschikbaarheid van samenwerkingsvormen en netwerken tussen de betrokken partijen 9 kwaliteit van ontwerpvaardigheden in projectteams 10 kwaliteit van onderhandelingsvaardigheden in projectteams

H2O / 3 - 2009

13


behulpzaam zijn bij het daadwerkelijk verwezenlijken van de vijf factoren. De factoren ‘commerciële haalbaarheid van technische oplossingen voor private partijen’ én ‘bindende normen’ scoren het laagst in zowel het belang als het verschil. De respondenten zien deze factoren als relatief onbelangrijk in het realiseren van veranderingen in het stedelijk waterbeheer. Eerder onderzoek geeft echter aan dat bindende, bestuurlijk gedragen normen stimulerend kunnen werken5).

Afb. 2: Factoren die volgens de respondenten prioriteit verdienen bij het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer.

Het in detail voorschrijven van meetbare en toetsbare normen wordt gekozen door een zeer klein percentage van de respondenten (minder dan vijf procent). Naast de mening dat het nationale beleid in het stedelijk waterbeheer moet zorgen voor hoofdlijnen, zijn de respondenten ook van mening dat het beleid zich moet richten op een versterking van de gebruikswaarde van het stedelijk water voor burgers (meer dan 40 procent). Factoren bij het realiseren veranderingen

Voor een 20-tal factoren die van invloed zijn op het realiseren van veranderingen in het stedelijk waterbeheer, werd gevraagd het belang te waarderen op een schaal van 0 tot 10. Tabel 2 toont deze factoren. Daarnaast werd gevraagd hoe het momenteel gesteld is met deze factoren. De factoren zijn geselecteerd op basis van internationaal onderzoek5) en geclusterd en ingedeeld volgens het 4A framework10). Dit gaat er vanuit dat alleen een verandering optreedt in de dagelijkse professionele praktijk als wordt voldaan aan vier voorwaarden: • het overtuigd zijn van nut en noodzaak van veranderingen én kennis van het huidige systeem en alternatieve opties; • het hebben van een positief beeld van de mogelijkheden die een innovatieve oplossing biedt voor de eigen organisatie en een visie en cultuur die dat ondersteunt, indien nodig bereidheid tot samenwerking; • het bezit van vaardigheden als procesmanagement, onderhandelingscapaciteiten en bekendheid met experimenteren, leren en evalueren, maar bijvoorbeeld ook ontwerpvaardigheden en vertrouwen tussen de partijen en ervaring; • juridische en financiële stimulansen die ervoor zorgen dat partijen het ook echt gaan toepassen, zoals subsidies, normen, regels en de commerciële haalbaarheid.

14

H2O / 3 - 2009

Prioriteit verdienen die factoren die belangrijk worden gevonden en een lage waardering krijgen ten opzichte van het belang. Interpretatie van de resultaten vindt daarom plaats met een combinatie van twee aspecten: het relatieve belang dat respondenten hechten aan een bepaalde factor én het verschil in waardering tussen het belang van een factor en de huidige waardering van die factor. Door de factoren te rangschikken op basis van zowel de gemiddelde score voor belang als voor het verschil tussen het belang en de waardering, is een duidelijk onderscheid tussen de factoren zichtbaar (zie afbeelding 2). De kleuren en getallen komen overeen met tabel 2. Factoren in het kwadrant rechtsboven verdienen volgens de geënquêteerden prioriteit om veranderingen in het stedelijk waterbeheer te bereiken. Volgens de respondenten moeten de volgende vijf factoren worden aangepakt: beschikbare lokale gebiedskennis bij projecten in het stedelijk waterbeheer, vertrouwen tussen de samenwerkende partijen bij projecten, draagvlak en overeenstemming bij bestuurders, ervaring met het koppelen van ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer binnen de organisatie én de betrokkenheid van burgers bij projecten. Het vergroten van lokale gebiedskennis zien de respondenten als belangrijkste factor om een duurzaam stedelijke watersysteem te bereiken. Persoonsgebonden en organisatiegebonden factoren als vertrouwen, draagvlak, ervaring en betrokkenheid scoren eveneens hoog bij de huidige generatie stedelijk waterbeheerders. Deze factoren behoren, volgens de perspectievenbenadering, veelal toe aan de egalitaire waterbeheerder11). Mogelijk kan deze benadering

Samenvattend wordt gesteld dat de respondenten verwachten dat het Rijk op hoofdlijnen stuurt en ze de ruimte krijgen om in te spelen op de lokale fysieke, ruimtelijke en bestuurlijke situatie. De noodzaak om grootschalig innovatieve oplossingen door te voeren in het stedelijk waterbeheer is volgens de respondenten beperkt. Wel is men overtuigd dat het nodig is om samen te werken met andere sectoren. Vooral het versterken van de koppeling tussen water en stedelijke vernieuwing wordt als belangrijk gezien. De respondenten vinden dat prioriteit moet worden gegeven aan het versterken van lokale gebiedskennis en aan factoren en vaardigheden op persoonlijk en organisatieniveau. De resultaten van deze enquête kan landelijke beleidsmakers helpen om het nationale beleid beter af te stemmen op de perceptie en ervaring van stedelijke waterbeheerders. Dit kan de vertaling van beleid naar de praktijk versnellen. Rutger de Graaf en Sylvia Jansen (TU Delft) Ruben Dahm en Joost Icke (Deltares) NOTEN 1) Brugge R., J. Rotmans en D. Loorbach (2005). The transition in Dutch water management, Journal of regional environmental change. 2) Brugge R., J. Timmermans (2005). De transitie in het waterbeheer. H2O nr. 21, pag. 17-18. 3) Consortium Transities DSW (2005). Projectplan Transities DSW. Leven met Water. Rapport P1002.2005.1. 4) Brown R. en M. Farrelly (2008). Sustainable urban stormwater management in Australia: Professional perceptions on institutional drivers and barriers. 11th International Conference on Urban Drainage, Edinburgh. 5) Brown R., M. Mouritz en A. Taylor (2006). Institutional Capacity. In: T. Wong (ed.). Australian runoff quality: a guide to water sensitive urban design. Engineers Australia, Canberra. 6) Jacobs E., E. Baars, E. de Graaf, F. van de Ven, P. Lems en G. Geldof (2008). Stand van zaken rond stedelijk waterbeheer. H2O nr. 20, pag. 8-9. 7) Graaf R. (2008). Online enquête: www.otb.tudelft.nl/waterbeheer. 8) Huisman P. (2004). Water in the Netherlands. NHV. 9) NWB Actueel (2008). www.vng.nl/Documenten/ Extranet/Milieu/Water%20en%20riolering/NBW_ actueel.pdf. 10) Jeffrey P. en R. Seaton (2003). A conceptual model of ‘receptivity’ applied to the design and deployment of water policy mechanisms. Environmental Sciences nr. 3, pag. 277-300. 11) Valkering P., R. Cörvers, A. Offermans en M. Haasnoot (2008). Perspectievenbenadering voor waterbeheer op de lange termijn. H2O nr. 14/15, pag. 18-20.


achtergrond Innovatiefonds voor duurzame watertechnologie Tijdens de Vakantiecursus op 16 januari in Delft werd een nieuw initiatief van Aqua for All, Hatenboer Water en de TU Delft gelanceerd: een innovatiefonds voor duurzame watertechnologie.

H

et fonds is voortgekomen uit het succes van het project ‘Drinking with the wind’ (zie H2O nr. 1 van 9 januari jl.). Normaal worden windmolens gebruikt om via een generator elektriciteit op te wekken, die dan weer opgeslagen moet worden via een accu en eventueel weer gebruikt kan worden om de pomp van een membraaninstallatie aan te drijven. Bij al deze omzettingen treden verliezen op. Bas Heijman van de TU Delft bedacht dat dat slimmer kan door een directe koppeling te maken van de as van de windmolen met de as van de pomp. Studente Evgenia Rabinovich is erop afgestudeerd. Een installatie met een capaciteit van tien kubieke meter per dag heeft het afgelopen jaar succesvol gedraaid op Curaçao bij Aquaelectra. Inmiddels worden commerciële toepassingen van het concept op de markt gebracht door Hatenboer Water. Dit bedrijf stort een deel van de opbrengsten van de verkopen van ‘Drinking with the wind’ in een innovatiefonds, waaruit studenten en onderzoekers van de TU Delft nieuwe innovaties kunnen ontwikkelen. Aqua for All zal de bijdragen van Hatenboer Water (en eventuele andere geïnteresseerde bedrijven) verdubbelen om op die manier een substantieel ‘revolving fund’ te creëren, waarmee duurzame watertechnologie ontwikkeld kan worden, studenten gestimuleerd worden om aan de slag te gaan met deze projecten en een bijdrage geleverd wordt aan de millenniumdoelen voor drinkwater en sanitatie. Sjef Ernes, Peter Willem Hatenboer en Bas Heijman lanceerden het initiatief op symbolische wijze door met windenergie champagne te verpompen en de glazen te vullen (zie foto).

V.l.n.r. Sjef Ernes, Bas Heijman en Peter Willem Hatenboer (foto: Michelle Muus).

Naschrift In H2O nr. 2, pagina 36, 3e kolom bovenaan, moet het eerste deel van de alinea als volgt gelzen worden: Voor CZV is aangesloten op de uitkomsten van de STOWA-studie. Daarbij is aangenomen dat het gehalte licht afneemt bij een toename van het debiet als gevolg van aansluiting van dun water. Voor zwevend stof is aangenomen dat het gehalte constant blijft.

H2O / 3 - 2009

15


Virtuele hydrologie Ondergetekenden zijn het met Kees Maas1) eens dat een platform zoals de Commissie voor Hydrologisch Onderzoek (CHO) nuttig kan zijn om kennis uit te wisselen. Daarbij moet worden nagedacht hoe deze kennis voor langere tijd kan worden vastgehouden. Een belangrijk deel van de kennis die indertijd via de technische bijeenkomsten van de CHO is uitgewisseld en is vastgelegd in haar verslagen, is momenteel wellicht niet meer paraat.

T

ijdens de 17e CHO-bijeenkomst (1963) is een aantal aspecten met betrekking tot de wiskundige beschrijvingen en berekeningen van grondwaterstroming en modelonderzoek behandeld. Door Veltkamp2) is indertijd de volgende slotopmerking gemaakt: “Voor de toepassing van wiskunde op techniek is voor alles - en veel meer dan kennis van wiskundige technieken - inzicht nodig. Inzicht in de betekenis van berekeningen en in de relatie tussen wiskundig model en fysische werkelijkheid. Het is niet zo moeilijk om, uitgaande van een technische situatie, een wiskundig probleem te formuleren dat aanleiding kan geven tot (wiskundig) interessante bespiegelingen en berekeningen. Evenmin is het soms moeilijk om uit zuiver kwalitatieve redeneringen of op grond van ‘praktijkervaringen’ vergaande conclusies te trekken. Maar er is groot inzicht nodig om een doelgerichte wiskundige behandeling van een technisch probleem op te zetten, tijdig te zien dat bepaalde lijnen van onderzoek onvruchtbaar zijn omdat daar het contact met de realiteit verloren dreigt te gaan en aan te geven hoe het dan wel moet. Het zal voor een groot deel van de aanwezigheid van dit inzicht bij wiskundigen en ingenieurs afhangen, hoe de wiskundige hydrologie zich verder zal ontwikkelen.” Dit geeft aan dat voor hydrologische vraagstukken wiskunde bij verkeerd gebruik geen perfecte scheidsrechter hoeft te zijn. Daarnaast ondergraaft dit inzicht een stelling als ‘ik geloof het pas als ik het uit kan rekenen’. Met betrekking tot modelonderzoek komt Santing3) tijdens dezelfde CHO-bijeenkomst tot het volgende: “In beginsel zijn ook digitale rekenmachines voor het oplossen van grondwaterstromingsvraagstukken te gebruiken. Het vraagstuk dient dan eerst met behulp van numerieke technieken te worden geanalyseerd om de uitgangsgegevens, de ‘informatie’, voor de rekenmachine te krijgen; een niet eenvoudig werk dat meestal door specialisten moet gebeuren. Een verder nadeel van de rekenmachine is, dat de door de machine uitgevoerde bewerking geen direct verband houdt met het werkelijke verloop van het technische of fysische probleem. In een analogiemodel daarentegen heeft elke fase in de oplossing een rechtstreekse relatie tot een fase in het nagebootste stromingsgeval. Gedurende de proef wordt dus een inzicht verkregen in de loop van het verschijnsel. In een analogiemodel kunnen ook tijdens de proef nog uitgangsgegevens worden veranderd; bij de digitale rekenmachine is dat niet mogelijk. Wel is de rekenmachine zeer veel nauwkeuriger dan een analogiemodel, doch een dergelijke nauwkeurigheid is voor hydrologische vraagstukken zinloos.”

16

H2O / 3 - 2009

Tegenwoordig zouden we zeggen dat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schaalmodellen, computermodellen betrekking hebben op een virtuele werkelijkheid die niet overeen hoeft te komen met de reële werkelijkheid. De hydrologische computermodellen vormen een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, maar kunnen gezien de meer of mindere afwezigheid van rechtstreekse fysische relaties en/of data deze werkelijkheid nooit exact benaderen. Computermodellen kunnen gebruikt worden om hydrologische vraagstukken inzichtelijk te maken. Er zal echter nooit iets anders uit kunnen komen dan wat er aan kennis in is gestopt en dan nog alleen binnen het geldigheidsgebied waarvoor de vereenvoudiging is ontwikkeld. Computermodellen lijken echter in toenemende mate gebruikt te worden om er hydrologische kennis aan te ontlenen. Indien hierdoor de resultaten van computermodellen als bewijs worden gebruikt, wordt de virtuele werkelijkheid als reële werkelijkheid gezien, iets dat ook in 1963 als probleem werd onderkend. Juist dit heeft tot gevolg gehad dat we met onze freatische grondwaterstandsmetingen zijn gaan afwijken van hetgeen onder andere Hooghoudt indertijd heeft uitgezocht4) (CHO-TNO, derde bijeenkomst). Hierdoor zijn we in een aantal gevallen peilbuizen met een te diep filter ten onrechte gaan gebruiken als zijnde een freatische grondwaterstandfilter. Op basis van een onderzoek naar grondwatergegevens van duizenden peilbuizen in Noord-Amerika is geconstateerd dat meer dan tweederde van de peilbuizen die sinds het eind van de jaren 70 daar zijn geplaatst, één of meerdere problemen hebben met betrekking tot plaatsingseisen en derhalve niet kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn geplaatst. Veel van de voor deze peilbuisgegevens afgeleide grondwaterstanden, doorlatendheden of kwaliteitsgegevens bleken niet representatief. De consequenties hiervan zijn: onjuiste grondwaterstand- of stijghoogtekaarten (en hiermee samenhangende onjuiste

stromingsrichtingen en gradiënten) die misleidend werken, onjuiste stroomsnelheidsberekeningen die misleidend werken én onjuiste grondwaterkwaliteitsgegevens die misleidend werken5). Eén stapje verder is de conclusie dat modellen die bijvoorbeeld door onjuiste grondwaterstandsinformatie onderhevig zijn aan numerieke verdroging, óók resulteren in misleidende informatie die de gebruiker op het verkeerde been kunnen zetten. Hierbij gaat het niet zozeer om de algemeen aanvaarde geohydrologische uitgangspunten, de vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, maar om het effect van het niet meenemen van niet algemeen gekende en geaccepteerde processen in modellen en/of onvolkomenheden in de modelinvoer. Dit heeft weer allerlei mogelijke gevolgen, die voor een groot deel beschreven zijn in het artikel ‘Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging’6). Een ander aspect dat we voor ogen moeten houden, is dat hydrologische modellen dermate complex geworden zijn dat de modelleur er steeds moeilijker op kan toezien in hoeverre de uitkomsten correct zijn. Dit geldt ook voor degene die dit soort studies moeten beoordelen. Dit fenomeen wordt ook genoemd als één van de oorzaken van de financiële crisis: de financiële producten zijn dermate ingewikkeld geworden dat de toezichthouders niet meer in staat bleken deze producten te controleren. In de reactie wordt expliciet aangegeven dat, omdat het niet harder gaat regenen, een grondwaterwinning geen effect op stijghoogteverschillen heeft. Deze redenering is alleen verdedigbaar in droge gebieden zonder afvoer, mits de verticale weerstand gelijk blijft en de weerstandsbiedende lagen geen effect hebben op de verdamping. Dat deze redenering niet algemeen verdedigbaar is, wordt snel duidelijk aan de hand van een beekdal met kwel. Het potentiaalverschil en de kwelflux worden vaak beïnvloed door de

Afb. 1: Schematische weergave van het stromingspatroon in uniform doorlatend materiaal tussen het brongebied (wegzijgingsgebied) en het ontvangende gebied (kwelgebied)7),8)).


reactie

Afb. 2: Stijghoogteverloop in peilbuizen met een filter boven (ondiep) en onder (diep) een keileemlaag nabij het Fochteloërveen9).

aanwezigheid van een slecht doorlatende laag. De invloed van een grondwaterwinning onder deze slecht doorlatende laag zal voor het kwelgebied tot gevolg hebben dat, mits de onttrekking voldoende groot is, de kwel zal omslaan naar wegzijging. Dit gebeurt omdat de stijghoogte onder een slechtdoorlatende laag als gevolg van de grondwaterwinning verandert en daarmee het stijghoogteverschil ook veranderd. In de kwelsituatie is de diepe stijghoogte veelal hoger dan de ondiepe stijghoogte en in een wegzijgingssituatie is de diepe stijghoogte altijd lager dan de ondiepe stijghoogte. Met betrekking tot de effecten van drinkwaterwinningen is het de vraag in hoeverre freatische pakketten echt freatisch zijn of beïnvloed worden door ondiep voorkomende weerstandbiedende lagen. Het belang van deze lagen kan in de tijd variëren, waardoor ook de weerstand niet constant is in de tijd. Daarnaast kunnen deze lagen tot gevolg hebben dat een deel van het regenwater via oppervlakkige of ondiepe afvoer uit het gebied verdwijnt, hetgeen van invloed is op de grondwateraanvulling en het beïnvloede gebied. Nader onderzoek naar het effect van een grondwaterwinning op de grondwaterstand bij de aanwezigheid van weerstandsbiedende laagjes kan worden uitgevoerd middels een pompproef. Op basis van de theorie over grondwaterstroming kunnen we concluderen dat stijghoogteverschillen ook in homogene watervoerende pakketten overal en nagenoeg altijd, met uitzondering van de overgang van wegzijging naar kwel, voorkomen (zie afbeelding 1). Indien duidelijke weerstandsbiedende lagen voorkomen zijn momenteel enige recente meetgegevens beschikbaar die het verloop van stijghoogteverschillen

kunnen illustreren (zie afbeelding 2). Uit deze grafiek komt duidelijk naar voren dat stijghoogteverschillen nagenoeg altijd voorkomen. Deze kunnen als gevolg van de lokale situatie omslaan van kwel in de zomer naar wegzijging in de winter. Het is dan ook niet zozeer de vraag waar en wanneer stijghoogteverschillen voorkomen, maar de vraag of stijghoogteverschillen verwaarloosd mogen worden. Hierbij spelen relatief ondiepe weerstandbiedende laagjes een rol, aangezien deze de stijghoogteverschillen vergroten.

Oproep Wij zien het als uitdaging om op basis van de reële praktijkkennis onze modelconcepten en/of invoergegevens te verbeteren. Om deze discussie concreter te maken, willen we de Nederlandse hydrologen oproepen om de in het H2O-artikel “Omgekeerde hydrologie”10) gepresenteerde casus te modelleren. Wij stellen de bodemprofielgegevens, gemeten grondwaterstandsgegevens en neerslaggegevens beschikbaar. We gaan er van uit dat het drinkwaterbedrijf haar peilbuisgegevens beschikbaar stelt. Wij willen vragen om een model te bouwen waarbij de ondiepe meetgegevens níet en een model waarbij ze wèl worden meegenomen. Wij zijn geïnteresseerd in hoeverre voor beide situaties de gemeten stijghoogteverschillen kunnen worden gereproduceerd met het gebruikte model. Binnen Alterra zullen wij deze exercitie uitvoeren met het model SWAP.

NOTEN 1) Maas K. (2008). Omgekeerde hydrologie? H2O nr. 22, pag. 36. 2) Veltkamp G. (1963). Wiskundige beschrijving en berekening van grondwaterstromingen. CHO-TNO. Verslag technische bijeenkomsten 17. 3) Santing G. (1963). Modelonderzoek. CHO-TNO. Verslag technische bijeenkomsten 17. 4) Van der Gaast J., H. Massop en H. Vroon (2008). Weerwoord bij “Kanttekeningen bij ‘Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging’.” H2O nr. 9, pag. 22-24. 5) Nielsen D. (2006). Practical handbook of environmental site characterization and groundwater monitoring. CRC Press. 6) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2008). Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging. H2O nr. 5, pag. 51-56. 7) Hubbert M. (1940). The theory of ground-water motion. Journal of Geology jaargang 48, nr. 8, pag. 785-944. 8) Saines M. (1981). Errors in interpretation of groundwater level data. Ground-Water Monitoring Review nr. 1, pag. 56-61. 9) Van der Gaast J. en E. Kiestra (2008). Bodemkundighydrologisch onderzoek in het kader van de inrichting van de EHS in de westelijke randzone van het Fochteloërveen. Alterra. Rapport 1722. 10) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2008). Omgekeerde hydrologie. H2O nr. 20, pag. 33-35.

We stellen voor om over enige tijd de bevindingen onderling te delen in een workshop. Jaco van der Gaast, Henk Vroon en Harry Massop (Alterra)

H2O / 3 - 2009

17


Vooral data Nationaal Hydrologisch Instrumentarium gewild Het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium wordt vrij beschikbaar en zal als startpunt voor meer gedetailleerde modelstudies in Nederland kunnen worden gebruikt. In de komende jaren verandert hiermee de praktijk van de hydroloog in potentie enorm.

O

p 22 januari hield de Nederlandse Hydrologische Vereniging (NHV) een bijeenkomst over het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI). Het NHI is een gezamenlijk initiatief (2005) van Alterra, Deltares, Planbureau voor de Leefomgeving, Rijkswaterstaat Waterdienst en STOWA. Dit initiatief sloot aan bij een pleidooi van de Commissie Wijffels - die in 2004 op verzoek van de minister van OCW advies uitbracht over de toekomstige rol van grote technologische instituten - voor meer bundeling van kennis in de watersector. Het nieuwe instrumentarium moest de oude landelijke instrumentaria vervangen, zoals het landelijk grondwatermodel van het MNP en het nationaal grondwatermodel van het RIZA. De bedoeling van het NHI is de berekening van grond- en oppervlaktewaterstromingen om strategische en operationele vragen op landelijke schaal te kunnen beantwoorden. Met uitzondering van Zuid-Limburg en de waddeneilanden is het modelinstrumentarium landelijk dekkend. Het rekent met tijdstappen van één dag en met ruimtelijke eenheden (gridcellen) van 250 bij 250 meter. De beschikbaarheid van oppervlaktewater wordt berekend in tijdstappen van decaden. Drie sprekers kwamen op 22 januari aan het woord. Timo Kroon (Rijkswaterstaat Waterdienst) ging in op het doel en de visie achter het NHI. Hij zag een toekomstbeeld voor zich waarbij een nationaal hydrologisch instituut met regelmaat waterverwachtingen uitgeeft op basis van een nationaal hydrologisch instrumentarium. Kroon noemde voorbeelden van mogelijke analyses en de plannen voor het komende jaar. In het NHI is de ondergrond geschematiseerd in drie watervoerende lagen en vindt koppeling plaats met modellen voor de onverzadigde zone en het oppervlaktewater. Verwezen werd naar een plausibiliteitsstudie waaruit duidelijk zou moeten worden of de gedane aannamen inderdaad geloofwaardig zijn. Vanuit de zaal werd opgemerkt dat dit eigenlijk gekwantificeerd zou moeten worden, zodat er wat meer gezegd kan worden dan een obligaat ‘het model komt redelijk overeen met de werkelijkheid’: wat is redelijk, redelijk voor wie en voor welke toepassingen? Mark Bakker (TU Delft en KWR) was gevraagd om met een kritisch oog naar het NHI te kijken. Hij had hiertoe een achttal hydrologen geraadpleegd, waarbij hij tot tien vragen kwam die hij trachtte te beantwoorden. Een prangende vraag was in welke

18

H2O / 3 - 2009

mate het NHI vraaggestuurd was: op welke vragen is en geeft een landelijk model het antwoord? Aan de hand van enkele meer algemene stellingen - zoals het gegeven dat veel informatie aan modellen wordt toegevoegd sec omdat deze beschikbaar is; niet omdat deze informatie er toe doet werd het NHI tegen het licht gehouden. De Amerikaanse president Obama zei tijdens zijn inauguratie “The question we ask today is not whether our government is too big or too small, but whether it works”: dit geldt ook voor modellen. Het probleem van ijking van het model komt hierbij om de hoek kijken: is dat überhaupt goed te doen? Bakker eindigde zijn betoog met de mededeling dat het NHI modelleren niet eenvoudiger zal maken, maar hopelijk wel goede basisgegevens voor kleinere modellen beschikbaar maakt. Een punt van aandacht of zorg hierbij is dat beleidsmakers het NHI wellicht gaan zien als de (enige) waarheid. Als laatste spreker kwam Elgard van Leeuwen (TU Delft en Deltares) aan het woord met ‘mijmeringen van een buitenstaander’. Hij ging al snel naar een wat hoger abstractieniveau en onderscheidde proces- en beslismodellen. Contact met de eindgebruiker van de modellen is van belang. Doel is proces- en beslismodel uiteindelijk bij elkaar te brengen. Van Leeuwen benadrukte dat communicatie de grootste valkuil is: beslissingsondersteuning loopt zelden stuk op kennishiaten. De grootste waarde zit in het ‘samen optuigen’: ‘high tech’ helpt immers alleen als dit ook de communicatie ten goede komt, aldus Van Leeuwen. De nationale watervragen hebben niet alleen betrekking op de inhoud - beslissers maken keuzen: wat is gewenst? Welke water- en dus risicoverdeling is de beste? Dat vraagt meer dan louter antwoorden over hoeveelheden water. De discussie die volgde op de presentaties was levendig. Veel belangstelling bestond voor de basisgegevens die aan het modelinstrumentarium ten grondslag liggen: komen deze beschikbaar en, zo ja, in welke vorm? Adviesbureaus maar ook waterleidingbedrijven houden graag zicht op de kwaliteit van de gegevens en willen ook naar eigen behoefte modellen kunnen blijven bouwen. De roep om volledige transparantie was luid. Te beluisteren viel de kanttekening dat een model dat alle vragen moet kunnen beantwoorden, bijna per definitie niet efficiënt is. Een model dient ad hoc aan de vraagstelling te kunnen worden aangepast. En passant werd opgemerkt dat de modelcode voor het

grondwater (Modflow-88) niet geheel meer bij de tijd is. Hier en daar werden vraagtekens gezet bij de wijze waarop de schematisatie plaatsvond. Dat een grondslag ontstaat om in werkwijze naar elkaar toe te groeien, werd als het voornaamste winstpunt gezien. Door het werken binnen één inhoudelijk kader, ook in verschillende studies, kan de inhoud van dit kader steeds verder groeien. Hoewel stevige noten werden gekraakt, was de kritiek hoofdzakelijk opbouwend van karakter. Michael van der Valk Meer informatie over het modelinstrumentarium is beschikbaar via www.nhi.nu.


verslag / informatie Normontwerp voor fosfaatbepaling in de grond In het nieuwe normontwerp NEN 5793 wordt een laboratoriummethode beschreven om de hoeveelheid fosfaat in de bodem te bepalen. Commentaar op dit ontwerp kan tot 1 maart worden gegeven.

H

et originele normontwerp NEN 5793 werd al in 1998 gepubliceerd, maar niet verder ontwikkeld. In 2005 is het ontwerp ingetrokken. Vorig jaar is de norm alsnog verder ontwikkeld. Naar verwachting worden aan deze norm ook interlaboratoriumprestatiekenmerken toegevoegd. Voor deze kenmerken wordt een apart, methode-evaluerend ringonderzoek georganiseerd. Samen met het ingediende commentaar wordt de definitieve norm eind van dit jaar verwacht. Voor meer informatie: www.nen.nl.

Nieuwe cursussen SPO De Stichting PostAcademisch onderwijs geeft het eerste kwartaal van het nieuwe jaar een aantal cursussen die verschillende aspecten van de watersector bestrijken: waterbeheer, waterkwaliteit en de klimaatverandering en de gevolgen voorhet waterbeheer. Alle cursussen op één na (zie hieronder) vinden plaats in Delft.

G

rondwateroverlast en -onderlast in de bebouwde omgeving staat centraal tijdens een tweedaagse cursus op 19 en 20 maart. Problemen met grondwater komen in circa 40 procent van de gemeenten in Nederland voor. Wat is er aan te doen, zowel technisch als beleidsmatig en juridisch? Deze cursus kost 825 euro (en 545 euro voor één dag). De waterketen komt aan bod tijdens een cursus op 31 maart. Hoe functioneert het rioleringsstelsel in de praktijk? Komen de theoretische ontwerp- uitgangspunten, zoals droogweerafvoer, pompovercapaciteit en het aangesloten oppervlak overeen met de werkelijkheid? Met een benadering met de waterbalans worden de ontwerpuitgangspunten gevalideerd en wordt inzicht verkregen in het werkelijke functioneren van de riolering. De kosten van deze cursus bedragen 565 euro (inclusief de STOWArapporten DWAAS en HAAS). STOWA werkt mee aan deze cursus. Het ontwerpen en toetsen van waterbouwkundige kunstwerken wordt op 31 maart, 1,

7 en 8 april behandeld. Deze cursus belicht alle aspecten van waterbouwkundige kunstwerken, waarbij de levenscyclus van de kunstwerken centraal staat. Het ontwerp, beheer, de toetsing en de wettelijke kaders komen aan bod. De kosten voor de hele cursus bedragen 1.370 euro, 1.095 euro voor drie dagen, 895 euro voor twee dagen en 645 euro voor één dag. Op 23 en 24 april worden innovatieve materialen en integrale kosten van civiele constructies behandeld. De cursist maakt kennis met nieuw-ontwikkelde constructiematerialen en conserveringsmethodieken, waardoor de ontwerper kan kiezen uit een breed ontwerpspectrum op basis van integrale kosten. Deelname aan deze tweedaagse cursus kost 825 euro. Voor meer informatie: (015) 278 46 18 of www.pao.tudelft.nl.

Nieuwe cursussen QAducation Specialist in cursussen voor de kwaliteitszorg in laboratoria QAducation geeft ook dit jaar weer een aantal cursussen voor medewerkers van chemische en medische laboratoria.

Q

Aducation richt zich op de eerste plaats op de nationale en internationale laboratoriummarkt, de mensen die daar werken en de daarvoor geldende kwaliteitszorgsysteemnormen NEN-EN-ISO/IEC 17025 (test- en kalibratielaboratoria), NEN-EN-ISO 15189 en CCKL Praktijkrichtlijn (medische laboratoria) en NEN-EN-ISO/IEC 17020 (inspectie-instellingen). Het bedrijf houdt zich daarnaast bezig met chemische processen, stofeigenschappen, veiligheid, opleiden en management. QAduction geeft dit voorjaar de volgende cursussen die eventueel voor de watersector interessant zijn: Kwaliteitszorg voor kwaliteitscoördinatoren (11, 12 en 13 februari), Lijncontroles als instrument voor kwaliteitsbeheersing (12 februari), Validatie en meetonzekerheid in (voedingsmiddelen-, water- en medische-) microbiologie (11 en 12 maart), Validatie en borging van digitale systemen in laboratoria (24 en 25 maart), Validatie en meetonzekerheid (2, 3 en 9 april), Corrigerende en preventieve maatregelen (24 april), Inspectienorm ISO 17020 praktisch inter-

preteren (4 mei), ISO 17025:2005 praktisch interpreteren (5 mei) en Kwaliteitszorg vanuit managementsperspectief (6 mei). Al deze cursussen worden in Breda gegeven. Voor meer informatie: www.qaducation.nl.

Vernieuwde handreiking voor het watertoetsproces De vernieuwde Handreiking Watertoetsproces van de Helpdesk Water is in een (voorlopige) werkversie beschikbaar. De definitieve versie is naar verwachting in juli van dit jaar beschikbaar, maar de vernieuwde versie is nu al te vinden op internet.

M

et de werkversie is de informatieleemte over de watertoetspraktijk opgevuld, die is ontstaan na het van kracht worden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Het accent in het watertoetsproces is verschoven naar het voortraject: de fases van ideevorming en initiatief. In het Nationaal Waterplan wordt het watertoetsproces nadrukkelijk genoemd als één van de instrumenten waarmee waterbelangen effectief kunnen worden geborgd in de ruimtelijke planvorming (zie ook H2O nummer 1, pag. 4). De website Watertoetsproces is dan ook opgezet in de volgorde van de processtappen zoals die in de ruimtelijke ordening gangbaar zijn. De nieuwe Handreiking Watertoetsproces is een praktische digitale gids met voor elke planvorm en elk ruimtelijk instrument een eigen startpunt. De gebruiker komt zo snel bij de stof die hij wil raadplegen. Naast informatie over de formele procedures biedt de vernieuwde handreiking ook ervaringen van waterbeheerders en ruimtelijke ontwikkelaars die al langer met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening werken. De redactie van de Helpdesk Water staat open voor opmerkingen en aanvullingen op de tekst. Daarnaast is ze op zoek naar méér instructieve voorbeelden uit de praktijk van de watertoets. Wie wil bijblijven krijgt informatie over de laatste ontwikkelingen automatisch in huis met een abonnement op de nieuwsbrief Watertoetsproces. Voor meer informatie: www.helpdeskwater.nl/watertoetsproces.

H2O / 3 - 2009

19


Tweede editie Aquaterra in het teken van ‘balans’ De tweede editie van het internationale forum Aquaterra, over deltagebieden en kustontwikkeling, staat in het teken van ‘balans’: balans tussen de mensen, de planeet en welvaart. Op 10, 11 en 12 februari komen (water)deskundigen uit de hele wereld bijeen in de RAI in Amsterdam om te praten over de problemen in deltagebieden. Hoe kunnen de bewoners van de deltagebieden beschermd worden tegen de gevolgen van de klimaatverandering? Hoe kunnen we voorkomen dat de mens het klimaat nog verder negatief beïnvloedt? En hoe doen we dat op financieel verantwoorde wijze? In drie dagen komen praktijkvoorbeelden en experimenten wereldwijd aan de orde. Behalve het forum is de RAI het toneel van een beurs waarop geselecteerde partijen hun producten en diensten op het gebied van delta- en kustontwikkeling zullen laten zien.

H

et forum richt zich op het beheren van de risico’s en het creëren van mogelijkheden om de uitdagingen van onder meer de klimaatverandering en de toenemende bevolkingsdruk het hoofd te bieden. Daarbij beperkt Aquaterra zich niet tot één benadering. De technische, financiële, beleidsmatige, politieke én de sociale kanten komen allemaal aan bod. Dat vertaalt zich in de bezoekers: adviseurs, aannemers, projectontwikkelaars, civiele (en andere) ingenieurs, drinkwaterbedrijven, onderzoeksinstituten, overheden en ngo’s zullen aanwezig zijn op 10, 11 en 12 februari.

Programma De drie dagen hebben elk een eigen thema. Op de eerste dag (10 februari) zijn dat de trends en de visie voor de lange termijn. Staatssecretaris Tineke Huizinga zal Aquaterra officieel openen, waarbij ze het Nationaal Waterplan bespreekt als een voorbeeld van een praktisch gerichte toekomstvisie om waterproblemen integraal op te lossen. Daarna komen de plannen en visies van diverse deltagebieden aan de orde: de Theems, de Mississippi, de Gele Rivier en het Nederlandse deltagebied. Na deze lezingen wordt de middag gevuld met diverse onderwerpen: onder meer ‘Ecoshaping’, natuurlijke klimaatbuffers, duurzame ruimtelijke ontwikkeling in het IJsseldal en monitoring en modellering om deltaprojecten te ondersteunen.

De tweede dag (11 februari) staat in het teken van de praktijk. Concrete projecten in onder meer de haven van Melbourne, kustontwikkeling van de Bohai zee, de Bay-delta in Californië, de Mekong rivierdelta, de Ganges en de Nijl zijn dan het onderwerp. Daarna komen wat algemenere onderwerpen aan de orde, zoals het beheer en onderhoud van natuurlijke systemen, het beschermen van ecosystemen, van vechten tegen water naar leven mét water en effectieve kustbeschermingssystemen. Tijdens de derde en laatste dag (12 februari) wordt uit alle informatie van de voorgaande dagen een samenvatting gemaakt. Wat zijn de belangrijkste trends wereldwijd? Het forum wordt afgesloten met een gezamenlijke verklaring.

Beurs Op de beursvloer zal een keur aan adviesen ingenieursbureau’s, bouwbedrijven en projectontwikkelaars, ngo’s en overheden hun producten, diensten en projecten presenteren. Het Aquaterra-paviljoen van het NWP zal een centrale rol spelen. De meest actuele en innovatieve waterprojecten zijn hier te vinden. Maar het paviljoen biedt ook ruimte voor discussies. Op een groot scherm zijn grote, internationale waterprojecten te bekijken waaraan Nederlandse bedrijven meewerken. Op een ander groot scherm

wordt een uniek overzicht gegeven van alle grote deltagebieden wereldwijd.

Vorige editie De eerste editie van Aquaterra, die van 7 tot en met 9 februari 2007 in Amsterdam plaatsvond, was een succes. Uiteindelijk bezochten 953 bezoekers uit de hele wereld het forum en de beursvloer. Door de veelheid van onderwerpen en de verschillende visies liep als rode draad de bereidheid van mensen om geld en moeite te steken in de bestaande deltagebieden. Niet opgeven, maar investeren in technologie én natuur om veilig en duurzaam te kunnen blijven wonen in de deltagebieden. Tijdens de eerste Aquaterra werd daartoe een veelheid aan technieken en benaderingen gepresenteerd, van kleinschalige oplossingen tot het maken van kunstmatige eilanden voor de kust. De kosten van dergelijke grootschalige landaanwinningsprojecten vallen mee. Door nieuw materieel is het eenvoudiger geworden grote volumes zand en ander bouwmateriaal te verplaatsen. De opbrengsten van de nieuw gecreëerde vierkante meters land stijgen, zo bleek uit de lezingen over steden als Singapore, Shanghai en Rotterdam. De transcripties van de vorige edite van Aquaterra, het actuele programma en alle andere relevante informatie is te vinden op de (Engelstalige) website: www.aquaterra.com.

Tijdens de eerste editie van Aquaterra in 2007 namen prins Willem-Alexander en staatssecretaris Melanie Schultz deel aan de openingsbijeenkomst (foto: NFP Photography).

20

H2O / 3 - 2009


recensie Opnieuw: geneesmiddelen in het water In de afgelopen jaren is de aanwezigheid van geneesmiddelen, hormonen, hormoonverstorende stoffen en andere ‘nieuwe stoffen’ in het watermilieu steeds meer in de belangstelling gekomen. Dit resulteerde in een groot aantal studies naar alle aspecten die daarbij een rol spelen: chemisch-analytisch, (eco)toxicologisch, monitoring, bronnenonderzoek, verwijderingstechnieken, enzovoorts. Ook in H2O kreeg het onderwerp in toenemende mate aandacht, zowel vanuit de drinkwaterals afvalwaterhoek. In nummer 6 uit 2007 (‘Waterbeheer ná de Kaderrichtlijn Water’) en nummer 4 uit 2008 (‘Geneesmiddelen en andere nieuwe stoffen in het watermilieu als exportproduct’) zijn verschillende boeken op dit gebied gerecenseerd. Is er nog wat nieuws te melden?

K

laus Kümmerer is al jaren dé autoriteit op het gebied van geneesmiddelen in het milieu. Hij heeft inmiddels al de derde druk laten verschijnen van het boek ‘Pharmaceuticals in the Environment; Sources, Fate, Effects and Risks’, waarbij elke druk weer uitgebreider en helemaal geactualiseerd is. Kümmerer is verbonden aan het universiteitsziekenhuis in Freiburg (Duitsland) en heeft vanuit die invalshoek al meer dan tien jaar (!) geleden onderzoek verricht naar het ziekenhuis als puntbron. Daaruit kwam naar voren dat deze bron slechts klein is ten opzichte van de belangrijkste bron/route: via de mens naar de rioolwaterzuivering. In Nederland is het STOWA-onderzoek ‘Verg(h)ulde Pillen’ eind vorig jaar afgerond, waarbij naar voren kwam dat de bijdrage van Nederlandse ziekenhuizen lokaal kan oplopen tot enkele tientallen procenten. Dit geeft direct aan hoe verschillend de situatie in weliswaar één Europa per land kan verschillen. Dit vraagt om verstandig omgaan met uitkomsten van onderzoek: het is niet mogelijk om voor deze ‘nieuwe stoffen’ de ervaring in één casus rechtstreeks door te vertalen naar een andere casus. Beleid rond aanpak van nieuwe stoffen met een diffuse bron is lokaal beleid en zal ook daadwerkelijk lokaal moeten worden uitgewerkt. Een les die ter harte mag worden genomen. Terug naar het boek, dat onder leiding van Kümmerer is samengesteld. Alle grote namen in het geneesmiddelen-en-water-wereldje hebben er aan meegewerkt, waardoor het een heel internationaal boek is geworden. Vanuit Nederland worden bijdragen geleverd door het RIVM (Mark Montfoorts over milieurisico-analyse) en het IRAS/Universiteit van Utrecht (Heike Schmitt over ecotoxicologische aspecten van antibiotica). De opbouw van het boek is goed en logisch: hoofdstukken over (1) algemene informatie, (2) bronnen/vóórkomen, (3) milieu-effecten, (4) risico-analyse en (5) risicomanagement. Als één onderdeel duidelijk wordt, dan is het wel dat over de risico’s van de aanwezigheid van geneesmiddelen voor het (water) milieu nog onvoldoende bekend is. Want dat lijkt toch de (beleidsmatige) hamvraag: zijn er nu eigenlijk wel risico’s voor mens en dier verbonden aan deze problematiek? De signalen om deze problemen serieus te nemen, zijn voldoende: • Geneesmiddelen zijn ontworpen om bij een lage concentratie een effect te hebben;

Meer dan 95 procent van de humane geneesmiddelen en metabolieten komen via urine en ontlasting in het afvalwater terecht, voor diergeneesmiddelen loopt de verspreidingsroute via de mest; Geneesmiddelen in huishoudelijk afvalwater (influent) zijn aanwezig in toxische concentraties voor vissen, in het rwzi-effluent is deze concentratie voor lang niet alle middelen onder deze Lowest Observed Effect Concentrations (LOEC) gedaald; Over de ecotoxicologische effecten van een mix van componenten is nagenoeg niets bekend, maar de verwachting is dat het potentiële effect eerder versterkt dan verzwakt wordt; Als voorbeeld van het effect van geneesmiddelen in het milieu is de vale gier exemplarisch: in India is 95 procent van de populatie vale gieren gedaald door het middel Diclofenac dat in de voedselketen terecht was gekomen.

Wat zijn nu de mogelijkheden om deze emissies terug te dringen? Daarin laat het boek enig nieuw onderzoek zien: naar verwijderingstechnieken, naar ‘groene geneesmiddelen’ en naar een aanpak met een risicoanalyse. Geneesmiddelen met negatieve effecten voor het milieu of middelen die zeer persistent zijn, zouden in gebruik geminimaliseerd en door andere middelen vervangen moeten worden. Bijvoorbeeld door middelen te ontwikkelen die na gebruik metaboliseren in stoffen die goed afbreken in de rwzi’s. Dit betekent niet dat er op de rwzi’s of aan de bron verder niets hoeft te gebeuren. Doordat we allemaal ouder worden, neemt het gebruik van geneesmiddelen alleen maar toe. Dat gaat voorlopig harder dan de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Die duurt jaren en voordat de honderden geneesmiddelen die nu gebruikt worden, vervangen zijn door minstens zo goed werkende en afbreekbaren middelen, zijn we een generatie verder. Dus blijft het nodig om ook zuiveringstechnische oplossingen verder te ontwikkelen. De vraag over betaalbaarheid kan daarbij mogelijk nieuw leven ingeblazen worden door de invoering van een verwijderingsbijdrage voor geneesmiddelen. Een andere mogelijkheid is bijvoorbeeld de winst zoeken in andere onderdelen van de keten (zoals de logistieke voordelen van een Nederlands concept als Pharmafilter).

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

komen ook afvalwaterstromen vrij waarin dierlijke geneesmiddelen (en hormonen) vanuit de mest in de waterfase worden gebracht. Daarmee is het zeer waarschijnlijk dat de emissie naar het watermilieu toe zal nemen. Denk aan het Nederlandse project SOURCE in Noord-Brabant, wat deze vraag mede hoopt te beantwoorden. Mijn eindconclusie is dat dit boek erg compleet is en een goed beeld geeft van wat er op dit moment allemaal speelt op dit gebied. De volgende editie zal nog beter worden als ook de Nederlandse initiatieven hierin aandacht krijgen. Jelle Roorda (MWH) ‘Pharmaceuticals in the Environment: Sources, Fate, Effects and Risks’van Klaus Kümmerer (ISBN: 978-3-540-74663-8) telt 522 pagina’s en kost 129,95 euro.

Nog een aspect dat niet besproken wordt, is de veranderde omgang met dierlijke meststromen. In toenemende mate neemt verwerking van dierlijke mest toe. Daarbij

H2O / 3 - 2009

21


verenigingsnieuws aan de vergistinginstallatie van Biocel met warmte-krachtkoppeling voor het biogas en de membraanbioreactor van Orgaworld. De installatie behandelt organische reststromen tot hoogwaardige eindproducten.

WATERCOLUMN

Goede doelen

D

e toekomst voorspellen wordt steeds moeilijker, zeker wat betreft onze kennispositie in de wereld. Mede dankzij geld en macht wist de westerse samenleving lang een sterke kennispositie te handhaven. Intussen schrijven IMF en Wereldbank echter niet altijd en overal meer de wetten voor. Als de Chinezen bijvoorbeeld even doorsparen (en daarbij hun eigen inkomensongelijkheid vooral blijven verkopen als een ontwikkelingsachterstand), kopen ze de complete westerse productiecapaciteit in een klap voor een appel en een ei op. Weg westerse zeggenschap, weg kennisinfrastructuur... Kishore Mahbubani van de National University of Singapore beschrijft in zijn boek ‘The New Asian Hemisphere’ hoe Azië zijn plaats zal opeisen op het wereldtoneel. Hij stelt dat het westen moet leren delen. In die strijd, want dat is het, zijn kennis en technologische innovaties cruciaal. Om sterk te blijven in de wereld zullen wij in Europa een echte vuist moeten maken. Daarom vind ik het zo jammer dat internationaal samenwerken in de Nederlandse watersector bijna automatisch over ontwikkelingslanden gaat. Nederlanders geven graag, ook in de wetenschap, en we werken internationaal vooral graag samen aan lovenswaardige Goede Doelen. Onze grote zorgen om de waterproblematiek in die landen zijn zeker terecht, maar laten we niet naïef zijn. We zullen in de nabije toekomst voor onze kennispositie in de wereld moeten knokken, vooral vanuit een economisch perspectief gezien. Gelukkig geeft de financiële crisis ons respijt om over deze kwestie nog eens goed na te denken - en vervolgens heel snel werk te maken van een krachtige Europese positie in waterkennis. Ik ben absoluut voor goede doelen, maar als het om kennis gaat ben ik vooral voor de juiste doelen. Wim van Vierssen (KWR Watercyle Research Institute)

22

H2O / 3 - 2009

Corruptie in de watersector Op 12 februari verzorgt de Contactgroep Internationaal een bijeenkomst in Deventer over corruptie in de waterwereld. De voertaal is Engels. De waterwereld wordt steeds internationaler. Nederlandse ingenieurs en wetenschappers worden steeds vaker betrokken bij drinkwater- en afvalwaterprojecten over de hele wereld. De belangrijkste uitdagingen bevinden zich natuurlijk op watergebied, maar ze moeten samenwerken met hun plaatselijke collega’s die uit een andere cultuur afkomstig zijn. Daarbij krijgen ze te maken met alle vormen van corruptie. Alle onderdelen van de watersector kunnen hiermee te maken krijgen. Leden van Waternetwerk en (internationale) studenten hebben gratis toegang tot de bijeenkomst, die plaatsvindt bij Tauw. U kunt zich aanmelden via de internetpagina van de vereniging (tijdelijk nog www.nva.net of www.kvwn.nl; straks www.waternetwerk.nl).

Afvalwaterzuivering als energiefabriek Programmagroep Afvalwaterzuivering houdt op 13 februari een bijeenkomst over de mogelijkheid om een afvalwaterzuiveringsinstallatie te laten fungeren als een energiefabriek. Hiervoor kunnen geïnteresseerden zich echter niet meer opgeven. Het maximumaantal deelnemers is namelijk al bereikt. De programmagroep overweegt een tweede dag te organiseren. De wachtlijst voor deze bijeenkomst omvat inmiddels bijna 20 namen. Aanmelden voor deze wachtlijst kan via internet: www.nva.net. Veel organisaties zijn druk doende om duurzamer en met meer energie-efficiency de bedrijfsprocessen in te richten. Voorbeelden hiervan voor de (communale) afvalwatersector zijn de Meerjaren Afspraken Energie-efficiency, Waterwegen met het winnende projectidee ‘de Energiefabriek’ van Waterschap Aa en Maas en de afspraken rond duurzaam inkopen. Met deze ontwikkelingen is de behoefte ontstaan om als waterschap (afvalwaterzuivering) niet alleen zelfvoorzienend te zijn in energieverbruik, maar zelf als energieproducent voor andere partijen op te treden. Tijdens de bijeenkomst wordt een blik in de toekomst geworpen en komen de verschillende mogelijkheden aan bod voor duurzaam, energie-efficiënt zuinige afvalwaterbehandeling. Het spanningsveld tussen de ambitie van steeds hogere effluentkwaliteit en het streven om energie-efficient te zuiveren zal opgezocht worden. Tijdens het symposium bestaat de mogelijkheid om een bezoek te brengen

Landelijke sectiedag De secties (voorheen van de NVA) houden op 14 mei hun tweejaarlijkse landelijke sectiedag in Leerdam, met een bezoek aan onder meer Fort Asperen en een rondvaart op de Linge. Sectieleden ontvangen een persoonlijke uitnodiging.

Vooraankondigingen Drinkwater en visies op beleidsontwikkelingen voor schone bronnen vormen het onderwerp van een middagbijeenkomst in Utrecht op 19 maart. De organisatie ligt in handen van de Contactgroep Emissiebeheer. De stroomgebiedbeheerplannen zijn in concept gereed. De overheden hebben de vertaling in de waterbeheerplannen, provinciale omgevingsplannen en het Nationaal Waterplan gelijktijdig op 22 december de inspraak in laten gaan. Dit is een goed moment om een overzicht te bieden hoe de drinkwaterwinningen in de plannen zijn opgenomen. Contactgroep Stedelijk Waterbeheer en de programmagroep Waterketen verzorgen op 23 april een middagbijeenkomst in Amersfoort over de toekomst van de waterketen en wat nodig is om die toekomst werkelijkheid te laten worden. De Technische Commissie Anaerobie houdt op 14 mei een op-weg-naar-huis bijeenkomst van 17.00 -19.30 uur in Amsterdam, bij Waternet. Ergens in het voorjaar verzorgt de Contactgroep Emissiebeheer samen met het ministerie van VROM een bijeenkomst over zwemwater. De implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Zwemwater heeft het nodige werk met zich meegebracht en een aantal nieuwe ontwikkelingen geïnitieerd: hoe gaan we om met nieuwe zwemwaterlocaties, hoe raken we probleemlocaties kwijt? Hoe ziet de nieuwe regelgeving eruit en wat gaat die ons brengen? Wat zijn goede zwemwaterprofielen? Wie doet wat aan handhaving?

Digitale nieuwsbrief Eens per 14 dagen wordt een digitale nieuwsbrief verstuurd aan alle leden van wie een e-mailadres op zijn of haar werk bekend is in de ledenadministratie. U kunt zich ook los abonneren op de nieuwsbrief. Zie daarvoor de internetpagina van NVA of KVWN.


verenigingsnieuws Historisch erfgoed en oude foto’s waardevol De afgelopen jaren heeft een groot deel van het historisch erfgoed uit de water(zuiverings)wereld een plek gekregen op de rwzi Dokhaven in Rotterdam. Zaken die binnenkort gesloopt, vervangen of weggegooid worden, kunnen over een aantal jaren wel eens van historisch belang zijn. Als u te maken krijgt mét het afbreken of verwijderen van objecten, installaties of apparatuur waarvan u denkt dat het de moeite waard is om het toch te behouden, meld dat aan het bestuur van de Historische Commissie (zie het Waterboek) of aan het bureau van de NVA/KVWN: info@nva.net.

Dia’s of foto’s van vóór 1990? Heeft u nog dia’s of foto’s van objecten uit de waterwereld van voor 1990, dan ontvangt de Historische Commissie van de NVA ze graag. Uiteraard worden ze teruggezonden indien u aangeeft dat u ze wilt houden. De Historische Commissie is bezig met het digitaliseren van dia’s en foto’s. Zij wil ze bewaren voor het nageslacht en ook publiceren op de internetpagina van Waternetwerk. Als u dia’s en/of foto’s uit de waterwereld (waterbeheer én drinkwater!) heeft van vóór 1990 waarvan u denkt dat die uit historisch oogpunt interessant kunnen zijn, dan kunt u deze sturen naar: Rob Vugts, Citroenstraat 8, 1326 GE Almere, (036) 523 15 56. U kunt ook gescande afbeeldingen digitaal doorsturen (op hoge resolutie oftewel 300 dpi): rhvugts@zonnet.nl.

Mark van Loosdrecht aan KWR verbonden Sinds afgelopen oktober is prof. dr. ir. Mark van Loosdrecht voor één dag per week gedetacheerd bij KWR Watercycle Research Institute. Van Loosdrecht is sinds 1999 hoogleraar milieubiotechnologie aan de TU Delft. Hij studeerde omgevingswetenschappen en studeerde af in fysische en colloïdchemie, microbiologie en zuivering van afvalwater aan de Wageningen Universiteit. Hij promoveerde in microbiële adhesie. Zijn primaire onderzoeksinteresse ligt op het vlak van techniek en microbiologie. Hij richt zich voornamelijk op zuivering van afvalwater, processen in biofilms, nutriëntenverwijdering, energiebesparing en het winnen van chemicaliën uit afval. In 2007 ontving hij de Dow Energieprijs voor zijn bijdrage aan een innovatieve biologische afvalwaterzuiveringsmethode. Deze methode kan leiden tot forse energiebesparing bij het zuiveren van afvalwater. Vorig jaar kende de IWA Van Loosdrecht een Grand Award toe voor zijn pionierswerk met nieuwe afvalwaterzuiveringstechnieken. Mark van Loosdrecht

Waterbegrippen Het waterbeheer is continu in beweging. Dat betekent dat binnen de waterschappen veel verandert. Om de klant goed te woord te kunnen staan en de taal van de inhoudelijk gerichte waterbeheerder te kunnen spreken, is voor onder meer financiële- en administratieve medewerkers, telefonisten en communicatiemedewerkers deze cursus ontwikkeld. Zij leren de begrippen kennen die veel gebruikt worden in ‘water’-Nederland en de laatste ontwikkelingen die van belang zijn voor de taken van de waterbeheerder. In het veld zien de deelnemers de betekenis van deze begrippen in de praktijk. Deze cursus wordt op 9 april in Utrecht gegeven. De kosten voor deelname bedragen 625 euro.

Procesbewaking door microscopisch slibonderzoek (vernieuwd) Een adequate monitoring en goede procesbeheersing van (afval)waterzuiveringsinstallaties zijn essentieel. Microscopisch slibonderzoek draagt hier aan bij en maakt het (vroeg)tijdig ingrijpen met passende maatregelen mogelijk, om problemen als bijvoorbeeld licht slib te voorkomen. Zo wordt tijdens de cursus geleerd hoe microscopische waarnemingen in procestechn(olog)ische maatregelen vertaald kunnen worden. Deze cursus is bedoeld voor procesoperators, adviseurs, klaarmeesters en zuiverings- en procestechnologen van communale en industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De kosten voor deze vijfdaagse cursus bedragen 2.975 euro. Plaats van handeling is Utrecht.

BRL ter kritiek Het College van deskundigen waterketen (voorheen CKW) heeft de onderstaande beoordelingsrichtlijn ter kritiek gepubliceerd: BRL-K10018/01 ‘Leidingsystemen van dunwandige koperen buis met een uitwendige massieve vaste kunststof bekleding’. Deze kunnen toegepast worden op leidingwaterinstallaties voor het transport van drinkwater en warm tapwater, verwarmingssystemen met een warmwatertemperatuur van niet meer dan 100°C en een aanbevolen gebruikstemperatuur tussen 70°C en 95°C, vloerverwarmingssystemen en koelsystemen.

aan te wijzen en de rolverdeling is complex. De Wet gemeentelijke waterwetten legt met name een aanvullende rol bij de gemeente. Deze cursus helpt met de vraag: ‘Hoe pak ik grondwateroverlast stapsgewijs aan?’ Na het volgen van deze cursus kan de cursist direct aan de slag met een plan van aanpak. De cursus houdt rekening met problemen uit zowel hoog als laag Nederland. De cursus is bedoeld voor gemeenteambtenaren, beleidsmedewerkers waterbeheer, medewerkers van woningbouwverenigingen, Bouw- en Woningtoezicht, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars. De deelnamekosten bedragen 925 euro. De cursus vindt plaats op 15 en 22 april in Utrecht.

Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 16 of Petra Barte (030) 606 94 04.

Nieuwe cursussen Grondwateroverlast in de stad

Belangstellenden worden uitgenodigd hun kritiek op deze ontwerp-beoordelingsrichtlijn binnen zes weken na deze publicatie te zenden naar de secretaris van het College, Kiwa NV, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk. Hier kan tevens een exemplaar van deze ontwerpbeoordelingsrrichtlijn worden opgevraagd: (070) 414 44 74.

Grondwateroverlast komt steeds vaker voor in het stedelijke gebied. Water in kruipruimten, vocht en schimmels in kelders, funderingsschade en drassige tuinen zijn enkele voorbeelden waar bewoners, bedrijven en gemeenten mee te maken hebben. Wie aansprakelijk is voor de schade of verantwoordelijk voor de oplossing van het probleem, is vaak moeilijk te zeggen. De oorzaak van het probleem is niet eenduidig

H2O / 3 - 2009

23


KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de water problemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR (voorheen Kiwa Water Research) zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk.

KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieĂŤn om succesvolle oplossingen te realiseren. Met onze uitgebreide nationale en internationale kennisnetwerken en door de ontwikkeling van toepasbare wetenschappelijke inzichten slaan we een brug tussen wetenschap, bedrijfsleven en samenleving. Daarmee maakt KWR topkennis beschikbaar voor de hele watersector. Zodat we gezond, duurzaam, vooruitstrevend en efficiĂŤnt met water om kunnen blijven gaan. Nu en in de toekomst! Kijk voor meer informatie op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


platform

José Vos, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Esther van der Grinten, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Hannie Maas, Rijkswaterstaat Waterdienst

Bioassays als diagnosemiddel voor waterkwaliteitsbeheerders bij ontoereikende ecologische kwaliteit Als de standaard chemische analyses te kort schieten om problemen met de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater te verklaren, dan kunnen bioassays met water uit de probleemgebieden als diagnosemiddel ingezet worden. De potentiële toxiciteitmethode (pT-methode), die door het RIVM ontwikkeld is en een vijftal bioassays omvat, is een manier om de toxische druk van (onbekende) organische stoffen in oppervlaktewater in te schatten. De pT-waarde geeft inzicht in welk percentage van de soorten te lijden heeft van de organische stoffen in het bemonsterde oppervlaktewater. In 2007 is samen met het RIZA (nu de Waterdienst) en drie waterschappen ervaring opgedaan met de pT-methode en de specifieke bioassays. Dit programma wordt dit jaar voortgezet.

A

ls oppervlaktewateren niet voldoen aan de goede ecologische toestand en de oorzaak niet bekend is, dan verplicht de Kaderrichtlijn Water te onderzoeken welke oorzaken hier aan ten grondslag liggen. Als de oorzaken niet geïdentificeerd kunnen worden vanuit de reguliere chemische monitoring of vanuit de expertise van de waterkwaliteitsbeheerders, dan wordt ‘nader onderzoek’ ingezet: de diagnose moet immers gesteld worden om het mogelijk te maken adequate maatregelen te nemen. Ter ondersteuning van monitoring voor het nader onderzoek ontwikkelde Royal Haskoning de handreiking Diagnostiek Ecologische kwaliteit van Watersystemen1). Deze geeft de waterkwaliteitsbeheerder inzicht in mogelijke oorzaken van de onvoldoende score op de biologische en/of chemische maatlatten. Hierbij worden instrumenten aangereikt die die oorzaken kunnen identificeren. Bioassays worden hierbij ook genoemd, maar de uitvoering ervan wordt niet verder uitgewerkt in de handreiking.

Toxische druk De pT-methode is een methode waarmee organische stoffen uit bemonsterd opper-

vlaktewater geëxtraheerd en geconcentreerd worden (met behulp van hars), gevolgd door een analyse daarvan met een set van vijf verschillende bioassays (zie kader). Het concentraat van een oppervlaktewatermonster wordt in een hoeveelheid standaard water opgelost. De oplossing wordt getest met de vijf bioassays, zodat men de toxiciteit van de organische stoffen in het oorspronkelijk bemonsterde oppervlaktewater voor de geteste soorten kan schatten. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal keer dat de organische stoffen uit het oppervlaktewater geconcentreerd zijn. De organische stoffen kunnen bestrijdingsmiddelen en hun afbraakproducten zijn, maar ook hormonen, hormoonachtige stoffen, geneesmiddelen of producten die in huishoudens gebruikt worden. Uit de vijf bioassayresultaten wordt uiteindelijk één pT-waarde voor het monster berekend. Verschillen in pT-waarde duiden op verschillen in de potentiële toxiciteit van onbekende mengsels voor de geteste soorten, maar daarmee ook voor de lokaal voorkomende soorten2). Als de pT verschilt in ruimte of tijd, duidt dit op verschillen in toxische druk tussen de monsterplekken en tijdstippen van bemonstering.

Als met de pT-methode toxiciteit wordt gemeten, kan de toxische druk van het mengsel van de onbekende organische stoffen een verklaring vormen voor ecologische problemen in het oppervlaktewater. Hoe meer de organische stoffen in het oppervlaktewater geconcentreerd moeten worden om toxiciteit in de bioassays te zien, des te lager de toxische druk in het oorspronkelijke oppervlaktewater. En andersom: hoe minder de organische stoffen in het oppervlaktewater geconcentreerd moeten worden om toxiciteit te zien in de bioassays, des te toxischer de hoeveelheden organische stoffen in het bemonsterde oppervlaktewater. Ofwel: door toepassing van de concentratietechniek kan het risico op toxiche effecten van veronreinigingen gekwantificeerd worden (zie kader). Afbeelding 1 visualiseert de pT-benadering. De pT-methode geeft de volgende zekerheid: op het moment dat bij een hoge concentratiefactor voor het oppervlaktewater een lage toxiciteit van dat water gemeten wordt, kan met redelijke zekerheid worden gesteld dat de toxiciteit van de geteste onbekende mengsels van organische stoffen geen (grote) negatieve invloed zullen hebben op de ecologische toestand van het opper-

H2O / 3 - 2009

25


pT

PAF

< 0.1 0.1 - 1 1 - 10 10 - 20

> 20

Afb. 1: De resultaten van effectwaarnemingen in een testbatterij met acute toetsen worden gebruikt om te bepalen welke fractie van soorten uit het natuurlijke systeem te lijden zou hebben van het onbekende mengsel. De gekleurde symbolen zijn de acute effectwaarnemingen in de bioassays, en de stippellijn is de acute verdeling daarvan (SSD). De chronische risico’s worden daaruit afgeleid via de doorgetrokken curve met een extrapolatiefactor van 10. Het resultaat daarvan is de toxische druk, namelijk de potentieel aangetaste fractie bij een concentratiefactor 1. Voorbeeld van locatie Eijsden (pT is 15%) (monitoring juli 2005).

vlaktewater. De pT-methode geeft hiermee meer zekerheid over toxiciteit als mogelijke oorzaak dan het relatief beperkt aantal chemische stoffen die worden gemeten. In het geval dat de pT-methode laat zien dat organische stoffen waarschijnlijk geen negatief effect hebben op de ecologie, dan kan gericht verder gezocht worden naar andere stressoren, zoals hydromorfologische belastingen of metalen.

Afb. 2: Toxische druk van watermonsters die genomen zijn op verschillende locaties in Nederland (MWTL-monitoring juli 2005). De pT is bij de instroompunten van Schelde en Maas verhoogd.

2009 Dit jaar coördineert het RIVM een project waarin de waterkwaliteitsbeheerders bioassays uit kunnen laten voeren ter ondersteuning van het stellen van een diagnose over een waterkwaliteitsprobleem. De algemene pT-methode vormt de technische basis voor het project. Daarnaast kan gekozen worden voor bioassays die reageren op een nauwe en specifieke range van stoffen. De ER-Caluxtest signaleert bijvoorbeeld hormoonverstorende (oestrogene)

Technisch bestaat de pT-methode uit het verzamelen en ‘indikken’ (concentreren) van de organische stoffen in monsters uit oppervlaktewateren in Nederland, gevolgd door het meten van effecten op verschillende soorten in een concentratiereeks van die geconcentreerde monsters. De bioassay-’testbatterij’ bestaat daarbij uit vijf testen, waarbij acute effecten worden gescoord. Voor de pT-methode worden de Microtox-test (bacteriën), de PAM-test (algen), de Daphnia IQ-test (watervlooien), de Thamnotoxtest: kleine kreeftachtige) en Rotoxtest (rotiferen) uitgevoerd. De afzonderlijke meetresultaten van de acute bioassays worden omgezet naar een soortengevoeligheidsverdeling4). Hiermee wordt afgeleid welke fractie van soorten in het natuurlijke systeem op chronische tijdschaal potentieel te lijden zou hebben van het onbekende mengsel organische stoffen (zie afbeelding 1). Bij een concentratiefactor van 1 op de X-as wordt afgelezen hoe groot de potentieel aangetaste fractie van soorten in het systeem zou zijn bij blootstelling aan het watermonster met het onbekende mengsel. De potentieel aangetaste fractie wordt binnen deze methode de pT of potentiële toxische druk genoemd. Locaties kunnen op deze manier in de tijd en in de ruimte met elkaar vergeleken worden (zie afbeelding 2). Hiermee kan bijvoorbeeld prioritering van locaties voor het nemen van maatregelen onderbouwd worden, of kan het effect van emissie-reductiemaatregelen gemeten worden. De pT-methode kan ingezet worden als eerste screening: als men met de pT-methode effecten signaleert, dan zouden ook effecten in het originele oppervlaktewater verwacht kunnen worden. Als de pT-methode geen effecten van het bemonsterde oppervlaktewater laat zien, dan zullen de organische stoffen zeer waarschijnlijk niet de negatieve effecten op het ecosysteem hebben veroorzaakt. Hiermee is de pT-methode een eerste stap in de zoektocht naar de factoren die de kwaliteit van het aquatisch ecosysteem bepalen.

activiteit van oppervlaktewatermonsters en kan specifiek ingezet worden als verwacht wordt dat hormonen het oppervlaktewater vervuilen. De zogeheten multibacterietest detecteert en typeert effecten van antibiotica3). Deze test kan ingezet worden bij ziekenhuizen of rioolwaterzuiveringsinstallaties, als niet uitgesloten kan worden dat deze stoffen het oppervlaktewater bereiken en beïnvloeden. De bioassays die binnen de algemene pT-methode vallen, kunnen ook worden gebruikt om het vermoedelijke werkingsmechanisme (en dus de stofgroepen) achter de toxiciteit te typeren. De PAM-test is specifiek gevoelig voor herbiciden die aangrijpen op het fotosynthese-apparaat en de Daphnia-test voor insecticiden. In 2007 is al ervaring opgedaan met de pT-methode en aanvullende bioassays in het project ‘Schaduwdraaien KRW-monitoring 2007’, dat samen met de Waterdienst werd uitgevoerd4). Op een aantal monsterpunten is toen hormoonverstorende activiteit aangetoond en in een gebied met bollenspoelerijen zijn toxische effecten van een pesticide gevonden. De toepassing van bioassays heeft aannemelijk gemaakt dat een pesticide dat alleen is toegestaan voor gebruik in gesloten ruimtes, het oppervlaktewater bereikt en hier verhoogde negatieve effecten op de ecologie kan veroorzaken.

Wanneer pT-methode toepassen? De pT-methode kan worden toegepast voor de diagnose van mogelijke oorzaken bij problemen met de ecologische status van oppervlaktewateren: •

26

H2O / 3 - 2009

Als geverifieerd of uitgesloten moet worden of effecten op de ecologie


platform

PAM-opstelling voor het meten van fotosynthese-efficiëntie in algen.

veroorzaakt worden door stoffen die niet standaard gemeten zijn; •

Als chemische analyses op het oppervlaktewater zijn uitgevoerd maar deze niet afdoende inzichtelijk maken of die stoffen effecten veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de concentraties van de gemeten stoffen allen onder hun normen liggen, maar wel verhoogde concentraties laten zien, er geen normen voor de gemeten stoffen zijn, de rapportagegrens van stoffen boven de norm liggen zodat niet met zekerheid aangetoond kan worden of deze stoffen de norm overschrijden én als niets bekend is over de effecten van de mengseltoxiciteit van de stoffen ter plaatse. In wateren in landbouwgebieden worden bijvoorbeeld naast bestrijdingsmiddelen ook zware metalen gevonden. Omdat in de concentratietechniek metalen niet worden meegenomen, kan de pT-methode de effecten van de bestrijdingsmiddelen en hun afbraakproducten eruit lichten;

Als overwogen wordt een (dure) stofgerichte maatregel te nemen. De waterkwaliteit bovenstrooms is te schatten, zodat de waterbeheerder kan concluderen of de maatregel wel het verwachte effect zal hebben;

Voor het inschatten van de effecten van bijvoorbeeld een viskwekerij, rioolwaterzuiveringsinstallatie of ziekenhuis op de waterkwaliteit, door bioassays uit te laten voeren met water dat stroomopwaarts en -afwaarts van een zuivering is gemonsterd.

Hars gebruikt voor extractie van oppervlaktewatermonsters.

De locatiekeuze en data van monstername zullen in samenspraak met de waterkwaliteitsbeheerder moeten worden bepaald. Het streven hierbij is dat monstername voor de pT-methode gelijk loopt met monstername voor chemische analyses en ecologische analyses. Monsterpunten worden gekozen op locaties met slechte ecologische toestand. De waterkwaliteitsbeheerder zal zelf de bemonsteringen uitvoeren en de extractie en bioassays uitbesteden bij bureaus met de benodigde expertise. De waterkwaliteitsbeheerders kunnen aanvullende chemische gegevens en ecologische gegevens (inclusief KRW-maatlatscores) aanleveren en gegevens over het gebruik van het gebied. Het RIVM gebruikt deze informatie om de resultaten van de specifieke bioassays en de algemene pT-methode uit te leggen en te onderbouwen.

4) Rotteveel S., E. van der Grinten, L. Dirven-van Breemen en J. Maas (2009). Effect gericht meten in het waterkwaliteitsbeheer. Een verkenning van de toepassing van bioassays in de operationele KRWmonitoring en het regionaal waterkwaliteitsbeheer. Rapport RWS-Waterdienst en RIVM. In voorbereiding.

Waterkwaliteitsbeheerders die interesse hebben in het toepassen van de pT-methode of andere bioassays, kunnen contact opnemen met Esther van der Grinten van het RIVM: (030) 274 41 57. LITERATUUR 1) Van Riel M. en R. Knoben (2007). Handreiking Diagnostiek Ecologische kwaliteit van Watersystemen. Royal Haskoning. In opdracht van Rijkswaterstaat (RIKZ en RIZA). 2) Posthuma L., G. Suter II en T. Traas (eds.) 2002. Species sensitivity distributions in ecotoxicology. Lewis Publishers, pag. 133-154. 3) Pikkemaat M., S. Oostra-van Dijk, J. Schouten, M. Rapallini en H. van Egmond (2008). A new microbial screening method for the detection of antimicrobial residues in slaughter animals: The Nouws antibiotic test (NAT-screening). Food Control 19, pag. 781-789.

H2O / 3 - 2009

27


Gé v/d Eertwegh, Waterschap Rivierenland Joost Heijkers, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden Durk Klopstra, HKV lijn in water Michelle Talsma, STOWA

Onzekere hydrologische modelresultaten: bedreigend of gewenste informatie? Voor de beleidsontwikkeling, planvorming en uitvoering in het regionale waterbeheer vormen uitkomsten van hydrologische modellen een belangrijke bouwsteen. Hydrologische modellen, hoe geavanceerd ook, beschrijven de hydrologische systeemwerking op een vereenvoudigde manier. Mede hierdoor zijn modeluitkomsten onzeker. Het is belangrijk te weten hoe groot deze onzekerheden zijn en in welke mate ze van invloed zijn op de effectiviteit van maatregelen.

H

ydrologen die werkzaam zijn in het regionale waterbeheer, zijn zich vaak bewust van de onzekerheden van de modelresultaten waarop bestuurders zich regelmatig baseren bij beslissingen over de inrichting van een gebied. Ook bestuurders zijn zich bewust van het belang van onzekerheden. Zo werd tijdens het symposium van de Nederlandse Hydrologische Vereniging van 25 november 2008 door watergraaf Glas van Waterschap De Dommel aangegeven dat hij als bestuurder graag kennis neemt van onzekerheden om de kans op een foutief besluit van zijn kant zo klein mogelijk te maken. Om bestuurders de kans te geven gebruik te maken van kennis van onzekerheden, is het voor hydrologen de kunst om de invloed van onzekerheden te vertalen naar voor bestuurders relevantie informatie. Het gaat dan niet alleen om betrouwbaarheidsbanden rond resultaten van modelberekeningen, maar ook om de doorvertaling naar de effectiviteit van een maatregel. Voor dat laatste ontbreekt het gereedschap. Met dat als achtergrond is een door STOWA gefinancierd onderzoek uitgevoerd3), met als doelen het ontwikkelen van gereedschap voor hydrologen om bronnen van onzekerheden door te vertalen naar onzekerheidsbanden van modelresultaten én de effectiviteit van maatregelen, het toepassen van het gereedschap in een concrete casus en het doorvertalen van de onderzoeksresultaten naar voor hydrologen en bestuurders relevante informatie.

28

H2O / 3 - 2009

Relevantie informatie voor bestuurders De in het Nederlandse waterbeheer gebruikelijke werkwijze om effecten van maatregelen met hydrologische modellen te bepalen, leidt in de onderzochte casus tot een overschatting van de effectiviteit van maatregelen met 33 tot 50 procent. De oorzaak hiervan is dat in de gebruikelijke werkwijze onzekerheden in modelresultaten niet worden doorvertaald naar de effectiviteit van maatregelen. Mede gezien de uiteenlopende gebiedseigenschappen van de onderzochte casus, mag worden verondersteld dat de hoofdlijn van deze conclusie voor andere gebieden in Nederland ook van toepassing is.

Wat hiervan de gevolgen kunnen zijn, is te zien in afbeelding 1. Deze illustreert dat de effectiviteit van een maatregel minder blijkt te zijn als gevolg van onzekerheden. De mate waarin de effectiviteit vermindert, is afhankelijk van het type maatregel. Zo is in de afbeelding volgens de gebruikelijke werkwijze (zonder onzekerheden) maatregel Y effectiever, terwijl na een probabilistische onzekerheidsanalyse maatregel X effectiever blijkt te zijn. In het voorbeeld is de onzekerheid in de effectiviteit van maatregel Y echter kleiner. Om die reden zou, afhankelijk van de bestuurlijke afweging, maatregel Y nog steeds het meest attractief kunnen zijn, ook omdat in dit voorbeeld de verwachte effectiviteit van maatregelen X en Y dicht bij elkaar liggen.

Naar aanleiding van een verzoek van de regering concludeerde de commissie Noodoverloopgebieden (commissie Luteijn) in 2002 dat de aanwijzing van noodoverloopgebieden langs de grote rivieren nuttig is voor de bescherming tegen overstromingen1). Parallel daaraan hebben Rijkswaterstaat en HKV lijn in water, aanvullend op de door de commissie gevolgde deterministische werkwijze, een probabilistische onzekerheidsanalyse naar de effectiviteit van noodoverloopgebieden uitgevoerd2). Een voorbeeld van een onzekerheidsbron is de verdeling van de afvoer over de splitsingspunten in de Rijn. Als deze anders verloopt dan voorzien, kan de effectiviteit van een noodoverloop sterk afnemen. Het water kan bijvoorbeeld benedenstrooms onvoorzien over de dijken stromen en de hoogwatergolf kan het bovenstrooms gelegen noodoverloopgebied al zijn gepasseerd. Door alle bronnen van onzekerheden mee te nemen in de analyse, onstond een somberder beeld van de (kosten)effectiviteit van noodoverloopgebieden. Dat heeft er mede toe geleid dat de voor de noodoverloopgebieden langs de Rijn gereserveerde middelen naar het budget voor ‘Ruimte voor de Rivier’ zijn overgeheveld.


platform stations uit Den Helder en De Bilt samengestelde neerslagbeeld. Foutenbronnen van radargegevens hebben zowel betrekking op de onnauwkeurigheid in de apparatuur en de opstelling, als om fouten die ontstaan door verstoringen van buitenaf, zoals fouten bij de vertaling van het radarbeeld naar neerslaghoeveelheden7),8).

Afb. 1: Verwachte effectiviteit van maatregelen op basis van de gebruikelijke werkwijze, waarin onzekerheden niet worden doorvertaald (links) en op basis van een probabilistische onzekerheidsanalyse, inclusief betrouwbaarheidsbanden (rechts)

Samengevat is de boodschap voor hydrologen en bestuurders in het regionale waterbeheer: • De effectiviteit van inrichtingsmaatregelen in het regionale waterbeheer kan worden overschat als onzekerheden in hydrologische modelresultaten niet worden meegenomen in de analyse; • De kwaliteit van de besluitvorming kan verbeteren als de effectiviteit van maatregelen inclusief de onzekerheid dienaangaande wordt bepaald; • We hebben gereedschap ontwikkeld waarmee het voor hydrologen van waterbeheerders mogelijk wordt om onzekerheden in hydrologische modelresultaten door te vertalen naar een betere schatting van de effectiviteit van maatregelen, inclusief de betrouwbaarheidsbanden daar omheen. Dit gereedschap zal via STOWA begin dit jaar voor een ieder vrijelijk beschikbaar komen.

Technische toelichting Het onderzoek heeft zich als eerste stap beperkt tot drie bronnen van onzekerheden: de schatting van de gebiedsneerslag, de gemeten afvoeren en grondwaterstanden waarop het model wordt gekalibreerd en een aantal gekalibreerde modelparameters. Als casus is gebruik gemaakt van een Simgro-model van de Langbroekerwetering, een stroomgebied in het beheergebied van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. In het gebied komt zowel stedelijk als landelijk en pleistoceen als holoceen gebied voor. Simgro is een fysisch gebaseerde, ruimtelijk gedistribueerde hydrologische modelcode, die zowel de onverzadigde zone, het verzadigde grondwater als het oppervlaktewater beschrijft4).

de gebiedseigenschappen. Het resultaat hiervan is de verwachtingswaarde van de kalibratieparameters van het model. Stap 2: schatting onzekerheden

Als tweede stap is een schatting vooraf gemaakt van onzekerheden in de gebiedsneerslag, gemeten afvoeren en grondwaterstanden en gekalibreerde modelparameters. Deze schatting wordt in stap 3 gebruikt om het kalibratiealgoritme binnen vooraf ingeschatte grenzen de onzekerheden in de gebiedsneerslag, metingen en kalibratieparameters te minimaliseren. De schatting van de fout in de gebiedsneerslag6) is ook voor andere doeleinden toepasbaar en wordt om die reden hier kort beschreven. Voor de gebiedsneerslag is uitgegaan van een schatting voor rastercellen van 2,5 x 2,5 km2. Voor deze rastercellen wordt de verwachtingswaarde en de fout van de neerslag geschat op basis van waarnemingen van grondstations en neerslagradar. De fout in de geregistreerde neerslaghoeveelheden van de grondstations wordt grotendeels bepaald door invloed van de wind. Daarnaast zijn er nog verdampings-, bevochtigings- en waarnemingsfouten én fouten door het inspatten en uitspatten van regendruppels6),7),8). Er zijn twee neerslagradars, te weten in De Bilt en Den Helder, waarvan de reflectiviteit wordt omgerekend naar een neerslaghoeveelheid. Radarbeelden zoals geleverd aan de waterschappen hebben een resolutie van 2,5 x 2,5 km2 en vanaf 1 januari 2008 1 x 1 km2. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het gekalibreerde, op basis van de radar-

De belangrijkste fouten in de neerslaghoeveelheden op basis van de radarbeelden zijn de hoogte boven het aardoppervlak van de radarwaarnemingen (overshooting in afbeelding 2), verzwakking van het radarbeeld door neerslag (attenuation) en de variatie van het druppelgroottespectrum. Op basis van literatuurgegevens7),8),10),11) is een relatie gelegd tussen radarwaarnemingen en het gemiddelde en de standaarddeviatie van de gebiedsneerslag (zie afbeelding 3). De gevonden relaties blijken met een lineaire fit goed te worden benaderd. Stap 3: kalibreren hydrologische model met onzekerheidsbronnen

In de derde stap worden op basis van een probabilistische kalibratie de verschillende onzekerheidsbronnen, die in stap 2 a-priori zijn ingeschat, geminimaliseerd. Om dit resultaat te verkrijgen is een Bayesiaans kalibratiealgoritme, te weten het BATEA algoritme zoals beschreven door Kavetski9), geïmplementeerd3). Stap 4: vaststellen geminimaliseerde onzekerheid in gebiedsneerslag en kalibratieparameters

De resterende onzekerheid in de gebiedsneerslag na het kalibreren varieert met circa 15 procent ten opzichte van de gemeten waarde, met de meest waarschijnlijke waarde rond 0 procent. Het kalibratiealgoritme vindt een duidelijke voorkeur voor waarden van de kalibratieparameters. Desalniettemin resteert een spreiding van -30 tot +50 procent van de oorspronkelijk gevonden verwachtingswaarden op basis van de deterministische kalibratie. Stap 5: vaststellen onzekerheid in de berekende afvoeren en grondwaterstanden

De onzekerheden in de berekende grondwaterstanden zijn voor de onderzochte casus als gevolg van de bodemopbouw, die veelal uit klei bestaat, verwaarloosbaar. De onzekerheidsmarge in de berekende piekafvoeren bedraagt ongeveer tien procent. Daarbij

Afb. 2: Overzicht van de belangrijkste foutenbronnen in neerslagradarbeelden7),8).

Stap 1: deterministische kalibratie van hydrologisch model

Als eerste stap in het onderzoek is een deterministische kalibratie van het hydrologische model uitgevoerd. Met deterministisch wordt bedoeld dat geen onzekerheden in beschouwing zijn genomen. Dit is in het regionale waterbeheer veelal de gebruikelijke werkwijze. De kalibratie is geautomatiseerd uitgevoerd met behulp van een Simplex-algoritme van Nelder en Mead5). Hierin wordt op iteratieve wijze, op basis van vele modelruns, het beste kalibratieresultaat verkregen met inachtneming van grenswaarden van modelparameters op basis van H2O / 3 - 2009

29


Afb. 3: Gemiddelde en standaarddeviatie van de kansverdeling van de neerslag als functie van de geregistreerde neerslag. De gestippelde lijn is de geschatte lineaire relatie.

wordt opgemerkt dat als alle onzekerheidsbronnen zouden zijn meegenomen, de gevonden onzekerheidsmarges anders en waarschijnlijk groter zullen zijn. Stap 6: vaststellen invloed onzekerheidsbronnen op de effectiviteit van maatregelen

In afbeelding 4 wordt voor een aantal locaties de invloed van de beschouwde onzekerheidsbronnen op de berekende maximale afvoeren na het treffen van een maatregel weergegeven. De weergegeven maatregel betreft het vasthouden van water in de haarvaten in natuurgebieden, die ongeveer de helft van het stroomgebied beslaan, door middel van stuwen. Uit afbeelding 4 blijkt dat als gevolg van het vasthouden van water, de verwachtingswaarden van de maximale afvoeren afhankelijk van de locatie met vijf tot 15 procent afnemen, gemiddeld met zo’n acht procent. Als gevolg van onzekerheden kan het effect van de maatregel variëren van een geringe toename tot een afname van meer dan 25 procent. In het geval dat de onzekerheden niet meegenomen worden, nemen de verwachtingswaarden van de maximale afvoeren gemiddeld met zo’n twaalf procent af3). Hieruit blijkt dat de verwachtingswaarde van het effect gemiddeld over alle locaties 33 procent lager is dan wordt gevonden op basis van het deterministisch gekalibreerde model. Voor de maatregel afvoeren geldt een gemiddeld 50 procent lagere effectiviteit (niet getoond, zie3)). Medeneming van onzekerheden leidt in het uitgevoerde onderzoek tot een beduidend lagere geschatte effectiviteit van maatregelen en leidt ons inziens tot gewenste informatie voor hydrologen, beleidsontwikkeling, planvorming en uitvoering in het regionale waterbeheer.

30

H2O / 3 - 2009

Afb. 4: Berekende onzekerheid in effecten van maatregelen.

LITERATUUR 1) Commissie Noodoverloopgebieden (2002). Gecontroleerd overstromen. Advies van de Commissie Noodoverloopgebieden. 2) Stijnen J., M. Kok en M. Duits (2002). Onzekerheidsanalyse Hoogwaterbescherming Rijntakken. Onzekerheidsbronnen en gevolgen van maatregelen. HKV lijn in water. In opdracht van Rijkswaterstaat RIZA. 3) Klopstra D. en T. Botterhuis (2008). Hydrologische modelonzekerheid. De invloed van onzekere neerslag op hydrologische modeluitkomsten. HKV lijn in water. In opdracht van STOWA. 4) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2004). SIMGRO 5.0.1. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913.1. 5) Press W., S. Teukolsky, W. Vetterling en B. Fannery (1992). Numerical recipes in Fortran 77, 2nd ed.. University Press Cambridge. 6) Versteeg R. (2007). Neerslagonzekerheid. Literatuuronderzoek naar de fout in de neerslag. HKV lijn in water. In opdracht van STOWA. 7) Holleman I. (2006). Bias adjustement of radarbased 3-hour precipitation accumulations. KNMI. Technical Report 290. 8) Michelson D., T. Einfalt, I. Holleman, U. Gjertsen, K. Friedrich, G. Haase, M. Lindskog en A. Jurczyk (2005). Weather radar data quality in Europe: Quality control and characterization. Technical Report EUR 21955. Europese Unie. 9) Kavetski D., S. Franks en G. Kuczera (2002). Confronting input uncertainty in environmental modelling. In ‘Calibration of watershed models’ van Q. Duan, H. Gupta, S. Sorooshian, A. Rousseau en R. Turcotte. AGU Water Science and Applications series jaargang 6, pag. 49-68. 10) Schuurmans J. en M. Bierkens (2007). Belang van betere neerslaginformatie voor hydrologen. H2O nr. 12, pag. 27.

11) Uijlenhoet R., S. van der Wielen en A. Berne (2006). Uncertainties in rainfal retrievals from groundbased weather radar: overview, case study and simulation experiment. Hydrology and earth system sciences discussions.


platform

Joop Kruithof, Wetsus Bram van der Veer, Evides Bram Martijn, PWN

Schadelijke desinfectiebijproducten: feit of fictie? Vanaf het begin van de vorige eeuw is chloor gebruikt voor de desinfectie van drinkwater. Oorspronkelijk bestond een sterke weerstand tegen het gebruik van chloor, maar al snel werd de chloring algemeen geaccepteerd zonder over mogelijke nadelen te reppen12). Deze situatie veranderde radicaal in 1973, toen bij de chloring van water de vorming van trihalomethanen (THM’s) werd aangetoond15). Deze THM’s (chloroform monobromodichloromethaan, dibromomonochloromethaan en bromoform) zijn verdacht carcinogeen voor de mens. Deze ontdekking van Rook heeft een bom gelegd onder de chloring en de toepassing van andere chemische oxidatie-/desinfectiemiddelen. De belangrijkste vraagstelling hierbij luidt: worden desinfectiebijproducten gevormd en zo ja, zijn deze schadelijk voor de volksgezondheid?

N

a het aantonen van THM’s zijn tot heden ten dage talloze andere gehalogeneerde desinfectiebijproducten aangetoond, zoals de haloazijnzuren (HAA) en haloacetonitrillen (HAN)2). Oorspronkelijk werd er naar gestreefd het gebruik van chloor te handhaven en de vorming van desinfectiebijproducten te beperken door de optimalisatie van het chloorgebruik en de verwijdering van de gevormde bijproducten door bijvoorbeeld actieve koolfiltratie. Ook de verwijdering van precursors kreeg veel aandacht7). Vooral in Nederland is het chloorgebruik volledig afgebouwd. Wereldwijd zijn voor de desinfectiebijproducten van chloor normen gesteld. Dit

betreft met name de vorming van THM (wereldwijd) en HAA (de Verenigde Staten en Canada). Ook zijn de mogelijke gezondheidsproblemen in kaart gebracht, onder andere door het uitvoeren van mutageniteitstesten. Wereldwijd is een trend waarneembaar om het chloorgebruik te beperken. Voor de hoofddesinfectie verschoof het gebruik van chloor naar de toepassing van ozon. Ook hiervoor is veel werk verricht om eventuele desinfectiebijproducten aan te tonen. Uit mutageniteits-, GC-MS- en LC-MS-onderzoek bleek dat de reactieproducten niet toxicologisch verdacht, maar biologisch afbreekbaar waren. Na de ontwikkeling van de AOC-bepaling5) verlegde de

Afb. 1: Mutagene respons in Amestest voor stam TA100 door chloring van voorbehandeld Rijnwater (proefinstallatieonderzoek Kiwa).

aandacht zich van toxiciteit naar nagroei en de beheersing hiervan door de nazuivering volgend op de ozonisatie. Jarenlang leek ozon het ideale alternatief voor chloor. Dit veranderde radicaal toen werd aangetoond dat het anorganische desinfectiebijproduct bromaat verdacht carcinogeen is voor de mens11). Tot op heden wordt gepoogd de bromaatvorming te beperken10). Ook voor de veiligheidsdesinfectie is naar alternatieven voor chloor gezocht. Vooral in de Verenigde Staten is, om de vorming van desinfectiebijproducten te beperken, de veiligheidschloring vervangen door een dosering van chlooramine. Jarenlang leek de vorming van bijproducten beperkt; wel

Afb. 2: Mutagene respons in een Amestest voor stam TA98 in door UV-desinfectie van met coagulatie/snelfiltratie voorbehandeld water uit de Biesbosch (proefinstallatieonderzoek Evides).

H2O / 3 - 2009

31


Afb. 3: Mutagene respons in een Amestest voor stam TA98 door een behandeling met UV en waterstofperoxide van voorbehandeld water uit het IJsselmeer (proefinstallatieonderzoek PWN).

traden nitrificatieproblemen op. Tamelijk recent is echter aangetoond dat ook toepassing van chlooramine niet aan de vorming van bijproducten ontsnapt. Met name de vorming van nitrosoverbindingen, zoals NDMA, staat sterk in de belangstelling13). In Nederland is het streven biologisch stabiel drinkwater te produceren, zodat de veiligheidsdesinfectie achterwege kan blijven. In sommige gevallen wordt een lage dosering van chloordioxide toegepast. Schadelijke organische bijproducten van chloordioxide zijn nog niet aangetoond. Wel bestaat veel aandacht voor de anorganische bijproducten chloraat en met name chloriet. Hierom is de dosis beperkt tot maximaal 0,2 mg/l. De ontdekking van Cryptosporidium parvum in drinkwaterbronnen had een grote impact. Chloor is niet in staat onder praktische condities Cryptosporidium te inactiveren. Ozon is hiertoe wel in staat, maar meestal niet met een acceptabele bromaatvorming. Dit probleem heeft de toepassing van UV-desinfectie in een stroomversnelling gebracht. UV-desinfectie is in staat Cryptosporidium te inactiveren met zeer lage UV-doseringen1). Tot op heden zijn

geen relevante organische bijproducten aangetoond. Wel vormt de reductie van nitraat tot nitriet een aandachtspunt. Parallel aan de desinfectieproblemen komt er steeds meer aandacht voor de aanwezigheid, verwijdering en afbraak van organische microverontreinigingen, zoals bestrijdingsmiddelen, hormoonverstoorders, medicijnresten, reuk- en smaakstoffen. Ook in dit kader is veel aandacht besteed aan de toepassing van ozon, al dan niet in combinatie met actieve koolfiltratie. Circa tien jaar geleden heeft hier ook een overgang van ozon naar UV (UV / actieve koolfiltratie respectievelijk UV / waterstofperoxide / actieve koolfiltratie) met veel aandacht voor mutageniteit, biologische stabiliteit, bromaat (ozon) en nitriet (UV) plaatsgevonden9).

H2O / 3 - 2009

mix14). Er is sprake van mutageniteit indien de verhouding tussen revertanten in het monster en spontane revertanten, de inductiefactor, groter dan twee is. Het sterkste effect werd waargenomen in de neutrale fractie voor de stam TA100 met metabole activatie8) (zie afbeelding 1). Ook voor chlooramine, chloordioxide en ozon is een aantal Amestestgegevens beschikbaar. Ten opzichte van de chloring is de toename door een dosering van chloramine of chloordioxide zeer beperkt. Voor praktische ozondoseringen wordt altijd een verlaging van de mutagene respons ten opzichte van het ruwe of het voorbehandelde water geĂŤffectueerd. Eenmalig is bij een zeer lage ozondosis een zeer beperkte stijging voor de mutagene respons in stam TA98 waargenomen4).

Mutageniteit Om de neveneffecten van de chloring te karakteriseren is wereldwijd veel mutageniteitsonderzoek gedaan. Door KWR (voorheen Kiwa) is een methodologie ontwikkeld op basis van een isolatie met XAD-harsen bij pH2 en pH7. De isolaten zijn onderzocht met twee bacteriestammen TA98 en TA100 met en zonder metabole activatie door S9

Afb. 5: Invloed van chloor en chloordioxide op het AOC-gehalte van voorbehandeld water uit de Biesbosch (proefonderzoek Evides).

32

Afb. 4: Invloed van ozon en ozon / waterstofperoxide op het AOC-gehalte van voorbehandeld water uit het IJsselmeer (proefonderzoek PWN).

Voor de toepassing van UV-straling is veel Amestestonderzoek verricht, zowel voor stam TA98 als TA100. In alle gevallen is de mutagene respons voor stam TA100 zeer beperkt. Ook voor stam TA98 zijn de effecten beperkt. De sterkste verhoging is waargenomen voor middendruklampen. Voor een dosis van 70 mJ/cm2 wordt de

Afb. 6: Invloed van lagedruk en middendruk UV op het AOC-gehalte van voorbehandeld water uit de Biesbosch (proefonderzoek Evides).


platform

Afb. 7: Invloed van UV / waterstofperoxide op het AOC-gehalte van voorbehandeld water uit het IJsselmeer (proefonderzoek PWN).

sterkste verhoging gevonden zonder metabole inactivatie. Het effect is echter nauwelijks significant (zie afbeelding 2). Voor zowel ozon / waterstofperoxide als UV / waterstofperoxide is een beperkt aantal Amestesten uitgevoerd. Voor beide processen wordt geen significante verhoging waargenomen. Een nageschakelde actieve koolfiltratie realiseert ook geen significante verlaging. Het effect voor een UV-dosis van 540 mJ/cm2 samen met zes milligram waterstofperoxide per liter is lager of hoogstens in dezelfde grootte-orde als de mutagene respons voor een UV-dosis van 70 mJ/cm2 (zie afbeelding 3). Door chloring wordt een sterke respons in de Amestest gerealiseerd, met name voor stam TA100 met metabole activatie. De respons voor chlooramine en chloordioxide is veel beperkter en wordt mogelijk door resten vrij chloor veroorzaakt. De effecten voor ozon en UV zijn niet tot nauwelijks significant. Bij gebruik van UV is een iets sterker effect waarneembaar voor middendruklampen in vergelijking met lagedruklampen. Het effect tussen desinfectiecondities (70 mJ/cm2) en oxidatiecondities (540 mJ/cm2 en zes milligram waterstofperoxide per liter) is niet significant verschillend.

Nagroei Bij het uitgevoerde GC-MS- en LC-MSonderzoek bleek een groot scala aldehyden, ketonen, aldehydzuren en carbonzuren gevormd te worden. Deze stoffen hebben geen mutagene/carcinogene eigenschappen, maar zijn biologisch afbreekbaar. Deze groepen van verbindingen worden benut bij de AOC-bepaling. Om carbonzuren beter te benutten, is aan de oorspronkelijk gebruikte stam P17 stam NOX toegevoegd. De eerste onderzoeken hebben zich gericht op de AOC-vorming door ozon (zie afbeelding 4). Door ozon wordt een, nu algemeen geaccepteerde, sterke stijging geëffectueerd. Veel ozonprojecten in de jaren 60/70 zijn mislukt door onbekendheid met deze materie. Een sterke stijging van bijvoorbeeld 10 μg/l naar meer dan 100 μg/l verklaart de in die jaren onbegrepen explosie van nagroeipro-

Afb. 8: Nitrietvorming door middendruk-UV-bestraling voor twee nitraatconcentraties in voorbehandeld water uit de Biesbosch (proefonderzoek Evides).

blemen bij een eindstandige ozonisatie. Na ozonisatie is een biologische filtratie, zoals biologische actieve koolfiltratie, nodig om de AOC te verlagen en zodoende de nagroei te controleren. In een later stadium is ook de AOC-vorming door veiligheidsdesinfectie met chloor en chloordioxide onderzocht. Zelfs door de relatief lage doseringen, enige tienden milligrammen per liter, treedt een significante stijging van de AOC op (zie afbeelding 5). Deze verhoogde AOC kan leiden tot nagroei als het desinfectiemiddelresidu volledig verdwenen is. Ook voor toepassing van UV-straling is de AOC-vorming bepaald voor zowel lagedrukals middendruklampen (zie afbeelding 6). Voor desinfectie met lagedruk UV bleek de AOC-vorming zeer beperkt (enige μg/l bij een UV-dosis van 70-90 mJ/cm2). De toename door middendruk UV bleek beduidend hoger: circa 5 tot 10 μg/ bij dezelfde dosis van 70-90 mJ/cm2. Voor de omzetting van organische microverontreinigingen is ozonisatie een selectief proces. Daarom is geavanceerde oxidatie als alternatief geïntroduceerd. Voor de geavanceerde oxidatie op basis van ozon met waterstofperoxide is de AOC-vorming vergelijkbaar met de AOC-vorming door ozon alleen (zie afbeelding 4): circa 100 μg/l. De verwijdering van de gevormde AOC na behandeling met ozon en waterstofperoxide lijkt iets problematischer dan na alleen ozon. Een grenswaarde van 10 ug/l lijkt niet realiseerbaar. Vergelijkbare AOC-gehalten worden gerealiseerd door een behandeling met UV en waterstofperoxide (zie afbeelding 7). De totale AOC-vorming voor ozon, ozon met waterstofperoxide en UV met waterstofperoxide is in dezelfde grootte-orde, al zijn er aanwijzingen dat de samenstelling van de AOC significant verschillend is. Ook na een behandeling met UV en waterstofperoxide is de AOC-verwijdering tot 10 μg/l door biologische filtratie problematisch. Alle oxidatieprocessen effectueren een sterke verhoging van de AOC. Deze zijn in dezelfde

grootte-orde, al zijn er aanwijzingen dat de AOC-samenstelling na beide processen verschilt. Dit blijkt onder andere door een lagere AOC-verwijdering door actieve koolfiltratie na behandeling met ozon en waterstofperoxide én UV en waterstofperoxide in vergelijking met ozon. Ook veiligheidsdesinfectie door chloor en chloordioxide leidt tot AOC-vorming en nagroei (zie afbeelding 5). De AOC-vorming door lagedruk-UV is zeer beperkt, door middendruk-UV beperkt maar significant hoger.

Vorming individuele bijproducten Een geleidelijke verschuiving heeft plaatsgevonden van de identificatie van individuele organische producten naar de bepaling van groepparameters. Wel richt het onderzoek zich op de vorming van individuele anorganische bijproducten. Bij chlooramine betreft dit de vorming van nitriet en bij chloordioxide de vorming van chloraat en vooral chloriet. Bij ozonisatie ligt het zwaartepunt op de bromaatvorming (zie de H2O-artikelen die verschenen zijn in het kader van de opening van de UV/H2O2-installatie op productiebedrijf Heemskerk). Ook bij UV-behandeling is de nitrietvorming in nitraathoudend water een belangrijk aspect. Bij gebruik van lagedruk-UV-lampen is de nitrietvorming zeer beperkt. Bij de toepassing van middendruk-UV-lampen kan afhankelijk van de nitraatconcentratie de nitrietvorming zeer significant zijn (zie afbeelding 8). Afbeelding 8 geeft de nitrietvorming voor een nitraatgehalte van 2 en 14 mg/l weer. Voor desinfectie met een dosis van 90 mJ/cm2 blijft de nitrietvorming beneden de drinkwaternorm van 0,1 mg/l. Onder oxidatiecondities (UV-dosis 600 mJ/cm2, H2O2-dosis 6 mg/l) wordt de nitrietnorm sterk overschreden, zodat na UV en waterstofperoxide een nabehandeling nodig is. Dit kan een chemische oxidatie zijn. In Nederland is gekozen voor een biologische actieve koolfiltratie om nitriet tot nitraat te oxideren Door de biologische actieve koolfiltratie met een schijnbare verblijftijd van 30 minuten wordt ook bij lage watertemperatuur nitriet bijna volledig tot nitraat omgezet.

H2O / 3 - 2009

33


Een laatste aandachtpunt is de overmaat waterstofperoxide die moet worden toegepast. Bij ozon en waterstofperoxide is een grote overmaat van de laatste nodig om de bromaatvorming te beperken. Bij UV en waterstofperoxide is dit het geval om voldoende hydroxylradicalen te vormen. Van de gedoseerde zes milligram waterstofperoxide per liter wordt slechts ongeveer een halve milligram per liter verbruikt. Bij een nazuivering met actieve koolfiltratie wordt de overmaat waterstofperoxide reeds bij een korte schijnbare verblijftijd van circa zes minuten katalytisch omgezet in water en zuurstof. Bij chemische desinfectie en oxidatie vraagt een aantal individuele anorganische bijproducten speciale aandacht. Dit betreft de vorming van nitriet bij chlooramine en chloraat en chloriet bij chloordioxide. Van groot belang is de vorming van bromaat door ozon en ozon met waterstofperoxide, gezien de verdacht carcinogene eigenschappen van bromaat. UV en UV / waterstofperoxide kennen dit probleem niet. Wel is hier de nitrietvorming en de overmaat waterstofperoxide van belang.

Perspectief De toepassing van chemische desinfectie en oxidatie heeft de afgelopen 35 jaar een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Oorspronkelijk berustten zowel de hoofddesinfectie als de veiligheidsdesinfectie op het gebruik van chloor. De vorming van THM en andere organohalogenen, tezamen met een sterk verhoogde mutagene respons in de Amestest, maakte radicaal een eind aan het absolute vertrouwen in chloor. Op basis van THM- en HAA-gehalten zijn drinkwaternormen geformuleerd. In Nederland is het chloorgebruik (bijna) volledig afgebouwd. Voor de veiligheidsdesinfectie wordt op sommige plaatsen een lage chloordioxidedosering toegepast. Ook wereldwijd is het chloorverbruik beperkt en is de veiligheidschlorering deels vervangen door een dosering van chlooramine. De laatste jaren doet zich een nieuwe ontwikkeling voor. Oorspronkelijk werden de chloorhoudende bijproducten, THM en HAA beschouwd als de meest schadelijke verbindingen. Geleidelijk worden THM en HAA meer en meer als surrogaatparameters gezien voor de meer schadelijke stikstofhoudende bijproducten, zoals NDMA6). Hierdoor is in de Verenigde Staten het chloorgebruik verder onder druk komen te staan. Een alternatief zonder problemen is echter niet voorhanden. Voor de hoofddesinfectie is in vele gevallen chloor vervangen door ozon. Hierbij is onder praktijkomstandigheden geen mutageniteit aangetoond. Wel werden biologisch afbreekbare stoffen (AOC) gevormd, waardoor een biologische nazuivering, bijvoorbeeld actieve koolfiltratie, gerealiseerd diende te worden. Het gebruik van ozon kwam echter zwaar onder druk te staan door de vorming van bromaat. Vooral door de dreiging van een dalende bromaatnorm zijn in Nederland de afgelopen tien jaar geen

34

H2O / 3 - 2009

grootschalige ozonprojecten gerealiseerd. Wereldwijd dreigen problemen om aan de bromaatnorm te kunnen voldoen als deze wordt verlaagt tot 5 μg/l of lager. Californië heeft aangekondigd een verlaging tot 1 μg/l te overwegen. Recent is in de Verenigde Staten veel onderzoek verricht om argumenten aan te dragen de bromaatnorm niet verder te verlagen en zelfs te verhogen. Belangrijke aspecten hierbij zijn de reductie van bromaat in de maag (lage pH) en het bloed (reducerende stoffen zoals H2S en thiolen). Hierdoor bereikt slechts een zeer beperkt gedeelte van het bromaat de nieren, waar de tumorvorming plaats vindt. Ook zijn er indicaties dat het lichaam lage concentraties bromaat vormt3)). De uitkomsten van dit onderzoek en de reactie van de USEPA hierop zijn van cruciaal belang voor de toekomst van ozon. Versoepeling van de bromaatnorm kan het gebruik van ozon een sterke impuls geven, zowel voor de hoofddesinfectie als voor de omzetting van organische microverontreinigingen door ozon met waterstofperoxide. Het meest recent zijn op UV gebaseerde technieken in de belangstelling gekomen voor de inactivatie van Cryptosporidium en de omzetting van organische microverontreinigingen. Onderzoek naar bijproducten heeft nog geen serieuze problemen opgeleverd. De UV-dosis voor desinfectie (40-90 mJ/cm2) is te laag om een relevante omzetting van organische microverontreinigingen te realiseren. Een significante toename van de mutagene respons in de Amestest wordt niet gevonden. Dit is overigens evenmin het geval voor AOP-condities. In nitraathoudend water kunnen in theorie nitrosoverbindingen gevormd worden. Deze verbindingen worden door UV echter ook weer zeer goed afgebroken. Gevormd nitriet en gedoseerd watertstofperoxide zijn eenvoudig te verwijderen in de nazuivering. Door de vorming van schadelijke bijproducten is het gebruik van chloor sterk teruggebracht. Voor de nadesinfectie zijn chlooramine en chloordioxide als alternatief geïntroduceerd, al zijn bij gebruik hiervan ook bijproducten aangetoond (nitriet en chloriet). Het alternatief voor de hoofddesinfectie ozonatie - heeft ernstig te lijden gehad onder de vorming van bromaat. Lopend onderzoek kan wellicht leiden tot versoepeling van de bromaatnorm. Dit biedt ook perspectief voor toepassingen van ozon met waterstofperoxide. Bij de toepassing van UV en UV met waterstofperoxide zijn nog geen schadelijke bijproducten aangetoond. Toepassing voor inactivatie van Cryptosporidium en omzetting van organische microverontreinigingen heeft geleid tot een explosieve toepassing van deze technieken.

LITERATUUR 1) Bolton J., B. Dussert, Z. Bukhari, T. Hargy en J. Clancy (1998). Inactivation of Cryptosporidium parvum by medium-pressure ultraviolet light in finished drinking water. Proceedings AWWA Annual Conference Dallas, volume A, pag 389-403. 2) Cooney C. (2008). Drinking-water analysis turns up even more toxic compounds. Environmental Science Technology nr. 23, pag. 8175. 3) Cotruvo J., R. Bull, S. Snyder, O. Quinoness, G. Gordon, G. Pacey en B. Cummings (2008). Presystemic metabolism and detoxificationof bromate after ingestion. Proceedings AWWA WQTC Cincinnati. 4) Hrubec H., M. ‘t Hart, H. Kool en P. Marsman (1984). Onderzoek betreffende de toepassing van alternatieve oxidatie-desinfectiemethoden bij de bereiding en distributie van drinkwater. RIVM. Rapport 840132001. 5) Van der Kooij D., A. Visser en W. Hijnen (1982). Determining the concentration of easily assimilable organic carbon in drinking water. JAWWA nr. 10, pag. 540-545. 6) Krasner S., H. Weinberg, S. Richardson, S. Pastor, R. Chinn, M. Sclimenti, G. Onstad en A. Truston jr. (2006). Occurrence of a new generation of disinfection byproducts. Environmental Science Technology nr. 23, pag. 7175-7185. 7) Kruithof J. (1984). Neveneffecten van de chloring. Kiwa. Mededeling 74. 8) Kruithof J. (1986). Chlorination by-products: production and control. AWWARF. 9) Kruithof J. (2005). State of the art of the use of ozone and related oxidants in Dutch drinking water treatment. Proceedings 17th IOA World Congress Strasbourg. 10) Kruithof J. en P. Kamp (1997). The dilemma of pesticide control and by-product formation in the Heemskerk drinking water treatment plant design. Selected topics on new developments in physicochemical water treatment. 11) Kurokawa Y., A. Maekawa, M. Takahashi en Y. Hayashi (1990). Toxicity and carcinogenicity of potassium bromate - a new renal carcinogen. Environ Health Perspect nr. 87, pag. 309-335. 12) McGuire M. (2008). 100 years of chlorination: dr John L. Leal and the Jersey City Revolution. Proceedings AWWA WQTC Cincinnati. 13) Mitch W., J. Sharp, R. Trussell, R. Valentine, L. Alvarez-Cohen en D. Sedlak (2003). N-Nitrosodimethylamine (NDMA) as a drinking water contaminant: a review. Environmental Engineering Science nr. 5, pag. 389-404. 14) Noordsij A., J. van Genderen en J. van Beveren (1999). Organische stoffen en genotoxiciteit in (drink)water. Kiwa. Rapport 99003. 15) Rook J. (1974). Formation of haloforms during chlorination of natural water. Water Treatment Examination nr. 23, pag. 234-245.


platform

Anushka Salmin, TU Delft, thans Surinaamsche Waterleiding Maatschappij Eric Baars, Waternet Jasper Verberk, TU Delft Hans van Dijk, TU Delft

Conditionering van agressief grondwater in Suriname In Suriname komt veel zeer zacht en agressief grondwater voor. De Surinaamsche Waterleiding Maatschappij maakt voor het opharden/ conditioneren van dit water gebruik van filtratie over een laag natuurlijke schelpen. In het kader van een afstudeerproject is onderzoek verricht naar de meest optimale volgorde van het conditioneringsproces van zuur grondwater en naar het mogelijke gebruik van alternatieve ophardingsmaterialen. Op basis van de waterkwaliteit van het grondwater is vastgesteld dat schelpenfiltratie voor de meeste pompstations niet noodzakelijk is. Vanwege de hoge bicarbonaatconcentratie kan voor deze pompstations worden volstaan met intensieve beluchting. Waar wel schelpenfiltratie nodig is, wordt aanbevolen om deze als eerste filtratiestap toe te passen teneinde te vermijden dat het gehalte aan kooldioxide (de drijvende kracht voor de schelpenfiltratie) al te veel is afgenomen door de voorafgaande beluchting/zandfiltratie.

I

n Suriname is de Surinaamsche Waterleiding Maatschappij verantwoordelijk voor de voorziening van drinkwater in de gehele kustvlakte. Voor de bereiding van drinkwater wordt in Suriname voornamelijk grondwater als bron gebruikt. Het grondwater wordt onttrokken aan gebieden met kalkarme grondlagen. Als gevolg hiervan heeft het grondwater de eigenschappen Afb. 1: Locatie van de pompstations van de Surinaamsche Waterleiding Maatschappij (SWM) en van het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen (NH).

van agressief water. Agressief water wordt gekarakteriseerd door een lage pH, een lage concentratie bicarbonaat en een lage concentratie calcium. Agressief water heeft als nadeel dat het snel leidt tot corrosie van metalen pijpleidingen en cement gebonden materialen. In Suriname wordt agressief water geconditioneerd door filtratie over een bed van schelpen. De Surinaamse Waterleiding Maatschappij hanteert hierbij de richtlijnen van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO voor schoon en veilig drinkwater. Deze geven echter geen strikte richtlijnen voor de conditioneringparameters pH, de concentraties bicarbonaat en calcium en de SaturatieIndex (SI). Door het ontbreken van duidelijke waterkwaliteitsrichtlijnen worden de schelpenfilters niet optimaal bedreven. Kennis over het proces ontbreekt bij de werknemers van de pompstations, met als gevolg dat verschillende grondwaterpompstations agressief drinkwater distribueren en dat ernstige corrosie voorkomt, wat tot klachten over bruin water leidt. Het gebruik van schelpen in Suriname voor het conditioneren van drinkwater staat onder druk. Schelpen worden namelijk ook gebruikt voor andere doeleinden, zoals het verbeteren en neutraliseren van zure landbouwgronden. Hierdoor dreigt de voorraad aan schelpen op termijn op te raken. Door de Surinaamse overheid is een renova-

tieprogramma opgesteld voor de pompstations die momenteel onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen vallen. Na renovatie zullen deze overgedragen worden aan de Surinaamse Waterleiding Maatschappij. In dit kader dient een methode ontwikkeld te worden om afhankelijk van de ruwwaterkwaliteit de noodzakelijke zuiveringsprocessen en de juiste procesvolgorde te selecteren.

Onderzoeksdoelen In het kader van een afstudeerproject aan de TU Delft is onderzoek verricht dat operationele richtlijnen moet opleveren met betrekking tot het ontwerp en de bedrijfsvoering van schelpenfilters, een methode om de keuze van de benodigde processen en procesvolgorde voor pompstations met agressief grondwater te selecteren, gebaseerd op de kwaliteit van het ruwwater, ĂŠn alternatieve ophardingsmaterialen. Van zes pompstations van de Surinaamsche Waterleiding Maatschappij en zes pompstations van het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen is geprobeerd gegevens van de waterkwaliteit te achterhalen. Van elk pompstation zijn waterkwaliteitsdata aanwezig (zie tabel 1), zij het voor sommige pompstations slecht in beperkte mate en niet voor alle relevante parameters. Voor het inventariseren van de toegepaste zuiveringsprocessen is een bezoek gebracht

H2O / 3 - 2009

35


aan de stations en zijn interviews afgenomen met de bedrijfsleiders en technische en productiemedewerkers om operationele gegevens te verzamelen. Tijdens de bezoeken werd geconstateerd dat op enkele pompstations geen schelpenmateriaal in de filters aanwezig was. Omdat de schelpen te vaak aangevuld moesten worden, liepen de operationele kosten te hoog op.

Normstelling conditioneren In Suriname worden de WHO-richtlijnen gebruikt als maatstaf voor gezond en veilig drinkwater. Deze bevatten echter geen waarden voor de conditioneringparameters, zoals SI, pH en de concentraties calcium en bicarbonaat. De WHO-richtlijnen zijn namelijk gebaseerd op de effecten op de publieke gezondheid. De conditioneringparameters hebben geen directe relatie met de volksgezondheid, maar meer met de corrosie van het distributienet en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Tabel 2 geeft de Surinaamse en Nederlandse normen. De normen in Nederland worden in het vervolg van dit artikel gebruikt als richtlijn waaraan de waterkwaliteitsdata van het drinkwater van de pompstations getoetst worden.

Theorie conditioneren agressief water Conditionering van agressief water door filtratie over kalksteen kan worden uitgedrukt door onderstaande vergelijking. Deze wordt het kalkkoolzuurevenwicht genoemd. CaCO3 + CO2 + H2O ÅÆ Ca2+ + 2HCO3Wanneer de concentraties pH, calcium en bicarbonaat bekend zijn, kan de saturatieindex (SI) berekend worden met behulp van de twee onderstaande vergelijkingen2): pH1 = log K1 - log K2 (Ca2+) (HCO3-)

[

]

SI=log (Ca2+)(HCO32-) = pH - pH1 K2 Wanneer uitgegaan wordt van de veronderstelling dat de verhouding Ca2+/HCO3- 1:2 is (Tillmans-conditie), kan afbeelding 1 (links) geconstrueerd worden. Deze grafiek geeft de evenwichtsconcentratie HCO3- en dus ook van Ca2+ bij een bepaalde pH. Aan de hand van de grafiek kan bepaald worden of water kalkafzettend of -agressief is. Afbeelding 1 kan direct afgeleid worden uit de welbekende Tillmanscurve3). Door de Nederlandse normen in te passen in het

Tabel 1: Waterkwaliteitsdata van het ruwe water van diverse pompstations.

pompstation

Koewarasan La Vigilantia Leiding 9A Leysweg Meerzorg Pontbuiten Tourtonne Uitkijk Flora Helena Christina Republiek Van Hattemweg

pH (-)

6 3.9 6.2 5.7 6.25 6 6.55 6.25 5.99 5.81 4.98 6.10

concentratie concentratie calcium bicarbonaat (mmol/l) (mmol/l)

0.55 0.05 0.8 0.63 0.13 1.9 0.25 0.2 0.27 0.31 0.02 0.22

1.44 < 0.02 2.51 1.80 1.52 1.31 2.64 1.0 1.42 1.13 0.17 1.39

SI (-)

pHs (= pH-SI) (-)

- 2.3 - 7.3 - 1.7 - 2.4 - 2.7 - 1.8 - 1.8 - 2.7 - 2.6 - 2.8 - 5.7 - 2.6

8.3 11.2 7.9 8.1 8.95 7.8 8.35 8.95 8.59 8.61 10.68 8.7

linkerdeel van de grafiek kan rechts worden afgelezen in welk gebied de optimale watersamenstelling voor publieke drinkwater ligt4).

Alternatieve conditioneringsmaterialen Het criterium voor het vinden van alternatieven ter vervanging van de schelpen was het vinden van carbonaatrijke materialen die gebruikt kunnen worden als filtermedium. Uit interviews met onder meer de geologische mijnbouwdienst bleek dat naast schelpen geen alternatieve filtermedia in Suriname beschikbaar zijn voor de conditionering van agressief water. In Nederland wordt voor de conditionering van agressief water marmerfiltratie toegepast, waarbij het filterbed uit marmerkorrels bestaat. Voor dit onderzoek is gekeken of kalksteenkorrels, ook wel marmerkorrels genoemd, geschikt zijn voor de conditionering van agressief water in Suriname. Een ander alternatief voor schelpen zijn de onthardingspellets die verkregen worden na het proces van ontharding. Door het hoge gehalte aan calciumcarbonaat zijn de onthardingspellets in theorie geschikt voor de conditionering van agressief water. Net als voor de kalksteenkorrels is gekeken of de onthardingspellets geschikt zijn als filtermedium voor de conditionering van agressief water in Suriname.

Experimenten Voor het opstellen van operationele richtlijnen en het vinden van alternatieve Tabel 2. De normen voor conditioneringsparameters.

parameter

pH concentratie bicarbonaat SI

normen in Suriname

normen in Nederland (Waterleidingbesluit 2004)

geen

7.8 > pH > 8.3

geen geen

> 1 mmol/l -0.2 < SI < 0.3

Afb. 1: Evenwichts-pH als functie van de calciumconcentratie (links) en gebied van optimale watersamenstelling volgens de Nederlandse normstelling (rechts).

36

H2O / 3 - 2009


platform Uit de kolomproeven blijkt dat een minimale contacttijd nodig is om een SI > -0,2 te bereiken (zie afbeelding 2). In aanvulling op de experimenten van Tillmans (1932) hebben de kolomproeven aangetoond dat de filtratiesnelheid van invloed is op de benodigde contacttijd voor het bereiken van het kalk-koolzuurevenwicht (zie afbeelding 3). De benodigde contacttijd neemt af bij een toenemende filtratiesnelheid. De reden hiervoor is dat door verhoging van de filtratiesnelheid de turbulentie in de kolom verhoogd wordt met als gevolg een hogere stofoverdracht. Schelpen die gebruikt zijn voor de ophardingsexperimenten en een filtratiekolom vol schelpen.

ophardingsmaterialen heeft proefonderzoek plaatsgevonden in het laboratorium van Gezondheidstechniek van de TU Delft in bekerglasexperimenten en kolomproeven. De proeven zijn uitgevoerd met twee agressieve watersoorten (zie tabel 3). Als kalkhoudend filtermateriaal is gebruik gemaakt van kleine schelpen (0.5-3 mm), grote schelpen (2-12 mm), onthardingspellets (1-1.7 mm) en kalksteenkorrels (1.8-2.5 mm). Tijdens de kolomproeven varieerden de filtratiesnelheden tussen drie en tien meter per uur.

Resultaten experimenten De bekerglasproeven hebben aangetoond dat zowel de kalksteenkorrels als de onthardingspellets geschikt zijn voor de conditionering van agressief water. Het soort materiaal heeft geen grote invloed op het conditioneringsproces. De verschillende soorten onthardingspellets (afkomstig van DZH, Oasen en Waternet) hebben allemaal vrijwel dezelfde oplossnelheid. De benodigde contacttijd voor het bereiken van het kalk-koolzuurevenwicht neemt toe bij toenemende korreldiameter.

Modellering In de praktijk is het gewenst om op basis van de waterkwaliteit van het ruwwater de waterkwaliteit van het drinkwater te kunnen voorspellen bij een gegeven filterbedconfiguratie en bedrijfsvoering. De waterkwaliteit van het reine water kan berekend worden door het conditioneringsproces te simuleren met modellen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de waterkwaliteitsdata van het ruwe water en het modelleringprogramma Stimela. Voor het conditioneringsproces is het belangrijk de reactieconstante k te weten. De reactieconstante wordt berekend volgens de eerste orde-reactie: dc ––– = -k(c-ce) dt waarvan de algemene oplossing is: c-ce –––– = e-kt c0-ce Deze reactieconstante geeft aan met welke snelheid het conditioneringsproces verloopt. Uit de eerder genoemde kolomproeven is de reactieconstante k berekend. Voor de kleine en grote schelpen en de kalksteenkorrels is een reactieconstante van 1,9 per

uur berekend; voor de onthardingspellets 4,5 per uur. Deze experimenteel gevonden reactieconstanten zijn vergeleken met de in literatuur gegeven reactieconstanten (zie tabel 4). Het verschil in de reactieconstanten van kolomproeven van dit onderzoek, Anderlohr en Aqua-Techniek wordt verklaard door het verschil in de gebruikte korreldiameter. De kolomproeven van dit onderzoek zijn uitgevoerd met een korreldiameter van 1,8 tot 2,5 millimeter, terwijl de experimenten van Anderlohr en Aqua-Techniek zijn uitgevoerd met een korreldiameter van respectievelijk 0,9 tot 1 millimeter en 1,2 tot 1,8 millimeter. Volgens de theorie neemt de reactieconstante toe bij afnemende korreldiameter. Na invulling van de reactieconstante

Tabel 4. Reactieconstanten voor verschillende filtermedia. Tabel 3. Kwaliteit van het ruwwater in bekerglas- en kolomproeven.

filtermedium soort water

pH (-)

p-getal (mmol/l)

calcium (mmol/l)

m-getal (mmol/l)

SI (-)

1 2

3.8 6.1

0.15 2.65

0 0

0.15 1.35

- 5.7 - 1.1

Afb. 2: De SI als functie van EBCT. De kolomproef is uitgevoerd met watersoort 1 en grote schelpen bij een filtratiesnelheid van vijf meter per uur.

reactieconstante per uur kolomproeven Anderlohr 5)

kalksteenkorrels schelpen onthardingspellets

1.9 1.9 4.5

3.6 ---

Aqua-Techniek2)

2.8 ---

Afb. 3: De pH als functie van EBCT. De kolomproef is uitgevoerd met watersoort 1 en grote schelpen bij variërende filtratiesnelheden.

H2O / 3 - 2009

37


in Stimela kan de benodigde minimale contacttijd bepaald worden om een SI > -0,2 te bereiken. Deze contacttijd bedraagt ten minste 15 minuten. In die 15 minuten wordt een bepaalde hoeveelheid CaCO3 geconsumeerd. Bij een gegeven debiet en filteroppervlak kan de filtratiesnelheid worden bepaald. Aan de hand van de geconsumeerde hoeveelheid CaCO3, een gegeven debiet en gegeven filteroppervlak kan de benodigde bedhoogte worden berekend. Bij een gekozen bedhoogte groter dan de benodigde bedhoogte, kan worden berekend hoe vaak het schelpenbed moet worden aangevuld. Voor pompstation La Vigilantia is deze berekening uitgewerkt. Bij een debiet van 130 kubieke meter per uur en een filtratiesnelheid van vijf meter per uur is berekend dat de benodigde bedhoogte 1,3 meter bedraagt. Bij een gekozen bedhoogte van 1,5 meter moet het schelpenbed na vier maanden worden aangevuld.

Proceskeuze en -volgorde De huidige procesvolgorde van de pompstations met agressief water is: winning, beluchting/ontgassing, snelfiltratie, beluchting/ontgassing, schelpenfiltratie, opslag en distributie. Doordat beluchting/ ontgassing als eerste stap in de zuivering wordt toegepast, wordt een deel van de aanwezige kooldioxide uit het water verwijderd. Deze kooldioxide is juist nodig als drijvende kracht voor het conditioneringsproces. Door de waterkwaliteitsdata van het ruwe water (tabel 2) te combineren met de evenwicht pH als functie van de bicarbonaatconcentratie (afbeelding 1 links) is het mogelijk snel inzicht te krijgen in de benodigde zuiveringsvolgorde. In afbeelding 4 is dit gedaan voor diverse pompstations in Suriname. Aan de hand van de waterkwaliteit van de watersoort kan worden gezien in welk gebied de te conditioneren watersoort zich bevindt. Gegeven de kwaliteit van het ruwwater en de normen voor de conditioneringsparameters pH en

HCO3-, kunnen drie conditioneringsprocessen worden toegepast: • kooldioxidedosering en marmerfiltratie De pH en de concentratie HCO3- zijn te laag. Marmerfiltratie moet worden toegepast. Indien het water te weinig kooldioxide bevat, moet eerst kooldioxide worden toegevoegd aan het water; • ontgassing en marmerfiltratie De pH en de concentratie HCO3- zijn te laag. Het water kan worden geconditioneerd door gedeeltelijk te ontgassen en marmerfiltratie toe te passen; • ontgassing Het water bevat voldoende HCO3-. Alleen de pH moet worden verhoogd. Dit kan worden gedaan door te ontgassen. Op alle pompstations uit tabel 1 wordt momenteel schelpenfiltratie toegepast voor de conditionering van het water. Afbeelding 4 laat echter zien dat voor de meeste pompstations schelpenfiltratie niet nodig is en dat alleen al met ontgassing kan worden voldaan om het chemisch te conditioneren. Schelpenfiltratie is alleen noodzakelijk voor de pompstations La Vigilantia en Republiek. Het probleem van de beperkte hoeveelheid schelpen wordt hierdoor deels opgelost. Deze zuiveringsopzet geldt alleen voor de chemische samenstelling van de gebruikte watersoort voor de kolom- en bekerglasproeven. Indien ijzer en mangaan in het water aanwezig zijn, zal onderzocht moeten worden of gelijktijdige verwijdering in het schelpenfilter mogelijk is, zoals bekend is van pompstation Bergen op Zoom6).

H2O / 3 - 2009

Het doel van de kolomproeven was onder andere om het gedrag van de schelpenfilters te bestuderen. De kolomproeven met schelpen en variërende filtratiesnelheden hebben aangetoond dat de reactieconstante wordt beïnvloed door de filtratiesnelheid. De reactieconstante neemt toe bij toenemende filtratiesnelheid. Dit wordt verklaard door de toenemende turbulentie van de stroming bij een hogere filtratiesnelheid. De kolomproeven hebben tevens aangetoond dat minimale contacttijd van ten minste 15 minuten nodig om een SI > -0.2 te kunnen bereiken. Voor de schelpen en kalksteenkorrels is een reactieconstante van 1.9 per uur gevonden en voor de onthardingspellets een reactieconstante van 4.5 per uur. Door gebruik te maken van het modelleringprogramma Stimela kan voor elke agressieve watersoort het conditioneringsproces worden voorspeld en hiermee ook de waterkwaliteit van het productwater. Met behulp van de reactieconstante van het filtermateriaal kan dan de looptijd van het schelpenbed bepaald worden. Exemplaren van het afstudeerwerk zijn opvraagbaar bij de secretaresse van de sectie gezondheidstechniek: Mieke Hubert (015) 278 33 47.

Conclusies Door de theorie en praktijk van het conditioneren van agressief water te combineren met de waterkwaliteit van het ruwwater van de pompstations, is het goed mogelijk de benodigde zuiveringsopzet te bepalen voor elk pompstation. Schelpenfiltratie blijkt alleen nodig te zijn voor de pompstations La Vigilantia en Republiek. Het agressief water van de andere pompstations kan

Afb. 4: Waterkwaliteitsdata van het ruwwater van de pompstations van de Surinaamsche Waterleiding Maatschappij en de benodigde zuiveringsprocessen.

38

worden geconditioneerd door middel van ontgassing. Aanbevolen wordt aan de Surinaamsche Waterleiding Maatschappij om van het ruwe water ook de waterkwaliteitsparameters Fe2+, Mn2+, NH4+ en CH4 te laten analyseren.

LITERATUUR 1) Waterleidingbesluit (2004). Staatsblad nr. 576. 2) Van Dijk H. en P. de Moel (1983). Kalkkoolzuurevenwicht opnieuw bezien. DHV. 3) Tillmans J., P. Hirsch en A.Eschenbrenner (1932). Uber die Geschwindigkeit der Entsauring kohlensaurehaltiger Wasser beim Marmarrieselungsverfahren. Vom Wasser pag. 59-91. 4) De Moel P., J. Verberk en H. van Dijk (2009). Hardness and conditioning of drinking water. Water Management Academic Press. In voorbereiding. 5) Anderlohr A. (1976). Experimentelle Untersuchungen zur Auflosung von Calciumkarbonat durch Kohlensaurehaltige Wasser in Schuttungen. Veroffentlichungen des Bereichs und des Lehrstuhls fur Wasserchemie. 6) Oomen J., P. de Moel en H. van Dijk (1983). Marmerfiltratie van ijzerhoudend agressief grondwater. H2O nr. 2, pag. 40-44.



agenda agenda_kop 10 februari, Rotterdam agenda_plat Kabels en leidingen het zevende jaarcongres over de steeds drukker wordende ondergrond met aandacht voor de veiligheid, de financiële risico’s en de nieuwe Wet Informatie-Uitwisseling Ondergrondse Netten (beter bekend als de Grondroerdersregeling). Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80 of www.sbo.nl/kabels-leidingen.

10-12 februari, Amsterdam Aquaterra tweede editie van een internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: Hans Verschuur (020) 549 31 03.

12 februari, Deventer Corruptie in de watersector middagsymposium over corruptie in de watersector, met name in ontwikkelingslanden. Organisatie: Contactgroep Internationaal Waternetwerk. Informatie: Henk Lubberding, h.lubberding@unesco-ihe.org.

13 februari, Lelystad De afvalwaterfabriek als energiefabriek: utopie of realiteit? bijeenkomst waarop een blik in de toekomst wordt geworpen en de verschillende mogelijkheden voor duurzame, energieefficiënte en zelfs energie-producerende afvalwaterbehandeling aan de orde komen. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.kvwn.nl.

19 februari, Delft Recent advances in water resources twee lezingen over het gedrag van grondwater in verschillende grondsoorten. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 50 80.

4 maart, Weesperkarspel Promicit bijeenkomst over het resultaat van vijf jaar onderzoek naar de automatische besturing van drinkwaterzuiveringen met het integrale model Promicit. Organisatie: Waternet, TU Delft, SenterNovem, DHV en ABB. Informatie: Luuk Rietveld, luuk.rietveld@waternet.nl.

5 maart, Rotterdam De verlanglijstjes van waterwoonspecialisten bijeenkomst over de stand van zaken op het gebied van het wonen op het water met als belangrijkste vraag: Wat moet er gebeuren om wonen op het water te stimuleren? Organisatie: WaterWonen Magazine. Informatie: www.waterwonenmagazine.nl.

40

H2O / 3 - 2009

12 maart, Rotterdam Ruimtelijk ontwerpen met water conferentie over de vraag hoe ruimtelijke en wateropgaven in de regio beter met elkaar kunnen worden verbonden en tevens de afronding van de pilotprojecten in het kader van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur. Organisatie: NIROV. Informatie: mevrouw Erestein (070) 302 84 70.

12 maart, Terneuzen Houd de KRW op koers bestuurlijke conferentie waarop teruggeblikt wordt op de werkzaamheden rond de Kaderrichtlijn Water tot nu toe, de afstemming met de buurlanden aan bod komt én vooruitgekeken wordt naar mogelijke oplossingen voor problemen met grondverwerving en dergelijke. Organisatie: Projectbureau Kaderrichtlijn Water Schelde. Informatie: Hans Hamelink van de Provincie Zeeland (0118) 63 11 13.

12-13 maart, Amsterdam Benchmarking water services tweedaagse conferentie over een bedrijfsvergelijking in de watersector met als doel de prestaties verder te verbeteren en voor de burger het één en ander inzichtelijker te krijgen. Organisatie: IWA, Vewin en het Koninklijk Waternetwerk. Informatie: www.moorga.com.

17-19 maart, Gorinchem Aqua Nederland derde editie van deze op de Nederlandse markt gerichte beurs voor bedrijven die zich bezighouden met waterbehandeling, -management en -technologie. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

26 maart, Arnhem Inspecties waterkeringen zesde kennisdag over verschillende manieren om waterkeringen te inspecteren, met onder meer de presentatie van de eerste resultaten van de inventarisatie van het project ‘Verbetering Inspecties Waterkeringen 2’ en de eindresultaten van het macrostabiliteitsprogramma van de IJkdijk. Organisatie: STOWA, Rijkswaterstaat en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl of mevrouw Gerssen (030) 232 11 99.

5 juni, Scheveningen Nederland met water congres over een veilig Nederland, gecombineerd met leefbaarheid, natuur en recreatie, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 04.

6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs over riolering en stedelijk watermanagement. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 04 of www.vakbeursriolering.net.

25 maart, Nieuwegein Waterbouw jaarlijkse conferentie over ontwikkelingen in de waterbouw, met aandacht voor de verwerking van de adviezen van de Deltacommissie, de vraag welke projecten sneller zullen worden uitgevoerd en wat voor projecten er nog aan komen. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Roland Classen (040) 297 48 83.

25-26 maart, Rotterdam Bodem tweedaagse conferentie over de bodem en alles wat daarbij hoort: Nederlands en Europees beleid, grondwaterbeheer, bodemkwaliteit, verontreiniging, etc. De eerste dag staat in het teken van actuele ontwikkelingen, de tweede dag is meer op de praktijk gericht met onder andere een bijdrage van watergraaf Peter de Glas over de mogelijkheden van gebiedsgericht grondwaterbeheer. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80 of www.bodemconferentie.nl.

Buitenland

16-22 maart, Istanbul Wereld Water Forum vijfde editie van dit driejaarlijkse, internationale forum waarop alle watergerelateerde zaken van dit moment aan bod komen. Bedoeld voor wetenschappers, politici en bestuurders, ngo’s en bedrijven om water hoger op de politieke agenda te zetten. Informatie: www.worldwaterforum5.org.

30 maart-3 april, Berlijn Wasser Berlin 13e editie van deze internationale waterbeurs, die de vorige keer 550 bedrijven en ongeveer 26.000 bezoekers trok. Het congresprogramma omvat een 23-tal symposia en workshops over onderwerpen die de gehele waterketen dekken. Informatie: www.wasser-berlin.de.


handel & industrie Arcadis brengt KSB levert pompen aan Brazilië kustprojecten in kaart KSB uit Zwanenburg heeft recent voor het bevloeiingsproject ‘Jaíba Agroindustrial’ in het noordoosten van Brazilië vier grote pompen met buisvormige behuizing geleverd. De opdracht omvat in totaal zeven verticaal opgestelde pompen. KSB heeft eerder al drie pompen geleverd voor de eerste projectfase.

De bevloeiing betreft uiteindelijk 100.000 hectare landbouwgrond in acht Braziliaanse staten. In deze regio’s teelt men overwegend bananen, druiven, bonen en mais. Het water

is voornamelijk afkomstig uit de rivieren Sao Francisco, Verde Grande en Gorutuba. De opdracht voor KSB omvat zeven verticaal opgestelde pompen, die elk door een langzaam lopende elektromotor met een vermogen van 1.350 kW worden aangedreven. Het totaalgewicht van elk pompaggregaat bedraagt 34 ton. De eerste drie al opgeleverde pompen staan in drie pompstations opgesteld en zijn al in bedrijf genomen. De maximale capaciteit bedraagt 20.000 kubieke meter per uur bij een opvoerhoogte van 18,36 meter. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

Eén van de vier grote pompen voor het omvangrijke bevloeiingsproject in Brazilië.

DHV beschermt Canadese delta tegen overstroming Advies- en ingenieursbureau DHV gaat samen met het NoordAmerikaanse bedrijf Delcan de delta van één van de langste rivieren van Noord-Amerika beschermen tegen overstromingen: de Fraser River, die uitmondt in de Strait of Georgia net onder miljoenenstad Vancouver. In 1894 zorgde een vloedgolf voor zeer ernstige overstromingen in de gehele Fraserdelta. De volgende grootschalige overstromingen in 1948 resulteerden in dijkconstructieprogramma’s om alle gemeenten in de delta te beschermen tegen een overstroming. Tot op de dag van vandaag wordt dit veiligheidsniveau gehanteerd voor Vancouver en omliggende gemeenten. Door de stijging van de zeespiegel en de beschikbaarheid van geavanceerde nieuwe meettechnieken constateerde DHV dat dit

niveau echter niet overal wordt gehaald. De dijken zijn momenteel niet bestand tegen een overstroming als van 1894. Met de Nederlandse kennis en ervaring in overstromingsmanagement en hoogwaterbescherming werkt DHV nu samen met Delcan aan het vergroten van de veiligheid voor deze delta. Het gebied heeft de afgelopen decennia een enorme groei doorgemaakt. De gemeente Surrey bijvoorbeeld is de afgelopen 50 jaar gegroeid van een boerengemeenschap naar een stad van ruim 500.000 inwoners. Naast een verandering van het klimaat nemen DHV en Delcan ook de (toekomstige) gebiedsontwikkeling mee in de veiligheidsanalyses. DHV verwacht heel 2009 bezig te zijn met deze opdrachten die een totale waarde hebben van ongeveer 240.000 euro.

Ingenieurs- en adviesbureau Arcadis heeft van het Directoraat-Generaal Milieu van de Europese Commissie opdracht gekregen alle Europese kustprojecten in kaart te brengen en te analyseren. Deze voorbeelden van integraal kustbeheer moeten via internet toegankelijk worden gemaakt. Het gaat daarbij niet alleen om de gerealiseerde kustprojecten, maar ook om de beleidsmatige uitwerkingen en achterliggende studies. Uiteindelijk moet een advies op tafel komen te liggen waarin staat hoe de Europese Commissie de betreffende lidstaten het best kan aansturen waar het om integraal kustbeheer gaat. Daarbij gaat het om 350 projecten, variërend van kustveiligheid tot het betrekken van alle betrokken partijen. Het driejarige project heeft als officiële titel ‘Exchange of experience and comparative analysis for integrated coastal zone management’. Behalve het toegankelijk maken van de projecten en het advies voor de Europese Commissie gaat Arcadis het Europese beleid ook uitdragen op congressen en via de media. Met de opdracht is één miljoen euro gemoeid.

Tauw begeleidt zuiveringsproject in Bulgarije Advies- en ingenieursbureau Tauw gaat advies geven over de grootschalige renovatie van een rioolwaterzuiveringsinstallatie in Sofia, Bulgarije. Tauw gaat als adviseur van het Bulgaarse ministerie van Milieu en Water het ontwerp en de uitvoering begeleiden van de renovatie van de centrale rioolwaterzuivering Kubratovo. De advieswerkzaamheden worden uitgevoerd in een consortium met advies- en ingenieursbureau HPC Bulgaria. De totale omvang van de opdracht bedraagt 1,3 miljoen euro. De rioolwaterzuivering Kubratovo zuivert het afvalwater van 1,2 miljoen inwoners. Een grondige renovatie van de installatie is noodzakelijk om te voldoen aan de normen in Europese wet- en regelgeving voor stikstofen fosfaatverwijdering. Onderdeel van de opdracht is de afronding van de bouw van het rioolgemaal Novi Iskar, dat afvalwater naar de rioolwaterzuivering pompt. De aanbesteding van de uitvoering van het project vindt plaats in het eerste kwartaal van dit jaar. De verwachting is dat de renovatie dit voorjaar begint en circa drie jaar in beslag neemt.

H2O / 3 - 2009

41


Kun je rijk worden zonder je principes te laten varen? Prachtige rivieren en kanalen die tegelijkertijd ons schoonste wegennet zijn. Recreatie en innovatie gaan samen in Noord-Brabant. Het is de taak van de provincie een klimaat te scheppen waarin Brabanders, bomen en bedrijven alledrie floreren. Noord-Brabant vertoont al jaren op veel gebieden een sterke groei en blijft toch een mooi, plezierig en gastvrij stukje Nederland. Ontwikkelingen moeten verrijken, niet verarmen. Dat vraagt om zicht op het grote geheel. Om een geoefend oog voor uiteenlopende belangen. Om een delicaat evenwicht tussen gevoel en verstand.

Senior beleidsmedewerker strategisch (grond)waterbeleid bij de directie Ecologie, bureau Grondwater. Na een intensief voorbereidingstraject is onlangs de inspraak op het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gestart. De beleidsontwikkelingen staan daarmee niet stil: water blijft in beweging en nieuwe ontwikkelingen -bekende en nog onbekende- vragen om een alert antwoord van de provincie. Wij zoeken daarom een creatieve en energieke strateeg die met ‘vreemde ogen’ naar ons waterbeleid kijkt en de buitenwereld van rijk, waterschappen, gemeenten, doelgroepen naar binnen weet te halen. Iemand die gepokt en gemazeld is in de wereld van politiek, bestuur en beleid en daarbinnen nieuwe wegen weet in te slaan. Bruto maandsalaris bedraagt € 4.771,- (schaal 12). Hoogte is afhankelijk van ervaring. Voor inlichtingen, kijk op www.brabant.nl of bel met Toon de Goede (073) 681 20 20. Geïnteresseerd in deze vacature? Kijk op www.brabant.nl/vacatures. Daar vind je alles over de functie en kun je ook direct solliciteren. Sluitingsdatum is 1 maart. Een assessment kan deel uitmaken van de procedure. Noord-Brabant werkt actief aan vernieuwing, zonder het evenwicht tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele uit het oog te verliezen. Het resultaat is een economisch bloeiende provincie, met een rijk cultureel leven en volop aandacht voor de natuur. Bijna 14.50 mensen bij de Provincie zetten zich enthousiast in voor Noord-Brabant en de Brabanders. We “maken” beleid, maar tekenen ook voor de realisatie. Transparant, integer en resultaatgericht. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Wij stáán voor Brabant: Kleurrijk, Ondernemend en Sociaal

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180


DUURZAAMHEID

ECONOMIE

GROEN

JEUGD

BEREIKBAARHEID

Corjan van den Tillaar VERGUNNINGVERLENER / BELEIDSMEDEWERKER LUCHTKWALITEIT ‘Als vergunningverlener ben je heel nauw betrokken bij de kwaliteit van de leefomgeving. Mijn bureau geeft vergunningen af aan grote industriële en afvalverwerkende bedrijven. Hun activiteiten mogen geen overschrijding veroorzaken van de normen voor een goede kwaliteit van lucht, bodem, water, geluid en veiligheid. De wet- en regelgeving op dat gebied verandert continu en er spelen vaak tegengestelde belangen. Die dynamiek vind ik interessant: Hoe zorg ik er in dat roerige veld voor dat er toch een kwalitatief goede vergunning wordt afgegeven? Soms zie je je werk heel letterlijk terug. Aan de vergunning om de openingstijden van ‘mijn’ milieustraat te verruimen, heb ik zelf meegewerkt.’

Investeer in je eigen omgeving

e provincie Zuid-Holland is Nederland in het klein. Met 3,5 miljoen inwoners zijn we de dichtst bevolkte provincie van Nederland. Een goede leefkwaliteit is dan ook essentieel. Om die kwaliteit te bieden werken we nauw samen met het rijk, gemeenten en waterschappen. Zo kijken we nu of onze milieutaken en die van de gemeenten gebundeld kunnen worden in regionale omgevingsdiensten. Daardoor kunnen we slagvaardiger werken, en het vereenvoudigt de

uitvoering en handhaving. Bedrijven hebben nu soms wel 5 tot 10 verschillende vergunningen nodig voor hun activiteiten, straks volstaat één omgevingsvergunning. Met die ene vergunning zorgen we ervoor dat de milieuregels worden gerespecteerd en dat ze ’werkbaar’ zijn voor de bedrijven. We zien dus duidelijk resultaat van ons werk. Ook werken aan je eigen leefomgeving? Voor meer informatie over deze vacatures of online solliciteren: www.werkenbij.zuidholland.nl.

BELE B EID IDSO OND NDER ERST TEU E NEND DM MED DEW EWER ERKE ER GR GRON NDW DWAT ATER ER h ohb o ni nive veau a • aan anvrrag agen en b beo eoor orde delen • be besc schi hikk kkin inge gen n op opst stel elle len n • te team amsp spel eler er m met et o ove vert r uigi g ng ngsk skra rach chtt • ke kenn nnis is vvan an g geo eohy hydr drol olog ogie ie max. ma x bru ruto to maa aand ndsa sala ari riss € 3.5 580 80,, • 36 uu uurr • va vac. c.nr nr.. DO DOD/ D/09 09.0 .008 08 JU URI RIDI DISC SCH AD ADVISEUR UR NAT A UU U RW RWET E GE G VING (BO BODE DEM M EN G GRO ROND NDWA WATE TER) R) w -n wo -niv ivea eau u, bes estu tuur ursr srec e ht • int nterne n vra raag agba baak ak • b bes esch chik ikki king ngen en ttoe oets tsen en • vver erte tege genw nwoo oord rdig iger er G GSS • sp spec ecia iali lisa sati tie e na natu tuur urwe wetg tgev evin ing g is een p pre re • ma max. x. bru ruto to maa aand ndsa ala lari riss € 4.1 .186 86,,- • 3 36 6 uu uurr • va vac. c.nr nr.. DO DOD/ D/09 09.0 .010 10 VERG R UN U NI N NG NGVE V RLLEN E ER GRO ROEN ENE E WE WETTEN EN hbohb o-ni nive veau au • ops pste tell llen en vver ergu gunn nnin inge gen/ n/on onth thef effi fing ngen en • b bel elan ange gena nafw fweg egin ing g • te team amsp spel eler er m met et o ove vert rtui uigi ging ngsk skra rach chtt • ke kenn nnis is v van an natu na tuur urwe wetg tgev evin ing g • max. bru ruto to maa aand ndsa sala lari riss € 3 3.5 .580 80,,- • 3 36 6 uu uurr • va vac. c nr nr. DO DOD/ D/09 09.0 .011 11


AMSTERDAM Second World Forum on Delta & Coastal Development Speakers include: Tineke Huizinga, Vice Minister for Transport, Public Works and Water Management Jean Vennables - Society of Civil Engineering Stephen Bradford - Port of Melbourne Shang Hongqi - Yellow River Conservancy Commission Sharon L. Nunes - IBM corporation Phillip L. Isenberg - Chairman Delta Vision

www.aquaterraforum.com Organised by:

Sponsor:

Partners:


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.