nยบ
42ste jaargang / 20 februari 2009
4/
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
ZUIVERINGSINSTALLATIE ALS ENERGIEFABRIEK? INTERVIEW MET HENK VAN BRINK EFFECTIVITEIT NIEUWE INRICHTING RIJKSWATEREN RESULTATEN ONDERZOEK INVLOED RIOOLSTELSEL OP EMISSIE
DUURZAAMHEID
ECONOMIE
GROEN
JEUGD
BEREIKBAARHEID
Deidre Jacobs-Coolen HOOFD BUREAU GEBIEDSGERICHT MILIEUBELEID ’Onze afdeling ontwikkelt het provinciale milieubeleid. Mijn bureau is daarbinnen verantwoordelijk voor de milieu-inbreng in het ruimtelijk beleid. Bij het opstellen van de Provinciale Structuurvisie zorgen wij voor voldoende aandacht voor de fysieke leefomgeving. We brengen de consequenties voor water, energie, lucht, geluid en externe veiligheid in beeld. Of dat nu is bij het duurzaam (her)inrichten van bedrijventerreinen of bij het klimaatbestendig inrichten van de Zuidplaspolder. In dit werk ben je continu bezig met het afwegen van belangen. Je zoekt telkens weer naar de beste manier om duurzaamheid, economische belangen en ruimtelijke ordening hand in hand te laten gaan. Dat werken op het snijvlak van meerdere beleidsvelden spreekt me aan.’
e provincie Zuid-Holland is Nederland in het klein. Met 3,5 miljoen inwoners zijn we de dichtst bevolkte provincie van Nederland. Als kustprovincie investeren we in maatregelen om Nederland te beschermen tegen het wassende water. Ook door CO2-reductie en energiebesparing zorgen we voor een duurzame leefomgeving. Daar kunnen we jouw hulp goed bij gebruiken. We initiëren nieuwe projecten en zorgen dat partijen met elkaar in gesprek raken. Veel van de projecten gaan de
draagkracht van een individuele gemeente te boven, of spelen in meerdere gemeenten of provincies tegelijk. Wij slaan een brug tussen de verschillende partijen, fungeren als intermediair. Beleid niet alleen ontwikkelen, maar ook uitvoeren, daar gaat het om bij de provincie. Bij grootschalige én kleinschalige projecten. Het mooie is dat je zelf iets terugziet van het resultaat. Ook werken aan je eigen leefomgeving? Voor meer informatie over deze vacature of online solliciteren: www.werkenbij.zuidholland.nl.
Energie
M
oeten waterschappen zich bezighouden met de energiehuishouding? Kunnen ze zich niet beter bezig blijven houden met hun belangrijkste taak om het water te zuiveren? Die vragen kwamen regelmatig terug tijdens een boeiende bijeenkomst over de stand van zaken rond het energievraagstuk bij waterschappen op 13 februari in Lelystad. Waterschappen verbruiken in hun zuiveringsproces veel energie, maar er komt ook veel energie vrij. En daarmee zou wellicht wat nuttigs kunnen gebeuren. Rwzi’s hebben een dusdanige bedrijfsmatige opzet dat ze tot een energiefabriek zijn uit te bouwen. Het doel: energieneutraal zuiveren en liefst energie leveren (in de vorm van
warmte bijvoorbeeld). De plannen zijn niet helemaal nieuw, maar passen op dit moment wel in het algemene streven naar meer energie-efficiency en hergebruik van energie. En dat niet alleen uit milieu-oogpunt, maar ook uit financieel oogpunt. De waterschappen kunnen hiermee verdienen en de burger dus ook. Deels is het nog theorie, maar het is de moeite waard om de plannen verder uit te werken en uit te proberen. Dat kost maar een beetje energie en levert mogelijk een heleboel op. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 4 / 2009 4 / Afvalwaterzuiveraar gaat energie benutten 6 / Trends op het gebied van drinkwaterkwaliteit in de VS Gary May, Kebreab Ghebremichael, Joop Kruithof, Karin Teunissen en Weren de Vet
8
/ Henk van Brink: “Sanering plancultuur zou welkom zijn” Maarten Gast
8
10 / Gezamenlijke kalkmelkaankoop: goed, goedkoop, gemakkelijk Jantinus Bruins, Anne Heeroma en Simon Dost
13 / Effectiviteit van herstel- en inrichtingsmaatregelen in rijkswateren Wendy Liefveld, Bart Reeze en Marieke Ohm
16 / Langs de Maas 35 kilometer nieuwe natuur(vriende)lijke oevers
13
Bert Overkamp, Gerjan Verhoef en Marniks Maris
21 / Verenigingsnieuws 25 / Resultaten onderzoek naar invloed keuze rioolstelsel op emissies Jan Zuidervliet, Jelle de Jong en Bert Palsma
28 / Regionale hydrologische modellering ter onderbouwing van klimaateffecten
33
Ellen Hermans, Jenny Otte en Jan van Bakel
32 / Gebiedsgerichte aanpak noodzakelijk voor waterveiligheid Maarten Spijker, Jaap Zeeberg, Janneke de Graaf en Jaap Stoop
37/ Agenda 38 / Handel & Industrie
Bij de omslagfoto: Zo’n 30 militairen van de Koninklijke Landmacht hebben afgelopen week het laatste eilandje in een meer in de buurt van Heeg gered. Het kalfde af en dreigde te verdwijnen. Staatsbosbeheer riep de hulp van Defensie in (foto: Ministerie van Defensie).
Afvalwaterzuiveraar gaat energie benutten Grote belangstelling was er op vrijdag 13 februari voor een bijeenkomst van het Waternetwerk over de mogelijkheden om de opgewekte energie in de afvalwaterzuivering te gaan benutten. Ruim 125 aanmeldingen voor een ruimte in natuurpark Lelystad waar slechts 80 mensen verwelkomd konden worden noodzaakte de organisatie direct te denken aan een vervolg van de dag. Waterschappen moeten energiezuiniger gaan werken op hun rioolwaterzuiveringsinstallaties en hun opgewekte energie te gelde gaan maken of in de directe omgeving inzetten. Dat niet alle plannen uitvoerbaar lijken en dat verwerking van afval en energie geen hoofdtaak van het waterschap is, deed geen afbreuk aan het enthousiasme van de aanwezigen. model over de groene zuivering. Hij zoekt naar de meest groen en duurzame waterproductie-installatie (het woord zuiveringsinstallatie wilde hij niet meer noemen). Daarin speelt mest uit de landbouw een grote rol, evenals een efficiënte bellenbeluchting en warmte/koude-opslag en een betere afstemming tussen de aanvoer van water en de werking van de zuiveringsinstallatie.
Relevantie
V
eel waterschappen proberen duurzamer en met meer energieefficiency hun bedrijfsprocessen in te richten. Zo maakte de afvalwatersector vorig jaar de meerjarenafspraken over energie-efficiency (MJA), won waterschap Aa en Maas met het project ‘De Energiefabriek’ een prijsvraag en werden afspraken gemaakt over duurzaam inkopen. De behoefte ontstaat om als waterschap niet alleen zelfvoorzienend te zijn in energieverbruik, maar ook zelf als energieproducent voor andere partijen op te kunnen treden. De afvalstoffen die ontstaan bij de waterzuivering leveren energie op. Tot voor kort werd met deze energie niets of nauwelijks iets gedaan. Dat begint inmiddels te veranderen. Volgens Cees Buisman van Wetsus, die de spits afbeet in Lelystad, is jaarlijks zo’n tien miljoen kilo fosfaat terug te winnen uit de waterzuivering en kunnen organische verbindingen omgezet worden in elektriciteit. Voor de toekomst van de waterzuivering zijn volgens hem drie zaken van belang: nog schoner water, meer duurzame energie en het terugwinnen van mineralen. Het ontkoppelen van de kooldioxidekringloop, ook van belang voor een schoner milieu in het algemeen, kan onder meer gebeuren door algen als nazuivering te gebruiken (hetgeen binnenkort gaat plaatsvinden (zie ook pagina 18)) en het vervangen van de huidige toiletten door scheidingstoiletten.
4
H2O / 4 - 2009
Peter Knaapen van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de voorzitter van de werkgroep MJA, stak niet onder stoelen en banken dat hij tevreden was dat alle waterschappen vorig jaar juli afgesproken hebben tussen 2005 en 2020 tot 30 procent efficiencyverbetering na te streven voor het gehele zuiveringsproces. In september van dit jaar zullen de waterschappen een energieplan opstellen, waarna zij volgend jaar met monitoren beginnen. Een maatregel waaraan gedacht wordt, is het vervangen van beluchters op de zuivering.
Verwarming woonwijk De rwzi Apeldoorn verwarmt voor een deel een nieuwe woonwijk met circa 2500 woningen. Waterschap Veluwe, de gemeente Apeldoorn en Essent hebben elkaar gevonden in dit project. Waterschap Veluwe vervangt de verouderde warmtekrachtkoppeling en realiseert een gistingsfabriek voor externe afvalstromen; Essent realiseert een ketelhuis op het rwzi-terrein en het benodigde distributienet. De gemeente Apeldoorn streeft naar een energieneutrale woonwijk in 2020. Waterschap Veluwe realiseert verder op de rwzi Epe een Neredainstallatie, de eerste installatie op praktijkschaal van deze zuiveringstechniek, waaraan nog wel de nodige onzekerheden kleven.
Groene zuivering Ad de Man van Waterschapsbedrijf Limburg dacht hardop over zijn nog theoretische
Leon Korving van Slibverbranding NoordBrabant vroeg zich - bijna aan het einde van de bijeenkomst - af of energie wel relevant is. Zijn antwoord luidde: nee, het is slechts een middel of bij-effect. Het voorkomen van verdere verspreiding van verontreinigingen is de primaire taak van de slibverwerker. Ook de kringloopsluiting is volgens Korving wellicht belangrijker dan de energievraag. De grondstoffen raken namelijk op den duur uitgeput. Voor de rioolwaterzuivering is het hergebruik van fosfaat het meest relevant (vanwege de toenemende schaarste). De kwaliteit van het fosfaaterts wordt ook steeds minder vanwege het toenemende gehalte aan zware metalen. Het fosfaat dat uit zuiveringsslib gewonnen kan worden, kan volgens Korving een groot deel van de inzet van fosfaaterts voorkomen. In Nederland zou het tot 50 procent kunnen vervangen, op wereldschaal tot 20 procent.
De energiefabriek Als laatste spreker mocht Ferdinand Kiestra van Waterschap Aa en Maas de vraag in de titel van de bijeenkomst beantwoorden: ‘De afvalwaterzuivering als energiefabriek: utopie of realiteit?’ Volgens Kiestra wordt het ooit nog eens realiteit. Dé vraag is namelijk of de waterschappen door energie op te wekken uit rioolwater volledig in de eigen energiebehoefte kunnen voorzien en daarbinnen door inname van extra biomassa tot energielevering kunnen komen. Verwezenlijking hangt vooral af van lokale mogelijkheden en de schaalgrootte van de zuivering. Kiestra stelde voor om in ieder geval energie voortaan standaard mee te nemen in het ontwerp van een zuiveringsinstallatie, een demonstratieinstallatie te bouwen en collectief onderzoek te gaan verrichten voor uitvoering van de plannen over een jaar of vijf. De waterschappen Veluwe, Aa en Maas, Rivierenland en Hollands Noorderkwartier gaan met de plannen sowieso verder.
verslag Aquaterra: ‘Te weinig aandacht voor veiligheid van delta’s’ De deelnemers aan het internationale forum Aquaterra waren het er over eens: ondanks het economische belang van de dichtbevolkte deltagebieden wereldwijd is er te weinig aandacht voor de risico’s die de klimaatverandering en de zeepsiegelstijging opleveren. Dat bleek tijdens de diverse lezingen en ook uit de slotverklaring, die op 12 februari werd gepresenteerd in de RAI Amsterdam.
D
e tweede editie van dit internationale forum over de ontwikkeling van delta- en kustgebieden vond plaats op 10, 11 en 12 februari. Sprekers uit de hele wereld waren naar Amsterdam gekomen om te praten en te discussiëren over de specifieke waterproblemen die optreden in deltagebieden. Grootste bedreiging voor deze economisch vaak belangrijke en dichtbevolkte gebieden zijn natuurrampen. De toenemende verstedelijking, toerisme en economische activiteiten zetten de bescherming van de delta’s verder onder druk. Door de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel moet meer aandacht voor de veiligheid van deltagebieden komen, maar die aandacht ontbreekt vooralsnog. Om te zorgen voor extra aandacht en de benodigde maatregelen om de veiligheid te waarborgen, wordt het probleem speciaal genoemd in de slotverklaring. In deze gezamenlijke verklaring staan praktische aanbevelingen. Zo vinden de deelnemers dat deltagebieden door de VN-klimaatconventie moeten worden erkend als kwetsbare
gebieden, zoals bij kleine eilanden nu al het geval is. De slotverklaring vormt in maart, tijdens het vierde Wereld Water Forum, de basis voor discussie.
Nominatie Delta Water Award Tijdend Aquaterra maakte de Zeeuwse commissaris van de Koningin Karla Peijs bekend welke teams van jonge talenten verder strijden om de Delta Water Award. Voor deze nieuwe competitie hebben studenten en young professionals van universiteiten en ingenieursbureaus hun krachten gebundeld. Zij werden uitgedaagd om hét innovatieve idee te bedenken voor de delta van de toekomst. Twintig teams kwamen met vernieuwende ideeën, zes daarvan mogen hun projectidee verder uitwerken met kans op uitvoering door de Provincie Zeeland en haar partners. Het gaat om een idee voor duurzame mosselkweek aan de Zeeuwse kust, drie projecten die op verschillende manieren water en getij koppelen aan ecologie, recreatie en economie, een voorstel tot
nieuwe vormen van energiewinning met multifunctioneel gebiedsgebruik en een innovatief plan om polders mee te laten groeien met de stijgende zeespiegel. De teams krijgen voor de uitwerking vaktechnische ondersteuning vanuit de Delta Water Award-organisatie en wetenschappelijk programma’s. Op 18 november wordt de winnaar bekend gemaakt. Behalve de onderscheiding ontvangt het winnende team een bedrag van 15.000 euro, een reis naar een deltagebied elders in de wereld en ondersteuning om hun plan daadwerkelijk te laten uitvoeren. De slotverklaring en ander nieuws van Aquaterra is te vinden op www.aquaterraforum.com. De genomineerden voor de Delta Water Award zijn te volgen via www.deltawateraward.com.
De opening door directeur-generaal Nijhof van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (foto: BestShot Photography).
H2O / 4 - 2009
5
Trends op het gebied van drinkwaterkwaliteit in de VS Wat zijn de trends op het gebied van drinkwaterkwaliteit in de Verenigde Staten? Onlangs werden ze gepresenteerd tijdens de 35e Awwa-conferentie ‘Water Quality and Technology’ in Cincinnati, Ohio (VS). Thomas Speth van de U.S. Environmental Protection Agency (USEPA) evalueerde daar aan de hand van het uitgereikte programma van 1974 de vorderingen in de afgelopen 25 jaar. De nieuwe speerpunten van het USEPA-onderzoek heten biofiltratie, distributiesystemen en arseenverwijdering.
D
e bescherming van de drinkwaterbronnen kreeg zoveel aandacht dat daarover twee zogeheten Special Topics verzorgd werden. Gary Amy hield een interessant betoog over de toepassing van zogeheten Signature (handtekening)-stoffen om de verontreiniging van waterbronnen met afvalwater vast te kunnen stellen. Vooral persistente organische microverontreinigingen in afvalwater kunnen na maanden verblijftijd en grote transportafstanden zelfs bij bodempassage nog in water aangetoond worden. Op het terrein van nitrificatie presenteerde David Wahman (USEPA) resultaten van micro-elektrode- en moleculair onderzoek. Hierbij was de gebruikelijke kwantitatieve qPCR-methode verbeterd door gebruik van de kleurstof Propidium Monoazide, die alleen cellen met defecte membranen binnenkomt (PMA-qPCR). Hierdoor kon het kritische evenwicht tussen afdoding door chloramine en groei van de ammoniak-oxiderende bacterie Nitrosomonas gekwantificeerd worden.
Membraanfiltratie In een seminar over membraanfiltratie werd het AWWA-handboek voor omgekeerde osmose en nanofiltratie gepresenteerd met als zwaartepunt de lezingen van Bob Bergman (CH2M Hill) over ontwerpzaken en Rob Franks (Hydranautics) over operationele zaken. Een complete sessie was gewijd aan (het voorkomen van) membraanvervuiling met aandacht voor voorbehandeling met MIEX (Michael Dixon, Australian Water Quality Center), voorbehandeling van UV met biologische actieve filtratie (Cynthia Haile, University of Waterloo) en preventie van menbraanbiofouling door UV (Cyril Marconnet, Veolia). Bent Alspach (Malcolm Pernie) gaf zes leidinggevende onderzoekers de gelegenheid hun visie op het benodigde onderzoek te geven: Gary Amy (IHE), Peter Huck (Waterloo), Eric Hoek (UCLA), Shankar Chellam (Houston), Kerry Howe (New Mexico) en John Tobiason (Massachusetts). Een paar opvallende uitspraken: “de doorbraak van keramische membranen is nabij”; “de meest problematische vervuiling wordt veroorzaakt door organische stoffen en biologie” en “de aanpak van het concentraatprobleem is bepalend voor de doorbraak van nanofiltratie en omgekeerde osmose.”
UV en AOP en gerelateerde processen De toepassing van UV-desinfectie en geavanceerde oxidatie nam tijdens het congres een zeer voorname plaats in. Een seminar en drie volledige sessies waren gewijd aan een rapportage over UV en AOP.
6
H2O / 4 - 2009
Historicus Dan Hurley illustreerde de vervlechting van gaststad Cincinnati met het water met beelden van het regelmatig overstromen en droogvallen van de rivier Ohio, van honderden radarstoomboten en de fontein ‘genius of water’ in het hart van de stad.
Achtereenvolgens werden een opsteller, een wetgever, een leverancier en een consultant in de gelegenheid gesteld hun mening over het rapport, dat 436 pagina’s (!) omvat, te presenteren. De algemene mening was dat de uitgangspunten erg conservatief waren. Alle risico’s worden nadrukkelijk vermeden. Aanvullend werden drie grootschalige toepassingen van UV-desinfectie en geavanceerde oxidatie gepresenteerd. Tenslotte kreeg de reactorvalidatie uitgebreid aandacht met de toepassing van met kleurstof geimpregneerde microsferen, surrogaatorganismen voor protozoa en de toepassing van CFD-modellering. Daarnaast was een volledige sessie gewijd aan de toepassingsmogelijkheden van geavanceerde oxidatie gebaseerd op UV-straling. Veel aandacht kreeg de implementatie van UV/H2O2 in bestaande zuiveringsprocessen. Chris Schultz gaf een groot aantal scenario’s voor de implementatie van achtereenvolgens UV en UV/H2O2 op Cincinnati’s Richard Miller Treatment Plant. De keuzes waren vooral UV of UV/H2O2 en daarnaast implementatie voor of na actieve koolfiltratie, nu de laatste stap voor chloring. Een opvallend verschil is dat de overmaat aan peroxide weg wordt
geoxideerd met chloor. Het gebruik van de actieve koolfiltratie voor dit doel, zoals we dat in Nederland doen, zal het daar niet halen. Al is de definitieve keuze nog niet gevallen, de voorkeur lijkt uit te gaan naar de installatie van een eindstandige UV-desinfectie gevolgd door een ingrijpende reconstructie als ooit op UV/H2O2 wordt overgegaan. De derde sessie was gewijd aan operationele problemen met speciale aandacht voor vervuilingaspecten en gevaren van het vrijkomen van kwik bij de breuk van lampen. Mark Heath (Carollo) liet zien dat potentiële gezondheidsgevaren van vrijkomend kwik minimaal zijn. De laatste sessie was volledig gewijd aan desinfectie door UV, met name de CFD-modellering, reactorvalidatie en het zoeken naar surrogaatparameters voor Cryptosporidium. Tom Hargy (Clancy Environmental Consultants) brak een lans voor het gebruik van colifaag T1 als surrogaat. De meeste aandacht ging uit naar de inactivatie van Adeno-virussen. Ook voor dit moeilijk te inactiveren organisme wordt naar surrogaatparameters gezocht (Petri, Trojan). Tegen deze overvloed aan UV-presentaties stak de aandacht voor ozon schril af. De
verslag enige volledig aan ozon gewijde presentatie (Romain Broseus, Ecole Polytechnique de Montreal) behandelde de uitstekende omzetting door ozon van bestrijdingsmiddelen, hormoonverstoorders en medicijnresten. Van groot belang voor de toepassing van ozon was de presentatie van Cotruvo. Hij ging in op de detoxificatie van bromaat na consumptie. Zowel in de maag (lage pH) als in bloed (reducerende stoffen, zoals thiolen) wordt bromaat gereduceerd. Hierdoor bereikt slechts een zeer klein gedeelte de nieren, waar tumorvorming mogelijk is. Daarnaast gaf hij aan dat het lichaam zelf bromaat aanmaakt in vergelijkbare hoeveelheden als geconsumeerd worden bij geozoniseerd drinkwater. Hij sprak de verwachting uit dat op basis van zijn resultaten een verlaging van de bromaatnorm wel eens achterwege zou kunnen blijven.
Organische microverontreinigingen Op het terrein van de organische microverontreinigingen kwamen de ontwikkeling van analysetechnieken en de aanwezigheid en de verwijdering/omzetting door zuivering aan bod. Eén seminar was volledig gewijd aan reuk- en smaakproblemen in het distributiesysteem die veroorzaakt worden door zowel gebruikte materialen als door reactie met desinfectiemiddelen. Het voorkomen van geosmin en MIB kreeg alle aandacht. Meerdere zuiveringen werden voorgesteld, zoals actieve koolfiltratie met en zonder MIEX-voorbehandeling, poederkooldosering in combinatie met ultrafiltratie én UV/ H2O2-behandeling. Verschillende sprekers waren er voorstander van het grootste deel van het jaar UV-desinfectie toe te passen. Tijdens algenbloei kan dan de UV-dosis (sterk) verhoogd worden en tevens H2O2 gedoseerd worden.
Biofiltratie Biofiltratie is nog steeds een controversieel onderwerp bij de drinkwaterbereiding in de VS. De beoordeling gebeurt hoofdzakelijk aan de hand van de reductie van troebelingsgraad, micro-organismen en DBP-precursors, terwijl in Europa biologische stabiliteit één van de belangrijkste kwaliteitsdoelstellingen is. Op dit moment gebruiken ongeveer 200 zuiveringsstations in de VS ozon in plaats van chloor vóór de filtratie en sturen dus min of meer bewust aan op biologische filtratie. Een uitwisseling over biofiltratie tussen AwwaRF en KWR werd in 2007 (voorlopig?) opgeschort, omdat men er in de Verenigde Staten geen perspectief in zag. In de discussie merkte Gary Amy op dat de Amerikaanse drinkwaterbedrijven, in tegenstelling tot veel Europeaanse, veroordeeld zijn tot secundaire desinfectie ten gevolge van decennialang achterstallig onderhoud van de distributiesystemen. Patrick Evans van CDM presenteerde de resultaten van een enquête onder 308 drinkwaterprofessionals over het gebruik van biologische processen voor drinkwaterbereiding. Vooral onder de waterbedrijven en toezichthouders bestaan veel twijfels
over de acceptatie, veiligheid en toepassing. Elf procent van de toezichthouders verbiedt de toepassing van biologische zuivering in de drinkwaterbereiding. Als belangrijkste struikelblokken werden genoemd de publieke perceptie, gezondheidsrisico’s en het ontbreken van full-scale voorbeeldinstallaties en regelgeving/normering. Opvallend genoeg werd geen significant verschil in acceptatie gevonden tussen anaerobe en aerobe biofiltratietoepassingen, terwijl de bestaande full-scale biofiltratiesystemen in de VS toch hoofdzakelijk van het eerste type zijn. In verschillende presentaties kwamen geslaagde toepassingen van biofiltratie aan de orde. Jess Brown van Carollo Engineers profileerde zich in twee voordrachten als begenadigd pleitbezorger. In de eerste toonde hij aan dat alle problemen van de drinkwatervoorziening van de stad Arlington verholpen zijn door de omschakeling naar biofiltratie met ozon in plaats van chloor als vooroxidator en chlooraminevrije terugspoeling. Zowel de doorslag van mangaan en geosmin (geur en smaak veroorzakende NOM) naar als de hoge chlooramine-afbraak en nitrificatie in het distributiesysteem werden ermee geminimaliseerd. In zijn tweede presentatie toonde Brown succesvolle toepassingen van anaerobe biofiltratie voor de verwijdering van perchloraat, nitraat, NOM en organische microverontreinigingen. De vorming van biodegradeerbaar organische koolstof, een parameter in de VS die het meest gebruikt wordt in plaats van AOC, was zelf bij hoge acetaatdosering beperkt. John Albert (AwwaRF) presenteerde een lange en steeds sneller groeiende lijst van onderzoeksrapporten van zijn instituut over biofiltratie. Peter Huck (Universiteit van Waterloo, Canada) lichtte tenslotte praktisch toepasbare biofiltratiemodellen toe en introduceerde de ‘biofiltration factor’ als centrale parameter. De modellen zijn specifiek ontwikkeld voor toepassing van biofiltratie als voorbehandeling voor membraanfiltratie, een toepassing die ook in andere presentaties aan de orde werd gesteld. Met LC-OCD-metingen toonde Huck de efficiënte verwijdering door biofiltratie aan van biopolymeren, die hoofdzakelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de fouling van membranen. De grote opkomst en de levendige discussies in de zaal bieden perspectief op een sterke ontwikkeling van de biofiltratie in de VS en hernieuwde samenwerkingmogelijkheden voor Europa.
Chlorering en DBP De afgelopen jaren heeft een sterke verschuiving van de belangstelling plaatsgevonden. Oorspronkelijk richtte de aandacht zich volledig op koolstofhoudende DBP, trihalomethanen, haloazijnzuren, enz., omdat dit de meest schadelijke DBP zouden zijn. Meer en meer beschouwt men THM en HAA als precursors voor veel schadelijke DBP. Veel belangstelling gaat daarbij uit naar de stikstofhoudende DBP, zoals de nitrosover-
bindingen. Ali Haghani (MWH) voegde een nieuwe verbinding aan de lange rij van DBP toe: hydrazine. Stuart Krasner (MWD) en Aaron Dotson (University of Colorado) gaven beiden een uitstekend overzicht van de vorming van ‘emerging’ DBP met veel aandacht voor de stikstofhoudende fractie. Beiden accentueerden het belang van de bron met speciale aandacht voor afvalwater en algen. Veel Amerikaanse bedrijven zijn op chlooramine overgestapt om THM-vorming te beperken. De eerste publicaties gingen vooral over nitrificatieproblemen. Nu krijgt vooral de vorming van NDMA de aandacht. Er wordt een norm voorbereid, lager dan 10 ng/l. Dus na chloor (THM, HAA), chloordioxide (chloriet) en ozon (bromaat) heeft nu ook chlooramine te lijden onder DBP-vorming.
Anorganische verontreinigingen Het leeuwendeel van de presentaties is momenteel gericht op arseen. Jacqueline Shaw (Malcolm Pernie) illustreerde de inconsistentie van de regelgeving tussen de staten aan de hand van de immobilisatietechnieken voor arseenreststromen. Michelle De Haan (Damon S. Williams Associates) toonde met diverse casussen de valkuilen bij het opschalen van nieuwe arseenverwijderingprocessen. Eén van de Nederlandse bijdragen van Weren de Vet introduceerde arseenverwijdering als nuttig neveneffect bij de ondergrondse ijzerverwijdering, een onderwerp dat aan de TU Delft door promovenda Doris van Halem verder wordt ontwikkeld voor toepassing in onder andere Bangladesh. Ontijzering in grondwaterbehandeling kwam in de tweede lezing van De Vet aan de orde in combinatie met nitrificatie. De voor- en nadelen van mangaan-sequestratie, een in Nederland weinig bekend proces, kwamen aan bod in de voordracht van Michael Britton (HDR). Opgelost mangaan wordt gekoppeld aan polyfosfaten en kan zo uit de oplossing verwijderd worden. Belangrijkste nadeel is de instabiliteit van de polyfosfaten. Daarnaast was er traditioneel veel aandacht voor problemen met perchloraat. Phil Singer (North Carolina) brak een lans voor bromide en NOM-verwijdering door ionenwisseling. Yanghun Choi (Yonsei) zag mogelijkheden bromaat te reduceren met ferryhydroxidekorrels. Al met al een geslaagd congres met veel interessante presentaties en veel mogelijkheden tot netwerken. In tegenstelling tot vorige jaren beperkte de delegatie uit Nederland zich tot vijf personen als we een geimporteerde Amerikaan, een IHE-medewerker en een gepensioneerde vertegenwoordiger van de bedrijfstak meetellen. Gary Amy en Kebreab Ghebremichael (Unesco IHE) Joop Kruithof (Wetsus) Karin Teunissen (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland / TU Delft) Weren de Vet (Oasen / TU Delft)
H2O / 4 - 2009
7
HENK VAN BRINK, DIJKGRAAF RIJN EN IJSSEL:
“Sanering plancultuur zou welkom zijn” Praten en schrijven over de waterschapsverkiezingen blijkt een dankbare bezigheid. Belangrijker dan de structuur of de organisatie van een waterschap is echter het feitelijke werk dat verricht wordt. Werk in de verschillende waterschappen redelijk identiek is, maar in zijn praktische invulling toch sterk kan verschillen tussen de hogere en de lage delen van ons land. Ditmaal het verslag van een gesprek met mr. Henk van Brink, dijkgraaf van Waterschap Rijn en IJssel, belast met het waterbeheer in de gehele Achterhoek, vanaf Arnhem voor zover gelegen ten noorden van de Rijn, Rozendaal en Rheden tot aan het begin van het Apeldoorns Kanaal. Omdat het imposante nieuwe kantoor van het waterschap in Doetinchem nog net niet betrokken was, vond het gesprek plaats in één van de hoofdgebouwen, die binnenkort verlaten worden.
Welke belangrijke zaken spelen hier? “Dat zijn nogal verschillende dingen. In willekeurige volgorde: het gebiedenbeleid, waterberging, het beheer van de rivierdijken en het toepassen van innovatieve technieken. En niet te vergeten de taak van het waterschap in het maatschappelijk veld. Dat is een vraagstuk waarmee we intensief bezig zijn en waarover we eigen opvattingen hebben.”
Wat houdt het gebiedenbeleid in? “Het gebiedenbeleid moet antwoord geven op de vraag: hoe richten wij het landelijk gebied opnieuw in, ook met het oog op de verandering van het klimaat? Het is in wezen de pendant van de vraag: hoe voer ik het waterbeheer zo goed mogelijk uit? Samen gaan die twee vragen over de inrichting van het platteland, ook als er geen sprake is van landinrichtingsprojecten in de klassieke zin van het woord. Het biedt het waterschap de kans zich daarin te profileren. Maar je moet de waterschapstaak dan wel ruimer zien dan het klassieke ‘slootje, dijkje, zuivering’. Je moet met alle andere betrokkenen tot overeenkomsten over de gewenste ontwikkeling willen komen.” “Een voorbeeld is de ontwikkeling van meer natte natuur. Je moet oog hebben voor de cultuurhistorie van een gebied. Op verschillende plekken zijn in het verleden grote moerasgebieden door ontwatering drooggelegd en omgezet in landbouwgrond. Maar altijd zo dat overtollig regenwater zo snel mogelijk werd afgevoerd. Dus landbouwgrond die erg droogtegevoelig is. Je moet ook oog hebben voor de ontwikkeling van de landbouw, hier enerzijds melkveehouderij, anderzijds intensieve veehouderij. Voor de ontwikkeling van de recreatie en de behoefte aan toeristische impulsen, maar ook voor het in
8
H2O / 4 - 2009
stand houden van de prachtige landgoederen in dit gebied.” “De provincie heeft ons gevraagd de toekomstige ontwikkeling van het gebied Baakse Beek - Veengoot te trekken. Dat terwijl de provincie zelf de taak heeft dit gebied een plek in de ecologische hoofdstructuur te geven. In dit gebied spelen alle elementen die ik net heb opgenoemd. Ik zie die vraag als een compliment en als een blijk van vertrouwen.”
Hoe pakt u zo’n project aan? “Wij doen dat heel voorzichtig en samen met anderen. En dan niet alleen de klassieke spelers als de LTO en het recreatieschap. Ook de diverse bewonersgroeperingen worden erbij betrokken, de boeren die daar hun bedrijf hebben, de mensen die er wonen, etc. Belangrijk is dat je van tevoren duidelijk aangeeft welke speelruimte er is, welke keuzevrijheid. Belangrijk ook dat je je als waterschap niet alleen maar op je eigen taken richt, maar een breed maatschappelijk gevoel ontwikkelt.” “Het waterschap moet zijn stoffig imago afschudden. Binnen de Unie van Waterschappen ben ik voorzitter van het project Waterwegen. Een project dat wil laten zien hoe je modern waterbeheer kunt oppakken. Ik heb alle 26 waterschappen gevraagd twee veelbelovende mensen te sturen om nieuwe projecten te ontwikkelen. Een externe jury moet de projecten beoordelen. Waterwegen heeft twee doelen. Het eerste is de buitenwereld, vooral ook de politiek, een functionele, nieuwe stijl te laten zien. Het tweede om de waterschappen te leren samenwerken, van elkaar te laten leren, oog te hebben voor wat de ander doet.” “Voorbeeld is een project in Eibergen. Daar staat een oude watermolen, waar omheen
het waterschap veel gronden bezit. Vraag is hoe je die molen met omgeving opnieuw tot wasdom kunt laten komen. Enthousiaste mensen uit Eibergen haken erop in, evenals de Stichting Molenbeheer. Wij zijn bereid om onze gronden in een stichting met anderen onder te brengen. Eén van de nieuwe hoogheemraden gaat dit verder trekken.”
Is het project Waterwegen breder verankerd? “Bij Rijn en IJssel is dat gemakkelijk, omdat ik voorzitter ben. Maar ik ga de komende tijd met alle nieuwe portefeuillehouders praten. Wat wij doen, mag geen schaamlap voor de Unie zijn. Maar waterschappen hoeven zich ook niet te schamen. Overal is men druk doende met nieuwe ontwikkelingen en technieken. Een voorbeeld vormt de rwzi Varsseveld, door Waterschap Rijn en IJssel samen met de STOWA uitgerust met MBR-techniek. De hele wereld komt hier kijken. Kijk ook naar de gezamenlijke belastingkantoren die waterschappen opgericht hebben. Daar kunnen andere overheden nog iets van leren.”
Als ander punt noemde u de waterberging. “Voor de klimaatverandering gaan wij uit van het middenscenario, zoals iedereen overigens. Oorspronkelijk gingen we er vanuit dat we grootschalige bergingslocaties zouden moeten inrichten. Dat het waterschap daarvoor 6.000 hectare moest zien te vinden. Maar daar zijn we van teruggekomen. Wij waren toch al van plan om onze watergangen anders te gaan inrichten: meer laten meanderen, meer paaiplaatsen voor vissen, etc. Door dat te doen en door vooral bovenstrooms het water op te houden, kunnen wij overal waterbergingen realiseren en komen wij ook aan de benodigde ruimte. Ik vind het mooi dat je in staat bent een probleem anders te gaan benaderen en dan tot een totaal andere oplossing komt. En stel dat het tegenvalt met het klimaatscenario, dan kunnen we altijd nog grote bergingslocaties inrichten.”
U noemde ook rivierdijken en innovaties. “Vanaf Lobith moeten we de dijk langs de Rijn, het Pannerdens Kanaal en de IJssel tot Deventer op hoogte brengen. Op zich niets bijzonders, maar wel een mogelijkheid om als waterschap met de mensen te communiceren, te luisteren naar wat er overal leeft en mee te denken over de beste aanpak.” “Wat innovaties betreft, wij staan open voor nieuwe ontwikkelingen. De MBR-installatie in Varsseveld heb ik al genoemd. Als je water vast wilt houden, geldt dat ook voor effluent. Maar dat moet dan wel extra gezuiverd worden als het geloosd wordt in een gebied van het hoogste ecologische niveau. In Wehl en Ruurlo bijvoorbeeld met zandfiltratie. Ook in plaatsen als Winterswijk en Dinxperlo gaan wij bewust extra zuiveren. Dat is modern kwaliteitsbeheer.”
interview Wat is uw visie op de taak van het waterschap in het maatschappelijk veld? “Ik doel dan vooral op het stedelijk water. Vraag is welke rol ik kan en wil spelen bij het beheer daarvan. Vroeger waren Arnhem, Rozendaal, Rheden en Doesburg niet in waterschapsverband opgenomen. Toen dat alsnog gebeurde, moesten de inwoners waterschapslasten gaan betalen. Dan moet je als waterschap ook kunnen laten zien wat je voor de mensen doet. Wij hebben toen de waterpartijen in Arnhem gekocht van de gemeente en opgeknapt, zoals de vijvers in Sonsbeek. Dat beleid hebben we voortgezet; een bewuste keuze van het algemeen bestuur. We zijn nu zover dat we - als binnenkort de laatste overeenkomsten getekend zijn - in 21 van de 22 gemeenten in het gebied het beheer van alle stedelijk water op ons genomen hebben. Met één gemeente lopen de onderhandelingen nog.”
Is dit uniek in Nederland? “Vele andere waterschappen zijn nog niet zover. Maar de realiteit is dat het waterschap het meeste geld bij de inwoners van de steden weghaalt en daarvoor een tegenprestatie moet leveren. Ik heb niets op met modellen die tot in detail de taakverdeling tussen gemeente en waterschap regelen. Natuurlijk werken wij mee aan gemeentelijke waterplannen, maar dan vooral vanuit de invalshoek: wat kunnen we doen, niet wat moeten we doen. We zijn trouwens heel ver doorgeschoten in al die waterplannenmakerij. Een rijksplan, een provinciaal plan,
een KRW-plan, een watervisie, een waterbeheersplan, een gemeentelijk waterplan, de structuurplannen niet te vergeten. Als we daarnaar eens kritisch zouden kunnen kijken, zou mij dat welkom zijn.” “Apart punt hier is ook de samenwerking met de Duitsers. Wij zorgen voor de afvoer van het water van 60.000 hectare Duits grondgebied. De KRW dwingt tot een gezamenlijke aanpak. Dat is goed, maar waar je tegenaan loopt, is dat men in Duitsland anders omgaat met definities, ook dat de organisatie van het waterbeheer aan de andere zijde van de grens zo totaal anders is. Wij missen hier een groot Wasserverband als gesprekspartner. Het zijn hier ‘ehrenambtliche’ functies, met een centrale aansturing vanuit Düsseldorf. Samenwerken beperkt zich daardoor tot kleine lokale projecten.”
U hebt een nieuw bestuur gekregen. “Ons dagelijks bestuur telt nu vijf hoogheemraden: één CDA, één Water Natuurlijk, één PvdA, één LTO en één Kamer van Koophandel. Het algemeen bestuur bestaat uit elf fracties: CDA vijf leden, Water Natuurlijk vier, PvdA vier, VVD drie, Vrienden van de Berkel drie, vier eenmansfracties en dan acht geborgde zetels: LTO drie, KvK drie en Bos en Natuur twee. Het wordt met elf fracties zeker een nieuwe manier van werken, maar het collegeakkoord is door alle fracties ondertekend. Over de grote lijn is iedereen het dus eens. De verschillen zitten in nuances, in vragen als: hoe ver je als waterschap moet gaan in het meewerken aan het realiseren van ecologische verbindingszones, vispassages
stemmen. Wel moeten en kunnen wij laten zien dat we maatschappelijk goed bezig zijn.”
Hoe ziet uw loopbaan eruit? “Ik ben in 1945 in Apeldoorn geboren. Na de MULO ben ik gaan werken bij de Twentse Bank, later bij een Amerikaans bedrijf. Ondertussen heb ik het avondlyceum gedaan. Van 1967 tot 1972 studeerde ik in Utrecht Nederlands recht. In 1972 ben ik bij de Sociale Dienst in Voorburg eerst directiesecretaris geworden, daarna waarnemend directeur. Dat werk beviel mij niet zo. Bovendien wilden mijn vrouw en ik terug naar het oosten. In 1975 solliciteerde ik naar de functie van secretaris bij het toenmalige Zuiveringsschap Oostelijk-Gelderland. Ik ben daar benoemd en vormde eerst met Aad van de Koppel de tweehoofdige leiding van de dienst. Na diens vertrek werd ik secretarisdirecteur. Als secretaris van de Gelderse Waterschapsbond heb ik in de jaren daarna alle discussies over de vorming van all-in waterschappen van nabij meegemaakt. Toen in 1997 Rijn en IJssel werd gevormd, ben ik tot secretaris-directeur benoemd.” “Vanaf 1992 was ik ook lid van de PvdAfractie in de Provinciale Staten van Gelderland. Toen begin 1999 Aad van der Ende wegging als dijkgraaf, kwam ik voor de keuze te staan of ik dijkgraaf wilde worden of gedeputeerde. Ik heb voor dijkgraaf gekozen en ben daar nog steeds blij mee.” “Het mooie van een waterschap is dat het beleid zich direct vertaalt in projecten. Van de fouten die je daarbij maakt, kun je dus direct zelf leren. Dat geldt voor het management, maar ook voor het bestuur.”
Henk van Brink.
“Ik heb niets op met modellen die tot in detail de taakverdeling tussen gemeente en waterschap regelen” en recreatieprojecten. Iedereen is voor efficiënt en effectief beheer.”
Ziet u deze verkiezing als winst of verlies? “Als winst, vooral door de veel grotere betrokkenheid van mensen. De mensen die bereid waren op lijsten te gaan staan, de mensen die hun stem hebben uitgebracht. Het lijstenstelsel heeft goed gewerkt, het is veel beter dan het personenstelsel. Ik ben het met Peter Vonk (zie H2O nr. 1) eens dat 24 procent geen slechte opkomst was. Natuurlijk moet dat percentage hoger, natuurlijk moeten er minder ongeldige stemmen zijn, natuurlijk moet internetstemmen mogelijk worden. Maar die 24 procent betekent niet het failliet van het waterschapsbestel. Wij moeten niet doemdenken. Democratie houdt mijns inziens in dat men het recht heeft om te
Verwacht u nog ontwikkelingen in de toekomst? “Er zal zeker een discussie ontstaan over verdere opschaling van de waterschappen. In samenhang daarmee wellicht ook over een samengaan met andere partijen. In onze regio denk ik dan aan een samengaan met Regge en Dinkel en wellicht ook Groot-Salland. Maar dat zal ik zelf niet meer meemaken.” “Voorspellen is overigens moeilijk. Toen ik in 1999 aantrad als dijkgraaf, heb ik gezegd dat ik Rijn en IJssel het eerste internationale waterschap zag worden. Waterstaatkundig zou dat perfect zijn, staatkundig bleek dat een rampzalige gedachte waarvoor hier over de grens geen enkel draagvlak is. Het streven van de KRW is prima, de praktijk is totaal anders. Mijn visie toen bleek een droombeeld.” Maarten Gast
H2O / 4 - 2009
9
Gezamenlijke kalkmelkaanmaak: goed, goedkoop, gemakkelijk In Groningen en Drenthe wordt op drie locaties kant-en-klare kalkmelk gebruikt voor ontharding van drinkwater, dat voorheen werd aangevoerd vanuit Duitsland. Het aandeel kalk lag onder 20 procent, wat betekende dat voor meer dan 80 procent water werd getransporteerd. Afgelopen december is op productiestation Nietap een gezamenlijke kalkmelkaanmaak gerealiseerd. Ongebluste kalk wordt nu verwerkt tot kant-en-klare kalkmelk en vervolgens naar Assen en Hoogeveen getransporteerd. Het resultaat is een prima kwaliteit kalkmelk, lagere kosten en veel minder transport. De hoge kwaliteit kalkmelk leverde onverwacht positieve effecten op. Zo is het kalkafzettend vermogen van het drinkwater erdoor verminderd. Ook lijkt (nog) minder zwevende stof te worden gevormd bij de ontharding, waardoor de looptijden van filters mogelijk nog verder te verlengen zijn en de betreffende drinkwaterbedrijven minder spoelwater hoeven te gebruiken.
W
aterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) ontharden drinkwater op de productiestations Nietap, Assen en Hoogeveen door het gebruik van korrelreactoren. Belangrijkste doel was om het koperoplossend vermogen van het drinkwater te verlagen, om diffuse verspreiding van koper in het milieu te minimaliseren. Daarnaast kunnen consumenten toe met minder wasmiddelen en moet ontharding leiden tot minder hinder door kalkafzetting. Het water van Nietap, Assen en Hoogeveen kenmerkt zich door een hoog gehalte waterstofcarbonaat, wat calciumhydroxide de aangewezen stof maakt om te gebruiken voor de ontharding. Calciumhydroxide is slecht oplosbaar in water, zodat een suspensie wordt aangemaakt van deels niet opgelost materiaal: kalkmelk. Tot halverwege de jaren ‘90 was het gebruikelijk om kalkmelk ter plaatse aan te maken, vanuit ongebluste (calciumoxide) of gebluste (calciumhydroxide) kalk. In Assen werd bijvoorbeeld in 1994 een installatie gebouwd waarbij kalkmelk werd aangemaakt vanuit gebluste kalk. Praktijkervaringen met deze installaties waren landelijk niet onverdeeld positief. Er traden relatief veel storingen op. De aanmaak was behoorlijk arbeidsAfb. 1: Zwevend stof in het water van de onthardingsreactoren van productiestation Assen. In de eerste periode werd op conventionele wijze ter plaatse kalkmelk aangemaakt. In de tweede periode is gebruik gemaakt van ingekochte kant- en-klare kalkmelk.
intensief, zeker voor stations waar verder geen personeel werkte, en de kwaliteit van de kalkmelk was niet altijd optimaal. Deze ervaringen waren reden voor Waterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe om voor de nieuwere onthardingsinstallaties in Nietap en Hoogeveen gebruik te gaan maken van kant-en-klare kalkmelk: kalk die door de leverancier al tot een kalkmelk was aangemaakt. In 2007 bouwde WMD de installatie van Assen ook om zodat ze geschikt werd voor het gebruik van kanten-klare kalkmelk. De ervaringen zijn gunstig. Het aantal storingen blijft beperkt en door kalkmelk te selecteren van goede kwaliteit ontstaat een zeer goed verlopend onthardingsproces. In Assen bleek de hoeveelheid zwevende stof die ontstaat bij ontharding in korrelreactoren, te halveren bij de overgang naar gebruik van kant-en-klare kalkmelk: van gemiddeld ongeveer 30 mg/l naar ongeveer 15 mg/l. Daardoor was de belasting van de na de ontharding geschakelde meerlaagsfilters veel lager en kon een langere looptijd worden gerealiseerd. Het spoelwaterverbruik is met meer dan 25 procent afgenomen. Belangrijk nadeel bij gebruik van kant-enklare kalkmelk is de toename van transport. Aangezien kant-en-klare kalkmelk een concentratie heeft van 18 tot 20 procent, wordt meer dan 80 procent water getransporteerd. Het aantal kalkleveringen is dan ook meer dan vijf maal zo groot als bij gebruik van gebluste kalk. De transportkosten zijn evenredig hoger. Reden voor beide drinkwaterbedrijven om samen met Waterlaboratorium Noord na te gaan of het aantrekkelijk is om kalkmelkaanmaak centraal op ĂŠĂŠn locatie in eigen beheer uit te voeren.
Proef met eigen productie kalkmelk Voordat tot de bouw van een kalkmelkaanmaakinstallatie is overgegaan, zijn proeven uitgevoerd met een mobiele installatie. De drie partijen wilden de zekerheid hebben dat een centrale aanmaak mogelijk was met een eenvoudige bedrijfsvoering en weinig onderhoud en storingen. Daarnaast moest de kwaliteit van de kalkmelk zo goed en stabiel zijn dat het onthardingsproces minimaal zo goed zou blijven verlopen als
10
H2O / 4 - 2009
met de ingekochte kalkmelk. Tot slot moest op basis van de proeven een installatie gebouwd kunnen worden waarbij men een duidelijke besparing realiseert ten opzichte van de inkoop van kant-en-klare kalkmelk bij de leverancier. Als locatie voor centrale aanmaak is gekozen voor productiestation Nietap van Waterbedrijf Groningen. Nietap heeft van de drie stations het hoogste kalkmelkverbruik en het station is gedurende werktijd veelal bemand. De proeven zijn uitgevoerd met een aanmaakinstallatie van de Duitse kalkleverancier Schaefer. Waterbedrijf Groningen en Waterleidingaatschappij Drenthe hadden de ervaring dat door deze leverancier geleverde kalkmelk van uitzonderlijk hoge kwaliteit was. Doel was om met de eigen productie tot een vergelijkbare kwaliteit te komen. Bovendien had de Duitse firma een aanmaakproces ontwikkeld dat stabiel en automatisch kan draaien. In de proefinstallatie werd ongebluste kalk geblust en vervolgens verdund tot kalkmelk, met een gehalte van ongeveer 17 procent. De proefinstallatie had voldoende capaciteit om te voorzien in de kalkmelk die nodig was voor ontharding van de gehele productie van drinkwaterstation Nietap. Hierdoor kon in de proefperiode van enkele maanden aanzienlijk worden bespaard op inkoop en transportkosten van kalkmelk, zodat de proeven al met al zonder meerkosten konden worden uitgevoerd.
Centrale kalkmelkaanmaak Het proefonderzoek had een dusdanig positief resultaat dat Waterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe hebben besloten een definitieve installatie aan te schaffen. De installatie produceert maximaal een kleine acht kubieke meter kalkmelk per uur in een concentratie van ongeveer 17 procent, wat meer is dan momenteel nodig voor Nietap, Assen en Hoogeveen samen. Er is dus ruimte voor uitbreiding. De installatie kan volledig automatisch en continu produceren. De productie is geintegreerd in de bedrijfsvoering van station Nietap. Met een bulkauto wordt kalkmelk getransporteerd naar Assen en Hoogeveen.
achtergrond
De proefinstallatie voor de aanmaak van kalkmelk.
Kalkmelk heeft de neiging om op de lange duur een neerslag te vormen op de leidingwanden van de installatie. Om dat effect te minimaliseren, wordt de eigen kalkmelk aangemaakt met gedecarboniseerd water. Dit water wordt ter plaatse aangemaakt door de pH van het drinkwater te verlagen tot 3 a 4, waarna vervolgens de kooldioxide wordt uitgeblazen in een striptoren. Het aanmaken is gebaseerd op het principe dat de ongebluste kalk beter ‘oplost’ in kalkmelk dan in water. De installatie bestaat daarom uit twee kringlopen. In de eerste kringloop wordt het kalkpoeder bij de kalkmelk gemengd en zodoende geblust. Dit blussen is een chemische reactie, waarbij warmte vrijkomt. De kalkdosering wordt daarom geregeld op basis van temperatuur. In Nietap staat de installatie ingesteld op een (verschil)temperatuur van 54°C. Als in deze eerste kringloop genoeg kalkmelk is aangemaakt (gemeten op basis van gewicht in het blusvat), wordt de kalksuspensie met de fijnere deeltjes naar de tweede kringloop gevoerd middels een cycloon. De grotere deeltjes gaan via de cycloon direct terug naar het blusvat. De tweede kringloop is de verdunningsstap. Hier wordt gedecarboniseerd water toegevoegd om de kalkmelk de juiste concentratie te geven. Een deel van deze kalkmelk gaat naar de voorraadtanks als gereed product en een deel gaat terug naar het begin om de eerste kringloop van kalkmelk te voorzien. Het eindproduct wordt opgeslagen in drie reeds aanwezige kalkmelkopslagtanks van ieder 60 kubieke meter inhoud. De eerste praktijkervaringen zijn positief. Bediening en onderhoud vallen binnen de verwachtingen en het optreden van storingen blijft beperkt. Doordat er ruimte in de productiecapaciteit zit, kan de productie grotendeels worden beperkt tot normale werkuren, zodat toch nog optredende storingen passen binnen de normale bemande bedrijfsvoering en niet leiden tot extra nachtelijke inzet. De beoogde kostenbesparing is daadwerkelijk gerealiseerd. Op jaarbasis vallen de
De definitieve installatie van de kalkmelkaanmaak.
kosten voor inkoop van kalk bijna een half miljoen euro lager uit. De installatie heeft een investering van ongeveer één miljoen euro gevergd. Al met al zijn de jaarlijkse integrale kosten voor het kalkmelkgebruik bijna gehalveerd.
Effect op ontharding De eigen gemaakte kalkmelk blijkt een beter verlopende ontharding te geven. In Nietap is een intensieve monitoring van het verloop van het kalkafzettend vermogen van het drinkwater uitgevoerd. Het kalkafzettend vermogen is hier gemeten met de kookproef en wordt uitgedrukt in het gehalte ‘in de Praktijk Afgezette hoeveelheid CalciumCarbonaat in de kookproef’ (PACCk). De waarden zijn met de overgang naar eigen kalkmelk gedaald van gemiddeld circa 50 mg/l naar ongeveer 30 mg/l. Hiermee is er dus ook sprake van een direct voordeel voor de consument, in de vorm van verlaging van het kalkafzettend vermogen. In Assen en Hoogeveen is de PACCk minder intensief gemeten, maar ook hier lijkt eenzelfde trend aanwezig. Verder lijkt de hoeveelheid zwevende stof die ontstaat in de korrelreactoren, nog iets verder te dalen: in Assen van ongeveer 15 mg/l naar ongeveer 10 mg/l en in Hoogeveen van ongeveer 7 mg/l naar 4 mg/l. Specifieke onthardingscondities (grootte kalkkorrels etc.) kunnen hierbij echter ook een rol spelen. De toekomst zal moeten uitwijzen of deze verdere verlaging van het gehalte aan zwevende stof consistent is. Het verschil in resterend zwevende stofgehalte heeft te maken met de plaats van de ontharding in de zuivering. In Assen wordt belucht ruwwater onthard, waardoor ijzer in het ontharde water aanwezig is dat bijdraagt aan het zwevende stofgehalte. In Hoogeveen wordt voorfiltraat onthard, waaruit het ijzer al is verwijderd. Het resterende zwevende stof bestaat in Hoogeveen vrijwel volledig uit kalksteen. De gehaltes zwevende stof die nu zijn bereikt, zijn erg laag, ook naar landelijke maatstaven. Voordeel van zo’n laag gehalte zwevende stof is dat de belasting van de na de ontharding geschakelde filtratie minimaal is, met relatief lange filterlooptijden en weinig spoelwaterverbruik tot gevolg.
Conclusies Waterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe zijn in hun opzet geslaagd om met een eigen centrale kalkmelkaanmaak de kosten aanzienlijk te verlagen, met behoud van de voordelen van het gebruik van kant-en-klare kalkmelk. Voor de situatie in Groningen en Drenthe met relatief kleine onbemande productiestations is eigen kalkmelkaanmaak per locatie niet aantrekkelijk. De nadelen van hoge kosten door transport over lange afstand zijn weggenomen door op één locatie zelf kalkmelk aan te maken van hoge kwaliteit. Hiermee is een optimum gevonden tussen eenvoud en minimale handeling aan de ene kant en kosten aan de andere kant. Door de hoge kwaliteit van de geproduceerde kalkmelk verloopt de ontharding in korrelreactoren nog beter dan voorheen. Dit heeft geleid tot verlaging van het kalkafzettend vermogen van het drinkwater. Tot slot lijken de nageschakelde filters minder belast te worden, zodat de hoeveelheid te gebruiken spoelwater nog verder kan dalen. Jantinus Bruins (Waterlaboratorium Noord) Anne Heeroma (Waterbedrijf Groningen) Simon Dost (Waterleidingmaatschappij Drenthe)
Het laden van de eigen kalkmelk voor het transport naar Assen en Hoogeveen.
H2O / 4 - 2009
11
Stefan Kuks bijzonder hoogleraar Universiteit Twente Dr. Stefan Kuks, watergraaf van Waterschap Regge en Dinkel, is door de Stichting Universiteitsfonds Twente benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de faculteit Management en Bestuur van de Universiteit Twente. Hij bezet één dag per week de leerstoel Innovatie en Implementatie van waterbeleid, die deel uitmaakt van het Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid.
D
e komende vijf jaar houdt Kuks (1961) zich bezig met de (bestuurskundige) vernieuwing op het gebied van waterbeleid. Zijn leerstoel kan een belangrijke rol vervullen in de verdere ontwikkeling van het Twente Water Centre en daarmee de samenwerking tussen de gammaen bètawetenschappen aan de Universiteit van Twente bevorderen, aldus de stichting.
Regge en Dinkel. Hij was eerder senior onderzoeker bij de Universiteit van Twente, waar hij in 2004 promoveerde op het onderwerp ‘Watergovernance and institu-
tional change’. Het proefschrift werd gezien als ‘een belangrijk werk voor de academische bestuurskunde’ en genomineerd voor de Van Poelje Jaarprijs.
Stefan Kuks.
Evenals in Twente zijn ook op drie andere universiteiten op initiatief van het nationale onderzoeksprogramma ‘Leven met water’ leerstoelen opgezet. Het is de bedoeling dat de vier leerstoelen nauw gaan samenwerken, waardoor het gemakkelijker wordt (inter)nationale financiering binnen te halen voor gezamenlijke projecten. Kuks was van 1999 tot 2007, het jaar waarin hij werd benoemd tot watergraaf, dagelijks bestuurder van het Twentse waterschap
In memoriam prof. dr. Pieter Fohr Prof. dr. Pieter Fohr, van 1965 tot 1980 de eerste hoogleraar waterzuivering aan de toenmalige Landbouwhogeschool Wageningen, is 31 december jl. op 94-jarige leeftijd overleden. De leerstoel is ingesteld binnen het vakgebied cultuurtechniek in de periode waarin de Wet verontreiniging oppervlaktewater tot stand kwam. Shell, waar hij zijn passie voor chemie kon inzetten. Na de gebruikelijke trainingsperiode in Amsterdam werd Fohr uitgezonden naar Curaçao en vervolgens naar Argentinië (Buenos Aires). Door projecten voor het reinigen van industrieel afvalwater bij Shell werd zijn interesse voor afvalwater gewekt. In 1950 werd hij aangenomen bij het Waterschap de Dommel, waar hij ‘baanbrekend werk’ verrichtte, onder meer bij het vaststellen van de vervuilingswaarde van afvalwater. Het waterschap ging in de periode 1950-1959 als eerste over tot het zuiveren van stedelijk en industrieel afvalwater. Professor Fohr.
I
n eerste instantie had de hogeschool, tegenwoordig Wageningen Universiteit, Fohr verzocht als buitengewoon hoogleraar in dienst te treden, maar dit werd al snel omgezet in een normaal hoogleraarschap. ‘Hij heeft aan de basis gestaan van de ontwikkeling van een bloeiend wetenschappelijk gebied, met grote maatschappelijke impact. De vruchten van zijn pionierswerk plukken we nog dagelijks’, aldus de universiteit in haar rouwadvertentie. Na zijn afstuderen voerde zijn carrière hem langs de chemische fabriek in Delden en de Octrooiraad, Daarna trad hij in dienst van
12
H2O / 4 - 2009
In 1959 trad Fohr in dienst van Krachtwerktuigen (Vereniging van Stoomketels en Krachtwerktuigen). Bij de leden was behoefte ontstaan aan het analyseren en monitoren van afvalwater. Zijn grote belangstelling voor industriële processen en zijn ervaring met de afvalwaterproblematiek hebben mede de basis gelegd voor zijn hoogleraarschap. In Wageningen bouwde Fohr zijn vakgebied uit tot een voltijdse leerstoel. Zijn uitspraak ‘De wetenschap is prachtig , maar het gaat erom dat systemen werken’ was kenmerkend voor zijn aanpak. Hij wist zijn studenten zo te inspireren dat zij het nieuwe vakgebied in een nieuw tijdsgewricht wilden beoefenen.
Velen vonden direct hun weg in de waterzuivering bij waterschappen, industrie en overheden. ‘Dilution is no solution for pollution’ (verdunning is geen oplossing voor vervuiling) was de boodschap die hij zijn studenten altijd meegaf. Fohr gaf zijn medewerkers veel ruimte in het onderzoek. Het team Rensink, Klapwijk en Lettinga verrichtte jarenlang onder zijn leiding baanbrekend onderzoek op het gebied van lichtslibbestrijding, denitrificatie en anaerobe afvalwaterbehandeling. Onderzoek en onderwijs waren in zijn periode zeer procesgericht en daarmee in feite ‘een tegenpool’ van de universiteit in Delft. In zijn latere periode probeerde Fohr altijd te voorkomen dat het vakgebied zou verwateren als onderdeel van de algemene richting milieuhygiëne. Het vak stond bij hem voorop! Tijdens een interacademiaal symposium milieuhygiëne waarschuwde hij zijn studenten met de opmerking ‘General of all trades but master of none’. Daar was hij zijn tijd ver mee vooruit! Veel studenten hebben vaak een potje schaak met hem gespeeld, waarbij Fohr genoot van de lessen die hij kon geven. Hij speelde landelijk op hoog niveau. Wij verliezen in Fohr een tolerant, integer en innemend mens. Jan Geu ten Wolde met dank aan Guido Fohr
achtergrond
Effectiviteit van herstelen inrichtingsmaatregelen in rijkswateren Maatregelen voor herstel en inrichting van rijkswateren leveren een bijdrage aan de realisatie van de doelen voor de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Maar een recente inventarisatie van monitoringsresultaten van dergelijke herstelprojecten leert dat optimalisatie van inrichting en beheer, gericht op de nieuwe natuurdoelen, tot betere resultaten kan leiden. Uit het onderzoek blijkt ook dat er al veel bekend is over de effecten van bepaalde maatregelen. Er is echter een groep van maatregelen en soorten die tot nu toe onderbelicht is gebleven. Rijkswaterstaat gaat met deze informatie haar monitoringsprogamma optimaliseren.
O
m de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de natte Natura 2000-gebieden te realiseren, zijn inrichtingsmaatregelen nodig. Eén van de grootste knelpunten in de Nederlandse watersystemen is namelijk het tekort aan geschikte leefgebieden. In de stroomgebiedsbeheerplannen zijn dan ook lange lijsten van inrichtingsmaatregelen opgenomen. In de Natura 2000-beheerplannen gebeurt momenteel hetzelfde, deels voor andere doelen. Maar wat weten we van deze inrichtingsmaatregelen? Inschattingen van de effecten op het bereiken van het doel zijn grotendeels gebaseerd op theorie en kennis van deskundigen op het betreffende gebied. Intussen ligt een schat aan praktijkinformatie opgeslagen in rapporten. In het verleden zijn namelijk al veel inrichtingsmaatregelen uitgevoerd. Een deel daarvan is ook gemonitord. Vaak waren de doelen destijds niet precies hetzelfde als de huidige. Maar door de monitoringsresultaten te bekijken door een KRW- of Natura 2000-bril ontstaat een aardig beeld van de effectiviteit van deze maatregelen voor de huidige doelstellingen.
Bureau Waardenburg inventariseerde de projecten in opdracht van Rijkswaterstaat1). De nadruk lag daarbij op de ervaringen uit de praktijk: hoe hebben de maatregelen ‘in het echt’ uitgepakt? Van een zevental maatregelen bleek voldoende kennis beschikbaar voor een nadere analyse: eilanden en platen, riffen onder water, luwtezones, natuurvriendelijke oevers, nevengeulen en strangen, buitendijkse kwelders en ontpolderen. Voor deze maatregelen zijn de effecten per kwaliteitselement (KRW) en groep van instandhoudingsdoelen (Natura 2000) ingeschat. Onderstaand een kijkje in de keuken van drie van deze maatregelen.
Nevengeulen Nevengeulen zijn een rivier in het klein. Waar in de hoofdstroom andere rivierfuncties te weinig ruimte bieden voor ondiep water en natuurlijke hydro- en morfodynamiek, kan dit vlak naast de vaargeul vaak wel. Sinds de jaren ‘90 zijn in totaal 15 nevengeulen aangelegd langs de Nederlandse rivieren, zowel één- als tweezijdig aangetakt. Uit de monitoringsresultaten blijkt dat de grote rivieren veel baat hebben bij de aanleg
van nevengeulen, vooral als ze tweezijdig aangetakt zijn. Voor de KRW leveren ze een belangrijke bijdrage aan de broodnodige leefruimte voor stromingsminnende vissen en macrofauna. De uitstraling naar de hoofdstroom is nog beperkt, omdat het totale areaal aan nevengeulen nu nog te klein is. Ook oeverplanten doen het goed, maar waterplanten komen (nog) niet uit de verf in nevengeulen, zelfs niet in de wat minder dynamische eenzijdig aangetakte strangen. Mogelijk speelt hier het lastige evenwicht tussen stroming en opslibbing een rol, wat ook bij natuurvriendelijke oevers te zien is. Voor Natura 2000 leveren nevengeulen vooral een bijdrage aan het habitattype slikkige oevers. Dit geldt met name voor de tweezijdig aangetakte geulen, waar de hogere dynamiek nieuwe pioniermilieu’s oplevert. Nevengeulen blijken ook een bijdrage te kunnen leveren aan de realisatie van andere instandhoudingsdoelen, bijvoorbeeld voor rivierbegeleidende bossen, maar ook voor verschillende broedvogels en overwinterende watervogels. Meestal heeft dit meer te maken met het natuurgerichte beheer in het gebied rondom de nevengeul dan met de nevengeul zelf.
De tweezijdig aangetakte nevengeul in de Vreugdenrijkerwaard (foto: Bert Boekhoven).
Tips •
•
•
•
•
Meestromende nevengeulen zijn ecologisch het meest waardevol. Incidentele droogval is niet erg; Tweezijdig aangetakte nevengeulen hebben geen zandvang nodig om opslibbing of aanzanding te voorkomen; Kies bij voorkeur een locatie met voldoende ruimte voor morfologische processen als erosie en sedimentatie; Beperk het gebruik van constructies als bruggetjes en duikers in verband met erosie; Zorg voor voldoende variatie in diepte en oeverprofiel, met in elk geval ook flauwe oevers (> 1:30). Ga echter niet te gedetailleerd modelleren: laat de natuur zoveel mogelijk haar werk doen.
Natuurvriendelijke oevers In veel rijkswateren is weinig over van de oorspronkelijk meest productieve zones van het watersysteem: de oevers. Door tradi-
H2O / 4 - 2009
13
Rijshoutendammen op Groningse kwelderwerken voor...
tionele erosiewerende oeverbescherming is de overgang van land naar water abrupt en smal geworden. Door natuurvriendelijke oevers aan te leggen, blijft de oever beschermd tegen erosie, maar ontstaat tegelijk een leefgebied voor kenmerkende planten en dieren. Het is een maatregel die in bijna alle watertypen toegepast kan worden. Over natuurvriendelijke oevers is al veel gezegd en geschreven (zie ook het artikel ‘Langs de Maas 35 km nieuwe natuurvriendelijke oevers’ op pagina 16). In de praktijk blijkt echter dat waterbeheerders door die veelheid aan informatie door de bomen het bos niet meer zien. Daarom zijn ook de monitoringsresultaten van deze maatregel onder de loep genomen. Landschappelijk zijn de natuurvriendelijke oevers succesvol. Monitoring toont aan dat in deze oevers méér soorten voorkomen (zowel planten als macrofauna, vis, libellen en amfibieën) en dat de dichtheden groter zijn (macrofauna en vis) dan in traditioneel verharde oevers. Maar niet alle beoogde doelgroepen profiteren. Vaak levert opslibbing een probleem op en komt de waterfase niet goed uit de verf. Het is een wankel evenwicht tussen voldoende dynamiek en voldoende bescherming tegen golfslag. De oeverzone levert vaak een gunstige groeizone op voor helofyten als lisdodde of riet. Allerlei dieren profiteren mee: vogels, amfibieën, vlinders en libellen. De aanleg van natuurvriendelijke oevers is in de meeste watersystemen dan ook een effectieve manier om de kwaliteit voor zowel de KRW als Natura 2000 te verbeteren.
14
H2O / 4 - 2009
Tips •
•
•
•
•
Leg de oever aan met een heel flauw talud (meer dan 1:30), waardoor een zo breed mogelijke overgang tussen land en water ontstaat; Let op voldoende doorstroming als de waterkwaliteit niet bijzonder goed is, anders ontstaan al snel problemen met algengroei of opslibbing. Op plekken waar het wel kan, bieden luwere oeverzones juist plek voor amfibieën of waterplanten van meer stagnant water; Stuur vooral op vegetatieontwikkeling: een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie vormt de sleutel voor het succes voor andere soortgroepen; Goed beheer is cruciaal voor het succes van een natuurvriendelijke oever. Maaien verhoogt de soortenrijkdom van oeverplanten. Ook natuurlijke peilfluctuaties hebben zo’n effect. Begrazing is vaak minder geschikt om de vegetatieontwikkeling in toom te houden: het beperkt de groei van helofyten door vraat en intrappen van de bodem. Bijhouden is goedkoper dan achterstallig onderhoud inhalen; Pick your pebbles: je kunt niet iedereen tevreden stellen. Bepaal welk natuurdoel belangrijk of haalbaar is en stem daar de aanleg en het beheer op af. Sterke rietontwikkeling kan bijvoorbeeld de groei van andere soorten water- of oeverplanten beperken. Veel vogels doen het juist weer goed in een monocultuur met riet.
en zeeweringen hebben de kustzone te dynamisch gemaakt. Waar kwelders nog wel bestaan, worden ze dikwijls bedreigd door bodemdaling of erosie. Herstel van het areaal en de kwaliteit van de kwelders vormt een KRW-doel op zichzelf. Maatregelen die het areaal kwelder vergroten of de kwaliteit verbeteren, dragen dus direct bij aan deze doelstelling. Voor Natura 2000 zijn voor kwelders verschillende habitattypen als instandhoudingsdoelen voorgesteld. Bovendien vormen de kwelders broed- of foerageerhabitat voor een aantal vogelsoorten die relevant zijn voor Natura 2000. De monitoringsresultaten laten zien dat buitendijkse kwelderwerken het meest effectief zijn om kwelders te beschermen of uit te breiden. Zowel de KRW als Natura 2000 worden hiermee bediend. Ook voor een goede kwaliteit van de kwelder lijkt deze maatregel beter dan bijvoorbeeld kwelderrand verdediging of ontpoldering, onder meer doordat aan de randen nog ruimte is voor natuurlijke dynamiek. De beoogde habitats herstellen zich en verschillende doel-vogelsoorten profiteren. Kwelderwerken zijn bovendien relatief goedkoop, maar wel onderhoudsgevoelig. Voordeel is dat dit de flexibiliteit vergroot. Periodieke bijstelling aan nieuwe inzichten, doelen of condities is daardoor mogelijk. Tips •
Kwelders en schorren Kwelders en schorren zijn typisch Nederlands. Vaak is hun aanwezigheid echter niet meer vanzelfsprekend. Inpolderingen
•
Rijshoutdammen lijken het meest geschikt op matig dynamische locaties. Op meer dynamische plekken is extra verdediging nodig; De constructiehoogte is 30 cm boven de gemiddelde hoogste waterstand, waarmee
achtergrond
... en na onderhoud (foto’s Paul Boddeke).
•
•
•
bodemdaling en zeespiegelstijging gecompenseerd worden; Door te weinig natuurlijke dynamiek verruigen de meeste kwelders snel. Met begrazing valt dit enigszins compenseren. Ook hiervoor geldt: het is lastig een eenmaal verruigde situatie te herstellen. Begraas dus vanaf de aanleg, maar stem de begrazingsdichtheid zorgvuldig af op de gewenste vegetatiedoelen; Leg een extensief netwerk van greppeltjes aan voor de afvoer van regenwater, zonder te veel te verdrogen; Periodiek afgraven van de middelhoge kwelder kan nodig zijn om de successie op een kunstmatige manier terug te zetten (eens per 50 jaar).
•
•
Conclusies De inventarisatie van resultaten en praktijkervaringen bij de uitvoering van inrichtingsmaatregelen leverde behalve tips en trucs voor de aanleg en het beheer van de individuele maatregelen ook meer algemene handreikingen voor herstelmaatregelen en monitoring op. Een selectie: • ‘Oude’ maatregelen dragen onbedoeld (maar niet toevallig) al veel bij aan KRW en Natura 2000; • Optimalisaties en combinaties kunnen het rendement echter vergroten; • Om het effect van maatregelen in de praktijk te kennen, is monitoring nodig. De investering betaalt zich terug in het efficiënter inzetten van nieuwe herstelmaatregelen; • Leg gebieden aan van voldoende omvang. De soortenrijkdom en habitatdiversiteit zijn direct gerelateerd aan de omvang van natuurgebieden2). Pas bij voldoende
•
omvang van de maatregelen zal het effect afstralen op het hele watersysteem3). Door te investeren in de verbinding en samenhang tussen deelgebieden kan de gezamenlijke draagkracht van kleinere gebieden ook vergroot worden; Variatie binnen een ontwerp maakt de maatregel robuuster voor veranderingen in de omstandigheden; Beheer blijkt bij veel herstelprojecten een cruciale factor voor duurzaam succes. Bij gebrek aan natuurlijke dynamiek is frequent vegetatiebeheer of cyclisch beheer vaak nodig om de vegetatieontwikkeling te sturen. Neem dit vanaf het begin op in de plannen of stem het ontwerp op de beheermogelijkheden af, zoals Waterschap Hollandse Delta momenteel voor haar natuurvriendelijke oevers doet; De projectmonitoring is vaak gericht op processen en minder op soorten. Anekdotische aanvullingen van beheerders of liefhebbers blijken nodig om een goed beeld te krijgen van de ontwikkeling van doelsoorten. Dan nog zijn vaak inschattingen of indirecte interpretaties nodig. Onder water wordt slecht gekeken: de effecten van maatregelen op fytoplankton en macrofauna zijn vaak onbekend, terwijl we van vogels wel weer veel gegevens hebben. Er zijn meer verrekijkers dan duikbrillen actief.
Toekomst Naast de genoemde zeven typen maatregelen zijn er ook maatregelen waarvan weinig tot geen informatie beschikbaar is over de effectiviteit, omdat ze weinig uitgevoerd zijn of omdat ze nog
nauwelijks gemonitord zijn. Voorbeelden hiervan vormen de realisatie van zoetwatergetijdennatuur, de aanleg van vrij eroderende oevers langs rivieren en verziltingsmaatregelen. Rijkswaterstaat wil deze kennishiaten vullen door extra aandacht te besteden aan de monitoring van de maatregelen uit deze categorie. Uit de inventarisatie blijkt ook dat de monitoring die wel plaatsvond, hooguit vijf jaar standhoudt. De informatie uit de evaluatiestudies is dus veelal gebaseerd op de beginperiode na aanleg. Ervaring leert echter dat de ecologische winst veel langer op zich laat wachten. Het zou goed zijn na tien jaar weer eens een rondje te maken langs de belangrijkste projecten. Wendy Liefveld (Bureau Waardenburg) Bart Reeze (Arcadis) Marieke Ohm (Rijkswaterstaat Waterdienst) NOTEN 1) Liefveld W., M. Collombon, S. Bouma, W. Lengkeek, A. Bak en A. Reeze (2008). Effectiviteit herstel- en inrichtingsmaatregelen voor KRW en Natura 2000. Wat ecologische monitoring ons heeft geleerd. RWS Waterdienst. Rapport 2008.040. 2) Esselink P., C. de Leeuw, J. Graveland en G. Berg (2003). Ecologische herstelmaatregelen in zoute wateren. Een ecologische evaluatie over de periode 1990-2000. RIKZ. 3) Reeze A., A. Buijse en W. Liefveld (2005). Weet wat er leeft langs Rijn en Maas. Ecologische toestand van de grote rivieren in Europees perspectief. RIZA. Rapport 2005.010.
H2O / 4 - 2009
15
Langs de Maas 35 km nieuwe natuur(vriende)lijke oevers Wie met een boot de Maas afzakt van Boxmeer naar ‘s-Hertogenbosch zal niet direct geïmponeerd raken door het landschap: de Maas heeft hier veel weg van een kanaal. De oude meanders zijn afgesneden en gedempt, de oevers zijn vastgelegd door stortsteen, elke honderd meter staat een populier (bakenboom) en mais groeit tot op de oever. Zie hier het resultaat van de afgelopen eeuw uitgevoerde ‘normalisaties’ en oevervastleggingen ten behoeve van scheepvaart en landbouw. Voor planten en dieren is er weinig ruimte: bever, oeverzwaluw en plevier vinden hier nauwelijks nog een leefgebied. Rijkswaterstaat Limburg is nu voornemens om 35 kilometer Maasoever weer natuurlijk te maken. Dit voorjaar begint de voorbereiding en in de loop van het najaar start de uitvoering. Eind 2012 moeten de werkzaamheden afgerond zijn. Arcadis werkte het plan uit.
V
eel Maasuiterwaarden ondergaan een metamorfose: monotone maisakkers en productiegraslanden worden omgevormd tot gevarieerde uiterwaarden, met herstel van de oude meanders, ruimte voor moeras- en ooibosontwikkeling en grote grazers. Projecten als Middelwaard, Hemelrijkse waard, Keent en Batenburg, waar deze metamorfose gestalte krijgt, zijn inmiddels uitgevoerd, in uitvoering of verkeert de planvorming in een vergevorderd stadium. Rijkswaterstaat staat voor de opgave om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen en om de Maas als ecologische corridor vorm te geven. Dat laatste als invulling van het beleid rond de ecologische hoofdstructuur. De voorbije jaren is gewerkt aan een vergunbaar, haalbaar en betaalbaar plan voor een flink deel van de oeverzone. Belangrijk aspect voor Rijkswaterstaat is dat de trajecten zo snel mogelijk ‘op de markt’ kunnen komen en uitgevoerd kunnen worden. Met natuurvriendelijke oevers komen de doelen voor de KRW dichterbij. Volgens deze richtlijn moet in 2015 het watersysteem ‘op orde’ zijn. Daarnaast dragen de natuur(vriende)lijke oevers (beperkt) bij aan de veiligheid tegen overstroming: natuurvriendelijke oevers geven meer ruimte aan de rivier. De nieuwe oevers zullen tevens een bijdrage leveren aan een aantrekkelijker en gevarieerder rivierenlandschap.
Streefbeelden Het streefbeeld voor de Maas is: de uiterwaarden als een langgerekt groen-blauw lint, waarbij de natuurvriendelijke beheerde bandijk en een ononderbroken lint aan natuur(vriende)lijke oevers zorgdragen voor droge en natte verbindingen parallel aan de rivier. De Maasoevers kenmerken zich dan door zogeheten steilranden, zandstrandjes en oeverwallen. Op plekken waar de spontane ontwikkeling van natuurlijke oevers niet mogelijk is, zijn de oevers natuurvriendelijk ingericht. Tussen de dijk en de rivier wordt bij de herinrichting ingespeeld op de geschiedenis van de rivier: geulvormige terreindepressies worden weer vergraven tot strangen, waarlangs brede moeraszones liggen. In de meanderbochten en andere stromingsluwe plaatsen ontwikkelen zich hardhoutooibossen. Elders overheersen natuurlijke graslanden.
16
H2O / 4 - 2009
Benedenstrooms in de stuwpanden zullen dit vooral vochtige en natte graslanden zijn, verder stroomopwaarts met name droge graslanden. Natuurlijke processen staan aan de basis van een goed functionerend ecosysteem. Inrichting en beheer moeten daarom natuurlijke rivierdynamische en biotische processen stimuleren, zoals erosie, sedimentatie, geul- en eilandvorming, kwel, windverstuiving, de vorming van steilranden, spontane ontwikkeling van bos en vegetatie en natuurlijke begrazing. Dit alles gebeurt binnen de veiligheidmarges: opstuwing van de rivier als gevolg van extra vegetatieontwikkeling wordt gecompenseerd door ontgravingen of door de eroderende werking van de rivier. Ook de condities van de Maas als vaarweg zullen niet verslechteren. Uitzonderingen op deze ontwikkeling zijn cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals het maasheggenlandschap. Dit landschap blijft behouden en waar nodig hersteld of versterkt.
Natuurlijk of natuurvriendelijk? Ecologisch herstel van de Maasoevers is één van de peilers van het streefbeeld. Oeverherstel kan zowel traditioneel als meer ‘modern’, voorwaardenscheppend worden aangepakt. Bij de traditionele aanpak worden natuurvriendelijke oevers middels inrichting gerealiseerd. Op deze wijze zijn de afgelopen tien jaar al diverse oevers ingericht, waaronder ‘t Scheel bij Oijen. Dit zijn de natuurvriendelijke oevers. Als oevertypes kunnen worden toegepast: plasbermen met flauw oplopende oeverzones, steilranden, oevergeulen en doorgroeibare oeverconstructies. In 2006 stelde Rijkswaterstaat Limburg een aantal richtlijnen voor het beheer en onderhoud op. Eén daarvan is de richtlijn Actieve oevererosie. Deze geeft de condities weer waaronder het is toegestaan de oeververdediging actief te verwijderen om zo ruimte te bieden aan hydrodynamische processen als stroming en golfwerking. Deze processen maken erosie en sedimentatie mogelijk, waarbij een oever zich op spontane wijze gaat vormen tot een natuurlijk geheel. Dit is de natuurlijke oever. Als enige inrichtingsmaatregel wordt de bestaande
Afslagoever met nestholten van de oeverzwaluw.
oeververdediging geheel of gedeeltelijk verwijderd. Met het ‘bevrijden’ van de Maasoevers kunnen tal van morfologische processen weer actief worden. Het herstel van deze dynamiek vormt de basis voor de terugkeer van karakteristieke flora en fauna en van de landschappelijke ontwikkeling van de Maas en haar oevers. Bart Peters schetst in het Rijkswaterstaat-rapport ‘Vrij eroderende oevers langs de Maas’ (2005) een gedetailleerd beeld van de ecologische verwachtingen. Oevererosie zal op alle oevertrajecten waar verdedigingen verdwijnen, weer kunnen optreden. In de beginfase zal oevererosie vooral plaatsvinden door de golfslag van de scheepvaart. Hierdoor zullen de Maasoevers weer geleidelijk afkalven en terugschrijden. Door de oevererosie ontstaan steeds opnieuw steile wanden, variërend in hoogte van ongeveer één tot vier meter. De bakenbomen zullen geleidelijk het veld ruimen. Deels sterven ze af, deels zullen ze ‘ten onder gaan’ als gevolg van de voortschrijdende erosie. In herplant is niet voorzien. Waar nodig voor een veilige vaarwegmarkering worden ze vervangen door radarbakens. Naarmate de erosie voortschrijdt, zal de steiloever zich terugtrekken en zullen de strandjes aangroeien. De kracht van scheepvaartgolven zal in toenemende mate gebroken worden door de zandstrandjes
achtergrond en de voet van de steilrand zal steeds hoger komen te liggen. De snelheid waarmee de erosie plaatsvindt, hangt sterk samen met de compactheid van het oeversediment. Langs zandige oevers kan de erosie snel verlopen; in meer kleiige bodems zal de erosie veel trager verlopen en blijven de steilranden langer in stand. Uiteindelijk ligt de erosieoever buiten het bereik van het stuwpeil (en daarmee de scheepvaartgolven) en zal erosie alleen nog gedurende hoogwaters plaatsvinden. De verwachting is dat erosie uiteindelijk alleen nog in de buitenbocht van de rivier plaatsvindt. De oevererosie wordt daarmee van een geleidelijk voorschrijdend proces steeds meer een incidenteel gebeuren. Er
wordt een min of meer stabiele eindsituatie verwacht na 20 tot 30 jaar. Met behulp van het door Deltares (M. van der Wal) ontwikkelde programma Bank Erosion Model zijn voorspellende berekeningen gedaan over de omvang van de oevererosie. Deze inschatting was ook van belang voor de vergunbaarheid vanuit het bodembeleid. Tegelijkertijd zal vooral in de binnenbocht bij hoogwaterperioden zandafzetting plaatsvinden. Deze opwassen vormen bij uitstek het milieu voor de stroomdalflora. Met het simpelweg verwijderen van de stenen uit de oever worden de voorwaarden geschapen voor een spontane, natuurlijke ontwikkeling van de oever.
Het proces van vrije oevererosie gevisualiseerd (deels naar B. Peters, 2005).
Vinger aan de pols Het oevererosieproces zal de eerste jaren na het verwijderen van de oeverbekleding intensief gevolgd worden via een monitoringsprogramma. Vooral de eerste jaren wordt een flink terugschrijdende oever verwacht, die met name wordt veroorzaakt door de golfwerking van de scheepvaart en een eventueel optredend hoogwater. Binnen 20 tot 30 jaar wordt geleidelijk een min of meer stabiele eindsituatie verwacht. Het erosieproces mag binnen bepaalde grenzen plaatsvinden. Deze grens wordt de interventielijn genoemd. Indien het erosiefront de interventielijn nadert, zal Rijkswaterstaat tot actie overgaan. De te nemen maatregel is afhankelijk van de omvang van de erosie en de lokale situatie. Rijkswaterstaat heeft daarbij de keuze uit het toepassen van harde constructies als stortsteen, grind of schanskorven of natuurlijke materialen zoals palenrijen met rijshout of simpelweg extra gronden verwerven, al dan niet in nauwe samenwerking met natuurbeschermingsorganisaties. Het toekomstige beheer wordt uitgevoerd door de terreinbeherende instanties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale landschappen. Hiervoor worden beheerplannen opgesteld, waarin duidelijk wordt omschreven wat gemonitord wordt en hoe. Het nautische beheer en de mate van oeverafkalving zal door Rijkswaterstaat Limburg worden gemonitord.
Eerste resultaten? Rijkswaterstaat heeft inmiddels het aanbestedingstraject voor de uitvoering van 35 kilometer opgestart: de eerste-tranchetrajecten. In 2012 moet de uitvoering hiervan gereed zijn, waarna een volgende serie op het programma staat. De selectie van de eerste-tranchetrajecten is gebaseerd op de beschikbaarheid van de gronden, de vergunbaarheid, het ecologisch rendement en de mogelijkheden voor de afzet voor de vrijkomende materialen en toepassingsmogelijkheden daarvan. Uiteraard is het beschikbare budget ook een belangrijke factor geweest. Begin dit jaar wordt een aannemer geselecteerd. In de loop van dit jaar worden dan de benodigde vergunningen aangevraagd en vrij vlot daarna is op veel plaatsen al te genieten van een mooiere Maas en haar oevers. Bert Overkamp en Gerjan Verhoeff (ARCADIS) Marniks Maris (Rijkswaterstaat Limburg) NOTEN 1) Peters B. (2005). Vrij eroderende oevers langs de Maas. In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg. 2) ARCADIS en Royal Haskoning (2004). Gebiedsvisies Getijdemaas, Benedenmaas en Zandmaas. In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg. 3) ARCADIS (2007). Planstudie natuur(vriende) lijke oevers stuwpand Grave. In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg. 4) ARCADIS (2007). Planstudie natuur(vriende)lijke oevers Getijdemaas. In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg.
H2O / 4 - 2009
17
Huizinga bezoekt project van Brendo Meulman Staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat heeft op 9 februari het decentrale waterzuiveringsproject in Sneek bezocht.
D
e 32 woningen in de Sneker wijk Lemmerweg-Oost hebben een gescheiden afvoer van zwart en grijs regenwater en zijn voorzien van vacuümtoiletten. Door buizen stroomt het toiletwater via een ondergronds vacuümstation naar de zuiveringsinstallatie in de garagebox van wijkbewoner/milieutechnoloog Brendo Meulman (zie H2O nr. 22 uit 2008). Binnenkort wordt dit energieconcept ook toegepast in 250 woningen in de herstructureringswijk Noorderhoek.
Eveneens op uitnodiging van Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en de gemeente Sneek nam Huizinga per boot een kijkje bij het integrale waterproject oever- en kadeherstel Tjeukemeer-Tjonger. Daar ontstaat een natuurgebied met veel ruimte voor waterberging. Het project is bijzonder, doordat een aantal verbeteringen in één keer wordt uitgevoerd (waterberging, veiligheid, ecologie/natuur en recreatie). Het draagt bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en wordt deels gefinancierd met KRW-synergiegelden.
Burgemeester Brok van Sneek ontvangt staatssecretaris Huizinga en gedeputeerde Schokker-Strampel bij de decentrale zuivering. Rechts dijkgraaf Van Erkelens.
Stichtse Rijnlanden en gemeenten meten overstorten Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en elf gemeenten in het beheergebied van het schap gaan de komende vijf jaar riooloverstorten meten. De partijen willen meer inzicht in hoe vaak overstorten optreden en hoeveel vervuild water in het oppervlaktewater terechtkomt. De 150 niveaumeters die nodig zijn, moeten in september geplaatst en operationeel zijn.
D
e niveaumeters zijn gekoppeld aan een centrale computer en meten de waterstand in de riolering. Als de waterstand te hoog wordt, ontstaat een overstorting. Dit kan het gevolg zijn van te veel neerslag, maar ook van een defecte pomp. Om dit te kunnen constateren, wordt de neerslag gemeten met radarbeelden. Door deze metingen naast elkaar te leggen, kan een verband worden gelegd tussen de hoeveelheid neerslag en de overstort. Verder wordt in gebieden waar de riolering en het waterpeil op (bijna) hetzelfde niveau liggen, ook in het oppervlaktewater gemeten. Deze metingen laten zien of relatief schoon oppervlaktewater in het riool stroomt, wat niet de bedoeling is. De deelnemende gemeenten zijn: Breukelen, De Bilt, Houten, Montfoort, Nieuwegein, Reeuwijk, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Woerden, IJsselstein en Zeist. Stichtse Rijnlanden ondersteunt de gemeenten met geld en kennis. Door de samenwerking kost het project nu 600.000 euro. Als de partijen apart hun overstorten monitoren, zou dat 1,5 miljoen euro zijn geweest.
Algen reinigen rioolwater Waterschap Aa en Maas en Maris Project BV onderzoeken of algen gereinigd afvalwater verder kunnen zuiveren. Ook proberen beide partijen waardevolle restproducten, zoals biodiesel, uit de algenmassa te winnen. Gedeputeerde Moons van de Provincie Noord-Brabant gaf op 14 januari het startschot voor de proef.
A
lgen groeien erg snel, halen meststoffen zoals stikstof en fosfaat uit het afvalwater en hebben kooldioxide nodig om te kunnen groeien. Bovendien kunnen algen worden gebruikt als grondstof voor veevoer of voor de productie van biodiesel. Al met al zijn algen dus een ‘prima potentiële partij’ voor het waterschap. Het onderzoek naar de kweek van en de waterzuivering met algen vindt plaats op een rioolwaterzuiveringsinstallatie in ‘s-Hertogenbosch. In een voormalige sliblagune met een oppervlakte van om en nabij 10.000 m2 wordt de algenkweekvijver aangelegd. Effluent stroomt geleidelijk door deze open
18
H2O / 4 - 2009
reactor, waarin de algen kunnen groeien en stikstof, fosfaat en kooldioxide kunnen opnemen. Het effluent verbetert daardoor van kwaliteit en kan met een hogere kwaliteit op het oppervlaktewater worden geloosd. In de zeven rwzi’s in het beheergebied van Aa en Maas wordt het afvalwater van 700.000 inwoners en duizenden bedrijven schoongemaakt. De pilot heeft als hoofddoelstelling te achterhalen of de algen op een efficiënte manier ingezet kunnen worden op een reële schaal. Waterschap Aa en Maas probeert al enige tijd de afvalwaterketen om te vormen tot een duurzame bron van grondstoffen en energie.
Gedeputeerde Moons gaf half januari het startsein door de eerste algen in een vijver op het terrein van de rwzi in ‘s-Hertogenbosch te gieten.
actualiteit Urinescheiding op middelbare school Enschede Op een middelbare school in Enschede wordt sinds kort geëxperimenteerd met scheidingstoiletten, waarbij de urine in twee kleine tanks wordt opgevangen. Doordat deze tanks eenvoudig bereikbaar zijn, kan de urine gebruikt worden voor proeven door leerlingen.
O
p 14 januari was de aftrap van het project ‘Schone urine’, dat leerlingen van VWO-5 uitvoeren. Het project heeft als doelen ervaring op te doen met separate urine-opvang, waterloze urinoirs en scheidingstoiletten én om de leerlingen van een middelbare school te
interesseren voor techniek (in het bijzonder voor watertechnologie). Het project maakt deel uit van het keuzevak Technasium en duurt circa acht weken. De leerlingen evalueren het gebruik van de toiletten en urinoirs en doen daarnaast in groepjes onderzoek naar struvietprecipitatie,
nitrificatie van urine en afzet van urinesteen. Bij het onderzoek naar urinesteen wordt onder meer gekeken naar de biologische schoonmaakblokjes die in het toilet geplaatst kunnen worden en afzet van urinesteen zouden tegengaan.
Leerlingen van het Bonhoeffer College in Enschede tijdens de eerste les rond het project ‘Schone urine’.
Nieuw bedrijventerrein zuivert afvalwater efficiënt Waterschap Roer en Overmaas en het Holding Businesspark van de luchthaven van Maastricht gaan samenwerken om het afvalwater van een nog te bouwen bedrijventerrein zo efficiënt mogelijk te zuiveren. Daarnaast moet de samenwerking wateroverlast voor de omliggende gemeenten Beek en Nuth voorkomen.
H
et afvalwater van het bedrijventerrein wordt vanaf volgend jaar geloosd op de dit jaar aan te leggen rioolwatertransportleiding. De kosten hiervoor bedragen 4,3 miljoen euro, waarvan 1,3 miljoen voor rekening komt van het zakencentrum. Door het gemaal van Schimmert aan te sluiten op de nieuwe rioolwatertransportleiding kan wateroverlast in de gemeenten Beek en Nuth beperkt of voorkomen worden. Hierbij ontstaat een robuust systeem dat nauwelijks gevoelig is voor schommelingen
in het afvalwateraanbod. Ook wordt het afvalwater straks op een logische plaats verwerkt, namelijk de zuiveringsinstallatie Limmel-Maastricht. Door de mogelijkheid te laten bestaan om het afvalwater vanuit Schimmert naar zowel de zuivering in Limmel als die in Hoensbroek te pompen, kan zelfs ingespeeld worden op toekomstige ontwikkelingen, zoals radarbeeldsturing. Hierbij wordt afhankelijk van de neerslaglocaties gezocht naar de zuiveringsinstallatie waar op dat moment de meeste capaciteit voorhanden is. Voor meer informatie: Charlotte van Voorst (046) 420 57 00.
Grootscheepse rioolrenovatie in Sittard Het transportriool van Sittard naar rwzi Susteren wordt sinds eind januari over een lengte van 500 meter gerenoveerd. Het 25 jaar oude riool heeft last van betonrot bij één van de
aansluitingen. De kunststof, die in het riool met een doorsnede van 1.500 millimeter gelegd wordt, komt uit Denemarken.
O
p het betonnen riool is een persleiding van Nedcar aangesloten. Bij die aansluiting is het beton aangetast. In plaats van het vervangen van het riool heeft Waterschap Roer en Overmaas gekozen voor het aanbrengen van een ‘kous’ in het riool. Om het water weg te pompen heeft Waterschapsbedrijf Limburg, de uitvoeringsorganisatie van het waterschap, een stalen leiding aangelegd. Deze leiding moet maximaal 10.000 kubieke meter afvalwater per uur kunnen transporteren. Om het water op te pompen, staan vier pompen opgesteld die elk 3.500 kubieke meter per uur kunnen verpompen. De renovatiewerkzaamheden worden in continudienst uitgevoerd om kosten te besparen. Het huren van de pompinstallatie kost 10.000 euro per dag. De kunststof ‘kous’, die 80 ton weegt, wordt per zwaar transport aangevoerd over de weg. De totale operatie kost ongeveer 1,4 miljoen euro. Deze zogeheten relining van een transportriool komt tegenwoordig vaker voor in nederland, maar in deze omvang zelden.
H2O / 4 - 2009
19
actualiteit ‘Vernatting’ Maashorst Waterschap Aa en Maas is begonnen met het verleggen en verondiepen van de bovenloop van de Grote Wetering in Nistelrode. Hierdoor krijgt het water meer gelegenheid in de bodem te zakken. Daardoor houden de beken langer water vast en stijgt het grondwaterpeil.
D
eze ingrepen vormen het begin van de uitvoering van de watervisie die in 2008 is opgesteld voor de Maashorst. In de visie staan de plannen om de Maashorst te vernatten. Om de grond in het gebied geschikt te maken voor de uitvoerende (graaf )werkzaamheden, moet een strook in het bos worden vrijgemaakt voor de omlegging van de Grote Wetering. Daarvoor moeten bomen gekapt worden. Vervolgens zal de aannemer een nieuwe loop graven voor de om te leggen waterloop. De nieuwe waterloop wordt kleiner en minder diep. Daarom wordt ook de duiker die onder de weg ligt, vervangen.
In het verleden is de waterbeheersing op de Maashorst vooral afgestemd op de landbouw. Met de nieuwe maatregelen wordt het watersysteem meer afgestemd op de natuurfunctie die aan het gebied is toegekend. De plannen worden in fasen uitgevoerd, afhankelijk van de mate van grondverwerving. Het plan dat nu in uitvoering komt, kan direct worden uitgevoerd omdat de gronden in eigendom zijn van de gemeente en Staatsbosbeheer. Het Rijk zal de gronden aankopen die nu nog geen eigendom zijn van een natuurbeschermingsorganisatie.
Agrarisch waterbeheer in Zuid-Holland het Hoogheemraadschap van Rijnland en agrariër Hein Rotteveel hebben het eerste contract getekend voor de pilot ‘Met maatwerk naar natuurlijk water, Rijnland en agrariërs samen aan zet’. Met dit project wil Rijnland via samenwerking met agrariërs de normen van de Kaderrichtlijn Water halen.
R
ijnland probeert de boeren maatregelen te laten uitvoeren die zorgen voor schoner water. Deze maatregelen zijn opgesteld met Natuurlijk Platteland West, de koepelorganisatie van agrarische natuurverenigingen. Het gaat om maatregelen als baggeren met de baggerspuit en het natuurvriendelijk schonen van de sloten. Bij elke maatregel hoort een passende vergoeding.
Afgelopen najaar bezocht een watercoördinator van Rijnland de bedrijven om samen met de boeren te bekijken wat zij zien als goed agrarisch waterbeheer. Samen met de wensen en ideeën van Rijnland leidt dit tot maatwerk. In de Oostbroekpolder en de Blauwe Polder in Zuid-Holland gaan tien melkveehouders met de nieuwe manier van samenwerken aan de slag. De deelnemers gaan 37 kilometer sloten natuurvriendelijk onderhouden.
Doppentester van belang voor zuiver water Het controleren van de spuitdoppen die agrariërs gebruiken voor het verspreiden van bestrijdingsmiddelen, kan voor minder milieubelasting zorgen. Versleten of verstopte doppen zorgen ervoor dat verkeerde hoeveelheden bestrijdingsmiddelen verspreid worden. Dat bleek tijdens het project ‘Zuiver water in de Bommelerwaard’.
N
egen fruittelers die deelnemen aan het project, ontdekten dat niet alle spuitdoppen de juiste hoeveelheid middel afgeven, omdat ze verstopt of versleten zijn. Na het schoonmaken of vervangen zorgen deze spuitdoppen weer voor een effectieve bespuiting, met minder milieubelasting van het oppervlaktewater. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland schafte op advies van CLM de doppentester aan in het kader van het project. De doppentester vangt de vloeistof van elke dop op in een maatglas. Als de afgifte van een dop tien procent afwijkt van de tabelafgifte, is de werking verminderd. Onder deze kritische grens zijn de afgifte en dosering te laag. Dit kan de effectiviteit van bespuitingen tegen schimmels sterk verminderen. Bij een te hoge afgifte (versleten dop) kan de dosering leiden tot schade aan het gewas, zeker als meerdere doppen naast elkaar versleten zijn. Naast het meten van de dopafgifte wordt ook de druk bij de spuitdoppen vergeleken met de druk op de manometer van de spuit. Voor meer informatie: Anneloes Visser (0345) 47 07 00.
V.l.n.r. hoogheemraad Aad Straathof, deelnemer Hein Rotteveel, voorzitter van de agrarische natuurvereniging Wijk en Wouden Theo van Leeuwen en Ruud van Schie, voorzitter van de agrarische natuurvereniging VAN Ade aan de slagroomtaart (foto: H. Kuipers).
Experiment in stadsvijvers Waterschap De Dommel gaat proberen de kwaliteit van het water in stadsvijvers in Nuenen en Best te verbeteren en blauwalg te voorkomen. Hiervoor heeft het schap gekozen voor een experimentele techniek: drijvende moerasplantenfilters, die het water ter plaatse zuiveren.
H
et filter is ontwikkeld door de Bright Water Company en is als het ware een drijvend stuk moeras met planten dat het water zuivert. De filters zijn in enkele vijvers in Best en Nuenen geplaatst. Gedurende dit jaar worden waterkwaliteitsmetingen uitgevoerd om het effect van de moerasplanten op beide locaties te meten.
20
H2O / 4 - 2009
verenigingsnieuws De toekomst van de waterketen Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda moet ingeleverd worden bij het KVWN/NVA-bureau: (070) 414 47 78. 12-13 maart bijeenkomst over een internationale benchmark Amsterdam 19 maart middagbijeenkomst over een visie op de drinkwaterbronnen naar aanleiding van enkele beleidsontwikkelingen Utrecht 23 april bijeenkomst over de toekomst van de waterketen Amersfoort 13 mei op-weg-naar-huis-bijeenkomst van de Technische Commissie Anaerobie Amsterdam 14 mei landelijke sectiedag Leerdam 12 juni algemene ledenvergadering
Waternetwerkprijs De H2O- en Neerslagprijs - voor het beste artikel in beide bladen - worden door Waternetwerk uitgereikt. De jury van de prijzen is uitgebreid met een lid uit de drinkwaterwereld: Idsart Dijkstra, werkzaam bij Vitens.
Visie op beleidsontwikkelingen schone bronnen Een visie op de beleidsontwikkelingen rond drinkwaterbronnen staat centraal op de agenda van een middagbijeenkomst in Utrecht op 19 maart. Organisator is de Contactgroep Emissiebeheer. De stroomgebiedbeheerplannen zijn in concept gereed. De vertaling in de waterbeheersplannen, provinciale omgevingsplannen en het nationaal waterplan zijn gelijktijdig op 22 december jl. de inspraak ingegaan. Dit leek de contactgroep een goed moment om een overzicht te bieden hoe de drinkwaterwinningen in die plannen zijn opgenomen. Voor meer informatie wordt u verwezen naar internet: www.waternetwerk.nl.
Over dit onderwerp verzorgen de Contactgroep Stedelijk Waterbeheer en de programmagroep Waterketen een middagbijeenkomst in Amersfoort op 23 april. De centrale vraag is: hoe ziet de waterketen er in de toekomst uit en wat is nodig om die toekomst werkelijkheid te laten worden? Deelname aan de bijeenkomst is kosteloos. U kunt zich aanmelden via een bericht aan het bureau: info@waternetwerk.nl.
Landelijke sectiedag De secties (voorheen van de NVA) houden op 14 mei hun tweejaarlijkse landelijke sectiedag in Leerdam, met onder meer een bezoek aan Fort Asperen en een rondvaart op de Linge. Sectieleden ontvangen nog een persoonlijke uitnodiging.
lange traditie. Volgens de statuten van de vereniging zal Waternetwerk één keer per jaar een algemene ledenvergadering houden - vóór 1 juli van het jaar - om de jaarrekening, het jaarverslag en de begroting te bespreken. Dit jaar vindt de algemene ledenvergadering plaats op 12 juni. Een nieuw element wordt de bijeenkomst op de vierde dinsdag van september naar aanleiding van Prinsjesdag: Waternetwerk licht dan, op 22 september, een inhoudelijk waterthema uit de miljoenennota uit en bekijkt dat van diverse kanten: zowel op beleidsmatig terrein als op de technische aspecten. Waternetwerk streeft ernaar diverse presentaties aan de leden te kunnen voorleggen: een frisse kijk van buiten de waterwereld, kritische en instemmende geluiden uit de waterwereld zelf. De vorm waarin de dag gegoten zal worden, zal afwijken van andere bijeenkomsten, maar ook veel herkenbare elementen omvatten.
Vooraankondigingen Op 13 mei verzorgt de Technische Commissie Anaerobie een op-weg-naarhuis bijeenkomst van 17.00 tot 19.30 uur in Amsterdam, bij Waternet. Ergens dit voorjaar houdt de Contactgroep Emissiebeheer een bijeenkomst over zwemwater. De exacte datum wordt nog bekend gemaakt. Op de agenda staat de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Zwemwater. Hoe gaan we om met nieuwe zwemwaterlocaties, hoe raken we probleemlocaties kwijt, hoe ziet de nieuwe regelgeving eruit en wat gaat die ons brengen? Wat zijn goede zwemwaterprofielen? Wie doet wat aan handhaving? Deze en nog vele andere vragen komen aan bod tijdens de bijeenkomst, die de Kerngroep Emissiebeheer samen met het ministerie van VROM organiseert.
Promotie Wim Hijnen Wim Hijnen is op 29 januari aan de Universiteit Utrecht gepromoveerd op (BTO-) onderzoek naar de kwantificering van de eliminatie van ziekteverwekkers tijdens de waterzuivering. De kwaliteit van Nederlands drinkwater wordt immers bedreigd door diverse wateroverdraagbare fecale microorganismen die ziektes kunnen verwekken, zoals de protozoën Cryptosporidium en Giardia, Campylobacter en enteropathogene E. coli-bacteriën en diverse enterovirussen. Hijnen is microbioloog, onderzoeker en Wim Hijnen tijdens zijn promotie aan de Universiteit Utrecht.
Digitale nieuwsbrief Waternetwerk Eens per 14 dagen wordt een digitale nieuwsbrief verstuurd aan alle leden van wie een e-mailadres op het werk bekend is in de ledenadministratie. U kunt zich ook los abonneren op de nieuwsbrief. Daarvoor gaat u naar de internetpagina van Waternetwerk; onderaan staat een verwijzing naar het aanmeldingsformulier.
Algemene ledenvergadering en Prinsjesdag Waternetwerk is op 1 januari jl. van start gegaan - een nieuwe vereniging met een
H2O / 4 - 2009
21
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop Venetië van het er.nieuws_column plat initiaal Noorden
V O
nlangs vond in Amsterdam een ver.nieuws_column plat discussiebijeenkomst plaats over de toekomst van Nederland Waterland ver.nieuws_column na het rapport van deauteur commissie Veerman. De Rode Hoed was tot aan de nok toe gevuld met burgers en bestuurders toen gespreksleider Ed Nijpels de vergadering opende. Al snel spitste de discussie zich toe op de veiligheid van groot Amsterdam in de komende 100 jaar. De oproep van Veerman voor meer veiligheid (tien keer hogere norm) bleek het stadsbestuur en waterschap voor forse opgaven te plaatsen. Marcel Stive van dezelfde Deltacommissie waarschuwde nog eens extra dat nogal wat dijken rondom de hoofdstad niet aan de huidige Deltanormen voldoen. Naast aandachtsgebieden als het Oostelijk Havengebied en de IJ-oevers zijn vermoedelijk ook aanpassingen noodzakelijk aan het vervolgproject IJburg II en het concept buitendijks wonen. Wat die avond aan de Keizersgracht het meest opviel, is dat de Amsterdamse burgerij Veermans analyses onderschrijft. “Kees heeft duidelijk gesproken”, zo luidde het commentaar van één van de insprekers. De aanwezige vertegenwoordigers uit de grachtengordel vroegen het stadsbestuur ook nadrukkelijk om in perioden van droogte water voor het grachtengebied te ‘regelen’ om paalrot onder de historische panden te voorkomen. Hoe dat allemaal zal moeten gebeuren, leek minder van belang. De aanpak van Veerman bewijst het belang van een deltaregisseur. Deze moet een aantal heldere oplossingen aandragen om de waterschappen en het Rijk onder één noemer te krijgen. Daarnaast moet hij een helder antwoord bieden op de vraag over de financiën. Alleen dan zullen de nu zo duurzaam regerende burgerkoopmannen van het noordelijk Venetië tevreden zijn. De betrokken wethouder en hoogheemraad zullen die avond overigens de Keizersgracht wel via de ‘brug der zuchten’ verlaten hebben. Theo Schmitz (Vewin)
22
H2O / 4 - 2009
adviseur bij KWR Watercycle Research Institute. Het onderzoek van Hijnen heeft de afgelopen jaren onder meer aangetoond dat E. coli en sporen van sulfietreducerende clostridia goede procesindicatoren zijn voor ver.nieuws_plat de verwijdering blauw van dergelijke, ziekteverwekkende organismen in de meeste waterzuiveringsprocessen. Hiermee kan de integriteit en effectiviteit van lokale zuiveringen worden bepaald. Dit is van belang gezien de grote verschillen die zijn waargenomen bij de verwijdering van deze procesindicatoren. De clostridiasporen zijn door hun persistentie niet geschikt voor processen waar ophoping kan plaatshebben. Doseerproeven waren noodzakelijk om de vertaalbaarheid van de procesindicatoren naar de ziekteverwekkende organismen te kunnen vaststellen en om de invloed van procescondities te bepalen. Deze doseerproeven zijn alleen geschikt om de effectiviteit van de lokale zuiveringsprocessen te bepalen als ze worden uitgevoerd onder vergelijkbare praktijkcondities.
Agenda
Ver.nieuws_kop groen
Wereldwijd werken aan water De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van water is internationaal vermaard en wordt in toenemende mate buiten de landsgrenzen gebruikt. Steeds meer waterexperts zijn actief in uiteenlopende waterprojecten in Oost-Europa, Azië, China, Noord- en Zuid-Amerika en Afrika. Toch zijn de Nederlandse wateroplossingen niet altijd zomaar overdraagbaar en toepasbaar in die
landen. Dat ligt niet zozeer aan de technische aspecten, maar meer aan verschillen in cultuur; verschillen in denken en handelen. Vaak is men zich daarvan onvoldoende bewust. Daarom verzorgt Wateropleidingen samen met het Koninklijk Instituut voor de Tropen op 12 en 26 maart een tweedaagse training ‘Wereldwijd werken aan Water’. Doel van de cursus is medewerkers die internationale projecten uitvoeren, bewust te maken van de cultuuraspecten bij het samenwerken met buitenlandse collega’s en het werken onder andere omstandigheden.
Poldercultuur Het leven met water heeft de Nederlandse cultuur gevormd. Vanaf de eerste nederzettingen hebben de Nederlanders oplossingen moeten vinden tegen het wassende water. Dat kon alleen door overleg en samenwerking tussen alle leden van de gemeenschap. Zo zijn de waterschappen ontstaan. Waterbeheer is in Nederland een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, waarbij iedere burger en belanghebbende invloed kan uitoefenen. Het waterbeheer is een continue activiteit die minder bloot staat aan de politieke waan van de dag. Beheersplannen houden zelfs rekening met waterstanden die eens in de tienduizend jaar voorkomen. De burger waant zich veilig en maakt zich daarom nauwelijks druk.
Azië en Afrika Met deze vorm van waterbeheer denkt de Nederlander de wereld om zich heen naar zijn hand te kunnen zetten of op zijn minst sterk te kunnen beïnvloeden. Maar veel volkeren in Azië en Afrika denken heel anders over hun plaats en rol in de wereld. Zo aanvaardt een Indiër dat hij is overgeleverd aan het lot, zijn Karma. Aangezien de toekomst ongewis is, zal hij geen poging doen om te anticiperen op iets wat onbekend is. Het lot dient zich
verenigingsnieuws vanzelf aan en daar hoeft en kan hij niets aan veranderen. Een doorsnee Afrikaan laat zijn leven vooral leiden door - soms traumatische - ervaringen uit het verleden. Hij ziet ook geen andere mogelijkheid dan de goden gunstig te stemmen en te hopen op mededogen. Deze houding maakt dat mensen geen verantwoordelijkheid nemen voor situaties waarop zij menen geen invloed te kunnen uitoefenen.
Creëren van draagvlak Hollandse plannenmakerij heeft in een dergelijke context dan ook weinig kans van slagen. Het opzetten van projecten en het overdragen van kennis vraagt hier om een op de lokale situatie afgestemde aanpak. In veel gevallen betekent dit dat de relaties met lokale machthebbers en religieuze leiders van belang zijn om voldoende draagvlak te verkrijgen. Daarnaast is het geleidelijk overdragen van kennis en het ontwikkelen van lokale expertise essentieel. Een succesvol waterproject onderscheidt zich daarom door een goede procesvoering en gerichte sturing op relaties en kennis.
Noord-Amerika: verenigen federale plannen en lokale wensen De gedachte van de Nederlanders dat zij het heft in eigen hand kunnen nemen, delen zij wel met de Noord-Amerikanen. Toch is deze eigen verantwoordelijkheid in de Verenigde Staten in de kern een hele individuele zaak. Vanuit hun pioniersverleden zijn zij meer gewend aan het vinden van eigen oplossingen en accepteren zij gemiddeld genomen meer risico’s in het leven. Zo nemen de Noord-Amerikanen bij orkanen wel voorzorgsmaatregelen om de schade te beperken, maar investeren zij minder geld en tijd om de gevolgen van die rampen te voorkomen. Noord-Amerikanen hebben desondanks een optimistische kijk op de toekomst. Zij regelen hun leven het liefste zelf, op lokaal niveau. De Nederlandse waterexperts die hun collega-waterbeheerders in New Orleans ondersteunen met het versterken van de dijken, hebben dan ook een uitdagende opdracht. Zij moeten federale plannen en lokale wensen met elkaar zien te verenigen in een ogenschijnlijk zuiver technische opdracht.
De cursus Tijdens de cursus van Wateropleidingen en het Koninklijk Instituut voor de Tropen krijgen medewerkers uit de Nederlandse watersector inzicht in de Nederlandse cultuur, doen ze kennis op van cultuurkenmerken (tijd, hiërarchie, gedrag) en de omgang daarmee in Europa, Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de buitenlandse praktijkervaringen van de watersector. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Daniëlle Langendijk: (030) 606 94 18 of www.wateropleidingen.nl. Esther Janssen
Nieuwe cursussen
Peilbeheer: instrument voor het waterbeheer (vernieuwd)
Weer en waterbeheer
De peilbeheerder heeft een belangrijke taak om wateroverlast of verdroging te voorkomen. Deze taak wordt complexer door de stijgende zeespiegel, nattere winters, drogere zomers en een dalende bodem. Daarnaast is de druk op de ruimte, door bijvoorbeeld nieuwbouwwijken, toegenomen. Dit alles vraagt van de peilbeheerder een flexibele sturing van het watersysteem. Aangezien veel waterschappen steeds meer sturen op afstand, is telemetrie als nieuw onderwerp opgenomen in deze cursus.
Naast het stijgen van de zeespiegel krijgt de waterbeheerder steeds vaker te maken met extreme neerslaghoeveelheden in korte tijd. Ook perioden van droogte en gebrek aan water zullen vaker voorkomen, met alle gevolgen van dien. Voor de operationele waterbeheerder ontstaat door deze ontwikkelingen de zorg om het watersysteem op orde te houden. Om goed voorbereid te zijn op deze taak, biedt deze cursus handvatten om te anticiperen op de veranderende weersomstandigheden en haar gevolgen. Naast de theorie van het weer wordt uitgebreid aandacht besteed aan praktijkcasussen waarin peilbeheer en weer centraal staan. Ook brengt de deelnemer een bezoek aan een weerstation. Na de cursus is de cursist in staat om mee te denken en te adviseren over hoe weerkundige aspecten kunnen worden geïntegreerd in het dagelijkse waterbeheer. Daarmee is deze tweedaagse cursus bedoeld voor operationele waterbeheerders, peilbeheerders van waterschappen, provincies en gemeenten. De cursus vindt plaats op 1 en 8 april in Wageningen en kost 1.180 euro.
Hogere opleiding Drinkwater Voldoende en betrouwbaar drinkwater is één van de belangrijkste voorwaarden voor een menswaardig bestaan. De drinkwatervoorziening in Nederland staat bekend als één van de beste ter wereld. Onze maatschappij verandert snel en houdt niet op bij onze grenzen. Het waterbedrijf van de toekomst staat midden in die maatschappij en anticipeert op veranderingen; met als voornaamste zorg de kwaliteit van de drinkwatervoorziening.
In deze cursus leert de deelnemer allereerst hoe het watersysteem werkt en hoe het grondwater en het oppervlaktewater op elkaar reageren. Vervolgens leert hij of zij hoe het grondwater te sturen is met peilbeheer en wat de effecten zijn van inrichtingsplannen op het peilbeheer. Denk hierbij aan woningbouw, waterberging, natuurterreinen of agrarisch gebied. Als afsluiting leert de cursist hoe telemetrie te gebruiken is bij de sturing van duurzaam peilbeheer. Na het volgen van deze cursus heeft de deelnemer inzicht in de gewenste processen en effecten van peilbeheer op het watersysteem. De cursus vindt plaats op 12, 19 en 26 mei in Zwolle en kost 1.150 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15 of Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
Deze opleiding is bedoeld voor mensen die afkomstig zijn uit de drinkwaterwereld. Het is een brede vakopleiding die inspeelt op de huidige ontwikkelingen in de (drink)waterwereld en zicht geeft in de bedrijfsvoering, de bedrijfsprocessen en de toekomst van een drinkwaterbedrijf. Na het volgen van deze opleiding hebben de deelnemers kennis van het waterbedrijf en zijn omgeving en van de belangrijkste hoofdprocessen: winning, zuivering, transport en distributie. Aan de hand van praktijkcasussen leert hij of zij welke processen werkelijk belangrijk zijn, krijgt de cursist inzicht in hoe de onderlinge relaties liggen en op welke wijze sturing kan worden gegeven om het optimale resultaat te bereiken. Deze lange cursus (17 dagen) is geschikt voor medewerkers van afdelingen productie en distributie van de drinkwatersector, zoals bedrijfsingenieurs, (team)managers, controllers, beleidsmedewerkers, projectleiders en water- en procestechnologen. De cursus begint op 9 april in Utrecht en kost 4.550 euro.
H2O / 4 - 2009
23
MC2009-12
17, 18 & 19 maart 2009 Openingstijden: 12.00 - 20.00 uur
CORRESPONDENTIE-/BEZOEKERSADRES: EVENEMENTENHAL GORINCHEM Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem T (0183) 68 06 80 F (0183) 68 06 00 E info@evenementenhalgorinchem.nl
W W W. E V E N E M E N T E N H A L G O R I N C H E M . N L
DynaSandÂŽ: het enige echte continu zandfilter
Kraakhelder.
Kom langs op standnummer 152
Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com
De bescherming van ons milieu is iets wat ons allemaal aangaat. Endress+Hauser helpt haar klanten bij de aanpak van deze uitdaging door het leveren van uitstekende meetinstrumenten, innovatieve diensten en intelligente automatiseringsoplossingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat (bedrijfs)processen niet alleen veilig maar ook milieuvriendelijk en kostenefficiĂŤnt verlopen. Bezoek onze website of neem contact met ons op en ontdek wat Endress+Hauser voor u kan betekenen. www.nl.endress.com
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
platform
Jan Zuidervliet, ARCADIS Jelle de Jong, ARCADIS Bert Palsma, STOWA
Resultaten onderzoek naar invloed keuze rioolstelsel op emissies Door het afkoppelen van regenwater uit een gemengd rioolstelsel neemt de effluentvracht van de rioolwaterzuiveringsinstallatie af, maar nemen de emissies in het stedelijk gebied juist toe. Lozingsvolumen zijn daarbij belangrijker voor de omvang van de emissies dan de daarin aanwezige vuilgehalten. Regenwaterlozingen in het stedelijk gebied zijn weliswaar schoner, maar niet in dezelfde verhouding als waarmee het lozingsvolume toeneemt. Dit zijn enkele algemene conclusies die ARCADIS, ondersteund door Royal Haskoning trekken uit hun onderzoek naar de invloed van de keuze van het rioolstelsel op de emissies van de afvalwaterkeuze1). Over dit EMOS-onderzoek met STOWA als opdrachtgever, werd in H2O nr. 2 van 23 januari jl. al uitgebreid geschreven2).
H
et onderzoek telde acht vragen, opgesplitst in drie categorieën. Bij de eerste drie vragen zijn aan literatuur ontleende vuilgehalten gekoppeld aan de lozingsvolumen die met EMOS zijn berekend. In de berekende emissies is dus impliciet de invloed van rioolprocessen meegenomen. Bij de onderzoeksvragen 5, 6 en 7 zijn de vuilgehalten gekoppeld aan de bronstromen. EMOS volgt deze stromen tot aan de lozingspunten, zodat op basis van de bekende volumeverdeling de gemiddelde vuilgehalten en emissies worden berekend. De vragen 4 en 8 zijn beredenerend beantwoord op grond van de overige rekenresultaten.
EMOS is een rioleringsmodel op basis van een bakbenadering, waarbij de afvalwater- en regenwaterstromen vanaf de invoerpunten tot aan de lozingspunten afzonderlijk door het afvalwatersysteem worden gevolgd. Het model omvat het gehele afvalwatersysteem, zodat ook de effecten van afkoppelen op het effluent van de rwzi inzichtelijk kunnen worden gemaakt. De invoerstromen bestaan uit huishoudelijk afvalwater en regenwater. Door aan de inkomende of uitgaande volumestromen uit literatuur bekende vuilgehalten toe te voegen, berekent het model op twee verschillende wijzen de emissies bij de lozingspunten.
Rioleringssystemen De acht rioleringssystemen die in beschouwing zijn genomen, zijn als volgt onderverdeeld: • gemengde systemen: - gemengd stelsel (GM) - verbeterd gemengd stelsel (VGM) • verbeterd gescheiden systemen: - verbeterd gescheiden stelsel (VGS) - verbeterd gescheiden stelsel met
•
afscheider en aangepaste pompovercapaciteit (VGS+) afgekoppelde systemen - gescheiden stelsel (GS) - gescheiden stelsel met afscheider (GS+) - gescheiden stelsel met bodempassage (afvoer naar oppervlaktewater) (GS-bodem) - gescheiden stelsel met bodeminfiltratie (GS-inf )
Onderzoeksvragen Systeemkeuze 1. In hoeverre is de systeemkeuze afhankelijk van stofeigenschappen? 2. In hoeverre is de systeemkeuze afhankelijk van de spreiding in vuilgehalten? 3. In hoeverre zijn de stelseleigenschappen (B, POC, verhard oppervlak) van invloed op de systeemkeuze? 4. In hoeverre wordt de systeemkeuze beïnvloed door de effecten in het ontvangende milieucompartiment? Invloedsfactoren 5. Wat is de invloed van het foutaansluitingspercentage op de emissies van (verbeterd) gescheiden rioolstelsels? 6. Wat is de invloed van rioolvreemd water op de emissies van (gemengde) rioolstelsels? 7. Wat is de invloed van de spreiding in rendementen van de rwzi en randvoorzieningen op de emissies in het afvalwatersysteem? Procesfactoren 8. Kunnen we de verschillen in uitkomsten tussen bron- en lozingsbenadering verklaren op basis van de eigenschappen van de geselecteerde stoffen?
H2O / 4 - 2009
25
Voor het onderzoek zijn een achttal representatieve stoffen geselecteerd en zijn in vakliteratuur de vuilgehalten in de bron- en lozingsstromen geĂŻnventariseerd. Daarbij is onderscheid gemaakt in rekenwaarden en onder- en bovengrenswaarden. De omvang van de aangetroffen informatie was veelal zo beperkt dat is besloten om hierop geen statistische bewerkingen los te laten. Voor de rwzi en de zuiveringsvoorzieningen bij de lozingspunten zijn statische rendementen aangehouden.
Volumestromen De wijze waarop met regenwater wordt omgegaan, leidt tot grote verschillen in de verdeling van volumestromen over het afvalwatersysteem. De aanvoer naar de rwzi is bij afgekoppelde systemen een factor 1,6 kleiner dan bij gemengde systemen. De lozingen in het stedelijk gebied vanuit de afgekoppelde systemen is echter maar liefst een factor 14 tot 20 groter. Afbeelding 1 geeft voor de acht onderscheiden systemen de verdeling weer over drie ontvangende compartimenten als functie van het rioleringssysteem.
Afb. 1: Verdeling van regenwaterinloop over regionaal water (rwzi) en stedelijk water en bodem (riolering)
Stofafhankelijkheid De verschillen in vuilgehalten voor de lozingsvolumen van afgekoppelde en gemengde systemen zijn voor alle geselecteerde stoffen kleiner dan de bovenvermelde verschillen in de volumestromen. Dat betekent dat afkoppelen weliswaar leidt tot verlaging van de rwzi-emissies (factor 1,6), maar tot een aanzienlijke verhoging van de emissies in het stedelijk gebied. Afbeelding 2 laat zien dat dit verschijnsel meer geldt voor zink (koper is vergelijkbaar) dan voor Ptotaal (CZV levert vergelijkbaar beeld). Uit de figuren blijkt eveneens dat de verdeling van emissies over de rwzi en de rioleringssystemen sterk stofafhankelijk is. Bij spreiding van de gehanteerde vuilgehalten nemen de verschillen toe dan wel af, maar de trends blijven gelijk.
Invloed van stelselkenmerken Bij de derde onderzoeksvraag is gekeken naar de invloed van kenmerken als berging, pompovercapaciteit en de aard van het verhard oppervlak op de emissies. Vanzelfsprekend oefent bij de afgekoppelde systemen alleen het laatstgenoemde kenmerk invloed uit. De invloed op de rioolemissies is veel groter dan die op de rwzi-emissies. Dat wordt verklaard uit het feit dat ook een stelsel met minder berging veel neerslag opvangt dat na de neerslagperiode naar de rwzi wordt afgevoerd.
Effecten van emissies Bij dit onderzoek is vooral gekeken naar de effecten van de omgang met regenwater op de emissies op de verschillende lozingspunten van het afvalwatersysteem. Dat zegt natuurlijk nog niets over de effecten daarvan op de waterkwaliteit in het ontvangende compartiment. Bij afgekoppelde systemen neemt weliswaar de emissies in het stedelijk gebied toe, maar ook het volume. Dit gaat gepaard met een zeker verdunningseffect, wat per saldo kan leiden tot een betere waterkwaliteit. Ondanks de grotere emissies. De effecten zijn sterk afhankelijk van de
26
H2O / 4 - 2009
Afb. 2: Emissies van Ptotaal en zink per lozingspunt als functie van rioleringssysteem.
locale omstandigheden. Bovendien zijn de emissies vanuit het rioleringssysteem lang niet altijd de enige vervuilingsbron. Belangrijke andere bronnen zijn bladeren, uitwerpselen van vogels en honden, voeren van eendjes, enz. Stichting RIONED en STOWA hebben deze verdiepingslag gemaakt in een nader onderzoek4).
Invloed foutaansluitingen Bij deze vijfde onderzoeksvraag zijn de vuilgehalten aan de bronstromen gekoppeld, omdat de relatie tussen opgetreden vuilgehalten in de lozingsvolumen en de aanwezigheid van
foutaansluitingen in de praktijk niet bekend is. EMOS gaat daarbij uit van volledige menging en negeert de processen in de riolering die op de spreiding van de vuilgehalten in de riolering van invloed kunnen zijn. De uitkomsten hebben daardoor een meer relatieve dan absolute waarde. Tabel 1 toont de relatieve effecten van foutaansluitingen aan bij foutaansluitingspercentages van respectievelijk twee, vijf en tien procent op de emissies van de afgekoppelde systemen. De effecten zijn voor CZV en Ptotaal groot, voor E. coli extreem, maar vallen mee voor de zware metalen. EĂŠn en ander valt te verklaren
platform uit de aanwezigheid van deze stoffen in huishoudelijk afvalwater. Bij deze onderzoeksvraag bleek ook dat bij een gemengd stelsel minder dan één promille van het huishoudelijk afvalwater de overstortdrempel passeert. Het aandeel in het jaarlijks overstortvolume bedraagt slechts 1,7 procent.
Invloed van rioolvreemd water Als uitgangspunt is het gemiddelde percentage van 62 procent rioolvreemd water, zoals dat bij een landelijk STOWAonderzoek5),6) is vastgesteld. De invloed op het jaarlijks afvoervolume vanuit gemengde rioleringssystemen naar de rwzi blijkt met 35 procent toe te nemen, maar de overstortvolumen met slechts vijf procent. Het effect op de effluentemissies is gering. Het rioolvreemd water leidt tot verdunning en niet tot een toename van de influentvracht. De emissies van de gemengde overstorten nemen alleen voor CZV en Ptotaal significant toe.
Invloed van de rendementen Bij deze onderzoeksvraag zijn door combinaties van de onder- en bovengrenzen voor de rendementen van zowel rwzi als randvoorzieningen de effecten op de emissies en de systeemkeuze nagegaan. De rendementen hebben weliswaar een vanzelfsprekende invloed op de emissies. De verschillen in rendementen hebben een veel groter effect op de effluentemissie van de rwzi dan op die uit de randvoorzieningen. Eén en ander leidt niet tot een andere systeemkeuze.
vuilgehalten in de bronvolumen. In de eerste categorie is sprake van gemeten vuilgehalten op de lozingspunten waarin impliciet de invloed van rioolprocessen is meegenomen. Bij de tweede categorie zijn de vuilgehalten op de lozingspunten berekend op basis van volledige menging. Om die reden is het logisch te verwachten dat de rekenresultaten van beide methoden voor eenzelfde situatie van elkaar afwijken. Tabel 2 geeft inzicht in deze verschillen voor het influent, het effluent en de lozingen uit gemengde en afgekoppelde stelsels. De gemeten waarden uit de tabel voor de rwzi zijn afkomstig van CBS en hebben betrekking op een gemengde aanvoer. De gemeten en berekende vuilgehalten voor de rwzi komen voor CZV en Ptotaal aardig met elkaar overeen met uitzondering van dat voor CZV in het effluent. De hoge berekende waarde van 86 mg/l wordt veroorzaakt door een relatief lage, in rekening gebracht rendement. Voor de zware metalen is er minder overeenkomst tussen de gemeten en berekende vuilgehalten. Voor de lozingen uit het gemengde stelsel zijn de verschillen groter. Voor de regenwaterlozingen komen de berekende waarden redelijk overeen met uitzondering van die voor zink.
Conclusies Uit het onderzoek zijn de volgende, algemene conclusies getrokken: •
Lozings- versus bronbenadering Bij de onderzoeksvragen 1, 2 en 3 is uitgegaan van vuilgehalten in de lozingsvolumen, bij de onderzoeksvragen 5, 6 en 7 van
Door het afkoppelen van regenwater uit gemengde riolering neemt de effluentvracht van de rwzi af, maar nemen de emissies in het stedelijk gebied juist toe. Deze tendens is stofonafhankelijk, maar de
Tabel 1. Effect van foutaansluitingen op de emissies van afgekoppelde systemen.
% fout
CZV
2 5 10
1,7 2,7 4,5
emissiefactoren per stof voor stedelijk water Ptotaal koper zink
3,3 6,8 12,7
1,1 1,2 1,4
1,04 1,11 1,20
E. coli
24 59 115
Tabel 2. Gemeten (vakliteratuur) en berekende (EMOS-bronbenadering) vuilgehalten in vier deelstromen van gemengde en afgekoppelde systemen.
stof
eenheid
CZV Ptotaal Cu Zn
mg/l mg/l μg/l μg/l
influent rwzi berekend berekend gemeten GM-stelsel GS-stelsel
550 8,0 79 228
571 12,5 48 135
900 20 65 150
effluent rwzi berekend berekend gemeten GM-stelsel GS-stelsel
43 2,0 10 46
gemengde overstort
CZV Ptotaal Cu Zn
mg/l mg/l μg/l μg/l
259 3,1 92 431
53,8 0,6 21 111
86 2,5 4,8 27
135 4,0 6,5 30
•
•
•
•
mate waarin dit verschijnsel optreedt, is wel afhankelijk van de beschouwde stof; Lozingsvolumen zijn belangrijker voor de omvang van de optredende emissies dan de daarin aanwezige vuilgehalten. Regenwaterlozingen in het stedelijk gebied zijn weliswaar schoner, maar niet in dezelfde verhouding als waarmee het lozingsvolume toeneemt; De systeemkeuze is sterk afhankelijk van het beschouwde compartiment, de stofeigenschappen, de stelseleigenschappen en de aanwezigheid van foutaansluitingen. Deze gevoeligheden rechtvaardigen een locatiespecifieke benadering voor de systeemkeuze. Voor de systeemkeuze zijn niet alleen de emissies, maar ook de effecten op de milieukwaliteit van belang; Foutaansluitingen zijn van grote invloed op de emissies van de afgekoppelde systemen. Reeds bij een percentage foutaansluitingen van twee procent is het aandeel huishoudelijk afvalwater in de geloosde regenwatervolumen een factor 20 keer zo groot als het aandeel huishoudelijk afvalwater in overgestort afvalwater uit gemengde systemen (minder dan één promille); De aanwezigheid van betrouwbare gegevens over vuilgehalten in de verschillende deelstromen van het afvalwatersysteem laat veel te wensen over. De omvang van de jaarlijkse investeringen in het afvalwatersysteem rechtvaardigt een daarop afgestemd onderzoeksbudget om in deze kennisleemte te voorzien.
Dit onderzoek heeft zich beperkt tot emissies uit het afvalwatersystemen. Voor de systeemkeuze van riolering is dit één van de aspecten. Het effect van een emissie op de lokale waterkwaliteit is een belangrijk ander aspect. Hierbij kan er een groot verschil zijn tussen, bijvoorbeeld, een kilo fosfaat in één kubieke meter en een kilo fosfaat in 1000 kubieke meter water. LITERATUUR 1) STOWA (2009). Invloed van systeemkeuze op de emissies van de afvalwaterkeuze. In voorbereiding. 2) Palsma B., M. Glasbergen en J. Zuidervliet (2009). EMOS: emissiemodel voor keuze rioolsysteem. H2O nr. 2, pag. 38-41. 3) STOWA (2008). EMOS, EmissieMOdel voor Systeemkeuze. In voorbereiding. 4) Stichting RIONED (2009). Oppervlaktewaterkwaliteit: wat zijn relevante emissies? RIONED-reeks 13. 5) STOWA (2003). Rioolvreemd water, onderzoek naar hoeveelheden en oorsprong afvalwater. Rapport 2003-8. 6) STOWA (2005). DWAAS, vervolgonderzoek rioolvreemd water. Rapport 2005-20.
regenwaterlozing
48 0,4 25 289
39 0,3 20 110
H2O / 4 - 2009
27
Ellen Hermans, FutureWater Jenny Otte, Waterschap Vallei & Eem Jan van Bakel, Alterra
Regionale hydrologische modellering ter onderbouwing van klimaateffecten Provincies en waterschappen bereiden zich voor op een warmer en grilliger klimaat. Met name voor watersystemen met een interactie tussen traag en snel reagerende deelsystemen is een regionaal hydrologisch model noodzakelijk om klimaateffecten inzichtelijk te maken. In dit artikel wordt dit geïllustreerd voor het beheergebied van Waterschap Vallei & Eem. Voor de KNMI’06-klimaatscenario’s zijn de veranderingen in grondwaterstanden en kwel berekend. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de traag reagerende systemen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en het snel reagerende systeem van de tussenliggende Gelderse Vallei. Vervolgens wordt ingegaan op klimaatscenario’s en nat- en droogteschade voor de landbouw en de doelrealisatie voor natuur. Interactie deelsystemen Het beheergebied van Waterschap Vallei & Eem wordt gevormd door de flanken van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en de naar het noorden aflopende Gelderse Vallei daar tussenin (zie afbeelding 1). De Gelderse Vallei bestaat uit de deelgebieden Binnenveld, Centrale Vallei, Barneveldse beken en Arkemheen. Water infiltreert op beide stuwwallen. Op de overgang van de stuwwallen naar de vallei ontspringen beken. De Gelderse Vallei is een kwelgebied. Overtollig water wordt grotendeels onder vrij verval geloosd op de Veluwerandmeren. Alleen de laagst gelegen delen in het noorden van het beheergebied worden bemalen. Beide stuwwallen zijn begroeid met loof- en naaldbos. In de Gelderse Vallei vinden we voornamelijk grasland en mais. Ook grondwaterafhankelijke natuur komt hier voor. Afb. 1: Het beheergebied van Waterschap Vallei & Eem.
V
oor een zevental provincies zijn de effecten van klimaatverandering in beeld gebracht in zogeheten klimaateffectschetsboeken1). Hierbij zijn de hydrologische effecten veelal kwalitatief beschreven en onvoldoende kwantitatief onderbouwd. Ook Waterschap Vallei & Eem bereidt zich voor op een verandering van het klimaat. FutureWater heeft voor dit waterschap een verkennende klimaatstudie2) uitgevoerd gericht op de thema’s veiligheid tegen overstromingen, wateroverlast,
28
H2O / 4 - 2009
watertekort en waterkwaliteit. Voor elk thema is een knelpuntenkaart opgesteld met mogelijke adaptatiemaatregelen. In een volgend H2O-artikel worden deze resultaten gepresenteerd en geeft het waterschap aan hoe het deze verkenning wil gebruiken om te komen tot een klimaatstrategie voor haar beheergebied. Dit artikel gaat in op de regionale hydrologische modellering die is gebruikt ter onderbouwing van de klimaateffecten.
Het jaarlijkse neerslagoverschot voedt het grondwater onder beide stuwwallen. Door het langzame transport van water door de dikke onverzadigde zone reageert het grondwater vertraagd en worden seizoenseffecten genivelleerd. Het ondiepe grondwater in de Gelderse Vallei reageert veel sneller op veranderingen in neerslag en verdamping. Het kent een duidelijke seizoensfluctuatie en staat onder directe invloed van het oppervlaktewater. De interactie tussen beide deelsystemen wordt bepaald door stijghoogteverschillen en de eigenschappen van de ondergrond (KD-waarden van
platform watervoerende pakketten en c-waarden van scheidende lagen). Met klimaatverandering zullen neerslaghoeveelheden en neerslagpatronen gaan veranderen. De verdamping zal in meer of mindere mate toenemen. Dit beïnvloedt niet alleen het grondwaterregime per deelsysteem maar tevens de interactie tussen de deelsystemen. Het gebruik van een regionaal hydrologisch model is dan noodzakelijk om wijzigingen in grondwaterregimes te kwantificeren.
Modellen en KNMI-scenario’s In de verkennende klimaatstudie voor Waterschap Vallei & Eem is gebruik gemaakt van vier bestaande SIMGRO-modellen4). SIMGRO3) is een geintegreerd regionaal hydrologisch model. Het omvat de interacties tussen bodem, plant, atmosfeer, bodemwater, grondwater en oppervlaktewater. In elk model is een ander deelgebied van de Gelderse Vallei in detail geschematiseerd. De begrenzing van de vier modellen is gelijk en ligt op ruime afstand van het beheergebied. De modellen zijn eerder gebruikt voor het bepalen van de wateropgave en het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR)5). Een 30-jarige reeks (1975-2005) van neerslag en referentieverdamping voor station De Bilt is getransformeerd naar de situatie rond 2050 volgens de vier KNMI’06-scenario’s (zie kader). Hierbij is voor de neerslag gebruik gemaakt van het transformatieprogramma van het KNMI. Tabel 1 geeft aan dat de verandering in gemiddelde neerslag vaak anders is dan de verandering in extreme neerslag. Het aantal droge dagen in de zomer neemt toe. Het transformatieprogramma houdt hier rekening mee. De referentieverdamping volgens Makkink is op maandbasis getransformeerd6). Deze getransformeerde neerslag- en verdampingsreeksen zijn als randvoorwaarden opgelegd aan de SIMGROmodellen. Vervolgens is de periode 1986-2000 doorgerekend voor het huidige klimaat en voor de KNMI’06-scenario’s. Tabel 2 geeft het gemiddelde jaarlijkse neerslagoverschot en -tekort in de zomermaanden over de 14 doorgerekende hydrologische jaren. Het neerslagtekort in de zomer neemt volgens het G- en W-scenario nauwelijks toe, terwijl dit voor het G+- en het W+-scenario verdubbelt respectievelijk verdrievoudigt. Het jaarlijks neerslagoverschot varieert aanzienlijk, waarbij de +-scenario’s droger en de andere twee scenario’s natter worden.
KNMI’06-scenario’s Afbeelding 2 geeft een schematisch overzicht van de KNMI’06-scenario’s. Klimaatmodellen voorspellen dat de wereldgemiddelde temperatuur rond 2050 één of twee graden hoger zal liggen. Deze temperatuurstijging vormt het uitgangspunt voor de gematigde (G) en de warme (W) klimaatscenario’s. Voor het klimaat in Nederland speelt tevens de gemiddelde windrichting een belangrijke rol. Voorspellingen voor 2050 zijn hierin niet eenduidig. In het W+- en G+-scenario is uitgegaan van een sterkere westelijke stroming in de winter en meer oostenwind in de zomer. Afb. 2: Schematisch overzicht van de vier KNMI’06Dit zal resulteren in zachtere en nattere winters scenario’s. en warmere en droger zomers. De KNMI’06-scenario’s zijn op grond van de huidige kennis alle vier even aannemelijk. Tabel 1 geeft de veranderingen in neerslag en verdamping per seizoen per KNMI’06-scenario. In de winter stijgt de gemiddelde neerslaghoeveelheid voor alle klimaatscenario’s; het meest voor het W+-scenario. In de zomer stijgt de gemiddelde neerslaghoeveelheid voor het W- en het G-scenario, terwijl dit volgens het W+- en het G+-scenario aanzienlijk daalt. Volgens alle scenario’s neemt het aantal droge dagen in de zomer toe evenals de extreme neerslaghoeveelheid. Volgens het W-scenario is de toename van de dagsom van de neerslag die eens in de tien jaar wordt overschreden, rond 2050 zelfs 27 procent ten opzichte van 1990. Tabel 1: Klimaatverandering in Nederland rond 2050 ten opzichte van het basisjaar 1990 volgens de vier KNMI’06-scenario’s.
winter
zomer
gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (≥0,1 mm) 10-daagse neerslagsom die eens in de tien jaar wordt overschreden gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (≥0,1 mm) dagsom van de neerslag die eens in de tien jaar wordt overschreden potentiële verdamping
2050 G
G+
W
W+
+4% 0%
+7% +1%
+7% 0%
+14% +2%
+4%
+6%
+8%
+12%
+3% -2%
-10% -10%
+6% -3%
-19% -19%
+13% +3%
+5% +8%
+27% +7%
+10% +15%
Tabel 2: Jaarlijkse neerslagoverschot en -tekort in de zomer (juni, juli en augustus) voor station De Bilt voor het huidige klimaat en de KNMI’06-scenario’s. Gemiddelden voor de 14 hydrologische jaren in de periode 1986-2000.
jaarlijks neerslagoverschot (mm) neerslagtekort in de zomer (mm)
1990
2050
huidig
G
G+
W
W+
283 -32
295 -35
241 -70
309 -33
201 -111
Verandering grondwaterstand en kwel De modelberekeningen laten zien dat op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe de grondwaterstanden volgens het G- en W-scenario toenemen en volgens het G+- en het W+-scenario afnemen. In de Gelderse Vallei worden in de zomer lagere grondwaterstanden berekend volgens het G+- en het W+-scenario. In de Gelderse Vallei is nauwelijks sprake van significant hogere grondwaterstanden. Effecten op grondwaterstanden volgens het G-scenario zijn vergelijkbaar met het W-scenario maar minder extreem. Hetzelfde geldt voor G+-scenario en het W+-scenario.
Het W+-scenario laat de grootste daling van grondwaterstanden zien. Afbeelding 3 geeft het verschil in gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) weer voor dit scenario, en het huidige klimaat. In het lagere deel van het beheergebied is het verschil maximaal 20 cm. Op de flanken van de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug kan het verschil oplopen tot meer dan 25 cm. Midden op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug bedraagt het verschil respectievelijk 60 en 35 cm. Afbeelding 4 geeft de afname van de
jaarlijkse kwel naar het freatisch pakket weer volgens het W+-scenario ten opzichte van de huidige situatie. De kwelafname op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de Centrale Vallei en naar het oppervlaktewater is het grootst (tot 200 mm per jaar). Op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe neemt voor dit scenario de wegzijging met ongeveer 20 mm per jaar af ten opzichte van de huidige situatie. Dit is duidelijk minder dan de afname van het jaarlijkse neerslagoverschot (zie tabel 2). Meer neerslag in de winter, meer pieken en een actuele
H2O / 4 - 2009
29
Afb. 3: Verandering van de GLG (cm) volgens het W+-scenario ten opzichte van het huidige klimaat (grondwaterstand volgens het W+-scenario is overal lager dan de huidige situatie).
Afb. 5: Verandering van de GHG (cm) volgens het W-scenario ten opzichte van het huidige klimaat (grondwaterstand volgens het W-scenario is overal hoger dan de huidige situatie).
Afb. 4: Kwelafname in kwelgebieden (mm/jaar) volgens het W+-scenario ten opzichte van het huidige klimaat.
Afb. 6: Kweltoename (mm/jaar) volgens het W-scenario ten opzichte van het huidige klimaat.
verdamping die verder achter blijft op de potentiële verdamping, veroorzaken dit. Door een afname van het jaarlijkse neerslagoverschot in het W+-scenario dalen de grondwaterstanden onder de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Hierdoor neemt de grondwaterstroming naar de Vallei af en vermindert hier de kwel. In de zomer daalt de grondwaterstand in de Gelderse Vallei door een toename van het neerslagtekort en een vermindering van de kwelintensiteit. Beken zullen eerder droogvallen. De bodem gaat droger de winter in. Maar uiteindelijk wordt het grondwater aangevuld. De toegenomen neerslag en de verminderde kwel wordt afgevoerd door het oppervlaktewaterstelsel. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) blijft nagenoeg gelijk aan de huidige situatie. Volgens het W-scenario stijgen de grondwaterstanden het meest. Afbeelding 5
30
H2O / 4 - 2009
toont het verschil in GHG voor dit klimaatscenario en het huidige klimaat. Op de Veluwe kan dit verschil oplopen tot één meter. Op de overgang van de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug naar de Vallei is het verschil maximaal 10 tot 25 cm. In de Vallei blijft het verschil beperkt tot 5 tot 10 cm. Afbeelding 6 laat zien dat de gemiddelde jaarlijkse kwel in het Binnenveld en de Centrale Vallei toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Deze toename is met ongeveer 200 mm per jaar het grootst op de overgang van de stuwwallen naar de Vallei. Door de toename van het neerslagoverschot in dit klimaatscenario stijgen de grondwaterstanden onder de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De kwelintensiteit in de Vallei neemt toe, met name op de overgang naar beide stuwwallen. Hier stijgen de grondwaterstanden het meest. De lichte toename van de kwel en een nagenoeg gelijkblijvend neerslagtekort in het centrale deel van de
Gelderse Vallei verandert nagenoeg niets aan de grondwaterstanden in de zomer. In de winter nemen de grondwaterstanden toe onder invloed van een stijging van het neerslagoverschot en kwel. Het effect op de GHG blijft beperkt door een goede ont- en afwatering.
Van grondwaterregime naar functies Het effect van een gewijzigd grondwaterregime op de landbouw en natuur zijn in de klimaatverkenning van Waterschap Vallei & Eem bepaald met behulp van het Waternoodinstrumentarium. Bij nader inzien is dit echter niet geheel correct. Droogteschade in de landbouw ontstaat wanneer de waterbeschikbaarheid in de wortelzone onvoldoende is en de gewasverdamping wordt gereduceerd. In Waternood wordt de droogteschade bepaald met behulp van de HELP-2006tabellen7). De relatie tussen droogteschadeschade en combinaties van GLG en GHG
platform die in de HELP-tabellen gebruikt worden, is indirect en berekend met behulp van het onverzadigde zonemodel LAMOS (variant van MUST). Deze berekeningen zijn alleen uitgevoerd voor het huidige klimaat. Met een
toename van de potentiële verdamping en een veranderend neerslagpatroon volgens de klimaatscenario’s zal de relatie tussen grondwaterregimes en landbouwschade wijzigen. Droogteschade kan ook met een
Afb. 7: Toename van de droogteschade (%) volgens het W+-scenario ten opzichte van het huidige klimaat (droogteschade is bepaald als de procentuele verdampingsreductie ten opzichte van de potentiële verdamping).
Vergelijking met andere studies Grondwaterstudie provincie Utrecht Ten behoeve van het klimaatschetsboek van de provincie Utrecht is eveneens een hydrologische modellering uitgevoerd9). De grens van dit modelgebied ligt in de Gelderse Vallei. Daarom kunnen alleen resultaten met betrekking tot de Utrechtse Heuvelrug vergeleken worden. De grondwatereffecten komen kwalitatief gezien overeen, maar zijn duidelijk minder extreem dan de resultaten die wij hier presenteren. In de provinciale studie is geen rekening gehouden met een gewijzigde tijdsverdeling van de neerslag. Voor de toename van de referentieverdamping is een gemiddelde per seizoen genomen. Bovendien is slechts een periode van zes jaar doorgerekend. Omdat geen rekening is gehouden met een instelperiode, kan dit in een traag reagerend systeem als de Utrechtse Heuvelrug leiden tot een onderschatting van de hydrologische effecten. Droogtestudie In 2005 is de Droogtestudie Nederland afgerond. Conclusie was dat de watertekorten de komende eeuw gaan toenemen, maar dat grootschalige maatregelen als gevolg van toekomstige droogtes vooralsnog niet nodig zijn. Deze conclusies zijn gebaseerd op modelberekeningen voor karakteristieke droogtejaren en de WB’21-klimaatscenario’s. Naar aanleiding van de KNMI’06scenario’s is de Droogtestudie Nederland weer opgestart. Uit een verkenning10) met het oude Nationaal Hydrologisch Instrumentarium blijkt dat de watertekorten de komende eeuw volgens het G+- en het W+-scenario aanzienlijk forser zullen uitvallen dan volgens de WB21-klimaatscenario’s. Recente modelberekeningen uit de Droogtestudie Nederland kunnen dienen ter ondersteuning van regionale analyses. Afbeelding 8 geeft het gemiddelde bodemvochttekort voor karakteristieke droogtejaren volgens de KNMI’06-scenario’s voor de Gelderse Vallei. Afb. 8: Gemiddeld bodemvochttekort (mm) voor karakteristieke droogtejaren volgens de KNMI’06-scenario’s voor de Gelderse Vallei.
hydrologisch model bepaald worden als de ‘procentuele verdampingsreductie’ ten opzichte van de potentiële verdamping van het tweede en derde kwartaal. Een eerste analyse voor de Centrale Vallei laat zien dat de droogteschade voor het W+-scenario tot 20 procent toeneemt ten opzichte van de huidige situatie (zie afbeelding 7). Structurele natschade in de landbouw is vooral gerelateerd aan de GHG. Deze vorm van landbouwschade vormt geen groot probleem volgens de KNMI’06-scenario’s. De GHG neemt immers alleen substantieel toe op de stuwwallen die begroeid zijn met bos. Alleen landbouwgronden op de overgang van stuwwal naar de Gelderse Vallei zullen volgens twee van de vier klimaatscenario’s extra natschade ondervinden. De incidentele natschade als gevolg van meer extreme neerslag kan wel substantieel toe gaan nemen, doordat bij hevige buien tijdens het groeiseizoen de grondwaterstand frequenter tot in het maaiveld stijgt of de bovengrond eerder kan verslempen waardoor zuurstofgebrek in de wortelzone kan optreden. Een kwantitatieve onderbouwing van dit proces is met de huidige hydrologische modellen echter niet mogelijk. Met Waternood kan ook de doelrealisatie voor natuur bepaald worden. Deze is afhankelijk van de GLG, de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en de kwel. Ook hier geldt echter dat de relatie tussen doelrealisatie en grondwaterstanden wijzigt met een ander klimaat. Bepaalde natuurdoelen zijn afhankelijk van de aanvoer van calcium(bi)carbonaat door kwelwater. Hierdoor wordt de verzuring in de wortelzone tegengegaan. Kwel is in de GGOR-studie van Waterschap Vallei & Eem vooralsnog buiten beschouwing gelaten. De vermindering van de kwel naar het freatisch pakket volgens de +-scenario’s is een extra reden om hiernaar nader onderzoek te verrichten. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de kwel naar het freatisch pakket iets ander is dan de ecologisch relevante kwel die tot in de wortelzone moet reiken. Deze laatste zou in het W+-scenario zelfs nog kunnen toenemen. Door meer verdampingsvraag in de zomer kan mogelijk juist meer kwelwater via capillaire opstijging de wortelzone bereiken. Door Van Walsum is hier reeds op gewezen tijdens de NHV-lezingendag in 2007.
Conclusies In dit artikel hebben we laten zien dat het gebruik van een regionaal hydrologisch model een bijzonder nuttig en volgens ons noodzakelijk hulpmiddel is om inzicht te krijgen in de hydrologische gevolgen van klimaatverandering. •
•
Met name in gebieden met een interactie tussen traag en snel reagerende deelsystemen is het gebruik van een regionaal hydrologisch model noodzakelijk om de effecten van klimaatscenario s op de hydrologie inzichtelijk te maken; Het Waternoodinstrumentarium voor het bepalen van nat- en droogteschade in de landbouw en de doelrealisatie van
H2O / 4 - 2009
31
•
•
grondwaterafhankelijke natuur is niet toepasbaar als het klimaat verandert, omdat de onderliggende metamodellen zijn afgeleid voor het huidige klimaat; Met betrekking tot kwel is het relevant onderscheid te maken tussen kwel naar het freatisch pakket en ecologisch relevante kwel; Met name voor traag reagerende grondwatersystemen is het van belang een lange periode door te rekenen en/of beginvoorwaarden aan te passen.
Aanbevelingen •
•
•
•
•
•
In het NBW Actueel wordt per opgave aangegeven welke klimaatscenario’s beschouwd moet worden. Daar vooralsnog elk scenario even waarschijnlijk is, is het wenselijk per opgave meer klimaatscenario’s te evalueren om zo een beter inzicht te krijgen in mogelijkheden en risico’s; Deze modelstudie gaat uit van het huidige landgebruik en de huidige natuurdoeltypen. Mogelijkheden voor andere gewassen en andere natuurdoelen kunnen ook bekeken worden; In deze studie is alleen uitgegaan van het temperatuurseffect van een warmer klimaat. In een vervolgonderzoek kan ook het kooldioxide-effect meegenomen worden;
In deze verkennende klimaatstudie is met name gekeken naar effecten op grondwater en kwel. De modeluitkomsten kunnen nader geanalyseerd worden op oppervlaktewaterafvoeren; In deze verkenning is gekeken naar langjarige effecten. Een nadere analyse van droge zomers en natte perioden is gewenst. Daar de intensiteit van buien toeneemt, is meer informatie nodig over neerslag gedurende korte tijdsintervallen. Gebruik van de regenradar kan hierbij nuttig zijn; Het is van belang dat waterschappen bij hun gebiedsplannen rekening houden met een veranderend klimaat. Vaak wordt een model gebruikt om maatregelen te evalueren. Standaard zouden ook de klimaatscenario’s geevalueerd moeten worden. Daarbij dient zowel aandacht te zijn voor wateroverlast als voor watertekort.
NOTEN 1) Alterra, DHV, KNMI en Vrije Universiteit Amsterdam (2008). Klimaateffectschetsboek Gelderland, Drenthe en Groningen, Noord-Brabant, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland. 2) Hermans E., P. Droogers en W. Immerzeel (2008). Verkennende klimaatstudie Waterschap Vallei & Eem. FutureWater. Rapport 77
3) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2005). SIMGRO 5.0.1; theory and model implementation. Alterra. Rapport 913.1. 4) De Graaff B., A. Veldhuizen, T. Botterhuis en D. Klopstra (2005, 2006 en 2007). Watersysteemanalyse Barneveldse Beek, Centrale Vallei, Binnenveld en Eemland en Arkeheen. HKV / Alterra. 5) Witteveen+Bos (2008). GGOR-analyse Waterschap Vallei & Eem. Concept. 6) Lenderink G. (2006). KNMI’06-scenario’s, interpolation to monthly changes. KNMI. 7) Van Bakel P., B. van der Waal, M. de Haan, J. Spruyt en A. Evers (2007). HELP-2006. Uitbreiding en actualisering van de HELP-2005-tabellen ten behoeve van het Waternood-instrumentarium. STOWA. Rapport 2007-13. 8) Hurk B. et al (2006). Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI Scientific Report WR 2006-01. 9) Tauw (2007). Effecten klimaatverandering op het grondwatersysteem provincie Utrecht. 10) Rijkswaterstaat/RIZA (2007). Investeringsruimte voor toekomstige droogte, verkenning van de hydrologische effecten en economische schade in de KNMI’06-klimaatscenario’s.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
FIBER FILTRATION “De specialist in filtratie�
ook voor IBA Systemen
•DE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMATŽ •AUTOMATISCHE FILTRATIE MET FIBERTECHNOLOGIE TOT 3 MICRON •ZELFDENKENDE ROBOTFILTER MCFM (DIS)CONTINU REINIGEND TOT 15 MICRON •GROF AUTOCLEAN FILTERS, TROMMELFILTERS EN ZEEFDEKKEN •KAARSEN, ZAKKEN EN FILTERMEDIA
ALLES VINDT U OP : WWW.FIBERFILTRATION.COM
32
H2O / 4 - 2009
platform
Maarten Spijker, HydroLogic Jaap Zeeberg, Hoogheemraadschap van Rijnland Janneke de Graaf, HydroLogic Jaap Stoop, Hoogheemraadschap van Rijnland
Gebiedsgerichte aanpak noodzakelijk voor waterveiligheid Op het gebied van waterveiligheid wordt veelal ‘groot’ gedacht met provincieoverschrijdende primaire dijkringen en potentiële miljardenschades bij doorbraak. De dagelijkse zorg voor waterveiligheid betreft ook de zorg voor regionale keringen. De waterschappen in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht moeten deze niet later dan 2015 aan de wettelijke normen laten voldoen. Omdat de waterschappen hiervoor nog honderden kilometers regionale keringen moeten verbeteren, is het van groot belang om op afgewogen wijze de kadeverbetering te prioriteren. Simulatie van overstromingen blijkt daarbij een effectief hulpmiddel. De gevolgen van doorbraak van een boezemkade blijken in deze studie veel groter dan tot nu toe werd aangenomen. Plaatselijk kunnen waterdiepten ontstaan van meer dan drie meter in slechts zes uur tijd. Het onderkennen van de grote ruimtelijke diversiteit in overstromingsrisico biedt de mogelijkheid om de veiligheid met efficiënte en gebiedsgerichte oplossingen te verbeteren. Dit artikel toont de resultaten van een onderzoek waarin een veiligheidsaanpak voor de Haarlemmermeer en de regio Gouda-Boskoop is beproefd. functie wellicht ongewenst. Van oudsher is op het gebied van veiligheid onderscheid gemaakt tussen dijk- en kade-ringen. Binnen deze grote eenheden wordt eenzelfde veiligheidsniveau op vergelijkbare wijze nagestreefd. Zo heeft vrijwel heel Zuid-Holland dezelfde veiligheidsnorm voor overstromingen vanuit primair water (1:10.000); op regionaal niveau geldt hetzelfde voor gebieden als de Haarlemmermeer (1:1000). Wel richten recente studies, zoals Veiligheid Nederland in Kaart (VNK), zich meer dan voorheen op het realiseren van een op overstromingsrisico’s gebaseerd waterveiligheidsbeleid. VNK heeft echter vooral als doel om de huidige overstromingsrisico’s te berekenen en om eventueel op basis hiervan een nieuwe veiligheidsnormering op te stellen.
Kadeverbetering in het beheergebied van Rijnland.
G
rote delen van Nederland worden gekenmerkt door een zeer sterk wisselend patroon van landschappen, afwateringsvormen en
bebouwing. Dit gedifferentieerde landschap stelt hoge eisen aan het waterbeheer. Waterdoelen die voor de ene landschappelijke functie volstaan, zijn voor een andere
Dit artikel presenteert de resultaten van onderzoek naar de ruimtelijke verschillen in regionale overstromingsveiligheid in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het doel van het onderzoek is het ontwikkelen van een gebiedsgerichte veiligheidsaanpak. Het onderzoek heeft geholpen om:
H2O / 4 - 2009
33
•
•
•
inzicht te krijgen in de actuele (huidige) en toekomstige (meer dan 30 jaar) overstromingsrisico’s vanuit het boezemsysteem van Rijnland; bouwstenen te bieden voor een prioritering van het dijkverbeteringsprogramma van Rijnland. Dit programma streeft ernaar om per jaar 30 km waterkeringen in het beheergebied aan de gestelde normen te laten voldoen; te verkennen of en in welke mate gevolgschade bij dijkdoorbraken kan worden gereduceerd door het treffen van gebiedsgerichte maatregelen.
De grote ruimtelijke verschillen in overstromingskans en -gevolg binnen één polder vragen om een gebiedsgerichte aanpak. Via maatwerkoplossingen moet de veiligheid van een gebied verhoogd worden waarbij men rekening houdt met de specifieke ruimtelijke kenmerken van het gebied. De gebiedsgerichte benadering sluit aan bij de vigerende waterveiligheidsnormering. Binnen de gebiedsgerichte benadering zijn er vele mogelijke maatregelen ter vergroting van de waterveiligheid, waarbij op hoofdlijn onderscheid kan worden gemaakt naar het verkleinen van de overstromingskans en gevolgbeperkende maatregelen. Het ligt voor de hand om - als dat nodig zou zijn - een specifiek deel van de waterkering (bijvoorbeeld tussen 1 en 2 in afbeelding 1) met voorrang te verstevigen als de gevolgen van een doorbraak relatief groot zijn, in dit geval het overstromen van delen van Schiphol.
Gebiedsgerichte aanpak In de gebiedsgerichte veiligheidsaanpak staan twee elkaar aanvullende benaderingswijzen centraal: • Kaderisicobenadering. Hierbij wordt het veiligheidsbelang van elk kadesegment bepaald door te analyseren wat de gevolgen zijn van een doorbraak. Sommige kaden beschermen een gebied met een hoge economische waarde of een hoge slachtoffergevoeligheid. Door vervolgens specifiek deze waterkeringen te versterken (en hiermee de kans op doorbraak te verkleinen), wordt de veiligheid in het gebied doelmatig vergroot; • Gevolgschadebenadering. In deze benadering wordt de gevolgschade bij doorbraak in het door de waterkering beschermde gebied bepaald. Vervolgens wordt geanalyseerd of en hoe de schade kan worden beperkt door gebruik te maken van de kenmerken van een gebied. Bijvoorbeeld door water in de richting van een landbouwgebied te sturen in plaats van stedelijke kernen te laten overstromen (waterberging). Om invulling te geven aan beide benaderingswijzen zijn gedetailleerde overstromingsberekeningen uitgevoerd met een hoogwaardig ruimtelijk model (bijvoorbeeld Sobek 1D/2D). Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft hiervoor het calamiteiteninformatiesysteem2)) beschikbaar, waarmee eenvoudig grote hoeveelheden berekening kunnen worden
34
H2O / 4 - 2009
Afb. 1: Ruimtelijke variatie in overstromingskans (percentage in geval van dijkdoorbraak) en kaderisico’s (schade) bij doorbraak van de Ringdijk langs de Haarlemmermeer.
uitgevoerd, gebaseerd op een gecorrigeerd hoogtemodel3). Met deze berekeningen ontstaat een helder beeld van de overstromingspatronen na een dijkdoorbraak. Een onderdeel hiervan is de manier waarop water onbedoeld sneller stijgt of van richting verandert door obstakels in het landschap. Uit de berekeningen komt goed naar voren hoezeer de gevolgen van een dijkdoorbraak per locatie verschillen. Op sommige plekken is er nauwelijks schade, terwijl ergens anders in een polder de schade honderden miljoenen euro’s kan bedragen. Er zijn delen van polders die ondanks dijkdoorbraken helemaal niet overstromen, omdat het water naar andere (lager gelegen) delen van de polder stroomt. Andere plekken lopen bij iedere dijkdoorbraak onder water. Vervolgens zijn de uitkomsten van de vele berekeningen geintegreerd en opgeschaald naar een kaderisico- en gevolgschadekaart van de huidige situatie (zie voorbeeld in afbeelding 3). Met deze kaart wordt duidelijk in welke delen van het gebied de schade het grootst is. Het kaderisico wordt uitgedrukt in de gevolgschade die op zou treden bij doorbraak. Vooralsnog is verondersteld dat de faalkans van de gehele waterkering gelijk is aan de norm, aangezien hierover geen andere informatie beschikbaar is. De kaderisicokaart is onderverdeeld in vijf schadeklassen naar analogie van de IPO-kadeklassen4). Uit de gecombineerde kade- en gevolgschadekaart volgen kansrijke maatregelen ter vergroting van de veiligheid. Hiervoor is een leidraad ontwikkeld (door HydroLogic en de Universiteit Twente5)). Deze leidraad is een bruikbaar middel om mede op basis van overstromingsbeelden een voorselectie van effectieve maatregelen te maken, zoals compartimentering6). De effectiviteit en kostenafweging van de maatregel is met het ruimtelijke overstromingsmodel berekend. Over 30 tot 50 jaar spelen ontwikkelingen in het watersysteem, zoals bodemdaling
en wijzigingen in de ruimtelijke ordening, een grote rol. Bodemdaling zal de overstromingspatronen substantieel beinvloeden en de risico’s vergroten. Hetzelfde geldt voor nieuwe woonkernen op overstromingsgevoelige locaties. Toekomstige ontwikkelingen bieden echter ook de mogelijkheid voor bijvoorbeeld het verhoogd aanleggen van een weg waarmee waardevolle industrie extra wordt beschermd.
Toepassing voor de Haarlemmermeer en Gouda De gebiedsgerichte veiligheidsanalyse ondersteunt in het dijkversterkingsprogramma van Rijnland de afweging van maatschappelijke kosten om een dijk te verzwaren en investeringskosten om het risico in een polder te verkleinen. In het ene geval kan het versterken van een kadesegment veel bijdragen aan de verbetering van de veiligheid, terwijl het ergens anders kosteneffectiever is om een kleine woonkern in een polder met een extra kadering te beschermen. Net als in andere delen van Nederland zijn er ook in het beheergebied van Rijnland binnen de primaire dijkring grote ruimtelijke verschillen in de overstromingkans na dijkdoorbraak en het gevolg van een kadedoorbraak. De ontwikkelde gebiedsgerichte aanpak is voor een aantal gebieden in Rijnland toegepast, waaronder de droogmakerij Haarlemmermeer en het veenweidegebied bij Gouda1). Naast het inzichtelijk maken van de huidige overstromingspatronen is hiervoor de kaderisicokaart vervaardigd. Deze maakt de ligging van de meest risicovolle strekkingen inzichtelijk. Deze strekkingen worden - wanneer zij niet aan de toetsnormen voldoen - bij kadeverbetering naar voren gehaald. Het zal in de praktijk veelal niet mogelijk zijn om (duurdere) oplossingen, zoals damwanden, voor tientallen kilometers kaden uit te voeren, terwijl dit voor een beperkt aantal kritische dijktrajecten wel haalbaar kan zijn.
platform
Afb. 2: Het in korte tijd vol water lopen van de Lissepoelpolder als gevolg van een doorbraak vanuit de Ringvaart Haarlemmermeer.
In afbeelding 1 is deze ruimtelijke variatie in overstromingskans voor de Haarlemmermeer getoond. Zo is bij een dijkdoorbraak vanuit de Ringvaart de kans dat het gebied bij Nieuw Vennep (B) onder water stroomt 80 procent, terwijl deze kans rondom Schiphol (A) slechts tien procent is. Dat houdt in dat Schiphol alleen onderloopt bij een doorbraak van de ringdijk tussen 1 en 2 (zie kaart). Dit is circa tien procent van de totale lengte van de ringdijk. Bij Nieuw Vennep is de kans op overstroming vanuit de ringvaart aanmerkelijk groter, omdat dit lage deel van de polder vanuit verschillende richtingen onder water kan lopen. Het gevolg van de doorbraak van een boezemkade blijkt, door de plaatselijke overstromingsdiepte, in kosten en slachtoffers groter dan tot nu toe werd aangenomen.
Evenals de overstromingskans behoorlijk varieert, verschilt het overstromingsgevolg (schade en slachtoffers) ook sterk. Het maakt voor de gevolgen behoorlijk uit op welke locatie de dijk doorbreekt. Een doorbraak van de ringdijk langs de Haarlemmermeer tussen 1 en 2 resulteert bijvoorbeeld in een schade van meer dan 600 miljoen euro, terwijl een doorbraak van de zuidelijke kade van de Haarlemmermeer tot een veel lagere schade van 150 miljoen leidt (zie tabel 1). In het onderzoeksgebied Gouda / Boskoop is de verhouding tussen hoogste en laagste gevolgschade afhankelijk van de doorbraaklocatie nog groter. De overstromingsbeelden laten zien dat vliegveld Schiphol niet volledig overstroomt, maar wel wateroverlast ondervindt in het geval van een doorbraak van het oostelijk deel van de Ringvaart, grofweg tussen 1 en 2
Tabel 1. Variatie in schade per dijkdoorbraaklocatie en onderzoeksgebied.
Haarlemmermeer Gouda / Boskoop
gemiddelde schade (miljoen euro)
variatie in schade miljoen euro)
250 75
150-600 10-250
Afb. 3: Een forse afname in het kaderisico en de te verwachten inundatiediepten door een combinatie van gevolgbeperkende maatregelen in de omgeving van Gouda / Boskoop.
(zie afbeelding 1). Vanwege de ligging nabij de waterkering blijkt het niet mogelijk is om Schiphol met maatregelen als compartimentering volledig te vrijwaren van overlast vanwege de voor compartimentering benodigde reactietijd. Mede vanwege het gebrek aan alternatieve beschermingsmogelijkheden lijkt het daarom voor Schiphol extra belangrijk om dijkdoorbraken te voorkomen en ervoor te zorgen dat deze strekking op normveiligheid wordt onderhouden. Behalve economische schade is er kans op slachtoffers wanneer een waterkering een kleine en diepe bebouwde polder beschermt tegen overstromen vanuit een groot boezemwater. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Lissepoelpolder (LPP in afbeelding 1) ten westen van de Haarlemmermeer (afbeelding 2). In enkele uren stroomt een grote woonwijk vol met water, waarbij vrijwel geen tijd is voor evacuatie en/of compartimentering. Bij de aanpak van een vergelijkbare situatie, de Rijnsaterwoudse polder ten oosten van het Braassemermeer, is in 2007-2008 versneld een dijkverzwaring uitgevoerd, nadat uit de veiligheidstoets bleek dat deze kade niet aan de normveiligheid voldeed. Ook de kering van de Lissepoelpolder wordt nu versneld getoetst en zo nodig verbeterd. In afbeelding 3 wordt voor het gebied Gouda/Boskoop een voorbeeld gegeven van het resultaat van maatregelen ter vermindering van de overstromingsgevolgen. Een combinatie van waterloopcompartimentering, bemaling en het sturen van water in de richting van de Reeuwijkse plassen maakt dat de gevolgschade in dit gebied met 50 procent vermindert. Naast deze schadereductie neemt ook het inunderend areaal en de inundatiediepte fors af. De in dit gebied gelegen Middelburg- en Tempelpolder is een diepe polder met twee dorpskernen. Een directe maatregel om deze woonkernen en de nutsfuncties daarbinnen gericht tegen calamiteiten te beschermen, is de aanleg van ringwallen. Op basis van het met de leidraad5) samengestelde maatregelenpakket is het mogelijk een aangepaste kaderisicokaart te berekenen (zie afbeelding 3). Als gevolg van de maatregelen daalt de optredende schade bij doorbraak van een kadesegment.
H2O / 4 - 2009
35
Conclusies In dit onderzoek is een gebiedsgerichte aanpak voor overstromingsveiligheid ontwikkeld en toegepast voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze analyse helpt het hoogheemraadschap waterkeringen te herkennen die een economisch zeer hoogwaardig gebied of een slachtoffergevoelige polder beschermen. Ook kunnen voor deze waterkeringen robuustere verbeteringswerken worden gekozen en kan er intensievere monitoring plaatsvinden. Met een gebiedgerichte aanpak kunnen de beschikbare middelen efficiënter worden ingezet. Door op detailniveau te berekenen hoe de overstromingskans en het -gevolg ruimtelijk zijn verdeeld, kan de veiligheidsinvestering en de prioritering daarvan hierop worden afgestemd. De verschillen in overstromingskans en -gevolg binnen polders zijn groot. De oorzaken hiervan liggen vooral in het maaiveldhoogteverloop, landgebruik, obstakels, wegen en waterlichamen. De ruimtelijke diversiteit maakt het voor de waterbeheerder noodzakelijk om een gebiedsgericht en uitgekiend veilig-
heidsbeleid te voeren, waarbij middelen optimaal worden ingezet. Berekening van het overstromingsrisico helpt de beheerder bij de ontwikkeling van scenario’s voor dijkverbetering en eventueel ook bij evacuatie van een gebied. Het helpt om de doelmatigheid van maatregelen te schatten, bijvoorbeeld het effect van maatregelen om een woonkern te beschermen. Uit het onderzoek blijkt dat de gevolgschade voor Gouda en de Haarlemmermeer met een totaalpakket van maatregelen met 50 tot 70 procent kan worden gereduceerd. Voor de ruimtelijke planning is met de aanpak inzichtelijk gemaakt welke locaties meer of minder geschikt zijn voor bijvoorbeeld woningbouw of de aanleg van recreatiegebieden. Uit de analyse blijkt (binnen het beheergebied van Rijnland) het gevolg van de doorbraak van een boezemkade, door de plaatselijke overstromingsdiepte, in kosten en slachtoffers aanmerkelijk groter dan tot nu toe werd aangenomen. Dit roept de vraag op of de volgens IPO-methodiek vastgestelde veiligheidsnormen en maatschappelijk aanvaarde risico’s nog actueel zijn of dat deze moeten worden aangescherpt.
LITERATUUR 1) Zeeberg J. (2009). Waterkering en veiligheid. Dijkversterking door het hoogheemraadschap van Rijnland. 2) HydroLogic (2007). Hoogheemraadschap van Rijnland. CIS modellering. Achtergronddocument. 3) Zantvoort M., F. van Kruiningen, N. ten Heggeler en M. Spijker (2008). 2D-modelleren waardevol voor regionaal waterbeheer. H20 nr. 13, pag. 35 t/m 38. 4) IPO (1999). Richtlijn ter bepaling van het veiligheidsniveau van de boezemkaden. 5) Keizer A. (2008). Leidraad voor beperking overstromingsschade na doorbraak regionale waterkeringen. Afstudeerrapport. Universiteit Twente en HydroLogic. 6) Spijker M., M. van Keulen, L. Vendrik en J. de Graaf (2005). Compartimentering boezem Amstel, Gooi en Vecht resulteert in aanzienlijke schadereductie. H2O nr. 3, pag. 33-36.
advertentie
Het waterschap Velt en Vecht zorgt in Zuidoost-Drenthe en Noordoost-Overijssel voor bescherming tegen overstroming, wateroverlast en watertekort en voor schoner oppervlaktewater. Dit doen we met 190 professionele medewerkers
Heb jij ook talent voor water? Binnen de sector Watersysteem & Waterzuivering van ons waterschap hebben wij op dit moment de volgende vacature:
Senior medewerker emissies m/v De komst van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsvergunning (WABO), de Waterwet en de intrede van omgevingsdiensten brengen veel veranderingen met zich mee. In die veranderende omgeving is het jouw taak om binnen het werkveld Toezicht & Handhaving, gebruik makend van de instrumenten die er zijn zoals; voorlichting, advisering, heffing en toezicht en handhaving mee te werken aan het in stand houden en verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit. De functie richt zich vooral op de uitvoering van het toezicht en de handhaving in het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater en later de Waterwet. Om je doelstellingen te realiseren en de waterbelangen te behartigen ben je gericht op samenwerking met partners zoals gemeenten en provincies. Het betreft een functie van 37 uur per week. Het profiel Je hebt een HBO opleiding Milieukunde, chemische techniek of laboratorium gedaan. Je hebt ruime ervaring en kennis op het gebied van handhaving & opsporing, milieuwetgeving, technische bedrijfsprocessen en afvalwaterbehandeling. Je bent flexibel, contactueel vaardig, pragmatisch en resultaatgericht. Investeren in mensen Velt en Vecht is een resultaatgestuurde organisatie, waarbij een
36
H2O / 4 - 2009
coachende leiderschapsstijl, open communicatie en flexibiliteit belangrijke cultuurwaarden zijn. We beschouwen jou als medewerker als het belangrijkste bedrijfskapitaal. We hebben daarom gekozen voor Investors in People als rode draad voor ons kwaliteitsdenken. Wij zijn een relatief jonge en lerende organisatie die oog heeft voor ontwikkelingsmogelijkheden van mensen! Aanbod Je krijgt de kans om te werken in een proactieve organisatie met ruimte voor initiatief en persoonlijke ontwikkeling. Wij bieden een prettige werkomgeving en aantrekkelijke primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Voorbeelden daarvan zijn uitstekende studie- en ontwikkelingsfaciliteiten, sportbeleid, een collectieve ziektekostenverzekering met een werkgeversbijdrage voor de aanvullende ziektekostenverzekering en een prima pensioenvoorziening. Het keuzesysteem arbeidsvoorwaarden biedt je de mogelijkheid om een goede balans te vinden tussen werk en privé. Afhankelijk van je ervaring bieden wij een salaris van maximaal ` 3.926 bruto per maand. Dit is exclusief 8% vakantietoeslag, 4% eindejaarsuitkering en resultatendeling. Nadere informatie en reactie Voor nadere informatie kun je contact opnemen met Jan Groener, afdelingsmanager Toezicht & Handhaving, tel. (0524) 592122 of 06 29586820 Je kunt een schriftelijke reactie vóór 13 maart 2009 richten aan het waterschap Velt en Vecht, t.a.v. afd. C&P, Postbus 330, 7740 AH Coevorden (of digitaal naar info@veltenvecht.nl).
agenda 4 maart, Weesperkarspel Promicit bijeenkomst over het resultaat van vijf jaar onderzoek naar de automatische besturing van drinkwaterzuiveringen met het integrale model Promicit. Organisatie: Waternet, TU Delft, SenterNovem, DHV en ABB. Informatie: Luuk Rietveld, luuk.rietveld@waternet.nl.
5 maart, Nieuwegein Workshop Innovaties in de watertechnologie bijeenkomst over het in de markt zetten van nieuwe ideeën op watergebied, met in ieder geval: ‘water en (glas)tuinbouw’ en ‘water op bedrijventerreinen’. Organisatie: de Mannen van de WIT en Syntens adviseurs. Informatie: www.watertechnologie.com.
5 maart, Rotterdam De verlanglijstjes van waterwoonspecialisten bijeenkomst over de stand van zaken op het gebied van het wonen op het water met als belangrijkste vraag: wat moet er gebeuren om wonen op het water te stimuleren? Organisatie: WaterWonen Magazine. Informatie: www.waterwonenmagazine.nl.
5 maart, Tiel Schone bronnen: kennis delen en toepassen landelijke kennisdag over het terugdringen van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het (oppervlakte)water, met de uitreiking van de Innovatieprijs Duurzame Gewasbescherming. Organisatie: Vewin, Unie van Waterschappen, Nefyto, LTO Nederland, ministerie van LNV en ministerie van VROM. Informatie: www.schonebronnen.nl.
12 maart, Hoevelaken Hemelwaterzorgplicht congres over de zorgplicht van gemeenten voor overtollig hemelwater. Hoe is dit water zo doelmatig en duurzaam mogelijk te verwerken? Organisatie: HoLaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.
12 maart, Rotterdam Ruimtelijk ontwerpen met water conferentie over de vraag hoe ruimtelijke en wateropgaven in de regio beter met elkaar kunnen worden verbonden en tevens de afronding van de pilotprojecten in het kader van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur. Organisatie: NIROV. Informatie: mevrouw Erestein (070) 302 84 70.
12 maart, Terneuzen Houd de KRW op koers bestuurlijke conferentie waarin teruggeblikt wordt op de werkzaamheden rond de Kaderrichtlijn Water tot nu toe, de afstemming met de buurlanden aan bod komt én vooruitgekeken wordt naar mogelijke oplossingen voor problemen met grondverwerving en dergelijke. Organisatie: Projectbureau Kaderrichtlijn Water Schelde. Informatie: Hans Hamelink van de Provincie Zeeland (0118) 63 11 13.
12-13 maart, Amsterdam Benchmarking water services tweedaagse conferentie over een bedrijfsvergelijking in de watersector met als doel de prestaties verder te verbeteren en voor de burger het één en ander inzichtelijker te maken. Organisatie: IWA, Vewin en het Koninklijk Waternetwerk. Informatie: www.moorga.com.
17-19 maart, Gorinchem Aqua Nederland derde editie van deze op de Nederlandse markt gerichte beurs voor bedrijven die zich bezighouden met waterbehandeling, -management en -technologie. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
19 maart, Gorinchem Waterbehandeling zonder chemie? bijeenkomst tijdens de vakbeurs Aqua Nederland over innovatieve scheidingstechnieken, waardoor bij waterbehandeling geen of minder chemicaliën nodig zijn, met vooral aandacht voor het gebruik van membranen en centrifugetechnieken. Organisatie: SKIW. Informatie: (088) 400 85 65.
25 maart, Nieuwegein Waterbouw jaarlijkse conferentie over ontwikkelingen in de waterbouw, met aandacht voor de verwerking van de adviezen van de Deltacommissie, de vraag welke projecten sneller zullen worden uitgevoerd en wat voor projecten er nog aan komen. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Roland Classen (040) 297 48 83.
25-26 maart, Rotterdam Bodem tweedaagse conferentie over de bodem en alles wat daarbij hoort: Nederlands en Europees beleid, grondwaterbeheer, bodemkwaliteit, verontreiniging, etc. De eerste dag staat in het teken van actuele ontwikkelingen, de tweede dag is meer op de praktijk gericht met onder andere een bijdrage van watergraaf Peter de Glas over de mogelijkheden van gebiedsgericht grondwaterbeheer. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80 of www.bodemconferentie.nl.
26 maart, Arnhem Inspecties waterkeringen zesde kennisdag over verschillende manieren om waterkeringen te inspecteren, met onder meer de presentatie van de eerste resultaten van de inventarisatie van het project ‘Verbetering Inspecties Waterkeringen 2’ en de eindresultaten van het macrostabiliteitsprogramma van de IJkdijk. Organisatie: STOWA, Rijkswaterstaat en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl of mevrouw Gerssen (030) 232 11 99.
26 maart, Rotterdam Recht op schoon water en sanitatie interactieve bijeenkomst ter ere van Wereldwaterdag waarin een oproep wordt gedaan om de krachten te bundelen om de toegang voor schoon water en sanitatie voor kinderen wereldwijd te verbeteren. Organisatie: Unicef, Aqua for All en NWP. Informatie: wereldwaterdag@unicef.nl, wash@nwp.nl en s.ernes@aquaforall.nl.
7 en 8 april, Rotterdam Toepasbare watertechnologie in het zuiden congres waarbij gezocht wordt naar een wetenschappelijk antwoord op de vraag hoe het in het zuiden van de wereld met de watervoorraad gesteld is, wat de behoeften zijn en hoe daaraan voldaan kan worden én welke technologie daarvoor bruikbaar is. Organisatie: Water voor Afrika. Informatie: www.wataf.org.
13 mei, Rotterdam Juridische update voor de watersector bijeenkomst over nieuwe regels en wetten voor de watersector en hun consequenties voor de dagelijkse praktijk. Organisatie: SBO. Informatie: (040) 297 49 80.
5 juni, Scheveningen Nederland met water congres over een veilig Nederland, gecombineerd met leefbaarheid, natuur en recreatie, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.
11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 04.
H2O / 4 - 2009
37
handel & industrie GMB zet innovatieve Spaans TRC Skid in voor Babcock levert rioolreiniging beluchters aan Schiedam rwzi De Bilt
Datalogger voor monitoring riooloverstorten
Van 9 tot en met 13 februari zette GMB de innovatieve TRC Skid in voor een complexe reinigingsopdracht van het riool in Schiedam. Dit apparaat is in staat het grote en zeer vervuilde riool, dat zich op een lastige locatie bevindt, effectief te reinigen zonder veel overlast voor de omgeving.
De MM3P is een compacte datalogger voor het monitoren van overstorten. Het product, dat BAR Instruments uit Varsseveld op de Nederlandse markt introduceert, is ideaal voor locaties waar geen voedingsspanning voorhanden is of voor het plaatsen van een tijdelijke meting.
Het riool in kwestie varieert in diameter van 1200 mm tot 1,5 meter, heeft een lengte van 1400 meter en bevindt zich middenin een oud gedeelte van Schiedam. De grootte van het riool, de mate van vervuiling, de diepteligging en de lastige locatie maken de reinigingsopdracht complex. Reiniging met traditionele technieken zou gedurende een lange periode veel overlast voor de omgeving veroorzaken. GMB zette daarom de door haar zelf ontwikkelde innovatieve TRC Skid in. Het is een mobiele installatie die bij grootschalige, zware of moeilijk bereikbare reinigingsprojecten bijzonder effectief is door het grote bereik van de reinigingstechniek, recycling en hergebruik van het spoelwater en beperking van de omgevingsactiviteit. Wanneer de TRC Skid, compact ingebouwd in een containerframe, eenmaal op locatie is opgesteld, reinigt de installatie tot 750 meter leiding in één arbeidsgang, terwijl dit bij traditionele reiniging maximaal 130 meter is. Het continu verplaatsen van de installatie wordt hiermee voorkomen. Dankzij de innovatieve gecombineerde spuit- en zuigkop worden de buizenstelsels effectief gereinigd. De straalzuigertechniek reinigt de grootste en zwaarst vervuilde stelsels. Bovendien is de mobiele unit uitgerust met een systeem voor de recycling van spoelwater, wat spoelwagens overbodig maakt en het gebruik van schoon oppervlaktewater beperkt. Het vrijkomende zand wordt afgevangen door middel van verwisselbare zandcontainers. De installatie wordt aangedreven door een krachtige, geluidsarme ingebouwde dieselmotor. De TRC Skid is ontwikkeld voor de sanering van de persleiding tussen Groningen en Delfzijl: een zwaar vervuilde leiding met een diameter van circa één meter die over een lengte van 28 kilometer volledig werd gereinigd en gesaneerd. Schiedam is de tweede gemeente waar de TRC Skid wordt ingezet. Vorig jaar heeft GMB in Schiedam al een aantal projecten voor rioolreiniging en -inspectie uitgevoerd.
38
H2O / 4 - 2009
Spaans Babcock heeft vier grote oppervlaktebeluchters met stijgbuizen geleverd voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie in De Bilt. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden besloot medio 2007 op de oude locatie een geheel nieuwe rioolwaterzuivering te bouwen. Vanwege de beperkte ruimte was diep bouwen de enige optie. Toch is gekozen voor het gebruik van oppervlaktebeluchters met stijgbuizen, welk concept eerder met succes is toegepast in Leidsche Rijn. Inmiddels is de installatie gemonteerd. De resultaten voldoen aan de verwachtingen. De stijgbuizen, die door het bedrijf zijn ontworpen en geproduceerd, hebben een diameter van 3,7 meter en een hoogte van vijf meter. Vanwege het 7,5 meter diepe carrouselbassin is de combinatie met oppervlaktebeluchters toegepast. Stijgbuizen zorgen voor een optimale aanzuiging van het rioolwater naar de oppervlaktebeluchters, waardoor de vereiste zuurstofinbreng wordt verkregen. Voor meer informatie: (0514) 60 82 60 of www.spaansbabcock.com. Eén van de vier geplaatste stijgbuizen op de rwzi De Bilt.
De datalogger is geïntegreerd in een compacte IP68-behuizing en kan gelijktijdig gegevens opslaan van verschillende sensoren (niveau, ‘flow’, regenmeters, temperatuur, gps, etc.). De gemeten waarden worden gebufferd en in een zelf te bepalen tijdsinterval verzonden naar een computer. De MM3P heeft twee analoge (onder andere 4-20mA) en zes digitale ingangen. De temperatuur in de logger, de batterijspanning en de sterkte van het gsm/ gprs-signaal worden altijd opgeslagen. Door een externe dipoolantenne te gebruiken, is de datalogger ook bij een mindere netwerkdekking bereikbaar. Voor meer informatie: (0315) 23 02 66 of www.barinstruments.nl.
ApplusRTD toegetreden tot Wetsus ApplusRTD, voorheen bekend als Röntgen Technische Dienst, is toegetreden tot Wetsus. Het bedrijf gaat zich samen met onder meer Vitens, KWR Watercycle Research Institute en de Universiteit Twente richten op fundamenteel niet-destructief onderzoek aan leidingstelsels. In het verlengde van het fundamentele onderzoek gaan ApplusRTD, Vitens en Universiteit Twente samenwerken om de opgedane kennis in de praktijk te brengen, bijvoorbeeld in miniatuur-inspectieapparaten. Daarvoor wordt onder andere een zogeheten ijkpijp ontwikkeld. Vitens stelt leidingmateriaal ter beschikking dat geschikt wordt gemaakt om apparaten te testen en praktijkonderzoek te verrichten. De partijen hebben een innoWATOR-subsidie aangevraagd. Ze zijn als eerste geëindigd in de beoordeling van bijna 20 projecten.
Teamwork is onze kracht. Bij u ook? > Aqua
Veel kansen liggen buiten de gebaande wegen. Hoe ver gaat u? > Aqua
REMONDIS AG & Co. KG is één van de grootste dienstverleners in de water- en recyclingbusiness en levert wereldwijd diensten aan meer dan 20 miljoen particulieren. REMONDIS bezit meer dan 500 installaties in eigen beheer en heeft vestigingen in twintig Europese landen alsook in China, Japan, Taiwan en Australië. Om onze klanten dag in, dag uit, in elk opzicht omvattende en betrouwbare diensten aan te kunnen bieden, hechten we veel waarde aan gekwalificeerd en gemotiveerd personeel. Bent u geinteresseerd? Ter versterking van ons team zoeken we
REMONDIS AG & Co. KG is één van de grootste dienstverleners in de water- en recyclingbusiness en levert wereldwijd diensten aan meer dan 20 miljoen particulieren. REMONDIS bezit meer dan 500 installaties in eigen beheer en heeft vestigingen in twintig Europese landen alsook in China, Japan, Taiwan en Australië. Om onze klanten dag in, dag uit, in elk opzicht omvattende en betrouwbare diensten aan te kunnen bieden, hechten we veel waarde aan gekwalificeerd en gemotiveerd personeel. Bent u geïnteresseerd? Ter versterking van ons team zoeken we een:
Operators industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie (m/v), fulltime. Standplaats Rotterdam
Bedrijfsleider industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie (m/v), fulltime. Standplaats Rotterdam
REMONDIS Aqua GmbH & Co. KG is het uitvoerende orgaan van alle activiteiten met betrekking tot watervoorziening en afvalwaterzuivering binnen de REMONDIS-groep. Voor onze industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie in de regio Rotterdam, zoeken wij op korte termijn operators / klaarmeesters.
REMONDIS Aqua GmbH & Co. KG is het uitvoerende onderdeel van alle activiteiten met betrekking tot watervoorziening en afvalwaterzuivering binnen de REMONDIS-groep.
Het werk wordt in 2 ploegen verricht. Tot uw taken behoren o.a.: Bedienen en controleren van de industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie. Uitvoeren van de dagelijkse analyses. Waarborgen van een storingsvrij bedrijf. Zelfstandig uitvoeren van onderhouds-, reinigings- en reparatiewerkzaamheden. Bereid zijn tot het uitvoeren van oproepdiensten. U heeft een technische opleiding op MBO niveau in een relevante richting zoals bijv. milieutechniek, civiele techniek, procestechniek of werktuigbouw met goed gevolg afgesloten. Indien U deze kennis heeft aangevuld met de opleiding Techniek Afvalwaterzuivering (TAZ)/Uitgebreide Techniek Afvalwaterzuivering (UTAZ) of relevante cursus op het gebied van afvalwaterzuivering is dat een pré. Bij voorkeur heeft u enkele jaren ervaring in het bedrijven van afvalwaterzuiveringsinstallaties. Verder kunt u zowel zelfstandig als teammatig werken, bent u gedreven in uw werk en kunt u goed met mensen omgaan. Hebben wij uw interesse gewekt? Stuurt u dan uw volledige sollicitatiebrief en CV naar: REMONDIS Aqua GmbH & Co. KG, Brunnenstr. 138, 4436 Lünen, Deutschland, Stefanie Lück, Personalreferentin, Tel.: +49 2306 106-513, stefanie.lueck@remondis.de, www.remondis-aqua.de Voor vragen in het Nederlands kunt u terecht bij: Dhr. Sander Heijs, Tel.: +31 6-29445 446
In het kader van uitbreiding van onze activiteiten zoeken wij per direct een ondernemende collega (m/v). U heeft met succes een studie (HBO / universiteit) afgerond, bij voorkeur op het vlak van de milieutechnologie. U heeft meerdere jaren ervaring in de afvalwaterzuivering of watervoorziening en in staat deze kennis in de praktijk toe te passen. U bent betrokken bij uw werk, u straalt enthousiasme uit en bereid uw verantwoordelijkheid te nemen. Verder heeft u een goede beheersing van de Nederlandse en Engelse taal (in woord en geschrift), waarbij het een pré is als u zich ook in de Duitse taal kunt uitdrukken. Door uw doorzettingsvermogen en overtuigend optreden motiveert u uw medewerkers tot plichtbewust handelen. Wij bieden u een uitdagende functie en interessante werkomgeving met lange termijn perspectieven bij één van Duitsland’s toonaangevende bedrijven in de water- en recyclingsector. Als wij uw interesse hebben gewekt, stuur dan uw sollicitatiebrief en CV (met vermelding van uw kortst mogelijke termijn van indiensttreding en uw salarisvoorstel) in het Engels naar:
REMONDIS Aqua GmbH & Co. KG, Brunnenstr. 138, 4436 Lünen, Deutschland, Stefanie Lück, Personalreferentin, Tel.: +49 2306 106-513, stefanie.lueck@remondis.de, www.remondis-aqua.de