20090403074541

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 3 april 2009

7/

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema drinkwater VERSLAG WERELD WATER FORUM IN ISTANBUL DRINKWATERVOORZIENING OP DE BES-EILANDEN INTERVIEWS MET AGNES MAENHOUT EN DIETRICH MAIER


;*73.*:<*3)* .)**Â3

42 8(-443 *3 ;*.1., )7.30<&9*7 9* 2&0*3

[[[ KVYRHJSW GSQ [EXIV YXMPMX]

-*9 949&1* 51&&9/* 4R^I TVSHYGXIR ^MNR WXYO ZSSV WXYO QEEX[IVO ;ER GSQTPIXI W]WXIQIR IIR YMXWXIOIRHI WIVZMGI XSX EER LIX OPIMRWXI SRHIVHIIP EPPIQEEP SRX [SVTIR SQ TIVJIGX ST IPOEEV EER XI WPYMXIR )I WTIGMEPMWXIR ZER ,VYRHJSW &PPHSW ^MNR ZSSV HI [EXIVPIMHMRKFIHVMNZIR IIR I\XVE ^IOIVLIMH EPW LIX KEEX SQ HI PIZIVMRK ZER WGLSSR IR ZIMPMK HVMRO[EXIV


Istanbul

H

et was een koude en soms natte week in Istanbul toen daar zo’n 26.000 mensen aan het beraadslagen waren over allerlei waterproblemen tijdens het vijfde Wereld Water Forum.

niets komen er steeds meer mensen op af, niet voor niets komen er steeds meer onderwerpen op tafel en niet voor niets roept het forum iedere keer protesten op.

Destijds in Den Haag was het nog overzichtelijk, maar daarna met name in Kyoto en Mexico-Stad zat de groei er flink in. Het watercongres schoot wortel en breidde zich enorm uit. Nu is het een bijna niet meer te behappen evenement geworden: dit jaar waren er 110 sessies.

Het grote belang van het Wereld Water Forum blijkt altijd pas achteraf bij andere bijeenkomsten waarop wel bindende overeenkomsten of afspraken gemaakt worden. Het voorwerk vond onder andere in Istanbul plaats. Nu alleen nog de juiste mensen vinden waarmee concrete afspraken te maken zijn over problemen die niet te lang meer voor ons uit geschoven moeten worden.

Het Wereld Water Forum is nog steeds in principe vrijblijvend. Ook de ministeriële verklaring aan het einde van de bijeenkomst is niet bindend van karakter. Maar toch is dit forum van belang. Niet voor

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00

Peter Bielars

inhoud nº 7 / 2009 / *thema 4

/ Klimaatadaptatie (nog) een brug te ver in Istanbul

8 / IJkdijk: veel gegevens, nu interpreteren 12* / Agnes Maenhout: “Praktijkgerichte scholing duurzaam verankeren, ook in andere landen” Maarten Gast

14* / Dietrich Maier: “Besmet regenwater stroomt overal de drinkwaterputten in” Maarten Gast*

16* / Consequenties van staatkundige hervorming op BES-eilanden voor de drinkwatersector Rick Reijtenbagh, Jasper Verberk, William Brooks en Hubert de Palm

22* / Europese drinkwaterwetgeving

12

rijpt traag tot Water Safety Plans en nieuwe parameters Adriana Hulsmann

24* / Vorderingen bij TECHNEAU Theo van der Hoven en Jan Vreeburg

Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.

30* / Recensie: ‘The Ultraviolet Disinfection

Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk

37* / Toxiciteit stofmengsels in drinkwater

Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ron van der Oost, Minne Heringa en Annemarie van Wezel

www.vakbladh2o.nl

4

Handbook’

16

Jasper Verberk

31 / Verenigingsnieuws 33* / Eigenschappen bodem en oppervlak beïnvloeden temperatuurstijging rond drinkwaterleidingen Michiel van der Molen, Ilse Pieterse-Quirijns, Agata Donocik en Ed Smulders

naast stofgericht ook effectgericht beoordelen

40* / Verstopping en regeneratie van infiltratieputten bij Waalsdorp Matthijs Bonte, Klaasjan Raat, Pieter Dammers en Pieter Stuyfzand

44 / Legionella pneumophilia komt sporadisch voor in Nederlands’ oppervlaktewater Bart Wullings, Harm Veenendaal en Dick van der Kooij

Bij de omslagfoto: Zuiver drinkwater is in grote delen van de wereld nog steeds niet vanzelfsprekend (foto: Johannes Odé).


Klimaatadaptatie (nog) brug te ver op Wereld Water Forum De poging van uit Nederland om tijdens het vijfde Wereld Water Forum, dat van 16 t/m 22 maart plaatsvond in Istanbul, specifieke aandacht voor de klimaatadaptatie in het waterbeheer in de ministeriële eindverklaring te krijgen, is niet gelukt. Wel is de aandacht op dit onderwerp gevestigd, maar de millenniumdoelen ten aanzien van drinkwater en sanitatie eisten meer tijd op, te meer daar de vorderingen op het gebied van de aanleg van sanitaire voorzieningen en riolering helemaal niet positief stemmen. Klimaatadaptatie was nog duidelijk een brug te ver voor de meeste van de 27.000 deelnemers aan dit wereldwijde forum.

O

mdat het Wereld Water Forum geen rechtskracht bezit, gaat het in dit grootschalige gebeuren ook meer over de tendens in denken én doen op alle mogelijke onderwerpen die te maken hebben met water in de wereld. Dit jaar waren 182 landen present. De uitslag van de 110 sessies (alle voorstellen en acties) werd aan het einde van de week samengevat in de Global Water Agenda. Het forum begon, zoals ook bij voorgaande edities, met veel politiebewaking (zwaar materieel stond op de toegangswegen langs het water). Maar op de eerste dag waren dan ook zowel de Turkse president Abdullah Gül als de Turkse premier Erdoğan te gast, evenals een heleboel hooggeplaatste vertegenwoordigers van de Verenigde Naties, Unesco en OECD (in Nederland bekend als OESO). Hoewel de meeste van de - volgens de organisatie - 27.000 deelnemers er weinig van gemerkt hebben (zij zaten alleen vast in het verkeer), kwam het tijdens die eerste dag onverwacht tot botsingen tussen zo’n 300 demonstranten en de oproerpolitie. Zij gebruikte traangas toen de demonstranten optrokken naar het congresgebouw. In totaal 15 mensen zijn aangehouden. Het protest was een initiatief van enkele vakbonden, de milieubeweging en enkele linkse groeperingen. Zij riepen slogans als ‘Water is people, it’s life, it’s not for sale. We want to crush the forum, which wants to take our water’ .

4

H2O / 7 - 2009

De demonstranten gooiden met stenen en sloegen met stokken. Voor zover bekend zijn er echter geen gewonden gevallen. Veel nieuwswaardigs kwam niet uit die ochtend. Die middag is vanuit de Heads of State Summit door onder andere de Turkse president, prins Willem-Alexander en staatshoofden uit Japan, Zuid-Korea, Marokko en Irak een Appeal for Action gedaan waarin drie zaken centraal staan: internationale solidariteit, klimaatadaptatie en veiligheid. Die klimaatadaptatie kwam regelmatig terug tijdens deze conferentie. Het was namelijk één van de zes thema’s van het forum en het thema dat door Nederland gecoördineerd werd. Nederland was sowieso vanaf de eerste dag erg actief met presentaties over onder andere de IJsselsprong en Rotterdam klimaatstad. In de grotere bijeenkomsten kwamen buiten de specifieke waterproblemen dit jaar ook de financiele crisis, de klimaatveranderingen en de fluctuerende voedsel- en energieprijzen aan bod. Veel meer dan in Mexico-Stad in 2006 overschreden de sessies de pure wateronderwerpen en richten ze zich ook op sociaal-economische of financiele aspecten. Het VN-rapport ‘Water in a changing world’ dat in Istanbul werd gepresenteerd (zie ook de vorige uitgave van H2O) trok de specifieke waterproblemen ook in een breder kader. De

gevolgen van een warmer en grilliger klimaat zullen volgens de auteurs niet alleen moeten leiden tot aanpassingen in het waterbeheer, maar ook zorgen voor grote migratiegolven en tot meer en zwaardere overstromingen in de deltagebieden. De OECD maakte bekend een toename te verwachten van het aantal mensen dat onder zware waterstress komt te leven, tot 3,9 miljard in 2030, oftewel bijna de helft van de wereldbevolking. Vooral mensen in China en Zuidoost-Azië worden getroffen, aldus een verklaring van de OECD dinsdagochtend. Terwijl een flink deel van de circa 200 aanwezige Nederlanders op de tweede dag van het vijfde Wereld Water Forum aandacht vroeg voor hun waterprojecten, kwam de discussie over de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat voor het waterbeheer en de veiligheid van delta’s volop op gang. Kroonprins Naruhito van Japan riep de aanwezigen op creatieve ideeën te delen met anderen op het punt van deltabeheer. “We moeten leren van het verleden en niet langer ad hoc reageren op dreigende overstro-


verslag mingen, maar een visie voor de lange termijn opstellen voor iedere delta op de wereld waar mensen wonen”. De kroonprins sprak voor het High Level Panel on Disaster and Climate. Japan onderging in het verleden regelmatig zware overstromingen. Op de vraag of er meer geld naar het voorkomen van rampen moet ten koste van de aanleg van drinkwaterleidingen en riolering, gaf hij geen antwoord. Een zeer ontspannen prins Willem-Alexander en de voormalig Koreaanse premier Han Seung-soo luisterden in een volle congreszaal onder andere naar de voorzitter van de World Water Council, Loïc Fauchon, die behalve de bekende zaken als een goede informatievoorziening en noodvoorzieningen bij een ramp ook aandacht vroeg voor klimaatadaptatie. Op het vorige forum in Mexico-Stad stond klimaatadaptatie nog in de kinderschoenen. Nu is het ook het onderwerp van een belangrijk deel van de Nederlandse inbreng in de verschillende sessies. In één van die sessies, over ‘Global change and risk management’, sprak bijvoorbeeld Chris Zevenbergen namens UNESCO-IHE. Hij vroeg de aanwezigen vooral aandacht te schenken aan de impact van overstromingen en niet zozeer aan onderzoek naar de kans op overstromingen. Zijn Nederlandse collega Cees van de Guchte noemde ‘building with nature’ als voorbeeld van het anticiperen op hogere waterstanden.

Toekomstmuziek Veel van de Nederlandse projecten zijn voor andere landen echter nog toekomstmuziek. Op dit forum leken de ‘oude’ onderwerpen

Renske Peters, directeur Water bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

als het halen van de millenniumdoelen met betrekking tot drinkwater en sanitatie concurrentie te krijgen van het klimaatvraagstuk. Aanpassingen van het landschap (de delta’s) om meer en ernstigere overstromingen in de toekomst deels te kunnen voorkomen of minder ernstig te maken, zijn voor veel deelnemers aan het Wereld Water Forum een ver-van-mijn-bed-show. Maar het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ kreeg wel veel aandacht, op elk niveau: de grote en kleine sessies. Wat een grote rol (blijft) spelen op de wereldwaterfora, is geld. In Istanbul was vanaf het begin een pleidooi te horen om juist nu, in een financieel zware periode, te

investeren in de watersector. De gedachte daarachter is dat investeringen in de drinkwatervoorziening en riolering veel banen opleveren maar indirect ook minder uitgaven aan gezondheidszorg (minder ziekte) en meer productiviteit van de betrokkenen. Tijdens het High Level Panel of Experts werd benadrukt dat iedere Amerikaanse dollar die in de drinkwater- en sanitatiesector wordt gestopt, acht Amerikaanse dollars oplevert. De Wereldbank zei dinsdag op het forum echter te vrezen dat de huidige economische crisis de investeringen in waterinfrastructuur gaat bedreigen. Er zou een investering van 200 miljard dollar per jaar nodig zijn voor

Helder handvat voor professionals en studenten Klimaatschommelingen hebben nu al grote invloed op het aanbod en de bescherming van water. Droogte en overstromingen treffen elk jaar miljoenen mensen. Verdere veranderingen van het klimaat maken de situatie waarschijnlijk alleen maar erger. De watersector is zich bewust van de serieuze gevolgen die dit heeft voor het waterbeheer, maar weet niet altijd goed hoe daarmee om te gaan. ‘Climate change adaptation in the water sector’ is het eerste boek dat waterbeheerders, beslissers en studenten laat zien hoe de sector zich kan aanpassen aan klimaatverandering en -schommelingen. Het boek, dat bijdragen bevat van 33 gerenommeerde auteurs die professioneel betrokken zijn bij de watersector en is samengesteld door Fulco Ludwig, Pavel Kabat, Henk van Schaik en Michael van der Valk, is een uitvloeisel van het door Nederland betaalde internationale project ‘Co-Operative Programme on Water and Climate’(CPWC). Het doel is het stimuleren van activiteiten die bijdragen aan het beheersbaar maken van de effecten van klimaatschommelingen en -verandering, met name ten behoeve van de kwetsbaarste landen. Het eerste deel van het boek geeft een helder beeld van ons klimaatsysteem en welke

mogelijkheden er voor de watersector zijn om te anticiperen op veranderingen. In hoofdstuk 2 wordt duidelijk dat het zeer ‘waarschijnlijk’ is dat de mens voor het eerst significant bijdraagt aan klimaatveranderingen, waar vroeger sprake was van natuurlijke variaties. Uitgelegd wordt welke onzekerheden er zijn, bijvoorbeeld over de werkelijke uitstoot van broeikasgassen in de tweede helft van deze eeuw, en hoe die de wetenschappelijke voorspellingen beïnvloeden. Hoofdstuk 3 beschrijft wat de gevolgen zijn op mondiale en lokale schaal. In Nederland heeft het waterpeil van de Rijn door de klimaatverandering al enkele malen zulke lage niveaus bereikt dat de koeling van elektriciteitscentrales in gevaar is gekomen. Interessant is ook hoofdstuk 5, waarin is beschreven hoe de Nederlandse watersector is omgegaan met klimaatschommelingen in het verleden. Het duidelijke Engels en de grafieken en tabellen maken het boek toegankelijk voor vrijwel iedereen in de Nederlandse watersector, wat is te beschouwen als een groot pluspunt. Het tweede deel van het boek bestaat uit casestudies. Hoe andere landen in het kader van de klimaatverandering omgaan met mondiale en lokale waterproblemen is zeer leerzaam, maar oplossingen die elders werken hoeven dat

niet per se ook bij ons te doen. Interessant in dat opzicht is de vergelijking tussen de manier waarop Thailand en Nederland omgaan met overstromingen, waarbij in het eerste geval niet altijd het belang van de kwetsbaarste groepen voorop staat. In hoofdstuk 11, waarin het gaat over watertekorten in Jemen, luidt één van de conclusies dat grondwatersystemen heel veerkrachtig zijn en oplossingen bieden voor de korte termijn, maar daarna steeds kwetsbaarder worden. De samenstellers van het boek hebben een goede internationale reputatie. Fulco Ludwig is als onderzoekswetenschapper verbonden aan de klimaatveranderingsgroep van het onderzoekscentrum van de Wageningen Universiteit. Pavel Kabat is hoogleraar bij de Earth System Science and Climate Change Group van dezelfde universiteit. Henk van Schaik is programmacoördinator van de CPWC en Michael van der Valk hydroloog en coördinator communicatie en informatie van dezelfde CPWC. ‘Climate change adaptation of the water sector’ van Fulco Ludwig, Pavel Kabat, Henk van Schaik en Michael van der Valk (ISBN 978 1844 076 529) wordt uitgegeven door Earthscan Publications.

H2O / 7 - 2009

5


het opknappen van verouderde drinkwatervoorzieningen in de wereld en de aanleg van riolering. Het protest tegen de private investeringen in de watersector leidde op de tweede dag tot het uitzetten van een Duitse en een Amerikaan. Zij maakten deel uit van de groep betogers die tijdens de openingsbijeenkomst met geweld verdreven werd. Ook dinsdag was her en der wat protest te horen, maar dan zonder geweld. Deze protesten richtten zich echter op een ander onderwerp: namelijk het al dan niet bouwen van dammen in streken waar bewoners het veld moeten ruimen voor grote waterbassins. De demonstranten van de eerste dag uitten vooral hun ongenoegen over het promoten van waterproducten door grote bedrijven op wat zij een beurs noemden in plaats van een forum.

Zorgen om sanitatie Drie maanden na het aflopen van het Jaar van de Sanitatie maakt de World Water Council (de organisator van het Wereld Water Forum in Istanbul) zich grote zorgen over de vorderingen met de aanleg van toiletten en riolering in onderontwikkelde landen op de wereld. Terwijl de vorderingen op het gebied van drinkwater gunstig stemmen (het lijkt erop dat het millenniumdoel op dit punt in 2015 gehaald wordt), ligt het tempo van verbetering op het terrein van sanitatie veel te laag om de beoogde doelen in datzelfde jaar te halen. In Istanbul maakte de organisatie een vergelijking met een tijdbom die op ontploffen staat als niets ondernomen wordt. De Nederlander Ger Bergkamp, directeur-generaal van de World Water Council, noemde het investeringsniveau in sanitaire voorzieningen veel te laag. Gezien de verwachte groei van de wereldbevolking mag enige langetermijnvisie op dit vlak niet ontbreken, zei hij, maar hij ziet in de praktijk weinig van zo’n visie. Degenen die beslissen over investeringen vinden drinkwater interessanter dan wc’s en riolering, aldus Barry Jackson van het Global Sanitation Fund. “We hebben nog zes jaar om de millenniumdoelen te halen. Dat houdt in dat er nog

een Wereld Water Forum aan voorafgaat.” Overigens maakte Jackson in Istanbul ook bekend dat uit onderzoek blijkt dat van de reeds geplaatste toiletten in ontwikkelingslanden minder dan 40 procent daadwerkelijk gebruikt wordt. De demonstranten die present waren tijdens de opening van het Wereld Water Forum, verzorgden een alternatief Wereld Water Forum aan het einde van de week op de universiteit van Istanbul. Het programma, ook vol verschillende sessies en workshops, handelde vooral over de noodzaak van het aanleggen van dammen en het recht op water. De organisatie lag in handen van International Rivers, een organisatie die officieel in Canada zetelt, maar nogal internationaal van aard is. De twee demonstranten die op het vliegtuig gezet zijn naar respectievelijk Duitsland en Noord-Amerika, waren twee stafleden van deze organisatie. Ze ontvouwden een spandoek tijdens de openingsceremonie met de tekst ‘No more risky dams’. Een aantal jaren geleden zou vanuit een Turkse regeringsdelegatie gedreigd zijn de voorzitter Patrick McCully om te brengen als hij ooit nog eens kritiek durfde te uiten op de bouw van dammen in het zuidoosten van Anatolië. Hoewel vooral de deelnemers uit Afrika zich grote zorgen maken over de vorderingen ten aanzien van de aanleg van drinkwater- en sanitaire voorzieningen, maken ook de arme continenten zich druk over de gevolgen van het versterkte broeikaseffect. Vrijwel iedere vertegenwoordiger in het panel over de klimaatveranderingen kwam met verontrustende cijfers, hetgeen William Cosgrove, voormalig voorzitter van de World Water Council de opmerking ontlokte dat het leek alsof de continenten tegen elkaar aan het opbieden waren qua ernst van de gevolgen. Ook de afgevaardigde van de Verenigde Staten zei nu rekening te houden met de meest ernstige scenario’s, evenals gastland Turkije, dat uitgaat van een veel droger weertype met hogere temperaturen. Maar alle wetenschappelijke informatie leidde niet tot concrete oproepen of acties buiten de

Ger Bergkamp (geheel rechts) leidde één van de vele sessies op het Wereld Water Forum.

6

H2O / 7 - 2009

algemene opmerkingen dat er snel iets moet gebeuren. Een wetenschapper uit Zuid-Afrika bekritiseerde de IPCC-prognoses, omdat die te algemeen zouden zijn en geen rekening houden met lokale verschillen en lokale omstandigheden. Zo kan de opwarming van de aarde op sommige plekken voor natter, maar op andere plekken juist voor droger weer zorgen. En hij benadrukte dat vooral de onderontwikkelde landen kennis over de klimaatverandering en de mogelijke effecten ontberen. William Cosgrove concludeerde dan ook dat tussen de verschillende landen en tussen de continenten nog veel overleg en kennisuitwisseling nodig is. Hij vroeg verder aandacht voor de grondwatervoorraden, die tot nu toe nauwelijks aandacht krijgen bij het zoeken naar en vinden van oplossingen voor het klimaatprobleem in deltagebieden en gebieden waar reeds veel droogte heerst. Ook waarschuwde Cosgrove er voor niet al het aanwezige water automatisch als bruikbaar te betitelen. Volgens hem is veel water in de onderontwikkelde landen onbruikbaar vanwege verontreinigingen. De financiering van grote drinkwater- en sanitatieprojecten in de wereld blijft in de praktijk minder eenvoudig dan op papier. In Istanbul is opnieuw uitgebreid gepraat en gediscussieerd over investeringen in de drinkwater- en sanitatieplannen. Maar de investeringen zorgen er tot nu toe niet voor dat de achterstand in de aanleg van drinkwater- en vooral rioleringssystemen snel ingelopen wordt. De huidige financiële crisis zorgt ervoor dat banken en andere financiers de plannen nog eens kritisch bekijken. Tijdens de afsluitende bijeenkomst vrijdagochtend over de financiering waren dan ook kritische geluiden te horen naast optimistische. Volgens de optimisten was op dit vijfde Wereld Water Forum veel meer belangstelling voor dit onderwerp dan op het forum in Mexico-Stad en wordt er al meer geld gestoken in allerlei waterprojecten. Ook is het onderwerp nu veel minder beladen. Protesten waren inderdaad op dit terrein


niet te horen, wel enige verontrusting. Zo zei Monica Scatasta van de OECD dat de politici harde keuzes moeten gaan maken op dit gebied. Het mag volgens haar - en ze werd daarbij door andere panelleden bijgevallen - niet zo zijn dat grote groepen mensen die geen drinkwater kunnen betalen, uitgesloten blijven. Water is behalve een verhandelbaar goed ook een eerste levensbehoefte, aldus de afgevaardigde uit Mozambique. “Er sterven nog steeds mensen in Afrika omdat ze geen schoon drinkwater hebben en wij praten hier op dit forum over water alsof er alleen maar aan verdiend moet worden.” De solidariteit in de watersector met het arme deel van de wereldbevolking kan nog wel versterkt worden, zo concludeerde een ander panellid. Om het tempo van verbetering van de drinkwater- en sanitaire voorzieningen in de ontwikkelingslanden te verhogen, ondertekendenn ruim 250 burgemeesters uit 43 landen in Istanbul de Istanbul Water Consensus, een weliswaar niet bindende overeenkomst, waarin zij beloven maatregelen te nemen op dit gebied of hulp te bieden bij de uitvoering van plannen. Onder de burgemeesters bevinden zich die van Rotterdam, Wenen, Parijs, Buenos Aires en Istanbul.

Beleidsdiscussie De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat zat tesamen met de minister van Water van Bangladesh een goed bezochte en levendige besloten Ministeriële Rondetafel over ‘water en klimaat’ voor. Zo’n 40 ministers en evenveel grote internationale organisaties namen hieraan deel. Het was de eerste keer dat minsters van water en milieu onderling het belang van adaptatie in het domein water bespraken. Nederland is voornemens haar leidende rol in de politieke beleidsdiscussie te continueren in de aanloop naar de 15e Conference of Parties (CoP-15) van UNFCCC in december in Kopenhagen. In Istanbul kwam duidelijk kwam naar voren dat kleine-eilandstaten, berggebieden, aride streken en kustdelta’s gebieden zijn waar de klimaatproblemen zich zullen concentreren. Dit zou ook de CoP-15 moeten vaststellen, meenden de deelnemers. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat (DG Water) zal de opgestarte politieke dialoog over water en klimaat continueren met de landen die deelnamen aan de Ministeriële Rondetafel. Lindiwe Hendrickx - Minister of Water Affairs and Forestry van Zuid-Afrika en mogelijk de voorzitter van het zesde Wereld Water Forum - nam verheugd het nieuwe boek ‘Climate Change Adaptation in the Water Sector’ (zie kader) in ontvangst.

klimaatadaptatie, een onderwerp dat met name vanuit Nederland ingebracht werd, bleek een stap te ver voor veel landen. Die hebben vooralsnog hun handen nog vol aan de al eerder gemaakte afspraken over het aantal mensen dat nog schoon drinkwater en toiletten ontbeert, flink terug te brengen. De ministeriële verklaring die zondag 22 maart aan het einde van het Wereld Water Forum in Istanbul als eindproduct van een heleboel vergaderingen werd gepresenteerd, doet vooral een oproep aan de nationale regeringen, internationale organisaties en andere betrokken partijen om een gezamenlijke visie op te stellen voor een duurzaam beheer van de drinkwaterbronnen en zich meer in te spannen voor de aanleg van drinkwater- en sanitaire voorzieningen in de ontwikkelingslanden. Omdat die oproep niet nieuw is en de aanwezigen in Istanbul wel degelijk de noodzaak tot actie onderkenden, is buiten de ministeriële verklaring een Istanbul Water Consensus opgesteld door een 45-tal burgemeesters van grote steden op alle continenten. Daarin erkennen zij wel het recht op water. De watervoorziening hoort volgens hen in publieke handen te zijn. De lokale bestuurders willen met deze verklaring hun landelijke regering onder druk zetten meer werk te maken van de uitvoering van de millenniumdoelen op het gebied van drinkwater en sanitatie. Datzelfde doel heeft een oproep van een aantal parlementariërs die bijeen waren op het forum. Ook zij vinden dat het recht op water vastgelegd moet worden als één van de mensenrechten. In de oproep wordt verder het idee gelanceerd van een wereldwaterparlement. De parlementariërs noemen de klimaatverandering wel in hun verklaring. Ze ijveren voor het snel doorvoeren van milieumaatregelen die de opwarming van de aarde enigszins moeten temperen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen tijdens de internationale klimaatconferentie dit najaar in Kopenhagen. De meeste deelnemers aan dit Wereld Water Forum zijn vooralsnog licht positief over de verdere verwerking van de ministeriële verklaring en de andere oproepen in andere fora die in tegenstelling tot het Wereld Water Forum wel een bindend karakter hebben. Dat de aanwezige ministers zelf slechts een klein stapje verder geraakt zijn, kon ook Ger Bergkamp, voorzitter van de World Water Council niet deren. Vanuit zijn organisatie was juist het aandeel van parlementariërs en lokale bestuurders aan het forum gestimuleerd. En juist zij kwamen met duidelijke verklaringen, die niet al te vrijblijvend zijn. De status van het Wereld Water Forum lijkt daardoor iets groter geworden te zijn dan drie jaar geleden.

Conclusie Het vijfde Wereld Water Forum lijkt iets aan betekenis gewonnen te hebben, omdat verschillende pleidooien om met de uitkomst op politiek vlak verder te gaan, in vruchtbare grond vielen. Zoals verwacht is het recht op water niet in de ministeriële verklaring opgenomen. Daartegen bestond te veel verzet bij de aanwezige landen. Maar ook de

Peter Bielars. Met dank aan Michael van der Valk. Foto’s: Leila Mead, IISD.

verslag Wereldwaterdag in Nederland Wereldwaterdag werd in Nederland op 26 maart ‘gevierd’ en wel in Blijdorp in Rotterdam. Onder de gasten bevonden zich staatssecretaris Huizinga, de speciaal ambassadeur voor de millenniumdoelen Stella Ronner, het hoofd water en sanitatie van Unicef nederland Stephen Maxwell Donkor en de Nederlandse ambassadeur voor de mensenrechten Arjan Hamburger.

S

taatssecretaris Huizinga zei redelijk positief te zijn over het behaalde resultaat in istanbul. Nederland kreeg veel aandacht voor haar benadering van klimaatadaptatie en veiligheid tegen overstromingen. Ze hoopt dat deze onderwerpen hoger op de politieke agenda’s komen te staan. Dat met name de verenigde Staten daar welwillend tegenover staat, stemde haar positief. Volgens Arjan Hamburger heeft het Wereld Water Forum in ieder geval een impuls gegeven aan de discussies rond het recht op water. Stephen Maxwell Donkor was minder optimistisch over ‘Istanbul’. Hij concludeerde dat een regio als Zuid-Soedan het blijkbaar niet verdient om nog verder te leven. Bijna de hele bevolking ontbeert sanitaire voorzieningen en leeft in mensonterende omstandigheden, aldus de chef water en sanitatie van Unicef Nederland. Weliswaar zijn veel drinkwaterputten geslagen, maar bij een heleboel hiervan komen verontreinigingen in het water omdat het afval naast de putten niet opgehaald wordt. Stella Ronner sprak namens minister Koenders toen ze duidelijk maakte dat Afrika wellicht pas in 2040 voorzien kan zijn van voldoende drinkwatervoorzieningen die betrouwbaar zijn. Op sanitatiegebied gaan de vorderingen volgens haar overal in de wereld te traag om al in 2015 aan het millenniumdoel te kunnen voldoen.

Wandelen voor water Aan het einde van de bijeenkomst, die georganiseerd was door Aqua for All, NWP en Unicef, werd bekendgemaakt dat de circa 380 scholen die dit jaar meededen aan de actie Wandelen voor water ruim 500.000 euro verzameld hebben, een bedrag dat verdubbeld werd door Aqua for All tot ruim één miljoen euro. In totaal liepen hiervoor zo’n 19.000 kinderen uit groep 7 en 8 van de basisscholen zes kilometer met een rugzakje met water. Het geld wordt besteed aan drinkwater- en sanitatieprojecten in derdewereldlanden.

H2O / 7 - 2009

7


IJkdijk: veel gegevens, nu nog interpreteren Het inspecteren van waterkeringen gebeurt veelal nog met het oog. Andere inspectietechnieken doen mondjesmaat hun intrede. Uit een geslaagde proef met een opzettelijke dijkdoorbraak van de IJkdijk blijkt dat de verschillende sensoren al vroegtijdig afwijkingen aangaven. Vanwege het ontbreken van kennis over het normale gedrag van een dijk kan daar niet meteen de conclusie aan gekoppeld worden dat sensoren visuele inspectie kunnen vervangen. Maar dat nieuwe inspectietechnieken zeker potentie hebben, werd wel duidelijk tijdens de Kennisdag Inspecties Waterkeringen op 26 maart in Arnhem.

D

eze jaarlijkse bijeenkomst van STOWA en Rijkswaterstaat weerspiegelt de verschuiving die zich bij waterkeringbeheerders afspeelt: van wantrouwen voor allerlei nieuwe technieken en processen naar een voorzichtig enthousiasme voor die technieken. Een belangrijke schakel om die technieken in de ‘praktijk’ te testen, is de IJkdijk. Deze dijk, in de buurt van Bellingwedde, is speciaal aangelegd om nieuwe meettechnieken risicoloos uit te kunnen proberen. Cor Zwanenburg (Deltares) en Nico Pals (TNO) gingen in op de resultaten van een grote proef met de IJkdijk afgelopen september. Daarbij werden verschillende meetsystemen in de dijk ingegraven (parameters als beweging, vocht, temperatuur, trillingen, grond- en waterdruk, etc.) en werd de dijk net zolang belast tot hij doorbrak. Uit de 32 miljoen meetgegevens die deze proef opleverde, bleek duidelijk dat alle meetsystemen ruim van tevoren aangaven dat er dingen in de dijk gebeurden. Visueel was er nog niets te zien. De uiteindelijke dijkdoorbraak duurde maar twee minuten.

Toch valt daar niet de conclusie aan te verbinden dat de sensoren een dijkdoorbraak kunnen voorspellen. Om dat te kunnen doen, is meer kennis nodig over de veranderingen die in de dijk plaatsvinden bij normale belastingen. Maar dat alle systemen werkten en een schat aan gegevens hebben opgeleverd, is al een enorme stap vooruit. Een andere techniek die niet zozeer in de dijk wordt gebruikt, is het gebruik van lasermetingen voor de hoogte. Door metingen van verschillende jaren over elkaar heen te leggen, kan worden gekeken of een dijk verzakt. Kostbare informatie, die gebundeld wordt in het Actueel Hoogtebestand Nederland. Programmamanager René van der Velden en Thijs Trompetter van de Werkgroep grootschalig uitvoeringsproject Laseraltimetrie gingen in op deze techniek. Door het verzamelen en vergelijken van de gegevens biedt het hoogtebestand al een welkome aanvulling, maar valt er meer uit te halen? Om die vraag te beantwoorden, wordt samenwerking gezocht met de waterkering-

beheerders. Volgens beide sprekers benutten we nog maar een klein gedeelte van de mogelijkheden die laseraltimetrie en het vernieuwde hoogtebestand (AHN-2) bieden. Maar niet alleen de technieken om dijken te inspecteren kunnen beter, ook de processen en de rapportage. Rutger Baaten van de Inspectie Verkeer en Waterstaat gaf een korte terugblik op de werkwijze van de inspectie tijdens de vorige toetsronde in 2006. Mede gezien de korte tijd werd over veel keringen geen oordeel uitgesproken. Voor de nieuwe toetsing, die in 2011 gereed moet zijn, zal de inspectie een aantal zaken anders aanpakken. Het beleidsvoornemen is daarbij zo min mogelijk ‘geen oordeel’ te moeten geven. Ook de provincie, die de waterschappen inspecteert, heeft veel geleerd van de vorige toetsingsronde, zo stelde Jan Willem Vrolijk van de Provincie Utrecht. Dat leidde tot een veel duidelijkere rol die de provincies moeten spelen bij de toetsing, een uniforme rapportage volgens een landelijk format en

Akkoord over uitvoering eerste projecten ‘Ruimte voor de Rivier’ bij Zwolle Staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat en dijkgraaf Sybe Schaap van Waterschap Groot-Salland hebben op 19 maart twee overeenkomsten getekend voor de uitvoering van projecten uit het programma ‘Ruimte voor de Rivier’. Dat gebeurde tijdens het Wereld Water Forum in Istanbul.

D

e projecten betreffen een dijkverlegging bij Westenholte en een vergraving van de Scheller en Oldeneler Buitenwaarden, beide bij Zwolle.

Het zijn de eerste van 39 projecten waarvan de uitvoering in de voorbereidingsfase verkeert. De inspraak- en vergunningenprocedures gaan binnenkort beginnen. Dan worden

Staatssecretaris Tineke Huizinga en dijkgraaf Sybe Schaap tekenden het akkoord over de uitvoering van de twee rivierprojecten bij Zwolle in Istanbul, onder toeziend oog van onder andere prins Willem-Alexander.

concrete afspraken met belanghebbenden in het projectgebied gemaakt. De werkzaamheden starten naar verwachting in 2011. Om de IJssel bij Zwolle meer ruimte te geven, wordt de dijk bij de wijk Westenholte ongeveer 300 meter landinwaarts verplaatst. In de nieuwe uiterwaard komt een extra geul te liggen, die aansluit op de bestaande geul in de Vreugderijkerwaard. Door deze maatregel kan bij hoogwater meer water door de IJssel stromen. Naast vergroting van de veiligheid tegen hoog water, wordt ook extra ruimte gecreëerd voor natuur en recreatie. Het uiterwaardvergravingsproject Scheller en Oldeneler Buitenwaarden omvat het aanleggen van geulen in de uiterwaarden op plekken die nu nog een agrarische functie hebben. De IJssel kan hier straks vrijer stromen. Het gebied komt gemiddeld ongeveer zes weken per jaar onder water te staan. Het programma ‘Ruimte voor de Rivier’ onderdeel van het Nationaal Waterplan - biedt het Nederlandse rivierengebied uiterlijk in 2015 een betere bescherming tegen hoogwater.

8

H2O / 7 - 2009


verslag duidelijke coördinatie aan de hand van een landelijk draaiboek. In september 2010, als de waterkeringbeheerders hun definitieve rapportages moeten inleveren bij de provincies, zal blijken of de verbeteringen werken. Ook voor de keringbeheerders wordt gewerkt aan verbetering. STOWA en Rijkswaterstaat-Waterdienst hebben daarom het initiatief genomen voor de Verbetering Inspectie Waterkeringen 2. Door waterkeringbeheerders te interviewen over hoe zij inspecteren, hoe daarmee wordt omgegaan en wat hun wensen zijn, kan een aantal pilots beginnen. Uit de tot nu toe gevoerde gesprekken ontstaat een wisselend beeld, zo schetsten Wout de Vries (Infram) en Wouter Zomer (BZ Innovatiemanagement). Uiteraard voeren alle waterkeringbeheerders inspecties uit, maar de verwerking, het belang en de rapportage verschillen. Ook binnen de organisaties wordt verschillend tegen inspecteren aangekeken: op ‘de werkvloer’

kan de visie verschillen van die van het bestuurlijke niveau. Aan de hand van de wensen die uit de interviews voortkwamen, is een enorme lijst met mogelijke pilotprojecten opgesteld. Een aantal daarvan begint binnenkort, zoals de pilot Noord-Nederland. Op initiatief van toezichthouder Provincie Groningen werken de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Wetterskip Fryslân (klein deel van het beheergebied ligt in de provincie Groningen) aan inspectieplannen en een gezamenlijk rapportageformat. Ook wordt gekeken naar digitaal inspecteren. Werken met papieren kaarten in het veld in weer en wind is niet handig. Technisch is het mogelijk om online in het veld te verkeren met een tablet, waarop de waarnemingen direct op de juiste locatie in het GIS-bestand kunnen worden ingevoerd. Een andere pilot is de LiveDijk, de eerste langdurig (enkele jaren) digitaal gemonitorde dijk in Nederland. In fase 1 (2009) worden monitoringstechnieken geinstalleerd in een

in beheer zijnde dijk bij Waterschap Noorderzijlvest. In fase 2 (2010) volgen actuele sterktebepalingen van de digitaal gemonitorde dijk, waarbij ook een prognostisch sterktemodel ontwikkeld zal worden. Sinds najaar 2005 verzorgt STOWA de uitwerking van het Ontwikkelingsprogramma Regionale Waterkeringen. Het programma nadert zijn voltooiing. Henk van Hemert van de STOWA inventariseerde de resultaten. Met name de richtlijnen voor het aanwijzen en normeren van de regionale waterkeringen en de Leidraad Toets op Veiligheid regionale waterkeringen, samen met het Handboek Kwaliteitsindicatoren, worden al op grote schaal gebruikt. Belangrijke bevinding van de inventarisatie is dat de toetsschema’s vaak conservatieve uitgangspunten bevatten vanwege kennisleemten. Een aanscherping van het toetsschema is mogelijk als kennis en inzicht in de beoordeling van de veiligheid van regionale keringen wordt vergroot.

Waterbouw gebaat bij meer vrijheid overheid De waterbouwsector is gebaat bij een overheid die de sector meer vrijheid geeft om zelf opdrachten in te vullen. Dat zorgt voor meer innovatie, lagere kosten en meer flexibiliteit. Rijkswaterstaat probeert die omslag al te maken. Met succes, zoals uit een aantal ontwerpen voor een nieuwe Afsluitdijk blijkt. Nu moeten andere overheden nog volgen, zoals waterschappen. Dat bleek tijdens de Waterbouwconferentie op 25 maart in Nieuwegein, georganiseerd door het Nederlands Instituut voor de Bouw.

H

ennes de Ridder, van de sectie Bouwprocessen van de TU Delft, vindt veel bouwprojecten in Nederland een drama. Nederlanders zijn geneigd bouwwerken voor de eeuwigheid te willen bouwen, maar inzichten veranderen. Dat betekent dat veel bouwwerken worden gesloopt terwijl ze technisch nog goed zijn. Opdrachtgevers zijn geneigd meer van hetzelfde te laten bouwen, waarbij geen ruimte bestaat voor eigen initiatief van de bouwer. Volgens De Ridder moet verandering de regel worden. De nieuwe bouwwerken moeten uiteraard wel aansluiten op bestaande structuren, maar ze hoeven niet hetzelfde te zijn. De belangrijkste verandering moet plaatsvinden bij de publieke opdrachtgevers: zij moeten niet alles specificeren, dat wijst op een gebrek aan vertrouwen in de uitvoerder. Ook Elco Brinkman, voorzitter van Bouwend Nederland, gaf aan dat de overheid anders moet gaan opereren. Bij waterwerken moeten functies gecombineerd worden. Hij gaf de watersector mee dat die nauwelijks gehoord wordt in debatten over de ruimtelijke ordening. Het is zaak om nadrukkelijker aanwezig te zijn, zo hield hij zijn gehoor voor. Een voorbeeld van ander opdrachtgeverschap is de Afsluitdijk. Joost van de Beek van Rijkswaterstaat schetste het proces rond de Afsluitdijk. Rijkswaterstaat vroeg het bedrijfsleven nadrukkelijk mee te denken en te ontwerpen. Uiteindelijk zijn vier

ontwerpen van vier consortia overgebleven. Deze consortia krijgen wel een vergoeding voor hun moeite, maar die was bij lange na niet kostendekkend. Waarschijnlijk waren de bedrijven bereid te investeren omdat de Afsluitdijk een prestigieus object is. Of die bereidheid voor andere projecten ook bestaat, valt te betwijfelen. Deze maand verschijnt het eindrapport over de Afsluitdijk. Het wordt aangeboden aan het kabinet en bevat technische en financiële onderbouwingen van de ontwerpen. Naar verwachting maakt het kabinet zijn keuze nog voor de zomer bekend. Peter Vermey van Grontmij ging in op het beheer en onderhoud van de kust, de vaarwegen en de bijbehorende kunstwerken. Ook hij constateerde dat dit veel efficiënter kan, als de opdrachtgever de uitvoerders meer vrijheid zou geven. Maar bij veel opdrachtgevers heerst nog een cultuur van: vorig jaar deden we het zo, dus nu ook. Fred Delpeut, hoofdingenieur-directeur IJsselmeergebied bij Rijkswaterstaat, schetste de veranderingen bij Rijkswaterstaat aan de hand van het denken over het IJsselmeergebied. Dat wordt niet langer als één gebied gezien. Het idee dat het Markermeer, het IJsselmeer en de Veluwerandmeren verschillende functies en peilen kunnen hebben, wordt langzaamaan geaccepteerd. Voor welke problemen daadkrachtige besluitvorming onbedoeld kan zorgen,

bleek uit het verhaal van Joost Schrijnen van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta. Nu de Deltawerken al enige tijd voltooid zijn, blijkt dat ze onvoorziene gevolgen hebben voor met name de ecologie. De stuurgroep moet de samenhang tussen diverse mogelijkheden om die problemen op te lossen, gaan onderzoeken. Het openzetten van de diverse keringen lijkt een goede manier om de ecologische problemen op te lossen, maar leidt tot problemen voor de landbouw en drinkwaterbedrijven. Zo komt de zoetwatervoorziening in de problemen. Het uitgangspunt voor eventuele maatregelen is dat ze klimaatbestendig moeten zijn en veilig, ecologisch en veerkrachtig en economisch vitaal. Om dergelijke problemen in de toekomst met de maatregelen die de nieuwe Deltacommissie voorstelt, te voorkomen, moet er nog heel wat onderzoek gedaan worden, zo pleitte Huub de Vriend (Deltares). Om de grote onzekerheden enigszins in te tomen, moet er veel worden gemonitord. Het adaptatiebeleid moet zich richten op de daadwerkelijke stijging van de zeespiegel, niet op jaren geleden berekende data. De kennisinstituten zouden, al dan niet gezamenlijk, meer voorspellend vermogen moeten ontwikkelen. ‘Ruimte voor de Rivier’ loopt, zo bleek uit het verhaal van Ingwer de Boer, de programmadirecteur van deze projecten die hoogwaterpieken in de rivieren moeten voorkomen. Daarbij wordt uitgegaan van een aanvoer bij Lobith van maximaal 16.000 kubieke meter Rijnwater per seconde. De Deltacommissie heeft een maximale aanvoer van 18.000 kubieke meter voorspeld. Voor zover mogelijk zal daar rekening mee worden gehouden. Met enkele van de 40 projecten is inmiddels begonnen. Alle plannen moeten namelijk in 2015 uitgevoerd zijn.

H2O / 7 - 2009

9


verslag Legionella: faalt het beleid? * thema

Ondanks een miljardeninvestering in de bestrijding van Legionella wordt de bacterie steeds vaker aangetroffen en worden steeds meer besmettingen geregistreerd. Faalt het beleid? Die vraag stond centraal op 18 maart tijdens een door Total Water Management Services (TWMS) verzorgd congres in Eindhoven. Daar kwamen meer dan 200 deelnemers bijeen om deze, maar ook andere, praktische vragen te bespreken.

“W

e zijn de goede weg ingeslagen, maar er moet nog veel gebeuren”, antwoordde gastheer Tammo Bieze op de vraag of het beleid faalt. Wel kan de aanpak van Legionella wat hem betreft meer bezieling gebruiken en moet er meer aandacht komen voor het koudwaterbeheer (water met een temperatuur onder de 25C°). Ook moet kostenreductie niet de overhand krijgen. Ten slotte moeten kwalitatief goede materialen (leidingen en koppelingen) gebruikt worden, zo waarschuwde Bieze. Ger Ardon, die namens het ministerie van VROM betrokken was bij de eerste maatregelen tegen Legionella na de uitbraak in Bovenkarspel, staat nog steeds achter de maatregelen die toen zijn voorbereid. Wel gaf hij aan dat politici na een ramp de neiging hebben het risico op herhaling tot nul te reduceren, wat in de praktijk onmogelijk is. Als de publieke belangstelling afneemt, neemt ook het prioriteitsgevoel onder politici af. Jan van Vliet, de opvolger van Ger Ardon, ging in op het huidige beleid dat het ministerie van VROM opstelde. Voor het bestrijden van Legionella heeft VROM een voorkeurslijst opgesteld met de verschillende maatregelen: de zogeheten Ladder van VROM. In principe moet Legionella met thermische maatregelen worden bestreden, maar onder voorwaarden mogen ook fysische, elektrochemische/fotochemische of chemische maatregelen worden genomen, in die volgorde. Een ander discussiepunt dat regelmatig terugkomt is de vraag of verschillende soorten Legionella op verschillende manieren moeten worden aangepakt. Legionella pneumophilia wordt beschouwd als de gevaarlijke variant. In het beleid van VROM wordt op dit moment geen onderscheid gemaakt tussen gevaarlijke en minder gevaarlijke varianten. Volgens Van Vliet komt er in dat beleid voorlopig ook geen verandering. Een ander punt dat voor discussie in de zaal zorgde, was de verantwoordelijkheid voor koeltorens. Deze ligt bij de eigenaars. Dit is vastgelegd in het Activiteitenbeluit, dat begin maart is gepubliceerd in de Staatscourant. Dit besluit is vooral gericht op de veiligheid van de medewerkers en bevat geen normen of meetverplichting. Uit het publiek kwamen kritische geluiden over de verantwoordelijkheid en het ontbreken van een meetverplichting. Ans Versteegh van het RIVM gaf aan dat wat haar betreft wél enig onderscheid gemaakt mag worden tussen de verschillende typen Legionella. Bij locaties die een middelmatig risico opleveren en waar Legionella non-pneumophilia wordt aangetroffen,

10

H2O / 7 - 2009

zouden de maatregelen versoepeld kunnen worden. Op locaties met een hoog risico zou geen onderscheid gemaakt moeten worden. Uit de lezingen van prof.dr. Tom Makin van de Universiteit van Liverpool en dr. Janet Stout van de Universiteit van Pittsburgh bleek vooral dat Nederland drinkwaterzuivering in het algemeen en legionellabestrijding in het bijzonder op eigen wijze uitvoert. Waar de Verenigde Staten vooral heil zien in het toevoegen van stoffen aan het drinkwater, is dat in Nederland het uiterste middel. Ook in het Verenigd Koninkrijk wordt eerder gegrepen naar toevoegingen.

Uit het verhaal van Makin bleek dat nog veel onbekend is over Legionella. Zo leiden maatregelen die één probeem oplossen, soms tot een ander probleem. Doktoren in een Engels ziekenhuis gebruikten bijvoorbeeld geen water en zeep meer om hun handen te wassen, maar desinfecterende gel. Goed voor de hygiëne, maar ook voor Legionella: doordat de kranen nauwelijks meer gebruikt werden, had Legionella vrij spel in de leidingen. Daaruit trok hij de conclusie die eigenlijk door elke spreker onderbouwd werd: voor goed onderbouwd beleid is nog veel onderzoek nodig.

Waterkaart 2009 KWR Watercycle Research Institute heeft een nieuwe versie geproduceerd van de waterkaart uit 2003. Op groot formaat is te zien waar in Nederland drinkwater wordt gewonnen en uit welke soorten bronnen (grond-, oppervlakte- of infiltratiewater). De kaart toont de voorzieningsgebieden van de waterbedrijven, de stroomgebieden volgens de Kaderrichtlijn Water, de grondwaterbeschermingsgebieden en de Natura 2000-gebieden. Bovendien is per gemeente de hardheid van het drinkwater aangegeven. Als achtergrond is een satellietbeeld van Nederland gebruikt, gecombineerd met topografische kaarten en administratieve grenzen. Alle kaarten zijn bij KWR beschikbaar en kunnen daar worden gebruikt voor specifieke ruimtelijke analyses. De kaart van 84 cm bij 119 cm is voor 65 euro te bestellen bij Jonie Keessen van KWR, tel. (030) 606 95 11 of via Jonie.Keessen@kwrwater.nl. Een verkleinde versie is te zien op de internetpagina van KWR.


MC2008-46

Het Tauw perspectief Tauw is een internationaal opererend adviesen ingenieursbureau met een visie gebaseerd op het realiseren van langetermijnwinst voor de samenleving. Daarom hechten wij aan oplossingen die bijdragen.

Senior projectleider waterzuiveringsprojecten Een zelfstandige civieltechnische projectleider die onderhandelt met klanten en leiding geeft aan integrale ontwerpteams. Minimaal hbo-niveau, met goede contacten in de markt van RWZI’s. Kijk op www.werkenbijtauw.nl voor uitgebreide informatie.

Alle ruimte om je uit te leven

Kraakhelder. tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

De bescherming van ons milieu is iets wat ons allemaal aangaat. Endress+Hauser helpt haar klanten bij de aanpak van deze uitdaging door het leveren van uitstekende meetinstrumenten, innovatieve diensten en intelligente automatiseringsoplossingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat (bedrijfs)processen niet alleen veilig maar ook milieuvriendelijk en kostenefficiënt verlopen. Bezoek onze website of neem contact met ons op en ontdek wat Endress+Hauser voor u kan betekenen. www.nl.endress.com

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

MILIEUZEKER

Tankbouw in beton en staal

Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com


AGNES MAENHOUT, DIRECTEUR STICHTING WATEROPLEIDINGEN:

“Praktijkgerichte scholing duurzaam verankeren, ook in andere landen” Opleiden, omscholen, bijscholen, nascholen: het zijn woorden en begrippen die in deze crisistijd voortdurend klinken. Voor de watersector eigenlijk niets nieuws, want zowel de drinkwaterbereiding als de afvalwaterbehandeling kennen een lange traditie van eigen opleidingen in het vakgebied. Vroeger georganiseerd en gegeven door diensthoofden en specialisten uit de bedrijven, inmiddels al weer een groot aantal jaren gebundeld in en professioneel aangestuurd door de Stichting Wateropleidingen. Een organisatie die haar aanbod voortdurend uitbreidt, zoals bleek in de berichtgeving over de Hogere Opleiding Drinkwater in H2O nr. 5 van 6 maart. Verslag van een gesprek met ir. Agnes Maenhout, sinds 1996 directeur van Wateropleidingen, in haar kantoor in het Waterhuis in Nieuwegein.

Sinds wanneer bestaat Wateropleidingen? “Wateropleidingen bestaat dit jaar 15 jaar. In 1994 hebben NVA, KVWN en Vewin hun opleidingen gebundeld in een professionele organisatie. Kiwa, nu KWR, had geen eigen opleidingen, maar participeert wel in Wateropleidingen. NVA had zijn klaarmeestersopleidingen en rioleringscursussen, KVWN organiseerde korte cursussen op het gebied van hygiënisch werken, microbiologisch wateronderzoek e.d. en Vewin verzorgde opleidingen waterleidingtechniek. Deze opleidingen vormen nog steeds de basis van het pakket dat wij aanbieden, zij het dat ons aanbod wel belangrijk is uitgebreid.” “Het bestuur van Wateropleidingen wordt gevormd door vertegenwoordigers van de vier participanten en een onafhankelijk voorzitter. Kees van den Akker, hoogleraar hydrologie aan de TU Delft, was de eerste voorzitter. Omdat de waterschappen voor ons belangrijk zijn, maar niet in het bestuur vertegenwoordigd waren, hebben we na hem steeds een dijkgraaf als voorzitter gehad. Nu is dat Hans Oosters, dijkgraaf van Schieland en Krimpenerwaard. Na de start in 1994 ben ik in 1996 directeur van Wateropleidingen geworden.”

Wat voor loopbaan had jij toen achter de rug? “Ik ben in 1955 geboren in Sluis, in ZeeuwsVlaanderen. Na de HBS studeerde ik van 1972 tot 1979 in Wageningen Milieuhygiëne. Het was de tijd van het rapport van de Club van Rome. Het woord ‘milieu’ had net zijn intrede gedaan. Lucht, water en bodem waren de verschillende compartimenten waar de studie zich op richtte, zowel vanuit de ecologische als de technologische kant. Ik ben afgestudeerd

12

H2O / 7 - 2009

bij Fohr en Lettinga in de Waterzuivering. Werk vinden was moeilijk rond 1980. Als vrouw helemaal, want er heerste toen nog de opvatting dat je een vrouw toch niet naar een rioolwaterzuivering kon sturen. Via Lettinga heb ik een onderzoeksbaan bij een DLO-instituut gekregen. Tot 1981 heb ik onderzoek gedaan naar de anaerobe zuivering van groenten- en fruitconservenafvalwater op semi-technische schaal. Bij het conservenbedrijf Veluco in Geldermalsen heb ik de zuivering met een UASB-reactor vergeleken met een tweetraps anaerobe reactor. Anaerobe zuivering is sindsdien een liefde van mij gebleven.” “In 1981 werd ik beleidsmedewerker bij het bureau Waterkwaliteit van Provincie Zuid-Holland, die het eerste waterkwaliteitsplan opstelde. Samen met onder meer Sjoerd Klapwijk van Rijnland heb ik gewerkt aan een ecologisch beoordelingssysteem voor kleinere wateren. Na de reorganisatie van het provinciaal apparaat ben ik in 1986 coördinerend beleidsmedewerker van de afdeling Algemeen Beleid en Coördinatie van de nieuwe Dienst Milieu en Water geworden. Ik werkte aan het kwantificeerbaar maken van het milieubeleid.”

Hoe ben je in het onderwijs beland? “In Delft was de Hogeschool Delft opgericht als fusie van de Agrarische Hogeschool Dordrecht en de Hogere Tuinbouwschool Utrecht. Omdat in Zuid-Holland de agrarische sector niet zo groot is, wilde men ook een opleiding Milieukunde op hbo-niveau aanbieden. Om die op te zetten, ben ik daar in 1991 aangesteld. Ik kwam in april en de opleiding moest in september starten. Op informatiedagen verkocht ik een hbo-opleiding die nog niet bestond. Maar het is gelukt.”

“Het was een school met zo’n 1500 leerlingen en 150 à 200 leerkrachten. Ik heb daar hard gewerkt aan het opbouwen van de nieuwe opleiding met een nieuw team van leerkrachten. Geen mensen die elders afgebrand waren, maar enthousiaste mensen, oud en jong. We hebben een opleiding opgebouwd om kundige mensen op te leiden en waar ze met plezier op terugkijken. Naast de dagopleiding is in die periode ook een deeltijd-avondopleiding gestart. Verder ging mijn aandacht naar de praktijkkennis van de docenten en de individuele beoordeling van groepswerk. Na vijf jaar kreeg ik weer behoefte aan iets anders. Toen heb ik gesolliciteerd naar deze functie, een combinatie van mijn beide ervaringsgebieden, water en onderwijs.”

Was het een groot verschil? “Ja, Wateropleidingen was vergeleken met zo’n school natuurlijk een kleine organisatie: zeven medewerkers en een 20-tal cursussen. Mijn opdracht was het bedrijf financieel gezond maken en dat doen met het personeel dat er was én met de inzet van docenten uit de bedrijven. Bij een kleine organisatie heb je geen scala aan medewerkers voor staftaken als strategie, financiën, personeel en marketing. In praktijk ben je dan als directeur een manusje van alles. Buitengewoon leerzaam! Het grote verschil tussen het reguliere onderwijs en Wateropleidingen is de rol van de overheid. In het reguliere onderwijs regelt de overheid alles centraal: de financiering, de kwaliteit, de normering, etc. Bij Wateropleidingen zijn wij voor 100 procent zelfvoorzienend. We sturen zelf, zoeken zelf onze mensen uit en stellen zelf onze prijzen vast. Ik ben in 1996 gestart met het erfgoed dat er was. Daar hebben we eerst onderwijskundige vernieuwing ingebracht. Ook zijn de verschillen in kostenstructuur tussen de vakgebieden weggewerkt. Vervolgens hebben we de behoeften van het werkveld verkend, van de waterleidingbedrijven, overheden, Kiwa en STOWA, docenten en cursisten. Je krijgt dan een beeld van de cursuswensen. Belangrijk is echter ook de bedrijfsmatige kant, ofwel of er voldoende mensen op zullen inschrijven. Eind jaren ‘90 begonnen we met een cursus Water en Ruimtelijke Ordening. Met moeite bleek één groep vol te krijgen. Je moet dan wel stoppen. Drie jaar later sloeg het onderwerp wel aan en konden we alsnog onze aanloopkosten terugverdienen. Je kunt veel marktonderzoek doen, maar mijn ‘fingerspitzengefühl’ blijkt in de praktijk betrouwbaarder te zijn. Belangrijk is dat je je een redelijk beeld kunt vormen van de grootte van je doelgroep. Is die 300 man groot, dan kun je bij een respons van 20 procent, wat een praktijknorm is, drie groepen van 20 deelnemers draaien. Is je doelgroep van 50 man groot, dan kun je daar geen cursusaanbod op baseren. Op dat punt ben ik behoorlijk berekenend geworden.”

Hoe groot is jullie cursusaanbod nu? “Wateropleidingen biedt op het ogenblik bijna 100 verschillende titels aan. Voor alle watervakgebieden hebben we een oplei-


*thema dingstraject op (v)mbo+- en hbo+-niveau. Daarnaast bieden we korte cursussen aan op specialistische en actuele onderwerpen. De groei heeft vooral plaatsgevonden bij het waterbeheer in al zijn aspecten. Kwaliteit en kwantiteit, integraal waterbeheer, zowel op hbo- als op mbo-niveau. Ook peilbeheer en hydraulisch rekenen zijn erbij gekomen. Toezicht en handhaving eveneens, en in samenhang daarmee emissiebeheer. Ruimte en veiligheid zijn nieuwe gebieden met onderwerpen als stedelijk waterbeheer, grondwaterbeheer, regenwatervoorzieningen, waterkeringen, dus polder- en rivierdijken, duinen en beschoeiingen. Maar ook de vergunningverlening Wvo en de keur en visuele inspectie van de keringen. Dat laatste is opgezet samen met STOWA.” “Bij afvalwaterzuivering bieden we hetzelfde pakket als vroeger. Wel aangevuld met de Hogere Techniek Afvalwaterzuivering, de praktijktrajecten (leer-werktrajecten) en procesbewaking en beoordeling van actief slib. Voor speciale zaken, zoals verdere effluentbehandeling met drinkwatertechnieken, bieden we korte cursussen. Van de basisopleiding riolering (hbo+) is er nu ook een mbo-variant. Ook een capita selecta, om snel met de rioleringsproblematiek vertrouwd te raken. De opleidingen hebben een vaste inhoud. Na een examen krijg je een diploma en dat moet zijn waarde behouden.”

In H2O stond een bericht over een nieuwe HOD. “Dat is de Hogere Opleiding Drinkwater: een nieuwe opleiding op hbo+-niveau, waar Wateropleidingen afgelopen november mee begonnen is. Deze maand begint de tweede groep. Dit is de vernieuwde versie van de HWT, een opleiding die een technische insteek heeft en zich richt op ontwikkelingen in de techniek van de drinkwaterbereiding en de daarmee verbonden beleidsmatige problematiek.”

“Bij al onze cursussen staat de vakkennis en expertise centraal; managementvaardigheden moet je in principe elders leren. Wel richten we ons op het integreren en op competenties zoals presenteren, rapporteren en procesmatig denken binnen de opleidingen. Belangrijk voor ons is dat we gepassioneerde docenten hebben, mensen die met passie over hun vak vertellen, praktijkkennis hebben en die willen delen.”

Ik zie in jullie brochure ook cursussen aquatische ecologie. “Dat is een geheel nieuw gebied. Een cursus veldkennis aquatische ecologie op mbo+-niveau, wellicht in de toekomst nog aan te vullen met determinatiecursussen voor verschillende groepen organismen. Daarnaast een opleiding op hbo-niveau, ontwikkeld op verzoek van het werkveld, omdat medewerkers op dit niveau onvoldoende toegerust blijken te zijn. Nieuw is ook dat we in deze cursus niet werken met een papieren lesboek, maar met een minicomputer en internet én opdrachten. Alles wel in klassikaal verband, want contact tussen de docent en de groep ervaren wij als essentieel.” “Meest recente ontwikkelingen zijn de leerarrangementen, waarin de deelnemers zelf vorm geven aan hun leerdoelen en leerroute. Via een subsidie van het programma Leven met Water hebben we een leerarrangement voor projectleiders van waterprojecten vormgegeven.” “Van onze activiteiten vindt tegenwoordig 40 procent op in-company basis plaats. Er zijn twee mogelijkheden: standaardcursussen op locatie bij de bedrijven geven of maatwerk ontwikkelen op basis van delen van bestaande cursussen en bedrijfsspecifieke onderwerpen. We geven ook introductiecursussen aan nieuwe bestuursleden

“Grote toekomst in buitenland”

Agnes Maenhout

van waterschappen. Zo’n cursus beslaat vier avonden, waarin de mensen kennismaken met elkaar, met het waterschap en de sector. Naast inhoudelijke verhalen over waterbeheer en besturen komen de eigen beelden aan bod alsmede algemene onderwerpen als de KRW, de financiering van het bestel en integriteit. Deze cursussen zijn meestal maatwerk.”

Hoe groot is Wateropleidingen nu? “Het kantoor in Nieuwegein telt 16 fte’s, bezet door 20 medewerkers en verdeeld over programmamanagers die een vakgebied beheren, opleidingcoördinatoren die de cursussen organiseren en het secretariaat dat alle logistiek verzorgt. Op freelance basis zijn ongeveer 250 mensen aan Wateropleidingen verbonden als auteur, docent, examinator of beoordelaar van examens. Zij geven jaarlijks cursussen aan ongeveer 2500 professionals uit de watersector.”

interview

Is deze crisistijd een gouden tijd voor jullie? “Ik merk nog geen verandering. De congresmarkt is volledig in elkaar gezakt, maar de cursusmarkt loopt nog gewoon door. Ik vind het moeilijk om een inschatting over de toekomst te maken. Er zijn twee bewegingen: enerzijds de roep om zuinig te zijn, om kostenverlaging en de watertarieven niet verder of teveel te laten stijgen en anderzijds zijn er nog steeds tekorten aan gekwalificeerde mensen en vertrekt er een grote grijze golf ervaren mensen die vervangen moeten worden. Het waterveld is breed en specialistisch; nieuwkomers hebben naast hun opleiding verdieping nodig in de vorm van bij- en nascholing. Ik denk in verband daarmee ook aan een mentortraining om de mensen die binnenkort weggaan, hun kennis en ervaring bewust en gericht te laten overdragen aan de nieuwkomers.”

Doen jullie iets aan de belangstelling voor techniek bij jonge mensen? “Misschien vooral door het feit dat Wateropleidingen bestaat, dat de watersector een eigen opleidingsinstituut heeft! Voor iedereen is life long learning een noodzaak, maar jongeren zien in mogelijkheden tot persoonlijke ontwikkeling een belangrijke arbeidsvoorwaarde. Ik zie het probleem op de middelbare school, waar ik in de Raad van Toezicht zit. Twee jaar geleden kozen van de 120 eindexamenkandidaten er slechts vijf een technische studie. De technische vakken zijn helaas de status die zij vroeger hadden, kwijtgeraakt. Iedereen wil nu management e.d. studeren. Dat is een tendens in heel West-Europa. Belangrijk is dat bedrijven die schoolklassen ontvangen, enthousiaste medewerkers inzetten, die goede informatie op een boeiende manier overbrengen. Met zulke mensen kunnen jongeren zich dan identificeren. Bij beroepskeuze is identificatie een belangrijk element.”

Hoe zie je jullie toekomst? “In Nederland verwacht ik dat Wateropleiding haar aandeel zal vasthouden en haar aanbod verder zak kunnen verbreden en verdiepen. Veel groter zijn echter de toekomstmogelijkheden in het buitenland. Niet dat we daar cursussen zullen gaan geven, wel dat we Wateropleidingen-achtige organisaties elders zullen helpen opzetten. Mijn ambitie is dat we praktijkgerichte bijen nascholing duurzaam verankeren, ook in andere landen door het SWO-concept toe te passen. Het SWO-concept stoelt op drie uitgangspunten: voor en door professionals, op de praktijk gericht en ‘not for profit, not for loss’. Wateringenieurs vindt je overal wel. Voor het kader daaronder ontbreken bijna overal opleidingsmogelijkheden. Net zoals 30 à 40 jaar geleden in Nederland. De ervaring die we hebben opgebouwd om in die behoefte te voorzien, kunnen wij samen met de watersector in andere landen aanbieden.” Maarten Gast

H2O / 7 - 2009

13


PROF. DR. DIETRICH MAIER OVER CHOLERA-EPIDEMIE IN ZIMBABWE:

“Besmet regenwater stroomt overal de drinkwaterputten in” Eind vorig jaar brak in Zimbabwe een cholera-epidemie uit. De oorzaak was vervuild en besmet drinkwater. De situatie is op dit punt nu niet anders dan zo’n 150 jaar geleden in Nederland. Met een goede drinkwatervoorziening is dit structureel te voorkomen. In dit themanummer over drinkwater reageert prof. dr. Dietrich Maier uit Karlsruhe op de cholera-uitbraak in Zimbabwe met een voorbeeld van directe noodhulp, zoals die ook vanuit de Nederlandse watersector gegeven zou kunnen worden. Maier (1944) was tot voor enkele jaren als directielid van de Stadtwerke Karlsruhe verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening aldaar. Nederlandse collega’s kennen hem uit de samenwerking binnen de IAWR. Thans is hij als hoogleraar drinkwaterbereiding aan de universiteit van Karlsruhe verbonden. Daarnaast is hij voorzitter van de in 2004 door hem opgerichte Europäische Brunnengesellschaft, een vereniging die zich tot doel stelt goed beheer van bronnen en fonteinen te bevorderen.

Hoe begon uw actie? “Op 6 december luisterde ik tijdens het scheren naar de radio. Een medewerker van Artsen zonder Grenzen vertelde vanuit een ziekenhuis in Harare over de choleraepidemie, die daar uitgebroken was. Hij deed een dringend beroep op de westerse wereld om artsen te sturen en middelen om drinkwater betrouwbaar te maken, want cholera wordt via water verspreid. Voor mij was onmiddellijk duidelijk dat de Europäische Brunnengesellschaft (EBG) moest helpen en wel direct. Het was op een zaterdag. Toch heb ik toen contact opgenomen met Uwe Faulhaber, hoofd van de afdeling Karlsruhe van de EBG. Deze stemde meteen in met mijn voorstel om chloortabletten naar Zimbabwe te gaan brengen.” “In Duitsland moeten gemeenten als onderdeel van de nooddrinkwatervoorziening chloortabletten in voorraad hebben. Zo’n tablet bevat 240 mg natriumdichloorisocyanuraat. Met één tablet kun je tien liter water desinfecteren. Je hebt dan water met een chloorconcentratie van 20 milligram per liter. Niet lekker, wel betrouwbaar. Met deze tabletten kan in noodsituaties water uit noodgrondwaterbronnen gedesinfecteerd worden. Inwoners moeten volgens de verordening 15 liter water per persoon per Slachtoffers in de hoofdstad van Zimbabwe, Harare.

dag kunnen afhalen, zonder meer dan twee kilometer te moeten lopen. Wij hebben in Karlsruhe 49 van dergelijke noodbronnen. De gemeenten hadden drie miljoen chloortabletten in voorraad. Zij waren bereid deze voor acute hulp aan Zimbabwe ter beschikking te stellen. De tabletten kosten één eurocent. Ons idee was om als eerste stap één miljoen tabletten naar Zimbabwe te brengen.”

Hoe ga je met een miljoen tabletten op stap? “Het probleem was niet zozeer het transport, maar de verpakking van de tabletten. Ze zaten in bruine flessen met een gewoon etiket. Als op het etiket niet staat aangegeven welke schade het kan toebrengen aan mens en milieu en hoe brandgevaarlijk het is, krijg je zulke tabletten geen enkel vliegtuig in. Wij moesten dus eerst deze miljoen tabletten overpakken in kunststof flessen van 500 gram, dat wil zeggen 2.000 tabletten per fles, op de goede wijze geëtiketteerd. Daar zijn wij op maandag meteen mee begonnen. Een firma kon ze met Martinair via Amsterdam naar Harare transporteren. Vrijdag 12 december zijn wij goed ingeënt, via Johannesburg naar Harare gevlogen, waar wij zaterdag 13 december aankwamen. De chloortabletten kwamen vrijwel gelijktijdig aan. Als Embassy Cargo hebben wij ze zonder problemen door de douane gekregen. Wij hebben ze vervolgens opgeslagen in de garage van de directeur van de Duitse afdeling van de internationale hulporganisatie Help. De Duitse ambassade had Help ingeschakeld om de tabletten zo snel mogelijk te kunnen verdelen.”

Waar zijn ze terechtgekomen? “Zelf hebben wij meteen de volgende dag een bezoek gebracht aan één van de ziekenhuizen van Harare en daar een doos met 64.000 tabletten afgeleverd. Via de Duitse

14

H2O / 7 - 2009

ontwikkelingshulp en Misereor, een hulporganisatie met goede contacten binnen Harare, en met steun van het aartsbisdom van Harare zijn in totaal 600.000 tabletten direct verdeeld over medische hulpcentra in deze stad. Op maandag hebben wij 250.000 tabletten afgeleverd in het St. Alberts Mission Hospital, 200 kilometer ten noorden van Harare. Vanuit dit ziekenhuis werden de tabletten verder verdeeld over de medische hulpposten. De resterende 150.000 tabletten zijn aan hulporganisaties en de ambassade gegeven. In de ziekenhuizen ontmoetten wij totaal uitgeputte artsen, die alleen maar over vervuild drinkwater beschikten en dolblij waren met de tabletten. De gevolgen van deze epidemie zijn verschrikkelijk.” “Overal liggen zieke en stervende mensen op en langs de straten. Niemand lijkt zich om hen te bekommeren. Moeders met een dood kind in hun armen staren met een starre blik wezenloos voor zich uit. In de ziekenhuizen zelf was het nauwelijks beter. De waterleiding functioneerde niet meer, de toiletten zaten vol, alles was vuil, de bedden, de apparatuur, etc. Het is een schril contrast met de beelden die de staatstelevisie uitzendt: van een schoon ziekenhuis en patiënten die voorbeeldig verzorgd worden.”

Hoe komt er een einde aan deze epidemie? “Toen we vertrokken, sprak de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO van 17.000 zieken en 600 doden. Begin maart ging het al over 90.000 zieken en duizenden doden. De epidemie is ontstaan doordat de drinkwatervoorziening niet meer functioneert. Om aan water te komen, heeft men overal putten geslagen. Deze putten zijn op zich niet slecht, ze zijn zo’n 30 meter diep en trekken redelijk schoon grondwater aan. Probleem is dat ze aan de bovenkant niet voldoende zijn afgedicht. Zodra het regent, stroomt er regenwater in. Omdat de mensen


*thema

interview / actualiteit Van den Top directeur Vitens-Evides International

Valt er iets te doen tot aan de volgende regentijd?

Dietrich Maier.

overal op en langs de straten hun behoefte doen, raken de putten onmiddellijk vervuild. Zo verspreidt de ziekte zich snel. Ook op het terrein van de ziekenhuizen hebben we identieke situaties aangetroffen. De WHO gaat ervan uit dat de epidemie stopt als het regenseizoen afloopt. Dat is vermoedelijk eind april.”

Welk effect mag je van uw actie verwachten? “Toen we startten, hebben we een oproep in de kranten van Baden-Württemberg geplaatst om ons financieel te ondersteunen. Het aankopen, overpakken en verzenden van één miljoen tabletten kost 19.000 euro. We hebben inmiddels 42.000 euro ingezameld. Daarmee konden we begin maart opnieuw een miljoen tabletten naar Zimbabwe sturen en een miljoen alvast laten inpakken. Een firma heeft onze vliegreis gesponsord. Met twee miljoen tabletten kun je 20 miljoen liter water desinfecteren. Men gaat er vanuit voor de verzorging van een patiënt 15 liter schoon water per dag nodig te hebben. De 17.000 zieken over wie werd gesproken toen we begonnen, zouden met twee miljoen tabletten 2,5 maand verzorgd kunnen worden en met drie miljoen tabletten tot aan het einde van de regentijd. Onze bijdrage is dus zeker geen druppel op een gloeiende plaat. Met een aantal van deze acties zou je de epidemie onder controle moeten kunnen krijgen. Het Duitse Rode Kruis heeft één miljoen euro beschikbaar gesteld voor medicamenten. Als dat geld voor een betere watervoorziening bestemd zou worden, zou je snel resultaat bereiken.”

“Eén van de doelstellingen van de Europäische Brunnengeschellschaft zijn hulpmaatregelen in ontwikkelingslanden. Structurele hulp gaat onze draagkracht echter verre te boven. Daarvoor heb ik de Duitse ambassade geadviseerd waterexperts in te schakelen om aan te geven hoe de watervoorziening hersteld en noodputten beter beschermd kunnen worden. Als de waterleidingbedrijven in Duitsland 5000 euro per bedrijf in een noodfonds zouden willen stoppen, kun je snel iets ondernemen. Maar alleen als je zelf de maatregelen kunt laten uitvoeren en je er zeker van bent dat het geld niet in de zakken van Mugabe verdwijnt.”

Hoe stonden de autoriteiten tegenover uw actie? “We hebben van begin tot eind gewerkt onder de vlag van de Duitse ambassade. We zijn met auto’s van de ambassade naar de ziekenhuizen gereden. Wat we niet in de gaten hadden, was dat we voortdurend gevolgd werden door de geheime politie. Elke vorm van verslaggeving of van het nemen van foto’s is ten strengste verboden. Foto’s kun je alleen vanuit een rijdende auto nemen. We kwamen in moeilijkheden toen ik de auto liet stoppen om voor het thuisfront een foto van een vrouw te maken die langs de weg fruit en groente verkocht. Na 200 meter werden we klemgereden door een jeep van de geheime politie. Met heel veel moeite en dankzij onze chloortabletten, die ik de agenten heb laten ruiken, konden we duidelijk maken dat we geen journalisten waren en er alleen maar waren om hun landgenoten te helpen. Wel ontvingen onmiddellijk alle buitenlanders in Zimbabwe het bericht dat er twee Duitsers gearresteerd waren in Harare. Dat bleken wij te zijn.” “Toestemming om het waterleidingbedrijf te bezoeken hebben we niet gekregen. Ik had dat graag willen zien. Ik had testmateriaal bij mij en heb het water in het hotel dat ons was toegewezen door de ambassade, diverse malen onderzocht. Ook dit water bleek steeds coliformen te bevatten. We hebben alleen maar thee gedronken, gekookt eten gegeten en zijn gelukkig zelf niet ziek geworden. Op 16 december zijn we weer vertrokken. Een snelle, korte missie dus, die de mensen daar hulp heeft gebracht.” Maarten Gast

Per 1 mei aanstaande volgt dr. ir. Gerhard van den Top (47) dr. Jan Hoffer (63) op als directeur van Vitens-Evides International. Hoffer vertrekt naar Mozambique om daar namens Vitens-Evides International advies te geven aan de overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de verbetering van de stedelijke drinkwatervoorziening in Mozambique.

V

an den Top is sinds de jaren 80 actief in de internationale samenwerking met als specialisaties natuurbehoud en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Hij studeerde Tropische Bodem- en Watergebruik aan de Universiteit Wageningen. Na internationaal actief te zijn via een aantal universitaire verbanden, werd hij docent Milieu en Ontwikkeling aan de Universiteit Leiden. Daarna maakte Van den Top de overstap naar het Wereld Natuur Fonds en werd hij directeur Natuurbescherming. Vervolgens werkte hij bij Shell als executive strategy consultant. Van den Top wordt - net als Hoffer dat was - tevens directeur van het aan VitensEvides gelieerde klantenfonds Water for Life.

Waternet leidt Egyptische waterwerkers op Waternet, het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Vewin zijn bereid opleidingen verzorgen voor ‘waterwerknemers’ van de Egyptische Holding Company for Water and Wastewater (HCWW).

D

e HCWW is sinds 2004 verantwoordelijk voor de drink- en afvalwatersector in Egypte. Bij de 25 waterbedrijven in Egypte werken 100.000 mensen. De HCWW streeft naar een volledige waterdekking en wil het beheer en de prestaties in de sector verbeteren en de watertarieven herstructureren. Bij verschillende programma’s die aan deze doelstellingen zijn verbonden, werkt de Holding Company al samen met Waternet. Zo helpt Waternet sinds de jaren 90 mee aan de opbouw van drink- en afvalwaterbedrijven in Alexandrië en Damanhour. De laatste jaren legde het zich toe op het efficiënt laten functioneren van drinkwaterproductiebedrijven. De HCWW wil nog dit jaar beginnen met twee opleidingscentra.

H2O / 7 - 2009

15


Consequenties van staatkundige hervorming op BES-eilanden voor de drinkwatersector Door de nieuwe status van de Antilliaanse eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn de lokale drinkwaterbedrijven genoodzaakt te anticiperen op een overgang naar Nederlandse drinkwaterwetgeving. Een student van de TU Delft inventariseerde samen met het Drinkwaterplatform Nederlandse Antillen en Aruba de mogelijke consequenties van deze statusverandering voor de drinkwatersector. Hieruit komt naar voren dat, voordat eventuele Nederlandse wetgeving kan worden geïmplementeerd, conformering aan de bestaande eilandwetgeving gewenst is.

D

e fysieke drinkwaterinfrastructuur op zowel Saba als Sint Eustatius is zeer beperkt. Men maakt hier voornamelijk gebruik van regenwater met behulp van cisterns. Daarom zal de huidige drinkwatervoorziening moeten worden uitgebreid met een degelijke productie en distributie. De uitdaging ligt in een goede integratie van een nieuw drinkwatersysteem met de bestaande cisterns. Hierbij spelen inspectie, wetgeving en communicatie met de lokale bevolking een belangrijke rol. Op 15 november 2007 is een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA), het Caribbean Water Technology Research Institute (CWTRI), Vewin, de Surinaamse Waterleiding Maatschappij en de TU Delft. In augustus 2008 heeft ook de Anton der Kom Universiteit van Suriname de samenwerkingsovereenkomst getekend. Het doel van deze samenwerking is het ontwikkelen Afb. 1. De BES-eilanden in het Caribische gebied.

van een hoogwaardige kennisinfrastructuur op het gebied van drinkwater voor de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname. In het kader van deze samenwerking zijn diverse projecten geformuleerd. Eén daarvan betrof de consequenties (zowel op technisch als op beleidsniveau) voor de drinkwatersector als gevolg van de staatkundige hervorming van Bonaire, St. Eustatius en Saba (de BES-eilanden). Hierbij wordt, aan de hand van de huidige drinkwatersituatie op de eilanden, een toekomstverkenning gepresenteerd. Daarin wordt dieper ingegaan op de mogelijke veranderingen op het gebied van drinkwaterwetgeving en -beleid én de toekomstige relatie met de Europese Unie. In januari 2010 worden de ‘Nederlandse Antillen’ ontmanteld en vindt een staatkundige hervorming van de BES-eilanden plaats. De eilanden worden dan openbare lichamen van Nederland. Wanneer de BES-eilanden volgens de nieuwe status

officieel Nederlands grondgebied zijn, betekent dit dat de huidige Antilliaanse wetgeving niet meer op de eilanden van toepassing is. Het Slotakkoord van 11 oktober 2006 beschrijft dat bij de start van de hervormingsprocedure de huidige Antilliaanse wetgeving door Nederland overgenomen wordt en voorlopig gehandhaafd blijft. Uitzonderingen op de bestaande wetgeving worden gemaakt voor die gebieden waar de regering extra Nederlandse wetgeving noodzakelijk acht. Voor de drinkwaterbedrijven van de BES-eilanden (WEB op Bonaire en GEBE op Sint Maarten en Sint Eustatius) betekent dit dat zij zich dienen te blijven conformeren aan de huidige wet- en regelgeving, zoals opgelegd in de Landsverordening en het Landsbesluit voor drinkwater. Binnen dit onderzoek zal bekeken worden in hoeverre de huidige Antilliaanse drinkwaterwetgeving wordt nageleefd en in welke mate deze afwijkt van de Nederlandse drinkwaterwetgeving. Eventuele deviaties van de huidige drinkwaterwetgeving dienen vanaf 2010 te zijn verholpen om aan de Nederlandse wetgeving te kunnen voldoen.

Huidige drinkwatervoorziening De BES-eilanden (zie kaart) zijn qua omvang, inwoneraantal en geografie zeer divers. Ook de wijze waarop de drinkwatervoorziening is opgezet, verschilt sterk per eiland. Op Bonaire is een volledig drinkwaterproductieen distributiesysteem aanwezig, op Sint Eustatius een volledig productiesysteem maar een zeer beperkt distributiesysteem en op Saba geen publieke drinkwatervoorziening, maar wel op grote schaal cisterns en een kleinschalige privé-drinkwaterproductie. Bonaire

Bonaire is het verreweg het grootste van de BES-eilanden met circa 14.000 inwoners. Het eiland beschikt over een vrijwel complete drinkwatervoorziening met een volledig productie- en distributienetwerk. De drinkwaterproductie is uitbesteed aan het Amerikaanse General Electric. Per dag wordt met een RO-installatie 3.200 kubieke meter drinkwater geproduceerd. De nabehandeling (onder andere koolfiltratie en chloordosering) en distributie zijn in handen van het utiliteitsbedrijf WEB. Bijna alle huishoudens op Bonaire zijn aangesloten op het drinkwaterdistributienet; de overige huishoudens (minder dan vijf procent

16

H2O / 7 - 2009


*thema

achtergrond

water wordt getest. Daarnaast vindt een beperkte inspectie plaats door de Dienst Gezondheid en HygiĂŤne. Sint Eustatius

De RO-installatie op Bonaire.

van het totaal) wonen vaak erg afgelegen en worden door WEB van drinkwater voorzien met behulp van tankwagens. Deze huishoudens zijn afhankelijk van hun regenwatercisterns en bestellen slechts drinkwater wanneer die cisterns leeg zijn. Er zijn verregaande plannen om de volledige drinkwaterproductie en nabehandeling door General Electric te laten uitvoeren. Tevens omvat dit nieuwe contract een uitbreiding van de productiecapaciteit van de bestaande Distributiepunt van drinkwater op Statia.

RO-installaties naar 5.500 kubieke meter per dag om aan de stijgende drinkwaterconsumptie te kunnen voldoen. Hiermee wordt geanticipeerd op de te verwachten groei van de lokale economie door onder andere (duik)toerisme en een extra stroom aan pensionado’s na de reformatie. Het drinkwater op Bonaire is aan zowel een interne als externe controle onderhevig. WEB beschikt over een eigen laboratorium waar het door General Electric geproduceerde

Sint Eustatius ligt samen met Sint Maarten en Saba in het zogenaamde Windward-deel van de West Indies. Het eiland telt ongeveer 2300 inwoners. De orkaandreiging, die op de Windward-eilanden significant is, bepaalt in hoge mate de wijze van drinkwatervoorziening ter plekke. Doordat vaak tijdens en na een orkaan geen elektriciteitsvoorziening meer mogelijk is, stagneert de drinkwaterproductie en is men genoodzaakt terug te grijpen naar de bestaande cisterns. De drinkwatervoorziening van Sint Eustatius is in handen van GEBE. Dit utiliteitsbedrijf heeft haar hoofdvestiging op Sint Maarten en levert diensten op beide eilanden. Op Statia levert GEBE zowel elektriciteit als drinkwater, op Saba alleen elektriciteit. Op Sint Eustatius bedraagt de totale drinkwaterproductie 250 kubieke meter per dag. Evenals op Bonaire wordt hier ook gebruik gemaakt van een RO-installatie. De zeewaterinname gebeurt met behulp van beachwells, om tijdens orkanen een aanvaardbare troebelheid van het ingenomen water te garanderen. Het drinkwater wordt na de RO-installatie via een reinwatertank naar een hoger gelegen distributietank gepompt om vanaf daar met behulp van drinkwatertrucks naar de huishoudens te worden vervoerd. Het distributienetwerk bestaat uit slechts zes aansluitingen: de lokale restaurants en hotels direct naast de drinkwaterzuivering. Op dit moment zijn de ontwerpen voor een uitgebreid distributienet opgeleverd en is men op zoek naar een geschikte partner om dit project te kunnen uitbesteden. Om aan de toekomstige vraag van drinkwater te voldoen, is verder onderzoek naar de groei van de eigen bevolking en het toerisme gewenst. De kosten voor een kubieke meter drinkwater liggen op ongeveer 23 Antilliaanse gulden (NAF) (omgerekend 8,94 euro). Aangezien er geen waterlaboratorium op St. Eustatius aanwezig is, wordt het drinkwater daar intern geinspecteerd bij de hoofdvestiging van GEBE op St. Maarten. Er vindt geen externe, onafhankelijke inspectie plaats van het geproduceerde drinkwater.

H2O / 7 - 2009

17


Saba

Saba is het kleinste van de BES-eilanden en telt ongeveer 1400 inwoners. Het eiland is feitelijk een vulkaan met de hoofdstad midden in de krater. Er is geen publieke drinkwatervoorziening. Alle inwoners maken gebruik van cisterns. Het utiliteitsbedrijf van St. Maarten (GEBE) levert op Saba energie; er zijn plannen om ook drinkwater te gaan leveren. Op dit moment is er één prive-drinkwaterproductie, die gebruik maakt van een enkele RO-module. Het drinkwater wordt geleverd met een drinkwatertruck. De lokale ondernemer vraagt 25 NAF (9,72 euro) voor een kubieke meter water; het transport van drinkwater wordt apart in rekening gebracht. Het verst gelegen huishouden betaalt 180 NAF (70 euro) voor vier kubieke meter drinkwater inclusief bezorgkosten. Het productie- en distributieproces is aan geen enkele controle of regulering onderhevig. De lokale overheid beheert een zoetwaterbron, het water van deze bron wordt verkocht voor 12,5 NAF (4,86 euro) per kubieke meter. De distributie wordt uitgevoerd door de voornoemde drinkwaterproducent. De kwaliteit van dit bronwater fluctueert aanzienlijk en is sterk gerelateerd aan de hoeveelheid geïnfiltreerd regenwater. Opvallend voor Saba is dat er veel grijswatersystemen aanwezig zijn. Veelal wordt regenwater van de lokale wegen afgevangen en opgeslagen in bassins. Aan de rand van de hoofdstad is een enorme betonnen voorraadbekken aangelegd met een oppervlakte van circa 2.000 m2. Het regenwater dat hiermee wordt afgevangen, slaat men onder de stad op in een groot reservoir dat als voorraad dient voor het ringnet van brandweerkranen en als nooddrinkwatervoorziening voor het lokale ziekenhuis.

Cisterns Cisterns spelen dus een zeer belangrijke rol op Sint Eustatius en Saba. Alle huishoudens op deze eilanden hebben er één. Het water uit een cistern wordt echter niet altijd voor consumptie gebruikt. Daarvoor gebruiken de bewoners ook flessenwater. Bij hoge uitzondering wordt drinkwater gekocht bij het waterbedrijf. De cisterns worden al vele eeuwen gebruikt. De bewoners weten via overlevering hoe ze de regenbakken moeten

18

H2O / 7 - 2009

RO-module voor drinkwaterproductie op Saba.

desinfecteren en schoonmaken. Vanuit de overheid zijn hier geen instructies of aanbevelingen voor beschikbaar. Men voegt naar gewoonte bepaalde hoeveelheden chloor aan het water toe. Ook kan men ervoor kiezen om de bak te vullen met guppies, die de insectenlarven in het water eten. Bij sommige toeristenaccommodaties wordt ook gebruik gemaakt van water uit cisterns. Aan de toeristen worden geen specifieke instructies gegeven om dit water te desinfecteren voor consumptie. De bacteriologische activiteit in dit water is vrij hoog; zowel de Antilliaanse als de WHO-standaarden worden regelmatig overschreden. Om de volksgezondheid te garanderen, is het van belang dat vanuit de overheid meer aandacht wordt besteed aan de cisterns. Tot op dit moment bestaat geen specifieke wetgeving voor cisterns. Enige vorm van toezicht door de dienst volksgezondheid of overheidsinspectie is daarom gewenst. De overheid zou instructies voor het gebruik van cisterns kunnen invoeren. Deze zouden tenminste informatie moeten bevatten over het schoonmaken en onderhouden van cisterns en het bereiden/desinfecteren van het water voor consumptie. Wat tevens van groot belang blijkt te zijn, is de constructie van de cisterns. Veelal is geen bouwinspectie betrokken bij de aanleg. Het komt daarom nog al te vaak voor dat de regenbakken te dicht bij een open straatriool of beerput worden aangelegd. Vanuit de overheid moeten ook hiervoor richtlijnen opgesteld worden. Daarnaast is het van groot belang dat er instructies komen voor het gebruik van cisterns. Bezoekers van buitenaf, maar ook kinderen en ouderen uit de directe omgeving kunnen niet zonder meer het water direct nuttigen. Het is van belang dat zij er op worden gewezen hoe zij dit water

kunnen desinfecteren voor gebruik. Idealiter zouden toeristenaccommodaties, scholen en ziekenhuizen geen water uit cisterns mogen gebruiken, maar dit is momenteel nog geen reële optie. Op St. Eustatius en Saba gebruiken enkele huishoudens privé-nabehandelsystemen, bestaande uit een fijnmazig filter, een koolstoffilter en een UV-lamp. Ze zijn eenvoudig te installeren en energiezuinig. Deze systemen kunnen ook een oplossing bieden voor de scholen, ziekenhuizen en toeristenaccommodaties. Waar met name op moet worden toegezien, is dat men geen zuiver drinkwater met bevuild water uit een cistern mengt. Vaak worden de regenbakken in drogere periodes met ingekocht productiewater aangevuld.

Afwijkingen van het huidige Antilliaanse beleid In de huidige situatie voldoen de BES-eilanden niet volledig aan de Antilliaanse drinkwaterwetgeving. Er zijn repeterende afwijkingen van de wetgeving aan te wijzen op alle eilanden. Het gaat voornamelijk om het ontbreken van een Raad voor Drinkwater (bestaande uit drinkwaterdeskundigen), de benoeming van een toezichthouder voor de drinkwatervoorziening en het verkrijgen van concessies van de overheid voor zowel de productie als distributie van drinkwater. De drinkwaterkwaliteit op de BES-eilanden, met uitzondering van Saba, is goed en voldoet aan de specificaties van het Landsbesluit voor Drinkwater. Op dit moment lopen geen concessies vanuit de lokale overheden of ze zijn verlopen. De verhouding tussen de drinkwaterbedrijven en de overheid is voornamelijk gebaseerd op onderling vertrouwen. De kwaliteitsinspectie van het geproduceerde drinkwater wordt


*thema

achtergrond

Conclusie

Een cistern.

momenteel deels uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven zelf. Een uitzondering hierop is Bonaire, waar ook beperkt wordt geïnspecteerd door de lokale Dienst Gezondheid en Hygiëne. Officieel moet een toezichthouder worden benoemd door de overheid. Deze neemt kwaliteitsmonsters volgens het Landsbesluit Inspectie. De monsters moeten vervolgens worden getest in een onafhankelijk en gecertificeerd laboratorium.

water in St. Eustatius. De externe inspectie van Bonaire is niet geheel volgens de norm, aangezien het onafhankelijke laboratorium niet volledig is gecertificeerd en niet op alle aangewezen plaatsen wordt bemonsterd. Verder valt op dat de eilanden geen officiële concessies hebben voor de productie en distributie van drinkwater.

Toekomstige wetgeving Hoewel het onwaarschijnlijk is dat op korte termijn (binnen vier jaar) de huidige Antilliaanse drinkwaterwetgeving zal worden aangepast, bestaat toch een kans dat gradueel bestaande wetgeving zal worden vervangen door Nederlandse drinkwaterwetgeving. Dit zal slechts op die gebieden zijn waar de Nederlandse overheid dit noodzakelijk acht. Belangrijke aandachtspunten zullen zijn: het ontbreken van degelijke drinkwatervoorzieningen op St. Eustatius en Saba, het gedeeltelijk niet naleven van de huidige wetgeving en het ontbreken van een volwaardige inspectie en toezicht voor drinkwater. Tevens is een aanpassing van de huidige Landsverordening voor drinkwater noodzakelijk. Op het gebied van legionellawetgeving ontbreken bijvoorbeeld waarden voor belangrijke parameters, terwijl op de BES-eilanden de omstandigheden voor de groei van de legionellabacteriën optimaal zijn.

De meeste BES-eilanden ontberen volledig gecertificeerde laboratoria, waardoor watermonsters naar het laboratorium op Curaçao moeten worden verzonden. Dit levert de nodige logistieke en kwaliteitstechnische problemen op. Ook moeten volgens de bestaande wetgeving beleidsplannen worden opgesteld waarin prognoses staan voor de toekomstige vraag naar drinkwater. Voor alle eilanden geldt dat aan de voorgenoemde punten niet (genoeg) wordt voldaan. Vanuit de overheid wordt vrijwel geen controle uitgeoefend op de naleving van de wetgeving; er is derhalve ook geen pressie om zich hier aan dit beleid te conformeren. Uit de tabel blijkt dat externe controle op de waterkwaliteit op St. Eustatius en Saba ontbreekt; GEBE voert wel een beperkte interne controle uit op het geproduceerde

De BES-eilanden bezitten vrij uiteenlopende drinkwatervoorzieningen: van moderne RO-installaties tot primitieve regenbaksystemen. De handhaving van de huidige drinkwaterwetgeving is nog niet op orde; voornamelijk op het gebied van organisatie en inspectie zijn veel deviaties aan te wijzen. Aan het gebruik van de vele cisterns kunnen de nodige risico’s verbonden zijn, zeker wanneer geen degelijke regelgeving voor het installeren en beheren van deze systemen wordt opgesteld. De uitdaging is om het huidige drinkwatersysteem op orde te brengen door het navolgen van de bestaande wetgeving te stimuleren. Daarnaast is het raadzaam extra regelgeving voor het gebruik van cisterns op te stellen om vooral de kwetsbare gebruikers te beschermen. Op lange termijn is een volledige drinkwatervoorziening op St. Eustatius en Saba gewenst. In de overgangsfase naar deze nieuwe situatie vormt de integratie met de oude cisterns een kritieke factor. De lokale bevolking zal niet direct - zonder dringende aanleiding willen overstappen naar ontzout zeewater. Prijsregulatie en goede communicatie met de bevolking is bij een dergelijke transitie van cruciaal belang. Rick Reijtenbagh en Jasper Verberk (TU Delft) William Brooks (GEBE) Hubert de Palm (WEB)

Overzicht status drinkwatervoorziening BES-eilanden.

Bonaire St.Eustatius Saba

concessies drinkwaterproductie/ distributie

aanwezigheid drinkwaterproductie

aanwezigheid drinkwaterdistributie

volledigheid interne inspectie

volledigheid externe inspectie

aanwezigheid onafhankelijk laboratorium

nee nee nee

ja ja nee (wel privaat)

ja nee nee

+ +/n.v.t.

+/-

ja nee nee

H2O / 7 - 2009

19


Internationaal watermanagement lijdt niet onder economische malaise De mondiale economie verkeert momenteel in een crisis van ongekende omvang. Welke gevolgen heeft deze economische malaise voor internationale waterprojecten? Gaan die projecten massaal op slot? Zet de ene na de andere projectontwikkelaar nu een streep door ambitieuze plannen? Niets van dat alles, betogen Rob Wijdemans en Marc van Eekeren, beiden als directeur marketing & business development verbonden aan de divisie water van Royal Haskoning. Sterker nog: innovatie is juist in crisistijd aan de orde van de dag, en zeker op het vlak van internationaal watermanagement. “Water is een eerste levensbehoefte. Daarop bezuinigt niemand.” 85 procent van het inkomen. Het armste vijfde deel bezit slechts 1,5 procent van de totale rijkdom. Van de bovenste 20 procent is slechts één procent, dus 0,2 procent van de totale wereldbevolking, direct bij het mondiale kapitaalspel betrokken. De overige 5,6 miljard mensen leven buiten het ‘systeem’. Die hebben natuurlijk weinig reserves en worden vooral door de stijgende voedselprijzen hard getroffen. Daar komt bij dat lang niet iedere regio op de wereld even hard getroffen wordt, legt Van Eekeren uit. “Neem het zuidoosten van Azië, daar laat de economie nog steeds groeicijfers zien. Landen als China, India en Indonesië hebben elk een enorme binnenlandse markt, die even groot is als alle Europese markten bij elkaar. Die landen zijn veel minder afhankelijk van de Verenigde Staten, waardoor ze nu minder nadelige gevolgen van de crisis ondervinden.”

Primaire levensbehoefte

De ontziltingsinstallatie Ashkalon in Israël.

H

et is en blijft een hardnekkig misverstand: economische groei is altijd goed. “Daar klopt niets van”, stelt Rob Wijdemans. Volgens hem biedt de mondiale economische crisis ook een doorkijk naar de voordelen van minder groei. “De afgelopen jaren hebben banken en beurshandelaren zich schuldig gemaakt aan een bloeiende handel in risico’s, geruchten om koersen onderuit te halen en financiële zeepbellen. Nu het systeem is ingestort, breekt een periode aan van minder groei. Maar ook een periode van schone lucht, minder files, minder druk op het milieu. Kortom: de leefbaarheid in de samenleving neemt toe. Die kant van het verhaal wordt veel te weinig belicht.” De financiële crisis is volgens Rob Wijdemans niet de echte crisis. “De kredietcrisis is hooguit een trendbreuk. Het markeert de overgang van ééndimensionale economische groei naar een kwalitatief hoogwaardige, duurzame en creatieve economische ontwikkeling. De echte crisis is een overlevingscrisis van de mensheid. Dan hebben we het over de opwarming van de aarde, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, het wereldwijde gebrek aan schoon drinkwater en de stijging van de zeespiegel.”

20

H2O / 7 - 2009

Mondiale verschillen Nog een misverstand: de economische crisis is overal op de wereld even erg en treft de totale wereldbevolking. “Ook dat is niet waar”, aldus Marc van Eekeren. Cijfers illustreren dit: éénvijfde van de wereldbevolking verdient

Een derde hardnekkig misverstand over de crisis is dat iedere sector of iedere branche evenveel pijn lijdt. Wijdemans: “Neem ons eigen specialisme: water. Royal Haskoning is één van Nederlands grootste exporteurs van kennisdiensten op het gebied van watertechnologie. Wij zouden dus goed moeten kunnen inschatten wat de gevolgen zijn van de crisis op watergebied. Maar wij merken heel weinig van de economische malaise. Mondiaal zien we nog steeds een groeiende

In totaal 19 organisaties uit de publieke watersector hebben zich afgelopen januari verenigd in de Dutch Water Sector Intelligence (DWSI). Ze oriënteren zich gezamenlijk op ontwikkelingen in de buitenwereld en de gevolgen daarvan op de partijen in de watercyclus. De deelnemers aan DWSI - drinkwaterbedrijven, waterschappen, kennisinstellingen, koepelorganisaties en gemeenten - beoordelen collectief de ontwikkelingen die op de watersector afkomen. Ze beoordelen mogelijkheden, wegen risico’s en bepalen in welke gevallen het wenselijk is gezamenlijk op te trekken. Op 24 april houden de deelnemende partijen voor het eerst een denktanksessie over de kredietcrisis. Ze zullen veel aandacht besteden aan de wisselwerking tussen de crisis en andere belangrijke ontwikkelingen. Wat betekent de kredietcrisis bijvoorbeeld voor de bereidheid van banken om leningen te verstrekken voor investeringen? Wordt wanbetaling door burgers een risico, en zo ja, in welke mate? Samen met deskundige gastsprekers buigen de deelnemers zich over effectieve responsstrategieën en hoe zij daarbij samen kunnen optrekken, bijvoorbeeld voor technologie- of kennisontwikkeling. De thematische denktanksessies worden voorbereid en gevoed door een team ‘trendwatchers’ van KWR. Het initiatief tot het oprichten van DWSI kwam van Waternet, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, Waterschap Brabantse Delta en KWR Watercycle Research Institute.


actualiteit

vraag naar innovatieve oplossingen op het gebied van water. De enige verandering die er opgetreden is, is een verschuiving in het opdrachtgeverschap: de private markt houdt de hand op de knip, de meeste investeringen worden nu gedaan door publieke organisaties. Logisch ook in feite, want water is ÊÊn van de primaire levensbehoeftes van mensen. Er is ook een sterke relatie tussen water en de volksgezondheid. Dus als overheden al gaan bezuinigen, zal water ÊÊn van de laatste gebieden zijn waarop dat gebeurt.�

Investeren in ontzouting Voorbeelden genoeg die deze stelling onderbouwen, zeker in het buitenland. Marc van Eekeren: “Kijk naar Qatar, daar investeren ze volop in manieren om zeewater geschikt te maken als drinkwater. Qatar zet nu in op ontzilting met behulp van zonne-energie. Zon is er immers genoeg in Qatar. Een goed voorbeeld van een innovatieve oplossing in ontwikkeling.�

Eenzelfde soort ontwikkeling is gaande in IsraĂŤl, vervolgt Van Eekeren. “De watervoorziening daar dreigt in problemen te komen. Het waterpeil in het meer van Galilei ligt slechts 35 centimeter boven het minimum. En het regenseizoen is net achter de rug. Dus investeert de overheid in ontzoutingsinstallaties, zoals er al ĂŠĂŠn in Ashkalon staat. Die investeringen zijn om een basale reden nu extra aantrekkelijk: vanwege de ongekend lage staalprijs. Nu al heeft de installatie een capaciteit van 130 miljoen kubieke meter water per jaar. Het doel is dat uiteindelijk op jaarbasis 600 miljoen kubieke meter water wordt ontzilt. Een gigantische operatie, maar wel van levensbelang.â€?

Watermanagement in RoemeniĂŤ Ook dichter bij huis, in het voormalige Oostblok, blijft de aandacht voor watermanagement hoog. “Een mooi voorbeeld van innovatie ten tijde van crisis is het project in de regio Teleorman in RoemeniĂŤâ€?, legt Rob Wijdemans uit. “De Europese Unie heeft

330 miljoen euro beschikbaar gesteld voor overstromingsbestrijding in de Donaudelta. Royal Haskoning heeft met financiÍle hulp van Partners voor Water en in samenwerking met onder meer de provincies Overijssel en Gelderland, innovatieve Nederlandse technieken voor hoogwaterbestrijding aan Roemeense waterbeheerders getoond. Vervolgens zijn die technieken in 2007 als pilotproject toegepast. Het gaat dan onder meer over het maken van hoogtekaarten met lasertechnologie en het toepassen van dijkbeschermend geotextiel, bij de aanpassing van de multipurpose dam in Teleorman - een uiterst complex project waarbij alle aspecten van watermanagement in deze Roemeense regio meegenomen worden.� Sander Peters

advertentie

!6+ $› /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4

!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX E MAIL INFO AVK NL NL WWW AVK NEDERLAND NL

H2O / 7 - 2009

21


Europese drinkwaterwetgeving rijpt traag richting Water Safety Plans en nieuwe parameters De procedure voor de herziening van de Europese drinkwaterwetgeving verloopt degelijk maar traag. Dit jaar wordt de Europese Commissie vervangen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat nog in 2009 een herziene richtlijn wordt voorgelegd. Toch tekenen de contouren van de herziening zich al langzaam af. Voor de Nederlandse waterleidingbedrijven en de Nederlandse overheid zitten de grootste veranderingen in de invoering van de risicobenadering; in andere lidstaten zullen de regels voor kleine leveringen meer gevolgen hebben. Voor iedereen ingrijpend zijn de Water Safety Plans die waterleidingbedrijven op zullen moeten stellen, voor zover dit nog niet gebeurd is. De veiligheidsplannen moeten volledig gedocumenteerd zijn en afhankelijk van de grootte van het leveringsgebied regelmatig worden gecontroleerd. Verificatie van de kwaliteit van het drinkwater aan de kraan blijft bestaan.

D

e onafhankelijke controles van de Water Safety Plans moeten nog vorm krijgen; dit betekent mogelijk een functieverandering voor de VROM-inspecties. De vraag is ook hoe de veiligheidsplannen van de gehele waterketen georganiseerd gaan worden, omdat waterleidingbedrijven alleen directe bemoeienis hebben met de winning, productie en distributie van het drinkwater en niet altijd over het beheer van de bronnen en ook niet over de waterkwaliteitsveranderingen in de binneninstallatie. De Europese Commissie en de 27 lidstaten zijn al sinds 2003 bezig met de voorbereidingen van de herziening van de huidige Drinkwaterrichtlijn 98/83/EC. Er ligt echter, ook op dit moment, nog geen commissievoorstel voor een nieuwe richtlijn. De reden daarvoor ligt grotendeels in het - met opzet - gekozen proces: een langdurige procedure met participatie van alle betrokken partijen vanaf het eerste begin. Dit heeft als voordeel dat de meeste controversiële problemen van tevoren worden besproken en eerder overeenstemming wordt bereikt. Omdat 2009 het laatste jaar is voor de zittende Commissie, lijkt het er niet op dat nog dit jaar een voorstel voor de Drinkwaterrichtlijn zal worden ingediend: over het algemeen wordt een scheidende Commissie niet met nieuwe richtlijnen geconfronteerd, tenzij sprake is van een urgente zaak. De voorbereidingen in deze ‘bottom-up’benadering begonnen in 2003 met een drinkwaterseminar, waar de meningen van verschillende betrokken partijen uit heel Europa door de Commissie geïnventariseerd zijn. Van 2003 tot en met 2008 zijn de belangrijkste uitkomsten uitgewerkt in Europese werkgroepen, door consultants en middels aanvullende onderzoeken door de Europese Commissie en de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO.

Vier opties voor herziening Een externe consultant heeft de gevolgen van de vier opties voor de herziening onderzocht: geen veranderingen in de richtlijn, herziening van de lijst van parameters, introductie van het water safety plan-principe in de richtlijn en introductie van Water Safety Plans en nieuwe parameterlijsten. Gekeken is naar de invloed op de

22

H2O / 7 - 2009

prijs van het geproduceerde drinkwater, op het milieu en de sociale en administratieve gevolgen voor de lidstaten, plus de gevolgen voor de gezondheid. Mede op basis van de uitkomsten geeft de Europese Commissie de voorkeur aan een combinatie van de introductie van het water safety plan-concept en een herziening van de parameterlijst. Er is nog nadere onderbouwing nodig van de voor- en nadelen van aanvullende eisen aan kleine winningen. Bij elke uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn zal de additionele belasting voor de lidstaten afgewogen moeten worden tegen het positieve effect, bijvoorbeeld op de volksgezondheid. De huidige drinkwaterrichtlijn geldt in principe voor al het gedistribueerde drinkwater in de Europese Unie, maar biedt lidstaten de mogelijkheid bepaalde typen drinkwater uit te sluiten. Reden daarvoor kunnen zijn het gebruiksdoel of de geleverde hoeveelheid (minder dan tien kubieke meter water per dag of minder dan 50 personen, behalve als sprake is van een publieke of commerciële activiteit). Rapporteren over de kwaliteit van het geleverde drinkwater aan de Europese Commissie is alleen verplicht boven levering van 1.000 kubieke meter per dag of levering aan meer dan 5.000 personen.

Kleine winningen De Europese Commissie is niet tevreden met de strekking van de huidige richtlijn. Volgens haar staat er weinig tot geen informatie in over de kleinere winningen, terwijl uit onderzoek van KWR en WEKNOW blijkt dat de echte waterkwaliteitsproblemen juist vaak voorkomen in de kleinere winningen. Het onderzoek schat dat minimaal tien procent van de Europese bevolking van dergelijke winningen afhankelijk is en dit percentage neemt significant toe met de uitbreiding van de Europese Unie. Het kan dus zijn dat de richtlijn zodanig veranderd wordt dat uitsluiting op basis van de grootte van de levering niet meer mogelijk is. Onderscheid maken tussen grote en kleine winningen kan namelijk de indruk wekken dat sprake is van eersterangs en tweederangs Europese burgers, terwijl het verdrag uitgaat van eenzelfde beschermingsniveau binnen de hele Europese Unie. Waarschijnlijk zal wel verschil worden

Een waterlaboratorium in de nieuwe EU-lidstaat Bulgarije.

gemaakt in de wettelijke verplichtingen voor de verschillende voorzieningen, op basis van de grootte en complexiteit ervan.

Veiligheidsplannen De Europese Commissie wil de herziene richtlijn het liefst baseren op een risicobenadering van de gehele drinkwaterproductieketen door middel van waterveiligheidsplannen en zo de drinkwatervoorziening minder afhankelijk maken van controle achteraf, aan het tappunt. Beoordelen van de drinkwaterkwaliteit aan de kraan, zoals in de huidige drinkwaterrichtlijn, blijft een rol spelen, maar zal worden ingebed in een systeem waarin kennis van de kwaliteit en de kennis van bedreigingen voor de gehele waterketen als uitgangspunt gelden. Grote drinkwaterbedrijven zullen een volledig veiligheidsplan moeten opstellen; kleinere bedrijven kunnen minder uitgebreide plannen maken en voor zeer kleine en private winningen kunnen de lidstaten zelf eisen stellen. Een veiligheidsplan kan


*thema dan bijvoorbeeld de vorm aannemen van uitsluitend voorlichting en advies. In Nederland bestaan nauwelijks kleine winningen; het gaat voornamelijk om enkele campings, maar veel andere landen hebben duizenden tot tienduizenden kleine winningen. Tsjechië heeft bijvoorbeeld circa 750.000 private winningen. Elke dwingende verplichting voor private winningen zal dus enorme gevolgen voor een aantal lidstaten hebben. Het is nog niet duidelijk welke eisen gesteld gaan worden aan de omvang en de inhoud van de Water Safety Plans. Het is wel duidelijk dat de Europese Commissie de veiligheidsplannen niet gaat beoordelen; de lidstaten moeten zelf een systeem opzetten voor een onafhankelijke beoordeling. De vraag is nog hoe het ministerie van VROM en VROMInspectie dit in Nederland vorm gaan geven. De rapportage over de drinkwaterkwaliteit aan de kraan richting ‘Brussel’ blijft een verplichting. Dit zal in de zeer nabij toekomst elektronisch geschieden via directe invoer van de waterkwaliteitsgegevens in het Water Information System for Europe (zie het artikel hieronder). Een belangrijke complicatie bij de waterveiligheidsplannen is dat de waterleidingbe-

actualiteit / achtergrond

drijven alleen invloed hebben op de winning, productie en levering van drinkwater. De kwaliteit van het ruwe water en de binneninstallatie vallen over het algemeen buiten hun bevoegdheden en invloedssfeer.

Veranderingen in de parameterlijst De Expert Group on Microbiology (EGM) heeft zich gebogen over de microbiologische parameters. Vooralsnog worden geen grote wijzigingen verwacht. Dit kan wel het geval zijn voor enkele in de drinkwaterrichtlijn gedefinieerde methoden, die nu niet altijd voldoen. E. coli en de Enterococci worden beoordeeld als zeer nuttige parameters. Clostridium perfingens wordt niet geschikt geacht voor routinematige monitoring. EGM raadt niet aan routinematig te gaan analyseren voor pathogenen in drinkwater, maar dit alleen gericht te doen als de risicoanalyse hiertoe aanleiding geeft. Of Legionella opgenomen gaat worden, hangt af van de reikwijdte van de drinkwaterrichtlijn en of water binnen in gebouwen en heet kraanwater opgenomen gaat worden. De beoordeling van de chemische parameterlijst is uitbesteed. Het nu gedane voorstel betreft weinig inhoudelijke verandering in de parameters. Het betreft opname van kandidaat-parameters als chloriet en

chloraat, uranium en enkele gehalogeneerde azijnzuren en het schrappen van parameters als benzeen, cyanide, 1,2-chloorethaan, kwik, sulfaat, oxideerbaarheid en totaal pesticiden. Het maakt onderscheid tussen twee groepen parameters: parameters die altijd gemonitord moeten worden tenzij risicoanalyse aannemelijk maakt dat deze niet voorkomen, en parameters die door middel van Water Safety Plans of productspecificatie worden gereguleerd. De Europese Commissie hoeft dit voorstel niet noodzakelijkerwijs over te nemen. In de nieuwe drinkwaterrichtlijn kan om praktische redenen voor de kleine winningen besloten worden dat minimaal aan alle aan de gezondheid gerelateerde parameterwaarden moet worden voldaan. Uitgangspunt hierbij blijft een uniform beschermingsniveau voor alle EU-burgers. De risicoanalyse in de voorzieningsgebieden zal moeten aantonen of additionele parameters (microbiologisch en chemisch) gemonitord dienen te worden. Voor private winningen zullen de beslissingen aan de lidstaten overgelaten worden. Adriana Hulsmann (KWR Watercycle Research Institute)

Nieuwe wijze van rapporteren over de kwaliteit van drinkwater Sinds 1993 rapporteert Nederland evenals de andere Europese lidstaten aan de Europese Commissie in Brussel over de kwaliteit van het geleverde drinkwater. Deze rapportage gaat via het RIVM, dat de door de Nederlandse waterbedrijven via het REWAB-systeem aangeleverde gegevens samenvat op basis van de Europese Rapportagerichtlijn. In Brussel worden de Nederlandse gegevens beoordeeld en samen met de gegevens van de andere lidstaten verwerkt tot Europese rapporten over telkens drie achtereenvolgende jaren.

D

eze manier van werken is omslachtig en niet van deze tijd en maakt het systeem gevoelig voor (interpretatie)fouten. Daarom is in opdracht van de Europese Unie sinds 2002 (en de Kaderrichtlijn Water) een nieuw rapportagesysteem in ontwikkeling voor de kwaliteit van drinkwater: het Water Information System for Europe (WISE). Het maakt gebruik van internet en moet uitgroeien tot een uitgebreid Europees informatiesysteem voor water, dat kan worden gebruikt als informatiemanagementsysteem voor de Europese Commissie, beleidsmakers en onderzoekers, maar ook voor informatieverstrekking aan het publiek. WISE moet volgend jaar volledig operationeel zijn. Voor de huidige Drinkwaterrichtlijn bestaan geen protocollen voor het doorgeven van drinkwatergegevens aan (het RIVM en) de Europese Commissie. Na het van kracht worden van de richtlijn zijn de Europese Commissie en de lidstaten in mei 2007 samen nieuwe rapportagerichtlijnen overeengekomen die zijn vastgelegd in een rapport met onder meer standaard rapportageformulieren. Het is niet bindend; rapportage via

de gepubliceerde tabellen is niet verplicht. Omdat de elektronische rapportage via WISE op dit document is gebaseerd, is gebruik van de richtlijnen wel aan te raden. Voor Nederland is het RIVM de officiële rapporteur die gemachtigd is Nederlandse gegevens in WISE in te voeren. De rapportage over de jaren 2005, 2006 en 2007 is nog op de traditionele manier uitgevoerd, maar Nederland wil vanaf 2008 de data direct in WISE kunnen invoeren, inclusief de gegevens over 2005-2007. Vanaf 2010 is dat voor alle lidstaten verplicht. Dat kan voor 2005-2007 achteraf. De overstap op WISE betekent voor de Nederlandse waterleidingbedrijven dat zij ook een aantal andere gegevens moeten verstrekken dan voorheen gebruikelijk was, bijvoorbeeld over de oorzaak en de aanpak van tijdelijke overschrijdingen. In WISE moeten ook alle min of meer structurele overschrijdingen worden aangegeven door middel van een nieuw ontheffingenformulier, waarbij ook naar reden, oplossing en tijdsbestek wordt gevraagd. Ook zijn er

veranderingen in de te gebruiken geografische eenheden, die nu per ‘Water Supply Zone/voorzieningsgebied’ moeten worden aangeleverd en alleen voor Water Supply Zones groter dan 1.000 kubieke meter per dag of met een voorzieningsgebied groter dan 5.000 personen. Voor kleinere voorzieningsgebieden heeft de Europese Commissie de lidstaten eenmalig verzocht om aan te geven welke informatie hierover beschikbaar is, of ze worden gemonitord en welke kennis er is over de kwaliteit van het drinkwater. Deze eenmalige actie dient voor de begripsvorming van de Europese Commissie en zal bijvoorbeeld gebruikt worden bij herziening van de drinkwaterrichtlijn. Fred Vreeswijk en Adriana Hulsmann (KWR Watercycle Research Instituut) Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Adriana Hulsmann: (030) 606 96 54.

KWR wil in april of mei een informatiemiddag verzorgen over de nieuwe rapportageverplichtingen, de daaraan gekoppelde gevolgen voor het huidige rapportagesysteem (REWAB) en WISE. Jan Cortvriend van de Europese Commissie is uitgenodigd om WISE toe te lichten.

H2O / 7 - 2009

23


Vorderingen bij TECHNEAU Wetenschap is goed voor de drinkwatervoorziening, zo concludeerden de reviewers van TECHNEAU tijdens de vierde jaarbijeenkomst. Het project voorziet in een behoefte, zoals blijkt uit het enthousiasme waarmee waterbedrijven in Europa (waaronder Waternet, PWN en Brabant Water in Nederland) de praktijkstudies omarmen. Ze zijn bedoeld om ontwikkelde technologieën, modellen en methoden in de praktijk te valideren en verbeteren, zoals nieuwe concepten voor de watervoorziening, verbeterde zuiveringstechnieken om stijgende NOM-concentraties het hoofd te bieden, nieuwe methoden voor kwaliteitsbewaking en sensorisch meten, efficiëntere methoden voor de aanpak van bruin water en methoden voor toepassing van waterveiligheidsplannen. De Europese Unie is zeer tevreden.

D

e jaarlijkse bijeenkomst van TECHNEAU vond eind januari plaats. Drie praktijkstudies, die een goede illustratie vormen van de nauwe samenwerking met eindgebruikers van de ontwikkelde kennis, vormden het onderwerp. Theo van den Hoven (coördinator van TECHNEAU) introduceerde de opzet van het project en daarmee de context van de drie studies voor de ruim 80 bezoekers uit de Duitse regio. Hij liet zien dat het onderzoek zich richt op zowel de ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Een belangrijk werkgebied is de fundamentele beschouwing op een aantal aspecten van de huidige drinkwatervoorzieningssystemen. Deze richt zich op de beste manieren om deze systemen zo in te richten dat ze de toekomstige uitdagingen, zoals klimaatverandering en verstedelijking, aankunnen. Minder grootschalig, meer flexibel en meer afstemming met de hele watercyclus en de omgeving vormen de sleutelbegrippen.

Oeverfiltratie Gunnar Lorenzen van de Freie Universität Berlin gaf een illustratie met zijn presentatie over het onderzoek naar de mogelijkheden voor oeverfiltratie in Delhi (India). De watervoorziening van Berlijn wordt van oudsher voornamelijk verzorgd vanuit een oeverfiltratie. De opgedane ervaring en kennis zetten de universiteit en het waterleidingbedrijf van Berlijn nu ook in voor TECHNEAU. Lokale omstandigheden bepalen meestal de keuze voor deze vorm van waterwinning; in Berlijn was de geisoleerde situatie in het verleden een voorname reden om oeverfiltratie te ontwikkelen; andere winningsmogelijkheden waren voor deze door ‘de muur’ omsloten stad lang beperkt.

Coagulatie De presentatie van Bjørnar Eikebrokk van het Noorse instituut SINTEF maakte duidelijk hoe geavanceerde coagulatie door geavanceerde wateranalyses aanzienlijk kan worden geoptimaliseerd wat de kosten en chemicalieverbruik betref en de deeltjesbelasting van het leidingnet. Eikebrokk liet zien dat continu gemeten troebelheid een belangrijke parameter is voor de effectiviteit van coagulatie. Hij hield publiek (en aanwezige subsidieverleners) voor dat ‘optimalisatie van geavanceerde coagulatie’ weliswaar niet het meest sexy ‘Nobelprijs’onderzoek is, maar grote waarde en toepasbaarheid heeft: “Beter goed drinkwater dan de Nobelprijs.”

24

H2O / 7 - 2009

Deeltjesbelasting Jan Vreeburg (KWR) ging dieper in op de effecten van deeltjes in het distributienet. Hij liet zien hoe internationale projecten als TECHNEAU een goed platform bieden om resultaten van eerder (BTO-)onderzoek te verdiepen en te valideren. In diverse praktijkstudies zal de opwerveling-potentiemethode (OPM) worden ingezet om de vervuiling van leidingnetten in beeld te brengen. Doel is om de mechanismen verder te ontrafelen in gebieden waar corrosie voorkomt. Toepassen van de OPM onder andere omstandigheden buiten Nederland zal meer informatie opleveren over vervuiling van leidingnetten. Wat is bijvoorbeeld de invloed van hellende leidingen in meer geaccidenteerde terreinen? Ook de invloed van minder goede zuivering en restdesinfectie kunnen nieuwe inzichten genereren. EPAL, het waterleidingbedrijf van Lissabon, heeft al een geavanceerde mobiele opstelling ontwikkeld om de OPM-metingen uit te voeren, die een nieuwe standaard kan worden voor deze meetmethode. Samenvattend stelde Ludwig Pawlowski (directeur KompetentzZentrum Wasser Berlin) dat er nog veel valt te leren en verbeteren. Het Berlijnse waterbedrijf levert al drinkwater zonder restdesinfectie, maar er zijn nog veel optimalisaties mogelijk en het in stand houden van de voorziening is een belangrijke uitdaging voor de toekomst.

Flexibel met bronnen bij Brabant Water Tijdens de bijeenkomst presenteerden de werkgebiedleiders de voortgang. Christian Kazner (Universiteit Aken) beet het spits af met ‘Rethink the system’. In dit werkgebied zijn in samenwerking met de GWRC de belangrijkste trends en bedreigingen voor de drinkwatervoorziening geinventariseerd. In vijf testcasussen worden de mogelijkheden

TECHNEAU heeft tot nu meer dan 200 concrete producten opgeleverd, variërend van marktklare producten tot rapporten, state-of-the-art reviews en wetenschappelijke artikelen in tijdschriften. De projectresultaten worden nu bij diverse waterbedrijven in Europa gevalideerd en toegepast, ook in Nederland. De reviewers vinden vooral die implementatie een grote meerwaarde van TECHNEAU. Veel Europees gefinancierd onderzoek leidt niet of nauwelijks tot toepassingen in de praktijk.

van adaptieve strategieën onderzocht. Eén ervan wordt uitgevoerd in het gebied van Brabant Water en handelt over de mogelijkheden van het flexibel gebruik maken van verschillende bronnen voor de drinkwatervoorziening om zo de effecten van klimaatverandering op de vegetatie zo goed mogelijk te neutraliseren. Het beslissingsondersteunend systeem Optiwin wordt hierbij ingezet. De resultaten maken duidelijk dat het gecompliceerde optimalisatieproces ook in een gevoelige en veranderende omgeving goed uit te voeren is. Belangrijk is dat dit ondersteunende softwaresysteem veel algemener kan worden ingezet, waarmee het toepassingsgebied sterk kan worden verbreed. De overige studies laten ook zien dat aanpassen aan veranderingen niet alleen een technisch vraagstuk is, maar veelal ook een management- en bestuurskwestie. De belangrijkste obstakels zijn meestal niet van technische aard; oplossingen vragen vooral een sterke bestuurlijke en politieke inbedding.

Waterbehandeling Het tweede werkpakket, waterbehandeling, houdt zich met nieuwe geavanceerde technologieën én de optimalisatie van bestaande technieken bezig. Werkgebiedleider Marie-Renée de Roubin (Veolia) liet de voortgang zien op een zeer breed terrein met een aantal praktische testcasussen. Voor Nederland is het OBM-proces (Oxidation Biodegradation Membrane filtration) van belang. Dit flexibele proces biedt maatwerk voor de verwijdering van een breed spectrum van organische microverontreinigingen en pathogenen. Waternet implementeert de uitkomsten van de OBM-studie als onderdeel van de bredere casestudie die in TECHNEAU-verband plaatsvindt. Het OBM-proces is zeer compact en daarmee ook inzetbaar voor decentrale systemen. Daarnaast zijn er interessante ontwikkelingen op het gebied van keramische membranen, die een veelbelovend alternatief vormen voor diverse taken in het zuiveringsproces. Vooral de relatieve ongevoeligheid van keramische membranen voor agressieve reiniging maakt vervuilingsproblemen beter hanteerbaar. Ook was er aandacht voor de mede in TECHNEAU-verband ontwikkelde modellen om de verwijdering van organische microverontreinigingen door nanofiltratie en omgekeerde osmose te beschrijven en voorspellen. Specifieke aandacht is er ten slotte voor zogeheten small scale systems, die een


*thema

bijdrage kunnen bieden voor afgelegen gebieden en ontwikkelingslanden. Een veelbelovende ontwikkeling is een membraansysteem dat maandenlang zonder vervuilingsproblemen op wijk- of huisniveau kan worden ingezet. Dit systeem heeft zich bewezen op laboratoriumschaal en wordt nu op praktijkschaal in Zuid-Afrika getest.

Monitoring Frank Sacher van TZW (Duitsland) trekt het werkgebied ‘monitoring technologies’. Hij liet zien dat een succesvol resultaat niet altijd even spannend is om naar te kijken. Een vlakke lijn van de in het project ontwikkelde visbiomonitor in het drinkwater van Berlijn is saai, maar laat wel een uitstekend resultaat zien: de monitor kan maandenlang zonder storing en valse alarmen draaien. Dat maakt hem zeer geschikt om drinkwater te beschermen tegen (moedwillige) verontreinigingen. Spannender is de grote voortgang op het vlak van biologische detectiesystemen voor organische microverontreinigingen op basis van bioassays en DNA-arrays. CALUX-bioassays voor diverse hormonale effecten zijn ontwikkeld en getest in diverse watersoorten, met soms verrassende resultaten. Zo blijkt in diverse oppervlaktewateren glucocorticoide-activiteit voor te komen. Deze activiteit is groter dan de welbekende oestrogene activiteit (zie H2O nr. 24 uit 2008). Op basis van microarrayexperimenten met zuivere stoffen zijn genen geidentificeerd die kunnen dienen als indicator voor genotoxische verbindingen. Deze genen worden in het vervolgtraject benut voor de ontwikkeling van een bioassay voor genotoxiciteit.

Risico’s Risicomanagement, het vierde werkgebied, heeft methoden ontwikkeld voor integraal risicobeheer. Thomas Pettersson (Chalmers University, Zweden) liet de meerwaarde ervan zien. De partijen in dit werkgebied

stroomlijnen het proces om te komen tot een Water Safety Plan. Belangrijk element in het werk zijn de trainingssessies met de plaatselijke waterbedrijven in Lissabon, Oslo en Pretoria. Daar bleek dat de aanpak werkt en binnen afzienbare termijn leidt tot een duidelijke inschatting van de risico’s en bewustwording van de noodzaak om risicobeheersing als een wezenlijk element in de bedrijfsvoering op te nemen. Een concrete toepassing van de verworven kennis is dat waterbedrijf EPAL in Lissabon nu het vertrouwen van de consument in het drinkwater versterkt, als wapen in de strijd tegen het gebruik van flessenwater.

Praktische bedrijfsvoering ‘Operation and Maintenance’ is zeer praktisch gericht, zoals werkgebiedleider Sveinung Sægrov (SINTEF, Noorwegen) liet zien. Doel is te komen tot een integraal waterkwaliteitsmodel voor zowel de zuivering als het distributienet en om praktische maatregelen te ontwikkelen om biologische en esthetische problemen te voorkomen en te beheersen. De ‘European Water Treatment Simulator’, waarvan het tweede prototype gereed is, is een belangrijk product van het project. De TU Delft heeft hier een belangrijke inbreng. Met de simulator is het voor operators en ontwerpers mogelijk zuiveringen te simuleren en zo de prestaties ten aanzien van kwaliteit, kosten en milieu-effecten te optimaliseren. Optimalisatieonderzoek voor het leidingnet vindt intussen al plaats in Amsterdam, Volendam, Haarlem, Lissabon, Riga en Bergen.

verslag

TECHNEAU is een door KWR gecoördineerd Europees onderzoeksprogramma, waarin 30 organisaties uit bedrijfsleven en wetenschap participeren. Het beschikt over een budget van 19 miljoen euro voor de periode van 2006 tot 2011, grotendeels afkomstig van de Europese Commissie. TECHNEAU ontwikkelt nieuwe technologieën voor de productie en monitoring van drinkwater, maar werkt ook aan optimalisatie van bestaande technologieën. Daarnaast zijn risicomanagement en consumentengedrag onderwerp van studie. Een deel van het programma richt zich op de millenniumdoelen. Het consortium werkt samen met een groot aantal waterbedrijven in Europa en daarbuiten, waaronder die in Nederland. Het programma sluit nauw aan bij het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de waterbedrijven in Nederland en Vlaanderen.

technische oplossingen in de beleving van de klanten niet altijd de gewenste resultaten opleveren, een conclusie die ook in het eerste werkpakket ‘Rethink the system’ al kwam bovendrijven. Binnen het werkpakket wordt ook een unieke studie gedaan naar een incident in Gothenburg in Zweden. Vlak nadat het plaatselijke waterbedrijf een prijs won voor het smakelijkste drinkwater in Zweden, vond een uitbarsting plaats van maag-darmziektegevallen, met 2.000 gerapporteerde gevallen in twee dagen. De waarschijnlijke oorzaak: kruisbesmetting met rioolwater. Het klantenonderzoek dat nu loopt geeft een unieke kans om te analyseren welke factoren het klantenvertrouwen het sterkst beinvloeden. Theo van den Hoven en Jan Vreeburg (KWR Watercycle Research Institute)

Consument Het werkgebied ‘Consumer Acceptance and Trust’ is een vreemde eend in de technische TECHNEAU-bijt. Het heeft een eerste model opgeleverd van factoren die een effectieve relatie van waterbedrijven met hun consumenten bepalen. Klanteninterviews laten duidelijk zien dat

H2O / 7 - 2009

25


Demonstratie speciale inspectietechniek voor gietijzeren drinkwaterleidingen Gietijzeren drinkwaterleidingen zijn te inspecteren met een speciaal hiervoor ontwikkelde techniek die gebruik maakt van ultrasoon geluid. Tot voor kort gaf ultrasoon geluid op gietijzer geen reproduceerbaar resultaat in verband met de aanwezige koolstofdeeltjes in het materiaal. Diverse vertegenwoordigers van waterbedrijven uit Europa maakten daarom onlangs een demonstratie mee in Oslo.

O

p de uitnodiging van de Noorse firma Breivoll Inspection Technologies reageerden KWR, Waterbedrijf Groningen, Applus RTD, Northumbrian Water en SUEZ. Zij bekeken onder andere de inspectie van een 300 mm grijs gietijzeren leiding in een buitenwijk van Oslo. De Noorse firma heeft ruime ervaring met deze techniek opgedaan in ScandinaviĂŤ, waar grijs gietijzeren leidingen voorkomen in de gemeentelijke drinkwaternetten. De kwaliteit van deze leidingen varieert sterk. Ze liggen twee tot drie meter diep, in verband met de grote vorstindringing in de bodem. Vervanging van deze leidingen is duur; dat rechtvaardigt gedegen onderzoek naar hun conditie voordat vervangingsbeslissingen worden genomen.

van gietijzer kent een grote spreiding, waardoor een zeer grote steekproef noodzakelijk is om betrouwbare uitspraken te doen over de effectieve wanddikte. In zulke situaties levert inline meten van de wanddikte de gewenste informatie. Breivoll Inspection Technologies beschikt over een methode voor het akoestisch bepalen van de wanddikte van zowel grijs als nodulair gietijzeren buizen. De techniek maakt gebruik van een combinatie van RTM (Resonance

In Nederland ligt ongeveer 10.000 kilometer aan grijs gietijzeren drinkwaterleiding, wat overeenkomt met circa negen procent van het totale leidingbestand. Dit zijn deels kleine diameters distributieleidingen en grotere diameters transportleidingen. Tussen beide soorten leidingen bestaat een opmerkelijk verschil in conditie: de distributieleidingen zijn vaak dichtgegroeid met corrosieproducten, in de transportleidingen is dat veel minder het geval. De vraag of er gesaneerd moet worden, is voor distributieleidingen eenvoudiger te beantwoorden dan voor transportleidingen. Een kijkje in de leiding, al dan niet endoscopisch, is vaak al genoeg om te besluiten de distributieleidingen te gaan vervangen. Renovatie met liningstechnieken is voor kleine diameters vaak niet kosteneffectief. Voor de grote diameters is de aanwezige beperkte aangroei meestal geen reden voor vervanging. Hier speelt een meer structurele vraag: Is de leiding nog sterk genoeg voor de eisen die er aan worden gesteld en kan eventueel een renovatietechniek worden gebruikt? Die vraag kan alleen worden beantwoord op basis van materiaaleigenschappen, resterende wanddikte en belasting op de leiding. De materiaaleigenschappen van gietijzer zijn wisselend, maar over het algemeen is een minimumsterkte te bepalen op basis van proeven en/of historie. Ook de belastingen op een leiding zijn te bepalen, intern via de waterdruk en extern via de bovenbelasting uit de grond en de verkeersbelasting. Het probleem voor de conditie van een gietijzeren leiding ligt vooral in de resterende effectieve wanddikte. Deze wordt bepaald door de oorspronkelijke wanddikte, minus de uit- en inwendige aantasting. De aantasting

26

H2O / 7 - 2009

Inbrengen apparatuur in het mangat ... ... en in de leiding.

Thickness Measuring) en UTM. Dit laatste is een vorm van ultrasoon onderzoek met een breed frequentiespectrum. Daarmee wordt ultrasoon meten mogelijk in materialen die traditioneel niet geschikt zijn voor het doormeten met ultrageluid vanwege inhomogeniteiten in het materiaal. Verder wordt transducertechnologie gebruikt, waarbij meerdere transducers in de lengte langs en rond de as worden aangebracht. Daardoor kan worden gescand over het volledige buisoppervlak in plaats van over ĂŠĂŠn klokstand.


*thema

Afb. 1: Wanddikten gietijzer over het traject 269 - 277 meter.

Afb. 2: Afstand wand tot transducers (hiermee is de inwendige diameter bepaald).

verslag

Aqua Nederland Vakbeurs: meer exposanten, meer bezoekers De Aqua Nederland Vakbeurs, die op 17, 18 en 19 maart in de Evenementenhal Gorinchem plaatsvond, is goed bezocht. In totaal bezochten bijna 5.600 mensen de beurs, ruim 1.300 meer dan vorig jaar. Ook waren er aanzienlijk meer exposanten: bijna 200, vergeleken met 155 vorig jaar.

D

Afb. 3: Aanwezige putten (oranje = inwendig, lichtblauw = uitwendig, donkerblauw = geen).

De scanner is relatief groot met een diamater van 200 mm bij 1,86 meter. Het apparaat is waterdicht (IP68) uitgevoerd en bruikbaar onder normale waterleidingdrukken tot 800 kPa. De meting vindt volledig onder water plaats. In de buis wordt gebruik gemaakt van afstandhouders (wielen) voor het centreren. Dit betekent een vrij zwaar contact met de buiswand, waarbij eventuele corrosielagen beschadigd kunnen raken. In de praktijk blijkt dat door de flexibiliteit van de wielophanging afschraping alleen bij forse roestknollen plaatsvindt. De ervaring van de ontwikkelaars tot nu toe is dat weinig corrosieproducten loskomen. De scanner moet ongeveer in het midden van de buis blijven, maar vering op en neer vormt geen probleem voor de meting. De informatie van de ultrasone scan wordt verstuurd naar de meetwagen, waar het camerabeeld en het eerste meetresultaat (inwendige diameter) direct beschikbaar zijn. Scanlengten tot meer dan 500 meter zijn mogelijk. Het huidige apparaat is inzetbaar in diameters van 250 tot 400 mm. Voor het opschalen naar grotere diameters is een apparaat in ontwikkeling. De techniek geeft inzicht in de in- en uitwendige toestand van de buiswand en de resterende wanddikte. Het kleinste defect (lokale put in de wand) dat met de techniek zichtbaar gemaakt kan worden, heeft een diameter van ongeveer 25 mm. In de afbeeldingen 1, 2 en 3 zijn de uitgewerkte resultaten voor een leiding uit 1933 met een diameter van 300 mm over het traject 269 - 277 meter uitgezet. De plots bestaan uit een volledige uitslag van de wand van 0 tot 360°. In afbeelding 1 zijn de gemeten wanddikten uitgezet in kleur. De wanddikte varieert van 6 mm (roze) tot 14 - 16 mm (donkerblauw). Over het traject 274 - 276 meter is duidelijk een lokale aantasting zichtbaar waarvan niet duidelijk is of deze in- of uitwendig aanwezig is.

In afbeelding 2 zijn de afstanden in centimeters tussen de binnenwand en de transducers zichtbaar gemaakt. Hiermee wordt de inwendige diameter bepaald, maar ook eventuele aangroei. De dikte hiervan wordt als uitgangspunt gebruikt voor het bepalen van de inwendige putdiepte. Dit beeld dient samen met de resultaten in afbeelding 1 als basis voor de bepaling van de plaats en de diepte van eventuele aantasting. Deze is zichtbaar in afbeelding 3. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen inwendige en uitwendige aantasting. De aantasting over het traject 274 - 276 meter is vooral inwendig. Het resultaat van de meting is een gedetailleerd overzicht van de wanddikten van de betreffende leiding over een grote afstand. Op basis hiervan kan de sterkte van de leiding berekend worden en is de conditie van de leiding te bepalen. Omdat de techniek gebruik maakt van het water in de buis, moet de buis volstaan met water. Dit is een voordeel ten opzichte van technieken die alleen toepasbaar zijn in niet gevulde buizen. Een buis over grote lengte volledig leeg maken, is niet altijd mogelijk. Met de gebruikte techniek (RTM met een met een breed frequentiespectrum) is de gevoeligheid van een meting met ultrasoon geluid voor inhomogene materialen sterk verbeterd. Hiermee is een techniek beschikbaar gekomen voor ultrasoon onderzoek op materialen als gietijzer. Of de techniek voor andere leidingmaterialen geschikt is, is nog niet bekend. Breivoll bereidt een proef voor voor het scannen van een asbestcement leiding in Larvik (Noorwegen) in de loop van dit jaar. Eddy Postmus (Waterbedrijf Groningen) Lolke Dijkstra (Applus RTD - Water Utility Inspection) George Mesman (KWR Watercycle Research Institute)

aarmee is de vakbeurs volgens de organisatie een succes. De exposanten zijn tevreden over zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de bezoekers. Ook de bezoekers lijken tevreden te zijn over het gegroeide aanbod op de beursvloer. Volgend jaar worden tegelijkertijd met de Aqua Nederland Vakbeurs de Rioleringsvakdagen Gorinchem gehouden. Met deze nieuwe beurs speelt de organisatie in op de behoefte aan een rioleringsvakbeurs. Omdat zowel de exposanten van beide beurzen als de bezoekers veel raakvlakken met elkaar hebben, ziet de organisatie synergie in het gelijktijdig houden van de beurzen. De Aqua Nederland Vakbeurs en de Rioleringsdagen Gorinchem vinden in 2010 plaats op 16, 17 en 18 maart.

Aanleveren artikelen

H

et gebeurt helaas steeds vaker dat artikelen aangeleverd worden die nog niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat schept verwarring en zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de verwerking van deze verhalen). Dit gebeurt tegenwoordig soms meerdere malen per dag! Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas op te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie = 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). Uiteraard dienen foto’s en andere illustraties wanneer zij digitaal verstuurd worden, niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (jpg-, excel-, tiff- of eps-bestand).

H2O / 7 - 2009

27


DAT IS AL 15 JAAR ZUIVER WATER!

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180 B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E


reactie Rioleringsbeheer in een waterketenbedrijf: angst- of wensdroom? Kees Snaterse geeft in het tweede nummer van H2O van dit jaar onder de kop ‘Beheer van riolering in een waterketenbedrijf: hype of fictie?’ zijn visie op samenwerking in de waterketen. Hij bestrijdt de stelling: ‘Als je activiteiten maar bedrijfsmatig binnen vooraf vastgestelde structuur organiseert, dan wordt het vanzelf doelmatiger en spaar je geld uit’.

D

iverse argumenten van Snaterse snijden hout. De vraag is echter of het zinvolle aandachtspunten zijn op weg naar de vorming van waterketenbedrijven of die vorming juist tegenhouden. Snaterse kiest klaarblijkelijk voor het laatste. In deze reactie geven ondergetekenden aan waarom een waterketenbedrijf wel degelijk een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van andere, lossere vormen van samenwerking in de waterketen. Dit doen we door twee begrippen in de stelling nader te beschouwen, te weten ‘bedrijfsmatig’ en ‘vooraf vastgestelde structuur’. Het essentiële verschil in de beschouwing is of de waterketen primair een dienst is ten behoeve van (betalende) burgers of - zoals Snaterse stelt - een netwerk waarbinnen de onderlinge samenwerking moet worden geoptimaliseerd om resultaten te kunnen bereiken. Kijken we bij de waterketen van buiten naar binnen of van binnen naar buiten? De vraag is daarom of de belangen van mensen aan wie waterketendiensten worden geleverd, voorop staan of de opinie en belangen van mensen en instituties IN de waterketen. Deze paradigmakeuze bepaalt voor een belangrijk deel de waarde van de argumenten die Snaterse aandraagt. Klantgerichtheid en bedrijfsmatigheid gaan hand in hand. De keuze voor bedrijfsmatigheid faciliteert daarom het vertalen van ‘buiten naar binnen’. Dat Snaterse impliciet de andere keuze maakt, blijkt uit zijn uitspraak dat een kostenbesparing van 10 tot 20 procent per jaar in de waterketen marginaal is. In een sector waar jaarlijks enkele miljarden in omgaan, komt deze besparing neer op 400 tot 500 miljoen euro per jaar. Wel heeft hij gelijk als hij stelt dat deze besparingen tot nu toe niet concreet zijn gemaakt. Maar als de kosten vanuit de maatschappij een belangrijk criterium zijn om de prestaties van de waterketen af te meten, dan zal zij zowel de overtuigende theoretische argumenten als inmiddels ook de praktische ervaringen ten aanzien van kostenbesparingen in waterketenbedrijven serieus aandacht moeten geven. Dat brengt ons bij het tweede element van de definitie van waterketenbedrijf: wat is voor de waterketen de meest geschikte organisatievorm? Snaterse wijst op een aantal valkuilen en benoemt andere (lossere) organisatiealternatieven waarmee eenzelfde niveau van bedrijfsmatigheid is te bereiken. Dat kan juist zijn, mits voor ogen wordt gehouden dat binnen een serviceorganisatie ook (of misschien vooral) aan zaken wordt gewerkt die op vaste momenten, volgens vooraf gemaakte afspraken, af-/opgeleverd moeten worden. Zaken dus, waarvoor een ‘strakkere’ structuur meestal geëigender is. En dan is er is het probleem van het schaalniveau. Regionaliseren leidt volgens Snaterse

tot coördinatieproblemen, omdat lokale kennis dan ontbreekt. Dit argument strookt niet met de ervaringen van bijvoorbeeld de nutsbedrijven. De aanvankelijke bezwaren tegen hun regionalisering - van dezelfde aard als die van Snaterse - zijn op dit moment allemaal verstomd (wat niet wil zeggen dat er geen bovengrens is). Verder is er het punt dat meer structuur (lees: meer regels en/of bedrijfslagen) leidt tot minder flexibiliteit en minder ruimte voor initiatieven en activiteiten. Dit is wellicht van toepassing op overheden, maar een bedrijfsmatige organisatie heeft juist stabiliteit nodig om flexibel te kunnen zijn. Een duidelijke structuur draagt bij aan meer stabiliteit. Dit staaft ervaringen elders dat organisaties met veel regels juist flexibeler reageren op prikkels vanuit hun omgeving. En ten slotte, de ‘structuur’ van een waterketenbedrijf bevordert de herkenbaarheid van zijn producten, waardoor de dienstverlening hier omheen herkenbaar - en dus toetsbaarder - zal worden. Om die reden is de opmerking van Snaterse onjuist dat het waterketenbedrijf geen product of strategie heeft; die zijn alleen nooit herkenbaar geweest. Wat Snaterse wel tegen waterketenbedrijven had kunnen inbrengen, is de kwestie van het toezicht. Vergelijkbare processen in het verleden geven aan dat veel aandacht uitgaat naar de vorming van dergelijke nieuwe organisaties. Men vergeet daarbij gemakkelijk dat het nodig is te controleren of ze hun maatschappelijke taken voldoende uitvoeren. Ook dit vraagt een specifieke organisatievorm met een stevige (ambtelijke) staf, waarbij contractmanagement een sleutelrol vervult. Wat ons betreft zou dit een terecht breekpunt kunnen zijn bij de vorming van waterketenbedrijven. Het waterketenbedrijf is in elk geval theoretisch de beste oplossing om de nieuwe eisen van de maatschappij vorm te geven. Het aspect ‘cultuur en historie’, dat Snaterse noemt, moet zeker een rol spelen bij de vorming van waterketenbedrijven. Resultaten ten aanzien van bedrijfsmatigheid en klantgerichtheid zijn - vooral op langere termijn - niet vanzelf te verwachten door een aantal (semi-)overheidsdiensten zomaar bij elkaar te stoppen. Terecht stelt Snaterse dat dit maatwerk vergt. Ook het aspect van het wel of niet meteen meeliften van drinkwaterbedrijven valt wat ons betreft hieronder. Maar ‘cultuur (...) gekleurd door traditie, normen en waarden’ mag nooit het zicht ontnemen op het doel dat voor ogen staat, namelijk een adequate en maatschappelijk verantwoorde dienstverlening naar de burger toe. Anders verwordt cultuur tot een bolwerk van angst en belangen. Juist om die reden kan ‘doorpakken’ naar een bedrijfsmatige structuur, zoals een waterketenbedrijf, de wankelmoedigen houvast bieden. Per slot van rekening ontstaat een type organisatie waarvan we de

mogelijkheden - ook voor de medewerkers - nog maar nauwelijks ontdekt hebben. Bovendien kan dan meer energie worden gestopt in het optuigen van het toezicht. Resumerend kunnen we stellen dat veel van de door Snaterse gebruikte argumenten pertinent zijn, maar de conclusies ten aanzien van nut/ noodzaak van waterketenbedrijven uiteen kunnen lopen. Dat lijkt paradoxaal. Net zoals iemand inderdaad niet harder gaat lopen als je hem duwt, maar altijd wel een duwtje in de rug kan gebruiken.

Folkert Hottinga en Wytse Dassen (Tauw).

Weerwoord Het doet me deugd te lezen dat de heren Hottinga en Dassen instemmen met de belangrijkste conclusies uit mijn artikel: organiseren is (menselijk) maatwerk en kopiëren van (naar eigen zeggen) succesformules geen garantie voor succes. De heren leggen een focus bij bedrijfsvoering en structuur. Dit is precies de principiële fout die iedere techneut maakt. Dat ‘een duidelijke structuur bijdraagt aan stabiliteit, en stabiliteit randvoorwaarde is voor flexibiliteit’ geldt - zo gesteld - vooral voor een sociale werkplaats, maar beslist niet voor een beleidsmatig opgezette en politiek gestuurde kennisorganisatie. Ik maak nadrukkelijk geen keuze voor welke organisatievorm dan ook. Mijn verhaal waarschuwt juist voor dit soort kortzichtigheid. Het gaat in mijn artikel ook niet over een keuze voor de wijze van samenwerken. Het gaat over de snelheid waarmee wij geneigd zijn tot het kiezen van institutionele samenwerkingsverbanden (hype) en het over het hoofd zien dat organiseren (menselijk) maatwerk is en meer facetten kent dan alleen die van de interne structuur. Fictie ontstaat waar kennis ontbreekt. We zien immers de mislukte afloop van experimenten, bestuurlijk gehannes, techneuterig denken over organisaties, een verkeerde verhouding tussen de dynamiek in de omgeving en de starre structuur binnen organisaties, de opkomst van de controller en de boekhouder, het knutselen om organisaties in het keurslijf te persen van een (fictieve) waterketen, in plaats van mensen uit te dagen met elkaar samen te werken. Als dat lukt, komt de rest vanzelf wel. ‘Structure follows strategy’. Jammer ook dat de verkeerde getallen uit de rapportage van COELO worden gehaald en de euforische bronnen waaraan besparingen zijn ontleend, niet worden gemeld. De heren interpreteren het besparingspotentieel als 10 tot 20 procent per jaar. Was dat maar zo. Ik heb het over geaccumuleerd 10 tot 20 procent over tien jaar, ofwel 1 tot 1,5 procent op jaarbasis. Geen enkele organisatie heeft een doel in zichzelf. Ook een waterketenbedrijf moet zowel extern als intern zijn gelegitimeerd (lees de tabel in mijn artikel). Voor deze legitimering zijn argumenten nodig en het vereist maatwerk. Als we het doel van een waterketenbedrijf alleen maar zoeken in efficiëntie, zijn we bezig met tijdverspilling.

Kees Snaterse

H2O / 7 - 2009

29


recensie ‘The Ultraviolet Disinfection Handbook’ *thema

Wereldwijd is de laatste jaren de aandacht voor UV-desinfectie sterk toegenomen. Ook in Nederland zijn de laatste jaren verschillende UV-installaties met een grote capaciteit gebouwd (Andijk, Berenplaat). Daarom is het tijd voor een recensie van een recent verschenen handboek over UV-desinfectie. De verkoopteksten op internet zijn lovend: het handboek zou van grote waarde zijn voor ontwerpers, bedrijfsvoerders, managers, overheidsmedewerkers, studenten en universitaire docenten.

J

ames Bolton mag met recht een autoriteit op het gebied van UV-desinfectie genoemd worden. Met meer dan 30 jaar ervaring op gebied van UV-technologie, bijna 300 publicaties en een zevental boeken heeft deze inmiddels gepensioneerde professor een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de UV-technologie. Deze technologie wordt al jaren toegepast in de waterwereld. Dé grote doorbraak in de Verenigde Staten maar ook in Europa vond echter pas plaats aan het einde van de 20e eeuw, toen duidelijk werd dat ultraviolet (UV)-licht in staat was schadelijke protozoa, zoals Cryptosporidium parvum en Giardia Lamblia, te inactiveren bij lage UV-doses. Hierdoor werd UV ineens een aantrekkelijk alternatief voor desinfectie van oppervlaktewater met chloor en chlooramine. Daarna is het hard gegaan met de ontwikkeling en toepassing van UV-technologie voor de zuivering van oppervlaktewater.

Het hier besproken boek bestaat uit twaalf hoofdstukken, waarbij grofweg een indeling gemaakt kan worden van hoofdstukken die de meer fundamentele, de ontwerp- en de operationele aspecten behandelen.

Fundamentele hoofdstukken In deze hoofdstukken wordt ingegaan op de fundamentele aspecten van UV-licht en fotochemie: de verschillende soorten UV-licht, inactivatie- en reactivatiemechanismen en de gevoeligheid van microorganismen voor UV. Daarnaast worden diverse begrippen waarop later in het boek uitgebreider wordt ingegaan, uitgelegd. Kort staan de auteurs stil bij de geavanceerde oxidatieprocessen waar UV gebruikt wordt om OH-radicalen te vormen om zo organische verontreinigingen te oxideren. Omdat de UV-dosis voor geavanceerde oxidatie vele malen hoger is dan nodig voor

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

desinfectie, wordt deze technologie niet in dit boek behandeld.

Ontwerphoofdstukken UV-reactoren zijn beschikbaar in verschillende soorten en maten. Voordat een UV-reactor gebouwd wordt, dienen ontwerpkeuzes gemaakt te worden. Het belangrijkste onderdeel van de UV-installatie vormen de UV-lampen. De meest gebruikte lampen zijn lagedruk- en hogedruklampen. De voor- en nadelen komen uitgebreid aan bod. Verder wordt in dit deel van het boek ingegaan op metingen om de effectiviteit van het UV-proces te meten (biodosimetry en CFD-berekeningen), de plaats van het UV-proces in de zuivering en de effecten van UV op verschillende waterkwaliteitsparameters.

Operationele hoofdstukken De laatste hoofdstukken behandelen operationele aspecten van UV-installaties: hoe installaties opgestart moeten worden, hoe ze bedreven en onderhouden moeten worden én de veiligheidsaspecten. Deze hoofdstukken bevatten duidelijk minder interessante informatie dan de voorgaande hoofdstukken.

Eindoordeel Het boek ‘The ultraviolet disinfection handbook’ maakt waar wat er in de verkoopteksten op internet over verteld wordt. Het is een interessant boek dat de ontwerper, student of operator veel informatie geeft over UV-desinfectie. Het geeft een compleet beeld van allerlei aspecten van de deze vorm van desinfectie. De hoofdstukken zijn duidelijk geschreven en geven ook voldoende relevante literatuurverwijzingen. Zoals gebruikelijk bij Amerikaanse boeken heeft het boek een goede index en definitielijst. Jasper Verberk (TU Delft) ‘The Ultraviolet disinfection handbook’ van James R. Bolton en Christine A. Cotton uitgegeven door American Water Works Association (ISBN 978-1-58321-584-5), telt 149 pagina’s en kost 102 dollar.

30

H2O / 7 - 2009


verenigingsnieuws Vooraankondiging

WATERCOLUMN

Van Globesitas naar Nobesitas

V

olgend jaar is het WK voetbal in ZuidAfrika. In de aanloop daarheen vinden veel uitwisselingen plaats: Nederlandse voetbaltrainers naar Zuid-Afrika en Zuid-Afrikanen naar Nederland. Zo ontving onze voetbalclub RKDEO een paar van die gezellig oud-Nederlands pratende trainers uit Stellenbosch, Bitterwijn en Windhoek. Ik heb zelden zoveel enthousiasme gezien over het rollen van ballen op gras in plaats van de stuiteraars op hun woestijnse knollenvelden. Het nabijgelegen hockeykunstgras ontlokte een waar Holland-Walhallabeeld, met name toen het in de rust ook nog eens met water wordt besproeid. Sport is in de huidige wereld een toppromotiemiddel: sport kan verbroederen, sport kan mensen fysiek en moreel moed geven. Ook water heeft sterke promotiekracht. Zuiver water betekent een schoon lichaam en een gezonde samenleving. De combinatie sport-water is minstens dubbel zo krachtig. Vewin wil van die turbokracht van sport en water inzetten, bijvoorbeeld in de strijd tegen overgewicht. Ons land kent ruim 500.000 te dikke jongeren. Bijna 18 procent van de jongeren heeft een BMI van meer dan 25. Tien procent hiervan is obees. Suikerziekte, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten liggen op de loer. In zijn recente nota Overgewicht pleit het ministerie van VWS terecht voor méér bewegen en minder zout/zoet voedsel. Een extra glaasje water en uurtje sport per schooldag zou daarbij niet misstaan. Obesitas is nationaal én mondiaal een probleem. In rijke én arme steden, tussen villa’s én in slums. In 2003 bedacht de WHO daarom de term Globesitas. Voetbalprojecten als tussen Nederland en Zuid-Afrika zijn in dat kader gouden strijdmiddelen, met namen als Gullit en Cruijff als toegift. Vewin zal in het nationale Convenant Overgewicht van Paul Rosenmöller blijven hameren op die combinatie méér bewegen en gezond voedsel voor een gezonde jeugd. Sport en Water is dé route van Globesitas naar Nobesitas. Theo Schmitz (Vewin)

Nieuws van Waternetwerk Website Op 1 maart jl. is de website van Waternetwerk (www.waternetwerk.nl) de lucht in gegaan. Iedere dag worden de laatste wijzigingen in gegevens uit de ledenadministratie op internet aangepast, zodat leden bij het inloggen steeds de meest recente gegevens zullen aantreffen. Zoals bij elke grote operatie op ICT-gebied hebben we in het begin wat last gehad van kinderziektes: inloggen lukte bijvoorbeeld een week lang niet, maar nu werkt alles naar behoren. Ziet u nog een onvolkomenheid of heeft u suggesties: laat het ons weten! info@waternetwerk.nl.

Ledenonderzoek Het ledenonderzoek heeft ruim 600 reacties opgeleverd van leden die het vragenformulier hebben ingevuld. Heel hartelijk dank daarvoor! Er wordt nu hard gewerkt om de resultaten te verwerken zodat er conclusies en acties aan verbonden kunnen worden. Wij houden u op de hoogte!

Scriptieprijs 2009 De jaarlijkse scriptieprijs wordt deze keer uitgereikt op de ledenvergadering van 22 september (de 4e dinsdag van september). De Waternetwerk Scriptieprijs voor jongeren kan worden toegekend aan een student of recent afgestudeerde (niet ouder dan 35 jaar op het moment van goedkeuring van de scriptie door de opleiding). Deze jongere studeert aan een hogeschool of universiteit in Nederland. De scriptie is onderdeel van zijn/haar studie en betreft een onderwerp op het gebied van waterketen of watersysteem of een daaraan verwant onderwerp binnen het werkterrein van Waternetwerk. De scriptie is door de hogeschool of universiteit reeds goedgekeurd. De prijs bestaat uit een geldbedrag, een oorkonde en een gratis lidmaatschap van twee jaar. De scriptie moet vóór 1 juli van dit jaar ingeleverd zijn bij het bureau van de vereniging.

Bestuur Stichting H2O Namens de vereniging hebben twee leden zitting in het bestuur van de Stichting H2O, de ‘eigenaar’ van het blad. Ad de Waal Malefijt had zitting namens de KVWN en zijn plaats wordt ingenomen door Nicolette Rigter. Namens de andere fusiepartner in Waternetwerk heeft Herman Havekes zitting in het bestuur. De andere twee bestuursleden worden geleverd door Vewin (Coen Sleddering) en KWR (Wim van Vierssen).

Zwemwater Op 23 april verzorgt Waternetwerk samen met STOWA, VROM en de Waterdienst een symposium over zwemwater. De bijeenkomst vindt plaats in De Eenhoorn in Amersfoort. In de ochtend een plenair programma en in de middag vier workshops waarvan deelnemers er twee kunnen kiezen. Aanmelden is mogelijk via www.waternetwerk.nl.

BRL K536 over kunststofleidingsystemen voor kritiek beschikbaar De BRL K536-serie over kunstststofleidingsystemen voor koud en warm drinkwater zijn aangepast aan de actuele eisen. Het betreft de volgende BRL’s: - BRL K536 deel A, kunststofleidingsystemen van PVC-C - BRL K536 deel B, kunststofleidingsystemen van PPR - BRL K536 deel C, kunststofleidingsystemen van PB - BRL K536 deel D, kunststofleidingsystemen van PE-X - BRL K536 deel F, kunststofleidingsystemen van PPR/Al - BRL K536 deel G, kunststofleidingsystemen van PE-RT/Al - BRL K536 deel H, kunststofleidingsystemen van PE-RT. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige versies zijn dat de indeling overzichtelijker gemaakt is en dat BRL K536 deel F en G nu gebaseerd zijn op ISO 21003. Certificatie van gassystemen op basis van BRL K536 deel G is komen te vallen. De bestaande Kiwa-gassystemen zullen binnen een jaar overgezet worden naar Gastec QA, conform de ISO 17484. De Gastec KE 198 conform de ISO 17484 dekt hierbij de internationaal geldende eisen af voor binnenhuissystemen voor gastransport. geïnformeerd. Voor BRL K536 deel E wordt een wijzigingsblad ter kritiek verzonden. Hierin zijn de belangrijkset wijzigingen: opname van de eisen ten aanzien van mantelbuizen (vrijwillig) en eisen voor rubber volgens BRL K17504 ipv EN 681. U kunt de kritiekversies van de BRL’s en wijzigingblad bestellen bij Rob Goutier, p/a Kiwa Nederland, unit Kunststof Leidingsystemen, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk, (070) 414 45 78 of rob.goutier@kiwa.nl.

H2O / 7 - 2009

31


Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl

Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com

Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geĂŻntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners ĂŠn denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.

AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION


*thema

platform

Michiel van der Molen, Vrije Universiteit Amsterdam Ilse Pieterse-Quirijns, KWR Watercycle Research Institute Agata Donocik, Brabant Water Ed Smulders, Inter Pro Advies

Eigenschappen bodem en oppervlak beïnvloeden temperatuurstijging rond drinkwaterleidingen Volgens het Waterleidingbesluit mag de temperatuur van het water in het leidingnet niet hoger zijn dan 25°C. In 2005 zijn op een aantal locaties in het leidingnet van Tilburg tijdens een langdurige warme periode hogere temperaturen gemeten. De temperatuur in het leidingnet wordt sterk beïnvloed door de temperatuur van de omringende bodem. Om te bepalen wat de invloed is van het weer, bodemtype en bestrating op de opwarming van de bodem op de diepte waar leidingen liggen, heeft de Vrije Universiteit Amsterdam samen met KWR Watercycle Research Institute hiervoor een model ontwikkeld en getoetst aan temperatuurmetingen uit de praktijk. Het model blijkt de temperatuur in de bodem op verschillende dieptes en onder verschillende omstandigheden zeer goed te voorspellen.

B

ij een hoge buitentemperatuur kan de temperatuur van het drinkwater mogelijk opwarmen tot boven 25°C, waardoor een waterbedrijf niet meer voldoet aan het Waterleidingbesluit. Hoewel bij reguliere inspectie vrijwel nooit een overschrijding van deze grens wordt gevonden, is op basis van onderzoek van de toenmalige Tilburgsche WaterleidingMaatschappij (nu Brabant Water) in 2005 geconstateerd dat op sommige plaatsen in het leidingnet van Tilburg de temperatuur inderdaad de 25°C benadert. Gelijktijdige metingen van bodemtemperaturen en temperaturen in de leidingen toonden aan dat de watertemperatuur in de leidingen zeer snel de bodemtemperatuur benadert; gedurende laag verbruik ‘s nachts is de watertemperatuur vrijwel gelijk aan de bodemtemperatuur1).

omgevingstemperatuur bereiken dan bij een kleine verhouding (een transportleiding). Om te bepalen welke factoren van invloed zijn op de opwarming van de bodem en daarmee het water in het leidingnet, voerde de Vrije Universiteit Amsterdam in het kader van het bedrijfstakonderzoek een monitorprogramma uit. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met KWR Watercycle Research Institute en Brabant Water op drie locaties in Breda. Zowel boven als in de

grond en in het leidingnet zijn temperatuurmetingen uitgevoerd. Deze zijn gebruikt als basis voor een model dat de opwarming van de ondergrond voorspelt.

Vergelijking temperatuur bodem en leidingwater Van 18 juni tot en met 6 augustus 2008 zijn metingen uitgevoerd van de bodemtemperatuur en de temperatuur in een leiding (200 mm PVC). Deze leiding wordt voornamelijk gevoed vanaf pompstation

Afb. 1: Vergelijking van bodemtemperatuur op één meter diepte en de temperatuur van het water in de transportleiding bij de meetlocatie bij Brabant Water.

De mate van opwarming van het leidingwater zal afhankelijk zijn van de tijd dat het water in contact staat met de warme omgeving. De opwarmingssnelheid is bovendien afhankelijk van de verhouding tussen oppervlak en volume. Wanneer die verhouding relatief groot is (een aansluitleiding), zal het water veel sneller de

H2O / 7 - 2009

33


Oosterhout en ligt op ongeveer een meter diepte. De verblijftijd van het drinkwater tussen het pompstation en de meetlocatie bedraagt naar schatting tussen vijf en negen uur. De temperatuur bij pompstation Oosterhout varieert tussen 11,3°C en 13,2°C; het jaargemiddelde bedraagt 12,5°C. Afbeelding 1 laat zien dat de leidingwatertemperatuur overdag continu ruim één graad lager is dan de bodemtemperatuur op een meter diepte. In de nacht loopt de temperatuur in de leiding op tot ongeveer een halve graad onder de bodemtemperatuur. In de ochtend neemt de leidingwatertemperatuur onder invloed van de toenemende doorstroomsnelheid snel af. Onduidelijk is of het gevonden temperatuurverschil gedurende de nacht reëel is of dat het gaat om een absolute fout in de (opstelling van de) meetsensoren. Wel maakt deze meting duidelijk dat de temperatuur van het leidingwater heel snel de bodemtemperatuur benadert. Omdat de temperatuur van de bodem een belangrijke bijdrage levert aan de opwarming van het leidingwater, is een studie uitgevoerd naar de invloed van verschillende factoren op de opwarming van de bodem op de diepte van het drinkwaternet. Transportleidingen liggen op circa 1,20 meter diepte, hoofdleidingen op ongeveer één meter diepte en aansluitleidingen liggen nog wat minder diep. Onderzochte factoren zijn weersgesteldheid, oppervlaktegesteldheid en thermische eigenschappen van de bodem. Om de variabiliteit van deze factoren en hun relatieve belang vast te stellen, is een experimentele aanpak gecombineerd met een modelmatige aanpak. De experimentele aanpak bestond uit metingen van de weersgesteldheid door middel van een weerstation, geinstalleerd op pompstation Dorst en metingen van bodemtemperaturen op verschillende dieptes en onder drie verschillende oppervlaktetypes (bestrating, gras en plantsoen). Ruimtelijke variatie in weersgesteldheid in relatie tot het oppervlaktetype werd gemeten met een mobiel weerstation. Thermische bodemeigenschappen werden bepaald met gespecialiseerde apparatuur.

Experimentele aanpak Het weer beinvloedt de opwarming van de bodem op verschillende manieren: via straling die het oppervlak bereikt, via de luchttemperatuur en via de windsnelheid. In dit onderzoek is daarom een weerstation gebruikt dat uitgerust is met stralingssensoren, thermometers en een windmeter.

Reflectie en verdamping Het oppervlaktetype is op twee manieren van belang voor de opwarming van de bodem als gevolg van de weersgesteldheid. In de eerste plaats is het albedo van belang. Albedo is de reflectiecoëfficiënt van de bodem voor zonlicht. Als het albedo laag is, absorbeert het oppervlak meer zonlicht en wordt het warmer. Het albedo is gemeten voor verschillende oppervlaktetypes op pompstation Dorst en in Breda en varieert van 0,20 voor begroeide oppervlaktes tot 0,11-0,14 voor verschillende types bestrating.

34

H2O / 7 - 2009

Afb. 2: Het verloop van temperatuur met diepte en in tijd onder bestrating (boven), gras (midden) en plantsoen (onder) op pompstation Dorst. De kleur geeft de temperatuur aan volgens de onderstaande schaal. De zwarte lijnen geven de contouren aan van de 10, 20 en 30°C intervallen. De verticale schaal geeft de diepte aan in centimeters.

Dit houdt in dat een bestraat oppervlak tot tien procent meer zonlicht absorbeert dan een begroeid oppervlak. Daarnaast is het effect van verdamping door planten van belang: tijdens droge dagen is de verdamping van bestrate oppervlaktes te verwaarlozen, terwijl die van begroeide oppervlakken aanzienlijk is.

Thermische eigenschappen Hoe de temperatuur in de bodem door het weer verandert, hangt ook af van de combinatie van de warmtegeleidingcoëfficiënt en de warmtecapaciteit van de bodem. Hoe groter de warmtegeleidingcoëfficiënt van de bodem, des te dieper de warmte zich in de bodem verdeelt. Hoe groter de warmtecapaciteit van de bodem, des te meer

energie nodig is om de bodemtemperatuur te laten stijgen.

Gemeten bodemtemperatuur Op pompstation Dorst zijn in de zomer van 2008 bodemtemperaturen gemeten onder drie oppervlaktetypes (bestrating, gras en plantsoen) en op zes tot acht verschillende dieptes tussen 0 en 150 cm diep. De meetresultaten zijn te zien in afbeelding 2. De figuur laat zien dat er twee grote warme periodes zijn geweest (begin juli en begin augustus) en een kleinere warme periode begin september. Eind juli bereikt de temperatuur op 60 cm onder bestrating de grens van 25°C. De bodem wordt duidelijk warmer onder bestrating dan onder gras en plantsoen. Dit is verklaarbaar aan de

Weerstation uitgerust met stralingssensoren, thermometers en een windmeter.


*thema

platform

als de variatie op week- en maandschaal. Op grotere dieptes is de temperatuurfluctuatie veel minder; een dag/nachtritme is hier niet meer te herkennen. Het model reproduceert ook op de juiste manier het temperatuurverschil tussen bestrate en begroeide oppervlaktes. De goede overeenkomsten tussen metingen en model, in combinatie met de fysische basis van het model en experimentele bepaling van sleutelparameters, geven vertrouwen in het functioneren van dit model. Op die basis is het mogelijk een aantal parameters binnen een realistische bandbreedte te variëren om te bepalen wat de belangrijkste factoren zijn die hoge temperaturen in de bodem bevorderen.

Gevoeligheidsanalyse

Afb. 3: Verificatie van gesimuleerde bodemtemperaturen op 5, 75 en 150 cm onder gras door vergelijking met gemeten waardes. De groene lijn geeft de gemeten temperatuur weer, de rode lijn de gemodelleerde.

Met het model is een gevoeligheidsstudie uitgevoerd. Nagegaan is bij welke situatie een temperatuur van 25°C op één meter diepte in de bodem wordt bereikt. Daartoe zijn verschillende parameters gevarieerd, namelijk: Lange warme periodes. In afbeelding 4 is het verloop van de bodemtemperatuur op 1 meter onder bestrating en gras te zien. Het verschil tussen bestrating en gras bedraagt continu ongeveer twee graden. Eind juli begint een warme periode: 24 juli 2008 was een warme, onbewolkte dag. De maximumtemperatuur was 27°C, de gemiddelde dagtemperatuur 23°C. In het model kan deze ‘golden day’ vanaf 25 juli continu herhaald worden; in afbeelding 4 is de resulterende bodemtemperatuur onder bestrating met de blauwe lijn weergegeven (omschrijving ‘hittegolf’). De bodemtemperatuur loopt in deze simulatie in het begin snel op en nadert na een maand 23°C. In werkelijkheid waren de eerste dagen na 24 juli warmer dan de ‘golden day’ zelf, maar bewolkter. Vandaar dat de temperatuur in werkelijkheid in de eerste dagen van deze warme periode sneller oploopt dan in de modelrun.

Afb. 4: Het verloop van de bodemtemperatuur op één meter diepte met de tijd, in de controleruns onder bestrating en onder gras, en in een run onder bestrating, waarin de warme, onbewolkte dag 24 juli continu herhaald werd vanaf 25 juli.

hand van het hogere albedo bij bestrating (meer absorptie van zonnestraling) en de afwezigheid van koeling door verdamping uit planten. De bodem blijft onder plantsoen nog koeler dan onder gras, omdat de schaduw van bomen in het plantsoen zorgt voor minder invallende straling.

omgeving: door langgolvige straling uit te zenden, door warmte af te staan aan de lucht, door verdamping van water (alleen van belang voor begroeide oppervlaktes, verdamping vanaf bestraat oppervlak wordt verwaarloosd), door opwarming van de bodem onder het oppervlak en door stijging van de temperatuur van de begroeiing.

Modelmatige aanpak De resultaten uit de experimentele aanpak zijn gebruikt om invoerparameters vast te stellen van een numeriek energie-uitwisselingsmodel dat de opwarming van de bodem simuleert als functie van weersgesteldheid, oppervlaktetype en de thermische eigenschappen van de bodem. Het toegepaste model onderscheidt vijftien verschillende bodemlagen tussen 0 en 5,5 meter diepte. Bij bestrating valt alle inkomende straling op de bovenste bodemlaag, bij begroeiing valt de inkomende straling op de bladeren. Doordat een deel van de kortgolvige straling (afhankelijk van albedo) en alle langgolvige straling worden geabsorbeerd door het grond- of bladeroppervlak, worden deze oppervlakken warm. De door de bodem opgenomen warmte wordt op vijf manieren afgestaan aan de

Het ontwikkelde model is gebaseerd op de wet van behoud van energie: de afgestane warmte is exact gelijk aan de hoeveelheid energie die geabsorbeerd wordt in de vorm van straling. Het model laat steeds in tijdstappen van een minuut de bijpassende gemeten hoeveelheid straling op het oppervlak vallen en rekent die om naar de hoeveelheid warmte. Verificatie van de zo gemodelleerde bodemtemperaturen is gedaan door een vergelijking met gemeten temperaturen. Afbeelding 3 laat voor gras zien dat de gemodelleerde bodemtemperaturen goed overeenkomen met de gemeten waardes. Op 150 cm onder bestrating is de gemodelleerde temperatuur maximaal één graad hoger dan de gemeten temperatuur. Verder vertonen alle tijdseries goede overeenkomst in zowel de dagelijkse variatie

Invloed van albedo. Een gevoeligheidsstudie werd uitgevoerd waarin het albedo van de bestrating werd verlaagd van 0,16 (gemeten voor de bestrating van pompstation Dorst) naar 0,10 (de minimumwaarde zoals gemeten boven asfalt). Het verschil is ongeveer 0,35°C aan het eind van de gesimuleerde periode: albedo heeft dus geen grote invloed op de bodemtemperatuur onder bestrating.

Invloed van grondsoort en vochtigheid. De thermische eigenschappen van de bodem hangen voor een groot deel af van de grondsoort. De bodemtemperatuur tijdens de warme periode loopt veel minder snel op in kleibodems (één of twee graden) dan in zandgronden (circa zes graden). Het vochtgehalte maakt voor de temperatuur in zandbodems niet veel uit, voor kleibodems wel.

Invloed van zon en temperatuur. De dag die als basis is genomen voor de ‘hittegolf’, 24 juli 2008, was warm

H2O / 7 - 2009

35


en onbewolkt. De maximaal bereikte temperatuur was 27°C. Volgens de definitie van het KNMI is sprake van een hittegolf als gedurende vijf achtereenvolgende dagen de maximumtemperatuur ten minste 25°C bedraagt en op ten minste drie van die vijf dagen 30°C of meer. De hypothetische warme periode die in het model wordt toegepast, is dus nog geen hittegolf. Het effect van een temperatuurtoename van drie graden is berekend, zodat wel een echte hittegolf wordt gesimuleerd. In drie gevoeligheidsstudies zijn afzonderlijk de luchttemperaturen met drie en zes graden verhoogd (tot 30 en 33°C op 24 juli) en is de hoeveelheid straling met 50 procent vermeerderd. Bij een stijging van de luchttemperatuur met drie graden bedraagt de stijging van de bodemtemperatuur ongeveer twee graden; bij een toename met zes graden circa vier graden. De toename van de temperatuur van 20 tot 25°C wordt onder deze omstandigheden bereikt in ongeveer drie weken. Het bereiken van de 25°C-grens is dus afhankelijk van de gemiddelde temperatuur voor aanvang van de warme periode en de duur ervan.

Conclusies De indringing van warmte in de bodem is bestudeerd door een gecombineerde experimentele en modelmatige aanpak. De experimentele aanpak heeft een dataset van

drie maanden opgeleverd met bodemtemperatuurprofielen tot 1,5 meter diepte onder bestrating, gras en plantsoen, met daarbij behorende luchttemperatuur, en zonneen thermische straling. De overeenkomst tussen gesimuleerde bodemtemperaturen en gemeten waarden was opvallend goed, zowel voor bestraat oppervlak als voor oppervlak begroeid met gras. Uit de metingen werd onmiddellijk duidelijk dat de bodem onder gras en plantsoen gemiddeld ongeveer één respectievelijk 2,8°C koeler is dan onder bestrating. Tijdens warme periodes loopt dat verschil op tot 1,5 respectievelijk 3,5°C. De temperatuur van het leidingwater bleek tijdens de meting overdag circa één graad kouder te zijn dan de bodem op één meter diepte, ‘s nachts liep dit verschil terug tot een halve graad. De contacttijd tussen water en opgewarmde bodem en de verblijftijd van het water spelen dus ook een rol in de opwarming van het drinkwater in het leidingnet. Water in aansluitleidingen, die zich op 60 tot 80 cm diepte in de bodem bevinden, zal hogere temperaturen bereiken, door de hogere bodemtemperatuur op mindere diepte en door de snellere opwarming door de gunstige oppervlakte/inhoud verhouding van de kleinere leidingen. Het model geeft een goede voorspelling van de toename van de bodemtemperatuur op

een wolkenloze dag op niet beschaduwde plaatsen. Omdat de extreemste opwarming plaatsheeft tijdens wolkenloze periodes (met name een hittegolf ), is het model zeer bruikbaar om omstandigheden te bepalen die leiden tot opwarming boven de 25°C. Omdat gedurende de meetperiode geen echte hittegolf voorkwam, kan niet geverifieerd worden of de extrapolaties van het model voldoende nauwkeurig de werkelijkheid beschrijven. Aanbevolen wordt deze metingen (eventueel in beperktere omvang) te herhalen tijdens een echte hittegolf. Met behulp van het nu beschikbare model kan voor verschillende weersomstandigheden (bijvoorbeeld op basis van historische reeksen van het KNMI) en verschillende bodemtypes en bodembedekking (bijvoorbeeld op basis van geografische informatie uit de bodemkaart Nederland) en informatie over de ligging van het leidingnet een ‘hotspotanalyse’ worden gedaan. Met deze analyse kan worden bepaald waar en wanneer het leidingwater te warm kan worden. LITERATUUR 1) Smulders E. (2006). Temperatuurfluctuaties in waterdistributienetten. Tilburgsche WaterleidingMaatschappij. 2) Van der Molen M., H. Kooi, E. Smulders en B. Heijman (2008). Warmte-indringing in de bodem. BTO-rapport 2008.053.

advertentie

PO

M P E N

Q

A

F S L U I T E R S

Q

SY

S T E M E N

De compacte alleskunner voor de afvalwaterbranche Compact, krachtig en robuust - zo laat KSB’s nieuwe afvalwaterpomp Amarex N S 32 zich omschrijven. Ideaal voor het transport van alle soorten afvalwater. Eén pomptype voor alle gangbare drukrioleringstoepassingen. En dat alles dankzij de geïntegreerde vuilversnijder via een persleiding van slechts 32 mm! Ook aan veiligheid en inzetbaarheid laat de Amarex N S 32 niets te wensen over: een explosieveilige motor, lekkagevrije verbinding, hoogwaardige materialen, optimale servicevriendelijkheid en rioolwaterbestendige coating maken de Amarex N S 32 met recht een alleskunner. Wilt u dat ook ervaren of heeft u een ander dompelpomptype nodig? Neem dan contact met ons op! 020-4079800. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90012

36

H2O / 7 - 2009


*thema

platform

Ron van der Oost, Waternet Minne Heringa, KWR Watercycle Research Institute Annemarie van Wezel, KWR Watercycle Research Institute

Toxiciteit stofmengsels in drinkwater naast stofgericht ook effectgericht beoordelen Met streefwaarden voor milieuvreemde stoffen in drinkwater8) willen de Nederlandse waterbedrijven nu en straks zorgen voor drinkwater van zeer goede kwaliteit. Een betrouwbare beoordeling van de chemische waterkwaliteit is hierbij van belang. De huidige chemische analyses kunnen niet het enorme aantal aan vaak onbekende stoffen detecteren dat in de bronnen voor de drinkwaterproductie kan voorkomen5). Daarnaast ontbreken voor veel stoffen en hun afbraakproducten toxicologische gegevens, zodat hun gezondheidsrisico’s niet goed te schatten zijn2). Ook is onbekend hoe de gecombineerde werking van verschillende stoffen de totale toxiciteit beinvloedt. In het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven is onderzocht hoe de toxicologische risicobeoordeling van complexe mengsels van stoffen in drinkwater het best vorm kan krijgen. Een evaluatie van de beschikbare methoden pleit voor integrale monitoring door toxicologische en chemische methoden te combineren.

D

e giftigheid van een mengsel van stoffen hangt af van de toxische werking van de individuele stoffen en hun mogelijke interacties. Stoffen kunnen eenzelfde werkingsmechanisme hebben en daarmee een gecombineerde werking vertonen, of elkaars effect beinvloeden zonder dat sprake is van eenzelfde werkingsmechanisme. Soms is sprake van een interactie, waarbij het gecombineerde effect van het mengsel kleiner of groter is dan de som van afzonderlijke effecten7). Hoewel de concentraties van stoffen in drinkwater zeer laag zijn, kan drinkwater worden beschouwd als een complex mengsel. Vanwege de lage concentraties lijkt vooral combinatiewerking van stoffen met gelijke werking van belang. Er is dan sprake van dosisadditie: de concentraties maal de toxische potenties van alle stoffen met eenzelfde werking bepalen opgeteld het effect. Bij complexe mengsels is het echter niet mogelijk om de totale toxiciteit nauwkeurig te voorspellen op basis van individuele stofgehalten, omdat de exacte samenstelling van een complex mengsel vrijwel niet te analyseren is. Bovendien is over de toxische potentie van de meeste stoffen onvoldoende informatie bekend en

is er nog te weinig kennis over de werkingsmechanismen van de meeste stoffen. Daarom is een visie op mengseltoxiciteit geformuleerd waarin een alternatief wordt voorgesteld voor risicoanalyse van complexe mengsels, op basis van een effectgerichte naast een stofgerichte benadering.

Effectgerichte testen Effectgerichte testen meten het biologische effect na blootstelling van organismen of cellen aan een testmonster. De testen meten het totale effect van het mengsel van (onbekende) verontreinigingen in water. Achterhalen van de oorzaak van een zo waargenomen effect (de toxische stof/ stoffen) vraagt dan nader onderzoek. Zowel testen voor algemene acute toxiciteit als voor specifieke chronische effecten kunnen nuttig zijn. Algemene acute toxiciteittoetsen met aquatische organismen (in vivo bioassays) worden reeds toegepast als bioalarmering voor calamiteiten bij de drinkwaterbronnen en kunnen ingezet worden voor alarmering bij calamiteiten. Bij calamiteiten zijn de concentraties van stoffen hoog. De organismen kunnen dan snel reageren, bijvoorbeeld door veranderd zwemgedrag of sterfte. In vitro bioassays, op basis van celkweek of bacterietesten, geven resultaat bij lagere concentraties van stoffen en zijn

gericht op specifieke toxische effecten die relevant zijn voor de menselijke gezondheid bij chronische blootstelling. Zulke specifieke toxische effecten zijn DNA-beschadiging, tumorvorming en -promotie, hormoonverstoring, verstoring van het afweersysteem, effecten op het zenuwstelsel, afwijkingen van de ongeboren vrucht, effecten op de voortplanting, effecten op het ontgiftingssysteem en bioactiviteit van geneesmiddelen. Omdat zowel de oorspronkelijke stoffen als de omzettingsproducten giftig kunnen zijn, kunnen de bioassays worden uitgevoerd zonder of juist met metabolisme (door toevoeging van leverenzymen). De concentraties van stoffen in drinkwater en de toeleverende bronnen zijn doorgaans zo laag dat van acute effecten geen sprake is. Vaker zullen specifieke effecten aan de orde zijn. Van genotoxische en hormoonverstorende effecten is inmiddels duidelijk dat in vitro bioassays (bijvoorbeeld Ames II-test, Comet-assay, batterij-CALUXtesten) relevant en voldoende gevoelig zijn voor screening van (drink)waterkwaliteit1),9). Van de overige genoemde specifieke effecten is de verwachting dat zij relevant zijn, maar dit vergt nog nader onderzoek. In de tabel staan suggesties voor bioassays die op dit moment het meest geschikt

H2O / 7 - 2009

37


lijken om genoemde effecten te analyseren. De ontwikkelingen op het gebied van in vitro bioassays gaan echter snel. Deze lijst kan dus veranderen. Om in aanmerking te komen voor implementatie bij de kwaliteitsbeoordeling van drinkwater zal een in vitro bioassay robuust, reproduceerbaar, gevoelig, selectief en internationaal geaccepteerd en gevalideerd moeten zijn. Natuurlijk zijn ook praktische aspecten als kosten, gebruikersgemak en snelheid van belang.

Effectgerichte streefwaarden Bij het toepassen van bioassays voor risicoanalyse van mengsels zijn effectgerichte normen of streefwaarden nodig waarmee het gemeten resultaat een betekenis krijgt. Voor de algemene in vivo bioassays voor bioalarmering is eerder door Rijkswaterstaat een indicatieve norm voorgesteld: een effect mag pas optreden bij 20 maal concentreren van het water. Onduidelijk blijft vooralsnog of deze indicatieve norm goede aanwijzingen geeft over eventuele chronische toxiciteit bij mensen. Tot nu toe is geen directe relatie vastgesteld tussen effecten in in vitro bioassays en toxiciteit voor de mens. De ADI (Acceptable Daily Intake) is de hoeveelheid van een stof (uitgedrukt per kilo lichaamsgewicht per dag) die door de mens kan worden opgenomen zonder nadelige gezondheidseffecten. Deze ADI is meestal gebaseerd op toxiciteittesten met proefdieren. Bij de interpretatie van in vitro bioassays dient rekening te worden gehouden met verschillen tussen eencelligen en hogere diersoorten, zoals mensen. Verschillen worden veroorzaakt door andere opname van de stoffen via het maag/darmsysteem (absorptie), verdeling via lichaamsvloeistoffen in het lichaam (distributie), afbraak of omzetting (metabolisme) en uitscheiding (excretie), samen afgekort als ADME. Deze ADME-processen verlopen anders in hogere organismen dan in een bioassay. Wij stellen voor om effectgerichte streefwaarden voor in vitro assays te ontwikkelen aan de hand van een (bestaande) ADI-waarde van een referentiestof en informatie over ADME. De meest potente stof voor het effect in kwestie kan daarbij dienen als referentiestof voor metingen aan mengsels. De effectgerichte streefwaarde komt dan overeen met het effect van een afgesproken concentratie van de referentiestof. Volgens een vergelijkbaar concept is een alarmeringswaarde voor stoffen met oestrogene activiteit afgeleid6)). Bij een waargenomen effect dat onder de effectgerichte streefwaarde ligt, is de waterkwaliteit goed en zijn de humane risico’s verwaarloosbaar. Bij een overschrijding van de effectgerichte streefwaarde is de waterkwaliteit verdacht en is nader chemisch en/of toxicologisch onderzoek nodig om vast te stellen of de stoffen die het effect veroorzaken inderdaad schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens.

Schematische weergave van de voorgestelde strategie voor integrale monitoring drinkwater. De processen die nu al periodiek worden uitgevoerd zijn weergegeven met stippellijnen.

monitoring; een set relevante effectgerichte testen gecombineerd met chemische analyses (zie schema). Bij overschrijding van de effectgerichte streefwaarde is het relevant om een indruk te krijgen of de toxische stoffen door de mens kunnen worden opgenomen. Dat kan met een testmodel voor passage over het darmepitheel, waarbij het testextract over een enkele laag darmcellen wordt geleid. Als na deze simulatie van darmpassage het testextract nog steeds een effect boven de streefwaarde geeft, is een verder hoogwaardig chemisch analytisch onderzoek relevant of een in vivo bevestigingsonderzoek. Afhankelijk van het aangetoonde effect kan met chemische analyses gericht worden gezocht naar de stoffen die dit effect veroorzaken. Het betreft dan chemische analyse gericht op screening en identificatie

De risico’s van mengseltoxiciteit kunnen het best worden geanalyseerd met integrale

38

H2O / 7 - 2009

Mogelijke toepassingen van effectgerichte testen Met de in vitro bioassays kan drinkwater periodiek worden gescreend op aanwezigheid van toxische stoffen. De assays zijn daarnaast bruikbaar om de kwaliteit van de verschillende stappen van de drinkwaterproductie te screenen, zoals de bronnen en de zuiveringsefficiëntie. De noodzakelijke meetfrequentie zal afhangen van de grilligheid van de waterkwaliteit van de bron.

Suggesties voor in vitro assays voor specifieke toxiciteit

genotoxische effecten

Ames (II) Comet, Micronucleus

carcinogene effecten

Intercellular communication (GJIC) DNA microarrays

hormoonverstoring

ER, AR, TR, GR en PR-CALUX (5 typen hormonen) REA, (anti) aromatase, TTR

immunotoxische effecten neurotoxische effecten antibiotica teratogene effecten, reproductie

NF-KB CALUX (in ontwikkeling) ACHE Water-SCAN EST stamcel

veranderde detoxificatie

Strategie voor integrale monitoring

van de toxische stoffen. Wanneer de stoffen bekend zijn, kan gericht een toxicologische risicobeoordeling worden gemaakt. Om de relevantie van de aangetoonde in vitro effecten voor de mens te verifiëren kan eventueel een (kostbaar) vergelijkend in vivo toxiciteitonderzoek worden uitgevoerd in proefdieren.

fase 1 fase 2 fase 3

DR-CALUX niet relevant niet relevant


*thema Naast chemische analyses zijn effectgerichte testen nu al waardevol op verschillende plaatsen in de drinkwaterproductie: • als waarschuwing voor toxische stoffen in het inlaatwater en eindproduct; • bij het prioriteren van monsters voor een brede en hoogwaardig chemische screening en identificatie; • bij innovatie en optimalisatie van zuiveringsprocessen; • voor het bepalen van toxische eigenschappen van aangetoonde stoffen waarover weinig toxicologische informatie beschikbaar is. Voor de verdere inzet van effectgerichte testen is meer onderzoek nodig, zoals: • een analyse van de relevantie van de mogelijke specifieke effecten; • een selectie van een set bioassays voor de relevante effecten; • het vaststellen van geschikte referentiestoffen voor het ontwerpen van effectgerichte streefwaarden; • onderzoek naar effectmonitoring in de gehele watercyclus; • het optimaliseren van de monstervoorbehandeling voor zowel bioassays als chemische analyses; • het tijdsgeïntegreerd concentreren van (polaire) verontreinigingen met passieve bemonsteraars.

Conclusies Omdat in drinkwater zeer lage gehalten aan toxische stoffen voorkomen, speelt voor mengseltoxiciteit vooral de dosisadditie (optellen van equivalenten met een bepaalde gifwerking) een rol. Bij een complex mengsel van stoffen in (bronnen van) drinkwater is het ondoenlijk om deze dosisadditie op basis van chemische analyses van afzonderlijke stoffen vast te stellen. Het gesommeerde effect van stoffen met eenzelfde toxisch werkingsmechanisme wel worden vastgesteld, bijvoorbeeld met acute in vivo testen met aquatische organismen voor calamiteiten en in vitro testen voor specifieke effecten. Effectgerichte streefwaarden moeten worden ontwikkeld om deze testen goed te kunnen interpreteren. Toepassing van effectgerichte testen in combinatie met chemische analyse (screening en identificatie) kan de kwaliteitsborging van drinkwater verder verbeteren. LITERATUUR 1) Alink G., J. Quik, E. Penders, A. Spenkelink, S. Rotteveel, J. Maas en W. Hoogenboezem (2007). Genotoxic effects in the Eastern mudminnow (Umbra pygmaea L.) after exposure to Rhine water, as assessed by use of the SCE and Comet assays: a comparison between 1978 and 2005. Mutat Res 631(2), pag. 93-100.

platform

2) Gezondheidsraad (2001). Onderzoek gezondheidsrisico’s stoffen: een gerichtere benadering. Rapport 2001/24. 3) Gezondheidsraad (2002). Blootstelling aan combinaties van stoffen: een systematiek voor het beoordelen van gezondheidsrisico’s. Rapport 2002/05. 4) KWR (2008). Visie op mengseltoxiciteit in drinkwater. BTO-rapport 2008.009. 5) Loos R., B. Gawlik, G. Locoro, E. Rimaviciute, S. Contini en G. Bidoglio (2009). EU-wide survey of polar organic persistent pollutants in European river waters. Environ Pollut 157(2), pag. 561-568. 6) Mennes W. (2004). Assessment of human health risks for oestrogenic activity detected in water samples, using the ER-CALUX assay. RIVM. 7) Pieters M. en W. Könemann (1997). Mengseltoxiciteit: een algemeen overzicht en evaluatie van de veiligheidsfactor van 100 toegepast in het stoffenbeleid. RIVM. Rapport 620110.004. 8) Van der Hoek J-P, P. Stoks, M. Mons en D. van der Kooij (2008). Visie op en streefwaarden voor milieuvreemde stoffen in drinkwater. H2O nr. 4, pag. 33-35. 9) Van der Linden S., M. Heringa, H. Man, E. Sonneveld, L. Puijker, A. Brouwer en B. van der Burg (2008). Detection of multiple hormonal activities in wastewater effluents and surface water, using a panel of steroid receptor CALUX bioassays. Environ. Sci.Technol. 42, pag. 5814-5820.

advertentie

Wij hebben vacatures om van te watertanden Beleidsadviseur riolering en afvalwaterketen 37 uur per week Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard • Standplaats: Rotterdam • Opleiding: Academische of hbo-opleiding op relevant vakgebied en aantoonbare werkervaring • Salarisindicatie: bruto maandsalaris maximaal € 4391,- bij een 37-urige werkweek • Referentie: S&K 0912 • Sluitingsdatum: 17 april 2009

Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen* zijn op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren op hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl *Waterschappen behoren tot de drie beste overheidswerkgevers van Nederland. Bron: Intermediair imago onderzoek 2008.

H2O / 7 - 2009

39


Matthijs Bonte, KWR Watercycle Research Institute Klaasjan Raat, KWR Watercycle Research Institute Pieter Dammers, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Pieter Stuyfzand, KWR Watercycle Research Institute / Vrije Universiteit Amsterdam

Verstopping en regeneratie van infiltratieputten bij Waalsdorp Al 18 jaar bedrijft Duinwaterbedrijf Zuid-Holland met succes het diepinfiltratiesysteem Waalsdorp, waar voorgezuiverd Maaswater in het derde watervoerend pakket wordt geinjecteerd en teruggewonnen. De laatste jaren blijkt uit monitoringsdata dat de infiltratieputten versneld aan het verstoppen zijn. Het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland en KWR Watercycle Research Institute zijn op zoek gegaan naar de locatie, aard en oorzaak van deze putverstopping om zo een effectief regeneratieprogramma op te stellen en verstopping in de toekomst te minimaliseren. Uit het onderzoek blijkt dat de verstopping bestaat uit ijzer- en mangaanneerslagen en organische stof. Belangrijke conclusie is dat putverstopping beheersbaar is en geen belemmering hoeft te zijn voor de toepassing van diepinfiltratie.

D

uinwaterbedrijf Zuid-Holland is in 1990 als één van de eerste waterbedrijven in Nederland begonnen met het toepassen van diepinfiltratie op bedrijfsschaal. Diepinfiltratie komt tegemoet aan twee wensen: het zuivert het geïnfiltreerde water en legt een voorraad zoet water in de ondergrond aan. In vergelijking met open infiltratiesystemen, die veel vaker worden toegepast, zijn de effecten op de omgeving minimaal en is de voorraad water goed beschermd tegen verontreinigingen aan maaiveld. Een open infiltratiesysteem is daarentegen veel goedkoper in aanleg en gebruik, gebruikt minder energie en chemicaliën en vergt minder onderhoud.

van vijf tot zeven jaar noodzakelijk zou zijn. Uiteindelijk blijkt dat moment pas nu gekomen, 18 jaar na ingebruikname van het systeem. Voor de opzet van een effectief regeneratieprogramma en voor verdere minimalisatie van de verstopping in de toekomst is inzicht in de verstoppingsprocessen nodig. Met dit als achtergrond zijn het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland en KWR Watercycle Research Institute op zoek gegaan naar de locatie, aard en oorzaak van de verstopping van de infiltratieputten in Waalsdorp. Het project omvatte een analyse van de operationele

data van de voorzuivering en infiltratieputten voor de periode 1990 tot 2008. Die gegevens werden aangevuld met een veldprogramma met flowmetingen, camera-inspecties en chemische en microbiologische analyses van water en vaste fasen uit de infiltratieputten en de voorzuivering.

Ontwikkeling in putverstopping Sinds de start van het project in 1990 meet Duinwaterbedrijf Zuid-Holland de mate van verstopping in drie van de infiltratieputten door periodiek, tijdens infiltratie, de waterdruk op te nemen, ook in de formatie direct buiten de boorgatwand. Hieruit wordt

Afb. 1: Geohydrologische doorsnede met diepinfiltratie Waalsdorp2).

Bij het diepinfiltratiesysteem Waalsdorp wordt voorgezuiverd, zuurstofrijk Maaswater via 24 infiltratieputten in het derde, van oorsprong anoxische, watervoerende pakket geïnjecteerd en teruggewonnen (zie afbeelding 1). Cruciaal voor het welslagen van deze diepinfiltratie is de mate waarin verstopping van infiltratieputten wordt beheerst. Putverstopping leidt tot capaciteitsverlies en hogere energiekosten, doordat de infiltratiedruk moet worden opgevoerd. Deze druk kan zo groot worden dat een risico ontstaat op opbarsten1): het wegdrukken van kleiprop en omstorting, waardoor het infiltratiewater langs de buitenkant van de stijgbuis omhoog komt. De infiltratieput is dan onherstelbaar beschadigd en zal moeten worden vervangen. In 1990 was de verwachting dat regeneratie van de infiltratieputten na een productieperiode

40

H2O / 7 - 2009


*thema

platform

DIW24 vrijwel geen aanslag vertoont. Wel is in DIW24 een roodoranje gloed zichtbaar, die ook waarneembaar was in bemonsterd materiaal van DIW13. De camera-inspecties bevestigen de indruk dat de verstopping in DIW24 voornamelijk aanwezig is in de omstorting of op de boorgatwand, terwijl bij DIW13 een aanzienlijk deel van de verstopping zich op het filter bevindt.

Afb. 2: Ontwikkeling putverstopping (blauwe lijn) in infiltratieputten DIW1, 18 en 24 en totale infiltratiedebiet (zwarte balkjes) bij diepinfiltratie Waalsdorp tussen 1990 en 2008.

de weerstand berekend die het water bij infiltratie ondervindt, na correcties voor variaties in infiltratiedebiet en watertemperatuur1). De zo berekende weerstand is een goede maat voor putverstopping. Afbeelding 2 geeft het resultaat weer van deze weerstandsmetingen. Gedurende de eerste vier infiltratiejaren is de weerstand relatief laag (minder dan zes centimeter per kubieke meter per uur) en neemt slechts zeer langzaam toe. Vanaf 1999 neemt de weerstand steeds sneller toe, wat een indicatie kan zijn voor de groei van verstopping veroorzakende biomassa. De weerstand neemt vooral toe na langdurige infiltratiestops, bijvoorbeeld in 2001, 2004 en 2005. Dit is een opvallende waarneming, omdat uit eerder onderzoek werd geconcludeerd dat bij biologische verstopping stilstand van het systeem de mate van verstopping juist vermindert1). Om zicht te krijgen op waar de verstopping zich bevindt, zijn additionele metingen uitgevoerd met digitale drukopnemers op drie locaties: in de put, in de omstorting

en in de formatie, boven de kleiprop. Zo kan de weerstand worden ontleed in twee onderdelen: één over het putfilter en het eerste deel van de omstorting (kortweg ‘filter’) en één over het tweede deel van de omstorting en de boorgatwand (‘boorgatwand’). Uit deze metingen valt af te leiden dat de weerstand zich voornamelijk in het tweede deel van de omstorting en op de boorgatwand bevindt (zie afbeelding 3). Bij DIW13 draagt de boorgatwand voor circa 60 procent bij aan de totale weerstand, terwijl dit bij DIW24 meer dan 90 procent is. Vanwege de ligging achter de omstorting, ‘op de boorgatwand’, is deze verstopping moeilijk te bereiken en zullen oppervlakkige regeneratiemethoden als schoonborstelen weinig effect sorteren.

Samenstelling verstopping In afbeelding 4 zien we het resultaat van de camera-inspectie van respectievelijk DIW13 en 24. Opvallend in deze beelden is het verschil in de waargenomen vervuiling tussen de putfilters. Het filter van DIW13 is nauwelijks te zien door een dichte neerslag van zwart materiaal, terwijl het filter van

Vast materiaal dat tijdens flowmetingen in DIW13 en 24 werd opgepompt, is geanalyseerd op gehaltes koolhydraten (een indicatie van bacteriële oorsprong van het materiaal), totaal koolstof (TOC) en elementgehaltes na HNO3-extractie. De analyseresultaten in de tabel bevestigen het beeld uit de camera-inspecties dat ijzer de dominante vorm van verstopping vormt. Naast ijzer vormen mangaan en organisch koolstof belangrijke bestanddelen van het verstoppingsmateriaal. Over de minerale vorm van het materiaal (hydroxides, oxides, eventueel sulfides) valt op basis van deze analyses niets te zeggen. Het relatief hoge gehalte aan koolhydraten ten opzichte van de totale hoeveelheid organische koolstof duidt op een belangrijke rol voor microorganismen in de vorming van verstoppingsmateriaal. Uit de tabel blijkt dat het aandeel organische stof in het vaste materiaal veel groter is Massaverhoudingen ijzer, mangaan, aluminium en organisch koolstof en gehalte koolhydraten (uitgedrukt als percentage van Fe) en gehalte koolhydraten (uitgedrukt als percentage van TOC) voor bemonsterd vast materiaal van DIW 13 en DIW24.

parameter

Fe/Fe Mn/Fe Al/Fe Ca/Fe Mg/Fe Si/Fe TOC/Fe koolhydraat-C/TOC

DIW13

DIW24

100 27 1,6 1,4 0,2 0,5 7,1 34

100 2,9 3,2 9,1 1,1 1,9 16 25

Afb. 3: Weerstandsmetingen over de boorgatwand en het filter voor DIW13 en 24.

H2O / 7 - 2009

41


overgangen in redoxcondities een goede leefomgeving vormen voor ijzerminnende bacteriën. Veelvuldige stilstand van het systeem vergroot op deze wijze mogelijk de kans op biologische verstopping. De koolhydraatanalyses laten inderdaad zien dat micro-organismen een belangrijke rol spelen bij de vorming van organisch stof. Een alternatieve verklaring is dat een microbiële populatie zich heeft ontwikkeld door de toevoer van voedingstoffen met het infiltratiewater. Vanaf 2000 zijn veelvuldig pieken te zien in AOC-gehaltes (zie afbeelding 5), een maat voor de biologische nagroeipotentie van het water4). Aanscherping van het Infiltratiebesluit Bodembescherming was in januari 1999 aanleiding voor de plaatsing van een actief koolfilter. Het vermoeden bestaat dat AOC vrijkomt uit dit filter als het na een stilstand weer wordt opgestart. Daarnaast speelt mee dat het Maaswater tot 1997 werd gechloreerd om de transportleiding schoon te houden. Uit metingen van trihalomethanen (een reactieproduct van chloor met organisch stof ) blijkt dat een deel van het chloor de putten heeft bereikt en daar mogelijk de groei van micro-organismen in toom heeft gehouden in de beginjaren van het systeem5). Camerabeelden op 30 meter diepte en verstoppingsmateriaal, zoals afgevangen op 0,45μm filters tijdens afpompen van DIW13 en 24 in oktober 2008.

voor DIW24 dan voor DIW13. Dit suggereert dat het waargenomen zwarte materiaal in DIW13 (zie afbeelding 3) geen organische stof betreft maar neergeslagen mangaanoxides. Het verschil in de samenstelling van de neerslagen (en ook het verschil tussen de putten op de camerabeelden en mate van verstopping) is opvallend en houdt mogelijk verband met de positie van de afzonderlijke infiltratieputten aan de aanvoerleiding of ten opzichte van de natuurlijke grondwaterstroming. Naast het vaste materiaal zijn tevens grondwatermonsters uit de put en omstorting geanalyseerd op microbiologische en chemische parameters. Het water in de putten bevatte, naast hoge concentraties opgelost ijzer en mangaan, ook hoge concentraties NO3. Dit is opvallend, omdat NO3 het voorkomen van ijzer en mangaan chemisch gezien uitsluit. Een verklaring kan worden gevonden in de bedrijfsvoering van het systeem: voorafgaand aan de bemonstering is enkele dagen geinfiltreerd, terwijl het systeem in de periode daarvoor ongeveer een jaar stillag. Tijdens deze lange stilstand kan geaccumuleerde biomassa worden afgebroken, waarbij zuurstof wordt geconsumeerd en een gereduceerd milieu ontstaat met hoge concentraties Fe en Mn. De ontwikkeling van een gereduceerd milieu tijdens stilstand van een infiltratiesysteem is eerder waargenomen in een ASR-experiment in Herten, bij WML3). Het ijzer- en mangaanrijke watertype is tijdens de kortstondige infiltratie voor monstername gemengd met geinfiltreerd nitraatrijk water. Opvallend is het waargenomen verschil in concentraties NO3 in put (12 mg/l) en omstorting (4,5 mg/l). Dit bevestigt het beeld dat de omstorting reducerend werkt en zodoende een

42

H2O / 7 - 2009

belangrijke rol speelt in de kwaliteitsveranderingen van het geinfiltreerde water.

Discussie Uit de chemische analyses en camerainspecties blijkt dat de vorming van ijzer- en mangaanneerslagen en accumulatie van organisch stof de belangrijkste oorzaken van putverstopping van het systeem zijn. Hierbij spelen waarschijnlijk de groei van micro-organismen in de put en omstorting en de toevoer van ijzer en mangaan met het infiltratiewater een rol. Op basis van waterkwaliteitsgegevens in de omstorting blijkt dat zich (lokaal) reductieve omstandigheden kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld tijdens stilstand van het systeem. Bekend is dat afwisselingen en

Er zijn verschillende potentiële bronnen voor de verstoppende ijzer- en mangaanneerslagen. Het spoelen van de snelfilters is een kritiek moment in de bedrijfsvoering, waarbij een kans bestaat dat ijzer in opgeloste vorm of als Fe(OH)3-colloïden in de putten belandt. Weliswaar wordt na het spoelen het snelfiltraat afgevoerd naar de infiltratievijvers, maar het schakelmoment waarop de diepinfiltratie in werking gaat is alleen gebaseerd op de troebelheidsmeting (FTU). Hierdoor kunnen kortstondige pieken in deeltjesconcentratie niet worden uitgesloten. Naar gehaltes aan opgelost ijzer wordt bij terugplaatsen niet gekeken. Een tweede mogelijke bron van ijzer is het coagulatiemiddel dat wordt gebruikt in de voorzuivering. In 2003 is overgeschakeld van sachtoclar (polyaluminiumchloride) op FeCl3. Als het toegevoegde ijzer niet snel genoeg neerslaat, kan dit het snelfilter passeren en later in de put voor ijzerverstopping zorgen.

Afb. 4: Gehaltes assimileerbare organische koolstof in het infiltratiewater.


*thema Een laatste mogelijke bron van ijzer én van mangaan is het Maaswater zelf. Hoewel de gehaltes mangaan en ijzer onder de detectielimiet liggen, is het aannemelijk dat beide in zeer kleine concentraties (<0,01 mg/l) in het infiltratiewater aanwezig zijn. In combinatie met een grote volumestroom water kan dit leiden tot infiltratie van aanzienlijke hoeveelheden ijzer en mangaan.

Conclusie

tiemiddel in de voorzuivering en veelvuldige stilstand van het systeem sinds 2000. De ontstane verstopping kan worden verwijderd door de putten te regenereren. Omdat er nog geen ervaring is met het regenereren van de infiltratieputten op Waalsdorp, zal een testprogramma worden uitgevoerd waarin enkele technieken op hun effectiviteit worden beproefd (HD-reiniging, versneld afpompen en jutteren in combinatie met waterstofperoxide, een reductor of zuur).

IJzer- en mangaanneerslagen en organisch stof vormen de belangrijkste bestanddelen van putverstopping bij het diepinfiltratiesysteem Waalsdorp. Uit de monitoringdata blijkt dat het systeem al vanaf het begin langzaam verstopt, maar dat de snelheid hiervan de laatste jaren toeneemt. Dit is vermoedelijk terug te voeren op veranderingen in de bedrijfsvoering. Die werden deels doorgevoerd naar aanleiding van aanscherpingen in het Infiltratiebesluit Bodembescherming, zoals de installatie van koolfilters, het gebruik van FeCl3 als coagula-

Belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat met een goede bedrijfsvoering putverstopping bij diepinfiltratie beheersbaar is. Daardoor heeft het systeem al 18 jaar zonder noemenswaardige problemen gedraaid. Dit onderzoek laat zien dat met een aantal aanpassingen in de bedrijfsvoering, zoals optimalisering van de voorzuivering, periodiek terugspoelen van de putten en voorkomen van langdurige stilstand, putverstopping in de toekomst verder kan worden geminimaliseerd.

platform

LITERATUUR 1) Olsthoorn T. (1982). Verstopping van persputten. Kiwa. Mededeling 71. 2) Kiwa/IWACO (1995). Milieueffectrapportage voor diepinfiltratieprojecten in Zuid-Holland west, fase 2. Basisrapport Hydrologie Voorlinden en Waalsdorp 2. 3) Stuyfzand P., J. Wakker en B. Putters (2005). Water quality changes during Aquifer Storage and Recovery (ASR): results from pilot Herten (Netherlands) and their implications for modeling. In: Proc. ISMAR 2005 Aquifer Recharge 5th Int. Symp. Berlin. 4) Hijnen W. en .. Kooij (1989). Verstopping van infiltratieputten onder invloed van het gehalte assimileerbare organische koolstof (AOC). In: J. Peters, J. van der Eem en J. Meijer (eds.). Diepinfiltratie, de theorie. Kiwa. Mededeling 106. 5) Schippers J., J. Verdouw en G. Zweere (1989). Het voorspellen van de verstoppingssnelheid van infiltratieputten. In: J. Peters, J. van der Eem en J. Meijer (eds). Diepinfiltratie, de theorie. Kiwa. Mededeling 106.

advertentie

È7Zljhi db\VVc bZi YjjgoVVb]Z^YÉ ÆLVi ^` edh^i^Z[ k^cY! ^h YVi lZ W^_ YZ egdk^cX^Z DkZg^_hhZa WZljhi db\VVc bZi YjjgoVVb]Z^Y# >` o^Z YVi dd` YVVYlZg`Za^_` iZgj\ ^c b^_c lZg`oVVb]ZYZc# Od lVh ^` WZigd``Zc W^_ YZ YjjgoVbZ gZcdkVi^Z kVc ]Zi egdk^cX^Z]j^h# Dch `Vciddg" eVcY WZ]ddgi idi ZZc kVc YZ bZZhi YjjgoVbZ \ZWdjlZc kVc CZYZgaVcY# BVVg dd` `g^_\Zc gj^bZ kZg\dZY^c\Zc kddg ]Zi \ZWgj^` kVc ]Zi deZcWVVg kZgkdZg Zc YZ VVchX]V[ kVc ZZc lZg`ÒZih VVcYVX]i# 7dkZcY^Zc WZhX]^``Zc lZ W^_ YZ egdk^cX^Z DkZg^_hhZa dkZg b^a^Zjkg^ZcYZa^_`Z! ]nWg^YZ Y^ZchiVjidÉh# H^cYh &.-+ ]ZW ^` VVc kZZa kZghX]^aaZcYZ egd_ZXiZc \ZlZg`i# KVV` de ]Zi heVcc^c\hkZaY ijhhZc b^a^Zj Zc ZXdcdb^Z# >` ]ZW bZZ\ZlZg`i VVc YZ eaVVih^c\ kVc l^cY" ijgW^cZh! bVVg dd` VVc YZ dcil^``Za^c\ kVc c^ZjlZ Zc gZk^iVa^hZg^c\ kVc djYZ WZYg^_kZciZggZ^cZc# 6ai^_Y bZi YjjgoVVb]Z^Y Vah WZaVc\g^_`Z gVcYkddglVVgYZ#Ç

KZg\jcc^c\kZgaZcZg <gdcYlViZglZi k$b <Z ciZgZhhZZgY4 <V YVc cVVg/ lll#lZg`ZcW^_egdk^cX^ZdkZg^_hhZa#ca

EZiZg BddgbVc! egd_ZXiaZ^YZg Db\Zk^c\hkZg\jcc^c\#

L^_ lZg`Zc VVc iZkgZYZc bZYZlZg`Zgh Egdk^cX^Z DkZg^_hhZa ^h kddgj^ihigZkZcY ^c ]VVg eZghdcZZahWZaZ^Y Zc WZ]ddgi ^c '%%- idi YZ 7ZhiZ LZg`\ZkZgh kVc CZYZgaVcY

H2O / 7 - 2009

43


Bart Wullings, KWR Watercycle Research Institute Harm Veenendaal, KWR Watercycle Research Institute Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute

Legionella pneumophila komt sporadisch voor in Nederlands oppervlaktewater Legionella pneumophila werd slechts incidenteel aangetroffen bij een onderzoek van 14 verschillende oppervlaktewaterlocaties in het voorjaar en zomer van 2007. Bij dit onderzoek werd de recent ontwikkelde Q-PCR-methode toegepast. De relatief lage watertemperatuur (maximaal 21°C) in de periode van onderzoek verhinderde waarschijnlijk de groei van L. pneumophila. In het Veluwemeer bij Harderwijk werd L. pneumophila echter steeds in hoge concentraties waargenomen. Het effluent van de rwzi van Harderwijk bleek de oorzaak. Verder onderzoek is nodig naar de temperatuur waarbij L. pneumophila zich kan vermeerderen in oppervlaktewater en de herkomst van L. pneumophila in het effluent van rwzi’s.

D

e rol van Legionella pneumophila bij het veroorzaken van legionellapneumonie (‘veteranenziekte’) is alom bekend. Besmetting kan optreden na inademing van aerosolen met L. pneumophila. Dit organisme kan zich vermeerderen in leidingwater bij temperaturen tussen 25 en 43°C. Daarom is wettelijk voorgeschreven dat leidingwater van collectieve leidingwaterinstallaties periodiek wordt onderzocht met een gestandaardiseerde kweekmethode op de aanwezigheid van legionellabacteriën1). Ook drinkwater moet na productie en bij distributie periodiek worden geanalyseerd en het aantal kweekbare legionellabacteriën moet kleiner zijn dan 100 kolonievormende eenheden (kve) per liter. Legionellabacteriën kunnen ook aanwezig zijn in koeltorens en in bepaalde typen proceswater, maar periodiek onderzoek is niet voorgeschreven. Oppervlaktewater wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater en als koelwater; over de aanwezigheid van L. pneumophila in Nederlands oppervlaktewater is echter weinig bekend2). Onderzoek van oppervlaktewater is moeilijk uitvoerbaar omdat de aanwezigheid van veel andere bacteriën de analyse met de gangbare kweekmethode verstoort. Met moleculaire technieken, gebaseerd op de PCR-reactie, is dergelijk onderzoek wel mogelijk. Met behulp van een moleculaire methode is aangetoond dat niet- kweekbare legionellabacteriën, die meestal behoorden tot

44

H2O / 7 - 2009

nog niet beschreven soorten, algemeen voorkomen in het oppervlaktewater in Nederland in concentraties van 104 tot maximaal 106 DNA-kopieën per liter3). L. pneumophila werd echter niet

waargenomen bij dit onderzoek, dat is uitgevoerd in een periode met lage watertemperaturen (<10°C). In de Verenigde Staten en Puerto Rico is de bacterie met behulp van microscopische technieken en

De Q-PCR-methode is gebaseerd op de polymerase kettingreactie (PCR), waarin in korte tijd met behulp van een enzymatische reactie en onder invloed van temperatuurwisselingen (cycli) een specifiek DNA-fragment tot hoge aantallen kan worden vermenigvuldigd. Voor de vermenigvuldiging van dit DNA-fragment worden korte synthetische DNA-moleculen (primers) gebruikt. De basenvolgorde in deze primers is zodanig gekozen dat deze primers selectief binden aan het DNA van het te detecteren organisme. Na deze binding komt een enzymatische kettingreactie op gang en wordt het DNA-fragment tussen de primers tijdens elke temperatuurcyclus vermenigvuldigd. Bij Real-time PCR wordt bij elke temperatuurcyclus de vorming van het vermenigvuldigde DNA gemeten door gebruik te maken van een synthetische DNA-probe, gelabeld met een fluorescente kleurstof. De fluorescentie treedt pas op nadat het DNA is gevormd. Er is een duidelijk verband tussen de oorspronkelijke DNA-concentratie van L. pneumophila en het aantal verdubbelingscycli dat nodig is om een DNA-signaal boven de detectiegrens uit te laten komen (CT-waarde). Op basis van de CT-waarde en een referentielijn met bekende DNA-concentraties kan de oorspronkelijke DNA-concentratie worden bepaald. In elke legionellabacterie is het gedetecteerde specifieke DNA-fragment in één kopie aanwezig, waardoor de concentratie DNA-kopieën gelijk gesteld kan worden aan het aantal legionellabacteriën. De Q-PCR-methode met een interne controle is bij KWR ontwikkeld en gevalideerd en zal dit voorjaar worden gepubliceerd als ontwerp NEN 6254. L. pneumophila en het aantal verdubbelingscycli dat nodig is om een DNA-signaal boven de detectiegrens uit te laten komen (CT-waarde). Op basis van de CT-waarde en een referentielijn met bekende DNA-concentraties kan de oorspronkelijke DNA-concentratie worden bepaald. In elke legionellabacterie is het gedetecteerde specifieke DNA-fragment in één kopie aanwezig, waardoor de concentratie DNA-kopieën gelijk gesteld kan worden aan het aantal legionellabacteriën. De Q-PCR-methode met een interne controle is bij KWR ontwikkeld en gevalideerd en zal dit voorjaar worden gepubliceerd als ontwerp NEN 6254.


*thema fluorescerende antilichamen in vrijwel alle onderzochte meren en rivieren aangetoond in concentraties van 104 tot 108 bacteriën per liter4),5). De temperatuur van het onderzochte oppervlaktewater was relatief hoog door een hoge omgevingstemperatuur (Puerto Rico) en door warmwaterlozingen van elektriciteitscentrales (Verenigde Staten). De watertemperatuur is waarschijnlijk de bepalende factor voor de groei van L. pneumophila in oppervlaktewater. Bovendien kan de bacterie lang overleven in water bij lage temperaturen, zonder dat vermeerdering optreedt. In Nederland stijgt de oppervlaktewatertemperatuur in de zomer soms tot boven 25°C. In de zomer van 2006 werd in de Rijn bij Lobith een maximumtemperatuur van 27,5°C geregistreerd. Recent is een gevalideerde Q-PCR-methode beschikbaar gekomen voor de kwantitatieve detectie van L. pneumophila in water6). Deze methode is toegepast om de aanwezigheid van L. pneumophila te analyseren in enkele rivieren en meren, waaronder locaties voor inname van water voor de drinkwaterbereiding, in de periode van april tot september 2007. Doelen van dit onderzoek waren: bepalen in welke mate1) L. pneumophila aanwezig is in diverse typen oppervlaktewater en nagaan of de watertemperatuur hierop van invloed is. Bij dit onderzoek zijn tevens analyses uitgevoerd van het totale aantal legionellabacteriën en van Legionella anisa. L. anisa wordt relatief vaak met de kweekmethode aangetoond in leidingwater, maar dit organisme is vrijwel niet ziekteverwekkend voor de mens7).

Opzet van het onderzoek In de lente en in de zomer van 2007 is het water van twaalf oppervlaktewaterlocaties onderzocht (zie tabel 1). Mogelijke seizoensinvloeden zijn bepaald door elke locatie vijfmaal te analyseren (in april, mei, juli, augustus en september). Analyses met Q-PCR-methoden voor de detectie van alle

platform

Harderwijk (2,2 x 106 DNA-kopieën per liter) was veruit het hoogste en een factor 10 hoger dan in het water van het Veluwemeer op de locatie weergegeven in de foto op de volgende pagina.

Legionella-soorten en voor L.anisa zijn alleen uitgevoerd in water bemonsterd in april (laagste temperatuur) en in juli (hoogste temperatuur). Van elk watermonster is de temperatuur gemeten en zijn de concentraties bepaald van actieve biomassa (ATP) en van chlorofyl-a. Naar aanleiding van de meetresultaten is in januari 2008 ook het effluent van zes rwzi’s en het water van drie locaties aan het Veluwemeer onderzocht.

Invloed temperatuur

L. pneumophila is slechts enkele malen waargenomen in de verschillende typen oppervlaktewater, in een concentratie net boven de detectiegrens van 600 DNA-kopieën per liter (zie tabel). Een uitzondering hierop vormen de resultaten van de watermonsters afkomstig uit het Veluwemeer bij Harderwijk. Bij deze locatie is L. pneumophila steeds aangetoond in relatief hoge concentraties (tot 3,8 x 105 DNA-kopieën per liter). Analyse van de concentratie van legionellasoorten bevestigde eerdere waarnemingen dat deze bacteriën overal algemeen voorkomen in het oppervlaktewater in Nederland3). L. anisa is echter niet aangetroffen. Uit tabel 1 blijkt dat de aanwezigheid van L. pneumophila in het Veluwemeer bij Harderwijk niet het gevolg is van een afwijkende watertemperatuur of van verhoogde concentraties van ATP en/of chlorofyl-a. Een verklaring voor deze aanwezigheid bracht Google Earth. De luchtfoto op de volgende pagina laat duidelijk de waterstroom zien van het effluent van de rwzi te Harderwijk. De bemonstering van het water van het Veluwemeer bleek te hebben plaatsgevonden in deze stroom. In januari 2008 is het effluent van de rwzi van Harderwijk onderzocht op de aanwezigheid van L. pneumophila. Tevens is het effluent van een vijftal andere rwzi’s onderzocht (zie tabel 2). Bij vier van de zes rwzi’s is L. pneumophila in het effluent aangetroffen. De concentratie in het effluent van

Uit het onderzoek komt naar voren dat L. pneumophila in de lente en in de zomer van 2007 vrijwel niet in aantoonbare mate aanwezig was in het onderzochte oppervlaktewater. De watertemperatuur op de bemonsterde locaties was maximaal 21°C. Bij deze temperatuur kunnen niet-kweekbare legionellasoorten goed groeien. Kennelijk zijn L. pneumophila en L. anisa niet in staat om zich bij deze temperatuur in het water te vermeerderen, ondanks de aanwezigheid van algen en bacteriën die de groei van protozoa bevorderen. In de zomer van 2007 werd in de Rijn bij Lobith een maximum watertemperatuur van 23°C geregistreerd8). Tabel 2: Legionella pneumophila in effluent van rwzi bepaald met de Q-PCR-methode. Datum bemonstering 12 januari 2008. De Q-PCR-resultaten gecorrigeerd met rendement van interne controle.

rwzi

Arnhem Ede Harderwijk Houten Nijmegen IJsselstein

L. pneumophila (n mip DNA kopieën/l)

<7,7 x 102 5,0 x 105 2,2 x 106 a) 8,4 x 102 b) <7,2 x 102 1,4 x 104

a) Concentratie L. pneumophila is indicatief door zeer laag aantal DNA kopieën aangetoond in PCR. b) Concentratie L. pneumophila indicatief door (te) laag rendement van de interne controle.

Tabel 1: Legionella pneumophila in oppervlaktewater bepaald met de Q-PCR methode. .

oppervlaktewater

Maas, Keizersveer Waal, Nijmegen Lekkanaal IJssel Renkumse beek Heelsumse beek IJsselmeer Loosdrechtse Plassen Randmeer Harderwijk Randmeer Strand Nulde4) Randmeer Huizen4) Bufferbak Weesperkarspel1) Oranjekom Leiduin1) Verzamelkom Andijk1)

analyses temperatuur (°C)

chlorofyl (μg/l)

ATP (ng/l)

Legionella spp. (n DNA kopieën/l)3),5)

L. pneumophila (n mip DNA kopieën/l)5)

12,7 - 20,3 13,5 - 21,0 13,1 - 20,4 13,0 - 21,0 12,1 - 14,8 11,9 - 17,9 11,2 - 19,4 12,9 - 19,6 6,2 - 19,9 4,6 - 19,0 5,6 - 19,6 10,9 - 19,7 14,1 - 18,4 10,0 - 19,0

3,0 - 16,0 <2 - 12,0 2,0 - 11,0 <2 - 9,0 <2 <2 - 14,0 34,0 -57,0 15,0 - 22,0 17,0 - 25,0 8,0 -12,0 11,0 -27,0 <2 6,0 -25,0 18,0 -45,0

161 - 343 130 - 343 107 - 225 98 - 206 46 - 314 66 - 397 561 - 1569 471 - 1509 584 - 1012 465 - 954 179 - 579 12 - 16 337 - 929 370 - 659

5,5 x 105, 9,1 x 105 1,0 x 106, 3,6 x 105 1,4 x 106, 1,6 x 105 1,3 x 106, 3,3 x 105 2,0 x 106, 6,3x106 3,6 x 106, 1,3 x 107 3,5 x 105, 9,1 x 106 9,7 x 105,, 4,6 x 106 2,3 x 106, 2,8 x 106 7,1 x 105 2,6 x 105 1,7 x 106, 3,9 x 105 2,8 x 105, 7,9 x 105 9,4 x 105, 9,4 x 106

<6 x 102 <6 x 102 - 2,2 x 103 2) <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102 7,3 x 104 - 3,8 x 105 <6 x 102 - 1,6 x 103 <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102 <6 x 102

1) opvangbassin van oppervlaktewater voor bereiding van drinkwater 2) monster van 31 mei 2007 3) monsters genomen in respectievelijk april en juli 2007 4) Watermonsters van de locaties Randmeer strand Nulde en Huizen zijn bemonsterd in januari 2008. 5) Q-PCR-resultaten gecorrigeerd met rendement van interne controle

H2O / 7 - 2009

45


water in het leidingnet tot boven 25°C. Onder welke omstandigheden hierbij groei van L. pneumophila kan optreden wordt onderzocht in het onderzoek dat KWR uitvoert voor de Nederlandse waterbedrijven.

L. pneumophila in rwzi-effluent

Opname (Google Earth) van de RWZI van Harderwijk met de effluentstroom in het Veluwemeer en de locatie van bemonstering

Afb. 2: Temperatuur van de Maas bij Keizersveer van 2003 tot begin 2008 (bron: Rijkswaterstaat).

Deze temperatuur ligt beneden het niveau waarbij groei van L. pneumophila kan optreden in water en is waarschijnlijk ook te laag voor L. anisa, die zich kan vermeerderen in leidingwaterinstallaties bij temperaturen van ongeveer 25°C9). In de VS werd L. pneumophila wel aangetroffen in het water van meren bij temperaturen beneden 20°C4). Deze aanwezigheid kan worden toegeschreven aan overleving na groei in de zomerperiode en/of groei in het warme koelwater, in combinatie met geen of een geringe waterafvoer. Onbekend is of L. pneumophila aanwezig is in warm koelwater dat op de Rijn of de Maas wordt geloosd, maar indien dit al het geval was dan leidde dit niet tot aantoonbare concentraties in het rivierwater. De temperatuur van het oppervlaktewater in Puerto Rico is bijna het gehele jaar boven 25°C en bereikt niveaus tot boven 30°C5). Bij deze temperaturen kan L. pneumophila zich vermeerderen. Het oppervlaktewater in Puerto Rico was

46

H2O / 7 - 2009

op alle onderzochte locaties echter sterk verontreinigd met afvalwater. Hierdoor is onduidelijk in welke mate de aanwezigheid van L. pneumophila een gevolg is van groei en/of overleving in het oppervlaktewater. In de zomer van 2006 bereikte het water van de Rijn bij Lobith een maximum temperatuur van bijna 28°C en werd een temperatuur van 25°C gedurende 30 dagen overschreden8). Ook de temperatuur van het Maaswater dat bij Keizersveer werd ingenomen voor behandeling tot drinkwater bereikte in de zomermaanden bijna 25°C (afbeelding 2). Door de klimaatverandering zal de watertemperatuur waarschijnlijk verder stijgen, met als mogelijk gevolg de aanwezigheid van L. pneumophila in het oppervlaktewater. Bij aerosolvorming bij bepaalde vormen van watergebruik of bij de behandeling van water voor de drinkwaterbereiding bestaat dan een risico op besmetting met L. pneumophila. Een mogelijk groter nadeel van de opwarming is een stijging van de temperatuur van het

De analyseresultaten laten duidelijk zien dat L. pneumophila in het water van het Veluwemeer bij Harderwijk afkomstig was uit het effluent van de rwzi van Harderwijk. Dit werd bevestigd door de afwezigheid van L. pneumophila in twee van de drie monsters genomen bij strand Nulde op ca. tien km van Harderwijk. In eerder onderzoek was al aangetoond dat L. pneumophila aanwezig is in water van rwzi’s10). Onduidelijk is nog wat de herkomst is van L. pneumophila in de rwzi. Groei bij de waterbehandeling ligt niet voor de hand omdat de temperatuur van het rioolwater meestal lager is dan 25°C. Mogelijkheden zijn: vermenigvuldiging in de installatie voor de thermische vergisting van slib en aanwezigheid van L. pneumophila in het ongezuiverde afvalwater. De aanwezigheid van hoge aantallen L. pneumophila in het effluent van een rwzi kan een gezondheidsrisico vormen bij de bedrijfsvoering van de installatie, maar blootstelling aan pathogene micro-organismen van fecale herkomst vormt eveneens een risico7). Nader onderzoek van rwzi’s en van het rioolwater kan duidelijkheid geven over de herkomst van L. pneumophila in behandeld afvalwater. LITERATUUR 1) VROM (2004). Besluit van 26 oktober 2004 tot wijziging van het Waterleidingbesluit en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen (preventie van Legionella in leidingwater). Staatsblad 576:1-50. 2) Berbee R. (1999). Legionella in oppervlaktewater, in koelwater, in RWZI’s, in .... ; waarin eigenlijk niet? RIZA-rapport 99.057. 3) Wullings B. en D. van der Kooij (2006). Occurrence and genetic diversity of uncultured Legionella spp. in drinking water treated at temperatures below 15°C. Appl. Environ. Microbiol. Vol. 72, nr. 1, pag. 157-166. 4) Fliermans C., W. Cherry, L. Orrison, S. Smith, D. Tison en D. Pope (1981). Ecological distribution of Legionella pneumophila. Appl. Environ. Microbiol. Vol. 41, nr. 1, pag. 9-16. 5) Ortiz-Roque C. en T. Hazen (1987). Abundance and distribution of Legionellaceae in Puerto Rican waters. Appl. Environ. Microbiol. Vol 53, nr. 9, pag. 2231-2236. 6) Wullings B., G. Wubbels, H. Veenendaal en D. van der Kooij (2007). Snelle, kwantitatieve detectie van Legionella pneumophila met Q-PCR. H2O nr. 5, pag. 39-41. 7) Van der Kooij D., G. Wubbels en G. Veenendaal (2007). Legionellabacteriën in leidingwaterinstallaties behoren meestal tot de ongevaarlijke soort Legionella anisa. H2O nr. 5, pag. 33-35. 8) Waterbase.nl: database die beheerd wordt door ministerie van Verkeer en Waterstaat met daarin de gegevens van de monitoring van Nederlandse rijkswateren. 9) Scheffer W. (2004). Stadsverwarming jaagt de temperatuur van leidingwater op. Intech K&S pag, 14-17. 10) Medema G-J., P. Roeleveld, B. Wullings en D. van der Kooij (2003). Legionella bij rwzi’s. H2O nr. 8, pag. 15-17.


De klimaatverandering is niet tegen te houden. Hoe houden we het stijgende water tegen?

Maak het mogelijk.

Het klimaat verandert. Hoe blijft onze samenleving waterbestendig? In Noord-Holland boven het Noordzeekanaal zorgt Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor veilige dijken, de juiste waterstand, schoon oppervlaktewater en veilige plattelandswegen. De medewerkers van het hoogheemraadschap verstaan hun vak, zijn open, betrouwbaar, kostenbewust en hebben oog voor de toekomst.

Het cluster Onderzoek

Hydrologisch modelleur

is onderdeel van de afdeling Beleid

(maximaal circa ` 54.000,- per jaar)

& Onderzoek, de denktank van het hoogheemraadschap. Het cluster

Voert hydrologische modelstudies en analyses uit ten dienste van

toetst en evalueert de effecten van

programma’s op het gebied van de bestrijding van wateroverlast,

het beleid en speelt een belangrijke

omgaan met watertekorten en waterveiligheid. Vertaalt de resul-

rol bij de ontwikkeling van nieuwe

taten naar heldere adviezen. Beheert database die zowel modellen,

methodes en technieken en de

berekeningsresultaten als monitoringdata bevat. Is resultaatgericht,

vorming van nieuw beleid.

heeft sterk analytisch vermogen en goede contactuele vaardigheden. Minimaal HBO niveau met een relevante opleiding. Contactpersoon: Stephan Langeweg, clusterhoofd Onderzoek, (0299) 39 13 70. Vacaturenummer: 09.008

www.werkenbijhhnk.nl

Stuur je brief met cv binnen 3 weken naar Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Postbus 130, 1135 ZK Edam, onder vermelding van het vacaturenummer. Of per e-mail naar: vacatures@hhnk.nl.


agenda 6 april, Eindhoven Innovatie Kaderrichtlijn Water regionale informatie- en netwerkbijeenkomst over het subsidieprogramma Innovatie Kaderrichtlijn Water, waarin het kabinet 75 miljoen euro stopte ter stimulering van maatregelen die de ecologische en chemische waterkwaliteit doen verbeteren. Organisatie: SenterNovem en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.senternovem.nl/krw.

seminar over beheer en waterbehandeling bij koeltorens naar aanleiding van de legionellabesmetting vanuit een koeltoren in Amsterdam in 2006 waarbij drie mensen overleden. Organisatie: ISSO. Informatie: www.isso.nl.

7-8 april, Rotterdam Toepasbare watertechnologie in het zuiden

14 mei, Rotterdam De groene versnellinmg in water, aarde en samenleven 2009

congres waarbij gezocht wordt naar een wetenschappelijk antwoord op de vraag hoe het in het zuiden van de wereld met de watervoorraad gesteld is, wat de behoeften zijn en hoe daaraan voldaan kan worden én welke technologie daarvoor bruikbaar is. Organisatie: Water voor Afrika. Informatie: www.wataf.org.

vervolg op een reeks bijeenkomsten over de ernst en de consequenties van de klimaatverandering. Deze keer staat de vraag centraal wat er nú moet gebeuren. Van denken naar doen, van uitdagingen naar concreet toepassen in de praktijk. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

9 april, Dordrecht Dijkversterking Eiland van Dordrecht West presentatie van een aantal voorkeursalternatieven voor de dijkversterking op het Eiland van Dordrecht West. Organisatie: Waterschap Hollandse Delta. Informatie: Sarah Muñoz Grootveld (088) 974 32 21 of Henny van Embden (088) 974 33 65).

12 mei, Amersfoort Dé vernieuwende kijk op water seminar in het kader van het 750-jarig bestaan van Amersfoort over de nieuwste kennis en ontwikkelingen rondom waterveiligheid en wateroverlast. Organisatie: HydroLogic. Informatie: www.hydrologic.nl.

12 mei, Zeist Asset management in de watersector congres over wat asset management eigenlijk is en welke kansen en mogelijkheden asset management biedt voor de watersector. Organisatie: Grontmij en Zeven Deugden Advies & Management. Informatie: Eveline van der Linde, eveline.vanderlinde@grontmij.nl of www.assetwatermanagement.nl.

13 mei, Rotterdam Juridische update voor de watersector bijeenkomst over nieuwe regels en wetten voor de watersector en hun consequenties voor de dagelijkse praktijk. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

48

14 mei, Bunnik Legionellaveilig en milieuverantwoord beheren van klimaatinstallaties

H2O / 7 - 2009

28 mei, Rotterdam Een hydrologische kijk op het plan Veerman discussiedag waarop de hydrologische basis onder de adviezen van de Deltacommissie tegen het licht worden gehouden en waarop de contouren van een hydrologisch onderzoeksprogramma voor de lange termijn verkend worden. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging, Nationaal Comité IHP-HWRP, de Commissie voor Hydrologie van de Rijn, IAHS, Netherlands Water Partnership, Unie van Waterschappen en het Boussinesq Center. Informatie: www.nhv.nu.

5 juni, Scheveningen Klimaat in water en ruimte congres over de veiligheid en leefbaarheid van Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 52 of www.nationaalcongresriolering.net.

15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34 of cammel@iadc-dredging.com.

16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer specialisten van waterschappen en MeteoConsult geven informatie over klimaatverandering, neerslagverwachtingen, beslisondersteuning voor het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Tevens praktijkervaringen implementatie CAW bij Waterschap Zeeuwse Eilanden. Organisatie: Actemium C&E, Veghel. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99 of www.actemium.nl.

18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 29749 80 of www.sbo.nl/waterwet.

25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres. Deze keer komt de steeds strenger worden wet- en regelgeving aan de orde, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, Nieuwe Waterwet en lozingsbesluiten. Nieuw dit jaar zijn negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.

9 september, Rotterdam Spiegeldag gebiedsontwikkeling jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03 of www.rostra.nl.


handel & industrie Hatenboer-Water helpt dagelijks Nieuwe 6.000 Kenianen aan drinkwater erkenningsregeling voor drinkwaterinstallateurs *thema

Ruim de helft van de Kenianen heeft geen toegang tot voldoende en veilig drinkwater. In het kader van het 100-jarig bestaan heeft het Rotterdamse waterleveringsbedrijf Hatenboer-Water daarom in 2006, samen met Reikon beheer, in Kenia Dutch Water Limited (DWL) opgericht. Inmiddels distribueert dit bedrijf dagelijks via scholen en tehuizen drinkwater voor 6.000 mensen (voornamelijk kinderen). Het is de bedoeling dat dit aantal dit jaar fors stijgt.

De Stichting Erkenningen In Nederland (Sterkin) heeft een erkenningsregeling voor installateurs van drinkwaterinstallaties geintroduceerd: REW 2009. Volgens de stichting is dit de eerste watererkenning waarbij opgeleverde installaties in woningen daadwerkelijk worden geĂŻnspecteerd. De REW 2009 is bedoeld voor alle installateurs die drinkwaterinstallaties aanleggen. Installateurs die aan basiseisen voldoen met betrekking tot opleiding en outillage, komen voor de erkenning in aanmerking. De door hen opgeleverde binneninstallaties in woningen melden zij aan bij Sterkin. Vervolgens worden deze steekproefsgewijs geĂŻinspecteerd door onafhankelijke inspectiebedrijven. De erkende installateur ontvangt voor elke aangemelde installatie een conformiteitsverklaring die aan de opdrachtgever kan worden overlegd. Daarmee is de kwaliteit van de installatie altijd aantoonbaar.

Enkele werknemers voor de DWL-fabriek.

DWL werkt aan duurzame oplossingen voor zowel het milieuvriendelijk produceren en distribueren van drinkwater als het scheppen van lokale werkgelegenheid. Omdat het grondwater in de wijde omgeving van Mtwapa bij Mombassa ongeschikt is voor consumptie en een openbaar waterleidingsysteem ontbreekt, brengt DWL kennis van moderne waterzuiving en bedrijfsvoering over. In samenwerking met studenten van de TU Delft is speciaal voor DWL een Strolley-waterkar ontwikkeld, waarmee drinkwater tegen aanzienlijke lagere kosten dan verpakt water bij de mensen thuis kan worden bezorgd. Het is de bedoeling dat de DWL-fabriek op

termijn economisch onafhankelijk opereert. “Lokaal kunnen mensen dan hun eigen brood verdienen. Dankzij sponsoring kunnen we niet alleen de allerarmsten van drinkwater voorzien, maar ook nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen realiseren�, aldus Peter Willem Hatenboer. “Daarbij houden we ons aan strikte regels, waarden en normen, zoals het niet meewerken aan lokale corruptie. We handhaven een bepaald beloningsniveau voor de werknemers van de fabriek, zodat ze menswaardig kunnen leven zonder dat ongewenste bijverdiensten nodig zijn.�

Sterkin voert al vergelijkbare erkenningsregelingen uit voor installateurs van gas- en elektrotechnische installaties en sfeerverwarming. Aanleiding voor de ontwikkeling van de REW 2009 was de constatering dat de kwaliteit van drinkwater niet vanzelfsprekend is. Uit onderzoek van onder meer het ministerie van VROM bleek dat tekortkomingen in de installatie in veel gevallen de oorzaak zijn van een te lage waterkwaliteit. Voor meer informatie: (055) 539 34 92.

Voor meer informatie: (010) 409 12 00.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 7 - 2009

49


handel & industrie Meer interesse bij waterleidingInternetdienst Optimalisatie bedrijven in voor legionella- afvalwaterozonkelders in beheer Amsterdam techniek *thema

Het Waterlaboratorium heeft in nauw overleg met drinkwaterbedrijven een nieuwe internetdienst ontwikkeld, die klanten kan helpen bij hun hun strijd tegen Legionella. Het legionellabeheerssysteem ondersteunt klanten van Het Waterlaboratorium bij de uitvoering van beheermaatregelen. De kracht van het systeem is dat vanuit het beheerplan automatisch de juiste werkstromen worden aangemaakt. Beheeracties worden in het systeem verwerkt en er wordt automatisch een logboek opgebouwd. Op eenvoudige wijze zijn rapporten voor managers en inspecterende instanties samen te stellen. De internetdienst is onderdeel van een dienstverleningspakket, het zogeheten legionella-ontzorgingsconcept van Het Waterlaboratorium.

Zuinige circulatiepomp voor universeel gebruik De door KSB geintroduceerde Rio-Eco B-circulatiepomp is geschikt voor alle toepassingen op het gebied van onder meer drinkwater. De pomp is ingedeeld in energieklasse A. Het lage energiegebruik van dit nieuwe, hoogefficiënte ontwerp wordt onder meer bereikt door een goed hydraulisch rendement. Dat is te danken aan de kunststof waaier met driedimensionaal gebogen schoepen en de kleine spleet tussen de waaier en het pomphuis, die waterverlies door interne lekkage minimaliseert. Door de materiaalkeuze - het pomphuis is gemaakt van brons en de elastomeren zijn KTW-goedgekeurd - voldoet deze pompserie aan de voorschriften voor drinkwater. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

Arveon-TSK-Synchro-terugslagkleppen worden al geruime tijd op grote schaal toegepast bij de afvalwatertechniek die waterslag helpt voorkomen. Mede daardoor groeit de belangstelling van waterleidingmaatschappijen. Waterslag kan ontstaan doordat een klep sluit, terwijl water in tegengestelde richting stroomt. Bij een terugslagklep heet dit retoursnelheid. Als deze snelheid de kritische waarde overschrijdt, wordt de gehele kinetische energie van water in de persleiding in één ‘klap’ vernietigd oftwel waterslag. Dat is gevaarlijk, omdat watermaatschappijen te maken hebben met lange leidingen. De werking van de gepatenteerde Arveon Synchro terugslagkleppen berust op preventie. De terugslagklap beweegt zeer accuraat synchroon met het water en voorkomt zo het ontstaan van de kritische retoursnelheid. Voor meer informatie: (0314) 67 51 60.

Dunwandige nodulair gietijzeren buizen van Saint-Gobain Met de Blutop buizen van nodulair gietijzer introdceert Saint-Gobain een serie drinkwaterleidingen in kleine diameters die lang meegaan. Deze serie buizen heeft, in tegenstelling tot traditionele gietijzeren buizen, de uitwendige diameter van kunststof buizen overgenomen. De Blutop buizen hebben een buitenbekleding van zink/aluminium en een donkerblauwe epoxy. De binnenkant is bekleed met donkerblauwe thermoplast Ductan. Hierdoor hebben de buizen een verwachte levensduur van meer dan 100 jaar. De buizen zijn leverbaar in diameters van 90, 110 en 125 mm. De buizen voldoen aan NEN EN 805, het rubber van de afdichtingsring voldoet aan NEN EN 68 1.1 en de epoxybekleding aan NEN EN 14901. Het Kiwa-keurmerk is aangevraagd. Voor meer informatie: (036) 533 33 44.

50

H2O / 7 - 2009

Entec Holland is er in geslaagd, zonder al te veel bouwkundige aanpassingen, een bestaand mengproces in ozonkelders te optimaliseren door gebruik te maken van speciale RVS statische mengers. Waternet in Amsterdam kan daardoor voldoen aan de steeds strengere eisen die de overheid stelt aan de drinkwaterkwaliteit. Uitgaande van de aanwezige betonnen compartimenten wordt, volgens het overloopsysteem, aan de entreezijde van een kelder met behulp van keramische diffusers ozon aan het water toegevoegd om het te desinfecteren. Daardoor kunnen lokaal hoge en lage ozonconcentraties voorkomen. Bij hoge concentraties bestaat het gevaar op bromaatvorming. Bij een te lage dosering wordt de gewenste desinfectie niet gerealiseerd. Waternet heeft het probleem aan Entec Holland voorgelegd, omdat dit bedrijf had aangegeven dit met de RVS statische mengers te kunnen oplossen. Het idee was onder het eerste duikschot over de volle breedte een speciaal ontwikkelde statische kanaalmenger te monteren. Die zou de volle vloeistofstroom dwingen door de menger te gaan, met als gevolg een zeer intensieve menging met het ozongas. Daardoor zouden de lokaal hoge en lage concentraties zijn te voorkomen. Na de statische menger zijn geen waterdeeltjes meer aanwezig die niet met het ozongas bewerkt zijn. Gezien de belasting van de kelders kon Waternet niet toestaan dat de werkzaamheden te lang zouden duren. Entec had maximaal een week de beschikking over een lege kelder. Per kelder zijn in Leiduin en Weesperkarspel RVS statische mengers geplaatst, die zijn opgebouwd uit losse secties van 0,525 x 0,6 x 0,54 meter. De kelderruimte is namelijk alleen via een mangat met een doorsnede van 80 cm toegankelijk. In totaal waren 14 losse secties nodig om een statische menger te kunnen vormen van 3,8 x 1,05 x 0,6 meter. De vijf kelders van Leiduin zijn in hetzelfde tijdsbestek voorzien van horizontale RVS geleidingschotten in alle compartimenten. Voor meer informatie: (010) 458 00 22 of (020) 608 64 41.


Wij houden het graag luchtig

Atlas Copco is een begrip op het gebied van perslucht en loopt voorop als het gaat om kwaliteit, betrouwbaarheid en innovatie. We ontwerpen en fabriceren iedere machine volgens de laatste techniek, met de beste materialen en onder de hoogste kwaliteitsnormen. Ook besteden we veel aandacht aan het bedenken van milieuvriendelijke oplossingen. Het ontwerp van onze serie lagedruk compressoren is daar slechts één voorbeeld van. Deze machines hebben een absoluut olievrije werking, een aangenaam geluidsniveau van 67 dB(A), een extreem laag energieverbruik en een plug en play concept dat een aparte fundering en extra leidingwerk overbodig maakt. Wilt u weten wat de beste persluchtoplossing voor u is? Neem dan vrijblijvend contact met ons op. Ons telefoonnummer is 078-6230 230. U kunt ook mailen naar info@nl.atlascopco.com. Onze persluchtspecialisten geven u een advies op maat.

Atlas Copco Compressors Nederland Merwedeweg 7, 3336 LG Zwijndrecht Postbus 200, 3330 AE Zwijndrecht Tel (078) 6230 230 Fax (078) 6100 670

Het brede leveringsprogramma van Atlas Copco omvat ook hogedruk lucht- en gascompressoren in verschillende capaciteiten, met of zonder frequentieregeling, persluchtdrogers, persluchtfilters, oliewaterscheiders, persluchtleidingsystemen, gereedschappen, generatoren, rots- en mijnbouwapparatuur. Committed to your superior productivity.

60 jaar in Nederland in de lucht

www.atlascopco.nl


KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de water problemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR (voorheen Kiwa Water Research) zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk.

KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieĂŤn om succesvolle oplossingen te realiseren. Met onze uitgebreide nationale en internationale kennisnetwerken en door de ontwikkeling van toepasbare wetenschappelijke inzichten slaan we een brug tussen wetenschap, bedrijfsleven en samenleving. Daarmee maakt KWR topkennis beschikbaar voor de hele watersector. Zodat we gezond, duurzaam, vooruitstrevend en efficiĂŤnt met water om kunnen blijven gaan. Nu en in de toekomst! Kijk voor meer informatie op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.