nยบ
42ste jaargang / 17 april 2009
8/
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
DE ACTUELE TOESTAND VAN BEEKHERSTEL IN NEDERLAND INTERVIEW MET PIET JONKER PROEF MET DUURZAAM WATERGEBRUIK IN BOLLENTEELT NEERSLAGKLIMATOLOGIE UIT WEERRADAR
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
15 mei 2009:
Themanummer Afvalwater Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector
Afvalwater, we produceren het allemaal. Daarmee is afvalwater een onmisbaar onderwerp in de Nederlandse waterbranche. Op 15 mei aanstaande verschijnt daarom het themanummer Afvalwater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere : t technologische ontwikkelingen op het gebied van waterzuivering t het laatste nieuws op het gebied van afvalwater t een interview met Cora Uijterlinde van STOWA
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Afvalwater. Reserveer uiterlijk vóór 1 mei advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl
Van een andere orde
Z
oals wellicht inmiddels bij iedereen bekend worden Jan Hoogendoorn en zijn vrouw sinds enkele weken in Jemen gegijzeld door leden van een lokale stam. Hoogendoorn werkt daar sinds drie jaar voor Vitens aan een drinkwaterproject. De berichten over zijn behandeling klinken redelijk positief. Hopelijk loopt deze gijzeling goed af. Ander nieuws in Nederland betrof het geheel onverwacht springen van diverse waterleidingen in Rotterdam, toen Evides afgelopen week de waterdruk langzaam verhoogde. Hoe dat kon gebeuren, was bij het ter perse gaan van deze uitgave nog niet duidelijk. Dit nummer opent met de resultaten van een enquête over beekherstel. Op een heleboel plaatsen in Nederland werken
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
waterschappen aan ‘herstel’ van beken, vaak om de beken weer de oorspronkelijke vorm te geven, met meanders bijvoorbeeld. De aanpassingen zijn nu nodig om het water langer vast te houden. Monitoring van de effecten van de werkzaamheden aan de beken blijkt nog maar mondjesmaat te gebeuren. Hierdoor kunnen de beoogde effecten niet goed gestaafd worden aan meetresultaten. Bovendien worden vaak ook in het stroomgebied ingrijpende zaken veranderd, zoals het buiten werking stellen van rwzi’s en drainage. De effecten daarvan lijken een grotere invloed op de beek uit te oefenen. In de volgende uitgave leest u sowieso meer over het al dan niet slagen van beekherstelprojecten. Peter Bielars
inhoud nº 8 / 2009 4
/ De actuele toestand van beekherstel in Nederland Karin Didderen en Piet Verdonschot
6 /Rotterdam is klaar voor extra water 8 / Piet Jonker: “Veiligheid dreigt administratief geregeld te worden” Maarten Gast
10 / NMa: industriewatersector
4
kent hoge concentratiegraad
12 / Vaartplas wordt natuurgebied met behulp van baggerspecie Martin de Jonge, Alex Hekman en Henne Ticheler
20 /Landsdekkende modellering van hydrologie en stofbelasting open water: beter vanuit en met de regio opgebouwd
8
Gé van den Eertwegh, Ronald Gylstra en Hella Pomarius
21 / Verenigingsnieuws 23 / Proef met duurzaam watergebruik in de bollenteelt Frank Vliegentahrt, Pim Dik en Piet Groenendijk
27 / Verkenning Grevelingen water en getij
23
Rob Nieuwkamer, Lennart Turlings, Jan-Willem Slager en Paul Paulus
31 / Neerslagklimatologie uit weerradar Aart Overeem, Iwan Holleman en Adri Buishand
34 / Inspelen op weerstand Daniël Coenen en Jacques Peerboom
37 / Agenda 38 / Handel & Industrie Bij de omslagfoto: Rients Hofstra van de Dienst Landelijk Gebied, staande in het Oostervoortse diepje (in het dal van de Peizerdiep), tijdens een excursie van de werkgroep Natte Natuur Drenthe over aardkundige waarden en beekherstel (foto: Groene Zoden Fotografie).
De actuele toestand van beekherstel in Nederland Onlangs is voor de vierde keer onder regionale water- en terreinbeheerders een enquête over herstelprojecten voor beekdalen gehouden. Hieruit blijkt dat de nadruk ligt op de middenloop, er de laatste jaren meer aandacht is gekomen voor vismigratie en dat monitoring nog steeds slechts bij een klein gedeelte van de projecten plaatsvindt. De effecten van beekherstel zijn vaak pas na enkele jaren zichtbaar. Dat is van belang voor de keuze van evaluatiemomenten, als ook de termijn waarop bijvoorbeeld de doelen van de Kaderrichtlijn Water gehaald moeten worden. Alterra stelde naar aanleiding van de laatste enquête tien belangrijke succes- en faalfactoren voor beekherstel op.
N
a de vorige edities uit 1993, 1998 en 2003 is eind vorig jaar voor de vierde keer een enquête over beek(dal)herstelprojecten gehouden onder regionale water- en terreinbeheerders. Het doel was om de actuele toestand van beek en het beekdalherstel in Nederland te beschrijven met de nadruk op de laatste vijf jaar. Daarnaast is de effectiviteit van enkele herstelmaatregelen voor beken en beekdalen beoordeeld en zijn punten ter lering ten aanzien van beekdalherstel in beeld gebracht. Het aantal beekherstelprojecten bleef in de periode 2004-2008 ten opzichte van de voorgaande perioden vrijwel gelijk (zie tabel 1). Het aantal projecten in ontwikkeling
steeg. Dit wijst erop dat de komende jaren meer projecten uitgevoerd gaan worden ten opzichte van de afgelopen vijf jaar. Het merendeel van de herstelprojecten (de helft) vindt plaats in de middenloop (zie afbeelding 1). Ook blijkt uit de enquête dat momenteel relatief veel aandacht aan vis(migratie) wordt besteed. Ecologisch beekherstel wordt, net als in de voorgaande enquêteperiode, steeds vaker gecombineerd met andere aanleidingen, zoals WB21, hetgeen duidt op een meer integrale aanpak en het combineren van doelen. Beekherstel van het gehele beektraject komt bijna niet voor; de nadruk ligt vooral op de middenloop. Uit de genomen beekherstelmaatregelen blijkt wel
Voorbeeld van een beekherstelproject: de herinrichting van Geeserstroom in Drenthe.
4
H2O / 8 - 2009
dat beekherstel naar een meer beekdalbrede herstelbenadering aan het verschuiven is. De nieuw in de enquête opgenomen maatregelen die gericht zijn op een beekdalbreed herstel, worden geregeld toegepast, gemiddeld in ongeveer 20 tot 30 procent van de projecten. Over het algemeen zijn de meeste respondenten positief over de effecten van genomen herstelmaatregelen. Dit beeld lijkt echter niet vaak gestaafd te worden door monitoring. Monitoring van beekherstel, zowel voor als na uitvoering van de herstelmaatregelen, vindt gemiddeld bij slechts 20 procent van de projecten plaats. Dit bemoeilijkt de evaluatie van herstelmaatregelen.
actualiteit Op basis van aangeleverde monitoringsgegevens van de ecologie van de beek zijn negen voorbeeldprojecten geëvalueerd: de Rodebeek bij Mindergangelt, de Vloedraaf fase 3, de Hemelbeek, de Groote Molenbeek
bij Tienray, de Groote Beerze bij Middelbeers, de Keersop, de Tongelreep, de Hierdense beek en de Anreper Ruimsloot. De effecten van herstelmaatregelen, voor de geëvalueerde soortgroepen, zijn over
60
tot 1993
1993-1998
1999-2003
2004-2008
50 40
Er zijn verschillende problemen waardoor beschreven effecten van voorbeeldherstelprojecten niet direct toepasbaar zijn op andere systemen of voor andere waterbeheerders:
30 20 10
•
Een ontoereikende opzet van de monitoring, als ook het veranderen van de bemonsteringsmethodiek of van de bemonsteringsinspanning zijn factoren die effect hebben op de monitoringsgegevens. Hierdoor zijn gemeten effecten niet het resultaat van de uitgevoerde beekherstelmaatregelen;
•
De complexiteit van de herinrichting van beken is vaak groot. Er worden verschillende maatregelen tegelijkertijd uitgevoerd, waarbij verschillende doelen worden beoogd (aquatische ecologie, terrestrische natuur, waterberging). De effecten van herstel zijn dan ook niet terug te leiden op één maatregel, maar op een complex van maatregelen;
•
Naast de herstelmaatregelen in de beek zelf worden in het stroomgebied vaak ingrijpende zaken veranderd, die meer effect hebben dan de maatregelen in beekherstel. Gedacht kan worden aan drainage en het verbeteren of buiten werking stellen van rwzi’s. In de geëvalueerde projecten is zichtbaar dat de waterkwaliteitsverbetering die vanaf midden jaren ‘90 optreedt, een groot effect heeft op de biologie van de beek. De vraag is of de geobserveerde verbetering van de ecologie van beken veroorzaakt wordt door de herstelmaatregelen of door deze waterkwaliteitsverbetering.
bo ve n-
br on
to t
be ne de nl oo p en m id bo de ve nl oo np to t be n ed m id en de lo nop en be br on ne ,b de nl ov oo en p en m id de nl oo p
bo ve nl oo p
en br on
be
ne d
en lo op
nl oo p de id m
br
bo ve nl oo p
0
on
% beek(dal)herstelprojecten
Afb. 1: Verdeling van projecten over verschillende trajecten in de beek.
het algemeen positief op korte tot langere termijn, waarbij het systeem vaak zelfs nog na tien jaar aan de beterende hand is. Vaak treden de eerste effecten pas na een paar jaar op, hetgeen implicaties heeft voor het tijdstip waarop evaluatie plaatsvindt (nu vaak binnen drie jaar), maar ook de termijn waarop bepaalde doelen gehaald moeten worden (bijvoorbeeld voor de Kaderrichtlijn Water).
Tabel 1. Het aantal beekherstelprojecten in verschillende perioden.
tot 1993
1993-1998
1999-2003
2004-2008
125 45 170
147 59 206
75 101 176
97 82 179
gepland, in ontwikkeling of in uitvoering afgesloten totaal
Tabel 2. Succes- en faalfactoren bij beek(dal)herstel.
faalfactoren
1. Uitgevoerd op lokale schaal. 2. Gericht op één of slechts enkele milieucondities.
3. Vergeten de oeverzone en het beekdal te betrekken. 4. Gericht op slechts één organismegroep waarbij het ecosysteem van beek en beekdal als geheel is vergeten. 5. Verspreidingspotenties en -barrières zijn genegeerd. 6. Doelen van herstel zijn niet duidelijk geformuleerd.
7. Communicatie met betrokkenen ontbreekt.
8. Gebaseerd op historisch geografische inzichten in plaats van huidige en toekomstige milieurandvoorwaarden op landschaps- en lokale schaal. 9. Tegelijk verschillende maatregelen in de beek en het beekdal uitgevoerd die onderling strijdig zijn. 10. Monitoring niet uitgevoerd, waardoor tussentijdse bijstelling niet mogelijk was.
succesfactoren
1. Integraal uitgevoerd, omvat de gehele beek en het gehele beekdal. 2. Ingebed in de heersende, intrinsieke landschaps-/stroomgebiedsprocessen. Houdt rekening met hiërarchie in sturende factoren tussen landschap/stroomgebied en standplaats/habitat. 3. Herstelprocessen hebben de tijd gekregen. 4. Niet langs een algemene mal uitgevoerd, maar aan de lokale en regionale omstandigheden aangepast. 5. Onderbouwd met gedegen kennis van de processen in het beekdal (ecologische systeemanalyse). 6. Afgestemd op en waar mogelijk gecombineerd met andere gebruiksfuncties (onder andere recreatie) van beek en beekdal. 7. Open en duidelijk gecommuniceerd met betrokkenen en gebaseerd op een heldere, gedetailleerde beschrijving en gezamenlijke benadering. 8. Invulling van het toekomstig te voeren beheer en onderhoud, reeds in het planproces voorzien. 9. Omvat verschillende maatregelen in de beek en het beekdal, welke onderling afgestemd zijn, zodat een win-winsituatie ontstaat. 10. Begeleid met een solide monitoring; er wordt rekening gehouden met tussentijdse bijstelling.
Op basis van de enquêtes en de analyses is een lijst van faal- en succesfactoren opgesteld die als handreiking gelden bij toekomstig beek(dal)herstel (zie tabel 2). Karin Didderen en Piet Verdonschot (Alterra) NOTEN Didderen K., P. Verdonschot, B. Knegtel en A. Besse-Lototskaya (2009). Enquête beek(dal) herstelprojecten 2004-2008. Evaluatie van beekherstel over de periode 1960-2008 en analyse van effecten van 9 voorbeeldprojecten. Alterra. Rapport 1858. In de volgende uitgave van H2O verschijnt een uitgebreid artikel over de (onverwachte) problemen die zich kunnen voordoen bij het herstel van een beek in het zuidoosten van Drenthe.
H2O / 8 - 2009
5
Rotterdam is klaar voor extra water Het water komt van boven, beneden en opzij in steeds heviger mate op Rotterdam af. De Maasstad ziet het als een uitdaging niet alleen dat probleem op te lossen, maar tegelijk de woonomgeving te verbeteren. Lopende projecten, zoals het creëren van extra waterberging, groene daken en waterpleinen, liggen op koers. Dat bleek op 1 april tijdens het door Waternetwerk georganiseerde symposium ‘De stedelijke wateropgave, waterberging in de stad’ in het Nederlands Architectuur Instituut.
N
aar verwachting zal volgend jaar de waterbergingslocatie van 10.000 kubieke meter onder de nieuwe parkeergarage in het Museumpark in 2010 - enkele jaren later dan gepland - gereed komen. In januari is het storten van het onderwaterbeton, eveneens na een vertraging, succesvol afgerond. Daarnaast komt er een berging van 2.500 kubieke meter op het dak van de parkeergarage Kruisplein, ten behoeve van de Westersingel. Inmiddels zijn ook de eerste subsidies voor groene daken, daken waar het hemelwater opgevangen wordt, verleend en volgend jaar zomer gaat volgens de planning de eerste schop de grond in voor het allereerste waterplein van Rotterdam (zie ook H2O nr. 24 van 5 december jl, pag. 23)
Groene daken De belangstelling voor de aanleg van groene daken in Rotterdam neemt, wellicht door de kredietcrisis, enigszins af. De ambitie om dit jaar de aanleg van 40.000 m2 groen dak te subsidiëren (3.300 m2 per maand) staat onder druk. Inmiddels zijn 21 aanvragen binnengekomen, waarvan er twaalf zijn gehonoreerd, drie in behandeling zijn en zes zijn afgewezen. Het gaat in totaal om 8.440 m2 en 190.000 euro aan subsidie. De gemeente laat onderzoeken of de daken van 28 woningen aan de Heemraadssingel en de Mathenesserlaan, die voor het project zijn aangemeld, geschikt zijn voor de aanleg van groene daken. Voor een extensieve begroeiing met mossen, sedum en kruiden is meestel geen aangepaste dakconstructie nodig. De aanleg van een intensieve, complete tuin is een ander verhaal. Daarnaast is de dienst Gemeentewerken benieuwd naar de beweegredenen van mensen die hun dak willen vergroenen. Volgens ir. Daniël Goedbloed, die het project voor gemeentewerken ‘trekt’, moet een marktonderzoek voor antwoorden zorgen. “Er worden 5.000 mensen aangeschreven. We hopen op 500 respondenten. De resultaten van het onderzoek vormen de basis voor een technisch handboek voor de aanleg van groene daken op bestaande bebouwing. Dat is er nog niet.” Groene daken vangen hemelwater op en voeren het vertraagd af. Dat helpt wateroverlast te voorkomen en de riolen minder te belasten. Doordat ze stofdeeltjes opnemen, vermindert ook de luchtvervuiling. Beplante daken leveren financieel voordeel op. Ze gaan namelijk langer mee en hebben een isolerende werking, die energiebesparing oplevert. Toch blijkt uit een kosten-batenanalyse dat het private rendement van de aanleg van een groen dak negatief is. Het kost geld. De opbrengst voor
6
H2O / 8 - 2009
de maatschappij is daarentegen positief. Daarom vindt de overheid het billijk de aanleg van dakterrassen te subsidiëren. In Rotterdam bedraagt de subsidie 25 euro per m2 aangelegd groen dak voor particulieren. Sociale verhuurders en bedrijven krijgen de helft van de kosten vergoed met een maximum van 25 euro per m2.
Waterpleinen Een innovatieve manier om regen op te vangen, is een waterplein. De openbare ruimte wordt zo ingericht dat het regenwater geen overlast vormt en zelfs plezier kan opleveren. Het grootste deel van het jaar staat het plein droog, maar na een flinke bui vormen zich plassen in tevoren aangelegde geulen en na een hevige of extreme bui doet het dienst als een echte waterberging. Het belang van de aanleg van dit soort pleinen, waarvan verschillende types bestaan, is erkend door de gemeente Rotterdam en opgenomen in het Waterplan 2 (zie H2O nr. 13 uit 2008). “Begin maart heeft de deelgemeente Feijenoord het pilotproject in de wijk Bloemhof behandeld. We zijn nu zover dat we de bewoners kunnen betrekken bij het definitieve ontwerp. De financiering is rond. We hopen dat we over een jaar klaar zijn met de inrichtingsprocedure. Mijn redelijk optimistische inschatting is dat we in de zomer van 2010 kunnen beginnen met de aanleg. Dat is redelijk optimistisch”, aldus stedenbouwkundige Florian Boer van het bureau de Urbanisten.
Kralingseplas, Rotterdam.
Vooral moeders zijn overigens bezorgd over de veiligheid van hun kinderen die op het waterplein gaan spelen. Een groot deel van Bloemhof kent een dichte, laat 19e eeuwse, symmetrische bebouwing. De centrale ligging maakt het Bloemhofplein uitermate geschikt als wateropvang voor de buurt. Daarnaast moet het plein zijn functie als sociale ontmoetingsplek behouden. “Het verzonken plein dat we daar willen realiseren, is een archetype. Als het in Bloemhof lukt, kunnen we deze opzet ook in andere wijken uitproberen”, aldus Boer. Het regenwater wordt nu nog in de singels geloosd, maar bij hevige regenval is de capaciteit omvoldoende en lopen straten en kelders over. Het Bloemhofplein wordt verdiept aangelegd. Het idee is om aan de ene kant een sportterrein aan te leggen met getrapte randen die kunnen dienen als tribunes. Aan de andere kant is een speelser, golvend en in hoogte variërend gedeelte voorzien. Bij hevige regenval stroomt het water vanuit de omliggende straten in een waterkamer in het midden van het plein. “De ‘first flush’ gaat naar het riool, omdat daar nog veel viezigheid in zit. De rest komt via een soort overstort op het plein terecht.” Berekend is dat tussen de 20 en 50 keer per jaar zo’n 15 centimeter water op het golvend deel van het plein zal staan. “Daardoor ontstaan kleine laagjes water. Door de aangebrachte gleuven ontstaan minidijk-
verslag / actualiteit Vitens wil Dordrecht minder loopt voorop in brandkranen inpassing van hoogwater landschapjes en zijn er droge en natte plekken. Ideaal voor kinderen om te spelen.” Zo’n 10 tot 30 keer per jaar loopt het plein vol tot zo’n 30 centimeter hoogte; dan staat ook het sportgedeelte onder water. Gemiddeld ééns per tien jaar valt er zoveel hemelwater dat het plein tot aan de rand zal vollopen (1,1 meter diep). “Het diepste punt ligt hoger dan de singel, waardoor geen pomp nodig is om het overtollige water in die extreme gevallen af te voeren naar de singel.” De periode dat het plein onder water zal staan, bedraagt maximaal 32 uur.
Berging Op dit moment kunnen het rioolstelsel en de singels in het centrum van Rotterdam samen 20 miljoen liter water aan, wat niet voldoende is bij hevige regelval. “Daar is niet tegenaan te malen. Wat betekent dat riooloverstort nu niet altijd te voorkomen is. Dat levert bijvoorbeeld vervuiling van het oppervlaktewater en vissterfte op”, aldus Erik Hovingh (Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard) tijdens zijn presentatie. De nieuwe ondergrondse waterberging in het Museumpark krijgt een capaciteit van tien miljoen liter water. Als tijdens hevige regenbuien het rioolstelsel in het centrum ondanks zijn relatief grote capaciteit dreigt over te lopen, wordt de schuif van de waterberging opengezet. Hierdoor stroomt binnen een half uur de maximaal tien miljoen liter regenwater de waterberging in. Dit ontlast het rioolstelsel van de stad met de helft. Na afloop wordt het regenwater van de waterberging naar het riool gepompt en op de gebruikelijke manier afgevoerd. Ook de berging aan het Kruisplein zal eraan bijdragen dat minder rioolwater in de singels terechtkomt. Volgens Hovingh zal het in dichtbebouwd stedelijk gebied, behalve wanneer sprake is van totale herstructurering zoals bij het Centraal Station, niet mogelijk zijn overal een gescheiden afvoerstelsel van afval- en regenwater te realiseren. Daarom is berging van het grootste belang. “We hebben drie hoofdopgaven, waterkwaliteit, waterkwantiteit en veiligheid. Om die tot een goed einde te brengen, moet je durf tonen om projecten door te zetten, ook wanneer nog niet 100 procent zeker is dat het gaat werken. Als je blijft hangen in discussies, lukt het niet.”
Drinkwaterbedrijf Vitens wil minder brandkranen in haar voorzieningsgebied. Het onderhoud van de brandkranen die overblijven, moet door de gemeenten betaald gaan worden. In de praktijk betekent dit dat de kosten die Vitens aan de gemeenten in rekening brengt, zullen stijgen. Brandweer en gemeenten zijn het hier niet mee eens. In een nog op te richten commissie zullen vertegenwoordigers van de brandweerregio’s en Vitens het plan bespreken.
H
et gebruik van drinkwaterleidingen voor bluswater is historisch gegroeid, maar geen wettelijke verplichting. Door het gebruik van dunnere leidingen door de drinkwaterbedrijven is niet overal meer de benodigde druk beschikbaar die nodig is voor de brandweer om te kunnen blussen. Deze nieuwe, dunnere leidingen die vooral in nieuwbouwwijken voorkomen, reinigen zichzelf. Als aan die dunne leidingen veel water wordt onttrokken, daalt de druk, waardoor vuil in de leidingen kan komen. Bovendien leveren de nieuwe leidingnetten niet genoeg water voor de brandweer. Vewin erkent dit groeiende tekort, maar geeft aan dat de drinkwaterbedrijven geen leveringsplicht voor bluswater hebben. Dat komt terug in de Brandweerwet. Daarin staat dat de burgemeester en wethouders de zorg hebben voor het bestrijden van brand en dat er in elke gemeente een (gemeentelijke) brandweer dient te zijn. Artikel 10 van deze verordening stelt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor dusdanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is. Hoe deze bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan ingevuld worden, is de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten. Het gebruik van drinkwater uit het leidingnet is daarbij één van de mogelijkheden. In 2007 hebben de brandweerregio’s Twente, IJssel-Vecht en Friesland al een onderzoek laten uitvoeren naar het groeiende tekort aan bluswater. Ynso Suurenbroek van de Universiteit Twente verrichtte dat onderzoek. Hij concludeerde dat het tekort aan bluswater inderdaad voor een groot gedeelte te wijten is aan de dunnere drinkwaterleidingen. Suurenbroek stelt dat brandkranen moeten verdwijnen. Daarvoor in de plaats moeten korpsen meer tankauto’s aanschaffen. Ook moeten korpsen beter weten waar de waterplaatsen (sloten en rivieren) in hun regio’s zijn. Walkanten moeten geschikt worden gemaakt voor brandweerauto’s, zodat die daaruit water kunnen oppompen. Bij de bouw van woonwijken zou ook rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van voldoende bruikbaar water.
Dordrecht gaat samenwerken met Sheffield (Verenigd Koninkrijk), Hannover (Duitsland), Bergen (Noorwegen) en Seattle (Verenigde Staten) op het terrein van omgaan met hoogwater in stedelijk gebied.
H
et zogeheten MARE-project (Managing Adaptive REsponses to changing flood risk) wordt volgens wethouder Van Steensel een innovatief, praktijkgericht en vraaggestuurd onderzoek naar hoogwater- en klimaatbestendige stedelijke ontwikkelingen. “Het moet ons inzicht geven hoe we Dordrecht de komende jaren kunnen beschermen tegen hoogwater, opdat de stad veilig en aantrekkelijk blijft.” MARE maakt stedelijke overstromingsrisicomodellen, onder meer door het bedenken en realiseren van een werkmethode om klimaatveranderingen mee te nemen in stedelijke ontwikkelingen. De modellen worden uitgewerkt in concrete proefprojecten in de verschillende steden en opgevolgd door lokale, regionale en nationale beleidstrajecten. MARE is het vervolg op Urban Flood Management, waarin Dordrecht, Hamburg en Londen hebben samengewerkt aan de ontwikkeling en toepassing van duurzaam stedelijk hoogwaterbeheer. In het Masterplan Stadswerven speelt het een grote rol. De wijk Stadswerven ligt geheel buitendijks (drie meter boven NAP) en komt voor een groot deel nog hoger te liggen (vier meter, de veilige deltahoogte). Hiermee wordt de wijk één van de veiligste plekken in Dordrecht. Maar Dordrecht wil meer. Bewoners en bezoekers moeten de spanning van eb en vloed en wassend rivierwater aan den lijve kunnen ondervinden zonder zich zorgen te hoeven maken over de veiligheid. Door overstroombare wegen, pleinen en parken te maken en tegelijkertijd alle woningen goed bereikbaar te houden, door huizen zo te bouwen dat ze soms met de voeten in het water staan, waardoor het uitzicht fantastisch is, terwijl de binnenkant gewoon droog blijft. Aldus de gemeente Dordrecht. Dordrecht is initiator en leider van het Europese MARE-project. Binnen de stad werkt de gemeente nauw samen met Waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat, Provincie Zuid-Holland, Unesco-IHE, het ministerie van Verkeer & Waterstaat en Dura Vermeer. Het project MARE loopt tot en met 2012. De totale kosten bedragen 5,2 miljoen euro.
H2O / 8 - 2009
7
PIET JONKER, VOORZITTER VAN EUREAU 3, DE JURIDISCH-ECONOMISCHE COMMISSIE:
“Veiligheid dreigt administratief geregeld te worden” Een groot deel van de nieuwe wet- en regelgeving is het gevolg van besluiten die op Europees niveau genomen zijn. Richtlijnen uit Brussel dienen binnen een bepaalde tijd geïmplementeerd te worden in wetten binnen elk van de lidstaten van de Europese Unie. De Drinkwaterrichtlijn regelt de kwaliteit van het water dat binnen de EU uit de kraan komt. De Kaderrichtlijn Water geeft de uitgangspunten voor het integrale waterbeheer binnen de stroomgebieden in Europa. Gesprekspartner van de Europese Commissie op vaktechnisch gebied is Eureau: de koepel van de nationale verenigingen van waterleidingbedrijven en waterbeheerders. Voor Nederland zijn dat de Vewin en de Unie van Waterschappen. Onder een Board of Management heeft Eureau drie commissies: één voor drinkwater, één voor afvalwater en een juridisch-economische commissie. Voorzitter van deze laatste is reeds vanaf 2002 Piet Jonker, algemeen directeur van het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland in Voorburg. Het verslag van een gesprek met hem over de ontwikkelingen binnen Eureau.
Waar houdt Eureau zich tegenwoordig mee bezig? “Eureau leidt op dit moment een nogal kabbelend bestaan. Dat komt omdat er de laatste tijd weinig nieuwe initiatieven van de Europese Commissie zijn. Het DirectoraatGeneraal voor Milieu, in 1972 opgericht, heeft eerst de ene deelrichtlijn na de andere op watergebied uitgevaardigd. In totaal ongeveer 15. Toen voorgesteld werd daaraan een ecologische richtlijn toe te voegen, heeft het Europese Parlement deze manier van werken afgewezen en om een kaderrichtlijn voor het waterbeheer gevraagd. Dat leidde tot de huidige KRW. Die wordt nu overal in Europa uitgewerkt en het wachten is nu op de effecten daarvan. Daar komt bij dat de Europese Commissie onder voorzitterschap van Barroso streeft naar vermindering van de regelgeving. Dezelfde beweging die in Nederland gemaakt wordt. De samenleving dient minder last van het complex van wetten en regelgeving te ondervinden. Het Brusselse overheidsapparaat moet kleiner worden en efficiënter werken.”
Is de drinkwaterrichtlijn aan herziening toe? “Voor de drinkwatersector zijn twee ontwikkelingen belangrijk. De ene is dat als gevolg van de KRW de waterbeheerders veel meer stoffen in het oppervlaktewater zijn gaan meten. Vroeger beperkte men zich veelal tot de vergunningverlening. Bij DZH bijvoorbeeld meten we bij de Afgedamde Maas. Daar komt het water vandaan dat we in de duinen bij Scheveningen infiltreren. het geeft veel waardevolle nieuwe informatie.” “De tweede ontwikkeling is dat de Europese Unie bij de herziening van de Drinkwaterrichtlijn rekening wil houden met de richtlijnen die de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO vijf jaar geleden heeft
8
H2O / 8 - 2009
vastgesteld. Onderdeel daarvan is dat er water safety plans moeten komen. Dat is op zich niet verkeerd. Gevaar is alleen dat men de drinkwaterbedrijven wil verplichten de zogeheten HACCP-aanpak uit de voedingsmiddelenindustrie over te nemen. Die aanpak regelt hoe voorkomen wordt dat er ooit een muis in een potje pindakaas terechtkomt of een glasscherf in een potje babyvoeding. Voor die bedrijfstak heel nuttig, maar niet een benadering om zo maar naar het drinkwater over te hevelen. Dan zul je je toch eerst moeten afvragen waar het in de praktijk fout gaat.”
Waar is dat het geval? “Belangrijk is hoeveel zuiveringstrappen een bedrijf heeft. Zijn dat er verschillende, dan is het risico veel kleiner dan wanneer men er, zoals in Australië doorgaans, maar één heeft. Wij doen al veel om de veiligheid te vergroten. Grote productiebedrijven worden meestal uit meerdere straten opgebouwd, waardoor je bij problemen een straat uit bedrijf kunt nemen. Binnen voorzieningsgebieden zijn koppelingen gemaakt. De grote organisaties beschikken over meer en beter gekwalificeerd personeel. Maar er blijven vragen. Welk risico zit in het stuk tussen de meter en de kraan? Welk risico zit in de bronnen van de watervoorziening? Hoe is het toezicht op de bedrijven geregeld en hoe functioneert dat? Voor de Nederlandse situatie zijn dit geen nieuwe vragen, maar het zijn wel zaken die je allemaal eerst goed in beeld moet brengen voordat je bedrijven zonder meer verplicht om veiligheidsplannen te maken. Dat zou een te eenvoudige administratieve benadering zijn. Meer bureaucratie kan niet de oplossing zijn. Eerst willen wij als Eureau de situatie in de praktijk bezien en dan de meest zinvolle benadering kiezen.”
Moet de normstelling in de richtlijn niet herzien worden? “In principe wordt de richtlijn elke vijf jaar herzien, maar er staat geen sanctie op als dat niet gebeurt. De huidige Europese Commissie wil overigens deze zittingsperiode wel tot een herziening komen. Daar vindt veel discussie over plaats, maar inhoudelijk is die niet erg spannend. Er zijn geen grote consequenties voor de praktijk van te verwachten. Het belangrijkste discussiepunt nu is het veiligheidsplan.”
Voldoet het water uit de kraan nu overal aan de richtlijn? “Er is een rapportageplicht. Ieder land rapporteert elk jaar. Voor zover mij bekend heeft alleen één van de Baltische Staten bij de toetreding tot de Europese Unie op het punt van de drinkwaterkwaliteit een overgangsperiode bedongen. Hoe het met Roemenië en Bulgarije is, weet ik niet. Nu geldt de Drinkwaterrichtlijn alleen voor het water dat via een centrale drinkwatervoorziening uit de kraan komt. In half Roemenië is die er niet. Maar je ziet ook daar de invloed van de richtlijn. De drinkwatervoorziening is volop in ontwikkeling. Er worden grote regionale NV’s opgericht, die uiteraard beginnen met de watervoorziening in de steden en daarna met die op het platteland. In Boekarest heeft Veolia een groot, nieuw productiebedrijf neergezet. Bijzonderheid in Roemenië is dat de distributienetten onvervreemdbaar eigendom van de overheid zijn, ook al zijn ze door een privaat bedrijf gelegd. Een Europese rapportage over de kwaliteit, zoals bij zwemwater, heb ik voor drinkwater nog niet gezien, maar het is algemeen bekend dat de kwaliteit van het drinkwater sinds de invoering van de richtlijn met sprongen vooruit is gegaan. Kraanwater wordt nu veel meer gedronken.”
Waar houdt jouw commissie zich mee bezig? “Ons aandachtsgebied is wetgeving en economische zaken. Zeven jaar geleden ben ik Barend Abrahamse opgevolgd als voorzitter van deze commissie. Inmiddels ben ik tweemaal herbenoemd als voorzitter. Medio dit jaar houd ik er echt mee op.” “Al die jaren is ons grootste punt van zorg geweest niet in het algemene model van dienstverlening geperst te worden, dat de EU hanteert. Dat model gaat uit van een maximale marktwerking. Waar sprake is van netwerken waarvan je er om economische redenen altijd maar één zult aanleggen - zoals bij gas en elektriciteit - worden de netwerken als natuurlijk monopolie apart gereguleerd en vindt de marktwerking op het gebied van productie plaats. Dit is de uitwerking van het Verdrag van Amsterdam uit 1997, dat zegt dat het regelen van
interview
diensten van algemeen maatschappelijk belang een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de EU en de lidstaten is. Zo worden betere diensten aan de burger geleverd en de sociale en territoriale cohesie bevorderd. Met deze doelstelling is niets mis. De vraag is echter of de manier van uitwerken de beste is. Alleen de opsplitsing van de telecombedrijven wordt algemeen als positief ervaren, waarbij overigens de vraag blijft of dit het gevolg is van de opsplitsing of van technologische ontwikkelingen.” “De EU heeft nooit een serieuze evaluatie van het gekozen beleid uitgevoerd. Men beperkt zich tot het opruimen van tegenstanders. De klant wil kwaliteit, veiligheid en leveringszekerheid. Dat vereist een doelmatige bedrijfsvoering. En doelmatigheid bevorder je bij technische voorzieningen primair langs technische weg, niet langs economische. Een evaluatie zou dus op zijn plaats zijn.”
dit initiatief. Uitsluiten van de particuliere bedrijven van de drinkwatervoorziening gaat voor de anderen te ver. Ook de grote private bedrijven hebben grote deskundigheid en leveren goed water. Het initiatief van Aqua Publica Europea lijkt mij tot mislukken gedoemd. Op diverse plekken in Europa zijn gemengde bedrijven, die de drinkwatervoorziening uitstekend regelen. De private bedrijven hebben ook altijd veel mankracht in Eureau gestoken en aan het werk deelgenomen. Probleem voor Eureau is wel dat in Frankrijk geen overkoepelende vereniging als de Vewin bestaat. Er is een verband van de drie commerciële drinkwaterbedrijven (Veolia, Suez en Saur) dat Frankrijk steeds in Eureau vertegenwoordigd heeft, en er is een Association des Mères, een soort VNG waarin de Franse overheidsbedrijven voor drinkwater, 30 procent van het totaal, verenigd zijn. Met de komst van Eau de Paris zal men toch iets moeten regelen, want Parijs zal zeker een rol willen spelen.”
Wat gebeurt er op watergebied?
Zie je nog ontwikkelingen binnen Eureau?
“De drinkwatervoorziening is nog steeds buiten deze aanpak gebleven. Van de beide directoraten-generaal die hierbij betrokken zijn (Mededinging en Interne Markt) is een ambtelijk stuk bekend dat tot de conclusie komt: niet aan beginnen, te ingewikkeld en te gevoelig. Deze conclusie is door de commissaris Monthy niet tegengesproken. Geen tegenspraak betekent in ‘Brussel’ een akkoordverklaring. Er gebeurt dus niets om ook op drinkwatergebied marktwerking te introduceren. Er komen ook nauwelijks klachten over de drinkwatervoorziening bij de EU. Klachten zijn voor ‘Brussel’ vaak aanleiding om iets te gaan regelen. Een richtlijn die wel doorwerkt op drinkwatergebied is de Aanbestedingsrichtlijn. Tegen de opzet van deze richtlijn is in principe weinig in te brengen. Het is prima dat een burgemeester niet meer bij een goede lunch een grote opdracht aan een aannemer kan geven. De uitvoering van deze richtlijn is echter verdergaand gejuridiseerd, wat allerlei problemen in de praktijk oplevert. Een overheid mag zijn dienst een taak opdragen als dit een overheidsdienst is. Heeft men van deze dienst een BV gemaakt om deze efficiënter te laten werken, dan mag dit ook, indien deze BV voor 100 procent in handen van deze overheid is. Problemen ontstaan bij gezamenlijke diensten van meerdere gemeenten en bij publiek-private samenwerking. Dit vraagt om steeds meer regelgeving.” “Frankrijk en Spanje dringen aan op een concessierichtlijn. In Parijs was de watervoorziening gegeven aan Veolia en Suez, ieder op een Seine-oever. Nu de contracten aflopen, gaat de gemeentelijke dienst Eau de Paris, die ook nog altijd bestond, het in de gehele
“In het Europese circuit zie je steeds minder mensen uit de bedrijven zelf. Deze laten het over aan de nationale verenigingen. Dat betekent dat deze vertegenwoordigers wel moeten weten hoe de praktijk eruit ziet. Piet Jonker.
“Weinig nieuwe initiatieven van de Europese Commissie”
stad weer zelf doen. Voor de regio Parijs lopen de contracten volgend jaar af. Vraag is of de watervoorziening daar dan opnieuw aanbesteed moet worden of dat Eau de Paris ook dat kan gaan doen. Voor Frankrijk een belangrijke vraag, want daar komen per jaar zo’n 2000 watercontracten op de markt. Het grote probleem van dit soort richtlijnen is dat regelgevers algemene regels voor bijvoorbeeld huisvuil, reclamecontracten en automatisering opstellen. Contractvernieuwing per vijf jaar is daar geen punt. Bij de drinkwatervoorziening is een concessie voor vijf jaar veel te kort; dan worden de installaties niet meer goed onderhouden. Een contract van bijvoorbeeld 20 of 50 jaar dwingt altijd tot tussentijdse aanpassing, omdat de wereld verandert. Daar moet je dan samen in goed overleg uitkomen en dat is altijd weer verdacht.”
Naast Eureau is Aqua Publica Europea opgericht. “Dat is een initiatief van een Italiaanse hoogleraar, die ervan uitgaat dat water een mensenrecht is wat alleen bij de overheid in goede handen is. In Italië en de Franstalige landen loopt men enigszins warm voor
Anders versterkt ook deze ontwikkeling de juridisering. Nederland is altijd één van de drijvende krachten van Eureau geweest. Als land alleen konden wij het verschil niet maken. Via een grote club met een goed standpunt boek je veel resultaat. Duitsland heeft zich altijd anders opgesteld. Via een grote eigen vestiging in Brussel dacht men alles direct met de EU te kunnen regelen. Frankrijk en Engeland volgen beide sporen. De Scandinavische landen stellen zich net zo op als wij, Spanje ook, al is daar de nationale vereniging zwak. In de nieuwe lidstaten zijn de verenigingen (nog) te zwak en beschikken ze over te weinig geld.” “Met name de Duitse opstelling heb ik altijd betreurd. Op watergebied werkt deze niet. Het zou een goede bondgenoot kunnen zijn, omdat wij doorgaans inhoudelijk dezelfde benadering hebben. Dat neemt niet weg dat ik dit werk deze jaren met heel veel plezier gedaan heb. Ik hoop dat Nederland met kracht aan Eureau blijft deelnemen.” Maarten Gast
H2O / 8 - 2009
9
NMa: industriewatersector kent hoge concentratiegraad De Nederlandse markt voor industriewater wordt gekenmerkt door een hoge concentratiegraad: een klein aantal bedrijven bedient een groot deel van de markt. Bij de behandeling van industriewater is meer concurrentie dan bij de winning en levering ervan. Dat blijkt uit een rapport dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft laten opstellen door onderzoeksbureau EIM. Het rapport wordt onder meer gebruikt om te beslissen of de joint venture Evilim Industriewater (van Evides Industriewater en WML) een vergunning krijgt.
I
n 2006 werd 3,7 miljard kubieke meter industriewater gebruikt. Hiervan werd 91,3 procent door de industrie zelf gewonnen. Het gaat dan vooral om oppervlaktewater dat met name door de chemische sector wordt gebruikt, voor het grootste gedeelte als koelwater. Veel van de bedrijven die zelf industriewater winnen, hebben een back-up-installatie die gebruik maakt van drinkwater. De omvang van het gebruik van drinkwater via het drinkwaterleidingnet voor industriële doeleinden is ten opzichte van het totale industriële verbruik echter beperkt: ongeveer zes procent van het totale industriewaterverbruik wordt geleverd via het drinkwaterleidingnet.
Laagwaardig industriewater Laagwaardig water heeft een mindere kwaliteit dan drinkwater. Als bron voor laagwaardig water wordt oppervlaktewater of grondwater gebruikt. Dit water wordt niet of slechts beperkt gezuiverd. Ook gebruiken bedrijven steeds vaker hun eigen afvalwater
als bron. Het grootste deel van het gebruikte laagwaardig water in de industrie wordt gebruikt als koelwater. Andere gebruiksdoelen zijn spoelwater, ketelwater en proceswater. Daarnaast gebruikt de industrie laagwaardig water voor de productie van hoogwaardig water. Laagwaardig water wordt vrijwel niet gebruikt als bestanddeel van eindproducten. De markt voor de behandeling voor laagwaardig water is niet zo groot. Het is volgens de onderzoekers mogelijk om tot deze markt toe te treden, maar wanneer ook de winning deel uitmaakt van de contracten is toetreding moeilijker. Dan zijn vergunningen nodig die niet zomaar worden verleend. Ook worden de mogelijkheden voor gebruikers om voor de behandeling van water over te stappen naar een andere leverancier of dit in eigen beheer te doen, beperkt door de hoge investeringen en hoge kosten. Meestal is sprake van langlopende contracten die niet zo maar kunnen worden beëindigd.
De demiwaterinstallatie bij Dow Chemical in Terneuzen, gebouwd door Evides Industriewater.
10
H2O / 8 - 2009
Voor de bedrijven die de winning (elders) en het transport hebben uitbesteed, zijn de keuze- en substitutiemogelijkheden beperkt. Alleen de industriewaterbedrijven (dochters van de drinkwaterbedrijven) zijn actief op deze markt. Evenals bij de drinkwaterbedrijven lijkt hier ook sprake te zijn van regionale monopolies. Het is voor andere bedrijven vrijwel niet mogelijk om tot deze markt toe te treden, vanwege de benodigde vergunningen en/of de benodigde relatief dure infrastructuur.
Hoogwaardig industriewater Hoogwaardig water heeft een betere kwaliteit dan drinkwater. Als bron worden oppervlaktewater, grondwater, laagwaardig water en drinkwater gebruikt. Daarnaast vormt in beperkte mate het eigen afvalwater de bron. Bij het gebruik van hoogwaardig water in de industrie gaat het meestal om gedemineraliseerd water. Daarnaast worden onder andere gedestilleerd water, purified water en ontkalkt water gebruikt. In
actualiteit / informatie het segment hoogwaardig water gebruikt ruim de helft van de gebruikers drinkwater voor de productie van hoogwaardig water. Deze afnemers zijn sterk gebonden aan de regionale drinkwaterbedrijven. Zij hebben nauwelijks mogelijkheden om op andere wijze aan hun water te komen.
Aquatech Amsterdam in oneven jaren
Ongeveer een kwart van de gebruikers van hoogwaardig water heeft de winning van water in eigen beheer. Voor deze bedrijven is alleen de markt voor apparatuur en diensten van belang. Dit is een (internationale) markt met voldoende concurrentie. Voor de bedrijven die de winning en het transport van water voor het produceren van hoogwaardig water hebben uitbesteed, zijn de keuze- en substitutiemogelijkheden beperkt. Het gaat dan om de levering van laagwaardig water via leidingen, dat daarna gezuiverd wordt tot de gewenste, hoogwaardige kwaliteit. De levering van deze laagwaardige grondstof wordt alleen door industriewaterbedrijven verzorgt. Evenals bij de levering van drinkwater lijkt ook hier sprake te zijn van regionale monopolies. Het is voor andere bedrijven vrijwel niet mogelijk om op deze markt toe te treden, opnieuw vanwege de benodigde vergunningen en/of de benodigde relatief dure infrastructuur.
Aquatech breidt uit naar India. Naast Amsterdam, Orlando (VS) en Shanghai (China) krijgt de beurs volgend jaar ook een editie in New Delhi. Aquatech Amsterdam zal hierdoor niet - zoals oorspronkelijke gepland - volgend jaar september plaatsvinden, maar in november 2011.
Op de markt voor de behandeling voor hoogwaardig water zijn verschillende aanbieders actief en is toetreding mogelijk. Hier is sprake van concurrentie. Maar wanneer ook de winning deel uitmaakt van de contracten, is toetreding moeilijker. Onder andere de mogelijkheden voor afnemers om voor de behandeling van water over te stappen naar een andere leverancier of dit in eigen beheer te doen, worden sterk beperkt door de hoge investeringen die daarvoor nodig zijn. Ten slotte is er de markt voor de levering van hoogwaardig water, die een beperkte omvang heeft. Dit betreft industriële projecten waar de winning en behandeling door een (al dan niet gezamenlijke) aanbieder gebeurt en het hoogwaardig water via leidingen aan de afnemer wordt geleverd. Dergelijke projecten komen voor op plaatsen waar gebruikers van hoogwaardig water gevestigd zijn die (gezamenlijk) veel hoogwaardig water gebruiken. Voor nieuwkomers is het moeilijk om toe te treden zonder samen te werken met andere partijen (met name de lokale (industrie)waterbedrijven die over vergunningen voor de winning van water beschikken). Voor afnemers is het moeilijk om over te stappen, omdat de infrastructuur speciaal is aangelegd voor de afnemers én omdat de afnemers vaak deel uitmaken van de samenwerkingsverbanden die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de industriële projecten. Het complete rapport is te vinden op www.nmanet.nl.
D
e beurs in Amsterdam zal daarna elke twee jaar plaatsvinden in de herfst. Eén van de redenen voor de verplaatsing is de overvolle agenda voor grootschalige waterbeurzen. Het najaar van de even jaren is al druk bezaaid met beurzen, waardoor de industrie, maar ook het publiek, niet meer overal aanwezig kunnen zijn.
India De eerste editie van Aquatech India vindt plaats van 3 tot en met 5 februari 2010. Dit beurs- en congresevenement wordt een samenwerkingsverband tussen Amsterdam RAI en Inter Ads-Brooks Exhibitions, de organisator van Water Asia, het belangrijkste waterevenement in India dat wordt opgenomen in Aquatech India. Het nieuwe evenement richt zich op drink-, proces- en afvalwater en wordt ondersteund door de International Water Association (IWA) en de Water Quality Association (WQA). Op Aquatech India zullen meer dan 200 internationale bedrijven en organisaties in waterverbruik, ontzilting en watermanagement zich presenteren op 15.000 m2 in het Pragati Maidan Exhibition Centre in New Delhi. De beurs richt zich op proces-, drink- en afvalwatertechnologie met de nadruk op waterzuivering, -hergebruik, transport en opslag, procescontrole en -automatisering en point of use. De Nederlandse waterindustrie zal naast andere vertegenwoordigde landen prominent aanwezig zijn in New Delhi met het Holland Paviljoen. Behalve een beurs en congres bestaat Aquatech India uit de AquaStages, een IWA-conferentie en de Indiase editie van de Aquatech Innovation Awards.
Strategie IWA voor 2010-2015 De International Water Association (IWA) heeft begin deze maand in haar nieuwe vestiging in Den Haag de strategie bepaald voor de periode 2010-2015. Aan de bijeenkomst namen 25 topexperts deel (wetenschappers, hoge ambtenaren, producenten en consultants) op het gebied van water, ruimtelijke ordening en technologie uit de Verenigde Staten, Australië, Mexico, Frankrijk, Korea, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nederland (UNESCO-IHE, CPWC, Norit, Vewin).
D
e bijeenkomst leverde de contouren op voor drie nieuwe IWA-programma’s die in de periode 2010-2015 zullen worden ontwikkeld: ‘Cities of the Future’, ‘Climate Change, Water and Energy’ en ‘Desalination/Reuse’. In deze programma’s zal plaats zijn voor IWA-leden uit alle geledingen: overheid, kennisontwikkeling, consultancy en producenten. De Nederlandse deelnemers hebben in alle drie de te ontwikkelen programma’s een actieve belangstelling getoond: UNESCO-IHE voor ‘Cities of the Future’, CPWC/Vewin voor ‘Climate Change, Water and Energy’ en Norit voor ‘Desalination/Reuse’. De buitenlandse deelnemers bleken geinteresseerd in de Nederlandse activiteiten op het gebied van klimaatadaptatie. Vewin en CPWC overwegen een document op te stellen van de activiteiten in de Nederlandse nutsbedrijven op dit gebied. Paul Reiter bedankte nadrukkelijk de Nederlandse overheid en de Nederlandse watersector voor de actieve ondersteuning aan IWA. Aldus Henk van Schaik en Theo Schmitz.
Voor meer informatie: www.aquatechtrade.com.
Export watersector flink toegenomen De Nederlandse watersector heeft vorig jaar voor 6,5 miljard euro geëxporteerd. Dat betekent een groei van 6,8 procent (400 miljoen euro) ten opzichte van 2007. Dat is opmerkelijk, omdat de groei van de wereldhandel in dezelfde periode is afgenomen van 6,7 naar 0,9 procent. De Water Export Index, het rapport dat onderzoeksbureau EIM jaarlijks samenstelt in opdracht van het Netherlands Water Partnership, laat verder zien dat de export van wateractiviteiten ook gunstig afsteekt in vergelijking met andere sectoren. De watersector was in 2008 goed voor 1,85 procent van de totale export tegen 1,75 procent in 2007. Ondernemers zijn minder positief over dit jaar, hoewel in de praktijk blijkt dat de orderportefeuilles nog steeds redelijk gevuld zijn. Als kansrijke markten zien de bedrijven EU-landen, Azië en het Midden-Oosten. Van de exportactiviteiten is 45 procent toe te schrijven aan waterbouw, gevolgd door (onder andere zuivering van) afvalwater (23 procent) en watervoorziening (13 procent).
H2O / 8 - 2009
11
Vaartplas wordt natuurgebied met behulp van baggerspecie Het verondiepen van zandwinplassen met grond of baggerspecie staat sinds kort negatief in de belangstelling. Onder druk van de publieke opinie gaf minister Cramer onlangs in een brief aan de Tweede Kamer aan dat een commissie van deskundigen zich nog eens over de uitgangspunten van het verondiepingsbeleid in het Besluit bodemkwaliteit gaat buigen. Te vaak zou de baggerspecie verontreinigd zijn. De ontwikkeling van nieuwe grootschalige bodemtoepassingen in oppervlaktewater is nu opgeschort. In Flevoland hebben Waterschap Zuiderzeeland en Staatsbosbeheer echter besloten een voormalige zandwinput, de Vaartplas, wél te gaan benutten voor het bergen van baggerspecie uit stedelijk gebied en de provinciale vaarten.
I
n 2006 liet Waterschap Zuiderzeeland een baggervisie opstellen door Grontmij. Het waterschap wil namelijk de totale baggerachterstand tussen 2009 en 2019 wegwerken. Voor Flevoland zoekt het waterschap een bestemming voor ongeveer 635.000 kubieke meter baggerspecie die niet op de kant kan worden gezet. De specie is afkomstig uit het stedelijk water en provinciale vaarten in Lelystad en Almere. Door het waterschap zijn diverse bergingsmogelijkheden onderzocht en afgewogen1), waaronder het realiseren van een doorgangsdepot, het op de markt zetten en het toepassen van specie in natuurontwikkelingsprojecten. Uiteindelijk is gekozen voor het verondiepen van de Vaartplas. Deze oude zandwinput ligt precies op het punt waar de nog te realiseren ecologische verbindingszone het Oostvaarderswold aan moet sluiten op de Oostvaardersplassen. Staatsbosbeheer is eigenaar van de plas en wil het gebied in de omgeving van de
plas als onderdeel van de verbindingszone ontwikkelen tot moerassig natuurgebied. De huidige ecologische waarde van de plas is beperkt door de relatief grote diepte met een steil onderwatertalud en de harde oeverinrichting. Door de plas te verondiepen en af te werken als moerasgebied met ondiepe waterpartijen en eilandjes, ontstaat een natuurtype dat beter aansluit bij de twee natuurgebieden die het moet gaan verbinden. De plas biedt daarmee een opslagcapaciteit van minimaal 500.000 kubieke meter baggerspecie.
•
•
•
Voorwaarden Het eind 2007 van kracht geworden Besluit bodemkwaliteit2),3) stelt nieuwe randvoorwaarden voor grootschalige toepassingen van grond en baggerspecie in het oppervlaktewater. Daarnaast zijn ook de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water belangrijk. •
Het moet een toepassing van baggerspecie zijn voor het verondiepen en
•
De kwaliteit van de te bergen baggerspecie hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.
Een luchtfoto van de Vaartplas met aan de noordzijde de Lage Vaart. Rechts de ligging van de Vaartplas in Flevoland.
12
H2O / 8 - 2009
dempen van oppervlaktewater met het oog op de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water of de bevordering van de natuurwaarden (een zogenaamde nuttige toepassing); De toepassing moet in een laagdikte van minimaal twee meter en een minimale omvang van 5.000 kubieke meter zijn aangebracht; De toepassing moet worden afgedekt met een leeflaag met een kwaliteit die vergelijkbaar is met de omringende waterbodems; Bij toepassing in oppervlaktewater moet de kwaliteit van de baggerspecie beter zijn dan de interventiewaarden waterbodems uit de Wet bodembescherming; De toepassing moet in de toekomst blijvend beheerd worden door een aanwijsbare beheerder.
achtergrond
Referentiesituatie
Afb. 1: Berekende ontwikkeling van de fosfaatconcentratie in de Vaartplas bij scenario 1: einddiepte circa 0,5 meter zonder leeflaag.
De Vaartplas staat in open verbinding met de Lage Vaart. De plas is ongeveer 900 meter lang, 160 meter breed en heeft een maximale diepte van circa zes meter. In het isohypsenpatroon ter plekke valt direct op dat de Lage Vaart werkt als een flinke drain. Grondwater afkomstig van de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug stroomt richting de Flevopolders en komt tot afstroming in de tochten en vaarten en in de Vaartplas. Uit literatuur6) blijkt het plangebied op een uitloper van een zoete grondwatertong te liggen. Hierdoor is de grondwaterkwaliteit relatief goed in vergelijking met de omgeving, waar brak en nutriëntenrijk grondwater omhoog kwelt. Het doorzicht in de plas is gemiddeld ongeveer 0,8 tot 1,2 meter; dit is beter dan in de Lage Vaart. Het fosfaatgehalte is in de huidige situatie voor Flevolandse begrippen relatief laag, namelijk 0,16 milligram totaalfosfaat per liter en minder dan 0,10 milligram orthofosfaat per liter. Stikstof ligt rond de maatlatnorm van 4 milligram per liter. IJzer is relatief ook laag terwijl sulfaat hoog is als gevolg van uitloging van de kleigrond tijdens het rijpingsproces.
Kwaliteitseffecten en risico’s
Afb. 2: Berekende ontwikkeling van de fosfaatconcentratie in de Vaartplas bij scenario 2: einddiepte circa 0,5 meter met leeflaag.
Hierdoor zou lokaal (op de plek van het depot) een vermindering van de (water) bodemkwaliteit kunnen ontstaan. In verband met de natuurfunctie van het gebied heeft het waterschap met Staatsbosbeheer afgesproken in de Vaartplas maximaal licht verontreinigde baggerspecie toe te passen (verspreidbare baggerspecie). De concentraties komen niet in de buurt van de concentraties die in het herijkte en landelijke bodembeleid maximaal toegestaan worden. Vanuit het Besluit Bodemkwaliteit is er geen verplichting om de mogelijke effecten van de toepassing te toetsen. Om de processen inzichtelijk te maken en om invulling te geven aan het zorgplichtbeginsel van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, is
de toetsing aan het toetsingskader uit de handleiding Uitloging en verspreiding vanuit depots overigens wel uitgevoerd4),5),7). Kaderrichtlijn Water
De Lage Vaart en dus ook de Vaartplas zelf zijn aangewezen als waterlichaam ‘lage afdeling’ voor de KRW. Hieraan is een maatlat gekoppeld behorend bij het KRW-type M6. Aan deze maatlat kunnen de effecten van de specieberging in de Vaartplas worden getoetst. Hierbij hoeft de Vaartplas zelf niet te voldoen aan de maatlat (behorend bij het zogeheten goed ecologisch potentieel), maar mag de plas ook niet leiden tot een verhoogde opgave voor het waterlichaam als totaal.
Het belangrijkste resultaat van de toetsing is dat, doordat een kwelsituatie aanwezig is en ook gehandhaafd blijft, er geen gevaar bestaat voor verspreiding van eventuele verontreinigingen naar het grondwater. De mogelijke effecten voor het oppervlaktewater zijn bepaald op basis van literatuuronderzoek, van ervaringen in vergelijkbare baggerdepots en toepassingslocaties en op basis van modelberekeningen van de specifieke situatie in de Vaartplas. Voor de mogelijke effecten is onderzocht of deze voor de waterkwaliteit van de Vaartplas en de Lage Vaart ook een daadwerkelijk risico vormen. Hiervoor is een situatiespecifiek waterkwaliteitsmodel opgesteld. De effecten zijn vervolgens getoetst aan de beleids- en toetsingskaders. Hierna volgen de belangrijkste effecten die uit de analyse naar voren komen.
H2O / 8 - 2009
13
Het storten van baggerspecie in putten kan op verschillende manieren plaatsvinden. Uit een vergelijking van stortmethodes blijkt dat de methode ‘onderlosser met slibscherm’ het beste scoort. Voor de ontwikkeling van de ecologie is een goede bodemvorming belangrijk. Door gebruik van een onderlosser wordt een grote hoeveelheid baggerspecie in één keer gestort, zodat de verdunning laag en de consolidatie goed en snel zal zijn. De waterkwaliteitsmodellering8) is uitgevoerd voor stikstof, fosfaat en de daarmee samenhangende chlorofyl-a-concentratie. De belangrijkste bronnen van nutriënten in de modellering zijn proceswater, consolidatiewater, grondwater, regenwater, water uit de Lage Vaart en de nalevering uit de baggerspecie. Belangrijke parameters zijn de diepte van de plas, de porositeit van de (gestorte) bagger, de afgifte van nutriënten van de wanden en de bodem en de uitwisseling met de Lage Vaart. Daarnaast ook de sedimentatiesnelheid en de daarbij horende grenswaarden waarbij geen bezinking van fosfaat en stikstof meer optreedt. In de modellering is geen rekening gehouden met de vastlegging van nutriënten door macrofyten, waardoor de uiteindelijke nutriëntgehaltes in de plas mogelijk lager zullen zijn dan die uit de modellering naar voren komen. Er zijn verschillende scenario’s doorgerekend. De scenario’s variëren vooral in einddiepte en de manier van afwerken van de bodem. De twee belangrijkste zijn die met een einddiepte van circa 0,5 meter, zonder en met leeflaag. Voor de leeflaag is uitgegaan van schone baggerspecie met een organisch stofgehalte van minder dan vijf procent. In de grafieken worden voor deze scenario’s de berekende fosfaatconcentratie weergegeven. Berekeningen voor de stikstofconcentratie en chlorofyl-a lieten een vergelijkbaar beeld zien. In de grafieken is zichtbaar dat in de stortfase de fosfaatconcentratie in de plas toeneemt. Dit is een gevolg van het in suspensie raken van baggerspecie en diffusieprocessen tussen specie- en waterfase. De abrupte daling in de concentratie treedt op aan het einde van de stortfase, na het wegvallen van de fractie proceswater en in sommige varianten vooral ook nadat de afdeklaag (leeflaag) is aangebracht (afbeelding 2). Het aanbrengen van deze afdeklaag met baggerspecie met een laag gehalte aan organische stof leidt tot een voedselarm watersysteem in de eindfase.
Conclusie
Monitoring
Voormalige zandwinputten zijn vaak diep, met steile oevers die weinig mogelijkheden bieden om een rijke ecologie tot ontwikkeling te laten komen. De ecologische waarde kan vergroot worden door de putten te verondiepen en daarmee betere vestigingsmogelijkheden te creëren voor planten en dieren. Het Besluit bodemkwaliteit biedt daarbij een wettelijk kader waarbinnen een dergelijke verondieping met baggerspecie gerealiseerd kan worden.
Vanuit de zorgplicht van het waterschap voor waterkwaliteit is monitoring belangrijk. Het is onwenselijk en vanuit de KRW gezien niet toegestaan dat op de langere termijn de chemische en biologische kwaliteit van de Lage Vaart door de Vaartplas verslechtert. In de Vaartplas accepteren we dat de kwaliteit tijdelijk zal verslechteren (zie afbeeldingen 1 en 2). Een monitoringsprogramma is opgesteld om de ontwikkelingen in (ecologische) waterkwaliteit te volgen.
Inrichting
De contracten tussen Waterschap Zuiderzeeland en Staatsbosbeheer zijn inmiddels getekend. Afgelopen februari werd de eerste baggerspecie in de Vaartplas gestort.
Op basis van de gemodelleerde scenario’s gaat de voorkeur uit naar een ondiepe plas (gemiddeld 0,5 meter), waarbij de bodemhoogte zodanig gedifferentieerd wordt dat de strijklengte beperkt is (minder dan 80 meter). De plas wordt daarbij een ondiep, deels droog, deels moerassig, systeem met eilanden en (onder water) begroeiing. Wanneer de plas op deze manier wordt vormgegeven, wordt op basis van de modelberekeningen verwacht dat de gehalten aan stikstof, fosfaat en chorofyl-a in de eindfase lager zullen zijn dan de huidige achtergrondwaarde. Aan de KRW-maatlat voor stikstof en fosfaat wordt ruimschoots voldaan. Stortmethode
De wijze van toepassen heeft direct invloed op mate van vertroebeling en vermenging. De voorkeur gaat daarom uit naar het toepassen met een onderlosser voorzien van slibschermen. Het contact tussen specie en het omringende water is bij deze methode minimaal en de bodemvorming optimaal. Ook bij andere toepassingsmethoden kan de vertroebeling beperkt worden door het plaatsen van slibschermen. Een alternatief is om te lossen met een kraan in een stortkoker. Leeflaag
Het Besluit bodemkwaliteit geeft aan dat de afdeklaag oftewel de nieuwe waterbodem dient te bestaan uit materiaal met een kwaliteit die aansluit bij de kwaliteit van de waterbodem in de omliggende wateren. Het betreft hier de ‘oude’ klasse 0. Voor de waterkwaliteit en ecologie is het bovendien noodzakelijk dat de nalevering van nutriënten uit de gestorte baggerspecie beperkt blijft. Daarvoor is een leeflaag nodig met weinig organisch materiaal. Uit de analyse van de samenstelling van de te bergen specie blijkt dat specie voorhanden is met een hoge zand- en kleifractie en een zeer laag gehalte organisch stof. Isoleren of kraamkamer
In de variant waarbij het resultaat een ondiepe maar open plas is, is de windwerking van belang. Door de lange strijklengte (tot 900 meter) is de windwerking relatief diep. Uit berekeningen blijkt dat vanaf windkracht 6 Bft opwerveling van slib significant wordt. Dit is in de modellering niet meegenomen. Dit onderschrijft het belang van een gevarieerde afwerking met dieptes en ondieptes en eilandjes om de windwerking te verminderen.
14
H2O / 8 - 2009
Isoleren van de plas van de Lage Vaart kan van nut zijn wanneer de waterkwaliteit van de wateren veel uiteenloopt. Een belangrijk nadeel van isoleren is het effect op de ecologie. De Vaartplas kan in de vorm van een moerassysteem fungeren als kraamkamer voor de Lage Vaart. Ook wordt door het fysiek afsluiten van de Vaartplas de vluchtroute voor de waterfauna geblokkeerd als de kwaliteit in de plas als gevolg van het storten tijdelijk zou verslechteren.
Martin de Jonge en Alex Hekman (Grontmij) Henne Ticheler (Waterschap Zuiderzeeland) NOTEN 1) Waterschap Zuiderzeeland en Grontmij (2007). Afweging afzetmogelijkheden baggerspecie in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. 2) Ministerie van VROM en LNV (2007). Staatsblad 469. Besluit bodemkwaliteit. 3) Ministerie van VROM en LNV (2007). Regeling bodemkwaliteit. 4) Rijkswaterstaat Bouwdienst (2006). Beoordeling uitloging en verspreiding vanuit depots. Naar een nieuw toetsingskader. AKWA. Rapport 06.003. 5) RWS Waterbodems Advies en Uitvoering (2006). Handleiding uitloging en verspreiding vanuit depots. Naar een nieuw toetsingskader. Hoofddocument. 6) Waterschap Zuiderzeeland / Grontmij (2007). Kwetsbaarheid Flevolands grondwater. 7) Grontmij (2007). Specieberging in putdepot Trekweg of de Vaartplas. Effecten op het grondwater van specieberging in een putdepot. 8) Grontmij (2008). Specieberging in Vaartplas. Onderzoek en toetsing van effecten van baggerspecieberging op het oppervlaktewater.
actualiteit Waterschappen overhandigen watermanifest aan Provincie Drenthe De Drentse waterschappen hebben op 25 maart een manifest overhandigd aan Gedeputeerde Staten van de provincie. De waterschappen Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest, Reest & Wieden en Velt en Vecht willen samen met de provincie binnen hun taakvelden inzetten op een mooier Drenthe, met een vitaal platteland, een goede ruimtelijke kwaliteit en een fijne woonomgeving.
H
et provinciebestuur heeft in het rapport ‘Drenthe kiest’ richtinggevende beleidskeuzes voor het nieuwe omgevingsbeleid vastgelegd. In het manifest vragen de waterschappen de provincie om een kort omgevingsplan met heldere keuzes over de plaatsen waar landbouw, natuur of bebouwing de voorrang heeft. De waterschappen pleiten voor een plan op hoofdlijnen, waarin voldoende ruimte voor keuzes in de uitvoering overblijft. Water is als ordenend te beschouwen voor met
name wonen, werken, natuur, landbouw en recreatie. In alle gevallen zal voldoende open water en ruimte in de beekdalen de extreme stortbuien moeten kunnen opvangen. Door de klimaatverandering zal veel meer water vastgehouden en geborgen moeten worden dan in het verleden. De waterschappen vragen de provincie gebruik te maken van hun kennis bij de keuze van de betreffende gebieden. Zij pleiten voor slimme combinaties tussen de wateropgaven
Nieuwe automatische stuwen Waterschap Aa en Maas begint in Schijndel, Middelrode, Heeswijk-Dinther, Keldonk en Handel met het vervangen van in totaal acht stuwen. De huidige stuwen zijn verouderd, voldoen niet meer aan de huidige kwaliteitseisen en moeten nog handmatig worden bediend. De nieuwe stuwen zijn volledig geautomatiseerd. De vervanging duurt ongeveer anderhalve maand.
M
et de automatisering en modernisering van deze stuwen wordt een adequater en efficiënter peilbeheer gerealiseerd. De
stuwen handhaven zelf automatisch het gewenste waterpeil door te reageren op het wateraanbod. Het resultaat is een constant waterpeil.
en andere functies, om zo ook de kosten betaalbaar te houden. De waterschappen vinden het van groot belang dat de Provincie Drenthe in het omgevingsbeleid randvoorwaarden schept om de maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water uit te voeren en passende wateromstandigheden te realiseren voor landbouw, natuur en stedelijk gebied.
Waterbergingsgebied Diesdonk krijgt peilschaal In het toekomstige waterbergingsgebied Diesdonk, tussen Asten en Helmond, plaatste Waterschap Aa en Maas op 7 april een peilschaal. Zo krijgen de omwonenden een indruk van de hoogte van het water als het gebied daadwerkelijk ingezet wordt voor waterberging.
Deze stuw bij Schijndel wordt ook vernieuwd.
I
n het gebied komen de beken Aa en Astense Aa samen. Het waterschap wil ter plekke 140 hectare reserveren voor waterberging. Dat levert een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de regio tegen overstromingen. Na uitvoering moet het gebied één tot twee miljoen kubieke meter water kunnen opvangen. Het waterschap onderzoekt nog of de waterberging gecombineerd kan worden met een vorm van landbouw, natuur en recreatie.
Waterschappen koploper in duurzaam inkopen De waterschappen spraken in 2006 af in 2010 voor minimaal de helft duurzaam te willen inkopen. Dit percentage is al bijna gehaald. Ook ten opzichte van andere overheden doen waterschappen het goed. Dit blijkt uit de tweejaarlijkse monitor in opdracht van het ministerie van VROM.
A
lleen de kerndepartementen bij de overheid doen het met 51 procent nog net iets beter dan de waterschappen, die nu op 46 procent zitten.
Daarnaast is nog eens een kwart van de inkopen van de waterschappen grotendeels duurzaam. Dit is te lezen in de Monitor Duurzaam Inkopen 2008 die minister Cramer eind maart naar de Tweede Kamer stuurde. Elk jaar kopen de gezamenlijke overheden voor meer dan 40 miljard euro aan goederen, werken en diensten. Daarvoor zijn duurzaamheidscriteria opgesteld. De waterschappen willen het duurzaam inkopen verder vormgeven in het komende klimaatakkoord met het Rijk.
H2O / 8 - 2009
15
Ameland verzekerd van zacht en kleurloos drinkwater Met de ingebruikname van de nieuwe, uitgebreide drinkwaterinstallatie bij Buren op Ameland is de continue levering van drinkwater op het waddeneiland verzekerd. Door het gebruik van innovatieve technieken is het water kleurloos en zachter dan voorheen. De officiële openingshandeling werd op 28 maart verricht door burgemeester Albert de Hoop en wethouder Nico Oud van Ameland.
V
itens heeft de afgelopen vier jaar gewerkt aan het verbeteren en uitbreiden van de drinkwatervoorziening op Ameland. Het drinkwater wordt deels op Ameland zelf gewonnen uit grondwater op de productielocaties Hollum en Buren en komt voor het andere deel via een leiding onder de Waddenzee uit Holwerd op het vasteland. Vitens wil ook in het hoogseizoen kunnen voldoen aan de drinkwaterbehoefte, zelfs wanneer de wadleiding uit zou vallen. Daarom begon het drinkwaterbedrijf in 2005 met de werkzaamheden. Beide drinkwaterproductielocaties zijn uitgebreid met membraaninstallaties en snelfilters. Het drinkwater dat Vitens bij Hollum en Buren wint, is van zichzelf vrij hard en heeft een enigszins gele kleur. Door gebruik te maken van membraanfiltratie kan die kleur worden verwijderd. De hardheid is teruggebracht van 12 naar 6°DH.
Vitens neemt, samen met een aantal andere partijen, zoals de gemeente Ameland, de Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Wetsus, deel aan een internationaal project om de eilanden in de toekomst door innovatieve technieken duurzaam zelfstandig te maken. Het bedrijf onderzoekt of het mogelijk is de drinkwaterinstallaties op Ameland te laten draaien op lokaal opgewekte energie. Ten slotte onderzoekt men of de drinkwatervoorziening op het waddeneiland onafhankelijk is te maken van de vaste wal.
jachthavens en gebouwen met (politie)cellen voor hogere gezondheidsrisico’s.
Meer controle bij groter risico op legionellabesmetting
Een legionellabesmetting is nooit volledig te voorkomen. De VROM-Inspectie en de tien in Vewin verenigde drinkwaterbedrijven streven er naar dat bedrijven zich bewust zijn van de risico’s in hun situatie en er alles aan doen om besmetting te voorkomen.
De VROM-Inspectie en de drinkwatermaatschappijen gaan bedrijven die bij legionellabesmetting een groot risico vormen, specifieker controleren en informeren. Inspecteur-generaal Harry Paul van de VROM-Inspectie en directeur Theo Schmitz van Vewin hebben hiervoor eind maart het Convenant Interventiestrategie Legionellapreventie getekend. De nieuwe aanpak moet zorgen voor een betere naleving van de regels ter voorkoming van Legionella.
N
ederland telt ongeveer 10.000 bedrijven waar veel (kwetsbare) bezoekers en klanten komen. Legionellabesmetting via het water zorgt in sauna’s en zwembaden, ziekenhuizen en poliklinieken, zorginstellingen, verblijfsinrichtingen zoals campings, hotels, pensions en
Benoemingen Theo Smit is de nieuwe statutaire directeur van Aquario Watermanagment, een dochteronderneming van drinkwaterbedrijf Vitens en Wetterskip Fryslân. Hij volgt Maarten Offringa op. Aquario is een nutsbedrijf voor de afvalwaterketen, dat zich richt op het beheer en onderhoud van riolering en (decentrale) afvalwaterzuiveringen en werkt voor een groeiend aantal gemeenten en waterschappen. Het bedrijf streeft naar samenwerking en synergie in de afvalwaterketen om de maatschappelijke kosten te minimaliseren ten dienste van burgers en milieu. Smit is afkomstig uit de waterwereld. Hij heeft diverse managementfuncties vervuld bij Waterleiding Maatschappij Overijssel. Als laatste was hij hoofd van de regio Oost, waar hij integraal verantwoordelijk was voor de dagelijkse drinkwatervoorziening van Twente. Daarna is hij enige tijd werkzaam geweest in de begeleiding van de liberalisering van de energiemarkt en als adviseur bij een waterleidingbedrijf. Voorafgaand aan zijn huidige functie heeft hij in Ghana gewerkt. Als General Manager Distribution was hij verantwoordelijk voor de operationele drinkwatervoorziening van alle stedelijke gebieden in Ghana. Gedeputeerde Annemarie Moons is voorgedragen als nieuwe dijkgraaf van Waterschap Vallei en Eem. Het algemeen bestuur van het waterschap heeft unaniem besloten haar bij de Kroon voor te dragen. Zij zal haar huidige functie naar verwachting uiterlijk 1 juli overdragen. Annemarie Moons (1965) is momenteel lid van Gedeputeerde Staten van Provincie NoordBrabant namens de PvdA. Zij is sinds 2007 verantwoordelijk voor de portefeuille Economie, Duurzaamheid, Klimaat, Grote Stedenbeleid, Internationale en Europese zaken en Openbaar Vervoer. Zij was reeds vanaf 2005 gedeputeerde van Milieu, Natuur, Water en Handhaving. Wie haar zal opvolgen, is nog niet bekend.
16
H2O / 8 - 2009
Uit onderzoek blijkt dat veel bedrijven pas na controle met de legionellaregels aan de slag gaan. Om de legionellapreventie te verbeteren, spreken de VROM-Inspectie en Vewin af dat de drinkwaterbedrijven ‘prioritaire’ bedrijven bezoeken. Die groepen bedrijven krijgen in overleg met brancheorganisaties ook voorlichting op maat. De drinkwaterbedrijven voeren de controles uit. De VROM-Inspectie treedt handhavend op wanneer bedrijven na (her)controle de regels blijven overtreden.
Leidingwaterinstallaties worden veiliger De afgelopen jaren is veel gebeurd op het gebied van het veiliger maken van leidingwaterinstallaties. Dat constateerde minister Jacqueline Cramer op 2 april toen zij de resultaten van de uitvoering van het actieplan van UNETO-VNI - de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel - in ontvangst nam.
V
oor de mensen op de werkvloer - adviseurs en installateurs - zijn cursussen en certificatietrajecten ontwikkeld. Voor eigenaren en gebruikers van de installaties is voorlichtingsmateriaal gemaakt om te bereiken dat zij hun installatie verstandig gebruiken. Uit de aangescherpte controles op installaties door de VROM-Inspectie blijkt dat 90 procent van de waterleidinginstallaties voldoet aan de eisen voor legionellapreventie. Als men na hercontrole nog niet voldoet aan de eisen, wordt overgegaan op bestuursrechtelijke en/ of strafrechtelijke handhaving. “Het opstellen en uitvoeren van het actieplan is een mooi voorbeeld van hoe organisaties op eigen initiatief problemen kunnen oppakken en oplossen zonder dat daar sturing of financiering vanuit de overheid voor nodig is”, aldus Cramer.
actualiteit Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Het grondwater in Limburg oefent een grote invloed uit op de kwaliteit van de beken in de provincie. Een beek met een hoog peil voert vooral het ondiepe grondwater mee. Dit is sterker verontreinigd dan het grondwater dieper in de bodem, dat bij een laag peil wordt meegevoerd. Deltares komt tot deze conclusie na onderzoek in opdracht van de Provincie Limburg en de Limburgse waterschappen.
V
oor het onderzoek met de titel WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische analyses) maakte Deltares gebruik van het conceptuele model dat is ontwikkeld voor een soortgelijk onderzoek in Noord-Brabant. In dit model is de oppervlaktewaterkwaliteit het resultaat van de menging van diverse grondwaterlagen. In droge periodes, als de beek een lage afvoer heeft, wordt de beek alleen gevoed door het diepe, relatief schone grondwater. Als het weer natter wordt en de afvoer toeneemt, wordt ook ondiep grondwater meegenomen, dat sterker verontreinigd is. Dit model werkt goed voor Middenen Noord-Limburg: in Zuid-Limburg gedraagt het systeem zich anders vanwege de andere
bodemsamenstelling, de grotere diepte van het grondwater en de steilere helling. Het onderzoek heeft dus meer inzicht opgeleverd in de belasting van het oppervlaktewater vanuit het grondwater. Dat inzicht kan verwerkt worden in computermodellen die het hydrologisch systeem beschrijven en voorspellen. Daardoor wordt het ook mogelijk maatregelen als grondwaterpeilveranderingen, drainage en andere vormen van bemesting beter te beoordelen op hun effect op de grond- en oppervlaktewaterbelasting. Ook is duidelijk geworden dat het tijd kost de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te
Waterschap verwijdert vet uit Goorloop en Aa Waterschap Aa en Maas heeft op 13 maart tien ton dierlijk vet moeten verwijderen uit de Goorloop en de rivier de Aa. Het goedje kon via een naastgelegen parkeerplaats in de waterloop terechtkomen, doordat de afsluiter van de tankwagen waarin het vet was opgeslagen, openstond.
I
n de Aa, ter hoogte van de Kilsdonkse Molen in Heeswijk-Dinther, plaatste het waterschap een opblaasbare drijfbalk om het vet af te vangen. Met zuigwagens is het vet verwijderd. Medewerkers in een
boot hebben brokstukken vet langs de oever weggehaald. Omdat het vet gestold was, ontstond nauwelijks milieuschade. De opruimwerkzaamheden duurden wel enkele dagen.
verbeteren. In zandgronden kost dit minder tijd dan in de kalkgronden van Zuid-Limburg, waar het tientallen jaren kan duren voor de effecten van maatregelen zichtbaar worden. Als vuistregel wordt hier genomen dat de verblijftijd van het grondwater in jaren ongeveer overeenkomt met de dikte van het watervoerende pakket in meters. In ZuidLimburg zal de beperking van erosie echter meteen zichtbaar zijn, omdat de belasting van het oppervlaktewater met bijvoorbeeld koper en nitraat dan ook meteen afneemt. Meer informatie over het onderzoek is te vinden op de internetpagina’s van de waterschappen of de provincie: www.wpm.nl, www.overmaas.nl of www.limburg.nl.
Eurlings sluit eerste fase herstel Geulkades af Minister Camiel Eurlings (Verkeer en Waterstaat) heeft de eerste fase van het herstel van de Geulkades in Valkenburg officieel afgesloten. Samen met Jan Schrijen, voorzitter van Waterschap Roer en Overmaas, en zijn vader burgemeester Martin Eurlings, plaatste de bewindsman op zaterdag 14 maart met een grijpmachine een herdenkingssteen op de kademuur aan het Walramplein.
H
et herstelproject, dat is bedoeld om de veiligheid te waarborgen en de wateroverlast te beperken, bestaat verder uit het aanpassen van enkele sluizen en het beter regelbaar maken van de Walramstuw. Ten slotte is een vispassage aangelegd om de migratie van vissen mogelijk te maken. Volgens waterschapsvoorzitter Schrijen leven in de Geul 30 verschillende vissoorten. In de rivier zijn enkele zeldzame planten teruggeplaatst. De totale kosten van de maatregelen bedragen ruim 10,5 miljoen euro. Waterschap Roer en Overtmaas neemt 5,8 miljoen voor zijn rekening, de gemeente Valkenburg 2,1 miljoen en de Provincie Limburg draagt bij middels een subsidie van 2,7 miljoen euro. In 2011 moet het herstel van de kademuren langs de Geul in Valkenburg zijn afgerond.
H2O / 8 - 2009
17
Indiase sanitatievernieuwer krijgt Zweedse waterprijs De Indiase socioloog dr. Bindeshwar Pathak, oprichter van de Sulabh Sanitatiebeweging in India, krijgt de prestigieuze Stockholm Water Prize 2009. Het Stockholm International Water Institute (SIWI) heeft dat, mede namens internationale bedrijven en de gemeente, bekendgemaakt op Wereldwaterdag.
D
e uitreiking van de onderscheiding, waaraan een geldbedrag van 150.000 dollar is verbonden, vindt plaats tijdens de World Water Week in augustus in Stockholm. Pathak is wereldwijd bekend door zijn veelomvattende werk op het gebied van sanitatie. Hij beoogt daarmee de levenskwaliteit van de arme bevolking van India te verbeteren. De oprichter van Sulabh, een internationale organisatie voor sociale dienstverlening, heeft onder meer gezorgd voor de ontwikkeling en de komst van kosteneffectieve openbare toiletten en afvalwatersystemen. Tien miljoen mensen maken daar inmiddels gebruik van. Daarnaast heeft Pathak projecten opgezet om mensen te onderwijzen in hygiëne en gezondheid, wat hen uiteindelijk meer kansen biedt op een baan, fatsoenlijke levensvoorwaarden en sociale waardigheid.
Steden warmen op De klimaatverandering heeft niet alleen gevolgen voor het waterbeheer. Ook steden warmen op. De TU Delft en de Stichting Bouw Research zetten in het rapport ‘Heat in the city’ de gevolgen van klimaatverandering voor de steden op een rij, evenals mogelijke adaptatiemaatregelen.
N
a een aantal warme dagen (met een temperatuur boven 25°C) blijft de warmte in de stad hangen. Vooral in de nacht is dat te merken; de stad koelt niet af en kan - in uitzonderlijke gevallen - tot tien graden warmer blijven dan de omgeving. Mensen krijgen daardoor slaapproblemen, de arbeidsproductiviteit neemt af en de luchtkwaliteit verslechtert met alle gevolgen van dien voor mensen met luchtwegaandoeningen. In de zomer van 2003 overleden tijdens de hittegolf 1.500 mensen in Nederland. In Frankrijk vielen meer dan 15.000 slachtoffers. Het rapport geeft ook aan dat de bouwsector zich tot nu toe gericht heeft op gebouwen die de kou goed buiten weten te houden en
18
H2O / 8 - 2009
de warmte binnen. Andersom gezien zijn gebouwen veelal slecht voorbereid op warme periodes. Het rapport geeft een overzicht van waar een gemeente over na moet denken om ook in warme periodes aangenaam te kunnen leven in de stad. Kort samengevat: meer groen en water is effectief, aanpassen van bouwwijze en bouwmaterialen helpt en andere koelsystemen in huis kunnen zorgen voor minder warmte-uitstoot op straat. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het programma Klimaat voor Ruimte. Momenteel lopen in dit kader vier onderzoeken over klimaatverandering in de stad. Het rapport ‘Heat in the city’ is terug te vinden op internet: www.klimaatindestad.nl. Voor meer informatie: Karel Mulder van de TU Delft (015) 278 10 43 of Peter van Oppen van SBR (010) 206 59 58.
Impuls voor waterinnovaties De eerste tender van het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water was met ruim 90 ingediende voorstellen een succes. De ministerraad heeft op voorstel van staatssecretaris Huizinga (Verkeer en Waterstaat) ingestemd met het instellen van een tweede ronde.
H
et kabinet heeft in 2007 75 miljoen euro uitgetrokken voor innovatieve maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water, die bedoeld is om de lidstaten ertoe te bewegen hun waterkwaliteit op orde te brengen en te houden. Inmiddels is 35 miljoen euro verdeeld over voorstellen uit de eerste tender om hardnekkige knelpunten, zoals de onnatuurlijke inrichting van veel van onze wateren en waterverontreiniging door landbouw, verkeer en afvalwater, aan te pakken. Voor de tweede tender is 40 miljoen euro beschikbaar. Plannenmakers kunnen hun voorstellen na publicatie van de regeling voor de tweede ronde - medio deze maand indienen. In september wordt bekend welke projecten een financiële bijdrage krijgen.
KNMI en Deltares gaan samenwerken in Indonesië Het KNMI en Deltares gaan samen met het Indonesische meteorologisch instituut BMKG en het nationale wateronderzoeksinstituut PusAir langdurig samenwerken op het gebied van meteorologie en waterbeheer.
V
anaf de jaren ‘70 hebben de Nederlandse en Indonesische onderzoeksinstituten Deltares en PusAir nauw samengewerkt en samen de
basis ontwikkeld voor het waterbeheer in Indonesië. De meteorologische instituten KNMI en BMKG begonnen in 1999 met samenwerken. Ze ondertekenden ook nog een aparte overeenkomst om de historische Indonesische klimaatdataseries vanaf 1870 te herstellen en analyseren. Voor duurzaam waterbeheer in de toekomst is een gecombineerde inzet van de wateronderzoeks- en meteorologische instituten van groot belang. Daarom is een nieuw samenwerkingsprogramma opgesteld. Het programma, dat de integratie van meteorologie en waterbeheer moet versterken, omvat onder meer het versterken van hydrologie en het ontwikkelen van de basis van een waarschuwingssysteem voor overstroming en droogte in Indonesië. Verder gaan de partijen kennis uitwisselen en analyseren op gebied van de interactie tussen meteorologie en hydrologie, tussen klimaatveranderingen en integraal waterbeheer, overstroming- en droogtebeheer, zeespiegelstijging en de simulatie van een tsunami.
Zuiveringstechnologie voor Australië Advies- en ingenieursbureau DHV gaat opnieuw een rioolwaterzuiveringsinstallatie ontwerpen voor de Australische stad Perth. Het betreft de vijfde installatie in deze regio waarvoor DHV haar gepatenteerde technologie levert. De zuiveringsinstallatie krijgt een capaciteit van 20.000 kubieke meter afvalwater per dag.
D
HV’s Carrousel-technologie is een afvalwaterzuiveringsmethode waarbij het bedrijf gebruik maakt van actief slib en speciaal ontworpen hydraulische tanks. De technologie komt voort uit de jaren ‘70 en dient nog steeds als basis voor vele zuiveringsinstallaties. De technologie is meer dan 1.200 keer met veel succes toegepast over de hele wereld, onder meer in de Verenigde Staten en de Volksrepubliek China. Eerder was DHV al betrokken bij de modernisering en nieuwbouw van vier rioolwaterzuiveringsinstallaties ten zuiden van Perth die direct leidden tot het halen van strikte effluenteisen (zie H2O nr. 6 van 20 maart jl.). Op basis daarvan is DHV door Western Australia Water Corporation voorgeschreven als leverancier van het ontwerp en de belangrijkste apparatuur van de nieuw te bouwen installatie in Alkimos. Opvallend detail is de vergrote diepte van de beluchtingtanks. Dit concept is in Nederland voor het eerst toegepast op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Leidsche Rijn. De uitvoering, inclusief de aanleg van een rioolsysteem met pompstations, ligt in handen van de Alkimos Water Alliance. Dit samenwerkingsverband bestaat uit Australia Water Corporation, Brookfield-Multiplex, MacMahon en Züblin.
informatie
AID en waterschappen controleren vanuit de lucht De Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en drie Brabantse waterschappen voeren dit voorjaar gezamenlijk controles uit op de naleving van milieuwetgeving. Medewerkers van deze organisaties kijken vooral naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen en mest en lozingen van afvalwater.
O
p verschillende dagen en tijdstippen vliegen controleurs van de AID en collega’s van de waterschappen Brabantse Delta, De Dommel of Aa en Maas over de beheergebieden. Mede op basis van de meldingen vanuit het vliegtuig voeren teams van de AID en de waterschappen op de grond controles uit. Hiervan moet een preventieve werking uitgaan. Het vaststellen van een overtreding kan leiden tot een waarschuwing en desnoods een procesverbaal.
Cursussen in dit voorjaar Dit voorjaar vinden her en der in Nederland cursussen en colleges plaats die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders. Hieronder leest u over drie daarvan. Op de universiteit van Utrecht worden vanaf 22 april de laatste colleges waterstaatsen waterschapsrecht in de huidige vorm gegeven. Hierbij is de cursus volledig gewijd aan waterrecht in brede zin. Het opheffen van de cursus, die loopt tot en met 17 juni, houdt verband met verwachte veranderingen binnen de juridische opleiding van de universiteit. Ingegaan wordt onder meer op aspecten van de Waterwet en de Wet gemeentelijke watertaken en op de Waterschapswet. Daarnaast komen onder andere ontwikkelingen rond het watersysteem, raakvlakken met aanpalende beleidsterreinen, Europese waterregelgeving en de consequenties daarvan aan bod. Belangstellenden kunnen zich nog opgeven bij het Bureau Juridisch PAO: (030) 253 70 22.
Ook in Utrecht houdt Geoplan samen met de Stichting RIONED op 9, 10 en 17 juni en op 11, 12 en 19 november de cursus ‘Opstellen verbreed GRP’. Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) moet sinds vorig jaar, als gevolg van de invoering van de wet Verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken, ook aandacht schenken aan afvloeiend hemelwater en grondwater. Cursisten leren onder meer de inhoud van de wetswijzigingen te hanteren en de overstap te maken van het ‘oude’ naar het ‘nieuwe’ GRP. Er wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in het veld, zoals afkoppelen, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. De cursus is vooral bedoeld voor leidinggevenden en beleidsmedewerkers bij de aanleg en het beheer van riolering, medewerkers kwaliteitsbeheer bij overheden, beleidsmedewerkers openbare werken, hoofden en beleidsmedewerkers van weg- en waterbouwafdelingen en adviseurs bij particuliere bureaus.
Eveneens in Utrecht verzorgt het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid samen met Simon Bos van Tauw op 23 en 24 juni een cursus over de nieuwe Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit. Deze laatste heeft consequenties voor de baggersector. In de tweedaagse cursus ‘Waterbodems in de praktijk’ worden deze op een rijtje gezet. De cursus moet inzicht geven in wat de Waterwet zegt over waterbodems en wat de baggersector kan aanvangen met het Besluit Bodemkwaliteit. Ook het vullen van diepe putten met bagger, waar de laatste tijd onrust over is ontstaan, komt aan de orde. Aanmelden is mogelijk via (040) 297 49 80. De deelnamekosten bedragen 1.699 euro per persoon.
Voor aanmelding kunt u contact opnemen met Geoplan: (020) 671 61 21 of www.geoplan.nl. RIONED-begunstigers betalen 2.095 euro, niet-begunstigers 2.645 euro.
H2O / 8 - 2009
19
opinie Landsdekkende modellering van hydrologie en stofbelasting open water: beter vanuit en met de regio opgebouwd Acceptabele waarden van landelijk gemiddelde modelberekeningen zijn niet vanzelfsprekend correcte rekenresultaten op regionale schaal. En als regio’s niet correct zijn gemodelleerd, klopt dan dat landelijk gemiddelde nog wel? Ondergetekenden willen een lans breken voor een regionale insteek van landsdekkende instrumenten en berekeningen ten aanzien van hydrologie, chemie en ecologie. Opdrachtgevers en -nemers op nationaal niveau willen we aansporen om de nationale schaal te verlaten en regionaal te gaan denken en werken met een daartoe geschikt instrumentarium, om daarmee vervolgens landsdekkende resultaten te genereren. Zij kunnen zo tevens de samenwerking met de regionale waterbeheerders verstevigen.
W
e hebben twee illustratieve rapporten erbij gehaald, te weten Tiktak et al.3) en Van der 4) Bolt et al. . Ze behandelen op nationaal niveau twee verschillende onderwerpen en zijn verschillend van aard, maar hebben een aantal belangrijke zaken gemeen. Allereerst staat in de rapporten expliciet geschreven dat de “huidige modelversie minder geschikt is voor regionale vraagstukken” en dat de aanpak “beperkingen kent voor regionale toepassingen.” Een tweede overeenkomst tussen beide studies en rapportages is dat een degelijke validatie ontbreekt en teruggevallen wordt op de uitvoering van een toets op plausibiliteit. De resultaten van deze toets geven in beide gevallen aan dat de berekeningsresultaten qua realiteitswaarde en kwaliteit momenteel te wensen overlaten. Welnu, door deze twee constateringen wringt ons zeer de schoen. Harry Mulisch schreef in zijn boek Voer voor psychologen (1963): “Het beste is, het raadsel te vergroten”. Hieraangaande toch niet, hopen wij! Het gevaar ligt echter al op de loer, want mede op basis van Van der Bolt et al. worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van wenselijkheid en geschiktheid van innovatieve projecten die met steun van de rijksoverheid de komende jaren uitgevoerd worden. Waarom heeft het Rijk deze twee studies op nationale schaal door grote technologische instituten laten uitvoeren, die onvoldoende correcte resultaten laten zien en op regionale schaal onvoldoende kloppen? Waarom zijn deze resultaten van onvoldoende realiteitswaarde? Het antwoord op de eerste vraag kennen we niet. We hebben wel een sterk vermoeden inzake het antwoord op de tweede vraag. We zijn van mening dat berekeningen die ingestoken zijn op regionale schaal en van daaruit landsdekkende resultaten genereren een veel grotere kans bieden op succes. De reden waarom we dit vinden is meerledig. Ten eerste is denken en werken in de regio streng voor de modelleur. Als hij/zij fouten maakt, is dat zichtbaar, want massabalansen, waterstromen en stofconcentraties zijn in de regio nog wel enigszins tot redelijk goed te kwantificeren. Op nationale schaal middelt alles uit. Regio’s hebben typische
20
H2O / 8 - 2009
eigenschappen en de som der regio’s is Nederland. Ten tweede is het noodzakelijk de belasting van het systeem ruimtelijk te differentiëren door gedistribueerd te rekenen. Neerslag en verdamping (en bemesting ook) verschillen sterk temporeel én ruimtelijk (bijvoorbeeld Klopstra en Botterhuis1). Als de regionale hydrologie niet klopt, kun je een kloppende chemieberekening ons inziens vergeten. Ten derde, door regionaal in te steken ontstaat er een goede kans op actieve samenwerking tussen Rijk en regio. Hierdoor is er discussie tussen diverse geschikte partijen: systeem-, modelleer- en gebiedskennis ontmoeten elkaar. Er ontstaat mede hierdoor draagvlak voor methodiek, problemen en doelstellingen. Een eventuele kloof tussen Rijk en regio wordt kleiner, beleid beter onderbouwd en consistenter. Het komt het antwoord op de vraag ‘Doen we wel de goede dingen?’ zeker ten goede, die mede aan de orde was tijdens het symposium van het ministerie van LNV over monitoring voor beleid op 24 februari jl. Rijk en regio kunnen dan samen werken aan realisatie van beleidsdoelen, hetgeen nodig is, ook als het gaat over hydrologie en over stofbelasting van open water. We willen samenwerken met het Rijk door samen op regionale schaal in te steken, systeem- en gebiedskennis toe te voegen, op regionale schaal de modelinvoer en rekenresultaten controleren en het instrument te valideren. Indien regionaal de aanpak oké is, is die dat landelijk ook. Omgekeerd niet persé. Als data voor een validatie anno nu onvoldoende aanwezig zijn, kunnen we samen een meetprogramma uitvoeren om over een tijd wel over voldoende geschikte data te kunnen beschikken, op basis van de juiste meetdoelen en meetvragen. Het initiatief van het ministerie van LNV om momenteel naar de waterbeheerders in de regio toe te gaan, ondersteunen wij zeer. Hoewel dan aan het licht komt waar en waarom de aanpak en het instrument en daarmee eerdere studies falen, is het volgens ons een juiste manier van werken. We hopen daarnaast dat de ministeries van Verkeer en Waterstaat, VROM en LNV gezamenlijk de modellering van de regionale hydrologie en de stofbelasting van open water ter harte nemen. Ook dat ze de mogelijkheden
ondersteunen die er zijn om landelijke berekeningen te vergelijken met geschikte en voldoende nauwkeurige meetgegevens (zie bijvoorbeeld Knotters2)) en berekeningen op regionale schaal. Tenslotte spreken we de wens uit dat de opdrachtnemers en modelleurs bij de grote technologische instituten de moed hebben en houden om met de regio actief in zee te gaan en dat ze dit bij hun opdrachtgevers benadrukken. Samen komen we verder. Gé van den Eertwegh, Ronald Gylstra en Hella Pomarius (Waterschap Rivierenland) NOTEN 1) Klopstra D. en T. Botterhuis (2008). Hydrologische modelonzekerheid. De invloed van onzekere neerslag op hydrologische modeluitkomsten. HKV Lijn in water. In opdracht van STOWA. 2) Knotters, M. (red.) (2008): Een blik op monitoring van de natuurlijke leefomgeving. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu studie 6. 3) Tiktak A., J. van Bakel, J. Delsman, H. Hakvoort, T. Kroon, N. Kukuric, W. de Lange, R. Pastoors, G. Prinsen, A. Veldhuizen, T. Vergroezen en J. Verkaik (2008). Plausibiliteit van het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (versie 1+). 4) Van der Bolt F., E. van Boekel, O. Clevering, W. van Dijk, I. Hoving, R. Kselik, J. de Klein, T. Leenders, V. Linderhof, H. Massop, H. Mulder, G. Noij, E. van Os, N. Polman, L. Renaud, S. Reinhard, O. Schoumans en D. Walvoort (2008). Ex-ante evaluatie landbouw en KRW. Effecten van voorgenomen en potentieel aanvullende maatregelen op de oppervlaktewaterkwaliteit voor nutriënten. Alterra. Rapport 1687.
Pasfoto’s Foto’s van mensen zijn niet per se pasfoto’s. Steeds vaker komen op de redactie foto’s binnen die als pasfoto moeten dienen maar het niet zijn. Om van deze foto’s pasfoto’s te maken, kost tijd en het resultaat is dikwijls niet fraai. Daarom bij deze nogmaals het verzoek om bij Platformartikelen alleen pasfoto’s mee te sturen. Digitale pasfoto’s moeten het normale pasfotoformaat hebben en een hoge resolutie (300 dpi).
verenigingsnieuws ‘Effluent als bron’
WATERCOLUMN
Som der delen
I
n de wetenschap bestaat het begrip emergent property. Als je kijkt naar systeemkenmerken op verschillende schaalniveaus, blijkt vaak dat de optelsom van de gedragingen op het laagste organisatieniveau leidt tot totaal ander gedrag op het naastgelegen hogere organisatieniveau. Zulk gedrag laat zich vaak moeilijk verklaren vanuit intuitie en kennis van het gedrag van individuen of lagere organisatieniveaus. Denk maar aan termietenheuvels of het gedrag van een school vissen. Zulke nieuw aan het daglicht tredende eigenschappen noemen we emergent properties. Anders gezegd: het nieuwe gedrag bestaat uit meer dan de som der delen. Bij kennissystemen speelt iets dergelijks. Regionale, nationale en internationale systemen vertonen mede daardoor allemaal verschillend gedrag. Een interessante emergent property zie ik bij de veelheid aan regionale innovatie-initiatieven op het gebied van water, milieu en duurzaamheid. Die lijken vooral te draaien om vergroten van de betreffende regionale identiteit. Is deze ‘Trots op Mijn Regio’ misschien een tegenreactie tegen globalisering? In dat licht zie ik in dit eerste decennium van de 21e eeuw dan ook een duidelijk andere beweging dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Tóen hebben we hard gewerkt om nationale instituties te creëren, van internationale statuur. Nú zien we dat aansprekende regionale initiatieven zoals Wetsus, HeliXeR, Delta Academy, Waddenacademie en USER vooral over regionale trots gaan. Deze emergent property hoeft geen slechte ontwikkeling te zijn. Maar laten we zorgen dat de ‘eigen regio eerst’-filosofie niet gaat overheersen, en dat internationale statuur de belangrijkste emergent property blijft. Niet voor niets stelde Anton Chekhov al dat nationale wetenschap niet bestaat, evenmin als nationale wiskunde. Andere tijden, ander schaalniveau... zelfde gevoel. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
Nieuws Algemene ledenvergadering en Prinsjesdag Waternetwerk is op 1 januari jl. van start gegaan - een nieuwe vereniging met een lange traditie. Volgens de statuten van de vereniging zal Waternetwerk één keer per jaar een algemene ledenvergadering houden - vóór 1 juli van het jaar - om de jaarrekening, het jaarverslag en de begroting te bespreken. Dit jaar vindt de algemene ledenvergadering plaats op 12 juni. Een nieuw element wordt de bijeenkomst op de vierde dinsdag van september naar aanleiding van Prinsjesdag: Waternetwerk belicht dan, op 22 september, een inhoudelijk waterthema uit de miljoenennota en bekijkt dat van diverse kanten: zowel op beleidsmatig terrein als op de technische aspecten. Waternetwerk streeft ernaar diverse presentaties aan de leden te kunnen voorleggen: een frisse kijk van buiten de waterwereld, kritische en/of instemmende geluiden uit de waterwereld zelf. De vorm waarin de dag gegoten zal worden, zal afwijken van andere bijeenkomsten, maar ook veel herkenbare elementen omvatten.
Scriptieprijs De Waternetwerk Scriptieprijs wordt dit jaar uitgereikt tijdens het najaarscongres op 22 september (de 4e dinsdag van september). De vereniging kent de prijs toe aan een (bijna) afgestudeerde hbo- of universitaire student. De scriptie is onderdeel van zijn/ haar studie en betreft een onderwerp op het gebied van de waterketen of het watersysteem of een daaraan verwant onderwerp binnen het werkterrein van Waternetwerk. De scriptie is door de hogeschool of universiteit reeds goedgekeurd. De prijs bestaat uit een geldbedrag, een oorkonde en een gratis lidmaatschap van Waternetwerk van twee jaar. De scriptie moet vóór 1 juli van dit jaar ingeleverd zijn bij het bureau van de vereniging.
De themagroep Watervoorziening verzorgt op 25 en 26 juni een workshop en excursie met als titel ‘Effluent als bron’. De waterketen is in beweging, zowel op institutioneel als op technisch vlak. Inzet van effluent als bron komt daarmee in beeld. Bovendien vormt, zelfs in het relatief natte Nederland, de beschikbaarheid van zoet ruwwater steeds vaker een knelpunt, bijvoorbeeld door beperking van grondwaterwinning of mogelijke verzilting van het oppervlaktewater. Over de inzet van effluent bij waterbereiding wordt al lang gepraat, maar inmiddels zetten steeds meer betrokkenen de woorden om in daden. Voorbeelden zijn NieuWater (een joint venture van de WMD en Waterschap Velt & Vecht), Evides (in samenwerking met Waterschap Zeeuws-Vlaanderen) en al vele jaren IWVA in West-Vlaanderen. Deze ontwikkelingen vormen een prima aanleiding om als professionals uit de watersector van gedachten te wisselen over mogelijkheden en risico’s van de inzet van effluent als bron. In de workshop wordt ingegaan op de voor- en nadelen van effluent als bron, of anders gezegd wanneer, waarom en waar wel of niet. Diverse sprekers staan stil bij de technische repercussies van de behandeling van effluent. Wat zijn de operationele knelpunten? Hoe pakken de kosten in de praktijk uit? Hoe worden problemen omtrent (zoute) reststromen opgepakt? De bijeenkomst begint als een minisymposium bij de IWVA te Koksijde en krijgt een vervolg in een bezoek aan de effluentbehandelingsinstallaties van dezelfde IWVA te Wulpen. U kunt zich nog aanmelden: www.waternetwerk.nl. Het maximumaantal deelnemers bedraagt 40.
Vooraankondigingen Op 4 juni verzorgt waternetwerk samen met IMPRO eem themadag over de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR). Op deze dag wordt informatie verstrekt over de stappen die zijn gezet tot nu toe. De organisatie wil met de deelnemers in discussie gaan over de vraag wat de implementatie van de ROR voor de waterbeheerder betekent (en wat ermee te winnen is). Het is de bedoeling dat deze discussie bijdraagt aan implementatievoorstellen die in september aan het Nationaal Wateroverleg worden voorgelegd.
‘Zwemwateren’ In samenwerking met STOWA, het ministerie van VROM en de Waterdienst van Rijkswaterstaat houdt Waternetwerk op 23 april een symposium over zwemwater. De bijeenkomst vindt plaats in De Eenhoorn in Amersfoort. In de ochtend staat een plenair deel op het programma; in de middag volgen vier workshops waarvan deelnemers er twee kunnen kiezen. Na discussie wordt de dag zoals gebruikelijk afgesloten met een borrel en hapjes. Aanmelden is mogelijk via www.waternetwerk.nl.
Op 18 september vindt een tweede bijeenkomst plaats over de Energiefabriek. De eerste bijeenkomst van 13 februari raakte overtekend. Veel belangstellenden zijn op een wachtlijst geplaatst. Zij krijgen de uitnodiging persoonlijk toegestuurd en hebben voorrang bij intekening op de bijeenkomst. Op 24 september verzorgt de themagroep Oppervlaktewater een middagbijeenkomst over bestrijdingsmiddelen. De locatie is nog niet bekend.
H2O / 8 - 2009
21
Leverancier en adviseur op het gebied van pomptechnologie
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
www.saer.nl SAER B.V. Muskushouwsestraat 14 6666 MC Heteren
T 088 - 22 888 20 F 088 - 22 888 25 E info@saer.nl
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hĂŠt tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
We streven naar lange Levensduur van Producten en Relaties
member of Hollandia Holding BV
Hollandia Systems is een toonaangevend bedrijf dat zich toelegt op het produceren van klantspeciďŹ eke installaties, apparaten en constructies. De producten van Hollandia Systems vindt u voornamelijk terug in de offshore-, chemie- en procesindustrie en bij water- en hoogheemraadschappen. Hollandia Systems heeft - voormalig bekend onder de naam Kloos Merofac - een lange reputatie als vertegenwoordiger van Passavant Geiger en als leverancier van proces-equipment zoals slibverwarmers en spindle-drivers.
Process-Equipment & Water-Technology
Postal address Hollandia Systems BV P.O. Box 60 4793 ZH Fijnaart, The Netherlands T: +31 167 50 71 00 F: +31 167 52 22 70
Visiting address Glasweg 6 4794 TB Heijningen The Netherlands E: info@hollandiasystems.nl I: www.hollandiasystems.nl
platform
Frank Vliegenthart, Grontmij Pim Dik, Grontmij Piet Groenendijk, Alterra
Proef met duurzaam watergebruik in bollenteelt In 2007 begon in de Wieringermeer een praktijkproef met alternatieve waterbeheersystemen voor de bollenteelt. Met drie verschillende teeltsystemen wordt onderzoek verricht naar zo optimaal mogelijk gebruik van zoet water door recirculatie en hergebruik. Ook loopt onderzoek naar de emissie van nutriënten. In het eerste jaar zijn de teeltsystemen aangelegd, in het daaropvolgende jaar is het daadwerkelijke onderzoek begonnen. De eerste resultaten zien er veelbelovend uit. Aanleiding De behoefte aan een praktijkproef op zand in de Wieringermeer is bij de planvorming en nadere uitwerking ingegeven door diverse zaken: •
•
•
Teelt van fresia’s op Bollenmeer.
O
p de zandgebieden van WestNederland neemt de druk op de bollenteelt toe. Andere bestemmingen en functies van de zandgronden (onder andere woningbouw, natuur en recreatie) vragen de komende jaren steeds meer ruimte. Bedrijfsontwikkeling wordt in de traditionele bollengronden daardoor steeds moeilijker. Daarnaast neemt de roep om duurzaam geteelde bollen toe, waarbij zo efficiënt mogelijk met water wordt omgegaan en waarbij geen of minimale uitspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater plaatsvindt.
Deze ontwikkelingen leverden de bouwstenen voor het project Bollenmeer. Zijn er alternatieven beschikbaar? Met die vraag gingen diverse partijen enkele jaren geleden in Noord-Holland aan de slag. Zij kwamen met een aantal innovaties die nu op praktijkschaal worden onderzocht. De proef vindt plaats op boerderij Oostwaardhoeve in de Wieringermeer. Dit jaar is het tweede teeltseizoen. In het project participeren Wageningen Universiteit, Grontmij en de Vries & Van der Wiel*. Proeftuin Zwaagdijk is eveneens betrokken bij het onderzoek.
Het ontwikkelingsbeeld voor het noorden van Noord-Holland geeft aan dat in het noordoostelijk deel van de gemeente Wieringermeer ruimte vrijkomt voor het realiseren van bollenland; De realisatie van permanente bollenteelt op zand in de Wieringermeer wordt bemoeilijkt door knelpunten die in mindere mate spelen in traditionele bollengebieden, zoals beperkte zoetwateraanvoer en periodiek te hoge chloridengehalten, de aanwezigheid van zoute kwel én het geschikt moeten maken van het aan te voeren zeezand als teeltlaag voor bloembollen vanwege onvoldoende organische stof in dat zand en de aanwezige heterogeniteit; Nieuw en recent ontwikkeld beleid en regelgeving ten aanzien van bollenteelt en waterbeheer, zoals het provinciaal beleid waar de watersysteembenadering het leidend principe vormt en het streven naar waterberging binnen het bollenareaal (berging van piekafvoer ter voorkoming van wateroverlast), een toenemende vraag naar zoet aanvoerwater in verband met klimaatverandering en een autonome toename van de chloridenconcentratie in het kwelwater (bij grootschalige permanente bollenteelt op zand zal deze vraag verder toenemen) én de Kaderrichtlijn Water die als doel heeft duurzaam gebruik van water te bevorderen en de kwaliteit van watersystemen te beschermen en waar nodig te verbeteren.
H2O / 8 - 2009
23
Afb. 2: Schematische weergave waterbalanstermen in de bodem (blauw: gemeten, groen: ingeschat, rood: restpost). Ze zijn als volgt afgeleid of bepaald: neerslag via de regenmeter bij Oostwaardhoeve; de beregeningsgiften zijn bijgehouden in het veld (op dagbasis); de wateraanvoer via pompgegevens (op dagbasis); verdamping via een inschatting op basis van gewasfactoren en de zogeheten Makkink-verdamping (De Kooy). Bollengewassen worden optimaal van vocht voorzien. Daarom is er vanuit gegaan dat deze gewassen optimaal verdampen; wegzijging via een inschatting op basis van het verschil tussen de grondwaterstand en de stijghoogte in het watervoerend pakket en een inschatting van de tussenliggende weerstand; wegzijging zandtussenlaag via een inschatting op basis van geohydrologische kenmerken en de verandering in berging door een inschatting op basis van bergingsrelaties in het bodemprofiel.
Afb. 1: Teeltsystemen.
Opzet proef Op verschillende percelen is gestreefd naar een systeem waarbij onafhankelijk van de bestaande ondergrond bollen kunnen worden geteeld. Hierbij moet het beschikbare zoete water zo optimaal mogelijk gebruikt worden, bijvoorbeeld door het neerslagoverschot in de winter aan te wenden in de zomer. Daarnaast is het streven om ook de nutriëntenhuishouding en het transport (emissie) van bestrijdingsmiddelen te kunnen beheersen en sturen. Binnen de proeven zal het beschikbare zoete water dus optimaal benut en hergebruikt worden, waarbij men streeft naar minimale emissies en waterverliezen. Op hoofdlijnen zijn drie verschillende systemen aangelegd (zie afbeelding 1). Voor alle systemen geldt dat een zandlaag van 80 cm op de bestaande kleibodem is aangebracht (die op de proeflocatie vele meters dik is). De systemen verschillen in de manier waarop het waterbeheer plaatsvindt en in een verschillende voorzieningen
24
H2O / 8 - 2009
die ten behoeve van het waterbeheer zijn aangebracht. In alle systemen wordt een inzijgingssituatie nagestreefd, zodat de bollen niet in aanraking komen met de zoute kwel. Systeem 1 is zo opgebouwd dat sprake is van een zwakke inzijgingssituatie. Deze wordt bereikt door een verhoogd maaiveld en een
juiste instelling van het freatisch waterpeil (bollenpeil) met behulp van drainage welke in het zandpakket is aangebracht. Bij systeem 2 is onder het zandpakket een folie aangebracht om te sterke wegzijging van water en eventuele toetreding van zoute kwel te voorkomen. Boven de folie is een drainagesysteem aangebracht om de grondwaterstand in zomer en winter te kunnen beheersen. In systeem 3 vindt infiltratie plaats van zoet water vanuit het ondergronds opgeslagen neerslagoverschot. Beregening wordt niet of zo gering mogelijk toegepast. Waterafvoer vindt plaats via een diepgelegen drainagesysteem. In de winter zal het neerslagwater in het bodemprofiel worden opgeslagen, vervolgens het onderliggende zoute water verdringen en doen afstromen naar de drainage. In het groeiseizoen is, bij aanvoer van polderwater via de drainage, sprake van een stijging van het zoet-brakwaterfront.
Waterbalans bollenperceel 2.
in
uit
neerslag beregening wateraanvoer drain
884 60 146
bergingsverandering
12
totaal
1102
verdamping
519
waterafvoer drain wegzijging wvp wegzijging zandtussenlaag
295 110 178
1102
platform
Afb. 3: Waterbalansen per decade.
De systemen zijn aangelegd op vijf percelen en bedoeld om de werking in de praktijk te kunnen analyseren. In de zomer kunnen de percelen van water worden voorzien vanuit verschillende aanvoerbronnen. In eerste instantie gebeurt dit vanuit het recirculatiebassin. Dit bassin wordt (voornamelijk gedurende het winterhalfjaar) gevuld met het door de drainage afgevoerde overtollige neerslagwater. Indien het recirculatiebassin droog valt, kan water vanuit een nabijgelegen kanaal worden aangevoerd (in teeltseizoen 2007 was dit niet het geval). Het water kan door beregening of via een aanvoersloot en drainage worden toegediend.
Waterkwantiteit Gezien de doelstelling van het onderzoek is het opstellen van een goede waterbalans een belangrijke voorwaarde. Ten eerste om te toetsen of het beschikbare water daadwerkelijk zo optimaal wordt benut als voorzien (waar verliezen optreden). Ten tweede is de waterbalans ook noodzakelijk om een stoffenbalans op te kunnen stellen. Van de waterbalans wordt een aantal termen in het veld gemeten en een aantal is geschat op basis van geohydrologische karakteristieken (zie afbeelding 2). Vervolgens is met deze termen voor 2007 op dagbasis een waterbalans opgesteld. Bij
de kalibratie en validatie is gebruik gemaakt van aanvullende metingen: grondwaterstanden in de percelen en waterstanden in de reservoirs. De waterstanden zijn voor een beperkt deel van het jaar beschikbaar.
berging is hierop gebaseerd. Of dit elk jaar bereikt kan worden, is uiteraard afhankelijk van de hoeveelheid neerslag in een specifiek jaar.
Waterkwaliteit Ter illustratie is de teelt gepresenteerd op een perceel waar een systeem met zwakke inzijging is geïnstalleerd. Op dit perceel zijn begin april tulpen geplant welke vervolgens op 12 juli 2007 zijn gerooid. Daarna is op 14 juli een gewas ingezaaid ten behoeve van bodemverbetering. Verspreid over het groeiseizoen heeft aanvoer van water via de drainage plaatsgevonden (in totaal circa 146 millimeter, zie tabel) en via beregening (60 millimeter). De wegzijging van water naar het watervoerend pakket plus de afstroming via een zandtussenlaag naar het aanwezige oppervlaktewater bedraagt 288 millimeter. Dit is ongeveer gelijk aan de waterafvoer via de drain. De waterbalanstermen zijn per decade weergegeven in afbeelding 3. Hieruit kan worden afgeleid dat gedurende een lange periode (maart t/m november) geen afvoer van water uit het perceel heeft plaatsgevonden. Duidelijk is dat voor 2007 de watervraag (wateraanvoer en beregening) gedurende de zomer kleiner is geweest dan het overschot in de winter (neerslag minus verdamping). Het principe van seizoens-
In 2007 zijn het drainwater, het oppervlaktewater en het water in het recirculatiebassin maandelijks bemonsterd en geanalyseerd op EC, chloride-, nitraat-, stikstof- en fosforconcentraties. Gecombineerd met de waterafvoeren leverde dit schattingen op van de vracht aan stoffen in de drainwaterafvoer. De stikstof- en fosfaatbalansen zijn verder samengesteld met informatie uit de mestboekhouding, schattingen van de stikstofdepositie en nalevering uit de in 2006 aangebrachte stalmest en grond. Het stikstofoverschot van het leliegewas bedroeg circa 200 kilo per hectare, waarvan circa de helft werd afgevoerd met drainwater en wegzijging naar diepere bodemlagen. Het stikstofoverschot van het tulpgewas + grondverbeteringsgewas (perceel 2) bedroeg circa 270 kilo per hectare, waarvan 48 kilo werd afgevoerd met drainwater en wegzijging naar diepere bodemlagen. De gemiddelde stikstofconcentraties over 2007 in het drainwater bedroegen 39,5 mg/l onder lelie, 8,9 mg/l onder tulp + grondverbeteringsgewas (zie afbeelding 4) en 6,5 mg/l onder een perceel waarop voor de ene helft
Afb. 4: Stikstofconcentraties in drainwater en water van het recirculatiebassin in 2007.
H2O / 8 - 2009
25
Afb. 5: Fosfaatconcentraties in drainwater en water van het recirculatiebassin in 2007.
tulp en de andere helft het grondverbeteringsgewas werd geteeld. De gemiddelde fosfaatconcentraties in het drainwater van deze percelen bedroegen in dezelfde periode 0,11, 0,12 en 0,04 mg/l (zie afbeelding 5). Uit de metingen is duidelijk geworden dat de bedrijfsvoering in deze proefopzet van invloed is op de stikstofuitspoeling via de drainage. Bij directe lozing op het oppervlaktewater zou het water uit de lelieteelt de MTR-waarde van 2,2 mg/l voor oppervlaktewaterkwaliteit duidelijk hebben overschreden. De fosfaatconcentraties in het drainagewater liggen lager dan de concentraties in het polderwater en ook lager dan de MTR-waarde van 0,15 mg/l voor oppervlaktewaterkwaliteit.
Conclusie Voor het kwantitatieve waterbeheer zijn na het eerste teeltseizoen de volgende conclusies te trekken: • Kwantitatief gezien is de uitgevoerde proef veelbelovend. Het beschreven perceel functioneert op hoofdlijnen zoals verwacht: er is sprake van een lichte inzijging naar het diepe grondwater, het neerslagoverschot van de winter kan worden opgeslagen en in de zomer worden benut voor de vochtvoorziening;
•
•
In de volgende fase van de proef dient bij voorkeur een strakker peilbeheer te worden gevoerd. Dat wil zeggen dat meer gestuurd moet worden op de grondwaterstand in het perceel (in plaats van het gebruikelijke neerslagoverschot); In de waterbalans zit een aantal onzekerheden als gevolg van een aantal onbekende termen. Eén van de termen, die relatief eenvoudig is te bemeten, is de afvoer. In het tweede teeltseizoen zullen meetvoorzieningen worden geïnstalleerd om de afvoer aanvullend te kunnen meten.
stikstof en/of fosfaat in het bassin is niet aangetoond. Met de bevindingen van het eerste teeltseizoen is het tweede teeltseizoen ingegaan. Hierbij zijn aanpassingen en verbeteringen in de proefopzet doorgevoerd. In een volgend artikel zullen we de resultaten hiervan in H2O publiceren en een uitgebreide analyse van de resultaten opnemen.
Voor de waterkwaliteit kan het volgende worden geconcludeerd: • Omdat in de proefopzet de teelt op nieuw aangelegde grond en het waterbeheer centraal stonden, is vooralsnog geen aandacht gegeven aan milieukundige efficiëntie (emissiebeperking) van meststoffengebruik. Dit vertaalde zich in hoge nitraatconcentraties in het drainwater van de lelieteelt. Verwacht wordt dat aanzienlijke reducties in deze emissieroute te bereiken zijn; • Voor fosfaat lijkt zich geen probleem voor te doen; • De concentraties in het recirculatiebassin vormden een goede afspiegeling van het gemiddelde van de concentraties in het drainagewater. Verdwijning van
advertentie
g a d e i t rma
Info
I-Real organiseert op 13 mei 2009 in het Nederlands Watermuseum een informatieochtend over I-Real en H2gO voor medewerkers van gemeenten en waterschappen.
13 mei 2009 Digitalisering van de watersector ... met H2gO voorbereid op de toekomst
POSTBUS 593, 7000 AN DOETINCHEM. T: 0314-366600 E: INFO@I-REAL.NL I: WWW.I-REAL.NL
Meer informatie over het programma en de wijze van aanmelden via www.i-real.nl.
26
H2O / 8 - 2009
platform
Rob Nieuwkamer, Witteveen+Bos Lennart Turlings, Witteveen+Bos Jan-Willem Slager, Rijkswaterstaat Zeeland Paul Paulus, Rijkswaterstaat Zeeland
Verkenning Grevelingen water en getij In het najaar van 2006 beloofde de toenmalig minister van Verkeer en Waterstaat een verkenning te beginnen naar een vergroting van de doorlaat in de Brouwersdam. Die verkenning is vorig jaar uitgevoerd door Witteveen+Bos en Bureau Waardenburg in opdracht van Rijkswaterstaat Zeeland. Het vergroten van de uitwisseling met de Noordzee door middel van een nieuw doorlaatmiddel in de Brouwersdam kan de zuurstofhuishouding van het water van het Grevelingenmeer duurzaam doen verbeteren, zo blijkt uit dat onderzoek. Bovendien is het technisch en ecologisch mogelijk om het nieuwe doorlaatmiddel te combineren met een getijdecentrale voor het opwekken van energie.
D
e ecologische toestand van het Grevelingenmeer is in de laatste decennia verder achteruit gegaan, hoewel het beheer van de bestaande Brouwerssluis een aantal malen is aangepast ten behoeve van de ecologie van het meer1). De belangrijkste knelpunten voor het Grevelingenmeer zijn: zuurstofloze condities in en nabij de waterbodem met negatieve gevolgen voor de ecologische toestand van het meer (zie afbeelding 1), afname van geschikt broedgebied voor kustbroedvogels, een mogelijk verdere afname van visetende vogels, de verdwijning van zeegras en de grootschalige ophoping van zeesla. Verschuivingen in het bodemleven kunnen effecten hebben op vissen en vogels waarvoor doelstellingen geformuleerd zijn. Door deze achteruitgang is het onduidelijk of de ecologische toestand in 2015 zal voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water, Natura 2000, de Watervisie ‘Nederland veroveren op de toekomst, kabinetsvisie
op het waterbeleid’ en het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012.
Maatschappelijk belang Het Grevelingenmeer is een veelzijdig recreatiegebied met mogelijkheden tot zwemmen, plankzeilen, kanoën, duiken, recreatievaart en sportvisserij. Ook de beroepsvisserij op kreeft, paling en oester is van belang. Voor gebruikers van de Grevelingen bestaan de knelpunten (in samenhang met de ecologische knelpunten) uit het mogelijk afsterven van commerciële oesterbanken, en sterke toename van Japanse oesters (recreanten verwonden zich soms aan de scherpe randen), het ontbreken van bodemleven in de diepere delen, waardoor de aantrekkelijkheid voor sportduikers vermindert én de grootschalige ophoping van zeesla, dat onder andere zorgt voor stank. Het doel van de verkenning is te onderzoeken of herintroductie van getij in het Grevelingenmeer door middel van de
aanleg van een nieuw doorlaatmiddel in de Brouwersdam, eventueel in combinatie met een schutsluis en een getijdecentrale, mogelijk is. De inhoudelijke doelen voor een duurzame toekomstige ontwikkeling van de Grevelingen zijn onder te brengen onder één hoofddoel en drie nevendoelen. Het hoofddoel is duurzame verbetering van het ecologisch functioneren van het watersysteem, bijvoorbeeld door de realisatie van een nieuw doorlaatmiddel in de Brouwersdam. De nevendoelen zijn het opwekken van getijde-energie door middel van een getijdecentrale in de Brouwersdam, verbetering van de mogelijkheden voor recreatievaart door de aanleg van een schutsluis in de Brouwersdam en het openhouden van de mogelijkheid om het Grevelingenmeer te gebruiken voor het bergen en/of afvoeren van rivierwater bij extreem hoge rivierafvoeren. Om de doelen te bereiken en de aangegeven knelpunten op te lossen, zijn in de verkenning
Het bodemleven op verschillende diepten in gebieden met onvoldoende zuurstofconcentratie.
H2O / 8 - 2009
27
zes maatregelen bestudeerd. In tabel 1 is per maatregel aangegeven welke doelen bereikt kunnen worden. Een maatregel die is ontwikkeld om het ene doel te bereiken, kan ook invloed hebben op het bereiken van een ander doel (hoewel de maatregelen daarvoor niet primair is ontwikkeld). Ook dit is in de tabel aangegeven.
bergen van rivierwater bij hoge rivierafvoeren. Grevelingen en Volkerak-Zoommeer krijgen in deze bouwsteen éénzelfde peilbeheer. In de planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer wordt uitgegaan van een middenstand van -0,10 m NAP en een getijslag van 30 cm (variant Beperkt Getij). Getijdecentrale in de Brouwersdam
Doorspoelen via Flakkeese spuisluis
De capaciteit van de Flakkeese spuisluis in de Grevelingendam wordt verdubbeld om het Grevelingenmeer door te kunnen spoelen met water uit de Oosterschelde. Het opnieuw in gebruik nemen van de Flakkeese spuisluis (met de huidige capaciteit) is onderdeel van de autonome ontwikkeling. De ingebruikname is in voorbereiding.
De combinatiemogelijkheden worden onderzocht van het vergroten van de doorlaatcapaciteit van de Brouwersdam in combinatie met het winnen van energie uit de waterbeweging die hier het gevolg van is in een getijdecentrale. Deze kan, mede afhankelijk van de getijslag, in verschillende varianten worden gerealiseerd.
Resultaten Schutsluis in de Brouwersdam
Doorlaatmiddel Brouwersdam
Het doorlaatmiddel Brouwersdam bestaat uit het realiseren van extra doorlaatcapaciteit door de Brouwersdam via de aanleg van één of meerdere doorlaatmiddelen. Vier varianten zijn bestudeerd: • Gedempt Getij: acht keer de huidige doorlaatcapaciteit in het zuidelijk deel van de Brouwersdam, resulterend in een getijslag van naar schatting 50 cm; • Gedempt Getij 70Z:30N: acht keer de huidige doorlaatcapaciteit waarvan 70 procent in het zuidelijk en 30 procent in het noordelijk deel van de Brouwersdam, resulterend in een getijslag van naar schatting 50 cm; • Noorderspuisluis: handhaving van de huidige Brouwerssluis, aangevuld met 14 keer de huidige doorlaatcapaciteit in het noordelijk deel van de Brouwersdam, resulterend in een getijslag van naar schatting 75 cm; • Maximaal Getij: 20 keer de huidige doorlaatcapaciteit in het zuidelijk deel van de Brouwersdam, resulterend in een getijslag van naar schatting 100 cm.
zuidelijke sluitgat en een doorlaatmiddel in het noordelijk sluitgat en voor de variant Maximaal Getij een doorlaatmiddel in combinatie met getijdecentrale. Ook voor de schutsluis is een schetsontwerp gemaakt. De ontwerpen vormden de basis voor de kostenramingen volgens de door Rijkswaterstaat voorgeschreven PRI-methodiek met een nauwkeurigheid van 50 procent, zoals dat voor een verkenning gebruikelijk is. Gebleken is dat nauwelijks een kostenverschil bestaat tussen een doorlaatmiddel in het zuidelijke sluitgat en het noordelijke sluitgat, hoewel de kern van de Brouwersdam in het zuidelijke sluitgat uit betonblokken bestaat en in het noordelijke sluitgat uit caissons.
Deze maatregel betreft het realiseren van een schutsluis in de Brouwersdam ten behoeve van recreatievaart en mogelijk ook de visserij. Beheermaatregelen
Voor een aantal knelpunten kunnen, in plaats van of aanvullend op bovenstaande maatregelen, beheermaatregelen worden getroffen om de knelpunten op te lossen. In de verkenning zijn de volgende aan de orde gekomen: verwijdering van de organische sliblaag, aanleg van broedeilanden voor kustvogels, actief vegetatiebeheer op eilanden, schorren en slikken, verwijdering van zeesla, verwijdering van Japanse oesters en het aanplanten van zeegras. Voor het doorlaatmiddel zijn drie schetsontwerpen gemaakt, namelijk voor de variant Gedempt Getij een doorlaatmiddel in het
Voor de verschillende varianten van het doorlaatmiddel zijn door Deltares berekeningen gemaakt met een waterkwaliteitsmodel2). De modelresultaten zijn vervolgens door Bureau Waardenburg vertaald naar ecologische effecten. Uit deze analyse blijkt dat de meeste doelen van de KRW en Natura 2000, die afgeleid zijn voor de bovenste waterlaag, nu al worden gehaald. Er is dus (nog) geen formeel waterkwaliteitsknelpunt. Maar de zuurstofproblemen nabij de bodem is een belangrijk knelpunt vanwege het effect op het bodemleven, de vissen en de doorwerking in de voedselketen (bijvoorbeeld het effect op visetende vogels). De zuurstofloosheid breidt zich uit naar de ondiepere delen van het Grevelingenmeer. Op termijn kunnen dus wel formele waterkwaliteitsknelpunten ontstaan. De oorzaken van de zuurstofproblemen zijn stratificatie, waardoor het water bij de bodem in de
Tabel 1. Doelen en bouwstenen Verkenning Grevelingen Water en Getij.
hoofddoel ecologisch functioneren
bouwstenen
getijdeenergie
nevendoelen recratiebergen van vaart rivierwater
Ruimte voor de Rivier
Binnen Rijkswaterstaat worden de mogelijkheden onderzocht van het maken van een koppeling tussen het Grevelingenmeer en het Volkerak-Zoommeer via een verbinding of doorlaatmiddel in de Grevelingendam. Het gehele systeem Volkerak-ZoommeerGrevelingen staat dan in verbinding met het noordelijke deltabekken via de Volkerakspuisluizen. Hierdoor kan het Grevelingenmeer worden gebruikt voor het
1. doorspoelen via Flakkeese spuisluis 2. doorlaatmiddel Brouwersdam 3. ruimte voor de Rivier 4. getijdecentrale in de Brouwersdam 5. schutsluis Brouwersdam 6. beheermaatregelen middel om het doel te bereiken heeft invloed op het bereiken van het doel
Tabel 2. Kosten van de bestudeerde varianten.
getijslag (cm)
28
areaal intergetijdegebied (ha)
5 50
100 1.200
70
1.400
100
1.600
nvt
nvt
H2O / 8 - 2009
doorlaatmiddel
kosten ±50%, exclusief BTW
vermogen getijcentrale
huidige Brouwerssluis nieuwe spuisluis idem met getijcentrale met 70 turbines nieuwe spuisluis idem met getijcentrale met 106 turbines nieuwe spuisluis idem met getijcentrale met 176 turbines schutsluis
nvt 260 450 460 760 650 1150 - 1300 70
50 MW 50.000 huishoudens 70 MW 70.000 huishoudens 100 MW 100.000 huishoudens
verschil in kosten tussen spuisluis en getijcentrale
nvt 190 300
500 - 650 -
platform diepe voormalige stroomgeulen nauwelijks ververst wordt en de afbraak van afgestorven organisch materiaal dat naar de bodem zakt. Uit de berekeningen blijkt dat het vergroten van de uitwisseling met de Noordzee door middel van een nieuw doorlaatmiddel in de Brouwersdam een goede maatregel is om de zuurstofhuishouding van het water van het Grevelingenmeer duurzaam te verbeteren (vergelijk afbeeldingen 1 en 2). Uit de berekeningen blijkt verder dat de variant Gedempt Getij al voldoende uitwisseling geeft. De grotere doorlaatmiddelen bieden nauwelijks meerwaarde (zie afbeelding 3), maar zijn wel veel duurder (zie tabel 2). Tevens worden de natuurwaarden versterkt, omdat door de variant Gedempt Getij reeds grote arealen intergetijdengebied ontstaan (zie afbeelding 4 op de volgende pagina). Ook voor het intergetijdegebied geldt dat een grotere getijslag van 70 cm of 100 cm beperkte meerwaarde heeft (tabel 2).
Afb. 1: Zuurstofgehaltes op één meter boven de bodem in de huidige situatie met Flakkeese Spuisluis2).
Voor de maatregel Ruimte voor de Rivier is nog een extra berekening gedaan met het modelinstrumentarium voor een variant met een getijslag van 30 cm (Beperkt Getij). Ook deze variant geeft een verbetering van de zuurstofhuishouding aan de bodem, maar uit afbeelding 3 blijkt dat Beperkt Getij in veel mindere mate leidt tot een verbetering van de zuurstofhuishouding. Tussen de varianten Beperkt Getij en Gedempt Getij bevindt zich waarschijnlijk het kantelpunt waarboven vergroting van het doorlaatmiddel nog maar zeer beperkt bijdraagt aan een verdere verbetering van de zuurstofhuishouding. De Verkenning Grevelingen water en getij benoemt slechts de kans voor het bergen van rivierwater. De ecologische effecten van een verbinding tussen Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer en de kosten hiervan zullen in samenhang met andere projecten in de delta nader moeten worden onderzocht.
Afb. 2: Zuurstofgehaltes op één meter boven de bodem bij Gedempt Getij2). Afb. 3: Areaal (hectare) met minimaal zeven dagen (aaneengesloten periode) met lage zuurstofconcentratie in de waterkolom circa één meter boven de bodem bij de bestudeerde varianten2). huidig = huidige situatie, huidig+ = autonome situatie (ingebruikname Flakkeese spuisluis), doorspoel = vergroten Flakkeese spuisluis, Gedempt getij t/m Maximaal getij = vier varianten van doorlaatmiddel Brouwersdam.
Het is technisch en ecologisch mogelijk om het nieuwe doorlaatmiddel te combineren met een getijdecentrale voor het opwekken van energie3). In dat geval vormt de getijdecentrale het doorlaatmiddel. Bovendien kunnen de turbines van de getijdecentrale mogelijk als pomp gebruikt worden indien het Grevelingenmeer als bergingsgebied voor rivierwater zou worden gebruikt. Volgens de TU Delft hebben 100 turbines dan een capaciteit van 3.500 tot 4.000 kubieke meter per seconde. Volgens Delta is de elektriciteitsprijs vergelijkbaar met die van windenergie. Overigens is de capaciteit van een getijdecentrale in de Brouwersdam relatief gering. Ter vergelijking: de Amercentrale heeft een vermogen van 1.245 MW en de doelstelling van windmolenparken Noordzee is 6.000 MW in 2020. De financieel-economische haalbaarheid van een getijdecentrale is in deze verkenning niet verder onderzocht. Een schutsluis in de Brouwersdam zorgt voor een directe scheepvaartverbinding van het Grevelingenmeer met de Noordzee. In deze verkenning is voor de ramingen uitgegaan
H2O / 8 - 2009
29
geen oplossing voor de zuurstofproblemen. Het verwijderen van slib, zeesla, Japanse oesters en vegetatiebeheer kunnen wel nodig blijven om lokaal overlast te voorkomen.
Conclusie Om de zuurstofhuishouding in het Grevelingenmeer duurzaam te verbeteren, dient het doorlaatmiddel een omvang te hebben die minimaal vier tot acht keer de capaciteit van de huidige Brouwerssluis bedraagt, resulterend in een getijslag van 30 tot 50 cm. De exact benodigde minimale omvang en de vraag of het doorlaatmiddel wordt gecombineerd met een getijdecentrale, dient in de planstudie nader te worden bepaald en beantwoord.
Afb. 4: Intergetijdegebied (paars) bij variant Gedempt Getij (50 cm getijslag).
van een sluis van 35 meter lang, 12 meter breed en een drempel van NAP 5 m. Naar verwachting trekt de schutsluis ongeveer 26.000 passages per jaar en levert het circa 950.000 euro aan gebruiksgerelateerde baten op4). Een schutsluis in de Brouwersdam biedt inderdaad meer vaarmogelijkheden voor de recreatievaart, maar uit de kostenraming blijkt dat de kosten hoger zijn dan de baten.
Een schutsluis kan onafhankelijk van een doorlaatmiddel worden gerealiseerd, er zijn nauwelijks praktische combinatievoordelen of kostenbesparingsmogelijkheden als een doorlaatmiddel en een schutsluis gelijktijdig zouden worden aangelegd. De schutsluis is niet bruikbaar als doorlaatmiddel. Tenslotte bieden de beheermaatregelen
LITERATUUR 1) Hoeksema H. (2002). Grevelingenmeer van kwetsbaar naar weerbaar? Een beschrijving van de ontwikkelingen van 1996 tot 2001 en een toetsing aan het beleid. RIKZ. Rapport 2002.033. 2) Nolte A., T. Troost, G. de Boer, C. Spiteri en B. van Weesenbeeck (2008). Verkenning oplossingsrichtingen voor een betere waterkwaliteit en ecologische toestand van het Grevelingenmeer. Deltares. Rapport Z4576. 3) Vrijling J., J. van Duivendijk, B. Jonkman, A. Gilles en L. Mooyaart (2008.) Getijdecentrale in de Brouwersdam, een verkennende studie. TU Delft. 4) Projectbureau Vrolijks / Arcadis (2008). Meerwaardestudie Grevelingen en Delta, Schutsluis in de Brouwersdam.
advertentie
Grondwatermeetnetbeheer geheel in de hand U wilt draadloos velddata kunnen verzamelen? En die vervolgens vanachter uw bureau aan een grondige analyse onderwerpen? Dat kan met Diver-NETZ*. Diver-NETZ is een volledig netwerk dat de beste draadloze techniek voor uw veldwerk combineert met de meest recente software voor achter uw bureau: gebruikersvriendelijk en overzichtelijk. Diver-NETZ maakt uw dataverwerving, -management en -analyse uiterst efďŹ ciĂŤnt. Met Diver-NETZ kunt u uw grondwatermeetnet op de lange termijn effectief beheren. Van veldwerk tot kantoor: kies voor Diver-NETZ.
www.swstechnology.com sws-diver@slb.com
30
H2O / 8 - 2009
Kijk op www.swstechnology.com voor meer informatie. *mark of Schlumberger
platform
Aart Overeem, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Iwan Holleman, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Adri Buishand, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Neerslagklimatologie uit weerradar Weerradars geven neerslagschattingen over grote gebieden met hoge ruimtelijke en temporele resoluties en zijn daarom een belangrijke aanvulling op netwerken van regenmeters. Door de toegenomen communicatiemogelijkheden, de huidige kwaliteit van de radargegevens en de innovatie vanuit de markt worden radarneerslagbeelden steeds meer gebruikt door waterschappen en beslissingsondersteunende systemen (BOS). Het KNMI heeft in tien jaar tijd een kwalitatief hoogwaardige radardataset van neerslaghoeveelheden opgebouwd, waardoor radar nu ook is te gebruiken voor het afleiden van een neerslagklimatologie.
E
en weerradar zendt elektromagnetische golven uit en meet het door neerslag teruggekaatste vermogen, dat wordt omgerekend naar de radarreflectiviteit. Daaruit wordt vervolgens de neerslagintensiteit berekend. De radar meet neerslag dus indirect en niet aan de grond, maar op enige hoogte boven het aardoppervlak. Elke vijf minuten maakt de radar beelden van de neerslagintensiteit van heel Nederland, waarna ze vrijwel onmiddellijk te bekijken zijn op internet. Het KNMI levert operationele, met regenmeters gecorrigeerde neerslagaccumulaties over drie uur (elk uur) en 24 uur (elke dag).
van radargegevens opgebouwd, dat bestaat uit de neerslagintensiteitsbeelden die in de periode 1998-2007 elke vijf minuten zijn geregistreerd. Hieruit zijn neerslagsommen afgeleid voor periodes van één tot 24 uur over het gehele landoppervlak van Nederland, met een ruimtelijke resolutie van 2,4 bij 2,4 km2. Afbeelding 1 (links) toont de locatie van beide radars en hun bereik (200 km). Tevens laten de kaarten de KNMInetwerken van automatische en handregenmeters zien, die beide zijn gebruikt voor de correctie en verificatie van radarbeelden. De beelden van beide radars zijn gemengd tot een composiet.
Radar- en regenmetergegevens
De neerslagschatting met radar wordt soms negatief beinvloed door een aantal fouten
Het KNMI heeft in tien jaar tijd een archief
Afb. 1: Kaarten van Nederland met links de locaties van de weerradars in De Bilt en Den Helder, hun bereik van 200 km (cirkels) en de locaties van 33 automatische regenmeters (blokjes). Rechts de locaties van 326 handregenmeters.
(bronnen). Zo verzwakt het radarsignaal bij hoge neerslagintensiteiten, wat tot een onderschatting leidt van de hoeveelheid neerslag. Verder wordt vooral in de maanden november tot en met maart vaak een te kleine hoeveelheid neerslag gemeten op grotere afstanden van de radar. In deze maanden valt een groot deel van de neerslag namelijk uit lage, stratiforme bewolking. Bij een afstand van 150 kilometer bevindt de radarbundel zich op bijvoorbeeld twee kilometer hoogte boven het aardoppervlak, waardoor (gedeeltelijk) over de neerslag heen wordt ‘gekeken’. Een andere oorzaak van fouten is de klimatologische verdeling van de grootte van de druppeltjes, die wordt aangenomen bij de omrekening van radarreflectiviteit naar neerslagintensiteit. Vanwege deze mogelijke fouten is het, voor kwantitatieve toepassingen, belangrijk radarneerslagsommen te corrigeren met regenmetergegevens. Het voordeel van regenmeters is namelijk dat deze de neerslaghoeveelheid zelf meten en bovendien aan het aardoppervlak. Regenmetergegevens zijn minder geschikt om de gebiedsneerslag of de ruimtelijke variabiliteit in de neerslaghoeveelheid te schatten. Hier lenen radargegevens zich juist weer beter voor. Het beste van twee werelden wordt dus gecombineerd.
Correctie met regenmeters Het handregenmeternetwerk is gebruikt om een ruimtelijke correctie uit te voeren op ruwe radardagsommen van 08.00-08.00 UTC, die lijkt op de correctie van de operationeel geleverde dagsommen. Hierbij wordt een correctieveld berekend door voor
H2O / 8 - 2009
31
elke pixel van 2,4 bij 2,4 km2 een afstandsgewogen interpolatie van neerslaghoeveelheden uit handregenmeters te delen door een afstandsgewogen interpolatie van radarneerslaghoeveelheden. Analoog aan de correctieprocedure van operationeel geleverde drieuursommen, zijn de automatische regenmeters aangewend om de systematische fout of bias in de ruwe éénuurwaarden te corrigeren. Deze correctie bestaat uit een constante factor voor het gehele beeld en wordt aangeduid als MFB (mean-field bias). Beide correcties zijn vervolgens gecombineerd (MFBS) en wel zodanig dat - als de uursommen worden opgeteld tot dagsommen - ze gelijk zijn aan de ruimtelijk gecorrigeerde dagsommen. De MFBS-correctie is pas toe te passen als de dagwaarden van het handregenmeternetwerk beschikbaar zijn.
Verificatie Voor de verificatie zijn de verschillen tussen de neerslagsommen van de radar minus de neerslagsommen van de regenmeter (residuen) berekend over de periode 1998-2007. Indien de dagsommen van de radar geverifieerd worden ten opzichte van de dagsommen van de handregenmeter, blijkt dat de systematische fout in het gemiddelde -0,88 millimeter is voor de ruwe radardata. Dit is fors, gezien de gemiddelde dagsom van de handregenmeter van 2,55 millimeter. Voor de gecorrigeerde radargegevens wordt de systematische fout echter gereduceerd tot -0,03 millimeter. Verder neemt de standaardafwijking van de residuen af van 2,71 millimeter voor de ruwe tot 1,03 millimeter voor de gecorrigeerde radargegevens (MFBS). Voor een belangrijk deel wordt deze laatste standaardafwijking veroorzaakt door verschillen in het meetvolume: de regenmetergegevens zijn puntmetingen, terwijl de radar een volume bemeet met een horizontaal oppervlak van 2,4 bij 2,4 km2. Indien nu voor 1998-2007 de dagsommen van de handregenmeters worden vergeleken met die van de automatische regenmeters binnen een straal van 2,4 kilometer, blijkt de standaardafwijking van de residuen 1,06 millimeter te bedragen, ongeveer even groot als de voor radar gevonden 1,03 millimeter. Een belangrijk deel van de standaardafwijking van de verschillen tussen radar- en regenmeteraccumulaties wordt dus veroorzaakt door variaties in de neerslaghoeveelheden op de subpixelschaal. Voor de operationeel geleverde dagsommen is de standaardafwijking van de residuen iets hoger, namelijk 1,25 millimeter in plaats van 1,03 millimeter. Vervolgens wordt de ruimtelijke kwaliteit van de gecorrigeerde neerslagsommen onderzocht. Over de gehele periode 1998-2007 berekent men de systematische fout in het gemiddelde en de standaardafwijking van de residuen voor elke regenmeterlocatie afzonderlijk (zie afbeelding 2). Indien alleen een biascorrectie (MFB) wordt toegepast op éénuursommen, treden grote ruimtelijke verschillen op, vooral in de systematische fout in het gemiddelde. Aan de randen van Nederland is er een systematische onderschatting, doordat in de
32
H2O / 8 - 2009
Afb. 2: Systematische fout in het gemiddelde (boven) en residuele standaardafwijking (onder) voor de radar dagsommen (08.00-08.00 UTC) t.o.v. het handregenmeternetwerk.
wintermaanden de lage neerslag zich vaak gedeeltelijk onder de radarbundel bevindt. Wel neemt de systematische fout in het gemiddelde behoorlijk af ten opzichte van de systematische fout in de ruwe radargegevens. Toepassing van de ruimtelijke correctie op dagsommen levert radarbeelden op met een homogene ruimtelijke kwaliteit. Bovendien zijn de systematische fout in het gemiddelde en de standaardafwijking van de residuen duidelijk lager. Tabel 1 geeft de verificatieresultaten voor de éénuursommen. De biascorrectie
(MFB) verwijdert de systematische fout in het gemiddelde. Opvallend is dat de ruimtelijke correctie wat toevoegt op deze korte tijdschaal en in combinatie met de biascorrectie een lagere systematische fout in de extreme éénuursommen geeft en de standaardafwijking van de residuen verder verlaagt.
Neerslagklimatologie De radardataset is door de goede kwaliteit te gebruiken om een neerslagklimatologie te vervaardigen. Hiervan wordt nu een aantal voorbeelden gegeven. Zo blijkt dat
Tabel 1: Verificatie van de éénuursommen uit radar ten opzichte van het automatische regenmeternetwerk over de periode 1998-2007.
systematische fout in het gemiddelde (mm) ongecorrigeerd MFB MFBS
alle uren, gemiddelde neerslaghoeveelheid 0,10 mm radar en/of regenmeter neerslaghoeveelheid > 5 mm in één uur
standaardafwijking van de residuen (mm) ongecorrigeerd MFB MFBS
-0,03
0,00
0,01
0,35
0,29
0,27
-3,81
-0,82
-0,51
4,60
3,96
3,80
platform
Afb. 3: Maximale neerslaghoeveelheden in de periode 1998-2007 (bovenste figuren) en jaarlijkse frequenties van overschrijding van neerslagdrempels (onderste figuren) op basis van handregenmeterdata en de gecorrigeerde radardata (MFBS) voor dagsommen (links en midden) en éénuursommen (rechts).
in de periode 1998-2007 gemiddeld 28 keer per jaar ergens in Nederland een dagsom van 100 millimeter of meer is gevallen in een gebied ter grootte van één radarpixel (5,7 km2). Dit is interessant, omdat zo inzicht ontstaat in de kans op een extreme gebeurtenis ergens in Nederland in plaats van op een vaste locatie. Afbeelding 3 geeft voorbeelden van de ruimtelijke verdeling van extreme neerslaggebeurtenissen. De bovenste kaarten tonen de maximale dag- of uursom over de periode 1998-2007. De dagsommen van de gecorrigeerde radargegevens op de locaties van de handregenmeters komen goed overeen met die uit de handregenmeters. De kaart rechts laat het voordeel van radar zien: de maximale neerslaghoeveelheid is nu beschikbaar voor een korte tijdschaal (één uur) en met een hoge ruimtelijke resolutie. In de onderste kaarten is het gemiddelde aantal overschrijdingen per jaar van een neerslagdrempel geplot, voor de dagsommen van tien millimeter en voor de uursommen van vijf millimeter. Opnieuw komen de op radar en handregenmeters gebaseerde gegevens goed overeen. Voor de uursommen varieert de frequentie ruimtelijk van 8 tot 22 keer per jaar. Dit kan nog worden toegeschreven aan toevalligheden. Het is op grond van dit resultaat dus niet bewezen dat er regionale klimatologische verschillen
bestaan. Bij de dagsommen ligt dit anders. Hier zijn de getoonde ruimtelijke verschillen in frequenties voor een klein deel wel klimatologisch van aard.
Conclusies en toekomst De toegepaste correcties met regenmetergegevens resulteren in een kwalitatief goede radardataset met neerslagaccumulaties voor periodes van één tot en met 24 uur. Voorbeelden van neerslagklimatologie gebaseerd op radargegevens bevestigen de mogelijkheden van radardata voor het analyseren van extreme neerslag (Voor de correctieprocedures, verificaties en neerslagklimatologie zie1). Voor meer informatie over de kwaliteit van de huidige, operationeel geleverde drieuursommen zie2)). Op dit moment wordt nog onderzoek verricht naar het gebruik van deze radardataset voor de berekening van extreme neerslagstatistiek, onder andere van belang voor ontwerpdoeleinden in het waterbeheer (zie3)). Hierbij worden bijvoorbeeld regenduurlijnen en hun onzekerheid geschat, naar analogie van4), waarin dit op basis van Nederlandse regenmetergegevens wordt gedaan voor periodes van één tot en met 24 uur. De uitkomsten zijn veelbelovend en laten de potentie zien van radargegevens voor de berekening van dit soort statistieken
voor periodes korter dan een dag voor verschillende gebiedsgrootten. Hierover is nog weinig bekend, doordat het vanwege de geringe stationsdichtheid voor korte duren niet mogelijk is de neerslaghoeveelheid over een gebied betrouwbaar te schatten. De eerste auteur van dit artikel hoopt op 4 december van dit jaar te promoveren op deze onderzoeken bij professor Remko Uijlenhoet (Leerstoelgroep Hydrologie en Kwantitatief Waterbeheer, Wageningen Universiteit). De klimatologische dataset van éénuursommen, welke het gehele landoppervlak van Nederland bestrijkt, is verkrijgbaar via de KNMI-klimaatdesk. De radargegevens over 2008 zijn inmiddels toegevoegd. LITERATUUR 1) Overeem A., I. Holleman en T. Buishand (2009). Derivation of a 10-year radar-based climatology of rainfall. Journal of Applied Meteorology and Climatology. In druk. 2) Holleman I. (2007). Bias adjustment and long-term verification of radar-based precipitation estimates. Meteorological Applications 14, pag. 195-203. 3) Overeem A., T. Buishand en I. Holleman (2009). Extreme rainfall estimation using weather radar. Water Resources Research. Ingediend. 4) Overeem A., T. Buishand en I. Holleman (2008). Rainfall depth-duration-frequency curves and their uncertainties. Journal of Hydrology 348, nr. 1, pag. 124-134.
H2O / 8 - 2009
33
Daniël Coenen, Waterschap Peel en Maasvallei Jacques Peerboom, Waterschap Peel en Maasvallei
Inspelen op weerstand Door waterhoogte- en afvoermetingen slim te combineren met een hydraulisch model is de weerstand door begroeiing in waterlopen snel en eenvoudig te bepalen. Uit onderzoek door Waterschap Peel en Maasvallei blijkt de hydraulische weerstand van extensief onderhouden beken hoger te liggen dan verwacht. De vraag is of deze hoge weerstanden ook op lange termijn zullen aanhouden. Gezien vanuit de WB21-normen pleiten de resultaten in ieder geval voor een weerstandgericht onderhoud.
S
inds de jaren ‘90 voert Waterschap Peel en Maasvallei tientallen kilometers aan beekherstel uit. Naast hermeandering en het verwijderen van stuwen is het extensiveren van onderhoud één van de maatregelen om het ecologisch functioneren van de beken te bevorderen. Daarom verricht het waterschap pas onderhoud als de ontwerppeilen worden overschreden én dit hinder oplevert voor de omgeving.
locatie is het oppervlaktewatermodel IBRAHYM beschikbaar. Door het model per locatie te kalibreren met behulp van het verhang is de begroeiingsweerstand bepaald. Op deze wijze is een gemiddelde begroeiingsweerstand voor het doorstroomd profiel verkregen. In dit onderzoek is uit praktische overwegingen geen onderscheid gemaakt tussen een overwegend watervoerend en overwegend waterbergend deel van het profiel, zoals Querner1) aanbeveelt.
Bij het ontwerp streeft het waterschap in principe naar een onderhoudsvrije beek, maar als dit niet haalbaar blijkt, is één of twee keer per jaar onderhoud acceptabel. Bij een aantal herinrichtingsprojecten, vooral in boven- en middenlopen, blijkt echter dat een aantal jaar na aanleg aanzienlijk meer onderhoud nodig is om wateroverlast in de omgeving te voorkomen. Vermoed werd dat de begroeiingsgraad hoger is dan aangenomen bij het ontwerp van de beek. Mede daarom is in 2007 een meetnet opgezet om de hydraulische weerstand op 24 locaties in het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei te bepalen. Naast heringerichte beken zijn ook genormaliseerde beken en betegelde waterlopen onderzocht voor de ontwikkeling van een gebiedsdekkend grond- en oppervlaktewatermodel IBRAHYM.
De waterloop moet bij de meetpunten én op het benedenstrooms gelegen traject ongestuwd zijn om de hydraulische weerstand nauwkeurig te kunnen bepalen. Daarnaast is bovenstrooms van het meettraject bij voorkeur een stuw aanwezig om snel, nauwkeurig en eenvoudig de afvoer te bepalen uit de overstortende straal. De meetpunten liggen bij voorkeur ook niet te ver uit elkaar, waardoor het tussenliggende traject uniform is wat betreft inrichting en begroeiingsgraad. Op trajecten met weinig verval is het moeilijk de begroeiingsweerstand nauwkeurig in te schatten. Het hoogteverschil tussen twee meetpunten moet daarom minimaal tien tot 20 cm bedragen.
Met de resultaten van dit onderzoek kan een betere inschatting van de hydraulische weerstand na herinrichting of bij wijziging van het maaibeheer worden gemaakt, waardoor beekontwerpen in de toekomst beter kunnen aansluiten op de praktijk.
Tabel 1: Hydraulische weerstand (m1/3/s) bij verschillende typen boven- en middenlopen van beken binnen het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei.
Tenslotte zijn de hoogtemarkeringen van het meetnet uitsluitend op vaste kunstwerken aangebracht. Door deze randvoorwaarden
is het aantal geschikte meetlocaties beperkt tot 24 stuks.
Resultaten Bij het verwerken van de resultaten van het meetnet is getracht de gevonden hydraulische weerstanden te verklaren door parameters als inrichtingstype, onderhoudsintensiteit en gemiddelde afvoer2). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen heringerichte boven- en middenlopen zonder onderhoud, heringerichte boven- en middenlopen met onderhoud, genormaliseerde waterlopen en betegelde waterlopen (zie tabel 1). In dit onderzoek is de hydraulische geleidbaarheid uitgedrukt in de eenheid van Manning-Strickler (m1/3/s), hieronder aangeduid als KS. Dit betekent dat hoe lager de waarde van KS is, des te hoger de hydraulische weerstand is. Uit de tabel blijkt in ieder geval dat de hydraulische geleidbaarheid in heringerichte waterlopen aanzienlijk lager kan zijn dan de geleidbaarheid van 15 m1/3/s die in het verleden vaak bij het ontwerp werd aangehouden. De heringerichte waterlopen zonder onderhoud kennen een zeer hoge hydraulische weerstand met een beperkte fluctuatie. In de praktijk zijn deze trajecten ‘s zomers geheel dichtgegroeid met bijvoorbeeld liesgras, dat ‘s winters ook nog
type waterloop
aantal meetpunten
minimum KS
gemid delde KS
maximum KS
4 5 9 6
1,5 2,5 5 35
5 14 23 47
15 22 40 50
Meetnet Op iedere meetlocatie is op één punt de afvoer gemeten en is door middel van twee meetpunten het verhang bepaald. Op zes momenten in 2007 zijn deze metingen uitgevoerd. De profielafmetingen ter plaatse van het meetnet zijn bekend. Voor iedere
34
H2O / 8 - 2009
heringerichte waterloop zonder onderhoud heringerichte waterloop met ecologisch onderhoud genormaliseerde waterloop met onderhoud betegelde waterloop met onderhoud
platform akoestisch meetpunt geinstalleerd, waar continu zowel afvoer als waterhoogte ongestuwd wordt gemeten. Daardoor is het eenvoudig de waterhoogte tegen de afvoer uit te zetten en zo een Q/h-relatie op te stellen (zie afbeelding 1). Door met een oppervlaktewatermodel Q/h-relaties op te stellen bij verschillende hydraulische weerstanden, is de variatie in weerstand door het jaar heen inzichtelijk gemaakt. In de winterperiode is er weinig begroeiing in de beek aanwezig, waardoor de KS 20-25 m1/3/s bedraagt. Vanaf half maart begint de vegetatie zich te ontwikkelen en neemt de KS globaal af van 20 naar 15 m1/3/s. Vanaf begin mei neemt de vegetatie sterk toe, waardoor de KS in drie weken afneemt van 15 tot 2,5 m1/3/s (zwarte pijl). Begin juni is er vervolgens gemaaid en is de begroeiing waarschijnlijk beinvloed door een aantal piekafvoeren, waardoor een spreiding in de hydraulische geleidbaarheid ontstaat van 2,5 tot 10 m1/3/s.
Discussie De bovenloop van de Groote Molenbeek is op plaatsen zonder onderhoud vrijwel geheel dichtgegroeid. De hydraulische weerstand bedraagt hier ongeveer 2 m1/3/s.
zichtbaar boven de waterspiegel uitkomt. De beek oogt hierdoor plaatselijk meer als een doorstroommoeras. De heringerichte waterlopen met ecologisch onderhoud (éénof tweemaal per jaar tot 80 procent van het profiel) kunnen ‘s zomers ook dichtgroeien, maar kennen mede door het onderhoud ‘s winters een lagere weerstand. De genormaliseerde watergangen kennen de grootste variatie in hydraulische weerstand. Enerzijds wordt dit veroorzaakt doordat deze categorie de grootste variatie in afmetingen kent, anderzijds omdat sommige genormaliseerde waterlopen intensief onderhouden worden. Als een genormaliseerde waterloop intensief onderhouden wordt, wil dat echter niet zeggen dat de hydraulische weerstand laag is. Van sommige waterlopen is bekend dat zij snel dichtgroeien en dus een hoge weerstand kennen, waardoor deze waterlopen juist intensief onderhouden worden. Een relatie tussen onderhoudsintensiteit van genormaliseerde watergangen en hydraulische weerstand is daarom niet direct te leggen. De intensief onderhouden betegelde watergangen kennen een zeer lage hydraulische weerstand, die alleen ‘s zomers enigszins oploopt door algengroei.
Om het verband tussen de hydraulische weerstand en de hoeveelheid afvoer te onderzoeken, is het interessant enkele meetpunten naast elkaar te zetten (zie tabel 2). Uit deze vergelijking blijkt dat met name de kleine bovenlopen jaarrond zeer hoge hydraulische weerstanden kunnen bereiken. Dit lijkt ook af te hangen van het soort vegetatie. De vegetatie in de heringerichte bovenloop van de Groote Molenbeek (met zeer hoge weerstanden) wordt gedomineerd door liesgras, terwijl de vegetatie in de heringerichte middenloop van de Groote Molenbeek (met lagere weerstanden) voornamelijk bestaat uit sterrekroos en ondergedoken kleine egelskop. Uit de vergelijking van de middenloop van de Groote Molenbeek met de middenloop van de Uffelsebeek valt vooral de lagere hydraulische weerstand in de winter op door het ecologisch onderhoud dat in de Uffelsebeek plaatsvindt. De begroeiingsweerstand in de Niers bevestigt de trend dat grotere waterlopen over het algemeen lagere hydraulische weerstanden kennen. In de Uffelsebeek is na herinrichting een
Tabel 2: Hydraulische weerstand (m1/3/s) van enkele heringerichte beken en het riviertje de Niers. Ter indicatie van de grootte van de beken is de voorjaarsafvoer (Q25) aangegeven.
type waterloop
heringerichte bovenloop Groote Molenbeek zonder onderhoud (Q25≈ 0,2 m3/s) heringerichte middenloop Groote Molenbeek zonder onderhoud (Q25≈ 0,7 m3/s) heringerichte middenloop Uffelsebeek met ecologisch onderhoud (Q25≈ 0,7 m3/s) meanderend riviertje de Niers met ecologisch onderhoud (Q25≈ 7 m3/s)
KS zomer
KS winter
1,5 - 4
2-7
4-7
12-15
2,5 - 10
15-25
15-20
40-45
Gezien het verschil tussen de ontwerpuitgangspunten die in het verleden zijn toegepast en de gemeten hydraulische weerstanden, ligt het voor de hand om bij toekomstige herinrichtingen nadrukkelijk rekening te houden met een hogere hydraulische weerstand. Zeker voor herinrichtingen waarbij uitgegaan wordt van het ontbreken van onderhoud, betekent dit dat de KS aanzienlijk lager ingeschat moet worden dan tot nu toe gebruikelijk was. Dit resulteert in een groter heringericht profiel, indien dezelfde hydrologische randvoorwaarden van kracht blijven. Dit heeft weer tot gevolg dat een groter ruimtebeslag gevraagd wordt, de kosten hoger worden en dat de stroomsnelheid afneemt. Dat laatste is vanuit aquatisch-ecologisch oogpunt vaak niet wenselijk. Daarnaast is het de vraag hoe structureel deze hoge weerstanden zijn. In de meeste herinrichtingsplannen is voorzien in de aanplant van beekbegeleidende vegetatie. Door de schaduwwerking hiervan zou de begroeiing in de beek op termijn moeten afnemen. Ook is sprake van een onnatuurlijk nutriëntenoverschot in de van oudsher landbouwkundig belaste beken, waardoor de vegetatiegroei ook gestimuleerd wordt. Het is echter onzeker hoe lang dit effect zal aanhouden. Een belangrijke vraag is dan ook of bij het ontwerp uitgegaan moet worden van de hoge aangetroffen weerstanden of dat deze sterk begroeide situatie als (tijdelijk) onnatuurlijk gezien moet worden. Dat laatste zou betekenen dat in afwachting van een meer natuurlijke ontwikkeling voorlopig landbouwkundige schade óf extra onderhoud voor lief genomen moet worden. Van de andere kant vindt een aantal herinrichtingen plaats in gebieden met weinig verhang in combinatie met een venige beekbodem. Het is daarbij de vraag of een meanderende beek met enige stroomsnelheid wel in een dergelijk landsschapsbeeld thuishoort. Vaak kwamen op dit soort locaties met name doorstroommoerassen voor met uitbundige vegetatieontwikkeling en weinig stroomsnelheid. In dat soort situaties past wellicht beter een brede beek
H2O / 8 - 2009
35
Afb. 1: Verandering van de gemeten Q/h-relatie (punten) per periode als gevolg van veranderingen in de begroeiingsgraad van de Uffelsebeek. Met een oppervlaktewatermodel is bij verschillende hydraulische weerstanden (m1/3/s) een Q/h-relatie berekend (getrokken lijnen).
met weinig stroomsnelheid en een hoge begroeiingsweerstand. Wat deze metingen zeker duidelijk gemaakt hebben, is dat de begroeiingsweerstand een sterke variatie laat zien in de tijd, tussen situaties met een verschillende inrichting en ander onderhoudsregime maar ook tussen situaties met een soortgelijke inrichting en onderhoudsregime. De relatie tussen de afvoer en de waterhoogte en dus ook de relatie tussen afvoer en wateroverlast en daarmee de kans op het optreden van wateroverlast, is voor iedere situatie in tijd en plaats uniek.
Routinematig onderhoud of onderhoud op basis van optredende peilen is niet meer van deze tijd. Met name de strikte WB21-normering van wateroverlast op basis van herhalingstijden dwingt de waterbeheerder om continu een beeld te hebben van de hoeveelheid water die nog probleemloos kan worden afgevoerd. Niet het meten van alleen afvoeren of van alleen (ongestuwde) peilen op één plaats, wat gebruikelijk is bij veel waterschappen, biedt hierbij soelaas. Alleen de combinatie van peilen en afvoeren zou maatgevend moeten zijn voor het onderhoud. Dat dit geen onmogelijke opgave is, laat dit onderzoek zien.
De metingen zijn uitgevoerd door de buitendienst van het waterschap.
Conclusies Uit metingen van de afvoer in combinatie met waterhoogtemetingen, blijken heringerichte watergangen een grote variatie te vertonen in de hydraulische begroeiingsweerstand. Het blijkt met name dat de herinrichtingen waarbij geen onderhoud plaats vindt, hogere weerstanden opleveren dan tot op heden voorzien. De vraag is of de zeer hoge weerstanden tijdelijk of structureel van aard zijn, gezien de beoogde ontwikkeling van met name beekbegeleidende begroeiing en een mogelijke afname van de nutriëntentoevoer naar de beek. Het is dan ook de vraag of hiermee rekening gehouden moet worden bij het ontwerp. Van de andere kant hoort uitbundige begroeiing en lage stroomsnelheden bij bepaalde beektypen. Dit onderzoek laat ook zien dat de hydraulische weerstand goed vast te stellen is met gerichte metingen en het gebruik van een hydraulisch model. Deze benadering is voor de toekomst ook hard nodig, omdat onderhoud niet routinematig of alleen peilgericht moet zijn maar vooral gericht moet zijn op de WB21-inundatiefrequentie. Onderhoud moet dan ook ‘weerstandsgericht’ zijn. LITERATUUR 1) Querner E. (1993). Aquatic weed control within an integrated water management framework. Rapport 67. DLO Winand Staring Centre. 2) Jansen J. en Koenders J. (2008). Optimalisatie van een oppervlaktewatermodel binnen het IBRAHYM kader. Bachelor Thesis. Hogeschool Van Hall Larenstein.
36
H2O / 8 - 2009
agenda 22 april, Amersfoort Waterplein bijeenkomst over hoe de watersector meer belangstelling kan trekken van jongeren en aandacht voor een gezamenlijke campagne ‘leren, studeren en werken in de wereld van water’. Organisatie: NWP en DHV. Informatie: www.nwp.nl/22april.
12 mei, Amersfoort Dé vernieuwende kijk op water seminar in het kader van het 750-jarig bestaan van Amersfoort over de nieuwste kennis en ontwikkelingen rondom waterveiligheid en wateroverlast. Organisatie: HydroLogic. Informatie: (033) 475 35 35.
12 mei, Zeist Asset management in de watersector congres over asset management en welke mogelijkheden dit biedt voor de watersector. Organisatie: Grontmij en Zeven Deugden Advies & Management. Informatie: Eveline van der Linde, eveline.vanderlinde@grontmij.nl of www.assetwatermanagement.nl.
13 mei, Rotterdam Juridische update voor de watersector bijeenkomst over nieuwe regels en wetten voor de watersector en hun consequenties voor de dagelijkse praktijk. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
14 mei, Bunnik Legionellaveilig en milieuverantwoord beheren van klimaatinstallaties seminar over beheer en waterbehandeling bij koeltorens naar aanleiding van de legionellabesmetting vanuit een koeltoren in Amsterdam in 2006 waarbij drie mensen overleden. Organisatie: ISSO. Informatie: www.isso.nl.
14 mei, Rotterdam De groene versnelling in water, aarde en samenleven vervolg op een reeks bijeenkomsten over de ernst en de consequenties van de klimaatverandering met nu de vraag wat er concreet moet gebeuren. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.
28 mei, Rotterdam Een hydrologische kijk op het plan Veerman discussiedag waarop de hydrologische basis onder de adviezen van de Deltacommissie tegen het licht worden gehouden en waarop de contouren van een hydrologisch onderzoeksprogramma voor de lange termijn verkend worden. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging, Nationaal Comité IHP-HWRP, de Commissie voor Hydrologie van de Rijn,
IAHS, Netherlands Water Partnership, Unie van Waterschappen en het Boussinesq Center. Informatie: www.nhv.nu.
4 juni, Utrecht Een zoutere zuidwestelijke delta bijeenkomst over de gevolgen van het ‘op een kier’ zetten van de Haringvlietsluizen voor de zoetwatervoorziening en innovaties die kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met het schaarse zoete water in de zuidwestelijke delta. Organisatie: Platform zoet-zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
5 juni, Scheveningen Klimaat in water en ruimte congres over de veiligheid en leefbaarheid van Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.
10 juni, Volendam Baggeren in fauna- en florarijk veenweidegebied bijeenkomst waarop het baggeren in het Ilperveld, het Wormer- en Jisperwater centraal staat, veenweidegebieden in de buurt van Amsterdam waar de waterkwaliteit nog steeds verslechtert en veel verontreiniging in de grond voorkomt. Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (088) 866 21 86.
11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 52.
15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34.
16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer bijeenkomst waarop specialisten van waterschappen en MeteoConsult informatie verstrekken over de klimaatverandering, neerslagverwachtingen, ondersteuning bij het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Organisatie: Actemium. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99.
18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.
24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres, met aandacht voor de wet- en regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, de Waterwet en de lozingsbesluiten én negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.
9 september, Rotterdam Spiegeldag gebiedsontwikkeling jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03.
6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs over riolering en stedelijk watermanagement. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 43.
12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.
H2O / 8 - 2009
37
handel & industrie Centrifuge in plaats van filters De nieuwe centrifuges van Triple-R zijn geschikt voor het reinigen van verschillende vloeistoffen en het verwijderen van vaste deeltjes. Door deze centrifuges in te zetten in productieprocessen als alternatief voor conventionele filtersystemen, kan het vervangen van de standaard filters meerdere malen worden uitgesteld.
Andere inzet pompen spaart kosten Bedrijven kunnen met het revisieprogramma voor centrifugaalpompen van Weir Minerals jaarlijks duizenden euro’s besparen op energiekosten. Door bedrijfsprocessen en de inzet van pompen te heroverwegen, wijzigen de procesparameters ten opzichte van de oorspronkelijke ontwerpcondities van de pompen. Dat leidt tot verdere optimalisatie.
Het streven is om de te reinigen vloeistoffen met behulp van deze centrifuges vaker te kunnen hergebruiken. De nieuwe centrifuge is leverbaar in vier standaard uitvoeringen (TRS 30, 50, 100 en 200). Ook kan een centrifuge naar klantspecificaties worden gebouwd. De eerste twee genoemde modellen zijn handbediend. De TRS 100 en 200 worden handbediend en volautomatisch geleverd.
De prestaties van elke centrifugaalpomp, de MTBF, de levensduur en de energiebesparing kunnen significant verbeteren als het BEP (Best Efficiency Point) van de pomp samenvalt met het gevraagde werkpunt of dit zo dicht mogelijk benadert. Gebaseerd op deze ervaring heeft Weir Minerals een groot aantal hydraulische ontwerpen ontwikkeld voor een optimale dekking van de pompenrange, met kleinere stappen dan voorheen. In combinatie met moderne giettechnieken en computerontwerpen resulteert dit in sterk verbeterde pompprestaties.
De centrifuges bestaan uit een aanvoerpomp en een elektromechanisch aangedreven bowl. De bowl van de twee grootste centrifuges wordt, afhankelijk van de vervuilingsgraad, volautomatisch op een in te programmeren tijdstip gereinigd. Bij de kleinere modellen kan de bowl eenvoudig worden uitgenomen voor reiniging. Afhankelijk van het model varieert de capaciteit van 30 tot 100 liter per minuut. Het toerental van de bowl bedraagt circa 2.000 tot 3.000 omwentelingen per minuut. Voor meer informatie: Gert van Vliet (074) 242 81 09.
Voor meer informatie: (077) 389 52 00.
Energiezuinige pompen KSB uit Zwanenburg introduceert een nieuwe, energiezuinige versie van de al bestaande Etanorm industriepompen. De nieuwe versie maakt gebruik van energiezuinige elektromotoren die voldoen aan de IEC 60034-30:2008-norm. Gecombineerd met KSB’s toerentalregeling PumpDrive kan tot 65 procent worden bespaard op de energiekosten van de pompen. Dankzij de door KSB ontwikkelde drukregeling met capaciteitsafhankelijke compensatie van de instelwaarde, zorgt de aandrijving voor aanzienlijk hogere energiebesparingen bij deellast-bedrijf dan variabele snelheidsregelingen, die een constant instelpunt aanhouden. Bij een 15 kW-motor kan de jaarlijkse besparing op energiekosten oplopen tot 1.000 euro.
PumpDrive is uitgevoerd met een goed leesbaar scherm waarop het actuele toerental staat en de gebruiker het toerental en andere instellingen lokaal kan aanpassen. Een PI-regelaar alsmede digitale en analoge ingangen en uitgangen voor standaardsignalen ondersteunen alle gangbare pompregelingvarianten. PumpDrive voorziet verder standaard in motorbeveiligingsfuncties. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.
Eekels Pompen heeft een steunpunt opgericht in Noord-Nederland. Het hoofdkantoor is gevestigd in Barendrecht. Daarnaast beschikt het bedrijf in Nederland over vestigingen in Amsterdam en Weert. Met de oprichting van Steunpunt Noord is de landelijke dekking van buitendienstmonteurs - inmiddels een kleine 20 in getal verder verbeterd. Steunpunt Noord richt zich naast het installeren van verhuurpompen op het uitvoeren van service- en reparatiewerkzaamheden op locatie. Het steunpunt wordt aangestuurd vanuit de vestiging in Amsterdam.
38
H2O / 8 - 2009
;*73.*:<*3)* .)**Ã&#x201A;3
42 8(-443 *3 ;*.1., )7.30<&9*7 9* 2&0*3
[[[ KVYRHJSW GSQ [EXIV YXMPMX]
-*9 949&1* 51&&9/* 4R^I TVSHYGXIR ^MNR WXYO ZSSV WXYO QEEX[IVO ;ER GSQTPIXI W]WXIQIR IIR YMXWXIOIRHI WIVZMGI XSX EER LIX OPIMRWXI SRHIVHIIP EPPIQEEP SRX [SVTIR SQ TIVJIGX ST IPOEEV EER XI WPYMXIR )I WTIGMEPMWXIR ZER ,VYRHJSW &PPHSW ^MNR ZSSV HI [EXIVPIMHMRKFIHVMNZIR IIR I\XVE ^IOIVLIMH EPW LIX KEEX SQ HI PIZIVMRK ZER WGLSSR IR ZIMPMK HVMRO[EXIV