nยบ
42ste jaargang / 1 mei 2009
9/
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
STRUVIET UIT AFVALWATER IS EEN GOEDE MESTSTOF INTERVIEW MET BERT SATIJN BRONAANPAK VOOR GENEESMIDDELEN IN (GROND)WATER HET RISICO OP SLACHTOFFERS BIJ OVERSTROMINGEN
DUURZAAMHEID
ECONOMIE
GROEN
JEUGD
BEREIKBAARHEID
Nicole Dierdorp PROGRAMMASECRETARIS PROVINCIE NIEUWE STIJL ’Als programmasecretaris geef ik vorm aan het bestuurlijk reorganisatietraject ‘Provincie Nieuwe Stijl’ en zorg ervoor dat het provinciebestuur de goede beslissingen neemt met een focus op haar kerntaken, ruimtelijke omgevingstaken inclusief alle wettelijke taken. Interessant, want ik zit midden in de organisatie en dicht bij het bestuur. Na alle discussies over nut en noodzaak van het middenbestuur hebben de gedeputeerde staten van Zuid-Holland een nieuwe koers bepaald en werken we nu toe naar een krachtige en uitvoeringsgerichte provincie. In 2011 is het programma ’Provincie Nieuwe Stijl’ afgerond. Dan voeren wij alleen nog taken uit waarbij wij verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. ’
Investeer in je eigen omgeving
e provincie Zuid-Holland is Nederland in het klein. Met 3,5 miljoen inwoners zijn we de dichtst bevolkte provincie van Nederland. 21 procent van het BNP wordt in ZuidHolland verdiend, maar de concurrentie neemt toe. We moeten dus zorgen voor een gunstig internationaal vestigingsklimaat, voor ondernemingen én werknemers. Daar kunnen we jouw hulp goed bij gebruiken. We initiëren nieuwe projecten en zorgen dat partijen met elkaar in gesprek raken. Veel van de projecten
gaan de draagkracht van een individuele gemeente te boven, of spelen in meerdere gemeenten of provincies tegelijk. Wij slaan een brug tussen de verschillende partijen, fungeren als intermediair. Beleid niet alleen ontwikkelen, maar ook uitvoeren, daar gaat het om bij de provincie. Bij grootschalige én kleinschalige projecten. Het mooie is dat je zelf iets terugziet van het resultaat. Ook werken aan je eigen leefomgeving? Voor meer informatie over deze vacatures of online solliciteren: www.werkenbij.zuidholland.nl.
SENIOR S O BEL ELEI E DS DSME MEDEWE ERK RKER R WAT ATER ER w -n wo - ivvea eau u • st stra rate tegi gisc sch h in inzi zich chtt • in inte tegrraa aall de denk nker er • w wat ater er-- en R ROO-ne netw twer erk k • in invl vloe oedr drij ijk k • be b stuu url rlij ijke ke ssen ensi siti tivi vite teit it • m min in. 5 ja jaar ar erv rvar arin ing g max. ma x bru ruto to maa a nd ndsa ala ari riss € 4.7 771 71,- • 3 36 6 uu uurr • va vac. c.nr nr.. DL DLB/ B/09 09.0 .011 11 BELEID BELE I SM SMED DEWERKE KER R WA WATE T RK RKER ERIN NGEN hbo/ hb o/wo wo-n -nivvea eau u • to toez ezic ichtt op wa waterb r eh hee eerd rder erss • to toet etsi sing ng w wat ater erke keri ring ngen en ccoö oörd rdin iner eren en • o ond nder erha hand ndel elen en • G GSS ad advi vise sere ren n • ev evt. t. ssta tart rtfu func ncti tie e max.. b ma bru ruto to maa and ndsa sala lari riss € 4 4.1 186 86,, • 36 uu uurr • va vac. c.nr nr. DL DLB/ B/09 09.0 .007 07 SENI N OR R BEL LEI EIDS D AD DVI V SE SEUR UR W WAT ATER ER wo-n wo -niv ivea eau u • ad dvi vise sere ren n ov over er w wat ater erge gere rela ate teer erde de b bel elei eids dson onde derw rwer erpe pen n • aa aans nstu ture ren n va van n be bele leid idsm smed edew ewer erke kers rs • e ext xte ern n ne netw twer erk k on ontw twik ikke kele len n max. ma x. b bru ruto to m maa aand ndsa sallariis € 5.1 .181 81,, •3 36 6 uu uurr • va vac. c.nr nr.. DL DLB/ B/09 09.0 .016 16
Regie
S
taatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat gaf onlangs het startschot voor de nieuwe campagne ‘Nederland leeft met water’. Het nieuwe zit hem erin dat de nadruk nu komt te liggen op het werk in uitvoering, met name dan de werkzaamheden langs de grote rivieren. Zo wordt momenteel op allerlei plekken langs de IJssel gewerkt aan ‘Ruimte voor de Rivier’. In de omgeving van Zutphen gaat binnenkort de eerste boer vertrekken, omdat zijn boerderij en bijbehorende grond plaats moet maken voor een nieuwe dijk. Hij heeft iets verderop een nieuwe boerderij kunnen komen, weliswaar kleiner, maar met ruimte voor uitbreiding.
De gemeentebesturen gebruiken intussen de rivierprojecten van het Rijk voor eigen doeleinden. Zo is rond Zutphen momenteel veel te doen over plannen om rivieruitbreiding te combineren met grootschalige nieuwbouw. Die laatste plannen zorgen voor meer commotie dan de rivierverlegging. Zo heeft ieder zijn eigen agenda en zijn eigen belangen. Regie is in dit soort plannen altijd erg belangrijk. Het doel - in dit geval het bewerkstelligen van meer veiligheid langs de grote rivieren in de komende decennia - moet voorop blijven staan. Alle andere zaken zijn daaraan ondergeschikt. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 9 / 2009 4 / Struviet uit afvalwater is een goede meststof
6
/ Bert Satijn: “Een goede gebiedschoreografie is nodig” Maarten Gast
8
/ ‘Waterharmonica’ in een stroomversnelling: nieuwe inzichten in het nabehandelen van gereinigd afvalwater
6
Ruud Kampf, Theo Claassen, Johan Blom, Rob van den Boomen en Ton Schomaker
10 / Communaal zuiveren maar industrieel bouwen Jack Jonk, Ger Toonen en Hans Wouters
12 / Geesterstroom: naar nieuwe ecologische doelen? Gerhard Duursema
16
16 / Interactieve uitvoering van beekherstel in Vaassen Jaap Evers en Zeeger van de Koppel
20 / Verenigingsnieuws 23 / Bronaanpak geneesmiddelen: voorkomen beter dan genezen Harrie Timmer en Jelle Roorda
29
26
/ Het risico op slachtoffers bij overstromingen Bas Jonkman, Ruben Jongejan, Bob Maaskant en Alex Roos
29 / Bereiken doelsoorten een nieuw gegraven beek? Piet Verdonschot en Karin Didderen
32 / Monitoring van microcystine bij de ricioanalyse van giftige blauwalgen in zwemwater Ron van der Oost en Annie Kreike
36 / Agenda 38 / Handel & Industrie
Bij de omslagfoto: In Noord-Brabant gaan de waterschappen, gemeenten en de provincie samen de strijd aan tegen blauwalgen in vijvers en zwemplassen met een pakket aan maatregelen en proeven (foto: Grontmij).
Struviet uit afvalwater is goede meststof Een goed idee is soms niet genoeg. Een product verkoopt pas als er ook een markt voor is. En vooral: als de markt weet dat het product bestaat. Dat laatste bleek het probleem met struviet. Deze meststof uit afvalwater halen bleek prima te werken. Maar wie wil het hebben? Ingewikkelde regelgeving en onbekendheid met de afzetmarkt van het product hebben de vraag vanuit de markt tegengehouden. Het veevoerbedrijf, de aardappelproducent die het afvalwater produceert, de technologieleverancier en het waterzuiveringsbedrijf hebben de hoofden bij elkaar gestoken en zijn samen tot een oplossing om struviet te maken én er een afzetmarkt voor te vinden.
A
fvalwater bevat veel fosfaat en stikstof. In het afvalwater van aardappelverwerkende bedrijven, zoals Lamb Weston Meijer, producent van diepgevroren aardappelproducten, is het gehalte zelfs vijf keer zo hoog als in gemiddeld rioolwater. Voorheen werden fosfaten uit het afvalwater verwijderd door ze te laten neerslaan met ijzerzouten. De neerslagproducten werden vervolgens met het biologische slib van de waterbehandeling afgevangen en afgevoerd. Voor de fosfaatfractie bestond geen nuttige toepassing. Uiteindelijk kwam het fosfaat dus in het milieu terecht. Door de eisen uit de Kaderrichtlijn Water wordt verwijdering van fosfaten uit afvalwater steeds urgenter. Daarom zijn processen ontwikkeld waarmee fosfaten met relatief hoge rendementen en in een nuttige vorm uit het afvalwater zijn te ‘winnen’. Binnen deze nieuwe concepten wordt fosfaat, onder toevoeging van magnesium en in een stikstofrijk milieu, omgezet in struviet (magnesiumammonium-fosfaat). Lamb Weston Meijer beschikt bij haar productiefaciliteit in Kruiningen over een dergelijk proces. Ook het afvalwater van een andere aardappelverwerker, Aviko, wordt door Waterstromen met behulp van een struvietreactor van de firma Paques behandeld. Dit vindt plaats bij de waterzuivering te Steenderen. “Met deze technologie verwijderen we fosfaat uit het afvalwater en maken er zo struviet van”, aldus Wiebe Abma, technologiemanager bij Paques. “Deze kunstmest geeft de werkzame stoffen langzaam vrij. Een voordeel, want hierdoor krijgen planten gedurende langere tijd voedingsstoffen toegediend. Het magnesium biedt een extra toegevoegde waarde in de kunstmest. Deze levert extra voedingsstoffen voor de plant die normaal gesproken niet in kunstmest te vinden zijn.”
worden, is inmiddels duidelijk. Zo onstaat een grotendeels gesloten kringloop. Tijdens het project moest de bruikbaarheid van struviet worden aangetoond en de onbekendheid met de afzetmarkt weggenomen. Daarvoor onderzochten de partijen allereerst de ideale samenstelling en toepassingsvorm. Er werden onder meer analyses uitgevoerd om meer zicht te krijgen op de preciese werking van het product. DLV Plant, een adviesbureau uit Wageningen, verrichtte onderzoek naar de werkzame bestanddelen van struviet. Het bureau teelde op proefvelden aardappelen, wortelen, spruitkool en lelies en behandelden deze met verschillende meststoffen. Vervolgens volgden zij de groei gedurende enkele maanden. “De uitwerking van struviet op de gewassen bleek vergelijkbaar met reguliere bestaande meststoffen. Er zit van alles wat in. Daarom zijn de toepassingsmogelijkheden ook breed”, aldus Litjens, manager onderzoek en ontwikkeling bij Duynie. Dit bedrijf haalt bijproducten op bij levensmiddelenproducenten. Deze bijproducten worden veelal vermarkt als diervoeders. Duynie ontwikkelt voor haar producten echter steeds meer afzetmogelijkheden buiten de veehouderij. De ontwikkeling en vermarkting van een bruikbare meststof uit struviet past hier volgens Litjens in.
Waterstromen Het initiatief om de marktmogelijkheden van struviet gezamenlijk te onderzoeken kwam van Waterstromen, exploitant van installaties voor de zuivering van afval-, proces- en industriewater én de verwerking van slib. Projectleider Richard Haarhuis: “Wij hadden contact met alle partijen uit de keten. Iedereen had goede ideeën. De hele keten is erbij betrokken, van de gebruikers via de ontwikkelaar van de technologie tot de leverancier. Daardoor heeft iedereen een belang in het slagen ervan.”
Gesloten kring De productie van struviet begint bij degene die het afvalwater produceert: de aardappelfabrikant. Bij het telen van aardappelen wordt fosfaat toegevoegd om deze goed te laten groeien. De aardappel neemt een groot deel van dit fosfaat op. Tijdens het blancheren verdwijnt een belangrijk deel van dit fosfaat weer met het proceswater. Zo komt het in het afvalwater terecht. Dat uit dit afvalwater kunstmest gemaakt kan
4
H2O / 9 - 2009
In 2003 werd een struvietinstallatie in Kruiningen geplaatst. Gedacht werd dat er wel een markt voor zou zijn. Maar dat bleek lastig. Er was geen gegarandeerde afzet. ”Wij willen niet leuren met een product dat voor ons alleen maar een kleine bijstroom is. Het is een nevenactiviteit die niet te veel tijd in beslag moet nemen”, aldus Cees van Rij van Lamb Weston Meijer. Ook Waterstromen zag in struviet geen kernactiviteit. “Wij zijn
Fosfaten zijn essentiële bouwstenen voor plant en dier, maar te veel is schadelijk voor het milieu. In de jaren ‘70 ontstond de situatie waarbij er meer fosfaten in het milieu terechtkwamen dan nodig. Fosfaten worden in de landbouw gebruikt in kunstmest. Ook in wasmiddelen zat vroeger veel fosfaat. Via het riool kwam het in het grondwater en in sloten, meren en zeeën. Fosfaten leiden tot vermesting. Gevolg is dat planten die in een schrale (voedselarme) omgeving goed gedijen, worden verdrongen door planten de zijn aangepast aan een voedselrijker milieu. Door de toename van het fosfaatgehalte van het water treedt overmatige groei van algen op. Vissen hebben daar last van, omdat het water troebel wordt en te weinig zuurstof bevat.
geen kunstmestfabrikant”, vertelt Richard Haarhuis. “Waterzuivering is onze hoofdtaak. Maar we vinden het zonde om iets te storten dat waardevol is, daarom doen we mee aan dit project. Iemand anders moet zich er echter hard voor maken.” Bij Waterstromen wordt de ruwe struviet behandeld om het schoon te maken en vervolgens gedroogd. Uiteindelijk ontstaat dan een steekvast product dat moet worden verwerkt tot bruikbare mest. Dat is waar Duynie in beeld komt. Vanuit Steenderen en vanuit LWM in Kruiningen gaat het ruwe struviet naar het verwerkingsbedrijf. Deze maakt van de ruwe vorm van het struviet een bruikbare formulering en vorm, bijvoorbeeld een fijne korrel of poeder. “We zijn nog aan het bekijken welke consistentie de beste is” vertelt Mike Litjens van Duynie. “En we kunnen bijvoorbeeld ook nog mineralen toevoegen die de plant nodig heeft om zo tegemoet te komen aan de wensen van de klant. Omdat er magnesium in de struviet zit, is het heel geschikt voor sportvelden. Die worden daar extra groen van. Er is een proef uitgevoerd bij voetbalvereniging Tubantia te Hengelo”, aldus Litjens. Dat Duynie uiteindelijk met de meststoffen de markt opgaat, is volgens alle partijen de meest logische keuze. Het bedrijf levert al veevoer aan boeren en komt dus al met de potentiële markt in aanraking.
actualiteit Noord-Brabant in actie tegen blauwalg Voor de deelnemers aan het project is het huidige fosfaattekort een belangrijke motivatie om struviet te promoten. Ook de stijging van de grondstofprijzen speelt een belangrijke rol. Fosfaten worden gewonnen uit fosfaatertsen. Die dreigen echter uitgeput te raken. Voor de makers van struviet kan dit een voordeel zijn. “De waarde van struviet wordt mede bepaald door de voorraad fosfaat. De opbrengst is voor ons niet het meest belangrijke. Maar het moet natuurlijk minimaal kostendekkend zijn”, aldus Cees van Rij. Momenteel maakt Duynie een tussenproduct. Dat levert zij aan de kunstmestproducenten. Die bepalen of er nog stoffen moeten worden toegevoegd om aan de eisen van zijn klant te kunnen voldoen. Te zijner tijd zal Duynie de kunstmest mogelijk zelf gaan maken. Alhoewel er dus nog geen definitieve werkwijze is bepaald, gaat Duynie toch aan de slag. Mike Litjens: “We beginnen gewoon. Er is al veel interesse - uit de hele wereld - waardoor we hoopvol zijn. Waarschijnlijk is die gedreven door de hoge fosfaatprijzen. Sinds kort hebben we een geschikte locatie voor de verwerking. Nu die er is, kunnen we de struviet gaan produceren en leveren. Iemand moet de eerste stap nemen.” Dit project is uitgevoerd met subsidie van het programma Milieu & Technologie van SenterNovem, dat de ontwikkeling en toepassing stimuleert van innovatieve processen, producten en diensten met een milieuvoordeel. Voor meer informatie: www.senternovem.nl/milieutechnologie of (030) 239 35 33.
De Noord-Brabantse waterschappen, de Provincie Brabant en enkele Brabantse gemeenten gaan gezamenlijk de strijd aan tegen blauwalg. In vijvers en zwemplassen in Prinsenbeek, Dongen, Eindhoven en Heesch wordt een aantal innovatieve maatregelen uitgevoerd en getest. Deze proeven moeten leiden tot concrete kennis over de effectieve bestrijding van blauwalg.
Een met blauwalg besmette waterpartij (foto: Grontmij).
I
n Dongen en in Eindhoven worden bakken geplaatst waarin verschillende maatregelen worden uitgevoerd. In Prinsenbeek en in Heesch wordt blauwalg direct aangepakt met een pakket maatregelen voor de gehele vijver. De drie Brabantse waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta onderzoeken per waterpartij de huidige situatie, de visstand, de waterbodem en het gebruik. Het onderzoek duurt twee jaar. Na afloop wordt gekeken welke maatregelen het meest effectief zijn om blauwalg te voorkomen en te bestrijden.
Voor dit project hebben de samenwerkende overheden 1,9 miljoen subsidie ontvangen van het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze subsidie is bedoeld voor het stimuleren van innovatieve projecten met als doel ecologische en chemische waterkwaliteit te verbeteren. Ook de Provincie Noord-Brabant draagt met behulp van de Beleidsregel subsidie water (BSW-subsidie) 215.000 euro bij in de kosten. STOWA en de universiteit van Wageningen monitoren het onderzoek nauwkeurig.
het algemene model van netwerkbedrijven geperst te worden, dat de EU hanteert. Dat model gaat uit van een zo groot mogelijke marktwerking. In het algemeen leg je om economische redenen slechts één netwerk aan. Dat levert een natuurlijk monopolie op. De EU wil zoveel mogelijk de commerciële delen van nutsbedrijven afsplitsen. Voor die onderdelen kan de markt dan zijn werk doen. Voor het monopoliedeel zal regulering moeten plaatsvinden om de tarieven in de hand te houden en iedereen gelijke toegang te geven tot het netwerk. De EU gelooft dat op die manier betere diensten aan de burger worden geleverd. Met deze doelstelling is niets mis. De vraag is echter of de manier van uitwerken ook daadwerkelijk het beste oplevert.” Op de aansluitende vraag wat er op watergebied gebeurt, vult Jonker aan dat
het Europese Hof van Justitie steeds meer olie op het vuur gooit door de Europese verdragen heel strikt uit te leggen, “zodat men zich in steeds meer bochten moet wringen om verstandige uitzonderingen te maken. Men zou zich beter kunnen spiegelen aan het private bedrijfsleven. Daar wordt lang niet altijd openbaar aanbesteed, maar samengewerkt met voorkeursleveranciers.”
Interview Piet Jonker In de afgelopen uitgave van H2O is noodgedwongen de ongecorrigeerde versie van het interview met Piet Jonker gepubliceerd. De belangrijkste aanpassingen c.q. aanvullingen vermelden wij hierbij: Op de vraag aan Piet Jonker of de normstelling in de drinkwaterrichtlijn niet herzien moet worden, moet het antwoord luidden: “In principe wordt de richtlijn elke vijf jaar herzien. De huidige Europese Commissie was van plan om nog deze zittingsperiode tot een herziening te komen, maar dat gaat niet lukken. Er zijn geen grote consequenties voor de praktijk van te verwachten. Het belangrijkste discussiepunt nu is het veiligheidsplan.” Op de vraag waar de juridisch-economische commissie van Eureau (waarvan Jonker voorzitter is) zich mee bezig houdt, luidt zijn antwoord: “Onze grootste zorg is om niet in
En als laatste een aanvulling op de paragraaf over Aqua Publica Europea: “Een opmerkelijk nieuw gegeven is dat vanaf volgend jaar Veolia en Suez niet meer actief zullen zijn in Parijs. Parijs gaat de drinkwatervoorziening weer zelf regelen. Ik ben heel benieuwd of dit ook gaat betekenen dat de Franse overheidsbedrijven zich op Europees niveau gaan presenteren.”
H2O / 9 - 2009
5
BERT SATIJN, PROGRAMMADIRECTEUR LEVEN MET WATER:
“Een goede gebiedschoreografie is nodig” Als één land de naam heeft alles van het leven met water te weten, dan is dat Nederland wel. Buitenlanders kijken altijd hun ogen uit als je ze, bij een tocht door ons land, wijst op de zwaarte van de dijken, de ligging van grote delen van het land beneden de zeespiegel en het getrapte bemalingssysteem om Nederland droog te houden. Toch zijn ook de waterbeheerders bezig met een omslag. Vroeger stond het weren van het water voorop. Inmiddels is duidelijk dat we er daarmee, vanwege intensief ruimtegebruik, bodemdaling en klimaatverandering in de toekomst niet komen. Het water moet zijn ruimte krijgen en de Nederlanders moeten er opnieuw of anders mee leren leven. Aanleiding voor een gesprek met ir. Bert Satijn, directeur van het daartoe ingestelde programma Leven met Water, in zijn kantoor in Gouda.
maar vooral in centimeters tussen de oren. Daarmee bedoelen we het creëren van maatschappelijk draagvlak voor de maatregelen die nodig zijn en voor de overstromingsrisico’s die altijd zullen blijven bestaan.” “De tweede is het stimuleren van innovatief waterbeheer door het samenbrengen van bèta- en gammawetenschappen om de veerkracht in het systeem terug te brengen. Daartoe moet weer evenwicht ontstaan tussen water en ruimte in de ruimtelijke ordening, zowel voor het stedelijk als voor het landelijk gebied. Daarbij gaat het ook over communicatie en participatie, beleving van en waardering voor het water in de stad, etc. En vooral niet te vergeten de bestuurlijke, organisatorische en juridische arrangementen.” “Derde punt is het versterken van de kennisinfrastructuur door duurzame samenwerking, nationaal en internationaal, van wetenschappers en praktijkmensen.”
Waartoe is dit programma ingesteld?
Wat is nu de grote lijn in de 100 projecten?
“’Leven met Water’ is een kennisontwikkelingsprogramma, met name nodig om het oppervlaktewater een nieuwe plaats te geven in de samenleving. Natuurlijk leven de Nederlanders al 2.000 jaar met water, maar voor dat water was steeds minder plek in ons land. We trokken de beken en rivieren recht, stopten het water onder de grond en zorgden ervoor dat het zo snel mogelijk afstroomde, zowel uit de steden als uit het agrarisch gebied. We maakten steeds meer verhard oppervlak en gaven het water steeds minder ruimte. We konden ons dat permitteren, eerst door de bouw van de windmolens, later door de komst van de dieselgemalen en de elektrische gemalen. Wat we niet in de gaten hadden, was dat we daarmee de veerkracht van het hele systeem van bodem en water steeds verder uitholden en dat dat systeem daarmee wel kwetsbaar geworden was. En door de klimaatverandering wordt het nog eens extra kwetsbaar. Een maatgevende bui is niet meer te voorspellen. De wetmatigheden van het verleden zijn niet meer die van de toekomst. Het gedrag van het water verandert, nog niet eens zozeer hier als wel in de rest van de wereld. Daar zie je de extremen steeds groter worden. Maar ook wij weten binnenkort niet meer op welke grondslagen we de rioolstelsels moeten berekenen.”
Wat houdt het programma in? “De kennisparagraaf uit het Nationaal Bestuursakkoord Water vormt de basis. WB21 is het programma voor de technische voorzieningen en de investeringen, Leven met Water is het kennisontwikkelingsprogramma. We hebben een budget van 48 miljoen euro, waarvan 22 miljoen uit de aardgasbaten en 26 miljoen bijeengebracht door de marktpartijen in de watersector. We zijn in 2004 ingesteld voor een periode van zes jaar. We hebben dus acht miljoen per jaar te besteden en zijn inmiddels het laatste jaar ingegaan.”
6
H2O / 9 - 2009
“Het onderzoeksprogramma beslaat 100 projecten, aangedragen vanuit het veld op basis van tenders. Altijd projecten met meerdere kanten, technische, natuurwetenschappelijke, maar ook aspecten uit de maatschappijwetenschappen. Hoe we iets moeten bemalen weten we. Maar hoe we de mensen erbij moeten betrekken, veel minder. We zijn gewend om plannen sectoraal te benaderen. Maar de winst zit in de combinatie van sectoren. Vraag is dan hoe je dat organiseert.”
Kunt u voorbeelden geven? “Een voorbeeld is ‘Bouwen met Water’: een project in de Haarlemmermeer, waar de grond erg duur is. Hoe doe je dat, wat voor huizen bouw je daar, hoe richt je het water in, hoe kom je er financieel uit? Een ander voorbeeld is de Ecopolder, ook in de omgeving van Amsterdam, waar diverse polders met zoute kwel voorkomen. Dat zoute water is onderweg, daar doe je niets aan. Als de zeespiegel rijst, neemt de druk alleen maar toe. Als droge periodes langer worden, wordt het effect op de vegetatie groter. Vraag is: kunnen wij zo’n polder zoet krijgen door het zoute water weg te pompen voordat het in het oppervlaktewater terechtkomt? Het zout komt niet diffuus omhoog, maar altijd via wellen. Daar kun je het oppakken. Opzet is het zoute water eerst te gebruiken als koelwater, dan met restwarmte van de vuilverbranding het zout eruit halen en tenslotte dat zout als strooizout voor de wegen te gebruiken. Het lijkt haalbaar. Zo’n opzet voorkomt dat je veel zoet water nodig hebt om het zout weg te spoelen en voorkomt ook veel extra verpompen van water.”
Op welke kennis richt uw programma zich in hoofdzaak? “We hebben drie kernboodschappen. De eerste is water een nieuwe plek geven. Niet alleen in de meters hoogte of in hoeveelheden kubieke meters per seconde,
“We hanteren een indeling naar vijf gebiedstypen: stedelijk water (25 procent), laag Nederland (30 procent), rivierengebied (20 procent), hoog Nederland (15 procent) en kust en delta (10 procent). De percentages geven het aandeel in de projecten aan. ‘Stedelijk water’ is het spannendst: bouwen met water, de Hollandse Waterstad, etc. In ‘Laag Nederland’ speelt onder andere het leven met zout water. Bij het ‘Rivierengebied’ gaat het om de integrale gebiedsontwikkeling. De rivierengemeenten stonden vanouds met de rug naar de rivier toe. Dat kan niet langer. Naast veilig wonen gaat het om het leven met de rivier en natuurontwikkeling. In ‘Hoog Nederland’ zijn de problemen minder acuut, maar wel interessant. Denk aan wat bij Regge en Dinkel, Velt en Vecht en De Dommel aan de orde is: het vasthouden van water bovenstrooms en het afstemmen met de buren over de grens. ‘Kust en Delta’ spreekt voor zich: de kustversteviging, de slimme dijken, de zoet- zoutovergangen, etc.” “Maar wij hanteren ook ander manieren van indelen: zogeheten kennisthema’s, zoals communicatie en participatie, waardering en beleving én bestuurlijke arrangementen. “ “Vraag is bijvoorbeeld hoe we een gebied minder kwetsbaar kunnen maken voor extreme regenval, zoals de afgelopen jaren in Noord-Holland, Delfland en Groningen. Zulke situaties zullen er zeker weer komen. Maar ook de hitte in de zomer in de stad is een punt. In de steden met al hun steen en asfalt loopt de temperatuur geweldig op, als het nog warmer wordt. Als je water versproeit, werkt dat meteen verfrissend. Op zo’n plek is de temperatuur al gauw tien graden lager. Groen en waterpartijen bieden verkwikking.”
Wat is jullie eindproduct of wanneer zijn jullie klaar? “Alle kennis die verzameld is, moet iedereen terug kunnen vinden. De rapporten en
interview presentaties, maar ook de informatie op programma- of themaniveau. Schriftelijke kennis is het probleem niet; die is overal te vinden. Het probleem zit hem in het eigen maken van kennis. Dat gebeurt door interactie met anderen, door leergemeenschappen. Daarvoor hebben we contacten met partijen met vaste posities in de markt, zoals STOWA, Stichting Wateropleidingen (SWO), universiteiten en hogescholen. SWO bijvoorbeeld ontwikkelde een leerarrangement: hoe breng ik kennis over naar professionals? Met een lijn naar de hbo-opleidingen en een lijn naar de universiteiten. We kennen de masterclass, waarbij een deskundige les geeft aan mensen uit het vakgebied. We ontwikkelen momenteel het brugatelier, waarbij we de kennis van het ene project overbrengen naar een ander. Kennis die opgedaan is bij de revitalisering van Tiel-Oost, wordt ingebracht in projecten in Delft en Dordrecht.” “Nieuw is de leertafel, een variant op de leerstoel. Op een leerstoel zit één hoogleraar die zich doorgaans steeds verder verdiept in het betreffende vakgebied. Aan een leertafel zitten zes deeltijdhoogleraren van verschillende universiteiten, die allemaal vanuit hun kennisgebied naar een probleem kijken. De Wageninger uit de milieukant, de man van Universiteit Twente als bestuurskundige, de Rotterdammer vanuit de economie, etc. Universiteiten zijn nu concurrenten van elkaar, maar zij zullen gedwongen worden steeds meer samen te werken. Er komt
ook steeds minder geld beschikbaar voor de traditionele onderzoeksbenadering. De wetenschap, die met maatschappelijk geld betaald wordt, zal steeds meer de maatschappij ten dienste moeten staan. Dat betekent koppeling aan andere domeinen. Kennisassemblage wordt de grootste uitdaging, geïsoleerd werken gaat niet meer.”
Hoe ziet uw loopbaan eruit? “Ik ben in 1949 geboren in Heerlen. Op de HTS studeerde ik weg- en waterbouw. Die kennis heb ik in praktijk gebracht. Daarna heb ik van 1969 tot 1974 in Delft Gezondheidstechniek gestudeerd: grondwater en drinkwater. Na mijn afstuderen ben ik in 1975 voor de Stichting Nederlandse Vrijwilligers in Tanzania gaan werken. Via het adviesbureau Iwaco kwam ik daarna eerst in West-Afrika en daarna in vele andere landen op dat continent en in Indonesië terecht.” “Dan merk je dat je aan al die lessen van Huisman weinig hebt, als je niet met duinen maar met rotsen te maken hebt. Dan moet je terug naar de fundamenten van het water- en bodemsysteem. Van Afrika kunnen we leren wat grote klimaatwisselingen teweegbrengen. Daar is de veerkracht uit het systeem verdwenen. Je leert daar ook dat nieuwe systemen of technieken moeten aansluiten bij wat de mensen gewoon zijn te doen. Anders worden ze niet gebruikt. Daar zijn vele voorbeelden van.”
“In 1981 ben ik teruggekomen en toen heb ik tot 1998 bij Iwaco gewerkt, eerst in de drinkwaterbereiding, later in de bodemverontreiniging, steeds in een combinatie van management en techniek. Daar heb ik geleerd hoe belangrijk goede systeemkennis is. Als je die hebt, kun je risico’s goed inschatten en onverantwoorde acties - zoals in de begintijd van de bodemverontreiniging - voorkomen. “ “Vanaf 1998 ben ik actief in kennisontwikkeling. Eerst tot 2004 bij de Stichting Kennistransfer Bodem als programmacoördinator, vanaf 2004 bij ‘Leven met Water’ als programmadirecteur. Dit zal zeker niet mijn laatste functie zijn, want ik heb een aardige combinatie van ervaringen in verschillende domeinen en er is heel veel te doen in deze wereld, zeker in het buitenland.”
Wat ervaart u als het meest bijzondere in uw huidige werk? “Dat is niet zozeer een bepaald project als wel de ervaring dat Nederland met al zijn water erachter moet komen dat water een betere plek verdient. We hadden dat water goed weggestopt achter de dijken en ons er vanaf gekeerd. Nu merken we dat de maakbaarheid van Nederland op zijn eind loopt, dat we de boel eigenlijk hebben
“Wetmatigheden van het verleden zijn niet die van de toekomst”
Bert Satijn.
uitgewoond. Dat zie je op vele terreinen. We moeten dus opnieuw aan de slag. Je ziet nu al een golf van ontwikkelingen. Kijk naar de transitie bij de waterschappen en naar een programma als ‘Ruimte voor de Rivier’ van Rijkswaterstaat. Zo’n discussie over het bestaansrecht van de waterschappen vind ik een typische Nederlandse non-discussie: reorganiseren in plaats van het probleem op te lossen. Waterschappen niet opheffen als je water belangrijk vindt, maar je afvragen hoe je die bestuurslaag kunt verbinden met de andere. Vele landen zijn jaloers op onze waterschapsstructuur.” “Als je kijkt naar het IJsselmeergebied, dan is daar echt sprake van bestuurlijke drukte. Maar ook die los je niet op door te reorganiseren, maar door processen te stroomlijnen en mensen te laten meedenken over de problemen van de ander. We hebben behoefte aan een goede gebiedschoreografie, waarbij iedereen tot zijn recht komt: de spelers, de muzikanten, de toneelmeester, de belichting, het publiek. Dat betekent samen aan zo’n gebied werken in plaats van de sectoren alles te laten bepalen of vooral tegen te houden. Samenwerken gaat niet vanzelf, die moet je structureren en de samenwerkingsproblemen moet je oplossen. Centraal staat dan wel het belang van het gebied als geheel.” Maarten Gast
H2O / 9 - 2009
7
‘Waterharmonica’ in een stroomversnelling: nieuwe inzichten in het nabehandelen van gereinigd afvalwater De laatste decennia zijn diverse biologische methodes ontwikkeld om de waterkwaliteit van gereinigd afvalwater, voordat het op oppervlaktewater geloosd wordt, te verbeteren. Eén hiervan is de ‘Waterharmonica’. Theo Claassen en Ruud Kampf ontwierpen dit biologische zuiveringsconcept om de in gereinigd afvalwater aanwezige zwevende stof, ziekteverwekkers, contaminanten en nutriënten te verminderen. Diverse pilotstudies leverden veelbelovende resultaten op op het gebied van het verbeteren van de waterkwaliteit. Deze is vergelijkbaar of soms zelfs beter dan die van het ontvangende oppervlaktewater. STOWA, de Vrije Universiteit van Amsterdam, Waternet en Witteveen+Bos werken inmiddels samen om meer inzicht te krijgen in de processen die leiden tot deze effectiviteit. De nadruk ligt op het introduceren van nieuwe technieken. Hiermee kunnen de processen die effect hebben op de concentratie en samenstelling van zwevende stof en het verwijderen van ziekteverwekkers, worden geïdentificeerd en gekwantificeerd. De partijen proberen nu het ‘Waterharmonica’-systeem zo te verbeteren dat het uit afvalwater gegenereerde water van dusdanige kwaliteit wordt dat het geschikt is voor hergebruik bij bijvoorbeeld de drinkwaterproductie (indirect), het versterken van natuurwaarden en het beheer van natuurgebieden.
L
ange tijd was het zuiveringsmoeras bij de rwzi Everstekoog op Texel hét voorbeeld van de Waterharmonica in de praktijk. In dat systeem, een grote voorbezinkvijver met daarachter negen parallelle sloten, wordt al het effluent van Everstekoog nagezuiverd en ecologisch opgewaardeerd, voordat het in de polder wordt geloosd. Jarenlang vond een uitgebreide monitoring3) plaats, waarvan de resultaten nog steeds medebepalend zijn voor het ontwerp, de werking en efficiëntie van dergelijke moerassystemen. In 2003 verscheen het eerste proefschrift4), gebaseerd op dit onderzoek. Intussen was het Handboek zuiveringsmoerassen5) verschenen, waarin de kennis tot dan toe was gebundeld om de waterbeheerders handvatten te geven voor keuze en inzet van zuiveringsmoerassen voor nabehandeling van rwzi-effluenten en polishing van neerslag- en inlaatwater. Gericht op het doel van de nazuivering kan met een beslisboom de hydraulische belasting en waterkwaliteit, het type en de dimensionering van het moeras bepaald worden (zie tabel). Een kleine tien jaar geleden kwam de eerste spin-off tot stand met zuiveringsmoerassen bij diverse rwzi’s: Kaatsheuvel (1997), Land van Cuijk (1999), Sint Maartensdijk (2000) en Hapert (2001). Deze Waterharmonicasystemen verschillen in ontwerp, grootte, belasting en rendement. Wel is het principe van Everstekoog leidend geweest. Diverse nieuwe initiatieven volgden. Het eerder genoemde Handboek zuiveringsmoerassen behoefde bijstelling en de tot dan toe opgedane ervaringen dienden gebundeld en uitgewerkt te worden om tot betere ontwerpnormen te komen. Naast nazuivering werd het vitaliseren en biologisch gezond maken van het effluent steeds belangrijker. Ook het hergebruik dan wel nuttige aanwending, bijvoorbeeld voor verdrogingsbestrijding en natuurontwikkeling, treedt sindsdien meer op de voorgrond6). Een omvangrijk project leidde in 2005 tot
8
H2O / 9 - 2009
twee STOWA-rapporten: één gebaseerd en gericht op de Nederlandse situatie7) en één op ontwikkelingslanden8). Alle kennis en ervaring tot dan toe zijn hierin beschreven. In deze periode is de Waterharmonica een haast wereldwijd begrip geworden, niet in de laatste plaats door diverse lezingen, publicaties en cursussen en de speciale sessie over de Waterharmonica tijdens de in 2004 gehouden Internationale wetlandconferentie in Utrecht9). Dit alles heeft ook geleid tot een intensieve samenwerking met het Consorci de la Costa Brava (Spanje), toen bleek dat het wetland van de rwzi Empuriabrava een parallelle ontwikkeling bleek te zijn. In deze Waterharmonica wordt het effluent op praktijkschaal geschikt gemaakt voor gebruik in het nationaal park Aiguamolls de l’Emporda. Aqualan, rwzi Grou.
1996-1997 Bij het 25-jarig bestaan van de STOWA in 1996 werd het ingestuurde voorstel om van een tweesporenbeleid naar een driesporenbeleid te gaan prijzenswaardig bevonden. Met dat 3D-schakelsysteem1) werd, aldus de jury, ‘het grote gat dat tussen emissiespoor en waterkwaliteitsspoor aanwezig is, gedicht’. Het 3D-schakelsysteem kreeg al gauw de naam Waterharmonica. Dit toen nog theoretische concept kreeg kort daarna op het NVA-symposium in 1997 een praktische invulling in de lezing ‘Van effluent tot bruikbaar oppervlaktewater’2). Theorie en praktijk hadden elkaar gevonden.
achtergrond past binnen de gestelde doelen van de Kaderrichtlijn Water. Dit blijkt niet alleen uit de aangelegde moerassystemen in Grou en Ootmarsum (gesubsidieerd vanuit het EU-Interregproject Urban Water Cycle), maar ook de activiteiten binnen het EU-project Neptune en de Water Reuse Group van EUREAU. Gezien deze snelle ontwikkeling van zowel de aanleg van meer zuiveringsmoerassen als het lopende onderzoek is de tijd rijp voor een landelijk Waterharmonicaplatform. Nieuwe initiatieven kunnen leren van opgedane kennis en ervaring. En de Waterharmonica kan nog meer als (export) product op de markt gezet worden, een wens die past in het werk van het Netherlands Water Partnership en SenterNovem (de coördinator van het innovatieprogramma). Wie sluit zich aan? De initiatiefgroep van een landelijk Waterharmonica-platform: Ruud Kampf (Waternet en Vrije Universiteit Amsterdam), Theo Claassen (Wetterskip Fryslân), Johan Blom (Tauw), Rob van den Boomen (Witteveen+Bos) en Ton Schomaker (Royal Haskoning). Het behalen van de doelen van de KRW noodzaakt de waterbeheerders onder meer tot optimalisatie van de rwzi’s. Dat kan via high-techmethoden, zoals zandfiltratie, UV-behandeling en membraanfiltratie. Beperkingen van deze aanpak zijn het hoge energieverbruik en het leveren van vrijwel steriel water. Het verdient dan ook aanbeveling om, waar dat kan, low-techmethoden in te zetten. In zuiveringsmoerassen nabehandeld afvalwater is biologisch volgroeid en heeft een biodiversiteit gelijkwaardig aan oppervlaktewater. Bovendien kan landschappelijke inpassing aangewend worden voor recreatief medegebruik en natuurontwikkeling10) (zoals beekherstel, realiseren van verbindingszones en paaiplaatsen voor vis). Dit laatste bleek tijdens de visstandopname in Aqualân Grou in 2008, waarbij 13 vissoorten werden aangetroffen. Bij Everstekoog kreeg de schakel in de voedselketen van watervlooien via stekelbaarsjes naar lepelaars bijzondere aandacht. Ook op het gebied van onderzoek is het één en ander gaande. Het onderzoek naar biologische filtratie door watervlooien in Horstermeer, Grou en Empuriabrava is nu aangevuld met het STOWA-onderzoek naar de lotgevallen van zwevende stof en van desinfectie in zuiveringsmoerassen, inclusief een onlangs gestart promotie-onderzoek op de Universiteit van Amsterdam. Beide onderzoeken worden niet alleen
ondersteund door participerende waterschappen, maar ook door enkele universiteiten en onderzoeksinstellingen. De Waterharmonica zit hiermee in een stroomversnelling. Dit blijkt ook uit de Waterharmonica-initiatieven in de nieuwe waterbeheerplannen van diverse waterbeheerders (bijvoorbeeld de waterschappen Regge en Dinkel, Aa en Maas, De Dommel, Rijn en IJssel en het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard). Het accent verschuift daarbij van ‘zuivering’ naar ‘biologisch gezond maken’. Ecological engineering is hierbij het leidend principe. Deze stroomversnelling komt niet in de laatste plaats door het KRW-innovatieprogramma. Hiervan profiteren nu al de Ecozuivering Kristalbad bij rwzi Enschede (Waterschap Regge en Dinkel), de ecologisering van voedselarm rwzi-effluent op Soerendonk (Waterschap De Dommel), Wetterlânnen als een gecombineerde behandeling van rwzi-effluent en uitgeslagen polderwater (Wetterskip Fryslân) en Moeraszuiver-afvalwater, een project waarbij in enkele bestaande moerassystemen lotgevallen van microverontreinigingen en eventuele bioaccumulatie worden onderzocht. Via Aqua for All vindt kennisoverdracht naar ontwikkelingslanden plaats. Het zal geen verwondering opwekken dat gezien de waargenomen toename van biodiversiteit de Waterharmonica goed
Dimensionering en desinfectieresultaat van Waterharmonicasystemen.
belasting (m/dag)
diepte (gemiddeld) (m)
verblijftijd (dagen)
netto oppervlakte (m2/i.e)
E. coli (aantal/ml)
vijvers
0.375
1.5
4
0,33
< 10
moerassysteem
0.25 0.10 0.05
0.5 0.5 0.5
2 5 10
0,5 1,25 2,5
< 100 < 10 <1
Aanmelding kan via info@waterharmonica.nl. NOTEN 1) Claassen T. (1996). Het 3D-schakelsysteem: van tweesporenbeleid naar driesporenbeleid; ecotechnologisch van randverschijnsel naar centrumpositie. In: 25 jaar toegepast onderzoek waterbeheer. STOWA-rapport 1996-11. 2) Kampf R., M. Schreijer, S. Toet en J. Verhoeven (1997.) Van effluent tot bruikbaar oppervlaktewater. NVA-symposium ‘Biologisch gereinigd effluent; grondstof of eindproduct’. 3) Schreijer M., R. Kampf, J. Verhoeven en S. Toet (2000). Nabehandeling van rwzi-effluent tot bruibaar oppervlaktewater in een moerassysteem 1995-1999. 4) Toet S. (2003). A treatment wetland used for polishing tertiary effluent form a sewage treatment plant: performances and processes. Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht. 5) STOWA (2001). Handboek zuiveringsmoerassen. Rapport 2001-09. 6) Kampf R., T. Claassen en B. Palsma (2003). De Waterharmonica; van effluent tot bruikbaar oppervlaktewater. H2O nr. 7, pag. 44-46. 7) STOWA (2005). Waterharmonica; de natuurlijke schakel tussen waterketen en watersysteem. Rapport 2005-18. 8) STOWA (2005). Waterharmonica in the developing World. Rapport 2005-21. 9) Claassen M. en R. Kampf (2004). De toepassing van de Nederlandse ‘Waterharmonica’. H2O nr. 18, pag. 19. 10) Otte A., T. Schomaker, J. Blom en A. De Wilde (2004). Ecotechnologie als integrale oplossing voor waterproblemen. H2O nr. 1, pag. 34-36.
H2O / 9 - 2009
9
Communaal zuiveren maar industrieel bouwen In de tweede fase van het onderzoek naar de kostenstructuur van het zuiveren van afvalwater door Waterschap Brabantse Delta en enkele bedrijven hebben zij inzicht gekregen in de verschillende wijzen van projectuitvoering door waterschappen en de industrie. De verschillen in aanpak bij de systeemkeuze, techniek, projectaanpak en financiën verklaren voor een groot deel de verschillen in uitvoering. Desalniettemin leverde het onderzoek enkele duidelijke strategische aanknopingspunten op, die de waterschappen in staat stellen kostenbesparingen door te voeren zonder dat de waterschapstaak veronachtzaamd wordt. Vertaling van de resultaten naar het actuele nieuwbouwproject slibverwerking Nieuwveer leidt tot de stellingname dat een besparing van 15 procent van de bouwsom haalbaar wordt geacht door een kritische beschouwing van het ontwerp én de toepassing van een ‘industriële’ bouwwijze.
N
aar aanleiding van het overleg tussen de Noord-Brabantse Waterschapsbond en de vertegenwoordiging van het Noord-Brabantse bedrijfsleven is in 2007 een quick scan uitgevoerd naar de kostenstructuur van het zuiveren van afvalwater. Vorig jaar zijn de resultaten ervan gepubliceerd in H2O nr. 3 (“Vergelijking kosten zuivering communaal en industrieel afvalwater”). In de vervolgfase is afgesproken een aantal thema’s nader uit te werken om te komen tot voorstellen voor verbetering van de kostenefficiency van het zuiveren van afvalwater. Dat onderzoek moest de verschillen kenbaar maken in bouwwijze en -filosofie van industriële en communale zuiveringstechnische werken, om de totale kosten van een communale zuivering eventueel te kunnen verlagen. De thema’s waaraan aandacht is besteed, zijn: systeemkeuze, techniek, projectaanpak en financiën. Voor de evaluatie zijn de volgende zuiveringsinstallaties gebruikt: rwzi Bath, awzi Lamb Weston Meijer (Bergen op Zoom), slibverwerking Sluisjesdijk (Rotterdam), awzi Peka Kroef (Odiliapeel) en de bedrijfswaterzuivering van Bavaria (Lieshout). De resultaten van het onderzoek zijn vertaald in strategische voorstellen in het algemeen en naar bruikbare ideeën voor het project Slibverwerking Nieuwveer in het bijzonder. In Nieuwveer wordt gewerkt aan een plan om de bestaande verouderde Zimpro-installatie (gebaseerd op het procedé van thermische slibconditionering) te vervangen door een nieuwe indikking, slibgisting en slibontwatering.
Resultaten De drijfveren voor het realiseren van projecten verschillen significant tussen een waterschap en de industrie (zie tabel). De horizon bij industriële projecten (drie tot vijf jaar) is duidelijk korter dan die van communale projecten (15 tot 20 jaar). Dit betekent dat industrieën de capaciteit van de installaties over de levensduur ervan beter kunnen benutten en sneller kunnen inspelen op nieuwe marktontwikkelingen. Het betekent ook dat de industriële bouwwijze méér wordt gekarakteriseerd door modulaire bouw (zie foto hierboven). De wijze waarop waterschappen gewend zijn onderdelen op zuiveringen uit te voeren, wordt vanuit een industrieel oogpunt bestempeld als ‘overbodige’ luxe (zie foto op
10
H2O / 9 - 2009
Modulaire betonnen tankbouw.
pagina hiernaast). Een deel van deze luxe komt voort uit de vergaande standaardisatie, zoals vastgelegd in het eisenpakket. Eisenpakketten zijn vervuild met informatie en gaan veel verder dan de functionele minimumeisen die gesteld zouden moeten worden aan procescomponenten. Dit werkt kostenverhogend en ontmoedigt marktcreativiteit. Een duidelijk verschil tussen industrie en communaal is voorts de projectaanpak: industriële partijen realiseren hun projecten door gebruik te maken van huisaannemers en preferred suppliers. Waterschappen daarentegen zijn gebonden aan internationale aanbestedingsregelingen met in de praktijk steeds wisselende opdrachtnemers.
Ter verbetering van de vertrouwensrelatie tussen waterschap en opdrachtnemer kan - conform het Engelse model van utilities dat al geruime tijd wordt toegepast - gekozen worden voor projectoverstijgende langdurige raamcontracten voor componenten, adviesdiensten en/of projecten. Dit bevordert kennisdeling en leidt tot kostenreductie. De relatief grote jaarlijkse investeringsvolumes van waterschappen maken raamwerkcontracten aantrekkelijk voor opdrachtnemers. In de huidige projectaanpak van waterschappen zijn verbeteringen mogelijk door het zuiver functioneel ‘oplossingsvrij’ specificeren van projectvragen en het minimaliseren van het eisenprogramma. Beide punten bevorderen de marktcreativiteit en
Drijfveren voor waterschappen en industrie.
waterschap
industrie
Gegarandeerde langdurige inzet rechtvaardigt hoge economische levensduur.
Bedrijfsdynamiek noopt tot korte economische levensduur en mogelijkheid tot sneller herinvesteren.
Lange levensduur betekent inzet van ‘oude technieken’.
Snellere herinvestering resulteert in gebruik nieuwste techniek.
Investering gedreven door maatschappelijke taak.
Investering gedreven door winstoogmerk, rendement op geinvesteerd vermogen.
Beschikbaarheid installaties geleid door maatschappelijke verantwoording.
Beschikbaarheid installaties bepaald op economische gronden.
achtergrond De maatregelen moeten leiden tot bevordering van de marktcreativiteit en een besparing op de projectkosten; maximaal 15 procent van de bouwsom wordt haalbaar geacht door een kritische beschouwing van het ontwerp én de toepassing van een ‘industriële’ bouwwijze . Jack Jonk (Waterschap Brabantse Delta) Ger Toonen (Bavaria) Hans Wouters (Brightwork BV)
Primeur Fuzzy Filter in Brabant
Het ‘tegeltjes’-imago van een waterschap; overbodige luxe?.
leiden tot economische voordelen, maar vragen tegelijkertijd extra inspanningen van de opdrachtgever met betrekking tot de aanbestedingsprocedure en het management van risico’s.
Slibverwerking Nieuwveer Om dit project te concretiseren, is voor het project nieuwbouw slibverwerking Nieuwveer vastgesteld welke aanknopingspunten tot kostenbesparingen kunnen worden gevonden. Dat heeft het volgende opgeleverd: De vraagspecificatie voor de werken is zoveel mogelijk een zuiver functionele:
eventuele middelspecificaties (onder andere bij het beluchtingontwerp) zijn omgezet in doelspecificaties. Bestekspercelen worden waar mogelijk gegund aan inschrijvers op basis van total costs of ownership bij een minimaal vastgelegde capaciteit en prestatie. ‘Luxe componenten’ (werkplekken in het fabrieksgebouw) zijn achterwege gelaten. De capaciteit is gebaseerd op de huidige vraag, met een risicogebaseerde redundantie en ruimte voor modulaire bouw. Het standaard eisenprogramma wordt waar mogelijk verlaten en teruggebracht tot een document waarin alleen die eisen worden vastgelegd die in algemene zin van belang worden geacht.
De rioolwaterzuiveringsinstallatie Nieuw Vossemeer van het Waterschap Brabantse Delta is als eerste voorzien van een Fuzzy Filter installatie. Door zo’n filter op de rwzi te plaatsen, moet het afvalwater gaan voldoen aan de viswaternorm. Bovendien wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn van vergaande fosfaat- en nitraatverwijdering. Het Fuzzy Filter is toepasbaar bij nafiltratie van effluentnabehandeling, behandeling van voorbezonken afvalwater, voorfiltratie voor andere systemen en waterhergebruik. Voordelen zijn onder meer een zeer hoge filtratiesnelheid, een lange levensduur van het samendrukbare filtermedium (dat niet kan uitspoelen) en upflow-configuratie, waardoor kortsluitstromen niet mogelijk zijn. Testinstallaties met een capaciteit van 15 tot 20 kubieke meter per uur zijn beschikbaar. Voor meer informatie: (0186) 60 60 60.
De rioolwaterzuiveringsinstallatie Nieuwveer ten noorden van Breda.
H2O / 9 - 2009
11
Geeserstroom: naar nieuwe ecologische doelen? Ongeveer drie jaar geleden verscheen in H2O (nr. 5 uit 2006) een artikel over de herinrichting van de Geeserstroom, een laaglandbeek in het zuidoosten van Drenthe. Deze beek is aangelegd in de winter van 2005/2006. Inmiddels blijkt dat de ontwikkeling op onderdelen anders verloopt dan de betrokkenen vooraf dachten. De gebruikelijke definities van landschappelijke en ecologische kwaliteit sluiten niet vanzelfsprekend op elkaar aan. Beide onderwerpen vormden echter wél het hoofddoel van het project. Dit vraagt dus om keuzes.
H
et beeld dat de betrokken instanties bij het maken van de plannen voor ogen stond was het - min of meer gebruikelijke - landschapsbeeld van een beekdal uit de tweede helft van de 19e eeuw. In grote lijnen gaat het dan om een stromende beek met een kronkelende loop in een kleinschalig ingericht boerenlandschap. Dit landschap is relatief open; hoogopgaande vegetatie is in het dal eigenlijk alleen aanwezig in de vorm van houtwallen en elzensingels die de beek met de rand van het beekdal verbinden. Kortom, de Geeserstroom zou een soort tweede Drentse Aa moeten worden, een bekend en alom gewaardeerd beeksysteem in de provincie Drenthe.
Ook voor wat betreft de te ontwikkelen (aquatisch-)ecologische kwaliteiten vormde de Drentse Aa min of meer het voorbeeld. De soortensamenstelling in de beek zelf zou voor een belangrijk deel moeten bestaan uit stromingsminnende organismen, soorten dus die een hoge score op de maatlatten van de Europese Kaderrichtlijn Water garanderen. De terrestrische natuur zou vooral moeten worden gekenmerkt door dotterbloemhooilanden, met kwelsoorten als dotterbloem, gevlekte orchis, holpijp en andere soorten van de blauwgraslanden.
Uitwerking streefbeeld Zoals destijds in het H2O-artikel werd beschreven, is binnen het Geeserstroom-
project uitgebreid nagedacht over met name het dwarsprofiel van het zomerbed. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat een beek gegraven is met een grote breedte/diepteverhouding, vergelijkbaar met natuurlijke beken in het noordoosten van Europa. Deze keuze is vooral gemaakt om te voorkomen dat de beek teveel zou gaan draineren en daarmee de ontwikkeling van de gewenste blauwgraslanden zou frustreren. Op dit onderdeel wordt duidelijk afgeweken van het voorbeeld van de Drentse Aa en veel andere min of meer natuurlijke beken in Nederland. Verder is afgesproken dat geen onderhoud aan het zomerbed zou worden uitgevoerd, enerzijds om het aquatisch ecosysteem zich
Vasthouden van water in beekdal zéér effectief In 2006 zijn het brongebied en de bovenloop van de Geeserstroom opnieuw ingericht en weer aangesloten op de middenloop van de beek. Daarvóór voerde dit gebied rechtstreeks af op het kanalensysteem in zuidoost-Drenthe. Met de genomen maatregelen is een belangrijk deel van het oorspronkelijke stroomgebied hersteld. Het doel van deze herinrichting was tweeledig: ecologisch herstel én het realiseren van ruimte voor vasthouden van water in het beekdal. Hoe goed werkt het vasthouden van water in het dal van de Geeserstroom?
D
oor het aankoppelen van de Geeserstroom op de middenloop (het Loodiep) wordt deze laatste belast met de extra afvoer van circa 1.400 hectare stroomgebied. Het totale stroomgebied van de Geeserstroom heeft een oppervlakte van zo’n 2.500 hectare. De afmetingen van het Loodiep en de aanwezige kunstwerken zijn hier niet op berekend. Om schade door wateroverlast te voorkomen, wordt de maximale afvoer uit de Geeserstroom begrensd, waarbij het teveel aan water in het beekdal wordt vastgehouden. Bij de planvorming is berekend dat de maatgevende afvoer waarmee het Loodiep kan worden belast, ongeveer een kubieke meter per seconde is. Op basis van de beschikbare informatie is destijds ingeschat dat de maatgevende afvoer na aankoppeling ongeveer 1,7 kubieke meter per seconde zou worden (bij een gelijkblijvende inrichting van het stroomgebied). Als de gemiddelde dagafvoer hoger is dan één kubieke meter per seconde, moet het teveel
12
H2O / 9 - 2009
Inundatie van het beekdal van de Geeserstroom (voorjaar 2008).
achtergrond om ondergedoken soorten als waterpest, stijve waterranonkel en sterrekroos, maar al snel kwamen daar helofyten bij als grote lisdodde en grote egelskop. Op dit moment is het zomerbed al in die mate dichtgegroeid dat de afvoer van water vrijwel uitsluitend diffuus in het beekdal lijkt plaats te vinden en dus nauwelijks meer via de beek. In het laatste jaar was alleen nog een stroomdraad zichtbaar tijdens flinke afvoerpieken.
Afvoer langs de beek in plaats van dóór de beek (winter 2009).
zo natuurlijk mogelijk te laten ontwikkelen, anderzijds omdat de hoogfrequente inundaties onderhoud sowieso ernstig zouden bemoeilijken. Tot slot is geprobeerd zoveel mogelijk recht te doen aan het beeld van het oorspronkelijke meanderingspatroon uit de 19e eeuw. Inmiddels blijkt dat deze combinatie van inrichting en beheer Waterschap Velt en Vecht voor de nodige dilemma’s plaatst.
Ontwikkelingen tot nu toe
aan water dus worden vastgehouden in het beekdal.
metingen de maximale dagafvoer berekend voor dezelfde periode in december 2007. Die bedroeg 9,5 millimeter per dag. Deze waarde komt overeen met de maatgevende afvoer voor dit stroomgebied. Deze afvoer ligt een factor 3 hoger dan de afvoer uit de Geeserstroom.
Op het punt waar de Geeserstroom overgaat in het Loodiep, is daarom een constructie aangelegd waarmee de afvoer kan worden begrensd. De afgelopen twee jaar is hier de afvoer gemeten. Door een defect aan de meetapparatuur is er nog geen dekkend beeld van de afvoer door het jaar heen. Er zijn wel gegevens beschikbaar voor de periode met de meeste afvoer in 2007 (begin december). In deze periode is lokaal veel neerslag gevallen met op 7 december een neerslaghoeveelheid die ongeveer één keer per twee jaar voorkomt (41 mm). De hoogste gemeten gemiddelde dagafvoer was 0,94 kubieke meter per seconde op 10 december (3,2 mm). Deze waarde wordt voor het gemak even beschouwd als maatgevende afvoer voor 2007 en ligt dus ruim onder de eerder genoemde waarde van 1,7 kubieke meter per seconde. Deze waarde geldt voor een goed ontwaterd gebied, met goed onderhouden watergangen die zijn ingericht op het zo snel mogelijk afvoeren van water. In de praktijk blijkt het tot nu toe niet nodig om de afvoer uit het Geeserstroomgebied te begrenzen en daarmee actief water vast te houden. Ter vergelijking is voor een ander deelstroomgebied binnen het waterschap uit
De waterhuishouding in het gebied is ingrijpend veranderd. In de zomer van 2007 viel de beek langdurig droog, maar vorig jaar was het systeem in evenwicht en trad in het beekdal een sterke vernatting op, waar bepaalde beekdalvegetaties al snel van wisten te profiteren. De afgelopen jaren is het zomerbed in hoog tempo dichtgegroeid. In eerste instantie ging het vooral
Het oorspronkelijke idee van een actief meanderende beek tengevolge van processen van erosie en sedimentatie heeft het waterschap inmiddels achter zich gelaten. De verwachting is dat, wanneer niet regelmatig onderhoud gepleegd gaat worden, het indertijd met zorg vormgegeven zomerbed binnen enkele jaren zelfs verdwenen zal zijn. Dit betekent dat de eerder geformuleerde streefbeelden voor een deel wellicht niet gehaald zullen worden, zeker niet binnen de randvoorwaarde van ‘geen onderhoud’.
Toekomstscenario’s Verschillende scenario’s zijn denkbaar om de ontwikkelingen in het beekdal van de Geeserstroom te sturen. Aan bod komen hier drie scenario’s die gemeen hebben dat ze alle drie vanuit een bepaald perspectief de ecologische kwaliteit ten goede komen; het
en rond het projectgebied. In vergelijkbare deelstroomgebieden komt de neerslag al binnen een halve dag tot afvoer, maar aan het eindpunt van de Geeserstroom komt de afvoerpiek pas 2,5 dag na de neerslagpiek. Het gebied voert dus traag af; de gemiddelde stroomsnelheid bedraagt slechts enkele centimeters per seconde.
Afvoercapaciteit van het zomerbed Het zomerbed is vanuit ecologische motieven zeer ondiep aangelegd en wordt vanuit hetzelfde perspectief ook niet onderhouden. Na twee zomers kon worden gesproken van een vrijwel volledig dichtgegroeide zomerbedding. Dit betekent dat de afvoercapaciteit sterk is afgenomen. In het veld is dan ook goed te zien dat de Geeserstroom bij hogere afvoeren al snel buiten de oevers komt en dat de aangrenzende laagtes mee gaan stromen. Omdat de aangrenzende gronden op dit moment worden begraasd en gemaaid, is de weerstand hier een stuk geringer dan in het zomerbed. De afvoer over het maaiveld lijkt een groter deel te beslaan dan de afvoer door het zomerbed. De begroeiing van het zomerbed en de waterverplaatsing over het maaiveld hebben grote invloed op de snelheid waarmee een neerslagpiek tot afvoer komt. Voor de natte periode in december 2007 zijn kwartierwaarden van de neerslag vergeleken met gemaalcijfers in
Bergingsruimte Bij het opstellen van het inrichtingsplan is berekend dat in het beekdal circa 910.000 kubieke meter water moet kunnen worden geborgen om alle afvoeren boven de één kubieke meter per seconde in het gebied vast te houden. Bij deze hoeveelheid kunnen ook afvoeren die zich voordoen bij situaties met een herhalingstijd van bijvoorbeeld één keer per 10 of 25 jaar, worden vastgehouden. Daarmee wordt het hoofdsysteem van het waterschap in extreem natte situaties ontlast. Hierop is ook de hoogte van de kades rond het bergingsgebied afgestemd. De volledige bergingscapaciteit is alleen aanwezig in een leeg grond- en oppervlaktewatersysteem. Hoge afvoeren komen juist voor als deze systemen al gevuld zijn. In die situatie is een deel van de bergingsruimte dus al benut. Om zicht te krijgen op de werking van het bergingsgebied bij een gedeeltelijk gevuld grond- en oppervlaktewatersysteem is dit voor een praktijkgeval uitgewerkt.
H2O / 9 - 2009
13
verschil zit hem vooral in de definitie van dat begrip.
nostalgische aard zijn, zou nader uitgezocht kunnen worden.
Actief ingrijpen: het 19e eeuwse landschap
Beperkt ingrijpen: van beekdal naar moerasdal
Deze optie betekent dat het zomerbed met enige regelmaat onderhouden moet worden, zodat zoveel mogelijk water kan worden afgevoerd. Daarmee optimaliseert de stroomsnelheid in de beek en kan de hoogste score op de KRW-maatlatten bereikt worden. Een aanvullende maatregel zou kunnen zijn de beek in beperkte mate te verdiepen, waardoor de verlanding mogelijk vertraagt. In dit scenario streeft Waterschap Velt en Vecht dus naar een vorm van natuur die alleen bij gratie van menselijk ingrijpen kan voortbestaan.
Het derde scenario bestaat eruit dat het waterschap toewerkt naar een systeem waarbij het water diffuus in het dal wordt afgevoerd en waar hoogstens zo nu en dan een smalle stroomdraad te onderscheiden zal zijn. In het beekdal vindt op uitgebreide schaal moeras- en veenvorming plaats. Een beheer dat bestaat uit extensieve begrazing, eventueel in combinatie met enig laagfrequent handmatig onderhoud, zal naar verwachting het gewenste (half ) open landschap in stand kunnen houden. Het toekomstbeeld bestaat dan uit een moerasachtig mozaieklandschap met vrij omvangrijke vegetaties bestaande uit riet, zegges en andere hoge kruiden, afgewisseld met hier en daar wilgen- en elzenstruweel. Voor bijvoorbeeld veel vogelsoorten zal een buitengewoon aantrekkelijk landschap ontstaan, maar de huidige doelsoorten voor de KRW zullen naar verwachting slechts in beperkte mate worden aangetroffen. Dit hoeft echter niet direct een probleem te vormen: de geest van de KRW gaat uiteindelijk boven de letter.
De natuur haar gang laten gaan: broekbosontwikkeling
Waarschijnlijk is het mogelijk om het onderhoud van het zomerbed overbodig te maken door bosontwikkeling in het beekdal toe te staan. De elzen die deel uitmaken van de houtwalrestanten, blijken in staat te zijn voor zoveel nakomelingen te zorgen dat het beekdal zich in korte tijd kan omvormen tot bos. De water- en oevervegetatie in het zomerbed zal op die manier binnen de perken blijven. Een met bos begroeid beekdal sluit echter niet aan bij het eerder geschetste 19e eeuwse streefbeeld. Beekdalen in Drenthe worden geacht open te zijn. Of de motieven daarbij ten principale van landschappelijke, ecologische of
Keuzes De beheerders van beek en beekdal (Staatsbosbeheer en Waterschap Velt en Vecht) neigen op dit moment naar het derde scenario. Zij vinden het belangrijk dat de
Waterberging en natuur in het beekdal van de Geeserstroom (voorjaar 2008).
14
H2O / 9 - 2009
eerdere afspraak om geen onderhoud aan het zomerbed te plegen, gehandhaafd blijft. Ook blijven ze graag bij de keuze voor een zomerbed met een minimaal drainerende werking. Tegelijkertijd realiseren ze zich dat een beekdal dat volledig met bos begroeid raakt in de huidige situatie nog even een brug te ver is. Deze argumenten leiden dus als vanzelf tot het derde scenario. Het gevolg daarvan zal zijn dat het beeld van een natuurlijk beekdal enige bijstelling behoeft. Dit moet met de betrokkenen (en zeker ook met de bewoners van de streek) besproken worden. De ecologische consequenties van de gemaakte keuzes zullen te zijner tijd af te leiden zijn uit de resultaten van het monitoringsprogramma dat aan dit project gekoppeld is. Dit programma wordt de komende jaren gecontinueerd.
Conclusie Drie jaar na afronding van het herstel van de Geeserstroom is de conclusie dat het project Waterschap Velt en Vecht voor de nodige verrassingen plaatst. De gewenste vernatting van het beekdal verloopt weliswaar buitengewoon voorspoedig, maar de toekomst van de beek zelf, inclusief flora en fauna, is tamelijk onzeker. Wat wél zeker is, is dat het project voor ecologen en hydrologen buitengewoon boeiend is. Gerhard Duursema (Waterschap Velt en Vecht)
achtergrond
De Geeserstroom is grotendeels dichtgegroeid met lisdodde (nazomer 2008).
Voorbeeld uit de praktijk Op 7 december 2007 is binnen 24 uur 41 millimeter neerslag gevallen (dit doet zich gemiddeld éénmaal per twee jaar voor). In het projectgebied was toen al sprake van hoge grondwaterstanden en inundatie van de laagste delen van het beekdal. Een dag later is in het hele beekdal de oppervlaktewaterstand gemeten. Met deze gegevens is het aantal geborgen kubieke meter water in het gebied berekend. Daaruit volgt dus automatisch de resterende bergingsruimte. In totaal bleek ongeveer 330.000 kubieke meter van de beschikbare berging benut te zijn en was dus nog 910.000 - 330.000 = 580.000 kubieke meter beschikbaar. Stel dat op dezelfde dag nog eens 25 millimeter neerslag zou zijn gevallen, dan zou die bij een constant blijvende gemiddelde dagafvoer van één kubieke meter per seconde probleemloos in het bergingsgebied kunnen worden opgevangen. Het is overigens maar de vraag of met die 25 millimeter extra neerslag de resterende bergingsruimte benut zou worden. Bij veldbezoeken in natte periodes is waargenomen dat het benedenstroomse deel van het beekdal niet of nauwelijks onder water komt te staan, terwijl daar toch het grootste bergingspotentieel aanwezig is. Veel water blijft ‘hangen’ op de flanken van het beekdal. De van nature aanwezige laagtes, die in het verleden werden ontwaterd door
sloten en greppels, bergen nu een groot deel van de neerslag. Dat het gebied goed water vasthoudt, blijkt ook uit de lage maximale dagafvoer van 3,2 millimeter die is gemeten na de neerslag van 7 december. Uiteindelijk wordt de neerslag natuurlijk wel via het grondwater naar de laagste delen van het beekdal afgevoerd. Onze inschatting is dan ook dat bij een extra neerslaghoeveelheid van bijvoorbeeld 100 millimeter de resterende bergingsruimte nog steeds niet volledig benut zou zijn. Anders geformuleerd betekent dit dat het Loodiep, ook in een extreem natte situatie, maximaal wordt belast met maatgevende afvoer.
Aanvullend onderzoek Voor het waterschap is de indertijd gekozen combinatie van vasthouden van water en beek(dal)herstel nieuw. Op basis van de tot nu toe verzamelde meetgegevens kan worden geconcludeerd dat neerslag met veel vertraging en met een lage intensiteit tot afvoer komt. Omdat we ervan uitgaan dat we in de toekomst een wezenlijk deel van de wateropgave op een vergelijkbare manier willen realiseren, is dat een goede reden om de hydrologische ontwikkelingen op de voet te volgen.
Hierdoor ontstaat inzicht in het verloop van de grond- en oppervlaktewaterstand in de tijd, de snelheid waarmee de oppervlaktewaterstand stijgt in een gedeeltelijk en volledig gevuld systeem, de relatie tussen de neerslaghoeveelheid, de grond- en oppervlaktewaterstand en de afvoer naar het Loodiep, de snelheid waarmee afvoergolven zich door het beekdal verplaatsen door het jaar heen én de duur van het droogvallen van het brongebied en de bovenloop van het beeksysteem. De resultaten van deze onderzoeken geven inzicht in de relatie tussen inrichting en beheer van het beeksysteem en de consequenties die dat heeft voor het kwantiteitsbeheer. Dit inzicht moet eraan bijdragen dat we binnen het beheergebied van Velt en Vecht een optimale combinatie bereiken van ecologie en veiligheid. Jan Willem van den Barg en Gert Meijering (Waterschap Velt en Vecht) Zie ook platform: pagina 29
Zo wordt de komende vijf jaar het verloop van de grond- en oppervlaktewaterstand en de afvoer naar het Loodiep in de tijd gevolgd.
H2O / 9 - 2009
15
Interactieve uitvoering van beekherstel in Vaassen Wanneer draagvlak bestaat voor een plan, geldt dat niet automatisch voor de uitvoering ervan. Tijdens de planvorming en uitvoering van het project Vaassense beken van Waterschap Veluwe is daarom een interactieve uitvoering toegepast. Dit houdt in dat burgers en andere belanghebbenden in een vroeg stadium zijn betrokken bij de ontwikkeling van een integraal waterplan. Bovendien worden projectfasen (planvorming, ontwerp, uitvoering en beheer) niet na, maar naast elkaar doorlopen. Het concept interactieve uitvoering van Govert Geldof1) maakt deel uit van het onderzoeksproject â&#x20AC;&#x2DC;Leven met waterâ&#x20AC;&#x2122;.
V
oor het bekensysteem in Vaassen is een raamplan opgesteld met hoofdlijnen en kaders. Vervolgens is het bekensysteem verdeeld in trajecten. Samen met direct belanghebbenden zijn de deeltrajecten via uitvoeringscontracten ontworpen en uitgevoerd. Tijdens de uitvoeringsfase in het ene traject kon in de andere trajecten samen met bewoners alvast worden begonnen met plannen en ontwerpen. Zo ontstond een parallel proces. De eerste opgeleverde trajecten leverden vervolgens inbreng op voor de volgende en laten het mogelijke resultaat van het beekherstel zien: eerst shovels, zandhopen en omgekapte bomen en pas daarna nieuwe natuur langs afgegraven beekoevers. Dankzij de nieuwe methode kan Waterschap Veluwe sneller dan ooit van opdrachtverlening tot uitvoering
Afb. 1: Naar interactieve uitvoering1).
komen. De eerste resultaten zijn hoopgevend voor het vervolg. De opkomst bij de laatste waterschapsverkiezingen toonde aan dat waterschappen niet echt leven, maar waterprojecten des te meer. De bevolking wordt steeds mondiger en wil meer invloed op haar leefomgeving. Samenwerking met burgers biedt het waterschap onder meer de mogelijkheid democratische legitimiteit te krijgen voor het uitvoeren van het beleid. Waterschappen richten zich mede daarom tijdens de planvorming van integrale waterprojecten tot bewoners en andere belanghebbenden. Geregeld blijkt na goedkeuring van een interactief plan dat individuele belanghebbenden toch bezwaar hebben en het proces frustreren tijdens de uitvoering. Dat komt doordat (achteraf ) blijkt dat niet alle relevante belanghebbenden bij
het planproces betrokken waren. Een graafmachine in je achtertuin is toch iets anders dan een plan op papier. Niet alle belanghebbenden lezen de plannen en hoewel de meerderheid misschien voor een plan is, kan een individu het plan frustreren. Vervolgens leiden knelpunten op een enkel onderdeel van een plan veelal tot vertraging voor de uitvoering van het gehele plan. Traditionele plannen, interactief opgesteld of niet, bieden veelal geen ruimte meer voor aanpassing tijdens de uitvoering (of de voorbereiding daarvan), terwijl juist bij de uitvoering vaak gevoeligheden naar boven komen. Ook kan blijken dat in de werkelijkheid het plan niet zoals voorgesteld uitvoerbaar is. Interactieve uitvoering stelt daarom voor de fases planvorming, ontwerp, uitvoering en beheer niet na, maar naast elkaar af te werken (zie afbeelding 1). In dit schema lijkt het concept een grote abstractie te hebben, want hoe kan dat nu in de praktijk? Uitvoeren en gelijktijdig een plan maken is toch niet mogelijk? Dat klopt, de tijd tikt en daardoor werkt elk proces volgens een bepaald tijdschema. Maar het proces is wel degelijk anders in te richten, waardoor gefaseerd en naast elkaar plannen, ontwerpen en uivoeren mogelijk wordt.
Perceptie
Afb. 2: Het plangebied Vaassense beken.
16
H2O / 9 - 2009
Ook de perceptie van werken is verschillend. In het traditionele proces wordt vaak toegewerkt naar tussenproducten, zoals het plan, het ontwerp en de oplevering. Zo wordt het project dus stapsgewijs uitgevoerd. Dat is in sommige waterschappen duidelijk terug te zien in de verdeling van afdelingen: een afdeling planvorming en een afdeling uitvoering, met bijbehorende projectleiders. Wij stellen dat je altijd, in welke fase het proces zich ook bevindt, toewerkt naar het eindproduct: een nieuwe beheerssituatie. Zo schuif je de verschillende fasen conceptueel in elkaar tijdens het proces. Dat betekent in de praktijk dat je niet alleen bewoners in een eerder stadium betrekt, maar onder andere ook projectleiders uitvoering, beheerders en vergunningverleners. Door uitvoering niet te laten wachten tot de laatste strekkende meter van het projectgebied is gepland, is het mogelijk onderdelen waarover weinig discussie bestaat eerder uit te voeren. Intussen geef je tijd aan onderdelen die meer discussie vragen. Beekherstelprojecten zijn als de verbouwing van een huis; terwijl je bezig bent met de bouw van een serre aan de woonkamer, bedenk je tegelijkertijd de inrichting van de keuken (apparatuur, kleur van de tegels, etc.). Daarnaast woon je ook nog in het huis en moet de boel
achtergrond van de mensen gewerkt worden. Samen met de bewoners is een uitvoeringscontract opgesteld. Vorig jaar oktober ging de eerste schop de grond in. Het betreft hier een traject waar twee beken parallel aan elkaar stromen. De beken zijn in de 17e eeuw aangelegd om enerzijds de watermolen van schoon productiewater te voorzien (Nieuwe Beek) en anderzijds het waterrad aan te draaien (Rode Beek). Tijdens de eerste bewonersochtend, een wandeling in juni 2007 langs deze twee beken, bleek al dat zij graag weer het schot terug zouden zien, dat het ijzerhoudende rode water van de Rode Beek scheidt van het heldere water van de Nieuwe Beek. Tijdens het gezamenlijk uitwerken van de maatregelen bleek dat de bewoners van de oude molenplaats, tegenwoordig herkenbaar door een waterval van ongeveer twee meter, bereid waren een vispassage aan te leggen rondom hun woonkavel. Op deze manier kan uit historisch oogpunt de waterval behouden blijven en wordt het peilverschil overbrugbaar gemaakt voor migrerende vissen, zoals de zeldzame beekprik die in het Vaassense systeem te vinden is. De eerste fase is afgelopen februari afgerond. Het is nu nog een kaalslag, maar dit zal verbeteren. Dat is ook merkbaar bij de voorbereiding van de volgende trajecten. De bewoners uit Vaassen hebben door het werk aan het eerste traject nu een duidelijk beeld en raken enthousiast over hoe het bij hen kan worden.
Conclusies
Twee beken met een ander type water worden uit elkaar gehouden.
leefbaar blijven. Wij zijn van mening dat snel uitvoeren van onderdelen niet alleen slagvaardigheid en daadkracht van het waterschap toont, maar ook motiveert bij de voorbereiding van andere onderdelen.
Anders dan normaal Bij het herstel van de Vaassense beken is de interactieve uitvoering toegepast (zie plangebied, afbeelding 2). Dat betekent dat het proces van plan tot beheer anders dan normaal is ingevuld. Het proces is als volgt te beschrijven. Na opdrachtverlening is in (beperkte) samenwerking met belanghebbenden een globaal plan opgesteld: Raamplan Vaassense beken. In tegenstelling tot traditionele plannen beschrijft het raamplan de huidige ĂŠn gewenste situatie van de beeklopen, maar niet de maatregelen die daartoe leiden. Het raamplan stelt de randvoorwaarden vast waaraan de gewenste situatie minimaal moet voldoen om te passen binnen het beleid. Om inzicht te geven in oplossingsrichtingen voor de toekomstige situatie, is wel een aantal mogelijke maatregelen beschreven. Het raamplan is ter goedkeuring
voorgelegd aan het algemeen bestuur van het waterschap. De kaders zijn door het bestuur vastgesteld; de maatregelen worden op veldniveau gerealiseerd. Het systeem van enkele beken is voor de uitvoering in verschillende trajecten opgeknipt. Deze trajecten worden afzonderlijk van elkaar uitgevoerd. Het waterschap gaat per traject met de direct betrokkenen aan tafel zitten om het werk voor te bereiden en tot overeenstemming te komen over de uit te voeren maatregelen. Samen met de direct betrokken wordt vervolgens een uitvoeringscontract getekend dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het college van dijkgraaf en heemraden. De ontwikkeling van het Raamplan Vaassense beken, dat het algemeen bestuur in november 2007 vaststelde, nam ongeveer een half jaar in beslag. Het projectteam richtte zich vervolgens op een snelle en volledige uitvoering van het eerste traject. Dit gebeurde in nauw overleg met de bewoners en andere belanghebbenden. Het waterschap heeft hier geen gronden in bezit en er moest letterlijk in de achtertuinen
Met enige voorzichtigheid durven we te zeggen dat de aanpak succesvol is. Deze terughoudendheid is gepast, omdat nog vele trajecten volgen, maar een goed begin is het halve werk. De eerste resultaten zijn veelbelovend voor het vervolg van de herinrichting van de Vaassense beken. EĂŠn van de doelen was om binnen een half jaar het plan voor te bereiden en de uitvoering te laten starten. Dit doel is gehaald. Door de verschillende projectfasen naast elkaar te laten verlopen, was het mogelijk het eerste deeltraject snel en slagvaardig uit te voeren. Door deze eigenschappen denken wij dat er draagvlak voor uitvoering gecreĂŤerd is in Vaassen. De eerste resultaten zijn zichtbaar en daardoor veel beter te begrijpen dan een abstract plan. Wij denken dat dit leidt tot meer draagvlak voor de uitvoering van de volgende trajecten die complexer zijn (meer belangen, meer bewoners). Nog nooit is het waterschap zo snel van opdracht tot uitvoering gekomen. Dat alleen is al een grote winst van deze aanpak. Jaap Evers (Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid, Universiteit Twente) Zeeger van de Koppel (projectleider Vaassense Beken, Waterschap Veluwe) NOTEN 1) Geldof G. (2004). Omgaan met complexiteit bij integraal waterbeheer: op weg naar interactieve uitvoering. Tauw.
H2O / 9 - 2009
17
Hermeandering Hooge Raam Waterschap Aa en Maas is bijna klaar met de eerste fase van de hermeandering van de Hooge Raam.
I
n de gemeenten Landerd en Mill en Sint Hubert krijgt de Hooge Raam zijn kronkelende vorm terug. Door de rivier opnieuw te laten meanderen, ontstaat meer ruimte voor verschillende planten- en diersoorten en neemt de natuurwaarde sterk toe. De graafwerkzaamheden zijn vrijwel afgerond. Om de amfibieën niet te storen, volgen de watertechnische werken in september. Die maand zal het water naar verwachting ook door de nieuwe bedding stromen.
De nieuwe kronkelende bedding van de Hooge Raam - die in een ver verleden is rechtgetrokken met steile oevers en stuwen - omvat een afstand van 400 meter. Bij een ander traject van 600 meter wordt de nieuwe loop recht aangelegd om te kijken op welke manier en in hoeveel tijd de rivier ‘op eigen kracht’ gaat kronkelen. Omdat dit natuurlijke proces veel relevante informatie kan opleveren, is Aa en Maas hier een onderzoeksproject gestart. Het project komt onder andere voort uit het Reconstructieplan van de Provincie Noord-Brabant.
Op deze locatie is een rechte watergang gegraven om te kijken in welk tijdsbestek de rivier ‘op eigen kracht’ gaat kronkelen.
Marmergrondel in Voorsterbeek In de Voorsterbeek zwemt sinds kort de marmergrondel. Deze nieuwe vissoort in het werkgebied van Waterschap Veluwe hoort oorspronkelijk thuis in de Kaspische en Zwarte Zee. De marmergrondels zijn gevangen door de Hengelsportfederatie Oost-Nederland, die voor het waterschap de Voorsterbeek bemonstert.
V
olgend jaar wordt gemaal Middelbeek vispasseerbaar gemaakt. Bovendien is het waterschap in de Voorsterbeek begonnen met de voorbereiding van maatregelen om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. De marmergrondel en andere vissoorten maken hiervan dankbaar gebruik om de Voorsterbeek op te trekken. Het gevlekte visje (lengte 6 tot 10 cm) is nu alleen gevangen op de stenige bodem bij de uitstroom van gemaal Middelbeek. Waarschijnlijk zoekt deze vis ook zulke plekken op in de Voorsterbeek (dus bij stuwen en bruggen). De marmergrondel is één van de vijf nieuwe vissoorten in Nederland. Zijn komst naar hier is mogelijk, omdat in 1992 het MainDonaukanaal is aangelegd. De IJssel is voor het werkgebied van Waterschap Veluwe een aanvoerroute voor inheemse vissoorten en exoten. Deze situatie stelt Waterschap Veluwe voor de opgave om het opheffen van visbarrières nauwkeurig te beoordelen. Herstel van vismigratie zal er toe bijdragen dat sommige riviervissen (en andere dieren) de beken en weteringen eerder weten te vinden. Verwacht wordt dat de marmergrondel concurreert met andere bodem(vis)soorten.
‘Vieze sloot’ verandert in prachtige beek In Gemert is de herinrichting van de beek De Rips in volle gang. De beek moet als een blauw-groen lint door het landschap gaan stromen.
D
e Rips is lange tijd niet meer dan een vieze sloot met veel achterstallig onderhoud geweest. Bij de herinrichting staan verbetering van de waterveiligheid en de belevingswaarde voorop. De beek krijgt flauwe oevers en een onderhoudspad en gaat deels weer slingeren door het landschap. Op de meeste plaatsen komen wandelpaden langs de beek. Door de beekbodem uit te baggeren en ingezakte oevers aan te pakken, krijgen flora en fauna nieuwe ontwikkelingskansen. Het initiatief tot de herinrichting kwam van de gemeente Gemert-Bakel. Samen met Waterschap Aa en Maas zijn de plannen uitgewerkt. De direct betrokken bewoners en andere belanghebbenden hebben op een aantal avonden hun mening kunnen geven en ideeën kunnen inbrengen.
18
H2O / 9 - 2009
De Rips krijgt flauwe oevers.
Werkzaamheden aan IJsseluiterwaarden bij Olst Het project IJsseluiterwaarden Olst, waarbij veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen gecombineerd worden met de aanleg van natuur, is de vierde fase ingegaan. Daarin laat Rijkswaterstaat een deel van een ‘meestromende’ geul in de uiterwaard op de westoever van de IJssel aanleggen. Daarnaast worden de voormalige zandwinput De Hooge Waard en de oevers van de IJssel natuurlijker gemaakt. Eind 2010 moet dit deelproject klaar zijn.
D
e belangrijkste onderdelen van het project zijn de aanleg van een aantal nevengeulen langs de IJssel, de ontwikkeling van 360 hectare nieuwe natuur en het reinigen of verwijderen van 3,5 hectare zwaar vervuilde grond op het Olasfaterrein. In 2002 is begonnen met de planvorming. Sinds 2005 worden fasegewijs delen van het project uitgevoerd. In 2015, bij het gereed komen van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier, moet ook het project IJsseluiterwaarden Olst zijn voltooid.
De totale kosten voor IJsseluiterwaarden Olst bedragen 69 miljoen euro. Daarvan gaat 30 tot 35 miljoen euro op aan de sanering en herinrichting van het voormalige Olasfaterrein. De herinrichting van de uiterwaarden kost in totaal 32 miljoen euro, die wordt gefinancierd door het Rijk, Provincie Overijssel, de Europese Commissie, de gemeente Olst-Wijhe en Staatsbosbeheer. Tevens wordt geld terugverdiend door de verkoop van vrijkomend materiaal als puin en grond.
Schapen op de dijk Waterschap Aa en Maas heeft weer een schaapskudde ingezet om de dijk langs het Drongelens Kanaal van Vlijmen tot Waalwijk af te grazen. De 400 schapen blijven tot en met november.
M
et deze gerichte vorm van begrazing helpt het waterschap de natuur in het gebied. Doordat de schapen met name gras eten, krijgen kruiden en bijzondere plantensoorten meer kans. De oevers van het Drongelens Kanaal hebben een belangrijke ecologische functie en moeten op een natuurvriendelijke manier worden onderhouden. Zo kan ‘natuurrijk grasland’ ontstaan. Waar vroeger met machines werd gemaaid, laat Aa en Maas tegenwoordig de oevers door schapen begrazen. Bij het ontwikkelen van soortenrijke graslanden heeft een schaapskudde een grote meerwaarde. De bodem verschraalt en door de ‘heerdgang’ van de kudde langs de terreinen worden zaden verspreid. Hierdoor neemt de diversiteit aan kruiden en planten toe, wat weer gunstig is voor insecten en andere dieren.
De schaapskudde helpt Waterschap Aa en Maas.
Complexe HDD-boringen onder de Merwede
actualiteit Aa en Maas bouwt ondergrondse vispassage Waterschap Aa en Maas heeft, samen met FishFlow Innovations, afgelopen week een hevelvistrap in de Hertogswetering bij stuw ‘Oijense Hut’ te Oijen aangelegd. Dit is de tweede vispassage in het werkgebied van Aa en Maas, waarbij vissen als het ware om de stuw heen geheveld worden.
I
n 2006 legde Waterschap Aa en Maas al een hevelvistrap aan in Berghem (zie foto). Deze functioneert prima, waarop het waterschap besloot een tweede aan te leggen. Deze wordt echter ondergronds aangelegd. Hij komt niet meer dan een halve meter boven het maaiveld te liggen en past daardoor beter in het landschap. De hevelvistrap heeft ten opzichte van traditionele vistrappen het voordeel dat deze relatief weinig ruimte in beslag neemt. Daarnaast kan de stroomsnelheid door een vacuümpomp zo geregeld worden dat de hindernis voor vissen makelijker te overbruggen is. Het totale systeem heeft niet veel onderhoud nodig. Door de spoelkleppen te openen wordt de vistrap vanzelf schoongespoeld. De Manshanden hevelvistrap bestaat uit een vistrap in een gesloten bak, die door buizen verbonden is met het water aan weerszijden van de stuw. Met behulp van een vacuümpomp wordt het water over het hoogste punt in de hevelvistrap gebracht, waarna de passage water begint te hevelen. Het water stroomt vervolgens over een conventionele vistrap: een reeks compartimenten die vissen in staat stellen door kleine stappen een hoogteverschil te overbruggen. De vacuümpomp zorgt voor de aanwezigheid en instandhouding van een luchtbel. De grootte van de luchtbel is bepalend voor het debiet over de vistrap. Bij een rustige stroming kunnen zowel grote als kleine vissen tegen de stroom in de vistrap op zwemmen. De hevelvistrap bij Berghem was de eerste in zijn soort. Als de ondergrondse versie ook bevalt, zal er een hele serie van aangelegd worden in het beheergebied van Aa en Maas. De Manshanden hevelvistrap bij Berghem.
In verband met de huidige hardheid van het water heeft Oasen besloten zacht water in te kopen bij Evides voor de inwoners van Zwijndrecht en het oostelijk deel van Hendrik-Ido-Ambacht. Om dat mogelijk te maken, is een nieuwe waterleiding aangelegd onder de Oude Maas/Beneden Merwede.
E
vides verzorgde, vanwege zijn ervaring met grootschalige boorprojecten, het ontwerp en de aanleg van de leiding. Met behulp van twee HDD-boringen (Horizontal Directional Drilling) en een landstrekking zijn medio april de leidingnetten van beide waterbedrijven verbonden. Om de leiding te leggen, waren twee HDD-boringen noodzakelijk. Eén boring
van 1.450 meter en één van 625 meter. De langste boring liep van de Watertoren in Zwijndrecht naar de toekomstige Dordtse woonwijk Stadswerven. Hierbij werd onder de Beneden Merwede door geboord. Gezien de grondgesteldheid en de locatie van inen uittredepunten was dat een complexe boring. De proefboringen zijn met succes uitgevoerd.
H2O / 9 - 2009
19
verenigingsnieuws nog aanmelden: www.waternetwerk.nl. Het maximumaantal deelnemers bedraagt 40.
WATERCOLUMN
Richtlijn Overstromingsrisico’s
Activi-tijd ‘Effluent als bron’
V
olgens een recente enquête overweegt 30 procent van de leden van Waternetwerk om in de nabije toekomst actief binnen de vereniging te worden, omdat netwerken leuk is en omdat het inspirerend is andere ‘watermensen’ te ontmoeten, trends te bespreken en kennis te delen over innovatie, duurzaamheid en andere waterzaken. Er is één ‘maar’ dat roet in het eten kan gooien en dat is tijd. Geen tijd, om precies te zijn. Dat is jammer, want het is toch leuk om je tijd te vullen met inspirerende activiteiten waar je blij van wordt. Zo las ik laatst een interessant artikel over conflicterende tijdsperspectieven in de wetenschappelijke wereld, geschreven door de Finnen Ylijoki en Mäntylä. Zij benoemen verschillende belevingen van tijd die elkaar beconcurreren, onder andere personal time, scheduled time en timeless time. Het aardige van dat artikel is dat je na het lezen ervan snapt waarom je het zo druk kunt hebben en maar niet toekomt aan de dingen die je echt leuk vindt. In het werkzame leven is er altijd getouwtrek tussen deze drie belevingen van tijd. Scheduled time gaat op aan het schrijven van obligate kwartaalverslagen, voortgangsverslagen en het bijwonen van afdelingsoverleggen. Tijd die je eigenlijk wil gebruiken voor timeless time, waarin slimme ideeën kunnen ontstaan, inspiratie bloeit en en je kunt netwerken met vakgenoten. Deze tijd staat dus onder druk. De meeste onderzoekers doen het creatieve onderzoekswerk volgens de auteurs daarom in hun personal time - de tijd die privé is, vrije tijd dus. Zo houden ze geen tijd meer over voor andere leuke dingen. Ik zou het om willen draaien: ga slim om met het evenwicht tussen timeless time en scheduled time. Dan hou je personal time over én heb je meer tijd voor bijvoorbeeld Waternetwerk. Activi-tijd dus! Carleen Mesters (Waternetwerk)
20
H2O / 9 - 2009
De themagroep Watervoorziening verzorgt op 25 en 26 juni een workshop en excursie met de titel ‘Effluent als bron’. De waterketen is in beweging. Institutioneel, maar ook technisch. Het afvalwater wordt steeds verder behandeld alvorens in de omgeving te worden geloosd. Inzet van effluent als bron komt daarmee eerder in beeld. Anderzijds vormt, zelfs in het relatief natte Nederland, de beschikbaarheid van zoet ruwwater steeds vaker een knelpunt, bijvoorbeeld door beperking van grondwaterwinning of mogelijke verbrakking van oppervlaktewater. Er wordt al lang gesproken over de inzet van effluent bij waterbereiding, maar inmiddels zijn we het spreken voorbij en worden de woorden omgezet in daden, door NieuWater (WMD en Waterschap Velt & Vecht), Evides (samen met Waterschap Zeeuws Vlaanderen) en al vele jaren door de IWVA in West-Vlaanderen. Deze ontwikkelingen vormen de aanleiding om als deskundigen uit de watersector van gedachten te wisselen over mogelijkheden en risico’s van de inzet van effluent als bron. In de workshop wordt ingegaan op de vooren nadelen van effluent als bron, of anders gezegd wanneer, waarom en waar wel of niet? Door diverse sprekers wordt stilgestaan bij de technische repercussies van de behandeling van effluent. Wat zijn de operationele knelpunten, hoe pakken de kosten in de praktijk uit, hoe worden problemen omtrent (zoute) reststromen opgepakt? De workshop wordt ingestoken als een mini-symposium bij de IWVA te Koksijde, gecombineerd met een praktijkbezoek aan de effluentbehandelingsinstallaties van de IWVA te Wulpen. De uitnodiging is inmiddels aan de leden van Waternetwerk verstuurd. U kunt zich
Op 4 juni houdt Waternetwerk samen met IMPRO een themadag over de Richtlijn Overstromingsrisico’s. Op deze dag krijgen de aanwezigen informatie over de stappen die tot nu toe zijn gezet. De organisatie wil met de deelnemers in discussie gaan over de vraag wat de implementatie van de ROR betekent voor de praktijk (en wat ermee te winnen is). Het is de bedoeling dat deze discussie bijdraagt aan implementatievoorstellen die in september aan het Nationaal Wateroverleg worden voorgelegd. Bestrijdingsmiddelen, issue óf non-issue?
Themagroep Oppervlaktewater houdt op 24 september een middagbijeenkomst met de titel ‘Bestrijdingsmiddelen, issue óf non-issue?’ De locatie is nog niet bekend. TCA
De Technische Commissie Anaerobie houdt op dezelfde dag een symposium in de Vakschool in Wageningen. Nadere bijzonderheden volgen nog.
Gevraagd: presentaties voor symposium ‘De afvalwaterzuivering als energiefabriek II’ op 18 september Afgelopen februari vond in het buitengebied van Lelystad een symposium en excursie plaats met de titel ‘De afvalwaterzuivering als energiefabriek; utopie of realiteit’ (zie de foto’s). Door de grote belangstelling en de beperkte zaalruimte heeft de themagroep afvalwaterzuivering besloten om op vrijdag 18 september nogmaals een dag te organiseren met hetzelfde thema. Graag
De excursie naar BioCel tijdens het symposium in februari.
verenigingsnieuws
willen we dit op een andere manier doen, waarbij we gebruik maken van de kennis en ervaringen van het Waternetwerk. Bij deze doen we een oproep om u aan te melden voor het geven van een presentatie op 18 september. De themagroep afvalwaterzuivering zal mede op basis van de aanmeldingen een programma samenstellen voor en door leden van Waternetwerk. Gevraagd dus presentaties over het thema ‘De afvalwaterzuivering als energiefabriek’. U kunt ze aanmelden tot 1 juni. Houdt rekening met de volgende criteria: de presentaties moeten gaan over afvalwaterzuivering en energie. Hieronder valt ook de slib(eind)verwerking. Afvalwaterzuivering kan natuurlijk ook bedrijfsafvalwaterzuivering betreffen. Presentaties moeten bij voorkeur handelen over concrete resultaten (lab-, pilot- en/of praktijkschaal). De onderzoeksresultaten moeten gereed zijn voor publicatie/presentatie (geen geheimhouding). Maak gebruik van de volgende energieprestatie-indicatoren (kWh/m3*km, kWh/m3afvalwater, kWh/ie136-verwijderd en/of kWh/ tondroge stof ). Zorg voor een goede aansluiting bij de doelgroep van de bijeenkomst (zuiveringsbeheerders, technologen, energiecoördinatoren, biogasdeskundigen en waterbeheerders met belangstelling voor energieverbruik en mogelijkheden voor energieproductie en duurzaamheid op rwzi’s). Maak er geen bedrijfspresentatie van. En ten slotte: indieners moeten lid zijn van Waternetwerk. Mogelijke onderwerpen vormen de ervaringen met plaatbeluchting, hoogrendement gasmotoren, DEMON/Anammox, warmtepompen, thermofiele vergisting en groengas/LBG. Aanmelden kan door een korte beschrijving van de presentatie (maximaal één A4-tje) of de (concept-)inhoud van de presentatie te sturen naar uijterlinde@stowa.nl onder vermelding van ‘Waternetwerk’. Voor vragen of nadere toelichting kunt u contact opnemen met Berend Reitsma: bar@tauw.nl of 06 51 22 60 05 of Cora Uijterlinde: uijterlinde@stowa.nl of (030) 232 11 99.
•
Het belang van het Kiwa-keur Kiwa verzorgde in februari voor de Nederlandse drinkwaterbedrijven het symposium ‘Kiwa-keur, de kwaliteitsstart van assetmanagement’. In zes presentaties werden onderwerpen en vragen die in een recente bezoekronde langs de bedrijven aan de orde waren gekomen, uitgediept en toegelicht. De rol van certificatie bij het borgen van de kwaliteit van assets en het specifieke belang van Kiwa-keur daarbij staan door het symposium weer helder op het netvlies van de drinkwaterbedrijven. Om de belangrijkste onderwerpen en vragen die tijdens de bezoeken aan bod kwamen, nog eens breed onder de aandacht te brengen, hield Kiwa Nederland, zoals Kiwa Certificatie en Keuringen inmiddels heet, op 5 februari in het Waterhuis in Nieuwegein het symposium over de Kiwa-keur. Onder voorzitterschap van Richard Meijburg van Kiwa en in aanwezigheid van vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven en de toeleverende industrie passeerden de volgende presentaties de revue: •
•
Job Verheijden (Evides/Riwa-Maas) liet als voorzitter van het College van Deskundigen Waterketen van Kiwa zien hoe certificatie werkt, welke rol het college daarbij speelt en hoe de belangen van de drinkwaterbedrijven daarin tot hun recht komen. Hij onderstreepte het belang van een goede beginkwaliteit van de veelal ondergrondse assets die zo’n 70 procent van het bezit van drinkwaterbedrijven vertegenwoordigen; Wilco Spierings van Saint-Gobaint Pipe Systems, fabrikant van onder meer nodulair gietijzeren leidingsystemen en wereldmarktleider op dat gebied, liet in vogelvlucht zijn bedrijf zien. Als voordelen voor zijn bedrijf van het hebben van Kiwa-keur noemde hij: erkenning door een internationaal opererend bedrijf met hoog aanzien, professionele inspecties en vereenvoudigde toegang tot landen
•
•
•
die nog geen eigen toelatingssysteem hebben; Leo van Driel (Kiwa) ging in op de verschillen tussen CE-markering en Kiwa-keur. Belangrijkste verschil is dat CE-markering een door de fabrikant zelf aangebrachte markering is die aangeeft dat aan relevante Europese richtlijnen wordt voldaan. Het Kiwa-keur geeft daar bovenop aan dat aan alle Nederlandse wettelijke eisen wordt voldaan, dat een afgesproken prestatieniveau wordt gehaald en dat dit alles door een onafhankelijke derde partij (Kiwa) wordt gecontroleerd, waarbij met name de constante kwaliteit van de geleverde producten in de tijd een belangrijk aspect is; Rosé Derwort (Kiwa) gaf uitleg over de verschillen tussen Kiwa-keur en buitenlandse keurmerken. De kern daarvan is dat voor producten in contact met drinkwater weliswaar dezelfde Europese richtlijn geldt, maar dat er voor wat betreft de uitvoeringsaspecten verschillen in interpretatie én mate van implementatie zijn. Kiwa hanteert de meest vérgaande variant volledig; Kees Poortema (Kiwa) demonstreerde hoe Kiwa de vraag van de drinkwaterbedrijven naar gerichte informatie heeft vertaald naar een specifieke internetpagina voor drinkwaterbedrijven (www.kiwa.nl/drinkwaterbedrijven). Hiermee is snelle toegang tot gegroepeerde informatie mogelijk en kunnen nieuwe ontwikkelingen snel gecommuniceerd worden; Wil van Ophem (Kiwa) gaf uitleg over de PAS55 (Publicly Available Specification nr. 55). Deze is oorspronkelijk opgesteld door het British Standards Institute ten behoeve van de nutsbedrijven. De methodiek biedt een gestandaardiseerde aanpak voor optimaal Risk Based Asset Management van ‘fysieke assets’. De methodiek vindt inmiddels ingang bij de netbeheerders van energie en gas die hiermee invulling geven aan hun wettelijke taak een goed kwaliteitsbeleid ten aanzien van netbeheer te voeren.
Kiwa zoekt naar mogelijkheden om aan deze bijeenkomst periodiek een vervolg te geven. Kees Poortema (Kiwa Nederland)
H2O / 9 - 2009
21
denken durven doen @ geofox-lexmond
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Water is een belangrijk thema bij de inrichting van ons leefmilieu. In toenemende mate ondersteunen we overheden en bedrijfsleven bij het benutten van kansen op watergebied. Dit uit zich in het bedenken van concrete oplossingen voor verschillende wateropgaven, waarbij het opstellen van waterhuishoudingsplannen en de procesbegeleiding centraal staan.
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hĂŠt tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Binnen ons team in Tilburg is ruimte voor een talentvolle
Projectleider (geo)hydrologie en waterbeheer v/m Je bent een enthousiaste en ervaren milieuprofessional met een relevante HBO- of academische opleiding. Bij voorkeur heb je ervaring met modelleren (MODFLOW). Los van inhoudelijke kennis op watergebied verwachten we dat je onze opdrachtgevers helpt bij het realiseren van hun plannen. Je bent zowel een communicator als een mediator als het gaat om het klantencontact en het complexe spanningsveld van belangen tussen betrokken partijen. Inzicht in en belangstelling voor aanpalende werkvelden zoals bodem, archeologie, vergunningverlening en ruimtelijke ordening zijn daarbij een pre. In deze functie kom je in aanraking met alle aspecten van projectmatig werk met veel eigen verantwoordelijkheid. Weet jij je talenten te benutten en ambieer je om op pro-actieve wijze te groeien in je werk, dan bieden wij je een gevarieerde baan in een professionele werkomgeving met volop ontwikkelingsmogelijkheden. Meer weten? Bel met Boudewijn ter Haar, vestigingsmanager, of neem contact op met Nienke Erisman-Riezebos, teammanager, 013-458 21 61. Je schriftelijke sollicitatie kun je sturen naar: Geofox-Lexmond bv, Afdeling P&O, Postbus 143, 2410 AC Bodegraven of mail je reactie naar: hrm@geofox-lexmond.nl
www.werkenbijgeofox-lexmond.nl
DynaSandÂŽ: het enige echte continu zandfilter
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
platform
Harrie Timmer, Oasen Jelle Roorda, Grontmij, thans MWH Global
Bronaanpak geneesmiddelen: voorkomen beter dan genezen Het verwijderen van geneesmiddelen uit het effluent van ‘hot spots’, zoals ziekenhuizen, draagt lang niet in alle gevallen bij aan de gewenste vermindering van geneesmiddelen in het milieu. In sommige grondwaterbronnen van drinkwaterbedrijf Oasen zijn sporen van geneesmiddelen aangetroffen. Op basis van een meetcampagne bij het ziekenhuis Hofpoort in Woerden, de rwzi Woerden en het drinkwaterbedrijf, blijkt dat de aangetroffen geneesmiddelen in het grondwater niet gerelateerd kunnen worden aan lozingen van het ziekenhuis. Ook de directe bijdrage van het ziekenhuis op de oppervlaktewaterkwaliteit blijkt beperkt, met uitzondering van enkele metaalhoudende röntgencontrastmiddelen en een antibioticum. Daarnaast wordt bevestigd dat rwzi’s een redelijke verwijdering van geneesmiddelen realiseren. Tenslotte blijkt bodempassage effectief als buffer om te voorkomen dat geneesmiddelen in het drinkwater komen.
S
teeds vaker meten we sporen van geneesmiddelen in het oppervlaktewater, grondwater en zelfs (in nog kleinere hoeveelheden) in het drinkwater. Oorzaak hiervan is ons gebruik van geneesmiddelen en het feit dat deze niet allemaal in het lichaam afbreken. De resten ervan komen deels via het riool en de rwzi’s in het oppervlaktewater terecht en kunnen via die route ook in het drinkwater terechtkomen. Dit is niet wenselijk. Reden voor drinkwatermaatschappij Oasen, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Provincie Utrecht en de Zuwe zorggroep (onder andere ziekenhuis Hofpoort te Woerden) om te zien of hieraan gezamenlijk wat kan worden gedaan. Dit vanuit de veronderstelling dat een significant gedeelte van de geneesmiddelen, en zeker de röntgencontrastmiddelen, via het ziekenhuis in het watermilieu terechtkomt. De emissie van geneesmiddelen vanuit zorginstellingen staat al langer in de belangstelling. In een eerste analyse van de omvang van de problemen in 2004 is reeds naar voren gekomen dat zorginstellingen en in het bijzonder ziekenhuizen een mogelijke hot-spot zijn als het gaat om de emissie van humaan gebruikte geneesmiddelen. Op basis van vervolgstudies1) zijn begin 2007 door de staatssecretaris van VROM concrete acties benoemd die er uiteindelijk toe moeten leiden dat de emissie van geneesmiddelen naar het watermilieu verlaagd wordt2). Expliciet wordt in de genoemde brief aan de Tweede Kamer gesproken over een tweetal
joodhoudende röntgencontrastmiddelen (amidotrizoinezuur en jopamidol), en het anti-epilepticum carbamazepine. Voor deze stoffen is vanuit de drinkwatersector duidelijk gemaakt dat deze in de grondstof van drinkwater aangetroffen worden en dat ze onwenselijk zijn en niet meer in het watermilieu gebracht zouden mogen worden. Uit een inventarisatie van het RIVM uit 20073) blijkt dat de aanwezigheid van spoortjes geneesmiddelen in drinkwater toeneemt. Ook het RIVM beveelt aan om gericht te werken aan bestrijding bij de bron, zoals bij zorginstellingen maar ook bijvoorbeeld door gescheiden inzameling van urine bij huishoudens. Om de omvang van het probleem inzichtelijk te krijgen, zijn in 2007/2008 enkele STOWA-onderzoeken uitgevoerd naar de emissies van geneesmiddelen en mogelijk reducerende maatregelen in ziekenhuizen en zorginstellingen4). De belangrijkste conclusies waren: • Het grootste deel van de emissie van het ziekenhuis wordt bepaald door een beperkt aantal stoffen (10 tot 20). Andere stoffen (ongeveer 500) worden in veel kleinere hoeveelheden voorgeschreven en komen daarmee ook in kleinere hoeveelheden bij de rwzi’s terecht; • De bijdrage vanuit ziekenhuizen aan de emissie van geneesmiddelen wordt veroorzaakt door met name twee stofgroepen, namelijk antibiotica en röntgencontrastmiddelen.
Daarnaast blijkt dat de omvang sterk locatiespecifiek is. Op basis van metingen bij een drietal ziekenhuizen blijkt 22 tot 47 procent van de hoeveelheid geneesmiddelen die in de rwzi worden gemeten, vanuit het ziekenhuis te komen. Dit zijn met name röntgencontrastmiddelen en antibiotica. Het andere deel wordt voornamelijk via de huishoudens in het afvalwater gebracht. Deze uitkomsten bevestigen dat een significant deel van de geneesmiddelen van een beperkt aantal bronnen afkomstig is en dat een lokale bronaanpak mogelijk effectief is om een emissiereductie te bewerkstelligen. In de omgeving Woerden was een goede mogelijkheid voor een quickscan / haalbaarheidsonderzoek naar de effectiviteit van een bronaanpak: een ziekenhuis met een regionale functie (Hofpoort te Woerden), een rwzi die het effluent van dit ziekenhuis op het oppervlaktewater loost (rwzi Woerden) en een drinkwaterwinning die dit water na gemiddeld 25 jaar bodempassage oppompt (zuiveringsstation de Hooge Boom, ten noorden van Woerden).
Proefsituatie Woerden Oasen onttrekt grondwater voor de drinkwatervoorziening ten noorden van Woerden. Dit water is gemiddeld 25 jaar oud. Ongeveer 20 procent hiervan is van oorsprong geinfiltreerd water vanuit de Oude Rijn. De rest is lokaal geinfiltreerd regenwater. De kwaliteit van het oppervlaktewater heeft dus invloed op de kwaliteit van het onttrokken grondwater. Uit metingen van het Hoogheemraadschap
H2O / 9 - 2009
23
de Stichtse Rijnlanden kan worden afgeleid dat het water van de Oude Rijn gedurende enkele perioden in het jaar (in de zomer) lokaal voor meer dan 80 procent uit rwzieffluent bestaat. Kortom: De waterkwaliteit van het effluent afkomstig van de rwzi Woerden kan een sterke invloed hebben op de drinkwaterkwaliteit (zie afbeelding). Op de rwzi Woerden (85.000 i.e.) wordt het afvalwater verwerkt van het ziekenhuis Zuwe Hofpoort in Woerden en van de inwoners van de gemeente Woerden. De beinvloeding is niet alleen theoretisch: bij eerdere metingen op het gezuiverde drinkwater van Oasen ten noorden van Woerden zijn sporen van het koortsverlagend middel Fenazon aangetroffen. Overigens was dit ruim onder de voorzorgsnorm van 100 ng/l (0,1 microgram). Daarnaast is vanuit andere waterwinlocaties van Oasen bekend dat het contrastmiddel Iopamidol en het anti-epilepticum Carbamazepine in het opgepompte grondwater kan zitten dat Oasen gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Deze stoffen breken blijkbaar niet af tijdens de jarenlange bodempassage van het water tussen het moment van infiltreren in de bodem en het moment dat het door een grondwaterput wordt onttrokken aan de bodem.
Schematische situatie semi-driedimensionaal.
Om de invloed van het ziekenhuisafvalwater op de samenstelling van het rwzi-effluent (ten aanzien van geneesmiddelen) te bepalen, begon Oasen in nauwe samenwerking met het ziekenhuis, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Provincie Utrecht een onderzoek. Doel was inzicht te krijgen in de omvang van de emissie, de relatie tussen het rwzi-effluent en het door Oasen opgepompte grondwater én de mogelijkheden voor maatregelen om de emissie vanuit het ziekenhuis te reduceren. Hiervoor is als eerste stap een bemonsteringsplan opgesteld. Ook is een inventarisatie gemaakt van mogelijke vervolgstappen. Op basis van de resultaten van eerdere onderzoeken zijn monsters genomen van het afvalwater van het ziekenhuis en het influent en effluent van de rwzi Woerden (24-uurs en debiet-proportioneel). Dit om de samenstelling, het zuiveringseffect van de rwzi en de bijdrage van het ziekenhuis te kunnen kwantificeren. Om het effect te bepalen op de drinkwatervoorziening zijn monsters genomen van het ruwe grondwater dat als bron dient voor de drinkwaterbereiding en het geproduceerde reine drinkwater. Deze metingen zijn uitgevoerd in de week van 25 tot 29 augustus 2008. Er is breed geanalyseerd.
Naast pijnstillers, cholesterolverlagers, hart- en vaatmiddelen, stoffen voor chemotherapie en anti-epileptica is ook gekeken naar antibiotica.
Resultaten Analgetica (pijnstillers)
In het ziekenhuisafvalwater bedraagt de concentratie analgetica tot 2,5 maal de concentratie in het rwzi-influent. Opvallend is dat Diclofenac nauwelijks wordt verwijderd in de rwzi. Het koortsverlagende middel Fenazon blijkt in het effluent van de rwzi Woerden drie keer lager aangetroffen dan in de bronnen voor drinkwater op zuiveringsstation de Hooge Boom. De sporen van deze stof in de drinkwaterbronnen en het drinkwater betreffen dan ook waarschijnlijk een historische vervuiling. De bijdrage vanuit het ziekenhuis Hofpoort voor deze stofgroep op de totale hoeveelheid gevonden medicijnen van de rwzi Woerden bedraagt twee tot drie procent. Cholesterolverlagers
Alleen de cholesterolverlager Gemfibrozil is aangetroffen in het afvalwater. Deze stof wordt voor meer dan 90 procent verwijderd op de rwzi en is niet in de drinkwaterbronnen aangetroffen. Het aandeel vanuit het ziekenhuis in het influent van de rwzi bedraagt maximaal één procent. Anti-epileptica
Van de anti-epileptica ligt de concentratie Carbamazepine in het afvalwater van het ziekenhuis ongeveer drie maal zo hoog als de concentratie in het rwzi-influent. De verwijdering in de rwzi is slecht (negen procent), maar in de drinkwaterbron wordt deze stof (nog) niet aangetroffen. Op basis van metingen op andere locaties wordt verwacht dat deze stof op den duur waarschijnlijk wel gevonden zal worden. Carbamazine breekt niet af tijdens de jarenlange bodempassage van het water tussen het moment van infiltreren in de bodem en het moment dat het door een grondwaterput wordt onttrokken aan de bodem. Het aandeel vanuit het ziekenhuis in het influent bedraagt drie procent. Hart- en vaatmiddelen
Atenolol, metoprolol en sotalol zijn in de afvalwaterstromen aangetroffen. De verwijdering van deze stoffen op de rwzi is matig (50 procent) tot zelfs negatief (hogere concentratie in effluent dan in influent, voor metoprolol). De bijdrage voor deze stoffen vanuit het ziekenhuis bedraagt één tot twee procent. Deze stoffen worden niet in de drinkwaterbronnen aangetroffen. Röntgencontrastmiddelen
Stoffen die tot de röntgencontrastmiddelen behoren, worden in relatief hoge dosering toegediend en daarom ook in hoge concentraties aangetroffen in het afvalwater van het ziekenhuis en op de rwzi. De verwijdering van deze stoffen is voor de joodhoudende röntgencontrastmiddelen uitstekend en voor één stof matig (ioxitalamic acid). Voor de metaalhoudende middelen met de componenten Barium en Gadolinium is de verwijdering matig
24
H2O / 9 - 2009
platform (Ba 67%) of negatief (Gd -33%, een toename dus). Voor de joodhoudende middelen bedraagt het aandeel vanuit het ziekenhuis in het influent van de rwzi 0 tot 7%, voor de metaalhoudende is het aandeel groter: tot 24% (Gd) en 6% (Ba). Barium wordt ook in de ruwwaterbron en reinwater aangetroffen, maar de herkomst van dit metaal is daar niet gekoppeld aan ziekenhuisactiviteiten. Barium komt ook van nature voor in het grondwater. Antibiotica
Bij de antibiotica springt een aantal stoffen er uit, namelijk azithromycin, trimethoprim, doxycycline, ciprofloxacin en norfloxacin. Deze stoffen worden niet in de drinkwaterbronnen aangetroffen (behalve azithromycin in een zeer lage concentratie, 26 ng/l), maar zijn in sommige gevallen voor een belangrijk deel afkomstig uit het ziekenhuis (ciprofloxacin 16%, norfloxacin 9%, doxycycline 6%). De verwijdering van deze stoffen in de rwzi is matig (18 tot 89%). Voor geen van deze stoffen is echter een verband tussen de lozing van het ziekenhuisafvalwater en de concentratie in de drinkwaterbronnen aan te tonen.
Conclusie en aanbeveling Op basis van de metingen in het afvalwater van het ziekenhuis Hofpoort, het influent en effluent van de rwzi Woerden en het ruw- en reinwater van zuiveringsstation de Hooge Boom blijkt het volgende: • Meetbare hoeveelheden geneesmiddelen komen via de rwzi in het milieu terecht. Sporen ervan zijn aan te tonen in het drinkwater; • De rwzi verwijdert geneesmiddelen slecht tot redelijk (18 tot 90%); • De aangetoonde geneesmiddelen in het influent van rwzi Woerden zijn voor maximaal enkele procenten afkomstig van geneesmiddelen, die gebruikt en
•
uitgescheiden zijn in het Zuwe Hofpoort ziekenhuis. Uitzonderingen zijn de metaalhoudende röntgencontrastmiddelen en enkele antibiotica. De bijdrage bedraagt voor Gadolinium 24% en voor Ciprofloxacin 16%; Daar waar de stoffen uit het effluent van de rwzi in het oppervlaktewater terechtkomen, is een heel gering verband gevonden tussen de effluentlozing en de eventuele aanwezigheid in het door Oasen opgepompte grondwater (na oeverfiltratie). Blijkbaar worden die stoffen die nog in het effluent (en daarmee in het oppervlaktewater) aanwezig zijn, vrijwel geheel verwijderd in de oeverfiltratie.
Als nuancering bij de laatste conclusie moet gemeld worden dat hierbij ook de tijdsvertraging tussen oppervlaktewater en grondwater een rol speelt, samen met de menging met grondwater van een andere herkomst. Daarnaast volgt uit de metingen van Fenazon dat waarschijnlijk ook het gebruik van geneesmiddelen evolueert (de ene pijnstiller vervangt de andere). Als we deze resultaten vertalen naar concrete aanbevelingen, moet worden geconcludeerd dat voor deze situatie in Woerden een bronaanpak, ingevuld als een alternatieve bedrijfsvoering of een intensieve zuiveringsstap op de locatie van het Zuwe Ziekenhuis, niet leidt tot een substantiële verlaging van de emissie van geneesmiddelen naar het door Oasen opgepompte grondwater. Voor het oppervlaktewater geldt grofweg hetzelfde. In de beschreven situatie bedraagt de geneesmiddelenbijdrage vanuit het ziekenhuis aan de medicijnresten in het oppervlaktewater slechts enkele procenten (met uitzondering van de röntgencontrastmiddelen en een antibioticum). Zuivering
bij het ziekenhuis levert hier theoretisch wel een bijdrage, maar zal niet leiden tot serieuze vermindering van de belasting. Belangrijk extra probleem hierbij is dat voor de verwijdering van röntgencontrastmiddelen praktisch nog geen goede technieken voorhanden zijn. Mogelijke emissiereducerende maatregelen die wel effectief kunnen leiden tot een lagere belasting van het oppervlaktewater met geneesmiddelen, zijn de vergaande zuivering van het rwzi-effluent of bijvoorbeeld een stringenter beleid rond toelating en gebruik van medicijnen gericht op het voorkomen van resten in het milieu. Ook zouden in nieuwbouwsituaties (zowel woonwijken als ziekenhuizen, bejaardencentra) gescheiden inzameling en behandeling van urine (waarin 70 procent van alle geneesmiddelen voorkomt) op termijn kunnen leiden tot een verlaging van de belasting van het oppervlaktewater. LITERATUUR 1) Derksen J. en J. Roorda (2005). Ketenanalyse humane en veterinaire geneesmiddelen in het watermilieu. Indicatieve kwantitatieve analyse en mogelijkheden voor reductie van belasting van het watermilieu. In opdracht van het ministerie van VROM. Grontmij. 2) Tweede Kamer (2007). Vergaderjaar 2006-2007. Kamerstuk 28.808, nr. 39. 3) Versteegh J., M. van der Aa en E. Dijkman (2007). Geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. RIVM. 4) Derksen J., J. Roorda en D. Swart (2007). Verg(h) ulde pillen: onderzoek naar de emissie van geneesmiddelen uit ziekenhuizen. STOWA. Rapport 2007-03. 5) Kools S. en J. Roorda (2009). Haalbaarheidsonderzoek bronaanpak medicijnresten Woerden. Grontmij.
advertentie
H2O / 9 - 2009
25
Bas Jonkman, Royal Haskoning / TU Delft Ruben Jongejan, TU Delft / Jongejan Risk Management Consulting Bob Maaskant, TU Delft / HKV lijn in water Alex Roos, Rijkswaterstaat Waterdienst
Het risico op slachtoffers bij overstromingen In de huidige Wet op de Waterkering zijn overschrijdingskansen gedefinieerd voor de waterstanden die de primaire keringen veilig moeten kunnen keren. In toenemende mate wordt echter gevraagd om een integraal waterveiligheidsbeleid, waarin overstromingskansen (anders dan overschrijdingskansen) en gevolgen in samenhang worden beschouwd. Zo zet de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) in op risicobeheersing en kondigt het Nationaal Waterplan met de bijbehorende beleidsnota waterveiligheid1) aan dat op basis van overstromingsrisico’s nieuwe veiligheidsnormen zullen worden ontwikkeld. Het voorstel is om de normen uit te drukken als maximaal toelaatbare overstromingskansen per dijkringgebied. Ook de nieuwe Deltacommissie adviseert om bij de beoordeling van de mate van veiligheid ten aanzien van overstromingen uit te gaan van de omvang van overstromingsrisico’s.
B
ij risico’s in het waterbeheer staan niet alleen de kans op dijkdoorbraken en overstromingen centraal, maar ook de gevolgen daarvan. Naast materiële en economische schade is daarbij ook het verlies van mensenlevens van belang. Hoewel dat op het gebied van waterveiligheid nauwelijks het geval is, wordt op andere beleidsterreinen al expliciet rekening gehouden met de kans op slachtoffers. Een overstroming van laaggelegen en dichtbevolkte gebieden in Nederland kan tot zeer veel slachtoffers leiden2). Daarom is in opdracht van Rijkswaterstaat en het ministerie van Verkeer en Waterstaat een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke positie van slachtofferrisico’s in het hoogwaterbeschermingsbeleid3).
Bepaling slachtofferrisico’s Om overstromingsrisico’s te kunnen bepalen, is allereerst inzicht nodig in de kans op een overstroming met een bepaalde omvang. Per overstromingsscenario kan vervolgens de bijbehorende schade worden berekend. Het aantal slachtoffers is afhankelijk van de waterdiepte en stijg- en stroomsnelheid, het aantal aanwezigen in het overstroomde gebied en de mogelijkheden voor evacuatie én het aantal slachtoffers onder de aanwezige personen. De modellen die bij deze berekeningen worden gehanteerd, zijn gekalibreerd op basis van historische overstromingen4). In het project Veiligheid Nederland in Kaart worden slachtofferrisico’s verder in beeld gebracht.
26
H2O / 9 - 2009
Slachtofferrisico’s kunnen op verschillende manieren worden weergegeven en afgewogen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een individueel en een maatschappelijk perspectief5),6),7). In het eerste geval gaat het over de overlijdenskansen van individuen, in het tweede geval over de kans op een ramp met veel slachtoffers. Twee veelgenoemde risicomaten in dit verband zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze maten worden ook in het Nederlandse externe veiligheidsbeleid gehanteerd. Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van de risico’s voor de omgeving bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico drukt de kans uit dat een persoon komt te overlijden die constant op een bepaalde plaats aanwezig is (tot de ramp i.c. overstroming plaatsvindt). Hiermee is het plaatsgebonden risico een eigenschap van een locatie en zodoende bruikbaar voor onder meer het vaststellen van risicozones in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de definitie van het plaatsgebonden risico wordt het effect van evacuatie op de overlijdenskans buiten beschouwing gelaten. Er kan echter ook voor gekozen worden om het effect van evacuatie mee te nemen in de bepaling van risico’s vanuit individueel perspectief. In afbeelding 1 is het plaatsgebonden risico getoond voor dijkring 14: Centraal Holland. Het risico is berekend op basis van de
beschikbare overstromingsscenario’s uit het project Veiligheid Nederland in Kaart deel 1, waarvoor overstromingskansen en gevolgen zijn geschat. Afbeelding 1 toont dat een grote ruimtelijke variatie kan bestaan in het plaatsgebonden risico in een dijkring. De waarden voor dit risico worden weergegeven op een logaritmische schaal. Dit betekent dat het verschil in risiconiveau tussen de in de figuur onderscheiden risiconiveaus een factor 10 bedraagt. Het plaatsgebonden risico ligt voor grote delen van Zuid-Holland boven de 10-6 per jaar (oftewel een kans om gemiddeld eens per miljoen jaar om het leven te komen door overstroming, zonder evacuatie). Enkele locaties ten noordoosten van Rotterdam en ten zuiden van Den Haag hebben een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolge van een overstroming klein is in vergelijking met bijvoorbeeld verkeersongevallen. De waarde ligt in dezelfde orde van grootte als het risico voor ongevallen rond chemische installaties. Het groepsrisico geeft de kans (F) op een ramp met tenminste een N-aantal slachtoffers en wordt vaak weergegeven in een zogeheten FN-curve. Hierin is de kans op een ramp met N of meer slachtoffers uitgezet op de verticale as en het aantal slachtoffers N op de horizontale as. Beide assen worden over het algemeen op logaritmische schaal getoond. Een FN-curve is te bepalen voor een bepaald gebied, zoals een gemeente,
platform een dijkring of een land, door informatie over de kansen en gevolgen van overstromingsscenario’s te combineren. In afbeelding 2 is de FN-curve opgenomen voor dijkring 14: Zuid-Holland. Het effect van evacuatie is meegenomen. De berekeningen zijn gebaseerd op de tussenresultaten van de studie Veiligheid Nederland in Kaart uit 2005 en de berekeningen worden nu verbeterd in deel 2. Een FN-curve geeft inzicht in de kans op een ramp met een bepaalde omvang in een bepaald gebied en biedt een basis voor de beoordeling van het effect van verschillende maatregelen op de slachtofferrisico’s (zie hieronder).
Rol slachtofferrisico’s in beleid
Afb. 1: Het plaatsgebonden risico in dijkring 14 oftewel centraal Holland3).
Afb. 2: Groepsrisico / FN-curve voor dijkring 14: Zuid-Holland3).
Afb. 3: Groepsrisico en het effect van verschillende typen maatregelen.
Na de watersnoodramp is door de (eerste) Deltacommissie een risicobenadering in het waterveiligheidsbeleid geintroduceerd. In de gehanteerde methode wordt een optimaal beschermingsniveau gevonden door rekening te houden met de investeringen in een veiliger systeem en de reductie van de kans op economische schade. Op basis van deze analyses en politieke besluitvorming zijn in de jaren ‘60 en ‘70 normen vastgesteld voor primaire waterkeringen. Voor Zuid-Holland geldt bijvoorbeeld als veiligheidsnorm dat de waterkeringen een belastingniveau dat gemiddeld eens per 10.000 jaar voorkomt, veilig moeten kunnen keren. De huidige normen zijn echter vooral gebaseerd op de economische waarde en vooruitzichten in de jaren ‘60. In het kader van de voorgenomen herziening van de veiligheidsnormen is vorig jaar een zogeheten kentallen kosten-batenanalyse uitgewerkt8). Daarbij is rekening gehouden met de daadwerkelijke toename van de potentiële schade sinds de jaren ‘60. Naast de uitkomsten van kosten-batenstudies kunnen ook overwegingen ten aanzien van de omvang van slachtofferrisico’s een rol spelen bij het beoordelen van de veiligheid tegen overstromingen. Door middel van het stellen van een eis aan het plaatsgebonden risico is een ieder een bepaalde basisveiligheid te geven. In het externe veiligheidsbeleid wordt een normwaarde gehanteerd die overeenkomt met een sterftekans van 10-6 per jaar. Ook de nieuwe Deltacommissie noemt eenzelfde maximale overlijdenskans (echter inclusief evacuatie). Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of en hoe deze aan de eis te voldoen is voor overstromingen en of dit haalbaar is gelet op de te nemen preventieve en/of ruimtelijke maatregelen. Met behulp van een eis aan het groepsrisico kan de kans per jaar op een ramp met een bepaald aantal slachtoffers worden beperkt (zie afbeelding 3). Bij het afwegen van groepsrisico’s kan worden uitgegaan van norm- of referentielijnen met een kwadratische steilheid. In dat geval moet een ongeval met tien maal meer slachtoffers een 100 keer kleinere kans van optreden hebben. Een kwadratische steilheid drukt een maatschappelijke aversie tegen grote ongevallen uit en sluit aan bij de gebruikte risicocriteria in het externe veiligheidsbeleid.
H2O / 9 - 2009
27
Het groepsrisico is ook geschikt voor het visualiseren van het effect van maatregelen. Door kansbeperkende maatregelen, zoals betere waterkeringen, verschuift de lijn naar beneden: de kans op een bepaald aantal slachtoffers wordt kleiner. Risicoreductie kan ook worden bereikt door het treffen van gevolgbeperkende maatregelen, zoals compartimentering van dijkringen of verbetering van evacuatiemogelijkheden. Hierdoor vermindert bij dezelfde kans het aantal slachtoffers en schuift de lijn naar links. Ook een combinatie van kans- en gevolgbeperkende maatregelen is mogelijk. Slachtofferrisico’s kunnen op verschillende manieren een plaats krijgen in het waterveiligheidsbeleid. Onderwerp van beleidskeuze zijn: •
de status van de slachtofferrisico’s in besluitvorming: gaat het om een harde norm of meer informerende / agenderende informatie?
•
de strengheid van eventuele eisen aan slachtofferrisico’s: welk risico vindt men maatschappelijk acceptabel?
•
het type maatregelen waarmee men risicoreductie wil bewerkstelligen: kansbeperkende, gevolgbeperkende of een combinatie van beide?
Op basis van deze elementen kunnen drie beleidsvarianten worden onderscheiden waarvan de belangrijkste kenmerken zijn samengevat in de tabel. Benadrukt wordt dat in alle drie de gevallen een afweging plaatsvindt op basis van risico’s, maar dat in de praktische uitwerking wordt gekozen voor sturing via kans op en/of het gevolg. De varianten verschillen in beschouwde maatregelen, betrokken partijen en het niveau waarop sturing plaatsvindt (centraal,
decentraal of individueel). Het huidige beleid kenmerkt zich door collectieve bescherming met waterkeringen en een afweging op nationaal niveau. Bij toepassing van gevolgbeperkende maatregelen komt het zwaartepunt meer te liggen bij lokale overheden (bijvoorbeeld voor zonering en rampenbestrijding) of op individueel niveau (overstromingsbestendig bouwen). In de huidige beleidsontwikkeling staat de eerste variant centraal. In het vorig jaar verschenen advies van de Deltacommissie is aangegeven dat de kans op slachtoffers door een overstroming substantieel kleiner moet worden. Mede op basis hiervan heeft de Deltacommissie aangegeven dat de huidige veiligheidsniveaus van de dijkringen een factor 10 omhoog moeten. In aanvulling op de mogelijkheden om overstromingskansen te verlagen, wordt onderzoek verricht naar mogelijkheden om de kwetsbaarheid van het land voor overstromingen te beperken. Door overstromingsrisico’s als (mede)sturend element in de ruimtelijke ordening te betrekken, zou men geleidelijk de toename van de potentiële gevolgen kunnen afremmen of mogelijk zelfs terugdringen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het sturen van de ruimtelijke ontwikkeling met behulp van overstromingsrisicozonering9) of het reduceren van gevolgen door verbetering van rampenbestrijding of evacuatie.
LITERATUUR 1) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Ontwerp beleidsnota waterveiligheid. 2) Delft Integraal (2006). Verdrinken in de Randstad. Nummer 4, pag. 26-29. 3) Jonkman B., R. Jongejan, B. Maaskant, M. Kok en J. Vrijling (2008). Verkenning slachtofferrisico’s in het hoogwaterbeschermingsbeleid. Royal Haskoning, HKV Lijn in Water, TU Delft en Jongejan Risk Management Consulting. Rapport ??????? 4) Jonkman B. (2007). Loss of life estimation in flood risk assessment - theory and applications. Proefschrift TU Delft. 5) Technische adviescommissie voor de waterkeringen (1985). Enkele gedachten aangaande een aanvaardbaar risiconiveau in Nederland. Rapport TAW-werkgroep 10 ‘Probabilistische methoden’. 6) Vrijling J., W. van Hengel en R. Houben (1998). Acceptable risk as a basis for design. Reliability Engineering and System Safety jaargang 59, pag. 141-150. 7) Deltacommissie (2008). Samen werken met water. 8) Rijkswaterstaat (2008). Waterveiligheid 21e eeuw kengetallen kosten-batenanalyse. 9) Nijwening S., S. de Vuyst, B. Jonkman, P. Lamberigts en F. Duenk (2008). Overstromingsrisicozonering - naar een groter risicobewustzijn in ruimtelijke afwegingen. Royal Haskoning. Eindrapport 9T2004. A0.
Uiteindelijk is het vaststellen van de hoogte en status van veiligheidsnormen een politiekmaatschappelijke kwestie. Voor de keuze voor nieuwe sturingsmechanismen en het vaststellen van eventuele nieuwe veiligheidsnormen is nader onderzoek naar de bijbehorende economische en bestuurlijke consequenties van belang.
Overzicht van beleidsvarianten voor een risicogebaseerd waterveiligheidsbeleid.
sturen op:
28
kenmerken en implicaties
norm / bestuurlijk instrument
overstromingskans
Gevolgen zijn gegeven. Toename gevolgen gecompenseerd door kleinere overstromingskans.
Overstromingskans (bepaald door uitkomsten van KBA en analyse slachtofferrisico’s)
dijkversterking, ‘Ruimte voor de Rivier’
Verkeer en Waterstaat, waterschappen
gevolgen
Overstromingskans ligt vast (vastgesteld op basis kosten-batenanalyse), sturen op gevolgbeperking. Hierdoor mogelijk beperkingen voor groei en ruimtelijke ordening.
Sturing ontwikkeling gevolgen, bijvoorbeeld via zonering, stand-still van risico’s en gevolgen
ruimtelijke ordening en zonering aangepast bouwen, terpen, evacuatie
VROM, provincies, gemeentes, BZK, veiligheidsregio’s
overstromingskans en gevolgen (-> risico)
per geval afweging van kans- of gevolgbeperkende maatregelen, mede op basis van effectiviteit en maatschappelijke consequenties. Kan leiden tot complexe besluitvorming, afwegingskader nodig
KBA, slachtoferrisico’s
dijkversterking / ‘Ruimte voor de Rivier’ aangepast bouwen ruimtelijke ordening (zonering), terpen, evacuatie
Verkeer en Waterstaat, waterschappen, VROM, provincies, gemeentes, BZK, veiligheidsregio’s.
H2O / 9 - 2009
mogelijke maatregelen
betrokken partijen
platform
Piet Verdonschot, Alterra Karin Didderen, Alterra
Bereiken doelsoorten een nieuw gegraven beek? Over de effecten van grootschalige beekherstelprojecten en de mate waarin dergelijke projecten bijdragen aan het behalen van natuur- en KRW-doelen is nog niet veel bekend. Onderzoekers van Alterra volgden de veranderingen in het ecosysteem van de drie jaar geleden gegraven Geeserstroom in Drenthe. De resultaten tonen dat de beekfauna na twee jaar gekenmerkt wordt door kolonisten en dat het aantal echte beeksoorten achterblijft. Dit duidt op dispersieproblemen of het ontbreken van een geschikt leefmilieu voor de verwachte laaglandbeeksoorten. it onderzoek uit 20063) bleek dat veel beekherstelprojecten niet leiden tot het gewenste doel. Zo komt het voor dat maatregelen niet zorgen voor het herstel van de juiste abiotische randvoorwaarden, waardoor het terugdringen van hoge nutriëntengehalten een probleem blijft en de variatie in stroming en structuren vaak nog ontbreekt. Een factor die bepalend is voor het succes van het herstel van beekfauna, is de schaal waarop herstel wordt gepleegd. Daarnaast kunnen barrières voor soorten bij de kolonisatie van nieuw ingerichte systemen leiden tot tegenvallende resultaten van herstelmaatregelen.
U
Over ecologische effecten van grootschalige projecten is nog weinig bekend. Onderzoek naar effecten van grootschalige herstelprojecten is nodig om maatregelen te kunnen optimaliseren en omdat onderliggende processen van invloed kunnen zijn op het behalen van natuur- en KRW-doelen elders in Nederland. Knelpunten voor beekfauna bij ecologisch herstel van beken1).
•
•
• •
•
barrières voor soorten bij (her) kolonisatie verplaatsing van habitatgebruik van beeksoorten introductie van soorten (exoten) grootschalige of langdurige processen (bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden/ klimaatverandering) ongeschikte schaal waarop herstelmaatregel plaatsheeft
Voorbeeldproject Geeserstroom De kern van herstel is het succesvol terugkeren van de beoogde doelsoorten (indicatoren voor bijvoorbeeld natuurwaarden of de ecologische kwaliteit van de Kaderrichtlijn Water). Zowel de abiotische effecten van de herstelmaatregelen als de daadwerkelijke terugkeer van soorten zijn gevolgd in de Geeserstroom2). Dit beekherstelproject is bijzonder, omdat het de herinrichting van een geheel bovenloopsysteem betreft, waarbij een geheel nieuwe beekloop is gegraven. Begonnen is met het meten van de nulsituatie (2004-2005). In de jaren na de herinrichting (2006-2007) zijn op vaste punten (a)biotische variabelen gemonitord. Gegevens na herinrichting zijn vergeleken met gegevens van de nulsituatie om te bepalen wat de effecten van dit herinrichtingsproject zijn. Het onderzoek moet leiden tot inzicht in de processen en factoren die leiden tot succesvol beekherstel. Specifieke onderzoeksvragen waren hierbij: Zijn de veranderingen in de abiotiek van invloed op de te verwachten doelsoorten in de beek? Welke soorten zijn verdwenen door de herinrichting? En welke soorten koloniseren de nieuwe beek en na hoeveel tijd gebeurt dit? Veranderingen in abiotiek van invloed op te verwachten doelsoorten?
Voor herinrichting was de beek diep vergraven, met bijbehorende grote taludhoogte en waterdiepte. Ook bestond door de vergraving weinig hoogteverschil tussen de verschillende beektrajecten en werd de beek gekenmerkt door een korte weglengte en een gering verval.
De verwachting is dat typische laaglandbeeksoorten kunnen profiteren van het toegenomen verval en veranderde hydromorfologie na herinrichting met bijbehorende verondieping en toegenomen stroomsnelheid op sommige trajecten. Het proces van herinrichting, het nog niet in evenwicht zijn van de nieuwe hydrologische condities en wisselende weersomstandigheden in 2006 en 2007 hebben geleid tot sterk wisselende abiotische condities, waardoor soorten die goed om kunnen gaan met verstoringen tot nog toe de overhand hebben in de heringerichte beek. De referentiewaarden (GET) voor het referentietype R4 van de Kaderrichtlijn Water voor de nutriënten totaal stikstof en totaal fosfor zijn respectievelijk 4 mg N/l en 0,12 mg P/l. Deze waarden worden in de heringerichte Geeserstroom vaak overschreden. In natte periodes komt er veel nutriëntenrijk water uit het gemaal en is er minder invloed van kwel; bovendien speelt de nalevering van nutriënten een rol bij de onveranderde nutriënten concentraties in de beek. De diatomeeëngemeenschap, die sterk op nutriënten reageert, vertoont dan ook geen duidelijke verbetering na de herinrichting. De verwachting is dat bij het halen van de referentiewaarden voor totaal stikstof en totaal fosfor, typische laaglandbeek flora en fauna een kans krijgen zich te ontwikkelen. Welke soorten verdwenen door herinrichting?
Na herinrichting verdwijnen 51 soorten (25%), voornamelijk mijten, tweekleppigen, bloedzuigers, vlokreeften, slijkvliegen, libellen en wormen. Opvallend hierbij is het grote aantal soorten dat niet kan vliegen, zoals slakken, wormen, en bloedzuigers,
H2O / 9 - 2009
29
De nieuwe beekloop van de Geeserstroom, kort na aanleg (foto: Martin van den Hoorn).
die de nieuwe loop niet weten te bereiken. Daarnaast is het leefmilieu van veel soorten, zoals de kever Anacaena limbata, gekoppeld aan voedselrijke, vegetatierijke stilstaande of genormaliseerde wateren, een leefmilieu dat verdwenen is door de herinrichting. Welke soorten koloniseren wanneer de nieuwe beek?
In 2006 is het aantal macrofaunasoorten en hun abundanties erg laag. Het grootste deel van de oorspronkelijke macrofauna (60%) heeft in 2007 de nieuwe loop weten te koloniseren. De verwachte komst van typische laaglandbeeksoorten, als ook doelsoorten, blijft tot dusver achter. Wel zijn er 36 nieuwe soorten bijgekomen. Deze verplaatsen zich vooral vliegend (wantsen, dansmuggen en muggen). Voor een deel zijn dit typische kolonisten, die bestand zijn tegen verstoringen of zich handhaven in semi-permanente wateren. Daarnaast zijn enkele stromingsindicatoren verschenen, zoals de kriebelmuggen van het genus Simulium. Dit kan er op duiden dat de nieuw ingerichte situatie een leefmilieu biedt aan beekorganismen, dat voorheen niet aanwezig was. Het aantal rheofiele soorten nam na de herinrichting niet toe. Wel is in 2007 een sterke toename in het aantal indicatoren voor droogval te zien. Dit geeft aan dat droogval een belangrijke rol speelt en het kolonisatieproces nog in volle gang is.
Stand van zaken Vanuit de diatomeeën- en macrofaunagemeenschap zijn er verschillende aanwijzingen dat het kolonisatieproces van de
30
H2O / 9 - 2009
heringerichte Geeserstroom nog in volle gang is. Door stilstand en droogval op veel plekken in de beek, wisselende weersomstandigheden en onveranderde nutriëntenconcentraties zijn de abiotische randvoorwaarden voor aquatische organismen nog niet op orde. Ook zijn dispersieproblemen van de verwachte laaglandbeeksoorten niet uitgesloten en zouden barrières voor de soorten nog steeds een grote rol kunnen spelen bij de kolonisatie van de heringerichte beek. Deze echte beeksoorten hebben echter pas een kans om zich te vestigen als de abiotische condities voldoen
aan de normen van de goede ecologische toestand. Dispersie en beekherstel
Tot nu toe blijkt dat vooral vliegende insecten het heringerichte gebied snel bereiken, terwijl tweekleppigen, mijten en bloedzuigers dit juist niet doen (zie afbeelding 1). De vraag is of deze verandering van soorten samenhangt met aan- of afwezigheid van geschikte habitat, of van het vermogen van soorten om zich te verspreiden. Stilstaande, diepe, vaak plantenrijke genormaliseerde trajecten
Afb. 1: Verhouding van taxa die nieuw zijn na de herinrichting en die verdwenen zijn door de herinrichting, per soortgroep. < 1 = een afname in het aantal soorten per soortgroep. > 1 = een toename in het aantal soorten per soortgroep na herinrichting.
platform hebben plaatsgemaakt voor kale, oppervlakkig afstromende of tijdelijk droogvallende trajecten in de beek. Wellicht is de soortverschuiving gekoppeld aan deze habitat verschuiving. Anderzijds is het dispersievermogen, de mogelijkheid om de nieuw ingerichte habitat te bereiken, ook een mogelijke verklarende factor van de soortensamenstelling in het heringerichte traject. Vliegende soorten kunnen de nieuw ingerichte beek bereiken vanuit nabij gelegen waterlichamen of eerder ingerichte delen van de beek. Daarnaast verkeren sommige soorten ten tijde van de herinrichting als adulten in een terrestrisch stadium, waardoor ze geen directe negatieve invloed van het herinrichtingsproces ondervinden en de nieuwe beek snel kunnen bereiken. Tweekleppigen, mijten, bloedzuigers, vlokreeften, slakken en wormen kennen dit vliegende stadium niet (hoewel soorten die meeliften met andere insecten of vogels hierop een uitzondering vormen). Deze groepen kunnen een nieuw gegraven loop alleen bereiken, als er een directe waterverbinding is met de nieuwe locatie. Tijdens graafwerkzaamheden kunnen deze groepen tevens gemakkelijk verplaatst of bedolven worden. Als leden van deze groepen voorkomen in de oude situatie en gewenst zijn in de nieuw ingerichte situatie, is het aan te raden rekening te houden met
bronpopulaties om zo het kolonisatieproces in de nieuwe beek te versnellen. Dit kan door het tijdelijke aanbrengen van een waterverbinding naar de nieuwe beekloop, het aanleggen van een bypass of evacuatie van soorten tijdens graafwerkzaamheden. Ook kan een populatie ‘geënt’ worden door het inbrengen van kleine hoeveelheden soorten van locaties waar geen herinrichting heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld vanuit bovenstrooms). Dit laatste is nog nooit onderzocht, waardoor de effectiviteit van deze maatregel niet met behulp van bestaand onderzoek kan worden onderbouwd. Wel is duidelijk dat veel soorten een nieuw gegraven beek niet op eigen kracht, of pas na lange tijd, bereiken. Dit heeft implicaties wanneer op korte termijn ecologische doelen moeten worden gerealiseerd.
De toekomst Twee jaar na het uitvoeren van het grootschalig herinrichtingsproject van de bovenloop blijkt dat het kolonisatieproces van de nieuw gegraven loop nog in volle gang is. Uit eerdere evaluaties van monitoringsgegevens van beekherstelprojecten blijkt dat verbeteringen in het ecosysteem vaak pas na langere tijd optreden (vijf tot tien jaar). Langjarige monitoring van de herinrichting van de Geeserstroom geeft waarschijnlijk een ander en ook completer
beeld van de effecten van een grootschalig herinrichtingsproject dan de resultaten na twee jaar. Bij het uitvoeren van maatregelen waarbij herstel van doelsoorten wordt beoogd, moet duidelijk ook rekening gehouden worden met de termijn die soorten nodig hebben om een herstelde habitat te bereiken. Wanneer monitoring bedoeld is om ook te leren van de effecten van maatregelen en de daarop volgende ontwikkelingsprocessen, al dan niet om tussentijds bij te sturen, dan is een frequente monitoring zinvol. Zo was de beekmoerasontwikkeling (zie elders in deze uitgave van H2O) niet geheel voorzien maar kan aanleiding zijn tot het zinvol bijstellen van de doelen. LITERATUUR 1) Bond N. en P. Lake (2003). Local habitat restoration in streams: constraints on the effectiveness of restoration for stream biota. Ecological Management and Restoration nr. 4, pag. 193-198. 2) Didderen K., A. Besse-Lototskaya, M. van den Hoorn, J. Sinkeldam, R. Wiggers en P. Verdonschot (2008). Herinrichting Geeserstroom; beschrijving van de monitoringsresultaten. Alterra. Rapport 1790. 3) Nijboer R. en J. Bosman (2006). Een expertsysteem voor de keuze van hydrologische maatregelen; IV Bepaling van ecologische effecten van herstelmaatregelen. Alterra. Rapport 1366.
advertentie
Alles wat Fryslân mooi maakt Wij zijn op zoek naar een
•
technisch medewerker rioleringen (m/v) voor 36 uur per week.
Een boeiende functie met een verscheidenheid aan taken. Zoals het bijhouden van beheerssystemen, het jaarlijks maken van uitvoeringsprogramma’s en het maken van RAW-bestekken. Een functie met eindschaal 9 De volledige functiebeschrijving is te vinden op: www.werkeninfriesland.nl of www.t-diel.nl of op te vragen bij de afdeling BMO/p&o, tel. 0511-460551 Uw sollicitatie verwachten wij voor 12 mei a.s. Reactie te sturen naar de gemeente Tytsjerksteradiel, afdeling BMO/p&o, Postbus 3, 9250 AA Burgum of per mail naar wdijkstra@t-diel.nl
H2O / 9 - 2009
31
Ron van der Oost, Waternet Annie Kreike, Waterproef
Monitoring van microcystine bij de risicoanalyse van giftige blauwalgen in zwemwater Omdat veel blauwalgen giftige cyanotoxines, zoals microcystine, kunnen produceren, kan een verhoogde concentratie in oppervlaktewater problemen veroorzaken voor mens en milieu. In het protocol van de Commissie Integraal Waterbeheer1), dat de meeste Nederlandse waterkwaliteitsbeheerders hanteren, is een raamwerk beschreven voor de monitoring van cyanotoxines. Het was echter niet duidelijk wat de beste manier is om binnen de grenzen van dit raamwerk de risico’s voor de zwemmers te bepalen. Daarom hebben Waternet en Waterproef in opdracht van STOWA een onderzoek uitgevoerd om te komen tot een optimale monitoring van microcystine. Het doel was om ondubbelzinnige methoden te beschrijven voor de monsterneming, extractie en analyse, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de veiligheid van de zwemmers als de economische belangen. In het nieuwe blauwalgenprotocol van de werkgroep Cyanobacteriën wordt echter voorgesteld om de risico’s van blauwalgen te bepalen aan de hand van celtellingen. Het is daarom de vraag of de microcystine-analyse nog wel toekomst heeft.
C
yanobacteriën (ook blauwalgen genoemd) komen het hele jaar voor in het water, met doorgaans een piek in de (na)zomer. Een combinatie van temperatuur, licht en voedingsstoffen (vooral stikstof en fosfaten) kan aanleiding geven tot een massale groei. In een stabiele waterkolom kunnen drijflagen ontstaan van zeer hoge concentraties cyanobacteriën. Omdat van veel cyanobacteriën bekend is dat ze zeer giftige stoffen (cyanotoxines) kunnen produceren, kan een hoog gehalte aan cyanobacteriën problemen veroorzaken voor mens en milieu2). Er zijn verschillende soorten cyanotoxines bekend, maar tot enkele jaren geleden werden in Nederland vooral de zogeheten microcystines gevonden3). Om de mens te beschermen tegen de gevaren van cyanotoxines, heeft de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO4) richtlijnen gegeven voor de maximale gehalten aan microcystines in drinkwater (1 μg/l) en zwemwater (20 μg/l). Het werd echter aan de beleidsmakers, onderzoekers en laboratoria overgelaten welke procedures moeten worden gebruikt bij de bemonstering, de monstervoorbewerking en de analyse. In de literatuur was geen eenduidig protocol voorhanden dat voldoet aan de
32
H2O / 9 - 2009
volgende voorwaarden: de gezondheid van de mens moet worden beschermd (vals-negatieve resultaten zijn ongewenst) én het economische belang moet worden gerespecteerd (vals-positieve resultaten zijn ongewenst). Het uiteindelijke doel van dit onderzoek was om een procedure voor de microcystineanalyse te vinden die zoveel mogelijk aan de beide voorwaarden voldoet5). Bij betrouwbare resultaten van de cyanotoxinemonitoring zullen de adviezen die naar aanleiding van deze analyses worden gegeven, gerespecteerd worden door zowel zwemmers als exploitanten.
Bemonstering van blauwalgen De werkgroep Cyanobacteriën heeft richtlijnen opgesteld voor de bemonstering van oppervlaktewater met cyanobacteriën. In dit protocol worden vier situaties onderscheiden die visueel kunnen worden waargenomen: drijflaag binnen de zwemzone, drijflaag buiten de zwemzone, cyanodominantie of verdachte locatie zonder visuele indicatie (zie schema). Voor elke situatie wordt de strategie (waar en hoeveel monsters nemen) en de uitvoering (hoe bemonsteren) beschreven. In 2006 zijn de ervaringen met het protocol geëvalueerd.
Naar aanleiding van commentaren van belanghebbenden (waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat) is het bemonsteringsprotocol aangescherpt en op enkele punten duidelijker gemaakt. In de definitieve versie is ook een interpretatie van de analysegegevens opgenomen (zie www.stowa.nl).
Selectie van snelle en simpele extractiemethode In het CIW-protocol zijn naast de tijdrovende Fastner-extractie drie snelle methoden aangegeven om monsters van oppervlaktewater te extraheren: met een ultrasoon probe (één minuut), met een kokend waterbad (één minuut) en met een magnetron (negen minuten). Daarnaast wordt ook de methode van herhaald invriezen en ontdooien gebruikt. In de literatuur worden wel snelle extractiemethoden beschreven6), maar een goede vergelijking van het rendement en de reproduceerbaarheid van de bovenvermelde methoden ontbreekt. Op het laboratorium van Waterproef is een onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van verschillende snelle en simpele extractiemethoden: trillen met ultrasoon probe, koken in waterbad, verwarming met magnetron en herhaald invriezen en ontdooien. De methoden werden alle vergeleken met de betrouwbare maar tijdrovende methanol extractie
platform
Afb. 1: Stroomschema voor de bemonstering van blauwalgen.
volgens Fastner et al7). Het onderzoek werd uitgevoerd in vier monsters met verschillende hoeveelheden en soorten cyanobacteriën. Op grond van het criterium dat de methode betrouwbaar (hoog rendement en goede reproduceerbaarheid), snel en simpel moet zijn, werd geconcludeerd dat koken in een waterbad gemiddeld de beste resultaten gaf (afbeeldingen 2 en 3).
Optimalisatie van de extractiemethode Hoewel door Metcalf en Codd6) een kooktijd van één minuut als voldoende werd aangegeven, lijkt het niet zinvol om deze korte kooktijd aan te houden met een monstervolume van twee milliliter. Het monster zal namelijk enkele minuten nodig hebben om op te warmen in het waterbad. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat de reproduceerbaarheid van een celextractie met tien minuten koken onvoldoende was.
Op grond van de onderzoeksresultaten lijkt een kooktijd van 30 minuten optimaal. Een verdere verlenging van de kooktijd (40 en 60 minuten) bleek geen duidelijke invloed op de kwaliteit van deze extractie te hebben. De resultaten van microcystine-analyse kunnen worden beinvloed door binding van de stof aan de plastic onderdelen (bewaarvaatjes, pipetpuntjes, injectiespuiten, etc.), waarmee ze tijdens de extractie in contact komen. Deze binding kan worden voorkomen door toevoeging van methanol. Maar omdat de ELISAanalyse (Enzyme-Linked Immuno Sorbent Assay) van microcystine door methanol kan worden verstoord, werd daarvan echter bij voorkeur geen gebruik gemaakt. De ELISA-analyse is zo gevoelig dat bij microcystinegehalten boven 1,6 μg/l een verdunning van het extract moet worden gemaakt. Monsters met gehalten rond de
Afb. 2: Gemiddelde extractie rendementen van vijf verschillende snelle methoden ten opzichte van de bewerkelijke Fastner MeOH extractie (1): ultrasoon probe (2), kokend waterbad (3), magnetron (4), vries/dooi met ultrasoonbad (5) en vries/dooi met blender (6).
zwemwaternormen (10 en 20 μg/l) zullen dus altijd moeten worden verdund. Daarom is het mogelijk om de celextractie uit te voeren bij hoge methanolconcentraties, waarna het gefiltreerde extract voor de ELISA-analyse zodanig met demiwater wordt verdund dat het methanolgehalte in het eindextract onder de kritische grens van vijf procent ligt. Uit het onderzoek bleek dat toevoeging van 50 procent methanol aan het monster een positieve invloed had op het rendement en de reproduceerbaarheid van de extractie. De methanoltoevoeging kan niet worden toegepast als de monsters onverdund worden geanalyseerd, bijvoorbeeld voor een toetsing aan de drinkwaternorm van één μg/l. Omdat in eerste aanleg werd verondersteld dat de ELISA-analyse moest worden uitgevoerd met heldere extracten, werden de ruwe extracten gecentrifugeerd en gefiltreerd. Uit nader onderzoek bleek echter dat deze stappen niet nodig
Afb. 3: Gemiddelde reproduceerbaarheid (% standaard deviatie) van de bewerkelijke Fastner MeOH extractie (1) en vijf verschillende snelle methoden: ultrasoon probe (2), kokend waterbad (3), magnetron (4), vries/dooi met ultrasoonbad (5) en vries/dooi met blender (6).
H2O / 9 - 2009
33
zijn, zodat het extractieprotocol nog simpeler kon worden gemaakt. Het is voor de reproduceerbaarheid echter wel nodig om het ruwe extract voor de ELISA-analyse zeer goed te homogeniseren (zie www.stowa.nl).
A. Anabaena
Vergelijking ELISA- en HPLC-analyse Omdat de HPLC-analyse minder gevoelig is dan de ELISA-analyse, moet er altijd een concentrering van de cellen in het water plaatsvinden door middel van filtratie. Met deze procedure wordt dus alleen het intracellulaire microcystine (aanwezig in de cellen) geëxtraheerd en wordt het extracellulaire microcystine (aanwezig in de waterfase) niet bepaald. Uit de resultaten van het in dit rapport beschreven onderzoek blijkt echter dat het extracellulaire microcystinegehalte in sommige gevallen zeer hoog kan zijn (ruim 95 procent). Er is een afgeleid extractieprotocol gemaakt dat ook voor HPLC-analyses gebruikt zou kunnen worden. Voor monsters met lage gehalten aan cyanobacteriën lijkt het protocol waarbij het filter met cellen een half uur gekookt wordt in 50 procent methanol, goed te werken. Bij hogere celconcentraties wordt het microcystine echter niet volledig van het filter geëxtraheerd en is de methode dus ongeschikt. De met HPLC bepaalde MC-gehalten op de filters waren in alle gevallen lager dan de met ELISA bepaalde gehalten. Dit kan enerzijds worden verklaard met het feit dat bij de HPLC-analyse slechts twee van de circa 60 microcystines werden geanalyseerd (RR-MC en LR-MC), terwijl met de ELISA-analyse meerdere microcystines kunnen worden aangetoond. In de HPLC-chromatogrammen werden ook onbekende componenten gevonden die op grond van hun UV-spectrum leken op microcystines, maar die niet konden worden gekwantificeerd. Daarnaast is het mogelijk dat bij de extra extractiestappen (indampen en filtreren van het extract) die voor de HPLCanalyse nodig waren microcystines verloren zijn gegaan.
34
voor
na
B. Microcystis
voor
na
C. Planktothrix
voor
Afb. 4: Microscopisch onderzoek van drie soorten cyanobacteriën, A. Anabaena, B. Microcystis en C. Planktothrix (gekweekt op de Universiteit van Amsterdam) voor en na de extractie met 50% methanol in kokend water. Vergroting 400x (foto’s: Annie Kreike).
om de conclusies van dit onderzoek als betrouwbaar te kwalificeren.
Kwaliteit van de microcystineanalyses
Microscopisch onderzoek
De betrouwbaarheid van de resultaten van dit onderzoek is voor een groot deel afhankelijk van een goede kwaliteit van de uitgevoerde microcystine-analyses. De analyses werden alle uitgevoerd met de ELISA-methode. Om individuele verschillen te voorkomen, zijn alle analyses uitgevoerd door dezelfde persoon op het laboratorium van Waterproef. Dit laboratorium heeft vanaf 2005 jaarlijks meegedaan met een internationaal ringonderzoek, georganiseerd door Juan Ribo (Universiteit van Catalonië, Spanje). De resultaten van deze ringtesten waren zeer bevredigend: kleine afwijking van de gemiddelde gehalten van alle laboratoria, goede reproduceerbaarheid en goede herhaalbaarheid. Omdat de kwaliteit van de ELISA-analyse met de SDI Enviroguard kit sterk kan variëren, was het nodig om een interne kwaliteitscontrole uit te voeren met een referentie monster. De HPLC-analyses werden uitgevoerd volgens de interne kwaliteitsprotocollen op het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica van de Universiteit van Amsterdam. De kwaliteitsborging van de analyses was voldoende
Bij de vergelijking tussen vijf snelle extractiemethoden werd uitsluitend gekeken naar het rendement (de opbrengst van microcystine) en de reproduceerbaarheid van de extractie. Er werd niet onderzocht of de cyanobacteriën tijdens de extractie daadwerkelijk kapot werden gemaakt. Uit een microscopisch onderzoek bleek dat bij geen van de onderzochte soorten cyanobacteriën (Anabaena, Microcystis en Planktothrix) de cellen kapot gingen tijdens de extractie in een kokend waterbad, omdat de aantallen hele cellen voor en na de extractie niet duidelijk verschilden (zie foto’s). Bij Anabaena en Microcystis werd na de extractie wel een meetbare afname van de celdiameter waargenomen, waaruit bleek dat een deel van de celinhoud werd uitgescheiden. Bij Planktothrix werd geen afname van de celdiameter aangetoond. Uit de microcystine-analyses bleek dat de extractie geen effect had bij Anabaena, omdat het microcystinegehalte voor en na de extractie nauwelijks meetbaar was. Bij Microcystis werd echter een grote hoeveelheid microcystine aangetoond na de behandeling met
H2O / 9 - 2009
na
methanol in kokend waterbad, terwijl voor het koken vrijwel geen microcystine werd gevonden. Bij Planktothrix blijkt het microcystinegehalte ook zonder de behandeling in een kokend waterbad al hoog te zijn. Er is aangetoond dat microcystine zowel in laboratoriumkweken als in veldmonsters met Planktothrix dominantie ook zonder koken al extracellulair aanwezig is. Omdat uit de literatuur bekend is dat cyanotoxines goed uit Planktothrix kunnen worden geëxtraheerd met polaire oplossingen (zowel methanol als water), lijkt de celwand van deze soort goed doorlaatbaar voor microcystine.
Ringtest 2006 De resultaten van de ringtestmonsters die met de aanbevolen methode werden geëxtraheerd, bleken het best overeen te komen bij de monsters van een kweek met Microcystis en een veldmonster met Microcystis-dominantie (respectievelijk monster A en C in de tabel hiernaast). De relatieve variatie was bij deze monsters minder dan 30 procent. De interlaboratorium variatie was groter bij de monsters van een Planktothrix-kweek en een veldmonster met Anabaena-dominantie. Op grond van een statistische classificatie met zogeheten Z-scores van de gemiddelde
platform waarden per laboratorium bleek slechts één resultaat van twijfelachtige kwaliteit. Hierbij moet echter worden aangetekend dat de individuele resultaten van één van de laboratoria een zeer grote spreiding vertoonden, maar dat de gemiddelde waarden hiervan nog net een acceptabele Z-score haalden. De verschillen tussen de microcystineresultaten na extractie met de aanbevolen methode en de resultaten met de eigen extractiemethoden van enkele laboratoria waren niet groot. De monsters voor de ringtest moesten worden ingevroren voordat ze naar de laboratoria werden verstuurd. Door het invriezen was een groot deel van de cellen beschadigd, zodat de meerderheid van de microcystines al extracellulair in het monster aanwezig was. Hoewel het logistiek veel lastiger is, lijkt het nuttig om in het vervolg een ringtest uit te voeren met verse monsters. Een aantal laboratoria heeft ook deelgenomen aan een internationale ringtest, georganiseerd door Juan Ribo van de Universiteit van Catalonië, waarin de reproduceerbaarheid van de microcystineanalyse is onderzocht. Ook de resultaten van deze ringtest waren bevredigend.
Conclusies •
•
Een snelle extractie van blauwalgen in een kokend waterbad blijkt een betrouwbare methode om microcystines te analyseren in monsters met een Microcystis- en Planktothrix-dominantie. Deze methode is echter ongeschikt voor monsters met Anabaena-dominantie. Ook de overige onderzochte snelle extractie-methoden, zoals vries-dooi, magnetron en ultrasoon, waren voor Anabaena minder efficiënt dan de bewerkelijke Fastner-methode. Doordat de extractie-efficiëntie sterk kan variëren voor de verschillende algensoorten, is het belangrijk om bij alle gevallen van algenbloei een monster te onderzoeken op de globale soortensamenstelling; Bij optimalisering van de extractie bleek dat een kooktijd van 30 minuten optimaal is, toevoeging van 50 procent methonol tijdens het koken het rendement van de extractie verhoogt en dat nabehandelingen om het extract helder te maken (centrifugeren en filtreren) niet nodig zijn voor de ELISA-analyse;
•
De blauwalgencellen worden tijdens de extractie niet vernietigd, maar het microcystine wordt bij de algensoorten Microcystis en Planktothrix wel uit de cellen geëxtraheerd.
Aanbevelingen Het in dit onderzoek ontworpen extractieprotocol is alleen betrouwbaar voor monsters met Microcystis- en Planktothrix-dominantie. Het is daarom van groot belang dat de globale soortensamenstelling in milieumonsters wordt bepaald, omdat het extractierendement van de aanbevolen methode afhankelijk is van de algensoort. Bij elk geval van algenbloei zal dus microscopisch onderzoek moeten worden uitgevoerd om de dominante soorten te bepalen. Bij Microcystisen Planktothrix-dominantie kunnen de risico’s voor de zwemmer worden geschat met een microcystine-analyse na extractie volgens het geoptimaliseerde extractieprotocol. De risico’s voor zwemmers in water waarin Anabaena dominant is, kunnen worden bepaald op grond van het aantal cellen per milliliter. Volgens het WHO-rapport van Chorus en Bartram5) is een dichtheid van 100.000 cellen per milliliter de richtlijn voor een verhoogd alarm vanwege de grotere kans op nadelige effecten en de mogelijke vorming van drijflagen. Omdat steeds vaker Anabaena- en andere blauwalgensoorten worden waargenomen die naast microcystine ook andere cyanotoxines vormen (bijvoorbeeld anatoxine), zullen de risico’s voor de zwemmers in de toekomst meer op celaantallen dan op toxinegehalten worden beoordeeld. Het door de Cyanowerkgroep voorgestelde nieuwe blauwalgenprotocol, dat waarschijnlijk in de loop van volgend jaar van kracht wordt, is hierop gebaseerd. De microcystine-analyse kan naast dit protocol optioneel worden toegepast bij een dominantie van Microcystis of Planktothrix, maar zal geen integraal onderdeel meer uitmaken van de risicoanalyse.
3) Wolfstein K. en M. Roukema (2002). Blauwalgen, cyanobacteriën. Brochure DG Rijkswaterstaat. 4) WHO (1999). Toxic cyanobacteria in water: a guide to their public health consequences, monitoring and management. 5) Van der Oost R. (2009). Cyanotoxinemonitoring: standaardisering en validatie van methoden voor de Nederlandse Waterkwaliteitsbeheerders. STOWA. In voorbereiding. 6) Metcalf J. en G. Codd (2000). Microwave oven and boiling waterbath extraction of hepatotoxins from cyanobacterial cells. Fems Microbiology Letters 184: pag. 241-246. 7) Fastner J., I. Flieger en U. Neumann (1998). Optimised extraction of microcystins from field samples - a comparison of different solvents and procedures. Water Research 32, pag. 3177-3181.
LITERATUUR 1) Commissie Integraal Waterbeheer (2002). Veilig zwemmen: cyanobacteriën in zwemwater. Aangepast protocol 2002. 2) Gezondheidsraad (2001). Microbiële risico’s van zwemmen in de natuur. Gezondheidsraad. Publicatienummer 2001-/25.
Gemiddelde resultaten microcystine-extractie en -analyse ringtest 2006.
monster A MC (μg/l)
monster B MC (μg/l)
monster C MC (μg/l)
monster D MC(μg/l)
lab 1 lab 2 lab 3 lab 4 lab 5 lab 6 lab 7 lab 8
1080 997 1006 1080 1586 1035 1063 1832
1220 2187 381 1118 2540 1280 1327 905
3,2 6,4 3,7 4,3 4,5 3,9 2,4 8,0
0,72 4,70 1,40 2,03 0,44 1,30 1,23 1,62
gemiddeld standaardafwijking %
1210 317 26%
1370 689 50%
4,6 1,8 40%
1,68 1,32 78%
H2O / 9 - 2009
35
agenda 12 mei, Amersfoort Dé vernieuwende kijk op water seminar in het kader van het 750-jarig bestaan van Amersfoort over de nieuwste kennis en ontwikkelingen rondom waterveiligheid en wateroverlast. Organisatie: HydroLogic. Informatie: (033) 475 35 35.
12 mei, Zeist Asset management in de watersector congres over asset management en welke mogelijkheden dit biedt voor de watersector. Organisatie: Grontmij en Zeven Deugden Advies & Management. Informatie: Eveline van der Linde (030) 220 75 72 of www.assetmanagementwater.nl.
13-14 mei, Rotterdam Industrie en Milieu, oplossingen voor een duurzame toekomst tweedaags congres waarop duurzaamheid in verschillende sectoren centraal staat, onder andere bij de (afval)waterbehandeling en riooltechnieken. Organisatie: easyFairs. Informatie: (01624) 089 99.
13 mei, Rotterdam Juridische update voor de watersector bijeenkomst over nieuwe regels en wetten voor de watersector en hun consequenties voor de dagelijkse praktijk. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
14 mei, Bunnik Legionellaveilig en milieuverantwoord beheren van klimaatinstallaties seminar over beheer en waterbehandeling bij koeltorens naar aanleiding van de legionellabesmetting vanuit een koeltoren in Amsterdam in 2006 waarbij drie mensen overleden. Organisatie: ISSO. Informatie: www.isso.nl.
14 mei, Rotterdam De groene versnelling in water, aarde en samenleven vervolg op een reeks bijeenkomsten over de ernst en de consequenties van de klimaatverandering met nu de vraag wat er concreet moet gebeuren. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.
15 mei, Honselersdijk De emissieloze kas: kansen voor innovatie in de watertechnologie workshop waarbij innovatieve ondernemers uit de watertechnologie, kennisinstellingen en experts op het gebied van glastuinbouw samengebracht worden om creatieve ideeën te bedenken voor het glastuinbouwbedrijf. Organisatie: Mannen van de WIT, Syntens en de Greenport Campus. Informatie: www.watertechnologie.com.
20 mei, Tiel Indirecte lozingen themadag over afvalwaterlozingen van bedrijven op het gemeentelijk riool en de veranderingen in vergunningverlening hiervoor in het kader van het Uitvoeringsbesluit Wet verontreiniging oppervlaktewateren in 2010. Die taak verhuist van de waterschappen naar de gemeenten en provincies. Organisatie: Waterschap Rivierenland. Informatie: Eric Marsman (0344) 64 92 94.
28 mei, Rotterdam Een hydrologische kijk op het plan Veerman discussiedag waarop de hydrologische basis onder de adviezen van de Deltacommissie tegen het licht worden gehouden en waarop de contouren van een hydrologisch onderzoeksprogramma voor de lange termijn verkend worden. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging, Nationaal Comité IHP-HWRP, de Commissie voor Hydrologie van de Rijn, IAHS, Netherlands Water Partnership, Unie van Waterschappen en het Boussinesq Center. Informatie: www.nhv.nu.
4 juni, Ede Regenwaterverwerking op eigen perceel studiedag over de verwerking van regenwater op eigen perceel. Hoe ontwikkel je beleid? Wat zijn de mogelijkheden? Welke technieken zijn beschikbaar? Zijn er al voorbeelden? Organisatie: Debets B.V. Informatie: mevr. T. Hepping, (050) 524 84 25 of www.debetsbv.nl.
4 juni, Utrecht Een zoutere zuidwestelijke delta bijeenkomst over de gevolgen van het ‘op een kier’ zetten van de Haringvlietsluizen voor de zoetwatervoorziening en innovaties die kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met het schaarse zoete water in de zuidwestelijke delta. Organisatie: Platform zoet-zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
4 juni, Rotterdam Richtlijn Overstromingsrisico’s themadag over de implementatie van de Richtlijn Overstromingsrisico’s en de betekenis ervan voor de waterbeheerder. Organisatie: Waternetwerk en IMPRO. Informatie: www.waternetwerk.nl.
36
H2O / 9 - 2009
5 juni, Leusden Uitvoering water- en natuuropgave in de Gelderse Vallei bijeenkomst over een voorbeeldproject van het gebruik van ‘inrichtingsbeelden’ voor beken en verdrogingsprojecten. Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.wve.nl, www.kiviniria.nl, www.svgv.nl.
5 juni, Scheveningen Klimaat in water en ruimte congres over de veiligheid en leefbaarheid van Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.
10 juni, Volendam Baggeren in fauna- en florarijk veenweidegebied bijeenkomst waarop het baggeren in het Ilperveld, het Wormer- en Jisperwater centraal staat, veenweidegebieden in de buurt van Amsterdam waar de waterkwaliteit nog steeds verslechtert en veel verontreiniging in de grond voorkomt. Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (088) 866 21 86.
11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 52.
15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34.
16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer bijeenkomst waarop specialisten van waterschappen en MeteoConsult informatie verstrekken over de klimaatverandering, neerslagverwachtingen, ondersteuning bij het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Organisatie: Actemium. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99.
agenda 18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: (030) 232 11 99
18 juni, Amsterdam De complexiteit van projecten in een stedelijke omgeving congres ter gelegenheid van de oplevering van de bodemsanering van de Oostergasfabriek, met onder meer een inleiding van Roel Kruize, directeur Projectbureau Bodem en directeur van Waternet over de verplaatsing van de rwzi Amsterdam-Oost en -Zuid. Organisatie: Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu en Bouwtoezicht en Projectbureau Bodem. Informatie: (020) 254 39 70.
24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 juni, Ede Van emissiereductie naar schoon water! studiedag over de oppervlaktewaterkwaliteit in de stad. Na twee decennia basisinspanning is deze nog niet overal goed genoeg. Welke bronnen zijn daar verantwoordelijk voor? En hoe zijn deze bronnen aante pakken? Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres, met aandacht voor de wet- en regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, de Waterwet en de lozingsbesluiten én negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.
9 september, Rotterdam - Spiegeldag gebiedsontwikkeling jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03.
18 september, Lelystad De afvalwaterzuivering als energiefabriek II vervolg op het gelijknamige ‘uitverkochte’ symposium afgelopen februari, met nieuwe presentaties over de energiebenutting bij de afvalwaterzuivering. Organisatie: themagroep afvalwaterzuivering Waternetwerk. Informatie: Berend Reitsma 06 51 22 60 05 of Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.
6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs over riolering en stedelijk watermanagement. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 43.
12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.
Buitenland
5-6-7 mei, Brussel Water footprint reporting bijeenkomst over de verkenning van wateroplossingen voor de lange termijn, met speciale aandacht voor de rol van bedrijven ten opzichte van overheden, niet-gouvernementele organisaties en consumenten. De eerste dag is een masterclass: ‘Mapping the way forward in common water stewardship standards’. Organisatie: European Networking Group. Informatie: www.eng-nl.com.
11 mei, Aalst (B.) Impact of key pollutants on ecological status and biodiversity workshop voor waterbeheerders over hoe kan worden bepaald of de ecologische status van een waterlichaam beïnvloed wordt door (historische) milieuverontreinigingen, met de nadruk op de Schelde. Informatie: Edwin Foekema (0317) 48 71 22.
25-26 juni, Koksijde (B.) Effluent als bron workshop over de voor- en nadelen van effluent als bron, met een bezoek aan de effluentbehandelingsinstallatie van de IWVA in Wulpen. Organisatie: themagroep watervoorziening Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
16-22 augustus, Stockholm World Water Week jaarlijks terugkerende internationale bijeenkomst van beleidsmakers van alle continenten over actuele watervraagstukken, met nu speciale aandacht voor grensoverschrijdende rivieren. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.
10-12 november, Hamburg Acqua alta vierde editie van deze beurs en conferentie over de consequenties van de klimaatverandering en bescherming tegen hoog water. Organisatie: Hamburg Messe. Informatie: www.acqua-alta.de.
18-20 november, China Water Expo China jaarlijkse beurs waar bedrijven en landen hun waterexpertise tentoonspreiden. Gelijktijdig wordt de vierde Water Summit Conference gehouden. Ook wordt tijdens de beurs aandacht besteed aan het 60-jarig bestaan van de Volksrepubliek China. Organisatie: Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpochina.com.
H2O / 9 - 2009
37
handel & industrie Hogedrukpompen met gunstige eigenschappen De nieuwe hogedrukpompen die Wilo uit Beverwijk onlangs introduceerde onder de naam Helix, hebben een laag energiegebruik, hoog rendement en lage bedrijfskosten. Het energieverbruik ligt 15 procent lager dan dat van standaard pompen met gangbare motoren en hydraulische systemen. Dit wordt bereikt door de toepassing van energiebesparende Eff1-motoren, uiterst efficiënte hydraulica en een geavanceerd waaierontwerp. Door de innovatieve constructie en het gebruik van hoogwaardige, slijtvaste materialen zijn de installatie- en onderhoudskosten lager dan van vergelijkbare pompen. Het pomphuis werd verbeterd, waardoor minder stromingsverliezen optreden. In combinatie met de efficiënte hydraulica leidt dit, ten opzichte van standaard-centrifugaalpompen, tot 33 procent meer opvoerhoogte per trap. Helix hogedrukpompen bereiken
daardoor met minder trappen het vereiste bedrijfspunt en zijn daarom lichter in gewicht en makkelijker in het gebruik. Helix hogedrukpompen zijn vervaardigd van het corrosiebestendige roestvrijstaal. Het pomphuis is voorzien van een speciale krasen stootvaste coating. Het gladde oppervlak voorkomt de afzetting van kiemen. In de pompconstructie worden dode ruimten vermeden, waardoor het medium niet in het pomphuis kan achterblijven. Voor meer informatie: (0251) 22 08 44 of www.wilo.nl.
Regelaars met eenvoudige bediening De meest recente generatie regelaars van JUMO kenmerkt zich door een universele inzetbaarheid, vrije configuratie, eenvoudige bediening en een duidelijk scherm. Doordat de regelaars vrij configureerbaar zijn, kan de gebruiker het instrument aanpassen aan zijn wensen. Een programmeerbare functietoets maakt het geheel compleet. De configuratie kan comfortabel en overzichtelijk worden ingesteld. De basisuitvoering omvat reeds zelfoptimalisering, een gradiëntfunctie, handbediening, inschakelvertraging, twee grenswaardecontacten, omvangrijke timerfuncties én een serviceteller. Ieder instrument beschikt over een universele meetingang voor weerstandsthermometer, thermoelement en eenheidssignalen.
De hogedrukpomp.
De instrumenten zijn uitgerust met twee relaisuitgangen, een binaire ingang en een logische uitgang alsmede een Setup-interface. Alle types kunnen bovendien worden uitgebreid met een extra relais- of analoge uitgang en een RS-485-interface. Voor de elektrische aansluiting zijn aan de achterkant aanraakveilige steekbare schroefklemmen aanwezig. Daardoor kunnen de instrumenten snel worden gemonteerd en vervangen. Voor meer informatie: (0294) 49 14 92 of www.jumo.nl.
Nieuwe microfilters Induvac uit Zoetermeer breidt haar programma procesfilters verder uit met diverse soorten microfilters. De filters worden gefabriceerd volgens de strenge Amerikaanse FDA- en USP-normering in speciaal daartoe ontworpen ruimtes, zonder lijm of harsen.
Draadloos grondwaterstanden versturen en opslaan Grondwaterstanden of overstortgegevens zijn draadloos beschikbaar via het nieuwe GSM2-gprsmodem van Keller Meettechniek. Deze geïntegreerde datalogger/e-mailserver verstuurt gegevens per e-mail en slaat die op in de eigen centrale SQL-databank. Van daaruit zijn de gegevens, al dan niet bewerkt, te visualiseren. Export naar andere formaten en overstortrapportages zijn eveneens mogelijk.
38
H2O / 9 - 2009
Een op het modem aangesloten digitale niveausensor meet de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater. Het modem bewaart de meetresultaten en verstuurt die op voorgeprogrammeerde tijden per e-mail. Het modem wordt gevoed door een batterij, die met een gemiddelde verbindingsfrequentie van één keer per dag en één meting per uur tien jaar meegaat.
De filters zijn leverbaar in lengtes tot 1.000 millimeter en hebben een diameter van 68 millimeter. Afhankelijk van de exacte toepassing zijn diverse materiaalsoorten leverbaar en met verschillende aansluitingsvormen. De filters zijn bovendien leverbaar in allerlei gradaties tot een maximum van 0,1 μm absoluut en uit voorraad leverbaar. Alle gebruikte materialen worden getest en zijn ook naderhand traceerbaar. Voor meer informatie: (079) 363 38 90 of www.induvac.com.
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
15 mei 2009:
Themanummer Afvalwater Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector
Afvalwater, we produceren het allemaal. Daarmee is afvalwater een onmisbaar onderwerp in de Nederlandse waterbranche. Op 15 mei aanstaande verschijnt daarom het themanummer Afvalwater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere : t technologische ontwikkelingen op het gebied van waterzuivering t het laatste nieuws op het gebied van afvalwater t een interview met Cora Uijterlinde van STOWA
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Afvalwater. Reserveer uiterlijk vóór 1 mei advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl