20090519141824

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 15 mei 2009

10 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema afvalwater INTERVIEW MET CORA UIJTERLINDE AFSCHEID HOOGLERAAR JAAP VAN DER GRAAF EERSTE NEDERLANDSE AUTOMATIC BACKWASH FILTER


257 jaar ervaring, aan u gewijd Overtuigen en harten winnen Wat betekent de 257 jaar gebundelde ervaring voor u? Een enorme schat aan kennis over watertransport en waterbehandeling, die wij graag met u delen en waarmee u ďŹ nancieel uw voordeel kunt doen. Het staat voor ruim twee eeuwen wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, wat ons innovatief op het scherpst van de snede houdt. En in die 257 jaar leerden we uit eigen ervaring de vaardigheden waarmee we vandaag en morgen iedere uitdaging aankunnen. Maar vooral - die 257 jaar maakt ons wie we zijn: ITT Water & Wastewater. We zijn de optelsom van vier uitmuntende ITT-merken: Flygt, Sanitaire, Wedeco en Leopold. Hun integrale oplossingen leveren tastbare zakelijke, operationele en milieuvriendelijke resultaten die de tand des tijds kunnen doorstaan. De 6000 deskundigen van ITT W&WW werken onafgebroken, om u te overtuigen en uw hart te winnen. ITT Water & Wastewater is eigendom van de ITT Corporation, White Plains

www.ittwww.nl en www.ittwww.be


Van een afvalproduct naar een waardevolle grondstof

“A

fvalwater is getransformeerd van een afvalproduct met een negatieve waarde naar een in potentie waardevolle grondstof”, aldus hoogleraar in de behandeling van afvalwater Jaap van der Graaf in zijn afscheidsrede op 13 mei. “De ultieme uitdaging om van afvalwater drinkwater te maken, komt binnen bereik”. Het is niet de enige verwijzing in dit themanummer over afvalwater naar de veranderde denkwijze over het huishoudelijk afvalwater. Steeds meer waterschappen denken serieus na over het omzetten van het afvalwater (en slib) in energie. De eerste energieneutrale proefinstallatie zou over twee jaar kunnen draaien. De variant waarbij van een behoorlijke energielevering sprake is, is binnen vijf tot zeven

jaar mogelijk, volgens de waterschappen Aa en Maas, Rivierenland, Veluwe en Hollands Noorderkwartier. Maar ook de vraag of je niet met minder energie kunt zuiveren, is momenteel een belangrijk onderwerp voor de waterzuiveraars. Het is een ontwikkeling die interessante opbrengsten kan gaan opleveren. Met de stijgende energieprijzen in de toekomst sowieso van belang om over na te denken. Maar behalve voor de portemonnaie is het ook voor het milieu gunstig om minder energie te verbruiken. Alle initiatieven op dit vlak verdienen daarom steun. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 10 / 2009 / *thema 4 / Watersector moet nu personeel werven Hetty Visee en Edwin de Buijzer

8* / Cora Uijterlinde: “Goedkoper zuiveren met minder energieverbruik” Maarten Gast

10* / ‘Energiefabriek’ maakt stroom van afvalwater

14* / Afscheidsrede hoogleraar afvalwater

8

Jaap van der Graaf

16* / Wat mag stikstofverwijdering uit industrieel afvalwater kosten? David Vroon, Peter Kuijper, Hans van Velzen en Rob Schoon

20 / Implementatie richtlijn overstromingsrisico’s ‘business as usual’?

14

Anne Leskens, Erik Mostert en Sjoerd Hoornstra

28 / Beleid en uitvoering in de waterketen: nog een grote afstand te overbruggen Jelle Roorda en Paul Roeleveld

30* / Recensie: ‘Public and Private Participation in the Water and Wastewater Sector’ Jelle Roorda

33* / Eerste Nederlandse Automatic Backwash

33

Filter in Harderwijk Nico Wortel, Ruud van Dalen en Peter van Alphen

36* / Integrale optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem in Nijmegen Jeroen Langeveld, Eduard Schilling, Paul de Haas en Marjolein Reijnierse

40* / Duurzame deelstroombehandeling voor stikstofverwijdering op rwzi heeft de toekomst Wim Wiegant, Wouter van Betuwe, Jans Kruijt en Cora Uijterlinde

44* / Voorkomen van slibuitspoeling op rwzi’s vereist goed drogestofbeheer Jans Kruit, Martijn van Leusden en Cora Uijterlinde

50* / Zuivering van zout afvalwater van bedrijven bij Delfzijl Piet Anne de Boks, Mark de Wit en Wilbert Menkveld

Bij de omslagfoto: Een beluchter van de nieuwe generatie die energiebesparing oplevert bij rioolwaterzuiveringen die nog uitgevoerd zijn met het oude type puntbeluchter (zie pagina 59).


Watersector moet nu personeel werven De watersector in Nederland kampt al jaren met problemen rond de personeelsvoorziening. De watersector vergrijst. In de afgelopen jaren maakte de krapte op de arbeidsmarkt het moeilijk om voldoende personeel met de juiste kwaliteiten te werven en te behouden. Door de financiële crisis en de recessie komen bedrijven in andere sectoren in de problemen. Deze bedrijven zullen naar alle waarschijnlijkheid personeel moeten ontslaan. De watersector, die nauwelijks conjunctuurgevoelig is, kan gebruik maken van dit groeiende personeelsaanbod om kwalitatief goed personeel te werven. Vervolgens ligt er een belangrijke uitdaging om dit personeel te behouden als de economie weer aantrekt. Op basis van de huidige situatie, gebaseerd op een kleine enquête en een bijeenkomst in het kader van het KVWN-voorjaarscongres van vorig jaar, dragen Stichting Wateropleidingen en Regioplan beleidsonderzoek enkele ideeën aan om niet over tien jaar weer met dezelfde problemen geconfronteerd te worden. De ideeën zijn gerangschikt rond de instroom van personeel, het behoud en de doorgroei ervan én de uitstroom.

V

oor het werven van nieuw personeel maken bedrijven in de watersector overwegend gebruik van de traditionele kanalen: personeelsadvertenties gericht op specifieke functies in kranten en tijdschriften. Wanneer vacatures (naar verwachting) moeilijk vervulbaar zijn, wordt gebruik gemaakt van werving- en selectiebureaus. Tijdelijke personeelstekorten worden veelal opgelost door het inhuren van personeel. Om de watersector aantrekkelijker te maken als werkgever worden diverse activiteiten ontplooid. Deze zijn enerzijds direct gericht op het werven van personeel, zoals het aanbieden van stage- en werkervaringsplaatsen. Anderzijds betreft het activiteiten die gericht zijn op de naamsbekendheid van de organisatie en indirect een bijdrage kunnen leveren aan de werving van personeel, zoals het organiseren van open dagen. Ideeën die er zijn om met name de werving van starters te vergemakkelijken zijn: traineeships, het geven van gastcolleges op scholen en universiteiten en mogelijkheden bieden voor het doen van projecten in het buitenland. Nu de arbeidsmarkt weer ruimer wordt, is het de verwachting dat de traditionele vormen van werving grotendeels zullen volstaan. De praktijk laat zien dat het aantal reacties op personeelsadvertenties toeneemt. De komende periode moet het derhalve zonder al te veel extra inspanning mogelijk zijn om voldoende kwalitatief goed personeel te werven.

Behoud en doorgroei van personeel Drie belangrijke instrumenten voor het behoud en doorgroei van personeel worden al ingezet door bedrijven in de watersector. Zo werken vrijwel alle bedrijven in de watersector met persoonlijke ontwikkelplannen, wordt het volgen van opleidingen gestimuleerd en worden regelmatig medewerkerstevredenheidonderzoeken gehouden. Toch lijken deze instrumenten

4

H2O / 10 - 2009

nog onvoldoende te werken als het gaat om het behoud van personeel. Eén van de verklaringen hiervoor zou kunnen zijn dat het nog te veel ‘papieren’ instrumenten zijn. De ontwikkelplannen worden gemaakt, de budgetten voor scholing worden vastgesteld en de tevredenheidonderzoeken worden gehouden zonder dat veel aan een vervolg wordt gedaan. Dit terwijl de onderzoeken onder de medewerkers bij uitstek geschikt zijn om te achterhalen of het huidige personeel tevreden is en waar mogelijkheden liggen

voor verbetering. Voor het personeel dat al is vertrokken, biedt uitstroomonderzoek deze mogelijkheden. De ontwikkelplannen en scholing liggen vaak op één lijn. De ervaring leert dat werknemers met relevante werkervaring vaak behoefte hebben aan praktijkgerichte opleidingen. Deze opleidingen bieden hen de mogelijkheid om hun ervaring in te brengen, te bespreken en aan te vullen. Voor instromers bieden praktijkopleidingen en praktijkleren (zie kader) de mogelijkheid om het vak snel te leren.

Praktijkleren is competentiegericht leren in de praktijk. Het bestaat in vele varianten van ‘gewoon’ werken, ervaren en leren, stages, beroepsbegeleidende leerweg, beroepsopleidende leerweg tot deelname aan speciale praktijk-leertrajecten. Kenmerkend voor praktijkleren is dat de beroepspraktijkvorming centraal staat of op zijn minst van groot belang is. Kandidaten gaan veelal zelfstandig aan de slag op de eigen werkplek, onder deskundige begeleiding. De praktijk is hierbij leidend, waaraan theorieaspecten gekoppeld zijn. Voorbeelden van praktijkleren zijn de door Wateropleidingen ontwikkelde en aangeboden Praktijktraject-TAZ en Praktijktraject-UTAZ. Hierbinnen verzamelen de kandidaten praktijkinformatie, interpreteren en rapporteren deze. Competentieontwikkeling rondom de procesvoering op een awzi staat hierbij centraal.

Manier van werven van personeel in de watersector in Nederland.


actualiteit

Uitstroom van personeel De meerderheid van de geënqueteerde bedrijven in de watersector voert exitgesprekken met het personeel dat ervoor kiest de loopbaan elders voort te zetten. Weinig organisaties analyseren deze informatie op structurele wijze en maken gebruik van de informatie uit de gespreken om ervoor te zorgen dat niet ook andere werknemers om dezelfde redenen het bedrijf verlaten. Een exitonderzoek (zie kader) biedt deze mogelijkheid. In zo’n onderzoek worden ex-werknemers die de afgelopen drie jaar het bedrijf hebben verlaten, met een vragenlijst benaderd. De meerwaarde van exitonderzoek ten opzichte van exitgesprekken is tweeledig: door alle werknemers met dezelfde vragen te benaderen, ontstaat een beter overzicht van alle vertrekredenen én door de werknemers enige tijd na hun vertrek te benaderen, zijn zij beter in staat de vorige werkkring in perspectief te plaatsen. In de praktijk wordt de oplossing voor de uitstroom van personeel vooral gezocht in de arbeidsvoorwaarden. Het gaat dan vooral

om de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, maar ook tertiaire arbeidsvoorwaarden als leeftijdsbewust personeelsbeleid, wisseling van werk binnen een bedrijf, gezondheidsprogramma’s en jongerenplatforms vormen instrumenten die worden ingezet om personeel te behouden. Een andere invalshoek om de uitstroom aan te pakken, is een sectorbenadering waarbij het behoud van personeel voor de watersector de insteek is. Mogelijkheden hiervoor zijn detachering en traineeships bij verschillende bedrijven.

Komende jaren De komende jaren biedt de watersector de mogelijkheid om zonder al te veel extra inspanningen voldoende kwalitatief goed personeel te werven. Het behoud van dit personeel (ook na de periode van economische teruggang) is de belangrijkste uitdaging op personeelsgebied waarop de sector zich nu al moet voorbereiden. Hierop kunnen bedrijven zich individueel voorbereiden door te investeren in praktijkgerichte scholing en systematische analyse van de vertrekredenen van uitstromend personeel. Behoud van personeel voor

de watersector biedt de mogelijkheid om sectorbreed te werken aan een kwalitatief goed en toereikend personeelsbestand nu en in de toekomst. Hetty Visee (Regioplan beleidsonderzoek) Edwin de Buijzer (Stichting Wateropleidingen)

Onderdeel van de door Regioplan ontwikkelde ‘Quick Scan Boeien en Binden’ is het ondervragen van reeds vertrokken werknemers. Ex-werknemers vormen een belangrijke bron van informatie wat betreft het boeien en binden van personeel. Zij kunnen heel open zijn over hun redenen voor het verlaten van de organisatie. Op tien punten (onder andere ruimte voor zelfontplooiing, carrièremogelijkheden, het waarmaken van beloftes, persoonlijke interesse in het personeel en mate waarin het personeel zich gewaardeerd voelt) wordt geïnventariseerd in hoeverre het (ex-)personeel geboeid wordt.

De watersector vergrijst al jarenlang. De aanwas van jongeren is niet voldoende om het verlies van de ‘oude garde’ te compenseren. Hier een beeld van de laatste bijeenkomst van NVA en KVWN eind 2008 op het moment dat ze fuseerden tot het Koninklijk Waternetwerk (foto: Marjan van Houten).

H2O / 10 - 2009

5


actualiteit *thema Waterschapsbedrijf Limburg neemt onderhoud rioolgemalen over Waterschapsbedrijf Limburg gaat voor de gemeente Roermond 41 rioolgemalen beheren en onderhouden. Bestuurders van de gemeente en het Waterschapsbedrijf, een ‘dochter’ van de Limburgse waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, hebben op 15 april hiervoor een samenwerkingsovereenkomst getekend. Ze benadrukken dat samenwerking in de afvalwaterketen loont.

W

aterschapsbedrijf Limburg kan het rioolwater dat via de rioolwaterzuiveringsinstallatie binnenkomt, beter sturen dan de gemeente. Het resultaat is dat het afvalwater efficiënter wordt gereinigd. Deze samenwerking past dan ook prima binnen het landelijke beleid ‘samenwerken in de afvalwaterketen’ met als uiteindelijk resultaat kostenbesparing voor de belastingbetaler. Stein en Kerkrade hebben onderhoud en beheer van hun rioolgemalen al eerder overgedragen aan het Waterschapsbedrijf.

De bestuurders (v.l.n.r. Henk van Alderwegen van Waterschapsbedrijf Limburg, Gerard IJff van de gemeente Roermond en Jan Schrijven van Waterschap Roer en Overmaas) zetten als sluitstuk van een ludieke act een handtekening op de binnenzijde van een 5,5 meter hoge, van toiletpapier gemaakte toiletpot.

Spelenderwijs leren over rioolwaterzuivering Welke weg legt water af nadat het is gebruikt voor een douche, de afwas of het toilet? Samen met ingenieursbureau DHV en Stichting Amsterdam Wonderwel heeft studente industrieel ontwerpen Judith Trippelvitz als afstudeerproject een manier bedacht om het antwoord op die vraag inzichtelijk te maken voor kinderen. Deze maand studeert zij af aan de TU Delft op het ontwerp van een speeltoestel.

H

et toestel laat kinderen op speelse wijze ontdekken hoe een ingewikkeld en kwetsbaar proces als rioolwaterzuivering in haar werk gaat. Door kinderen op jonge leeftijd bewust te maken van het belang hiervan, zullen zij - zo is het idee - later hun verantwoordelijkheden nemen in het realiseren van een schoner milieu. In dit geval het belasten van hun riolering en afvalwaterzuivering. BewustHet ontwerp van het speeltoestel.

wording waar Amsterdam Wonderwel zich ook voor inzet. Waterschappen en gemeenten kunnen het speeltoestel inzetten ter ondersteuning van hun educatiebeleid. Trippelvitz hoopt haar ontwerp in de toekomst te zien staan bij bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties, natuur- en milieucentra of openbare speelgelegenheden.

Afvalwaterakkoord met modules krijgt vervolg Het gebruik van modules bij het opstellen van een afvalwaterakkoord werkt goed. Dit blijkt uit een proef die Waterschap Rivierenland vorig jaar samen met de gemeenten Hardinxveld-Giessendam en Sliedrecht uitvoerde. In de loop van dit en volgend jaar gaat het waterschap alle gemeenten in het rivierengebied benaderen om te komen tot een afvalwaterakkoord met per gemeente relevante modules.

E

en afvalwaterakkoord is een overeenkomst tussen gemeente en waterschap, waarin afspraken over beleid en beheer van de afvalwaterketen (riolering en zuivering) zijn vastgelegd. Het gebruik van modules zorgt ervoor dat het akkoord afgestemd is op een bepaalde gemeente. Een ander voordeel is dat, bij wijziging of noodzakelijke aanvullingen, het niet steeds nodig is een geheel nieuw akkoord te sluiten. Aanpassing van de betreffende modules is voldoende. Aanleiding tot de proef met de gemeenten Hardinxveld-Giessendam en Sliedrecht vormde de positieve ervaring die Waterschap De Dommel opdeed met het modulaire systeem.

6

H2O / 10 - 2009


02 .*'$ + -/) - 1**- $ !1 '2 / -+-* .

V YXMPMX]

XI JSW GSQ [E [[[ KVYRH

#} } y y } { y } y { { yy z} y } }}~zyy } | } } } #} z} }~ |y }} z} |y z} zyy } | } y } } yy |} yy z } 2} } |y

|y } } y } }|} } |y }} } | { } } }

1y y } } y } | }} y y }

" |~ |} y } y~ y y }


CORA UIJTERLINDE, COÖRDINATOR AFVALWATERONDERZOEK STOWA:

“Goedkoper zuiveren met minder energieverbruik” De grote beleidsonderwerpen op watergebied in deze tijd zijn zaken als de millenniumdoelstellingen van de VN, de vraag hoe wij duurzaam met energie kunnen omgaan en of er voldoende zoet water is voor de voedselvoorziening op aarde. Op landelijk niveau ligt het Nationaal Waterplan ter visie, het antwoord van onze regering op de effecten van klimaatverandering en bodemdaling. Onderwerpen als deze vormen ook een grote inspiratiebron voor technische en technologische ontwikkelingen. Vernieuwing in de praktijk is nodig om doelen te realiseren, zowel op individueel (bijvoorbeeld scheidingstoiletten) als op centraal voorzieningenniveau (bij afvalwaterzuivering of energieopwekking). Over de huidige ontwikkelingen in de afvalwaterzuivering voor dit nummer een gesprek met Cora Uijterlinde, coördinator van dit onderzoek bij de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer in Utrecht.

Langs welke weg ben jij bij STOWA terechtgekomen? “Ik ben in 1964 geboren in Elsendorp, een klein dorp in de Peel bij Gemert. Mijn ouders hadden daar een boerderij met melkvee. Toen mijn oudste broer het bedrijf overnam, verhuisden wij naar Noord-Limburg. Na de middelbare school heb ik van 1982 tot 1988 in Wageningen Milieuhygiëne gestudeerd, specialisatie waterzuivering, bij Lettinga. Het mooie van Wageningen was dat voor je praktijkonderzoek de hele wereld voor je open lag. Zo liep ik stage in Colombia, waar Haskoning in de stad Cali een proefinstallatie had voor de anaerobe zuivering van huishoudelijk afvalwater. Later is daar ook een installatie op praktijkschaal voor gebouwd.” “Mijn eerste baan was bij Witteveen+Bos in Deventer, waar ik van 1988 tot 1990 gewerkt heb aan de ombouw van installaties om biologisch stikstof en fosfaat te kunnen verwijderen. In 1990 ben ik in dienst gekomen van de provincie Utrecht, die toen nog het waterkwaliteitsbeheer in eigen hand had. Ik was belast met de technologische begeleiding van de 25 rwzi’s die samen het afvalwater van 1,5 miljoen inwonerequivalenten zuiverden. Wij kwamen al snel in de reorganisatiefase. Eerst werd de dienst Waterkwaliteitsbeheer geformeerd. Later werd het kwaliteitsbeheer overgedragen aan de drie waterschappen in de provincie: Amstel, Gooi en Vecht, Vallei & Eem en Stichtse Rijnlanden. ” “In 1997 werd ik hoofd van de afdeling Advies en Ondersteuning van de sector Zuiveringsbeheer van Stichtse Rijnlanden. Dat was een breder werkterrein dan alleen de zuiveringstechnologie; daar vielen ook zaken als ICT, KAM en ARBO onder. In 2002 kreeg ik behoefte om ook eens buiten het Utrechtse zuiveringsbeheer te gaan kijken en ben ik bij STOWA in dienst getreden.”

8

H2O / 10 - 2009

Wat is jouw werk hier? “Mijn rol als onderzoekscoördinator afvalwatersystemen is om de vragen die in Nederland bij de waterschappen leven, te vertalen in onderzoeksopdrachten van STOWA. Dat betekent dus dat ik mij bezig hou met het opzetten van innovatief toegepast onderzoek op het gebied van de zuivering van afvalwater. Het deel van de keten dat zich afspeelt ‘binnen het hek’ van de rwzi’s.” “Energie is op het ogenblik een belangrijk onderwerp: zowel de vraag hoe je met minder energie het afvalwater kunt zuiveren als de vraag hoe je meer energie uit de slibverwerking kunt halen. De prijsvraag die in het kader van het project Waterwegen van de Unie van Waterschappen was uitgeschreven, is gewonnen door Waterschap Aa en Maas met het idee ‘de zuiveringsinstallatie als energiefabriek’. Basisgedachte is na te gaan of het mogelijk is een rwzi energieneutraal of energieleverend te maken.”

Hoe zou dat kunnen? “Je moet dan proberen om binnen de installatie een groter deel van de aangevoerde organische stof naar de gisting te halen. Dat kan door vlokmiddelen aan het influent toe te voegen, waardoor je in de voorbezinking niet 30 procent van de BZV verwijdert, maar 40 tot 50 procent. Je kunt ook microzeven in de aanvoer plaatsen, zoals dat op MBR-installaties gebeurt om haren en grovere delen buiten het membraangedeelte te houden. Zulke zeven houden ook cellulose van bijvoorbeeld toiletpapier tegen. Het aerobe deel van de zuivering vraagt dan minder energie en de gisting levert meer energie op. Je kunt ook extra organische stof van buiten de installatie aantrekken om deze mee te vergisten: vetten, mest en maaisel van bermen. Er zijn allerlei restproducten waarvoor een zinvolle verwerking gezocht wordt. Vergisting kan een oplossing zijn. Met het gas uit de

gisting kun je dan weer slimme dingen doen: toepassen als groen gas of als autogas bijvoorbeeld, naast het verstoken in de eigen gasmotoren, wat natuurlijk ook nog altijd een goede bestemming is.”

Levert toepassing buiten de rwzi een wezenlijke bijdrage? “Die bijdrage is natuurlijk niet zo groot. Maar het nemen van zulke maatregelen is ook een strategische keuze van de waterschappen. Het geeft aan dat ze anders in de maatschappij staan dan vaak gedacht wordt. Maar onderschat ook niet welke bijdrage stadsbussen die op diesel rijden, leveren aan de fijnstofproblemen in de steden. Als je er samen met de busmaatschappij voor kunt zorgen dat die bussen voortaan op gistingsgas rijden, verminder je die problemen aanzienlijk.”

Blijft goed zuiveren wel de hoofdopgave? “Goed zuiveren van het afvalwater blijft zeker het hoofddoel. Als gevolg van de KRW worden bij lozing op kwetsbare wateren strengere effluenteisen gesteld. Het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater gaat nu voor grotere nieuwe of vernieuwde rwzi’s uit van tien milligram stikstof en één milligram fosfaat per liter effluent, ongeacht waar dit effluent geloosd wordt. Voor oude installaties geldt nog de norm van 75 procent nutriëntenverwijderingen in het gehele beheergebied, waarbij men uiteraard eerst de stikstof- en fosfaatverwijdering op de grotere installaties toepaste. We onderzoeken nu hoe je met aanvullende maatregelen tot een lagere nutriëntenbelasting van het ontvangend water kunt komen. Uiteindelijk doel kan zijn om effluent met oppervlaktewaterkwaliteit te lozen, waarvoor 2,2 milligram stikstof en 0,15 milligram fosfaat aangehouden wordt.” “Momenteel lopen diverse onderzoeken op pilotschaal met zandfilters, deels in combinatie met de toepassing van actieve kool om ook hormoonverstorende stoffen, organische microverontreinigingen en medicijnresten te verwijderen. Belangrijke vraag is welke ontwerpgrondslagen je voor zulke aanvullende voorzieningen moet hanteren en welke kosten ermee gemoeid zijn. Ook welk deel van je waterstroom je daarin moet behandelen. Is dat alleen de droogweerafvoer of de hele regenwaterafvoer? Wat is het effect in de verschillende configuraties?” “Ook bij de MBR-installaties verricht STOWA dit onderzoek. De MBR is ontworpen om een betere scheiding van het actieve slib en het gezuiverde water te krijgen, dus om minder zwevende deeltjes te lozen. Volgende vraag is nu: wat doet de MBR om nutriënten te verlagen? In Varsseveld haalt de installatie al een niveau van vijf milligram stikstof per liter.”


interview

Blijf je dit ook in de toekomst doen? “Het werk is heel afwisselend. Om zoveel verschillende mensen in dit soort projecten bijeen te brengen en ermee samen te werken, is erg boeiend. De formule van STOWA vind ik ook goed. De kleinschaligheid en de flexibiliteit die daar het gevolg van zijn, waardeer ik zeer. Ik ben ook actief in Waternetwerk als lid van de themagroep afvalwaterzuivering: de vroegere programmagroep 3 van de NVA. We organiseren tweemaal per jaar een symposium over actuele onderwerpen als aanvullende zuiveringstechnieken en energie en slib. Of ik het leuk blijf vinden, zal de toekomst uitwijzen.”

Je noemde ook onderzoek aan algen. “Er is de laatste tijd veel aandacht voor het toepassen van algen. Ook in de media. De Volkskrant had eind maart een groot artikel met als kop: ‘Algen als heilige graal’. Dat Cora Uijterlinde.

Komen er nog nieuwe MBRinstallaties? “In Nederland staan er nu drie: Heenvliet (Hollandse Delta) en Ootmarsum (Regge en Dinkel) zijn gecombineerde installaties met een MBR-lijn naast een traditionele actiefslibtank met nabezinking. Varsseveld (Rijn en IJssel) is geheel als MBR-installatie gebouwd. Er waren wel plannen voor volgende MBR-toepassingen, maar om allerlei redenen zijn die niet of nog niet gerealiseerd. De bestaande MBR-installaties werken goed. Hoe de membranen zich op lange termijn houden, zal de toekomst moeten leren. Onvoorziene lozingen op de riolering blijken soms problemen te geven. Het spoelen van de membranen vraagt extra energie. Maar bij studies van systeemkeuze blijkt de MBR qua kosten gelijkwaardig met de traditionele installatie met zandfilters als aanvullende zuivering.”

“Effluent lozen met de kwaliteit van oppervlaktewater”

schaal via proefinstallaties tot praktijkinstallatie zo snel mogelijk af te wikkelen. We zitten nu in de overgang van pilot naar full scale. Waterschap Veluwe heeft besloten tot de bouw van de eerste praktijkinstallatie in Epe. Daar loopt de gehele afvalwaterstroom door de Nereda-installatie. Het gaat om een installatie voor 59.000 i.e. (1.500 kubieke meter per uur), die in de plaats komt van een overbelaste actiefslibinstallatie.”

Hoe kom je bij actief slib aan korrels in plaats van vlokken?

“Wij zijn constant op zoek naar mogelijkheden om minder energie te verbruiken en om kosten te verlagen. Daar vallen ook het Nereda-project en het algenonderzoek onder.”

“Om misverstanden te vermijden, het is geen ‘slib op drager’-techniek, de gehele korrel bestaat uit biomassa. Die korrels krijg je door te selecteren op zware deeltjes. In een oxydatiesloot is het systeem volledig gemengd en maak je geen onderscheid tussen het actieve slib dat je terugvoert naar de beluchting en het actieve slib dat je afvoert als spuislib. Bij de Neredainstallatie houd je zware slibdeeltjes in de up-flow-reactor. Het spuislib wordt ingedikt en daarna bijvoorbeeld naar een gisting afgevoerd.”

“Het Nereda-project gaat om de toepassing van aeroob korrelslib in plaats van het traditionele actief slib in vlokvorm. Als dat lukt, kun je compacter bouwen en gebruikt de installatie minder energie. Het is geen continu proces, maar een batchreactor met geringere bouwkosten omdat je geen nabezinktanks hoeft te bouwen en minder energiegebruik omdat je niet continu actief slib terug moet pompen en moet mengen.” “Er is een consortium gevormd dat het Nederlands Nereda ontwikkelingsprogramma uitvoert. Daarin zitten DHV, TU Delft, STOWA en vijf waterschappen. Doel is om het gehele proces van laboratorium-

“In een eerder stadium is een proefinstallatie in Ede gebouwd. Daarin hebben we het al dan niet voorschakelen van een voorbezinktank bestudeerd. Het blijkt mogelijk om zowel met voorbezonken als met ruw afvalwater een korrelreactor te bedrijven. We zitten nu in de fase om alle technische en technologische aspecten, ook alle risico’s, op praktijkschaal in de vingers te krijgen. Want er is natuurlijk wel een verschil tussen een proefreactor die een debiet van vijf kubieke meter per uur behandelt en een praktijkinstallatie voor 1.500 kubieke meter per uur. Dat ik namens STOWA zulke projecten mag begeleiden, vind ik heel leuk.”

Merken jullie iets van de druk op de waterschapstarieven?

richtte zich vooral op het kweken van algen voor biobrandstof, algen als energiebron dus. Voor ons is meer de vraag: Wat kun je met algen in de zuiveringstechniek? Er lopen nu twee projecten. Het Technologisch TopInstituut Water onderzoekt de toepassing van algen op biofilm. Voordeel hiervan is dat je algen en water beter kunt scheiden. En in het KRW-innovatieprogramma bestuderen we nabehandeling van effluent met algen, dus om nutriënten te verwijderen. Hoe kun je met algen werken onder de Nederlandse omstandigheden qua temperatuur, daglengte, lichtinval e.d.? Welke algen moet je gebruiken, welk effect hebben ze, hoe kun je ze oogsten en wat kun je er uiteindelijk mee? Hoeveel ruimte heb je nodig? Krijg je te maken met stankproblemen? Dat soort vragen.” “De algentechnologie is betrekkelijk nieuw. Algenpreparaten zijn wel al langer bekend uit de cosmetica en de voedingsmiddelenindustrie, maar er zijn nu ineens allerlei plannen voor grootschalige kweek.”

Waar komen die plannen vandaan? “Ik zie dat toch vooral als een gevolg van ontwikkelingen in andere sectoren en de vele aandacht in de media. Daarin staat het gebruik als biobrandstof voorop. De waterschappen hebben het spoor opgepakt, maar dan primair als mogelijkheid van nabehandeling van het effluent. Goede zuivering is en blijft het hoofddoel, de rest is meegenomen. Maar misschien staan wij wel aan het begin van een geheel nieuwe ontwikkeling.” Maarten Gast

H2O / 10 - 2009

9


‘Energiefabriek’ maakt stroom van afvalwater Als alle 350 rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) binnenkomend afvalwater omzetten in energie, worden de gezamenlijke waterschappen en hoogheemraden de grootste groene energieproducenten van Nederland. Nu kost de verwerking van afvalwater nog energie. In het gunstigste scenario kan de eerste energieneutrale proefinstallatie over twee jaar draaien en de supervariant, waarbij van een behoorlijke energielevering sprake is, over vijf tot zeven jaar. Het concept van de ‘rwzi als energiefabriek’ is in het kader van een wedstrijd van de Unie van Waterschappen uitgewerkt door het Waterschap Aa en Maas, Waterschap Rivierenland, Waterschap Veluwe en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

I

nmiddels zijn er tien waterschappen die willen meewerken aan de verdere ontwikkeling van het project dat drie varianten kent. “De waterschappen zijn bijvoorbeeld geïnteresseerd in een demonstratie-installatie voor de plusvariant - die tussen neutraal en super inzit - of in meerjarig onderzoek naar superkritisch vergassen. De bedoeling is dat ze elk afzonderlijk gaan zoeken naar een concrete ‘energiefabriek’. Dat doen ze door rwzi’s te screenen en zo te bepalen welke zuivering de meest positieve uitgangssituatie oplevert”, zegt Ferdinand Kiestra, innovator afvalwaterketen van Waterschap Aa en Maas. “De zuivering bij ‘s-Hertogenbosch gaat op de schop. Daar zouden we de aanpassingen kunnen meenemen in de toch al geplande nieuwbouw, waardoor de investering relatief laag uitvalt. Extra voordeel is dat de gemeente naast het terrein een biomassacentrale voor snoeihout laat bouwen. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier kijkt naar een nieuw te bouwen zuivering in een kassengebied.” De tien waterschappen komen begin juni bijeen om te bespreken wat binnen welke termijn is te verwezenlijken. Concrete realisatie, onderzoek en marketing zijn de drie lijnen die zij volgen. “Bij marketing gaat het er onder meer om te bepalen hoe we onze zichtbaarheid kunnen vergroten als we eenmaal energie leveren. Een belangrijk aspect van de ‘Energiefabriek’ is dat de waterschappen zich daarmee beter kunnen profileren.”

WaterWegen Vorig jaar daagde de Unie van Waterschappen de 26 waterschappen in Nederland uit mee te denken over vernieuwende initiatieven binnen het project WaterWegen, een document dat tien jaar vooruitkijkt. Aa en Maas koos het thema energie, dat goed aansloot bij de manier waarop het waterschap straks als onderneming - een 24-uursbedrijf met 400 medewerkers - in de omgeving wil staan. Het wint de wedstrijd met het concept voor de ‘Energiefabriek’. Drie andere waterschappen met vergelijkbare, maar over het algemeen wat meer technisch ingestoken ideeën (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Waterschap Veluwe en Waterschap Rivierenland) sluiten zich op voorspraak van de jury bij Aa en Maas

10

H2O / 10 - 2009

aan. Samen krijgen ze toegang tot een breed netwerk om de plannen uit te werken. “Vanaf september vorig jaar tot nu hebben we, ieder vanuit onze eigen doelstellingen, bij elkaar gezeten om een gezamenlijke ambitie in te vullen. De opdracht was te komen tot een technische verwerking en een ondernemingsplan voor het energieneutraal en zelfs energieleverend maken van de rioolwaterzuiveringen. Vooral leverend, want daardoor zou interactie met de omgeving ontstaan, waar het binnen WaterWegen ook om te doen is”, zegt Kiestra. Op dit moment heeft een zuiveringsbedrijf ‘in principe niemand nodig’ om te kunnen functioneren, maar wanneer De energiepotentie van een rwzi.

niet alleen energie wordt gebruikt maar ook opgewekt, zijn er ook afnemers nodig in de wijk of daarbuiten. “Dan krijg je de interactie met de omgeving, waar het om te doen was.” De zuivering is als middelpunt genomen voor de ‘Energiefabriek’. Nu is de installatie vrijwel uitsluitend gericht op het zuiveren van afvalwater, waarbij de hoeveelheid energie die men daarvoor gebruikt minder van belang is. Straks moeten er in bestaande rwzi’s installaties komen die, met dezelfde effluentkwaliteit, uiteindelijk energie leveren en de energieoprengst van binnenkomend rioolwater en eventuele extra biomassa-


*thema

actualiteit

stromen maximaliseren. Er bestaan al apparaten die dit nieuwe zuiveringsconcept aankunnen, maar andere moeten nog worden ontworpen.

Varianten Met de basisvariant van de ‘Energiefabriek’ kunnen de waterschappen en hoogheemraden eigenlijk morgen al aan de gang. De techniek die energieneutrale zuivering mogelijk maakt, bestaat en is bewezen. Uitgangspunt blijven gisting en het gebruik van gasmotoren, maar dan met een hoger rendement. Verder is het nodig de voorbezinking aan het begin van het proces te verbeteren. Kiestra: “Normaal zouden we het water vanuit de slibverwerking naar de zuivering sturen, maar we zetten nu dus een extra stap - deelstroombehandeling voor stikstof - om het energieverbruik te minimaliseren en de energieopwekking te maximaliseren. Deze energieneutrale variant houdt gemiddeld genomen geen energie over, maar we maken al wel een grote klapper. In de huidige situatie is de levering -100 procent. Met deze stap gaan we naar 0, met de potentie er uiteindelijk +200 procent van te kunnen maken. Dat is fors en misschien blijkt straks +100 procent ook al voldoende te zijn.”

De basisvariant. De plusvariant.

De plusvariant gaat uit van de levering van energie en vraagt om andere technieken en opnieuw extra investeringen. De gisting verbetert. Een brandstofcel vervangt de gasmotor, wat een hoger rendement oplevert. De extra ontsluitingsstap voor de slibbehandeling (CAMBI) levert voordeel op voor de slibverwerking. Voor de zuivering van 100.000 vervuilingseenheden ontstaat, na aftrek van het eigen verbruik een energielevering van 0,1 MW elektrisch, voldoende om 225 huishoudens van stroom te voorzien. De technieken voor de plusvariant zijn in Nederland niet bewezen, maar in het buitenland wel. Hetzelfde geldt voor het CAMBI-verhaal. In Engeland en Oost-Europa is daar al flink wat ervaring mee opgedaan, maar dat heeft in die landen nog niet geleid tot energieleverende zuiveringsinstallaties. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de waterschappen bleek dat de investeringen voor energieleverende rwzi’s niet één, twee, drie zijn terug te verdienen door de besparingen op het energieverbruik.

H2O / 10 - 2009

11


Kiestra: “Dat is een belangrijke conclusie, want het rendeert dus niet om die extra investeringen te doen, zeker niet nu de energie weer goedkoop is. Daar staan voordelen tegenover. De rwzi wordt onafhankeijk van de energiemarkt, wat een belangrijke strategische afweging kan zijn, en er zijn waterschappen die het niet erg vinden extra te investeren in duurzaamheid.” De vier waterschappen die vanaf het begin betrokken zijn bij de ontwikkeling van de ‘Energiefabriek’, hebben elk een andere bril op. Voor allemaal geldt dat het kostenplaatje het eerste selectiecriterium is. “Onze taak is het leveren van schoon water. Het zou fantastisch zijn als we energie kunnen maken of zelfs leveren, maar eigenlijk mag dat in elk geval de burger - en dus ons niets extra’s kosten. Dat is de uitdaging die we willen oppakken. Technisch kan het, de potentie is gigantisch (van -100 naar +200), maar er wacht wel een zwaar gesprek met de boekhouder. Dat betekent dat de eerste praktijkuitvoering heel belangrijk is. We moeten nieuwe verwerkingsstromen en een afzetmarkt vinden om die energie op gunstige wijze te kunnen afzetten. We moeten niet alleen slimme constructies bedenken, maar ook meer met de omgeving doen, wat goed past binnen de gedachte achter het project WaterWegen.” Als voorbeelden noemt Kiestra de zuivering in Nijmegen, die naast een grote afvalverbrander staat, waardoor restwarmte kan worden benut. Op de Veluwe bij Apeldoorn verwerkt de rwzi bloedresten van een slachthuis. Aan de poort kan daardoor wat worden gevraagd voor de gistingscapaciteit. De supervariant levert nog meer energie, maar de techniek staat iets verder weg. Superkritisch vergassen vervangt de gisting. Het grote voordeel daarvan is dat geen slibstroom meer ontstaat, omdat die volledig in gasvorm is omgezet. De eindverwerking van slib, zoals nu gebruikelijk is, is dan overbodig. Kiestra: “De verpompbare slibstroom, de natte slurrie, breng je onder hoge druk (300 Bar) en je verhoogt de temperatuur tot 600°C. De vloeistof die in de slurrie zit, blijft door die druk vloeibaar en komt in de superkritische fase, die het midden houdt tussen de vloeibare, vaste en gasvormige fase. Alle organische stof wordt omgezet tot gas. Uiteindelijk ontstaat een enorm brandbaar gas en raak je alle organische stof kwijt.” In de gisting zou normaal 30 procent van het slib worden omgezet, nu is dat 100 procent. Een enorme stap, volgens Kiestra. “Als je dat extra gas ook nog eens in een brandstofcel stopt, levert dat een hoog rendement op. Dat is twee keer winst voor de ‘Energiefabriek’. Doordat alle organische stof verdwenen is, is er ook geen slib meer. Normaal bleef 70 procent van het slib over, dat nog naar de eindverwerking moest. Dat hoeft niet meer en dat levert een flinke besparing op.” De behoorlijke energielevering en de aanzienlijke beperking van de slibverwerkingskosten kunnen de supervariant in potentie rendabel maken. Voor de zuivering

12

H2O / 10 - 2009

De supervariant.

van 100.000 vervuilingseenheden ontstaat een leveringspotentie van meer dan 0,3 MW elektriciteit, die gelijk staat aan het stroomverbruik van 900 huishoudens. De supervariant bestaat alleen nog in het laborarium. Het kost per stap zeker drie jaar voordat de verwerking van honderden liters per uur of een kuub per uur mogelijk is. Misschien dat in 2020 een paar rwzi’s deze variant aankunnen. Hoewel de technieken voor met name de plusvariant in het buitenland al grotendeels bewezen zijn, is er op dit moment - in Zwitserland - nog maar één zuivering die energieneutraal werkt en dan nog maar acht maanden per jaar. De overige maanden lukt het net niet. “Wij hebben met die technieken nog weinig ervaring, maar als eenmaal blijkt dat ze werken, moeten ze alleen in de goede configuratie worden geplaatst om het plaatje op te leveren waarnaar we zoeken. Voor het plus- en superscenario zouden we graag samen met STOWA en andere waterschappen onderzoek doen. Maar dat gaat om forse investeringen, terwijl er nog vele onzekerheden en risico’s zijn”, aldus Kiestra. “We zijn nu druk bezig met het project en door samen te werken, te coördineren en te combineren komen we wellicht tot slimme, nieuwe oplossingen.”

Pasfoto’s Foto’s van mensen zijn niet per se pasfoto’s. Steeds vaker komen op de redactie foto’s binnen die als pasfoto moeten dienen maar het niet zijn. Om van deze foto’s pasfoto’s te maken, kost tijd en het resultaat is dikwijls niet fraai. Daarom bij deze nogmaals het verzoek om bij Platformartikelen alleen pasfoto’s mee te sturen. Digitale pasfoto’s moeten het normale pasfotoformaat hebben en een hoge resolutie (300 dpi).


Koersbepalend in water, energie en bodem!

GMB is volop in beweging. Wij stimuleren onszelf en de markt graag om te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de uitdagingen van deze tijd. Uitdagingen die vragen om een open houding, een proactieve opstelling en samenwerking met partijen in de keten. GMB wil voor haar opdrachtgevers een partner zijn die functioneert als verbindende schakel wanneer het gaat om water, energie en bodem. Een multidisciplinaire en betrouwbare partner die denkt ĂŠn doet en daarbij de hele keten als haar werkgebied ziet.

GMB ontwerpt, realiseert en onderhoudt onder meer drinkwater- en afvalwaterzuiveringsinstallaties, pompen en gemalen, waterbergingen, riool- en persleidingen, dijken en kades. We reinigen en saneren (water)bodems en bouwen installaties die afval(water) omzetten in energie. In eigen installaties halen we biogranulaat en energie uit slib. En we realiseren voorzieningen voor een optimale mobiliteit en logistiek, zoals verkeersknooppunten, haventerreinen en loodsen.

Laat u informeren over de nieuwste ontwikkelingen en de koers die GMB vaart. Bel voor meer informatie (0488) 44 94 49 of kijk op www.gmb.eu


Afscheid hoogleraar Jaap van der Graaf: ‘Het geklaarde afvalwater’ “Afvalwater is getransformeerd van een afvalproduct met een negatieve waarde naar een in potentie waardevolle grondstof. Dat is een verrassende constatering. Bijna 20 jaar na mijn intreerede ‘Afvalwater, zuiver en klaar?, waarin ik aangaf dat er nog heel veel te verbeteren viel, moet ik nu constateren dat de ultieme uitdaging ‘van afvalwater naar drinkwater’ binnen bereik is gekomen. Ik heb daaraan een kleine bijdrage mogen leveren en dat is een mooi moment een stapje terug te doen”, aldus prof. ir. J.H.J.M. (Jaap) van der Graaf op 13 mei in zijn afscheidsrede als hoogleraar in de behandeling van afvalwater aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de Technische Universiteit Delft. De titel van de rede luidde: ‘Het geklaarde afvalwater’. Ook wat betreft hergebruik is er veel veranderd. “Zo’n 20 jaar geleden was dat toekomstmuziek. Nu is de sector volop in beweging en groeit internationaal, ook in Nederland, het besef dat gezuiverd afvalwater een nuttige bestemming kan en moet hebben.”

“D

e conclusie die hieruit valt te trekken, is dat onderzoekers en ontwikkelaars trachten de waterkringloop verder te verbeteren. De ontwikkelingen leiden tot een verdergaande sluiting van de waterkringloop door het verbeteren van de verwijderingstechnieken voor zo veel mogelijk stoffen.” In grote lijnen past dit volgens professor Van der Graaf uitstekend in het scenario ‘nulemissie’ (onderdeel van de studie Duurzame Technologische Ontwikkeling oftewel DTO), dat daardoor steeds dichterbij komt. “Het kan natuurlijk ook sneller en doelgerichter: een voorbeeld van de feitelijke realisatie van het DTO-denken is te vinden in Singapore. Dat is één van de eerste steden in de wereld die de totale stedelijke waterkringloop integraal heeft aangepakt en opgelost. Ongeveer 30 jaar geleden waren de rivieren sterk vervuild en werd water aangevoerd vanuit Maleisië. Nu heeft men voor de drinkwaterbereiding vier bronnen en wordt al het gebruikte water voor 100 procent ingezameld via een uitgebreid rioolstelsel en afgevoerd naar centrale geavanceerde zuiveringsinstallaties. Na membraanfiltratie wordt dit water opgewerkt en geleverd aan de industrie of toegevoegd aan de zoetwatervoorraadbekkens. Het regenwater wordt via een gescheiden open systeem, dat dan ook schoon wordt gehouden, ingezameld en ook afgevoerd naar de zoetwaterbekkens.” Een vrijwel gesloten systeem met maximale zuiveringsstappen, waarvan de kosten door een gestructureerde aanpak alleszins acceptabel zijn. “Het voorbeeld van Singapore laat zien dat indien de nood hoog is, de wil tot het oplossen van een waterprobleem groeit. Vervolgens zorgt een integrale aanpak voor een watersysteem dat zeer lang in de behoeften kan voorzien en slechts tot milieuverbetering leidt. Dit betekent dat het streven naar duurzaamheid op zich onvoldoende krachtig is om echte grootse zaken tot stand te brengen. Er moet een andere sense of urgency zijn die echt nieuwe ontwikkelingen mobiliseert. In de Nederlandse context betekent dit dat in de watersector pas echte stappen gezet worden als de regelgeving (nationaal of Europees) of economische ontwikkelingen (duurdere grondstoffen,

14

H2O / 10 - 2009

energieprijs) daartoe aanleiding geven. Rest natuurlijk nog de kernvraag of we in Nederland op de goede weg zijn met onze stedelijke waterkringloop. Gelukkig hoeven we die vraag niet zelf te beantwoorden, maar ligt het antwoord impliciet verscholen in de ontwikkelingen die zich op internationaal (Europa) en mondiaal (denk aan Singapore) niveau afspelen. Dat betekent dat een verdere optimalisatie van de stedelijke waterkringloop verreweg het aantrekkelijkste perspectief biedt, met als kernthema’s vergaande zuivering van afvalwater, hergebruik van water en reststoffen en vergaande beperking van de overstorten uit de riolering (...). Dat houdt ook in dat andere thema’s zoals CO2-reductie, afkoppelen van regenwater, decentrale sanitatie, beperking van het waterverbruik en bestrijding aan de bron, hoe sympathiek ook, weinig soelaas bieden en alleen schijnbare duurzaamheid bieden. Te grote fixatie op niet relevante bijkomstigheden houdt in dat we uiteindelijk voor de noodzakelijke technieken terecht moeten bij het buitenland (Singapore?) hetgeen zeker in economisch opzicht een weinig aantrekkelijk perspectief is.”

(On)duurzaamheid “De meningen over de duurzaamheid of onduurzaamheid van de stedelijke waterkringloop lopen nogal uiteen; niet alleen in Nederland maar ook op mondiaal niveau spelen uiteenlopende visies over de juiste inrichting van de stedelijke waterkringloop. Hierbij geldt in sterke mate het feit dat de stedelijke watervoorziening, de riolering en de afvalwaterzuivering reeds lange tijd een integraal onderdeel van de stedelijke infrastructuur vormen. Gedurende de laatste eeuw(en) zijn vele steden voorzien van sanitatie, waarbij in eerste instantie gezondheid centraal stond en later het milieu als belangrijke factor is toegevoegd. In vele gevallen functioneren de bestaande structuren reeds vele jaren c.q. decennia, dikwijls naar volle tevredenheid. Het lijkt dan ook logisch om voor de toekomst in eerste instantie uit te gaan en gebruik te blijven maken van de reeds aanwezige bestaande structuren. Pas in het geval dat zich onoverkomelijke problemen voordoen, zal tot een volledige systeemwijziging moeten worden overgegaan.”

“Deze zienswijze staat lijnrecht tegenover de visie van anderen die ons voorhouden dat de huidige structuren niet deugen. Kleinschaligheid, beperking van het watertransport, brongerichte aanpak, hergebruik van afvalstoffen, waterbesparing en energie zijn allemaal thema’s die een rol spelen bij het bedenken van of het streven naar een andere opzet van de waterkringloop. In extremo zijn dus ten aanzien van de ontwikkelingsstrategie twee uitersten te onderscheiden: doorgaan met verdere verbeteringen en aanpassingen versus volledig andere concepten. In de Nederlandse beroepspraktijk wordt vaak getracht beide visies te incorporeren, hetgeen er in elk geval toe leidt dat ruimte bestaat voor velerlei initiatieven die allemaal claimen bij te dragen aan duurzaamheid.”

Toekomstscenario’s “In de DTO-studie is, in toekomstscenario’s, onderzocht welke ontwikkelingen echt nodig zijn om de duurzaamheid van de waterketen te verbeteren. Hierbij kwamen 15 jaar geleden enkele conclusies naar voren die vrijwel niets aan geldigheid hebben ingeboet: • Verbetering van de onderdelen van de waterketen, zoals het aansluiten van verspreide lozingen, het renoveren van verouderde rioolstelsels en het optimaliseren van de afvalwaterbehandeling en drinkwaterbereiding, blijft een zeer zinvolle zaak; • Vergaande reductie van de emissies via effluent en overstorten en verder opwerking van zuiveringsslib kunnen reeds leiden tot de gewenste duurzaamheid; • Beperking van het waterverbruik, hoe nuttig dan ook, levert nauwelijks een bijdrage; • Dit geldt ook voor het afkoppelen van verhard oppervlak; • Kleinschalige oplossingen, hoe sympathiek ook, scoren minder vanwege onderhoud en procesvoering van de toegepaste technieken.” “In de praktijk is de geldigheid van deze voorspellingen aangetoond, weliswaar met voortdurende zijwaartse optimalisaties en alternatieve concepten.” “Zoals het interessant is via scenario’s naar de toekomst te kijken, zo is het minstens zo


*thema

actualiteit

onderliggende processen te beschrijven, de onderlinge beïnvloeding te onderzoeken en strategieën te ontwikkelen om de nadelige gevolgen te beperken. Daarnaast is door de Universiteit Wageningen en de TU Delft, in opdracht van STOWA, onderzocht wat de mogelijkheden zijn van vergaande deeltjesverwijdering in de voorzuivering. Twee promovendi, Adriaan Mels en Arjen van Nieuwenhuijzen, hebben in intensieve samenwerking tal van alternatieven onderzocht en uiteindelijk in een (kosten) model verwerkt. Hierbij blijkt dat slibmaximalisatie aantrekkelijke perspectieven biedt. Dit aspect is in een later stadium nog eens verder versterkt door de toegenomen aandacht voor duurzaamheid, energieterugwinning en de problemen met CO2. Uit een onderzoek naar vergaande reductie van de concentraties aan fosfaat en stikstof op de diverse rwzi’s blijkt bijvoorbeeld dat het in principe mogelijk is de geformuleerde doelstelling te bereiken met meerdaagse filtratie en dat deeltjesstellingen en fractioneringen daarbij waardevolle informatie geven. Op bescheiden wijze is de TU Delft ook betrokken bij de ontwikkeling van de Waterharmonica: een systeemopzet die zorgt voor een natuurlijke overgang tussen de rwzi en het oppervlaktewater.”

Lopende projecten

Jaap van der Graaf.

nuttig te kijken wat het recente verleden voor ontwikkelingen heeft opgeleverd.” Professor Van der Graaf noemt, zonder volledigheid na te streven, enkele belangrijke ontwikkelingen wat betreft de stedelijke waterkringloop: internationalisering, het loslaten van het sectorale denken en het introduceren van integrale concepten voor de waterketen, klimaatverandering en de CO2-fobie (“CO2 is vrijwel het equivalent van duurzaamheid geworden”), ontziltingsinstallaties, endocriene stoffen en andere microverontreinigingen, membraantechnologie, vergaande verwijdering van nutriënten, verbetering van basistechnologieën, doorbraak van nieuwe concepten (vooral ter vervanging van andere of behandelingen van deelstromen) en hergebruik.

Onderzoek Na de ontmanteling in 1995 van het Laboratorium voor Gezondheidstechniek - kostbaar qua instandhouding, maar met een minimale inzet in externe onderzoeksprojecten - is weer voorzichtig een begin gemaakt met eigen onderzoek aan de TU Delft, maar op een andere wijze. “We willen zoveel mogelijk complementair zijn op de bestaande onderzoeksinfrastructuur en we beperken ons bewust vooral tot fysisch-chemische technieken. Deze focus heeft geleid tot een sterke positionering van de onderzoeksgroep met bijbehorend resultaat.”

Op een aantal onderzoeksthema’s ging Van der Graaf tijdens zijn afscheidsrede kort in. “In samenwerking met US-Filter (later Veolia) en Witteveen+Bos is onderzoek verricht naar de toepassing van ultrafiltratie op effluent, waardoor deeltjes groter dan tien nm kunnen worden tegengehouden. Er volgt nog een grootschalig praktijkonderzoek op de rwzi Harnaschpolder. Dat membranen niet alleen zijn in te zetten op relatief schoon water, heeft Aldo Ravazzini aangetoond door puur afvalwater te filtreren. Door een aangepaste bedrijfsvoering is het mogelijk om in één stap van afvalwater naar een helder product te gaan dat hygiënisch betrouwbaar is (het membraan houdt bacteriën en virussen tegen). Een andere toepassing van membranen is te vinden in de membraanbioreactor. Bij de biologische zuivering zorgen membranen voor de afscheiding van het actief slib. Een compacte methode, die echter als nadeel heeft dat de membranen gedurende de filtratie vervuilen. Daardoor is meer energie nodig en regelmatige reiniging van de membranen. In ons onderzoek richten we ons op deze vervuiling; hoe die plaatsvindt, welke factoren daarbij van belang zijn en hoe de situatie te verbeteren is.” “Verder loopt op dit moment een langlopend onderzoeksproject naar de relaties en interacties tussen wat in de riolering en op de zuivering gebeurt. Getracht wordt de

Hoewel het werken aan interessante onderzoeksprojecten volgens Van der Graaf tot enige verslaving kan leiden, heeft hij in goed overleg met zijn opvolger, professor Jules van Lier, afgesproken dat hij in ieder geval de lopende projecten afmaakt, inclusief de daarbij behorende promoties. “Van de promovendi Stefan, Adrien, Maria, Rémy, Sigrid, Pawel en Ruud zijn nog vele interessante bevindingen te vernemen waar ik naar uitkijk. Dus blijf ik nog af en toe binnensluipen op deze universiteit, die ik zeer erkentelijk ben voor de mij geboden kans hier te doceren en onderzoeken. De TU Delft en de faculteit der Civiele Techniek vormen een fantastisch platform voor ondernemende hoogleraren en wetenschappers; Delft koppelt al meer dan 20 jaar een enorme reputatie aan een voortdurende financiële dekking. Veranderingen in deze organisatie gaan qua tempo en inhoud heel anders dan in het bedrijfsleven; in het begin verbaasde me dat en had ik er wel wat moeite mee, nu ben ik tot de conclusie gekomen dat hier heel andere economische c.q. organisatorische wetten gelden!” “Intussen zijn nu allerlei plannen van 20 jaar geleden in uitvoering, zoals het Mekelpark en de renovatie van ons faculteitsgebouw (de toiletten die ik destijds aantrof en een belediging waren voor mijn vakgebied, zijn inmiddels gemoderniseerd!). Ik heb zelfs horen fluisteren dat er een nieuw onderzoekslaboratorium komt; niet te hopen dat het virtueel is.” Professor Van der Graaf dankte tot slot de waterschappen, ingenieursbureaus en bedrijven voor de ondersteuning vanuit de beroepspraktijk. “Daardoor heeft mijn werk aan de TU Delft mij veel energie en voldoening gegeven.”

H2O / 10 - 2009

15


Wat mag stikstofverwijdering uit industrieel afvalwater kosten? Door de strengere regelgeving voor het lozen van stikstof op oppervlaktewater neemt de aandacht voor stikstofverwijdering uit afvalwater toe. Rijkswaterstaat gaf KWA Bedrijfsadviseurs de opdracht te onderzoeken wat de ervaringen zijn met de diverse behandelingstechnieken en de daaraan verbonden kosten. Met als leidende vraag: Welke kosten mogen redelijkerwijs worden gevraagd van de industrie om de stikstofbelasting op het oppervlaktewater te reduceren?

B

ij lozing van gezuiverd afvalwater op oppervlaktewateren is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing. Daarin zit de Europese IPCC-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging verwerkt. Deze richtlijn maakt onderscheid tussen IPPC-bedrijven (groot effect op het milieu) en overige bedrijven (kleiner effect). De IPPCrichtlijn verplicht de Europese lidstaten om grote, relatief milieuvervuilende bedrijven te reguleren via een integrale vergunning op basis van de beste beschikbare technieken (BBT). IPPC-bedrijven worden nu getoetst aan zogeheten BREFs (referentiedocumenten voor de stand der techniek in de betreffende bedrijfstak). Deze beschrijven technieken voor de behandeling van het afvalwater en geven effluentwaarden die met deze technieken realiseerbaar zijn. Lozingen van niet-IPPCbedrijven worden voornamelijk getoetst aan documenten van de voormalige Commissie Integraal Waterbeheer en het huidige Landelijk Bestuurlijk Overleg Water. Ook het Lozingenbesluit Stedelijk afvalwater wordt hiervoor gebruikt. De lozing van stikstofverbindingen wordt als relatief schadelijk beschouwd voor ontvangend oppervlaktewater. Stikstofverbindingen vallen om deze reden onder de emissieaanpak, die erop is gericht de lozing van stikstof te verminderen. In 2004 bedroeg de rest-stikstoflozing op oppervlaktewater vanuit de industrie nog 3.200 ton. Naar verwachting is deze lozing in 2010 gereduceerd tot 2.400 ton als gevolg van de invoering van saneringsmaatregelen bij de industrie. Aanvullend op de emissieaanpak wordt met een immissietoets beoordeeld welk effect de bestaande of nieuwe lozing heeft op de waterkwaliteit. Soms volgen daaruit aanvullende eisen boven op de eisen die voortvloeien uit de emissieaanpak om voldoende bescherming van het ontvangende oppervlaktewater te garanderen.

Inventarisatie van technieken Er zijn verschillende technieken beschikbaar om het gehalte aan stikstofverbindingen in afvalwater te verlagen. Onderscheid is te maken in fysische en fysisch-chemische technieken, standaard biologische

16

H2O / 10 - 2009

technieken en nieuwe(re) biologische technieken. Fysische en fysisch-chemische technieken om stikstof te verwijderen zijn strippen, elektrodialyse, ionenwisseling en struvietprecipitatie, waarvan elektrodialyse en ionenwisseling in de industriële praktijk niet worden toegepast. (Stoom)strippen van ammoniak en precipitatie van ammonium als magnesiumammoniumfosfaat in het struvietproces (onder andere in de mestverwerking) worden wel in verschillende sectoren aangetroffen, met name bij hoge gehaltes aan stikstof. Beide processen leveren een product met een restwaarde. De standaard biologische technieken omvatten biologische stikstofverwijdering volgens de route nitrificatie en denitrificatie. Deze technieken zijn overwegend geschikt voor de verwijdering van lagere stikstofgehalten en worden in veel sectoren van de industrie aangetroffen. Bij toepassing van nitrificatie/denitrificatie op rwzi’s blijven lage restgehalten voor stikstof in het effluent achter. De totale stikstofverwijdering in rwzi’s

in Nederland bedraagt inmiddels meer dan 75 procent. Bij industriële systemen wordt stikstofverwijdering middels nitrificatie/denitrificatie met sterk variërende rendementen toegepast. Ten opzichte van rwzi’s lijkt in verschillende gevallen nog een duidelijke inhaalslag te maken. Bij nitrificatie wordt ammoniumstikstof geoxideerd tot nitriet en vervolgens nitraat. Bij denitrificatie worden nitriet en nitraat gereduceerd tot stikstofgas. Er zijn allerlei uitvoeringsvarianten mogelijk, die terug te voeren zijn op drie basistechnieken: voor-denitrificatie, simultane nitrificatie/ denitrificatie en na-denitrificatie. Bij voordenitrificatie wordt het slibwatermengsel gerecirculeerd over een voorgeschakeld denitrificatiebassin, waarin menging plaatsvindt met het influent. Hierdoor is een ruime hoeveelheid substraat (stoffen bestaande uit organische koolstofverbindingen) aanwezig, wat zorgt voor een snel verlopend denitrificatieproces. De mate van denitrificatie hangt af van de recirculatiefactor. Voor een hoog rendement is een hoge recirculatie nodig, wat relatief veel energie kost. Dit is tegelijk ook het nadeel van dit proces.


*thema

achtergrond

Drie technieken voor het verwijderen van stikstof uit het slibvergistingswater van een rwzi: SHARON (linksboven), ANAMMOX (rechts) en BABE (linksonder).

Bij simultane nitrificatie/denitrificatie wordt de beluchtingsruimte tevens benut voor denitrificatie door toepassing van zuurstofloze ruimten en/of perioden. Deze techniek wordt veruit het meest toegepast bij aeroob biologische zuiveringssystemen. Bij nadenitrificatie wordt het effluent via een nageschakelde denitrificatiereactor geleid. Voor een goed verlopende reactie is (veelal) een aanvullende koolstofbrondosering nodig, tevens een nadeel van deze methode. Nadenitrificatie wordt in de praktijk alleen toegepast voor het bereiken van zeer lage stikstofgehalten in het effluent. Nieuwe technieken om stikstof in hogere concentraties kosteneffectief (biologisch) te verwijderen, zijn de afgelopen jaren in de praktijk toegepast. In de meeste gevallen

worden ze specifiek op geconcentreerde deelstromen toegepast bij rwzi’s met veelal nazuivering in een conventionele aeroob biologische zuivering. Van de ontwikkelingen op dit gebied zijn de volgende technieken in de studie beschouwd: BABE, SHARON, ANAMMOX en MBR. Bij BABE (Bio Augmentation Batch Enhanced) worden nitrificerende organismen gekweekt in een separate reactor. In een BABE-reactor komen zowel de Nitrosomonas- (omzetting van ammonium in nitriet) als de Nitrobacter-bacteriën (omzetting van nitriet in nitraat) voor. Door afwisselend te beluchten en te mengen vinden nitrificatie en denitrificatie plaats, grotendeels via de nitrietroute. Het effluent (en een deel van het slib) wordt vanuit de reactor afgelaten naar

de aeratietanks. Het BABE-proces stimuleert hiermee de stikstofverwijdering in het hoofdproces en levert extra biomassa. SHARON (Stable and High rate Ammonia Removal Over Nitrite) is een techniek voor de verwijdering van stikstof uit afvalwater via nitrificatie/denitrificatie. Bij deze techniek wordt ammonium door bacteriën via nitriet omgezet in stikstofgas. Sharon wordt uitgevoerd als compleet gemengd ééntanksysteem of als tweetanksysteem. Beide systemen fungeren als chemostaat, waarbij geen slibafscheiding plaatsvindt. Bij het tweetanksysteem is één tank belucht voor nitrificatie en de andere tank onbelucht voor denitrificatie. Bij dit systeem is recirculatie nodig over beide tanks en veelal een aanvullende koolstofbron voor de denitrificatie.

Matrix van stikstofverwijderingstechnieken met indicatieve rendementen en kosten.

techniek/kenmerken

industrieel (afval)water biologische techniek communaal afvalwater nieuwe technieken (BABE, SHARON, ANAMMOX) biologische technieken biologische techniek - MBR nageschakelde denitrificatie

capaciteit systeem (kg N/j)1)

concentratie (mg N/l)

rendement (%)2)

kosten (euro/kg verwijderd)

50.000-200.00

tot 2503)

>95

2,5-4,5

75.000-200.000 100.000-300.000 100.000 10.000

>250 tot 2503) tot 2503) tot 103)

tot 75 tot 75 tot 75 tot 60

1,5-3,0 3,5-5,5 >5,5 >20

1) Gebaseerd op voorbeelden uit de praktijk. 2) Afhankelijk van influentconcentratie. 3) Het is mogelijk deze technieken in te zetten bij hogere stikstofgehalten. De maximale verwijdering is echter begrensd door de genoemde gehalten.

H2O / 10 - 2009

17


Nitrificatie/ANAMMOX.

ANAMMOX (ANaerobe AMMoniumOXidatie) is een proces voor de biologische verwijdering van ammonium uit afvalwater, waarbij onder anaerobe omstandigheden ammonium met behulp van nitriet wordt omgezet in stikstofgas door de bacterie Brocadia anammoxidans. Het proces is autotroof, wat betekent dat voor de omzetting van ammonium in stikstofgas geen koolstofbron nodig is. Een verhouding ammonium/nitriet van ongeveer 1 : 1,3 is nodig voor een goed verlopend proces. ANAMMOX wordt uitgevoerd als compleet gemengd ééntanksysteem. Een membraanbioreactor (MBR) is een aeroob biologisch zuiveringssysteem met slibwaterscheiding door membranen in plaats van in een nabezinker. De overige processen blijven gelijk aan de conventionele biologische zuiveringstechniek. Voordeel van een MBR is dat een hoger slibgehalte van 10 tot 20 gram per liter mogelijk is. Dit resulteert in een kleiner volume van de zuivering en een oplopende temperatuur in de MBR. De hogere temperatuur heeft een positieve invloed op de snelheid van de biologische processen. Verder produceert een MBR effluent waarin geen deeltjes meer aanwezig zijn en verwijdering van slibgebonden (organisch gebonden) stikstof plaatsheeft. Nadelen van de techniek zijn het hogere energieverbruik en de hogere operationele kosten. BABE, SHARON en ANAMMOX zijn bij uitstek geschikt voor afvalwaterstromen met hogere stikstofgehalten dan 250 milligram per liter, terwijl MBR en biologische technieken vooral lagere gehalten behandelen. Op diverse plaatsen worden de nieuwere technieken al toegepast bij rwzi’s, bijvoorbeeld op rejectiewater uit de slibontwatering. Binnen de industrie worden de nieuwe technieken nog niet op grote schaal toegepast. De keuze welke van de genoemde technieken geschikt is voor een industriële afvalwaterstroom, wordt door meerdere factoren bepaald. De belangrijkste zijn de samenstelling van het afvalwater, de temperatuur en het debiet, de vorm waarin stikstof aanwezig is, het te verwachten milieurendement, de kosten per kilo verwijderde stikstof en de plaatselijke omstandigheden, zoals beschikbare ruimte

18

H2O / 10 - 2009

Membraanmodules van een MBR.

en eventuele aanwezigheid van een fysischchemisch of biologisch zuiveringssysteem.

Kosten De kosten per kilo verwijderde stikstof van de technieken BABE, SHARON, ANAMMOX en nageschakelde denitrificatie zijn geïnventariseerd op basis van gegevens van praktijksystemen. Deze zuiveringstechnieken zijn primair bedoeld om stikstof te verwijderen. De praktijkgegevens zijn hierdoor goed te vertalen naar specifieke kosten voor de stikstofverwijdering. Toch dienen de cijfers als indicatief te worden beschouwd en zijn ze sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Zo kan een verschil in de verhouding CZV/N in het afvalwater van twee systemen een groot verschil geven in specifieke verwijderingskosten. Bij de andere technieken wordt stikstof verwijderd naast organisch materiaal. Bij deze technieken is de toekenning van de specifieke kosten voor stikstofverwijdering complexer. Hierdoor zijn de gepresenteerde gegevens van deze technieken nog meer indicatief dan bij de hiervoor genoemde technieken. Verder is nog van belang dat de zuiveringskosten bij rwzi’s voor een groot gedeelte worden bepaald door de eis om ook bij lagere temperaturen voldoende stikstofverwijdering te handhaven (watertemperatuur in de winter 10°C). Daardoor worden rwzi’s ruim gedimensioneerd. Bij industrieel afvalwater is dit aspect meestal van ondergeschikt belang door de vaak hogere (proces) watertemperaturen. Dit resulteert dan in kleinere systemen met lagere investeringsen exploitatiekosten.

In de tabel zijn de beschreven technieken weergegeven met de belangrijke kenmerken en kosten. De weergegeven kosten zijn indicatief. Zoals reeds aangegeven zijn systeemgrootte, uitvoering en plaatselijke omstandigheden van grote invloed. Op basis van praktijkgegevens van de onderzochte systemen liggen de kosten van de diverse technieken in een range van 2,5 tot 5,5 euro voor de standaardtechnieken en tussen 1,5 en 3 euro voor de nieuwe technieken. Stikstofverwijdering met een MBR en nadenitrificatie is duurder.

Conclusies Diverse technieken zijn geschikt voor de biologische verwijdering van stikstof uit de waterfase. Elke techniek heeft zijn eigen voor- en nadelen. De kosten voor de verschillende technieken van stikstofverwijdering variëren sterk en zijn sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Op basis van praktijkgegevens van de onderzochte systemen liggen de kosten per kilo verwijderd stikstof van de diverse biologische technieken in een bereik van 2,5 tot 5,5 euro voor de standaardtechnieken en 1,5 tot 3 euro voor de nieuwe technieken als ANAMMOX, BABE en SHARON. Stikstofverwijdering met een MBR en nadenitrificatie zijn beduidend duurder. Zowel voor bestaande als voor nieuwe situaties is een nauwkeurige analyse nodig om te komen tot een juiste techniek. David Vroon en Peter Kuiper (Rijkswaterstaat Waterdienst) Hans van Velzen en Rob Schoon (KWA Bedrijfsadviseurs)


Oplossingen voor tal van zware industrieĂŤn en toepassingen INFOLIJN 0578 578 578

grote voorraden enorme know-how prima service 24 uurs service snelle levertijden

Zoals bijvoorbeeld: chemie, scheepvaart, grondstofverwerking, cement & betonindustrie, kunststof & rubberindustrie, papier & kartonfabrieken, machinefabrieken, pompen & ventilatorenproducenten, tuinbouw, waterbeheersingssystemen, voedsel & diervoeder industrie en meer. Speciale motoren, onderwatermotoren, bijzonder nabouw motoren Van losse componenten tot turn key projecten 24/7 Service, maar ook trainingen en opleidingen

Aalbosweg 24, Postbus 195, NL - 8170 AD Vaassen, Tel. 0578 578 578, Fax 0578 578 585, E-mail: info@helmke.nl

www.helmke.nl

Landustrie succesvol met Decentrale Afvalwaterzuivering De pilot te Sneek, waar in een woonwijk het toiletwater en grijswater gescheiden worden ingezameld en behandeld, blijkt een succes. De behaalde resultaten op het gebied van energieproductie en waterbesparing zijn veel hoger dan eerst verwacht.

www.landustrie.nl

Kenmerkend ten opzichte van conventionele afvalwaterzuivering is de afwezigheid van slibproductie. Verder voordeel voor de bewoners is, dat door gebruik van een keukenvermaler, een GFT container overbodig is. De positieve resultaten van deze pilot hebben geleid tot een nieuw project van 200 woningen, eveneens in Sneek, waar het afvalwater ook decentraal zal worden gezuiverd.


Implementatie richtlijn overstromingsrisico’s ‘business as usual?’ In Nederland staat het beheer van overstromingsrisico’s hoog op de agenda. In projecten als ‘Ruimte voor de Rivier’ en ‘Zwakke Schakels aan de Kust’ zijn mogelijke risico’s geïnventariseerd en de benodigde maatregelen voor een grotere mate van veiligheid vastgesteld. Met de Taskforce Management Overstromingen (TMO), Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) en het informatiesysteem FLIWAS wordt de informatie gebundeld en de organisatie van het risicobeheer gestroomlijnd. Bij het Nationaal Waterplan is zelfs een aparte Beleidsnotitie Waterveiligheid gevoegd1). Een nieuwe uitdaging voor Nederland is de implementatie van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR)2), die in 2007 in werking trad en die eind dit jaar in nationale wetgeving moet zijn omgezet. Over de consequenties van deze richtlijn voor het Nederlandse waterbeheer bestaan uiteenlopende meningen. De één verwijst naar de vele activiteiten die al op het gebied van overstromingsrisico’s plaatsvinden en ziet de ROR als ‘business as usual’. Anderen verwachten dat de ROR zal leiden tot fundamentele veranderingen in de wijze waarop wij met overstromingsrisico’s omgaan. Wie heeft er gelijk? Om daarop een antwoord te vinden, beschouwen ondergetekenden in dit artikel de belangrijkste verplichtingen uit de ROR en vergelijken deze met het huidige beheer van overstromingsrisico’s in Nederland.

D

e ROR is de eerste Europese richtlijn die zich expliciet met overstromingen bezighoudt. Het doel van de ROR is in artikel 1 omschreven als het scheppen van een kader voor de beoordeling en het beheer van overstromingsrisico’s om de gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid te beperken. Anders dan de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarin vele inhoudelijke bepalingen voor alle lidstaten zijn opgenomen, zijn in de ROR alleen procedurele afspraken vastgelegd. Centraal in de ROR staat een drietal verplichtingen: • Het opstellen van een voorlopige overstromingsrisicobeoordeling om te bepalen welke gebieden een potentieel significant overstromingsrisico kennen. Lidstaten hoeven geen voorlopige risicobeoordeling te maken voor stroomgebiedsdistricten waarvoor deze voorlopige beoordeling al gemaakt is. Dit laatste geldt voor Nederland; • Het opstellen van overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten.

Overstromingsgevaarkaarten geven (bij verschillende kansen van voorkomen) de fysieke kenmerken van een overstroming weer, zoals het overstroomde gebied, de waterdiepte en stroomsnelheid. Overstromingsrisicokaarten geven de gevolgen van een overstroming weer, zoals het aantal getroffenen en de economische, culturele en milieuschade. Deze kaarten moeten voor 22 december 2013 gereed zijn; Het opstellen van overstromingsrisicobeheerplannen (ORBP), waarin ‘adequate doelstellingen’ zijn opgenomen voor het beheer van de overstromingsrisico’s, maatregelen om deze doelstellingen te bereiken en een prioritering hierin. Hierbij dienen alle aspecten van overstromingsrisicobeheer behandeld te worden, inclusief ‘paraatheid’ (ofwel rampenplannen en rampenoefeningen). Verder moeten de plannen rekening houden met de milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, de kosten en baten van maatregelen, mogelijkheden voor gecontroleerde overstromingen en andere ruimtelijke ordeningsmaatregelen. Deze plannen moeten voor 22 december 2015 gereed zijn.

De ORBP’s moeten voor stroomgebieddistricten worden opgesteld en afgestemd met de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water. Tevens geldt als voorwaarde dat bij het opstellen, toetsen en bijstellen van de plannen een actieve participatie van de betrokkenen partijen moet worden bevorderd. De gebiedsgerichte aanpak die voor de KRW is gehanteerd, kan in dit verband dus worden gecontinueerd en uitgebreid. Tenslotte bepaalt de ROR dat lidstaten in hun plannen geen maatregelen mogen nemen die de overstromingsrisico’s in andere lidstaten aanzienlijk verhogen. Vooral dit laatste was voor Nederland, als benedenstrooms gelegen land, een belangrijk motief om in 2004 samen met enkele andere lidstaten het initiatief te nemen voor de ROR. Hiermee heeft Nederland een goed instrument om met de ooster- en zuiderburen grensoverschrijdende afspraken te maken over de gezamenlijke aanpak van overstromingsrisico’s.

Wat is een overstroming? De ROR is in beginsel van toepassing op alle overstromingen, waarbij het begrip

In welke gevallen is sprake van ‘het tijdelijk onder water staan van land dat normaliter niet onder water staat’ en wanneer is sprake van ‘significante risico’s’?

20

H2O / 10 - 2009


achtergrond ‘overstroming’ wordt gedefinieerd als ‘het tijdelijk onder water staan van land dat normaliter niet onder water staat’3). Deze definitie heeft gevolgen voor het Nederlandse waterbeheer, waarin traditioneel onderscheid wordt gemaakt tussen wateroverlast door hevige neerslag - met als gevolg hinder en economische schade en overstromingen door falende dijken en kaden waarbij de veiligheid in het geding is. Dus wat in Nederland regionale wateroverlast heet (WB21), valt in beginsel onder de ROR. Het enige type overstroming dat uitgesloten mag worden, is een overstroming vanuit het rioolstelsel. Praktisch gesproken hoeft Nederland op grond van de ROR alleen maatregelen te nemen indien de overstromingsrisico’s significant zijn. Het risico is daarbij gedefi-

nieerd als de kans dat een overstroming zich voordoet in combinatie met de gevolgen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid.

Wat doen we al? In Nederland gebeurt al heel veel op het gebied van overstromingsrisicobeheer. Sinds een aantal jaren bestaan provinciale ‘risicokaarten’, die ook informatie bevatten over overstromingen (zie www.risicokaart.nl). Deze geven echter alleen de waterdieptes weer bij overstromingen als gevolg van het falen van de primaire waterkeringen. Het is een goede aanzet tot de gevraagde overstromingsgevaarkaarten, maar ze zullen nog wel aangevuld moeten worden met andere scenario’s. De provinciale risicokaarten vormen ook een goede aanzet voor

Overzicht van bestaande (wettelijke) plannen.

veiligheidsketen pro-actie

preventie

preparatie

wetgeving

Waterwet (Wtw)

Wet op de veilig veiligheidsregio’s gheidsregio’s (Wv (Wvr)

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

repressie

nazorg

Nationaal Waterp Waterplan plan van Verkeer en Waterstaat (Wt (W (Wtw) tw)

hoogwaterbeschermingsprogramma van Verkeer en Waterstaat (Wtw) nationaal crisisplan crisisp plan hoogwater en e overstromingen n van Binnenlandse Binnenland Binnenlandsse Zaken (Wvr)

provincie

provinciale structuurvisie (Wro) provinciaal wate waterplan erplan (Wtw)

waterschap

waterbeheerplan n (Wtw)

calamiteitenplan calamiteitenplan (Wtw)

veiligheidsregio gemeente

Zoals het schema laat zien zijn er veel plannen met (adequate) doelstellingen en maatregelen op het gebied van overstromingsrisicobeheer. De uitdaging is om de komende jaren per stroomgebied alle relevante onderdelen op een consistente manier bijeen te brengen, zowel de inhoudelijk aspecten als het totstandkomingsproces. De nieuwe kaarten en plannen moeten zodanig worden ingericht dat ze goed aansluiten op de bestaande planprocessen. Bovendien is afstemming verplicht met de stroomgebiedbeheerplannen, die vanwege de KRW voor de waterkwaliteit in dezelfde gebieden in dezelfde periode moeten worden opgesteld, en - zeker niet onbelangrijk - moet rekening worden gehouden met de verplichte afstemming met de risicobeheerplannen van de buurlanden.

Hoe verder?

Nota Ruimte van VROM (Wro) Rijk

de overstromingsrisicokaarten: er kan extra informatie worden toegevoegd en veel relevante informatie staat daar al op, zoals de locatie van sommige industriële installaties. Het goede nieuws is dat de meeste basisinformatie voor ROR-conforme kaarten beschikbaar is of met beperkte inspanning beschikbaar is te maken.

crisisplan (Wvr), (Wvr)), rampbestrijdingsplan rampbestrijding (Wvr) bestemmingsplan (Wro)

De ROR heeft een sterk procedureel karakter en laat de lidstaten veel beleidsvrijheid. Zij moeten zelf de ‘adequate doelstellingen’ en de hiervoor benodigde maatregelen vaststellen op basis van een risicobenadering. Het is echter niet verplicht om de geplande maatregelen uit te voeren, indien daar een goede verklaring voor gegeven kan worden. Uiteraard zijn de bepalingen van de ROR wel bindend. Nederland zal dit jaar deze bepalingen in wetgeving moeten omzetten. Voor eind 2013 moeten correcte overstromingsgevaar- en -risicokaarten gereed zijn en eind 2015 moeten de overstromingsrisicobeheerplannen zijn opgesteld. Doet Nederland dat niet, dan kan zij door de Europese Commissie in gebreke worden gesteld. Dergelijke procedures zijn natuurlijk niet wenselijk. Bovendien heeft Nederland belang bij de ROR. Gebrekkige implementatie in eigen land zal onze positie in de stroomgebieden schaden, waardoor het maken van noodzakelijke afspraken met onze buurlanden lastiger wordt.

Afb. 1: Mijlpalen voor implementatie en uitvoering ROR (fases volgens implementatieplan).

Fases

Mijlpalen

Fase 0: Ontwerp, strategische keuzes

Fase II: Materiële implementatie (productiefase)

Fase I: Juridische verankering

Opleveren van dummy’s werkgroepen

Dec 2008

Deadline vastleggen regelgeving

Nov-2009

Deadline voor besluit tot maken kaarten en plannen

Dec -2010

Deadline gevaar en risicokaarten

Deadline overstromingsbeheer plannen

Dec -2013

Dec -2015

H2O / 10 - 2009

21


De implementatie van de ROR wordt planmatig en gefaseerd opgepakt, in nauwe samenwerking met alle betrokken overheden. Het implementatieplan ROR is, na instemming van het Nationaal Wateroverleg, door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in juli 2008 formeel vastgesteld4). Voor de fasen 0 en I is een interbestuurlijke projectgroep Implementatie Richtlijn Overstromingsrisico’s (IMPRO) opgericht. Daarnaast is er een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de rijksoverheid, provincies, waterschappen, veiligheidsregio’s en gemeenten. De juridische verankering zal grotendeels plaatsvinden in de nieuwe Waterwet en het Waterbesluit op grond van deze wet5). In het voorjaar zullen er voorbeelden voor de kaarten en plannen gereed zijn voor bestuurlijke bespreking in het Nationaal Wateroverleg. Ze vormen een eerste stap in het concreet maken van praktische en bestuurlijke keuzes over de inhoud bij de implementatie. De volgende stap is om op basis hiervan ‘spoorboekjes’ te maken voor de daadwerkelijke productie van kaarten en plannen in fase II. Naast het bovenstaande legt het implementatieplan ook een aantal andere belangrijke zaken vast. Zo maakt Nederland geen voorlopige beoordeling om (delen van stroom)gebieden uit te sluiten. Verder vallen alleen de risico’s van overstromingen van buiten- en binnendijks gebied vanuit rijkswateren en overstromingen vanuit wateren met regionale keringen binnen de reikwijdte van de ROR. Of wateroverlast door hevige neerslag - waarbij de beschikbare berging en afvoercapaciteit niet toereikend is en dus wateroverlast optreedt zonder dat een kering of kunstwerk bezwijkt - hieronder valt, hangt nog af van een nadere beoordeling van de risico’s. De uitdagingen voor dit moment zijn op de eerste plaats bestuurlijk van aard. Hoe gaat samengewerkt worden? Wie gaat wanneer welke informatie aan wie toeleveren? Hoe gaan we de ‘actieve participatie’ bevorderen? De ROR zelf gaat er overigens van uit dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de procedures die lidstaten volgen voor de implementatie van de KRW. Dat procedures aangepast moeten worden, is evident. Niet alle partijen die bij het overstromingsrisicobeheer betrokken zijn, zijn op dit moment opgenomen in de KRW-structuur. De implementatie van de ROR is niet alleen een administratieve exercitie. In Nederland is met het Nationaal Waterplan voor het eerst en op nationaal niveau een aanzet gemaakt tot integraal beleid voor overstromingsrisico’s. Met deze meerlaagsveiligheid wordt de strategie voor overstromingsrisico’s verbreed naar de hele veiligheidsketen. De onderlinge relaties worden niet uitgewerkt en evenmin de relaties tussen overstromingen vanuit het hoofdsysteem en vanuit het regionaal systeem. Voor deze uitwerking wordt verwezen naar het beheer, vast te

22

H2O / 10 - 2009

Overstroming van een zomerdijk.

leggen in de overstromingsrisicobeheerplannen. De Richtlijn Overstromingsrisico’s biedt dus ook een mogelijkheid om het overstromingsrisicobeheer in Nederland te verbeteren en de integrale risicobenadering in praktijk te brengen. Enkele voorbeelden zijn: • De huidige risicobenadering is vooral gebaseerd op de potentiële economische schade en aantal slachtoffers; de gevolgen voor het milieu en het cultureel erfgoed worden nog nauwelijks meegewogen. Ook bij de rampenbestrijding is de aandacht voor laatstgenoemde aspecten nog beperkt; • De risicobenadering is tot nu toe vooral vertaald in een gedifferentieerde normstelling voor de kans op overstroming. Er zijn nog nauwelijks doelstellingen geformuleerd voor het beperken van de gevolgen; • Er is geen expliciete samenhang tussen de (talrijke) maatregelen die gericht zijn op het voorkomen van overstromingen en de (spaarzame) maatregelen die gericht zijn op gevolgbeperking, bijvoorbeeld via de ruimtelijke ordening; ook de relatie met crisisbeheersing kan beter; • Voor sommige typen overstromingen, zoals overstroming van buitendijkse gebieden en overstroming door beken, bestaan nauwelijks of geen doelstellingen. Moeten we ons zorgen maken over de implementatie van de ROR of gaat het allemaal wel meevallen? Over overstromingsrisico’s is veel bekend, we doen veel en de instrumenten zijn aanwezig. Maar dat betekent niet dat we achterover kunnen gaan leunen. Om onze doelstelling met de ROR, structureel overleg met de buurlanden over waterveiligheid op een solidaire manier, te bereiken, zullen we moeten zorgen voor correcte en tijdige nationale implementatie.

En dat betekent dat we onze risicokaarten en plannen ROR-bestendig moeten maken, waarmee de verplichte afstemming over de grens en ook met de KRW mogelijk is. Op die manier gebruiken we het EU-instrument voor de praktische, regionale implementatie van de nieuwe meerlaagsveiligheid uit de beleidsnota Waterveiligheid. In die zin wordt het toch een wat andere business. Anne Leskens (Nelen & Schuurmans) Erik Mostert (TU Delft) Sjoerd Hoornstra (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) NOTEN 1) Beleidsnota Waterveiligheid, ontwerp 22 december 2008 (www.nationaalwaterplan.nl). 2) Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s. 3) Ter voorkoming van misverstanden: de lijst met typen overstromingen in artikel 2 is niet-limitatief. Dat blijkt onder andere uit artikel 6, waar sprake is van nog een ander type overstroming. 4) Implementatieplan EU-richtlijn overstromingsrisico’s (2007/60/EG). Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Juli 2008 (www.richtlijnoverstromingsrisico’s.nl). 5) Zie de memorie van toelichting bij het voorontwerp Waterbesluit van 9 oktober 2008 (www. helpdeskwater.nl).

Meer achtergrondinformatie kunt u krijgen tijdens de bijeenkomst van Waternetwerk op 4 juni in de Zeevaartschool in Rotterdam, waarin met belanghebbenden van gedachten wordt gewisseld over hoe de richtlijn wordt geïmplementeerd. De dag begint om 10.00 uur en duurt tot 17.00 uur. Voor meer informatie: arthur.kors@rws.nl of jos.van.alphen@rws.nl.


tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

MonostoreÂŽ b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

/,)%!&3#(%)$%23 +/-/ GECERTI½CEERD

MonostoreÂŽ n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

MILIEUZEKER

Tankbouw in beton en staal

%+/4%+ .%47/2+ "UILT IN CONCRETE &OCUSED ON WATER

Afsluiterbediening is nu een “fluitje van een cent� Afsluiters regenereren 90% van alle probleem afsluiters 100% bedienbaar maken! Bel voor een vrijblijvende demonstratie +31 (0)187 - 60 52 00

Ons overig leveringsprogramma omvat o.a.: Afdichtingen, afsluiterbediening, aanboorarmaturen, beveiligingen, ballonafsluiters, brandslangen, buisstoppen, flenspakkingen, flow- en drukmeters, gereedschappen en hulpmiddelen, lekdetectieapparatuur, lekdetectieapparatuur, muurkragen, muurdoorvoeren, standstukken, storzkoppelingen, watermeterbeugels, watermeterputten, watertappunten etc. Schmidt Watertechniek B.V. • Stoofweg 18-20 NL-3253 MA Ouddorp T +31 (0)187 – 60 52 00 • F +31 (0)187 – 60 51 71 E info@schmidt.nl • I www.schmidt.nl Aquatech stand nr. 01.800

%+/4%+ BIEDT U ALS ENIGE FABRIKANT EEN VOLLEDIG EN +/-/ GECERTI½CEERD GAMMA CONFORM %. VAN BETONNEN WATERDICHTE OLIEAFSCHEIDERS EN SLIBVANGERS AAN !FHANKELIJK VAN DE HOEVEELHEID TE BEHANDELEN AFVALWATER KAN U KIEZEN UIT AFSCHEIDERS MET EEN CAPA CITEIT VAN TOT LITER PER SECONDE $ANKZIJ DE HOGE KWALITEIT VAN DE TOEGEPASTE MATERIALEN STAAT HET %+/4%+ GAMMA GARANT VOOR EEN ZEER LANGE LEVENSDUUR 5 VINDT BIJ %+/4%+ HET MEEST COMPLETE AANBOD BETON NEN MONOLITISCH GEPREFABRICEERDE /LIEAFSCHEIDERS 6ETAFSCHEIDERS 0OMP EN BUFFERPUTTEN 2OOSTERGOTEN KABELGOTEN EN VERHOLEN GOTEN +ELDERS BEKKENS SMEERKELDERS 6ENTURI MEETGOTEN -AATWERK

N E T W O R K

EKOTEK NETWORK "REEpRWEG " .EEROETEREN T F E INFO EKOTEKNETWORK COM

WWW EKOTEKNETWORK COM


actualiteit Vier ton voor inspectie dammen in Indonesië Deskundigen van Rijkswaterstaat en Nederlandse bedrijven en onderzoekinstellingen gaan rond Jakarta ongeveer 200 dammen inspecteren. Honderdduizenden wonen achter dammen waarvan de technische staat onduidelijk is. Aanleiding voor het onderzoek is een dambreuk waarbij onlangs circa 100 mensen om het leven kwamen. Voor het onderzoek stelt staatssecretaris Huizinga 400.000 euro beschikbaar.

woningen. De bewoners werden in hun slaap verrast en tientallen verdronken. De oorzaak van de breuk is waarschijnlijk achterstallig

onderhoud en een te smalle noodoverlaat. Het water stroomde over de top van de dam die daarop door erosie bezweek.

N

ederland werkt al jaren samen met Indonesië op het gebied van water. Na de recente dambreuk heeft de Indonesische regering hulp gevraagd aan Nederlandse deskundigen. Een analyse van de vele dammen door Nederlandse én Indonesische deskundigen is nog niet eerder uitgevoerd. Na de analyse zullen de deskundigen een actieplan opstellen om eventuele problemen op te lossen. Op 27 maart jl. brak de damwand van het stuwmeer Situ Gintung aan de zuidwestelijke rand van Jakarta na dagenlange regenval. Door een bres van ongeveer 70 meter stroomde het water over dichtbevolkt gebied en verwoestte een wijk met ongeveer 500

advertentie

Uw bron voor online hardheids-, ijzer-, chromaat-, chloor- en alkaliteitsmeting en besturingen voor onthardings- en RO installaties.

Poly Products biedt met het Detos® modulaire bouwsysteem een uniek concept voor het duurzaam onderbrengen van uw kostbare apparatuur en installaties.

• Flexibele maatvoering • Chemisch resistent • Onderhoudsarm • Geluidsisolerend • Inbouwmogelijkheden van ventilatie- en elektravoorzieningen • Leverbaar in alle RAL-kleuren

Laat u inspireren! www.polyproducts.nl Postbus 960_ 7550 AZ Hengelo Telefoon 074-29 15 150_Telefax 074-29 15 350 info@prowater.nl_www.prowater.nl Bruningsstraat 10 - 4251 LA Werkendam - T. 0183-507150 - F. 0183-507169

24

H2O / 10 - 2009


PO

M P E N

Q

A

F S L U I T E R S

Q

SY

S T E M E N

De compacte alleskunner voor de afvalwaterbranche Compact, krachtig en robuust - zo laat KSB’s nieuwe afvalwaterpomp Amarex N S 32 zich omschrijven. Ideaal voor het transport van alle soorten afvalwater. EÊn pomptype voor alle gangbare drukrioleringstoepassingen. En dat alles dankzij de geïntegreerde vuilversnijder via een persleiding van slechts 32 mm! Ook aan veiligheid en inzetbaarheid laat de Amarex N S 32 niets te wensen over: een explosieveilige motor, lekkagevrije verbinding, hoogwaardige materialen, optimale servicevriendelijkheid en rioolwaterbestendige coating maken de Amarex N S 32 met recht een alleskunner. Wilt u dat ook ervaren of heeft u een ander dompelpomptype nodig? Neem dan contact met ons op! 020-4079800. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90012

!6+ $› /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4

!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX E MAIL INFO AVK NL NL WWW AVK NEDERLAND NL


< Filcom, met twee moderne productie vestigingen in Nederland, is een van de grootste producenten van gekalibreerd zand in Europa. Op basis van streng geselecteerde grondstoffen wordt na een was-, droog- en zeefproces een grote verscheidenheid aan nauwkeurig begrensde zandfracties verkregen, die zowel in bulk als verpakt geleverd worden. >

< Het filter- & entzand van Filcom voldoet aan de Kiwa normen en wordt veelal met behulp van bulkauto's op de bestemmingsplaats afgeleverd. De logistieke organisatie wordt volledig door Filcom verzorgd. Naast het filter- & entzand voor de waterzuivering en zwembaden levert Filcom instrooizand voor kunstgrassportvelden, omstortingsgrind in grondwaterputten, gekalibreerd zand voor wervelbed ovens en vulzanden in de betonreparatie mortels. >

FILCOM BV Postbus / P.O. Box 9 3350 AA Papendrecht The Netherlands

T +31 (0)78 615 8122 F +31 (0)78 615 9275

www.filcom.nl info@filcom.nl


Waterwolven: geschiedenis van Nederland en water Bij uitgeverij Atlas is afgelopen week het boek ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers’ van auteur Cordula Rooijendijk verschenen.

informatie Hisgen en Laane Maarten verklappen de Asscher wringt geheimen van Nederland de kust grondig uit in ‘H2Olland’ Ruud Hisgen en Remi Laane beschrijven in hun boek ‘Geheimen van de kust’ de Nederlandse kust van het Zwin tot aan de Waddeneilanden. Ze doen dat aan de hand van een wandeling langs 34 badplaatsen. Per plaats vertellen de auteurs over het verleden, het heden en de toekomst van het betreffende stukje kust.

Alle mensen zijn nat, maar Nederlanders zijn het natst. Niet alleen bestaan wij - zoals iedereen voor meer dan 70 procent uit water, wij wonen bovendien in een land dat voor een vijfde deel uit water bestaat en waar ook nog eens jaarlijks gemiddeld zo’n 80 centimeter regen valt. Kan het natter?

H

Al deze mannen hadden een geloof in de maakbaarheid gemeen, een geloof dat in de huidige maatschappij langzaam wordt losgelaten, aldus de auteur.

et boek nodigt uit om het in één ruk uit te lezen, niet in het minst omdat er allerlei niet algemeen bekende feiten in staan. Zo zijn er mensen die het oerduinlandschap terugwillen. Dat zal moeilijk gaan, want het heeft nooit bestaan. Voor het jaar 1000 waren er niet eens duinen langs onze kust. Tijdens de laatste ijstijd lag de zeespiegel wereldwijd 140 centimer lager dan nu en viel een groot deel van de Noordzee droog. In de vorige eeuw is het gemiddelde niveau van de Nederlandse zeespiegel met ongeveer 20 centimeter gestegen ten opzichte van het NAP. De tweede Deltacommissie gaat uit van een stijging tussen 65 en 130 centimeter in 2100 en twee tot vier meter in 2200. In het lees- en bladerboek vol historische en hedendaagse feiten, foto’s, kaarten, verhalen en mythes gaat het ook over de bescherming van onze kust nu en in de toekomst, het versterken van zwakke schakels, de invloed van zout en brak water op de waterhuishouding, duinen als opslagplaats voor drinkwater, de effecten van een lager en hoger grondwaterpeil en allerlei methoden om met behulp van zeewater energie op te wekken. Ruud Hisgen maakt populair-wetenschappelijke boeken en educatieve exposities. Remi Laane werkt bij Deltares en is hoogleraar mariene biogeochemie aan de Universiteit van Amsterdam.

n ‘H2Olland’ wringt Maarten Asscher Nederland grondig uit en dat levert prachtige teksten op over de Afsluitdijk (wie stak het eerst over?), watertorens, tunnels en bruggen, de Watersnoodramp, Schokland, Schiermonnikoog (waarom hoort dat eiland niet bij Duitsland?) en nog veel meer. Bijvoorbeeld het antwoord op de vraag waarom poldermolens linksom draaien. Niet alleen bevatten die stukken vele minder bekende details en tot de verbeelding sprekende verhalen, ook komt uit ‘H2Olland’ een beeld van Nederland en onze geschiedenis naar voren dat zowel landgenoten als buitenlanders zal aanspreken. Asscher werkte jarenlang in de literaire uitgeverij, het laatst als algemeen directeur van J.M. Meulenhoff. Tussen 1998 en 2004 was hij directeur Kunsten op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Nu is hij directeur van een boekhandel in Amsterdam. Asscher heeft novellen, gedichten, essays en een roman geschreven.

‘Waterwolven: een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers’ van Cordula Rooijendijk (ISBN 97890 45004 815) kost 24,90 euro.

‘Geheimen van de kust. Van Zwin tot Marsdiep’ van Ruud Hisgen en Remi Laane (ISBN: 97890 85711384) kost 29,95 euro. Uitgever: Veen magazines.

‘H2Olland. Op zoek naar de bronnen van Nederland’ van Maarten Asscher (ISBN 97890 4570248) kost 18,50 euro. In het najaar komt een Duitstalige versie uit.

D

it boek gaat over mensen die al eeuwen proberen te voorkomen dat Nederland door het water wordt opgeslokt. Het gaat over de Friezen die terpen bouwden in de Waddenzee, over monnik Willem van Saeftinghe die op blote voeten de Zeeuwse slikken in trok om klei op hopen te scheppen, over Andries Vierlingh, Brabants dijkgraaf en vader van zes kinderen, over molenmaker Jan Adriaanszoon Leeghwater, die valse kerkklokken voor de Amsterdamse Zuiderkerk ontwierp en over baggeraar Adriaan Volker. Aan bod komen ook Nicolaas Cruquius die de gevaarlijke Haarlemmermeer wilde temmen, en Jan Anne Beijerinck, die het water werkelijk zag zakken en overblijfselen van huizen en kerken tevoorschijn zag komen die het meer in de loop der jaren had opgeslokt. Cornelis Lely ontbreekt ook niet; hij streed een leven lang voor een dijk dwars door zee. Evenals Johan van Veen, die het Deltaplan opstelde.

I

H2O / 10 - 2009

27


Beleid en uitvoering in de waterketen: nog een grote afstand te overbruggen Beleidsvoornemens vertalen naar een praktische uitwerking lijkt een kleine stap. Met de waterketen als voorbeeld is het heel goed mogelijk om de goede praktijktoepassing van goed beleid te laten zien, waarin de praktijk ook het beleid weer beïnvloedt. Het is alleen in een samenspel waarin de afstand overbrugd kan worden. Maar in de praktijk blijkt deze stap vaak heel groot te zijn, aldus Jelle Roorda en Paul Roeleveld.

D

e waterketen is een heerlijk onderwerp om over door te blijven praten. Het organisatiemodel in Nederland leent zich daar dan ook voor. Elk onderdeel wordt aangestuurd vanuit een ander beleidskader, inclusief de daarbij behorende politieke en bestuurlijke gevoeligheden. Is voor de één de waterketen (op onderdelen) een hoofdmoot van haar werkzaamheden, zoals bij waterschappen, voor de ander blijkt de waterketen één van de vele onderwerpen die op het bordje vol werkzaamheden liggen, zoals bij (veelal kleinere) gemeenten. Drinkwater is binnen de waterketen weer een hele eigen entiteit en alleen al daardoor ontstaan vanzelf gescheiden werelden. Het verdient daarom lof dat het ministerie van VROM keer op keer de confrontatie met de verschillende partijen aangaat en de discussie rond samenwerking in de waterketen blijft aanjagen, met als doel transparantie en doelmatigheid verder te brengen. Eén van de resultaten daarvan is de dit voorjaar verschenen langetermijnvisie op de waterketen ‘Verbindend Water’ en de bijbehorende Innovatieagenda. Deze langetermijnvisie is overigens niet de eerste en ook niet de enige die is verschenen over de waterketen. Het onderwerp is al jarenlang onderwerp van discussie voor alle betrokken partijen. Successen worden hier en daar geboekt en deze stuwen de gewenste samenwerking in de waterketen steeds een stukje verder richting het gezamenlijke doel van transparantie en doelmatigheid. Alle processen kennen vanuit het opererende krachtenveld hun eigen tempo, zo ook de waterketen. De afstand die nog steeds bestaat tussen beleid en uitvoering, is een belangrijke oorzaak waarom projecten in de waterketen niet altijd slagen in hun opzet. Teleurstellingen kunnen voor langere tijd als rem fungeren en hiermee de gewenste vooruitgang blokkeren. Indien we in staat zijn de afstand tussen beleid en uitvoering te overbruggen, vooral door accenten anders te leggen tijdens het proces, krijgen wij de indruk dat een versnelling moet zijn te realiseren.

Gescheiden werelden De organisatiestructuur wordt weliswaar keer op keer ter discussie gesteld, maar organisatorisch lijken de verantwoordelijkheden voorlopig gescheiden te blijven. De waterketen met een wat diffuse organisatiestructuur en gescheiden verantwoordelijkheden staat daarmee symbool voor het brede waterbeheer. Wij zijn van mening dat de gescheiden werelden een belangrijke oorzaak zijn van

28

H2O / 10 - 2009

het gat dat regelmatig tussen beleid aan de ene kant en de uitvoeringspraktijk aan de andere kant is ontstaan en nog steeds bestaat. Juist in het kader van transparantie en doelmatigheid is het noodzakelijk om het bestaan van deze gescheiden werelden onder de aandacht te brengen. Het gevaar van gescheiden werelden is het maken van verkeerde en kostbare keuzes voor de opgaven van vandaag en de uitdagingen van de toekomst. Waterketenpartijen zijn zich steeds meer bewust - al dan niet onder enige lichte drang - dat samen optrekken ook besparingen kan opleveren en (kosten)efficiëntie kan bewerkstelligen. Hiervan zijn mooie voorbeelden bekend, bijvoorbeeld daar waar op grond van OAS-studies verkeerde investeringen konden worden voorkomen en optimale investeringen konden worden uitgevoerd. Voorbeelden hiervan in de stedelijke afvalwaterketen hebben duidelijk gemaakt dat in sommige gevallen een uitbreiding van de rwzi een meer kosteneffectieve maatregel is dan maatregelen in de riolering. Ondanks het bestaan van deze voorbeelden blijft een verdere opschaling van de samenwerking in de waterketen voorlopig nog uit. In onze ogen heeft dit meestal te maken met een combinatie van gescheiden verantwoordelijkheden, de daaraan verbonden prioriteitstelling en de natuurlijke reactie om niet te tornen aan eigen identiteit en positie. Het gat tussen beleid en uitvoering wordt hierdoor in ieder geval niet kleiner. Te vaak wordt ook vanaf het begin de aandacht alleen gericht op het te bereiken resultaat en wordt het eigenlijke doel van samenwerking, verandering of vernieuwing, uit het oog verloren.

Het grensvlak van beleid en uitvoering Een paar jaar geleden ontstond het niet bestaande ambt van de beleidstechnoloog: een kruising tussen een beleidsadviseur en een (afval)watertechnoloog. Het is deze kameleonfunctie die de vaardigheden en competenties in zich vertegenwoordigt om op het grensvlak van beleid en uitvoering de twee verschillende werelden met elkaar te verbinden. In andere woorden combineert deze deskundige de vaardigheden van een procesmanager met verstand van zaken over de inhoud. Voor een dergelijke functie bestaat overigens geen gerichte opleiding; je wordt of het één of het ander. Normaal gesproken ontwikkelt een beleidstechnoloog zichzelf gedurende zijn of haar carrière. Ter illustratie zijn uit het recente verleden meerdere voorbeelden te benoemen waarin

het vak van de beleidstechnoloog een belangrijke rol heeft gespeeld. Nieuwe sanitatie

Sinds 2004 is mede door STOWA de trend gezet om niet alleen na te denken over de praktische invulling van de toekomstige waterketen, maar om ook praktijkervaring op te doen met nieuwe vormen van inzameling en transport van huishoudelijk afval- en rioolwater. Dit resulteerde in tientallen projecten op het gebied van ‘nieuwe sanitatie’, waarbij gescheiden inzameling en behandeling van urine en vacuümsystemen voor inzameling van afvalwater van huishoudens het meest in het oog springen. Dit had als zeer positief resultaat dat op alle niveaus in de Nederlandse samenleving werd nagedacht over sanitatie. Het is voor velen een stap geweest om de vanzelfsprekendheid van inzameling, transport en zuivering te doorbreken. Hierdoor zijn velen zich gaan realiseren dat er een verband is tussen datgene wat door het toilet wordt gespoeld en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dat is zeer positief! Anno 2009 is het nieuwe er grotendeels van af en zal een stap verder moeten worden gezet. Dit resulteert in een bijna blindelingse omarming van de ‘nieuwe sanitatie’ zonder verder stil te staan bij de vele aspecten die een grootschalige implementatie in de weg staan. Zodra de emotie en de perceptie van ‘nieuwe sanitatie is altijd goed’ het in deze discussie gaat winnen van het realisme, zullen daardoor verkeerde keuzes worden gemaakt. Grootschalige implementatie van urinescheiding of vacuümsanitatie is niet per definitie de weg die moet worden ingegaan. In het beleid zal altijd rekening moeten worden gehouden met de situatie anno nu (bestaande bebouwde omgeving) en de mogelijkheden om daar in de komende decennia aanpassingen in uit te voeren of in nieuwbouw te implementeren. Dat zal altijd verstandig en weloverwogen moeten gebeuren met gevoel voor zowel beleid als uitvoering. Ketenanalyse geneesmiddelen

Sinds enkele jaren is het onderwerp ‘geneesmiddelen en water’ nadrukkelijk op de agenda gezet; een hele goede ontwikkeling. De toenemende aanwezigheid van geneesmiddelen in het oppervlaktewater en daarmee in drinkwaterbronnen is iets wat serieus moet worden genomen. Maar hoe groot is het probleem nu werkelijk? Inventariserende studies laten zien dat bijna 100 procent van alle humane geneesmiddelen in het watermilieu afkomstig zijn van effluent-


*thema

opinie

meegenomen. Met alleen energie ben je er niet; blijf nadenken over de grenzen van je oplossing heen.

Innovatiemanagement

Gescheiden werelden waaruit het mooie weglekt.

lozingen van rwzi’s. Binnen de stedelijk afvalwaterketen zijn daarnaast zorginstellingen als ziekenhuizen verdacht en in sommige gevallen voor 30 tot 50 procent verantwoordelijk voor de geneesmiddelenvracht in stedelijk afvalwater. De roep om bronaanpak bij zorginstellingen klinkt. Een op zichzelf begrijpelijke reactie, maar het probleem van geneesmiddelen in het watermilieu is daarmee nog niet opgelost. Op driekwart van de rwzi’s is helemaal geen ziekenhuis aangesloten en heeft bronaanpak bij zorginstellingen geen enkel eect op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit. Dan zal juist ingezet moeten worden op vergaande zuivering van rwzi-euent bij die rwzi’s die de oppervlaktewaterkwaliteit nadelig beïnvloeden. Verder lijken in de discussie op beleidsniveau geneesmiddelen een status aparte te krijgen. Laten we niet vergeten dat daarnaast ook hormonen, hormoonontregelende stoen en andere stoen niet mogen worden vergeten. Een ander punt is het leggen van de systeemgrens, in dit geval bij de geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Door toenemende verwerking van dierlijke meststromen zullen via het daarbij vrijkomende afvalwater ook geneesmiddelen van dierlijk gebruik in hogere mate in de stedelijke afvalwater-

keten terechtkomen. De oplossing voor het probleem is maar voor een deel door iets bij zorginstellingen te doen. Nuance is dus ook hier op zijn plaats in de afstemming tussen beleid en uitvoering.

In de (afval)waterketen zijn veel gedreven en creatieve mensen te vinden. De overheid als launching customer van nieuwe technieken, nieuwe aanpak en vernieuwing in het algemeen is heel krachtig. Innovaties zijn van cruciaal belang om de afstand tussen beleid en uitvoering te slechten; daarvan zijn ook hele goede voorbeelden te noemen. Maar het gevaar is aanwezig dat de innovatiedrang voorbij gaat aan de inhoudelijke en beleidsmatige aanleiding. Innovatie moet altijd een doel dienen en mag geen doel op zichzelf worden. Doordat goede initiatieven van lokale waterketenpartners worden omarmd door velen, raakt de nuance en het gevoel waarom je het ook al weer doet regelmatig op de achtergrond. Innovaties moeten met gevoel voor de vragen die werkelijk spelen, worden uitgewerkt. Een goede koppeling tussen beleidsdoelen en kansen in de uitvoeringspraktijk is daarbij van belang.

Beleid en uitvoering: samenbrengen en accenten leggen

Waterketen en energie

In de discussie rond de klimaatverandering valt het keer op keer op dat zeer veel aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor het waterbeheer. Logisch en goed. Minder goed te begrijpen is dat de oorzaak van de klimaatverandering door de waterbeheerders maar mondjesmaat onderwerp van discussie is. Een voorzichtige stap is door verschillende waterschappen wel gezet door energiebeleid op te stellen, mede gevoed door de discussie rond de MeerjarenAfspraken Energie (MJA-3). Het gaat in dit geval over de indirecte emissies van broeikasgassen, namelijk die bij energieopwekking vrijkomen. De discussie rond de directe emissies van broeikasgassen, met name methaan en lachgas, die vrijkomen bij het zuiveren van afvalwater, lijkt veel minder aandacht te krijgen. Het meer dan uitstekende initiatief van de waterschappen om de rwzi als energiefabriek verder uit te werken, zal nog krachtiger worden als in de systeemgrenzen ook deze aspecten worden

De discussie rond de toekomst van ons waterbeheer en de toekomst van de waterketen in het bijzonder, is gebaat bij geĂŻnspireerde, genuanceerde en praktisch uitvoerbare stappen. Realisme en idealisme moeten daarbij hand in hand gaan. Daar waar de bestaande en nieuwe situaties verstandig worden ingericht, kan gewerkt worden naar een meer duurzame, transparante en doelmatige waterketen. Waar beleid op maat wordt gemaakt, zullen ook oplossingen op maat worden geĂŻmplementeerd. Dat is een verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen die verstandig en slim voor elke (nieuwe) situatie keuzes moeten maken voor de meest optimale inrichting van de waterketen. Jelle Roorda en Paul Roeleveld (MWH)

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 10 - 2009

29


recensie Publiek-private samenwerking in de watersector: ja of nee Publiek-private samenwerking (PPS) en de watersector: wordt dat ooit iets? Inzicht in positieve en negatieve kanten hiervan is een minimale vereiste om de discussie hierover aan te gaan. Onder de veelbelovende titel ‘Public and Private Participation in the Water and Wastewater Sector’ verscheen afgelopen maart een boek dat de pretentie heeft alle aspecten rond PPS goed in kaart te brengen. Maar het slaagt daar niet in. In Nederland suggereren we harder aan deze discussie te trekken door volledig transparant en objectief een vergelijking te maken van de ervaringen in grote waterprojecten waarin in het ene project een traditionele vorm en in het andere project een PPS-vorm is gehanteerd. Leren doe je vooral door het zelf te doen en te ervaren.

D

e discussie rond nut en noodzaak van publiek-private samenwerkingsvormen in de watersector blijft actueel. Voorstanders wijzen op doelmatigheid en kostenefficiëntie en geven aan dat hierdoor kosten bespaard kunnen worden. De tegenstanders zien het nut er niet van in en zijn bang grip op de uitvoering te verliezen, waardoor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de natte infrastructuur er op achteruit zou gaan. Het is een lastige discussie vanuit een verschil in perceptie. Om deze discussie te dienen, gaf IWA dit boek uit. De subtitel van het boek ‘Developing Sustainable Legal Mechanisms’ suggereert dat het knelpunt - en daarmee de oplossing - te vinden zou zijn aan de kant van de wet- en regelgeving. Dat is nogal een boude stellingname.

Het is begrijpelijk dat een land zonder eigen vermogen alle vormen om geld van buiten naar binnen te halen, zal omarmen. Een PPS-aanpak waarin ook de financiering wordt meegenomen, is in die gevallen één van de weinige oplossingen om de problemen rond schoon water op te kunnen lossen. Maar om dit vervolgens neer te leggen als blauwdruk voor de toekomst van de watersector, is in ieder geval niet overtuigend en waarschijnlijk vele stappen te ver. Ik zou er voor willen pleiten in de discussie een stap verder te zetten. In de Nederlandse watersector komen nieuwe contractvormen steeds vaker voor. In minstens twee gevallen is sprake van een echte publiek-private samenwerking, te weten de balgstuw in Ramspol (Waterschap Groot-Salland) en de rwzi Harnaschpolder (Hoogheemraadschap van Delfland). Een objectieve vergelijking met Nederlandse projecten die traditioneel zijn aanbesteed, zou echt inzicht kunnen geven in de voor- en nadelen van de verschillende aanbestedingsvormen. Bijvoorbeeld een vergelijking tussen de ervaringen en resultaten van de aanbestedingsvorm op de rwzi’s Eindhoven, Amsterdam-West en Harnaschpolder zou helpen om inzicht in alle aspecten te vergroten. Zo’n vergelijking is een voorbeeld van werken aan transparantie van de waterketen en objectieve beoordeling van doelmatigheid van grote investeringen in de watersector.

Maar laat ik met de deur in huis vallen, het boek is geen aanrader. De auteur Cledan Mandri-Perrott heeft zich vergaloppeerd aan dit onderwerp. Het boek blijft inhoudelijk op de vlakte en steken in algemeenheden en open deuren. Voor de auteur is er geen discussie nodig; hij pleit voor publiekprivate samenwerking als oplossing voor de problemen waar we voor staan in de watersector. Het probleem is volgens de auteur de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water. Een (substantiële) verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit kan immers alleen worden bereikt door zeer grote investeringen, meent hij. Tja, wat valt daar nog tegenin te brengen?

Eindoordeel

De voorbeelden die besproken worden, zijn veelal gelieerd aan landen in een achterstandssituatie, zoals landen in Oost-Europa en voormalige Sovjetstaten.

Dit boek voegt weinig toe aan de behoeftes van de Nederlandse watersector, maar het prikkelt wel om op zoek te gaan naar manieren om het in de uitvoeringspraktijk beter te doen. Als aangetoond wordt dat

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

allerlei vormen van publiek-private samenwerking hieraan kunnen bijdragen, is discussie rond nut en noodzaak van PPS in de watersector beslecht en luidt het antwoord op de vraag of we het moeten doen: ja. Mits we het goed doen, zou het dan wel wat kunnen worden. Jelle Roorda (MWH) ‘Public and Private Participation in the Water and Wastewater Sector. Developing Sustainable Legal Mechanisms’ van Cledan Mandri-Perrott (ISBN 9781843391180) telt 148 pagina’s en kost 67,50 euro.

In memoriam Henk Bosch Op 6 maart jl. is ir. Henk Bosch overleden. Hij was van 1947 tot 1984 werkzaam bij de Duinwaterleiding van ‘s Gravenhage, de voorloper van het Duinwaterbedrijf van Zuid-Holland. In zijn jonge jaren is hij betrokken geweest bij de aanleg van het Lekduinplan: de bouw van het pompstation in Bergambacht, de aanleg van de Bergambachtleiding en de infiltratie en winningswerken in het duin. Henk Bosch was directeur van 1961 tot 1984. In die periode zijn

30

H2O / 10 - 2009

de voor de drinkwatervoorziening van Den Haag en omgeving zo belangrijke Maasduinwerken tot stand gekomen.

niet alleen goed piano, maar had zich na zijn afscheid ook enthousiast bekwaamd op het aquarelleren. En ook dat ging hem goed af.

Wij hebben hem in die tijd leren kennen als een mensgerichte directeur, iemand die scherp was in zijn analyse, maar mild en respectvol naar zijn medewerkers. Hij trad niet graag op de voorgrond, maar kon op zijn eigen, diplomatieke wijze de belangen van het bedrijf naar buiten toe uitstekend behartigen. Henk Bosch had vele talenten. Hij speelde

Velen die voor en met hem hebben gewerkt, zullen goede herinneringen aan hem bewaren.

directie en medewerkers van Duinwaterbedrijf Zuid-Holland


verenigingsnieuws WATERCOLUMN

Minder wetten, maar nóg meer plannen?

L

ang geleden bestudeerden Antoine de Chézy en Henry Darcy de stroming van water. Ze beschreven het fysische gedrag met wetten die sindsdien hun namen dragen. Er was een tijd dat ons lijfblad volop aandacht had voor hun werk. Maar die tijd lijkt geweest. Veel aandacht gaat nu naar andere wetten. Want kennelijk moet het wettelijke instrumentarium gestroomlijnd tot moderne tools voor beleidsmakers. Of we willen of niet, de nieuwe Waterwet is in aantocht. Eén integrale wet vervangt straks acht bestaande wetten en regelt het hele watersysteem in een Nederlandse setting. Doelen zijn deregulering en vermindering van vergunningen en lasten. Ik moet het allemaal nog zien. Dus minder wetten. Gek genoeg, op congressen over waterbeheer spreken soms enkel juristen. Zelfs het waterbeheer juridificeert. Waterbeheer, het is de verantwoordelijkheid van overheden: Rijk, provincies, waterschappen, gemeenten. Elke bestuurslaag formuleert eigen beleid en legt dit vast in eigen plannen. Sommige landelijk en strategisch, andere regionaal, operationeel, concreet en uitvoeringsgericht. Alles binnen een nieuw planstelsel dat ik hier alleen kort kan weergeven met een rebus: (NWP+BPRW+4SGBP+12PWP/ POP+26WBP+441(WP+GRP)+162BP)/ (KRW+VHR). In hoeverre is waterbeheer eigenlijk iets generieks? Is het niet bij uitstek juist heel gebiedsgericht? Het is puur genieten als partners in de regio samen zorgen voor consistentie, congruentie, afstemming van hun plannen. Niet omdat het móet en in een wet staat, maar omdat het kan en inspireert. Want ook in het watersysteem valt fraai samen te werken. En heus niet alleen in de keten. Als planfiguren passen, raakt nieuw waterbeheer in een stroomversnelling. Niet de integrale waterwet maar voortvarende realisatie van plannen leidt tot minder lasten. Het water zelf zal onwetend zijn eigen weg blijven vinden, eindeloos conform de wetten van de Franse natuurvorsers. Jos Peters (Waternetwerk)

Jubileumbrochure 2009/2010 De nieuwe cursusbrochure 2009/2010 van Stichting Wateropleidingen is verschenen. Een jubileumuitgave, want Wateropleidingen bestaat 15 jaar (zie hieronder). Naast de al bekende cursussen op het gebied van grond- en oppervlaktewater, ruimte & veiligheid, drinkwaterproductie en -distributie, riolering en waterzuivering en vaardigheden & communicatie, biedt Wateropleidingen nieuwe cursussen. Voorbeelden daarvan zijn Aquatische ecologie, Visuele inspectietechnieken van waterkeringen en Leertraject strategisch relatiemanagement. Ook is een aantal bestaande cursussen herzien en aangepast aan de actualiteit. Alle opleidingen en cursussen kunnen op locatie of als maatwerk uitgevoerd worden. Wateropleidingen biedt praktijkgerichte bijen nascholing voor het hele vakgebied water volgens het concept: voor en door professionals, het ontwikkelen en organiseren van praktijkgerichte opleidingen door een not for profit bedrijf dat duurzaam wordt bestuurd. Voor het aanvragen van de brochure of andere vragen: Gwendy Dirks (030) 606 94 00.

Wateropleidingen bestaat 15 jaar Op 1 november van dit jaar bestaat Wateropleidingen 15 jaar. De jaarlijkse docentendag op 17 april stond in het teken van deze bijzondere verjaardag. Met ongeveer 100 van de freelance docenten zeilde Wateropleidingen per schip naar Pampus. Een aantal (32) docenten heeft elk van die 15 jaren (en soms al jaren daarvoor voor NVA, KVWN of Vewin) zich voor Wateropleidingen en de opleidingen/cursussen ingezet. Deze docenten zijn door de stichting gehuldigd en ontvingen als dank voor hun jarenlange inzet een zilveren speld. Deze Waterspeld symboliseert de waterdruppel die golven maakt in het water, net als het logo van Wateropleidingen. De volgende mensen ontvingen de Waterspeld: Han Cohen, Albert van Giffen, Ronald Hoorman, Peter Horst, Kees de Korte, Marco Kortleve, Gert Lemmen, Aad Oomens, Johan Raap, Leo Schagen, Bert Stakelbeek, Hans Stolker, Henk van Veelen, Ger Vos, Dick Westgeest en Tom Wouda. De volgende mensen hebben ook 15 dienstjaren bij Wateropleidingen en zullen in een later stadium de Waterspeld ontvangen: Dirk Jan Bakker, Louis Bijlmakers, Ruud van Dalen, Ernst Flentge, Gerard van Houwelingen, Jack Jonk, Leo Klaassens, Jan Kraaij, Harry van Mameren, Michel Moens, Karel Ossewaarde, Helle van der Roest, Andy Schellen, Arie van der Vlies en Jan Zuidervliet.

Ontwerp BRL K15001 ter kritiek De ontwerp-beoordelingsrichtlijn K15001 ‘Kwaliteit leveringsketen chemicaliën drinkwatervoorziening’ is op 17 april ter kritiek gepubliceerd. Kritiek op deze ontwerprichtlijn kan tot 29 mei worden ingeleverd. De beoordelingsrichtlijn is opgesteld door de BRL-commissie Leveringsketen Waterbedrijven, waarin belanghebbende partijen op het gebied van drinkwaterchemicaliën en het transport hiervan zijn vertegenwoordigd. De kwaliteit van drinkwaterchemicaliën wordt in het algemeen gewaarborgd door middel van een, via het ministerie van VROM lopende formele toelatingsprocedure, verkregen Kiwa ATA-certificaat. Het certificaat heeft betrekking op de kwaliteit van de drinkwaterchemicaliën zoals die worden geproduceerd, inclusief de kwaliteitsbeheersing van het productieproces bij de producent. Het Kiwa ATA-certificaat heeft echter geen betrekking op het transport en de levering van de chemicaliën. Uit een breed gevoerde discussie (tijdens een bijeenkomst in december 2007) over de kwaliteits- en veiligheidsaspecten van het transport van individuele leveringen van drinkwaterchemicaliën in het traject van het productieproces tot en met het gebruik op zuiveringsstations bleek een grote behoefte te bestaan aan kwaliteitsborging met als belangrijkste doel contaminatie te voorkomen. Via de beoordelingsrichtlijn Kwaliteit leveringsketen chemicaliën drinkwatervoorziening is de mogelijkheid gecreëerd de hele keten te certificeren. Met de hele keten worden in dit verband alle schakels in de keten van productie tot en met aflevering bij het waterbedrijf bedoeld. De beoordelingsrichtlijn K15001 vormt de basis voor het procescertificaat voor het transport van drinkwaterchemicaliën, aan te duiden als Kiwa ATD (Attest Transport Drinkwaterchemicaliën) én een contract tussen de leverancier en de vervoerder van drinkwaterchemicaliën. Een Kiwa ATA PLUS kan worden afgegeven voor drinkwaterchemicaliën die beschikken over een Kiwa ATA-certificaat en die vervoerd worden door een Kiwa ATD-gecertificeerde vervoerder. Belangstellenden worden uitgenodigd hun kritiek op deze ontwerp beoordelingsrichtlijn voor 29 mei te zenden aan de secretaris van de BRL-commissie: drs. ing. H. Wegh, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk. Hier kan tevens een exemplaar van deze ontwerpbeoordelingsrichtlijn worden opgevraagd: (070) 414 45 46.

H2O / 10 - 2009

31


WATER WATER -003 34) 6!) 7HITTIER !QUANTIS *OHN -EUNIER

,ED )TALIA (YDROTECH 7ESTGARTH "IOTHANE

+RUGER

2OSSMARK 7ATERBEHANDELING B V #ELSIUSSTRAAT „ 0OSTBUS „ "' %DE 4 „ & „ % INFO ROSSMARK NL

WWW ROSSMARK NL

/46

/RGANICA 4ECHNOLOGY %LGA "ERKEFELD

!NOX+ALDNES

27/


*thema

platform

Nico Wortel, Grontmij Ruud van Dalen, Waterschap Veluwe Peter van Alphen, Visser & Smit Hanab

Eerste Nederlandse Automatic Backwash Filter in Harderwijk Vooruitlopend op de aangescherpte lozingsnormen vanuit de Kaderrichtlijn Water groeit vanuit de Nederlandse waterschappen de aandacht voor verdergaande zuivering van rwzi-effluent. Voor Waterschap Veluwe was verdergaande fosfaatverwijdering in 2005 aanleiding om een innovatief onderzoek uit te laten voeren naar nageschakelde zandfiltratietechieken. Naast de bekende dubbellaags discontinue- en continue zandfilters is een test uitgevoerd met het Automatic Backwash Filter (ABWF): een voor Nederland relatief onbekende techniek die de voordelen van beide filtratietechnieken in zich heeft1). Eind 2007 volgde de vraag om een ontwerp en realisatie van de effluentfiltratie en nabezinktank voor de rwzi Harderwijk. Komende maand wordt de installatie in Harderwijk officieel geopend. De proefinstallatie.

N

aast de bouw van het Automatic Backwash Filter komen er bij rwzi Harderwijk ook voorzieningen om de nieuwe installatie in te passen in de bestaande zuivering, waaronder de bouw van een extra nabezinktank en aanpassing en uitbreiding aan het bestaande verdeel- en leidingwerk. Daarnaast wordt de infrastructuur aangelegd voor de voeding en het spoelwater van en naar het Automatic Backwash Filter. Het patent op het oorspronkelijke ontwerp is eind jaren ‘60 verlopen, waardoor in het buitenland inmiddels meerdere uitvoeringsvormen bestaan. Kenmerkend voor dit zogeheten cellenfilter zijn de lage oppervlaktebelasting met daarbij horende uitstekende filtraatkwaliteit, relatief lage bouwhoogte (= gunstig energieverbruik), lage bouw- en onderhoudskosten en het eenvoudig spoelsysteem. Omdat per cel wordt gespoeld, zijn geen (grote) bufferkelders nodig voor schoon en vuil spoelwater. Ook ontbreken de zeer grote pompen, blowers, pijpen en kleppen die bij een behoorlijke maat filters horen. Bij de originele conventionele ABWF-uitvoering zijn de afzonderlijke cellen enkellaags, die alleen met water worden gespoeld en vaak zonder expansie. Omdat de toelaatbare vuilbelasting hierdoor beperkt is (oppervlaktefiltratie), wordt het ABWF in het buitenland toegepast voor niet al te kritische filtratieprocessen, met name voor het verwijderen van zwevend stof met een beperkt rendement, te denken valt aan 50 tot 80 procent. Tijdens buitenlandse werkbezoeken is een tiental knelpunten in de conventionele bouwwijze geconstateerd,

H2O / 10 - 2009

33


waardoor de operationele kosten hoger kunnen uitvallen dan begroot en de bedrijfsvoering niet optimaal is2). Het vernieuwde en inmiddels beproefde Nederlandse ontwerp, dat op rwzi Harderwijk wordt gebouwd, heeft afgerekend met deze geconstateerde knelpunten. Het betreft een tweetal filters met een wateroppervlak van elk circa 180 m2, die met deze afmetingen tot de grootste ter wereld behoren. Met behoud van de oorspronkelijke kenmerken betreft het nu een dubbellaagse uitvoering, die is voorzien van luchtspoeling naast de voor een ABWF typerende waterspoeling en beweegbare brugconstructie. Hierdoor is het mogelijk om de afzonderlijke cellen beurtelings optimaal te spoelen. Dat kan op basis van tijdsinterval en/of oplopende bovenwater-/bedweerstand. Naast een uitstekende filtraatkwaliteit, vooralsnog primair gesteld voor verdergaande verwijdering van fosfaat uit het rwzi-effluent, biedt het ontwerp door de luchtspoelmogelijkheid veel flexibiliteit voor mogelijk toekomstig aangescherpte effluenteisen. Bovendien blijft het filtermateriaal zeer lang bruikbaar. Hierbij valt vanuit de Kaderrichtlijn Water bijvoorbeeld te denken aan verwijdering van nitraat, stikstof, zware metalen, pesticiden, medicijnen/hormoonverstorende stoffen en zwevend stof. Het filterbed is een vast zand-/hydroantracietbed met een hoogte van circa 120 cm en een breedte van 5,5 meter. Over een lengte van 35 meter is het filter opgedeeld in ‘cellen’ van 70 cm gescheiden door stijve tussenwanden. Door het geringe oppervlak per cel zijn de investeringen voor buffering van schoon en vuil spoelwater met bijkomende kosten voor (grote) blowers en spoelpompen en leidingen niet aan de orde. Voor deze toepassing is de filtersnelheid bij ABWF met vier tot zeven meter per uur laag gekozen in vergelijking tot bijvoorbeeld dubbellaagsfiltratie (acht tot twaalf meter per uur). Later uitgevoerd onderzoek toonde aan dat ook ruim hogere filtersnelheden met een ABWF mogelijk zijn. Om tegemoet te komen aan de eisen van het waterschap, een spoelwaterlozing van maximaal 150 kubieke meter per uur bij een zuiveringscapaciteit van 1.900 kubieke meter per uur, is er op de rwzi Harderwijk voor gekozen om het benodigde filteroppervlakte te scheiden in twee filterunits met elk 43 gelijkwaardige cellen. Het effluent wordt vanuit de aanvoerleiding middels twee zijwaartse aanvoergoten over de afzonderlijke filtercellen verdeeld. Om fosfaat adequaat te verwijderen, wordt uitgegaan van dosering van metaalzouten aan de afloop van de nabezinktanks, waardoor vlokken worden gevormd die het (opgeloste) fosfaat binden. Om zeker te zijn van juiste vlokvormingscondities gedurende transport en verdeling vanuit de aanvoergoten, wordt de bovenwaterstand geregeld door een in hoogte verstelbare afsluiter en het water door gekalibreerde openingen in het filter geleid. De vlokken worden in het ABWF uit het water gefilterd en middels spoelwater afgevoerd. Vervolgens komt

34

H2O / 10 - 2009

het spoelwater in contact met actief slib, waarna (weer) nabezinking plaatsvindt. De filtercellen worden neerwaarts doorstroomd. Hierbij vervangt dieptefiltratie (deels) de oppervlaktefiltratie (deels). Het kraakheldere fosfaatarme filtraat verzamelt zich in de filtraatgoot en stroomt weg naar de Veluwerandmeren. De lage fosfaatbelasting zal de algengroei daar sterk beperken. Beoogd wordt om in de afloop van het ABWF een jaargemiddelde gehalte P-totaal te krijgen van maximaal 0,2 mg/l. De afzonderlijke cellen worden beurtelings gespoeld door het afpompen van het bovenwater. Hiertoe plaatst men met een verrijdbare spoelbrug een speciale kap over de betreffende filtercel, zodat vuil spoelwater zich niet kan verspreiden over het gehele filterbed. Het benodigde spoelwater wordt De gecallibreerde invoergaten voor goede vlokvorming.

onttrokken vanuit de filtraatgoot en in tegenstroom door het filterbed verpompt. Door de geringe spoelcapaciteit en opvoerhoogte per cel wordt gewerkt met kleine spoelpompen en een blower op de spoelbrug. Een gelijkmatige stroming onder het filter en voldoende weerstand van de spoeldoppen voorkomt verstoring van het filterbed door wervelstromingen. Door de introductie van lucht tijdens de spoelcyclus (bij discontinue vastbed dubbellaagsfiltratie al circa 100 jaar algemeen toegepast) is de ABWF nu voor complexere filtertoepassingen in te zetten met behoud van de eigen specifieke kenmerken. Tijdens het ontwerp is grote aandacht besteed aan de procestechnologische aspecten van fosfaatverwijdering door middel van coagulatie, flocculatie en


*thema

platform

De spoelbrug.

filtratie met een ABWF. Na de dosering van vlokmiddel bij hoge turbulentie neemt in het aanvoersysteem de energiewaarde (G-waarde) in het water steeds verder af, zodat gevormde vlokjes niet worden afgebroken door een plotselinge vergroting van turbulentie, want een eenmaal afgebroken vlok met daaraan geadsorbeerde fosfaat slaat door het filtermateriaal heen. De energiewaarde in het systeem is gekalibreerd bij zowel hoge als lage belasting van de filters en zowel bij hogere als lagere bovenwaterstand; het filterproces werkt namelijk in eerste instantie met enige oplopende bovenwaterstand. Hiertoe zijn de invoergaten boven de cellen speciaal gedimensioneerd en is de energie-inbreng op basis van de geëigende energieformules berekend voor alle omstandigheden. Vlokken mogen ook niet te groot of te klein zijn. Te grote vlokken verstoppen de bovenlaag van het filter, te kleine vlokken slaan door. Een tijdens de proefperiode ontwikkeld spoelprogramma zorgt ervoor dat het zandfilter gedurende vele jaren ongestoord in bedrijf wordt gehouden en het filtermateriaal niet vervuilt. Dit waarborgt een optimale filtraatkwaliteit en gaat verspilling van energie door minimalisatie van de spoelwater- en spoelluchthoeveelheid tegen. Bij het spoelen is uitgebreid rekening gehouden met de hydraulische omstandigheden onder de filterbodem, zodat slechts een zeer gering drukverschil over de

lengte van de filterbodem ontstaat (Wet van Bernouilli). Dit levert, samen met de gekozen weerstand in de filterdoppen, een optimaal spoelproces op. Een iets te groot drukverschil - het gaat hier om centimeters waterkolom - zorgt voor een slecht spoelproces, waarbij zand rondwervelt en vuil dieper het filter in trekt. Dit is vaak een oorzaak van het ontstaan van ‘mudballs’, waarvan de aanwezigheid desatreus uitpakt op de goede filterwerking. Na het spoelen van één of meerdere cellen is de situatie boven het filter zodanig dat een relatief groot verschil tussen bovenwaterstand en filtraatniveau ontstaat en één of meerdere cellen schoon zijn. Deze schone cellen hebben een geringere weerstand tegen filtratie (hogere k-waarde) en produceren derhalve meer filtraat dan de andere cellen; afhankelijk van de bovenwaterstand. Met behulp van de Wet van Darcy (Vf = k x i) kan gecalculeerd worden dat deze productie zo vier tot zes maal zo hoog is en daarmee dus ook de filtratiesnelheid. Het rendement op de verwijdering van fosfaat bij deze snelheden (tot 30 m/h) is iets geringer dan bij de ontwerpsnelheden, maar nog altijd goed. Omdat de celproductie hoger is dan de aanvoer, daalt de bovenwaterstand en nemen de filtersnelheden over het gehele filter af, waardoor een evenwichtssituatie ontstaat bij de lage ontwerpsnelheid met een superieure filtraatkwaliteit. De iets mindere filtraatkwaliteit van

de net gespoelde cellen wordt ruimschoots gecompenseerd door de zeer goede kwaliteit van de overige cellen. Op basis van calculatie blijkt dat in het slechtste geval de gemiddelde filtraatkwaliteit van 0,12 mg/l fosfaat (proefonderzoek) gedurende korte tijd op 0,16 mg/l fosfaat uitkomt, hetgeen nog ruimschoots binnen de gehanteerde normen ligt. Zoals eerder aangegeven is het huidige ontwerp van het ABWF vooralsnog bedoeld voor verwijdering van fosfaten uit rwzieffluent. In het ontwerp is echter al in ruime mate rekening gehouden met mogelijke toekomstige eisen aan filtraat vanuit de Kaderrichtlijn Water. LITERATUUR 1) Wortel N. en R. van Dalen (2007). Zandfiltratie op rwzi Harderwijk; een innovatief onderzoek. Neerslag nr. 1. 2) Wortel N., R. van Dalen en L. Schoenmakers (2007). Oude wijn in nieuwe zakken bij filtratie op rwzi’s. Neerslag nr. 3.

H2O / 10 - 2009

35


Jeroen Langeveld, Royal Haskoning Eduard Schilling, Gemeente Nijmegen Paul de Haas, Waterschap Rivierenland Marjolein Reijnierse, Waterschap Rivierenland

Integrale optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem in Nijmegen Gemeente Nijmegen, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat horen tot de eerste partijen die de basisinspanning hebben ingevuld door de totale emissie vanuit de rioolwaterzuivering en de riolering te beschouwen in plaats van alleen de emissie via de riooloverstorten. De optimalisatiestudie afvalwatersysteem (OAS) uit 1999 leidde tot de realisatie van een zandfilter op rwzi Nijmegen, waarmee de gemeente tot 2019 de tijd kreeg om bijvoorbeeld via afkoppelen te gaan voldoen aan de basisinspanning. In de afgelopen jaren is via de integrale OAS Nijmegen wederom een nieuwe standaard gezet door niet langer uit te gaan van een theoretische benadering, maar het feitelijk functioneren van riolering en watersysteem te toetsen aan de hand van metingen en veldonderzoek.

O

p basis van het Waterplan Nijmegen uit 2001 zijn in 2003 afspraken over watersysteem en waterketen vastgelegd tussen de lokale en regionale waterpartners van de gemeente (onder andere Waterschap Rivierenland, Provincie Gelderland en Rijkswaterstaat). Het waterplan verwoordt een gezamenlijk streven naar een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat bijdraagt aan goede leefcondities voor mens, dier en plant en weinig gevoelig is voor verstoringen. Vanuit dit gezamenlijke streven werken de partijen samen aan een zo goed mogelijk functionerende waterketen. De riolering en de afvalwaterzuivering zijn belangrijke schakels binnen deze keten. Concreet omvatten de afspraken: Waterschap Rivierenland realiseert en beheert op kosten van de gemeente een zandfilter voor de nabehandeling van effluent1). Dit zandfilter reduceert de hoeveelheid CZV die benodigd is om ketenbreed aan de basisinspanning te voldoen;

36

Na 2019 zou de inzet van het zandfilter niet meer nodig zijn ter compensatie van de emissie uit de riolering, doordat de gemeente bijvoorbeeld door het afkoppelen van verhard oppervlak zelf volledig voldoet aan de basisinspanning.

H2O / 10 - 2009

Huidige situatie Nijmegen heeft inmiddels 45 hectare afgekoppeld en 30 hectare niet aangesloten op de riolering. Hoewel de grondslag in Nijmegen gunstig is voor afkoppelen, vereist het in de praktijk een aanzienlijke Afb. 1: Het afvalwatersysteem van Nijmegen.

investering en maatwerk. De benodigde investering per afgekoppeld oppervlak zal naar verwachting verder toenemen doordat de gemakkelijk af te koppelen vierkante meters steeds schaarser worden. Daarnaast blijkt de exploitatie van de gerealiseerde


*thema

Afb. 2: Gemeten (blauwe lijn) en berekende (rode lijn) waterstanden bij de bovenstrooms gelegen overstort aan de zuidelijke aanvoertak.

afkoppelvoorzieningen een forse kostenpost op te leveren. Dit heeft er mede toe geleid dat de gemeente op zoek is gegaan naar mogelijkheden om door optimalisatie van het afvalwatersysteem de benodigde afkoppelinspanning te beperken tot een realistische omvang. Het rioolstelsel van Nijmegen biedt daar als enorm bemalingsgebied (615 hectare) met overstorten op de Waal, binnenwater en de overstortbemaling op de Waal als grootste jaarlijkse overstort ook volop mogelijkheden toe. Bij de voorbereiding van de Wvo-vergunningaanvraag in 2005 bij Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland was de gemeente van mening dat te veel werd uitgegaan van ongecontroleerde modelberekeningen met onbetrouwbare uitkomsten. Nijmegen wilde weten hoe de verschillende oppervlaktewateren werkelijk worden beïnvloed door emissies uit het riool. De basisinspanning is per slot van rekening

Afb. 3: Gemeten (blauwe lijn) en berekende (rode lijn) waterstanden bij de benedenstrooms gelegen overstort aan de zuidelijke aanvoertak.

slechts een middel om een doel, betere waterkwaliteit, te bereiken. Rijkswaterstaat en Waterschap Rivierenland gingen akkoord met het opstarten van een OAS en met het koppelen van de vergunningverlening aan de resultaten daarvan. Al snel kwam naar voren dat het beperkt verhogen van de inslagpeilen van de overstortbemaling tot een zeer sterke reductie van de emissie naar de Waal leidt. Deze reductie is het gevolg van het beter benutten van de berging in het rioolstelsel. Deze aanpassing heeft als keerzijde een (in termen van overstortingsvolume) beperkte toename van de emissie naar het binnenwater. De grote gevoeligheid van het milieutechnisch functioneren van het rioolstelsel voor beperkte aanpassingen aan de overstortbemaling leidt ertoe dat gemeente en waterschap de handen ineen hebben geslagen om in een integrale OAS te zoeken naar een optimale inrichting van het rioolstelsel van Nijmegen in relatie tot het ontvangend oppervlaktewatersysteem (binnenwater).

Afb. 4: Gemeten (blauwe lijn) en berekende (rode lijn) debieten van het eindgemaal.

platform

De integrale OAS bestond uit drie fasen: het valideren van het rioleringsmodel aan de hand van continue metingen en veldonderzoek, het opstellen en valideren van een oppervlaktewatermodel voor het binnenwater én het optimaliseren van het afvalwatersysteem van Nijmegen.

Validatie rioleringsmodel Nijmegen beschikte bij aanvang van het OAS-traject over een meetnet dat bestond uit een drietal regenmeters, acht overstortmeters aangesloten op een centrale hoofdpost en een bemeten randvoorziening. Daarnaast beschikte Waterschap Rivierenland over de niveaus in de gemaalkelder en over de verpompte debieten van het hoofdrioolgemaal. De beschikbare gegevens zijn aangeleverd vanuit verschillende beheersystemen. Dit leidde tot een behoorlijk arbeidsintensieve dataverwerking. Na de datavalidatie bleek dat met name de lokaal uit te lezen sensoren een beperkte meetopbrengst opleverden, doordat storingen niet altijd tijdig werden opgemerkt. Uiteindelijk bleken over de jaren 2005 en 2006 slechts een zestal neerslagperiodes bruikbare meetdata te hebben opgeleverd, waaronder de memorabele en supernatte augustusmaand van 2006. Afbeelding 2 geeft een overzicht van de gemeten en berekende waterstanden op een bovenstrooms gelegen meetpunt. De mate van overeenkomst tussen meting en model is over het algemeen bijzonder goed te noemen, zeker indien in aanmerking wordt genomen dat dit het ongevalideerde rioleringsmodel betreft. Afbeelding 3 toont de gemeten en gemodelleerde waterstand bij de overstort net voor het eindgemaal. De overeenkomst tussen meting en model is hierbij aanzienlijk minder goed. Deze afwijking bleek systematisch te zijn bij alle onderzochte neerslagperiodes en ook zichtbaar bij tussenliggende meetpunten. Hieruit is de conclusie getrokken dat sprake was van een significante systematische fout in de modellering. Afbeelding 4 geeft een vergelijking van het gemeten en berekende debiet. Deze grafiek

H2O / 10 - 2009

37


laat zien dat de DWA behoorlijk goed in het model zit (de gemeten en berekende debieten komen goed overeen), maar dat de maximale debieten bij neerslag fors afwijken. In het model is de geinstalleerde pompcapaciteit opgenomen. De metingen van de rwzi geven de in de praktijk gerealiseerde debieten, die fors lager lagen. Het verschil bleek in dit geval terug te voeren tot de veroudering van de pompen. De over 2005 en 2006 beschikbare metingen dekten wel de zuidelijke aanvoertak naar de rwzi, maar voor de oostelijke aanvoer via het centrum waren nauwelijks metingen beschikbaar. Om toch te achterhalen waar het grote verschil in optredende waterstanden nabij de belangrijkste overstort vandaan kwam, is besloten om het meetnet uit te breiden met enkele regenmeters en metingen bij alle overstorten en bijzondere constructies als de aanwezige bergingsvijvers. Juist voor de implementatie van de extra sensoren is tijdens de voorjaarsstorm van 18 januari 2007 een veldbezoek uitgevoerd. Dit bezoek liet zien dat de overstort in de Houtstraat tijdens het veldbezoek wel degelijk aan het overstorten was, terwijl dit voor deze bui op basis van modelberekeningen niet aan de orde kon zijn (zie foto’s). Na het veldbezoek is op basis van het rioleringsbeheersysteem en tekeningen nagegaan of het gebruikte rioolmodel in de omgeving van de Houtstraat overeenkwam met de werkelijke situatie. Hierbij is vastgesteld dat streng 2032-2033 in werkelijkheid een diameter heeft van 600 millimeter in plaats van 1.000 millimeter in het gebruikte model. Daarnaast heeft streng 2071-2072 een diameter van 300 millimeter in plaats van 400 millimeter. Hierdoor gaat in werkelijkheid veel meer water via overstort Houtstraat naar de Waal dan in het oorspronkelijke model. De bui van 18 januari is vervolgens doorgerekend met de aangepaste diameters. Voor overstort Houtstraat levert dit het in afbeelding 5 opgegeven verloop van de waterstanden op. Het model van Nijmegen geeft na aanpassing van de diameters rond de tijd van het bezoek inderdaad een overstorting aan rond 15:00 uur. Overige overstorten bui 18 januari 2007

De gemeten en berekende waterstand bij de benedenstroomse overstort Kanaalstraat blijkt na deze aanpassing ook veel beter overeen te komen (zie afbeelding 6). Na het veldbezoek is ook bij overstort Houtstraat een niveaumeter bevestigd. Afbeelding 7 geeft de vergelijking tussen meting en model voor de bui van 7 december 2007. De overeenkomst tussen meting en model is bijzonder goed te noemen, zeker indien in ogenschouw wordt genomen dat is gewerkt met de default C2100 inloopparameters uit de Leidraad Riolering/NWRW.

Validatie oppervlaktewatermodel Een belangrijk deel van de overstorten loost op het binnenwatersysteem Kanaalhaven-Neerbosch(-Oost). Om de effecten

38

H2O / 10 - 2009

Overstortput in de Houtstraat (links) en de benedenstroomse overstortleiding aan dezelfde straat op ongeveer dezelfde tijd: 14.54 en 14.59 uur (rechts).

Afb. 5: Berekende waterstand tijdens de bui op 18 januari 2007 bij de overstort aan de Houtstraat na aanpassing diameters.

van het aanpassen van de instellingen van de overstortbemaling te kunnen toetsen, is een oppervlaktewatermodel gemaakt in SOBEK. Voor de toetsing ervan is de niveau- en debietregistratie van het uitwateringsgemaal gebruikt, alsmede de visuele waarnemingen na afloop van een aantal zeer pittige zomerbuien in 2007. Tijdens een aantal veldbezoeken is op basis van de achtergebleven verontreiniging langs de oever de maximaal opgetreden waterstand opgenomen (zie foto op de pagina hiernaast). De vergelijking tussen modelresultaat en gemeten en waargenomen peilstijging heeft ook voor het oppervlaktewatersysteem een aantal fouten in de databank aan het licht gebracht. Zo bleek bijvoorbeeld dat op een locatie een drietal duikers met een diameter van 800 millimeter naast elkaar lagen, terwijl in de leggergegevens slechts één duiker met die diameter aangegeven wordt. Na invoering van de nieuw gemeten leggergegevens (dwarsprofielen en duikers) bleek het SOBEK-model redelijk in staat om het gemeten waterstandsverloop te volgen. Het gevalideerde oppervlaktewatermodel is vervolgens gebruikt voor zowel de waterkwantiteits- als waterkwaliteitstoetsing van de onderzochte varianten in de laatste fase. De verschillende scenario’s die in de OAS zijn doorgerekend, bleken niet veel verschil in waterkwaliteit van het binnenwater op te leveren. Voor de

invloed van de CZV-emissie naar de Waal zijn geen berekeningen gemaakt. Vast staat dat de waterkwaliteit niet meetbaar wordt beinvloed door de emissie uit de stad.

Optimalisatie afvalwatersysteem Nijmegen In de optimalisatiefase is gezocht naar de meest economische oplossing waarmee nu en na 2019 na uitfasering van het zandfilter kan worden voldaan aan de emissie-afspraken, waarbij als aanvullende aandachtspunten zijn meegenomen: • het compenseren van de bouwkundige tekortkoming van het eindgemaal (gemaal kan niet afpompen tot onder laagste bob, waardoor onderdrempelberging verloren gaat); • het in principe voldoen aan de basisinspanning, maar meer nog aan de doelstellingen van het waterkwaliteitsspoor en de waterkwantiteit; • het heroverwegen van de uitgangspunten met betrekking tot de te hanteren afnamecapaciteit van het eindgemaal De Biezen na afkoppelen; • dat het zandfilter voor effluentfiltratie in de praktijk aanzienlijk meer CZV blijkt te kunnen verwijderen dan minimaal noodzakelijk; • dat kosteneffectiviteit van maatregelen in de waterketen hoog op de agenda staat. De optimalisatiefase heeft uiteindelijk geleid tot een oplossing waarbij Waterschap


*thema

Afb. 6: Berekende en gemeten waterstand tijdens de bui op 18 januari 2007 bij de overstort aan de Kanaalstraat (links). Rode lijn is het modelresultaat, de blauwe stippen zijn de metingen.

Rivierenland de pompen van het eindgemaal De Biezen gaat renoveren en ter compensatie van het te hoog afpompen extra afnamecapaciteit ter beschikking stelt aan de gemeente Nijmegen. Tot het moment waarop deze extra capaciteit ter beschikking komt, wordt de inzet van het zandfilter bij de rwzi verhoogd om per direct te voldoen aan de basisinspanning. Dit levert het waterschap een aanzienlijke kostenbesparing op ten opzichte van het bouwkundig aanpassen van het eindgemaal. Het waterschap zal de komende jaren extra metingen verrichten aan waterkwaliteit en -kwantiteit van het binnenwater. De modelberekeningen laten zien dat de gekozen

platform

Afb. 7: Gemeten en gemodelleerde waterstand bij de overstort aan de Houtstraat op 7 december 2007. Rode lijn geeft modelresultaat weer, de blauwe stippen de metingen en de paarse lijn de hoogte van de overstort.

oplossing in een vermindering van aard en omvang van de waterkwantiteitsknelpunten leidt, maar dat aanvullende maatregelen nodig zouden zijn voor het behalen van de doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water. De mogelijkheden hiertoe zijn echter in het oppervlaktewatersysteem door de aard van het omliggend stedelijk gebied zeer beperkt. Door het model beter te valideren op praktijkmetingen is het de bedoeling dat wordt voorkomen dat maatschappelijke kosten worden gemaakt om problemen op te lossen die in de praktijk niet bestaan. De gemeente Nijmegen op haar beurt gaat beperkt door met afkoppelen en met het

Deze foto is genomen na forse buien op 7 en 8 mei 2007 vanaf de Energieweg richting de Laarsedam. Hier zit aan het einde een overstort van het gemengde riool. Duidelijk is de vuilafzetting van de circa 30 cm peilstijging te zien.

verder optimaliseren van de werking van het rioolstelsel op basis van het inmiddels uitgebreide meetnet. Een vervolg-OAS is in gang gezet om met name de mogelijkheid van een optimalere indeling in stuwgebieden te onderzoeken.

Conclusie De gemeente Nijmegen en Waterschap Rivierenland hebben in de eerste twee fasen van dit OAS-traject geïnvesteerd in kennis en inzicht in het functioneren van het afvalwatersysteem en het ontvangende oppervlaktewater. Hierbij bleek de ‘theoretische’ ofwel papieren werkelijkheid (ongevalideerde modellen van de riolering en het oppervlaktewater) lokaal behoorlijk af te wijken van de situatie in de praktijk. De derde fase van de OAS bestond uit een optimalisatieslag. In deze fase is voor de korte termijn een besparing van 3,6 miljoen euro bereikt op een investering van 4,2 miljoen euro aan het eindgemaal. Op langere termijn levert het verantwoord terugbrengen van wat eerder ‘de afkoppelopgave’ werd genoemd van 190 hectare (GRP 2005) naar ongeveer 90 hectare, een investeringsbesparing van circa 25 miljoen euro op plus het voorkomen van jaarlijkse exploitatiekosten van circa één miljoen euro. Deze besparing wordt gerealiseerd zonder dat de waterkwaliteit daaronder lijdt. Het uitvoeren van een systeemanalyse en validatie van modellen op basis van metingen, zoals doorgevoerd in deze OAS nieuwe stijl, heeft zich direct terugbetaald in een betere kwaliteit van de modellen en daarmee betere onderbouwing van en draagvlak voor de te nemen maatregelen. In dit geval heeft dit daarnaast een aanzienlijke kostenbesparing opgeleverd. LITERATUUR 1) Kruit J., T. Gijzel, P. de Haas en J. Segers (2000). Een alternatieve zienswijze op het afvalwatersysteem van Nijmegen. H2O nr. 22, pag. 30-33.

H2O / 10 - 2009

39


Wim Wiegant, Royal Haskoning Wouter van Betuw, Royal Haskoning Jans Kruit, Royal Haskoning, thans Paques Cora Uijterlinde, STOWA

Duurzame deelstroombehandeling voor stikstofverwijdering op rwzi heeft de toekomst In dit artikel wordt ingegaan op de behandeling van de stikstofrijke deelstroom die vrijkomt bij het ontwateren van uitgegist slib met behulp van een nitritatie-anammoxsysteem. Een analyse werd uitgevoerd van de kosten voor de behandeling van stikstof op rwzi’s in de hoofdstroom. Deze kosten zijn vergeleken met de kosten van aparte behandeling van de deelstroom in een nitritatie-anammoxsysteem. De conclusie van de analyse luidt dat deelstroombehandeling in bijna alle gevallen economischer en duurzamer is dan de behandeling van de vrijkomende stikstof in de hoofdstroom van de rwzi.

D

e behandeling van stikstofrijke deelstromen, afkomstig van slibindikking, slibgisting en slibontwatering, op rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland wordt de laatste jaren meer en meer toegepast. De ontwikkelingen in het onderzoek naar anammox-bacteriën (die ammonium met nitriet in stikstofgas omzetten) hebben ervoor gezorgd dat deze nu ook worden ingezet in de deelstroombehandeling. De anammoxtechniek kent een lagere zuurstofbehoefte dan andere technieken voor de behandeling van deelstromen en gebruikt geen koolstofbron. Daarom kan de techniek als duurzamer worden beschouwd.

De Sharon-Anammoxcombinatie1) die in bedrijf is op de slibverwerking van Waterschap Hollandse Delta te Sluisjesdijk, is in 2008 in STOWA-verband geëvalueerd2). Hierbij is ook een beschouwing opgenomen naar het nut van deelstroombehandeling met behulp van nitritatie-anammoxsystemen (zoals ze volgens recente naamgeving3) zouden moeten heten) in het algemeen, op nieuwe en op bestaande rwzi’s. In dit artikel wordt met name deze beschouwing nader toegelicht. De belangrijke vraag is of bij nieuwbouw van een rwzi de toepassing van deelstroombehandeling economischer en duurzamer is, of dat het eenvoudiger en energetisch beter is om de rwzi groot

Afb. 1: Schematische weergave van de reacties in een Sharon-systeem; het licht aangegeven deel van de route voor nitrificatie en denitrificatie (vergelijk met afbeelding 1) wordt ‘afgesneden’.

genoeg te bouwen om de deelstroom te kunnen verwerken.

De omzettingen Stikstofverwijdering in de hoofdstroom

De verwijdering van stikstof uit afvalwater wordt bij zuivering van stedelijk afvalwater voornamelijk biologisch uitgevoerd. Allereerst dient nitrificatie plaats te vinden, waarbij bacteriën ammoniumstikstof met behulp van zuurstof omzetten in nitriet en daarna in nitraat. Nitriet en nitraat kunnen elektronen accepteren van oxidatiereacties en dus voor denitrificerende bacteriën de functie van zuurstof overnemen. Deze laatste bacteriën groeien op organische verbindingen (heterotroof) en hebben dus organische verbindingen (BZV) nodig om te groeien. Bij de denitrificatie worden nitriet en nitraat omgezet in stikstofgas. De omzettingen zijn schematisch weergegeven in afbeelding 1. Randvoorwaarden voor de nitrificatie zijn een voldoend hoge slibleeftijd en een voldoende hoge zuurstofconcentratie. Denitrificatie met BZV kan plaatsvinden door recirculatie van nitraatrijke stromen naar een niet-beluchte ruimte of in de tijd door intermitterende beluchting. Stikstofverwijdering in de deelstroom

Op circa 90 van de in totaal 375 rwzi’s in

40

H2O / 10 - 2009


*thema Nederland wordt zuiveringsslib vergist. Op basis van de grootteverdeling van de rwzi’s4) kan worden geschat dat 70 tot 75 procent van het geproduceerde slib wordt vergist. De kwantiteit vers slib in Nederland bedraagt jaarlijks in totaal ongeveer 450.000 ton droge stof, volgens cijfers van het CBS. In de gisting wordt het organische materiaal voor een groot deel omgezet in methaangas. Het organische gebonden stikstof wordt hierbij omgezet in ammonium. De slibontwateringsinstallatie scheidt het water en slib. Het vrijgekomen water, dat deelstroom wordt genoemd, bevat relatief veel ammonium en weinig BZV5). De deelstroom wordt weer teruggevoerd naar de rwzi en kan tien tot 15 procent van de stikstofbelasting in het hoofdproces vertegenwoordigen. Dit aandeel kan aanzienlijk hoger zijn als sprake is van vergisting en ontwatering van extern aangevoerd slib. Speciale technologiën voor de verwijdering van stikstof uit deelstromen hebben de volgende voordelen: • Stikstof wordt verwijderd in een stroom waarin de concentratie hoog is (tussen de 500 en 1.500 mg/l), zodat reactorvolumes klein kunnen blijven; • Deelstromen hebben vaak een hogere temperatuur (20 tot 30°C), zodat de deelstroombehandeling compact kan zijn; • De stikstofvracht naar de rwzi wordt verlaagd (met circa tien tot 15 procent, afhankelijk van de hoeveelheid en verhouding tussen deelstroom en influent); • De omzetting hoeft minder energie te kosten; • Als aanvullende dosering van een koolstofbron in de hoofdzuivering nodig is, kan de dosering geringer zijn bij toepassing van deelstroombehandeling. Door deze wijze van stikstofverwijdering wordt de BZV/N-verhouding in het influent (inclusief interne stromen) gunstiger, waardoor deelstroombehandeling een bijdrage levert aan het bereiken van lage effluentconcentraties voor totaalstikstof.

Afb. 2: Schematische weergave van de reacties in een nitritatie-anammoxsysteem.

Afb. 3: Schematische weergave van de reacties bij (de)nitrificatie.

een andere koolstofbron gebruikt dan het tot voor kort gebruikelijke methanol.

benodigde elektronen om kooldioxide te reduceren tot organisch koolstof.

De keuze voor één of twee reactoren hangt samen met de hoogte van de concentratie NH4+. Bij hoge concentraties ammonium wordt aan de ene kant de overcapaciteit van de te installeren beluchting oneconomisch en aan de andere kant de benodigde ruimte zo groot dat de lage verblijftijd niet meer gegarandeerd kan worden.

De volledige reactievergelijking is als volgt8):

In Nederland zijn Sharon-reactoren geplaatst op de rwzi’s in Rotterdam, Utrecht (twee tanks), Zwolle (twee tanks), Beverwijk (twee tanks), Groningen6) (twee tanks) en Den Haag7). Daarnaast wordt een Sharon-installatie gebouwd op een rwzi van New York en worden installaties voorbereid in Parijs, Genève en (twee) in Engeland.

SHARON

SHARON (Stable High Ammonia Removal Over Nitrite) is een reactorsysteem, waarin de nitrificatie verloopt tot nitriet in plaats van het gebruikelijke nitraat. Vervolgens wordt nitriet omgezet tot stikstofgas (zie afbeelding 2). Deze manier van stikstofverwijdering wordt ook wel de nitrietroute genoemd. De groei van bacteriën die nitriet omzetten in nitraat, wordt bemoeilijkt door de keuze van de procescondities (verblijftijd en temperatuur). Dit proces kan worden uitgevoerd in een enkelvoudig òf een tweetraps reactorsysteem door een aerobe slibleeftijd van ongeveer anderhalve dag aan te houden bij een temperatuur van 25 tot 40°C. Doordat nitriet het intermediair in de denitrificatie is, gebruikt het proces minder zuurstof (tot 25 procent) en minder koolstof (tot 40 procent) dan de conventionele stikstofverwijdering. De verwijderingsrendementen voor ammonium op de Nederlandse rwzi’s liggen tussen de 80 en 98 procent bij een aerobe verblijftijd van 1,3 tot 1,8 dagen. Op enkele installaties wordt

platform

ANAMMOX

Bij ANAMMOX (anaerobe oxidatie van ammonium) zetten autotrofe anammoxbacteriën nitriet met behulp van ammonium om in stikstofgas (zie afbeelding 3). Dit proces is voor het eerst waargenomen in de pilot-waterzuivering van het voormalige Gist Brocades7). De vereenvoudigde reactievergelijking van dit proces is: NH4+ + NO2- Æ 2 H20 + N2. ANAMMOX is gebaseerd op het door onderzoekers bij de TU Delft en de Universiteit van Nijmegen gevonden eigenschappen van de bacteriegroep planctomyceten, die zonder zuurstof ammonium kunnen verwijderen. De anammoxbacteriën gebruiken ammonium, nitriet en bicarbonaat als substraat. Het bicarbonaat fungeert hierbij als koolstofbron voor de celopbouw. De oxidatie van nitriet tot nitraat zorgt voor de

1 NH4+ + 1,32 NO2- + 0,066 HCO3- + 0,13 H+ Æ 1,02 N2 + 0,066 CH1,8O0,5N0,2 + 0,26 NO3- + 2,03 H20. De verwijderingsrendementen voor ammonium op de Nederlandse zuiveringen liggen boven de 90 procent. In het proces wordt circa tien procent van het ammonium omgezet in nitraat (afhankelijk van de slibopbrengst die weer een functie is van de slibleeftijd); het resterende wordt omgezet in stikstofgas. De optimale condities voor deze bacteriën zijn een pH tussen de 7 en 8,5 en een temperatuur van 30 tot 37 °C. Een belangrijk fenomeen is dat de bacteriën zeer langzaam groeien; de verdubbelingstijd bedraagt elf dagen (nieuwe inzichten geven aan dat een verdubbelingstijd van zeven tot negen dagen aannemelijk is). Hierdoor neemt de opstart van een reactor veel tijd in beslag en is de herstelperiode na een processtoring ook aanzienlijk. Deze perioden kunnen worden bekort door gebruik te maken van entslib van andere anammoxreactoren. Het anammoxproces kan worden uitgevoerd in een gefluidiseerd bedreactor of een SBR. In Nederland zijn verschillende anammoxreactoren geplaatst: Rotterdam (rwzi), Lichtenvoorde (leerlooierij) en Olburgen (voedingsmiddelenindustrie). Daarnaast is in China één anammoxreactor in bedrijf (semiconductorindustrie) en wordt er één voorbereid. In het STOWA-onderzoek is aangetoond dat stikstofverwijdering op praktijkschaal goed kan plaatsvinden in twee reactoren. De nitritatie-anammoxcombinatie kan heden ook in één reactor plaatsvinden. Met een eentrapsreactor is sprake van

H2O / 10 - 2009

41


behandeling wordt zuurstof verbruikt in de nitritatiestap. In een situatie zonder tekort aan BZV is het energetische verschil tussen verwerking in de hoofdstroom en in de deelstroom niet zo heel groot. Voor omzetting van 1 kg N is in de hoofdstroom (5 / 2 x 16 / 14 = ) 2,9 kg BZV en (0,75 x 32 / 14 = ) 1,7 kg O2 nodig, en in een eentraps nitritatie-anammoxproces 0 kg BZV en (0,85 x 32 / 14 =) 1,9 kg O2. De winst van de toepassing van deelstroombehandeling in een nitritatie-anammoxproces zit dus niét in de besparing op de hoeveelheid zuurstof, maar op de hoeveelheid BZV die nodig is voor de omzetting. Als de BZV niet beschikbaar is, dan moet deze worden aangeschaft en dat kan duur zijn.

Ruimtegebruik en kosten

Het rode korrelslib uit de anammoxreactor bestaat voornamelijk uit anammoxbacteriën.

Energieverbruik

De anammoxreactor te Sluisjesdijk.

een verminderde complexiteit, geringere kosten en potentieel geringere verbruik van chemicaliën. Voor toekomstige projecten zal daarom zeker de eentrapsreactor worden geadviseerd. De beschouwing hierna heeft derhalve betrekking op zo’n eentraps nitritatie-anammoxreactor.

Het energieverbruik voor stikstofverwijdering in de hoofd- en deelstroom worden met elkaar vergeleken. Het energieverbruik wordt grotendeels bepaald door de benodigde hoeveelheid zuurstof (zie de reactievergelijkingen voor de stikstofverwijdering in het kader). In de hoofdstroom vinden nitrificatie en denitrificatie plaats. In de nitrificatiestap wordt zuurstof verbruikt, in de denitrificatiestap wordt nitraat met BZV omgezet. Het verbruik aan BZV wordt beschouwd als een besparing op de benodigde hoeveelheid zuurstof (dat anders noodzakelijk zou zijn om de BZV te verwijderen). In de deelstroom-

Een ander aspect is de besparing in de hoeveelheid reactorruimte. Met de marginale inspanningen kan de stikstofverwijdering in de hoofdstroom en deelstroom met elkaar worden vergeleken. Enige berekeningen zijn weergegeven in afbeelding 4. Hierbij zijn marginale inspanningen (zoals reactorruimte en kosten) berekend. Dat zijn de extra inspanningen als gevolg van extra stikstof. Deze zijn te berekenen door de exploitatiekosten van een rwzi te berekenen. De berekening is gemaakt met de volgende uitgangspunten voor het prijspeil 2008: een rente van 6%, afschrijvingstermijnen van 30 jaar voor civiele werken en 15 jaar voor nietciviele, kosten voor energie van 0,09 euro per kWh en voor externe koolstofbron van 0,40 euro per kg CZV. De marginale behoefte aan reactorruimte, berekend op de wijze zoals eerder is gepresenteerd2), bedraagt circa 24 kubieke meter reactorruimte per kg stikstof per dag aan extra stikstoflast (zie afbeelding 4). Voor een installatie van 100.000 i.e. bedragen de marginale kosten (de extra kosten voor de verwerking van extra stikstof ) 2,70 euro per kilo stikstof tot circa 130 kilo stikstof per dag

Randvoorwaarden voor toepassing Een eerste randvoorwaarde voor het opnemen van deelstroombehandeling in een rwzi is de aanwezigheid van een deelstroom. Deze deelstroom dient een aanmerkelijke hoeveelheid en concentratie stikstof te bevatten. Dit betekent dat slibgisting aanwezig dient te zijn, in combinatie met slibontwatering. Slibgisting is alleen kosteneffectief vanaf een zekere schaalgrootte, vanaf ongeveer 150.000 tot 200.000 i.e. (à 136 gram TZV)9). De kosteneffectiviteit van slibgisting wordt bepaald door aan de ene kant de opbrengst uit energieopwekking en de verminderde kosten van de eindverwerking van het slib door de reductie van de slibhoeveelheid; aan de andere kant staan de investerings- en de bedrijfsvoeringskosten van de slibgisting, plus de kosten van de verwijdering van de bij vergisting vrijgekomen fosfor en stikstof. Voor de behandeling van de vrijgekomen stikstof staat terugvoer naar de oorspronkelijke rwzi of een deelstroombehandeling ter beschikking.

42

H2O / 10 - 2009

hoofdstroom: nitrificatie denitrificatie

totaal: in gewicht:

2 NH4+ + 4 O2 2 NO3- + 5 BZV(O)* + 4 H+ (5 BZV(O)* + 2,5 O2

Æ 2 NO3- + 2 H2O + 4 H+ Æ N2 + 2 H2O Æ 2,5 CO2 + 2,5 H2O)

2 NH4+ + 5 BZV(O) + 1,5 O2 Æ N2 + 1,5 CO2 + 1,5 H2O NH4+ + 2,5 BZV(O) + 0,75 O2 Æ 0,5 N2 + 1,25 CO2 + 1,25 H2O 1 kg NH4+-N + 2,9 kg BZV + 1,7 kg O2 Æ 1 kg N2-N

deelstroom: In het totaal wordt de nitrificatie-reactie vermenigvuldigd met 1,3 en de ANAMMOX reactie met 1 nitrificatie anammox

NH4+ + 1,5 O2 NH4+ + 1,3 NO2-

Æ NO2- + H2O + 2 H+ Æ N2 + 0,3 NO3-

totaal

2,3 NH4+ + 1,95 O2 NH4+ + 0,85 O2 1 kg NH4+-N + 1,9 kg O2

Æ N2 + 0,3 NO3- + 1,3 H2O + 2,6 H+ Æ 0,43 N2 + 0,13 NO3- + 0,6 H2O + 1,1 H+ Æ 1 kg N2-N

in gewicht:

* BZV(o) = BZV uitgedrukt in mol zuurstof (O2); bijvoorbeeld voor glucose: 1 BZV(o) + 0,5 O2 Æ 0,5 CO2 + 0,5 H20


*thema

platform

extra, daarboven circa 3,40 euro per kilo stikstof. De kosten van de behandeling in een deelstroombehandeling, bestaande uit een eentraps nitritatie-anammoxbehandeling, zijn aan de hand van prijsopgave van leveranciers, geschat. Voorts is bij de berekening uitgegaan van dezelfde uitgangspunten voor de berekening van de kapitaalslasten als boven, en zijn energiekosten, slibverwerkingskosten en personeel inbegrepen. Eén en ander is geillustreerd in afbeelding 5. Uit de berekeningen blijkt dat de exploitatiekosten variëren van circa 1,20 euro tot 2,10 per kilo stikstof, afhankelijk van de capaciteit van de installatie. Uit het voorgaande blijkt dat de marginale kosten van stikstofverwijdering duidelijk lager zijn dan in de hoofdstroom van een nieuwe, ‘groene weide’ installatie.

Afb. 4: Behandeling van extra stikstof. A: Het volume van de beluchte ruimte als functie van de hoeveelheid extra stikstof bij een rwzi van 100.000 i.e. en B: De exploitatie van de zuivering als functie van de extra stikstof. De knik in de curves (zie pijltje) wordt veroorzaakt doordat dosering van een koolstofbron vanaf een bepaalde maximum denitrificatieruimte (hier 70 procent) noodzakelijk is.

Uit deze uitkomsten komt naar voren dat bij een schaalgrootte die voldoende groot is om slibgisting te rechtvaardigen, het toepassen van deelstroombehandeling in een nitritatie-anammoxcombinatie in een nieuw te bouwen installatie vrijwel altijd zin heeft. Alleen bij een schaal kleiner dan circa 60 kilo stikstof per dag (in een deelstroom) is behandeling in de hoofdstroom efficiënter. Bij een dergelijke schaal is slibgisting, voor eigen geproduceerd slib, echter niet interessant. Slibgisting kan ook effectief zijn bij geringere schaalgrootte als extern slib, dat wil zeggen slib afkomstig van andere zuiveringsinstallaties, wordt verwerkt. Ook als sprake is van zogenaamde co-vergisting, het meevergisten van materialen die niét uit rwzi’s afkomstig zijn, kan slibgisting interessant zijn. Uit de afbeeldingen 4 en 5 wordt duidelijk dat in dergelijke situaties deelstroombehandeling zin heeft zodra meer dan circa 120 kilo stikstof per dag behandeld moet worden. Bij behandeling van extern slib neemt de BZV/N-verhouding van het influent (inclusief deelstroom) in de hoofdzuivering af. In een bestaande rwzi dient, als er een deelstroom bijkomt die veel extra stikstof bevat, óf een aanzienlijke hoeveelheid biologische ruimte te worden bijgebouwd óf een aanzienlijke hoeveelheid koolstof te worden gedoseerd en mogelijk allebei. Het bijbouwen van biologische ruimte is natuurlijk aanzienlijk kostbaarder dan de marginale kosten die zijn berekend voor een groene weide situatie, zoals gepresenteerd in afbeelding 4. De kosten voor dosering van een koolstofbron zullen aan de andere kant bij benadering dezelfde zijn als in de marginale kostenberekening die gepresenteerd is in afbeelding 4 (rechterdeel van de curve). In beide gevallen verdient behandeling in het nitritratie-anammoxsysteem de voorkeur.

Conclusies Na een langdurige opstart op het slibverwerkingsbedrijf Sluisjesdijk zijn de gewenste resultaten (circa 85 procent stikstofverwijdering) en de ontwerpbelasting ruim

Afb. 5: Behandeling van stikstof in een eentraps nitritatie-anammoxreactor als functie van de vracht. Links: totale exploitatiekosten; rechts de exploitatiekosten per kilo stikstof. In de rechterfiguur zijn ook de marginale kosten van behandeling in de hoofdstroom opgenomen (rode curve, ontleend aan afbeelding 4B).

gehaald. Van de ervaringen kan veel worden geleerd, zodat opstartproblemen in nieuwe situaties voorkomen kunnen worden. Daarnaast neemt de beschikbare hoeveelheid anammoxslib toe, waardoor deze duurzame technologie een robuustere positie op de markt krijgt. In een ‘groene weide’-situatie is het voor een grote rwzi met slibgisting en -ontwatering zowel energetisch als economisch voordeliger om het stikstof uit de deelstroom in een nitritatie-anammoxsysteem te behandelen dan het in de hoofdstroom te behandelen. Ook in een bestaande situatie kan een veel stikstof bevattende deelstroom het beste in een nitritratie-anammoxsysteem worden behandeld. LITERATUUR 1) Van der Star W., W. Abma, D. Blommers, J-W. Mulder, T. Tokutomi, M. Strous, C. Picioreanu en M. van Loosdrecht (2007). Startup of reactors for anoxic ammonium oxidation: Experiences from the first full-scale anammox reactor in Rotterdam. Water Research nr. 41, pag. 4149-4163. 2) STOWA (2009). SHaron-Anammox systemen - Evaluatie van rejectiewaterbehandeling op slibverwerkingsbedrijf Sluisjesdijk. STOWA. Rapport 2008-18. 3) Van der Star W. (2008). Growth and metabolism of Anammox bacteria. Proefschrift TU Delft. 4) Commissie Integraal Waterbeheer (1999). Financiering zuiveringsbeheer - voorstel voor

5)

6)

7)

8)

9)

een nieuwe heffingsmaatstaf en bouwsteen in de discussie rond de financiering van het waterbeheer. STOWA (2000). Het gecombineerde Sharon/ Anammoxproces; een duurzame methode voor N-verwijdering uit slibgistingswater. STOWA. Rapport 2000-25. Mulder J-W., J. Duin, J. Goverde, W. Poiesz, H. van Veldhuizen, R. van Kempen en P. Roeleveld (2007). Full-scale experience with the Sharon process through the eyes of the operators. Weftec 2006, pag. 5256-5270. Mulder A. (1989). Anoxic ammonia oxidation of wastewater. European Patent Ep327184. Assignee: Gist-Brocades. Strous M., J. Heijnen, J. Kuenen en M. Jetten (1998). The sequencing batch reactor as a powerful tool for the study of slowly growing anaerobic ammoniumoxidizing microorganisms. Appl. Microbiol. Biotechnol. nr. 5, pag. 589-596. STOWA (2005). Slibketenstudie - onderzoek naar de energie- en kostenaspecten in de water- en slibketen. STOWA. Rapport 2005-26.

H2O / 10 - 2009

43


Jans Kruit, Royal Haskoning, thans Paques Martijn van Leusden, Royal Haskoning Cora Uijterlinde, STOWA

Voorkomen van slibuitspoeling op rwzi’s vereist goed drogestofbeheer Uit de bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer van 2006 bleek dat regelmatig overschrijdingen van lozingsvergunningen plaatsvinden. Hierbij wordt het criterium ‘one-out, all-out’ gehanteerd voor fosfaat, stikstof, BZV en zwevende stof. Voor 47 procent van de incidentele gevallen wordt slibuitspoeling als hoofdoorzaak gezien. Zo’n 40 tot 50 rwzi’s zijn hiervoor verantwoordelijk. In STOWA-verband is in 2008 een gedetailleerde inventarisatie van richtlijnen en ervaringen van de nabezinktanks uitgevoerd op 25 rwzi’s. Daaruit blijkt dat de basis van de STOWA-richtlijn voor nabezinktanks van 1981 als basis nog steeds goed voldoet. Wel werd voorgesteld de richtijn toe te passen in een kleiner bereik met het drogestofbeheer op rwzi’s als meest kritische parameter om slibuitspoeling te voorkomen.

V

anaf 1970 is veel (inter)nationaal onderzoek verricht naar het bezinkingsgedrag van actief slib op rioolwaterzuiveringsinrichtingen. Via praktijkonderzoek kwam de STOWA-richtlijn3) tot stand. Deze richtlijn is succesvol in Nederland geimplementeerd. Een goed werkende nabezinktank.

Nu de meeste rwzi’s zijn aangepast en de genoemde richtlijnen zo goed mogelijk in de ontwerpen zijn geimplementeerd, blijkt nog sprake te zijn van incidentele slibuitspoeling. Uit de bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer van 2006 bleek dat regelmatig overschrijdingen van lozingsvergunningen plaats-

vinden. Hierbij wordt het criterium ‘one-out, all-out’ gehanteerd voor fosfaat, stikstof, BZV en zwevende stof. Voor 47 procent van de incidentele gevallen wordt slibuitspoeling als hoofdoorzaak gezien. Uit een enquete uit 2007 blijkt dat op 40 tot 50 (van de 390) rwzi’s aan de eis van de concentratie zwevende stof in het effluent in 2006 niet altijd werd voldaan. De meest voor de hand liggende hoofdoorzaken van slibuitspoeling worden de volgende geacht: het ontwerp van de nabezinktanks, bedrijfsvoeringsaspecten, de slibkwaliteit en het proces van regelmatige toetsing van het ontwerp op de afnameverpichting en vergunningseisen (capaciteitsbeheer). In STOWA-verband is in 2008 een gedetailleerde inventarisatie van richtlijnen en ervaringen uitgevoerd op diverse rwzi’s. Het doel is het toetsen van de STOWA-richtlijnen voor ontwerp van nabezinktanks en het in beeld brengen van relaties tussen bedrijfsvoeringsaspecten en slibuitspoeling. In dit artikel wordt slibuitspoeling gedefiniëerd als een hoeveelheid onopgeloste bestanddelen in het effluent, waarvan in een 24-uurs debietproportioneel monster het drogestofgehalte groter of gelijk is aan 30 mg/l. Deze definitie komt overeen met de grenswaarde voor onopgeloste bestanddelen, zoals opgenomen in het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater.

44

H2O / 10 - 2009


*thema Werkwijze Acht van de 15 waterbeheerders zijn geselecteerd, waarbij incidentele slibuitspoeling optreedt en het als probleem wordt ervaren. Verder werden 25 rwzi’s zowel met (17) als zonder slibuitspoeling (8) geselecteerd voor een nadere analyse. Dit betekende dat 30 procent van alle rwzi’s met incidentele slibuitspoeling in het onderzoek zijn opgenomen. De verzamelde data bestaat uit ontwerpgegevens van 25 rwzi’s en 63 nabezinktanks en bedrijfsdata (influentdebiet, slibgehalte aeratietank (actuele of afgeleide waarde tijdens een RWA-periode), SVI (actuele waarde), drogestofgehalte effluent (24-uurs proportioneel monster) en de retourslibregeling).

De relatie van de actuele slibkarakteristiek en de voorkomende slibuitspoelingen is weergegeven in afbeelding 3. Hieruit blijkt dat van alle bemonsteringsdagen de SVI in 86 procent onder de ontwerp-SVI lag; de meeste slibuitspoelingen (64 procent) samen vallen met een drogestofgehalte in de aeratietank dat boven de ontwerpwaarde ligt (tot 6 g/l).

platform

Doordat bij deze overschrijdingen in 83 procent van de gevallen de ontwerp-SVI en de slibvolumebelasting niet is overschreden, wordt het drogestofgehalte in de aeratietank als een belangrijke oorzaak van slibuitspoeling gezien. In meer dan 30 procent van de gevallen voldoet de slibvolumebelasting aan de norm maar wordt het ontwerp-slibgehalte overschreden. Dit lijkt

Afb. 1: Actuele ontwerprichtlijnen voor nabezinktanks.

ontwerpparameter

grondslag

maximaal toelaatbare oppervlaktebelasting

In totaal zijn data van 1.730 bemonsteringsdagen geanalyseerd uit 2006 en 2007, daar waar wenselijk aangevuld met data uit 2005 en 2008. De omvang van dit onderzoek komt overeen met het onderzoek dat geleid heeft tot de STOWA-richtlijn voor ontwerp van nabezinktanks. Met deze dataset is het ontwerp van de nabezinktanks getoetst aan de vigerende richtlijnen en is het functioneren van de nabezinktanks onderzocht aan de hand van bedrijfsdata.

Vigerende richtlijnen De STOWA-richtlijnen uit 1981 zijn gebaseerd op praktijkproeven. Slibuitspoeling hierbij betekende in tegenstelling tot de definitie in dit artikel dat grote hoeveelheden drogestof over de overstortrand(en) stroomden (> 100 mg/l). De dimensionering van de oppervlaktebelasting, retourslibverhouding, minimale kantdiepte, overstortrand en slibruiming liggen vast in grondslagen. Het retourslibdebiet wordt bepaald door een massabalans over de nabezinktank. De actuele richtlijnen voor het ontwerpen van een nabezinktank zijn gebaseerd op de STOWA-richtlijn in 1981 en aanvullende inzichten afkomstig uit diverse STOWAonderzoeken uit de periode 1992-2002. Ze zijn samengevat in afbeelding 1. Het retourslibdebiet is variabel en wordt gestuurd op basis van het influentdebiet. De berekening van de retourslibconcentratie geschiedt op basis van de SVI.

slibvolume = SVI x slibgehalte kantdiepte

In de onderzoeksperiode is op 45 dagen (circa 2,5 procent) sprake geweest van slibuitspoeling (> 30 mg/l). Negen slibuitspoelingen hebben zich voorgedaan tijdens een verbouwing van de rwzi. Een niet adequate verdeling in verdeelwerken (zowel influentverdeling als verdeling over de nabezinktanks) wordt op vijf rwzi’s gezien als oorzaak van slibuitspoeling. In 70 procent van de slibuitspoelingen betrof het een slibuitspoeling tot 75 mg/l. 80 procent van de slibuitspoelingen tussen 30 en 75 mg/l hebben plaatsgevonden op regendagen en van de rwzi’s met slibuitspoeling vindt in een kwart van de gevallen ook slibuitspoeling tijdens droogweerdagen plaats. De verdeling van de gerapporteerde concentratie drogestof in het effluent is weergegeven in afbeelding 2.

kantdiepte (m) 1,5-2,5 2,0-3,5 2,5-4,5

vloer

helling 1:12

inlooptrommel

diameter 10-15% van de diameter van de nabezinktank insteekdiepte 1-2 meter

deflectieschot

toepassen bij nabezinktanks met diameter van meer dan 40 meter diameter deflectieschot minimaal 110-120% van diameter inlooptrommel hellend uitvoeren ter voorkoming van slibophoping, hoek 45°-60° uiteinde deflectieschot in het midden tussen onderzijde inlooptrommel en vloer nabezinktank

retourslibdebiet

variabel op basis van influentdebiet debiet berekenen door massabalans over nabezinktank slibgehalte retourslib = 900/Slibvolumeindex mogelijkheid instelbare nalooptijd

slibruiming

met slibschrapersysteem hoogte slibschrapers 20-50 cm snelheid 2-6 cm/s

overstortranden

enkelzijdige overstortrand voorzien van V-vormige overstortpunten

Resultaten Inventarisatie slibuitspoeling en opvolgen van richtlijnen

via tabel slibvolumebelasting (l∑m-2∑h-1) 300 400 500

H2O / 10 - 2009

45


Afb. 2: Verdeling van concentratie drogestof in het effluent (mg/l) op de bemonsteringsdagen.

er op te duiden dat bij handhaving van de toelaatbare slibvolumebelasting bij een SVI onder de ontwerpwaarde (120-150 ml/g) niet altijd zonder meer het actuele slibgehalte mag worden verhoogd tot boven de ontwerpwaarde. Er blijkt ook in 30 procent van de gevallen slibuitspoeling op te treden indien de SVi en het slibgehalte beiden onder de ontwerpwaarden liggen. Uit nadere analyse blijkt dat onder andere de wind hierin een belangrijke factor speelt. Indien alle bemonsteringsdagen worden bekeken, blijkt dat op 45 procent van de dagen het slibgehalte hoger was dan de ontwerpwaarde. In 14 procent van alle gevallen was de SVI hoger dan hetgeen waarop ontworpen was. Door deze getallen te vergelijken met de eerder genoemde 64 procent en 20 procent tijdens de slibuitspoelingen blijkt duidelijk een positieve relatie tussen een verhoogde kans op slibuitspoeling bij een hoger drogestofgehalte in de aeratietank, terwijl dit niet gezegd kan worden ten aanzien van de SVI. De meeste nabezinktanks in het onderzoek zijn ontworpen volgens de STOWA-richtlijnen met de nadruk op de oppervlaktebelasting,

Afb. 3: Is het ontwerp-slibgehalte, SVI of slibvolumebelasting (SVB) overschreden op de dagen dat slibuitspoeling plaatsvond?

richtlijn vindt ook slibuitspoeling met drogestofconcentraties van 30 tot 75 mg/l plaats. De richtlijn voldoet om slibuitspoeling van meer dan 75 mg/l te voorkomen in het werkgebied met oppervlaktebelastingen tussen 0,7 en 1,0 m/h;

kantdiepte en vloerhelling. Hierbij kunnen de volgende kanttekeningen worden geplaatst: •

Bij de onderzochte rwzi’s voldeed 70 procent niet aan de grondslagen voor inlooptrommels en deflectieschotten. Dit betreft zowel rwzi’s met als zonder slibuitspoeling;

Met betrekking tot de richtlijn voor het retourslibdebiet kan vermeld worden dat vele rwzi’s minder capaciteit hebben dan voorgeschreven. Dit komt grotendeels doordat in de aanbevolen retourslibverhouding sind 2002 een veiligheidsfactor is opgenomen;

Uit de data-analyse blijkt dat geen enkele eenduidige relatie tussen de diverse ontwerpparameters en het voorkomen van slibuitspoeling bestaat. Wel kan gesteld worden dat de statische ontwerpparameters ondergeschikt lijken te zijn aan de dynamische bedrijfsvoeringsaspecten, zoals het drogestofbeheer;

Boven de STOWA 1981-richtlijn heeft slibuitspoeling boven 75 mg/l plaatsgevonden (zie afbeelding 4), onder de

Afb. 4: Opgetreden slibuitspoelingen per rwzi. De grotere markeringen zijn slibuitspoelingen van meer dan 75 mg/l; de kleinere markeringen betreffen slibuitspoelingen tussen 30 en 75 mg/l. De rode lijn is de STOWArichtlijn ten aanzien van het maximaal toelaatbare slibvolumebelasting.

Slibuitspoeling komt voor (ver) onder de STOWA-richtlijn ten aanzien van de maximale slibvolumebelasting. Slibuitspoeling tijdens dwa-condities kan worden veroorzaakt door een verstoring van het filtratie-effect van de slibdeken in de nabezinktank. De combinatie van weinig slib en een lage SVI (minder dan 70 a 80 ml/g) kan hieraan ten grondslag liggen.

In dit onderzoek is geen relatie gevonden tussen de flocculatietijd van het actief slib en slibuitspoeling bij rwa in het bereik van één tot drie minuten. Diverse publicaties1),2) laten wel duidelijke relaties zien, waarbij een minimale flocculatietijd van vijf minuten wordt aanbevolen. Deze publicaties beschrijven de Amerikaanse situatie, waarbij sprake is van lage ontwerp-drogestofgehaltes (2,5 tot 3,0 g/l) en diepe nabezinktanks. De slibdekenfiltratie is daar minder van belang, terwijl de flocculatie daar belangrijker is ten opzichte van de Nederlandse situatie. Blijkbaar is de algemene slibkwaliteit in dit onderzoek zodanig dat lagere flocculatietijden geen negatieve invloed hebben voor de uiteindelijke drogestofconcentratie in het effluent. De slibdekenfiltratie lijkt voor de Nederlandse situatie de belangrijkste factor. Regelingen

De retourslibregeling bepaalt samen met de bezinkeigenschappen van het slib de verdeling van de actiefslibmassa over de actiefslibreactor en de nabezinktank. Om slibuitspoeling te voorkomen, worden ook andere maatregelen getroffen die invloed hebben op de verdeling van het actiefslib: retourslibregeling, chemicaliendosering, bufferen van actiefslib in aeratietank, bufferen van retourslib, verlaging hoeveelheid behandeld afvalwater en verlaging van de maximale slibvolumebelasting. De retourslibregeling heeft de grootste en de meest directe invloed op de verdeling van het slib over de waterlijn.

46

H2O / 10 - 2009


*thema

Afb. 5: Retourslibregelingen met de bijbehorende ratio Qrs/Qinf. Links de regeling, rechts als afgeleide daarvan de ratio tussen het retourslibdebiet en het influentdebiet.

Profiel dreigende slibuitspoeling.

De meest toegepaste retourslibregelingen zijn: • regeling gebaseerd op laag / hoog toerental, met grote schommelingen in de ratio Qrs/Qinf; • regeling gebaseerd op een vaste verhouding ten opzichte van het influentdebiet, waarbij het onderbereik vaak wordt bepaald door het minimale pompdebiet; • idem aan de vorige, waarbij het bovenbereik echter wordt afgetopt op een maximale hoeveelheid. De ratio Qrs/Qinf loopt daardoor terug bij grotere influentdebieten (zie afbeelding 5); • idem aan de vorige met daarbij instelbare punten voor het boven- en onderbereik. De ratio Qrs/Qinf varieert per lijnstuk. Hierbij dient opgemerkt te worden dat door het veranderen van de instellingen in de besturingssoftware er op een rwzi gewisseld kan worden tussen de drie laatste regelingen. De retourslibregelingen die toegepast worden op rwzi’s met slibuitspoeling, komen ook voor op rwzi’s zonder slibuitspoeling en vice versa. Een aanpassing in de regeling heeft op een aantal rwzi’s geleid tot het volledig voorkomen van slibuitspoeling. Dit betreft een verlaging van de afnamecapaciteit tijdens kritische bedrijfssituaties en een introductie van een nalooptijd op de retourslibregeling. De laatstgenoemde maatregel kan worden bestempeld als een verfijning van de retourslibregeling. In de STOWA-richtlijnen is het benodigde nabezinkoppervlak niet afhankelijk van de retourslibverhouding. Uit dit onderzoek lijkt deze relatie er wel te zijn.

Conclusies •

De STOWA-richtlijn is gevormd vanuit het voorkómen van slibuitspoeling, doordat de buffercapaciteit van de nabezinktank overschreden wordt; De STOWA-richtlijn ten aanzien van de maximale slibvolumebelasting voldoet in

platform

alle gevallen ter voorkoming van slibuitspoeling van meer dan 75 mg/l; In de afgelopen jaren is op meer dan 97 procent van alle bemonsteringsdagen van de onderzochte rwzi’s geen sprake geweest van slibuitspoeling. Slibuitspoeling kan derhalve heden als een incidenteel fenomeen worden beschouwd; Indien alle bemonsteringsdagen met slibuitspoeling waarop niet voldaan werd aan de geldende richtlijnen buiten beschouwing worden gelaten, voldoet het effluent in meer dan 99,9 procent van alle gevallen aan de drogestofnorm van 30 mg/l; Op meer dan 80 procent van de bemonsteringsdagen is de drogestofconcentratie kleiner dan 10 mg/l; De oorzaken van overschrijdingen van 30 mg/l aan drogestof in het effluent in dit onderzoek zijn onder te verdelen in slechte verdeelwerken, hydraulische overbelasting, overbelasting op slibvolume, verbouwing van de rwzi, windinvloeden en lage SVI; Het slibgehalte kan niet ‘zomaar’ verhoogd worden tot boven het ontwerp-slibgehalte met handhaving van de toegestane slibvolumebelasting.

De maximale slibvolumebelasting is veruit overheersend omtrent het voorkomen van ontoelaatbare slibuitspoelingen. Hierbij dient het drogestofgehalte het maximum van de ontwerpwaarde niet te overschrijden en dient de SVI zich in de range van 80 tot 120-150 ml/g te bevinden. Deze laatste waarde is afhankelijk van de ontwerpwerpwaarde voor de SVI. De STOWA-richtlijn voor slibvolumebelasting voldoet als basis hierbij. Een regeling die het drogestofgehalte stuurt op basis van de actuele SVI, zal binnen de gestelde marges dienen te blijven.

een drogestofgehalte kleiner of gelijk aan 30 mg/l, wordt het volgende aanbevolen: • Hanteer op basis van heersende fluctuaties in het slibgehalte in de aeratietank en meet- en analysenonnauwkeurigheden voor het ontwerpslibgehalte voor de dimensionering van de nabezinktank een veiligheidfactor van 1,15; • Implementeer een halve meter extra kantdiepte voor nabezinktanks op windgevoelige locaties. Dit betekent in feite grotere nabezinktanks. De vraag dient gesteld te worden of dit in relatie tot de conclusies van dit onderzoek economisch aanvaardbaar is. Binnen de heersende ontwerpgrondslagen van een rwzi kan gesteld worden dat een goed drogestofbeheer essentiëel is om slibuitspoeling in de dagelijkse praktijk te voorkomen. In het kader van het energiebeleid op rwzi’s past drogestofverlaging in de zomerperiode in de strategie ter voorkoming van slibuitspoeling. LITERATUUR 1) Das D., T. Keinath, D. Parker en E. Wahlberg (1993). Floc breakup in activated sludge plants. Water Environment Research jaargang 65, nummer 2, pag. 138-145. 2) Parker D., E. Wahlberg en H. Gerges (2000). Improving secondary clarifier performance and capacity using a structured diagnostic approach. Water Science and Technology jaargang 41, nr. 9, pag. 201-208. 3) Stofkoper J. en C . Trentelman (1982). Richtlijnen voor het dimensioneren van ronde nabezinktanks voor actiefslibinstallaties. H2O pag. 344-353; 4) STORA/STOWA (1981/2002). Rapporten aangaande de hydraulische en technologische aspecten van het nabezinkproces en optimalisering van grote en ronde nabezinktanks, literatuur, praktijk, modellen en richtlijnen.

Aanbevelingen Indien in het kader van de vergunningseisen dient altijd te worden voldaan aan

H2O / 10 - 2009

47


Bedrijfsprofiel Aan de Stegge Bouw & Werktuigbouw is decennia lang een belangrijke speler op het gebied van bouw, werktuigbouw en civiele techniek. Deze disciplines zijn verenigd in één organisatie. De jarenlange ervaring op het gebied van civiele techniek en werktuigbouw heeft ertoe geleid dat Aan de Stegge zijn expertise als hoofdaannemer in heeft kunnen brengen bij de realisatie van diverse rioolwaterzuiveringen en drinkwaterpompstations. Of dit nu is op basis van een volledig uitgewerkt bestek of op basis van design-construct, Aan de Stegge is van alle markten thuis en een belangrijke speler. Een belangrijke speler zijn betekent ook uitdagingen aangaan en investeringen doen. Zo is Aan de Stegge afgelopen jaar een samenwerking gestart met ITT Water & Wastewater voor het ontwikkelen en realiseren van een discontinue zandfilter. Het modulair opgebouwde zandfilter dient als een vierde trap zuivering van een RWZI om zodoende tegemoet te komen aan emissiereductie eisen gesteld in de 4de Nota Waterhuishouding (NWH) en de Europese Kader Richtlijn Water (KRW).

het werktuigbouwkundig ontwerp, het procesontwerp alsmede de bessturing kwaliteit biedt tegen lage kosten. En daar is het uiteindelijk om te doen. De underdrainsystemen zijn zowel in afvalwater en drinkwater installaties toe te passen. De eerste zandfilterinstallaties zijn inmiddels naar tevredenheid opgeleverd bij het Waterschap Vallei en Eem.

Het zandfilter kent geen filterdoppenbodem maar is voorzien van een zogenaamd underdrainsysteem. Een oplossing die naast een superieur water / luchtverdeelsysteem een zandfilterinstallatie laat zien die voor elk aspect, het civiel ontwerp,

Opnieuw een bewijs dat Aan de Stegge Bouw & Werktuigbouw zijn slogan “Veelzijdig en compleet” met recht kan uitdragen. Kijk voor meer info naar onze vernieuwde website www. aandestegge.org of neem contact op.

O^^esbc]b` ^g \hfie^^m :Zg ]^ Lm^``^ ;hnp P^kdmnb`[hnp bl ^^g fnemb]bl\biebgZbk ZZgg^f^kl[^]kbc_ pZZk[bc bg g ;O ]^ ]bl\biebg^l [hnpdng]^% \bob^e^ m^\agb^d ^g p^kdmnb`[hnpdng]^ o^k^gb`] sbcg'

OZgnbm hgs^ ahh_]o^lmb`bg` bg @hhk k^Zebl^k^g pbc eZg]^ebcd^ ikhc^\m^g' Hi [Zlbl oZg ^^g Ikh`kZffZ oZg >bl^g h_ ^^g l^m [Zlbl`^`^o^gl dngg^g pbc ^^g ohee^]b` `^[hnp h_ p^kdmnb`[hnpdng]b`^ bglmZeeZmb^ ^g`bg^^k^g ^g nbmoh^k^g' Pbc sbcg

ihlm[nl 2,

BLH&2))* ^g O<:## `^\^kmbË \^^k]'

0-0) Z[ `hhk

m^e^_hhg

).-0 +1/ ,1/

:Zg ]^ Lm^``^ ;hnp P^kdmnb`[hnp bl Z\mb^_ bg ]^ ohe`^g]^ fZkdml^`f^gm^g3 pZm^k[^&

m^e^_Zq

).-0 +1/ ,1)

aZg]^ebg` !kbhhepZm^ksnbo^kbg`lbglmZeeZmb^l ^g ]kbgdpZm^kikh]n\mb^&bglmZeeZmb^l" \bob^e^

^fZbe

p^kd^g !f^m gZf^ hi ]^ snbo^kbg`lfZkdm" nmbebm^bml[hnp \hglmkn\mb^l bg]nlmkb^'

bgm^kg^m

bg_h9ZZg]^lm^``^'hk`

ppp'ZZg]^lm^``^'hk`


agenda 20 mei, Tiel Indirecte lozingen themadag over afvalwaterlozingen van bedrijven op het gemeentelijk riool en de veranderingen in vergunningverlening hiervoor in het kader van het Uitvoeringsbesluit Wet verontreiniging oppervlaktewateren in 2010. Die taak verhuist van de waterschappen naar de gemeenten en provincies. Organisatie: Waterschap Rivierenland. Informatie: Eric Marsman (0344) 64 92 94.

28 mei, Rotterdam Een hydrologische kijk op het plan Veerman discussiedag waarop de hydrologische basis onder de adviezen van de Deltacommissie tegen het licht worden gehouden en waarop de contouren van een hydrologisch onderzoeksprogramma voor de lange termijn verkend worden. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging, Nationaal Comité IHP-HWRP, de Commissie voor Hydrologie van de Rijn, IAHS, Netherlands Water Partnership, Unie van Waterschappen en het Boussinesq Center. Informatie: www.nhv.nu.

4 juni, Ede Regenwaterverwerking op eigen perceel studiedag over de verwerking van regenwater op het eigen perceel. Wat zijn de mogelijkheden en welke technieken zijn beschikbaar? Zijn er ook al voorbeelden? Organisatie: Debets B.V. Informatie: mevrouw T. Hepping (050) 524 84 25 of www.debetsbv.nl.

4 juni, Utrecht Een zoutere zuidwestelijke delta bijeenkomst over de gevolgen van het ‘op een kier’ zetten van de Haringvlietsluizen voor de zoetwatervoorziening en innovaties die kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met het schaarse zoete water in de zuidwestelijke delta. Organisatie: Platform zoet-zout. Informatie: www.zoetzout.nl.

4 juni, Rotterdam Richtlijn Overstromingsrisico’s themadag over de implementatie van de Richtlijn Overstromingsrisico’s en de betekenis ervan voor de waterbeheerder. Organisatie: Waternetwerk en IMPRO. Informatie: www.waternetwerk.nl.

5 juni, Leusden Uitvoering water- en natuuropgave in de Gelderse Vallei bijeenkomst over een voorbeeldproject van het gebruik van ‘inrichtingsbeelden’ voor beken en verdrogingsprojecten. Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.wve.nl, www.kiviniria.nl of www.svgv.nl.

5 juni, Scheveningen Klimaat in water en ruimte congres over de veiligheid en leefbaarheid van Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

10 juni, Volendam Baggeren in fauna- en florarijk veenweidegebied bijeenkomst waarop het baggeren in het Ilperveld, het Wormer- en Jisperwater centraal staat, veenweidegebieden in de buurt van Amsterdam waar de waterkwaliteit nog steeds verslechtert en veel verontreiniging in de grond voorkomt. Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (088) 866 21 86.

11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 52.

11-12 juni, Enschede Trends in wetenschap & technologie tweedaags congres over innovatie en ondernemerschap, met als thema nanotechnologie. Eén van de parallelsessies behandelt water en nanotechnologie, over de technologiebehoefte van de watersector en de rol die nanotechnologie daarbij kan spelen. Organisatie: BTC Twente. Informatie: info@innoversum.nl.

15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34.

16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer bijeenkomst waarop specialisten van waterschappen en MeteoConsult informatie verstrekken over de klimaatverandering, neerslagverwachtingen, ondersteuning bij het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Organisatie: Actemium. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99.

17-19 juni, Maastricht TECHNEAU conferentie met als thema ‘Veilig drinkwater van bron tot tap - state of the art en toekomstperspectieven’, waarin onder meer waterbehandeling, monitoring, sensoren en modellen aan de orde komen die de drinkwaterkwaliteit nu en in de toekomst moeten garanderen. Organisatie: Europese Commissie, IWA en WML. Informatie: www.techneau.org.

18 juni, Amsterdam De complexiteit van projecten in een stedelijke omgeving congres ter gelegenheid van de oplevering van de bodemsanering van de Oostergasfabriek, met onder meer een inleiding van Roelof Kruize van Waternet over de verplaatsing van de rwzi Amsterdam-Oost en -Zuid. Organisatie: Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu en Bouwtoezicht en Projectbureau Bodem. Informatie: (020) 254 39 70.

18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.

24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

25 juni, Ede Stadswaterkwaliteit, van emissiereductie naar schoon water studiedag over de waterkwaliteit in de stad, die ondanks twee decennia basisinspanning nog niet overal goed genoeg is. Welke bronnen zijn daar verantwoordelijk voor en hoe zijn deze aan te pakken? Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.

25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres, met aandacht voor de wet- en regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, de Waterwet en de lozingsbesluiten én negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.

H2O / 10 - 2009

49


handel & industrie *thema Zuivering van zout afvalwater van bedrijven bij Delfzijl North Water realiseerde vorig jaar een zuiveringsinstallatie voor zout afvalwater voor de bedrijven op het chemiepark Oosterhorn bij Delfzijl. Door vermenging van verschillend opgebouwde zoutwaterstromen kan deze zogeheten ZAWZI op biologische wijze afvalwater zuiveren. Rijkswaterstaat Noord-Nederland, Waterschap Hunze & Aa’s, Groningen Seaports en de bedrijven op Oosterhorn vinden zo samen een duurzame oplossing met het milieu als grote winnaar. Het gezuiverde afvalwater kan namelijk in het Eems-Dollard-estuarium geloosd worden zonder het oppervlaktewater extra te belasten. tender uitschreef voor de realisatie van een industriële eindzuivering. Evides Industriewater, een partner van North Water, had al eens met dit bijltje gehakt. In het Zeeuwse Sloegebied bouwde en exploiteert Evides al een afvalwaterzuivering voor 60 bedrijven. Mede hierdoor viel de keuze op North Water. De grootste uitdaging bij het maken van de plannen was het in kaart brengen van de belangen van alle partijen. Vervolgens was het zaak om de resultaten om te zetten naar een technologisch en economisch haalbare oplossing. Hoe maak je de som der delen voor iedereen positief?

De zuiveringsinstallatie voor het zoute afvalwater van de bedrijven op Oosterhorn.

In de omgeving van Delfzijl liggen verschillende havens en bedrijventerreinen, beheerd door Groningen Seaports. Eén van deze terreinen is het industrie- en chemiepark Oosterhorn. Oosterhorn is op nationaal en internationaal niveau belangrijk. Het is één van de weinige plekken in Nederland waar nog uitbreiding en nieuwbouw van zware industrie is toegestaan. Een gemeenschappelijk probleem voor de industrie op Oosterhorn bleek de lozing van zout afvalwater. Tot medio vorig jaar loosden verschillende bedrijven dit op de rwzi Weiwerd van Waterschap Hunze & Aa’s. Dit gebeurde, gecombineerd met rioolafvalwater, via een persriool van Groningen Seaports. Andere gebruikers daarentegen lieten het zoute afvalwater ongezuiverd in het Zeehavenkanaal vloeien. Dit kanaal staat rechtstreeks in verbinding met het kwetsbare Eems-Dollardgebied. Voor alle betrokkenen was ongezuiverde lozing op de langere termijn een onacceptabele situatie. De vergunningverlenende instanties Rijkswaterstaat Noord-Nederland en Waterschap Hunze & Aa’s drongen aan op maatregelen. Groningen Seaports wilde als koepelorganisatie verder verduurzamen. Voor de bedrijven zelf was de situatie verre van ideaal: lozing was altijd een heet hangijzer, ook al werden de regels niet overtreden. In de afgelopen jaren

50

H2O / 10 - 2009

ontwikkelden de verschillende bedrijven al initiatieven voor individuele zuivering. Deze afvalwaterstromen zijn echter vaak zout, bevatten soms toxische componenten en hebben meestal zeer wisselende hoeveelheden en samenstellingen. Zuivering wordt hierdoor technologisch erg ingewikkeld en individueel vrijwel onbetaalbaar. De eerste aanzet voor een gezamenlijke lozingsoplossing kwam in 2003, toen de stichting UFO (die de belangen van de bedrijven op Oosterhorn behartigt) een

Samen met adviesbureau Witteveen+Bos inventariseerde North Water de hoeveelheid afvalwater, het lozingspatroon en de samenstelling van het afvalwater per bedrijf in het gebied. Daarna begonnen de onderhandelingen met de grotere industriële lozers, zoals AKZO MCA en Teijin Aramid. Ook is het vergunningentraject in samenwerking met Rijkswaterstaat opgestart. Op basis van de inventarisatie maakte Witteveen+Bos vervolgens het technologische ontwerp van de ZAWZI met een capaciteit van 35.000 vervuilingseenheden. De ZAWZI is vervolgens door Evides Industriewater in nog geen zeven maanden gebouwd. Dit is uitzonderlijk snel, de bouwperiode van vergelijkbare projecten is gewoonlijk een aantal maanden langer. Dit kon zo snel, doordat de zuiveringsinstallatie is opgebouwd uit prefab betonelementen. Bovendien heeft Evides Industriewater veel ervaring met de bouw van grote industriële (afval)waterinstallaties.

In North Water werken Waterbedrijf Groningen, Waterleidingmaatschappij Drenthe en Evides Industriewater samen. Via de moederbedrijven kan North Water zorgdragen voor de levering en zuivering van water op maat. Dit kan door levering van proces- en demiwater, maar ook door de zuivering van het afvalwater van de bedrijven in het noorden van Nederland. Naast de ZAWZI bouwde North Water in de afgelopen jaren ook proceswaterinstallaties op basis van Design Build Finance Operate (DBFO) voor Akzo, Nedmag, Avebe en Kisuma. Op dit moment bestaat de groep van aangesloten industriële lozers uit AKZO MCA, Teijin Aramid, North Refinery, Gebroeders Borg en gemeente Delfzijl. Het huidige verwijderingsrendement voor nitraat is 75 procent. Voor CZV fluctueert dit tussen 70 en 95 procent. Bio-methanolfabrikant BioMCN gaat één dezer dagen als zesde deelnemer (en als derde grote lozer) haar afvalwater lozen op de ZAWZI. Dit gebeurt op een perfect moment: de zoute stroom van BioMCN zorgt voor stabiliteit in de afvalwatercocktail. Bij het bedrijf komt op jaarbasis 240.000 kubieke meter afvalwater vrij, wat niet geloosd kan worden op het oppervlaktewater omdat de lozingsnormen overschreden worden.


* thema

handel & industrie

Het bedrijfsschema van de ZAWZI.

Voor de aanvoer van het water naar de ZAWZI is het bestaande persriool van Groningen Seaports gepacht en aangepast. Waterschap Hunze & Aa zorgt in opdracht van North Water voor het beheer en onderhoud van het persriool en de dagelijkse bedrijfsvoering op de ZAWZI. Dit was voor North Water een logische keus, aangezien Waterschap Hunze & Aa de benodigde ervaring heeft met de technologische bedrijfsvoering en bekend is in het gebied. De ZAWZI is ontworpen als laagbelaste conventionele biologische zuivering met nitrificatie en denitrificatie, en een voorgeschakelde buffer- en egalisatietank. Dit is gedaan omdat het gaat om een beperkt aantal grotere lozers van industrieel afvalwater en daarnaast circa 30 lozers van sanitair afvalwater. De samenstelling van het influent (en daarmee samenhangend van het effluent) kan hierdoor behoorlijk variëren, bijvoorbeeld door batchgewijze productieprocessen, productiestops tijdens klein of groot onderhoud, vakantieperioden of incidenten bij bedrijven. Verder zijn de concentraties van de verschillende componenten hoger dan bij communaal afvalwater. De aanwezigheid van een aantal bedrijven met relatief variërende zoute afvalwaterstromen maakt een stabiele stikstofverwijdering en de bedrijfsvoering lastiger in vergelijking met een zoetafvalwaterzuivering. Ook de ammonium- en nitraatconcentratie in de aanvoer kan sterk variëren. Om dit op te lossen, is een extra grote facul-

tatieve tank opgenomen. Deze kan nitrificatie of denitrificatiecapaciteit bijschakelen. Bij het ontwerp van de ZAWZI is rekening gehouden met extra ruimte voor toekomstige lozers. Ook is een aparte ontvangput aangelegd voor inname van afvalwater via een as. Hierdoor kunnen bij calamiteiten bij bedrijven in de regio afvalwaterstromen per as worden aangevoerd. De zuivering is ontworpen op een gemiddelde chlorideconcentratie in het afvalwater van 10 tot 20 gram per liter. Dit is vergelijkbaar met de chlorideconcentratie in zeewater. Doordat dit afvalwater lastig te zuiveren is, wordt de slibbelasting laag gehouden met 0,15 kg CZV/kg ds. Ook zijn lagere nitrificatie- en denitrificatiesnelheden aangehouden dan gebruikelijk. Schommelingen in het zoutgehalte vormen een groot gevaar bij een zoutafvalwaterzuivering. Bij een toe- of afname van chloride ontstaat een grote osmotische druk op de celwand van het actief slib. Bij een grotere zoutstijging en vooral bij grotere zoutafname zal deze druk zo hoog worden dat de celwand van het actief slib kapot zal knappen. Voorafgaand aan het zuiveringsproces verblijft het influent gemiddeld 16 uur in een buffer. Door egalisatie worden zowel zoutfluctuaties als schommelingen in de hydraulische aanvoer opgevangen. In deze buffer wordt de geleidbaarheid gemeten en aan de hand hiervan het chloridege-

halte gevolgd. De chlorideconcentratie en de waterhoeveelheid in de actiefslibtank worden zeer constant belast. Ook vermindert de buffer de invloeden van eventuele aanwezige toxische componenten. In het ontwerp is gekozen voor ‘losse’ nitrificatie- en denitrificatietanks en een losse facultatieve zone in plaats van een omloopsysteem. Voordeel van deze losse compartimenten is dat de recirculatie, en daarmee de verblijftijd, tussen nitrificatie en denitrificatie eenvoudiger te variëren is. Daarbij voorkomen de bellenbeluchting en de mixers slibbezinking in de losse compartimenten. Zo wordt een langere omlooptijd gerealiseerd en dus een betere scheiding tussen de nitrificatie en de denitrificatiezone. Vanuit de buffer bereikt het water in de binnenring van het actiefslibsysteem de selector. Deze bestaat uit twee compartimenten met daarin voortstuwing. Afhankelijk van de slibbezinkingseigenschappen in de nabezinktank bestaat de keuze voor het gebruik van één dan wel twee compartimenten. Vervolgens stroomt het water naar de denitrificatieruimte. Van daaruit vervolgt het zijn weg via een overlooprand naar de buitenring. Het eerste gedeelte van deze ring is de facultatieve zone. Wanneer de beluchting in deze zone uitstaat, vergroot het denitrificatievolume. Staat de beluchting juist aan, dan neemt de nitrificatieruimte toe. Vervolgens stroomt het water het nitrificatiegedeelte binnen. Een gedeelte

H2O / 10 - 2009

51


handel & industrie *thema van het afvalwater zal gerecirculeerd worden naar de denitrificatiering, een gedeelte zal opnieuw de nitrificatiering doorlopen en een ander gedeelte zal via een overlooprand de nabezinktank in stromen.

Theorie anders dan de praktijk In de opstartfase bleek dat de theorie soms anders is dan de praktijk. Hoewel in het ontwerp een buffer geplaatst was om zoutfluctuaties te minimaliseren en de beluchtingstank extra groot was gemaakt, blijkt de geleidbaarheid en daarmee het zoutgehalte tijdens de opstart sterker te variëren dan vooraf gedacht. Dit komt mede door meerdere productiestops. Om dit te verhelpen, tracht het betreffende bedrijf constanter te lozen. Verder is er nu via een directe dataverbinding rechtstreeks inzicht in de geleidbaarheid van het water dat het bedrijf loost. Hierdoor kan beter geanticipeerd worden in wisselingen in zoutvracht. Verder werkte de buffer nog niet optimaal. De buffer wordt snel op niveau geregeld. De toevoer naar het actiefslibsysteem fluctueerde daarmee bijna net zo sterk als de wisselende afvalwateraanvoer naar de ZAWZI. Daarop is besloten om het debiet naar de biologie constant te maken en het niveau in de buffer sterker te laten variëren. De regelingen worden binnenkort verder geoptimaliseerd en geautomatiseerd, zodat zowel de hydraulische aanvoer als de aanvoer van de chloridevracht naar de actiefslibtank zo constant mogelijk is.

voor een goede slibgroei. Na inventarisatie was de verwachting dat er nagenoeg geen fosfaat in het industriële afvalwater aanwezig zou zijn. In het ontwerp is daarom gekozen om dit in de buffertank te doseren. Anderzijds werd stikstof, in de vorm van ammonium, in voldoende mate verwacht. Dit bleek na opstart omgekeerd: fosfaat was voldoende aanwezig en stikstof juist niet. De oorzaak was snel gevonden. In de opstartperiode stopte een bedrijf door een productiestop enkele maanden met het lozen van ammoniumrijk afvalwater. Het stikstof dat nog aanwezig was, bestond voor meer dan 90 procent uit nitraat. Er ontstond stikstoflimitatie en het was tijdelijk noodzakelijk om ureum te doseren. Momenteel functioneert de zuivering prima. De wisselwerking tussen North Water, de bedrijven en Rijkswaterstaat NoordNederland verloopt uitstekend. Dit maakt goede sturing mogelijk bij wisselende aanvoerconcentraties in zout en vervuilende

Het Eems-Dollard-estuarium (foto Omke Oudeman).

In de eerste maanden was er nauwelijks aanvoer van hooggeconcentreerd zout afvalwater. De geleidbaarheid was in deze periode rond de 10 mS/cm. Vervolgens werd in november een zoute industriële afvalwaterstroom aangevoerd. De geleidbaarheid steeg daarmee snel tot 40 a 50 mS/cm. Het chloridegehalte nam van 2,8 gram per liter toe tot ongeveer 14 a 18 gram per liter. Een gedeelte van het actief slib is door de grote verandering in osmotische druk geknapt en uitgespoeld. In die periode namen de CZV-verwijderingsrendementen af. Een biologische afvalwaterzuivering vereist een bepaalde hoeveelheid stikstof en fosfaat advertentie

FIBER FILTRATION “De specialist in filtratie”

ook voor IBA Systemen

•DE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMAT® •AUTOMATISCHE FILTRATIE MET FIBERTECHNOLOGIE TOT 3 MICRON •ZELFDENKENDE ROBOTFILTER MCFM (DIS)CONTINU REINIGEND TOT 15 MICRON •GROF AUTOCLEAN FILTERS, TROMMELFILTERS EN ZEEFDEKKEN •KAARSEN, ZAKKEN EN FILTERMEDIA

ALLES VINDT U OP : WWW.FIBERFILTRATION.COM

52

H2O / 10 - 2009

componenten. Onderhandelingen lopen met bestaande bedrijven en nieuwkomers. Het grote voordeel van een gezamenlijke afvalwaterzuivering is de vermenging van verschillende afvalwaterstromen tot een constant geheel. Een gelijkmatige, uitgebalanceerde cocktail maakt biologische zuivering mogelijk. Er zijn minder chemicaliën nodig voor pH-correctie en dosering van nutriënten is nauwelijks noodzakelijk. Dit zou bij individuele behandeling wel anders zijn. Verder is de vergunningverlening eenvoudiger en bleek subsidie beschikbaar via de SNN-regeling ‘Kompas voor het Noorden’. De deelnemende bedrijven kunnen doen waar ze goed in zijn; het zuiveren van zout afvalwater doet North Water. Een win-winsituatie met het kwetsbare EemsDollardgebied als kampioen. Piet Anne de Boks en Mark de Wit (North Water), Wilbert Menkveld (Witteveen+Bos) met dank aan Kasper Dijk


*thema

handel & industrie

Organica: milieuvriendelijke en goedkope zuivering van afvalwater Rossmark overweegt na Hongarije, Polen, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten ook in Nederland een aantal zuiveringsinstallaties te bouwen die gebaseerd zijn op een actiefslibsysteem, maar dan in een kas met planten, schelpdieren, slakken, wormen, algen, protozoa en bacteriën. De zon zorgt voor een goede warmtehuishouding. Dit ecologische afvalwaterzuiveringssysteem kreeg de naam ‘Organica Technology’. Het zuiveringssysteem dat in de genoemde landen al enkele jaren functioneert in installaties voor afvalwater van tussen de 500 en 50.000 i.e., is ontsproten aan de EcoSphere (de glazen bollen in de VS waarin een compleet ecosysteem nagebouwd was). Het zuiveringssysteem kost tot 30 procent minder dan een conventioneel actiefslibsysteem. Dat komt enerzijds door de goede warmtehuishouding in de kas en anderszijds door het gebruik van biomassa met aanvullend hogere organismen. Dit zorgt voor de nodige slibreductie.

compacte technologie, het gebruik van zonlicht als energiebron en het functioneren van het systeem bij lage slibgehalten, zodat minder menging en beluchting nodig is, én de geringere hoeveelheid surplusslib door de aanwezigheid van slibgisting en hogere organismen. Een andere toepassing van de technologie is het verbeteren van meren en lagunes. Dat systeem heet Restorer en vermindert het organisch gehalte van het sediment,

verwijdert het teveel aan stikstof en fosfaat en helpt de ecologische balans van de overbelaste waterlichamen te herstellen. Een Organica-behandelingssysteem voor afvalwater of een Restorer kan van klein tot (redelijk) groot worden uitgevoerd, bijvoorbeeld tweemaal de grootte van de MBR in Varsseveld. Voor meer informatie: Elbert Kerkman (0318) 69 15 60

Het systeem zuivert zowel huishoudelijk als industrieel afvalwater. De kwaliteit van het gezuiverde afvalwater is gelijkwaardig aan die van het effluent van een actiefslibsysteem en kan hergebruikt worden. Het proces is in feite een ecologische versie van een traditionele afvalwaterzuivering. In het ecosysteem bevinden zich duizenden soorten organismen, zoals planten, dieren en micro-organismen. Het afvalwater, met daarin organische vervuiling en nutriënten, wordt door de samenwerking tussen planten, vissen, schelpdieren, slakken, wormen, algen, protozoa, bacteriën en de zon vérgaand gezuiverd. Het systeem bestaat net als huidige waterzuiveringen uit anaerobe, anoxische en beluchte reactoren. In deze reactoren zijn planten op een rooster geplaatst. De wortels steken 1,5 meter in het water. Het wortelsysteem van de planten heeft een heel groot oppervlak en fungeert als drager voor de aangehechte biomassa. De wortels zorgen voor een goede leefomgeving voor de organismen. Met de voortgang van het afvalwater door het systeem ontwikkelen zich verschillende ecosystemen in de reactoren.

Een schematische weergave van de Organica Technology van Rossmark. Het ecologische afvalwaterzuiveringssysteem.

Een ecologisch Fluidized Bed na de bezinker draagt zorg voor een colloïdaal, pathogeen en zwevende stofvrij effluent. In de kas wordt de geproduceerde koolstofdioxide door de planten hergebruikt. Voor de diverse processen is de temperatuur in de kas optimaal. Buiten de kas hebben de omwonenden geen last van stank en kunnen desgewenst zelfs genieten van de variatie aan planten en dieren. De kosten zijn lager vanwege de zelfregulerende en -onderhoudende ecologie die minder arbeid, apparatuur en regelsysteem vergt, het kleine vloeroppervlak door de

H2O / 10 - 2009

53


Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl

We streven naar lange Levensduur van Producten en Relaties

member of Hollandia Holding BV

Hollandia Systems is een toonaangevend bedrijf dat zich toelegt op het produceren van klantspeciďŹ eke installaties, apparaten en constructies. De producten van Hollandia Systems vindt u voornamelijk terug in de offshore-, chemie- en procesindustrie en bij water- en hoogheemraadschappen. Hollandia Systems heeft - voormalig bekend onder de naam Kloos Merofac - een lange reputatie als vertegenwoordiger van Passavant Geiger en als leverancier van proces-equipment zoals slibverwarmers en spindle-drivers.

Process-Equipment & Water-Technology

Postal address Hollandia Systems BV P.O. Box 60 4793 ZH Fijnaart, The Netherlands T: +31 167 50 71 00 F: +31 167 52 22 70

Visiting address Glasweg 6 4794 TB Heijningen The Netherlands E: info@hollandiasystems.nl I: www.hollandiasystems.nl


*thema

Grootste UF-zuivering voor hergebruik afvalwater gebruikt X-Flow De grootste UF-zuivering ter wereld voor het hergebruik van afvalwater wordt uitgerust met membranen van Norit X-Flow. De installatie komt in Qatar te staan en krijgt een capaciteit van 439.000 kubieke meter per dag.

Lowara beschikt sinds enkele maanden over een nieuwe serie elektrische motoren voor meertrapspompen die een hoge efficiëntie hebben. Daardoor besparen deze motoren stroom vergeleken met andere pompmotoren. Een andere noviteit is de DOMO GRI onderdompelbare versnijdende pomp.

De installatie wordt gebouwd door Seghers Keppel, die de Norit XIGA-membranen gaat gebruiken in combinatie met de gestandaardiseerde UF-skids van Norit. De installatie in Qatar werkt met een hoogwaardige biologische zuivering in combinatie met ultrafiltratie. Daarmee worden virussen tot log-4 verwijderd, waardoor het gezuiverde water aan de hoogste eisen voldoet. De installatie moet in augustus 2010 klaar zijn. Voor meer informatie: www.x-flow.com.

Eén van de skids van de UF-zuivering met een capaciteit van 439.000 kubieke meter per dag.

UV-systeem gevalideerd voor hergebruik afvalwater De Inline+ serie middendruk UV-reactoren van Berson uit Nuenen heeft een officiële validatie gekregen voor toepassing bij het hergebruik van afvalwater. De goedkeuring is conform richtlijnen van het Amerikaanse AwwaRF en NWRI verkregen. Volgens de fabrikant zijn deze middendruk UV-reactoren daarmee de eerste ter wereld die zijn gevalideerd. Met name in de Verenigde Staten wordt al tientallen jaren afvalwater hergebruikt. Daar is al veel onderzoek op dit gebied uitgevoerd. Ook zijn validatieprotocollen opgesteld. Vanwege verdroging is hergebruik van afvalwater een belangrijk thema geworden in droge streken, zoals het zuiden en westen van de VS, de mediterrane landen, het MiddenOosten, Australië en Azië. In deze landen en regio’s staan grootschalige projecten voor hergebruik van afvalwater op het programma of zijn inmiddels in uitvoering. Sinds lange tijd was chloreren de meest gebruikte methode van desinfectie van De middendruk UV-reactoren.

handel & industrie Nieuwe meertraps- en versnijdende pompen

afvalwater ten behoeve van hergebruik. Hoewel chloreren en andere chemische desinfectiemethodes effectief bleken, wordt door toenemende zorgen over de vorming van desinfectie-bijprodukten en de toegenomen resistentie van diverse pathogene organismen steeds vaker overgeschakeld op alternatieve technieken, zoals fysische desinfectie met UV-licht. De Berson InLine UV-reactoren zijn eenvoudig te installeren in reeds bestaande leidingsystemen. Er zijn dus weinig aanpassingen in een pomp- of waterbehandelingsstation nodig. De bedrijfsvoering is eenvoudig en het onderhoud is - vanwege de toepassing van een kleiner aantal middendruk UV-lampen - minimaal. Bij continubedrijf is het slechts eenmaal per jaar nodig de UV-lampen en wisserringen te vernieuwen. Dit is een eenvoudige operatie die door het reguliere personeel zelfstandig en in korte tijd kan worden uitgevoerd. Voor meer informatie: (040) 290 77 77 of www.bersonuv.com.

Eén enkele 15 kW pomp die twaalf uur per dag in bedrijf is, bespaart met de nieuwe PLM-motor 1857 kWh per jaar: de hoeveelheid stroom die nodig is om een Europese woning gedurende een maand van stroom te voorzien. De motor ontwikkelt minder warmte. Een kleinere koelventilator verlengt de levensduur tot een maximum en beperkt het lawaai tot een minimum. De PLM-motoren zijn nu leverbaar voor een reeks van meertrapspompen van Lowara voor een breed scala van toepassingen, van waterdistributie tot irrigatie en industriële toepassingen. De assortimenten omvatten de SV-serie van verticale roestvrijstalen multipurpose-pompen met een toevoer tot 330 meter en vermogen tot 120 kubieke meter per uur; de SVI verticale roestvrijstalen dompelpompen met een toevoer tot 247 meter en een vermogen tot 72 kubieke meter per uur en de TDB/TDV-serie verticale pompen die een toevoer hebben tot 500 meter en een vermogen van 340 kubieke meter per uur. In combinatie met de Hydrovar-controller voor variabele snelheid kan de efficiency nog aanzienlijk verder worden verbeterd. Hydrovar kan tot acht pompen aansturen met een intelligente aandrijving, geheel vanuit één enkele in de pomp gemonteerde unit, zodat de motorsnelheid kan worden geregeld en de prestaties van de pomp aan een reeks van vloeistoftoepassingen kunnen worden aangepast. De DOMO GRI versnijdende pomp is voorzien van een nieuw, efficiënt en betrouwbaar versnijsysteem. Alle vaste stoffen die in rioolwater voorkomen, kunnen hiermee tot deeltjes versnipperd worden die klein genoeg zijn om de waaier van de pomp te passeren en via leidingen vanaf DN50 getransporteerd kunnen worden. Het versnijsysteem kan makkelijk vervangen worden, waardoor de pomp zo kort mogelijk buiten gebruik is. De pomp is ontworpen om huishoudelijk rioolafval en vloeistoffen met vaste delen of vezels af te voeren naar het hoofdrioolsysteem of een hogedrukrioolnetwerk. Voor meer informatie: www.lowara.com.

H2O / 10 - 2009

55


;E P P M R K J S V H 7 S J X [ E V I WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] InfoWorks: De wereldleidende familie van hydraulische modelleringsoftware InfoWorks WS for Water Supply

ˆ 1MRMQEPMWIIV HI VMWMGS«W FMN LIX RIQIR ZER FIWPMWWMRKIR SQXVIRX Y[ XI FILIVIR RIX[IVOIR ˆ &ILEEP IIR QE\MQYQ EER IJ´GMIRXMI IR FITIVO HI XSXEPI TVSNIGXOSWXIR ˆ 3TXMQEPMWIIV HI O[EPMXIMX ZER HI VIWYPXEXIR HERO^MN IIR ^IIV YMXKIFVIMHI IR HSIPXVIJJIRHI WIX ZER ZEPMHEXMIW IR WRIPPI IR REY[OIYVMKI WMQYPEXSVIR

InfoWorks CS for Collection Systems

ˆ 1E\MQEPMWIIV HI TVSHYGXMZMXIMX HERO^MN HI KIFVYMOWZVMIRHIPMNOLIMH LIX KVSXI EERXEP KIVIIHWGLETTIR ZSSV MQTSVX IR QSHIPSTFSY[ HI OVEGLXMKI EREP]WIQSKIPMNOLIHIR IR HI ^IIV XSIKEROIPMNOI VETTSVXIVMRK ˆ -RJS;SVOW MRXIKVIIVX ^MGL ^IIV QEOOIPMNO QIX FILIIVW]WXIQIR +-7 TPEXJSVQIR '%( QEEV SSO QIX ERHIVI L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWWSJX[EVI -R HI^I FVERGLI FIWGLMOX ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI [IVIPH[MNH SZIV LIX KVSSXWXI XIEQ WSJX[EVISRX[MOOIPEEVW (MX IR IIR KIVITYXIIVHI SRHIVWXIYRMRK WXEER FSVK ZSSV GSRXMRYxXIMX MR TVSHYGXSRX[MOOIPMRK IR WYTTSVX

InfoWorks RS for River Systems

InfoWorks ¦ TVSZIR L]HVEYPMG QSHIPPMRK WSJX[EVI JVSQ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI PIEHMRK XLI [SVPH MR TVSZMHMRK WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] InfoWorks 2D

W E N

-RJS;SVOW MW E VIKMWXIVIH XVEHIQEVO SJ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI 0MQMXIH

+MPFIVX .SRGLIIVI ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI &IRIPY\ 7EPIW (I 7GLEKKIPIR ;IWXQEPPI &IPKMt 8IP )QEMP KMPFIVX NSRGLIIVI$[EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ

www.wallingfordsoftware.com


handel & industrie Recirculatiegemalen voor De Groote Lucht *thema

Spaans Babcock uit Balk, producent van producten voor afvalwaterzuiveringinstallaties, leverde onlangs twee recirculatiegemalen voor de afvalwaterzuiveringsinstallatie De Groote Lucht in Vlaardingen. In het kader van een verbouwing op De Groote Lucht kreeg het bedrijf opdracht twee recirculatiegemalen te bouwen voor het verpompen van het medium vanuit de recir-

culatieput naar de twee denitrificatietanks. De twee recirculatiegemalen bestaan uit elk twee vijzelpompen voorzien van een eigen roestvaststalen opleider en geïntegreerde

De twee vijzelpompen klaar voor transport van Balk naar Vlaardingen.

roestvaststalen maalkanten. Per vijzel wordt een capaciteit van 4.000 kubieke meter per uur gegarandeerd bij een opvoerhoogte van 2,89 meter. De gesloten onderlagers zijn voorzien van sensoren waarmee men na verloop van tijd preventief onderhoud kan plannen. Spaans Babcock gebruikt hiervoor een zelfontwikkeld systeem, dat middels akoestische emissie de staat van de lagers meet. Het systeem kan door de klant zelf uitgelezen worden of via internet door Spaans Babcock gerapporteerd worden. Het systeem voorkomt calamiteiten en zorgt ervoor dat er vroegtijdig ingegrepen kan worden. De vijzelpompen met een diameter van 1.900 millimeter en een lengte van 9,50 meter zijn gefabriceerd in de fabriek te Balk. Afgelopen januari is het geheel getransporteerd naar Vlaardingen en aansluitend gemonteerd en het akoestische monitoringsysteem geïnstalleerd. In maart is dit gedeelte van de ombouw van de awzi naar tevredenheid van het Hoogheemraadschap Delfland opgeleverd. Voor meer informatie: (0514) 60 82 60 of www.spaansbabcock.com.

Grootste ANAMMOX-installatie in China Paques Environmental Technology Shanghai, een zusteronderneming van Paques bv uit Balk, gaat de grootste awzi voor ammoniumverwijdering in de geschiedenis van het bedrijf ontwerpen en bouwen. De ANAMMOX-reactor kan tot elf ton stikstof per dag omzetten. Daarmee is deze installatie bijna tien keer zo groot als de grootste installatie tot nu toe. De waterzuivering wordt geleverd aan de Meihua Group: een grote Chinese producent van onder meer glutamaat, zetmeel en aminozuren uit mais. ANAMMOX (ANaerobe AMMoniumOXidatie) is een duurzaam en kosteneffectief alternatief voor het verwijderen van stikstof uit afvalwater door

het conventionele actiefslibsysteem. De belangrijkste verschillen met het conventionele systeem is dat ANAMMOX biogas oplevert, de emissie van koolstofdioxide vermindert en voor lagere investerings- en operationele kosten zorgt. Het proces is ontwikkeld in samenwerking met de TU

Delft en de Radboud Universiteit Nijmegen. De installatie in China is de zesde full-scale toepassing van de technologie. Het betreft de eerste in China. Voor meer informatie: Rob Heim (0514) 60 85 00 of www.paques.nl.

Controllers en ventielen onder één dak Actuatoren met geïintegreerde functies bieden de procesindustrie veel voordelen. Door bijvoorbeeld een ventielenblok, een wegsensor en een positieregelaar in één behuizing onder te brengen, verandert de actuatortechnologie in een compleet en robuust systeem dat geschikt is voor toepassingen in onder meer natte, koude en stoffige omgevingen. De geïintegreerde systemen van de nieuwe Festo DFPI-serie zijn daarom geschikt voor afvalwaterzuiveringsinstallaties. In awzi’s moet de stroom van uitgegist slib in de slibgistingstank nauwkeurig worden geregeld. De omgevingscondities zijn ruw en de bekabeling en proceskleppen bevinden zich vaak buiten of in gevaarlijke omgevingen. De lineaire actuatoren uit de nieuwe, compacte alles-in-één oplossing van Festo zijn in staat de afsluitkleppen nauwkeurig te regelen, terwijl de noodzakelijke systeemcomponenten zijn ondergebracht op één locatie.

Het feit dat zowel de wegsensor en het ventielenblok als de positieregelaar zijn opgenomen in de DFPI-behuizing, die bovendien een hoge corrosieweerstand heeft, biedt voordelen ten opzichte van modulaire systemen. Voor meer informatie: (015) 251 88 90 of www.festo.nl.

De nieuwe alles-in-één oplossing uit de DFPI-serie.

H2O / 10 - 2009

57


schoon regenwater naar de sloot? Wél met goed ontworpen Hydrocompact® lamellenafscheiders van AQA HydraSep. Berekend op de realiteit van run-off.

gemengd water veiliger over laten storten? Wél via zinvol ontworpen randvoorzieningen van AQA/PROPLUVIA. Rekening houdend met de grilligheden van riolering.

netto 20% meer energie uit afvalslib? Wél met AQA/Biogest slibdesintegratie. Bij realistische randvoorwaarden.

Verschillen tussen model en realiteit laten zich zelden eenvoudig verklaren. Kiest u voor het gemak van modellen of voor het profijt van de realiteit? Wij adviseren u graag realistisch en - als het kan besparend voor resultaten waar u op mag rekenen. 072-5628486 - info@aqa.nl - www.aqa.nl


*thema

Besparen op beluchting

handel & industrie Carbo BE voor biologische afvalwaterzuivering

Toepassing van de nieuwste generatie beluchters kan een aanzienlijke energiebesparing opleveren bij conventionele rioolwaterzuiveringen die uitgevoerd zijn met het oude type puntbeluchters.

De Astrumaer beluchter die minder energie verbruikt dan de huidige generatie beluchters.

Randschoepbeluchters zijn al vanaf 1992 op de markt. De ontwikkeling heeft niet stilgestaan. Daarom introduceert D. van de Hove Consultancy de Astrumaer oppervlaktebeluchter, die vergeleken met

de huidige generatie beluchters tien procent meer rendement heeft. Deze derde generatie randschoepbeluchter presteert beter door aqua-dynamische aanpassingen aan zowel de schoepen als de vlakke plaat. Het spatpatroon is meer naar het midden van de beluchter geplaatst, verliezen door wrijving zijn verder geminimaliseerd. Uit vergelijkingen in zowel schoon als slibhoudend afvalwater blijkt deze nieuwe generatie beluchters ongeveer tien procent meer rendement te geven dan de huidige generatie beluchters. Vergeleken met de oudere typen conusvormige beluchterschotels gaat het zelfs om verbeteringen tot circa 20 procent. De Astrumaer beluchter is inzetbaar van drie tot 250 kW en geschikt voor zowel ‘complete mix’- als Carrouselsystemen.

Melspring International, specialist op het gebied van onder meer afvalwaterbehandeling, gebruikt koolstofbronnen bij de biologische afvalwaterzuiveringen voor denitrificatie in actiefslibinstallaties en nazuivering. Behalve de koolstofbronnen op basis van methanol, ethanol, azijnzuur, glycerine en suikers, levert Melspring International nu ook Carbo BE, waarbij de BE staat voor bio-ethanol. Carbo BE werkt snel en geeft een hoge concentratie CZV per liter (1,9 miljoen milligram O2/l) voor een relatief lage prijs bij een neutrale pH, waardoor geen speciale materialen vereist zijn. Bij opslag hoeft geen rekening te worden gehouden met explosieof brandgevaar. Bijkomend positief milieueffect is dat bio-ethanol wordt geproduceerd uit afvalstromen bij de productie van biodiesel. Voor meer informatie: Erik Neuteboom 06 50 67 79 92.

Voor meer informatie: Andries Visser (0514) 60 48 48.

ITT en Atlas Energie-efficiënte aggregaten voor Copco: energiebesparing voor de waterzuiveringsbranche awzi Aerzen Nederland en zusteronderneming RKR introduceren een nieuwe reeks turbocompressoren: zeer snelle honderd procent olievrije aggregaten. De compressoren onderscheiden zich door hun energiezuinigheid; in het bijzonder bij beluchtingprocessen met grotere luchtDe energiezuinige turbocompressor.

volumes in combinatie met een gewenste overdruk vanaf 550 mbar. De reeks biedt keuze uit aggregaten met een debiet tot 13.200 kubieke meter per uur en een maximale overdruk tot 1.800 mbar. Alle modellen beschikken over een CE-markering en zijn gecertificeerd volgens ISO 9001 en 14001. Het lage energieverbruik heeft gunstige gevolgen voor de gebruikskosten van de RKR Turbo. Dit wordt versterkt door de energiebesparende frequentieregeling. Voor een verdere verlaging van de kosten zorgt de aerodynamische luchtsmering. De complete rotoreenheid draait zonder contactvlakken tussen bewegende onderdelen. Smeerolie en -vetten zijn afwezig, terwijl wrijving en slijtage uitblijven; met minimale onderhoudskosten als resultaat. De aggregaten zijn compact en nemen dus weinig vloeroppervlak in. Door het lage gewicht zijn aanvullende fundatiemaatregelen overbodig. Hetzelfde geldt voor de geluidsisolatie: de aggregaten functioneren geluidsarm en trillingvrij. Voor meer informatie: (026) 319 75 30 of www.aertzen.nl.

Atlas Copco en ITT Corporation hebben een wereldwijd strategisch verbond gesloten, waardoor zij aanzienlijke energiebesparende oplossingen kunnen bieden voor afvalwaterzuiveringsinstallaties. Energie-efficiënte blowers van Atlas Copco’s Oil-free Air-divisie worden gecombineerd aangeboden met ITT mix- en beluchtingstechnologie. Hiermee dringen zij de energiekosten in het secundaire behandelingsproces met gemiddeld 40 procent terug. De (afval)watertak van ITT stelde na onderzoek vast dat meer dan de helft (55%) van de energiekosten van een zuiveringsinstallatie wordt gebruikt door de blowers in de beluchtingsystemen. Deze conclusie leidde tot het besluit om samenwerking te zoeken met een producent die zuinige blowers ontwerpt. ITT vond die in Atlas Copco. Met haar kennis van energie-efficiëntie zal Atlas Copco ITT Water en Afvalwater ondersteunen met installatieaudits, die zullen resulteren in verdere optimalisatie van installaties en bedrijfsprocessen. Voor meer informatie: (078) 654 85 40.

H2O / 10 - 2009

59


Alles op het gebied van: • Waterzuivering • Slibontwatering • Geurbehandeling Merrem & la Porte kan teren op meer dan 30 jaar ervaring in deze domeinen. Dankzij meer dan 500 referenties in de communale en de industriële wereld en dit zowel in de BeNeLux als wereldwijd, hebben wij een uitgebreide know-how opgebouwd die wij ten dienste van uw organisatie kunnen stellen.

Ook

in

de

aannemerij

worden

wij

geapprecieerd als een voorname gesprekspartner, leverancier en installateur. Op

alle

markten

werken

wij

samen

met

internationaal gerenommeerde partners en leveren wij in de BeNeLux o.a: • Beluchters, beluchtingsinstallaties en componenten, • Voortstuwers, verticale mengers en dompelmengers, • Ruimerbruggen, • Zandvangers met zandwassers, • Vijzelpompen, • Pompen en dompelpompen, NIEUW! • Filterdoeken (eigen confectie), • Biofilters, foto-ionisatie en actieve zuurstofbehandeling, NIEUW! • Biorotoren, biobed materiaal en vastbedsystemen, • Zandfilters, lamellenscheiders, • Filterelementen, filterspoelkoppen, • Mesafsluiters en terugslagkleppen, • Montage, service en onderhoud. Merrem & la Porte BV Veilingweg 2 5301 KM Zaltbommel Tel.: +31(0) 418 57 82 53 Fax.: +31 (0) 418 57 82 58

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180


MC2009-08

Waterstromen exploiteert installaties voor (afval)waterzuivering en slibverwerking. Bedrijven die deze activiteiten wensen uit te besteden, zijn bij ons aan het juiste adres.

Waterstromen is hierbij bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpassingen of nieuwe installaties. Concurrerende prijsvorming met innovatieve, duurzame en betrouwbare processen zijn belangrijke kenmerken van onze aanpak.

Waterstromen kan u compleet ontzorgen . Samen met u vinden wij de beste oplossing!

Waterstromen b.v. Barchemseweg 18 Postbus 8 7240 AA LOCHEM Tel: 0573 29 85 51 www. waterstromen.nl info@waterstromen.nl

Relinen, (toe)zicht op kwaliteit! • Opstellen van een bestek of programma van eisen • Controleren van berekeningen • Uitvoeren van testprocedures • Begeleiding tijdens en na de uitvoering Relining een ingewikkelde klus? Head Engineering maakt het u makkelijk!

www.headengineering.nl

Berenkoog 36b 1822 BJ Alkmaar Tel.+31(0)72 561 78 32 Fax +31(0)72 564 70 74 E-mail: info@headengineering.nl

Uw instrumenten tot in perfectie gestemd. Net zoals een piano gestemd dient te worden om de perfecte toonhoogtes te produceren, geldt dit voor kritieke procesmeetinstrumenten. Kalibratiediensten van Endress+Hauser bieden de vaardigheden en tools die nodig zijn om uw kwaliteit en veiligheid te garanderen, en zorgen ervoor dat uw meetinstrumenten gekalibreerd zijn tot in perfectie. Kalibratie van Endress+Hauser – een perfecte harmonie. www.nl.endress.com/kalibratie_services

Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com


Fijnroosters

Vijzelpompen

Beluchters

Uw partner in afvalwaterbehandeling www.spaansbabcock.nl

0514 608 282

Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com

Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geĂŻntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners ĂŠn denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.

AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION



KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de waterproblemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk. KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieën om succesvolle oplossingen te realiseren.

Afvalwater en watercyclus Het team Watertechnologie van KWR richt zich op wetenschappelijk innovatief onderzoek, kennisintensieve adviesdiensten en het ontwikkelen van commerciële projecten in de waterketen. Het onderzoek is gericht op het creëren van synergievoordelen door een integrale beschouwing van de watercyclus op robuustheid en duurzaamheid. Het onderzoek doen wij in nauwe samenwerking met partners uit de publieke sector. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.