20090529075744

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 29 mei 2009

11 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

WATER EN RUIMTELIJKE ORDENING IN NEDERLAND: EEN DIAGNOSE INTERVIEW MET PATRICK POELMANN KWALITEITSIMPULS VOOR OOSTVOORNSE MEER COMPARTIMENTERING DIJKRINGEN NIET OVERAL ZINVOL


TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

26 juni 2009:

Themanummer Stedelijk Waterbeheer

ww

w.B e

eld

ba n

kVe

nW.n

l, R ijk

swate

rstaat

Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector

o Fot

Stedelijke gebieden hebben te maken met verschillende waterproblemen. De waterkwaliteit is slecht en er is wateroverlast. Op 26 juni a.s. verschijnt daarom het themanummer Stedelijk Waterbeheer van H2O, tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. H2O gaat in op hoe waterbeheerders in de steden met deze kwesties omgaan. In dit nummer onder andere: t verschil van mening tussen waterschappen en stedenbouwkundigen bij gemeenten t het betrekken van de inwoners bij waterplannen t een interview met de gemeente Dordrecht

:

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Stedelijk Waterbeheer. Reserveer uiterlijk vóór 12 juni advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl


Diagnose

G

een nieuws in deze uitgave over de door de drinkwaterbedrijven verloren tweede rechtzaak in verband met Zero Water en ook nog geen nieuws over het experiment met het opvoeren van de druk in het waterleidingnet van Rotterdam. Wel nuances bij de plannen rond het IJsselmeer, de compartimentering van dijkringen en de afstemming tussen het besluit Bodemkaliteit en de KRW. En niet te vergeten een diagnose van de ontwikkeling op het gebied van water en ruimtelijke ordening in Nederland. Nog maar enkele jaren geleden stond de inpassing van water in de ruimtelijke ordening van ons land in de kinderschoenen. Nu lijkt het een vanzelfsprekendheid dat met water rekening gehouden wordt in het

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00

landschap. Weliswaar zijn er nog steeds mensen die eerst wegen, nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen intekenen zonder ook maar oog te hebben voor de waterhuishouding, maar dit soort mensen begint in aantal flink af te nemen. De waterhuishouding (zowel kwantitatief als kwalitatief ) krijgt dit jaar veel aandacht in diverse beleidsplannen die besproken gaan worden. Het lijkt een goed moment om de vernieuwde aandacht voor water te verzilveren. Peter Bielars

inhoud nº 11 / 2009 4

/ Water en ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: de diagnose

8

/ Patrick Poelmann: “Voorstel peilverhoging IJsselmeer is een houtskoolschets” Maarten Gast

10 / Werken met de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn Lilian Bernhardi, Cees Collé, Hans Ruiter en Arno van Breemen

8

12 / Kwaliteitsimpuls voor het Oostvoornse Meer Harold de Ruiter, Fred Kuipers en Fred Benoist

15 / Start onderzoek stikstof- en fosfaatverwijdering met Fuzzy Filters Wouter van Betuw en Kasper Nipius

16 / Besluit bodemkwaliteit en KRW niet

12

op elkaar afgestemd voor herinrichten diepe zandwinplassen Carole van der Put en Mathijs Buurman

19 / KRW vraagt resultaatgestuurd werken Karen Willemsen en Bert Pijpers

Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

20 / Verenigingsnieuws 25 / Compartimentering van dijkringen:

25

kansrijk, maar lang niet overal Frans Klijn, Frank Alberts en Nathalie Asselman

29 / Pragmatische gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse in het regionale waterbeheer Ruben Dahm, Ans Elffrink en Saskia Burgers

33 / Goede monitoring levert wat op Annemieke Marsman, Frans van Geer en Gerben Tromp

36 / Agenda 38 / Handel & Industrie

Bij de voorpaginafoto: In Rotterdam is onder verkeersknooppunt Benelux een horizontaal gestuurde boring uitgevoerd door Dura Vermeer. Dat gebeurde in opdracht van Evides. Een drinkwatertransportleiding lag te dicht bij de Betuwelijn en moest verlegd worden (zie pagina 38).


Water en ruimtelijke ontwikkeling in Nederland: de diagnose Het ontwerp van het Nationaal Waterplan, dat op hoofdlijnen beschrijft welk beleid de komende jaren gevoerd moet worden om tot een veilig en duurzaam waterbeheer te komen, ligt ter inzage. Het ontwerp is op 22 december voor het eerst gepresenteerd, maar is nu gecompleteerd met de bijbehorende milieueffectrapportage en passende beoordelingen. Belangstellenden kunnen hun reacties tot 22 juni toevoegen. Samen met een zojuist gepubliceerde evaluatie van het Planbureau van de Leefomgeving en de ingezonden reacties zal het kabinet in december het definitieve plan vaststellen. voorgezet. Het vorig jaar herziene Nationaal Bestuursakkoord Water wordt gebruikt om de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort. Voor de noodzakelijke verbetering van de waterkwaliteit worden in de planperiode stroomgebiedbeheerplannen voor Eems, Maas, Rijn en Schelde uitgevoerd. In 2011 volgen nieuwe veiligheidsnormen voor de waterkeringen. Deze worden gebaseerd op een kosten-batenanalyse en een analyse van het mogelijk aantal slachtoffers. De door de Deltacommissie genoemde verhoging van de veiligheidsnormen met een factor tien neemt het kabinet ook mee in de overwegingen. Verder wordt onderzoek verricht naar brede en robuuste dijken, de zogeheten deltadijken.

De Houtribdijk krijgt in het ontwerpplan een gemaal.

I

n de analyses voor het Nationaal Waterplan heeft de rapportage ‘Nederland in Zicht’ een ondersteunende rol gespeeld. Het verbindt de ontwikkeling van de wateropgaven rond veiligheid tegen overstromingen, wateroverlast, watertekort, verzilting en bodemdaling onderling en op het niveau van heel Nederland. Daarnaast wordt een verbinding gelegd met de meest relevante trends van een aantal omvangrijke maatschappelijke sectoren die een duidelijk relatie hebben met water: verstedelijking, scheepvaart, natuur, recreatie, landbouw en energievoorziening. ‘Nederland in Zicht’ is een landelijk vervolg op ‘Randstad in Zicht’, dat begin vorig jaar uitkwam (zie H2O nr. 4 van 22 februari 2008).

Meer samenhang en duurzaamheid Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota waterhuishouding. Doel van het waterplan is anticiperen op de klimaatverandering en zorgen voor meer samenhang binnen het waterbeleid en meer duurzaam waterbeleid. Het omvat een langetermijnvisie, een streefbeeld voor 2040 en een concreet uitvoeringsprogramma voor de periode tot 2015. Voor het Nationaal Waterplan grijpt het kabinet voor een groot

4

H2O / 11 - 2009

gedeelte terug op het advies van de Deltacommissie, die vorig jaar een advies op tafel legde met twaalf aanbevelingen.

Prominentere rol voor water De centrale boodschap is dat water een prominentere rol bij de inrichting van Nederland krijgt. Om de continuïteit en de samenhang op lange termijn te waarborgen, wordt gewerkt aan een Deltawet. Conform de aanbevelingen van de Deltacommissie bevat die wet de juridische grondslag voor het Deltaprogramma, de taken en bevoegdheden van de Deltaregisseur en de wijze waarop een financiële basis voor het Deltaprogramma wordt gelegd. De uitgaven die nodig zijn voor de hoogwaterbescherming en de zoetwatervoorziening, staan niet in het Nationaal Waterplan: deze worden dit jaar uitgewerkt in het kader van het opstellen van de Deltawet en het Deltaprogramma. Het Nationaal Waterplan vervangt op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte voor het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de programma’s voor rivierverruiming, (‘Ruimte voor de Rivier’ en de Maaswerken) worden met kracht

Voor de zuidwestelijke delta zet het kabinet in op natuurlijke (aan)groei van de kust om de zeespiegelstijging op te vangen. Het noordelijke deltabekken en het VolkerakZoommeer moeten voldoende capaciteit krijgen om de toenemende rivierafvoeren op te kunnen vangen. Om de negatieve invloed van de Deltawerken op de ecologie teniet te doen, wordt de getijdendynamiek hersteld. Voor 2015 moet bijvoorbeeld het VolkerakZoommeer weer zout zijn.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is kritisch over het ontwerp Nationaal Waterplan. Volgens het instituut benoemt het de dilemma’s en de uitvoeringsopgave, evenals de realisatie van de streefbeelden, onvoldoende. Het realiseren van alle ambities lijkt, met de in het ontwerp gehanteerde uitgangspunten en het huidige beleid, niet goed mogelijk. Uitgangspunten die in de knel lijken te komen, zijn volgens het Planbureau de haalbaarheid en betaalbaarheid, rekening houdend met de aanwezige functies en vrijwillige grondverwerving. Het PBL schrijft dit in een evaluatie van het ontwerp, die is uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In het volgende nummer van H2O komt de inhoud van deze evaluatie uitgebreider aan bod.


actualiteit

Combinatie van de belangrijkste ontwikkelingen in het watersysteem.

Zoetwatervoorziening Tot aan 2015 blijven de bestaande afspraken over zoetwatervoorziening gehandhaafd, waarbij zoveel mogelijk aan de behoeften van de gebruikers wordt voldaan. In droge zomers wordt het beschikbare water verdeeld op basis van de verdringingsreeks en de te beperken schade. In de periode tot 2015 beslist het Rijk over de zoetwatervoorziening en verziltingbestrijding op de lange termijn, inclusief eventuele infrastructurele maatregelen die nodig zijn. De oplossingsrichtingen worden de komende planperiode samen met de regio’s uitgewerkt. De nieuwe strategie is gebaseerd op grotere regionale

zelfvoorzienendheid en optimalisatie van de zoetwaterverdeling in het hoofdwatersysteem en de regionale systemen. Het kabinet kiest ervoor, conform het advies van de Deltacommissie, het peil van het IJsselmeer te verhogen. Op korte termijn wordt de ruimte benut die het systeem nu al biedt; op de lange termijn wordt het extra water mogelijk ook benut om WestNederland van water te voorzien. Verder kiest het kabinet ervoor het spuien op het IJsselmeer zolang mogelijk onder vrij verval te laten plaatsvinden. De peilen van het Markermeer en de Veluwerandmeren

worden losgekoppeld van het IJsselmeer. In het Markermeer-IJmeer komt ruimte voor beperkte buitendijkse bebouwing. De Houtribdijk krijgt een gemaal. Het ontwerp Nationaal Waterplan ligt ter inzage bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de regionale kantoren van Rijkswaterstaat, alle provinciehuizen en alle waterschapskantoren. Het plan is digitaal te vinden via www.inspraakpunt.nl, waar ook een reactieformulier ingevuld kan worden.

H2O / 11 - 2009

5


Passie belangrijkste succesfactor grootschalige waterprojecten Passie bij individuele belanghebbenden is de belangrijkste factor om grootschalige water- en ruimtelijke ordeningsprojecten sneller te laten verlopen. Dat stelde Anita Wouters, directeur-generaal van het ministerie van LNV, tijdens de bijeenkomst ‘De groene versnelling in water, aarde en samenleven 2009’. Deze bijeenkomst, georganiseerd door het BlomBerg Instituut, was bedoeld om de grootschalige projecten die op stapel staan een impuls te geven. De opmerking van Wouters kon op veel steun van de aanwezigen rekenen. Andere factoren die een snelle uitvoering van veel projecten in de weg staan, zijn de uitgebreide inspraakmogelijkheden en de uitgebreide wetgeving.

H

et BlomBerg Instituut wil de uitvoering van grote ruimtelijke projecten versnellen door partijen, zoals de overheid, bedrijven en kennisinstellingen, met elkaar te verbinden en kennis over te dragen. In dit kader is in het verleden al een aantal bijeenkomsten gehouden, en ook dit jaar wordt een aantal bijeenkomsten gehouden. Onder de titel ‘Jaar van de Groene Versnelling’ wordt gepoogd alle ideëen om te zetten in actie. Om die plannen uit te kunnen voeren, moeten de vierkante meters die nodig zijn ook een plaats krijgen in de hoofden van alle betrokkenen, betoogde dagvoorzitter Bert Satijn, programmadirecteur van Leven met Water. Ook moeten de belanghebbenden met elkaar in verbinding worden gebracht en

moeten verbindingen worden gelegd om aan geld te komen om aan de slag te kunnen gaan. Pier Vellinga, hoogleraar Klimaatverandering aan de Wageningen Universiteit, pleitte voor de oprichting van één ministerie voor water, veiligheid en ruimtelijke ordening voor 2015. Arjan Berkhuysen van het Wereld Natuur Fonds heeft een andere insteek voor de inrichting van de zuidwestelijke delta dan de gemiddelde waterbeheerder. In zijn optiek zou bij de inrichting de aantrekkelijkheid centraal moeten staan, niet de veiligheid. Bas van de Griendt, van de Commissie Milieu en Duurzaamheid NEPROM, ziet wonen als drager van het landschap. Op dit moment wordt in Nederland teveel grond gebruikt voor landbouw en te weinig voor wonen, natuur en water. Bart van Bueren, waterarchitect, pleitte ervoor niet af te wachten

wat de natuur in de toekomst gaat doen, maar proactief actie te ondernemen. De geschiedenis is daarbij belangrijk voor besluiten over de toekomst, onderschreef Jan Stuip, voormalig directeur CURNET die visie. Daarbij moeten we niet alleen rekening met het klimaat, maar ook met technologische en sociale veranderingen, zo betoogde hij. Tom Bade keek met een economisch oog naar alle projecten. Hij stelde dat maatschappelijke kosten-batenanalyses failliet zijn en dat de huidige economie van cijfers niet werkt. Van het vele geld dat de analyses hebben gekost, hadden we beter dijken kunnen bouwen, provoceerde hij. Kern van zijn betoog was dat het waterbeheer teveel beschouwd wordt als een kostenpost, waar het eigenlijk winst oplevert. Na een vijftal workshops over diverse projecten die in verschillende fases zijn (van planning tot uitvoering) werd de dag afgesloten met een paneldiscussie. Ad Koppejan, Tweede Kamerlid voor het CDA, stelde dat er geen Ei van Columbus is om projecten sneller te laten verlopen; alle projecten zijn uniek, dus is maatwerk nodig. Verder waarschuwde hij voor de overheid: het aanvragen van subsidies kan door de vele

Integraal waterbeheer ook straks niet allesomvattend Op de watersector komt zo veel af dat de nieuwe Waterwet eigenlijk vandaag en niet pas op 22 december, zoals nu het streven is, van kracht zou moeten worden. Er is straks sprake van minder en eenvoudiger regels, maar “je bent er niet met de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling”, aldus jurist Hans Bolkestein op het congres ‘Juridische update voor de watersector’ van Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 13 mei in Rotterdam. Ze waarschuwde ervoor dat waterbeheerders ook rekening moeten blijven houden met provinciale regels op het gebied van waterbeheer en de eigen keur van de waterschappen. Daarnaast is er de Wet gemeentelijke watertaken met daarin een nieuwe gemeentelijke hemel- en grondwaterzorgplicht.”

I

n het Rotterdamse WTC-gebouw werd vooral duidelijk dat integraal waterbeheer ook in de toekomst niet allesomvattend is - de waterketen valt bijvoorbeeld buiten de nieuwe wet - en dat samenwerking (vooral tussen de verschillende wateractoren) hét woord is. Zo moeten waterschappen en gemeenten beleid ‘afstemmen, met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer’. De Eerste Kamer is akkoord met de nieuwe Waterwet, die acht bestaande waterbeheerwetten samenvoegt en waarvan straks ook de regeling voor waterbodems, die nu nog onderdeel is van de Wet bodembescherming, deel uitmaakt. Het is de bedoeling de onderliggende regelgeving (Waterbesluit, de Waterregeling, provinciale verordeningen en Waterschapskeuren) in juli te publiceren en - zoals is afgesproken tussen het Rijk, de provincies en de water-

6

H2O / 11 - 2009

schappen - gelijktijdig in werking te laten treden. De bureaucratie voor burgers en bedrijven neemt af, maar achter de schermen - zo is de vrees - juist toe. Integraal waterbeheer, op basis van watersysteembenadering, is alleen succesvol wanneer alle betrokken instanties en organisaties samenwerken op een veel minder vrijblijvende manier dan tot nu toe soms het geval is. Relaties tussen bijvoorbeeld waterkwaliteit en -kwantiteit en oppervlakte- en grondwater, evenals de samenhang tussen water, grondgebruik, watergebruikers én de omgeving zijn vanaf nu belangrijker dan ooit. De Waterwet schept een kader voor verdere samenwerking - niet alleen tussen wateractoren, maar ook met vertegenwoordigers van beleidsterreinen als milieu, natuur en ruimtelijke ordening - en samenvoeging van wetten en vergunningen. De Waterwet sluit

aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die vorig jaar in werking trad.

Eén loket De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vervangt 25 bestaande vergunning-, ontheffings- en andere toestemmingsstelsels en zorgt er vanaf 1 januari 2010 voor dat er nog maar één (digitaal) loket is voor het aanvragen van allerlei vergunningen op het gebied van zaken als milieu, boomkappen en bouwen. Dat geldt ook voor vergunningen in het kader van de Waterwet. De klant (burgers en bedrijven) staat centraal in de nieuwe wet, die 29 juni door de Tweede Kamer wordt behandeld. De instanties, die inhoud en criteria op elkaar moeten afstemmen, moeten aan het ‘nieuwe geluid’ wennen, verwacht Patricia Palmen, programmadirecteur omgevingsvergunningen. Hoewel de digitale aanvraagformulieren binnenkort beschikbaar komen - in eerste instantie in een aantal proefgebieden - zal de Waterwet op dit gebied ‘ouderwets van start gaan’. Digitale formulieren voor het aanvragen van een Waterwetvergunning zijn volgens het ministerie van Verkeer en Waterstaat niet vanaf het begin beschikbaar. De waterschappen zijn technisch al aangesloten op het Omgevingsloket online, maar kunnen er nog niet functioneel mee


verslag / actualiteit Waterschappen willen stemmen per brief én internet eisen en het langdurige traject een project juist vertragen. Bas Eickhout, kandidaat voor de Europese verkiezingen voor Groen Links, concludeerde dat de politieke moed vaak ontbreekt om burgers duidelijk te maken waarom een bepaald traject moet worden uitgevoerd. Anita Wouters, directeurgeneraal van het ministerie van LNV, ziet vooral problemen ontstaan doordat wij een klein land zijn waar veel functies op een klein oppervlak gecombineerd moeten worden. Ook de uitgebreide inspraakprocedures kunnen vertraging opleveren. Verder constateerde zij dat maatschappij steeds meer netwerkgericht is, waarbij het bestuurssysteem nog steeds lineair is. We moeten niet meer vasthouden aan de letter van de wet, maar meer kijken naar de geest van de regelgeving, zei ze. Daar sloot Koppejan zich bij aan. Hij vindt dat we ons veel pragmatischer moeten opstellen.

Voor toekomstige waterschapsverkiezingen willen de waterschappen het huidige stemmen per brief combineren met stemmen via internet. Ze verwachten dat dat vooral veel meer jongere kiezers zal trekken. Een andere optie is om de waterschapsverkiezingen te combineren met de gemeenteraadsverkiezingen. Dit blijkt uit de evaluatie ‘Samen naar Beter’, die op 13 mei verscheen.

Maar de belangrijkste succesfactor voor succesvolle projecten is passie. Passie bij individuen, of dat nu politici, bedrijven of burgers zijn, de bereidheid om aan een project te blijven trekken, is allesbepalend om een project te laten slagen. Met die conclusie van Anita Wouters waren alle aanwezigen het eens.

Eén van de doelen van de vernieuwde verkiezingen was het bereiken van een hogere opkomst. De landelijke opkomst bedroeg 23 procent, teruggerekend per waterschap schommelde de opkomst tussen de 20 en 30 procent, grofweg gelijk aan de opkomst in 2004. Volgens de evaluatie zou deze opkomst hoger zijn geweest als het internetstemmen door was gegaan. Vooral jongeren onder de 34 zouden gestemd hebben, waardoor de opkomst tussen de vijf en 26 procent hoger zou kunnen zijn.

De evaluatie is uitgevoerd na overleg tussen de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. Behalve de waterschappen zelf zijn ongeveer 5.600 stemgerechtigden ondervraagd. Het bestuur van de Unie van Waterschappen gaat de komende weken overleggen met de 26 waterschappen over de uitkomsten van de evaluatie. Eind juni komt er een definitief standpunt over de evaluatie en de organisatie van de toekomstige verkiezingen. Daarna gaan de partijen beginnen met de voorbereidingen voor de eerstkomende verkiezingen, waarbij de resultaten van de evaluatie worden meegenomen.

Een ander doel, het verbeteren van het imago van de waterschappen, is blijkens de

De volledige evaluatie is te vinden op internet: www.uvw.nl.

werken. Dat zal pas na juni gebeuren. De milieudiensten en Rijkswaterstaat worden naar verwachting tegelijkertijd aangesloten. Het Omgevingsloket bestaat uit een aanvraagmodule (aan de hand van een vragenlijst kan de ‘klant’ bepalen of een vergunning nodig is) en een dossierformule, die voor overheden is bedoeld. Later dit jaar wordt het loket uitgebreid met een module voor het Activiteitenbesluit, dat afgelopen jaar in werking trad en bedrijven opdraagt activiteiten te melden die effect hebben op milieu en water. De Wabo verandert niets aan de wetgeving, maar wel iets aan de procedures. Voortaan is er voor alle vergunningen die onder de wet vallen, bijvoorbeeld nog maar één bezwaar- en beroepsprocedure.

D

e waterschapsverkiezingen van afgelopen november waren in een aantal opzichten een noviteit. Zo konden voor het eerst politieke partijen meedoen en werden de verkiezingen voor alle waterschappen tegelijkertijd gehouden. De bedoeling was ook dat het stemmen per brief gecombineerd zou worden met stemmen via internet. Enkele maanden voor de verkiezingen verviel die laatste mogelijkheid echter vanwege beveiligingsrisico’s. Uit de evaluatie blijkt dat zowel de waterschappen als de stemmers het schriftelijk stemmen niet ideaal vinden. Het heeft ook tot een hoog percentage foutstemmers geleid: 9,7 procent.

evaluatie ook niet geslaagd. Door het hoge percentage ongeldige stemmen, het langer duren van het tellen van de stemmen en de discussie in de pers waarop de waterschappen geen adequate reactie hadden, is het imago niet verbeterd. Toch is niet alles negatief. De bekendheid met het werk van de waterschappen verbeterde door de campagne voorafgaand aan de verkiezingen. Dankzij het gezamenlijk optrekken van de waterschappen en de daarmee samenhangende schaalvoordelen lagen de kosten lager dan in 2004.

Reclame voor de waterschapsverkiezingen door Waterschap Aa en Maas.

George Stobbelaar is namens InfoMil betrokken bij het begeleiden van de invoering en de toepassing van de nieuwe regelgeving. “We zijn voorlopig nog niet klaar”, luidde zijn conclusie. Hij wees erop dat het Activiteitenbesluit voortdurend wordt uitgebouwd. Andere belangrijke stappen op weg naar de toekomst zijn de overgang van een deel van de indirecte lozingen naar de Wet milieubeheer, het van kracht worden van het Besluit lozen buiteninrichtingen en de afronding van het Besluit landbouwactiviteiten.

H2O / 11 - 2009

7


PATRICK POELMANN, DIJKGRAAF DE STICHTSE RIJNLANDEN:

“Voorstel peilverhoging IJsselmeer is een houtkoolschets” De commissie Veerman heeft met haar voorstel het peil van het IJsselmeer 1,5 meter te verhogen de discussie over de watervoorziening van het westen en noorden van Nederland indringend op de agenda gezet. Kromme Rijn, Leidsche Rijn, Oude Rijn en Hollandse IJssel zijn de waterwegen waarlangs die watervoorziening normaliter loopt. Waterwegen die geheel of voor een belangrijk deel in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden liggen. Dijkgraaf van dit hoogheemraadschap is sinds twee jaar Patrick Poelmann, die als gedeputeerde in Noord-Holland in de jaren daarvoor zijn intrede deed in de wereld van het waterbeheer en nu vanuit beide bestuurposities naar dit beheer kan kijken. Verslag van een gesprek met hem in het imposante kantoor van De Stichtse Rijnlanden in Houten.

Wat was uw bemoeienis als gedeputeerde met water? “Mijn bemoeienis met water begint eigenlijk al eerder. Door de gemeente Amsterdam, waar ik als ambtenaar op de afdeling Economische Zaken werkte, ben ik in 1998 benoemd tot directeur van rederij Clipper Stad Amsterdam. Dat was de organisatie die de Stad Amsterdam gebouwd heeft: de replica van een snelle clipper uit 1854, maar met de voorzieningen waaraan een zeegaand passagierschip vandaag de dag moet voldoen. In 2003 waren er verkiezingen voor Provinciale Staten. Toen is een college van GS gevormd van VVD, CDA, D66 en Groen Links. Ik ben daarin voor D66 gedeputeerde geworden met een zeer uitgebreide portefeuille: water, landschap, P & O, toezicht op de gemeentefinanciën, communicatie, grondbeleid en algemeen bestuur. Dat betekende de provincie in vele verbanden vertegenwoordigen. Dat heb ik met veel plezier gedaan.” “In de discussie over de verbinding tussen de A6 en de A9 is uiteindelijk gekozen voor verdubbeling van de bestaande infrastructuur, niet voor aanleg van een tunnel langs het Naardermeer. Om die verdubbeling voor de betrokkenen aanvaardbaar te maken, zijn Provinciale Staten met De Groene Uitweg begonnen: een project waarvoor we een budget van 125 miljoen euro bij elkaar hebben gebracht, voor tweederde van het Rijk en een derde van provincie en gemeenten. Daar heb ik van toenmalig directeur Frans Evers van Natuurmonumenten, voorzitter van de projectgroep, geleerd dat in dit soort ingewikkelde onderhandelingen ieder aspect dat op tafel wordt gelegd, een plek in de eindoplossing moet krijgen. Dan krijg je draagvlak. Zowel voor de melkveebedrijven als voor de natte natuur en recreatie hebben wij oplossingen gevonden.”

8

H2O / 11 - 2009

In Utrecht wordt dat verder verdeeld over Vecht, Leidsche Rijn en Hollandse IJssel. Wij zitten dus midden in deze discussie.” “Na Leidsche Rijn wordt de polder Rijnenburg ten zuidwesten van het knooppunt Oudenrijn de volgende nieuwe bouwlocatie. Een gebied van 900 hectare waar 7.000 woningen moeten komen. Het hoogheemraadschap zit aan het begin van dit proces en denkt volop mee over een zodanige inrichting dat een optimaal waterbeheer mogelijk is.” “Zo heeft De Stichtse Rijnlanden ook in Leidsche Rijn permanent twee medewerkers gestationeerd die actief meedenken over de inrichting van alle deelplannen, bijvoorbeeld over de opvang van het regenwater, de inrichting van wadi’s en waterberging. De term ‘watertoets’ voor onze betrokkenheid vind ik niet gelukkig. Dat woord suggereert reactief bezig zijn, maar wij zijn juist proactief. Wij willen mee-ontwikkelen. De toekomst van de rwzi Utrecht is voor ons een belangrijk punt.”

Wat zijn de alternatieven?

“Van de zwakke schakels langs de kust liggen er twee in Noord-Holland: de Hondsbossezeewering en de duinen bij Callantsoog. De toenmalige staatssecretaris, Melanie Schultz van Haegen, vroeg de regio integrale gebiedsplannen te maken, zodat de werken die uitgevoerd moesten worden ook nut voor andere doeleinden zouden kunnen hebben. De regio maakte de plannen, het Rijk betaalde en de regio mocht het uitvoeren.” “Een succesvolle wijze van aanpak, waarin je haar ervaring als lokaal bestuurder herkende. Met het toezicht van de provincie op de waterschappen heb ik grote moeite gehad. Door de opschaling van de waterschappen is die regeling niet meer van deze tijd. Ik zie beide bestuurslagen veel meer als partners. De provincie moet een algemene structuurvisie ontwikkelen; het waterschap moet daarbinnen zijn taken op een goede manier uitvoeren.”

“De zuiveringsinstallatie ligt langs de Vecht, vroeger buiten het stedelijk gebied, nu er middenin. Het is een oude installatie, maar desondanks krijgen wij weinig klachten over overlast. Ze behandelt het afvalwater van 450.000 i.e. In de toekomst komt dat in de orde van grootte van 600.000 i.e. te liggen. Alternatieven zijn compact bouwen op dezelfde plaats of verhuizen naar een industrieterrein. Op het terrein kunnen eventueel 800 tot 1.000 woningen gebouwd worden. Met zo’n bestemming in het vooruitzicht is er van alles mogelijk.” “Wij kijken nu samen met de gemeente naar de alternatieven. Een MBR-installatie is ook in beeld. We leefden in de veronderstelling dat die in Alkmaar en in Hilversum op een grotere schaal dan in Varsseveld gebouwd zouden gaan worden. Maar bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in Alkmaar is de combinatie met een hoofdkantoor vervallen, omdat dat nu in Heerhugowaard gebouwd wordt. En in Hilversum moest Waternet diep ondergronds bouwen wat achteraf toch erg duur bleek. Wij zullen wel merken of de MBR voor De Stichtse Rijnlanden wel een goede mogelijkheid is.”

Wat is hier in De Stichtse Rijnlanden aan de orde?

Kunt u nog iets vertellen over de rest van uw gebied?

“De hele discussie over de zoetwatervoorziening van West-Nederland is hier een actueel onderwerp. Ik zie zelf het voorstel van Veerman om het peil van het IJsselmeer 1,5 meter te verhogen als een soort houtskoolschets. Hij heeft er dit onderwerp in ieder geval goed mee op de agenda gezet. Door de klimaatverandering moeten wij grotere onregelmatigheden in de neerslag verwachten. Lange periodes van droogte zouden dan wel eens meer problemen kunnen geven dan periodes van zware neerslag. De Stichtse Rijnlanden vervult in die watervoorziening een centrale rol. Bij Wijk bij Duurstede laten wij water uit de Nederrijn in naar de Kromme Rijn. Bij Vreeswijk laten wij water in uit de Lek.

“Het gebied van De Stichtse Rijnlanden is heel divers. Aan de oostkant hebben we de problemen met kwelwater uit de Utrechtse Heuvelrug. Het Amsterdam-Rijnkanaal loopt dwars door het beheergebied, diep gelegen met daardoor een sterke aantrekking van grondwater. Aan de zuidoostkant is veel fruitteelt. Daar moeten wij in deze tijd de Kromme Rijn maximaal gevuld hebben om de fruittelers de gelegenheid te geven om te beregenen om nachtvorstschade te voorkomen. Aan de zuidkant beheren wij de oever van de Lek, 60 kilometer primaire waterkering van Amerongen tot Schoonhoven. Aan de westkant het veenweidegebied, onderdeel van het Groene Hart. Wij hebben daar de eeuwige discussie over

Wat deed u op watergebied?


interview peilbesluiten. Het waterschap neemt ze en de provincie moet ze goedkeuren, zolang de nieuwe Waterwet nog niet van kracht is. Wij werken met integrale watergebiedsplannen, waarin we met de mensen die in die gebieden wonen en werken, kijken wat daar gebeuren moet. Welke peilbesluiten zijn nodig? Hoe moet de boezem daar ingericht worden? Hoe moeten de kades beheerd worden? Het vorige bestuur heeft veel energie gestoken in deze aanpak, wij zetten die lijn voort. In dat gebied ligt ook de proefboerderij Zegveld. Daar wordt samen met de wetenschappelijke instituten van de universiteit van Wageningen gekeken hoe je alle problemen van het veenweidegebied het beste kunt aanpakken. Bijvoorbeeld of je in een gebied als de Meyepolder de bodemdaling kunt vertragen. De weilanden liggen daar zover van de boerderijen af dat de koeien er niet kunnen komen. Natuurontwikkeling zou een alternatief kunnen zijn. De dorpjes liggen op kleiruggen, de rest - waar niet voor niets niet gebouwd is - is veen dat steeds verder inklinkt door de ontwatering.”

Hoe ligt de verhouding natuur landbouw in uw bestuur? “Na de verkiezingen zijn er 12 fracties in het bestuur gekomen. Als ik naar de achtergrond van de mensen kijk, ligt de verhouding natuur - landbouw op 50/50. Ook in het dagelijks bestuur is dat zo. Maar er is geen tegenstelling. De mensen accepteren dat ze elkaar moeten vinden om tot oplossingen en besluiten te komen. De belangen zijn in evenwicht. Men heeft respect voor elkaar.”

Hebben de waterschappen toekomst? “Voor mij zijn twee punten belangrijk. Waterschappen leven niet van provinciaal geld. Zij voeren hun taken uit, mogen daar belasting voor heffen en besteden dat geld aan hun waterhuishoudkundige taken. Tweede is dat bij de gebiedsprocessen die gaande

zijn, inzet van betrokken bestuurders nodig is. Die staan anders in zulke processen dan vertegenwoordigers van grote ambtelijke organisaties. Vijf bestuurslagen houden zich met water bezig: de Europese Unie, het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap. Dat lijkt veel, maar al die activiteiten zijn wel in balans. Die inzet leidt ook wel tot het besef dat wij er alles aan doen om het in de waterketen op orde te hebben. Het buitenland komt niet voor niets hier kijken hoe Nederland het waterbeheer organiseert. Toen ik gedeputeerde was, vroegen de Staten om een notitie over het bestaansrecht van de waterschappen. Ik heb een half jaar naar die vraag zitten kijken, heb met dijkgraven overlegd en toen tegen de Staten gezegd: “Voor mij is duidelijk dat ik, als ik iets op watergebied wil bereiken, deze discussie niet moet voeren.” “In de complexe situatie waarin wij in Nederland zitten, zijn partnerships belangrijker dan bestaansrechtdiscussies. Nederland is nu eenmaal een polderland; laten we dus maar goed polderen. De Staten hebben dit standpunt geaccepteerd. De discussie hoort ook meer op landelijk niveau thuis. Als waterschappen moeten we continu veel aan voorlichting doen. Helaas is van de laatste verkiezingen een negatief beeld blijven hangen. Het stemmen via internet is ons onmogelijk gemaakt. Wat overbleef, was een wangedrocht. De lage opkomst wordt geïnterpreteerd als een gebrek aan legitimatie, maar kun je ook zien als een blijk van groot vertrouwen. De politiek is nu doorgedrongen in onze besturen en zal er, tenzij het systeem weer veranderd wordt, niet meer uit verdwijnen. De politieke partijen kunnen nu van nabij zien hoe belangrijk het is ook bestuurlijk zorgvuldig met onze taken om te gaan. Dit kan één gedeputeerde

nooit alleen. Onze 30 bestuursleden zijn ook 30 voelhoorns in het gebied. Zij horen wat er speelt, komen allemaal naar de vergaderingen en doen actief mee. Als D66-er zeg ik: Tel je knopen, wij hebben het goed voor elkaar. Er valt weinig te besparen. Het bestuurlijke midden vraagt mijns inziens veel meer om het bijeenbrengen van partijen dan om doorzettingsmacht.”

Wat was uw loopbaan voor het bestuurlijke traject? “Ik ben in 1954 in Bussum geboren. Na het gymnasium studeerde ik van 1972 tot 1976 aan Nijenrode, toen businessschool naar Amerikaans model. Daarna werkte ik eerst vijf jaar als account executive in de reclamewereld. In 1981 ben ik bewust overgestapt naar de publieke dienst. In 1975 was ik al lid van D66 geworden en ik wilde mij ook in mijn werk met het algemeen belang bezighouden. Ik heb toen gesolliciteerd naar een functie bij de afdeling Economische zaken van de gemeente Amsterdam. Wij waren constant bezig met het bevorderen van de belangen van de stad. Ik hield mij bezig met de stadsvernieuwing, het toerisme en de haven. Van de wijze waarop door Jan Schaeffer de stadsvernieuwing georganiseerd was, heb ik veel geleerd. Alle diensten en bedrijven moesten daarin mee. Voor de haven was ik de verbindingsman tussen de directie van het Havenbedrijf en het college van B & W. In 1998 ben ik, zoals gezegd, directeur van de rederij Klipper geworden.” “Ik ben voorzitter van de Henry Hudson 400 Foundation. In 1609 ontdekte kapitein Hudson voor Nederland de Hudsonrivier, het begin van de bouw van Nieuw Amsterdam, later New York. Nu dus 400 jaar geleden.

“Bestuursleden waterschap zijn voelhoorns in gebied”

Patrick Poelmann.

We houden op 9 en 10 september het H2O9 FORUM in New York: wij brengen daar een vooraanstaand gezelschap uit het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid bij elkaar dat zich buigt over de gevolgen van klimaatverandering voor de steden in de Hollandse delta én aan de Hudson rivier. Hoe houden we het droog? Want ook Lower Manhattan loopt groot gevaar als de zeespiegel stijgt. Cees Veerman is daar aanwezig, de staatssecretarissen Frank Heemskerk en Tineke Huizinga eveneens, de kroonprins overweegt een actieve rol en van Amerikaanse zijde nemen onder meer deel Robert Kennedy jr., Lisa Jackson van de Environmental Protection Agency en Mary Landrieu, senator voor de staat Louisiana. Ik hoop dat dit het begin is van verdere samenwerking tussen de watersector in de Verenigde Staten en Nederland. Iedereen is van harte uitgenodigd.” Maarten Gast

H2O / 11 - 2009

9


Werken met de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn De implementatie van de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn heeft het nodige werk met zich meegebracht en een aantal nieuwe ontwikkelingen geïnitieerd: hoe gaan we om met nieuwe zwemwaterlocaties, hoe raken we probleemlocaties kwijt? Hoe ziet de nieuwe regelgeving eruit en wat gaat die ons brengen? Wat zijn goede zwemwaterprofielen? Wie doet wat aan publieksinformatie? Wat zijn de belangrijkste veranderingen voor het zwemseizoen 2009? Die vragen stonden centraal op de drukbezochte landelijke zwemwaterdag op 23 april.

T

oen hielden het Waternetwerk, het ministerie van VROM, STOWA en Rijkswaterstaat de bijeenkomst ‘Zwemwateren: voorbereiding op een nieuw seizoen’. Ruim 80 medewerkers van waterschappen, provincies, Rijkswaterstaat en adviesbureaus, die zich beroepsmatig met zwemwater bezighouden, bezochten deze bijeenkomst in De Eenhoorn te Amersfoort. Ze lieten zich daar informeren over de actuele stand van zaken rond de implementatie van de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn in de Nederlandse wetgeving en over praktijkontwikkelingen op zwemwatergebied. Tijdens het komende zwemseizoen zullen de betrokkenen namelijk te maken krijgen met de nieuwe eisen uit de Europese Zwemwaterrichtlijn.

Ontwikkelingen wet- en regelgeving Volgens Sybrand Landman, de projectleider implementatie van de Europese Zwemwaterrichtlijn van het ministerie van VROM, gaat Nederland uit van ‘strikte implementatie’ in de Nederlandse wetgeving. Het juridisch kader wordt gevormd door de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz), het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz, bevat onder meer de taakverdeling), de Wet op de waterhuishouding en de Regeling (bevat de detailinvulling, bijvoorbeeld tijdstippen van rapportage en aantal te nemen monsters voor zwemwaterkwaliteitsbeoordeling). De aangepaste Whvbz is aangenomen door de Tweede Kamer en ligt nu bij de Eerste Kamer. Er is één motie (motie Koppenjan) aangenomen, waarin gevraagd wordt om onderzoek naar meer zwemwater in de stad. Waarschijnlijk wordt de wet na de zomer gepubliceerd in het Staatsblad. Ten aanzien van het besluit wordt gewerkt aan de verwerking van de uitvoeringstoetsen die zijn ingediend door onder andere de Unie van Waterschappen en het IPO. Dan gaat het besluit via de ministerraad voor advies naar de Raad van State, vervolgens vindt inwerkingtreding plaats (waarschijnlijk gelijk met de wet). Voor wat betreft de Regeling zijn de teksten nog in de maak.

Publieksvoorlichting Volgens de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn moet meer informatie aan het publiek beschikbaar worden gesteld dan volgens de huidige wetgeving. Voorlichting moet door de provincies lokaal (op informatieborden op de zwemlocatie) en via internet gegeven worden. Op landelijk niveau wordt in de werkgroep Publieksinformatie nagedacht over informatievoorziening naar de badgast. In de

10

H2O / 11 - 2009

werkgroep hebben provincies, ANWB, GGD, Recreatieschap, waterkwaliteitsbeheerders en Reddingsbrigade zitting. Dit jaar komt er een beschrijving in woord en beeld van de wijze waarop een publieksinformatiebord vormgegeven dient te worden, zodat de opzet beschikbaar is voor het zwemseizoen 2010. De informatievoorziening moet met ingang van het badseizoen 2012 voldoen aan de Europese eisen.

Zwemwaterprofielen Nieuw is het opstellen van zwemwaterprofielen (omgevingsonderzoek naar mogelijke vervuilingsbronnen) door de waterkwaliteitsbeheerders voor alle aangewezen zwemwateren. De zwemwaterprofielen moeten uiterlijk op 24 maart 2011 gereed zijn. De meeste waterschappen hebben voor zwemlocaties met waterkwaliteitsproblemen nu reeds een zwemwaterprofiel opgesteld. Ook de status verschilt per waterschap: soms worden de profielen bestuurlijk vastgesteld, soms worden ze ter informatie gestuurd naar het bestuur van het waterschap. In het zwemwaterprofiel worden maatregelen voorgesteld om de huidige zwemwaterkwaliteit te handhaven of te verbeteren. Een belangrijke vraag is nu hoe de stap naar uitvoering van benodigde maatregelen gezet kan worden. In 2007 doorliep DHV in opdracht van het Hoogheemraadschap van Delfland het opstellen van maatregelenpakketten voor alle zwemwaterlocaties in Delfland. Per locatie werd een ambitieniveau vastgesteld, onder meer op grond van de bacteriële kwaliteit en het risico op overlast door blauwalgen, en het belang van een zwemwaterlocatie (bijvoorbeeld het aantal bezoekers en de nabijheid van alternatieve locaties). Ook voor het vaststellen van de prioriteit van een maatregel werden criteria voorgesteld. Deze aspecten zijn getest en de criteria voor vaststelling van het belang van een locatie zijn aangescherpt en vastgesteld. Vervolgens is per locatie onderzocht welke maatregelen in aanmerking komen voor verbetering van een slechte toestand of handhaving van een goede situatie. Deze maatregelen zijn voorgelegd aan de locatiebeheerders. Resultaat van deze aanpak is begrip en draagvlak bij alle actoren voor uitvoering en kostenverdeling van de te nemen maatregelen. Delfland gaat de maatregelen in 2010 en 2011 uitvoeren.

Toetsing waterkwaliteit Dit zwemseizoen geldt als een overgangsperiode voor de nieuwe Zwemwaterrichtlijn waarin de ‘oude’ normen en verplichtingen nog gelden, maar waarbij de nieuwe

parameters (E. coli en intestinale enterokokken) worden gemeten door de waterkwaliteitsbeheerders, met de bestaande meetfrequentie. De Zwemwaterrichtlijn geeft echter geen grenswaarden voor afzonderlijke metingen, die moeten de lidstaten zelf vaststellen. Wat de actuele waterkwaliteit betreft worden dit jaar de meetresultaten van de Europese Commissie getoetst aan de oude norm voor thermotolerante coli’s (2.000 Kve/100 ml). Intestinale enterokokken worden niet getoetst dit jaar, maar wel gemeten. Op landelijk niveau wordt gewerkt aan nieuwe normen. De in de nieuwe Zwemwaterrichtlijn opgenomen kwaliteitsklassen zijn gebaseerd op een meerjarige reeks meetgegevens. Uit onderzoek van het RIVM bleek nog eens dat deze kwaliteitsklassen het resultaat zijn van een politiek compromis. Als in Nederland gekozen zou worden voor normen voor de actuele waterkwaliteit waarbij zwemmers afdoende beschermd worden, zouden zeer frequent tijdelijke negatieve zwemadviezen ingesteld moeten worden bij zwemlocaties met de kwaliteitsklassen goed en uitstekend. Om de zwemwaterregelgeving ook in Nederland uitvoerbaar te houden, zullen normen gekozen moeten worden waarbij een bepaalde mate van gezondheidsrisico geaccepteerd wordt. De andere Europese lidstaten blijken hier op soortgelijke wijze mee om te gaan. In de nieuwe Zwemwaterrichtlijn vindt bemonstering van de waterkwaliteit maandelijks plaats (vier tot acht maal). Risico van deze lagere meetfrequentie is dat als er een overschrijding is, de locatie meteen in een andere kwaliteitsklasse kan komen te vallen (incidenten worden niet gedekt). Dus men moet goed nadenken over het wel/niet hanteren van een andere meetfrequentie dan in de Zwemwaterrichtlijn wordt voorgeschreven. De waterkwaliteitsbeheerder en de provincie moeten aan de hand van het zwemwaterprofiel bekijken of meer meten nodig is. Komend badseizoen moet nog gemeten worden volgens de frequentie uit de huidige richtlijn: twaalf maal.

Blauwalgen In de nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn worden blauwalgen expliciet genoemd als gevaar voor de zwemwaterkwaliteit waar adequaat mee moet worden omgegaan; blootstelling moet worden voorkomen. In Nederland wordt hier vorm aan gegeven via het nieuwe protocol blauwalgen. Twee routes worden onderscheiden. Of er wordt dagelijks gekeken of drijflagen voorkomen. Per zwemlocatie wordt door


verslag provincie, waterschap en de lokale beheerder afgesproken en vastgelegd of (en zo ja hoe) dagelijks beheer uitgevoerd gaat worden. Of, en dat geldt voor de locaties waar mogelijk proliferatie van blauwalgen kan plaatsvinden (volgens zwemwaterprofiel), er vindt standaard monitoring plaats gedurende het hele badseizoen (celtellingen in de badzone). En indien aantallen blauwalgen te hoog worden, wordt overgeschakeld naar wekelijkse monitoring of dagelijkse visuele inspectie. De provincie is verantwoordelijk voor besluitvorming rondom het ontraden of het verbieden van het zwemmen (uitspraak liefst vóór 12.00 uur). Het blauwalgprotocol zegt ten aanzien van het afgeven van zwemadviezen dat het uitvaardigen van zwemverboden wordt voorbehouden aan extreem onveilige situaties (‘categorie 3 drijflaag’). Het protocol is nog niet officieel door het LBOW vastgesteld (dit gebeurt waarschijnlijk over twee of drie maanden). Voor dit jaar is daarom besloten de keuze voor wat betreft gebruik van het oude of nieuwe protocol vrij te laten. In de toelichting bij het besluit wordt verwezen naar het protocol. Rijkswaterstaat gaat het nieuwe protocol op alle locaties toepassen. Er komt een quick scan die sneller is dan de normale telmethode. Deze methode zal worden opgenomen in het handboek voor hydrobiologie dat STOWA over circa een maand publiceert. Een belangrijke maatregel in het geval van blauwalgen is een goede informatievoorziening naar het publiek. In het zwemwaterprofiel van een locatie moet aangegeven worden of sprake is van een bloei van toxische blauwalgen. De Handreiking zwemwaterprofiel blauwalgen is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Indien hiermee vastgesteld wordt dat op een locatie toxische blauwalgen een probleem vormen, schrijft de EU-richtlijn een passende controle voor, zoals voor Nederland vastgelegd in het zwemwaterprotocol. Bovendien wordt verwacht dat passende beheermaatregelen genomen worden. Het gaat hierbij om informeren van het publiek, maar ook om maatregelen die blauwalgenbloei moeten voorkomen of bestrijden. Wereldwijd wordt gezocht naar beheermaatregelen maar ondanks dat er velen worden aangeboden, is het aantal dat effectief mager. Bovendien is inmiddels duidelijk dat elk type water om zijn eigen specifieke maatregelen vraagt. In Nederland biedt momenteel de tender Innovatieprogramma KRW een mogelijkheid om demonstratieprojecten, waarbij maatregelen ter bestrijding van blauwalgen worden getest, gefinancierd te krijgen. De uitvoeringsorganisatie voor deze regeling is SenterNovem.

Aanwijzen en afvoeren van zwemlocaties Eén van de belangrijkste veranderingen als gevolg van de Zwemwaterrichtlijn is dat de definitie van het zwemwater niet langer van rechtswege van toepassing is. Er komt een beoordeling aan te pas. Als de beoordeling positief uitvalt, kan het betreffende water

worden aangewezen als zwemwater. Jaarlijks moeten voor de aanvang van het badseizoen door de provincie alle oppervlaktewateren worden geïnventariseerd waar naar verwachting een groot aantal mensen zal zwemmen en waar zwemmen niet permanent verboden is of waarvoor geen permanent negatief zwemadvies bestaat. In Nederland is het vastleggen van de zwemwaterfunctie van een water als voorwaarde gesteld om een zwemwater aan te kunnen wijzen. Met ingang van 2010 treedt het ‘protocol aanwijzen en afvoeren van zwemlocaties’ in werking. Dit tienstappenplan is in het leven geroepen om het proces voor het aanwijzen of het afvoeren van een zwemlocatie te verduidelijken. Zwemlocaties kunnen worden aangedragen door een gemeente, de provincie zelf of een burger. Een locatie als zwemlocatie aanwijzen is een proces dat twee jaar duurt. Het protocol begint met zeven centrale vragen waarmee bepaald wordt of de locatie aan de eisen voldoet. Eén van de belangrijkste vragen is of de nieuwe zwemlocatie aan de kwaliteitsnormen kan voldoen. In geval van een nieuwe zwemlocatie is het belangrijk dat de initiatiefnemer/locatiebeheerder al in het

beginstadium voor zichzelf onderzoekt of het haalbaar is om te voldoen aan de eisen uit de Zwemwaterrichtlijn/Whvbz. Ook wordt in het protocol de samenwerking tussen de initiatiefnemer en de bestuurlijke organisaties aangegeven. Uiteindelijk eindigt het proces wanneer de locatie de functie zwemlocatie krijgt toegewezen en de zwemlocatie wordt aangemeld in ‘Brussel’. Het protocol kan ook gebruikt worden voor het afvoeren van een zwemlocatie. Dit zal met name aan de orde zijn indien er niet meer wordt gezwommen of als de zwemlocatie niet aan de waterkwaliteitseisen kan voldoen (te nemen maatregelen zijn niet uitvoerbaar of onevenredig kostbaar). Afvoeren kan nu dus wel op basis van waterkwaliteitscriteria (vroeger niet). Dat moet echter wel goed worden overwogen en beargumenteerd richting ‘Brussel’. De systematiek voor een kosten-batenanalyse, die is opgenomen in de bijlage bij het protocol, kan als hulpmiddel dienen. Lilian Bernhardi (Provincie Noord-Holland) Cees Collé (Provincie Gelderland) Hans Ruiter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Arno van Breemen (Waternetwerk / Inspectie Verkeer & Waterstaat

Dijkversterking volgens eeuwenoude tradities Het onderhoudswerk aan de dijken is weer begonnen. Meestal kiezen waterschappen en hoogheemraden voor moderne materialen, maar de versterking van de IJsselmeerderdijk bij Hoorn gebeurt volgens eeuwenoude tradities.

Noordse steenzetters plaatsen een zwerfkei in de dijk van Hoorn.

A

anvankelijk was het een houten dijk, maar nadat de paalworm zijn verwoestende werk had gedaan, haalde men uit de hele wereld zwerfkeien om het water buiten te houden. Het Hoogheemraadschap Noorderkwartier verstevigt de historische Omringdijk nog steeds volgens dat beproefde recept. “Het monument verdraagt geen andere stenen.”

Er is veel veranderd als het om waterkeringen gaat. De verschillende manieren om dijken sterker te maken, waren te zien tijdens de open dag van de dijk Enkhuizen-Hoorn op 9 mei. In de kerk van Oosterleek is een expositie ingericht. Op een aantal pekken kan men op het werkterrein zelf ook kijken.

H2O / 11 - 2009

11


Kwaliteitsimpuls voor het Oostvoornse Meer Het Oostvoornse Meer is een brak, stagnant meer in het westen van het eiland Voorne-Putten. Het is ontstaan door het afsluiten van een zeearm in de jaren ‘60. Het brakke water en het grote doorzicht, met de daarbij passende flora en fauna, maken het Oostvoornse Meer uniek in zijn soort. Sinds het ontstaan van het meer is het water gestaag aan het verzoeten als gevolg van het neerslagoverschot in het afwateringsgebied. Het brakke ecosysteem begint hierdoor instabiel te worden met als gevolg dat zonder ingrijpende maatregelen zowel de unieke natuur (het brakke ecosysteem) als de recreatieve waarde sterk zullen verminderen. De gemeente Rotterdam en Waterschap Hollandse Delta hebben daarom besloten om in te grijpen. Door middel van een pijpleiding wordt nu zout water uit de Rotterdamse haven het meer ingepompt. Aan het inlaten van havenwater kleven risico’s. Deze zijn onderzocht en acceptabel bevonden. Om de kwaliteit van het inlaatwater blijvend te controleren en de ontwikkelingen in het meer te volgen, wordt intensief gemonitord.

H

et Oostvoornse Meer ligt in de Zuid-Hollandse gemeente Westvoorne. Het meer dankt zijn bestaan aan de aanleg van de eerste Maasvlakte in begin jaren ‘60, toen uit de oude waterweg naar Rotterdam zand werd gewonnen om de Maasvlakte op te kunnen spuiten. Het is een brak, stagnant meer met een oppervlakte van bijna 320 hectare en een volume van ongeveer 50 miljoen kubieke meters. Het meer is gemiddeld 20 meter diep met een maximum van bijna 40 meter. Het brakke water en het grote doorzicht, met een unieke flora en fauna, maken het Oostvoornse Het Oostvoornse Meer.

12

H2O / 11 - 2009

Meer tot een zeer waardevolle locatie, uniek in zijn soort. Jaarlijks bezoeken ongeveer 550.000 recreanten het meer. De waarde van het Oostvoornse Meer voor natuur en recreatie is afhankelijk van een goede waterkwaliteit. Vooral het grote doorzicht en de goede bacteriologische waterkwaliteit zijn belangrijk. Sinds het ontstaan van het meer is het water gestaag aan het verzoeten als gevolg van het neerslagoverschot. Dit valt deels direct in het meer en deels infiltreert het in de duinen, waarna het via het grondwater naar het meer stroomt.

Een duinbeek met zoet water mondt uit in het meer. De concentratie chloride is tot een dusdanig niveau afgenomen, dat het brakke ecosysteem instabiel begint te worden. Door verzoeting is de algenconcentratie toegenomen met als gevolg dat het doorzicht de laatste jaren sterk afnam. Het aantal faunasoorten dat typerend is voor brakwater, zoals brakwatergrondel, driedoornige stekelbaars, puitaal, zeeforel en haring is ook afgenomen, evenals het aantal individuen van de kunstmatig uitgezette soorten regenboog- en beekforel. Het meer


achtergrond van stilstaande wateren, moerassen (natte duinvalleien), graslanden, pioniergemeenschappen, struwelen en opgaande bossen én een toename van macrofauna. Op grond van de Flora- en faunawet mag de huidige situatie voor broedvogels, watervogels, de groenknolorchis, de zeggekorfslak en de Noorse woelmuis niet verslechteren.

Maatregelen Gesteund door financiële middelen, gereserveerd voor compensatie van de aanleg van de Tweede Maasvlakte, worden de volgende maatregelen uitgevoerd: het inlaten van zout water, een wijziging van het waterpeil en een andere inrichting van het meer. Afb. 1: De ontwikkeling van de chlorideconcentratie.

is arm aan macrofaunasoorten maar herbergt wel veel typische brakwater-macrofaunasoorten: de vlokreeften (Gammarus duebeni, G. spooneri, Monocorophium acherusicum), de pissebedden (Idothea chelipes, Jaera albifrons en Lekanesphaera), de dansmuggen (Halocladius varians, Telmatogeton japonicus), de tweekleppigen (Mya arenaria en Cerastoderma glaucum) en de wormen (Paranais litoralis, Heterochaeta costata en Nereis succinea). Dit soort biotopen met een soortenrijke brakwaterlevensgemeenschap is zeldzaam in Nederland. Zonder ingrijpende maatregelen zal zowel de unieke natuur (het brakke ecosysteem) als de recreatieve waarde sterk verminderen.

Streefbeeld Verschillende opties zijn door de gemeente Rotterdam en Waterschap Hollandse Delta tegen het licht gehouden. Zo is onder andere overwogen om het directe contact met zee weer te herstellen. Gelet op het huidige gebruik en het geringe voorkomen van diepe brakke binnenmeren, is voor een aanpak gekozen waardoor het brakke ecosysteem de kans krijgt opnieuw tot ontwikkeling te komen. Hierbij is het streefbeeld voor natuur: het landschap van een afgesloten brakke zeearm1). Kenmerken hiervan zijn onder andere: matig brakwater (8000 mg Cl/l), een meer natuurlijk peil, aanleg van een groter areaal aan ondiepe zones, een mozaïek

De belangrijkste maatregel is het inlaten van zout water. Met behulp van een ondergrondse pijpleiding wordt gedurende ongeveer vier jaar zout water het Oostvoornse Meer in gepompt vanuit de Mississippihaven in Rotterdam. In verband met de aanwezigheid van een zoutgradiënt op deze locatie bevindt het innamepunt zich op 15 meter waterdiepte. Daarnaast krijgt het waterpeil een natuurlijker karakter met een zomerpeil van minimaal NAP +0,40 meter en een winterpeil van vooralsnog NAP +0,60 meter. Als voorbereiding op een mogelijke peilverhoging zijn extra maatregelen getroffen die de recreatieoevers beschermen. Er zijn natuurvriendelijke oevers ingericht en er is een geïsoleerd vogeleiland aangelegd dat bij een hoger winterpeil onder water loopt.

De inlaat in de Mississippihaven.

H2O / 11 - 2009

13


De keuze voor het inlaten van zout havenwater brengt een aantal risico’s met zich mee: • Havens vormen een potentiële bron van verontreinigingen als polychloorbifenylen (PCB) en organotinverbindingen (TBT), die met het inlaten van havenwater in het Oostvoornse Meer terecht kunnen komen; • Via het zoute inlaatwater kunnen exotische soorten in het Oostvoornse Meer terechtkomen. Een aantal daarvan zal zich mogelijk vestigen en verder ontwikkelen; • Schade aan de recreatievoorzieningen door peilverhoging. Alle grinddammen en steigers zijn verhoogd; • Een verdere verhoging van het waterpeil levert een risico op voor een deel van het areaal aan groenknolorchis (een Natura 2000-soort); • Het inlaatwater bevat een stikstofconcentratie die iets hoger is dan de concentratie stikstof in het meer. De verwachting is dat de ingelaten stikstof snel wordt opgenomen in biomassa. Een mogelijke groei van algen als gevolg van de zeer beperkte stikstoftoename wordt naar verwachting door het toenemende zoutgehalte geblokkeerd.

Ecotoxicologisch onderzoek Uit chemische analyses bleek dat het zwevende stof in het inlaatwater verontreinigd is met organische verbindingen, waaronder PCB’s en TBT. Het uitgevoerde ecotoxicologisch onderzoek had een tweeledig doel, namelijk het bepalen van de acute toxiciteit door middel van een aantal bioassays met vijf soorten testorganismen én het bepalen van de chronische toxiciteit door middel van een bioaccumulatieproef met mosselen over een periode van zes weken. Uit het onderzoek blijkt dat de potentiële toxiciteit van het oppervlaktewater (ongeconcentreerd) uit zowel het Oostvoornse Meer als de Mississippihaven nihil is. Dit houdt in dat geen directe effecten op het ecosysteem van het Oostvoornse Meer worden verwacht als gevolg van het inlaten van water uit de Mississippihaven.

Om de hoeveelheid verontreinigingen die met het havenwater wordt ingelaten tot een minimum te beperken, is bij de inlaat een voorziening getroffen waarmee bij een concentratie zwevende stof van meer dan 50 mg/l de pomp tijdelijk wordt stopgezet5). De voorziening bestaat uit een meetopstelling in een doorspoelbak waarin een geleidbaarheids- en troebelheidsmeter zijn geinstalleerd. Dit voorjaar vindt opnieuw een bioaccumulatieonderzoek met mosselen plaats.

Doorspoelopstelling waarin de kwaliteit van het opgepompte havenwater continu wordt gecontroleerd door middel van een troebelheids- en geleidbaarheidsmeter.

14

H2O / 11 - 2009

De mosselen die uitgehangen zijn in de Mississippihaven, laten een bioaccumulatie van TBT zien. Daarnaast worden ook verhoogde gehalten van (vooral) chroom en PCB’s vastgesteld. De (deels indicatieve) MTR-waarden of risicogrenzen worden overschreden. Dit betekent dat bij inname van water uit de Mississippihaven een verhoogd risico zal ontstaan voor de organismen in het Oostvoornse Meer, zoals dat al op basis van de analyses uit het oppervlaktewater werd ingeschat. Dit risico treedt vooral op in organismen die voor hun voedsel afhankelijk zijn van zwevende stof. Uit eerder onderzoek2) bleek echter dat de concentraties zwevende stof in het in te laten water uit de Mississippihaven zeer laag zijn.

Afweging risico’s Het daadwerkelijke risico op vergiftiging in het Oostvoornse Meer is lager dan op basis van de bioaccumulatieproef kan worden verwacht. De voorziene periode van doorspoelen met zout water voor de kwaliteitsimpuls is vele malen korter dan de tijdsduur die nodig zou zijn om het sediment in het Oostvoornse Meer zodanig op te laden dat daar risico’s zouden ontstaan. Bovendien vindt aanzienlijke verdunning plaats van het water uit de Mississippihaven. Sedimentatie van ingenomen zwevende stof met lage concentraties (beneden 10 mg/l) zal slechts op zeer lange termijn tot normoverschrijdende bodemconcentraties in het Oostvoornse Meer leiden. Daarnaast is van de bioaccumulatieproef met mosselen (de mosselen zijn gedurende zes weken in een kooitje in de Mississippihaven uitgehangen) niet bekend welke fluctuaties aan zwevende stofgehaltes optraden. Om de risico’s in de praktijk nog verder te verkleinen, is een voorziening getroffen waardoor bij concentraties zwevende stof van meer dan ongeveer 50 mg/l de inlaat tijdelijk wordt stopgezet om hiermee het risico op inname van verontreinigingen te minimaliseren. In hoeverre dit, indien toegepast bij de mosselproef, de resultaten zou beïnvloeden is niet bekend, maar het lijkt

aannemelijk dat de door de huidige proefopstelling aangetoonde overschrijding van de MTR de bovengrens vormt. De negatieve effecten op de waterkwaliteit zullen groter zijn als niets gedaan wordt en er een door algen gedomineerd systeem ontstaat. Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het vanuit oogpunt van de waterkwaliteit geen bezwaar was om de verbinding tussen de Mississippihaven en het Oostvoornse Meer ook daadwerkelijk aan te leggen. Het risico bestaat dat met het inlaten van zout water uit de haven ook exotische soorten in het meer worden ingelaten, zoals de Japanse oester, de Japanse druipzakpijp, de geaderde stekelhoorn en de dwergzijker. Omdat het onmogelijk is het inlaten van exoten tegen te houden, is het belangrijk dat de ontwikkeling van exoten in het meer goed in de gaten gehouden wordt. Daarom worden op diverse locaties onderwaterobservaties uitgevoerd. Op iedere locatie is met een onderwatercamera een videoopname gemaakt en aan de hand van de observaties een beschrijving opgesteld van de aanwezige levensgemeenschappen. Uit de eerste resultaten blijkt onder andere dat al enkele exoten in het Oostvoornse Meer aanwezig waren voordat met het inlaten van het zoute water begonnen werd3). Recent onderzoek toont aan dat verdere verhoging van het waterpeil tot NAP +0,80 meter schadelijke gevolgen heeft voor het areaal groenknolorchis. Thans wordt onderzocht of mitigerende maatregelen genomen kunnen worden om het mogelijke verlies aan areaal te compenseren.

Monitoring Gedurende het verziltingsproces worden de veranderingen in het ecosysteem gemonitord. Waterschap Hollandse Delta voert hiertoe samen met het Zuid Hollands Landschap een monitoringsplan4) uit, waarmee zowel de kwaliteit van het ingelaten water wordt bewaakt als de ontwikkeling van de waterkwaliteit en ecologie in en rondom het Oostvoornse Meer wordt gevolgd. Harold de Ruiter en Fred Kuipers (Waterschap Hollandse Delta) Fred Benoist (DHV) NOTEN 1) Handboek Natuurdoeltypen (2001). 2) Aquasense (2006). Ecotoxicologisch onderzoek Oostvoornse Meer. 3) Bureau Waardenburg (2008). Monitoring exoten Oostvoornse Meer. 4) DHV (2007). Handreiking Monitoring Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer. 5) DHV (2007). Troebel is Trouble - Helder zo?


achtergrond Start onderzoek stikstof- en fosfaatverwijdering met Fuzzy Filters In juni 2007 begon Waterschap Brabantse Delta met Royal Haskoning en Bosman Watermanagement aan het ontwerp voor de nageschakelde zuiveringsinstallatie op de rwzi Nieuw Vossemeer ten noorden van Breda. Het betreft een Fuzzy Filter-installatie voor de verwijdering van totaal fosfor en stikstof. Afgelopen januari kon de bouwfase afgerond worden en is de installatie in bedrijf genomen. Het onderzoek naar het functioneren gaat circa één jaar duren en wordt in STOWA-verband uitgevoerd door genoemde partijen. De Provincie Noord-Brabant betaalt een deel van de kosten.

H

et onderzoek is gericht op het voldoen aan de viswaternorm en vergaande fosfaat- en stikstofverwijdering (volgens de MTR-richtlijn) via een nageschakelde zuiveringsstap. De effluenteis conform de viswaternorm is een harde effluenteis waaraan de rwzi NieuwVossemeer in de toekomst moet voldoen. De MTR-richtlijn is een onderzoeksvraag en een streefwaarde. Een nevendoelstelling is inzicht krijgen in de financiële haalbaarheid en bedrijfsvoeringsaspecten van het Fuzzy Filter op het rwzi-effluent.

konden beschadigen in de aanvoer naar het filterbed. Daarom is in het ontwerp van de proefinstallatie uitgegaan van een vrije doorstroming bij de inlaat van het Fuzzy Filter om de gevormde vlokken te behouden. Wel is ‘stroomopwaarts’ een voorfiltratie voorzien. Het filter wordt discontinu bedreven en gespoeld met influent (afloop nabezinktank) en lucht bij het bereiken van een bepaalde drukopbouw. De installatie is voorzien van diverse meetapparatuur waarmee het bedrijfsvoeringsproces kan worden gevolgd.

De gekozen proefopstelling is gebaseerd op extra nitraat- en fosfaatverwijdering in een nageschakelde zuiveringsstap. In deze nageschakelde stap wordt stikstof verwijderd via denitrificatie in het Fuzzy Filter. Fosfaat wordt verwijderd via precipitatie met een coagulant en mogelijkerwijs flocculant, gevolgd door filtratie van de gevormde vlokken. In het onderzoek wordt veel aandacht besteed aan de coagulatieflocculatiestap, omdat deze belangrijk is voor een goede fosfaatverwijdering. Het medium in een Fuzzy Filter is een samendrukbare roze bol met een hoge porositeit (zie foto).

Het unieke van het Fuzzy Filter is de mogelijkheid om hoge opstroomsnelheden toe te passen (in dit onderzoek tot circa 67 meter per uur). Het benodigde ruimtebeslag voor de nabehandelingsinstallatie is daarom lager vergeleken tot bijvoorbeeld toepassing van een zandfilter. Daarnaast kan door de hoge mate van flexibiliteit van het medium het filterbed worden samengedrukt in verschillende compressiegraden. De optimale configuratie, opstroomsnelheid en compressie, voor stikstof- en/of fosfaatverwijdering zijn nog niet bekend en onderdeel van de studie.

De installatie bestaat uit een opvoergemaal, coagulatie- en flocculatieruimte, C-bron mengtank, een tussengemaal en twee Fuzzy Filters (zie voor de belangrijkste dimensies de tabel). Uit voorgaand onderzoek bleek dat de gevormde vlokken (na de coagulatiestap)

Het onderzoek is opgedeeld in drie fasen: één naar fosfaatverwijdering, één naar stikstofverwijdering en één naar gecombi-

Het filtermedium.

neerde stikstof- en fosfaatverwijdering in de proefinstallatie. In elke fase wordt getracht de bedrijfsvoeringsaspecten te optimaliseren door toepassing van verschillende procesinstellingen. Het gaat dan met name om compressiegraad van het filterbed, opstroomsnelheid in relatie tot effluentkwaliteit, chemicaliënverbruik en energieverbruik. De optimale instelling zal een langere periode worden getest in een duurproef. Wouter van Betuw (Royal Haskoning) Kasper Nipius (Waterschap Brabantse Delta)

De Fuzzy Filter-installatie.

Dimensies Fuzzy Filter-installatie.

proceselement (eenheid)

aanvoer DWA (m3/h) RWA (m3/h) filterplaat perforatiediameter (mm) coagulatietank volume (m3) mengintensiteit (s-1) ME/P-verhouding flocculatietank compartimenten totaal volume (m3) C-bron tank volume (m3) Fuzzy Filter aantal oppervlakte per Fuzzy Filter (m2) oppervlaktebelasting DWA (m/h) oppervlaktebelasting RWA (m/h)

waarde

25 50 3 0,5 1.000 5 4 10 0,5 2 0,372 34 67

H2O / 11 - 2009

15


Besluit bodemkwaliteit en KRW niet op elkaar afgestemd voor herinrichten diepe zandwinplassen Het herinrichten van voormalige zandwinputten en andere diepe putten is momenteel een actueel onderwerp in de waterwereld. Minister Cramer vroeg onlangs een nieuw advies omtrent de risico’s van verontreinigen van het grondwater. Dat advies wordt binnenkort verwacht. Tot die tijd is de stort van baggerspecie in diepe putten opgeschort. Baggerspecie en ander herbruikbaar materiaal wordt gebruikt om diepe putten te verondiepen. Een verbetering van de waterkwaliteit en het behalen van een put met een hogere ecologische waarde is hierbij het uitgangspunt. De KRW wordt hierbij vaak als één van de aanleidingen voor de herinrichting genoemd. Maar biedt het Besluit bodemkwaliteit dat het verondiepen van putten met baggerspecie mogelijk maakt, wel voldoende bescherming? Lopen we op deze manier niet ongewild het risico dat schadelijke KRW-prioritaire stoffen via de toegepaste secundaire grondstroom in het oppervlaktewater terechtkomen? Milieukundestudent Carole van der Put verrichtte hiernaar, in het kader van haar afstuderen, onderzoek bij RPS BCC.

I

n het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is de mogelijkheid gecreëerd om herbruikbaar materiaal toe te passen in een diepe put of oever. Het gaat hierbij om grootschalige bodemtoepassingen. Deze kunnen zonder uitgebreide vergunningtrajecten worden uitgevoerd. Aanleiding voor het creëren van deze mogelijkheid in de regelgeving waren de volgende punten: • Een groot aantal van de huidige diepe putten heeft vaak een levenloos karakter met een lage ecologische waarde; • Vanuit de KRW worden op grote schaal natuurvriendelijke oevers aangelegd ter verbetering van de ecologische kwaliteit; • De grote hoeveelheden vrijkomende baggerspecie uit watersystemen hebben een bestemming nodig. Uit verschillende studies en onderzoeken volgt de conclusie dat een kwaliteitsverbe-

tering te verwachten valt na herinrichting. Toch bestaan nog maar weinig harde cijfers over de werkelijke effecten van ingebrachte bagger op de waterkwaliteit. Op verschillende plaatsen in Nederland zijn herinrichtingsprojecten begonnen. Het verondiepen vindt in een aantal gevallen plaats om wateren aan de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water te laten voldoen. Het Bbk maakt het meer dan ooit mogelijk om grootschalige partijen bagger toe te passen in oppervlaktewater. Eén van de vragen is of deze twee beleidsstukken wel voldoende op elkaar zijn afgestemd. De KRW heeft als doel om alle Europese wateren in 2015 te laten voldoen aan de opgestelde ecologische en chemische doelen. Eén van de chemische doelen is om alle 33 prioritaire stoffen en acht andere vervuilende stoffen volledig uit onze wateren te bannen. Hiervoor zijn door

Het volledige onderzoek staat beschreven in het rapport ‘Herinrichten diepe putten met baggerspecie - risico verspreiding KRW-prioritaire stoffen vanuit baggerspecie naar oppervlaktewater door Carole van der Put (mei 2008). Een week na het definitief maken van het onderzoeksrapport is het stoffenpakket (Bbk) definitief vastgesteld (met ingang van 1 juli 2008). In dat definitieve standaard stoffenpakket bij milieuhygiënisch (water) bodemonderzoek zitten enkele verschillen ten opzichte van het in het rapport gebruikte (concept)stoffenpakket. Dit heeft gevolgen voor het onderzoek. In eerste instantie werd waterbodem wel op benzo(b)fluorantheen getoetst (som-PAK’s). In het nieuwe pakket valt benzo(b) fluorantheen niet meer onder som-PAK’s. In dit artikel wordt de prioritaire stof benzo(b) fluorantheen daarom niet benoemd. maar in feite moet deze nog wel meegenomen worden in de risicoanalyse.

diverse waterkwaliteitsbeheerders monitoringsprogramma’s opgesteld. Aan de hand van resultaten van lopende herinrichtingsprojecten blijkt echter dat bij de monitoring van het oppervlaktewater niet specifiek wordt geanalyseerd op prioritaire stoffen. Er is dus nog niets bekend over veranderingen in de concentraties van prioritaire stoffen bij verondieping van putten.

Overzicht selectie stoffen met risico-eigenschappen.

KRWnr. stofnaam

categorie

oplosbaarheid* water (mg/l)

log Koc*

log Kow*

categorie NLprioritaire stoffen

1 5 7 8

Alachloor Pentabroomdifenylether C10-13-chlooralkanen Chloorfenvinfos

organochloorbestrijdingsmiddel brandvertrager overige gechloreerde koolwaterstoffen organochloorbestrijdingsmiddel

240 <0,1 1,12 1,90

2,27 4,48 3,83 3,45

3,52 6,84 4,96 5,43

organochloorbestrijdingsmiddel

42

2,13

2,68

Diuron

organochloorbestrijdingsmiddel

0,2

3,99

5,34

14

Endosulfan

organochloorbestrijdingsmiddel

124

2,77

3,81

18

Hexachloorcyclohexaan

organochloorbestrijdingsmiddel

6,2

2,17

2,18

19 24 25

Isoproturon Nonylfenolen Octylfenolen

<0,1 7 5,22

5,91 4,79 4,52

5,78 5,76 5,5

29 33

Simazine Trifluraline

overige bestrijdingsmiddel emulgator emulgator Benzo(b)fluorantheen (deelstof van PAK, nummer 28 in KRW) PAK organochloorbestrijdingsmiddel overige bestrijdingsmiddelen

C geen toelating D D C wel toelating; in water onder aantoonbaarheidsgrens C wel toelating: in water onder aantoonbaarheidsgrens B in grote rivieren tussen streefwaarde en MTR aangetoond A voor grote rivieren overschrijding MTR B wordt niet gebruikt of geproduceerd; overschrijding streefwaarde bodem door historische verontreinigingen, in oppervlaktewater beneden de streefwaarde B D D

9

Chloorpyrifos

13

65 8 0,33

2,40 3,53 4,34

2,87 3,86 3,83

D C geen toelating C geen toelating

* modelschattingen gebaseerd op uitkomsten US EPA. A = concentratie boven MTR, B = tussen MTR en streefwaarde, C = rond of beneden de streefwaarde, D = te weinig gegevens.

16

H2O / 11 - 2009


De stoffen uit de ‘normwaarden voor toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater’ uit het Bbk zijn vergeleken met de prioritaire stoffen. Hieruit kwam naar voren dat 14 van de 41 prioritaire stoffen niet voorkomen in het besluit. Van deze 14 prioritaire stoffen is niet bekend of ze zich in de bagger bevinden die toegepast wordt. In het afstudeeronderzoek is op deze stoffen een risicoanalyse uitgevoerd. De methode die gebruikt is, geeft per stof een beeld van het risico om via de bagger in oplossing te gaan. Daarbij is de toelating tot ons milieu ook meegenomen (zie de tabel voor deze gegevens).

Risicovolle stoffen Aan de hand van de resultaten uit de tabel zijn de volgende vier stoffen naar voren gekomen die een groot risico vormen om in het water terecht te komen wanneer ze zich in de bagger bevinden: alachloor, chloorpyrifos, endosulfan en hexachloorcyclohexaan. Deze stoffen hebben zwaar toxische eigenschappen voor mens en milieu. Voor de meeste stoffen is het gebruik en productie in Nederland en andere EU-lidstaten verboden. Ondanks dit gegeven kunnen verontreinigingen van deze stoffen, door gebruik in het verleden, nog steeds in de bodem voorkomen. In het kader wordt uitleg gegeven over het niet-meenemen van de prioritaire stof benzo(b)fluorantheen.

Conclusie De Kaderrichtlijn Water is nog niet volledig geïntegreerd in het huidige beleid voor bodemkwaliteitbepaling. Van de 41 prioritaire stoffen worden er 14 niet meegenomen in de beoordeling van de kwaliteit van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing in oppervlaktewater. Vier hiervan vormen een groot risico om in het water terecht te komen vanwege hun stofspecifieke eigenschappen. Deze vier stoffen hebben zeer gevaarlijke eigenschappen waardoor al het mogelijke gedaan moet worden om verontreinigingen van deze stoffen te voorkomen. Wanneer een partij grond of baggerspecie toegepast gaat worden bij het verondiepen van een put, met als oogpunt het voldoen aan de KRW-doelen, moet dus eerst inzicht verkregen worden in het voorkomen van deze stoffen in het te gebruiken materiaal.

actualiteit Schoon water voor duinboeren Het project Schoon Water, waarbij boeren in Noord-Brabant de milieubelasting van het grondwater verminderen, is nu ook van toepassing op boeren rondom de Loonse en Drunense Duinen. Gedeputeerde Onno Hoes verrichtte de ‘opening’ met een grote GPS-gestuurde schoffel.

B

oeren in Dongen, Loon op Zand, Haaren, Vught, Tilburg, Oisterwijk, Heusden, het westelijk deel van ‘s-Hertogenbosch en het oostelijk deel van Waalwijk kunnen meedoen aan het project. Belangrijke sectoren zijn de rundveehouderij, akkerbouw, vollegrondsgroente en boomteelt. Deelnemers krijgen hulp bij het opstellen van een gewasbeschermingplan en professionele begeleiding door DLV Plant. Een aantal boerenbedrijven zal dienen als voorbeeldbedrijf waar uitgevoerde maatregelen en nieuwe technieken worden gedemonstreerd.

met een lagere milieubelasting en waarschuwingssystemen. Het project ‘Schoon Water voor Brabant’ begon in 2001 met als initiatiefnemers de Provincie Noord-Brabant en Brabant Water. De eerste deelnemers waren het Overlegplatform-Duinboeren, ZLTO en de Brabantse waterschappen. Het project is tot nu toe een groot succes. Boeren verlaagden de milieubelasting van het grondwater met 70 procent. Maar ook voor de boeren pakken de maatregelen gunstig uit. Zij krijgen bij de uitvoering steun van CLM en DLV Plant.

Tijdens de ‘openingsbijeenkomst’ waren nieuwe spuittechnieken te zien, zoals het sleepdoek, en mechanische onkruidbestrijdingstechnieken, zoals Kvik-up, de GPS-gestuurde schoffel en een cameragestuurde wiedmachine. Andere effectieve maatregelen die aan bod komen in het project, zijn onder andere een verlaagde dosering van middelen, keuze voor middelen

Gedeputeerde Onno Hoes demonstreerde een grote GPS-gestuurde schoffel aan de boeren rond de Loonse en Drunense Duinen.

Vervolg Aan de hand van deze bevindingen wordt waterkwaliteitsbeheerders aangeraden om aanvullend onderzoek te doen naar het voorkomen van deze vier stoffen in de Nederlandse (water)bodem. Wanneer dit leidt tot het inzicht dat deze stoffen in de bodem kunnen worden aangetroffen, is het ten zeerste aan te raden om in de toekomst de waterbodempakketten ‘voor toepassingen in oppervlaktewater’ met deze stoffen aan te vullen. Hiermee kunnen het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de Kaderrichtlijn Water op elkaar afgestemd worden en worden mogelijke risico’s voor de omgeving verminderd. Carole van der Put en Matthijs Buurman (RPS BCC)

H2O / 11 - 2009

17


Kunstwerk op veendijk in Wilnis Het kunstwerk ‘Water aan het woord’, dat onlangs is onthuld op de plek waar in de nacht van 26 augustus 2003 de veendijk in Wilnis doorbrak, vertelt letterlijk hoe 115 dorpsbewoners de dijkverschuiving, het leegstromen van de Ringvaart in het dorp, het herstel en de periode daarna hebben ervaren. De verhalen van de bewoners zijn ook in boekvorm verschenen.

D

e kunstenaars Elspeth Pikaar en Maria Ikonomopoulou hebben, in opdracht van de gemeente De Ronde Venen, van klei een vijf meter lang, donkerbruin zitelement gemaakt, dat rondom is beschreven met zilveren letters. Volgens Ikonomopoulou zijn alle persoonlijke verhalen ‘een onmisbare bron geweest waaruit we fragmenten hebben gebruikt’. Pikaar: “De kleuren van het keramisch element verwijzen naar de omgeving van

water en veen. De donkerbruine klei staat voor de verschoven dijk en de zilverkleurige woorden zijn de gestolde gedachten over het water van de bewoners. Op het zitelement weerspiegelen ze de saamhorigheid van de Wilnissers tijdens het dijkherstel.” ‘Water aan het woord’ (ISBN 978 90 813 3771 7) telt 128 pagina’s. Voor meer informatie: Elspeth Pikaar 06 20 41 88 87 of Maria Ikonomopoulou 06 28 50 71 93.

Cursus over Modflow Op 11 juni begint de cursus Modflow van de Nederlandse Hydrologische Vereniging. De deelnemers maken hierin kennis met de algemene aspecten van het modelleringsprogramma Modflow.

D

e instapcursus is geschikt voor mensen zonder ervaring met Modflow en medewerkers van waterschappen, gemeenten en provincies die in hun werk regelmatig met toetsing en interpretatie van modelresultaten te maken krijgen. Na afloop van de training moet de deelnemer in staat zijn een eerste eenvoudig model te maken binnen Modflow. Hij of zij krijgt een opgave mee om thuis uit te werken en bij goed resultaat een certificaat van het volgen van de cursus. De cursus vindt plaats in Delft. De kosten bedragen voor NHV-leden 290 euro en voor niet-leden 350 euro. Voor meer informatie en aanmelding: www.nhv.nu/training.

Cursus over waterbodems Informatie over NEN-normen De NEN-normen voor het bepalen van het gehalte aan droge stof in milieumonsters, het meten van de doorzichtigheid van water en de temperatuur van water en slib en het nemen van monsters van afval- en oppervlaktewater zijn herzien. Ten slotte staat de ontwerpnorm Legionelladetectie met PCR open voor kritiek tot 1 juli.

H

et aantal Europese en Nederlandse normen voor de bepaling van het gehalte aan droge stof in bodem, afval, waterbodem, slib, slibhoudende producten, afvalwater, eluaten, oppervlakte-, drink- en grondwater is inmiddels zo groot, dat besloten is tot invoering van een koepelnorm (NEN 6499). De NEN-normen 6600-1 en 6600-2, voor respectievelijk de monsterneming van afvalen oppervlaktewater, zijn herzien en opnieuw uitgebracht. NEN 6600-1 wordt onder meer gebruikt bij heffingsberekeningen voor afvalwater. Het doel van de normen is om bij monsterneming een representatief monster te verkrijgen om metalen, anorganische, vluchtige en niet-vluchtige verbindingen, fysisch-chemische eigenschappen en het gehalte aan onopgeloste bestanddelen te kunnen bepalen. Aan beide normen zijn de resultaten van onderzoek naar het effect van monsternemingshulpmiddelen toegevoegd,

18

H2O / 11 - 2009

aan de hand waarvan de materiaalspecificaties zijn aangepast. De herziening bestaat uit twee delen. Het eerste is geschreven voor stromend afvalwater, het tweede voor het nemen van steekmonsters in oppervlaktewater. De normen voor het meten van de doorzichtigheid van water en de temperatuur van water en slib bestaan al sinds de jaren 80. Omdat zowel de stand der techniek als de inzichten over de manier van meten zijn veranderd, zijn de normen NEN 6606 en 6414 herzien en heruitgebracht. NEN heeft reeds een aantal methoden gepubliceerd voor de bepaling van bacteriën in (drink)water. NEN 6254 vult NEN 6265 aan en beschrijft een nieuwe methode voor het aantonen en kwantificeren van L. pneumophila in water met PCR (polymerase chain reaction). Voor meer informatie: (015) 269 03 03 of (015) 269 03 84 (voor NEN-norm 6606-6414).

Tijdens de tweedaagse cursus Waterbodems in de praktijk, die op 23 en 24 juni plaatsvindt in Utrecht, krijgt de deelnemer inzicht in de consequenties van de nieuwe Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit voor het baggeren in Nederland (zie ook pagina 16).

D

e cursus Waterbodems in de praktijk geeft de cursist inzicht in waterbodems van beleid tot en met uitvoering, in wat de Waterwet zegt over waterbodems en wat de baggersector aanmoet met het Besluit Bodemkwaliteit. Ook komt het vullen van diepe putten met bagger aan bod. Verder worden de laatste ontwikkelingen rond meten doorgenomen. De cursus is bedoeld voor iedereen die betrokken is bij de aanpak van waterbodems. Deelname kost 1.699 euro. Voor meer informatie: (040) 297 49 80 of www.sbo.nl.


informatie / opinie KRW vraagt resultaatgestuurd werken KRW-plannen maken is een hele klus, ze tijdig tot uitvoering brengen een nog grotere uitdaging. Ervaringen bij beekherstel, reconstructie en dijkverbetering voorspellen weinig goeds. Daar blijkt vaak meer dan tien jaar nodig te zijn om herinrichtingwerken uitgevoerd te krijgen.

U

itvoering van KRW-maatregelen vraagt van BV Nederland dan ook een wijziging van de nu gangbare manier van samenwerken. Een meer resultaatgestuurde werkwijze lijkt onontkoombaar. Dat vraagt de nodige cultuurverandering. Is die op korte termijn haalbaar? Geldt hier het motto ‘bij twijfel niet inhalen’? Vormt dit aanleiding om de KRW-ambitie voor 2015 te verlagen bij de definitieve vaststelling van de plannen komend najaar? Een groot deel van de geformuleerde maatregelen voor de KRW hebben ruimtelijke gevolgen. Aan de beoogde uitvoering zijn op overheidsniveau prestatieafspraken gekoppeld. Het motto is: als overheid doen wat je toezegt. Bij aantoonbare nalatigheid geldt een (financieel) sanctiebeleid. De Europese Commissie kan Nederland boetes opleggen.

KRW-sanctiebeleid voor ruimtelijke ordening uniek Gezien het sanctiebeleid wordt de KRW-uitvoering vanuit het perspectief van ruimtelijke ordening een interessante proef. De praktijk leert dat er vaak sprake is van een veel latere oplevering van ruimtelijke projecten ten opzichte van voorgenomen programmering. De HSL en de Betuweroute, vele rijkswegen, woningbouwlocaties en landinrichtingsprojecten zijn hiervan voorbeelden. Inmiddels zien we ook de voornemens rond de ecologische hoofdstructuur, de bestrijding van de verdroging en de uitvoering van reconstructieplannen trager tot stand komen. Maatschappelijk wordt dit als een gegeven aanvaard. Voor de overheid zijn hieraan veelal geen consequenties gekoppeld.

Vooraf goed bepalen wat kan Over de factoren die ‘vertragend’ werken om beleidsplannen op het terrein van gebiedsinrichting te realiseren, is al veel gesproken en geschreven. Symposia zijn georganiseerd om te bespreken hoe ‘grote infrastructuurprojecten’ en gebiedsontwikkeling sneller te realiseren zijn. Het NIMBY-syndroom in samenhang met de Nederlandse wetgeving stond centraal. En met succes; discussies hebben geleid tot stroomlijning van procedures. Onder meer is de Wet op de ruimtelijke ordening aangepast, inclusief sinds 2005 een procedure voor rijksprojecten.

Maatschappelijk lage urgentie waterkwaliteitsdoelen Realisatie van de KRW-maatregelen vraagt aanpassing van inrichting en gebruik van een gebied. De wijze waarop is bepalend voor de afstroming van stoffen naar het open water en de ruimte die er is voor de ecologische ontwikkeling in en om het water. De samenhang met de inrichting van de ecologische hoofdstructuur, de bestrijding

van verdroging en het maatschappelijk gewenste gebruik in het landelijk gebied spreken hierbij voor zich. Het te behalen tempo van KRW-maatregelen is daarom vrijwel altijd afhankelijk van de snelheid waarmee overeenstemming wordt bereikt over andere doelen in een gebied. De aanpassing van een beek lijkt eenduidig. Grondeigenaren kijken echter naar de bredere belangen van een gebied. Wat betekent zo’n project bijvoorbeeld voor de landbouw op lange termijn? Dat meningen over de exacte vormgeving verschillen, moge duidelijk zijn. Verder is het mogelijk dat terreinbeherende instanties en overheden minder prioriteit geven aan de medefinanciering van de natuurdoelen in beekprojecten. In andere projecten, bijvoorbeeld tegen wateroverlast, vindt men het geld urgenter nodig. Daarnaast hebben het bereiken van waterkwaliteitsdoelen en een betere ecologische toestand gemiddeld een lagere maatschappelijke urgentie. Dit aspect komt tevens naar voren in de discussie of gedwongen grondverwerving acceptabel is. Bij dijkverbeteringsprojecten is de urgentie groter. Daar wordt het normaler gevonden het onteigeningsinstrument in te zetten. De baten van het verbeteren van de waterkwaliteit worden zeker gezien. Het effect op welzijn en welvaart is in de beleving van velen - en zeker een groot deel van onze bestuurders - echter zeer gering. Een logisch effect is vertraging van de realisatie. Tempo is te maken wanneer werken via het ‘win-win’principe mogelijk is.

Andere werkwijze nodig Natuurlijk is bij het bepalen van de KRW-maatregelen rekening gehouden met de uitvoerbaarheid. De praktijk wijst echter uit dat planningen veelal te rooskleurig zijn en niet op de uitvoeringspraktijk afgestemd. Anno 2009 hebben we het wel over programmering, maar productieafspraken zijn nog steeds niet in de volle breedte gemaakt. Eigenlijk weten we bij voorbaat dat het vooraf beoogde tempo niet wordt gehaald tenzij... Essentieel is zo snel mogelijk per project te bepalen wie de probleemeigenaar is en welk mandaat deze organisatie c.q. de betreffende projectleider krijgt. Per project is het gewenst de uitvoeringsstrategie en daarbij behorende risico’s goed te benoemen. Daarnaast dient maatschappelijk helderheid te komen over wat te doen als gronden niet tijdig beschikbaar komen. Risicomanagement kan daarbij worden ingezet. Tegelijkertijd is tussen overheden onderling een zakelijke houding nodig ten aanzien van te maken uitvoeringsafspraken. Dit vanuit het besef ‘keuzen zijn gemaakt - mogelijk kan het beter - vooralsnog voeren we dit uit, tenzij...’

Dit alles vraagt van alle betrokkenen een proactieve houding en duidelijkheid over wat wel of niet te doen. Dit vraagt de nodige procesmatige vaardigheden. Ook van bestuurders wordt de benodigde betrokkenheid gevraagd. Zonder de hier geschetste cultuurverandering in samenwerken - de overheid als productiebedrijf - zullen we voldoende werkgelegenheid scheppen door te verantwoorden waarom voorgenomen maatregelen uiteindelijk toch niet tijdig gerealiseerd zijn. En dat doet geen recht aan het doel waarvoor de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht is geworden: gecontroleerd realiseren van schoon water. Karen Willemsen en Bert Pijpers (DHV)

De Stichting Vernieuwing Gelderse Vallei, Waterschap Vallei & Eem en de provincies werken samen aan de uitvoering van de huidige water- en natuuropgave. Tijdens een ochtendbijeenkomst op 5 juni wordt informatie gegeven over wat nodig is in de Gelderse Vallei en hoe beleidsdoelen worden omgezet naar uitvoeringsprojecten. Een belangrijke kapstok is het Reconstructieplan 2005. De bijeenkomst, georganiseerd door de Afdeling voor Waterbeheer KIVI NIRIA, vindt plaats bij Waterschap Vallei & Eem: Fokkerstraat 16 in Leusden. ‘De dag van het Waterbeheer 2009. Uitvoeren mooie waterplannen, de nieuwe uitdaging!’ is het thema van de bijeenkomst die dezelfde Afdeling voor Waterbeheer KIVI NIRIA, het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen op 8 september houden in het Auditorium van het LEF Future Centre van Rijkswaterstaat in Utrecht. Dit jaar besluiten overheden welke maatregelen nodig zijn om bij voorkeur al in 2015 te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Rode draad tijdens de bijeenkomst is de vraag of alle ambities te realiseren zijn. Ook het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel en het advies van de Deltacommissie 2008 komen aan de orde. Voor meer informatie en aanmelding: bert.pijpers@duo-advies.nl of karen.willemsen@dhv.com.

H2O / 11 - 2009

19


verenigingsnieuws projectbegeleider is van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daarnaast is hij implementatieleider Publiekgericht Netwerkmanagement binnen de Waterdienst.

WATERCOLUMN

Olympisch goud voor Heertje

D

e jaren 2027/2028 komen snel nabij. In kringen van NOC/NSF is men volop bezig om de Spelen van 2028 naar ons toe te halen. Jaar na jaar plant men pr-acties. Men wil superkampioenschappen voor voetbal, wielrennen en zwemmen organiseren om de wereld te tonen hoe grandioos wij het toernooi der toernooien in 2028 zullen hosten in onze kleine landen aan de zee. Fantastisch, het gaat ook om meer dan sport alleen. Het gaat om samenwerken tussen mensen, om evolutie van medische en bewegingswetenschappen, om ambities die de wereldbevolking naar een hoger niveau zullen tillen. Hoe dichtbij 2028 is, blijkt uit de kandidaatstellingsprocedure. Aarzelt de wereld in 2015 of wij voldoende hotels, stadions, transportinfrastructuur en telecom hebben, dan sneuvelt het idee bij voorbaat. De nabijheid van 2028 kan echter het best belicht worden met het feit dat de spelers en speelsters van OS 2028 zo rond deze tijd het eerste levenslicht zien. Wat geldt voor OS 2028 zou ook KRW 2027 moeten gelden: het sluitjaar van de Kaderrichtlijn Water. Ook daar is het eerste testjaar 2015. Zo nobel als men met de OS-procedures volgt, zo moeizaam gaat het met de KRW. Waar competitie bij de Spelen voorop staat, gaat het bij schoon water ineens om level play fields. Waar de EU in 2000 nog in Lissabon van plan was om de USA op innovatief terrein voor 2010 in te halen, zijn er nu ineens tig excuses om het Europees water niet innovatiever schoon te houden. Gek hoor, wel innovatieve badpakken, maar geen innovaties om zwem- en rivierwater schoon en koel te houden. Climate proof dus. Bij een recente lezing leerde professor Heertje ons hoe van crises kansen te maken: door er doorheen te kijken, net als door water. Van imagination naar werkelijkheid, stelde hij, van droom naar daad. De eerste gouden plak is voor mij al vergeven. Hymne en volkslied voor Arnold Heertje. Theo Schmitz (Vewin)

20

H2O / 11 - 2009

Agenda 4 juni symposium over Richtlijn Overstromingsrisico’s in samenwerking met IMPRO en het ministerie van Verkeer en Waterstaat Zeevaartschool, Rotterdam 12 juni algemene ledenvergadering en symposium over de implicaties van de Waterwet Waterhuis, Nieuwegein 25 en 26 juni bijeenkomst over effluent als bron met op de tweede dag een excursie naar de effluentbehandelingsinstallaties van de IWVA te Wulpen. themagroep Watervoorziening Koksijde en Wulpen 22 september ‘Vierde dinsdag in september’: najaarscongres 24 september middagsymposium ‘Bestrijdingsmiddelen, issue of non-issue?’ themagroep Oppervlaktewater 27 november Trenddag

Themadag over overstromingsrisico’s moet richting geven aan nieuwe stappen Arthur Kors (49) studeerde Civiele Techniek aan de TU in Delft met als specialisatie geohydrologie en polderinrichting. Via de Landbouw Universiteit Wageningen en het Hoogheemraadschap West-Brabant kwam hij bij Rijkswaterstaat/RIZA terecht. Inmiddels is RIZA opgegaan in de Waterdienst van RWS, waar hij voor Noord- en Oost-Nederland

Kors is vijf jaar lid van Waternetwerk en maakt deel uit van de themagroep Grondwater en Hydrologie. “Het is een breed en gemeleerd gezelschap. Er zitten mensen in van Rijkswaterstaat, ingenieursbureaus, waterschappen en provincie. Die verschillende pluimages en het brede kennisveld maken het interessant. Warmte-opslag in de bodem bijvoorbeeld is iets heel anders dan waar ik dagelijks mee bezig ben. Het verrijkt je als hydroloog.” Klimaatverandering is volgens Kors op dit moment het belangrijkste thema binnen de hoogwaterbescherming. “Klimaatverandering is een veelomvattend thema. Hoewel het een fenomeen van alle tijden is, blijft het met veel onzekerheden omgeven. Dat die verandering plaatsvindt, is geen punt van discussie, maar hoe voltrekt het proces zich en in welk tempo? En hoe kun je daar verstandig op anticiperen? Klimaatverandering brengt ook met zich mee dat je voortdurend met hoogwaterbescherming bezig moet blijven. Je bent nooit klaar.” Met bijvoorbeeld de aanbevelingen van de commissie Veerman, die doorklinken in het Nationaal Waterplan, wordt op korte termijn geanticipeerd op klimaatverandering. “Wat de burgers daarvan gaan merken? Als je bijvoorbeeld langs één van de Rijntakken woont, zul je daar zeker iets van zien. Waterkeringen worden versterkt en het project ‘Ruimte voor de Rivier’ wordt uitgevoerd. Maar mensen die daar verder vandaan wonen, zullen daarvan nauwelijks iets merken. Het wordt veiliger, maar dat merken ze niet direct. Er wordt niet een dagelijks terugkerend probleem opgelost waarvan de mensen op gegeven moment denken ‘ha, dat ben ik kwijt!’. Ik denk wel eens: als de burger er niets van merkt, draagt dat niet bij aan het waterbewustzijn.”

Arthur Kors: “Met hoogwaterbescherming ben je nooit klaar.”


verenigingsnieuws Als lid van Waternetwerk is Kors betrokken bij de organisatie van de themadag Richtlijn Overstromingsrisico’s, die op 4 juni plaatsvindt in Rotterdam. De richtlijn is een Europese matrix die de lidstaten zelf verder moeten invullen met het oog op zeespiegelstijging en opwarming. Het doel van de themadag Richtlijn Overstromingsrisico’s is wat Kors betreft tweeledig. “Op 4 juni kunnen we een stand van zaken melden. Het Nationaal Wateroverleg is dan geweest en weten we wat er in de beheerplannen moet komen te staan en welke informatie in de overstromingskaarten moet worden opgenomen. Daarnaast gaan we praten over de volgende stappen - wat betekenen die plannen precies? Dat is het aardige van zo’n dag: je draagt kennis over en via de gesprekken kun je invloed uitoefenen op de processen.” Waternetwerk verzorgt de dag samen met de interbestuurlijke projectgroep IMPRO. “Juist dat interbestuurlijke is zo belangrijk. Met veiligheidsregio’s, provincies, gemeenten en waterschappen de plannen uitwerken. Die gezamenlijkheid past in de gedachte van de richtlijn. Ik ben tevreden met deze dag als de mensen het gevoel hebben dat ze hun verhaal naar voren kunnen brengen en ‘s avonds helemaal bijgepraat naar huis gaan.”

Voorjaarscongres op 12 juni Waternetwerk wil de Waterwet breed onder de aandacht van haar leden brengen. Het Voorjaarsconcgres dat op 12 juni plaatsvindt, zal daarom voor een groot deel in het teken staan van de nieuwe Waterwet. Waternetwerk hecht er veel belang aan dat leden een programma aangeboden krijgen dat interactief is, inhoudelijk actueel en informatief. Het inhoudelijke programma over de Waterwet wordt om 10.30 uur voorafgegaan door de algemene ledenvergadering. Deze

dag vindt overleg plaats tussen de voorzitters van de programmagroepen, het bureau en het bestuur.

stigers die in één van de twee vakbladen van het afgelopen jaar zijn verschenen, komen in aanmerking”, zegt De Jong nadrukkelijk.

Dagvoorzitter van het symposium is Herman Havekes, projectleider Waterwet. • 11.00-11.30 uur: ontvangst met koffie • 11.30-12.00 uur: ‘Wat is nieuw in de Waterwet?’ door Peter de Putter, projectleider implementatie en communicatie Waterwet • 12.00-12.25 uur: ‘Wat moeten en kunnen de provincies met de Waterwet?’ door Ina Kraak van de Provincie Noord-Holland • 12.25-12.45 uur: ‘Wat moeten en kunnen de gemeenten met de Waterwet?’ • 12.45-13.00 uur: uitreiking H O- en 2 Neerslagprijs • 12.45-14.00 uur: lunch • 14.00-15.00 uur: discussie geleid door Fons Nelen over de betekenis van de Waterwet voor de praktijk • 15.00-15.15 uur: reflectie • 15.15-16.15 uur: borrel

Bovendien moeten de artikelen vlot zijn geschreven, waarbij het technisch inhoudelijke aspect niet uit het oog mag worden verloren. Ook moeten de onderwerpen die in het artikelen aan bod komen, vernieuwend en bruikbaar zijn in de praktijk. De artikelen die voor de Neerslagprijs kans willen maken, moeten vooral een voorbeeld- en gebruiksfunctie weergeven.

De toegang tot het symposium kost voor leden 150 euro en voor niet-leden die aan de deur lid willen worden 175 euro.

Uitreiking H2O-prijs en Neerslagprijs Omdat er ook techneuten zijn met een vlotte pen, worden jaarlijks prijzen uitgereikt voor het beste artikel in de watervakbladen H2O en Neerslag. Op 12 juni maakt Waternetwerk tijdens de voorjaarsbijeenkomst de winnaars van de H2O-prijs en de Neerslagprijs bekend. Peter de Jong is juryvoorzitter van beide prijzen. Waternetwerk riep destijds de prijzen in het leven om de leden meer over hun vak te laten publiceren. Als beloning voor hun gepubliceerde werk krijgt de beste schrijver hiervoor de prijs uitgereikt. De artikelen moeten aan een aantal criteria voldoen. “Alleen de artikelen van Waternetwerkleden of werknemers van Waternetwerk-begun-

And the winner is...? Voor de H2O-prijs 2008 zijn de genomineerden: • ‘Hergebruik fosfaat uit ijzerarm slib van rwzi’s is kansrijk’ van Berend Reitsma, Bert Geraats, Leon Korving en Ad de Man uit nummer 2; • ‘2D-modelleren waardevol voor regionaal waterbeheer’ van Marlies Zantvoort, Frans van Kruiningen, Nico ten Heggeler en Maarten Spijker uit nummer 13; • ‘Nauwkeuriger vastgestelde beoogde stroomsnelheid in zelfreinigende netten’ van Mirjam Blokker, Agata Donocik, Ferry Smits en Jan Vreeburg uit nummer 24. Voor de Neerslagprijs 2007-2008 zijn de drie genomineerden: • ‘Filtratietechnieken rwzi’s’ van P. Janssen, A. van Nieuwenhuijzen, P. van der Pijl, A. Visser en N. Wortel uit januari 2007; • ‘HyProform op rwzi Wervershoof simpele desinfectie’ van S. Gaastra, C. Kaper, J. Kieftenburg en P. de Roo uit april 2007; • ‘Betere prestaties en minder energieverbruik op rwzi Soerendonk’ van P. van Dijk uit januari 2008. De jury bestaat uit Cora Uijterlinde, Idsart Dijkstra, Johan Raap, Joop van der Does, Jacques van Alphen, Peter de Jong en Hans Valk (alleen Neerslag).

Genomineerde artikelen De onderwerpen van de artikelen die dit jaar voor de H2O-prijs genomineerd zijn, hebben veelal betrekking op hydrologie, drinkwater en afvalwaterzuivering. Onderwerpen als het kansrijk hergebruik van fosfaat uit ijzerarm slib en de gemeten concentraties lood, koper, nikkel en chroom in het drinkwater passeren de revue. Ook wordt in één van de genomineerde artikelen ingegaan op goedkoper en beter laagwaterbeheer van de Maas. Bij de genomineerde artikelen voor de Neerslagscriptieprijs staan de rwzi’s centraal, waarbij wordt ingegaan op filtratietechnieken en betere prestaties en minder energieverbruik van rwzi’s.

Implicaties van de nieuwe Waterwet Waternetwerk houdt op 12 juni het symposium ‘Implicaties Waterwet’. Eind dit jaar zal de nieuwe Waterwet in werking treden die de huidige, sterk versnipperde waterregelgeving vervangt. Tijdens het voorjaarcongres worden de voordelen van de Waterwet uiteengezet, zoals het vervangen van zes vergunningstelsels door één watervergunning en een versteviging van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. Twee sprekers zullen vanuit hun vakgebied vertellen over de veranderingen binnen de nieuwe Waterwet. Peter de Putter, juridisch adviseur van Sterk Consulting, werkt in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat al ruim twee jaar aan de nieuwe Waterwet. Hij reist stad en land af om te vertellen over de Waterwet. Ina Kraak is beleidsadviseur Water bij de provincie Noord-Holland. Zij houdt zich bezig met de implementatie van de nieuwe wet binnen de organisatie van de provincie Noord-Holland.

Schrappen van overbodige regels Peter de Putter is als projectleider implementatie en communicatie betrokken bij de invoering van de nieuwe Waterwet. Hij stelt dat de overgang naar een integrale wet de grootste wetgevingsoperatie is die het waterbeheer ooit heeft gekend. De huidige regelgeving is nog versnipperd over allerlei verschillende wetten die betrekking hebben op kwantitatief en kwalitatief beheer van grondwater en oppervlaktewater. “Inhoudelijk zal er niet eens zoveel veranderen”, zegt De Putter, “de Waterwet

H2O / 11 - 2009

21


verenigingsnieuws is vooral een integratiewet geworden waar wel wat nieuwe elementen aan zijn toegevoegd. Zo is er straks nog maar één watervergunning met slechts één bevoegd gezag. Een praktisch voordeel hiervan is dat een vergunning aanvragen nu een stuk eenvoudiger wordt. En fijn is ook dat tal van waterhuishoudkundige aspecten binnen grotere projecten in het kader van die ene Waterwet kunnen worden uitgevoerd.” De Putter geeft als voorbeeld de verdrogingsproblemen, die deels via het waterbeheerinstrumentarium wordt aangepakt. “Denk aan de wijziging van een peilbesluit enerzijds en het reguleren van grondwateronttrekkingen anderzijds. Erg praktisch is ook dat Europese richtlijnen nu eenvoudiger zijn te implementeren. De nieuwe, eenduidige wet zal voortaan de hele waterregelgeving omvatten.” Volgens De Putter gaat er vooral qua samenwerking en bedrijfsvoering veel op de schop. “Inhoudelijk zal het allemaal wel snel wennen, maar de diverse overheden staat een behoorlijke samenwerkingskluif te wachten. Dat zal alle aandacht vragen! Zo zijn gemeenten geen vergunningverlenend bevoegd gezag voor de watervergunning, maar straks is het wel mogelijk een watervergunning aan te vragen bij de gemeente en deze moet er dan voor zorgen dat die aanvraag snel naar de waterbeheerder wordt doorgezonden. Dat moet heel soepel verlopen, de wettelijke termijnen lopen nu eenmaal.” De Putter gaat tijdens het congres vooral in op de inhoudelijke vernieuwingen van de Waterwet. “De algemene boodschap is wel dat overbodige regelgeving wordt geschrapt om de gebruiker, de klant, het bedrijf zoveel mogelijk te helpen.”

Peter de Putter.

Waterwet in de praktijk Ina Kraak, juridisch beleidsadviseur Water bij de provincie Noord-Holland, legt tijdens het congres uit hoe de Waterwet binnen de provincie wordt ingevoerd. Zij houdt zich bezig met allerlei juridische waterbeleidszaken. “De bedoeling is dat de waterregelgeving een stuk overzichtelijker wordt.” Ook de provincie heeft als taak verschillende waterregels, die ze zelf had opgesteld, tot één set regels om te vormen. “Tevens worden bepaalde taken overgedragen aan de waterschappen, zoals een deel van het grondwaterbeheer, dat tot nu toe formeel nog bij de provincie lag.” Kraak moet ervoor zorgen dat de Waterwet binnen de provincie wordt geïmplementeerd. Dit houdt onder andere in dat de provincie een aantal nieuwe waterverordeningen moet vaststellen. Deze liggen momenteel in ontwerp ter inzage. Hierop is inspraak mogelijk. “De nieuwe regels worden vertaald naar het beleid op provinciaal niveau. Voor een samenhangende aanpak is ook afstemming nodig met de omliggende provincies. Waterschappen liggen vaak over de provinciegrenzen heen. Het is dan makkelijker voor hen om met één set nieuwe provinciale regels te maken te krijgen,” legt Kraak uit. “Dat betekent dus een hoge mate aan samenwerking met de buren, maar ook

22

H2O / 11 - 2009

Ina Kraak.

met de waterschappen uiteraard.” Kraak zal tijdens het symposium ingaan op de inhoudelijke kant van de implementatie van de wet. Ze zal vertellen wat er inmiddels is bereikt en wat er binnen de provincie nog gedaan moet worden. Nieuw zijn bijvoorbeeld de normen voor wateroverlast. Ook komt er via de Waterwet een projectprocedure die de provincie van toepassing kan verklaren op bepaalde projecten. “Bij de implementatie van de Waterwet ligt steeds de nadruk op de gezamenlijke aanpak, die verder gaat dan alleen de implementatie van de nieuwe Waterwet.” Het symposium ‘Implicaties van de Waterwet betekenis voor de praktijk’ begint op 12 juni om 11.00 uur en duurt tot 16.30 uur. De locatie is het Waterhuis in Nieuwegein. Herman Havekes (overall projectleider Waterwet) is dagvoorzitter.

Promotie Kim van Schagen op onderzoek naar Model-Based Control of DrinkingWater Treatment Plants Natuurkundige Kim van Schagen (lid van Waternetwerk) onderzocht vijf jaar lang hoe de toepassing van wiskundige procesmodellen de bedrijfsvoering van drinkwaterzuivering kunnen verbeteren. Op 19 mei promoveerde hij aan de TU Delft op dit onderzoek. Van Schagen onderzocht bij Waternet in Amsterdam hoe de integrale zuivering bij drinkwaterbehandeling geoptimaliseerd kan worden. Hiervoor ontwikkelde hij modellen. Bekeken is of deze modellen opgenomen kunnen worden in de besturing van de zuivering. De procesmodellen dienen niet alleen als studiemateriaal, maar moeten


verenigingsnieuws voor procesoperators direct toe te passen zijn tijdens de bedrijfsvoering van de drinkwaterbehandeling. “De drinkwaterbedrijven streven steeds meer naar een optimale bedrijfsvoering en willen niet alleen afhankelijk zijn operators om de kwaliteit van het product te bepalen.” Van Schagen legt uit dat ook bij drinkwaterbedrijven steeds meer processen automatisch worden bestuurd. Voorheen werd de snelheid van de waterbehandeling bepaald door zeer ervaren en accuraat optredende operators. “Deze kwaliteit van kennis en ervaring wil men voor de toekomst behouden. Maar door natuurlijk verloop binnen de organisatie worden ervaren medewerkers steeds schaarser en raakt kennis verloren.” Volgens Van Schagen kan toepassing van de procesmodellen ervoor zorgen dat een drinkwaterbedrijf ook in de toekomst kwalitatief goed water kan blijven maken en in kan blijven spelen op een veranderende samenstelling van het water. Hieruit wordt duidelijk hoe het behandelingsproces verbeterd kan worden. “De modellen laten niet specifiek kostenbesparingen zien, maar ze brengen wel meer structuur in het proces.” Van Schagen neemt als voorbeeld de verhouding tussen bypassstroom en een stroom door ontharding die idealiter op 25 procent werd vastgesteld. Na verloop van tijd is dit ervaringsgetal niet aangepast, terwijl deze waarde niet meer optimaal is. Een ander voorbeeld zijn de veel te strak gehanteerde pH-waarden, waarvan niemand ook meer weet waarom die destijds werden vastgesteld. Ondertussen is de kwaliteit van het water lichtelijk verbeterd en blijken die waarden achterhaald te zijn.” Van Schagen betreurt het dat recente wetenschappelijke inzichten niet optimaal in de actuele bedrijfsvoering worden benut. “Drinkwaterbedrijven sturen teveel op de ervaring van de installatie. Nieuw onderKim van Schagen.

Waterhuishouding in 2050 (bron: Beeldleveranciers).

zoeksmateriaal dat het generieke zuiveringsproces beter doorgrondt, wordt helaas niet automatisch meegenomen in de bedrijfsvoering.” Met zijn promotieonderzoek wil Van Schagen er in elk geval voor zorgen dat nieuw onderzoeksmateriaal direct toepasbaar is bij drinkwaterbedrijven. Waternet heeft een eerste stap genomen naar de implementatie van modelgebaseerde besturing op de zuivering.

Met heldere beelden nam hij de zaal mee naar allerlei futuristische oplossingen hoe waterbeleid in de toekomst uitgevoerd kan worden. De kern van zijn verhaal is dat de verschillende waterstromen (grijs, vuil en schoon én hemelwater) in woningen eigenlijk steeds meer losgekoppeld moeten worden. Loskoppeling impliceert immers dat de stromen dan beter behandeld kunnen worden, zoals het hergebruik van schoon water in de woning.

Modellen kunnen het zuiveringsproces verbeteren, omdat individuele metingen in het zuiveringsproces slechts een beperkt zicht hebben op het functioneren van het proces. Toepassing van Model-Based Monitoring combineert het proces met kennis om de onderliggende toestand van het proces te bepalen. Binnen het systeem van Model-Based Control worden de actuele besturingsacties zodanig gekozen, dat op lange termijn het proces optimaal blijft presteren. Daarnaast kunnen de modellen los van het proces ook gebruikt worden om de ideale procescondities en randvoorwaarden te bepalen waarbinnen het proces optimaal verloopt.

Brenno Meulman, ingenieur bij Landustrie, liet twee toepassingen zien van innovatieve technieken bij decentrale afvalwaterbehandeling, waaronder het DeSaH-project waarin decentrale zuivering een rol speelt. Meulman nam als voorbeeld een woonwijk in Sneek, waarbij de woningen niet zijn aangesloten op een grote waterzuivering, maar verbonden zijn met een grote vacuümriolering. Dit systeem bestaat al heel lang, maar is in deze wijk opnieuw in werking gesteld. Hiermee is een grote hoeveelheid water te besparen en het veroorzaakt minder stank. Tevens is met dit systeem biologische vergisting te realiseren, waarmee energie kan worden opgewekt.

Verslag symposium over langetermijnvisie op de waterketen Hoe ziet de waterketen er in de toekomst uit en wat is nodig om die toekomst werkelijkheid te maken? Hieronder leest u een verslag van de bijeenkomst die op 23 april bij Arcadis plaatsvond. Twee sprekers uit het veld gaven aan de hand van voorbeelden aan hoe duurzaam met water omgegaan kan worden. Govert Geldof vertelde over de Langetermijnvisie Waterketen die hij samen met het kernteam Waterketen heeft opgesteld.

Onder leiding van Eilard Jacobs, werkzaam bij Waternet en voorzitter van de organiserende Contactgroep Stedelijk Waterbeheer, volgde er een levende discussie. Kritische vragen werden gesteld over de voorgestelde noviteiten. Er rezen twijfels over de haalbaarheid en het nut ervan. Frank van der Heijden is werkzaam bij Arcadis, als hoofd van de adviesgroep Stedelijk water. Vanuit zijn functie als secretaris van de Contactgroep Stedelijk water organiseerde hij dit symposium. Volgens hem is de algemene conclusie dat deze voorbeelden de discussie voeden om met behulp van nieuwe technieken meer ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen voor het watersysteem te genereren. Kernwoorden zijn daarbij: duurzaam, robuust, bedrijfzeker en energiebesparend.

H2O / 11 - 2009

23


257 jaar ervaring, aan u gewijd Overtuigen en harten winnen Wat betekent de 257 jaar gebundelde ervaring voor u? Een enorme schat aan kennis over watertransport en waterbehandeling, die wij graag met u delen en waarmee u ďŹ nancieel uw voordeel kunt doen. Het staat voor ruim twee eeuwen wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, wat ons innovatief op het scherpst van de snede houdt. En in die 257 jaar leerden we uit eigen ervaring de vaardigheden waarmee we vandaag en morgen iedere uitdaging aankunnen. Maar vooral - die 257 jaar maakt ons wie we zijn: ITT Water & Wastewater. We zijn de optelsom van vier uitmuntende ITT-merken: Flygt, Sanitaire, Wedeco en Leopold. Hun integrale oplossingen leveren tastbare zakelijke, operationele en milieuvriendelijke resultaten die de tand des tijds kunnen doorstaan. De 6000 deskundigen van ITT W&WW werken onafgebroken, om u te overtuigen en uw hart te winnen. ITT Water & Wastewater is eigendom van de ITT Corporation, White Plains

www.ittwww.nl en www.ittwww.be


platform

Frans Klijn, Deltares Frank Alberts, Rijkswaterstaat Waterdienst Nathalie Asselman, Deltares

Compartimentering van dijkringen: kansrijk, maar lang niet overal Na de ramp van 1953 pleitte de Deltacommissie voor compartimentering van Centraal-Holland. Het geadviseerde beschermingsniveau van 1:10.000 ging daar zelfs van uit. Van de compartimentering is echter niets terecht gekomen en het principe is enigszins in de vergetelheid geraakt. Rond deze tijd komen de resultaten van een recente studie beschikbaar rond de vraag óf, waar en onder welke voorwaarden compartimentering zinvol is. Het blijkt mogelijk de gevolgen van overstromingen fors te beperken, maar nieuwe compartimenteringsdijken zijn slechts zelden rendabel vanuit economisch oogpunt. Om maatschappelijke ontwrichting te voorkomen, zijn ze wel zinvol.

N

a de ramp van 1953 heeft de Deltacommissie geadviseerd over de beheersing van overstromingsrisico’s. In het advies stonden - zoals bekend - de kustverkorting in het zuidwesten van Nederland en de versterking van de hoofdwaterkeringen voorop. Maar de commissie wees er tevens op dat het bezwijken van waterkeringen nooit geheel valt uit te sluiten en pleitte voor “de aanleg en instandhouding van tweede waterkeringen ter beperking van de inundatie”1). Dit pleidooi voor comparti-

mentering berustte op de ervaringen in 1953, waarbij sterk gecompartimenteerde dijkringen significant minder gevolgen kenden. De commissie uitte specifiek de wens het Hollands-Utrechtse laagveengebied “zo mogelijk te verdelen”. Deze compartimentering is nooit tot stand gebracht en het advies is haast vergeten. Inmiddels is er veel aandacht voor de mogelijk ontwrichtende gevolgen van overstromingen. En het ministerie van

Verkeer en Waterstaat heroverweegt de strategie voor overstromingsrisicobeheersing in het project Waterveiligheid 21e eeuw door het voorkomen van overstromingen, maar ook door het beperken van gevolgen. In dat kader moeten alle mogelijke maatregelen op hun merites worden beoordeeld, afzonderlijk en in samenhang met elkaar. Eén van de maatregelen, waarover nog weinig bekend was, is compartimentering. Daarom is in opdracht van de staatssecretaris een nadere verkenning uitgevoerd voor heel Nederland.

Afb. 1: Overstroomde gebieden in het oosten van Zuid-Beveland tijdens de watersnoodramp van 1953: (links) waargenomen, (rechts) gesimuleerd.

H2O / 11 - 2009

25


Afb. 2: Resultaat van de evaluatie van nut en kansrijkdom van compartimentering in verschillende dijkringen.

Het nut van compartimenteren Compartimenteren betekent letterlijk onderverdelen. In strikte zin is compartimentering van een dijkring dan ook het opdelen van een grote dijkring in (een aantal) kleinere dijkringen. Het hoofddoel van compartimentering is het verkleinen van het oppervlak dat overstroomd raakt, primair vanuit de gedachte dat het overstroomde oppervlak zeer bepalend is voor de schade van overstroming en voor de mate van maatschappelijke ontwrichting. Doel is dus overstromingsrisico’s te verkleinen door het beperken van de gevolgen. Compartimentering vindt ook op andere terreinen toepassing. In schepen worden dubbele wanden en waterdichte compartimenten gemaakt om zinken na een aanvaring te voorkomen of het leeglopen van een hele olietanker. Gebouwen worden in compartimenten verdeeld om de uitbreiding van een brand in het gebouw te beperken of te vertragen. De compartimenten worden onderling gescheiden door brandbestendige wanden, vloeren en deuren. In de bosbouw worden percelen gescheiden door brandgangen om de uitbreiding van een bosbrand te vertragen en het bos beter toegankelijk te maken voor de brandweer.

De compartimenteringstudie De compartimenteringstudie had tot doel antwoord te geven op de vraag óf, waar en onder welke voorwaarden compartimentering een zinvolle maatregel is voor het beperken van het overstromingsrisico door het beperken van de gevolgen van een overstroming. De studie is getrokken door Rijkswaterstaat Waterdienst en grotendeels uitgevoerd door Deltares, maar met medewerking van vele anderen. Zo maakten een geschiedschrijving onderdeel uit van het onderzoek2), een inventarisatie van alle bestaande dijklichamen en andere mogelijk waterkerende lijnvormige landschapselementen, een landsdekkende evaluatie, en zijn in casestudies enkele dijkringen diepergaand geanalyseerd. Bij dat laatste waren vele overheden betrokken.

26

H2O / 11 - 2009

Afb. 3: Regionale waterkeringen in Centraal Holland (boezemkaden, landscheidingen, secundaire keringen, etc.).

Regionale overheden trokken de studies meestal.

Geschiedenis Uit het uitgevoerde geschiedkundig onderzoek komt naar voren dat het idee van compartimentering bepaald niet nieuw is; er wordt al over gedacht zolang er dijken worden gebouwd. In het verleden zijn soms doelbewust compartimenteringsdijken aangelegd, zoals de Diefdijk tussen Alblasserwaard en Tieler- & Culemborgerwaarden, de Meidijk en Brakelse dwarsdijk in de Bommelerwaard, dwarsdijken in de Beerse Maas, een dwarsdijk in de Betuwe en de Querdamm op de grens met Duitsland tussen de Ooij en de Duffelt. Maar misschien belangrijker: er zijn vele malen meer dijken en lijnvormige elementen aanwezig die niet als compartimenteringsdijk zijn aangelegd maar die onbedoeld wel zo functioneren. Het duidelijkst natuurlijk door de vele inpolderingen en aandijkingen in het zuidwesten en noorden van het land. In de loop van een bijna duizendjarige ontstaansgeschiedenis is zo een gecompartimenteerdheid ontstaan die veel ouder is dan de dijkringen zelf.

Waar verdient compartimenteren overweging? De Deltacommissie meende in 1961 dat van geval tot geval moest worden vastgesteld of een tweede waterkering of compartimentering wenselijk was. Daarom zijn ook casestudies uitgevoerd. Maar daaraan voorafgaand is een landsdekkende evaluatie uitgevoerd om vast te stellen in welke dijkringen compartimentering overweging verdient en welke dus goede casestudiegebieden zouden vormen. Daartoe is het nut van compartimentering vastgesteld en tevens de kansrijkdom. Het nut van compartimenteren is vooral afhankelijk van de te verwachten maatschappelijke baat, in termen van vermeden economische schade, minder getroffenen en minder slachtoffers. Dat zijn functies van het oppervlak van de dijkring, het aantal

inwoners, de mogelijkheid tot evacuatie, de economische waarde, en van eigenschappen die bepalend zijn voor het overstromingsverloop. De kansrijkdom is afhankelijk van de benodigde investeringskosten in vergelijking met dijkverzwaring rondom. Deze kosten hangen samen met de vorm van de dijkring, de ligging ten opzichte van de gevarenbron, de ruimtelijke verdeling van kwetsbare functies én bestaande structuren. Zo kon per dijkring worden bepaald waar compartimenteren serieuze overweging verdient en waar niet (zie afbeelding 2). De grote dijkringen springen eruit.

Verkenning van tracés en beoordeling Van de acht dijkringen waar compartimentering serieuze overweging verdient, zijn er vier uitgebreider onderzocht: Flevoland, Centraal Holland, Land van Heusden / De Maaskant en de Betuwe, Tieler- en Culemborgerwaarden. Samen met Duitse collega’s wordt ook nog gekeken naar de grensoverschrijdende dijkringen Rijn & IJssel en Ooij & Millingen. Daarover wordt nog afzonderlijk gerapporteerd. Allereerst zijn tijdens werkateliers alternatieve tracés geschetst. Aan die werkateliers is deelgenomen door vertegenwoordigers van provincies, waterschappen en gemeenten, ngo’s en andere belanghebbenden. Bij het schetsen is kennis gebruikt over het overstromingsverloop en de gevolgen van overstromingen, alsook over huidig en toekomstig ruimtegebruik, ruimtelijk beleid en ander beleid met ruimtelijke implicaties. Bij het vaststellen van tracéalternatieven is eveneens rekening gehouden met hoe lang en zwaar een nieuwe dijk zou moeten worden en of bij bestaande - of geplande - structuren kan worden aangesloten. Vervolgens is berekend welke risicoreductie werd bereikt en zijn de kosten en overige maatschappelijke gevolgen van de tracés vastgesteld. In alle casestudies blijkt de aanleg van een goed gepositioneerde compartimenteringsdijk te leiden tot minder economische schade, een vermindering van de aantallen


platform

De Diefdijk tussen Alblasserwaard en Tieler- en Culemborgerwaarden.

getroffenen en een kleiner slachtofferrisico. Een reductie van 50 tot 80 procent aan economische schade en aantal getroffenen bleek in de meeste gevallen haalbaar. Omdat overstromingen zeldzame gebeurtenissen zijn, is ook de jaarlijkse baat bepaald, waarbij is uitgegaan van verschillende aannamen over de overstromingskans. De jaarlijkse baat is het grootst bij de aanleg van een compartimenteringsdijk in de Betuwe aan de westkant van het AmsterdamRijnkanaal (8 tot 13 miljoen euro per jaar). In Zuidelijk Flevoland en het Land van Heusden / de Maaskant is de jaarlijkse baat circa drie tot vijf miljoen euro per jaar. De laagste jaarlijkse baat is te verwachten in Centraal Holland, ten eerste omdat de overstromingskans in deze dijkring zo klein is (< 1/10.000), maar ook omdat deze dijkring sowieso nooit helemaal vol loopt door de vele bestaande kades. De geraamde kosten van compartimentering variëren van 10 miljoen euro (ophogen westelijke deel van de Oude Maasdijk) tot bijna 400 miljoen euro (ophogen Prinsendijk en dijk langs de Oude Rijn). De meeste onderzochte tracés kosten tussen de 100 en 200 miljoen euro. Vanuit economisch oogpunt is - op basis van het eerstejaarsrendement - compartimentering in slechts één van de casestudiegebieden aantrekkelijk: de Betuwe.

Hier zijn de jaarlijkse baten hoger dan de jaarlijkse kosten. Dit komt door de relatief lage investeringskosten, maar meer nog door de grote jaarlijkse baat van een compartimenteringsdijk langs de westkant van het Amsterdam-Rijnkanaal. Voor het Land van Heusden / De Maaskant geldt dat het eerstejaarsrendement alleen positief is als de overstromingskans gelijk zou zijn aan de beschermingsnorm; in werkelijkheid is de overstromingskans al gauw een factor 2 tot 3 kleiner. Uit de casestudies kunnen vele lessen worden getrokken. In dit bestek gaan we slechts op enkele daarvan in, namelijk: • de grote betekenis van reeds aanwezige dijken op het overstromingsverloop en daarmee op de baat van compartimentering; • de (mogelijke) rol van een uitlaatwerk en/ of het slechten van dijken daarbij; • de moeilijkheden van het traceren van compartimenteringsdijken langs of op bestaande infrastructuur (het zogeheten ‘meekoppelen’); • landschappelijke inpassing en invloed op ruimtelijke kwaliteit; • de gevoeligheid van de kosten-batenverhouding voor de schatting van de overstromingskans en de relatie met normdifferentiatie; • dat er meer zaken een rol spelen dan kosten en economische baten.

De rol van reeds aanwezige dijken en kades Met name in Centraal Holland bleek het overstromingsverloop sterk te worden beïnvloed door het geheel aan oude dijken, droogmakerijen, kades en overige lijnvormige infrastructuur (zie afbeelding 3). Die maken dat het water zich op enige afstand van de bres slechts langzaam en vaak schoksgewijs verspreidt. De Haarlemmermeer wordt zelfs effectief droog gehouden door de kades langs de ringvaart. Dat wil zeggen: als die het niet begeven. En daar zit de grote onzekerheid. Het gedrag, en met name de standzekerheid, van al die regionale kades en oude dijken is een grote onbekende. Omdat ze het overstromingsverloop zeer sterk beïnvloeden, hebben ze grote gevolgen voor het berekende overstromingsrisico en dus voor de risicoreductie die met compartimentering kan worden bereikt. In de analyse leidden ze tot een relatief kleine baat van compartimentering in Centraal Holland.

Suatie Een mooi oud woord voor het lossen van water. En dat bleek juist in hellende dijkringen langs de grote rivieren essentieel om het overlopen naar een naburige dijkring (bijvoorbeeld de Alblasserwaard) of een rivier met kleinere capaciteit (bijvoorbeeld de Nederrijn-Lek of IJssel) te voorkomen. Dit domino-effect kan een extra risico vormen,

H2O / 11 - 2009

27


dat al is onderkend bij de aanleg van de Diefdijk. Daar zijn suatiewerken aangelegd in de vorm van de Lingewerken en Dalemse overlaten3). Ook bij verdere compartimentering van de Betuwe blijkt waterlossing nodig, omdat anders de dijk langs de Nederrijn wordt overbelast. Bij een compartimenteringsdijk langs de westkant van het Amsterdam-Rijnkanaal is lozing mogelijk via de noordelijke keersluis, waar de top van de afvoergolf dan juist is gepasseerd. Ook bij een doorbraak van de noordelijke Lekdijk langs de Krimpenerwaard blijkt benedenstroomse lozing belangrijk, om Centraal Holland te vrijwaren. Lozing kan daar door het slechten van de dijk.

Meekoppelen met bestaande infrastructuur Aanvankelijk leek het aantrekkelijk bestaande lijnvormige infrastructuur of bestaande oudere dijken te versterken. In de praktijk blijkt dit echter tot grote inpassingsproblemen te leiden en fors hogere kosten. Vaak is sprake van een- of tweezijdige bebouwing, in andere gevallen gaat het om infrastructuur met veel coupures, tunnels en duikers. En bij een compartimenteringsdijk die in uiterste nood water moet keren, zijn gaten die moeten worden gedicht, zeer ongewenst. In de casestudies bleken geheel nieuwe tracés vaak stukken goedkoper en makkelijker in te passen.

Inpassing en ruimtelijke kwaliteit Nieuwe dijken kunnen heel ingrijpend zijn. Aantasting van landschapswaarden ligt dan ook op de loer. Daar staat tegenover dat bestaande dijken - mits goed ontworpen en met een duidelijk herkenbare functie - soms hoog worden gewaardeerd, niet het minst om het mooie uitzicht op het omringende landschap: men denke aan de fietsroutes over de rivierdijken, de Westfriese omringdijk of de waterlinies. Door landschapsarchitecten bij de werkateliers te betrekken, is duidelijk geworden dat een goed ontwerp ook ruimtelijke kwaliteit kan opleveren. Zo is een zeer fraai ontwerp gemaakt voor een compartimenteringsdijk op de plaats van de oorspronkelijke Betuwelinie, waarmee weer structuur wordt

gegeven aan het landschap rond Kesteren dat nu sterk lijdt aan verrommeling door de A15, Betuwelijn en daarop reagerende dorpen met steeds rafeliger randen. Maar ook voor andere locaties zijn aansprekende ontwerpen gemaakt.

Overstromingskans allesbepalend? De jaarlijkse economische baten van compartimentering bestaan uit de jaarlijkse vermeden schade. Deze zijn direct gerelateerd aan de kans op een overstroming. De economische baat wordt twee keer zo groot als de overstromingskans geen 1 : 2.000 maar 1 : 1.000 is, een factor vier als deze 1 : 500 bedraagt, enz. Dit lijken grote verschillen, maar ze zitten ruim binnen de bandbreedte van wat erkende experts realistisch achten. De kostenschattingen lopen veel minder uiteen. Dat betekent dat de kosten-batenverhouding van compartimenteringsdijken vooral afhangt van de schatting van de overstromingskans. Dat geldt overigens ook voor andere maatregelen, zoals dijkverzwaring. Het betekent ook dat altijd de afweging moet worden gemaakt tussen gevolgbeperking of nog betere bescherming door normverhoging. Voor enkele dijkringen in het rivierengebied is daar in het RBSO-project4),5) al naar gekeken; compartimentering van de Betuwe bleek bijvoorbeeld rendabeler dan algehele dijkverzwaring, hetgeen logisch is want het gaat om circa tien kilometer compartimenteringsdijk versus zo’n 170 kilometer ringdijk.

Meer dan economische baten Het bovenstaande betekent ook dat goed beschermde dijkringen vanuit economische kosten-batenoverwegingen minder snel in aanmerking komen voor compartimentering dan dijkringen met een lager beschermingsniveau. Ofwel: ‘hoe beter een dijkring beschermd is, des te minder rendabel compartimentering’. Maar een kosten-batenanalyse kan al te gemakkelijk voorbij gaan aan nieteconomische baten (minder slachtoffers en getroffenen) én het feit dat men kan beogen maatschappelijke ontwrichting door overstromingen te voorkomen. Om die reden

advertentie

28

H2O / 11 - 2009

kan compartimentering toch aantrekkelijk zijn, ook als de maatregel niet kosteneffectief is. Dat zou kunnen betekenen dat bij beleidsvorming aan de kosten-batenverhouding minder gewicht wordt gegeven en meer principieel wordt gekozen. Ook rond brandpreventie wordt immers niet van geval tot geval een kosten-batenanalyse uitgevoerd, maar wordt gewerkt volgens een eenmaal vastgesteld principe: ‘om de zoveel meter een branddeur’. Het is aan de beleidsmakers om daarover te beslissen. LITERATUUR 1) Deltacommissie (1961). Eindverslag en interimadviezen, deel 1. Staatsdrukkerij- en uitgeversbedrijf. 2) Van Heezik A. (2008). Het voordeel van een dubbele defensie - de discussies rond het compartimenteren van dijkringen in het verleden. Deltares. Rapport T2513.20. 3) Provincie Zuid-Holland (1990). De Lingewerken een waterstaatkundige ‘noodzaak’. Hoofdrapport en kaartbijlage. 4) Kind J. (2005). Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas. Achtergrondrapportage kosten-batenanalyse. RIZA. Rapport 2005.025. 5) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2006). Syntheserapport onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas.


platform

Ruben Dahm, ARCADIS, thans Deltares Ans Elffrink, Waterschap Veluwe Saskia Burgers, Wageningen Universiteit

Pragmatische gevoeligheidsen onzekerheidsanalyse in het regionale waterbeheer De komende jaren voert Waterschap Veluwe maatregelen uit ter voorkoming van wateroverlast. Om de effecten hiervan in het oppervlaktewatersysteem te bepalen, gebruikt het waterschap detailmodellen van haar watersysteem. Vanwege het ontbreken van meetgegevens is kalibratie beperkt mogelijk. Om die reden heeft de stochastische gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse die het waterschap voor één stroomgebied uitvoerde, extra waarde. Met Monte Carlo-simulaties is op een pragmatische wijze inzichtelijk gemaakt welke parameters de grootste onzekerheid genereren in de maximale waterstand en het maximale debiet.

I

n het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderzoekt Waterschap Veluwe of het watersysteem piekafvoeren ten gevolge van extreme hoeveelheden neerslag in korte tijd kan verwerken. Diverse maatregelen worden onderzocht of zijn reeds ingezet om wateroverlast te voorkomen, zoals het verbreden van watergangen, het automatiseren van stuwen of het aanwijzen van inundatiegebieden. De gewenste mate van nauwkeurigheid van de modelresultaten wordt steeds groter, maar de detailmodellen hebben momenteel één belangrijke tekortkoming: ze zijn nauwelijks gekalibreerd1). Het waterschap toetst met gebiedskenners de modelresultaten op plausibiliteit. Dit maakt het lastig én uitdagend om wateroverlast en de effecten van maatregelen te kwantificeren. Voor Waterschap Veluwe is het daarom van belang om meer grip te krijgen op de gevoeligheid van de modelparameters en daarmee de onzekerheid van de berekende waterstanden en debieten, wil ze met vertrouwen de aan wateroverlast gerelateerde uitdagingen oplossen. Het voornaamste doel van deze studie is om op een pragmatische wijze inzichtelijk te maken welke parameters de grootste gevoeligheid in de modelresultaten geven en daaruit voortkomend de onzekerheid in waterstand- en afvoerberekeningen. Hiervoor is een stochastische analyse

gebruikt. Deze kennis maakt het mogelijk om de effectiviteit van maatregelen in perspectief van (on)zekerheid te plaatsen. Hierdoor krijgt een manager meer informatie tot zijn beschikking om, met het oog op ruimtelijke, economische en sociale implicaties van wateroverlastbeperkende maatregelen, beslissingen op te baseren. Modelsimulaties bevatten verschillende onzekerheden. Allereerst moet men zich afvragen of de versimpelde weergave van de werkelijkheid het watersysteem correct weergeeft. Daarnaast kan men zich de vraag stellen hoe onzekerheden in de input zoals neerslagintensiteit en parameterwaarden door het simulatiemodel propageren en leiden tot onzekerheden in de resultaten2). Deze studie richt haar aandacht op de onzekerheden van parameterwaarden. De resultaten van een gevoeligheidsanalyse zijn bruikbaar om risicobepalende parameters te identificeren en aanvullend onderzoek naar deze parameters te verrichten. Tegelijkertijd kan beperkt aandacht besteed worden aan minder gevoelige parameters (modelreductie). Men kan onderscheid maken in een deterministische en stochastische gevoeligheidsanalyse. Voor een deterministische gevoeligheidsanalyse is geen kennis van de variatie van een parameter nodig. Een voorbeeld is de verandering van de waarde van een parameter, bijvoorbeeld de drainage-

weerstand, met plus of min 25 procent. Deze methode wordt vaak gebruikt in het regionale waterbeheer. Voordelen zijn dat het een beeld geeft van het hele spectrum aan mogelijke resultaten en dat een beperkt aantal modelsimulaties noodzakelijk is. De parameters worden echter niet simultaan veranderd. Hierdoor ontstaat geen goed beeld van mogelijke interacties tussen parameters en niet-lineaire effecten op de modelresultaten. Een stochastische gevoeligheidsanalyse verandert de parameters wel gelijktijdig en hanteert een verdeling voor de onzekerheid van elke parameter. Met een gevoeligheidsanalyse wordt de variantie van de modelresultaten toegewezen aan de verschillende bronnen van variatie in de invoervariabelen en modelparameters. De onzekerheid in de modelinvoer veroorzaakt een spreiding van de modelresultaten. Een onzekerheidsanalyse kwantificeert die onzekerheid in een gemiddelde, een variantie en een 95 procent betrouwbaarheidsinterval.

Methodiek Voor de gevoeligheidsanalyse en onzekerheidsanalyse zijn zes stappen uitgevoerd3),4): selectie modelinvoer en parameters, bepaling van de verdeling van elke modelinvoer en parameter, het vaststellen van de onderlinge correlaties of restricties, het genereren van een invoermatrix volgens geschikt design, een simulatie en een analyse van de resultaten.

H2O / 11 - 2009

29


gebruikt een neerslagvolume met een herhalingstijd van één keer per tien jaar (109 millimeter in 216 uur). Bij wijze van experiment is gekozen voor een groot aantal parameters. Samen met hydrologen en gebiedskenners van Waterschap Veluwe, en afgestemd op de modelstructuur van SOBEK, zijn 13 parameters onderzocht voor zowel het neerslagafvoerproces (parameters 1-10) als het hydrodynamische gedeelte (parameters 11-13) (zie tabel 1). De modelinvoer (neerslagpatroon en -volume) vormt geen onderdeel van de analyses.

Vaststellen van de verdeling

Afb. 1: De noordelijke IJsselvallei.

Aan de hand van een casus voor de noordelijke IJsselvallei worden onderstaand de details van elke stap beschreven.

Studiegebied noordelijke IJsselvallei Het stroomgebied van de noordelijke IJssel ligt in het oostelijk deel van het beheergebied van Waterschap Veluwe en is circa 21.000 hectare groot (zie kaart). Het gebied is hellend en loopt af richting het noorden met een totaal hoogteverschil van circa 15 meter. Het stroomgebied loost water op de IJssel door vrije afwatering en bemaling. Ten zuiden van het Toevoerkanaal watert de noordelijke IJsselvallei af via dit kanaal, waarbij een deel van het water afstroomt naar de IJssel en een deel via automatische stuwen wordt doorgestuurd naar de weteringen ten noorden van het kanaal. Het watersysteem bestaat uit 457 km A-watergang en is geschematiseerd met SOBEK5),6).

De onzekerheid van een parameterwaarde is weergegeven in de vorm van een kansverdeling. Voor de vorm van die verdelingen zijn nauwelijks bronnen gevonden. Daarom is ervoor gekozen om de verdelingen op een pragmatische wijze op te stellen. Hiervoor zijn literatuur en expert judgement over parameters en modelsystemen gebruikt. Vervolgens zijn de karakteristieke kenmerken van een verdeling bepaald. Voor elke parameter is nagedacht over de fysische bandbreedte in het stroomgebied van de noordelijke IJssel. Onderzoek geeft aan dat de vorm van de verdeling een significant effect uitoefent op de modelresultaten en toegekende gevoeligheid van een parameter8). Het woord ‘pragmatisch’ slaat daarom vooral op het feit dat we accepteren dat we weinig informatie vonden over de te gebruiken verdelingen en daardoor keuzes hebben gemaakt om toch een gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse uit te voeren. Voor de geinteresseerden is in tabel 1 het overzicht van de parameters, de gekozen verdelingen en het bereik van de parameterwaarden opgenomen. Onderlinge restricties of correlaties zijn niet aangenomen. Dat maakt alle combinaties van parameterwaarden mogelijk. De combinatie ‘initiële grondwaterstand’ en ‘weerstandcoëfficiënt watergangen’ had mogelijk een restrictie kunnen krijgen. In de praktijk zal een hoge grondwaterstand

(representatiever voor een wintersituatie) nauwelijks tegelijkertijd voorkomen met een hoge mate van begroeiing (representatiever voor een zomersituatie). Deze restrictie is niet opgelegd. In totaal heeft vijf procent van de berekeningen deze combinatie. De verwachting is dat dit geringe aantal de resultaten nauwelijks beinvloedt.

Ontwerp en simulaties Het effect op de modelresultaten van het ‘niet weten welke waarde een parameter precies heeft’ is onderzocht door de waarden van 13 parameters simultaan te laten variëren in elke SOBEK-berekening. Met een Latin Hypercube sample (LHS) is voor elke parameter een waarde getrokken uit de specifieke verdeling van tabel 1. Latin Hypercube is een efficiënte methode, omdat minder simulaties nodig zijn dan bij Monte Carlo, terwijl de gehele parameterruimte wel wordt afgedekt. Bij een LHS-trekking wordt de kansverdeling van de parameter in stukken verdeeld die een gelijke kans van voorkomen hebben. Vervolgens wordt in ieder interval één trekking zo genomen dat iedere combinatie van rij en kolom één keer voorkomt. In totaal heeft het waterschap 650 simulaties uitgevoerd.

Analyse en resultaten Wat betekent dit nu voor de casestudie van de noordelijke IJsselvallei? Samen met gebiedskenners zijn zes locaties gekozen waarvoor de simulaties zijn geanalyseerd. Voor elke simulatie zijn zowel de maximale waterstanden en debieten als de tijdreeks geanalyseerd. Voor de gevoeligheidsanalyse is onderzocht welke variantie in de maximale waterstanden en debieten is toe te wijzen aan de onzekerheden in de parameterwaarden. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Top Marginal Variance (TMV), ook wel de first order sensitivity index genoemd3),9). De TMV van een parameter is de reductie in variantie van de modelresultaten die het waterschap krijgt als de parameterwaarde volledig bekend is, terwijl de kennis van de overige parameters even onzeker blijft. Dit betekent

Tabel 1: Overzicht parameters en verdelingen.

parameter (eenheid)

verdeling

gemid- standaarddelde deviatie

ondergrens

bovengrens

Uitgangspunten Waterschap Veluwe hanteert als uitgangspunt een wintersituatie met de peilen op streefniveau. Via de gemalen Terwolde en Veluwe loost het systeem op de IJssel. Een neerslagsituatie waardoor wateroverlast kan ontstaan, vormt het uitgangspunt voor de gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse. In deze studie gebruikt het waterschap voor de berekening van een extreme waterstandsituatie de STOWAneerslagpatronen en -intensiteiten7) en onderzoekt de effecten van twee neerslagpatronen. Gebiedskenners geven aan dat het watersysteem vaak voor overlast zorgt na het optreden van neerslag volgens de patronen ‘hoog’ en ‘2 piek kort’. Het waterschap

30

H2O / 11 - 2009

1 berging op maaiveld (mm) gamma 2 vertragingsfactor overstort (1/min) gamma 3 intreeweerstand (dag) gamma 4 drainagediepte (m -maaiveld) gamma 5 drainageweerstand (dag) normaal 6 berging op verhard oppervlak (mm) uniform 7 oppervlakte afvoer (dag) uniform 8 infiltratiecapaciteit zand (mm/uur) uniform 9 infiltratiecapaciteit klei (mm/uur) bèta 10 initiële grondwaterstand (m +streefpeil) bèta 11 weerstandcoëfficiënt watergang** (s-1) bèta 12 weerstandcoëfficiënt duiker (m1/3/s) bèta 13 afvoercoëfficiënt stuw (-) bèta

4 0,025 150 1,5 125

1,5 0,35 20 75 1,05

1 0,01 100 0,2 12,5

0,3 0,15 4 7 0,1

50 0,9* 1 0,1 20 1 0,1 5 60 0,85

3 1,5 40 5 0,75 30 100 1,3

* De minimumdikte van de eerste drainagelaag bedraagt 0,9 meter. ** Toepassing van De Bos en Bijkerk-relatie tussen de Manning weerstandcoëfficiënt en de waterdiepte.


platform

Afb. 2: Tijdafhankelijke onzekerheidsanalyse (boven) en gevoeligheidsanalyse (onder) voor locatie 1616: de Grote Wetering (zie kaart).

dat als de parameter ‘weerstandcoëfficiënt watergang’ een TMV heeft van 38 procent voor de modeluitvoer ‘maximale waterstand’, de variantie van de maximale waterstanden met circa 40 procent kan worden verminderd als de mate van begroeiing bekend is. Met regressietechnieken is onderzocht welke parameters de modelresultaten grotendeels verklaren. Tabel 2 toont dat de TMV voor de parameters ‘initiële grondwaterstand’ en ‘weerstandcoëfficiënt watergang’ groot is. Deze parameters verklaren samen meer dan driekwart van de variantie in de maximale waterstand en het maximale debiet voor beide neerslagpatronen. De parameters ‘drainagediepte’ en ‘oppervlakte afvoer’ scoren regelmatig een TMV van vijf tot tien procent. De overige negen parameters

oefenen nauwelijks invloed uit op de maximale waterstanden en maximale debieten. In de onzekerheidsanalyse is gekeken naar het 95 procent betrouwbaarheidsinterval rondom de maximale waterstand en debiet. Voor de onderzochte locaties bedraagt dit interval plus of min 20 cm rondom de gemiddelde maximale waterstand van alle simulaties. Voor het maximaal opgetreden debiet geldt dat de bovengrens van het interval gemiddeld 2,3 keer zo groot is als de ondergrens. Het is voor de toetsing aan het Nationaal Bestuursakkoord Water belangrijk de gevoeligheid en onzekerheid van de maximale waarden te weten. Daarnaast geeft een tijdsafhankelijke gevoeligheidsanalyse extra informatie over het moment waarop de verschillende parameters hun invloed laten

gelden (zie afbeelding 2). Als voorbeeld is neerslagpatroon ‘hoog’, locatie 1616 gekozen. De gevoeligheidsanalyse voor de maximale waarden maakt inzichtelijk dat de parameter ‘oppervlakte afvoer’ met een TMV van 17,2 procent redelijk belangrijk is. Een tijdsafhankelijke gevoeligheidsanalyse met alleen lineaire regressie maakt duidelijk dat een dag voordat de maximale waterstand optreedt, de parameter ‘oppervlakte afvoer’ meer dan 70 procent van de onzekerheid in de waterstand bepaalt. Na de maximale waterstand neemt de invloed van parameter ‘weerstandcoëfficiënt watergang’ langzaam toe.

Discussie In 2007 voerde WL|Delft Hydraulics een deterministische gevoeligheidsanalyse uit voor het model van de noordelijke IJssel-

Tabel 2: De reductie in variantie van de modelresultaten van beide neerslagpatronen voor de maximale waterstand en het maximale debiet.

H2O / 11 - 2009

31


Wateroverlast in de IJsselvallei (foto: Wim Visscher).

vallei1). Als neerslagsituatie is ‘september 1957’ inclusief voorgeschiedenis gebruikt. De voornaamste conclusie was dat het modelleren van de weerstandcoëfficiënt met zorg dient te gebeuren. Het toepassen van een Manning weerstandcoëfficiënt van 15 of 34 m1/3s-1 leidde tot een verschil in waterstand van ordegrootte vijf tot 21 cm. Daarnaast had de verandering van drainageweerstand (± 20 procent) een gering effect (-6 cm tot +4 cm). De mate van invloed van deze parameter komt overeen met de bevindingen uit deze studie.

Conclusie De stochastische gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse van het SOBEK-model noordelijke IJsselvallei leert Waterschap Veluwe dat de parameters ‘initiële grondwaterstand’ en ‘weerstandcoëfficiënt watergang’ extra aandacht verdienen bij het simuleren van wateroverlast indien een neerslagsituatie zonder voorgeschiedenis wordt gebruikt. Voor hydrologen waarschijnlijk geen verrassing, maar als het waterschap deze twee parameters correct weet te schatten/schematiseren, dan neemt gemiddeld genomen de variantie in de voorspelde maximum waterstand met 75 procent af. Daarnaast verdienen de parameters ‘drainagediepte’, ‘drainageweerstand’ en ‘oppervlakte afvoer’ uitvoerige aandacht. Aanvullend onderzoek kan inzicht

32

H2O / 11 - 2009

geven in het effect van de keuze voor een bepaalde verdeling.

Aanbevelingen De studie geeft vier belangrijke aanbevelingen: • Gebruik een neerslagsituatie met voorgeschiedenis, zodat de ‘initiële grondwaterstand’ minder effect heeft op de modelresultaten en de onzekerheid afneemt; • Onderzoek de mate van begroeiing, het hydrodynamische effect van gebiedsspecifieke waterplanten en de wijze van modelschematisatie; • Reduceer het aantal parameters in een gevoeligheidsanalyse van 13 naar 5: initiële grondwaterstand, weerstandcoëfficiënt watergangen, oppervlakte afvoer, drainagediepte en drainageweerstand; • Analyseer de modelresultaten tijdsafhankelijk om meer inzicht in de gevoeligheid van parameters en in de onzekerheid van de modelresultaten te krijgen. LITERATUUR 1) Verschelling E. (2007). Evaluatie SOBEK-modellering Waterschap Veluwe. WL|Delft Hydraulics. 2) Van der Klis H. (2003). Uncertainty analysis applied to numerical models of river bed morphology. Ph.D. thesis. 3) Saltelli A., K. Chan en E. Scott (2000). Sensitivity analysis. John Wiley & Sons, pag. 475.

4) Van den Brink C., W. Zaadnoordijk, S. Burgers en J. Griffioen (2008). Stochastic uncertainties and sensitivities of a regional-scale transport model of nitrate in groundwater. Journal of Hydrology 361, pag. 309-318. 5) HKV Lijn in water (2005). Modelstudie Noordelijke IJsselvallei. 6) Waterschap Veluwe (2007). Stroomgebieduitwerkingsplan Noordelijke IJsselvallei. 7) STOWA (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. Rapport 2004-26. 8) Benke K., K. Lowell en A. Hamilton (2008). Parameter uncertainty, sensitivity analysis and prediction error in a water-balance hydrological model. Mathematical and computer modelling 47, pag. 1134-1149. 9) Jansen M., W. Rossing en R. Daamen (1994). Monte Carlo estimation of uncertainty contributions from several independent multivariate sources. Predictability and Nonlinear Modelling in Natural Sciences and Economics, pag. 334-343.


platform

Annemieke Marsman, Deltares Frans van Geer, Deltares Gerben Tromp, Waterschap Groot Salland

Goede monitoring levert wat op Om hun taak goed uit te kunnen oefenen, hebben waterbeheerders kennis nodig van het watersysteem. Daarom investeren ze veel tijd en geld in het uitvoeren en analyseren van metingen. Om de investeringen in de hand te houden, proberen waterbeheerders zo effectief mogelijk te meten. Meetnetten worden doorlopend geoptimaliseerd. Bestaande methoden voor meetnetoptimalisatie gaan uit van een gewenst niveau van nauwkeurigheid waarmee parameters ruimtelijk of temporeel in beeld moeten worden gebracht. Op basis hiervan wordt bepaald welke meetpunten kunnen verdwijnen of waar nieuwe meetpunten moeten komen. Een nadeel van deze methode is dat moeilijk ‘hard’ gemaakt kan worden wat het gewenste nauwkeurigheidsniveau zou moeten zijn. In dit artikel wordt daarom een andere benaderingswijze gepresenteerd. Hierbij wordt uitgegaan van kosteneffectiviteit. Het realiseren en onderhouden van meetpunten kost geld, maar levert ook informatie op en een opbrengst in geld. Deze nieuwe benaderingswijze is toegepast op het grondwatermeetnet, maar zou ook voor andere meetnetten interessant kunnen zijn.

E

en kosten-batenanalyse bestaat uit een balans met alle voordelen aan één kant van de balans en alle kosten, de risico’s en de nadelen aan de andere kant. Deze balans kan inzicht geven in het beoordelen in hoeverre de te verwachten baten opwegen tegen de te verwachten kosten en risico’s. Door de kosten, baten en de risico’s te beïnvloeden, kan gezocht worden naar een balans die optimaal is. Het risico wordt gedefinieerd als kans x effect. Door de kans te verkleinen, wordt het risico kleiner en zal op deze manier de balans verschuiven.

doelvariabele genoemd. De onzekerheid in de doelvariabele is met recent ontwikkelde technieken goed te bepalen. Kennis op dat gebied is ruimschoots aanwezig en geaccepteerd. Voor het ontwerp van een meetnet is nu voor de ontwerpers de vraag tot hoever je de onzekerheid in de doelvariabele wilt reduceren met behulp van het aantal meetpunten. Dit ontwerp is vaak niet gefundeerd op een afweging tussen kosten en opbrengst en is daardoor vaak voornamelijk afhankelijk van het budget wat beschikbaar is. Hierdoor wordt in de praktijk wellicht teveel of te weinig gemeten.

In het geval van meetnetoptimalisatie bestaat de balans enerzijds uit de kosten voor meetpunten/meetfrequentie (het negatieve element) en anderzijds uit de meetnetopbrengsten (het positieve element). De meetnetopbrengsten zijn lastiger te definiëren. In het algemeen kunnen deze worden beschouwd als de reductie in schade als gevolg van verkeerde beslissingen die genomen zijn op basis van onzekere informatie. De onzekere informatie is de kans op een bepaalde waarde die afhankelijk is van het aantal metingen wat weer invloed heeft op de kosten (het negatieve element van de balans neemt toe). Op deze manier kan gemanipuleerd worden totdat een optimum ontstaat (minimum in kosten).

In deze studie is de onzekerheid in de doelvariabele enerzijds doorvertaald naar opbrengstderving (schade). Anderzijds is de relatie gelegd met de kosten die gemaakt worden om een meetnet te installeren en waar te nemen. Als teveel wordt gemeten, zijn de meetkosten heel hoog en is de kans op opbrengstderving heel laag. Als te weinig wordt gemeten, zijn de meetkosten heel laag en is de kans op opbrengstderving hoog. Door deze economische waarde toe te voegen kan een balans gevonden worden tussen enerzijds de meetkosten (en daarmee de mate van onzekerheid in de doelvariabele) en anderzijds het risico van opbrengstderving. Het optimum is daar waar de som van deze kosten en risico een minimum heeft en een kosteneffectief meetnet oplevert.

Metingen van de grondwaterstand worden vaak gebruikt voor het bepalen van vlakdekkende informatie over bijvoorbeeld de grondwaterstand. Deze informatie wordt de

Als eerste moet een doelvariabele worden gekozen die een duidelijke relatie heeft met de kosten en baten van een meetnet. Vervolgens moet de doelvariabele door

een meetnet kwantitatief bepaald kunnen worden. In lijn met Waternood is als doelvariabele gekozen voor een vlakdekkend beeld van de de gemiddelde hoogste en gemiddelde laagste grondwaterstand (GHG en GLG, vanaf hier GxG genoemd). Deze zijn afhankelijk van het type landgebruik. Per landgebruik wordt een kosten-batenrelatie met de GxG gedefinieerd. Om een kosten-batenanalyse te doen voor een grondwatermeetnet, moeten afwijkingen van de gewenste GxG uitgedrukt worden in economische grootheden. Dit wordt gedaan met behulp van zogeheten schadefuncties. Deze relaties kunnen per landgebruik behoorlijk verschillen: vaak is voor landbouw een wat drogere GxG nodig voor een optimale opbrengst, terwijl natuur beter gedijt bij een wat nattere GxG. Afwijkingen van de gewenste GxG leveren ook verschillende schades op. Door deskundigen van Waterschap Groot Salland zijn de relaties tussen GxG en baten-opbrengstderving (in euro’s) bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen landbouwschade met behulp van de HELP-tabellen, natuurschade (wat kost het om een natuurgebied opnieuw aan te leggen als de natuur schade heeft ondervonden van droogte of wateroverlast?) en schade door wateroverlast op een bungalowpark. Een voorbeeld van een schadefunctie is te zien in afbeelding 1, waar de schade als functie van de GxG is geplot voor een landbouwgewas. Op deze manier kan per locatie of gridcel in een model een totale schade als functie van de GxG bepaald

H2O / 11 - 2009

33


Afb. 1: a) Schade als functie van GxG voor landbouw, b) Kans als functie van GxG, c) Kostenbalans als functie van het aantal meetpunten.

worden door de schades van alle landgebruiktypes in deze gridcel te sommeren. De actuele GxG wordt bepaald met behulp van een meetnet en is dus niet exact bekend: de onzekerheid is afhankelijk van het aantal grondwatermeetpunten. In de grafieken is te zien hoe de onzekerheid gerelateerd is aan het aantal meetpunten. Als veel wordt gemeten, is de onzekerheid in de actuele GxG klein, terwijl - wanneer weinig wordt gemeten - de onzekerheid in de actuele GxG groter is. De kans dat de actuele GxG in de buurt ligt van de gewenste GxG is dus groot als de onzekerheid in de actuele GxG klein is. In de buurt van de gewenste GxG is de kans van optreden weliswaar groot, maar de schade klein en daarmee het product van kans maal schade ook. Verder van de gewenste GxG neemt de kans dat de actuele GxG optreedt af, maar de bijbehorende schade neemt toe. De kans op zeer hoge of lage actuele GxG is zeer klein, waardoor het product kans maal schade weer kleiner wordt. Het risico bij een bepaalde meetstrategie is nu gelijk aan de integraal van de kans op een bepaalde GxG maal de bijbehorende schade. Het risico is dus een functie van de meetstrategie. Veel informatie en dus veel meetpunten levert een zeer nauwkeurige schatting van de actuele GxG op. Daarmee blijft tevens het risico tot een minimum beperkt. Bij weinig meetinspanning is de kans groot dat de actuele GxG verder afwijkt van de gewenste GxG en is dus het risico om schade te leiden groot. In deze benadering wordt er vanuit gegaan dat de waterbeheerder daadwerkelijk de schade kan en zal reduceren. Voor elke gridcel van een model kan het risico worden bepaald. Het totale risico voor het gebied is de som van de risico’s voor alle gridcellen. Het totale risico (in euro’s) kan wordt uitgezet als functie van de meetstrategie (aantal metingen). De meetkosten zijn afhankelijk van het aantal meetpunten. Er bestaan vaste en variabele kosten. Als het risico (uitgedrukt in euro’s) en de kosten bij elkaar worden opgeteld, dan ontstaat de curve zoals te zien is in

34

H2O / 11 - 2009

Afb. 2: Het landgebruik in het pilotgebied Dalmsholte.

afbeeldng 1. Hierin is een minimum te zien. Dit minimum geeft het meetnetontwerp aan waarbij de som van kosten en risico’s minimaal is.

Methode In een praktijksituatie bestaat een enorme hoeveelheid mogelijke meetnetten. Niet alleen het aantal meetpunten, maar ook de locaties van de meetpunten kunnen variëren. Om op een efficiënte wijze tot een optimale meetnetopmaak te komen, hebben we gebruik gemaakt van een genetisch algoritme. Hierin worden eerst potentiële meetlocaties gedefinieerd. Door hieruit een aantal locaties te selecteren, wordt een kandidaat-meetnet verkregen. In principe kan hiervoor de som van kosten en risico’s worden bepaald. Het meetnet met de laagste som is het optimale meetnet. Het genetische algoritme zoekt op een slimme manier naar dit optimale meetnet, zonder alle kandidaatmeetnetten uit te hoeven rekenen. De theoretische curve uit afbeelding 1 wordt dus in de praktijk niet volledig uitgerekend.

Pilot De methode is getest op het pilotgebied Dalmsholte van Waterschap Groot Salland. Dit gebied kent een grote diversiteit in landgebruik (zie afbeelding 2). Van Dalmsholte is een grondwatermodel beschikbaar. Hierin is per gridcel gekeken naar schadefuncties en risico’s. De ruimtelijke verdeling van de GxG per gridcel volgt uit het model; elke gridcel kan meerdere landgebruikfuncties hebben. Per gridcel kunnen de schades gesommeerd worden tot een totale schade als functie van de GxG. Hieruit is een optimale GxG te bepalen. In afbeelding 3 is de reductie van het risico gegeven zoals dat kan worden bereikt met het optimale meetnet. In het laaggelegen midden was het risico op schade klein en is dus ook de reductie niet groot. Dit wordt veroorzaakt door de eerste kleilaag: de weerstand van deze laag is dermate hoog dat de onzekerheid

in de GxG heel klein is en de ruimtelijke representativiteit van een meetpunt is heel hoog. In de noordwesthoek van het gebied kan met het meetnet een flinke reductie van het risico worden bereikt. Dit geldt ook voor het oostelijke gebied grenzend aan het laaggelegen midden. Dit wordt veroorzaakt door de hoge kosten die zijn gemoeid in geval van schade aan de natuur. Uiteraard zijn de invoergegevens schattingen van de werkelijkheid. Om inzicht te krijgen hoe gevoelig de resultaten zijn voor de onzekerheid in de verschillende invoergrootheden, is een aantal varianten doorgerekend. In elke variant is slechts één variabele veranderd ten opzicht van de basisvariant. Gevarieerd is met de schadefunctie (door respectievelijk met een factor 2 en een factor 0,5 te vermenigvuldigen). In de derde en vierde variant is de weerstand van de eerste kleilaag vermenigvuldigd met respectievelijk een factor 0,2 en een factor 5. Ten slotte zijn in de vijfde variant de meetkosten gehalveerd. Alle varianten laten voor de reductie van het risico als gevolg van het meetnet hetzelfde patroon zien als de basisvariant. Het patroon bij de dubbele schadefunctie en de kleinere c-waarde zijn opgeblazen ten opzicht van de basisvariant, terwijl het patroon van de gehalveerde schadefunctie en de grotere c-waarde een reductie van het patroon laten zien. Bij alle varianten heeft het middengebied een laag risico; ook de reductie is hier dus laag. Het risico in het noordwesten is groot, maar kan voor een groot deel worden ondervangen door het meetnet. Ook het hoge risico aan de oostkant van het middengebeid kan door het meetnet worden gereduceerd. Zoals te verwachten is het aantal meetpunten van het optimale meetnet bij een dubbele schadefunctie groter dan bij de basisvariant. Het aantal meetpunten bij de gehalveerde schadefunctie is kleiner dan bij de basisvariant. Het verschil van het aantal


platform ruimtelijke verschillen en de wenselijkheid van aanvullende informatie uit het meetnet. Daarnaast geeft de analyse aanknopingspunten om vast te stellen hoeveel meetpunten vanuit economisch oogpunt optimaal zijn voor een bepaalde doelstelling. Voordat de methode om hun meetnet te optimaliseren voor de waterbeheerders toepasbaar is, dient de methode te worden uitgebreid met de afweging van waterbeheerders om maatregelen te nemen. Dit betreft de vraag in hoeverre waterbeheerders ook daadwerkelijk iets kunnen doen om de schade te verkleinen. In de praktijk is dit fysiek niet altijd mogelijk of brengt het onevenredige investeringen met zich mee, zodat het economisch/bestuurlijk niet mogelijk is.

Afb. 3: Reductie van het risico.

meetpunten ten opzichte van de basisvariant is echter niet meer dan 15 tot 20 procent. Dit betekent dat het aantal meetpunten in deze pilotstudie minder gevoelig is voor de schadefunctie dan op voorhand was gedacht. De weerstand van de eerste kleilaag is in deze pilotstudie het meest gevoelig. Als de weerstand groot is, is het risico klein, omdat de onzekerheid in de GxG klein is. Bovendien hebben meetpunten een grote ruimtelijke

representativiteit. Bij een kleine c-waarde is het omgekeerde het geval. De halvering van de meetkosten maakt het economisch lonend om meer meetpunten in te zetten om het risico te reduceren.

Conclusies De kaart met het risico geeft een ruimtelijk beeld van de risico’s als gevolg van een onzekerheid in de schatting van de GxG. Het geeft een scherper beeld van de

LITERATUUR 1) Van Bracht M. (2001). Made to measure: information requirements and groundwater level monitoring networks. PhD Thesis. Vrije Universiteit Amsterdam. 2) Van Geer F., A. Marsman en G. Janssen (2008). Quantifying the economic benefit of groundwater monitoring, a pilot study. Calibration and reliability in groundwater modelling: credibility of modelling. Proceedings of ModelCARE’2007, Denmark. 3) Van Geer F., A. Marsman en G. Janssen (2007). Meetnetontwerp op basis van een kostenbatenanalyse. Pilot Waterschap Groot Salland. TNO-rapport.

advertentie

Grondwatermeetnetbeheer geheel in de hand U wilt draadloos velddata kunnen verzamelen? En die vervolgens vanachter uw bureau aan een grondige analyse onderwerpen? Dat kan met Diver-NETZ*. Diver-NETZ is een volledig netwerk dat de beste draadloze techniek voor uw veldwerk combineert met de meest recente software voor achter uw bureau: gebruikersvriendelijk en overzichtelijk. Diver-NETZ maakt uw dataverwerving, -management en -analyse uiterst efficiënt. Met Diver-NETZ kunt u uw grondwatermeetnet op de lange termijn effectief beheren. Van veldwerk tot kantoor: kies voor Diver-NETZ.

www.swstechnology.com sws-diver@slb.com

Kijk op www.swstechnology.com voor meer informatie. *mark of Schlumberger

H2O / 11 - 2009

35


agenda 3 en 4 juni, Leeuwarden Academic course water technology serie academische lezingen, die samenvallen met de zogeheten Wetsus Water Challenge, over een breed scala aan onderwerpen uit de watertechnologie. Organisatie: Wetsus. Informatie: (058) 284 62 00 of trienke.devries@wetsus.nl.

4 juni, Ede Regenwaterverwerking op eigen perceel studiedag over de verwerking van regenwater op het eigen perceel: wat zijn de mogelijkheden en welke technieken zijn beschikbaar én zijn er al voorbeelden? Organisatie: Debets B.V. Informatie: mevrouw T. Hepping (050) 524 84 25 of www.debetsbv.nl.

4 juni, Utrecht - Een zoutere zuidwestelijke delta bijeenkomst over de gevolgen van het ‘op een kier’ zetten van de Haringvlietsluizen voor de zoetwatervoorziening en innovaties die kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met het schaarse zoete water in de zuidwestelijke delta. Organisatie: Platform zoet-zout. Informatie: www.zoetzout.nl.

4 juni, Rotterdam Richtlijn Overstromingsrisico’s themadag over de implementatie van de Richtlijn Overstromingsrisico’s en de betekenis ervan voor de waterbeheerder. Organisatie: Waternetwerk en IMPRO. Informatie: www.waternetwerk.nl.

5 juni, Leusden Uitvoering water- en natuuropgave in de Gelderse Vallei bijeenkomst over een voorbeeldproject van het gebruik van ‘inrichtingsbeelden’ voor beken en verdrogingsprojecten. Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.wve.nl, www.kiviniria.nl of www.svgv.nl.

5 juni, Scheveningen Klimaat in water en ruimte congres over de veiligheid en leefbaarheid van Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

9-10 juni, Delft High Quality Drinking Water tweejaarlijks internationaal congres over onderzoek op het gebied van drinkwaterzuivering met prominente wetenschappers uit binnen- en buitenland. Organisatie: TU Delft en UNESCO-IHE. Informatie: Mieke Hubert, m.a.j.hubert@tudelft.nl of www.drinkwater.tudelft.nl.

36

H2O / 11 - 2009

10 juni, Volendam Baggeren in fauna- en florarijk veenweidegebied bijeenkomst waarop het baggeren in het Ilperveld, het Wormer- en Jisperwater centraal staat, veenweidegebieden in de buurt van Amsterdam waar de waterkwaliteit nog steeds verslechtert en veel verontreiniging in de grond voorkomt. Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (088) 866 21 86.

11 juni, Apeldoorn Riolering jubileumcongres naar aanleiding van het 15-jarig bestaan van het vakblad Riolering, met aandacht voor afvalwater en hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte inclusief beheer van de riolering en het gemeentelijk beleid op deze punten. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 52.

11 juni, Delft Recent advances in water resources lezingen waarin de stand van zaken in diverse onderzoeken naar hydrologie en het beheer van (drinkwater) bronnen wordt behandeld. Deze keer spreken Ebel Smidt en Jurriaan Spaaks. Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling, (015) 278 50 80 of e.j.m.veling@tudelft.nl.

11-12 juni, Enschede Trends in wetenschap & technologie tweedaags congres over innovatie en ondernemerschap, met als thema Nanotechnologie. Eén van de parallelsessies behandelt water en nanotechnologie, over de technologiebehoefte van de watersector en de rol die nanotechnologie daarbij kan spelen. Organisatie: BTC Twente. Informatie: info@innoversum.nl.

15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34.

16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer bijeenkomst waarop specialisten van waterschappen en MeteoConsult informatie verstrekken over de klimaatverandering, neerslagverwachtingen, ondersteuning bij het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Organisatie: Actemium. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99.

17-19 juni, Maastricht TECHNEAU conferentie met als thema ‘Veilig drinkwater van bron tot tap - state of the art en toekomstperspectieven’, waarin onder meer waterbehandeling, monitoring, sensoren en modellen aan de orde komen die de drinkwaterkwaliteit nu en in de toekomst moeten garanderen. Organisatie: Europese Commissie, IWA en WML. Informatie: www.techneau.org.

18 juni, Amsterdam De complexiteit van projecten in een stedelijke omgeving congres ter gelegenheid van de oplevering van de bodemsanering van de Oostergasfabriek, met onder meer een inleiding van Roelof Kruize van Waternet over de verplaatsing van de rwzi Amsterdam-Oost en -Zuid. Organisatie: Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu en Bouwtoezicht en Projectbureau Bodem. Informatie: (020) 254 39 70.

18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.

24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

25 juni, Ede Stadswaterkwaliteit, van emissiereductie naar schoon water studiedag over de waterkwaliteit in de stad, die ondanks twee decennia basisinspanning nog niet overal goed genoeg is. Welke bronnen zijn daar verantwoordelijk voor en hoe zijn deze aan te pakken? Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.

25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres, met aandacht voor de wet- en regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, de Waterwet en de lozingsbesluiten én negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.


agenda 25 juni, Utrecht Hoe ver(-)gaat het veen? themadag waarop antwoord wordt gegeven op vragen als: Blijft de slappe bodem dalen in de Delta? Blijft er nog veen over? Wat is de relatie met het nieuwe Nationaal Waterplan? En is bodemdaling aanleiding het land anders te gebruiken? Onderzoeksresultaten worden besproken met wetenschappers, praktijkmensen, beleidsmakers en bestuurders. Organisatie: stichting Planet Earth. Informatie: www.mijnaarde.nl; sandra.broekhof@curnet.nl; roegzana.hoesenie@curnet.nl.

25 juni, omgeving Utrecht Startdag zoetwatervoorziening in Nederland dag waarop het veiligstellen van de zoetwatervoorziening van Nederland in de toekomst centraal staat. Waterleveranciers én -gebruikers moeten samen een koers inslaan die leidt tot een samenhangend en duurzaam zoetwaterbeleid. Organisatie: ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.zoetwatervoorziening.nl.

8 juli, Amsterdam Dealing with sea level rise in deltaic regions - an international comparison congres voor beleidsmakers en academici met interesse voor de bestuurlijke en sociale kanten van technologische kennisoverdracht. Als uitgangspunt wordt daarbij het rapport van de Deltacommissie gebruikt. Organisatie: Centre for Maritime Reserach MARE. Informatie: www.marecentre.nl.

9 september, Rotterdam Spiegeldag gebiedsontwikkeling jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03.

Organisatie: themagroep afvalwaterzuivering Waternetwerk. Informatie: Berend Reitsma 06 51 22 60 05 of Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.

6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs over riolering en stedelijk watermanagement. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 43.

12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.

18 september, Lelystad De afvalwaterzuivering als energiefabriek II vervolg op het gelijknamige ‘uitverkochte’ symposium afgelopen februari, met nieuwe presentaties over de energiebenutting bij de afvalwaterzuivering.

advertentie

Leverancier en adviseur op het gebied van pomptechnologie

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT

www.saer.nl SAER B.V. Muskushouwsestraat 14 6666 MC Heteren

T 088 - 22 888 20 F 088 - 22 888 25 E info@saer.nl

Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

H2O / 11 - 2009

37


handel & industrie Dura Vermeer boort waterleiding onder verkeersknooppunt Dura Vermeer Ondergrondse Infra verlegt in opdracht van Evides een belangrijke watertransportleiding die een deel van Rotterdam voorziet van drinkwater. De huidige transportleiding ligt nu te dicht naast de Betuwelijn, waardoor calamiteiten en beschadigingen aan de waterleiding kunnen ontstaan. Voor het nieuwe tracé heeft Dura Vermeer een horizontaal gestuurde boring onder verkeersknooppunt Benelux uitgevoerd. De horizontaal gestuurde boring die onderdeel uitmaakt van het 4,5 kilometer lange leidingentracé, is 730 meter lang en heeft een diameter van een meter. Om er zeker van te zijn dat de 350 ton wegende leiding de boorlijn blijft volgen, zijn tien telekranen en vijf rupskranen in stelling gebracht. Bij de plaatsing op 28 april jl. waren

vijftig medewerkers variërend van pijpleidingleggers, boorders en grondwerkers betrokken. Het één jaar durende project is na afronding van deze boring op de helft en is naar verwachting half augustus gereed. Voor meer informatie: www.duravermeerinfra.nl.

Introductie vacuüm-waterseparator Na een testperiode van ruim twee jaar verkoopt en verhuurt Triple R Nederland sinds kort de TR-VS30E mobiele vacuüm-waterseparator, waarmee grotere hoeveelheden olie sneller zijn te ontdoen van vocht. Het resultaat: geen pompcativatie meer, minder slijtage door roest, minder onderhoudskosten en een verbeterde productiviteit. Doordat het nieuwe systeem is voorzien van een speciale honingraatconstructie, is een snelle en intense droging van olie te garanderen. In principe is het systeem ontworpen om per minuut 30 liter vloeistof te drogen. In de vacuüm-waterseparator wordt het kookpunt van het vocht in de olie verlaagd, waardoor het sneller uit de olie kan ontsnappen. Om de vacuüm-waterseparator optimaal te kunnen benutten, mag de viscositeit van de olie niet hoger zijn dan 600cSt. De ideale verwerkingstemperatuur van de olie kan uiteenlopen van 15 tot 60°C. Voor hogere temperaturen is het systeem op aanvraag geschikt te maken. Voor meer informatie: (074) 242 81 09.

Visveilige vijzel voor gemaal Zwanburgerpolder FishFlow Innovations, een samenwerkingsverband tussen uitvinder Gerard Manshanden en ingenieursbureau Witteveen+Bos, heeft een visveilige vijzel geplaatst bij gemaal Zwamburgerpolder. Dit vijzelgemaal van het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt vernieuwd. De toepassing van de visveilige vijzel moet visschade voorkomen en de kans op vismigratie vergroten. De visveilige vijzel heeft een aantal unieke eigenschappen. Zo wordt het vijzellichaam, in tegenstelling tot de gangbare stalen vijzels, bijna geheel van composiet gemaakt. De buitenmantel werkt ook als opleider, zodat extra civiele werkzaamheden achterwege kunnen blijven. Verder is de beschoeping van de vijzel zodanig aangepast dat deze de vissen niet kan beschadigen. Deze innovaties maken dat deze vijzel visveilig en robuust is. Tegelijkertijd wordt een groter rendement behaald, doordat de buitenbuis direct aan de schoepen gelamineerd is en er geen lekverliezen op kunnen treden door terugstromend water. Voor meer informatie: G. Kruitwagen (0570) 69 73 36.

38

H2O / 11 - 2009

Compacte drukmeetomvormer in nieuw prijssegment Door een kostenbewust ontwerp en door gebruik te maken van moderne productietechnologieën en maximale automatisering kan JUMO Meet- en Regeltechniek de MIDAS S05 drukmeetomvormer voor een gunstige prijs aanbieden. Het volledig gelaste meetsysteem van hoogwaardig roestvast staal is geschikt voor bijna elk medium en voor gebruik in industriële omstandigheden. Het biedt een hoge mate van veiligheid tegen het lekken van het procesmedium. De gebruikte siliciumsensor is zelfs bij een zeer laag meetbereik van 250 mbar reeds belastbaar en in staat miljoenen drukcycli uit te voeren. Juist deze belastbaarheid is voor toepassingen in de pompbesturing onmisbaar, omdat hierbij vaak rekening moet worden gehouden met drukpulsen en cavitatie. Voor de verschillende toepassingen is een groot aantal procesaansluitingen beschikbaar. Voor meer informatie: (0294) 49 14 91.


schoon regenwater naar de sloot? Wél met goed ontworpen Hydrocompact® lamellenafscheiders van AQA HydraSep. Berekend op de realiteit van run-off.

gemengd water veiliger over laten storten? Wél via zinvol ontworpen randvoorzieningen van AQA/PROPLUVIA. Rekening houdend met de grilligheden van riolering.

netto 20% meer energie uit afvalslib? Wél met AQA/Biogest slibdesintegratie. Bij realistische randvoorwaarden.

Verschillen tussen model en realiteit laten zich zelden eenvoudig verklaren. Kiest u voor het gemak van modellen of voor het profijt van de realiteit? Wij adviseren u graag realistisch en - als het kan besparend voor resultaten waar u op mag rekenen. 072-5628486 - info@aqa.nl - www.aqa.nl


www.actaris.com

)IR ERHIVI OMNO ST 1IXIV (EXE 'SPPIGXMI

,IX IJÁGMtRX TVSHYGIVIR IR PIZIVIR ZER HVMRO[EXIV WXEEX QSRHMEEP MR HI FIPERKWXIPPMRK QIX WXIIHW WXVIRKIV [SVHIRHI IMWIR ST LIX KIFMIH ZER QMPMIY [IX IR VIKIPKIZMRK %GXEVMW FMIHX HI ;EXIVFIHVMNZIR [IHIVSQ IIR XEP ^IIV MRRSZEXMIZI %1- W]WXIQIR )ZIV&PY STIRX IIR RMIY[I OMNO ST SRPMRI QIXIVMRK HEXE GSPPIGXMI ERH QEREKIQIRX +IFEWIIVH ST HI RMIY[WXI µQIWLIH 6*¶ EVGLMXIGXYYV FMIHX )ZIV&PY IIR WGEPE EER JYRGXMSREPMXIMXIR ^SEPW HEKIPMNOWI QIXIVWXERH STREQI KIHIXEMPPIIVHI ZIVFVYMOIR EWWIX QEREKIQIRX HEXE IR RIX[IVOEPEVQIR )PO YYV ZER HI HEK MW )ZIV&PY STIVEXMSRIIP IIR SRX[MOOIPMRK MR PMNR QIX HI 28% ;EXIV1MRH () WXERHEEVH ZSSV Y[ KVSSX^EOIPMNOI [EXIV EJRIQIVW QIX IIR EER^MIRPMNOI MRZPSIH ST Y[ [EXIVEJREQI IR RIX[IVOZSSV^MIRMRK ;EXIV1MRH FMIHX HI QSKIPMNOLIMH XS KIHMJJIVIRXMIIVH GSRXVEGXQEREKIQIRX IR LIPTX XI FIWTEVIR ST S E QIXIV STREQIW [EXIVZIVPMI^IR Y[ IRIVKMIVIOIRMRK IR MRZIWXIVMRKIR MR Y[ RIX[IVO ;EXIV1MRH MW FSZIRHMIR HI FEWMW ZSSV MR^EKI MR HIXEMP ZIVFVYMOIR ZER IR RMIY[I HMIRWXIR REEV Y[ % %GGSYRXW


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.