20090907121642

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 4 september 2009

16/17 /

2009

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Verslag World Water Week Stockholm Retentiefonds helpt bij inpassing water in stad Interview met hoogleraar waterstaatsgeschiedenis Ecohydrologische effecten van grilliger klimaat


Niet bang voor een nat pak?

Wij zoeken professionals met een frisse kijk op water WML (Waterleiding Maatschappij Limburg) maakt en levert jaarlijks 72 miljoen m3 drinkwater aan 520.000 huishoudens in Limburg. Kwaliteit, gemak, lage kosten en service staan voorop als het om onze klanten gaat. In toenemende mate ontwikkelen we nieuwe producten en diensten in de B2Bmarkt. Ook zijn we nauw betrokken bij waterprojecten in de derde wereld. Ons hoofdkantoor ligt in Maastricht.

Om aan onze ambities verder invulling te kunnen geven, zijn we op zoek naar:

Specialist Hydrologie Specialist Procestechnologie

Werken bij WML Marktontwikkelingen vragen om efficiënte bedrijfsvoering en klantgerichtheid. Daar is WML op ingericht. Wij gaan uit van de kracht, de betrokkenheid en het vakmanschap van onze medewerkers om samen tot goede resultaten te komen. We bieden onze mensen uitstekende ontwikkelmogelijkheden, participatie in toonaangevende projecten en interessante carrièrestappen. Hierbij horen natuurlijk passende arbeidsvoorwaarden. Jij en WML? WML is volop in ontwikkeling om aan de wensen van klant en markt te kunnen blijven voldoen. Interesse om hieraan bij te dragen? Reageer dan op één van de vacatures via onze website www.wml.nl en stuur een e-mail met je cv en motivatie naar vacature@wml.nl o.v.v. het correcte vacaturenummer. De sluitingsdatum is 28 september 2009. Ook voor vragen over de procedure kun je mailen naar genoemd e-mailadres. Voor inhoudelijke vragen kun je contact opnemen met de vacaturehouder, zoals vermeld in de betreffende vacaturetekst op onze website.

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.


Meer stromend water in de stad

I

n Deventer, Breda, Tilburg en Tynaarlo (tussen Groningen en Assen) gaat Oranjewoud nieuwbouwplannen toetsen op hittebestendigheid. In navolging van een stad als München zal met gebruik van bomen en watervoorzieningen gepoogd worden de nieuwbouwwijken in de zomer enkele graden koeler te houden dan vergelijkbare ‘oude’ wijken in steden. De landelijke klimaatproef moet ervoor zorgen dat een wijk overdag niet te sterk opwarmt. Tien procent meer groen bijvoorbeeld kan er al voor zorgen dat de temperatuur minder hoog oploopt. Hierbij wordt ook gekeken naar de soort beplanting. Gekozen moet worden voor bomen die tegen hitte kunnen, maar ook tegen zware neerslag én droogte. Bovendien moeten ze hun bladeren bij droogte niet verliezen, omdat ze dan geen schaduw meer leveren.

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Een interessant en praktisch onderzoek, dat wellicht in meer steden navolging moet krijgen. Peter Bielars

inhoud nº 16/17 / 2009

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)

Maar vooral ook stromend water (geen stilstaand water) moet soelaas bieden. Fonteinen voorkomen dat wijken extreem opwarmen. Bij dit experiment wordt goed gekeken naar landen rond de Middellandse Zee. De vele fonteinen daar staan er niet alleen voor de schoonheid, maar ook voor de verkoeling. Andere onderdelen van het klimaatbestendig maken van nieuwbouwwijken zijn: geen grote ramen op het zuiden, geen zwarte daken op de huizen en lichtgetinte straatstenen gebruiken in plaats van asfalt.

4 / Grensoverschrijdende World Water Week in Stockholm

Michael van der Valk

6 / In memoriam Jur Lieffering Geert Vinke

8 / Petra van Dam: “Huidige studenten hebben geen ervaringen met rampen”

Maarten Gast

4

10

/ Het retentiefonds: hulp bij waterinpassingen bij stedelijke ontwikkelingen Jeroen Klooster, Ineke Noordhoek, Kees de Vries, Victor Witter en Edwin Arens

14 / Primeur op rwzi Soerendonk Hans van Sluis, Peter Westerink, Goele Matte en Oscar van Zanten

8

16

/ Experimenten met nieuwe bestuurlijke werkwijzen in waterschapsland Bram Zandstra en Frans Coenen

24

/ “Strijd tegen veteranenziekte begint nu pas goed”

28 / Betekent een ander klimaat grotere riolen? Frans van de Ven, Marie-Claire ten Veldhuis en François Clemens

44

37 / Eerste landelijke schets van de ecohydrologische effecten van een warmer en grilliger klimaat

Jan-Philip Witte, Han Runhaar en Dirk-Jan van der Hoek

41

/ Sterfte van Daphnia in beheergebied Delfland verklaard Jan Baas, Henk Hoogenboom en Bas Kooijman

44

/ Nieuwe methode inzetbaar bij saneringsbeslissing pvc-leidingen George Mesman, Nellie Slaats, Arjan Boersma en Bart Schultz

48

/ Klassiek werkpaard presteert boven verwachting Erik Koreman, Martin Visser en Marcel Welling

Bij de voorpaginafoto: Een warme maar wisselvallige zomer zorgde her en der voor overlast door blauwalgen, maar grootschalig was deze hinder niet (foto: Herman Wanningen).


Grensoverschrijdende World Water Week in Stockholm Grensoverschrijdend waterbeheer stond dit jaar centraal tijdens de World Water Week in Stockholm, die plaatsvond van 16 t/m 22 augustus. Eén van de belangrijke deelnemers was de UNECE. Tijdens het High Level Panel on Transboundary Waters werd het belang van de ‘UNECE Convention on the Protection and Use of Transboundary Watercourses and International Lakes (Water Convention)’ benadrukt; niet alleen als juridisch kader voor grensoverschrijdend waterbeheer, maar ook voor de implementatie middels projecten en documenten die als leidraad kunnen dienen. Vanuit Nederland is in belangrijke mate bijgedragen aan de ‘UNECE guidance on water and adaptation to climate change’, die naar verwachting eind dit jaar zal worden vastgesteld.

De toespraak van staatssecretaris Huizinga (links), in het High Level Panel over water en klimaat) oogste veel waardering.

T

ijdens een seminar over het effect van een juridisch kader in de praktijk werd het belang van internationale samenwerking benadrukt. Directeur Water Renske Peters (Verkeer en Waterstaat) ondersteunde dit betoog in haar presentatie over genoemd gidsdocument over water en klimaatadaptatie, waarin bijzondere aandacht uitgaat naar grensoverschrijdende zaken. Tijdens de Water & Climate Days werd het document ook gepresenteerd door Francesca Bernardini van UNECE, waarna het belang van het document nog eens werd onderstreept door onder anderen staatssecretaris Tineke Huizinga. Mede met steun vanuit Nederland (door het Nationaal IHP-Comité) hield UNESCO een aantal sessies over grensoverschrijdend waterbeheer: Léna Salamé presenteerde de

4

H2O / 16/17 - 2009

vorderingen binnen het PCCP-programma van het hydrologische programma van UNESCO, het World Water Assessment Programme presenteerde een aantal nieuwe publicaties die het World Water Development Report ondersteunen, en de grondwatersector van UNESCO presenteerde een nieuwe digitale atlas van grensoverschrijdende aquifers. waaraan onder meer door het Nederlandse IHP-Comité en IGRAC is bijgedragen. András Szöllösi-Nagy, vanaf komende week de nieuwe rector van het UNESCO-IHE Institute for Water Education te Delft, nam deel in meerdere panels.

gereed was gekomen. De nieuwe publicatie geeft voorbeelden van grondwateraanvulling, waterretentie, hergebruik en opslag van regenwater, om beter om te gaan met droge perioden, inclusief intensivering van droogte door klimaatverandering. Het boekje vond veel weerklank en zal binnenkort via UNESCO’s IHP wereldwijd worden verspreid. De Nederlandse tak van de International Association for Hydrogeologists (IAH) verspreidde exemplaren van de publicatie ‘Arsenic in Groundwater’, die als warme broodjes werden meegenomen.

Frank van Steenbergen (MetaMeta) presenteerde het fraaie boekje ‘Managing the Water Buffer for Development and Climate Change Adaptation’, dat net op tijd voor de World Water Week met vereende inspanningen

Het thema grensoverschrijdend waterbeheer kon niet beletten dat klimaatverandering een belangrijke stempel drukte op de week. Veel organisaties presenteerden hun nieuwe activiteiten op het gebied van

Klimaatverandering


verslag

Tijdens de plenaire sluitingssessie werd met groot enthousiasme de Stockholm Statement over water en klimaat voor de COP-15 aangenomen.

water en klimaatadaptatie. Aangewakkerd door de Dialogue on Water and Climate en vervolgens het samenwerkingsprogramma voor water en klimaat CPWC blijkt de verinnerlijking van dit onderwerp een grote vlucht te hebben genomen. Het enthousiasme over de kwaliteit van de presentaties en discussie was reeds direct na de openingssessie bijzonder groot. “This was exceptional - probably, no, actually it was the best session I have ever attended!”, riep een gerenommeerde expert op het gebied van klimaatadaptatie energiek.

Ook de natuur- en landbouworganisaties lieten van zich spreken met goede en goedbezochte sessies van onder andere het ministerie van LNV, FAO en WWF. Hier en daar valt op dat de natuurorganisaties internationaal voor verschillende thema’s de leiding nemen. Cap-Net presenteerde met een aantal partners een nieuwe handleiding voor een training ‘Integraal waterbeheer als gereedschap voor aanpassing aan klimaatverandering’.

Henk van Schaik (CPWC) tijdens één van de sessies over water en klimaat.

Er waren ook kritische noten te horen. Was enkele jaren geleden sanitatie nog een taboe, nu is dat grotendeels voorbij, mede dankzij de inzet van de Prins van Oranje. Dit jaar viel bij meerdere deelnemers te beluisteren dat overbevolking als oorzaak van veel problemen nauwelijks ter sprake komt, volgens sommigen zelfs niet ter sprake mag komen. Wellicht een thema voor een volgende water- en milieubijeenkomst?

Stockholm Statement voor COP-15

Tijdens de sluitingssessie werd een Stockholm Statement van de World Water Week voor de COP-15 gepresenteerd en onder luide instemming aangenomen. De verklaring maakt duidelijk dat water in belangrijke mate het medium is waarin klimaatverandering zich manifesteert. Vanwege de sleutelrol van water bij duurzame ontwikkeling en het behalen van de millenniumdoelstellingen is aanpassing aan klimaatverandering binnen de watersector cruciaal, waarbij beheer van land en water integraal moet worden benaderd en bescherming van ecosystemen voorop staat. Betere informatievoorziening, analyse van kwetsbaarheden en extra fondsen zijn nodig om goed in te spelen op klimaatverandering. Deelnemers aan de COP-15 worden opgeroepen om verder te kijken dan ‘Kopenhagen’, en samen met de watermensen te werken aan de versterking van mechanismen voor klimaatadaptatie teneinde een stevige hand te bieden bij duurzame ontwikkeling. Of, zoals SIWIdirecteur Anders Berntell verkondigde: “(...) to prevent the avoidable and adapt to the unavoidable.” Michael van der Valk H2O / 16/17 - 2009

5


Jur Lieffering (1929-2009): mister ‘Wijs met water’, voorlichter, redacteur en vader van H2O Jur Lieffering is op 15 juli jl. in zijn woonplaats Leiderdorp op 79-jarige leeftijd overleden. Hij was al geruime tijd ziek. secretaris van de VEWIN, was eind jaren veertig voor een werkbezoek in Amerika geweest, en had daar gezien hoe PR-functionarissen zorgden voor een goed imago van de bedrijven waar ze voor werkten. Dat leek hem wel wat, en hij pleitte dan ook in het blad Water, de illustere voorganger van H2O, voor het aannemen van een dergelijke functionaris voor de watersector. Jur was daarvoor bij uitstek geschikt. Hij was in dienst geweest bij een PR-bureau dat onder meer werkte voor Albert Heijn, en hij had journalistieke ervaring opgedaan als verslaggever bij Het Vaderland, een liberale Haagse krant. In die laatste hoedanigheid versloeg hij voor de krant een aantal grote waterwerken (de Haagse Maas-duinwerken), waarover hij met verstand van zaken schreef, want hij had per slot van rekening HBS-B. Zo kende hij professor Krul al ruim voordat hij bij de VEWIN in dienst trad.

Jur Lieffering (foto: Michelle Muus).

E

ens in de twee jaar is er de nationale onderwijstentoonstelling NOT in de Utrechtse Jaarbeurs. In de jaren zeventig en tachtig zorgde VEWIN-voorlichter Jur Lieffering er steeds voor dat voor de NOT een nieuwe poster voor het onderwijs beschikbaar was. Meestal een tekening van de waterkringloop omringd door plaatjes over waterbesparing. Die kon dan, samen met de klassieke watertorenposter, op de VEWIN-stand worden uitgedeeld aan begerige onderwijzers. Dat was een gouden gedachte. ‘Alle affiches die we hier uitdelen, hoeven we niet op te sturen, dus dat scheelt enorme bedragen aan porto,’ zo verklaarde Jur deze gedragslijn. Dat was natuurlijk waar, maar er waren nog wat gunstige neveneffecten. Door die posters gratis weg te geven, was de stand van de waterleiding altijd een trekker: alle NOT-bezoekers kwamen er langs. Dat was gunstig, omdat daardoor ook andere voorlichtingsmiddelen onder de aandacht van de onderwijzers konden worden gebracht. Bovendien was het steeds erg fotogeniek: al die leraren die bezig waren hun posters op te rollen om er vervolgens het elastiekje omheen te doen dat ze door Jur belangeloos ter beschikking was gesteld. De algemene pers en de onderwijspers haakten ook in. Op vele gepubliceerde NOT-foto’s prijkt de VEWIN-stand, en tal van radio-interviews zijn er gegeven door Jur en zijn secondanten. Het kenmerkt de gezondverstandbenadering die Jur altijd in zijn vak heeft gehanteerd. Jur Lieffering kwam in februari 1966 in dienst van de VEWIN als voorlichter. Dat was het gevolg van een beweging die al een kleine 20 jaar eerder was ingezet. Ir. Kahrel, de latere

6

H2O / 16/17 - 2009

Hij kwam op het goede moment. Juist in die tijd speelde een conflict tussen de uitgever van Water, Moormans Periodieke Pers, en de participanten daarin: de VEWIN, het KIWA en de VWN. Het aantal advertenties liep terug, en Moorman wilde daarom ook de redactionele pagina’s beperken. Maar de participanten wilden juist een uitbreiding van de redactionele ruimte. Dat kon wel, zo verklaarde Moorman, maar alleen tegen aanzienlijke extra kosten. De kersverse voorlichter hakte de knoop door: de overeenkomst met Moorman werd opgezegd en begin 1968 verscheen de eerste aflevering van het blad dat de voorlopige naam H2O meekreeg. Water heeft het - zonder de steun van de voormalige participanten - nog een paar jaar uitgehouden. Maar ten slotte werd Moorman overgenomen door Misset, en werd Water geincorporeerd in de Technische Revu. Voor het nieuwe blad H2O werd een afzonderlijke stichting in het leven geroepen, waarvan het bestuur bestond uit de voorzitters van VEWIN, NVA en VWN en de directeur van het KIWA. De secretaris van de VEWIN (later de directeur) fungeerde als secretaris van het stichtingsbestuur. Daarnaast was er een Raad van Advies voor de redactie van H2O, waarin behalve vertegenwoordigers van de verenigingen en het KIWA ook een aantal deskundigen uit de sector zat. Dat waren bijvoorbeeld de professoren Huisman en Koot van de TH Delft, professor Lyklema van de Landbouwuniversiteit, ir. Jansen van het RIZA, ir. Colenbrander van de Commissie Hydrologisch Onderzoek CHO-TNO en dr. Zoeteman van het RID/RIVM. Daar stond tegenover dat al die clubs ook het recht hadden om mededelingen in H2O te plaatsen, waarvan ze in de regel dankbaar gebruik maakten. Ik heb zelf twee voorzitters meegemaakt van die redactieraad, namelijk ir. Cor van der Veen van Gemeentewaterleidingen en ir. Jos van Winkelen van Waterleiding Friesland. Al het voorbereidende werk voor zowel het stichtingsbestuur als de redactieraad deed Jur in zijn

functie van eindredacteur. De vergaderingen van het stichtingsbestuur waren altijd uiterst efficiënt. Ze werden meestal gepland na de VEWIN-ledenvergadering en de aandeelhoudersvergadering van het KIWA, en duurden tussen de drie en de vijf minuten. Vergaderingen van de redactieraad duurden aanzienlijk langer en werden meestal verlevendigd door academisch gekissebis tussen de professoren Huisman en Koot. Toen ik in 1982 in dienst kwam van de VEWIN als voorlichter en assistent van Jur, werd ik geacht ook bijdragen te leveren aan H2O. Jur gaf dat werk echter moeilijk uit handen, en deed het eerste halfjaar nog alles zelf. Maar in de zomer ging hij vier weken met vakantie naar Amerika, en aangezien het blad in die dagen nog echt elke 14 dagen verscheen, moest ik het in die periode wel van hem overnemen. Dat kostte hem moeite, maar uiteindelijk heeft hij mij de middag voor zijn vertrek nog even ingewerkt. Toen na zijn terugkomst bleek, dat H2O in de tussenliggende periode gewoon en op tijd was verschenen, mocht ik het vaker doen, en ten slotte liet Jur het blad grotendeels aan mij over, omdat andere zaken meer van zijn aandacht vroegen. Maar het bleef wel altijd ‘zijn kindje’. Toen Jur Lieffering als voorlichter in dienst kwam van de VEWIN, waren er in totaal nog 168 waterleidingbedrijven waarvan er 150 lid waren. De meeste van die bedrijven hadden geen professionele voorlichters in dienst, hoewel ze wel aan voorlichting deden. De technische voorlichting kwam meestal voor rekening van de inspectiemedewerkers, omdat die toch al gewend waren aan publiekscontacten. De meer strategische voorlichting en de perscontacten werden vaak gedaan door de directeur zelf of door de directiesecretaris als die er al was, en anders door de directiesecretaresse. In die situatie was de VEWIN voor de bedrijven zeer waardevol als leverancier van voorlichtingsmiddelen. Zo ontwikkelde Jur een uitgebreid pakket aan folders en informatieboekjes, zowel voor een algemeen publiek als speciaal gericht op het onderwijs. Tevens zorgde hij ervoor dat er eens in de paar jaar een nieuwe bedrijfstakfilm werd gemaakt, die dan ter beschikking kwam van de bedrijven. De boekjes en folders en posters en relatiegeschenken werden verkocht aan de bedrijven tegen een schappelijke prijs. Dat kon, omdat de oplagen natuurlijk lekker groot waren; zo ontstond een stevig schaalvoordeel. Het was ook mede Jurs verdienste dat zo rond zijn afscheid in 1991 vrijwel alle waterleidingbedrijven getooid gingen met hetzelfde embleem: het schildje met de watergolven, zoals dat ooit is ontworpen door Jan Ketting, ontwerper in Amsterdam. Ketting had het gemaakt in opdracht van de directeur van Gemeentewaterleidingen Amsterdam, ir. Cornelis van der Veen, en die was er zo over te spreken dat hij het


in memoriam aan Jur liet zien. Toen ook Jur zich enthousiast toonde, bood Van der Veen grootmoedig aan het ontwerp niet alleen voor GWA te gebruiken, maar aan de hele bedrijfstak ter beschikking te stellen. Van dat aanbod maakte Jur gretig gebruik. Het heeft uitstekend gewerkt, en zorgde ervoor dat de bedrijven met één gezicht naar buiten traden. Het logo was zo populair, dat het zelfs in het buitenland door waterbedrijven is geannexeerd. Het is jammer dat de VEWIN dat prachtige en stijlvolle logo heeft laten vallen. Het onderwijs had Liefferings warme belangstelling: zowel zijn vader als zijn echtgenote Hanneke zaten in het onderwijs. Jur was van mening dat de waterbeschaving niet vroeg genoeg kon worden aangeleerd, dus bij voorkeur te beginnen op de lagere school. Daarom was er jaarlijks een schoolactie. Die richtte zich op klas 4 van de lagere school (groep 6 van de huidige basisschool). Alle lagere scholen in het hele land kregen van de VEWIN een set van 30 educatieve kleurplaten toegestuurd (ze konden gratis bijbestellen), voor elke leerling één. Daarbij zat dan een toelichting voor de leerkracht, waarop tips werden gegeven voor het gebruik van de kleurplaten in de les, en aanvullende informatie werd gegeven. Tevens zaten er meestal stickervelletjes bij voor alle leerlingen, met watertips in cartoonvorm. Ten slotte bevatte het pakket nog een aardigheidje voor de leerkracht. Dat kon een ijsblokjeshouder zijn, een shawl, een tas met VEWIN-embleem of een buitenthermometer. Het motto van de meeste schoolacties was ‘Wees wijs met water’, een slogan die menigeen zich van zijn eigen schooltijd zal herinneren. Het was altijd een hele toer om elk jaar voor de schoolactie wat nieuws te verzinnen, maar dat deden we toch, en we deden het in de regel zelf. Halverwege de jaren tachtig hebben we een keer de hulp ingeroepen van het Didaktisch Service Team (DST) in Baarn, in de veronderstelling dat die wellicht nog wat beters kon bedenken. Maar het eerste voorstel van DST hield in dat eerst onderzoek gedaan moest worden bij de doelgroep, de onderwijzers dus, om te zien wat die eigenlijk van de VEWIN en de waterleidingbedrijven verlangden. Dat onderzoek wilde DST wel voor ons doen, à raison van 25.000 gulden. Jur sprong bijna uit zijn vel! ‘Als wij niet weten wat onze doelgroepen willen, dan kennen we ons vak niet. Daar hebben we geen onderzoek voor nodig. En bovendien: als wij het niet zouden weten, dan vragen we het toch aan onze echtgenotes?’ Tot midden jaren tachtig richtte de voorlichting zich primair op de consument met informatie over zorgvuldig (‘wijs’) omgaan met water, over de waterkringloop en over de bereiding van het drinkwater. Daarna kreeg de bedrijfstak steeds meer te maken met bedreigingen van de grondstof (nitraat uit mest, bestrijdingsmiddelen) en later verdroging. Vanaf dat moment ging ook de politieke en maatschappelijke lobby steeds meer deel uitmaken van de taak van de VEWIN als koepelorganisatie, en verschoof ook bij de voorlichting het accent van publieksvoorlichting in de richting van lobby en public affairs. Zo was de grootschalige multimediale publiekscampagne ‘Water, het wonder uit de kraan - gebruik wat je nodig hebt, niet

meer!’ over de hoofden van de consument ook gericht op de politiek, met als boodschap: ‘kijk maar, we doen er alles aan, zelfs een miljoenen kostende campagne op radio en tv, billboards, dagbladadvertenties, en zelfs met een mobiele informatiedrager: de Waterspaarbus.’ Die campagne werd gelanceerd kort voordat Jur in 1991 met VUT ging. Hij had er wel plezier in, maar stond er ook wat ambivalent tegenover. In de jaren tussen 1982 en 1989 hadden we een jaarlijkse afdelingsbegroting die (zonder personeelskosten) opliep van zo’n 100.000 gulden tot ongeveer 140.000 gulden. In het campagnejaar was dat ineens vier miljoen gulden. Eigenlijk vond Jur dat wel wat veel geld om aan de politiek te laten weten dat we de waterbesparing als bedrijfstak serieus namen. De pijn zat natuurlijk vooral in het feit, dat de VEWINbegroting bij elkaar gebracht werd door de waterleidingbedrijven, die het geld ontvingen van consumenten voor de levering van water. Het maken van tv-commercials heeft met de levering van drinkwater niets te maken. Ik heb het altijd een voorrecht gevonden om met Jur Lieffering te mogen samenwerken. We konden het uitstekend met elkaar vinden, en hebben maar één keer een stevig verschil van mening gehad. Dat ging over een blad (niet H2O; we deden er meer, zoals Comfort in Huis, Energie & Water, Duinberichten, en ook nog KIWA-nieuwsbrieven en -voortgangsberichten) waarvan hij de productie aan mij had opgedragen, maar waar hij toch geen afstand van kon nemen. Maar binnen het KIWA werd hij vooral in zijn begintijd door menigeen beschouwd als een soort boeman. Ik deelde die mening in het geheel niet, en het heeft me enige moeite gekost om die te begrijpen. Het had - denk ik - vooral te maken met zijn tempo. Als er iets gebeurde binnen de sector waarover een persbericht moest worden verspreid, dan had hij het bericht al klaar voordat bij wijze van spreken de telefoon van zijn informant was neergelegd. De afdeling was eraan gewend en zorgde voor razendsnelle verwerking. Dan moest het naar de postkamer om dezelfde dag te worden verstuurd. Maar daar golden natuurlijk andere regels: na drie uur aangeleverd gaat het dezelfde dag niet meer weg. Dat pikte Jur dan niet, dus die zorgde ervoor dat het, desnoods via Wijnstra (KIWAdirecteur) en Voerman (VEWIN-secretaris), toch werd verzonden. Als je dat een paar keer hebt gedaan, dan heb je de naam. Hij was snel, en ongeduldig als anderen zijn tempo niet konden bijhouden. Maar het was allemaal ingegeven door de drang om kwaliteit te leveren. Zijn laatste werkzame jaren was hij overigens een stuk milder. Jur voerde het secretariaat van de Commissie Voorlichting Waterleidingbedrijven, waarin het voorlichtingsbeleid van de bedrijfstak werd besproken en uitgezet. Ik mocht daar bij zitten als notulist en heb twee voorzitters meegemaakt: Frans van Dam (WMN) en Willem Visscher (WOB). Het was een mooie commissie, omdat er naast waterleidingdirecteuren (die elke VEWIN-commissie bevolkten) ook voorlichters zaten. Aanvankelijk alleen Jur en de voorzitter van het Contactorgaan Voorlichters

(in die jaren waren dat Joost de Jong, Judith Maas en Albert Schaafsma), maar later, na een interne reorganisatie was de verhouding zelfs bijna fifty-fifty en zaten er veel meer voorlichters in de commissie. Het grootste wapenfeit was de voorlichtingscampagne ‘Water, het wonder uit de kraan,’ waarvoor de voorzitter van de commissie bij bestuur en leden een bedrag van maar liefst vier miljoen gulden moest zien los te praten. Dat lukte. Een heel andere club was het Contactorgaan Voorlichters Waterleidingbedrijven. Dat was een orgaan waarin alle voorlichters van alle bedrijven waren verenigd. Jur had het orgaan in het leven geroepen met twee gedachten. Voor hem was het ideaal om te vernemen wat binnen de bedrijven speelde (niet alleen op het terrein van de voorlichting). Maar het was ook een geweldig middel om de visie en benadering van de VEWIN op diverse punten ter kennis te brengen van de voorlichters, zodat die ook wisten hoe ze met de materie konden omgaan. Aanvankelijk was het nogal eenzijdig: Jur vertelde en de voorlichters luisterden. Later, toen ook binnen de bedrijven de deskundigheid op het vakgebied groeide, ontstond veel meer een gezonde en ook nuttige dialoog. Achteraf zei Jur, dat één van de grootste voordelen van zijn werkzame leven bij de VEWIN lag in zijn verre buitenlandse reizen in het kader van zijn betrokkenheid bij het PR-Committee van de International Water Supply Association, de voorganger van de IWA. Daardoor heeft hij een groot aantal landen bezocht en daar had hij buitengewoon veel plezier in. Hoewel ik zelf voor H2O wel eens naar Bazel ben geweest om kennis te nemen van het project Pro Rheno, beperkte zich mijn actieradius meestal tot het binnenland. In het begin van onze samenwerking was het logisch dat Jur het buitenland deed. Later probeerde hij mij ook wel mee te krijgen naar het buitenland, maar dat was aan mij niet besteed. Hij onderhield warme banden met collega’s in het buitenland, en was samen met Jur Huizinga van de RIWA, ook direct betrokken bij campagnes en persactiviteiten van de Internationale Arbeitsgemeinschaft der Wasserwerke im Rheineinzugsgebiet. Ook het Rijnzout hield hem bezig. Hij zorgde ervoor dat de milieujournalisten er bovenop zaten. Zo was hij bevriend met Flok de Ruiter (NRC), Carel Wiemers (ANP), Hans Schmit (Trouw) en Toon Schmeink (Parool, tevens eindredacteur van Waterschapsbelangen). Jur Lieffering was een vakman, die zowel oog had voor de kleine noden van het vak - de spiegeltjes en de kraaltjes placht hij dat te noemen - als voor de grote lijnen. Hij had er plezier in als er goede voorlichtingsmaterialen beschikbaar waren voor de leden, maar wanneer hij op strategisch niveau zaken kon regelen met de waterleidingdirecteuren of met ministeries of met de pers, dan was hij in zijn element. Voor mij, en ook voor menig voorlichter binnen de bedrijfstak, was hij een mentor die we met respect zullen gedenken. Geert Vinke (oud-hoofdredacteur H2O en oud-hoofd Voorlichting VEWIN)

H2O / 16/17 - 2009

7


Petra van Dam, hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis VU Amsterdam:

“Huidige studenten hebben geen ervaringen met rampen” Wat moeten wij, werkzaam in het watervak, weten van de waterstaatsgeschiedenis van ons land? Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zond begin dit jaar zijn relaties een kaart met daarop het antwoord op die vraag voor zijn beheergebied. Ook elders zijn of worden initiatieven in deze trant ontwikkeld. Waterstaatsgeschiedenis wordt onderwezen aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar met ingang van 1 januari jl. Petra van Dam uit Leiden voor een periode van vijf jaar benoemd is tot bijzonder hoogleraar. Aanleiding voor een gesprek met haar in het hoofdgebouw van de VU in Amsterdam-Buitenveldert.

Wat houdt de studie waterstaatsgeschiedenis in?

“In algemene zin is het antwoord: de geschiedenis van mens en water. Met de inhoud van het vak kun je dan weer alle kanten op. Nu, in deze eerste vijf jaar, richt ik mij op de invloed van de grote overstromingen van de afgelopen eeuwen in het bijzonder in het Zuiderzeegebied en in Zeeland. Promotieonderzoeken houden zich ook daarmee bezig. De nadruk ligt dan op de culturele kant van zulke gebeurtenissen, op de perceptie die de mensen ervan hadden. Als historicus wil je niet alleen weten wat feitelijk gebeurde, maar ook hoe de mensen zulke vloeden ervaren hebben, hoe zij erover dachten en wat hun gevoelens waren. Als je met studenten aan zulke vragen gaat werken, moet je je ook realiseren dat de huidige studenten zelf nauwelijks ervaring hebben opgedaan met rampen. Dat geldt in ieder geval voor de huidige Nederlandse studenten die na 1980 geboren zijn. Het ergste wat hen persoonlijk is overkomen, is doorgaans de scheiding van hun ouders. Grote rampen, zoals de orkaan Katrina, kennen zij alleen van de televisie.” “Als je de vraag stelt: “Hoe bouwden mensen weerstand op tegen rampen en hoe probeerden zij zich te beschermen?”, dan zie je grote verschillen door de tijd heen. In de 18e eeuw bijvoorbeeld zie je dat niet alleen de boerderijen zelf, maar ook de stallen voor het vee op terpen gebouwd werden of dat men mogelijkheden creëerde om het vee naar boven te brengen, zoals in de Krimpenerwaard.”

In Edam vluchtten de boeren met hun vee in de Grote Kerk.

“Van Edam wist ik het niet, afbeeldingen van andere kerken die als vluchtkerk gebouwd waren en gebruikt werden, ken ik wel. Zulke

8

H2O / 16/17 - 2009

beelden en situaties zijn bijzonder leerzaam voor studenten. Een situatie wordt dan concreet. In de 19e eeuw kreeg je langs de grote rivieren de riviercorrespondentie. Een systeem dat werkte met telegrammen om de situatie bovenstrooms benedenstrooms door te geven. Een voorloper van onze waarschuwingssystemen.” “En als een ramp toch plaatsvond, is de vraag voor de historicus: “Hoe was de hulp geregeld?” Het organiseren van hulp kwam pas aan de orde aan de einde van de 19e eeuw. Daarvoor was er geen nationaal georganiseerde hulp. Toen die eenmaal ontstond, kwam er een theologische discussie op gang: mag hulp wel? Want de ramp hoort bij de natuur, de natuur is door God geschapen, de ramp is dus door God gewild.”

God heeft de mens ook het vermogen gegeven er wat aan te doen.

“Dat was onderdeel van het Verlichtingsdenken. In de 19e eeuw is de overheid hulp gaan organiseren. Die ‘nationalisering’ van overstromingsrampen had ook veel te maken met het ontstaan van nieuwe media: tijdschriften, kranten en de radio. Tegenwoordig gaat elke ramp via de televisie de gehele wereld over. Vroeger was een ramp per definitie een lokaal gebeuren. Hoe moest een boer in Drenthe weten dat in Zeeland dijken waren doorgebroken? Vroeger ging het ook bij ons heel anders toe dan tegenwoordig. Dat moeten studenten beseffen, zeker als zij vinden dat mensen in andere landen vaak zo onhandig met rampen omgaan. Kennis geeft diepte aan het leven, ook zulke kennis.”

Hoe is de studie opgebouwd?

“We kennen een bachelorsfase van drie jaar, zeg maar de vroegere kandidaatsstudie, en een mastersfase van één of twee jaar, de

vroegere doctoraalstudie. Die is twee jaar als men verder gaat als onderzoeker en één jaar als dat niet het geval is.” “In de bachelorsfase behandelen we het water veel breder, bijvoorbeeld door een vergelijking te maken van het voorkomen en het omgaan met het water in verschillende wereldsteden. Dan kijken we naar de drinkwatervoorziening, de afvalwaterbehandeling en naar het voorkomen van het water in de stad, in kanalen, grachten, fonteinen en recreatieplassen. En naar de ligging van de stad aan een rivier, de zee of een meer. Ziet men het water als vriend of als vijand? We vergelijken steden als Amsterdam, Hamburg, Londen, Parijs en Chicago. Of we vergelijken binnen Nederland: Rotterdam als rivierstad, met steden als Delft en Leiden die midden in het veengebied liggen en Amsterdam met zijn grachten en het IJ. Wij werken vaak van buiten naar binnen. Aan het begin van hun studie vinden studenten vooral de wereld interessant, later ook het eigen land.” “We geven ook een cursus over de geschiedenis van Amsterdam. Zelf neem ik de helft daarvan voor mijn rekening, Amsterdam en het water, van de Middeleeuwen tot aan de moderne tijd. Daarin hoort ook de relatie tussen Amsterdam en de waterschappen. Een voorbeeld is de invloed van de stad bij het verplaatsen van de sluis in de Vecht van de Hinderdam naar Muiden. Utrecht heeft dat eeuwenlang tegengehouden, omdat de stad bang was dat de Vecht dicht zou slibben en daarmee haar handelsweg zou verliezen. In het rampjaar 1672, toen de republiek van vele zijden werd aangevallen, is die verlegging doorgedrukt, mede door Amsterdam. Door die verplaatsing werd de Diemerzeedijk (bescherming tegen de Zuiderzee) vele kilometers korter en daardoor minder kostbaar. In de oorlogssituatie werd dit met steun van de Prins van Oranje doorgedrukt, omdat de nieuwe sluis bij Muiden ook gebruikt werd om het land onder water te zetten om de vijand af te schrikken.”

Steunde het hoogste gezag niet primair de landeigenaren?

“Zo simpel ligt het niet. Nederland is altijd een handelsland geweest. In de 13e eeuw werden producten van de Nederlandse boeren al verkocht op de markt in de staden. Zij waren dus al vroeg commercieel. Hier hadden de vorsten vooral inkomsten uit de tolheffing op de handelswegen, minder uit landbezit.” “De kracht van het hoogste gezag was belangrijk voor het instellen van de waterschappen. Rijnland, Delfland en Schieland zijn opgericht in de 13e eeuw, toen er een sterk grafelijk gezag was (Willem II en Floris V). Uitwaterende Sluizen is in de 16e eeuw door Karel V opgericht, toen de Habsburgers hier nog aan de macht waren. Een sterk centraal gezag had ook wat te bieden, bijvoorbeeld belastingvoordeel bij inpolderingen. Persoonlijk waren graven en keizers doorgaans verbonden met het land, vanuit hun kastelen, vanuit de jacht, maar bestuurlijk als landsheer hadden zij ook belang bij de steden en bij de handel.”


interview “Voor buitenlanders hebben we een cursusblok ‘The Dutch and the World’. Daar laten we zowel de geschiedenis als de kunst van de waterschappen zien, de mooie gebouwen, de schilderijen, de kerkramen, de hensbekers en de ceremonies die men in ere hield. Uniek in de wereld, maar anderzijds ook heel gewoon, want de gilden in de steden en andere organisaties deden hetzelfde. Alleen zijn die allemaal verdwenen na 1800. De waterschappen waren de enigen die ontsnapten aan de hervormingen in de Napoleontische tijd.”

Waren de Fransen te vaak vastgelopen in de Hollandse prut? “In ieder geval durfden zij niet aan de waterschapsstructuur te komen. Die werkte en de consequentie van ingrijpen overzagen de Fransen niet. Daarom lieten zij het zoals het was. Een stukje republiek dat intact is gebleven.” “De waterschapskunst geeft meteen ook zicht op de periode van de republiek. Vraag was: Hoe handhaaf je je als er geen sterk centraal gezag is? De Staten van Holland waren dat namelijk bepaald niet. De steden hadden daarin teveel macht. Antwoord: Door je zo groot mogelijk voor te doen. Daar hoorde die kunst bij met al die wapenschilden van de bestuurders erop en verwijzingen naar de stichters, zoals Karel V. In feite was het één grote PR-activiteit. “ “In Nederland gingen de steden zich gedragen als de edelen elders, als kleine koninkjes met eigen legertjes. Er zijn voorbeelden bekend dat de steden hun milities uitstuurden om een sluis weer af te breken. Maar in het algemeen werden de verhoudingen geapaiseerd door burgemeesters en industriëlen in de waterschapsbePetra van Dam (foto: Michelle Muus)

sturen op te nemen. De bestuurders van Amsterdam en Leiden bijvoorbeeld zaten in het bestuur van Rijnland.”

Hoeveel studenten heeft u?

“In de werkgroepen tien tot 20, de hoorcolleges worden door 30 tot 100 studenten gevolgd. Allemaal studenten geschiedenis. Daarvan stromen er ieder jaar zo’n 100 in. Onze masterscolleges worden door de helft van de studenten gevolgd. Studenten van de milieukant volgen onze colleges jammer genoeg niet. Bij de milieuwetenschappen werkt men met blokcursussen, die van 8.00 tot 18.00 uur duren. Studenten kunnen er dan geen andere vakken bijnemen. Een zomercursus zou een oplossing daarvoor kunnen zijn. We doen dat ook internationaal, een cursus milieugeschiedenis bijvoorbeeld over rampen en risico’s. In de toekomst komt er wellicht een cursus Water in de stad.” “Naast het milieuaspect is ook de landschappelijke component interessant. De Haarlemmermeer wordt altijd afgeschilderd als de ‘grote waterwolf’, ontstaan door stormvloeden. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Hij is ontstaan door turfwinning, turf die via de sluis bij Spaarndam geëxporteerd werd. Dus op zijn minst door invloeden van mens en wind samen. Van de geografen heb ik geleerd dat je heel kritisch over het ontstaan van landschappelijke veranderingen moet zijn. In een college over het waterbeheer in de 19e en 20e eeuw laten wij zien hoe de mentaliteit in het waterbeheer verandert door de industriële revolutie. Door de opkomst van staal en beton wordt het mogelijk om de sluizen bij IJmuiden te bouwen”.

de steden. Het denken in ecosystemen komt pas veel later van de grond. Onderschat ook het effect van de vroegere standenmaatschappij niet. Mensen praatten niet met mensen uit andere standen.”

Hoe verliep uw eigen loopbaan?

“Ik ben in 1963 in Utrecht geboren, maar ben al snel in Leiden terechtgekomen. Daar studeerde ik geschiedenis van 1982 tot 1991. Via de Middeleeuwse geschiedenis van Europa ben ik bij de landschapsontwikkeling in de late Middeleeuwen in Nederland terechtgekomen. In mijn promotieonderzoek ben ik daarop doorgegaan voor het gebied van Rijnland, de wisselwerking tussen menselijke activiteiten, water en landschap. In 1997 ben ik gepromoveerd. Mijn proefschrift heette ‘Vissen in veenmeren’, een verwijzing naar ‘Vissen in troebel water’. De visserij komt erin aan de orde, maar ook de vele conflicten die er waren over het waterbeheer. Veel conflicten betekent veel documenten, ideaal voor een historicus. “ “In 1998 heb ik een jaar onderzoek verricht aan de Princeton University in de Verenigde Staten. Dat heeft mij contacten met milieuhistorici uit de hele wereld opgeleverd. In 1999 ben ik als wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit Amsterdam gaan werken. Vorig jaar ben ik door het Schilthuisfonds benoemd tot buitengewoon hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis. De leerstoel waterstaatsgeschiedenis is in 1984 opgericht op initiatief van professor Van der Linden, die tevens dijkgraaf van het toenmalige Grootwaterschap Woerden was. De leerstoel is gefinancierd door het Schilthuisfonds met waaraan

“Samenhang tussen menselijke activiteiten en de natuur laten zien” Koning Willem I liet het NoordHollandskanaal al aanleggen.

“Dat was het gevolg van de grotere slagkracht die ontstond door de natievorming aan het begin van de 19e eeuw. Die leidde inderdaad tot grote projecten als de aanleg van het Noord-Hollandskanaal en de drooglegging van de Haarlemmermeer. In de tweede helft van de 19e eeuw komt dan het effect van de techniek daarbij. Dan ontstaat de ingenieursopleiding in Delft, die de kennis op een hoger peil brengt en systematiseert. Die leidt tot een uitbarsting in het realiseren van grote werken, zoals de kanalen in Noord-Brabant.” “In de 20e eeuw ziet men dat er door al die activiteiten ook dingen fout gaan, zoals de vervuiling van het oppervlaktewater. Na de Tweede Wereldoorlog komt het natuur- en milieudenken van de grond. Dat duurde zolang, omdat die wereld gesegmenteerd was. Natuurmonumenten hield zich alleen met natuurterreinen bezig, Vogelbescherming alleen met vogels. In de Vereniging voor Water, Bodem, Lucht uitten medici hun zorgen over het leefklimaat in

alle waterbeheerders bijdragen. Het fonds financiert ook de leerstoel waterstaatsrecht aan de Universiteit van Utrecht. Omdat de Vrije Universiteit Amsterdam er zelf ook in bijdraagt, kan ik voor 1,5 dag per week hoogleraar zijn, de resterende tijd ben ik hier docent en onderzoeker.”

Wat moeten we leren uit de waterstaatsgeschiedenis?

“Ik vind het belangrijkste dat we ons bewust zijn van de samenhang van al onze menselijke activiteiten met de natuur. Dat geldt ook voor water. Ingrepen moeten plaatsvinden op basis van de kennis van de samenhangen die er zijn. Dat geldt voor het mondiale probleem van de waterschaarste, die ik als een grote dreiging zie. De sanering van de Rijn bijvoorbeeld is een succes, omdat men de vervuiling samen in internationaal verband ging bestrijden. Juist die internationale aanpak zal in de toekomst op vele fronten nodig zijn. Dat inzicht willen we aan onze studenten meegeven.” Maarten Gast H2O / 16/17 - 2009

9


Het retentiefonds: hulp bij waterinpassing bij stedelijke ontwikkelingen Ruimte is schaars, zeker de ruimte voor water in stedelijk gebied. Bij de ontwikkeling van binnenstedelijke plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, moeten ontwikkelaars ruimte reserveren voor retentie. Soms is het onmogelijk om deze retentie binnen het plangebied aan te leggen. Met een retentiefonds wordt het mogelijk om compenserende retentie buiten het plangebied te realiseren. In opdracht van Waterschap Brabantse Delta, de gemeenten Breda, Zundert en Roosendaal en de Provincie Noord-Brabant verkende ARCADIS welke mogelijkheden een retentiefonds kan bieden voor het waterschap en de gemeenten in het beheergebied1). Dit artikel beschrijft de aanleiding en conclusies van dat onderzoek. De keerzijde van de medaille is dat op termijn het watersysteem niet meer ‘op orde’ is. Dit bezwaar valt in de praktijk overigens mee, omdat de met de kleinere initiatieven samenhangende retentiebehoefte beperkt lijkt te zijn (zie tabel).

Ruimtelijke mogelijkheden voor retentie

In sommige gevallen is het lastig, zo niet onmogelijk, om aan de retentie-eis te voldoen. Dit speelt vooral bij binnenstedelijke ontwikkelingen (inbreidingen), waarbij sprake is van een hoge bebouwingsdichtheid. Net als veel andere waterschappen (en gemeenten) zoekt ook Brabantse Delta naar haalbare oplossingen hiervoor. Een retentiefonds is één van de mogelijkheden om buiten het plangebied retentie te realiseren. Al in 2005 hebben Waterschap Brabantse Delta en de gemeente Zundert een dergelijk fonds in het leven geroepen. De vraag was of en zo ja, hoe, een retentiefonds ook in breder verband, voor geheel WestBrabant, een geschikt instrument is. Een kleinschalige retentievoorziening.

R

etentie definiëren we als een fysieke voorziening waarin afstromend regenwater van afvoerend verhard oppervlak tijdelijk geborgen kan worden. De retentievoorziening loost vervolgens gedoseerd op het oppervlaktewater. De retentie zorgt ervoor dat bij een inbreiding of herstructurering waarbij het verhard oppervlak toeneemt, er aan de ene kant geen wateroverlast optreedt in het gebied en aan de andere kant er geen nadelige gevolgen in het watersysteem zijn door versnelde afstroming. Retentie in het stedelijk gebied is nodig in een aantal gevallen: bij een inbreiding of herstructurering die via een (verbeterd) gescheiden stelsel loost op oppervlaktewater. Waterschap Brabantse Delta stelt daarbij in zijn beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden eisen aan retentie indien de toename van het verhard oppervlak groter is dan 2.000 m2. Bij een inbreiding of herstructurering die loost op een bestaand gemengd stelsel, is

10

H2O / 16/17 - 2009

ook retentie gewenst. Hier is de gemeente bevoegd gezag via de aansluitvergunning volgens de Wet milieubeheer, maar het waterschap kan via de overstortvergunning Wvo de retentie-eis doorvertalen naar de gemeente. Tot nu toe is dit echter nog niet de praktijk bij Waterschap Brabantse Delta. Bij het afkoppelen van bestaand bebouwd oppervlak van een gemengd stelsel naar een gescheiden stelsel is ook retentie aan de orde. Het waterschap stelt ook in dit geval de eis van retentie, maar de berekening ervan (op grond van de beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden) is maatwerk.

Randvoorwaarde voor retentie

De randvoorwaarde die gesteld is voor retentie (toename verhard oppervlak groter dan 2.000 m2) is ingegeven doordat het waterschap wilde voorkómen dat er een groot aantal kleine, moeilijk te beheren retentievoorzieningen zou ontstaan. Bovendien neemt de regeldruk sterk toe als voor elk initiatief, hoe klein ook, een eigen retentie verplicht is.

Wat is een retentiefonds?

Een retentiefonds is een regeling waarbij compensatieverplichtingen, voortvloeiend uit planontwikkeling, buiten het plangebied worden afgewikkeld. Tegen betaling van een nader te bepalen bedrag door de ontwikkelaar wordt de compensatieverplichting afgekocht. Met middelen uit het fonds wordt een centrale retentielocatie gefinancierd. Naast ‘retentiefonds’ komen we ook de begrippen ‘waterfonds’ en ‘water(bergings) Toename verhard oppervlak van in 2008 beoordeelde plannen van de gemeenten Bergen op Zoom, Woensdrecht, Roosendaal, Steenbergen en Moerdijk.

toename verhard oppervlak (ha)

geen of afname 0-1.000 m2 1.000-2.000 m2 2.000-5.000 m2 >5.000 m2

aantal totale verharde plannen oppervlakte (ha)

18 15 1 7 6

-0,37 0,38 0,11 2,27 96,00


actualiteit Bij een retentiefonds met een vaste inleg en vaste prijs bestaat het fonds uit een fysiek begrensde hoeveelheid kubieke meter bergingsvolume op een al bekende locatie danwel een reeds aangelegde retentievoorziening. Individuele compensatieverplichtingen binnen het relevante afwateringsgebied worden op basis van kubieke meters overgenomen tegen een vaste prijs per kubieke meter. Er kunnen niet meer kubieke meters worden uitgegeven dan de retentievoorziening groot is. Deze vorm is vergelijkbaar met een grondbank of natuurcompensatiebank. Belangrijke voordelen van deze hoofdvorm van een retentiefonds zijn: 2 3 • De prijs van een m of m , voor alle partijen een cruciale factor, is vooraf bekend en kan ook door de ontwikkelaar worden meegenomen in zijn keuze; • Er is zekerheid over de fysieke beschikbaarheid van compensatieruimte; • Geen tijdelijke achteruitgang in het hydrologisch veiligheidsniveau als de retentie klaar is voorafgaand aan de planrealisatie.

Afb. 1: De twee hoofdvormen van een retentiefonds.

bank’ tegen. Hoewel de details van deze instrumenten kunnen verschillen, beogen zij in grote lijnen hetzelfde2). Verhandelbare rechten versus retentiefonds

Aanpak van retentie via een retentiefonds is in de basis gestoeld op het principe van ‘verhandelbare rechten’ (zie kader), maar gaat minder ver: zo ontbreekt de markt waarop vragers van retentie (ontwikkelaars) en aanbieders van retentie (bedrijven, overheden) elkaar ontmoeten.

het de stap naar een markt met verhandelbare retentieplichten als onrealistisch beoordeelde. Met name de vraag of een dergelijke markt met meerdere aanbieders ook werkelijk voor elke gemeente in het beheergebied tot stand komt en waarbij de aangeboden retentie ook hydrologisch effectief zou zijn, werd negatief beantwoord. Daarbij speelt ook dat in een markt met meerdere aanbieders de retentie kleinschaliger zal worden en dus minder goed te beheren. Hoofdvormen retentiefonds

Waterschap Brabantse Delta heeft voor een aanpak via een retentiefonds gekozen, omdat

Binnen het retentiefonds onderscheiden we twee hoofdvormen (zie afbeelding 1).

Verhandelbare rechten in het waterbeheer3)

De essentie van verhandelbare rechten is dat door de overheid een verplichting wordt vastgesteld voor een bepaalde genormeerde productie. Hoe aan deze norm voldaan wordt, kan - binnen bepaalde grenzen - echter aan de direct betrokkenen zelf worden overgelaten. Verhandelbaarheid biedt vrijheid aan de betrokken partijen om tegen de laagst mogelijke kosten aan de verplichting te voldoen door zelf maatregelen te nemen of door het bijkopen van rechten. De melk- en mestquota en het EU handelssysteem voor CO2-emissies zijn bekende voorbeelden van verhandelbare rechten. Verhandelbare rechten, zowel voor een betere waterkwaliteit als in relatie tot waterkwantiteit, bestaan nog niet in Nederland. Elders bestaan ze wel, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Verhandelbare rechten in het waterbeheer hebben meerwaarde als sprake is van resultaatverplichtingen, als verschillende opgaven gecombineerd kunnen worden en bij verschillen in kosteneffectiviteit van maatregelen tussen betrokken partijen. In het geval van waterkwaliteit zou deze situatie op kunnen treden als bijvoorbeeld bij het beperken van fosfaat- en nitraatemissies één of twee van de betrokken sectoren (landbouw, industrie en rwzi’s/waterschappen) goedkoper reductiemaatregelen zou kunnen treffen dan de andere. Normopvulling kunnen we zien als een voorloper van verhandelbare rechten in waterkwaliteit in Nederland. Landbouwers die minder dan de norm voor stikstofbelasting (170 kg/ha/jaar) veroorzaken, kunnen de ongebruikte ruimte verkopen aan partijen die slechts tegen hoge kosten tot een vermindering van de eigen emissie in staat zijn. Bij waterkwantiteit kunnen we denken aan gebieden met een retentie- of waterbergingsopgave, waarbij de oplossing niet eenvoudig gevonden kan worden binnen het plangebied (dichtbebouwd, stedelijk gebied). Hier is dan niet zozeer sprake van verhandelbare rechten, maar van verhandelbare waterretentieplichten: een ontwikkelaar moet een bepaalde hoeveelheid retentie realiseren, maar mag ook een ander betalen om dat te doen.

Nadelen zijn er uiteraard ook, vooral risico’s als de retentievoorziening nog niet is aangelegd, waardoor het ook onzeker is hoe de uiteindelijke kosten ervan zich zullen verhouden tot de eerder vastgestelde prijs. Dit kan een obstakel vormen voor de retentieontwikkelaar en -beheerder. Als de vraag verkeerd wordt ingeschat, bestaat het risico op over- of onderdimensionering van de retentievoorziening. Bij overdimensionering betekent dit kosten voor de retentieontwikkelaar en -beheerder, omdat weliswaar de retentie gerealiseerd wordt op het moment dat daar behoefte aan is, maar de grondpositie ten behoeve van de retentievoorziening verworven wordt op basis van prognoses. Onderdimensionering heeft negatieve effecten op het proces van de planontwikkeling: vertraging en andere, duurdere oplossingen voor de compenserende retentie. Bij een retentiefonds met een flexibele inleg en flexibele prijs worden ook kubieke meters tegen betaling overgedragen aan het fonds, maar is het retentiefonds primair een financiële regeling en dient als middel om geschikte retentielocaties te (voor)financieren. De prijs per kubieke meter kan in beginsel fluctueren in de tijd, afhankelijk van de (verwachte) kosten van locatieontwikkeling. De voor- en nadelen van deze hoofdvorm van een retentiefonds zijn in grote lijnen het spiegelbeeld van de andere hoofdvorm (vaste inleg / vaste prijs). Bij deze hoofdvorm kan tevens de vraag worden gesteld of het gewenst is om ruimtelijke ontwikkelingen te laten sturen door prijsverschillen van retentie.

Wanneer heeft een retentiefonds kans van slagen?

Het bij ruimtegebrek door een ander laten overnemen van de retentieopgave heeft voordelen: • Voor de locatieontwikkelaar is het voordeel dat hij - na een initiële verkenning van kosten en onderhandeling over de gewenste invulling - er geen omkijken meer naar heeft: een derde partij ontzorgt hem; • Voor gemeenten en waterschap biedt het fonds een uitweg uit de soms moeizame H2O / 16/17 - 2009

11


locatie- en kostenafweging met locatieontwikkelaars. Het is een hulpmiddel in effectieve ‘rood voor blauw’ financiering en biedt de zekerheid dat de retentie ook daadwerkelijk gerealiseerd en onderhouden wordt op een schaal die beheerbaar is; • Naast de primaire functie van vereffening van retentieverplichtingen kan een retentiefonds in specifieke omstandigheden ook meerwaarde hebben voor andere doelen, bijvoorbeeld verdrogingsbestrijding, recreatie en ecologische doelen. De waterbeheerder en de gemeente kunnen het retentiefonds gebruiken om deze doelen te bereiken: de retentie komt op de gewenste plaats in plaats van op de locatie die vanuit de gebiedsontwikkeling beschikbaar komt. Risico’s zijn er echter ook: vooral het waterschap kan - als retentieontwikkelaar met een onverkoopbaar product blijven zitten als de retentie onvoldoende aantrekkelijk is (te duur, niet op tijd beschikbaar, op de verkeerde locatie). Om de genoemde mogelijkheden te benutten en risico’s te beheersen, is daarom een zorgvuldig proces vereist.

Nog een lange weg te gaan

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is voor West-Brabant een aantal concrete uitgangspunten gekozen op weg naar de realisatie van een retentiefonds: • In principe keuze voor ‘vaste inleg, vaste prijs (200 euro per kubieke meter), wél behoefte aan een nog nadere onderbouwing van die prijs; • Ook retentiebehoefte van inbreidingen met lozing op gemengd stelsel meenemen; • Retentie moet klaar zijn voordat ontwikkeling gerealiseerd is; • Aandacht voor rol- en risicoverdeling tussen waterschap en gemeente; • Gemeente (en ontwikkelaar) geven aan of retentie binnen plangebied realiseerbaar is; • Beheer retentiefonds door gemeente (bijhouden verplichtingen) en waterschap (bijhouden realisatie); • Gemeente dwingt financiële bijdrage af via Grondexploitatiewet; • Waterschap levert technische eisen aan ten behoeve van bouwplannen, zodat hemelwater ook daadwerkelijk wordt aangeboden. Desondanks is voor het daadwerkelijk opzetten en succesvol laten functioneren van een retentiefonds nog een lange weg te gaan. Het gaat daarbij niet alleen om het instellen van het fonds - per gemeente die hieraan wenst mee te doen - maar ook om het realiseren van hydrologisch effectieve retentievoorzieningen voorafgaand aan de daadwerkelijke ontwikkeling. Het vraagt ook om te blijven investeren in het watertoetsoverleg om het fonds - eenmaal opgezet goed te doen functioneren. Hieronder is in vogelvlucht weergegeven welke stappen in West-Brabant verder concreet gezet moeten worden. Fase 1: het initiatief

In de initiatieffase moet er een duidelijk beeld zijn van toekomstige bouwplannen en

12

H2O / 16/17 - 2009

de behoefte / tekort aan retentie en van de waterberging vanuit de stedelijke of landelijke wateropgave waarmee de retentie eventueel kan worden gecombineerd. Voor de gemeente kan een waterstructuurkaart hierbij een nuttig middel zijn. Daaruit kan blijken dat voor een aantal toekomstige bouwplannen retentie buiten het plangebied wenselijk of noodzakelijk is. Het waterschap zal in beeld moeten krijgen waar vanuit stedelijke en landelijke waterberging bergingsvoorzieningen gewenst en mogelijk zijn en het zal bovendien de vraag moeten beantwoorden in hoeverre die ook effectief zullen zijn voor compenserende retentie. Gemeenten zullen willen deelnemen aan een retentiefonds als ze overtuigd zijn van de meerwaarde van het fonds. Het waterschap zal duidelijk moeten maken dat het instrument geschikt is voor de betreffende gemeente(n) en de beoogde retentielocatie(s). Fase 2: detailinrichting retentiefonds en sluiten overeenkomsten

Als eenmaal het besluit is genomen om een retentiefonds op te richten en de betrokken partijen in beginsel hierin willen participeren, kan het retentiefonds nader worden ingericht. Daarbij worden keuzen gemaakt over de juridische onderlegger en de wijze van kostenbepaling en verrekening. Verder worden voorwaarden voor toe-/uittreding geregeld en voorzieningen getroffen voor een tijdige bestemming en realisering van de beoogde retentielocatie(s). De gemeente kan de deelname in het retentiefonds en de financiële bijdrage daarin op verschillende manieren juridisch regelen. Als gekozen wordt voor retentie buiten het plangebied, kunnen de aanlegkosten van retentiegebieden via de Grondexploitatiewet (Grex)4) verhaald worden op de ontwikkelaar / de eigenaren in het exploitatiegebied. Omdat de kosten (dwingend) door middel van een exploitatieplan op de eigenaren kunnen worden verhaald, is vastleggen van de participatie in het retentiefonds via de Grex voor de gemeente een goede mogelijkheid. Deze route geldt in principe ook voor een inbreiding of herstructurering die loost op een bestaand gemengd stelsel. Hier zijn wel nadere afspraken nodig over het bijhouden van dergelijke ontwikkelingen en de doorvertaling van de retentie eis door het waterschap (via de overstortvergunning Wvo) naar de gemeente en uiteindelijk de ontwikkelaar. Bij de nadere invulling van het retentiefonds kan ervoor gekozen worden om de oppervlakten van ‘postzegelplannen’ (< 2000 m2 extra verhard) bij elkaar op te tellen en vervolgens voor deze plannen, waar mogelijk gezamenlijk, de benodigde compenserende retentie te regelen. In het geval van WestBrabant moet dan ook wel de beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden van het waterschap hiervoor gewijzigd worden. Ook als watercompensatie buiten het exploitatiegebied niet verplicht of noodzakelijk is, kan de gemeente participatie van de ontwikkelaar in het retentiefonds regelen via de Grex. De gemeente heeft immers de mogelijkheid om een vrijwillige bijdrage aan

een ‘ruimtelijke ontwikkeling’ te vragen. Een voorwaarde is dan wel dat de gemeente de ruimtelijke ontwikkeling (globaal) omschrijft in een structuurvisie. In beide gevallen kan de gemeente de deelname aan het retentiefonds en de bijbehorende voorwaarden vastleggen in een overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar. In de overeenkomst wordt vastgelegd dat de ontwikkelaar een financiële bijdrage levert aan het retentiefonds. Behalve via de Grex, het exploitatieplan en de Structuurvisie is ook onderbouwing van de aanpak met een retentiefonds nodig in de volgende planvormen / beleidsstukken: • keur Waterschap en beleidsregel Hydraulische randvoorwaarden: opname van de retentie-eis; • bestemmingsplan (voorschrift ‘waterneutraal bouwen’): opnemen van het wateradvies van het waterschap dat compenserende retentie voorschrijft en de gewenste realisering daarvan; • (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan: hierin kan de gemeente aangeven wanneer van de perceeleigenaar in redelijkheid kan worden gevraagd om zelf voor opvang van afvloeiend hemelwater zorg te dragen en de manier waarop de gemeente afvloeiend hemelwater inzamelt. De retentieplicht en de afspraken (retentiefonds) daaromheen kan op deze wijze worden verankerd; • hemelwaterverordening: de gemeente kan een verordening opstellen waarin voorwaarden worden gesteld aan het lozen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een stelsel; • aansluitverordening: hierin kunnen afspraken over retentie worden opgenomen in het geval van inbreidingen die lozen op bestaand gemengd stelsel (zie hierboven). Inzicht in de kosten en overeenstemming daarover zijn noodzakelijk om partijen te bewegen deel te nemen aan een retentiefonds. De kosten voor de retentievoorziening zijn opgebouwd uit de voorbereiding, realisatie en instandhouding van de voorziening. De prijs per kubieke meter retentiecapaciteit is afhankelijk van de toelaatbare peilstijging in de retentievoorziening. Deze ligt meestal tussen de 0,5 en de 1,2 meter. Een indicatieve kostenberekening voor een ‘standaard’ retentielocatie met een oppervlakte van 20.000 m2 (genoeg voor circa 30 hectare nieuw te ontwikkelen gebied) resulteert dan in een prijs per kubieke meter retentiecapaciteit tussen circa 40 en 500 euro per kubieke meter. Uitgaande van een gemiddelde retentiebehoefte van circa 700 kubieke meter per hectare gerealiseerde verharding, komt dit neer op tussen 2,80 en 35 euro per m2 gerealiseerd extra verhard oppervlak. Deze grote marge in de prijs van de retentie laat zien dat de financiële aantrekkelijkheid om deel te nemen aan het retentiefonds voor partijen wisselend kan zijn. Gebaseerd op de ervaring met het retentiefonds van Brabantse Delta en de gemeente Zundert én op de bovenstaande indicatieve kostenberekening voor een ‘standaard’ retentielocatie is voor West-Brabant een vaste prijs van 200 euro per kubieke meter goed te onderbouwen.


actualiteit Zoals eerder genoemd, zijn er twee basisvormen om de retentiecapaciteit met de ontwikkelaar af te rekenen: op basis van een vast tarief of op basis van een verrekening van de werkelijke kosten. In West-Brabant is gekozen voor het eerste model. Er is ook een tussenvorm mogelijk: een vaste prijs met beperkte verrekening achteraf. Het gaat dan om een beperkte verrekening waarvan de bandbreedte (%) vooraf wordt vastgesteld en die dient om risico’s voor partijen beperkt te houden. Fase 3: Beheer fonds en instandhouding locatie

Fondsbeheer omvat een aantal stappen en aansturingniveaus. Naast het opzetten en monitoren van beleid zal een daadwerkelijke uitvoering van werkzaamheden dienen plaats te vinden. De gemeente voert daarbij het beheer over de te verrekenen m2 verharding en de financiële administratie van de verkoop van retentiecapaciteit. Het waterschap is de aangewezen partij voor het beheren van gegevens ten aanzien van m2 of m3 retentie (totaal, beschikbaar en uitgegeven) en beheert en onderhoudt de retentievoorziening. Gemeente en waterschap zullen periodiek een gezamenlijke balans opstellen om de juistheid van gegevens te controleren. Deze balans kan ook gebruikt worden om vooruit te kijken en met behulp van de waterstructuurkaart na te gaan welke plannen er zijn en of deze aansluiten op de gerealiseerde retentievoorzieningen. Hierna kan een nieuwe cyclus van planning, inrichting en beheer volgen.

Conclusies

Een retentiefonds is méér dan uitsluitend een dienst of een product om ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Het biedt ruimtelijke ontwikkelaars de mogelijkheid om daar waar retentie niet binnen het plangebied kan worden gerealiseerd, de retentieverplichting af te kopen door retentie buiten het gebied en door andere partijen (waterschap en gemeente) te laten realiseren. Deze aanpak is echter niet los te zien van de retentievoorzieningen zélf en het beheer van zowel fonds als voorzieningen. Het is ook een aanpak die bij uitstek gezamenlijk vorm moet krijgen, door het waterschap en de gemeenten binnen het waterschap. Jeroen Klooster, Ineke Noordhoek en Kees de Vries (ARCADIS) Victor Witter en Edwin Arens (Waterschap Brabantse Delta)

NOTEN 1) Waterschap Brabantse Delta / ARCADIS (2009). Compenserende retentievoorzieningen buiten plangebieden: de mogelijkheden van een retentiefonds. 2) zie bijvoorbeeld de waterbergingsbank van Waterschap Rivierenland (H2O nr. 22 uit 2008).

3) zie verder ‘Verhandelbare waterrechten: verkenning van een nieuw instrument in het integraal waterbeheer’ van ARCADIS, CE en Eco-consult Environmental Economics. 4) afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening.

Rijk investeert in landschap en waterkwaliteit Noord-Holland Het Rijk gaat miljoenen euro’s besteden aan het behoud van het open nationaal landschap Laag Holland (tussen Amsterdam, Zaanstad, Alkmaar en Hoorn). De rijkssteun wordt gebruikt om de bodemdaling te remmen, de waterkwaliteit te verbeteren en het watersysteem robuuster te maken. Dit najaar wordt begonnen met het invullen van uitvoeringsplannen voor drie projecten.

V

oor het behoud en de versterking van het karakteristieke landschap van de Kalverpolder, bij de Zaanse Schans, heeft de rijksoverheid 2,1 miljoen euro gereserveerd. De polder is onderdeel van het oer-Hollandse agrarische cultuurlandschap, met veenweiden en een rijdom aan weidevogels en Europees beschermde natuurwaarden. Voorgenomen maatregelen zijn: het creëren van beduidend minder peilvakken, het baggeren van ondiepe watergangen voor de verbetering van waterkwaliteit en visstand, de ontwikkeling van oorspronkelijke weidevegaties en het bevorderen van recreatie. In totaal 4,3 miljoen euro is beschikbaar voor het behouden en versterken van het brakke water en de verbetering van de waterkwaliteit in Polder Westzaan in Zaanstad. Dit unieke brakwater veenweidegebied kenmerkt zich door kleine percelen, omgeven door sloten. Het oude verkavelingpatroon is nog grotendeels intact. Het veengebied heeft tot de aanleg van de Afsluitdijk onder invloed gestaan van brakke omstandigheden, als gevolg van de nabijheid van het IJ en de Zuiderzee. Sindsdien is de polder verzoet, maar op een aantal plekken zijn nog steeds voor Europa unieke brakke ecosystemen te vinden. In Polder Westzaan is sprake van bodemdaling en afbraak van veen. Veel voedingsstoffen en bagger komen in het water terecht, wat leidt tot een verslechterde waterkwaliteit in de polder. Om dit op te lossen is gekozen voor een tweesporenbenadering. In het noordelijk deel van de polder wordt de verbrakking geoptimaliseerd door het aanvoeren van brak water uit het Noordzeekanaal. In het zuidelijk deel wordt onder voorwaarden van bescherming van agrarische en weidevogelbelangen gefaseerd een lichte verbrakking doorgevoerd. De uitvoering heeft naar verwachting van 2013 tot 2015 plaats.

Zeevang

Ten slotte heeft het Rijk 8,9 miljoen euro gereserveerd om het open veenweidelandschap in de polder Zeevang te behouden en te versterken. De polder heeft te maken met een sterke bodemdaling, een versnipperd watersysteem en een matige waterkwaliteit. De polders Zeevang en Beetskoog vormen een open veenweidegebied dat zich langs het Markermeer uitstrekt van Purmerend tot Hoorn. Het landschap wordt gekenmerkt door lange zichtlijnen, strokenverkaveling en een dicht slotenpatroon met veel open water. De lopende landinrichting beoogt natuurontwikkeling en structuurverbetering van de landbouw. Met het geld van het Rijk kunnen ook investeringen in het tegengaan van bodemdaling, het watersysteem en het verbeteren van de waterkwaliteit in gang worden gezet. Op 8 oktober vindt in Alphen a/d Rijn het eindsysmposium plaats ‘Waarheen met het veen?’. Het gelijknamige onderzoek begon in 2005. Doel was om in beeld te brengen welke mogelijkheden bestaan om de bodemdaling in het westelijk veenweidegebied te remmen. De belangrijke opgave daarbij was om ook in te spelen op de verandering van het klimaat. Tijdens het symposium wordt een boek gepresenteerd over de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie: Diana van Bergen en Cees Kwakernaak van Wageningen Universiteit.

ingezonden mededeling

Duurzpomp.indd 1

13-05-2009 13:19:17

H2O / 16/17 - 2009

13


Primeur op rwzi Soerendonk In het landschapspark Baronie Cranendonck in het zuidoosten van Brabant ligt het dal van de Buulder Aa. Tussen het park en de zogeheten natte natuurparels Buulderbroek en Ulkendoncken ligt de rioolwaterzuivering Soerendonk van Waterschap De Dommel. Deze verzorgt al 40 jaar de verwerking van het huishoudelijk afvalwater van Soerendonk en Maarheze. Het waterschap renoveert momenteel de zuiveringsinstallatie. Het is de bedoeling dat de nieuwe zuivering vanaf 2010/2011 schoon en ‘levend’ water gaat afleveren. Een bijzonder element in het ontwerp van de zuivering is de Waterharmonica met een daarin geïntegreerde flowformcascade. De ecologiserende nabehandeling vormt het gezuiverde afvalwater om tot natuurlijk water vol leven.

D

e KRW-doelen en de reconstructieplannen voor de herinrichting van het beekdal vormden de basis voor de renovatie van de zuivering Soerendonk. Een viertal ambities ligt ten grondslag aan het ontwerp: verbetering van de effluentkwaliteit, landschappelijke inpassing en versterking van de natuurwaarden, waterberging in het beekdal én goed contact met het publiek. De betere kwaliteit van het effluent is van belang vanwege de bovenstroomse ligging in het ecologisch waardevolle beekdal van de Buulder Aa. De rioolwaterzuivering bepaalt in droge zomersituaties zowel de basisafvoer als de watersamenstelling van de beek en is dus cruciaal voor het functioneren van de watergebonden natuur. De inpassing in het landschap is gewaarborgd door zorg voor de architectuur en behoud van beeldbepalende groenstructuren. De natuurwaarden van de reeds aanwezige ecologische hoofdstructuur worden aangevuld en versterkt. Verdiept aangelegde, inundeerbare delen van de Waterharmonica dragen bij aan de waterberging in het beekdal. Integraal sluitstuk van deze ambities is de Waterharmonica. Deze verwijdert de bacterieresten uit het effluent van de zandfilters en zorgt voor beluchting en introductie van beekeigen flora en fauna. De excursie van de Interreg INWA projectgroep bij Hapert.

14

H2O / 16/17 - 2009

De renovatie van de rioolwaterzuivering maakt deel uit van gebiedsprogramma Baronie Cranendonck. Dit programma is het resultaat van een samenwerkingsverband van verschillende overheden en andere maatschappelijke organisaties om de toekomst van dit gebied veilig te stellen. Het ontwerp van de Waterharmonica gaat uit van de principes die enige jaren geleden in Friesland nabij Grou (Aqualân) zijn gerealiseerd. Net als in Grou is de Waterharmonica in Soerendonk opgebouwd uit drie secties: een vlooienvijver, moerassloten met riet en ondergedoken waterplanten én een biotoopvijver. De ervaringen uit Grou en de lessen uit de eigen ervaring van Waterschap De Dommel met het moerasbos in de rioolwaterzuivering Hapert zijn meegenomen in het ontwerp voor Soerendonk. Hierdoor kon men een stap verder zetten in de ontwikkeling van deze zuiveringstechniek. Het ontwerp voor Soerendonk gaat uit van een volledige droogweerafvoer van 40.000 inwoners (5000 kubieke meter per dag) en een deel van de regenweeraanvoer (maximaal 1000 kubieke meter per uur). Een automatische debietregeling zorgt ervoor dat de minimale verblijftijd in de vlooienvijver steeds is gegarandeerd.

Ruimtebesparende innovaties

Het zandfilter voor de verwijdering van fosfaat vangt een groot deel van de zwevende stoffen af, waardoor de belasting van de vlooienvijvers afneemt. Dit levert voor de Waterharmonica een aanzienlijke ruimtebesparing op, waardoor meer ruimte overblijft voor realisering van de overige ambities. Ruimtebesparing is verder bereikt door het rietmoeras deels uit te voeren als filter met ondergedoken waterplanten. De totale verblijftijd bedraagt vier dagen en de gemiddelde oppervlaktebelasting 0,167 meter per dag. Met regelbare overlaten tussen de moerassectie en de biotoopvijver kan het waterpeil voor het maaionderhoud tijdelijk worden opgezet. Hierdoor kan het onderhoud van de Waterharmonica vrijwel geheel varend worden uitgevoerd en kan met smalle kades en lichte onderhoudspaden worden volstaan. Door de moerassloten en de biotoopvijver zo laag mogelijk aan te leggen, kunnen ze bijdragen aan de waterberging in het beekdal. Naar verwachting zal de biotoopvijver bij hoge beekafvoer - enige malen per jaar - overstromen. De kaden van het rietmoeras zullen alleen bij extreem hoge afvoer onderlopen. Bij een lage beekafvoer


actualiteit kunstenaar Paul van Dijk, die de bestaande kleinschalige modellen moest vertalen in een technisch realiseerbaar concept voor grote debieten. Het innovatieve karakter van de Waterharmonica Soerendonk vormde de aanleiding om het ontwerp te subsidiëren vanuit het Innovatieprogramma 2008 van de Kaderrichtlijn Water. De daarbij opgedane kennis wordt in het kader van het Europees Interreg IVa-programma Interactief Waterbeheer uitgewisseld binnen de grensregio Vlaanderen-Nederland. Middels monitoring van vooral de biologische parameters in het systeem en in de beek zal de ecologiserende werking van de Waterharmonica worden gevolgd en gedocumenteerd. Hans van Sluis en Peter Westerink (DHV) Goele Matte en Oscar van Zanten (Waterschap De Dommel)

De ontwerpschets. Het zandfiltergebouw.

zorgt een vistrap tussen de biotoopvijver en de beek voor de ecologische verbinding. Bijna het hele terrein van de Waterharmonica is toegankelijk voor het publiek. Een fietsroute loopt via een brug over de vlooienvijvers. Via een wandelpad over de kade en een trekpont kunnen de moerasen biotoopsecties worden bezocht. Het verdeelwerk tussen beide valt op qua architectuur. Van daaruit is er een goed overzicht over de biotoopvijver met de Buulder Aa op de achtergrond.

Flowform’-behandeling

De ‘flowformcascade’ tussen het zandfilter van de ‘betonnen’ zuivering en de vlooienvijvers is een wereldprimeur. De effluentstroom van de rioolwaterzuivering zal integraal een ritmische behandeling ondergaan, die niet alleen het zuurstofgehalte verhoogt, maar waarvan ook een stimulerende werking op de ecologie van de Waterharmonica en de beek wordt verwacht. De flowforms zijn ontworpen door beeldend

Energie opwekken uit geconcentreerd toiletwater Waterschap Groot Salland, Tauw en Saxion Hogescholen onderzoeken de haalbaarheid van het opwekken van energie uit geconcentreerd toiletwater in nieuwbouwwijken in Deventer. Het onderzoek maakt deel uit van het project DEUGD (Duurzame Energie Uit Geconcentreerde stromen in Deventer), dat zich bezighoudt met verschillende opties van ‘nieuwe sanitatie’ en waarbij ook de gemeente en STOWA zijn aangesloten.

D

eventer heeft de ambitie in 2030 geheel klimaatneutraal te zijn. Daaruit is het idee ontstaan bij een aantal nieuwbouwprojecten gebruik te maken van vacuüm- of scheidingstoiletten. Een deel van de toiletwaterstroom van deze toiletten is dusdanig geconcentreerd dat die zich prima leent voor directe vergisting. Doordat de rioolwaterzuivering

in Deventer gistingscapaciteit over heeft en vlakbij de nieuwbouwprojecten ligt, is het mogelijk een leiding aan te leggen die direct aansluit op de vergistingsinstallatie van de rwzi. Bij de gisting komt biogas vrij dat met gasmotoren is om te zetten in elektriciteit. Ook zal de toevoeging van groente- en

fruitafval aan de toiletwaterstroom worden verkend. De energieopbrengst neemt hierdoor naar verwachting toe. Een ander deel van het toiletwater is mogelijk te gebruiken bij de productie van kunstmest. Het op een alternatieve wijze behandelen van toiletwater leidt bovendien tot lager huishoudelijk drinkwaterverbruik en minder afvalwater op de bestaande rioolwaterzuivering, die daardoor beter zal presteren. De provincie Overijssel subsidieert het onderzoek met 54.000 euro. Dat is de helft van de totale kosten. De betrokken partijen financieren de andere helft.

H2O / 16/17 - 2009

15


Experimenten met nieuwe bestuurlijke werkwijzen in waterschapsland Met de waterschapsverkiezingen van eind 2008 is een nieuw hoofdstuk geopend in het democratisch bestuur van de waterschappen in Nederland. Voor het eerst konden politieke partijen kandidaten stellen. De zetelverdeling binnen de besturen werd op een nieuwe leest geschoeid. Daarbij werd een klein deel van de zetels toegewezen aan boseigenaren, landbouwers en bedrijfsleven. Om de overige zetels werd via directe verkiezingen gestreden door een bonte groep van partijen. Nu willen de gekozen partijen hun ambities waar gaan maken. Hiervoor is het nodig dat bestuursleden directer betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van het waterschapsbeleid. Uitsluitend sturen tijdens vergaderingen volstaat niet meer. Waterschap Rijn en IJssel heeft, met de verkiezingen in zicht, in 2007 en 2008 al geëxperimenteerd met nieuwe bestuurlijke werkwijzen. De meerwaarde hiervan bestaat onder meer uit beter ingevoerde bestuursleden, een duidelijker inbreng van belangen en een grotere betrokkenheid bij het besluitvormingstraject.

W

aterschap Rijn en IJssel kende tot de verkiezingen van 2008 nog drie afdelingsbesturen, naast het algemeen bestuur. Daardoor waren er 60 bestuursleden aan het waterschap verbonden, afkomstig uit alle delen van het beheergebied. Op grond van de gewijzigde Waterschapswet zijn deze afdelingsbesturen opgeheven en daarmee is de directe regionale binding van het bestuur flink afgenomen. Wel kent het waterschap van oudsher een nauw aan het gebied gebonden manier van werken bij de uitvoering van projecten. Daar wordt op verschillende manieren invulling aan gegeven. Veel gebruikte methoden zijn inspraakbijeenkomsten en inloopavonden. Medewerkers leveren dan een inhoudelijke bijdrage en dagelijks bestuursleden geven een aftrap, maar hebben verder geen vooraf bepaalde rol. De bestuurlijke experimenten van het waterschap hebben juist tot doel om zowel algemeen en dagelijks bestuursleden als burgers in duidelijk vooraf bepaalde settingen bijdragen te laten leveren aan de planontwikkeling en zo mogelijk de uitvoering ervan. Om te beoordelen of dit doel is bereikt, zijn het verloop en de uitkomsten van de experimenten geëvalueerd aan de hand van enkele criteria. Wat leveren de uitgevoerde bestuurlijke experimenten aan kennis en inzichten op?

Waterplan Zutphen

Het eerste bestuursexperiment betrof het opstellen van een overkoepelend waterplan samen met de gemeente Zutphen. Dit stond jarenlang op de wensenlijst van gemeente en waterschap, maar werd vaak uitgesteld omdat deelplannen en uitvoeringsprojecten voorrang kregen. Een waterplan bevat een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van het gemeentelijk watersysteem en de waterketen in relatie tot de ruimtelijke ordening, inclusief een uitvoeringsprogramma. In 2007 bleek de tijd rijp om

16

H2O / 16/17 - 2009

hiermee te beginnen en werd bestuurlijk initiatief genomen om aan dit proces een bestuursexperiment te koppelen. Het experimentele karakter werd als volgt ingestoken: waterschap en gemeente vormden een ‘tandem’ die het proces zou trekken, samen met Waterschap Veluwe, Rijkswaterstaat en Vitens. Participatie door raadsleden en algemeen bestuursleden werd verzekerd door voor deze doelgroep twee bijeenkomsten te houden. Daarbij werd gemikt op één vertegenwoordiger per gemeentelijke raadsfractie en per bestuursgroepering van het waterschap. Participatie door burgers en belangenvertegenwoordigers werd verzekerd door voor hen, samen met raadsleden en algemeen bestuursleden, drie bijeenkomsten te houden. De aftrap voor het waterplan Zutphen vond halverwege 2007 plaats en is half 2008 afgerond met het opleveren van het conceptwaterplan aan waterschap en gemeente. De participatiebijeenkomsten vonden in deze periode plaats.

Waterkwaliteitsspoor Rheden

Het tweede bestuursexperiment betrof het uitvoeren van het waterkwaliteitspoor samen met de gemeente Rheden. Waterschap Rijn en IJssel begon in 2007 een programma om met alle gemeenten in het beheergebied samen te werken aan verbetering van het gemeentelijk oppervlaktewater. Concreet betreft dit het gezamenlijk uitvoeren van kwaliteitsonderzoek en het vaststellen van maatregelen voor het oppervlaktewater, waarbij ook op de samenhang met het rioleringsstelsel (riooloverstorten e.d.) wordt gelet. De gemeente Rheden was één van de eerste partijen in dit traject. Daarom heeft het waterschap deze gemeente verzocht om aan het traject een bestuursexperiment te koppelen. Het experimentele karakter van het waterkwaliteitsspoor werd als volgt ingestoken: waterschap en gemeente verzochten een vaste groep raadsleden en AB-leden plaats

te nemen in een ‘bus’, die werd bestuurd door een heemraad (dagelijks bestuurder) van het waterschap en een wethouder van de gemeente. De ‘bus’ zou de start en de uitvoering van het traject nauw volgen en de functie krijgen van klankbordgroep voor de dagelijks bestuurders en ambtenaren. De deelnemers werden uitgenodigd voor zowel de openbare bijeenkomsten in Rheden als voor eigen bijeenkomsten ‘tijdens de rit’. Participatie door burgers en belangenvertegenwoordigers werd verzekerd door voor hen twee openbare bijeenkomsten te houden. De aftrap van dit traject vond halverwege 2007 plaats en is half 2008 afgerond met het opleveren van een adviesrapport aan waterschap en gemeente. De participatiebijeenkomsten vonden in deze periode plaats.

Baakse Beek-Veengoot

Het bestuursexperiment in het stroomgebied van de Baakse Beek en Veengoot startte begin dit jaar en loopt nog. In dit gebied ligt een groot aantal wateropgaven die de Provincie Gelderland en het waterschap in een integraal gebiedsproces willen realiseren. Het benutten van gebiedskennis en opinies van alle participanten in het gebied is hierbij het belangrijkste credo. Daarom wordt voor het formuleren en mede-uitvoeren van deelopgaven niet alleen gebruik gemaakt van bestaande structuren in het gebied, zoals gebiedscommissies. Evenmin willen het waterschap en de provincie gebiedsnabij werken hier beperken tot gevestigde organisaties zoals gemeenten, LTO en terreinbeherende organisaties. Het doel is om juist ook intermediaire organisaties, zoals dorpsraden, agrarische natuurverenigingen, stichting kerkepaden en bewoners uit het gebied hierbij te betrekken. Ook worden informele netwerken opgespoord met behulp van een krachtenveldanalyse. Daarnaast is een rol weggelegd voor bestuursleden van het waterschap en de betrokken gemeenten. Het idee is om AB-leden op basis van hun


achtergrond

Het waterplan van Zutphen diende als één van de casussen voor bestuurlijke samenwerking (foto: J. Lieftink).

wensen en mogelijkheden in te zetten, met deelname van één persoon per fractie per activiteit. Hierdoor kunnen zijn rechtstreeks kennis nemen van de opinies van direct betrokkenen uit het gebied.

Meerwaarde van gebiedsnabij werken

De meerwaarde van de gekozen manieren van werken is te schetsen aan de hand van enkele evaluatiecriteria. Allereerst hebben de activiteiten in Rheden en Zutphen bijgedragen aan een beter werkende functionele democratie, omdat de deelnemende raadsleden en AB-leden rechtstreeks kennis hebben genomen van de mening en ideeën van belanghebbenden en burgers. Met name voor de AB-leden was dit relatief nieuw en droeg dit naar eigen zeggen bij aan een beter begrip voor de achterban. Ook zijn contacten gelegd tussen raadsleden en AB-leden, wat leidde tot meer inzicht in het functioneren van elkaars bestuursvorm. Naast het ontstaan van de contacten tussen raadsleden en AB-leden waren de contacten tussen de betrokken wethouder en heemraad intensiever dan bij vergelijkbare projecten. Wel bleef onduidelijk in hoeverre de bestuurlijke experimenten eraan bijgedragen typering rol

hebben dat burgers en andere belanghebbenden de processen als meer legitiem zijn gaan zien. Enerzijds is te stellen dat sprake is geweest van een verhoging van de legitimiteit, omdat betrokken partijen en burgers het waardeerden om mee te kunnen praten over het gemeentelijk waterbeleid. Anderzijds bleek hier dat de deelnemende burgers moeite hebben het verschil te zien tussen een waterschap en de gemeente. Dit werd versterkt door een beperkte introductie van beide partijen en hun rol in het waterbeleid aan het begin van de trajecten. In ieder geval hebben de extra activiteiten en de contacten die daardoor zijn ontstaan, geleid tot meer bewustwording voor de rol die waterproblemen spelen in de gemeenten, zowel bij burgers, belanghebbenden als gemeenteraadsleden. De deelnemers hebben op actieve, kleinschalige en informele wijze zelf naar eigen zeggen kennis van het thema ‘water’ opgedaan. Door de variatie in de werkvormen kwam dit nadrukkelijker naar voren dan bij vergelijkbare trajecten. Toetsing van de uitgevoerde experimenten aan het criterium ‘betere belangenbehartiging en bescherming’ levert geen duidelijk voordeel of nadeel op. Met name in Rheden is nadrukkelijk geprobeerd om een represen-

omschrijving

participerend observeren In deze rol bestaat de participatie bestaat vooral uit luisteren en observeren. Het AB-lid zoekt geen actief vragende, informerende of discussiërende rol, maar kan op verzoek wel deelnemen. actief presenteren In deze rol heeft het AB-lid niet alleen een actief luisterende rol, maar verstrekt ook actief informatie over bijvoorbeeld het doel van het bestuursexperiment of het waterschapsbeleid. mengen in de discussie In deze rol mengt het AB-lid zich in discussies, geeft zijn mening en deelt argumenten. integrale bijdrage In deze rol probeert het AB-lid actief bij te dragen aan de doelstellingen van het waterschap, door bijvoorbeeld te lobbyen bij partners.

tatieve groep inwoners ‘aan tafel’ te krijgen, door per postcodegebied aan een selectie van adressen een uitnodiging te sturen. Dit is in beperkte mate gelukt. Wel waren bij de openbare bijeenkomsten de georganiseerde belangenorganisaties goed vertegenwoordigd. Door de openheid van het proces kon een ieder zijn belang goed inbrengen. Scherpe tegenstellingen bleven daardoor uit. Waren de bestuursexperimenten een bron van nieuwe ideeën voor het beleid? In ieder geval leverden de bijeenkomsten veel informatie op voor het vervolgproces die aanwijsbaar heeft doorgewerkt. In het waterplan Zutphen zijn diverse zaken opgenomen die voortkomen uit het participatietraject. In Rheden is de informatie van de burgers gebruikt als toets op de ideeën van het ambtelijke projectteam over het toekennen van ‘streefbeelden’ aan watergangen. Daarnaast zijn de reacties op conceptversies gebruikt om verbeteringen door te voeren. In de evaluatie spraken betrokkenen uit dat het draagvlak voor waterbeleid is toegenomen. Door de grotere investering in het proces, in de vorm van verschillende activiteiten en een gericht uitnodigingsbeleid, zijn meer en andere partijen betrokken geweest. Dit leidde tot verbreding van de kennis van waterproblemen en van het draagvlak voor de gekozen oplossingen.

Mogelijke rollen voor bestuursleden

De hoofdconclusie uit de bestuurlijke experimenten is dat het meerwaarde heeft om met name algemeen bestuursleden intensiever bij het ontwikkelen of uitvoeren van plannen te betrekken. De meerwaarde ligt niet zozeer in te leveren inhoudelijke bijdragen, maar in het vergroten van de zichtbaarheid van het waterschap, opbouw van informele netwerken, inbreng van een breder palet aan argumenten, het beter ingevoerd zijn en daardoor betere voorbereiding op besluitvorming. Wel is het van belang om de rol H2O / 16/17 - 2009

17


Het nieuwe kantoor van Waterschap Rijn en IJssel in Doetinchem vlak voor de oplevering in maart van dit jaar.

van deelnemende AB-leden vooraf duidelijk te definiëren. Hiervoor zijn vier verschillende rollen te onderscheiden, oplopend in mate van beïnvloeding (zie kader op vorige pagina). Uit het verloop van de bestuursexperimenten blijkt dat bij een minimale en onduidelijke rol AB-leden dreigen af te haken. Bij een duidelijke en grotere rol kunnen echter problemen ontstaan ten aanzien van beschikbare capaciteit en de heersende bestuurscultuur. Capaciteit heeft zowel betrekking op het hebben van voldoende tijd als op het hebben van noodzakelijke kennis om in een rol te kunnen opereren. AB-leden geven zelf aan dat ze hierbij behoefte hebben aan ambtelijke ondersteuning en kennis. Daarnaast dient het aantal activiteiten te passen in de agenda van de deelnemers. De cultuur bij Waterschap Rijn en IJssel was dat vooral het college van dijkgraaf en heemraden voor de externe contacten zorgt. Het spelen van een externe rol als vertegenwoordiger van het waterschap of als (functionele) volksvertegenwoordiger is veel AB-leden nog vreemd. Waar men in de bestuursexperimenten ziet dat gemeenteraadsleden de rol van volksvertegenwoordiger als vanzelf spelen, is er bij de AB-leden veel onwennigheid. Een verklaring hiervoor is dat gemeenteraadsleden vanaf hun kandidaatstelling worden gesocialiseerd en getraind in deze rol. Hun contacten met de bevolking zijn vaak intensief evenals contacten met (eigen) wethouders. Gemeenten zijn ook al meer dan 20 jaar bezig met processen van bestuurlijke vernieuwing om de kloof tussen gemeen-

18

H2O / 16/17 - 2009

telijke kiezer en gekozenen te verkleinen. AB-leden in waterschapsbesturen kennen deze cultuur nog niet. Ze vergaderen in een lagere frequentie en hebben minder contacten met burgers en heemraden. Door de wijziging van de Waterschapswet hebben politieke partijen echter hun intrede in de waterschapsbesturen gedaan. Dit geeft mogelijkheden om te werken aan een bestuurscultuur waarin de rollen van het algemeen bestuur en die van het college meer gaan lijken op die van gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders.

Praktische aanbevelingen voor waterschapsbesturen

In de eerste plaats is het van belang de inhoudelijke aard van het proces of project te beoordelen op geschiktheid voor participatie door bestuursleden. De besluitvorming moet niet te concreet zijn of alleen uitvoeringszaken betreffen, omdat daardoor overlap kan ontstaan met het ambtelijk taakveld. Anderzijds ook niet te veel visievorming; dit voorkomt dat de rol van AB-leden die van het college gaat overlappen. Ook moet in het traject sprake zijn van mogelijkheden tot contact met belanghebbenden, burgers en gemeenten. Verder is het van belang om de (extra) proceskosten af te wegen tegen de reeds bestaande projectkosten. De vraag is bijvoorbeeld of een beoogd maatregelenpakket van 100.000 euro een grote aanvullende procesinspanning in de vorm van workshops en vergaderingen rechtvaardigt. In de tweede plaats dient de externe ‘impact’ van het traject op geschiktheid te worden beoordeeld. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gelet op de omvang van de doelgroep,

de ruimtelijke schaal van het project en de gevolgen van het project voor externe betrokkenen. Tot slot is het belangrijk om richting de deelnemende AB-leden duidelijk te zijn over hun inbreng en om AB-leden te ondersteunen in hun rol. Voorafgaand aan de uitvoering kan dit met goede informatie worden opgevangen, waarin staat welke beleidsopgave al vaststaat en welke ruimte er nog is voor nadere invulling door het waterschap en andere betrokkenen. Ook kan de rol van de deelnemers daarin worden omschreven: participerend observeren, actief presenteren, mengen in de discussie of een ‘integrale bijdrage’. Tijdens de uitvoering moeten AB-leden inhoudelijk en praktisch worden ondersteund, met aandacht voor zowel kennis over het betreffende waterthema en het beleid als over de bevoegdheden en posities van partijen die deelnemen aan het project. Tegelijkertijd dient zuinig met de tijd van bestuursleden om te worden gegaan. De ervaringen bij Waterschap Rijn en IJssel leren dat de opkomst en inbreng van bestuursleden het grootst is als vernieuwende activiteiten zoveel mogelijk worden gekoppeld aan bestaande overlegmomenten of structuren. Dit gold bijvoorbeeld voor ontmoetingen tussen AB-leden en gemeenteraadsleden waarbij, mede op advies van de raadsgriffiers, praktisch gebruik is gemaakt van informatieavonden, commissievergaderingen en gebiedsconsultaties die al waren gepland. Bram Zandstra (Waterschap Rijn en IJssel) Frans Coenen (Universiteit Twente)


achtergrond Lek krijgt in 2015 meer ruimte De Lek bij Vianen, Nieuwegein, Houten en IJsselstein moet uiterlijk in 2015 zo zijn aangepast dat het grotere hoeveelheden water, die naar verwachting het gevolg zijn van de voorspelde klimaatverandering, kan verwerken. Oevergeulen en verlaging van dammen zorgen er dan voor dat de waterstand van de Lek bij hoog water tijdelijk daalt met acht centimeter (twee centimeter meer dan de algemene norm). Staatssecretaris Tineke Huizinga (Verkeer en Waterstaat) is al akkoord met de plannen om de Lek meer ruimte te geven. De verdere uitwerking ervan is inmiddels in gang gezet.

P

rovinciale Staten hadden eerder ingestemd met de zogenoemde variant 4 als uitgangspunt voor het verdere ontwerp, dat via Europese aanbesteding wordt uitbesteed aan een marktpartij. Deze nu verworpen variant gaat uit van een daling van de hoogwaterstand met 17,5 centimeter. Volgens Huizinga toont onderzoek aan dat een groter aantal centimeters niet leidt tot het beperken of voorkomen van maatregelen stroomopwaarts. Wel volgt de staatssecretaris de wens van de gemeenteraad van Nieuwegein en Provinciale Staten voor de aanleg van extra natuurgebieden (Bossenwaard) en de komst van kleinschalige, natuurgerichte recreatie. Dit najaar begint in het gebied onderzoek naar de milieuhygiënische en fysische bodemkwaliteit, archeologie en de aanweDe Lek.

zigheid van niet ontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Eerst vindt een groot aantal grondboringen plaats. Daarna wordt met behulp van detectiemethoden de bodem in de diverse deelgebieden in kaart gebracht. Bewoners worden uitgenodigd in zogenoemde ontwerpateliers mee te praten en te denken over de nadere invulling. Daarnaast komen er officiële inspraakmomenten. Het definitieve ontwerp zal naar verwachting medio volgend jaar gereed zijn. Wanneer alle procedures en de grondverwerving voorspoedig lopen, kan het werk in 2011 beginnen. De aanleg van de oevergeulen en de verlaging van de toegangsdam naar de Ossenwaard (stuweiland) en de zomerkade staan gepland voor 2012. Het project Ruimte voor de Lek maakt deel uit van het landelijke programma

Ruimte voor de Rivier, dat is opgezet door Rijkswaterstaat om de gevolgen van de klimaatverandering (nattere winters en meer smelt- en regenwater dat vanuit het achterland onze rivieren instroomt) op te vangen. De provincie heeft het initiatief genomen de aanpassingen aan de Lek ter hoogte van Vianen, Nieuwegein, Houten en IJsselstein vorm te geven en draagt, samen met de gemeenten, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Waterschap Rivierenland, zo goed mogelijk zorg voor milieu, natuur, recreatie en de cultuurhistorie in de betrokken gebieden. Ook Staatsbosbeheer en het Utrechts Landschap zijn bij het proces betrokken. Het gebied krijgt een hogere ‘ruimtelijke kwaliteit’ om het (nog) aantrekkelijker te maken. In de Bossenwaard bij Nieuwegein (nabij de Lekboulevard) wordt een natuur het uitgangspunt, met de mogelijkheid voor kleinschalige recreatie. Hoe dit precies ingevuld gaat worden - wat voor soort natuur, welke vorm van kleinschalige recreatie - zal de komende maanden blijken, wanneer ook de bevolking haar zegje heeft kunnen doen tijdens de ontwerpateliers. In het westelijke gedeelte van de Bossenwaard (richting IJsselstein) komt nieuwe natuur. De maatregelen in het kader van Ruimte voor de Lek en de daardoor te verwachten daling van de waterstand zijn niet voldoende om versterking van de dijk tussen Vianen en Culemborg geheel overbodig te maken. Waterschap Rivierenland bereidt deze dijkversterking voor.

Vertrekpunt

De Provincie Utrecht wil water, ook los van Ruimte voor de Lek, meer als vertrekpunt nemen voor ruimtelijke afwegingen. Dit betekent dat de locatiekeuzes voor functies als verstedelijking, landbouw en natuur mede worden gebaseerd op de randvoorwaarden die het watersysteem stelt. Ook bij de inrichting van de ruimte moet water een centralere rol gaan spelen. Het doel is er voor te zorgen dat ruimtelijke ordening bijdraagt aan een duurzaam watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een belangrijk instrument hierbij is de Watertoets. De essentie daarvan is dat de initiatiefnemer (bijvoorbeeld een gemeente) de waterbeheerder op de hoogte brengt van het voornemen een plan op te stellen. In Utrecht is afgesproken dat de waterschappen in principe het eerste aanspreekpunt zijn voor het wateradvies. www.provincie-utrecht.nl/ruimtevoordelek

H2O / 16/17 - 2009

19


TECHNEAU creëert brede Europese onderzoeksruimte De wereld verandert en de drinkwatervoorziening moet mee veranderen. TECHNEAU, gefinancierd door de Europese Unie, ontwikkelt middelen om veilig drinkwater te (blijven) realiseren onder de sterk veranderende omstandigheden die ontstaan door bijvoorbeeld bevolkingsgroei, urbanisatie en klimaatverandering. Anderhalf jaar voor het eind van het project is er een schat aan informatie om te delen met eindgebruikers. Van 17 tot 19 juni vond daarom in Maastricht alvast een afsluitende conferentie plaats, waar ruim 120 wetenschappers, beleidsmakers en vertegenwoordigers van waterbedrijven en technologieleveranciers uit heel Europa aan de slag gingen met onderzoeksresultaten uit TECHNEAU en andere grote Europese projecten.

T

ECHNEAU is het grootste Europese drinkwateronderzoeksproject tot nu toe. Het heeft een budget van 19 miljoen euro en verbindt circa 150 wetenschappers van 30 leidende onderzoeksinstituten met elkaar en met ruim 25 eindgebruikers, zoals waterbedrijven, in 15 landen. Doelstelling is de drinkwatersector in Europa en daarbuiten de middelen te geven om veilig drinkwater te (blijven) realiseren, ondanks de veranderende en vaak bedreigende condities waaronder de sector wereldwijd moet opereren. De steeds maar doorgroeiende wereldbevolking, die bovendien gemiddeld voortdurend welvarender wordt en vaker in (zeer) grote steden huist, legt een steeds groter beslag op hulpbronnen en veroorzaakt toenemende hoeveelheden afval. TECHNEAU ondersteunt met zijn inspanningen ook het bereiken van de millenniumdoelen. Het project begon in 2006 en loopt nog door tot eind 2011. Volgens Paul Reiter, directeur van de International Water Association (IWA), hebben we op dit moment eigenlijk een tweede (of zelfs derde) planeet aarde nodig om aan de behoeften van de groeiende bevolking te kunnen blijven voldoen - ook wat betreft de watervoorziening. Klimaatverandering maakt de situatie in veel gevallen nog urgenter. De realisten van TECHNEAU zijn van die boodschap grondig doordrongen. Zij ondernemen samen actie en creëren effectieve oplossingen voor de drinkwatersector.

vroeg gehouden. Ria Doedel, directeur van Waterleiding Maatschappij Limburg, de gastheer van de conferentie, had een niet mis te verstane opdracht voor de verzamelde drinkwaterdeskundigen: “Waterbedrijven moeten investeren in innovatie zodat we de uitdagingen van de toekomst duurzaam kunnen aangaan. Inspireer ons om kennis in te zetten om onze duurzaamheid te vergroten.”

Grote belangen en onzekerheden

TECHNEAU heeft in de afgelopen jaren veel van de trends geïdentificeerd en geanalyseerd die ten grondslag liggen aan deze uitdagingen voor de watersector, van urbanisatie tot verouderende infrastructuur. Zulke vraagstukken draaien steeds vaker om grote belangen bij minstens even grote onzekerheden. KWR-directeur Wim van Vierssen legde uit hoe de wetenschap oplossingen kan bieden door scenario’s te ontwikkelen op basis van waarschijnlijkheden. Daarbij moeten overheden en samenlevingen met hulp van wetenschappers niet alleen de vraag beantwoorden wat ze kunnen doen, maar vooral ook de normatieve vraag wat ze zouden moeten doen. Wetenschappers moeten daarbij optreden als eerlijke makelaars van verschillende beleidsalternatieven.

Resultaten

Om die oplossingen te delen en te verspreiden, is de afsluitende conferentie al zo

Nieuwe bronnen voor drinkwater, zoals afvalwater en zeewater, maar ook verontreinigingen van ‘oude’ bronnen vragen om nieuwe behandelingstechnologieën en nieuwe, geoptimaliseerde combinaties van zuiveringsmethoden. Beide technologieën

Paul Reiter, directeur van de International Water Association.

Ria Doedel, directeur van Waterleiding Maatschappij Limburg.

Alle TECHNEAU-resultaten zijn terug te vinden op internet: www.techneau.eu. Daar kunt u ook de film bekijken met resultaten van de studies in Bergen (Noorwegen), Amsterdam, Lissabon en Riga. IWA Publishing heeft de bijdragen van de conferentie uitgegeven als boek: ‘TECHNEAU, Safe Drinking Water from Source to Tap, State of the Art & Perspectives’, samengesteld door TECHNEAUcoördinator Theo van den Hoven (KWR) en Christian Kazner (RWTH Aachen University, organisator van de conferentie).

komen samen in het oxidatie-biofiltratiemembraanproces, dat sterk gekleurd of vervuild water (met natuurlijk organisch materiaal en zelfs diverse microverontreinigingen) op een robuuste en flexibele manier kan omzetten in water van hoge kwaliteit. Robuuste keramische membranen bieden daarnaast steeds betere perspectieven in vergelijking met polymere membranen, bijvoorbeeld voor rechtstreekse waterbehandeling, maar ook voor het behandelen van de ‘backwash’ uit zandfilters of het concentraat uit nanofiltratie of omgekeerde osmose. TECHNEAU-onderzoek op het gebied van waterbehandeling heeft het inzicht vergroot in het gedrag van microverontreinigingen en het ontstaan van desinfectiebijproducten. Resultaat is ook geboekt op het terrein van kleinschalige, decentrale watervoorziening. Een ultrafiltratie-eenheid voor rivierwater, die op zwaartekracht draait en vijf kubieke meter drinkwater per dag levert, bleek dankzij de biologische activiteit op de voorgeschakelde zandfilter en op het membraan gedurende vijf (winter)maanden goed te functioneren met minimale schoonmaak.

Detectiesystemen

De harde technologische kern van TECHNEAU werkt aan nieuwe systemen om de waterkwaliteit van bron tot tap te meten. Deze detectiesystemen moeten waardevolle informatie leveren voor het aansturen van waterbehandeling en het vertrouwen van de consument in stand houden. Naast de combinatie van vloeistofchromatografie en massaspectrometrie kan nu ook de intelligente combinatie van twee gaschromatografische scheidingen (GC x GC) een schat aan informatie opleveren over een breed spectrum onbekende chemische (micro-)verontreinigingen. Gewerkt wordt aan

20

H2O / 16/17 - 2009


actualiteit

Sprekers kunnen ook aandachtige luisteraars zijn, v.l.n.r. Paul Reiter (IWA), Andrea Tilche (EC, DG Research), Frans Schulting (GWRC), Wim van Vierssen (KWR) en Ria Doedel (WML).

biologische detectiesystemen voor verontreinigingen, gebaseerd op effectmetingen zoals bioassays en DNA-arrays. Bovendien zijn er nu een real time vismonitor voor de drinkwaterkwaliteit en een elektronische neus/tong. Ook zijn er betere methoden om pathogenen te concentreren en zuiveren en om het gehalte assimileerbaar organisch koolstof en de pathogene groeipotentiaal van water te bepalen. Indicatorbacteriën en pathogenen kunnen met fluorescente (FISH)-technologieën worden gekwantificeerd. Er is een complete ‘flow cytometrie gereedschapskist’ ontwikkeld, gebaseerd op absorptie van verschillende UV-golflengten, waarmee niet alleen de totale hoeveelheid bacteriën te bepalen is, maar ook de hoeveelheid levende bacteriën in het water.

Risico’s

Risicobeoordeling en -beheer komen ook aan de orde binnen TECHNEAU. Controle van het hele proces van bron tot tap staat daarbij voorop, bij voorkeur via de waterveiligheidsplannen die IWA en de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO voorstaan. Deze plannen worden nu in verschillende landen getest. TECHNEAU heeft een virtuele gereedschapskist ontwikkeld met nuttige hulpmiddelen, zoals methoden voor risicobeoordeling, een instrument om kosteneffectief middelen te selecteren om risico’s te verminderen, ‘best practices’ en een uitgebreide databank met potentiële gevaren voor de waterkwaliteit. Grote delen van de Europese drinkwaterinfrastructuur zijn intussen decennia oud - en moeten economisch gezien nog geruime tijd mee. Dat vraagt veel van beheer en onderhoud. Optimalisatie is daarbij een belangrijk hulpmiddel, bijvoorbeeld van coagulatie en ozonatie-biofiltratie. Op laboratorium- en pilotschaal zijn deze technieken

in Riga en Trondheim onderzocht. Ook de bedrijfsvoering van het distributienetwerk en (de effecten van) spuimethoden en effecten zijn in Lissabon, Riga en Bergen getest in de praktijk. Oeverfiltratie is onderzocht in New Delhi. Daarnaast krijgt nu de ‘European Water Treatment Simulator’ vaste vorm, een harmonisatie van de verschillende simulatiemethoden die in Europa gangbaar zijn. De inmiddels beschikbare pilot van deze simulator bevat al modules voor ontharding, snelle zandfiltratie, coagulatie, pH-aanpassingen, ozonbehandeling, beluchting, chloreren, geactiveerde koolfiltratie en biologische filtratie. Hoe waterbedrijven moeten en kunnen presteren, is sterk afhankelijk van het gedrag van hun eindgebruiker, de consument en van de gemeenschap waarin die leeft. Essentieel is het vertrouwen van de consument in de motieven en de capaciteiten van het waterbedrijf. Beide zijn in meerdere landen onderzocht. Daarbij werden ook de effecten gemeten van een recente virusuitbraak in een voorzieningsgebied van één van de bij TECHNEAU aangesloten waterbedrijven.

Ander Europees onderzoek

Andrea Tilche (Europese Commissie, DG Research) gaf een overzicht van 30 jaar Europees wateronderzoek en van de prioriteiten voor de toekomst, zoals de doelstellingen voor 2010. Presentaties waren er over diverse andere Europese onderzoeksprojecten, zoals SWITCH (waterbeheer in de stad van de toekomst), RECLAIM WATER (‘managed aquifer recharge)’ en ACQWA (waterbronnen in berggebieden die gevoelig zijn voor klimaatverandering). Nu TECHNEAU aan zijn tweede helft begonnen is, verschuift de inspanning nog

meer naar validatie van onderzoeksresultaten via casestudies in en buiten Europa, tot in Windhoek en New Delhi. Dit stimuleert het verspreiden van de verworven kennis onder eindgebruikers in Europa, maar ook in ontwikkelende landen. Tijdens de workshops werd druk gebrainstormd over bijvoorbeeld de rol van overheden bij de verspreiding en toepassing van nieuw verworven kennis en over manieren om een effectieve interactie tussen onderzoekers en eindgebruikers te realiseren. Een belangrijke stimulans kan uitgaan van het opnemen van de waterveiligheidsplannen in de regelgeving voor - liefst alle - soorten drinkwatervoorziening, ook de kleinschalige systemen. In een vroeg stadium samenwerken met eindgebruikers is belangrijk, maar moderne hulpmiddelen als internet en de op het congres gelanceerde film over de casestudies kunnen ook een grote rol spelen.

Europese onderzoeksruimte

De aanwezigheid van veel internationale deskundigen van waterbedrijven, regelgevers, technologieleveranciers en onderzoekers bood een mooie gelegenheid om te brainstormen over de Europese onderzoeksagenda voor de toekomst. Dit gebeurde op verzoek van het Europese Water Supply and Sanitation Technology Platform. Dit platform krijgt steeds meer invloed op de onderzoeksagenda van de Europese Commissie. De zo vurig door ‘Brussel’ gewenste Europese onderzoeksruimte krijgt zo ook voor de waterketen steeds krachtiger vorm. Gerda Sulmann en Theo van den Hoven (KWR Watercycle Research Institute).

H2O / 16/17 - 2009

21


Ontwikkelingen in het (internationale) ­drinkwateronderzoek De ‘High Quality Drinking Water Conference’ op 9 en 10 juli, voor de vierde keer georganiseerd door de sectie Gezondheidstechniek van de Technische Universiteit Delft samen met UNESCO-IHE, trok opnieuw internationaal bekende wetenschappers en promovendi die presentaties gaven over hun onderzoek op het gebied van drinkwaterzuivering. Door hen samen te brengen met studenten en deskundigen uit de Nederlandse watersector ontstonden discussies over lopende en mogelijk toekomstig onderzoeken en de toepasbaarheid daarvan. Door het samenvallen van de conferentie met het vertrek van professor Gary Amy bij UNESCO-IHE was ervoor gekozen zijn onderzoeksgebieden leidend te laten zijn: verwijdering van natuurlijk organisch materiaal, ‘quantitative structure-activity relationship’ (QSAR), oxidatie, membraan- en oeverfiltratie.

J

ohannes Haarhoff (Universiteit van Johannesburg) liet aan de hand van data van de afvalwaterrecyclingfabriek in Windhoek zien dat DOC, UV, BDOC, LCOCD nuttige informatie opleveren voor procesontwerp en -optimalisatie. De verwijdering van DOC in bepaalde processtappen en de verandering van DOC tijdens oxidatie is duidelijk waar te nemen. Ook IEX-fractionering geeft inzicht in de omzetting van DOC na behandeling met ozon. In de toekomst is het waarschijnlijk mogelijk om DOC-verwijdering en omzetting te modelleren en dit te gebruiken voor procesoptimalisatie. Anke Grefte (TU Delft) toonde de resultaten van twee jaar onderzoek naar de toepassing van ionenwisseling voor verwijdering van NOM in de zuivering van Waternet. Het onderzoek heeft opgeleverd dat verwijdering van NOM voor de oxidatie een duidelijke kwaliteitsverbetering betekent voor het reine water van Weesperkarspel. De helft DOC-verwijdering voor de ozonisatie geeft in het reine water 48 procent minder DOC; 63 minder minder UV-absorptie bij 254 nm en 61 procent minder AOC. Segrio Salinas (UNESCO-IHE) ging in op onderzoek in het kader van het Europese project Medina naar zeewaterontzouting. Over NOM in zeewater is veel bekend, maar de kennis is voornamelijk gericht op aquatische ecosystemen. Doel van dit project is om indicatoren voor membraanvervuiling te ontwikkelen en die te gebruiken voor onderzoek naar de efficiëntie van de voorzuivering voor omgekeerde osmose. Eerste opvallende resultaat is dat de verschillende voorzuiveringstechnieken biopolymeren meer of minder goed verwijderen. Deze biopolymeren zijn belangrijk in verschillende vervuilingsmechanismen. Hallvard Ødergaard (Noorse Universiteit voor Wetenschap en Technologie) putte uit de jarenlange ervaring in Noorwegen met NOM-onderzoek dat resulteerde in de toepassing van verschillende NOM-verwijderingsprocessen. In Noorwegen zijn de NOM-concentraties in het ruwe water hoog tot zeer hoog. Voor de verwijdering van NOM staan zo’n 100 kleine NF-installaties op verschillende locaties in Noorwegen. Verder wordt kleur verwijderd met coagulatie, ionenwisseling en oxidatie/biofiltratie. René van der Aa (Waternet / TU Delft) ontwikkelde een model voor adsorptie en

22

H2O / 16/17 - 2009

biodegradatie van DOC en microverontreinigingen in biologisch actieve kool. Hij komt tot de conclusie dat het BDOC-deel van de NOM (NBDOC) goed gebruikt kan worden om NOM-verwijdering te modelleren. De ‘ideal adsorbed solution theory’ is veelbelovend voor het beschrijven van de verwijdering van microverontreinigingen. Er is echter nog geen eenvoudige beschrijving van de biologische NOM-verwijdering mogelijk op basis van de zuurstofconsumptie. Petra Ross en Luuk Rietveld (TU Delft) toonden de resultaten van onderzoek met een online UV/Vis-spectrophotometer. Op basis van het UV/Vis-spectrum kan ozonconcentratie in water worden gemeten en met behulp van UV/Vis-differentiaalmetingen de AOC-concentratie. Deze informatie is goed te gebruiken voor procesbesturing en -optimalisatie.

QSAR

Gerrit Schüürmann (UFZ Helmholtz-Centre for Environmental Research Leipzig / Technische Universiteit Bergakademie Freiberg) gaf een overzicht van het gebruik van QSAR’s in milieuonderzoek, aquatische en humane toxicologie. In de jaren zestig is daarmee begonnen met het doel het aantal dierproeven terug te dringen. Het is duidelijk dat we voor onze drinkwater-QSAR’s veel kunnen leren van de aanpak en de resultaten uit deze vakgebieden. Het blijkt dat uit een bestand van 4225 stoffen circa 80 procent van de in het bestand aanwezige mutagene stoffen voorspeld kan worden op basis van de structuur van de stoffen. Deze QSAR wordt gebruikt om prioriteiten vast te stellen voor het testen van het effect van stoffen in dieren. Stoffen met een ‘Stuctural-alert’ krijgen voorrang. David de Ridder en Bas Heijman (TU Delft) maakten op basis van een oude databank met adsorptie-isothermen een QSAR voor het voorspellen van verwijdering van microverontreinigingen met actieve kool. De veelgebruikte hydrofobiciteit (log Kow) blijkt onvoldoende om een realistische uitspraak te doen over de verwijdering met adsorptie. Andere eigenschappen van de moleculen als de mogelijkheid tot H-brugvorming, polariseerbaarheid en aromaticiteit blijken ook een rol te spelen. Om een goed model te maken, moeten stoffen gegroepeerd worden. Per groep wordt dan een lineaire relatie

berekend. Uiteindelijk zijn vier groepen gedefinieerd. Dat levert een acceptabel model op voor het voorspellen van verwijdering van microverontreinigingen met actieve kool.

Oxidatie

Yunho Lee (EAWAG) verricht onderzoek naar oxidatie en oxidatieproducten. De kinetiek van oxidatie en geavanceerde oxidatie in natuurlijk water wordt beinvloed door matrixcomponenten (NOM, NH4+, NO2-, Br-). Tevens worden van de microverontreinigingen reactieproducten gevormd en van de matrixcomponenten reactiebijproducten gevormd (THM, AOC, bromaat, NDMA). De reactiekinetiek is sterk afhankelijk van actieve groepen en dubbele bindingen. Ozon oxideert bijvoorbeeld geen allifatische verbindingen en OH-radicalen kunnen ook moleculen zonder dubbele bindingen oxideren. Voor bijvoorbeeld de fenolen is vrij eenvoudig op basis van de literatuur een QSAR op te stellen. Voor andere componenten is een QSAR nog niet goed mogelijk. Bas Wols (KWR Watercycle Research Institute / TU Delft) onderzoekt met stromingsmodellen de mogelijkheden ozon-contactkelders en UV-reactoren te optimaliseren. De doorstroming van de ozon-contactkelders van Waternet kunnen op twee manieren geoptimaliseerd worden, met behulp van horizontale schotten of met gebogen water geleide schotten. Hierdoor wordt propstroming beter benaderd wat leidt tot een verbeterde desinfectie. Voor UV/H2O2 zijn verschillende reactorvormen doorgerekend met als doel een smallere dosisdistributie te verkrijgen. Karin Teunissen (DZH / TU Delft) verricht onderzoek naar de combinatie van geavanceerde oxidatie en duininfiltratie. Beide systemen lijken complementair. De eerste resultaten van het onderzoek in een proefinstallatie laten zien dat lage druk-UV geschikt is voor geavanceerde oxidatie. DZH wil met de introductie van geavanceerde oxidatie een extra barrière voor microverontreinigingen realiseren en daarmee mogelijke toekomstige bedreigingen voor zijn.

Membraanfiltratie

Thomas Melin (RWTH Aachen University) gaf een overzicht van de huidige ontwikkelingen met betrekking tot energie-efficiënte


verslag

De sprekers van de conferentie High Quality Drinking Water 2009.

membranen en membraantechnologie. Voorbeelden voor membraanbioreactoren zijn de vlakkeplaatmembranen die teruggespoeld kunnen worden (VITO en INGE), waardoor misschien geen lucht meer nodig is voor het continu schoonhouden van de membranen. Ook het verhogen van de porositeit kan ervoor zorgen dat de techniek energieefficiënter wordt. Belangrijkste ontwikkeling is de productie van microzeven op basis van chipproductietechnologie. De poriegrootte is nu nog drie micron, maar de verwachting is dat in de toekomst ook membranen geschikt voor desinfectie geproduceerd gaan worden. Op het gebied van omgekeerde osmose zijn er innovaties op het gebied van de carbonnanotubes en Aquaporins (biomembranen met eiwitporiën). Melin sloot af met een pleidooi voor diepzee-RO. In theorie is het mogelijk om met een hele lage ‘recovery’ en door alleen het oppompen van permeaat het termodynamisch energieminimium (0,78 kWh per kubieke meter) voor zeewaterontzouting te naderen. In de Verenigde Staten wordt op dit moment een eerste proeffabriek gebouwd met in een frame hangende vlakkeplaatmembranen. Sheng Li (TU Delft) vertelde over zijn onderzoek naar een speciale manier om blijvende vervuiling bij ultrafiltratie te voorkomen. Het terugspoelen met demiwater geeft in een laboratoriumexperiment veel minder blijvende vervuiling dan een gebruikelijke terugspoeling met permeaat. Uit het onderzoek blijkt dat zowel eenwaardige ionen (Na) als tweewaardige

ionen (Ca) verantwoordelijk zijn voor de blijvende vervuiling van membranen bij het gebruik van permeaat voor terugspoelen. NOM in het terugspoelwater heeft geen invloed op de blijvende vervuiling. Victor Yangali (UNESCO-IHE) onderzoekt de retentie van organische microverontreinigingen met nanofiltratiemembranen. Retentie op vervuilde membranen blijkt slechts weinig te verschillen met retenties op schone membranen. Bij niet geladen moleculen is het verschil nihil. Bij negatief geladen moleculen wordt de retentie zelfs iets groter (vier tot zes procent), doordat de lading van het membraan toeneemt ten gevolge van de vervuiling.

Oeverfiltratie

Thomas Grischek (Universiteit voor Toegepaste Wetenschappen Dresden) gaf een overzicht van de ervaring in Duitsland met oeverfiltratie. Oeverfiltratie wordt in Duitsland al toegepast sinds 1870. De afstand tussen rivier en winputten is over het algemeen meer dan 50 meter en de verblijftijd meer dan 25 dagen. Er zijn een paar horizontale putten; de meeste putten zijn verticaal. Gemiddeld is de ene helft van het gewonnen water grondwater en de andere helft oeverfiltraat. Actieve kool is misschien nodig als extra barrière tegen persistente microverontreinigingen. Onderzoek richt zich op dit moment op het beheren en optimaliseren van bestaande winningen. In een groot aantal gevallen hebben waterleidingbedrijven te maken

met een vermindering van de bevolking in voorzieningsgebieden. Samen met waterbesparing geeft dit een afname in de vraag. Sung Kyu Maeng (UNESCO-IHE) doet onderzoek naar oeverfiltratie in het laboratorium. Hij gebruikt batch-experimenten, kleine en grote kolommen om de verwijdering van microverontreinigingen bij oeverfiltratie te onderzoeken. Uit zijn experimenten blijkt duidelijk dat de biologische afbraak een overheersend mechanisme is. In kolommen met biologie wordt veel meer verwijderd dan in kolommen zonder biologie. Hij streeft naar een QSAR voor de verwijdering van microverontreinigingen tijdens oeverfiltratie. Weren de Vet (Oasen / TU Delft) zette de voor- en nadelen van oeverfiltratie op een rij. Bij de onttrekking kunnen verschillende verhoudingen van anaeroob en anoxisch water zorgen voor een wisselende kwaliteit. Misschien is het zinvol om oeverfiltraat en polderwater apart te winnen en te behandelen. Uit het onderzoek naar nitrificatie in droogfilters voor de behandeling van oevergrondwater blijkt dat de biologie een bepalende rol speelt. Een overmaat aan ijzerbacteriën is mogelijk de oorzaak van nitrificatieproblemen die worden waargenomen in de droogfilters. Bas Heijman (TU Delft) Alex van der Helm (Waternet / TU Delft)

H2O / 16/17 - 2009

23


“Strijd tegen veteranenziekte begint nu pas goed” Tien jaar na de uitbraak van Legionella tijdens de West-Friese Flora in Bovenkarspel, die aan 32 mensen het leven kostte, is de wetgeving aangepast en heeft de rechter bepaald dat bedrijven én personen aansprakelijk zijn wanneer slachtoffers vallen als gevolg van een besmette koeltoren. “Dat is mooi, maar nog lang niet genoeg”, vindt Leo Bikker, bestuurslid van de Stichting Veteranenziekte. “Er is niet eens bekend hoeveel koeltorens er zijn!” Hij pleit onder meer voor een registratieplicht van koeltorens, een betere opleiding van installateurs en loodgieters, certificering van adviesbureaus én monteurs, het openbaar maken van monsteruitslagen en de komst van een expertise- en meldinstituut. Donderdag 1 oktober houdt de stichting een groot congres voor medici en technici in Amersfoort.

“Z

iekenhuizen, verpleeghuizen, sauna’s en zweminrichtingen zitten wat besmettingsgevaar betreft in de hoogrisicocategorie, maar de helft van de besmettingen vindt plaats in de laagrisicocategorie. Daar klopt dus iets niet. Pas zijn we nog geschrokken van het feit dat een kwart van de in de laagrisicocategorie genomen monsters besmet bleek te zijn”, aldus Leo Bikker. Enkele jaren geleden is onderzoek verricht in 400 woningen van respectievelijk 10, 20, 30 en 40 jaar oud: in 4,6 procent van de leidinginstallaties was sprake van een besmetting, waarbij Legionella is aangetroffen in een hogere concentratie dan de huidige norm van 100 kve (kolonievormende eenheden) per liter. Het vaakst ging het om de L. anisa, één van de 53 legionellasoorten, die volgens de overheid geen gevaar vormt voor de volksgezondheid. “De detectiewaarde was nog niet zo lang geleden 50 kve per liter, maar helaas is de marge verdubbeld. Een saunabeheerder die hoort dat 90 kve per liter is aangetroffen en dat zijn monster aan de eisen voldoet, wordt schijnveiligheid aangeboden, omdat het aantal kve’s onder gunstige omstandigheden in korte tijd kan verdubbelen. Wanneer pas na een half jaar opnieuw hoeft te worden bemonsterd, kan het lang duren voordat een besmetting wordt ontdekt. En dan moet je het monster ook nog eens op de goede plek nemen!” L. pneumophila serotype 1 is de voornaamste veroorzaker van legionella-pneumonie, die mensen oplopen door het inademen van besmette aerosolen. “Serotype 1 is gevaarlijk en verantwoordelijk voor 90 tot 92 procent van de ziektegevallen. Toch moet je niet alleen op dit type focussen, zoals weleens wordt gesuggereerd. Wanneer een onschuldige soort als L.anisa wordt aangetroffen, ziet de stichting dat als een signaal dat een installatie vatbaar is. Gelukkig is na de publicatie van een RIVM-rapport besloten te blijven kijken naar de aanwezigheid van alle soorten.” Inspecteurs moeten tegenwoordig eerst een liter water laten wegstromen, voordat ze beginnen met bemonsteren. “Daar ben ik het mee oneens. Dan vind je ook minder. Er zijn mensen die zeggen dat je alleen ziek wordt van concentraties boven 100 of zelfs 1.000 kve, maar zolang niet zeker is dat je niet ziek kunt worden van één legionellabacterie zou de norm eigenlijk 1 kve moeten zijn. Als er wat inzit neem actie, wacht niet met maatregelen.”

24

H2O / 16/17 - 2009

Leo Bikker tussen voormalig Uneto-VNI-voorzitter Wim Scheffer (rechts), die in 2006 de Legionella Award ontving, en microbioloog professor Dick van der Kooij. Beiden spreken op het congres in Amersfoort.

Volgens Bikker is het zaak op te letten wie de leidingen vervolgens komt ontsmetten. “Er wordt vaak maar wat gedaan. Installateurs gebruiken chemicaliën, met alle gevolgen van dien, of spoelen de koudwaterleidingen - waarin driekwart van de besmettingen worden aangetroffen - met water van minimaal 60 graden. Kunststofleidingen kunnen niet tegen te heet water en vervormen. Verbindingen gaan, vanwege het uitzetten en krimpen van leidingen, lekken.” Bikker pleit voor verhoging van de kwaliteit van monteurs en installateurs en dus voor goede opleidingen. Isso, het kennisinstituut van de installatiesector, is bezig met een cursus Hotspots. Bikker was daar de laatste anderhalf jaar als gastdocent bij betrokken. “Ik kon er onze zorg kwijt en voorlichting geven.” Te weinig loodgieters/installateurs hebben daar volgens hem kennis van genomen en realiseren zich niet wat de medische, technische en financiële gevolgen kunnen zijn van een besmetting.

Nieuwbouw

Problemen doen zich niet alleen voor in oudere woningen, maar ook bij nieuwbouw. Vaak worden installaties (om te controleren of verbindingen lekvrij zijn) afgeperst met water, dat daarna weken- of maandenlang stilstaat voordat oplevering van de woning

plaatsheeft. Het afmonteren is dan vaak nog niet klaar en soms komt er op het laatste moment een andere keukenleverancier. Leidingen zitten geplugd in de muur en zijn niet doorgespoeld. Ook transport en aanleg kunnen zorgen voor vervuiling. “Kortom: er is grote kans dat er vanaf het begin legionellabacteriën in de nieuwe woning zitten. Daarom, en vanwege het feit dat er zware metalen in de leidingen zitten, geven we mensen het dringende advies de leidingen goed door te spoelen.” Bikker wijst er verder op dat tegenwoordig veel water- en cv-leidingen door en op elkaar in de betonvloer liggen. “Dat zijn belangrijke punten in nieuwbouwinstallaties.” Minister Cramer wil een goede inspectie van nieuwbouwinstallaties. Bikker, zelf inspecteur van waterleidingbedrijf Oasen, is bang dat veel drinkwaterbedrijven - gezien hun organisatie - daar te weinig aandacht aan (kunnen) besteden. “Het is van belang nieuwbouwinstallaties in de gaten te houden van de aanleg tot en met de oplevering. Zo zit bij flats de aansluiting op de waterleiding beneden (in de kelder of de begane grond) en de drinkwaterleidingen gaan vervolgens door de flat. Het gevaar bestaat dat de leidingen in de kokers te veel opwarmen, waardoor voor bacteriegroei gunstige


actualiteit ‘Waar staan we 10 jaar na Bovenkarspel?’, zo luidt de titel van het congres dat de Stichting Veteranenziekte donderdag 1 oktober houdt in Amersfoort. Het unieke van dit congres is, dat zowel medici als waterdeskundigen hun expertise inbrengen en met elkaar in debat gaan. Verder wordt tien jaar na de uitbraak van de veteranenziekte in Bovenkarspel de balans opgemaakt op het gebied van kennis van legionellose en de preventie ervan. Het congres wordt mede mogelijk gemaakt door bijdragen van het ministerie van VWS en UNETO-VNI. Het is bestemd voor deskundigen uit de watersector en de installatiebranche en voor medici die onderzoek doen naar en te maken hebben met de behandeling van veteranenziekte. Ook worden vertegenwoordigers van (belangen)organisaties en bedrijven uitgenodigd die te maken hebben met legionellarisico’s, bijvoorbeeld uit de recreatiesector.

omstandigheden ontstaan. Zeker als in diezelfde kokers ook verwarmings- of stadsverwarmingsleidingen lopen, wat levensgevaarlijk is.”

Onwelgevallige uitslagen

De Stichting Veteranenziekte is voor een halfjaarlijkse bemonstering van de prioritaire groep (hoogrisicocategorie), waartoe bijvoorbeeld sauna’s behoren. “Eigenlijk zou je die minimaal elk kwartaal moeten bemonsteren en de uitslagen op de balie moeten leggen. Wanneer bezoekers weten dat de installatie schoon is en er een beheerplan is, neemt dat veel onrust weg.” Ook directies van ziekenhuizen en zwembaden, die problemen ondervinden met opwarming, kunnen het probleem op deze manier beter monitoren. De uitslagen van de bemonstering moeten verplicht gemeld worden door het laboratorium. “Niet alleen aan de eigenaar, maar ook aan een nog op te richten expertise- en meldcentrum, het ministerie van VROM en het waterleidingbedrijf, dat meer armslag moet krijgen om een zaak te begeleiden om risico’s voor vervuiling van hun hoofdleidingnet te voorkomen. Op deze wijze is het niet meer mogelijk onwelgevallige uitslagen in de doofpot te stoppen of onder de pet te houden.”

De legionella-bacterie.

De opwarming van koudwaterleidingen - waarin driekwart van de besmettingen voorkomt - in bijvoorbeeld flatgebouwen kan zodanig zijn dat die niet onder controle te houden is met normaal spoelgebruik (het dagelijks of wekelijks gebruik van tapkranen). “Dan is het zaak met behulp van een trappenschema alternatieve apparatuur in te zetten. De eerste traptrede is spoelen met heet water van minimaal 60 graden, bijvoorbeeld met behulp van een lint of de recent uitgevonden Markstreamer: een betaalbaar automatisch spoelsysteem. Daarna is filtratie in combinatie met uv-licht van belang. Of grover geschut inzetten: koper-zilverionisatie, waarbij het koper de celwand van de legionellabacterie of andere bacteriën vernietigt en het zilverion de ziel van de DNA-structuur aanvalt. Op deze traptrede bevindt zich ook elektrolyse. Door middel van stroom worden zouten in het water omgezet in chloor. De twee laatstgenoemde technieken mogen uitsluitend met goedkeuring van het ministerie van VROM toegepast worden. Doordat het beleid rond Legionella onder verschillende ministeries valt, is resoluut optreden niet altijd mogelijk. De ministeries van VROM en VWS en het CTBG zitten niet op dezelfde golflengte. Men is bang dat op deze manier te veel zware metalen in het milieu komen, maar vooral bij oudere installaties zou men wat soepeler met deze regels moeten omgaan om Legionella makkelijker te kunnen bestrijden.”

Expertise- en meldcentrum

Bikker benadrukt nog eens dat er een hiaat is in de voorlichting over Legionella en dat het kennisniveau onvoldoende is. “Daarom is het nieuwe expertise- en meldcentrum zo belangrijk, dat alle kennis samenbrengt en na meldingen altijd brononderzoek (laat) uitvoeren. Krachten bundelen in plaats van iedereen steeds opnieuw het wiel laten uitvinden moet resultaat opleveren. Nu is alles veel te versnipperd en zit niet iedereen op één lijn. Bij een besmetting van 10.000 kve per liter in een sportinstallatie kan de GGD in de ene regio het douchen verbieden, terwijl het in een andere regio in dezelfde situatie wel mag. Soms speelt de GGD voor technicus, maar een inspecteur speelt toch ook niet voor medicus? In de ideale situatie neemt een vertegenwoordiger van de GGD een inspecteur van het waterleidingbedrijf mee als hij een onderzoek instelt. Elk waterleidingbedrijf zou een ‘troubleshooter’ moeten benoemen, die - na de melding

bij het centrum - zelf onmiddellijk brononderzoek instelt. Samenwerken zonder afhankelijk te zijn van externen.” Tijdens het congres op 1 oktober worden medici en technici voor het eerst met elkaar geconfronteerd en wellicht dat dan ook een aantal irraties uit de weg kan worden geruimd. Bikker maakt zich er bijvoorbeeld een beetje boos over dat de GGD in het verleden nogal eens heeft geventileerd dat het ‘hele legionellaverhaal miljoenen cq miljarden euro’s kost’. “Legionellapreventie is helemaal niet duur. Besmette installaties deugen niet en voldoen niet aan de NEN1006. Als we die beter controleren, vermindert het gevaar op besmetting vanzelf en zijn er veel minder medische kosten. Het probleem is dat de meeste GGD’s pas uitrukken als iemand ziek is geworden. Voorkomen is beter dan genezen en goedkoper dan de boel nadien weer recht te breien. Reken eens uit wat het kost als iemand ziek wordt. Het leven van een legionellaslachtoffer is verwoest; hij of zij komt in de WIA terecht. Uit een onderzoek dat na het voorval in Bovenkarspel is gehouden, bleek 54 procent van de onderzochte slachtoffers last te hebben van concentratiestoornissen, geheugenverlies, spierpijn of chronische vermoeidheid.”

RIVM-onderzoek

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) concludeerde een aantal jaren geleden al dat beheerplannen van veel oude drinkwaterleidinginstallaties niet deugen. Uit nieuw onderzoek, in opdracht van het RIVM uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven, blijkt dat ze vaak nog steeds niet worden bijgehouden en dat de beheerplannen onvoldoende kwaliteit hebben. Dat komt vaak door onwetendheid. Bikker: “Ik pleit voor een uniformering en vereenvoudiging van beheerplannen en een verplichte jaarlijkse inspectie van de prioritaire groep door inspecteurs van het waterleidingbedrijf, die meer autorisatie moeten krijgen om te handhaven. Bij in gebreke blijven kunnen ze hardere sancties, desnoods hoge boetes, opleggen. Als alles weer, eventueel na begeleiding, op de rails staat, kan de inspecteur weer de normale termijnen van drie, zes en negen jaar hanteren. Er zijn circa 19.000 instellingen in de hoogrisicocategorie. Zet die eerst op het goede spoor en creëer een goede basis. Het ministerie van VROM is daar al druk mee bezig en steekt samen met de drinkwatersector veel energie in de interventiestrategie. Een aantal prioritaire instellingen van diverse bedrijfstakken wordt bezocht, waarna VROM over de resultaten op brancheniveau communiceert. Blijf daarnaast de laagrisicocategorie inspecteren en probeer tussen beide een balans te vinden.” Bikker wil dat degenen die beheerplannen maken en controles uitvoeren, worden gecertificeerd. Dat geldt ook voor ontsmettingsbedrijven, loodgieters, adviesbureaus en hun personeel. “Er moet controle zijn op degenen die de ontsmettingen uitvoeren. Het doel is toch dat we over een tijdje altijd veilig onder de douche kunnen staan of een evenement kunnen bezoeken waar water een hoofdrol speelt?” H2O / 16/17 - 2009

25


Concentratie zware metalen in stilstaand drinkwater stijgt De concentratie zware metalen in drinkwater dat twee tot drie weken stilstaat, stijgt sterk. In een derde van de onderzochte gevallen stijgen de waardes tot boven het wettelijk maximum. Dat blijkt uit onderzoek dat drinkwaterbedrijf Oasen in juni uitvoerde.

Foto: Martin Droog.

D

e verhoogde concentratie aan zware metalen in drinkwaterleidingen ontstaan omdat leidingen en kranen metalen, zoals koper, lood of nikkel, aan het water afgeven. Uit het onderzoek, dat Oasen uitvoerde in 17 onbewoonde woningen, blijkt verder dat het zuurstofgehalte van het drinkwater in bijna alle onderzochte situaties daalt. Dit kan onder andere een vervelende smaak of geur veroorzaken. Er zijn geen grote verschillen zichtbaar tussen twee of drie weken stilstand: in beide gevallen zijn er voorbeelden van wettelijke overschrijdingen van de drinkwaternormen. Er blijkt nauwelijks sprake van toename van bacteriën. Dit komt waarschijnlijk door de verhoogde concentratie zware metalen in het water, wat een remmend effect kan hebben op de groei van bacteriën. Daarnaast viel de proefperiode in juni, net voor de periode met zomerse temperaturen. Oasen onderzocht ook of het gangbare doorspoeladvies voor watergebruik na vakantie (één minuut de kraan overal in huis open zetten) effect heeft. Uit het onderzoek blijkt dat het drinkwater na een minuut doorspoelen inderdaad weer aan alle kwaliteitseisen voldoet. Volgens Oasen geldt dat voor alle plekken waar water enige tijd heeft stilgestaan, ook op scholen of kantoren. In elke van de 17 woningen werden op verschillende plekken drie monsters genomen. Als eerste een nulmeting om de

26

H2O / 16/17 - 2009

normale situatie in kaart te brengen, daarna een meting van het eerste stilstaande water uit de kraan na twee tot drie weken stilstand en een meting na één minuut doorstromen. Deze laatste meting moest hetzelfde

resultaat geven als de nulmeting. Dat klopte, waaruit de onderzoekers concludeerden dat één minuut doorspoelen genoeg is om weer water uit de kraan te krijgen dat aan de kwaliteitseisen voldoet.

Campagne gaat watersector neerzetten als A-merk Kopstukken uit de creatieve wereld houden zich de komende maanden bezig met de internationale positionering van de Nederlandse watersector als A-merk. De koepel Creatieve Industrie Nederland is daartoe uitgedaagd vanuit het initiatief Dutch Delta Design 2012. Op 16 september vindt in het LEF Future Centre van Rijkswaterstaat in Utrecht de aftrap plaats van de DDD2012 creatieve tour die ook nog langs Amsterdam (29 september), Rotterdam (13 oktober), Eindhoven (20 oktober) en Den Haag (27 oktober) voert.

D

DD2012 is onlangs gelanceerd en heeft als doel Nederland te presenteren als het ‘Silicon Valley’ van het water. Onderdeel van het initiatief is een brede internationale marketingcampagne zijn, waarvoor de kopstukken uit de wereld van de mode, reclame, ontwerp en computerspellen de eerste bouwstenen aanleveren. In verschillende ontwerpcentra worden workshops gehouden, waarvoor professionals uit de watersector zijn uitgenodigd. De vakinhoudelijke inbreng vanuit de watersector is een belangrijke basisvoorwaarde voor het creatieve proces en de bruikbaarheid van de ideeën die de

workshops gaan opleveren. Het projectteam van DDD2012 hoopt dat een dialoog tussen vakinhoudelijke waterprofessionals en vrijdenkende creatieve deskundigen tot verrassende uitkomsten gaat leiden. De voorgenomen mondiale marketingcampagne is slechts één van de vele onderdelen van DDD2012 die in voorbereiding zijn. Andere onderdelen die worden uitgewerkt, zijn onder meer het uitbouwen van een netwerk van nationale waterhotspots en het organiseren van een serie internationale evenementen in 2012. Voor meer informatie: Christina Boomsma of Femke Smeets van het NWP: (070) 304 37 00.


actualiteit Verwijdering medicijnresten uit afvalwater zorginstelling niet kostendekkend Medicijnresten zijn kostendekkend en energiezuinig te verwijderen uit het afvalwater van ziekenhuizen. Het concept is ook goed toepasbaar in zorginstellingen, zij het dat de kosten-batenverhouding dan minder gunstig is. Dat blijkt uit onderzoek van de Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel, Savant Zorg en Pharmafilter.

P

harmafilter heeft een totaalconcept ontwikkeld voor het verbeteren van hygiëne en logistieke processen in ziekenhuizen. Het veranderen van de logistiek levert voldoende besparing op om de zuivering van het afvalwater te bekostigen. Door de medicijnen al aan de bron, in het ziekenhuis dus, uit het afvalwater te verwijderen, is restverwerking in een rioolwaterzuiveringsinstallatie niet meer nodig. Het besluit valt in de praktijk uit te werken bij zorginstelling Sonnehove in Someren en gelijktijdig twee onderzoeken te verrichten: één naar de voordelen van het concept in de zorg en één naar het afvalwater vanuit de zorginstelling. Het project is inmiddels afgerond. Het concept blijkt technisch goed toepasbaar te zijn, maar is - in tegenstelling tot in ziekenhuizen - niet kostendekkend. De oorzaak zit in de verschillen tussen een ziekenhuis en zorginstelling, zoals schaalgrootte, aard van de zorg en soort afvalstromen. Het onderzoek toont tevens aan dat het nodig is bij logistieke aanpassingen (rondom voedsel) op de locatie, ook de werkwijze in de centrale keuken van Savant Zorg in Helmond aan te passen. Om deze redenen komt er daar geen demonstratieinstallatie, zoals aanvankelijk het idee was. Waterschap De Dommel heeft daarnaast, in nauwe samenwerking met het RIVM, de waterstromen onderzocht: het afvalwater van Sonnehove en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Asten van Waterschap Aa en Maas en het ontvangende oppervlaktewater (rivier de Aa). In het afvalwater van de zorginstelling zijn hoge en daardoor voor het watermilieu schadelijke concentraties medicijnresten (antibiotica, hart- en vaatmiddelen en enkele pijnstillers) aangetroffen. De totale medicijnvracht van Sonnehove bedraagt echter - ten opzichte van de totale afvalwaterstroom van rioolwaterzuiveringsinstallatie Asten - twee tot vier procent en is daarmee gering. De rwzi breekt medicijnen gedeeltelijk af. Naarmate het

afvalwater zich verder in de afvalwaterketen verplaatst, nemen de concentraties verder af. Overgebleven medicijnresten verdunnen zeer sterk in het ontvangende oppervlaktewater tot zeer lage concentraties. Bijzonder is het feit dat het RIVM ook nieuwe onderzoekstechnieken heeft gebruikt bij de metingen naar de effecten voor het milieu. De sporen medicijnresten die uiteindelijk in de Aa terechtkomen, blijken geen acute schadelijke effecten te hebben voor het watermilieu. Sonnehove is een doorsnee zorginstelling in Brabant. Resultaten kunnen bij een ander type of een grotere instelling, zoals een revalidatiecentrum met somatische zorg of een

detentiecentrum, anders uitvallen. Daarnaast zijn de resultaten van het wateronderzoek locatiespecifiek. De grootte van de rwzi en het ontvangende oppervlaktewater spelen een grote rol. Dit staat los van de (on)wenselijkheid van medicijnresten in het oppervlaktewater. Zorginstellingen moeten alert zijn op medicijngebruik in hun instelling. Voor meer informatie: Jarno de Jonge van Waterschap De Dommel (0411) 61 86 18, Jolanda Bauwens van de Provincie Noord-Brabant (073) 680 86 56, Frans van Bussel van Savant Zorg (0492) 57 21 11 of Eduardo van den Berg van Pharmafilter (020) 420 33 92.

Uitgebreid onderzoek naar medicijnen in Utrechts water De drie waterschappen en de twee drinkwaterbedrijven in de provincie Utrecht verrichten samen met STOWA het komende half jaar een uitgebreid onderzoek naar medicijnen in afval- en oppervlaktewater. De organisaties (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Waternet, Waterschap Vallei & Eem, Vitens en Oasen en STOWA) hebben inmiddels een samenwerkingsovereenkomst voor deze gebiedsstudie ondertekend.

I

n het afvalwater zitten steeds meer medicijnresten. Dat komt vooral omdat het medicijngebruik in Nederland nog steeds toeneemt. De rioolwaterzuiveringen die de waterschappen gebruiken om het afvalwater uit huishoudens en bedrijven schoon te maken, zijn er niet op ingericht deze stoffen uit het water te verwijderen. Het toepassen van nieuwe technieken waardoor dat wel zou kunnen, brengen grote kosten met zich mee. Overigens voldoet het drinkwater in Nederland aan zeer strenge eisen en is volkomen veilig. Om dit probleem aan te pakken, is eerst onderzoek nodig naar het vóórkomen van

medicijnresten in het water. Daarna kunnen mogelijke maatregelen worden genomen om die uit het water te halen. Dat kan bij de bron, op de rioolwaterzuivering of bij de drinkwaterbereiding. Daarom willen de waterschappen en de drinkwaterbedrijven in de provincie Utrecht de plaatsen waar de kans op te hoge gehalten medicijnen in het oppervlaktewater het grootst is, in kaart brengen. De Provincie Utrecht neemt de kosten van het onderzoek - circa 150.000 euro - voor haar rekening. Het is het eerste gebiedsbrede onderzoek in deze vorm in Nederland. Uit eerder lokaal onderzoek blijkt dat 20 tot 55 procent van de medicijnresten in het afvalwater afkomstig is uit ziekenhuizen.

ingezonden mededeling

Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud

• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling

Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail: info@haitjema.nl internet: H2Owww.haitjema.nl / 16/17 - 2009

27


Betekent een ander klimaat grotere riolen? Nieuwe KNMI-klimaatscenario’s: grotere rioleringen? Veel artikelen wijzen, na de openbaarmaking van de nieuwste inzichten van het KNMI over de ontwikkeling van het klimaat in Nederland, in die richting. Maar is dat niet te kort door de bocht?

D

e recente publicatie ‘Klimaatverandering in Nederland; aanvullingen op de KNMI-klimaatscenario’s 2006’ bevat zeker voor de beheerders van het water in het stedelijk gebied boeiende informatie. Voor het eerst worden schattingen gegeven van de extreme uurneerslagen die eenmaal per jaar, per tien jaar en per honderd jaar mogen worden verwacht. Tegelijk wordt aangegeven dat we ons voor die extreme uurneerslagen toch vooral moeten richten op de twee extreemste klimaatscenario’s (G en W) met een verwachte toename van de neerslag tot 23 procent; het G+- en het W+-scenario lijken te gematigd. Voor extreme dagneerslagen zijn de vier scenario’s gehandhaafd, maar blijken forse regionale verschillen op te treden. Bijvoorbeeld in de regio Rotterdam vallen die dagextremen acht tot 14 procent hoger uit dan in De Bilt. Bovendien krijgen plaatsen langs de kust relatief meer neerslag te verwerken. En dit alles nog zonder de invloed van stadseffecten - die vormen nog onderwerp van studie - en in de wetenschap dat de dagsommen neerslag die eenmaal per jaar worden overschreden, sinds 1950 al met ongeveer tien procent zijn toegenomen. Geen veranderingen om zorgeloos aan voorbij te gaan, zeker niet als we ons realiseren dat 26 procent van de rioleringen in Nederland ouder is dan 40 jaar (zie Riool in Cijfers 2009-2010 van Stichting RIONED) en alle bestaande rioleringen zijn ontworpen op de klimaatinformatie van toen. Krijgen we nu veel vaker en veel meer water op straat? Wat zullen de gevolgen zijn voor de vuiluitworp van gemengde stelsels? En moeten deze nieuwe cijfers gevolgen hebben voor de stedelijke wateropgave? Moet de straat nu open voor grotere rioolbuizen? Zit daar de flessenhals?

Onderzoek naar oorzaken van het optreden van water op straat in Nederland en Groot-Brittannië laat zien dat stedelijke wateroverlast maar voor vijf tot 15 procent wordt veroorzaakt door hevige neerslag. Veel vaker zijn verstoppingen van kolken en rioolleidingen de oorzaak van wateroverlast. Dit geldt niet alleen voor wateroverlast op straat, maar ook in gebouwen. Aanpak van verstoppingen lijkt dus effectiever voor het verminderen van wateroverlast dan het aanleggen van grotere riolen. Het echte probleem is dat nog geen goed zicht bestaat op wateroverlast in steden. Het optreden van wateroverlast is lastig te meten en, op enkele locaties na, moeilijk vooraf te voorspellen. Ernstige wateroverlast haalt de kranten en ook de brandweer houdt bij wanneer zij uitrukt voor wateroverlast, maar dergelijke rapportages zijn onvolledig en betreffen slechts een deel van alle gevallen. Investeren in een goed meetsysteem om locaties en oorzaken van stedelijke wateroverlast in beeld te krijgen, zal ons helpen om op de juiste plaatsen maatregelen te treffen. Zo’n meetsysteem kan bestaan uit sensoren, maar ook meldingen van burgers vormen een waardevolle bron van (aanvullende) informatie. En als uit de vergaarde informatie blijkt dat er locaties zijn waar hevige regen in de toekomst voor serieuze problemen zal zorgen, dan is het aanleggen van grotere riolen slechts één van de mogelijke maatregelen en bovendien een kostbare. In steden waar het echt hard kan regenen, zoals in Tokio of Singapore, worden op grote schaal andere oplossingen voor de afvoer van regenwater toegepast. Dat begint al bij het vasthouden van regenwater op, in, onder of rond gebouwen, onder (doorlatende) verhardingen, in wegbermen. Een deel van dat water wordt gebruikt voor bijvoorbeeld toiletspoeling, het blussen van branden en het irrigeren van tuinen en openbaar groen. Bewoners worden gestimuleerd om het water zoveel mogelijk vast te houden op eigen terrein. In plaats van molgoten en buizen zien we grote, vaak afgedekte U-vormige goten. Het stedelijk

oppervlaktewater is een fijnmazig netwerk van grachtjes en kreekjes. Nieuwbouw en herinrichting bieden in Nederland volop gelegenheid gebouwen en terreinen aan te passen aan mogelijke wateroverlast. Woningen en gebouwen kunnen hoger boven straatpeil worden gebouwd of op stelten in plaats van met een ondergrondse kruipruimte. Kelders en andere ondergrondse constructies - de metro bijvoorbeeld en parkeergarages zijn gemakkelijk af te schermen met hoge drempels en waar nodig met lage vloedschotten of -deuren. Regenwater kan van verharde oppervlakken afstromen naar onverhard terrein - en niet andersom. Er zijn al voorbeelden van pleinen en plantsoenen die worden ingericht voor het tijdelijk bergen van regenwater en er wordt waterdoorlatende verharding toegepast opdat een groot deel van het regenwater kan infiltreren. Eventueel zou zelfs overwogen kunnen worden om plaatselijk vaker water op straat te accepteren, zoals de heer Gastkemper (Stichting RIONED) in zijn ingezonden brief in NRC Handelsblad stelde. Als de nutsvoorzieningen dan maar ‘hoogwaterbestendig’ worden aangebracht, want zonder elektriciteit, drinkwater, gas en telecom ontstaan forse problemen. En komt de veiligheid tegen overstromingen in het geding, dan voorzien bijvoorbeeld de Japanse steden in voldoende hoge vluchtplaatsen. Dan is men bouwtechnisch voorbereid op evacuatie per boot en op een snel herstel nadat het gebied weer is drooggevallen. Onze oude rioolbuizen zijn destijds niet berekend op de forse hydraulische belasting die nu voor 2050 wordt verwacht. Toch hopen we dat onze rioolstelsels nog decennialang mee kunnen. Dus is het de vraag hoe we de stedelijke omgeving op een efficiënte manier klimaatbestendig kunnen maken. Dat zal een veel bredere aanpak vergen dan enkel het aanpakken van de riolering. Als eerste stap kunnen we in kaart brengen waar zich nu al problemen voordoen en waar die in de toekomst nog te verwachten zijn, gegeven de nieuwe klimaatscenario’s. Daarop volgt de vraag naar een efficiënte aanpak voor het water- en klimaatrobuust maken van de stad. Soms lijkt het of we nog de tijd hebben tot 2050, maar we moeten ons realiseren dat als we nu beginnen met het verzamelen van informatie uit de praktijk en met het verankeren van maatregelen in onze gemeentelijke water- en rioleringsplannen, bestemmingsplannen en groenplannen, het alsnog zeker tien tot 20 jaar duurt voordat het stedelijk watersysteem klimaatrobuust en op orde is. Frans van de Ven (TU Delft / Deltares) Marie-Claire ten Veldhuis (TU Delft) François Clemens (TU Delft / Witteveen+Bos)

28

H2O / 16/17 - 2009


opinie / informatie Cursussen in het najaar Komend najaar beginnen weer diverse cursussen die voor waterbeheerders interessant kunnen zijn. Hieronder vindt u een samenvatting van een aantal van deze curssen.

Planologie en ruimtelijke ordening

Nirov verzorgt ook dit jaar de cursus ‘Inleiding Planologie en Ruimtelijke Ordening’. Tijdens tien bijeenkomsten in Amersfoort behandelen deskundige docenten actuele vraagstukken op stedelijk en landelijk gebied, de juridische kaders, het overheidsbeleid en ontwikkelingen in aangrenzende sectoren zoals ontwikkelingsplanologie, cultuurhistorie, water, econonomie, mobiliteit, milieu en demografie. De cursus IPRO is bedoeld voor mensen die niet specifiek in de planologie zijn opgeleid, maar in hun werk wel te maken krijgen met vraagstukken rond ruimtelijke ordening en meer inzicht willen krijgen. De cursus beslaat acht collegemiddagen, een praktijkmiddag en een excursiedag (17 en 24 september, 1, 8 en 15 oktober, 5, 12 en november, 3 en 10 december). Deelname kost 2.499 euro (leden) of 3.749 euro (niet-leden). De officiële inschrijvingstermijn is al verlopen. Informeer voor mogelijkheden bij het Nirov. Voor meer informatie: (070) 302 84 48.

Membraantechnologie

UNESCO-IHE verzorgt van 5 tot 9 oktober de intensieve, een week durende cursus ‘Membrane Technology in Drinking and Industrial Water’. Aan de orde komen onder meer MF/UF-filtratieprocessen, SWRO/BWROen MBR-systemen. Aandacht is er tevens voor het computerondersteund ontwerpen van systemen voor omgekeerde osmose van brak- en zeewater, voor- en nabehandelingsopties voor membraansystemen en vergelijkingen van membrane en thermale ontzoutingssystemen. Ten slotte maakt ook een bezoek aan één van ‘s werelds grootste geintegreerde membraanfabrieken, die van het waterleidingbedrijf van Noord-Holland PWN, deel uit van de cursus. Docenten zijn professor Jan Schippers, professor Gary Amy en dr. Maria Kennedy. De cursus vindt plaats bij UNESCO-IHE in Delft en kost 2.250 euro.

basismodule en twee verdiepingsmodules, waarbij een breed spectrum aan communicatieve instrumenten aan bod komt: van participatie tot educatie. Deelnemers aan de cursus leren hun watercommunicatie te verrijken en in te zetten om hun bereik te vergroten en doelstellingen te realiseren. De mogelijkheid bestaat vragen en ervaringen te delen met collega’s en inzichten te verwerven voor eigen projecten en activiteiten. De cursusdata zijn: basismodule (6 oktober), verdiepingsmodule 1 ‘Participatie in gebiedsprocessen’ (27 oktober) en verdiepingsmodule 2 ‘Watercommunicatie en -educatie gericht op burgers’ (10 november). Deelname aan de volledige cursus, die plaatsvindt in Utrecht, kost 1.200 euro, de basis- en één verdiepingsmodule kosten 1.000 euro. De cursus wordt herhaald op 19 januari en 9 en 23 februari 2010. Voor meer informatie: (030) 635 89 05.

Waterbodems en Waterwet

Het nieuwe wettelijk kader voor waterbodems bestaat uit de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling. Wat wordt de positionering van waterbodems binnen de Waterwet en het Waterbesluit en hoe gaan we dan om met risico’s? Wat wordt het leidend mechanisme om een waterbodem aan te pakken? Wat zijn de risico’s? Wordt de kwaliteit van het waterlichaam negatief beïnvloed? De cursus ‘Waterbodems nu en onder de Waterwet’ van Geoplan is intensief en interactief. Inbreng van de deelnemers wordt op prijs gesteld, via discussie en uitwisseling van voorbeelden en vragen uit de eigen praktijk. Gerenommeerde sprekers van zowel overheden als marktpartijen geven een kijkje in hun keuken. Zij maken inzichtelijk voor welke opgaven zij staan, welke belangen daarbij spelen en hoe betrokken partijen daarmee omgaan. Hoe raakt het (nieuwe) beleid aan de praktijk?

Voor meer informatie: (015) 215 17 69.

Watercommunicatie

Met de komst van onder meer de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Actieplan Watereductie zijn er nieuwe taken bijgekomen voor provincie, gemeente en waterschap. Wat moeten of kunnen zijn in communicatieve zin doen bij de planning en uitvoering van waterbeheersmaatregelen en het organiseren van gebiedsprocessen? Watercommunicatie is op verschillende wijzen vorm te geven, maar daar komt veel bij kijken (kennis van de doelgroep, keuze van de juiste vorm, tijdsbepaling, etc.) De cursus ‘Watercommunicatie in de praktijk’ van SME Advies is opgebouwd uit een

De sprekers behandelen vanuit deze vraagstelling een diversiteit aan onderwerpen, waaronder het Besluit bodemkwaliteit en de doorwerking van andere wetgeving op het baggerproces, het verrichten van de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden, de invulling van een risicobeoordeling, de uitvoering van de baggerwerkzaamheden (een goede voorbereiding bepaalt het succes) en de verwerking van de specie. De cursus wordt gehouden op 30 november en 2 december en in 2010 op 22 en 24 maart in Utrecht. Dit jaar is de prijs 1.395 euro, volgend jaar 1.445 euro.

Beoordelingsrichtlijnen Het College van Deskundigen Waterketen (voorheen CKW) heeft een drietal beoordelingsrischtlijnen (BRL’s) ter kritiek gepubliceerd. Het betreft BRL K760/04 ‘Koperen buizen’ met daarin geintegreerd het wijzigingsblad voor dunwandige buizen, KE 5 versie juli 2009 (koperen buizen, toepassingsgebied gas) met de uitbreiding voor dunwandige buizen én de aanvullingsbladen voor KE 35 en KE 186 voor knel- en pressfittingen. Met de BRL en keuringseisen wordt de mogelijkheid geboden om dunwandige koperen buizen en de daartoe bestemde fittingen onder certificaat te leveren onder het Kiwa- danwel Gastec QA-merk. Omdat er voor de koperen buizen en fittingen voor beide toepassingsgebieden een nauwe relatie ligt, worden de eisen als pakket aan de belanghebbenden aangeboden. Ook gepubliceerd is BRL K14020/01 ‘Kwaliteitsgestuurd onderhoud aan pompinstallaties en gemalen’. Deze certificatieregeling is bedoeld om de markt (aanbieder, afnemers, toezichthouders, gebruikers) het vertrouwen te bieden dat de pompinstallaties in gemalen betrouwbaar functioneren, de wettelijke regels worden nageleefd, de veiligheid niet in het geding komt en de eigenaar goed geinformeerd wordt over zijn assets. Ten slotte ligt vanaf heden ter kritiek het wijzigingsblad BRL K17301 ‘Plastic piping systems pf PVC, intended for the transport of cold drinking water and raw water’. Hierin zijn drukklassen en afmetingen betreffende PVC-O en PVC-U-buizen voor drinkwatertoepassingen opgenomen. Kritiek op BRL K760/04, KE 5 versie juli 2009 en de aanvullingsbladen KE 35 en KE 186 kan tot 18 september worden ingediend. Kritiek op BRL K14020/01 is mogelijk tot 2 oktober. En kritiek op BRL K17301 kunt u leveren tot 16 oktober. De kritiek moet u sturen naar de secretaris van de CWK, p/a Kiwa N.V., Postbus 70, 2280 AB Rijswijk, waar ook een exemplaar van deze ontwerp-beoordelingsrichtlijnen kan worden aangevraagd. Voor meer informatie: (070) 414 44 75.

Digitale foto’s Als u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!

Voor meer informatie: (020) 671 61 21.

H2O / 16/17 - 2009

29


waternetwerken watercolumn

Hub Holland Hub! Het staat in mijn sportieve geheugen gegrift. Mijn vader zit op een druilerige zondagmiddag aan de radio gekluisterd om een zinderende interland Nederland-België ‘bij te wonen’. Commentator Han Hollander - nog uit de tijd voordat ik zelf in sport geinteresseerd raakte - weet zelfs een slap partijtje nog als titanenwedstrijd te brengen. Golven van nationalisme. Vurige aanhang, verbale waves en dampende tribunes. Mooie jeugd. Trots land. Knus. Toen werd de wereld groter. We kregen ambitie en voetbal werd oorlog. Ambitie hebben we in de watersector ook, net als fans die ons aanvuren. Bijvoorbeeld de overheid, die - terecht - denkt dat wij de wereld iets te bieden hebben. Dat schreeuwt om een instrument. De nieuwste rage in instrumenten om mee te scoren is de hub. Nederland als hub, met daarbinnen plaats voor zeg maar een superhub. Maar ook internationaal moeten er hubs komen. Wie hübsch! Rotterdam, Amsterdam, Ljouwert... het maakt niet uit, ik ben trots op jullie allemaal. Maar misschien gaat het uiteindelijk toch gewoon om individuele Nederlandse inventiviteit en volharding. Het oeroude concept waarin kennis, kunde en handelsgeest effectief worden uitgedaagd door de complexe en grote wereld. Zeg maar het VOC-concept ..toch? Kortgeleden was ik op de kamer van de president van een internationaal bekende universiteit in Azië. Besmuikt, maar duidelijk enigszins geamuseerd, vatte hij onze kennisparadox samen: veel weten, weinig klaarmaken.

Najaarscongres Waternetwerk: serieus leuk Op 22 september verzorgt Waternetwerk in Nieuwspoort in Den Haag het najaarscongres ‘Van plan tot uitvoering’. Voor experts in de waterwereld een onmisbaar evenement. Op deze dag draait het om netwerken, persoonlijk contact en bijpraten. Anders dan vele andere congressen in de sector staat op 22 september niet zozeer kennis en informatie centraal, maar draait het om contact, humor, bijpraten en het uitwisselen van ervaring. “Het gaat vooral om de mensen,” vertelt Karst Tamminga namens het organisatieteam. “Themadagen zijn er al zoveel. Waternetwerk is een personenvereniging en dat willen we terug laten komen in het programma van het najaarscongres.” Op 22 september draait het vooral om de rol van het individu in processen. De waterwereld wordt meer dan welke sector dan ook geconfronteerd met plannen en regelgeving. “De plannen van de Deltacommissie, de Drinkwaterwet, de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water - het zijn allemaal zaken waarbij vaak verschillende organisaties zijn betrokken. Het is maar zelden één speler die de plannen moet uitvoeren. Het congres moet gaan over wat er gebeurt als je elkaar nodig hebt en tegelijkertijd rekening moet houden met allerlei belangen en richtlijnen. Hoe stel je je op? Hoe benader je een onbekende partij? Niet dat we precies gaan laten zien hoe je dat precies doet, maar we willen wel inzichten verschaffen.”

Hockeycoach Om de rol van het individu aan bod te laten komen, is een afwisselend en verrassend programma opgesteld. Zo zal Marc Lammers, de coach die het Nederlandse dames hockeyteam in Peking Olympisch goud bezorgde, alles vertellen over teamspirit, samenwerken en ambities. Ook bijzonder is het moment dat Berthold Gunster van ‘Ja Maar’ het podium zal betreden. Deze managementgoeroe helpt medewerkers van bedrijven helpt niet langer in ‘ja maar’ te denken maar in ‘ja en’. Iedereen kan gerust zijn: het is een feest van herkenning, zonder dat je zelf iets hoeft te doen, maar het zet je wel aan het denken en zal tot mooie ontdekkingen leiden.

Inhoud Uiteraard is er behalve humor, reflectie en netwerkmogelijkheden ook aandacht voor de inhoud, zonder dat de dag een zwaar wetenschappelijk karakter krijgt. Piet Jonker, directeur van Dunea en werkzaam voor Eureau, vertelt over aanstaande Europese regelgeving. Er staat ons namelijk veel te wachten: Kaderrichtlijn Water, Europese drinkwaterrichtlijnen en Natura 2000. Tot slot geeft Peter van Rooij een presentatie over gebiedsontwikkeling. Hoe voer je regionaal zaken uit? Hoe kom je tot een bepaalde waterhuishouding in een regio? Tijdens het congres wordt ook de winnaar van de Scriptieprijs 2009 bekend gemaakt. De beoordeelde scripties zijn aangedragen door docenten van hogescholen en universiteiten.

Maar vooruit. Toe dan maar. Hubs. Eigenlijk bekt het ook wel lekker. Een ding wil ik dan wel met jullie afspreken. In het vervolg wil ik bij iedere interland in De Kuip uit volle borst ‘Hub Holland Hub’ horen. Ik ga vast bij de radio zitten! Wim van Vierssen (KWR) Marc Lammers

Berthold Gunster

Peter van Rooy

Programma

10.30 uur inloop 11.00 uur: Piet Jonker (Dunea): leidt in en legt het verband met de net verschenen miljoenennota, Peter van Rooy (Accanto) vertelt over zijn ervaringen met persoonlijke aspecten in gebiedsprocessen en Marc Lammers (voormalig hockeybondscoach) over het bereiken van doelen. 13.30-13.40 uur: uitreiking Scriptieprijs 13.30-15.10 uur: “Ja maar...”, over de menselijke maat om van plan tot realisatie te komen 15.00-16.00 uur: borrel Aanmelden is mogelijk via internet (www.waternetwerk.nl) of stuur een bericht naar info@waternetwerk.nl. De kosten van deelname bedragen voor Waternetwerk-leden 160 euro p.p. en voor niet-leden 225 euro. Studenten en gepensioneerde leden betalen 35 euro.

30

H2O / 16/17 - 2009


waternetwerken ‘Mensen zijn minstens zo belangrijk als techniek’ Adriaan Mels, op moment van het interview in Mongolië voor Vitens-Evides International, is een groot voorstander van kennisoverdracht onder en door waterexperts. Als lid van Waternetwerk ligt daar dan ook zijn belangrijkste focus. Met welk project bent u bezig in Mongolië? “Vitens-Evides International heeft in Mongolië samen met Waterschap Groot Salland een waterketenbedrijf, USUG, dat vanuit de hoofdstad opereert. Het project past in de ambitie onze kennis van waterbedrijven over te brengen naar ontwikkelingslanden. Mensen zijn het allerbelangrijkste in ons project. We ondersteunen ook in apparatuur, maar het gaat ons vooral om kennisoverdracht. We zetten onze mensen in, bij voorkeur voor meerdere missies per jaar, waarbij het niet alleen belangrijk is dat ze hun vak verstaan. Ze moeten ook de persoonlijkheid hebben om andere mensen in andere culturen te begrijpen en te coachen.” Welke rol speelt Waternetwerk in uw werk? “Waternetwerk is voor iedereen die in de watersector werkt, belangrijk. Een netwerk van mensen is essentieel. In Mongolië zijn we ook actief op het gebied van rioolwaterzuivering. Vitens heeft geen kennis van rioolwaterzuivering, dus we hebben via Waternetnetwerk de juiste mensen gevonden die dat wel kunnen regelen. Dat zorgt voor een toegevoegde waarde. Zelf ben ik lid van de contactgroep Internationaal, de groep binnen Waternetwerk die actief is op het gebied van culturele aspecten van uitzending. Bij het wel of niet slagen van een project is interculturele communicatie belangrijk: je moet begrijpen wat de ander bedoelt als hij iets zegt. Een voorbeeld: sommige collega’s denken soms duidelijke afspraken met de Mongoolse mensen te hebben gemaakt om zaken te organiseren tussen de missies in. Ze zeggen: we gaan dat doen, maar vaak blijkt dat het niet is gedaan. De Mongoliërs zijn dan te bleu om aan te geven dat ze niet weten hoe het moet of dat ze geen tijd hebben. Daar moet je rekening mee houden.”

Minister Bert Koenders (Buitenlandse Zaken) opent het droogtoilet. Die kennis kun je goed gebruiken voor het sanitatieproject MobiSan in Zuid-Afrika, lijkt me. “Zeker. We doen er een sanitatieproject in een sloppenwijk samen met LeAF en Landustrie. Er is een mobiele zeecontainer ontworpen met toiletten en een verwerkingssysteem. We willen laten zien dat een mobiel systeem voor dergelijke situaties interessant kan zijn. Sloppenwijken zijn geen geplande nederzettingen en er is vaak geen mogelijkheid voor afvoer. Daarom hebben we een droogtoilet bedacht. Hierin kan men urine afscheiden en in een tank opslaan, composteren en daarin lucht blazen. Daarmee droogt het in en vermindert het volume. De urine kan gebruikt worden in de landbouw.” Werken jullie ook samen met Aqua for All? “Zeker, Aqua for All probeert net als wij expertise vanuit de Nederlandse watersector in te zetten in ontwikkelingslanden. Daarnaast financiert Aqua for All ook regelmatig mee in kleinere investeringsprojecten van Water for Life, ons klantenfonds.”

WATERcolumn

Waterfootprint Eén van de nieuwe vaktermen in de waterwereld is de waterfootprint (watervoetafdruk). In Stockholm tijdens de afgelopen World Water Week (zie ook pagina 4 en 5) was er ruim aandacht voor. Nu had ik al wel eens eerder van waterfootprints gehoord van Jack Hoffbuhr, de vroegere AWWA-directeur in Denver. Hoffbuhr kwam aan footprints tijdens zijn verblijf bij Indiaanse stammen in Noord- en Zuid-Amerika, waar trekmogelijkheden over prairies en bergen sterk door water werden bepaald. In Stockholm ging het om studies uit Twente, waar professor Arjen Hoekstra veel onderzoek over dit onderwerp verricht. Aanvankelijk gingen die studies simpelweg over hoeveelheden water die nodig zijn voor een pilsje, t-shirt of auto. Zo kost een liter bier vijf tot tien liter water, afhankelijk van het type bier en de productielocatie. Inmiddels kennen wij dynamische waterfootprints, die technologische vernieuwingen weergeven. Aan de hand hiervan kunnen brouwers hun productieproces waterarmer en duurzamer maken. Waterfootprints worden tegenwoordig ook toegepast bij vestigingsplaatskeuzesvan industriële bedrijven. De benodigde hoeveelheid water wordt dan vergeleken met de beschikbaarheid van grond- of oppervlaktewater. Omgekeerd kan grondgebruik worden geoptimaliseerd met behulp van watervoetafdrukken per gewas. Nu de wereldbevolking zo hard groeit, zou intercontinentale herschikking van gewassenbouw wel eens tot verlichting van het immense voedselvraagstuk kunnen leiden. Volgens Hoekstra zijn bijvoorbeeld ook die problemen aan de Nijl met behulp van dergelijke beoordelingen goed oplosbaar. De nieuwste loten aan de stam zijn de voetafdrukken per land. Westerse economieën scoren hoog op de waterhoeveelheid ‘achter’ de door hen geconsumeerde producten, met name wat betreft de buitenlandse component. Zo gebruiken Nederlanders en Belgen individueel per jaar respectievelijk ruim 1.220 en 1.800 kubieke meters (anderhalf en tweemaal Colombia). Van dat water komt maar liefst 80 procent uit andere landen. Kortom, Hoekstra heeft ons verblijd met een scherp analysemiddel dat zijn waarde snel kan bewijzen. Ik ben nu benieuwd naar het trekrecord ervan door het politieke bergland. Theo Schmitz (Vewin)

Wat zou Waternetwerk nog meer kunnen doen? “Het zou goed zijn als er nog meer ruimte komt voor kennisuitwisseling: elkaar te vertellen hoe je werkt in ontwikkelingslanden en daarvan leren.”

H2O / 16/17 - 2009

31


waternetwerken Vier symposia met brede focus op actuele problemen Na het zomerreces biedt Waternetwerk de waterprofessional vier interessante symposia die direct aansluiten bij actuele onderwerpen en discussiepunten: ‘Water en ruimtelijke ordening - versterking door de nieuwe wetgeving’ (18 september), ‘Afvalwaterzuivering als energiefabriek’ (18 september), ‘Kosteneffectiviteit van beleid - De euro goed besteed?’ (23 september) en ‘Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater: issue of non-issue?’ (29 september).

Water en ruimtelijke ordening Het symposium ‘Water en ruimtelijke ordening - versterking door de nieuwe wetgeving’, dat plaatsvindt op 18 september in zalencentrum Hoog Brabant in Utrecht, is georganiseerd door de programmagroep Bestuurlijk-juridische

zaken waterbeheer. Desirée van Zwieten, werkzaam bij de Provincie Brabant en lid van Waternetwerk, is één van de organisatoren. Zij legt uit dat op dit symposium heldere antwoorden worden verwacht op veel vragen die de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de nieuwe Waterwet oproepen. “Je merkt dat waterbeheerders en ruimtelijke ordenaars zoekende zijn”, zegt Van Zwieten. “Denk aan de provinciale goedkeuring voor bestemmingsplannen die nu met de nieuwe Wro is komen te vervallen. Dit roept direct de vraag op welk vangnet hiervoor in de plaats komt. De nieuwe Waterwet biedt weliswaar nieuwe instrumenten en projectplannen, waarmee waterbeheerders en ruimtelijke ordenaars eenvoudiger projecten kunnen realiseren, die beter doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Maar het praktisch gebruik ervan is nog onduidelijk.” Drie theoretische benaderingen en een praktijkvoorbeeld informeren over het eenvoudiger toepassen van de instrumenten: zo geeft professor Peter van Buuren, docent ruimtelijk bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht, aan wat de Wet ruimtelijke ordening inhoudt voor het

32

H2O / 16/17 - 2009

waterbeheer. Wim Abels, beleidsmedewerker bij de Unie van Waterschappen, gaat in op de handreiking van de unie over de rol van de waterbeheerder in diverse projectfasen. Universitair docent/ onderzoeker milieurecht en ruimtelijke ordeningsrecht Frank Groothuise legt uit hoe het publiekrechtelijke instrumentarium watersystemen kan aanpassen en beschermen om wateroverlast en overstromingen te voorkomen. René Peusens, projectleider Overdiepse Polder in NoordBrabant, vertelt over de ordeningsinstrumenten die zijn ingezet en legt uit wat er komt kijken bij het opstellen van een provincieaal inpassingplan.

om met kengetallen de energie-efficiëntie van de systemen aan te tonen, zodat je de verschillende technieken enigszins met elkaar kunt vergelijken. Cijfers die het aantal kilowatt-uren per kubieke meter gezuiverd afvalwater weergeven of de kilowatt-uren per inwonerequivalent”, zegt Uijterlinde. Voor meer informatie: Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.

Kosteneffectiviteit Op 23 september houdt de programmagroep Doelmatigheid en Kosteneffectiviteit in het waterbeheer in zalencentrum Hoog-Brabant

Voor meer informatie: Desirée van Zwieten-Seip (073) 680 80 66.

Afvalwaterzuivering als energiefabriek II Het symposium ‘Afvalwaterzuivering als energiefabriek II’, dat op 18 september op landgoed De Horst in Driebergen plaatsvindt, is samengesteld door de themagroep Afvalwater van Waternetwerk. “Deel 2 dus, als vervolg op het succesvolle, eerste symposium Energiefabriek van februari dit jaar”, verduidelijkt Cora Uijterlinde van STOWA, een van de samenstellers. “Het onderwerp ‘energie opwekken’ staat in de schijnwerpers. De waterschappen hebben afspraken gemaakt om energiezuiniger te gaan werken. Het gaat hierbij om twee procent energiebesparing gedurende 15 jaar.” Het programma is anders samengesteld dan deel l. “We hebben via de digitale nieuwsbrief leden van Waternetwerk opgeroepen informatie te leveren over het thema energie en waterzuivering. In totaal 16 leden brachten daarop hun onderzoeksen praktijkervaringen in. Zo zijn vanuit diverse invalshoeken ideeën aangedragen, waarmee een interessant programma is samengesteld”, aldus Uijterlinde. Een onderwerp vormen de verwerkingsmethoden met behulp van biogas, bijvoorbeeld door omzetting in autogas. Ook komen zuiveringsvraagstukken aan de orde, zoals nieuwe manieren van energiezuinige afvalwaterzuivering. Een voorbeeld is het Anammoxproces, een deelstroombehandeling die op een energiezuinige manier stikstof verwijdert. “De sprekers is gevraagd

Cora Uijterlinde

Robert van Cleef

in Utrecht het symposium ‘Kosteneffectiviteit van beleid - De euro goed besteed?’ Het doel van de bijeenkomst is om kennis te delen en een agenda te formuleren voor kosteneffectiviteit binnen het waterbeheer op rijks- en regionaal niveau. Specialisten gaan tijdens deze bijeenkomst in op de feiten en fabels van kosteneffectiviteit in het veiligheids- en waterkwaliteitsbeleid (KRW). Econoom Jarl Kind (Deltares) geeft een toelichting op de kosten en baten van het waterveiligheidsbeleid. Bestuurder Hans Pluckel van het Hoogheemraadschap van Rijnland geeft hierop een reactie vanuit de weerbarstige praktijk van het regionale waterbeheer. “Kernvraag is wat we wel en niet weten over kosteneffectiviteit van waterbeleid. De bedoeling is dat er fors gediscussieerd wordt over hoe groot de verschillen zijn in kosteneffectiviteit en hoe we effectiever met financiële middelen om kunnen gaan”, zegt Robert van Cleef van Sterk Consulting, die het programma heeft samengesteld. De besteding van geld voor waterbeheer wordt in toenemende mate gebaseerd op financieel-economische argumenten in plaats van louter technische afwegingen, zoals voorheen. “Nu moet de overheid kunnen verantwoorden welke keuzes ze hebben gemaakt en waaraan het geld wordt besteed”, zegt Van Cleef. Het nieuwe politieke bestel bij waterschappen leidt er bovendien toe dat ‘de oppositie’ goed geinformeerd wil worden over kosten en


waternetwerken baten van oplossingen. “Naast beargumenteren van investeringen, wordt van beleidsmakers ook vaker verlangd dat ze nadenken over integrale kosten. Nieuwe wetten zowel internationaal (Kaderrichtlijn Water) als nationaal (Wet bekostiging gemeentelijke watertaken en de Waterwet), vragen expliciet om een doelmatige uitvoering van het werk.” Tijdens het symposium wordt ook vanuit het perspectief van het bestuur van waterbeheerders naar het vraagstuk gekeken. “Waterschappen krijgen regelmatig vragen vanuit financieel-economische hoek over de door hun gemaakte keuzes”, zegt Van Cleef. Dat vraagt wel extra inspanning van de regionale waterbeheerders. Zo bestaat er nog geen reguliere werkwijze, waarmee een waterbeheerder bij elke keuze die hij maakt, automatisch financieel economische gegevens kan genereren om daarmee zijn bestuur te informeren. Tijdens het symposium komt aan de orde hoe kosten beter in kaart gebracht kunnen worden en hoe men opties nauwkeuriger ten opzichte van elkaar kan afwegen.

Ans Versteegh (RIVM): kraandoorspoelen.nl belangrijk voor consument

Voor meer informatie: Robert van Cleef (071) 573 05 96.

Bestrijdingsmiddelen Themagroep Oppervlaktewater verzorgt op 29 september op het kantoor van Waternet in Amsterdam het (middag)symposium ‘Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater: issue of non-issue?’ Bestrijdingsmiddelen, nutriënten en inrichting van waterlopen bepalen elk op hun manier de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. Bestrijdingsmiddelen worden gebruikt om planten tegen onkruiden, ziekten en plagen te beschermen. Via verwaaiing, uit- en afspoeling komen ze in het oppervlaktewater terecht. Samensteller Frits Kragt legt uit dat de discussies over de invloed ervan vaak gescheiden gevoerd worden. “De meningen verschillen wat de belangrijkste factor is. Nutriënten en inrichting krijgen vaak de meeste aandacht binnen de problemen van de oppervlaktewaterecologie, zeker in de recente plannen rond de Kaderrichtlijn Water. Bestrijdingsmiddelen krijgen weinig aandacht. Het belangrijkste doel van het symposium is om helder te krijgenwat nu de meeste aandacht verdient: nutriënten en inrichting of ook bestrijdingsmiddelen?” Daarnaast komt aan de orde of het toelatingsbeleid van de bestrijdingsmiddelen voldoende bescherming biedt voor de ecologie en of daarmee de waterkwaliteitsnormen van de Kaderrichtlijn Water gehaald kunnen worden. “Over het algemeen zijn de waterkwaliteitsnormen strenger”, zegt Kragt. “Overheid en onderzoek werken momenteel aan de afstemming van de toelatingscriteria op de vereisten van de Kaderrichtlijn Water.” Kragt hoopt met het symposium meer duidelijkheid te scheppen over de rol van bestrijdingsmiddelen in de oppervlaktewaterecologie en de huidige stand van kennis. Voor meer informatie: Frits Kragt (030) 274 30 14.

“Drinkwater is mijn passie”

Waterdeskundige Ans Versteegh was betrokken bij het waterproject kraandoorspoelen.nl, waarbij consumenten worden geattendeerd op het belang van schone en goed onderhouden leidingen en kranen. Over passies en ontwikkelingen. De aanleiding voor het project kraandoorspoelen.nl is een onderzoek naar de kwaliteit van drinkwater in nieuwbouwprojecten. Daaruit bleek dat met name in het begin, vlak na de oplevering, de kans bestaat dat te veel zware metaaldeeltjes in het water voorkomen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM. “Er bestond veel aandacht voor dit onderwerp in de media. Mede daarom was het van belang dat alle betrokken partijen in actie zouden komen. Om snel, in het belang van de consument, iets te kunnen betekenen, is kraandoorspoelen.nl begonnen, een initiatief van Vewin,” vertelt Ans Versteegh. “De consument kan namelijk heel simpel zorgen voor schone leidingen. Laat ‘s morgens het water even een minuutje lopen en het drinkwater is schoon.” Ten tijde van het onderzoek lag het aantal zware metalen in het water van nieuwbouwwoningen in het slechts denkbare scenario boven de norm, maar een direct risico voor de gezondheid was er niet. Binnen de sector Milieu en Veiligheid is Versteegh teamleider Drinkwater. De belangrijkste activiteiten zijn het adviseren en ondersteunen van de opdrachtgevers, zoals het ministerie van VROM, over beleid en inspectie. “We stellen jaarlijks het rapport op over de drinkwaterkwaliteit. Verder zijn we bezig met Legionella, de beveiliging tegen terrorisme, etc. Drinkwater is een vitale sector. In 2001 was het meer dan ooit van belang dat er oog was voor beveiliging. Ik denk dat de sector dat goed heeft opgepakt. Er is meer aandacht voor, er kwam meer afrastering van het terrein, camera’s werden opgehangen. De bewustwording is toegenomen. Tot slot wordt het personeel nu beter gecontroleerd.” Versteegh was al lid van het KVWN vanaf het begin van haar werkzaamheden bij het RIVM, om middels H20 op de hoogte te blijven van ontwikkelingen, maar ook omdat het goed is onderdeel te zijn van een professioneel netwerk. Net als vele anderen die ooit zijn gaan werken in de wereld van (drink)water, heeft ook Ans Versteegh het idee niet snel iets anders te gaan doen. “Drinkwater is mijn passie. Heel veel wetenschappelijke thema’s komen bij elkaar: volksgezondheid, milieu, wetgeving, recht, technologie. Voor veel mensen is water een soort leven, een primaire levensbehoefte. Vergeleken met landen om ons heen hebben we het in Nederland goed voor elkaar, maar dat moet natuurlijk wel zo blijven. Ik zet me er graag voor in.” H2O / 16/17 - 2009

33


waternetwerken Kennismakingsdag Sectie Noord-Nederland op 30 september De kersverse sectie Noord-Nederland werkt hard aan de toekomst. Voorzitter Herman Homan, sinds 1981 lid en inmiddels tien jaar actief in het bestuur, blijft energie steken in de belangrijkste doelstelling van de sectie: kennisoverdracht. “Dat is meer dan ooit van belang.” Vorig jaar heeft de sectie Noord-Nederland van Waternetwerk een groot feest gegeven om de fusie tussen NVA en KVWN te beklinken. “Het was een geweldige dag”, zegt Homan. “Het was zowel een mooie afsluiting van een bijzonder tijdperk als het startsein voor de toekomst en de samenwerking in een nieuwe vorm.”

Op 12 augustus jl. was het bestuur weer samen. Het doel: een kennismakings(mid)dag organiseren voor de Sectie Noord-Nederland. “Dat is belangrijk. De nieuwe leden moeten elkaar leren kennen, zodat we aan de slag kunnen met de doelstelling van de fusie: kennisoverdracht, met name tussen de drinkwaterleidingbedrijven en de waterschappen,” vertelt Homan. “Kennis delen we door middel van excursies, lezingen, onderlinge contacten. Dat is waardevol. We hebben goed contact. Als er ergens een probleem is, kun je zonder probleem even met elkaar overleggen. Door lid te zijn van de sectie ken je elkaar en bel je elkaar gemakkelijker even op.”

Het bestuur van sectie Noord-Nederland.

Nieuwe cursussen in het najaar Nu de vakantieperiode weer voorbij is, begint Stichting Wateropleidingen uit Nieuwegein met een aantal nieuwe cursussen die verschillende aspecten van de watersector behandelen.

Basisopleiding Riolering Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht voor de riolering. Door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen groeit sinds enkele jaren de aandacht voor de riolering, onder meer voor de basisinspanning, het waterkwaliteitsspoor, afkoppelen en rioolrenovatie. Binnen deze cursus wordt daarom, naast het ontwerpen van riolering, aandacht besteed aan rioleringsbeheer en -beleid én planvorming. Na afloop van de opleiding heeft de deelnemer een breed en generalistisch denk- en werkkader. De cursus beslaat 28 avonden en drie zaterdagochtenden in de periode van september 2009 tot juni 2010. Afhankelijk van het aantal deelnemers vindt de cursus plaats op één of meer van de volgende locaties: Eindhoven, Voorburg, Utrecht of Zwolle. De deelnamekosten bedragen 2.450 euro.

34

H2O / 16/17 - 2009

Techniek Afvalwaterzuivering Nederland heeft ruim 500 zuiveringsinstallaties om afvalwater van woningen en bedrijven te behandelen. Daarnaast produceren veel bedrijven afvalwater dat soms op dezelfde, soms op een andere manier wordt behandeld. Deze opleiding geeft de cursist een grondig inzicht in de redenen voor afvalwaterzuivering en in de technieken voor het transport, de inzameling en de zuivering van afvalwater en de verwerking van slib. Daarmee is deze cursus bedoeld voor klaarmeesters, operators en medewerkers huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. De cursus beslaat 27 avonden en twee ochtenden in de periode september 2009 tot mei 2010. Afhankelijk van het aantal aanmeldingen zal de opleiding plaatsvinden op één of meer van de volgende locaties: Alkmaar, Arnhem, Breda, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Utrecht en Zwolle. De cursus begint op 7 september. Deelname kost 1.725 euro.

Toezicht en handhaving water Van oudsher zijn vergunningverlening en handhaving de belangrijkste instrumenten om te zorgen voor schoon oppervlaktewater. Handhavers in de watersector hebben niet

De sectie Noord-Nederland bestaat uit de mensen van de waterschappen, het bedrijfsleven en drinkwaterbedrijven. Homan is enthousiast over het feit dat naar schatting een derde van de 150 leden uit het bedrijfsleven (technische bedrijven, technologen, adviesbureaus) komt. Op de kennismakingsdag hoopt de voorzitter vooral nieuwe jongeren, mensen van drinkwaterbedrijven, het bedrijfsleven en waterschappen te kunnen ontmoeten. “De overheid stimuleert onze branche steeds meer de vorm van waterketenbedrijven aan te nemen. In onze sectie kunnen we daar al een begin aan maken door elkaar te leren kennen. Bovendien verwacht ik dat de jongere generatie staat te popelen om zich aan te sluiten en eventuele bestuursfuncties over te nemen. Het is een enerverende, interessante branche. Bovendien kan het met het oog op de vergrijzing geen kwaad.” Op 30 september is er een rondleiding in het waterzuiveringbedrijf Groningen en de rioolwaterzuivering in Leek. Daarnaast zijn er presentaties (onder meer van Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk) en is er tijdens de afsluitende barbecue mogelijkheid om te netwerken. Homan, in het dagelijks leven procesvoerder bij Waterschap Velt en Vecht, heeft er zin in. Aan stoppen met zijn ‘bijbaan’ als voorzitter heeft hij nooit gedacht. “Deze branche staat nooit stil, dus kennisoverdracht blijft altijd belangrijk. Ik zet me er graag voor in.”

alleen met de verschillende waterwetten en lozingsbesluiten te maken, maar ook met diverse aanpalende wetten, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Kaderrichtlijn Water. In Samen met de Bestuuracademie Nederland is de Opleiding Toezicht en Handhaving Water ontwikkeld. Na afloop van dit opleidingstraject is de deelnemer in staat om als milieuhandhaver op het werkveld oppervlaktewater te kunnen functioneren. Wanneer hij of zij voor zowel de Basisopleiding Toezicht en Handhaving Omgevingsrecht als de opleiding Toezicht en Handhaving Water het certificaat heeft behaald, ontvangt de cursist het diploma Toezicht en Handhaving Water. Dit diploma is een gezamenlijk diploma van Wateropleidingen en de Bestuursacademie. De deelnemer kan er natuurlijk ook voor kiezen om alleen één of enkele modules te volgen. De cursus duurt 16 dagen in de periode september 2009 - maart 2010, wordt in Utrecht gehouden en begint op 8 september. De kosten voor deelname bedragen 4.450 euro.

Integraal waterbeheer De veranderingen van het klimaat, neerslagpatronen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verdroging vereisen dat we anders met water en ruimte omgaan. Naast alle aandacht voor waterkwantiteit mag de waterkwaliteit niet uit het oog worden verloren. Zonder


waternetwerken goede kwaliteit leidt bergen en vasthouden tot milieuproblemen. De Kaderrichtlijn Water verplicht de EU-lidstaten gezonde watersystemen na te streven. Deze opleiding gaat uitgebreid in op alle ontwikkelingen, het gedrag van watersystemen hierop, de beleidsnotities en wetgeving. Allereerst verdiept de deelnemer zich in de technische kennis achter waterkwantiteit en -kwaliteit. Deze kennis leert hij of zij vervolgens toe te passen in complexe waterprojecten in landelijk en stedelijk gebied. De cursus beslaat 14 woensdagen en drie ochtenden in de periode september 2009 - april 2010 en begint op 9 september. De kosten bedragen 3.050 euro. De cursuslocatie is Utrecht.

Waterbeheer en onderhoud Beheer en onderhoud van het watersysteem wordt binnen het waterbeheer steeds belangrijker. Beheer en onderhoud bieden een instrument om voor droge voeten te zorgen, maar leveren vooral een bijdrage aan de water- en het leefkwaliteit van Nederland. In deze opleiding leert de deelnemer allereerst hoe het watersysteem functioneert in een natuurlijke situatie. Daarna kijken we vanuit het beleid, de wetgeving en de functies van het watersysteem naar het gewenste beheer en onderhoud. De cursist leert omgaan met de Flora- en faunawet, het bereiken van de ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water, het uitvoeren van beheers- en onderhoudsplannen en het uitbesteden van onderhoud. Zowel het stedelijke als het landelijke gebied komen uitgebreid aan de orde. De cursus is bedoeld voor buitendienstmedewerkers van waterschappen, gemeenten, provincies of Rijkswaterstaat en vindt in Utrecht plaats. De cursusdata zijn 10, 17, 24 september, 1, 8 oktober en 12 november. De kosten bedragen 1.825 euro.

Monsternemer afval- en oppervlaktewater In de praktijk worden veel monsters genomen in afval- en oppervlaktewater. Deze monsters worden genomen voor de handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, het bepalen van heffingen en monitoring. Na het volgen van de cursus weet de deelnemer waarom monsters genomen worden en in welke hoedanigheid dit wordt gedaan. Hij of zij leert een monster te nemen conform NEN 6600 en heeft inzicht in de meest voorkomende methoden van debietmeting van afvalwaterstromen. Voor de opsporing van een milieudelict is de cursist in staat conform de ‘Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten’ van het Openbaar Ministerie te werken. De deelnemer kent het belang van kwaliteitszorg en is in staat apparatuur te kalibreren. Hij of zij is in staat het monster op de juiste wijze te conserveren, te verpakken en te vervoeren naar een laboratorium, conform NEN-en-ISO 5667-3. De driedaagse cursus is bedoeld voor medewerkers van afdelingen handhaving van milieuwetten, monitoring, waterkwaliteit en heffingen. Zij zijn werkzaam bij waterschappen, Rijkswaterstaat, gemeenten of

andere organisaties die monsters nemen in het kader van toezicht of opsporing van milieudelicten. De cursus wordt in Nieuwegein gegeven op 10, 17 en 24 september. Deelname kost 1.225 euro.

Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties Eigenaren en beheerders zijn verantwoordelijk voor goed beheer en onderhoud van hun leidingwaterinstallaties. Beheer en onderhoud van leidingwaterinstallaties wordt over het algemeen uitbesteed aan installatie- of onderhoudsbedrijven. De verantwoordelijke medewerker moet op de hoogte zijn waaraan de installatie moet voldoen in het kader van de wet- en regelgeving op dit gebied en conform BRL 6000 Deel 08C en ISSO 55.5. Hij of zij moet een beheer- en onderhoudsplan kunnen opstellen van een complexe collectieve leidingwaterinstallatie. Na het volgen van deze opleiding bezit de deelnemer de technische kennis om het beheer aan leidingwaterinstallaties uit te voeren en een onderhoudsplan op te stellen conform de eisen van het Waterleidingbesluit en is de cursist hiervoor gekwalificeerd en erkend door UNETO-VNI. Deze cursus is bedoeld voor eigenaren, beheerders en installateurs van collectieve leidingwaterinstallaties bij gemeenten, zwembaden, sauna’s, bedrijven, kantoorgebouwen, vakantieparken, sportscholen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, hotels en wooncoöperaties. De cursus wordt gegeven op 17, 24 september, 1, 8, 15 oktober en 5 november in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 1.650 euro.

Aquatische ecologie (nieuw) Waterbeheerders zijn druk bezig met maatregelen die leiden tot een goede ecologische en chemische kwaliteit in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bepaalt Natura 2000 dat beheerders bepaalde watergebieden zo moeten inrichten dat ze een optimaal leefgebied vormen voor belangrijke soorten. Kortom, twee behoorlijke opgaven, waarbij kennis van aquatische ecologie heel belangrijk is. Om succesvol te zijn is inzicht nodig in de structuur en het ecologisch functioneren van de watersystemen, de populatiedynamiek van soorten en maatregel-effectrelaties. In deze opleiding leren cursisten wat de fysische, chemische en biologische kenmerken zijn van de belangrijkste watertypen in Nederland. Hij of zij krijgt inzicht in de relaties tussen (groepen van) soorten en hun fysisch-chemische milieu, tussen soorten onderling en in de opbouw en levensvatbaarheid van populaties. Ingegaan wordt op opbouw- en afbraakprocessen in watersystemen en de daaraan gekoppelde nutriëntencycli. Ook komen factoren aan bod die het voorkomen van soorten in een watersysteem bepalen. De deelnemer leert in de praktijk hoe een systeem aan de hand van analyseresultaten ecologisch wordt beoordeeld en wat onder een goede en slechte ecologische toestand wordt verstaan. Ten slotte komen oplossingen voor ecologische problemen

in aquatische systemen en beheerscenario’s aan bod. Deze cursus duurt 16 dagen in de periode november 2009 - april 2010 en begint op 5 november in Utrecht en omgeving. De kosten bedragen 4.200 euro.

Leidingen en waterkeringen Waterschappen krijgen veel vergunningaanvragen binnen voor de aanleg van lagedruk (< 10 bar) pers- en distributieleidingen in waterkeringen. De cyclus van toetsen, ontwerpen, aanleggen en beheren van deze leidingen verloopt chaotisch en vaak onder hoge tijdsdruk. De geldende regelgeving en haar onderbouwing zijn niet altijd even helder. De cursus geeft inzicht in alle dilemma’s en het verloop van alle stappen. Technische of technisch-juridische medewerkers van waterschappen, rioleringsafdelingen van gemeenten, drinkwaterbedrijven en nutsbedrijven (werkveld leidingen) hebben aan het einde van de cursus een overzicht van zaken die wel en (nog) niet geregeld zijn. Op basis van deze informatie wordt gebouwd aan een stappenplan met een stapsgewijze toelichting en een communicatiematrix. Deze cursus vindt plaats op 14 oktober en 4 november in Utrecht. De kosten bedragen 1.075 euro.

Stedelijk water Door de toenemende druk op ruimte en veranderingen in het klimaat wordt het steeds moeilijker water een goede plaats te geven en te laten behouden in een ruimtelijk ontwerp. Voor het kunnen realiseren van de wateropgave in een stad is een integraal ontwerp nodig, opgesteld door de gemeente en de waterbeheerders. In de cursus komt naast inhoudelijke aspecten ook het proces om tot een gezamenlijk plan te komen aan bod. Het uiteindelijk doel van de cursus is de deelnemers voldoende kennis en handvatten te bieden om zelf invulling te kunnen geven aan een goed ontwerp, zowel ruimtelijk als waterhuiskundig. De cursusdata zijn 27 oktober, 3 en 10 november. Deelname kost 1.225 euro. Ook deze cursus vindt plaats in Utrecht.

Functieopleiding Ontwerp van leidingsystemen (herzien) Bij het ontwerpen van een leidingnet doorloopt de ontwerper meestal systematisch verschillende ontwerpfasen. Hij moet de meest gebruikte methoden en technieken beheersen en juist toepassen. De opleiding behandelt de theorie van het ontwerpen van een leidingnet uitgebreid. Via projectopdrachten is de theorie in de praktijk te brengen. Deelnemers doorlopen stapsgewijs het totale ontwerpproces en verkrijgen inzicht in de totstandkoming van een ontwerp. De opleiding begint 1 oktober en heeft plaats op twaalfdonderdagen in de periode oktober 2009 - april 2010 in Utrecht. Deelname kost 2.950 euro. Voor meer informatie: Pim van Marissing (030) 606 94 08, Petra Barte (030) 606 94 04, Laura Bon (030) 606 94 15, Gwendy Dirks (030) 606 94 06 of Jantine de Waal (030) 606 94 09.

H2O / 16/17 - 2009

35


H2O Gieterstopper

26-03-2004

10:56

Pagina 1

DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie

Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

_ _ _ _ _ _ ! W _ U _ E I __ N Op een andere manier _ _ onder de aandacht komen? Uw logo

Plaats uw bedrijf in de schijnwerpers via het Watervenster van H2O!

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT

Uw boodschap Uw contactgegevens

De voordelen voor u: • Al uw bedrijfsinformatie overzichtelijk bij elkaar • Ruimte om een duidelijke boodschap naar de H2O-lezer te brengen • Snel en makkelijk: u levert tekst en logo, wij verzorgen de opmaak Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 of Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 Bereik ruim 4.500 kaderleden binnen de Nederlandse waterbranche met uw plaatsing in de nieuwe rubriek Watervenster!


platform

Jan-Philip Witte, KWR Watercycle Research Institute / Vrije Universiteit Amsterdam Han Runhaar, KWR Watercycle Research Institute Remco van Ek, Deltares Dirk-Jan van der Hoek, Planbureau voor de Leefomgeving

Eerste landelijke schets van de ecohydrologische effecten van een warmer en grilliger klimaat Een warmer en grilliger klimaat zal via de waterhuishouding doorwerken op de natuur van Nederland. In een verkennende studie zijn de gevolgen voor binnendijkse ecosystemen in kaart gebracht. Verschillende ecosystemen, zoals hoogvenen en vennen, kunnen in de problemen komen, maar er zijn ook ecosystemen, zoals sprengbeken en droge duinen, die mogelijk profiteren van soms meer neerslag en verdamping, soms langdurige droogte. De uitkomsten zijn echter hoogst onzeker. Dat komt zowel door een aantal fundamentele tekortkomingen in de huidige generatie hydrologische modellen, als door een gebrek aan kennis over de sturende ecohydrologische processen. Nieuw onderzoek moet soelaas bieden.

B

ijna niemand twijfelt er meer aan: het klimaat verandert in rap tempo. Nederland is de afgelopen eeuw 1,7 C warmer geworden1) en de neerslag is significant toegenomen, vooral in de wintermaanden (zie afbeelding 1). Om via het beleid te kunnen inspelen op de gevolgen van klimaatverandering voor de natuur van Nederland, is in opdracht van Deltares en het Planbureau voor de Leefomgeving een verkennende studie uitgevoerd2). De studie richtte zich vooral op de vegetatie van verschillende binnendijkse ecosystemen die indirect, via wijzigingen in de waterhuishouding, door klimaatverandering kunnen worden

beïnvloed. Onderzocht zijn de effecten van klimaatscenario’s W en W+ in 2050. Qua jaarlijks neerslagoverschot zijn dit respectievelijk het natste en het droogste van de vier door het KNMI in 2006 gepubliceerde scenario’s3). Beide scenario’s hebben gemeen dat de winters natter worden en dat de verschillen tussen de jaren toenemen. Onder scenario W+ wordt de zomer veel droger, terwijl de droogte onder scenario W gelijk blijft of iets gaat toenemen, afhankelijk van de locatie in Nederland. Kijken we bijvoorbeeld naar het neerslagtekort in de drie zomermaanden in de Amsterdamse Waterleidingduinen, dan zal dat onder scenario W+

Afb. 1: De in twaalf hoofdstations van het KNMI gemeten neerslag is de afgelopen eeuw aanzienlijk gestegen.

gemiddeld twee keer zo groot worden en onder scenario W met elf procent stijgen4). Het onderzoek bestond uit twee delen. In het eerste deel werd een kaart van al aanwezige natuurdoeltypen5) vergeleken met de uitkomsten van hydrologische modellen6), beide beschikbaar voor heel Nederland in een ruimtelijke resolutie van 25 bij 25 meter. Zo kon ieder natuurdoeltype worden gerelateerd aan hydrologische grootheden als de grondwaterstand, het vochttekort en het percentage systeemvreemd water. Vervolgens werd voor ieder type onderzocht welke verschuivingen in deze grootheden optreden wanneer het klimaat verandert. In het tweede deel werden de uitkomsten uit het eerste deel gecombineerd met literatuurgegevens en proceskennis om een beeld te schetsen van de gevolgen van klimaatverandering voor de natuur. Die schets bestaat uit een voorlopige kaart (zie afbeelding 2) met een begeleidende tekst. Het doel van deze kaart is niet alleen om de voorziene verschuivingen in de natuur van Nederland grafisch weer te geven, maar ook om discussie uit te lokken en zo de kennis over de ecohydrologische effecten van klimaatverandering te vergroten.

Effecten per ecosysteem Klimaatverandering zal vooral gevolgen hebben voor vegetaties die voor hun watervoorziening geheel zijn aangewezen op de atmosfeer. Grondwateronafhankelijke H2O / 16/17 - 2009

37


Afb. 2: Voorlopige schetskaart van ecologische effecten van een warmer en qua neerslag grilliger klimaat.

vegetaties op hogere zandgronden - zoals stuwwallen, duinen en hogere dekzandruggen - zullen te maken krijgen met een groter vochttekort in het groeiseizoen. Onder scenario W+ is de toename van dat tekort aanzienlijk, wat zal leiden tot een opener vegetatie en een toename van het aandeel vroege bloeiers en soorten die in zomerslaap gaan. Vele bomen zullen de grotere droogte niet overleven. In beide scenario’s zal het aantal wintergroene soorten in bossen toenemen en zal sprake zijn van een verhoogd risico op bosbranden.

38

H2O / 16/17 - 2009

Ook in natte en alleen door regenwater worden gevoede ecosystemen kunnen grote veranderingen optreden. Door de toegenomen vochtdynamiek en temperatuur zullen karakteristieke vegetaties van hoogvenen, vennen en natte heiden het moeilijker krijgen. De ontwikkeling van levend hoogveen in Nederland is onder scenario W+ waarschijnlijk kritiek. De kwel naar lage gebieden als beekdalen, duinvalleien en de randen van grote infiltratiegebieden zal toenemen onder

het relatief natte scenario W. Dat gebeurt mogelijk ook onder het droge scenario W+. Dat komt doordat de bodem in hoger gelegen infiltratiegebieden in dit scenario ‘s zomers zo ver uitdroogt dat de werkelijke verdamping door de vegetatie sterk wordt gereduceerd en dientengevolge de jaarlijkse grondwateraanvulling stijgt. De toename van de grondwateraanvulling en kwel onder W+ zijn echter hoogst onzeker, omdat de toekomstige verdampingseigenschappen van de vegetatie in het voedende infiltratiegebied nu nog niet bekend zijn (zie volgende


platform een toename van de kwel naar de Gelderse vallei), terwijl een ander model juist op een verlaging uitkwam.

Is er nog toekomst voor natte door regenwater gevoede ecosystemen met onder andere veenmos en ronde zonnedauw als het droge en warme W+-scenario werkelijkheid wordt? (foto: Remco van Ek).

paragraaf ). De kweltoename zou gunstig zijn voor de biodiversiteit van sprengen, beken, natte duinvalleien en door kwelwater gevoede schraallanden, zoals die voorkomen in het laagveenmoeras net aan de westelijke voet van de Utrechtse heuvelrug. Daar staat bij scenario W+ een ongunstige verandering tegenover, namelijk dat als de kweltoename onvoldoende is, de grondwaterstand in de loop van de drogere zomer dieper kan wegzakken (onder scenario W verandert de laagste grondwaterstand nauwelijks). Voor een dergelijk kweltoename moet het infiltratiegebied voldoende groot zijn. Benedenlopen van beken krijgen vaker te maken met overstromingen, wat bij de huidige kwaliteit van het beekwater voor verschillende vegetaties ongunstig zal zijn. De waterkwaliteit van sloten en meren zal vermoedelijk achteruitgaan, doordat in de zomer de watertemperatuur stijgt, de peilen dalen, de verzilting toeneemt en de invloed van sulfaatrijk water uit de grote rivieren toeneemt. Laagveenmoerassen, zoals de Nieuwkoopse plassen en de Weerribben, waaruit veel water wegzijgt naar een diep ontwaterde omgeving, zullen zonder aanvullende maatregelen (denk aan een ander peilbeheer) in de zomer meer oppervlaktewater moeten aanvoeren. Door de slechtere kwaliteit van dit oppervlaktewater moet voor een achteruitgang van de biodiversiteit worden gevreesd. Dat geldt ook voor de biodiversiteit van het veenweidegebied, niet alleen wegens de grotere invloed van kwalitatief slecht oppervlaktewater, maar ook doordat een lagere grondwaterstand en een hogere temperatuur in de zomer zullen leiden tot een versnelde afbraak van het veen.

Onzekerheden en benodigd onderzoek In welke richting het klimaat gaat veranderen is nog zeer onzeker. Bovendien is het voorspellen van de ecohydrologische

gevolgen van klimaatverandering met minstens zo grote onzekerheden omgeven. Een juiste analyse van deze gevolgen valt of staat met een op maat gesneden modellering van de waterhuishouding. Dit betekent dat de ruimtelijke resolutie en de nauwkeurigheid van de hydrologische modeluitvoer moeten aansluiten bij de habitateisen van de te bestuderen ecosystemen. Het in deze studie gebruikte hydrologische modelinstrumentarium sloot in deze toepassing onvoldoende aan op deze voorwaarden; het in ontwikkeling zijnde Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI) zal dat ongetwijfeld beter doen. De uitkomsten van het NHI en andere hydrologische modellen dienen echter ruimtelijk te worden neergeschaald naar het niveau waarop ecosystemen functioneren. Hiermee is hier enige ervaring mee opgedaan7), maar de verdere ontwikkeling van slimme neerschalingstechnieken blijft nodig. Door klimaatverandering zullen meer weersextremen voorkomen, zoals piekbuien en periodes van droogte. Dit heeft gevolgen voor de verdamping. Een ander verbeterpunt ligt daarom in de modellering van de verdamping en dus van de grondwateraanvulling: die moet klimaatbestendig worden gemaakt (NB: een fout in de verdampingspost tikt in het Nederlandse klimaat twee tot drie keer zo hard door in de grondwateraanvulling!). In de huidige hydrologische modellen is de vegetatie geschematiseerd als een laag met vaste verdampingseigenschappen. Onvolkomenheden in de schematisering en parametrisering van deze groene laag worden door modelbouwers meestal vereffend door bijvoorbeeld een hydraulische weerstand in de ondergrond bij te stellen. Fouten worden daardoor niet opgemerkt, wat ernstige gevolgen kan hebben voor de simulatie van klimaateffecten. Uit onze studie bleek bijvoorbeeld, dat het ene model onder het droge scenario W+ een verhoging van de grondwateraanvulling onder de Veluwe berekende (en dus

Voor een juiste simulatie van de grondwateraanvulling is het op de eerste plaats nodig dat alle verdampingstermen afzonderlijk (interceptie, transpiratie, evaporatie) nauwkeurig worden gemodelleerd. De interceptiepost bijvoorbeeld, verandert onder invloed van een andere temporele neerslagverdeling: naarmate de neerslag meer in de vorm van piekbuien valt, in plaats van gelijkmatig verdeeld over het jaar, zal de interceptiepost dalen en meer water de bodem bereiken. Dit klimaateffect wordt natuurlijk pas dan zichtbaar als de interceptieterm goed wordt gesimuleerd. Op de tweede plaats moet rekening worden gehouden met enkele structurele aanpassingen van de vegetatie aan het klimaat: het waterverbruik van planten daalt bij een toename van het kooldioxidegehalte8), 9) en het aandeel kale grond en het aandeel weinig verdampende mossen en korstmossen in de vegetatie van hogere zandgronden stijgt in drogere zomers (volgens een recente studie4) tot wel 80 procent op de zuidhelling van duinen onder W+). Zolang deze aanpassingen niet zijn gekwantificeerd, zijn hydrologische modellen waarschijnlijk niet zo geschikt voor het simuleren van een extreem (maar waarschijnlijk) scenario als W+. Naast verbetering van de hydrologische modellen dienen relaties, zoals opgenomen in diverse ecohydrologische modellen, klimaatbestendig te worden gemaakt. De huidige ecohydrologische modellen zijn onvoldoende bruikbaar in een nieuw klimaat, omdat ze gebaseerd zijn op zeer indirecte verbanden tussen gemiddelde grondwaterstanden en vegetatiesamenstelling, ontleend aan het klimaat van de twintigste eeuw. Daarom zijn op fysiologisch processen gebaseerde relaties nodig, waarin de invloed van het klimaat is verwerkt. Een voorbeeld is het vervangen van de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand, als voorspellende variabele voor de vegetatie, door grootheden die direct op de vegetatie inwerken: de beschikbaarheid in het wortelmilieu van zuurstof om te respireren en van water om te transpireren10), 11). Bovendien is nog weinig bekend over de effecten van extremen op de vegetatie, terwijl ecologen de grote betekenis van extremen benadrukken en die extremen naar verwachting zullen gaan toenemen, bijvoorbeeld in de vorm van zeer droge zomers en hevige neerslagbuien. Omdat het beleid vraagt om voorspellingen voor de langere termijn (2050 of 2100 bijvoorbeeld), is het ten slotte noodzakelijk dat rekening gehouden wordt met de successie van het systeem van bodem, water en vegetatie in een veranderend klimaat12). KWR werkt samen met de Vrije Universiteit Amsterdam aan het ontwikkelen van dergelijke klimaatbestendige modellen. Het natuurbeleid is de afgelopen 20 jaar behoorlijk ‘SMART’ gedefinieerd in de vorm van natuur(doel)typen, doelsoorten en bijbehorende milieu- en beheermaatregelen. H2O / 16/17 - 2009

39


scenario W, dat op jaarbasis weliswaar natter is dan het huidige klimaat, maar dat een iets drogere zomer kent en meer meteorologische variatie tussen de jaren. Klimaatverandering zou al met al een stimulans moeten zijn het anti-verdrogingbeleid en de uitbreiding van de ecologische hoofdstructuur met grotere voortvarendheid uit te voeren. Het rapport kan besteld worden bij KWR Watercycle Research Institute, t.a.v. Flip Witte, Postbus 1072, 3430 BB Nieuwegein of per e-mail: flip.witte@kwrwater.nl.

Natte kwelgevoede schraallanden zouden kunnen profiteren van klimaatverandering, mits inundatie met verontreinigd beekwater achterwege blijft (foto: Flip Witte).

Monitorings- en modelonderzoek kunnen behulpzaam zijn bij het signaleren van mogelijke klimaateffecten. Dit zou er toe kunnen leiden, dat natuurdoelen regelmatig moeten worden bijgesteld.

Adaptieve maatregelen Gezien de onzekerheden mogen op basis van deze studie beslist geen conclusies worden getrokken die vergaande consequenties kunnen hebben, zoals het opgeven van bepaalde natuurdoelen omdat die toch niet meer haalbaar zouden zijn. Wel kan alvast op de mogelijke negatieve gevolgen van klimaatverandering worden geanticipeerd met het nemen van een aantal mitigerende maatregelen, gericht op het verbeteren en meer robuust maken van de kwaliteit van natuurgebieden. Verdroging van natte heiden en vennen kan onder andere worden bestreden door het omzetten van veel verdampend donker naaldhout in loofbos, grasland of hei, en door het afdammen van greppels, voor zover die nog aanwezig zijn. Externe maatregelen zijn het aanleggen van hydrologische bufferzones, het opzetten van peilen in landbouwgebieden, een beregeningsverbod in droge tijden en het verplaatsen

of sluiten van grondwaterwinningen. Vergroten van de oppervlakte van aaneengesloten natuurterrein maakt het eenvoudiger een hoog grond- en oppervlaktewaterpeil ten opzichte van de omgeving te handhaven. Bovendien biedt oppervlaktevergroting soorten de mogelijkheid te migreren naar locaties die in de toekomst gunstige groeiomstandigheden bieden. In peilbeheerste gebieden, zoals laagvenen, kan een flexibeler peilbeheer aanzienlijk helpen om de aanvoer van oppervlaktewater van een slechte kwaliteit zo lang mogelijk buiten de deur te houden. De inlaatbehoefte van laagvenen kan voorts worden verminderd door de wegzijging te reduceren via een aantal externe maatregelen: het onder water zetten van aangrenzende diepe polders, het verplaatsen van grondwaterwinningen en het bevorderen van de grondwateraanvulling in infiltratiegebieden, zoals de Utrechtse heuvelrug. Al deze maatregelen zijn gericht op de bestrijding van de verdroging en de vergroting van aaneengesloten oppervlakten natuur, en als zodanig niet nieuw. Ze zijn van groot belang als scenario W+ bewaarheid wordt, en mogelijk van belang onder

Ansichtkaart van rond 1900, weergevend een romantisch grothuisje in een sprengbeek bij Oosterbeek. De afvoer op deze locatie bedraagt tegenwoordig ongeveer vijf liter per seconde, terwijl deze prent een veelvoud daarvan laat zien. Zullen door klimaatverandering oude tijden gaan herleven?

40

H2O / 16/17 - 2009

LITERATUUR 1) Planbureau voor de Leefomgeving (2009). Wegen naar een klimaatbestendig Nederland. 2) Witte J-P., J. Runhaar en R. Van Ek (2009). Ecohydrologisch effecten van klimaatverandering op de vegetatie van Nederland. Kiwa Water Research. Rapport 2009.032. 3) Van den Hurk B., A. Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI. Rapport WR-2006-01. 4) Witte J-P., R. Bartholomeus, D. Cirkel en P. Kamps (2008). Ecohydrologische gevolgen van klimaatverandering voor de kustduinen van Nederland. Kiwa Water Research. Rapport KWR 08.006. 5) Bal D., H. Beije, M. Felliger, R. Haveman, A. van Opstal en F. van Zadelhoff (2001). Handboek natuurdoeltypen. Expertisecentrum LNV. Rapport 2001/020. 6) Van Beek E., M. Haasnoot, K. Meijer, J. Delsman, J. Snepvangers, G. Baarse, R. van Ek, G. Prinsen, J. Kwadijk en J. van Zetten (2008). Verkenning kosteneffectiviteit van grootschalige maatregelen tegen droogteschade als gevolg van de G+ en W+ klimaatscenario’s. Deltares. Rapport T2498. 7) Hoogewoud J. en R. van Ek (2002). Regionale standplaatsmodellering voor terrestrische vegetatie: naar een generieke methode voor het neerschalen van hydrologische modeluitkomsten ten behoeve van ecohydrologische toepassingen. RIZA. Rapport 2002.035. 8) Kruijt B., J-P. Witte, C. Jacobs en T. Kroon (2008). Effects of rising atmospheric CO2 on evapotranspiration and soil moisture: a practical approach for the Netherlands. Journal of Hydrology 349, pag. 257-267. 9) Witte J-P., B. Kruijt, T. Kroon en C. Maas (2006). Verdamping planten daalt door toename atmosferische kooldioxyde. H2O nr. 5, pag. 29-31. 10) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom, J. van Dam en R. Aerts (2008). Critical soil conditions for oxygen stress to plant roots: substituting the Feddes-function by a process-based model. Journal of Hydrology 360, pag. 147-165. 11) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom, J. van Dam en R. Aerts (2009). Towards a climate-proof relationship between soil moisture conditions and vegetation composition. Plant, Cell & Environment. In voorbereiding. 12) Van Bodegom P., S. Dekker, M. Wassen en J-P. Witte (2009). Geen adaptiestrategie zonder een klimaatbestendige ecohydrologie. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden om de biodiversiteit in Nederland onder een ander klimaat te voorspellen. Stichting Kennis voor Klimaat. Rapport 005/09.


platform

Jan Baas, Vrije Universiteit Amsterdam Henk Hoogenboom, Hoogheemraadschap van Delfland Bas Kooijman, Vrije Universiteit Amsterdam

Sterfte van Daphnia in beheergebied Delfland verklaard Binnen de afdeling theoretische biologie van de Vrije Universiteit van Amsterdam zijn modellen ontwikkeld om voorspellingen te kunnen doen over effecten van mengsels van chemische stoffen. Deze modellen zijn gebruikt om de door Hoogheemraadschap van Delfland gemeten chemische verontreiniging (onder andere PAK, PCB, metalen en pesticiden) te relateren aan de eveneens gemeten sterfte van in situ blootgestelde watervlooien (Daphnia magna). De modellen hadden een erg goede voorspellende waarde: in 92 procent van de onderzochte gevallen werd een juiste voorspelling gedaan over het optreden van sterfte onder de watervlooien. In geval van sterfte kon worden aangegeven welke (combinatie van) stof(fen) de waargenomen sterfte veroorzaakt. Verder bleek uit het onderzoek dat het voldoen aan de MTR-waarden niet automatisch betekent dat aan de randvoorwaarden voor een goede ecologische waterkwaliteit zal worden voldaan. Hiervoor zal in de evaluatie van de KRW aandacht moeten worden gevraagd.

O

nderzoeken naar effecten van stoffen en normen zijn vrijwel altijd gebaseerd op blootstelling aan één enkele stof. In natuurlijke ecosystemen echter worden organismen niet blootgesteld aan enkelvoudige stoffen, maar aan mengsels. De laatste jaren groeit daarom de belangstelling voor effecten van stoffen in mengsels en komen er steeds meer aanwijzingen dat in mengsels effecten op kunnen treden in concentratieranges, waarin enkelvoudige stoffen geen effecten laten zien1). Daar het onmogelijk is om van zelfs maar een fractie van alle voorkomende mengsels effecten experimenteel vast te stellen, wordt binnen de afdeling Theoretische Biologie van de Vrije Universiteit Amsterdam in het kader van het Europese project NoMiracle gewerkt aan mechanistische modellen om effecten van mengsels te kunnen voorspellen. De nadruk ligt daarbij op effecten op overleving. Omdat de aanpak is gebaseerd op de mechanismen achter de toxiciteit, kan - indien er een effect op overleving is - ook worden aangegeven welke stof of stofgroepen bepalend is/zijn voor het waargenomen effect.

neming voor de chemische analyse en de wijze waarop de watervlooien worden blootgesteld de rapportage van Delfland)2).

Het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland omvat circa 3.700 hectare glastuinbouw (zie afbeelding 1).

Afb. 1: Het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, met daarin aangegeven de monster­ nemingspunten.

Doel van het onderzoek was het toepassen van het mengselmodel op de door het Hoogheemraadschap van Delfland gemeten chemische verontreiniging in combinatie met de overleving van in situ blootgestelde watervlooien (zie voor een uitgebreide beschrijving van het meetnet, de monsterH2O / 16/17 - 2009

41


Een deel van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen, de afbraakproducten van deze middelen en meststoffen komt in het oppervlaktewater terecht. Daarnaast wordt het oppervlaktewater belast met zware metalen door afspoeling van regenwater via de zinken dakgoten van de kassen. Ook historische belastingen vanuit de industrie (PCB), de glastuinbouw (organochloorverbindingen) en door uitlogen en verrotten van verduurzaamd hout uit de waterbouw (PAK en zware metalen) beïnvloeden de ecologische kwaliteit van vooral de waterbodem nog steeds negatief.

Sinds 1990 onderzoekt het Hoogheemraadschap van Delfland het effect van verontreinigingen in het oppervlaktewater op de overleving van in situ blootgestelde watervlooien. Het onderzoek begon op 14 locaties in het glastuinbouwgebied en op drie referentielocaties waar de invloed van de glastuinbouw verwaarloosbaar werd geacht. In 1994, 2000 en 2006 vonden herzieningen van het meetnet plaats. Op ieder meetpunt werd de overleving van de watervlooien maandelijks in de periode mei tot en met oktober uitgevoerd. De chemische analyses vonden in de regel maandelijks jaarrond plaats. De Daphnia werden blootgesteld in een glazen pot met een glazen deksel. Deze pot werd op locatie voor driekwart gevuld met oppervlaktewater. Vervolgens werden tien watervlooien van tien dagen oud met een pipet in de glazen pot overgeheveld. De pot werd met een steen aan een touw verzwaard op zijn kop in het water opgehangen. Na een week blootstelling werden de nog levende watervlooien geteld. Naast het uitzetten van veldkooien met Daphnia werd een scala aan verontreinigende componenten gemeten: 36 bestrijdingsmiddelen, 10 nutriënten en zouten, 14 PAKs, 13 PCBs, 10 zware metalen en in totaal 22 algemene parameters als stroming, pH, zuurstof en elektrisch geleidend vermogen in het oppervlaktewater. Deze metingen vonden altijd in de directe omgeving plaats in de week volgende op de datum dat de watervlooien werden uitgezet.

Conceptuele beschrijving modelleerwerk Het effect van het mengsel wordt opgebouwd uit de effecten van de individuele stoffen. Daarom moeten per stof de parameters die hun effect kunnen beschrijven, worden bepaald. Vervolgens wordt dit doorgerekend naar het effect van de combinatie van stoffen zoals die is gemeten. De belangrijkste parameter is de zogeheten No Effect Concentratie voor overleving (of NEC). De NEC is de concentratie in het milieu waaronder geen effecten optreden op overleving van de Daphnia. Daarnaast zijn twee andere parameters nodig die worden gebruikt om te bepalen hoe snel en hoe sterk het effect van de verontreiniging doorwerkt op de Daphnia zodra de NEC wordt overschreden.

42

H2O / 16/17 - 2009

Afb. 2: Voorbeeld van het effect van de gemeten concentratie diazinon op de overleving van watervlooien. De concentratie diazinon in de watervlo neemt toe in de tijd (stippellijn), totdat een drempelwaarde wordt overschreden, op ongeveer 19 uur na de start van de blootstelling. De kans om dan te overleven neemt daarna sterk af en na circa 21 uur zijn de uitgezette watervlooien allemaal dood (getrokken lijn)

In essentie neemt de uitgezette watervlo de stoffen op en zodra er een drempelconcentratie wordt overschreden (welke correspondeert met de NEC zoals die in het milieu voorkomt) neemt de kans om dood te gaan toe, afhankelijk van hoe snel een stof wordt opgenomen en de stofeigenschappen. In afbeelding 2 is een voorbeeld gegeven voor het effect van diazinon op de sterfte van de watervlooien. De gemeten concentratie bedroeg 4.1 nM en de NEC bedroeg 1.1 nM. De stippellijn laat de toename van de interne concentratie zien en de ononderbroken lijn de sterftekans. Zodra de interne drempelwaarde wordt overschreden is in dit geval de watervlopopulatie binnen enkele uren daarna uitgestorven. In totaal duurt dat in dit geval ca 21 uur. Bij voorkeur worden de parameters van een stof bepaald uit meetgegevens van het verloop van effecten in de tijd. Voor de meeste stoffen zijn dit

soort gegevens echter niet beschikbaar en zijn de parameters bepaald uit het verloop van tenminste drie gerapporteerde concentraties waarbij de helft van de blootgestelde organismen sterft (de LC50) in de tijd. Hiervoor is gebruik gemaakt van openbaar beschikbare data3). Om het effect van het mengsel te bepalen, zijn stoffen uit dezelfde chemische groep (bijvoorbeeld de organofosfor-pesticiden) samen genomen. Deze stoffen delen de zogeheten no effect-concentratie, waardoor in de mengsels in veel lagere concentraties effecten op kunnen treden dan bij blootstelling aan enkelvoudige stoffen. Zo ontstaat voor iedere stof of stofgroep een NEC. Als een NEC wordt overschreden, kunnen we met deze aanpak uitrekenen wat het effect is op overleving van Daphnia en is direct het verband met de stof of stofgroep

Toegelaten maximumconcentraties in oppervlaktewater, vergeleken met de NEC voor effecten op overleving van Daphnia magna.

MTR (opgelost) µM

NEC µM

NEC/MTR

PAK fenanthreen anthraceen fluorantheen benz-a-pyreen

1.68 E-3 0.39 E-3 1.48 E-3 0.20 E-3

1.3 1.3 0.46 0.032

770 3300 310 160

metalen koper cadmium zink chroom nikkel

2.3E-2 3.6E-3* 1.4E-1 0.2E-1 8.7E-2

6.8E-1 8.9E-3 3.1E 0 3.1E+2 4.3E 0

29 2.5 21 1839 49

pesticiden diazinon dichloorvos mevinvos parathion-ethyl

1.2E-4 3.2E-6 8.9E-6 6.9E-6

1.12E-3 2.83E-1 4.46E-3 1.13E-3

9 89335 500 165

* Deze norm wordt herzien.


platform van Daphnia voor blootstelling aan alleen die stof. Voor reproductie of groei zullen naar verwachting op een veel lager concentratieniveau effecten optreden. Maar ook in de mengsels komen effecten op een lager concentratieniveau dan de gegeven NEC voor, zoals de metingen bevestigen.

Joep de Koning van het Hoogheemraadschap van Delfland tijdens het uitzetten van de watervlooien

die het effect bepaalt, gelegd. Als geen van de NECs wordt overschreden, is er geen effect op overleving. Het afleiden van de NECs voor de verschillende stoffen geeft ook de mogelijkheid om een vergelijking te maken tussen de NECs en de bestaande maximum toelaatbaar risico (MTR)-concentraties.

Resultaten Ten tijde van de data-analyse waren experimentele resultaten beschikbaar van 1990 tot en met 2007. Gaande van 1990 naar 2007 neemt de sterfte onder de uitgezette Daphnia af, maar neemt het aantal gemeten componenten toe. Er is voor gekozen om het jaar 2000 als basisjaar te nemen. In totaal waren 104 datasets beschikbaar uit dat jaar: 31 datasets met volledige overleving, 38 met een partieel effect en 35 zonder overleving. Uit een analyse van de beschikbare gegevens blijkt dat alleen de data waar er een volledig effect is (ofwel geen overleving ofwel volledige overleving), goed gedefinieerd zijn. Daarom is alleen naar deze data gekeken. Verder zijn alleen die datasets gebruikt waar een volledige meting van chemische verontreiniging beschikbaar is. Hierdoor bleven uiteindelijk 37 datasets over, waarvan 20 zonder effect en 17 met totale sterfte onder de watervlooien. Van de 20 datasets zonder sterfte wordt dit in 19 gevallen ook juist voorspeld: geen van de NECs wordt overschreden. Van de 17 datasets waarbij sterfte wordt gemeten, is dit in 15 gevallen ook voorspeld. In één geval wordt de NEC van zink net overschreden, maar wordt toch geen sterfte waargenomen. In het tweede geval wordt de NEC en de 48 hr LC50 voor pirimifos-methyl overschreden, maar treedt toch geen sterfte op. Waarschijnlijk is de gemeten concentratie niet representatief geweest voor de hele blootstellingsperiode.

Discussie Het concept van de ‘geen effect’-concentratie blijkt een krachtige benadering voor het voorspellen van effecten na blootstelling aan complexe mengsels. Ondanks de vaak slechte uitgangsparameters, vaak liggen in de literatuur gerapporteerde LC50-waarden meer dan een orde van grootte uiteen, blijkt de voorspelling over het al dan niet optreden van sterfte onder de watervlooien in 92 procent van de gevallen juist. In geval van sterfte is het ook mogelijk om aan te geven welke stof of combinatie van stoffen de sterfte veroorzaakt. In op één na alle gevallen wordt de waargenomen sterfte veroorzaakt door een hoge concentratie van een enkele stof. Van de bestrijdingsmiddelen is vooral pirimifos-methyl een stof die vaak sterfte veroorzaakt (drie maal). Daarnaast hebben diazinon en parathion beiden éénmaal de sterfte veroorzaakt. Verder zijn een te hoge pH of een te laag zuurstofgehalte beiden drie maal en een te hoog chloridegehalte éénmaal verantwoordelijk voor de waargenomen sterfte. In één geval werd de NEC voor een individuele stof niet overschreden, maar wel voor het mengsel van de pesticiden. Dit is een mooi voorbeeld van een effect van een mengsel; alle individuele stoffen afzonderlijk leiden niet tot een effect, maar tezamen wel. Een vraag die vaak wordt gesteld, is hoe erg het is als een norm wordt overschreden. Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden, maar een vergelijking van de NECs met de gegeven MTR-waarden voor de verschillende stoffen4) geeft wel enig inzicht. In de tabel is een overzicht gegeven.

De twee meest in het oog springende zaken in de tabel zijn de relatief hoge MTR-waarden van de metalen en voor diazinon. Voor diazinon geldt net als voor veel andere nieuwere bestrijdingsmiddelen een uniforme ad hoc norm van 2 ng/l. Vooral voor de potentere insecticiden biedt deze norm nauwelijks bescherming. Voor koper, cadmium en zink biedt de MTR nauwelijks enige bescherming voor watervlooien. Een betrekkelijk kleine overschrijding van de norm kan al direct tot sterfte leiden bij blootstelling aan de enkelvoudige stof. In mengsels kan afhankelijk van de concentraties van de overige aanwezige metalen al op het concentratieniveau van de MTR sterfte optreden. Als er op dit niveau sterfte wordt verwacht onder watervlooien, is het redelijk om aan te nemen dat het uitgangspunt van de MTR - bescherming van 95 procent van de soorten - niet wordt gehaald.

Conclusies We hebben succesvol een fundamenteel verband kunnen leggen tussen een gegeven chemische verontreiniging en de overleving van watervlooien. Het blijkt mogelijk om het optreden van effecten op overleving van watervlooien te voorspellen. Als effecten optreden, kunnen we aangeven welke stof of stofgroep dat effect veroorzaakt. De sterfte wordt vooral veroorzaakt door uitschieters in concentraties van enkele stoffen, maar ook een hoge pH of een lage zuurstofconcentratie veroorzaken sterfte onder de watervlooien. Het belangrijkste dat dit onderzoek echter laat zien, is dat het voldoen aan de MTR-waarden niet automatisch betekent dat aan de randvoorwaarden voor een goede ecologische waterkwaliteit zal worden voldaan. Hiervoor zal in de evaluatie van de KRW aandacht moeten worden gevraagd. LITERATUUR 1) Baas J., J. Willems, T. Jager, M. Kraak, T. Vanderbrouck en S. Kooijman (2009). Prediction of survival after in situ exposure to complex mixtures. Environmental Science and Technololgy. In voorbereiding. 2) Hoogheemraadschap van Delfland (2005). Delfland in breedbeeld. Een breed beeld van het watersysteemonderzoek t/m 2004. 3) Kegley S., B. Hill, S. Orme en A. Choi (2008). PAN pesticide database. Pesticide Action Network, San Francisco. 4) Commissie Integraal Waterbeheer (2000). Normen voor het waterbeheer. Achtergronddocument NW4.

Het is goed te realiseren dat de vergelijking alleen een indicatie geeft. De MTR-waarde is bedoeld om het ecosysteem te beschermen en accepteert dat vijf procent van de blootgestelde soorten schade ondervindt. De gegeven NEC heeft betrekking op overleving H2O / 16/17 - 2009

43


George Mesman, KWR Watercycle Research Institute Nellie Slaats, KWR Watercycle Research Institute Arjen Boersma, TNO Industrie en Techniek Bart Schultz, Oasen

Nieuwe methode inzetbaar bij saneringsbeslissingen PVC-leidingen Het Nederlandse waterleidingnet bestaat momenteel voor ongeveer de helft uit PVC-leidingen. Eén van de conclusies van het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven luidde dat de levensduur van PVC-buizen afhankelijk is van een combinatie van initiële materiaaleigenschappen en van de belastingen die de buis ondervindt. Binnen dit onderzoek is een methode ontwikkeld om de restlevensduur te bepalen van de PVC-leidingen die in gebruik zijn, namelijk de ‘weerstand tegen langzame scheurgroei’. Deze uitkomst van de methode geeft inzicht in de kans op vroegtijdig falen van een leiding. De testmethode is toegepast op schadegevallen uit de praktijk van Oasen om een uitspraak te doen over het wel of niet saneren van PVC-leidingen. De combinatie van verschillende onderzoeken blijkt een goede verklaring te geven voor opgetreden storingen in PVC-leidingen van Oasen. Hierdoor zijn saneringsbeslissingen beter en eenvoudiger te onderbouwen. De gevolgde methode van monitoring van de storingsfrequentie, gedetailleerd materiaalonderzoek (breukvlakonderzoek, MTC-test en bepaling van de weerstand tegen langzame scheurgroei) en het inschatten van de aanwezige belastingen geldt nu binnen Oasen dan ook als standaard voor grote saneringsbeslissingen over PVC-leidingen. ‘Onbegrepen’ lekkage in een PVC-leiding.

D

rinkwaterbedrijf Oasen past in zijn leidingnet op grote schaal PVC-leidingen toe. In 2006 betrof het 57 procent (2400 km). Oasen is bijzonder geïnteresseerd in de conditie van PVC-leidingen, omdat veel van deze leidingen in bodems liggen waarin zettingen voorkomen, zoals veengronden. Ongelijkmatige zettingen verhogen de spanningen in een leiding. PVC is gevoeliger voor verhoogde spanningen dan andere materialen; de mate waarin verschilt per leiding. Ook in de rest van Nederland is PVC het meest gebruikte materiaal bij aanleg en vervanging. Anno 2009 bestaat het Nederlandse waterleidingnet voor circa de helft procent uit PVC-leidingen (afbeelding 1).

Ontwikkeling PVC is een relatief jong leidingmateriaal dat door de jaren heen een behoorlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Grond­ stoffenleveranciers, PVC-leidingfabrikanten en onderzoeksinstituten hebben in de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 veel onderzoek verricht naar

44

H2O / 16/17 - 2009


platform

Afb. 2: Opstelling van de driepuntsbuigproef.

Afb. 1: Ontwikkeling van het Nederlandse waterleidingnet sinds 1955.

de kwaliteit van PVC-buizen voor verschillende toepassingen. Tot halverwege de jaren ‘70 hebben leidingfabrikanten diverse recepturen en verschillende productiemethoden voor PVC gehanteerd, wat aanleiding gaf tot wisselende leidingkwaliteiten. In negatieve zin zijn de ‘olie­crisisbuizen’ van begin jaren ‘70 bekend. Daar­tegenover staat dat het overgrote deel van de PVC-leidingen uit de beginperiode nog prima functioneert. Vanaf circa 1975 kreeg de kwaliteit van de productie van PVC-leidingen een permanent hoog niveau. Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL K17301 beschrijft de procedures en testen die voor PVC zijn ontwikkeld. Voor recent geproduceerde PVC-buizen die voldoen aan alle gestelde eisen in BRL K173011), wordt een minimale technische levensduur verondersteld van 50 jaar.

Conditie bepalen Tussen 2002 en 2006 is binnen het bedrijfstakonderzoek een methode ontwikkeld om de restlevensduur te bepalen van PVC-leidingen die in gebruik zijn2), 3). De voornaamste conclusie luidde dat de levensduur van PVC-buizen afhankelijk is van de combinatie van de initiële materiaaleigenschappen én van de belastingen die de buis ondervindt.

Materiaaleigenschappen kunnen worden bepaald aan de hand van de weerstand tegen langzame scheurgroei en de geleergraad. Deze weerstand is ontwikkeld op basis van metingen aan initiatie, groei en stabiliteit van scheurtjes in de buiswand, bij verschillende belastingen. Scheurtjes in PVC-buizen ontstaan onder invloed van de belastingen in en op de buis. Deze scheurtjes kunnen verder groeien, afhankelijk van de spanningscondities en de tijd dat deze spanningen heersen. De weerstand van het buismateriaal is afhankelijk van de kwaliteit van het PVC. Deze weerstand kan worden vastgesteld via een testmethode. De weerstand is een eigenschap van PVC die gedurende de levensduur van een buis slechts weinig verandert. De verandering in weerstand is het grootst in slecht geleerde buizen. Ook de geleergraad van het PVC is dus van belang voor de levensduur en een maat voor de homogeniteit van het in PVC opgebouwde netwerk tijdens het verwerkingsproces. De geleergraad geeft informatie over de uitgangsconditie van de PVC-buis en verandert niet of nauwelijks tijdens de levensduur. Ze wordt bepaald met de dichloormethaantest (NEN-EN 580).

Afb. 3: Bezwijktijden bij opgelegde spanningen door een driepuntsbuigproef. Ter indicatie: log t=6 komt overeen met één miljoen seconden of 11,6 dagen; log t=7 staat voor tien miljoen seconden of 115,7 dagen. Tussen de stippellijnen ligt het 95% betrouwbaarheidsinterval.

De belasting op leidingen is opgebouwd uit verschillende onderdelen: • de inwendige waterdruk, die resulteert in een wandspanning en een langsspanning; • de externe gronddruk, gelijkmatig opgevangen of geconcentreerd; • waterslag; • verkeerslasten; • en alles wat een plotselinge belasting op een buis geeft, zoals aanboring. Een inventarisatie van de belastingen kan een kwantitatieve schatting opleveren van de inwendige spanningen in de leiding onder gebruikscondities. Ook een goede storingsanalyse vormt een belangrijke bron van informatie. Bij storingen dient aandacht te worden besteed aan eventuele beschadigingen aan en verontreinigingen in het PVC-materiaal. Voor individuele leidingen kunnen aanvaardbare storingsfrequenties worden vastgesteld, gebaseerd op als het effect op de levering, vervolgschade bij breuk of klantperceptie. Het registreren van storingen in de leiding via een uniforme registratie helpt bij het nemen van de saneringsbeslissing.

Weerstand tegen langzame scheurgroei De weerstand tegen langzame scheurgroei wordt bepaald met proefstukken uit de te onderzoeken leiding. Van een aangeleverd buisdeel worden enkele ringen gezaagd, die worden verdeeld in segmenten met een lengte van 110 millimeter. In het midden van de binnenkant van elk segment wordt een kerf gefreesd, met een diepte van ongeveer één, twee of drie millimeter. De gekerfde proefstukken worden belast in een ‘driepuntsbuiging’ (zie afbeelding 2). Men registreert de tijd tot falen, waarna een inspectie van het breukvlak volgt om het breukmechanisme te bepalen (bros of taai). Een deeltje in de buiswand, verkoold PVC of een metaaldeeltje, kan het initiatiepunt vormen voor scheurvorming, maar ook een kras in de buiswand. De weerstand tegen langzame scheurgroei geeft dan de tijd aan die na scheurvorming leidt tot breuk, onder de aangelegde spanning. Bij langzame scheurgroei vertonen de proefstukken taai breukgedrag. Slechts bij hele slechte of extreem verouderde buizen is bros breukgedrag te zien. De netto spanning aan de tip van de kerf (σN) kan voor een driepuntsbuiging worden berekend volgens:

(

a σ N = σ / 1- ––– w

)

2

waarin: a = kerfdiepte, σ = de aangelegde spanning, w = de dikte van het proefstuk. H2O / 16/17 - 2009

45


De resultaten van de onderzochte buizen zijn uitgezet in grafieken waarin de netto spanning is uitgezet tegen de logaritme van de tijd tot bezwijken van het proefstuk (afbeelding 3). Omdat de spanningsverdeling in de wand bij een driepuntsbuigproef anders is dan de optredende wandspanning tijdens gebruik van de leiding, moeten de resultaten van de driepuntsbuigproef worden vertaald naar de spanningstoestand van de buis in de grond om het bezwijken van een buis onder inwendige waterdruk te beschrijven. Voor dikwandige buizen geldt dat de bezwijkspanning gelijk is aan ongeveer 0,6 * σn. Het onderzochte buisdeel in afbeelding 2 is nu 20 jaar in gebruik. De huidige bezwijkspanning bedraagt 13,3 MPa (t = 20 jaar, log t = 8,8). Na 32 jaar (log t = 9) heeft dit buisdeel een sterkte van 12,2 MPa. Het buisdeel heeft na 100 jaar (log t = 9,5) een bezwijkspanning ten gevolge van inwendige druk van 9,4 MPa. De uitkomst is een verwachting voor de tijd dat een bepaalde spanning door het materiaal weerstaan kan worden. Bij een bekende of ingeschatte spanning in het materiaal kan hiermee dus bepaald worden wat de levensduurverwachting van de leiding is. Hoewel onderzoek heeft aangetoond dat de weerstand tegen langzame scheurgroei een goede test is, bestaat hiervoor nog geen norm.

Toepassing weerstandstest Sinds 2000 voert Oasen systematisch onderzoek uit naar storingen in PVC-leidingen, tot 2006 vooral door visueel onderzoek en het bepalen van de geleergraad. In de periode van 2006 tot 2008 zijn tien leidingen waarin storingen optraden, onderzocht met de nieuw ontwikkelde weerstand tegen langzame scheurgroei en andere meetmethoden4). Van de buisdelen A - D zijn in dit artikel de weerstandsresultaten gerapporteerd, van de buisdelen 1 - 6 zijn daarnaast ook de ligging, belasting en de beoordelingen gerapporteerd. Oasen heeft de buisdelen voor onderzoek aangeboden om een uitspraak te kunnen doen over de restlevensduur van de leiding waaruit ze afkomstig zijn. Tabel 1 geeft een aantal kentallen van de onderzochte buisdelen. Ze liggen allemaal op dieptes tussen 0,6 tot 1,5 meter in bodems die variëren van zand tot veen. Er is geen sprake van bijzondere drukken. Tijdens het onderzoek zijn de buisdelen visueel gecontroleerd, onder meer op de aanwezigheid van beschadigingen. Als scheuren aanwezig waren, zijn foto’s gemaakt van beschadigingen en/of van het ‘startpunt’ van de scheur. Vaak zijn dit kristallijne deeltjes of vuilinsluitsels. Vervolgens zijn van de buisdelen de wanddikte bepaald van buisdelen en de ‘onrondheid’, de weerstand tegen aantasting door dichloormethaan bij een vastgestelde temperatuur (‘MTC-test’) volgens NEN-EN 5805) en de weerstand tegen langzame scheurgroei. Indien originele breukvlakken op het onderzoeksmateriaal aanwezig zijn, worden deze

46

H2O / 16/17 - 2009

Tabel 1. Kentallen onderzochte leidingendelen 1 - 6.

buis- aanleg- deel jaar

nominale diameter (mm)

druk- klasse druk plaats in weglichaam PN (kPa)

1 2 3

1970-1975 1970-1975 1975-1979

500 500 315

7,5 6 6

4 5 6

1975-1979 1970-1974 1970-1974

315 500 315

7,5 7,5 7,5

320 variërend 320 280-300 in smalle berm met bomen naast sloot 380-400 volledig in provinciale weg 400-410 380

Tabel 2. Langeduur sterktes op basis van de weerstand tegen langzame scheurgroei van de tien onderzochte buisdelen.

bezwijk- t = 50 jaar t = 25 jaar spanning log t =9,2 t = 100 jaar buisdeel log t = 8,9 (MPa) 95% L 95% U log t = 9,5

buis A buis B buis C buis D buis 1 buis 2 buis 3 buis 4 buis 5 buis 6

12,8 2,8 6,2 12,7 8,5 6,3 19,5 17,2 24,1 14,6

12,2 1,3 4,9 11,1 7,1 4,9 18,4 16,1 23,2 13,1

onderzocht op mogelijke initiatiepunten. In de buisdelen 1, 2 en 3 zijn deeltjes of holten aangetroffen. Alle onderzochte buisdelen voldoen aan de gestelde eisen voor de wanddikte en onrondheid. Buisdeel 1 en buisdeel 2 voldoen niet aan de gestelde eisen voor de geleergraad. Buisdeel 3, 4, 5 en 6 voldoen hier wel aan. Van tien buisdelen is de weerstand tegen langzame scheurgroei bepaald. Op basis van de resultaten van de test zijn de maximumspanningen te berekenen na 25 jaar (ongeveer huidige leeftijd), na 50 jaar (maximum economische afschrijvingstermijn) en na 100 jaar (horizon voor mogelijke technische levensduur). De resultaten zijn samengevat in tabel 2. Voor de weerstand tegen langzame scheurgroei na 50 jaar zijn ook de 95% intervallen bepaald en weergegeven in de grijze kolommen. Uit het onderzoek naar de weerstand tegen langzame scheurgroei in 2006 volgen langeduursterktes (t = 50 jaar) van 15 tot 25 MPa. De laatste kolom in de tabel geeft de resterende levensduur bij de algemeen aanvaarde ontwerpspanning voor PVC.

Materiaalspanningen in buisdelen Voor de verschillende buisdelen zijn de materiaalspanningen onder verschillende omstandigheden uitgerekend en in de tweede kolom van tabel 3 weergegeven. De materiaalspanningen ten gevolge de gronddruk zijn voor acht situaties uitgerekend, te weten: een diepteligging van 0,6 en 1,5 meter, de spanningen met en zonder inwendige waterdruk en voor een

4,6 -17,2 -4,7 -0,1 -19,9 -9,8 9,9 -0,7 18,8 0,8

29,6 20,8 18,5 31,2 37,8 23,5 41,8 45,9 46,3 36,0

t (jaar) bij σy = 12,5 MPa

11,5 - 3,6 9,4 5,7 3,4 17,3 15,0 22,2 11,6

36 0,2 0,9 28 3,4 1,3 >100 >100 >100 66

kleine en grote opleghoek (70° en 120°). Hierbij is uitgegaan van een ligging in een zandbed met een sleufvulling van zand. Het grote verschil tussen de situatie met en zonder inwendige waterdruk ontstaat door het ‘reroundingseffect’ van een leiding met beperkte stijfheid onder inwendig druk. De resultaten zijn samengevat in tabel 3. Van de onderzochte buisdelen ligt buisdeel 4 onder het wegdek. Omdat nadere gegevens over wegconstructie en diepteligging ontbreken, gaan de onderzoekers uit van een diepteligging van één meter onder een wegconstructie.

Beoordeling belastingen op onderzochte buisdelen Voor de beoordeling van de buisdelen zijn vooral de permanent langdurig optredende spanningen van belang. De waterslag die optreedt, is beperkt in amplitude (geen extreem lage druk en een beperkte maximumdruk) en beperkt in voorkomen in tijd, want de pompstations zijn uitgerust met waterslagvoorzieningen. Op basis van de resultaten en de uitgangssituatie als hierboven is onderzocht of het eerdere falen van de buizen te verklaren is. De beoordeling is samengevat in tabel 4. In de laatste kolom is weergegeven in hoeverre de uitslagen van het onderzoek verklarend zijn voor het al dan niet falen van een leiding. Dit is zo in vier van de zes gevallen. Tabel 5 geeft de conclusies per buisdeel en maakt duidelijk dat de uitgevoerde metingen een goede bijdrage leveren bij saneringsbeslissingen.


platform Tabel 3. Berekende materiaalspanningen ten gevolge van gronddruk (zand)

buis- optredende materiaal spanningen (MPa) deel spanning diepteligging 0,6 m diepteligging 1,5 m t.g.v. opleghoek 70° opleghoek 120° opleghoek 70° opleghoek 120° waterdruk (MPa) drukloos druk drukloos druk drukloos druk drukloos druk

1 2 3 4 5 6

5,2 6,2 5,8 6,4 6,4 6,1

7,3 10,1 10,3 7,1 7,3 7,2

2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1

5,6 7,9 8,0 5,6 5,6 5,6

1,6 1,7 1,7 1,6 1,6 1,6

18,1 25,3 25,7 17,9 18,1 17,9

5,2 5,2 5,2 5,2 5,2 5,2

14,1 19,6 19,9 13,9 14,1 13,9

4,0 4,4 4,4 4,0 4,0 4,0

Tabel 4. Beoordeling buisdelen. WLS = weerstand tegen langzame scheurgroei.

buis- deel

1 2 3 4 5 6

50 jaar sterkte volgens WLS (Mpa)

7,1 4,9 18,4 16,1 23,2 13,1

σ in de buiswand t.g.v. waterdruk en bovenbelasting (MPa) 0,6 m diep 1,5 m diep

6,8 7,9 7,5 8,0 8,0 7,7

9,2 10,6 10,2 10,4 10,4 10,1

σ ten gevolge van verkeersbelasting (MPa)

deeltjes in PVC-matrix uitslag aangetroffen MTC

niet bekend niet bekend niet bekend 8,0 niet bekend niet bekend

ja ja ja nee nee nee

X X ok ok ok ok

verklaring voor falen

ja ja ja ja nee nee

Tabel 5. Saneringbeslissing per buisdeel op basis van weerstand tegen langzame scheurgroei en geleergraad.

een gedetailleerde studie naar de ligging van een ø 500 mm transportleiding in Kamerik. Waar nodig worden maatregelen genomen om de belasting op de leiding te beperken (leidingdeel 5). De gevolgde methode van monitoring van de storingsfrequentie, gedetailleerd materiaalonderzoek (breukvlakonderzoek, MTC-test en bepaling van de weerstand tegen langzame scheurgroei) en een inschatting van de aanwezige belastingen is binnen Oasen opgepakt als standaard voor grote saneringsbeslissingen in PVC-leidingen.

buis- deel

weerstand tegen langzame scheurgroei (> 12,5 MPa) geleergraad bijzonderheid

advies

1 voldoet niet voldoet niet 2 voldoet niet voldoet niet 3 voldoet voldoet

deeltjes in saneren indien storingPVC-matrix frequentie aanleiding geeft deeltjes in saneren indien storingPVC-matrix frequentie aanleiding geeft holten in saneren als uitwijst dat holten PVC-matrix en deeltjes in de PVC-matrix terugkerende oorzaak van falen is 4 voldoet voldoet belasting sanering indien storings te hoog frequentie van zwaar belaste leidingdelen daartoe aanleiding geeft 5 voldoet voldoet niet saneren 6 voldoet voldoet niet saneren

Conclusies

onderbouwde uitspraak te doen over wel of niet saneren van een leiding. De leidingdelen die voor dit onderzoek ter beschikking zijn gesteld, zijn afkomstig van schadegevallen uit leidingen met een bekende storingsfrequentie. Bij de uiteindelijke beslissing over al dan niet saneren heeft ook de hoogte van de storingsfrequentie een rol gespeeld.

In dit onderzoek is de bepaling van de weerstand tegen langzame scheurgroei voor de eerste keer ingezet voor het onderbouwen van saneringsbeslissingen van PVC-leidingen. Door de geleergraad, de verwachting voor de weerstand tegen langzame scheurgroei, de berekende belastingen op de buis en een analyse van storingsgegevens van de onderzochte leiding te combineren, is een

Op basis van alle resultaten (materiaalonderzoek plus storingsfrequentie) heeft Oasen de volgende beslissingen genomen: • een volledige sanering van een ø 500 mm transportleiding in Zoeterwoude (leidingdeel 1 en 2); • een volledige sanering van een ø 315 mm transportleiding in Gouda (leidingdeel 6);

Voor buisdeel 6 wordt de nauwkeurigheid van de bepaling van de weerstand tegen langzame scheurgroei van belang. Het 95% betrouwbaarheidsinterval voor t = 50 jaar (log t (sec) = 9,2) tussen 0,8 en 36 MPa. Een sanering van deze leiding hangt dan sterk af van de storingsfrequentie.

LITERATUUR 1) Kiwa (2007). BRL-K17301: ‘Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor leidingsystemen van PVC voor transport van drinkwater en ruw water’. 2) Slaats N., J. Vreeburg, A. Boersma en J. Breen (2003). PVC-waterleidingen: hoe lang gaan ze mee? H2O nr. 16, pag. 25-28. 3) Breen J., A. Boersma, P. Slaats en J. Vreeburg (2004). Long term performance prediction of existing PVC water distribution systems. Proceedings Plastic Pipes XII-conferentie in Milaan. 4) Mesman G. en M. Meerkerk (2008). Onderzoek PVC buisdelen Oasen. KWR Watercycle Research Institute. KWR 08.088. 5) Nederlands Normalisatie Instituut (2003.) EN-EN 580: ‘Kunststofleidingsystemen - PVC-U buizen - Beproevingsmethode voor de bepaling van de weerstand tegen aantasting voor dichloormethaan bij een vastgestelde temperatuur (DCMT)’.

H2O / 16/17 - 2009

47


Erik Koreman, PWN Martin Visser, PWN Marcel Welling, PWN

Klassiek werkpaard presteert boven verwachting Op drinkwaterproductiebedrijf Andijk verwijdert PWN door een pH-verlaging tijdens de flocculatie aanzienlijk meer organisch materiaal dan voorheen. Hierdoor daalt het energieverbruik van de daaropvolgende zuiveringsstap, die bestaat uit behandeling met UV/H2O2 en verbetert ook de drinkwaterkwaliteit.

Kleine storing met grote gevolgen Zolang dit nog niet het geval is, blijkt toepassing van enhanced coagulatie een extra mogelijkheid om meer DOC uit het ruwe water te verwijderen. In het schema is te zien dat op drie plaatsen NaOH wordt gedoseerd. Om enhanced coagulatie mogelijk te maken, is de tweede dosering van NaOH verplaatst van het influent naar het effluent

48

H2O / 16/17 - 2009

NaOH (1)

IJsselmeer

FeClSO4 PE

CO2

Spaarbekken

Microzeven

NaOH (2)

Flocculatoren

dosering een aantal uren niet plaatsvond. Dit leidde onmiddellijk tot een verhoging van de UVT254-waarde (zie afbeelding 2).

Hoge UVT lage DOC? Omdat de bedrijfsstoring op 22 en 23 januari 2007 niet onopgemerkt bleef, besloot PWN nader onderzoek te verrichten. In eerste instantie is ervoor gekozen om een beperkt aantal bekerglasexperimenten uit te voeren, waarbij de invloed van de pH is onderzocht op de relatie tussen UVT254 en het DOC-gehalte.

NaOH (3)

H2O2

Snelfilters

UV (AOP)

Koolfilters

ClO2

Microzeven

Drinkwaterkelders

Afb. 1: Recentelijk aangepast zuiveringsschema op drinkwaterproductiebedrijf Andijk.

UVT versus pH

flocculatoren Afb. 2: Resultaten van de UVT254praktijkgegevens - en pH-waarde van heteffluent effluent van de flocculatoren op Andijk tijdens een bedrijfsstoring op 22 en 23 januari 2007.

100

9,0

95

8,5

90

8,0

85

7,5

80

7,0

75

6,5 0

4

8

12 16 20 24 28 32 36 40 44 tijd (h) UVT

pH

pH

Aangezien UV-behandeling relatief veel energie vraagt, riep dit bij PWN de vraag op hoe dit energieverbruik substantieel te verminderen viel. Procestechnisch gezien betekent dit dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om de hoeveelheid opgeloste organische stof (DOC), waarmee het UV/H2O2-proces wordt belast, aanmerkelijk te verlagen. De benodigde hoeveelheid UV-straling en het DOC-gehalte zijn namelijk sterk aan elkaar gecorreleerd. Met dit doel voor ogen verricht PWN onder meer op pilotschaal uitgebreid onderzoek naar ionenwisseling in combinatie met membraanfiltratie. Dit concept zal de traditionele voorzuivering te Andijk op termijn mogelijk gaan vervangen.

van de flocculatoren (zie groengekleurd deel in afbeelding 1). Deze natronloogdosering is nodig voor de pH-correctie vanwege de toevoeging van het coagulant FeClSO4. Deze verplaatsing was voor een belangrijk gedeelte het gevolg van de analyse van de procesprestaties, waarbij werd geconstateerd dat schommelingen in de pH direct leidden tot fluctuaties van de UV-transmissiewaarde (UVT), specifiek de UVT254-waarde. Een voorbeeld hiervan was een bedrijfsstoring waarbij de pH-correctie na de FeClSO4-

UVT 254 (%)

O

p Andijk zuivert PWN water uit het IJsselmeer tot drinkwater. Oorspronkelijk gebeurde dit volgens het traditionele concept van coagulatie, snelfiltratie en actievekoolfiltratie, waarbij men gebruik maakt van ferrizouten als primair coagulant. Eind 2004 is de zuivering uitgebreid met een geavanceerde oxidatie-unit (AOP), bestaande uit behandeling met UV-licht van het filtraat van de snelfilters in combinatie met waterstofperoxide (zie donkerblauw gekleurde deel in afbeelding 1). Deze stap dient twee doelen: zij vormt een a-selectieve barrière tegen microverontreinigingen en zorgt voor een verhoging van de desinfectiecapaciteit van de gehele zuivering.


UV absorptie: pH-effect platform

Toen bleek dat er geen sprake was van pH-afhankelijkheid, is een tweede serie bekerglasexperimenten uitgevoerd, waarbij de gevolgde procedures zo goed mogelijk in overeenstemming werden gebracht met de full scale procesvoering. Dit om een eventuele verbeterde DOC-verwijdering op een representatieve manier vast te kunnen stellen. Bij deze tweede serie bekerglasproeven is op een drietal tijdstippen de pH, die na FeClSO4dosering daalt naar circa 6,4, gecorrigeerd met natronloog tot het gewenste niveau van circa 8,0. De ijzerdosering bedroeg telkens overeenkomstig de praktijk 20 mg Fe3+/l. Om ook de vlokvormingsfase af te stemmen op de praktijk - waar gebruik gemaakt wordt van flocculatoren met lange verblijftijden - is gekozen voor een milde G-waarde van 10 s-1 en een vlokvormingstijd van 30 minuten. Na 30 minuten vlokvorming en 10 minuten bezinken werd van het supernatant het DOC-gehalte bepaald. Afbeelding 4 toont de resultaten. In vergelijking met de huidige praktijk, waarvoor het doseerinterval van vijf seconden representatief is, blijkt in elk geval, dat wanneer pas na acht minuten pH-correctie plaatsvindt, de UVT merkbaar begint toe te nemen. Na een intervaltijd van 15 minuten is het resultaat zelfs nog beter. Dit laatste deed het vermoeden rijzen dat met de bestaande flocculatoren wellicht een nog gunstiger resultaat mogelijk is, aangezien daar nog langer kan worden gewacht met pH-correctie, bij normaal bedrijf tussen 60 en 90 minuten. Dit leidde tot een derde serie bekerglasexperimenten, waarbij nog langere doseerintervallen en vlokvormingstijden zijn onderzocht met zoals verwacht nog betere resultaten (zie afbeelding 5).

DOC-gehalte (mg/l)

7 y = -0,16x + 16,28 2 R = 0,98

6 5 4 3 2 60

65

70

75

80

85

90

UV transmissie (%) pH =7,8

pH = 7,2

pH = 6,4

combinatie Lineair (combinatie) effect doseermoment NaOH Afb. 3: Analyse van de relatie tussen DOC-gehalte en UV-transmissie (254 nm) als functie van de pH voor een

bekerglasproef 22 mei 2007, PSA ruw na microzeven, viertal (al dan niet) verdunde monsters water uit het IJsselmeer. G = 10 s-1, vlokvormingstijd = 30 minuten

20 mg Fe/l, pHe ~ 7,8,

88 86 84 82 80 78 76 74 230

240

250

260

270

280

golflengte (nm) 5s

5s

5s

2 min

8 min

15 min

effect van tijdsduur vlokvorming en moment doseren NaOH op de UVT

Afb. 4: UVT als functie van golflengte en tijdstip pH-correctie (respectievelijk 5 seconden, 8 minuten en 15 minuten) bij een vlokvormingstijd van 30 minuten en G = 10 s-1.

90

roertijd = 120 min

88 UVT (%)

Geef vlokvorming de tijd

alle verdunningen

UVT (%)

Uit veel meetgegevens blijkt dat voor het IJsselmeerwater bij Andijk binnen bepaalde grenzen een lineair verband kan worden gelegd tussen DOC en UVT254. Hierbij duidt een hogere UVT254-waarde op een lager DOC-gehalte. Omdat de zuurgraad van het water mogelijk deze relatie kan beïnvloeden, is allereerst onderzocht of hiervan ook daadwerkelijk sprake is. Hiervoor werd door middel van verdunning met membraangefiltreerd IJsselmeerwater een viertal significant verschillende DOC-gehaltes ‘bereid’. Van deze verdunningen werd vervolgens de UVT254 bij drie duidelijk verschillende pH-niveaus (respectievelijk 7,8 en 7,2 en 6,4) gemeten. Voor de pH-correctie werd een HCl-oplossing gebruikt. De resultaten (zie afbeelding 3) tonen dat er geen significante invloed van de pH is op de UVT254-absorptie binnen het bereik waarvan in Andijk sprake is. De lineaire plot wijkt ook niet merkbaar af van eerdere NOM-studies die PWN uitvoerde. Een eventueel geconstateerde stijging van de UVT254 mag op grond van deze bevindingen dus worden gezien als een direct gevolg van een verbeterde DOC-verwijdering. Uit de plot kan worden afgeleid dat vijf procent toename van de UVT254 een daling van het DOC-gehalte met zo’n 0,8 mg C/l betekent.

86 84

roertijd = 30 min

82 80 78 0

20

40

60

80

100

120

doseermoment NaOH (min na Fe-dosering) experiment (30 min)

experiment (120 min)

Afb. 5: Invloed van het moment van pH-correctie op de UVT254 bij roertijden van 30 en 120 minuten.

De resultaten van dit aanvullende experiment bevestigen dat, naarmate men langer wacht met pH-correctie, meer organische stof wordt verwijderd. Ook blijkt dat een langere roertijd en dus contacttijd tussen waterfase en coagulatieslib gunstig

is voor de DOC-verwijdering, zelfs wanneer de pH direct wordt gecorrigeerd. Dit laatste vormt een belangrijke aanwijzing voor het feit dat adsorptie van DOC aan de slibvlokken waarschijnlijk het meest dominante mechanisme achter de DOC-verwijdering H2O / 16/17 - 2009

49


Effluent flocculatie

Eén jaar praktijkervaring Om enhanced coagulatie op praktijkschaal door te voeren, is een alternatieve NaOHdoseerinrichting aangelegd, zodanig dat de pH na coagulatie en vlokvorming wordt gecorrigeerd. Deze maatregel werd eind juni 2008 doorgevoerd en leidde - zoals verwacht - vrijwel meteen tot een meetbare kwaliteitsverbetering van het effluent van de flocculatoren (zie afbeelding 6).

UVT % Klassiek EC

84 91

TOC mg C/l 4 2.6

Ijzer mg/l 0,278 0,0095

Afb. 6: Kwaliteitsverbetering van het effluent van de flocculatoren na doorvoering van enhanced coagulatie.

Mechanisme DOC-verwijdering

Over het algemeen verloopt de verwijdering van fijn tot grof gesuspendeerde stoffen met behulp van hydrolyserende ijzerzouten via het mechanisme van de sweep coagulatie. Hierbij worden deeltjes ofwel ingesloten in het ijzerhydroxideneerslag ofwel adsorberen zij aan het oppervlak van het ijzerhydroxide. Om een ijzerhydroxideneerslag te vormen, is overschrijding van het oplosbaarheidsproduct vereist en bijgevolg relatief veel zout. Daarnaast is neerslagvorming ook pH afhankelijk. Bij pH-waarden tussen globaal 6 en 8 wordt het beste een hydroxideneerslag gevormd. De verwijdering door hydrolyserende ijzerzouten van opgeloste organische verbindingen verloopt echter complexer. Gebleken is dat de voor de sweep floc te verkiezen omstandigheden over het algemeen leiden tot matig of zelfs slechte verwijdering van NOM en bijgevolg DOC. Substantiële verwijdering van DOC vereist in de regel een kritischer sturing van het coagulatieproces. We spreken dan ook van enhanced coagulatie ingeval niet alleen troebelheidsverlaging, maar ook substantiële eliminatie van opgeloste organische stof wordt nagestreefd2). Van enhanced coagulatie is bekend dat veelal (aanzienlijk) hogere coagulantdoseringen nodig zijn en een lagere pH-waarde in vergelijking met het conventionele proces. De noodzaak van pH-verlaging wijst op een tweetal mogelijke mechanismen volgens welke organische (colloidaal) opgeloste stoffen en in het bijzonder humusverbindingen worden verwijderd: • (intermediaire) polynucleaire, positief geladen metaalcomplexen adsorberen aan het oppervlak van de deeltjes en zorgen zo voor ladingsreductie of zelfs -neutralisatie3). Als gevolg hiervan kunnen organische deeltjes/macromoleculen agglomereren en met behulp van sedimentatie en/of snelfiltratie uit de waterfase worden verwijderd; • een pH-waarde van 4-6 leidt tot een voor adsorptie meest gunstige ladingstegenstelling tussen bijvoorbeeld humusachtige verbindingen en de metaalhydroxidevlok. De (overwegend) negatief geladen organische complexen adsorberen vervolgens aan het positief geladen hydroxideoppervlak en worden op deze wijze samen met de vlok uit de waterfase verwijderd. Ook kunnen op hun beurt hydroxidedeeltjes aan het oppervlak van de organische stof adsorberen, waardoor weer ladingsreductie en bijgevolg agglomeratie kan plaatsvinden. Bovengenoemde processen kunnen zich naast elkaar afspelen4). Sterke afhankelijkheid tussen de benodigde ijzerdosering en DOC-gehalte kan wel wijzen op dominantie van ladingsreductie door polynucleaire complexen. Op PSA zijn hiervoor echter geen aanwijzingen: er is weliswaar een relatief hoge ijzerdosering (circa 20 mg Fe/l) nodig, maar deze hoeveelheid is min of meer onafhankelijk van de ruwwatersamenstelling. Bovendien blijkt ook bij neutrale tot licht basische pH-waarden hier al een behoorlijke DOC-verwijdering op te treden (> 30 %). Op PSA zal verwijdering van organische stof dus vooral het gevolg zijn van adsorptie aan de ijzerhydroxidevlokken. Deze conclusie onderschrijft de uitkomsten van een vrij recente studie die werd uitgevoerd door CRC5). Van adsorptie weten we dat, los van ladingstegenstelling, het resultaat in sterke mate wordt bepaald door de beschikbare adsorptietijd en hoeveelheid adsorbens. Beide zijn op PSA vanwege het feit dat hier van vlokkendekenapparaten gebruik wordt gemaakt, relatief hoog. Voeg hierbij de gunstiger ladingtegenstelling tussen DOC en ijzerhydroxide bij (licht) zure pH en het succes van enhanced coagulatie op PSA is hiermee verklaard.

is (zie ook kader). Adsorptie is namelijk een tijdsafhankelijk proces, waarvan de kinetiek onder meer wordt bepaald door de chemisch/fysische eigenschappen van zowel adsorbens als adsorbaat alsook de watermatrix en heersende pH.

50

H2O / 16/17 - 2009

In de bestaande zuivering is de roertijd echter afhankelijk van de productie en daardoor beperkt te beïnvloeden, maar zoals gezegd wel lang genoeg (60 tot 90 minuten) om een forse stijging van de UVT254 te mogen verwachten.

Na één jaar kon het volgende worden geconstateerd: • Er is geen sprake van sterke schommelingen in de UVT254-waarde van het effluent van de flocculatoren. Het betreft een stabiel proces met telkens veel hogere UVT254 dan voorheen (5% < delta UVT254 < 10%); • De energieconsumptie ten gevolge van de UV-behandeling is vergeleken met de oude situatie gedaald van circa 0,60 naar 0,38 kWh per kubieke meter; • De stabiliteit van de vlokkendeken in de flocculatoren is eerder toe- dan afgenomen en de ontwateringseigenschappen van het coaguatieslib zijn gelijk gebleven. Een vergelijking van de kwaliteit van het flocculatie-effluent vóór en na introductie van enhanced coagulatie levert een aantal belangrijke inzichten op: • De gemiddelde UVT is gestegen van circa 84 naar ruim 91 procent, resulterend in een daling van het DOC-gehalte na flocculatie van circa 4 naar circa 2.6 mg C/l. Bij een gemiddeld DOC-gehalte in het ruwe water van circa 7 mg C/l betekent dit een verwijdering van 63 procent. Dit is in overeenstemming met de literatuur die hoge DOC-verwijdering met behulp van (enhanced) coagulatie vermeldt voor SUVA (Specific Ultraviolet Absorbance = UV254/ DOC)-waarden van ~4, zoals het geval is op Andijk (3,5 < SUVA < 4). Deze waarde duidt op de dominante aanwezigheid van voornamelijk hoog moleculaire, (matig) hydrofobe, humusachtige verbindingen die goed met hydrolyserende ijzeren aluminiumzouten zouden zijn te verwijderen1); • De stijging van UVT is nog hoger dan op grond van de bekerglasexperimenten mocht worden verwacht. Een verklaring hiervoor kan zijn dat op drinkwaterproductiebedrijf Andijk flocculatoren worden gebruikt, als gevolg waarvan sprake is van een verhoogde vlokvolumeconcentratie (contact-flocculatie) en dus een verhoogd adsorptieoppervlak. Mogelijk heeft ook de gedoseerde hoeveelheid synthetisch polymeer een positieve invloed op de DOC-verwijdering. Deze maatregel is - evenals in de oude situatie - nodig voor een voldoende ‘dekenstabiliteit’; • Het effluent van de flocculatoren bevat minder zwevende stof, waardoor de looptijd van de snelfilters toeneemt. Door de combinatie van enhanced coagulatie en intensiever regenereren van koolfilters is de kwaliteit van het uitgaand drinkwater toegenomen:


platform Het AOC-gehalte van het drinkwater is in een vergelijkbare periode gedaald van 17,5 naar 10 µg Ac-C/l; • Een deel van de veiligheidschloring ClO2 gaat een binding aan met DOC, het zogenaamde ‘chloorverbruik’. De ClO2-dosering vindt plaats voor de drinkwaterkelder en wordt gestuurd op een waarde aan de uitgang van de kelder, omdat het verbruik van ClO2 afgenomen is tot bijna nul, kon de dosering worden verlaagd van 0,14 naar 0,06 mg/l. Zonder verlaging zou de reukgrens van gebruikers - door toename van vrij chloor - overschreden worden. De AOC-vorming tijdens deze oxidatiestap is beperkt; • De kleur van het drinkwater is gedaald van circa 2 naar 0,5 mg/l Pt. •

Enhanced coagulatie maakt substantiële verwijdering van DOC mogelijk zonder bijkomende nadelige gevolgen voor de procesvoering. Na een jaar praktijkervaring mag worden vastgesteld dat hier sprake is van een stabiel proces bij een gelijkblijvend grondstoffenverbruik en een DOC-verwijdering van circa 63 procent. Enhanced coagulatie ondersteunt

innovatieve AOP-processen als UV/H2O2 op positieve wijze en leidt tot een substantiële verlaging van het energieverbruik met zo’n 33 procent. Het AOC-gehalte is verlaagd, waardoor er minder nagroeipotentie is. Door de daling van het DOC-gehalte daalt ook het chloorverbruik en daarmee de hoeveelheid benodigde grondstoffen voor ClO2. Op grond van bovenstaande zou het ook voor andere zuiveringen zinvol kunnen zijn om de mogelijkheden van enhanced coagulatie te onderzoeken ingeval hoge ijzerdoseringen nodig zijn in verband met troebelheidsverlaging, zoals op drinkwaterproductiebedrijf Andijk. Een hoge dosering leidt namelijk al direct tot een gunstige pH (< 7) en voldoende adsorptieoppervlak (hoge ijzerhydroxideconcentratie). Beide zijn een absolute voorwaarde voor een goede verwijdering van polaire DOC (negatief geladen, vooral humusachtige verbindingen), maar ook non-polaire DOC. Extra voorwaarde is wel een voldoende lange contacttijd tussen de in het ruwe water aanwezige NOM (DOC) en het tijdens de vlokvorming

gevormde hydroxideneerslag. In dit opzicht zijn vlokkendekenreactoren - de nadelen van deze flocculatoren even ten spijt - met doorgaans lange contacttijden en hoge vlokvolumeconcentraties in het voordeel ten opzichte van horizontaal doorstroomde vlokvormingsreactoren. LITERATUUR 1) Edzwald J en J. Tobiason (1999). Enhanced coagulation: USA Requirements and a broader view. Removal of humic substances from water. IAWQ/IWSA Joint Specialist Group on Particle Separation. 2) Freeze D. et al (2001). Enhanced coagulation: a viable option to advanced treatment technologies in the South African context. Water Science Technology: Water Supply 1, nr. 1, pag. 33-41. 3) Tambo N. en T. Kamei (1998). Coagulation and flocculation on water quality matrix. Water Science Technology 37, nr. 10, pag. 31-41. 4) Gregory J. en J. Duan (2001). Hydrolyzing metal salts as coagulants. Pure Appl. Chem. 73, nr. 12, pag. 2017-2026. 5) Kastl G. et. al (2008). Modelling DOC removal by enhanced coagulation. CRC Research Report nr. 57.

advertentie

Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl

H2O / 16/17 - 2009

51


agenda 6-10 september, Zwolle Stormvloedkeringen

driedaags internationaal congres voor stormvloedkeringsmanagers uit Engeland, Italië, Rusland en Nederland, met op de laatste dag het seminar ‘Veiligheid en water’. Organisatie: Waterschap Groot Salland. Informatie: (038) 455 72 00.

8 september, Ede IBA en de ongerioleerde percelen

studiemiddag over wat er moet gebeuren met de laatste duizenden percelen in Nederland die niet op het riool aangesloten zullen worden. Organisatie: Debets BV. Informatie: (050) 524 84 25.

8 september, Utrecht Dag van het waterbeheer

bijeenkomst over de haalbaarheid van waterplannen. Bestaat de kans dat rond de wateropgave de doelen niet op tijd gehaald worden? Rode draad vormen de ambities in het kader van de KRW. Organisatie: KIvI NIRIA afdeling voor waterbeheer en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: Bert Pijpers, bert.pijpers@duo-advies.nl of Karen Willemsen, karen.willemsen@dhv.com.

9 september, Rotterdam Gebiedsontwikkeling

jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03.

15 september, Amsterdam Natuurvriendelijke oevers

studiemiddag over de handreiking voor natuurvriendelijke oevers die STOWA heeft opgesteld en het nog op te richten Platform Natuurvriendelijke Oevers. Organisatie: STOWA en CUR Bouw & Infra. Informatie: www.stowa.nl.

15 september, Arnhem Sediment toepassen voor klimaat: lessen in duurzaamheid

symposium over de resultaten van WINN en WnT, met ‘s morgens aandacht voor relevante ontwikkelingen rond het thema ‘Toepassing van baggerspecie’. ‘s Middags is er ruimte voor interactie. Organisatie: Baggernet en de innovatieprogramma’s Waterinnovatie en Wegen naar de Toekomst, m.m.v. Deltares en de CUR. Informatie: (088) 866 21 86.

15 september, Delft Recent advances in water resources

colloquium met bijdragen van prof. dr. Paul Meerts (‘Importance of boundaries and package dealing in international negotiations’) en drs. Ebel Smidt (‘Groundwater management and mediation’).

52

H2O / 16/17 - 2009

Organisatie: Water resources-afdeling van de faculteit voor Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft). Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80.

17 september, Den Haag Van Kyoto tot meterkast

werkbijeenkomst over de mogelijke risico’s van nieuwe energieconcepten (in verband met duurzaam ontwerpen en bouwen) voor de opwarming van drinkwater, met aandacht voor bijvoorbeeld de levering van warm tapwater via een apart leidingnet. Organisatie: Dunea. Informatie: (079) 347 15 15.

17 september, Kinderdijk Actuele verdamping

symposium over het schatten van de actuele verdamping en hoe dit te verbeteren is, met aan het einde van de middag de algemene ledenvergadering van de NHV. Organisatie: NHV en STOWA. Informatie: www.nhv.nu/symposia.

18 september, Driebergen De afvalwaterzuivering als energiefabriek II

vervolg op het gelijknamige ‘uitverkochte’ symposium van afgelopen februari, met nieuwe presentaties over de energiebenutting bij de afvalwaterzuivering. Organisatie: themagroep afvalwaterzuivering Waternetwerk. Informatie: Berend Reitsma 06 51 22 60 05 of Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.

18 september, Utrecht Water en ruimtelijke ordening - versterking door de nieuwe wetgeving?!

symposium over de nieuwe wetgeving en actuele ontwikkelingen aan de hand van de ontwikkeling van de Overdiepse Polder als rivierverruimingsgebied in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’. Organisatie: themagroep bestuurlijkjuridische zaken Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

22 september, Den Haag Van plan tot uitvoering

bijeenkomst waarop met de Miljoenennota vers in het geheugen gekeken wordt naar de toekomst van de watersector aan de hand van het thema ‘Van plan tot uitvoering’. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

23 september, Utrecht Kosteneffectiviteit van beleid de euro goed besteed?

symposium waarop specialisten vertellen wat we wel en niet weten van kosteneffectiviteit in het veiligheids- en waterkwaliteitsbeleid, met een reactie van een dagelijks bestuurder van een waterschap. Organisatie: themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit in het waterbeheer van Waternetwerk. Informatie: Robert van Cleef 06 43 04 83 81.

24 september, Gorinchem Sluizen

studiedag over het cultuurhistorische belang van sluizen en stuwen. Organisatie: Historische Sluizen en Stuwen Nederland, STOWA en de gemeente Gorinchem. Informatie: 06 39 25 09 10 of sluizenenstuwen@ipact.nl.

24 september, Utrecht Riolering

jaarlijkse bijeenkomst met korte bijdragen over de stand van zaken met betrekking tot de meeste actuele zaken op het gebied van rioleringsbeheer. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

24 september, Wageningen Anaerobe behandeling van huishoudelijk afvalwater

symposium over de nieuwste ontwikkelingen in onderzoek én de praktijk op het gebied van anaerobe afvalwaterzuivering, met speciale aandacht voor ontwikkelingen in tropische gebieden en mogelijkheden in landen met een lage temperatuur. Organisatie: Technische Commissie Anaerobie van Waternetwerk. Informatie: Henk Lubberding (015) 215 17 88.

25 september, Driebergen Waterschapsverkiezingen; hoe verder na de evaluatie?

discussiemiddag over de vraag of de methode van verkiezingen van de waterschapsbesturen grondig gewijzigd moet worden en hoe de verkiezingen er dan uit moeten gaan zien. Organisatie: themagroep bestuurlijkjuridische zaken van Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

29 september, Amsterdam Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater, issue of non-issue?

symposium over het bestrijdingsmiddelenbeleid, dat beoogt tot een gezamenlijk en groter inzicht te komen, waardoor in de eigen situatie betere afwegingen zijn te maken. Organisatie: themagroep oppervlaktewater Waternetwerk. Informatie: Frits Kragt (030) 274 33 55 of frits.kragt@pbl.nl.

29 september, Ede Afkoppeldag

bijeenkomst over de nieuwe modelverordening van de VNG, waarmee gemeenten bewoners niet alleen kunnen stimuleren, maar ook dwingen op eigen terrein af te koppelen, met ook aandacht voor technische en praktische zaken op afkoppelgebied. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.


handel & industrie BAR presenteert Ontwikkelaars robuuste modelleringssensoren software waterinstallaties Milieuvriendelijke fuseren zuivering ultrapuur water voor controle van behandeld afvalwater uit fabrieken en zuiveringsinstallaties dat naar rivieren en kanalen gaat. De sonde controleert temperatuur, troebelheid, ORP, zuurstof, geleidbaarheid en ammonium. De ammoniumsensor kan bepalen of water wel of niet direct geloosd kan worden.

BAR Instruments introduceert een kostenbesparend instrument voor het meten van de kwaliteit van drink- en rivierwater, met sensortechnologie die sneller en goedkoper diverse kwaliteitsparameters monitort. De gegevens zijn direct beschikbaar.

Voor meer informatie: (0315) 23 02 66.

MWH Soft, de in de Verenigde Staten gevestigde softwaretak van ingenieursbureau MWH, en het Britse Wallingford Software zijn samengegaan. Beide bedrijven zijn wereldwijd vooraanstaande ontwikkelaars van modelleringssoftware voor drinkwater- en afvalwaterinstallaties.

De gepatenteerde sensortechnologie Intellitects heeft een lange levensduur en is zeer nauwkeurig. De sensoren bestaan uit membranen en zijn ongevoelig voor druk en debiet. Ze hebben een snelle responstijd (meestal binnen 20 seconden), zijn robuuster dan traditionele technologieën en vereisen geen reagentia. Bovendien zijn de operationele kosten lager dan bij chemische alternatieven. De sensor heeft een ingebouwde datalogger met toegang tot de gegevens via GPRS en internet. Voor drinkwater is er de Intellisonde. Jaarlijks worden circa 50.000 drinkwatermonsters in het leidingnet (huisaansluitingen en reinwaterreservoirs) genomen om verontreinigingen te detecteren. Dit is niet alleen erg kostbaar, maar meestal wordt pas na een klacht of calamiteit gemeten. Met de Intellitect-sensoren kan men continu meten en daarmee tijdig inspelen op veranderingen in de waterkwaliteit. Te meten parameters zijn onder andere kleur, zuurstof, temperatuur, pH, troebelheid, geleidbaarheid, vrije en totale chloride en druk. De diameter van de elektrode is slechts 32 millimeter. De elektrode wordt in het hart van de leiding gebracht. De Intellisonde EM is ontwikkeld voor controle van zoet water dat een zuiveringsproces ingaat, maar is ook toepasbaar

De fusie maakt het mogelijk een compleet softwarepakket aan te bieden gericht op hydraulica en hydrologie. Veel ingenieursbureaus in Nederland en België maken gebruik van de software van Wallingford. MWH heeft vestigingen in Amsterdam, Arnhem, Delft en Mechelen. Voor meer informatie: (015) 751 23 00.

Het milieuvriendelijke waterbehandelingssysteem van Siemens, dat tien tot 200 kubieke meter gedeioniseerd water kan produceren uit ROvoedingswater.

Siemens Water Technologies introduceert het Vantage VNX-systeem: een milieuvriendelijk ‘high purity’ waterbehandelingssysteem voor de energie-, micro-elektronica- en algemene industriële markten. Het compacte, modulair opgebouwde systeem vormt een alternatief voor chemisch geregenereerde ‘mixed-bed’ deïonisatiesystemen en is ontworpen om tien tot 200 kubieke meter gedeïoniseerd water per uur te produceren uit RO-voedingswater. Vantage VNX-systemen gebruiken Ionpure CEDI-technologie (continu elektrodeïonisatie), die werkt met hoogdebiet VNX-modules. CEDI is een eenvoudig, chemicaliënvrij proces voor het deïoniseren van water, dat gebruik maakt van een combinatie van selectieve membranen voor ionenwisseling, geleidende hars en elektriciteit om ionen uit het water te verwijderen. De VNX-modules zijn stapelbaar, waardoor (vloer)ruimte wordt bespaard. Anders dan bij MBDI-systemen zijn er ook geen dure chemicaliën nodig voor zuur- en alkalische regeneratie. Ook hoeven de ionenwisselaartanks niet gewisseld. Daardoor kan het Vantage VNX-systeem continu werken en water met een vergelijkbare kwaliteit als de traditionele MBDI-systemen leveren.

De Intellisonde voor drinkwater.

Voor meer informatie: Rob Klaassen (070) 333 20 38.

Tweedehands waterartikelen Dutch Water Treatment uit Delft biedt met de internetpagina www.summerwater.com een plaats waar (bedrijfsmatige) kopers en verkopers van gebruikte of overbodige watergerelateerde producten elkaar kunnen ontmoeten. Van waterpomp tot ontharder, van RO-installatie tot pH-meter, al deze producten kunnen op dit vraag- en aanbod-platform wereldwijd een tweede leven krijgen. In veel landen bestaat behoefte aan materialen die voor de watervoorziening noodzakelijk zijn, maar mogelijk zijn deze daar niet te koop, te duur of is men op zoek naar een leverancier. Via de genoemde internetpagina worden vraag en aanbod samengebracht. Om een product te kunnen verkopen, wordt een jaarlijkse bijdrage in rekening gebracht. Kopers kunnen zich gratis registreren.

H2O / 16/17 - 2009

53


ARCADIS

ARCADIS Nederland BV Postbus 673 7300 AR Apeldoorn T 033 477 1000 F 033 477 2000 E info@arcadis.nl I www.arcadis.nl

ARCADIS biedt ondersteuning bij alle aspecten van het waterbeheer. Onze organisatie is actief in het complete traject van beleidsadvisering, studie en advies, het opstellen van regionale en gebiedsplannen tot ontwerp en begeleiding van uitvoering.

praktische kennis over de inrichting van watersystemen. Daarnaast zet ARCADIS haar kennis in op het gebied van duurzaamheid en energie door grondwatersaneringen te combineren met koude-warmte opslag­ systemen: het sanergy concept.

ARCADIS is in staat de specialistische kennis op het gebied van (geo)hydrologie, aquatische ecologie en waterkwaliteit te vertalen naar heldere antwoorden op beleidsvragen en deze te combineren met

HACH LANGE

HACH LANGE T + 31 344 63 11 30 E info@hach-lange.nl I www.hach-lange.nl

Wateranalyses zijn onze specialiteit. Sinds het begin van ons bestaan volgen wij de filosofie: ìmaak alles zo eenvoudig mogelijkî. In al onze productontwikkelingen staat dit centraal, wij leveren dan ook praktische en veilige oplossingen met de modernste analyse technieken voor afval-, drink- en proceswaterstromen. Daarnaast verzorgen wij ook instructies en workshops, hebben we individuele onderhoudscontracten, een deskundige buitendienst en service-hotlines.

LABORATORIUMANALYSES • Betrouwbare en altijd verifieerbare analyseresultaten • Meer dan 50 parameters met in totaal 100 praktijkgerichte meetbereiken: gebruiksklaar. PROCESMEETTECHNIEK • Verlaging van de bedrijfskosten door het waarborgen van stabiele processen • Uitbreidbare controllernetwerken met veldbustechniek

I-Real

I-Real Postbus 593 7000 AN Doetinchem T +31 (0)314 366600 F +31 (0)314 363410 I www.i-real.nl

I-Real staat bekend om haar uitgebreide kennis van monitoringssystemen, open telemetrie en onderhoudsmanagement voor de watersector. Onze specialiteit is ons monitoringssysteem H2gO, dat een vooraanstaande positie kent in de markt voor afvalwater-, oppervlaktewater-, grondwateren drinkwaterbeheer. Gebaseerd op open standaarden en gebruik makend van de modernste internet- en communicatietechnieken, hebben we een unieke leveranciersonafhankelijke oplossing

gecreëerd waar reeds vele gemeenten en waterschappen van profiteren. Tijdens de Vakbeurs Riolering & stedelijk watermanagement (6 t/m 9 oktober in de Brabanthallen) demonstreren wij de nieuwste versie van H2gO, waaronder de nieuwe oplossingen voor Real Time Control, Grondwaterbeheer en Onderhoudsmanagement. Meer informatie vindt u op onze website (www.i-real.nl).

ProMinent ProMinent in Nederland T 030-6779280 F 030-6779288 E info@prominent.nl W www.prominent.nl Drinkwater E duncan.anthonio@prominent.nl Proces-/koelwater E martijn.scheepers@prominent.nl

ProMinent is fabrikant en aanbieder van producten en technologieën voor water­ behandeling. Wereldwijd actief met meer dan 50 eigen vestigingen voor de markten: drinkwater, proceswater, koelwater, afvalwater en zwembadwater. Betrouwbaarheid/duurzaamheid, innovatie en de oplossingsgerichtheid zijn belangrijke pijlers binnen de familie onderneming.

Binnen het productengamma wordt de cirkel van meten, regelen, doseren en ­desinfecteren gesloten met apparatuur, welke volledig in huis ontwikkeld en geproduceerd wordt. Alles uit één hand staat voor probleemloze integratie van essentiële procesapparatuur voor de waterbehandeling in uw proces. Bel of mail ons en we analyseren gezamenlijk de meest optimale oplossing.


Maatwerk in water en -hergebruik. Om u optimaal van dienst te kunnen zijn, leveren we “maatwerk in water” in alle disciplines.

RWB Water Services is er voor ú. Zowel op het gebied van drink- en proceswater bereiding als op het gebied van afvalwaterzuivering

Uiteraard verlenen wij u daarbij de service die u van ons mag verwachten. Jarenlange ervaring en kennis van de stand der techniek maakt ons wat wij zijn: een flexibele en betrouwbare partner. Service en oplossingen bieden zoals ú dat wenst. Ongeacht of het preventief, correctief of modificatief onderhoud betreft.

RWB Water Services BV Ambachtstraat 20, 7609 RA Almelo Postbus 223, 7600 AE Almelo T (0546) 545 020 F (0546) 545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Schlumberger Water Services Van Essen Instruments maakt sinds 2001 deel uit van Schlumberger Water Services (SWS). Dankzij de overname van diverse bedrijven in de afgelopen jaren heeft SWS zich gespecialiseerd in het aanbieden van producten en advisering op het gebied van grondwaterbeheer. Zo voeren wij in het MiddenOosten projecten uit op het gebied van Aquifer Storage Recovery. In Zuid-Amerika werkt SWS aan projecten in de mijnbouw en het beheer van grondwatervoorraden. De werkzaamheden van SWS in Nederland

richten zich voornamelijk op de monitoring van grondwater. De monitoringsdiensten bestaan niet alleen uit het leveren van Diver dataloggers, maar ook het ontwerp, beheer en analyse van data zijn onderdeel van deze werkzaamheden.

Schlumberger Water Services Delftechpark 20, 2628 XH Delft Postbus 553, 2600 AN Delft T 015 275 5000; F 015 275 5055 E PWesterhuis@delft.water.slb.com I www.water.slb.com en www.swstechnology.com

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


TijdschrifT voor waTervoorziening en waTerbeheer

18 september 2009: Themanummer Grondwater

www.BeeldbankVenW.nl, Rijkswaterstaat

Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector

op 18 september a.s. verschijnt het themanummer grondwater van h2o, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. in dit themanummer behandelen we de laatste ontwikkelingen op het gebied van grondwater, waaronder de veranderingen in de bevoegdheden rond het grondwaterbeheer.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Grondwater. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: roelien voshol, 010 – 42 74 154 of brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.