20091020100746

Page 1

42ste jaargang / 2 oktober 2009

19 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema Vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement BAGGERDIJKEN KUNNEN MILJOENEN BESPAREN ‘DIRECTE WATERSCHAPSVERKIEZINGEN AFSCHAFFEN’ EVACUEREN KUN JE LEREN


} } } } yy }

DWLH RS HHU LQIRUP NLMN YRRU P DWHU XWLOLW\ GIRV FRP Z ZZZ JUXQ

;DVWHZDWHU HQ ;DWHUVXSSO\ LQ ÚÚQ } " |~ 2y } 0 } } }} z} |} |

} y~ y y } }{ 2} z }|} } } } } { } }

} |} } } } y } { { " |~ } } | ìôïð

y } } } y y }~ yy | } z } y

} y~ y y } } } } « y } } | }} }

/} } | }} z} zy } y } |} }y y } y { } } }{ } y~ y y }


Kort en krachtig

B

eroepshalve bezoek ik nog wel eens een congres, symposium, workshop, meeting, lezing of hoe dat tegenwoordig ook mag heten. Het valt me daar vaak op dat de sprekers niet genoeg hebben aan de afgesproken tijd. Daardoor loopt het programma uit en verdwijnen veel bezoekers tijdens de theepauze, waardoor ze misschien wel de crux van de hele bijeenkomst missen. Het vreemde is dat sommige sprekers, als ik mijn aantekeningen bekijk, vaak niet zo heel veel gezegd hebben. Of ik heb het natuurlijk niet begrepen, maar daar zal ik u verder niet mee lastigvallen.

en verlieten elf sprekers in een dik uur het spreekgestoelte. De hoeveelheid informatie die ze overdroegen was verbluffend: kort en krachtig, maar toch begrijpelijk. Dat zette me aan het denken (ik had tenslotte toch tijd over). Als dat nu eens bij alle bijeenkomsten wordt toegepast? Of bij vergaderingen? En in rapporten? Denk eens aan de tijd die we besparen! En de hoeveelheid papier. Dan kunnen we allemaal voor de theepauze naar huis, vermijden we de files, besparen daardoor brandstof én voorkomen een hoop stress. Lijkt me een win-win situatie.

Vorige week was ik op een bijeenkomst waar twee sprekers tien minuten kregen en de andere sprekers vijf minuten. Zo betraden

Michiel van Zaane

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 19 / 2009 / *thema 4

/ Versterken dijken met baggerspecie bespaart honderden miljoenen

5 / ‘Directe waterschapsverkiezingen afschaffen’ 8* / Interview met Theo Smit Maarten Gast

10 / Eerste resultaten gebiedsgerichte aanpak van slechte waterkwaliteit in Noord-Brabant

5

Victor van den Berg en Casper Lambregts

12 / Kwaliteit stilstaand water gaat achteruit Maarten Lut, Janine van Trierum en Hennie Gruter

16 / Samenwerking Nederland-Polen op gebied van water en natuur in de Biebrza-vallei Erik Querner, Waldemar Mioduszewski en Alicja Slesicka

18 / Evacueren kun je leren

8

Bas Kolen

20 / Probabilistisch model voor het toetsen van regionale keringen Andries Nederpel, Bas Kolen, Pieter-Jan Hofman en Sandra Fraikin

23 / Wateraanvoer op de helling Thomas de Meij

12

31 / Exoten in het zoete water in de afgelopen eeuw Peter van Puijenbroek, Marieke de Lange en Fabrice Ottburg

34 / KRW-beoordeling van macrofauna in kust- en overgangswateren met BEQI Fred Twisk, Willem van Loon, Tom Ysebeart en Peter Herman

38 / OC-meting: onbekend maakt onbemind? Arjan Borger, Patricia Clevering-Loeffen, Marc Augustijn en Cora Uijterlinde

41 / Waterkwaliteitsanalyse Amersfoort Bas Spanjers, Jan van ‘t Klooster, Marc Vissers en Frans de Bles

45* / Vakbeurs Riolering 2009 46* / Real time control bespaart miljoenen Leo Schaap, Kees van Schieveen en Henk Jan Batstra

Bij de omslagfoto: Door nieuwe technieken en een hoge kwaliteit van de grondstoffen kan de levensduur van de lining van een gesaneerde riolering mogelijk meer dan 100 jaar zijn (zie pagina 49).


Versterken dijken met baggerspecie bespaart honderden miljoenen Door de baggerspecie te gebruiken die de komende jaren verwijderd moet worden uit Nederlandse watergangen voor dijkversterking, kan op termijn honderden miljoenen euro’s worden bespaard. De specie moet moet eerst behandeld worden en daarna in ‘tubes’ van geotextiel worden gestopt. Deze ‘tubes’ kunnen dan enkelvoudig of gestapeld worden gebruikt in de kern van het dijklichaam, het voorland of de berm. De besparingen zitten in minder stortkosten voor de specie, gereduceerde productie van zand en klei en minder energieverbuik. Daarmee kan tot 60 procent van de totale uitvoeringskosten bespaard worden, volgens het CUR Bouw & Infra-rapport ‘Hoogwaardig bouwen met baggerspecie’.

J

aarlijks wordt zo’n 10 miljoen m3 bagger verwijderd om de Nederlandse waterwegen bevaarbaar te houden. Nu wordt dat natuurlijke materiaal laagwaardig verwerkt in baggerdepots. De capaciteit daarvan is beperkt, er is maatschappelijke weerstand en de kosten zijn hoog. Uit het onderzoek blijkt dat 80 tot 90 procent van de baggerspecie geschikt is om dijken en andere waterkeringen te versterken. Om de baggerspecie voor deze hoogwaardige toepassing te gebruiken worden er flocculanten aan toegevoegd. Het mengsel wordt daarna in tubes gepompt, zakken van geotextiel van zo’n 30 meter lang en met een doorsnede van ongeveer twee meter. Door de flocculanten wordt de baggerspecie ontwaterd, waarna een kleiige bouwstof overblijft. De gevulde tubes worden vervolgens afgedekt met grond en zo aan het zicht onttrokken. Technische of wettelijke belemmeringen zijn er niet, concludeert CUR Bouw & Infra. In Nederland is op korte termijn vooral een grote markt voor de toepassing in regionale waterkeringen. Het concept is goed De gevulde baggertubes.

4

H2O / 19 - 2009

uitvoerbaar in bovenwatertoepassingen, ook met gestapelde tubes. Er is nog weinig ervaring met onderwatertoepassingen. Beheer en onderhoud van het concept zijn, met in achtneming van een conventionele deklaag, op traditionele wijze mogelijk. Wel adviseert de commissie om klein te beginnen en het gebruik daarna langzaam op te schalen. Ook roept CUR Bouw & Infra bedrijven en overheden op om zich te melden voor deelname aan een serie pilotprojecten.

Ten slotte zien de samenstellers van het rapport ook een belangrijk potentieel exportproduct, voor met name arme landen. Zij kunnen met dit concept veel goedkoper hun waterkeringen verbeteren. Het rapport is op 1 oktober gepresenteerd tijdens de Waterbouwdag 2009. Voor informatie: www.curbouweninfra.nl.

Schematische doorsnede van het gebruik van de baggertubes in een waterkering.


actualiteit / verslag ‘Directe waterschapsverkiezingen afschaffen’ De directe waterschapsverkiezingen voor ingezetenen kunnen maar beter worden afgeschaft. Omdat een waterschap een functionele taak heeft, anders dan een gemeente of een provincie, moet het ook afgerekend worden op het uitoefenen van die taak. Om toch een vorm van inspraak te creëren zou de planvorming interactief gemaakt kunnen worden. Tenminste, als het aan Sander Meijerink van de Radboud Universiteit Nijmegen ligt. Deze en andere controversiële ideeën (afschaffen geborgde zetels, waterschapsverkiezingen onderbrengen bij de Kieswet) kwamen aan de orde tijdens de bijeenkomst ‘Waterschapsverkiezingen - hoe verder na de evaluatie?’, die Waternetwerk op 25 september in Driebergen hield.

D

e vernieuwde opzet van de Waterschapsverkiezingen die vorig jaar november werden gehouden, heeft niet het resultaat opgeleverd dat de bedenkers voor ogen hadden. Niet alleen was de opkomst (nog steeds) laag, maar het percentage foutief uitgebrachte stemmen was hoog: ongeveer tien procent. Dat was de aanleiding voor twee evaluaties en een advies. Volgens Wino Aarnink van het DG Water heeft dat een viertal mogelijke varianten voor komende verkiezingen opgeleverd: indirecte verkiezingen via de gemeenteraads- of de Statenverkiezingen, aanpassing van het aantal geborgde zetels (meer óf minder), een combi van deze twee of het combineren van de Waterschapsverkiezingen met andere verkiezingen. Op dit moment worden de verschillende opties nader onderzocht. Voor de komende verkiezingen in 2012 wordt in ieder geval gepoogd het stemmen per post te optimaliseren, hoe de verkiezingen er daarna uit gaan zien moet nog blijken.

Stembiljet Peter Visch van Waterschap Zeeuwse Eilanden gaf al een voorzet voor eenvoudige(re) verkiezingen per post. Door de fusie per 1 januari 2011 tussen de twee Zeeuwse waterschappen worden in november 2010 verkiezingen gehouden. Daartoe heeft Zeeuwse Eilanden een nieuw stembiljet ontworpen, waarop de kiezer slechts één hokje hoeft te kleuren. Verder maakt het systeem gebruik van twee enveloppen, die voor het tellen van de stemmen gescheiden worden zodat de anonimiteit van de kiezer gewaarborgd is. Hij stelde voor dit biljet te gebruiken voor de komende waterschapsverkiezingen in Zeeland, als een pilot. Omdat daarvoor de wet gewijzigd moet worden kunnen de Zeeuwse waterschappen dat niet zomaar doen. Op dit moment wordt overlegd met het ministerie van Verkeer en Waterstaat over de mogelijkheden.

Geborgde zetels Een ander heikel punt bleken de geborgde zetels te zijn. Per waterschap is een aantal zetels bestemd voor vertegenwoordigers van drie belangencategorieën: ongebouwd, bedrijven en natuur(gebieden). Peter de Koeijer (LTO) en Bert Kolkman (beiden vertegenwoordigers van een belangencategorie in het bestuur) waren uiteraard voor het in stand houden van de geborgde zetels. Florrie de Pater (Water Natuurlijk) zag de geborgde zetels echter als een “overblijfsel van de middeleeuwen” waar nu geen ruimte meer voor is. Jos Jansen van het Bosschap (een bestuursorgaan van het bosbedrijfsleven) keek wat genuanceerder naar de geborgde zetels. Het Bosschap is niet tegen, maar wil wel een evenwichtige verdeling tussen de geborgde en niet-geborgde zetels. Ook zouden in het dagelijks bestuur van de waterschappen geen geborgde zetels moeten zitten, deze zouden beperkt moeten zijn tot het algemeen bestuur. Het invullen van de geborgde zetels door de verschillende categorieën gaat in zijn optiek goed en behoeft dan ook geen aanpassing. Pieter Hellinga, lid van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, stelde dat de aparte verkiezingen voor waterschappen onzin zijn. Een waterschap is een gewone overheid, die de dingen doet die alle overheden doen: belasting heffen en regels maken en handhaven. Daarom kunnen de verkiezingen gewoon onder de Kieswet vallen, zoals de andere verkiezingen in Nederland. Het combineren van de

waterschapsverkiezingen met de gemeenteraadsverkiezingen is praktisch en gewenst, volgens Hellinga. Sybe Schaap, voorzitter van de Unie van Waterschappen, wil voor de komende verkiezingen in ieder geval het percentage foutstemmen verkleinen. Ook moet de opkomst hoger, maar hoe dat precies te bereiken is, is voor hem nog een vraag. Koppeling met andere verkiezingen is een mogelijkheid. Overigens verwacht hij niet dat de opkomst ooit boven de 40 procent zal komen, als dat wel het geval is gaat er iets niet goed bij het waterschap. Wel maakte hij zich druk over de komende bezuinigingen: ook de waterschappen moeten gaan bezuinigen, en taboes zijn er niet. Dat betekent dat er misschien ook op het budget voor de verkiezingen moet worden bezuinigd. Marleen van Rijswick ten slotte (Universiteit van Utrecht en lid van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW)) kon nog niet veel zeggen over het advies dat de CAW voorbereidt over de opzet van de Waterschapsverkiezingen. In een eerder advies (22 april jl.) had de commissie al geconstateerd dat de vernieuwde verkiezingen staatsrechtelijk in orde zijn, en dat de wetgeving het bestaan van geborgde zetels toestaat. Zowel benoemen als verkiezen is volgens de Grondwet toegestaan. In de toekomst sluit het CAW indirecte verkiezingen niet uit. Wel gaf Van Rijswick aan dat een ander stelsel niet automatisch tot een beter of goedkoper stelsel leidt.

Het ingewikkelde stembiljet zou bij de laatste Waterschapsverkiezingen een belangrijke oorzaak voor het hoge percentage foutieve stemmen zijn.

Als het aan Sander Meijerink van de Radboud Universiteit Nijmegen ligt, zijn stembiljetten in welke vorm dan ook overbodig. Hij stelde voor de directe verkiezingen voor de waterschappen helemaal af te schaffen. Omdat het gaat om functionele instanties zijn, hoeven ze alleen maar het beleid van de gemeenten en provincies (en het Rijk) uit te voeren. Om bij de uitvoering van dat beleid voor inspraak te zorgen, stelde hij voor de planvorming interactief te maken, waardoor burgers mee kunnen beslissen.

H2O / 19 - 2009

5


Gezamenlijke uitvoering KRW-plannen noodzakelijk Nederland veilig in drie stappen: het gebruiken van onbreekbare dijken, een ‘kraan’ bij Pannerden om de waterverdeling te kunnen aanpassen, waarbij meer water via de Waal wordt afgevoerd én een altijd open Haringvliet. Dat is de grove opzet van de plannen van Gé Beaufort, die hij op persoonlijke titel ontvouwde op de Dag van het Waterbeheer 2009, georganiseerd door KIVI NIRIA afdeling Waterbeheer, Rijkswaterstaat, het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. Hoewel zijn lezing enigszins buiten het thema van de dag viel (realisatie van de Kaderrichtlijn Water) lokte zijn verhaal op 8 september in Utrecht veel reacties uit. De tegenstelling met de plannen die op dit moment worden uitgevoerd, is dan ook groot.

B

eaufort (Rijkswaterstaat Dienst Infrastructuur) stelt voor een gedeelte van de primaire keringen te vervangen door onbreekbare dijken. Dat kunnen hele brede dijken zijn (klimaatdijken) of de huidige dijken, maar dan versterkt. Door het aanbrengen van een ‘kraan’ bij Pannerden in de vorm van sluizen kan de waterverdeling anders geregeld worden. In de optiek van Beaufort zou meer moeten worden ingezet op de afvoer van rivierwater via de Waal. De rivierdijken moeten dan wel verhoogd worden om de hogere waterstand aan te kunnen. De derde stap is het volledig openen van het Haringvliet om maatgevende afvoeren snel te kunnen afvoeren. De kosten van deze maatregelen vallen volgens Beaufort aanmerkelijk lager uit dan voor het huidige veiligheidsbeleid, waarbij hij duidelijk stelde dat het natte-vingerwerk was. Omdat deze plannen afwijken van het ingezette beleid, is geen verder onderzoek naar de kosten en de uitvoering verricht. De vorige grote inspanning op veiligheidsgebied, de Deltawerken, hebben veel veiligheid gebracht, maar ook ecologische problemen. René Boeters (Rijkswaterstaat

Dienst Zeeland) noemde de blauwalg in het Volkerak-Zoommeer, de slechte ecologie in Veerse Meer en de Grevelingen en de zandhonger in de Oosterschelde. De betrokken partijen werken aan oplossingen. Uitgangspunt daarbij is de terugkeer van estuariene dynamiek. Complicerende factor is het in stand houden van de zoetwatervoorziening in de regio. Daarom wordt gedacht aan het zout maken van het VolkerakZoommeer en de Oosterschelde, waarbij luchtbellen- of waterschermen worden gebruikt om zoutindringing te voorkomen. Ook een groot deel van de Nederlandse oppervlaktewateren heeft problemen om de KRW-normen te halen. Het waarschijnlijk grootste (en moeilijkst op te lossen probleem) is het teveel aan nutriënten in het water. En een belangrijke (historische) oorzaak daarvan is de landbouw. Hoewel de emissie vanuit de landbouw al is afgenomen, is dat samen met de historische depositie nog steeds teveel. Janjo de Haan (WUR Praktijkonderzoek Plant en Omgeving) beschreef een aantal projecten waarin gezamenlijk met boeren naar vermindering van de emissie wordt gekeken. Hij stelde

Blauwalg in het Volkerak-Zoommeer: één van de waterkwaliteitsproblemen die moeten worden opgelost.

dat emissies onvermijdelijk zijn als we in Nederland landbouw willen houden. Voor de glastuinbouw ligt dat anders, bleek uit het verhaal van Marianne Mul (Unie van Waterschappen). Samen met de sector is een traject ingezet om in 2027 nagenoeg emissievrij te werken. Daarbij wordt ingezet op een landelijke aanpak, ondanks de gebiedsgerichte aanpak die de KRW voorstaat. Jan Lemkes van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard benadrukte dat het waterschap zelf maatregelen kan nemen, maar ook afhankelijk is van de activiteiten van anderen. Goed inspelen via bijvoorbeeld vergunningverlening op die activiteiten kan bijdragen aan het halen van de KRW-doelen. Veel KRW-maatregelen zijn niet bijzonder, maar maken deel uit van het dagelijkse beheer.

Rijkswaterstaat Ook Rijkswaterstaat is druk bezig met de KRW-maatregelen. In totaal staan tot 2027 350 maatregelen op stapel, waarvan er 185 voor 2015 moeten worden uitgevoerd. Een deel daarvan is, zoals Lemkes al zei, onderdeel van de dagelijkse praktijk. Maar uit het verhaal van Tom van der Wekken (coördinator KRW Programmabureau Rijkswaterstaat) bleek dat toch ook veel nieuwe trajecten opgestart moeten worden. Eind dit jaar moeten de definitieve plannen worden vastgesteld: de start van de planstudies en de realisatie is in januari 2010. De taken van de provincies op het gebied van waterbeheer (en de KRW) zijn blijkens het verhaal van Herbert Bos (Provincie Overijssel) divers. De provincie heeft zowel uitvoerende als controlerende taken, maar moet zich ook bezig houden met minder tastbare zaken als communicatie en het zorgen voor inspiratie. Zowel de provincie als de andere partijen zullen nog hard aan de KRW-opgave moeten trekken.

6

H2O / 19 - 2009


Innovatief watersysteem in Westflank Haarlemmermeer

verslag / actualiteit Verdieping IJssel combineren met hoogwatergeul Kampen

De plannen voor het westelijk deel van de Haarlemmermeer zorgen voor grote veranderingen dit gebied. Hier moeten 10.000 woningen komen. Maar ook een geheel nieuw watersysteem, met een flexibel peilbeheer. Flexibel peilbeheer op een dergelijke schaal in stedelijk gebied is nog niet eerder uitgevoerd in Nederland.

“D

e uitdaging in de gebiedsontwikkeling Westflank is het nieuwe watersysteem zo te ontwerpen dat het de eigenheid en kwaliteit van het polderlandschap versterkt. De Haarlemmermeer is 150 jaar geleden drooggemaakt voor agrarisch gebruik. Dat betekent strakke peilen en het inlaten van veel water uit de Ringvaart om het systeem door te spoelen en daardoor het zoutgehalte voldoende laag te houden. Dat leidt tot een onhandig gesleur met water”, zegt Pascale de Leijer, woordvoerder van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Volgens haar is het in stand houden van dit peilbeheer op termijn niet meer houdbaar door een steeds verder verziltende en droge omgeving. “We moeten de zelfvoorzienendheid van regionale watersystemen dus gaan vergroten, zoals het nieuwe Nationaal Waterplan ook aangeeft.” Uit de plannen voor de Westflank blijkt dat de huidige agrarische functie moet plaatsmaken voor woningen. Dit biedt de mogelijkheid nieuw en duurzamer peilbeheer in te voeren. Het instellen van flexibel peilbeheer vormt de sleutel voor het vasthouden van regenwater, dat dient als zoetwatervoorraad voor droge perioden. “Zo creëren we een zelfvoorzienender watersysteem dat klaar is voor de toekomst. Het instellen van een flexibel peil op schaal van de Westflank is innovatief. Dit is nog nooit op zo’n schaal in stedelijk gebied gebeurd.” Twee toekomstbeelden voor de Westflank zijn onlangs onder grote belangstelling door vier overheden gepresenteerd. De kans bestaat dat een combinatie van beide uiteindelijk wordt uitgevoerd. Gedeputeerde Laila Driessen heeft tijdens dit open huis, samen met wethouder Michel Bezuijen van Haarlemmermeer, hoogheemraad

Aad Straathof en de directeur regionale zaken van het ministerie van LNV, Herman Wieringa, een maquette van het gebied onthuld. De toekomstbeelden, die beide nog in de planfase zitten, komen op punten als duurzaam waterbeheer, het bouwen van 10.000 woningen en inzet voor groen overeen, maar verschillen in de precieze uitwerking.

Staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat stelt 167 miljoen euro beschikbaar voor aanleg van een hoogwatergeul bij Kampen. Minister Cramer van VROM draagt 22 miljoen euro bij, bestemd voor gebiedsontwikkeling met woningbouw en natuur. In de plannen voor Ruimte voor de Rivier zou de IJssel al verdiept worden om de waterveiligheid te vergroten. Nu is besloten om daarnaast mee te werken aan de aanleg van de hoogwatergeul om ook op langere termijn beschermd te blijven tegen het water en gebiedsontwikkeling te stimuleren.

Programma van eisen De afgelopen weken hebben ingezeten hun mening kunnen geven over de toekomstbeelden. Volgens de woordvoerder van Rijnland wordt deze maand in de vorm van een ‘programma van eisen’ één toekomstschets samengesteld en voorgelegd aan het kabinet. Ook de gemeenteraad van Haarlemmermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en Provinciale Staten van Noord-Holland spreken zich uit over de toekomstvisie. Na de besluitvorming werken de vier partijen samen verder aan de schets. “Dan wordt het plan uitgewerkt per deelgebied. Bewoners, ondernemers, instellingen en andere belangstellenden uit het gebied kunnen in deze fase nog hun mening geven over de plannen.” Het streven is in 2012 te beginnen met de bouw van de eerste woningen. In 2013 begint de aanleg van de waterpiekberging.

De Westflank van de Haarlemmermeer is het gebied ten westen van Hoofddorp en Nieuw-Vennep met een doorloop tot de Ringvaart. Het gaat om ruim 3.000 hectare. Het wordt ontwikkeld om aan de (toekomstige) vraag naar woningen, duurzaam waterbeheer en mogelijkheden voor recreatie te voldoen.

D

oor de verdieping en de hoogwatergeul te combineren wordt rekening gehouden met de klimaatverandering die nog hogere rivierafvoeren kan veroorzaken. Door deze projecten te combineren wordt bespaard op de totale kosten en ontstaat ruimte voor regionale woningbouw, recreatie en natuurontwikkeling. Hiermee sluit het project aan op de Nota Ruimte. Bovendien geeft het invulling aan het advies van de Deltacommissie en aan het ontwerp Nationaal Waterplan: waar mogelijk en kosteneffectief maatregelen nemen voor hogere rivierafvoeren. Eerdere vrees dat de geul bij een dijkdoorbraak in Kampen juist meer slachtoffers zou veroorzaken blijkt ongegrond. Onafhankelijk onderzoek wijst uit dat de waterveiligheid ook in Kampen is geborgd. Uiteraard blijven de keringen rondom Kampen aan de wettelijke eisen voldoen. Voor de locaties waar de gevolgen van een onverhoopte dijkdoorbraak toe zouden kunnen nemen werkt de provincie maatregelen uit. De aanleg van de hoogwatergeul kost bijna 300 miljoen euro. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat draagt 167 miljoen euro bij aan de geul. Daarnaast reserveert het ministerie van VROM 22 miljoen uit het Nota Ruimte budget omdat door de aanleg van de geul ruimte ontstaat voor een nieuwe woonwijk met circa 1.100 woningen aan water, een nieuwe vaarverbinding, circa 350 hectare nieuwe bijzondere natuur en mogelijkheden voor recreatie. Vanwege de kansen voor deze gebiedsontwikkeling trekken de provincie en de gemeente Kampen samen circa 105 miljoen euro uit. In 2010 moeten de ruimtelijke plannen worden afgerond en vervolgens gaan deze de inspraak in. Na afronding van de plannen worden deze getoetst en besluit de staatssecretaris definitief over de bijdrage van Verkeer en Waterstaat. Naar verwachting kan in 2013 de schop de grond in. In 2015 kunnen de zomerbedverdieping en de geul klaar zijn.

H2O / 19 - 2009

7


THEO SMIT, DIRECTEUR AQUARIO WATERMANAGEMENT:

“Regionale rioleringsbedrijven afstemmen op waterschapsgrenzen” Maatgevende bui, dimensioneringsgrondslagen, stelselkeuze, belasting van het oppervlaktewater; het zijn allemaal begrippen die voortdurend opduiken in de discussie over de opzet en de inrichting van rioolstelsels. Maar wanneer de keuzes gemaakt zijn en het stelsel er ligt, wordt goed beheer belangrijk. Weinig dingen zijn zo irritant als de grote golf water die je als milieubewust fietser of wandelaar in de stad over je heen krijgt wanneer een auto naast je door een grote plas rijdt. Rioleringsbeheer vraagt, zoals alle beheer, kennis en betrokkenheid. Dat is vooral voor kleinere gemeenten soms moeilijk te realiseren naast alle andere taken die zij hebben. Onderbrengen van die taak in grotere eenheden zou een oplossing kunnen zijn. Aanleiding voor een gesprek met Theo Smit, directeur van Aquario Watermanagement in Sneek, een regionaal rioleringsbeheersbedrijf.

Wat is het concept van Aquario? “Aquario is een innovatief concept om het onderhoud en beheer van de riolering als onderdeel van de waterketen op een hoger plan te brengen. Met een hoger plan bedoel ik dan dat ons doel niet alleen is om de gemeente te ontlasten van de zorg voor het rioolstelsel, zoals het in het verleden vaak genoemd werd. Dat doen we uiteraard ook; daarvoor sluiten we een dienstverleningsovereenkomst met de gemeente. Maar daarnaast werken we aan de verbetering van de riolering als hydraulisch systeem. We maken zichtbaar hoe een rioolstelsel in de praktijk functioneert in al zijn facetten, hoe in de bedrijfsvoering procesverbeteringen toe te passen zijn en daarmee dit deel van de waterketen duurzamer en efficiënter kunnen laten functioneren. Ons concept zie ik dan ook als een uitdaging voor gemeenten.”

Hoe is Aquario tot stand gekomen? “Midden jaren ‘90 is de voorloper van Aquario ontstaan op initiatief van het toenmalige Waterleidingbedrijf Friesland en de gemeente Gaasterlân-Sleat. Al vrij snel na de start is ook het Wetterskip Fryslân ingestapt Toen Waterleidingbedrijf Friesland kort daarna deel ging uitmaken van Nuon Water, werd de waterketen met opzet verstoord, omdat in het facturatiesysteem van Nuon geen mogelijkheid bestond om ook rioleringskosten op basis van drinkwaterverbruik bij de mensen in rekening te brengen. Toen Vitens tot stand kwam, als samenvoeging van de drinkwatervoorziening in Friesland, Overijssel en Gelderland, is deze rioleringsactiviteit ondergebracht in de hiervoor opgerichte Nuts NV

8

H2O / 19 - 2009

Aquario Watermanagement waarvan Vitens en het Wetterskip ieder de helft van de aandelen bezitten.” “Oorspronkelijk was de gedachte dat het oprichten van Aquario een stap zou kunnen zijn in de vorming van een waterketenbedrijf, maar de ontwikkelingen in Nederland zijn een andere kant opgegaan, met uitzondering van die in Amsterdam. De drinkwaterbedrijven hebben gekozen voor efficiencyverhoging door bedrijfsvergroting. Bij de gemeenten wordt meer en meer gesproken over regionale rioleringsbedrijven, waarin beheer en onderhoud geclusterd worden. Bij de waterschappen zouden transport en zuivering eigenlijk als een nutsbedrijf verzelfstandigd kunnen worden, los van de bestuurlijke waterschapstaken. Dit geeft nieuwe bedrijfseconomische kansen, zeker bij het combineren van die twee. Maar die beweging wordt nog niet of nauwelijks gemaakt.”

Waar is in de waterketen winst te behalen? “In 2007 hebben VNG, Unie van Waterschappen, Vewin, IPO en het Rijk een bestuurlijk akkoord gesloten om de samenwerking in de waterketen doelmatiger, transparanter en duurzamer te maken. Het waterketenbedrijf als middel daarvoor is als doelstelling losgelaten, maar betere samenwerking in de waterketen staat hoog op de politieke agenda. De grote winst is vooral te boeken in de combinatie van riolering en afvalwaterzuivering. In de afkoppeling van regenwater bijvoorbeeld, ook in afstemming van het functioneel beheer van de riolering op dat van de zuivering. Onze ervaring is ook dat bij de inzameling veel te bereiken

is, bijvoorbeeld in het inzichtelijk maken hoe een rioolstelsel functioneert en het opsporen van de knelpunten, zoals verzakkingen, ingroei van boomwortels en niet goed afgestelde of niet goed werkende rioolgemalen. Als we storingen tegenkomen waarvan de oorzaak niet te vinden is, gaan we met een camera inspecteren of pompen doormeten. Incidenteel controleren we of overstorten inderdaad werken als de telemetrie van het gemaal dat aangeeft.”

Zijn dat geen taken voor elke rioolbeheerder? “In principe wel, maar vooral bij kleinere gemeenten komen de verantwoordelijke medewerkers er domweg niet aan toe of is de aanwezige kennis onvoldoende en vaak ook kwetsbaar. De gemeenten hebben tot taak een basisrioleringsplan te maken en een (inmiddels verbreed) gemeentelijk rioleringsplan. In het verbrede GRP zijn ook het hemelwater en het stedelijk grondwater meegenomen. Sommige gemeenten voelen zich daarin onzeker. Voor het opstellen van zo’n plan wordt een ingenieursbureau ingeschakeld, maar wie brengt voldoende kennis over de feitelijke situatie in de praktijk in? Als Aquario doen we dat nu als een verlengstuk van de zes gemeenten die zich inmiddels hebben aangesloten.” “Mijn voorganger, Maarten Offinga, is indertijd begonnen met twee gemeenten: Gaasterlân-Sleat en Boarnsterhim Daar zijn Nijefurd (Workum). Wunseradiel, Wymbritseradiel en Leeuwarderadiel bijgekomen. Daarnaast beheren we voor deze zes gemeenten en voor tien andere de IBA’s in hun gebied, in totaal 500. Dat beheer bestaat uit eenmaal per jaar een onderhoudsbeurt en het verhelpen van storingen. Aanvullend leveren we nog ondersteunende diensten voor het waterschap en diverse andere gemeenten.” “Wij streven ernaar om dit nutsconcept voor meer gemeenten te gaan doen onder het motto ‘samen naar een duurzaam riool’. Sommige gemeenten hebben het rioleringsbeheer goed voor elkaar en willen dat zo houden. Andere zijn wel geïnteresseerd in overdracht, maar zitten in fusie- of samenwerkingsoverleg en zijn in die fase niet bereid om langlopende contracten te sluiten die gevolgen voor hun organisatie zouden kunnen hebben.”

Hoe groot is Aquario? “Aquario heeft in totaal 16 fte in dienst. De monteursgroep, die belast is met het onderhoud en het beheer van de stelsels en de gemalen, telt acht fte en met het databeheer van alle gegevens over pijpen, kolken, overstorten, pompen, etc. zijn twee fte belast. Wij hebben verder twee fte voor beleidsmatige ondersteuning van de gemeenten en vier fte voor de directie, administratie e.d.. Onze primaire taak is het dagelijks onderhoud en beheer van de stelsels, oplossen van storingen, zorgen dat de telemetrie in orde is, het afhandelen van KLIC-meldingen en klachten van burgers. Onze storingsdienst is 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar. Onze storingsbus is zo uitgerust dat één man al


*thema het werk kan doen. Door goed beheer neemt bovendien het aantal storingsmeldingen stap voor stap af. Maar bij zware stortbuien krijg je toch altijd te maken met verstoppingen, bij blikseminslag kan de telemetrie ontregeld worden en van volle campings komt altijd veel rommel af dat de gemalen niet altijd kunnen verwerken. Maar een man gaat nooit alleen een put in.” “Bij zo’n kleine organisatie vraagt het toetreden van elke volgende gemeente om uitbreiding van het aantal monteurs, het databeheer en alle bijkomende faciliteiten moeten tijdig aangepast zijn.”

Biedt toetreding ook financieel voordeel? “De gemeente heeft zeker financieel voordeel. We kijken eerst samen welke kosten de gemeente voor rioolbeheer nu maakt en baseren dan de eerste dienstverleningsovereenkomst op een kostenreductie tot wel tien procent. We hebben zelf ook enige tijd nodig om resultaat te kunnen gaan boeken. We moeten het stelsel leren kennen en de situatie in de praktijk meemaken. In de volgende jaren reserveren we in ieder geval vijf procent van de totale omzet voor toekomstige investeringen en als daarbovenop ruimte is, krijgen de gemeenten een resultaatuitkering. Tenslotte hebben we geen winstoogmerk. In 2006 en 2007 was daar ruimte voor, in 2008 niet. Verder blijft de gemeente baas in eigen huis en buis en leveren we ook ondersteuning bij de beleidsbepaling en investeringen.”

Wat heb jij tot nu toe in je leven gedaan? “Ik kom uit Scheveningen, ben geboren in 1951. Van 1969 tot 1973 studeerde ik op de HTS in Den Haag weg- en waterbouw. In 1974 heb ik heel kort bij het toenmalige RijksInstituut voor Drinkwatervoorziening in Den Haag gewerkt en vervolgens ben ik bij de WMO in Zwolle in dienst getreden, eerst als medewerker geohydrologie, vanaf 1985 als hoofd van de afdeling Onderzoek. Onderzoek naar de grondstof wel te verstaan, naar de mogelijkheden voor het creëren van nieuwe winningen. In Overijssel bestonden in 1975 nog acht waterleidingbedrijven. Onder de leiding van Victor van Dijk

heb ik de laatste fusie, die met het Waterleidingbedrijf Oost-Twente en organisatie van het nieuwe bedrijf mee mogen vormgeven. Ik ben in 1995 overgestapt naar het beheer, eerst drie jaar als regiohoofd Midden (Salland en het Vechtgebied), daarna vier jaar als regiohoofd Oost (Twente). Toen in 2003 Vitens gevormd werd, zag ik in de grote organisatie die toen ontstond, weinig mogelijkheden voor mijzelf, ik wilde wat heel anders. Ik ben in 2004 overgestapt naar B’con: een klein bedrijf dat het opengooien van de energiemarkt begeleidde, in die zin dat het de processen die verbonden zijn aan het kunnen wisselen van energieleverancier met behoud van netbeheerder zo goed mogelijk probeerde te laten verlopen. Voor een deel van mijn tijd was ik adviseur bij Waterbedrijf Groningen op het gebied van beveiliging, crisismanagement en later ook beheer en onderhoud van de productieinstallaties. In 2006 ben ik voor Vitens Evides International naar Ghana vertrokken, om mede invulling te geven aan het managementcontract voor het beheer van de drinkwatervoorziening in dat land. Een ongelofelijke ervaring. We zaten in Accra, maar waren verantwoordelijk voor 84 drinkwatersystemen, verdeeld over het hele land, de ene helft grondwater-, de andere helft oppervlaktewaterbedrijven. Ghana Water Company telt circa zeven tot acht miljoen klanten. In alle steden en stadjes had het bedrijf een stedelijke watervoorziening.”

Wat was je werk daar? “Ik was verantwoordelijk voor transport en distributie, de verdeling van het water en het beheer van de winputten. We hebben veel onderzoek naar de oorzaak van verstopping verricht, naar het verbeteren van putten om maar zoveel mogelijk water uit de bestaande voorzieningen te halen. De zwaarste klus was de dagelijkse verdeling van het water in die steden waar de vraag een factor 2 boven de productie lag. Maar ik heb mij ook met wagenpark- en kantoorbeheer bezig gehouden. Wij hebben twee meterherstelwerkplaatsen nieuw leven ingeblazen, waterpolitie ingesteld op jacht naar illegale aansluitingen

interview

en drie documentaires gemaakt voor tv om de bevolking bewust te maken. Voor onze Ghanese collega’s heb ik veel waardering gekregen. Als je hen deze waardering liet blijken en zorgde voor een goede werkplek, werd er prima en hard gewerkt. Eigenlijk net als hier. Na twee jaar en negen maanden ben ik teruggegaan. Een oud-collega attendeerde mij op een advertentie van Aquario toen ik nog op de rondreis was. Ik kon nog net meedoen in de sollicitatieprocedure en ben hier per 1 april jl. benoemd. Een beetje de rode draad in mijn leven. Niet zozeer iets starten, maar activiteiten die een eerste opbouwfase achter de rug hebben, verder uitbouwen.”

Kan Aquario verder groeien? “Ik ben begonnen met een ronde langs de zes gemeenten die nu bij ons aangesloten zijn. Met de formule die Aquario hanteert, is iedereen zeer tevreden. We zijn geen aannemer die commercieel werkt en geen ingenieursbureau. We zijn een verlengstuk van de gemeente. Als we winst maken, vloeit het geld naar de gemeente terug. Dankzij onze inbreng kan de gemeente haar regietaak beter uitvoeren en ook goede meerjareninvesteringsprogramma’s maken. Ik denk dat het goed is om de werkgebieden van regionale rioleringsbedrijven als het onze af te stemmen op de waterschapsgrenzen. Om logistieke redenen, dat je actieradius niet te groot wordt en dat je snel genoeg overal ter plekke kunt zijn. Maar ook, zoals ik al zei, omdat in de afstemming tussen het rioolbeheer en het zuiveringsbeheer winst te halen is. Wel neem ik deel aan overleg om soortgelijke organisaties in andere gebieden op te zetten. Welke rol Aquario daarbij wil spelen, bespreek ik binnenkort met de commissarissen.”

Wat draagt Aquario bij aan duurzaamheid? “Zuiveringsinstallaties werken beter bij een gelijkmatige belasting. Afstemming van en

“Ons concept zie ik als een uitdaging voor gemeenten”

Theo Smit.

communicatie tussen gemalen biedt ruimte om de berging in de stelsels maximaal te benutten. Het milieu is gebaat bij minder overstorten en beter onderhoud, waardoor voorzieningen langer blijven functioneren. De burger is gebaat bij minder water op straat, bij snel reageren op klachten en een lagere rekening. De gemeente is ontzorgd, voelt zich minder kwetsbaar en loopt zelfs voorop in duurzaam beheer in de afvalwaterketen. De kennis is geborgd, de gemeentelijke autonomie gewaarborgd en de kosten kunnen altijd omlaag. Dat is de winst van ons concept.” Maarten Gast

H2O / 19 - 2009

9


Eerste resultaten gebiedsgerichte aanpak van slechte waterkwaliteit in Noord-Brabant Vijf jaar geleden zijn in Noord-Brabant vijf gebiedsgerichte proefprojecten gestart om maatregelen, gericht op emissiereductie, in de praktijk te testen. Waterschap Brabantse Delta wil de opgedane ervaringen gebruiken bij het opstellen van de stroomgebiedsbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water. Afgelopen juni bracht het waterschap een brochure uit over twee van deze gebiedsgerichte projecten. De brochure bevat concrete resultaten met aanbevelingen, zoals aandachtspunten voor goede inrichting van natte bufferstroken en mogelijkheden voor het anders omgaan met maaiselspecie. Met een individuele en integrale benadering blijkt nog veel te bereiken.

D

e gebiedsgerichte proefprojecten vormen een schoolvoorbeeld van publieke participatie, zoals de Kaderrichtlijn Water deze bedoelt. In de betreffende gebieden zijn de maatregelen bedacht en uitgewerkt door werkgroepen met mensen uit het gebied. Sommige ideeën van het waterschap werden van tafel geveegd, zoals het realiseren van natte bufferstroken als ‘blauwe dienst’. Hier liep geen enkele boer warm voor. Andere ideeën van het waterschap kregen een praktischer vorm, zoals het idee voor centrale was- en spoelplaatsen. Dergelijke plaatsen bleken moeilijk te realiseren; de animo om er gebruik van te maken, was vrij gering. Omdat men wel de lekverliezen van bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk wil beperken, is een alternatief idee uitgewerkt voor een lokale oplossing per bedrijf: het opvangen en eenvoudig zuiveren en/ of verwerken van schoonmaakwater. Dit idee wordt verder uitgewerkt. Op verzoek van de boeren uit het gebied is een nieuw idee aangepakt: het anders omgaan met maaiselspecie. Deze wens leeft zo sterk in Noord-Brabant, dat er in verschillende proefprojecten mee is geëxperimenteerd.

de eisen vanuit de vergunningverlening. De kosteneffectiviteit van deze maatregel blijkt vergelijkbaar met die van het mineralenbeheer in de landbouw. In het gebied is daarmee duidelijker geworden dat ook het waterschap altijd op zoek is naar optimalisatie, evenals de boeren. Normaal gezien zou het waterschap een dergelijke maatregel niet breed kenbaar maken. In het proefproject blijkt dat de informatie wel van belang is voor het draagvlak voor verdergaand mineralenbeheer in de landbouw. In het gebied van de Rietkreek werd ook de inrichting van de kreek tijdens het proefproject verbeterd. Hiervoor had het waterschap wel gronden nodig van de boeren. Door het goede contact en het onderlinge begrip in het gebied is ook de grondverwerving beter verlopen.

Anders omgaan met slootmaaisel In het gebied de Chaamse beken is een enquête uitgevoerd naar methoden om anders met het maaiselspecie om te gaan. Nu moeten perceeleigenaren slootmaaisel binnen vier weken verplicht opruimen. Uit Maaien.

De proefprojecten richten zich op het bereiken van emissiereductie in de landbouwgronden, omdat daar de grootste vrachten vandaan komen. Vanuit de landbouwsector is men daar lang niet altijd van overtuigd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de zienswijzen die op de verschillende waterbeheerplannen door bijvoorbeeld de Nederlandse Akkerbouw Vakbond en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond zijn ingediend. In de gebiedsprojecten zijn daarom maatregelen uitgewerkt voor de verschillende vervuilingsbronnen. Bij het proefproject in de Rietkreek bij Steenbergen blijkt dat deze integrale aanpak zorgde voor meer begrip voor elkaar. Daardoor zijn veel maatregelen uitgevoerd: een analyse voor de bepaling van de noodzaak van een aanpak van de overstorten van de gemeente, de realisering van IBA-IIIsystemen bij burgers in het buitengebied, mineralenbeheerspoorscan in de landbouw en de realisatie van een ‘fuzzy filter’ bij de kleine rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Nieuw Vossemeer. De plaatsing van een roosterreiniger bij de rwzi was een voorgenomen maatregel die ook is ingebracht, omdat deze niet volgt uit

10

H2O / 19 - 2009

onderzoek blijkt dat het gaat rotten als het langer dan twee weken blijft liggen. Stikstof en fosfaat spoelen dan weer terug naar het oppervlaktewater. Door anders om te gaan met slootmaaisel is per kilometer watergang een grotere winst te behalen op nutriëntenreductie (vijf tot 25 kilo stikstof per kilometer watergang) dan met bijvoorbeeld actief randenbeheer (twee tot tien kilo stikstof per kilometer strook van vier meter breed). In het kader van de proef zijn diverse opties bekeken op milieueffecten en meerkosten: • Maaisel verder het terrein op brengen. Nu komt het slootmaaisel binnen een meter van de sloot op het terrein te liggen. Als dat minimaal vijf meter wordt, wint men veel op het gebied van terugspoeling; • Maaisel vermalen en verspreiden over het aanliggende terrein. Ook hier zal het maaisel verder dan vijf meter uit de kant verspreid moeten worden om de terugspoeling te verminderen; • Maaisel direct afvoeren. Door middel van een enquête zijn deze keuzes voorgelegd aan grondeigenaren


achtergrond

in het gebied van het waterschap. Daaruit blijkt dat een breed draagvlak bestaat bij de grondeigenaren voor het vermalen en verspreiden van het maaisel én voor het direct afvoeren ervan. Vanuit milieuoogpunt is het wenselijk dat het slootmaaisel verder op de kant terechtkomt. Momenteel lijken er mogelijkheden te bestaan om het slootmaaisel als organische stof te gebruiken in de land- en tuinbouw. Vooral het maaisel uit de zomermaaibeurt is hiervoor te gebruiken. Hierin zitten de meeste voedingsstoffen. De resultaten en conclusies worden meegenomen in een vervolgtraject dat zich richt op alternatieve afvoeropties voor slootmaaisel. Een discutabel punt zijn de kosten van deze maatregel. Het afvoeren van het maaisel is momenteel een verplichting van de boeren. Het ligt daarom niet voor de hand dat het waterschap alle kosten gaat vergoeden als de afvoer anders wordt geregeld. Dit zou een lastenverzwaring voor de ingezetenen betekenen. Toch blijkt uit de proef dat de kosteneffectiviteit van deze maatregel hoger ligt dan van diverse andere maatregelen. Dit rechtvaardigt een verdergaand onderzoek naar zowel de effecten als de praktische uitvoerbaarheid.

Mineralen- en sporenbeheer In het gebied van de Rietkreek is aanvullend op het mestbeleid gekeken naar mogelijkheden voor verdergaande optimalisatie van de mestgift: het mineralenbeheer. Onder deskundige begeleiding namen 17 akkerbouwbedrijven en zeven veehouderijen (ongeveer driekwart van het landbouwareaal in het gebied) aan het project deel. Daarbij zijn door middel van het aanleggen van speciale velden demonstraties op het gebied van bemesting gegeven. Voor de agrariërs vormden die een overtuigend bewijs dat met minder mineralen en dus fosfaat en stikstof meer bedrijfsresultaat te behalen valt. De mogelijkheden voor optimalisatie blijken zeer specifiek te zijn voor de verschillende bedrijven. Een uniforme opschaling van deze maatregel is daarom niet mogelijk. Een professionele begeleiding per bedrijf blijkt

Afb. 1: Natte bufferstrook.

ook voor nieuwe gebieden noodzakelijk. Na de afsluiting van het proefproject blijken de deelnemers niet automatisch door te gaan op de ingeslagen weg. Ook voor de toekomst blijkt in het proefgebied een ondersteuning nog noodzakelijk te zijn. In het proefproject vergoedde het waterschap de kosten van de begeleiding, om een eerste impuls te geven. De vraag rijst nu of de maatregel voldoende effectief is om de kosten te rechtvaardigen. Dit is niet makkelijk te beantwoorden. Uit de kwaliteitsmetingen in het gebied lijkt een lichte verbetering in de uitspoeling van stikstof op te treden, die in vergelijkbare poldergebieden niet is gemeten.

Actief Randenbeheer: individuele benadering werkt Het Actief Randenbeheer Brabant is een reeds lang lopend project in Noord-Brabant. In de polder van de Rietkreek waren er echter geen deelnemers. Veel bedrijven hebben na extra informatieronden besloten alsnog mee te doen met het actief randenbeheer. Hierdoor is uiteindelijk 32 kilometer aangelegd en zijn bijna alle deelnemers overgestapt naar de regeling Actief Randenbeheer Brabant. Binnen het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta liggen, mede dankzij de intensieve benaderingswijze die ook in andere gebieden is toegepast, de meeste kilometers akkerranden van de provinciale regeling. Met de 800 kilometer akkerranden van de in totaal 8.000 kilometer sloten in beheer bij het waterschap is de top wel zo’n beetje bereikt. Het is een illusie te denken dat alle boeren mee zouden willen doen aan deze regeling.

Natte bufferstrook te nat Alhoewel de boeren niet warm lopen voor de natte bufferstroken, leek deze maatregel op grond van literatuurstudies wel erg kansrijk voor stikstofreductie. Voldoende reden voor het waterschap een eerder aangelegde ecologische verbindingszone, die destijds als een natte bufferstrook is aangelegd, nader te onderzoeken. De inrichting van een natte bufferstrook is weergegeven in afbeelding 1. Het drainagewater wordt opgevangen in een greppel, die niet in directe verbinding staat met de watergang. Het drainagewater stroomt daardoor via de bufferstrook naar de watergang. De onderzochte bufferstrook had een breedte van vijf meter.

Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Utrecht. Opvallend resultaat is dat de bufferstrook effectief blijkt te zijn voor fosfaatreductie in plaats van stikstofreductie. Uit analyse van de resultaten komt naar voren dat in de onderzochte strook veel ijzerionen zitten. Dit verklaart het aanzienlijke fosfaatresultaat. Door de hoge kweldruk krijgt het drainagewater weinig kans in de bodem van de strook te filtreren. Vandaar dat het onderdeel stikstof een matig resultaat laat zien. De natte bufferstrook blijkt te nat en te smal te zijn voor een goede denitrificatie.

Resultaat in volgende stroomgebiedsbeheerplan Bij de aanvang van de gebiedsproeven is soms de suggestie gewekt dat we na vier jaar zwoegen goed zouden weten wat we aan maatregelen moeten nemen om een goede waterkwaliteit conform de Europese Kaderrichtlijn Water te bereiken. Dat blijkt een te hoge ambitie. Wel is een belangrijke stap vooruit gezet in de praktische toepasbaarheid van diverse maatregelen die zowel goed zijn voor het milieu als de bedrijfsvoering. Bovendien heeft het project geleid tot meer aandacht voor het onderzoeken en uitwerken van andere maatregelen. Zo zal zeer waarschijnlijk een proef uitgewerkt worden om anders om te gaan met maaiselspecie. In de Rietkreek is inmiddels een vervolgproject begonnen, gericht op reductie van bestrijdingsmiddelen. Tevens werkt Waterschap Brabantse Delta aan een nieuw gebiedsgericht project in de Molenbeek ten zuiden van Roosendaal. Er is een eerste wervingsbijeenkomst voor boeren geweest, waarbij al snel de voorwaarde werd gesteld dat ook Vlaanderen bij het project moet worden betrokken. Het waterschap is van plan om met Vlaanderen een gezamenlijke bronnenanalyse voor de Molenbeek op te stellen. Victor van den Berg en Casper Lambregts (Waterschap Brabantse Delta)

H2O / 19 - 2009

11


Kwaliteit stilstaand kraanwater gaat achteruit Stilstand kan de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Reden voor Oasen om jaarlijks terugkerende vakantiegangers te adviseren bij thuiskomst de kraan flink open te zetten. Concreet onderzoek naar stilstaand kraanwater in de zomer was er echter niet. Oasen voerde daarom afgelopen juni een eigen praktijkonderzoek uit in woonhuizen.

D

e conclusie kon u in de vorige editie van H2O lezen: na twee tot drie weken stilstand is met name de concentratie zware metalen in een groot aantal gevallen aanzienlijk gestegen. Bij eenderde van de onderzochte huizen komen er waarden boven de wettelijke norm uit. De veranderingen in de zuurgraad en de zuurstofverlaging zijn opvallend. Van toename van bacteriën blijkt nauwelijks sprake. Dit komt mogelijk door de verhoogde concentratie aan zware metalen in het water, wat een remmend effect kan hebben op de groei van bacteriën. Daarnaast vond het onderzoek plaats net voor de periode met zomerse temperaturen. Het water kwam niet boven de 25 °C: de temperatuur waarbij Legionella gaat groeien. Je kunt drinkwater nog zo mooi produceren en distribueren, bij de klant thuis kan het water nog steeds bederven. Alleen de klant zelf kan ervoor zorgen dat elke druppel uit zijn kraan vers is. Daarom is Oasen een aantal jaren geleden begonnen met het voeren van voorlichtingscampagnes. Een jaarlijkse terugkerende campagne, die Vewin onlangs overnam, luidt ‘Terug van vakantie? Laat de kraan even open staan’. Daarnaast wil het Zuid-Hollandse drinkwaterbedrijf beter begrijpen wat er daadwerkelijk in de huizen van zijn klanten met het drinkwater gebeurt.

Proefopzet Voor het onderzoek zijn twaalf woonhuizen en twee appartementen in Gouda, twee

woonhuizen in Waddinxveen, één woonhuis in Bodegraven en één in Ridderkerk uitgekozen. Gouda en Waddinxveen worden door zuiveringsstation Rodenhuis van water voorzien, Bodegraven door zuiveringsstation De Hooge Boom en Ridderkerk door zuiveringsstation Reijerwaard. De onderzochte woonhuizen/appartementen zijn van medewerkers van Oasen die met vakantie

geweest zijn en leegstaande percelen van makelaars. De woningen van de makelaars zijn voor de aanvang van het onderzoek goed doorgespoeld. Tijdens de onderzoeksperiode is er goed op toegezien dat geen water werd gebruikt, ook niet door de buren om plantjes water te geven. Het water in de leidingen stond stil.

Tabel 1: Resultaten voor één woning.

parameter

eenheid

temperatuur, in situ troebelingsgraad zuurgraad zuurstof waterstofcarbonaat ammonium kleurintensiteit

°C 25 FTE 4 pH 7,0<pH<9,5 mg/l >2 mg/l >60 mg/l 0,20 mg Pt/Co/l 20

Aeromonas 30°C 10 ml koloniegetal 22°C 1 ml

per 100 ml per ml

Legionella lood, na aanzuren koper, na aanzuren chroom, na aanzuren nikkel, na aanzuren

kve/l μg/l μg/l μg/l μg/l

* = geometrisch jaargemiddelde.

12

norm, nulmaximummeting waarde (tenzij anders - keukenkraan aangegeven)

H2O / 19 - 2009

na nulmeting - stilstand badkamer watermeter

na stilstand keukenkraan

18 0,37 8,16 10,2 143 <0,03 <3

18 2,2 7,05 1,3 155 0,19 3

19 0,19 8,25 0,8 153 <0,03 <3

18,5 <0,1 8,12 9,2 143 <0,03

1000 100*

180 13

30 2

100 120

70 <1

100 10 2000 50 20

<100 <0,5 18,3 <0,5 <1

<100 18,2 268 <0,5 16,9

<100 2,38 562 <0,5 12,2

<100 <0,5 30 <0,5 <1

na stilstand badkamer

na doorstromen - keukenkraan

23

18,5

<100

<100


achtergrond Twee vragen stonden centraal: wat zijn de concrete veranderingen in de waterkwaliteit van drinkwater na twee tot drie weken stilstand in de binneninstallatie en in de dienstleiding én voldoet de waterkwaliteit na de uitvoering van het doorstroomadvies (weer) aan de wettelijke eisen? Voor dit onderzoek zijn parameters gekozen die naar verwachting veranderen bij stilstand. Dit zijn de microbiologische parameters koloniegetal bij 22 °C, Legionella en Aeromonas bij 30 °C, de algemene parameters zuurstof, zuurgraad, waterstofcarbonaat, kleur, temperatuur en troebelingsgraad en de metalen chroom, nikkel, lood en koper. Het monsternameprogramma zag er als volgt uit: • nulmeting (voor de periode van stilstand) aan de keukenkraan na doorstromen en het tappunt in de badkamer na één liter doorstromen voor Legionella. • na twee of drie weken stilstand - zonder doorstromen binneninstallatie aan de watermeter, de keukenkraan en het tappunt in de badkamer na één liter doorstromen voor Legionella.

Afbeelding 1. •

na het doorspoelen van de binneninstallatie aan de keukenkraan.

Resultaten In tabel 1 is een voorbeeld gegeven van de resultaten per woning. Het tappunt aan de watermeter kon vanwege technische redenen slechts in negen woningen bemonsterd worden. Zuurgraad

In afbeelding 1 is per woning de zuurgraad weergegeven voor vier monsterpunten. Het valt op dat de pH lager wordt bij stilstand in de dienstleiding (paarse vierkanten). Bij stilstand in de binneninstallatie wordt de pH eerder hoger dan lager (gele driehoeken). Koper speelt bij dit proces waarschijnlijk een rol, maar er is geen directe relatie gevonden tussen het kopergehalte en de pH. De pH bij de nulmeting (blauwe ruiten) en de pH na het uitvoeren van de spoelprocedure tonen normaalwaarden. Metalen

Middels onderzoek op een willekeurig tijdstip overdag1) is bekend wat de gehalten aan koper, chroom, nikkel en lood kunnen zijn in binneninstallaties. De periode van stilstand is bij RDT-onderzoek niet bekend, maar veelal niet langer dan twaalf uur. De percentages met wettelijke overschrijdingen waren 2,4 procent voor lood, 1,2 procent voor nikkel, 0,5 procent voor koper en 0 procent voor chroom. In het RIVM-onderzoek ‘Drinkwaterkwaliteit in nieuwbouwwoningen’2) zijn deze percentages veel hoger. Er zijn 91 woningen onderzocht met de RDT-bemonsteringsmethode. Hierbij waren de percentages met wettelijke overschrijdingen 53 procent voor lood, 57 procent voor nikkel en 7,7 procent voor koper. De periode van stilstand hier was onbekend, maar wel groter dan bij het RDT-onderzoek. In dit onderzoek van Oasen (18 woningen) met een periode van stilstand van twee of drie weken was het gevonden percentage overschrijdingen voor nikkel bij de keukenkraan na stilstand eveneens opvallend.

H2O / 19 - 2009

13


monster keukenkraan (nulmeting) monster watermeter (na stilstand) monster keukenkraan (na stilstand) monster keukenkraan (na doorstromen)

Ridderkerk

Bodegraven

3 6 <3

13 11 21 13

Tabel 2: Kleurintensiteit in mg Pt/Co/l

In vijf van de 18 woningen kwam een nikkeloverschrijding voor in de keukenkraan na stilstand. Na het uitvoeren van de spoelprocedure voldeden alle monsters op dit punt weer aan de eisen. Dit gold ook voor de monsters in de keukenkraan na stilstand met hoge nikkelgehalten van 386 en 502 μg/l. De resultaten van de corresponderende monsters waren respectievelijk 1,14 en < 1 μg/l. Voor chroom en koper waren er geen normoverschrijdingen, koper was wel in alle gevallen verhoogd ten opzichte van de nulmeting. Het kopergehalte in de monsters in de keukenkraan na doorstromen was weer laag (maximaal 41 μg/l). Voor lood is eenmalig een overschrijding aangetoond in een monster in de keukenkraan na stilstand, daarnaast echter ook driemaal in het monster bij de watermeter na stilstand. Mogelijk is het lood afkomstig uit de watermeter. Zowel in monsters van de nulmeting als in de monsters genomen na het uitvoeren van de spoelprocedure zijn geen overschrijdingen gevonden.

die remmend werken op de groei van Aeromonas3).

het monster in de keukenkraan (na stilstand). De concentraties varieerden van 0,11 tot 0,82 mg/l.

Overzicht wettelijke overschrijdingen Afbeelding 2 presenteert het percentage wettelijke overschrijdingen voor de onderzochte parameters bij monstername in de keukenkraan na stilstand en na doorstromen. De waterkwaliteit verbetert duidelijk.

Aanbevelingen Legionella

In één woning (keukenkraan, na stilstand) is 100 kve/l aangetoond. In de monsters in de keukenkraan (nulmeting en na doorstromen) is geen Legionella meer aangetroffen. In alle overige woningen is ook geen Legionella gevonden. Zuurstof

In alle woningen neemt het zuurstofgehalte af bij stilstand. De monsters in de keukenkraan na stilstand leverden twee normoverschrijdingen op. Kleur

In Ridderkerk en Bodegraven is een verhoging van de kleurintensiteit geconstateerd voor het water na stilstand. In het monster van de keukenkraan is de verhoging duidelijker zichtbaar (zie tabel 2). In de woningen in Gouda is geen duidelijke verhoging van de kleurintensiteit geconstateerd.

Dit praktijkonderzoek is een eerste aanzet voor het bestuderen van de biologische en chemische kwaliteit van drinkwater na stilstand. Ook al is het geen representatief onderzoek, het geeft wel een aantal aandachtspunten aan. Er is nog relatief weinig kennis over de processen die hierbij optreden. Door het bestuderen van deze processen zal de invloed van lange verblijftijden op de drinkwaterkwaliteit beter begrepen worden en te beinvloeden zijn. De veranderingen in de waterkwaliteit bij stilstand worden beinvloed door het leidingmateriaal. Zo is er een markant verschil tussen de zuurgraad in een koperen binneninstallatie en die in een tyleen dienstleiding. In dit onderzoek is aangetoond dat in woonhuizen na het uitvoeren van de geadviseerde spoelprocedure het drinkwater weer van goede kwaliteit is. Oasen richt een volgend praktijkonderzoek op nieuwbouwwoningen.

Troebelingsgraad Temperatuur

Het onderzoek is uitgevoerd in juni 2009. Na stilstand is de temperatuur verhoogd. In de monsters uit de badkamer werden de hoogste temperaturen gemeten, in twee gevallen (25,5 en 27 °C) werd de norm overschreden. Koloniegetal

In drie woningen is het koloniegetal 22°C voor het monster in de keukenkraan na stilstand groter dan 100 kve/ml: >1000, 120 en 225 kve/ml. In de monsters bij de watermeter liggen de waarden alle onder de 100 kve/ml. In de monsters in de keukenkraan na doorstromen is eenmalig een waarde van 225 kve/ml gemeten, van alle overige monsters lag de waarde onder 100 kve/ml. Deze resultaten zijn verrassend laag ten opzichte van het onderzoek in nieuwbouwwoningen. Daar hadden nagenoeg alle locaties een koloniegetal boven 100 en veelal zelfs boven 1000 kve/ ml. Naast het feit dat de situatie verschilt, kan ook een verschil in bemonsteringswijze een oorzaak zijn van de gevonden verschillen. Aeromonas 30 °C

De resultaten met betrekking tot Aeromonas zijn bijzonder, omdat na stilstand (zowel de monsters bij de watermeter en de keukenkraan) de gehalten lager zijn dan bij de nulmeting en na het uitvoeren van de spoelprocedure. De vermoedelijke oorzaak hiervan is de aanwezigheid van metalen

14

H2O / 19 - 2009

In vier woningen zijn troebelingsgraden van boven 0,8 FTE gevonden, eenmaal in het monster bij de watermeter en driemaal in het monster in de keukenkraan (na stilstand). De waarden varieerden van 0,81 tot 2,2 FTE.

1) ‘Eerste inventarisatie van gemeten concentraties lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater’. H2O nr. 3/2008. 2) ‘Drinkwaterkwaliteit in nieuwbouwwoningen’. S. Wuijts e.a. RIVM-rapport 70371903. 3) Journal of Applied Bacteriology (1989), pag. 561-566.

Ammonium

Maarten Lut en Janine van Trierum (Oasen) Hennie Gruter (laboratorium Vitens)

In vijf woningen zijn ammoniumgehalten van meer dan 0,1 mg/l gevonden, driemaal in het monster bij de watermeter en tweemaal in Afbeelding 2


*thema

verslag

Compacte zuivering van riool- en regenwater Om de oppervlaktewaterkwaliteit te verbeteren staat zuivering van rioolwater uit gemengde en gescheiden rioolsystemen volop in de belangstelling. De verschillende methoden, van het aanpakken van foutieve aansluitingen tot ‘end of pipe’-zuivering met behulp van randvoorzieningen, kwamen aan de orde tijdens het symposium ‘Compacte zuivering van riool- en regenwater’ op 25 augustus dat Tauw, de gemeente Bergen, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Facet International verzorgden in de Noord-Hollandse kustplaats. De laatste jaren is circa twee miljard euro uitgegeven aan bergbezinkbassins en 22 miljard euro aan het afkoppelen van regenwater, maar over de effecten op de waterkwaliteit is weinig bekend. Duidelijk is wel dat veel maatregelen puur op theoretische modellen zijn gebaseerd, zonder dat daaraan metingen in de praktijk ter verificatie ten grondslag lagen. In Nederland liggen dan ook veel randvoorzieningen die minder vaak (of nooit) functioneren zoals vooraf berekend. Inzicht in het daadwerkelijk functioneren van het watersysteem blijkt kosteneffectief. Zo is in Castricum door een uitgebreid meetprogramma van 300.000 euro meer dan zes miljoen euro aan randvoorzieningen bespaard en zijn de uitgevoerde maatregelen goed onderbouwd. Bovendien draagt riolering maar voor een klein deel bij aan de fosfaat- en stikstofbelasting op oppervlaktewater. Een groot deel van die belasting zou door eenden, bladval en lozingen (foutief aangesloten vuilwater op regenwater) worden veroorzaakt. In het laboratorium van de TU Delft is recent onderzoek gedaan naar het theoretisch zuiveringsrendement van lamellenafscheiders.

M

omenteel vinden veel experimenen en onderzoeken plaats om het rendement van randvoorzieningen te optimaliseren en de kosten en het ruimtebeslag te minimaliseren. De gemeente Bergen legt in plaats van een bergbezinkbassin een kleinere zuivering aan, waarin een scherm en lamellenafscheider voor de vuilreductie zorgen. Op dit moment loopt een uitgebreid meetprogramma om het rendement en de kosteneffectiviteit van

deze en andere randvoorzieningen zowel in de praktijk als in het laboratorium (TU Delft) te bepalen. Gemeenten verschillen in de wijze waarop ze de basisinspanning uitvoeren. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wil graag weten of het nieuwe bergbezinkbassin behalve een innovatief ook een acceptabel alternatief is voor de traditionele bergbezinkvoorziening.

Lamellenfilters De gemeenten Bergambacht, Capelle aan den IJssel, Gouda, Krimpen aan den IJssel, Nederlek, Schoonhoven en Vlist gaan onderzoek verrichten naar de werking van lamellenfilters. Deze filters worden ingezet om regenwater te zuiveren en daardoor de kwaliteit van oppervlaktewater te verbeteren. Een lamellenafscheider is een voorziening die wordt gebruikt om regenwater dat in het oppervlaktewater terechtkomt, te zuiveren door bezinking. In steeds meer gemeenten wordt rioolwater en regenwater gescheiden afgevoerd. Regenwater van verharde oppervlakten kan verontreinigd zijn. Daarom worden op steeds meer plaatsen in Nederland voorzieningen aangelegd om dit water lokaal te zuiveren. De lamellenafscheider wordt veel gebruikt in West-Nederland, omdat deze als groot voordeel heeft dat hij toepasbaar is bij een beperkte drooglegging en weinig ruimte in beslag neemt. Gemeenten en waterschappen zeggen nog steeds over weinig actuele informatie te beschikken over de werking van dit filter. Met als aanleiding het Stedelijk Waterplan K5 heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard daarom gemeenten benaderd om gezamenlijk onderzoek te gaan doen. Door dit onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve werking van de filters wordt inzicht verkregen in optimaal beheer en het maximale rendement. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door een aantal waterschappen uit het westen van Nederland, stichting RIONED en STOWA. De resultaten worden op landelijk niveau uitgewisseld.

Door onder andere de grote variatie in kwaliteit en samenstelling van regenwater en lamellenafscheiders en de dimensionering ervan, variëren de rendementen in de praktijk sterk. Dit is terug te zien in nationaal en internationaal literatuuronderzoek. Uit de praktijktesten van de TU Delft komt naar voren dat de lamellen een duidelijke meerwaarde hebben ten opzichte van een lege bak. Het betreft lamellen in een laboratoriumopstelling, dus goed beheer in de praktijk is een uitgangspunt om deze rendementen te vertalen naar een specifieke situatie. Uit de verschillende rendementen per fractie kunnen gemiddelde verwachte rendementen worden afgeleid per stof. Zo is voor het zware metaal lood (bindt zich relatief goed aan zwevend stof ) een rendement van circa 60 procent haalbaar bij een oppervlaktebelasting lager dan één meter per uur. Dit vormt een belangrijk ontwerpuitgangspunt waaraan in de praktijk echter vaak niet wordt voldaan.

Onderzoek samenstelling regenwater Tauw is bezig met nieuw onderzoek opgezet in samenwerking met onder andere Stichting RIONED - naar de samenstelling van regenwater bij diverse gemeenten. Gemeenten kunnen zich hiervoor nog aanmelden. Voor een geringe bijdrage in het onderzoek wordt inzicht verkregen in de samenstelling van het water en dus de effectiviteit van randvoorzieningen in de gemeente. Tevens wordt deze kennis op internationaal niveau uitgewisseld.

H2O / 19 - 2009

15


Samenwerking Nederland-Polen op gebied van water en natuur in de Biebrza-vallei Om de verdroging in delen van de Biebrza-vallei (in het noordoosten van Polen) tegen te gaan, is met steun van de Nederlandse overheid een langjarige samenwerking op touw gezet tussen onderzoeksinstituten en universiteiten in Nederland en Polen. Het onderzoek moest de effecten van herstelmaatregelen in kaart brengen. Met behulp van hydrologische modellen zijn maatregelen, zoals het afdammen van kanalen of dempen van slootjes, geëvalueerd.

D

e Biebrza-vallei is één van de laatste, nagenoeg onbedorven moerasgebieden van Europa. De rivier de Biebrza heeft een lengte van 165 km, loopt door een licht glooiend landschap en is omgeven door laagveenmoerassen en hooilanden. De afvoer van de rivier vertoont grote fluctuaties. In de zomer en het najaar is de afvoer 10 tot 20 kubieke meter per seconde. In het vroege voorjaar, als de sneeuw smelt, neemt de afvoer enorm toe tot meer dan 100 kubieke meter per seconde en overstroomt de vallei grotendeels. Zowel het kwelgevoede laagveen als de overstromingsvlakte herbergen een grote verscheidenheid aan zeldzame plantensoorten, trekvogels en broedvogels. In 1994 is een gebied van 59.000 ha uitgeroepen tot nationaal park. De Biebrza-vallei is ook van belang voor Nederlandse beleidsmakers en beheerders van andere natuurgebieden. Deze ontlenen hun streefbeelden voor natuurherstel- en ontwikkeling in Nederland mede aan de ecosystemen in de Biebrza-vallei1). Ook bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water is het van belang om over referenties van riviersystemen te beschikken en staat de Biebrza model voor een zeer goede ecologische toestand. Ook de Biebrza-vallei wordt bedreigd. Meer dan 100 jaar geleden zijn in delen van het gebied drainagekanalen aangelegd om het geschikt te maken voor de landbouw. Hiervan is weinig terechtgekomen, maar door de nu nog aanwezige kanalen en sloten (verbeterde ontwatering) verdroogt het gebied en verdwijnt het veen langzaam. De vallei werd door de boeren uit de omgeving als hooiland gebruikt. Op deze manier werden die gebieden ook beheerd en behield het gebied zijn open karakter. Binnen de grenzen van het nationale park zijn nog grote stukken land in eigendom van de boeren uit de nabije omgeving. Begin jaren ‘90 trad in Polen door de overgang van het communistische systeem naar meer democratie ook een grote verandering in de landbouw op. De minder rendabele landbouwgronden worden niet meer door de boeren gebruikt. Daardoor werden grote stukken land van het nationale park, de natte hooilanden, niet meer onderhouden en kwam er opslag van struiken en bosjes. Deze begroeiing onttrok meer water uit de grond; het gebied werd nog droger. Om verdere verdroging tegen te gaan zijn maatregelen nodig om

16

H2O / 19 - 2009

Het stroomgebied van de Biebrza en het gelijknamige nationale park.

de drainerende werking van de gegraven kanalen te verminderen. Vernatting is ook nodig om de mineralisatie een halt toe te roepen en veengroei weer op gang te brengen. Tevens is vernatting een middel om de voortgaande opslag van struiken en bomen af te remmen. Bij de boeren in het gebied bestond echter de angst dat de nog in gebruik zijnde hooilanden te nat zouden worden2), 3). Door de beheerders van het nationale park is een integraal actieplan opgesteld om alle problemen in het gebied op te lossen. Hieraan werkt ook het Wereld Natuur Fonds mee. Om de natuurbescherming in Oost-Europa te stimuleren, heeft het ministerie van LNV (directie Natuurbeheer) geld beschikbaar gesteld voor gezamenlijk onderzoek en uitvoering van projecten. In opdracht van LNV zijn tussen 1995 en 2005 verschillende projecten in de Biebrza-vallei uitgevoerd om de effecten van herstelmaatregelen in kaart te brengen. Op die manier werd een bijdrage geleverd aan het

behoud van waardevolle natuurgebieden in Oost-Europa (PIN/BBI-MATRA fondsen). Van Poolse zijde werkten het Biebrza Nationale Park, het Wereld Natuur Fonds, het landbouwkundig onderzoeksinstituut IMUZ en de landbouwuniversiteit van Warschau mee. Van Nederlandse zijde waren hierbij betrokken de Universiteit Utrecht en Alterra (en het voormalig Staring Centrum). De Biebrza-vallei kent hoge grondwaterstanden en omvat veel oppervlaktewater. Om het effect van maatregelen in zo’n gebied te evalueren, is een model nodig dat hiervoor geschikt is. Daarbij is een beschrijving van het bodemwater in de onverzadigde zone van groot belang. Daarnaast zijn de dynamiek in de vochtberging, gewasverdamping, percolatie en capillaire opstijging van groot belang. Tevens is een koppeling van het grond- en oppervlaktewater cruciaal. Daarom koos men voor SIMGRO. Dit model beschrijft de waterhuishouding niet-stationair. Grondwater-, bodemwater- en gewas-atmosfeerinteracties,


achtergrond

De Biebrza-vallei in de zomer.

en het oppervlaktewater wordt op geïntegreerde wijze gemodelleerd. Voor IMUZ was het toepassen van een toch wel complex model als SIMGRO niet nieuw: sinds 1994 werd het reeds in enkele projecten gebruikt, gericht op landbouwkundige aspecten als peilbeheer en waterbeschikbaarheid. Voor de Biebrza, met strenge winters en langdurige perioden met sneeuw, is het van belang dat deze weersomstandigheden in het hydrologisch model worden meegenomen. Hiervoor is een module aan het model gekoppeld die de hydrologische processen in perioden met sneeuw en strenge vorst beschrijft. Het model is voorts getoetst aan beschikbare grondwaterstandgegevens en afvoeren van de rivier de Biebrza.

Onderzoeksresultaten In het onderzoek zijn maatregelen doorgerekend om het gebied weer natter te maken. In diverse scenario’s zijn kanalen afgedamd of slootjes gedempt en stroomt het water weer via oude rivierlopen door het gebied. Deze maatregelen bleken zeer effectief om het natuurgebied weer natter te maken en de mogelijke overlast voor de boeren bleef beperkt. Uit de modelberekeningen bleek ook dat de bebossing een groot effect heeft op de waterhuishouding, namelijk een verlaging van de grondwaterstanden in de zomer4).

De Biebrza in het vroege voorjaar als de gehele vallei overstroomt.

Voor het behoud van dit unieke wetland en de daar voorkomende vegetaties, is daarnaast de stroming van grondwater in beeld gebracht. De herkomst van grondwater, indien van oorsprong uit gebieden met landbouw en dus mogelijk rijk aan nutriënten, kan nadelig zijn voor het gebied. Afbeelding 1 geeft een beeld van zo’n analyse voor het benedenstroomse deel van de Biebrza-vallei5). Hieruit blijkt dat het grondwater vanaf de hoger gelegen delen aan beide zijden van de vallei met name in de winter het veengebied voedt. Daarnaast stroomt ook water vanuit de Biebrza-rivier naar het veengebied. Deze informatie geeft een beeld van de beschikbaarheid van (grond)water en een globale aanwijzing van de waterkwaliteit. De informatie is gekoppeld aan vegetatiekarteringen6) en diende als basis voor adviezen aan het Nationale Park.

Discussie Bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water zijn waterbeheersmaatregelen van groot belang. Het doel daarbij is om een groot aantal riviersystemen weer terug te brengen naar de ongestoorde situatie. De Biebrza-vallei, met zijn zeer hoge natuurlijke staat, is een uniek moeraslandmilieu dat van groot belang is voor de KRW. Daarnaast is het

Afb. 1: Berekende grondwaterstroming in de Biebrza-vallei.

ook een prachtig gebied voor internationale onderzoeksteams. De studies met betrekking tot de hydrologische randvoorwaarden voor de Biebrza-vallei en de stroming van gronden oppervlaktewater geeft een goede basis voor de uitwerking van waterbeheerplannen, niet alleen voor dit gebied, maar ook voor andere soortgelijke systemen elders in Europa. De langdurige samenwerking op gebied van natuurbehoud in Oost-Europa heeft ook veel kennis en goede contacten voor Nederland opgeleverd. Door de samenwerking is een groot aantal rapporten en artikelen verschenen in Nederland en Polen en in internationale tijdschriften. Bij de toetreding van Polen tot de Europese Unie kwam een einde aan de Nederlandse stimuleringsfondsen voor natuurbehoud. Daarmee is ook een periode afgesloten van hechte samenwerking tussen Nederland en Polen op dat gebied. Erik Querner (Alterra) Waldemar Mioduszewski en Alicja Slesicka (IMUZ) Zie ook pagina 27. NOTEN 1) Wassen M., M. Bootsma en W. Bleuten (2002). Geografische referenties; de Biebrza-vallei als voorbeeld. Landschap nr. 1, pag. 17-32. 2) Querner E. (1999). Hydrologische maatregelen in Biebrza-vallei: Nederland helpt Polen met vernatting natuurgebied. H2O nr. 18, pag. 46-47. 3) Mioduszewski W. en M. Wassen (2000). Some aspects of water management in the valley of Biebrza River. Falenty Wydawnictwo IMUZ pag. 109. 4) Nauta A., J. Bielecka en E. Querner (2005). Hydrological model of the Lower Biebrza Basin; using the model as a management tool. Alterra. Rapport 1179. 5) Querner E., A. ?lesicka en W. Mioduszewski (2004). Ecohydrological system analysis of the Lower Biebrza Basin. Journal of Ecohydrology & Hydrobiology nr. 4, pag. 307-313. 6) Mioduszewski W. en E. Querner (2002). Hydrological system analysis in the Valley of Biebrza River. Falenty, IMUZ en Alterra.

H2O / 19 - 2009

17


Evacueren kun je leren Naar aanleiding van de nationale oefening Waterproef vorig najaar, stelde het kabinet vlak voor de zomer dat Nederland inmiddels beter voorbereid is op de gevolgen van dreigende overstromingen. Maar met name voor de kustgebieden is het de vraag of we tijdig kunnen evacueren of in staat zijn binnen het gebied te overleven. Het samenwerken van de overheid met de burger is hierbij cruciaal. Wil dit kunnen slagen, dan zal evacueren vaker geoefend moeten worden. Uit het onderzoek ‘Evacueren kun je leren’, dat afgelopen juni werd afgerond, wordt duidelijk hoe het oefenen van grootschalige evacuatie door middel van simulaties uitgevoerd kan worden. Evacuatieplannen worden allereerst getoetst op uitvoerbaarheid.

D

e uitvoering van een evacuatie kan multidisciplinair en zowel operationeel als bestuurlijk worden geoefend. HKV Lijn in Water ontwikkelde een leidraad voorlichting, waarbij het bureau gebruik maakte van in Nederland en NoordAmerika geleerde lessen. De leidraad is toe te passen in de regionale planvorming voor crisiscommunicatie. Ook is een leidraad ‘nafase’ ontwikkeld voor overstromingen. Hierbij is onderscheid gemaakt in de nazorg, het herstel van de fysieke infrastructuur en de periode die nodig is om een gebied weer watervrij te maken. De kennis is vastgelegd in controlelijsten en een handreiking. Ten slotte is gekeken naar de onzekerheden die een rol spelen bij besluitvorming en uitvoering van grootschalige evacuaties. De eindresultaten zijn nu beschikbaar voor degenen die betrokken zijn bij de voorbereiding op grootschalige evacuaties en dreigende overstromingen. Grootschalige evacuaties in Nederland zijn zeldzaam en praktijkoefeningen zeer complex. Ervaringen in Noord-Amerika laten zien dat frequente oefening noodzakelijk is. Die oefeningen maken duidelijk welke knelpunten en kwetsbaarheden een evacuatieplan kan hebben en hoe deze zijn te verhelpen. In New Orleans is pas een vertrouwenwekkend evacuatieplan ontstaan na een aantal evacuaties. En zelfs dan wordt het plan telkens geëvalueerd en bijgesteld. In 2005 is - binnen het programma ‘Leven met Water’ - door een breed consortium van kennisinstellingen, overheden en adviesbureaus onder leiding van HKV Lijn in Water het initiatief genomen voor ‘Evacueren kun je leren’. De aanleiding vormden vele studies op het gebied van planvorming en informatiebeheer bij overstromingen. In 2005 was al geconstateerd dat om deze kennis in (en tussen) organisaties te implementeren praktijkervaring noodzakelijk is. Dit is nog eens onderschreven door de evaluaties van de oefening Waterproef, het rapport van bevindingen van de Taskforce Management Overstromingen (TMO) en het kabinetsstandpunt hierover van juni jl.. Evacueren kan op verschillende manieren. Preventief evacueren is het verplaatsen van mensen naar een veilige bestemming buiten het mogelijke rampgebied. ‘Shelter’ is de benaming van het evacueren van mensen naar een ‘veilige haven’ of een hoog gebouw. En verticaal evacueren ten slotte is het

18

H2O / 19 - 2009

De landelijke oefening Waterproef die van 3 tot en met 7 november 2008 op verschillende plaatsen in Nederland plaatsvond (foto: Piter Hiddema).

evacueren van mensen naar hogere verdiepingen in de eigen woning. Het verplaatsen na de ramp is in het project niet beschouwd.

Model voor besluitvorming Centraal bij evacuaties staat de beschikbare en benodigde tijd. Het evacuatieproces is op basis van een overstroming beschreven in drie afzonderlijke processen: herkenning en erkenning van de dreiging, besluitvorming en organisatie én de uitvoering van de evacuatie. De infrastructuur, perceptie van de bevolking en mate van voorbereiding zijn hierbij de randvoorwaarden. De drie processen zijn continu met elkaar verbonden door de effecten. Het totaal aan maatregelen van de bevolking, de overheid en de hulpdiensten bepalen ook het effect ervan. De ontwikkeling van de dreiging in de tijd is hierbij ook van belang. Herkennen (door experts) en erkennen (door crisismanagers, beleidsmakers en bevolking) van de dreiging is noodzakelijk voor zowel de crisisorganisatie als de bevolking om maatregelen te nemen. Het moment waarop dit gebeurt is onzeker. Ook het verloop van het besluitvormingstraject is afhankelijk van vele factoren. De uitvoering die zal volgen uit de besluitvorming hangt af van de beschikbare hulpverleners en het gedrag van de bevolking.

Besluitvorming en organisatie betreft zowel de overheid als alle individuen. Voor de mensen in een bedreigd gebied vormt de informatie van de overheid maar één van de vele bronnen van informatie die ze gebruiken. Als de crisisorganisatie informatie over de dreiging heeft, zal deze ook elders verkrijgbaar zijn. De bevolking zal op basis van het totale palet aan informatie, kennis en belangen reageren en acties ondernemen. Zij zal veelal rationeel handelen; niet iedereen zal echter dezelfde keuzes maken. Het effect van al deze acties samen wordt bepaald door de acties en de massaliteit. Ook kunnen deze keuzen in de ogen van anderen vreemd overkomen, omdat zij een ander palet aan informatie hebben. De overheid kan dit door het nemen van maatregelen (als verkeersbeheer, communicatie en voorzien van levensbehoefte als verticaal evacueren wordt beoogd) beïnvloeden en de zelfredzaamheid versterken. Onderzoekers concludeerden in diverse studies al eerder dat een volledige preventieve evacuatie, waarbij iedereen het gebied voor de ramp verlaat, niet altijd haalbaar is. Dat wil niet zeggen dat we dan opeens hulpeloos zijn. Andere strategieën zijn immers denkbaar en noodzakelijk, waarin we binnen dit gebied naar oplossingen zoeken en de kwetsbaarheid verkleinen (of de zelfredzaamheid vergroten).


achtergrond

Hierin is een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Zoals Binnenlandse Zaken reeds concludeerde, kan de overheid er niet voor zorgen dat het kustgebied bij een ergst denkbare overstroming binnen 48 uur preventief is geëvacueerd. Wel kunnen binnen deze tijd wellicht maatregelen worden genomen om de zelfredzaamheid te vergroten en de kwetsbaarheid aldus te reduceren. Hierdoor kunnen ook slachtoffers worden voorkomen. Samenhang tussen al deze maatregelen is noodzakelijk. Ook anticiperen op gedrag van burgers is noodzaak. Iedereen heeft immers last van files. Ook buiten het te evacueren gebied zijn maatregelen nodig om een evacuatie zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. Belangentegenstellingen en verkeerde interpretaties liggen op de loer. Omdat we hier in de praktijk nagenoeg geen ervaring mee opdoen, is oefening noodzakelijk.

Resultaten Met het oefen- en toetsingsinstrumentarium SPOEL kan de uitvoering van een grootschalige evacuatie worden geoefend door combinaties van teams en individuen. Er kan ‘gespeeld’ worden met verschillende omvangen van bedreigd gebied, veel en weinig tijd, verkeersmaatregelen, communicatie, gedrag van mensen en het aantal mensen, bronnenbeheer en onvoorziene omstandigheden bij bedrijven. Ook kunnen

bestaande plannen op uitvoerbaarheid worden getoetst.

worden gebruikt, zodat al rekening kan worden gehouden met de langere termijn.

Verder is een evacuatiespel ontwikkeld dat gebruikt kan worden voor korte workshops en trainingen voor diverse doelgroepen. Doel van dit spel is het bewustzijn: van wat komt kijken bij een evacuatie tot aan verschillende bestemmingen die besproken kunnen worden. Het kan worden uitgebreid met het maken van een persoonlijk evacuatieplan.

Gebruik van oefenervaring

Aan de hand van internationale ervaringen is een handreiking crisiscommunicatie opgesteld om op basis van de feitelijke en gepercipieerde dreiging bouwstenen te selecteren voor het opstellen van een communicatieboodschap, die al vanaf het eerste moment van herkenning van de dreiging kan worden opgesteld.

Onzekerheden, zoals de ontwikkeling van de (omvang van de) dreiging, de effectiviteit van de respons, het gedrag van mensen en het optreden van ongelukken, zijn onlosmakelijk verbonden met het evacuatievraagstuk. Bij de voorbereiding op grootschalige evacuaties is het van belang om inzicht te hebben in de haalbaarheid van strategieën en organisaties te trainen op het maken van de juiste (uitvoerbare) keuzen. Het gaat hierbij veelal om combinaties van verschillende typen van evacueren, die zijn opgesteld op basis van inzichten in de kwetsbaarheid. Verschillende scenario’s zijn hierbij van belang, zowel voor de omvang van de evacuatie als voor de beschikbare tijd.

Op basis van dezelfde internationale ervaringen en opgedane inzichten in de tijd die nodig is voor het watervrij maken van overstroomd gebied, is in de vorm van een handleiding een beschrijving gemaakt van de psychosociale kant van de nafase (ook wel nazorg genoemd), bestuurlijke knelpunten en het herstel (en schoonmaak) van de fysieke leefomgeving. Hiervoor zijn ook controlelijsten opgesteld die de facetten van de nafase beschrijven. Deze kunnen al in geval van (voorbereiding op een) crisis

De kern van de voorbereiding zit niet in de gedetailleerde voorbereiding op een enkel scenario, maar in een voorbereiding op hoofdlijnen die de verschillende mogelijkheden en onzekerheden als uitgangspunt neemt. Bij iedere combinatie van tijd en ruimte kan dan op basis van één vaste werkwijze de beste (uitvoerbare) strategie worden gekozen door de betrokken organisaties. Wat het beste is, wordt bepaald door de bevoegde personen na het afwegen van alternatieven en consequenties.

Hoe nu verder? Inpakken van de Lekdijk bij Vianen (foto: Piter Hiddema).

Verschillende scenario’s, inclusief de slechtst mogelijke, zijn te gebruiken om de werkwijze in de plannen vorm te geven en deze kennis te implementeren door training en oefening. Doel is in staat te zijn ten tijde van een werkelijke dreiging een zo goed mogelijke, haalbare, strategie op te stellen en uit te voeren. Van belang hierbij is om na erkenning van de dreiging met alle betrokkenen de evacuatie zodanig te organiseren dat de uitvoering zo optimaal mogelijk verloopt. Omdat de beschikbare tijd na erkenning van de dreiging kort is, lijkt een overkoepelend raamwerk, waarin reeds alternatieve bouwstenen zijn uitgewerkt, interessant. Hiermee kan op basis van de dan beschikbare inzichten (tijd, omvang, kwetsbaarheid) een operationeel detailplan worden gemaakt. Door middel van oefening kunnen we deze werkwijze testen en zorgen voor enige ervaring voor als een overstroming toch plaatsvindt. Bas Kolen (HKV Lijn in Water)

H2O / 19 - 2009

19


Probabilistisch model voor het toetsen van regionale keringen Promotor is een probabilistisch model voor het afleiden van extreme waterstanden en het toetsen van de hoogte van regionale keringen en in het bijzonder boezemkaden. Diverse combinaties van mogelijke gebeurtenissen kunnen leiden tot extreme waterstanden. De neerslag heeft invloed op de waterstand, maar ook wind zorgt voor verhoging van waterstanden én golven. Promotor bepaalt de piekwaterstand, rekening houdend met al de mogelijke combinaties van neerslag en wind. Het is een eenvoudig en gebruiksvriendelijk model dat overeenkomstig de Hydramodellen werkt, zoals deze worden gebruikt voor de primaire waterkeringen. Het gebruik van het systeem, de functies, de rekenregels en achterliggende filosofie zijn vergelijkbaar. De regionale keringen in West-Nederland zijn inmiddels getoetst aan de door de provincie vastgestelde normen.

P

romotor is door HKV Lijn in Water, samen met de provincies Noord-en Zuid-Holland en Utrecht, ontwikkeld om extreme waterstanden nauwkeurig te bepalen voor het toetsen van waterkeringen. Opdrachtgever is de Provincie Zuid-Holland. Het programma geeft inzicht in de piekwaterstand en de totstandkoming daarvan op basis van een probabilistische benadering, waarin combinaties van neerslag en wind worden meegenomen. Met een nauwkeurigere inschatting van extreme waterstanden is inzichtelijker te maken of de kering wel of niet voldoende veiligheid voor het achterliggende gebied biedt. Als de kering niet voldoet, blijkt in welke mate deze moet worden verbeterd. Ook kan de kennis van de opbouw van de belasting worden gebruikt om maatregelen te nemen in het watersysteem. Voor de implementatie bij de waterbeheerder worden gegevens over de kering en het watersysteem ingevoerd. Uit een vergelijking blijkt dat de totale benodigde gegevens voor de toetsing met gebruik van Promotor niet groter is dan zonder. Promotor standaardiseert bovendien het werkproces en voorkomt veel repeterende handelingen.

Hydraulische belastingen voor elk referentieniveau De hydraulische belasting wordt gebruikt om te beoordelen of de kering voldoet aan het veiligheidsniveau. Hierbij wordt gekeken naar de overloop en overslag. Het ‘maatgevende’ waterstandsverloop bij de kering is de hydraulische belasting en is op deterministische of probabilistische wijze te bepalen (zie kader). Voor de boezemkaden in West-Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen vijf normklassen. Het gaat om overschrijdingsfrequenties van 1/10, 1/30, 1/100, 1/300 en 1/1000 per jaar. Afhankelijk van ligging en oriëntatie van de kering en het watersysteem heeft de neerslag óf de wind een groter aandeel in de uiteindelijke hydraulische belasting

20

H2O / 19 - 2009

die hoort bij het veiligheidsniveau van de kering. De optredende boezemwaterstand wordt bepaald op basis van de neerslag en windrichting en -snelheid.

De hoogte van de golven is afhankelijk van onder andere de geometrie van de kering, en de waterdiepte en strijklengte van de wind op het wateroppervlak.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van waterstandstatistieken als gevolg van neerslag (zoals bekend bij de waterbeheerder) en windstatistieken (snelheid en richting) afgeleid op basis van metingen bij Schiphol. De belasting van de wind op het watersysteem wordt bepaald met behulp van modelberekeningen, waarbij rekening wordt gehouden met de weerstand van het land. De windinvloed wordt vertaald naar drie belastingen, afhankelijk van snelheid en richting, die alle bijdragen aan de hydraulische belasting op de regionale keringen: langsopwaaiing, dwarsopwaaiing en golven. Langsopwaaiing staat voor het waterstandsverschil tussen het bovenwindse en benedenwindse gedeelte van de boezem. Dwarsopwaaiing is de lokale waterstandsverhoging door opstuwing van water loodrecht op de waterkering, welke voornamelijk van belang is bij (zeer) brede wateren en meren.

Vergelijking Hoogheemraadschap van Rijnland

Afb. 1: Opbouw van de hydraulische belasting.

De impact op de toetshoogten bij gebruik van de deterministische of de probabilistische methode is voor een aantal locaties onderzocht in 2006. Toen zijn onder andere locaties in de boezem van Rijnland beschouwd. Geselecteerd werd op het onderscheid in dreiging en belasting voor de waterkeringen (golven, langsopwaaiing of boezempeil dominant). Door grote strijklengtes zijn op de Westeinderplassen bijvoorbeeld golven dominant. Voor smalle wateren, zoals Palenstein en Bodegraven, is de langsopwaaiing de verwachte dominante bijdrage. Deze locaties liggen aan de buitenzijde van het boezemsysteem. Op de smallere wateren in het midden van het systeem, zoals de Nieuwe Wetering, werd op voorhand verwacht dat het boezempeil de


rubrieksaanduiding Deterministisch of probabilistisch In het algemeen zijn twee rekenmethoden beschikbaar om de hydraulische belasting te bepalen: • deterministische benadering In deze benadering wordt vooraf bepaald welke combinatie van wind (richting en snelheid) en neerslag maatgevend is voor de kering. De combinatie kan bestaan uit bijvoorbeeld een extreme wind en een gemiddelde neerslag óf een extreme neerslag en gemiddelde wind. Iedere denkbare combinatie kan op deze wijze worden doorgerekend; • probalistische benadering In deze benadering wordt een representatieve set van combinaties van belastingen van wind (richting en snelheid) en neerslag doorgerekend. Op basis van de kans van voorkomen van wind en neerslag en de correlatie blijkt per gebeurtenis de hydraulische belasting en de kans van voorkomen hiervan. De maatgevende hydraulische belasting bij de normklasse wordt bepaald op basis van alle mogelijke belastingen. Hieruit blijkt ook in welke mate de verschillende, mogelijke gebeurtenissen bijdragen aan de maatgevende waterstand.

maatgevende bijdrage heeft in de hydraulische belasting. Per locatie zijn drie combinaties van wind en boezempeil doorgerekend met een deterministische methode en is één berekening gemaakt met de probabilistische methode. Een conclusie uit het onderzoek is dat bij de deterministische methode het op voorhand vrijwel niet mogelijk is de maatgevende combinatie van neerslag en wind te kiezen. De maatgevende windrichting ligt vaak 22,5 graden naast de richting die bepalend is voor scheefstand. Dit komt doordat de uiteindelijke belasting bestaat uit scheefstand en golven in samenhang met de wind. Een andere conclusie is dat het toepassen van de deterministische methode, gebaseerd op gebruik van wind- en neerslagbelasting, leidt tot overschatting van de hydraulische belasting. Het komen tot een nauwkeurige inschatting met de deterministische methode vereist veel handmatig werk, omdat meerdere gebeurtenissen moeten worden bekeken. In vergelijking met de probabilistische methode is één berekening nodig per waterkering om de maatgevende hydraulische belasting te bepalen. Eenmaal de gegevens op orde kan met Promotor sneller worden gewerkt en meer gestandaardiseerd, wat leidt tot meer nauwkeurigheid en minder handmatige arbeid.

De benodigde gegevens voor het uitvoeren van de deterministische en de probabilistische methode zijn vrijwel gelijk. Uit het onderzoek blijkt dat ook in de deterministische methode vrijwel alle windrichtingen en snelheden beschouwd moeten worden. Promotor bepaalt op basis van verschillende druk de hydraulische belasting en levert de kruinhoogtes van de keringen voor de toetsing. Hierbij wordt ook inzichtelijk gemaakt welke combinatie van gebeurtenissen het meest bijdraagt aan de belasting bij normfrequentie van de kering. Ook is het mogelijk om diverse uitsplitsingen te maken. Die geven inzicht in de werking van het systeem (het effect van wind, neerslag, oriëntatie en geometrie van de kering). Het is een grafisch, gebruiksvriendelijk programma, waarin de waterkeringbeheerder zelf de lokale gegevens van de kering invoert. De werking komt overeen met de Hydraprogramma’s die worden gebruikt voor het toetsen van primaire keringen. In het programma is al informatie opgenomen over windstatistiek. Ook worden automatisch op basis van de afmetingen van het water de effectieve strijklengtes bepaald en de dwarsopwaaiing en golven. Door de keringbeheerder in te voeren gegevens zijn onder meer het veiligheidsniveau, de hoogte van de kering

Afb. 2: Vergelijking van de deterministische en probabilistische methode.

en de bodemhoogte van de boezem. Binnen Promotor is onderscheid te maken tussen een aantal standaardprofielen. Met een standaard gekozen keringprofiel kan de beheerder snel resultaten krijgen. Het is ook mogelijk voor de keringbeheerder de geometrie van de kering goed te schematiseren. Het op te geven profiel en ruwheid kan bestaan uit één of meerdere taluddelen, een steile wand, maar kan ook elementen bevatten als een hoog voorland en een dam.

Inzicht in zwakke plekken Momenteel is op basis van de toetsingsregels alleen grove kennis aanwezig over het actuele veiligheidsniveau van regionale keringen. Het is voor beheerders ook een grote inspanning de benodigde gegevens te verzamelen. Met beperkte gegevens en eventueel conservatieve aannames voor ontbrekende gegevens kan echter al een oordeel worden geveld over de veiligheid. Op deze manier ontstaat relatief snel een eerste inzicht in de toetshoogtes en zijn sterke en zwakke schakels in het systeem te zien. Een selectie kan worden toegepast voor keringen waarvoor meer gedetailleerde informatie nodig is. Bijvoorbeeld bij onzekerheid over de te hanteren hoeveelheid golfoverslag kan in eerste instantie een geringe toegestane hoeveelheid worden gehanteerd. Als uit een probabilistische of deterministische berekening blijkt dat de kruin ondanks het verwaarloosbare en hiermee strenge overslagcriterium hoog genoeg is, is het niet noodzakelijk meer informatie te vergaren. De gangbare aanpak bij toetsen van de keringen is om te werken van grof naar fijn. Pas wanneer de kering onvoldoende veiligheid biedt op basis van conservatieve aannames, is het noodzakelijk om meer gedetailleerdere gegevens te verzamelen. Promotor maakt het mogelijk om deze strategie op een snelle en eenduidige manier uit te voeren. Ook ontstaat inzicht in het systeem, zodat eventuele ophoging van de kering ook kan worden vergeleken met aanpassingen aan het watersysteem.

Conclusies De probabilistische toepassing is voor regionale keringen nieuw, maar voor de primaire waterkeringen is het een bewezen

H2O / 19 - 2009

21


Storm in januari 2007 bij de Westeinderplassen.

techniek. Bovendien leidt de werkwijze niet tot sterke overdimensionering of overschatting van de extreme waterstanden, waardoor het veiligheidsniveau nauwkeurig wordt bepaald. Het aantal benodigde gegevens voor de probabilistische aanpak is niet onderscheidend ten opzichte van een deterministische aanpak. Vanwege de mogelijke winddominantie is het van belang dat de modellen die gebruikt worden voor het bepalen van de windopzet, zijn afgeregeld op deze wind. Indien een keringbeheerder nog niet beschikt over alle invoergegevens, biedt Promotor de mogelijkheid met beperkte data

en gebruik van standaardinvoer inzicht te krijgen in het systeem. Op deze wijze kunnen kadevakken als veilig of als mogelijk kritisch worden beoordeeld. Het niveau van ontwikkeling van Promotor is ‘state-of-the-art’. Gebruik van het programma structureert het werkproces en biedt alle gebruikers eenzelfde structuur. Dit leidt tot uniformiteit en eenduidigheid. Het model is in heel Nederland toepasbaar, waarmee het bijdraagt aan een uniforme landelijke systematiek in het proces van normeren tot beheren van regionale keringen. Promotor is voor alle boezemsystemen in Nederland te

gebruiken en eenvoudig uit te breiden voor toepassing bij andere regionale waterkeringen. Andries Nederpel en Bas Kolen (HKV Lijn in Water) Pieter-Jan Hofman en Sandra Fraikin (Provincie Zuid-Holland)

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

22

H2O / 19 - 2009


opinie

Wateraanvoer op de helling In 2008 hebben de waterschappen maatregelenprogramma’s voor de Kaderrichtlijn Water vastgesteld. Het gaat om grote bedragen: Waterschap Velt en Vecht bijvoorbeeld investeert 45 miljoen euro om de ecologische kwaliteit van het water te verbeteren. In de maatschappelijke discussie over de KRW is één belangrijke vraag nog niet aan de orde geweest: Zijn de voorgenomen maatregelen voor ecologisch herstel wel effectief zolang we de aanvoer van gebiedsvreemd water handhaven? Dit artikel geeft aan waarom deze bestuurlijke vraag alsnog beantwoord zou moeten worden. Daarbij richt ondergetekende zich op de situatie in de hellende zandgebieden aan de hand van voorbeelden uit het beheergebied van Velt en Vecht. eindige levensduur hebben. Het dagelijks onderhoud van wateraanvoerleidingen en gemalen kost veel tijd. De aanvoercapaciteit is bovendien afgestemd op het huidige klimaat. Wanneer de zomers droger worden door klimaatveranderingen, zijn op den duur misschien nieuwe investeringen nodig om de capaciteit van het systeem op te voeren. Het is de vraag of dat economisch rendabel is.

Redenen voor wateraanvoer Er is een aantal redenen waarom Velt en Vecht ‘s zomers water aanvoert. Om te beginnen wordt het beheergebied doorsneden door een netwerk van scheepvaartkanalen. Scheepvaart moet onder alle omstandigheden mogelijk blijven en ook de stabiliteit van kanaaloevers vereist permanent hoge peilen. Via de kanalen levert Velt en Vecht aanvoerwater door aan de buurwaterschappen. Gemeenten hechten veel waarde aan de mogelijkheid om ‘s zomers stedelijk water te kunnen doorspoelen. Het ondersteunen van deze functies door aanvoer van water staat niet ter discussie.Vanuit de kanalen laat het waterschap ook water in naar landbouwgebieden. Door de watergangen op een hoog peil te houden, proberen we het uitzakken van grondwater in de zomer te voorkomen. Zo wordt droogteschade voor landbouw en natuur enigszins beperkt. Het aanvoersysteem geeft ook de mogelijkheid om gewassen te beregenen uit oppervlaktewater. De landbouwsector hecht grote waarde aan de mogelijkheid van aanvoer van gebiedsvreemd water. Volgens grondgebruikers zijn droogteverschijnselen sterk afgenomen nadat in de jaren ‘80 op grote schaal gebiedsvreemd water werd ingelaten. Beperking van de mogelijkheid om te beregenen beschouwen veel agrariërs als een bedreiging voor een economisch rendabele bedrijfsvoering. Voor het waterschapsbestuur zijn dit belangrijke overwegingen om wateraanvoer van buitenaf in landbouwgebieden als een vanzelfsprekende voorziening te beschouwen. Het beheergebied van de vijf waterschappen binnen stroomgebied Rijn-Oost met daarop in het blauw de gebieden met aanvoer van gebiedsvreemd water.

W

aterschap Velt en Vecht beschikt over een wateraanvoerstelsel waarmee ‘s zomers vrijwel het hele beheergebied van water wordt voorzien. Het waterschap ontvangt water uit twee regionale aanvoersystemen: het Overijsselse systeem dat water onttrekt aan de IJssel en het Drentse systeem dat gevoed wordt door het IJsselmeer. Dat garandeert een grote

bedrijfszekerheid. Toen in 2003 het Overijsselse aanvoersysteem door een technisch mankement niet meer werkte, bleven binnen Velt en Vecht alle sloten op peil dankzij aanvoer van water uit Drenthe. Door jarenlange inspanningen is de watervoorziening goed op orde. Het aanvoersysteem vraagt permanent beheer en nieuwe investeringen, omdat aanvoergemalen een

Effecten op de ecologie Vanuit de ecologie is een aantal argumenten aan te voeren die pleiten tégen het inlaten van gebiedsvreem water. Die hebben vooral betrekking op de inrichtingseisen die wateraanvoer stelt aan watergangen. Om wateraanvoer mogelijk te maken, wordt in de zomermaanden een hoger waterpeil ingesteld. Oevers die ‘s winters droog staan, worden onder water gezet. Dat is een situatie die van nature niet voorkomt; zonder water-

H2O / 19 - 2009

23


Kanttekeningen Wateraanvoer zorgt ervoor dat sloten in het groeiseizoen niet droogvallen. Hierdoor kan permanent water infiltreren naar het grondwater, maar alleen bij een goed doorlatende bodem. Het zandgebied van Salland en het veenkoloniale gebied De Monden staan er om bekend dat wateraanvoer de daling van het grondwater beperkt. Infiltratieproeven in deze gebieden hebben laten zien dat wateraanvoer leidt tot een stijging van de grondwaterstand langs watergangen. Toch zijn er de nodige kanttekeningen te plaatsen.

aanvoer zou het waterpeil juist uitzakken in de zomer. Weinig oeverplanten zijn aangepast aan omgekeerde peilen. Om voldoende water te transporteren, moet de doorstroomcapaciteit van aanvoerleidingen in de zomer groot genoeg zijn. Dat vereist intensief maaionderhoud, omdat watergangen anders dichtgroeien. De vegetatie wordt meerdere keren gemaaid, terwijl een goed ontwikkelde plantengroei juist een voorwaarde is voor een goed leefmilieu in de sloot. Wateraanvoer vormt een belemmering voor natuurvriendelijk onderhoud. Als laatste argument tegen wateraanvoer is het effect op de waterkwaliteit te noemen. Wateraanvoer leidt op zich niet tot overschrijding van waterkwaliteitsnormen. Eigenlijk is alleen het chloridegehalte veel hoger dan in het gebiedseigen water, maar dat leidt in het gebied van de hellende zandgronden niet tot problemen. Wel zorgt aanvoer van gebiedsvreemd water ervoor dat tijdens het groeiseizoen ruimtelijke verschillen in de samenstelling van het water verdwijnen. Overal wordt het lokale water gemengd met hetzelfde type inlaatwater. Vanuit de ecologie worden verschillen in waterkwaliteit juist hoog gewaardeerd, omdat die zorgen voor het ontstaan van verschillende watermilieus. Hoe meer ruimtelijke diversiteit in waterkwaliteit, des te meer soorten planten en dieren kunnen voorkomen. Gelijkvormigheid in waterkwaliteit leidt tot afname van soorten en vooral van zeldzame soorten, die vaak bijzondere eisen stellen aan hun leefmilieu. Er zijn ook positieve effecten van wateraanvoer op de ecologie. Zonder wateraanvoer zouden veel sloten in de zomer droogvallen, met sterfte van vissen als gevolg. Wateraanvoer zorgt voor meer stroming in het water, met een gunstig effect op het zuurstofgehalte. Aanvoerwater is vaak minder voedselrijk dan het gebiedseigen landbouwwater.

Effecten voor de landbouw Voor de landbouw heeft wateraanvoer in principe twee positieve effecten: grondwaterstanden zakken in de zomer minder diep weg en er is een bron voor beregening uit oppervlaktewater. Wat is het werkelijke effect van wateraanvoer op het grondwater? Binnen het beheergebied van Velt en Vecht komen veel verschillende bodemtypen voor: naast goed doorlatende zandgronden ook

24

H2O / 19 - 2009

Modelstudies laten zien dat het water dat in de bodem infiltreert, maar voor een klein deel wordt gebruikt door het gewas. Ongeveer tien tot 20 procent draagt bij aan extra gewasverdamping. De rest verdwijnt naar de ondergrond en heeft geen effect op de droogteschade van gewassen. Recente modelstudies voor de veenkoloniĂŤn laten opmerkelijk lage droogteschades zien, in de ordegrootte van drie tot vier procent. Bij de berekende grondwaterstanden geven de HELPtabellen droogteschades die tien keer zo hoog zijn. Deze modelberekeningen lijken onvoldoende in staat om het effect van wateraanvoer goed weer te geven. In het verleden zijn veldexperimenten uitgevoerd om het effect van infiltratie op het grondwater te meten. Voor enkele gebieden met een goed doorlatende bodem is aangetoond dat kortdurende peilverhogingen leiden tot een hogere grondwaterstand. De afstand van die verhoging vanaf de watergang is meestal zeer beperkt. Medewerkers van de toenmalige dienst landbouwvoorlichting hebben metingen verricht van het grondwater in landbouwpercelen in het dekzandgebied van Salland. Zij kwamen tot de conclusie dat een peilverhoging in het oppervlaktewater meetbaar is tot een afstand van tien tot 25 keer de peilverhoging. Opzetten van het zomerpeil met 30 centimeter verhoogt de grondwaterstand dus hooguit tot op een afstand van tien meter uit de sloot. Veldexperimenten door het voormalige Waterschap Salland laten opmerkelijk grote effecten zien van peilverhoging op het grondwater. Groter dan op basis van de gemeten infiltratie van water vanuit watergangen verwacht mag worden. Bovendien volgt de stijging van het grondwater vrijwel onmiddellijk op de peilverhoging in het oppervlaktewater. Grondwaterstroming vanuit de watergang zou veel meer tijd kosten. Wat verklaart dit grote effect? Het waterschap heeft op basis van de beschikbare meetgegevens de volgende theorie ontwikkeld: Het relatief vlakke dekzandgebied van Salland wordt begrensd door hoge zandruggen die zorgen voor een grote kweldruk in het lager gelegen dekzandgebied. Watergangen voeren die kwel af. Door opzetten van het peil wordt tegendruk geboden, waardoor kwelwater over grotere gebieden het grondwater opstuwt. De toevallige combinatie van goed doorlatende zandgronden en de aanwezigheid van hoge ruggen versterkt het effect van peilverhoging. Infiltratieproeven duren vaak maar enkele dagen. Voor de effecten van infiltratie op de lange termijn zijn langjarige gegevens nodig van de waterbalans van inlaatgebieden. Dat geeft inzicht in de hoeveelheid water die gedurende een aantal jaren daadwerkelijk infiltreert. Debietmetingen van de hoeveelheden aangevoerd water zijn echter vooral gericht op het verrekenen van de kosten tussen waterbeheerders. Veel inlaatpunten worden niet goed bemeten. Waterschappen zijn daardoor vaak niet in staat om langjarige waterbalansen voor grotere gebieden te laten zien. De beschikbare gegevens duiden erop dat bij wateraanvoer ongeveer 1,5 millimeter per dag infiltreert.

sterk lemige gronden en dalgronden met slecht doorlatende veenlagen. Het op peil houden van waterschapssloten zal alleen in goed doorlatende zanden significant effect hebben op het grondwater. Het effect van wateraanvoer verschilt van gebied tot gebied. De praktijk is echter, dat in alle landbouwgebieden wateraanvoer is gerealiseerd, zonder te kijken naar bodemeigenschappen of grondgebruik. Beregening uit oppervlaktewater komt binnen het beheergebied van Velt en Vecht nog maar weinig voor. Akkerbouwers beregenen nog maar zelden, omdat men het economisch rendement niet vindt opwegen tegen de brandstofkosten en het beslag op schaarse arbeidskracht. Alleen bij de teelt van vollegrondsgroenten en in de melkveehouderij wordt nog regelmatig beregend. Moet het waterschap nog wel water aanvoeren ten behoeve van beregening? Beregening uit grondwater is volgens de agrariĂŤrs zelf een volwaardig alternatief. En de extra verdroging door een kleine toename van beregening uit grondwater, weegt in

veel landbouwgebieden misschien wel op tegen de winst in de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

Bestuurlijke afweging De afweging om te investeren in wateraanvoersystemen is gemaakt in de jaren ‘80, onder de economische omstandigheden van die tijd. Landbouwbedrijven waren kleiner, er was meer arbeidskracht beschikbaar, brandstof was veel goedkoper en een maximale gewasproductie was het voornaamste doel van de bedrijfsvoering. Door veranderingen in de markt en ontwikkeling van beleidsregels door de overheid zitten we nu in een andere situatie. Regelgeving maakt dat een maximale gewasproductie niet meer leidt tot een maximaal bedrijfsresultaat. De noodzaak van wateraanvoer voor de bedrijfssituatie moet daarom anders worden gewogen. Daar komt bij dat de toenmalige kwantiteitsschappen zich uitsluitend richtten op het peilbeheer en dat het belang van de agrarische functie voorop stond. Twintig jaar later hebben we


opinie Beregening Beregening van landbouwgewassen is een effectieve manier om droogteschade tegen te gaan, zowel in de akkerbouw als op grasland. Voor hoogsalderende gewassen als boomteelt, vollegrondsgroenten en lelies is beregening rendabel. Kennis over de werkelijke omvang van beregening in de landbouw is beperkt; gegevens uit de meitellingen geven slechts een globaal beeld per regio. Velt en Vecht registreert welke grondeigenaren beregenen uit oppervlaktewater. Gesprekken met deze agrariërs geeft een globale indruk van het belang van beregening voor de bedrijfssituatie. In de reguliere veenkoloniale akkerbouw wordt, anders dan in het verleden, niet meer beregend. Bij fabrieksaardappelen, granen en suikerbieten is beregening niet langer rendabel door de gestegen brandstofkosten. Bovendien vraagt het veel arbeidskracht. Vooral het feit dat haspels ook ‘s nachts verzet moeten worden, ervaart men als belastend. Bruinrot in het oppervlaktewater maakt de risico’s van beregening uit oppervlaktewater in de aardappelteelt voor veel ondernemers te groot. Mais wordt alleen beregend aan het einde van de bloei, een groeistadium waarin het gewas zeer gevoelig is voor droogte. Op bijzondere teelten als taxus en vollegrondsgroenten wordt altijd beregend. Het moment van beregening wordt bepaald door te kijken naar de toestand van het gewas (droogteverschijnselen als bruine bladtoppen) en de weersvoorspellingen. Geen van de ondervraagden gebruikt de waterbalansmethode. Die vindt men te theoretisch. Dat geldt ook voor de jongere ondernemers, die de methode vaak wel hebben leren gebruiken tijdens de opleiding. Alle ondervraagde ondernemers hebben een put geslagen voor beregening. Hetzelfde beeld komt naar voren uit keukentafelgesprekken bij inrichtingsprojecten. Als belangrijkste argument voor grondwater noemt men de bedrijfszekerheid: “Het waterschap heeft er een handje van om een beregeningsverbod af te kondigen, net op het moment dat beregening het hardst nodig is.” Beregening uit oppervlaktewater komt maar sporadisch voor, met name op percelen die wat verder van de bedrijfsgebouwen liggen. Een transportleiding vanaf de grondwaterput is dan niet rendabel, mede vanwege de hoge energieverliezen. Iedereen noemt het nadeel van koudestress bij beregening uit grondwater, maar voor geen enkele ondernemer is dat een reden om uit oppervlaktewater te beregenen. In de bollenteelt wordt altijd een grondwaterput bij het perceel geslagen, ook bij gehuurde percelen die maar één jaar worden gebruikt. Op melkveebedrijven garandeert beregening continuiteit in de bedrijfsvoering. Beregening is van groot belang voor het behoud van een goede grasmat. Vooral direct na het maaien is gras sterk afhankelijk van beschikbaar vocht; beregening kan er dan voor zorgen dat het gewas snel groeit. Droogte werkt in het voordeel van grassen met een lage voedingswaarde (bijvoorbeeld kweek), waardoor eerder kosten moeten worden gemaakt voor herinzaaien (kosten van spuiten en zaaigoed, verminderde opbrengsten na inzaaien). ‘s Zomers probeert men het geplande maai- en weischema te realiseren, zodat de koeien die buiten lopen altijd de beschikking hebben over vers gras. Omschakelen op kuilvoer verstoort de melkproductie. Melkveehouders wijzen op de relatie tussen Hollandse landschappen met koeien in de wei en de noodzaak om te kunnen beregenen. Beregening in de landbouw noodzaakt de aanvoer van gebiedsvreemd water uit de kanalen in de omgeving.

integrale waterschappen die afwegingen moeten maken tussen verschillende gebruiksfuncties en die zowel verantwoordelijk zijn voor een goed peilbeheer als voor een goede ecologische kwaliteit. Voldoende redenen om afwegingen uit het verleden opnieuw tegen het licht te houden. De beleidsontwikkelingen van de afgelopen jaren plaatsen het waterschap voor een lastige keuze. Enerzijds vraagt de Kaderrichtlijn Water dat we de ecologische kwaliteit van onze wateren verbeteren. Wateraanvoer zorgt daarbij voor een aantal problemen, maar kan ook een positief effect hebben op de ecologie. Anderzijds moeten we vanuit het GGOR-beleid de verdroging zoveel mogelijk tegen gaan. Stoppen met wateraanvoer kan in gebieden met goed doorlatende zandgronden betekenen dat de zomergrondwaterstand daalt, wat het handhaven van het gewogen grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) moeilijker maakt. Welke keuze moet het waterschapsbestuur maken? De afweging of wateraanvoer noodzakelijk is, leidt per gebied tot een verschillend oordeel. Lokale omstandigheden hebben een grote invloed op de effectiviteit van wateraanvoer. Een principiële keuze voor of tegen wateraanvoer is niet mogelijk. Afgezien daarvan, functies met een zwaarwegend maatschappelijk belang als scheepvaart en de waterkwaliteit in stedelijk gebied vereisen ook in de toekomst wateraanvoer. We kunnen de discussie over de relatie tussen de Kaderrichtlijn Water en wateraanvoer niet voor ons uitschuiven. Er zijn duidelijke deadlines voor het realiseren van de KRW-maatregelen. Waterschap Velt en Vecht realiseert de komende jaren enkele honderden kilometers natuurvriendelijke oever. Als we de inrichtingseisen die de huidige manier van wateraanvoer stelt handhaven, dus met hoge zomerpeilen en intensief maaionderhoud, zal de kwaliteit van die nieuwe oevers bedroevend laag zijn. We kunnen die investering in de kwaliteit van het watersysteem niet zonder enige discussie onderschikt maken aan het economisch belang van de landbouw, zolang we de werkelijke omvang van dat belang niet goed in beeld hebben.

Thomas de Meij (Waterschap Velt en Vecht) met dank aan Jan van Bakel (Alterra), Jan Huinink (LNV), Jan Siem Rus (Hunzebreed) en Gerben Tromp (Waterschap Groot Salland)

H2O / 19 - 2009

25


waternetwerken WATERCOLUMN

Hemelwater bepalend voor de riolering Wat zo logisch is voor de rioleringsprofessional lijkt voor andere betrokkenen op watergebied soms zo onbekend: de riolering wordt gedicteerd door de afvoer van regenwater van wegen en daken. Het afvalwater, dat vooral bestaat uit gebruikt drinkwater, wordt in feite gewoon meegenomen. Hoe zit dat? De rioolbuizen moeten zo groot zijn vanwege het transport van regenwater. Wat bepaalt de milieuproblematiek van de riolering? Dat zijn de overstorten van gemengde stelsels die bij zware neerslag nodig zijn om wateroverlast te voorkomen en het is het regenwater uit gescheiden stelsels dat niet helemaal schoon is. En waarom liggen de buizen midden in de weg? Vanwege hun omvang en voor de aansluiting van de kolken. De plaats midden onder de weg betekent bovendien dat bij rioolvervanging de hele weg open moet en dat de gemeente zich bij vernieuwing van de weg moet afvragen of ook het riool moet worden meegenomen. Riolering bestaat niet alleen uit buizen en pompen onder de grond, maar ook uit tal van bovengrondse voorzieningen: Goten en straatkolken zijn onderdeel van de verharding, klein open water maakt deel uit van het stedelijk ontwateringsstelsel, open verharding en wadi’s zijn bovengrondse infiltratievoorzieningen, en straten, groen en speelplaatsen fungeren als waterbuffer bij hevige buien. Ook de wijze van bouwrijp maken heeft grote invloed op rioleringsvoorzieningen en op de kans op wateroverlast. Kortom, de openbare ruimte kun je niet goed ontwerpen en laten functioneren zonder grip op de waterafvoer. Bovengrond en ondergrond zijn onlosmakelijk verbonden. Iedereen die nadenkt over meer efficiëntie in het waterbeheer dient zich de essenties van de werking en de fysieke inpassing van de riolering te realiseren. Hugo Gastkemper (Directeur Stichting RIONED)

Nieuw onderzoek naar lage aandeel vrouwen in watersector Met het percentage vrouwen in de watersector is het nog steeds droevig gesteld. Bleek in 2004 dat het aandeel hoogopgeleide vrouwen bij waterbedrijven slechts drie procent bedroeg en bij waterschappen slechts vijf procent, anno 2009 is dat niet veel beter. Nog steeds zorgen hardnekkige factoren ervoor dat weinig vrouwen instromen in de watersector en naar verhouding veel vrouwen uitstromen. Met nieuw onderzoek wil het (Waternetwerk) Platform Vrouwen in de Waterwereld (PVW) laten zien hoe de vlag ervoor staat en hameren op het opruimen van doorstroombelemmeringen. Begin september heeft het PVW enqueteformulieren gestuurd naar alle waterschappen en drinkwaterbedrijven om harde cijfers te krijgen die het onderbuikgevoel bevestigen of liefst ontkrachten. Maar met wat de vrouwen van het PVW dagelijks om zich heen zien, is het nog maar de vraag of de positie van vrouwen in de watersector sinds het vorige onderzoek is verbeterd. Zij zien dat het percentage hoogopgeleide vrouwen in de watersector niet alleen laag is, maar ook lager dan in andere sectoren en dat vrouwen in de watersector minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Waarom de positie van vrouwen in de watersector zoveel achterblijft bij andere sectoren, is niet helemaal helder. Vast staat wel dat de watersector van oudsher een mannenwereld is en dat er zich volgens directeuren van waterschappen en drinkwaterbedrijven maar weinig vrouwen melden voor vacatures. Daarnaast zien de vrouwen van het PVW in hun werkomgeving een hoge uitstroom van vrouwen uit de watersector. Zij wijzen erop dat binnen enkele jaren nadrukkelijk de vraag gesteld zal gaan worden waarom er zoveel talentvolle vrouwen rondlopen die liever niet in de watersector willen werken. Die vraag houdt verband met de vele mannen in de watersector die binnenkort met pensioen gaan en de beperkte instroom van jongeren. Naar verwachting zijn de resultaten van de enquete in december bekend. Wellicht illustratief voor het lage aandeel van vrouwen in de waterbranche: ook deze zaal zit vooral vol mannen (foto: Marieke Wijntjes).

Congres over Legionella Op donderdag 1 oktober verzorgt de Stichting Veteranenziekte het congres ‘Waar staan we 10 jaar na Bovenkarspel?’. De laatste wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de veteranenziekte worden dan gepresenteerd. Eén van de organisatoren is prof. dr. ir. Dick van der Kooij, microbioloog bij KWR Watercycle Research Instituut in Nieuwegein en lid van Waternetwerk. “Het congres is onder meer bestemd voor medici die onderzoek doen naar de veteranenziekte en personen uit de watersector en installatiebranche die betrokken zijn bij het opsporen en bestrijden van Legionella. Zij kunnen elkaar en anderen informeren over de vorderingen in hun vakgebied ten aanzien van de bestrijding van Legionella, sinds de uitbraak in Bovenkarspel in 1999.” Van der Kooij hoopt dat het congres impulsen zal geven aan nieuwe onderzoeksinitiatieven die kunnen bijdragen aan de verdere bestrijding van de veteranenziekte. De stichting Veteranenziekte streeft naar onderzoek naar de gezondheidseffecten voor de lange termijn bij mensen die met Legionella besmet zijn geweest. Van der Kooij is van mening dat de onderlinge informatieuitwisseling kan leiden tot een effectievere aanpak. “Een mooi voorbeeld van de wijze waarop beide partijen elkaar aanvullen, is de ontwikkeling van steeds betere methoden voor de detectie van ziekteverwekkende legionellasoorten,” zegt Van der Kooij. “Er zijn veel verschillende soorten en varianten, en slechts bepaalde varianten kunnen ziekte veroorzaken. De watermicrobiologen doen onderzoek om precies te kunnen bepalen, welke legionellasoorten in het water voorkomen. Dit leidt tot de juiste risicoanalyse en bevordert een efficiëntere bestrijding.” Aan het eind van het congres vindt de uitreiking plaats van de tweejaarlijkse Legionella-Award, voor de persoon of instelling die zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor de bewustwording van Legionella. Voor meer informatie en aanmelding: www.legionellaziekte.nl.

26

H2O / 19 - 2009


waternetwerken Waternetwerk en SITWM: vooruitkijken na tien jaar samenwerking Tien jaar samenwerking en uitwisseling tussen Polen en Nederland op het gebied van water: volgens Waternetwerk en Poolse tegenhanger SITWM is een waardevolle relatie opgebouwd waar de waterbranche in beide landen van heeft geprofiteerd. Tijd voor een terugblik en een blik in de toekomst. Eind 1994 kwam een paar actieve leden van de NVA, nu Waternetwerk, met het initiatief om een samenwerkingsverband aan te gaan met een Poolse zusterorganisatie. De initiatiefgroep kwam in contact met de toenmalige secretarisgeneraal van de Vereniging van Ingenieurs en Technici van Water en Melioratie (SITWM), Leonard Szczygielski, die zich enthousiast toonde over samenwerking met vakgenoten in Nederland. Een eerste ontmoeting vond plaats tijdens een conferentie over de modernisering van de hoogwaterbeschermende infrastructuur in Polen. Bij een tegenbezoek van de voorzitter en de secretaris-generaal van de SITWM aan Aquatech in Amsterdam in september 1998 werd de overeenkomst tot samenwerking tussen NVA en SITWM gesloten. Kort hierna werd binnen de NVA de Commissie Twinning Polen opgezet. De doelstelling van de commissie was de uitwisseling van kennis en ervaringen via studiereizen en thematische bijeenkomsten, Tien jaar samenwerking met Polen: toen...

de publicatie van artikelen in elkaars vakbladen, de ondersteuning voor studenten en jonge medewerkers in de waterbranche om buitenlandse ervaring op te doen, en wederzijdse deelname aan symposia en conferenties.

Betrokken kern Terugkijkend op tien jaar samenwerking is het altijd een kleine, betrokken kern geweest die zich heeft geworpen op het opzetten van seminars en excursies - zoals die van 50 SITWM-leden in 1999 naar Nederland en een jaar later van NVA-leden naar Polen - het plaatsen van artikelen in elkaars vakbladen en het onderhouden van contacten met waterinstanties in elkaars landen. Die contacten tussen instanties bestonden onder meer uit een samenwerking tussen het waterschap Tieler- en Culemborgerwaarden met een Pools waterschap uit Zielona GĂłra of tussen Alterra en het vergelijkbare Poolse IMUZ. Ook op het gebied van uitwisseling van kennis en ervaring tussen jongere waterbeheerders zijn er diverse initiatieven geweest. Zo maakte in 2004 een groep jongere Poolse waterbeheerders deel uit van een gezamenlijk seminar in 2004 in Boxtel over kleine retentie. Deze jonge vakgenoten vormen de toekomst van zowel het vakgebied als de samenwerking tussen NVA en SITWM. Twee ontwikkelingen in Polen privatisering van waterbedrijven en vermin-

dering van het aantal waterbedrijven - zorgen wat dat betreft voor een uitdaging: minder tijd voor verenigingswerk en minder leden. Met name het betrekken van jongere Poolse vakgenoten wordt voor SITWM moeilijker. Toch kijken NVA en SITWM met vertrouwen vooruit. De doelstellingen van de afgelopen tien jaar (excursies, publicaties, bezoeken en faciliteren van buitenlandse ervaringen voor jongeren) zijn bereikt en zijn verder aangescherpt: uitwisseling van kennis en ervaring, maar ook van opvattingen over technische en juridische oplossingen, informatie op diverse gebieden tussen de leden en de organisaties, evenals het wederzijds leren kennen van mensen, hun land en cultuur. De samenwerking heeft veel opgeleverd de afgelopen tien jaar. Dat de samenwerking nog springlevend is, blijkt uit de voor dit jaar geplande fotowedstrijd. De hieraan gekoppelde foto-expositie zal deel uitmaken van de viering van het honderdjarige bestaan van de SITWM. Ook wordt gedacht aan een (werk)excursie voor de jongere Nederlandse en Poolse leden naar elkaars land. Aleksandra Jaskula en Leonard Szczygielski Een uitgebreid verslag staat op: www.waternetwerk.nl. Zie ook pagina 16 en 17: ‘Samenwerking Nederland-Polen rond Biebrza-vallei’

...en nu.

Ledenactualisatie Regelmatig doen wij in H2O, Neerslag en de digitale nieuwsbrief een oproep aan de leden om hun gegevens, zoals die bekend zijn bij Waternetwerk, te controleren. Deze staan op internet en het papieren Waterboek. Dat Waterboek wordt ieder jaar geactualiseerd en uitgegeven. In februari vindt

u het op de deurmat. Het Waterboek wordt door iedereen zeer gewaardeerd en bevat waardevolle informatie: niet alleen de ledengegevens, maar ook informatie over instanties zoals Vewin, Kiwa en KWR Watercycle Research Institute. Binnenkort ontvangen alle leden een formulier met daarin de gegevens zoals deze in onze ledenadministratie staan en zoals ze in het Waterboek opgenomen

zullen worden. Wilt u wijzigingen doorvoeren, dan kan dat via internet met de inloggegevens die in het formulier staan, of u wijzigt de gegevens op het formulier en stuurt dat aan ons terug. Uiterste datum is 1 november. Wijzigingen na die datum worden wel op internet en de ledenadministratie aangepast, maar komen niet in het papieren Waterboek.

H2O / 19 - 2009

27


waternetwerken Effluent als bron blijkt te werken

Bezoek aan duinen waar het opgewerkte effluent wordt geïnfiltreerd.

Dagvoorzitter Doeke Schippers, Vitens.

De workshop ‘Effluent als bron’, die eind juni plaatsvond in het Belgische Koksijde, is door de deelnemende waterprofessionals als bijzonder succesvol ervaren. Fred de Bruijn (Witteveen+Bos) en Arie Janssen (Evides Industriewater) doen verslag.

Volgens Emmanuel van Houtte van de IWVA kan effluent ook als bron voor drinkwater dienen. “Deze keuze was een logische stap, omdat in de omgeving van Koksijde nauwelijks zoet water voorhanden is. De wateraanvoer door het grote buurbedrijf schoot vooral in de zomer tekort. De afweging tussen brak oppervlaktewater of relatief zoet effluent leidde gezien de techniek, kosten en beschikbaarheid automatisch tot hergebruik van effluent.” Van Houtte benadrukte dat, om draagvlak te creëren bij de consument, een open en pro-actieve klantbenadering essentieel is. “We hebben de klant getoond dat de opzet met een dubbele membraanbarrière en een bodempassage in elk opzicht robuust en betrouwbaar is. De installaties functioneren al zeven jaar uitstekend. De installaties zijn stapsgewijs geoptimaliseerd, zonder dat de membranen zijn vervangen.” IWVA heeft zeer goede ervaringen met een kleine chlooraminedosering (variabel gedurende het seizoen) voor de beheersing van biofouling.

IWVA-directeur Verbauwhede stelde in zijn welkomstwoord dat de inzet van effluent als bron voor drinkwater een strategische keuze is. “Effluent biedt via infiltratie de gewenste aanvulling om te kunnen voorzien in de piekvraag voor drinkwater in het toeristenseizoen. En dat zonder dat hiervoor lange, op piek gedimensioneerde transportleidingen vereist zijn.” De toepassing van effluent als bron is de afgelopen tien jaar ontwikkeld. Volgens Freek Kramer van Witteveen+Bos blijkt vooral membraanfiltratie van effluent dankzij nieuwe inzichten steeds beter beheersbaar. “Zowel op het gebied van hergebruiktoepassingen als van effluentpolishing hebben de technieken in het kader van KRW-eisen zich bewezen. Volgens Kramer kan Nederland bij een verdere toename van hergebruik van effluent, ook internationaal, een belangrijke rol spelen.” Henk Brink (WMD) illustreerde Kramer’s visie aan de hand van ontwikkelingen in Drenthe in de afgelopen periode. “WMD zet grondwater met voorrang in voor hoogwaardige drinkwatertoepassingen. Met het gietwaterproject in Zuidwolde en een industriewaterproject in Emmen heeft WMD ervaringen opgedaan met membraanfiltratietoepassingen.” Een voorbeeld is de waterhergebruikinstallaties van het Noorder Dierenpark. “Voor de nijlpaarden, de soepschildpadden (in zout water) en de pinguins is de waterketen gesloten. Het afvalwater van het hele dierenpark wordt ingezameld en hergebruikt met de. ‘Living machine’. ” Volgens Brink heeft WMD hiermee technisch en economisch aangetoond dat hergebruik een haalbare kaart is. “Ook kan worden

28

H2O / 19 - 2009

bewezen dat biofouling op membranen in de hand gehouden kan worden, getuige de langere levensduur van de membranen.”

Redundante bronnen Evides Drinkwater hanteert een beleid van ‘redundante bronnen’, met waterhergebruik als aanvullende bron. Hergebruik blijkt daarbij ook financieel aantrekkelijk, zo stelde Jan Willem Mulder van Evides. “Voor DOW Chemical in Terneuzen is de inname van zeewater voor de productie van koelwater en deminwater enkele jaren geleden vervangen door de inzet van effluent. Op dit moment wordt in Zeeland een MBR-installatie gebouwd (zie H2O nr. 18, pag. 7). Daardoor vervalt de huidige membraanfiltratieinstallatie van Evides en kan het opgewerkte effluent rechtstreeks naar de ontzouting (RO) worden geleid.” Op dit moment onderzoekt Evides het effluenthergebruik op rwzi Harnaschpolder in Den Haag. De RO-installatie van IWVA.

Effluenthergebruik is wereldwijd een groeimarkt. Dit illustreerde Ronald Hopman (Veolia) aan de hand van een project in Brisbane (Australië), waar momenteel een grootschalig hergebruikprogramma wordt opgezet om effluent in te zetten voor industrie en drinkwater, via suppletie in een bestaand stuwmeer. Dagvoorzitter Doeke Schippers (Vitens) noemde het een geslaagde bijeenkomst. “De workshop heeft een prima platform geboden voor uitwisseling van ervaringen en biedt aanknopingspunten voor nieuwe ideeën. Voor sommige deelnemers is dit gepaard gegaan met de ontdekking dat woorden al volop daden zijn.” Op www.waternetwerk.nl staat een uitgebreider verslag.


waternetwerken Nederlandse steun voor waterbeheer in Afghanistan De twee Waternetwerkleden Hans Husselman en Dick Luijendijk hebben vanuit de contactgroep Internationaal van Waternetwerk de handen ineengeslagen om zich in te zetten voor het waterbeheer in het door oorlog geteisterde Afghanistan. Zelfstandig adviseur Luijendijk houdt zich onder meer bezig met sanitatieprojecten in ontwikkelingslanden. Hij vindt het van belang dat de problemen waarmee Afghanistan momenteel kampt, in Nederland onder de aandacht worden gebracht. “In Afghanistan zijn er met name problemen met slecht werkende waterleiding- en rioleringssystemen. In Nederland hebben wij veel essentiële kennis waarmee Afghanen de waterhuishoudingsproblemen het hoofd kunnen bieden. Het is mijn rol om te faciliteren in die kennisoverdracht.” Namens de contactgroep Internationaal van Waternetwerk organiseert hij dit jaar een dag voor Afghanistan, die in het teken zal staan van de cultuurverschillen tussen de Nederlandse en de Afghaanse waterbranche. “Tijdens deze dag zullen mensen die net in Afghanistan zijn geweest, vertellen over de situatie in dat land. Ze kunnen nuttige informatie en tips geven aan mensen in de waterbranche die van plan zijn erheen te gaan.” Het doel van deze dag is dat juiste en betrouwbare adviezen kunnen worden verstrekt. Het stoort hem namelijk dat sommige hulporganisaties niet altijd heldere of volledige informatie geven over waterhuishouding in ontwikkelingslanden of oorlogs-

gebieden. “Het zou goed zijn dat daar eens verandering in kwam.” Via een artikel in H2O kwam hij in contact met zelfstandig ingenieur Hans Husselman, die de afgelopen vijf jaar in Afghanistan eraan heeft gewerkt om, samen met de lokale autoriteiten, het waterbeheer weer enigszins op orde te krijgen.

Waterbeheer in oorlogsgebied Husselman heeft van 2004 tot eind december 2008 in opdracht van de Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit, en in samenwerking met de Duitse Ontwikkelingsbank (KfW) en de Wereld Bank, meegewerkt aan het waterbeheer en de institutionele opbouw voor watervoorziening in Kabul. In Afghanistan woedt al zo’n 30 jaar lang een burgeroorlog. De laatste zeven jaar kent het bovendien een periode van ernstige droogte. Het grootste deel van de waterleidingen en irrigatiesystemen is vernietigd. “In het verleden was het waterbeheersysteem behoorlijk op peil en had de volksgemeenschap daar een grote zeggenschap in”, vertel Husselman. “Dat alles verdween gedurende de oorlog: de stedelijke watervoorziening werd aan puin geschoten en zijafsplitsingen voor irrigatiewerken werden voortaan gecontroleerd met een geweer.” De grote Afghaanse steden, Kabul in het bijzonder, kregen te maken met een grote toestroom van vluchtelingen en mensen die uit het platteland wegtrokken. Dit legde een groter beslag op de watervoorzieningen.

Normaal beeld in de berggebieden: een bergstroompje is de watervoorziening voor mens en dier. Water ziet er schoon uit, maar is verre van veilig.

Oorlogsschroot wordt gebruikt om water om te leiden voor irrigatie.

Van ruim 80% van de handpompen in Kabul is het water vervuild.

Husselman begon met het opzetten van hervormingen in het waterbeheer. Daarnaast werkte hij mee aan de realisatie van een nieuwe institutionele watervoorziening in Kabul, die door de oorlog op zijn gat lag. “Landelijke en stedelijke watervoorzieningsautoriteiten werkten traag en log. Om goedkeuring voor een wateraansluiting te krijgen, had je minstens 25 handtekeningen nodig. Dat moest anders.” Met Duitse steun werd het mogelijk om een nieuw institutioneel watervoorzieningssysteem in Kabul op poten te zetten en kreeg Husselman het voor elkaar een programma te maken waarmee het waterbeheer in het hele land verbeterd kan worden. “Je merkt dat ondanks de oorlog het leven gewoon doorgaat. De Afghanen willen niets liever dan de oorlog vergeten en hun land weer opbouwen. Het is mooi om te zien dat er langzaam vooruitgang wordt geboekt.” Afganistan Experience wordt gehouden in het Geniemuseum te Vught. Plaats en tijd worden via de digitale nieuwsbief en Waternetwerk.nl bekendgemaakt.

Colofon Waternetwerken Redactie

Automatische incasso Steeds meer processen binnen de vereniging worden geautomatiseerd en vereenvoudigd. Ook de financiële administratie is daar onderdeel van. Ieder voorjaar stuurt de vereniging alle leden een acceptgiro, die vervolgens wordt ingelezen en verwerkt. U kunt ons helpen dit proces te vereenvoudigen door ons een machtiging te geven om uw verenigingscontributie jaarlijks te incasseren. Alle leden krijgen binnen binnenkort een brief met het verzoek die machtiging in te sturen. U ontvangt dan geen acceptgiro meer en de vereniging boekt in het begin van ieder kalenderjaar automatisch de verschuldigde contributie van uw rekening af. De regels voor automatische incasso worden met deze brief meegestuurd, zodat u dan kunt beslissen of u hier aan mee wilt werken.

Monique Bekkenutte Antal Giesbers Martijn Kregting Jaap van Peperstraten Tosca Vissers

Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 19 - 2009

29


Afsluiterbediening is nu een “fluitje van een cent” Afsluiters regenereren 90% van alle probleem afsluiters 100% bedienbaar maken! Bel voor een vrijblijvende demonstratie +31 (0)187 - 60 52 00

Ons overig leveringsprogramma omvat o.a.: Afdichtingen, afsluiterbediening, aanboorarmaturen, beveiligingen, ballonafsluiters, brandslangen, buisstoppen, flenspakkingen, flow- en drukmeters, gereedschappen en hulpmiddelen, lekdetectieapparatuur, lekdetectieapparatuur, muurkragen, muurdoorvoeren, standstukken, storzkoppelingen, watermeterbeugels, watermeterputten, watertappunten etc. Schmidt Watertechniek B.V. • Stoofweg 18-20 NL-3253 MA Ouddorp T +31 (0)187 – 60 52 00 • F +31 (0)187 – 60 51 71 E info@schmidt.nl • I www.schmidt.nl

Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl


platform

Peter van Puijenbroek, Planbureau voor de Leefomgeving Marieke de Lange, Alterra Fabrice Ottburg, Alterra

Exoten in het zoete water in de afgelopen eeuw Het aantal exoten in het zoete water is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Vele macrofauna, vissen en waterplanten hebben zich hier gevestigd door menselijk toedoen, zoals de handel in planten en vissen voor vijvers, het uitzetten van vissen voor sportvissers, de aanleg van het Main-Donaukanaal en het lozen van ballastwater. Tussen deze soortgroepen bestaan verschillen in de belangrijkste manier van introductie en landen van herkomst. In dit artikel wordt ingegaan op de toename van nieuwe soorten vissen, macrofauna en waterplanten in het zoete water. Bijna een derde van de Nederlandse vissoorten is momenteel uitheems. Enkele soorten hebben een negatief effect op het ecosysteem of leiden tot kosten voor de waterschappen.

D

e vestiging van nieuwe soorten is een onderwerp dat de laatste jaren veelvuldig in de belangstelling staat. Daarbij wordt veel gesproken over exoten. Van het begrip ‘exoot’ bestaan meerdere definities; deze gaan uit van criteria als ‘Nederland bereiken door menselijk toedoen’ of ‘zelfstandig handhaven en voortplanten’. Van veel soorten is echter niet met zekerheid bekend hoe ze hier gekomen zijn dan wel of ze zich zullen handhaven. In dit artikel wordt een beeld gegeven van de periode van vestiging van soorten, hun herkomstgebied, de oorzaak en hun huidige talrijkheid per soort. Voor de drie soortgroepen wordt in afbeelding 1 het aantal vestigingen per periode getoond, in Afb. 1: Periode van vestiging van exoten.

Afb. 2: Herkomst van exoten.

afbeelding 2 een overzicht van de herkomst van de uitheemse soorten en in afbeelding 4 een overzicht van de mate van voorkomen van de uitheemse soorten. Deze grafieken worden per soortgroep besproken in de volgende paragrafen. Hierbij wordt ingegaan op de belangrijkste processen van vestiging die per soortgroep blijken te verschillen1).

Vissen De lijst met vissen is gebaseerd op de soortenlijst van Nederlandse vissen opgesteld door RAVON2). Het onderscheid naar exoten en periode van vestiging is bepaald door deskundigen (F. Ottburg en J. Kranenbarg). Van de ruim 70 soorten vissen die in Nederland voorkomen, is momenteel een derde deel exoot. Sommige soorten

H2O / 19 - 2009

31


boten of worden met ballastwater ingelaten, zodat ze de Rijn kunnen bereiken.

Sinds 2007 is een sterke toename van Kesslers grondels waar te nemen op de grote rivieren (foto: Fabrice Ottburg).

komen al lang hier voor, zoals karper, regenboogforel, bronforel en snoekbaars. Dit zijn soorten die hier uitgezet zijn voor de sportvisserij (zie tabel). De karper komt al heel lang in Nederland voor, maar wordt nog regelmatig uitgezet om de populatie op peil te houden. Het Nederlandse klimaat is niet geschikt voor het in stand houden van de populatie. Na 1990 zijn wederom veel exoten hierheen gekomen. In de periode 1991-2000 zijn dit vooral vissen die in Nederland terechtkwamen als gevolg van de handel in vijvervissen. Hieronder vallen verschillende soorten steur, zoals de Siberische steur (Acipenser baeri) en de sterlet (Acipenser ruthenus). Na de aanleg van het Main-Donaukanaal kunnen vissen uit de Donau de Rijn bereiken. Via deze route heeft de laatste 15 jaar een zevental soorten Nederland kunnen bereiken, zoals de blauwneus (Vimba vimba), roofblei (Aspius aspius) en verschillende grondelsoorten, zoals de Kesslers grondel (Neogobius kessleri) (zie foto) in 2007. Dit jaar kan de Pontische stroomgordel (Neogobius fluviatilis) hieraan toegevoegd worden (RAVON). Door grootschalige uitzetprogramma’s in Duitsland zwemmen sinds enige jaren, van oorsprong Deense, houtingen (Coregonus maraena) in Nederland. De oorspronkelijke Nederlandse houtingsoorten, de kleine marene (Coregonus albula) en de Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) zijn uitgestorven.

Ponto-Kaspische gebied: de Donau, Zwarte Zee en de Kaspische Zee (zie kaart). Deze rivieren en zeeën zijn door een aantal kanalen met elkaar verbonden. De eerste route (de noordelijke route) is via kanalen die de Wolga met de Baltische Zee verbinden, waarna verdere verspreiding mogelijk was. Een enkele soort kwam hier via deze route. Door de aanleg van kanalen tussen Russische, Poolse en Duitse rivieren ontstond een tweede route waarlangs verschillende soorten Nederland konden bereiken. In 1992 is het Main-Donaukanaal aangelegd, waarmee een directe verbinding ontstond tussen de Donau en de Rijn. Verschillende macrofaunasoorten kunnen zich hechten aan

Ook uit Noord-Amerika komen veel uitheemse soorten, zowel opzettelijk geimporteerd of per ongeluk met andere vijverplanten meegekomen5). De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus, zie foto) komt nu op veel plaatsen in Nederland voor. De geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes virilis) is in 2004 voor het eerst gesignaleerd in de Vinkeveense Plassen en heeft zich sindsdien verspreid over een groot deel van het Groene Hart. Verschillende exotische kreeftensoorten worden nog steeds aangeboden via tuincentra. Tweederde deel van de uitheemse soorten is plaatselijk algemeen of zeer succesvol (zie afbeelding 4) en bij enkele soorten is er een ecologische impact. Door de vestiging van een uitheemse soort kunnen bestaande soorten verdwijnen. Voorbeelden hiervan zijn de Ponto-Kaspische soorten Limnomysis benedeni die de inheemse soort Neomysis integer heeft verdrongen en Dikerogammarus villosus die Gammaruspopulaties, zoals G. duebeni en G. tigrinus (ook een exoot), verdringen6). Verschillende krabben- en kreeftensoorten hebben een sterke impact op de vegetatie en de oever. Rivierkreeften zijn omnivoren die waterplanten en dierlijk voedsel kunnen eten. In sloten en weteringen waar rivier-

Afb. 3: De belangrijkste waterwegen in centraal Europa, met de drie belangrijkste dispersieroutes van PontoKaspische soorten4).

Veel uitheemse soorten komen erg lokaal of in heel lage aantallen voor en hebben geen specifieke impact op het aquatisch ecosysteem. De zonnebaars (Lepomis gibbosus) heeft negatieve effecten in vennen, doordat deze soort amfibieën en libellenlarven eet. In vennen waar de zonnebaars in grote aantallen voorkomt, zijn aantoonbaar minder amfibieën en libellenlarven3). Tabel 1: Route of wijze van vestiging van uitheemse vissen en macrofaunasoorten in Nederland (1850-2008).

Macrofauna De macrofaunagegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de subgroep Exoten van de Werkgroep Ecologisch Waterbeheer. Uit deze lijst zijn alleen de soorten beschouwd die als erkende exoten staan vermeld. Bijna 60 uitheemse soorten hebben zich hier gevestigd. Omdat Nederland ongeveer 2500 soorten macrofauna heeft, is dit echter relatief weinig. Veel introducés zijn afkomstig uit het

32

H2O / 19 - 2009

Aquarium en vijverhandel Sport- of beroepsvisserij Via Main-Donau kanaal Zeeschepen Bewust geïntroduceerd Overig

vissen

macrofauna

11 5 7

16

4

18 9 6 9


platform Conclusie Het aandeel exoten dat in het zoete water in Nederland voorkomt, is sterk toegenomen. Bij de vissen is zelfs 30 procent van de soorten een exoot; bij de waterplanten en macrofauna ligt dit percentage lager. Vooral de laatste decennia is het aantal nieuwe vestigingen sterk toegenomen. De vijverhandel is een belangrijke oorzaak van deze toename voor de drie soortgroepen. Bij de vissen is het uitzetten voor de hengelsport eveneens van belang. De aanleg van het Main-Donaukanaal leidt waarschijnlijk tot een toename van macrofauna en vissoorten uit het PontoKaspische gebied.

De gevlekte Amerikaanse rivierkreeft is de meest voorkomende kreeftensoort in de Nederlandse wateren (foto: Fabrice Ottburg).

kreeften voorkomen, worden nauwelijks waterplanten aangetroffen. Indirect effect is het afnemen van ei-afzetplaatsen voor vissoorten als rietvoorn (Rutilus erythrophthalmus), grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) en snoek (Esox lucius). Onderzoek in Engeland7) toont aan dat rivierdonderpad (Cottus rhenanus) moet concurreren om schuilplaatsen met de aanwezige exotische rivierkreeften. Ook juveniele donderpadden worden door de kreeften gepredeerd. De aanwezigheid van deze exotische rivierkreeften kan dus grote gevolgen hebben voor het aquatisch ecosysteem, onder andere door de hoge dichtheden waarin de soort voorkomt en het gebrek aan natuurlijke vijanden bij volwassen exemplaren5).

Waterplanten De informatie over de waterplanten is afkomstig van de Veldgids Water- en Oeverplanten van R. Pot8). De algen, houtachtigen, mossen en brak- en zoutwatersoorten zijn hier niet meegeteld. De uitheemse soorten zijn vooral afkomstig uit gematigde streken (Noord-Amerika en Europa), terwijl een klein deel uit Zuid-Amerika, Azië en Zuid-Afrika komt. Veel uitheemse soorten komen hier al langer voor. Recente observaties betreffen ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum), verspreidbladig waterpest Afb. 4: Aanwezigheid van uitheemse soorten.

(Lagarosiphon major), smal kroos (Landolti punctata) en knopkroos (Lemna turionifera). De belangrijkste route voor vestiging is ontsnapping uit tuin, vijver of aquarium (ruim driekwart van alle soorten). De meeste uitheemse waterplanten geven geen problemen (zie afbeelding 4), maar sommige woekeren zo sterk dat ze terecht ‘invasieve exoten’ genoemd worden. Vanwege de economische schade van invasieve exoten, is een inventarisatie uitgevoerd onder waterbeheerders naar welke soorten zouden moeten verdwijnen uit de handel en kweek (ook wel de zwarte lijst van waterplantexoten genoemd)9). De top-vijf zwarte lijst soorten zijn: grote waternavel, parelvederkruid, waterteunisbloem, grote kroosvaren en watercrassula. De grote waternavel kan lokaal een ernstig probleem vormen. Het lokaal uitroeien of het onder controle houden door mechanische verwijdering lijkt de beste aanpak. Bijna alle waterschappen moeten de grote waternavel verwijderen. Momenteel is de grote waternavel de enige soort waarvan het bezit en de handel expliciet verboden is in de Flora- en faunawet. De andere soorten worden door een of meer waterschappen specifiek verwijderd.

De meeste nieuwe soorten lijken een geringe impact te hebben op het ecosysteem. Bij elke groep soorten zijn er echter enkele soorten die voor negatieve effecten zorgen. De zonnebaars kan in vennen een negatief effect hebben op de amfibieën en libellen. Exotische kreeften vernielen de vegetatie in sloten en vaarten en hebben daarmee een negatieve impact op planten en dieren. Bij de planten is een tiental invasieve exoten bekend, dat lokaal voor veel overlast zorgt. De handel in vijverplanten en dieren krijgt nauwelijks beperkingen opgelegd, ook niet als exoten negatieve effecten hebben. Slechts één plantensoort is verboden vanwege zijn negatieve effecten. Een effectiever beleid moet zich richten op het voorkomen van de invoer van uitheemse soorten. LITERATUUR 1) De Lange H., G. Arts en W. Verberk (2008). Verkenning CBD 2010-indicatoren zoetwater Inventarisatie en uitwerking. Alterra. Werkdocument 122. 2) Spikmans F., P. Veenvliet en J. Kranenbarg (2008). Nieuwe namenlijst Nederlandse vissoorten. RAVON. Werkdocument. 3) Van Kleef H., G. van der Velde, R. Leuven en H. Esselink (2008). Pumpkinseed sunfish (Lepomis gibbosus) invasions facilitated by introductions and nature management strongly reduce macroinvertebrate abundance in isolated water bodies. Biol. Invasions nr. 10. 4) Bij de Vaate A., K. Jazdzewski, H. Ketelaars, S. Gollash en G. van der Velde (2002). Geographical patterns in range extension of Ponto-Caspian macroinvertebrate species in Europe. Can. J. Fish. Aquat. Sci. nr. 59, pag. 1159-1174. 5) Van Emmerik W. (2008). Kreefteninvasie in de polder. Visionair nr. 10, pag. 25-27. 6) Dick J. en D. Platvoet (2000). Invading predatory crustacean Dikerogammarus villosus eliminates both native and exotic species. Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences. 7) Tomlinson M. en M. Perrow (2003). Ecology of the Bullhead. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology Series no. 4. English Nature. 8) Pot R. (2007). Veldgids. Water en Oeverplanten, tweede druk. KNNV. 9) Zonderwijk M. (2008). Zwarte lijst van woekerende exotische waterplanten. H2O nr. 6, pag. 4-6. 10) Overzicht soorten: www.milieuennatuurcompendium.nl

H2O / 19 - 2009

33


Fred Twisk, Deltares Willem van Loon, Rijkswaterstaat Waterdienst Tom Ysebaert, NIOO-CEME / IMARES Peter Herman, NIOO-CEME

KRW-beoordeling van macrofauna in kust- en overgangswateren met BEQI Voor de beoordeling van de toestand van macrofauna in de Nederlandse kusten overgangswateren zijn maatlatten ontwikkeld, gebaseerd op de Benthic Ecosystem Quality Index (BEQI). Deze methode gaat uit van een ecosysteembenadering en maakt niet alleen gebruik van informatie over de macrofauna zelf maar ook over zijn leefgebieden en voedselbronnen. Zo is het mogelijk directe en indirecte effecten van door de mens veroorzaakte druk te signaleren. De methode overstijgt de beoordeling van individuele meetpunten en maakt het mogelijk voor een waterlichaam als geheel op een betrouwbare manier vast te stellen of de toestand van de macrofauna afwijkt van een gekozen referentie.

D

e Kaderrichtlijn Water (KRW) verplicht de Europese lidstaten ervoor te zorgen dat hun oppervlaktewateren per 2015 in tenminste een goede ecologische toestand verkeren. De beoordeling van die toestand gebeurt aan de hand van internationaal afgestemde maatlatten (intercalibratie). Binnen de kusten overgangswateren zijn de Nederlandse waterlichamen gegroepeerd in vijf watertypen (zie afbeelding 1). Per type zijn biologische maatlatten ontwikkeld voor het fytoplankton, hogere planten, macrofauna en voor sommige typen ook vissen. Als ecologie-ondersteunende parameters worden ook de fysisch-chemische toestand, de toestand van overige relevante stoffen en, zij het beperkt, de hydromorfologische toestand beoordeeld. De maatlatten worden toegepast op de nationale waterlichamen. Welke maatlat gebruikt wordt hangt af van het watertype waartoe een waterlichaam behoort. Verkeert een waterlichaam volgens de combinatie van beoordelingen niet in een goede ecologische toestand, dan moeten in principe herstelmaatregelen worden getroffen. In dit artikel wordt de methodiek voor macrofauna gepresenteerd, die is ontwikkeld voor de categorie natuurlijke wateren. Onder de macro- of bodemfauna verstaan we de dieren die achterblijven nadat een waterbodemmonster is uitgespoeld op een zeef

34

H2O / 19 - 2009

met een maaswijdte van één millimeter. Het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) heeft in opdracht van Rijkswaterstaat de Benthic Ecosystem Quality Index (BEQI) ontwikkeld1),4). Met enkele aanpassingen zijn de daarop gebaseerde maatlatten vervolgens vastgesteld2) en toegepast3). Beoordeling vindt eerst plaats met de maatlatten voor natuurlijke wateren, ook als een waterlichaam de status ‘sterk veranderd’ heeft. Het resultaat dient als basis voor de beschrijvingen van de toestand van de macrofauna, zoals die wordt opgenomen in de stroomgebiedsbeheerplannen die aan de Europese Unie worden gerapporteerd.

Beoordelingseisen voor macrofauna Voor de beoordeling van de ecologische toestand vraagt de KRW om een uitspraak over de structuur en het functioneren van het aquatische ecosysteem in vergelijking met de natuurlijke situatie, dat wil zeggen met weinig of geen antropogene verstoring. Kenmerkend voor de structuur van de macrofauna is onder meer de diversiteit aan soorten, terwijl de rollen als consument van algen en als voedselbron voor vogels en vissen belangrijk zijn voor het functioneren. Als basis voor de maatlatten dienen de in de KRW vastgelegde normatieve definities van de ecologische kwaliteitsklassen (zie richtlijn 2000/60/EG, bijlage 5, tabel 1.2). Volgens die definities is sprake van een zeer goede toestand wanneer diversiteit en

abundantie binnen de grenzen blijven die normaal zijn voor onverstoorde wateren. Verder moeten alle verstoringsgevoelige taxa aanwezig zijn. De kwaliteit neemt af naarmate diversiteit en abundantie verder buiten de normale grenzen liggen en/of de verhouding gevoelige/ongevoelige soorten kleiner wordt. De ecologische kwaliteit wordt uitgedrukt in een ecologische kwaliteitsratio (EKR) op een schaal van 0 tot 1. Een maatlat kent vijf klassen: zeer goed (0,8-1), goed (0,6-0,8), matig (0,4-0,6), ontoereikend (0,2-0,4) en slecht (0-0,2). Met name de grens tussen de klassen goed en matig (EKR 0,6) is belangrijk, omdat in geval van een matige (of nog slechtere) toestand in principe herstelmaatregelen moeten worden genomen die het ecosysteem in de goede toestand terugbrengen. Enkele belangrijke aspecten voor de keuze van een maatlat zijn de beschikbaarheid van informatie uit referentiesituaties, het betrouwbaar signaleren van afwijkingen van de natuurlijke toestand en de koppeling van die signalen aan menselijke drukken.

De BEQI-methode De BEQI-methode maakt gebruik van informatie op drie niveaus, omdat de effecten van menselijke drukken zich op verschillende schalen kunnen manifesteren en alleen zo een beoordeling van een waterlichaam als geheel is te verkrijgen. De gegevens op niveau 3 hebben betrekking op kenmerken van bodemfaunagemeenschappen binnen


platform Eems-Dollard Kust (K1)

Waddenkust (K3) Rijn - Noord

Eems-Dollard (O2) Eems

Waddenzee (K2)

Hollandse Kust (K1)

bepaalde ecotopen (dichtheid, biomassa, soortenrijkdom en soortensamenstelling). Verder worden in beschouwing genomen de omvang van leefgebieden (niveau 2; een leefgebied is een verzameling van enkele ecotopen) en de verhouding tussen de hoeveelheid bodemfauna en de algenproductie in het waterlichaam als geheel (niveau 1) (zie afbeelding 2). Uit meetgegevens worden eerst deelscores berekend die voor elk onderdeel van de maatlat de ecologische kwaliteit uitdrukken op een schaal van 0 tot 1. Vervolgens worden die scores - deels na weging - geaggregeerd, zodat ook de eindscore (EKR) tussen 0 en 1 ligt.

Referenties Rijn - Midden

Rijn - Oost

Rijn - West

Noordelijke Deltakust (K1) Grevelingenmeer (M32) Veerse Meer (M32) Maas

Oosterschelde (K2) Westerschelde (O2) Schelde

Zeeuwse Kust (K3)

K3

Kustwater: open euhalien

K1

Kustwater: open polyhalien

K2

Kustwater: beschut polyhalien

O2

Overgangswater: matig getijverschil

M32

Grote zoute meren

Afb. 1: Kustwateren en overgangswateren waarin macrofauna is beoordeeld met de BEQI-methode. De elf waterlichamen behoren tot vijf watertypen: drie open polyhaliene kustwateren (K1) , twee beschutte polyhaliene kustwateren (K2), twee open euhaliene kustwateren (K3), twee overgangswateren met matig getijverschil (O2) en twee grote (brakke tot) zoute meren (M32). Afb. 2: Hierarchische opbouw van de Benthic Ecosytem Quality Index (BEQI): op niveau 3 worden vier parameters gebruikt om macrofaunagemeenschappen binnen ecotopen te karakteriseren, op niveau 2 wordt de omvang van leefgebieden bepaald en op niveau 1 de verhouding tussen de macrofaunabiomassa en primaire productie in het gehele waterlichaam.

(niveau 1) Primaire productie Macrofauna biomassa

Leefgebieden

De oudste Nederlandse gegevens op niveau 3 zijn afkomstig uit de jaren ‘70. Gegevens uit jaren met overduidelijke kortstondige menselijke verstoringen zijn uit de referentiedataset gelaten, maar het staat vast dat de overblijvende waarnemingen niet helemaal vrij zijn van menselijke invloed. Arealen van leefgebieden (niveau 2) zijn zoveel mogelijk bepaald met behulp van kaartmateriaal uit de eerste helft van de 20e eeuw. Literatuur over relatief ongestoorde kust- en overgangswateren in binnen- en buitenland wijst op het bestaan van een min of meer vaste verhouding tussen de macrofaunabiomassa en de primaire productie op grotere schaal (niveau 1). Die verhouding is gekozen als referentiewaarde voor niveau 1.

Betrouwbare bepaling van afwijkingen van referentieniveau 3

BEQI Ecosysteem

De KRW vraagt om een vergelijking van de actuele toestand met een niet of nauwelijks door menselijke activiteiten beinvloede referentiesituatie. Aan die eis kan voor Nederlandse estuaria en kustwateren niet worden voldaan, omdat de invloed op natuurlijke processen daarvoor te groot is en al te lang plaatsvindt. Ook elders in Europa zijn geen ongestoorde kust- en overgangswateren te vinden die met de Nederlandse te vergelijken zijn. Uit praktische overwegingen zijn daarom voor elk van de drie BEQI-niveaus de beste (historische) gegevens bijeengebracht die een kwantificering van een referentiesituatie mogelijk maken. De index richt zich op het signaleren van veranderingen ten opzichte van deze referentie.

(niveau 2) Areaal leefgebied 1 Areaal leefgebied 2

Gemeenschappen

(niveau 3)

Gemeenschap 1 Dichtheid

In kust- en overgangswateren vertoont het voorkomen van de macrofauna veel natuurlijke variatie, zowel in de ruimte als in de tijd. Samenstelling en hoeveelheid zijn alleen te bepalen door steekproefgewijs monsters van de bodem te nemen. Vanwege de hoge kosten die daarmee gemoeid zijn, beperkt de bemonstering - die Rijkswaterstaat organiseert - zich tot hooguit enkele vierkante meters per waterlichaam per jaar. Een goede steekproef maakt het mogelijk onderscheid te maken tussen natuurlijke variatie en systematische veranderingen door menselijke druk.

Biomassa Aantal soorten Verandering soortensamenstelling

Gemeenschap 2

Factoren als zoutgehalte, stroomsnelheid, overspoelingsduur en slibgehalte bepalen naast biologische factoren (competitie, predatie) in belangrijke mate de variatie in bodemfaunasamenstelling. De BEQI-

H2O / 19 - 2009

35


methode analyseert de natuurlijke variatie van macrofaunagemeenschappen binnen ecotopen. Op basis van steekproeven en een geschikte statistische analyse is te bepalen wat de normale eigenschappen van die gemeenschappen zijn en wanneer sprake is van afwijkingen. Voor gemeenschappen is gekozen omdat een beoordeling op basis van slechts enkele soorten een aanzienlijke kans geeft op verlies van relevante informatie over de toestand, met als gevolg een verhoogd risico op misclassificatie. De BEQI-methode past technieken toe waarmee aselecte trekkingen gedaan worden uit referentiedatasets. Zo wordt bepaald welke dichtheid, biomassa e.d. bij een toevallige trekking vaak voorkomen en welke uitzonderlijk zijn. De waarden die in minder dan vijf procent van de trekkingen voorkomen worden gezien als uitzonderlijk en zijn mogelijk toe te schrijven aan antropogene verstoring. De, algemeen geaccepteerde, vijf procent significantiegrens wordt gelijkgesteld aan de grens tussen de klassen goed en matig (zie afbeelding 3). Naarmate de trekkingen uit meer monsters bestaan worden de dichtheid, biomassa e.d. nauwkeuriger geschat. Voor de toepassing van de maatlatten levert dat belangrijke informatie op: een groter aantal monsters (c.q. grotere bemonsteringsoppervlakte) maakt een betrouwbaarder beoordeling mogelijk. Aanvankelijk verbetert de beoordeling snel, maar gaandeweg neemt de toegevoegde waarde van informatie uit extra monsters af. Op basis van dit soort curves is per waterlichaam en ecotoop bepaald welke oppervlakte minimaal bemonsterd zou moeten worden voor een voldoende betrouwbare beoordeling.

Verband tussen de BEQI-beoordeling en menselijke druk Voor allerlei menselijke activiteiten in kusten overgangswateren zijn effecten op de macrofauna beschreven. Belasting met organisch materiaal, bodemberoerende visserij, baggeren en storten, introductie van exoten en de lozing van toxische stoffen kunnen de toestand van de macrofauna op diverse manieren beinvloeden. De volgende voorbeelden illustreren de wijze waarop effecten met de BEQI-methode kunnen worden vastgesteld. Mechanische kokkelvisserij heeft in de Waddenzee mogelijk geleid tot verschuivingen in de samenstelling van macrofaunagemeenschappen in bepaalde ecotopen. Dergelijke verschuivingen kunnen tot uitdrukking komen op niveau 3 van de BEQI-maatlat. Hydromorfologische ingrepen, zoals de bouw van de stormvloedkering en compartimenteringsdammen in de Oosterschelde, inpolderingen en het verruimen van de vaargeul in de Westerschelde, hebben geleid tot verlies van intergetijdengebied en ondiep water zones en de daarvan afhankelijke macrofauna. Niveau 2 van de maatlat signaleert dit type effecten. In een estuarium nabij San Francisco trad overbegrazing van het fytoplankton op nadat

36

H2O / 19 - 2009

Aantal soorten Zeer goed max. mediaan

Goed 5% grens Matig

Ontoereikend

Slecht

Bemonsterde oppervlakte Afb. 3: De invloed van de bemonsterde oppervlakte op het aantal waargenomen soorten. De getoonde kansverdelingen zijn berekend met behulp van de analyseresultaten van de bemonsteringen, welke statistisch zijn verwerkt met een bootstrap-techniek. Naarmate het bemonsteringsoppervlak toeneemt naderen de curven de ware waarden. De mediane curve is de grens tussen de klasse goed en zeer goed. De 5% curve is de grens tussen de klasse matig en goed.

een uit Azië aangevoerde schelpdiersoort zich explosief uitbreidde1). Daarop volgde een reeks verschuivingen in de voedselketens met uiteindelijk ook veranderingen in het voorkomen van vissen en vogels als gevolg. Op niveau 1 van de maatlat wordt zo’n onbalans aan de basis van de voedselketen (algen en macrofauna) vastgesteld.

Toepassing voor het ‘toetsjaar 2007’ De methode is toegepast op elf waterlichamen (zie afbeelding 1) om een beoordeling te verkrijgen voor het ‘toetsjaar 2007’. Vanwege de jaar-op-jaar variatie zijn voor een betrouwbare beoordeling macrofaunagegevens uit tenminste drie opeenvolgende jaren nodig. Daarom zijn metingen uit de drie recentste meetjaren gebruikt. Op niveau 3 is, conform de maatlat, voorlopig één gemeenschap per watertype meegenomen in de analyse2). De resultaten zijn samengevat in de tabel. Voor het Grevelingenmeer is met de BEQI een algemene verarming van de macrofauna in het ondiepe water geconstateerd. Al langer is bekend dat in de diepe putten van het meer zuurstofloosheid optreedt. Van recenter datum zijn verschijnselen als oestersterfte in de zomer en de ontwikkeling van witte matten van sulfide-oxiderende bacteriën op de bodem die zich ook uitstrekken tot de ondiepwaterzone. Om de verslechterende waterkwaliteit van het Veerse Meer een halt toe te roepen werd in 2004 een open verbinding met de zoute Oosterschelde in gebruik genomen. Als referentie dienen macrofaunagegevens uit het zoute Grevelingenmeer, die zich daar beter voor lenen dan gegevens uit het oude, brakke Veerse Meer. Met name de soortensamenstelling laat, zo kort na de ingreep, nog grote verschillen zien met die referentie. Voor de Eems-Dollard werd bij gebrek aan gegevens geen goed beeld verkregen. De arealen van

de beoordeelde leefgebieden komen vrijwel overeen met de referentiewaarden. De kenmerken van de beoordeelde macrofaunagemeenschap in de Westerschelde komen goed tot zeer goed overeen met de referentie. De arealen slik, ondiep water en met name mosselbanken zijn, als gevolg van hydromorfologische veranderingen, echter kleiner dan in de referentieperiode. De analyse van gegevens uit de Noordzeekustzone laat consequent hogere biomassa’s zien dan de referentiewaarden van de beoordeelde gemeenschap. De Amerikaanse zwaardschede, een recentelijk door de mens geintroduceerd schelpdier, levert daaraan een grote bijdrage. Voor de Waddenzee vallen de waardes van veel parameters in de klassen goed en zeer goed. Alleen de soortensamenstelling van de beoordeelde gemeenschap en het areaal aan droogvallende mosselbanken scoren matig. Dat areaal neemt als gevolg van beschermingsmaatregelen in de oostelijke Waddenzee sinds een aantal jaren weer toe, maar heeft nog niet het referentieniveau bereikt. De eindbeoordeling voor de Oosterschelde is ‘goed’. Wel is het aandeel natuurlijke mosselbanken en intergetijdengebied in de Oosterschelde (veel) kleiner dan in de referentieperiode. Mosselbanken zijn tegenwoordig vrijwel beperkt tot kweekpercelen. Daarnaast hebben de Oosterscheldewerken niet alleen geleid tot een direct verlies van intergetijdengebied, maar ook tot een verstoring van de hydromorfologische balans (zandhonger van de geulen) waardoor die afname zich voortzet.

Internationale afstemming Vergelijking met de maatlatten van andere landen uit de noordoost-Atlantische regio heeft tot nu toe alleen plaats kunnen vinden voor de open kustwateren en niveau 3 (gemeenschapskenmerken). Daaruit bleek dat de beoordeling met de BEQI-maatlat


platform Waterlichaam Grevelingenmeer Veerse Meer Eems-Dollard Westerschelde Eems-Dollard Kust Hollandse Kust Noordelijke Deltakust Waddenzee Oosterschelde Waddenkust Zeeuwse Kust

Oordeel Matig Goed Onbepaald Goed Goed Matig Goed Goed Goed Matig Matig

EKR totaal 0.59 0.64 ? 0.61 0.64 0.54 0.72 0.75 0.63 0.44 0.58

Ekr(3) 0.54 0.60 ? 0.72 0.62 0.46 0.73 0.84 0.73 0.31 0.53

Ekr(2) 0.98 0.45 0.69 0.49 -

Ekr(1) 0.70 0.70 ? 0.70 0.70 0.70 0.70 0.70 0.70 0.70 0.70

ekr dichtheid 0.44 0.54 ? 0.64 0.69 0.43 0.83 0.92 0.46 0.38 0.62

Legenda: Zeer goed

ekr interekr aantal ekr soorten- getijdenekr biomassa soorten samenstelling gebied 0.56 0.62 ? 0.69 0.83 0.28 0.65 0.76 0.92 0.00 0.25

0.68 0.77 ? 0.85 0.49 0.69 0.77 1.00 0.88 0.52 0.71

0.42 0.36 ? 0.70 0.30 0.42 0.64 0.53 0.59 0.38 0.52

1.00 0.39/1.00 0.80 0.54 -

Goed

Matig

Ontoereikend

Slecht

ekr ondiep water

ekr mosselbanken

1.00 0.41 0.80 0.94 -

0.93 0.00 0.48 0.00 -

Tabel: Ecologische kwaliteits ratio’s (ekr) voor de toetsperiode 2005 – 2007. Blanco cellen betreffen parameters die voor het betreffende waterlichaam niet van toepassing of niet gemeten zijn.

gemiddeld een klasse lager uitkomt dan de beoordeling met de andere maatlatten in deze regio5). Dat is een gevolg van het feit dat andere maatlatten geen informatie bevatten over de macrofaunabiomassa en slechts kijken naar groepen van soorten en individuele locaties beoordelen in plaats van een heel waterlichaam. De BEQI-methode werkt, zoveel als mogelijk, met individuele soorten en neemt ook de biomassa mee, omdat bepaalde verstoringen zo beter te signaleren zijn. Dit jaar richt het intercalibratieproces zich op overgangswateren.

Conclusies en aanbevelingen Met de ontwikkelde methode is een gedetailleerd beeld te verkrijgen van de biologische toestand van macrofaunagemeenschappen, hun leefgebieden en de interactie tussen de macrofauna en zijn voornaamste voedselbron (algen). Deze ecosysteembenadering overstijgt de beoordeling van individuele meetpunten en richt zich op gehele waterlichamen. De verschillende onderdelen van de maatlat lenen zich voor het traceren van de menselijke druk die eventueel verantwoordelijk is voor een waargenomen afwijking van de goede toestand.

Toegepast op open kustwater oordeelt de BEQI-maatlat (op niveau 3) strenger dan de maatlatten van andere landen, die nog aangepast moeten worden om gehele waterlichamen te kunnen beoordelen. De intercalibratie zal worden uitgebreid met overgangswateren. Hopelijk zullen de andere methodes zich dan ook gaan richten op een integralere waterlichaambeoordeling. Elke verandering van soortensamenstelling, dus ook de introductie van niet-inheemse soorten (exoten), levert met de BEQI-maatlat een verlaging van de score voor niveau 3 op. Zo’n introductie kan tot een verstoring van het ecosysteem leiden, maar zeker is dat niet. Het is bovendien niet zeker dat beheer iets aan die toestand kan veranderen. Het is daarom wenselijk om een evaluatiemethode te gaan ontwikkelen die de ernst van de verstoring, het nut van maatregelen en eventueel de aanpassing van de referentie aan de nieuwe situatie in beschouwing neemt. Voorlopig is de beoordeling van niveau 3 (toetsjaar 2007) beperkt gebleven tot één gemeenschap binnen elk waterlichaam. Beter is het, de beoordeling met enkele belangrijke gemeenschappen uit te breiden, om een completer beeld te krijgen van eventuele

effecten van menselijke drukken. Die effecten kunnen immers verschillen van gemeenschap tot gemeenschap. Het is de bedoeling de maatlatten in die zin uit te breiden. De aanvullende gegevens worden in de meeste gevallen al door Rijkswaterstaat verzameld. LITERATUUR 1) Van Hoey G., J. Drent, T. Ysebaert en P. Herman (2007). The Benthic Ecosystem Quality Index (BEQI), intercalibration and assessment of Dutch coastal and transitional waters for the Water Framework Directive. Netherlands Institute of Ecology - Centre for Estuarine and Marine Ecology (NIOO-CEME). Rapport 2007-02. 2) Van der Molen D. en R. Pot (red) (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2007-32. 3) Twisk F. (2008). Beoordeling ecologische toestand van de macrofauna in de zoute Rijkswateren, toetsjaar 2007. Toepassing van Kaderrichtlijn Watermaatlatten voor natuurlijke watertypen. Deltares. Rapport T2430. 4) Ysebaert T., I. de Mesel en P. Herman (2008). Kaderrichtlijn Water - Achtergronddocument Zoute Macrofauna 2008. IMARES. Rapport C076/08. 5) GIG (2008). WFD intercalibration technical report. Part 3 - Coastal and Transitional Waters.

advertentie

H2O / 19 - 2009

37


Arjan Borger, Grontmij Patricia Clevering-Loeffen, Grontmij Marc Augustijn, Waterschap Zeeuwse Eilanden Cora Uijterlinde, STOWA

OC-meting: onbekend maakt onbemind? Het verminderen van het energieverbruik door rioolwaterzuiveringsinstallaties kreeg de afgelopen jaren steeds meer aandacht. Uit diverse studies bleek dat de beluchting substantieel bijdraagt aan het energieverbruik van de totale rwzi. InfoMil berekende in 2006 dat de beluchting gemiddeld 55 tot 60 procent van het totale energieverbruik voor haar rekening neemt, wat neerkomt op negen tot 21 kWh per i.e.. Een efficiënt beluchtingssysteem kan dus bijdragen aan een verlaging van het totale energieverbruik van de zuiveringsinstallatie. Een efficiënt beluchtingssysteem kan worden gedefinieerd als een systeem dat per kilowatt opgenomen vermogen relatief veel zuurstof overdraagt aan de waterfase. De snelheid waarmee zuurstof wordt overgedragen, wordt uitgedrukt in de OC (Oxygenation Capacity, ofwel standaard zuurstoftoevoer, in kg O2/uur). De OC van een beluchtingssysteem dient afgestemd te zijn op de zuurstofvraag van het actiefslib, dus feitelijk op de vuilvracht naar de rwzi en de volgende ademhaling van het slib.

Geen standaard meting Hoewel de OC een belangrijk kengetal is voor zowel het energieverbruik als voor het eigenlijke zuiveringsproces is het uitvoeren van een OC-meting in Nederland geen standaard praktijk. Complexiteit van de meting is één van de redenen daarvoor. Daarnaast zijn kennis en ervaringen over de OC-meting niet gemakkelijk toegankelijk. Diverse beheerders hebben aan STOWA aangegeven dat zij graag meer inzicht zouden krijgen in de praktische aspecten van het meten van de OC. Met het oog op het bovenstaande heeft STOWA besloten om de ervaringen die Nederlandse waterschappen, adviesbureaus en leveranciers hebben met het uitvoeren van OC-metingen te inventariseren en toegankelijk te maken, een handreiking ‘OC-meting in de praktijk’ op te stellen en een rekenhulp te maken die gebruikt kan worden voor het uitwerken van de OC-meetgegevens.

Het meten van de OC en de beluchtingsefficiëntie De OC wordt gemeten door een beluchtingsruimte te beluchten totdat de evenwichts-

38

H2O / 19 - 2009

zuurstofconcentratie onder de heersende procesomstandigheden is bereikt (zie grafiek). Bij aanvang van de meting kan de beluchtingsruimte zuurstofloos danwel oververzadigd met zuurstof zijn. Indien de beluchtingsruimte voor aanvang van de meting zuurstofloos gemaakt is, wordt belucht totdat de zuurstofconcentratie is gestegen tot de evenwichtsconcentratie. Dit wordt de absorptiemethode genoemd. Zuurstofloze omstandigheden kunnen worden bereikt door inblazing van stikstofgas of door het toevoegen van natriumsulfiet en kobaltchloride. Oververzadiging kan worden bereikt door inblazing van zuivere zuurstof of door het toevoegen van waterstofperoxide. De ruimte wordt vervolgens belucht totdat de zuurstofconcentratie is gedaald tot de evenwichtsconcentratie. Dit wordt de desorptiemethode genoemd. Principieel bestaat geen voorkeur voor absorptie- danwel desorptiemetingen. Beide methoden verschillen wel qua bijvoorbeeld toepasbaarheid in een bepaalde situatie, chemicaliënverbruik en dergelijke (zie tabel 1). Indien de meting wordt uitgevoerd in rein water (leidingwater of vergelijkbaar), dan stijgt of daalt de zuurstofconcentratie volgens Ct = Cs - (Cs - C0) . e-kLaT . t waarin: Ct Concentratie opgeloste zuurstof in water op tijdstip t (mg O2/l) Cs Zuurstofverzadigingswaarde (mg O2/l) C0 Concentratie opgeloste zuurstof in water op tijdstip t=0 (mg O2/l)

kLaT Zuurstofoverdrachtcoëfficiënt voor rein water bij T °C (h-1) t tijd (min) De OC wordt vervolgens berekend uit V.kLa20.Cs,20 OC = ––––––––––– 1000 waarin: OC Standaard zuurstoftoevoer in rein water (kg O2/h) V Watervolume in beluchtingstank (m3) kLa20 Zuurstofoverdrachtscoëfficiënt voor reinwater bij watertemperatuur T = 20°C (h-1) Cs,20 Zuurstofverzadigingswaarde bij standaardomstandigheden (mg O2/l) Een reinwatermeting kan bijvoorbeeld uitgevoerd worden om de werkelijke OC van een beluchtingssysteem te vergelijken met de door de leverancier opgegeven waarde. Bij een reeds in bedrijf zijnde installatie dient echter wel eerst het slib in de beluchtingsruimte te worden vervangen door rein water. In verband hiermee kan in een dergelijke situatie worden gekozen voor het uitvoeren van een OC-meting in slib. Bij meting in slib wordt feitelijk niet de ‘echte OC’ bepaald, maar een ‘schijnbare OC’, ofwel ‘alfa-OC’. De reden hiervoor is dat bijvoorbeeld het slibgehalte en de zoutconcentratie de uitkomst van de OC-meting beïnvloeden. De alfa-OC wordt afgekort tot αOC en wordt berekend via Ct = C * - (C * - C0) . e-kLaT . t en V.αkLa20.β.Cs,20 αOC = ––––––––––––––– 1000


platform waarin: schijnbare zuurstofverzadigingsC* waarde (mg O2/l) αOC standaard zuurstoftoevoer in actiefslib (T = 20°C, p = 1.013 hPa, C = 0 mg O2/l) (kg O2/h) αkLa20 zuurstofoverdrachtscoëfficiënt voor actiefslib bij watertemperatuur T = 20°C (h-1) β zoutfactor (-) Uit de (α)OC kan vervolgens de beluchtingsefficiëntie van het beluchtingssysteem worden berekend, zijnde de OC per opgenomen kWh. Deze wordt uitgedrukt in de SAE (Standard Aeration Efficiency), volgens: SAE =

(α)OC P

waarin: SAE = standaard zuurstofoverdracht in rein water (kg O2/kWh) P = vermogensopname door de beluchtinginstallatie (kW)

Nederlandse ervaringen met OCmetingen Uit een enquête onder alle Nederlandse waterschappen, zeven adviesbureaus en elf leveranciers blijkt dat de ongeveer de helft van de waterschappen ervaring heeft met

het uitvoeren van OC-metingen (zie tabel 2). Van de adviesbureaus en leveranciers die hebben gereageerd op de enquête, had respectievelijk 100 en 75 procent ervaring met de meting. Gesteld wordt dan ook dat in Nederland een behoorlijke ervaring met het uitvoeren van OC-metingen aanwezig is. De STORA-richtlijn uit 1980 en richtlijn ATV-M 209 uit 1996 worden het meest gebruikt als werkvoorschrift bij het uitvoeren van de meting. De respondenten geven aan zowel desorptie- als absorptiemetingen uitgevoerd te hebben. De resultaten van de enquête zijn vastgelegd in STOWA-rapport 2009-15. De respondenten hebben verder een aantal knelpunten en aanbevelingen genoemd, gerelateerd aan de praktische uitvoering van de meting en het vergroten van de betrouwbaarheid van de uitkomsten. Deze aandachtspunten zijn meegenomen bij het opstellen van de handreiking.

Beslisboom Op basis van de uitkomsten van de enquêtes en de bestudering van de normen is de ‘Beslisboom OC-meting’ opgesteld (zie afbeelding 2). De gebruikers komen bij het doorlopen ervan uit bij de beste OC-meetmethode voor de specifieke situatie waarin de OC-meting wordt uitgevoerd. Werkvoorschrift DWA-M 209, dat in 2007

Afb. 1: Theoretisch verloop van de zuurstofconcentratie in de desorptie- en een absorptiemeting

verscheen ter vervanging van ATV-M 209, is hierbij als uitgangspunt genomen. In een aantal gevallen kan het meten van de alfafactor noodzakelijk zijn. Dit is ook in de beslisboom weergegeven. De absorptiemethode en de desorptiemethode volgens DWA-M 209 zijn in de handreiking nader uitgewerkt. Er is niet gekozen voor een letterlijke vertaling van dit voorschrift, maar voor het samenvatten van de belangrijkste achtergronden en aandachtspunten die worden genoemd. Hierbij is met name aandacht besteed aan de benodigde overeenstemming vooraf, de benodigde materialen, het verloop van de meting, de belangrijkste formules die relevant zijn voor het berekenen van de OC en het verwerken van de resultaten. De informatie uit de enquêtes (vooral de praktische knelpunten en aanbevelingen) is gebruikt om de beschrijving praktisch goed bruikbaar te maken.

Rekenhulp bij verwerking resultaten Het resultaat van een OC-meting is een reeks van zuurstofconcentraties en de bijbehorende tijdstippen. Vaak worden meerdere zuurstofelektrodes gebruikt en wordt de meting een aantal malen herhaald. Het uitwerken van deze grote hoeveelheid gegevens is tijdrovend. Om dit wat te vergemakkelijken, is in het kader van het STOWA-project een excel-rekeninstrument opgesteld. De gelogde gegevens kunnen hierin worden ingelezen, waarna op eenvoudige wijze de zuurstofoverdrachtscoëfficiënt en dus de OC kunnen worden berekend. Tevens is een aantal controles opgenomen waarmee in één oogopslag kan worden beoordeeld of de meetresultaten betrouwbaar genoeg zijn. De controles hebben betrekking op het aantal meetpunten binnen een meting en op de mate van toevalligheid waarmee de meetresultaten verspreid zijn rondom de gefitte curve.

Nut en noodzaak van de alfafactor

Tabel 1: Absorptiemeting versus desorptiemeting

Reinwatermeting

Slibmeting

Absorptiemeting

Desorptiemeting

Absorptiemeting

Desorptiemeting

Toepasbaarheid beluchtingsysteem

Bellen, oppervlakte

Bellen

Bellen, oppervlakte

Bellen, oppervlakte

Chemicaliën/hulpstoffen

Na2SO3 + Co of zuiver N2

Zuivere O2

Geen (endogeen) of zuiver N2

H2O2 of zuivere O2

-

-

+

-

Veiligheid/Arbo

Indien de OC-meting in slib plaatsvindt, is de mate waarin een beluchtingssysteem in staat is om zuurstof over te dragen naar de waterfase niet alleen afhankelijk van het beluchtingssysteem, maar ook van de alfafactor. Dat betekent dat de OC in slib en de alfafactor van dat slib met elkaar verbonden zijn. Er is geen gestandaardiseerde methode voor het meten van de alfafactor beschikbaar. Bij het meten van de alfafactor in een laboratorium zijn de volgende aspecten van belang: de meetomstandigheden moeten bij alle metingen gelijk zijn; het meetvat dient voldoende gemengd te worden, teneinde de menging in het vat niet beperkend te laten zijn voor de zuurstofoverdracht én de zuurstofoverdrachtscoëfficiënt van het actiefslib die gemeten wordt in het laboratorium, mag niet als absolute waarde worden vertaald naar de fullscale-installatie, maar alleen worden gebruikt om de alfafactor te berekenen. Ook voor het verwerken van de resultaten van de alfafactormeting is een rekeninstrument opgesteld.

H2O / 19 - 2009

39


Conclusie Het uitvoeren van meer OC-metingen is uiteraard geen doel op zich, maar door het opstellen van de handreiking en de beide rekeninstrumenten is hopelijk de drempel om een OC-meting uit te voeren verlaagd. Zoals gesteld draagt het beluchtingssysteem in belangrijke mate bij aan de energieconsumptie van de totale zuiveringsinstallatie. In het kader van het streven naar energiebesparing en de energieneutrale zuiveringsinstallatie is het van evident belang om de efficiëntie van het meest energieverbruikende onderdeel van een zuiveringsinstallatie te kunnen beoordelen. LITERATUUR 1) STOWA (2009). Handreiking OC-meting in de praktijk. STOWA. Rapport 2009-15. 2) STOWA (2009). Handleiding bij de rekentools voor de OC en de alfa-factor. STOWA. Rapport 2009-W-05. 3) DWA (2007). Messung der Sauerstoffzufuhr von Belüftungseinrichtungen in Belebungsan-lagen in Reinwasser und in belebtem Schlamm. DWAMerkblatt M 209. 4) InfoMil (2006). Handleiding rioolwaterzuiveringsinrichtingen. Publicatie 3IM06E10. 5) NEN (2003). Afvalwaterzuiveringsinstallaties - deel 15: Meting van het zuurstoftoevoervermogen in schoon water in beluchtingstanks van actieve slibinstallaties. NEN-EN 1255-15 (en), ICS 13.060.30. 6) STORA (1980). Zuurstoftoevoervermogen in beluchtingssystemen; 1. Bepaling in reinwater (reaeratiemethode). Rapport 80-05.

Afb. 2: De beslisboom Tabel 2: Respons op de enquête

waterschappen adviesbureaus leveranciers

verstuurd

respons

ervaring (% van respons)

27 7 11

23 (85%) 6 (86% 4 (36%

13 (57%) 6 (100%) 3 (75%)

advertentie

I-Real …overbrugt afstanden

de ons op ng en k e o z i Be nt, oler urs Ri anageme e b k a m V r k wate mmer 30 edelij u

st

Specialist in open telemetrie voor de watersector I-Real's monitoringssysteem H2gO en de nieuwe module voor Onderhoudsmanagement biedt voor gemeenten en waterschappen dé beste oplossing voor het monitoren, beheren en besturen van o.a. (riool-)gemalen, bergbezinkbassins en overstorten op afstand. I-Real ontwikkelt software-oplossingen met als doel haar klanten te ontzorgen en besparingen te realiseren.

standn

POSTBUS 593, 7000 AN DOETINCHEM. T: +31 (0)314 366600 E: INFO@I-REAL.NL I: WWW.I-REAL.NL

40

H2O / 19 - 2009


platform

Bas Spanjers, Grontmij Jan van ‘t Klooster, Gemeente Amersfoort Marc Vissers, Grontmij Frans de Bles, Waterschap Vallei & Eem

Waterkwaliteitsanalyse Amersfoort De gemeente Amersfoort wil de kwaliteit van het stedelijk oppervlaktewater verbeteren. In het verleden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die relatie hebben met de oppervlaktewaterkwaliteit van Amersfoort. Ook hebben de gemeente en Waterschap Vallei & Eem recent de kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drainwater gemeten. Grontmij heeft de aanwezige informatie gebundeld en aangevuld met ontbrekende gegevens. Een uitgebreide watersysteemanalyse is uitgevoerd om inzicht te krijgen in onderliggende processen en de belangrijkste factoren. De analyse is ondersteund door per wijk een stoffenbalans op te stellen om voor de belangrijkste probleemstoffen (fosfor, stikstof en ijzer) de punt- en diffuse verontreinigingsbronnen te kwantificeren. Tot slot hebben de betrokken partijen een uitgebreid veldbezoek uitgevoerd om de knelpunten in verschillende wijken te bekijken en met elkaar de mogelijke oorzaken en oplossingen te bespreken.

V

oor het aanzien van de wijk en een prettige en veilige leefomgeving is mooi en schoon water van groot belang. In de praktijk kampen veel gemeenten echter met waterkwaliteitproblemen, zoals kroos, blauwalgen, exoten, lage biodiversiteit, lage belevingswaarde en water dat er vies uitziet of soms zelfs stinkt. Ongeveer acht procent van het stedelijk oppervlak van Amersfoort bestaat uit water. In sommige gevallen zijn dit mooie, heldere, plantenrijke watergangen met hoge belevingswaarden die een aanwinst zijn voor de wijk. De gemeente kampt echter ook met veel van de hierboven genoemde waterkwaliteitsproblemen. Samen met de gemeente Amersfoort en Waterschap Vallei & Eem Mooi, helder stadswater met een hoge biodiversiteit.

voerde Grontmij een watersysteemanalyse uit met als doel oplossingen te bedenken om de waterkwaliteit duurzaam te verbeteren. In een stedelijk watersysteem beinvloeden tal van factoren de waterkwaliteit (zie afbeelding 1). Eenduidige oplossingen voor het bestrijden van waterkwaliteitsproblemen in de stad bestaan daarom niet. Om daadwerkelijk inzicht te krijgen in sturende processen achter een waterkwaliteitsprobleem is het dus van belang alle factoren mee te nemen en integraal te analyseren. Tot op heden waren in Amersfoort alleen op zichzelf staande rapporten van de gemeente of het waterschap beschikbaar die vaak ĂŠĂŠn van de in het schema genoemde

onderwerpen belichten. Om meer inzicht te krijgen in de interactie tussen grond- en oppervlaktewater is door de gemeente en het waterschap in 2006 en 2007 op veel locaties de kwaliteit van het grond-, drainage- en oppervlaktewater gemeten. Verder is de volgende informatie gebundeld en aangevuld met ontbrekende gegevens en in samenhang bestudeerd: recente meetgegevens van de fysisch/chemische kwaliteit van grond-, drain- en oppervlaktewater van in totaal 54 locaties, ecoscans (beoordeling van de ecologische water- en oeverkwaliteit en de waterbeleving), waterbodemonderzoeken, grondwatermodellen, rioleringsplannen, gegevens uit het bodeminformatiesysteem

Waterkwaliteitsproblemen als kroosdekken en blauwalgen.

H2O / 19 - 2009

41


Stoffenbalans

Afb. 1: Verschillende factoren die de waterkwaliteit beïnvloeden.

(BIS), beheer, inrichting en inventarisatie van kroos, flab en blauwalgen. Per deelgebied is een stoffenbalans opgesteld. De oorzakelijke verbanden zijn nader verkend tijdens een uitgebreid veldbezoek met betrokken experts van waterbeheer, ecologie, riolering, groenbeheer en bodembeheer.

Resultaten integrale analyse Het regionale oppervlakte- en grondwatersysteem is geanalyseerd met een regionaal grondwatermodel. Hiermee ontstaat inzicht in de kwel- en infiltratiepatronen (herkomst, diepte, verblijftijden en fluxen). Uit de regionale systeemanalyse blijkt dat in veel delen van Amersfoort kwel optreedt. Door de aanwezigheid van een ondiepe kleilaag beinvloedt alleen het ondiepe grondwater het oppervlaktewater. Naast de ondiepe kwel is drainwater een belangrijke bron. Van deze bronnen is de kwaliteit bestudeerd aan de hand van de meetnetgegevens. Grondwater

De kwaliteit van het ondiepe grondwater in Amersfoort is vergelijkbaar met freatisch grondwater dat in Nederland gemiddeld onder graslanden wordt aangetroffen. In een kwart van de monsterlocaties is de invloed van lekke riolen zichtbaar door verhoogde concentraties stikstof, fosfaat, boor en opgeloste organische stof. Boor wordt als toevoeging gebruikt in wasmiddelen en kan alleen via het rioolwater in het grondwater terechtkomen. In een ander kwart van de monsterlocaties is de invloed van strooizout terug te vinden. Hier zijn de zoutconcentraties erg hoog, terwijl de concentraties van andere verontreinigende stoffen juist heel laag zijn. Uit de BIS-gegevens die gebiedsdekkend beschikbaar zijn voor ondiep grondwater, blijkt dat veel zware metalen verhoogd in het grondwater aanwezig zijn. Uit de analyse blijkt dat niet de stedelijke invloed maar de voormalige landbouw de (indirecte en directe) bron van metalen als nikkel en koper moet zijn. Hoge zinkconcentraties blijken gerelateerd aan specifiek hoge bodembelasting in stedelijk gebied. Hoge concentraties worden vooral in oude wijken aangetroffen en hebben als bron historische activiteiten en bouwmaterialen die al lange tijd uitlogen naar het grondwater. Drainwater

De stofconcentraties in het drainwater liggen lager dan in het grondwater. Dit komt door het grote aandeel vers regenwater in drainwater. Toch kan ook drainwater de

42

H2O / 19 - 2009

oppervlaktewaterkwaliteit beinvloeden, omdat het om grote hoeveelheden kan gaan en omdat regelmatig stikstof- en fosforconcentraties boven het maximaal toelaatbare risiconiveau worden waargenomen. Oppervlaktewaterkwaliteit en ecologie

Uit de metingen van de kwaliteit van het oppervlaktewater in Amersfoort blijkt dat dit in de helft van de gevallen onder de MTR-waarden voor stikstof en fosfor ligt. Deze lage nutriëntenconcentraties bieden een goede basis voor een goede ecologische ontwikkeling. Deze kwam echter niet op gang door de aanwezigheid van een bodemwoelende visstand. Een overzicht van die visstand in Amersfoort is een belangrijke schakel die nadere aandacht verdient.

Op basis van kwaliteitsgegevens en emissiefactoren is per deelgebied een stoffenbalans opgesteld voor fosfor, stikstof en ijzer. Hierbij zijn de volgende punt- en diffuse bronnen gekwantificeerd: depositie open water, afstromend regenwater verhard oppervlak (met onderscheid gemengd, verbeterd gescheiden en gescheiden), drainage, kwelwater, bladval, nalevering vanuit waterbodem en voeren vissen en eenden. De bronnen drainage- en kwelwater zijn berekend met chemische analyses in combinatie met grondwatermodellering. De overige bronnen zijn globaler berekend met emissiefactoren en waar mogelijk een schatting van gebiedspecifieke emissievariabelen, zoals het percentage bedekking door bomen langs de watergangen, samenstelling van de waterbodem en open wateroppervlak. Tijdens het veldbezoek is gekeken of hondenpoep een significante bron kan zijn. Geconcludeerd is dat dit alleen zeer lokaal bij geïsoleerde kleine vijvers mogelijk het geval kan zijn. De resultaten voor stikstof en fosfor zijn weergegeven in afbeelding 2. De nutriëntenbelasting van het water blijkt lokaal erg variabel. Voor een aantal deelgebieden is drainage de belangrijkste stikstofbron. Verder dragen kwel en atmosferische depositie significant bij aan de belasting van stikstof. Voor fosfaat vormt nalevering vanuit de waterbodem in

Afb. 2: Aandeel stikstof en fosfor in de belasting van het stedelijk oppervlaktewater van Amersfoort. NI: Nieuwland, H&Z: Hoogland & Zielhorst, K & C: Kattebroek en Calveen, L-R-H: Liendert, Rustenbrug en De Hoef, B & S: De Bik en Schothorst, GB: grachten binnenstad, K-R-S: Kruiskamp, Randenbroek en Schuilenburg).


platform Nieuwland

Hoogland, Kattenbroek, Zielhorst, Calveen

Liendert Rustenburg, De Hoef

De Bik, Schothorst

grachten in de binnenstad

x x

x x

x x

x x

x

x

x x x x x x (x) x x (x) x

x

x

verwijderen sliblaag aanleg natuurlijke oevers / verwijderen beschoeiing natuurvriendelijk beheer saneren overstorten verbeteren kwaliteit inlaatwater overdimensioneren van de watergangen afkoppelen verhard oppervlak zuiveren afgekoppeld water verplaatsen lozingspunten drains verbeteren doorstroming kwaliteitsbaggeren visstandbeheer flexibel peilbeheer watervogels verwijderen dempen watergang of vijver

x x x x

x x

Kruiskamp, Randenbroek, Schuilenburg

x x x x x

(x) x (x) x x x x

x

x

(x) x x x x

x

x x x x x x x (x)

NOTEN: x = van toepassing; (x) = eventueel (nader onderzoek / leemte in kennis) Overzicht oplossingen per deelgebied.

de meeste gevallen de belangrijkste bron. Verder dragen drainwater, bladval en kwel voor een belangrijk deel bij aan de fosfaatbelasting. Afspoeling van verharde oppervlakken (afgekoppeld, verbeterd gescheiden en gemengd) dragen significant bij aan de belasting voor beide stoffen.

Oplossingen Vanuit de systeemanalyse en aansluitende veldbezoek is goed overzicht verkregen in de waterkwaliteitsproblemen, de bronnen, beheer en andere oorzakelijke verbanden. Daarop is eeen uitgebreide set aan optionele maatregelen opgesteld en is per deelgebied nagegaan welke hiervan effectief en kansrijk lijken (zie de tabel).

Conclusies •

De grootste waterkwaliteitsproblemen zijn aangetroffen in kleine, beschutte watergangen zonder doorstroming;

De fysisch/chemische en ecologische oppervlaktewaterkwaliteit is mede door de lokale verschillen in belasting zeer verschillend. Watergangen die vlak naast elkaar liggen en op het eerste gezicht aan dezelfde condities lijken te voldoen, blijken zich ecologisch toch zeer divers te ontwikkelen; Een goede fysisch/chemische waterkwaliteit is een voorwaarde, maar staat niet garant voor een goede ecologische waterkwaliteit. De biologie (zoals visstand, watervogels en waterplanten) speelt hierbij een belangrijke rol; Opvallend veel watergangen in bedrijventerreinen scoren opvallend goed terwijl hier geen hoge ecologische doelen voor gelden; In gebieden met veel ijzerrijke kwel en drainwater ervaren de bewoners het bruine water als vies, terwijl het gaat om een natuurlijk proces. Goede voorlichting

Medewerkers van de gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Grontmij in discussie tijdens een velddag die vorig jaar juli plaatsvond. Ook daar bleek dat de fysisch/chemische en ecologische oppervlaktewaterkwaliteit door lokale verschillen in belasting sterk kan verschillen. Watergangen die vlak naast elkaar liggen en op het eerste gezicht aan dezelfde condities voldoen, bleken ecologisch gezien zeer divers ontwikkeld.

over de herkomst en de kwaliteit kan zorgen voor acceptatie; In uitzonderlijke gevallen blijkt dat een (veelal geïsoleerde) waterpartij bijna onoplosbare kwaliteitsproblemen heeft en de bewoners daar veel over klagen. Gaandeweg het proces is de gemeente meer open gaan staan om zulke wateren te dempen en een alternatieve functie te creëren, zoals een speeltuintje of parkje. Voorwaarde is wel dat dan binnen het watersysteem voldoende alternatieve berging aanwezig is of moet worden gecreëerd; Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat onderhoud van watergangen veel door klachten wordt gestuurd. Dan worden vaak ad-hoc maatregelen genomen en komen de problemen meestal na verloop van tijd weer terug. De nu verkregen inzichten biedt de mogelijkheid om toe te werken naar een effectiever en duurzamer onderhoud en beheer dat is afgestemd op het lokale én regionale watersysteem. Het beheer kan dan ook beter uitgelegd worden aan bewoners, bijvoorbeeld dat extensief beheer in een watergang juist gunstig is voor de waterkwaliteit door de groei van onderwaterplanten De opgedane kennis en ervaring wordt als les gebruikt voor het aanleggen van watersystemen in nieuwe wijken. Het vermijden van kleine stagnante systemen is van groot belang voor de waterkwaliteit. Het ‘ideale watersysteem’ in nieuwe wijken zou daarom bestaan uit grote, robuuste watergangen, waarbij genoeg doorstroming kan plaatsvinden. In het ontwerp moet beter rekening gehouden worden met de praktische uitvoerbaarheid van noodzakelijk beheer.

H2O / 19 - 2009

43


Riolering en stedelijk watermanagement

W kragten.nl

landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie

landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw ie ge

%n WBLCFVST WPPS EF UPUBMF SJPMFSJOHTCSBODIF

/*&68 JO &WFOFNFOUFOIBM (PSJODIFN

FO NBBSU VVS BEZOEKADRES EVENEMENTENHAL GORINCHEM Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem I www.evenementenhalgorinchem.nl CORRESPONDENTIE EVENEMENTENHAL HARDENBERG Energieweg 2, 7772 TV Hardenberg T (0523) 28 98 98 E info@evenementenhalhardenberg.nl

7SBBH WJB PO[F XFCTJUF FFO HSBUJT 7*1 3FMBUJFLBBSU BBO .FU EF[F 7*1 3FMBUJFLBBSU LVOU V UFWFOT "RVB /FEFSMBOE 7BLCFVST CF[PFLFO EJF HFMJKLUJKEJH QMBBUTWJOEU

#JK EF[F WBLCFVST XPSEU EF VOJFLF GVMM TFSWJDF GPSNVMF HFIBOUFFSE


informatie Vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement: minder stands, net zo uitgebreid *thema

De Brabanthallen in ‘s-Hertogenbosch zijn 6, 7, 8 en 9 oktober het toneel van de vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement. Bezoekers kunnen niet alleen stands bezoeken, symposia en themaprestaties bijwonen, maar in een aparte, grote hal ook demonstraties van grote apparaten en machinewagens bekijken. De DWAAS- en HAAS-methodiek: theorie en praktijk van rioleringsontwerp (dinsdag 6 oktober, 09.30-12.30 uur). Het ontwerp van de riolering is vooral gebaseerd op theoretische aannamen voor de DWA en afvoer van neerslag van het aangesloten verhard oppervlak. De hydraulische afvoercapaciteit en het milieutechnisch functioneren van de riolering worden met uitgebreide modelberekeningen getoetst aan de gewenste situatie. Met de door STOWA ontwikkelde DWAAS- en HAAS-methodiek zijn theoretische uitgangspunten te toetsen aan de praktijk. De kennis over het werkelijk functioneren van een rioolstelsel is in de toekomst te gebruiken bij nog uit te voeren maatregelen. Tijdens dit symposium worden ervaringen met de twee methodes gepresenteerd.

D

e vakbeurs, die dagelijks van 10.00-17.00 uur en op donderdag tot 21.00 is geopend, is uitgegroeid tot hét evenement waar belanghebbenden uit de sector elkaar treffen om kennis te maken met een variëteit aan nieuwe producten en diensten op het gebied van riolering en stedelijk waterbeheer. Het aantal standhouders is ten opzichte van 2007 - toen 4.578 mensen de beurs bezochten - gedaald van 113 naar 85, maar rekening wordt gehouden met een stijging naar 95. De deelnemende bedrijven informeren de bezoekers graag over onder meer kleinschalige waterzuivering, ICT-toepassingen, telemetrie, inspectie, renovatie, buizen, voorzuivering, (het

bestrijden van) stankoverlast, hemelwatersystemen, materialen, onderhoud, advisering, pompen, slibbehandeling, meet- en regeltechniek, afsluiters, bergbezinkbassins, overstorten, schuiven, putten en druk- en vacuümriolering.

Symposia Tijdens de vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement wordt een drietal symposia gehouden in het zalencentrum van de Brabanthallen. Deelname is kosteloos voor degenen die een voorregistratieformulier hebben ingevuld. Wie dat niet heeft gedaan kan alsnog deelnemen na betaling van 109 euro bij de ingang. Een overzicht:

De vorige editie van de Vakbeurs Riolering is goed bezocht.

Hemelwaterzorgplicht: praktische aanpak van een doelmatige en duurzame invulling (woensdag 7 oktober, 09.30-15.30 uur). De afgelopen jaren zijn door gemeenten vele kilometers gescheiden riolering aangelegd. Relatief schoon regenwater belast daardoor niet het riool en een rwzi functioneert beter als zij alleen een continue stroom afvalwater te verwerken krijgt. Met de Wet gemeentelijke watertaken hebben gemeenten ook de zorg gekregen om overtollig regenwater in te zamelen én te verwerken. Tegelijkertijd biedt deze wet ook de mogelijkheid om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. De verschillende mogelijkheden om de nieuwe hemelwaterzorgplicht vorm te geven, komen aan bod tijdens symposium. Doelmatige inspectie en onderhoud riolering (donderdag 8 oktober, 09.30-14.40 uur). Vrijwel alle gemeenten voeren jaarlijks inspecties uit aan hun rioleringen. Dit symposium is bedoeld om gemeenten te helpen bij het vinden van een doelmatiger aanpak van rioolinspecties en de vertaling daarvan naar concrete maatregelen en operationele plannen voor renovatie en/ of vervanging, wat in de praktijk te wensen overlaat. Ingegaan wordt op diverse methoden en technieken en hun toepassingen. Ook contractuele aspecten komen aan bod. www.vakbeursriolering.net.

Op de stands op de beursvloer zijn veel nieuwe producten, diensten en programmatuur te vinden. Een aantal van die noviteiten komt aan bod op de beurspagina’s in dit blad, pagina 51 tot en met 56.

H2O / 19 - 2009

45


Real time control bespaart miljoenen euro’s De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft in het buitengebied ervaring opgedaan met een innovatieve besturing van de drukriolering. Hiermee is de capaciteit veel beter benut, waardoor miljoenen euro’s zijn bespaard. Nooit eerder zijn zoveel gemalen in een rioolstelsel op debiet gestuurd en nooit eerder is Real Time Control (RTC) op vergelijkbare schaal ingezet. Het ontwerp behaalde dit voorjaar een vijfde plaats in de prijsvraag voor De Vernufteling van het tijdschrift De Ingenieur.

I

n het buitengebied van PijnackerNootdorp moesten veel bedrijven worden aangesloten op de riolering, omdat het afvalwater, waaronder veel substraatwater van tuinders, niet meer op het oppervlaktewater mocht worden geloosd. Dit betekende een forse toename van de afvoer. Daarnaast nam het aantal storingen sterk toe en was onvoldoende informatie voorhanden om handelend bij problemen op te kunnen treden. De bestaande pompputten dateerden uit midden jaren tachtig en waren soms niet te vinden en in slechte staat. De rode lamp was op veel plaatsen al lang niet meer zichtbaar als hij al werkte. Pas als perceelbewoners rioolwater op straat of in de tuin hadden en of stankoverlast ondervonden, werden storingen gemeld. Hiermee liep de onderhoudsdienst constant achter de feiten aan. Het afvoersysteem in het buitengebied van de gemeente Pijnacker bestaat uit persleidingen met een diameter variërend van 72 tot 110 mm, verdeeld in clusters die op het vrijvervalstelsel lozen. Iedere cluster is opgebouwd uit secties die op de hoofdleiding bij elkaar komen. Het huidige systeem bestaat uit 250 aangesloten huishoudens. Onder de nieuwe aansluitingen zijn ongeveer 350 glastuinbouwbedrijven en 150 woningen. Dit betekende een forse toename van het af te voeren debiet met 250 kubieke meter per uur, vergelijkbaar met de afvoer van circa 6.500 woningen. Omdat de persleidingen in het buitengebied veelal in veenkades liggen, In deze staat werden de pompputten soms aangetroffen.

zouden de renovatie en vernieuwing extra gecompliceerd worden en daardoor hoge uitvoeringskosten met zich meebrengen. Volgens het nieuwe veenkadebeleid van het waterschap zou in de Oude Leede zelfs niet meer gegraven mogen worden. Dat een groot aantal van de pompputten in het buitengebied groot onderhoud of renovatie nodig had, was een extra stimulans om naar een gedegen oplossing te zoeken. Bovendien bestond veel meer behoefte aan informatie ten behoeve van beheer en onderhoud. Inzicht in het functioneren en onderhoud ontbrak volledig en er was geen automatisch meldsysteem voor storingen. Op grond van traditionele berekeningen met piektoevoer als uitgangspunt was de capaciteit veel te beperkt. Er zou in dit geval 55 kilometer persleiding moeten worden vervangen. Wanneer piektoevoer niet meer het criterium zou zijn, kon dus op aanleg van persleiding worden bespaard. Gezien dat conventionele aanleg (dus niet in een veenkade) al gauw 100 euro per meter kost, gaat het hier om aanzienlijke bedragen. Op basis hiervan is het idee gegroeid om de afvoer te regelen op de maximale doorvoercapaciteit van een cluster en sectie. Daarnaast werd in de overwegingen het principe van de ‘vervuiler betaalt’ betrokken. Hoe kan de afvoer van een tuinder worden bepaald, zodat hij voor het juiste bedrag kan worden aangeslagen? Het resultaat hiervan was dat iedere tuinder een debietmeting

heeft gekregen en er een gedifferentieerd rioolrecht is ingevoerd. Op deze manier kan worden gecontroleerd of het opgegeven volume overeenkomt met de werkelijke afvoer. Naast het gedifferentieerde rioolrecht werd ter financiering van de nieuwe aansluitingen een eigen bedrage verwacht van 4000 euro per tuinder en 2000 euro per huisaansluiting. Oorspronkelijk waren deze bedragen een stuk hoger, maar zij zijn gedurende het realisatieproces onder druk van de publieke en politieke opinie aangepast. De problemen worden vooral veroorzaakt door de te verwachten toename van gelijktijdige werking, die tot onaanvaardbare drukverhoging zou kunnen leiden. De capaciteit loopt daarmee terug met het gevaar dat putten en bassins niet tijdig kunnen worden geleegd. Het idee om tot een verbeterde afvoer te komen is eenvoudig: voorkom gelijktijdige lediging, het overlopen van putten en bassins, piekbelasting op de persleiding en spreid de lediging zo evenwichtig mogelijk over 24 uur. Dit betekent dat niet langer het niveau in de pompputten maar het debiet in de persleiding als schakelcriterium moet gaan dienen. Omdat de bergingscapaciteit van een huishouden klein is, werd er in eerste instantie voor gekozen alle huishoudens prioriteit te geven. Wel was duidelijk dat deze pompputten op afstand bewaakt en eventueel bestuurd zouden moeten worden om een voldoende flexibel en beheersbaar systeem op te kunnen zetten. Dit principe van prioriteit is later losgelaten, omdat het systeem snel en betrouwbaar genoeg bleek te zijn om honderden aansluitingen af te handelen. Om sturing op debiet mogelijk te maken, moet direct - zonder vertraging op het proces - ingegrepen kunnen worden, in riooltermen: alleen door Real Time Control kan een verbeterde regeling worden gerealiseerd. Hierbij werd gedacht aan een regeling per cluster die door een hoofdstation zou moeten worden uitgevoerd. Het hoofdstation zou op een strategische plek in de cluster moeten worden geplaatst. Na het uitvoeren van verschillende testen en rekening houdend met ervaringen elders is besloten om alle communicatie op GPRS te baseren. Hiermee wordt voorkomen dat alle locaties continu gescand moeten worden, zoals bij Modbus-achtige protocollen. Informatie wordt aangeboden en verstuurd zodra ze er is. Bovendien bleek het niet langer

46

H2O / 19 - 2009


*thema

achtergrond

gebruiker betaalt naast zijn abonnement voor de hoeveelheid data die over de verbinding wordt getransporteerd. Meer data betekent hogere kosten. Om zonder informatieverlies de omvang te beperken, moet zorgvuldig op dit onderdeel worden ontworpen. Hierbij komt het communicatieprotocol ons te hulp. In principe worden alleen wijzigingen doorgegeven zodra ze beschikbaar zijn. In de praktijk worden naast alarmen en belangrijke gebeurtenissen ook gelogde gegevens verstuurd van metingen, zoals niveaus, debieten en motorstromen. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de eigenschappen van het D05 onderstation. Er wordt ‘gelogd’ op basis van een in te stellen percentage meetwaardeafwijking en niet op interval. Dit betekent dat wanneer er niets gebeurt of de situatie stabiel is, geen historische data worden verstuurd. Uiteindelijk kon de hoeveelheid data gemiddeld beperkt worden tot minder dan 5 MB per maand per locatie zonder dat de informatievoorziening daaronder te leiden heeft.

Informatievoorziening

Afbeelding 1.

nodig te zijn om uit te gaan van de geplande hoofdstations; alle informatie bleek snel en betrouwbaar door het centrale systeem te kunnen worden verwerkt. Om te zorgen dat een pompput bij het wegvallen van een verbinding blijft werken, is in de onderstations een noodscenario opgenomen: indien niet met het centrale systeem kan worden gecommuniceerd, wordt de pomp op niveaumeting geschakeld. Om in dit project RTC toe te passen, moeten relatief veel verbindingen in een klein gebied worden geconcentreerd. Daarbij komt dat Pijnacker-Nootdorp dicht bij Delft en Den Haag ligt en wordt ingeklemd door drie snelwegen: de A13, A12 en A4. Potentieel dus een omgeving met veel en sterk wisselend gebruik van GSM-communicatie. Omdat GPRS van dezelfde masten gebruik maakt, was het maar de vraag of genoeg ruimte blijvend gegarandeerd kon worden om voldoende beschikbaarheid te geven. Hoewel de operator hierop in verkennende gesprekken positief reageerde, bleek de praktijk weerbarstig. Real time communicatie betekent dat de verbinding tussen centrale applicatie en onderstation continu ter beschikking moet staan om data te kunnen communiceren. Inderdaad bleek dit soms

helemaal niet het geval te zijn. Bovendien was merkbaar dat onderhoud van masten de verbindingen in het gebied sterk konden beïnvloedden. Er zijn twee belangrijke criteria voor het beoordelen van de GPRSverbindingen: de beschikbaarheid en het aantal storingen per dag. Afbeelding 1 laat de resultaten zien op een normale testdag. De 22 locaties met helemaal geen beschikbaarheid zijn nog niet geactiveerd. Op deze dag waren er dus 681 locaties actief, waarvan tien stuks een beschikbaarheid hebben van minder dan 98 procent. De tweede grafiek laat de spreiding van het aantal storingen op dezelfde dag zien. Ondanks de hoge beschikbaarheid veroorzaakt het netwerk storingen die meestal weer snel worden hersteld. Verreweg de meeste verbindingen hebben minder dan vier storingen per dag. Hiermee is duidelijk gemaakt dat een regelsysteem rekening moet houden met de bijzondere eigenschappen van het GPRS-netwerk. Soms was de situatie verre van ideaal, maar dankzij de medewerking van de operator kon uiteindelijk een stabiele situatie worden bereikt. Een ander aspect van GPRS-communicatie is de omvang van het datatransport. De

Afbeelding 2 toont welke informatie het management van iedere pompput ter beschikking krijgt. De complete signaallijst telt 135 signalen. Dit zijn alle externe en interne signalen die op een pompput kunnen voorkomen. Externe signalen zijn bijvoorbeeld het niveau, motorstroom of inschakelcommando. Interne signalen zijn afgeleide variabelen, zoals een bedrijfsurenteller of inslagpeil. Ook wordt via de signaallijst aangegeven welke belangrijke onderdelen in de pompput zijn opgenomen. Als in de leiding een debietmeter zit, wordt dat door een digitaal uitgangssignaal aangegeven. Voor de minimale configuratie, een put met één pomp, houdt dit altijd nog 88 signalen in. Aangezien dit verreweg de meest voorkomende configuratie is, worden door het systeem dus minimaal 750 x 88 = 66.000 signalen afgehandeld die allemaal op het centrale systeem bekend zijn. In de configuratiemenu’s kan men niet alleen aangeven of een debietmeter is aangesloten, maar ook of een afsluiter aanwezig is en of het gaat om een één- of tweepompsgemaal. Op basis van de signaallijst wordt dus alles bekend gemaakt waarmee het centrale systeem zijn regeling kan uitvoeren en rapporten en grafische voorstellingen kan maken. Alle instellingen kunnen op afstand worden aangepast. Daarom is veel nadruk gelegd op de standaardisatie van de configuratie en automatisering van inmiddels 750 nieuwe pompputten. Ieder onderstation is uitgerust met exact dezelfde software. Alleen op basis van aanklikken in een menu wordt de juiste configuratie gekozen. Ten behoeve van de regeling zijn flowmeters in de persleiding opgenomen die op het dichtstbijzijnde onderstation zijn aangesloten. Ze meten niet alleen het debiet aan het einde van een sectie en cluster, maar genereren ook een signaal wanneer het ingestelde maximumdebiet wordt overschreden: een 0 (er is capaciteit) of een 1 (er is geen capaciteit).

H2O / 19 - 2009

47


Resultaten Het financiële voordeel komt vooral tot uiting in de lagere investeringslasten. Het niet hoeven vervangen van bestaande leidingen scheelt erg veel geld. Daarbij komt nog dat het veenkadebeleid de aanleg zou compliceren en daardoor extra kostbaar zou maken, waardoor ze aannemelijk veel hoger zijn dan de 100 euro per strekkende meter voor standaard persleiding. Daarentegen zijn het besturingssysteem, de besturing ervan en de implementatie overwegend kostbaarder dan een conventionele installatie met eenvoudige bewaking. Bovendien drukt ook de communicatie op de jaarlijkse exploitatie. Uiteindelijk zijn op de investering enkele miljoenen euro’s bespaard.

Eén van de clustergebieden, de Oude Leede, waarin goed is af te leiden dat graafwerkzaamheden voor de riolering complex zouden worden.

Wanneer een ingesteld niveau wordt bereikt, genereert het onderstation een aanvraag om geledigd te worden. De aanvraag bestaat uit een code waaruit onder andere de urgentie blijkt. De aanvraagcodes komen spontaan binnen op het centrale systeem. Het debiet in de verschillende secties wordt continu gemonitord en is bekend bij het centrale systeem. Iedere minuut kijkt de centrale regeling naar alle aangesloten pompputten en zal per pompput op basis van een aantal voorwaarden de put vrijgegeven of blokkeren. Eén van de voorwaarden is de beoordeling of de weg vrij is. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, wordt het gemaal vrijgegeven; anders volgt een blokkeringcommando. Gemalen die al in de juiste situatie staan, krijgen geen commando. Het kan dus zijn dat er honderden commando’s moeten worden verstuurd die bovendien moeten worden bevestigd. Daarnaast zijn overkoepelende procedures actief om het systeem op werking te controleren en te bewaken. De regeling is uitermate snel: ruim binnen een minuut wordt iedere put beoordeeld en worden alle commando’s uitgevoerd en bevestigd. In de tussentijd verzamelt het systeem informatie van de overige signalen, zoals niveaus en stromen. Bovendien worden alarmen en systeemmeldingen ontvangen en afgehandeld. De regeling moet snel zijn, omdat putten van tuinders binnen één minuut kunnen worden gevuld en ook weer in één minuut kunnen worden geledigd. Sommige tuinders gebruiken een signaal van het onderstation om afvalwater tijdelijk af te houden en op te vangen in een bassin. De regeling wordt uitgevoerd door een zogeheten J-script die modulair is opgezet om snel en flexibel met verschillende voorwaarden en procedures om te gaan. Ter illustratie is een overzicht van de cluster Noukoop weergegeven (zie afbeelding 3). Dit geeft goed aan hoe de gebruiker

48

H2O / 19 - 2009

een overzicht krijgt van een cluster en de status waarin hij verkeert. Om in het veld werkzaamheden te kunnen uitvoeren, is per sectie een handmatige blokkering opgenomen waarmee alle pompen in een sectie kunnen worden geblokkeerd.

Uitvoering De gemeentelijke voorbereidingen om tot een goede oplossing te komen, hebben lang geduurd. In juni 1997 kwam een eerste studie gereed en werden de eerste plannen gemaakt om de glastuinbouw aan te sluiten. In 2004 werden de plannen in het gemeentelijk rioleringsplan opgenomen en in de loop van dat jaar door de gemeenteraad goedgekeurd. De uitwerkingen van de techniek in bestekken en de aanbestedingen vonden plaats in 2005, de realisatie van de civiele werken en installatie in de jaren 2006, 2007 en 2008. De betrokken bewoners en bedrijven zijn uitvoerig geïnformeerd. Bovendien vond intensief overleg plaats met individuele partijen om afspraken te maken over de uitvoering op privé-eigendom. Dit heeft er zelfs toe geleid dat sommige tuinders tot sanering zijn overgegaan en gebruik hebben gemaakt van de ‘Ruimte voor ruimte’regeling. Een pilotproject moest de beoogde oplossing testen. Dat kostte de nodige energie. Zo bleek de snelheid van de regeling op basis van GPRS erg mee te vallen, waardoor de geplande hoofdstations overbodig werden. Veel hoofdbrekens en onderzoek heeft de beschikbaarheid van de GPRS-verbindingen veroorzaakt. Het aantal in de pilot was beperkt, er kwamen geen problemen voor. Toen enkele honderden verbindingen in het gebied werden toegevoegd, kraakte het systeem van de operator. Vooral het leggen van de juiste contacten om op niveau technisch overleg te kunnen hebben was een gotspe. Toen dat eenmaal was gebeurd, werd handelend opgetreden.

In operationele zin zijn veel voordelen ontstaan die zich wat lastiger laten kwantificeren. Ten eerste bestaat centraal een zeer goed overzicht van alle locaties en de werking. De informatievoorziening verbeterde sterk. Het alarmeringsysteem zorgt voor een efficiënte melding van storingen. De aanslag van de tuinder is te vergelijken met zijn afvoer, hemelwaterafvoer over de persleiding is snel te ontdekken en de overlast is sterk afgenomen. Aan tuinders kan maatwerk worden geleverd door bijvoorbeeld signalen ter beschikking te stellen zodat zij hun eigen procesinstallatie met die van de gemeente kunnen afstemmen. Werkzaamheden aan het systeem kunnen veel gemakkelijker worden uitgevoerd. Moesten bij onderhoud alle pompputten in een cluster individueel worden uitgezet, nu is één druk op de knop voldoende om een hele sectie of cluster uit bedrijf te nemen. Er is ook een keerzijde. Het systeem betekent een omslag voor de onderhoudsdienst waarbij de opleiding is onderschat. Hierdoor is de kwetsbaarheid van de organisatie toegenomen. Overigens moet daarbij worden bedacht dat het nieuwe systeem veel lokale proceskennis vervangt die nu nog bij de organisatie aanwezig is. Externe partijen die in de toekomst meer en meer de onderhoudstaken zullen overnemen, ontberen die kennis. Het systeem levert veel meer informatie dan nu wordt gebruikt. Daarom is er veel ruimte voor optimalisatie, bijvoorbeeld op het gebied van onderhoud, energieverbruik en koppeling met bovenliggende systemen. Daarnaast is de toekomstwaarde van het systeem veel groter geworden en is het stelsel niet bovengedimensioneerd. Alle apparatuur is vernieuwd, modern en goed toegankelijk en voldoet aan hoge kwaliteitseisen om optimaal op de toekomst te zijn voorbereid. Leo Schaap (Datawatt) Kees van Schieveen (Gemeente PijnackerNootdorp) Henk Jan Batstra (Oranjewoud) Datawatt is op de beurs Riolering te vinden op stand 92


*thema

achtergrond

De beproeving van de liners De sleufloze sanering van beschadigde buizen door middel van relining is vandaag de dag niet meer weg te denken bij de uitvoering van ondergrondse werken. De processen en materialen waren 30 jaar geleden nog zeer rudimentair en werden vaak omschreven als ‘buisbehang’, maar dankzij innovaties op het gebied van technologie en met name grondstoffen is de kwaliteit tegenwoordig van een veel hoger niveau. De producten en systemen die momenteel verkrijgbaar zijn, zijn vergelijkbaar met materialen die in de autoindustrie of de luchtvaart- en ruimtevaarttechniek worden gebruikt. Deze ontwikkeling biedt mogelijkheden voor een statisch dragende, mediumbestendige en langdurig stabiele sanering. De werkelijke levensduur kan vooralsnog alleen in een laboratorium worden bepaald, aangezien nog geen sprake is van falende buisliners als gevolg van ouderdom. Een levensduur van meer dan 100 jaar behoort tot de mogelijkheden.

E

en dergelijk hoog kwaliteitsniveau ontstaat niet toevallig. Bij de aanbesteding van een saneringsproject tegenwoordig worden geen systemen in aanmerking genomen die niet verder zijn ontwikkeld. Het bewijs hiervoor wordt in de regel geleverd via maatregelen op het gebied van (interne of externe) kwaliteitsbewaking. In Nederland is Kiwa bezig met het opstellen van BRL’s voor deze producten. Daarnaast regelt de wetgeving voor chemische stoffen (REACH - Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperking van CHemische stoffen), die sinds 1 juni 2007 van kracht is, de registratie van chemicaliën die op de markt worden gebracht en die met name voor mens en milieu gevaar opleveren. Enkelvoudige chemische stoffen in een preparaat worden in het kader van deze verordening eveneens getest en geëvalueerd. Deze REACH-verklaring geldt met een gestaffelde overgangsperiode voor alle zuivere stoffen en preparaten. Naast bovengenoemde wetgeving en de verbeterde materialen is er ook op het gebied van de analyse van deze stoffen en preparaten veel veranderd. Tot voor enige jaren geleden werd bij het testen van ter plaatse uithardende systemen nog gebruik gemaakt van een eenvoudige akoestische procedure (men liet een steen op de liner vallen, waarbij een diepe ‘klong’ de uithardingstoestand aangaf ). Tegenwoordig echter staat de kwaliteitsbewaker, respectievelijk de externe testinstantie, een veelvoud aan analysetechnieken ter beschikking.

uitharding is sprake van een toestand die zich tussen vloeibaar en vast bevindt. Macroscopisch gezien zijn de materialen uiteraard vaste stoffen, maar nu komt de materiaaltest in het spel. De polymerisatie kan niet langer worden gecontroleerd door middel van de ‘klong’. Het doel van de materiaaltest is om deze diëlektrische uitharding te bepalen. Bij een zeer goede uitharding (vrijwel volledige polymerisatie) wordt het resultaat van de eerste onderzoeken door alle navolgende onderzoeken verfijnd. De oorspronkelijke conclusie (zeer goede uitharding) wordt hier echter niet door beïnvloed of veranderd. Bij een gebrekkige uitharding is dat anders. In dit geval kan uitsluitend de grote verscheidenheid van de analyseresultaten voor duidelijkheid met betrekking tot de huidige staat van de sanering zorgen. Aangezien de reductiefactoren (voor langdurige belastingen, mediuminwerking en temperatuur) zich niet lineair gedragen, is bij onvoldoende uitharding een statische berekening met toepassing van de reductiefactoren van een volledige uitharding natuurlijk alles behalve zinvol. In dit verband speelt de evaluatie van de vastgestelde analyseresultaten een bijzondere rol. Het in elkaar passen van de analyse-puzzelstukken zal uiteindelijk resulteren in een compleet beeld, zodat het systeem geëvalueerd kan worden. Hier

levert de instrumentele chemische analyse een grote bijdrage aan de gedifferentieerde beschouwing van deze zeer hoge kwaliteiten. Hoewel het succes van een dergelijke saneringsmaatregel door de hoge kwaliteit van de gebruikte materialen min of meer wordt gegarandeerd, spelen vele andere factoren op elke bouwplaats desalniettemin een belangrijke rol. Aangezien de buisliner op locatie wordt samengesteld, zijn de opleiding en bijscholing van het technische personeel van groot belang. De prijs- en tijdsdruk spelen eveneens een belangrijke rol en dienen bij de planning van een maatregel met een levensduur die langer is dan die van onszelf of eventueel onze kinderen in overweging te worden genomen. Hoe langer de gewenste levensduur van een product, des te hoger de vereiste kwaliteit van het uiteindelijke product, de materialen, het technisch personeel, de apparatuur en natuurlijk ook van de vergoeding. Jörg Sebastian (scheikundige) Rudi Cerić (adviseur Head Enigineering BV) Head Engineering BV staat op de beurs Riolering in stand 12.

De vraag of al deze tests relevant zijn dient zich aan. In het kader van een zeggingskracht van een evaluatie van bijna 100 procent zorgt bij dergelijke heterogene materialen (composietmateriaal is van nature heterogeen) uitsluitend de grote verscheidenheid van de resultaten voor duidelijkheid. Het is nog maar de vraag of een resultaat van bijna 100 procent werkelijk nodig is. De voor elke saneringsmaatregel noodzakelijke statische berekening conform ATV-DVWK M127 staat hier een bepaalde speelruimte toe, omdat in de regel hogere zekerheden worden bereikt dan in dit werkblad wordt vereist. Een hogere zekerheid betekent in dit geval een hogere sterkte en puur rekenkundig gezien ook een hogere tijdsafhankelijke sterkte (en dus een langere levensduur). Deze berekeningen zijn echter alleen zinvol als een volledige uitharding is bereikt. Bij een gebrekkige

H2O / 19 - 2009

49


PO

M P E N

Q

A

F S L U I T E R S

Q

SY

S T E M E N

De compacte alleskunner voor de afvalwaterbranche Compact, krachtig en robuust - zo laat KSB’s nieuwe afvalwaterpomp Amarex N S 32 zich omschrijven. Ideaal voor het transport van alle soorten afvalwater. Eén pomptype voor alle gangbare drukrioleringstoepassingen. En dat alles dankzij de geïntegreerde vuilversnijder via een persleiding van slechts 32 mm! Ook aan veiligheid en inzetbaarheid laat de Amarex N S 32 niets te wensen over: een explosieveilige motor, lekkagevrije verbinding, hoogwaardige materialen, optimale servicevriendelijkheid en rioolwaterbestendige coating maken de Amarex N S 32 met recht een alleskunner. Wilt u dat ook ervaren of heeft u een ander dompelpomptype nodig? Neem dan contact met ons op! 020-4079800. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90012

25.000 Technische artikelen uit voorraad leverbaar Vakkundig advies en optimale service 24 uurs bestelgemak via wildkamp.nl Meer dan 30 filialen in heel Nederland

Aanleg Permavoid® infiltratieunits Wildkamp beschikt over een zeer uitgebreid assortiment buitenriolering en regenwaterafvoersystemen. Bezoek onze stand (nr.163) tijdens de Riolering en Stedelijk watermanagement beurs op 6, 7, 8 en 9 oktober en laat u informeren over diverse afvoer- , infiltratie- en opvangoplossingen. Zoals bijvoorbeeld infiltratieboxen, putten, goten, en drainage. Tot ziens bij Wildkamp.

Kijk op www.wildkamp.nl of bel 0523-687500

Te c h n i e k ex p e r t s


*thema

Vernieuwde lamellenafscheider ACO Het vernieuwde lamellenpakket van de ACO Cross-Flow lamellenafscheider zorgt voor zowel het afscheiden van grof en fijn slib als lichte vloeistoffen zoals olie en benzine in afstromend regenwater. De afscheider is voorzien van een debietregeling, waardoor de geïntegreerde bypass bij een regenval van meer dan 14 l/s/ha in werking treedt. Afkoppelen van hemelwater is dé manier om overbelasting van het rioleringstelsel te voorkomen. Wegen, parkeerplaatsen, industrieterreinen, enz. zijn allemaal plaatsen waar vuil, in de vorm van slib of lichte vloeistoffen, in het hemelwater terecht kan komen. Daarom kan dit afstromende regenwater niet direct op het oppervlaktewater worden geloosd maar dient eerst d.m.v. een afscheider te worden gezuiverd. Een van de manieren om dit water te zuiveren is een lamellenafscheider. De vernieuwde ACO Cross-Flow lamellenafscheider zorgt zowel voor het afscheiden van grof en fijn slib als lichte vloeistoffen zoals olie en benzine. Deze worden in de verschillende bufferruimtes opgevangen. In conventionele lamellenafscheiders kan een hinderlijke stroming ontstaan in de bufferruimtes. Door het Cross-Flow principe wordt deze stroming voorkomen en ontstaan rustige zones. Hierdoor is de installatie minder gevoelig voor overbelasting en wordt de noodzaak tot het toepassen van een bypass geminimaliseerd. Standnummer 56.

Nieuwe PP afvoerleidingsystemen

handel & industrie

EuroCeramic krijgt Cradle to Cradle-certificaat EuroCeramic uit Belfeld heeft als eerste producent van rioleringssystemen een Cradle to Cradle-certificaat gekregen. Dat certificaat garandeert dat de producten, de processen en de organisatie van EuroCeramic aan strenge duurzaamheidscriteria voldoen. EuroCeramic is gespecialiseerd in het produceren en ontwikkelen van gresbuizen en hulpstukken. Het bedrijf is daarvan de enige producent in Nederland met afnemers door heel Europa. EuroCeramic heeft twee productielocaties in Limburg, te weten Belfeld en Reuver. In beide locaties worden hoogwaardige rioleringsproducten gemaakt voor rioleringsstelsels en industriële toepassingen. Sinds maart 2005 is EuroCeramic onderdeel van de Wavin Groep. De producten van EuroCeramic bestaan vrijwel volledig uit klei. Onder goed gecontroleerde

omstandigheden en bij temperaturen van 1200 graden maakt het bedrijf daarvan het product gres. In datzelfde proces wordt productie-uitval en retourmateriaal gerecycled. Het onderzoek naar de duurzaamheid bij EuroCeramic is uitgevoerd door EPEA, een internationaal wetenschappelijk onderzoeken adviesinstituut. Het certificeringsproces is al een jaar geleden begonnen. Standnummer 99.

Nieuwe producten FRANK GmbH FRANK GmbH levert al meer dan 40 jaar kunststof leidingen voor de watervoorziening, rioleringssector en de gas- en industriesector. Op de beurs is op de stand een aantal nieuwe producten en voorzieningen te vinden, zoals PKS wikkel- en infiltratiebuizen. Naast de buizen en hulpstukken worden ook las- en verbindingstechnieken, kunststof appendages, halffabricaten, geotextielen alsook geothermie-systemen en technische voorzieningen in en om het gebouw geleverd. Daarmee biedt het bedrijf complete oplossingen voor de verschillende sectoren. Op de stand zijn de volgende nieuwe ontwikkelingen te vinden: PKS wikkelbuizen vanaf DN 300 tot en met DN 3500, te gebruiken als

rioolbuissysteem; PKS infiltratiebuizen vanaf DN 300 tot en met DN 3500, te gebruiken als infiltratieriool, -voorziening en -put; PKS rioolputten met diameters tot 3500 mm, toe te passen als overstortput bij een bergbezinkleiding, maar ook als pompput e.d.; en tenslotte PKS elektrolasverbindingstechniek, toegepast op wikkelbuizen tot en met DN 2400. Standnummer 3.

Kunststof leidingen voor onder meer watervoorziening.

Op de stand van Bosta uit Veghel wordt het complete pakket aan leidingsystemen gepresenteerd. Speciale aandacht wordt besteed aan de nieuwe PP afvoerleidingsystemen, voorzien van een elektrolasverbinding. Deze nieuwe afvoerleidingen zijn ontwikkeld door Maincor. Het pakket omvat buissystemen en schachtsystemen voorzien van alle daarvoor vereiste keuringen. Door de PP leidingen met een elektrolasverbinding te verbinden, ontstaat een (gekeurd) waterdicht systeem van buis tot inspectieput. Standnummer 122.

H2O / 19 - 2009

51


handel & industrie *thema Helma gaat de Milieuvriendelijke renovatie grens over riolering Helma Reinigingsdienst gaat de grens over. Samen met een van zijn partners inventariseert, inspecteert en reinigt het bedrijf riolen in een aantal Belgische gemeenten. Het bedrijf heeft om dit mogelijk te maken forse investeringen gedaan in de aanschaf van nieuwe vrachtwagens, bussen en hulpmaterieel. Op de stand is het nieuwe materiaal te zien en kan het bedrijf pasklare oplossingen voor rioleringsproblemen aanbieden. Standnummer 60.

Tijdelijk beheer op afstand uitbesteden Inter Act BV biedt de mogelijkheid aan om, al dan niet voor een tijdelijke periode, via TeleControlNet ondersteuning te bieden bij het beheer van installaties op afstand. Met TeleControlNet kunnen op afstand gelegen installaties of machines via internet beheerd en bediend worden. Het TeleControlNet-concept bestaat uit Tele-Controllers, die op onderstations geïnstalleerd worden, en een centrale TeleControlNet webserver, waarmee beheerders via internet online verbinding met hun onderstations kunnen maken. Via internet surft de gebruiker naar een centrale server, waar hij een TeleControlNet abonnement heeft afgesloten. Op deze server komt de gebruiker via een inlogprocedure in een eigen domein. Vanaf dit domein kan verbinding worden gemaakt met eigen onderstations en kunnen actuele statussen worden uitgelezen en de installatie bediend worden. De server haalt (veelal periodiek) alle trenddata van de onderstations. Omdat het raadplegen van statussen via internet verloopt, zijn aan het opvragen van trends en rapportages geen extra communicatiekosten verbonden. Alarmmeldingen vanaf de onderstations worden gemeld aan de beheerder, op een zelf in te stellen manier. Standnummer 35.

Insituform uit Zoetermeer geeft tijdens de beurs informatie over het Greenliner rioolrenovatie concept, dat door de speciale ‘label free’ hars milieuvriendelijk is. Renovatie van riolen volgens de Insituform methode werkt als volgt: een polyester naaldvilt (de ‘kous’), met de afmetingen van de binnenmaat van de leiding, wordt fabrieksmatig geïmpregneerd met een polyester-of epoxyhars. Deze kous wordt vervolgens in de oude leiding aangebracht. Met behulp van waterdruk wordt de kous binnenstebuiten gekeerd en tegelijkertijd ontrold in de oude leiding. Het water in de gevulde kous wordt vervolgens verwarmd, waardoor een thermische reaktie ontstaat en de hars uithardt. Na uitharding is een naadloze en zelfdragende nieuwe kunststof buis ontstaan in de oude buis. Eventuele aansluitingen op het gerenoveerde riool kunnen van binnen uit worden opengeboord met behulp van een robot. Ook bestaat de mogelijkheid om deze aansluitingen van binnen uit het riool te renoveren. Door het gebruik van de nieuwe hars, waarin geen milieubelastende componenten zijn verwerkt, is het renoveren van rioleringen minder belastend voor het milieu. Milieuvriendelijke renovatie met ‘label free’ hars.

Standnummer 98.

EZiDIG voorkomt graafschade De EZiDIG is de eerste kabelzoeker die aan een graafmachine bevestigd is. De EZiDIG vangt elektromagnetische signalen op van ondergrondse geleiders wanneer de graafarm over het graafgebied beweegt. Deze signalen worden doorgezonden naar een scherm in de cabine zodat de machinist iedere seconde gewaarschuwd wordt voor de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen. De EZiDIG is één van de noviteiten die op de stand van IPCO BV te zien is. Andere noviteiten zijn diverse lekdetectie systemen van HUBERG om lekkages in waterleidingen op te sporen, zoals permanente Afsluiter annex inspectiepunt, voor makkelijke toegang tot leidingen.

monitor systemen, die druk-, doorstroom- en lekgegevens verzamelen en registreren en die autonoom alarmberichten kunnen verzenden (HU40-80). Daarnaast heeft HUBERG draagbare, akoestische detectoren om lekkages verder te lokaliseren (HU6000/2000) en de exacte plaats te bepalen (HU10/HU500). Tevens biedt Huberg detectie apparatuur aan om waterstofmoleculen op te sporen, die voorafgaand aan de inspectie door middel van een traceergas aan de leiding worden toegevoegd (Riveltech/Hydrotech). De Fernco inspectiepunt afsluiter tenslotte is een veilig toegangspunt in kunststof-, gietijzeren- en gresleidingen van DN100 t/m 150. Het biedt toegang aan CCTV camera’s en afvoerontstoppers als er geen ander toegangspunt aanwezig is. De afsluiter is drukbestendig tot 0,5 bar, binnen één minuut te installeren en makkelijk te verwijderen en terug te plaatsen. De basiskit bestaat uit tien inspectiepunt afsluiters, een ontbramer, boor en inbussleutel. Standnummer 71.

52

H2O / 19 - 2009


*thema

handel & industrie

Samenwerking I-Real en HydroNET Het monitoringssysteem H2gO van I-Real wordt onder andere gebruikt voor het monitoren, besturen en beheren van installaties in het veld, zoals (riool-) gemalen, stuwen en overstorten. Door dit systeem te koppelen aan HydroNET wordt het mogelijk om ook gecorrigeerde radarinformatie in H2gO weer te geven. Hierdoor is informatie over metingen en neerslag in één softwaresysteem te raadplegen en met elkaar te vergelijken. Op deze manier krijgen gemeenten en waterschappen inzicht in de manier waarop het rioolstelsel of watersysteem reageert op weersomstandigheden. Binnen H2gO zijn al radarbeelden en neerslagvoorspellingen beschikbaar. Ook het importeren van neerslagmetingen van KNMI stations is al geruime tijd mogelijk. Recentelijk heeft het KNMI het ruimtelijk detailniveau van de vijf minuten radargegevens (ruwe data) verbeterd. Om van de ruwe data van het KNMI betrouwbare neerslaggegevens te maken is een aanvullende correctie nodig. Het KNMI voert deze niet uit, HydroNET wel.

Omdat I-Real in H2gO betrouwbare neerslagdata wil gebruiken (zeker in combinatie met de RTC mogelijkheden), is samenwerking gezocht met HydroNET. I-Real heeft een koppeling tussen H2gO en HydroNET Urban ontwikkeld. HydroNET Urban zorgt binnen H2gO voor gecorrigeerde en betrouwbare vijf minuten radarinformatie per bemalingsgebied en per vierkante kilometer. De koppeling met HydroNET zorgt ervoor dat binnen één systeem, H2gO, de informatie

van zowel de systeemmetingen als de neerslag zichtbaar zijn. De gecorrigeerde radargegevens kunnen gebruikt worden om te analyseren en te verantwoorden waarom een bepaalde overstort of het optreden van wateroverlast heeft plaatsgevonden. Zo kunnen overstortgegevens gecombineerd worden met neerslaggevens. Daarnaast kunnen de gegevens worden benut als input voor modellen om bijvoorbeeld een rioolstelsel of het watersysteem te analyseren. Op deze manier kunnen waterbeheerders optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van het stelsel of watersysteem. De koppeling van H2gO en HydroNET wordt op de beurs gepresenteerd. Standnummer 30.

Ergo(nomische) haspel De onderzoeks- en ontwikkelingsafdeling van KOKS Special Products heeft een nieuwe Ergon(omische) haspel ontwikkeld voor toepassing op VLG/ ADR-vacuümwagens en rioolcombi’s. De haspel bestaat uit een minimaal aantal draaiende delen, met als grote voordelen minder slijtage en een gegarandeerd langere levensduur. Aandrijving van de haspel en uithouderarm gebeurt door middel van hydraulische wormoverbrenging, in plaats

van de voorheen gebruikelijke kettingaandrijving. Verder is het ‘push-pull’-systeem op de uithouderarm geperfectioneerd, waardoor de kans op het doorslippen van de slang minimaal is. KOKS heeft de VLG/ADR/ Atex-goedgekeurde Ergon haspel niet alleen

ontworpen, maar doet ook de productie in eigen beheer. Om het werk van operationeel personeel te verlichten én te vereenvoudigen, heeft het bedrijf ergonomie hoog in het vaandel staan bij de productie van kolkenzuigers, combi’s en vacuümwagens. Standnummer 125.

Energiezuinigere gemalen met KSB KSB uit Zwanenburg presenteert verschillende oplossingen om het energieverbruik van gemalen te verminderen. Dat begint bij de keuze van de juiste pomp voor de taak, maar ook het juiste onderhoud kan bijdragen aan een lager energieverbruik. Verder introduceert KSB het nieuwe CK800-pompstation, dat is voorzien van een recent ontwikkeld verzamelreservoir. KSB biedt ondersteuning bij de selectie en configuratie van de juiste pomp en het ontwerp van de installatie. Eén van die selectie- en ontwerpcriteria kan bijvoorbeeld de life cycle cost van de installatie zijn. De ervaring met het ontwerpen van gemaalinstallaties en de uitgebreide kennis van toepassingen, materialen van behuizingen en mechanische afdichtingen zijn daarbij van grote betekenis. Energiebesparing begint verder bij de motor. De gestandaardiseerde serie KSB motoren voldoen in de regel aan efficiencyklasse 1 (EFF 1). Met KSB’s Systeem Efficiency Service wordt daarnaast de mogelijkheid geboden om de pomp of installatie gedurende de levensduur in optimale conditie te houden en zo te besparen op energie- en onderhoudskosten. Ook voor bestaande gemalen en pompstations met componenten die tegenwoorddig vermoedelijk niet meer energiezuinig zijn, biedt KSB een oplossing. Hier kan door eenvoudige wijzigingen in de installatie al

Het nieuw ontwikkelde verzamelreservoir.

een aanzienlijke energiebesparing worden gerealiseerd. De basis hiervoor wordt gevormd door een gedetailleerd onderzoek. Het nieuwe pompstation beschikt over een tank die is geconstrueerd met ‘finite element analysis’ (FEA) en heeft - dankzij een diameter van niet meer dan 800 mm en het totale ontwerp - een bijzonder laag gewicht. Dat vereenvoudigt niet alleen de montage van de kant-en-klare put, maar levert ook besparingen op installatiekosten en een betrouwbare planning op. Het reservoir, vervaardigd van kunststofmateriaal van hoge sterkte, is voorzien van versterkingsribben, transportogen en montagepunten voor de dwarsbalk en een zeer breed voetstuk. Dit voetstuk voorkomt dat het reservoir, tot een installatiediepte van 2,75 meter opdrijft. Een gestandaardiseerde contouromtrek bij het deksel laat belastingen toe tot verkeersklasse B of - als optie - zelfs D. Standnummer 8.

H2O / 19 - 2009

53


handel & industrie *thema Nieuw softwarepakket maakt gegevens rioolnetwerk snel zichtbaar Gemeenten maken steeds vaker gebruik van inspecties en videobeelden om het beheer en onderhoud van hun rioolstelsels te coördineren. Meestal zijn de verschillende soorten gegevens niet snel toegankelijk en is het maken van de juiste analyses tijdrovend. Leitec Infrascan heeft het softwareprogramma ‘12view’ (ik wil zien) laten ontwikkelen, dat geschikt is voor de import van bestaande en nieuwe gegevens. Inspecties, videobeelden, waarnemingen en rapportages zijn binnen enkele seconden zichtbaar en als rapport in de eigen huisstijl af te drukken. In de praktijk blijkt dat rioolbeheerders hun gegevens niet snel en overzichtelijk kunnen presenteren. Databestanden zijn

meestal niet volledig bijgewerkt. Verder zijn beheerpakketten ontwikkeld voor het maken van technische berekeningen en het

Snel alle rioolgegevens opslaan en presenteren.

bepalen van het rioolrecht, maar minder geschikt voor het zoeken en presenteren van de inspectiegegevens. Om riooleigenaren te helpen bij het presenteren van hun (gearchiveerde) gegevens is Leitec Infrascan in 2004 begonnen met de ontwikkeling van het softwarepakket 12view dat snel de juiste gegevens opzoekt, presenteert en opslaat. Inmiddels werken de gemeenten Middelharnis, Bloemendaal, Groningen, Amstelveen en Nieuwerkerk aan den IJssel met het softwarepakket. De eerste versies voor België en Engeland zijn opgeleverd en binnenkort komt er een versie voor Duitsland op de markt. Ook beheerders uit landen als Frankrijk, Denemarken, Zweden en Finland hebben interesse voor het systeem getoond omdat het uniek is in de wereld en alle gegevens die conform de EU inspectienorm EN-13508-2 zijn opgeslagen, kan presenteren. Standnummer 16.

Nieuw: de regeltechniek PUTkast mini De nieuwe regeltechniekPUTkast mini, die PUTkast bv tijdens de vakbeurs Riolering en Stedelijk Watermanagement presenteert, is een goedkope en compacte ondergrondse kast voor het behuizen van besturingen en regeltechniek. Dit model is een uitstekende aanvulling op de bestaande en succesvolle grotere regeltechniekPUTkasten en speelt in op specifieke behoeften in de markt. De regeltechniekPUTkast mini is ideaal voor bijvoorbeeld fonteinen, rioolgemalen, waterpompen, drukgemalen, openbare verlichting, camera-apparatuur, beveiliginginstallaties, telecom, led-verlichting, verkeersinstallaties en pollars. Het deksel kan worden afgewerkt met RVS-tranenplaat of geschikt worden gemaakt voor vrijwel elk bestratingsmateriaal. De inhoud van de kast wordt op klantspecificatie gemaakt. De

belangrijkste kenmerken van de PUTkast: robuust, luchtbelprincipe, obstakelvrij, lage exploitatiekosten. PUTkast is marktleider voor ondergronds technisch straatmeubilair. Standnummer 61.

Eenvoudig kleine rioolleidingen inspecteren ROM uit Barneveld introdceert met het nieuwe RIGID SeeSnake microDrain een inspectiesysteem dat ontwikkeld is om snelle inspecties uit te voeren op plaatsen die voorheen moeilijk te inspecteren waren. Dankzij de kleine diameter van de camerakop (22mm) en een flexibele slijtvaste kabel is het mogelijk om door de meeste toiletten en 40mm bochten met een hoek van 90° te gaan zonder deze te moeten ontmantelen. Daardoor zijn kleine rioolleidingen, putjes én sifons nu toegankelijk. Het systeem is licht en gemakkelijk te dragen. De microDrain kan gebruikt worden zowel met de micro EXPLORER of de SeeSnake monitoren, zoals de RIDGID MINIPak, DVDPak en LCDPak Monitor. Standnummer 125.

54

H2O / 19 - 2009


handel & industrie Rioolreinigen wordt ‘koud kunstje’ Waterblock timmert aan de weg *thema

De ProfiJet met HWS (Heet Water Systeem) is een inbouw- hogedrukreinigingsmachine, die speciaal is ontworpen is voor het professioneel en intensief reinigen van riolen tot een diameter van 400 mm. Deze krachtige machine, die ingebouwd kan worden in bestelauto’s vanaf 3.500 kg, is voorzien van de modernste technieken. Tegenwoordig hebben wasmiddelen en (vloeibaar) vet een lager smeltpunt. Ze behoren tot grootste vervuilers van binnenleidingen. Met warm water is de reiniging effectiever en worden verstoppingen gemakkelijker en beter weggespoeld naar de hoofdleiding. Volgens de cirkel van Sinner is wetenschappelijk bewezen dat warm water beter en sneller reinigt. Met het gepatenteerde en unieke heetwatersysteem van Rioned wordt de verloren warmte van de verbrandingsmotor gebruikt om het water op te warmen. Dit geeft enorme

brandstofbesparingen in vergelijking met een aparte brandereenheid. Met een kraan kan een keuze gemaakt worden tussen het aantal liters en temperatuur. Met warm water en een spuitpistool met lans kunnen oppervlakten gereinigd worden. Door het gebruik van warm water kan in huisaansluitingen en kleinere leidingen gewerkt worden met veel minder waterverbruik; 30/40 liter in plaats van 72 liter per minuut. Dit levert een waterbesparing op van 50 procent.

Waterblock uit Zundert heeft een steentje bijgedragen aan de renovatie van het Lange Voorhout in Den Haag. Deze voorheen statige straat was in een drukke, geasfalteerde weg met veel geparkeerde auto’s veranderd. Nadat de gemeente besloten had de straat weer terug te brengen tot een bomenrijke straat met allure, heeft Waterblock met het Watershell systeem gezorgd voor goede groeiomstandigheden voor de monumentale bomen.

Standnummer 67.

Het Watershell systeem zorgt ervoor dat de boomwortels geen last van de verkeersdruk hebben, maar ook dat de wortels niet omhoog groeien en het wegdek vervormen. Om het systeem aan te kunnen brengen is de in de loop der jaren verdichte grond rond de bomen verwijderd en vervangen door teelaarde. Vervolgens is een tweede maaiveld gecreëerd door het plaatsen van de Watershell cassettes.

Heet water om de riolen te reinigen.

Een ander recent project van Waterblock is de eerste waterbergingskelder voor de glastuinbouw in Nederland. De kelder is gerealiseerd onder een nieuw te bouwen kas. In de polder Waalblok hebben tuinders, gemeente en het hoogheemraadschap de krachten gebundeld om de klimaatopgave in de polder op innovatieve wijze aan te pakken. Door de bouw van een bergingskelder worden waterberging, sluiten van de waterketen en een duurzaam hergebruik van drainagewater en bedrijfswater mogelijk. Bovendien blijft er meer ruimte voor de glastuinbouw over. De kelder heeft een inhoud van 6.000 m3 en bestaat uit twee compartimenten: het kleinste compartiment met een inhoud van 1.000 m3 is bedoeld voor de tuinder, het andere compartiment is bestemd voor het hoogheemraadschap en kan in geval van hevige neerslag 5.000 m3 water opvangen. Standnummer 151.

Zuiver(e) riooltechniek Van Viegen Milieuservice maakt sinds begin dit jaar gebruik van een uniek, honderd procent regenereerbaar filterconcept. Milieuverantwoord en duurzaam ondernemen staan hoog in het vaandel van het bedrijf, dat recent de milieucertificering ISO 14001 heeft gehaald en zich specialiseert in ‘zuivere’ riooltechniek. Bij het filterconcept gaat het om luchtfiltersystemen die hinderlijke geuren volledig elimineren. Het systeem is veelzijdig. Omvangrijke installaties worden onder meer ingezet bij de (voedingsmiddelen-)industrie, chemie, elektronica, waterschappen en papierfabrieken. In compacte vorm zijn de filters ook op een tankwagen of in een

snackbar te installeren. Van Viegen Rioolreiniging, Van Viegen Rioolservice, Riool Service Dienst en Van Viegen Milieuservice vormen samen de Van Viegen Groep, die alles faciliteert dat met riooltechniek te maken heeft. Particulieren kunnen een beroep doen op de direct inzetbare Van Viegen Rioolservice. De rode

bedrijfswagens van dit onderdeel zijn vooral bekend van de 24/7-ontstoppingsdienst, camera-inspecties en het aanleggen van compleet nieuwe rioleringen. Standnummer 32.

H2O / 19 - 2009

55


handel & industrie *thema Nieuwe aanpak globale afkoppelplannen Het afkoppelen van verhard oppervlak van gemengde rioolstelsels is een goede manier om bestaande stelsels te verbeteren. De riooloverstorten gaan dan minder vaak werken en de kwaliteit van het stadswater verbetert. WATERmaat begeleidt betrokkenen die in concrete situaties vastlopen in het keuzeproces en geeft adviezen op maat. Bijvoorbeeld over het opstellen van globale afkoppelplannen volgens een nieuwe aanpak. “De één vindt afkoppelen een belangrijk doel dat beslist moet worden nagestreefd, terwijl de ander het meer ziet als een hype. Ook kan er onenigheid zijn over de te gebruiken techniek”, zegt Rob van der Velde (WATERmaat). Voor het kiezen tussen wel of niet afkoppelen of voor een bepaalde afkoppelmethode bestaat geen formule met een eenduidige uitkomst. Het is een keuzevraagstuk, waarbij uiteenlopende en soms botsende belangen een rol spelen en de keuze groot is. De kunst is eerst breed te kijken en daarna alle mogelijkheden af te wegen om tot een gemotiveerde keuze te komen. Het verzinnen van varianten kan

het beste gebeuren tijdens een creatieve workshop, waaraan naast een ‘rioleur’ en een waterschapper bijvoorbeeld ook een groenman, een wijkvertegenwoordiger en een stedenbouwer meedoen. Met name de notie dat het vinden van de beste oplossing voor het afkoppelen in een concrete situatie een keuzevraagstuk is en geen lineair proces met vaste beslisbomen, is nieuw. Standnummer 13.

Optimaal regenwaterbeheer Wildkamp geeft advies op maat en biedt een ruim assortiment leidingsystemen en infiltratiesystemen, waarmee effectief invulling kan worden gegeven aan effectief regenwaterbeheer. Dat is nodig, want de waterhuishouding is uit balans. Er wordt op grote schaal water aan de bodem onttrokken. Daarnaast krijgt regenwater nauwelijks de kans in de bodem weg te zakken. Door de toenemende bebouwing in Nederland daalt het grondwaterpeil de laatste jaren enorm. Op plaatsen waar bebouwing wordt gerealiseerd vindt geen infiltratie van regenwater meer plaats. Om verdroging tegen te gaan wordt het infiltreren van regenwater in de bodem vaak geëist in de bouwvergunning.

Wildkamp is een groothandel met een zeer uitgebreid assortiment aan technische producten, waardoor klanten zaken kunnen doen met één leverancier. Op dit moment levert het bedrijf meer dan 25.000 artikelen uit voorraad. Standnummer 163.

Regenwaterinfiltratie is vaak een vereiste om een bouwvergunning te krijgen.

WinCan combineert rioolinspecties met budgettering Renovaties worden doorgaans gepland en uitgevoerd op basis van een rioolinspectie. Een deskundige bepaalt welke stappen er ondernomen moeten worden. Het berekenen van de kosten van een renovatie is echter een hels karwei en dan is er nog geen rekening mee gehouden dat er verschillende opties zijn. Het WinCan-programma biedt de oplossing. Het programma berekent aan de hand van de inspectiegegevens de kosten voor een renovatie of vernieuwing en houdt rekening met meerdere criteria, zoals de grondsoort, diepte, ligging van de leiding, enz. Er worden verschillende opties aangeboden, met de daarbij behorende prijs. Het programma beveelt een keuze voor het ‘relining’materiaal aan. Onder een rijweg moet ‘relining’-materiaal gebruikt worden, dat de stabiliteit van de leiding garandeert. Op andere plaatsen kan goedkoper ‘reliningmateriaal’ of een goedkopere procedure worden toegepast. Buiten de enorme tijdwinst bij de kostenberekening van de renovatie, is het maken van de juiste renovatiekeuze een stuk gemakkelijker geworden. WinCan biedt ook de mogelijkheid de budgettering te berekenen van rioolreiniging en inspectie over meerdere jaren voor grotere gebieden, bijvoorbeeld een complete gemeente. WinCan is van origine een inspectieprogramma, maar is in zijn 15-jarig bestaan uitgegroeid tot een programma dat alles biedt voor zowel rioolinspectiebedrijf als rioolbeheerder en adviesbureau. WinCan ondersteunt alle merken en soorten camerasystemen (duwcamera’s, rijdende camera’s en side-scan camera’s) en koppelingen met alle GIS-programma’s voor een probleemloze gegevensoverdracht en het terugzoeken van inspecties. Inspecties van voor en na de renovatie zijn met elkaar te vergelijken. Standnummer 103.

56

H2O / 19 - 2009


agenda 5-6 oktober, Leeuwarden International ambition for water technology (Engelstalig) jubileumcongres van Wetsus, met aandacht voor de internationale waterambitie en de ontwikkeling van zogeheten hubs (met het accent op watertechnologie). Tijdens de tweede dag staan wetenschappelijke thema’s centraal. Informatie: www.wetsus.nl; (058) 284 30 00 (algemene vragen), (035) 526 20 20 (vragen over registratie).

6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs en drie symposia: ‘DWAAS- en HAAS-methodiek: theorie en praktijk van rioleringsontwerp’ (6 okt.), ‘Hemelwaterzorgplicht: praktische aanpak van een doelmatige en duurzame invulling’ (7 okt.) en ‘Doelmatige inspectie en onderhoud riolering’ (8 okt.) Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 00.

7 oktober, Delft 3e Delftse Waterconferentie op deze derde bijeenkomst van de Delftse watersector is het thema ‘Werken aan de toekomst van de Nederlandse water- en technologiesector. Het ochtendprogramma is lokaal gericht, de middag is nationaal georiënteerd. Organisatie: Gemeente Delft, UNESCO-IHE, Hoogheemraadschap van Delfland, TU Delft, DDD2012, TNO, Science Alliance en Deltares. Informatie: www.science-alliance.nl/water.

8 oktober, Alphen a/d Rijn Waarheen met het veen? symposium waarop onderzoekers en opdrachtgevers toelichten wat het project, onderdeel van het programma Leven met water, heeft opgeleverd en hoe de resultaten doorwerken in de praktijk. Organisatie: Alterra. Informatie: www.waarheenmethetveen.nl; diana.vanbergen-dupain@wur.nl.

8 oktober, Utrecht De Kier; vrij baan voor Europese vis bijeenkomst waarop deskundigen het effect belichten van de opening van ‘De Kier’ in de Haringvlietsluizen op vis. Duitse experts gaan in op de betekenis van ‘De Kier’ voor de geplande herintroductie van zalm en elft. Organisatie: DG Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: annelies.van.beusekom@rws.nl

8-9 oktober, IJmuiden Duinbeheer mensenwerk symposium waarop duinbeheerders, onderzoekers en beleidsmakers naar de toekomst van het Nederlandse duingebied kijken. Organisatie: PWN. Informatie: Debbie Nieuwenhuis (023) 541 33 26.

9 oktober, Utrecht Waterwet voor overheden extra bijeenkomst voor de verschillende overheden over de Waterwet, met vooral aandacht voor kennisoverdracht en het uitwisselen van ervaringen. Herhaling van 2 juli. Organisatie: ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: Léonie den Heijer van Grontmij (0165) 56 71 55.

12 oktober, Delft Kennisbijeenkomst ‘Omgevingsmanagement bij Waterkeringen’ het bouwen van nieuwe waterkeringen of het verstevigen van bestaande waterkeringen kan grote invloed op de omgeving hebben. Op deze bijeenkomst worden praktijkervaringen uitgewisseld over manieren om deze invloed te verminderen en draagvlak te creëeren en bezwaren te voorkomen. Organisatie: Balance Technisch Managament. Informatie: juliettekarijosemito@balance.nl.

13 oktober, Utrecht Waterbodem uitgediept bijeenkomst voor iedereen die te maken heeft met waterbodembeleid en uitvoering, waarin de nieuwe regelgeving rond het waterbodemonderzoek wordt uitgediept, met specifiek aandacht voor de vele veranderingen die de Kwalibo regelgeving, de NEN’s 5717 en 5720 en de accreditatieschema’s AS2000 en AS 3000 met zich meebrengen. Organisatie: Integraal Laboratorium Overleg Waterkwaliteitsbeheerders. Informatie: Irene Laan, Ilaan@wgs.nl.

13 oktober, Amersfoort Een kijkje in het brein en wat dat betekent voor het waterbeheer in Nederland workshop, gericht op jongeren, over de gevolgen van de belangrijke beslissingen die de afgelopen jaren genomen zijn op het gebied van waterbeheer in Nederland. Organisatie: KIvI NIRIA afdeling voor waterbeheer. Informatie: Karen Willemsen 06 29 09 83 75.

13 oktober, Arnhem Wateranalyses als ondersteuning voor duurzaam ondernemen symposium met lezingen van André Hammenga (Waterschap Hunze en Aa’s) over energiebesparing met behulp van online metingen op de zuivering, Hans Wieferink (Waterschap Groot Salland) over automatisering op het laboratorium en Helle van der Roest (DHV) over NEREDA. Organisatie: Hach Lange. Informatie: (0344) 63 62 80 of marie-jose. beuting@hach-lange.nl.

14 oktober, Rotterdam Waterwonen duurzaam, innovatief en praktijkgericht congres rond het thema ‘Water en stedelijke ontwikkeling’. Organisatie: vakblad WaterWonen. Informatie: www.nationaalwaterwonencongres.nl.

15 oktober, Arnhem Landelijke meetdag bijeenkomst over de wijze waarop in de toekomst gemeten kan en moet worden in watersystemen. Organisatie: Arcadis. Informatie: Peter Tijsma 06 50 73 63 19.

15 oktober, Oosterbeek De dag van de bestuurlijke versnelling bijeenkomst voor bestuurders, beleidsmakers en mensen met innovatieve plannen op het gebied van het verduurzamen van mobiliteit, gebiedsinrichting, bedrijfsterreinen, industrie en overheidsorganisaties. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.groeneversnelling.nl; smarius@blomberginstituut.nl.

5-6 november, Rotterdam Dredging tools for the future congres en beurs over alles wat te maken heeft met (grootschalige) baggerprojecten. Organisatie: Central Dredging Association. Informatie: Anna Csiti (015) 268 25 75 of csiti@dredging.org.

6 november, Amsterdam Keuringsschema Europese Drinkwaterrichtlijn internationaal symposium over een Europees keuringsschema om materialen die met drinkwater in aanraking komen, te kunnen beoordelen op hun toxicologische aspecten. Veel landen (zoals Nederland met het ATA-systeem) hebben al een nationaal schema ingevoerd, maar andere zijn zover nog niet. Organisatie: Kiwa. Informatie: www.kiwatraining.nl

12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.

16 november, Utrecht Mediation en gebiedsgerichte aanpak de oplossingsgerichte kracht van mediation in milieu- en RO-zaken wordt hier gedemonstreerd aan de hand van grondwaterbeheer en Natura 2000. Organisatie: Organisatie: Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. Informatie: www.mediation-mro.nl.

H2O / 19 - 2009

57


Deskundig advies in rioolwerken! • • • •

Berekeningen Afkoppelen Relining Detachering

Waar rioolwater een rol speelt, biedt Head Engineering advies op maat!

www.headengineering.nl

Berenkoog 36b 1822 BJ Alkmaar Tel.+31(0)72 561 78 32 Fax +31(0)72 564 70 74 E-mail: info@headengineering.nl

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

!6+ $› /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4

!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX E MAIL INFO AVK NL NL WWW AVK NEDERLAND NL



? d d e l W j _ [ \ h _ e e b X [ ^ [ [ h [ d c [ [ h$

H_eebh[fWhWj_[ [d Åh[delWj_[ =ZabV GZ^c^\^c\hY^Zchi! cVijjga^_` dd` kddg YZ gZcdkVi^Z kVc ZZc g^dda# KVc WZaVc\ ^h lZa YVi YZ _j^hiZ bZi]dYZ \Z`doZc ldgYi kddg Za`Z deYgVX]i# GZcdkVi^Z ^h ^bbZgh \ZZc hiVcYVVgYlZg`# 9VVgdb \VVi =ZabV \gdcY^\ Zc dbo^X]i^\ iZ lZg`# L^_ \VVc j^i kVc ZZc lZg`bZi]dYZ Y^Z \ZWVhZZgY ^h de ilZZ eZ^aZgh/ ZZc j^i \ZWgZ^YZ kddgV[\VVcYZ VcVanhZ Zc ZZc ]ZaYZgZ Xdbbjc^XVi^Z# >c YZ ZZghiZ eaVVih bZi j! dcoZ deYgVX]i \ZkZg! odYVi j de Za` d\ZcWa^` YZ egZX^ZoZ hiVcY kVc oV`Zc `Zci# IZc ilZZYZ dd` bZi YZ dbldcZcYZc! dbYVi ZZc \dZYZ Xdbbjc^XVi^Z bZi ]Zc b^chiZch ZkZc WZaVc\g^_` ^h# Dd` ]Zi kZgkVc\Zc kVc ^caViZc d[ ]j^h" Zc `da`VVchaj^i^c\Zc ^h kddg dch \ZZc Zc`Za egdWaZZb#

H_eebh[_d_]_d] H_eebh[fWhWj_[ [d #h[delWj_[ Aeba[dh[_d_]_d] ijhWWjh[_d_]_d] H_eeb# [d b[_Z_d]_dif[Yj_[ Ib_Xl[hm[ha_d] >[bcW (*#kkhi >kbfZ_[dij

FeijXki *) +&+& 77 =e_hb[ J[b[\eed &') +)' )+ && <Wn &') +)* (& .,

mmm$^[bcW$db


rubrieksaanduiding Drinkwaterwet gaat over meer dan alleen productie en distributie Op 7 juli stemde de Eerste Kamer in met de nieuwe Drinkwaterwet van minister Cramer. Deze wet komt in de plaats van de Waterleidingwet. De nieuwe wet benadrukt dat de drinkwatervoorziening een onderwerp van specifieke overheidszorg is en dat de duurzame veiligstelling van deze voorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. Ondergetekenden gaan in op enkele belangrijke elementen van de nieuwe wet.

I

n het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (1995) werd, in het licht van de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening, een algehele herziening van de Waterleidingwet aangekondigd. Dit voornemen werd uitgewerkt in de notitie ‘De hoofdlijnen van een nieuwe Waterleidingwet’, die in 1998 door de minister van VROM aan de Tweede Kamer werd gezonden. Deze notitie was aanleiding voor een uitgebreide discussie over marktwerking en overheidseigendom van drinkwaterbedrijven. Voordat deze discussie kon worden afgerond, moest echter al een begin worden gemaakt met de herziening van de Waterleidingwet in verband met de implementatie van de inmiddels van kracht geworden Europese Drinkwaterrichtlijn (98/83/EG). Ook de aanpak van legionellapreventie naar aanleiding van de uitbraak van

Onderwerpen organisatie openbare drinkwatervoorziening • zorg en uitvoering drinkwatervoorziening • taken en verplichtingen eigenaar drinkwaterbedrijf • kostendekkende tarieven • zeggenschap drinkwaterbedrijf • rechtsvorm en bevoegdheid goedkeuring tarieven en voorwaarden zorg voor de drinkwaterkwaliteit • drinkwaterbedrijven • collectieve watervoorzieningen • collectieve leidingnetten • woninginstallaties en overige installaties leveringszekerheid en continuiteit • levering onder normale omstandigheden • voorbereiding op en verstoring • optreden en levering bij verstoring • nazorg en evaluatie bij verstoring • leveringsplan

Legionella in Bovenkarspel (1999) noodzaakte om, vooruitlopend op een nieuwe wet, de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit aan te vullen. Ook vroeg de Tweede Kamer, als uitvloeisel van de hiervoor genoemde discussie, om zo spoedig mogelijk de overheidseigendom van drinkwaterbedrijven wettelijk te regelen. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat de herziening van de Waterleidingwet gefaseerd is uitgevoerd. Het doel van de Drinkwaterwet is om de voorziening van drinkwater op een maatschappelijk verantwoorde wijze te waarborgen. Hierbij kent de wetgever aan de bedrijfstak van de openbare watervoorziening een centrale plaats toe. Het is primair de taak van de drinkwaterbedrijven om zorg te dragen voor de levering van deugdelijk drinkwater aan consumenten en andere afnemers en daarbij de onzekerheden die optreden in de verschillende onderdelen van het traject van bron naar kraan zoveel mogelijk te reduceren. De rol van de rijksoverheid daarbij is, naast het uitoefenen van toezicht (neergelegd bij de VROM Inspectie), vooral voorwaardenscheppend en kaderstellend. Voor diverse onderdelen worden nadere regels gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en/of ministeriële regeling. Verder draagt de wet aan de minister van VROM op om eenmaal in de zes jaar een nota met de hoofdlijnen van het te voeren beleid uit te brengen. De reikwijdte van de wet omvat meer dan alleen de productie en distributie van drinkwater door drinkwaterbedrijven. De wetgever richt zich ook op het traject tussen het punt van levering en de kraan, op afzonderlijke, niet aan het leidingnet van een drinkwaterbedrijf gekoppelde watervoorzieningen en op de levering van warm tapwater.

doelmatigheid openbare drinkwatervoorziening • voorbereiden en uitvoeren prestatievergelijking • verslag prestatievergelijking en voornemens ter verbetering

De Drinkwaterwet volgt op een aantal punten de huidige Waterleidingwet. In het bijzonder geldt dat voor de drinkwaterkwaliteit (conform wetswijziging in 2000), het overheidseigendom van drinkwaterbedrijven en het exclusief recht ten aanzien van productie en distributie (conform wetswijziging in 2004). Belangrijke nieuwe onderwerpen zijn: leveringszekerheid, prestatievergelijking en tarieven.

verslag drinkwaterkwaliteit

Drinkwaterkwaliteit

handhaving maatregelen in het belang van de volksgezondheid

Voor wat betreft de kwaliteit van het drinkwater en de borging daarvan is de wetgeving nog redelijk recent (2000/2001) aangepast in verband met de implementatie van de Drinkwaterrichtlijn (98/83/EG). De Drinkwaterwet wijkt op dit punt daarom

niet heel veel af van de Waterleidingwet. Op enkele punten, die met name in het Drinkwaterbesluit en enkele ministeriële regelingen worden uitgewerkt, is wel sprake van enige verandering. Zo zullen drinkwaterbedrijven moeten beschikken over een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem, dat erop gericht is de kwaliteit van het water van de bron tot aan het leveringspunt te waarborgen. Nieuw wordt ook dat de drinkwaterbedrijven en eigenaren van collectieve watervoorzieningen en leidingnetten bij de aanleg en het herstel van hun distributienetten moeten voldoen aan richtlijnen die daarvoor door NEN en Kiwa zijn ontwikkeld, onder meer om vervuiling van het water te voorkomen. Verder wordt de bestaande ministeriële regeling voor materialen en chemicaliën, die bij de voorziening van drinkwater en warm tapwater worden gebruikt, verder uitgebreid, onder meer met eisen aan metalen en cementhoudende producten. De aanpak van legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater blijft op hoofdlijnen ongewijzigd. Wel bestaat het voornemen om in het Drinkwaterbesluit te bepalen dat de risicoanalyse en beheersplan alleen mogen worden opgesteld door personen of bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn op basis een daarvoor opgestelde richtlijn. Dit om te waarborgen dat met deze documenten een effectief beheer wordt bereikt. Andere wijzigingen, die in het Drinkwaterbesluit zullen worden opgenomen, betreffen de toepassing van beheerstechnieken en de reikwijdte van de plicht tot legionellapreventie.

Leveringszekerheid Nieuw is dat de Drinkwaterwet regels stelt met betrekking tot de leveringszekerheid en de continuiteit van de openbare (drink) watervoorziening, ook in crisisomstandigheden. Deze regels zijn belangrijk, omdat de drinkwatervoorziening een belangrijk onderdeel vormt van de vitale infrastructuur in Nederland. Van vitale infrastructuur is sprake als het gaat om producten, diensten en onderliggende processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. De bescherming betreft discontinuiteit als gevolg van technischorganisatorisch falen, overbelasting en externe natuurlijke omstandigheden of onbewust en bewust menselijk handelen. De wetgever beperkt zich tot het vastleggen van uitgangspunten, waarbij het primair aan de drinkwaterbedrijven is om hier uitwerking en invulling aan te geven. De wijze waarop drinkwaterbedrijven de leveringszekerheid

H2O / 19 - 2009

61


bijschrift

en de continuiteit waarborgen, moet toetsbaar zijn. Een drinkwaterbedrijf moet daarom beschikken over een leveringsplan, dat de goedkeuring behoeft van VROM Inspectie. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld aan onder meer leveringszekerheid, risicoanalyse en risicomanagement, de levering van nooddrinkwater en het leveringsplan.

Prestatievergelijking De in de Drinkwaterwet verplicht gestelde prestatievergelijking borduurt voort op de benchmarkstudies die de sector in de periode 1997-2007 liet uitvoeren en die bijdroegen aan het bereiken van een verbetering van de efficiĂŤntie van 23 procent. Doel is de bedrijven te prikkelen om hun prestaties te verbeteren door ze onderling te vergelijken aan de hand van prestatieindicatoren op vijf aspecten: kwaliteit, milieu, klantenservice, kostenefficiĂŤntie en onderzoek en ontwikkeling.

Tarieven De Drinkwaterwet bevat bepalingen, die de winst die de drinkwaterbedrijven mogen maken, begrenzen tot een redelijk niveau. Dat niveau is gebaseerd op de vermogenskosten die het bedrijf mag doorberekenen in het tarief, gebaseerd op een rendement dat past bij de aard en het risicoprofiel van de bedrijven. Dit wordt nog nader uitgewerkt in het Drinkwaterbesluit. Naast de vermogenskosten zal ook worden gekeken naar andere kosten die doorberekend worden in het tarief. Daarbij geldt een kostendekkende tariefstelling. De drinkwaterbedrijven dienen de resultaten van de prestatievergelijking te betrekken bij het opstellen

62

H2O / 19 - 2009

van hun begroting en daarop gebaseerde tariefstelling. De decentrale overheden blijven via hun aandeelhouderschap een belangrijke rol spelen bij de tariefstelling. De Drinkwaterwet bepaalt namelijk expliciet dat de algemene vergadering van aandeelhouders de tarieven en voorwaarden van de drinkwaterbedrijven goedkeurt. De aandeelhouders moeten dus nagaan in hoeverre de tariefvoorstellen van een drinkwaterbedrijf in overeenstemming zijn met de Drinkwaterwet en daarop gebaseerde nadere regels.

Voorjaar 2010 Momenteel wordt door het ministerie van VROM nog hard gewerkt aan het nieuwe Drinkwaterbesluit en een viertal ministeriĂŤle regelingen. Zodra die gereed zijn, is het nieuwe wettelijke kader gereed. Naar verwachting is de inwerkingtreding in het voorjaar van 2010. Het komt er dan op aan dat overheid, drinkwaterbedrijven en andere partijen zich gezamenlijk inspannen om de nieuwe regels op effectieve wijze te implementeren, gericht op de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. Wennemar Cramer, Juliaan Prast en Wilfred Reinhold (ministerie van VROM)


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.