20091020101623

Page 1

nยบ

42ste jaargang / 16 oktober 2009

20 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

OORZAAK GESPRONGEN LEIDINGEN NA DRUKTEST EVIDES WORDT DELFT WATERHOOFDSTAD VAN NEDERLAND? DE MENING VAN DE BURGER OVER WATERROBUUST BOUWEN KLIMAATVERANDERING EN VERZOETING VAN DE RIJN



Ban op flesjes water

E

en meerderheid van de Tweede Kamer lijkt voor het verbannen van flesjes (mineraal)water. In de Tweede Kamer zal binnenkort in ieder geval geen flesje meer te zien zijn, tenzij het een ‘oud’ flesje is dat een politicus vult met water uit de kraan. Een verbod op de verkoop van waterflesjes is niet zo gemakkelijk. Toch gebeurt het in enkele landen inmiddels. De Nederlandse politici willen vooral een mentaliteitsverandering. Op water uit een plastic flesje moet een taboe gaan rusten, vanwege de gevolgen voor het milieu en de onnodige kosten.

Als alle café’s en restaurants en kantines van scholen en bedrijven stoppen met de verkoop van de flesjes water, dan zijn we een heel eind verder. Maar dat gaat alleen lukken als steeds meer mensen om kraanwater vragen, geen flesjes water meer kopen en men gaat inzien dat onnodig relatief veel geld wordt uitgegeven aan bekende merken water. Kortom, het wordt tijd voor de drinkwaterbedrijven hun bestaande campagnes om water uit de kraan te drinken en flesjes met kraanwater te vullen, opnieuw voor het voetlicht te brengen. De ondersteuning vanuit de Tweede Kamer is er al. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 20 / 2009 4

/ Evaluatie druktest Evides: lekken door samenloop van omstandigheden

6

/ Wordt ‘Delft Spetterstad’ waterhoofdstad van Nederland?

8

/ De voors en tegens van de particulier als afkoppelaar

10 / Verkennend onderzoek naar mening burger over waterrobuust bouwen

6

Koen Mathot, Martijn Steenstra en Erik Luijendijk

12 / Innovatieve uitdaging in proeftuinen van waterkader Haaglanden

15 / Bewegen tussen zout en zoet Victor van den Berg, Leo Santbergen en Ies de Vries

18 / Interview met Renske Peters

18

Maarten Gast

20 / Opinie: Kennis over onderhandelen en mediation helpt Nederlands waterbeheer nationaal en internationaal Ebel Smidt, Paul Meerts en Pieter van der Zaag

22 / Opinie: Veerman en Elverding; vernieuwing in waterbeleid en uitvoering Ytsen Deelstra, Jessica Keetelaar, Johan Kabout en Huub van Zwam

36

24 / Waterwerken 29 / Klimaatverandering en verzoeting van de Rijn Matthijs Bonte en Gertjan Zwolsman

32 / CFD-modellering: spreiding verblijftijd in reservoir ongevoelig voor ontwerp Harrie Timmer, Lucyna Magda, Bas Wols en Luuk Rietveld

36 / Effecten van de rode Amerikaanse rivierkreeft op de vegetatie en macrofauna van sloten Ralf Verdonschot, Hanneke van Schaik en Piet verdonschot

40 / Agenda 41 / Handel & Industrie

Bij de voorpagina: Op veel plaatsen wordt nagedacht over waterrobuust bouwen, maar wat vinden burgers hiervan? (zie pagina 10).


Evaluaties druktest Evides: lekken door samenloop van omstandigheden Het breken van waterleidingen afgelopen april in Rotterdam tijdens een druktest door Evides kon gebeuren door een samenloop van omstandigheden. Evides voerde bij wijze van test de druk in de leidingen op om de leveringszekerheid ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen. De verhoogde druk leidde echter tot een aantal storingen in het leidingnet. De oorzaak hiervan lag in de programmatuur van de twee hogedrukpompen die het water vanaf de productielocatie Berenplaat transporteren, het afslaan van een dieselgemaal en - de door die combinatie ontstane - drukschommelingen. Door die schommelingen begaven zwakke plekken in het leidingnet het. Dit blijkt uit de technische evaluatie die het waterbedrijf uitvoerde.

E

vides voerde de test uit op 6 april vanaf productielocatie Berenplaat in Spijkenisse. De test had als doel om na te gaan of en zo ja, in hoeverre het mogelijk is om met het bestaande leidingnet - dat gevoed wordt vanuit Berenplaat - te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar water rond de Tweede Maasvlakte. Vanaf 6 april is de druk gefaseerd en gecontroleerd opgevoerd van 44 naar 50 mwk, dit in stappen van 1,5 mwk per dag. Het streefgetal lag daarmee ruim binnen de marges, aangezien het leidingnet is ontworpen op 60 mwk. Tot donderdagmiddag 9 april, toen de 50 mwk was bereikt, deden zich geen problemen voor. In de avond werd het aantal storingen echter groter dan normaal. Het totaal aantal storingen in Rotterdam en omgeving kwam gedurende de avond uit op 15. Deze verschilden sterk qua omvang, aard en impact en waren alle technisch relatief snel verholpen. Aan de Hilledijk te Rotterdam was sprake van een grote lekkage waarbij in zes woningen wateroverlast ontstond. Voorts hebben drie andere lekkages geleid tot ondergelopen straten. De overige elf lekkages betroffen betrekkelijk kleine lekkages, die leidden tot een tijdelijke onderbreking van de watervoorziening of tot tijdelijk verminderde druk. De maatschappelijke commotie was groot. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond begon een zogeheten GRIP 1-procedure (Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijding Procedure). GRIP 1 is de minst ernstige fase, GRIP 5 een nationale ramp. Het houdt in dat een CoPI werd ingesteld: een Commando Plaats Incident, waarin Evides participeerde. Ook intern stelde Evides een coördinatiecentrum in van waaruit de (herstel)werkzaamheden werden aangestuurd. Om 03.00 uur op vrijdag 10 april waren alle storingen verholpen en om 05.00 uur was de watervoorziening hersteld. Afschaling naar GRIP 0 had al eerder (om 01.00 uur) plaatsgevonden.

Aanpak gevolgen Evides begon op 10 april met het afhandelen van de gevolgen. Het betrof onder meer een

4

H2O / 20 - 2009

interne en externe evaluatie van het crisismanagement binnen het drinkwaterbedrijf. De externe evaluatie is uitgevoerd door het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Verder voerde hetzelfde COT een externe evaluatie uit van de voorbereiding van de druktest, evenals een technische evaluatie en de afhandeling van de schadeclaims.

Voorbereiding druktest

Afgelopen zomer zijn de evaluaties afgerond. Vervolgens is een actieplan opgesteld waarmee punten ter lering door de betrokken partijen in de praktijk kunnen worden gebracht. Evides keek daarbij met grote zorg naar de ontstane schade. De ingediende schadeclaims zijn binnen zes weken na de storing afgehandeld. Alle gedupeerden die de schade niet bij hun eigen verzekeringsmaatschappij konden claimen, hebben een schadevergoeding van Evides ontvangen.

De hulpdiensten zijn vooraf niet op de hoogte gesteld van de druktest. Dit was een bewuste keuze, aangezien de test grondig was voorbereid, uit de risicoanalyse bleek dat de kans dat het mis zou gaan zeer klein was én Evides geen onnodige onrust wilde oproepen. Het gevolg was echter dat hulpdiensten op 9 april niet direct een relatie konden leggen tussen de storingen en de druktest, waardoor zij zelf begonnen met de bestrijding van de lekken. Dat leidde er vervolgens toe dat het voor Evides lastig was om de regie te voeren over de mediaen publieksvoorlichting. Inmiddels zijn afspraken gemaakt met de Veiligheidsregio over uitwisseling van gegevens.

Resultaten evaluaties Crisismanagement

De storingen zijn in korte tijd adequaat afgehandeld. De watervoorziening is relatief snel weer volledig hersteld. Van een ‘crisis’ was dan ook in technische zin geen sprake. Uit een achteraf uitgevoerde analyse van het crisismanagement bleek dat Evides werd overrompeld door de enorme aandacht van de media en het tempo van de berichtgeving. Opvallend daarbij was dat het beeld in de media sterk verschilde van wat er feitelijk aan de hand was. In de beeldvorming was sprake van 15 grote storingen in Rotterdam en omgeving. In werkelijkheid ging het echter om enkele grote storingen en een aantal kleinere lekkages. Het bleek uitermate lastig om dit beeld recht te zetten. Belangrijke aandachtspunten voor de toekomst zijn volgens Evides de informatievoorziening, het ‘detecteren’ van de omvang en impact van incidenten (waarbij het niet alleen gaat om de technische impact maar ook om de maatschappelijke impact en de impact van de media) en de samenwerking met de Veiligheidsregio’s (en daarbinnen de diverse hulpdiensten) binnen het voorzieningsgebied.

De voorbereiding van de druktest verliep goed. Evides heeft in een vroegtijdig stadium een projectorganisatie in het leven geroepen en een draaiboek opgesteld. Daarnaast is samen met een extern bureau een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan diverse beheermaatregelen zijn getroffen.

Technische evaluatie

De evaluatie heeft uitgewezen dat de lekkages zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Het belangrijkste leerpunt ligt op het vlak van de besturingssoftware voor de pompbediening. Om het water vanaf Berenplaat in het net te pompen, beschikt de productielocatie over twee elektrische hogedruk-pompstations. Daarnaast heeft Berenplaat nog een dieselpompstation dat regulier niet wordt ingezet. Tijdens de druktest is dit pompstation voor de zekerheid ook ingeschakeld om drukschommelingen te voorkomen in het geval een storing aan één van de elektrische pompstations zou ontstaan. Bij het verder opvoeren van de druk bleek: • dat één van de elektrische pompstations substantieel meer water ging transporteren. Hierdoor werd de volumestroom ongelijkmatig verdeeld over de pompstrangen. Dit was een onverwacht effect in de regeling. De oorzaak hiervan wordt onderzocht;


actualiteit

Productielocatie De Berenplaat, van waaruit Evides op 6 april de druktest uitvoerde die leidde tot 15 lekkages in de waterleidingen in Rotterdam en omgeving (foto: Aeroview). •

dat het dieselpompstation niet in staat was om bij drukken van 48 mwk en hoger nog water te leveren (dit sloeg dus af ). Ook hier moet nader onderzoek uitwijzen waarom het dieselpompstation dergelijke drukken niet (meer) aankan; dat door deze beide factoren snelle drukschommelingen ontstonden in het waterleidingnet. De lekkages zijn ontstaan als gevolg van de snelle drukschommelingen in combinatie met een hogere druk op zwakke plekken in het leidingnet.

De evaluatie heeft verder aangetoond dat op de plaatsen waar de lekkages ontstonden, sprake was van verschillende soorten leidingmateriaal. Het betrof stalen, gietijzeren en pvc-leidingen. Bij enkele kleine lekkages ging het om pvc-leidingen uit de jaren ‘70, waarvan inmiddels bekend is dat de kwaliteit kan wisselen. Om die reden is Evides in 2007 begonnen met het preventief vervangen van deze leidingen. Op de Hilledijk ging het om een gietijzeren leiding in de grond. Dit materiaal is zeer sterk en heeft een lange

levensduur. Hiernaar vindt momenteel onderzoek plaats. Evides zal een hernieuwde risico-inventarisatie gaan uitvoeren op het gehele gietijzeren leidingbestand en een deel van de stalen leidingen. met dank aan Roy Tummers (hoofd Strategie Evides)

advertentie

FIBER FILTRATION “De specialist in filtratie”

ook voor IBA Systemen

•DE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMAT® •AUTOMATISCHE FILTRATIE MET FIBERTECHNOLOGIE TOT 3 MICRON •ZELFDENKENDE ROBOTFILTER MCFM (DIS)CONTINU REINIGEND TOT 15 MICRON •GROF AUTOCLEAN FILTERS, TROMMELFILTERS EN ZEEFDEKKEN •KAARSEN, ZAKKEN EN FILTERMEDIA

ALLES VINDT U OP : WWW.FIBERFILTRATION.COM

H2O / 20 - 2009

5


Wordt ‘Delft Spetterstad’ waterhoofdstad van Nederland? De gemeente Delft wil de watertechnologie-hoofdstad van Nederland worden. Door het bouwen van een ‘Aquapolis’ binnen de gemeentegrenzen ontstaat een nationaal centrum waar alle Nederlandse watertechnologie tentoongesteld kan worden. Niet alleen voor de vele watergerelateerde bedrijven en instellingen in Delft, maar voor heel Nederland. Hoe dit centrum zich zou moeten verhouden tot het nog te bouwen Nationaal Centrum voor Water in Rotterdam is niet duidelijk. Rotterdam is door het samenwerkingsverband Dutch Delta Design 2012 aangewezen om dat centrum te bouwen. Dat bleek tijdens de derde Delftse Waterconferentie, die op 7 oktober - uiteraard - in Delft plaatsvond.

H

et thema van de dag was de toekomst van de Nederlandse water- en deltatechnologiesector. Een groot aantal sprekers uit het bedrijfsleven, de kennisinstituten en overheid ging in op de sterke én zwakke plekken van de Nederlandse watersector, met name op de buitenlandse markt. Ook werd gekeken hoe innovaties kunnen worden gestimuleerd en - belangrijker nog - in de praktijk worden gebracht. Dat de noodzaak voor innovaties bestaat, was voor alle aanwezigen duidelijk. Door de groeiende wereldbevolking, de toenemende welvaart en de klimaatverandering bestaat grote behoefte aan meer zoet water, maar ook aan bescherming tegen eventuele overstromingen of wateroverlast.

Ook de al aanwezige kennis en de goede reputatie van Nederland op watergebied werden erkend, maar daar werden wel wat kanttekeningen bij gemaakt. Zo stelde Mark van Eekeren (Royal Haskoning) dat Nederland mondiaal gezien een kleine speler is, met op sommige punten gedateerde referenties en relatief duur. Frank Goossensen (Arcadis) voegde daaraan toe dat de kennis van Nederland op sommige punten niet altijd toereikend is en de markt voor onze waterkennis gelimiteerd. Ook zijn wij soms onze eigen concurrent, waarbij bedrijven en overheid niet altijd hetzelfde zeggen en doen, aldus Goossensen. Djevan Schiferli ten slotte (IBM) haalde ook de interne (Nederlandse) strijd aan. Volgens hem mag

de Nederlandse ambitie ook wel wat groter zijn. Hij mist voortrekkers die de watersector enthousiast maken om spijkers met koppen te slaan. Eén van de manieren waarop de Nederlandse watersector zich in zowel binnen- als buitenland kan profileren is via een nationaal watercentrum. Dat zou gebruikt kunnen worden om burgers bewust te maken van water, maar ook om potentiële (buitenlandse) waterklanten een indruk te geven van wat de Nederlandse watersector voor hen kan betekenen. De aanwezigen bleken veel potentie te zien in zo’n centrum. Bert Satijn (Leven met Water) liet al een ontwerp zien van dit ‘Aquapolis’,

Terwijl Delft zich steeds meer wil profileren als de hoofdstad van Nederland op het gebied van watertechnologie, is Rotterdam volop bezig met de voorbereiding van drijvende woonwijken. Een paviljoen met drie drijvende bollen zal vanaf volgend jaar mei in de Rijnhaven als blikvanger te zien zijn.

6

H2O / 20 - 2009


verslag ‘Zwemwater niet effectief tegen Legionella’ Chloor is vooral in lange waterleidingen niet effectief bij de bestrijding van Legionella. Daarom moeten we het niet opnieuw toevoegen aan ons drinkwater, dat tot het beste van de wereld behoort. “Drinkwaterleidingbedrijven kun je niet vragen zwemwater te distribueren”, aldus microbioloog Dick van der Kooij (KWR Watercycle Research Institute) tijdens het jubileumcongres ‘Tien jaar na Bovenkarspel’ van de stichting Veteranenziekte op 1 oktober in Amersfoort. De conclusie dat desinfecteringsmiddelen geen optie zijn voor het oplossen van de legionellaproblemen werd door het overgrote deel van de 190 congresgangers met instemming begroet. dat binnen de grenzen van Delft zou moeten komen. Getuige de aanwezigheid van een drietal Delftse wethouders en een aantal raadsleden wordt dit initiatief binnen Delft al breed gedragen. Hoe dit centrum zich zou verhouden met het watercentrum dat in Rotterdam zou komen, is niet duidelijk. Het initiatief Dutch Delta Design 2012 (zie H2O nummer 14/15, pag. 4), waarvan ook een aantal aanwezigen van deze Delftse conferentie lid is, heeft Rotterdam aangewezen als de stad waar een Nationaal Centrum voor Water zou komen. Dit centrum zou in mei volgend jaar al open moeten gaan. Of deze initiatieven elkaar bijten of aanvullen werd niet duidelijk. Wel gaf één van de aanwezige raadsleden aan dat gesproken wordt met Rotterdam. Dat de Nederlandse watersector veel dingen goed doet, staat buiten kijf. Uiteraard zijn daar de grote internationale projecten, de goed-presterende drinkwatersector en onze Deltawerken, maar ook op kleinere nationale schaal kunnen we meer dan we denken. Zo bleek uit het verhaal van Frans van de Ven (TU Delft) dat er al 180 mogelijke maatregelen bestaan om (toekomstige) waterproblemen in de stad op te lossen. Het is niet zinvol die alle 180 lukraak toe te passen, maar aan de hand van een drietal stappen kan al een aantal problemen worden aangepakt. Het technische aspect is daarbij niet het probleem, maar wel de bijbehorende gedragsverandering van de betrokken actoren, aldus Van de Ven. Guus Berkhout (TU Delft) benadrukte dat laatste nog eens. “De toekomst zit vol onzekerheden. Op dit moment hebben we de neiging af te wachten en meer van hetzelfde te doen.” Hij bepleitte een actieve houding, door nu te bepalen hoe de toekomst eruit moet zien en daar naartoe te werken. Die actieve houding, het ‘doorpakken’, zouden de aanwezigen sowieso meer willen zien. Niet alleen bij bedrijven, maar juist bij de verschillende overheden. Djeevan Schiferli gaf aan dat hij bereid was tijd en geld te investeren in de veelbelovende projecten die werden genoemd, maar dan moeten er wel op korte termijn knopen worden doorgehakt. Daarom riep hij op persoonlijk titel de aanwezigen op actie te ondernemen. Een oproep die door zowel de aanwezigen in de zaal als zijn medesprekers van Royal Haskoning als Arcadis warm ontvangen werd.

H

et technisch inzicht en de instrumenten om Legionella aan te pakken zijn er, maar het schort aan de implementatie op de werkvloer. Nader onderzoek is nodig om te zien hoe we het kennisniveau in de installatiesector kunnen verbeteren en wat er verder moet gebeuren. Dat is volgens Leo Bikker, bestuurslid van de Stichting Veteranenziekte, een andere belangrijke conclusie: “Het overdragen van kennis moet nu echt in beeld komen.” Drinkwaterzuiveringsinstallaties zijn vrijwel bacterievrij, maar Legionella wordt wel aangetroffen in het effluent van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het feit dat met name kleinere koeltorens een besmettingsbron vormen, is bekend. Frank Oesterholt, senior onderzoeker van KWR Industrie en Water, pleitte daarom voor een verschillende beleidsaanpak van torens voor comfort- en voor industriële koeling. Mede naar aanleiding van de besmetting van 31 mensen in 2006 in Amsterdam is “er nu terecht grotere aandacht voor gebouwgebonden koeltorens”, aldus de onderzoeker.

Detectiemethoden Oesterholt wees er bovendien op dat koeltorens zelfs een besmettingsbron kunnen vormen wanneer ze relatief ver zijn verwijderd van bewoonde gebieden. Bij onderzoek naar de aanwezigheid van Legionella in relatie tot type en bedrijfsvoering worden hoge eisen aan detectiemethoden gesteld. Moleculaire technieken, zoals Q-PCR, bieden voordelen en tonen aan dat grote aantallen bacteriën in koeltorens kunnen voorkomen. Tijdens het congres werd bevestigd dat slechts een aantal legionellabacteriën mensen ziek maakt. “Ondanks veel onderzoek weten we nog steeds weinig van het verband tussen het optreden van de ziekteverschijnselen en de (aard van de) besmetting.” Arts-microbioloog Ed IJzerman, directeur van de Stichting Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, stelde dat bij een groot aantal besmettingsgevallen geen verband is gevonden met de aanwezigheid van Legionella in de omgeving. “De meest gevonden genotypering van serogroep 1-stammen bij patiënten is bij brononderzoek slechts eenmaal gevonden. De vraag is: kunnen we de betreffende ziekmakers niet analyseren, is de concentratie zo laag dat ze niet zijn te detecteren of zien we nog iets geheel over het hoofd?” Er is, volgens IJzerman, nog veel onderzoek nodig om een duidelijk verband te leggen tussen de aanwezigheid van Legionella en besmettingsgevallen. “Het

oplossen van dit mysterie is een onderzoeksdoelstelling, waarvan de uitkomst consequenties zou kunnen hebben voor de huidige richtlijnen ter voorkoming van legionellainfecties.” Roel Coutinho, directeur van het Centrum Infectiebestrijding van het RIVM, had het publiek, dat bestond uit een unieke combinatie van slachtoffers, medici en technici, eerder al verteld dat er zo’n 50 legionellaspeciës bekend zijn, maar dat de L. pneumophila veruit de grootste infectiebron is. Volgens hem en andere sprekers worden veel Nederlanders in het buitenland geinfecteerd, maar stijgt het aantal gevallen in eigen land. Het sterftecijfer daalt geleidelijk. Coutinho verwacht dat legionellose, ondanks alle maatregelen, nooit volledig is uit te bannen. Wel is de ziekte dankzij nieuwe diagnostische methoden, zoals de urine-antigeentest (die als nadeel heeft dat naast L. pneumophila weinig andere legionellasoorten worden gedetecteerd), sneller te ontdekken. Een week na het congres kondigde minister Cramer lik-op-stukbeleid aan. Uit kritische RIVM-rapporten blijkt namelijk dat ziekenhuizen, sauna’s en zwembaden de voorschriften onvoldoende naleven. Eigenaren van prioritaire instellingen die te weinig doen om legionellabesmetting te voorkomen, kunnen van de VROM Inspectie boetes van duizenden euro’s verwachten. Medio 2010 treedt de nieuwe Drinkwaterwet in werking. Die wordt dan ook opgenomen in de Wet economische delicten. Dit effent de weg voor nog hogere boetes bij niet-naleving van de legionellavoorschriften. “Dit bevestigt onze aanname dat de naleving nog niet overal serieus wordt genomen”, aldus Leo Bikker.

Dick Kooijman (rechts) krijgt de Legionella Award 2009 uit handen van voorzitter Leo de Zeeuw van de stichting Veteranenziekte (foto: Pieter Joost Sluis).

H2O / 20 - 2009

7


De voors en tegens van de particulier als afkoppelaar Waterschap Rivierenland vindt het geen goed idee particulieren te verplichten hemelwater dat op hun eigen perceel terechtkomt, af te koppelen. “Ik heb er geen vertrouwen in dat zij de voorzieningen kunnen onderhouden”, aldus een woordvoerster van het waterschap tijdens de Afkoppeldag van stichting RIONED op 29 september in Ede. Volgens veel andere deelnemers aan de bijeenkomst is het juist goed als gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid de burger meer verantwoordelijkheid te geven. “Het waterschap blokkeert rijksbeleid en dat is niet gewenst.”

P

articuliere eigenaren zijn in principe zelf sinds kort verantwoordelijk voor het verwerken van regenwater dat op hun perceel terechtkomt. Voor gemeenten geldt een inzamel- en verwerkingsplicht wanneer dat in redelijkheid niet van particulieren kan worden gevraagd. Ze hebben sinds de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken, en de daarmee gepaard gaande wijziging van de Wet milieubeheer, een nieuw instrument gekregen om hun watertaken (zorgplichten) vorm te geven. Ze mogen, maar zijn niet verplicht, in een verordening regels stellen aan het lozen van afvalwater op de riolering en op of in de bodem. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een modelverordening uitgewerkt, waarmee het afkoppelen van lozingen van hemel- en grondwater op een openbaar vuilwaterriool zonodig is af te dwingen.

is essentieel. “Gemeenten moeten flink wat beleidskeuzes maken. Vragen we perceeleigenaren te infiltreren, af te voeren naar oppervlaktewater en/of te bergen? Komt er in de toekomst een verplichte berging op eigen terrein van 0, 10, 20 of 36 mm? Maar ook: gaan we afkoppelen en waar? Verplichten we duurzame omgang met hemelwater (bij nieuwbouw of verbouw?) bijvoorbeeld door opgelegde infiltratie?” En niet onbelangrijk: “Hebben we daarvoor een verordening nodig?” Dagvoorzitter Hugo Gastkemper, directeur van Stichting RIONED, waarschuwde: “Soms is het beter bestaande situaties te laten zoals ze zijn, terwijl het in andere gevallen heel logisch is af te koppelen. Wanneer we kiezen voor blinde toepassing en afkoppelen een doel op zich wordt, is dat een slinger te ver en slaan we door.”

Volgens Karst Jan van Esch, senioradviseur riolering en stedelijk waterbeheer bij Grontmij, maakt de Wet gemeentelijke watertaken ‘de rol van de particulier expliciet’. “De eigenaar is verantwoordelijk, tenzij - zo blijkt uit de uitspraak van de bestuursrechter over een kwestie in Kapelle (gemeente Wemeldinge) - de gemeente bijvoorbeeld had kunnen voorkomen dat hemelwater dat op de openbare weg neerkwam schade aanrichtte in een particuliere woning. In een gemeentelijk rioleringsplan moet volgens Van Esch staan wat de zorgplichten zijn, waar sprake is van gescheiden riolering, wat van de particulier wordt verwacht en hoe de gemeente zelf omgaat met hemelwater. Het moet gaan om hoofdlijnen. Samenwerking

Verschillen en overeenkomsten Doordat het gebruik van de verordening niet verplicht is, kunnen straks grote verschillen ontstaan in de manier waarop gemeenten particulieren bij de uitvoering van de zorgplicht Afvalwater (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwatermaatregelen) betrekken. Wel is vrijwel iedereen het erover eens dat een goede communicatie met particulieren van essentieel belang is. Vier voorbeelden maken dat aan de deelnemers van de Afkoppeldag duidelijk. In Ridderkerk staan 125 woningen langs de Waaldijk. Het gemengde riool loopt door hun achtertuinen. Bij hevige regenval betekent dat wateroverlast in lager gelegen straten

en riooloverstort op de Waal. “Dé technische oplossing is afkoppeling van deze woningen naar de Waal, maar de sterk individueel ingestelde bewoners wilden geen veranderingen in hun tuin. We hebben gekozen voor een individuele benadering. Dat leverde lastige gesprekken op, waarin we hebben geprobeerd hen te overtuigen van het nut. Inmiddels zijn er van de 125 woningen 60 gereed en zijn 50 afspraken voor andere gemaakt. Bij het begin was tien procent van de percelen afgekoppeld, begin 2010 is dat 80 procent. De gemeente betaalt circa 2.000 euro per woning en er is een subsidie van het waterschap”, aldus Rien Maaskant, coördinator procesbeheer van de gemeente. “Afkoppelen is dus communiceren.” In Utrecht is het motto “Burgers niet lastigvallen, maar ze er wel van bewust maken hoe ze het best kunnen omgaan met regenwater”, zegt Michiel Rijsdijk, stedelijk adviseur water. In de Waterkeet, een oude bloemenwagen die er van binnen uitziet als het riool van Parijs, is een voorstelling/tentoonstelling over regenwater te zien. Bewoners die dit mobiele informatieen educatiecentrum bezoeken, weten na afloop wat zij kunnen doen om te voorkomen dat regenwater in het riool terechtkomt. Ze krijgen tips als ‘bestraat de tuin zo min mogelijk of gebruik anders waterdoorlatende stenen of brede voegen’. Daarnaast wil de gemeente particulieren bij wijze van proef met subsidie stimuleren een groen dak op hun woning of schuur te plaatsen. Volgens Rijsdijk zorgt deze aanpak ervoor dat steeds meer bewoners willen afkoppelen. In Nijmegen bestaat sinds 2001 een Waterplan dat de ambitie heeft waterbewustzijn te stimuleren. Ook hier is flink ingezet op communicatie. Het WaterServicePunt is als waterloket al acht jaar een succes. Burgers kunnen aansluiten op gemeentelijke projecten als straat- en rioolrenovaties. De particuliere participatie is in vijf jaar tijd gegroeid van 40 naar gemiddeld 80 procent. Voor autonoom particulier afkoppelen zijn tot en met vorig jaar 111 subsidieverzoeken binnengekomen voor ruim 25.000 vierkante meter. Dit jaar zijn al 30 aanvragen gedaan voor ruim 13.500 vierkante meter. Adviseur Jos van der Lint vindt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben als het gaat om waterbewust handelen en is ervan overtuigd dat goede communicatie de afkoppelbereidheid vergroot en een bijdrage van de gemeente daarbij helpt. Als het heel hard regent in Wijk aan Zee ontstaat op het laagste punt, in het centrum,

8

H2O / 20 - 2009


verslag wateroverlast. De riolering kan de toevoer niet verwerken, loopt vol en de overstort op het strand is dan niet groot genoeg om al het water van de daken, wegen en straten te kunnen verwerken. De gemeente Beverwijk wil nu de wateroverlast en de sanering in Wijk aan Zee integraal aanpakken en de overstort op het strand eerder sluiten dan de afgesproken uiterlijke datum van 31 december 2014. In 2006 was nog 25 hectare verhard oppervlak aangesloten op de riolering, inmiddels is tweederde daarvan afgekoppeld. Voor het restant doet de gemeente ook een beroep op de inwoners van Wijk aan Zee. Hen is gevraagd vrijwillig daken af te koppelen en regenwater af te voeren naar de bodem door gebruik te maken van de meest gangbare infiltratietechnieken. De kosten zijn voor rekening van de gemeente, maar Dirk Sijtsema, leider van

het afkoppelproject, sluit niet uit dat de rioolheffing, net als in andere plaatsen, omhoog gaat. Er zijn ook gemeenten die afkoppeling aan de voorkant, de straatzijde, betalen en de rekening voor het afkoppelen van de tuin (gedeeltelijk) bij de bewoners leggen.

Gevaren John Evers (Kragten) prijst de voordelen van afkoppelen, maar wijst nadrukkelijk ook op de gevaren die eraan kleven. “Het goed functioneren van ons rioleringsstelsel komt in het gedrang.” Hij benadrukt het belang van het goed functioneren van de be- en ontluchting van de rioleringsstelsels (buitenshuis en binnenhuis). “Er wordt bovendien vaak niet nagedacht over wanneer en waar mag worden afgekoppeld. Een les is om met afkoppelen te beginnen in het bovenstroomse gedeelte van het

rioleringsgebied en niet in het midden of aan het eind.” Zijn conclusies: “Stichting RIONED heeft het ontbreken van regelgeving over be- en ontluchting aangekaart bij het ministerie van VROM en de VNG. Op dit moment is de eigenaar van de woning niet verantwoordelijk als de be- en ontluchting van de buitenriolering van de woning niet functioneert. De gemeente is aansprakelijk wanneer na afkoppelen overlast ontstaat, ook binnenshuis.” Ronald Wentink, senior projectleider stedelijk water en riolering van Tauw, concludeert dat hét robuuste systeem voor het afkoppelen van hemelwater op particulier terrein niet bestaat, maar dat systemen onder bepaalde omstandigheden wel behoorlijk robuust kunnen zijn. In alle gevallen is maatwerk nodig en zijn goed gebruik en onderhoud van groot belang.

De hemelwaterzorgplicht Ook Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zet vraagtekens bij de praktische uitvoerbaarheid van de zorgplicht voor eigenaren voor de verwerking van regenwater. Dit bleek tijdens een symposium over de hemelwaterzorgplicht op de vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement op 7 oktober in ‘s-Hertogenbosch.

R

oel Bronda van De Stichtse Rijnlanden liet daar aan de hand van een beslisschema zien hoe het hoogheemraadschap met de betrokken gemeenten de discussie aangaat over de beste wijze van afvoer van regenwater op open water. De Stichtse Rijnlanden is er voorstander van dat die gemeenten met het waterschap hetzelfde beleid voeren. Wel blijven het adviezen aan de gemeente. De gemeente maakt uiteindelijk de afweging volgens de nieuwe regelgeving op dit gebied (de Wet gemeentelijke watertaken). De Stichtse Rijnlanden heeft inmiddels geregeld dat aanleg van extra verharding gecompenseerd moet worden door een extra watervoorziening.

Dichtslibben doorlatende verharding Antal Zuurman (adviseur Water bij het Ingenieursbureau Nijmegen) liet de circa

80 aanwezigen tijdens dit symposium voorbeelden zien van slecht beheer op het gebied van afkoppelen en infiltratiemiddelen. Niet alleen Nijmegen overigens, maar ook andere steden zien vaak infiltratiebestrating na verloop van tijd dichtslibben met zand, waardoor de straten onder water lopen bij hevige regen of groen gaan uitslaan. Zuurman blijft voorstander van dit soort infiltratiemiddelen, maar gaf zijn publiek mee dat het beheer ervan bewerkelijk is en niet goedkoop. Om inzicht in de praktijkkosten te krijgen is in Nijmegen een master BOM-plan gemaakt (BOM staat hier voor Beheer, Onderhoud en Monitoring). Het geeft ook zich op de infiltratie- en bergingscapaciteit van de systemen en de mate van kwaliteitsvermindering bij bepaald beheer.

regenwater op eigen terrein. Wat moet die burger doen als het regenwater niet geïnfiltreerd kan worden? Hij brak op dit punt een lans voor de afkoppelkansenkaart, die her en der in Nederland al gebruikt wordt. Gemeenten zullen evenals de waterschappen moeten gaan zoeken naar (grotere) bergingsvijvers, naar mogelijkheden tot afkoppelen bij de vervanging van riolen en eventueel gebruik moeten maken van een waterbergingsbank. Waterschap Rivierenland experimenteert hiermee. Deze ‘bank’ van beschikbare bergingsgebieden kan soelaas bieden voor gemeenten en waterschappen die binnen hun eigen beheergebied geen ruimte hiervoor kunnen vrijmaken.

Afkoppelkansenkaart Stefan Daamen (Breijn) vroeg zich af of de doorsnee-burger al weet dat hij of zij verantwoordelijk is voor de inzameling van

Het beslisschema ten aanzien van de afvoer van regenwater op open water.

nieuwe verharding kwetsbaar water normaal

schone daken en gevels

alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift

schone openbare ruimte

alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift niet toegestaan

beperkt verontreinigde openbare ruimte

vuile oppervlakken

advies: alleen afvoeren als geen uitlogende materialen worden toegepast lozen geen probleem

advies: voorzuivering toepassen advies: niet afvoeren, aansluiten op verbeterd gescheiden rioolstelsel

bestaande verharding kwetsbaar water normaal

alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift

lozen geen probleem

alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift alleen toegestaan als voldaan wordt aan maatwerkvoorschrift niet toegestaan

lozen geen probleem

advies: voorzuivering toepassen advies: niet afvoeren, aansluiten op verbeterd gescheiden rioolstelsel

H2O / 20 - 2009

9


Verkennend onderzoek naar mening burger over waterrobuust bouwen Nieuw te bouwen stedelijk gebied kan zo worden ingericht dat bij een overstroming de schade beperkt is en er weinig slachtoffers vallen. Op veel plaatsen wordt nagedacht over het toepassen van vormen van waterrobuust bouwen, maar wat vinden burgers hier eigenlijk van? Uit een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in opdracht van de Hogeschool Zeeland en begeleid door Grontmij, blijkt dat vooral waterrobuuste huizen die maar weinig afwijken van normaal geliefd zijn.

I

n Nederland is de kans op overstromingen zeer klein, maar nooit geheel uit te sluiten. Door onder andere onzekerheden die een verandering van het klimaat met zich meebrengt, is het inzicht gekomen dat het ook van belang is te kijken naar een situatie waarin het wél misgaat. In beleidsdocumenten van nationale en regionale overheden wordt gesproken over ‘meerlaags’ veiligheid: zowel veiligheid creëren door het voorkomen van overstromingen als door het afzwakken van de gevolgen van overstromingen en het inzetten op rampenbeheersing bij overstromingen. Met name het inzetten op het beperken van de gevolgen staat erg in de belangstelling. Deels hebben we het dan over bouwen op de juiste plaatsen. Uitgaande van bouwen op een overstroombare locatie kunnen de ruimtelijke inrichting en de woningen zo worden ontworpen dat schade en slachtoffers bij een overstroming beperkt blijven. Bij het ontwikkelen van een waterrobuuste inrichting zullen overheden zich steeds moeten afvragen of deze ook voldoet als leefomgeving voor toekomstige bewoners. Om zicht te krijgen op de manier waarop burgers tegen waterrobuuste maatregelen aankijken is dit verkennende onderzoek uitgevoerd. Waterrobuust bouwen is het zodanig inrichten van woningen, gebouwen en van de openbare ruimte in het algemeen dat de gevolgen van wateroverlast, overstromingen, watertekort en hitte zo klein mogelijk worden gemaakt. Het door het platform Beter Bouwen Beter Wonen uitgebrachte handboek Waterrobuust bouwen1) biedt een werkwijze voor het waterrobuust inrichten. Naast vele maatregelen tegen droogte- en waterschade zijn in dit boek maatregelen opgenomen die toegepast kunnen worden bij het inrichten van nieuw stedelijk gebied, zodat schade door een overstroming geminimaliseerd wordt.

Utrecht geïnterviewd en zeven personen bij overheden in het gebied (provincie Utrecht, gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden). De mening van burgers over de maatregelen is vergeleken met de mening van de overheden over de toepasbaarheid van de maatregelen.

Maatregelen De negen maatregelen die zijn voorgelegd aan burgers en overheden zijn: een woning met het woongedeelte op de eerste verdieping, een woning waarvan het vloerpeil is verhoogd, een woning op palen, een woning met een vluchtplaats in het midden van de buurt, een woning en tuin op een terp, een woning in een geheel opgehoogde wijk, een woning die alle water buiten houdt, een woning die bestand is tegen tijdelijk volstromen en een drijvende woning.

waardoor er in mijn ogen veel overlast kan ontstaan”, aldus een bewoonster uit Houten. Dat de ondervraagde burgers een voorkeur hebben voor standaard bouw en dus hun huidige woonsituatie niet graag zien veranderen, blijkt ook uit de hoge acceptatie van ophoogmaatregelen. Bij deze maatregelen wijken de woningen zelf niet af van de standaard bouw. Soms word het ophogen van de bouwgrond ook als extra waarde gezien. Het individueel ophogen bijvoorbeeld geeft veel van de ondervraagde mensen het ouderwetse veilige gevoel van een terp. De overheid vindt vooral dat terpen niet iets voor een woonwijk zijn maar beter toepasbaar zijn buiten dorps- en stadskernen. De gehele woonwijk ophogen kan volgens de meeste burgers en overheden goed fungeren als vluchtplaats voor een groot gebied, zodat veel burgers hierbij baat hebben.

Uitkomsten De geïnterviewde burgers blijken veel waarde te hechten aan de toegankelijkheid van een woning. Woningen waar een trap toegang biedt tot het leefgedeelte van de woning, worden vaak niet geaccepteerd. De burger vindt waterveiligheid belangrijk, maar wenst dat het leefcomfort daardoor niet vermindert. De overheden accepteerden deze maatregelen vaak wel: deze zijn immers veilig en dragen ook bij aan meer bewustzijn van waterveiligheid. Burgers vinden het vervelend geconfronteerd te worden met de mogelijkheid van een overstroming. Burgers hebben de voorkeur voor een woning met een ‘normaal’ uiterlijk zoals zij die nu hebben. De woning op palen wordt vaak niet gewaardeerd, zeker niet als deze op het land staat. Daarnaast vinden zowel burger als overheid de open ruimte onder de paalwoning niet prettig: “Ik vind het rommelig en onder die huizen krijg je oppervlaktes die voor iedereen toegankelijk zijn

Een andere oplossing om schade te voorkomen, is het waterdicht maken van een huis of de woonkamer op de begane grond zodanig aanpassen dat water weinig schade aanricht. Burgers geven aan best in deze woningen te willen wonen. De meeste ondervraagde burgers kregen echter geen veilig gevoel bij het zien van zo’n huis. Zowel burger als overheid blijken weinig geloof te hechten aan het waterdicht of waterbestendig maken van woningen. Beide partijen vertrouwen er niet op dat woningen daadwerkelijk waterdicht kunnen worden gemaakt. En het voordeel van woningen die waterbestendig zijn, is te klein. Schade aan de woning blijft weliswaar beperkt, maar schade aan de inboedel is er evengoed. Wel vonden beide partijen dat voor bestaande woningbouw het waterdicht maken van huizen door middel van schotten of andere middelen een goede noodmaatregel kan zijn.

Kansrijkheid maatregelen met betrekking tot acceptatie.

In het onderzoek is als casus een fictieve woonwijk voorgelegd aan burgers en overheden. Het betreft een woonwijk achter een dijk die minimaal twee meter onder water komt te staan als de dijk overloopt of doorbreekt. Negen maatregelen die de gevolgen kunnen beperken, zijn geselecteerd waarmee deze wijk waterrobuust kan worden ingericht. In dit onderzoek is alleen gekeken naar maatregelen die de directe woonsituatie van mensen beïinvloeden. In totaal zijn willekeurig 24 bewoners uit Tull en ‘t Waal en Houten in de provincie

10

H2O / 20 - 2009

maatregel

kansrijk m.b.t. acceptatie

wonen op eerste verdieping, berging op begane grond woning met verhoogd vloerpeil paalwoning

nee, tenzij aanpassing aan toegankelijkheid

centrale vluchtplaats in woonwijk individuele terpwoning bouwgrond gehele woonwijk ophogen waterdichte woning waterbestendige woonkamer op begane grond drijvende woning

nee, tenzij aanpassing aan toegankelijkheid nee, tenzij aanpassing aan toegankelijkheid en uiterlijk ja, communicatie naar bewoners aanbevolen ja, buiten bebouwde kernen ja, vluchtplaats voor hele polder nee, enkel bij bestaande woningbouw nee ja, voor selecte doelgroep


achtergrond burgers dat deden. Burgers lieten merken dat ze zich veilig voelen zolang ze achter de dijk wonen en noemen vaker schade aan inboedel, wooncomfort, aanzicht en sociale veiligheid als argument. Over het geheel bekeken blijken de meningen van de ondervraagde burgers en overheid geen groot verschil te vertonen. Uit de verschillen die zijn geconstateerd, blijkt dat de overheid over het algemeen iets positiever is over de maatregelen dan dat de burgers zijn.

Aanbevelingen Op basis van de interviews is bepaald welke maatregelen voor het waterrobuust inrichten van nieuw stedelijk gebied kansrijk zijn met betrekking tot acceptatie door burgers en overheden. In de tabel zijn deze weergegeven. Van minder kansrijke maatregelen is aangegeven welke aanbevelingen kunnen worden gedaan op basis van de meningen van de ondervraagde personen.

Uit het onderzoek blijkt dat de ondervraagde burgers in het algemeen meer oog hebben voor de woonsituatie dan voor de veiligheid. De meeste argumenten die ze gebruiken, hebben hierop betrekking. Over drijvend wonen hadden de meeste mensen een uitgesproken mening: ze kiezen er wel of niet

voor, omdat ze wel of niet van wonen bij het water houden. De overheden zagen drijvend wonen wel vaak als deel van een oplossing. De overheidsmedewerkers bleken veel meer vanuit het voorkómen van slachtoffers hun mening te geven dan dat de ondervraagde

Koen Mathot (Hogeschool Zeeland) Martijn Steenstra en Erik Luijendijk (Grontmij) NOTEN 1) Beter Bouwen Beter Wonen (2009). Waterrobuust bouwen, de kracht van kwetsbaarheid in een duurzaam ontwerp.

DAT IS AL 15 JAAR ZUIVER WATER!

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180 B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E

H2O / 20 - 2009

11


Innovatieve uitdaging in proeftuinen van Waterkader Haaglanden Samenwerking tussen publieke en private partijen moet voorkomen dat de regio Haaglanden (bestaande uit de gemeenten Den Haag, Delft, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer), net zoals in de jaren negentig, wordt getroffen door flinke wateroverlast. Zeven proeftuinen, die het hart vormen van het programma Waterkader Haaglanden, zijn bedoeld als katalysator om kennisvragen te genereren en ontwikkelde kennis, nieuwe concepten en innovatieve oplossingen snel te kunnen uitvoeren.

“I

n het in 2006 gesloten Regionaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat publieke en private partijen binnen het programma samenwerken om innovatieve oplossingen te helpen ontwikkelen voor water, ruimte en economie, een doorbraak te forceren voor de realisatie van de waterbergingsopgave en optimaal in te spelen op het veranderende klimaat. Waterkader Haaglanden stelt subsidies beschikbaar, bouwt kennis op, deelt deze kennis en past die in de praktijk toe in proeftuinen”, zegt programmaleider Carl Paauwe. Samen met de deelnemende partijen is, in samenspraak met ondernemers, belangen- en kennisorganisaties, een onderzoeksagenda opgesteld, die de onderzoeksvragen en activiteiten voor de komende jaren beschrijft. De proeftuinen zijn representatief voor drie gebiedstypen in de regio, die bestaat uit stad (40 procent), glas (tuinbouw, 30 procent) en gras (onder meer duinen en veenweidegebied, 30 procent). De regio levert een belangrijke bijdrage aan de nationale economie (10% van BNP). Door de hoge ruimtedruk (verstedelijkingsopgaven en greenport) en de complexe situatie (ligging aan zee met kustverdediging en extra neerslag en bodemdaling in veenweidepolders) is realisatie van de waterbergingsopgave op traditionele wijze vrijwel onhaalbaar. Ook doordat de kans op wateroverlast naar verwachting toeneemt door de opwarming van de aarde, zoekt men de oplossing in het ontwikkelen van technische, financieel-juridische, bestuurlijke en procesmatige innovatieve concepten en het snel beproeven van die nieuwe kennis en inzichten in de praktijk. Paauwe: “Het proeftuinenconcept biedt bij uitstek de gelegenheid nieuwe concepten te beproeven. Op een enkele plaats zijn we nu toe aan implementatie van de ontwikkelde kennis. We willen graag toe naar concrete acties.”

Keuzes “Stad, glas en gras hebben bij de start van het programma in 2006 elk een eigen gebiedsregisseur gekregen. Voor elke categorie zijn we gaan kijken welke polders het meest in aanmerking kwamen om een proeftuin te worden. In samenspraak met de bestuurders zijn de definitieve keuzes gemaakt”, zegt Ben van de Ven, die binnen het programmabureau Waterkader Haaglanden speciaal is belast met de coördinatie van de proeftuinen.

12

H2O / 20 - 2009

De representatieve proeftuinen zijn: Waalblok (glastuinbouw), Oranjepolder (glastuinbouw), Midden-Delfland (veenweidegebied), Plaspoelpolder (bedrijventerrein), Noordpolder (stedelijk gebied en landgoederenzone), Het Nieuwe Water (transformatie van glastuinbouw naar woningbouw) en Rijswijk-Zuid (nieuwe woningbouwlocatie). Het programma is begonnen met het uitvoeren van verkenningsstudies naar de omvang van de waterbergingsopgave in de gekozen proeftuinen. “Voordat we zover waren, is flink gediscussieerd over wie verantwoordelijk was voor het oplossen van de gigantische waterbergingsopgave in deze regio en wie dat zou gaan betalen. Na lang praten is besloten financiering niet uit te werken in het bestuursakkoord, maar is wel erkend dat het om een gezamenlijk probleem gaat dat om een gezamenlijke aanpak vraagt. De oplossing moet komen uit kennisontwikkeling en innovatie op het snijvlak van water, ruimte en economie en het erbij betrekken van private partijen”, aldus Paauwe. Volgens hem gaat het niet alleen om wateroverlast. “Dat is de laatste tijd niet eens zo’n probleem, waarschijnlijk omdat er al veel maatregelen zijn uitgevoerd die het systeem robuuster hebben gemaakt. Droogte en andere aspecten van klimaatveranderingen komen wel steeds meer op de agenda en de vraag is hoe we, gelet op functies en ontwikkelingen binnen de regio, maximaal kunnen inspelen op de bedreigingen én mogelijkheden die een veranderend klimaat met zich meebrengt.”

Uitvoering Eind volgend jaar zijn de partijen in vrijwel alle proeftuinen aan uitvoering toe. In Waalblok is men al zover. Daar wordt de ontwikkeling van een adaptatiestrategie gecombineerd met herstructurering van de glastuinbouw en kennisontwikkeling gericht op meervoudig ruimtegebruik, technische innovaties, gebiedsontwikkeling, samenwerking en financiering. Het is de bedoeling met behulp van het zogeheten 4 B-concept (bergen, bufferen, bereiden en begieten) een gesloten waterkringloop te realiseren, waarin het water meerdere functies krijgt. De eerste fase, de aanleg van een waterbergingskelder onder een kas, is al in uitvoering. De proeftuin Oranjepolder, evenals Waalblok gelegen in de gemeente Westland, is medio dit jaar van start gegaan. In deze polder

staan partijen voor één der grootste waterbergingsopgaven van de regio Haaglanden. Door te zoeken naar slimme combinaties van het herstructureren van de glastuinbouw, verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en het realiseren van waterberging creëert men daar maatschappelijke meerwaarde. In samenspraak met het ministerie van VROM volgt binnenkort een verkenning. Dit betreft een zogeheten Water+Ruimte+Economie-atelier. De proeftuin Rijswijk-Zuid is ook recent van start gegaan: de ontwikkeling van de laatste grote uitbreidingslocatie in Haaglanden, met circa 4.000 woningen en 15 hectare bedrijventerrein.

Bouwen op water Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland wil in Het Nieuwe Water ongeveer 1.200 woningen realiseren. Het gaat om de grootste waterwonen-locatie van Nederland. De bouw van de eerste drijvende appartementen, waarvoor de ontwerpen klaar zijn, begint naar verwachting medio 2010. Het project is uniek, omdat er voor deze woningen twee meter water op een stuk land komt dat nu nog droog ligt. Van de Ven: “Daarmee creëer je zowel een waterbergingsoppervlak als een unieke woonomgeving. Als het water stijgt, gaan de huizen mee omhoog, maar er zitten natuurlijk wel klimatologische en wateraspecten aan die je goed moet uitzoeken. De Ontwikkelingsmaatschappij gaat hierover samen met ons nadenken, rekeninghoudend met de vastgoeddoelen die ze wil halen. Als ze ook op dit gebied kwaliteit levert, wordt dit project wel een visitekaartje voor hen.” Traditionele methoden blijken in alle gevallen onvoldoende te werken. Innovatie is nodig om de beoogde doorbraak in de realisatie van de waterbergingsopgave te bewerkstelligen. Paauwe: “Het gaat dus vooral om de vraag: ‘Hoe krijg je alle partijen op de wagen en hoe houd je die rijdend in de richting van een oplossing?” Als er niets gebeurt loopt een aantal processen op den duur vast. “Dat besef klinkt uit het bestuursakkoord, dat experimenten buiten de bestaande regelgeving om stimuleert. De laatste jaren is via gemeentelijke waterplannen al heel wat toenadering en samenwerking ontstaan. Juist het gezamenlijk optrekken van het Hoogheemraadschap van Delfland met het stadsgewest, de provincie en alle gemeenten onderstreept dat alle partijen de noodzaak inzien van innovatie en van elkaar willen leren. Zo kunnen we er met z’n allen voor zorgen dat het technisch én


achtergrond

De zuidrand van de Oranjepolder (foto’s Waterkader Haaglanden).

financieel haalbaar wordt innovatieve waterbergingsoplossingen te realiseren. Door die kennis te ontsluiten, kunnen ook andere regio’s daarvan profiteren.”

Onzekerheden Paauwe: “Vanwege het grote aantal onzekerheden in de omvang en effecten van klimaatverandering is het inbouwen van flexibiliteit erg belangrijk. Er dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij investeringscycli in bijvoorbeeld de glastuinbouw (eens in de 10 tot 15 jaar) en stedelijke gebieden (langere periodes). Het heeft weinig zin nu al maatregelen te nemen voor het jaar 2100. Voor die tijd hebben we zoveel herstructureringen achter de rug dat het beeld dat we nu creëren, niet meer kan kloppen. Misschien hebben we hier dan een meer mediterraan klimaat.” In het kader van het programma ‘Kennis voor Klimaat’, waarin Waterkader Haaglanden participeert, is onlangs een onderzoek gestart, dat specifiek de effecten van de klimaatverandering in Haaglanden in beeld brengt. Aan de hand daarvan wordt het eenvoudiger prioriteiten te stellen. ‘Kennis voor Klimaat’ loopt door tot 2014. “Dan moet er een gefundeerd plan liggen

waarin staat met welke adaptatiestrategieën wij in Haaglanden kunnen anticiperen op klimaatveranderingen, zodat de regio minder kwetsbaar wordt en leefbaar en conomisch sterk blijft. Ook hier gaat het ons vooral om experimentele kennis en de toepasbaarheid ervan in de praktijk.” Het kennis- en innovatieprogramma ‘Ruimte voor water en economische ontwikkeling in Haaglanden’, waaraan Waterkader Haaglanden ook deelneemt en dat vooruitkijkt tot 2015 en focust op realisatie van de waterbergingsopgave, loopt eind 2011 af. De meeste kennisvragen moeten dan beantwoord zijn en extra financiële middelen en stimuleringsgelden gevonden om te kunnen blijven investeren in de proeftuinen. Het programmabureau Waterkader Haaglanden is niet primair verantwoordelijk voor de resultaten van het programma. Dat zijn de partijen in het samenwerkingsverband en de proeftuinen. Het programmabureau zorgt voor het omzetten van subsidie- en stimuleringsgeldenin concrete en het op goede wijze ontsluiten van projecten en opgedane kennis. Paauwe, Van de Ven en hun collega’s zorgen voor de

smeerolie en helpen, waar nodig, de direct betrokkenen in de proeftuinen. “Want daar moet het gebeuren.” Voor meer informatie: (070) 750 15 40 of waterkader@haaglanden.nl.

Platform

P

latform-artikelen worden in de regel, als de redactie ze accepteert, na ongeveer een maand geplaatst.

Op de redactie ligt een handleiding die ingaat op de opbouw van deze artikelen en de wijze waarop ze ingeleverd moeten worden. De maximale lengte bedraagt drie pagina’s (2.000 woorden), waarbij op iedere pagina één illustratie geplaatst kan worden. Wees kritisch met het gebruik van tabellen en grafieken. Deze nemen vaak veel ruimte in, zijn niet altijd verhelderend en zorgen voor saaie pagina’s die niet goed opgemaakt kunnen worden.

H2O / 20 - 2009

13


Water bergen in Noordpolder en Plaspoelpolder Twee van de zeven proeftuinen in Haaglanden, de stedelijke proeftuinen Noordpolder en het bedrijventerrein Plaspoelpolder in Rijswijk, hebben een forse waterbergingsopgave. Uit een verkenning door een consortium van DHV, Grontmij en Van Dijk Maasland BV blijkt dat de opgave prima te halen is met een combinatie van traditionele en innovatieve technieken.

D

e Noordpolder heeft, volgens berekeningen van Hoogheemraadschap Delfland, een bergingstekort van 50.350 kubieke meter. Voor de Plaspoelpolder bedraagt dit tekort 20.000 kubieke meter. Om deze bergingscapaciteit te realiseren, is het onvoldoende te volstaan met de aanleg van extra oppervlaktewater. De dichtheid van de stedelijke bebouwing is daarvoor te hoog en de groene openbare ruimte heeft voor een groot deel een belangrijke cultuurhistorische waarde. Er is voor de Noordpolder, in het grensgebied van Den Haag en Rijswijk, een aantal kansrijke opties om extra berging te realiseren: verbreding van de Broeksloot en het daarop aansluiten van extra waterpartijen. Bij de herinrichting van het Kruisvaarderspark en de herstructurering van Moerwijk is ook extra waterberging te realiseren. Samen levert dat 34.000 kubieke meter extra berging op. Dat betekent dat nog 16.000 kubieke meter water innovatief moet worden geborgen. De Plaspoelpolder heeft een opgave van 20.000 kubieke meter waterberging. Verbreding van bestaande watergangen, de aanleg van een vijver en een nieuwe watergang leveren slechts 3.200 kubieke meter extra waterberging op, een tekort van 17.000 kubieke meter waarvoor innovatieve oplossingen nodig zijn.

Innovatieve manieren van waterberging Uit de verkenning van innovatieve manieren van waterberging blijkt dat er vele

Het stadsdeel Laak in de Noordpolder.

14

H2O / 20 - 2009

technieken en methoden zijn, die als volgt zijn onder te verdelen: Zichtbare berging: op gebouwen: in gebouwen:

langs gebouwen: op verhard terrein:

op onverhard terrein: in oppervlaktewatersysteem:

Niet-zichtbare berging: onder gebouwen: onder (on)verhard terrein:

waterdak vegetatiedak water in een atrium benutting parkeergarage vergrote regenpijpen vegetatiewand op straat waterplein watergoot wadi meervoudig ruimtegebruik van oppervlaktewater drijvende waterkering balgstuw waterzakken in wegfundering bergingskelder in kratten op en in de constructie van een parkeergarage

in het oppervlaktewatersysteem: luchtzak

Niet alle innovaties zijn even geschikt voor toepassing in de Noord- en Plaspoelpolder. Bij de afweging was een belangrijk criterium dat vulling van de berging plaats kan vinden

onder vrij verval. De kansrijke innovaties in de proeftuinen zijn: • waterdak Platte daken kunnen prima dienen als waterberging. • vegetatiedak Een vorm van waterdak met een esthetisch hoge waarde. • vergrote regenpijpen langs gebouwen Dit heeft een beperkte invloed op de architectuur, maar realiseert relatief eenvoudig extra waterberging. • wadi Een greppel of verlaagd grasveld om water te bergen. • waterplein • drijvende waterkering • waterzak Toepasbaar in kruipruimten of kelders. • berging in kratten • bergingskelder Piekberging van regenwater kan plaatsvinden door een kelderconstructie aan te leggen onder (on) verhard oppervlak; • luchtzak Een opgeblazen zak onder water. Waterberging wordt gecreëerd door lucht uit de zak te laten ontsnappen.

Resultaat innovaties In de Noordpolder bestaat de mogelijkheid onder sportvelden waterberging te realiseren. Nieuwe gebouwen kunnen ook ingezet worden voor de opvang van water, denk hierbij aan vegetatiedaken, waterbergingsdaken en bergingszakken in de kruipruimte. Ook zijn een schoolplein en een nieuw plein bij het station te transformeren tot waterbergingspleinen. In totaal levert dit een innovatief potentieel op van 23.500 kubieke meter, terwijl slechts 16.000 kubieke meter benodigd is. Ruim voldoende dus. In de Plaspoelpolder is de nog benodigde 16.800 kubieke meter aan innovatieve berging te vinden door de vele platte daken in te richten als waterbergings- of vegetatiedak. Verder zijn er mogelijkheden voor waterberging onder nieuw aan te leggen wegen en parkeerplaatsen. Samen met andere maatregelen is op het bedrijventerrein een potentieel van ruim 21.000 kubieke meter aan innovatieve waterberging te vinden. Uit het voorgaande blijkt dat er technisch gezien voldoende mogelijkheden zijn om de waterbergingsopgave in te vullen. De vraag is wel of die innovatieve technieken ook financieel haalbaar zijn ten opzichte van traditionele waterberging. Berekend is dat wanneer wordt gekozen voor innovatietechnieken, in de Noordpolder en Plaspoelpolder een besparing kan worden gerealiseerd van 14,7 miljoen euro. Om de innovatieve berging te realiseren is samenwerken tussen alle partijen vereist. De mogelijkheid samen een leefomgeving te verbeteren en daarbij tegelijkertijd een belangrijk probleem, namelijk wateroverlast, aan te pakken, zal voor elke betrokkene een aansporing moeten zijn een constructieve dialoog aan te gaan.


achtergrond

Bewegen tussen zout en zoet Het kabinetsplan om - onder voorwaarden - uiterlijk in 2015 zout water toe te laten uit de Oosterschelde moet worden opgenomen in het definitieve Nationaal Waterplan. Dat staat in een advies dat de stuurgroep zuidwestelijke delta afgelopen juni aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat zond. Het is niet langer de vraag ‘of’ maar ‘wanneer’ het Volkerak-Zoommeer zout wordt.

D

e toekomst van het meer drukt ook een belangrijk stempel op mogelijke ontwikkelingen van andere voormalige deltawateren: het Markiezaatsmeer en de Binnenschelde. Cruciaal in het streven naar een goede ecologische toestand in deze wateren is een goede mix van biologische kwaliteit (soorten), chemische kwaliteit (stoffen) en hydromorfologische situatie (systeem, stroming, structuur). Voor het Volkerak-Zoommeer kan een gezond systeem ontstaan met slechts een beperkte stikstofreductie.

Niet vies Bij de zoektocht naar oplossingen voor een gezond Volkerak-Zoommeer zijn WestBrabant en Vlaanderen vaak afgeschilderd als boosdoeners. Uit een nadere analyse blijkt dat dit onjuist is: de fosfaatconcentratie in het water dat vanuit de Mark, de Dintel en de Vliet naar het Volkerak wordt afgevoerd, komt overeen met het maximaal toelaatbaar risiconiveau en is daarmee vergelijkbaar met de kwaliteit elders in Nederland. Het probleem van het meer ligt in zijn oorsprong: het is geen natuurlijk meer, maar een stagnant restant van een estuarium. Door het

meer zoet te maken, ‘ontstond’ nalevering van fosfaat. Uit de uitgevoerde Planstudie Waterkwaliteit blijkt dat deze nalevering ongeveer de helft bedraagt van de jaarvracht naar het meer. Deze hoeveelheid fosfaat komt in de zomermaanden in de waterkolom. Een ander knelpunt is dat het meer met zijn ondiepe bodem een relatief groot achterland omvat. Voor een deltawater of een diep gestratificeerd meer hoeft dit geen probleem te zijn. Maar het Volkerak is door de inrichting van het watersysteem zeer eutrofiëringsgevoelig. Het verdiepen van het meer is vanwege de hoge kosten geen realistische optie. Ook doorspoelen met zoet water blijkt geen haalbare mogelijkheid volgens de planstudie. Intussen worden in West-Brabant al jarenlang maatregelen genomen om de nutriëntenemissies omlaag te brengen. Zo komt er vanuit West-Brabant bijna geen druppel effluentwater meer in het meer. Bijna al het effluentwater wordt afgevoerd via het Hollands Diep en de Westerschelde. Ook in de landbouw worden veel projecten

uitgevoerd om de diffuse uit- en afspoeling te verminderen. Dat leverde succes op. Uit een trendanalyse blijkt dat het stroomgebied van de Mark en Vliet, voor wat betreft stikstof en fosfaat, voldoet aan de internationale afspraken uit het Noordzee-actieplan om emissies ten opzichte van 1985 met de helft te reduceren. Ook België trof maatregelen.

Realistische doelen Waterschap Brabantse Delta keek samen met Rijkswaterstaat Zeeland en de Provincie Noord-Brabant naar de noodzakelijke nutrientengehalten voor een gezond VolkerakZoommeer. Hierbij zijn met het programma KRW-verkenner mogelijkheden voor emissiereductie in beeld gebracht. Een belangrijke pijler van dit onderzoek vormt de integrale benadering van de gewenste ecologische situatie. Deltares zocht naar de optimale mix van graasdruk door schelpdieren, voldoende uitwisseling en nutriëntengehalten. Hierbij maakte het instituut gebruik van ervaringen bij andere zoutwatersystemen in de Zeeuwse delta: de Oosterschelde, het Veerse Meer en de Grevelingen. Op grond van de maatlat voor fytoplankton is de biologische toestand in Veerse Meer, Oosterschelde en

Blauwalgen bij Benedensas.

H2O / 20 - 2009

15


Grevelingen ‘goed’, ondanks de relatief hoge nutriëntengehalten. Daarbij is afgeweken van de landelijk bepaalde KRW-normen voor stikstof in overgangswateren. Deze landelijk afgeleide normen zijn namelijk gebaseerd op een veronderstelling dat een directe relatie bestaat tussen de ecologische toestand en de beschikbaarheid van nutriënten. Deze veronderstelling valt te betwijfelen. Het is beter om uit te gaan van een driehoeksverhouding tussen de biologische en chemische kwaliteit en de hydromorfologische situatie, niet alleen bij het Volkerak-Zoommeer maar ook bij andere wateren. Bij de landelijk bepaalde KRW-normen wordt tevens uitgegaan van een lineaire verdunningslijn tussen de hoge stikstofconcentraties in zoete en de lage stikstofconcentraties in zoute wateren, en dus op conservatief gedrag van stikstof in de overgang van zoet naar zout. Deze benadering is juist en adequaat voor de Rijn/Maas-uitstroom naar het kustwater via de Waterweg en het Haringvliet, waarvoor de normvergelijkingen zijn afgeleid. Deze benadering is niet adequaat voor de overgangswateren in de delta. Door de lange verblijftijd en de intensiteit van de biologische cyclus hebben deze wateren een zelfreinigend vermogen (denitrificatie), dat de concentratie ten opzichte van het aanvoerwater verlaagt.

Het Mark-Vlietsysteem met bronnen en concentraties.

16

H2O / 20 - 2009

Gewenste nutriëntenbelasting Een zout Volkerak-Zoommeer kan een grote gelijkenis gaan vertonen met het huidige Veerse Meer, na de opening van de Katse Heule. Het zoute Volkerak-Zoommeer is potentieel helder. Het meer blijft daardoor eutrofiëringsgevoelig, vanwege de helderheid en de nutriëntenbelasting. Door de uitwisseling met de Oosterschelde via een doorlaatmiddel in de Philipsdam met een daggemiddelde capaciteit van ongeveer 300 kubieke meter per seconde worden de nutriëntenconcentraties verdund en de verversing versneld/verblijftijd verkort. Bovendien wordt het zoutgehalte hoog genoeg voor de ontwikkeling van schelpdierpopulaties. Door de combinatie van verdunning, doorspoeling en graascontrole zal de algenconcentratie net als in alle andere deltawateren laag blijven (10 μg chlf/l zomergemiddeld). Aan de criteria voor een goede biologische toestand zal ruimschoots worden voldaan. Wel bestaat het risico van de proliferatie van algen die niet door graas onder de duim worden gehouden. Dit betreft met name zeesla, waardoor in ondiepe zones en door opwaaiing overlast kan ontstaan. Hoewel de huidige stikstofbelasting van het Volkerak-Zoommeer volgens de voorspelling van Deltares acceptabel is voor een robuust, zout meer, is toch enige voorzichtigheid geboden. Een vraag is in hoeverre het Volkerak-Zoommeer met de andere deltawateren te vergelijken is. Daarom wordt

een emissiereductie van tenminste 15 procent voor stikstof noodzakelijk geacht. Uit emissieberekeningen blijkt dat met het huidige mestbeleid in West-Brabant een emissiereductie van tien tot 15 procent is te verwachten in de komende tien tot 15 jaar.

Waterinlaat van grote invloed op Mark en Vliet De rivier de Mark is belangrijk voor de West-Brabantse economie, zowel voor de scheepvaart, recreatievaart als de landbouw. Het water wordt gretig gebruikt. In de zomermaanden neemt de afvoer in de Mark vanaf de Singels in Breda tot aan de monding in het Volkerak af, als gevolg van de diverse onttrekkingen voor de aangelegen peilgebieden. In de zomermaanden komt het dan ook regelmatig voor dat de stromingsrichting op de Mark en Vliet omkeert: het water stroomt dan vanuit het Volkerak in de Mark en de Vliet. Daardoor hebben de Mark en Vliet ook last van blauwalgen. Ook voor de Mark en Vliet rijst de vraag welke nutriëntengehalten nodig zijn om geen algenoverlast te krijgen en ook hier is bij deze afweging de mate van doorstroming van belang. Sinds 2006 wordt extra water ingelaten om de ontwikkeling van blauwalgen minder kans te geven. Sindsdien trad geen algenoverlast meer op in de Mark en Vliet. Het extra inlaten van water via het Markkanaal heeft echter ook negatieve kanten. Dit wordt duidelijk bij een


achtergrond nadere bronnenanalyse met het programma KRW-verkenner. Voor de ecologische kwaliteit van de wateren in de Brabantse Delta is het zomerhalfjaar maatgevend. Dan blijkt het aandeel van inlaatwater via het Markkanaal met 30 procent de grootste bron voor fosfaat te zijn. Op een gedeelde tweede plaats volgen de vracht vanuit Vlaanderen en de vracht vanuit diffuse bronnen in het landelijk gebied (beide 25 procent). Doordat de Mark tegenwoordig in het zomerhalfjaar met inlaatwater wordt doorgespoeld om de groei van blauwalgen tegen te gaan, is deze bron inmiddels nog belangrijker. Bovendien is de kwaliteit van het inlaatwater met 0,33 mg P/l veel slechter dan het eigen water (0,15 mg/l). Het lijkt erop dat we met extra doorstroming de Mark en Vliet vrij van blauwalgen hebben kunnen maken, maar gelet op de hoge fosfaatgehalten in het inlaatwater moet de situatie kritisch gevolgd worden. Bij een zout Volkerak-Zoommeer is een alternatieve zoetwatervoorziening nodig voor met name de landbouw. Bij de realisatie hiervan wordt de doorstroming nog verder vergroot. Door de oude verbinding met de Roode Vaart te herstellen (en het open maken van de haven in Zevenbergen) kan gebruik gemaakt worden van water uit het Hollands Diep dat een vergelijkbare concentratie aan fosfaat heeft als de Mark. Gelet op deze nieuwe situatie zal het waterschap voor een goede toestand van de Mark en Vliet ook hier naar een optimaal evenwicht moeten zoeken tussen de doorstroming, de stoffen en de inrichting.

Zoute Binnenschelde? In de Binnenschelde speelt een vergelijkbaar probleem als in het Volkerak-Zoommeer.

Door nalevering van fosfaat uit de van oorsprong mariene waterbodem heeft deze zoetwaterplas vaak overlast van algen. De plannen van de gemeente Bergen op Zoom voor woningbouw, werken en recreatie aan het Scheldewater vragen juist om een goede waterkwaliteit. Uit een eerste, snelle verkenning van mogelijke oplossingen blijkt dat structurele zoetwateropties zeer duur zijn met bovendien twijfels over de effectiviteit. Doorspoelen met zout water biedt goede kansen voor herstel van de waterysteemkwaliteit waarbij zowel de Oosterschelde als het Volkerak-Zoommeer in beeld zijn. Het water van een zout Zoommeer ligt straks naast de deur, terwijl voor het Oosterscheldewater een lange leiding nodig is. Helaas is het water van het Zoommeer mogelijk niet goed genoeg voor de Binnenschelde. Omdat in de Binnenschelde, gelet op de slappe bodemstructuur, weinig schelpdieren zullen groeien, is hier een lager stikstofgehalte noodzakelijk. Een andere mogelijkheid is het vergroten van de doorspoeling. Dit is echter lastig vanwege het relatief hoge peil van de Binnenschelde (1,50 + NAP ten opzichte van 0,10 m -NAP van het Zoommeer). In het kader van het Deltaprogramma zal het waterschap samen met Rijkswaterstaat Zeeland, Provincie Noord-Brabant en de gemeente Bergen op Zoom een verkenning van kansrijke oplossingen uitwerken.

Markiezaatsmeer, zoet of zout? Het Markiezaatsmeer is een belangrijk Vogelrichtlijngebied dat deel uitmaakt van het Europese Natura 2000-netwerk. Het meer is ontstaan als onderdeel van de Deltawerken. Het waterlichaam ontwikkelt zich van een zout- naar een zoetwatersysteem. Ook hier ligt een waterbodem die fosfaat nalevert. Alhoewel het meer vrij troebel en algenrijk is, zijn tot op heden nog geen drijflagen

van toxische blauwalgen ontstaan. Er zijn signalen van een toename van brasem: een indicatorsoort voor voedselrijk, troebel water. In beide gevallen (zoet of zout) bestaat een zekere strijdigheid tussen de ecologische KRW-doelstellingen en de watercondities voor de instandhoudingdoelstellingen. Sommige vogelsoorten zijn immers meer gebaat bij een voedselarmere omgeving, andere meer bij een voedselrijkere. Dit is een natuurlijk gegeven. Voor de Natura 2000-instandhoudingdoelstellingen is het grootste knelpunt de achteruitgang van de zogeheten kale grondbroeders. Hiervoor is terugkeer van peildynamiek belangrijker dan het zoutgehalte. Deze vogelsoorten staan in de hele delta onder druk. De vraag is welke rol het Markiezaatsmeer hierin moet en kan spelen. Voor het Markiezaatsmeer worden in de komende periode zowel zoete als zoute varianten nader uitgewerkt, zodat vóór 2015 een besluit genomen kan worden over de toekomst van het meer. Er zal gekeken worden naar mogelijkheden om de dynamiek terug te krijgen en de verblijftijden van het water te verkorten, dit alles in samenhang met de nutriëntengehalten.

Bewegen tussen zoet en zout Duidelijk is dat voor 2015 weinig meren in het Nederlandse deltagebied zout zullen worden. We krijgen daarmee een beheerperiode tussen zoet en zout: voor de langetermijnstrategie richt het waterschap zich niet meer op fosfaatreductie om een beter Volkerak-Zoommeer te krijgen. De aandacht verschuift naar het behalen van een stikstofreductie, waarvoor overigens lang niet zoveel inspanning nodig is. Victor van den Berg en Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta) Ies de Vries (Deltares)

Correcte tabel

I

n het artikel ‘Kwaliteit stilstaand kraanwater gaat achteruit’ van Maarten Lut, Janine van Trierum en Hennie Gruter, dat in H2O nummer 19 op pag. 12, 13 en 14 verscheen, is een aantal waardes in tabel 1 versprongen. Onderstaand de correcte tabel.

parameter

temperatuur, in situ troebelingsgraad zuurgraad (pH) zuurstof waterstofcarbonaat ammonium kleurintensiteit Aeromonas 30°C 10 ml koloniegetal 22 °C 1 ml Legionella lood, na aanzuren koper, na aanzuren chroom, na aanzuren nikkel, na aanzuren

eenheid

°C FTE pH mg/l mg/l mg NH4/l mg Pt/Co/l per 100 ml per ml kve/liter μg/l μg/l μg/l μg/l

norm, maximumwaarde na door(tenzij anders nulmeting - nulmeting - na stilstand - na stilstand - na stilstand stromen aangegeven) keukenkraan badkamer watermeter keukenkraan badkamer keukenkraan

25 4 7,0<pH<9,5 >2 >60 0,20 20 1000 100* 100 10 2000 50 20

18 0,37 8,16 10,2 143 <0,03 <3 180 13 <100 <0,5 18,3 <0,5 <1

18

<100

19 2,2 7,05 1,3 155 0,19 3 30 2 <100 18,2 268 <0,5 16,9

18,5 0,19 8,25 0,8 153 <0,03 3 100 120 <100 2,38 562 <0,5 12,2

23

<100

18,5 <0,1 8,12 9,2 143 <0,03 <3 70 <1 <100 <0,5 30 <0,5 <1

* = geometrisch jaargemiddelde

H2O / 20 - 2009

17


RENSKE PETERS, DIRECTEUR WATER VAN HET MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT:

“Nederlandse wateropgave heeft mondiaal aspect” Een jaar geleden kwam de Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman met haar adviezen voor het zekerstellen van de veiligheid van Nederland op lange termijn. De bevindingen van deze commissie vormden de basis van het ontwerp voor het Nationaal Waterplan, dat na een inspraakronde binnenkort door de Tweede Kamer moet worden behandeld. Grote investeringen wachten ons in een tijd waarin van de overheid enerzijds gevraagd wordt de economie te stimuleren, anderzijds echter de noodzaak van enorme bezuinigingen is aangekondigd. De dag na Prinsjesdag vond een gesprek plaats met drs. Renske Peters, directeur Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, in haar werkkamer aan de Plesmanweg in Den Haag.

Wat was de inhoud van uw bijdrage in Stockholm? “Grensoverschrijdende waterproblematiek was ditmaal onderwerp van de jaarlijkse Wereld Water Week in Stockholm. Diverse commissies van de Verenigde Naties houden zich bezig met de samenwerking tussen landen, nodig om de problematiek van het waterbeheer, de klimaatverandering en de adaptatie daaraan, aan te pakken. We hebben daar een leidraad voor andere landen voor geschreven, mede gebaseerd op de ervaringen die in Nederland zijn opgedaan met de internationale samenwerking in de Rijn- en de Maascommissie. We onderstrepen daarin bijvoorbeeld het belang van het verzamelen van goede informatie, het maken van afspraken over de eenheden en de uitgangspunten die je daarbij hanteert en het belang van een volledige inventarisatie van kwetsbare gebieden voordat je aan maatregelen begint.”

Is er belangstelling voor zo’n leidraad? “De problemen komen bijvoorbeeld naar voren in de voormalige Sovjetlanden, waar diverse grote rivieren stromen. In het verleden zorgde het centrale gezag in de Sovjet-Unie voor eenheid in benadering. Nu moet men die eenheid op eigen kracht opnieuw zien te organiseren en wordt men geconfronteerd met cultuurverschillen én verschillen in politieke situatie. Daarbij kan zo’n leidraad helpen.” “Nu is dat bij ons natuurlijk ook niet vanzelf gegaan. Ook in het verband van de Internationale Rijn Commissie was een ramp nodig om de landen tot harde afspraken en echte actie te bewegen. Op vrijwillige basis kun je een eind komen, maar een Europese richtlijn als de Kaderrichtlijn Water is wel een stok achter de deur, een stimulans om zo’n grensoverschrijdende problematiek samen aan te pakken.” “We hebben net de Mekong Commissie op bezoek gehad. Het stroomgebied van de

18

H2O / 20 - 2009

Mekong ligt in Thailand, Laos, Cambodja, Vietnam en China. Daar spelen dezelfde grensoverschrijdende problemen als hier. Ook daar heeft men te maken met een groot deltagebied en met de zeespiegelstijging. Men kijkt naar onze ervaringen, naar de onderwerpen die we bij de kop pakken, de manier waarop we dat doen en de organisatie die we erop zetten. Daar borduren we in weze op voort.”

Hoe loopt het met ‘Ruimte voor de Rivier’? “Provincies hebben een belangrijke rol bij de uitvoering. Daarbij komen uiteraard allerlei wensen en ideeën naar voren die in de regio leven, wensen op het gebied van woningbouw, landschapinrichting en recreatie bijvoorbeeld. Samen kijken we of dergelijke wensen in te passen zijn zonder dat de veiligheidsdoelstelling in het gedrang komt. En hoe financiering kan plaatsvinden, een punt dat ook niet onbelangrijk is (zie bijvoorbeeld H2O nr. 16/17: ‘Lek krijgt in 2015 meer ruimte’). Een aantal van de geplande maatregelen is overigens al in uitvoering, zoals het project Noordwaard. “

Wat houdt het Deltaprogramma in? “De Commissie Veerman heeft een aantal aanbevelingen gedaan om de veiligheid van Nederland op lange termijn te kunnen blijven garanderen. Die voorstellen moeten nog nader uitgewerkt worden. Verhogen van de veiligheid moet daarnaast gekoppeld worden aan andere doelen, zoals het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit en het behouden of versterken van ecologische systemen. Veerman stelt bijvoorbeeld voor om het peil van het IJsselmeer 1,5 meter te verhogen. Daar is veel kritiek op gekomen. We zien dat voorstel als een interessante ontwikkeling, die nader onderzocht zal worden. Uitgangspunt is dat de peilen van het IJsselmeer en het Markermeer/IJmeer ontkoppeld zullen worden.”

Welke Deltaprogramma’s zijn er verder nog? “Twee heb ik er nu genoemd, die over het IJsselmeergebied en de nationale zoetwaterstudie. Daarnaast zijn we bezig met het Rijnmondgebied, met de ‘afsluitbaar open’-problematiek: met de voorzieningen die nodig zijn om het Rijnmondgebied zowel te beveiligen tegen hoge rivierafvoeren als tegen stormvloeden of een combinatie van beide. Daarnaast speelt dat bij lage rivierafvoeren de zouttong via de Nieuwe Waterweg steeds verder het land kan binnendringen. Veerman signaleert het probleem, geeft een mogelijke oplossing, maar benadrukt de noodzaak van nader onderzoek. Daarmee zijn we nu bezig. In de zuidwestelijke delta hebben we de problemen van de Grevelingen, het Krammer-Volkerak, het Zoommeer en de Oosterschelde, waarbij we aandacht moeten schenken aan verbetering van de waterkwaliteit, herstel van zoet-zoutgradiënten, versterking van ecosystemen, waterberging en beveiliging tegen stormvloeden. Onder mijn verantwoordelijkheid valt dan verder nog het deelprogramma Waddenzee: de bescherming van de waddeneilanden en de kust van Noord-Nederland. Mijn collegadirecteur Roel Feringa houdt zich ook bezig met de nieuwe veiligheidsnormen langs de kust en de rivieren. Bij de kustbescherming is de ‘zandmotor’ (het systeem van permanente zandsuppletie in de zone voor de kust, red.) een interessante ontwikkeling. “

Het lijkt mij een uitdagend werkpakket. “Naast het nationale waterplan hebben we ook nog onze mondiale wateropgave. In andere deltagebieden wordt men met dezelfde of soortgelijke problemen geconfronteerd. Daarom houden we ons ook met vijf andere deltagebieden in de wereld bezig, zoals met Vietnam, ons aanspreekpunt voor de Mekongdelta. Een actuele vraag is of wij kunnen assisteren bij het versterken van de kennis aldaar, het opzetten van opleidingsfaciliteiten bijvoorbeeld. In Indonesië spelen de problemen van Jakarta: de vele kleine rivieren die het moessonwater door de stad naar zee moeten transporteren, het ontbreken van riolering, de bodemdaling in de kuststrook, de zoutintrusie, etc. In Mozambique gaat het om de delta van de Incomati: de rivier die in het zuiden van het land bij Maputo in zee stroomt. In Bangladesh komen de Ganges en de Brahmaputra samen en vormt de uitstroom


interview

2005 ben ik benoemd in deze functie bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat.”

Is instroom van buiten op dit niveau niet bijzonder? “Als ik kijk hoe carrières binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en Rijkswaterstaat verlopen, zeker. Loopbaanontwikkeling is bewust beleid. Inmiddels is er een centraal punt voor de vervulling van de hogere posities bij de gehele rijksoverheid. Daar had ik mij met mijn ervaring bij zowel LNV als de gemeente Amsterdam aangemeld. Ik ben gehecht aan de fysieke leefomgeving. Ik zie dat er veel te doen is als Renske Peters

in zee een gigantisch deltagebied. In Egypte gaat het om de Nijl en de Nijldelta, de steeds grotere vraag naar water en de daarmee samenhangende verdelingsproblemen. Samenwerking met deze landen wordt vanuit het Rijk belangrijk geacht. Vanuit het ministerie van Verkeer en Waterstaat brengen we uiteraard onze technische en organisatorische kennis in. We proberen ons te richten op een aantal punten, die te vertalen in projecten op korte en op lange termijn, zodat we een langdurige samenwerkingsrelatie kunnen opbouwen. “

Wat is de invloed van Prinsjesdag? “Bij water gaat het om echte langetermijnproblemen. De Deltawet komt eraan; die gaat de basis voor continuïteit in de aanpak van onze veiligheidsproblemen leggen. Het Deltafonds moet in 2020 gevuld zijn. Er komen grote bezuinigingen aan. We zullen daaraan zeker een bijdrage moeten leveren, maar onze voorbereidingen gaan wel door. Wij zullen de komende jaren het hele Deltaprogramma zover uitwerken dat alles klaargemaakt is voor uitvoering. Maatregelen voor onze veiligheid zijn onvermijdelijk. Hoe groot die veiligheid moet zijn, is een ander punt. Veerman zet een factor 10 op het huidige niveau. We gaan doorrekenen wat dat betekent en of dat echt moet. De grote lijn is dat de mijlpalen de komende jaren gezet worden, de nieuwe normering wordt vastgesteld en de plannen gereed gemaakt worden voor de uitvoering. Het kabinet heeft uitgesproken dat dit in ieder geval gaat gebeuren.”

Hoe ziet uw loopbaan eruit? “Ik ben in 1951 geboren in Amsterdam, waar ik nog steeds woon. Van 1970 tot

“Deltaprogramma gereed maken voor uitvoering”

1976 studeerde ik aan de Universiteit van Amsterdam geografie en planologie. Na een aantal jaren reizen en kleinere opdrachten kwam ik in 1980 bij het onderzoeksinstituut de Dorskamp in Wageningen in dienst, het toenmalig onderzoeksinstituut voor bos en landschap. Ik verrichtte daar onderzoek naar de relatie tussen stad en land. Uitvloeisel daarvan is dat ik nog steeds bestuurslid ben van de Stichting Beschermers Amstelland: een stichting die zich inzet voor het handhaven van het agrarische cultuurlandschap. In 1985 ben ik benoemd tot onderzoekscoördinator bij Staatsbosbeheer, toen nog een rijksdienst. Toen daar beheer en beleid gescheiden werden, verhuisde ik met het beleid mee naar Den Haag. Ik hield mij bezig met vragen op het gebied van bosbouw, landschapsbouw en milieu, maar ook met de aansturing van instituten en met het samenvoegen van onderzoeksinstituten tot het huidige Alterra. In 1990 werd ik bij het ministerie van LNV hoofd milieu en water bij de directie Natuurbeleid. Ik had veel relaties met de departementen van VROM en Verkeer en Waterstaat. Is het landelijk gebied er alleen voor de landbouw of heeft het een bredere functie? In 1999 ben ik bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam hoofd van de afdeling Openbare Ruimte, Groen en Water geworden. Ik had te maken met het ontwerp, beleid en onderzoek voor bijvoorbeeld de projecten IJburg, de Zuidas, de Singelgrachtzone, de hoofdgroenstructuur van Amsterdam en de bescherming en toekomst van volkstuinen en parken. In die jaren kwam het eerste waterplan van Amsterdam tot stand. In

gevolg van de klimaatontwikkeling en ik heb ervaren dat water daarbij een element is dat cruciaal is voor vele andere sectoren: zonder water geen gezondheid, geen natuur, geen verstedelijking en geen toekomst. Dat maakt deze functie voor mij zo interessant.” Maarten Gast

Curriculum Vitae Renske Peters 1951 geboren te Amsterdam 1970-1976 studie geografie en planologie, Uversiteit van Amsterdam 1980-1985 De Dorskamp, Wageningen, onderzoeker bos en landschap 1985-1990 Staatsbosbeheer, Den Haag onderzoekscoördinator 1990-1999 ministerie LNV, Den Haag hoofd afdeling Natuurbeleid, plv. directeur Platteland 1999-2005 Dienst Ruimtelijke Ordening, Amsterdam hoofd Openbare Ruimte, Groen en Water 2005-heden ministerie van Verkeer en Waterstaat, directeur Water

H2O / 20 - 2009

19


Kennis over onderhandelen en mediation helpt Nederlands waterbeheer nationaal en internationaal Waterbeheer ontwikkelt zich steeds meer tot een complex samenspel van technische specialisten en deskundigen op het gebied van communicatie en maatschappelijke verhoudingen. Hoe kunnen we voorkomen dat een aanzienlijk deel van deze nieuwe relaties niet duurzaam blijkt? Wat is de prijs - materieel en niet-materieel - van een x-aantal misverstanden, het langs elkaar heen werken, onenigheden en mogelijk zelfs tijdelijke scheidingen in het waterbeheer? Er zijn instrumenten beschikbaar die de faalkans in de prille samenwerking verlagen, zoals training in onderhandelingsvaardigheden en mediation-technieken. Inzet hiervan kan de internationale positie van de Nederlandse watersector verder versterken.

‘P

assie belangrijkste succesfactor grootschalige waterprojecten’ luidde de titel boven het verslag over de bijeenkomst ‘De groene versnelling in water, aarde en samenleven’ (zie H2O nr. 11, pag. 6). De betreffende uitspraak van de directeur-generaal van het ministerie van LNV, Anita Wouters, kon op instemming rekenen van de aanwezigen. Passie was ook waarneembaar en voelbaar bij de presentatie van het boek ‘Het kan wel!’ van Frans Evers en Lawrence Susskind op 23 april1). Deze belangrijke publicatie zet voor de Nederlandse markt de theorie en praktijk uiteen van de Mutual Gains Approach (MGA). Voor de praktijk zijn twaalf casussen gekozen uit de ruimtelijke ordening, waaronder de aanleg van de Tweede Maasvlakte en het beheer van de Horstermeerpolder. De theorie is gebaseerd op het Program on Negotation: een samenwerkingsverband tussen de Universiteiten van Harvard en Tufts en het Massachusetts Institute of Technology. Bij het zoeken naar de win-winopties blijken passie en charisma goede persoonlijke eigenschappen te zijn van procesbegeleiders. Daarnaast is het nodig dat de belanghebbenden beschikken over onderhandelingsvaardigheden en ook bereid zijn mee te doen aan de inzet van mediation-technieken als een (deel)proces dreigt vast te lopen.

Kennis inzetten Bestuurlijke processen in het algemeen en zeker die in de ruimtelijke ordening vragen om samenwerking tussen verschillende sectoren. Een dergelijk proces draait meestal een aantal keren om de kern heen. Het faalrisico hangt af van hoe probleemgebieden doorlopen worden. Van belang is in het begin van het proces de pijnpunten op te zoeken en te benoemen en vervolgens zakelijk te onderhandelen wat nader onderzocht moet worden en hoe. Dit proces herhaalt zich als een andere partij aanschuift of een nieuw belang boven water komt. Op basis van de verdiepingslag kan een pre-mediation uitgevoerd worden voordat een mogelijk probleemzone bereikt wordt. Mediation kan dan toegepast worden als zich een conflict voordoet. De essentie van het proces is dat een potentieel conflict eerder benoemd en minstens gedeeltelijk opgelost wordt. Hierdoor verminderen de kansen op grote disputen of conflicten in de werkelijke gevarenzones.

20

H2O / 20 - 2009

Nederlandse rol In Nederland is veel van de expertise over onderhandelen beschikbaar bij Clingendael. Clingendael is via de tweede auteur van dit artikel lid van het Steering Committee van het Processes of International Negotation (PIN)-programma. Samen met de Technische Universiteit Delft en de Universiteit van Tilburg richtte Clingendael het Netherlands Negotation Network (NNN) op, dat op 11 december haar tweede bijeenkomst houdt. Een deel van het programma zal gewijd zijn aan onderhandelingen over waterbeheer. Praktijkervaring, zoals beschreven door Evers en Susskind, is in Nederland ook beschikbaar bij de Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. Deze organisatie viert 16 november haar tienjarig bestaan met een symposium over mediation en gebiedsgerichte aanpak. Hierbij zal de focus gericht zijn op de dossiers Natura 2000 en het grondwaterbeheer. Tijdens recente bezoeken aan het MiddenOosten en het Wereld Water Forum in Istanbul werd duidelijk dat de Nederlandse rol rond waterdiplomatie en onderhandelingen soms wel nadrukkelijk gevraagd wordt, hoewel Nederland daarom niet echt bekend staat. De Nederlandse rol in het sluiten van de Rijn- en Maasakkoorden en de vaststelling van de KRW-inhoud in combinatie met de ervaring als diplomatiek probleemoplosser kan de Nederlandse watersector beter vermarkten dan tot op heden gebeurt. Ons poldermodel geniet internationaal nog steeds aanzien. Bij nieuwe initiatieven, bijvoorbeeld in het kader van DDD2012, om internationaal waterrecht, -diplomatie en -bestuur tot Nederlandse exportproducten te maken, is het zaak optimaal gebruik te maken van bestaande expertise. Onder de bestuurlijke watertaken (watergovernance) valt het voorkomen en oplossen van conflicten waarvoor instrumenten als mediation en onderhandelen essentieel zijn. Ervaringen met internationaal onderhandelen en bemiddelen kunnen de internationale watergemeenschap helpen het eens te worden over agendapunten zoals het recht op water en de klimaatadaptatie, waarover regeringsleiders op het Wereld Water Forum geen overeenkomst konden bereiken. De discussie op dit forum liet zien dat water een belangrijk onderwerp is voor internationaal politiek overleg. Water is

naast energie, voedsel, levensonderhoud en gezondheid een fundamenteel onderdeel van de veiligheidskanten van het klimaatdebat. Onder het slecht te vertalen begrip ‘securitization’ wordt het proces bedoeld waardoor een zaak zoals het klimaatdebat in de sfeer komt van internationale veiligheid. ‘Securitization’ is een uiterste vorm van politisering dat de inzet van bijzondere middelen rechtvaardigt met een beroep op veiligheid. De vraag of waterdisputen tot gewapende conflicten leiden of dat water juist verbindend werkt, krijgt daardoor een ruimere inbedding in de discussie rond duurzame vrede door duurzame ontwikkeling. UNESCO heeft in 2000 het Project From Potential Conflict to Cooperation Potential opgezet juist om die verbindende werking van water te benadrukken. Brauch betoogt in het indrukwekkende ‘Facing Global Environmental Change’ ook dat het wetenschappelijke bouwwerk rond integrale ‘securitization’ zover staat dat er genoeg politieke acties geformuleerd kunnen worden3). Het tijdschrift ‘International Negotiation’ (JIN) wijdde dit voorjaar zelfs zijn gehele tweede nummer aan wateronderhandelingen: ‘Negotiating International River Disputes to Avert Conflict and Facilitate Cooperation’4). De redactie schetst onder andere een onderzoeksagenda die een uitdaging vormt voor de samenwerking tussen alpha-, beta- en gamma-wetenschappen: prioriteiten voor de gevolgen van klimaatverandering, de invloed van lokale politiek op mondiale onderhandelingen, waterkwaliteit en grensoverschrijdende aquifers. Echt nieuwe bevindingen zijn er niet, maar het nummer geeft een unieke inkijk op de huidige stand van de wetenschap aangaande conflict en waterbeheer en de in die context gehanteerde instrumenten als facilitering, bemiddeling en onderhandeling. De artikelen bevestigen dat conflicten en coöperatie in de watersector vaak naast elkaar bestaan. De redactie vergelijkt het met de co-existentie van eb en vloed en stelt dat de erkenning van deze samenhang het oplossingpotentieel vergroot. Hoe uit deze samenhang daadwerkelijke ‘oplossingsenergie’ gewonnen kan worden - in analogie met getijdenenergie - beschouwen wij als een uitdaging voor de Nederlandse watersector. Het waternummer van JIN telt ook een bijdrage die direct voor Nederland relevant


opinie

Foto: Ebel Smidt

is. Jeroen Warner en Arwin van Buuren (Radboud- en Erasmus Universiteit) analyseren de Scheldeproblematiek5). Zeer interessant en actueel, omdat de ‘broederlanden’ België en Nederland hier toch een fiks dispuut hebben dat al vier eeuwen oud is en aan Zuid-Nederlandse kant veel meer emoties blijkt op te roepen dan aan NoordNederlandse zijde. Oude trauma’s - als de voor het Zuiden zo ongelukkig verlopen Vrede van Westfalen en de voor het Noorden zo pijnlijke succesvolle Belgische Opstand - liggen verborgen onder de ‘zakelijke’ onderhandeligen van het heden. Dat culturele dimensies en diverse soorten grenzen in het internationale watermanagement en op de weg naar duurzaamheid een belangrijke rol spelen, is internationaal bekend. Het cultuurmodel van Hofstede heeft Nederland op dit gebied bekendheid gegeven6). Volgens hem hebben Vlaanderen en Wallonië meer met elkaar gemeen dan Vlaanderen en Nederland. De oude grens van het Romeinse Rijk doet zich nog immer gelden. De naar Tbilisi vertrekkende Nederlandse consul-generaal te Antwerpen vertrouwde de auteurs van dit artikel onlangs toe dat hij na al zijn jaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging te Brussel pas in het Antwerpse met de wezenlijke verschillen geconfronteerd werd tussen de personalistische Vlaamse - en de zaakgerichte Nederlandse - cultuur. Ten aanzien van water in algemene zin geldt dat Lida Schelwald-van der Kley en Linda Reijerkerk een mooie bijdrage hebben geleverd met een handzaam overzicht van de invloed van cultuur op watermanagement7). Van oudere datum is de publicatie ‘Culture and Negotiation, the Resolution of Water Disputes’ van Guy Olivier Faure en Jeffrey Rubin8). Beide auteurs, behorende tot het PIN-programma van het International Institute of Applied Systems

Analysis, grijpen het thema water aan om de invloed van cultuur op onderhandelingsprocessen te verhelderen.

Synthese Laten we terugkeren naar de vraagstelling. Kunnen de jonge Nederlandse partners uit de technische en bestuurlijke werelden in water, milieu en ruimtelijke ordening terugvallen op bewezen kennis en technieken of moeten ze het vooral hebben van hun passie? Er is voldoende kennis en ervaring in Nederland aanwezig die deze nieuwe partners in de aansturing van ruimtelijke ordening, water-, land- en milieumanagement kan helpen het roer recht te houden. En als het om maatwerk gaat, dan zijn er ook voldoende organisaties die loodsen leveren om assistentie te verlenen bij de uitvoering van de moeilijke manoeuvres. Dat stimuleert de verbreding van de samenwerking tussen de technische en maatschappelijke specialisten die samen de lange Nederlandse traditie van waterbeheer en diplomatie op basis van kennis en passie handen en voeten hebben gegeven. Dit leidt tot nieuwe producten waarmee we internationaal voor de dag kunnen komen. Die ambitie willen wij ook helpen uitstralen9). De relatie tussen water en onderhandelingen reikt echter verder dan de feitelijke bestudering van hun onderlinge samenhang in concrete situaties. Water is een metafoor voor het onderhandelingsproces zelf. Indien het proces van geven en nemen gezien wordt als de continu veranderende stroming van het water in de rivier - met wat het meeneemt als sediment en in oplossing - , dan zijn de oevers van die rivier de begrenzingen die het mogelijk maken dat dit water zijn volgende tussenstation in de eeuwige kringloop - de zee, een meer, gebruikers of de dampkring - op een effectieve manier bereikt. Zonder die begrenzingen zou dit

niet mogelijk zijn. Deze ‘watermetafoor’ maakt duidelijk hoe belangrijk het voor hedendaagse onderhandelingen is dat zij door limieten - de staat, internationale organisaties, met andere woorden door instituties - begrensd worden. Instituties beperken en scheppen mogelijkheden10) net als de fysieke begrenzingen van het watersysteem. Het zijn ‘grote’ mensen die de institutionele begrenzingen op belangrijke momenten in de geschiedenis versneld kunnen veranderen of juist bewaren. Zo konden Begin en Sadat dankzij de institutionele rol van de VN en de VS in 1978 vrede sluiten tussen Egypte en Israel. Symbolisch redde Hansje Brinker Nederland van de overstroming; in werkelijkheid hebben mensen als Lely en Stevin daarin een belangrijke rol gespeeld. ‘Gewone’ en ‘grote’ mensen samen bedenken en maken de kunstwerken in het natuurlijke watersysteem. De watermetafoor laat zien dat de interactie tussen instituties, mens en natuur de grenzen bepaalt van onderhandelingstrajecten. De metafoor maakt daarmee de samenhang tussen mens, proces en structuur duidelijk en verlevendigt de noodzaak ‘regimes’ te bouwen die de processen beschermen en het ingebakken wantrouwen tussen onderhandelaars compenseert met sterke structuren. Een watercasus is daarom meer dan een toevallige analyse van een speciale situatie: hij demonstreert ook een veel abstracter en algemener proces. Ebel Smidt (SG/TU Delft) Paul Meerts (Clingendael-IHE) Pieter van der Zaag (IHE) NOTEN 1) Evers F. en L. Suskind (2009). Het kan wel! Bestuurlijk onderhandelen voor een duurzaam resultaat. 2) Olsthoorn T. en E. Smidt (2008). The art and science of consensus building. Dutch Water Sector 20092010, pag. 73. 3) Brauch H. en U. Oswald Spring (2009). Towards sustainable peace for the 21st century. Chapter 99 in Facing global environmental change. Environmental, human, energy, food and water security concepts. 4) Zawahri A. en A. Gerlak (2009). Negotiating international river disputes to avert conflict and facilitate cooperation. International Negiotations nr. 2. 5) Warner J. en A. van Buuren (2009). Multi-stakeholder learning and fighting on the river Scheldt. International Negiotations nr. 2, pag. 419-440. 6) Hofstede G. (2001). Culture’s consequences. 7) Schelwald-van der Kley L. en L. Reijerkerk (2009). Water a way of life. 8) Faure G. en J. Rubin (1993). Culture and negotiation, the resolution of water disputes. 9) Olsthoorn T. en L. Verheijen (2008). Is waterbeheer een sociale wetenschap? H2O nr. 4, pag. 22. 10) Giddens A. (1987). Social theory and modern sociology.

H2O / 20 - 2009

21


Veerman en Elverding: vernieuwing in waterbeleid en uitvoering In 2008 omarmde het kabinet twee vernieuwende adviezen. De tweede Deltacommissie en de adviescommissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten, beter bekend als de commissies Veerman en Elverding, leggen beide omvangrijke en verstrekkende uitdagingen neer voor de gehele natte sector.

D

e adviezen van de commissie Veerman zijn grotendeels overgenomen in het Nationaal Waterplan. In het Deltaprogramma, het uitvoeringsprogramma van het Nationaal Waterplan, worden de beleidsadviezen verder uitgewerkt en vormgegeven. Onderwerp van onderzoek en discussie zijn onder andere de toename van de veiligheid met een factor 10, benutting van het IJsselmeer als spaarbekken voor de strategische zoetwatervoorraad en de vraag naar zoet water gedurende droge perioden. De adviezen van de commissie Elverding, die zich richten op de droge infrastructuur, betreffen de bestuurlijke organisatie en procesinrichting. Projecten moeten sneller en beter worden uitgevoerd. Uitvoeringsprojecten die in theorie vijf jaar mogen duren, blijken in de praktijk vaak dubbel of drie keer meer tijd te kosten. Dat moet anders. De adviezen van Elverding zijn ook toepasbaar op de natte sector, de vraag is hoe? In de praktijk van de droge infrastructuur zijn al stappen gezet om tot versnelling te komen. In dit artikel gaan we in op de betekenis van Elverding voor het Deltaprogramma, het meest ambitieuze en veelomvattende waterplan sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. Daarbij passen we de essentie van de adviezen van commissie Elverding toe op de natte sector. Dit levert vier kritische succesfactoren op voor de organisatie en procesinrichting van het Deltaprogramma.

De uitdaging van Elverding Elverding vertelt ons dat het besluitvormingsproces in de praktijk onnodig veel vertraging oploopt. In plaats van eindeloze discussies over scenario’s en varianten in de ontwerpfase wil Elverding de (maatschappelijke) discussie bij de start van een project plaats laten vinden. Volgens Elverding moet deze ‘verkenningsfase’ worden afgerond met een keuze voor een voorkeursvariant. Dit vraagt een substantieel andere aanpak dan gangbaar is in infrastructurele en waterprojecten. De belangrijkste keuzes maken we op een moment in het proces waar nog relatief veel onzeker is. Dat dwingt om een keuze op hoofdlijnen te maken. Vervolgens wordt alleen de voorkeursrichting verder uitgewerkt. Dit in tegenstelling tot de oude werkwijze waarin tot en met de planstudie een groot aantal varianten gedetailleerd wordt uitgewerkt en beoordeeld op effecten. Deze omslag kan in onze ogen in zowel de droge als de natte sector worden gemaakt.

22

H2O / 20 - 2009

Acties volgens Elverding De gewenste omslag stelt specifieke eisen aan de inrichting van het planvormings- en besluitvormingsproces en aan de organisaties die daaraan deelnemen. Elverding heeft dit in drie actiepunten gevangen: • beperken bestuurlijke drukte Lange doorlooptijden vergen projecten die langdurig onder bestuurlijke aandacht staan. Omdat doorlooptijden lang zijn, worden meerdere projecten tegelijk in de lucht gehouden. Het gevolg is dat besturen hun aandacht over veel projecten moeten verdelen. Dit leidt tot versnippering van die aandacht. Hierdoor neemt ook de overeenstemming over projecten af waardoor ze moeilijker te realiseren zijn en nog langer duren; • verbeteren van de ambtelijke voorbereiding De ambtelijke organisaties leveren doorgaans goed doordachte, degelijke bestuursvoorstellen. De prijs hiervoor wordt betaald in doorlooptijd, waardoor de kans op veranderde voorkeuren of nieuwe inzichten toeneemt en delen van het project over moeten worden gedaan. De doorlooptijd loopt daardoor nog verder op. Professionalisering van het project- en procesmanagement levert winst op. De planning is even belangrijk. Specialistische inhoudelijke kennis blijft nodig. Het moment waarop en de mate waarin deze kennis wordt benut, moet beter worden afgestemd op het abstractieniveau waarop gewerkt wordt in de betreffende fase van besluitvorming (meer van grof naar fijn werken); • realistisch omgaan met budgettaire ruimte De budgettaire ruimte is een belangrijk sturingsinstrument. Scherper prioriteren op basis van (financiële) haalbaarheid is noodzakelijk. Daarnaast moeten projecten afgerond worden, ook als de doelstellingen niet helemaal gehaald zijn. Het onnodig lang in leven houden van projecten slurpt schaarse capaciteit en middelen op en is mede een oorzaak van de bestuurlijke versnippering en drukte.

De omslag in de watersector De opgave zoals Elverding deze schetst, herkennen wij ook voor de watersector en vooral voor de realisatie van het Deltaprogramma. Wij zien vooral opmerkelijke overeenkomsten. Net als bij lijninfrastructuur raken aanpassingen aan het hoofdwatersysteem een groot achterland, omdat ze doorwerken in het fijnmazige regionale watersysteem, dat ook beïnvloed wordt door besluitvorming in talloze gebiedsprocessen. Denk hierbij aan landinrichtingen, Provinciale Meerjaren Programma’s, Natura 2000-beheerplannen en zelfs stedelijke ontwikkelingen. Sleutelen aan het watersysteem staat gelijk aan sleutelen

aan de belangen van de gebruikers van het achterland. Alleen al het deelprogramma IJsselmeergebied telt 271 actoren. De huidige praktijk in het waterbeheer is om eerst de keuzes voor het hoofdwatersysteem te maken en vervolgens de regionale uitwerking in deelgebieden te doen. Vervolgens blijken vele iteratieslagen tussen hoofdkeuzen en regionale uitwerking nodig. Dit is iets wat in de droge infrastructurele werken ook (zij het in mindere mate) het geval is. Een oplossing in de droge hoek, die zal worden verbreed naar de natte, is met gebiedsagenda’s werken. De relatie tussen regionaal-economische ontwikkeling, rijks- en provinciale infrastructuur is daarmee makkelijker te leggen. Door verkokering, risicomijdend gedrag en een drang naar volledigheid, een andere belangrijke parallel met de droge sector, kosten de iteratieslagen veel tijd en geld. Daarbij komt dat provincies en waterschappen in de natte sector als organisaties in transitie zijn. Een begin is gemaakt met projectmatig en programmatisch werken, maar de lijnorganisaties zijn vaak nog sectoraal georganiseerd. Deze verkokering is niet gemakkelijk te doorbreken.

Kritische succesfactoren De gewenste omslag en de daarbij horende versnelling zijn helder. Rest de vraag: Hoe realiseren we dit alles? In feite hebben we te maken met de vraag: hoe ziet de nieuwe organisatie eruit en hoe zorgen we ervoor dat deze verandering doorgevoerd wordt? Om hierover uitspraken te kunnen doen, maken we een uitstapje naar de organisatiekunde, meer specifiek het systeemdenken van Senge en Meadows. Daarnaast biedt Covey waardevolle aanhaakpunten. Donella Meadows1) geeft een overzicht van de interventieniveaus in systemen en organisaties waarmee veranderingen in gang worden gezet. De meest ingrijpende zijn paradigmaverandering en de aanpassing van de spelregels. De adviezen van Veerman en Elverding hebben op dit niveau hun werk gedaan. Hun adviezen leiden tot nieuwe spelregels en een nieuw paradigma voor de organisatie. De paradigma’s zijn nu ‘waterveiligheid’ (niet urgent, maar wel dringend) en ‘sneller en beter’. Om de gewenste veranderingen door te laten werken, zijn verdere stappen nodig. Meadows geeft richting door te stellen dat de verdeling van invloed en het ontsluiten van informatie belangrijke interventieniveaus zijn. In de praktijk wordt dit voor het Deltaprogramma op dit moment vormgegeven door de samenwerking tussen Rijk en regio


opinie

en het gezamenlijk formuleren van de probleemstelling en zoeken naar feiten. Covey2) voegt hieraan inzichten toe met betrekking tot de intermenselijke relatie. Hij stelt dat empathische communicatie, ofwel begrijpen en begrepen worden, en creatieve samenwerking belangrijke succesfactoren zijn. Dit wijst volgens ons op de noodzakelijke samenwerking tussen Rijk, regio en maatschappelijke groeperingen binnen het Deltaprogramma en het belang van een goede klik tussen de personen die deze gestalte geven. Onderling vertrouwen is daarvan een belangrijk onderdeel, iets waar Covey3) en vele anderen op wijzen. Combineren we nu de inzichten van Covey en Meadows, dan concluderen we dat een succesvol Deltaprogramma begint met organisatie en dat de uitvoering alleen goed gedijt bij samenwerking op basis van vertrouwen. In onze ogen slaagt dit alleen als de processen van het Deltaprogramma intelligent worden begeleid en beheerd. Om het proces te beginnen, in elke fase van een deelprogramma van het Deltaprogramma, dienen de basisregels van goed procesbeheer gevolgd te worden. De opvattingen binnen dit vakgebied zijn hierover behoorlijk eenduidig. Op basis van de Bruijn et al.4) onderscheiden we de opbouw van vertrouwen tussen belanghebbenden door een balans tussen openheid en geslotenheid, een voldoende en breed erkend urgentiebesef én overeenstemming over de regels van het spel. Goed vormgegeven besluitvormingsprocessen kenmerken zich dan ook veelal door een fase van divergeren waarin de breedte van belangen aan tafel wordt gezocht, zodat het gezamenlijke belang gemaximaliseerd kan worden. Op basis hiervan kan een voorkeursoplossing worden geformuleerd waar over tegengestelde belangen onderhandeld kan worden of door deze te ruilen tegen vergroting van specifieke deelbelangen. De uitkomst van de vorige fase omvat de inbreng voor de volgende. Er moet betrok-

kenheid zijn met de gekozen richting, zodat deze in de volgende fase niet ter discussie gesteld zal worden en men zich kan concentreren op de verdere uitwerking. Een dergelijke procesgang vereist een organisatievorm die de benodigde samenwerking tussen belanghebbenden maximaal stimuleert en tegelijkertijd de rolverdeling zodanig helder maakt dat alle spelers weten waar zij aan toe zijn. Dit is echter niet voldoende. Covey3) betoogt dat gedeelde visie, missie en waarden onmisbaar zijn om samenwerking in te richten. Als de betrokken partijen de visie, missie en waarden herkennen en erkennen, dan brengt dit duidelijkheid, zorgt dit voor gecommitteerdheid, komt synergie binnen bereik en wordt verantwoording mogelijk gemaakt. Duidelijkheid en verantwoording zijn te faciliteren door een heldere procesarchitectuur en afspraken over de spelregels. Het laten ontstaan van gecommitteerdheid en synergie is te faciliteren door gebruik te maken van een beslisstructuur waarin alle betrokkenen kunnen begrijpen en begrepen kunnen worden. Dit brengt ons tot de succesfactoren voor het Deltaprogramma. Wij duiden deze vooral in termen van de vormgeving van het procesbeheer en de organisatiestructuur. Deze zien er volgens ons idealiter als volgt uit: • Een helder besluitvormingsproces, met bijbehorende bestuurlijke overlegstructuur, die de samenwerking tussen Rijk en regio vormgeeft en rekening houdt met de rol van het Rijk als formele beslisser en belangrijkste bekostiger en tegelijkertijd de regio als direct belanghebbende die sterk kan bijdragen aan effectieve en regionaal gewenste inpassing van de plannen; • Gezamenlijke ontwikkeling van oplossingen door de programmaorganisatie van het Deltaprogramma te bemensen vanuit alle betrokken overheidsorganisaties en maximale ruimte te geven voor dit zoekproces;

Sturing op bestuurlijke en maatschappelijke gecommitteerdheid vanaf het begin. NGO’s en bedrijven worden vanaf het begin betrokken bij de ontwikkeling van de plannen. Daarmee wordt het bereiken van betrokkenheid bij de maatregelen van het Deltaprogramma nagestreefd; Bewaking van het proces door een procesgroep onder leiding van de Deltaregisseur. Deze stimuleert dat er voldoende snelheid en vaart in het proces blijft.

Deze maand worden de organisatiestructuur en de procesgang van het Deltaprogramma verder ingevuld door het Rijk en de regio. De auteurs gaan er vanuit dat bovenstaande succesfactoren hieraan zullen bijdragen. Ytsen Deelstra, Jessica Keetelaar en Johan Kabout (adviseur DHV) Huub van Zwam (Deltaprogramma) NOTEN 1) Meadows D. (1997). Levarage points, places to intervene in a system. 2) Covey S. (1989). De 7 eigenschappen van effectief leiderschap. 3) Covey S. (2006). The speed of trust. 4) De Bruin J., E. ten Heuvelhof en R. in ‘t Veld (1998). Procesmanagement, over procesontwerp en besluitvorming.

Pasfoto’s Foto’s van mensen zijn niet per se pasfoto’s. Steeds vaker komen op de redactie foto’s binnen die als pasfoto moeten dienen maar het niet zijn. Om van deze foto’s pasfoto’s te maken, kost tijd en het resultaat is dikwijls niet fraai. Daarom bij deze nogmaals het verzoek om bij Platformartikelen alleen pasfoto’s mee te sturen. Digitale pasfoto’s moeten het normale pasfotoformaat hebben en een hoge resolutie (300 dpi).

H2O / 20 - 2009

23


waternetwerken WATERCOLUMN

Kopenhagen 2009 De Kopenhaagse Klimaattop nadert snel. Het laatste tussenstation Bangkok is gepasseerd. De tegenstellingen tussen rijke en arme landen zijn welhaast onoverbrugbaar groot. Gelukkig maar dat alle leiders inmiddels beseffen dat de temperatuur op aarde beter niet met de gevreesde 2° Celsius moet stijgen. Iedereen vreest het beeld van immense droogtes en dorre woestijngebieden. Of dat voldoende is voor afspraken in Kopenhagen is onduidelijk. Nieuw uitstel of extra bedenktijd na Kopenhagen is nauwelijks denkbaar. De kosten van adaptatie en mitigatie worden dan alleen maar hoger. En de ontwikkelingen onomkeerbaar. Wat opvalt is de geringe aandacht voor water op die conferenties: verscholen ergens in de coulissen. Iedereen wil eerst praten over de crisisoorzaken: fossiele brandstoffen en CO2. Dat is heel menselijk in de huidige, barre economische situatie. Maar daar mag het niet bij blijven. Steeds meer wereldbewoners worden aan den lijve geconfronteerd met desastreuze klimaateffecten, zoals de recente overstromingen in Manilla, Jakarta en Hanoi. Met teveel water als centraal rampelement en onvoorstelbaar leed en ontwrichting van arme mensen. Ik vind dat de watersector om vele redenen recht heeft op een betere positie bij de wereldtops. Als geen andere partij is de sector bezig met cradle to cradle innovaties ten gunste van het milieu. Bij waterzuiveringen (aerobe én anaerobe, afvalwater én drinkwater) kennen wij steeds minder reststoffen. Materialen worden hergebruikt, variërend van ijzer en kalk tot fosfor. Energie wordt terug gewonnen, waardoor wij van energieverbruikers nu energieleveranciers worden. In Amsterdam staat de grootste Europese vuilverbrander waar solid waste wordt gemengd met sludge. Van de energieopbrengst krijgen 40.000 Amsterdamse huishoudens en de metro hun stroom. Zoninnovaties zijn op komst. Al die nieuwe vindingen zullen wereldwijd toepassing krijgen. Volgens de wetten van de vertragende voorsprong: dus minder snel bij landen die nu bovenaan de economisch ladder staan. Aan die oude landen nu de keuze: fossiel blijven als in de film The Age of Stupid? Theo Schmitz Vewin

Najaarscongres boeiend en inspirerend Het najaarscongres van Waternetwerk op 22 september heeft de aanwezigen geboeid en geinspireerd tot meer alertheid en het soms overstappen op een andere manier van denken. Duidelijk werd dat watermensen bij de les moeten blijven en actief meedoen aan het maatschappelijk debat. De waterwereld staat immers aan de vooravond van een spannende tijd, zowel organisatorisch, financieel als qua takenpakket. De opkomst had met 60 deelnemers hoger gekund, maar de thuisblijvers hadden ongelijk. Dat was ook de consensus onder de deelnemers. Het najaarscongres vond plaats in Nieuwspoort in hartje Den Haag. Piet Jonker, directeur van Dunea, ging in zijn boeiende toespraak in op water en de politieke besluitvorming. Volgens hem komen er onvermijdelijk grote bezuinigingen aan waarover een groot maatschappelijk debat zal losbarsten. “Watermensen moeten hieraan actief deelnemen en niet de discussie overlaten aan de traditionele lobby- en actiegroepen. Dit om te voorkomen dat er te makkelijk over water wordt beslist zonder kennis van zaken.” Hij wees erop dat er één slachtoffer is gevallen in het waterdossier: was bijna iedereen een jaar geleden enthousiast over het rapport van de commissie Veerman, nu is er de ontnuchtering. Van het miljard dat het kabinet heeft toegezegd, is nu een nulletje geschrapt, waardoor 100 miljoen euro overblijft, die alleen besteed zal worden aan zandsuppleties aan de Nederlandse kust. Jonker nam een voorschot op een mogelijk voorstel van één van de 20 ambtelijke werkgroepen die in opdracht van het kabinet mogelijke bezuinigingen moeten inventariseren. “We moeten niet verbaasd zijn als de ambtelijke werkgroep Openbaar Bestuur met een voorstel komt om de provincies en de waterschappen op te heffen. Deze zouden dan ingeruild moeten worden door een stuk of vijf regionale autoriteiten die zich richten op de hoofdlijnen van de ruimtelijke ordening en het verkeer- en vervoersysteem. Dit zou een nieuwe Bataafse revolutie betekenen.” Zijn conclusie was dat het komende jaar veel op het spel staat en dat watermensen bij de les moeten blijven. Vervolgens ging Peter van Rooy van het programma NederlandBovenWater in op de kansen en taken voor watermensen op het vlak van gebiedsontwikkeling. NederlandBovenWater presenteerde onlangs een boekwerk waarin 40 ruimtelijke projecten met water worden beschreven. “Ik denk dat gebiedsontwikkeling een logisch gevolg is van integraal waterbeheer. In het conceptNationaal Waterplan wordt gebiedsontwikkeling met name genoemd.” Volgens Van Rooy gaat het bij gebiedsont-

24

H2O / 20 - 2009

wikkeling vooral om samenwerking, waarbij minimaal consensus bereikt moet worden op basis van argumenten. “Het gaat er niet om van wie een bepaald idee is, maar welke argumenten het meest steekhoudend zijn.” Ook gaat het bij gebiedsontwikkeling om meerdere urgenties tegelijk, zoals woningbouw, leefbaarheid, waterveiligheid. “Je loopt tegen problemen op, maar ieder probleem is een kans. Mijn oproep aan watermensen is: doe mee, anders worden elders besluiten genomen over jouw terrein.” Marc Lammers, voormalig bondscoach van het Nederlandse dameshockeyteam, maakte duidelijk dat we, om betere resultaten te boeken, anders moeten gaan denken en niet moeten aarzelen om dit in praktijk te brengen. Het Nederlandse dameshockeyteam heeft onder zijn leiding imponerende resultaten geboekt, waaronder de gouden plak vorig jaar op de Olympische Spelen in Peking. Om zover te komen, hebben hij en zijn team een lang en zeer intensief traject afgelegd. Daarin stond centraal dat ieder detail telt, je open moet staan voor verandering en dat ieder probleem een uitdaging is. “Het is heel makkelijk om je te verschuilen achter smoesjes als iets niet lukt. Het zou niemand verbaasd hebben als Nederland in Peking niet optimaal had gepresteerd vanwege de benauwdheid en de smog. Maar een werkbezoek aan Peking met dokters, militairen en mensen van TNO in 2007 leidde onder meer tot het wereldberoemde ijsbad voor de speelsters, waardoor ze sneller herstelden.” Lammers wijst erop dat ieder voorstel tot verandering en innovatie altijd tot weerstand Marc Lammers: “We moeten anders gaan denken en niet aarzelen om dit in praktijk te brengen.”


waternetwerken Trenddag op 27 november Op 27 november verzorgt Waternetwerk samen met DWSI de tweede Trenddag met als titel: ‘Glocalisation: think global, act local’. Inspirerende locatie is de Zeevaartschool in Rotterdam. Aan bod komen mondiale ontwikkelingen die direct of indirect de watersector zullen raken. Tijdens deze middag gaan we na welke initiatieven we in Nederland kunnen nemen als antwoord op de veranderingen in het klimaat, de verstedelijking, het energievraagstuk en het bestuur.

Het najaarscongres werd door circa 60 leden van Waternetwerk bezocht.

leidt. “Die moet je verstandig overwinnen. En iedere toepassing van een innovatie leidt altijd tot kinderziektes. Ook deze moeten overwonnen worden voor een goed resultaat. Door slimmer en creatiever te worden, kom je verder. Ik heb in mijn acht jaar als bondscoach niet geschroomd om te rade te gaan bij mensen die me iets konden leren. Zo kwam ik erachter waarom teambesprekingen zo bitter weinig resultaat hadden: mensen onthouden tien procent van wat ze horen, 35 procent van wat ze zien, 55 procent van wat ze zien én horen, 70 procent van wat ze zelf zeggen en tenslotte 90 procent van wat ze zelf zeggen en mogen doen. Mensen betrekken bij de planvorming leidt dus tot betere resultaten, want als mensen zelf een plan mogen bedenken, maken zij zich ook hard voor de uitvoering daarvan. Daarnaast moeten we afstappen van de denkfout om veel energie te stoppen in het verbeteren van iemands zwakke punten. Als je dat doet, krijg Eén van de winnaars van de Waternetwerk Scriptieprijs, Nadine Tchetkoua Wacka, nam de prijs in ontvangst.

je allemaal zesjes. Het is veel beter om je te richten op het versterken van iemands sterke punten. Dit leidt tot meer zelfvertrouwen, waarbij de zwakke punten bijna als vanzelf ook minder zwak worden.”

Willem Koerselman (KWR Watercycle Research Institute) is één van de organisatoren van deze tweede Trenddag. Hij adviseert en ondersteunt organisaties die in de watersector actief zijn op het gebied van strategieontwikkeling. “De trenddag is voorafgegaan door denktanksessies met medewerking van econoom Arnold Heertje en schrijver-filosoof Rob Wijnberg. Die sessies hebben we hard nodig om onze horizonbeelden te kunnen vertalen naar strategieën. Op de trenddag willen we een grotere groep binnen de watersector bereiken, namelijk ook vertegenwoordigers van gemeenten en provincies. Met elkaar gaan we aan de slag om de trends te vertalen in initiatieven die de Nederlandse watersector kan nemen. “ Eén van de organisatoren: Willem Koerselman.

Scriptieprijs Na de lunch werd de winnaar van de Waternetwerk Scriptieprijs bekendgemaakt. Dat bleken er twee te zijn: Nadine Tchetkoua Wacka en Wikke Novalia. Zij zijn afgestudeerd als bachelor aan de Saxion Hogeschool Deventer in de studierichting Environmental Technology. Ze hebben in nauwe samenwerking een scriptie geschreven waarin zij een methode uitleggen om de toepasbaarheid te beoordelen van waterbehandelingstechnieken in ontwikkelingslanden, afgestemd op de lokale situatie. De jury noemde hun methode vernieuwend en direct toepasbaar in ontwikkelingslanden. De prijswinnaars hebben nu elk een oorkonde met een prijs van 500 euro gewonnen, een jaar lidmaatschap van Waternetwerk en een gezamenlijke publicatie in H2O.

Ja maar Een groot deel van het middaggedeelte stond in het teken van ‘Ja maar’. Twee acteurs/scherpstellers lieten door verhelderende verhalen en sketches zien dat we veel problemen niet of verkeerd oplossen, omdat we feiten als een probleem definiëren. In zulke situaties moeten we buiten de box gaan denken, geen ‘ja maar’, maar ‘ja en’: van een probleem een mogelijkheid maken. Via sketches, spelvormen en indringende vragen werden de deelnemers zich hiervan bewust gemaakt. Een uitgebreider verslag en een fotoreportage staan op de internetpagina van Waternetwerk onder ‘nieuws’ (en de subrubriek ‘foto’s’).

Key note speaker is Paul Reiter, directeur van de International Water Association, die als geen ander de mondiale ontwikkelingen en uitdagingen kan schetsen. In de vorm van een wereldcafé gaan kleinere groepen aan de slag met specifieke uitdagingen. De thema’s die daarbij aan bod komen, zijn onder andere cradle to cradle, samenwerking in de waterketen, bescherming van bronnen, stedelijk water en nieuwe technologieën. “Doel van de bijeenkomst is om met elkaar strategische bouwstenen te leveren waarmee de deelnemers in hun eigen organisatie aan de slag kunnen. Door de uitwisseling en ontwikkeling van nieuwe initiatieven hopen we ook de basis voor meer samenwerking in de waterketen te bevorderen.” De bijeenkomst begint om 12.00 uur met een lunch. Het eigenlijke programma vangt aan om 13.00 uur en duurt tot 17.00 uur, waarna nog een borrel volgt. Aanmelden is mogelijk via www.waternetwerk.nl.

H2O / 20 - 2009

25


waternetwerken Toekomststrategie watersector centraal op tweede denktanksessie DWSI Op de tweede denktanksessie van Dutch Water Sector Intelligence (DWSI) stonden ‘sociaal leren’ en de langetermijnvisie op de waterketen centraal. De bijeenkomst vond plaats op 1 oktober in Maarssen en was een opmaat voor de bijeenkomst ‘Glocalisation: think global, act local’ op 27 november (aansluitend op de algemene ledenvergadering). In Maarssen doken ongeveer 20 deelnemers in de mogelijkheden en bedreigingen voor de watersector in de nabije toekomst. Dit gebeurde onder meer op basis van de door de gehele watersector uitgebrachte langetermijnvisie Verbindend water. En omdat de problemen in de watersector zo complex zijn dat niemand dé oplossing in huis heeft, werd er voor de benadering van ‘sociaal leren’ gekozen. Hierbij komen verschillende expertises bij elkaar voor een oplossing op maat. Om de geesten scherp te krijgen, hield columnist en filosoof Rob Wijnberg een inleiding. Deze was er op gericht om één van de voornaamste aspecten van ‘sociaal leren’ te illustreren, namelijk op welke manier je (verborgen) aannames en uitgangspunten van mensen kunt achterhalen en bespreekbaar kunt maken. Door dit te verhelderen, kunnen keuzes beter worden onderbouwd. Hans van der Eem, lid van het aanjaagteam dat deze langetermijnvisie ontwikkelde, lichtte ‘Verbindend water’ toe. Hij benadrukte

In kleine groepjes werden stellingen over de watersector onder de loep genomen.

dat het om een gezamenlijke visie vanuit de watersector gaat die als doel heeft richting te geven, te inspireren en te verbinden. Dit onder meer op basis van de vraag of de waterketen efficiënt genoeg opereert als we die keten opnieuw zouden organiseren. Vervolgens namen de aanwezigen in kleine groepjes enkele stellingen kritisch onder de loep voor een betere onderbouwing van de toekomststrategie.

DWSI en Waternetwerk hebben de intentie om elkaar te versterken en om samen te werken, bijvoorbeeld bij de organisatie van de Trenddag. In de ochtend van 27 november stat ook de algemene ledenvergadering en de bespreking van het jaarplan 2010 van het bestuur met de themagroepen gepland.

Waterloopbaan.nl moet nieuw talent in de watersector binnenhalen De Nederlandse watersector telt ruim 20.000 werknemers. De gemiddelde leeftijd ligt echter relatief hoog. Aldus Roelof Kruize, voorzitter van Waternetwerk. De komende jaren is er dan ook een forse uitstroom te verwachten. Met de internetpagina waterloopbaan.nl hoopt Waternetwerk jongere mensen voor een carrière in de watersector te interesseren. “Het takenpakket en daarmee de uitdagingen in de watersector nemen de

komende jaren fors toe”, stelt Kruize. “Denk alleen al aan de effecten van de klimaatverandering op Nederland. Genoeg redenen waarom we actiever willen gaan vissen in de beperkte vijver van technisch opgeleide mensen. De internetpagina waterloopbaan. nl is één van de manieren waarop we de belangstelling voor de watersector willen vergroten.”

rende functie nadrukkelijk op mensen die nog geen keuze hebben gemaakt voor een carrière in een bepaalde sector. “Het gaat er om dat we nieuw talent werven om alle vacatures te vervullen die de komende tijd vrij zullen komen. We richten ons dus primair op studenten met technische opleidingen. We zullen de internetpagina op deze opleidingen ook nadrukkelijk onder de aandacht brengen.”

Waterloopbaan.nl mikt met zijn informe-

Met de internetpagina www.waterloopbaan.nl wil Waternetwerk nieuw talent de sector binnenhalen.

Waarom richt Waternetwerk zich als netwerkorganisatie op het werven van nieuw talent? Kruize: “Ons doel als organisatie met ruim 4.000 leden is het vak van medewerker in de watersector verder te ontwikkelen en te professionaliseren. Daar valt ook het vinden van nieuw talent onder. Dat doen we door bijvoorbeeld studentlidmaatschappen aan te bieden.” Kruize hoopt dat organisaties in de watersector ook zullen bijdragen aan de zoektocht naar nieuw talent. “Dat kan door mee te helpen met het invullen van de pagina’s op internet, maar ook door daar bijvoorbeeld het aanbieden van stageplaatsen aan te koppelen of door te wijzen op aanvullende opleidingen.” Waterloopbaan.nl is vanaf medio deze maand te volgen.

26

H2O / 20 - 2009


waternetwerken Themabijeenkomst ‘Breng werelden samen’ De waterwereld is volop in beweging. Maatschappelijke en klimatologische problemen dwingen waterprofessionals tot nadenken, het zoeken van nieuwe oplossingen en het aanboren van nieuwe voorzieningen. De sector vergrijst, dus hoe haal je jong talent binnen? En hoe veranker je de aanwezige kennis in je bedrijf? Allemaal vragen waar antwoorden op gevonden moeten worden. Detacheringsbureau Eiffel houdt op 19 november een themabijeenkomst waarop een begin gemaakt wordt met het beantwoorden van deze complexe vraagstukken. De bijeenkomst vindt plaats in de lichttoren van Philips in Eindhoven. Centraal staat een theoretische en praktische benadering van samenwerken, talentmanagement en kennisverankering. De insteek is om de watersector buiten de eigen grenzen te laten kijken. Deelnemers moeten zich bewust worden van de meerwaarde van samenwerken en hoe zij hiermee kosten kunnen besparen en meer efficiency kunnen bereiken. Volgens de organisatie ligt de uitdaging in ‘het gezamenlijk zetten van de volgende stappen op het gebied van het samen uitvoeren van taken, het optimaliseren van interne bedrijfsprocessen, maar ook op het gebied van innovatie’. Björn Hoogwout, directeur van Brabant Water en lid van verdienste van Waternetwerk, is één van de sprekers. “We moeten gaan samenwerken in een nieuwe context, verschillende mensen en werelden bij elkaar brengen. Denk aan water en sport, water en energie, water en gezondheid. En als je die mensen eenmaal bij elkaar hebt: samen iets maken, co-creëren.”

alles hergebruikt. Van de receptiebalie bijvoorbeeld wordt over een tijdje wc-papier gemaakt.” Naast Hoogwout kent de themabijeenkomst meer sprekers. Alfons van Marrewijk (antropoloog) bekijkt samenwerking binnen en tussen organisaties vanuit een antropologisch perspectief. Want zonder mensen geen samenwerking. Henk Roelofs (Waterschap De Dommel) gaat in op sociale innovatie als basis voor kennisverankering en talentmanagement. Vervolgens vertelt Roelof Kruize (Waternet en Afval Energiebedrijf Amsterdam) over de mogelijke samenwerking met energiebedrijven als mogelijkheid voor de afvalwatersector. Zo’n samenwerking met energiebedrijven is precies wat Hoogwout de sector op het hart wil drukken: “Kijk naar de markt, let op maatschappelijke trends, en breng werelden samen.”

Volgens Hoogwout is Dutch Delta Design 2012 hiervan een goed voorbeeld. Het is een project dat ‘de Nederlandse waterexpertise vooraan in de internationale etalage wil zetten’. Het doel is het verstevigen van de positie van Nederland Waterland én het creëren van draagvlak en ruimte voor de verdere ontwikkeling van kennis en innovatie. Wat hoopt Hoogwout dat de themabijeenkomst op gaat leveren? “Mens en menselijk gedrag moeten veel meer centraal komen te staan. Wat is de belevingswereld? Voorheen wilden we het product water nog wel eens over de schutting gooien en zeggen ‘alsjeblieft, hier heb je het.’ Maar door de problemen van nu kan dat niet meer. Niet meer blindstaren op lage operationele kosten en meer product, maar kijken naar de waarde van water, als gezondheidsdrager bijvoorbeeld.” Een ander vraagstuk waarmee de watersector steeds meer worstelt, is de toestroom van jong talent. Wat Hoogwout betreft, moeten jongeren veel meer betrokken worden bij de sector. Hij beseft echter terdege dat zij vaak in een heel andere wereld leven. Hoogwout: “Als je wilt dat jongeren zich met onze vraagstukken gaan bezighouden, moet je de problemen concreet maken. Pas dan wordt het voor hen interessant.” Dat de bijeenkomst in de lichttoren in Eindhoven wordt gehouden, is niet toevallig. Hoogwout: “Er gebeurt daar ontzettend veel. Het is eigenlijk een duurzaamheidsplatform. De nieuwste initiatieven op het gebied van duurzaamheid worden daar permanent tentoongesteld; er zijn zalen voor matchmaking tussen bedrijven. Ook is er een laboratorium waar jongeren mogen experimenteren. En in het gebouw wordt

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Tim Fierant Antal Giesbers Martijn Kregting Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 20 - 2009

27


TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

11 december:

Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector

Op 11 december aanstaande verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere de laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van proceswater en duurzame productieprocessen. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan waterbesparing, zuiveringstechnieken en Europese wet- en regelgeving.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer. Reserveer uiterlijk vóór 27 november advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl


platform

Matthijs Bonte, KWR Watercycle Research Institute Gertjan Zwolsman, KWR Watercycle Research Institute

Klimaatverandering en verzoeting van de Rijn In de afgelopen twaalf jaar is de zoutvracht van de Rijn sterk afgenomen. Dit blijkt uit een analyse van de relatie tussen afvoer en chlorideconcentraties in de Rijn in de periode 1997-2008. Deze ‘verzoeting’ van de Rijn is vermoedelijk het gevolg van de sanering van de afvalbergen van de kalimijnen nabij Mulhouse. Deze positieve ontwikkeling kan echter worden gekeerd door klimaatverandering. De zogeheten ‘plus’ klimaatscenario’s van het KNMI suggereren dat in de toekomst droge zomers vaker zullen voorkomen. Als we de afvoer-concentratie relatie van de laatste jaren hierop toepassen blijkt dat de huidige zoutvracht van de Rijn in droge jaren een concentratie geeft die rond de drinkwaternorm ligt. Naast klimaatverandering is het hierbij van belang hoe de zoutlozingen op de Rijn zich ontwikkelen.

I

n de jaren ‘70 en ‘80 was chloride dé probleemstof voor de drinkwaterbedrijven in het stroomgebied van de Rijn. Door het Rijnzoutverdrag is de situatie sterk verbeterd en het huidige chloridegehalte (gemiddeld rond 100 mg/l) vormt doorgaans geen belemmering meer voor de productie van drinkwater. In het droge jaar 2003 is echter duidelijk geworden dat tijdens extreem lage afvoer (laagste afvoer 788 kubieke meter per seconde op 28 september) van de Rijn de chlorideconcentratie nog steeds kan toenemen tot boven de drinkwaternorm van 150 mg/l (zie afbeelding 1). Onder de zogenaamde ‘plus’ klimaatscenario’s van het

KNMI wordt verwacht dat extreem droge zomers, zoals die van 2003, vaker zullen voorkomen1). Gezien het in 2003 gevonden verband tussen droogte en het zoutgehalte is het dan ook de vraag of in de toekomst het Rijnwater altijd gebruikt kan worden voor drinkwatervoorziening2). KWR Watercycle Research Institute heeft in het kader van het programma Wetlands IJsselmeergebied van Delft Cluster een studie uitgevoerd naar de verzilting en/of verzoeting van de Rijn en het IJsselmeergebied3).

Verzilting in historisch perspectief Afbeelding 2 toont het verloop in de chlorideconcentratie van de Rijn tussen 1876 en

Afb. 1: Afvoer van en chlorideconcentratie in de Rijn bij Lobith in 2003 (bron chloridedata: RIWA Rijn, afvoerdata: www.waterbase.nl).

2008. Aan het eind van de 19e eeuw was de chlorideconcentratie in vergelijking met de huidige situatie laag: tussen de 20 en 30 mg/l. Dit is echter nog steeds een factor twee boven de natuurlijke achtergrond concentratie van circa 12 mg/l4). Tussen de industriële revolutie eind 19e eeuw en de Tweede Wereldoorlog is het chloridegehalte in de Rijn geleidelijk opgelopen tot een waarde tussen 50 en 90 mg/l. Deze toename wordt toegeschreven aan bemesting, lokale industrie en afvalwaterlozingen, kortom de overgang van een agrarische naar een industriële maatschappij5). Na de Tweede Wereldoorlog gaat het snel slechter met de Rijn: In Duitsland voltrekt zich het Wirtschaftswunder, waarbij bruinkoolmijnen worden ontwaterd en het zoute bemalingswater op de Rijn wordt geloosd. In Frankrijk worden de kalimijnen bij Mulhouse uitgebreid, waarbij het afvalzout op de Rijn wordt geloosd. Als gevolg hiervan ligt de gemiddelde chlorideconcentratie in de 70-er en 80-er jaren ruim boven de drinkwaternorm. De achteruitgang in waterkwaliteit van de Rijn leidt in 1976 tot het Rijnzoutverdrag, waarin afspraken worden gemaakt over de lozing van zout in de Rijn. Uit afbeelding 2 wordt duidelijk dat de afspraken na het sluiten van het verdrag niet werden nageleefd: de chlorideconcentratie blijft onverminderd hoog. In 1979 werd de Nederlandse ambassadeur zelfs teruggeroepen uit Parijs uit protest tegen de lakse Franse houding. In de 90-er jaren begint het Rijnzoutverdrag eindelijk zijn vruchten af te werpen. Zodra

H2O / 20 - 2009

29


bij Lobith het chloridegehalte hoger wordt dan 200 mg/l, wordt een fax gestuurd naar Mulhouse om de lozingen van zout bij de kalimijnen te staken. Als tegenprestatie moest Nederland zelf ook actie ondernemen om verzilting tegen te gaan. In 1997 is een pijpleiding in bedrijf genomen die het zoute kwelwater en afvalwater uit de Wieringermeerpolder direct op de Waddenzee loost in plaats van op het IJsselmeer. Na 2000 lijkt het weer even minder te gaan met als uitschieter de eerder genoemde droge zomer van 2003. De laatste twee jaar daalt de chlorideconcentratie weer en ligt de gemiddelde concentratie rond de 100 mg/l.

Nadere analyse voor 1997-2008 Zoals bleek tijdens de zomer van 2003 is het chloridegehalte in de Rijn sterk afhankelijk van de afvoer. Om grip te krijgen op de oorzaken van de zoutbelasting van de Rijn moeten we dus de invloed van landgebruik en lozingen enerzijds en afvoer anderzijds op de chlorideconcentratie in de Rijn onderscheiden. Hierbij is het van belang te noemen dat chloride een conservatieve stof is. Dat wil zeggen dat het gehalte alleen afhankelijk is van de belasting, de achtergrondconcentratie en de mate van verdunning. Hoe lager het debiet van de Rijn, des te hoger de gehaltes. Een veel gebruikte benadering om het concentratieverloop in

Afb. 2: Verloop van de gemiddelde jaarlijkse chlorideconcentratie in de Rijn bij Lobith. De grijze band geeft de minimale en maximale jaarlijkse chloridewaarde weer (voor 1952 zijn alleen jaargemiddelden beschikbaar).

de Rijn te beschrijven is om deze te splitsen in een deel dat onafhankelijk is van de afvoer (de basisconcentratie) en een deel dat wordt bepaald door een constante vracht. De concentratie in de Rijn is dan te beschrijven met de volgende formule, of Q-C relatie 6): C(t) = CC + 1000 x LC/Q(t) waarin C(t) de chlorideconcentratie is van de

Rijn (mg/l), CC de basisconcentratie (mg/l), LC de constante chloridevracht (kg/s) en Q(t) de afvoer bij Lobith (m3/s). Om de ontwikkelingen in chlorideconcentraties in de Rijn te beoordelen is de Q/C-relatie volgens bovenstaande vergelijking afgeleid voor elk jaar in de periode 1997-2008. Hiervoor zijn voor elk jaar de chloride- en afvoerdata tegen elkaar geplot en is voor iedere puntenwolk een

Afb. 3: Concentratie-afvoerrelaties voor chloride in de Rijn (Lobith) voor de jaren 1997 t/m 2008. Voor ieder jaar is een regressielijn afgeleid met de vorm C(t) = CC + 1000 x LC/Q(t). De parameters CC en L C geven respectievelijk de basisconcentratie (mg/l) en vracht (kg/s) weer.

30

H2O / 20 - 2009


platform Het valt te verwachten dat in de toekomst een aantal belangrijke bronnen van zout zullen wegvallen: de kali-industrie bij Mulhouse is reeds gesloten en de mijnen in de stroomgebieden van de Moezel, de Saar, de Lippe en de Emscher zullen op termijn naar verwachting sluiten10). Tegelijkertijd wordt in Frankrijk gewerkt aan een plan om zoutcavernes te maken voor gasopslag. In Duitsland leeft een vergelijkbaar idee. Als het gewonnen zout wordt geloosd op de Rijn zal de zoutvracht, weliswaar tijdelijk voor de duur van de aanleg, weer flink hoger worden. Het gecombineerde effect van deze twee ontwikkelingen is op voorhand niet te beoordelen.

Conclusie

Afb. 4: Parameters uit de Q/C-relatie voor de Rijn bij Lobith voor de jaren 1997 t/m 2008.

regressielijn volgens bovenstaande vergelijking bepaald. De afzonderlijke Q/C-relaties met bijbehorende correlatiefactoren (R2) voor de jaren 1997-2008 zijn weergegeven in afbeelding 3. Opgemerkt wordt dat tot mei 2005 de chlorideconcentratie dagelijks werd gemeten; hierna is de meetfrequentie verlaagd tot tweewekelijks. De hoge verklaarde variantie (gemiddelde R2 over twaalf jaar is 0,74) geeft aan dat de Q/C-relatie goed gebruikt kan worden om de chlorideconcentratie mee te beschrijven. In afbeelding 3 valt op dat de verklaarde variantie vooral gedurende de eerste jaren van de analyse hoog is: tussen 1997 en 2003 ligt de R2 tussen 0,76 en 0,94. In de laatste vijf jaar is R2 lager: tussen 0,52 en 0,71. Deze afname is ten eerste toe te schrijven aan de hydrologisch ‘gemiddelde’ jaren tussen 2004 en 2008. Zonder extreem lage of hoge afvoeren is er minder variatie in chlorideconcentratie en wordt de verklaarde variantie ook kleiner. Een tweede oorzaak van de afnemende variantie is dat de constante vracht term (Lc) kleiner is geworden door de jaren heen. Hierdoor wordt de chlorideconcentratie minder afhankelijk van de afvoer en de verklaarde variantie van de Q/C-relatie wordt ook kleiner. Het tweede aspect is verder uitgediept in afbeelding 4, waarin de parameters uit de Q/C-relaties voor de jaren 1997-2008 zijn geplot. In de figuur is te zien dat de basisconcentratie fluctueert tussen de 35 en 70 mg/l. De gemiddelde basisconcentratie bedraagt 50 mg/l en ligt dus een stuk hoger dan de (natuurlijke) achtergrondconcentratie van 12 mg/l. Dit is ook de reden dat we in de Q/C-relatie niet de term ‘achtergrondconcentratie’ gebruiken: dit suggereert een natuurlijke concentratie, terwijl de huidige basisconcentratie een factor 4 boven de natuurlijke achtergrondconcentratie ligt. De vrachtterm, LC, vertoont zoals gezegd een sterk dalende trend van 155 kg/s in 1997 tot 52 kg/s in 2008. De daling is vermoedelijk het gevolg van de sluiting en sanering van de zoutindustrie bij Mulhouse. De sanering van de zoutstortbergen wordt naar verwachting dit jaar afgerond7).

De toekomst De relatie tussen chloride en de afvoer kan worden gebruikt om een inschatting te maken van de chlorideconcentratie in de Rijn bij (extreem) lage afvoeren. Hierbij gaan we uit van de gemiddelde vrachtterm gedurende 2007 en 2008 (LC = 60 kg/s) en basisconcentratie (Cc = 47 mg/l), zoals afgeleid uit afbeelding 4. De laagst gemeten afvoer in de Rijn, gemeten in november 1947, bedroeg 620 kubieke meter per seconde8). Bij de huidige zoutbelasting zou dit resulteren in een chlorideconcentratie van 144 mg/l. Maar er is ook een extremer scenario denkbaar, namelijk ‘de Rijn als regenrivier’. In dit scenario is de bijdrage van de Alpen (afsmelten van sneeuw en ijs) aan het debiet van de Rijn in de (na)zomer geheel weggevallen. Simulaties met het zogeheten Rhineflowmodel geven aan dat onder het W+-scenario de afvoer eind september 37 procent lager is dan in de huidige situatie9). In dat geval zou de afvoer van de Rijn in een zomer zoals die van 2003 kunnen dalen tot ongeveer 500 kubieke meter per seconde, wat in combinatie met een basisconcentratie van 47 mg/l en een vracht van 60 kg/s (2007-2008) zou resulteren in een chlorideconcentratie van 167 mg/l. Als we uitgaan van de laagst afgeleide vrachtterm van 52 kg/s in 2008, dan vinden we bij een afvoer van 500 kubieke meter per seconde en een basisconcentratie van 47 mg/l een concentratie van 151 mg/l. Deze resultaten geven aan dat onder het W+-scenario in een droog jaar de drinkwaternorm van 150 mg/l net wordt overschreden bij de huidige chloridebelasting. Het gaat hier weliswaar om een prognose, maar de richting van het effect is duidelijk. De kans op een chlorideconcentratie in de Rijn bij Lobith boven 150 mg/l is nog steeds aanwezig bij toekomstige laagwatersituaties, wanneer de zoutlozingen op de Rijn zich stabiliseren op het niveau van 2008 (52 kg/s). Dit wordt bevestigd door een statistische analyse uitgevoerd door RIWA Rijn: zij berekenen voor 2050 een kans van vier procent dat de chlorideconcentratie in de Rijn bij Lobith de drinkwaternorm overschrijdt10). Kritisch hierbij is dus hoe de zoutlozingen op de Rijn zich ontwikkelen.

De belangrijkste conclusie uit deze analyse is dat het Rijnzoutverdrag duidelijk zijn nut heeft gehad. In de afgelopen twaalf jaar is een sterke neerwaartse trend zichtbaar in de zoutvracht in de Rijn die vermoedelijk het gevolg is van de sanering van de zoutstortbergen bij Mulhouse. Klimaatverandering kan echter roet in het eten gooien. Als de ‘plus’ klimaatscenario’s van het KNMI waarheid worden, is de verwachting dat (extreem) lage afvoeren in de Rijn vaker zullen voorkomen. Bij de huidige zoutvracht op de Rijn is de kans op overschrijdingen van de drinkwaternorm voor chloride bij Lobith klein maar niet afwezig. Om te zorgen dat bij dergelijk lage afvoeren het Rijnwater bruikbaar blijft voor drinkwaterbereiding is dus blijvende waakzaamheid nodig. LITERATUUR 1) Van Den Hurk B., A. Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van, Oldenborgh, C. van Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI Scientific Report WR 2006-01. 2) Van Bokhoven A. en G. Zwolsman (2007). Klimaatverandering en de waterkwaliteit van de Rijn. H2O nr. 9, pag. 34-37. 3) Bonte M. (2009). Wetlands IJsselmeergebied, drinkwaterfunctie Markermeer en verzilting. Delft Cluster project Wetlands in het IJsselmeer. KWR Watercycle Research Institute. 4) Molt E. (1961). Pollution of Rhine Water. De Rijn, pag. 46-71. Moormans Periodieke Pers. 5) De Bruijn F. en A. Mazijk (2003). Klimaatinvloeden op de kwaliteit van het Rijnwater. Startdocument Klimaatproject RIWA. 6) Van der Weijden C. en J. Middelburg (1989). Hydrogeochemistry of the River Rhine: Long term and seasonal variability, elemental budgets, base levels and pollution. Water Research nr. 10, pag. 1247-1266. 7) Fleig M., S. Mertineit en H. Brauch (2008). Aktuelle und zükunftige Entwicklung der Belasting mit Chlorid in Rheineinzugsgebiet. In opdracht van RIWA. 8) De Wit M., H. Buiteveld en W. Van Deursen (2007). Klimaatverandering en de afvoer van de Rijn en Maas. RIZA. 9) Van Deursen W. (2006). Rapportage Rhineflow/ Meuseflow. Nieuwe KNMI-scenario’s 2050, pag. 7. Carthago Consultancy. 10) Baggelaar P. en E.. van der Meulen (2009). Historische en toekomstige ontwikkelingen chloridebelasting in het traject Lobith tot Andijk. RIWA Rijn.

H2O / 20 - 2009

31


Harrie Timmer, Oasen Lucyna Magda, TU Delft Bas Wols, KWR Watercycle Research Institute / TU Delft Luuk Rietveld, TU Delft

CFD-modellering: spreiding verblijftijd in reservoir ongevoelig voor ontwerp Om eventuele microbiologische nagroei in drinkwaterdistributiesystemen te voorkomen, moet de verblijftijd van het drinkwater zo kort mogelijk zijn. In een reservoir van Oasen bleek de verblijftijd maximaal zeven dagen te zijn. Onderzocht is hoe we dit kunnen verkorten. Computational Fluid Dynamics (CFD)-modellering wijst uit dat de verblijftijdspreiding in een reservoir nauwelijks wordt beinvloed door aanpassing in het ontwerp. Verkorting van de verblijftijd moet worden bereikt door aanpassing van de bedrijfsvoering.

T

ijdens transport, distributie en opslag van drinkwater kan de waterkwaliteit verslechteren. Een aantal pathogene micro-organismen, waaronder Aeromonas, Legionella, Mycobacterium en Pseudomonas1),2) kan gaan groeien. Cellen kunnen zich op de wanden gaan hechten en biofilms vormen. Deze biofilms beschermen de micro-organismen tegen desinfectiemiddelen en hogere organismen3),4). Uiteindelijk kunnen de pathogene micro-organismen weer worden afgegeven aan het water, waardoor ze een risico voor de consument vormen. In Nederland is de bacteriologische kwaliteit van het drinkwater uitstekend5). We beheersen deze risico’s dus goed. In 2006 werden in het distributienet slechts zes overschrijdingen gemeld met bacteriën van de coligroep (0,08 procent van de metingen). Het betrof in alle gevallen een incident. Dit gaat niet vanzelf: door drinkwaterbedrijven wordt doorlopend gewerkt aan het minimaliseren van infectierisico’s. Om deze kwaliteit ook voor de toekomst te borgen (klimaatverandering), is kennis van de groei van micro-organismen in het drinkwatersysteem noodzakelijk. Met dit inzicht kan de infrastructuur en bedrijfsvoering verder geoptimaliseerd worden. De groei van deze organismen is, naast voedselaanbod, afhankelijk van temperatuur en verblijftijd in het transport- en distributiesysteem. Aeromonas wordt beschouwd als indicator voor de groei van micro-organismen in het

32

H2O / 20 - 2009

systeem. Uit onderzoek in de jaren ‘90 blijkt al dat de hoogste waarden van aeromonas in drinkwater worden gevonden in de warmere periode: juli-september6). Daarnaast worden de hogere concentraties Aeromonas vooral in de uitlopers van het voorzieningsgebied gevonden7). Dit zijn de plekken waar de verblijftijden het grootst zijn en de temperatuur in de zomer het hoogst is. In het voorzieningsgebied van drinkwaterbedrijf Oasen zien we dit algemene beeld terug. Hogere waarden van Aeromonas worden Reservoirs te Gorinchem (foto: Bob Somers).

in de zomer aangetroffen. Verkennende metingen in de warme zomer van 2006 wezen uit dat bij zomerse temperaturen tien procent van de Aeromonas-analyses in het distributiegebied boven de grens van 1.000 kvE/100 ml lag, met name in de periferie van het gebied. De temperatuurontwikkeling van het drinkwater is met het gegeven distributienet en bijbehorende opwarming via de bodem praktisch alleen te beinvloedden door


platform verkorting van de verblijftijd. Voor drinkwaterbedrijf Oasen geldt dat de temperatuur van het drinkwater afhankelijk is van de verblijftijd. Het gebruikt grondwater, dat van origine altijd 12°C is, neemt na zuivering tijdens het transport langzaam de temperatuur van de bodem aan. Zomers warmt dit water dus op. Om nagroei te vermijden is het daarom van belang de verblijftijd van het drinkwater zo kort mogelijk te houden en stagnante zones in het leidingnet te vermijden. Reden voor Oasen om, naast het reduceren van het voedselaanbod en het spuien van leidingen, onderzoek te doen naar de verblijftijdspreiding in het transport- en distributiesysteem. Om deze verblijftijd vast te stellen, zijn in 2007 enkele verblijftijdproeven uitgevoerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van het verschil in elektrisch geleidingsvermogen (EGV) van onthard en niet-onthard water. Continue metingen van deze EGV op verschillende plekken in het distributienet gaven zo een inzicht in de verblijftijd van het water in het net. Geconcludeerd werd dat de verblijftijd circa 20 procent langer was dan berekend met het leidingnetprogramma Aleid. De gemiddelde verblijftijd in het distributienet bleek twee dagen. Opvallende uitschieter in deze studie was de grootte van de verblijftijdspreiding in de reservoirs in Gorinchem en Sliedrecht. Uit de metingen en modellering van de verblijftijd in deze reservoirs bleek dat gedeeltes van het water tot wel zeven dagen in het reservoir verblijven. Deze resultaten waren aanleiding om te onderzoeken of de verblijftijdspreiding in deze reservoirs kan worden verminderd. In eerste instantie werd gezocht naar een mogelijkheid om het ontwerp van de reservoirs aan te passen, zodat de stroming meer een propstroming benadert. Daardoor zou de verblijftijdspreiding verminderen. In het kader van samenwerking van Oasen met de TU Delft is besloten te kijken of computational fluid dynamics (CFD)-modellering gebruikt kan worden om het bestaande reservoir in Gorinchem te optimaliseren. Verschillende aanpassingen aan het ontwerp zijn daartoe doorgerekend met CFD.

Computational Fluid Dynamics Computational Fluid Dynamics is een onderdeel van de vloeistofmechanica dat geavanceerde numerieke technieken gebruikt om de stroming in vloeistoffen te modelleren. Het is dan dus mogelijk te simuleren hoe het water stroomt in een reactor (snelheid en richting). Bovendien kan de verspreiding van opgeloste stoffen, zoals Afb. 1a: Dimensies en ontwerp huidige reservoir.

chloor of ozon, voorspeld worden met de CFD modellen. In de gezondheidstechniek wordt CFD voornamelijk toegepast op ozonen UV-installaties8),9),10). Bij deze installaties gaat het erom dat voldoende desinfectie wordt gerealiseerd. Kortsluitstroming in de reactoren heeft een zeer nadelige invloed op deze desinfectie en moet dan ook zoveel mogelijk worden voorkomen. Met behulp van CFD kunnen de kortsluitstromen worden opgespoord en maatregelen worden berekend om deze tegen te gaan. Voor ozonkelders bleek het installeren van tussenschotten een zeer effectieve manier te zijn om de kortsluitstromen te verminderen en de desinfectiecapaciteit te verhogen (zonder de ozondosering te verhogen). Bij het doorrekenen van de verblijftijdspreiding in reinwaterreservoirs is het tegengestelde aan de hand. Hier is niet zo zeer de kortsluitstroming relevant; het optreden van stagnante zones moet worden vermeden. Eén en ander heeft natuurlijk wel met elkaar te maken. Wanneer kortsluitstroming optreedt, zullen er ook gebieden zijn waar het water langer zal verblijven. Voor reinwaterreservoirs kan dus dezelfde aanpak gebruikt worden als bij de ozon en UV installaties. Kortsluitstroming kan gemeten worden door passieve tracers toe te voegen aan de ingaande stroom en deze weer te meten in de uitgaande stroom. De verspreiding van de tracer in het reservoir laat dan zien waar de kortsluitstromen en de stagnante zones zich bevinden. De concentratie tracer zal heel langzaam oplopen in de stagnante zones, terwijl deze heel snel zal oplopen in de kortsluitgebieden.

Reservoir Gorinchem Het reservoir te Gorinchem bestaat uit twee gekoppelde cilinders van 23 meter doorsnede. Deze zijn tot 8,7 meter gevuld met water. Dit water wordt bovenin het reservoir aangevuld en op ongeveer dezelfde plek onderin weggepompt (zie afbeelding 1a). De totale inhoud van elke cilinder is 3.600 kubieke meter. Dagelijks gaat er 3.100 tot 3.400 kubieke meter water uit. De gemiddelde verblijftijd in het reservoir is dus ongeveer een dag. Het reservoir wordt bedreven als suppletiepompstation. Dit betekent dat gedurende een groot deel van de dag er geen water geleverd wordt uit het reservoir. Alleen als er meer vraag is dan de aanvoer vanuit de zuivering kan leveren (ochtend- en avondpiek), zal het reservoir water bijleveren. De benutting van het reservoir wordt dus vooral gestuurd door de piekvraag in het achterliggende gebied.

Bij CFD-modellering wordt een eindig elementen stromingsmodel gebruikt om het stromingspatroon in het reservoir te bepalen11). De vergelijkingen voor een onsamendrukbare vloeistof worden opgelost op een driehoekig rooster. De wanden worden gezien als een no slip-rand, wat betekent dat het water op de wand stilstaat en het vrije wateroppervlak als een free slip-rand, wat betekent dat het water in horizontale richting kan bewegen aan het vrije oppervlak. Bij het punt van instroming wordt een watersnelheid opgelegd, terwijl bij het punt van uitstroming een waterhoogte (druk) wordt gegeven. Het stromingsmodel wordt gebruikt om de turbulentie te modelleren. De verblijfstijdspreiding wordt tenslotte bepaald door een passieve tracer aan het binnenkomende water toe te voegen. Door de concentratieverandering in de tijd bij te houden bij de uitstroom kan de verblijftijdspreiding van het systeem verkregen worden. De verspreiding van de tracer wordt gemodelleerd met een advectie-diffusievergelijking. De advectie wordt bepaald door de gemiddelde stromingsnelheid en de diffusie wordt afgeleid van de turbulente kinetische energie (k) en de turbulente dissipatie (ε) van het turbulentiemodel (ook wel k-ε model genoemd).

Uitgevoerd onderzoek Met het CFD-model is een enkel reservoir doorgerekend. Hierbij is aangenomen dat het reservoir continu doorstroomd wordt en dat het wateroppervlak constant blijft. Voor deze situatie is het stromingspatroon bepaald en is de verblijftijdspreiding berekend. Met het model zijn verschillende aanpassingen doorgerekend. Hierbij is vooral gekeken naar veranderingen in de configuratie van de instroom en uitstroom en het plaatsen van schotten. Eén en ander heeft geleid tot de volgende alternatieven: 0. referentiesituatie met in- en uitgang vlak bij elkaar aan de rand, 1. verplaatsing instroom naar het midden van het reservoir, 2. verplaatsing instroom naar de andere kant van het reservoir, 3. plaatsing van een schot tussen in- en uitstroompunt, 4. plaatsing van een schot tussen in- en uitstroompunt op kortere afstand van de wand.

Afb. 1b: Voorbeeld alternatief 3, schot tussen in- en uitstroompunt.

H2O / 20 - 2009

33


De afbeeldingen 2a en 2b tonen het stromingsveld in het reservoir. Ze geven respectievelijk de stroming in de x, y en z-richting weer door middel van een kleurenschaal. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in de referentiesituatie de stroming vooral verticaal verloopt. Het water stroomt vanuit het inlaatpunt bovenin in de richting van de uitstroming onderin het reservoir, wat zichtbaar is in het donkerblauwe gebied van de w-snelheid. Aan de andere kant van de reservoir stroomt het water weer omhoog (gele gebied van de w-snelheid). Daarnaast stroomt het water in radiale richting weg van het inlaatpunt, wat zichtbaar is in de donkerblauwe en donkerrode gebieden van de uen v-snelheden. Het omgekeerde gebeurt bij de uitstroming. Hierdoor ontstaat een grote circulatie in het reservoir. Verplaatsing van de instroom naar het midden van het reservoir laat een ander stroombeeld zien (afbeelding 2b). Het water stroomt in radiale richting weg van de instroom (snelheidsvector u en v). Bovendien is er een sterke neerwaartse stroming in het midden van het reservoir, terwijl het water aan de randen weer omhoog stroomt. Wederom is hier sprake van grote circulaties in het reservoir. Voor de overige alternatieven geldt dat dit het stroombeeld verandert. Vooral in het geval van het plaatsen van een schot ontstaat een hogere graad van menging. Ondanks de verschillen in lokale snelheden vertonen alle opties sterk recirculerende stromingen in het reservoir.

Afb. 2a: Driedimensionele snelheidsverdeling voor de referentiesituatie. Achtereenvolgens zijn weergegeven: snelheidsvector u (x-richting in m/s), snelheidsvector v (y-richting in m/s) en snelheidsvector w (z-richting in m/s). De instroom van het water bevindt zich linksonder aan het oppervlakte van het reservoir. Afb. 2b: Driedimensionele snelheidsverdeling voor de situatie met instroom in het midden.

Uit afbeelding 3 kan echter per saldo geconcludeerd worden dat de verblijftijdspreiding van alle opties bijna identiek is. Het reservoir gedraagt zich in alle gevallen als een compleet gemengd vat. Dit gedrag wordt verklaard door de relatief lage snelheden en de grote circulaties in het reservoir. Hieruit wordt geconcludeerd dat het plaatsen van schotten of het verplaatsen van de in- en uitstroomopening slechts een kleine positieve invloed hebben op de verblijftijdspreiding. In alle gevallen is de gemiddelde verblijftijd ongeveer een dag en de maximumverblijftijd zes tot zeven dagen.

Conclusies Het model geeft een goed beeld van het stromingspatroon en de verblijftijdspreiding in de reservoirs van Gorinchem. Ondanks dat het model niet gevalideerd is met metingen, zijn de resultaten wel in lijn met eerdere resultaten van de verblijftijdsproeven. De resultaten van de berekeningen, en dan met name de invloed van gewijzigde configuraties, worden dan ook voldoende betrouwbaar geacht. Uit de CFD-modellering volgt dat er verschillen in stromingspatroon zijn voor de verschillende ontwerpalternatieven. De verblijftijdspreiding in de uitstroomopening van het reservoir is echter gelijk voor alle opties. Deze lijkt op de verblijftijdspreiding van een volledig gemengd vat. De maximale verblijftijd in de reservoirs is ongeveer zes tot zeven maal de gemiddelde, hydraulische, verblijftijd. Conclusie voor Oasen is dan ook dat de verkorting van de verblijftijd niet gezocht

34

H2O / 20 - 2009

moet worden in aanpassingen van het reservoir, maar worden bereikt door aanpassing van de bedrijfsvoering.

Vervolg In het geval van Gorinchem met zijn twee reservoirs is er door Oasen voor gekozen om als eerste optie na te gaan of beide reservoirtanks ontkoppeld kunnen worden, waarvan één dagelijks geforceerd maximaal leeg gedraaid wordt. Deze inzet leidt wel tot enig

energieverlies, maar verkort de verblijftijd significant (maximaal twee dagen). Door één van de reservoirs relatief vol te houden, wordt hiermee ook de ijzeren voorraad op peil gehouden. Voor de aanpassing van de bedrijfsvoering zijn ook nog andere mogelijkheden. Een interessante is de optimalisatie van de algoritmes van de vraagvoorspellingsmodellen. De afgelopen tien jaar is de bedrijfsvoering van de reservoirs geoptimaliseerd


platform kwaliteit afhankelijk van de kwaliteit van het inkomende water, in combinatie met het reduceren van kosten en het verminderen van de belasting voor het milieu. Dit is het ambitieuze doel aan de horizon voor de besturing van drinkwaterproductiestations in 2020.

Afb. 3: Berekende verblijftijd bij uitstroomopening reservoir.

door gebruik te maken van vraagvoorspellingsmodellen12). Het doel hiervan was te komen tot een meer stabiele bedrijfsvoering met minimale debietsveranderingen. De implementatie van deze algoritmes op verschillende zuiveringsinstallaties heeft geleid tot significante optimalisatie van het zuiveringsproces. Een meer stabiele bedrijfsvoering leidt tot een betere reinwaterkwaliteit en tot minder energiegebruik. Doordat de zuivering minder debietsschommelingen te verwerken heeft, zal minder filterdoorslag plaatsvinden en de bedsamenstelling van onthardingsreactoren minder vaak veranderen. Dit leidt niet alleen tot een betere waterkwaliteit, maar kan ook de onderhouds- en bedrijfskosten reduceren. Tevens zal meer water gezuiverd kunnen worden gedurende de avonduren, wanneer de energiekosten lager zijn. Het inzicht in de verblijftijdspreiding van

het water in het reservoir geeft een extra randvoorwaarde voor het sturen van de reservoirs en dus het verbeteren van de doorstroming. De reservoirs moeten niet alleen de pieken van de watervraag opvangen, maar moeten ook regelmatig geleegd (of gedeeltelijk geleegd) worden, zodat stagnante zones niet te lang kunnen blijven bestaan. Dit kan alleen als dit voor de bedrijfsvoering mogelijk is en deze randvoorwaarde moet dus zorgvuldig ingebouwd worden in het productiealgoritme. Nadeel van regelmatiger legen is het extra energieverlies en het inboeten op reservecapaciteit bij calamiteiten (ijzeren voorraad). Het is zoeken naar een optimum. Modellen kunnen bij deze keuze ondersteunen. Inmiddels zijn er ook initiatieven ontstaan om de vraagvoorspelling te koppelen aan waterkwaliteitsvoorspelling13)). Hierdoor kan beter gestuurd worden op water-

LITERATUUR 1) Szewzyk U., R. Szewzyk, W. Manz en K-H. Schleifer (2000). Microbiological safety of drinking water. Ann. Rev. Microbiol. 54, pag. 81-127. 2) September S., V. Brözel en S. Venter (2004). Diversity of non-tuberculoid Mycobacterium in biofilms of urban and semiurban drinking water distribution systems. Appl. Environ. Microbiol. 70, pag. 7571-7573. 3) Costerton J., Z. Lewandowski, D. Caldwell, D. Korber en H. Lappin-Scott (1995). Microbial biofilms. Ann. Rev. Microbiol. 49, pag. 711-745. 4) Buswell C., Y. Herlihy, L. Lawrence, J. McGuiggan, P. Marsh, C. Keevil en S. Leach (1998). Extended survival and persistence of Campylobacter spp. in water and aquatic biofilms and their detection by immunofluorescent-antibody and -rRNA staining. Appl. Environ.Microbiol. 64, pag. 733-741. 5) VROM-Inspectie (2007). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2006. 6) Van der Kooij D. e.a. (1992). Aeromonas in drinkwater: voorkomen, bestrijding en betekenis. Kiwa Water Research, pag. 95-104. 7) Havelaar A., A. Versteegh en M. During (1990). The presence of Aeromonas in drinking-water supplies in the Netherlands. Zentralblatt für Hygiene, 190, pag. 236-256. 8) Blatchley III E., Z. Do-Quang, M. Janex en J. Laine (1998). Process modeling of ultraviolet disinfection. Water Science Technology nr. 6, pag. 63-69. 9) Sozzi D. en F. Taghipour (2007). The importance of hydrodynamics in UV advanced oxidation reactors. Water Science Technology 55, pag. 53-58. 10) Wols B., W. Uijttewaal, L. Rietveld, G. Stelling, H. van Dijk en J. Hofman (2008). Residence time distributions in ozone contactors. Ozone Science and Engineering nr. 1, pag. 49-57. 11) Labeur R. en G. Wells (2007). A Galerkin interface stabilisation method for the advection-diffusion and incompressible Navier-Stokes equations. Computer Methods in Applied Mechanics and Engineering nr. 196, pag. 4985-5000. 12) Bakker M., K. van Schagen en J. Timmer (2003). Journal of Water Supply: Research and Technology AQUA nr. 6, pag. 417-424. 13) Rietveld L., A. van der Helm, K. van Schagen en J. Kappelhof (2009). Geavanceerde sturing van drinkwaterzuiveringen met een integraalmodel. H2O nr. 12, pag. 37-40.

H2O / 20 - 2009

35


Ralf Verdonschot, Alterra Hanneke van Schaik, Alterra Piet Verdonschot, Alterra

Effecten van de rode Amerikaanse rivierkreeft op de vegetatie en macrofauna van sloten Exotische rivierkreeften breiden zich zeer sterk uit in Nederland. Wat voor effecten dit heeft op de inheemse waterplantenvegetaties en macrofauna is onbekend. In het kader van het project PLONS voerde Alterra daarom bij wijze van case-studie een experiment uit waarin de invloed van de rode Amerikaanse rivierkreeft op slootecosystemen onderzocht is. In afgesloten cilinders zijn de veranderingen gevolgd die optraden in de biomassa van verschillende soorten waterplanten en de samenstelling van de macrofaunagemeenschap na introductie van de rivierkreeft. De invloed bleek variabel en soortspecifiek. Met name afstervende planten werden gegeten. Een aantal waterplanten raakte los door het omwoelen van de bodem. De macrofaunagemeenschap werd niet merkbaar beïnvloed. In het maag-darmstelsel van de kreeften werd met name organisch bodemmateriaal en plantenresten aangetroffen, wat een aanwijzing is dat de kreeften een rol spelen bij de afbraak van organisch materiaal. Exoten hoeven dus niet altijd een negatieve invloed te hebben op zoetwaterecosystemen.

D

e rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii), van oorsprong afkomstig uit ondiepe plassen en moerassen in het zuidoosten van de Verenigde staten en Mexico, is op dit moment één van de meest wijd verbreide invasieve kreeften ter wereld1). Vanwege zijn hoge commerciële waarde (consumptie, aquariumhandel) is de soort in veel landen al dan niet bewust geïntroduceerd. De soort wist zich vrijwel overal succesvol te vestigen. De kreeft werd voor het eerst in 1985 in Nederland aangetroffen2). Sindsdien heeft hij zich sterk uitgebreid en is nu in allerlei watertypen in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht aan te treffen. Bij zijn introductie in Nederland kon de soort in de sloten en plassen van west-Nederland een lege niche bezetten; er kwamen daar immers geen inheemse soorten voor met een vergelijkbare rol binnen het ecosysteem. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectes limosus) al wel verspreid voorkwam, maar met name in grotere wateren (over interacties tussen deze soorten is echter niets

36

H2O / 20 - 2009

bekend). Wat voor effecten dit heeft gehad tijdens de invasie - en nog steeds heeft op plekken waar de soort nu verschijnt - is onbekend. Onderzoeken in het Middellandse Zeegebied zijn echter alarmerend; er werd melding gemaakt van het verdwijnen van waterplantenvegetaties - met als resultaat een algen-gedomineerd, troebel systeem - en een afname van de macrofaunadiversiteit3),4). In deze systemen lijkt de kreeft al snel na zijn introductie een sleutelrol in het ecosysteem te spelen. Heeft de rode Amerikaanse rivierkreeft ook zo’n grote invloed op de Nederlandse zoetwaterecosystemen of zijn de effecten minimaal of zelfs positief? In de wat betreft biodiversiteit hoog kwalitatieve gebieden, zoals het Vechtplassengebied, komen zeer veel uitheemse kreeften voor. Om antwoorden op deze vragen te genereren, is afgelopen zomer een veldexperiment uitgevoerd om de effecten van de rode Amerikaanse rivierkreeft op macrofyten en macrofauna te onderzoeken.

Aanpak Om de ecosysteemeffecten van uitheemse

kreeften te onderzoeken, is bewust gekozen voor een experimentele aanpak in plaats van een veldstudie, waardoor zoveel mogelijk

Welke eigenschappen zorgen ervoor dat de rode Amerikaanse rivierkreeft wereldwijd zo succesvol is2)? • Hoge groeisnelheid en reeds volwassen bij een kleine lichaamslengte. De kreeft kan zich hierdoor binnen korte tijd voortplanten. • Vrouwtjes produceren veel nakomelingen. Tot 400 eieren worden onder het achterlijf meegedragen, wat de overlevingskans verhoogt. • Hoge plasticiteit in zijn gedrag en levenscyclus en zeer tolerant, wat de kreeft in staat stelt zich aan te passen aan allerlei milieuomstandigheden, zoals temperatuurschommelingen, zuurstofloosheid en verdroging. • De kreeft kan zich over land verplaatsen op zoek naar nieuwe wateren.


platform andere potentieel belangrijke factoren constant gehouden konden worden. Het onderzoek vond daarom plaats in één van de proefsloten op het onderzoekscomplex De Sinderhoeve van Alterra in Renkum. In de proefsloot werden 20 perspex cilinders met een diameter 0,9 meter geplaatst. De bodem van de sloot bestond uit zand met een dun laagje organisch materiaal met verspreide macrofyten. Deze planten werden verwijderd en vervangen door een gemengde vegetatie bestaande uit waterpest (Elodea canadensis), aarvederkruid (Myriophylum spicatum) en gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus). Deze planten werden in potjes opgekweekt voordat ze in de cilinders werden geplaatst, zodat ze vitaal waren bij de start van het experiment. De uiteindelijke vegetatie bestond uit een mengsel van vier potjes waterpest, drie potjes aarvederkruid en twee potjes fonteinkruid. Van elke plantensoort werden tien potjes gekozen om de biomassa aan het begin van het experiment te bepalen. Om de macrofaunalevensgemeenschap te homogeniseren, werd aan elke cilinder één m2 netmonster toegevoegd uit één van de andere proefsloten. Omdat de kreeften zich van nature verschuilen in holen, werd in elke cilinder een pvc-pijp geplaatst, waarin de kreeften zich overdag konden ophouden. Na een week de tijd gehad te hebben om te stabiliseren, werd willekeurig in tien van de 20 cilinders één kreeft losgelaten. Alle kreeften waren volwassen mannetjes met een vergelijkbare grootte en gewicht. Na 14 dagen werd het experiment beëindigd, zodat de korte termijn invloed van de kreeften bepaald kon worden. De gebruikte kreeftendichtheid lag zeer hoog, afgaande op de resultaten van een merk-terugvangst-onderzoek dat we uitvoerden in het voorjaar in de Tienhovense Plassen. Hieruit bleek dat gemiddeld één volwassen rode Amerikaanse rivierkreeft per twee meter oever voorkwam, er vanuit gaande dat rivierkreeften zich vooral in de oeverzone ophouden. We hebben bewust gekozen voor een kortetermijnstudie met een hoge dichtheid, omdat dit eventuele effecten sterk uitvergroot.

Effecten op macrofyten Na beëindiging van het experiment werd alle vegetatie uit de kreeften- en controlecilinders verwijderd, zodat in combinatie met de gegevens van de start van experiment per plantensoort een eventuele toe- of afname van de biomasssa bepaald kon worden. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen uit de potjes losgeraakte plantendelen en nog wortelende planten, omdat bleek dat de kreeften bij het omwoelen van de bodem soms planten lostrokken. De totale biomassa van aarvederkruid en waterpest nam toe in de loop van het experiment, zowel in aan- en afwezigheid van de kreeften. Er was geen verschil tussen de totale biomassa van aarvederkruid in de cilinders met en zonder kreeften. Het bleek echter dat in de cilinders met kreeften een gedeelte van de aarvederkruidplanten losgewoeld was en aan de wateroppervlakte ronddreef. Dit in tegenstelling tot de cilinders zonder kreeften, waar de planten

Afb. 1: Effecten van de Amerikaanse rode rivierkreeft op de waterplanten in de cilinders met en zonder kreeften. Significante effecten zijn aangegeven met een sterretje.

nog in de bodem wortelden. Het uitgraven en afknippen van planten zonder deze op te eten is ook in een andere studie gevonden4); mogelijk heeft dit niet alleen negatieve effecten, omdat het verspreiding van de planten in de hand kan werken.

Waterpest werd totaal niet beinvloed door de kreeften. Biomassa van het gekroesd fonteinkruid nam af in alle cilinders. Het bleek dat deze planten aan het afsterven waren. De biomassa-afname was echter veel groter in de cilinders met kreeften, wat een aanwijzing

Binnen een ecosysteem zijn er altijd soorten die een belangrijke rol spelen en soorten die een minder groot effect hebben op de rest van het systeem. De soorten die een centrale rol spelen, worden sleutelsoorten genoemd. Achteruitgang of het compleet verdwijnen van een sleutelsoort, bijvoorbeeld door eutrofiëring, leidt tot een keten van veranderingen in de rest van het systeem. Hierdoor kan bijvoorbeeld de afbraaksnelheid van plantenresten vertragen en kunnen dominantieverhoudingen tussen soorten verschuiven door veranderingen in biotische interacties. Als een invasieve soort de rol van sleutelsoort gaat vervullen, kan dit dus leiden tot een cascade aan effecten op allerlei plekken binnen het ecosysteem.

H2O / 20 - 2009

37


was dat de kreeften de afstervende planten consumeerden (zie afbeelding 1). Onduidelijk was of de kreeften zich ook voedden met de nog levende delen van de plant.

Effecten op macrofauna In elke cilinder werd een netmonster genomen om de macrofauna van de bovenste bodemlaag en onderste waterlaag te verzamelen, door met een standaardnet langs de hele binnenomtrek te bewegen. In het laboratorium werd de macrofauna levend uitgezocht en tot op familie gedetermineerd. Gemiddeld werden per cilinder 1.043 individuen verzameld. De macrofauna bestond uit gemiddeld 19 families. In totaal werden in de sloot 34 families aangetroffen, waarvan de grootste aantallen behoorden tot de vedermuggen (Chironomidae), spookmuggen (Chaoboridae) en haften (Baetidae). Diversiteit, uitgedrukt aan de hand van de Shannon-Wiener diversiteitsindex, verschilde niet tussen cilinders met en zonder kreeften. Verdeling van de aantallen over de verschillende groepen, dat diende als een maat van dominantie van bepaalde families binnen de levensgemeenschap, berekend met de Simpson’s measure of evenness, was vergelijkbaar tussen de behandelingen. Wanneer tenslotte gekeken werd naar de respons van de verschillende families afzonderlijk, troffen we ook daar geen verschillen aan tussen het gemiddeld aantal exemplaren in de cilinders met en zonder kreeften. Kanttekening hierbij wel is dat de invloed van juveniele kreeften op de macrofauna groter is dan die van volwassen kreeften en dat de voedselkeuze van kreeften kan wisselen per seizoen5),6). Mogelijk was de uitkomst dus anders geweest als we jonge kreeften hadden gebruikt of meerdere seizoenen hadden gemeten.

Rode Amerikaanse rivierkreeft (foto: Hanneke van Schaik).

Voedsel kreeften Na afloop van het experiment werden de kreeften gevangen en direct ingevroren, zodat de maag- en darminhoud onderzocht kon worden. Die gaf informatie over wat de kreeften daadwerkelijk gegeten hadden in de cilinders en diende zo als bevestiging van eventuele effecten, gemeten aan de vegetatie en macrofauna. De inhoud van de maag en darm werd ingedeeld in vier klassen: amorfe detritusdeeltjes, plantenresten, zandkorrels en dierlijke resten (grootste gedeelte bestond uit schelpfragmenten mollusken). De Amerikaanse rode rivierkreeft bleek een opportunist te zijn; alles wat beschikbaar was in de cilinders werd ook gegeten. Het grootste gedeelte van het dieet bestond uit organisch bodemmateriaal en plantenresten (zie afbeelding 2). Ook werden in kleinere hoeveelheden zandkorrels en dierlijke resten (vrijwel altijd schelpfragmenten van mollusken) aangetroffen. Identificatie van de dierlijke resten leverde een gevarieerd beeld op: in de maag en darm van elke kreeft werden resten van mollusken aangetroffen, zowel tweekleppigen (Bivalvia) als slakken (Gastropoda). Verder werden er in de helft van de kreeften resten van adulte kevers (Coleoptera) aangetroffen, in 30 procent

38

H2O / 20 - 2009

Afb. 2: Inhoud van het maag-darmkanaal van de rivierkreeften uit de enclosures na afloop van het experiment. Proefsloot op de Sinderhoeve met hierin de cilinders met kreeften (foto: Ralf Verdonschot).


platform resten van libellen (Odonata), in 20 procent resten van haften (Cloeon dipterum), vedermuggen (Chironomini) en watervlooien (Cladocera) en in tien procent resten van een elzenvlieg (Sialis lutaria), een vedermug (Pentaneurini), een mosmijt (Orbatida) en een spookmug (Chaoborus). De verdeling die we aantroffen in het maagdarmkanaal van de kreeften, is vergelijkbaar met die gevonden in andere onderzoeken, waar ook detritus en plantendelen de belangrijkste voedselbron vormden en macrofauna een klein aandeel had1),5). In gebieden waar kreeften inheems voorkomen, spelen ze een belangrijke rol bij de omzetting van grof organisch materiaal naar kleinere deeltjes en versnellen zo het afbraakproces. Mogelijk vervullen de kreeften hier ook dezelfde rol, gezien het grote aandeel organisch materiaal dat geconsumeerd werd.

Conclusies Uit het experiment bleek dat de impact van volwassen rode Amerikaanse rivierkreeften op het slootecosysteem in de zomer variabel was: • Effecten op waterplanten waren soortspecifiek: geen effect op waterpest; deze plant vertoonde sterke groei. De biomassa van

aarvederkruid nam toe, maar een gedeelte werd losgewoeld/afgeknipt. Afstervend fonteinkruid werd wel geconsumeerd. Er werden geen effecten op de aantallen macrofauna en samenstelling van de levensgemeenschap gevonden. Het voedsel van de kreeften bestond voor het grootste gedeelte uit plantenresten en organisch bodemmateriaal. Kleine aantallen macrofauna werden gegeten, vooral tweekleppigen en slakken.

Exoten hoeven dus niet altijd een negatieve invloed uit te oefenen op het ecosysteem. In dit geval lijken er zelfs aanwijzingen te zijn dat de rode Amerikaanse rivierkreeft mogelijk een rol speelt bij de afbraak van organisch materiaal en dus een belangrijke functie vervult binnen het ecosysteem. Dit onderzoek laat tevens zien dat het gericht bestuderen van de soortspecifieke effecten van exoten op een ecosysteem erg nuttig is, omdat het een beeld geeft van de positie die een uitheemse soort inneemt in een waterlichaam. Op basis hiervan kan vervolgens weer goed onderbouwde risicoanalyse opgesteld worden.

LITERATUUR 1) Gherardi F. (2006). Crayfish invading Europe: the case study of Procambarus clarkii. Marine and Freshwater Behavior and Physiology 39: pag. 175191. 2) Adema J. (1989). De verspreiding van rivierkreeften in Nederland. Nieuwsbrief EIS-Nederland 19, pag. 3-10. 3) Rodriguez C., E. Bécares en M. Fernández-Aláez (2003). Shift from clear to turbid phase in Lake Chozas (NW Spain) due to the introduction of American red swamp crayfish (Procambarus clarkii). Hydrobiologia 506-509, pag. 421-426. 4) Gherardi F. en P. Acquistapace (2007). Invasive crayfish in Europe: the impact of Procambarus clarkii on the littoral community of a Mediterranean lake. Freshwater Biology 52, pag. 1249-1259. 5) Correia A. (2003). Food choice by the introduced crayfish Procambarus clarkii. Ann. Zool. Fennici 40, pag. 517-528. 6) Correia A. en P. Anastácio (2008). Shifts in aquatic macroinvertebrate biodiversity associated with the presence and size of an alien crayfish. Ecological Research 23, pag. 729-734.

advertentie

Drie nieuwe initiatieven:

1. Innovatie door integratie

2. Meten is weten en begrijpen

3. Maatschappelijk betrokken

Ecopolder: over koppelen van water,

Verzilting en zoetwatervoorziening:

3R Recharge, Retention and Reuse:

biomassa, energie en CO2 stromen

over nieuwe manieren van meten

over het bufferen van water in droge

voor een zelfvoorzienende polder.

voor klimaatbestendige oplossingen.

gebieden voor het halen van de millenniumdoelstellingen.

Voor meer informatie www.acaciawater.com H2O / 20 - 2009

39


agenda 28 oktober, Delfzijl ZAWZI opening met daaromheen een congres van de zuiveringsinstallatie voor zout afvalwater (ZAWZI). Deze installatie zuivert op biologische wijze afvalwater voordat het op de Waddenzee wordt geloosd. Organisatie: North Water. Informatie: Tabitha Petter, t.petter@waterbedrijfgroningen.nl.

5 november, Amsterdam Iostopen en tracers in de hydrologie internationale lezingen over het gebruik van isotopen en tracers om grondwaterstromingen te volgen en het gebruik en zuiveren van grondwater. Organisatie: VU Amsterdam, Netherlands National Committee IHP-HWRP, The Netherlands Chapter of the International Association of Hydrogeologists, the Netherlands Hydrological Society and the US National Ground Water Research and Educational Foundation. Informatie: vincent.post@falw.vu.nl.

5-6 november, Rotterdam Dredging tools for the future congres en beurs over alles wat te maken heeft met (grootschalige) baggerprojecten. Organisatie: Central Dredging Association. Informatie: Anna Csiti (015) 268 25 75 of csiti@dredging.org.

6 november, Amsterdam Keuringsschema Europese Drinkwaterrichtlijn internationaal symposium over een Europees keuringsschema om materialen die met drinkwater in aanraking komen, te kunnen beoordelen op hun toxicologische aspecten. Veel landen (zoals Nederland met het ATA-systeem) hebben al een nationaal schema ingevoerd, maar andere zijn zover nog niet. Organisatie: Kiwa. Informatie: www.kiwatraining.nl

16 november, Utrecht Mediation en gebiedsgerichte aanpak demonstratie van de oplossingsgerichte kracht van mediation in milieu- en RO-zaken aan de hand van grondwaterbeheer en Natura 2000. Organisatie: Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. Informatie: www.mediation-mro.nl.

23-24 november, Soestduinen Nationale Waterconferentie tweedaags jaarlijks terugkerend congres over de actuele stand van zaken met betrekking tot het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

24-25 november, Lunteren Bodem Breed 2009 21e editie van dit symposium, dat in twee dagen alles behandeld op het gebied van wetgeving, beleid en techniek wat de bodem aangaat. Ook stedelijk waterbeheer, waterbodems en de nieuwe Waterwet komen aan de orde. Informatie: Peter van Mullekom 06 22 74 90 82 of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

3 december, Utrecht De Klimaateffectatlas in 2007 is het opstellen van klimaatschetsboeken begonnen, die een antwoord moesten geven op vragen als: hoe verandert het klimaat in onze provincie, waar kan verzilting ernstig worden, hoe verandert de natuur en hoe nemen wij die effecten mee in onze ruimtelijke plannen? Dat leidde uiteindelijk tot de Klimaateffectatlas. Deze atlas staat hier centraal: wat is het, wat kun je ermee, voor wie is hij bedoeld, hoe wordt hij verder uitgebouwd? Naast de Klimaateffectatlas wordt het thema klimaat en de ruimtelijke ordening breed belicht. Organisatie: Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.klimaatvoorruimte.klimaatonderzoeknederland.nl/klimaateffectatlas.

12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.

13 november, Utrecht Over de wvo gesproken... symposium over het 40-jarig bestaan van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en het opgaan van die wet in de nieuwe Waterwet. Organisatie: Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen. Informatie: E. van Galen-van der Laan (070) 351 85 97

40

H2O / 20 - 2009

Buitenland

21 oktober, Mechelen Aquarama vakbeurs en symposium over water en hergebruik van water, energie uit water en betere toegang tot water voor iedereen. Op de beurs staan meer dan 80 exposanten uit vier verschillende landen. Organisatie: Vlaams Netwerk Watertechnologie TNAV en vakblad Aquarama. Informatie: www.aquarama.be.

4 november, Nordhorn (D.) Synergie informatievoorziening risicobeheersing in het Duits-Nederlandse grensgebied lopen verschillende projecten op het gebied van grensoverschrijdend waterbeheer en risicomanagement. Geen van deze projecten kan problemen alleen oplossen, maar gezamenlijk beschrijven ze een groot deel van de oplossingen. Op dit symposium

worden de raakvlakken en de verschillen van de projecten behandeld. Organisatie: VIKING en X-Border-GDI. Informatie: www.x-border-gdi.org.

10-12 november, Hamburg Acqua alta vierde editie van deze beurs en conferentie over de consequenties van de klimaatverandering en bescherming tegen hoog water. Organisatie: Hamburg Messe. Informatie: www.acqua-alta.de.

16-20 november, Singapore Dredging and reclamation 33e editie van dit internationale seminar met lezingen en workshops over baggeren en landaanwinning. Organisatie: International Association of Dredging Companies. Informatie: Frans-Herman Cammel (070) 352 33 34.

17-19 november, Israël WATEC Israel 2009 internationale beurs over watertechnologie, duurzame energie en milieu, met een uitgebreid conferentie programma dat in het teken staat van het op duurzame wijze oplossen van de water- en energieproblemen. Organisatie: Kenes Exhibitions en Environment Technologies Exhibitors. Informatie: info@watec-israel.com.

18-20 november, China Water Expo China jaarlijkse beurs waar bedrijven en landen hun waterexpertise tentoonspreiden. Gelijktijdig wordt de vierde Water Summit Conference gehouden. Ook wordt tijdens de beurs aandacht besteed aan het 60-jarig bestaan van de Volksrepubliek China. Organisatie: Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpochina.com.

1-4 december, Parijs Pollutec milieubeurs die dit jaar vooral in het teken staat van duurzame ontwikkeling, met bijvoorbeeld aandacht voor hergebruik en opvang van regenwater. Informatie: Promosalons Nederland (020) 462 00 20.

8-9 december Koblenz (Duitsland) Water and health: A European Perspective internationale workshop speciaal gericht op de huidige fase (VII) van het Internationale Hydrologische Programma van UNESCO, water- en levensondersteunende systemen en het werk dat wordt verricht in het kader van het UNECE/WHO Europa-protocol over water en gezondheid. Organisatie en informatie: Ulrich Schröder (schroeder@bafg.de)


AVEBE gebruikt alleen oppervlaktewater Een jaar na de ondertekening van het contract tussen North Water en AVEBE is afgelopen maand de nieuwe proceswaterfabriek in bedrijf genomen. Dit heeft geleid tot verbetering van de kwaliteit van het water dat tijdens diverse processen in aanraking komt met zetmeelproducten. Daarnaast is een stap gezet richting duurzame bedrijfsvoering. Voorheen gebruikte AVEBE zowel grond- als oppervlaktewater. De nieuwe proceswaterfabriek van North Water gebruikt alleen oppervlaktewater, wat het milieu minder belast en verdroging kan voorkomen. De proceswaterfabriek heeft een capaciteit van ruim 600 kubieke meter water per uur en zal jaarlijks zo’n drie miljoen kubieke meter proceswater produceren. Met de bouw van de fabriek en bijbehorende infrastructuur was een totale investering gemoeid van ongeveer tien miljoen euro. AVEBE is een campagnebedrijf, wat betekent dat de watervraag gedurende de aardappelcampagne aanmerkelijk hoger is dan normaal. In het ontwerp is daarmee rekening gehouden. De technologie van de nieuwe proceswaterfabriek is speciaal ontworpen voor het zuiveren van water uit het Stadskanaal. Het

handel & industrie Afvalwater neutraliseren met CO2uit rookgas

geproduceerde proceswater heeft hierdoor nagenoeg dezelfde kwaliteit als dat van het normale drinkwater. Het hoogwaardige proceswater wordt niet alleen gebruikt voor de producten van AVEBE, maar wordt ook ingezet als voedingwater voor de op het terrein aanwezige warmtekrachtcentrales. Het technische ontwerp is gebaseerd op een volledig geautomatiseerd bedrijf, dat 365 dagen per jaar, 24 uur per dag, water produceert voor de diverse bedrijfsprocessen van AVEBE. Voor meer informatie: Tabitha Petter (050) 368 87 20.

Wavin introduceert maatwerk in duurzaam waterbeheer Klimaatverandering en verstedelijking zorgen voor nieuwe uitdagingen op het gebied van duurzaam waterbeheer. Het voorkomen van wateroverlast en het verantwoord afvoeren van hemelwater worden steeds belangrijker. Overheden ontwikkelen nieuwe wetgeving waarin steeds hogere eisen worden gesteld aan zorgvuldig omgaan met water. Wavin Nederland heeft jarenlange praktijkervaring in het duurzaam opvangen, afvoeren, opslaan, infiltreren en filteren van regenwater. Die kennis is nu gebundeld in INTESIO. Wavin biedt complete oplossingen voor elke regendruppel, van het dak tot in de grond. Een gespecialiseerde adviseur brengt specifieke eisen en wensen in kaart. Vervolgens creëert de INTESIOontwerper een intelligente oplossing voor

Vrijkomend alkalisch afvalwater moet voor lozing in het riool of op oppervlaktewater worden geneutraliseerd. Dat gebeurt meestal met behulp van minerale zuren. Er is echter ook een in de vergetelheid geraakt proces: neutralisatie met rookgas uit het ketelhuis van het bedrijf, met als grote voordeel vermindering van de CO2-uitstoot. EnviroChemie heeft dit milieuvriendelijke proces geanalyseerd en vervolgens een compacte, gestandaardiseerde installatie ontwikkeld. In het standaardprogramma zijn installaties opgenomen die 20, 30 en 40 kubieke meter per uur aankunnen. Indien gewenst zijn grotere installaties (bouwpakket) ook leverbaar. Het CO2-gehalte van rookgas ligt bij circa tien procent. Hiermee is afvalwater met een pH-waarde tot 12 te neutraliseren. De systemen zijn eenvoudig in een bestaande zuiveringsinstallatie te integreren. De installatie is in drie jaar terug te verdienen, omdat het niet meer nodig is zuren aan te schaffen voor de klassieke zuurneutralisatie. Voor meer informatie: Sicco Hilarius (023) 542 69 13. Milieuvriendelijke compacte afvalwaterneutralisatie met CO2.

duurzaam waterbeheer, waarbij rekening wordt gehouden met lokale factoren zoals dichtheid van de bebouwing, grondwaterstand, grondsoort en regenintensiteit. Wavin garandeert gedurende 15 jaar de werking van de oplossingen. Voor meer informatie: Dick Brunt (0523) 28 81 65.

Aanzienlijke waterbesparing in gebouwen HydroVRTX en Imtech hebben een exclusief samenwerkingsverband gesloten voor het toepassen van het VRTX-systeem van HydroVRTX in gebouwen. Imtech is hierdoor in staat het drinkwatergebruik in gebouwen aanzienlijk te verminderen. Bij een gebouw van gemiddelde grootte bedraagt de waterbesparing op jaarbasis minimaal 15.000 kubieke meter. HydroVRTX produceert een chemicaliënvrij behandelingsysteem voor water dat wordt gebruikt in koeltorens en vacuümcondensoren. Het systeem beperkt corrosie en microbiologische groei, vermindert systeemgebruikskosten en zorgt voor besparingen van water en energie. Het is het enige systeem in de markt dat geheel zonder toevoegingen werkt. Een standaard koeltoren- en condensorsysteem kan op

basis van deze technologie een reductie opleveren van minimaal 15.000 kubieke meter drinkwater op jaarbasis. Het systeem past binnen de geldende legionella-richtlijnen en zorgt continu voor een schone circulatie en een optimale efficiëntie.

hydrodynamische cavitatie en aanpassing in het chemisch evenwicht voor regulering van aanslag, corrosie en biologische vervuiling zonder de negatieve bijeffecten van chemische behandeling. Het systeem valt onder de MIA/ VAMIL-subsidieregeling van de overheid.

Het HydroVRTX-systeem is inmiddels één van de meest toegepaste alternatieven voor chemische dosering. Het is gebaseerd op

Voor meer informatie: Dennis Brand van Imtech 06 52 03 48 00 en Xander Terpstra van HydroVRTX (036) 536 64 54.

H2O / 20 - 2009

41


Watervenster ARCADIS

ARCADIS Nederland BV Postbus 673 7300 AR Apeldoorn T 033 477 1000 F 033 477 2000 E info@arcadis.nl I www.arcadis.nl

ARCADIS biedt ondersteuning bij alle aspecten van het waterbeheer. Onze organisatie is actief in het complete traject van beleidsadvisering, studie en advies, het opstellen van regionale en gebiedsplannen tot ontwerp en begeleiding van uitvoering.

praktische kennis over de inrichting van watersystemen. Daarnaast zet ARCADIS haar kennis in op het gebied van duurzaamheid en energie door grondwatersaneringen te combineren met koude-warmte opslagsystemen: het sanergy concept.

ARCADIS is in staat de specialistische kennis op het gebied van (geo)hydrologie, aquatische ecologie en waterkwaliteit te vertalen naar heldere antwoorden op beleidsvragen en deze te combineren met

HACH LANGE

HACH LANGE T + 31 344 63 11 30 E info@hach-lange.nl I www.hach-lange.nl

Wateranalyses zijn onze specialiteit. Sinds het begin van ons bestaan volgen wij de ďŹ losoďŹ e: ĂŹmaak alles zo eenvoudig mogelijkĂŽ. In al onze productontwikkelingen staat dit centraal, wij leveren dan ook praktische en veilige oplossingen met de modernste analyse technieken voor afval-, drink- en proceswaterstromen. Daarnaast verzorgen wij ook instructies en workshops, hebben we individuele onderhoudscontracten, een deskundige buitendienst en service-hotlines.

LABORATORIUMANALYSES t #FUSPVXCBSF FO BMUJKE WFSJmFFSCBSF BOBMZTFresultaten t .FFS EBO QBSBNFUFST NFU JO UPUBBM praktijkgerichte meetbereiken: gebruiksklaar. PROCESMEETTECHNIEK t 7FSMBHJOH WBO EF CFESJKGTLPTUFO EPPS IFU waarborgen van stabiele processen t 6JUCSFJECBSF DPOUSPMMFSOFUXFSLFO NFU veldbustechniek

Mosman Installatie & Kunststoftechniek BV

Mosman Installatie & Kunststoftechniek BV David Ricardostraat 10, 4) )FOHFMP 0

T F E info@mosmanhengelo.nl I www.mosman.eu

De laatste jaren is Mosman Installatie & ,VOTUTUPGUFDIOJFL #7 VJU )FOHFMP FOPSN gegroeid. Op de Westermaat is eind 2008 een nieuw pand betrokken, van waaruit klanten VJU IFFM &VSPQB FO EF 74 XPSEFO CFEJFOE Mosman ontwerpt, monteert en onderhoudt totaalinstallaties op het gebied van chemicaliĂŤnopslag- en doseersystemen. Het team bestaat uit 24 medewerkers, waarvan er 10 de binnendienst verzorgen. De 14 monteurs van Mosman zijn altijd wel op een locatie ergens in Europa aan het werk.

/BBTU IFU 7$" DFSUJmDBBU JT .PTNBO gecertiďŹ ceerd voor ISO 9001:2008. Onder de klanten van Mosman bevinden zich ook steeds meer waterschappen, die de expertise van Mosman inschakelen om de veelal verouderde pompstations te voorzien van een nieuwe, uit kunststof gebouwde, chemicaliĂŤndosering te voorzien. Nieuw hierbij is het onlangs geĂŻntroduceerde BRL certiďŹ caat. Nieuwe installaties worden conform dit BRL certiďŹ caat ontworpen en gebouwd.

ProMinent

ProMinent in Nederland T 030-6779280 F 030-6779288 E info@prominent.nl W www.prominent.nl Drinkwater E duncan.anthonio@prominent.nl Proces-/koelwater E martijn.scheepers@prominent.nl

ProMinent is fabrikant en aanbieder van producten en technologieĂŤn voor waterbehandeling. 8FSFMEXJKE BDUJFG NFU NFFS EBO FJHFO vestigingen voor de markten: drinkwater, proceswater, koelwater, afvalwater en zwembadwater. Betrouwbaarheid/duurzaamheid, innovatie en de oplossingsgerichtheid zijn belangrijke pijlers binnen de familie onderneming.

Binnen het productengamma wordt de cirkel van meten, regelen, doseren en desinfecteren gesloten met apparatuur, welke volledig in huis ontwikkeld en geproduceerd wordt. Alles uit ĂŠĂŠn hand staat voor probleemloze integratie van essentiĂŤle procesapparatuur voor de waterbehandeling in uw proces. Bel of mail ons en we analyseren gezamenlijk de meest optimale oplossing.


Watervenster Maatwerk in water en -hergebruik. Om u optimaal van dienst te kunnen zijn, leveren we “maatwerk in water� in alle disciplines.

RWB Water Services is er voor Ăş. Zowel op het gebied van drink- en proceswater bereiding als op het gebied van afvalwaterzuivering

Uiteraard verlenen wij u daarbij de service die u van ons mag verwachten. Jarenlange ervaring en kennis van de stand der techniek maakt ons wat wij zijn: een exibele en betrouwbare partner. Service en oplossingen bieden zoals Ăş dat wenst. Ongeacht of het preventief, correctief of modiďŹ catief onderhoud betreft.

RWB Water Services BV Ambachtstraat 20, 7609 RA Almelo Postbus 223, 7600 AE Almelo T F E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Skalar Analytical B.V. Skalar is een Nederlandse producent van hoogwaardige analyse apparatuur voor diverse applicatie gebieden zoals; water, grond, planten, voedsel, frisdrank, bier, wijn, kunstmest, farmacie en wasmiddel analyses. De automatisering van de analyses kan uitgevoerd worden voor vrijwel alle nutriĂŤnten inclusief de complexere bepalingen zoals o.a.Totaal Stikstof en Fosfaat, Cyanide, Fenolen, Fluoride. TOC en TN gehaltes kunnen worden bepaald door middel van geautomatiseerde analyzers

die op basis van een katalytische verbranding deze concentraties kwantitatief bepalen. 7PPS EF QSPDFT DPOUSPMFT WBO BGWBM FO PG proceswater beschikt Skalar over continue en batch analyzers voor online monitoring, zoals o.a. TOC, Totaal N & P, Totaal of vrij Cyanide, Ammonium, Nitraat, Fosfaat, Chlorofyl, PAK’s, Olie in water. Deze procesbewaking kan met directe uorescentie (SFS), Infrarood metingen of via een Spectrofotometrische detectie plaatsvinden.

Skalar Analytical B.V. Tinstraat 12 4823 AA BREDA T F E info@skalar.com I www.skalar.com

Waterstromen BV 8BUFSTUSPNFO #7 FYQMPJUFFSU JOEVTUSJĂ‘MF afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. IndustrieĂŤn die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creĂŤren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T F E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. 8BUUT *OEVTUSJFT /FUIFSMBOET # 7 NBBLU EFFM uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriĂŤle toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


Ons hart zit nog steeds op dezelfde plek Sinds 2008 heten we MWH en zijn we onderdeel van een internationale groep van specialisten op het gebied van water, milieu, ruimte, afval en energie. We leveren oplossingen waar overheden, havens en industrie daadwerkelijk behoefte aan hebben. Maar wat er ook veranderde, onze principes en idealen zitten nog steeds dicht bij ons hart. Duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord zijn voor ons geen hype-begrippen maar staan voorop in onze visie en aanpak van projecten. Deze zetten we graag in voor onze opdrachtgevers waarmee we vaak al jaren samenwerken. Onze lokale kracht, gefundeerd op de historie van Syncera en De Straat, is versterkt met de kennis van het wereldwijde netwerk van MWH. Daarmee betreden we nieuwe werkterreinen maar zonder de bestaande te verlaten. Want onze roots verloochenen we niet. Ben jij specialist op een van onze terreinen en zit je hart op de goede plek? Kijk op onze website voor informatie over MWH en actuele vacatures. MWHglobal.nl WerkenbijMWH.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.