20091030085856

Page 1

42ste jaargang / 30 oktober 2009

21 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema infrastructuur NIEUWE KRW-MONITORINGSPROGRAMMA’S INTERVIEW MET DICK DE WITH (WAVIN) RESULTAAT GEZAMENLIJK METEN AAN RIOOLOVERSTORTEN


;E P P M R K J S V H 7 S J X [ E V I WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] InfoWorks: De wereldleidende familie van hydraulische modelleringsoftware InfoWorks WS for Water Supply

ˆ 1MRMQEPMWIIV HI VMWMGS«W FMN LIX RIQIR ZER FIWPMWWMRKIR SQXVIRX Y[ XI FILIVIR RIX[IVOIR ˆ &ILEEP IIR QE\MQYQ EER IJ´GMIRXMI IR FITIVO HI XSXEPI TVSNIGXOSWXIR ˆ 3TXMQEPMWIIV HI O[EPMXIMX ZER HI VIWYPXEXIR HERO^MN IIR ^IIV YMXKIFVIMHI IR HSIPXVIJJIRHI WIX ZER ZEPMHEXMIW IR WRIPPI IR REY[OIYVMKI WMQYPEXSVIR

InfoWorks CS for Collection Systems

ˆ 1E\MQEPMWIIV HI TVSHYGXMZMXIMX HERO^MN HI KIFVYMOWZVMIRHIPMNOLIMH LIX KVSXI EERXEP KIVIIHWGLETTIR ZSSV MQTSVX IR QSHIPSTFSY[ HI OVEGLXMKI EREP]WIQSKIPMNOLIHIR IR HI ^IIV XSIKEROIPMNOI VETTSVXIVMRK ˆ -RJS;SVOW MRXIKVIIVX ^MGL ^IIV QEOOIPMNO QIX FILIIVW]WXIQIR +-7 TPEXJSVQIR '%( QEEV SSO QIX ERHIVI L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWWSJX[EVI

InfoWorks RS for River Systems

InfoWorks 2D

-R HI^I FVERGLI FIWGLMOX ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI [IVIPH[MNH SZIV LIX KVSSXWXI XIEQ WSJX[EVISRX[MOOIPEEVW (MX IR IIR KIVITYXIIVHI SRHIVWXIYRMRK WXEER FSVK ZSSV GSRXMRYxXIMX MR TVSHYGXSRX[MOOIPMRK IR WYTTSVX

InfoWorks ¦ TVSZIR L]HVEYPMG QSHIPPMRK WSJX[EVI JVSQ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI PIEHMRK XLI [SVPH MR TVSZMHMRK WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV]

www.wallingfordsoftware.com

www.mwhsoft.com Wallingford Software and MWH Soft joined forces on 1st September 2009

+MPFIVX .SRGLIIVI 1;, 7SJX (I 7GLEKKIPIR ;IWXQEPPI &IPKMt 8IP )QEMP KMPFIVX NSRGLIIVI$[EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ InfoWorks is a registered trademark of MWH Soft Limited


‘Graafrust’

‘G

raafrust’, zo noemt een adviseur bij het ingenieursbureau van de gemeente Utrecht het doel van een overleg tussen alle partijen die in de grond kabels en leidingen (laten) leggen. In Nederland lopen inmiddels zes proefprojecten die de schade aan ondergrondse kabels en (water)leidingen moeten verminderen. De betrokken gemeenten - Breda, Tilburg, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Wassenaar - maken half november de tussenstand op. Is de schade aan kapotte leidingen verminderd? Is het overleg tussen de partijen verbeterd? Veel instanties beginnen zich langzamerhand wat drukker te maken over de wirwar aan leidingen in de grond. Dat er regelmatig met werkzaamheden een leiding sneuvelt, leek tot voor kort

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

ingecalculeerd te worden. Maar die kosten beginnen op te lopen. Door de toename van de kabels en leidingen, gaat er ook vaker wat mis. Bovendien zijn verschillende kabel- en leidingnetten aan vervanging toe. Het bij elkaar brengen van de grote instanties in een kabel- en leidingoverleg begint dus zijn vruchten af te werpen. In een ander overleg, dat tussen het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en twaalf gemeenten in haar beheergebied, is door samenwerking bij het meten aan het rioolstelsel, een heleboel tijd en geld bespaard. Ook daarover kunt u in deze uitgave lezen. Waarom is die samenwerking nog niet vanzelfsprekend? Peter Bielars

inhoud nº 21 / 2009 / *thema 4

/ Nieuwe KRW-monitoringsprogramma’s voor alle waterbeheerders in Nederland Dille Wielakker, Jos Spier en Willem Faber

9

* / Overleg over ondergrondse leidingen begint vorm te krijgen

10* / Interview met Dick de With (Wavin) Maarten Gast

12* / Foutieve aansluitingen opsporen met

9

temperatuurmetingen Floris Boogaard, Jeroen Kluck en Jelle de Jong

14

* / Assetmanagement voor poldergemalen en zuiveringsinstallaties van Waterschap Zuiderzeeland Bert Rietman, Harry Strikwerda, Martin Oordt, Dick Sprong en Martine van de der Boomen

17* / Het resultaat van gezamenlijk meten

10

aan riooloverstorten Jeroen Langeveld, Nico Admiraal en Kees van Dorst

20

* / Stand van zaken rond gasophopingen in afvalwaterpersleidingen Ivo Pothof en Kees Kooij

26 / Validatieplan voor metingen op het gebied van waterkwaliteit

17

Bertus de Graaff, Roger de Crook, Loes Thorbecke en Rutger van Ouwerkerk

29 / Recensie ‘Water Filtration Practices’ Peter Hiemstra en Arjen van Nieuwenhuijzen

35 / Maatwerk voor polderkaden Jaapjan Zeeberg, Jaap Stoop, Marlies Zantvoort en Bouke Rijneker

38 / Nieuwe methode voor de beoordeling van het milieurisico van koelwaterlozingen Pepijn de Vries, Jacqueline Tamis, Albertinka Murk en Chris Karman

41 / Recente veranderingen van de oevervegetatie van Friese boezemmeren Theo Claassen en Marianne Thannhauser

46 / Karakterisering van natuurlijk organisch materiaal Jan Kroesbergen, Karin ten Brinck en Theo van der Haaij

Bij de voorpaginafoto: De afvalwaterzuiveringsinstallatie in Zeewolde (zie pagina 14).


Nieuwe KRW-monitoringsprogramma’s voor alle waterbeheerders in Nederland De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat in 2015 alle wateren in de Europese Unie zich in een goede chemische- en ecologische toestand moeten bevinden. Om de ontwikkelingen te kunnen volgen, is in 2007 begonnen met ‘KRW-proof’ monitoren. Vorig jaar bleek dat de KRW-beoordelingen niet altijd overeenkwamen met de verwachting van de waterbeheerders. Belangrijke oorzaken hiervan bleken het relatief lage aantal meetlocaties en gemeten fytoplankton, macrofauna, macrofyten, diatomeeën en vis én de wijze van clustering van waterlichamen te zijn. In de ‘Instructie Richtlijn Monitoring en Protocol Toetsen en Beoordelen’ zijn aanpassingen doorgevoerd voor de KRW-monitoringsprogramma’s. Op basis hiervan hebben alle waterbeheerders nieuwe programma’s voor 2010 vastgesteld. Het resultaat is een fijnmaziger meetnet (meer meetlocaties en meer metingen per meetlocatie), hetgeen moet leiden tot realistischere KRW-beoordelingen voor de waterlichamen.

O

m aan de KRW-eisen in 2015 te voldoen, moeten alle waterlichamen in de Europese Unie gemonitord en aan de KRW-maatlatten getoetst worden. Als uitgangspunt voor de wijze van monitoring geldt de door Europa vastgestelde ‘Guidance on monitoring’1). De Nederlandse vertaalslag hiervoor zijn de ‘Richtlijnen Monitoring Oppervlaktewater Europese Kaderrichtlijn Water’2) en het ‘Protocol Toetsen en Beoordelen’3),4). Beide documenten zijn in 2006 vastgesteld. In 2007 zijn in Nederland drie KRW-monitoringsprogramma’s van start gegaan: • de Toets- en Trendmonitoring, met als doel het vaststellen van trends voor de lange termijn (50 jaar of meer). Een monitoringsprogramma met relatief weinig meetlocaties en een lage meetfrequentie/cyclus; • operationele monitoring, om bij ‘probleemgebieden’ de toestand en het effect van maatregelen te volgen. Een intensiever monitoringsprogramma dan het voorgaande monitoringsprogramma; meer meetlocaties en een intensievere meetfrequentie/-cyclus; • en Monitoring Nader Onderzoek, dat aan de orde kwam bij waterlichamen die niet voldeden aan de KRW-doelstelling maar waarvan niet bekend was wat de oorzaak hiervan was. De wijze van monitoring wordt bij elk waterlichaam opnieuw bepaald. In 2007 en 2008 zijn ervaringen opgedaan met ‘KRW-proof’ monitoring. Uit de eerste resultaten bleek de KRW-beoordeling af te wijken van de verwachting van de waterbeheerders. Terwijl de waterbeheerders dachten dat een bepaald waterlichaam er goed uit zag, was de KRW-beoordeling laag. Ook andersom werd geconstateerd dat ‘probleemlocaties’ onterecht een hoge KRW-beoordeling toegewezen kregen. Op deze manier zouden verkeerde signalen afgegeven worden, óók richting Europese Unie. De belangrijkste oorzaken werden

4

H2O / 21 - 2009

gevonden bij de wijze van monitoring. De KRW-monitoringsprogramma’s waren dermate grofmazig opgezet dat deze niet goed de huidige ecologische en chemische situatie bleken weer te geven. Zo kwamen de waterbeheerders op een onjuiste KRW-beoordeling. Clustering van waterlichamen

Binnen de oude KRW-monitoringsprogramma’s werd gebruik gemaakt van clustering van waterlichamen. Voor biologie werden waterlichamen van hetzelfde watertype (meer, rivier, overgangs- of kustwater) en dezelfde status (natuurlijk / niet-natuurlijk water) samengevoegd tot één cluster. Binnen dit cluster werd één representatief waterlichaam gekozen waarbinnen gemonitord werd. De resultaten van deze monitoring werd vervolgens gekopieerd naar alle overige waterlichamen binnen het cluster. De wijze van clustering van waterlichamen voor met name operationele monitoring bleek een knelpunt te vormen. De clustering is gedaan op basis van type, status en overeenkomstige drukken. Maar na het vaststellen van de monitoringsprogramma’s 2006 (clustering) werd pas duidelijk wat de doelen en maatregelen per waterlichaam waren. Daarnaast werden sommige waterlichamen opnieuw gedefinieerd en kregen een nieuw watertype toegewezen. In de praktijk bleek daarom dat waterlichamen geclusterd waren die vanuit ecologisch oogpunt weinig met elkaar gemeen hadden.

Ruimtelijke spreiding

Bij de oude monitoringsprogramma’s mocht per waterlichaam slechts één meetlocatie aangewezen worden. Voor biologie was dat verder uitgesplitst naar verschillende meetpunten verdeeld over het waterlichaam, maar voor chemie niet. Binnen grote waterlichamen (bijvoorbeeld IJsselmeer of Waddenzee) maar ook sommige regionale wateren is echter sprake van ruimtelijke variatie binnen het waterlichaam. Eén enkele chemische meetlocatie kan in dergelijke waterlichamen geen volledig beeld geven van het gehele gebied. Het was daarom wenselijk om bij de KRW-monitoring rekening te kunnen houden met ruimtelijke spreiding binnen een waterlichaam door gebruik te maken van meerdere meetlocaties binnen dat waterlichaam. Aantal gemeten kwaliteitselementen

Binnen het operationele monitoringsprogramma vormde de keuze voor de te monitoren kwaliteitselementen een knelpunt. Hier mocht volgens het oude systeem per waterlichaam slechts één kwaliteitselement gemeten worden: het element dat het snelst reageert op de uitgevoerde maatregel (het snelst reagerende kwaliteitselement). De overige kwaliteitselementen werden niet gemonitord en kregen hun beoordeling van het toets- en trendmonitoringsprogramma. Dit gaf vaak een scheef beeld van de werkelijkheid. Dit monitoringsprogramma is namelijk opgezet voor monitoring op de lange termijn en heeft derhalve een grovere clustering

Afb. 1: Eén cluster met daarbinnen vier waterlichamen en één meetlocatie.


actualiteit macrofauna en macrofyten). Het kan dan voorkomen dat de maatregel weinig effect heeft op de snelst reagerende parameter, waardoor de KRW-beoordeling laag blijft. Het was echter mogelijk dat de overige kwaliteitselementen relatief langzaam maar wél veel positiever hadden gereageerd op de maatregel. Doordat zij binnen het operationele monitoringsprogramma niet gemonitord werden, bleef het effect van de maatregel op deze kwaliteitselementen buiten beeld. Afb. 2: Volgens het oude systeem werd waterlichaam A operationeel gemonitord aan de hand van het snelst reagerende kwaliteitselement, bijvoorbeeld macrofauna. De KRW-beoordeling voor vis en fytoplankton werd gemeten in de toets- en trendmonitoring van cluster 1, waarbinnen waterlichaam A lag. De toets- en trendmeetlocatie voor cluster 1 ligt echter in waterlichaam B.

(minder meetlocaties). Door een sterke clustering binnen het toets- en trendmonitoringsprogramma lag binnen dit meetnet de meetlocatie vaak in een ander waterlichaam dan het waterlichaam waar de maatregel uitgevoerd werd. Effect van de maatregel op het betreffende kwaliteitselement wordt dan niet direct op locatie gemeten en zodoende ook niet aangetoond. Daar komt bij dat als het effect van een maatregel wél wordt aangetoond, dit vaak pas laat zal zijn. Dit heeft te maken met de lagere meetfrequentie/-cylcus binnen het

toets- en trendmonitoringsprogramma dan binnen het operationele monitoringsprogramma. Hierdoor zouden de gemeten kwaliteitselementen een ‘achterhaalde’ beoordeling krijgen. Het was daarom wenselijk meerdere kwaliteitselementen vaker te gaan meten binnen het OM-monitoringsprogramma. Tot slot hoeft het snelst reagerende kwaliteitselement (bijvoorbeeld vis) niet altijd representatief te zijn voor de vooruitgang van de andere kwaliteitselementen (bijvoorbeeld

Vergelijking

In de vergelijking die de Europese Unie maakte, bleek het Nederlandse KRW-monitoringsprogramma oppervlaktewater gemiddeld te scoren voor aantallen meetlocaties. Voor de meetfrequentie valt op dat Nederland als één van de weinige landen op de minimale frequentie zat. Aangezien de Europese Unie duidelijk aangeeft ook te gaan kijken naar de statistische betrouwbaarheid van de KRW-monitoringsprogramma, was dit ook een belangrijk argument om de KRW-monitoringsprogramma’s op landelijke schaal onder de loep te nemen. Een in Nederland uitgevoerde studie naar het karakteriseren en verbeteren van de nauwkeurigheid van het KRW-monitoringprogramma’s gaf daar goede handvaten voor.

Actualisatie monitoringsprogramma’s Naast de nieuwe inzichten om de betrouwbaarheid te verhogen, zijn ervaringen uit de praktijk aanleiding geweest om de ‘Richtlijnen monitoring Kaderrichtlijn Water’ en het ‘Protocol toetsen en beoordelen’ te actualiseren. In de ‘Instructie Richtlijnen monitoring oppervlaktewater en Protocol toetsen en beoordelen’5) (of kortweg De Instructie) staan de gewijzigde uitgangspunten voor het KRW-proof monitoren weergegeven. Op basis van ‘De instructie’ leveren alle waterbeheerders dit jaar een nieuw monitoringsprogramma op. Aanpassingen vonden plaats voor verschillende disciplines van de KRW: chemie, hydromorfologie en biologie (inclusief algemene fysische-chemie). Fijnmaziger

Afb. 3: Fijnmaziger meetnet als gevolg van andere uitgangspunten voor clustering van waterlichamen. Afb. 4: Grote waterlichamen kunnen binnen de operationele monitoring chemie meer dan één meetlocaties bevatten.

Met name bij de monitoring van de biologische kwaliteitselementen (vis, macrofauna, macrofyten en fytoplankton) is clustering van waterlichamen minder makkelijk geworden. Clustering binnen het nieuwe operationele monitoringsprogramma is bij de biologische kwaliteitselementen alléén mogelijk als de waterlichamen van hetzelfde watertype en status zijn en overeenkomstige drukken kennen (net als in 2006), maar nu moeten ook de KRW-doelen (maatlatten) en KRW-maatregelen overeen komen. Dit betekent dat niet meer geclusterd wordt of clusters kleiner zijn geworden. Er zijn hierdoor duidelijk meer meetlocaties vastgesteld binnen de monitoring biologie. Voor chemie is het mogelijk gemaakt om in grote waterlichamen met veel ruimtelijke variatie meerdere meetlocaties binnen dat waterlichaam aan te wijzen. Meestal gaat het hierbij om twee of drie meetlocaties per waterlichaam in plaats van één.

H2O / 21 - 2009

5


goedkeuring van het nieuwe KRW-monitoringsprogramma vormde daarom geen problemen.

Relatie KRW-monitoring en Handboek Hydrobiologie

Aantal biologische monitoringslocatie in 2008 en 2010. Het meetnet 2010 is fijnmaziger opgezet als gevolg van minder clustering.

Tot slot is het binnen het nieuwe operationele monitoringsprogramma biologie mogelijk om meer dan één kwaliteitselement te meten per meetlocatie. Naast het snelst reagerende kwaliteitselement kunnen nu ook andere relevante biologiekwaliteitselementen gemonitord worden binnen het operationele monitoringsprogramma. Met name het operationele monitoringsprogramma biologie is fijnmaziger geworden en toegenomen tot 721 locaties (zie de kaarten). Tevens worden op elke locatie gemiddeld twee of drie kwaliteitselementen gemeten. Bij het vorige KRW-monitoringsprogramma was dit slechts één parameter.

Bemonstering van macrofauna

6

H2O / 21 - 2009

Kosten Een intensiever KRW-monitoringsprogramma kost wellicht veel extra geld. In de praktijk valt dit mee. Veel waterbeheerders hebben, naast het KRW-monitoringsprogramma, ook een ‘eigen’ meetnet. De meeste nieuwe KRW-meetpunten of extra te meten kwaliteitselementen werden binnen dit ‘eigen’ meetnet al gemonitord. Zij hebben nu alleen een ‘KRW-vlaggetje’ gekregen. Het uitbreiden van de KRW-monitoringsprogramma’s was daarom deels een administratieve handeling; het veldwerk en de analyses werden grotendeels al uitgevoerd. Indien wél sprake was van extra kosten voor monitoring, dan was dit meestal al begroot of is dit gecompenseerd door het stopzetten van andere monitoringsprogramma’s. Bestuurlijke

Parallel aan het KRW-proces over monitoring is door STOWA het initiatief genomen voor het schrijven van het Handboek Hydrobiologie. Dit Handboek bevat enige overlap met de Richtlijnen Monitoring KRW en de Instructie. Grofweg kan geconcludeerd worden dat de KRW-documenten gericht zijn op het opzetten van de KRW-meetlocaties: het aantal en de locatie ervan, de meetcycli en -frequentie. Vervolgens geeft het handboek meer inzicht in de bemonsteringsstrategie, de daadwerkelijk aanpak in het veld. Het streven is om beide documenten goed op elkaar af te stemmen, zodat zij samen een volledig en concreet beeld geven van de wijze van monitoring voor KRW en/of andere richtlijnen (zoals STOWA). In ‘De Instructie’ kunt u teruglezen wat de herziening van de KRW-monitoring betekent voor uw beleid, uw veldwerkzaamheden en de KRW-analyses. Eind dit jaar komt er een vervolg op ‘De Instructie’; de ‘Richtlijnen monitoring Oppervlaktewater Kaderrichtlijn Water’ en het ‘Protocol Toetsen en Beoordelen’ worden dan in hun geheel herzien.

Dille Wielakker en Jos Spier (Bureau Waardenburg) Willem Faber (Rijkswaterstaat, Waterdienst) NOTEN 1) Water Framework Directive. Common implementation Strategy. Working group 2.7 (2003). Guidance on Monitoring for the water framework directive. 2) Van Splunder I., T. Pelsma en A. Bak (red) (2006). Richtlijnen Monitoring Oppervlaktewater Europese Kaderrichtlijn Water. Versie 1.3. 3) Torenbeek R. en T. Pelsma (2007). Protocol toetsen en beoordelingen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring. Eindconcept. In opdracht van Werkgroep MIR-monitoring. 4) Pot R. en T. Pelsma (2006). Toetsen en beoordelen. Achtergronddocument met toelichting en voorbeelden voor de toepassing van de KRWmaatlatten biologie in Nederland. In opdracht van Werkgroep MIR-monitoring. 5) Faber W., D. Wielakker en J. Spier (2009). Instructie Richtlijnen Monitoring Oppervlaktewater en Protocol Toetsen en Beoordelen. Rijkswaterstaat.


actualiteit / verslag Crisis- en herstelwet maakt experimenten met waterwonen makkelijker Buitendijks bouwen is geen keuze, maar een realiteit. Daarnaast komt er meer ruimte om te experimenteren met wonen op water en andere vormen van innovatieve gebiedsontwikkeling. De Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk beperkende bestaande regelgeving opzij te zetten voor innovatieve projecten. Cees Moons, directeur Leefomgevingskwaliteit van het directoraat-generaal Ruimte (VROM), verwacht dat de Tweede Kamer het wetsontwerp binnenkort aanneemt en de wet volgend jaar in werking treedt. Tijdens het Nationaal Congres WaterWonen op de RDM Campus in Heijplaat (Rotterdam) op 14 oktober, zei hij dat de wet vooral is gericht op het mogelijk maken van nieuwe samenwerkingsvormen. Architect Koen Olthuis liet tijdens zijn presentatie van Neerlands eerste woonlocatie op ontpolderd gebied zien dat publiek-private samenwerking ook zonder de nieuwe wet tot innovatieve projecten kan leiden.

“W

onen en water ontmoeten elkaar intens in ZuidHolland, de dichtstbevolkte provincie van ons land. Het hele havengebied van Hoek van Holland tot voorbij de waterzijde van Dordrecht is buitendijks, maar de meeste van de vele mensen die daar wonen en werken weten dat niet”, aldus gedeputeerde Lenie Dwarshuis-van de Beek tijdens het congres. Volgens haar is het door het gebrek aan ruimte in de Rijnmond en de Drechtsteden noodzakelijk buitendijks te bouwen en zaak buitendijkse gebieden te ontwikkelen op die locaties, maar ook langs de Hollandse IJssel, de Lek, het Hollands Diep en het Haringvliet. “Buitendijkse terreinen zijn keihard nodig.” De woningbouwopgave voor de periode 2010-2020 liegt er niet om. In de regio Rotterdam en de Drechtsteden gaat het om 71.000 woningen. Maar bouwen tussen het water en de dijk moet wel veilig gebeuren, vindt Dwarshuis. Waar slechts kans is op wateroverlast en lichte schade bij overstromingen hebben gemeenten de taak hun inwoners te informeren. Alleen als sprake is van gebieden waar een groot risico bestaat op slachtoffers of maatschappelijke ontwrichting - een klein deel van het totale buitendijkse gebied in Zuid-Holland - dan hanteert de provincie de bepalingen uit haar structuurvisie. Het gaat er volgens de gedeputeerde vooral om dat er afspraken zijn met de gemeenten over hoe te handelen wanneer die kleine kans dat het misgaat toch werkelijkheid wordt. “We raden de mensen niet aan bootjes op zolder te leggen, maar zorgen wel voor groene bordjes om de vluchtwegen aan te geven.” In bestemmingsplannen moet worden vastgelegd welke voorzieningen, zoals de infrastructuur, op dat risico inspelen.

Geleidelijke stijging “In de structuurvisie en het provinciaal waterplan behoren water en wonen tot de leidende thema’s, die we zo goed mogelijk op elkaar willen afstemmen.” Op dit moment zitten de Zuid-Hollanders in de buitendijkse gebieden goed. “Maakt u zich geen zorgen. De grote rivieren staan laag, onlangs zelfs té laag, er is geen springtij en de Maeslantkering is pas getest, waardoor bedreiging door zeewater weinig kans maakt.” Daarbij komt, volgens gedeputeerde Dwarshuis, dat

buitendijks bouwen niet per se minder veilig is dan binnendijks. “Integendeel, buitendijkse gebieden zijn vaak opgehoogd en relatief veilig voor hoog water.” Het water stijgt er geleidelijker dan binnendijks en mogelijke overstromingen zijn goed te voorspellen, waardoor de bevolking daarop kan anticiperen door op tijd maatregelen te nemen. Uiteraard neemt het risico wel enigszins toe wanneer er, als gevolg van klimaatveranderingen, sprake kan zijn van hogere en grilliger waterstanden. “De rivieren kunnen af en toe enorme hoeveelheden water te verwerken krijgen, maar ook droogte kan een probleem worden. Bewoners van Wilnis weten hoe het is als de veenkade gaat schuiven. Daarom is het zaak toekomstige buitendijkse gebieden zo in te richten dat het normale leven ook bij hoge waterstanden zoveel mogelijk kan doorgaan.” Voorbeelden van waterbestendig bouwen zijn te vinden in Hamburg (HafenCity), waar bijvoorbeeld ook elektriciteitshuisjes zo hoog staan dat bij overstromingen de stroom niet uitvalt, maar ook in de regio Haaglanden, waar het bestuurlijk samenwerkingsverband Waterkader Haaglanden zich richt op kennisontwikkeling én realisatie van projecten” (zie de vorige uitgave van H2O). Tot medio 2010 test de Provincie Zuid-Holland de Risicomethode Buitendijks in de praktijk. De Plaspoelpolder is één van de acht proeftuinen van Waterkader Haaglanden waar sinds 2006 een bijzonder waterbergingsproject wordt voorbereid. “Door deze polder voor een groot gedeelte terug te geven aan het water, ontstaat een berging van 75.000 kubieke meter. Om op boezemniveau te komen, moeten we één miljoen kubieke meter grond verzetten. Er is een ecozone voorzien van 50 meter breed en 2,5 kilometer lang. In het gebied komen 1.200 woningen, waarvan 600 drijvende huizen. Het gaat om paalwoningen, hofjeswoningen én het eerste drijvende appartementencomplex ter wereld”, vertelt architect Koen Olthuis, die ervaringen die hij heeft opgedaan met waterbouwen in Dubai bij dit project goed kan gebruiken. Het complex bestaat uit 60 woningen en is opgebouwd uit modulaire elementen die zijn opgebouw rondom een hof. De betonnen caissonfundering bestaat uit één geheel. “De bewoners zullen geen golfbewegingen

voelen”, verzekert de architect. “Steden zijn nu statische bouwwerken, maar in de toekomst zijn er nieuwe dichtheden en meer flexibiliteit nodig. De lift zorgde voor een andere dichtheid, omdat ineens verticaal kon worden gebouwd. Water is de volgende dimensie waarmee steden iets moeten gaan doen.” Rotterdam is al zover. In de Rijnhaven komt een drijvend paviljoen van twaalf meter hoog, met een vloeroppervlak van vier tennisbanen. De drie drijvende halve bollen waaruit het complex is opgebouwd, zijn van veraf te zien. Volgens klimaatdirecteur Paula Verhoeven van de gemeente Rotterdam is de nieuwe Crisis- en herstelwet, die experimenten mogelijk maakt, prima. “Het paviljoen is een energieneutraal icoonproject, maar omdat Rotterdam niet meer aan de randen van de stad bouwt en daarom de binnenstad op en rond het water wil verdichten, lopen we tegen wettelijke beperkingen aan. Die kunnen we nu omzeilen.” Tijdens één van de workshops, ‘Waterrobuust bouwen’, bleek dat veel aannemers nog geen rekening houden met veranderingen in het klimaat die voor meer wateroverlast en verzakkingen zorgen. Kruipruimteloos bouwen kan veel (water)ellende voorkomen, maar ook andere aanpassingen zijn nodig om de impact van extreme neerslag, overstromingen en droogte tot een minimum te beperken. Vragen waren er ook op dit gebied te over: hoe sluit je een drijvende woning aan op elektriciteit en riolering? Hoe voorkom je opkruipend water? Kan een drijvend huis worden verzekerd? Duidelijk werd ook dat Nederland graag een voorbeeldrol op het gebied van waterwonen wil vervullen. Rotterdam doet er van alles aan om het centrum van de wereld te worden op het gebied van waterkennis en klimaatverandering.

H2O / 21 - 2009

7


Transmitter voor opgeloste zuurstof

MJK Automation B.V. Hoofdweg 667 A 2131 BB Hoofddorp Tel.: 0251-672171 Fax: 0251-671951 mjknl@mjk.com www.mjk.com

Poly Products biedt met het Detos® modulaire bouwsysteem een uniek concept voor het duurzaam onderbrengen van uw kostbare apparatuur en installaties.

• Flexibele maatvoering • Chemisch resistent • Onderhoudsarm • Geluidsisolerend • Inbouwmogelijkheden van ventilatie- en elektravoorzieningen • Leverbaar in alle RAL-kleuren De Oxix® transmitter is een nieuw en uniek MJK instrument voor het meten van opgeloste zuurstof.

Laat u inspireren! www.polyproducts.nl

s s s s s

Geen vervanging van sensordelen 0,02 ppm tot 25,0 ppm met +/-0,1% nauwkeurigheid Koppelbare converters en sensoren (netwerk) 4 - 20 mA uitgang Ingebouwde datalogger en grafieken

Bruningsstraat 10 - 4251 LA Werkendam - T. 0183-507150 - F. 0183-507169

PO

M P E N

AFSLUITERS SYSTEMEN ■

Kant-en-klare topkwaliteit: CK800 pompstation Het CK800 pompstation van KSB is bedoeld voor afvoer van afvalwater. Licht van gewicht en toch uiterst robuust laat het nieuwe pompstation zich eenvoudig installeren. En door het slimme ontwerp en de constructie tegen opdrijven en -achterblijvend vuil en zijn veelzijdige aansluitmogelijkheden is een optimale afvoer gegarandeerd. Gecombineerd met de hoogwaardige, corrosiebestendige componenten biedt de CK800 u het beste op het gebied van inbouw-, installatie- en onderhoudskosten. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90374


*thema

actualiteit

Overleg over ondergrondse leidingen begint vorm te krijgen Jaarlijks ontstaat door graafwerk landelijk een schadepost van 50 miljoen euro. Zes gemeenten en vijf vertegenwoordigers van kabel- en (water)leidingbedrijven hebben het Pact van Uilenburg gesloten, waarin ze afspreken samen werkwijzen te ontwikkelen om deze kosten terug te dringen.

I

nmiddels zijn zes proefprojecten begonnen die hinder, maatschappelijke kosten en schade aan ondergrondse kabels en (water)leidingen moeten doen verminderen door tijdige afstemming van plannen en werkzaamheden. Gemeenten spelen hierin een sleutelrol als coördinator en regisseur van de activiteiten in de ondergrond. De Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) gebiedt dat de grondroerder (aannemer) zorgvuldig graaft en de opdrachtgever daarvoor de gelegenheid biedt.

Onnodige graafschade en maatschappelijke kosten voorkomen door beter vooroverleg klinkt eenvoudiger dan het is. “Soms zit je tegenover mensen die geen enkel mandaat blijken te hebben”, zegt Helene Fentener van Vlissingen, adviseur bij het ingenieursbureau van de gemeente Utrecht. “Vaak ook ziet men het nut van een masterplan ondergrondse infra niet in. Dankzij een proefproject van het ministerie van VROM over ondergrondse ordening kregen we iedereen aan tafel. We hebben ‘graafrust’ als doelstelling geïntroduceerd.” Fentener van Vlissingen noemt

De zes proefprojecten lopen in Breda, Tilburg, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Wassenaar. De gemeenten werken samen met netbeheerders van gas, water, elektra en telecom en met brancheorganisatie Bouwend Nederland namens de ‘grondroerders’. De deelnemers brengen knelpunten in kaart en toetsen of de vorig najaar verschenen KLO-handreiking ‘Efficiency bij aanleg van kabels en leidingen: een gezamenlijke uitdaging’ in de praktijk bruikbaar is. Halverwege het project, op 19 november aanstaande, komen de deelnemers opnieuw bijeen om een tussenstand op te maken. Na een jaar worden de eindconclusies aangeboden aan KLO.

de handreiking van het Kabel en Leiding Overleg (KLO) zeer praktisch. “Maar om greep op de ruimtelijke ordening te krijgen, zul je het anders moeten insteken.” Fred van Laarhoven van Vitens deelt die visie. “In de toekomst wil Vitens al bij de stedenbouwkundige fase betrokken zijn. Vaak zijn vervelende reconstructies te voorkomen als beide partijen een stukje opschuiven.”

Vervangingsgolf

Vroegtijdige afstemming tussen netbeheerders, grondroerders en gemeenten voorkomt onnodige hinder en bespaart (maatschappelijke) kosten (foto: gemeente Utrecht).

Jurgen Mutsaers van Enexis signaleert vergaande splitsing van taken binnen de nutsbedrijven in combinatie met schaalvergroting. “Het accent verschuift van de bouw van nieuwe netten naar vervanging. Een deel van onze ondergrondse infrastructuur is vrijwel aan het eind van zijn levensduur. Het gasnet is deels versleten door veroudering. Om gezondheidsredenen is een deel van het waterleidingnet aan vervanging toe. We staan voor een grote vervangingsgolf. Die operatie zal heel goed gecoördineerd moeten worden, wil de burger er op lokale schaal geen last van hebben. Wij besteden veel extra tijd aan het maken van langetermijnplannen om goed te bepalen welke leiding als eerste aan vervanging toe is. We hopen alle betrokkenen binnen een jaar van het nut daarvan doordrongen te hebben zodat we onze plannen voor de lange termijn kunnen combineren. Voor ons is dat een kwestie van duurzaam ondernemen.” met dank aan Marion de Boo

H2O / 21 - 2009

9


DICK DE WITH, MANAGER AFDELING INFRA BIJ WAVIN:

“Afkoppelen regenwater Europawijd aan de orde” Water met een emmer uit een put halen, is een beeld dat in de westerse samenleving al lang achter ons ligt. Leidingen brengen het drinkwater op alle plekken waar wij het willen kunnen gebruiken. Andere leidingen voeren het gebruikte water en het regenwater af. Onderdeel van een grote ondergrondse infrastructuur, die wij als volkomen normaal beschouwen, zowel voor water als voor gas, elektriciteit, telefoon en data-informatie. In de markt van bedrijven die leidingmaterialen en bijbehorende appendages aanbieden, is Wavin in die zin bijzonder dat het ooit is opgericht vanuit de Waterleiding Maatschappij Overijssel om te voorzien in een behoefte die in de drinkwatersector leefde. Voor dit themanummer over infrastructuur een gesprek met ing. Dick de With, manager van de afdeling Infra bij Wavin Nederland B.V. in Hardenberg.

Kunt u iets over de geschiedenis van Wavin vertellen? “Wavin is in 1955 opgericht op initiatief van ir. J.C. Keller, algemeen directeur van WMO in Zwolle. De naam Wavin is een samenvoeging van water en vinylchloride. WMO worstelde, net als vele collega-bedrijven, met het probleem van roestvorming in waterleidingbuizen. Polyvinylchloride (pvc) kent dat probleem niet, maar er waren in die tijd nog geen buizen op de markt, geschikt voor drukleidingen. Ir. Keller, een bijzonder creatief man, heeft toen een procedé ontwikkeld om machinaal plastic leidingen te maken die wel drukbestendig waren. De grondstof, pvc-poeder, kocht hij in; de methode was nieuw.” “WMO richtte in 1955 Wavin op als afzonderlijk bedrijf dat aan de markt ging leveren. In 1962 nam Shell, als eigenaar van een fabriek voor pvc-grondstoffen, een belang van 50 procent in Wavin. Voor Shell vormde Wavin een interessant afzetkanaal. Dit was het begin van een periode van grote groei en productdiversificatie. Wavin produceerde niet alleen leidingmaterialen, maar ook vuilniszakken, bierkratten, kozijnen, etc. In de jaren ‘90 werd besloten om te stoppen met die veelheid aan producten en terug te keren naar de kunststofleidingen. De andere bedrijfsonderdelen zijn verkocht aan derden. Aansluitend op die ontwikkeling heeft Shell in 1999 zijn aandelen verkocht aan CVC, een grote investeringsmaatschappij. In 2005 heeft WMO dat ook gedaan. In 2006 is Wavin een beursgenoteerde onderneming geworden.”

Hoe ziet uw productenpakket er nu uit? “Het productenpakket van Wavin is breed. Het betreft in algemene zin kunststof leidingsystemen voor twee strategische marktgebieden: de bouw- en installatiesector én infra. Onder de bouw- en installatiesector vallen toepassingen in de woning- en utiliteitsbouw, zoals afvoer-,

10

H2O / 21 - 2009

heet- en koudwatertap- en verwarmingssystemen. Onder infra vallen systemen voor de distributie van drinkwater en aardgas én oplossingen voor afvalwater, waterbeheer en telecom. Voor dit marktgebied in Nederland ben ik verantwoordelijk.” “Iedere toepassing stelt zijn eigen eisen. Een hoofdvraag voor ons is voortdurend: hoe kunnen we efficiënter produceren en betere oplossingen bedenken?”

Wat zijn de actuele ontwikkelingen? “Wij verkopen onze buizen met een garantie voor hergebruik. Oude buizen kan men weer bij Wavin inleveren. Polyvinylchloride (pvc) wordt vermalen tot iets dat eruit ziet als een soort grove suiker. Dat materiaal wordt als grondstof gebruikt voor de middelste laag van rioleringsbuizen, die bestaan uit drie lagen. Hiermee leveren we een bijdrage aan duurzaam bouwen. Voor horizontaal gestuurde boringen en reliningstechnieken voor drinkwater leveren we Wavin TS: een polyethyleen (pe) buissysteem waarvan de wand uit drie lagen bestaat. De buitenste lagen beschermen tegen invloeden van buiten, zoals kerfwerking en puntbelastingen. De binnenste laag bestaat uit het gangbare PE. Deze drie lagen zijn homogeen met elkaar verbonden. Bij drukloze toepassingen, zoals polypropyleen (pp) rioolbuizen, hebben we minder grondstoffen nodig door de buis zo dun mogelijk te maken en deze door een structuur van holle ribbels aan de buitenzijde de benodigde sterkte te geven. Hetzelfde doen wij bij rioolputten, pompputten en dergelijke. Ook daar levert dat dus materiaalwinst op en daarmee vermindering van de uitstoot van kooldioxide.” “Voor de aanleg van glasvezelnetten hebben wij pakketten van leidingen met kleine diameters ontwikkeld, waar de glasvezel voor de telecom ingeblazen worden.” “We werken dus met drie soorten grondstoffen: polyethyleen, polypropyleen en

polyvinylchloride. In de combinatie van deze grondstoffen gaat het om het vinden van voldoende taaiheid en voldoende stijfheid bij zo laag mogelijke kosten. De taaiheid heb je nodig voor de slagvastheid van de buis, de stijfheid voor de stevigheid. Een nieuwe ontwikkeling bij drukleidingen voor drinkwater is een biaxiaal verstrekte buis. Dat wil zeggen dat de moleculestrengen van het pvc-materiaal waarvan de buis gemaakt is, niet meer willekeurig door elkaar heen liggen, maar in twee richtingen gericht zijn, de omtrek en de lengterichting. Daardoor krijg je dunnere buizen, die toch een grotere slagvastheid hebben en tegen hogere druk bestand zijn. Deze buizen worden onder de naam Apollo op de markt gebracht.”

Stelt drinkwater aparte eisen aan het buismateriaal? “In Nederland worden vooral pvc-buizen toegepast, in het buitenland vooral pe-buizen. Pe-buizen kunnen in de kleinere diameters vanaf een haspel gelegd worden, wat in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid een voordeel is. In Nederland worden hoge eisen gesteld aan de permeabiliteit van het buismateriaal en aan de gevoeligheid voor nagroei. Pvc is dan in het voordeel. In het buitenland heeft men daar minder problemen mee omdat daar overal gechloord wordt.”

Wat ziet u verder voor ontwikkelingen? “Door de klimaatverandering treden veranderingen in het patroon van de regenval op: langere perioden van droogte enerzijds, zwaardere buien anderzijds. We zien nu overal een beleid om het regenwater af te koppelen van het rioolstelsel en zo mogelijk ter plekke in de bodem te infiltreren. Daar hebben we een programma voor ontwikkeld: Intesio. Wavin maakt het ontwerp voor de opvang en de afkoppeling van regenwater, levert de producten en geeft op de werking 15 jaar garantie. We bieden dit programma Europawijd aan, omdat daarvoor in alle landen belangstelling bestaat. Het regenwater vangen we op in infiltratie-units, een soort grote kunststof kratten die in de bodem gebracht worden, met geotextiel omgeven. Het is een moderne variant van de ouderwetse zakput. Daarnaast bieden we zowel horizontale als verticale infiltratiesystemen van geperforeerde buizen, ook met geotextiel er omheen. Welke oplossing het meest geschikt is, hangt af van de situatie ter plekke. Ook hebben we nieuwe straatkolken ontwikkeld die het vuil beter tegenhouden en waarvan de inhoud van de zandvang extra groot is.”

Tijdig reinigen zal belangrijk blijven. “Ja, het onderhoud van dit soort voorzieningen is een taak van de gemeente of de beheerder. Meestal worden daarvoor gespecialiseerde bedrijven ingeschakeld. Tijdig verwijderen van bladafval, straatvuil en zand blijft een kritische factor. In ons systeem kunnen we nog filters inbouwen als extra bescherming (van de kwaliteit van grond- en


interview

CV 1954 geboren in Ermelo 1972-1976 HTS weg- en waterbouw 1976-1987 ontwerper rioolsystemen en projectleider Ingenieursbureau Mabeg - Van Hasselt, Utrecht 1987-heden manager afdeling Infra Wavin Nederland B.V.

oppervlaktewater en ter verlenging van de levensduur van de leidingen).”

Hoe groot is Wavin? “Wavin heeft ruim 6.600 mensen in dienst en vestigingen in 28 Europese landen. De omzet bedroeg in 2008 1,6 miljard euro. In Europa zijn we de grootste leverancier van kunststof leidingsystemen. Buiten Europa heeft Wavin een netwerk van licentiehouders en distributeurs. We zijn continu bezig onze efficiency te verbeteren door de fabricage van onze producten anders over de fabrieken te verdelen. Meer specialisatie per fabriek dus.”

Doet u veel aan onderzoek? “We hechten grote waarde aan innovatie. Eén van onze beleidsdoelstellingen is om 15 procent van de omzet te halen uit de verkoop van nieuwe producten, producten die minder dan vijf jaar geleden geïntroduceerd zijn. Dat percentage is behoorlijk voor een markt die redelijk conservatief is. Het afgelopen jaar zaten we boven die doelstelling, namelijk op 18 procent. Binnen Wavin is er een centrale groep Technologie en Innovatie in Dedemsvaart, met 60 mensen, die nieuwe ideeën uitwerkt en als ze goed lijken te zijn, verder ontwikkelt. Daarnaast is binnen elke werkmaatschappij een kleine groep mensen bezig met meer

lokale verbeteringen. De heer Keller dacht ooit dat er na zijn uitvinding geen nieuwe ontwikkelingen meer zouden komen, maar dat proces gaat gewoon door. Voor de telecommunicatiemarkt hebben we recent multitube-buissystemen ontwikkeld en ook op de andere gebieden zijn we voortdurend met opdrachtgevers en aannemers in de slag om tot nieuwe of betere producten te komen. We werken daarom met klantenpanels en brainstormbijeenkomsten.”

Organiseert Wavin ook opleidingen? “We geven externe trainingen aan klanten, bijvoorbeeld over de aanleg van kunststof leidingsystemen. Zaken als diepteligging, wanddikte van de buis, het verdichten van de sleuf komen daar aan de orde. Eigenlijk alles waarmee men bij de aanleg rekening moet houden. We geven een aparte training over de nieuwe trekvaste koppelingen die we ontwikkelden om de montagetijd fors te verkorten. Een mooi product, dat het verdient om ook goed gemonteerd en geïnstalleerd te worden. Ook bieden we cursussen aan over het installeren van tapsystemen voor heet en koud water. Vroeger gebruikte men daar koper voor. Nu koper duurder is geworden, wordt vaker kunststof toegepast. Ook daarbij moeten montage en installatie op de goede wijze plaatsvinden.” “Wavin heeft een trainingscentrum in Amersfoort. We ontvangen daar zo’n 20 mensen per cursus.”

Hoe ziet uw eigen loopbaan eruit? “Ik ben in 1954 geboren in Ermelo. Van 1972 tot 1976 studeerde ik weg- en waterbouw aan de HTS in Utrecht. Mijn eerste baan was bij het toenmalige ingenieursbureau Mabeg-Van Hasselt in Utrecht. Ik ben

daar in 1976 begonnen met het maken van rioleringsplannen voor gemeenten. Daarna ben ik projectleider voor onze opdrachten bij gemeenten geworden. In 1987 ben ik overgestapt naar Wavin. Ik heb marketingopleidingen gevolgd en zit nu in een functie die een mooie combinatie is van techniek en verkoop, met vele contacten zowel naar de nutsbedrijven als naar de aannemers toe. Ik doe dit werk nu 22 jaar en ervaar Wavin als een plezierig en professioneel bedrijf, gericht op kwaliteit en innovatie. De bouwwereld is pragmatisch ingesteld, gericht op concrete, praktische zaken, wat ik plezierig vind.”

Ik las in de krant dat Wavin het moeilijk heeft. “Wavin ging in 2006 naar de beurs. Aanvankelijk was dat een groot succes, maar toen in 2008 de bouw - eerst in Engeland en later in heel Europa - fors terugliep, moest er snel ingegrepen worden. In verhouding tot de bedrijfswinst had Wavin een te hoge schuld. Door het uitgeven van nieuwe aandelen hebben we die schuld omlaag gebracht. Fabrieken zijn samengevoegd en de hand wordt nu op de knip gehouden. Geen nieuw personeel, geen grote marketingcampagnes e.d. Voorraden worden ingeperkt, ons assortiment wordt nog eens uiterst kritisch doorgelicht. Er zijn altijd wel winkeldochters waarvan je beter afscheid kunt nemen. Ook van klanten waar je niets aan verdient.”

Wat verwacht u van de toekomst? “De terugval in de bouw in Nederland valt mij tot dusverre mee. Ik verwacht dat volgend jaar de woningmarkt verder zal gaan inzakken. In de drinkwatersector

“Duurzame buizen maken met minder materiaal”

Dick de With

verwacht ik vooral renovatieprojecten, deels ook verwijdering van AC-leidingen en koppeling van kleinere pompstations. In de rioleringssector wordt het afkoppelen van hemelwater belangrijk. In de woningbouw zal de nadruk liggen op de vervanging van koperen waterleidingen door kunststof leidingen.” “Verder is er veel aandacht voor glasvezelversterkte epoxy leidingen voor sprinklerinstallaties in tunnels en voor voorzieningen om branden te blussen in de petrochemische industrie bijvoorbeeld. Hoe gedragen de blusvoorzieningen zich, wat gebeurt er met buizen als olie brandend riolen instroomt? Vragen waar wij in goed overleg met onze klanten antwoord op proberen te geven.” Maarten Gast

H2O / 21 - 2009

11


Foutieve aansluitingen opsporen met temperatuurmetingen Nederland is grootschalig aan het afkoppelen. Door hemelwater gescheiden af te voeren moet vervuiling van het oppervlaktewater door gemengde overstortingen afnemen en de belasting van rioolwaterzuiveringen met regenwater worden beperkt. De laatste jaren groeit echter het besef dat het direct afvoeren van regenwater op het oppervlaktewater niet zonder risico’s is. Uit metingen naar regenwaterkwaliteit blijkt dat nutriëntgehaltes uit regenwaterriolen hoog kunnen zijn door onder andere de aanwezigheid van foutieve aansluitingen (afvalwater aangesloten op het regenwaterriool).

W

aterschappen of gemeenten vermoeden veelal dat er foutieve aansluitingen zijn, maar de exacte locatie is vaak onbekend. Over de omvang van het probleem bestaan ook alleen grove schattingen, hoewel er gevallen bekend zijn waar het gaat om een aanzienlijk percentage. Zo werd bij de oplevering van een nieuwe wijk bekend dat al 20 tot 40 procent foutief was aangesloten. Dit risico is met name groot bij vrije kavels waarbij verschillende aannemers zijn betrokken. Tevens worden niet in elke gemeente bruine buizen voor afvalwater en grijze voor hemelwater gebruikt. Gebrekkige communicatie op dit punt leidt tot foutieve aansluitingen. Dat het opsporen van deze aansluitingen effectief is voor de waterkwaliteit in de stad, blijkt uit modelberekeningen: indien bijvoorbeeld twee procent van de droogweerafvoeraansluitingen op het regenwaterstelsel is aangesloten, zal de emissie naar het oppervlaktewater namelijk al grofweg gelijk zijn aan die uit een gemengd stelsel.

Probleem huidige opsporingsmethoden Het steekproefsgewijs op perceelniveau opsporen van foutieve aansluitingen is een kostbaar, onzeker en tijdrovend proces, zeker als bewoners erbij betrokken dienen te worden. De bestaande methodieken om in elk perceel alle mogelijke afvoeren te testen door bijvoorbeeld rook en/of kleurstof, is arbeids- en kostenintensief. Continu inzicht in de afvoer in het riool is van belang, omdat de lozingen niet altijd optreden. Steekmonsters en visuele inspecties zijn daarom niet voldoende.

Temperatuurmethode Al jaren worden bij onderzoeksprojecten waterhoogten voortdurend gemeten. Hiermee ontstaat inzicht in onder meer rioolvreemd water. Door het continu registreren van de temperatuur is de aan- of afwezigheid van foutieve vuilwateraansluitingen (of andere soorten rioolvreemd water) in de regenwaterriolering aan te tonen. Water van de douche en/of wasmachine is warmer dan regenwater en daardoor met temperatuurmetingen te detecteren. Voor het opsporen via temperatuur- en/of andere sensoren bestaan grofweg twee methoden, waarmee de laatste jaren veel ervaring is opgedaan. Een methode is een continue meting in rioolstreng: het meetlint (een glasvezelkabel) dat in de riolering ligt, geeft inzicht

12

H2O / 21 - 2009

in de temperatuur in dat traject. Het voordeel is dat vaak meteen de locatie van lozing bekend is. De andere methode is gebaseerd op constante metingen met temperatuursensoren op putniveau, waarbij op strengniveau wordt onderzocht of er foutieve aansluitingen zijn. Deze methode is eenvoudig te installeren en wordt in samenwerking met gemeenten en waterschappen toegepast. Hiermee, al dan niet in combinatie met de vorige methode, kan een groter gebied sneller en tegen lagere kosten worden onderzocht op de aanwezigheid van lozingen. De sensormethode is de afgelopen jaren in diverse gemeenten toegepast, waaronder Egmond aan Zee. Op basis van de uitkomsten wordt per gemeente besloten waar maatregelen effectief zijn om de emissie op oppervlaktewateren door foutieve aansluitingen te minimaliseren.

Proefproject Egmond aan Zee Egmond aan zee heeft een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd naar de rwzi. Het regenwater wordt in het grootste gedeelte van de stad via zakputten rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd. Doordat in sommige gevallen regenwater op het vuilwaterriool is aangesloten en afvalwater op het regenwaterriool, bestaat de kans op vervuiling

van oppervlakte-, bodem- en grondwater (in Egmond aan Zee wordt ook regenwater geïnfiltreerd).

Praktijkproef In Egmond aan Zee zijn in circa 15 putten van de regenwaterriolering thermometers gehangen die continu de temperatuur registreren. Uit de analyse van de data bleek duidelijk welke leidingen vrij van foutieve aansluitingen zijn en welke niet (zie afbeelding 1). Afbeelding 1 toont de gemeten temperatuur en neerslag gedurende een week voor een locatie in Egmond aan Zee. De temperatuurmetingen tonen de aanwezigheid van een foutieve aansluiting. De temperatuurstijgingen in de ochtend en avond in een droge periode duiden op lozingen van afvalwater naar het regenwaterriool (van bijvoorbeeld douchen en koken). De zichtbaarheid van foutieve aansluitingen is afhankelijk van onder meer de temperatuur buiten en in het riool, alsmede de afstand van de foutieve aansluiting tot het meetpunt. Om de methode te verifiëren, is naast de temperatuur het verloop van het waterniveau gemeten, zijn steekmonsters op diverse stoffen onderzocht en videobeelden geanalyseerd. Waar temperatuurmetingen aangaven dat er foutieve aansluitingen op

Een foutieve aansluiting van een badkamer op de regenwaterafvoer.


*thema

achtergrond

de strengen zaten, bleek dat inderdaad het geval te zijn (zie afbeelding 2). Op de leidingen waar uit de temperatuurmetingen geen aanwijzingen voor foutieve aansluitingen waren, zijn er geen gevonden. Afb. 1: Temperatuur- en neerslagmetingen in Egmond aan Zee.

Op basis van deze resultaten is een saneringsplan opgesteld en zijn gerichte acties uitgezet voor het nader opsporen en aanpakken van de foutieve lozingen. Het opsporen van de exacte locaties van de foutieve aansluitingen wordt vervolgens - afhankelijk van de bepaalde omvang door middel van bijvoorbeeld kleur- en rookproeven, glasvezelkabel en inspecties - uitgevoerd. Ook zijn er hoopgevende resultaten bij diverse gemeenten met het toepassen van akoestische metingen om foutieve aansluitingen op te sporen. De kosteneffectiviteit van de methode hangt af van de omvang van de foutieve aansluitingen en de lokale omstandigheden.

Conclusies

Afb. 2: Overzicht regenwaterstelsel Egmond aan Zee met meetpunten voor temperatuur en waterkwaliteit. Rood zijn strengen met foutieve aansluitingen. Foutieve aansluiting in Egmond aan Zee: instroom in het regenwaterriool in een droge periode en duidelijke sporen van schoonmaakmiddelen. Vaak zijn foutieve aansluitingen niet zo duidelijk, maar alleen te herkennen aan bijvoorbeeld een vetrandje.

Het opsporen en saneren van foutieve aansluitingen is een effectief middel om de waterkwaliteit te verbeteren, maar blijft vaak achterwege omdat het een arbeidsen kostenintensieve klus is. In diverse gemeenten, zoals Egmond aan Zee, is een methode onderzocht waaruit blijkt dat temperatuurmetingen in de regenwaterriolen inzicht geven in de aan- of afwezigheid van foutieve aansluitingen. Op basis van deze methode is het mogelijk aan te geven waar maatregelen kosteneffectief zijn om de emissie op oppervlaktewateren door foutieve aansluitingen te minimaliseren. Nadat de foutieve aansluitingen zijn opgespoord en gesaneerd kunnen continue temperatuurmetingen gebruikt worden om te monitoren of deze emissies ook na sanering uitblijven. Floris Boogaard (TU Delft/Tauw) Jeroen Kluck en Jelle de Jong (Tauw)

Rectificatie In het fotobijschrift op pagina 7 van de vorige uitgave hebben Dick van der Kooij (KWR) en voorzitter Fred Bertrand (stichting Veteranenziekte), die de Legionella Award uitreikte, ook voor de redactie verrassende namen gekregen. Daarvoor onze excuses. Leo de Zeeuw, die in het bijschrift werd genoemd is namens Holland Watertechnology, sponsor van de prijs.

H2O / 21 - 2009

13


Assetmanagement voor poldergemalen en zuiveringsinstallaties van Waterschap Zuiderzeeland De afdeling Zuiveringen en Gemalen van Waterschap Zuiderzeeland heeft een systematische aanpak ontwikkeld om te begroten vanuit een afweging tussen systeemwijzigingen en het instandhouden van bestaande bedrijfsmiddelen. Deze integrale wijze van begroten past binnen de ontwikkeling van het assetmanagement en is één van de belangrijke bouwstenen in dit proces. Met de nieuwe aanpak wordt ook invulling gegeven aan de behoefte om een beter afgewogen meerjareninvesteringsplan tot stand te brengen, zoals bedoeld in de nieuwe Waterschapswet.

A

ssetmanagement is het geheel aan activiteiten dat nodig is om met technische bedrijfsmiddelen een afgesproken prestatie duurzaam en tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten te realiseren. Deze activiteiten beperken zich niet tot het onderhoud en beheer van bedrijfsmiddelen maar strekken zich uit over de hele organisatie. Bij het toepassen van assetmanagement worden drie rollen onderscheiden: die van asseteigenaar, assetmanager en dienstverlener.

bedrijfsmiddel is vastgesteld of het kritisch of niet-kritsch is. Ook heeft het een zogeheten beslisboom opgesteld waarmee systematisch de juiste risicobeheersmaatregelen worden geselecteerd. Deze kunnen zijn: correctief dan wel preventief onderhouden, het modificeren of vervangen van installaties of effect beperkende maatregelen. Uit de operationele risicoanalyse en beoordeling is een maatregelenprogramma tot stand gekomen dat is ingevoerd in het onderhoudbeheerssysteem.

De asseteigenaar opereert op strategisch niveau. De Algemene Vergadering bepaalt voor de lange termijn de visie en de richting van Waterschap Zuiderzeeland. Deze richting is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2011 en in de bijbehorende maatregelen.

Begroten vanuit assetmanagement

De assetmanager richt zich op de inrichting op de middellange termijn en de ontwikkeling van het systeem van bedrijfsmiddelen. Hij of zij vertaalt de algemene strategische doelen (robuust en betrouwbaar) naar tactische en meetbare doelen voor het gemalensysteem en de zuiveringsinstallaties. De assetmanager voert systeemrisicoanalyses uit, ontwerpt inrichtingsvarianten en komt tot een meerjaren inrichtingsplan. Voor het gemalensysteem van Waterschap Zuiderzeeland is deze systeeminrichting vastgelegd in het Gemalenplan 2009-2019. De assetmanager is verder verantwoordelijk voor de keuze van de onderhouds- en beheerstrategie en voor het opstellen van normen voor de beschikbaarheid van bedrijfsmiddelen. Bij Waterschap Zuiderzeeland is gekozen voor risicogestuurd onderhoud en beheer. Hierbij wordt de mate van onderhoud afgestemd op de vereiste beschikbaarheid van een individueel bedrijfsmiddel. Deze hangt af van de ernst van het falen van dit bedrijfsmiddel ten aanzien van de tactische systeem- en strategische bedrijfsdoelstellingen. De dienstverlener voert systematisch operationele risicoanalyses uit en beoordeelt op basis van de risiconormen (die zijn vastgelegd in de genoemde risicobeoordelingsmatrices) welke risicobeheermaatregelen nodig zijn. De dienstverlener voert deze maatregelen uit en stelt jaarlijks een exploitatie- en investeringsbegroting op. Waterschap Zuiderzeeland voerde voor de gemalen en de zuiveringsinstallaties een operationele risicobeoordeling uit. Van ieder

14

H2O / 21 - 2009

Eén van de witte vlekken in het assetmanagement was het systematisch en reproduceerbaar begroten van meerjaren exploitatieen investeringsramingen. Deze ramingen worden van oudsher veelal op basis van bestaande kennis opgesteld. De gewenste situatie is om deze kennis te onderbouwen met gegevens, waardoor ook beter kan worden geprioriteerd. Zo kan het gevoel bestaan dat het storingsverloop van een installatie tot zulke hoge exploitatiekosten leidt dat dit een vervanging rechtvaardigt, terwijl uit een levensduurkostenberekening kan volgen dat het economische optimum voor vervangen pas over een aantal jaar is bereikt. Gemaal De Blocq van Kuffeler bij Almere.

Om tot een systematisch aanpak te komen, is samen met de afdeling Financiën een methode uitgewerkt waarbij investeringen die enerzijds volgen uit nieuwe ontwikkelingen en systeemwijzigingen en anderzijds uit het reguliere instandhouden van de bestaande bedrijfsmiddelen in samenhang worden beschouwd. Hier ligt een stappenplan aan ten grondslag dat hieronder wordt toegelicht aan de hand van het voorbeeld van het gemalensysteem en de afzonderlijke gemalen. De methode voor zuiveringssysteem en -installaties verloopt hetzelfde. Investeringen die volgen uit nieuwe ontwikkelingen, worden geïdentificeerd in de systeemrisicoanalyse en variantenstudies ten behoeve van de inrichting van het gemalensysteem. Voor het gemalensysteem is dit vastgelegd in het Gemalenplan. Omdat bij de keuze van een definitieve variant ook rekening is gehouden met de staat en conditie van de individuele gemalen, betekent dit dat de investeringen die volgen uit nieuwe ontwikkelingen de randvoorwaarden vormen voor het onderhoud en beheer van individuele gemalen. Zo zal bij een grotere vervangingsbeslissing vanuit het instandhouden (onderhoud en


*thema

Gemaal Wortman bij Lelystad.

Afvalwaterzuiveringsinstallatie Zeewolde in Zeewolde.

beheer) eerst gekeken worden of op de middellange termijn systeemwijzigingen zijn voorzien die deze vervangingsbeslissing kunnen beïnvloeden. Mocht dit zo zijn, dan wordt gekeken of de vervangingsbeslissing kan worden uitgesteld en staat niet meer de installatie centraal maar het totale systeem. In het andere geval, wanneer geen systeemwijzigingen worden voorzien, wordt eerst gekeken wat het feitelijke storingsverloop en niet-beschikbaarheid van de installatie is geweest en welk effect dit heeft gehad op het overschrijden van de vooraf gestelde risiconormen in de risicobeoordelingsmatrices. Dit storingsverloop wordt uit het onderhoudbeheersysteem onttrokken, wat gelijk het belang van een goede registratie onderstreept. Hierna wordt beoordeeld of met intensivering van het onderhoud, de bedrijfsvoering

of met effectbeperkende maatregelen, het mogelijk is om het storingsgedrag van de installatie binnen de gestelde normen te krijgen. Als deze maatregelen niet bestaan, rest geen andere optie dan de installatie vervangen. Als deze maatregelen wel bestaan, wordt een levensduurkostenafweging gemaakt tussen het exploiteren of vervangen dan wel modificeren van de installatie. Het economische optimum wordt bepaald door het scenario met de laagste netto contante waarde van de totale levensduurkosten.

Gemaal Lovink bij Harderhaven.

Praktijkvoorbeeld Het stappenplan is toegepast op een praktijkvoorbeeld. Dit betreft een gemaal met relatief hoge exploitatiekosten als gevolg van een hoog storingsverloop en hoge energiekosten.

achtergrond

Als eerste is vastgesteld dat er geen systeemwijzigingen zijn die deze vervangingsbeslissing kunnen beïnvloeden. Vervolgens is het storingenverloop geanalyseerd. Hieruit volgt dat op dit moment ondanks de storingen geen onacceptabele consequenties optreden voor de veiligheid, het milieu, de wetgeving en de waterkwantiteiten waterkwaliteitsdoelstellingen. Dan blijven alleen kosten over als mogelijk vervangingscriterium. Alle exploitatiekosten voor de komende 40 jaar zijn ingeschat. Hierbij is rekening gehouden met rente, inflatie, toenemende storingen en toenemende energieprijzen. Van het vervangingsscenario zijn de levensduurkosten ingeschat op basis van een referentiegemaal. Uit de berekening en gevoeligheidsanalyse volgt een economisch optimum dat ligt over acht tot twaalf jaar, afhankelijk van de bijstelling van de uitgangspunten. De berekening laat zien dat zolang de storingen van dit gemaal geen onacceptabele consequenties hebben voor de bedrijfsdoelstellingen, kosten op dit moment nog geen vervangingscriterium vormen. De afgelopen twee jaar kregen de meeste bouwstenen voor het assetmanagement van gemalen en zuiveringsinstallaties dus inhoudelijk vorm. De uitdaging voor de komende periode is om deze aanpak stevig te verankeren in de dagelijkse bedrijfsvoering en planvormingscycli. Bert Rietman, Harry Strikwerda en Martin Oordt (Waterschap Zuiderzeeland) Dick Sprong (Gaast Advies) Martine van den Boomen (Colibri Advies)

H2O / 21 - 2009

15


actualiteit Gemaal inclusief zuivering gerealiseerd In Schoorldam (gemeente Bergen) is op 15 oktober een zuiveringsvoorziening gerealiseerd met daarin geïntegreerd een gemaal. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de gemeente Bergen werkten hierbij nauw samen. Bovendien zijn de nieuwste scheidingstechnieken gebruikt. In plaats van een bergbezinkbassin is een nieuw soort lamellenafscheider toegepast.

A

anvankelijk lag er een ontwerp voor een grote bergbezinkvoorziening met een inhoud van 300 kubieke meter. In samenwerking met Tauw, gemeente Bergen en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een veel compactere lamellenafscheider ontworpen (met een inhoud van 45 kubieke meter). Door de kleinere inhoud stort vaker en meer water over op het oppervlaktewater. De lamellenafscheider compenseert dit door het water met een hoger rendement te zuiveren. In theorie was het functioneren van deze voorziening al aangetoond. Een meetproject loopt om het voldoende functioneren in de

praktijk te bevestigen (zie H2O nr. 19, pag. 15). De voordelen van het gekozen ontwerp in Bergen zijn: de ruimtebesparing, betere inpasbaarheid in de bestaande ruimte, kostenbesparing (zeker de helft volgens de betrokken partijen) én minder berging en daardoor meer bezinking. Het gemaal kan 350 kubieke meter water per uur verwerken. Alle werkzaamheden zijn verricht door een bouwteam van Facet International met daarin onder meer Ballast Nedam.

Team Invasieve Exoten stelt zich voor Wat kan het Team Invasieve Exoten (TIE), dat sinds begin dit jaar bestaat, betekenen voor waterbeheerders?

I

nvasieve exoten zijn dieren- en plantensoorten die door menselijk handelen Nederland binnenkomen, zich hier vestigen en schade kunnen veroorzaken. Ze bedreigen de inheemse biodiversiteit, volksgezondheid, veiligheid en/of kunnen leiden tot economische schade. Bekende voorbeelden zijn de grote waternavel, de Amerikaanse rivierkreeften, de Pontokaspische vlokreeft, de Kaspische slijkgarnaal, de zonnebaars en Japanse duizendknoop. Soorten die elders in Europa inheems zijn en Nederland op eigen kracht binnenkomen, vallen niet binnen het primaire aandachtsveld van het Team Invasieve Exoten. Het TIE maakt deel uit van de Plantenziektenkundige Dienst en werkt vanuit dat kantoor in Wageningen. In de nota Invasieve Exoten van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in feite de Nederlandse invulling van het internationale biodiversiteitsverdrag, staan de uitgangspunten van het Nederlandse exotenbeleid. Het Team Invasieve Exoten moet dit beleid helpen uitvoeren.

te informeren over de mogelijkheden om invasieve exoten zelf te bestrijden. Het team werkt, in volgorde van prioriteit, aan invasieve exoten die Nederland dreigen binnen te komen, al zijn binnengekomen en slechts op enkele plekken voorkomen of hier al breed gevestigd zijn. Een soort die zich eenmaal heeft gevestigd, is moeilijk weg te krijgen. Het zwaartepunt van het exotenbeleid ligt daarom bij de vroegtijdige signalering en het nemen van preventieve maatregelen. De situatie kan zich voordoen dat een invasieve exoot zich breed heeft gevestigd en uitroeien niet meer tot de mogelijkheden behoort. De resterende optie is dan het controleerbaar houden van de problemen die met deze soort gepaard gaan. In dat stadium is exotenbeheer een onderdeel van het reguliere terreinbeheer. Het TIE kan dan wel ondersteuning bieden in de vorm van bijvoorbeeld informatievoorziening over schadelijkheid, beheermethoden of beleidskaders.

Aquatische exoten TIE adviseert het ministerie van LNV over de (potentiële) impact van exoten in Nederland en beheersopties. op grond van risicoanalyses en wetenschappelijk onderzoek. Monitoringsacties moeten exoten opsporen, het verspreidingsgebied in beeld brengen of de effectiviteit van bestrijdingsmaatregelen toetsen. Communicatie over de mogelijke risico’s van exoten is een andere belangrijke taak. De bedoeling is burgers, terreinbeheerders en het bedrijfsleven bewust te maken van de gevaren van invasieve exoten en hen

16

H2O / 21 - 2009

Op het gebied van aquatische exoten werkt het team op dit moment aan onderzoek naar verspreiding en impact. Het eigenlijke onderzoek is uitbesteed. De aandacht gaat momenteel uit naar riviergrondels en exoten in de Zeeuwse delta. Ook vindt ondersteuning plaats bij de totstandkoming van een convenant waterplanten. Doel hiervan is onder andere om een aantal invasieve waterplanten niet meer te verhandelen. In de korte tijd dat het TIE bestaat, hebben diverse organisaties een aantal juridische vragen aan het team gesteld. Hieronder

vallen bijvoorbeeld vragen over de wettelijke mogelijkheden om rivierkreeften te vangen. TIE probeert in samenwerking met LNV de juridische context van exoten helder te krijgen. Voor meer informatie: invasieve-exoten@minlnv.nl. Het team: v.l.n.r. Wiebe Lammers, José Vos en Tom van der Have .


*thema

achtergrond

Het resultaat van gezamenlijk meten aan riooloverstorten Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft samen met de twaalf gemeenten Breukelen, De Bilt, Houten, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Reeuwijk, Utrechtse Heuvelrug, Woerden, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist een meetplan opgesteld voor de riooloverstorten en het beheer van een meetnet geregeld. Dit heeft inmiddels tot enkele nieuwe inzichten geleid.

Instromend oppervlaktewater met overstortrand.

I

n de Wvo-vergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is een meetverplichting voor het meten aan riooloverstorten opgenomen. Om het voldoen aan deze verplichting te stroomlijnen, begon De Stichtse Rijnlanden in 2007 samen met negen gemeenten een samenwerkingsproject, gericht op het opstellen van een gezamenlijk meetplan voor metingen aan riooloverstorten. Tot deze negen gemeenten behoren Breukelen, De Bilt, Houten, Montfoort, Nieuwegein, IJsselstein, Wijk bij Duurstede, Woerden en Zeist. Gedurende het traject hebben de gemeenten Reeuwijk, Utrechtse Heuvelrug en Oudewater zich hierbij aangesloten. De voordelen die het hoogheemraadschap en de deelnemende gemeenten willen bereiken, zijn zowel kwalitatief (eenduidigheid in meetopzet en dataverwerking) als financieel (het vermijden van dubbelingen in uniforme activiteiten zoals selectie van meetapparatuur en meetopzet, maar ook door schaalvoordelen bij de aanbesteding). Daarnaast zal de gezamenlijke aanpak wellicht leiden tot een reductie van de totale doorlooptijd tussen het vaststellen van het meetdoel en het beschikbaar hebben van kwalitatief hoogwaardige meetgegevens.

Taak- en kostenverdeling De Wvo-vergunning vormt de basis voor de taakverdeling tussen gemeenten en het

hoogheemraadschap bij het meten aan de rioolstelsels. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van betrouwbare overstortmetingen, ook wel aangeduid als CIW spoor 1. De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor de dataverwerking en de overstortrapportages. Metingen aan het oppervlaktewater om zo instroom van oppervlaktewater te kunnen constateren, vallen ook onder verantwoording van het hoogheemraadschap. Daarnaast stelt De Stichtse Rijnlanden neerslaggegevens (op vijf minutenbasis) die worden bepaald op grond van radarbeelden, ter beschikking. Deze taakverdeling vormt de grondslag van de kostenverdeling tussen de samenwerkende gemeenten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden voor de realisatie van het meetnet. De investeringskosten komen voor rekening van de betreffende eigenaar (gemeente voor riolering / waterschap voor oppervlaktewater). De operationele kosten (onderhoud sensoren en telemetrie, dataverwerking en -validatie, overstortrapportage) worden voor de ene helft betaald door het waterschap en voor de andere helft door de gemeenten.

Voorbereiding Bij aanvang van het traject beschikte een deel van de gemeenten al over ervaring met meten, terwijl voor andere gemeenten meten nog volstrekt nieuw was. Om te

zorgen dat het gezamenlijk meettraject soepel zou verlopen, is in het begin veel tijd en energie gestoken in het bijbrengen van de stand van zaken op het gebied van meten. Bij het opstellen van het meetplan is een splitsing gemaakt in een basismeetplan en specifieke meetplannen per gemeente, onder het motto ‘gezamenlijk doen wat gezamenlijk kan en individueel oppakken wat individueel moet’. Het basismeetplan beschrijft de meetdoelen en onderwerpen die voor alle gemeenten gelijk zijn, zoals eisen aan de beschikbaarheid van meetgegevens, de eisen aan de apparatuur en functionaliteits- en gebruikseisen aan het telemetriesysteem. De locatiespecifieke invulling is opgenomen in de specifieke meetplannen per gemeente. Deze plannen beschrijven per gemeente de ambitie, de daarop gebaseerde selectie van de meetlocaties, een nauwkeurige beschrijving per locatie in een puttenboek en de mogelijkheden om de bestaande meetapparatuur en telemetriesystemen te benutten in het gezamenlijk meettraject. In elke gemeente zijn alle overstorten voorafgaand aan de selectie bezocht tijdens een praktische toets, waarbij de kenmerken per locatie zijn vastgelegd in gestandaardiseerde kenmerkenbladen. Voor de geselecteerde meetlocaties zijn deze kenmerkenbladen uitgebreid met een overzichttekening, waarmee de eigenschappen van de meetlocaties eenduidig zijn vastgelegd. Een belangrijk deel van de overstorten is hierbij opnieuw gemeten. De kenmerkenbladen en de tekening vormen samen het puttenboek, dat bij de aanbesteding is gebruikt en ook daarna, bij het beheer van het meetnet en de analyse van de meetgegevens, zijn meerwaarde zal hebben bij het beoordelen en interpreteren van de meetdata. Voor de bestaande meetlocaties is de kwaliteit van de beschikbare meetgegevens getoetst door deze te onderwerpen aan een datavalidatie. De resultaten van deze validatie waren voor een aantal gemeenten aanleiding om te kiezen voor nieuwe sensoren en voor een aantal om de bestaande sensoren te handhaven. Een consequentie van deze laatste keuze is dat een oplossing moest worden gevonden voor het laten communiceren van de hoofdpost van het gezamenlijke meetnet met bestaande hoofdposten van een aantal gemeenten. De oplossing is gevonden door deze communicatie te laten verlopen via een

H2O / 21 - 2009

17


Lekke overstortmuur, waardoor oppervlaktewater naar binnen stroomt.

ftp server, zoals geschetst in onderstaand schema. Op deze wijze is voorkomen dat telemetriesystemen van verschillende leveranciers direct met elkaar moesten communiceren, hetgeen helaas nog steeds op veel problemen stuit in de praktijk. De figuur laat tevens zien op welke wijze de inzet van radar (voor het bepalen van de neerslaggegevens) in plaats van lokale regenmeters in het project is ingepast.

Opzet van de datacommunicatie en de hoofdpost.

Voordelen gezamenlijke aanbesteding Het basismeetplan en de specifieke meetplannen zijn gebruikt als basis voor de aanbestedingsdocumenten. Het totale project bestaat uit de realisatie van het meetnet samen met het vijf jaar onderhouden van de meetapparatuur, het beschikbaar stellen van de meetdata via internet, het verzorgen van databeheer

inclusief valideren en het leveren van de jaarlijkse overstortrapportages. Dit project is in één keer op de markt gezet in een UAV-gc contract. De bedoeling van het in één keer aanbesteden van zowel realisatie, beheer en onderhoud als dataverwerking is dat zo de verantwoordelijkheid voor het meetnet bij één partij kan worden neergelegd. De betaling van de operationele kosten is hierbij prestatieafhankelijk gemaakt om de leverancier te stimuleren om een zo hoog mogelijke kwaliteit en bedrijfszekerheid te leveren. Op de Europese aanbesteding hebben vijf consortia ingeschreven, waarvan twee met een kwalitatief hoogwaardige aanbieding. Tevens biedt deze manier van aanbesteden ruimte voor de markt om met innovatieve ideeën te komen, die kwaliteitverhogend of kostenverlagend kunnen werken. Dat dit gelukt is, blijkt wel uit de zeer scherpe prijs en de innovatieve ideeën waarmee de leverancier is gekomen. Zo zijn de sensoren opgehangen in een robuuste koker die snel kan worden schoongemaakt en (op exact dezelfde plaats) teruggehangen. Hierdoor kan het beheer en onderhoud efficiënter plaatsvinden. Tevens is door toepassing van nieuwe technieken het energieverbruik van de dataloggers tot een minimum beperkt, zodat de accu’s veel langer meekunnen, waardoor de locaties weer minder bezocht hoeven te worden. Deze aanbesteding heeft laten zien dat de markt inmiddels klaar is voor projecten van een dergelijke omvang.

Praktische toets: zicht op praktisch functioneren Het inrichten van een CIW spoor 1+ meetnet (overstortmetingen + neerslag) is bedoeld om afwijkingen tussen het verwachte functioneren op basis van de bestaande theoretische rekenmodellen en het functioneren in de praktijk te kunnen signaleren. Bij het opstellen van de specifieke meetplannen is een veldbezoek uitgevoerd bij alle overstorten. Deze veldbezoeken hebben laten zien dat er inderdaad wat te signaleren valt! Ten eerste blijkt het verre van eenvoudig om alle overstortputten te lokaliseren. Een deel is opgeheven, onder het wegdek verstopt of ligt op een andere locatie dan de ontwerptekeningen, beheer- of rekenbestanden doen vermoeden. Ten tweede kwam bij de veldbezoeken naar voren dat de afmetingen en inrichting van de overstortputten flink kunnen afwijken van de opgegeven dimensies. Dat dit geldt voor de

18

H2O / 21 - 2009


*thema

achtergrond

groot deel ontlast worden. Zij ontvangen de komende jaren automatisch de gevalideerde meetgegevens en de daarop gebaseerde overstortrapportages. Tevens is door de hier gekozen ‘all-in’ aanbesteding (realisatie, vijf jaar beheer & onderhoud en dataverwerking) de markt verleidt om met innovatieve ideeën te komen, hetgeen (naast de schaalvoordelen) geleid heeft tot aanzienlijk lagere kosten dan op grond van de kostenraming van de leidraad zou mogen worden verwacht. Ook in inhoudelijke zin is een grote stap gemaakt. De resultaten van de veldbezoeken uit de praktische toets hebben inmiddels al geleid tot operationele verbeteringen. Het is de verwachting dat, zodra dit najaar de getallenstroom uit het meetnet op gang komt, verdere verbeteringen zullen volgen en het meten echt meerwaarde gaat opleveren.

Ronde putdeksel in overstortput.

hoogte van de overstortdrempel is natuurlijk algemeen bekend, maar niet dat dit ook geldt voor eenvoudig te meten parameters als de lengte van de overstortdrempel. Bij maar liefst 14 van de 110 nagemeten overstortdrempels was het verschil in gemeten en opgegeven drempellengte meer dan twee meter! Ten derde zijn tijdens de veldbezoeken DWA-overstortingen geconstateerd en bleek bij acht overstortmuren oppervlaktewater door de muur naar binnen te stromen en bij drie het oppervlaktewater over de muur te stromen. Tenslotte bleken van de 20 bezochte randvoorzieningen er vijf na een droge periode nog (deels) vol te staan met rioolwater.

de zaken op orde hebben, doet zich sterk voelen. De randvoorzieningen die niet functioneren zoals bedoeld, spreken wat dat betreft boekdelen.

Jeroen Langeveld en Cornelis de Haan (Royal Haskoning) Nico Admiraal (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Kees van Dorst (Gemeente Nieuwegein)

Het initiatief van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de twaalf genoemde gemeenten om gezamenlijk het monitoren van overstorten te organiseren heeft inmiddels zijn vruchten afgeworpen. Alle deelnemende gemeenten voldoen met de realisatie aan de meetinspanning uit de Wvo-vergunning en beschikken daarbij tevens over regenmetingen. De samenwerking heeft geleid tot een uniforme aanpak, waarbij de gemeenten voor een Geconstateerde bijzonderheden bij praktische toets.

De tabel geeft een samenvatting van de aangetroffen bijzonderheden, die variëren van instromend oppervlaktewater, ondergeasfalteerde putten tot puin en zelfs een (rond) putdeksel onderin de rioolput. De ruim 180 bezochte overstortlocaties vormen met ongeveer een procent van alle overstorten in Nederland een aardige steekproef voor de toestand van de overstorten in Nederland. Op basis van ervaringen elders en het feit dat het hierbij om tien verschillende gemeenten gaat die zowel op de Utrechtse Heuvelrug (hoog en droog) als in de polder (laag, zettingsgevoelige veengebieden) liggen, wordt verwacht dat de situatie een goed beeld geeft van de huidige toestand van de overstorten. De nadruk in de afgelopen jaren op investeren om maar te voldoen aan de basisinspanning in plaats van operationeel

bijzonderheid

operationele bijzonderheden DWA-overstorting instroom oppervlaktewater door muur instroom oppervlaktewater over muur randvoorziening (deels) gevuld tijdens droog weer afwijkende geometrie afwijkende lengte overstortdrempel t.o.v. ontwerplengte > 25% afwijking meer dan twee meter overstorten met weinig waking < 20 cm overstorten met waking tussen 20 en 30 cm overstorten met te beperkte afvoerhoogte

bij aantal overstorten aangetroffen (% van totaal)

2 (1%) 8 (4%) 3 (1%) 5 van 20 (25%)

bij 35 van 110 overstorten (32%) bij 14 van 110 (13%) 55 van 150 overstorten (37%) 42 van 150 overstorten (28%) 5 overstortputten (3%) dermate verzakt dat slechts enkele cm vrije hoogte tussen drempel en putdeksel beschikbaar is

H2O / 21 - 2009

19


Stand van zaken rond gasophopingen in afvalwaterpersleidingen Gasbellen in dalende delen van afvalwaterpersleidingen leiden tot ongewenste energie- en capaciteitsverliezen. Het afbreken en afvoeren van die gasbellen blijkt net zo moeizaam te verlopen als in leidingen met schoon water. Lucht- en gasbellen in afvalwaterpersleidingen kunnen de capaciteit van de persleiding tot een fractie van de ontwerpcapaciteit reduceren. De lage stroomsnelheden tijdens perioden van droogweeraanvoer (DWA) zorgen ervoor dat lucht- en gasbellen zich kunnen ophopen aan het begin van dalende leidingdelen van zinkers en horizontaal gestuurde boringen. Als de rioolpomp weer op volle capaciteit moet draaien tijdens regenweeraanvoer (RWA), wordt de gasbel het dalende been ingedrukt en neemt de weerstand spectaculair toe. De capaciteitsreductie kan leiden tot onnodige overstorten, meer onderhoud of voortijdige investeringen in capaciteitsuitbreiding. Gasophopingen ontstaan zowel door luchtinslag in de pompkelder vanuit het open riool als door biochemische processen.

O

ok als het capaciteitsverlies door gasbellen nog acceptabel is, bedraagt het extra energieverbruik toch al gemiddeld 30 procent. Als we schatten dat 20 procent van de afvalwaterpersleidingen van waterschappen (8.000 kilometer) en gemeenten (5.500 kilometer) last heeft van gasophopingen, bedraagt het extra energieverbruik al 19 miljoen kWh per jaar; dit vergt drie miljoen euro en 10.000 ton kooldioxide en komt overeen met het elektriciteitsverbruik van 5.400 huishoudens. Andere negatieve gevolgen van gasbellen zijn moeilijker te kwantiďŹ ceren door gebrek aan gegevens; het gaat dan om claims na wateroverlast of grote riooloverstorten en voortijdige uitbreidingen van de pompcapaciteit. Onderzoekers van Deltares en de TU Delft hebben in het project CAPWAT met laboratoriummetingen aangetoond dat de benodigde ontwerpsnelheid bijna twee keer zo groot als de oude ontwerpregel moet zijn bij veelvoorkomende hoeken tussen 5 en 15 graden (zie ook een eerdere H2O-publicatie, nr. 20 in 2005). Enkele veldmetingen in 2007 lieten zien dat in de praktijk lagere ontwerpsnelheden al voldoende lijken, wat verband zou kunnen houden met de samenstelling van het afvalwater. Hiertoe is in 2007 CAPWAT II gestart met vier onderzoeksvragen: hoe zijn gasbellen eenvoudig te detecteren? Kan de luchtinname in riool-

CAPWAT is een onderzoeksproject van Deltares, de Technische Universiteit Delft en 16 deelnemers naar capaciteits- en energieverliezen in afvalwaterpersleidingen. Het onderzoek begon in 2004 en wordt betaald door waterschappen, ingenieursbureaus, toeleveranciers, STOWA, Stichting RIONED en het ministerie van Economische Zaken.

20

H2O / 21 - 2009

gemalen worden beperkt? Wat is de invloed van de waterkwaliteit (met name oppervlaktespanning) op de afbraak en het transport van gasbellen en welk rekenmodel kan het gasbeltransport door dalende persleidingen voorspellen?

Onderzoeksfaciliteit Voor de beantwoording van deze vragen is op rwzi Nieuwe Waterweg van het Hoogheemraadschap van Deland in Hoek van Holland een grootschalige opstelling gebouwd met een meetsectie van transparant pvc van zeven meter hoog en 40 meter lang in DN200. Deze heeft de nodige proceskennis opgeleverd over het transport van gasbellen in dalende persleidingen. Bovendien zijn de metingen zeer geschikt validatiemateriaal voor het rekenmodel,

omdat de omstandigheden veel beter controleerbaar zijn dan in een veldmeting, terwijl toch met ruw afvalwater gewerkt kan worden. De onderzoeksfaciliteit in Hoek van Holland is begin 2008 ontworpen op basis van de ervaringen in het laboratorium. Er zijn twee soorten metingen uitgevoerd: stationaire metingen bij combinaties van water- en luchtdebiet en dynamische metingen bij een constant waterdebiet met een grote initiĂŤle gasbel die tijdens de meting wordt afgebroken en afgevoerd. Omdat de opstelling in Hoek van Holland veel langer is dan in het laboratorium (40 meter versus twaalf meter in het laboratorium), zijn de metingen in drie fasen uitgevoerd.

Overzicht van de onderzoeksfaciliteit in Hoek van Holland met op de achtergrond de schoonwatertank (foto: Deltares).


*thema

achtergrond

Als eerste werden de aan- en afvoerleiding verbonden met een tank met schoon water, zodat dezelfde metingen uitgevoerd konden worden als in het laboratorium. Vervolgens is de schoonwatertank gebruikt om de oppervlaktespanning gecontroleerd te verlagen van 72 mN/m (schoon water) tot 40 mN/m (typische ondergrens voor afvalwater) door toevoeging van zeep. Tot slot zijn de aan- en afvoerleiding gekoppeld aan de uitloop van de zandvanger van de zuivering, zodat met ruw afvalwater gewerkt kon worden.

Afb. 1: Overzicht van effectiviteit van deflectieplaten in rioolkelder. De metingen zijn afkomstig uit een laboratoriumopstelling met een afstand van 1,5 meter tussen de riooluitstroom (D = 200 mm) en de pomp. De pompcapaciteit bedroeg 15 l/s. b = breedte van verticale plaat, x = afstand tussen rioolbuis en verticale plaat.

De metingen met schoon water met zeep laten bij alle onderzochte combinaties van water- en luchtdebiet een lineair verband zien tussen de oppervlaktespanning en het extra energieverlies door de luchtbellen. Als echter afvalwater door de opstelling stroomt, wordt wel een lagere oppervlaktespanning gemeten, maar is het extra energieverlies gelijk aan het extra energieverlies in schoon water. De verklaring voor dit verrassende verschil ligt in het feit dat de oppervlaktespanning een dynamische eigenschap is. De oppervlakte-actieve stoffen moeten naar het grensvlak kunnen diffunderen. Deze stoffen in het afvalwater (eiwitten en vetten) bestaan uit relatief grote moleculen en bewegen langzaam naar het water-luchtgrensvlak. Zolang de actieve stoffen niet bij het grensvlak kunnen komen, wordt een hogere oppervlaktespanning gemeten. De actieve stoffen in de toegevoegde zepen in het schone water bewegen veel sneller naar het grensvlak en beïnvloeden daarom wel het gastransport in gunstige zin.

Eenvoudige maatregelen voorkomen luchtinname rioolkelder

Impressie van de luchtinname zonder afscherming bij 40 cm waterdiepte, een debiet van 14,5 l/s en een afstand tot de pomp van 1,5 meter. Afb. 2: Invloed van de statische oppervlaktespanning op het extra energieverlies in afvalwater (rode bolletjes) en in schoon water met zeep (zwarte driehoekjes). Het energieverlies door gasbellen in afvalwater (dHgas) is net zo groot als in schoon water, ondanks de lage oppervlaktespanning van het afvalwater. De lage oppervlaktespanning van het afvalwater heeft dus geen positief effect op de afbraak en het energieverlies van gasbellen.

Het deelonderzoek naar de luchtinname in rioolkelders heeft aangetoond dat in kleine en middelgrote rioolkelders meer lucht in de pomp komt dan in dalende leidingen afgevoerd kan worden. Verder heeft dit onderzoek laten zien dat een smalle verticale plaat of een valpijp de luchtinname met een factor 1.000 tot 10.000 reduceert. Het in een vroeg stadium detecteren van de locatie en vooral de grootte van een luchtbel is essentieel om het operationeel beheer van bestaande probleemleidingen te verbeteren. Bij lage stroomsnelheden (DWA-perioden) kan een gasbel namelijk ongemerkt aangroeien. Door een eenvoudige detectietest uit te voeren kan een beheerder periodiek de grootte van eventuele gasbellen bepalen. Op basis van deze informatie kan de beheerder besluiten om passende maatregelen te nemen, voordat de gasbellen te groot zijn geworden. De beheerder kan de leiding (laten) proppen, maar dit is een relatief kostbare activiteit, die niet altijd op korte termijn uitgevoerd kan worden. Verder kan de beheerder gasbellen afvoeren door voldoende lang met een bepaald debiet te stromen en door een benedenstroomse afsluiter te smoren en daarmee de absolute druk in de leiding te verhogen. Het blijkt namelijk dat bij verhoogde druk en bij stroomsnelheden onder de kritische stroomsnelheid een

H2O / 21 - 2009

21


aanmerkelijk deel van de gasbel ‘oplost’. Dit betekent ook dat gasbellen aan het begin van een persleiding makkelijker afgebroken worden dan aan het eind van een persleiding. De grootste gasbellen zullen dus optreden in de zinkers aan het einde van een persleiding. Bij snelheden boven de kritische –– stroomsnelheid (v > 0.9√gD), speelt het oplossen van gas een ondergeschikte rol. Als de beheerder kan kiezen voor het langdurig stromen met een bepaald debiet en bepaalde druk, dan moet water gespaard worden in het stelsel, omdat ruwweg enkele uren afvalwater moet kunnen stromen. De vraag dient zich aan bij welke druk- en debietcombinatie het minste water gespaard hoeft te worden om de gasbel af te voeren. Het tijdelijk verhogen van de druk door een afsluiter te smoren, lijkt een tegenstrijdige maatregel, maar deze maatregel heeft drie positieve effecten. Ten eerste wordt een bestaande gasbel bij hogere druk gecomprimeerd, waardoor het energieverlies over een gasbel in een dalende leiding afneemt. Ten tweede neemt de gasdichtheid toe, waardoor het transport in bellen toeneemt. Ten slotte lost meer gas op in het water bij een hogere druk, waardoor de gasbel sneller afgebroken wordt. Het tijdelijk smoren van een benedenstroomse klep heeft als voornaamste negatieve effect dat de pompdruk oploopt, waardoor de pompcapaciteit terugloopt en de gasbelafbraak weer afneemt. De pompdruk neemt echter minder toe dan het extra drukverlies over de klep, omdat de gasbel comprimeert. Zo kan een drukverhoging van 5 mwk bij een gasbel tot een pompdrukverhoging van 3 mwk leiden. De gastransportprocessen (beltransport en oplossen) kunnen het negatieve effect echter volledig compenseren. Bovenstaande beschrijving van wederzijds interacterende processen laat zien dat een rekenmodel een nuttig hulpmiddel is om een gasbel met zo min mogelijk afvalwater af te voeren. Momenteel wordt gewerkt aan afronding en validatie van het rekenmodel. Bovendien wordt de ontwikkelde kennis vastgelegd in een handboek over het hydraulisch ontwerp en operationeel beheer van afvalwaterpersleidingen.

Beter voorkomen dan genezen Het onderzoek toont aan dat gasbellen in afvalwater net zo moeizaam worden afgebroken en afgevoerd als gasbellen in schoon water, ondanks de beduidend lagere statische oppervlaktespanning. Daarom zijn de meest effectieve maatregelen gericht op het voorkomen van luchtinname in rioolgemalen door het plaatsen van deflectieplaten en waar mogelijk het afsluiten van beluchters. Ook het tijdelijk verhogen van de druk vergroot de afbraak van gasbellen, doordat een groot deel van het gas in opgeloste vorm wordt afgevoerd. Ivo Pothof en Kees Kooij (Deltares)

22

H2O / 21 - 2009

Afb. 3: Veldmeting: de drukschommeling tussen t = 7 s en t = 20 s bepaalt de locatie van de eerste gasbel.

––– Afb. 4: De afbraaksnelheid bij F = v/√gD = 0.94 is onafhankelijk van de absolute druk. Bij F = 0.72 neemt de afbraaksnelheid aanmerkelijk toe met verhoogde absolute druk. In de 40 meter leiding kunnen meerdere opeenvolgende bellen aanwezig zijn. Inzet: onderaan elke luchtbel wordt veel lucht ingeslagen, waarvan slechts een klein deel afgevoerd wordt.


.+ $ '$./ )

$) 2 / - 1 -+' /.$)" " |~ }}~ |} } } } } } } } yy }} } y |

y } } } } } } | y | }}~ (yy y } }{ } | }

} }{ y { } } } } y

} }{ y { } }

)}} }} { y{ } } |} } |} } { z y }

y }

u } y } } y } yy } y y } }

u { y } | yy }z } y } } }

u } |} y | y |}

2} } } } z y } |} y y } } z}| ~ }

} } y y|y }} } } y |} z} z} }

} |} | { y{ } } |} |} |} } } {} z }

|} } }

[[[ KVYRHJSW GSQ [EXIV YXMPMX] " |~ )}|} y | 1 + z ííëìð ìîëí

} }

|~ { y }

<MPX Y Q 9IPIJSSR ò IIV [IXIR$ 'IP SRW S úú T WMXI [[[ K öùú øõ õõ SJ OMNO ST SR^I VYRHJSW GS Q [EXIV YXMPMX]


Polderanalyse: de schakel tussen beleid en beheer Een maatregel in het watersysteem, bijvoorbeeld een aanpassing van de gemaalcapaciteit of de aanleg van berging, is vaak gebaseerd op modelberekeningen. Aan de gebruikte modellen liggen aannames ten grondslag, bijvoorbeeld over hoeveelheden inlaatwater, kwel en afstromend hemelwater. Deze aannames moeten echter wel zoveel mogelijk overeenkomen met de praktijk, wil een maatregel zinvol of effectief zijn. DHV en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben hiervoor een nieuw instrument ontwikkeld: de Polderanalyse. Daarmee is het mogelijk om de theorie beter op de praktijk te laten aansluiten. Waterbeheerders krijgen hiermee meer grip op het gedrag van bepaalde systeemvariabelen. Maatregelen worden hierdoor beter onderbouwd én nieuwe maatregelen komen naar voren. Daarnaast kan de Polderanalyse het reguliere beheer van watersystemen helpen professionaliseren en verduurzamen. Voor sommige polders is geconstateerd dat 20 euro per hectare per jaar bespaard kan worden op de exploitatielasten (energie en onderhoud) van gemalen.

D

e Polderanalyse is een methode die op basis van een waterbalans (zie afbeelding 1) en een (groot) aantal meetgegevens een overzicht genereert van de in- en uitgaande fluxen in een polder. Dat vergroot het inzicht in het daadwerkelijk functioneren van een polder. Uiteindelijk kan dit leiden tot een optimalisatie van het beheer en ontwerp van polders. Om de waterbalans te vullen, zijn gegevens nodig. Het gaat om meetgegevens over polder- en rioolgemalen, neerslag- en verdampingsstations en grondwatermeetpunten. Deze gegevens zijn verkregen voor drie typen polders (glas, gras en gemengd) in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op basis hiervan kunnen de volgende variabelen worden bepaald: • De hoeveelheid inlaatwater in het jaar: hoeveel water komt er naast neerslag en kwel op welk moment van het jaar de polder in en moet dus ook afgevoerd worden? • De afvoercoëfficiënt: welk gedeelte van een regenbui komt daadwerkelijk op het oppervlaktewater terecht (direct of afstromend) en moet dus afgevoerd worden?

stijgt. In een dergelijke situatie is voormalen dus niet noodzakelijk, maar bovendien ongewenst. Het ‘teveel’ uitgemalen water moet in het kader van peilbeheer weer worden ingelaten vanuit de boezem. Vanuit het oogpunt van waterkwaliteit gaat de voorkeur echter uit naar zo veel mogelijk gebiedseigen water vasthouden en zo min mogelijk gebiedsvreemd water inlaten. Bovendien wordt door onnodig voormalen onnodig energie verbruikt en werkt dit bodemdaling in de hand. De winterperiode In de winter is over het algemeen sprake van een hoge grondwaterstand. Uit de pilotstudie blijkt dat in dat geval ook sprake is van een hoge afvoercoëfficiënt. Dit is te zien aan het feit dat veelal de volledige hoeveelheid neerslag die valt (en soms zelfs meer) in het watersysteem komt en bijdraagt

aan een stijging van de oppervlaktewaterstand. In een dergelijke situatie is voormalen wel gewenst en vaak ook noodzakelijk om ‘droge voeten’ te houden. Beide geschetste situaties laten zien dat in plaats van automatisch te kiezen voor voormalen, hier een gefundeerde beslissing over genomen moet worden: niet alleen sturen op basis van verwachtte neerslag, maar ook op voorgeschiedenis. Door niet altijd voor te malen, wordt energie bespaard, de waterkwaliteit verbeterd en bodemdaling verminderd. Op zowel korte als lange termijn werkt dit kostenbesparend. Binnen Delfland wordt de discussie over optimalisatie van het beheer en de keuze om al dan niet voor te malen gevoerd. De Polderanalyse voedt deze discussie met feiten en inzichten waardoor de keuzes die gemaakt worden beter zijn onderbouwd.

Verbeteren van regulier beheer De buienradar voorspelt een forse regenbui. Voor operationele waterbeheerders is dit hét signaal om voor te malen, zodat meer bergingsruimte ontstaat en de kans op wateroverlast wordt gereduceerd. Uit de pilotstudie met de Polderanalyse bij Delfland blijkt echter dat voormalen niet altijd nodig is en zelfs ongewenst kan zijn. De wenselijkheid en noodzakelijkheid van voormalen blijkt namelijk afhankelijk van de grondwaterstand en, daarmee samenhangend, de afvoercoëfficiënt. Twee situaties lichten we nader toe (zie ook afbeelding 2): De zomerperiode In de zomer is over het algemeen sprake van een lage grondwaterstand. Uit de pilotstudie blijkt dat in dat geval ook sprake is van een lage afvoercoëfficiënt, waardoor het grootste deel van de neerslag die valt (soms meer dan 90 procent) wordt opgenomen in de bodem en de oppervlaktewaterstand nauwelijks

24

H2O / 21 - 2009

Afb. 1: De waterbalans. Afb. 2: De afvoercoëfficiënt in graslandpolders varieert duidelijk gedurende het jaar.


achtergrond

De grafieken tonen resultaten van de Polderanalyse op basis van meetgegevens van Delfland. De analyse is uitgevoerd voor drie typen polders in 2006 en 2007. Te zien is dat de inlaat een significant onderdeel van de waterbalans is. Daarnaast is te zien dat het inlaatdebiet van de glastuinbouwpolder veel groter is dan dat van de andere twee polders. Het gevolg hiervan is dat een factor 1,5 tot 2 meer water uit deze polder wordt gemalen. De vraag die hierbij gesteld kan worden, is of dit in verband met waterkwaliteit en -kwantiteit wel nodig en of wenselijk is, of dat op deze gemaalkosten bespaard kan worden door een verbeterd inlaatbeheer. Opgemerkt wordt overigens dat de bergingstoename en -afname zijn berekend op basis van de gemeten grondwaterstanden. Te zien is dat dit verschil tussen ‘in’ en ‘uit’ bij de glastuinbouwpolder met name in 2007 groter is dan bij de andere twee polders. De balans was waarschijnlijk niet compleet, doordat ongeveer 200 tot 300 millimeter waterberging aanwezig is in gietwaterbassins in deze polder.

Afb. 3: Gegevens waterbalans voor drie typen polders.

Effectieve maatregelen: investeren op de juiste plaats Het regent in de polder, maar het aanwezige poldergemaal blijkt het water niet snel genoeg te kunnen afvoeren. Het kan zijn dat het gemaal te klein is. Moet het gemaal dus vernieuwd worden? Uit de pilotstudie met de Polderanalyse blijkt echter dat ook een andere oorzaak mogelijk is. Uit de analyse van de gegevens blijkt dat in veel polders sprake is van inlaat van water uit het boezemwatersysteem. Deze inlaten zijn vaak niet bekend, moeilijk te traceren en/of slecht toegankelijk, en worden tijdens een regenbui vaak niet dicht gezet. Gevolg is dat het poldergemaal hierdoor, ook bij droog weer, al zoveel moet pompen dat voor de afvoer van regenwater bij een bui te weinig netto capaciteit beschikbaar is. Uit de pilotstudie blijkt dat de hoeveelheid inlaatwater tot 20 procent van de totale gemaalcapaciteit kan omvatten. Als het gemaal de bui dus niet aankan, kan met de Polderanalyse worden bekeken wat hiervan de oorzaak is. Zo kan worden gekomen tot de juiste maatregel: het gemaal vernieuwen of, in dit geval, illegale inlaten aanpakken of bestaande inlaten te optima-

liseren. Hierdoor wordt het geld op de juiste plaats geïnvesteerd, wat forse besparingen kan opleveren.

Polderanalyse Wordt met de Polderanalyse de NBW-systematiek overbodig? Wij denken van niet. De NBW-systematiek heeft haar waarde bewezen in het analyseren en toetsen van watersystemen en wijzigingen daarin als gevolg van klimaat en ruimtelijke ordening. Wel zien we in de Polderanalyse een duidelijk toegevoegde waarde. Ze werkt immers volledig met meetgegevens. Hierdoor worden voorheen onbekende termen, zoals inlaatdebiet en afvoercoëfficiënt, aan de voorkant van de NBW-modellering inzichtelijker. Dit is een meerwaarde ten opzichte van standaard kalibratiewaarden die voor deze variabelen in de modellen worden gebruikt, waarbij de in het model berekende waterstanden worden afgestemd op gemeten waterstanden. Daarnaast heeft de methode voor Delfland een belangrijke meerwaarde in het gesprek tussen operationele beheerders en beleidsmakers. De methodiek ondersteunt in discussies over bijvoorbeeld het benodigde inlaatdebiet en of voormalen al dan niet gewenst is. De verwachting is

dat meer inzicht wordt verkregen als meer polders met elkaar vergeleken worden. De meerwaarde van de Polderanalyse zal hierdoor nog groter worden. Een bijkomend voordeel is dat de Polderanalyse grotendeels gestandaardiseerd en daardoor snel uit te voeren is. De kosten blijven hierdoor beperkt en de resultaten zijn snel beschikbaar. Tot slot zien we mogelijkheden de methode uit te breiden met een waterkwaliteitsmodule. Op die manier is het mogelijk ook het beheer te sturen, te toetsen en te evalueren op basis van de gemeten waterkwaliteit. Naast het Hoogheemraadschap van Delfland wil ook Waterschap Hollandse Delta verder met de Polderanalyse.

Peter Hollanders (Hoogheemraadschap van Delfland) Dennis Heijkoop en Sonja Kooiman (DHV) Wilt u weten wat de Polderanalyse voor het waterbeheer in uw waterschap kan betekenen, neem dan contact op met Dennis Heijkoop.

H2O / 21 - 2009

25


Validatieplan voor metingen op het gebied van waterkwantiteit In de tweede helft van 2008 stelde HKV Lijn in Water, samen met 14 waterschappen en Rijkswaterstaat, het Validatieplan voor waterkwantiteitsmetingen op in opdracht van STOWA. Het plan beschrijft veel voorkomende fouten in meetreeksen, hulpmiddelen en technieken voor het detecteren en verbeteren van fouten én de meerwaarde van validatie voor de gebruikers. Het plan helpt de beheerder met het inrichten van een voor zijn of haar organisatie passend validatieproces.

D

e meeste waterbeheerders onderkennen het belang van waterkwantiteitsgegevens en investeren veel in meetsystemen. Ze gebruiken actuele meetgegevens in het dagelijkse beheer voor het sturen van gemalen en sluizen en het beoordelen van het functioneren van het watersysteem. Bij calamiteiten gebruikt de waterbeheerder actuele meetgegevens om de ernst van de situatie te bepalen, maatregelen te definiëren en de effecten daarvan te volgen. De waterbeheerder gebruikt daarnaast historische gegevens om bijvoorbeeld effecten van ingrepen in het watersysteem te toetsen, het gevoerde beheer te beoordelen en om modellen op te stellen. Helaas kan niet zonder meer worden verondersteld dat meetreeksen foutloos zijn. Fouten treden op door storingsgevoeligheid van een meetlocatie, een beperkt meetbereik, verkeerde instellingen of het falen van het meetinstrument, in de gegevenscommunicatie, bij de gegevensopslag of in de bewerking van de opgeslagen gegevens. Om de effecten van fouten zoveel mogelijk te beperken, kunnen gegevens worden gevalideerd. De validatie bestaat uit het controleren van de gegevens op plausibiliteit, het markeren en becommentariëren van gegevens en het zo mogelijk corrigeren en aanvullen van gegevens. De validatie van metingen wordt vaak echter niet of pas na lange tijd uitgevoerd. Dit komt door tijdgebrek en doordat het nut van validatie niet altijd wordt ingezien. Een risico van deze aanpak is dat fouten laat

worden ontdekt, waardoor ze doorwerken in onderzoeken, beleidsanalyses en beoordelingen van de bedrijfsvoering. Fouten in meetreeksen kunnen achteraf doorgaans niet betrouwbaar worden gerepareerd, waardoor meetreeksen voor lange periodes onbruikbaar kunnen zijn. Het in 2007 opgerichte Platform Monitoring Waterkwantiteit constateerde in zijn eerste bijeenkomst een aantal problemen in de gegevensvalidatie. Uniformiteit in het validatieproces bij de waterbeheerders ontbreekt doordat er geen richtlijnen of handboeken zijn voor het inrichten van het validatieproces. Daarnaast constateerde het platform dat eindgebruikers van de gegevens vaak niet op de hoogte zijn van de validatiewerkzaamheden en de effecten van validatie op de bruikbaarheid van de meetreeks. Het platform heeft daarom werkzaamheden in gang gezet die hebben geleid tot het Validatieplan voor Waterkwantiteitsmetingen. Met meer aandacht voor validatie hoopt het platform dat ‘meten’ tot een betere kwaliteit van ‘weten’ zal leiden. Het platform bestaat uit waterschapsmedewerkers die betrokken zijn bij het meten van afvoeren, oppervlakte- en grondwaterstanden én neerslag. Dat een meetreeks niet wordt gevalideerd, hoeft op zich geen probleem te zijn. Niet alle meetreeksen zijn even belangrijk en validatie kost tijd en geld. Wel belangrijk is, dat de organisatie een weloverwogen beslissing neemt over de meetreeksen die gevalideerd moeten worden en over het niveau van de validatie. Het validatieplan helpt de waterbeheerder hierbij.

Het validatieplan richt zich op hoogfrequente metingen (dagelijks of vaker) van waterkwantiteit. De metingen die het plan behandelt, zijn metingen van oppervlakte- en grondwaterstanden, afvoeren, inlaathoeveelheden, stroomsnelheden, klep-/schuifstanden, neerslaghoeveelheden, gemaalbedrijven (aan/uit) en gemaalfrequenties. Het beschrijft veel voorkomende fouten in de meetreeksen, niet alleen de direct in de meetreeks zichtbare fouten, zoals het aanlopen tegen het meetbereik of het ontbreken van waarden, maar ook de minder zichtbare fouten in op meerdere grootheden gebaseerde reeksen. De afvoer over een stuw wordt bijvoorbeeld bepaald uit de gemeten klepstand, de bovenstroomse waterstand, de benedenstroomse waterstand en de geijkte afvoercoëfficiënten van de stuw. Fouten in één van de gemeten grootheden of in de coëfficiënten zullen zich direct vertalen in fouten in de berekende afvoerreeks. Een vaak voorkomende fout is bijvoorbeeld het niet meenemen van de benedenstroomse waterstand bij het berekenen van de afvoer. Bij het verdrinken van de stuw zal de berekende afvoer te hoog zijn. Ook de geijkte relaties van kunstwerken kunnen aan verandering onderhevig zijn. Deze worden doorgaans in ideale omstandigheden geijkt, maar kunnen in de loop van de tijd door slijtage, vuil of aangroei van de ideale relaties afwijken. Om de fouten uit meetreeksen te kunnen verwijderen, beschrijft het validatieplan een groot aantal technieken en hulpmiddelen. Een belangrijk onderdeel is het bijhouden en regelmatig raadplegen van een logboek met kenmerken van het meetpunt. In veel gevallen zal een fout immers ontstaan door fouten in de meetopstelling, storing van de meetopstelling of vandalisme. Het plan beschrijft daarnaast de door de waterbeheerders toegepaste validatietechnieken op individuele reeksen. Daarbij worden controles doorlopen op ontbrekende waarden, het buiten het reguliere bereik komen van metingen, de toelaatbare daal- en stijgsnelheden, de levendigheid, de verandering van het gemiddelde en de nulpuntinstelling. Daarnaast zijn geavanceerdere technieken beschreven die gebruik maken van relaties tussen meetpunten, van waterbalansen, statistische technieken en modellen. Het plan bevat een overzichtstabel waarin de bruikbaarheid van de technieken voor de verschillende typen metingen is samengevat. De toegevoegde waarde van validatie is een belangrijk gegeven voor het al dan niet valideren van een meetreeks. Het validatieplan geeft een methode die de waterbeheerders in hun eigen specifieke situatie kunnen toepassen om de meerwaarde te bepalen. Het plan illustreert de methode voor een aantal specifieke situaties. Als voorbeeld is in het kader de meerwaarde geillustreerd voor het maken van een dubbele sommatiekromme (zie afbeelding1).

26

H2O / 21 - 2009


achtergrond

Afb. 1: Dubbele sommatiekromme.

Binnen een waterakkoord is afgesproken dat voor de lozing van water bij een bepaalde locatie een bedrag per afgevoerd volume moet worden betaald. De meting van de afvoer wordt bepaald met een akoestische debietmeter (ADM). De ADM wordt op een eenvoudige manier gevalideerd op minima, maxima en uitval. Na enkele jaren wordt de tijdreeks van de ADM vergeleken met de tijdreeksen van gerelateerde afvoermeetpunten. Hierbij wordt een dubbele sommatiekromme gemaakt. De cumulatieve procentuele afvoer van de ADM wordt uitgezet tegen de cumulatieve procentuele afvoer van de gerelateerde meetpunten (zie afbeelding 1). Door de validatie met de dubbele sommatiekromme blijkt dat de ADM vanaf een bepaald moment afwijkende afvoeren registreert. Op basis van de foute ADM-meting is het afgevoerde volume 28,1 miljoen kubieke meter per jaar. Als de afvoer wordt gecorrigeerd op basis van de relaties met de andere afvoermeetpunten, is een betere inschatting van de afvoer 47,1 miljoen kubieke meter per jaar. Op basis van de ADM-meting zou een bedrag van 1,4 miljoen euro per jaar moeten worden betaald. Met de correctie gaat het om een veel hoger bedrag, namelijk 2,4 miljoen euro.

Afb. 2: Het stroomschema.

beneden en uiteindelijk naar rechts om tot een scoreniveau te komen. De scores lopen van 0 tot 3,5. Hoge scores duiden op een hoog niveau van het validatieproces. Halve punten duiden erop dat de gegevens zijn gecorrigeerd of aangevuld. Het stroomschema kan worden doorlopen voor een bepaalde meetreeks, een bepaald type meetreeksen (waterstanden, afvoeren), meetreeksen met een bepaald belang (boezem, sloot) of meetreeksen met een bepaald gebruik (operationeel, beleid). De beheerder doorloopt met de gegevensgebruiker hetzelfde schema om de gewenste kwaliteit van de validatie vast te stellen. De beheerder vergelijkt de huidige kwaliteit van de validatie met de gewenste kwaliteit en definieert de knelpunten die daaruit voortkomen.

Inrichten validatieproces

De gegevensbeheerder stelt vast welke inzet van menskracht en middelen nodig is om het gewenste kwaliteitsniveau te bereiken. Op basis van deze informatie kan bijvoorbeeld vanwege een te grote inspanning worden gekozen een lager kwaliteitsniveau na te streven. Door inzet van het stroomschema als communicatiemiddel en het betrekken van de gegevensgebruiker bij de afweging om een bepaald kwaliteitsniveau te kiezen is het voor zowel de gegevensbeheerder als de gegevensgebruiker duidelijk welke validatiestappen voor de meetreeksen worden doorlopen en wat daarvoor de achterliggende redenen zijn.

Het validatieplan beschrijft een methode om een voor de waterbeheerder passend validatieproces in te richten. De methode bestaat uit het doorlopen van een aantal stappen: het bepalen van de huidige kwaliteit van de validatie, het bepalen van de gewenste kwaliteit, het confronteren van de huidige met de gewenste kwaliteit, de keuze van het kwaliteitsniveau en de aanpassing van het validatieproces. Voor het bepalen van de huidige kwaliteit van de validatie is een stroomschema opgezet (zie afbeelding 2). De beheerder doorloopt het schema van boven naar

Na vaststelling van het gewenste kwaliteitsniveau voor alle meetreeksen van het waterschap kan de gegevensbeheerder de benodigde werkzaamheden in gang zetten om het validatieproces hierop aan te passen. Dit kan betekenen dat meer (of minder) mensen bij de validatie van gegevens betrokken worden, dat software wordt aangeschaft waarmee reeksen efficiënter automatisch kunnen worden gecontroleerd of dat bijvoorbeeld aanvullende controlemechanismen in bestaande software worden verwerkt.

Gebruik van de uitkomsten Het validatieplan geeft de gegevensgebruikers, -beheerders en hun managers informatie over de werkzaamheden van de validateur en de meerwaarde van validatie. Hiermee - aangevuld met de algemeen toepasbare methode om het validatieproces opnieuw in te richten - is het mogelijk de aan het begin van het artikel geschetste validatieproblemen de komende jaren op te lossen. Met het plan kan een door het waterschap gedragen validatieproces worden opgezet. Daarnaast zijn er nog andere voordelen. Door de beschrijving van de werkzaamheden van de validateur en de beschikbare technieken is het plan bruikbaar voor het opleiden en inwerken van nieuwe medewerkers. Dit zorgt voor een uniforme manier van valideren die vastgelegd kan worden in het KAM-handboek dat de processen van het waterschap beschrijft. Verder kunnen de gedefinieerde kwaliteitsniveaus worden gebruikt bij de uitwisseling van gegevens tussen waterbeheerders. Er kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat meetlocaties voor waterakkoorden minimaal niveau 2,5 dienen te hebben. Tot nu toe was het lastig om over de kwaliteit van de validatie te spreken. Wat voor de één goed was, was voor de ander matig. Zo kan ook worden gedacht aan een genormeerde validatie van meetreeksen die voor de evaluatie van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water of voor andere (inter)nationale samenwerkingsverbanden worden getroffen. Bertus de Graaff (HKV Lijn in Water) Roger de Crook (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Loes Thorbecke (Waterschap Noorderzijlvest) Rutger van Ouwerkerk (Waterschap Brabantse Delta) NOTEN Versteeg R. en B. de Graaff (2009). Validatieplan waterkwantiteitsmetingen. HKV Lijn in Water. In opdracht van STOWA. STOWA-rapport 2009-20.

H2O / 21 - 2009

27


informatie Boek en symposium over 40 jaar Wvo De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) bestaat bijna 40 jaar en nadert het einde van zijn levenscyclus. Op 22 december treedt de Waterwet in werking en dan vervalt de Wvo. In die bijna 40 jaar is veel bereikt. In het kader van dat (bijna) 40-jarige bestaan wordt op 13 november een symposium gehouden en verschijnt tegelijkertijd het gelijknamige boek ‘Over de WVO gesproken...’

40

jaar geleden waren veel van onze wateren behoorlijk vervuild. Naast de Hinderwet was de Wvo de eerste milieuwet met krachtige middelen om vervuiling een halt toe te roepen. Voor het lozen van (vuil) water moest worden betaald. Uit de opbrengst van deze heffingen werden bijdragen geleverd aan de bouw van awzi’s. Het feit dat deze wet geen geld kostte maar zichzelf bedroop, is misschien wel de belangrijkste succesfactor van deze wet. Want een succes is de wet. Het oppervlaktewater is de afgelopen 40 jaar behoorlijk opgeknapt. Nog niet alle problemen zijn de wereld uit, zo blijft verontreiniging van diffuse bronnen een probleem. Logisch, want daar is de Wvo niet voor bedoeld. Ook nieuwe schadelijke stoffen, zoals hormonen en medicijnresten, komen in het water terecht. Ondanks dat is de Wvo misschien wel de meest succesvolle milieuwet van Nederland.

Als alles goed gaat is er na 22 december geen (aparte) Wvo meer. Is dat erg? Nee, ‘wetgeving komt en gaat’, zoals Jan Herman Teulings het formuleert in het boek ‘Over de WVO gesproken...’. Dit boek is op initief van Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen samengesteld door Geert Vinke op basis van gesprekken met mensen die op verschillende manieren bij de Wvo betrokken waren in de afgelopen 40 jaar. Het gaat dan om uiteenlopende ervaringen van medewerkers van Rijkswaterstaat, waterschapsbestuurders, landbouwers, mensen uit het bedrijfsleven, van natuur- en milieuorganisaties, vergunningverleners, handhavers, fiscalisten, wetgevingsjuristen, beleidsmakers, onderzoekers, etc. Het boek biedt de gelegenheid om terug te kijken op deze wet en vragen te bantwoorden als: Hoe is het gelopen? Wat waren de verwachtingen? Hoe reageerden de vervuilers op het nieuwe systeem? Wat ging er goed? Wat ging er mis? Daarvan valt voor de toekomst immers weer te leren.

Kaart- en kwartetspel over millenniumdoelen De stichting Naspri (Natural Spring Water Development) uit Tilburg heeft onlangs een educatief kaart- en kwartetspel over de millenniumdoelen uitgegeven. Het spel leert de spelers meer over de VN-millenniumdoelen en is bedoeld voor alle leeftijden. Met de aanschaf wordt een drinkwaterproject op de Filippijnen gesteund.

N

aspri is in 2006 opgericht. De organisatie zet zich in voor de verspreiding van schoon drinkwater in Valencia, waar enkele tienduizenden mensen wonen. De stichting werkt daar aan het beheer en onderhoud van enkele drinkwaterbronnen en helpt zo mee aan de verspreiding van schoon drinkwater onder de bevolking. Daarbij verspreidt Naspri informatie over hygiënisch sanitair en watergebruik, in samenwerking met de plaatselijke bevolking. Voor de financiering van een nieuw waterverdeelstation en voor het onderhoud van de drinkwatervoorziening heeft Naspri het millenniumdoelenspel ontwikkeld. Bedrijven of instellingen kunnen het waterproject van Naspri steunen door het kaart- en kwartetspel aan te schaffen. Het kwartet is verkrijgbaar in drie uitvoeringen. Voor meer informatie: www.naturalspring-water.nl of Hans Kraak 06 14 46 42 46, kraakmedia@planet.nl.

28

H2O / 21 - 2009

Het boek verschijnt op 13 november ter ere van het symposium ‘Over de WVO gesproken...’. Het is een uitgave van Pincio Uitgeverij (ISBN 978 90532 01 7). Het symposium vindt plaats in het LEF Future Center van Rijkswaterstaat in Utrecht. Meer informatie over die bijeenkomst is te krijgen via Eugène van Galen-van der Laan: (070) 351 85 97.

Reactie In H2O nr. 18 stond weer een leuke recensie; deze keer over stikstof door de auteur Jelle Roorda. Ik lees die artikelen graag. Het is goed dat H2O dit forum geeft voor boekbespreking door jonge watertechnologen. Maar voor mij mag dat soms iets kritischer, iets recalcitranter misschien. Zo bespreekt Roorda het boek “.. to treat Nitrogen Pollution.” en vertaalt daarin volgens mij de term “to treat” onjuist door het Nederlandse “verwijderen”. Ik ga niet in op het taalkundige, maar wel op het aloude dogma dat stikstof in de watersysteemoptiek alleen maar verwijderd kan worden. Het wordt ook heel duidelijk als gesproken wordt over struviet. Dit wordt - voor communaal rioolwater - negatief beoordeeld, omdat het “nog geen kwart betreft van de stikstof die verwijderd moet worden”. Tja, je kunt ook zeggen: het is alvast een kwart dat op deze techniek reeds teruggewonnen kan worden. Dus om de metafoor te gebruiken, is het glas 3/4 leeg of voor een 1/4 vol? Heel goed geeft Jelle aan dat de relatie bestaat met de huidige gedachten over de energiefabriek. Dat is heel juist voor dit moment. Maar ik kan U zeggen beste lezers, die energiefabriek is ook maar een tussenstation. De reis gaat daarna gewoon weer verder. De volgende halte is nutriëntfabriek.

Johan Raap (Royal Cosun)


recensie ‘Water Filtration Practices’ Filtratie behoort tot de klassieke zuiveringsprocessen van een waterbron tot drinkwater. Het is een proces met een indrukwekkende historie, actuele toepassing en een veelbelovende toekomst. Enkele standaardwerken over filtratie, die in veel kasten van Nederlandse waterprofessionals aangetroffen worden, zijn de Cofico-mededeling (Kiwa, 1965) en de Huisman-dictaten Slow Sand Filtration (TU Delft, 1982, tweede editie) en Rapid Filtration (TU Delft, 1984, tweede editie). Om deze reden was ondergetekende benieuwd naar de bijdrage van Gary Logsdon op het vlak van filtratie.

G

ary Logsdon (VS) is een autoriteit op filtratiegebied met vele onderscheidingen. Hij heeft een indrukwekkende loopbaan achter zich, waaronder 19 jaar US Public Health Service (EPA) en 14 jaar Black & Veatch. Hij hield zich onder meer bezig met pilotonderzoek op het gebied van filtratie. Het boek ‘Water Filtration Practices’ bestaat uit twaalf hoofdstukken. Daarnaast bevat het een uitgebreide verklarende woordenlijst (27 pagina’s) en een index. De eerste tien hoofdstukken gaan via het opstapje coagulatie geheel over snelfiltratie. Deze kapittels worden gevolgd door twee toegiften, namelijk een hoofdstuk langzame zandfiltratie en een hoofdstuk precoatfiltratie. Het doel van het boek is om informatie te bieden aan procesvoerders en ontwerpers. Logsdon onderstreept daarbij het belang van flexibiliteit, zowel op het gebied van het ontwerp als op het gebied van monitoring van kwaliteit en kwantiteit.

Voorzuivering Na een inleiding wordt de monitoring en het management van zowel chemische coagulatie als sedimentatie in plaats van pelletvorming besproken. Het verschil tussen de Amerikaanse versus de continentaalEuropese/Nederlandse filosofie om water te zuiveren, wordt mooi geïllustreerd met grondwater dat zowel ijzer als arseen bevat. Waar in Nederland beluchting salonfähig is, wordt in de Verenigde Staten (en het Verenigd Koninkrijk) toch nog altijd op chloor vertrouwd. Vervolgens wordt een, niet uitputtend, overzicht gegeven van coagulatieprocessen. Het doseren van chemicaliën

wordt aan de hand van conventionele concepten beschreven.

Snelfiltratie De zeven volgende hoofdstukken vormen het hoofdbestanddeel van het boek. Achtereenvolgens worden besproken: filtermedia, moeilijk te behandelen ruwwater (troebelheid, pH, kleur c.q. NOM), het spoelen van filters, de filters in bedrijf nemen na spoelen, de monitoring van filters, de kwaliteitszorg én de inspectie en het onderhoud van filters. Het hoofdstuk over moeilijk te behandelen ruwwater bevat een paragraaf over de verwijdering van ijzer en mangaan. Geheel volgens Angelsaksische traditie wordt daar gesteld dat voor mangaanverwijdering chloor, ozon of kaliumpermanganaat nodig is. De praktijk van de grondwaterzuivering in Nederland laat zien dat mangaan ook op fysische wijze, en dus duurzamer en milieuvriendelijker dan in de Verenigde Staten, verwijderd kan worden. Bij het spoelen van filters valt op dat de auteur naast de, in Noord-Amerika traditioneel gescheiden lucht-waterspoeling, ook aandacht heeft voor de gecombineerde lucht-waterspoeling (zoals op het Europese vasteland gebruikelijk). Sterker nog, de gecombineerde lucht-waterspoeling wordt als de meest effectieve wijze van spoelen gepresenteerd. Een systematische benadering van het spoelproces ontbreekt echter, waarbij de lezer aan de hand wordt genomen, hoe voor een filter met een bepaald type ruwwater een spoelschema opgezet moet worden. Voordat het spoelproces wordt opgezet, moet de selectie van het filtermateriaal en het filterontwerp plaatsvinden. Over deze twee onderwerpen, en vooral het filterontwerp (inclusief bodemconstructie), is in het boek slechts summier informatie te vinden. Het boek richt zich meer op bestaande filters dan op het ontwerp van nieuwe. Het hoofdstuk dat ik zelf wel aardig vond om te lezen, betreft de inspectie en onderhoud van filters. Dit hoofdstuk is heel praktisch van opzet, met boodschappenlijstjes en veiligheidstips. Voor procesvoerders bevat dit hoofdstuk meer en actuelere informatie dan de Coficomededeling (Kiwa, 1965).

Langzame zandfiltratie Het hoofdstuk over langzame zandfiltratie (de eerste toegift) is zeer summier van opzet. Het heeft geen toegevoegde waarde voor wat in Nederland al bekend is over deze filtratievorm.

Precoat-filtratie De tweede toegift van dit boek wordt gevormd door het hoofdstuk precoat filtratie.

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Het beschrijft het filtermedium diatomeeenaarde (afgekort DE) en het alternatief perliet. Dit filtermedium heeft een kleine korreldiameter (ordegrootte 10 tot 30 μm). Door het filtermedium op een drager te brengen, ontstaat een filtermateriaal met goede filtratie-eigenschappen voor het verwijderen van troebelheid en biologische parameters (coliformen, Giardia en Cryptosporidium). Iedere filtergang bestaat uit drie stappen: het opbrengen van de coating, een filterrun en het reinigen van het filter. Het ontstaan van het proces (midden 20ste eeuw) en het productieproces van DE worden beschreven in het boek en al lezende begrijp je waarom micro- en ultrafiltratie zo populair geworden zijn; gewoon minder gedoe en een superieure kwaliteit ten opzichte van precoat-filtratie. Hier wordt een stukje industriële geschiedenis beschreven. Voor drinkwaterapplicaties zie ik weinig toepassingsmogelijkheden, maar de techniek is mogelijk wel interessant voor industriewaterapplicaties, waar een grote verscheidenheid aan matrices kan optreden.

Eindoordeel Het boek is duidelijk georiënteerd op de Noord-Amerikaanse filtratiepraktijk, wat tot uiting komt bij de meer chemische dan fysische benadering van het zuiveringsproces en de keuze van het spoelproces. De beschrijving is retrospectief van opzet, wat prettig leest voor liefhebbers van historische context. Het boek bespreekt uitgebreid de ervaring in de Verenigde Staten, maar is niet echt vernieuwend. Het is jammer dat het boek vrijwel geen aandacht besteed aan Europese ervaringen. Sterke punten zijn de praktijkgerichte benadering van het boek, en dat het filtratieproces als onderdeel van de totale zuivering beschouwd wordt. Het boek bespreekt geen fundamentele aspecten, zoals het ontwerp en de keuze van filterbodems. Het boek is hierdoor meer geschikt voor procesvoerders van filtratieprocessen dan voor ontwerpers. De toegift precoatfiltratie, waarin diatomeeënaarde behandeld wordt, kan interessant zijn voor industriewaterapplicaties. Peter Hiemstra en Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Water Filtration Practices, including slow sand filters and precoat filtration’ van Gary Logsdon wordt uitgegeven door American Water Works Association (ISBN 978-1-58321-595-1), telt 295 pagina’s en kost US$ 134 (voor AWWA-leden US$ 89).

H2O / 21 - 2009

29



waternetwerken WATERCOLUMN

Picos de Europa Publiekscampagne moet einde maken aan rioolinfarct Frituurvet, stopverf en doekjes. Die horen normaal gesproken niet in het riool. Maar toch moeten er nog altijd te vaak riolen worden doorgespoten en filters schoongeschraapt. Alles wat niet in het riool thuishoort, kan voor een rioolinfarct zorgen. De Postbus 51-campagne ‘Goed Rioolgebruik’ die op 9 november begint, moet het begin van het einde van deze ellende betekenen. Gemeenten en waterschappen worstelden al langer met het probleem. Vorig jaar werd een Bestuursakkoord Waterketen getekend door de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen, Vewin en het ministerie van Verkeer en Waterschap. Stichting RIONED, koepelorganisatie voor de rioleringszorg, bleek een logische partner in de campagne. Hugo Gastkemper is sinds 2000 directeur van stichting RIONED en maakt zich al langer hard voor een oplossing voor grootschalig ‘foutief rioolgebruik.’ Hij is nauw betrokken bij de campagne. “De campagne dient in de eerste plaats een maatschappelijk doel. Door foutief rioolgebruik wordt veel water verontreinigd. Het zou mooi zijn als we minstens kunnen bereiken dat de problemen niet verergeren.” Vandaag de dag is die problematiek volgens Gastkemper groter dan ooit. Vooral vanwege toenemend ‘doekjesgebruik’, zegt hij. Brillendoekjes, gezichtsreinigende doekjes en vooral vochtig toiletpapier zorgen voor verstoppingen in gemalen. Doekjes en vet zorgen regelmatig voor grote proppen die rioolbuizen volledig kunnen afsluiten. Pompen lopen erdoor vast en moeten gereinigd worden. Dat leidt tot waterverontreiniging en soms torenhoge reinigings- en onderhoudskosten. Die zouden, bij verbeterd rioolgebruik en verhoogd bewustzijn, lager moeten uitvallen.

mensen die zich al bewust zijn van goed rioolgebruik. Gastkemper: “Zodat ze denken, ‘Hé, ik ben goed bezig’ en daar vooral mee doorgaan. Daarnaast richt de campagne zich op mensen die nog niet meedoen aan goed rioolgebruik. Zij moeten gewezen worden op de gevolgen. De hoop is dat hun gedrag verandert.” Volgens Gastkemper zijn mensen in de buitengebieden vaak beter op de hoogte van rioolproblemen. Hij denkt dat dat komt omdat mensen daar sneller geconfronteerd worden met hun eigen vervuiling, omdat ze meer natuur om zich heen hebben. Toch wil hij daaruit niet de conclusie trekken dat de rioolproblematiek vooral een stedelijk probleem is. De campagne loopt van 9 november tot 20 december als Postbus 51-spotjes op radio en televisie. Daaromheen, vanaf nu tot eind 2010, kunnen gemeenten via de internetpagina van stichting RIONED promotiemateriaal bestellen. Folders, flyers, stickers, posters en advertenties die kanten-klaar verkrijgbaar zijn of kunnen worden aangepast aan de problemen in de eigen gemeente. Het enthousiasme voor de campagne is volgens Gastkemper nu al merkbaar. “Het materiaal wordt veel besteld, gemeenten zijn er al druk mee bezig.” Welke kansen dicht Gastkemper de campagne toe? “Natuurlijk verwachten we geen wonderen. Maar met nietsdoen bereik je sowieso niets. We willen vooral het bewustzijn vergroten en ervoor zorgen dat de problemen niet verergeren.” Hugo Gastkemper: “Het zou mooi zijn als we in ieder geval kunnen bereiken dat de problemen door foutief

Kortgeleden vormde ik met een groep internationale waterleiders een ‘reizende Europese conferentie’, die vanuit Maastricht via Roetgen dwars door Spanje trok. Samen bespraken we de uitdagingen voor de watersector en namen we onze innovatieambitie nog eens door. U weet het nog wel: de Lissabon-doelstelling om Europa tegen 2010 de meest innovatieve economie te laten zijn en de ‘Pieken in de Delta’-agenda van Nederland. Voor beide ambities is 2010 een belangrijk ijkjaar. In dat licht hebben we ook deze reis beleefd. We hebben veel infrastructuur bekeken en dieper inzicht gekregen in extreme situaties: van droogte in Spanje tot de Noorse Giardiabesmetting in 2004 en de daaruit geleerde lessen. Het Noorse beleid is inmiddels aangescherpt tot beyond compliance. De vraag is hoe zulke extreme situaties nog kunnen ontstaan, terwijl de Europese waterwereld toch op orde zou zijn? Deel van het antwoord is de extreme versnippering van de Europese bedrijfstak. Volgens (ruwe) schattingen zijn er in Europa tienduizenden publieke én private water- en afvalwaterbedrijven van uiteenlopende omvang. Ook de Europese waterkennisinfrastructuur is zeer gefragmenteerd. Tel daarbij op dat de meeste Europese landen de Lissabon-norm nog steeds niet halen en dus minder dan 3% van hun BNP investeren in R&D (met Nederland als hekkensluiter) en het beeld is compleet. Alles onder controle? Nou nee. In Granada vierden we gelukkig de inauguratie van het Europese onderzoeksinstituut voor de watercyclus. KWR gaat dit instituut met diverse Europese partners gestalte geven. Een videoboodschap van de Europese commissie bracht ons wijze woorden: samen gaan we er werk van maken! Bescheidener ben ik thuisgekomen. Pieken in de Delta? Mooi hoor. Maar Picos de Europa lijken mij veel mooier. Wim van Vierssen (KWR)

In 2007 schreef stichting RIONED al, samen met de VNG en de Unie van Waterschappen, een brandbrief aan minister Cramer (VROM). Inzet: duidelijke aanwijzingen op verpakkingen van zogenaamde vezeldoekjes, opdat gebruikers de doekjes in een afvalbak werpen. Ook hadden ze toen al een landelijke publiekscampagne op het oog. Liever nog stuurden de partijen aan op een verbod op het lozen van de vezeldoekjes, maar dat verbod is er tot op heden nog niet van gekomen. De campagne wel. In april drong RIONED nog per brief bij het ministerie van VROM aan op een snelle start van de campagne. Die gaat begin november dus definitief van start. De campagne dient twee doelen. In de eerste plaats het bevestigen van het gedrag van

H2O / 21 - 2009

31


waternetwerken Verslag symposium ‘Afvalwaterzuivering als energiefabriek II’ Het symposium ‘Afvalwaterzuivering als energiefabriek II’ van de themagroep Afvalwater van Waternetwerk (het vervolg op het succesvolle, eerste symposium Energiefabriek van februari dit jaar) vond 18 september op Landgoed de Horst in Driebergen plaats. Berend Reitsma van Tauw was mede-organisator van dit symposium en geeft zijn impressie.

“Organisatoren Cora Uijterlinde en ondergetekende zijn al vroeg in Driebergen aanwezig. Om 9:00 uur komen de eerste mensen binnendruppelen. Tineke Kabbes en haar assistente zijn druk bezig met het ontvangen van alle 130 bezoekers. Het is prachtig weer en de stemming zit er al snel goed in. In de ochtend beginnen we plenair. Dagvoorzitter Jules van Lier opent met citaten over energie uit afvalwater van Jaap van der Graaf (“waar hebben we het over”) en Gatze Lettinga (“het kan veel duurzamer”). “ “Vervolgens horen we dat twaalf waterschappen de Energiefabriek hebben omarmd en in hun beheergebied op zoek gaan naar een geschikte rwzi. Uit België komt informatie hoe we waterstof of methaan kunnen opwekken door afvalwater te combineren met organische reststromen. We horen verhalen over hoe bezuinigd kan worden op het douchen van vijf dochters, nieuwe typen membranen, de snelkookpan uit 1679 en een nieuw type slibdroger. Er wordt een onderbouwing gegeven van de ‘energie-uit-afvalwater’-formule.” “In de pauze zijn de broodjes niet aan te slepen. Menigeen kan zich in de mooie natuur van Driebergen vermaken. ‘s Middags zijn er parallelle sessies rondom biogas en nutriënten. Van verschillende zijden wordt de Anammox-bacterie besproken. Van wie is dit beestje nou eigenlijk..? Er komt een mooi knipperend oog voorbij.” “Uiteindelijk komen we weer plenair bij elkaar. Herr dr. ir. Jens Müller (Leiter des Fraunhofer Instituts fûr Grenzflächen und Bioverfahrenstechnik IGB) krijgt het woord over Energieeffiziente Kläranlagen. Iedereen zit op het puntje van zijn stoel. Gelukkig schakelt Jens snel over op Duitse grappen en grollen en laat iedereen z’n notitieblokje in de tas glijden. We sluiten af met een borrel en hebben volop de tijd om in de zon te ‘Waternetwerken’. De organisatie kijkt terug op een zeer geslaagde dag.”

De sectie Noord-Nederland hield op 30 september een contactmiddag bij Waterschap Noorderzijlvest in Leek en Waterbedrijf Groningen in Nietap. Ongeveer 60 mannen en enkele vrouwen, werkzaam bij de noordelijke waterschappen, drinkwaterbedrijven en de industrie, gaven gehoor aan de uitnodiging om gezamenlijk enkele waterinstallaties te bezoeken. Na afloop was er onder het genot van een hapje en een drankje nog volop gelegenheid om over ieders waterwerk te praten en elkaar beter te leren kennen (foto: Douwe Tijsma).

32

H2O / 21 - 2009

Verslag symposium ‘Water en ruimtelijke ordening: versterking door nieuwe wetgeving? De themagroep bestuurlijk-juridische zaken waterbeheer verzorgde op dezelfde vrijdag 18 september een studiemiddag met als titel ‘Water en ruimtelijke ordening - versterking door de nieuwe wetgeving?’. De ongeveer 30 aanwezigen hoorden onder leiding van dagvoorzitter Marleen van Rijswick hoe Peter van Buuren, hoogleraar bestuursrecht, inging op de wijze waarop de (ontwerp)AmvB-Ruimte opdracht geeft aan gemeenten om bepaalde waterthema’s (kust, grote rivieren) te regelen in hun bestemmingsplan, of tenminste in de toelichting op het bestemmingsplan hieraan aandacht te besteden. Eén van de kernbegrippen hierbij is ‘bestaand bebouwd gebied’, dat in provinciale verordeningen moet worden aangewezen. Wim Abels van de Unie van Waterschappen ging vervolgens in op de rol en positie van waterschappen in diverse fasen van het ruimtelijke ordeningstraject. Waterbeheerders moeten gemeenten en provincies goed adviseren bij hun besluitvorming en daarnaast waar mogelijk gebruik maken van hun eigen bevoegdheden. Dit werd verder uitgediept in de presentatie van Frank Groothuijse over zijn recent verschenen proefschrift ‘Water weren’. Hierin wordt uitgegaan van de exclusiviteit van het waterspoor: waterstaatswerken dienen via de waterregelgeving (waterschapskeur) beschermd te worden. In gemeentelijke bestemmingsplannen moet wel de bestemming ‘waterstaatsdoeleinden’ opgenomen worden, maar geen inhoudelijke regels. Tot slot presenteerde Ben van den Reek van de Provincie NoordBrabant een concreet voorbeeld van de inzet van ruimtelijke ordeningsinstrumentarium voor waterdoelen. Voor de Overdiepse Polder, een rivierverruimingsproject uit de PKB Ruimte voor de Rivier, is gebruik gemaakt van het vaststellen van een provinciaal inpassingsplan en coördinatieprocedure onder de Wro. Conclusie van deze geslaagde en levendige middag was dat de wetgeving veel mogelijkheden biedt, maar dat discussie kan blijven bestaan over de vraag wat via het waterspoor en wat via het ruimtelijke ordeningsspoor opgelost moet worden. Het is vooral een kwestie van breder kijken dan alleen de Waterwet of alleen de Wet ruimtelijke ordening. De Overdiepse Polder, een concreet voorbeeld van de inzet van ruimtelijke ordeningsinstrumenten voor waterdoelen (foto: Provincie NoordBrabant/Flying Camera).


waternetwerken Internationale kennisuitwisseling op eerste conferentie Young Water Professionals

Trenddag: waarom Paul Reiter er zal zijn...

Van 30 september tot 2 oktober vond in Eindhoven de eerste editie van de IWA-conferentie voor Young Water Professionals in de Benelux plaats. De bijeenkomst was mede georganiseerd door Waternetwerk en Vlaamse, Luxemburgse en Nederlandse onderzoeksinstellingen en universiteiten. Ruim honderd jonge wateronderzoekers vanuit instituten en bedrijven binnen de Benelux bezochten het congres. Wegens het grote succes van de eerste editie besloot de organisatie het Young Water Professionals-initiatief te continueren.

Op 27 november verzorgt Waternetwerk samen met DWSI de tweede Trenddag met als titel ‘Glocalisation: think global, act local’. Mondiale ontwikkelingen die direct of indirect de watersector zullen raken, komen daar aan bod. Tijdens deze middag gaan we na welke initiatieven we in Nederland kunnen nemen als antwoord op de verandering van het klimaat, de verstedelijking, het energievraagstuk en governance. Key note speaker is Paul Reiter, executive director van de International Water Association. Hij is een autoriteit op het gebied van internationale en regionale waterproblemen met bijna 30 jaar ervaring. Zijn expertise omvat duurzaam stedelijk watermanagement, waaronder de optimalisatie van watervoorraden voor mens en milieu, waterefficiency en hergebruik, stedelijke waterafvoer en op water afgestemde stedelijke ordening. Gezien het thema van de Trenddag, ‘Glocalisatie’, is de vraag: waar gaat Reiter over spreken? “Water is een uitermate belangrijk en cruciaal onderwerp dat wereldwijd grote impact heeft. De oplossingen voor dit veelomvattende onderwerp zijn veelal lokaal en dus ook lokaal oplosbaar. Ik zal een aantal punten bespreken. De eerste is klimaatverandering en de praktische invloed die dat heeft op mensen die met water werken. Op dat gebied zijn de Nederlanders ver voor op de rest van de wereld. Daarnaast ga ik in op de voortgaande technologische ontwikkelingen en de impact hiervan op steden en het stedelijk ontwerp. Tot slot spreek ik over de millenniumontwikkelingsdoelen en wat daarvan de implicaties zijn voor Nederland en wat momenteel gaande is.” Reiter komt geen invitaties tekort om tijdens bijeenkomsten te spreken, maar hij kiest ervoor present te zijn tijdens de Trenddag. “Ik ben hier graag: Ik heb veel respect voor de Nederlanders en hun vergevorderde kennis op het gebied van water. De DWSI Trenddag is een uitstekende gelegenheid om de kennis die ik heb opgebouwd bij het IWA, te delen met een breed publiek. Ik kijk er dan ook erg naar uit om tijdens de DWI Trenddag een nadere dialoog aan te gaan met de bezoekers aan deze belangrijke dag voor de Nederlandse waterbranche.”

Eén van de voornaamste doelstellingen van de conferentie was om jonge onderzoekers een platform te bieden voor kennisuitwisseling met andere onderzoekers en de waterindustrie. Hiertoe werd in het programma ruim de tijd voorzien voor presentaties: in totaal waren er 18 platform-presentaties (20 minuten), 22 flash-presentaties (5 minuten) en 25 poster-presentaties. Inhoudelijk bleek dat op watergebied in de Benelux gelijksoortige problemen spelen. Veel aandacht ging uit naar toepassing van nieuwere technieken, zoals membraanfiltratie en geavanceerde oxidatieprocessen voor (afval)waterbehandeling, naar integrale modellering van het zuiveringsproces, maar ook naar conventionele zuiveringsprocessen. Verder werd aandacht besteed aan (vervuiling van) membraanbioreactoren en de problemen met organische microverontreinigingen. Door de ontspannen sfeer tussen de jonge onderzoekers was de kennisoverdracht optimaal: discussies over onderzoek kwamen makkelijk op gang, deelnemers kregen ruim de kans om vragen te stellen of te beantwoorden en velen konden suggesties voor hun eigen onderzoek mee naar huis nemen. Het congres stelde ook bedrijven uit de watersector in staat om zichzelf voor te stellen aan potentiële werknemers. Verschillende Vlaamse, Nederlandse en Luxemburgse afvalwater- en drinkwaterbedrijven, maar ook ingenieursbureaus, hielden presentaties. Ook dit was één van de hoofddoelen van het congres: wetenschap en industrie dichter bij elkaar brengen. Dit deels om ervoor te zorgen dat wetenschappelijk onderzoek beter aansluit op de vragen uit de praktijk, maar ook om een goede doorstroming te creëren van jonge wetenschappers naar het bedrijfsleven toe. Hiervoor waren er ook workshops om de jonge professionals te helpen bij het opstellen van een goed CV en het schrijven van goede onderzoeksvoorstellen (ook met een insteek vanuit de praktijk). De losse sfeer tussen de deelnemers werd al gecreëerd tijdens de eerste avond van het congres, waar hoofdsponsor HeliXeR de deelnemers in groepjes een uitdaging voorlegde: hoe overtuig je het brede publiek om minstens twee liter kraanwater per dag te drinken? Er werd druk over en weer gediscussieerd, wat de onderlinge contacten ten goede kwam. Enkele belangrijke doelen van de Young Water Professionals-beweging voor de toekomst zijn: het organiseren van de volgende editie van de Benelux YWP-conferentie (over twee jaar), het verder versterken van de band tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven (en ook het verder bevorderen van de doorstroom van jonge deskundigen), bijvoorbeeld door het organiseren van workshops, universiteits- en bedrijfsbezoeken, het organiseren van YWP-sessies op internationale congressen en daarnaast het organiseren van extra curriculaire activiteiten, zoals sportevenementen, maar ook een jaarlijks diner/receptie. Hoe deze continuering gaat plaatsvinden en hoe de nieuwe organisatie er zal gaan uitzien, zal in de komende tijd beslist worden. Indien jij graag hierover wilt meehelpen nadenken, dan kun je contact opnemen met de organisatie via ywp_benelux@biomath.ugent.be of door de LinkedIn pagina van IWA YWP Benelux te bezoeken en je idee daar achter te laten. De onderzoeksinstellingen en universiteiten die bij de organisatie betrokken waren, zijn: de Katholieke Universiteit Leuven, de Hogeschool van West-Vlaanderen, de Universiteit Gent, ingenieursbedrijf Paul Wurth, onderzoekscentrum Henri Tudor, het Netherlands Water Partnership, Unesco-IHE en de Technische Universiteit Delft. De conferentie werd financieel mogelijk gemaakt door HeliXeR, PWN, Witteveen+Bos, de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, Aquafin en Vitens. De deelnemers aan de namiddagsessie op vrijdag.

Aanmelden kan via www.waternetwerk.nl.

Colofon

Redactie Monique Bekkenutte Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 21 - 2009

33


MC2009-08

KWALITEIT BINNEN HANDBEREIK Imbema Denso B.V. levert een zeer omvangrijk programma schuifafsluiters, hulpstukken, buisverbindingen en reparatie-producten, elektrolasmoffen en spie-eindfittingen voor de energie-, water- en afvalwatermarkt. HAWLE-Systeem 2000 voor het trekvast verbinden van PE- en PVC-leidingen. • Flenzen, rechte verbindingsstukken, bochten, flens/voetbochten, T-stukken en eindkappen.

Viking Johnson voor het verbinden van alle soorten leidingen. • ULTRAGRIP-koppelingen, MAXIFITkoppelingen, DEDICATED-koppelingen en pas- en uitbouwstukken.

Uw instrumenten tot in perfectie gestemd. Net zoals een piano gestemd dient te worden om de perfecte toonhoogtes te produceren, geldt dit voor kritieke procesmeetinstrumenten. Kalibratiediensten van Endress+Hauser bieden de vaardigheden en tools die nodig zijn om uw kwaliteit en veiligheid te garanderen, en zorgen ervoor dat uw meetinstrumenten gekalibreerd zijn tot in perfectie. Kalibratie van Endress+Hauser – een perfecte harmonie. www.nl.endress.com/kalibratie_services

Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com

HAWLE-kunststof steekfittingen voor het trekvast verbinden van PE- en PVC-leidingen. • Reduceerfittingen, bochten, T-stukken, rechte fittingen, eindkappen, overgangsnippels, uitgevoerd met steekverbindingen, binnen- en buitendraad.

Ons volle

dige leveri ngsprogramm a vindt u o p www.imbem adenso.nl!

Imbema Denso B.V. Nijverheidsweg 5-7 Postbus 160, NL-2000 AD Haarlem Tel.: +31 (0)23-517 24 24 Fax: +31 (0)23-531 74 33 E-mail: info@imbemadenso.nl www.imbemadenso.nl Een onderneming van de Imbema Groep.


platform

JaapJan Zeeberg, Hoogheemraadschap van Rijnland Jaap Stoop, Hoogheemraadschap van Rijnland Marlies Zantvoort, HydroLogic Bouke Rijneker, Hoogheemraadschap van Rijnland

Maatwerk voor polderkaden De waterschappen in West-Nederland zijn begonnen met een grootschalige versterking van de regionale dijken om deze aan de huidige, strengere normen te laten voldoen. De veiligheidseisen voor de dijken (de provinciale normering van de regionale keringen) volgen uit een maatschappelijke afweging van kosten en baten. De gevolgen van een overstroming oftewel de economische schade en de kans op slachtoffers bepaalt de investering die gedaan wordt en bepaalt ook de zwaarte van de dijk. De programma’s ter versterking van de dijken vertegenwoordigen over een periode van tien jaar een waarde van meer dan één miljard euro. Deze kosten zullen in de waterschapsbelastingen worden doorverrekend. De hoge kosten en ingrijpende gevolgen voor de gebruikers van een dijk roepen de vraag op of dijkversterking op de vastgestelde norm in alle situaties effectief is en in verhouding staat tot het ‘probleem’.

H

et Gerechtshof in Amsterdam oordeelde afgelopen juni dat het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht als eigenaar van de dijk aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de dijkverschuiving bij Wilnis. ‘Wilnis’ was in 2003 aanleiding om naast de boezemkaden ook de polderkaden te normeren en, zodoende, wettelijke kaders voor beheer en aansprakelijkheid te scheppen. De definitie en sterkte-eisen van polderkaden verschilt per waterschap. In tegenstelling tot boezemkaden, die een veel groter watervolume keren, leidt een doorbraak van een polderkade zoals bij Wilnis in de meeste gevallen wel tot overlast maar niet tot gevaar. De kosten voor de benodigde kadeverbetering om aan de norm te voldoen, zijn daarentegen tweemaal hoger dan die voor boezemkaden en bedragen in een periode van 30 jaar honderden miljoenen euro’s. De vraag is daarom op welke wijze

deze polderkaden kostenefficiënt kunnen worden verbeterd.

Kosten-batenanalyse Het Hoogheemraadschap van Rijnland staat, uitgaande van de huidige IPO-veiligheidsnormering, voor de taak om in het beheergebied de komende tien jaar circa honderd kilometer aan polderkaden te verstevigen en tweehonderd kilometer boezemkaden. Herijking van de schadeberekening van doorbraak van polderkaden met gedetailleerde overstromingsmodellen laat zien dat de eerdere (IPO-)normering voor veel polders te zwaar is, onder andere doordat geen rekening is gehouden met schadebeperkende maatregelen (compartimentering)1). De polderkaden zijn veelal veendijken waarvan de sterkte en stabiliteit moeilijk te meten is, maar die op verschillende punten niet voldoen aan de vastgestelde

De zuidoostelijke hoek van de Middelburg en Tempel Polder.

normen. De dijken zijn vaak overblijfsels van de ontvening en begrenzen diepe droogmakerijen. Het veenweidegebied in deze streek daalt als gevolg van oxidatie en zetting van het veenpakket met gemiddeld één centimeter per jaar2). Dijkverzwaring heeft tot gevolg dat de dijken sneller verzakken. Dit bemoeilijkt het ontwerp van robuuste keringen, oftewel keringen die op de (middel)lange termijn (30 jaar) aan de normen voldoen en aan te passen zijn. Voor de Middelburg en Tempel Polder (MT-polder), tussen Waddinxveen, Bodegraven en Gouda, is een kostenbatenanalyse uitgevoerd van maatregelen om de polder ‘voldoende’ veilig te maken. De MT-polder is een droogmakerij met een gemiddelde maaiveldhoogte van NAP -5 m, meer dan drie meter dieper dan de omgeving, en een omtrek van 15 km. De waterdiepte in de polder bij een doorbraak vanuit de Gouwe en Oude Rijn (boezemwater) en de Hollandse IJssel of Lek (primair water) loopt op tot twee meter1),2). De schade aan woningen en de hoogwaardige tuinbouw (sier- en heesterteelt) in het gebied bedraagt in dat geval 86 miljoen euro. Voor de polderkaden langs de MT-polder zijn inundatieschaden berekend, afhankelijk van doorbraaklocatie, van 10 tot 37 miljoen euro, uitgaande van volledig leeglopen van het hoger gelegen water (waaronder de Reeuwijkse plassen) totdat er evenwicht is bereikt. Op basis daarvan zijn de polderkadevakken langs de MT-polder deels in te delen in veiligheidsklasse II (1/30 jaar) en deels in veiligheidsklasse III (1/100 jaar). Omdat Rijnland

H2O / 21 - 2009

35


er indertijd voor gekozen heeft veiligheidsklasse III als ondergrens te hanteren, is de gehele polderkade-ring rond de MT-polder genormeerd in IPO-klasse III. Met een overstromingssimulatie is de gevolgschade van doorbraak van polderkaden preciezer berekend. Op basis daarvan kan de afweging worden gemaakt of de versterkingskosten in verhouding staan tot de hiermee te realiseren baten (vermindering overstromingsrisico).

is ook de belangrijkste maatregel om grootschalige schade aan het bovenland, namelijk het inzakken van sloten en beschadigen van funderingen, te voorkomen. Kosten dijkverbetering en onderhoud

De polderkaden rond de MT-polder scoren slecht in de conventionele geotechnische

toetsing. Om de versterkingskosten door te rekenen, zijn zeven kadeprofielen geselecteerd die elk representatief zijn voor bepaalde gedeeltes van de kadering4). De norm voor een klasse III-kade is 0,90 en voor klasse I 0,80. Het resultaat van de stabiliteitstoets is voor de helft van de polder 0,50 (macrostabiliteit binnenwaarts) en 0,45

Gevolgschade en mogelijke oplossingen Gevolgschade

De MT-polder kan vanuit alle omliggende polderwatergangen overstromen. Gemodelleerd zijn een doorbraak vanuit de Wonnewetering met toestroming vanuit de Reeuwijkse plassen (zomerpeil) en een doorbraak van de Spoelwijkschedijk na extreme neerslag in de Gouwepolder (zie afbeelding 1). Een doorbraak aan de oostkant, vanuit de Wonnewetering, leidt tot de grootste overstromingsschade (vier miljoen euro). Bij deze doorbraak inundeert laaggelegen bebouwing. Het grootste deel van Tempel en bijna heel ReeuwijkDorp blijven echter droog. De gemiddelde inundatiediepte ligt tussen de 0,2 en 0,3 meter. Het water is binnen een paar uur na doorbraak bij Tempel, maar de verhoogde wegen door deze plaats inunderen niet. Er blijft hierdoor een evacuatieroute open. Een doorbraak vanuit het westen, de Gouwepolder heeft een veel geringer gevolg (schade één miljoen euro). Bescherming woonkernen en objecten

Gerichte bescherming van de stedelijke kernen met een lage kade zou een alternatief kunnen zijn voor het versterken van de gehele polder. Bescherming van ReeuwijkDorp tegen dijkdoorbraken vanuit het omliggend polderwater blijkt niet nodig te zijn. Het stedelijk gebied van deze plaats inundeert volgens de modelberekeningen niet. Enkele woningen en bedrijven in de omgeving van Tempel inunderen bij doorbraak vanuit de Wonnewetering wel. Door de lijnbebouwing in drie richtingen is het niet kosteneffectief om een vaste kade aan te leggen die lang genoeg is om heel Tempel te beschermen; losse objecten zouden wel kunnen worden beschermd. Volgens HIS-SSM bedraagt de schade aan een boerderij met 5.000 m2 erf en een bedrijf met tien arbeidsplaatsen bij een inundatiediepte van 0,25 meter (Wonnewetering) respectievelijk 30.000 en 75.000 euro. Compartimentering

Compartimentering is een simpele maatregel om de uitstroom van water na de doorbraak van een polderkade te beperken. De watergangen worden binnen drie uur na mobilisatie verondersteld te kunnen zijn gesloten door het storten van zogeheten big bags aan beide zijden van de bres (Rijnland). De gevolgschade na dijkdoorbraak vanuit de Wonnewetering vermindert daardoor met meer dan 70 procent van vier miljoen naar één miljoen euro. De gevolgschade na dijkdoorbraak vanuit de Gouwepolder vermindert met 90 procent van één miljoen naar 100.000 euro. Snelle compartimentering

36

H2O / 21 - 2009

Afb. 1: De modellering van de MT-polder met de doorbraak- en compartimenteringslocaties. Afb. 2: Inundatie van de MT-polder als gevolg van een doorbraak vanuit de Wonnewetering. Links zijn geen maatregelen genomen, rechts zijn de polderwatergangen gecompartimenteerd.


platform (macrostabiliteit buitenwaarts). De kade moet worden verhoogd met klei van NAP -1,73 m tot NAP -1,50 m. Om de stabiliteit binnenwaarts aan de norm te laten voldoen, kunnen plaatselijk de (teen) sloten met tien meter worden verlegd en zou de kade met 0,9 meter klei (25 kuub per meter, twee slagen) moeten worden verzwaard. De stabiliteit buitenwaarts, dus naar de hoger gelegen poldersloot toe, zal binnen het huidige profiel over grote lengten moeten worden vergroot. Ervan uitgaande dat dit gerealiseerd wordt zonder het profiel van de langsgelegen watergang te verkleinen en ook niet door binnenwaarts terugleggen van de kade, is hiervoor een zware damwandconstructie nodig. De totale kosten komen daarmee op ongeveer 5.000 euro per meter. Gezien de hoge kosten van een stalen damwand (3.100 euro per meter) zou een tussenoplossing kunnen zijn dat het buitentalud richting het water wordt verflauwd ten koste van de huidige sloot, mogelijk met toevoeging van houten beschoeiing. Het binnentalud kan vervolgens met klei worden verzwaard zonder de teensloot te verplaatsen. Dit zal een aanzienlijke verbetering van de binnenwaartse stabiliteit opleveren, al zal de normstabiliteit vermoedelijk niet helemaal gehaald kunnen worden. De kosten van de kadeverbetering blijven zo beperkt tot maximaal 2.500 euro per meter. Dit is echter nog altijd het dubbele van de gemiddelde boezemkade. Dit komt doordat de taluds van de polderkaden veel breder zijn (30 tot 40 meter (1:9)) dan die van de vaak meer kleiige boezemkaden (1:3). Bij een volledige versterking (zie eerste punt in de tabel) wordt de kade in diverse slagen verbreed en opgehoogd totdat deze voor een periode van 15 jaar voldoende veilig is. Na 15 jaar wordt de kade verder versterkt.

Het geconsolideerde veen zal dan ook aan sterkte hebben gewonnen. Door de kadeversterking zal de stabiliteit niet in één keer maar geleidelijk toenemen, afhankelijk van de consolidatie in de ondergrond. Met deze maatregel wordt de kade op normveiligheid gebracht en gehouden, waarmee een hoog beveiligingsniveau tegen overstromen bestaat. Ook bij de minder zware verbetering van de dijk (het tweede punt), een tussenvariant waarbij een afgemeten, op de situatie toegesneden reconstructie plaatsvindt, zal tussentijds groot onderhoud noodzakelijk zijn. De normveiligheid wordt op deze manier niet helemaal gerealiseerd, maar de veiligheid tegen overstromen verbetert aanzienlijk ten opzichte van de huidige situatie. Een derde alternatief is dat de veiligheid tegen overstromen met ophoging (onderhoud) zoveel mogelijk wordt gehandhaafd op het huidige niveau. De stabiliteit van de kade neemt daarmee geleidelijk af, wat op termijn om verbetermaatregelen vraagt.

Afweging schadebeperkende maatregelen Dijkversterkingen bieden geen absolute veiligheid tegen overstromingen: de dijken worden op een maatschappelijk geaccepteerd sterkteniveau gebracht. Ook de bebouwingsplannen voor diepe polders houden rekening met overstroming. Het ‘1,3 meter plan’ van de projectgroep Hotspot Zuidplaspolder concentreert bebouwing in de delen van de polder die volgens de overstromingsmodellen niet snel onderlopen. Het plan voorziet in de bouw van drijvende woningen, paalwoningen of terpen tot een hoogte van 1,3 meter boven het maaiveld5). Wanneer de kosten van dijkverzwaring (en bijkomende negatieve effecten) niet in redelijke verhouding staan tot de veiligheidswinst, kan gekozen worden om te investeren in gevolgbeperkende maatregelen,

Kostenoverzicht herstel polderkaden Rijnland.

maatregel

frequentie

prijs per km

MT-polder 15 km (30 jaar)

Rijnlandgebied 100 km (30 jaar)

versterken + onderhoud verhoging + onderhoud onderhoud 3x

30 jaar (1x) 15 jaar (1x) 30 jaar (1x) 15 jaar (1x) 10 jaar (3x)

5,0 miljoen 0,15 miljoen 2,5 miljoen 0,15 miljoen 0,15 miljoen

75 miljoen 2,25 miljoen 37,5 miljoen 2,25 miljoen 6,75 miljoen

500 miljoen 15 miljoen 250 miljoen 15 miljoen 45 miljoen

Geotechnisch onderzoek en modellering Voor het bepalen van sterkteparameters zijn in de jaren negentig celproeven vervangen door triaxiaalproeven. Veel (veen)kaden die in het verleden met de waarden uit celproeven zijn goedgekeurd, zouden nu moeten worden afgekeurd. Het bepalen van de schuifsterkte bij hogere rekpercentages in triaxiaalproeven kan naar verwachting het verschil overbruggen. Totdat hierover duidelijkheid is, grijpen we daarom terug op de resultaten van de celproeven uit de periode 1970-1990 door het Centrum Onderzoek Waterkeringen (synthese Deltares, J. Heemstra & H. Kruse, 2009). Het ontwerp van kadeversterkingen met deze waarden blijkt goed te kloppen met de beheerervaring. Het Actueel Hoogtebestand Nederland is de belangrijkste invoer van het toegepaste Sobek Channel Flow overstromingsmodel3). Dit maakt gebruik van het ‘Calamiteiten Informatie Systeem’ van Rijnland, met aandacht voor onderdoorgangen van wegen. e.d. Overstromingsrisico is dynamisch en op langere termijn gekoppeld aan de ruimtelijke ordening.

aanpassing van de ruimtelijke ordening en minimale dijkverzwaring6). Compartimentering van watergangen is in ieder geval bij polderkaden een doeltreffende maatregel om het overblijvende risico te hanteren. Voor de meeste polderkaden in het Rijnlandgebied (uitgezonderd die langs grote wateren en in stedelijk gebied) zijn traditioneel onderhoud en ophoging over een periode van 30 jaar het meest kostenefficiënt. Goed onderhoud, compartimentering en plaatselijke reconstructie handhaven de overstromingsveiligheid op tenminste het huidige niveau. Snelle compartimentering is ook een belangrijke maatregel om grootschalige schade aan het bovenland te beperken: het inzakken van oevers van watergangen en beschadigen van funderingen. Voor boezemkaden kan een dergelijk maatregelenpakket het verschil maken tussen dijkverzwaring klasse III en klasse V. Overigens is er maar een gering kostenverschil tussen deze kadeklassen. Het verschil zit in de hoeveelheid aan te brengen klei: dit is voor een klasse III-kade circa tien procent minder dan voor een klasse V-kade. De directe kosten van het op orde brengen van de Middelburg- en Tempelpolder (80 miljoen euro voor normveiligheid en 40 miljoen euro voor de tussenvariant) staan in geen verhouding tot de schade en overlast bij een mogelijke doorbraak (één miljoen euro). Het gevaar voor de inwoners van de polder is erg klein. Dergelijke kadevakken, met een schadeverwachting kleiner dan 2,5 miljoen en afwezigheid van direct (levens)gevaar, zouden buiten de huidige normering kunnen blijven. De stabiliteitseisen van de huidige provinciale normering zijn ook in de laagste klasse (1/10 jaar) voor veel veenkaden te zwaar. Op basis van geotechnisch onderzoek zouden de sterkte-eisen voor zeer venige kaden binnen klasse I kunnen worden herzien. Voor overige polderkaden langs grote wateren of door bebouwing, waarbij risico bestaat voor verzakkingen, schade aan funderingen en persoonlijk gevaar, kunnen alle veiligheidsklassen gelden. Zo blijven de polderkaden binnen het wettelijk kader van de regionale keringen en worden de maatschappelijke kosten voor overstromingsveiligheid evenwichtiger verdeeld. LITERATUUR 1) Spijker M. (red). (2009). Bouwstenen voor overstromingsveiligheid in Rijnland. HydroLogic / Hoogheemraadschap van Rijnland. 2) Zeeberg J.J. (red.) (2009). Waterkering en veiligheid. Dijkversterking door het Hoogheemraadschap van Rijnland. 3) Zantvoort M., F. van Kruiningen, N. ten Heggeler en M. Spijker (2008). 2D-modelleren waardevol voor regionaal waterbeheer. H2O nr. 13, pag. 41-44. 4) Halter W. en R. Leuvink (2009). Principe-ontwerp kadeversterking MT-polder. Fugro. 5) Van den Dobbelsteen A., A. Lassen en M. Fremouw (2008). Hotspot Zuidplaspolder: het 1,3-meter Plan en Voorbeeldproject Moordrecht. TU Delft Xplorelab en Provincie Zuid-Holland. 6) Pols L., P. Kronberger, N. Pieterse en J. Tennekes (2007). Overstromingsrisico als ruimtelijke opgave. Ruimtelijk Planbureau.

H2O / 21 - 2009

37


Pepijn de Vries, IMARES Jacqueline Tamis, IMARES Albertinka Murk, Wageningen Universiteit en Research Center Chris Karman, IMARES

Nieuwe methode voor de beoordeling van het milieurisico van koelwaterlozingen De Kaderrichtlijn Water brengt een aantal beleidsmatige veranderingen: de beoordeling van oppervlaktewaterkwaliteit wordt meer locatiespecifiek en de principes voor de bescherming en het duurzaam gebruik van water moeten worden geintegreerd. Dit geldt ook voor thermische verontreinigingen, niet alleen qua ruimtelijke verspreiding maar ook middels het resulterende effect. Momenteel wordt het effect van toegevoegde warmte veelal met behulp van generieke milieunormen beoordeeld. Het Institute for Marine Resource and Ecosystem Studies (IMARES) ontwikkelde een nieuwe methode om de effecten van thermische verontreiniging locatiespecifiek te kunnen beoordelen. Met deze methode is het bovendien mogelijk om het risico van verschillende stressoren (thermische effecten, toxiciteit, zuurstofloosheid, etc.) te integreren tot één risico-indicatie.

B

ij veel (industriële) processen wordt warmte afgevoerd uit het proces door middel van koelwater, dat vaak geloosd wordt op oppervlaktewater. Dit koelwater vormt om verschillende redenen een risico voor het milieu. Bij de inname wordt het koelwater vanuit het oppervlaktewater gezeefd en door de installatie gepompt, waarbij verschillende soorten organismen beschadigd raken1). Bij het lozen van het koelwater neemt de temperatuur van het ontvangende waterlichaam toe, wat negatieve biologische effecten tot gevolg kan hebben. Daarnaast worden vaak biociden aan koelwater toegevoegd om de aangroei van algen en andere organismen aan de leidingwanden te voorkomen. Deze biociden worden samen met het koelwater geloosd en kunnen ook toxische effecten veroorzaken in het ontvangende water2). Momenteel worden de effecten van de chemische en thermische verontreiniging afzonderlijk beoordeeld, waarbij het laatste vaak alleen generiek op basis van de worst case aannames van temperatuursverhoging en gevoeligheid gebeurt. IMARES ontwikkelde een methode die een gebiedsspecifieke verfijning biedt3).

volume van de mengzone, relatief volume van de wateronttrekking en opwarming. De mengzone is het volume van de lozingspluim dat door de ruimtelijke 30°C-isotherm (25°C voor zout water) omringd wordt. Het voorstel is om de mengzone niet groter te laten zijn dan een kwart van de natte dwarsdoorsnede van de waterloop. Het criterium wateronttrekking is het volume van het ingenomen oppervlaktewater ten opzichte van het volume waaraan het water wordt onttrokken. Er zijn géén getalsmatige normen geformuleerd, maar het uitgangspunt is dat onttrekking van koelwater niet mag leiden tot significante effecten in het oppervlaktewater waaruit het water wordt onttrokken. Voor het criterium opwarming gelden verschillende normen afhankelijk van het type water. Voor het meest voorkomende watertype in Nederland, water voor karperachtigen, geldt dat het ontvangende water met niet meer dan drie graden mag opwarmen met als maximumtemperatuur 28°C4),5). Beheerders mogen op basis van specifieke informatie van deze norm gemotiveerd afwijken.

Nieuwe methode Huidige criteria Momenteel wordt voor thermische verontreiniging getoetst aan drie criteria4): relatief

38

H2O / 21 - 2009

Met de komst van de Kaderrichtlijn Water6) wordt meer nadruk gelegd op locatiespecifieke beoordeling van de ecologische

kwaliteit van oppervlaktewater. Daarbij is de watertemperatuur een belangrijke factor die medebepalend is voor de ecologische kwaliteit. De ontwikkelde methode beoogt de effecten van thermische verontreiniging locatiespecifiek te beoordelen. De methode is afgeleid van een techniek die reeds toegepast en breed geaccepteerd wordt bij het afleiden van milieukwaliteitsnormen van toxische stoffen. Deze chemische milieunormen worden gebaseerd op toxiciteittesten in het laboratorium met veldrelevante organismen. In plaats van, zoals voorheen, uit te gaan het gevoeligste testorganisme, en de norm te baseren op de hoogste testconcentratie waarbij geen waarneembaar effect optreedt, wordt de norm gebaseerd op de effecten van de stof op alle geteste organismen. Het voordeel van deze benadering is dat geen grote arbitraire extrapolatie factor meer hoeft te worden toegepast om alle soorten te beschermen. Bovendien wordt nu de beschikbare informatie van alle geteste soorten organismen gebruikt voor het afleiden van veilige concentraties in het milieu en niet alleen die van het gevoeligste organisme. Door rekening te houden met de statistische spreiding in de gevoeligheid van al deze soorten organismen, wordt optimaal informatie gehaald uit deze data. Uit de zo gemaakte ‘Species Sensitivity Distribution’


platform (SSD) wordt een concentratie berekend waarbij het overgrote deel van de soorten beschermd wordt. Voor toxicanten wordt doorgaans een bescherming van 95 procent van de soorten acceptabel gevonden waarbij wordt aangenomen dat het beschermen van individuen het ecosysteem ook beschermt. Deze benadering blijkt in de praktijk beschermend voor het ecosysteem7),8),9). Bovendien kan omgekeerd, op basis van de SSD, een inschatting worden gemaakt van het ecotoxicologisch risico als gevolg van een bepaalde concentratie van een toxicant.

Afb. 1: Statistische spreiding in gevoeligheid van soorten organismen voor temperatuursstijgingen, bij drie verschillende gewenningstemperaturen (5, 12,5 en 20°C). Groene tekens geven de gevoeligheid per soort organisme aan, zoals afgeleid uit data uit de literatuur. Deze gevoeligheid is uitgedrukt als temperatuurstolerantie interval, de temperatuurstijging ten opzichte van de gewenningstemperatuur waarbij de helft van de individuen overleeft. Curven zijn normaalverdelingen gefit op de gevoeligheidsdata. Afb. 2: De watertemperatuur van het Noordzeekanaal, gemeten boven- en benedenstrooms van de energiecentrale in Velsen-Noord (A) en het verschil tussen de twee (B), waarbij de gestreepte rode lijn de huidige norm voor maximaal drie graden temperatuurstijging weergeeft.

A

B

De huidige normen voor thermische verontreiniging zijn nog steeds gebaseerd op de gevolgen voor de gevoeligste soort. Maar ook hier zijn testresultaten beschikbaar voor meerdere soorten organismen. Daarom kan de SSD-methode voor toxische stoffen ook een vooruitgang betekenen voor de afleiding van normen voor thermische verontreiniging. Daarbij wordt de arbitraire extrapolatiefactor overbodig door gebruik te maken van de statistische spreiding in gevoeligheid van alle geteste soorten. Voor het maken van een SSD voor thermische verontreiniging zijn temperatuursafhankelijke mortaliteitsgegevens uit de literatuur verzameld voor 50 aquatische soorten (voornamelijk vissen, maar ook weekdieren en enkele andere soorten). Het blijkt dat de mortaliteit van deze soorten, als gevolg van een temperatuurstijging, afhankelijk is van de gewenningstemperatuur. Hoe hoger de temperatuur waarbij de organismen worden gehouden, des te lager de tolerantie voor temperatuursstijgingen. Het is daarom logisch om de lokale achtergrondtemperatuur te betrekken bij de risicobeoordeling van thermische verontreiniging. Door de tolerantie van organismen uit te drukken als functie van de gewenningstemperatuur, wordt de statistische spreiding ook een functie van deze temperatuur. Dit is gedaan voor drie verschillende watertemperaturen die realistisch zijn voor de Nederlandse situatie (zie afbeelding 1). De bruikbaarheid van de nieuwe methode is getest met gegevens van het Noordzeekanaal. De watertemperatuur is gedurende een aantal jaren door Rijkswaterstaat gemeten op verschillende locaties, zowel boven- als benedenstrooms van de energiecentrale in Velsen-Noord (zie afbeelding 2a). Deze centrale gebruikt water uit het kanaal om haar processen te koelen. Dit opgewarmde koelwater wordt in het kanaal geloosd. De temperatuurstijging blijkt de huidige standaardnorm van drie graden opwarming met name in de wintermaanden te overschrijden (zie afbeelding 2b). Op basis van de SSD voor temperatuurstoenames ten opzichte van de achtergrondtemperatuur (afbeelding 1) is vervolgens de potentieel beinvloede fractie van organismen berekend. Het veilige niveau voor 95 procent van de soorten blijkt nu juist met name in de zomermaanden overschreden te worden (zie afbeelding 3). Dit komt vooral doordat de nieuwe methode rekening houdt met de invloed van de achtergrondtem-

H2O / 21 - 2009

39


peratuur, welke hoger is in de zomer, waardoor organismen minder toegevoegde warmte meer kunnen verdragen. De nieuwe methode blijkt minder frequent overschrijding te geven van het doorgaans geaccepteerde risiconiveau, dan de huidige drie gradennorm. Beide methoden zijn fundamenteel verschillend en wellicht te gebruiken in een gecombineerde benadering voor de beoordeling van milieurisico’s van thermische verontreiniging. Behalve in de zomermaanden is de grove worst case inschatting met behulp van de huidige normstelling beschermend genoeg. Bij overschrijding of hoge achtergrondtemperatuur kan de beoordeling worden verfijnd met behulp van de nieuw ontwikkelde methode door de fractie van soorten te bepalen dat door de warmtelozing potentieel beinvloed wordt. Bij verdere verfijning kunnen ook ecologisch relevante sub-lethale effecten met gevolgen voor de populatiedynamica meegewogen worden. Vooral in de winter en het vroege voorjaar zullen temperatuursafhankelijke processen, zoals het leggen van eieren, paaien nestgedrag en groei, worden beinvloed door continue thermische verontreiniging. Deze ecologisch belangrijke aspecten worden momenteel nog niet meegewogen. Omdat het risiconiveau voor het thermische effect op dezelfde wijze wordt uitgedrukt als voor toxische stress, kunnen gecombineerde ecologische effecten zoals toxiciteit en temperatuurseffecten nu in principe integraal worden beoordeeld. Deze benadering veronderstelt additie van de potentieel beinvloede fractie van soorten organismen. Wanneer chemische en thermische verontreiniging afzonderlijk net voldoen aan de wettelijke normen, kan de combinatie van de twee stressoren wel leiden tot onaanvaardbare ecologische effecten. Recentelijk is SSD de methode ook ontwikkeld voor een aantal andere niet toxische stressoren: gesuspendeerde kleideeltjes, bedekking van de waterbodem en veranderingen van korrelgrootte in de waterbodem10). De offshore olie- en gasindustrie maakt reeds volop gebruik van deze methode voor het beoordelen

Afb. 3: De potentieel beinvloede fractie organismen in het Noordzeekanaal (tussen 0 en 1), berekend met de nieuwe methode. De gestreepte rode lijn geeft het risiconiveau van 0.05 (95% van de organismen beschermd) weer.

van milieurisico’s van booractiviteiten. Nu de SSD-methode ook ontwikkeld is voor thermische effecten, geeft dit nieuwe mogelijkheden voor het beoordelen van het totale milieurisico van stressoren. LITERATUUR 1) Kerkum L., A. bij de Vaate, D. Bijstra, S. de Jong en H. Jenner (2004). Effecten van koelwater op het zoete aquatische milieu. 2) Baltus C., L. Kerkum en P. Kienhuis (2000). Koelwater blijkt giftige eigenschappen te hebben. H2O nr. 7, pag. 23-25. 3) De Vries P., J. Tamis, A. Murk en M. Smit (2008). Development and application of a species sensitivity distribution for temperatureinduced mortality in the aquatic environment. Environmental Toxicology and Chemistry nr. 27, pag. 2591-2598. 4) IVW (2005). Koelwater: handreiking en inspectiekader voor Wvo- en Wwhvergunningverlening. 5) Europese Unie (2006). Directive 2006/44/EC of the European Parliament and of the Council of 6 September 2006, on the quality of fresh waters needing protection or improvement in order to support fish life.

advertentie

40

H2O / 21 - 2009

6) Europese Unie (2000). Directive 2000/60/EC of the European Parliament and of the Council of 23 October 2000 establishing a framework for Community action in the field of water policy. 7) Hose G. en P. van den Brink (2004). Confirming the species-sensitivity distribution concept for endosulfan using laboratory, mesocosm, and field data. Archives of Environmental Contamination and Toxicology nr. 47, pag. 511-520. 8) Selck H., B. Riemann, K. Christoffersen, V. Forbes, K. Gustavson, B. Hansen, J. Jacobsen, O. Kusk en S. Petersen (2002). Comparing sensitivity of ecotoxicological effect endpoints between laboratory and field. Ecotoxicology and Environmental Safety nr. 52, pag. 97-112. 9) Wijngaarden R., T. Brock en P. Brink (2005). Threshold levels for effects of insecticides in freshwater ecosystems: a review. Ecotoxicology nr. 14, pag. 355-380. 10) Smit M., K. Holthaus, H. Trannum, J. Neff, G. KjeilenEilertsen, R. Jak, I. Singsaas, M. Huijbregts en A. Hendriks (2008). Species sensitivity distributions for suspended clays, sediment burial, and grain size change in the marine environment. Environmental Toxicology and Chemistry nr. 27, pag. 1006-1012.


platform

Theo Claassen, Wetterskip Fryslân Marianne Thannhauser, Wetterskip Fryslân

Recente veranderingen van de oevervegetatie van Friese boezemmeren Het belang van de oever als onderdeel van het watersysteem is onomstreden. In de Derde Nota waterhuishouding uit 1989 werd die status voor het ecosysteem geformaliseerd. Knelpunten, streefbeelden en maatregelen werden toen al benoemd: “De voor Nederland typische ondiepe meren, van nature matig-voedselrijk tot voedselrijk, hebben rijk begroeide, brede oevers”. “Voorbeelden van inrichtingsmaatregelen zijn: aanleg van milieuvriendelijke oevers, aangepast peilbeheer, actief biologisch beheer, zonering van gebruik, maatregelen ter bevordering van een meer stabiele visstand, troebelheidsverlagende maatregelen, biotoopherstel, herstel van zoet-zoutovergangen en het opruimen van barrières voor de vistrek”. Het is alsof we, 20 jaar later, het Ontwerp Waterbeheerplan 2010-2015 van dit jaar lezen. In dit plan1) wordt voor het behalen van KRW-doelen vooral ingezet op inrichtingsmaatregelen, waarbij uitbreiding van het areaal natuurvriendelijke oevers de lijst van maatregelen aanvoert. Allerlei vormen van aantasting leiden tot afname van het areaal waterriet, terwijl vegetatieve noch generatieve toename kans maken bij een vast peil. Mede vanwege onduidelijkheid over de exacte rietontwikkeling heeft vijf jaar achtereen een onderzoek in permanente quadraten plaatsgevonden2). De resultaten worden hier gepresenteerd.

M

omenteel bedraagt de oppervlakte rietoevers van de Friese boezem ruim 200 hectare. Bij het huidige vaste streefpeil van de Friese boezem wordt een verdere teruggang van het oeverareaal verwacht tot minder dan 100 hectare. Op den duur houdt (water)riet namelijk geen stand bij een vast peil. Bij modelberekeningen is daarom een duurzaamheidsfactor gebruikt3),4). Deze geeft een relatie weer tussen enerzijds het winterpeil minus het zomerpeil en anderzijds de duurzaamheid van (water) rietoevers. Bij afwezigheid van seizoensgebonden peilvariatie is die factor theoretisch 0 (rekentechnisch op 0.05 gesteld). Voor de Friese boezem is verder uitgegaan dat bij een seizoensgebonden peilvariatie van 50 cm of meer die factor 1 is, met een lineair verloop daartussen. Enkele jaren geleden werd gesteld dat het areaal waterriet zou moeten toenemen tot 1500 hectare om te voldoen aan de eisen van een goede ecologische toestand vanuit de KRW. In het Ontwerp Waterbeheerplan 2010-2015 is die benodigde uitbreiding teruggebracht tot 310 hectare. Bij het

vasthouden aan een vast streefpeil zal dat areaal via aanleg van natuurvriendelijke oevers moeten worden gerealiseerd en moet aanplant periodiek worden herhaald.

Oevervegetatie en peilbeheer Het belang van waterriet voor het aquatisch ecosysteem is omvangrijk. In tabel 1 is die betekenis puntsgewijs benoemd. Verwezen wordt naar twee RIZA-rapporten5),6). De rol

van rietkragen, als bufferstroken, voor de zuiverende werking is eerder beschreven7),8). In het afgelopen jaar waren zuiveringsmoerassen, in de vorm van bufferstroken om de waterkwaliteit te verbeteren, volop in het nieuws. Er is veel bekend en geschreven over oevervegetatie, met name (water) riet in relatie tot waterstandsverlopen en -fluctuaties. Zie de proefschriften van Coops9), Van Geest10) en Sollie11). Rietoevers,

Tabel 1. Belang en betekenis van (water)riet.

zelfreinigend vermogen habitat voor waterdieren habitat voor overige fauna oeverbescherming zuiverende werking milieuverbetering landschappelijke waarde cultuurhistorische waarde belevingswaarde verervingswaarde economische waarde

reductie BOD, nutriënten en verontreinigende stoffen epifytische algen, macrofauna en vissen moerasvogels en kleine zoogdieren vastleggen van bodem en weerstaan van golfslag bij inzet als helofytenfilter vastleggen CO2, afvangen NO2 en fijnstof algemeen genot en welbevinden behoud van beroep van maaien en dakdekken recreatieve waardering behoud biodiversiteit rietproductie (dek- en bladriet) en biobrandstof

H2O / 21 - 2009

41


ook als representant voor overige helofyten, vormen de condities voor waterkwaliteit (nutriënten), vissen (onder andere de snoek), moerasvogels (onder andere de grote karekiet) en kleine zoogdieren (onder andere de Noordse woelmuis en otter). Seizoensgebonden peildynamiek met hogere winter- en lagere zomerwaterstanden zijn voorwaarden voor een duurzame waterrietvegetatie.

Inventarisaties van oevervegetatie Al tientallen jaren wordt geconstateerd dat de vegetatie van de oevers van de Friese boezemmeren afneemt. Begin jaren ‘70 boog zich hier al een provinciale Friese werkgroep12) over, die concludeerde dat “de helft van de totale oeverlengte nog een natuurlijke oeververdediging heeft (riet), die nog in een goede tot redelijke toestand verkeert. Enerzijds is dit een gunstig teken, maar hierbij dient bedacht te worden dat vele goede rietoevers vaak voorkomen langs meren en vaarten waar weinig gevaren wordt of waar, door gunstige oriëntatie of beschutting, weinig schade wordt aangebracht door golfslag”. In 1977 is een oeverinventarisatie uitgevoerd waarbij het aandeel van de onderscheiden oevertypen werd aangegeven13). Het percentage afslagoevers bedroeg toen 25, smalle begroeide rietkragen 40 en bredere begroeiingen 35 procent.

Afb. 1: Het Friese boezemgebied met de ligging van de zeven meren met daarin de 24 permanente quadraten.

Een inventarisatie in 2003 leverde een verdeling op van 52 procent afslagoevers (verdubbeld ten opzichte van 1997), 12 procent rietoevers, 33 procent overige begroeide oevers en 3 procent natuurvriendelijke oevers. Vergeleken met 1977 bedroegen de bredere begroeiingen (toen 35 procent) nog maar 8 procent. De vraag blijft of en in welke mate de oevervegetatie sindsdien veranderde en wat daarvan de mogelijke oorzaken zijn. Veranderingen zouden veroorzaakt kunnen zijn door het vaste streefpeil van de Friese boezem, dat al sinds 1970 wordt gehanteerd of door de expositie van de oevers ten opzichte van de heersende windrichting. Ook de scheepvaart kan daarop van invloed zijn.

Afb. 2: Beeld van de begrenzing van de oevervegetatie vanaf het open water bezien in permanent quadraat 1, in 2002 (blauw) en 2006 (rood).

Permanente quadraten

Overzicht van PQ 17 met pollenstructuur van riet en kleine lisdodde.

Voor het verkrijgen van een beeld van de oevervegetatie is op 24 locaties in zeven boezemmeren een vegetatiemonitoring uitgevoerd2) (zie kaart). Daarmee is een dwarsdoorsnede vertegenwoordigd van zuid- naar noordoost-Friesland, min of meer parallel met een oplopende gradiënt in nutriëntengehalten. Bovendien zijn de permanente quadraten zo gekozen dat oevers geëxponeerd op verschillende windrichtingen zijn vertegenwoordigd. De rechthoekige permanente quadraten zijn in het najaar van 2001 en in het voorjaar van 2002 gemarkeerd met twee houten palen (zie afbeelding 2). De lengte varieerde van 16 tot 28 meter en de oppervlakte van 34 tot 105 m2. De palen dienen als vaste punten van de permanente quadraten. Ze zijn in juni en augustus 2002 en in juni 2006 met behulp van RTK-GPS exact ingemeten. Bovendien is in die periode tweemaal een GPS-meting

42

H2O / 21 - 2009


platform Ontwikkeling van de vegetatie

uitgevoerd, zodat de af- en/of toename van de oevervegetatie in en nabij deze locaties nauwkeurig vastgelegd kon worden. Bij het maken van de opnamen werd de rechthoek met jalonstokken gemarkeerd.

Binnen de permanente quadraten komen alleen de drie genoemde helofytensoorten voor. Riet is aangetroffen in 23, kleine lisdodde in 16 en mattenbies in 5 permanente quadraten. Vijf quadraten telden slechts één soort: steeds riet. In 15 quadraten stonden twee soorten en in drie quadraten werden alle drie soorten aangetroffen. Eén permanent quadraat (nr. 7) tegen een al langer bestaande steenstortbeschoeiing bevatte geen vegetatie, noch in 2002, noch daarna.

Vanaf 2002 tot en met 2006 zijn de permanente quadraten steeds vanuit een boot, twee keer per jaar, geinventariseerd. Van elke quadraat werd een opname gemaakt volgens de methode van BraunBlanquet. De abundantie van riet, kleine lisdodde en mattenbies is daarbij met een 9-delige schaal geschat. Naast de abundantie is de fenologische toestand, vitaliteit, fertiliteit en sociabiliteit van de soorten aangegeven.

Uit het beeld van alle opnamen gedurende deze vijf jaar bleek in meerdere permanente quadraten een verandering waarneembaar.

Tabel 2. Samenvatting van resultaten van de vegetatie-opnamen volgens de methode Braun-Blanquet per soort. - = afname, -- = grote afname, 0 = geen toe- of afname, + = toename, ++ = grote toename. In de laatste kolom staat de verandering in bedekkingspercentages in 2006 ten opzichte van 2002.

boezemmmeer

PQ

riet

Sondelerleien

1 2 3 4

---

5 6 7 8

+ + ++

9 10

--

Terk. poelen

11 12

Wijde Ee

De Leijen

Grote Wielen

mattenbies

--

totaal 2002 (%)

totaal 2006 t.o.v. 2006 (%) 2002 (%)

15 20 65 75

0 15 65 60

-15 -5 0 -15

15 70 0 75

20 75 0 90

5 5 0 15

-

80 55

35 35

-45 -20

0 0

++ ++

50 70

75 85

25 15

13 14 15 16

-0 +

-++ 0

65 60 45 25

35 40 80 30

-30 -20 35 5

17 18 19 20

-0 ---

--

50 40 55 30

30 30 45 10

-20 -10 -10 -20

21 22 23 24

-+ 0 0

+ 0 0

55 30 15 70

30 40 15 70

-25 10 0 0

Slotermeer

Sneekermeer

kleine lisdodde

+

-

-

-

-

0

PQ = permanent quadraat.

Tabel 3. Gemiddelde toe- en/of afname bedekkingspercentage per soort, indien aanwezig in een permanent quadraat.

afname riet toename riet geen toe- of afname riet afname lisdodde toename lisdodde geen toe- of afname lisdodde afname mattenbies toename mattenbies geen toe- of afname mattenbies

aantal PQ’s

% per PQ

13 5 5 8 6 2 4 0 1

-12 8 0 -9 16 0 -5 0 0

Die veranderingen waren wel verschillend: óf een algehele, gestage toe- of juist afname van begroeiing óf een toename van een soort en afname van een andere soort. Omdat de veranderingen van jaar tot jaar nogal subtiel waren, worden hier de resultaten van 2002 en 2006 gepresenteerd en toegelicht. Daarmee wordt de (consistente) verandering over een periode van vijf jaar geschetst. In tabel 2 is voor ieder permanent quadraat de toe- of afname per soort aangegeven. De grootste afname is gevonden in PQ 9 voor riet en de grootste toename in PQ 15 voor kleine lisdodde. Riet neemt in vijf permanente quadraten toe en in 13 af. Voor kleine lisdodde zijn deze aantallen respectievelijk zes en acht. Gemiddeld genomen is de afname van riet per quadraat twaalf procent, terwijl de toename slechts acht procent bedraagt. Voor kleine lisdodde zijn deze percentages respectievelijk negen en 16 procent (zie tabel 3). Daar waar de toename alleen aan riet is toe te schrijven, bedraagt die over deze vijf jaar gemiddeld 7,5 procent voor de betreffende quadraten, terwijl de vergelijkbare waarde voor kleine lisdodde ruim 30 procent bedraagt. Daar waar de afname alleen aan riet is toe te schrijven, bedraagt die ruim 20 procent voor de betreffende quadraten, terwijl een afname nooit alleen voor rekening komt van kleine lisdodde. Mattenbies neemt nergens toe. In PQ 7 vestigt zich geen enkele soort, hoewel riet massaal achter de stortstenen verdediging aanwezig is. In PQ’s 23 en 24 zijn respectievelijk drie en twee soorten aangetroffen, doch geen veranderingen waargenomen.

Mogelijke oorzaken van veranderingen Om de waargenomen veranderingen te kunnen duiden, is gekeken naar de bodemgesteldheid, scheepvaart, vraat, waterdiepte en expositie. Bodemgesteldheid

Alle meren in dit onderzoek hebben een stevige zanderige bodem. Sapropelium nabij de permanente quadraten komt nauwelijks voor. Bij zeven PQ’s is een slibdikte van vijf centimeter of meer gevonden, waarbij op zes van die zeven PQ’s riet (sterk) achteruitgaat. Overal waar riet en kleine lisdodde vooruitgang tonen, is de gemeten slibdikte minder dan één centimeter. Op slechts drie locaties waar de slibdikte minder dan één centimeter is, gaat de vegetatie achteruit. Scheepvaart

Er is geen verband gevonden met de scheepvaart. Terwijl op de Sondelerleien nauwelijks gevaren wordt, gaat daar de oevervegetatie achteruit. In het Slotermeer is druk recreatief vaarverkeer maar groeit de oeverbegroeiing op sommige plaatsen. Vraat

Muskusratten en ganzen kunnen nogal wat schade toebrengen aan (jonge) helofyten. Vraat van muskusratten is ook wel waargenomen, maar niet veel en niet gerelateerd aan de uitkomsten van de

H2O / 21 - 2009

43


vegetatieopnamen. Vraat door ganzen is door het te laag-frequente veldbezoek niet herleidbaar. Elders zijn echter wel gevallen bekend van flinke schade door ganzen. Waterdiepte

Kieming en vegetatieve groei van helofyten is sterk afhankelijk van de waterdiepte. Riet kiemt slechts in een plas-drasmilieu, terwijl beide andere soorten ook submers kunnen kiemen. Vegetatieve uitloop vindt vooral plaats bij een diepte van het water van minder dan 30 centimeter. Eerder is geconstateerd dat riet nog aanwezig is bij een waterdiepte tot maximaal 70 centimeter. In afbeelding 3 is de gemeten waterdiepte aan de open waterzijde van de permanente quadraten weergeven in relatie met de waargenomen toe- of afname van de vegetatie in de afgelopen vijf jaar. Duidelijk is dat waar grotere waterdiepten voorkomen, afname van vegetatie is waargenomen. Toename van begroeiing treedt nog op in ondieper water. Opgevallen is dat kleine lisdodde levensvatbare uitlopers voortbrengt, terwijl in de gemeten periode op veel locaties de uitlopers van riet juist slechter werden. Mattenbies zou het juist goed moeten doen bij een grotere waterdiepte. Toch neemt mattenbies overal af. De waterdiepte is wel een beperkende factor, maar niet verklarend voor de gevonden afname van de vegetatie. Het is eerder de resultante van het fenomeen van reed-die-back.

Afb. 3: Verband tussen gemeten waterdiepten aan de open waterzijde van de permanente quadraten en de toeof afname van vegetatie. Rood=afname; blauw=toename; wit=geen verandering.

Expositie

In afbeelding 4 is de expositie van de oever weergegeven in samenhang met de toe- en/of afname van het bedekkingspercentage van de vegetatie in de permanente quadraten, waarbij 2006 wordt vergeleken met 2002. De quadraten zijn gerangschikt van expositie aan de noordoostoever naar ligging aan de noordoever, dus vanaf noordoost met de klok mee naar noord. De aan de noordwest tot oost gelegen oevers treedt globaal een toename van begroeiing op, terwijl de zone zuidoost tot west een afname laat zien. Op alle drie locaties aan de zuidoever evenals de locatie op de zuidwestoever is er een afname van de vegetatie. De grootste toename van kleine lisdodde treedt op in het noordwesten, terwijl de grootste afname van riet in het zuidoosten is waargenomen. Overall gezien hebben de zuid- en westoevers het meeste te lijden (gehad) en tonen een afname van de oevervegetatie. Uitbreiding vindt vooral plaats aan de noordwest-, noord- en oostzijde. Noord- tot noordnoordwestenwind lijkt hier een factor van belang.

Historisch beeld De ontwikkeling van de vegetatie in de Friese boezemmeren is zorgwekkend. Echte waterplanten komen maar weinig voor; slechts enige uitbreiding (nieuwvestiging) is waargenomen. De oevervegetatie is veelal slechts in een smalle gordel langs de oever aanwezig. Daar waar damwandbeschoeiing aanwezig is of waar (recent) steenstort is aangebracht, ontbreekt vrijwel altijd in het water staande vegetatie. Die afname van de helofytengordel is waarschijnlijk al

44

H2O / 21 - 2009

Afb. 4: Verband tussen de expositie van de 24 permanente quadraten en veranderingen in de bedekkingspercentages van de drie soorten helofyten tussen 2002 en 2006. Groen=riet; rood=kleine lisdodde; geel=mattenbies.

lange tijd aan de gang. Al vanaf 1920 wordt het boezempeil gereguleerd, doch vanaf 1970 behoort iedere natuurlijke, seizoensgebonden variatie in peilregimes tot het verleden4)). Daar waar in 1978 de oevers met brede rietkragen en rietvelden met lisdoddekragen als zeer kwetsbaar werden aangemerkt13), is vooral in De Leijen van 2002 tot en met 2006 een forse achteruitgang geconstateerd. Zelfs de oevers gekarakteriseerd met geringe kwetsbaarheid in het Sneekermeer zijn toch nog erg achteruit gegaan. Van 2002 tot en met 2006 is merendeels een afname van de vegetatie waargenomen. Op een aantal locaties wordt riet verdrongen door kleine lisdodde. De aanwezige mattenbiesvelden zijn duidelijk afgenomen en uit het open water zo goed als verdwenen. Mattenbies die er nog staat, raakt vermengd met riet. Op een aantal locaties zijn redelijk dichte velden van riet en kleine lisdodde veranderd in een aaneenschakeling van pollen. Op een aantal plaatsen zijn rietpollen omgevallen en verdwenen. De achteruitgang van de vegetatie is niet eenvoudig toe te schrijven aan één van de genoemde mogelijke oorzaken, die invloed zouden kunnen hebben op de begroeiing. Mogelijke achterliggende reden is onder meer dat de grootste achteruitgang van

(brede) rietkragen en oevervegetatie al voor 2002 heeft plaatsgevonden. Wel zijn tendensen herkenbaar.

Samenvattend In grote lijnen kan geconcludeerd worden dat: • de oevervegetatie meer achteruit dan vooruit gaat; • de grootste achteruitgang geconstateerd is op de plaatsen waar nog een brede zone van oevervegetatie aanwezig was; • riet en mattenbies meer achteruit zijn gegaan dan kleine lisdodde; • op een aantal plaatsen kleine lisdodde vooruitgaat, vooral daar waar kleine lisdodde riet verdringt; • er geen relatie gelegd kan worden met de bodemgesteldheid. Wel lijkt meer slib vaak gepaard te gaan met een afname van vooral riet; • er niet een duidelijke relatie is met de waterdiepte, maar dat slechts geconcludeerd kan worden dat bij een diepte van meer dan 90 cm riet achteruit gaat; • er geen relatie is met de gradiënt in nutrientengehalten van het oppervlaktewater. Zowel in zuidelijk gelegen meren als in meren meer naar het noordoosten nam de oevervegetatie namelijk af; • in de laatste jaren de grootste achteruitgang juist plaatsvond aan de lijzijde (in plaats van, zoals van nature, aan de


platform •

•

•

•

loefzijde) van de meren. Mogelijk heeft dit te maken met de nu nog grotere breedte van de rietkragen aan de lijzijde; het vaste streefpeil van de Friese boezem ervoor gezorgd heeft en nog steeds ervoor zorgt dat riet onmogelijk kan kiemen in de oevers van de boezemmeren, en dat een achteruitgang van waterriet plaatsvindt; van de mogelijke beinvloedingsfactoren verondersteld wordt dat het huidige vaste streefpeil van de Friese boezem de grootse invloed heeft uitgeoefend en uitoefent op de achteruitgang van de oevervegetatie; de expositie van de permanente quadraten op de oever in relatie met de heersende windrichting niet eenduidig verklarend is voor de recent gevonden veranderingen van de vegetatie, of het zouden sterke noordnoordoostenwinden moeten zijn; de golfwerking, veroorzaakt door recreatie- en beroepsvaart, niet de recente veranderingen van de vegetatie kan verklaren;

•

•

vraat door muskusratten of vogels niet gerelateerd lijkt te zijn aan de afname van de vegetatie; de gehanteerde duurzaamheidsfactor in het ‘Onderzoek gewenst peilbeheer Friese boezem’4), waarbij uitgegaan is van een verdere afname van de (water)rietvegetatie bij blijvend constant streefpeil, gerechtvaardigd lijkt.

LITERATUUR 1) Wetterskip Fryslân en Provincie Fryslân (2009). Ontwerp Waterbeheerplan 2010-2015. 2) Thannhauser M. en T. Claassen (2008). Vegetatieontwikkeling en -structuur in representatieve proefvlakken van oevers van de Friese boezem. Wetterskip Fryslân. 3) Iwaco (2002). Natuurlijker peilbeheer Friese boezem. 4) Wetterskip Fryslân en Provincie Fryslân (2005). Eindrapport Onderzoek gewenst peilbeheer Friese boezem. 5) Coops H. (ed.) (2002). Ecologische eecten van peilbeheer: een kennisoverzicht. RIZA.

6) Wienk L., J. Verhoeven, H. Coops en R. Portielje (2000). Peilbeheer en nutriÍnten; literatuurstudie naar de eecten van peildynamiek op de nutriÍntenhuishouding van watersystemen. RIZA/ Universiteit Utrecht. 7) Fiselier J. (1987). Meerbegeleidende moerassen voor waterzuivering en natuurontwikkeling. CML. Mededeling 30. 8) STOWA (1998). Ecologisch onderzoek naar de eecten van buerstroken langs watergangen. Rapport 98-26. 9) Coops H. (1996). Helophyte zonation: impact of water depth and wave exposure. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. 10) Van Geest G. (2005). Macrophyte succession in oodplain lakes. Proefschrift Wageningen Universiteit. 11) Sollie S. (2007). Littoral zones in shallow lakes; contribution to water quality in relation to water level regime. Proefschrift Universiteit van Utrecht. 12) Provincie Friesland (1975). Inventarisatie van de oevers langs de boezemwateren in Friesland. 13) Smittenberg J. en Y. Roukema (1979). Ecologische inventarisatie van de meeroevers in Friesland. Provinciale Planologische Dienst in Friesland.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

Altijd precies weten wat er in ’t water zit! BEST Instruments; On-line analyse apparatuur voor: alkaliniteit • ammonia • arseen • benzeen • BOD • boron • cadmium • chloor • chloordioxide • chlorofyl A • chroom COD • ethylbenzeen • fenol • fluoride • fosfaat • geleidbaarheid • H2S • hardheid • hydrazine • indigo • kleur koper • kwik • koolwaterstoffen • lood • molybdeen • natrium • natriumchloride • natronloog • nikkel • nitraat nitriet • olie in water • ozon • peroxide • pH • redox • rhodamine • salpeterzuur • silica • sulfide • sulfiet styreen • TDS • titraties • TOC • totaal N • totaal P • toxicity • troebelheid • tolueen • vrij en totaal zuur xyleen • ijzer • zink • zoutzuur • zuur-base • zuurstof • zware metalen • zwavelzuur • en meer... Bezoek onze website www.bestinstruments.nl E: info@bestinstruments.nl • T: 0594-513373 Industriepark 5 e, 9351 PA Leek BEST Instruments is exclusief leverancier van Swan, MTI, NEXTChem, AppliTek, Tethys en Arjay instrumentatie

H2O / 21 - 2009

45


Jan Kroesbergen, Het Waterlaboratorium Karin ten Brinck, Het Waterlaboratorium Theo van der Kaaij, Het Waterlaboratorium

Karakterisering van natuurlijk organisch materiaal De aanwezigheid van grote hoeveelheden natuurlijk organisch materiaal (NOM) heeft vaak een negatieve invloed op processen die toegepast worden bij de bereiding van drinkwater. Deze effecten worden in de regel veroorzaakt door een specifiek gedeelte van het NOM. De afgelopen 20 jaar is veel aandacht besteed aan technieken om NOM te fractioneren en deze fracties nader te karakteriseren. Een chromatografische scheiding op molecuulmassa met een online organisch koolstofmeting als detectie blijkt hiervoor een geschikte techniek te zijn. Het Waterlaboratorium heeft als eerste in Nederland deze analysetechniek in huis gehaald. De methode en apparatuur is betrokken van een bedrijf in Duitsland (DOC-Labor), dat deze techniek ontwikkelde en ook commercieel exploiteert. Dit bedrijf gebruikt de analyse vooral voor experimentele doeleinden. Het Waterlaboratorium heeft de methode uitgebreid gevalideerd en laten accrediteren. Afgelopen twee jaar is de methode met succes toegepast in proefinstallatieonderzoek naar zuiveringstechnieken. De analyse is ook gebruikt bij enkele waterleidingbedrijven om de drinkwaterproductie door te lichten van bron tot tap. Op deze manier is inzicht verkregen in het gedrag van NOM-fracties in de zuivering, waardoor eventuele verbeteringen in de bestaande zuivering of bedrijfsvoering kunnen worden aangebracht.

N

atuurlijk organisch materiaal (NOM) komt over de gehele wereld voor in water en bestaat uit een heterogeen mengsel van organische stoffen variërend in kleur, structuur en reactiviteit1). Het grootste gedeelte bestaat uit humuszuren. NOM speelt een belangrijke rol bij de bereiding van drinkwater 2),3). Vroeger was NOM vooral een probleem bij grondwater. Wanneer dat veel humus bevatte, kreeg het drinkwater een gelige kleur. Later heeft men ontdekt dat het ook grote invloed heeft op de effectiviteit van de waterzuivering. Hoge concentraties aan NOM hebben een negatief effect op de desinfectie met ozon en UV/peroxide en spelen een belangrijke rol bij de vervuiling van membranen. Tenslotte bleek dat NOM een negatieve invloed heeft op de biologische stabiliteit van het drinkwater tijdens distributie. Het gehalte aan NOM wordt vastgesteld door het gehalte aan totaal organisch koolstof (TOC) of opgelost organisch koolstof (DOC) in water te meten. Hierbij wordt het materiaal omgezet in koolstofdioxide, dat met behulp van een infraroodmeting gedetecteerd wordt. Gebleken is echter dat in veel gevallen niet het totale gehalte aan

46

H2O / 21 - 2009

NOM van doorslaggevende betekenis is. De negatieve effecten worden vaak door slechts een fractie van het aanwezige NOM bepaald. Een nadere karakterisering van het NOM is daarom van essentieel belang. De afgelopen 20 jaar is veel onderzoek verricht om NOM te scheiden in verschillende fracties en deze nader te karakteriseren. Gehanteerde technieken zijn onder meer membraanfiltratie, gelpermeatie, field flow fractionation en adsorptie aan XAD-hars bij verschillende pH’s. In 2005 is door Kiwa Water Research literatuuronderzoek uitgevoerd naar de meest geschikte methode voor een nadere karakterisering van NOM3). Een chromatografische scheiding op molecuulmassa met een online DOC-bepaling als detectie bleek een heel geschikte techniek te zijn. In Nederland paste echter geen enkel laboratorium deze analysetechniek toe. De methode werd alleen op commerciële basis uitgevoerd in het buitenland (in Karlsruhe). Het Waterlaboratorium heeft daarom besloten om deze analysetechniek in Nederland te introduceren.

Analysetechniek De analyse van de NOM-fracties vindt plaats met behulp van gelpermeatiechromato-

grafie4),5). Scheiding wordt voornamelijk tot stand gebracht op basis van molecuulgrootte en vorm. Daarnaast spelen adsorptie (aromatische groepen) en repulsie (lading) ook een rol. Voor de detectie wordt een DOC-detector gebruikt. Na verwijdering van anorganisch koolstof (via aanzuren en uitdrijven van kooldioxide) wordt het eluens van de chromatograaf door een reactor geleid. Hierin wordt een heel dunne film gevormd, die bestraald wordt met UV-licht. Hierbij wordt het organisch materiaal omgezet in kooldioxide. Het gevormde kooldioxide wordt tenslotte geleid naar een infrarood-detector. De dunne film is nodig om het oxidatieproces zo snel te laten verlopen dat online detectie mogelijk is. Naast de DOC-detector worden nog twee UV-detectoren gebruikt. Een gedeelte van het eluens wordt voor het passeren van de reactor door een UV-detector (golflengte 254 nm) geleid om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van aromatische verbindingen in de verschillende fracties. De tweede UV-detector bepaalt het gehalte aan organische stikstofverbindingen: in de reactor worden organische stikstofverbindingen omgezet in nitraat. Het ontstane nitraat wordt gemeten door de tweede UV-detector bij een golflengte van 220 nm.


platform Een probleem bij de validatie was dat er gezien de complexiteit van natuurlijk organisch materiaal weinig stoffen zijn die als referentie kunnen dienen. Daarom is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van referentiematerialen van de International Humic Substances Society (IHSS). De methode kan componenten detecteren vanaf een gehalte van 0,2 mg koolstof/l. De resultaten zijn goed reproduceerbaar met een terugvinding van meer dan 80 procent. De monsters zijn, mits gekoeld opgeslagen, gedurende minimaal acht dagen houdbaar. Een samenvatting van de prestatiekenmerken wordt gegeven in de tabel. De methode wordt nu twee jaar toegepast en is heel robuust gebleken. Vorig jaar is de methode voorgedragen voor accreditatie door de Raad voor Accreditatie en goedgekeurd.

Voorbeelden Meetopstelling voor de NOM-analyse. Links bovenaanzicht, rechts binnenaanzicht met aan rechterkant de DOC-detector.

Een typisch chromatogram is te zien in afbeelding 1. Hierin is het signaal van de DOC-detector uitgezet als functie van de retentietijd. De volgende NOM-fracties, aangeduid met hun Engelse term, kunnen worden onderscheiden: • Polysaccharides: deze fractie heeft een hoog moleculair gewicht en bestaat uit polysacchariden, eiwitten en polypeptiden; • Humics: in deze fractie bevinden zich de humuszuren en fulvinezuren; • Building Blocks: de hoeveelheid hiervan neemt toe bij het verouderen van humuszuren. Verondersteld wordt dat dit verouderings- en oxidatieproducten zijn van humuszuren en fulvinezuren; • Low Molecular Weight Organic Acids: deze fractie omvat onder andere kleine alifatische carbonzuren; • Low Molecular Weight Neutrals: in deze fractie elueren kleine neutrale stoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen en

aminozuren. Bij deze stoffen wordt de retentietijd niet alleen bepaald door de massa, maar speelt ook adsorptie aan de kolom een belangrijke rol.

Prestatiekenmerken In 2006 heeft Het Waterlaboratorium een NOM-analyse-apparaat in gebruik genomen. De maanden na de plaatsing is de methode uitgebreid gevalideerd. Vastgesteld is wat de prestatiekenmerken zijn, zoals nauwkeurigheid, bereik, onderste analysegrens en reproduceerbaarheid. Ook zijn controles opgezet om een optimale werking van de apparatuur en een betrouwbaar analyseresultaat te garanderen. De bedoeling hiervan is dat resultaten van monsters genomen over een langere periode goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Bij DOC-Labor had namelijk slechts in beperkte mate een validatie plaatsgevonden, omdat daar de methode vooral gebruikt wordt voor experimentele doeleinden.

Afb. 1: Chromatogram NOM-analyse (OCD-signaal) (bron: DOC-Labor).

Afbeelding 2 laat een NOM-analyse zien van vier oppervlaktewateren. Het water in het IJsselmeer en de Afgedamde Maas heeft ten opzichte van het water in het Lekkanaal een relatief lage doorstroming. Hierdoor kan op die locaties relatief veel groei van algen en dergelijke plaatsvinden. Dit resulteert in een relatief hoog gehalte aan biopolymeren. Deze fractie blijkt een belangrijke rol te spelen bij de fouling van lagedruk membraansystemen6). Het water in de Bethunepolder is kwelwater vanuit een sterk veenhoudende bodem. In het chromatogram is daarom een hoge humuspiek zichtbaar. Deze humuszuren zorgen ervoor dat het water een zo duidelijk waarneembare kleur heeft, dat tijdens de zuivering het gehalte verlaagd moet worden door middel van coagulatie. Bovendien zijn er aanwijzingen dat een positieve correlatie bestaat tussen het gehalte aan humuszuren en de biologische nagroei gemeten als AOC7). Daarnaast zijn bij enkele waterleidingbedrijven de zuiveringen doorgelicht van bron tot tap8). Mede met behulp van NOM-analyses kon een drinkwaterzuivering in België geoptimaliseerd worden9). Bij Waternet is met behulp van NOM-karakterisering gekeken naar een relatie tussen de NOM-samenstelling en het voorkomen van Aeromonas in het voorzieningsgebied10). De meeste monsters die afgelopen twee jaar geanalyseerd zijn, zijn afkomstig uit proefinstallaties. Hierbij wordt onder meer de verwijdering van (delen van) NOM door membraanfiltratie, ionenwisseling en actieve kool onderzocht. Het betreft vaak langlopende onderzoeken.

Conclusie Deze analysemethode kan een bijdrage leveren bij het verkrijgen van inzicht in de processen die spelen bij de drinkwaterbereiding. Hiermee zijn echter nog lang niet alle vragen over de NOM-karakterisering opgelost. Met de huidige techniek kan een soort vingerafdruk van het aanwezige natuurlijk organische materiaal verkregen worden en kan het worden opgedeeld in een aantal fracties. Het is echter niet bekend

H2O / 21 - 2009

47


4) Huber S. en F. Frimmel (1992). A new method for the characterization of organic carbon in aquatic systems. Int. J. Environ. Anal. Chem. jaargang 49, pag. 49-57. 5) Huber S. en F. Frimmel (1996). Gelchromatographie mit kohlenstoffdetektion (LC-OCD): Ein rasches und aussagekräftiges verfahren zur charakterisierung hydrophiler organischer wasserinhaltsstoffe (Gel chromatography with organic carbon detection (LC-OCD): A quick and expressive procedure for characterisation of hydrophilic organic substances in water). Vom Wasser jaargang 86, pag. 277-290. 6) Lozier J., L. Capucci, G. Amy, N. Lee, J. Jacangelo, H. Huang, T. Young, C. Mysore, C. Emeraux, J. Clouet en J-P. Croué (2008). Natural organic matter fouling of low-pressure membrane systems. Awwa research Foundation. 7) Siegers W., D. van der Kooij en J. Oger (2008). NOM karakterisering en waterkwaliteit. Kiwa Water Research. BTO 2008.024. 8) Baghoth S., M. Dignum, A. Grefte, J. Kroesbergen en G. Amy (2008). Characterization of NOM in a drinking water treatment process train with no disinfectant residual. IWA conference ‘Natural Organic Matter: from source to tap’, 2-4 september 2008, Bath. 9) Cromphout J. (2008). Onderzoek naar NOM verwijdering in het WPC Kluizen. Kiwa Water Research. BTO 2008.024. 10) Dignum M., S. Baghoth, A. Grefte, J. Kroesbergen, G. Amy en D. van der Kooij (2008). Characterisation of NOM and biological stability in a distribution network with two water types and no disinfectant residual. IWA conference ‘Natural Organic Matter: from source to tap’, 2-4 september 2008, Bath.

Afb. 2: Karakterisering van een viertal oppervlaktewaters (OCD-signaal).

welke stoffen in deze groepen zitten. Een nadere analyse en karakterisering hiervan is dan ook gewenst. Hiervoor moeten wel de verschillende fracties in dusdanige hoeveelheden verkregen worden dat een verdere analyse (bijvoorbeeld scheiding met een andere techniek, elementenanalyse) van dit materiaal mogelijk is. Op dit moment wordt dan ook door Het Waterlaboratorium gewerkt aan een preparatieve scheiding van NOM.

LITERATUUR 1) Kordel W., M. Dassenakis, J. Lintelmann en S. Padberg (1997). The importance of natural organic material for environmental processes in waters and soils. Pure & Applied. Chem. jaargang 69, pag. 1571-1600. 2) Lee N., G. Amy en J-P. Croue (2006). Low-pressure membrane fouling associated with allochthonous versus autochthonous natural organic matter. Water Research jaargang 40, pag. 2357-2368. 3) Siegers W., M. Paon en A. Bourigh (2005). NOM characterisation methods for water treatment. Kiwa Water Research. BTO 2004.077.

Prestatiekenmerken NOM-analyse, bepaald volgens NEN-EN ISO 17025.

prestatiekenmerk

meetbereik lineariteit robuustheid houdbaarheid aantoonbaarheidsgrens herhaalbaarheid reproduceerbaarheid juistheid rapportagegrens

48

H2O / 21 - 2009

0,2 tot 11,0 mg/l C (DOC-gehalte) alle componenten lineair over meetbereik alle componenten robuust 8 dagen (bewaard bij 2 - 5 C) tussen 0,01 en 0,06 mg/l C 2 (humics) - 17 (neutrals) % < 10% > 80% voor IHSS-standaard van Nordic Lake 0,1 (Biopolymers) en 0,2 mg/l C (rest)


Eurofins C-mark ontzorgt! Met passie voor kwaliteit zorgen wij ervoor dat de wettelijke verplichtingen op het gebied van grond-, drink-, zwem- en proceswater vloeiend geïntegreerd worden in uw bedrijfsvoering. Door onze jarenlange ervaring en landelijke dekking zijn wij marktleider op het gebied van: s Geaccrediteerde bemonsteringen s Geaccrediteerde wateranalyses s Adviezen s Opleidingen Kortom: als dochteronderneming van een groot internationaal laboratorium, Eurofins Scientific en haar kennisinstituten, zijn wij de ideale partner in uw streven naar een veilige en hygiënische bedrijfsvoering.

Meer weten? Neem dan contact met ons op via 088-8310000, water@eurofins.nl of surf naar www.eurofins.nl.

Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl


tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Afsluiterbediening is nu een “fluitje van een cent” Afsluiters regenereren 90% van alle probleem afsluiters 100% bedienbaar maken!

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Bel voor een vrijblijvende demonstratie +31 (0)187 - 60 52 00

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

Ons overig leveringsprogramma omvat o.a.:

MILIEUZEKER

Afdichtingen, afsluiterbediening, aanboorarmaturen, beveiligingen, ballonafsluiters, brandslangen, buisstoppen, flenspakkingen, flow- en drukmeters, gereedschappen en hulpmiddelen, lekdetectieapparatuur, lekdetectieapparatuur, muurkragen, muurdoorvoeren, standstukken, storzkoppelingen, watermeterbeugels, watermeterputten, watertappunten etc. Schmidt Watertechniek B.V. • Stoofweg 18-20 NL-3253 MA Ouddorp T +31 (0)187 – 60 52 00 • F +31 (0)187 – 60 51 71 E info@schmidt.nl • I www.schmidt.nl

Tankbouw in beton en staal

All it takes for water Monitoring and Data Network

Schrijf u nu in voor de ‘Diver-Office gebruikerscursus’ op 12 november 2009 of 4 februari 2010. Voor meer informatie: www.eijkelkamp.com of etc@eijkelkamp.com.

Nijverheidsstraat 30, 6987 EM Giesbeek, Nederland

T +31 313 88 02 00 F +31 313 88 02 99

E info@eijkelkamp.com I www.eijkelkamp.com

Uw schakel tussen theorie en praktijk!


agenda 5 november, Amsterdam Iostopen en tracers in de hydrologie bijeenkomst met internationale lezingen over het gebruik van (radioactieve) isotopen om grondwaterstromingen te volgen en het gebruik en zuiveren van grondwater. Organisatie: VU Amsterdam, Netherlands National Committee IHP-HWRP, The Netherlands Chapter of the International Association of Hydrogeologists, the Netherlands Hydrological Society and the US National Ground Water Research and Educational Foundation. Informatie: vincent.post@falw.vu.nl.

5-6 november, Rotterdam Dredging tools for the future congres en beurs over alles wat te maken heeft met (grootschalige) baggerprojecten. Organisatie: Central Dredging Association. Informatie: Anna Csiti (015) 268 25 75 of csiti@dredging.org.

6 november, Amsterdam Keuringsschema Europese Drinkwaterrichtlijn internationaal symposium over een Europees keuringsschema om materialen die met drinkwater in aanraking komen, te kunnen beoordelen op hun toxicologische aspecten. Veel landen (zoals Nederland met het ATA-systeem) hebben al een nationaal schema ingevoerd, maar andere zijn zover nog niet. Organisatie: Kiwa. Informatie: www.kiwatraining.nl

12 november, Leusden - Sturen in de riolering, wat is het doel? bijeenkomst over de voor- en nadelen van het gebruik van real time control in het rioolstelsel aan de hand van praktijkvoorbeelden. Organisatie: themagroep verzameling en transport afvalwater van Waternetwerk. Informatie: Arjen Budding (abudding@wve.nl) of Cees-Anton van den Dool (ceesanton. vandendool@nelen-schuurmans.nl).

12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.

13 november, Utrecht Over de Wvo gesproken... symposium over het 40-jarig bestaan van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en het opgaan van die wet in de nieuwe Waterwet. Organisatie: Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen. Informatie: Eugène van Galen-van der Laan (070) 351 85 97

16 november, Utrecht Mediation en gebiedsgerichte aanpak demonstratie van de oplossingsgerichte mogelijkheden van mediation in milieu- en RO-zaken aan de hand van grondwaterbeheer en Natura 2000. Organisatie: Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. Informatie: www.mediation-mro.nl.

17 november, Vught Afghanistan Experience bijeenkomst over de succesfactoren voor waterprojecten in Afghanistan, met aandacht voor de techniek, de cultuur- en sociale verschillen en natuurlijk de gevolgen van de oorlog in het land. Organisatie: Contactgroep Internationaal van Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

18 november, Rotterdam Water Production in the Southern World with CSP symposium over het gebruik van de ontziltingsmethode Concentrated Solar Power om de waterproblemen in Afrika op te lossen. Organisatie: Water voor Afrika. Informatie: www.wataf.org.

23 november, Delft The role of engineers in water transitions Engelstalig symposium waarop onder andere transities in stedelijk waterbeheer (Rotterdam), de rol van de overheid, weerstand tegen noodzakelijke transities in de Britse watersector, transities in internationaal waterbeheer en het Monash Stedelijk Water Duurzaamheids- en Transitiecentrum aan de orde komen. Organisatie: TU Delft. Aanmelden: r.e.degraaf@tudelft.nl of j.s.timmermans@tudelft.nl.

23-24 november, Soestduinen Nationale Waterconferentie tweedaags jaarlijks terugkerend congres over de actuele stand van zaken met betrekking tot het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

24-25 november, Lunteren Bodem Breed 21e editie van dit symposium, dat in twee dagen alles behandelt op het gebied van wetgeving, bodembeleid en -techniek. Ook stedelijk waterbeheer, waterbodems en de nieuwe Waterwet komen aan de orde. Informatie: Peter van Mullekom 06 22 74 90 82 of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

27 november, Rotterdam Glocalisation: think global, act local congres na de algemene ledenvergadering van Waternetwerk over Glocalisation. Hoe kan informatietechnologie helpen bij toekomstverkenningen en hoe kunnen we onze eigen klimaat- en watervoetafdruk verminderen? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

2 december, Delft Ontwerpateliers voor stadsuitbreiding of -vernieuwing middagsymposium over het gebruik van zogeheten ontwerpateliers bij stadsuitbreiding of -vernieuwing als verbindende schakel tussen de kennis over onder- en bovengrond, grondwater en duurzaamheid. Organisatie: Deltares. Informatie: www.deltares.nl.

3 december, Utrecht Klimaateffectatlas bijeenkomst over wat de Klimaateffectatlas is, waarvoor hij geschikt is, voor wie hij bedoeld is en hoe hij verder uitgebouwd wordt. Ook het thema klimaat en ruimtelijke ordening wordt breed belicht. Organisatie: Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.klimaatvoorruimte.nl.

8 december, Breukelen Nieuwsmaker seminar voor PR-functionarissen, voorlichters en communicatiemedewerkers uit de watersector om op een praktische manier meer publiciteit te genereren. Organisatie: Nieuwsmaker Media- en Marketingadvies en Nijgh Periodieken. Informatie: www.nieuwsmaker.org.

2010

14 januari, Rotterdam InfraCampus ontmoetingsplatform voor partijen die actief zijn in waterbouw en infrastructuur. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.

29 september 2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Cooperative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat.

H2O / 21 - 2009

51


handel & industrie *thema KSB verwerft Poreuze betonnen infiltratiebuizen grote order voor pompstation in Senegal

Als het stortregent kunnen klassieke rioleringstelsels de grote hoeveelheid regenwater vaak niet tijdig afvoeren, met als gevolg dat de straat onderloopt. Het is zaak regenwater snel af te voeren, zonder het grondwaterpeil aan te tasten. Daarom komt Struyk Verwo Aqua op de markt met poreuze buizen in beton.

KSB uit Zwanenburg heeft opdracht gekregen voor de uitbreiding van het 100 km ten noorden van Dakar (Senegal) gelegen pompstation Méckhé. De opdracht heeft een waarde van ongeveer drie miljoen euro en omvat de levering van een compleet pompaggregaat, een frequentieregelaar, de noodzakelijke transformator en de automatiseringstechniek alsmede diverse afsluiters. De order behelst verder het uitvoeren van een studie van het hydraulische systeem. De toerentalgeregelde pomp wordt aangedreven door een krachtige 3.300 Volt hoogspanningsmotor met een vermogen van 2.228 kW, die werkt met toerentallen van 950 tot 1.450 per minuut. De elektromotor is met het oog op de zanderige omgeving en de windsnelheden tot 180 km per uur voorzien van waterkoeling. De pomp is met een nieuw ontwikkelde hydrauliek uitgevoerd, die bij vol toerental een opvoerhoogte van 236 meter mogelijk maakt. Drie jaar geleden leverde KSB de apparatuur voor de eerste fase van het project. Het pompstation in Méckhé is een gesloten systeem, waarbij het tussenpompstation direct in de doorgaande pijpleiding is geïntegreerd. Daardoor vervallen weliswaar de onderhoudsintensieve buffertanks, maar de eisen aan de automatiseringstechniek en de monitoring van de installatie zijn erg hoog. Een speciaal voor dit station ontwikkelde regeltechniek zorgt ervoor dat de ongeveer 200.000 ton water in de pijpleidingen zo versneld of afgeremd wordt dat op geen enkele plaats ontoelaatbare onder- of overdrukken optreden. Momenteel ligt de nominale capaciteit van het drukverhogingsstation op ongeveer 190.000 kubieke meter per dag. Als de tweede fase is gerealiseerd, kan de capaciteit toenemen tot 260.000 kubieke meter per dag. De Senegalese hoofdstad Dakar telt momenteel meer dan drie miljoen inwoners. De behoefte aan drinkwater is als gevolg van de bevolkingsgroei de laatste jaren voortdurend gestegen. Behalve uit bronnen in de omgeving van de stad wordt de watervoorziening vooral via twee pijpleidingen geregeld die water uit de rivier de Senegal en het Meer van Guiers aanvoeren. De totale lengte van de pijpleidingen bedraagt zo’n 240 km. De voltooiing van de tweede fase van het project zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 haar beslag krijgen. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

52

H2O / 21 - 2009

Ook de betonnen infiltratiebuizen transporteren en bergen regenwater, maar dat kan nu ook via de buiswand in het grondwater infiltreren. Dat voorkomt uitdroging, ontlast de waterzuivering en vermindert de kans op overstorten tijdens piekbelasting. Om het schone regenwater via de betonnen buizen in de bodem te laten infiltreren, maakt Struyk

Verwo Aqua gebruik van de waterdoorlatende Poriorbuis. Mof- en spie-einden zijn van normaal beton, terwijl het buislijf een poreuze structuur heeft, waar het water doorheen kan sijpelen de grond in. Het gamma poreuze betonbuizen varieert van 400 tot 800 mm doorsnede.

De waterdoorlatende buizen hebben een geïntegreerde rubberringdichting, waardoor het verleggen sneller kan verlopen. Daarnaast voldoen de buizen aan de Belgische Benorkwaliteitseisen conform de voorschriften van de PTV 104-norm. Daarin is de eis van waterdoorlatendheid gesteld op 21,6 m/dag. De infiltratiebuizen van Struyk Verwo Aqua hebben een waterdoorlatend vermogen dat vele malen groter is. In Nederland is momenteel nog geen keurmerk van toepassing op infiltratiebuizen. De buizen voldoen wel aan het Bouwstoffenbesluit. Voor meer informatie: (0495) 534 139.

Asafdichtingen voor deel Oosterscheldekering Rijkswaterstaat vervangt 64 asafdichtingen in de Roompotsluizen door sluisdeuren van IHC Lagersmit, die per stuk ruim 230 ton wegen. Als onderdeel van de Oosterscheldekering moeten deze deuren zonder moeite de Roompotvaargeul kunnen afsluiten. De SUPREME LD afdichting draagt op milieuvriendelijke wijze bij aan de betrouwbaarheid van het systeem. De SUPREME LD is een waterdichte oplossing voor de asafdichting van de loop- en leidwielen van de sluisdeuren. Rijkswaterstaat heeft een order geplaatst voor 64 stuks, uitgevoerd in brons. Half juli zijn de eerste 32 asafdichtingen geleverd. Normaliter is de SUPREME LD uitgevoerd in gietijzer. Er is gekozen voor brons, omdat dit materiaal beter bestand is tegen zeewater. De sluisdeuren staan op ‘onderrolwagens’, die over rails op de bodem lopen met een waterdiepte van circa tien meter. De loopbus maakt deel uit van de constructie en zorgt dat de wentellagers op de juiste plek blijven. Tevens is er bewust

gekozen voor een zandkering om falen door zand en vislijnen te minimaliseren. Rijkswaterstaat en IHC Lagersmit hebben eerder samengewerkt. In 1986 plaatste Rijkswaterstaat al een order voor circa 80 asafdichtingen voor sluisdeurwielen in Hansweert. De Roompotsluizen maken deel uit van de Oosterscheldekering en vormen de verbinding voor het scheepvaartverkeer tussen de Oosterschelde en de Noordzee. Voor meer informatie: Renée van KrimpenBaudesson (0184) 41 15 55.


handel & industrie Nieuwe roestvrijstalen bronpompen ITT Lowara introduceert een nieuwe serie roestvaststalen pompen voor 10 en 12 inchbronnen. De pompen uit de Z10- en Z12-serie zijn ontworpen met het oog op een hoog hydraulisch rendement. Door het gebruik van kwalitatief hoogwaardige materialen is deze serie in hoge mate bestendig tegen corrosie en slijtage, zelfs in agressieve omgevingen. Het gebruik van deze materialen garandeert tevens dat het hydraulisch rendement van de pomp ook op lange termijn gewaarborgd is. Voor zeer agressieve media is bovendien een ‘full-duplex’-uitvoering beschikbaar. De nieuwe serie is verkrijgbaar in vijf afmetingen en biedt een scala aan prestatiemogelijkheden. Het kleinste model is de Z10150 met een nominale opbrengst van 150 kubieke meter per uur; het grootste is de Z12420 met 420 kubieke meter per uur. De volledige serie voorziet in opvoerhoogten tot 545 meter en opbrengsten tot 520 kubieke meter per uur. Het hydraulische ontwerp en het precisiegietwerk met zijn hoogwaardige oppervlakafwerking zorgen voor een efficiëntie die op nagenoeg elk werkpunt tussen 120 en 460 kubieke meter per uur hoger is dan 80 procent. Het gebruik van kwalitatief hoogwaardige materialen, het sterke

ontwerp en de optimale materiaaldikte zorgen ervoor dat de nieuwe Z-serie kan concurreren met traditionele gietijzeren pompen. De Z10 en Z12 zijn onder meer geschikt voor watertoevoer vanuit diepe bronnen, drukverhoging en waterdistributie in civiele en industriële systemen, waterpeilbeheer, bemalen, brandbestrijding en irrigatie. Voor meer informatie: www.lowara.com.

InfraCampus 2010: nieuw congres Rioolsystemen sneller voor de infrastructuur inspecteren De organisatie van InfraTech, de toonaangevende vakbeurs in de grond-, water- en wegenbouw, lanceert InfraCampus: een congres dat zich richt op deskundigen en jongeren binnen de infrastructuursector. InfraCampus speelt in op de behoefte van deze sector aan een jaarlijks platform voor kennisuitwisseling en het onderhouden van contacten. Door InfraCampus in het alternerende jaar van InfraTech te organiseren - op 14 januari 2010 in Ahoy Rotterdam - wordt aan deze wens voldaan. De inhoud van InfraCampus wordt gezamenlijk tot stand gebracht door de CROW, CURNET, Bouwend Nederland, KTB, PIANOo, Regieraad Bouw en De Nieuwbouw. De bundeling maakt het evenement interessant voor iedereen uit de branche. Het thema ‘De infrastructuur ten behoeve van het Olympisch Plan 2028’ speelt een centrale rol binnen alle programmaonderdelen. Om dit prestigieuze evenement te kunnen huisvesten, zal Nederland zich op het gebied

van infrastructuur moeten voorbereiden. Andere onderdelen die in januari aan bod zullen komen, zijn: de ‘grootste brainstorm binnen de infrastructuur’ oftewel een bundeling van denkkracht van 500 deskundigen en jongeren, de InfraCatwalk, diverse masterclasses, met vraagstukken als ‘Hoe creëer je een winnend infrateam?’ en ‘Olympische Spelen 2028, de meest duurzame spelen ooit’. Voor meer informatie: (010) 293 32 07.

Masterclass kabels en buisleidingen Het vakgebied kabels en buisleidingen is bij schoolverlaters vaak onbekend en daarmee ook onbemind. Roos+Bijl heeft samen met Evides en Dura Vermeer Ondergrondse Infra een trainingsprogramma opgezet voor afgestudeerden van het HBO- en wetenschappelijk onderwijs.

Met het onlangs gelanceerde P350 flexitrax draagbare en modulaire tractorsysteem voor gespecialiseerde rioolinspecteurs stelt Pearpoint aannemers in staat onderzoeken sneller en efficiënter uit te voeren. Het P350 flexitraxsysteem is ontwikkeld voor continue inzet en gemakkelijk onderhoud. Door de modulaire structuur zijn alle belangrijke componenten volledig onderling verwisselbaar. Tot de systeemopties behoren een manuele of motorisch aangedreven trommel, drie verwisselbare camera’s en een breed gamma aan wielen en banden. Gebruikers kunnen de kabellengte en de afmetingen van de tractor vastleggen. Het systeem is gebruiksvriendelijk. Pearpoint en Radiodetection (in ‘s-Heerenberg) zijn handelsmerken van SPX Corporation in North Carolina. Voor meer informatie: (0049) 28 51 92 37 20.

De jongeren kunnen gedurende 24 maanden bij een aannemer, een ingenieursbureau en een opdrachtgever werkervaring opdoen. Naast het werk dienen ze een aantal pittige opleidingen te volgen. Gekozen kan worden tussen de richtingen engineering en projectmanagement. De informatiecampagne is onlangs gestart en moet begin volgend jaar de eerste lichting deelnemers opleveren. Evides, Dura Vermeer en Roos+Bijl willen op deze manier een steentje bijdragen aan het aantrekkelijk maken van het vakgebied kabels en buisleidingen. Voor meer informatie: www.afgestudeerdwatnu.nl.

H2O / 21 - 2009

53


Drinkwaterproductie is een complex proces. Veel mensen hebben geen idee wat we achter de schermen doen om elke dag het beste drinkwater uit de kraan te laten komen. Oasen zorgt ervoor dat haar klanten niet alleen vandaag, maar ook in de verre toekomst onberispelijk drinkwater geleverd krijgen. Om dit te bereiken, houden onze specialisten zich bezig met hydrologisch en technologisch onderzoek. Voor deze afdeling zoeken wij een:

Hoofd Onderzoek (WO) Resultaatgericht en met visie Optimalisatie en innovatie van processen op het gebied van drinkwatertechnologie en hydrologie. Daar ligt jouw verantwoordelijkheid als Hoofd Onderzoek. Hierdoor kunnen we immers onze zuiveringsprocessen voortdurend verbeteren. En leren we meer over hoe we ons drinkwater zo vers mogelijk houden, tot aan de tap bij onze klanten thuis. Jij bent de sturende en inspirerende motor van onze afdeling onderzoek. Je toont visie en geeft leiding aan een groep van tien specialisten, die bestaat uit zowel technologen als hydrologen. Ons aanbod Oasen technoloog Weren de Vet bij zijn proefinstallatie op zuiveringsstation Lekkerkerk. Hij onderzoekt waarom ondergrondse beluchting een positieve invloed heeft op de waterzuivering.

Het maximum jaarsalaris voor de functie van Hoofd Onderzoek bedraagt circa â‚Ź 63.000 per jaar, op basis van een 40-urige werkweek en 38 verlofdagen. Uiteraard bieden we je uitstekende arbeidsvoorwaarden. Je sollicitatie

Uitgebreide informatie over deze functie vind je op: www.werkenbijoasen.nl Je uitgebreide cv en sollicitatiebrief kun je sturen naar sollicitatie@oasen.nl en ontvangen we graag voor 16 november 2009. Een eigenwijs drinkwaterbedrijf

Oasen maakt drinkwater voor 750.000 mensen en 7.200 bedrijven in het oosten van Zuid-Holland. Kwaliteit komt daarbij op de eerste plaats. Daarom investeren we voortdurend in onze waterzuiveringsinstallaties en ons leidingnet. We zijn een klein, maar eigenwijs drinkwaterbedrijf.

www.oasen.nl


U hoeft niet langer te kiezen tussen

Flexibiliteit en Sterkte

Distributie Drinkwater

Innovatie en Traditie Innoverend

NIEUW

• Binnenbekleding Ductan • Nieuwe trekvaste verbinding • Diameter gelijk aan kunststof leidingen en toebehoren Traditioneel • Sterk als nodulair gietijzer • Volledig leidingsysteem • Meer dan 150 jaar kennis Eenvoudig • Vermindering van de plaatsingstijd • Grotere binnendiameter • Hergebruik van de plaatselijke grond Duurzaam • Ontworpen voor een levensduur van meer dan 100 jaar • Oneindig recyclebaar • Behoud van de waterkwaliteit Flexibel • Handmatig te verplaatsen en te monteren • Toelaatbare hoekverdraaiing van 6° Sterk • Toelaatbare werkdruk 25 bar • Proefdruk in de fabriek 40 bar


Koersbepalend in water, energie en bodem!

GMB is volop in beweging. Wij stimuleren onszelf en de markt graag om te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de uitdagingen van deze tijd. Uitdagingen die vragen om een open houding, een proactieve opstelling en samenwerking met partijen in de keten. GMB wil voor haar opdrachtgevers een partner zijn die functioneert als verbindende schakel wanneer het gaat om water, energie en bodem. Een multidisciplinaire en betrouwbare partner die denkt ĂŠn doet en daarbij de hele keten als haar werkgebied ziet.

GMB ontwerpt, realiseert en onderhoudt onder meer drinkwater- en afvalwaterzuiveringsinstallaties, pompen en gemalen, waterbergingen, riool- en persleidingen, dijken en kades. We reinigen en saneren (water)bodems en bouwen installaties die afval(water) omzetten in energie. In eigen installaties halen we biogranulaat en energie uit slib. En we realiseren voorzieningen voor een optimale mobiliteit en logistiek, zoals verkeersknooppunten, haventerreinen en loodsen.

Laat u informeren over de nieuwste ontwikkelingen en de koers die GMB vaart. Bel voor meer informatie (0488) 44 94 49 of kijk op www.gmb.eu


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.