nº
42ste jaargang / 27 november 2009
23 /
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
WATER IN DE STAD RISICO VOOR DE VOLKSGEZONDHEID? NEDERLAND WISSELT WATERKENNIS UIT MET JAPAN EN DE VS INTERVIEW MET RIK VAN TERWISGA DRENTHE ALS ‘WATERFABRIEK’
Stadswateren
D
eze uitgave van H2O opent met een artikel naar aanleiding van onderzoek naar eventuele gezondheidsrisico’s door verontreinigd water in de stad. Nu steeds meer gemeenten weer ruimte voor water creëren, neemt ook de kans toe dat - met name - kinderen gaan spelen in en bij dat water of er mee in aanraking komen. Wanneer dat water vervuild is door een riooloverstort of vogel- of hondenpoep, zou dat problemen op kunnen leveren.
Dat onderscheid is van belang, want met de toename van de hoeveelheid kubieke meters water in steden en dorpen wordt het ook steeds belangrijker dat we dat water schoon houden. Het waterschap kan zijn werk nog zo goed doen, als een gemeente een riooloverstort laat bestaan en mensen hun huisdieren laten poepen langs de oever, dan is of wordt datzelfde water een (kleine) bron van een eventueel gezondheidsprobleem.
Het gaat hier dus niet om eventuele gezondheidsrisico’s door een vermeende toename van de kans op het voorkomen van malariamuggen, waar jaren geleden door sommigen voor werd gevreesd. Het gaat om dagelijkse verontreinigingen, meestal veroorzaakt door de mens.
Het onderzoek betreft een pilotonderzoek op kleine schaal. Een uitgebreider onderzoek komt eraan. Maar u en ik als burger kunnen alvast een handje helpen om het water schoon te houden.
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Peter Bielars
inhoud nº 23 / 2009 4
/ Water in de stad risico voor de volksgezondheid? Heleen de Man, Melanie Kuiper, Imke Leenen en Bert Palsma
6 / Japan en Nederland wisselen waterkennis uit Gertjan Medema, Luuk Rietveld, Paul Versteeg en Annemarie van Wezel
8
/ Kennisuitwisseling met de VS op het gebied van klimaatverandering en kustontwikkeling
6
Lilian Bernhardi, Ruurd Schoolderman eb Hans Balfoort
10 / Interview met Rik Terwisga Maarten Gast
12 / Duurzaam waterbeheer op een biolgischdynamische zorgboerderij Sjoerd Kerstens, Hans Mollen, Jack Jonk en Arnold Verbakel
10
14 / Innovatief grondwaterbeheer in Drenthe Marcel Siemonsma, Gerda Brilleman, Willem Koerselman en Jan Willem Kooiman
17 / Waterkansenkaart in lagen Peter Groenhuijzen, Vincent Grond en Marjolein Reijniers
18 / Zoeken naar afnemers van waterijzer Bob Volt en Hay Koppers
36
20
/ ‘Waterketen kan profiteren van computermodellen’ Arie de Niet, Herman Evenblij en Arjen van Nieuwenhuijzen
29
/ Verbetering grondwaterkwaliteit aangetoond door leeftijdbepalingen Ate Visser, Hans Peter Broers, Arne Wim Vonk en Bert Veldstra
33 / Effecten van peikafvoeren op kokerjuffers in laaglandbeken Karin Didderen, Dorine Dekkers en Piet Verdonschot
36 / EWACS: vroegtijdig voorspellen van drijflaagvorming door blauwalgen David Burger, Bas Ibelings, Jasper Stroom en Michelle Talsma
40 / Agenda 41 / Handel & Industrie
Bij de voorpagina: In de buurt van Bodegraven heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland een proef gehouden met een nieuw systeem tegen hoog water: kunststof bakken die aan elkaar gekoppeld een kering vormen. Het betrof in totaal 120 bakken. Rijnland liet 30 cm in vanuit de Oude Rijn. De waterverdedigingslinie was binnen drie kwartier een feit (foto: Nicole Coenen, Movares).
Water in de stad risico voor de volksgezondheid? Water wordt steeds vaker geïntegreerd in het stedelijk gebied. Water kan echter ook gezondheidsrisico’s met zich mee brengen, doordat het water verontreinigd is door overstorten, regenwateruitlaten, vogelpoep, hondenpoep, enz. De vraag is of deze verontreinigingen een risico vormen voor de volksgezondheid. In een pilotonderzoek is op 14 locaties onderzocht of en in welke mate het water fecaal verontreinigd is. Vervolgens is een schatting gemaakt van het risico op maag-darmklachten. Voor de onderzochte locaties bleek dat significante risico’s op maag-darmklachten aanwezig zijn als mensen in contact komen met water in wadi’s of op locaties waar kinderen spelen met water.
I
n nieuwe woonwijken, zoals ‘Blauwe Stad’ en ‘Stad van de Zon’, is wonen aan en recreëren op het water een belangrijk thema. Ook in andere steden, zoals Utrecht, Breda en Sneek, gaan gedempte havens en singels weer open. Voorbeelden van stedelijk water zijn stadsstranden, (speel)vijvers, fonteinen en ‘bedriegertjes’. De motivatie om water terug te brengen in de stad is de gedachte dat water de leefomgeving aantrekkelijker maakt en een positieve invloed heeft op mensen. De vraag is of deze ontwikkelingen een risico vormen voor de volksgezondheid. Grontmij onderzocht samen met STOWA, Universiteit van Utrecht en de gemeenten Groningen, Houten en Nijmegen of gezondheidsrisico’s voor maag-darmklachten aanwezig zijn bij stedelijk water. De resultaten van dit onderzoek hebben aanwijzingen opgeleverd dat bij bepaalde stadswateren gezondheidsrisico’s aanwezig kunnen zijn en welke oorzaken aan deze risico’s ten grondslag liggen. Vervolgens is een gezondheidsrisicoanalyse gemaakt voor verschillende ‘water in de stad’-locaties in Groningen, Houten en Nijmegen. Deze locaties zijn opgedeeld in vier soorten: wadi’s, fonteinen, locaties met speelwater en locaties met recreatiewater (zie kader).
Stedelijk water kan verontreinigd worden door gemengde overstorten, regenwateruitlaten, effluent van rwzi’s, vogelpoep, hondenpoep, enz. Via deze verontreinigingsbronnen komen ziekteverwekkers van mensen en dieren in het water terecht. De microbiologische indicatoren E. coli en intestinale enterococcen kunnen (volgens de Zwemwaterrichtlijn) gebruikt worden om de fecale verontreinigingen van water te meten. In juni en november 2008 zijn de concentraties E. coli en intestinale enterococcen gemeten bij de 14 onderzochte ‘water in de stad’-locaties. Uit de analyse van de monsters bleek dat de concentraties fecale verontreinigingen sterk kunnen variëren (zie tabel 2). De aanwezigheid van hoge concentraties fecale verontreiniging geeft aan dat waarschijnlijk ook ziekteverwekkers in het water aanwezig zijn. Of mensen daadwerkelijk ziek worden van het onderzochte water, is afhankelijk van de mate waarin zij worden blootgesteld aan dat water. Mensen kunnen gezondheidsklachten krijgen als zij water inslikken (bijvoorbeeld bij zwemmen of spelen met water) of inademen (bijvoorbeeld de waternevel van een fontein). Als mensen water inademen, is een kleinere dosis ziekteverwekkers nodig om een infectie te veroorzaken dan bij inslikken. Voor de vier
Bedriegertjes in Nijmegen.
soorten locaties is een schatting gemaakt van het volume waaraan mensen worden blootgesteld (zie tabel 3). De risicoschatting is gemaakt op basis van vergelijking met epidemiologische studies die gedaan zijn voor de Zwemwaterrichtlijn. Bij slechte zwemwaterkwaliteit krijgen meer dan elf procent van de zwemmers maag- en darmklachten; hierbij geldt dan ook een zwemverbod. Bij drinkwater wordt gerekend met een infectierisico van 10-4 per jaar. Dit betekent dat 1 op de 10.000 mensen (0,01%) geinfecteerd mag worden. Hierbij wordt aangenomen dat van deze mensen er één op de tien daadwerkelijk ziek wordt. De kans om ziek te worden van drinkwater is dan 0,001% per persoon per jaar. De Zwemwaterrichtlijn is momenteel het meest realistische referentiemiddel dat beschikbaar is om de gezondheidsrisico’s van stedelijk water in te schatten. Voor het water van ‘water in de stad’-locaties zijn namelijk geen (inter)nationale normen beschikbaar met betrekking tot de microbiologische waterkwaliteit. Daarom is gekozen om voor de fecale verontreiniging op de verschillende locaties te berekenen wat de aanvaardbare blootstelling is volgens de Zwemwaterrichtlijn. Op basis van deze analyse is geschat of het risico op gezondheidsklachten bij incidenteel bezoek aan een locatie groter of kleiner dan elf procent is. Vervolgens is het gemiddelde risico geschat per persoon per jaar per bezoek. De resultaten van deze berekeningen zijn weergegeven in tabel 4.
Floresvijver in Groningen.
4
H2O / 23 - 2009
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het grootste gezondheidsrisico aanwezig is wanneer een kind/volwassene gaat spelen
actualiteit met het water uit een wadi. Dit risico is groter dan elf procent. Bij het spelen met bedriegertjes loopt een kind circa 3 tot 5,5 procent kans op maag-darmklachten. Voor recreatiewater bedraagt de kans op maag-darmklachten voor de recreant één tot 5,5 procent. Het gezondheidsrisico voor spelen in een ‘droge wadi’ bedraagt 0,5 tot 1,3 procent en voor het fietsen langs een fontein 0,005 procent tot 0,01 procent. Deze risico’s zijn berekend per persoon per jaar per bezoek. Bij een keer spelen in een natte wadi is het risico dus ongeveer even groot als bij drie keer spelen met een bedriegertje. Het risico op maag-darmklachten is in beide situaties groter dan elf procent, dit betekent dat van de tien kinderen die op die locaties gaan spelen er waarschijnlijk minstens één ziek wordt.
Wadi Kruisvaardersland in Houten.
Fonteinen Als mensen waternevel van een fontein inademen, kunnen zij ook ziekteverwekkers binnenkrijgen. De kans om hiervan ziek te worden, is groter dan bij het inslikken van water. Bij inademen komen de ziekteverwekkers direct in de longen terecht en worden ze niet gedood door een pH-shock in de maag. Speelwater -> Bedriegertjes Bedriegertjes zijn fonteintjes in de straat die wisselend aan en uit gaan. Kinderen spelen graag met deze bedriegertjes. Vaak wordt voor deze bedriegertjes oppervlaktewater of regenwater (soms drinkwater) gecirculeerd. Het water in de bedriegertjes kan verontreinigd worden door bijvoorbeeld hondenpoep of vogelpoep. Soms is er een installatie die het water van de bedriegertjes zuivert. Uit het onderzoek bleek dat dit niet altijd voldoende is om een goede waterkwaliteit te garanderen. Wadi In een tijdelijke berging voor regenwater kan het regenwater infiltreren in de bodem of vertraagd afgevoerd worden naar oppervlaktewater. Als een wadi vol met water staat, vinden kinderen het leuk om erin te spelen. Uit het onderzoek blijkt dat het water in een wadi zodanig verontreinigd is (waarschijnlijk door foute aansluitingen, vogel- en hondenpoep), dat spelen in het water van een wadi niet verstandig is.
Dit pilotonderzoek is gebaseerd op een zeer kleine set aan meetdata en geeft slechts indicaties van locaties en bronnen waar gezondheidsrisico’s aanwezig kunnen zijn. Op 1 december aanstaande begint een AIO-traject aan de universiteit van Utrecht om de gezondheidsrisico’s van deze en andere ‘water in de stad’-locaties nader te onderzoeken. NOTEN 1) De Man H., M. Kuiper en E. Leenen (2009). Volksgezondheid en water in het stedelijk gebied, gezondheidsrisicoanalyse. STOWA. Rapport 2009-25. 2) Zwemwaterrichtlijn 2006/7/EG (2006). Richtlijn 2006/7/EG van het Europees parlement en de raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG. Publicatieblad van de Europese Unie, 4-3-2006, pag. 37-51.
Heleen de Man (Grontmij / Universiteit van Utrecht) Melanie Kuiper en Imke Leenen (Grontmij) Bert Palsma (STOWA)
Tabel 1: Locaties waar gezondheidsrisico’s in kaart zijn gebracht.
wadi
fontein
speelwater
recreatiewater
Groningen Houten
Piccardthof Kruisvaardersland
Floresvijver bij gemeentehuis
Nijmegen
Grootstal
Takenhofplein
UMCG cascade Bedriegertjes en pomp in centrum Bedriegertjes
Noorderplantsoen Notengaarde & Tiendhoeve Lindenholt
Tabel 2: Concentraties fecale verontreiniging op verschillende soorten locaties.
E. coli (kve/100ml) Intestinale enteroccen (kve/100ml)
wadi
fontein
speelwater
recreatiewater
870-34000 1000-30000
0-450 25-1000
0-4000 0-16000
42-6500 25-40000
wadi
fontein
speelwater
recreatiewater
1-10
0,15-1,2
1-50
1-50
wadi
fontein
speelwater
recreatiewater
ja, bij natte wadi, anders mogelijk 0,5% tot 1,3%
nee
mogelijk
mogelijk
0,005% tot 0,01%
2,8% tot 5,5%
1,1% tot 5,5%
Tabel 3: Schatting van volume van blootstelling aan water via inslikken.
volume (ml)
Tabel 4: Schatting van het gezondheidsrisico op maagdarmklachten.
kans op maag-darmklachten > 11% bij incidenteel bezoek kans op maag-darmklachten*
* Het jaarrisico is berekend als per persoon per jaar per bezoek. Als men bijvoorbeeld tien maal wordt blootgesteld, moet het risico vermenigvuldigd worden met een factor 10.
H2O / 23 - 2009
5
Japan en Nederland wisselen waterkennis uit Nederland en Japan hebben een lange historie samen. Nederland is heel lang Japans’ venster op de wetenschap geweest. Nederlandse ingenieurs hielpen met de aanleg van de watersystemen in Japan. Hoe zit het nu? De situatie in beide landen kent veel parallellen: de hoge urbanisatiegraad en industriële ontwikkeling vergroten de druk op het watersysteem, de opwarming van de aarde beïnvloedt het watersysteem en er is aandacht voor nieuwe technologie, milieu en duurzaamheid. Sommige problemen in Japan hebben we in Nederland al opgelost (bijvoorbeeld in oppervlaktewater), maar op andere terreinen werkt Japan aan oplossingen voor de toenemende druk op het watersysteem waar wij nog minder ver mee zijn, bijvoorbeeld hergebruik van grijs water in de stad, industrie en landbouw. Meer dan voldoende aanleiding om weer (de zesde in de serie) een Nederlands-Japanse workshop over watertechnologie te organiseren, afgelopen maand in Kyoto.
D
e Netherlands - Japan Workshop on Water Technology heeft al een historie van meer dan 18 jaar. De vijfde editie vond echter al weer een tijd geleden plaats, in 2005. Naar aanleiding van een bezoek van een half jaar aan KWR in Nieuwegein nam professor Itoh van de universiteit van Kyoto het initiatief de zesde bijeenkomst te organiseren. Deze bestond uit twee dagen met presentaties uit Japan en Nederland en een dag met excursies. In Kyoto gaat het natuurlijk over verandering van het klimaat en wat dat betekent voor de watersector. De extremere neerslag leidt in Japan tot meer en hogere pieken in de verontreinigingsgraad van de rivieren waaruit drinkwater wordt gemaakt (Takashima, Japan Water Research Center). Men heeft onderzocht welke maatregelen waterbedrijven kunnen nemen om met deze pieken om te gaan, zoals waarschuwingssystemen op basis van sensoring in de rivieren die een innamestop of aanpassing van de zuivering in werking zetten. Voor Nederland zal een warmer en grilliger klimaat leiden tot hogere rivierafvoeren in de winter (overstromingsrisico) en een beduidend lagere afvoer in de zomer (Van de Berg & Zwolsman, KWR Watercycle Research Institute). Dit leidt tot hogere concentraties verontreinigende
stoffen. Ook wordt het rivierwater warmer en gaat de algengroei in de rivieren verder toenemen, wat leidt tot problemen voor het ecosysteem (zuurstofhuishouding en pH) en de drinkwatervoorziening (toxines van cyanobacteriën, nagroei in het drinkwaternet). De klimaatvoetafdruk staat ook in Japan hoog op de agenda, met vergelijkbare broeikasgasemissiereductiedoelen als Europa kent. De watersector levert een klein deel van de broeikasgasemissie, maar dat is nog te reduceren. Productie van lachgas tijdens verbranding van slib en de zuivering van afvalwater vormen de belangrijkste emissiebronnen. Verbetering van de denitrificatie kan de uitstoot terugbrengen.
Duurzaam water(her)gebruik Kyoto vormt samen met Osaka en Kobe een zeer groot aaneengesloten stedelijk gebied in een delta, waar tientallen miljoenen mensen drinkwater betrekken uit een groot meer en de rivier die van dat meer naar zee leidt. Veel van de rioolwaterzuiveringsinstallaties die lozen op dit oppervlaktewater, zijn voorzien van geavanceerde oxidatieve processen (ozon, UV) om de kwaliteit van deze drinkwaterbron bruikbaar te houden voor drinkwaterproductie.
De handelspas die de Shogun in 1609 aan de Nederlanders gaf en die het begin was van bijna 250 jaar exclusieve handels- en wetenschapsbetrekkingen tussen Nederland en Japan.
Verschillende Aziatische megasteden werken via een universitair samenwerkingsverband aan kennisontwikkeling en ontwerp van duurzame water-, afval- en energiesystemen. Japan is al verder dan andere landen in het hergebruik van afvalwater. Membraanbioreactor+-systemen (MBR met een extra zuiveringsstap, zoals nanofiltratie) moeten dusdanig veel probleemstoffen uit afvalwater verwijderen dat het geschikt wordt om te hergebruiken (Yamamoto, Tokyo University). Mitsubishi onderzoekt met de Singapore Public Utility Board of de combinatie van een membraanbioreactor met omgekeerde osmose voor het NEWaterhergebruik van afvalwater goedkoper kan bij een hogere flux (Oda, Mitsubishi Rayon Engineering). In Tokyo levert de combinatie van ozon, coagulatie en keramische membranen een stabiele manier om secundair effluent geschikt te maken voor hergebruik (Noguchi, Metawater). Van slib en andere organische afvalproducten kan een goede organische compost gemaakt worden met behulp van subkritische, natte oxidatie bij hoge temperatuur. Dit is energetisch veel beter dan verbranding (Matsui, Kyoto University). Hergebruik van afvalwater voor drinkwaterproductie is in Nederland niet echt nodig vanwege de lage waterstress. Bovendien kan het het gezondheidsrisico verhogen als het systeem faalt (Rietveld, TU Delft). Gezuiverd rioolwater kan wel worden hergebruikt in de industrie, zoals bij Dow in Terneuzen voor boilervoedingswater. Ook heeft Mitsubishi bij Avebe en Heinz (in Nederland) een systeem voor hergebruik van afvalwater geïnstalleerd. De deelnemers aan de workshop bezochten Namba Parks in Osaka: een groot kantoor-, woon- en winkelcomplex dat het afvalwater uit de keukens hergebruikt, als voorbeeld voor duurzaam (en economisch) omgaan met water. In de kelder van het complex wordt het afvalwater gezuiverd middels actief slib op een drager, membranen, actieve koolfiltratie en chloor. Dit water (500 kubieke meter per dag) wordt hergebruikt voor toiletspoeling en (druppel)irrigatie van het park op het dak.
Zuivering van afvalwater Energiebesparing, reductie van uitstoot broeikasgassen en strengere effluenteisen nopen tot een andere manier van zuiveren. Voor ‘low-tech’ kleine zuiveringssystemen is een rotating biological reactor (voorafgegaan
6
H2O / 23 - 2009
verslag biologische veiligheid van het drinkwatersysteem van Osaka. Net als in Nederland zijn de rivieren in Japan verontreinigd met een spectrum aan chemische stoffen. Met behulp van analytisch-chemische screening en modellering aan de hand van gebruiksgegevens werd het vóórkomen en de risico’s van nieuwe stoffen in de Rijndelta geschetst (van Wezel, KWR).
Desinfectiebijproducten Japan doet veel onderzoek naar mogelijkheden om te voorkomen dat ongewenste bijproducten van desinfectie ontstaan, zoals toxische stoffen of geur en smaak. Er zijn twee complementaire manieren waarop men dit in Japan probeert: verwijderen van precursors met ionenwisseling en verbeteren van de biologische stabiliteit van drinkwater, zodat chloordosering omlaag kan. De AOC-waarden liggen nu nog hoog (60-170 μg Ac-C/l). In proefinstallaties wordt gekeken naar oxidatie en biologische filtratie om dit te verlagen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de AOC-concentraties van het inkomende water al hoog liggen. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat ongeveer tien procent van het ingenomen water uit de rivier Yodo gezuiverd afvalwater is van Kyoto. De verblijftijd van het afvalwater in de rivier is ongeveer vijf tot zes uur. Toch geeft men aan dat het een uitdaging is om chloorvrij drinkwater te distribueren. Tegelijk kijkt men naar de effectiviteit voor de verwijdering van hormoonactieve stoffen (Tsuno, Kyoto University). Belangrijk daarbij is ook om de leidingen goed te onderhouden en, waar nodig, te vervangen. Daarbij is het in Japan ook van belang dat het leidingnet aardbevingsbestendig is. De proefhal van Kunijima in Osaka, waar de waterzuivering van de toekomst wordt uitgeprobeerd.
door coagulatie) een afvalwaterzuiveringsysteem dat weinig energie verbruikt. Voor ‘high tech’ grote afvalwaterzuiveringsystemen is membraantechnologie een goede optie. (Watanabe, Hokkaido University). Nitrificatie van afvalwater vraagt nu om een ruime reactor. High-rate nitrificatie (1,8 kg N/m3/dag) kan door de nitrificatie plaats te laten vinden in een aerobe korrel (doorstroom)reactor (Eguchi, Organo). Baffled membraanbioreactoren kunnen alle stappen (nitrificatie, denitrificatie en verwijdering van koolstof, stikstof en fosfaat) in één reactor combineren. Om aan de Kaderrichtlijn Water te voldoen, is aanvulling van de conventionele zuivering van afvalwater nodig om probleemstoffen te verwijderen. In het WET-onderzoek (Versteeg, STOWA/Hoogheemraadschap van Rijnland) bleek dat actieve koolfiltratie niet zo effectief was (48 procent) in het verwijderen van medicijnresten en hormoonverstorende stoffen. Geavanceerde oxidatie met peroxide/UV of ozon/UV is wel effectief en verwijdert meer dan 95 procent van de stoffen. De ‘voetafdruk’ van geavanceerde oxidatie is ook kleiner dan voor actieve kool. Qua investerings- en operationele kosten komt ozon/UV beter uit, vooral vanwege de lagere energiekosten ten opzichte van peroxide/UV. Wel is de vorming van toxische stoffen als bromaat nog een aandachtspunt
voor de ozon/UV optie. Vanuit Japan werd ook aangegeven (Tsuno, Kyoto University) dat ozon effectief is in het omzetten van EDCs. Wanneer ozon alleen wordt ingezet voor oxidatie (en niet voor desinfectie), kan bromaatvorming in de hand worden gehouden. Dezelfde ervaringen zijn ook in de drinkwaterzuivering van Amsterdam opgedaan (Rietveld, TU Delft).
Risico’s van chemische en microbiologische verontreinigingen De analyse van de microbiologische veiligheid van watersystemen is in Nederland sterk ontwikkeld en in de waterrichtlijnen van de wereldgezondheidsorganisatie opgenomen. Het is een systematische en objectieve manier om preventief en op basis van meetgegevens de veiligheid van drinkwatersystemen (en andere watersystemen) aan te tonen (Medema, KWR Watercycle Research Institute). Deze methode is ook geschikt om scenariostudies te doen, zoals naar de veiligheid van hergebruik van afvalwater (Rietveld, TU Delft). Ook in Japan wordt deze methode nu toegepast om de microbiologische veiligheid van drinkwatersystemen (Nagashio, Hansin water supply) en schelpdier-kweekwater (Masago, Tohoku University) te beschrijven. Kyoto University (Itoh) werkt aan een analyse van de micro-
Aan de technologische ontwikkelingen en de onderzoeksinspanningen zal het in Japan echter niet liggen. De deelnemers bezochten de proefinstallatie van Osaka Waterworks Bureau, waarin drie opties voor de zuiveringstrein van de toekomst werden vergeleken met het huidige zuiveringsproces. Hoofddoel is veilig en lekker water te maken, waarbij bij de smaak met name gelet wordt op desinfectiebijproducten. De onderdelen zijn membraanfiltratie (submerged fibers of keramisch) in combinatie met biologische zuivering, actieve koolfiltratie, geavanceerde oxidatie (ozon/UV) en ozon alleen, zandfiltratie en chloor met UV. Een aparte pilotstraat was gericht op minder gebruik van chemicaliën en energie door meer te manipuleren met microbiologische afbraak. Een indrukwekkende proefhal en inspanning om de drinkwaterzuivering van de toekomst (meer stoffen, strengere eisen) te bepalen. In 2012 vindt de zevende Netherlands-Japan workshop plaats in Nederland. Gertjan Medema (KWR Watercycle Research Institute / TU Delft) Luuk Rietveld (TU Delft) Paul Versteeg (STOWA / Hoogheemraadschap van Rijnland) Annemarie van Wezel (KWR Watercycle Research Institute)
H2O / 23 - 2009
7
Kennisuitwisseling met de VS op het gebied van klimaatverandering en kustontwikkeling In het kader van de viering van vierhonderd jaar handelsbetrekkingen tussen New York en Nederland vond begin september in New York het H2O9-forum ‘Water Challenges for Coastal Cities - From the Dutch Delta to New York Harbor’ plaats. Het doel was mogelijkheden te verkennen voor samenwerking en kennisuitwisseling tussen Nederland en New York betreffende de wateruitdagingen van de 21e eeuw.
D
e Provincie Noord-Holland verzorgde samen met het New York State Department of Environmental Conservation een bestuurlijke discussie en een deskundigensessie met de titel ‘Beheer van het kustgebied in een veranderend klimaat: regulering en veerkracht’. Overige deelnemers waren het ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Hoogheemraadschap van Delfland, Nature Conservancy, het New York City Department of Environmental Protection en het US Army Corps of Engineers. Gesproken werd over de knelpunten met betrekking tot integrale kustontwikkeling in relatie tot klimaatverandering en de verschillen en overeenkomsten tussen de Verenigde Staten en Nederland. Een belangrijke overeenkomst is dat beide landen zich met het oog op de opwarming van de aarde moeten aanpassen aan de stijging van de zeespiegel. De gehanteerde strategie ten aanzien van kustbeheer verschilt.
schade bij erosie en orkanen neemt daarom toe. In het federale beleid wordt de nadruk gelegd op het verminderen van de economische en maatschappelijke gevolgen van overstromingen en op het verzekeren van bebouwing in de risicozone. Het National Flood Insurance-programma geeft standaarden (zoals bouwvoorschriften die gevolgschade beperken) en verzekert het risico van de gevolgen van overstromingen als aan deze voorschriften is voldaan. Overstromingsrisicokaarten vormen de basis voor de berekening van verzekeringspremies. De verantwoordelijkheid om met de gevolgen van overstroming om te gaan, wordt voornamelijk bij de burger gelegd. De taak van de overheid ligt tevens bij het ontwikkelen van rampen- en evacuatieplannen en het informeren van de burger over wat te doen bij een dreigende overstroming. Hierbij gebruikt men goed georganiseerde publiekscampagnes.
Preventie versus risicobeheersing
Publiek versus privaat belang
In Nederland, waar de duinen en dijken als primaire functie de bescherming van het achterland hebben, is ervoor gekozen de kustlijn structureel op de huidige plaats te houden. Het waterveiligheidsbeleid is gericht op preventie met hoge veiligheidsnormen voor bebouwing achter de waterkering. In de VS heeft de kust meestal geen beschermende functie voor het achterland. Er is een grote economische druk om de kuststrook te ontwikkelen en nauwelijks politieke wil om deze ontwikkeling te beperken. De kans op
Waar het Nederlandse kustbeleid gericht is op beschermen en vasthouden, is de aanpak van de VS veel meer gericht op het accepteren van risico’s en het na een ramp snel weer op orde brengen van de samenleving. Dit verschil valt deels te verklaren doordat de gevolgen van een overstroming in Nederland al snel op nationale schaal merkbaar zijn, terwijl ze in de VS meestal lokaal zijn. De kuststrook is daarnaast veelal in handen van particulieren of projectontwikkelaars. Onderhoudsmaat-
In aanwezigheid van verschillende Amerikaanse en Nederlandse bestuurders werd het H209 Forum geopend door staatssecretaris Tineke Huizinga, onder voorzitterschap van professor Cees Veerman.
regelen dienen dus meestal een lokaal of particulier belang. Dit heeft gevolgen voor de organisatie van kustonderhoud: er is geen samenhangend beleid op nationaal- of staatsniveau, en er bestaat geen structurele (nationale) financieringsbron (zoals bij ons). De financiering van kustonderhoud gebeurt op projectbasis, met co-financiering van belanghebbende partijen.
Regionale samenhang In Nederland vervullen de provincies een belangrijke functie in de regionale samenhang tussen ruimtelijke ordening en water. In de VS is ruimtelijk beleid een zaak van de lokale overheid. De staten hebben enige bevoegdheid, maar de federale overheid nauwelijks. Door een combinatie van een overvloed aan ruimte en gebrek aan regie daarop, versnippering van bevoegdheden en een sterke eigendomsrecht-traditie (rechtszaken bij overheidsbemoeienis), is een integrale aanpak van ruimtelijke ordening en water beperkt ontwikkeld en is het lastig klimaatvraagstukken adequaat aan te pakken. Zo bestaan in New York State zo’n 1400 lokale overheden die elk ‘hun eigen ding’ doen aan de kust. Een belangrijke uitdaging daardoor is hoe te komen tot een gedragen visie op (klimaatbestendige) kustontwikkeling en -veiligheid.
Verschillen in beleidsvorming Een ander verschil in beleidsvorming is dat het vaak lagere overheden zijn die met nieuw beleid (zoals klimaatadaptatie) komen, dat - bij gebleken succes of brede acceptatie wordt overgenomen door andere gemeenten en staten, en nationaal. Zo heeft het feit dat 37 staten over een klimaatplan beschikken, geresulteerd in het aannemen van een nationale wet met een voorstel voor een raamwerk voor het nationale klimaatbeleid, dat voorbouwt op hetgeen al op staatsniveau in ontwikkeling is. Op federaal niveau zijn er drie wetten (Clean Water Act, Wetlands Act, Coastal Zone Management Act) die doorwerken in het lokale waterbeleid. Daarnaast hebben de staten soms aanvullende wet- en regelgeving die, in tegenstelling tot in Nederland, strikter mag zijn dan de federale. Veelal geldt dat de staten de verantwoordelijkheden en de uitvoering zoveel mogelijk naar lokale overheden delegeren. Deze hebben daardoor een veel grotere vrijheid om eigen regels vast te stellen dan bij ons het geval is, bijvoorbeeld het vaststellen van ruimtelijke plannen zonder toetsing door de staat. In Nederland proberen we bewustwording en gedragsverandering af te dwingen via
8
H2O / 23 - 2009
verslag
Een deel van het strand van Coney Island is als privé eigendom zeer gewild. De huizen lopen, naar Nederlandse maatstaven, een hoog risico om bij een storm beschadigd te raken. Bescherming is vooral een zaak van de eigenaars zelf. Samenhangende beschermingsmaatregelen zijn moeilijk te nemen vanwege de gecombineerde publieke en private belangen.
belastingmaatregelen (zoals het principe ‘de vervuiler betaalt’). De Amerikaanse overheid werkt vaker met positieve prikkels (subsidies) en marktwerking.
Deskundigensessie Tijdens de sessie met deskundigen werd de Noord-Hollandse kust vergeleken met die van New York/Long Island om mogelijke onderwerpen voor toekomstige samenwerking te bepalen. Kustmorfoloog Rob Steijn (Alkyon) gaf in opdracht van de Provincie Noord-Holland een presentatie over de Noord-Hollandse kust. Gedeputeerde Kruisinga pleitte voor een dubbele aanpak voor een duurzame en veilige toekomst met het oog op klimaatverandering: het op orde houden van de kustverdediging om het achterland te beschermen en tegelijk het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld door dijkversterkingen te combineren met nieuwe natuurgebieden en recreatiemogelijkheden. Landschapsarchitect Steven Slabbers vergeleek de badplaatsen Zandvoort en Coney Island met elkaar. Beide plaatsen zijn door de (lage) zandige kust kwetsbaar voor de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat en toe aan revitalisering na perioden van verwaarlozing. De conclusie luidt dat op verschillende vlakken kennisuitwisseling kan plaatshebben tussen Nederland en de Verenigde Staten.
De VS kunnen leren van ‘onze’ (integrale) planvorming voor de lange termijn en de ‘Leven met Water’-aanpak. Nederland kan leren van de wijze waarop de Amerikanen rampenbeheersing en risicocommunicatie aanpakken en de instrumenten om economische ontwikkelingen in risicogevoelige gebieden te reguleren. Andere vragen die van belang blijken te zijn: Hoe is een balans te krijgen tussen maatregelen voor de lange termijn (klimaatverandering, bescherming van natuurlijke bronnen) en private belangen (vaak economische belangen op de korte termijn)? • Hoe kan meer samenwerking ontstaan tussen betrokken partijen bij besluitvormingstrajecten, projectvoorbereiding en uitvoering? • Hoe kan besef van urgentie voor klimaatadaptatie doorgegeven worden aan de burgers zonder paniek of angst te creëren of de doelgroep ongevoelig te maken? En hoe is politieke wil te verkrijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen? • Hoe kunnen integrale duurzame maatregelen effectief worden geïntegreerd op project- en (lokaal) besluitvormingsniveau en in planvormingsprocessen? Hogere overheden die verantwoordelijk zijn voor deze beleidslijn, •
•
worden vaak gezien als stoorzender en als belemmerend; Wat zijn bewezen maatregelen voor adaptatie en wie betaalt voor welke maatregelen?
Sail 2010 Tijdens de bijeenkomsten in New York zijn gemeenschappelijke punten gedefinieerd voor kennisuitwisseling, zoals (integrale) visieontwikkeling- en planvormingsprocessen voor de lange termijn, klimaatadaptatie, rampenbeheersing en risicocommunicatie. Verkend wordt of Noord-Holland tijdens Sail 2010 een waterconferentie kan verzorgen, waarvoor de Amerikaanse (bestuurlijke en zakelijke) contacten worden uitgenodigd. Lilian Bernhardi (Provincie Noord-Holland) Ruurd Schoolderman (Twynstra Gudde) Hans Balfoort (ministerie van Verkeer en Waterstaat)
H2O / 23 - 2009
9
RIK VAN TERWISGA, VOORZITTER RAAD VAN BESTUUR VITENS:
“Probleem van de drinkwatersector: uitdaging creëren” Vitens is op dit moment het grootste drinkwaterbedrijf van Nederland. Het voorziet 5,4 miljoen mensen in Friesland, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht en enkele gemeenten in Drenthe en Noord-Holland van drinkwater oftewel ruim eenderde van de bevolking. Uit grondwater wordt op meer dan honderd productielocaties per jaar 330 miljoen kubieke meter drinkwater geproduceerd en via een leidingnet van 47.500 kilometer naar de klanten gedistribueerd. Aandeelhouders van het publieke bedrijf zijn de vijf bovengenoemde provincies en zo’n 110 gemeenten. Eind 2008 sloten de terugtredende leden van de Raad van Bestuur van Vitens, Jos van Winkelen en Chris Bruggink, de reeks interviews af van dat jaar in H2O af. Nu een gesprek met de man die op 10 december 2008 het roer van hen overnam: ir. Rik van Terwisga.
Wat is na dit eerste jaar uw indruk van de drinkwatersector?
Hoe zet je een bedrijf aantrekkelijk neer?
“Het beeld dat ik van de sector heb, is hetzelfde als dat van ons bedrijf. In de afgelopen 150 jaar heeft een zeer succesvolle ontwikkeling plaatsgevonden: drinkwater van hoge kwaliteit, een continue levering, weinig lekken en een laag kostenniveau. Zeer betrokken en deskundige medewerkers. Maar dit succes vormt meteen de problematiek van de sector. Er is veel aandacht voor de eigen winkel, er is weinig urgentie om te bewegen als je alles op orde hebt, maar er is dus ook weinig uitdaging. Binnen Vitens heb ik een proces in werking gezet om op zoek te gaan naar de volgende uitdaging.”
“Vakinhoudelijk moet je voorop lopen, moet je continu bezig zijn met innovatie. Daarom is het bijvoorbeeld goed dat Vitens een legionellachip ontwikkeld heeft, waarmee men de aanwezigheid van Legionella na 24 uur kan vaststellen in plaats van na zes dagen. Zo is Vitens ook bezig met de ontwikkeling en innovatie van andere snelle indicatoren. Eind 2010 willen we op internet aangeven wat er in ons water zit. Nu hebben onze klanten nog een blind vertrouwen in ons; in de toekomst zal dat - als het aan Vitens ligt - een bewust vertrouwen zijn. We bereiden een campagne voor om onszelf actief te presenteren, naar de scholen, het publiek en in de media. Dat gebeurt niet zozeer via advertenties, maar via presentaties en overdracht van kennis en informatie. De arbeidsmarkt wordt kleiner en de urgentie om ons als aantrekkelijke werkgever te presenteren dus alleen maar groter. Onze positie ten opzichte van de politiek en de overheid vraagt daar bij aparte aandacht. Ik vind het goed dat Vitens een publiek bedrijf is. Dat is een mooie vorm die past bij onze taak, de combinatie van publiek eigendom en bedrijfsmatig handelen. Maar voor dat laatste moeten we wel de ruimte houden.”
Het gedenkboek over Bovenkarspel laat het belang zien van continue aandacht, voor het heden. “Dat is zeker zo, maar de ervaring in Bovenkarspel zie ik vooral als een stimulans om ons in te zetten voor een betrouwbare drinkwatervoorziening elders in de wereld. Voor wat Vitens samen met Evides in het buitenland doet. In Nederland hebben we de zaak in principe goed op orde. Maar binnen Vitens en binnen de andere drinkwaterbedrijven heb ik een cultuur aangetroffen die nogal risicomijdend is en dat is jammer. Daarom heeft Vitens een ‘veranderagenda’ gemaakt. Er zijn ook voldoende redenen die urgentie voor een andere cultuur creëren. Belangrijkste punt is de opbouw van ons personeelsbestand. De gemiddelde leeftijd bij Vitens is 47 jaar. Dat betekent dat de komende jaren een grote groep ervaren mensen het bedrijf gaat verlaten. We willen heel snel jonge mensen aantrekken, die nu nog met anderen mee kunnen lopen om hun kennis over te nemen. We moeten dan wel aantrekkelijk zijn op de arbeidsmarkt. Het bedrijf kan zich goed presenteren, maar doet het te weinig. Vitens is nu nog vooral een bedrijf van oudere blanke mannen, zeker geen afspiegeling van de huidige samenleving.”
10
H2O / 23 - 2009
Wat ziet u voor bedreiging? “Ik zie een tendens bij de overheid om onze speelruimte steeds verder in te perken. Het dividend dat Vitens zijn aandeelhouders mag uitkeren, is begrensd en de salarissen die we mogen betalen, zijn dat ook. Als dat ook met onze tarieven en onze winstgevendheid gaat gebeuren, blijven er nauwelijks knoppen over om aan te draaien. Dan kun je van bedrijven beter diensten maken en het water gratis ter beschikking stellen en de kosten via de belasting verhalen. Die neiging bij de centrale overheid om onze bewegingsruimte in te perken, vind ik echt verkeerd. We hebben juist sterke bedrijven nodig.
Vitens is nu de grootste en ik vind dat we het aan onze stand verplicht zijn om voorop te lopen, op het gebied van innovatie, communicatie, bedrijfsorganisatie, etc.”
Doet u in het buitenland genoeg? “Vitens heeft onlangs een contract in Malawi afgesloten. Daarmee zijn we als VitensEvides International nu in acht landen actief en verzorgen we het drinkwater voor 25 miljoen mensen. Volgend jaar verhogen we onze eigen bijdrage van één miljoen per bedrijf tot 1,15 miljoen. In vijf jaar willen we deze verder verhogen tot twee miljoen. Die eigen bijdrage is de hefboom om leningen van tientallen miljoenen van ontwikkelingsbanken te krijgen. Met de verhoging hopen we metertijd 50 miljoen mensen te kunnen voorzien van schoon drinkwater. We leveren dan een substantiële bijdrage aan het realiseren van de Nederlandse inzet voor de millenniumdoelen. We zorgen er voor dat onze inzet is afgestemd op het beleid van minister Koenders.”
De ervaring van Vitens beperkt zich tot grondwater. “De problemen met grondwater zijn inderdaad beperkt ten opzichte van die met het oppervlaktewater. Voor Vitens ook een reden om te investeren in het ontwikkelen van kennis van het gebruik van andere bronnen, zoals brak grondwater en oeverfiltratie. In het buitenland hebben we die kennis zeker nodig, maar in Nederland in de toekomst ook. Ook hier zullen veranderingen optreden, in de richting van het gebruik van andere bronnen, maar ook richting waterketen. Allemaal aspecten van ons project ‘Werken aan Vitens 2.0’, werken aan het toekomstige Vitens. Belangrijk daarbij is dat de wil tot veranderen van binnenuit komt. Dat is wezenlijk anders dan wanneer veranderen het idee is van een nieuw bestuur dat een nieuw beleid wil gaan voeren. Toen ik hier een aantal maanden werkzaam was, heb ik alle 1700 werknemers gevraagd ‘Wie wil mij helpen met het ontwikkelen van een veranderproces?’. Uit de reacties hebben we 15 medewerkers geselecteerd. Die hebben we ‘de architecten’ genoemd. Eén dezer dagen komen zij met hun ideeën over de toekomst, met antwoorden op de vragen ‘Wie zijn wij?’ en ‘Wat verwacht de wereld van ons?” “En er zijn allerlei keuzemogelijkheden. Je kunt je primair richten op verhoging van de efficiëntie. Je kunt een hightechbedrijf willen worden. Je kunt je maximaal richten op het sturen van de processen in je bedrijf. Je kunt je activiteiten vooral lokaal ontwikkelen en je zo dicht mogelijk bij je klanten positioneren. Vraag is of je alleen in Nederland werkzaam wilt zijn of ook in Engeland, in Duitsland en Frankrijk bijvoorbeeld. Je kunt je vooral op kennisontwikkeling storten en eigen opleidingen beginnen. Keuzemogelijkheden te over.”
Komt deze groep met uw ideeën? “Neen, ik heb geen invloed op de uitkomst van alle beraadslagingen in deze groep uitgeoefend. Wel op het proces, in die zin dat de groep tot constructief overleg kwam
interview het net. Zoiets moet bij watertransport ook mogelijk zijn. Zulke kennis is ook internationaal belangrijk. Ik besef ook wel dat je ons Nederlands systeem niet zomaar overal klakkeloos kunt toepassen. Maar je kunt wel je kennis ter beschikking stellen aan de rest van de wereld. Ik zit nu in diverse internationale platforms. De drinkwatersector is daarin vaak niet vertegenwoordigd, maar driekwart van de vragen die daar aan de orde komen, blijkt wel over drinkwater te gaan. De Nederlandse drinkwatersector moet daarin veel actiever worden, niet solistisch maar samen met het NWP, de ingenieursbureaus, de waterschappen en de onderzoeksinstituten. Dus een exportproduct zou kunnen zijn hoe je in een complexe delta als de onze een hoge beschaving van de grond hebt gekregen en in stand houdt. Dan gaat het niet over water alleen, maar om water in samenhang met ruimtelijke ordening, milieu, veiligheid, transport, recreatie, etc.”
Welke rol ziet u voor uzelf? “Als voorzitter van de Raad van Bestuur wil ik voorgaan, het voorbeeld geven, over schotten heenkijken en verantwoorde risico’s nemen. Dat alles met het doel het beste uit onze mensen te halen. Wij hebben nu het Vitens College: een centrum voor persoonlijke en organisatieontwikkeling. Daarin besteden we aandacht aan opleiding en begeleiding van medewerkers en aan loopbaanadviezen. De 15 ‘architecten’ over wie ik vertelde, laten ook zien aan hun collega’s welke persoonlijke ontwikkeling mogelijk is. “
Hoe ziet uw eigen loopbaan eruit? “Ik ben in 1957 geboren in Apeldoorn. Van 1976 tot 1983 studeerde ik in Delft constructieve waterbouwkunde en bedrijfskunde. Rik van Terwisga
en niet in discussie verzandde. Het is een avontuur. Het is ook niet erg als er eerst twee of drie alternatieven uitkomen, waarover verder gesproken moet worden. Belangrijk is dat uiteindelijk het hele bedrijf erachter gaat staan, dat alle 1700 medewerkers de veranderingen erkennen.” “Wat ik nog niet verteld heb, is dat Vitens zijn Raad van Bestuur heeft uitgebreid. Ik ben alleen begonnen, maar uitbreiding is steeds de bedoeling geweest. Walter van der Meer (hoofd van Vitens Watertechnologie) en Wolter Odding (onze financiële man) zijn sinds kort de nieuwe leden van de Raad van Bestuur. Water en geld, beide hoofdzaken. Jaarlijks stroomt een half miljard euro door ons bedrijf. Ook die stroom moet goed gestuurd worden. We investeren zo’n tien miljoen euro per maand en ook dit vraagt om een goede processturing, een goede besluitvorming. Belangrijk is dat je weet hoe je een investering terugverdient.”
Waar investeert u op het ogenblik in? “Vitens heeft deze jaren vooral geïnvesteerd in waterkwaliteit. Volgend jaar zijn we zover dat we overal dezelfde kwaliteit water leveren. Vooral in Friesland hadden
we te maken met kleurproblemen, elders met verschillen in hardheid van het water. Volgend jaar behoren die tot het verleden. Op pompstation Spannenburg gaan we methaan uit het grondwater winnen en als energiebron gebruiken. Daarmee brengen we onze uitstoot van kooldioxide voor heel Vitens met een derde terug. Een maatregel om het bedrijf duurzamer te maken. Verder zullen we de komende jaren veel investeren in het leidingnet. Ook daar word je geconfronteerd met vragen. Hoe kom je van een zelfreinigend net naar een ‘intelligent’ net? Wat voor materialen wil je aanhouden? Wil je meer samenwerken met de energiebedrijven? Wil je naar slimme watermeters, die ook informatie over waterstromen doorgeven?”
“Aantrekkelijk worden op de arbeidsmarkt”
Wat is een ‘intelligent’ net? “Dat zijn netten die op het ogenblik in de energiewereld ontwikkeld worden. Netten die uiteraard energie leveren, maar waarin ook energie wordt gewonnen door gebruik te maken van de stromingen in
In zeven jaar een studie afronden was toen nog prima, het gemiddelde lag op 7,5 jaar. Mijn eerste baan was bij Van Hattum en Blankevoort, waar ik projectleider van de aanleg van de metrotunnel bij Spijkenisse ben geweest. In 1986 kwam ik bij Twynstra Gudde in Deventer in dienst, eerst in de bouwpoot, daarna in de gezondheidszorg. Ik ben partner geworden en in 2003 benoemd in de directie. Het leiden van een organisatie - in het geval van Twynstra Gudde zo’n 500 mensen - vond ik interessant. Toen mijn eerste termijn van vijf jaar afliep, heb ik niet gekozen voor een tweede termijn, maar ben ik gaan uitkijken naar een dergelijke functie elders. Dat is Vitens geworden. Wat mij trok, was de combinatie van maatschappelijk belang, complexiteit en internationale ontwikkeling. En het bevalt me hier uitstekend.” Maarten Gast
H2O / 23 - 2009
11
Duurzaam waterbeheer op een biologischdynamische zorgboerderij Zorgboerderij De Beukenhof is een biodynamisch land- en tuinbouwbedrijf in Breda waar mensen met een verstandelijke beperking werken en wonen. Vanuit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid wil de Lievegoed Zorggroep op De Beukenhof de bedrijfs- en huishoudelijke afvalwaterstromen zoveel mogelijk intern hergebruiken. Samen met Waterschap Brabantse Delta en DHV is nagegaan wat de mogelijkheden zijn. Het project laat zien dat realisatie van ‘duurzaamheid’ een integrale benadering vereist, waarbij de nadruk ligt op een verbetering van de kwaliteit van het leven, verrijking van het milieu en waarborging van economische vitaliteit. Duurzaamheid is daarmee meer dan kringloopsluiting alleen.
D
e Beukenhof is sinds 1 september 2008 opgegaan in Stichting de Lievegoed Zorggroep. Deze stichting laat zich inspireren door het mensen wereldbeeld zoals dat ontwikkeld is door Rudolf Steiner. De boerderij levert producten die voldoen aan de keurmerken DEMETER en Skal. Dit levert mogelijk beperkingen op in het mogen toepassen van meststoffen en de behandeling van irrigatiewater. Het sluiten van kringlopen en het op locatie terugwinnen van producten is een ambitie die al langere tijd speelt. Reeds in 1995 is De Beukenhof samen met het waterschap begonnen met de invulling hiervan. Destijds betrof het de aanleg van een helofytenfilter om enkele huishoudelijke afvalwaterstromen lokaal te behandelen. Dit heeft een vervolg gekregen in het project ‘Watergroen 2’, waarvoor de Provincie Noord-Brabant een subsidie verstrekte. Bij de recente nieuwbouw- en renovatieplannen is rekening gehouden met de scheiding van regen-, grijs-, zwart- en proceswater. Hoewel een deel van het huishoudelijk afvalwater nu lokaal wordt gezuiverd, wordt hergebruik ervan beperkt. Dit komt onder andere door de aanwezigheid van medicijnresten, zoals carbamazepine en oxazepam, in de behandelde afvalwaterstroom. Het waterschap heeft in de beleidsnota ‘Zuiveren met ambitie’ het project ‘Afvalwaterzuivering Zorgboerderij Beukenhof’ genoemd als innovatief project gericht op kringloopsluiting en duurzame technologie. Met deze ervaring wilden het waterschap en De Beukenhof weten welke mogelijkheden er zijn om de oorspronkelijke ambitie waar te maken. Vooral het introduceren van duurzaamheid zou centraal moeten staan. In de discussie rond nieuwe sanitatie wordt vaak als belangrijkste doel het sluiten van kringlopen en terugwinnen van grondstoffen (energie, water, mineralen) genoemd, gevolgd door het al dan niet economisch haalbaar zijn ervan. Aan de specifieke wensen en waarden van de gebruiker wordt vaak voorbijgegaan of pas te laat in het traject aandacht besteed. Door aan alle drie componenten binnen de duurzaamheidsdriehoek (mens, milieu en economische vitaliteit) evenveel gewicht toe te kennen, wordt een werkelijk duurzame situatie gecreëerd, zo was het uitgangspunt bij het waterschap en De Beukenhof.
12
H2O / 23 - 2009
Snel werd duidelijk dat een onderscheid bestaat tussen randvoorwaarden (geen risico’s voor volksgezondheid, blijven voldoen aan de relevante keurmerken en geldende wet- en regelgeving) en ambities die vanuit verschillende invalshoeken (waterschap en De Beukenhof ) werden ingebracht. De discussie was aanvankelijk vooral op het geld gericht. Wetende dat ongeveer de helft van het fosfaat en het merendeel van de medicijnresten die dagelijks worden uitgescheiden, aanwezig is in de relatief kleine hoeveelheid urine, is het gescheiden inzamelen en behandeling daarvan een voor de hand liggende keuze. Zodra deze mogelijkheid werd besproken, kwamen echter obstakels als kosten voor renovaties en benodigde ingewikkelde technologieën naar voren. Er werd voorbijgegaan aan de vraag of gescheiden urine-inzameling en terugwinnen van grondstoffen wenselijk was.
Verrassende inzichten Bij onbeperkte financiële mogelijkheden komen verrassende inzichten naar voren. Zo bleek dat voor het gescheiden inzamelen van urine in ieder geval meerdere vraagtekens werden geplaatst bij de impact die dit zou hebben op de cliënten (zowel bij de bouw als bij het gebruik ervan), maar dat een net zo grote beperking voor de biologischdynamische boerderij het gebruik van teruggewonnen struviet was. Vanuit dat biodynamische oogpunt leidt het toedienen van gemineraliseerde meststoffen tot het ‘verwennen’ van de gewassen en het afhankelijk worden ervan. Dit heeft als gevolg dat gewassen minder krachtig en daarom minder gezond worden. Er bleek dus helemaal geen lokale behoefte om fosfaat als struviet uit urine terug te winnen. Een ander voorbeeld was het vergisten van de zwartwaterfractie eventueel in combinatie met dierlijke mest. Het geproduceerde biogas kan worden omgezet in energie en het digistaat kan worden toegepast in de landbouw. Enerzijds is toepassing van een mix van menselijke en dierlijke organische meststoffen sterk gelimiteerd door de uitvoering van de regeling meststoffenwet als gevolg van aanwezige zware metalen (voornamelijk koper en zink) en microverontreinigingen zoals medicijnresten. Anderzijds bleek voor De Beukenhof een belangrijke barrière het toepassen van digistaat an sich. Door het
anaeroob behandelen van een organische afvalstroom verdwijnt volgens onderzoek van Dorian Schmid de levenskracht uit het resterende materiaal en dit leidt er toe dat gewassen minder krachtig zullen worden. Vergisting van mest wordt daarom vanuit het oogpunt van de biologisch-dynamische bedrijfsvoering ontmoedigd. Volgens dezelfde gedachtegang draagt het vitaliseren van gezuiverd water voor hergebruik bij aan de groei van de gewassen en de gezondheid van het vee. Bovendien is het gebruik van flow-forms als vitalisator erg aansprekend en leidt het tot het zichtbaar maken van de watercyclus. Uit deze voorbeelden komt sterk naar voren dat duurzaamheid meer is dan het willen sluiten van kringlopen; het is voor een belangrijk deel iets subjectiefs en in grote mate bepaald door de overtuigingen van de gebruikers. Dit betekent tegelijkertijd dat duurzaamheid kan leiden tot het doen van concessies. Vanzelfsprekend wordt gezocht naar die oplossingen, waarbij de verschillende aspecten elkaar juist versterken in plaats van tegenwerken. Voor Waterschap Brabantse Delta waren belangrijke doelen dat het project tot nieuwe inzichten moest leiden op het gebied van grondstofterugwinning en het verwijderen van medicijnresten uit afvalwater en dat het een demonstratieproject zou worden voor soortgelijke projecten in binnen- en buitenland. De vraag was natuurlijk hoe deze ambities bijdragen aan de duurzaamheid van het project. Het antwoord luidt dat de doelstellingen bijdragen aan de economische vitaliteit van dit type projecten in de toekomst. De economische vitaliteit betreft dus meer dan de exploitatiekosten of datgene wat direct in euro’s uit te drukken is.
Van ambities naar scenario’s De ambities vormden de basis voor het formuleren en het op hoofdlijnen doorrekenen van vijf scenario’s, op benodigde reactorvolumes, herwinbare grondstoffen (water, energie) en operationele en investeringskosten. De scenario’s verschilden daarbij in de mate van grondstofterugwinning. Hierbij zijn in eerste instantie de uiterste scenario’s (minimale en maximale terugwinning) vastgesteld. Later zijn door de projectgroep tussenliggende scenario’s ontwikkeld. In het ‘maximale’ scenario vond bijvoorbeeld gescheiden urine-inzameling, terugwinnen van fosfaat en verwijderen
achtergrond
Zorgboerderij De Beukenhof in Breda.
van medicijnresten, co-vergisten van feces en dierlijke mest en gescheiden inzameling en behandeling in een helofytenfilter van grijswater plaats. In het ‘minimum’-scenario werden alle stromen gemengd en naar de nabijgelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd. Tussenliggende scenario’s varieerden in het al dan niet toepassen van gescheiden urine-inzameling of het vergisten van geconcentreerde organische stromen.
Conclusie De haalbaarheidstudie resulteerde in een variant waarbij het grijswater en opgevangen regenwater lokaal wordt behandeld in een helofytenfilter en na een vitalisatiestap wordt gebruikt als drinkwater voor de koeien en irrigatie van de gewassen, terwijl het zwarte water naar de gemeentelijke riolering wordt geleid. Kenmerkend voor dit scenario was dat de terugverdientijd binnen de gestelde termijn van tien jaar valt, blijvend wordt voldaan aan relevante keurmerken, 30 procent besparing van leidingwater door kringloopsluiting wordt bereikt, het grijswater op locatie wordt gezuiverd en gevitaliseerd én dat het risico dat medicijnresten in de voedselcyclus terecht komen wordt uitgesloten, omdat deze medicijnresten niet in het grijswater aanwezig zijn maar juist in het apart opgevangen zwartwater. Tegelijkertijd blijkt dat het
duurzaamste scenario niet het scenario is waarbij de meest verregaande kringloopsluitingen plaatsvond.
Vervolg Belangrijke vraag is of het project hiermee succesvol is afgesloten. Het onderzoek was heel duidelijk in haar bevindingen, aldus De Beukenhof en het waterschap. Een mogelijke vervolgstap is dan ook het uitvoeren van dit scenario. Tegelijkertijd blijft het, in het bijzonder wat betreft de demonstratiedoelstelling van het waterschap, interessant om op kleine schaal terugwinnen van grondstoffen, zoals struviet, en het verwijderen van medicijnresten te onderzoeken. Deze stap is nu deels afgevallen op basis van de financiële haalbaarheid, maar ook op grond van het biologisch-dynamische karakter van De Beukenhof en de acceptatie van de cliënten. Eventuele vervolgstappen dienen daarom rekening te houden met geleerde lessen. Daarbij kan gedacht worden aan het afkoppelen van urinoirs, zodat geen verregaande renovaties of gebruiksinstructies van ‘no-mix’-toiletten nodig zijn die een impact kunnen hebben op de cliënten. Ook het toepassen van teruggewonnen fosfaten is daarbij geen aparte doelstelling meer. Tenslotte is een derde mogelijkheid de huidige situatie te behouden.
Op dit moment wordt in overleg met de betrokkenen nagegaan welke mogelijkheden er zijn om aan het project het beste vervolg te geven. Alle partijen zijn het er in ieder geval over eens dat de gevolgde integrale procesaanpak de juiste was en deze ook de basis moet vormen voor vervolgstappen. Sjoerd Kerstens (DHV) Hans Mollen en Jack Jonk (Waterschap Brabantse Delta) Arnold Verbakel (zorgboerderij De Beukenhof)
H2O / 23 - 2009
13
Innovatief grondwaterbeheer in Drenthe Een versterkt broeikaseffect, een steeds intensiever gebruik van de boven- én ondergrond, koude-warmteopslag, gesleep met water vanuit het IJsselmeer gedurende droge zomermaanden: in toenemende mate loopt Drenthe met zijn huidige grondwaterbeheer tegen de grenzen van de mogelijkheden aan. Daarom ontwikkelde de Provincie Drenthe met hulp van KWR Watercycle Research Institute een nieuwe visie op het grondwater. Ze wil een duurzaam grondwatersysteem realiseren dat tegelijkertijd meer dan nu mogelijkheden biedt om dat grondwater ook te gebruiken zónder daarbij de grondwatervoorraad of -kwaliteit onomkeerbaar te beïnvloeden. De strategie bestaat eruit dat de provincie de grondwatervoorraad onder het Drents Plateau vergroot en gaat benutten, bijvoorbeeld voor de drinkwatervoorziening, landbouw en natuur. In stedelijk gebied is het grondwater nodig voor economische ontwikkeling, zoals levering van koude en warmte of waterkwaliteit op maat. Op die manier wil de provincie water besparen en creëert ze mogelijk perspectieven voor levering van water buiten de provinciegrenzen: Drenthe als ‘waterfabriek’.
D
e strijd tegen het water heeft ertoe geleid dat Nederlanders de competentie om water zo snel mogelijk af te voeren inmiddels tot in de perfectie beheersen. Zonder deze competentie te willen bagatelliseren, ervaren ondergetekenden ook de keerzijde ervan regelmatig. Want ondanks een behoorlijk neerslagoverschot, ondanks het feit dat Nederland in een delta ligt en ondanks al onze competenties op het gebied van waterbeheer, zien we steeds vaker watertekorten optreden. Water afvoeren: misschien zijn we er wel een beetje té goed in geworden. Ook in Drenthe verwachten we in de toekomst steeds vaker geconfronteerd te worden met schaarste aan schoon grondwater, ondanks de relatief gunstige geohydrologische situatie. Met kleine aanpassingen in het beheer van het grondwater lossen we deze problemen niet op. We hebben een nieuw denkmodel nodig voor het omgaan met (grond)water. De Provincie Drenthe stelde daarom bestaande denkmodellen over grondwaterbeheer ter discussie en maakte een ontwerp voor een nieuwe grondwatervisie. Daarbij zijn zoveel mogelijk belanghebbenden en andere deskundigen betrokken: medewerkers van waterschappen, drinkwaterbedrijven, natuurbeschermers, landbouw, ingenieursbureaus, etc. KWR Watercycle Research Institute verzorgde de inhoudelijke ondersteuning en was verantwoordelijk voor de rapportage en de procesbegeleiding.
Kwaliteit én kwantiteit In de visie van de Provincie Drenthe staat de waarde van het grondwater centraal: zowel de kwaliteit als de kwantiteit. Niets nieuws onder de zon, zult u zeggen. Zij het dan dat dit abstracte begrip ditmaal concreter is vertaald naar de praktijk en zo belangrijke nieuwe inzichten opleverde. Deze vertonen overigens opvallende gelijkenis met een 13 jaar geleden ontwikkeld concept, dat echter nog nooit werd toegepast1).
14
H2O / 23 - 2009
De kwaliteitswaarde van (grond)water is afgeleid uit vijf criteria: chemische kwaliteit, hygiënische betrouwbaarheid, temperatuur, smaak en kleur. Op basis daarvan heeft afvalwater een veel lagere waarde dan schoon grondwater, terwijl drinkwater de hoogste waarde vertegenwoordigt. Door water te zuiveren kan er waarde aan worden toegevoegd. Dat kost echter energie (voor zuivering en transport), vereist chemicaliën en levert afvalstoffen op. Het ‘opwaarderen’ van water moeten we dus uit milieu- en kostenoogpunt zoveel mogelijk zien te voorkomen. Water kan ook waarde verliezen, bijvoorbeeld wanneer het wordt gebruikt voor bepaalde functies of wanneer het zich mengt met water van een lagere kwaliteit. Grondwater dat zich mengt met oppervlaktewater, neemt de lagere kwaliteit en waarde aan van het oppervlaktewater. Menging van watertypen moeten we dus óók zien te voorkomen, omdat het mengproduct van twee watertypen altijd de kwaliteit heeft van het kwalitatief ‘laagwaardigste’ watertype. Vervolgens wordt bepaald welke kwaliteitseisen de gebruiksfuncties stellen. Bepaalde functies stellen hoge eisen aan de waterkwaliteit, zoals persoonlijke verzorging en natte natuur. Andere gebruiksfuncties zijn minder veeleisend, zoals koeling. De Provincie Drenthe hanteert het uitgangspunt dat water van een bepaalde kwaliteit in principe alleen gebruikt wordt voor functies waarvoor die kwaliteit ook daadwerkelijk noodzakelijk is. Voor koelwater wordt dus oppervlakte- of regenwater gebruikt, maar zeker geen hoogwaardig grondwater of drinkwater. Dit voorkomt dat nodeloos veel geld en energie gestoken wordt in het opwaarderen van water en de provincie opgezadeld wordt met de afvalstoffen die daarbij vrijkomen.
De wat defensieve vraagstelling ‘wat kan Drenthe doen voor het grondwater?’ werd in de loop van het traject omgedraaid in de offensievere ‘wat kan het grondwater doen voor Drenthe?’. Dit vanuit het besef dat bij veel van de provinciale ambities grondwater een ondersteunende rol kan spelen, en dat daarvan momenteel nog te weinig gebruik wordt gemaakt. Lange tijd was een economisch sturingsmodel prominent onderdeel van de visie, maar dit bleek uiteindelijk door gebrek aan draagvlak en praktische bezwaren niet houdbaar.
tot infiltratie. Dit water stroomt af naar de beken en verliest bij ‘uittreden’ in het oppervlaktewater een deel van zijn waarde. Tegelijkertijd bestaat op andere plaatsen in Drenthe behoefte aan schoon grondwater, zoals de drinkwaterwinning, natuur en landbouw. De provincie wil graag kwelwateroverschotten gebruiken voor dergelijke functies wanneer die hun ‘werk’ voor de natte natuur hebben gedaan. Dat is geen eenvoudige zaak. Het vergt een andere wijze van waterbeheer, waarbij grondwater als het ware wordt ‘geoogst’ net voordat het uittreedt in het oppervlaktewatersysteem. Dat zal lang niet overal kunnen - maar waar het kan, wil de provincie het gaan doen.
Cascadering
Waardeverlies
De grondwateroverschotten zijn er vaak in de winter, de tekorten in de zomer. De Provincie Drenthe overweegt de wateroverschotten ‘s winters te conserveren om ze in de zomer te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld door het grondwater op te slaan in de bodem en het op weg van bron naar de put in het landschap zo veel mogelijk te vertragen.
Momenteel voert de Provincie Drenthe water af dat helemaal nog geen functie heeft gehad. Op de hogere gronden (Drents Plateau, Hondsrug) komt nuttige neerslag
Het zo veel mogelijk vertragen van het proces waarbij water van ‘de bron’ terecht komt in ‘de put’ (afvalwater) wil de Provincie
achtergrond Drenthe doen door cascadering of serieschakeling van twee of meer gebruiksfuncties van het water. Het gaat daarbij om het zo veel mogelijk sluiten of op elkaar laten aansluiten van watercycli. Bij cascadering stelt de provincie vast of water na een bepaald gebruik nog een restwaarde heeft, en die restwaarde probeert ze vervolgens te benutten. Zo is koelwater na gebruik nog uitstekend geschikt voor functies waarbij hygiënische betrouwbaarheid en temperatuur geen rol spelen, zoals het doorspoelen van toiletten. En kan proceswater na gebruik door het ene bedrijf wellicht nog gebruikt worden als proceswater door een ander bedrijf dat minder hoge eisen aan het water stelt. Het benutten van de restwaarde van water is vergelijkbaar met het benutten van restwarmte in de energiesector. Om de restwaarde van water optimaal te benutten, moet de (volgorde van) gebruiksfuncties goed op elkaar afgestemd worden. Zo vervalt de waarde in kleine stapjes in plaats van in één grote stap. Hiermee wordt nodeloos ‘opwaarderen’ van water voor verschillende functies voorkomen.
Ruimtelijke consequenties Deze afstemming heeft grote consequenties voor de ruimtelijke verdeling van functies: daarbij is een betere afstemming nodig op de kenmerken van het (grond)watersysteem. In het brongebied treedt voeding op van het grondwatersysteem. De bescherming van de kwaliteit van het grondwater in de infiltratiegebieden vergt veel aandacht: het infiltratiegebied is immers de (schoon)waterfabriek van Drenthe. Dat betekent dat in infiltratiegebieden weinig ruimte zal zijn voor gebruiksfuncties die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden. Door het ‘verloofen’ van naaldbossen in de infiltratiegebieden kan meer water opgeslagen worden in de bodem. Het opzetten van beekpeilen rondom het Drents Plateau draagt ook bij aan het opslaan van grondwater. In de middenloop is het grondwater als kwel van grote waarde voor de natuur. Langs de benedenloop, aan de rand van het Drents plateau, kan de provincie grondwater winnen voor drinkwater of andere hoogwaardige functies. Met name in het Hunzedal lijken daarvoor mogelijkheden te liggen. Nergens liggen infiltratiegebied en kwelzone zo dicht bij elkaar. Bij het toepassen van cascadering is de uitdaging om op bedrijventerreinen te zoeken naar combinaties van bedrijven of activiteiten die het gebruik van de ‘restwaarde’ van water mogelijk maken.
Het hart van het Drentse plateau en de Hondsrug zijn inzijggebieden. Door het vasthouden van water aan het oppervlak (verloofing, opzetten peilen) wordt een zo groot mogelijke grondwatervoorraad opgebouwd. Naast de aanvulling van het grondwater is de bescherming van de kwaliteit van het grondwater van belang. Deze kan bedreigd worden door stoffen die met infiltrerend grondwater worden meegevoerd. Het water uit het centrale Drentse inzijggebied komt vooral ten goede aan de natuur in de beekdalen (via kwel) en aan de landbouwgebieden (grondwaterpeil). Het benutten van grondwater uit het centrale inzijggebied voor de drinkwatervoorziening kan alleen langs de randen van het Drents plateau. Het inzijggebied op de Hondsrug is van belang voor de natuur en grondwaterwinning in het Hunzedal. Voor het Hunzedal is de opgave om na te gaan in hoeverre door andere vormen van landbouw of door functiewijziging de grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening kan worden vergroot. Dit vraagt een integrale uitwerking. In veenkoloniale gebieden kunnen boeren landbouw met energiewinning combineren. Energie uit windmolens, zonnecellen, etc. kan worden opgeslagen onder de daar aanwezige leemlagen. Het is op dit moment niet duidelijk of de aanvoer van water voor de landbouw uit de Drentse kanalen op de lange termijn mogelijk blijft. De Provincie Drenthe streeft ernaar meer water vast te houden in het gebied en onderzoekt de rol die het Hunzedal kan spelen bij de watervoorziening van de veenkoloniën. Voor Emmen, Hoogeveen en Meppel zet de Provincie Drenthe in op het benutten van grondwater voor economische activiteiten. De economische ontwikkeling van het gebied (langs de A32 en A37) kan worden versterkt door levering van warmte en koude uit grondwater en de levering van een waterkwaliteit op maat. Het stedelijk gebied in het noorden van Drenthe leent zich bij uitstek voor grootschalige toepassing van koude-warmteopslag. Dit gebied is minder geschikt voor grootschalig gebruik van grondwater voor economische activiteiten vanwege mogelijke effecten op natuur. De Provincie Drenthe stimuleert de gebiedsgerichte aanpak in stedelijk gebied in de vorm van bijvoorbeeld gemeentelijke masterplannen voor de ondergrond. Afb. 1: Waterkaart van Drenthe.
Koppelen van water aan energie Grondwater en ondergrond kunnen ook een rol spelen voor duurzame energievoorziening. De opwekking en opslag van duurzame energie maakt momenteel een sterke ontwikkeling door. De Provincie Drenthe verwacht dat die tendens doorzet. De ondergrond en het grondwater zullen daarin een veel bepalendere rol spelen dan nu het geval is. Bij koude-warmteopslagsystemen wordt grondwater gebruikt als transport- en
opslagmedium. Dit vergt geen innovatieve techniek. Toch valt nog veel aan de ondergrondse energieopslag te optimaliseren. Zo zijn er op dit moment vooral veel kleinschalige kwo-systemen (per bedrijfsgebouw). De Provincie Drenthe streeft naar grotere installaties die hele bedrijventerreinen of
woonwijken van energie voorzien, bij wijze van nutsvoorziening, maar alleen zó dat er geen onomkeerbare effecten ontstaan in de ondergrond. Daarvoor zullen in Drenthe richtlijnen en kaders opgesteld gaan worden.
H2O / 23 - 2009
15
die grondwater willen benutten of gebruiken om bepaalde doestellingen te bereiken. De gebruiker zal zijn tijdelijk eigendom in goede staat willen houden omdat alleen dan de waarde ervan optimaal benut kan worden. Bovendien biedt een goed ‘rentmeesterschap’ de beste garantie dat de concessie die altijd tijdelijk is - later verlengd kan en zal worden. Op die manier houdt de provincie grip op de ruimtelijke ontwikkelingen.
In de benedenloop van de Hunze liggen mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe grondwaterwinningen, zonder dat schade optreedt aan de waardevolle natuur.
Naast kwo-systemen is er nog iets om rekening mee te houden: (collectieven van) ‘energieboeren’, die energie opwekken en verkopen als rendabele boerenbedrijfsvorm. Duurzame energie uit zon, wind, bodem, biomassa én water slaan zij ondergronds op om later te verkopen. Boeren worden daarmee zelfvoorzienend ten aanzien van hun energiegebruik en kunnen bovendien energieoverschotten verkopen aan derden. De rentabiliteit van het boerenbedrijf zal daardoor stijgen. Ook hier geldt: bij de uitwerking zal duurzaamheid van het gebruik van de ondergrond veel aandacht vergen.
Gebiedsgerichte uitwerking Zelfs een relatief kleine provincie als Drenthe kent veel diversiteit, zowel in samenstelling van de ondergrond als in gebiedsproblemen en ambities. Daarom verlaat de Provincie Drenthe de generieke beleidsinsteek en legt ze veel meer dan tot nu toe de nadruk op gebiedsgericht beleid. Ze onderscheidt daarbij laagdynamische functies in het landelijk gebied en hoogdynamische
functies in stedelijk gebied. In het landelijk gebied richt ze zich op de aanvulling van het grondwater, grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening en de watervoorziening van de landbouw. In stedelijk gebied benut ze grondwater vooral voor economische ontwikkeling en energie.
Realisatie De grondwatervisie van de Provincie Drenthe raakt het ruimtelijk-economisch domein. Het vergt boven- én ondergrondse ruimtelijke ordening. Dat betekent dat ze afscheid neemt van de huidige grondwatergeordende sturing. Die maakt plaats voor een meer ruimtelijke sturing. Eén van de belangrijkste vraagstukken betreft de wijze waarop de ruimtelijke sturing ingevuld moet worden. Het is interessant om te onderzoeken of het zinvol is om in de toekomst de ondergrond en het grondwater via een concessiestelsel te verpachten aan gebruikers. Nu gebeurt dat - via de Grondwaterwet - feitelik al voor de drinkwatervoorziening. Verpachting kan ook aan gebruikers
Op het industriegebied van Emmen wordt onderzocht of de proceswaterketens van afzonderlijke bedrijven op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat de restwaarde van het proceswater optimaal wordt gebruikt.
Mede gezien het innovatieve karakter van de grondwatervisie zal veel (nieuwe) kennis van ondergrond en grondwater nodig zijn. De Provincie Drenthe wil daarvoor een kenniscentrum in het leven roepen dat kennis vergaart over de opbouw van de bodem, de kwaliteit van het grondwater, de optredende (bodem)processen, effecten van ingrepen in de ondergrond of het grondwatersysteem en de mogelijkheden en beperkingen voor allerlei activiteiten. Het kenniscentrum zou ook de monitoring moeten uitvoeren die noodzakelijk is voor een goede beleidsevaluatie.
‘Stip op de horizon’ De Provincie Drenthe heeft behoefte aan een ‘stip op de horizon’ die de komende decennia richting geeft aan haar handelen. Daarom blikt ze in deze visie bewust ver vooruit, zo’n 50 jaar. De hier geschetste visie zal niet van vandaag op morgen kunnen worden uitgevoerd. Maar ze geeft wel richting aan de activiteiten, waardoor de Provincie Drenthe stapsgewijs naar het geschetste streefbeeld toe kan groeien en ze ontwikkelingen kan tegengaan die het bereiken van het streefbeeld zouden belemmeren. De nu voorliggende grondwatervisie is bepaald nog geen eindproduct. Al werkende zal deze visie nog verder geconcretiseerd worden en op basis van praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen verbeterd worden. Het realiseren van de grondwatervisie vergt een enorme transitie voor de provincie én alle gebruikers van de ondergrond. Het is onmogelijk nu al te voorzien welke problemen zullen opduiken, maar het zullen er ongetwijfeld vele zijn. Die kunnen technisch-wetenschappelijk van aard zijn, maar evengoed verwacht de provincie dat sociale innovaties noodzakelijk zullen blijken, bijvoorbeeld op het niveau van bestuur, beleidsprocessen of juridische zaken. De Provincie Drenthe zal alle betrokkenen bij het grondwater bij dit transitieproces blijven betrekken. Marcel Siemonsma en Gerda Brilleman (Provincie Drenthe) Willem Koerselman en Jan Willem Kooiman (KWR Watercycle Research Institute) NOTEN 1) Koerselman W., J.W. Kooiman en J. Peters (1996). Verboden schoon water te lozen; nieuwe impulsen voor integraal waterbeheer. Kiwa Onderzoek & Advies. SWI 96.196. Inzending voor een door STOWA uitgeschreven prijsvraag ter gelegenheid van haar 25 jarig bestaan.
16
H2O / 23 - 2009
achtergrond Waterkansenkaart in lagen Waterkansenkaarten worden in een aantal gemeenten gemaakt om de integratie van water en ruimtelijke ordening te ondersteunen. Ze bestaan vaak uit één kaart met de belangrijkste randvoorwaarden en mogelijkheden voor die integratie. Hiermee wordt in veel gevallen geen recht gedaan aan de complexiteit van de situatie. Informatie over de ondergrond, het watersysteem en de gebiedsspecifieke hydrologische eisen ontbreken. Daarnaast worden soms uitspraken gedaan over de geschiktheid voor functies, waarbij voorbij wordt gegaan aan de vele ruimtelijke mogelijkheden om functies te realiseren en te combineren.
A
quaRO is een pagina op internet die de integratie van water en ruimtelijke ordening stimuleert (zie kader). In AquaRO wordt de waterkansenkaart beschouwd als een verzameling thematische gebiedskaarten, waaruit per locatie de relevante informatie als een satéprikker bij elkaar wordt geprikt. De gemeenten Nijmegen, Tiel én West Maas en Waal gebruiken deze informatie inmiddels. Maar ook voor het rivierengebied en de rest van de provincie Gelderland is al veel informatie beschikbaar.
In de locatietoets zijn 14 thema’s onderscheiden. Deze zijn afgeleid van de Handreiking Watertoets van het RIZA uit 2003 en geordend op drie schaalniveaus: regio/systeem, plangebied en structuren in het plangebied. Per thema worden zowel de risico’s als de mogelijkheden op integratie van water en ruimtelijke ordening aangeduid. Dit houdt in dat de waterkansenkaart binnen AquaRO uit 28 kaarten bestaat. De risico’s en mogelijkheden hebben dus betrekking op het waterbeheer richting ruimtelijke ordening en omgekeerd vanuit ruimtelijke ordening naar het water. Een waterkering binnen een plangebied geeft risico’s, omdat hierin vanuit veiligheidsoogpunt nadrukkelijk rekening moet worden gehouden. Een waterkering binnen een plangebied geeft veelal ook mogelijkheden tot integratie vanuit de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld de werking als drager of inspirator van de ruimtelijke structuur, als recreatieve route, als inspirator voor dijkbebouwing, als ecologische verbindingszone, etc. Door de mogelijkheden die dit biedt effectief te benutten, kan de ruimtelijke identiteit en kwaliteit van het plan verhoogd worden. Ook kunnen dan soms risico’s worden opgelost door mogelijkheden te verzilveren.
Binnen de deelkaarten geven kleuren de risico’s en kansen aan. Rood betekent dat sprake is van een risico dat de haalbaarheid van een ruimtelijk plan kan ondermijnen. Oranje wil zeggen dat in deze zone juridische beperkingen gelden waaraan aandacht besteed moet worden maar die over het algemeen niet van doorslaggevend belang zijn voor de haalbaarheid van het plan. Het overige gebied is groen; daar gelden geen beperkingen (zie tabel hieronder). Bij de kansenkaarten worden de kleuren donkerblauw, lichtblauw en wit gebruikt. Donkerblauw staat voor mogelijkheden die voor het grijpen liggen. Met lichtblauw worden de overige mogelijkheden onder de aandacht gebracht. In de witte gebieden zijn geen bijzondere mogelijkheden aanwezig. Een gebruiker kan een plangebied intekenen. Na het klikken op de knop ‘voer de locatietoets uit’ verschijnt een overzicht met risico’s én mogelijkheden. Aanvullend kan detailinformatie worden ingewonnen. Ook is er een koppeling naar de betreffende risico- of kansenkaart. Bij de kansenkaart voor het thema ‘infiltratie hemelwater’ wordt dan gewezen op de soorten wadi’s, doorlatende bestratingen, technische voorzieningen en ook op mogelijkheden voor specifieke architectuur.
Ervaringen Met de locatietoets krijgt een ieder snel inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de locatie, niet alleen waterdeskundigen maar juist ook de niet-waterdeskundigen zoals ontwikkelaars en projectleiders in de ruimtelijke ordening. Zij kunnen hierdoor - al voordat ze met een plan beginnen - rekening houden met extra aandacht voor water als dit nodig is en hiervoor deskundigen inschakelen en contact opnemen met betrokken overheden zoals waterschap en gemeente. Dit voorkomt verrassingen tijdens het planproces en dure noodoplossingen.
AquaRO is een project van ‘Leven met Water’. De belangrijkste financiers zijn verder Waterschap Rivierenland, Provincie Gelderland en het ministerie van VROM. Waterschap Rivierenland is de formele opdrachtgever. De inhoudelijke en procesmatige sturing gebeurt door een projectgroep, waarin naast het waterschap de Provincie Gelderland, Vitens en de gemeenten Nijmegen, Tiel en West Maas en Waal vertegenwoordigd zijn. In de projectgroep zitten ook de adviesbureaus Grontmij (hydrologie), GrondRR - landschapsarchitect (ruimtelijke ordening) en Guido Starmans Advies (implementatie).
Voor ontwerpers biedt de locatietoets een eerste inzicht in randvoorwaarden en mogelijkheden die vanuit water voor het plangebied van toepassing zijn. De onderwerpen die van belang zijn, kunnen ze vervolgens verder uitwerken. Voor waterdeskundigen scheelt de locatietoets veel werk, omdat direct inzichtelijk wordt welke belangen binnen het plangebied spelen en welke mogelijkheden hier tegenover staan. Dit voorkomt eigenhandig speurwerk. Omdat de informatie van gemeente, waterschap en provincie in AquaRO en de locatietoets is samengebracht, is de informatie die anders via verschillende organisaties (waterschap, gemeente, provincie) en door interpretatie verkregen moet worden, nu overzichtelijk bij elkaar gebracht. Dit bevordert de integratie en samenwerking tussen waterbeheerders en ruimtelijk ordenaars. Peter Groenhuijzen (Grontmij / Hogeschool Van Hall Larenstein) Vincent Grond (GrondRR landschapsarchitect) Marjolein Reijnierse (Waterschap Rivierenland)
Criteria voor de risico- en kansenkaarten (op regionaal niveau).
H2O / 23 - 2009
17
Zoeken naar afnemers van waterijzer In veel gevallen komt bij de drinkwaterproductie ijzer(hydr)oxide vrij als suspensie (waterijzer). De Reststoffenunie Waterleidingbedrijven, opgericht door de (toenmalige) 24 waterbedrijven in Nederland, spant zich in om waterijzer de status te geven van bijproduct binnen de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Ook heeft de Reststoffenunie in de loop der jaren in nauwe samenwerking met de drinkwaterbedrijven een afzetmarkt ontwikkeld voor waterijzer. De waterbedrijven krijgen er dus een rol bij, namelijk als leverancier van een grondstof. Dit vraagt om een andere manier van bedrijfsvoering. Kwaliteit, kwantiteit en leveringsbetrouwbaarheid is dan van toepassing op het product waterijzer. Voor Vitens was dat aanleiding de markt nader te laten verkennen: welke eisen worden gesteld aan de grondstof, welke prijs wil de klant betalen, waar bevinden de afnemers zich en hoe maken we de markt duidelijk dat we iets te bieden hebben?
V
itens wil deze opkomende markt via Reststoffenunie bedienen vanuit de eigen milieudoelstelling, duurzaam ondernemerschap én als mogelijkheid om de integrale kosten van het waterbedrijf te reduceren. Om deze markt (duurzaam) te kunnen bedienen, staat Vitens echter voor de vraag welke investeringen te rechtvaardigen zijn. In november 2007 voerde Reststoffenunie een strategiestudie uit om richting geven aan de watersector: hoe om te gaan met de markt voor het afzetten van waterijzer. Deze notitie was voor Vitens aanleiding intern de discussie aan te gaan of het deze afzet op wilde pakken. Vitens wil duurzaam ondernemen als het gaat om reststoffen. Bovendien wordt in het kader van een interne inkoopoptimalisatie bij alle leveranciers gekeken naar de mogelijkheid van lagere kosten door efficiëntie of innovatie. Het waterbedrijf koos uiteindelijk samen met Reststoffenunie voor een vérgaande optimalisatie in het afzetten van waterijzer.
Achtergrond Reststoffenunie ontzorgt de aangesloten drinkwaterbedrijven aangaande alle reststoffen, waaronder waterijzer, zoals deze vrijkomen bij het bereidingsproces van drinkwater. In de beginjaren van de Reststoffenunie waren, zowel vanuit wetgevingstechnisch oogpunt als vanuit de marktomstandigheden, de afzetmogelijkheden beperkt tot de toepassing in een werk of afvoer naar stortinrichtingen. Beide oplossingen kosten veel geld en zijn als zodanig niet-duurzaam. De laatste vier tot vijf jaar is dit veranderd. De kwalificatie voor waterijzer als bijproduct loopt, maar nu reeds wordt waterijzer op grote schaal in de markt voor ijzerzouten afgezet. De activiteiten van Reststoffenunie hebben ertoe geleid dat op dit moment, voor diverse (duurzame) toepassingen, een vraag vanuit de markt is ontstaan naar waterijzer, waardoor nu een vergoeding wordt betaald voor de levering ervan. Om een serieuze vervanging voor een primaire grondstof te kunnen zijn, is stabiliteit in kwaliteit en in kwantiteit essentieel, evenals de leveringszekerheid.
Bedrijfsvoering In de drinkwatersector zien velen het waterijzer nog steeds als een stof waar men met zo min mogelijke inspanning vanaf
18
H2O / 23 - 2009
wil. Het was dan ook even moeilijk wennen aan het idee dat de markt eisen stelt aan dit restproduct. Niet dat Vitens beschikt over een grote set vrijheidsgraden op het gebied van de kwaliteit en kwantiteit van het waterijzer per productiebedrijf, maar wel over veel productiebedrijven met verschillende ‘bruikbare’ kwaliteiten. Op het gebied van de bedrijfsvoering van de opvang en behandeling van het ijzerhoudende spoelwater is nog veel verbetering mogelijk. Om één en ander helder in beeld te krijgen, is daarom begonnen met het maken van een inventarisatie op basis van vier categorieën: • productiebedrijven waar geen verdere inspanning nodig is ter optimalisatie van slib- en spoelwaterbehandeling; • productiebedrijven waar naar verwachting met een geringe investering/inspanning op korte termijn een hoog rendement ten aanzien van transport en bestemming waterijzer is te behalen; • productiebedrijven met een flinke ‘achterstand’ in voorzieningen voor slib- en spoelwaterbehandeling; en • productiebedrijven met nog rudimentaire voorzieningen/geringe slibproductie/op de renovatielijst, sluiting op korte termijn, etc. Daarna zijn de geselecteerde productiebedrijven uit de tweede en derde groep Inzet waterijzer op rwzi’s en biogasinstallaties.
aan een nadere analyse onderworpen ten aanzien van drogestofproductie, spoelverliezen, voorzieningen, afvoerfrequentie, bestemming reststof, jaarlijkse operationele kosten, bedrijfsvoering en onderhoud. Ook is binnen deze categorieën gekeken naar de autonome kostenontwikkeling over een periode van tien jaar. Hierin zijn de belangrijkste kostendragers, zoals beheer en onderhoud, transport en ontwatering, meegenomen, maar ook verwachte ontwikkelingen in het wettelijk kader en de consequenties daarvan op de huidige praktijk van de reststoffenverwerking. Voor de slib- en spoelwaterbehandelingsinstallaties op de bedrijfsterreinen van de productiebedrijven uit de tweede en derde categorie is per object een summier programma van eisen opgesteld als basis voor de raming van bouwkosten. Tevens zijn de jaarlijkse exploitatiekosten bepaald. De uitkomsten hiervan hebben vier productiebedrijven opgeleverd waar door Vitens op verantwoorde wijze investeringen kunnen worden gepleegd. Deze bedrijven zijn Witharen, Hammerflier, St Jansklooster en Oldeholtpade.
Logistiek De vraag naar waterijzer vanuit de markt is groter dan het aanbod vanuit de waterproductiebedrijven. Dit leidt tot de mogelijkheid
achtergrond keuzes te maken in de afnemers, gebaseerd op bijvoorbeeld minimalisatie van transportkilometers, maximalisatie van de opbrengsten of vergroting van de duurzaamheid van de waterketen. Door het grote aantal van en diversiteit in productielocaties, gecombineerd met het toenemend aantal mogelijkheden voor afzet van waterijzer, is het noodzakelijk over gereedschap te beschikken om het complexe traject van de afvoer en afzet te kunnen beheren en besturen. Waterijzer bestaat naast ijzer voor een groot gedeelte uit water, soms wel voor meer dan 95 procent. De uitdaging was het vervoer van de suspensie tot een minimum te beperken vanuit milieu-, maar zeker ook vanuit kostenoogpunt. Samen met Reststoffenunie en ook met andere partijen in de toeleveringsketen is bezien waar optimalisaties in de logistiek mogelijk zouden zijn. Door het aanboren van de nieuwe afzetmarkten voor waterijzer zijn de mogelijkheden voor ‘om de hoek leveren’ vergroot. Hier wordt nu al van geprofiteerd, wat tot een zeer aanzienlijke besparing van vervoerskosten heeft geleid.
Kosten versus opbrengsten De meest veelbelovende afzetmarkten voor waterijzer zijn waterschappen/zuiveringsschappen en bedrijven/instellingen die biogasinstallaties exploiteren. Waterijzer is hier primair te gebruiken voor de stankbestrijding in afvalwaterpersleidingen en op rioolwaterzuiveringsinrichtingen en voor sulfidebeheer in vergistingsinstallaties. Uit onderzoek van Reststoffenunie bleek dat nog voldoende potentieel bestaat voor toepassing van waterijzer bij de zuivering en transport van afvalwater. De aantrekkelijkheid van deze opties komt naar voren door: • de nabijheid van de afnemers, zijnde de waterschappen als beheerders van afvalwaterzuiveringsinrichtingen en riool-/
•
persgemalen. Afzet ‘om de hoek’ doet recht aan het streven van Vitens om, gegeven duurzaamheidsafspraken, zich maximaal in te spannen de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Minder transportkilometers vertalen zich direct in minder brandstofverbruik en dus minder uitstoot van uitlaatgassen zoals kooldioxide; een besparing op de kosten van afzet van waterijzer. Een belangrijke kostenpost vormen de uitgaven voor op- en overslag van waterijzer. Het koppelen van productiebedrijven aan de regionale zuiveringsen transportinfrastructuur voor afvalwater leidt tot lagere transport- en acceptatiekosten.
De afzet van waterijzer naar de waterschappen is nog verder uit te bouwen. Bedroeg de afzet 2007 nog circa 3000 kmol, in 2010 zou de afzet verdubbeld kunnen zijn naar ongeveer 6000 kmol ijzer. Zou defosfatering met waterijzer in de waterlijn tot de mogelijkheden gaan behoren, dan kan de totale afzet naar de waterschappen in de provincies Friesland, Overijssel en Gelderland uitkomen op ongeveer 10.000 kmol. Bij de levering van 6000 danwel 10.000 kmol ijzer zijn 25 respectievelijk 40 ‘gemiddelde’ waterproductiebedrijven betrokken.
Opkomst biogasindustrie Toepassing van waterijzer bij biogasopwekking (slibgisting, co-vergisting, huisvuilvergisting, etc.) lijkt voor de toekomst een steeds interessantere optie te worden. Voordelen zijn een goed prijsniveau per ton waterijzer, een regelmatig afnamepatroon bij een juiste afstemming van productie en vraag én een markt waar mogelijk een hoge potentie ligt voor de toekomst. Nadelen zijn de nieuwe, vaak nog onbekende afnemers met als gevolg een onbekende duurzaamheid van de relatie tussen de afnemer(s) en het waterbedrijf; relatief veel
‘kleine’ afnemers, de ingewikkelde logistiek (mogelijk duurder) ten opzichte van bijvoorbeeld rwzi’s én in verband met het proces de vereiste stabiele en hoge kwaliteit van het waterijzer. Er zijn veel afnemers, maar hun vraag is desalniettemin van dien aard dat één productiebedrijf niet in staat is de gewenste hoeveelheid te leveren. Wel is cruciaal dat Vitens via Reststoffenunie een product van aantoonbaar constante kwaliteit levert. Er zijn immers andere leveranciers van vergelijkbare (chemische) stoffen die op dezelfde markt opereren.
Conclusie De oude benaming ijzerslib maakt momenteel een imagoverandering door. Als straks het slib de status van bijproduct (waterijzer) heeft verworven, is daarmee een belangrijke stap gezet binnen de branche. Dit vraagt om een gerichte aanpak om het bijproduct op een juiste wijze te vermarkten, passend binnen de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid en milieu. Nieuw voor Vitens is dat nu marketingprincipes van toepassing zijn op een voorheen nog als afvalstof getypeerd product. Aangezien een commerciële vragende markt andere voorwaarden stelt aan het product, vraagt dit om een cultuurverandering bij alle medewerkers die betrokken zijn bij de productie van dit bijproduct. Bij de samenwerking tussen Vitens en Reststoffenunie zal de nadruk komen te liggen op invulling van de marketingmix: kwaliteit product, plaats, promotie en prijs. De eerste belangrijke stappen zijn gezet. Verder onderzoek naar de markt is en blijft onmiskenbaar noodzakelijk. De ijzerberg heeft de top nog niet bereikt. Bob Bolt (Vitens) Hay Koppers (Reststoffenunie Waterleidingbedrijven)
Biovergistingsinstallatie in Bakel.
H2O / 23 - 2009
19
‘Waterketen kan profiteren van computermodellen’ Het afgelopen decennium is het modelleren van stromingen en processen met behulp van een computer sterk opgekomen. Op tal van terreinen worden computermodellen gebruikt om ontwerpen te ondersteunen of knelpunten te analyseren. Ook in de watersector wordt steeds vaker teruggegrepen op simulatieberekeningen. In dit artikel demonstreren ondergetekenden de mogelijkheden van computational fluid dynamics, kortweg CFD, in het bijzonder in de drinkwaterbereiding en afvalwaterbehandeling.
M
et CFD zijn processen in een tank of leiding gedetailleerd in kaart te brengen. Het is bijvoorbeeld mogelijk om met een stromingsmodel te bepalen hoe het proces reageert op een variabele aanvoer (DWA/RWA), of wat de intensiteit van de menging is bij de voortstuwers, wat de beste plaats is voor de beluchting en wat de impact is van recirculatiestromen en pompen. CFD-modellen zijn naast grotere watersystemen (havens, bekkens en rivieren) toepasbaar voor leidingen, voorbezink-, coagulatie-, flocculatie-, actiefslib- en nabezinktanks én effluentlozingsconstructies. Dit geldt voor alle toepassingen voor de verwerking van (afval)water, dus naast rwzi’s ook voor drinkwaterproductieen distributiestations. Aan de hand van drie voorbeelden schetsen we hoe stromingsmodellering is te gebruiken in advieswerk en ontwerpprojecten. De opkomst van stromingsmodellering heeft alles te maken met de stormachtige ontwikkeling van de computer. Computers zijn de afgelopen decennia vele malen krachtiger geworden, terwijl de prijs sterk daalde. De ontwikkeling is nu zover dat met een desktop pc zonder al te veel problemen een eenvoudige stroming kan worden doorgerekend. Naast de ontwikkeling van de computer speelt de ontwikkeling van de modellen zelf een grote rol. De basis voor elk stromingsmodel zijn nog altijd de Navier-Stokesvergelijkingen, maar voor allerlei specifieke situaties zijn de vergelijkingen vereenvoudigd. Zo zijn er modellen die turbulentie beschrijven op een globaal niveau, zodat men niet elk detail hoeft te berekenen, en modellen die het mogelijk maken te rekenen aan meerfasestromingen (bijvoorbeeld lucht en water) of bezinking van slib. De modellen zijn ook een stuk betrouwbaarder geworden door meer kalibratie en validatie met behulp van fysische experimenten. Het laatste aspect dat van grote invloed is geweest, is het verbeteren van algoritmes voor het oplossen van de onderliggende vergelijkingen. Uiteindelijk resulteert elk model in een stelsel vergelijkingen dat moet worden opgelost. Hoe sneller dat gaat, des te meer berekeningen kunnen worden gedaan. De laatste decennia zijn grote stappen gezet in
20
H2O / 23 - 2009
het vergroten van de efficiëntie waarmee de stelsels worden opgelost. Door de grote sprongen voorwaarts die op de drie voornoemde terreinen zijn gemaakt, is het nu mogelijk om op een goed geoutilleerde computer te rekenen aan complexe, driedimensionale stromingen. Voor het rekenen aan stromingen zijn verschillende programma’s op de markt van heel generiek tot specifiek voor één toepassing.
Opties voor modellering Het is natuurlijk heel aardig dat stromingen kunnen worden berekend. Maar waarom zou je dat gaan doen? Wat is het nut van CFD? Deze vragen zijn het best te beantwoorden door het vergelijken van de modellering met de alternatieven en het afwegen van de voor- en nadelen. Stel, een beheerder van een rwzi wil graag een beter inzicht krijgen in een onderdeel van het zuiveringsproces. Er zijn bijvoorbeeld problemen met één van de actiefslibtanks. Het vermoeden bestaat dat er een kortsluitstroom is tussen in- en uitstroom. Dan is er een aantal manieren om er achter te komen of dat daadwerkelijk het geval is. De eerste manier is meten. Door op strategische plekken een meetapparaat te plaatsen voor snelheid en troebelheid is vast te stellen hoe de stroming er uitziet. Meten heeft echter een paar nadelen: het is niet eenvoudig goed te meten in een installatie in bedrijf vanwege wisselende omstandigheden. De stroming wordt met de ophanging van van de meetapparatuur verstoord waardoor een andere stroming wordt gemeten dan waar men in geïnteresseerd is, er is alleen informatie waar werkelijk gemeten wordt én meetapparatuur is prijzig en heeft te lijden van de zware fysieke omstandigheden als gevolg van het agressieve rioolwater. Een tweede manier is het bouwen van een (schaal)model in een laboratorium. Meten is dan nog steeds nodig, maar de omstandigheden zijn beter te controleren. De resultaten zijn daardoor over het algemeen betrouwbaarder. De grote nadelen van een echt model zijn hoge kosten en inflexibiliteit. Het bouwen van een model - zelfs als het een schaalmodel betreft - is erg duur. En als het model er eenmaal staat is het lastig, zo niet onmogelijk de geometrie aan te
passen. Schaalmodellen moeten bovendien zorgvuldig worden teruggeschaald naar de werkelijke situatie. In plaats van een echt model is het ook mogelijk een virtueel model te bouwen met behulp van een computer. Een computermodel heeft in vergelijking met de eerdergenoemde opties een aantal belangrijke voordelen: het bouwen van een model is goedkoop en de details van de stroming zijn op veel meer plekken bekend. De informatie beperkt zich dus niet tot een aantal meetpunten. Aanpassingen aan het model zijn relatief eenvoudig door te voeren. Modellering is daarmee een goedkoop en snel alternatief voor het werken met metingen of (schaal)modellen. Ander belangrijk voordeel is dat mogelijke oplossingen of verbeteringen direct getest kunnen worden op effectiviteit. Voorwaarde voor het succesvol toepassen van een virtueel model is het hebben van kennis van zowel het gemodelleerde proces als het gebruikte fysisch-mathematische model. Deze combinatie van kennis is nodig om de uitkomst van de modelberekeningen correct te interpreteren en waar nodig het model aan te passen. Dat vraagt ingenieurs met een verschillende achtergrond, enerzijds in afvalwatertechnologie, anderzijds in de toegepaste wiskunde. Een model staat nooit op zichzelf. Er is altijd een terugkoppeling naar de werkelijkheid nodig. Vandaar dat een combinatie van meten en modellering ideaal is. Door gebruik te maken van een model zijn minder meetpunten nodig. Een klein aantal metingen is voldoende om het model te valideren en daarmee de voorspellingen van het model te verbeteren. Wanneer het vermoeden bestaat van een kortsluitstroom op de rwzi, is met een computermodel heel goed te bepalen waar meetapparatuur het best kan worden ingezet om vast te stellen of het slib inderdaad de verkeerde kant op stroomt.
Toepassingen Het nut van modellering voor de praktijk kan nog het best worden geïllustreerd aan hand van enkele voorbeelden waarbij Witteveen+Bos stromingsmodellen gebruikte.
achtergrond is het traject dat een waterdeeltje volgt. Een neer of recirculatiestroming is te herkennen aan cirkelvormige gesloten stroomlijnen. Neren zijn te vinden rond de voorstuwers, direct na alle scherpe bochten en aan het begin en einde van het beluchtingspakket. Een neer gaat vaak gepaard met lage snelheden en maakt bezinking van slib mogelijk. Op de plekken waar het model een lage snelheid voorspelt, wordt in de praktijk in soortgelijke tanks vaak ophoping van slib gevonden. De kleur van de stroomlijnen hangt samen met de volumefractie zuurstof. Blauw betekent geen zuurstof, rood maximaal zuurstof (1,4 procent). Het is goed te zien dat de beluchting zich alleen in de eerste twee benen bevindt. Dichtbij het oppervlak is de volumefractie zuurstof groter dan op de bodem, omdat de bellen als gevolg van een lager druk gaan uitzetten.
Afb. 1: Stroomlijnen en volumefractie zuurstof in vierbenige actiefslibtank.
Zonder al te veel in details te treden, toch iets meer over de ingrediënten van dit model. De stroming is berekend met een model voor turbulente stromingen (k-epsilon). De voorstuwers zijn gesimuleerd als een directe kracht op de vloeistof. In de nitrificatie- en wisseltank is bellenbeluchting aanwezig en daar is dus sprake van een tweefasenstroming. Voor de berekening van die stroming is gebruik gemaakt van een speciaal model dat de stijging van de luchtbellen in de vloeistof beschrijft. Dit model is gebaseerd op resultaten van experimenten en houdt rekening met de extra turbulentie en weerstand die de bellen introduceren. Verbeteringen bestaand ontwerp
Afb. 2: Droogstofgehalte in een doorsnede van de gemodelleerde bezinktank (in g/l, logaritmische schaal) en stroomlijnen bij een vlokdiameter van 0,6 mm.
Ondersteuning bij een nieuw ontwerp
Bij het ontwerp van een rioolwaterzuiveringsinstallatie kan goed gebruik gemaakt worden van modellering. In een vroeg ontwerpstadium kunnen verschillende varianten worden afgewogen door voor elke variant de stroming te berekenen en ze te vergelijken op effectiviteit. Als het ontwerp al in een vergevorderd stadium is, kan een model worden gebruikt ter verificatie. Doet het ontwerp wat ervan verwacht wordt? Of bestaat het risico op kortsluitstromen of een scheve hydraulische belasting? Dat laatste onderzocht Witteveen+Bos voor een uitbreiding van rwzi Tollebeek.
De ontwerpen van de anoxische tank, de wisseltank en de nitrificatietank zijn getoetst met behulp van CFD. De stromingsberekeningen gaven aanleiding tot een aanpassing in het ontwerp. De retourstroom van nitrificatietank naar de anoxische tank is bijvoorbeeld enigszins gewijzigd om de kans op een kortsluitstroom te verkleinen. In afbeelding 1 is de stroming in de nitrificatietank met bellenbeluchting en voorstuwers afgebeeld. De bellenbeluchting bevindt zich in de twee rechterbenen, de voorstuwers in de linkerbenen. De stroming is afgebeeld met behulp van stroomlijnen. Een stroomlijn
Een tweede toepassing van CFD is de analyse van knelpunten in een bestaand ontwerp. Als een installatie niet goed functioneert, kan een computermodel gebruikt worden om de oorzaken te detecteren en te controleren of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn om de prestaties te verbeteren. Dit kan het nemen van kostbare maatregelen voorkomen, die achteraf niet effectief blijken te zijn. Recent heeft Witteveen+Bos dit gedaan voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie waar operationele knelpunten werden verondersteld met betrekking tot slibbezinking. De tanks zijn ontworpen om slib en water te scheiden, maar in de praktijk bleek het drogestofgehalte in het overloopwater bij de uitstroom veel groter dan in het oorspronkelijke ontwerp werd verondersteld. Eén van de maatregelen die Witteveen+Bos voorstelde, is het stimuleren van de vlokgroei in het traject voor de bezinktank. ter bevordering van de vlokbezinking. Met een computermodel is de effectiviteit van deze maatregel getoetst. Een kleine toename in de vlokdiameter bleek reeds een groot effect te hebben op het bezinkingsrendement van de tank. In afbeelding 2 is het effect van een verandering van de diameter te zien. Voor twee verschillende vlokdiameters (0,6 en 0,8 mm) is de stroming en de verdeling van het slib in de tank berekend. In de bovenste figuur (0,6 mm vlokdiameter) verloopt het bezinkproces in de tank niet optimaal
H2O / 23 - 2009
21
Het one-step-filter, dat de achtergrond vormt van de mixing-casus.
energieverbruik. Een computermodel kan helpen een installatie scherper te ontwerpen.
Afb. 3: Turbulente viscositeit in een buis met doseerlans.
en spoelt slib uit met het overloopwater (zie de gele kleur met weinig kleurgradaties). Tevens is er een kortsluitstroom ontstaan tussen de instroom (linksboven) en de retourslibleiding (linksonder), waardoor ongecontroleerde recirculatie van slib plaatsheeft en het bezinkproces verder nadelig wordt beïnvloed. In de onderste figuur (0,8 mm vlokdiameter) is de kortsluitstroom verdwenen. Het slib stroomt nu van het geleidingschot bij de instroom horizontaal de tank in, waardoor de slibvlokken voldoende tijd hebben te bezinken. Het bezonken dikke slib (zie rode kleur) wordt vervolgens netjes over de hellende bodem afgevoerd naar de retourslibleiding. Het supernatante water bovenin de tank - in het bijzonder bij de uitstroom naar het effluentkanaal (rechtsboven) - is blauw gekleurd en bevat weinig slib, terwijl het rond de retourslibleiding nog donkerder rood (ingedikt) is geworden, wat duidt op een hogere slibconcentratie. Een grotere vlokdiameter leidt tot een ander stromingspatroon in de tank en daarmee tot een veel betere bezinking. De voorgestelde maatregel om de vlokvorming te verbeteren wordt dus ondersteund door het model en blijkt ook in de praktijk effectief. Ondertussen is de voorgesteld maatregel op de rwzi succesvol toegepast. Toetsen en bijstellen van ontwerpregels
Het laatste voorbeeld heeft betrekking op de mogelijkheid een installatie scherp te ontwerpen. Veel ontwerpregels zijn ruim gekozen, zodat zeker is dat de installatie werkt. Een groot nadeel is dat in de praktijk sprake zal zijn van overcapaciteit en onnodig
22
H2O / 23 - 2009
Een voorbeeld van een ruime ontwerpregel betreft de menging van chemicaliën die gedoseerd worden in een buis. Om een snelle menging met het langsstromende water te garanderen, moet volgens de regels direct na het doseerpunt een statische menger worden geplaatst. De energie die een statische menger kost, wordt uitgedrukt in een G-waarde. Een hoge G-waarde betekent dat veel energie nodig is om het water door de statische menger te pompen. Een hoge G-waarde zorgt in principe ook voor een goede menging van chemicaliën en water. Volgens de theorie is snelle menging gegarandeerd bij een G-waarde van 1.500 tot 7.500 s-1. In de praktijk blijkt een veel lagere G-waarde echter ook al te voldoen. Sterker nog, het lijkt erop dat een statische menger vaak helemaal niet nodig is om menging te garanderen. De buiswand, de doseerlans, een eenvoudige doorlaat en een haakse bocht in de leiding voor het doseerpunt lijken al voldoende turbulentie op te wekken en te zorgen voor een snelle menging. Het vermijden van het toepassen van een statische menger scheelt opvoerhoogte en daarmee energie als de installatie in gebruik is. Witteveen+Bos heeft een situatie doorgerekend om te bepalen welke G-waarden dan wel voldoende zijn om een goede menging te garanderen. In afbeelding 3 is turbulentie in de stroming afgebeeld. Het water stroomt linksonder de buis in, na de bocht bevindt zich een doseerlans halverwege de buis. Aan de bovenkant verlaat het water het model. Het is duidelijk te zien dat juist in de bocht en rond de doseerlans veel turbulentie wordt opgewekt. Aan de hand van de opgewekte turbulentie wordt vervolgens bepaald hoe goed en hoe snel gedoseerde chemicaliën zich mengen in de buis. Met een bocht en doorlaat vlak voor het doseerpunt zijn de chemicaliën een halve meter na het
De opstelling in Tollebeek.
doseerpunt al voor 98 procent gemengd. Dat komt overeen met praktijkwaarnemingen. De drukverliezen over de bocht, de doseerlans en de doorlaat - die heel goed overeenkomen met wat uit de literatuur bekend is - worden omgerekend naar een G-waarde. Uit de berekeningen blijkt dat ook bij lagere G-waarden voldoende menging wordt gerealiseerd. Dit voorbeeld illustreert dat met behulp van CFD een installatie scherper kan worden ontworpen. Dat leidt uiteindelijk bij de ingebruikname van de installatie tot een structureel lager energieverbruik en dus tot lagere bedrijfskosten. In dit artikel lag de nadruk op drie specifieke toepassingen. Daarmee is voorbijgegaan aan stromingen als gevolg van dichtheidsverschillen, chemische reacties, warmtetransport, verblijftijdspreiding, etc. Het is goed om te realiseren dat CFD veel meer mogelijkheden biedt dan de hier genoemde. De meerwaarde van stromingsmodellering voor de waterketen zit vooral in de mogelijkheid een ontwerp te toetsen. Een nieuwe installatie is met behulp van een computermodel scherper te ontwerpen. Voor bestaande installaties kan het effect van ingrijpende maatregelen worden onderzocht. In beide gevallen leidt het tot kostenbesparingen op de langere termijn. De kans dat maatregelen niet effectief blijken of een installatie fouten bevat, wordt met een CFD-toets verder verkleind. Arie de Niet en Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos), Herman Evenblij (Witteveen+Bos, thans Waterschap Groot Salland)
achtergrond / informatie Informatie over beoordelingsrichtlijnen Onderstaand vindt u informatie over de beoordelingsrichtlijnen die met ingang van 6 oktober jl. - voor de verlening van het Kiwa-Keur - bindend zijn verklaard richtlijn die ter kritiek is gepubliceerd.en over een nieuwe beoordelings-
•
•
•
•
•
•
B
indend verklaard zijn de zes volgende beoordelingsrichtlijnen: BRL-K607/03 ‘Sanitaire kranen: instelbare mengkranen’. Deze is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de EN 817. De voornaamste wijziging heeft betrekking op de eisen met betrekking tot de volumestroom; BRL-K608/03 ‘Laboratoriumkranen’. Deze is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in diverse gerelateerde normen; BRL-K652/02 ‘Sanitaire kranen: enkelvoudige- en tweeknopsmengkranen’. Deze is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de EN200. De voornaamste wijziging heeft betrekking op de eisen met betrekking tot de volumestroom; BRL-K658/06 ‘Douchekoppen en handdouches voor sanitaire kranen’. Deze is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de EN1112. De voornaamste wijziging heeft betrekking op de eisen met betrekking tot de volumestroom; BRL-K668/02 ‘Doucheslangen voor sanitaire kranen’. Deze is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de EN1113; BRL-K14018/01 ‘Sanitaire kranen - Elektronische (meng)kranen’. Deze is opgesteld naar aanleiding van de uitgifte van de
Kritiek op de BRL-K14014/01 kan ingediend worden tot zes weken na deze publicatie bij de secretaris van het CvD-CRKW, p/a Kiwa, postbus 70, 2280 AB Rijswijk.
EN 15091 ‘Sanitary tap ware- Electronic opening and closing taps’.
Ter kritiek Het College van Deskundigen Regeling Kwaliteitsborging Watermeters heeft de beoordelingsrichtlijn BRL-K14014/01 ‘Onderhoud en testen van watermeters’ ter kritiek gepubliceerd. De Regeling Onderhoud Watermeters uit 1989 is vervangen door de Regeling Kwaliteitsborging Watermeters. Deze is opgesteld om de eisen aan het onderhoud en het testen van watermeters in BRL-K14014/01 vast te leggen. De veranderingen zijn onder meer: de opgenomen verwijzingen naar de EG 75/33 (Qn) en EN 14154 (Q3), de vervanging van de ROW-erkenning door een Kiwa-procescertificaat en de vervanging van het ‘E’-erkenningsnummer door het Kiwacertificaatnummer. Toegevoegd zijn: onderzoekingen kosten ongelijk en uitvoering conditiebepalingen en keuringen (standtijdonderzoek). Voor meer informatie of het bestellen van de beoordelingsrichtlijnen kunt u contact opnemen met mevrouw Bakker: (070) 414 44 75 of per e-mail: Jantje.Bakker@kiwa.nl.
advertentie
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Certificaten voor legionellapreventie Tien adviesbureau’s die zich bezig houden met legionellapreventie, hebben de eerste Komo install-procescertificaten van Kiwa ontvangen. Op 18 november overhandigde de voorzitter van de Stichting Veteranenziekte, Fred Bertrand, de certificaten aan de tien bureau’s. Het certificaat geeft aan dat de beheerplannen voor legionellapreventie van het betreffende adviesbureau voldoen aan de eisen van het Waterleidingbesluit. Kiwa ziet met regelmatige audits toe op het blijven voldoen aan die eisen. De eerste tien certificaten werden uitgereikt aan Aqua-Assistance in Mierlo, AquaServa, Bureau de Wit in Almere, Biolab, Facility Support in Venlo, Gijsen Advies in Oss, Hydroscope in Breda, Marino Water Advies en Mul in Gouda.
waternetwerken WATERCOLUMN
Vinden en binden van jonge professionals
N
egen op de tien starters verlaten binnen een jaar hun werkgever. Dat concludeerde Ad Rem Young Professionals eind 2007 op basis van onderzoek onder startende HBO/WO-ers. De belangrijkste reden: gebrekkige ontwikkelingskansen. Hoewel dit onderzoek zich niet speciaal richtte op de watersector, zal het bij ons niet veel beter zijn. Aan de andere kant zuchten en steunen veel werkgevers onder het tekort aan arbeidskrachten. In 2007 concludeerde het NWP dat er in 2012 maar liefst 8.000 vacatures zullen zijn in onze sector. Ik hoor jullie denken: “We zijn twee jaar en een economische crisis verder, zo’n vaart zal het niet lopen”. Is dat wel zo? Het werk in de watersector wordt er niet minder op. De zoektocht naar arbeidskrachten gaat onverminderd door. Het binden van jonge deskundigen blijft problematisch. Uit recent onderzoek van het Financieel Dagblad blijkt dat de kansen op promotie of een hogere beloning duidelijk zijn verslechterd door de crisis. Hierdoor overweegt meer dan 35 procent van de ondervraagden binnen zes maanden van baan te verwisselen. Het belang van vinden en binden is nog steeds actueel. Maar er is wel wat veranderd. In andere sectoren gaat het vaak veel slechter. De stabiele watersector wordt dan ook steeds aantrekkelijker voor jonge deskundigen. Maar hoe kunnen we hen binden (voor je het weet zijn het weer IT-ers)? Dit kan alleen door het blijven bieden van ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast moeten werkgevers leren omgaan met het feit dat de huidige jongeren zich minder binden aan een organisatie. Hier ligt meteen de oplossing. Waarom nemen we deze jongeren niet aan als sector in plaats van elke organisatie voor zich? Zo kunnen we de jonge waterdeskundige ontwikkelingsmogelijkheden blijven bieden, zijn ze mobiel maar binden we ze wel aan de watersector. Het model hiervoor heb ik uitgewerkt. Wie doet mee? Ronald Wielinga (Waternetwerk)
24
H2O / 23 - 2009
Verslag workshop ‘Sturen in de riolering, wat is het doel?’ Het Waterschapshuis in Leusden vormde op 12 november het decor voor de workshop ‘Sturen in de riolering, wat is het doel?’. Belangrijkste onderwerp was RTC oftewel Real Time Control: het veelbesproken geautomatiseerde sturingssysteem waarbij gebruik wordt gemaakt van sensoren en radar om de aan- en afvoer van regen- en oppervlaktewater te reguleren. De eerste spreker die middag was Wytze Schuurmans, directeur van adviesbureau Nelen & Schuurmans. Hij vergeleek het systeem met de cruise control van een auto. Schuurmans: “Jij regelt het systeem, maar het werkt automatisch. Zo ook met RTC.” Schuurmans’ verhaal vormde een verhelderende opening. In het Waterschapshuis annex hoofdkantoor van Waterschap Vallei & Eem hadden zich zo’n 50 geïnteresseerden uit de watersector verzameld. Op het programma stond een workshop, ingeleid door drie sprekers, waarin van alle deelnemers een actieve inbreng werd verwacht. Na de pauze werd namelijk in groepjes aan vijf casussen gewerkt. Na Schuurmans was Cliff Krijnen als spreker
aan de beurt. Krijnen maakte, als afdelingshoofd Inrichting Openbare Ruimte bij de gemeente Harderwijk, de implementatie van RTC van dichtbij mee. Hij schetste met de juiste balans van humor en ernst welke problemen zich in het meerjarige traject voordoen. Ook Richard van Hardeveld, beleidsmedewerker water en riolering bij de gemeente Velsen, kan daarover meepraten. Velsen heeft, weliswaar op kleine schaal, RTC geïmplementeerd. Meetfouten, het niet halen van belangrijke data en ontvangstproblemen gooiden meermaals roet in het eten. Toch overheerst een positief gevoel. Vervolgens vonden verspreid door het gebouw puntige discussies plaats over de zin en onzin van RTC in rioleringssystemen. Daarbij lag de focus op het technische, juridische en organisatorische aspect van een eventuele implementatie. De rondvraag na de discussies leerde dat driekwart van de aanwezigen RTC een ‘goed idee’ vonden. Wat dat aangaat, lijkt het er dus op dat de gemeentes Harderwijk en Velsen de komende tijd steeds meer lotgenoten zullen tegenkomen.
Roadshow van start Maandag 9 november ging de Roadshow van Waternetwerk van start bij Waternet in Amsterdam. Het doel is om nieuwe leden te werven voor de vereniging en de naamsbekendheid van Waternetwerk te vergroten. De aftrap voor de campagne werd gegeven door de bestuursvoorzitter van Waternetwerk Roelof Kruize en directeur van Waternetwerk Monique Bekkenutte. Tijdens een lunchlezing onderstreepte Kruize het belang van Waternetwerk. “Waternetwerk draait om kennis delen en netwerken. Dat is voor Waternet van groot belang. Er zijn 80 mensen in onze organisatie lid. Dat moet minstens verdubbelen.” Kruize schakelt daartoe Waternetwerkleden in met de vraag om collega’s over de streep te trekken. Ook
het Waternet-intranet wordt daartoe benut. “Inmiddels hebben zich al 50 mensen ingeschreven”, aldus Kruize. De Roadshow bestaat uit een wand met diverse folders die Waternetwerk onder de aandacht brengen. Deze blijven twee weken lang bij Waternet staan; daarna verhuist de Roadshow naar PWN. De Roadshow zal tentoongesteld worden bij waterbedrijven, hoogheemraadschappen, congressen en ingenieursbureaus in Nederland.
waternetwerken WATERCOLUMN
Enquête Wateropleidingen: te weinig instroom jongeren in watersector ver.nieuws_column kop Bedrijven uit de watersector moeten nog heel wat inspanning verrichten om een aantrekkelijke werkomgeving te kunnen bieden aan jongeren. Het imago van de sector wordt nog steeds geassocieerd met te bureaucratisch en saai, onaantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en een te laag salaris vergeleken met andere sectoren. Toch is er hoop: als men eenmaal in de sector werkt, lijkt vrijwel iedereen geïnfecteerd te worden door het ‘watervirus’. Die conclusie kan getrokken worden uit een enquête die Stichting Wateropleidingen afgelopen zomer hield onder oud-cursisten die nu in de watersector werken. Toch wel een somber beeld dus, te meer omdat het steeds moeilijker wordt om jongeren naar de watersector te lokken. De verwachting is dat er binnen enkele jaren ruim tienduizend onvervulbare vacatures in diezelfde watersector zullen zijn.
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Mannenwereld Opleidingcoördinator bij Wateropleidingen Claudia Peters: “Wij hebben de enquête gehouden omdat we ons meer bij de watersector betrokken voelen dan alleen met het aanbieden van opleidingen. Omdat we de laatste tijd steeds vaker horen dat de instroom van jongeren in de watersector veel te gering is, kwamen we op het idee om onze oud-cursisten die zelf werkzaam zijn in de watersector, te vragen hoe zij dat ervaren en waar volgens hen de oorzaken liggen dat jongeren zich weinig aangetrokken voelen tot de watersector. Van de 375 cursisten die bij ons de afgelopen twee jaar een hbo+-opleiding volgden, vulden 121 personen de enquete in, waarvan 16 vrouwen. Dit laatste is niet zo vreemd, want ook in onze opleidingen zijn vrouwen zwaar ondervertegenwoordigd. De watersector wordt nog steeds als een mannenwereld gezien. Ziedaar één van de imagoproblemen van de sector.”
Verjonging bij opleidingen De geënqueteerden werken onder meer bij drinkwaterbedrijven, waterschappen, adviesbureaus, Rijkswaterstaat, industrie en gemeenten. Claudia Peters: “Een doorsnee van de watersector dus, ook qua leeftijdsopbouw. Tegelijkertijd is het opvallend dat eenderde van de respondenten jonger dan 30 jaar is. Hoewel dat niet representatief is voor de watersector zelf, komt dat beeld wel weer overeen met de verjonging die we waarnemen bij onze HBO+-opleidingen. Een deel van de jongeren die wel de weg naar de watersector gevonden heeft, volgt een verdiepingsopleiding bij Wateropleidingen. Opvallend is verder dat een groot deel van de mensen die bij ons een HBO-opleiding heeft gevolgd, nog maar relatief kort werkzaam is in de watersector.”
Kiezen voor een waterjob Uit de enquête blijkt dat een overgrote meerderheid van de ondervraagden te kennen geeft dat zijn huidige functie niet zijn eerste functie is. Bovendien is bijna de helft afkomstig van buiten de watersector. Op de vraag wat de belangrijkste reden is
Zo zou het in de toekomst moeten zijn: meer vrouwen en meer jongeren. Daartoe moet de branche ‘sneller, ambitieuzer en minder stoffig’ worden.
geweest om te solliciteren bij de huidige werkgever, geeft het grootste deel van de respondenten aan dat het bedrijf of de aangeboden vacature hem aansprak. Slechts een gering aantal koos voor zijn huidige functie omdat die aansloot op zijn of haar vooropleiding. Bijna alle geënquêteerden omschrijven werken binnen de watersector als ‘inspirerend, uitdagend en afwisselend’. Maar op de vraag welk beeld anderen volgens hen hebben van de sector, wordt behoorlijk negatief gereageerd. Termen als ‘saai, star, complex, te technisch en bureaucratisch’ scoren hoog. Toch zeggen vrijwel alle ondervraagden dat zij werken in de watersector zouden aanbevelen bij vrienden en kennissen - hoewel sommigen ook zelf soms de bureaucratie, het gebrek aan doorgroeimogelijkheden, de lage salarissen en het ondergeschoven imago van het vakgebied ervaren, factoren die vooral jongeren afschrikken.
‘Vies werk’ Claudia Peters: “Nogal wat respondenten geven aan dat met de bekendheid van wateropleidingen al op de basisschool begonnen moet worden. Tot nu toe blijkt dat nog te veel jongeren de watersector associëren met zaken als riolering en vies werk. Dat komt wellicht omdat basisscholen nogal eens op excursie gaan naar rioolwaterzuiveringsinstallaties. Interessant, maar het beeld dat daarbij onder kinderen ontstaat van de watersector, blijft daardoor in het geheugen hangen.” Voorts noemen de geënquêteerden traineeship een goede manier om meer jongeren in te laten stromen in de watersector, omdat hen op die manier meerdere kanten van het vak kan worden getoond en er dus een brede kennismaking met de sector wordt gecreëerd. Om studenten op mbo, hbo en universiteit voor de sector te interesseren, kan ook gedacht worden aan betaalde stages, (afstudeer)projecten, proeven, lespakketten, workshops en excursies.
Jongerenplatform onbekend De meeste ondervraagden bevestigen voorts het beeld dat binnen hun bedrijf maar weinig jongeren (tot 30 jaar) werkzaam zijn. Opvallend is dat bijna niemand op de hoogte is van het bestaan van het jongerenplatform van Waternetwerk. Wel denkt driekwart van de ondervraagden dat zo’n platform het enthousiasme onder jongeren kan aanwakkeren om een baan in de watersector te zoeken. Het ontmoeten van leeftijdgenoten kan inspirerend werken en de veelzijdigheid van het vakgebied veel beter onder de aandacht van jongeren brengen, zo wordt algemeen gesteld. Voor de meeste deelnemers aan de enquête staat wel vast dat meer jongeren kunnen worden aangetrokken als extra aandacht wordt geschonken aan promotie en imagoverbetering. Om de bekendheid met de watersector te vergroten, moet meer worden ingespeeld op banenmarkten en voorlichting op scholen.
Aanpassingen binnen de sector Volgens het merendeel van de ondervraagden zijn er nog te weinig mogelijkheden tot uitwisseling van kennis tussen bedrijven in de watersector. Mensen houden de kennis liever voor zichzelf, al dan niet uit concurrentieoverwegingen. Daarnaast vindt een meerderheid dat ook veel meer aandacht moet komen voor het uitwisselen van personeel binnen de watersector. De sector zal de jongeren ook perspectief moeten bieden op een goed salaris, goede arbeidsvoorwaarden en mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. Een opmerking van één van de ondervraagden lijkt alles in een paar woorden samen te vatten: “Maak de watersector sneller, ambitieuzer en minder stoffig. Dat klinkt in de oren van jongeren veel meer als een ideale werkomgeving!” Olav Lammers (Blauwgoud)
H2O / 23 - 2009
25
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop ‘Dit werk is geweldig’
V
er.nieuws_column plat initiaal Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden - zoals Roelof Stuurman, Environver.nieuws_column plat mental & Urban Hydrogeology bij Deltares/ TNO in Utrecht. ver.nieuws_column auteur Roelof Stuurman (54) is 23 jaar geleden, na het afronden van de studie hydrologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en enkele jaren werk bij het ministerie van LNV, in dienst getreden bij Deltares, dat in 2008 ontstond na een fusie van TNO Bodem en Grondwater en andere ondergrond- en ‘waterclubs’. Hoewel hij met veel plezier in de waterwereld werkt, was ‘water’ niet altijd zijn grote doel. “De studie hydrologie was in de jaren ‘80 behoorlijk vaag. Er waren weinig mensen die zich met water bezighielden en om eerlijk te zijn, lag mijn interesse er in eerste instantie ook niet. Archeologie en aardwetenschappen hadden meer mijn interesse. Maar je moet ook realistisch zijn, en de kans dat ik er een goede baan aan zou overhouden, was klein. Nu vind ik dit werk ook geweldig. Je bent veel buiten, kunt veldwerk doen. Dat vind ik het leukste aan mijn werk. Hoewel ik moet zeggen dat ik het jammer vind dat we in onze wereld steeds meer binnen werken, op kantoor. Er wordt steeds minder gemeten en veldervaring gaat verloren. “ “Mensen wisselen ook gemakkelijker dan
ingenieursbedrijf zou mogen. Onderzoek kan ik zelf initiëren, dat vind ik prettig. Eén van de onderwerpen waar ik nu druk mee bezig ben, is een grondwaterproject in India. We helpen de bevolking en lokale technici zonder grondwaterkennis met waterputten en sanitaire voorzieningen. Ik merk dat ik, nu ik in de 50 ben, steeds meer zoek naar werk dat zinvol is. Dat je eerder nadenkt: als ik nu al mijn energie steek in dit onderzoek, wat gebeurt er dan met de resultaten? Verdwijnen die niet ergens?”
vroeger van baan. Er was een tijd dat mensen hun hele leven in één gebied werkzaam waren en daardoor enorme specialisten waren van een bepaalde regio. Omdat die kennis niet altijd goed is vastgelegd, is veel kennis verloren gegaan. Wel zijn we steeds beter in staat om de gegevens die er zijn goed beschikbaar te stellen en te benutten.” “Waarom ik zelf niet van baan ben veranderd? Ik ben gelukkig bij TNO en nu bij Deltares. Hier kan ik meer tijd besteden aan het uitdiepen van problemen dan ik bij een
“Het project in India, Bare Foot Hydrologists, ziet er zinvol uit. Het wordt een succes als ze nieuwe putten plaatsen die niet, zoals nu, snel droogvallen, maar het ook goed doen. Ik maak met collega’s een toolkit, waarmee de mensen ter plekke de kwaliteit van water zelf kunnen testen. En de mensen die we opleiden, moeten zelf ook weer tien mensen opleiden. Het is een concreet project met direct resultaat. Als ik gezond blijf, blijf ik doorgaan. Ik had altijd grote vraagtekens over het werk in ontwikkelingsgebieden. India is me echter meegevallen. Of ik nog weleens aan archeologie denk? Zeker. Historie boeit me, en dus ben ik bezig met de historie van grondwater en drinkwater. Mensen zochten al heel lang geleden naar de oplossing, en wij doen het nu weer. In India, maar ook in Nederland.”
Kpibo!Evjgivj{fo-!!ufdiojtdi!tqfdjbmjtu!cfesjkgtcvsfbv!Wjufot
ÕFfo!csfef!psj oubujf!jo!ef!xbufsxfsfme!wjoe!jl!cfmbohsjkl/! Kf!npfu!obuvvsmjkl!ojfu!pq!kf!fjhfo!fjmboekf!cmjkwfo!{juufo/Ö Xbufsofuxfsl!cvoefmu!lfoojt!fo!fswbsjoh!vju!bmmf! wblhfcjfefo!jo!ef!xbufsxfsfme-! wfstqsfjeu!ejf!lfoojt-!csfflu!ejtdvttjft!pqfo/ Ef!xfslufssfjofo!jo!ef!xbufstfdups!wmpfjfo!tuffet!nffs!jo!fmlbbs!pwfs/! Bduvfmf!nbbutdibqqfmjklf!uifnbÖt!bmt!lmjnbbuwfsboefsjoh!fo!njmmfoojvn! efwfmpqnfou!hpbmt!sblfo! fefsf!xbufsqspgfttjpobm/!Tbnfoxfslfo-!{pxfm! obujpobbm!bmt!joufsobujpobbm-!fo!wbo!fmlbbs!mfsfo!xpseu!tuffet!cfmbohsjklfs/! Xbufsofuxfsl!jt!ffo!jotqjsfsfoe!fo!pobgibolfmjkl!qmbugpsn!ebu!ffo!csvh!tmbbu! uvttfo!ef!ejwfstf!ejtdjqmjoft!jo!ifu!xfslwfme/!Fo!kjk!lvou!fs!mje!wbo!xpsefo/!
Xbufsofuxfsl;!kpvx!pounpfujohtqmbbut!fo!jotqjsbujfcspo Ef!mfefo!pshbojtfsfo!bmmfsmfj!fwfofnfoufo/!Qsjnb!hfmfhfoifefo!pn!pwfs! kf!wblhfcjfe!iffo!uf!ofuxfslfo/!Cpwfoejfo!cmjkg!kf!{p!pq!ef!ipphuf!wbo!ef! ojfvxtuf!usfoet!fo!pq{jfocbsfoetuf!joopwbujft/!
Nfme!kf!bbo!pq!xxx/xbufsofuxfsl/om
Lfoojt!npfu!tuspnfo 26
H2O / 23 - 2009
waternetwerken Betere hygiënische sanitatie in Afrika
ver.nieuws_column kop
De Nederlandse watersector draagt concreet bij aan betere sanitaire voorzieningen en hygiëne in Afrika, door mee te doen aan een sanitatieproject in Ghana. Daarbij gaat het ook om energiewinning en het verkrijgen van meststof uit menselijke ontlasting. En niet alleen kennis en geld beschikbaar stellen, maar ook kennis opdoen die hier toegepast kan worden. Dit is in een notendop het sanitatieproject Safi Sana in de sloppenwijken van Accra. Safi Sana betekent in het Swahili zoiets als: ‘het gaat me goed’. Het project is enkele jaren geleden opgezet door Aqua for All. Er werken veel organisaties uit Nederland aan mee, zoals DHV, de Rabobank, Shell, Waterschap Regge en Dinkel en de universiteit van Wageningen. Doel is om via een franchisemodel publieke toiletten te bouwen, waarmee de plaatselijke hygiëne aanzienlijk verbetert en energie en meststof wordt gewonnen uit menselijke ontlasting. Na een lange aanloop, gericht op fondswerving, is de verwachting dat eind dit jaar de eerste toiletblokken daadwerkelijk worden opgeleverd. Waternetwerklid Mathijs Oosterhuis, die als technoloog afvalwaterketen werkt bij Waterschap Regge en Dinkel, is er nauw bij betrokken. Hij heeft dit voorjaar de sloppenwijken van Accra bezocht en vond dat indrukwekkend. “De mensen daar hebben bijna niets. Ze wonen dicht op elkaar, in huis zijn geen toiletten en een keer per dag gaat men voor de grote boodschap naar een gammel publiek toilet. Dat is gewoon een plank met een gat erin. Om daar de behoefte te doen, moet men vijf eurocent betalen. De uitwerpselen worden één keer per week opgepakt en afgevoerd, waarna het in zee wordt gekieperd.”
Douchen In deze situatie kunnen besmettelijke ziektes zich snel verspreiden, wordt het milieu vervuild en kan men de energie en meststof die in de uitwerpselen zitten, niet gebruiken.
WATERCOLUMN
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Safi Sana is erop gericht dat er publieke toiletten komen waarvan men tegen betaling gebruik kan maken, maar ook kan douchen en water kopen. Verder worden uit de ontlasting energie en meststoffen gewonnen. Mathijs Oosterhuis: “Waterschap Regge en Dinkel begon enkele jaren geleden met onderzoek naar mogelijkheden om in Nederland urine af te koppelen en te verwerken tot meststof. Toen ik daarover een presentatie gaf, kwam ik in contact met Aqua for All en met Safi Sana. Als waterschap vonden wij dit ook interessant als bijdrage aan de verwezenlijking van de millenniumdoelen.” Zijn bezoek aan de sloppenwijken heeft echter de aanvankelijke opzet veranderd. “Ik ging er naartoe vanuit het idee dat ik daar kennis zou inbrengen over urineverwerking, maar daar bleek al snel dat mensen nauwelijks naar het toilet gaan om te plassen. We richten ons nu op de feces. Er lopen subsidie-aanvragen bij het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking en bij de Afrikaanse Ontwikkelingsbank
voor het bouwen van een vergistingsinstallatie. Zodra die subsidie er is, kan ook de verwerkingskant grootschalig worden opgepakt. Ik heb er een goed gevoel bij. Als dit project gaat draaien, is het op heel veel plekken toepasbaar. Door een economische toepassing van de menselijke ontlasting te creëren, worden hygiënische toiletten makkelijker bereikbaar.” Het franchisemodel dat hierbij wordt toegepast, sluit aan bij de huidige praktijk in veel Afrikaanse landen. Private ondernemers beheren nu toiletblokken, maar de kwaliteit houdt niet over en er wordt niets nuttigs gedaan met de ontlasting. Mathijs Oosterhuis: “Je kunt het biogas uit de vergisting ook gebruiken om te koken, waardoor je een einde maakt aan het gebruik van hout of houtskool als kookbrandstof. Het idee om urine af te koppelen en als meststof te gebruiken, is overigens nog helemaal niet afgeschreven. Ik hoop dat we in Ghana kennis opdoen die we ook hier kunnen gebruiken.” Voor meer informatie: www.aquaforall.nl en www.wrd.nl/wereldwijd. Foto’s: Mathijs Oosterhuis
Colofon Redactie Monique Bekkenutte Tim Fierant Antal Giesbers Martijn Kregting Jaap van Peperstraten Tosca Vissers Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl
H2O / 23 - 2009
27
platform
Ate Visser, Deltares Hans Peter Broers, TNO Anne Wim Vonk, Provincie Noord-Brabant Bert Veldstra, Provincie Limburg
Verbetering grondwaterkwaliteit aangetoond door leeftijdsbepalingen Trendanalyse van grondwater vormt één van de bouwstenen van de nieuwe Grondwaterrichtlijn. Tot nu toe werd de analyse altijd gecompliceerd door de onzekerheid van de leeftijd van het bemonsterde grondwater. Door grondwaterdatering met tritium-helium kan deze onzekerheid worden weggenomen. Grondwaterleeftijden bieden de mogelijkheid om de kwaliteitsmeetreeksen uit verschillende putten samen te voegen voorafgaand aan de trendanalyse. Alle meetgegevens worden dan samen uitgezet tegen het infiltratiejaar van de grondwatermonsters in plaats van het monsternamejaar. Uit de samengevoegde meetgegevens kunnen direct de geaggregeerde regionale trends worden afgeleid. Deze trends tonen in landbouwgebieden een verbetering van de grondwaterkwaliteit aan in ‘jong’ water van na 1990.
D
oor eenmalig een goede datering van grondwater uit te voeren, is het mogelijk om uit de KRW-metingen, die zijn samengesteld uit meetpunten van het landelijke en Tritium-heliumbemonstering van grondwater.
provinciale grondwaterkwaliteitsmeetnet, een veel betrouwbaarder inzicht in trends in grondwaterkwaliteit te verkrijgen. Tevens is een minder hoge meetfrequentie van het operationele meetnet nodig. In 2006
is voor de Kaderrichtlijn Water voor het Nederlandse deel van het stroomgebied Maas een meetprogramma voor grondwater uitgewerkt1). Als onderdeel van dit monitoringsplan zijn 28 filters in Limburg en 44 filters in Noord-Brabant van de meetnetten grondwaterkwaliteit gedateerd, in aanvulling op een reeks meetpunten die al eerder als test waren gedateerd2). Het beschreven onderzoek kende drie doelen: het verkrijgen van een dataset van leeftijden van het grondwater in KRW-meetpunten in het gebiedstype ‘landbouw-droog’ als basis voor trendonderzoek, het uitvoeren van een trendanalyse voor een breed scala aan stoffen om de toegevoegde waarde van de datering aan te tonen én een optimalisatie van het meetnetbeheer. De bemonsterde filters maken deel uit van het KRW-meetnet en worden regulier bemonsterd om tijdreeksen te krijgen van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van trendanalyse. Voor dit doel zijn alle filters van het gebiedstype ‘landbouw-droog’ geselecteerd, het gebiedstype dat het meest kwetsbaar is gebleken voor uitspoeling van meststoffen naar het diepere grondwater. Veranderingen in de waterkwaliteit in dit gebiedstype zijn beleidsmatig relevant in het kader van bescherming van de (diepe) grondwatervoorraad.
H2O / 23 - 2009
29
Tritium-heliumdatering In deze studie is de tritium-heliummethode toegepast voor grondwaterdatering. Die wordt gemakkelijk verward met de klassieke dateringsmethode op basis van alleen tritium. De klassieke tritiumbepaling is echter niet meer toepasbaar voor het grondwaterkwaliteitsmeetnet. Deze methode was gebaseerd op het lokaliseren van de tritiumpiek afkomstig van atoomproeven in de 50-er jaren. Inmiddels is deze piek de diepe filters op 25 meter gepasseerd. De tritiumconcentraties in jonger grondwater vertonen geen kenmerkende veranderingen op basis waarvan de leeftijd van grondwater kan worden vastgesteld. De nieuwe tritiumheliummethode daarentegen is tot op enkele jaren nauwkeurig en ook toepasbaar op grondwater dat jonger is dan 50 jaar. Tritiumhelium is op dit moment internationaal de meest gangbare methode om grondwater te dateren. De grondwaterleeftijden bij de filters van het provinciale en landelijke meetnet grondwaterkwaliteit in Brabant en Limburg zijn berekend op basis van de concentraties van 3H en 3He gemeten in grondwater. 3H is een radioactief isotoop van waterstof met halfwaardetijd van 12,32 jaar. Het vervalproduct is 3He, een stabiele isotoop van helium. Door het verval van 3H neemt de concentratie 3He in grondwater toe. Uit de verhouding van deze isotopen kan de ‘leeftijd’ van grondwater sinds het passeren van de grondwaterspiegel berekend worden. De bemonstering van de KRW-meetpunten en de bronnen is uitgevoerd in april en mei 2008. Bemonstering van tritium-helium is een specialistisch werk en wezenlijk anders dan reguliere grondwaterbemonstering. Voor deze datering zijn tritium-heliummetingen uitgevoerd door de Universiteit van Bremen.
Resultaten datering Afbeelding 1 toont de resultaten van de datering met daarin de leeftijd van het grondwater als functie van de diepte voor de PMG-meetpunten in Noord-Brabant (grijs) en in Limburg (zwart) in het gebiedstype ‘landbouw-droog’. Filters uit dezelfde put zijn via een getrokken lijn met elkaar verbonden.
30
samen als voor de individuele meetpunten. De gemiddelde leeftijd van het grondwater stemt redelijk overeen met de theoretische benadering volgens de formule van Ernst (onderbroken lijn). De spreiding in leeftijden is echter groot. Op circa tien meter diepte varieert de leeftijd tussen acht en circa 30 jaar en op 20 meter diepte tussen 20 en 40 jaar met enkele uitschieters naar boven. Juist deze spreiding in leeftijden maakt trendanalyse zo lastig zonder dateringen. Het water dat op dezelfde meetdiepte wordt geanalyseerd, komt immers uit een heel andere infiltratieperiode. De trendanalyse op basis van tritiumhelium lost dit probleem op.
Trendanalyses op basis van de dateringen Na datering van het grondwater kon voor het gebiedstype ‘landbouw-droog’ als geheel een geaggregeerde trend worden vastgesteld. Dit gebeurt door de meetreeksen niet uit te zetten tegen het meetjaar, zoals gebruikelijk, maar door ze uit te zetten tegen het infiltratiejaar (= meetjaar minus de leeftijd van het water in het filter). De individuele meetreeksen van de putten 108 en 122 tonen bijvoorbeeld geen duidelijke trend wanneer ze worden uitgezet tegen het jaar van monstername (zie afbeelding 2, rechts). Door de vier reeksen samen in één grafiek uit te zetten tegen het jaar van infiltratie (links) begint zich een trend af te tekenen. De trends in grondwaterkwaliteit zijn met deze aanpak beter aan te tonen, omdat meer meetgegevens beschikbaar zijn voor de trendanalyse waardoor ruis wordt onderdrukt én omdat meetgegevens uit oud grondwater, waarin opwaartse trends worden verwacht door de intensivering van de landbouw, gescheiden worden van metingen in jong grondwater, waarin neerwaartse trends worden verwacht door mestwetgeving. Deze aanpak is in 1995 geïntroduceerd door Böhlke van de USGS3) en is recentelijk toegepast op verschillende locaties van het National Water-Quality Assessment-programma in de Verenigde Staten4). De aanpak is uitgewerkt voor de Nederlandse situatie binnen het Europese onderzoeksprogramma AquaTerra5).
samen een warrige puntenwolk. Deze kan op twee manieren worden geanalyseerd: door een statistische schatter6) kan de geaggregeerde regionale trend worden bepaald die alle informatie uit meetpunten in een bepaald gebied of een bepaald grondwaterlichaam samenvat. Daarnaast kan de puntenwolk worden geanalyseerd met non-parametrische test om een significante trend te onderscheiden, bijvoorbeeld de Mann-Kendall-trendtoets7). Beide aanpakken zijn toegepast op de meetgegevens van het KRW-meetnet in het stroomgebied van de Maas. De geanalyseerde parameters zijn: som kationen, hardheid, nitraat, sulfaat, oxidatiecapaciteit, kalium, cadmium, koper, nikkel en zink. Voor nitraat en sulfaat is een onderscheid gemaakt tussen oxische (nitraathoudende) monsters en anoxische (nitraatloze) monsters.
Voorbeelden van kwalitatieve trendanalyse: nitraat en kalium Om de nitraattrend te laten zien, is een trendanalyse uitgevoerd met uitsluitende de oxische (nitraathoudende) monsters, omdat nitraat in de Limburgse en Brabantse ondergrond kan verdwijnen door denitrificatie. Diepere monsters zeggen dan niet veel meer over trends in nitraat in relatie tot het landgebruik. Voor nitraat wordt een duidelijke trendomkering aangetoond met de geaggregeerde trend op basis van alle oxische metingen over de periode 1992-2007 (afbeelding 3, links). Ook hier ligt de piek in nitraatconcentraties bij water dat in 1985 is geïnfiltreerd. Sindsdien is een duidelijke afname te zien als gevolg van het gevoerde mestbeleid. De mediane trend (doorgetrokken lijn) ligt lager dan de reconstructie op basis van de mestcijfers, maar de bovenste betrouwbaarheidsband volgt die reconstructie zeer goed. Waarschijnlijk is ook in de bodemzone bij veel meetpunten al sprake van denitrificatie, waardoor veel meetpunten minder nitraat tonen dan bij puur conservatief transport. De trend in nitraatconcentraties is aanzienlijk. De mediane concentraties nemen af van circa 180 mg NO3/l in 1985 tot 50 mg NO3/l in 2005. Uit de grafiek blijkt echter ook dat in een kwart van het gebied de concentraties daalden van 250 naar 125 mg NO3/l. Ondanks
Uit de grafiek blijkt duidelijk dat de leeftijd van het grondwater met de diepte toeneemt, zowel voor de hele groep meetpunten
Wordt deze procedure toegepast op alle beschikbare meetreeksen, dan vormen die
Afb. 1: Resultaten van de datering: de leeftijd van het grondwater als functie van de diepte.
Afb. 2: Procedure voor het uitzetten van de meetreeksen ten opzichte van het jaar van infiltratie. Het infiltratiejaar wordt bepaald met behulp van tritium-heliumdatering van het bemonsterde grondwater.
H2O / 23 - 2009
platform deze dalende trend werd in een groot deel van het gebiedstype landbouw-droog in 2007 nog niet voldaan aan de nitraatnorm van 50 mg NO3/l. De metingen van kalium in het grondwater tonen een geheel andere trend dan de metingen van nitraat of de oxidatiecapaciteit (afbeelding 3, rechts). Toch blijkt uit de reconstructie dat de kaliumbelasting wel degelijk een piek vertoont rond 1985. Kalium wordt echter niet met dezelfde snelheid als het water vervoerd, maar is reactief. Dat wil zeggen dat kalium reageert met de ondergrond, in dit geval via kationuitwisseling waarbij kalium wordt uitgewisseld met onder andere calcium en magnesium dat al in de ondergrond aanwezig was. Hierdoor reist kalium veel langzamer dan het water en is ook de kaliumtrend sterk vertraagd8). Als gevolg van dit proces stijgen de kaliumconcentraties in het jongere grondwater nog steeds, terwijl ze voor nitraat al aan het dalen zijn. Voorspellingen van toekomstige trends van kalium zijn enkel mogelijk op basis van een model dat reactief transport van kalium simuleert.
Kwantitatieve trendanalyse en trendomkering De Mann-Kendall-trendtoets is voor elke stof uitgevoerd op twee subsets van de gehele dataset: op metingen in water dat tussen 1960 en 1980 is geïnfiltreerd en op metingen in water dat tussen 1990 en 2000 is geïnfiltreerd. Trendomkering kan daarmee statistisch significant worden aangetoond: als de trend tussen 1960 en 1980 significant stijgt en tussen 1990 en 2000 significant daalt. Significante trendomkering is op die manier aangetoond voor som kationen, hardheid, oxidatiecapaciteit en nikkel. Voor nitraat en sulfaat zijn wel significant dalende trends aangetoond in jong (1990-2000) grondwater, maar geen significant stijgende trends in oud grondwater.
Vergelijking met ‘normale’ trendanalyse Ongeveer tegelijkertijd met dit onderzoek verscheen de toestand- en trendrapportage van de grondwaterkwaliteit in Noord-Brabant9). Hierin worden trends in de (monstername)periode 1995-2007 onderzocht. Deze aanpak stelt eerst trends per meetreeks vast, waarna de mediane trend wordt gerapporteerd. Het verschil met grondwaterdateringen als trendmethode is dat de aggregatie van gegevens plaatsvindt nadat de trends op afzonderlijke reeksen zijn bepaald. In vergelijkbare meetgegevens wordt op de ‘normale’ methode geen dalende trend in de nitraatconcentraties in het ondiepe (jonge) grondwater gevonden. De oorzaak is dat het ondiepe water in circa de helft van de gevallen nitraatloos is, waardoor een mediane trend van 0 wordt berekend. Maar zelfs als de trendanalyse wordt uitgevoerd op alleen de oxische monsters, dan wordt wel een dalende, maar geen significante trend gevonden. Alleen door het nitraathoudende water apart te analyseren en bovendien alle beschikbare reeksen te aggregeren met behulp van
grondwaterleeftijden voorafgaand aan de trendanalyse, is het mogelijk de dalende trend in jong grondwater aan te tonen.
Conclusies Samenvattend wordt voor een groot aantal stoffen en indicatoren een duidelijke trendomkering aangetoond onder droge landbouwgebieden in Zuid-Nederland. Hieruit is af te leiden dat in het jongere infiltrerende grondwater steeds lagere concentraties voorkomen. Dit geldt met name voor som kationen, hardheid, nitraat, sulfaat, oxidatievermogen en nikkel. Voor kalium, zink, cadmium en koper is nog sprake van stijgende concentraties in het jongere grondwater (op basis van kwalitatieve trendanalyse) en verplaatst het verontreinigingsfront zich langzaam in de diepte. De beschikbare gegevens voor Limburg en Noord-Brabant samen zijn zo omvangrijk dat de onzekerheid van de gevonden trends buitengewoon beperkt is. De trends geven daarmee een realistisch beeld van het concentratieverloop in het grondwater in het gebiedstype ‘landbouw-droog’ in het grondwaterlichaam Zand-Maas. De trend-
Trends bepaald met de Mann-Kendall-trendtoets op de gegevens van het grondwaterkwaliteitsmeetnet, gerelateerd aan het jaar van infiltratie (Ç = stijgende trend, È = dalende trend, - = geen (significante) trend. Genoemde trends zijn significant (P < 0.05 eenzijdig)).
Mann-Kendall-trends stof
som kationen hardheid nitraat (oxisch) sulfaat (oxisch) oxidatie capaciteit kalium cadmium koper nikkel zink
infiltratiejaar 1960-1980 1990-2000
Ç Ç Ç Ç Ç Ç Ç
È È È È È È -
significante trendomkering
* *
*
*
Afb. 3: Geaggregeerde regionale trends voor nitraat en kalium. Geaggregeerde trend in zwart, spreiding rond mediane geaggregeerde trend in onderbroken lijnen (de helft van alle data valt hierbinnen). De dikke rode lijn geeft de concentraties weer die verwacht worden op basis van een reconstructie van de mestproductie en atmosferische depositie.
H2O / 23 - 2009
31
analyse zoals die is uitgevoerd, is geschikt om op te nemen in de KRW-rapportage voor de Europese Unie over trends en trendomkering in het grondwaterlichaam Zand-Maas.
Consequenties voor meetnetbeheer De dateringen bieden de mogelijkheid om de meetfrequentie in het gebiedstype ‘landbouwdroog’ te verlagen tot eens per twee jaar zonder verlies aan informatie wat betreft het vaststellen van trends. De eenmalige investering in bemonstering en analyse van de grondwaterdatering kan daarmee worden terugverdiend. Daarbij verdient het de aanbeveling om trends die met behulp van grondwaterdateringen worden bepaald, drieà vierjaarlijks te actualiseren na het aanvullen van de meetreeksen. Verder kan op basis van de gevonden trends en de relatie met de onafhankelijke reconstructie op basis van de mestcijfers een voorspelling van de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de komende tien jaar worden gemaakt, met als invoer de mestinvoer als gevolg van het vierde Actieprogramma Nitraat.
LITERATUUR 1) Broers H. et al. (2005). Opzet van het KRWmeetprogramma grondwater voor het stroomgebied Maas. TNO-NITG. Rapport 05-176-A. 2) Visser A. et al. (2007). Demonstrating trend reversal of groundwater quality in relation to time of recharge determined by 3H/3He. Environmental Pollution 148 (3), pag. 797-807. 3) Böhlke J. en J. Denver (1995). Combined use of groundwater dating, chemical, and isotopic analyses to resolve the history and fate of nitrate contamination in two agricultural watersheds, Atlantic coastal plain, Maryland. Water Resources Research 31 (9), pag. 2319-2339. 4) Rosen M. en W. Lapham (2008). Introduction to the U.S. Geological Survey National Water-Quality Assessment (NAWQA) of ground-water quality trends and comparison to other national programs. Journal of Environmental Quality 37 (S5), pag. 190-198. 5) Gerzabek M. et al. (2007). The integrated project AquaTerra of the EU sixth framework lays foundations for better understanding of riversediment-soil-groundwater systems. Journal of Environmental Management 84 (2), pag. 237-243.
6) Cleveland W. (1979). Robust locally weighted regression and smoothing scatterplots. Journal of the American Statistical Association 74, pag. 829-836. 7) Helsel D. en R. Hirsch (1992). Statistical methods in water resources. Studies in Environmental Science 49. 8) Visser A. et al. (2009). Trends in pollutant concentrations in relation to time of recharge and reactive transport at the groundwater body scale. Journal of Hydrology 3-4, pag. 427-439. 9) Delissen B. en R. van de Berg (2009). De kwaliteit van het grondwater in de provincie Noord-Brabant. Rapportage over de toestand in 2007 en trends in de periode 1995/2007. Arcadis. Rapport 110502/ ZF9/1B4/201748 (concept).
advertentie
Eurofins C-mark ontzorgt! Met passie voor kwaliteit zorgen wij ervoor dat de wettelijke verplichtingen op het gebied van grond-, drink-, zwem- en proceswater vloeiend geïntegreerd worden in uw bedrijfsvoering. Door onze jarenlange ervaring en landelijke dekking zijn wij marktleider op het gebied van: s Geaccrediteerde bemonsteringen s Geaccrediteerde wateranalyses s Adviezen s Opleidingen Kortom: als dochteronderneming van een groot internationaal laboratorium, Eurofins Scientific en haar kennisinstituten, zijn wij de ideale partner in uw streven naar een veilige en hygiënische bedrijfsvoering.
Meer weten? Neem dan contact met ons op via 088-8310000, water@eurofins.nl of surf naar www.eurofins.nl.
32
H2O / 23 - 2009
platform
Karin Didderen, Alterra Dorine Dekkers, Alterra Piet Verdonschot, Alterra
Effecten van piekafvoeren op kokerjuffers in laaglandbeken De verwachting is dat neerslagextremen door de opwarming van de aarde vaker zullen gaan voorkomen. Dat zal leiden tot een toename in de omvang en frequentie van piekafvoeren. De vraag is wat de effecten zijn van dergelijke weersextremen op organismen in laaglandbeken. Daarom is in het kader van het Europese project Euro-limpacs onderzocht wat de effecten van piekafvoeren zijn op het gedrag en de habitatvoorkeur van kokerjuffers. Uit het onderzoek blijkt dat bij verstoring drift toeneemt en soorten specifiek gedrag vertonen. Zandtransport verstoort alle soorten kokerjuffers. Bij herinrichting van beken en bij beken waarvan de hydrologie en morfologie niet op orde zijn, zou zandtransport daarom moeten worden voorkomen.
D
e laatste jaren is het besef doorgedrongen dat een warmer klimaat grote gevolgen heeft voor zoetwaterecosystemen in Europa1). Naast de hogere temperatuur zullen neerslagextremen vaker voorkomen. Dit zal leiden tot perioden van hevige regenval in de winter en langere perioden van droogte in de zomer. Daarnaast zijn er tijdens droge perioden in de zomer vaker hevige buien, die tot extra hoge zomerpiekafvoeren in beken zullen leiden. De verwachte effecten van deze wijzigingen in het klimaat in Europa zijn groot en zullen significante gevolgen hebben voor bereikbaarheid van de regionale, nationale en internationale doelen die gesteld worden voor zoete wateren.
Europees onderzoek naar klimaat en water In het kader van het Europese project ‘Euro-limpacs: Integrated project to evaluate the impacts of global change on European freshwater ecosystems’2) is onderzoek verricht naar de effecten van een warmer klimaat op de zoetwatersystemen. Beken behoren tot de ecosystemen die het meest kwetsbaar zijn bij klimaatverandering. Het Nederlandse deel van het onderzoek ging dan ook nader in op de effecten van een toenemende omvang en frequentie van piekafvoeren op organismen in laaglandbeken. In een experimentele opstelling is onderzocht wat de effecten zijn van toenemende verstoringen in beken die samenhangen met piekafvoeren. Het ging hierbij om toenemende stroomsnelheid, turbulente verstoring van de beekbodem en zandtransport. Om deze effecten in kaart te
brengen is specifiek gekeken naar veranderingen in het gedrag en de habitatvoorkeur van macrofauna3). Omdat een onderzoek niet in één keer de hele macrofaunagemeenschap kan omvatten, is ervoor gekozen één soortgroep nader te onderzoeken. Kokerjuffers (Trichoptera) hebben een opvallende koker, gesponnen van een variëteit aan materialen, zijn typische bewoners van laaglandbeken en door hun soortenrijkdom ook geschikt als indicatoren van een gezond beeksysteem. Bovendien zijn veel kokerjuffersoorten doelsoorten of soorten van de Rode lijst4). Van zes soorten kokerjuffers is eerst de habitatvoorkeur bepaald. Vervolgens zijn de organismen in een experimentele opstelling, een kunstbeek, geconfronteerd met versto-
ringen van de habitat welke gerelateerd zijn aan processen die optreden tijdens piekafvoeren: een toename van de stroomsnelheid, het turbulent verstoren van de habitat en het bedekken van de habitat met zand. Het gedrag na verstoring is geobserveerd.
Habitatvoorkeur in een experimentele beek De habitat van beeksoorten bestaat uit een plek waar voedsel aanwezig is, maar ook waar de soort kan schuilen, rusten, eieren afzet of voortplanting plaatsheeft. Substraat is het belangrijkste structuurvormende onderdeel van de habitat. De meeste studies naar habitatvoorkeur van organismen zijn gebaseerd op correlatief onderzoek via veldobservaties5). Deze studies zijn echter
Afb. 1: Fractie van de individuen die kiest voor blad en fractie die geen keuze maakt (gemiddelde van N = 320 individuen) voor zes soorten kokerjuffers. Specialisten kiezen vaker voor blad, terwijl generalisten vaker geen keuze maken.
H2O / 23 - 2009
33
momentopnamen en het is niet mogelijk de habitatvoorkeur over een langere periode af te leiden. Ook is de invloed van veranderende omstandigheden, zoals een toename in stroomsnelheid, niet af te lezen uit dergelijke gegevens. Daarom is gekozen voor een experimentele benadering, waarbij gebruik is gemaakt van kunstbeken. Van de zes soorten kokerjuffers, waaronder drie specialisten die voorkomen in meer natuurlijke beken en drie generalisten in genormaliseerde beken, is de habitatvoorkeur bepaald. Ze hadden de keuze uit slib, zand, grind, detritus en blad als habitatmateriaal. Specialisten hebben een sterke voorkeur voor blad als habitatmateriaal, omdat dit een hoge voedingswaarde heeft. Generalisten worden gekenmerkt door een grote fractie individuen die geen keuze maakt voor een specifieke habitat en rond blijft lopen (zie afbeelding 1). Verder is de habitatkeuze van generalisten zeer variabel. Dit duidt op de mogelijkheid van deze soorten om gebruik te maken van verschillende soorten habitatmateriaal. Waarschijnlijk is het in genormaliseerde systemen met wisselende omstandigheden voordelig niet afhankelijk te zijn van één habitatmateriaal.
Driften bij verstoring Het duidelijkste effect van een verhoogde stroomsnelheid en een turbulente verstoring op de habitatvoorkeur en het gedrag van kokerjuffers is af te meten aan een toename van het aantal individuen dat zich naar benedenstrooms laat drijven. Wanneer beekorganismen zich in de waterkolom begeven en passief laten drijven, wordt dit ook wel ‘drift’ genoemd. Drift is een goed bestudeerde eigenschap van beekorganismen6). Het stelt organismen in staat aan ongunstige omstandigheden te ontsnappen en biedt de mogelijkheid nieuwe habitats te koloniseren. Er zijn echter ook risico’s aan drift verbonden, waarbij de kans op overlijden aanzienlijk toeneemt. Drift waarbij individuen expres de waterkolom in gaan, wordt ook wel actieve drift genoemd.
Doodgaan in het zand Wanneer echter de habitat bedekt wordt met zand, verlaten weinig individuen de habitat en zijn er ook minder driftbewegingen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat kokerjuffers niet in staat zijn de habitat te verlaten wanneer die bedekt is met zand. Sommige kokerjuffers verlaten uiteindelijk de habitat, maar met achterlating van hun koker. Zonder koker zijn ze tijdelijk kwetsbaar voor predatie. Bovendien kost het maken van een nieuwe koker veel energie. Andere kokerjuffersoorten zijn helemaal niet in staat uit het zand te kruipen, waardoor sterfte optreedt. De resultaten laten zien dat kokerjuffers kwetsbaar zijn wanneer zandtransport optreedt tijdens een piekafvoer.
Soortspecifieke eigenschappen Organismen hebben soortspecifieke eigenschappen, die zijn ontstaan door aanpassing aan bepaalde omgevingsfactoren. Zo zijn beekbewoners vaak afgeplat, gestroomlijnd of voorzien van haken zodat ze zich beter in de stroming kunnen handhaven7). Een andere soortspecifieke eigenschap is
34
H2O / 23 - 2009
Zes kokerjuffersoorten die onderwerp waren van de studie. Opvallend is de variatie in kokers. Cheatopteryx villosa, Halesus radiatus, Micropterna sequax zijn specialisten, kenmerkend voor natuurlijke beeksystemen. Anabolia nervosa, Limnephilus lunatus, Mystacides longicornis zijn generalisten.
de wijze waarop organismen omgaan met verstoringen. Uit de resultaten blijkt dat verstoringen verschillende effecten hebben op verschillende soorten. Illustratief is het gedrag van twee uitersten: De generalist Anabolia nervosa heeft geen duidelijke en bovendien een in de tijd wisselende habitatvoorkeur. Bij verstoringen verlaat de soort vaak en snel de habitat en loopt of drijft richting beneden-
strooms. De soort is met zijn beweeglijke gedrag waarschijnlijk goed aangepast aan wisselende omstandigheden: wanneer een habitat niet meer geschikt is door verstoring, is de soort goed in staat naar een nieuwe habitat te bewegen. Beweeglijkheid is met name in heterogene milieus een belangrijk kenmerk, dat voordeel biedt ten opzichte van minder beweeglijke soorten. Aan de andere kant brengt bewegen nadelen met zich mee.
Kokerjuffers lopen rond in de kunstbeken en hun habitatvoorkeur en gedrag wordt geregistreerd.
platform zich ontwikkelen. Het is aan te bevelen hiermee rekening te houden wanneer deze soorten gewenst zijn in een herstelde beek.
Voorkomen van zandtransport
Driftende kokerjuffers bij een verhoogde stroomsnelheid verzamelen zich aan het eind van de kunstbeek. De beschikbaarheid van verschillende soorten habitatmateriaal in de experimentele opstelling (kunstbeken).
Zo kost bewegen energie en zijn soorten op het moment dat ze zich verplaatsen kwetsbaar voor predatie. Wanneer de habitat van A. nervosa tot slot bedekt wordt met een dikke laag zand, is de soort niet meer in staat zich te verplaatsen en treedt sterfte op. Een voorbeeld van het andere uiterste is Micropterna sequax. Deze soort heeft een sterke en niet veranderende voorkeur voor blad als habitatmateriaal. Bovendien komt de soort bij verstoring nauwelijks in beweging. De soort is plaatsgebonden. Wanneer het geschikte habitatmateriaal aanwezig is, is zij goed in staat zich te handhaven in hoge stroomsnelheden. De soort is echter ook kwetsbaar: wanneer het bladpakket verdwijnt, verdwijnt daarmee de favoriete habitat. Omdat de soort ten opzichte van generalisten minder goed is aangepast om gebruik te maken van alternatief habitatmateriaal, heeft dit negatieve consequenties voor de soort. In extreme gevallen, wanneer de habitat wordt bedekt onder een dikke laag zand, is de soort in staat zijn koker te verlaten en uit het zand te kruipen. Dit levert een voordeel op, maar maakt de soort ook kwetsbaar voor bijvoorbeeld stroming en predatie.
Toepassing in de praktijk Uit het onderzoek blijkt dat er grote verschillen zijn in effecten van verschillende typen verstoring en hoe soorten daarmee omgaan. Deze kennis is te extrapoleren naar
de huidige toestand van de Nederlandse beken. Het ontstaan van een stabiel beekecosysteem heeft tijd nodig. Nederlandse beken worden vaak gekenmerkt door menselijke aanpassingen aan de hydromorfologie, zoals kanalisering, de aanwezigheid van stuwen en de afkoppeling van de beek van de rest van het stroomgebied. Vandaag de dag worden veel maatregelen getroffen om een natuurlijker morfologie en hydrologie in beken te realiseren. Op basis van het huidige onderzoek is het zeer aannemelijk dat dergelijke beken vooral soorten bevatten die aangepast zijn aan wisselende omstandigheden. Na het uitvoeren van de maatregelen zijn vaak echter de meer specialistische soorten gewenst. Uit het onderzoek blijkt dat specialisten zich niet gemakkelijk verplaatsen en bovendien sterk gebonden zijn aan het voorkomen van stabiele bladpakketten als foerageerhabitat. Dit betekent dat wanneer specialisten gewenst zijn, zowel de hydrologie als de morfologie zodanig op orde moeten zijn dat een stabiel systeem ontstaat. Voor de hydrologie betekent dit dat zandtransport, turbulentie en wisselende stroomsnelheden voorkomen moeten worden. Naast een stabiele hydrologie zijn voor het ontstaan van bladpakketten bovendien bomen nodig en luwtes (bijvoorbeeld dood hout) waar het blad zich kan verzamelen. Het mag duidelijk zijn dat de benodigde omstandigheden voor typische bewoners van natuurlijker beekecosystemen, niet met één of enkele maatregelen zijn te realiseren. Daarnaast kost het tijd voordat optimale omstandigheden voor deze soorten
De uitkomsten van dit onderzoek geven aan dat een verstoring, waarbij zandtransport zorgt voor een bedekking van de habitat, grote gevolgen heeft voor de macrofauna. Kokerjuffers blijken slecht in staat de habitat te verlaten wanneer die bedekt is met zand. Uiteindelijk treedt zelfs sterfte op. In de praktijk kan dit betekenen dat zowel een toename van piekafvoeren waarbij zandtransport optreedt, als het toenemen van maatregelen waarbij als neveneffect zandtransport kan optreden, een bedreiging vormen voor de omvang van veel kokerjufferpopulaties in laaglandbeken. Gezien de modelfunctie van kokerjuffers kan dit ook gelden voor andere macrofaunasoorten, die door klimaatverandering en het toenemende aantal beekherstelprojecten nog meer onder druk komen te staan. Het is aan te raden de hydrologie en morfologie van beken zodanig op orde te brengen dat piekafvoeren waarbij grootschalig zandtransport optreedt, worden voorkomen. Bovendien treedt vaak het eerste jaar na herstelmaatregelen, zoals hermeandering, grootschalig zandtransport op. Dit effect staat lijnrecht tegenover het vaak gewenste effect: een verbetering van de ecologische kwaliteit. Het is dan ook raadzaam in de voorbereiding van beekherstelprojecten aandacht te besteden aan de wijze waarop zandtransport is te voorkomen. LITERATUUR 1) Bates B., Z. Kundzewicz, S. Wu en J. Palutikof (eds.) (2008). Climate change and water. Technical paper of the Intergovernmental Panel on Climate Change. IPCC Secretariat. 2) www.eurolimpacs.ucl.ac.uk. 3) Didderen K., T. Dekkers en P. Verdonschot (2009). Alterra. Rapport 1912. 4) LNV (2004). Besluit van de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna. 5) Tolkamp H. (1980). Organism-substrate relationships in lowland streams. Thesis Agricultural University Wageningen. 6) Brittain J. en T. Eikeland (1988). Invertebrate drift - a review. Hydrobiologia 166, pag. 77-93.
Anabolia nervosa verlaat uiteindelijk naakt de habitat, nadat die bedekt is met zand.
H2O / 23 - 2009
35
David Burger, Deltares Bas Ibelings, NIOO-KNAW Jasper Stroom, Waternet Michelle Talsma, STOWA
EWACS: vroegtijdig voorspellen van drijflaagvorming door blauwalgen Drijflaagvorming door blauwalgen is de voornaamste reden voor het sluiten van zwemlocaties. Stankoverlast door rottende drijflagen komt regelmatig voor bij beschutte locaties of stedelijke gebieden aan open water. In een drijflaag kunnen de concentraties blauwalgtoxines tot extreme waarden oplopen. Het verschijnen, transporteren, ophopen en verdwijnen van drijflagen is sterk afhankelijk van de lokale weersomstandigheden die snel kunnen variëren. Door deze sterke dynamiek geeft de reguliere (laagfrequente) monitoring geen goed beeld van de drijflaag. Bij waterbeheerders bestaat behoefte aan early warning, zodat ze weten op welk moment en waar drijflagen optreden. EWACS is een modelinstrumentarium dat in de eindfase een gebruikersvriendelijk en betrouwbaar early warning-systeem kan zijn. Waterbeheerders ontvangen dan dagelijks een bulletin dat tot zeven dagen vooruit per dag de waarschijnlijkheid en locatie van drijflagen in bijvoorbeeld zwemwaterplassen weergeeft. Zover is het echter nog niet; drijflagen worden momenteel nog niet goed genoeg voorspeld. Eind dit jaar begint nader experimenteel onderzoek naar de dynamiek van drijflaagvorming. Afgelopen zomer zijn opnieuw input- en validatiegegevens in het veld verzameld. Hiermee kan het EWACS-instrumentarium verder worden verbeterd.
J
aarlijks zijn veel zwemwaterlocaties gesloten voor zwemmers vanwege drijflagen van blauwalgen. Blauwalgenbloei is een natuurlijk verschijnsel, maar frequentie en omvang van de bloei is onder invloed van eutrofiëring sterk toegenomen. De klimaatverandering heeft als waarschijnlijk neveneffect dat blauwalgenbloei verder zal toenemen. Vanwege regelgeving wordt de druk groter om de blauwalgen aan te pakken, waarbij drijflagen de kern vormen van het blauwalgenprobleem. Drijflagen concentreren zich aan de oevers, juist daar waar het contact met zwemmers het meest intensief is. Blauwalg-toxineconcentraties lopen vaak op tot extreme waarden door de ophoping van cellen in een drijflaag*. In het - in het nieuwe badseizoen te gebruiken - blauwalgenprotocol van de Nationale Werkgroep Cyanobacteriën uit 2008 wordt dan ook de nadruk gelegd op drijflaagvorming. Vorming en het verdwijnen van drijflagen is een hoog dynamisch proces. Daardoor onttrekken drijflaagvorming en de daaraan gekoppelde risico’s zich aan de routinematige bemonstering van de zwemwaterkwaliteit.
36
H2O / 23 - 2009
Afb. 1: De EWACS-testlocaties.
platform Methode van drijflaagmodellering De basis van het model is EcoFuzz: een op fuzzy logic gebaseerde module die al eerder succesvol werd toegepast op het grote open water van het IJsselmeer1). EcoFuzz omvat kennisregels voor windsnelheid, instraling en tijdstip van de dag. Samen bepalen deze variabelen de stabiliteit van de waterkolom, het drijfvermogen van blauwalgen (stijgen of dalen) en daarmee - gecombineerd met biomassa van blauwalgen - de mate waarin drijflagen zullen verschijnen of verdwijnen (zie afbeelding 2).
Primair doel van het drijflaagvoorspellingsmodel EWACS is invulling te geven aan de Zwemwaterrichtlijn door tijdig te kunnen waarschuwen voor drijflagen en het beheer van drijflaagbestrijdende en -werende maatregelen tijdig aan te kunnen sturen (denk onder andere aan het aanzetten van ondiepe mengers die drijflaagvorming en ophoping aan een zwemstrand voorkomen). Bij bewezen kwaliteit kan EWACS ook dienen voor scenariostudies naar maatregelen, zoals herinrichting, doorspoelen, biomassaverlaging. EWACS is ontwikkeld door Deltares samen met NIOO-KNAW en in opdracht van STOWA. Het model vraagt als invoer slechts om eenvoudige en goedkoop te genereren parameters en geeft dagelijks een zevendaagse verwachting van de kans op het optreden van drijflaagvorming. Het geheel is locatiespecifiek; gebaseerd op een GIS-kaart van het meer.
Afb. 2: Bepalende factoren voor verschijnen of verdwijnen van drijflagen in het model EcoFuzz.
Afb. 3: (A) het proces van verschijnen/verdwijnen (met EcoFuzz ingebouwd in Delft3D-WAQ), (B) het formeren van drijflagen (via biomassa en stijgsnelheid blauwalgen, in Delft3D-WAQ,) en (C) het transport (driedimensionale simulatie van waterbeweging en verplaatsing drijflaag, in Delft3D-FLOW). Linksonder het verdwijnproces van drijflagen. Het blokje ‘Metingen’ is in 2008 vervangen door biovolume- en fluoroproobmetingen.
EWACS is in 2007 en 2008 getest op vier kleinere gebieden: Gooi- en Eemmeer (Rijkswaterstaat IJsselmeergebied), Westeinderplassen (Rijnland), Sloterplas (Waternet) en Delftse Hout (Delfland) (zie afbeelding 1). Het volledige EWACS-instrumentarium bestaat uit de integratie/koppeling van drie modellen (zie afbeelding 3): de EcoFuzz-module, het waterkwaliteitsmodel Delft3D-WAQ en het waterbewegingsmodel Delft3D-FLOW. Blok A: EcoFuzz bepaalt of de omstandigheden drijflaagvormend of juist drijflaagafbrekend zijn. Om aan de vereiste hanteerbaarheid van het model te voldoen, wordt de biomassa niet berekend maar bepaald aan de hand van metingen. Betrouwbare modellering van blauwalgenbiomassa vraagt immers om onder andere wateren nutriëntenbalansen die veelal niet beschikbaar zijn en een grote meetinspanning vragen. Wekelijks of tweewekelijks is biomassa (biovolumebepalingen) als invoerparameter gebruikt in plaats van het algengroeimodel Bloom. Blok B: Indien de drempelwaardes voor biomassa én voor het verschijnen van drijflagen worden overschreden, gaan in Delft3D-WAQ de blauwalgen stijgen in de waterkolom. Indien ze de dunne toplaag bereiken, worden ze door het model geconverteerd tot type ‘drijvende blauwalg’. Blok C: Delft3D-FLOW maakt op basis van windgegevens een 3D-berekening waarin de waterbeweging van elke waterlaag wordt bepaald. Delft3D-WAQ gebruikt deze waterbeweging voor een transportberekening en legt daar bovenop een specifieke windgevoeligheid voor transport van de drijfalgen. De door EcoFuzz bepaalde drempelwaarde voor het verdwijnen van drijflagen controleert de hardnekkigheid van drijflagen. Parameters die gebruikt zijn om de resultaten te optimaliseren, zijn de drempelwaarden uit EcoFuzz, gevoeligheid voor instraling, wind
H2O / 23 - 2009
37
Afb. 4: Drijflaagcategorieën volgens het nieuwe blauwalgenprotocol.
Afb. 5: Voorspelde drijflagen voor 17 en 18 augustus 2008 in de Delftse Hout.
(weerstand, strijklengte en windsnelheid), biomassa en lichtgeschiedenis. De voorspellingen zijn gevalideerd op basis van veldwaarnemingen, waarvoor in diverse zones (bijvoorbeeld elf zones voor Delftse Hout en 19 voor Sloterplas) in de proefgebieden de aanwezigheid van drijflagen zoveel mogelijk op dagbasis is genoteerd door waarnemers. Er is een onderscheid gemaakt in drie categorieën drijflagen, van licht (geen aaneengesloten drijflaag wel drijvende cellen, categorie 1) tot middel (wel aaneengesloten stukken > 10 x 10 cm, categorie 2) en zwaar (grote aaneengesloten drijflagen, categorie 3) (zie afbeelding 4). Deze categorieën komen overeen met die in het eerder genoemde nieuwe blauwalgenprotocol.
tussen twee datasets berekent. Te vaak is sprake van slechts ‘enige overeenkomst’ in de scorevergelijking tussen voorspelde en waargenomen drijflagen. De resultaten in het Gooimeer zijn opvallend goed, maar de validatiedataset (aantal drijflaagwaarnemingen) is daar beperkt.
Resultaten Gebaseerd op de wekelijks verzamelde gegevens en meteovoorspellingen van het KNMI is iedere week een simulatie met het EWACS-drijflagenmodel uitgevoerd voor de vier proefgebieden en is op basis daarvan een bulletin geproduceerd ten behoeve van de waterbeheerders (afbeelding 5 geeft een voorbeeld voor de Delftse Hout). De resultaten geven aan dat het model lastig is om te kalibreren. Uit de gevoeligheidsanalyse met modelparameters (zie kader) blijkt dat het beter voorspellen van drijflaagvorming gepaard gaat met meer ‘vals positieven’ (drijflaag wordt gemodelleerd maar niet aangetroffen) en vice versa: rekenresultaten met minder ‘vals positieven’ leveren ook een minder adequate voorspelling van de drijflagen op. Dit betekent dat de overeenstemming tussen modelvoorspelling en waarneming nog onvoldoende is. Dit wordt bevestigd door berekening van Cohens Kappa: een statistische test die overeenstemming
38
H2O / 23 - 2009
Een gedetailleerde analyse van de meetgegevens en modelsimulaties voor de Delftse Hout gaf aan dat de ‘vals negatieven’ vaak worden veroorzaakt door een hoge windsnelheid op het moment dat in het veld een drijflaag is waargenomen. Een hoge windsnelheid wordt door het model vertaald naar een geringe kans op drijflaagvorming, terwijl de drijflaag in werkelijkheid hardnekkiger blijkt te zijn. De in de Delftse Hout getelde ‘vals positieven’ komen meestal voor in periodes met een lage windsnelheid, wat in het model niet of nauwelijks aanleiding geeft tot het opbreken en verdwijnen van de drijflaag. In het model was de drijflaag dan nog aanwezig of net bezig te verdwijnen, terwijl in het veld geen drijflaag werd waargenomen, ondanks lage windsnelheden.
Discussie Het project heeft nog geen inzetbaar waarschuwingssysteem opgeleverd, maar wel scherp op de kaart gezet wat we blijkbaar nog niet goed kunnen reproduceren als het gaat om drijflaagvorming. het gedrag van blauwalgen We moeten meer weten van de omstandigheden waaronder drijflagen gevormd worden. We zijn uitgegaan van een generalisatie dat een drietal groepen blauwalgen representatief is voor vier Nederlandse binnenwateren die en masse identiek reageren op bepaalde omstandigheden.
•
Onbekend is in hoeverre drijflaagvorming afhankelijk is van bijvoorbeeld stabiliteit van de waterkolom, lichtgeschiedenis, nutriënten, koloniegrootte, etc. modelconcepten Modellering is een versimpeling van de werkelijkheid, resulterend in modelartefacten. Het model rekent met een algendichtheid in grammen koolstof per liter. Per blauwalggroep moeten de biovolumes (afkomstig van microscopische algentellingen) en chlorofylwaarden voor blauwalgen (afkomstig van fluoroproob-metingen) omgerekend worden naar grammen koolstof per liter. Hiervoor worden standaardomrekenfactoren gebruikt. Het model wordt periodiek aangepast op basis van de al dan niet ruimtelijk beschikbare data in ieder proefgebied. Over de diepte worden blauwalgconcentraties gelijk verdeeld geacht, wat vooral in een diepe put (Sloterplas) niet representatief is. Na een aanpassing kent het model geen drijflagen, maar zal die opnieuw moeten genereren als de omstandigheden er naar zijn. De historie van accumulatie van algen in een bepaalde hoek wordt zo niet gebruikt. Alle gemeten blauwalgen worden verondersteld drijfvermogen te kunnen genereren, terwijl enkele blauwalgenfamilies dat niet of nauwelijks kunnen en dus nooit drijflagen vormen. Er is tot op heden met één vaste stijgsnelheid voor alle blauwalgen gewerkt. Inmiddels is het mogelijk hierin drie verschillende blauwalggroepen te onderscheiden. Delft3D-FLOW kent geen luwte-effecten van oeverzones. Delft3D-WAQ wel, maar in de praktijk blijkt dat dit weinig effect heeft. Onder meer omdat het huidige detailniveau van de gridcellen het voorkomen van lokale inhammen, haventjes, sloten, etc. niet toelaat. In de testgebieden bedraagt
•
platform NOTEN * Ibelings en Chorus gaven in 2007 aan dat 2,5 μg per kilo lichaamsgewicht de bovengrens is voor de toelaatbare eenmalige inname van microcystines (de meest voorkomende groep van blauwalgtoxines). Gebruik makend van metingen van de universiteit van Wageningen aan microcystines in drijflagen betekent dit dat bij een kind dat tien kilo weegt, inname van slechts één milliliter al leidt tot overschrijding van deze grens. Bij herhaalde blootstelling, zoals tijdens een vakantie met regelmatig bezoek aan een recreatieplas, ligt de grens al bij enkele tienden van milliliters. Voor de goede interpretatie: de 2,5 μg per kilo lichaamsgewicht is gebaseerd op hetzelfde onderzoek dat leidde tot de één μg per liter-norm voor microcystine in drinkwater. Volgens gangbare methoden in toxicologisch onderzoek is de laagste waarde die bij ratten tot schade leidt, gecorrigeerd met een onzekerheidsfactor van 1.000 maal. De 2,5 μg per kilo lichaamsgewicht moet worden gezien als een worst case-scenario. Duidelijk is wel dat een kleine hoeveelheid drijflaag een grote dosis microcystine kan bevatten. Foto: Eric van der Aa
de gridgrootte (en dus ook de cellen) bij de oeverzone 27 tot 150 meter. De oevers in het model zijn glad of grof getand van vorm. Draaiende wind blijkt de drijflaag in het model dan snel te verplaatsen, terwijl deze in werkelijkheid kan blijven hangen. Het voor dit doel relatief grove detailniveau resulteert ook in uitmiddeling van informatie per gridcel, waardoor typische - fysische - oeverfenomenen in het gedrang komen en worden ‘verdund’ met de informatie van de gridcel als geheel. Zo kan in werkelijkheid de drempelwaarde voor drijflaagvorming aan een oever relatief snel worden bereikt, maar wordt dit door het model niet waargenomen door lagere waarden in de rest van de gridcel. Om dan toch een goede score te krijgen voor drijflagen aan de oevers, moet het model overreagerend ingesteld worden. Met als mogelijk gevolg meer ‘vals positieven’. veldgegevens Bij deze studie is voor de kalibratie en validatie gebruik gemaakt van veldgegevens die in tijd en ruimte beperkt zijn ten opzichte van de variabiliteit in de vier proefgebieden. Door particulieren en ambtenaren van gemeente, rijkswaterstaat en waterschap zijn per locatie unieke datasets van drijflaagwaarnemingen samengesteld. Maar de validatiegegevens kennen, net als het model, hun eigen onvolkomenheden en onzekerheden. Het perspectief vanuit een vliegtuig is wezenlijk anders als vanaf de oever of vanaf een boot, zoals bleek in het Gooimeer. Visuele inspectie op drijflagen, gebaseerd op een indeling in categorieën en uitgevoerd door verschillende personen in één meer, levert onnauwkeurigheden op. Daarnaast kunnen drijflagen van blauwalgen binnen korte tijd opkomen en weer verdwijnen, waardoor zo’n drijflaag heel gemakkelijk kan worden gemist als waarnemers op een vast moment van de dag een observatie doen. Dit beïnvloedt de zuiverheid van de validatieresultaten. In 2007 en 2008 traden relatief weinig grote problemen met blauw-
•
algendrijflagen op. Het instrument moet dan heel gevoelig zijn om juist op die weinige drijflaagmomenten goed te presteren. Een globale analyse van drijflaagvorming in 2006 lijkt aan te geven dat het model beter presteert in zware drijflaagjaren.
Voortgang
LITERATUUR 1) Ibelings B., M. Vonk, F. Los, D. van der Molen en W. Mooij (2003). Fuzzy modeling of cyanobacterial waterblooms: validation with NOAA-AVHRR images. Ecological Applications nr. 13, pag. 14561472. 2) STOWA (2008). Voorspellingsysteem blauwalgen. Resultaten pilots 2007. Rapport 2008-11. 3) STOWA (2009). Voorspellingssysteem blauwalgen. Resultaten pilots 2008. Rapport 2009-14.
Dit jaar zijn meer kwantitatieve veldgegevens verzameld. Daarmee wordt voortgebouwd op de ervaring van de waarnemers in 2007 en 2008. Voor het Gooi- en Eemmeer wordt de situatie nu doorgerekend en vergeleken met de validatiegegevens. Eind dit jaar begint onderzoek naar de factoren die een correcte voorspelling belemmeren. Aanvullende kennis over de sleutelprocessen in drijflaagvorming is nodig om de kennisregels over de dynamiek van drijflagen te verbeteren. Door het NIOO-KNAW wordt samen met de Universiteit van Amsterdam experimenteel werk verricht gerelateerd aan het ontstaan en verdwijnen van drijflagen, waarbij de samenhang met turbulente menging voor verschillende groepen blauwalgen wordt beschouwd. In waterbassins van twee kubieke meter, waar licht, nutriënten en turbulentie ingesteld kunnen worden, zal worden getest onder welke omstandigheden drijflagen gevormd worden en weer verdwijnen. In de experimenten is ook een nauwkeurigere koppeling tussen model en waarneming mogelijk, wat de validatie sterk ten goede zal komen. De kennis die wordt gegenereerd, zal in 2010 in het model worden geimplementeerd en getest op de datasets van de projectplassen. Op basis van de te verwachten invloed van sommige beperkende modelconcepten (zie discussie) en de kennisontwikkeling zal ook worden nagegaan of het mogelijk is het model verder te verbeteren. Nagegaan kan worden of een meer deterministische benadering betere resultaten oplevert dan de nu op fuzzy logic gebaseerde modellering.
H2O / 23 - 2009
39
agenda 27 november, Arnhem Handreiking herinrichting diepe plassen bijeenkomst over de aanleiding en de totstandkoming van de handreiking over de herinrichting van diepe plassen, waaronder voormalige zandwinputten. Organisatie: Baggernet, SenterNovem/ Bodem+, Provincie Gelderland en de ministeries van VROM en V&W. Informatie: marjan.euser@tno.nl.
27 november, Rotterdam Glocalisation: think global, act local congres na de algemene ledenvergadering van Waternetwerk over Glocalisation. Hoe kan informatietechnologie helpen bij toekomstverkenningen en hoe kunnen we onze eigen klimaat- en watervoetafdruk verminderen? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
2 december, Delft Ontwerpateliers voor stadsuitbreiding of -vernieuwing middagsymposium over het gebruik van zogeheten ontwerpateliers bij stadsuitbreiding of -vernieuwing als verbindende schakel tussen de kennis over onder- en bovengrond, grondwater en duurzaamheid. Organisatie: Deltares. Informatie: www.deltares.nl.
3 december, Utrecht Klimaateffectatlas bijeenkomst over wat de Klimaateffectatlas is, waarvoor hij geschikt is, voor wie hij bedoeld is en hoe hij verder uitgebouwd wordt. Ook het thema klimaat en ruimtelijke ordening wordt breed belicht. Organisatie: Klimaat voor Ruimte. Informatie: www.klimaatvoorruimte.nl.
8 december, Breukelen Nieuwsmaker seminar voor PR-functionarissen, voorlichters en communicatiemedewerkers uit de watersector om op een praktische manier meer publiciteit te genereren. Organisatie: Nieuwsmaker Media- en Marketingadvies en Nijgh Periodieken. Informatie: www.nieuwsmaker.org.
8 december, Eindhoven Samen werken aan water: motor voor vernieuwing? symposium over samenwerking in de waterketen. Organisatie: Brabant Water, Waterschap De Dommel en gemeente Eindhoven. Informatie: www.brabantwater.nl/ symposium.
10 december, Arnhem Exoten en de Kaderrichtlijn Water themadag over de rol die exoten spelen bij de beoordeling van de waterkwaliteit aan de hand van de Europese Kaderrichtlijn Water. Organisatie: Werkgroep Exoten van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Ecologie. Informatie: wil.tamis@inter.nl.net.
40
H2O / 23 - 2009
15 december, Amersfoort Waterbeheer is vakmanschap netwerkbijeenkomst waarop Govert Geldof zal praten over vakmanschap in het waterbeheer. Organisatie: KIVI NIRIA, afdeling voor waterbeheer. Informatie: waterbeheer@kiviniria.nl.
15 december, Driebergen Monitoring flora en fauna bijeenkomst waarop de nieuwste inzichten en instrumenten op het gebied van monitoring aan bod komen, waarbij het accent ligt op de bemonsteringen voor de Flora- en faunawet, juridische aspecten, nut en noodzaak van standaardiseren, uniformering, coderen en bemonsteringsprotocollen. Organisatie: STOWA en Gegevensautoriteit Natuur. Informatie: (030) 232 11 99 of www.stowa.nl.
2010
14 januari, Rotterdam Leren met water derde conferentie over modern water- en gebiedsbeheer en ter gelegenheid van de afronding van het programma Leven met Water. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, Innovatienetwerk en CURNET. Informatie: (0182) 54 06 96.
14 januari, Rotterdam InfraCampus ontmoetingsplatform voor partijen die actief zijn in waterbouw en infrastructuur. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.
27-28 januari, Arnhem Klimaatverandering en aquatische ecosystemen tweedaagse conferentie over de gevolgen van de opwarming van de aarde voor de aquatische ecologie; op de eerste dag vooral aandacht voor de effecten wereldwijd, op de tweede dag ligt de nadruk op Nederland. Organisatie: STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.
9 februari, Utrecht Duurzaam inkopen met Kiwakeur? tweede editie van het Watersymposium, dat in het teken staat van duurzaam inkopen door drinkwater- en installatiebedrijven, met als centrale vraag of het Kiwa-keur het duurzaamheidsaspect voldoende afdekt. Organisatie: Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen. Informatie: Kees Poortema (070) 414 46 39.
18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten.
Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.
Buitenland
1-4 december, Parijs Pollutec milieubeurs die dit jaar vooral in het teken staat van duurzame ontwikkeling, met bijvoorbeeld aandacht voor hergebruik en opvang van regenwater. Informatie: Promosalons Nederland (020) 462 00 20.
8-9 december, Koblenz Water and health: a European perspective internationale workshop speciaal gericht op de huidige fase (VII) van het Internationale Hydrologische Programma van UNESCO, water- en levensondersteunende systemen en het werk dat wordt verricht in het kader van het UNECE/WHO Europa-protocol over water en gezondheid. Informatie: Ulrich Schröder (schroeder@bafg.de).
2010
7-9 januari, Chennai Everything About Water zevende editie van de vakbeurs over water in India, één van de belangrijkste in het zuiden van Azië. Informatie: www.eawater.com.
27 januari, Gent Neptune en Innowatech voor eindgebruikers bijeenkomst met aandacht voor de evaluatie van de door de EU gesubsideerde projecten Neptunje en Innowatech, die in het teken staan van nieuwe technieken en concepten voor huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. Organisatie: Universiteit Gent en Aquafin. Informatie: www.aquafin.be, www. eu-neptune.org of www.innowatech.org.
3-5 februari, New Delhi Aquatech India eerste editie van Aquatech in India, met een Holland paviljoen. Organisatie: Amsterdam RAI en Inter Ads Brooks. Informatie: (020) 549 12 12.
9-11 februari, Gent InfraTech Belgium vakbeurs voor de grond-, water- en wegenbouw. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: (010) 293 32 04.
2-5 maart, Zaragoza Smagua 19e editie van de vakbeurs voor water en irrigatie, waterbehandeling, hergebruik en ontzilting. Informatie: www.smagua.com.
handel & industrie Certificaat voor legionellapreventie Legionellabeheersplannen moeten, na de inwerkingtreding van het nieuwe Drinkwaterbesluit in 2010, worden opgesteld door gecertificeerde adviesbureaus. Marino Water Advies uit Hazerswoude heeft als één van de eerste bureaus het vereiste BRL6010-certificaat gehaald. Eigenaren van collectieve leidingwaterinstallaties hebben een zorgplicht voor het leveren van schoon en veilig water aan derden. Veel gebouweigenaren zijn daarom verplicht een legionellabeheersplan te laten opstellen. Wanneer ze daarvoor een gecertificeerd bureau inschakelen, kunnen ze er zeker van zijn dat hun installaties aan alle voorschriften voldoen. Voor meer informatie: (0172) 21 41 81 of www.marinowateradvies.nl.
Lage concentraties medicijnresten meetbaar Omegam Laboratoria uit Amsterdam heeft het geneesmiddelenanalysepakket uitgebreid. Door nog gevoeligere methoden toe te passen, zijn voortaan ook zeer lage concentraties medicijnresten in water meetbaar. ‘Lage concentraties medicijnresten aangetroffen in drinkwater’, ‘Ziekenhuizen en zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor het grootste aandeel aan medicijnen in afvalwater’, ‘Door vergrijzing wordt een toename in de hoeveelheid medicijnen in het oppervlaktewater verwacht’ en ‘Rwzi’s zijn niet of nauwelijks in staat alle typen geneesmiddelen uit afvalwater te verwijderen’. De berichtgeving over medicijnresten in water, die is gebaseerd op meetresultaten, is de afgelopen periode toegenomen. Omegam Laboratoria is betrokken bij diverse meetprogramma’s en onderzoeksprojecten. Onlangs heeft het bedrijf zijn analysepakket uitgebreid en kunnen medicijnresten zoals pijnstillers, antibiotica, hormonen, antiepileptica, antidepressiva en röntgencontrastvloeistoffen worden geanalyseerd. Omegam Laboratoria heeft een folder ‘Medicijnresten: van genezing tot verzieking’ uitgebracht.
Nieuwe toepassing mobiele monstername Stichting Waterproef, Delta Waterlab en het laboratorium van het Hoogheemraadschap van Rijnland willen de kwaliteit van monsternames in het veld verbeteren en het werkproces versnellen. Daarom gaan de waterschapslaboratoria werken met een door Sigmax Mobile Solutions ontwikkelde mobiele monstername-applicatie. Met deze toepassing is het mogelijk de administratie van metingen en monsternames beter bij te houden. De robuuste pc is direct te koppelen aan meetapparatuur, waardoor de handmatige invoer van gegevens overbodig is. De verzamelde meetgegevens worden automatisch met het interne systeem gesynchroniseerd. Het monsternameproces verloopt hierdoor sneller, kost minder werk en invoerfouten behoren tot het verleden. De waterschapslaboratoria voeren veel metingen uit en nemen regelmatig watermonsters in het veld voor verdere analyse in het laboratorium. Dankzij de mobiele monstername-applicatie wordt het werkproces van de monsternemer sterk vereenvoudigd. Hij of gaat op pad met een handzame pc die alle informatie voor de monstername bevat. Zo kan de monsternemer een overzicht raadplegen van alle monsters die hij moet nemen. Per monstername ziet hij of zij welke materialen en gereedschappen nodig zijn. Daarnaast is de mobiele applicatie gekoppeld aan het geografisch informatiesysteem van het waterschapsgebied. Om monsters in de loop der tijd te kunnen vergelijken, is het namelijk
van belang elk monster op exact dezelfde locatie te nemen. Voor meer informatie: Sabine Altena (053) 480 31 20 of s.altena@sigmax.nl.
Standaard rendementstest voor afscheiding zwevende delen AQA HydraSep en partnerbedrijf De Hamer hebben een standaard rendementstest ontwikkeld voor lamellenafscheiders. Hierdoor kunnen betonnen Hydrocompact afscheiders met een certificaat worden geleverd. De test bestaat uit een duurproef met water dat ‘verontreinigd’ is met een onschadelijk materiaal, met vergelijkbare eigenschappen als zwevende delen in regenwater. De testfaciliteit op het terrein van De Hamer wordt nog uitgebreid met een proefriool om tevens de combinatie van riool en afscheider te simuleren. Bij het ontwerpen van afscheiders voor regenwater dient men vooral rekening te houden met de karakteristieken van kleine zwevende vuildelen (fijnstof ) met een lage bezinkingssnelheid. De Hydrocompact afscheiders zijn in 1996 in Nederland geïntroduceerd na uitgebreid praktijkonderzoek in Frankrijk. AQA HydraSep verzorgde de aanpassing aan de Nederlandse rioleringssituaties en bestudeert sinds 1998 de rendementen in eigen laboratorium en in praktijk. Daarnaast onderzocht AQA de werking van RWA-riolen. Voor meer informatie: Sander Brandon van AQA HydraSep (072) 562 84 86 of L. de Bruijn van De Hamer (024) 344 12 44.
De testopstelling.
Voor meer informatie: (020) 597 66 95 of www.omegam.nl
H2O / 23 - 2009
41
Watervenster ARCADIS
ARCADIS Nederland BV Postbus 673 7300 AR Apeldoorn T 033 477 1000 F 033 477 2000 E info@arcadis.nl I www.arcadis.nl
ARCADIS biedt ondersteuning bij alle aspecten van het waterbeheer. Onze organisatie is actief in het complete traject van beleidsadvisering, studie en advies, het opstellen van regionale en gebiedsplannen tot ontwerp en begeleiding van uitvoering.
praktische kennis over de inrichting van watersystemen. Daarnaast zet ARCADIS haar kennis in op het gebied van duurzaamheid en energie door grondwatersaneringen te combineren met koude-warmte opslagsystemen: het sanergy concept.
ARCADIS is in staat de specialistische kennis op het gebied van (geo)hydrologie, aquatische ecologie en waterkwaliteit te vertalen naar heldere antwoorden op beleidsvragen en deze te combineren met
HACH LANGE
HACH LANGE T + 31 344 63 11 30 E info@hach-lange.nl I www.hach-lange.nl
Wateranalyses zijn onze specialiteit. Sinds het begin van ons bestaan volgen wij de filosofie: ‘maak alles zo eenvoudig mogelijk’. In al onze productontwikkelingen staat dit centraal, wij leveren dan ook praktische en veilige oplossingen met de modernste analyse technieken voor afval-, drink- en proceswaterstromen. Daarnaast verzorgen wij ook instructies en workshops, hebben we individuele onderhoudscontracten, een deskundige buitendienst en service-hotlines.
LABORATORIUMANALYSES t #FUSPVXCBSF FO BMUJKE WFSJmFFSCBSF BOBMZTFresultaten t .FFS EBO QBSBNFUFST NFU JO UPUBBM praktijkgerichte meetbereiken: gebruiksklaar. PROCESMEETTECHNIEK t 7FSMBHJOH WBO EF CFESJKGTLPTUFO EPPS IFU waarborgen van stabiele processen t 6JUCSFJECBSF DPOUSPMMFSOFUXFSLFO NFU veldbustechniek
I-Real
I-Real 1PTUCVT 7000 AN Doetinchem T +31 (0)314 366600 F +31 (0)314 363410 I www.i-real.nl
I-Real is een dienstverlener op het kruispunt van ICT en Watertechnologie. Met onze kennis van websoftware, GIS en telemetrie hebben we een vooraanstaande positie gecreëerd in de markt voor afvalwater-, oppervlaktewater-, grondwater- en drinkwaterbeheer. Gebaseerd op open standaarden en gebruikmakend van de modernste internet- en communicatietechnieken, hebben we de unieke leveranciersonafhankelijke oplossing H2gO gecreëerd voor monitoring/sturing en
onderhoudsmanagement. Deze web-based oplossing wordt inmiddels door vele waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat gebruikt. Steeds vaker wordt I-Real ingeschakeld voor onderzoek, maatwerkontwikkelingen en/of koppelingen tussen diverse ict-(telemetrie) systemen. Met onze vooruitstrevende visie op gebruik en toepassing van data kunnen we u op vele vlakken verder helpen. Meer informatie vindt u op onze website (www.i-real.nl)
ProMinent
ProMinent in Nederland T 030-6779280 F 030-6779288 E info@prominent.nl W www.prominent.nl Drinkwater E duncan.anthonio@prominent.nl Proces-/koelwater E martijn.scheepers@prominent.nl
ProMinent is fabrikant en aanbieder van producten en technologieën voor waterbehandeling. 8FSFMEXJKE BDUJFG NFU NFFS EBO FJHFO vestigingen voor de markten: drinkwater, proceswater, koelwater, afvalwater en zwembadwater. Betrouwbaarheid/duurzaamheid, innovatie en de oplossingsgerichtheid zijn belangrijke pijlers binnen de familie onderneming.
Binnen het productengamma wordt de cirkel van meten, regelen, doseren en desinfecteren gesloten met apparatuur, welke volledig in huis ontwikkeld en geproduceerd wordt. Alles uit één hand staat voor probleemloze integratie van essentiële procesapparatuur voor de waterbehandeling in uw proces. Bel of mail ons en we analyseren gezamenlijk de meest optimale oplossing.
Watervenster Maatwerk in water en -hergebruik. Om u optimaal van dienst te kunnen zijn, leveren we â&#x20AC;&#x153;maatwerk in waterâ&#x20AC;? in alle disciplines.
RWB Water Services is er voor Ăş. Zowel op het gebied van drink- en proceswater bereiding als op het gebied van afvalwaterzuivering
Uiteraard verlenen wij u daarbij de service die u van ons mag verwachten. Jarenlange ervaring en kennis van de stand der techniek maakt ons wat wij zijn: een ďŹ&#x201A;exibele en betrouwbare partner. Service en oplossingen bieden zoals Ăş dat wenst. Ongeacht of het preventief, correctief of modiďŹ catief onderhoud betreft.
RWB Water Services BV Ambachtstraat 20, 7609 RA Almelo Postbus 223, 7600 AE Almelo T F E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl
Skalar Analytical B.V. Skalar is een Nederlandse producent van hoogwaardige analyse apparatuur voor diverse applicatie gebieden zoals; water, grond, planten, voedsel, frisdrank, bier, wijn, kunstmest, farmacie en wasmiddel analyses. De automatisering van de analyses kan uitgevoerd worden voor vrijwel alle nutriĂŤnten inclusief de complexere bepalingen zoals o.a.Totaal Stikstof en Fosfaat, Cyanide, Fenolen, Fluoride. TOC en TN gehaltes kunnen worden bepaald door middel van geautomatiseerde analyzers
die op basis van een katalytische verbranding deze concentraties kwantitatief bepalen. 7PPS EF QSPDFT DPOUSPMFT WBO BGWBM FO PG proceswater beschikt Skalar over continue en batch analyzers voor online monitoring, zoals o.a. TOC, Totaal N & P, Totaal of vrij Cyanide, Ammonium, Nitraat, Fosfaat, Chlorofyl, PAKâ&#x20AC;&#x2122;s, Olie in water. Deze procesbewaking kan met directe ďŹ&#x201A;uorescentie (SFS), Infrarood metingen of via een Spectrofotometrische detectie plaatsvinden.
Skalar Analytical B.V. Tinstraat 12 4823 AA BREDA T F E info@skalar.com I www.skalar.com
Waterstromen BV 8BUFSTUSPNFO #7 FYQMPJUFFSU JOEVTUSJĂ&#x2018;MF afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. IndustrieĂŤn die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.
singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creĂŤren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.
De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-
Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing
Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T F E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl
Watts Industries Netherlands B.V. 8BUUT *OEVTUSJFT /FUIFSMBOET # 7 NBBLU EFFM uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriĂŤle toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.
Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.
Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl
Het beveiligen van water is een kwestie van goed kunnen schaken
Je hebt schakers en topschakers. Tegen de laatsten maak je geen schijn van kans. Een topschaker kent het hele repertoire. Analyseert goed. Denkt vooruit. Weet wat zijn tegenstander van plan is en is die steeds een zet voor. Een goede beveiliging van hoogrisico-objecten, als waterbedrijven, vraagt evenzeer om een topspeler: Heras Security Systems. Wij zijn grootmeester in het ontwikkelen van totale beveiligingsoplossingen. Uw beste zet nu? Bel Heras Security Systems, telefoonnummer 0499 55 13 67, of kijk op www.heras.nl
Buitengewoon beveiligen is vooruitdenken