20091211082314

Page 1

42ste jaargang / 11 december 2009

24 /

2009

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema proceswater “GRENS IN BESPARING OP WATER BEREIKT” DE ROL VAN EEN MER IN HET WATERBEHEER SCREENING PROCESWATERMONSTERS OP LEGIONELLA



Steun de waterschappen

I

k zeg het maar meteen. Ik wil dat de waterschappen blijven. Ik ben het helemaal eens met Cees Veerman die afgelopen week in een aantal regionale kranten liet optekenen dat de eventuele opheffing van de waterschappen niemand winst oplevert, sterker nog: geen enkele besparing oplevert. Het onderbrengen van de waterschappen bij de provincies lijkt me in geen enkel opzicht zinvol. De organisatie van de provincie wordt daardoor alleen maar nodeloos ingewikkelder gemaakt. De waterschappen in de huidige vorm kunnen maximaal bezig zijn met datgene waarvoor ze bedoeld zijn: het waterbeheer in Nederland regelen. En niemand zegt dat ze dat niet goed doen. De argumenten om de waterschappen als bestuurslaag te schrappen, lijken ook

niet veel te doen te hebben met het inhoudelijke werk, maar met het weghalen van een bestuurslaag. Maar dat had net zo goed de provincie kunnen zijn. Ook daar gaat veel geld om. Waarom moet dan het waterschap het ontgelden? Het argument van de geringe belangstelling bij de burger voor het waterschap (met een verwijzing naar de geringe opkomst bij de waterschapsverkiezingen) is ook niet sterk. Hoe minder kritiek het werk van de waterschappen oplevert, des te groter de kans dat niemand zich echt geroepen voelt om bestuurders voor die waterschappen te gaan kiezen. Laat de waterschappen hun werk doen en kijk, als er per se een bestuurslaag in Nederland weg moet, ook eens kritisch naar bijvoorbeeld de provincie. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 24 / 2009 / *thema 4

/ ‘Bestuurlijke ontpoldering’ moet waterbeheer Nederland vlot trekken

6 / BTO-onderzoek in 2009 10 / ‘Burgers meer betrekken bij herinrichting diepe plassen’

14* / Interview met Marco Diekstra en Walter Hulshof

14

Maarten Gast

16* / Jules van Lier: “Afvalwater wordt belangrijke energie- en grondstoffenbron”

18 / Henk van Schaik over COP15 20 / De rol van een milieueffectrapportage in het waterbeheer Frans Dotinga en Marco Vroeger

18

23 / Ecologie leidende factor voor verbetering waterkwaliteit in Raalte Adrie Otte, Johan Blom, Wim de Blecourt en Henry van Veldhuizen

28 / Stand van zaken rond gezondheidsgerelateerde watermicrobiologie Aleksandra Magic-Knezev

39* / MBR rwzi De Drie Ambachten

42

voorbeeld van ketensluiting met de industrie Jan Willem Mulder, Piet de Boks, René de Jager, Albert Veraert

42*

/ Combinatie van Q-PCR en specifieke kweekmethode is effectief voor screening proceswatermonsters op Legionella Frank Oesterholt, Lambér Paping, Harm Veenendaal en Dick van der Kooij

46 / Opsporen van ziekteverwekkende micro-organismen in de watercyclus met BiosparQ Ron van der Oost, Charles Kientz, Marco Dignum en Jack Vogels

51 / Agenda 52* / Handel & Industrie

Bij de voorpagina: Onder de naam North Water wordt bij zoutwinner Nedmag in Veendam hoogwaardig proceswater gemaakt uit oppervlaktewater. Op de foto een beeld van het noodzakelijke zuiveringsproces (foto: Groene Zoden Fotografie).


‘Bestuurlijke ontpoldering’ moet waterbeheer Nederland vlot trekken Veel waterprojecten in Nederland ondervinden vertraging of worden zelfs helemaal niet uitgevoerd door de bestuurlijke complexiteit. Regelgeving staat in de weg, maar ook overheden met verschillende belangen en wensen. Daarbij worden de zaken er niet makkelijker op door de financiële crisis en de aangekondigde bezuinigingen van de rijksoverheid. Op de achtergrond speelt daarbij nog de discussie over de instituties in Nederland: moeten de taken van waterschappen, gemeenten en provincies blijven zoals ze zijn? Moeten ze ingrijpend veranderen of moet misschien zelfs een hele bestuurslaag verdwijnen? Tegelijkertijd leidt deze onzekerheid wellicht tot meer efficiëntie. De Unie van Waterschappen kwam al met het plan om het rioolbeheer over te nemen, Vitens lanceerde kortgeleden het idee van waterketenbedrijven, aparte NV’s die de waterketen beheren. Ideeën genoeg, nu nog de mensen die passie en doorzettingsvermogen hebben om deze uit te (laten) voeren. We zitten nu in een interbellum waar we bestuurlijk sterker uit moeten komen, zo was de hoofdgedachte op de Nationale Waterconferentie 2009 van het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 23 en 24 november in Soestduinen.

‘B

estuurlijke ontpoldering’ werd gedurende de conferentie het containerbegrip voor minder regels, meer samenwerking van de overheid, sterke regisseurs, het doorhakken van knopen en ‘gewoon doen’. Dat die ontpoldering nodig is, bleek uit de vele verhalen en voorbeelden van diverse sprekers, waarbij allerlei projecten verzanden in processen en overleggen of zelfs sneuvelen op de tekentafel. Gelukkig zijn er ook projecten die wél slagen. Zo gaf Co Verdaas (gedeputeerde in Gelderland) het voorbeeld van Waalweelde, waar het buitendijkse gebied van de Waal vanaf de Duitse grens tot de grens met Zuid-Holland klaar wordt gemaakt voor de toekomst. Daar wordt meer ruimte voor de rivier gecreëerd, samen met ecologische verbeteringen. Zijn collega-gedeputeerde Ger Driessen (Limburg) gaf ook een aantal voorbeelden van projecten die voortvarend waren aangepakt: de Zandmaas en de Grensmaas bijvoorbeeld. Dijkgraaf Annemarie Moons van Vallei & Eem kwam met een ander geslaagd project uit haar tijd als gedeputeerde van de Provincie Noord-Brabant: de Overdiepse Polder, waar het initiatief vanuit de bewoners kwam om als bescherming tegen hoogwater op terpen te gaan wonen. Een voorbeeld van hoe het niet moet is wat haar betreft het gebied Binnenveld, op de grens van Utrecht en Gelderland. Dit gebied ligt ingeklemd tussen stedelijk gebied en kent verschillende functies: recreatie, waterberging, natuur en landbouw. Verbetering van het gebied loopt momenteel vast door de vele partijen die belang hebben bij het gebied en regelgeving zoals Natura 2000. Het gevolg is ook dat de burgers in dat gebied zich afwenden van alle plannen en er geen draagvlak bestaat om ook maar iets uit te voeren. Uit de voorbeelden van geslaagde en nietgeslaagde projecten blijkt dat een aantal

4

H2O / 24 - 2009

factoren van belang is bij het realiseren van plannen: gedeelde belangen, draagvlak, samenwerking van de betrokken overheden, een sterke regisseur en geld. In het ideale geval financiert het project zichzelf, zoals in Limburg door de verkoop van zand en/of grind of elders door de verkoop van woningen. Behalve de bestuurlijke drukte en de vele, al dan niet conflicterende regels, kan ook de individuele bestuurder of politicus van doorslaggevend belang zijn. Ellen Masselink van ontwikkelingsmaatschappij AM kwam met een voorbeeld van een nieuwe combinatie van functies in de Westflank (Haarlemmermeer). De ideëen van AM werden niet overgenomen, omdat ze nieuw waren en daardoor voor onzekerheid zorgen. Op andere plaatsen worden nieuwe ideëen juist omarmd, zo bleek uit haar ervaringen. Rotterdam lijkt zo’n plek te zijn. Paula Verhoeven, ‘klimaatdirecteur’ van de gemeente Rotterdam, gaf voorbeelden van concrete projecten die in de stad worden uitgevoerd om nu en in de toekomst met water om te gaan. Zo wordt een parkeergarage gecombineerd met een grote waterberging, er wordt een drijvend paviljoen gerealiseerd en groene daken aangelegd. Maar ook goede ideëen kunnen niet zonder draagvlak van de bewoners: de waterpleinen, die midden tussen de huizen voor zowel speelruimte als waterberging moeten zorgen, worden zeer gewaardeerd door de bewoners. Maar liever in een andere straat. De noodzaak voor het doorhakken van knopen en het uitvoeren van projecten in Nederland bleek wel uit het verhaal van Pier Vellinga (hoogleraar Wageningen Universiteit). Ondanks de onzekerheden over de ontwikkeling van het klimaat lijkt een zeespiegelstijging onafwendbaar. Vellinga werkte mee aan het advies van de jongste Deltacommissie dat vorig jaar september

verscheen. Hij pleit voor doorbraakvrije dijken, die dusdanig breed zijn dat ze een mogelijke overstroming kunnen omzetten in alleen wateroverlast. Maar wat ook wordt besloten, het moet wel snel gebeuren, aldus Vellinga. De vraag is dan ook: hoe kunnen we dat proces van planvorming tot uitvoering versnellen? Over die vraag boog Geert Teisman zich (hoogleraar Erasmus Universiteit). Hij constateerde dat we een lange traditie van de wens naar snelle uitvoering hebben en een even lange traditie van het niet uitvoeren van die wens. Overigens is Nederland niet uniek in dat aspect; ook in andere landen gaat de uivoering niet zo snel als gewenst. In zijn optiek moeten we afstappen van een gefaseerde uitvoering: de volgorde probleem - plan - uitvoering is niet haalbaar door de complexiteit en de vele nieuwe problemen en vragen die in elke fase opduiken. Beleid en uitvoering zouden parallel moeten lopen en flexibel moeten zijn zolang het doel niet uit het oog wordt verloren. Integrale doelen vereisen integrale processen en die zijn per definitie ingewikkeld. Die complexiteit moeten we erkennen. Integraliteit moet het uitgangspunt zijn: een aantal verschillende processen op een later moment integreren is zeer lastig door de belangen die dan al gevestigd zijn. Maar wat betekent dit nu voor de praktijk? Eén van de grote (lopende) projecten waar integraal denken centraal staat, is de transitie van de zuidwestelijke delta. De Deltawerken hebben voor veiligheid gezorgd, maar ook voor ecologische problemen. Om die op te lossen zonder de veiligheid en andere belangen (recreatie, landbouw, zoetwatervoorziening) in het nauw te brengen, is het nodig de delta als één geheel te beschouwen. Joost Schrijnen, programmadirecteur van de stuurgroep zuidwestelijke


verslag en vérkocht kunnen worden naar het buitenland. De waterproblemen in China worden met grote voortvarendheid aangepakt volgens Shuhua van Someren-Wang. Waar in Nederland een gemiddelde tijd van 14 jaar ligt bij de overheid tussen begin en einde van grote projecten, gaat in China alles veel sneller. Dat betekent niet alleen dat grote binnenlandse problemen worden aangepakt, maar dat China ook veel kennis en ervaring opdoet met water. Volgens Van SomerenWang heeft China Nederland binnen vijf jaar ingehaald op watergebied, een stelling die in de zaal voor beroering zorgde.

Ontwerp van de inrichting van de Overdiepse Polder (Bron: provincie Noord-Brabant/ Maquette Studio Stens).

delta, beschreef het tot nu toe gevoerde proces om alle partijen en belangen te betrekken bij de planvorming. De problemen van de delta moeten ‘eigendom’ worden van de bewoners en de belanghebbenden, zodat ingrijpende oplossingen gedragen worden door alle partijen. Toch biedt de bestuurlijke complexiteit ook mogelijkheden. Juist door de stroperigheid van bestuurlijke processen ontstaat de wens naar versimpeling en versnelling. Rik van Terwisga van waterleidingbedrijf Vitens liet duidelijk zien in welke spagaat een drinkwaterbedrijf terecht kan komen. Zo heeft het bedrijf de plicht waterwingebieden in te stellen om de watervoorziening veilig te stellen. Tegelijkertijd willen gemeenten, die aandeelhouder zijn van datzelfde waterbedrijf, die grond graag gebruiken voor bijvoorbeeld woningbouw. Dergelijke belangenconflicten noopten Vitens om goed naar zichzelf te kijken en vast te stellen wat de doelen eigenlijk zijn. Uiteraard de levering van goed drinkwater, maar ook solidariteit met de maatschappij (realiseren drinkwaterprojecten in het buitenland) en het besparen op kosten voor de maatschappij. Uit die laatste gedachte, en ook om de bestuurlijke complexiteit enigszins te stroomlijnen, kwam de gedachte voort om de afvalwaterketen onder te brengen in aparte NV’s. Deze bedrijven zouden op regionale schaal moeten opereren met gemeenten en waterschappen en eventueel de provincies als aandeelhouders. Dat een bundeling van functies tot kostenvoordeel kan leiden, blijkt uit het succes van Aquario, dat in Friesland voor een aantal gemeenten het rioolbeheer overneemt. Deze manier van werken heeft al een besparing van 15 tot 20 procent opgeleverd. Henk Brons van belangenvereniging VEMW zag dit als een stap in de goede richting, evenals het voorstel van de Unie van Waterschappen om het rioolbeheer helemaal in handen van de waterschappen te geven.

Maar behalve het oplossen van de problemen in eigen land wil Nederland zich graag profileren in het buitenland. Een aantal Nederlandse advies- en ingenieursbureau’s is al bezig met aansprekende projecten. Piet Dircke van Arcadis gaf daar voorbeelden van, met name in New Orleans. De Nederlandse kennis staat daar in hoog aanzien en wordt graag benut. In financieel opzicht zijn deze projecten misschien niet de meest winstgevende, omdat veel met lokale medewerkers wordt gewerkt, maar deze projecten zijn zeer geschikt als visitekaartje. Bovendien nemen de Nederlanders ook kennis mee terug. Bert Satijn van het programma Leven met Water poneerde in een discussie met Dircke en de aanwezigen de stelling dat Nederland vol is van de eigen kennis, maar niet moet onderschatten dat ook in het buitenland veel kennis aanwezig is. Dircke onderkende dit en gaf aan dat sommige buitenlandse klanten ‘nieuwe kennis’ willen. Ook willen buitenlandse delegaties graag meer zien dan de Deltawerken. Zo zijn de drijvende steden een geliefd onderwerp, maar helaas is in Nederland maar een beperkt aantal drijvende woningen gebouwd. Dircke pleitte dan ook voor samenwerking tussen bedrijven en overheden om de status van Nederland als innovatieve waterbouwer te bevestigen en te versterken. De opkomst van andere landen als waterexperts werd bevestigd in het verhaal van Taco van Someren en Shuhua van SomerenWang (van adviesbureau Ynnovate), die ingingen op het totstandkomen van innovaties en de ontwikkelingen in met name China. Van Someren poneerde de stelling dat het Nederlands waterbeheer goed is, maar niet (meer) innovatief. De toekomst van het waterbeheer ligt volgens hem in strategische innovaties, die in het binnenland gebruikt kunnen worden

Dat het Nederlandse bestuursmodel niet te vergelijken is met het Chinese bestuursen beslismodel moge duidelijk zijn. Ook is duidelijk dat het Nederlandse model op dit moment voor problemen zorgt bij de uitvoering van projecten. De voordracht van gedeputeerde Rinske Kruisinga (NoordHolland) toonde haarfijn de knelpunten tussen de verschillen bestuurslagen aan. De provincie kreeg de opdracht van het Rijk om de zwakke plekken langs de kust aan te pakken, met niet alleen oog voor de veiligheid maar ook voor ecologie en economie. Na de bewoners enthousiast te hebben gemaakt, zou het nu wel eens kunnen dat er toch alleen naar veiligheid wordt gekeken: daarmee maakt de provincie zich niet geloofwaardig, volgens de gedeputeerde. Anderzijds typeerde Kruisinga de waterschappen als een volledig functionele democratie, die zich verre zou moeten houden van het zelf ontwikkelen van beleid. Bij de aanwezigen van het congres leefde het gevoel dat we aan de vooravond staan van grote wijzigingen in het bestuursmodel, concludeerde dagvoorzitter Peter van Rooy. Welke richting dat opgaat en hoe ingrijpend dat wordt, is nu nog niet duidelijk. Dat het nodig is om efficiënter te besturen en slagen te maken, is een gegeven, stelde hij. Hij verwacht dan ook dat 2010 een buitengewoon interessant jaar gaat worden in bestuurskundig opzicht.

24 december De laatste uitgave van H2O vindt u dit jaar de dag voor Kerstmis op de deurmat. Het eerste nummer van het nieuwe jaar verschijnt op 15 januari. Het eerste themanummer komt uit op 29 januari en staat in het teken van riolering. Als u een bijdrage wilt leveren aan dit nummer, gelden als kopijsluitingsdata: 15 januari voor projectbeschrijvingen en achtergrondartikelen en 4 januari voor (semi-)wetenschappelijke artikelen voor de rubriek Platform.

H2O / 24 - 2009

5


BTO-onderzoek in 2009 De combinatie van nieuwe kennis en praktische ervaring creëert de beste mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen en vooruitgang. Daarom is co-makership een belangrijk aspect van het BTO, het collectieve onderzoeksprogramma van de waterbedrijven. Momenteel werken op 91 locaties deskundigen van waterbedrijven en van KWR Watercycle Research Institute samen aan uiteenlopende pilotprojecten om ontwikkelde kennis aan te scherpen tot praktische toepassingen. Enkele waterbedrijf-KWR-duo’s brachten hun co-makership-project over het voetlicht tijdens de jaarlijkse BTO-onderzoeksbijeenkomst op 18 november en gaven de ruim 80 toeschouwers een beeld van het samenspel tussen praktijk en theorie, vaak de sleutel voor succes.

W

outer van Delft (Vitens) en Bram van der Gaag (KWR) bespraken de ontwikkeling van het multisensorplatform. Bij de start in 2005 bestond een grote behoefte aan een onderlinge vergelijking van nieuwe watermonitoringstechnieken, aan harmonisatie en validatie. Daarom begonnen de drinkwaterbedrijven binnen BTO met partijen uit Israël en de Verenigde Staten Safewat: een project dat zich richt op de ontwikkeling van een multisensorplatform, dat in het veld te gebruiken is om diverse soorten sensoren voor chemische of biologische vervuilingen te combineren om snel betere beslissingen te nemen en om sensoren te vergelijken. Binnen Safewat is een sensor in ontwikkeling die verschillen in brekingsindex meet

tussen twee waterstromen. Eén helft van een te testen waterstroom wordt langs een oppervlak met een reactieve coating geleid. Specifieke moleculen binden zich (tijdelijk) aan die coating, waardoor een direct meetbaar verschil in brekingsindex ontstaat tussen de stromen. Momenteel worden voor dit type sensor verschillende, liefst herbruikbare, coatings ontwikkeld. Tegelijk is een mobiele monitoringsinstallatie gebouwd, waarin verschillende soorten sensoren tegelijk kunnen worden gekoppeld aan dataverwerking. Volgend jaar wordt de installatie in de praktijk ingezet voor evaluatie van uiteenlopende typen (nieuwe) sensoren en van de toepasbaarheid van (multi)sensortechnologie voor de drinkwa-

terpraktijk. Dit gebeurt in samenwerking met de duinwaterbedrijven, het Technologisch Topinstituut Watertechnologie en Sensor Universe en met diverse Europese organisaties binnen TECHNEAU.

Horizontaal gestuurd geboorde winputten Horizontaal gestuurd boren combineren met geperforeerde horizontale leidingen levert horizontaal gestuurd geboorde waterwinputten op, meestal aangeduid met HDDW (horizontal directional drilled wells). HDDW vergt minder ruimte bovengronds en minder infrastructuur en maakt onttrekking uit één dun watervoerend pakket mogelijk. Dit voorkomt problemen door menging van

Nieuwe techniek voor onttrekken en infiltreren van grondwater Eind november begon met geld uit de subsidiepot InnoWator een praktijkproef met een geheel nieuwe techniek om grondwater te onttrekken en/of te infiltreren. Het betreft een schachtloze pompput met een horizontaal filter: het merendeel van de huidige pompputten is juist met verticale putfilters uitgerust. Bestaande en nieuwe technologie is samengebracht in een innovatief ontwerp voor een horizontaal gestuurd geboorde waterput of HDDW, waarmee nu een finale test wordt gedaan. Slaagt deze test, dan zal deze nieuwe winningstechniek komend jaar op één of meer plaatsen in de praktijk worden toegepast. Brabant Water heeft voor de winning Macharen (nabij Oss) al concrete plannen. Vitens en Waternet overwegen deze techniek binnen afzienbare termijn te gaan inzetten.

D

e HDDW (Horizontal Directional Drilled Well) of horizontaal gestuurd geboorde waterput combineert de bekende HDD-boringen en waterwinputten. Bij de conventionele HDD-boring wordt een horizontale, dichte leiding aangelegd voor het transporteren van vloeistoffen of gassen. Bij de HDDW is een groot deel van de leiding geperforeerd, zodat grondwater kan worden onttrokken. Deze techniek heeft diverse voordelen: minder ruimtebeslag aan het maaiveld (één HDDW kan zes tot tien verticale putten vervangen), gerichte onttrekking uit dunne watervoerende lagen of direct langs of onder waterlopen (oeverinfiltratie), minder infrastructuur (leidingen, meet- en regeltechniek, beveiliging) en mogelijk een verbeterde kwaliteit van het onttrokken grondwater (minder verzilting, meer gelijkmatige kwaliteit).

6

H2O / 24 - 2009

Toepassingsmogelijkheden zijn er overal waar grondwater moet worden onttrokken of geïnfiltreerd, van onttrekking voor drinkwaterbereiding en energieopslag (koudewarmteopslag) tot milieutechniek (bodemsanering) en (stedelijk) grondwaterbeheer. Een breed samengesteld consortium heeft in de afgelopen jaren uitgebreide laboratorium- en praktijkexperimenten gedaan. Na een eerste haalbaarheidsstudie werd in 2006 geconcludeerd dat een HDDW technisch en financieel haalbaar is, maar dat voor de praktische toepasbaarheid nog onderzoek nodig was naar goedkopere materialen en boorspoelingen.

Testen op pvc Allereerst is gezocht naar een goedkoper materiaal dan roestvrijstaal, dat als eerste in aanmerking zou komen. RVS heeft een aantal goede eigenschappen voor een HDDW-

toepassing, maar is zeer kostbaar. Wavin heeft laboratoriumproeven uitgevoerd, waaruit bleek dat pvc-leidingen en -filters voldoende sterk zijn om de optredende trekkrachten bij het intrekken op te vangen. Ook is pvc voldoende stijf om niet vervormd te worden door de hoge gronddrukken op grote diepte.

Natuurlijke omstorting mogelijk? Op het terrein van drinkwaterpompstation Macharen van Brabant Water zijn verschillende experimenten uitgevoerd. Er is een verticale pompput gemaakt van RVS, met een filter van acht meter. Daarbij werd xanthaan als boorspoeling gebruikt. Het eerste doel van deze proef was te kijken of het mogelijk was een put te maken met een zogeheten natuurlijke omstorting. Onder normale omstandigheden wordt een boorgat aangevuld met een kunstmatige omstorting, meestal grofkorrelig materiaal, dat terechtkomt tussen de filterbuis en het oorspronkelijke bodemmateriaal. Bij een HDDW is dat nagenoeg onmogelijk. Een natuurlijke omstorting betekent dat het oorspronkelijk bodemmateriaal direct tegen de filterbuis komt te liggen. Dat is bij een HDDW eenvoudiger te realiseren. Voor het ontwikkelen van de put is de Duitse Jet Master toegepast. Het blijkt goed mogelijk een put te maken met een natuurlijke omstorting met een capaciteit die groter of


verslag verschillende soorten grondwater, zoals putverstoppnig. HDDW is bruikbaar voor grondwaterwinning en -sanering, infiltratie en koude-warmteopslag. Een haalbaarheidsstudie in 2006 liet zien dat HDDW ook te gebruiken is met goedkopere pvc-buizen, wat Jan Willem Kooiman van KWR prikkelde om een pilotonderzoek op te zetten. Intussen zocht Brabant Water een oplossing voor de problemen met chemische putverstopping in Macharen. Onderzoek had uitgewezen dat horizontale wintechnieken een oplossing konden zijn. Beide partijen gingen daarop samen aan de slag op Macharen, daarbij geholpen door technologieleveranciers als Visser & Smit Hanab (boren), Wavin (pvc) en CEBO (boorspoelingen). Met RVS en biologisch afbreekbare boorspoeling werd in Macharen een verticale proefput aangelegd, die goed te ontwikkelen en te regenereren bleek en een prima capaciteit had. Helaas veroorzaakte de gebruikte biologisch afbreekbare boorspoeling bacteriologische problemen. Bij de praktijkproeven is voor het eerst gemeten tot hoe diep het ontwikkelen van een put met een hogedrukspuit doordringt: rond de buis

ontstond een zeven centimeter brede ‘witte band’. Vanwege deze gunstige resultaten heeft de proef een vervolg gekregen in Nieuwegein. Op het WRK/Waternet-terrein naast het gebouw van KWR worden twee horizontale boringen van 175 meter lengte aangebracht, met verschillende boorspoelingen en filterstukken (zie hieronder).

UV-H2O2 tegen organische microverontreinigingen Karin Lekkerkerker-Teunissen (Dunea) en Roberta Hofman-Caris (KWR) beschreven de nieuwste resultaten van het internationale onderzoek naar geavanceerde UV-oxidatie als behandeling tegen organische microverontreinigingen, waaraan ook de Greater Cincinnati Water Works (GCWW) in de VS meewerken. Verschillende typen UV-lampen en concentraties H2O2 worden daarvoor in het laboratorium en in de pilotinstallaties bij Dunea en GCWW getest, onder andere op omzetting, energieverbruik en bijproductvorming. De techniek zorgt voor afbraak en DNA-schade door absorptie van UV-straling (fotolyse), maar in aanwezigheid van H2O2 ontstaan ook OH-radicalen die aselectief reageren met microverontreinigingen.

Tot voor kort werden vooral twee typen lampen gebruikt: lagedruklampen (LD) en middendruklampen (MD). LD-lampen gebruiken minder energie, hebben een langere levensduur en veroorzaken minder bijproducten (maar ook minder fotolyse). MD-lampen gebruiken meer energie, hebben een kortere levensduur en veroorzaken meer bijproducten, maar geven ook meer directe afbraak en desinfectie. Onderzoekspartij Philips heeft nu ook een kwikvrije dielectric barrier discharge- (DBD)-lamp ontwikkeld, die de positieve eigenschappen van LD- en MD-lampen combineert: hoog vermogen en energie-efficiëntie. Het BTO-onderzoek heeft in het laboratorium (met water van Dunea) laten zien dat MD-lampen hormonen en pesticiden vrijwel altijd iets efficiënter afbreken dan de energiezuinigere LD-lampen. Nu blijkt dat de DBD-lamp hierin vrijwel even goed presteert als de MD-lamp, maar daarvoor slechts een hoeveelheid energie nodig heeft die te vergelijken is met de zuinigere LD-lamp. De MD- en de LD-lamp zijn inmiddels bij Dunea in een praktijkopstelling getest op de afbraak van vier modelstoffen in aanwezigheid

De boring in Nieuwegein, eind november.

H2O / 24 - 2009

7


van verschillende concentraties H2O2; hierdoor is meer bekend over de afbraakmechanismen. Tests met de DBD-lamp lopen nog. Ook de vorming van genotoxiciteit is onderzocht. Na UV of UV/H2O2 ontstaan soms positieve scores in de nieuwe Ames II-test (met één van de bacteriestammen), maar niet in de Comet-test. Een inmiddels gestart vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe deze resultaten zich verhouden tot andere situaties en de conventionele Ames-test. Het onderzoek richt zich ook op de vraag welke stoffen de genotoxische respons veroorzaken. Die is overigens na de gebruikelijke nabehandeling met actievekoolfiltratie verdwenen, wat de waarde van een multibarrière aanpak bevestigt.

Actievekoolfiltratie tegen microorganismen Trudy Suylen (Evides) en Wim Hijnen (KWR) hebben in een pilotinstallatie bij Berenplaat onderzocht hoe effectief actievekoolfiltratie micro-organismen uit water uit de spaarbekkens in de Biesbosch verwijdert. Deze verwijdering wordt uitgedrukt in decimale eliminatiecapaciteit (DEC). Een DEC van 3 log betekent dat de concentratie van het betreffende organisme met een factor 1.000 daalt tijdens de behandelingstap. De totale zuivering moet uit dit Biesboschwater ziekteverwekkers verwijderen om te zorgen dat het infectierisico door drinkwater lager

gelijk is aan de momenteel aanwezige putten op het puttenveld. Het tweede doel was om het gebruik van xanthaan te testen. Xanthaan kan prima als boorspoeling worden gebruikt en levert, zoals hierboven genoemd, een prima put op. Wel blijkt dat het onttrokken water over een zeer lange periode bacteriologische nagroei geeft, wat een drinkwatertoepassing in de weg staat. Daarnaast werd het maken van een natuurlijke omstorting gesimuleerd in een zeecontainer, gevuld met zand en putfilters. Na het uitvoeren van de proeven werd het zand uitgegraven, waarna met eigen ogen te zien was dat die natuurlijke omstorting daadwerkelijk gevormd was en hoe die eruit ziet. Dat laatste is nog nooit eerder gebeurd, mede omdat het meestal op grote diepte plaatsvindt en niet met het blote oog zichtbaar is.

Laboratoriumtest: bentoniet bruikbaar Ten slotte zijn in het laboratorium kolomproeven uitgevoerd naar het gedrag van boorspoelingen onder verschillende omstandigheden. Belangrijk was het gedrag van bentoniet. Ervaringen met het gebruik van bentoniet in verticale putten gaven twijfels over de toepasbaarheid daarvan. De kolomproeven wezen uit dat bentoniet mogelijk toch bruikbaar is, mits na plaatsing van het filter de achtergebleven resten bentoniet worden verwijderd met een combinatie van chemicaliën en mechanische schrapers.

8

H2O / 24 - 2009

blijft dan 1 op 10.000 mensen per jaar (zoals vastgelegd in het Waterleidingbesluit en in VROM Inspectierichtlijn IR 5318). Voor virussen, bacteriën en protozoa zijn DEC’s noodzakelijk van respectievelijk 3, 7 en 4 log. Het Biesboschwater ondergaat een meervoudige zuivering (coagulatie en vlokkendekenfiltratie, dubbellaagsfiltratie, UV-desinfectie en actievekoolfiltratie). Over de DEC’s, bereikt met actievekoolfiltratie, bestonden nog weinig kwantitatieve gegevens. Omdat deze informatie nodig is voor de microbiologische risicoanalyse, is een speciale opstelling gebouwd die werd gevoed met water afkomstig van de dubbellaagsfiltratie. Hieraan werden micro-organismen gedoseerd om hun verwijdering te meten. Deze doseerproeven zijn uitgevoerd met verse en beladen actieve kool. Actievekoolfiltratie bleek virussen slecht te verwijderen, E. coli beperkt (0,5 - 1,0 log) en de protozoa Cryptosporidium en Giardia goed. Met verse kool werden voor Cryptosporidium en Giardia respectievelijk een DEC van 2,7 en 2,1 bereikt. Beladen kool bleek voor Giardia even effectief, maar gaf voor Cryptosporidium een lagere verwijdering. Dit betekent dat actievekoolfiltratie ook een belangrijke bijdrage levert in de multibarrière-aanpak op Berenplaat voor Giardia en Cryptosporidium. Actievekoolfiltratie verwijdert natuurlijke indicatorbacteriën beter dan gedoseerde E. coli of Clostridium-

Hoe verder? Na de deelonderzoeken bleef de grote vraag: Hoe werkt het als we alles in de praktijk bij elkaar brengen? Krijgen we dan een put die voldoende water van de gevraagde kwaliteit levert? Om die vraag te beantwoorden, is een praktijkproef gestart op een groot terrein van Waternet langs het Lekkanaal te Nieuwegein. De proef wordt uitgevoerd door Visser & Smit Hanab en bestaat uit twee horizontale boringen van elk 175 meter lengte; met filters op tien meter diepte beneden het maaiveld. Het onderzoek richt zich met name op drie zaken. Allereerst wordt een nieuw ontwikkelde boormethode getest, waarbij onder andere chemicaliën worden gebruikt om de boorvloeistof af te breken. Bovendien wordt de boorgatwand met wandschapers zo bewerkt dat het boorgat ‘instort’. Zo wordt initiële verstopping voor grondwatertoestroming voorkómen. Ten tweede worden in beide HDDWboringen vier typen filters aangebracht. Elk filter is tien meter lang en ze zijn onderling gescheiden door blinde stukken van vijf meter. Het gaat om een RVS en een pvc wikkeldraad filter, en twee buizen, waarvan één een opgeplakte zandomstorting heeft. Het derde onderzoeksonderwerp is de boorspoeling. Voor de ene boring wordt bentoniet (klei) gebruikt, voor de andere xanthaan (een organische afbreekbare boorspoeling).

sporen, mogelijk vanwege het voorafgaande coagulatieproces waaraan natuurlijke indicatorbacteriën worden blootgesteld. De gevonden resultaten met proefkolommen zijn niet zonder meer te vertalen naar alle actievekoolfiltratieprocessen; verschillen in de gebruikte kool, watertemperatuur en de spoeling van de kool beïnvloeden de verwoijdering van micro-organismen.

CAVLAR bij afsluiterontwerp en -onderhoud Waterbedrijf Groningen kent hoge operationele kosten en wil die verlagen door 35 kilometer leiding per jaar te saneren, het aantal afsluiters te reduceren en afsluiteronderhoud beter en slimmer uit te voeren. Nu zijn er 18.000 afsluiters, in het verleden vaak zonder duidelijke criteria geplaatst. Ze worden eens per vier jaar onderhouden (vooral op vindbaarheid, identificeerbaarheid, bereikbaarheid en draaibaarheid en minder op afsluitbaarheid). Dit kost 180.000 euro per jaar. De geplande ondermaatse leveringsminuten van Waterbedrijf Groningen liggen nu met twaalf op anderhalf maal het landelijk gemiddelde; de ongeplande ondermaatse leveringsminuten met zes minuten op het gemiddelde. Door gerichte sanering en verbetering van de functionaliteit en betrouwbaarheid van de afsluiters wil Waterbedrijf Groningen de ongeplande

Tijdens en direct na de aanleg worden testen uitgevoerd om de prestaties van de HDDW-boringen te testen. De proeven en het ontwerp bouwen gedeeltelijk voort op proeven met een HDD-put in 20061), 2). Het ontwerp is echter sterk geoptimaliseerd op basis van de nieuwste inzichten en materialen. De daadwerkelijke realisatie van een HDDW zal een belangrijke stap kunnen betekenen in de doorbraak van deze techniek, in Nederland en mogelijk ook daarbuiten. Jan Willem Kooiman en Gijsbert Cirkel (KWR Watercycle Research Institute) NOTEN 1 Cirkel G., B. Pittens en J.W. Kooiman (2006). Haalbaarheid ontwikkeling nieuwe materialen en technieken voor horizontale boringen en putten. KWR Watercycle Research Institute. Rapport KWR06.065. 2 Timmer H. en B. Pittens (2006). Ontwerp horizontale HDD-put voor drinkwatervoorziening. H2O nr. 24, pag. 35-37.


verslag ondermaatse leveringsminuten met tien procent verbeteren over vijf jaar. Eddy Postmus (Waterbedrijf Groningen) en Ilse Pieterse-Quirijns (KWR) bespraken een pilotonderzoek in Winschoten: een compact, meer dan 60 jaar oud leidingnet, zonder buitengebieden, met 712 afsluiters waarvan 38 procent (271) nodig is voor schoonmaken. Veel secties in dit gebied hebben maar één afsluiter. Aan de ‘collega’s op afstand’ van KWR werd gevraagd voor dit gebied een nieuw afsluiterontwerp te maken. Hierin werd het aantal afsluiters gehalveerd, het aantal secties teruggebracht tot 33 procent en ook het aantal secties met maar één afsluiter fors gereduceerd. Daarnaast zijn er geen secties meer met méér dan zeven afsluiters. Het resultaat is minder afsluiters en meer (tot 200) aansluitingen per sectie. KWR heeft voor deze analyse het programma CAVLAR (Criticality Analysis Valve Locations And Reliability) gebruikt. Het liet zien hoe het nieuwe afsluiterontwerp met minder

afsluiters bij hetzelfde betrouwbaarheidsniveau als voorheen (0,90) zal leiden tot een stijging van de ongeplande ondermaatse leveringsminuten naar bijna twaalf minuten. Door het onderhoud aan te passen tot een betrouwbaarheidsniveau van 0,95 zouden de ongeplande ondermaatse leveringsminuten slechts stijgen naar negen. Doorrekenen van verschillende onderhoudsopties liet zien dat driekwart van het maximaal haalbare resultaat al te behalen is door de helft van de meest kritische afsluiters (zoals bepaald door CAVLAR) te onderhouden tot een betrouwbaarheidsniveau van 0,95 of 22 procent van die afsluiters tot 0,98 betrouwbaarheid. Een efficiënter ontwerp met minder afsluiters blijkt dus beter beheersbaar en goedkoper in onderhoud, maar brengt een stijging van de ongeplande ondermaatse leveringsminuten mee tot boven de zelfgekozen normen van Waterbedrijf Groningen. Bij het bepalen van wat hier het zwaarst mag wegen, is het verstandig - zo niet noodzakelijk - om ook de mening van de klant te betrekken.

Natuurlijke omstorting rond een RVS wikkeldraadfilter. Binnen een ring van ongeveer zeven centimeter rond het filter is een gradiënt ontstaan van grove korrels nabij het filter naar steeds fijnere korrels op grotere afstand.

Innovatief praktijkonderzoek naar inzet brak grondwater Brabant Water gaat op semi-praktijkschaal het winnen en zuiveren van anaeroob brak grondwater onderzoeken. Na het winnen van brak grondwater behandelt het drinkwaterbedrijf het concentraat met omgekeerde osmose en infiltreert het vervolgens in de bodem. De Provincie Noord-Brabant steunt dit onderzoek met een financiële bijdrage. Het geproduceerde permeaat wordt toegevoegd aan het inkomende ruwwater van het industriewaterproductiebedrijf Zevenbergen. Logisticon heeft opdracht gekregen een winput, inflitratieput en twee waarnemingsputten in te richten en tevens een geïsoleerde container van 12,2 meter te bouwen met een RO-installatie met een hydraulische capaciteit van 50 kubieke meter per uur en een ‘opbrengst’ van 50 procent. De installatie is zeer compleet uitgevoerd met toerengeregelde pompen, afstandsbediening en een mogelijkheid voor gebruik van chemicaliëndosering, lekwaterdetectie, aarding, verlichting en bliksembeveiliging. Uitgangspunt is verlaging van het chloridegehalte tot waarden onder de 50 mg per liter, ruim binnen de norm van het Waterleidingbesluit.

H2O / 24 - 2009

9


‘Burgers meer betrekken bij herinrichting diepe plassen’ Het verondiepen van (soms extreem) schone zandwinputten of diepe plassen met afgegraven, licht verontreinigde grond en baggerspecie leidde dit jaar tot veel commotie. De commissie Verheijen adviseerde het proces rond herinrichting van diepe plassen te verduidelijken. “Alle betrokkenen verdienen een stem. Daarom is het belangrijk burgers meer te betrekken bij de besluitvorming. Om deze redenen heb ik de lokale partijen gevraagd om samen het advies te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Het resultaat is de ‘Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen’, waarmee betrokken partijen op het juiste moment in dialoog en met de juiste mensen de juiste keuzes maken”, aldus minister Cramer (VROM) op 27 november in een videoboodschap tijdens een bijeenkomst van Baggernet in het Gelderse provinciehuis.

“O

nze ambitie is helder: we willen diepe plassen een betere functie geven, het milieu beschermen én een nuttige toepassing vinden voor licht verontreinigde grond en baggerspecie. De combinatie van deze doelen bij het herinrichten van een aantal plassen zorgde - zo bleek - voor weerstand bij bezorgde burgers. Daarom hebben we actie ondernomen”, lichtte Cramer toe. Uit het advies van de commissie blijkt volgens haar dat vooral ter plaatse goed wordt nagedacht over de herinrichting van plassen. “Lokale kennis en verantwoordelijkheden zijn belangrijk. Provincie, gemeente en het waterschap moeten de afweging maken over de inpassing. Even belangrijk is echter dat het kader en de besluitvorming helder zijn. Wij hebben als Rijk ons huiswerk gedaan en het komt er nu op aan die kaders zo breed mogelijk uit te dragen.” Volgens Annelies van der Kolk, gedeputeerde van de Provincie Gelderland, geeft de commissie aan dat rekening moet worden gehouden met burgers die ‘een opinie hebben en deskundig zijn, soms tot frustratie van de deskundigen’. “We moeten de mening van de man op de hoek net zo waarderen als die van de deskundige, maar burgers kunnen niet altijd betekenis geven aan informatie. Daarom moet de overheid helder zijn en de dialoog aangaan met respect voor ieders verantwoordelijkheid.” Een mening die tijdens de informatieochtend door sprekers en (vele) belangstellenden werd gedeeld.

op het moment van het vastleggen van gewenste ontwikkelingen in regionale plannen en tijdens de uitwerking van lokale initiatieven in een inrichtingsplan. Een herinrichting van een diepe plas grijpt namelijk in op het huidige gebruik en de bestaande functie ervan. Het is - volgens de schrijvers van de handleiding - daarom een taak voor de regio de gewenste locaties voor herinrichting te bepalen. De provincie heeft hierbij de regierol naast een eigen sturende rol. Zodra een initiatiefnemer een plan heeft voor een bepaalde locatie dat past binnen de gewenste ontwikkelingen, is het zijn taak dit

Samenvatting Grondaannemers konden na een eenvoudige melding (licht) vervuilde grond en bagger storten, waarbij ze hun oog liet vallen op diepe plassen. Na protesten van bezorgde omwonenden en wetenschappers gaf minister Cramer in april een commissie opdracht opnieuw te kijken naar het Besluit bodemkwaliteit. De commissie Verheijen bepleit maatwerk. Per plas moet worden gekeken naar de omstandigheden. Gemeente, provincie en waterschap moeten plassen selecteren, de eventuele geschiktheid voor baggerstort aantonen en een inrichtingsplan maken, waarop inspraak en bezwaar van omwonenden mogelijk is. De commissie adviseert alleen ‘klasse A’ (schoon of licht verontreinigd slib dat altijd mag worden verspreid) te storten in binnendijkse plassen die niet in verbinding staan met ander water, ook om aan de strengere Europese regels van de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Voor bijvoorbeeld het Mobagat (zie bericht hiernaast) lijken het advies en de handreiking te laat te komen. Ondanks protestacties heeft het waterschap afgelopen oktober besloten stort van licht verontreinigd ‘klasse B-’slib toe te staan. •

Cramer riep alle partijen op met elkaar in dialoog te blijven, oplossingen te zoeken en - bij nieuwe initiatieven - de handreiking in de praktijk toe te passen. Ze wordt vanaf nu gehanteerd. Betrokkenen kunnen echter tot 15 januari aanstaande reageren. Het Implementatieteam Besluit bodemkwaliteit (met vertegenwoordigers van de ministeries van Verkeer en Waterstaat, VROM, LNV én Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, de grondbranche, gemeenten en Bodem+) bespreekt de reacties en verankert de definitieve handreiking vervolgens in het eerste kwartaal van 2010 in een verplichtende circulaire bij het Besluit bodemkwaliteit.

Omwonenden Omwonenden en betrokken organisaties kunnen een aantal keren inbreng leveren:

10

H2O / 24 - 2009

te ontwikkelen en af te stemmen met lokale betrokkenen. Op het moment dat voldoende informatie voorhanden is, is het mogelijk een prioritering uit te voeren. Die begint met het in beeld brengen van de aanwezige plassen. In die fase kunnen bijvoorbeeld natuur- en landschapsorganisaties hun visie geven op de diepe plassen die zij beheren en de wensen die ze hebben voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Hetzelfde geldt voor herinrichting vanwege andere argumenten. Alle betrokken overheden en belanghebbende partijen in de regio moeten mee kunnen denken met het opstellen van criteria.

Een zandwinput of diepe plas is een met water gevulde verdieping in de (water)bodem die is ontstaan als gevolg van zand-, grond-, of kleiwinning of dijkdoorbraak (zoals wielen en kolken). In Nederland zijn ten minste 500 diepe plassen (tot wel 40 meter diep). Ze hebben vaak steile taluds. Het merendeel van de plassen heeft geen vastgestelde ruimtelijke bestemming. Er zijn diverse projecten op het gebied van herinrichting van water en natuur voorzien. Voor het herinrichten van plassen is veel grond en baggerspecie nodig, die beschikbaar komt bij het onderhoud van het watersysteem (zoals projecten voor ‘Ruimte voor de Rivier’ en bij het realiseren van extra waterberging) en gebiedsinrichtingsprojecten. Het Besluit bodemkwaliteit, dat in 2008 in werking trad, biedt de mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling van deze plassen op efficiënte wijze met baggerspecie en grond uit te voeren. Daarmee zijn twee knelpunten opgelost: voor de herinrichting van plassen is het niet nodig primaire grondstoffen te gebruiken en goede opnieuw te gebruiken grond en baggerspecie krijgen een nuttige bestemming. Het probleem is dat baggerspecie een negatief imago kent dat dateert uit de jaren 80, toen men zich bewust werd van verontreinigingen in de bodem en in baggerspecie. Inmiddels zijn veel waterbodems gesaneerd en is de verontreiniging door lozingen grotendeels gestopt, waardoor de nu vrijkomende baggerspecie veelal binnen de vastgestelde milieuhygiënische randvoorwaarden valt. Het Besluit bodemkwaliteit beoogt een bewuster en duurzaam gebruik van de bodem te bevorderen. De milieuhygiënische randvoorwaarden zijn bepaald door naar de risico’s voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater te kijken. Uitgangspunt is dat toepassingen op grond van het genoemde besluit niet mogen leiden tot onaanvaardbare milieuhygiënische risico’s en dat het, in het geval van herinrichting van diepe plassen, moet gaan om een nuttige en functionele toepassing van grond en baggerspecie.


verslag / actualiteit Unieke reiniging baggerslib Waterschap Aa en Maas en de gemeente Boxmeer zijn eind november begonnen met het baggeren van de Oeffeltse Raam. Deze beek wordt over een lengte van drie kilometer schoongemaakt. Ruim 3.000 kubieke meter verontreinigd slib wordt verwijderd en deels op unieke wijze gereinigd. Met het baggeren verbetert ook de doorstroming van de Oeffeltse Raam.

O

Tijdens het samenstellen van de handreiking is met omwonenden gesproken, met als voornaamste aandachtspunten afspraken over het gebruik van de diepe plas, de verbeteringen die herinrichting oplevert, het draagvlak, aansluiting bij lopende activiteiten en het beperken van overlast.

ost-Brabant, waar het baggerslib voornamelijk bestaat uit plantenresten en bodemmateriaal, heeft te maken met nikkelproblemen. Die zijn ontstaan door natuurlijke processen in de diepere bodemlagen. Doordat dieper grondwater naar de oppervlakte stroomt, komt het nikkel in de baggerspecie in het oppervlaktewater terecht, waardoor het nodig is het baggerslib te storten. Het waterschap gaat nu via een proef na of de baggerspecie op locatie kan worden gereinigd. Om deze reden is tijdelijk een slibdepot aangelegd

waar het slib wordt opgevangen en op een natuurlijke manier gereinigd. Het merendeel van de bagger gaat met een pomp via een transportleiding naar het depot. Hier is op een laag folie bermmaaisel aangebracht. Deze plantenresten zullen naar verwachting het nikkel uit de baggerspecie halen. De gereinigde specie is hierna te gebruiken als bijvoorbeeld ophoogzand. Het bij het baggeren verpompte water wordt uiteindelijk geloosd op de Oeffeltse Raam en periodiek bemonsterd.

Waterschap Aa en Maas is begonnen met het schoonmaken van de Oeffeltse Raam.

Voorzorg “Als de risico’s niet goed bekend zijn, is meer voorzorg nodig”, aldus Jasper Griffioen van Deltares. De handleiding stelt dat de waterkwaliteitsbeheerder de beoogde herinrichting van een nieuwe plas toetst aan provinciale verordeningen, bestemmingsof waterplannen. Daarna beoordeelt het bevoegd gezag of het plan voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De (regionale) waterkwaliteitsbeheerders willen aanvullende regels voor het nutriëntengehalte en zwevend stof. In specifieke situaties, zoals bij kwetsbare objecten rond een diepe plas, adviseert de commissie bij toepassing van grond of baggerspecie van klasse B scherpere criteria om het grondwater te beschermen. De denklijn van de commissie maakt het mogelijk te toetsen welke partijen grond en baggerspecie in wat voor soort plas toepasbaar zijn en of aanvullende voorwaarden nodig zijn. Griffioen waarschuwt dat bijvoorbeeld arseen heel mobiel kan zijn in het grondwater. Vandaar dat de commissie grond of baggerspecie met een verhoogd arseengehalte ook uitsluit bij toepassing in niet vrijliggende plassen. Volgens Tommy Bollenboom (SenterNovem/ Bodem+) vormt de handreiking de basis voor het herstel van vertrouwen in regelgeving en de juiste implementatie van de combinatie van wetgeving en zorgvuldige uitvoering. Het gaat volgens hem vooral om samenwerken (en daarnaar handelen) en betrekken van alle relevante actoren in het gebied bij het initiatief (Rijk, provincie, waterschap, gemeenten, initiatiefnemers/ eigenaren, uitvoerders en belanghebbenden). Daarnaast zijn betrokkenheid en toewijding op bestuurlijk niveau belangrijk. De complete handreiking (met alle details over onder meer het proces, kwaliteitseisen, controle, handhaving, monitoring, terugvalscenario’s, locatiebeheer, lopende initiatieven en implementatie), alsmede de presentaties die tijdens de themaochtend zijn gehouden, zijn te vinden op internet: www.baggernet.info.

Opnieuw betoging tegen slibstort Een kleine 80 mensen hebben op 28 november betoogd tegen de stort van vervuild slib in de Grote Veenderplas, het Mobagat, bij Lunteren. Thomas Jansen, woordvoerder van de omwonenden, deed een beroep op het gezonde verstand. Een dag eerder constateerde hij in Arnhem tijdens de uitreiking van de ‘Handreiking herinrichting diepe plassen’, die er is gekomen als gevolg van de protesten tegen het verondiepen van zandwinputten of diepe plassen met licht vervuilde grond of baggerspecie, dat er ‘ondanks alle inspanningen nog geen consensus is met de bevolking’.

“O

ns enige belang is schoon water. We vragen iedereen constructief mee te denken, onder meer over ons voorstel grote depots aan te wijzen voor het storten van bagger, met een vergunningsplicht. Dat is heel controleerbaar. Bewoners moeten daar vooraf bij worden betrokken. Samen kunnen we dan tot een ambitieniveau komen dat veel hoger is dan in de handreiking is omschreven.” Waterschap Vallei & Eem heeft in oktober zijn fiat gegeven aan de hervatting van de stort van vervuilde grond door Grondbank GMG in het Mobagat. Het project loopt vanaf

2008. Voorstanders zeggen dat de stort het gat ondieper maakt, wat de ontwikkeling van plantensoorten op de bodem bevordert. Ook is sprake van een verbetering van de natuurwaarden. Omwonenden maken zich echter ernstig zorgen over de effecten van de vervuilde grond voor het grondwater, dat door zeker negen huishoudens wordt gebruikt als drinkwater. Het Mobagat is volgens Jansen het slachtoffer van een nieuwe wet: “Die gaat uit van een gemiddelde kwaliteit van alle soortgelijke plassen in Nederland, en op basis daarvan wordt beslist of gestort mag worden of niet.”

H2O / 24 - 2009

11


actualiteit Belangrijke tussenstap in grote natuuroperatie langs Ruiten Aa De ecologische hoofdstructuur Westerwolde maakt deel uit van het landelijk netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het inrichtingsplan, met als één van de belangrijkste onderdelen het hermeanderen van het in de jaren ‘60 rechtgetrokken riviertje Ruiten Aa, is bedoeld om het Oost-Groningse landschap een nieuwe duurzame impuls te geven op het gebied van natuur, cultuurhistorie, recreatie én waterkwalititeit en -berging.

H

et gaat om een grote operatie. In 1991 is begonnen met het eerste deelproject, het laatste moet in 2018 gereed zijn. Begin november heeft de projectgroep EHS Westerwolde de tweede fase van het onderdeel Ellersinghuizerveld gepresenteerd aan de inwoners en andere belanghebbenden in het gebied. Voor dit natuurontwikkelingsproject is gekeken hoe het Ellersinghuizerveld er rond 1850 heeft uitgezien: in het noordelijke deel ruige vegetatie met een open karakter en in het oostelijke deel akkers en graslandjes, omzoomd door houtwallen. In het gebied is sprake van een kleinschalig dekzandreliëf waarin smalle, met venen, kleien en zanden gevulde stroomdraden van een riviersysteem liggen. Rond 1900 waren er nogal wat natte, drassige stukken. Door de oude stroomdraden liepen veenstroompjes. Ten noorden van het Lieftinghsbroek is in de eerste fase de natuur zoveel mogelijk in oude staat teruggebracht. Bouwvoor (de bovenste, veel bewerkte en vaak met humus verrijkte laag van de grond) is verwijderd om de oorspronkelijke ‘voedselarme’ situatie terug te krijgen. Een in de ijstijd ontstane met water gevulde laagte een pingoruïne - in de uiterste noordoosthoek is hersteld. In het cultuurhistorisch ingerichte gebied zijn houtwallen aangebracht en is een stuk van de beek die dat gedeelte doorsnijdt - een zijtak van de Ruiten Aa - op de oorspronkelijk plek in oude staat teruggebracht.

Verbinding In de tweede fase wil de projectgroep het in de eerste fase aangepakte deel van het Eller-

singhuizerveld verbinden met het eind 2008 ingerichte gebied, waar de hermeandering van de Ruiten Aa plaatsheeft. Daardoor is het mogelijk het gehele ecosysteem te herstellen. De specifieke doelstellingen zijn vergelijkbaar: ook in het nu aan te pakken deel van het Ellersinghuizerveld gaat het om verschraling van de bovengrond en herstel van het landschap (cultuurhistorie, essen, pingo’s, steilranden) en de afvoerslenk(en) in de richting van het beekdal. De bouwvoor wordt in het grootste deel van het gebied verwijderd tot de minerale ondergrond. Onderzoek naar eventuele fosfaatdoorslag moet uitwijzen of deze benadering voldoende is. Na afvoer van de bouwvoor worden slenken en laagtes hersteld. Een gedeelte van de te graven laagtes zal water uitsluitend over het maaiveld afvoeren. De slenken moeten gedurende de winter geheel gevuld zijn. Daarna moet afvoer plaatshebben. Grootschalige en zeker langdurige inundaties van het Ellersinghuizerveld als geheel zijn ongewenst. ‘s Zomers mag het water in de laagtes en slenken uitzakken. Het water uit de slenken zal op een aantal punten worden afgevoerd op het watersysteem van het waterschap. Voor de lozingspunten zijn drie clusters te onderscheiden: • Lieftinghsbroek: twee van de drie laagtes/ slenken hebben uitsluitend afvoer over het maaiveld. Eén slenk krijgt een overstort naar de aangrenzende watergang; • Het gebied Ellersinghuizerveld fase 1 voert water af op de pingo. Via een ondiepe

De pingo in de noordoosthoek van het Ellersinghuizerveld.

12

H2O / 24 - 2009

slenk gaat het water vervolgens onder een weg door naar de Beneden Markeweg. Deze wordt gekruist en het water wordt afgevoerd via de te verondiepen en te versmallen watergang langs het Metbroekbos naar de Ruiten Aa. De pingo is wat Natuurmonumenten betreft te gebruiken als buffer. Dit is te realiseren door in de slenk voor de Harpelerweg een drempel aan te brengen; Ellersinghuizerveld fase 2: dit hele gebied voert uiteindelijk het water grotendeels af op de watergang langs de Beneden Markeweg via twee aan te leggen slenken. Naast deze slenken met een geregelde afvoer zullen enkele afvoerloze laagtes ontstaan, waarbij het overtollige water uiteindelijk over het maaiveld zal afstromen.

Het waterschap geeft in overleg met Natuurmonumenten, ter aanvulling op het plan van eisen, aan welke maatregelen er nodig zijn met betrekking tot de grenssloot aan de westzijde van het Ellersinghuizerveld. Hierbij is ook aandacht voor de natuurtechnische inpassing van de grenssloot. Het ontwerp moet nog worden afgestemd op het bestaande peilbesluit Vlagtwedde (februari 2007) en de daarin opgenomen grondwaterstandveranderingen. Er is voor gekozen het recreatief medegebruik te beperken. In een nabij gelegen gebied van de Ruiten Aa, traject Smeerling, is veel ruimte voor recreatie.


} } } } yy }

DWLH RS HHU LQIRUP NLMN YRRU P DWHU XWLOLW\ GIRV FRP Z ZZZ JUXQ

;DVWHZDWHU HQ ;DWHUVXSSO\ LQ ÚÚQ } " |~ 2y } 0 } } }} z} |} |

} y~ y y } }{ 2} z }|} } } } } { } }

} |} } } } y } { { " |~ } } | ìôïð

y } } } y y }~ yy | } z } y

} y~ y y } } } } « y } } | }} }

/} } | }} z} zy } y } |} }y y } y { } } }{ } y~ y y }


MARCO DIEKSTRA (KONINKLIJKE VERENIGING VAN NEDERLANDSE PAPIER- EN KARTONFABRIEKEN) EN WALTER HULSHOF (INDUSTRIEWATER EERBEEK):

“Grens in besparing op water bereikt” Papierfabrieken zijn bedrijven die veel water gebruiken. Water vervult vele functies bij het maken van papier. Papier zelf is een droog product, dus het water moet weer afgescheiden worden. Vroeger verdwenen grote stromen sterk vervuild afvalwater in het oppervlaktewater. Thans is dat verleden tijd. Het afvalwater wordt vergaand gezuiverd. Water is door zijn grote warmtecapaciteit ook een belangrijke energiedrager. Beperking van het waterverbruik is alleen economisch mogelijk in nauwe relatie met de energiebesparing die daarmee gepaard gaat. Voor dit themanummer over proceswater een gesprek over deze problemen met Marco Diekstra, secretaris Arbo en Milieu van de koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP) in Hoofddorp, en Walter Hulshof, directeur van Industriewater Eerbeek.

Kunt u eerst wat over de VNP vertellen? Diekstra: “De VNP is de brancheorganisatie voor de papier- en kartonfabrieken in Nederland. Ze is opgericht in 1904. Op dit moment zijn 18 bedrijven lid, die op 22 productielocaties papier en karton maken. In de sector werken zo’n 4.400 mensen. De grondstof voor onze bedrijven is voor driekwart oud papier en voor een kwart nieuwe vezels. Aan die nieuwe vezels is te wijten dat mensen bij papier vaak zeggen: ‘Kijk, daar gaat weer een bos’. Maar dat is allang niet meer zo. In Europa leidt de papier- en kartonproductie niet tot vermindering van het bosareaal; het bosoppervlak neemt zelfs toe. In overeenstemming met de nationale wetgeving wordt voor iedere gekapte boom minimaal één boom aangeplant. Bovendien wordt minder gekapt dan jaarlijks aangroeit. In de afgelopen 35 jaar is er een bosoppervlak bijgekomen ter grootte van Denemarken.” “Met behulp van veel water wordt van de vezels pulp gemaakt, waaruit uiteindelijk door persen en drogen papier en karton geproduceerd worden. Het water dat je er eerst instopt, moet je er vervolgens weer uithalen en dat kost veel energie.” “In 2004 heeft minister Brinkhorst het startschot gegeven van het project Energietransitie Papierketen. Dat was ter gelegenheid van ons 100-jarig bestaan. Het doel is het energieverbruik per eindproduct in 2020 te halveren (dus ten opzichte van 2004). Dit geldt voor de hele keten, waarbij ook de factor water een rol speelt.”

Wat is de huidige gang van zaken? Hulshof: “De papierindustrie gebruikt altijd veel water, tegenwoordig gemiddeld vijf kubieke meter per ton papier. Vroeger was dat veel meer. Maar ook nu zijn er aanzienlijke verschillen, afhankelijk van het soort papier dat een bedrijf maakt. Bij de productie van eierdozen is men vrijwel tot een gesloten systeem gekomen. “

14

H2O / 24 - 2009

“Het grote gevaar in papierfabrieken is bacteriegroei. Gewoon papier bestaat uit cellulosevezels, vulstoffen, zeven procent water en een zetmeellaag om de bedrukbaarheid te vergroten. Die zetmeellaag wordt wel op het laatst aangebracht, maar komt met de recycling weer terug. Cellulose en zetmeel zijn beide uitstekend voedingsmateriaal voor bacteriën. De problemen die bacteriën veroorzaken, zijn kleur en geur. Bacteriegroei veroorzaakt vlekjes in het papier. Bacteriewerking leidt tot geurproblemen, zowel in de fabriek bij de productie als daarbuiten. Je kunt niet hebben dat, als je een zak chips open maakt, de geur van propionzuur je tegemoet komt. Vanwege deze bacteriegroei is er een grens aan beperking van ons watergebruik.”

Wat is de functie van het water voor het papier zelf? “De eigenlijke hoofdfunctie is het verbinden van de cellulosevezels door waterstofbruggen. Het watermolecuul heeft een bipolaire ladingsverdeling. De positief geladen H-ionen uit het H2O-molecuul verbinden zich met de negatief geladen OH-groepen van de cellulosemoleculen. De sterkte van papier is voor 90 procent te danken aan deze waterstofbruggen en slechts voor tien procent aan de ligging van de vezels. Water zorgt bovendien voor het zwellen van de vezels, waardoor de OH-groepen meer vrij komen te liggen en de binding door de waterstofbruggen beter tot stand kan komen.”

Moet het water dat ingenomen wordt, voorbehandeld worden? “Je ziet dat er langs het Veluwemassief een groot aantal papierfabrieken is ontstaan: in Wapenveld, Apeldoorn, Ugchelen, Heelsum en Renkum bijvoorbeeld. Men gebruikte in eerste instantie het schone, zachte water uit de sprengen. Toen de bedrijven groter werden, is men grondwater gaan oppompen. Inmiddels wordt ook oppervlaktewater gebruikt. Grondwater moest doorgaans alleen ontijzerd worden

in verband met de witheid van het papier. Bij gebruik van oppervlaktewater is een filtratiestap voldoende om algen en slib te verwijderen. Oppervlaktewater bevat gewoonlijk meer stikstof en fosfaat, waardoor je meer bacteriegroei krijgt. In de afvalwaterzuivering wordt bovendien stikstof en fosfaat toegevoegd om het zuiveringsproces beter te laten verlopen. Bij hergebruik van het effluent komen die ook in het proces terecht. Soms worden biocides toegevoegd om bacteriegroei te bestrijden, maar belangrijker is om overmatige bacteriegroei te voorkomen door (micro)verblijftijden zo kort mogelijk te houden.”

Hoe verloopt het productieproces? “In een mixer wordt van het oud papier en nieuw vezelmateriaal pulp gemaakt. Vermalen van oud papier is niet nodig. De afschuifkrachten zijn voldoende om de vezels los te maken. Dan worden plastic, nietjes en dergelijke eruit gehaald. Van 100 ton oud papier blijft 90 ton bruikbaar materiaal over. Hieraan worden hulpstoffen toegevoegd, afhankelijk van het papier dat geproduceerd wordt. Dat mengsel komt in de papiermachine en wordt steeds verder ontwaterd. Eerst met een zeef, dan met een mechanisch vacuüm, vervolgens met vacuümpompen en daarna door persen. Dan is het watergehalte gereduceerd tot 50 procent. Het verwijderde water wordt voortdurend gecirculeerd en hergebruikt. Papiervezels kunnen gemiddeld tien maal hergebruikt worden. Het watergehalte in het papier kan alleen maar verder teruggebracht worden door drogen, drogen en nog eens drogen. Dat water verdwijnt als damp in de lucht.”

Hoe wordt het afvalwater gezuiverd? “We voegen stromen van papierfabriek Coldenhove en Mayr-Melnhof samen met die van SCA Packaging De Hoop (4.000 a 6.500 mg/l), allen in Eerbeek. De zuivering bestaat dan achtereenvolgens uit een roosterinstallatie, die plastic en dergelijke tegenhoudt, een voorbezinktank, die vooral vulstoffen als klei en krijt verwijdert, een anaerobe reactor, een beluchtingsreactor, een aerobe zuivering en een nabezinktank. In de anaerobe reactor wordt in een continu proces 70 procent van de organische stof omgezet in CH4 en kooldioxide bij een temperatuur van 25 à 35°C en met een verblijftijd van vier à vijf uur. De beluchtingsreactor is nodig om sulfiden om te zetten in sulfaat en om stankstoffen als azijnzuur en propionzuur af te breken. In de aerobe na zuivering worden tot slot de moeilijk afbreekbare vervuilingen afgebroken. Daar werken we met een lage slibbelasting en een verblijftijd van acht uur. Na het passeren van de nabezinktank lozen we effluent met een BOD van drie à vier mg/l op de IJssel. Ons zuiveringsrendement is 99,8 procent. Voor deze drie bedrijven tezamen verwerken we jaarlijks vier miljoen kubieke meter afvalwater, met een vuillast van 400.000 v.e. We produceren daarbij vier miljoen kubieke meter biogas met een percentage CH4 van 80 procent.”


*thema Wat doet u met uw slib? “We verwijderen jaarlijks zo’n 9.000 ton slib, primair en secundair tezamen. Na ontwatering in een schroefpers wordt dit sedert 2002 in een verbrandingsoven verwerkt tot een bouwstof, die als vervanger van cement gebruikt kan worden.” “Hét probleem is de kalk in het water, afkomstig uit het oud papier. Ten gevolge van de zuurvorming door de bacteriën gaat deze kalk in oplossing. In de zuivering worden deze vetzuren afgebroken en kan de kalk weer neerslaan. Dat neerslaan kan van het ene moment op het andere gebeuren (verzadigde oplossing). Daardoor ontstaan grote problemen bij teruglevering en transport van het water ten behoeve van hergebruik. Water wordt bovendien niet alleen in het productieproces gebruikt, maar ook als voedingswater van stoomketels, voor koeling, vacuümpompen, reiniging van machinebekleding, etc.”

Is water een kostenpost? Diekstra: “Grondwater kost ons ongeveer 20 eurocent per kubieke meter, als gevolg van de grondwaterbelasting. Dat vinden we onterecht, omdat deze ‘groene’ belasting geen milieudoel meer dient en slechts in stand wordt gehouden om algemene middelen te genereren. In financiële zin is de energiefactor bij het hergebruik van het water veel interessanter. Het voortdurend rondpompen van grote massa’s water kost energie, maar met optimaliseren van de temperatuur waarbij we werken, is nog veel meer te verdienen. Dan levert één procent energiebesparing veel meer op dan het water kost. Het effluent gaat nu met een temperatuur van circa 25°C de IJssel in. Voor de warmte die daar nog in zit, hebben we helaas (nog) geen bestemming. De warmte uit onze biogasmotoren gaat nu nog de lucht in. Dat soort energie terugwinnen is

moeilijk, maar over een aantal jaren lukt dat misschien wel. We hebben de afgelopen jaren veel op water weten te besparen, met als voordelen: minder heffing op de lozingen en een kleinere installatie. Toch is met verdere optimalisatie van de energiehuishouding veel meer te verdienen. Met het water zijn we aan de grens gekomen van wat bij de huidige productiemethoden haalbaar is.”

Kunt u beiden iets over uw achtergrond vertellen? Diekstra: “Ik ben in 1971 geboren in Groningen. Van 1992 tot 1997 studeerde ik aan de HEAO in Utrecht communicatie en management. Van 1998 tot 2003 heb ik als change consultant gewerkt in de ICT-sector, bij Atos Origin. In die periode heb ik in Leiden aan de Webster University mijn MBA-diploma gehaald. In 2003 ben ik als lobbyist in dienst getreden bij een PR-bureau in Utrecht en later bij een internationaal bureau in Den Haag. Bij bedrijven als Dow Chemical in Terneuzen kwam ik voor het eerst met de problemen van het watergebruik in aanraking. In 2007 ben ik tot secretaris Arbo en Milieu van de VNP benoemd. Op Arbo-gebied ondersteunen we onze bedrijven. We zijn er de afgelopen jaren in geslaagd om het jaarlijkse aantal ongevallen die tot verzuim leiden, terug te brengen van 40 naar elf per 1000 medewerkers.” “Op milieugebied is mijn werk vooral gericht op lobby en voorlichting. We hebben een milieucommissie en -platform met de milieudeskundigen van onze bedrijven, en een waterplatform, waarin we tezamen onze waterproblemen proberen op te lossen. Water is op dit moment voor ons een topprioriteit. Niet alleen door

interview

de kosten die samenhangen met energie, maar ook omdat in de Europese Commissie ontwikkelingen gaande zijn op het gebied van de waterwetgeving. Dat kan dus gevolgen voor de industrie hebben.” Hulshof: “Ik ben in 1955 in Lichtenvoorde geboren. Van 1979 tot 1983 studeerde ik aan de HTS Groningen chemische technologie en economische bedrijfskunde. Bayer was mijn eerste werkgever. Bij Bayer-Nederland was ik belast met de verkoop van kleurstoffen voor de papierindustrie. Bij BayerLeverkusen heb ik twee jaar als Anwendungstechnolog voor de papierfabricage gewerkt. In 1988 ben ik in dienst gekomen van de Gelderse Papiergroep, eerst als technoloog bij Schut in Heelsum, vervolgens als directeur productie. Sinds 2002 ben ik directeur Industriewater Eerbeek.”

Waarop richt de VNP zich in de toekomst? Diekstra: “In het kader van het project Energietransitie Papierketen hebben we vijf innovatieprogramma’s ontwikkeld, waar wij nu druk mee aan de slag zijn. Het eerste is minimalisatie van het energiegebruik in alle huidige processen. Het tweede is de ontwikkeling van een energieneutraal fabricageproces. Daartoe moeten we de energieinhoud gaan benutten van oud papier dat niet geschikt is voor de recycling, van het afvalwater en van de restwarmte.” “We werken aan een intensievere samenwerking tussen de verpakkingsketen en de grafische keten. Daarmee moet een betere efficiency in energie- en materiaalverbruik te bereiken zijn. Ook samenwerking met de

“Energie en water steeds nauwer gekoppeld”

Marco Diekstra (links) en Walter Hulshof.

agro-industrie staat op het programma om samen tot de productie van pulp, biochemicaliën, biobrandstoffen en energie te komen.” “Het meest vergaand is echter de gedachte om in energie-intensieve procesonderdelen water te vervangen door bio-ethanol of superkritische kooldioxide. Beide zijn potentiële ‘dragers’ met een beduidend lagere verdampingsenergie. Als dat lukt, kan dit bij toepassing in de gehele keten al tot 15 procent besparing op ons energieverbruik leiden. We hebben dus bepaald geen gebrek aan uitdagingen voor de toekomst.” Hulshof: “Industriewater Eerbeek is in de toekomst geen afvalverwerker meer, maar een grondstofproducent. Duurzaamheid ligt voor ons in het verlengde van economie. Dus ook voor het effluent en het slib mikken we in de toekomst op opbrengsten.” Maarten Gast

H2O / 24 - 2009

15


“Afvalwater wordt belangrijke energie- en grondstoffenbron” Afvalwaterzuiveringen zullen volgens prof. dr. ir. Jules van Lier op termijn veranderen in opwerkinstallaties die waterstromen produceren voor hergebruik. Het resultaat is het sluiten van proceswaterkringlopen in de industrie, het terugwinnen van meststoffen (vooral fosfaten) uit huishoudelijk water en het omzetten van organische vervuiling in bruikbare energie. Van Lier ziet dit als een geheel nieuwe drijfveer, die kan leiden tot het toepassen van de juiste opwerktechnologieën, vooral in gebieden waar afvalwaterzuivering nog wordt gezien als een ‘Westerse luxe’.

I

n zijn op 18 november aan de TU Delft uitgesproken intreerede ‘De afvalwaterput: einde & begin’ zegt hij: “Goed beschouwd is afvalwater geen nutteloos restproduct, maar een mengstroom met waardevolle grondstoffen uit de voorafgaande economische en/of huishoudelijke activiteit. In dit licht bezien zijn de te bereiken effluentkwaliteitseisen niet louter doelen, maar randvoorwaarden voor het toe te passen zuiveringsysteem”. Gedurende tientallen jaren hebben milieuproblemen wetenschappers gestimuleerd te werken aan een schone toekomst door op grote schaal technologieën te ontwikkelen die voorkómen dat vervuilende afvalstromen de kwaliteit van oppervlaktewater, grond en lucht aantasten. Dat resulteerde in nieuwe afval(water)distributiesystemen en -behandelingstechnologieën die deze stromen zodanig zuiveren dat ze aan alle vereiste standaards voldoen. “Voor de industrie, die zich vooral laat leiden door economische prikkels, is het in de hand houden van de kosten belangrijk bij de keuze voor een bepaalde technologie. In de publieke sanitatiesector wordt bij de keuze voor het uitvoeren van bepaald academisch onderzoek - of implementatie op praktijkschaal - logischerwijs eerst gekeken naar wat de effecten van de nieuwe technologieën zijn voor het milieu en de volksgezondheid.” Van Lier erkent de toenemende zorg over de opkomst van verontreinigende prioritaire stoffen, zoals medicijnresten, hormonen en chemisch huishoudeljik afval. Hij verwacht dat Europese en nationale autoriteiten wetgeving zullen invoeren met criteria voor de verwijdering van deze stoffen. “Er ligt al een uitgebreide infrastructuur, maar er moeten wel nieuwe technologieën komen om te voorkomen dat deze vervuilende stoffen via de afvalwaterputten in ons leefmilieu terechtkomen. Ter aanvulling op de compacte, gemechaniseerde systemen in de bestaande zuiveringsinstallaties, zoals mbr-technologie, ultra- en nanofiltratie en geavanceerde oxidatie, zullen ook extensievere systemen, zoals multifunctionele ecotechnologieën, verder worden ontwikkeld. Stringentere criteria zullen milieutechnologen ertoe dwingen bestaande concepten op creatieve wijze te heroverwegen. Reeds bekende strategieën, zoals het maximaliseren van primaire slibproductie door gebruik te maken van organische

16

H2O / 24 - 2009

polymeren, zullen moeten worden bekeken op de mogelijkheden om prioritaire vervuilende stoffen in te vangen in vlokken. Maximalisatie van primair slib gekoppeld aan anaerobe gisting en energieterugwinning komt volledig overeen met de groeiende belangstelling voor het maximaliseren van de energie-efficiëntie in de publieke sanitatiesector.”

Uitdagingen De scherpe verhoging van de energieprijzen, de kosten van ruwe materialen en het maatschappelijk bewustzijn dat het energiegebruik omlaag moet, zorgen in Van Liers visie voor nieuwe uitdagingen voor milieuwetenschappers. “Het is niet verrassend dat het gebruik van hoogbelaste anaerobe zuiveringsreactoren voor het verwijderen van organische stof in industriële effluenten nog steeds toeneemt. Wat betreft de toepassing van de anaerobe afvalwaterzuivering in Nederland is de uiterst lage spuislibproductie weliswaar het interessantst, maar energieefficiëntie en de reductie van de uitstoot van kooldioxide worden steeds belangrijker. Het besparen van beluchtingsenergie en de potentiële netto energieproductie tot 400 MJ per kubieke meter geïnstalleerde reactor per dag - die vervolgens is om te zetten tot 1,7 kW-e per kubieke meter - dragen bij aan het kostendekkend maken van de afvalwaterzuivering. Een beetje brouwerij kan gemakkelijk meer dan een miljoen euro besparen op haar energierekening. Op deze manier is anaerobe behandeling te beschouwen als de eerste en krachtigste stap op weg naar het sluiten van organisch vervuilde industriële watercycli.” Volgens Van Lier moeten de huidige, energieconsumerende technologieën ook in de stedelijke sanitatiesector kritisch worden geëvalueerd en eventueel plaatsmaken voor efficiëntere technologieën. Positieve voorbeelden zijn de ontwikkeling van de aerobe korrelslibtechnologie, nieuwe stikstofverwijderingstechnieken en, mogelijk, het isoleren van stikstofrijke stromen zoals urine uit de huishoudens. “Deze ontwikkelingen zijn ingezet door onderzoeksgroepen van de TU Delft. Doorgaan met deze vorm van onderzoek, in samenwerking met de groep van professor Van Loosdrecht, ligt voor de hand.” Een volgende stap is het op regionaal en nationaal niveau kritisch analyseren van grondstoffencycli en de mate waarin de stedelijke waterketen kan bijdragen aan een

Jules van Lier

efficiënter gebruik van beschikbare grondstoffen. Het meest aangehaalde voorbeeld is fosfaat. De wetenschap dat de bekende fosfaatmijnen na zes tot zeven decennia leeg zullen zijn, noodzaakt ons tot besparing en terugwinnen. Interessant gegeven hierbij is het feit dat de hoeveelheid fosfaat in onze stedelijke waterketen tot ongeveer 40 procent van de fosfaatbehoefte in de landbouw dekt. Toepassing van dergelijke optimalisaties hangt uiteraard af van de regionale noodzakelijkheid en socio-economische condities in specifieke regio’s.

Mondiaal karakter “De echte uitdaging heeft een mondiaal karakter”, zegt Van Lier in zijn intreerede. “Ik verwacht dat veel landen de toenemende energieprijs wel degelijk een rol zullen laten spelen bij het maken van keuzes voor het inrichten van de nog op te bouwen sanitatiesector. Hiermee creëren ze wellicht een veel duurzamer systeem dan onze huidige sector, terwijl wij kampen met een remmende voorsprong. Helaas zie je in niet-westerse landen dat men vaak kiest voor de traditioneel ‘westerse’ installaties en er weinig aandacht is voor mogelijke alternatieven, die robuuster en daardoor voor die gebieden vaak geschikter zijn. Bedenk daarbij dat 2,6 miljard mensen op de wereld nog geen behoorlijke riolering en dus geen toegang tot noodzakelijke sanitaire voorzieningen


*thema

De afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Den Haag.

hebben, wat resulteert in 200 doden per uur, vooral kinderen onder de vijf jaar.” Politiek instabiele regio’s, maar ook gebieden die gevoelig zijn voor natuurfenomenen als aardbevingen, hebben volgens Van Lier meer aan een gedecentraliseerde benadering. Het is zaak duidelijke beslissingen voor de korte termijn te nemen, rekening houdend met de kosten van distributiesystemen en de mogelijkheden voor hergebruik van effluent. Mogelijke alternatieven zijn het toepassen van satellietsystemen: gedecentraliseerde riolering met gedecentraliseerde behandeling (in plaats van gebruik te maken van pompstations), bloksanitatie en openbare sanitaire voorzieningen in dichtbevolkte sloppenwijken.

Private sector Van Lier beschouwt het betrekken van de private sector bij de ontwikkeling van innovatieve technologieën voor het hergebruiken van afvalwater als procesen drinkwater als ‘een echte uitdaging’. “Publiek-private samenwerking kan een voorname rol spelen in een snelle ontwikkeling van de stedelijke sanitatiesector in ontwikkelings- én industrielanden. Zoals gezegd bevatten afvalstromen waardevolle grondstoffen die een financiële waarde vertegenwoordigen. “Als je uitgaat van 50 procent terugwinning van de chemische energie uit huishoudelijk afvalwater, bedraagt het potentiële vermogen dat je kunt opwekken uit menselijke uitwerpselen, 200 Watt per uur per persoon per dag. In de sloppenwijken van Afrika betekent dat de

Hergebruik gezuiverd effluent in de tuinbouw in Amman (Jordanië).

opinie

hele avond verlichting.” In droge gebieden kan een gedecentraliseerde rioolwaterzuiveringsinstallatie ook grote waarde hebben voor landbouwirrigatie. “Een stad met een miljoen inwoners die een gemiddelde waterconsumptie hebben van 100 liter per dag, kan in principe 1500 tot 2000 hectare landbouwgrond bemesten en irrigeren. Op die manier worden voedingsstoffen uit het afvalwater nuttig gebruikt en fungeert de landbouwgrond ook nog eens als zandfilter om het water na te zuiveren. Natuurlijk zijn er nog een heleboel hordes te nemen, voor het zover is. Maar bedenk dat de huidige situatie er toe heeft geleid dat wereldwijd tien miljoen hectare landbouwgrond wordt geïrrigeerd met niet of nauwelijks gezuiverd afvalwater. Meer dan tien procent van de wereldbevolking eet producten die van die grond afkomstig zijn!” De technologieën die moeten worden ontwikkeld bieden kansen aan Nederlandse onderzoeks- en opleidingsinstituten, zoals de TU Delft en UNESCO-IHE. “Ondernemers kunnen een systeem bedenken voor openbare toiletten die biogas leveren voor lokaal gebruik en voedingsstoffen voor de landbouw. Op grotere schaal kunnen ondernemers een gedecentraliseerde rioolwaterzuiveringsinstallatie beheren en onderhouden.”

Geïndustrialiseerde landen De waarde van behandeld stedelijk (afval) water wordt ook in de geïndustrialiseerde landen steeds meer erkend. Van Lier: “Stedelijk water, geschikt gemaakt voor hergebruik, is ideaal voor het op peil houden van de watervoorraad, zeker in gebieden waar zoet water schaars is. Zo overweegt Australië serieus gezuiverd stedelijk water op te slaan in dammen ten behoeve van hergebruik. In Singapore loopt het high-techproject New Water, waarbij stedelijk water geschikt wordt gemaakt voor industrieel gebruik. Een klein gedeelte wordt zelfs gebruikt voor het aanvullen van de drinkwatervoorraad. Het sluiten van stedelijke- en proceswaterkringlopen is één van de belangrijkste uitdagingen voor de komende decennia.” In Nederland is een succesvol publiek-privaat project van de grond gekomen in het relatief droge Zeeuws-Vlaanderen. Hier wordt het effluent van Terneuzen na opwerking ingezet als proceswater bij Dow Chemical. “Momenteel tuigen we bij de TU Delft, tezamen met een consortium waarin onder meer Evides en Rossmark participeren, een onderzoeksproject op om het gezuiverde effluent van de installatie Harnaschpolder op te werken naar hergebruikkwaliteit. De bedoeling is het vergaand gezuiverde water in te zetten als gietwater in de kassen en daarmee zeewaterintrusie in het Westland te beperken. Het gezuiverde water kan overigens ook direct als boezemwater worden aangewend”, licht Van Lier toe.

H2O / 24 - 2009

17


achtergrond Henk van Schaik over COP15 In Kopenhagen vindt tot en met 18 december de VN-conferentie over klimaatverandering plaats, de COP-15. Nederland is daar met circa 200 personen breed vertegenwoordigd. De onderzoeksprogramma’s Kennis voor Klimaat en Klimaat voor Ruimte verzorgen samen met een 30-tal nationale en internationale partijen een programma: het Holland Climate House. Water staat ook op het programma. Henk van Schaik, programmacoördinator Internationaal van het samenwerkingsprogramma voor water en klimaat CPWC, geeft hier kort zijn visie op de ontwikkelingen.

H

et Global Water Partnership bracht in Barcelona tijdens de voorbereidende onderhandelingen voor de COP-15 een persbericht uit over het ontbreken van water in de onderhandelingteksten. Hoe kijkt u daar tegen aan? “Aan de ene kant willen we erkenning voor het feit dat water hét medium is waarbij klimaatverandering zich uit. Denk hierbij aan langere droogtes en meer frequente overstromingen. Aan de andere kant horen we van de betrokken beleidsmedewerkers dat de teksten voldoende ruimte laten voor adaptatie aan klimaatverandering in de watersector. Hoe dan ook, in de waterwereld zelf is er zeer veel aandacht aan klimaatverandering. Er wordt veel gesproken over het opnemen van klimaatrisico’s in de planvorming voor waterwerken, hoe de risico’s beter te spreiden, hoe de risico’s te communiceren, of enzo ja, welke extra wettelijke en bestuurlijke maatregelen nodig zijn.” Tijdens de World Water Week in Stockholm bleek duidelijk dat de missie om de waterwereld betrokken te krijgen bij klimaatverandering geslaagd is. Tijdens de daarop volgende 3rd World Climate Conference in Genève viel op dat de ‘klimaatmensen’ weinig oog hebben voor het aanleveren van klimaatinformatie voor de planners, waterbeheerders en nutsbedrijven. “Gelukkig is besloten daar verandering in te brengen door het ontwikkelen van het Gobal Framework for Climate Services. We zien twee benaderingen voor aanpassing aan klimaatverandering: de ene is de klassieke, waarbij ingenieurs berekeningen doen over kansen op een bepaalde neerslaghoeveelheid en op overstroming, waarna wordt gekeken naar de consequenties voor aanpassing van infrastructuur. Dat is de wetenschappelijke benadering van veel overheden. Dit is servicegericht en minder op echte adaptatie.” “Bij de andere benadering wordt gekeken naar kwetsbaarheden die door klimaatverandering ontstaan, naar risicobeheer en de belangen van andere partijen dan ecologie en economie. Dat is wat we noemen ‘adaptive management’: een paraplu voor als er wat gebeurt.” Op dit moment wordt bepleit de twee stromingen samen te brengen. Het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het Copernicus Instituut van de Universiteit van Utrecht werken hier aan. Van Schaik: “Dit is ook één van de onderwerpen die we in Kopenhagen ter sprake willen brengen. Andere onderwerpen zijn het spreiden van risico’s, naar opslag van water (bijvoorbeeld in de grond) en hoe

18

H2O / 24 - 2009

van politieke dialoog over te gaan tot actie op het gebied van planvorming, het leveren van klimaatinformatie op maat, capaciteitsontwikkeling en het ‘bouwen met natuur’.” “Over risicospreiding gaat één dagprogramma. Hierbij wordt grondwater niet vergeten. Extra grondwateraanvulling kan goed dienen als buffer voor langere droogtes. Het Planbureau voor de Leefomgeving kijkt naar typologieën van effecten, zowel lokaal als mondiaal. Bijvoorbeeld: hoe pak je adaptatie aan klimaatverandering aan in droge gebieden waar de neerslag nóg sporadischer wordt of in berggebieden die in belangrijke mate afhankelijk zijn van smeltwater van sneeuw en gletsjers? Voor het vijfde World Water Forum in Istanbul hebben we hierover een reeks Perspective Papers geproduceerd, met een groot aantal internationale partijen.” “Wat betreft adaptatie is de COP-15 belangrijk om mensen bijeen te drijven, aan het denken en doen te zetten: hoe ga je om met klimaatverandering en wat ga je dan doen? En wat kosten aanpassingsmaatregelen? Daar is nog relatief weinig aandacht voor in de waterwereld.” Klimaatverandering heeft veel consequenties voor waterbeheer: de hydrologische cyclus verandert, met belangrijke gevolgen voor Henk van Schaik (foto: Michelle Muus).

waterbeheer, gezondheid, ruimtelijke ordening en energie. De afgelopen maanden is over de hele wereld hierover gediscussieerd, zoals onlangs in Caïro. “De Union of the Mediterranean heeft daar, georganiseerd door Nederland en Egypte, gesproken over adaptatiestrategieën voor het Mediterrane gebied. Aanpassing aan klimaatverandering komt nog onvoldoende uit de verf. Andere onderwerpen waren ‘demand management’, ‘governance’ en financiering. Volgend jaar april praat men hierover verder in Barcelona, waar dan een grote vergadering is van de Union of the Mediterranean.” In Kopenhagen faciliteert Nederland tot 18 december sessies. Onderwerpen zijn onder meer de Delta Alliance, een gidsdocument van UNECE over klimaatverandering en water, steden, adaptatie en mitigatie. De provincies zijn ook aanwezig. “Het Holland Climate House is een soort discussieplatform, waar veel nationale programma’s zich presenteren en met internationale organisaties en partijen contacten kunnen leggen”, aldus Van Schaik. Het Holland Climate House bevindt zich meteen naast de onderhandelingsruimte van de Nederlandse delegatie, in het kloppend hart van de COP-15.


O^^esbc]b` ^g \hfie^^m :Zg ]^ Lm^``^ ;hnp P^kdmnb`[hnp bl ^^g fnemb]bl\biebgZbk ZZgg^f^kl[^]kbc_ pZZk[bc bg g ;O ]^ ]bl\biebg^l [hnpdng]^% \bob^e^ m^\agb^d ^g p^kdmnb`[hnpdng]^ o^k^gb`] sbcg'

:Zg ]^ Lm^``^ ;hnp P^kdmnb`[hnp bl Z\mb^_ bg ]^ ohe`^g]^ fZkdml^`& f^gm^g3 pZm^k[^aZg]^ebg` !kbhhepZm^k snbo^kbg`l&bglmZeeZmb^l ^g ]kbgd& pZm^kikh]n\mb^bglmZeeZmb^l" \bob^e^ p^kd^g !f^m gZf^ hi ]^ snbo^kbg`l& fZkdm" nmbebm^bml[hnp \hglmkn\mb^l bg]nlmkb^'

m^e^_hhg m^e^_Zq ^fZbe bgm^kg^m

ihlm[nl 2, 0-0) Z[ `hhk ).-0 +1/ ,1/ ).-0 +1/ ,1) bg_h9ZZg]^lm^``^'hk` ppp'ZZg]^lm^``^'hk`


De rol van een milieueffectrapportage in het waterbeheer Gebruik een milieueffectrapportage creatief, verplaats je in de beslisser en maak je plan begrijpelijk voor de omgeving. Dat zijn de centrale boodschappen in dit artikel over de toepassing van een milieueffectrapportage (MER) in het waterbeheer. Ondergetekenden putten uit ervaring met een groot aantal waterplannen, dat varieert van zeer abstract (op provinciaal ambitieniveau) tot zeer concreet (op kavelniveau).

V

oor waterbeheerders is de milieueffectrapportage een bekend fenomeen. Bekend was bijvoorbeeld al de beoordeling van watergerelateerde effecten van concrete uitvoeringsprojecten. Water maakt dan deel uit van de thematische beoordeling in milieueffectrapporten. Ook watergedreven projecten worden ‘beMERd’. Denk aan inrichting van waterbergingsgebieden en versterking van dijken. Met het fenomeen planMER oftewel een MER voor planvorming die kaders stelt aan de daaruitvolgende projectuitvoering, dringt milieueffectrapportage nog verder door in de waterwereld. Zo is recent de nieuwe generatie waterplannen op de milieueffecten beoordeeld. We onderscheiden vijf MER-niveaus. Elk niveau illustreren we met een voorbeeld. We beginnen op het hoogste abstractieniveau en ‘dalen af’ naar de meest concrete projecten. PlanMER op ambitieniveau

Eind dit jaar stellen de provincies hun provinciale waterplannen en de waterschappen hun waterbeheerplannen vast. Voor deze plannen is een MER vereist. Water(beheer)plannen spelen zich af op Wateroverlast rond ‘s-Hertogenbosch in de jaren ‘90.

een hoog abstractieniveau, activiteiten worden vaak niet locatiegebonden ingevuld. Daar zijn redenen voor: de plannen geven invulling aan globale richtlijnen (zoals de KRW), verdere invulling vindt plaats in samenhang met ontwikkelingen die niet door het waterplan bepaald worden. Denk bijvoorbeeld aan het kopen van landbouwgrond op het moment dat die vrijkomt. In het planproces is ‘wat gaan we doen’ belangrijker dan ‘waar gaan we het doen’. Het is dan in de MER niet mogelijk op locatieniveau alternatieven te vergelijken. De waterplannen kennen een dusdanig abstractieniveau dat te verwachten is dat alleen in de materie ingevoerde partijen, zoals overheden en instituten als LTO en milieufederaties, hun zienswijze zullen geven. Het planMER moet dus vooral bestuurders en de maatschappelijke partijen inzicht bieden in de milieugevolgen van het waterplan. Waarover gaat de MER in dit geval? Bij het alleen beschrijven van de milieugevolgen van een water(beheer)plan is het risico op het intrappen van open deuren hoog. De meerwaarde van dit type planMER is dat naast milieuaspecten - ook draagvlak, kosten en juridische risico’s in beeld zijn te brengen. Zo signaleer je ‘blinde vlekken’.

Dit hebben we bijvoorbeeld toegepast bij de planMERs van de provinciale waterplannen in Noord-Brabant en Limburg. De toetsingscriteria zijn ingepast in de door het duurzaamheidsinstituut Telos ontwikkelde driehoek ‘mensen, planeet, opbrengst’. Deze aanpak heeft twee voordelen. Allereerst plaatst deze methode het waterplan in een bredere context: is het plan evenwichtig? Oftewel: komen de waarden uit de driehoek voldoende uit de verf, zijn er onlogische keuzen gemaakt, die vragen om bijstelling of extra motivering, zijn er ambities die niet waargemaakt worden en - zo ja - is dat te verbeteren in het waterplan of moet de oplossing gezocht worden in andere plannen? Ten tweede, krijg je met het planMER antwoord op meer specifieke vragen als: hoe ga je bij de uitwerking van een plan om met Natura 2000-doelen?, waar kunnen conflicten optreden tussen waterdoelen en cultuurhistorie/archeologie en hoe vermijd je die bij uitvoering? Locatieafweging met MER

In het waterbeheer zijn soms locatiekeuzen aan de orde, bijvoorbeeld voor waterberging. De MER kan het keuzeproces structureren en relevante informatie opleveren om een verantwoorde keuze te maken. De keuze voor waterbergingsgebieden is een belangrijk onderdeel van het project Hoogwateraanpak ‘s-Hertogenbosch. Medio jaren ‘90 kreeg de stad tot tweemaal toe met wateroverlast te maken. De beken de Aa en de Dommel komen hier samen en monden uit in de Maas. Door de Maaswerken valt de hoogwaterpiek van de beken meer samen met die van de Maas, die sowieso door een veranderend klimaat vaker een hoogwaterpiek te verwerken krijgt. De situatie dat het water van de beken niet meer onder vrij verval in de rivier terecht kan en daardoor wateroverlast in de stad ontstaat, zal zonder ingrijpen vaker gaan optreden. In het project was in eerste instantie een 15-tal locatiealternatieven ontwikkeld voor waterberging. Het project is MER-plichtig. Geconfronteerd met het grote scala aan locaties, is in de MER gekozen voor het aanbrengen van structuur in het afwegingsproces. Dit door een knip te maken: eerst een afweging van locaties op strategisch niveau voor de meest sturende thema’s,

20

H2O / 24 - 2009


achtergrond vervolgens de thematische beoordeling op projectniveau voor het gehele spectrum aan MER-thema’s. Het strategische niveau staat in MER-fase 1 van Hoogwateraanpak ‘s-Hertogenbosch. Hierin is gewerkt met een stoplicht. Zo zijn er roodlichtthema’s die ertoe leiden dat een alternatief ‘niet door mag naar de volgende ronde’. Rood licht krijgt een locatie als deze niet voldoet aan de taakstelling (er is 4,5 miljoen kubieke meter berging nodig) of aan wettelijke eisen. Het laatste spitst zich toe op de Natuurbeschermingswet 1998. In het plangebied ligt namelijk het Natura 2000-gebied Moerputten, waar een strenge bescherming rust op voorkomende leefomgevingen en enkele zeldzame vlindersoorten. Verder zijn er oranjelicht-thema’s (negatief effect, let op!) en groen lichtthema’s (strekt ten voordele van bepaalde alternatieven). Deze methode leidde tot het gemotiveerd laten afvallen van de helft van de alternatieven en vervolgens tot de keuze van een drietal alternatieven. De uitkomsten van de MER-fase 1 zijn besproken met de bewoners en gebruikers in het plangebied, maatschappelijke partijen en overheden. Ook is een tussentijdse toetsing ingelast door de Commissie voor de MER. De knip die is aangebracht, was eigenlijk een knip tussen een planMER- en een projectMER-gedeelte. De knip droeg bij aan een vlotte tervisielegging en toetsing van de uiteindelijke MER (fase 1 én 2). Strategiekeuze met MER

Stel de locatie is bepaald, maar de strategie richting uitvoering is nog niet bepaald. Ook dan kan de MER meerwaarde bieden, mits juist ingezet. Een mooi voorbeeld van een dergelijke strategiekeuze is de robuuste verbinding de Beerze. In het beekdal van de Beerze in Midden-Brabant is een robuuste ecologische verbinding gepland tussen het Kempisch plateau (België) en het rivierengebied. Een provinciale structuurvisie dient een kader te scheppen voor de uitvoeringsprojecten en voor de realisatiestrategie. Hierbij hoort een planMER, omdat een bepaald areaal van functie wijzigt. Het watersysteem is een overheersende factor bij deze robuuste verbinding. Over de locatie - oftewel de keuze om juist deze beek te kiezen en niet een andere, zoals de Reusel of de Dommel - was men het eens, maar de invulling van het doel ‘robuuste verbinding’ bleek nog niet scherp. De crux bij het planMER bleek verder vooral te liggen bij het scherp krijgen van de strategie. In dit planMER ging eerst veel aandacht uit naar het aanbrengen van onderscheid en aanscherping. Sommige zaken waren al in gang gezet. Zo zijn en worden delen van de Beerze binnen de ecologische hoofdstructuur al hersteld. Het planMER geeft zo strak mogelijk aan wat de robuuste verbinding daaraan toevoegt, zodat de meerwaarde expliciet in beeld komt. Ook de ambitie voor de verbinding moest aangescherpt worden, door te bepalen voor welke natuurlijke soorten de verbinding zou moeten kunnen functioneren. De bever en de otter pasten

Uitsnede uit het overzicht van inrichtingsalternatieven voor de Beerze.

H2O / 24 - 2009

21


geeft het glastuinbouwgebied Siberië een voorbeeld. Hier betekent water meer dan enkel het garanderen van de hectares waterberging. In de ontwikkeling van een alternatief is nagedacht over het zo optimaal mogelijk benutten van waterstromen. Water kan als gietwater voor de tuinbouw gebruikt worden, maar het regionale watersysteem vraagt ook om aanvulling door infiltratie in de bodem. Bij de uitwerking in de MER horen dan ook waterbalansen waardoor een goede vergelijking met de referentie mogelijk wordt en een waterbeheerder kan toetsen of de ontwikkeling bijdraagt aan ‘eigen’ doelen. Door actief betrokken te zijn bij de ontwikkeling van een alternatief kun je als waterbeheerder mogelijkheden benutten die meer dan het minimale opleveren. Dit vraagt een investering van de waterbeheerder: zorg ervoor dat je tijdig goed ingelezen aan tafel zit.

Conclusies en tips Een goede MER sluit aan bij het niveau van het plan. Een voor de hand liggende conclusie, maar toch iets dat in de praktijk nogal eens misgaat. Het risico van verzanden in details ligt op de loer.

Grondwatereffect van het ‘Dynamisch beekdal van de Aa’.

niet binnen deze ambities, maar bleken ‘meeliftsoorten’ te zijn. Het bleek nodig om dat in een apart document te verwoorden en dit te laten vaststellen. Het voordeel hiervan is dat het expliciet uitspreken van de ambitie leidt tot een geaccepteerde tussenstap, en dat de aandacht zich vervolgens kan richten op de te volgen strategie tot uitvoering. De strategie is in het planMER verbeeld in twee uitersten in de bandbreedte: clustering van natuur nabij de beek (door met name een grondaankoopstrategie) versus realisatie van meer verspreide natuur door te streven naar samenwerking (onder andere in de vorm van innovatieve natuurcontracten met grondbezitters). Het planMER is door een parallel strategieonderzoek met onder andere actorenanalyse ondersteund. Het planMER de Beerze heeft de abstracte beelden aangescherpt over de toegevoegde waarde van de robuuste verbinding. Ook is een gezamenlijke ambitie uitgesproken als tussenstap en is het verkennen van de bandbreedte van de strategische keuzen inzichtelijk gemaakt. Dit leidde tot een provinciale structuurvisie die het ‘beste van beide studiealternatieven’ in zich verenigt. Er ligt nu een gedragen basis voor planmakers (provincie, waterschap, gemeenten, LNV) om het uitvoeringstraject in te gaan. Inrichting bepalen met MER

Hoe concreter de plannen, des te meer deze tot de verbeelding spreken van bewoners en bestuurders. Dan moet je als initiatiefnemer een MER neerleggen waarmee je naar buiten durft te treden. Bovenstrooms van ‘s-Hertogenbosch wil Waterschap Aa en Maas het beekdal van de Aa herinrichten. Dit project ‘Dynamisch beekdal de Aa’ heeft een dubbele doelstelling: zowel een meer ecologische inrichting van het beekdal, als het bijdragen aan waterberging om de bebouwde kom (‘s-Hertogenbosch en de dorpen in de omgeving) droog te houden.

22

H2O / 24 - 2009

Relevant voor bestuurders bij gemeenten, provincie en waterschap was inzicht krijgen in de realisatie van de waterberging en natuurontwikkeling, draagvlak en kosten. De reguliere MER-indeling, waarin aan de hand van een reeks aan criteria de bestuurder zijn punten moet zoeken, is in deze MER dan ook overboord gezet. Doelbereik, draagvlak, kosten en MER-criteria zijn op gelijke hoogte van elkaar gepresenteerd. Tijdens het opstellen van de MER voor het dynamisch beekdal is een nieuw idee ontstaan dat extra waterberging kan opleveren. De Aa zal door een sifon onder de nog om te leggen ZuidWillemsvaart gaan stromen. Door deze nog te bouwen sifon te voorzien van een knijpconstructie, kan wellicht een miljoen kuub water extra geborgen worden. Een haalbaarheidsstudie moet uitwijzen of en hoe dat te realiseren. De MER had zich kunnen beperken tot het beschrijven van enkele alternatieven voor het beekdal. Door ‘buiten de geijkte paden’ te denken is hier echter een extra waardevol idee naar voren gekomen dat koppeling aan een ander project ‘uitnut’. Bij de MER voor het dynamisch beekdal is bewust veel aandacht besteed aan communicatie. Zowel door het maken van een publieksvriendelijke samenvatting in een brochure als door visuele ondersteuning van de MER-tekst. Waar wordt het natter onder welke omstandigheden? Bij de bebouwing wordt bijvoorbeeld met kaarten aangegeven tot welk niveau het grondwater in een bepaalde situatie kan stijgen. Bovendien is een vereenvoudigde dwarsdoorsnede opgenomen van de hoogte van berekende grondwaterstanden ten opzichte van fundering. Water als onderdeel in een MER

Lang niet altijd is water hét centrale thema in een MER. Soms lijkt water zelfs bijzaak. Hoe kun je als waterbeheerder meer dan enkel ‘aan tafel zitten’? In Noord-Limburg

Tip 1: Bepaal in het begin het abstractieniveau van het gewenste eindresultaat. De kracht van een MER ligt in het afstand nemen van het plan zelf. Daardoor staat de deur open voor creativiteit, die tot meerwaarde voor het project kan leiden. Tip 2: Focus niet alleen op de MER-teksten, maar neem de gelegenheid om te bedenken of het plan beter kan. Een MER wordt niet alleen gelezen door de betrokken ambtenaren. Tip 3: Vraag je af wat een bestuurder en een omwonende zouden willen lezen. Richt daar de structuur van de MER op in. Niet iedereen kent het jargon en niet iedereen is gewend lange teksten te lezen. Tip 4: Ondersteun teksten met visualisaties van procedures, alternatieven en effecten. Beschouw een ‘populaire’ samenvatting niet als sluitpost, maar als bouwsteen van een goed MER. Structureer effecten, mogelijkheden en risico’s. Met een MER is inzichtelijk te krijgen welke keuzen zijn gemaakt. Tip 5: Besteed expliciet aandacht aan gemaakte keuzen, om zo scherp te krijgen wat je met het plan toevoegt. Frans Dotinga en Marco Vroege (ARCADIS)


achtergrond

Ecologie leidende factor voor verbetering waterkwaliteit in Raalte In heel Nederland werken waterbeheerders maatregelen uit om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te halen. Waterschappen hebben een taak om maatregelen te nemen bij hun rioolwaterzuiveringsinstallaties voor een schoner effluent. Is een standaardoplossing, het plaatsen van een zandfiltratie met ijzerdosering voor het verwijderen van fosfaat, ook altijd de beste voor de situatie ter plaatse? Een gebiedsgericht integraal proces naar aanleiding van waterkwaliteitsproblemen door lozingen van de rwzi in Raalte in de Hondemotswetering en de Raalterwetering (Waterschap Groot Salland) leverde een niet-standaard oplossing op met een beter ecologisch rendement tegen lagere kosten.

W

aterschap Groot Salland en de gemeente Raalte hebben samen met Tauw een gebiedsgericht, multidisciplinair proces rondom de Raalterwetering (een KRW-waterlichaam) doorlopen om te komen tot een optimaal pakket maatregelen dat kan zorgen voor een verbetering van de waterkwaliteit en het halen van de ecologische doelstellingen die voortkomen uit de KRW. Centraal hierin stond de rwzi Raalte, maar er is breder gekeken. Het resultaat is een door het waterschap en de gemeente breed gedragen, afgewogen en kosteneffectief maatregelenpakket.

De situatie Rwzi Raalte loost effluent op de Hondemotswetering. Door het ontbreken van doorstroming in deze wetering bestaat het oppervlaktewater voor ongeveer driekwart uit ‘dood’ effluentwater. Na twee kilometer komt de Hondemotswetering uit op de Raalterwetering. Door het effluent is de kwaliteit van de Hondemotswetering en Raalterwetering slecht. In de Hondemotswetering voldoen de concentraties van totaalstikstof, totaal-fosfor, zink en zuurstof niet aan de KRW-normen. In de Raaltewetering (een KRW-waterlichaam) overschrijden de concentraties totaal-fosfor de KRW-norm van 0,14 mg P/l; ook de zinkconcentratie voldoet niet aan de norm. Het hoge aandeel van effluent heeft een negatieve invloed op de ecologische kwaliteit van de beide weteringen. Daarbij loost een overstort vanuit de kern Raalte op de Hondemotswetering. Als gevolg van hevige neerslag kunnen vanuit de zuivering en overstort hoge vuilpieken worden geloosd.

In het effluent van rwzi Raalte komen jaarlijks enkele piekconcentraties voor van meer dan 25 mg ammonium-N/l. De niet optimale inrichting en de waterkwaliteit uiten zich in een ‘ontoereikende’ score op de macrofauna KRW-maatlat voor watertype R4 (permanent langzaam stromende bovenloop op zand).

Het proces Waterschap Groot Salland stelde een werkgroep samen met daarin een watertechnoloog, een ecoloog, een waterkwaliteitsdeskundige, een vergunningsverlener, een rioleringsdeskundige en een hydroloog, aangevuld met een vertegenwoordiger van de gemeente Raalte, enkele adviseurs met dezelfde vakgebieden en een procesbegeleider van Tauw. Tijdens vijf werksessies is toegewerkt naar een voorkeursvariant aangevuld met een alternatieve variant. Bij het maken van een keuze is een multicriteria-analyse gebruikt, waarbij alle belangrijke criteria die van tevoren waren gedefinieerd, zijn betrokken. Tijdens de werksessies is afgesproken dat het totaalpakket aan maatregelen ergens tussen

twee ambitieniveaus zou moeten uitkomen. Voor de Raalterwetering is geen discussie mogelijk: hier moeten de KRW-normen gehaald worden. Anders ligt het voor de Hondemotswetering, omdat dit geen KRW-waterlichaam is. Het hoogste ambitieniveau is het behalen van KRW-normen voor nutriënten in de Hondemotswetering. Het laagste ambitieniveau is de Hondemotswetering (blijven) beschouwen als een effluentsloot met een lage ecologische doelstelling. Het behalen van de normen in de Raalterwetering is dus een harde voorwaarde en zoveel mogelijk verbetering in de Hondemotswetering is gewenst. Door deze twee ambitieniveaus ontstaat de vrijheid om een keuze te maken in het realiseren van de oplossing binnen de waterketen of watersysteem. Het waterschap wilde een zo evenwichtig mogelijke afweging maken om tot de best mogelijke keuze te komen. Criteria die daarvoor zijn gehanteerd, zijn: • verbetering van ecologie. Positieve effecten op concentraties in de Hondemotswetering en de Raalterwetering zijn

Afb. 1: Situatieschets.

Ammoniumpieken belangrijk knelpunt Een belangrijke oorzaak voor de slechte ecologische kwaliteit in zowel de Hondemotswetering als de Raalterwetering ligt in de ammoniumpieken die veroorzaakt worden door piekbuien. Deze zorgen voor acuut toxische effecten op macrofauna en vissen en leiden tot een verhoogde zuurstofconsumptie die weer leidt tot een (tijdelijke) zuurstofarmte.

H2O / 24 - 2009

23


• •

• •

nodig. Bij maatregelen op de zuivering is dit vertaald in effecten op concentraties in het effluent. Zoals aangegeven is het behalen van de normen in de Raalterwetering een harde voorwaarde; benodigd oppervlak. Per mogelijke oplossing verschillen de benodigde oppervlakken sterk. Dit loopt op tot negen hectare. Hierdoor kan het verwerven van gronden een knelpunt vormen; effecten op het landschap. Een maatregel mag geen ongewenste uitwerking hebben op het landschap. Maatregelen mogen in principe niet strijdig zijn met het in voorbereiding zijnde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Raalte; synergetische effecten; kosten, zowel voor de realisatie als voor onderhoud (jaarlijks); innovatie; realisatietermijn.

De varianten en een eerste keuze Er is verder gekeken dan maatregelen op de rwzi alleen. Ook maatregelen na de rwzi, in het rioleringsstelsel en in het watersysteem (Hondemotswetering) kwamen aan bod. Enkele ideeën vielen direct af, omdat zij technisch, maatschappelijk of financieel niet haalbaar bleken of omdat direct duidelijk was dat zij inferieur zijn aan andere geopperde ideeën. Uiteindelijk bleef een lijst met vijf maatregelen over (zie tabel). Daarnaast bleef een lijstje met kansrijke ‘laaghangend fruit’-maatregelen over. Dit zijn maatregelen die relatief weinig kosten, naar verwachting genoeg opleveren om uitvoering te rechtvaardigen en die de andere maatregelen niet in de weg zitten. Ook deze maatregelen zijn verder in detail uitgewerkt. Deze ‘laaghangend fruit’-maatregelen zijn: • real-time control en feed-forward van de rioolgemalen. Door de rioolgemalen slim aan te sturen met behulp van metingen aan waterstanden en eventueel waterkwaliteit en informatie te gebruiken van een buienradar, is het mogelijk om de aanwezige ruimte in het rioolstelsel optimaal te benutten om piekaanvoeren op de rwzi te voorkomen. Deze zal hierdoor effectiever werken; • ecologisch herinrichten van de Hondemotswetering. Verlengen van de verblijftijd, variatie in substraat en begroeiing verhogen de biodiversiteit en de robuustheid; • het gebruiken van een voorbezinktank op de rwzi als influentbuffer. Bij een hevige regenbui kan de eerste golf van vuil rioolwater in de tank worden gebufferd om later gedoseerd door de rwzi te leiden. Dit voorkomt lozing van (een deel van) de ammoniumpiek in de Hondemotswetering. Geen van de maatregelen zorgt voor het wegnemen van alle knelpunten, zoals te zien is in de tabel. • Algen kweken verlaagt de nutriëntenconcentraties tot de gewenste niveaus, maar heeft een onzeker effect op metalen en een gedeeltelijk effect op het ecologiseren van het water (het ecologisch gezonder maken van water door het introduceren

24

H2O / 24 - 2009

van een natuurlijke zuurstofritmiek en hogere organismen). Verder is dit een in ontwikkeling zijnde nieuwe techniek; Het veel conventionelere zandfilter haalt de norm voor stikstof en zink niet, heeft geen effect op de ammoniumpieken en draagt niet bij aan het ecologiseren van het water; Het verticaal doorstroomd helofytenfilter haalt de stikstof- en zinknorm niet; Het horizontaal doorstroomd helofytenfilter haalt de fosfaat- en zinknorm niet; Het afleiden van het effluent naar de IJssel zorgt voor een sterke verlaging van het debiet in de Hondemotswetering. Bovendien is onzeker hoe de concentraties van stoffen in zowel de Hondemotswetering als de Raalterwetering na het in gebruik nemen van de effluentleiding zullen zijn.

De kosten van de maatregelen in de tabel (zowel de realisatie- als de jaarlijkse kosten) lopen sterk uiteen. Het horizontaal doorstromend helofytenfilter is de goedkoopste maatregel, gevolgd door het kweken van algen. De realisatiekosten (inclusief grondaankoopkosten) van het verticaal doorstroomde helofytenfilter, de effluentleiding naar de IJssel en het zandfilter zijn hoog (meer dan vier miljoen euro). Voor de helofytenfilters is subsidie mogelijk van de Provincie Overijssel. De beheer- en onderhoudskosten zijn het hoogst bij de effluentleiding (vooral vanwege de heffingskosten van Rijkswaterstaat) en het laagst bij het horizontaal doorstromend helofytenfilter en het kweken van algen. Kijken we naar de jaarlijkse kosten, dan zijn het horizontaal doorstromend helofytenfilter en algen kweken het aantrekkelijkst, op afstand gevolgd door het verticaal doorstroomd helofytenfilter, de effluentleiding en het zandfilter.

In de Raalterwetering zal nadat de Hondemotswetering in dit water uitkomt, vanwege het hogere debiet en de lagere concentratie van stoffen, bij het kweken van algen, het zandfilter en de twee helofytenfilters de stikstof- en fosfaatnormen waarschijnlijk wel gehaald worden. Dit betekent dat het laagste ambitieniveau met deze varianten gehaald wordt.

algen kweken

Hoewel de grondkosten in de berekeningen zijn meegenomen, zijn de ruimtekostende maatregelen goedkoper dan de maatregelen die weinig ruimte kosten.

zandfilter

verticaal doorstroomd helofytenfilter (infiltratieveld)

horizontaal helofytenfilter (vloeiveld/ waterharmonica)

effluent naar IJssel

zuivering (++ = vergaande verwijdering + enige verwijdering 0 = geen effect, - = negatief effect) fosfaat stikstof zware metalen overige stoffen/bacteriën ammoniumpieken ecologiseren

++ + 0? 0? + +

++ ++ + + 0 0

++ + + ++ ++ +

+ + + + ++ ++

lokaal: ++ regionaal: 0

overige effecten (++ = zeer positief, + goed, 0: neutraal -: slecht) inpasbaarheid aanvullende zuivering 0 effecten op lokaal landschap groot mogelijke synergie/kansen landbouw

++ neutraal

0 groot beperkt

0 groot natuur

neutraal

0

+

0

0

0

2,5

0,6

6 voldoende groot

9

<0,5

realisatietermijn realisatietermijn omvang/capaciteit ruimtebeslag (ha) capaciteit

kosten in euro (++: relatief laag, + gemiddeld, 0: neutraal) realisatiekosten O&B-kosten jaarlijks beoordeling kosten voorkeur (1 = meest, 5 = minst)

2.800.000 40.000 220.000 +?

4.000.000 80.000 600.000 0

5.000.000 90.000 420.000 0

2.400.000 25.000 180.000 ++

5.400.000 160.000 510.000 0

2

4

3

1

5

Deze multicriteria-analyse geldt specifiek voor rwzi Raalte en de Raalterwetering. Bij deze analyse is uitgegaan van een optimaal aangelegd en beheerd systeem.


achtergrond herinrichten van de Hondemotswetering. Aanbevolen wordt om het toepassen van real-time control bij het aansturen van de rioleringsgemalen nader te onderzoeken op effectiviteit en kosten, omdat hierover nog teveel onduidelijkheden bestaan om het stempel ‘laaghangend fruit’ nu al te verdienen. Hoewel maximaal stuurbaar en bedrijfszeker biedt een zandfilter geen oplossing voor de ammoniumpieken. Hierdoor is het zandfilter vanuit de eisen die er vanuit de ecologische kwaliteit liggen, geen acceptabele oplossing. Het is bovendien de duurste variant.

Rioolwaterzuiveringsinstallatie Raalte.

Combinaties verhogen rendement op ecologie Het herinrichten van de Hondemotswetering zorgt voor ecologische verbetering. Als deze herinrichting gecombineerd wordt met het kweken van algen, het zandfilter of het verticaal doorstroomd helofytenfilter, dan scoren deze beter dan uit de tabel blijkt op het ‘ecologiseren’ van het water. Hierdoor is het water op het moment dat het de Raalterwetering bereikt, ecologisch gezonder. Uitgaande van het ecologisch optimaal inrichten van de Hondemotswetering is het horizontaal doorstromend helofytenfilter de optie die de meeste waterkwaliteitsdoelstellingen behaalt en die het minst kost. Het kweken van algen is een goede tweede.

Hierbij moet worden aangetekend dat de kosten voor het aanleggen van een algenkweeksysteem en alles wat daarbij komt kijken, nog onzeker zijn. Een studie van STOWA naar de toepassing van het kweken van algen op effluent zal hier meer inzicht in moeten bieden. Deze studie loopt.

Ammoniumpieken sturen de keuze Uiteindelijk is gekozen voor het horizontaal doorstroomd helofytenfilter (vloeiveld) als voorkeursvariant en het kweken van algen als alternatieve variant. Doorslaggevend waren de verwijdering of verlaging van de ammoniumpieken en de kosten. De ‘laaghangend fruit’-maatregel die aan het bestuur wordt aanbevolen, is het ecologisch

Wanneer een waterschap voor de opgave staat de kwaliteit van een oppervlaktewater waarop een rwzi loost, te verbeteren, wordt in de meeste gevallen gekozen voor een zandfilter. Dit lijkt een logische keuze wanneer naar fosfaat wordt gekeken, de bedrijfszekerheid en het ruimtebeslag. Bij het doorlopen van dit proces werd duidelijk dat ammoniumpieken een minstens zo groot ecologisch probleem vormen als te hoge fosfaatconcentraties. Hierdoor viel een zandfilter als mogelijke oplossing af. De gekozen aanpak van het probleem leidde tot een oplossing die meer doet dan alleen fosfaat verwijderen en tevens tot lagere kosten en een hogere ecologische meeropbrengst. Adrie Otte en Johan Blom (Tauw) Wim de Blecourt (Waterschap Groot Salland) Henry van Veldhuizen (Waterschap Groot Salland, thans Waterschap Vallei & Eem)

Reconstructie Astense Aa Provincie Noord-Brabant, Waterschap Aa en Maas, de gemeenten Asten en Deurne en de ZLTO werken aan een ecologische verbindingszone langs de Astense Aa en combineren die met herstel van de beek. Samen gaan ze grond verwerven en beginnen met de invulling van een gezamenlijk gedragen kavelruil- en (deel) inrichtingsplan. Waterschap Aa en Maas leidt de werkzaamheden.

D

e partijen hebben een stuurgroep opgericht onder verantwoordelijkheid van de reconstructiecommissie De Peel, om een integrale aanpak te garanderen.

met de uitvoering. Hiervoor start een inrichtingstraject met bijbehorende inspraak en

beroepsprocedures. Dat gaat in het voorjaar van 2010 lopen. Het streven is om uiteindelijk tot een plan te komen waarin naast de realisering van de agrarische structuurverbetering en waterdoelen ook ruimte is voor landschap, recreatie en cultuurhistorie. De Astense Aa maakt deel uit van een netwerk van natuurgebieden.

De Astense Aa.

Al ruim drie jaar geleden, in september 2006, tekenden de betrokken partijen een intentieverklaring om zich in te spannen om de genoemde doelen in dit gebied te realiseren. Daarvoor moeten gronden aangekocht en geruild worden. Een agrariër bijvoorbeeld kan door het ruilen van kavels een betere verkaveling creëren. Tegelijkertijd komt ruimte vrij om de beekloop zijn natuurlijke karakter terug te geven. Voor het grondverwervingsproces wordt ZLTO ingezet. Door directe inbreng van vertegenwoordiging uit de streek wil de kavelruilwerkgroep meer reële mogelijkheden voor grondverwerving en kavelruil creëren. Omdat de betrokken partijen vinden dat het tijd wordt om resultaat te laten zien, gaan ze voor twee delen van de Astense Aa beginnen

H2O / 24 - 2009

25


voorop door mentaliteit voorop door mentaliteit

Krachtige rapportage Verticale integratie Service gebaseerd LIMS onafhankelijk Gebaseerd op standaarden Snel en eenvoudig in te richten

Eindelijk een helder verhaal over zuiveringsinformatie

Dashboard support Uitgebreide data-validatie

U weet het als geen ander: het zuiveren van afvalwater vraagt om betrouwbare kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Alleen AquaVision biedt u de beste input voor het operationaliseren en optimaliseren van processen - de beste input om aan uw rapportageverplichting te voldoen. Kortom: op de meest makkelijke manier beschikken over de duidelijkste informatie. Altijd. Overal. Met specifieke gegevens voor de procestechnoloog, het management én de operator. Toegankelijk en razendsnel. Dit is het verhaal van AquaVision - een helder verhaal over zuiveringsinformatie. Meer weten? Bel 040 292 95 55 of kijk op www.hvl.nl

Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com

Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.

AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION


Frequentieregelaars? Helmke levert maatwerk!

INFOLIJN 0578 578 578

grote voorraden enorme know-how prima service 24 uurs service snelle levertijden

Vermogens van 0,18 t/m 10.000 kW Uitvoeringen van IP 00 t/m IP 68 Ook in combinatie met ATEX motoren ABB frequentieregelaars t/m 355 kW uit voorraad leverbaar Van losse componenten t/m turn-key projecten Wij zijn fabrikaat onafhankelijk Eigen engineering, training en opleiding

Aalbosweg 24, Postbus 195, NL - 8170 AD Vaassen, Tel. 0578 578 578, Fax 0578 578 585, E-mail: info@helmke.nl

www.helmke.nl

!6+ $› /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4

!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX E MAIL INFO AVK NL NL WWW AVK NEDERLAND NL


Stand van zaken rond gezondheidsgerelateerde watermicrobiologie Welk onderzoek wordt momenteel in de wereld verricht op het gebied van gezondheidsgerelateerde watermicrobiologie? De groep Health Related Water Microbiology - de oudste en meest actieve groep van de International Water Association (IWA), die sinds 1980 om de twee jaar een symposium organiseert - trok dit jaar in Griekenland op zijn 15e jaarcongres het grootste aantal geinteresseerden tot nu toe: 450 mensen. Nederland werd vertegenwoordigd door Saskia Rutjes en Willemijn Lodder (RIVM), Gertjan Medema, Wim Hijnen, Paul van der Wielen en Leo Heijnen (KWR), Geo Bakker (Vitens) en Aleksandra Magic-Knezev (Het Waterlaboratorium). Gedurende vijf dagen werden 30 sessies gehouden met 97 mondelinge presentaties en 230 posters. Hieronder volgt een korte samenvatting van de meest interessante en relevante resultaten die gepresenteerd werden.

T

ien procent van de Europeanen gebruikt drinkwater uit kleine waterinstallaties (minder dan 5.000 mensen of minder dan tien kubieke meter per dag). Uit een risicoanalyse van de consumptie van het water uit kleine installaties bleek dat het risico gemiddeld meer dan 1/10.000 bedraagt, wat veroorzaakt wordt door vrij hoge risico’s van een beperkt aantal installaties. Deze vormen voornamelijk een risico voor kleine kinderen en bezoekers. Naar verwachting hebben bewoners die langer blootgesteld zijn aan de infectiebron, een afweersysteem opgebouwd waardoor infecties minder vaak tot de ziekte zullen leiden. Campylobacter bleek het organisme dat hiervoor het meest verantwoordelijk is. Het voorkomen van pathogene microorganismen en indicatoren in de distributienetten van Parijs en Lissabon indiceert dat bacteriofagen geen goede indicator vormen voor de aanwezigheid van enterale virussen, omdat in veel monsters wel enterale virussen aangetroffen zijn en geen bacteriofagen. Wel werden met elke virale besmetting Adenovirussen aangetroffen. In de bron van het Parijse drinkwater komen Norovirussen en Adenovirussen vaker voor dan Rotavirussen en Enterovirussen.

Ontwikkelingslanden Het toepassen van zuiveringstechnieken op grote schaal en op huishoudniveau resulteert altijd in een duidelijke vermindering van het aantal ziektegevallen. In een studie zijn twee huishoudelijke systemen geëvalueerd die in Cambodja voor de bereiding van drinkwater worden toegepast. Er werd gekeken naar de prestaties van BioSand en keramische potfilters die gebruikt worden door de lokale bevolking. Naast de verwijdering van de fecale verontreiniging was ook de vorming van nitraat en nitriet in deze systemen van belang. Eenderde van de BioSand-filters bleek een onvoldoende waterkwaliteit te leveren ten opzichte van de fecale indicatoren. Daarnaast werden vaak hoge concentraties aan nitraat en nitriet (boven de WHO-limiet) in behandeld water aangetroffen door het nitrificatieproces dat in deze systemen optreedt. Keramische potfilters leveren een iets betere waterkwaliteit, maar dat werd voornamelijk veroorzaakt door de betere kwaliteit van de bron. Overigens

28

H2O / 24 - 2009

wordt ook door een Nederlandse werkgroep van Aqua for All onderzoek verricht naar de (verbetering van de) werking en de marketing van keramische potfilters. Voor een succesvolle implementatie en instandhouding van de BioSand-installaties is de betrokkenheid van de lokale bevolking tijdens het ontwerp en bouw een belangrijke factor. Op dit gebied moet nog veel werk verricht worden.

Methodes voor bepaling indicatoren en pathogenen Onderzoekers blijven zoeken naar mogelijkheden voor verbetering en versnelling van bestaande methodes en ontwikkeling van nieuwe methodes voor bestaande en nieuwe organismen en verlaging van de prijs van de analyses. Aan de orde kwamen ook de moleculaire technieken, zoals NASBA voor detectie van levensvatbare E. coli (door Leo Heijnen, KWR) en LAMP voor detectie van pathogene protozoa (Cryptosporidium, Giardia en Toxoplasma). Veel aandacht werd besteed aan detectie van virussen met de nadruk op de infectiviteit. Hiervoor wordt een combinatie van de kweek, moleculaire technieken en chemische analyse (MALDI LCS-SE) gebruikt om de beschadigingen van het genoom en de samenstelling van het capside te onderzoeken. Capside is een eiwitmantel van een virus die onder andere zorgt voor hechting aan en binnendringen van het virus in de gastheercel. Noemenswaard is verder een onderzoek naar de bruikbaarheid van het ATP-gehalte als indicatie voor het risico op groei van Legionella in de binneninstallatie van een ziekenhuis in Frankrijk. De ATP-concentratie in de waterfase wordt gebruikt voor het lokaliseren van de hot-spots met de meeste biofilmgroei. Deze methode werd ook toegepast voor het meten van de effecten van de genomen maatregelen.

Microbial Source Tracking Microbial Source Tracking heeft als hoofddoel het lokaliseren en identificeren van een bron van fecale verontreiniging. Naast de indicatoren van fecale besmetting is men steeds meer op zoek naar nieuwe en meer specifieke indicatoren onder microorganismen en chemische verbindingen. Eén van de belangrijkste nieuwe organismen zijn de bacteriën uit de Bacteroides-groep. Deze bacteriën zijn in hoge concentraties aanwezig in de darmflora van warmbloedige

dieren. Omdat veel bacteroidessoorten alleen in bepaalde diersoorten voorkomen, kan met deze bacteriën worden bepaald van welk dier de fecale besmetting afkomstig is. De technieken voor Bacteroides zijn nog onvoldoende specifiek, maar dat kan gedeeltelijk worden opgelost met een simpele controle van de lengte van de PCR-producten. De chemische stof cafeïne kan ook gebruikt worden als een indicator van humane fecale verontreiniging. De verhouding tussen specifieke en algemene indicatoren kan worden toegepast voor het bepalen van de hoeveelheid, herkomst en het tijdstip van de fecale besmetting. Hoe kunnen antibioticaresistente microorganismen (Staphylococus aureus en Enterococcus spp.) gebruikt worden voor het opsporen en identificeren van de bronnen van fecale verontreiniging; zo luidde één van de vragen. Verder werd als een mogelijke indicator het mitochondriaal DNA genoemd, dat in feces aanwezig is. Mitochondria zijn componenten van somatische cellen die alleen in hogere organismen voorkomen - en vergelijkbaar met Bacteroides - verschillend zijn per diergroep, wat de mogelijkheid biedt de herkomst van een fecale besmetting te bepalen. Daarnaast werden als mogelijke indicatoren van fecale besmetting de Enterophages genoemd (bacteriofagen die specifiek Enterococcus faecalis infecteren) en phagen specifiek voor het shiga-toxin.

Ecologie en dynamiek van pathogenen en indicatoren Sessies die dit onderwerp behandelden, zijn vaak nauw verbonden aan de Microbial Source Tracking. In een presentatie werd een model voor het mechanisme van het overleven van enterobacteriën in oppervlaktewater verklaard. Het model GASP (Growth Advantage in Stationary growth Phase) is gebaseerd op de hypothese dat oude gemuteerde cellen die goed aangepast zijn aan de omgeving, beter kunnen overleven dan de vers aangevoerde enterobacteriën. Deze hypothese is tevens experimenteel onderbouwd. Onderzoekers lieten ook zien wat het effect is van het zonlicht op bacteriën en virussen in het oppervlaktewater en als gevolg hiervan de variatie in de concentratie in het


achtergrond dag- en nachtritme (1 Log verschil). Dit heeft belangrijke implicaties voor de juiste keuze van het moment van de monsterneming. In twee studies werd op verschillende wijze gekeken naar de aanwezigheid en overleving van pathogene organismen en indicatoren in de biofilms in de waterreservoirs en in de distributiesystemen. Uit laboratoriumexperimenten bleek dat E. coli en enterobacteriën wel lang kunnen overleven in de biofilms, maar in de praktijksituaties zijn geen pathogene organismen aangetroffen. Ten slotte werd in een onderzoek de aanwezigheid van zoönotische pathogene micro-organismen in regenwater dat verzameld wordt via de daken, geïnventariseerd. Zoönose zijn dierziekten die ook op mensen kunnen worden overgedragen. In dit onderzoek werd met moleculaire technieken gekeken naar Salmonella spp., Giardia lamblia en Campylobacter jejuni in het regenwater en resultaten geven aan dat het jaarlijkse infectierisico voor Salmonella spp. en Giardia lamblia hoger is dan 1/10.000.

zeer belangrijk is om de integriteit van het systeem te monitoren door bijvoorbeeld de intensiteit van het UV te meten. In een aantal studies werd het mechanisme van beschadiging van virussen door de oxidatieve deeltjes belicht. Wim Heijnen (KWR) gaf een overzicht van de mogelijkheden voor de toepassing van indicatoren voor de evaluatie van de prestatie van waterzuiveringstechnieken. Als een nieuwe, zeer effectieve mogelijkheid voor desinfectie (van afvalwater en slib) werd de colimated electron beam-techniek genoemd die afkomstig is uit de voedselindustrie. Saskia Rutjes (RIVM) gaf een overzicht van de inactivatie van indicatororganismen in het effluent van secundair en tertiair behandelde afvalwatersystemen. Van verschillende technieken die onderzocht zijn, zoals chloring, waterstofperoxide en UV en ozon in combinatie met snelle zandfilters of membraanbioreactoren, bleek dat waterstofperoxide en UV het meest effectief zijn. In combinatie met snelle zandfiltratie wordt met deze techniek meer dan 5 log verwijdering bereikt en in combinatie met membraanbioreactoren 7 Log.

Desinfectie Veel aandacht werd besteed aan de UV-desinfectie en evaluatie van een aantal systemen voor desinfectie met zonlicht die in ontwikkelingslanden worden toegepast. Uit een studie uit Oostenrijk bleek dat het bij UV-desinfectie

Duurzaam watermanagement De groeiende vraag naar hergebruik van afvalwater voor irrigatie, kunstmatige infiltratie en voor drinkwaterbereiding stimuleert het onderzoek naar de risico’s

van hergebruik. Hiervoor wordt informatie verzameld over de verwijdering van pathogene organismen en indicatoren in conventionele afvalwaterzuiveringsinstallaties en de effecten van aanvullende desinfectie of andere mogelijkheden voor de naderebehandeling ter verwijdering van pathogenen uit afvalwater. Als een goed alternatief voor de verwijdering van Cryptosporidium wordt de dubbele zandfiltratie genoemd (twee zandfilters in serie met een downflow en upflow regime). In een studie uit Frankrijk naar de verwijdering van pathogenen en indicatoren tijdens de afvalwaterbehandeling bleek dat de pathogenen, vooral Campylobacter jejuni, langer in deze systemen overleven dan indicatoren. Een voorbeeld van duurzaam watermanagement is de ‘full scale’ ontzoutingsinstallatie die in de beurt van het Griekse eiland Syros drinkwater produceert. De energie voor de omgekeerde osmose wordt volledig geleverd door de wind. De installatie ligt op een drijvend platform op een afstand van de kust, waardoor de milieuschade die ontstaat door de lozing van het concentraat, lager is dan bij de lozingen van de installaties die aan de kust zijn geplaatst (grotere verdunningsfactor). Aleksandra Magic-Knezev (Het Waterlaboratorium)

Kennisuitwisseling na 20 jaar studie Ierse hoogvenen In totaal 15 voormalige studenten van Wageningen Universiteit en de Vrije Universiteit Amsterdam hebben onlangs samen met Staatsbosbeheer de voor een deel nog altijd bedreigde midden-Ierse hoogveengebieden bezocht.

T

ussen 1989 en 2002 is door Ierse, Britse en Nederlandse studenten onderzoek verricht naar de hydrologie en vegetatie van de Ierse hoogvenen Clara Bog en Raheenmore Bog. Staatsbosbeheer ondersteunt de Iers-Nederlandse samenwerking om kennis op te doen voor hoogveenherstel in Nederland. Ierland bezit van alle Europese landen het grootste areaal aan actief hoogveen, gekenmerkt door veenmosgroei onder zeer natte omstandigheden. Toch is ook in Ierland momenteel minder dan één procent van het oorspronkelijke areaal actief hoogveen intact. Ruim honderd Ierse hoogveengebieden zijn beschermd onder de Europese Habitatrichtlijn, waaronder Clara en Raheenmore. Verschillen in eigendomssituatie beïnvloeden de mogelijkheden voor herstel sterk. Bij Raheenmore is het hele gebied eigendom van de overheid, waardoor aan actief herstel kon worden gewerkt. Ter plekke is een dam aangelegd die het verlies aan gebiedseigen water heeft teruggebracht en veengroei opnieuw mogelijk maakt. Bij Clara zijn juist aan de randen veel gronden in particulier bezit en wordt nog altijd veen gewonnen voor verbranding. Deze brandstofvoorziening is erg bewerkelijk, maar gaat al eeuwen terug en is diep geworteld in de

Ierse cultuur. Tegen stopzetten bestaat veel weerstand. In de praktijk worden elk jaar grotere gebieden ‘ontgonnen’, vergelijkbaar met de Nederlandse veenwinningen in de 17e eeuw. Op basis van de door de studenten verzamelde onderzoeksresultaten zijn vervolgstudies ingezet door het Ierse agentschap voor milieubescherming en de Ierse universiteiten. Ook daaruit blijkt dat stopzetting van de turfwinning moeilijk is, omdat onteigening vanwege de gevoeligheden niet haalbaar lijkt. Natuurbeschermers vestigen nu deels hun hoop op de EU, die landen die de Habitatrichtlijn niet respecteren, in gebreke zal stellen.

Omdat 80 procent van de voormalige studenten werkt bij provincies, waterschappen, gemeenten, onderzoekinstellingen, adviesbureaus en terreinbeheerders kan vanuit verschillende invalshoeken worden meegedacht over oplossingen. Tijdens het veldbezoek ontstond de gedachte om een tegenbezoek te organiseren in Nederland, ook om de Ieren te laten zien welke ervaringen inmiddels zijn geïmplementeerd op en rond Nederlandse veengebieden, zoals Bargerveen en Korenburgerveen. Twan Tiebosch (Esplanada Advies) (namens de deelnemers)

De voormalige studenten in Ierland.

H2O / 24 - 2009

29


reactie Innovatieve uitdaging? Eén van de kenmerken van het artikel ‘Innovatieve uitdaging in proeftuinen van Waterkader Haaglanden’ in H2O van 16 oktober jl. is dat het propagandistische gehalte nogal hoog is. Je kunt er bij het stadsgewest Haaglanden en de gemeenten die er deel van uitmaken steevast op rekenen dat beleid en plannenmakerij worden verpakt in vermoeiende reclamefoldertaal, waarbij teksten met ‘uitdagingen’, ‘ambities’ en ‘innovatieve’ oplossingen je om de oren vliegen. De betrokkenen in het verhaal, mensen van adviesbureaus en een gemeente, zijn er kennelijk ook al door aangestoken.

D

e wateropgave en de ontwerpopgave staan in dit stadsgewest geheel in het teken van het verder volbouwen en verrommelen van de randstedelijke zuidvleugel. Ik beschouw het maar als de bekende vlucht naar voren, want in de periode sinds 1995 dat in het gewest meer gebouwd wordt dan in enige andere regio, is de economische inertie alleen nog maar toegenomen. In deze operatie wordt ook het Hoogheemraadschap van Delfland betrokken. In een commentaar op het waterbeheerplan 2010-2015 maakte ik het bestuur al attent op het gevaar dat er in de verhouding tussen waterschap en gemeenten en stadsgewest iets is ontstaan dat lijkt op ‘u vraagt, wij draaien’, waarbij het waterschap opdraait voor de gevolgen van ondoordachte planning van gemeenten en stadsgewesten die meer oog hebben voor hun kortetermijnboekhouding (lees: zoveel mogelijk inwoners per m2) dan voor ruimte, water en leefomgeving. Ook de Structuurvisie Randstad 2040 van het kabinet lijdt sterk aan deze kwaal, waarbij teksten over duurzaamheid en veerkracht slechts dienen om het gebrek eraan niet te laten opvallen. In de voorbeelden Noordpolder en Plaspoelpolder wordt het arsenaal ‘innovatieve’ oplossingen gepresenteerd. De innovatie blijkt te bestaan uit berging op platte daken en vegetatiedaken, benutting van parkeer-

garages, vergroten van het riool, berging op straat, meervoudig ruimtegebruik, en ten slotte ook nog wat onzichtbare bergingen in de vorm van bijvoorbeeld water- en luchtzakken. Behalve de luchtzakken - daar was ik nog niet vertrouwd mee, maar zulke dingen zijn in het zicht van de Kaderrichtlijn Water niet erg welkom, lijkt me - is het allemaal vrij oude koek. Zeker, in het Haaglandse stadsgewest is er tot nu toe niet zo veel met dit soort innovaties gedaan, maar dat maakt de inzet van het Waterkader Haaglanden nog niet innovatief. Het grote vegetatiedak van de bibliotheek van de TU Delft (onlangs compleet vervangen wegens ontwerpfouten die de boekencollectie van de regen in de drup brachten) heeft in de tien jaar van zijn bestaan in deze regio nog maar weinig opvolgers opgeleverd. Wadi’s zijn bijna 20 jaar geleden al in Enschede toegepast. Fraaie documentatie over elegante berging op straat, infiltratie, berging en spelen en vele andere voorbeelden uit binnen- en vooral buitenland staat bovendien in het twaalf jaar oude boek van Hildrud Pötz en Pierre Bleuzé (‘Zichtbaar, tastbaar, zinvol’), etcetera. De bestuurders en ambtenaren van het gebied zijn dus niet vooruit te branden, alle pretentieuze retoriek ten spijt. Het artikel heeft dan ook meer het karakter van stadsmarketing dan van een overuigende verkenning van de oplossingen die op korte

Bebouwing in de Noordpolder tussen Den Haag en Rijswijk (foto: Waterkader Haaglanden).

termijn kunnen worden ingezet. Sterker nog, aan het eind van het artikel wordt de vraag opgeworpen of al die helemaal niet zo innovatieve technieken financieel wel haalbaar zijn - en dan hebben we het nog maar over de ‘proeftuinen’. De conclusie van de geïnterviewden is dat daarvoor samenwerking tussen alle partijen vereist is. Vreemd, die roep om samenwerking, want het Waterkader Haaglanden stond toch voor die samenwerking? Dé grote uitdaging voor Haaglanden is natuurlijk hoe de verbijsterende verstedelijking van het gebied nu eens een halt kan worden toegeroepen, hoe er werkelijk ruimte voor water kan worden gemaakt. Dat de stedelijke en verglaasde districten hun eigen zwembroek ophouden, en niet hoe met kunst en vliegwerk en hoge kosten door de waterbeheerder nóg meer facilitering van de ongetemde bouwdrift, de achterkamervergadertijgers van het zuidvleugelplatform, kan worden bewerkstelligd. Hoe met andere woorden de bestuurders nu eens uit hun bakstenen roes ontwaken en beseffen dat er ook andere oplossingen zijn dan het verpesten van landschap, spelen met grondtransacties en huishoudens opzadelen met woonlasten die hun draagkracht te boven gaan. Dat laatste geldt nu al voor circa de helft van alle huishoudens, terwijl de hypotheekrente historisch laag is. Dan zijn we ook eens af van die ronkende clichés over ambities, uitdagingen en innovaties van lokale bestuurders, die tenslotte van water weinig meer (willen) weten dan dat het nat is. Jacques Schievink (natuurbeschermer) Waterkader Haaglanden wilde niet meer op deze reactie reageren.

30

H2O / 24 - 2009


DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

MILIEUZEKER

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie

Tankbouw in beton en staal

PO

M P E N

Q

A

F S L U I T E R S

Q

SY

S T E M E N

De compacte alleskunner voor de afvalwaterbranche Compact, krachtig en robuust - zo laat KSB’s nieuwe afvalwaterpomp Amarex N S 32 zich omschrijven. Ideaal voor het transport van alle soorten afvalwater. Eén pomptype voor alle gangbare drukrioleringstoepassingen. En dat alles dankzij de geïntegreerde vuilversnijder via een persleiding van slechts 32 mm! Ook aan veiligheid en inzetbaarheid laat de Amarex N S 32 niets te wensen over: een explosieveilige motor, lekkagevrije verbinding, hoogwaardige materialen, optimale servicevriendelijkheid en rioolwaterbestendige coating maken de Amarex N S 32 met recht een alleskunner. Wilt u dat ook ervaren of heeft u een ander dompelpomptype nodig? Neem dan contact met ons op! 020-4079800. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl . infonl@ksb.com

90012


waternetwerken WATERCOLUMN

Moyo in Amsterdam

E

ind november was ze in Amsterdam. Dambesi Moyo, een frêle Afrikaanse deelneemster aan een debat over ontwikkelingshulp in de Rode Hoed. Als schrijfster van het boek ‘Dead Aid’ staat Moyo in de wereld bekend als kritisch debater over ontwikkelingssamenwerking. Hulp aan gesloten samenlevingen wil ze stoppen. Armoede in Afrika is geen tegenvaller, maar deel van de middenveldloze (patronage) maatschappij. Hulp verstoort volgens Moyo eerder de relatie tussen bestuurders en burgers in de Derde Wereld dan dat het helpt: het zet aan tot fraude en corruptie. Hulp verhindert vooruitgang en bevestigt ongelijkheid en armoede. Tot zover de boodschap van Moyo die haar toehoorders daarmee recht overeind in de stoelen kreeg. Met alle camera’s en microfoons om haar heen was Moyo in Amsterdam een soort filmster met een wat grimmige en cynische stemming om haar heen. Wat de sfeer rond Moyo wellicht mede beïnvloedde was het verschil tussen de inhoud van haar boek en de harde reclame en PR er omheen. Slechts weinigen hadden de mildere teksten van het boek zelf gelezen. Die alternatieve route kwam daardoor niet uit de verf. Evenmin de zwakkere hoofdstukken over de internationale haute couture van bankiers en financiers. Onvervaard trad Moyo tijdens en na debatten en persconferenties opposanten tegemoet. De ene Afrika-kenner na de andere viel over haar heen. Wellicht kritische bedoelde noties over recente Chinese ‘vriendenhulp’ voor Afrika landden niet goed. Moyo toonde zich een Angelsaksische debater pur sang, sterk in citaten (onder andere van Jeffrey Sachs) en kwinkslagen. Het hielp de mistroostige stemming niet verbeteren. Voor mijn buren was het snel klaar die avond. Onder het motto ‘alweer een commerciële boeklancering vlak voor Sinterklaas’ verlieten zij al vroeg het pand. Voor mij had die donkere avond eind november ook meer hoop kunnen en moeten bevatten. Afrika verdient ook meer. Theo Schmitz (Vewin)

32

H2O / 24 - 2009

Themagroepen stedelijk water bundelen krachten Om activiteiten binnen Waternetwerk beter op elkaar af te stemmen en te bundelen, gaan de groepen ‘Inzameling en transport afvalwater’ en ‘Waterketen’ samen verder onder de noemer ‘Stedelijk Water’. Dat hebben de leden van de groepen vorige maand besloten. De programmagroepen waren al langer op zoek naar een nieuwe opzet. “Allereerst hebben we onderzocht of we overlappende activiteiten zouden kunnen organiseren,” vertelt André Struker, strategisch adviseur Waternet en lid van de themagroep Waterketen. “Dat bleek het geval.” De ideeën voor een samenwerking waren er dus al langer, maar de afgelopen maanden kregen ze pas echt vorm. Tijdens de vergadering op 12 november ging de kogel door de kerk en de oprichting van de nieuwe werkgroep Stedelijk Water een feit. Eilard Jacobs, voorzitter Contactgroep Stedelijk Waterbeheer: “Ik vind de nieuwe situatie heel logisch, meer afgestemd op de praktijk. Stedelijk waterbeheer is een steeds breder begrip geworden, waarin gemeenten, waterschappen én waterleidingbedrijven een rol spelen. Het is belangrijk dat de waterketen- en de watersysteemkant meer overleggen en nauwer bij elkaar betrokken zijn. Op zich zijn bijeenkomsten over de waterketen en het watersysteem al vaker samen georganiseerd, maar de structuur van de groepen was duidelijk aan vernieuwing toe.” Ook Wouter Stapel, strategisch adviseur bij DHV, is enthousiast. “Vanwege zorgen over hoe ik mijn programmagroep Inzameling en Transport van Afvalwater levendig kon houden, had ik contact opgenomen met de trekkers van de twee andere groepen. Die bleken met dezelfde vraag rond te lopen. In de nieuwe situatie kunnen we één keer per jaar met een bredere groep overleggen. Dat geeft inspiratie en daar komen onderwerpen uit. Er worden meteen agenda’s getrokken: het zal allemaal veel dynamischer worden. Bovendien werken we toe naar een meer eenduidige opbouw, waarin Waternetwerk ook een rol zal spelen. Grof gezegd: voorheen moesten we alle organisatorische rompslomp zelf regelen, nu zijn er goede afspraken, wordt er een draaiboek gemaakt en kunnen we ons meer richten op wat voor ieder lid interessant is: netwerken en kennis uitwisselen. Bovendien hebben we straks meer lijntjes met gemeenten: een belangrijke partij in stedelijk waterbeheer maar voor Waternetwerk soms een moeilijk te bereiken groep.”

André Struker hoopt vooral dat er op een iets informelere manier informatie uitgewisseld kan worden. “De drempel leek hier soms toch te hoog voor. Deze nieuwe themagroep is een mooie aanzet om iets te laten groeien waar nieuwe mensen hun naam aan willen verbinden.” Die verbreding van onderwerpen, daar is Struker het meest enthousiast over. “Alle waterketenonderwerpen komen nu aan bod. En we zullen meer vooruitkijken, iets dat in onze groep toch moeizaam ging.”

Van links naar rechts: Wouter Stapel, Eilard Jacobs en André Struker.

De drie heren zijn vooral ook blij met de nieuwe wind die door Waternetwerk heen lijkt te waaien. Het samenvoegen van verschillende groepen, zoals ook die van Oppervlaktewater en Emissiebeheer, is daar een voorbeeld van. De leden van de verschillende werkgroepen zullen uiteindelijk een meer actieve rol spelen, omdat bijeenkomsten interactiever zullen zijn. Stapel: “Het zal steeds minder zo zijn dat er alleen lezingen worden gegeven en de rest achterover zal leunen. Daar haal je niet voldoende energie en kennis uit.” De bredere vorm van bijeenkomsten, waar mensen uit verschillende groepen elkaar kunnen ontmoeten (zoals de Waternetwerkdag), zal zijn vruchten afwerpen, daar is Stapel van overtuigd. “Onze nieuwe directeur Monique Bekkenutte speelt daar een belangrijke rol in. Ze is actief in het maken van contacten. Zo gaf ik aan dat ik graag een bijeenkomst zou willen organiseren over hoe we het begrip doelmatigheid handen en voeten kunnen geven, concreet kunnen maken. Zij wist dat Robert van Cleef en André Struker daar ook over nadachten. Begin volgend jaar gaan we aan tafel zitten om die ideeën in concrete plannen om te zetten. “


waternetwerken WATERCOLUMN

“Ik wilde meer van de waterwereld zien” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Lennart Silvis, operationeel directeur bij Netherlands Water Partnership in Den Haag. Toen Lennart Silvis (36) klaar was om te gaan studeren, wist hij dat hij ‘iets’ wilde met ruimte en leefomgeving - al zou hij dat laatste woord destijds niet gebruikt hebben. Het werd water. Na de studie Civiele Techniek in Delft werkte Silvis een half jaar aan de TU Delft en is hij vervolgens voor een jaar naar Australië vertrokken. “In Sydney vond ik al snel werk bij een ingenieursbureau waar 20 mensen werkten. We gaven advies op het gebied van overstromingen en stedelijke drainage. Ik had het geluk samen te werken met een gedreven, ervaren kracht, en het was goed te merken dat ik aan de andere kant van de wereld makkelijk mee kon komen. Terug in Nederland ben ik gaan werken bij wat nu Deltares is. Mijn aandacht ging uit naar regionaal en stedelijk waterbeheer in Nederland en soms daarbuiten. Maar ik wilde meer van de waterwereld zien, en daarom heb ik de kans gegrepen om bij het Netherlands Water Partnership aan de slag te gaan, een organisatie die midden in de watersector staat. Om internationale waterproblemen op te lossen moet samengewerkt worden door

verschillende partijen. Het NWP probeert ze samen te brengen.” “Met NWP bevinden we ons in het speelveld van alle clubs die in water actief zijn: overheden, kennisinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als Simavi en het Wereld Natuur Fonds. Doel van de stichting is om de positie van Nederland in het buitenland te versterken. Het gaat daarbij zowel om export als om de bijdrage die Nederland kan leveren aan het oplossen van internationale waterproblemen. Een vreemde mix? Ik ben er van overtuigd dat waterproblemen niet door overheden alleen kunnen worden opgelost. Niet door maatschappelijke organisaties alleen. En ook niet door private partijen alleen. We moeten het samen doen, ieder vanuit zijn kracht. Ik probeer daarvoor de juiste mensen bij elkaar te brengen. Ik ondersteun bijvoorbeeld het Netwerk Deltatechnologie, waarbinnen partijen de dialoog aangaan over kansen voor innovatie. Het netwerk agendeert en pakt activiteiten op om innovaties te versnellen, bijvoorbeeld binnen het programma Ruimte voor de Rivier. Het is interessant om te zien dat het netwerk geen geld heeft, maar toch het verschil kan maken. Er wordt naar elkaar geluisterd.”

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Lennart Silvis

speelt, ben nieuwsgierig. Hoe mijn toekomst er uitziet weet ik niet precies, maar als het even kan dan blijf ik ‘in het water’. Water boeit me. Dat geldt overigens voor veel mensen in de sector. En water is overal. Iedereen vindt er wat van en niemand kan zonder. Zeker ik niet.”

“Het blad H2O was reden voor mij om lid van Waternetwerk te worden. Ik wil weten wat er

62e Vakantiecursus met als thema ‘Energie uit water: hype of kans?’ auspiciën van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft en met medewerking van Vewin, RIVM, KWR Watercycle Research Institute, Waternetwerk, stichting RIONED, Rijkswaterstaat en STOWA. De Commissie van Voorbereiding heeft als thema gekozen: Energie uit water: hype of kans?

Hans van Dijk: “De Vakantiecursus is hét jaarlijkse congres in de waterwereld. Iedereen die iets voorstelt in de waterwereld is er aanwezig.”

Vrijdag 15 januari 2010 is het weer zover: dan vindt de 62e Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater plaats, onder

Een bijzonder actueel thema volgens professor Hans van Dijk van de afdeling Watermanagement van de TU Delft. Hij noemt drie belangrijke ontwikkelingen die tijdens de cursus worden gepresenteerd. Ten eerste de technologie van de ‘blauwe energie’, waarbij energie gewonnen wordt door het verschil in zoutconcentratie tussen zeewater en zoet water. Tijdens de presentatie op de vakantiecursus wordt de nadruk gelegd op de techniek van de omgekeerde elektrodialyse. Een tweede sleutelontwikkeling die gepresenteerd zal worden, is die van het terugwinnen van energie uit afvalwater. De derde ontwikkeling is het hergebruik van industriewater. Verder komt de CEO van PUB Singapore spreken, de heer Koo. Singapore, waar 2.400 millimeter regen per jaar valt, heeft niet genoeg land om dat water op te slaan. Koo

komt inzicht geven in de manier waarop daarmee wordt omgegaan. De Vakantiecursus is een jaarlijks terugkerend evenement dat zich profileert als ‘hét jaarlijkse congres in de waterwereld’. Hans van Dijk: “Iedereen die iets voorstelt in de waterwereld, is aanwezig. Van directeur tot dijkgraaf tot beleidsmedewerker.” De dag begint met twee aparte programma’s: één voor drinkwater en één voor afvalwater. De Vakantiecursus wordt zoals altijd afgesloten met een plenair gedeelte. Hans van Dijk: “Van oudsher was de gehele dag gescheiden. Zo’n acht jaar geleden hebben we besloten om een gedeelte samen te voegen. Dat plenaire deel zie je steeds groter worden.” Waarom dan nog steeds dat gescheiden programma? “Er is nog veel verschil tussen beide werelden. We merken dat behoefte bestaat aan specialisme. Dat is met een compleet gelijk programma lastig te realiseren.”

H2O / 24 - 2009

33


waternetwerken WATERCOLUMN

Jaarprogramma 2010: grote stap voorwaarts ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Roelof Kruize (voorzitter): “Er is in dit jaarprogramma nadrukkelijk aandacht voor afstemming, zowel met de themagroepen als met waterorganisaties in den lande. Daardoor vormt het programma een gedragen weerslag van de diversiteit aan thema’s die op dit moment leven.”

Monique Bekkenutte (directeur): “De rol van het bestuur is niet zelf activiteiten te organiseren: de meeste activiteiten van de vereniging worden door de themagroepen voorbereid. Waar wij een rol in hebben, is in het faciliteren, het helpen organiseren en het activeren van mensen.”

Voor de eerste keer maakt Waternetwerk haar programma voor 2010 bekend. Het voorlopige overzicht van themabijeenkomsten, seminars, (internationale) congressen en landelijke sectiedagen met een zo groot mogelijke diversiteit in thema’s, locaties en data is op 27 november gepresenteerd tijdens de jaarlijkse ledenvergadering. Hoewel er nog van alles aan toegevoegd kan worden, geeft het programma toch alvast een beeld van wat het komende jaar op de rol staat. Het definitieve programma verschijnt deze maand. Vier jaarlijkse hoogtepunten, drie internationale congressen, 19 themabijeenkomsten en een aantal workshops, symposia en studiedagen: dat biedt het jaarprogramma van Waternetwerk.

Peter Schouten (penningmeester): “Veel van de activiteiten die op het jaarprogramma staan, doen we al langer. Het belangrijkste is dat we het geformaliseerd hebben, dat er structuur in zit. Daardoor vormt het een krachtig hulpmiddel om netwerken te promoten - én Waternetwerk!”

34

H2O / 24 - 2009

Fons Nelen (secretaris): “Dit heeft een enorme inspanning gevergd. Het leek een onmogelijke opgave. Maar we zijn erin geslaagd een jaarprogramma tot stand te brengen dat niet alleen thematisch maar ook geografisch de Nederlandse waterwereld afdekt: we hebben gezorgd voor een goede nationale en regionale spreiding over heel 2010.”

De jaarlijkse hoogtepunten zijn: het voorjaarscongres op 16 april in Eindhoven ‘Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?’ luidt de titel van dit congres. Na de presentatie van de miljardennota op Prinsjesdag is er meer regie vanuit het Rijk gekomen op het proces van doelmatigheidsverhoging in de watersector. Tijdens het voorjaarscongres zullen de meest actuele resultaten en standpunten gepresenteerd worden; • de nationale Waternetwerk sectiedag op 4 juni in Utrecht ‘Veilig werken in de watersector’ oftewel veiligheid en de Arbo-wetgeving staan die dag centraal. Op de sectiedag komen

de actuele ontwikkelingen op dit gebied aan bod. Het doel is kennisuitwisseling te stimuleren tussen de medewerkers in het veld bij drinkwaterbedrijven, gemeenten en waterschappen; • de Vierde dinsdag in september op 28 september in Den Haag In dit jaarlijks terugkerende evenement vraagt Waternetwerk aan het kabinet om haar waterbeleid voor het komend jaar te presenteren. Daarbij zorgen we voor reacties hierop vanuit onze achterban (Unie van waterschappen, Vewin, de industrie, gemeenten, enz.). Doel van deze dag is een levendige discussie op gang te brengen over de meest actuele beleidsvoornemens;

Gert Jan Geerdink (bestuurslid): “We verwachten dat - door het van tevoren bekend maken van dit jaarprogramma - de kwaliteit van het netwerken verbetert. Onze leden hoeven niet meer ad hoc maar kunnen nu structureel met deze activiteiten omgaan. Op die manier wordt Waternetwerk een vanzelfsprekendheid in de watersector.”

Peter de Jong (bestuurslid): “Het jaarprogramma zal bijdragen aan de ‘ontzuiling’ van de waterwereld. Want die zorgt ervoor dat het soms best lastig is om met elkaar in contact te treden. Als je in een gezamenlijke activiteit van Waternetwerk elkaar leert kennen, wordt het contact - en daarmee de samenwerking - een stuk prettiger, makkelijker en beter.”


waternetwerken WATERCOLUMN

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Carleen Mesters (bestuurslid): “Dit is voor Waternetwerk een belangrijke stap in een verdere professionalisering. Ik denk dat het zelfs ambitieus te noemen is, want het opzetten en coördineren van een dergelijk programma vraagt veel inspanning. Daardoor wordt het meteen minder vrijblijvend, professioneler, - en daardoor aantrekkelijker voor de leden.”

Johan Raap (bestuurslid): “Dit programma is een eerste aanzet. Belangrijk is dat het niet een strak omlijnd maar een flexibel programma is. Je kunt er dus van uitgaan dat er nog genoeg bij zal komen. Maar met behulp van dit programma kun je dingen afstemmen, zien of er geen doublures zijn, kijken of je in de organisatie met andere werkgroepen kunt samenwerken.”

Nicolette Rigter (bestuurslid): “Het jaarprogramma is een eerste stap in het promoten van netwerken in de waterwereld. Want we zijn er nog lang niet. Maar dankzij het jaarprogramma kunnen mensen efficiënter en effectiever omgaan met hun tijd en inspanningen. Ik denk dat dat een enorme winst is van het jaarprogramma. Waternetwerk kan hiermee mensen echt vooruithelpen.”

het najaarscongres op 26 november in Zwolle ‘Trends in watertechnologie’ is de titel van dit congres. In samenwerking met DWSI worden die dag maatschappelijke trends gepresenteerd die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie.

behalen van de millenniumdoelen. Het gaat met name om de rol die Wateroperating Partnerships hierin kunnen betekenen; • Cities of the Future van 23 t/m 25 augustus in Amsterdam Dit congres vindt plaats tijdens Sail 2010. Hoe zien de steden van de toekomst eruit op het gebied van water? Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen? Hoe adapteren steden aan de klimaatverandering? Het zijn enkele van de vragen die dan op het programma staan; • Water and Energy van 10 t/m 12 november in Amsterdam In vervolg op het IWA-congres Water and

Energy in Kopenhagen afgelopen oktober organiseert Waternetwerk samen met de IWA het tweede IWA-congres over water en energie.

In 2010 staan ook tenminste drie internationale congressen op het programma: • Wereld Waterdag op 22 maart in Amsterdam Tijdens Wereld Waterdag presenteert Waternetwerk in samenwerking met NWP, UNESCO-IHE en IWA de voortgang van het Ad de Waal-Malefijt (bestuurslid): “Wij denken dat Waternetwerk een heel belangrijk functie heeft, dat er veel goede dingen gebeuren. En dat is ook de bedoeling, want mensen mogen wat van Waternetwerk verwachten. Maar dat moet je ook laten zién. Nu kunnen we op voorhand tonen wat we als vereniging te bieden hebben en daardoor meer mensen enthousiasmeren.”

Ronald Wielinga (bestuurslid): “Het jaarprogramma is in overleg tot stand gekomen, samengesteld uit de ideeën van het bestuur en de ideeën vanuit de werkgroepen. Voorheen wachtten we af waar de werkgroepen mee kwamen, maar dat had als nadeel dat we er ons nauwelijks mee konden profileren. Zeker als het gaat om de broodnodige aanwas van nieuwe jonge leden, kunnen we nu aspirant-leden laten zien wat Waternetwerk in huis heeft.”

En dan de themabijeenkomsten; op dit moment zijn er 19 bekend. Per kwartaal zijn dat: • eerste kwartaal Vier bijeenkomsten, over de productie en benutting van algen (op Schiphol), aansprakelijkheid en schadevergoeding (in Breda), rioleringsplannen met oog voor de toekomst (in Assen), water en ruimtelijke ordening (in Rotterdam) en nieuwe contractvormen (in Nijmegen); • tweede kwartaal Vijf bijeenkomsten, over nieuwe drinkwaterbronnen en verzilting (in Dordrecht), het sluiten van kringlopen in de industrie (in Amersfoort), functioneel beheer en assetmanagement (in Arnhem), klantenservice en nieuwe diensten (in Alkmaar) en - opnieuw - rioleringsplannen met het oog op de toekomst (locatie nog niet bekend); • derde kwartaal Vijf bijeenkomsten, over de bestuurlijkjuridische hobbels bij warmte-koudeopslag (in Amersfoort), reststoffenbeleid (in Leeuwarden), hoe ga je als waterorganisatie om met de rol van de media (in Utrecht), bedrijfsvergelijkingen in de watersector (in Leiden) en co-vergisting (in Breda); • vierde kwartaal Ook vijf bijeenkomsten, over het stand still-principe vanuit KRW (in Delft), Real Time Control (in Groningen), centrale versus decentrale concepten (in Tilburg), schaarste en duurzaamheid (in Lelystad) en energieopslag in de bodem - brancheoverstijgend (nog geen locatie bekend).

H2O / 24 - 2009

35


waternetwerken WATERCOLUMN Effluent kan

schoner ver.nieuws_column Het water dat rioolzuiveringsinstallaties kop na het zuiveringsproces op het oppervlaker.nieuws_column plat initiaalnóg tewater lozen, kan in veel gevallen schoner. Zo af en toe worden de eisen uit de lozingsvergunning overschreden, met name voor wat betreft zwevende stof. Door ver.nieuws_column plat operators, leidinggevenden en technologen beter met elkaar te laten communiceren ver.nieuws_column en handvatten aan teauteur reiken waarmee het zuiveringsproces nauwkeuriger gestuurd kan worden, valt nog aardig wat milieuwinst te behalen. Wateropleidingen denkt daar met de nieuwe leertrajecten ‘Voldoen aan lozingseisen’ en ‘Operators van rwzi’s’ een bijdrage aan te kunnen leveren.

V

Een eerste pilot heeft aangetoond dat alle direct-betrokkenen bij het zuiveringsproces met deze cursus meteen al resultaat kunnen boeken. “Het niet voldoen aan lozingseisen kan verschillende, vaak technische oorzaken hebben. Maar de factor mens speelt eveneens een zeer belangrijke rol en daar leggen wij in deze nieuwe cursus de nadruk op”, aldus SWO-programmamanager Edwin de Buijzer.

Benchmark rwzi’s aanleiding Het leertraject ‘Voldoen aan lozingseisen’ en ‘Operators van rwzi’s’ is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de landelijke Vereniging van Zuiveringbeheerders, naar aanleiding van de landelijke Bedrijfsvergelijking Afvalwaterzuivering 2006 van de waterschappen. Jack Jonk, voorzitter van

het ontwikkelteam ‘Functioneren installaties’ van de Bedrijfsvergelijking en werkzaam bij Waterschap Brabantse Delta: “Uit die benchmark kwam onder meer naar voren dat een kleine 50 van de 390 rwzi’s in 2006 niet voldeed aan alle eisen van de zwevendestofconcentratie in het effluent. Dat wil niet zeggen dat die installaties voortdurend zouden falen, hoor. Dit ‘predicaat’ wordt namelijk al afgegeven als er één keer per jaar iets misgaat.” Jonk legt uit dat het doel van zo’n benchmark tweeledig is: “Enerzijds gaat het om leren en verbeteren, anderzijds is het bedoeld om als waterschappen verantwoording af te kunnen leggen aan politiek en maatschappij. De resultaten uit de benchmark 2006 waren voor de vereniging voldoende reden er een speerpunt van te maken.”

Diepte-interviews De eerste actie die werd ondernomen, bestond uit het voeren van ‘diepte-interviews’ bij alle waterschappen. Dit om nauwkeurig te bepalen welke oorzaken precies ten grondslag liggen aan ‘het falen’. Jonk: “Daar kwam een heel scala aan gegevens uit naar voren, zoals tekortkomingen in het ontwerp van nabezinktanks, bedrijfsvoeringsaspecten, de slibkwaliteit en het proces van regelmatige toetsing van het ontwerp op de afnameverplichting en vergunningseisen (capaciteitsbeheer). Los van mogelijk technische oplossingen zagen wij in dat vooral een verbeterslag mogelijk

was voor wat betreft de communicatie en afstemming tussen leidinggevenden, operators en ondersteuners (zuiveringstechnologen). Vervolgens hebben we de managers geprikkeld meer ‘leiderschap’ te tonen en de medewerkers op de zuivering te overtuigen van nut en noodzaak. Daarnaast ben ik namens de vereniging naar Wateropleidingen getogen om de mogelijkheid van een trainingsprogramma te bespreken. Ik ben zelf docent bij Wateropleidingen en wist dus dat de stichting veel voor ons kon betekenen. Wateropleidingen was direct enthousiast, maar vond het wel van belang om zo’n voor Wateropleidingen geheel nieuw leertraject eerst als pilot op te zetten.” Van 3 juni tot 9 september heeft vervolgens een pilotgroep deelgenomen aan het nieuwe leertraject Voldoen aan lozingseisen en het parallelle leertraject Operators van rwzi’s. “En dat bleek een groot succes”, vertelt Jonk.

Belangstelling Programmamanager Edwin de Buijzer: “Het is overduidelijk dat we met dit leertraject in de roos schieten. De onderwerpen komen in beide leertrajecten op diverse manieren aan bod en zijn toegespitst op de eigen verantwoordelijkheid en beinvloedingsmogelijkheden. Daarbij wordt ook ruimschoots aandacht besteed aan het leerproces: het analyseren en redeneren, leren van elkaar en van fouten. Om de processturing in de eigen organisatie structureel te verbeteren en daarmee vaker te voldoen aan de gestelde

Het water dat rioolzuiveringsinstallaties na het zuiveringsproces op het oppervlaktewater lozen, kan in veel gevallen nóg schoner.

36

H2O / 24 - 2009


waternetwerken WATERCOLUMN lozingseisen, heeft elke deelnemer ook een eigen aandachtspunt benoemd voor de komende periode.” Inmiddels is een nieuwe groep van ongeveer 50 deelnemers bezig met de cursus en ook voor volgend jaar stromen de aanmeldingen binnen, aldus De Buijzer.

het hele proces. De kennis is er wel, maar de vaardigheid ontbreekt nogal eens. Er moet dus gewerkt worden aan een cultuuromslag en leidinggevenden moeten er zorg voor dragen dat het ook beklijft binnen de organisatie. Er is veel winst mee te halen!”, aldus Van der Wijk.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Zuiveringsproces beter te sturen

Judith van der Wijk, die al twaalf jaar aan Wateropleidingen is verbonden, sinds 2004 zelfstandig als trainer en docent actief is voor diverse instituten en daarvoor als technoloog bij een waterschap rwzi-beheerders begeleidde, is ook enthousiast. Zij was betrokken bij de opzet van het leertraject. “Wateropleidingen is met deze gecombineerde leertrajecten succesvol een nieuwe weg ingeslagen. Het gaat hier meer om gedrag en vaardigheden dan om kennis. De kwestie ‘hoe ga je met elkaar om?’ blijkt een heel belangrijke en onmisbare factor te zijn om het zuiveringsproces geheel naar wens te laten verlopen. Want laten we wel zijn: het is toch maatschappelijk onverantwoord dat waterschappen - zelf vergunningverleners - ondanks de goede installaties en bekwaam personeel de lozingseis niet halen? En met de pilot is aangetoond dat er zeker iets aan te doen is. Zeker 75 procent van de overschrijdingen kan worden voorkomen als beter wordt opgelet, beter gecommuniceerd wordt en men meer betrokkenheid voelt bij

En hoe denken de direct betrokkenen er zelf over? Roel Laponder, leidinggevende van twaalf rwzi’s en bijna 25 jaar in dienst bij Waterschap Rivierenland: “Natuurlijk probeer je je mensen ertoe aan te zetten het zuiveringsproces zo goed mogelijk te laten verlopen. En ze doen ook altijd hun best, maar al gauw heb je te maken met de waan van de dag en wordt routinematig gewerkt. Ook bij ons zijn veel gegevens verzameld en in het computersysteem opgenomen. Maar zoals vaak: er wordt te weinig mee gedaan. De cursus van Wateropleidingen heeft ons er veel bewuster van gemaakt dat veel zaken aanmerkelijk beter kunnen door ze goed op elkaar af te stemmen. De kracht zit vooral in het voortijdig kunnen inschatten van hoe het zuiveringsproces zou kunnen gaan verlopen, om daar vervolgens adequaat op in te spelen. Op die manier is iedereen er veel actiever mee bezig. Als je goede afspraken maakt en elkaar stimuleert, is het proces inderdaad veel beter te sturen.” Laponder vertelt dat bij Rivierenland inmiddels al wordt gewerkt met grafieken die

ver.nieuws_column kop

voor een beheerder/operator heel makkelijk te raadplegen zijn en hem een veel beter initiaal inzichter.nieuws_column in de werking van plat het zuiveringsproces bieden. Dit wordt ook bevestigd door Bas de Vries, die als operator bij Rivierenland aan de ver.nieuws_column plat zeggen dat de cursus deelnam. “Ik moet cursus mij veel meer inzicht in het hele ver.nieuws_column auteur zuiveringsproces heeft geboden en dat ik ook veel heb gehad aan de ervaringen die ik er met collega’s van andere waterschappen heb kunnen delen. Zelf heb ik nog maar twee ‘uitspoelingen’ meegemaakt op mijn installatie. Maar door de cursus en het bijhouden van ‘trendingen’ merk ik dat je veel meer vat krijgt op het proces en dus bijvoorbeeld op tijd aluminiumchloride kunt doseren waarmee de bezinking van het slib kan worden bevorderd. Dit, tezamen met een veel vruchtbaarder zeswekelijks overleg met technologen en leidinggevenden, maakt het voor mij veel meer een uitdaging om het effluent schoon te houden.” Tot slot Jack Jonk nog een keer: “We hopen dat de parallelle leertrajecten meer duidelijkheid zullen geven over de rollen en verantwoordelijkheden van leidinggevenden, operators en technologen. In de leertrajecten worden ook hulpmiddelen aangereikt om te kunnen leren van een eventuele overschrijding. Daardoor wordt de kans op herhaling verkleind. Door dit alles hopen we dat de procesbeheersing zal verbeteren en het aantal overschrijdingen zal teruglopen.”

V

Een kleine 50 van de 390 rwzi’s voldeed in 2006 niet aan alle eisen van de zwevende-stofconcentratie in het effluent.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 24 - 2009

37


Een integrale visie op proceswater

Relinen, (toe)zicht op kwaliteit! • Opstellen van een bestek of programma van eisen • Controleren van berekeningen • Uitvoeren van testprocedures • Begeleiding tijdens en na de uitvoering Relining een ingewikkelde klus? Head Engineering maakt het u makkelijk!

Goed en betrouwbaar proceswater. Een essentiële voorwaarde. Nu en in de toekomst. Maatschappelijk verantwoord ondernemen: naast water, ook focus op energie, chemicaliën, emissies. Imago en kwaliteit staan voorop, geen concessies. De lat wordt steeds hoger gelegd. Hoe verder? Grontmij, uw partner. www.grontmij.nl

www.headengineering.nl

Berenkoog 36b 1822 BJ Alkmaar Tel.+31(0)72 561 78 32 Fax +31(0)72 564 70 74 E-mail: info@headengineering.nl

POSTACADE M ISCH

MASTER RISICOMANAGEMENT

MASTER PUBLIC MANAGEMENT

Doelgroepen: - (Lijn)managers - Specialistische risicomanagers - Risicoadviseurs

Werkzaam zijn binnen: - Bedrijfsleven - Overheidsorganisaties - Non-Profitorganisasties

WWW.MASTERRISICOMANAGEMENT.NL

Inhoud: - Systematisch Risico’s te identificeren, beoordelen en prioriteren - Organisatie van Risicomanagement - Communiceren over risico’s - Behandeling van ethische aspecten - Methoden en technieken van Wetenschappelijk onderzoek

Doelgroepen: - Managers in (semi) overheidsorganisaties - Bestuurders in de publieke sector - Senior beleidsadviseurs

Integrale opleiding voor de publieke en private sector

De bagage voor de Overheidsmanager van morgen Inhoud: - Organisatiemanagement - Financieel Management - Beleidsmanagement - Informatiemanagement - Human Resource Management - Politiek en Management - Leiderschap

WWW.MASTERPUBLICMANAGEMENT.NL

LEERGANG PUBLIEK MANAGEMENT WONINGCORPORATIES

LEERGANG BEDRIJF EN BESTUUR WATERSCHAPPEN

Doelgroepen: - Medewerkers met managementambities - Management - Adviseurs/consultants

Doelgroepen: - Medewerkers met managementambities - Beleidsadviseurs - Strategische medewerkers

De sleutel tot successvol management!

WWW.LEERGANGPUBLIEKMANAGEMENT WONINGCORPORATIES.NL

Faculteit Management en Bestuur

Inhoud: - Strategische aspecten van maatschappelijk ondernemen - Markt en Product - Organisatiemanagement - Financieel Management - Personeelsmanagement - Informatiemanagement - Persoonlijke Ontwikkeling en leiderschap

De sleutel tot successvol management!

WWW.LEERGANGBEDRIJFENBESTUUR WATERSCHAPPEN.NL

Inhoud: - Financieel Management - Werken in teams - River basin governance - Integraal water management - Analyse en evaluatie van beleid - Beleidsnetwerk en interactied beleid - Leiderschap - Verandermanagement


*thema

platform

Jan Willem Mulder, Evides Industriewater Piet de Boks, Evides Industriewater René de Jager, Norit Process Technology Albert Veraart, Waterschap Zeeuws-Vlaanderen

MBR rwzi De Drie Ambachten voorbeeld van ketensluiting met de industrie Vanaf 2001 gebruikte Evides Industriewater zeewater voor de productie van demiwater voor Dow Chemicals in Terneuzen. Hiertoe is microfiltratie, gevolgd door omgekeerde osmose (RO) toegepast. Sinds 2007 is overgeschakeld van zeewater naar gezuiverd afvalwater, afkomstig van de rioolwaterzuiveringsinstallatie De Drie Ambachten van Waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Met het gebruik van gezuiverd afvalwater is een jaarlijkse besparing gerealiseerd van 5.000 mWh aan energie en 500 ton aan chemicaliën.

D

e rwzi heeft een ontwerpcapaciteit van 77.500 i.e. (à 54 gram BZV) en is ontworpen voor een effluentkwaliteit van 10 mg/l voor N-totaal en 2 mg/l voor P-totaal. Vanuit hydraulische en waterkwaliteitsoverwegingen heeft het waterschap besloten de installatie uit te breiden. Tegelijk bestaat bij Evides de noodzaak om de microfiltratie ten behoeve van de demiwaterproductie te vervangen. De microfiltratie is inmiddels acht jaar in bedrijf. Als gevolg van het gebruik van zeewater in de periode 2001-2007 is de installatie aan sterke corrosie en vervuiling onderhevig geweest1). Daarnaast dient de aanvoer van gezuiverd afvalwater te stijgen van 300 naar 620 kubieke meter per uur, zodat de twee voor de productie van demiwater aanwezige RO-straten beide volledig voor hergebruik van effluent kunnen worden ingezet.

Evides en Waterschap Zeeuws-Vlaanderen hebben besloten om de rwzi uit te breiden met een membraanbioreactor (MBR). Op deze manier wordt voldaan aan de gewenste uitbreiding van de rwzi, en kan tegelijk de microfiltratie worden geamoveerd. Het membraangedeelte van de MBR vervangt daarbij namelijk de functie van de bestaande microfiltratie. Deze ketensamenwerking creëert toegevoegde waarde, door extra productie van hoogwaardige grondstof voor demiwater en beperking van de lozing in vergelijking met een situatie waarbij beide partijen een eigen project zouden realiseren.

Ontwerp MBR Voor het ontwerp van de MBR zijn twee parameters van belang: de biologische capaciteit en de hydraulische capaciteit (zie tabel 1).

Tabel 1: Ontwerpgegevens hybride MBR.

conventioneel

capaciteit rwzi (ie) afloop voorbezinktank aanvoer (%) DWA (m3/uur) RWA (m3/uur) CZV (kg/d) BZV (kg/d) Nkj (kg/d) P-totaal (kg/d)

MBR

totaal

77.500 80 600 2.480 5.336 1.776 592 88

20 150 620 1.334 444 148 22

100 750 3.100 6.670 2.220 740 110

Een permeaatdebiet van 620 kubieke meter per uur van de MBR kan bij voeding met 20 procent van het afvalwaterdebiet alleen tijdens maximale aanvoer bij RWA worden gerealiseerd. Om ook bij DWA aan de permeaatvraag te kunnen voldoen, zou een groter aandeel van het afvalwater in de MBR behandeld moeten worden. Nadeel hiervan is echter dat dan ook het biologische deel van de membraanbioreactor voor een grotere capaciteit ontworpen zou moeten worden. De verdeling van het debiet enerzijds en van de biologische belasting anderzijds is een vraagstuk voor alle hybride MBR-systemen. Het debiet naar de membranen wordt bij voorkeur zo constant mogelijk gehouden. Dit dilemma is op verschillende wijzen opgelost in de hybride MBR-installaties van Heenvliet en Ootmarsum 2),4),5),6),7),8). Om de biologische belasting naar de MBR constant te houden en tegelijk de permeaatproductie te verhogen, onafhankelijk van de DWA- en RWA-aanvoer, wordt er in Terneuzen voor gekozen om effluent van de conventionele nabezinktank bij te voegen in de MBR. Met behulp van deze effluentsuppletie kunnen de biologische en de hydraulische belasting worden losgekoppeld. In afbeelding is dit schematisch weergegeven.

Pilotonderzoek Het bijvoegen van effluent aan een MBR vanuit de conventionele nabezinktank (effluentsuppletie) is een nieuwe toepassing, waarvan nog geen referenties bekend zijn. Het effect van deze procesvoering op de

H2O / 24 - 2009

39


membraanfiltratie is onbekend. Het effluent zal colloidale deeltjes bevatten, die in membraanfiltratie zullen worden tegengehouden. Het toevoegen van deze deeltjes in grote hoeveelheden zou potentieel tot versnelde membraanvervuiling kunnen leiden. Deeltjes worden namelijk vaak in verband gebracht met membraanvervuiling. Onbekend is daarom of het bijmengen een verminderde membraanprestatie teweeg kan brengen. Anderzijds kunnen deeltjes in het actiefslib van de MBR ingevangen worden. Om het effect van de toevoeging van nabezinktank effluent te onderzoeken, is een pilotonderzoek uitgevoerd. Afb. 1: Processchema hybride MBR op rwzi De Drie Ambachten.

De pilotinstallatie is uitgerust met membranen van Norit (X-flow Airlift). Deze zullen tevens in de praktijkinstallatie worden toegepast. Ze staan buiten het actiefslibsysteem opgesteld. Met dit Airliftsysteem is praktijkervaring opgedaan op de rwzi Ootmarsum, waarbij een continue flux wordt gehaald van 50 l/(m2 x uur) en een piekflux van 65 l/(m2 x uur)2),4). Deze flux is hoger dan de flux in andere MBR-referenties, die variëren van tien tot circa 25 l/(m2 x uur). Met de proefinstallatie is effluentsuppletie bij verschillende verhoudingen toegepast. Het pilotonderzoek is uitgevoerd in verschillende perioden met verschillende effluentsuppletieverhoudingen. Het totale debiet naar de membraanfiltratie werd constant gehouden. Om de slibbelasting constant te kunnen houden, is het volume van het actiefslibsysteem gevarieerd. Om praktische redenen was het reduceren van het volume in de perioden met veel effluentsuppletie alleen mogelijk door de anoxische zone buiten bedrijf te stellen. De stikstofverwijdering is in deze perioden geregeld door intermitterende beluchting. Ter ondersteuning van de denitrificatie is een externe koolstofbron gedoseerd. Deze is afkomstig van een frisdrankenindustrie en wordt ook in de praktijkinstallatie toegepast. Ten behoeve van fosfaatverwijdering is ijzerchloride gedoseerd (zie voor de instellingen tabel 2).

Resultaten De prestaties van het actiefslibproces staan samengevat in tabel 3. Over het algemeen zijn de resultaten conform verwachting. De fosfaatconcentratie werd gestuurd op 2 mg/l. Wat met name opvalt, is een achterblijvende denitrificatie. Deze hangt samen met een te hoog zuurstofgehalte door de terugvoer van een zuurstofrijke stroom vanaf de beluchte membraanfiltratie en de (te) grote capaciteit van de beluchting bij afschaling van de bioreactor, met name gedurende de fasen 3 en 4. Verder was de intermitterende beluchting moeilijk regelbaar. Overigens was de prestatie van het biologische proces niet de belangrijkste onderzoeksvraag. Verdere optimalisaties moeten in de praktijkinstallatie worden gevonden. De membraanprestaties zijn beoordeeld op basis van de permeabiliteit. In afbeelding 2 staat de permeabiliteit (genormaliseerd naar 15°C) van de beide membraanmodules weergegeven. Afbeelding 3 toont de behaalde flux. Module 1 was bij aanvang

40

H2O / 24 - 2009

Afb. 2: Permeabiliteit van de beide membraanmodules genormaliseerd naar 15°C.

nieuw. Dit veroorzaakte een initiële daling van de permeabiliteit. Module 2 had een veel langere gebruikshistorie en had daardoor een lagere permeabiliteit. Membranen werden gemiddeld eens per 3,5 week gereinigd. De reinigingsfrequentie was over de gehele onderzoeksperiode gelijk. Ter ondersteuning heeft de TU Delft filtreerbaarheidsmetingen uitgevoerd met behulp van de DFCM-methode3). Uitgaande van hetzelfde slibmonster is dit slib gemengd met overloopwater van de nabezinktank, permeaat of met mengsels daarvan. Bij alle metingen werd een gelijke slibconcentratie aangehouden. In afbeelding 4 zijn de resultaten weergegeven. Waarden onder

de 1 kunnen worden beschouwd als goed filtreerbaar. Alle metingen gaven een goed filtreerbaar slib.

Discussie Het belangrijkste doel van de pilot was onderzoek naar het effect van effluentsuppletie op de membraanprestaties. Het verloop van de permeabiliteit was hiervoor de belangrijkste indicator. De permeabiliteit was in deze periode zeer variabel; van een tendens over de fasen heen was echter geen sprake. Op basis van de pilotresultaten kan worden aangenomen dat effluentsuppletie mogelijk is met behoud van de membraanprestaties. Dit beeld wordt bevestigd door de metingen met de DFCM-methode. Extra

Tabel 2: Instellingen gedurende de diverse onderzoekfasen.

afvalwater: effluent nitrificatievolume (m3) totale volume bioreactor (m3) drogestofconcentratie (g/l) slibbelasting (g BZV/g ds*d) membraanmodules totaal membraanoppervlak (m2) bruto flux (l/m2*h) netto flux (l/m2*h)

fase 1

fase 2

fase 3

fase 4

100:0 7 16 10,4 0,046 2 58 40 32

67:33 5 11 10,7 0,046 2 58 40 32

50:50 -8 9,3 0,051 2 58 40 32

23:77 -6 11,7 0,029 2 58 40 32


*thema

platform

door de zuurstofrijke retourstroom vanuit de beluchte Airliftmembranen. Het risico van overbeluchting bij de toepassing van effluentsuppletie is in de praktijk niet geheel uit te sluiten, omdat het produceren van meer permeaat een groter membraanoppervlak en derhalve meer beluchting betekent. De verwachting is evenwel dat dit door toepassing van een aparte denitrificatietank en door optimalisatie van de instellingen beheersbaar zal zijn. Wel zal de zuurstofhuishouding een belangrijk aandachtspunt blijven, al was het maar om het energieverbruik te minimaliseren. Geconcludeerd kan worden dat de opzet van de MBR in Terneuzen door de resultaten van de pilotinstallatie wordt onderschreven. De MBR is een vorm van ketensamenwerking, die meerwaarde kan creëren ten opzichte van de situatie dat Evides en Waterschap Zeeuws-Vlaanderen hun installaties onafhankelijk van elkaar zouden aanpassen. Afb. 3: Netto daggemiddelde membraanflux.

Afb. 4: Resultaten filtreerbaarheidsonderzoek DFCM-methode.

colloïdale deeltjes, die verondersteld worden aanwezig te zijn in het suppletiewater, leiden niet tot membraanverstopping. Deze deeltjes worden dus ingevangen in het actiefslib of het slib vormt een extra filtratielaag op het membraanoppervlak, waardoor de deeltjes het membraan niet bereiken. De prestaties in de bioreactor zijn conform verwachting en als zodanig niet geoptima-

liseerd. De tegenvallende prestaties van de denitrificatie hangen samen met de beperkingen in de opzet van de pilotinstallatie. Bij toepassing van effluentsuppletie werden zowel het influentdebiet als het volume van de bioreactor verkleind. Hierdoor was sprake van overbeluchting, waardoor het moeilijk was anoxische omstandigheden te creëren. Bovendien werd dit extra bemoeilijkt

Tabel 3: Resultaten bioreactor.

CZV-in (mg/l) CZV-permeaat (mg/l) verwijdering (%) Nkj (mg/l) Nkj-permeaat (mg/l) NO3-N-permeaat (mg/l) verwijdering Nkj (%) verwijdering N-totaal (%) P-totaal (mg/l) P-totaal permeaat (mg/l) verwijdering P-totaal (%)

LITERATUUR 1) Agtmaal J., H. Huiting, P. de Boks en L. Paping (2007). Four years of practical experience with an integrated membrane system treating estuary water. Desalination 205, pag. 26-37. 2) Borgerink R., H. Schonewille, J. Buitenweg en D. de Vente (2008). Hybride-MBR Ootmarsum presteert boven verwachting. H2O nr. 19, pag. 17-19. 3) Evenblij H., S. Geilvoet, J. van der Graaf en H. van der Roest (2005). Filtration characterisation for assessing MBR performance: three cases compared. Desalination 178, pag. 115-124. 4) Futselaar H., H. Schonewille, D. de Vente en I. Broens (2007). Norit Airlift MBR: side-stream system for municipal waste water treatment. Desalination 204, pag. 1-7. 5) Mulder J-W. (2009). Operational experiences with the hybrid MBR Heenvliet, a smart way of retrofitting. Final MBR workshop. IWA, Berlin 31-3-09/1-4-09. 6) Mulder J-W., F. Kramer en E. van Sonsbeek (2005). Hybrid MBR - the perfect upgrade for Heenvliet. Research to establish optimal process parameters and minimum costs for future MBR installations. H2O MBR special 3, pag. 66-68. 7) STOWA (2009). Ervaringen met de hybride MBR Heenvliet. Rapport 2009-35. 8) STOWA (2009). Ervaringen met de hybride MBR Ootmarsum. Rapport 2009-36.

De pilotinstallatie.

fase 1

fase 2

fase 3

fase 4

359 43 88 50 2,6 15,0 95 63 9,1 4,9 46

370 29 92 40 3,0 7,1 92 76 6,9 0,7 89

358 35 90 51 2,8 13,2 94 69 6,2 0,8 86

283 28 90 45 3,1 13,6 93 63 6,0 1,7 71

H2O / 24 - 2009

41


Frank Oesterholt, KWR Watercycle Research Institute Lambèr Paping, Dow Benelux, thans TU Delft Harm Veenendaal, KWR Watercycle Research Institute Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute

Combinatie Q-PCR en specifieke kweekmethode efficiënt voor screening proceswatermonsters op Legionella Om industriële koelwater- en proceswatersystemen optimaal te beheren en te controleren is een snelle en betrouwbare analysemethode nodig voor het bepalen van de concentratie Legionella. In zes weken zijn monsters uit 15 koelwater- en vier proceswatersystemen onderzocht op aanwezigheid van Legionella en/of Legionella pneumophila. Daarbij zijn tien analysetechnieken gebruikt. Uit dit onderzoek blijkt dat een efficiënt analyseschema voor koel- en proceswater bestaat uit Q-PCR-analyse voor Legionella pneumophila (conform ontwerp NEN 6254), desgewenst - bij positief resultaat - gevolgd door een specifieke kweekmethode (bijvoorbeeld de methode volgens NEN 6265 met MWY-medium1)).

M

onitoring van Legionella maakt bij veel industrieën een integraal onderdeel uit van het veiligheidsbeleid. Bedrijven als DOW en Corus hebben ervaren dat de toepassing van NEN 62652) voor de detectie van Legionella in koel- en proceswater lastig is als gevolg van de complexe monstermatrix3). Om die reden heeft de industrie behoefte aan een snelle en betrouwbare analysemethode voor de detectie van Legionella in hun koelen proceswater. Op grond van de in het Arbo-informatieblad (AI-32)4) voorgestelde grenswaarden in koelwater is een analysemethode nodig met een detectiegrens van 1.000 legionellabacteriën per liter of lager. Op basis van recente ontwikkelingen op analytisch gebied bij KWR, waarover eerder is gerapporteerd in dit tijdschrift1),5), is een alternatief analyseschema opgezet voor de bepaling van Legionella in koel- en proceswater (zie afbeelding 1). In dit schema staat een snelle screening van monsterseries op Legionella pneumophila centraal, uitgaande van een kwantitatieve ‘real time’ PCR-methode (Q-PCR)5). Als de Q-PCR een positief resultaat geeft, kan vervolgens alsnog worden besloten een specifieke

42

H2O / 24 - 2009

kweekmethode voor Legionella pneumophila in te zetten voor het aantonen van de kweekbaarheid (levensvatbaarheid) van de bacteriën en/of voor nadere typering1). Centraal stellen van de Q-PCR-methode volgens ontwerp NEN 62546) zorgt dat de analyse volgens het schema in afbeelding 1 expliciet focust op de bepaling van Legionella pneumophila. Dat lijkt wellicht een beperking, maar Legionella pneumophila is wereldwijd de belangrijkste veroorzaker van legionellose7). Een selectieve, betrouwbare en snelle methode voor dit organisme is te prefereren boven een slecht presterende kweekmethode waarmee meerdere legionellasoorten zijn aan te tonen.

Opzet en uitvoering Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Onderzoeksprogramma Industrie en Water, waarbij de zes industriële deelnemers monsters hebben aangeleverd uit eigen koel- en proceswatersystemen. Om een representatieve en zo uniform mogelijke bemonstering te realiseren, is hiervoor eerst een algemeen bemonsteringsprotocol opgesteld. Dit stelt voorwaarden aan de uitvoering van de monsterneming, zoals het

meest geschikte moment en de beste positie (zie kader). De bruikbaarheid van het schema is getest en geëvalueerd bij het onderzoek van 52 monsters uit 15 koelwatersystemen en vier proceswatersystemen. De door de bedrijven geselecteerde watersystemen

Bij de bemonstering van een koelwatersysteem is de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd voor de positie van de monsterneming: • bemonstering van het vallende water in de vrije ruimte boven het koelwaterbassin, • bemonstering van het water in het koelwaterbassin op een positie zo dicht mogelijk bij de aanzuigleiding van de recirculatiepomp, • bemonstering vanuit een monsterkraan in de persleiding van de recirculatiepomp zo dicht mogelijk bij de koeltoren. Dit water is goed gemengd en wordt getransporteerd naar de sproeiverdelers waar aërosolvorming plaatsvindt.


*thema hebben in bijna alle gevallen een ‘legionellahistorie’. Van de koelwatersystemen worden zeven systemen discontinu en drie systemen continu met natriumhypochloriet gedesinfecteerd. Verder wordt in twee systemen continu met waterstofperoxide, in één systeem met ozon en in één systeem met een ultrasoontechniek gedesinfecteerd. In de andere systemen wordt geen desinfectie toegepast. Alle watermonsters zijn onderzocht met de in de tabel genoemde detectiemethoden, waaronder drie verschillende Q-PCR-technieken en twee specifieke kweekmethoden voor Legionella pneumophila (met BCYE- en MWY-medium). Daarnaast zijn ter vergelijking de ‘klassieke’ methoden toegepast (NEN 6265, ISO 11731 en de NEN 6265 met MWY-medium). Ten slotte is een kwalitatieve veldtest (Fastpath) toegepast, gebaseerd op een chromatografische test op basis van een immuno-assay dat zich richt op antigenen van Legionella pneumophila serogroep 1.

Resultaten screeningmethode De beide detectiemethoden waarbij de Q-PCR volgens ontwerp-NEN 6254 en de specifieke kweek van Legionella pneumophila gebaseerd op NEN 6265 (met MWY-medium)1) zijn toegepast (volgens het schema in afbeelding 1), lieten de volgende resultaten zien: • 33 van de 52 monsters (63,5 procent) gaven een positief resultaat na toepassing van de Q-PCR; - Bij 16 monsters was ook bij de specifieke kweekmethode sprake van een positief resultaat; - Bij 9 monsters werd met de specifieke kweekmethode geen resultaat verkregen door teveel bijgroei op de agarplaat; - Bij 8 monsters werden geen levensvatbare legionellabacteriën gedetecteerd met de specifieke kweekmethode (< detectiegrens); • Bij 11 monsters (21 procent) lag zowel het resultaat van de Q-PCR als het resultaat van de kweekmethode onder de detectiegrens; • Bij 5 monsters (9,6 procent) kon voor de Q-PCR geen resultaat worden gegeven, omdat het rendement van de interne controle beneden de grenswaarde lag voor een betrouwbare analyse. Drie van deze monsters zijn afkomstig uit proceswatersystemen in de papierindustrie. De bijzonder complexe matrix van dit type water veroorzaakte kennelijk remming van de Q-PCR; • Bij 3 monsters (5,8 procent) lag het resultaat van de Q-PCR onder de detectiegrens, terwijl met de kweekmethode geen resultaat kon worden verkregen door teveel bijgroei op de voedingsbodem; • Er zijn geen vals-negatieve resultaten behaald met de Q-PCR-methode: in geen enkel geval zijn geen DNA-kopieën aangetroffen bij de Q-PCR, terwijl wel kolonies werden aangetroffen op de voedingsbodem bij de kweekmethode.

uitslag gaf, geeft aan dat op het moment van monsterneming weliswaar geen kweekbare Legionella pneumophila in het monster aanwezig was, maar dat er nog wel onvolledig gelyseerde legionellabacteriën gedetecteerd konden worden. Dit is een typisch resultaat. Na toepassing van het schema uit afbeelding 1 als in het bemonsterde systeem een thermische of chemische desinfectie is uitgevoerd. Het geeft aan dat er een effectieve desinfectie is geweest, maar het is ook een indicatie dat tenminste gedurende bepaalde periodes (bijvoorbeeld tussen twee desinfecties) of in bepaalde delen van het systeem nog legionellabacteriën aanwezig zijn.

platform

Vergelijking detectiemethoden De drie Q-PCR-technieken ondervonden in dit onderzoek relatief weinig remming door de monstermatrix. Variantie-analyse heeft aangetoond dat tussen de verschillende Q-PCR-technieken onderling geen statistisch significante verschillen bestaan. De resultaten van de Q-PCR-methoden vertonen ook een hoge mate van overeenkomst met de resultaten van de kweekmethode volgens ISO 11731, die in dit onderzoek goed presteerde. Die goede prestatie is waarschijnlijk het gevolg van de monstervoorbehandeling met zuur, conform het normvoorschrift. Daarnaast heeft het laboratorium voor dit onderzoek tijdens de

Overzicht van in dit onderzoek toegepaste detectiemethoden.

analysetechniek

normering

kweekmethode voor Legionella met BCYE medium kweekmethode voor Legionella met GVPC-medium*** kweekmethode voor Legionella met MWY-medium** (A) kweekmethode voor Legionella met MWY-medium** (B) kweekmethode voor Legionella pneumophila met BCYE-medium* kweekmethode voor Legionella pneumophila met MWY-medium** Q-PCR voor Legionella pneumophila

conform NEN 62652)

Q-PCR voor Legionella pneumophila

Q-PCR voor Legionella pneumophila

Fastpath

conform ISO 117318) conform NEN 6265:20079)(lab 1) gebaseerd op NEN 6265:2007 met frequente aflezing (lab 2) op basis van literatuurbeschrijving1) gebaseerd op NEN 6265:2007 en op basis van literatuurbeschrijving1) conform ontwerp NEN 62546); vermeerdering van een fragment van het mip-gen (DNA) met PCR en specifieke primers. Applied Biosystems. Detection and Quantification of Legionella spp. and Legionella pneumophila. Conform protocol v.2.0 Pall Genesystems. Kwantitatieve PCR voor Legionella pneumophila. Gevalideerd door AFNOR conform standaard XPT90-471. Additionele interpretatie van het PCR resultaat conform ontwerp NEN 6254. Nalco

* BCYE = Buffered Charcoal Yeast Extract agar ** MWY = Modified Wadowsky Yee agar *** GVPC = Glycine Vancomycin Polymixine Cycloheximide agar

Afb. 1: Voorgesteld schema voor de screening van Legionella pneumophila in koelwater- en proceswatermonsters.

Dat in acht van de 33 monsters de resultaten van de Q-PCR positief waren, terwijl de kweekmethode een negatieve

H2O / 24 - 2009

43


incubatieperiode van de agarplaten een aflezing van de voedingsbodems na drie, vijf, zeven én tien dagen toegepast. Dit leidt tot een goed resultaat, maar maakt de methode wel een stuk bewerkelijker en dus duurder. Voor de klassieke NEN 6265 met BCYE-medium is vastgesteld dat de voedingsbodem erg gevoelig is voor bijgroei (zie foto). Tegelijkertijd is bevestigd dat het toepassen van het MWY-medium in dat opzicht een aanzienlijke verbetering geeft. Dat bij de bepalingen volgens NEN 6265:2007 met MWY-medium de resultaten van twee laboratoria een goede overeenkomst vertoonden, geeft bovendien aan dat deze methode goed reproduceerbaar is. De resultaten van de bepaling met MWY-medium hebben ook een hoge mate van overeenkomst met de resultaten van ISO 11731 (zie afbeelding 2). Bij statistisch onderzoek met variantie-analyse blijken de resultaten tussen beide methoden niet significant te verschillen. Ten slotte blijkt uit de resultaten dat de monstervoorbehandeling met zuur conform ISO 11731 leidt tot minder monsters met te veel storende bijgroei op de voedingsbodem (zes procent bij ISO 11731 ten opzichte van 29 procent bij de NEN 6265:2007 met MWY-medium): dit bevestigt hoe belangrijk bij koelwatermonsters een voorbehandeling met zuur is. Bij de Q-PCR gericht op de specifieke detectie van Legionella pneumophila past ook een kweekmethode die is gericht op de specifieke detectie van deze legionellasoort. Daarvoor is een methode toegepast die is gebaseerd op NEN 6265 met BCYE-medium1). Deze methode heeft in dit onderzoek echter slecht gepresteerd. Er was, net als bij de klassieke NEN 6265, te veel ongewenste bijgroei op de agarplaat. Ook hier geeft de toepassing van het MWY-medium een substantiële verbetering. De specifieke kweekmethode voor Legionella pneumophila vertoont dan goede overeenkomsten met de NEN 6265:2007 met MWY-medium en bijbehorende serotypering. De opbrengst van de methode is waarschijnlijk verder te verbeteren door - in analogie met de gehanteerde werkwijze voor ISO 11731 - een monstervoorbehandeling met zuur en een frequentere uitlezing van de voedingsbodems toe te passen. Gezien de hoge mate van kwalitatieve overeenstemming tussen de resultaten van de Fastpath-methode en de resultaten van de Q-PCR en van de ISO 11731 lijkt de Fastpath-methode een nuttige uitbreiding van het instrumentarium van de procesoperator die verantwoordelijk is voor het dagelijkse beheer van koelwatersystemen. Door de specificiteit van Fastpath voor Legionella pneumophila serogroep 1 voegt de methode informatie toe aan de in de praktijk reeds toegepaste methoden voor de microbiologische bewaking van koelwatersystemen, zoals ATP- en koloniegetalmetingen, die een algemener karakter hebben. Door de snelheid en de eenvoud van de methode is Fastpath in het bijzonder interessant bij (het monitoren van) calamiteiten. Door de specificiteit voor Legionella pneumophila serogroep 1 worden de overige serogroepen echter

44

H2O / 24 - 2009

Veel ongewenste bijgroei op de BCYE-agarplaat.

buiten beschouwing gelaten. Bovendien is de informatie kwalitatief van aard, zodat het de reguliere metingen niet kan vervangen. De selectie van koelwatersystemen met een bekende ‘legionellahistorie’ verklaart dat in een relatief groot aantal monsters Legionella is gedetecteerd. Dat geldt overigens zowel voor de niet-specifieke kweekmethoden (bijvoorbeeld ISO 11731; 81 procent van de monsters positief ) als voor de Q-PCRtechniek voor Legionella pneumophila

(gemiddeld 75 procent van de koelwatermonsters positief ). Dit betekent ook dat Legionella pneumophila in de onderzochte koelwatersystemen relatief veel voorkomt. Deze waarneming komt niet overeen met bijvoorbeeld drinkwaterinstallaties, waarbij vaker non-pneumophilasoorten worden aangetroffen7). Verder kan dit betekenen dat de toepassing van Q-PCR voor meting van Legionella pneumophila in koelwatermonsters niet direct leidt tot minder positieve monsters. Bovendien blijkt dat het aantal

Afb. 2: Onderlinge vergelijking van de resultaten, verkregen met GVPC-medium (ISO 11731; met zuurbehandeling en aflezing na drie, vijf, zeven en tien dagen) en MWY-medium (NEN 6265:2007; zonder zuurbehandeling maar met dezelfde frequente aflezing). De drie gestippelde diagonalen geven de verhouding aan tussen de aantallen gedetecteerd met de twee methoden (factor 10 hoger, gelijke aantallen en een factor 10 lager).


*thema

Afb. 3: Aangepast schema voor de screening van Legionella pneumophila in koel- en proceswater op basis van de resultaten van dit onderzoek (ICA = immunochromatograďŹ sch assay).

kopieÍn DNA per liter over het algemeen hoger ligt dan het aantal kolonievormende eenheden per liter. Beide aspecten maken de routinematige toepassing van Q-PCR op koelwatermonsters in de praktijk minder aantrekkelijk. De methode is echter wel aantrekkelijk in situaties waarbij de snelheid van analyse een rol speelt, zoals bij het vaststellen van de eectiviteit van maatregelen bij calamiteiten.

Conclusies en aanbevelingen

kunnen worden gehaald door de methode uit te voeren met een MWY-medium. De beste resultaten zijn echter behaald met de kweekmethode volgens de ISO-norm met GVPC-medium, waarbij een monstervoorbehandeling met zuur en een frequente uitlezing van de agarplaten is toegepast (wat leidt tot hogere analysekosten). Het is aan te bevelen te onderzoeken in hoeverre de methode volgens ISO 11731 geschikt kan worden gemaakt voor de speciďŹ eke detectie van Legionella pneumophila.

NEN 6265 met BCYE-medium voor de detectie van legionellabacteriĂŤn in watermonsters was in Nederland voor koelwateren proceswatermonster de meest toegepaste methode. Inmiddels schrijft NEN 6265 het gebruik van het MWY-medium voor bij dit type monsters9). Het hier beschreven onderzoek heeft aangetoond dat bij deze matrices inderdaad betere resultaten

In dit onderzoek is de bruikbaarheid aangetoond van een snelle screening van koelwatermonsters met Q-PCR-technologie, desgewenst gevolgd door een speciďŹ eke kweek van Legionella pneumophila. Het oorspronkelijke schema is aangepast op grond van de resultaten van dit onderzoek (zie afbeelding 3).

platform

LITERATUUR 1) Veenendaal H. en D. van der Kooij (2007) Een speciďŹ eke kweekmethode voor Legionella pneumophila. H2O nr. 5, pag. 36-38. 2) NEN 6265 (1991). Onderzoek naar de aanwezigheid en aantal kolonievormende eenheden van legionellabacteriĂŤn. 3) Oesterholt F., J. Savelkoul, A. van Hoorn, L. Paping en J. van Mourik (2006). Dutch approach for Legionella-control in cooling water systems: History and perspectives. Powerplant Chemistry jaargang 8, nr. 11, pag. 666-673. 4) Arbo-informatieblad AI-32 Legionella (2009). SDU Uitgevers. Tweede herziene druk. 5) Wullings B., G. Wubbels, H. Veenendaal en D. van der Kooij (2007). Snelle, kwantitatieve detectie van Legionella pneumophila met Q-PCR. H2O nr. 5, pag. 39-41. 6) Ontwerp NEN 6254 (2009). Water - detectie en kwantiďŹ cering van Legionella pneumophila Methode met kwantitatieve polymerase chain reaction (QPCR). 7) Van der Kooij D., G. Wubbels en G. Veenendaal (2007). LegionellabacteriĂŤn in leidingwaterinstallaties behoren meestal tot de ongevaarlijke soort Legionella anisa. H2O nr. 5, pag. 33-35. 8) ISO 11731:1998(E) (1998). Water quality - detection and enumeration of Legionella. 9) NEN 6265 (2007). Water - detectie en telling van Legionella.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 24 - 2009

45


Ron van der Oost, Waternet Charles Kientz, TNO Defensie en Veiligheid Marco Dignum, Waternet Jack Vogels, TNO Kwaliteit van Leven

Opsporen van ziekteverwekkende micro-organismen in de watercyclus met BiosparQ BiosparQ (Bioaerosol Single Particle Recognition eQuipment) is een systeem dat TNO in opdracht van het ministerie van Defensie ontwikkelt om militairen te kunnen waarschuwen bij aanvallen met biologische wapens. Het systeem is in staat zeer snel ziekteverwekkende (pathogene) micro-organismen in de lucht te detecteren op grond van specifieke eiwitpatronen. In 2008 begon TNO samen met Waternet een onderzoek naar mogelijke toepassingen van deze technologie voor het waterbeheer. De belangrijkste vragen daarbij zijn: ‘Welke pathogenen zitten er in het water?, ‘Wat zijn de risico’s hiervan?’ en ‘Hoe kunnen we daar zo snel mogelijk achter komen?’. De huidige normstelling voor microbiologische kwaliteit is gebaseerd op indicatororganismen en niet op de rechtstreekse analyse van pathogenen. In de eerste fase van dit onderzoek is bestudeerd of het BiosparQ-systeem de meest relevante pathogene bacteriën in aerosolen van rioolwater kan aantonen. Een andere belangrijke vraag bij dit onderzoek is of BiosparQ in staat is ziekteverwekkende bacteriën te onderscheiden van onschuldige verwanten.

M

icro-organismen worden nu meestal met traditionele kweekmethoden aangetoond. Deze zijn arbeidsintensief en duren een aantal dagen. Die tijd is meestal te lang om bij een situatie met verhoogd risico snel maatregelen te kunnen nemen. Bovendien zijn niet alle micro-organismen te kweken. De huidige normstelling voor de biologische waterkwaliteit is gebaseerd op de gehalten van indicatororganismen. Als hoge gehalten van deze indicatorbacteriën (die voorkomen in de darmen van de mens) worden aangetoond, zitten er mogelijk ook pathogene bacteriën in het water. Met een rechtstreekse analyse van pathogenen in het water zou een betrouwbaarder detectie van besmettingen mogelijk zijn. Daarnaast is het belangrijk dat de analysetijd wordt verkort om snel maatregelen te kunnen nemen bij calamiteiten. Bij veel van de nieuwe ontwikkelingen, zoals moleculair biologische analyse van dna-samenstelling of eiwitpatronen, of detectie via antilichamen of ziekteverwekkende eigenschappen is ook een soort voorbewerking van de monsters nodig. Daarnaast zijn de testen meestal specifiek, je moet weten waarnaar je zoekt en daarvoor specifieke probes of anti-lichamen

46

H2O / 24 - 2009

maken. Voor een snelle risicoanalyse is het nodig om de micro-organismen direct en gevoelig aan te tonen in een mengsel. Met de MALDI-TOF MS-techniek (Matrix Assisted Laser Desorption/Ionisation - Time Of Flight Mass Spectrometry) is het mogelijk betrouwbare eiwitvingerafdrukken van bacteriën te verkrijgen, maar hiervoor is een reincultuur van de bacterie (en dus een kweekstap) noodzakelijk. Met de BiosparQtechnologie is het mogelijk eiwitvingerafdrukken van enkelvoudige bacteriën te maken. Het systeem is in staat binnen een minuut de aanwezigheid van pathogene micro-organismen in de lucht aan te tonen door herkenning van eiwitpatronen van bacteriën. Deze analyse is gebaseerd op de MALDI-techniek, waarbij een monster wordt beschoten met een laserstraal die de moleculen losmaakt van de matrix en ioniseert. Om vernietiging van de biomoleculen te voorkomen, worden ze ‘ingepakt in een beschermend laagje’ (matrix). Bij de BiosparQ-technologie van TNO is het mogelijk enkelvoudige deeltjes (microorganismen) met een beschermende matrix te omhullen en hiervan meteen het MALDI-

massaspectrum op te nemen1). Het grote voordeel hiervan is dat individuele deeltjes van een complex mengsel zijn te analyseren met een enkel schot van de laser.

Onderzoek in rioolwater en rwzi In dit onderzoek zijn ziekteverwekkers in lucht onderzocht die vrijkomen bij rioolschoonmaakwerkzaamheden en rond rioolwaterzuiveringsinstallaties2). Nadat Waternet had aangegeven welke micro-organismen het meest relevant zijn in rioolwater (zie tabel op pagina 48), is TNO deze gaan onderzoeken met behulp van de BiosparQtechnologie. De belangrijkste vragen bij dit onderzoek waren: • Zijn met BiosparQ eiwitvingerafdrukken te maken van rwzi-relevante microorganismen? • Is het mogelijk de opgenomen spectra geautomatiseerd te onderscheiden en te interpreteren? • Is het detectieprincipe van BiosparQ toepasbaar in de zeer complexe rioolwateromgeving? Laboratoriumstudies met reinculturen

Om de eerste vraag te beantwoorden, is een laboratoriumonderzoek uitgevoerd


platform van dezelfde bacteriën met het BiosparQsysteem worden opgenomen, blijkt dat een belangrijk deel van de pieken overeenkomt. Verschillende milieucondities (bijvoorbeeld andere kweekmedia) kunnen de samenstelling van de eiwitpatronen veranderen, maar dit bleek weinig effect te hebben op de selectiviteit van de classificatie. De BiosparQspectra hebben dus een vergelijkbare selectiviteit als de traditionele MALDI-spectra. Laboratoriumonderzoek met rioolwater

Afb. 1: schematische weergave van de kweek en analysestappen van de rioolwatermonsters

waarbij traditionele MALDI-spectra werden opgenomen van reinculturen van de in de tabel vermelde pathogene bacteriën en hun niet-pathogene varianten. Bij deze analyses werd een vergelijkbare monstervoorbewerking voor de bacteriën gebruikt als bij

de BiosparQ-analyse. Alle bacteriën bleken voldoende specifieke signalen te geven om ze te kunnen detecteren. De eiwitpatronen van de ziekteverwekkende bacteriën waren duidelijk te onderscheiden van de nietziekteverwekkende varianten. Als de spectra

Afb. 2: Vergelijking van uit monster 1 geselecteerde spectra (boven, spectra geselecteerd op aanwezigheid piek rond 8400 Da) met het spectrum van een kolonie 2 afkomstig van monster 2 (onder)

De grootste uitdaging van deze fase van het onderzoek was om de pathogenen te karakteriseren in de zeer complexe rioolwatermatrix, met een natuurlijke achtergrond van vele onschuldige bacteriën, organische resten, schimmels, eencelligen, etc. In eerste aanleg werden hiervoor drie rioolwatermonsters (in een ziekenhuis, een woonwijk en een industriegebied) en twee rwzi-monsters (in een beluchtingbak en een bezinktank met influent) op het laboratorium onderzocht. De monsters werden op drie manieren voorbehandeld (zie afbeelding 1). De eerste voorbehandeling was alleen filtratie en centrifugatie. Als tweede voorbehandeling is het aandeel van de levensvatbare fractie versterkt door gedurende de hele nacht te kweken op een universeel medium bij 35°C. Als derde stap zijn enkele van de op de kweken aangetroffen kolonies geïsoleerd en via een ‘overnachtkweek’ verder vermenigvuldigd. Deze geïsoleerde stammen (isolaten) werden vervolgens gesuspendeerd. De voorbehandelde monsters werden met BiosparQ onderzocht door circa 100 μl watersuspensies te vernevelen tot een aërosol. Met de BiosparQ-spectra van de isolaten werden spectra van karakteristieke eiwitpatronen gevonden, die echter niet overeenkwamen met de spectra van de onderzochte pathogene bacteriën (zie tabel). Classificatie zou mogelijk zijn als de spectra konden worden vergeleken met een voldoende grote referentiebibliotheek, die nu nog niet is samengesteld voor de BiosparQ. Om de individuele soorten te kunnen classificeren in alle spectra die werden opgenomen van een mengsel, zullen de spectra gesorteerd moeten worden. Bij vergelijking van een selectie van alle spectra met spectra van een reinkweek uit een ander monster werden overeenkomstige karakteristieke piekpatronen gevonden (zie afbeelding 2). Hoewel BiosparQ in staat is om spectra op te nemen van enkele ‘schoten’, is het signaal van individuele bacteriën uit het gefiltreerde rioolwater nog niet geschikt voor een eenduidige interpretatie. Door verschillen in levensfase van de bacteriën, ionisatie-effectiviteit, variatie in deeltjessamenstelling, etc. is de eiwitsamenstelling te beïnvloeden en zal er altijd een variatie in het spectrum en een ruis in het signaal zijn. Bij sommatie van meerdere spectra van dezelfde deeltjes zullen de variatie en de ruis worden ‘uitgemiddeld’ en zal een eenduidiger signaal ontstaan. Omdat handmatig sorteren van duizenden single shot spectra ondoenlijk is, zal hiervoor een geautomatiseerde classificatie van de spectra moeten worden ontwikkeld.

H2O / 24 - 2009

47


Afb. 3: Twee statistische data-analyses, PCA (links) en robust PCA-PLS-DA (rechts) voor de sortering van single shot spectra van vijf pathogene bacteriën.

Geautomatiseerde data-analyse

De informatie-inhoud van het spectrum aan enkelvoudige bacteriën is door het individuele deeltjesconcept veel lager dan de informatie-inhoud van traditionele MALDITOF-spectra. Om een micro-organisme voldoende betrouwbaar aan te tonen, moeten meerdere enkelvoudige spectra worden gesommeerd om de informatieinhoud te verhogen. Als de spectra afkomstig zijn uit een mengsel, moeten deze dus gesorteerd worden. Om de tweede vraag van dit project (automatisering van onderscheid en interpretatie) te beantwoorden, zijn tien bekende statistische technieken geëvalueerd om spectra te sorteren. De meest gebruikte statistische toets op dit gebied, de Principale Component Analyse (PCA), bleek niet in staat de spectra goed te onderscheiden (zie afbeelding 3a). Om het onderscheidend vermogen te verbeteren, werd een aantal voorbehandelingen uitgevoerd op de dataset (onder andere het verwijderen van uitbijters): de zogeheten Robust PCA. Met een discriminantanalyse op deze dataset waren vervolgens vier van de vijf soorten bacteriën met ongeveer 80 procent zekerheid te identificeren (zie afbeelding 3b). De vijfde bacterie bleek lastiger te voorspellen (63 procent zekerheid). Na het sommeren van enkele tientallen positief geclassificeerde ‘schoten’ moet het mogelijk zijn de aanwezigheid van een pathogeen met een zeer hoge betrouwbaarheid (meer dan 95 procent kans op detectie, minder dan vijf procent kans op misclassificatie) aan te tonen. Veldonderzoek met luchtbemonstering

Het prototype van de BiosparQ was tijdens het onderzoek niet beschikbaar voor veldmetingen. Daarom is de lucht op de monsterlocaties tijdens rioolwerkzaamheden en de rwzi op verschillende manieren bemonsterd. Er is gebruik gemaakt van een Slit-to-Agarsampler (SA), een Air sampler (AS) en een Air-to-Liquid-sampler (AL), waarmee de opgezogen lucht (met aerosolen) respec-

48

H2O / 24 - 2009

tievelijk op kweekplaten, filters en in vloeistof werd geconcentreerd. Ook werd een aantal kweekplaten rechtstreeks boven de rioolput gehouden voor en tijdens het schoonspuiten van de riolen. De laatste methode liet zeer duidelijke verschillen zien tussen de bacteriegehalten voor en tijdens het spoelen van de riolen. Door de ongunstige weersomstandigheden (regen en wind) werden geen eenduidige resultaten gevonden. Doordat de bemonsteringsapparatuur naast de opening van de put stond, werd niet altijd een betrouwbaar beeld van het biologisch materiaal in de aerosolen verkregen. Met microscopisch onderzoek kon in de luchtmonsters een groot aantal soorten bacteriën worden aangetoond (onder andere stafylococcen, pseudomonaden en enterobacteriaceae), maar niet de pathogenen uit de tabel. Detectielimiet

Met de huidige BiosparQ-apparatuur kunnen ongeveer 20 tot 30 schoten per seconde worden geanalyseerd. Voor een 95 procent positieve classificatie van een bacterie moeten minimaal 30 enkele schoten worden

gesommeerd. Met deze twee gegevens kan een schatting worden gemaakt van de detectielimieten van de BiosparQ. Om een concentratie van een pathogene bacterie op honderdduizend andere deeltjes (met vergelijkbare afmetingen) aan te tonen, zullen drie miljoen schoten moeten worden geanalyseerd voor een positieve classificatie. Deze analyse zou ongeveer 33 uur in beslag nemen bij een gemiddelde snelheid van 25 schoten per seconde. De huidige technologie van BiosparQ is gericht op analyse van grote hoeveelheden lucht en nog niet geoptimaliseerd voor een watertoepassing. Een gevolg hiervan is dat de analysesnelheid van het BiosparQsysteem (nog) niet geschikt is voor het snel opsporen van pathogenen in de zeer complexe rioolwatermatrix, tenzij sprake is van een calamiteit (extreem hoog pathogenengehalte). Er zijn echter ontwikkelingen die de BiosparQ in staat zullen stellen de gewenste detectielimiet dicht te benaderen: • het verhogen van de snelheid waarmee spectra kunnen worden opgeslagen;

Onderzochte pathogene bacteriën en niet-pathogene varianten voor het BiosparQ-project.

bacterie

ziektebeeld

Campylobacter spp. Jejuni

hoofdpijn, koorts, diarree, reactieve artritis, Syndroom van Guillain-Barré diarree, nierklachten veteranenziekte koorts, darmkrampen, diarree, reactieve artritis diarree, afwijkende ontlasting, reactieve artritis Endocarditis, longontsteking, oorontsteking hersenvlies-, longontsteking, uitslag -

Campylobacter spp. Coli Escherichia coli O157:H7 Escherichia coli O125 Legionella pneumophila Legionella anisa Shigella dysenteriae 60R Shigella dysenteriae Parijs Salmonella enteritidis Klebsiella pneumoniae Listeria monocytogenes L028 Listeria monocytogenes EGDe Listeria monocytogenes Scott A


platform

Plaatsing van de apparatuur voor de luchtbemonstering ten opzichte van de zichtbare aërosolen bij rioolreinigingswerkzaamheden. •

een nieuwe matrixcoater met verbeterde prestaties (hoger percentage positieve schoten); voor het analyseren al selecteren op deeltjesgrootte en/of microbiologische oorsprong.

Conclusies De resultaten van dit onderzoek geven aanwijzingen over een aantal belangrijke zaken: • Het BiosparQ-spectrum van eiwitpatronen is karakteristiek en lijkt voldoende onder-

scheidend om een bepaalde soort bacterie te kunnen detecteren; De BiosparQ-techniek lijkt geschikt om naar specifieke (pathogene) bacteriën te zoeken in een complex mengsel van levend microbiologisch materiaal en is in staat de pathogene bacteriën te onderscheiden van niet-pathogene verwanten; De spectra van individuele schoten bevatten voldoende informatie om deze geautomatiseerd te sorteren en te classificeren; In het zeer complexe rioolwater konden met de BiosparQ-techniek geen van de

Directe luchtbemonstering op agar platen (A). Resultaten na 24 uur kweken van monsters tijdens het spoelen van de riolen (B) en de controle vooraf (C).

vijf meest relevante pathogene bacteriën (Campylobacter spp..Jejuni, Escherichia coli O157:H7, Legionella pneumophila Shigella dysenteriae 60R en Salmonella enteritidis) worden aangetoond; Met de huidige technologie kan BiosparQ één bacterie detecteren tussen duizend andere deeltjes in circa 20 minuten.

Bij een eventueel vervolg zal eerst een aantal van de voorlopige conclusies van het huidige onderzoek moeten worden geverifieerd en moet het onderzoek worden uitgebreid tot de gehele watercyclus: • BiosparQ-analyses van rioolwater waaraan verschillende concentraties pathogenen zijn toegevoegd om de verbeteringen van de detectielimiet te toetsen; • de geautomatiseerde data-analyse toetsen met de relevante pathogenen uit de tabel; • uitbreiding van de BiosparQ-bibliotheek met MALDI-spectra van meer pathogene organismen; • het concentreren van watermonsters, zodat ook de overige onderdelen van de watercyclus (drink- en oppervlaktewater) kunnen worden onderzocht; • voor drinkwater onderzoek naar pathogenen in bronnen, calamiteiten met drinkwater en de aanwezigheid van Legionella in het distributienet; • voor het watersysteem in zijn geheel onderzoek naar pathogenen of giftige blauwalgen in zwemwater en rioolwateroverstorten. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is werknemers, recreanten en consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van ziekteverwekkende micro-organismen. Voor een mogelijk vervolgonderzoek zal eerst het draagvlak bij de overige waterbeheerders worden getoetst. LITERATUUR 1) Van Wuijckhuijse A., C. Kientz en C. DegenhardtLangelaan (2009). Matrix for mass spectrometry and MALDI MS method. EU patent nummer PT 1342256. Publication nr. WO02/052246 A2. TNO Defensie en Veiligheid. 2) Kientz C., I. Voskamp, R. Parchen en J. Vogels (2009). Verkenning van de mogelijkheden van real-time pathogenendetectie in rioolwater met BiosparQ. TNO. Rapport TNO-DV-2009-C374.

H2O / 24 - 2009

49


-/ aarheid concen : g n ti e tratiem ,% m /c S μS/cm,m tief ■inducip e: c n ri tp mee re a b w u betro ndero , g n ti me ik rij gebru houdsv e gerend ■snel retuaursensor tempera aloge ■tweeitagnangen: u / aarheid geleidb tratie, n e c n o c tuur tempera

■geleidb

ormer v m o t e e rheidsm a a b d i e ve gel Inductie

Uw leverancier voor roestvaststalen: Buizen - Fittingen - Flenzen Afsluiters - Staven/Profielen - Platen

I-500 en T C O JUM TI-750 C O M U J

Met

keur!

Noxon Stainless B.V. Postbus 6096, 5700 ET HELMOND Tel.: 0492-582111 Fax: 0492-538970 www.noxon.nl - info@noxon.nl

Member of

_ _____ ! W _ U E I _ _ N __ _

Op een andere manier onder de aandacht komen? Plaats uw bedrijf in de schijnwerpers via het Watervenster van H2O!

Uw logo

Uw boodschap Uw contactgegevens

De voordelen voor u: t Al uw bedrijfsinformatie overzichtelijk bij elkaar t Ruimte om een duidelijke boodschap naar de H2O-lezer te brengen t Snel en makkelijk: u levert tekst en logo, wij verzorgen de opmaak Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 of Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 Bereik ruim 4.500 kaderleden binnen de Nederlandse waterbranche met uw plaatsing in de nieuwe rubriek Watervenster!

ngels, F Duits, E s en Pools a p S an

k B. V. ltechnie eesp JUMO e g e R W en Meet380 AC e 18, 1 1 Rijnkad : 0294 49149 n 7 Telefoo 0294 41957 l : .n o m ju Telefax info@ l : .n il o a m m E .ju t: www Interne

A 20.009-1.1.6.4.

g edienin

■menub uze: ■taalkera ns,


agenda 15 december, Amersfoort Waterbeheer is vakmanschap netwerkbijeenkomst waarop Govert Geldof zal praten over vakmanschap in het waterbeheer. Organisatie: KIVI NIRIA, afdeling voor waterbeheer. Informatie: waterbeheer@kiviniria.nl.

15 december, Driebergen Monitoring flora en fauna bijeenkomst waarop de nieuwste inzichten en instrumenten op het gebied van monitoring aan bod komen, waarbij het accent ligt op de bemonsteringen voor de Flora- en faunawet, juridische aspecten, nut en noodzaak van standaardiseren, uniformering, coderen en bemonsteringsprotocollen. Organisatie: STOWA en Gegevensautoriteit Natuur. Informatie: (030) 232 11 99 of www.stowa.nl.

17 december, Den Haag Roemenië: watersector en EU-financiering seminar, in aanwezigheid van een Roemeense delegatie, voor deskundigen op het gebied van drinkwatervoorziening en afvalwaterverwerking. Organisatie: EVD en Partners voor Water. Informatie: Karin Schipper (070) 778 84 00 of schipper@evd.nl.

2010

14 januari, Rotterdam Leren met water derde conferentie over modern water- en gebiedsbeheer en ter gelegenheid van de afronding van het programma Leven met Water. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, Innovatienetwerk en CURNET. Informatie: (0182) 54 06 96.

14 januari, Rotterdam InfraCampus ontmoetingsplatform voor partijen die actief zijn in waterbouw en infrastructuur. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.

27-28 januari, Arnhem Klimaatverandering en aquatische ecosystemen tweedaagse conferentie over de gevolgen van de opwarming van de aarde voor de aquatische ecologie; op de eerste dag vooral aandacht voor de effecten wereldwijd, op de tweede dag ligt de nadruk op Nederland. Organisatie: STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.

28 januari, Utrecht European Water Governance: challenges for Spatial Planning, Law and Economics multidisciplinair symposium, waarin het Nederlandse waterbeheer tegen het licht wordt gehouden en bekeken wordt vanuit onder meer een financiële, een juridische en een internationale invalshoek. Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst en Universiteit Utrecht. Informatie: (030) 253 70 25.

9 februari, Utrecht Duurzaam inkopen met Kiwa-keur? tweede editie van het Watersymposium van Kiwa, dat in het teken staat van duurzaam inkopen door drinkwater- en installatiebedrijven, met als centrale vraag of het Kiwa-keur op producten het duurzaamheidsaspect voldoende afdekt. Organisatie: Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen. Informatie: Kees Poortema (070) 414 46 39.

18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten op dit gebied. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.

29 september - 2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Cooperative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat.

Buitenland 2010

7-9 januari, Chennai Everything About Water zevende editie van de vakbeurs over water in India, één van de belangrijkste in het zuiden van Azië. Informatie: www.eawater.com.

27 januari, Gent Neptune en Innowatech voor eindgebruikers bijeenkomst met aandacht voor de evaluatie van de door de EU gesubsideerde projecten Neptunje en Innowatech, die in het teken staan van nieuwe technieken en concepten voor huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. Organisatie: Universiteit Gent en Aquafin. Informatie: www.aquafin.be, www.eu-neptune.org of www.innowatech.org.

3-5 februari, New Delhi Aquatech India eerste editie van Aquatech in India, met een Holland paviljoen. Organisatie: Amsterdam RAI en Inter Ads Brooks. Informatie: (020) 549 12 12.

9-11 februari, Gent InfraTech Belgium vakbeurs voor de grond-, water- en wegenbouw. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: (010) 293 32 04.

2-5 maart, Zaragoza Smagua 19e editie van de vakbeurs voor water en irrigatie, waterbehandeling, hergebruik en ontzilting. Informatie: www.smagua.com.

13-17 september, München IFAT internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.

22-24 september, Salzburg ConSoil 11e editie van de internationale conferentie over grondwater, sediment en bodem. Organisatie: TNO, Deltares en UFZ. Informatie: www.consoil.de.

5-8 december, Riaad Water resources and arid environments internationale conferentie. Organisatie: ICWRAE. Informatie: www.icwrae-psipw.org.

6-8 december, Parijs Transboundary aquifers. Challenges and new directions internationale conferentie over grensoverschrijdend aquiferbeheer en de vraag of nieuwe strategieën en internationale wetgeving nodig zijn. Organisatie: UNESCO-IHP. Informatie: info@hydrology.nl.

H2O / 24 - 2009

51


handel & industrie *thema Introductie bijzondere afwaterdompelpomp

schroefelement en de geavanceerde besturingsmodule.

ABS brengt de EffeX-serie nieuwe afvalwaterpompen op de markt, die worden aangedreven door een premium-efficiency IE3-motor. De geavanceerde technologie van deze serie garandeert zeer laag energieverbruik, hoge betrouwbaarheid, minder verstoppingen, lagere bedrijfskosten en verminderde milieubelasting. Het is de eerste serie dompelpompen in de wereld die geheel voldoet aan de Europese IE3-standaard. De ABS EffeX-serie is geen aanpassing van een bestaand product, maar een geheel nieuw ontwerp. Het verpompen van afvalwater stelt zeer zware eisen aan de toegepaste apparatuur. Het zure, agressieve medium en de grote hoeveelheden aan vaste stoffen in het afvalwater vragen om specifieke kennis. In de toekomst zal het afvalwater steeds sterker vervuild zijn. Daarnaast stijgen de energiekosten en is er een maatschappelijke vraag naar besparing op energieverbruik, vermindering van de uitstoot van kooldioxide en duurzame productie. De Europese Commissie werkt aan regelgeving die eisen stelt aan het energieverbruik van elektromotoren en het verminderen van overstorten. De EffeX-serie is het antwoord op deze tegenstrijdige eisen, aldus ABS. In het eigen laboratorium zijn de waaier en het waaierhuis getest op de verwerking van de vuilvracht. De ervaringen met deze testen resulteerden in het nieuwe ontwerp. De nieuwe pompen zijn toegepast in verschillende praktijksituaties in het veld. De geheel vernieuwde hydrauliek is tot stand gekomen door middel van de modernste computersimulaties en testen. De toegepaste waaiers hebben een minimale vrije doorlaat van 75 millimeter.

Dankzij verbeterde prestaties, grotere flexibiliteit en hoge betrouwbaarheid is de nieuwe serie compressoren van 5 tot 15 kW te beschouwen als een nieuwe persluchtstandaard voor de industrie. Een verbeterde luchtopbrengst van acht procent, een zeer laag geluidsniveau van 60 dB(A), verschillende voltagekeuzes voor een toerengeregelde uitvoering, ruimere gebruiksmogelijkheden, een nieuwe Elektronikon-besturingsmodule en een nieuwe toerengeregelde 15 kW-compressor op luchtketel bieden nu nog meer mogelijkheden. GA 5-15 (VSD) compressoren worden regelmatig ingezet bij waterbehandeling en luchtscheiding.

Het is voortaan eenvoudiger bestaande flowmetingen te controleren zonder de meter uit te bouwen of gecompliceerde aanpassingen uit te voeren aan de installatie. De door Endress+Hauser ontwikkelde Prosonic 93T draagbare ultrasone, vast te klemmen flowmeter maakt dat bij vrijwel alle metingen mogelijk.

Reductie van het energieverbruik is altijd één van de belangrijkste doelstellingen van Atlas Copco geweest bij de ontwikkeling van een nieuwe generatie compressoren, omdat tot wel 70 procent van de kosten van de levensduurcyclus opgaat aan energie. Atlas Copco is er in geslaagd de specifieke energiebehoefte van deze nieuwe reeks compressoren met acht procent te verlagen en de luchtopbrengst met eenzelfde percentage te vergroten, wat resulteert in een belangrijke besparing op de elektriciteitsrekening. Behalve het nieuwe schroefelement is ook de riemaandrijving aangepast, die nu voldoet aan de strengste industriële normen. Voor meer informatie: (078) 623 03 01.

BAR Instruments Kleinste schroef- verwerft dealercompressoren schap Pulsar zijn vernieuwd

52

H2O / 24 - 2009

Voor meer informatie: Richard Barmentloo (0315) 23 02 66.

Draagbare flowmeters

Voor meer informatie: (043) 352 50 50.

De kleinste oliegeïnjecteerde schroefcompressoren van Atlas Copco in de reeksen GA 5-11 en GA 5-15 VSD (met toerenregeling) zijn geheel vernieuwd. Kenmerkend voor het nieuwe ontwerp zijn het

toegepast in de waterhuishouding. Het bedrijf meet niveaus in rivieren en kanalen, maar ook in rioolsystemen en zuiveringsinstallaties. Toepassingen zijn niveaumetingen op het water in het algemeen en metingen van de slibconcentratie in het bijzonder. Pulsar is pionier op het gebied van digitale echoverwerking en fabrikant van een nieuwe generatie ultrasone producten. Onlangs zijn de ontwikkelings- en exportresultaten van Pulsar bekroond met de Queen’s Award for Enterprise: Export Achievement 2009.

Doordat BAR Instruments zich concentreert op de watermarkt heeft het bedrijf het exclusieve dealerschap voor Nederland van Pulsar verworven.

Pulsar produceert contactloze niveau- en flowmetingen die voornamelijk worden

Snelle eenvoudige montage en een betrouwbare meting zijn binnen zeer korte tijd te realiseren zonder het proces te onderbreken. De nieuwste klemtechnologie is toegepast in deze draagbare ultrasone flowmeter. De meting is zeer breed toepasbaar op zowel leidingen tot vier meter doorsnee als op kleine DN15-leidingen. De Prosonic Flow 93T wordt geleverd met een krachtige accu voor langdurig gebruik zonder netvoeding. De ingebouwde datalogger slaat een grote variëteit aan meetwaarden betrouwbaar op. Een stroomingang zorgt ervoor dat ook een extern instrument kan worden gelogd, zoals de te controleren flow- of temperatuurmeter. Het draagbare systeem is eenvoudig te installeren en ook het overzetten van de meetwaarden naar een laptop of pc is gemakkelijk, zonder dat additionele software nodig is. Voor meer informatie: Aldert Schollaardt (035) 695 87 40.


Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.

Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

www.keller-holland.nl

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl


handel & industrie *thema ERIKS dealer High Flow Units Axium RVS verwijderen sanitaire filters materiaal uit vloeistof ERIKS heeft het exclusieve dealerschap voor Nederland verworven van Axium Process, producent van RVS afsluiters, filters en filtersystemen voor de sanitaire industrie. Axium heeft het beproefde wedge-wire-filtratieprincipe geschikt gemaakt voor gebruik in een sanitaire omgeving. De constructie van de filters is hygiënisch en robuust. De filterelementen zijn eenvoudig en snel uitwisselbaar, waardoor zelfs geen gereedschappen benodigd zijn. Hierdoor is de terugverdientijd gemiddeld slechts 2,5 maand. Alle filters zijn geschikt voor reinigen (CIP) en stoom steriliseren (SIP). Axium filters zijn op aanvraag ‘traceerbaar’ leverbaar volgens EN 10204 (3.1) en voorzien van volledige validatierapporten. De beschikbare modellen zijn: • Pure Screen met wedge-wire-filter. Geschikt voor de hoogste kwaliteit en zuiverheid van filtratie in farmacie, biotechnologie en voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie. Leverbaar filterbereik van 25 μm tot 6000 μm. Dit filter wordt gemonteerd in een 4” sanitair filterhuis zonder O-ringafdichting en met of zonder sanitaire koppelingen; • Econ Screen. Als bescherming voor pompen of in-line instrumenten en voor groffiltratie in chemie en algemene industrie. Bevat filterelement van geperforeerd filterplaat; • Fine Screen. Voor zeer fijne filtratie in water, farmacie en voedingsmiddelenen drankenindustrie. Beschikt over een gesinterd mesh filterelement. Leverbaar vanaf 5 μm.

Triple R Nederland, gespecialiseerd in het reinigen en conditioneren van zeer uiteenlopende vloeistoffen met behulp van axiale dieptefiltratie, introduceert een serie High Flow Units (HFU) voor het verwijderen van deeltjes, vocht en oxidatie uit grote hoeveelheden vloeistof (van 7.000 tot 70.000 liter).

Het werkingsprincipe van de HFU’s is gebaseerd op axiale doorstroming van het filterelement en dieptefiltratie. De serie bestaat uit de modellen HFU 305, 306 en 308. Rekening houdend met de viscositeit van de te reinigen vloeistof en de uiteindelijke toepassing zijn de modellen te leveren met een capaciteit van 20 tot 60 liter per minuut. Het filtersysteem bestaat afhankelijk van het model uit een filterhuis met vijf of meer filterelementen. Alle filterelementen hebben een eigen aan- en afvoer en zijn in de behuizing parallel geschakeld. In totaal zijn drie elementen leverbaar: een E-element (voor standaard smeer- en motorolie), een M-element (voor hydraulische oliën en turbineoliën) en een X-element (voor zeer sterk vervuilde vloeistoffen), met filterfijnheden van één tot vijf micron. Of één installatie afdoende is of dat er wellicht meer nodig zijn, hangt onder meer

H2O / 24 - 2009

Voor meer informatie: (074) 242 81 09.

Omnipack blower voor kleine waterzuiveringen Induvac uit Zoetermeer introduceert met Omnipak een compacte blower die vooral bedoeld is voor de agrarische sector en kleinschalige waterzuiveringen. Het voordeel van de drielobbige blower is een hoge luchtopbrengst bij continu gebruik en een absoluut constant vacuüm, een vereiste bijvoorbeeld bij het melken van koeien.

Voor meer informatie: (072) 514 18 00.

54

af van de hoeveelheid te reinigen vloeistof, de viscositeit (maximaal 300 cSt) van de vloeistof en de gewenste reinigingssnelheid. Afhankelijk van de mate van vervuiling moeten de elementen in principe minimaal twee keer per jaar worden verwisseld. Voor het plaatsen van de 1,75 meter hoge HFU’s is een grondoppervlak benodigd van minder dan een vierkante meter. De van koolstofstaal vervaardigde filterbehuizing kan op aanvraag in elke gewenste kleur worden gespoten of ‘gepoedercoat’ en vervolgens op een frame worden gebouwd met een motor-/pompcombinatie en een schakelkast naar keuze.

Andere belangrijke aspecten zijn de absolute olievrije werking en de zeer geringe onderhoudskosten. De units kunnen eenvoudig voorzien worden van een frequentieomvormer, waardoor de opbrengst traploos aan de vacuümbehoefte van de melkinstallatie wordt aangepast. Bovendien is een vermindering van de energiekosten tot wel 60 procent mogelijk. Door de standaard geluidsdemper is het geluidsniveau laag, maar eventueel kan een geluidskast een verdere reductie bewerkstelligen. De machines zijn beschikbaar tot een vermogen van 15 kW en kunnen maximaal een onderdruk van 500 mbar en een overdruk van 600 mbar bereiken. Capaciteiten zijn er van 100 tot 700 kubieke meter per uur. Voor meer informatie: (079) 363 38 90.


Uw bron voor online hardheids-, ijzer-, chromaat-, chloor- en alkaliteitsmeting en besturingen

Transmitter voor opgeloste zuurstof

voor onthardings- en RO installaties.

MJK Automation B.V. Hoofdweg 667 A 2131 BB Hoofddorp Tel.: 0251-672171 Fax: 0251-671951 mjknl@mjk.com www.mjk.com

De OxixÂŽ transmitter is een nieuw en uniek MJK instrument voor het meten van opgeloste zuurstof.

Postbus 960_ 7550 AZ Hengelo Telefoon 074-29 15 150_Telefax 074-29 15 350 info@prowater.nl_www.prowater.nl

s s s s s

Geen vervanging van sensordelen 0,02 ppm tot 25,0 ppm met +/-0,1% nauwkeurigheid Koppelbare converters en sensoren (netwerk) 4 - 20 mA uitgang Ingebouwde datalogger en graďŹ eken


handel & industrie *thema Transportbedrijf genereert biogas uit afvalwater Op het terrein van ITC Holland Transport in Oss verrijst een biogasreactor. Dit innovatieve, anaerobe Biopaq AFR-systeem (Anaerobic Flotation Reactor) maakt het mogelijk een grote hoeveelheid waardevol biogas te genereren uit het afvalwater van de tankwagenreiniging. ITC is het eerste bedrijf ter wereld dat deze nieuwe milieuvriendelijke technologie gaat toepassen. De bioreactor, gesubsidieerd door het Samenwerkingsverband NoordNederland, het ministerie van Economische Zaken en de provincies Noord-Brabant en Fryslân, is naar verwachting begin volgend jaar operationeel.

zuiveringssysteem zet straks zowel de opgeloste als niet-opgeloste bestanddelen (CZV) om in waardevol biogas, waarvan de energie efficiënt kan worden gebruikt. Met de Biopaq-AFR reduceert ITC enerzijds de lozingskosten en anderzijds profiteert het bedrijf van het opgewekte biogas. Het geproduceerde biogas wordt via een stoomketel omgezet in warmte die direct kan worden aangewend voor de tankreiniging. In de bioreactor van ITC groeien de bacteriën in vlokken. Die worden binnen het systeem gehouden door een geïntegreerde flotatieeenheid. Hier wordt effluent toegevoegd dat met biogas is verzadigd, waardoor belletjes ontstaan. Deze laten de bacterievlokken en de in het influent aanwezige vaste stoffen en vetten opdrijven. Het effluent wordt onder deze drijflaag afgelaten en het anaerobe, vlokkige slib blijft met de vetten achter in de reactor. Het opgewekte biogas wordt vervolgens ingezet als waardevolle en milieuvriendelijke energiebron.

Chinese papiergigant bestelt zuiveringsreactor Het Chinese zusterbedrijf van de Friese onderneming Paques heeft een opdracht ontvangen van papiergigant Nine Dragon. Het gaat om een anaerobe zuivering van het type Biopaq IC (interne circulatie) voor een nieuw te bouwen papierfabriek in de stad Tianjin. Het is de 15e keer dat Nine Dragon een reactor bij Paques bestelt.

De biogasreactor in aanbouw.

Na een succesvol proefproject op de oude locatie van het transportbedrijf in Reek, waarbij het anaerobe (zuurstofloze) afvalwaterzuiveringssysteem een half jaar lang werd getest, is op het nieuwe bedrijfsterrein van ITC in Oss onlangs de bouw van de definitieve, industriële bioreactor begonnen: een installatie van 16,5 meter hoog en een inhoud van 500 kubieke meter. De Biopaq-AFR, een reactorconcept van Paques uit het Friese Balk, behandelt afvalwater en het restproduct van de tankreinigingsinstallatie van ITC. In de huidige situatie wordt het bij de tankreiniging gebruikte water ontdaan van onder andere vetten en vervolgens geloosd op het riool. De vetten worden apart afgevoerd. Het nieuwe anaerobe

56

H2O / 24 - 2009

In totaal heeft Paques al meer dan 140 IC-installaties aan de papierindustrie geleverd. De honderdste installatie is geleverd aan DS Smith Kayserberg in Frankrijk. Ter gelegenheid daarvan is onlangs een plaquette overhandigd. Voor meer informatie: www.paques.nl.

Overname vergroot aanbod energieefficiënte sanitair- en HVAC-pompen ITT Corporation heeft het Duitse Laing overgenomen. Dit bedrijf produceert energie-efficiënte circulatiepompen voor gebruik bij sanitaire voorzieningen en HVAC-systemen (verwarming, ventilatie, koeling en airconditioning) in woningen en bedrijven. De overname leidt, na afronding, tot een aanzienlijke uitbreiding van de productenportefeuille van ITT. “We kunnen de klant voortaan een breed assortiment aan techologisch krachtige, ‘groene’ pompen en producten bieden dat voldoet aan de strengere energie-eisen”, aldus Gretchen McClain, hoofd van de divisie Fluid and Motion Control van ITT. “De energie-efficiënte A-label circulatiepompen van Laing zijn perfect voor onze eigen HVAC-producten voor de gebouwensector, vooral bij onze merken Lowara en Flygt in Europa en Bell & Gossett in Noord- en ZuidAmerika”, zegt Ken Napolitano, president van ITT Residential and Commercial Water. Naar verwachting zullen de regels van de Europese Unie het energielabel voor circulatiepompen verplicht stellen.


Bij windkracht 10 blijf jij kalm.

Adviseur Waterkeringen Het weerbeeld in Nederland vertoont steeds meer extremen. In kortere tijd valt er meer regen en de droogte in de zomer houdt steeds langer aan. Dat heeft consequenties voor de veiligheid van de woonomgeving. Het Hoogheemraadschap van Delfland zorgt voor een veilig woon-, werk-, en leefklimaat en beschermt mens en natuur tegen het water. Daarvoor zetten de professionals van Delfland zich iedere dag in. Vaak onzichtbaar maar altijd onmisbaar. Delfland investeert in een innoverende en kostenbewuste aanpak en een proactieve samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties. En dat in een van de meest dichtbebouwde, laaggelegen en dynamische delen van de Randstad.

Als Adviseur Waterkeringen werk je aan planvorming van kleine en grote kadeverbeteringen. Je houdt je bezig met de ontwikkeling van het inhoudelijke beleid rond waterkeringen en andere waterbeheerstaken. Je adviseert het bestuur, collega’s vergunningverleners, handhavers en technici omtrent waterkeringvraagstukken. Je zet je kennis en ervaring in om samen met collega’s Delfland veilig te houden. Eén van de uitdagingen is de klimaatverandering die zorgt voor snellere veranderingen in het watersysteem.

Meer weten? Neem contact op met Hilde Noordtzij, teamleider Waterkeringen, telefoon (015) 260 81 44 of (06) 54 95 28 01 www.werkenbijdelfland.nl

Droge voeten. Zo normaal, niet gewoon.


handel & industrie *thema Gecertificeerde temperatuurbewaker en -begrenzer De meest recente temperatuurbewakers en -begrenzers van JUMO uit de serie 701160 zijn sinds enkele maanden DIN EN 14597 gecertificeerd. De regelaars worden gebruikt bij het bewaken en sturen van installaties met thermische processen. In geval van storing, bijvoorbeeld bij het overschrijden van grenswaarden, wordt de installatie in een veilige toestand gebracht. Het instrument is een vrij programmeerbare temperatuurbegrenzing voor montage op een DIN-rail. De regelaars beschikken over een 4-cijferige, uit zeven segmenten bestaande uitlezing, maar ook over een 5-cijferige alfanumerieke uitlezing, waarbij het laatste cijfer staat voor de meetgrootheid. De universele meetingang is vrij configureerbaar voor weerstandstemperatuursensoren, thermo-elementen en stroom- respectievelijk spanningswaardes. Bovendien kan met een tweede weerstandstemperatuursensor ook een temperatuurverschil gemeten en bewaakt worden.

is ontworpen met een hoge recovery van 80 procent, waardoor 20 procent minder water wordt geloosd vergeleken met traditionele systemen. De OSMOSTAR EDF is gebouwd op een RVS-frame, voorzien van een centrale schakelkast (IP65) waarin een slim geprogrammeerde PLC-automaat de totale besturing van het systeem kan regelen. Standaard is het systeem voorzien van een temperatuur gecompenseerde geleidbaarheidsmeting en een permeaatkwaliteitsbewaking. Hierdoor wordt het permeaat automatisch teruggevoerd naar de ingang als de gemeten kwaliteit niet voldoet aan de ingestelde waarde. De maximale capaciteit van het systeem bedraagt 2.300 liter ontzout water per uur. Voor meer informatie: (0162) 42 69 31. Het omgekeerde osmose-systeem.

- aan de hand van deze twee stappen - een advies met voorstellen met daarin verwerkt de resultaten op het gebied van efficiëntië, duurzaamheid en kostenreductie. Met dat advies wordt volgens Grontmij namelijk niet alleen water bespaard, maar indien mogelijk ook chemicaliën en andere grondstoffen. Verder wordt het energiegebruik geoptimaliseerd, waardoor het totale productieproces inclusief de waterkringloop duurzamer verloopt. Het resultaat is een kostenbesparing en een beter eindproduct. Voor meer informatie: www.waterwinstwijzer.nl.

Verbeterde klauwenpomp Induvac uit Zoetermeer introduceert een verbeterde klauwenpomp. Dit type pomp is nu leverbaar in capaciteiten van 60 tot 500 kubieke meter per uur en toepasbaar in industrietakken waar men nu nog overwegend de droge draaischuifvacuümpomp gebruikt. De klauwenpompen van Induvac verschillen

Alle instrumenfuncties en grenswaarden zijn met vier knoppen op het scherm of met het set-upprogramma te programmeren. De compacte behuizing is 22,5 bij 109 bij 125 millimeter (breedte x hoogte x diepte). Voor meer informatie: www.jumo.nl.

Duurzame omgekeerde osmosesystemen Lubron Waterbehandeling presenteert met de OSMOSTAR EDF een nieuwe serie omgekeerde osmose-systemen voor ontzout water, die ontwikkeld zijn om zuinig met energie en water om te gaan. Door toepassing van frequentiegeregelde pompen met EFF-motoren wordt niet alleen minder energie verbruikt, maar is ook het geluidsniveau aanzienlijk lager. De EDF-serie wordt uitgevoerd met een speciaal membraantype, waarvan het membraanoppervlak 25 procent groter is dan bij traditionele systemen. Hierdoor verhoogt de wateropbrengst sterk. De OSMOSTAR-serie

58

H2O / 24 - 2009

WaterWinstWijzer helpt bedrijven met waterbesparing Grontmij introduceert de WaterWinstWijzer, een middel om het watergebruik in het productieproces van bedrijven te optimaliseren. Door het uitvoeren van een driedimensionale quickscan wordt het complete waterspoor binnen het bedrijf in kaart gebracht. De WaterWinstWijzer bestaat uit drie stappen: een inventarisatie van gegevens en randvoorwaarden, een quickscan oftewel een analyse van het complete watersysteem en

fundamenteel van conventionele vacuümpompen, omdat ze volledig contactvrij zijn en er dus ook geen slijtage kan plaatsvinden. Verder is geen olie nodig voor de compressie. Voor de gebruiker betekent dit een aanzienlijke besparing op de operationele kosten: geen vervanging van versleten onderdelen, geen olie bijvullen en geen stilstand. Het onderhoud beperkt zich tot het vervangen van een inlaatfilter en het verversen van de olie (ten behoeve van lagersmering) na circa 10.000 werkuren. Vanwege zijn grote efficiëntie is, in vergelijking met de drooglopende schottenpomp, een energiebesparing van 60 procent te bereiken. De pompen zijn toepasbaar in onder meer de textiel-, papierindustrie, verpakkings-, voedingsmiddelen- en drankindustrie en bij grondreinigingen. Voor meer informatie: (079) 363 38 90 of www.induvac.com.


Wij houden het graag luchtig

Atlas Copco is een begrip op het gebied van perslucht en loopt voorop als het gaat om kwaliteit, betrouwbaarheid en innovatie. We ontwerpen en fabriceren iedere machine volgens de laatste techniek, met de beste materialen en onder de hoogste kwaliteitsnormen. Ook besteden we veel aandacht aan het bedenken van milieuvriendelijke oplossingen. Het ontwerp van onze serie lagedruk compressoren is daar slechts één voorbeeld van. Deze machines hebben een absoluut olievrije werking, een aangenaam geluidsniveau van 67 dB(A), een extreem laag energieverbruik en een plug en play concept dat een aparte fundering en extra leidingwerk overbodig maakt. Wilt u weten wat de beste persluchtoplossing voor u is? Neem dan vrijblijvend contact met ons op. Ons telefoonnummer is 078-6230 230. U kunt ook mailen naar info@nl.atlascopco.com. Onze persluchtspecialisten geven u een advies op maat.

Atlas Copco Compressors Nederland Merwedeweg 7, 3336 LG Zwijndrecht Postbus 200, 3330 AE Zwijndrecht Tel (078) 6230 230 Fax (078) 6100 670

Het brede leveringsprogramma van Atlas Copco omvat ook hogedruk lucht- en gascompressoren in verschillende capaciteiten, met of zonder frequentieregeling, persluchtdrogers, persluchtfilters, oliewaterscheiders, persluchtleidingsystemen, gereedschappen, generatoren, rots- en mijnbouwapparatuur. Committed to your superior productivity.

60 jaar in Nederland in de lucht

www.atlascopco.nl



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.