20091224074003

Page 1

42ste jaargang / 24 december 2009

25/26 /

2009

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

“Behalen streefdoel KRW voor drinkwaterbronnen nog onzeker” Herijking landelijke zoetwaterverdeling Hoe het water een stad kan dragen Water en natuur natuurlijke partijen voor klimaatadaptatie


TijdschrifT voor waTervoorziening en waTerbeheer

29 januari 2010:

themanummer Riolering In het themanummer o.a.:  Het laatste nieuws en technologische ontwikkelingen  Afkoppelen en de rol van regenwater  Vooruitblik op de RIONED-dag dé mogelijkheid om uw boodschap kenbaar te maken bij de kopstukken van de nederlandse watersector. in dit themanummer mag u zeker niet ontbreken met uw advertentie!

Reserveer uiterlijk vóór 15 januari 2010 advertentieruimte. Onze accountmanagers informeren u graag! Roelien Voshol, tel. 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, tel. 010 – 42 74 152 Of mail naar: adv.h2o@nijgh.nl


Slotwoord

B

ijna 2010. Wat wil ik nog kwijt over het afgelopen jaar? De redactie van H2O heeft geprobeerd voldoende aandacht te besteden aan de inhoudelijk interessante ontwikkelingen in de watersector. Volgens haar is dat redelijk gelukt. Dat kostte in 2009 wel wat meer tijd dan in voorgaande jaren. En dat had vooral te maken met de steeds slordigere manier van aanleveren van artikelen door derden. Foto’s die te slecht van kwaliteit zijn, verhalen die tot twee of drie keer gecorrigeerd worden terwijl de redactie ze al aan het beoordelen en bewerken is, de tendens om steeds meer pr in de teksten te stoppen, het niet meewerken aan interviewverzoeken door drinkwaterbedrijven, en zo kan ik nog wel even doorgaan.

beoordeling van de aangeleverde artikelen en een goede voorbereiding van de eigen artikelen.

De tijd die dat kost, kunnen we niet besteden aan een inhoudelijke

Peter Bielars

inhoud nº 25/26 / 2009

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

In het afgelopen jaar leed ook H2O onder een duidelijk geringer animo bij bedrijven om te adverteren. Derhalve waren de nummers ook dunner dan de voorgaande jaren. Daar stond tegenover dat vrijwel continu meer artikelen aangeleverd worden en daar waren we al redelijk mee gezegend. Ik hoop dat we volgend jaar weer iets dikkere tijdschriften kunnen maken en dat u als waterbeheerders zorgt voor nieuwe interessante plannen en projecten. Ik wens u prettige feestdagen en veel geluk in 2010.

4 / RIVM: behalen streefdoel KRW voor drink­waterbronnen nog onzeker

Susanne Wuijts, Michiel Zijp en Hans Reijnders

8 / Interview met Stefan Kuks Maarten Gast

10

/ Het adaptieve vermogen van het Nationaal Waterplan Judith Klostermann, Robbert Biesbroek, Pieter Jong, Joyeeta Gupta en Emmy Bergsma

8

15

/ De Duits-Nederlandse visie op de ­toekomst van de Vecht Tobias Renner, Diedrich Janssen en Jan van der Molen

22

/ Zoetwatervoorziening van Nederland in het kader van klimaatwijziging Gerd Kamerling en Rob van de Weert

24

24

/ De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling Wil Borm en Cor Huijgens

29 / Hoe het water een stad kan dragen Frans van de Ven, Hans Gehrels, Thomas van der Linden en Niels van Oostrom

34 / Waternetwerken 39 / Water en natuur: natuurlijke partijen voor

29

klimaatadaptatie

Sabine van Rooij, Eveliene Steingröver, Jan den Besten en Edwin van Hooff

43 / Morfologische effecten van ontstuwing en hermeandering beken

Han Grobbe, Ronald Duijvestijn, Christina Oosterhoff en Jan Ribberink

46

/ Smaak- en geurdrempels van ­ enzine-additieven en voorkomen in b waterwingebieden Pim de Voogt, Leo Puijer, Cees Vink en Annemarie van Wezel

48 / Agenda 49 / Handel en Industrie

Bij de voorpagina: Energie uit water: hype of een reële mogelijkheid? Die vraag staat centraal tijdens de 62e Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater op 15 januari op de TU Delft.


RIVM: behalen streefdoel KRW voor drinkwater-­ bronnen nog onzeker De stroomgebiedbeheerplannen van de Rijn- en Maasoeverstaten bevatten in de eerste planperiode (2009-2015) weinig specifieke maatregelen om de kwaliteit van bronnen voor drinkwater te verbeteren. De Nederlandse oppervlaktewaterbronnen voor drinkwater voldoen daardoor mogelijk niet aan het streefdoel van de Europese Kaderrichtlijn Water, zoals geformuleerd in artikel 7.3. Met dit artikel wordt ernaar gestreefd om de waterkwaliteit te verbeteren, waardoor minder inspanning nodig is om het te zuiveren tot drinkwater. Het één en ander blijkt uit de beoordeling van deze plannen door het RIVM voor het ministerie van VROM.

D

e implementatie van de Kaderrichtlijn Water beïnvloedt de wijze van bescherming en de beschikbaarheid van drinkwaterbronnen nu en in de toekomst. De KRW beoogt namelijk een duurzame veiligstelling van watersystemen en schrijft voor dat waterlichamen met bestaande en toekomstige onttrekkingen voor menselijke consumptie, moeten worden opgenomen in het Register beschermde gebieden. Daarnaast moeten de EU-lidstaten passende maatregelen treffen om uit het onttrokken water drinkwater te kunnen bereiden conform de Drinkwaterrichtlijn en om de kwaliteit van de bron te beschermen, zodat op termijn reductie van de zuiverings­ inspanning mogelijk is. Eind 2008 hebben de meeste lidstaten hun ambities ten aanzien van de bescherming van drinkwaterbronnen zichtbaar gemaakt in de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen. Het RIVM heeft voor het ministerie van VROM de beheerplannen van de Rijn- en Maasoever­ staten beoordeeld op drinkwaterrelevante aspecten, aan de hand van twee vragen: • Op welke wijze wordt in de plannen invulling gegeven aan de drinkwaterdoelstellingen van de KRW? • Dragen de plannen van de buurlanden bij aan de vermindering van de kwaliteitsknelpunten voor de drinkwaterproductie uit oppervlaktewater in Nederland (zie kader op pagina 5)? Met de analyse is inzicht gecreëerd in de lacunes ten aanzien van de bescherming van drinkwaterbronnen en het ambitieniveau van Nederland ten opzichte van andere buurlanden. Dit is de inbreng voor de krachtens de nieuwe Drinkwaterwet op te stellen Beleidsnota Drinkwater (zie ook het ontwerp-Nationaal Waterplan uit 2008). In totaal heeft het RIVM 15 stroomgebiedbeheerplannen doorgenomen. Voor de beantwoording van de twee vragen zijn de plannen beoordeeld aan de hand van negen aspecten, die betrekking hebben op vier rubrieken: • doelstellingen Zijn winningen opgenomen in het Register beschermde gebieden?

4

H2O / 25/26 - 2009

Wordt voldaan aan eisen van de Drinkwaterrichtlijn? Hoe wordt de kwaliteit van de bron beschermd? Speelt het begrip ‘geen afwenteling’ een rol bij het vaststellen van bovenstroomse maatregelen? • selectie van stoffen Wat is de rol van de functie ‘drinkwater’ bij de selectie van stoffen? Wordt dit weerspiegeld in de geselecteerde stoffen? • normstelling drinkwaterfunctie Zijn er specifieke normen voor water­ lichamen met een drinkwaterfunctie in het SGBP? • maatregelen Zijn de maatregelen gericht op het behalen van drinkwaterdoelstellingen? Wat is het effect van de maatregelen op de drinkwaterdoelstellingen? Parallel hieraan heeft de combinatie ACTeon/Ecologic1) in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat een vergelijking uitgevoerd naar de implementatie van de KRW in de EU-lidstaten. De drinkwaterdoelstellingen maken geen deel uit van deze vergelijking, maar daar waar relevant voor dit project, zijn de bevindingen meegenomen.

Bevindingen Doelstellingen

Het algemene beeld dat ontstaat uit de beoordeling van de stroomgebiedbeheerplannen is dat de drinkwaterfunctie weliswaar wordt benoemd, maar dat deze, zeker voor oppervlaktewater, als aparte functie wordt behandeld en niet als onderdeel van het watersysteem. Drinkwater maakt geen integraal onderdeel uit van de toestands­ beoordeling van het oppervlaktewater.

beheerplannen gevolgd. De stoffenlijst die door Nederland in het Besluit Kwaliteitsdoelstellingen en Monitoring Water wordt gehanteerd, is weliswaar een volledige implementatie van de Richtlijn betreffende de vereiste oppervlaktewaterkwaliteit voor drinkwater, maar omvat slechts beperkt de stoffen die anno 2009 een probleem vormen voor de drinkwatervoorziening in Nederland. Dit heeft tot gevolg dat in de stroomgebiedbeheerplannen de aanpak van specifiek voor drinkwater relevante stoffen ontbreekt In het rapport3) is een inventarisatie van relevante stoffen voor één innamepunt gemaakt. Hiervoor is gebruik gemaakt van meetgegevens van RIWA. De lijst was bedoeld als kader voor de beoordeling van stroomgebiedbeheerplannen op de aanpak van drinkwaterrelevante stoffen. In geen van de plannen wordt echter ingegaan op deze stoffen. De belastingen en risico’s voor watersystemen zijn in alle deelstroomgebieden geïnventariseerd, maar al snel ingekaderd tot emissies waarvan de relevantie voldoende hoog was ingeschat. Dit zijn vooral nutriënten, de prioritaire stoffen en enkele bestrijdingsmiddelen. Ten aanzien van de norm voor temperatuur geldt dat de discussie hierover in de Nederlandse stroomgebiedbeheerplannen een prominente rol speelt. In de plannen van buurlanden is de temperatuur niet geïdentificeerd als een kritische parameter. Hiervoor is een tweetal verklaringen te noemen: • Directe zuivering van oppervlaktewater tot drinkwater vindt in de buurlanden op beperkte schaal plaats; • In Nederland wordt het drinkwater niet gechloreerd, waardoor het gevoeliger is voor nagroei in het distributiesysteem bij hogere temperaturen.

Selectie van stoffen en normstelling

Ook bij de inventarisatie van relevante stoffen is de drinkwaterfunctie alleen zijdelings meegenomen. Voor het inventariseren van relevante stoffen is een leidraad opgesteld2). Lidstaten gebruiken gemeenschappelijke leidraaddocumenten bij de implementatie van de KRW. De beschreven werkwijze is voor de drinkwaterfunctie tot nu toe in geen van de stroomgebied­

Maatregelen

De maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen bestaan vooral uit het implementeren van bestaande EU-richtlijnen. In de meeste plannen wordt echter geen uitspraak gedaan over de directe effecten die van maatregelen mogen worden verwacht, laat staan over effecten op benedenstroomse functies. Het begrip ‘geen afwenteling’ wordt


actualiteit Drinkwater wordt in Nederland geproduceerd uit zowel grond- als oppervlaktewater. Het oppervlaktewater is afkomstig uit zowel de Rijn als de Maas en het hieruit geproduceerde drinkwater wordt aan ongeveer 6,5 miljoen consumenten in het westen van Nederland geleverd. De kwaliteit van het rivierwater wordt sterk bepaald door activiteiten bovenstrooms van de innamepunten in de buurlanden, zoals Frankrijk, België en Duitsland, maar ook in Nederland zelf. Risico’s met betrekking tot de waterkwaliteit worden gevormd door diffuse bronnen (uitspoeling van landbouwgronden en verhard oppervlak) en door puntbronnen (lozing van ongezuiverd of beperkt gezuiverd afvalwater). Grondwater wordt in het overige deel van Nederland ingezet als de belangrijkste bron voor drinkwater. De keuze voor grond- of oppervlaktewater als bron voor drinkwater is veelal bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit ter plaatse.

Drinkwaterbronnen in stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems.

in de beheerplannen dus nog niet ingevuld. Zo beschrijven de Nederlandse stroomgebiedbeheerplannen uitgebreide regionale maatregelenpakketten, maar ontbreekt een inschatting van de effecten op de kwaliteit van rijkswateren.

Ambitieniveau

Het ambitieniveau in de Nederlandse stroomgebiedbeheerplannen is over het algemeen vergelijkbaar met het ambitieniveau de andere Rijn- en Maasoeverstaten. Enkele deelstroomgebieden gebruiken de KRW om op dit vlak een inhaalslag te maken. De registers voor beschermde gebieden variëren van land tot land en zien er onderling verschillend uit: doorgaans zijn grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen, soms grondwaterlichamen. Het beschermingsbeleid zelf wordt in de stroomgebiedbeheerplannen niet beschreven en is daarom niet vergeleken. Wel valt op dat de begrenzing van grondwaterbeschermingsgebieden in de meeste buurlanden veel ruimer is dan in Nederland. Het grondwaterbeschermingsgebied komt in de buurlanden veelal overeen met het intrekgebied. Het Register beschermde gebieden bevat waterlichamen met bestaande en mogelijk toekomstige winningen. In enkele stroomgebiedbeheerplannen, waaronder de Nederlandse, zijn reserveringen voor toekomstige winningen

incidenteel benoemd en opgenomen in het Register beschermde gebieden. Uit de meeste plannen blijkt echter niet of lidstaten rekening hebben gehouden met toekomstige winningen. Voor oppervlaktewater bestemd voor drinkwater is de aandacht in alle stroom­ gebiedbeheerplannen beperkt, en daardoor ook de identificatie en aanpak van probleemstoffen. Ook daarin onderscheiden de Nederlandse plannen zich niet van die van de andere Rijn- en Maasoeverstaten. In de stroomgebiedbeheerplannen van Nederland en Vlaanderen is deze lacune geïdentificeerd. Gerapporteerd wordt dat de selectie van drinkwaterrelevante stoffen nog moet plaatsvinden.

Discussie

De uitkomsten van de analyse en vergelijking van de stroomgebiedbeheerplannen zijn dit najaar gepresenteerd en bediscussieerd. Hierbij waren vertegenwoordigers van provincies, drinkwaterbedrijven, waterbeheerders, Rijkswaterstaat/ Waterdienst en de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat aanwezig. Een drietal gastsprekers gaf toen een reactie op het rapport en deed suggesties voor eventuele vervolgstappen. Willem Mak (ministerie van Verkeer en Waterstaat, Coördinatiebureau Stroom-

gebieden Nederland) onderschreef de conclusie dat drinkwaterrelevante stoffen voor oppervlaktewater nog onvoldoende concreet in beeld zijn in de eerste serie stroomgebiedbeheerplannen. Hij deed een oproep aan de drinkwatersector om hierover in gesprek te gaan met oppervlaktewaterbeheerders. De geschiktheid van oppervlaktewater voor drinkwater moet niet alleen worden bepaald door de kwaliteit van het oppervlaktewater te vergelijken met drinkwaternormen op basis van een ‘eenvoudige zuivering’, maar ook op basis van risico’s in de huidige situatie. Hij benadrukte dat het in internationaal verband van belang is om knelpunten concreet in beeld te brengen. Dan is er ook bereidheid om over oplossingen te praten. Bijzondere aandacht is nodig voor het vóórkomen van nieuwe stoffen, zoals geneesmiddelen, aldus Mak. Voor grondwater signaleerde Mak dat de systematiek voor de beoordeling van grondwaterlichamen voor de eerste stroomgebiedbeheerplannen dusdanig is toegepast dat probleemstoffen voor drinkwater hierbij nog niet naar voren komen. Als mogelijke oplossingen suggereerde hij om bij de stofselectie voor drempelwaarden de drinkwaterfunctie mee te nemen en gebiedsdossiers in te zetten om kwaliteitsknelpunten goed in beeld te krijgen. Hij signaleerde een terughoudendheid bij de drinkwatersector om informatie beschikbaar te stellen. Dit zorgt ervoor dat kwaliteitsknelpunten onvoldoende naar voren komen, waardoor in het bijzonder het verkrijgen van bestuurlijk draagvlak lastig wordt. Job Verheijden (RIWA Maas) constateerde dat overheidsbeleid ontbreekt op de aanwezigheid van (potentieel) verontreinigende stoffen in oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater. Door RIWA zijn deze stoffen in de afgelopen jaren uitgebreid geïnventariseerd op basis van onderzoeken en wateranalyses. Hij pleitte ervoor de drinkwaterfunctie te beschouwen H2O / 25/26 - 2009

5


Conclusie en aanbevelingen

Discussie over de bevindingen tussen Job Verheijden (Riwa Maas) (links) en Jos Dekker (PWN).

als een integraal onderdeel van het watersysteem en ziet als mogelijke verbeteringen: • het revalideren en prioriteren van het Uitvoeringsprogramma Diffuse Bronnen door de doelstellingen te vertalen naar concrete maatregelen; • handhaving van gebruiksvoorschriften en normen; • preventieve bronmaatregelen (voorkomen van emissies door drinkwatertoets bij vergunningen); • bewustwording/communicatie over duurzame methoden/systemen bijvoorbeeld ten aanzien van onkruidbeheer op verhardingen; • toepassing van innovatie in het waterkwaliteits- en emissiebeheer; • het verzwaren van de Nederlandse inbreng ten aanzien van drinkwater in rivierencommissies. Wennemar Cramer (ministerie van VROM) ziet het rapport als een belangrijke bijdrage aan het tot stand komen van een gedeelde analyse van de situatie met betrekking tot de bescherming van de drinkwaterbronnen. Hij stelt dat de KRW wat betreft de bescherming van de drinkwaterbronnen geen nieuwe beleidsopgave voor Nederland betekent, maar dat er wel een tandje bij moet met de inzet van bestaande beleidsinstrumenten. Hij constateert dat dit blijkens het voorliggend

RIVM-rapport in de stroomgebiedbeheerplannen nog onderbelicht blijft. Over de verplichting van de KRW om met de bestaande installaties drinkwater conform de Drinkwaterrichtlijn te kunnen bereiden, gaf hij aan dat deze richtlijn zich richt op alle stoffen die een risico kunnen vormen voor de drinkwaterkwaliteit. Dit is een bredere benadering dan is gekozen in de stroomgebiedbeheerplannen. De afgelopen juli aangenomen Drinkwaterwet benoemt de drinkwatervoorziening tot ‘dwingende reden van groot openbaar belang’. Dit begrip zal volgens Cramer nadere uitwerking krijgen in de nog op te stellen Nota Drinkwater (verwacht in 2011). Daarin zal ook de bescherming van drinkwaterbronnen een consistente invulling moeten krijgen. Mogelijk volgt hieruit dat aanvullend beleid nodig is. Dit moet dan worden opgepakt bij de voorbereiding van de volgende generatie stroomgebiedbeheerplannen. Gebiedsdossiers ziet Cramer als een goed instrument om per winning/innamepunt meer zicht te krijgen op de kwaliteitsrisico’s. Een andere belangrijke actie is om bij de herziening van de stoffenlijst van de Richtlijn Prioritaire Stoffen ook specifieke aandacht te besteden aan voor de drinkwatervoorziening relevante stoffen.

NOTEN 1) Grandmougin B., V. Mattheiss, F. Kervarec, P. Strosser, T. Dworak, N. Fleischmann en T. Thaler (2009). International comparison of the implementation of the WFD in EU Member states. ACTeon / Ecologic. In opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. 2) WFD CIS (2003). Guidance no. 3; Analysis of pressures and impacts in accordance with the Water Framework Directive. 3) Wuijts S., M. Zijp en H. Reijnders (2009). Drinkwater in stroomgebiedbeheerplannen Rijn- en Maasoeverstaten. RIVM. Rapport 734301034/2009.

Susanne Wuijts, Michiel Zijp en Hans Reijnders (RIVM)

15 januari De eerstvolgende uitgave van H2O vindt u op vrijdag 15 januari in uw brievenbus. Als u nog een bijdrage wilt leveren aan dit eerste nummer van 2010, moet deze op 4 januari op de redactie binnen zijn en wordt ze meegewogen bij de planning. Bij de redactie is een verschijningsschema beschikbaar voor het hele jaar.

planvorming en uitvoering Als stoffen relevant zijn, ontwikkeling van mogelijke maatregelen (waar meest effectief ) Selectie en uitvoering van maatregelen

Als u een artikel digitaal verzendt, moeten eventuele illustraties als aparte grafische bestanden meegestuurd worden, op hoge resolutie (300 dpi) en minimaal 10 x 15 cm groot. Bij (semi-)wetenschappelijke artikelen voor de rubriek Platform zijn ook pasfoto’s vereist van de (maximaal vier) auteurs. Let op: pasfoto’s tonen alleen het gezicht recht van voren en hebben geen storende achtergrond. Gebruik bij foto’s bij voorkeur jpg-bestanden en bij grafieken de excell-bestanden. Power Point- en PNG-bestanden zijn niet geschikt voor drukwerk.

beoordeling Monitoring en rapportage De beoordeling wordt ingebracht bij de volgende plancyclus.

De redactie wenst u alle goeds voor het nieuwe jaar.

karakterisering Inventariseren belastingen van het systeem (landgebruik, vergunningen, emissies, gebruik, toelatingskaders) Welke stoffen komen daarbij vrij? Zijn deze stoffen mogelijk relevant voor de drinkwaterfunctie? Toets van deze analyse aan aanwezige meetgegevens Opname mogelijk relevante stoffen in monitoringsprogramma

6

De consequentie van de geconstateerde lacunes is dat verwacht wordt dat de Nederlandse oppervlaktewaterbronnen voor drinkwater aan het einde van de planperiode (2015) waarschijnlijk niet zullen voldoen aan het streefdoel van de Europese Kaderrichtlijn Water, zoals dat geformuleerd is in artikel 7.3. De stoffen en hun herkomst die relevant zijn voor de drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater, zouden in beeld moeten worden gebracht conform de in ‘Guidance no. 3’ beschreven methode2) (zie kader voor de stappen die daarbij horen). Deze analyse past goed bij het geplande opstellen van gebiedsdossiers voor de innamepunten voor drinkwaterbereiding. Voor de geïdentificeerde probleemstoffen zouden maatregelen moeten worden ontwikkeld. Indien stoffen voor meerdere innamepunten relevant blijken te zijn, moet worden overwogen om hiervoor generieke maatregelen te treffen. Deze stoffen zouden ook in de internationale rivierenoverleggen bij de uitwerking van het begrip ‘geen afwenteling’ op de agenda moeten worden gezet.

H2O / 25/26 - 2009


actualiteit Aa en Maas verwerkt vervuilde bagger in oever Waterschap Aa en Maas heeft de afgelopen weken een waterloop in Helenaveen opnieuw ingericht. Het traject is 0,6 km lang en er is ongeveer 600 kubieke meter baggerslib verwijderd en hergebruikt om de oevers langs deze waterlopen te herstellen. Hierbij is een nieuwe methode van herprofileren toegepast, waarbij het vervuilde baggerslib niet is afgevoerd maar - evenals de rest van het slib - verwerkt in de oever.

D

e waterloop is ontstaan in de periode van de veenontginningen, om turf aan te voeren naar een droogplaats. Vanaf daar ging de turf met paard

en wagen richting consument. Tot 1996 is de waterloop in beheer en onderhoud geweest van de maatschappij Helenaveen. Vanaf 1996 zijn diverse waterlopen in Helenaveen in beheer en onderhoud gekomen bij Waterschap Aa en Maas. De functie ‘vaarwater’ is hiermee komen te vervallen. Alle waterlopen hebben nu een waterafvoerende functie. Het waterschap laat ze momenteel opschonen. Ook de taluds die in de loop der jaren zijn afgekalfd, worden vernieuwd. Waterbodemonderzoeken hebben uitgewezen dat de waterbodem van de betreffende waterloop verontreinigd is. Na overleg met de bevoegde instanties is ervoor gekozen om de vervuilde bagger niet af te voeren maar via een

nieuwe techniek in de oever vast te leggen en vast te houden in zogeheten geotubes. Dat zijn langgerekte ‘worsten’ van goed doorlatend geotextiel. Via een aantal vulopeningen kan de baggerspecie rechtstreeks in de tubes worden gepompt, waarbij het water wegsijpelt via het doorlatende geotextiel, dat hierbij een dubbele functie heeft. Het fungeert als filterdoek (scheiding van water en vast materiaal) en als steundoek (bijeenhouden van de slappe specie). De ontwatering kan worden versneld door toediening van flocculant (poly-elektroliet). De geotube met daarin de verontreinigende stoffen voldoet aan de landelijk vastgestelde bodemkwaliteitseisen en kan altijd weer worden verwijderd. Het nieuwe ontwateringssysteem biedt veel voordelen. Zo is het goedkoper dan conventionele technieken (besparingen tot meer dan 50 procent), het is energie- en milieuvriendelijk en het heeft een grote verwerkingscapaciteit (geen stagnatie van het baggerproces).

Nieuwe meetmethode optimaliseert membranen Eén van de grootste nadelen van een membraanbioreactor (MBR) is de vervuiling van de gebruikte membranen. Die vervuiling wordt veroorzaakt door slibafzet op het oppervlak van het membraan of in de poriën. Perry van der Marel ontwikkelde een meetmethode die voor alle typen membranen en slibsoorten de maximaal haalbare waterflux kan beoordelen: de verbeterde flux-stap methode. Van der Marel promoveerde op 18 november jl. met deze methode aan de Universiteit Twente.

D

e membranen die gebruikt worden in een MBR verschillen in poriegrootte, porievorm en het materiaal waarvan het membraan gemaakt is. De door Van der Marel ontwikkelde meetmethode kan voor voor alle typen

membranen en slibsoorten gebruikt worden. Deze methode bepaalt de invloed van verschillende membraaneigenschappen op de maximaal haalbare waterflux door het betreffende membraan. Van der Marel onderzocht 15 veelgebruikte

en zelfgemaakte membranen. Hieruit concludeerde hij dat hydrofiele membranen met grote poriën en een hoge porositeit het beste werken. Een keuze voor optimale membraan­ eigenschappen kan de kosten van een MBR verlagen, omdat de vervuiling lager is en er daardoor een hogere doorstroom wordt bereikt. Hierdoor is een twee keer zo hoge wateropbrengst mogelijk. Tevens zijn minder of geen chemicaliën voor het reinigen van de membranen nodig. De begeleiders van Perry van der Marel waren Walter van der Meer en Antoine Kemperman.

Steden minder kwetsbaar door beter gebruik oppervlaktewater Steden kunnen minder kwetsbaar worden op het gebied van waterbeheer. Dat concludeert Rutger de Graaf, die 23 november - cum laude - is gepromoveerd aan de TU Delft, na het analyseren van drie mogelijke innovaties. Stedelijk water is volgens hem prima te gebruiken als energieleverancier (oppervlaktewater is zeer geschikt voor het opvangen van zonne-energie), (drink)waterbron en bouwlocatie.

V

oor een toekomstige wijk in Heerhugowaard is dit idee verder uitgewerkt en getoetst voor ongeveer 2800 woningen. In de zomer onttrekken pompen warmte aan het oppervlaktewater en slaan die op in de bodem. ‘s Winters is deze warmte te gebruiken voor verwarming van woningen en andere gebouwen. De resultaten van De Graafs onderzoek geven aan dat de CO2-uitstoot afneemt met 60 procent ten opzichte van een conventioneel systeem met CV-ketels. Met een terugverdientijd van tien jaar is het systeem bovendien economisch rendabel.

Een stad is met een dergelijk systeem niet langer afhankelijk van energietransport, omdat omgevingswarmte de plaats van aardgas inneemt. Daarnaast treedt in de zomer een (beperkte) afkoeling van het oppervlaktewatersysteem op, waardoor de verwachte temperatuurstijging van het water en de stad door klimaatverandering enigszins wordt verminderd. Het afkoelen van het oppervlaktewater heeft bovendien een positief effect op de waterkwaliteit. Voor dezelfde wijk is ook de haalbaarheid van een volledig zelfvoorzienend watersysteem onderzocht (inclusief drinkwater). Het blijkt technisch haalbaar te zijn drinkwater te produceren uit

lokaal oppervlaktewater. Een volledig zelfvoorzienend systeem is niet te realiseren, maar de jaarlijkse aanvoer van buiten zou zelfs in een droog jaar minder dan vijf procent bedragen. De Graaf heeft ook gekeken naar het gebruik van regenwater om de vraag naar drinkwater te verminderen. Deze reductie kan, als alle woningen van regenwatertanks worden voorzien, volgens hem oplopen tot 27 procent. De besparing in kosten is beperkt: namelijk 118 euro per jaar per huishouden. Het derde onderzoekspunt was het gebruik van stedelijk oppervlaktewater als bouwomgeving. In stedelijke gebieden neemt oppervlaktewater steeds meer ruimte in. Door de aanleg van grote oppervlaktewateren in nieuwbouwwijken komt de gebiedsexploitatie onder druk te staan. Drijvend bouwen of ‘bouwen boven water’ kan hier volgens De Graaf een oplossing bieden. H2O / 25/26 - 2009

7


Stefan Kuks, watergraaf Regge en Dinkel:

“Technologische ontwikkeling leidt tot institutionele vragen” ‘Napoleon durfde niet aan de waterschapsstructuur te komen’, memoreerde professor Petra van Dam in H2O nummer 16/17 van dit jaar. ‘Wouter Bos is voorstander van het opheffen van de waterschappen en het onderbrengen van deze taak bij de provincie’, meldde de Telegraaf op 28 oktober jl. op zijn voorpagina. Bij dit bericht stond mr. J.L. Heldring in de NRC van 5 november uitvoerig stil. Hij maande tot voorzichtigheid. ‘Onze geografische situatie en de noodzaak tot overleven hebben mede ten grondslag gelegen aan de wijze waarop de democratie zich in ons land heeft ontwikkeld’. In september 2007 trad dr. Stefan Kuks aan als watergraaf van het waterschap Regge en Dinkel. Bestuurskundige van opleiding, onderzoeker, ervaren waterschapsbestuurder en inmiddels ook buitengewoon hoogleraar Watergovernance aan de Universiteit Twente. Hoe kijkt hij aan tegen het regionale waterbeheer en zijn inbedding in de bestuurlijke organisatie van ons land? Verslag van een gesprek met hem in het Waterschapshuis in Almelo.

Hoe hebt u deze eerste twee jaren als watergraaf ervaren?

“Als totaalbeeld: een mooie tijd in een prachtige functie. Vorig jaar bestond het waterschap 125 jaar. We zijn middelgroot. We liggen niet aan de kust of aan één van de grote rivieren, we laten ons bij onze taakopvatting prikkelen door het Twentse bekenlandschap. Bepalend daarin zijn de stuwwallen uit de ijstijd. Daartussen stromen de beken van zuidoost naar noordwest: de Dinkel ten oosten van de stuwwal waarop Enschede en Ootmarsum liggen en de Regge tussen deze stuwwal en de Sallandse Heuvelrug. Uiteindelijk komt de Regge voorbij Ommen in de Vecht.”

Rond 1950 was het Reggewater op dat punt pikzwart.

“Het weekblad ‘De Roskam’ schreef naar aanleiding van ons jubileum dat er geen aanleiding was om trots te zijn op die 125 jaren. Dat het waterschap een pikzwarte geschiedenis kende, dat het niets gedaan had aan de vervuiling van de Regge totdat de Wvo in 1970 van kracht werd. Dat is niet waar. Al begin jaren ‘20 was het waterschap bezig met de aanpak van de lozingen van de textielindustrie. In die tijd werd in Enschede de eerste rwzi gebouwd; meerdere volgden in de jaren daarna. Toen het waterschap kwaliteitsbeheerder werd, bouwde het in feite een tweede generatie rwzi’s. Met de Wvo kreeg de sanering een nieuwe impuls; er waren toen kosten te besparen. Met diverse bedrijfstakken werden later convenanten gesloten, onder andere met de textiel- en tapijtindustrie.”

Was het sluiten van de textielfabrieken niet uiteindelijk bepalend?

“Er kwamen nieuwe bedrijven, andere gingen op een nieuwe manier door. Ten Cate bijvoorbeeld maakte eerst surfplanken en nu kunstgras en beschermende pakken voor het Amerikaanse leger. De oude kennis uit de textiel- en de verbandstoffenindustrie is omgezet in hightechontwikkelingen rond het gebruik van vezels. Textiel wordt nu bedrukt met inkjetprinters, zonder dat daar water of verfbaden aan te pas komen. Allemaal innovaties. Als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Twente heb ik daar ook mee te maken. Mijn leerstoel ‘innovatie en implementatie van het waterbeleid’ richt zich met name op de bestuurskundige kant.” “Voor mij zijn twee aspecten van innovatie in waterbeleid interessant. Het ene is de wisselwerking tussen techniek en instituties. Bijvoorbeeld de vraag hoe sturing vanuit de overheid aanzet tot technologische innovatie in bedrijven, zoals met de Wvo is gebeurd. Hoe je bedrijven duidelijk maakt dat zij van tijdig innoveren op termijn alleen maar sterker worden. Ten tijde van het eerste Nationaal MilieubeleidsPlan, begin jaren ‘80, zette Pieter Winsemius zich daar als minister van VROM al voor in. Omgekeerd kan technologische innovatie tot institutionele vragen leiden. Uit rioolwater kan bijvoorbeeld warmte gewonnen worden. Vraag is: van wie is die energie? Vóór de zuivering is dat de gemeente, na de zuivering het waterschap.”

U sprak van twee aspecten, interessant aan innovatie?

“Het tweede aspect betreft de institutionele voedingsbodem die voor het adequaat

8

H2O / 25/26 - 2009

functioneren van watertechnologie nodig is. Waterbeheer is altijd aangepakt vanuit de techniek, vanouds de civiele techniek. Maar die werkt alleen maar dankzij een goede organisatie. We bieden overal ter wereld onze waterkennis aan. Maar Japanners, Chinezen en Koreanen doen dat ook. Hun ontwerpen zijn doorgaans goedkoper, maar ook traditioneler van opzet. Onze ontwerpen zijn vaak te innovatief voor de situatie waarin het beheer ter plekke verkeert. Daar moeten we veel meer oog voor krijgen en naast producten ook onderhoud, beheer en scholing aanbieden. In mijn leerstoel richt ik me op het belang van de export van institutionele kennis naast de techniek, zoals organisatie en governance. Op dat gebied hebben we veel te bieden.”

In eigen land spreekt men over het opheffen van de waterschappen.

“De discussie over waterschappen wordt sterk gedomineerd door het beeld dat men van de verkiezingen heeft. Bij een opkomst van 24 procent veronderstelt men dat het waterschapswerk ver van de burger staat. Tegelijk zie je grote betrokkenheid op lokale schaal, daar waar het waterschapswerk wordt uitgevoerd. Het raakt de mensen als het in hun directe omgeving plaatsvindt. De kracht van de waterschappen is dan ook dat ze maatwerk bieden op decentraal niveau. Logisch dat dit buiten het interesseveld ligt van de centrale overheid. Een misverstand is echter dat waterschapswerk alleen uitvoerend werk is en geen belangenafweging kent. Neem nu het project ‘De Doorbraak’: het brengen van water uit noordoost-Twente naar de Regge om deze rivier dynamischer te maken; door een zandrug heen, onder de A35, het Twentekanaal en de spoorlijn door, afgescheiden van de stroom stedelijk effluent en gecombineerd met de aanleg van een deel van de ecologische hoofdstructuur. Technisch gezien een mooie graafpartij, maar alleen te realiseren dankzij twaalf jaar voorbereiding, ook bestuurlijk. Definiëren van uitgangspunten, ideevorming, tracéstudies, vastleggen in bestemmingsplannen, afbakening met landbouwgebieden en bedrijventerreinen en overleg met vier gemeenten, twee landinrichtingscommissies en de provincie. Dat kun je bestuurlijke drukte noemen, als stroperig kwalificeren, maar ook als het creëren van het draagvlak dat je nodig hebt bij alle betrokken partijen. Voor mij is dit project een voorbeeld van bestuurlijk schakelen, nodig om onze wateropgave te realiseren, door stapeling van functies en meervoudig grondgebruik.”

Jan Jaap de Graeff adviseerde de waterschappen zich te beperken tot hun functionele taak (H2O nummer 14/15).

“Daar ben ik het mee eens. Onze taak is de wateropgave. Maar bij integraal waterbeheer kun je de functionele taak alleen goed verrichten als je het doet vanuit een brede ‘kijk’. Waterwerk is vaak de katalisator van een bredere gebiedsontwikkeling. Vanuit het werken met water kun je meerwaarde creëren voor andere ruimtelijke functies.


interview hier in Twente. In het kiesdistrict Enschede had ik van de 29 kandidaten de meeste stemmen. Ik ben toen zowel in het algemeen als in het dagelijks bestuur benoemd en heb zes jaar de portefeuille Financiën beheerd, een halve dagtaak. De eerste vijf jaar onder Paul van Erkelens als watergraaf, daarna onder Annelies Verstand en Ria Holsheimer. Toen in 2007 een open procedure voor een nieuwe watergraaf begon, heb ik gesolliciteerd en ben ik benoemd.”

Wanneer bent u hoogleraar geworden?

“Als uitvloeisel van het programma Leven met Water is een zogeheten leertafel geformeerd, bestaande uit zes bijzondere leerstoelen van één dag per week. Aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aan de universiteiten van Utrecht, Wageningen, Rotterdam, Delft en Twente, ieder met een eigen accent. Begin dit jaar ben ik tot hoogleraar in Twente benoemd. Bedoeling van de leertafel is dat de hoogleraren er samen voor zorgen dat de institutionele kant Stefan Kuks.

“Waterschappen moeten voldoende decentrale binding behouden”

Juist door complexiciteit op te zoeken kan meer snelheid en daadkracht ontstaan. ‘Bestuurlijke drukte’ wordt vaak negatief uitgelegd. Het leidt tot een roep om minder bestuurslagen, meer centralisatie en doorzettingsmacht. Maar op centraal niveau bestaat helemaal geen interesse voor de geduldige belangenafweging die op decentraal niveau wordt gemaakt. Waterschappen laten zien dat waterbeheer juist effectief kan zijn door weinig doorzettingsmacht te gebruiken en private eigendomsrechten zoveel mogelijk te respecteren. De burger is daarmee veel beter af dan bij centrale aansturing.”

kosten en met een grote innovatiekracht. Niet voor niets staan grote buitenlandse bedrijven te trappelen om ons hier over te nemen. Zowel waterleidingbedrijven als waterschappen zijn proeftuinen voor nieuwe technologische ontwikkelingen. Met Norit heeft Waterschap Regge en Dinkel een membraanbioreactor in Ootmarsum ontwikkeld. Een jaar na oplevering had Norit soortgelijke installaties in Canada, China en Dubai verkocht. Ook die bijdrage leveren we aan de Nederlandse economie.”

De Telegraaf pleit consequent voor het opheffen van waterschappen.

Hoe is uw werkzaam leven verlopen?

“Dat herken ik. Samen met Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond veronderstelt de Telegraaf dat de waterschappen te duur zijn en onvoldoende worden gecontroleerd. Men valt dan vooral over de regionale verschillen in tarieven. De markt zegt bovendien alles altijd goedkoper te kunnen, maar voor alles wat niet rendabel is, moet bijbetaald worden. Kijk maar naar de gevolgen van de marktwerking in het openbaar vervoer en de zorg. In Engeland heeft men na de privatisering van het waterbeheer de OFWAT ingesteld om de tarieven in de hand te houden. Maar wat zie je? De OFWAT laat als centrale prijsregulator grotere prijsstijgingen toe dan onze eigen waterschapsbesturen. En dan heb ik het nog niet eens over de overstromingen die Engeland voortdurend teisteren en waarvan Nederland dankzij het decentrale waterschapsmodel gevrijwaard blijft. Vergelijk ook eens hoe de heffingen van de verschillende bestuurslagen in Nederland stijgen volgens het CBS in de periode 2006-2008: gemeenten + 11,7 procent, provincies + 16 procent, Rijk + 8,4 procent en waterschappen + 3,2 procent. In een publiek bestel leveren wij kwaliteit tegen lage

“Van 1980 tot 1988 studeerde ik bestuurskunde aan de Universiteit Twente, toen de enige opleiding op dat gebied in Nederland. Vanaf 1983 was dat ook in Leiden en in Rotterdam mogelijk. Gedurende mijn studie heb ik drie jaar in Den Haag gewerkt in het kader van de reorganisatie van de rijksdienst onder leiding van Tjeenk Willink. Daar heb ik veel geleerd en uitvoerig in de Haagse keuken kunnen kijken.” “In 1988 begon de tweede milieugolf in Nederland. Aan de Universiteit Twente is toen een milieu-instituut opgericht door professor Bressers. Ik ben als onderzoeker aangesteld, ben opleidingsdirecteur geworden van een MBA-opleiding Milieumanagement en heb veel vergelijkend onderzoek gedaan naar de organisatie van het waterbeheer in Europa en in de Verenigde Staten. In 2004 ben ik gepromoveerd op dat onderzoek. ‘Water Governance and Institutional Change’ was de titel van mijn dissertatie. Het ging daarbij om het inzichtelijk maken van de mate waarin institutionele stelsels in verschillende Europese landen het waterbeheer meer geïntegreerd of meer gefragmenteerd maken.” “In 1998 heb ik op persoonlijke titel meegedaan aan de waterschapsverkiezingen

van het waterbeheer meer aandacht krijgt, zowel in Nederland als internationaal. Het buitenland moet kunnen zien wat Nederland op dit gebied te bieden heeft. Een soort internationale marketing van onze kennis op bestuursgebied, naast die door het NWP en Dutch Delta Design.”

Wat is uw ambitie voor de toekomst?

“Wat ik al noemde: de innovatiekracht van de watersector groter maken. Op het gebied van energiewinning uit water bijvoorbeeld, ook de ontwikkeling van stedelijke waterkringlopen, samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstituten.” “Tweede punt is de institutionele kant van het waterbeheer meer zichtbaar maken. Laten zien wat de kracht is van functioneel bestuur en van het decentrale waterschapsmodel. Meedenken met andere landen over een adequate institutionele vormgeving van hun waterbeheer.” “Een derde ambitie is de bestuurskracht van waterschappen versterken. Bij bestuurskracht gaat het erom hoe je brede maatschappelijke binding organiseert. Die 24 procent opkomst bij de verkiezingen lijkt op een grote afstand tot de burger te wijzen, maar in de praktijk is die afstand klein. Ook gaat het erom of je in staat bent vitale coalities te sluiten met andere instanties, zoals gemeenten, provincies en de landbouw- en natuurorganisaties. En hoe kunnen waterschappen nog verder professionaliseren in omgevingsgerichtheid? Dat waterschappen opschalen, hoeft geen probleem te vormen. Belangrijk is dat je voldoende decentrale binding organiseert.” Maarten Gast H2O / 25/26 - 2009

9


Nationaal waterkennis­ centrum in Rotterdam Het nationale watercentrum komt in Rotterdam. De weg er naartoe leidt langs de wereldexpo in Sjanghai. Veel tijd om na te denken hebben we niet meer, vinden Piet Dircke en Bert Hooijer.

P

iet Dircke is lector Stad en Water aan de Hogeschool Rotterdam en directeur van het internationale waterprogramma van Arcadis. In opdracht van de gemeente Rotterdam en Stadshavens werkt hij aan een voorstel voor een nationaal kenniscentrum voor water. Wat is de achtergrond van dit idee en wat zijn de ontwikkelingen? Dircke: “Na het bezoek in 2006 van Bill Clinton heeft Rotterdam zich aangesloten bij het netwerk van 40 wereldsteden die hun energieverbruik willen reduceren. Intussen heeft dit binnen die groep geleid tot een samenwerkingsverband van negen laaggelegen deltasteden die naar vernieuwende oplossingen zoeken voor overstromingen, extreme regenbuien en hete zomers. Water is met klimaat sterk verbonden en dat zie je in de plannen die Rotterdam voor de Stadshavens ontwikkelt. Om die 1600 hectare havengebied in te richten voor wonen en werken is niet alleen waterkennis nodig, maar moet je ook van energie veel weten. In het initiatief Clean Tech Delta komen die kennisgebieden samen. Gemeenten, waterschappen, Arcadis, BP, Eon, Eneco, Hogeschool Rotterdam, TU Delft en TNO geven daaraan invulling. Dan is er sinds dit jaar DDD2012. Dutch Delta Design wil in 2012 tot een nationaal watercentrum komen. Het is een publiekprivate samenwerking van de gevestigde instituten en bedrijven op watergebied in Nederland dat door het NWP (Netherlands Water Partnership) wordt gefaciliteerd. Doel is om ons land internationaal nadrukkelijk op de kaart te zetten als DE delta waar alles op het gebied van water te beleven valt.” “Ik weet dat dit veel dingen tegelijk zijn, maar dat heb je altijd in de aanloopfase. De belangrijkste reden om aan te nemen dat dit proces snel richting gaat krijgen, is dat Stadshavens en Clean Tech Delta met de toekenning van 31 miljoen euro door het ministerie van VROM de volgende fase zijn ingegaan. Voor de ontwikkeling van het Stadshavensgebied is kennis nodig, en andersom kunnen we aan de wereld laten zien wat we hier maken en leren, en het dan elders weer toepassen. Veel denktijd hebben we niet, want in andere wereldsteden lopen ze ook rond met ideeën voor kenniscentra.” Wat moeten we ons voorstellen bij het nieuwe centrum? “De standaardbenadering is hier niet bruikbaar: ik kan nog niet aangeven of er voor het nationale watercentrum een apart gebouw komt en hoeveel mensen er gaan werken. We moeten eerst met elkaar

10

H2O / 25/26 - 2009

uitmaken hoe we de Rotterdamse initiatieven verbinden met DDD2012 en hoe we met andere steden internationaal willen samenwerken. We zijn namelijk niet de enige die hebben bedacht dat water en klimaat belangrijk worden. Ook in New York en New Orleans denken ze aan een watercentrum en in Singapore wordt al aan een kenniscentrum op dat gebied gewerkt. In Hamburg en Londen zitten ze ook niet stil. Wel is duidelijk dat het niet een centrum wordt met alleen maar nieuwe mensen. In Nederland kunnen we het ons niet meer permitteren om elkaar te beconcurreren op waterkennisgebied. Samenwerking in een netwerk van de gevestigde instituten zoals Deltares, de universiteiten en de adviesbureaus is de logische lijn. Wat er in ieder geval gaat komen is een front office en een publiekscentrum”. Wat zijn de volgende stappen? “Het eerste blok voor het drijvende paviljoen is 18 november gelegd in de Heijsehaven. Dat wordt in april 2010 naar de Rijnhaven versleept, waar het tussen Hotel New York en de SS Rotterdam komt te liggen. Daar kunnen we laten zien wat we de komende jaren allemaal willen bereiken op watergebied en ook wat er al te koop is. Er kunnen groepen worden rondgeleid en er is congresruimte met horeca. In mei zal Rotterdam, dat dan tegelijkertijd op de wereldexpo in Sjanghai laat zien wat er op watergebied te koop is, met een satellietverbinding de feestelijke opening verrichten. Je kunt het paviljoen zien als een vooruitPiet Dircke.

geschoven etalage van de drijvende winkel die te zijner tijd, hier een eind verderop in de Stadshaven als front office moet gaan dienen” “2010 wordt een belangrijk jaar. Met de toekenning van de 31 miljoen door het ministerie van VROM kan de volgende stap in de ontwikkeling van Stadshavens worden gezet. Het Rijk geeft hiermee ook aan dat het gelooft in dit project. Het economisch tij zit nu even tegen, maar dat keert wel weer en dan zijn de ontwikkelaars, banken en bouwers aan zet. Dat is een spannende fase, maar als het ergens kan, dan is het hier. Deze stad heeft ondernemersdurf in de genen. De kennisontwikkeling gaat natuurlijk door. Op 29 september 2010 vindt hier een internationaal wetenschappelijk congres over klimaat en delta plaats ­(­www.­climatedeltaconference.org). In 2012 zal Dutch Delta Design drie maanden lang wereldwijd aandacht vragen voor de ontwikkelingen op watergebied in de Nederlandse delta. Rotterdam als nationaal watercentrum speelt daarin een centrale rol”. In het hart van de toekomstige Stadshavens op Heijplaat ligt RDM-Campus. Op de oude werf van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij werken onderwijs en bedrijven samen aan duurzame en innovatieve oplossingen op het gebied van bouwen, mobiliteit en energie. Bert Hooijer is directeur van RDM-Campus en van het Instituut voor Bouw en Bedrijfskunde van de Hogeschool Rotterdam.


achtergrond rond, maar de corporatie moet door nieuwe wetgeving op zoek naar een andere financieringsvorm. Volgend idee is om hier bij de voordeur een drijvend kantoor neer te leggen. Dat is goed bereikbaar, want onze snelle veerboot naar het centrum legt hier voor de deur aan. Actie genoeg dus en het wordt alsmaar meer.” Piter Hiddema

De voorbereidingen van het drijvende paviljoen.

Welke rol gaat RDM in het kenniscentrum spelen? Hooijer: “Wij hebben niet de ambitie om op kennisvlak met de universiteiten te concurreren. Wat wij doen moet juist aanvullend zijn op hun werk. We willen verbindingen tot stand brengen tussen praktijkgericht onderzoek en innovatie en ondernemerschap. Om een voorbeeld te noemen: In de offshore zijn grote drijvende constructies ontwikkeld met kennis van de TU Delft. Nu we dat concept in de Stadshavens toe willen passen, komen er allerlei toepassingsvragen op die samenhangen met de omgeving: Wat zijn de eisen aan infrastructuur voor de woon- en werkfunctie? Welke vormen van mobiliteit moeten worden ontwikkeld? Welke eisen stellen bedrijven aan vestiging? De antwoorden op dat soort vragen worden vaak door pioniers uit het midden- en kleinbedrijf gegeven. Daar werken we dus mee samen. Niet voor ‘een onderzoekje’, maar in langere ontwikkelingstrajecten. Nu nog Bert Hooijer.

op beperkte schaal met de 16 voortrekkers die zich hier gevestigd hebben. Te zijner tijd zal echter meer vraag ontstaan naar mensen die wat weten over water in de ruimtelijke samenhang. Daarom zijn we vorig jaar begonnen met de hbo-opleiding watermanagement. In 2008 mochten we 30 studenten inschrijven; dit jaar zijn het er 40.” Wat gebeurt er op het ogenblik rondom Heijplaat? “Er hebben zich in de gerenoveerde gebouwen op de campus 16 bedrijven gevestigd. Om enkele voorbeelden te noemen: Ampelmann bouwt een zelf­stabiliserend platform voor gebruik op zee, Formula Zero houdt zich bezig met emissieloos racen op waterstof en Prometics is een atelier voor het ontwerp en de bouw van prototypen. In de Heijsehaven ligt een uitvoeringsgereed plan voor een werkeiland. Het is de bedoeling dat daarop nog eens 26 kleine bedrijven een plaats krijgen. De belangstelling is groot en het was bijna

Onderzoek naar ‘gratis’ energie uit afvalwater Deze maand is een groot onderzoek begonnen naar de terugwinning van warmte uit afvalwater. Met deze ‘gratis’ energie kunnen huishoudens naar verwachting 15 procent op hun energierekening besparen. Het onderzoek is een initiatief van de gemeente Zwolle, Waterschap Groot Salland en advies- en ingenieursbureau Tauw, dat tekent voor de uitvoering ervan.

W

arm water van huishoudens en bedrijven verliest een groot deel van zijn warmte in de afvoer en het riool. Zelfs de gedeeltelijke terugwinning van deze energie betekent al een enorme energiebesparing. Zo kan een gemiddeld huishouden van de energie die wordt teruggewonnen uit douche- en waswater, de jaarlijkse kosten voor verlichting of de wasdroger besparen. De nu lopende studie moet vooral leiden tot praktische oplossingen. Het onderzoek bestaat uit een analyse van het temperatuurverloop in de afvalwaterketen (van huis via het riool naar de zuiveringsinstallatie), beantwoording van de vraag waar in deze keten terugwinning het meeste effect sorteert en welke technieken de meeste potentie hebben. Ten slotte wordt het effect van energiewinning op het functioneren van zuiveringsinstallaties bestudeerd. De initiatiefnemers verwachten dat met de resultaten van de studie de energieneutrale woning - de woning die per saldo geen energie verbruikt - een flinke stap dichterbij komt. H2O / 25/26 - 2009

11


Het adaptieve vermogen van het Nationaal Waterplan Het probleem van klimaatverandering vraagt om adaptief vermogen: niet alleen in de vorm van nieuwe harde infrastructuur maar ook in de vorm van nieuwe soorten beleid en wetgeving. Maakt het huidige stelsel van Nederlands beleid, wet- en regelgeving aanpassing aan klimaatverandering in voldoende mate mogelijk? In het programma Klimaat voor Ruimte is gekeken naar de adaptieve capaciteit van de Nederlandse instituties in de ruimtelijke domeinen water, natuur, landbouw en ruimtelijke ordening.

A

daptief vermogen op een kwantitatieve manier ‘meten’ is niet mogelijk. Wel is het mogelijk om een kwalitatieve beoordeling te geven van het adaptieve vermogen van instituties. Op basis van literatuuronderzoek is een ‘adaptatiewiel’ ontwikkeld. Het bestaat uit zes dimensies: variëteit, leervermogen, autonoom aanpassingsvermogen, leiderschap, hulpbronnen en rechtvaardig bestuur. De zes dimensies zijn onderverdeeld in 22 criteria (zie afbeelding 1). Om de werking van het adaptatiewiel te demonstreren laten we in dit artikel zien wat volgens het adaptatiewiel de adaptieve capaciteit van het ontwerp Nationaal Waterplan is.

Daarnaast wordt gezegd dat het kabinet graag wil ‘dat iedereen meedenkt en meedoet.’ Diverse maatregelen worden voorgesteld ter accentuering van ‘eigen verantwoordelijkheden’ van diverse actoren; • De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer is: ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en mogelijkheden voor welvaart en welzijn benutten’. Het is van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen.

Het ontwerp Nationaal Waterplan

Omdat het NWP één van de invloedrijke en typerende documenten is voor het waterbeleid van dit moment, is het adaptatiewiel erop toegepast. Er is bekeken op welke dimensies en criteria het NWP impliciet of expliciet ingaat en op welke criteria en dimensies beleid of maatregelen lijken te ontbreken.

Op 22 december 2008 is het ontwerp Nationaal Waterplan (NWP) gepubliceerd. In het NWP heeft het kabinet de hoofdlijnen vastgelegd van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Wat de ruimtelijke aspecten van het NWP betreft is het plan tevens een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP is opgesteld voor de periode tot 2015. Het hoofddoel luidt: ‘Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst’ (voor een korte samenvatting zie H2O nr. 1 van dit jaar). In het NWP wordt een duidelijke relatie gelegd met klimaatverandering. Enkele hoofdlijnen die daarop wijzen: • Het NWP geeft een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie. Dit jaar nog komt het kabinet met een ontwerp van een Deltawet. Op het gebied van waterveiligheid en de zoetwatervoorziening zal de Delta­ regisseur een belangrijke rol gaan spelen. Er zijn veel maatregelen gepland met het karakter van vooruitkijken, verkennen en onderzoeken; • Het document ondersteunt klimaatrelevante maatregelen die reeds in volle gang zijn, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de implementatie van de Europese Richtlijn overstromingsrisico’s, de programma’s voor rivierverruiming (Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken) en het in 2008 geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water; • Versterking van de relatie tussen water en ruimte. De samenwerking tussen overheden wordt geïntensiveerd.

12

H2O / 25/26 - 2009

Toepassing van het adaptatiewiel

Onder instituties verstaan we in dit artikel formele en informele regels, rollen en waarden die het gedrag van actoren en de interacties tussen actoren in belangrijke mate duurzaam structureren. Het gebruik van de term instituties is dus niet synoniem aan de term organisaties. Voorbeelden van formele instituties zijn de Waterwet, de Ecologische Hoofdstructuur en het programma Ruimte voor de Rivier. Het typisch Nederlandse ‘polderen’ is een voorbeeld van een informele institutie. Onder adaptief vermogen verstaan we de mate waarin bestaande instituties actoren de mogelijkheid bieden of aanmoedigen zich aan te passen aan klimaatverandering en de mate waarin actoren de instituties zelf kunnen veranderen om zich beter aan te passen aan klimaatverandering.

Afb. 1: Het adaptatiewiel, bestaand uit zes dimensies en 22 criteria, waarmee het adaptieve vermogen van instituties kan worden beoordeeld.


achtergrond Variëteit is nodig om de onzekerheid die met klimaatverandering gepaard gaat, te lijf te gaan. Als een gevarieerd aanbod aan maatregelen beschikbaar is, biedt dat oplossingen in diverse scenario’s. Dit besef lijkt doorgedrongen te zijn in het NWP. Variëteit wordt bevorderd door het betrekken van meerdere probleemdefinities en oplossingsrichtingen bij het ontwikkelen van beleid. Dat gebeurt in het NWP door niet alleen vanuit sectorale waterwetgeving te werken, maar nauwe aansluiting te zoeken bij ruimtelijke ordening en gebiedsgericht werken. Adaptief vermogen wordt ook bevorderd door een variëteit aan actoren, niveaus en sectoren. Dit blijkt sterk uit het volgende citaat: ‘Waterbeheer is een gezamenlijk proces van alle overheden in zogenaamd medebewind: Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen vindt het kabinet van groot belang.’ Samenwerking tussen meerdere overheidslagen speelt onder meer bij de Watertoets. De meerlaagsveiligheid is een duidelijk voorbeeld van het kiezen voor meerdere soorten maatregelen tegelijk. Bij de aanpak

van wateroverlast en waterkwaliteit lijkt het streven naar diversiteit minder aanwezig. Voor redundantie geldt hetzelfde als voor diversiteit: bij veiligheid is dit een doel, maar voor wateroverlast en waterkwaliteit wordt eerder gestreefd naar efficiency dan naar overvloed. Samenvattend: in het NWP wordt duidelijk gestreefd naar toenemende variëteit in het waterbeleid. Dit is wat sterker het geval voor waterveiligheid en wat minder voor wateroverlast en waterkwaliteit. Het NWP toont veel leervermogen. Een citaat: ‘Bij een adaptieve manier van werken hoort een lerende houding gericht op verwerven van nieuwe kennis, durf om te experimenteren en het vermogen om te gaan met het onverwachte.’ Bijlage 2 bij het NWP bevat de nationale kennis- en innovatieagenda water. Deze bijlage bevat een zo volledig mogelijk overzicht van de kennisvragen en de innovatieopgaven voor het waterbeheer, die door private en publieke partijen zijn ingebracht. Er is sprake van zowel eerste als tweede orde leren (maatregelen maar ook doelen worden herijkt). Ook twijfels worden expliciet genoemd (onzekerheden).

Legenda bij het adaptatiewiel:

Institutionele structuur bevordert adaptieve capaciteit

Er bestaan enkele Neutraal; Hiaat dat Institutionele institutionele positief noch negatief effect structuur structuren die negatief effect kan hebben op belemmert adaptieve verwacht adaptieve adaptieve capaciteit capaciteit capaciteit bevorderen, maar ze zijn nog niet optimaal

Afb. 2: Het adaptatiewiel toegepast op het ontwerp Nationaal Waterplan.

Vertrouwen is volgens het adaptatiewiel een belangrijk element. Het woord ‘vertrouwen’ komt echter in het NWP niet voor. Toch moet het mogelijk zijn hier redelijk bewust op te sturen; zonder een basis van vertrouwen is gebiedsgericht werken niet mogelijk. Wat we missen is aandacht voor het institutioneel geheugen: hoe bewaakt het Rijk dit bij ‘zichzelf’, dat wil zeggen: op rijksniveau? Concreet zou op rijksniveau gedacht kunnen worden aan het volgende: het bundelen van adaptatiekennis in een organisatie vergelijkbaar met SenterNovem/InfoMil en het bewaken van inhoudelijke water- en klimaatexpertise; er dient een redelijk evenwicht te zijn tussen ‘procesmanagers’ en inhoudelijke deskundigen. In welke mate het NWP de ruimte voor autonome verandering op lagere schaalniveaus bevordert, is niet eenvoudig te bepalen. Het NWP is een nationaal waterplan, dat gevolgd zal worden door regionale waterplannen van de provincies, operationele waterbeheerplannen van de waterbeheerders en een gebiedsgerichte uitwerking. Om zelfstandig handelen mogelijk te maken, moeten mensen in de eerste plaats continu toegang tot informatie hebben: getijdentabellen, stormopzet, overstromingsdreiging, weerwaarschuwingen, informatie over het grondwaterpeil, etc. Individuele burgers moeten ook over de achtergrondkennis beschikken om deze data te kunnen interpreteren: moet het vee worden verplaatst, moet de kelder worden ontruimd, is het zinvol om waardevolle bezittingen naar de eerste verdieping te verplaatsen, op welk moment is het nodig om zandzakken te plaatsen? Wie wonen er in buitendijks gebied en weet men dat ook? Uiteraard is er de campagne ‘Nederland leeft met water’, maar deze ademt nog steeds een sfeer van: ‘wij regelen het voor u’. Een tweede element in de lokale zelfstandigheid is het realisatievermogen. Vooral in de tweedelaags veiligheid is dat een complex proces, waar in de Ruimte voor de Rivierprojecten gelukkig al veel ervaring mee is opgedaan. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft geleerd om niet alleen op de inhoud, maar ook op het proces intelligent te sturen. Het derde element, het improvisatie­ vermogen, is naar ons oordeel nog zwak ontwikkeld. In Nederland is een traditie ontstaan dat de centrale overheid de waterveiligheid voor iedereen regelt. In het NWP wordt het concept ‘meerlaagsveiligheid’ geïntroduceerd, waarbij de eerste laag bestaat uit voortzetting van het centrale preventieve beleid, de tweede uit meer op waterveiligheid gerichte ruimtelijke ordening, en de derde laag uit het verbeteren van het reactievermogen wanneer een waterramp toch plaatsvindt. Zowel in de tweede als in de derde laag zou het verbeteren van lokale autonomie een plaats kunnen hebben, maar wij vinden dat niet goed terug. Ook de tweede en de derde laag lijken in het NWP centralistisch te worden aangepakt, bijvoorbeeld via van bovenaf aangewezen crisiscentra.

H2O / 25/26 - 2009

13


Vooral in relatie tot buitendijkse gebieden gaat het NWP uit van eigen verantwoordelijkheid bij bewoners en gebruikers. Een citaat: ‘De beoordeling van de feitelijke veiligheidssituatie, het communiceren hierover, evenals het afwegen van nut en noodzaak van aanvullende beschermende maatregelen is een taak van de regionale en lokale overheden. (...) Het Rijk zal (...) met de decentrale overheden bezien of herijking van het nationale beleid nodig is.’ We bevelen aan ook met de betreffende burgers en bedrijven in overleg te gaan wat er nodig is.

Leiderschap

Volgens onze beoordelingssystematiek zijn verschillende vormen van leiderschap naast en na elkaar nodig voor het bereiken van voldoende aanpassingsvermogen: visionair leiderschap, verbindend leiderschap en ondernemend leiderschap. Het visionair leiderschap is in het NWP goed meegenomen, onder andere in de streefbeelden voor 2050-2100. Dat zit hem vooral in het langetermijndenken: ‘We kijken veel verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen. Het opnemen van streefbeelden en een adaptieve strategie voor het omgaan met onzekerheden horen hierbij’. Ook de aangekondigde besluitvorming ten aanzien van de zoetwatervoorziening en de verziltingsbestrijding zijn voor de lange termijn belangrijk. In verbindend leiderschap is het NWP erg sterk, vooral in de richting van andere overheidslagen: ‘Nieuw is dat het Nationaal Waterplan tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op het meekoppelen met andere nationale opgaven en maatschappelijke ontwikkelingen middels een gebiedsgerichte aanpak’. De samenwerking met de gemeenten, provincies, waterschappen en andere partijen zou volgens ons nog wel wat concreter kunnen worden ingevuld. Het ondernemend leiderschap zien we minder goed terug. Een gespecificeerde uitvoeringsagenda ontbreekt. Ook wordt weinig melding gemaakt van samenwerking met het bedrijfsleven of met ngo’s die voor de uitvoering relevant kunnen zijn, zoals de natuurbeheerders. ‘Burgers en bedrijven spelen een sleutelrol bij bijvoorbeeld het voorkomen van verontreiniging en bij voorkomen van wateroverlast op het eigen perceel’. Deze ‘sleutelrol’ behoeft een nadere concretisering, zodat het bij de betrokken burgers en bedrijven duidelijk wordt wat zij concreet kunnen of onder bepaalde omstandigheden zelfs moeten doen.

Hulpbronnen

Tot de hulpbronnen rekenen we het uitoefenen van gezag, inzet van menskracht en financiële middelen. Hoeveel van deze hulpbronnen zijn gereserveerd om het NWP uit te voeren? Het direct uitoefenen van gezag lijkt een beetje on-Nederlands en komt in het NWP dan ook nauwelijks naar voren. Het botst bovendien met andere criteria zoals verbindend leiderschap. Mag bijvoorbeeld

14

H2O / 25/26 - 2009

verwacht worden dat het Rijk haar instrumenten op grond van de Wro en Waterwet inzet, wanneer de provincies in gebreke blijven? Over de inzet van menskracht en financiële middelen is het NWP niet expliciet. In de Engelse samenvatting lezen we: ‘Expenditure is not included in the draft National Water Plan but will be detailed in 2009 in the context of the Delta Act and the Delta Programme’. Gezien de traditie bij Verkeer en Waterstaat zal er zeker budget beschikbaar zijn, maar het is niet duidelijk of dat voldoende is om de veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit voldoende aan te pakken.

Legitimiteit

Op het punt van de legitimiteit (rechtmatigheid) scoort het NWP naar onze mening goed. Er wordt voortgebouwd op bestaand beleid en wetgeving en er worden Europese richtlijnen geïmplementeerd. Ook wat betreft de rechtvaardigheid scoort het NWP goed: er worden in het veiligheidsbeleid geen groepen achtergesteld en de financiering vindt volgens een vereveningsprincipe plaats. Naarmate een gebied dichter bevolkt is, worden hogere veiligheidsnormen toegepast, maar dat beleid wordt tot nu toe door niemand betwist. Er wordt wel opgemerkt in het NWP dat geen garanties kunnen worden gegeven dat overal en altijd voldoende zoet water beschikbaar is. Hoe daar tot een eerlijke verdeling te komen, is nog een punt van aandacht. Voor draagvlak en responsiviteit is veel aandacht in het NWP. Er is nu een ruime periode om kennis te nemen van het ontwerpplan (zes maanden) en een gebruikelijke inspraaktermijn van zes weken. Hierover is uitgebreid gecommuniceerd, zowel op internet als in vakbladen en gratis dagbladen. Een laatste criterium gaat over de controleerbaarheid. Met de democratische procedure waarmee het Nationaal Waterplan wordt voorbereid - inclusief inspraakmogelijkheden en parlementaire betrokkenheid - is de controleerbaarheid naar ons oordeel voldoende.

Conclusies

Het ontwerp Nationaal Waterplan heeft veel elementen in zich die volgens onze methode belangrijk zijn voor het adaptieve vermogen van de Nederlandse samenleving om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering (zie ook afbeelding 2). Sterke elementen in het Nationaal Waterplan zijn de volgende: • Maatregelen ter bevordering van de variëteit zijn sterk vertegenwoordigd doordat aansluiting wordt gezocht bij ruimtelijke ordeningsprocedures en gebiedsgericht werken. Ook de meerlaagsveiligheid is een strategie die tot meer variëteit in de betrokken netwerken en gekozen maatregelen zal leiden; • Het Nationaal Waterplan toont veel leervermogen, zowel in de zin van maatregelen evalueren en aanpassen als

in de zin van normen herijken wanneer dat nodig is door een veranderend klimaat; • Wat legitimiteit, rechtvaardigheid en responsiviteit betreft scoort het Nationaal Waterplan goed. De legitimiteit wordt bevorderd doordat er veel aandacht is voor het benutten van het nationale wettelijk instrumentarium (met name Wro en Waterwet) en de implementatie van de Richtlijn Overstromingsrisico’s. Daarnaast wordt gewerkt aan twee algemene maatregelen van bestuur: een Amvb Ruimte en een Amvb met betrekking tot vitale functies en kwetsbare objecten. Op de andere drie dimensies komt het Nationaal Waterplan minder sterk naar voren: • De mate waarin het NWP het autonome aanpassingsvermogen of het improvisatievermogen aanwakkert van burgers, boeren en bedrijven is naar ons oordeel nog zwak ontwikkeld. Het NWP bevat geen beleidsuitspraken of instrumenten die zijn gericht op een bevordering van het autonome aanpassingsvermogen op het lokale schaalniveau. Mensen moeten daarvoor over actuele informatie beschikken, over kennis, materieel en over durf en zelfvertrouwen om iets te ondernemen; • Het visionair leiderschap (denk aan de streefbeelden voor 2050-2100) en het verbindend leiderschap zijn goed vertegenwoordigd. Het ondernemend leiderschap is naar ons oordeel voor verbetering vatbaar. Dit kan bijvoorbeeld door meer ruimte te geven aan innovatieve proefprojecten en publiekprivate samenwerking; • Gegeven het feit dat in het NWP zelf niet voorzien wordt in financiële middelen, is het ‘adaptieve vermogen’ van het NWP als geheel kwetsbaar. Op basis van onze beoordeling van het ontwerp-NWP concluderen we dat dit plan het adaptieve vermogen van de Nederlandse samenleving om zich aan te passen aan klimaatverandering bevordert, maar dat er nog mogelijkheden zijn om het adaptieve vermogen verder te versterken. Judith Klostermann en Robbert Biesbroek (Wageningen Universiteit) Pieter Jong (TU Delft) Joyeeta Gupta en Emmy Bergsma (Vrije Universiteit Amsterdam)


achtergrond

De Duits-Nederlandse visie op de toekomst van de Vecht In juni van dit jaar is de Duits-Nederlandse Vechtvisie gepresenteerd. Een informeel document waarin een toekomstbeeld wordt beschreven van de rivier de Vecht en waarin acht Duitse en Nederlandse partijen de intentie uitspreken om deze visie in nauwe samenwerking uit te voeren.

D

e Vecht ontspringt in NoordrijnWestfalen en gaat uiteindelijk boven Zwolle over in het Zwarte Water. Deze ooit zo karakteristieke rivier is in de 20e eeuw zowel in Duitsland als in Nederland sterk gereguleerd, waardoor veel van de oorspronkelijke allure verloren is gegaan. Bij het beheer van het Duitse deel zijn uiteenlopende organisaties uit de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen betrokken. In Nederland wordt de Vecht sinds 2005 beheerd door de waterschappen Velt en Vecht en Groot Salland. Zij baseren zich daarbij op de Nederlandse Vechtvisie uit 1997. Daarin wordt het streefbeeld geschetst van een halfnatuurlijke laaglandrivier met een dynamisch karakter. Dat wil zeggen: meer vrijheid voor de rivier, een meer natuurlijk beheer en herstel van ecologische en landschappelijke waarden en waar nodig verhoging van de veiligheid.

Intensieve samenwerking tussen de Duitse en Nederlandse beheerorganisaties zou een impuls kunnen geven aan de integrale herinrichting van de rivier. Om dit te bereiken stelde Waterschap Velt en Vecht in 2005 een speciale functionaris aan. Het momentum voor deze stap was uitstekend. Mede door de komst van de KRW stonden de ecologische en landschappelijke aspecten van de Vecht ook in Duitsland nadrukkelijk op de agenda. De water- en gebiedsbeheerders in het grensgebied stonden voor concrete problemen en er lagen mogelijkheden die benut konden worden. Men wilde aan de slag. Vanaf 2006 is Velt en Vecht medestanders gaan zoeken voor informele samenwerking op regionaal substroomgebiedniveau1). Niet gebaseerd op formele regels, maar op onderling respect, kennisuitwisseling

en een gezamenlijk doel: het Vechtdal zijn vroegere allure en waarden teruggeven. Een samenwerkingsvorm met een structureel karakter, zodat ook toekomstige initiatieven samen aangepakt konden worden. De grote uitdaging was om dit te realiseren in een complexe context waar vele (onbekende) partijen een rol speelden en organisatorische, bestuurlijke en culturele verschillen de overhand leken te hebben. Deze uitdaging is in feite een generiek organisatievraagstuk dat bij elk samenwerkingstraject opgelost moet worden2). Bij organisatieontwikkeling moet aan verschillende elementen gewerkt worden. Allereerst is er de ‘harde’ kant: de organisatievorm met structuren en processen. Daarnaast moet een organisatie een doel hebben, een visie en strategie. Deze vormen de toekomstkant. Verder is er de ‘zachte’ kant: de mensen en de cultuur. En tot slot spelen de middelen een

Meander Uilenkamp.

H2O / 25/26 - 2009

15


De monding van de Vecht.

rol: financiering en middelen om activiteiten te kunnen ontplooien. Deze elementen moeten in evenwicht zijn voor een goed functionerende organisatie. Bij dit project is als startpunt bewust gekozen voor de zachte kant: de mensen op één lijn krijgen. Om dat te bereiken, is actief gezocht naar gedeelde belangen en overeenkomsten maar vooral ook naar specifieke voordelen van samenwerking voor alle partijen3). Het moest een integraal win-winproject worden voor alle betrokkenen, waarin enthousiasme de boventoon voert. Vanuit dat uitgangspunt is toenadering gezocht met een groot aantal partijen en ontstonden langzaamaan informele netwerken. Een belangrijke medestander werd gevonden in de Erste Kreisrat van de Landkreis Grafschaft Bentheim. Ook de vestiging Meppen van het NLWKN (de organisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW in het Nedersaksische deel van het stroomgebied van de Vecht) stond vanaf het begin open voor de plannen. Deze ‘ambassadeurs’ gaven een positieve impuls aan het proces.

Acht partijen

Na een presentatie van de plannen in Nordhorn begin 2007 besloten acht partijen op gelijkwaardige voet te gaan samenwerken. Vanuit Duitsland waren dat het NLWKN, de Landkreis Grafschaft Bentheim, Kreis Steinfurt, Kreis Coesfeld en Kreis Borken. De Nederlandse deelnemers waren Waterschap Velt en Vecht, Waterschap Groot Salland en de Provincie Overijssel. Daarna werden de banden nauwer aangehaald. Zo waren alle partijen betrokken bij een grensoverschrijdende excursie. De Nederlandse deelnemers startten hun tocht bij de bronnen van de Vecht en de Duitse deelnemers bij de monding. Bij de grens ontmoetten zij elkaar.

Op weg naar een gedeelde visie

Een Duits-Nederlandse Vechtvisie was daarna een logische vervolgstap om de plannen verder in te vullen. Daarom werd

16

H2O / 25/26 - 2009

een gezamenlijk project opgestart rond de toekomst van het Vechtdal. In januari 2008 werd bij de EUREGIO een aanvraag ingediend voor een Europese bijdrage in het kader van het INTERREG IVA-programma. Nadat deze aanvraag was toegekend, kon het project Grensoverschrijdende Vechtvisie in april 2008 beginnen, met als einddatum juni 2009.

Binnen het project waren de acht projectpartners verenigd in een opdrachtgeversoverleg. Een Duits-Nederlands projectbureau werd in het leven geroepen om ondersteuning te bieden op het gebied van project- en procesmanagement. Dit bureau werd bemand vanuit de adviesbureaus DHV (Nederland) en NWP (Duitsland), die samen de projectleiding vormden. Velt en Vecht nam de projectcoördinatie op zich. Behalve de acht opdrachtgevers was een groot aantal andere organisaties betrokken. Een Duits-Nederlandse stuurgroep (25 overheden en maatschappelijke organisaties uit het Vechtdal) dacht actief mee over de ontwikkeling en uitvoering van grensoverschrijdende activiteiten. De ideeën daarvoor ontstonden tijdens drie grote bijeenkomsten in de Millingerwaard, het klooster Frenswegen bij Nordhorn en landhoeve de Zwieseborg in Hardenberg. Deze sessies hadden een zeer ongedwongen karakter, waardoor uiteenlopende onderwerpen onbevangen besproken konden worden. Voor extra draagkracht is in Duitsland bovendien een nationale klankbordgroep opgericht. Daarin zijn ideeën, initiatieven en projecten met betrekking tot de ontwikkeling van het Vechtdal uitgewisseld. Aan Nederlandse zijde was er nauw contact met

Toekomstbeeld Hoogwaterveiligheid en afwatering moeten gewaarborgd blijven, maar waar mogelijk verandert de Vecht weer in een levendige, halfnatuurlijke laaglandrivier. Deze rivier krijgt daar waar mogelijk de kans vrij te stromen in het winterbed. Kenmerkende rivierprocessen als meandering, sedimentatie, erosie en zichtbare stroming komen voor. Bij de Duits-Nederlandse Vechtvisie staat het water steeds centraal. Maar in het verlengde van de waterbouwkundige en landschappelijke activiteiten zijn er ook economische en maatschappelijke mogelijkheden. In het uitvoeringsprogramma zijn voor al deze gebieden grensoverschrijdende thema’s en projectideeën opgenomen die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Een beknopt overzicht: • samenwerking op het gebied van hoogwaterbescherming De hoogwaterveiligheid van de Vecht moet ook in de toekomst gewaarborgd blijven. Daarom gaan Nederlandse en Duitse experts samenwerken op gebieden als hoogwatermodellen en eventuele afstemming van maatregelen; • samenwerking rond herstel van de Vecht, natuur en waterkwaliteit Om kennis over het riviersysteem, herstelmaatregelen en grensoverschrijdend waterbeheer uit te wisselen en te verbreden, wordt een werkgroep ingesteld waaruit wellicht gezamenlijke maatregelen en monitoringprogramma’s kunnen voortkomen; • integrale gebiedsontwikkeling Hardenberg - Emlichheim Dit grensgebied is bij uitstek geschikt voor grensoverschrijdende en integrale gebiedsontwikkeling. Hierbij wordt onder meer aandacht gegeven aan recreatie/toerisme en landbouw, rivierherstel, bescherming tegen hoogwater en natuur en landschap; • Vecht - kunst - Vechte Het Vechtdal kent een groot aantal culturele bezienswaardigheden en kunstwerken. Dit project streeft ernaar de Nederlandse en Duitse kunstroutes in het gebied te verbinden en uit te breiden en de toegankelijkheid en beleefbaarheid van kunstwerken te verbeteren; • het blauwe klaslokaal Doel van dit project is het om kinderen en jongeren te stimuleren zich met de Vecht en het Vechtdal bezig te houden. Daarvoor wordt een breed, grensoverschrijdend educatieproject opgezet waarvoor lesmateriaal, schoolpartnerschappen en excursies worden ontwikkeld; • rivier- en landschapsbiografie Het idee is om een rivier- en landschapsbiografie op te stellen die een samenhangend beeld geeft van de Vecht als cultuurfactor. Een aantal professionele partijen zou hiervoor moeten samenwerken met Nederlandse en Duitse heemkundekringen. De resultaten kunnen via publicaties, film, lesmateriaal en musea worden gedeeld met het publiek.


achtergrond kader voor een groot aantal projecten en initiatieven die bijdragen aan de inrichting, uitstraling en maatschappelijke waarde van het Vechtdal. Niet als star planningsinstrument maar als dynamisch denkmodel dat bijgesteld moet worden als de omstandigheden veranderen.

Navolging

In relatief korte tijd is een bijzonder grensoverschrijdend samenwerkingsverband tot stand gebracht en ligt een integrale visie op tafel waar alle projectpartijen achter staan. Dat is een Duits-Nederlands succes. De realisatie van deze Vechtvisie zet de samenwerking in een nieuw daglicht. Alle geplande activiteiten dragen bij aan hetzelfde doel. Er is een eenheid ontstaan die zich de komende jaren in allerlei richtingen verder kan ontwikkelen. Tientallen projectideeën nationale en internationale, kleinschalige en ingrijpende - liggen klaar om uitgevoerd te worden. de klankbordgroep van het samenwerkingsprogramma ‘Ruimte voor de Vecht’. Door de grote variatie aan wensen en ideeën die op deze manier aan bod kwam, heeft de grensoverschrijdende Vechtvisie een echt integraal karakter gekregen. Vanwege het sterk wisselende karakter van de Vecht - van smal beekje tot bevaarbare rivier - verschilden de wensen en prioriteiten van de betrokken partijen sterk. Het formuleren van één gemeenschappelijk toekomstbeeld was dan ook maar beperkt mogelijk. Om tegemoet te komen aan individuele belangen was maatwerk vereist. De functie van het projectbureau in dit proces was erg belangrijk. Vooral het feit dat het een Duits-Nederlandse samenstelling had en zich daardoor kon inleven in de waarden en het besluitvormingsproces van alle partijen, werkte als smeerolie tijdens de onderhandelingen. Het projectbureau droeg steeds vaker eigen ideeën aan om de visie inhoud en vorm te geven.

Praktische inhoud

Binnen 14 maanden is een integraal beeld van de Vecht van de toekomst geschetst. Vanuit dit beeld is een aantal kerndoelen voor het jaar 2050 bepaald. Daarnaast zijn de werkvelden beschreven waarop grensoverschrijdende samenwerking nu en in de toekomst meerwaarde biedt. Voor de korte termijn (2009-2013) zijn verschillende concrete projecten en initiatieven opgenomen. Tot slot is in het document een voorstel gedaan voor een grensoverschrijdende organisatiestructuur om toekomstige activiteiten te coördineren. Bij het opstellen van de visie zijn bestaande Duitse en Nederlandse beleidsplannen voor de Vecht zoveel mogelijk geïntegreerd en met elkaar in lijn gebracht. Het resultaat is een informeel document dat deze bestaande plannen niet vervangt maar aanvult met concrete voorstellen. Natuurlijk kunnen de betrokken overheden deze visie officieel erkennen. Maar ook als dat niet gebeurt, kan het een belangrijke bijdrage leveren als

De weg naar dit succes verschilt duidelijk van de normaal bewandelde wegen bij internationale samenwerking4). Er is geen sprake van regels van bovenaf, van nationale of politieke standpunten of van ondertekende verdragen. Bij dit proces ging het om vrijwillige deelname vanuit gedeelde belangen. Maar vooral ook om mensen die zich niet lieten leiden door verschillen in opvatting maar door enthousiasme over de mogelijkheden. Dit concept, gebaseerd op informele netwerken, korte lijnen en een gedeeld denkmodel, kan overal ter wereld succes hebben als aanvulling op formeel internationaal overleg. Bij water- en natuurbeheerders in andere grensregio’s, misschien ook in andere sectoren.

Nach den Mühen der Berge, kommen die Mühen der Ebene5)

Gedeelde ambities en aantoonbare meerwaarde zijn echter nog geen garantie voor daadwerkelijke implementatie. De context is nog altijd complex vanwege taal- en cultuurverschillen en verschillen in organisatie, structuur en financieringsmogelijkheden. Maar het belangrijkste aandachtspunt is waarschijnlijk dat er geen aangewezen projecteigenaar is met officiële verantwoordelijkheid voor deze ingrijpende herinrichting. Om voor de korte termijn in die leemte te voorzien, hebben de acht projectpartners een Grensoverschrijdend ProgrammaTeam (GPT) en een grensoverschrijdende bestuurlijk overleg opgericht. Het GPT gaat een aantal kansrijke initiatieven coördineren en nieuwe projecten initiëren. Daarnaast faciliteert het de contacten tussen Duitse en Nederlandse partijen en zorgt het voor afstemming met regionale en nationale programma’s. Het GPT kan daarmee een belangrijke stimulans geven aan de uitvoering van projecten op korte termijn. Toch blijft het een informele organisatie zonder juridische status. Het organiseren van de ‘harde’ kant - een organisatievorm vinden die past bij het karakter en de doelstellingen van dit project

- is daarom een belangrijke uitdaging voor de toekomst. Misschien kan de Gelderse Vallei daarbij als inspiratiebron dienen. Daar is één stichting met brede bevoegdheden opgericht, waarin een groot aantal overheden en maatschappelijke organisaties nauw samenwerkt. Een Duits-Nederlandse variant op zo’n soort constructie zou een flinke impuls geven aan de verdere uitvoering van de Duits-Nederlandse Vechtvisie. Maar misschien leidt de dynamiek van dit project wel tot een heel ander soort oplossing. De tijd zal het leren. Tobias Renner (DHV) Diedrich Janssen (NWP Planungsgesellschaft) Jan van der Molen (Waterschap Velt en Vecht)

NOTEN 1) Van der Molen J. en H. Emmrich (2006). Informeel contact als bouwsteen voor internationale samenwerking. Het Waterschap nr. 8, pag. 12-13. 2) Van der Molen J. en H. Emmrich (2007). Grensoverschrijdende samenwerking in de regio. Nationale conferentie waterbeheer, 12-13 september, Rotterdam. 3) Van der Molen J. en K. Lulofs (2010). Guidance schemes for the boundary spanner. In: Bressers J. en K. Lulofs (eds.), Governance and complexity in water management; creating cooperation through boundary spanning strategies. Edward Elgar Publishing (in druk). 4) Renner T., J. Heymans en J. Fiselier (2007). Grensoverschrijdend waterbeheer in Nederland. Verkennend onderzoek ten behoeve van Adviescommissie Water en CAW. 5) Vrij naar ‘Die Mühen der Berge haben wir überwunden, vor uns stehen die Mühen der Ebene’ - een beroemde zin uit Bertolt Brechts gedicht ‘Wahrnehmung’.

Pasfoto’s Foto’s van mensen zijn niet per se pasfoto’s. Steeds vaker komen op de redactie foto’s binnen die als pasfoto moeten dienen maar het niet zijn. Om van deze foto’s pasfoto’s te maken, kost tijd en het resultaat is dikwijls niet fraai. Daarom bij deze nogmaals het verzoek om bij Platformartikelen alleen pasfoto’s mee te sturen. Digitale pasfoto’s moeten het normale pasfotoformaat hebben en een hoge resolutie (300 dpi).

H2O / 25/26 - 2009

17


Gemeenten in spagaat over plannen in en langs rivieren Langs de grote rivieren in Nederland zijn grote ingrepen voorzien om het watersysteem op orde te houden. De Deltacommissie heeft, onder leiding van oud-minister Veerman, nieuwe maatregelen in het vooruitzicht gesteld om te kunnen omgaan met de verwachte (klimaat)uitdagingen. Het is wenselijk dat gemeenten daarop inspelen en de mogelijkheid grijpen ook eigen doelen te realiseren. De ingrepen leiden echter ook tot offers die ten koste kunnen gaan van bewoners en boeren. Gemeenten kunnen moeilijk omgaan met deze paradox. Dat komt door een combinatie van drie aspecten: de stroomgebiedsbenadering, de complexe regelgeving en cultuurverschillen.

I

n het rivierbeheer domineert sinds de jaren ‘90 een stroomgebiedsgerichte benadering, die duurzaam omgaan met rivieren mogelijk maakt. Deze benadering is ook Europees in diverse richtlijnen vastgelegd, zoals de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico’s. In de stroomgebiedsbenadering wordt het stroomgebied als één geheel beschouwd en worden mogelijke ingrepen op deze schaal beoordeeld. Maatregelen die niet op stroomgebiedschaal zijn afgewogen, kunnen tot ongewenste effecten in andere delen van het stroomgebied leiden.

De stroomgebiedsaanpak stelt de initiatiefnemers (vaak Rijk en/of provincies) voor de vraag hoe zij gemeenten erbij kunnen betrekken. Het aantal is groot, de initiële urgentie laag. Vertegenwoordiging via bijvoorbeeld de Vereniging Nederlandse Riviergemeenten lijkt logisch, maar wordt problematisch op het moment dat de maatregelen bekend worden. Kortom: de stroomgebiedsaanpak heeft specifieke bestuurlijke consequenties voor gemeenten: zij raken pas laat betrokken en ze kunnen gevangen raken in een bovenlokaal stroomgebiedsakkoord waar het lastig uitkomen is.

Vanuit een bestuurlijk perspectief betekent deze benadering dat ook de besluitvorming op stroomgebiedschaal (of riviertakschaal) plaatsvindt, maar pas tot overeenstemming over een pakket maatregelen leidt wanneer de belangrijkste actoren in het stroomgebied ermee instemmen. In de praktijk betekent dit bovenal overeenstemming tussen Rijk en provincies. Soms (bijvoorbeeld langs de Schelde) is zelfs (eerst) internationale overeenstemming nodig, in eerste instantie tussen nationale overheden.

Complexiteit van de procedures

De stroomgebiedsaanpak heeft voor gemeenten in het stroomgebied grote consequenties. Er zijn winnaars (daar waar géén maatregelen worden genomen) en verliezers (daar waar wél maatregelen worden genomen). Voor dit (vaak handjevol) lokale verliezers is het moeilijk deze besluitvorming om te keren. Wijziging van maatregelen vraagt immers om aanpassing van de overeenstemming op stroomgebiedsniveau en daarmee van de uitgangspunten waarmee de besluitvorming is gerealiseerd. Ook kennen lokale verliezers weinig bondgenoten: er is reeds overeenstemming bij nationale en provinciale overheden en in andere gemeenten worden juist géén maatregelen genomen. Zij staan niet te popelen om de onderhandelingen te heropenen.

Maatregelen in het rivierbeheer vragen vrijwel altijd om een milieueffectrapportage, tegenwoordig onderscheiden naar planMER en/of besluitMER. Daarnaast is vrijwel het gehele Nederlandse rivierbed aangewezen als beschermd Europees Natura 2000-gebied, zodat ook altijd sprake is van een zogenoemde passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet. Dit betekent dat planvorming in het rivierbeheer (vrijwel) altijd de gecombineerde procedures van plan- en/of besluitMER met passende beoordeling volgt. Procedures die complex en risicovol zijn. Verder worden rivierprojecten vrijwel altijd gefinancierd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierdoor moeten de projecten ook voldoen aan de interne (financierings)spelregels van het ministerie, zoals vastgelegd in de SNIP (Spelregels Natte Infrastructuur Projecten) en het OEI (Onderzoek Economische effecten Infrastructuur). De SNIP- en OEI-regels vragen om diverse goedkeuringsmomenten met hun eigen eisen door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Verder wordt de realisatie van projecten steeds complexer. Om innovatie en kwaliteit te stimuleren, en kosten te beperken, doen steeds meer nieuwe vormen van aanbesteding en samenwerking tussen

private en publieke partijen hun intrede. Het Rijk stimuleert deze nieuwe samenwerkingsvormen en vraagt om een (steeds grotere) rol van de markt. Aanbestedingsprocedures gaan eerder in het planproces een rol spelen en interfereren in het besluitvormingsproces. Kortom, het volgen van planprocedures in het rivierbeheer is een complexe zaak en vraagt om specifieke procedurele kennis en inzichten. Op het goede moment de juiste dingen doen is niet eenvoudig en vraagt om specifieke kennis, die, zeker bij kleinere gemeenten, veelal niet voor handen is. Ten slotte zijn er de niet te onderschatten cultuurverschillen in een stroomgebied. De belangrijkste spelers in een stroomgebied zijn het ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, waterschappen, provincie en gemeenten. Rijkswaterstaat is in het verleden ‘een staat in de staat’1) genoemd, verwijzend naar het vaak eigenhandige, onbestuurbare, optreden van de organisatie. ‘De koning in de regio’, zoals Rijkswaterstaat zichzelf typeerde. Daarbij is de afstand tussen de ambtenaren in de regio en de politiek in Den Haag groot. Hoe anders werken gemeenten met hun vaak kleine organisaties, integrale dienstverlening en korte lijnen tussen politiek, ambtenaren en bewoners in een duaal stelsel. Gemeenten voelen direct de stem van de bewoners. Daarnaast houden ze zich met vele beleidsvelden bezig, waardoor specifieke kennis lastig is te ontwikkelen. Deze cultuurverschillen leiden in eerste instantie tot een moeizame samenwerking. Zo is het voor medewerkers van Rijkswaterstaat lastig om te gaan met de ‘onvoorspelbaarheid’ van gemeenten als gevolg van de invloed van bewoners en de gemeenteraad. En is het voor hen moeilijk al in een vroeg stadium in plannen te anticiperen op lokale kwesties die er op stroomgebiedniveau mogelijk ‘nog niet toe doen’. De urgentie van problemen liggen voor beide groepen fundamenteel anders: gedeelde urgentie, noodzakelijk voor samenwerking, is dan ook lastig.

Hoe ermee omgaan? PvdA-Kamerlid Boelhouwer verklaarde bij de behandeling van de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium in de Tweede Kamer, naar aanleiding van weerstand van gemeenten tegen het onderdeel ‘ontpoldering’: “De regeringspartijen hebben onvoldoende in de gaten hoe ze hier met vuur spelen. De verdieping van de Westerschelde is een heel complexe zaak. Met veel bestuurlijke inspanning is een overeenkomst tot stand gekomen met voor elk wat wils. Dat is de verdienste van het provinciebestuur in Zeeland en minister Veerman. Het kan nu niet zo zijn dat je in de allerallerlaatste fase één steen, namelijk de ontpoldering, er uittrekt. Dan dondert de overeenkomst in elkaar en zet je dat hele, zorgvuldige bestuurlijke proces bij de vuilnisbak.”

18

H2O / 25/26 - 2009

Stroomgebiedsbrede besluitvorming leidt dus tot een moeizame positie voor een gemeente. Daarnaast ontberen de meeste gemeenten de kennis om in de complexe besluitvormingstrajecten de juiste weg te vinden. Ten slotte maken cultuurverschillen het lastig elkaar snel te vinden en makkelijk samen te werken. Het gevolg is dat gemeenten vaak worden overvallen


opinie rengebied moet een voortgaand proces bij gemeenten zijn. Het dilemma van gemeenten kan ook voor het Rijk problematisch zijn en levert veel weerstand op, inclusief de bijbehorende vertragingen. De hoogwatergeul VeessenWapenveld en de ontpoldering langs de Westerschelde zijn daarvan voorbeelden. Daarnaast is een verdere kwaliteitsimpuls van de rivierplannen mogelijk. Het Rijk kan dit stimuleren door: • niet alleen vroegtijdig met vertegenwoordigers als de VNG te praten, maar alle gemeenten een plek aan tafel geven. Slimme participatievormen kunnen ook de inspanning hanteerbaar maken; • de gemeenten er vanaf het begin bij te betrekken en ze door budget te reserveren in staat te stellen specialisten in te huren; • door gemeentelijke en regionale visies op het rivierengebied in te bedden in de planvorming en daarmee de doelstellingen voor de planstudies te verbreden. Voorbeeld van complexiteit: het schema van procedures voor de IJsselsprong Zutphen, een plan voor rivierverruiming en gebiedsontwikkeling aan de IJssel.

door ongewelvallige plannen, wat leidt tot weerstand en frustratie. Toch zijn er voor gemeenten voldoende mogelijkheden2),3): • Belangrijk voor gemeenten is dat zij een netwerk en antenne ontwikkelen in het rivierbeheer. Goed-om-te-weteninformatie is cruciaal om tijdig te kunnen anticiperen. Koepelorganisaties (zoals de VNR) kunnen een belangrijke rol spelen, maar bovenal zullen gemeenten dit individueel moeten ontwikkelen. Zowel ambtelijk als bestuurlijk; • Door hun netwerk te versterken verbetert de positie van riviergemeenten in het gebied, naast provincie en Rijk. Een vroegtijdige coalitie met een eigen ambitie en agenda kan gemeenten een cruciale positie geven in het stroomgebiedsbrede akkoord; • In aansluiting hierop is het vroegtijdig ontwikkelen van een eigen visie en De IJssel bij Kampen.

agenda voor het rivierengebied door een gemeente, en bijvoorkeur door een netwerk van gemeenten, wenselijk. Hierdoor positioneren ze zich vroegtijdig in het proces, kan gedeelde urgentie ontstaan en is vroegtijdige doelverbreding in stroomgebiedsprogramma’s mogelijk. ‘Geven en nemen’ blijft cruciaal, zowel tussen gemeenten als in de stroomgebiedsbrede aanpak; • Kennis en vaardigheden zijn de crux: gemeenten moeten ambtenaren en bestuurders in dienst hebben die de procesvaardigheden en antennes bezitten om deze rol in het stroomgebied te kunnen spelen. Gemeenten moeten structureel budget in hun begroting opnemen om deze kennis en vaardigheden te ontwikkelen en specialisten daar waar nodig snel te kunnen inhuren. Het omgaan met grote projecten in het rivie-

De noodzaak tot stroomgebiedsbrede consensus maakt dat lokale verliezers in het besluitvormingsproces klem komen te zitten. Het realiseren van eigen doelen en lokale mogelijkhedenn is uiterst lastig. De voortgaande druk op het rivierengebied als gevolg van het omgaan met klimaatverandering blijft dan ook eisen stellen aan gemeenten. Voor gemeenten zaak om antennes voor de waterwereld te ontwikkelen en actief te bouwen aan hun netwerk, zowel bij collega-gemeenten als bij Rijkwaterstaat, provincie en waterschappen. Ook voor het Rijk biedt dit mogelijkheden. Een verbeterde participatie van gemeenten kan een tot snellere planvorming leiden en een betere inbedding van de rivierplannen in de omgeving. Geert Roovers (Oranjewoud) Werkt aan promotie-onderzoek naar besluitvorming in het rivierbeheer. NOTEN 1) De Volkskrant, 17 februari 1997. Rijkswaterstaat voert na ‘cultuuromslag’ flexibel beheer voor behoud van kustverdediging. De natuur krijgt meer ruimte langs de kust van Ameland. 2) De Bruijn H. en E. ten Heuvelhof (2007). Management in netwerken, over veranderen in een multi-actor-context. 3) Meijerink S. (1999). Conflict and Cooperation on the Scheldt River Basin. A case study of decision making on international Scheldt issues between 1967 and 1997. Kluwer Academic Publishers. 4) Oranjewoud (2008). PlanMER IJsselsprong, integrale gebiedsontwikkeling ten westen van Zutphen. Rapport 1907-172893.

H2O / 25/26 - 2009

19


Waterschappen roepen hulp Rijk in Op 4 november publiceerden de waterschappen een brief waarin zij een aantal mogelijkheden aangaven om kosten te besparen in het waterbeheer. Peter van Rooy juicht deze ontwikkeling toe, maar vraagt zich af of de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden en of ze voldoende resultaat opleveren.

W

oensdag 4 november 2009 was voor ons waterland een historische dag. De eeuwenoude waterschappen riepen de hulp in van het Rijk om eindelijk tot doorbraken te komen in een slepende discussie over de verdeling van watertaken. In de afgelopen 25 jaar zijn hierover complete dijklichamen volgeschreven. En terecht. Jaarlijks kan van de vijf miljard die er in water omgaat, tot één miljard worden bespaard. Zo blijkt uit diverse onafhankelijke wetenschappelijke studies. In de wandelgangen deelde vrijwel iedereen de voordelen van minder bestuurlijke drukte en meer helderheid. In het debat prevaleerde gevestigde belangen, niet in de laatste plaats die van de waterschappen. Hierdoor zijn wezenlijke besparingen tot nog toe uitgebleven. Burgers en bedrijven betaalden het gelag. Ondanks tal van commissies en akkoorden en een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO-water) vanuit het ministerie van Financiën in 2004, hebben alle voorgaande kabinetten het water kostbaar gehouden. Zij zwichtten voor de lobby vanuit gevestigde institutionele belangen. Burgers en bedrijven betaalden toch wel en moeten bovendien accepteren dat hun straat of land af en toe onder water staat. Dat lijkt nou eenmaal bij klimaatverandering te horen, zoals bestuurlijke versnippering bij Nederland lijkt te horen. Maar onder druk wordt alles vloeibaar. De immense bezuinigings­operatie van het huidige kabinet is voor het waterbeheer een buitenkans. Nu het water Nederland aan de lippen staat, komt de Unie van Waterschappen met een dringend verzoek aan het kabinet om de organisatie van het waterbeheer via wetgeving een stuk eenvoudiger en doelmatiger te maken. De vrijwillige liefdesverklaringen tussen waterschappen, gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, waterleidingbedrijven en departementen hebben onvoldoende effect gesorteerd. De waterschappen bieden aan het rioolbeheer van gemeenten over te nemen. Sinds 1970 zorgen de waterschappen al voor waterzuivering. Met de overdracht ontstaat een volkomen logisch beheer van het afvalwatersysteem, zoals vrijwel overal in Europa. Een volgende stap is het onderbrengen van alle afvalwatertaken in afvalwaterbedrijven naar analogie van de drinkwaterbedrijven. De waterschappen zijn ook bereid de integrale verantwoordelijkheid voor dijken en dammen op zich te nemen, met uitzondering van de nationale infrastructuur, zoals de Deltawerken en de Afsluitdijk. Die blijven bij Rijkswaterstaat, maar alle andere dijken gaan naar de schappen. Via het kabinet krijgen de provincies het aanbod hun vaarwegbeheer en muskusrattenbestrijding over te dragen. Aan de andere kant zijn de

20

H2O / 25/26 - 2009

De waterschappen erkennen dat ook zij toezicht nodig hebben. Bij voorkeur uit­sluitend door het Rijk, dat ook verantwoordelijk blijft voor de normeringen. Om tot meer innovaties en slagkracht te komen, zijn de schappen bereid tot een verdere opschaling. In 2020 zijn er circa tien grote waterschappen over. Ook de waterschapsverkiezingen moeten anders; wellicht indirecte verkiezingen via gemeenteraadsleden.

betekenisvol. Nog een tandje verder en de kosten van het Deltaprogramma van Veerman kunnen met ‘inverdieneffecten’ worden opgevangen. Klimaatverandering verhoogt dan amper de maatschappelijke lastendruk. Het aanbod klinkt als een klok maar is vooralsnog papier. Omdat zeer grote druk nodig was om hiertoe te komen, zal ook de realisatie niet vanzelf verlopen. Nu het kabinet tijdens de ministerraad op 11 december 2009 het aanbod grotendeels heeft aangenomen, doet zij er bij de uitwerking goed aan keiharde eisen te stellen aan een nulmeting en aan feitelijk behaalde winsten op gezette ijkmomenten. Als die niet worden gehaald, dwingt de samenleving zonder twijfel een veel ingrijpender stelselwijziging af.

Met het totale aanbod worden besparingen van enkele honderden miljoenen in het vooruitzicht gesteld. Het aanbod is dus zeer

Peter van Rooy (directeur Accanto, voorzitter Waterbond en voormalig lid IBO-water)

waterschappen bereid hun wegbeheerstaak over te dragen. Door een dergelijke herverdeling van taken kunnen organisaties ontstaan die vrijwel het totale beheer van onze watersystemen als kerntaak functioneel en efficiënt uitvoeren.

Verkiezingsbanier van Waterschap Vallei & Eem.


opinie Met een niet toekomstvast Deltaplan wordt geld in het water gegooid Er van uitgaande dat het Deltaplan 2008 of Deltaplan II het juiste plan voor de toekomst is, dienen alle werken hiermee in overeenstemming te zijn. We moeten immers voorkomen dat overbodige werken worden uitgevoerd. De uit te voeren hoogwatergeul bij Kampen past volgens ondergetekende echter niet bij Deltaplan II. Is Deltaplan II misschien toch niet toekomstvast? Onderstaande beschouwing eindigt met een pleidooi voor het nu al ontwerpen van een Deltaplan III, opdat een gefundeerde keuze tussen beide plannen kan worden gemaakt.

D

e eerste aanbeveling in Deltaplan II is de belangrijkste. Volgens deze aanbeveling moeten de huidige veiligheidsniveaus van alle dijkringen met een factor 10 verbeterd worden. Hiertoe moeten de normen zo snel mogelijk (uiterlijk 2013) worden vastgesteld. En de veiligheidsniveaus moeten met regelmaat geactualiseerd worden. Het is duidelijk dat de besluitvorming over de verbetering van de veiligheidsniveaus urgent is. De huidige niveaus zijn immers berekend op de rampschades van de jaren ‘50. Door de economische groei zijn die rampschades veel te laag. De nieuwe veiligheidsniveaus zijn ongetwijfeld een belangrijke bouwsteen voor een nieuw Deltaplan. Het is dus niet zeker dat Deltaplan II toekomstvast is. Volgens aanbeveling 11 van Deltaplan II zal het peil van het IJsselmeer met maximaal 1,5 meter worden verhoogd. In strijd met deze aanbeveling lezen we: ‘Stijging van het peil is ook van belang uit oogpunt van het omgaan met overtollig water van het IJsselmeer. Momenteel wordt onder vrij verval gespuid naar de Waddenzee. Extra spuicapaciteit maakt het mogelijk hiermee tot halverwege deze eeuw door te gaan, rekening houdend met zeespiegelstijging. Daarna is er de keuze tussen pompen of meestijgen van het peil van het IJsselmeer met de zeespiegel. Met pompen kan het bestaande peil worden gehandhaafd. Omdat vanwege de effecten op de omgeving het meerpeil niet ongelimiteerd kan meestijgen, is het onontkoombaar dat er ooit met pompen begonnen moet worden’. Kennelijk is aanbeveling 11 niet toekomstvast! Volgens dijkgraaf Sybe Schaap van Waterschap Groot Salland zijn de nadelige gevolgen van de voorgenomen peilverhoging van het IJsselmeer met 1,5 meter niet te overzien. Hij wijst in de krant De Stentor van 26 mei jl. op de aanzienlijk hogere stand van het grondwater in steden als Kampen en Zwolle. Het gebied dat last krijgt van hogere grondwaterstanden, is groot. Daar zullen boeren en tuinders, die voor hun werkzaamheden afhankelijk zijn van een uitgekiend waterpeil, de nadelige gevolgen van ondervinden. Vergroting van de bemaling helpt alleen, wanneer het héle afwateringsstelsel wordt aangepast aan de grotere kwel. Er komt een onderzoek naar de maatregelen die nodig zijn om die peilverhoging mogelijk te maken. Maar hoe verder wanneer blijkt dat de hoge kosten van de peilverhoging onaanvaardbaar zijn en er geen alternatief is? Wanneer wordt gekozen voor bemaling van het IJsselmeer, ontstaat een Deltaplan III, dat sterk verschilt van Deltaplan II. Er valt niet te

ontkomen aan het uitwerken en vergelijken van beide deltaplannen.

De hoogwatergeul in de IJsseldelta

In november 2008 besloot staatssecretaris Huizinga dat er een quick scan komt naar de toekomstvastheid van de ontworpen hoogwatergeul bij Kampen in relatie tot het advies van de Deltacommissie. Uitgangspunten hierbij zijn een rivierafvoer van 18.000 kubieke meter per seconde van de Rijn bij Lobith en een verhoging van 1,5 meter van het IJsselmeer. Daarbij wordt ook ingegaan op de inpassing van de hoogwatergeul in toekomstscenario’s. Het rapport ‘Toekomstvastheid van de hoogwatergeul in de IJsseldelta’ verscheen op 8 april van dit jaar. De conclusie luidde dat aanleg van de geul volgens het huidige ontwerp kan doorgaan. Misschien moet in de toekomst de geul stroomopwaarts wat worden verlengd. Alles lijkt dus in orde en dan gebeurt er iets onverwachts. Overeengekomen was dat de in de eerste fase van ‘Ruimte voor de Rivier’ genoemde verdieping van het zomerbed van de IJssel bij Kampen wordt ingeruild voor de in de tweede fase pas noodzakelijke hoogwatergeul. In strijd hiermee besloot de staatssecretaris enige maanden geleden dat in ieder geval de zomerbedverdieping zal worden uitgevoerd en dat uitgezocht zal worden of de hoogwatergeul hiermee gecombineerd kan worden. Op 2 september jl. besloot hogerhand beide projecten tegelijk uit te voeren, terwijl vaststaat dat die geul pas na 2050 van belang kan worden. In Deltaplan II staat hierover: ‘De hoogte van de waterkeringen in Duitsland is zodanig dat bij afvoeren vanaf circa 14.000 kubieke meter per seconde grootschalige overstromingen optreden’. ‘Voor de Rijn bij Lobith is bij een potentiële afvoer van 19.000 kubieke meter per seconde, die volgens klimaatveranderingsscenario’s denkbaar is in 2050, de top die uiteindelijk Nederland bereikt 16.000 kubieke meter per seconde’. Deze afvoer is de huidige maatgevende. Volgens de bewindsvrouw is het verstandig de geul nu al uit te voeren, want anders moet evengoed ruimte worden gereserveerd. Daarbij gaat het gebied feitelijk voor ontwikkelingen op slot. De door de projectontwikkelaars ontworpen brede klimaatdijken langs de geul kunnen worden gemaakt met het zand dat uit de IJssel wordt gebaggerd. Hierbij wordt veel geld bespaard. Bestuurlijke overeenstemming weegt zwaar, daarom zal de geul er komen. Mijn mening is dat de hoogwatergeul niet past in Deltaplan II. Volgens de quick scan heeft de peilverhoging op het IJsselmeer verstrekkende gevolgen voor stormvloedstanden te Kampen. Daar veroorzaakt

namelijk niet een hoge afvoer op de IJssel de maatgevende waterstand, maar wordt deze veroorzaakt door storm. De peilverhoging op het IJsselmeer verhoogt die maatgevende stormvloedstanden. Hetzelfde geldt voor de monding van de Vecht, die dan onvoldoende wordt beschermd door de stormvloedkering Ramspol tussen het Zwartemeer en het Ketelmeer. De beste mogelijkheid om beide gebieden te beschermen, is de in de scan genoemde bouw van een stormkering in een nog aan te leggen compartimenteringsdam van de Houtribdijk naar de Noordoostpolder. Bij gesloten kering kan de afvoer van IJssel en Vecht via een nog te maken aflaatwerk naar het Markermeer worden geleid. Maar, en dat is mijn idee, wanneer de te maken aflaatmogelijkheid naar het Markermeer wordt berekend op de totale maatgevende afvoer, is de hele hoogwatergeul bij Kampen niet nodig. Het aflaatwerk geeft een grotere verlaging van de waterstanden dan de hoogwatergeul. Uiteraard wordt alleen afgelaten gedurende de hoogwaterperiode (vijf tot tien etmalen). De kostbare hoogwatergeul (met landschapsontsierende hoge dijken) is dus niet toekomstvast. Zou het kunnen zijn dat hogerhand niet meer gelooft in Deltaplan II zonder dat naar buiten te brengen? Hoe het ook zij: bij de aanleg van de hoogwatergeul worden de drie bijbehorende kunstwerken (inlaatwerk, stormkering en schutsluis) voorlopig niet gebouwd. Tenslotte: de bouw van die compartimenteringsdam houdt in dat de maatgevende stormstanden aan de bovenzijde van de kering hoger worden met gevolgen voor de hoogten van de dijken aldaar! Dit punt is in de scan niet genoemd.

Conclusie

De aanbeveling in Deltaplan II om het peil op het IJsselmeer te laten meestijgen met de stijging van de zeespiegel, is niet toekomstvast. Dit blijkt uit de toelichting in dit Deltaplan en de kritiek. Het geloof in Deltaplan II is kennelijk tanende, want bij een stijgend IJsselmeerpeil is bij het Ketelmeer een stormkering nodig in combinatie met een aflaat voor water van de IJssel naar het Markermeer. Dan is de hoogwatergeul bij Kampen niet meer nodig. Ingeval van een alternatief Deltaplan, gebaseerd op bemaling van het IJsselmeer, is die geul ook niet nodig. Het is dringend nodig dit alternatieve Deltaplan uit te werken, opdat een gefundeerde keuze tussen beide plannen kan worden gemaakt. Dit voorkomt tijdverlies en bevordert de duidelijkheid. Dirk van der Schrier (gastdocent aan Technische Universiteit Twente) H2O / 25/26 - 2009

21


Zoetwatervoorziening van Nederland in het kader van klimaatwijziging De verwachting is dat de zeespiegel stijgt en de droogte in de zomerperiode toeneemt als gevolg van wijziging in het klimaat. Beide leveren gevaar op voor de zoetwatervoorziening van Nederland. Door de zeespiegelstijging neemt bovendien de verzilting toe.

H

et concept Nationaal Waterplan, waarin het advies van de Commissie Veerman is verwerkt, houdt daarom rekening met een geleidelijke verhoging van het IJsselmeerpeil met maximaal 1,5 meter ter vergroting van de zoetwatervoorraad. Een verhoging van het IJsselmeerpeil levert tevens het voordeel op dat bij een stijgende zeespiegel gedurende een langere periode water uit het IJsselmeer via vrij verval op de Waddenzee kan worden geloosd, alvorens het overtollig water naar de Waddenzee moet worden verpompt. Een verhoging van het IJsselmeerpeil levert echter ook aanzienlijke nadelen op en gaat gepaard met hoge kosten. In dit artikel wordt ingegaan op waarschijnlijk minder kostbare alternatieven voor het veiligstellen van de zoetwatervoorziening, waarbij onttrekking van water aan de grote rivieren, regulering van het IJsseldebiet door middel van een verdeelwerk in het Pannerdens kanaal en de op termijn mogelijk noodzakelijke afsluiting van de Nieuwe Waterweg ter bestrijding van de verzilting centraal staan. Bij een stijgende zeespiegel levert lozing van IJsselmeerwater naar de Waddenzee onder vrij verval een steeds groter probleem op. Daarom zal in eerste instantie de spuicapaciteit van het IJsselmeer naar de Waddenzee worden vergroot. Daarnaast stelt De Commissie Veerman voor het peil van het IJsselmeer geleidelijk met de zeespiegel mee te laten stijgen tot 1,5 meter boven het huidige niveau. Op deze wijze zou bij de door de Commissie Veerman maximaal te verwachten stijging van de zeespiegel van 1,3 meter in 2100 het IJsselmeerwater nog via vrij verval op de Waddenzee kunnen worden geloosd. Bij een verdere stijging van de zeespiegel, die wordt verwacht, zou het overtollig water uit het IJsselmeer naar de Waddenzee moeten worden verpompt. Een verhoging van het IJsselmeerpeil met de daaraan gepaarde hoge kosten voor onder meer dijkverhoging levert dus slechts uitstel op van het tijdstip dat het overtollig water uit het IJsselmeer zal moeten worden verpompt. Het tijdelijk voordeel van een hoger IJsselmeerpeil (besparing op pompkosten) lijkt daarbij niet op te wegen tegen de hoge kosten van dijkverhoging. Dit is met name het geval indien men de hoeveelheid te verpompen water naar de Waddenzee zou weten te beperken. Bovendien wordt een deel van de vrije lozing teniet gedaan door de hogere kosten van pompen vanuit de omringende polders.

IJsselmeer als zoetwaterreservoir Het huidige IJsselmeer is van groot belang voor de zoetwatervoorziening. In het kader van de voorspelde klimaatwijziging worden meer (extreem) droge zomers

22

H2O / 25/26 - 2009

verwacht, waardoor de behoefte aan zoet water zal toenemen. In het rapport van de Commissie Veerman staat hierover het volgende vermeld: ‘In het meest extreme KNMI-scenario is de huidige strategie van peilvariatie vanaf 2050 niet toereikend om in droge zomers te kunnen blijven voorzien in de waterbehoefte van Noord- en WestNederland (exclusief zuid-westelijke delta). Hoewel deze situatie niet frequent optreedt, veroorzaakt de klimaatverandering wel een toenemende kans op waterschaarste. Om in de toekomst zo flexibel mogelijk te zijn ten aanzien van de strategische zoetwaterfunctie, heeft de Commissie een voorkeur voor het laten stijgen van het peil van het IJsselmeergebied gekoppeld aan het stijgen van de zeespiegel. In de meest extreme zomersituatie is een waterschijf nodig van maximaal 1,1 meter. Exclusief het Markermeer is dat 1,5 meter’. Op basis van deze tekst krijgt men het gevoel dat in het kader van de zoetwatervoorziening een noodzakelijke stijging van 1,5 meter van het IJsselmeerpeil onvoldoende is onderbouwd en dat mogelijk met een geringere stijging van het peil kan worden volstaan of een peilverhoging niet nodig is. In dit kader kan worden vermeld dat in het (ontwerp) Nationaal Waterplan wordt aangekondigd dat onderzoek moet plaatsvinden naar ‘de zoetwatervoorziening IJsselmeergebied (o.a. toekomstige zoetwaterbehoefte en rol IJsselmeergebied daarin) in het kader van de landelijke verkenning zoetwatervoorziening’. Hoewel uiteraard niet vooruit De Houtribdijk.

kan worden gelopen op de resultaten van dit onderzoek, zal het niet echt verrassend zijn indien blijkt dat uit een oogpunt van zoetwatervoorziening een peilstijging van het IJsselmeer van 1,5 meter is te vermijden. Dit is zeker het geval als uit de landelijke verkenning zou blijken dat het benodigd zoet water voor onder meer West- en Zuidwest-Nederland rechtstreeks uit de grote rivieren kan worden betrokken. Ook in droge perioden is de afvoer van de Rijn waarschijnlijk nog steeds voldoende om in de behoefte te voorzien. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat, naarmate de droogte in Nederland toeneemt, de vraag naar zoet water in met name land- en tuinbouw sterk zal toenemen: hoe droger het klimaat, hoe meer irrigatie zich terugbetaalt. De vraag naar zoet water zal zich daarom niet beperken tot de gebieden die nu vanuit het IJsselmeer van zoet water worden voorzien. Dit geldt des te meer indien de zoetwatervoorziening uit Krammer, Volkerak en Zoommeer vervallen. Een landelijke verkenning van de toekomstige zoetwaterbehoefte is dan ook van essentieel belang, waarbij de rechtstreekse benutting van water uit de grote rivieren een zeer belangrijke rol zal moeten spelen. Vanzelfsprekend moet bij een dergelijke studie ook worden bezien welke infrastructuur nodig is voor het verdere transport van het zoete water. Bij het vaststellen van de zoetwaterbehoefte in de toekomst moet tevens rekening worden gehouden met een toenemende verzilting ten gevolge van een stijgende zeespiegel.


opinie Verzilting

Stijging van de zeespiegel gaat gepaard met een toename van zoute kwel. De behoefte aan doorspoeling van het watersysteem met zoet water neemt dientengevolge toe. Tevens vindt verzilting van het oppervlaktewater plaats door het binnendringen van zeewater. Met name de Nieuwe Waterweg verdient op dit punt alle aandacht. In droge perioden is thans reeds vrijwel de gehele afvoer van de grote rivieren nodig om het binnendringen van de zouttong in de Nieuwe Waterweg te beperken. In de droge zomer van 2003 was de zoutindringing echter de monding van de Hollandse IJssel reeds gepasseerd, zodat Schieland en Rijnland van hun aanvoer van zoet water waren afgesneden. Het laagst gemeten debiet bij Lobith was in dat jaar 788 kubieke meter per seconde. Situaties als in 2003 worden volgens de klimaatscenario’s van het KNMI steeds meer verwacht. Bij een toenemende droogte als gevolg van klimaatverandering is op deze wijze de verzilting via de Nieuwe Waterweg niet meer in voldoende mate te bestrijden. Door een onvoldoende debiet van rivierwater in een droge zomer zal de zouttong via de Nieuwe Waterweg ver landinwaarts kunnen binnendringen. Daardoor zal de inname van zoet water uit de rivieren op veel plaatsen worden belemmerd of onmogelijk worden gemaakt, juist in perioden waarin de behoefte aan zoet water het grootst is. Alles wijst erop dat het huidige systeem met betrekking tot het terugdringen van de zouttong in de Nieuwe Waterweg niet meer kan functioneren bij de te verwachten zeespiegelstijging en toenemende droogte in de zomer. De meest voor de hand liggende oplossing is het op termijn afsluiten van de Nieuwe Waterweg. Uiteraard zullen daarbij de nodige maatregelen moeten worden getroffen om de scheepvaart zo min mogelijk te belemmeren. Na sluiting van de Nieuwe Waterweg is geen zoet water meer nodig om het De (geopende) sluis bij Driel.

binnendringen van de zouttong tegen te gaan, waardoor met name de Rijn in belangrijke mate zal kunnen voorzien in de zoetwaterbehoefte van Nederland. Rechtstreekse onttrekking van zoet water aan de rivieren lijkt voor bepaalde gebieden, bijvoorbeeld Zuid-Holland, een meer voor de hand liggende keuze dan aanvoer via het IJsselmeer. Desalniettemin zal ook in de toekomst het IJsselmeer als zoetwaterreservoir van groot belang blijven. Daarom is het noodzakelijk reeds nu na te gaan op welke wijze het IJsselmeer als zoetwaterreservoir het beste kan blijven functioneren nadat ten gevolge van een stijgende zeespiegel het overtollig water uit het IJsselmeer naar de Waddenzee moet worden verpompt.

Waddenzee

Van welk scenario ook wordt uitgegaan, er zal bij een doorgaande stijging van de zeespiegel een moment komen dat het overtollig water niet meer onder vrij verval via spuisluizen in de Afsluitdijk kan worden geloosd. Het overtollig water zal dan met behulp van pompgemalen naar de Waddenzee moeten worden afgevoerd. In het rapport van de Commissie Veerman en in het (ontwerp) Nationaal Waterplan gaat men er vanuit (het peil van het IJsselmeer stijgt mee met de zeespiegel) dat pas na 2100 van een dergelijke situatie sprake zal zijn. Uit het voorgaande blijkt echter dat ons inziens het peil van het IJsselmeer bepaald zou moeten worden op basis van de zoetwaterbehoefte, waardoor mogelijk geen of slechts een geringe peilstijging van het IJsselmeer noodzakelijk is. In een dergelijke situatie zouden de kosten van dijkverhogingen langs het IJsselmeer nihil kunnen zijn. In de huidige situatie bestaat de afvoer van overtollig water via de spuisluizen in de Afsluitdijk voor circa tweederde uit water dat via de IJssel is aangevoerd en voor

eenderde uit water dat uit omringende polders is gepompt plus de aanvoer via het Zwartewater. Als het overtollige water uit het IJsselmeer naar de Waddenzee moet worden verpompt, dan zou men kunnen trachten de aanvoer van de IJssel te beperken tot een in het kader van de zoetwatervoorziening noodzakelijk debiet. Het te verpompen debiet naar de Waddenzee zou dan mogelijk kunnen worden beperkt tot 200-300 kubieke meter per seconde (ruwe schatting). Een dergelijk te verpompen debiet is niet extreem; bij IJmuiden is al een dergelijke pompcapaciteit aanwezig. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat voor het verpompen van water uit de polders via het IJsselmeer naar de Waddenzee het peil van het IJsselmeer niet echt relevant is, omdat in feite het hoogteverschil tussen het polderpeil en het (stijgend) niveau van de Waddenzee bepalend is voor de pompkosten. Om het IJsseldebiet naar het IJsselmeer te beperken, zou kunnen worden aangesloten bij het plan Beaufort, dat binnen Rijkswaterstaat werd ontwikkeld.

Plan Beaufort

Genoemd plan beoogt in eerste instantie, ter beveiliging van het rivierengebied, piekafvoeren van IJssel, Nederrijn en Lek gedeeltelijk via de Waal naar het westen af te voeren; het plan staat daarom ook wel bekend als ‘Watersnelweg Waal’. Essentieel bij dit plan is de bouw van een verdeelwerk in het Pannerdens kanaal, waarmee tijdens piekafvoeren van de Rijn de afvoer in belangrijke mate via de Waal kan plaatsvinden. Daarmee wordt onder meer voorkomen dat dijken ten noorden van de Waal (zoals Nederrijn, Lek en IJssel) verhoogd moeten worden; de dijken langs de ‘Watersnelweg Waal’ (eindigend met lozing via het Haringvliet op de Noordzee) zullen daarentegen extra moeten worden verhoogd en versterkt. In verband met de bevaarbaarheid bij lage afvoeren zijn al stuwen in de Nederrijn en de Lek aangelegd. De stuw bij Driel bewerkstelligt in feite dat bij geringe afvoeren van de Rijn meer water door de IJssel naar het IJsselmeer kan worden afgevoerd. Een verdeelwerk in het Pannerdens kanaal zou daarbij - in het kader van de zoetwatervoorziening - van essentieel belang kunnen zijn, omdat een dergelijk verdeelwerk in combinatie met de reeds bestaande stuwen in de Nederrijn het debiet van de IJssel zodanig kan reguleren dat doelmatig gebruik kan worden gemaakt van het IJsselmeer als zoetwaterreservoir, terwijl onnodige lozing van water naar de Waddenzee zoveel mogelijk kan worden beperkt. Dit laatste is van belang als overtollig water van het IJsselmeer naar de Waddenzee moet worden verpompt. Gezien het multi­ functionele karakter van een verdeelwerk in het Pannerdens kanaal, zou hier ons inziens hoge prioriteit aan moeten worden gegeven. Wel zal nader moeten worden onderzocht of terwille van de scheepvaart ook de IJssel niet van stuwen en sluizen zal moeten voorzien. Gerd Kamerling (consultant) Rob v.d. Weert (consultant)

H2O / 25/26 - 2009

23


De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies van de Commissie Veerman1) en het ontwerp Nationaal Waterplan2) in beeld gebracht. Het zijn water­probleemoplossende taken voor de komende deelprogramma’s. Deze maken straks deel uit van één integraal totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- en riviergebieden. De herijking van de zoet­waterverdeling over het hoofdwatersysteem is officieel afgelopen november begonnen en wordt in 2015 afgerond. Deze herijking vormt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek veel aandacht.

O

p de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni jl. sprak Cees Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in de motor mag werken. Als projecten afhankelijk zijn van een nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor de hand. Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het VolkerakZoommeer. Dit lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht bij de landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking komen, dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland, evenals de inrichting van de zuidwestelijke delta, zijn cruciaal voor het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen besluiten. De reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen jaren maakt dat men zich gemakkelijk laat afleiden door spectaculaire nevendoelen, die echter voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige plannen. Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma’s samen te stellen als sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden krijgen daarom een opdracht van de ministeriele stuurgroep Deltaprogramma. De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de waterveiligheid en klimaatbestendigheid op de lange termijn en het scheppen van de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking3). Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld, diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer kan men per deelgebied zowel aandacht schenken aan de optimale aanvoer als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren. Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen begonnen worden.

24

H2O / 25/26 - 2009

Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer vooruit worden geschoven4), zodat alle gebieden waar maatregelen genomen moeten worden, in één keer goed aangepakt worden.

Maatregelen tegen het opkomende water

Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap, werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming aan banden gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering. Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een veel te lage delta. Met de verwachte zeespiegelstijging en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming toe. De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken5). Goede dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken mag men niet bezuinigen. Eerst moet nog het achterstallig onderhoud worden verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot ook de afvoercapaciteit van rivieren. Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk het zorgvuldig opgebouwde image van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer en de onzekerheid of deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van West-Nederland niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk

groter zijn dan die van de Watersnoodramp van 19536). Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspeltijd van slechts ongeveer 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur, de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit. Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste faalkans kunnen opleveren. Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd estuarium­ mondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen, zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen in jachthavens met woonwijken. Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige realisatie.

Zoetwatervoorziening

Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water is er alvast een Nationale Verdringingsreeks in vier categorieën opgesteld. Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten inleveren. Het ontwerp Nationaal Waterplan kiest voor het langer vasthouden en benutten van het zoete water. Van de totale rivierwateraanvoeren van Rijn en Maas wordt momenteel 40 procent gebruikt voor het terugdringen van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door ‘het lek van Holland’ te dichten met sluizen in de Nieuwe Waterweg7). De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1.700 kubieke meter per seconde kan deze eeuw afnemen naar 700 kubieke meter per seconde. Van een vrije doorstroom


opinie door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer8). Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting van het Haringvliet via het Spui niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40 procent van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden. Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hierdoor verzilting tegen9). Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening en verziltings­ bestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen. Na een herijking van

de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland geen probleem meer te zijn.

Afvoer van rivierwater

De maatregelen in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’ hebben als gevolg dat het rivierwater sneller richting zee wordt afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer komen vervolgens nog meer op het bordje van de zuidwestelijke delta. De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet. Bij normale en geringe afvoeren wordt 70 tot 80 procent van al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid. De Haringvlietsluizen worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1.500 kubieke meter zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo enkele tientallen kubieke kilometers zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het noorden steeds verder door. De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk. Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen; binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen, meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volke­ rak­sluizen worden wellicht overbodig en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij kan de RijnScheldecorridor zoet blijven en worden de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen,

met doorstroming opgelost. Het VolkerakZoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening voor het zuidwesten van Nederland is veiliggesteld. Zo’n herziene inrichting maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet wordt hiermee voorkomen. Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR)10). Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie afbeelding 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de zuidwestelijke delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken. Om de maatgevende afvoer van 16.000 kubieke meter per seconde van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen, is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om VolkerakZoommeer, Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke noodberging.

Afb. 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond10).

H2O / 25/26 - 2009

25


Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het onderzoek naar een Afsluitbaar Open Rijnmond. Met zeesluizen hoeven de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet zal opstuwen, en met een meanderende afvoer door de delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden. De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend. Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten11). Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tégen het water, maar een samenwerking mét het water voor een klimaatbestendig Nederland.

Ecologische verbetering in de delta en de rivieren

De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk om vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse geïsoleerde wateren gedaald12). Vanwege de ecologische gevolgen is het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende planvorming vereisen de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter van de deltawateren te herstellen. Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwater­ getijdengebieden langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee waarneembaar zijn.

26

H2O / 25/26 - 2009

Afb. 2: Schets van het inrichtingsvoorstel voor de zuidwestelijke delta.

Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans voor om met open verbindingen de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend te herstellen. Om hierbij de rivieropwaartse invloed vanuit zee terug te dringen, is verlenging van de afvoerroutes van het rivierwater naar zee of in zee gewenst. In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur. De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting. Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat. De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze economie heeft behoefte

aan een ecologisch fundament, aangezien een gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie13). Hiervoor is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu varen er wel bij. Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van een klimaatbestendig Nederland.

Inrichtingsvoorstel

De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin dit jaar een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd, gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te houden en dit water meanderend te laten afstromen via de zuidwestelijke delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot en neemt de landinwaartse invloed van de zee af. Voor beide regio’s met een grote meer­voudige wateropgave (de zuidwestelijke delta en het IJsselmeergebied) worden hier globale inrichtingssuggesties gepresenteerd. Een gezonde zuidwestelijke delta

Met de Deltawerken is het zoute getijden­ milieu in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’14). De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, kan zoveel mogelijk door de wateren van de delta stromen, zich mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en


opinie Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water kan dit zoete water ook door de randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting tegen. Tholen, WestBrabant en de Hoekse Waard komen niet in de problemen zoals dat bij verzilting zou zijn. De binnenvaartroute van de Rijn-Schelde­ corridor blijft hierbij zoet en getijloos. Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk

Afb. 3: Schets van het inrichtingsvoorstel voor de Afsluitdijk.

pas bij de stormvloedkering in zee stroomt. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn15). Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote S-bocht naar zee stromen (zie afbeelding 2). Het water stroomt kronkelend weg via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg komt te liggen. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk. Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding16). De draagkracht van de Oosterschelde, die is afgenomen door het stoppen van de aanvoer van nutriënten door het rivierwater en het verdwijnen van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal toenemen zodra de ‘verstopte ader’ wordt genezen door een open verbinding met de Grevelingen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen, vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen. Deze zal veranderen in een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming en overgangen van zoet naar zout17).

Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging, voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet. Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren water vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan op zo’n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen, en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen.

De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de veiligheidseisen18). De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een grote rol. De voorkeur gaat uitnaar een duurzame inrichting, aansluitend bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing. Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en de zuidwestelijke delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren beide regio’s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15 procent van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer. Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer met de Waddenzeedynamiek. Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie afbeelding 3). De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing. De dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De vorm van afbeelding 3 voor doorstroming is dan ook slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indringing van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.

H2O / 25/26 - 2009

27


Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien met de zeespiegelstijging. De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

Conclusie

De genoemde inrichtingsuggesties zijn beide landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen, omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënt gebruik van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende zullen zijn voor beide inrichtingen. Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden van de

geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in combinatie met de uitbreiding van de ‘voorkust’19). In de luwte van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de voordelta aan. Professor Henk Saeijs noemt de natuur de beste ingenieur. We moeten dan ook de kans om met deze samen te werken met beide handen aangrijpen. Wil Borm Cor Huijgens NOTEN 1) Veerman C. et al. (2008). Samen werken met water. Bevindingen van de Deltacommissie. 2) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Ontwerp Nationaal Waterplan. 3) Stuurgroep Zuidwestelijke Delta (2009). Nieuwsbrief nr. 4. 4) Nijhof A. (2009). Een veilig en leefbaar Nederland. Waterstand 8. 5) Rooijendijk C. (2009). Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers. 6) Van Tongeren D. en P. van de Ven (1997). De Nationale Balans en de Overheidsbalans. Centraal Bureau voor de Statistieken. 7) Saeijs H. (1998). Omgaan met een wereldwatercrisis. Lezing bij de Gezondheidsraad.

8) Van Alphen J. (2009). De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar? Rijkswaterstaat Waterdienst. 9) De Vries A. en I. de Vries (2009). Verzilting intern, extern, en regionale gevolgen: wat weten we ervan? Presentatie tijdens Zoet-Zout Platformdag. 10) Rijcken T. (2008). Afsluitbaar-openvariant van het Rijnmondgebied. TU Delft. 11) Saeijs H., J. Flameling en L. Adriaanse (1999). Ecopragmatisme, omgaan met rivieren, delta’s, kust en zee in de 21e eeuw’. De Staat van Water. 12) Cock Buning T. et al. (2008). Op weg naar een Rijke Delta. InnovatieNetwerk. 13) Saeijs H. (1999/2009). Levend water, goud waard. Presentatie tijdens het symposium ‘Het Verborgen Vermogen’ en bijeenkomst Zoet-Zout Platform. 14) De Boo M. (2002). Stagnatie in de Delta. NRC Handelsblad, 9 november. 15) Lammers H. (2009). De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de delta. Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta. 16) Adriaanse L. en H. Saeijs (2009). Zandhonger in de Oosterschelde. Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta. 17) Langerak L. (2009). Ontwikkeling van het Grevelingenmeer. Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta. 18) Adviescommissie Nijpels (2008). Toekomst Afsluitdijk. Rijkswaterstaat en de provincies Friesland en Noord-Holland. 19) Van den Haak R. en P. Stokman (2009). De Haakse Zeedijk. Integraal inrichtingsvoorstel.

advertentie

Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud

• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling

Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail: info@haitjema.nl internet: www.haitjema.nl

FIBER FILTRATION

“De specialist in filtratie”

ook voor IBA Systemen

•DE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMAT® •AUTOMATISCHE FILTRATIE MET FIBERTECHNOLOGIE TOT 3 MICRON •ZELFDENKENDE ROBOTFILTER MCFM (DIS)CONTINU REINIGEND TOT 15 MICRON •GROF AUTOCLEAN FILTERS, TROMMELFILTERS EN ZEEFDEKKEN •KAARSEN, ZAKKEN EN FILTERMEDIA

ALLES VINDT U OP : WWW.FIBERFILTRATION.COM

28

H2O / 25/26 - 2009


Hoe het water een stad kan dragen

opinie

Stedelijk waterbeheer is volop in ontwikkeling, ook in het buitenland. De kwantiteit en de kwaliteit van het stedelijk water (oppervlaktewater, grondwater, afstromend regenwater, drinkwater en afvalwater) beheersen we. Maar voor een duurzame, klimaatrobuuste stedelijke leefomgeving lijkt meer nodig. Wonen en werken in een deltagebied zoals Nederland brengt extra uitdagingen met zich mee, zeker op lange termijn. Bodemdaling, energievoorziening, watervoorziening en wellicht ook voedselvoorziening komen op de agenda van de waterbeheerder, naast waterveiligheid, droogte, waterkwaliteit, ruimtelijke ordening en inrichting. Tot welke veranderingen kan dat leiden in de aanpak van het waterbeheer? Vormt de harde scheiding tussen het beheer van de waterketen en het watersysteem een belemmering voor vernieuwingen of juist een stimulans? En hoe zullen de rollen en taken van de waterbeheerders gaan veranderen? De waterstad als streefbeeld.

S

tedelijk waterbeheer begint met ambities. Beleidsdocumenten en plannen openen met ambitieuze woorden als duurzaam, klimaatrobuust, gezond en flexibel; verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, liefst in combinatie met versterking van de ecologische kwaliteit. Maar hoe wordt aan die woorden inhoud gegeven? Die invulling zal van plan tot plan verschillen. De lokale omstandigheden zijn immers overal anders. Bovendien zijn het andere mensen die het moeten gaan uitvoeren, met hun eigen kennis van zaken, wensen en inzichten. Maar ondanks de verschillen in lokale omstandigheden zijn er ook overeenkomsten. Onze bebouwde gebieden liggen vrijwel zonder uitzondering in de delta, op een sedimentaire, soms slappe ondergrond, met ondiepe grondwaterstanden en weinig tot geen gradiënt voor de vrije afstroming van het oppervlaktewater. En het water is van nature vaak eutroof. Het waterhuishoudkundige systeem is gericht op het vasthouden en bergen van water, ook in stedelijk gebied. Daarvoor is relatief veel oppervlaktewater aanwezig. Ook gebruiken we dat oppervlaktewater voor veel andere doeleinden. Eerst voor transport en als afvalkanaal, later voor recreatie, het landschap en de ecologische diversiteit. Zo is een stedelijk systeem ontstaan dat we aanduiden als de Waterstad. Water maakt een zichtbaar en tastbaar onderdeel uit van het stedelijk landschap en draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Watersteden zijn niet typisch Nederlands. Steden zoals Jakarta, Bangkok, Tokio, New Orleans en het oude Angkor zijn ook watersteden. De slappe, sedimentaire ondergrond is zettingsgevoelig. Verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte kan leiden tot bodemdalingen. Zonder voldoende water zakt de bodem in, verdroogt de vegetatie en verslechtert de chemische en de ecologische kwaliteit van het water. Maar mét water heb je niet automatisch een duurzame, klimaatrobuuste, gezonde en flexibele inrichting van het stedelijk (water)systeem. Daarvoor is meer nodig.

Doel van dit artikel is om die abstracte ambities van de waterstad verder uit te werken. Hoe krijgen begrippen als duurzaam, klimaatrobuust, flexibel en gezond inhoud? Welke aandachtspunten zijn in dit kader relevant? Voor elk van deze aandachtspunten kunnen dan doelen en functionele eisen, criteria en randvoorwaarden worden geformuleerd voor het ontwerp, de uitvoering en het beheer van zowel nieuwbouw als bestaand stedelijk gebied.

Nieuwe uitdagingen

Achter de stedelijke wateropgaven voor oppervlaktewater, grondwater en waterkwaliteit ligt een brede maatschappelijke behoefte. Elementen van die behoefte zijn onder andere: • het beperken van (de kans op) ongewenste situaties, dus van onze ecologische voetafdruk, van wateroverlast en overstromingen, van zetting en bodemdaling en van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering; • en het beter omgaan met wat we hebben, dus met ons beperkte grondoppervlak, met de vierkante en kubieke meters water, met de verouderende, slijtende infrastructuur, met de bijdrage van water aan de volksgezondheid en de vastgoedwaarde. Die brede behoefte is alleen te vervullen door een integrale aanpak van de (her) inrichtingsopgave van een stedelijk gebied. De inrichting én het beheer van het stedelijk water maken daar onderdeel van uit. Het is de uitdaging om het proces zó te organiseren dat de mogelijkheden die het water biedt, goed worden benut, zo nodig met innovatieve technieken of werkwijzen. Maar in de praktijk blijkt dat lastig.

Nieuwe paradigma’s, principes en concepten

De behoefte aan andere oplossingen is de laatste jaren op verschillende manieren vertaald in strategische visies en concepten. Zo heeft de gemeente Almere op basis van het cradle to cradle gedachtegoed de ‘Almere principles’ uitgewerkt als richtsnoer voor ontwerpers. En in Australië is de Water Sensitive City geformuleerd als gidsmodel

voor de stad van de toekomst. Het gidsmodel voor de duurzame, klimaatrobuuste, gezonde en flexibele waterstad bouwt daarop voort. Duurzaamheid wordt zeer verschillend ingevuld. Sommigen zien duurzaamheid vooral mensgericht, ‘opdat onze kinds kinderen ook nog kunnen leven in een aangename en gezonde wereld’. Anderen zien duurzaamheid vooral in het behoud van de biodiversiteit. Weer anderen zien duurzaamheid ook in economische termen, gericht op langdurige haalbaarheid. Al die stromingen zullen in een plan bediend moeten worden. Relatief nieuw is het inzicht dat we onszelf kwetsbaar maken met onze robuuste manier van bouwen en inrichten. Oerdegelijke constructies dragen zeker bij aan de kwaliteit van vandaag, maar maken de stad inflexibel met betrekking tot veranderingen op de lange termijn, zoals verandering in het klimaat, economische ontwikkelingen en een veranderende demografische samenstelling. Robuustheid vergt flexibiliteit; we hebben adaptief vermogen nodig. Bovendien is een beschermingsstrategie tegen wateroverlast, droogte en hitte die louter is gericht op het voorkómen van schade niet compleet. We zullen ook moeten investeren in ons vermogen om schade tijdens calamiteiten te beperken en om eenmaal opgetreden schade zo snel mogelijk te herstellen. De betekenis van water voor de kwaliteit van het stedelijk landschap is groot. Psychologische studies tonen aan dat water een zegen is voor de mens. Water zien en voelen raakt onze diepste zielenroerselen en bepaalt mede ons gevoel van welbevinden. Zichtbaar water draagt daarom bij aan de kwaliteit van onze leefomgeving - behalve wanneer geregeld overstroming dreigt of wanneer het een stinksloot is. De waterkwaliteit is van grote betekenis; het ecosysteem is er van afhankelijk, maar ook wijzelf. Onze eerste behoefte als mens is schoon water. We willen niet ziek worden van het water. Ziekteverwekkers en toxische stoffen mogen niet of nauwelijks in het water voorkomen. Daarom zijn we schoon water H2O / 25/26 - 2009

29


Singapore bij nacht.

steeds meer van buiten de stad gaan halen; binnen de stedelijke omgeving waren teveel bronnen van verontreiniging. Maar sinds de jaren ‘70 is het milieubeleid erop gericht die bronnen te saneren en verontreinigd water te zuiveren. Gemeenten en waterschappen investeren nu in maatregelen om ook de ecologische kwaliteit van het oppervlakte­ water in de stad te versterken. Het water wordt gecirculeerd en soms worden visstand en waterplanten actief beheerd. Drijvend vuil en eendenkroos worden verwijderd en ecologische oevers worden aangelegd. Die betere kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en zelfs van regenwater leidt tot nieuwe mogelijkheden om dat water te benutten in de stedelijke omgeving. We zien een toenemend gebruik van het stedelijk water voor ‘laagwaardigere’ gebruiksfuncties, zoals watervoorziening van parken en groene daken, toiletspoeling, het voeden van beken, als vis- en als zwemwater. En we willen er graag bij, op of boven wonen: Waterwonen is een begrip geworden. ‘Vasthouden - bergen - afvoeren’ vormt de basis van het waterbeheer in elke polder. De stedelijke wateropgave werd geformuleerd, in termen van vierkante of kubieke meters oppervlaktewater alsook in termen van het vasthouden van water op de particuliere kavels, in infiltratievoorzieningen als kratjes en wadi’s, op groene daken, in regentanks,

30

H2O / 25/26 - 2009

enzovoorts. Zelfs in het profiel van de straat, de wegberm en het openbaar groen wordt nu berging aangebracht, opdat wateroverlast door zware buien wordt voorkomen gezien de nieuwste klimaatscenario’s geen overbodige luxe. Nieuw is de ontwikkeling van water als bron en drager van energie. De winning van warmte en koude uit oppervlaktewater in combinatie met koude-warmteopslag in de ondergrond biedt goede mogelijkheden om stadsdelen te verwarmen en te koelen. Het stedelijk oppervlaktewater wordt ‘s zomers gebruikt als zonnecollector. Het wordt gekoeld om warmte te oogsten voor de winter; warmte die wordt opgeslagen in de grond. Zo kan de uitstoot van kooldioxide voor verwarming en koeling worden gehalveerd. In een enkel geval wordt het oppervlaktewater ‘s zomers direct ingezet om te koelen door daken en verharde oppervlakken nat te houden. Om zetting en inklinking te beheersen, is actief beheer van de grondwaterstanden op openbaar en particulier terrein nodig - dus ook van de stand van het stedelijk oppervlaktewater. Bouwterreinen op een slappe ondergrond worden vaak geheel of gedeeltelijk opgehoogd met zand, maar die bovenbelasting kan deel van het probleem worden in plaats van de oplossing. Daarom is het gebruik van lichte ophoogmaterialen in

opkomst, ook op particulier terrein. Maar die materialen kennen weer hun eigen gebruiksvoorwaarden.

De Waterstad

Water draagt dus onze watersteden, letterlijk en figuurlijk. Steden in de delta, op een slappe ondergrond, met hoge grondwaterstand, met hun kans op wateroverlast en overstroming en met hun stilstaande, voedselrijke wateren, kunnen alleen bestaan bij de gratie van een goed waterbeheer. Dergelijke steden worden gekenmerkt door veel ruimte voor oppervlaktewater. Maar diezelfde steden zullen aan een flink aantal voorwaarden moeten voldoen om duurzaam te kunnen voortbestaan in een wereld die snel verandert én dan ook nog een hoogwaardige leefomgeving te kunnen bieden aan haar inwoners. Allereerst zullen de steden minder parasitair moeten worden, dus minder afhankelijk van externe hulpbronnen en minder afhankelijk van de mogelijkheden om hun afval ergens te dumpen. Om de toevoer en de afvoer van stoffen te beperken kunnen we de toevoer van water, voedsel en energie terugdringen, de toevoer van zand, grond en bouwmaterialen reduceren en het in de stad aanwezige water goed (her)gebruiken. Om de ecologische voetafdruk van de stad te beperken, is echter meer nodig, zoals: water meer en beter multifunctioneel gebruiken,


opinie oppervlaktewater gebruiken als ruimte voor andere functies, water gebruiken als bron van energie of voor voedselproductie én zorgen dat water de bodem draagt. Bovendien zullen we steden meer klimaa­trobuust inrichten. En om de stedelijke omgeving gezond en prettig leefbaar te maken, moeten we zorgen voor een waterkwaliteit die de ontwikkelingsmogelijkheden niet belemmert. Het watersysteem moet zo ingericht zijn dat het de kwaliteit van het landschap bevordert. De vijf soorten stedelijk water (neerslag, grondwater, oppervlaktewater, afvalwater en drinkwater) worden in de stad van de toekomst dus intensief gebruikt. En de kwetsbaarheid voor wateroverlast, droogte, extreme hitte en zettingen wordt beheerst door waterwijs ontwerp, uitvoering en beheer.

Integraal aanpakken

Zoveel voorwaarden maken het ontwerpen en beheren van steden tot een taak die alleen kan worden volbracht als alle belanghebbenden intensief samenwerken. Binnen zo’n integrale aanpak wordt de (her)inrichtingsopgave aangepakt volgens drie parallelle sporen, namelijk als ontwerpprobleem, als optimalisatieprobleem en als onderhandelingsprobleem. Door die parallelle aanpak ontstaat bij de onderhandelende partijen beter inzicht in de creatieve mogelijkheden en in de argumenten en afwegingen achter bepaalde keuzes. Binnen die drie sporen brengen vakdeskundigen hun kennis en

hun creativiteit in en zorgen zij ervoor dat negotiated nonsense wordt voorkomen. Innovatieve oplossingen liggen vaak moeilijk. Wie zit er op te wachten en wie wil het risico dragen? We besteden vaak veel aandacht aan reclame voor de oplossing, aan het bewustmaken van het probleem (awareness) dat ermee wordt opgelost, aan de risico’s en aan kostendrempels die partijen uiteindelijk doen besluiten om toch maar af te zien van zo’n innovatieve oplossing. Maar we zouden onze energie ook kunnen richten op de kennis en kunde die partijen moeten opbouwen om een zo’n nieuwe oplossing goed toe te passen. En wellicht kunnen we helpen bij het internaliseren van het nut van een innovatieve oplossing. Want pas als men overtuigd is van het nut en pas als men in staat is om zijn/haar rol en werkwijze aan te passen aan die nieuwe, innovatieve oplossing zal men die ook gaan toepassen. Belangrijk voor het verkrijgen van draagvlak voor nieuwe technieken en werkwijzen zijn meetprogramma’s en evaluaties van (proef ) projecten. Samen meten en evalueren van de uitkomsten leidt tot verbeteringen in ontwerp en beheer. En herhaling van een proef doet de ervaring met de nieuwe techniek of werkwijze groeien, en daarmee het vertrouwen. De grote uitdaging is om als launching customer een springplank te bieden voor bedrijven die een nieuwe oplossing breed verspreiden, om zo’n oplossing breed te laten doorbreken. Goede afspraken zijn dan nodig tussen alle betrokken partijen over rollen, taken, kosten en de verdeling van risico’s.

Daadkracht

Een Waterstad maken of herscheppen is een complexe opgave voor alle betrokken partijen. Verbetering van technieken en processen is een belangrijke voorwaarde om te kunnen slagen. Zonder daadkracht zullen hoge ambities niet worden gehaald. Het water zal de stad moeten dragen, letterlijk en figuurlijk. Elk stedenbouwkundig ontwerp begint daarom met een analyse van het water- en bodemsysteem ter plaatse - nu en in de toekomst. Want alleen op basis van die informatie kan een duurzame, klimaatrobuuste, flexibele, gezonde en prettige woonen werkomgeving worden ontworpen. Ontwerpers, beheerders en technisch deskundigen werken in dat ontwerpproces samen, in de vorm van concurrent design & engineering, opdat de burgers het water straks beter kunnen benutten. Zij kunnen dan meer plezier beleven aan het water in hun buurt. Dit artikel is een samenvatting van het rapport ‘Land & Water management in the urban environment’ van Deltares (zie www.deltares.nl voor alle achterliggende referenties).

Frans van de Ven (Deltares / TU Delft) Hans Gehrels, Thomas van der Linden en Niels van Oostrom (Deltares) foto’s: Deltares

Water als bron voor plezier.

H2O / 25/26 - 2009

31


‘Speelwater in de stad is veilig en gezond’ In H2O nummer 23 van 27 november jl. stond een artikel met als titel ‘Water in de stad een risico voor de volksgezondheid?’. Heleen de Man, Melanie Kuiper, Imke Leenen en Bert Palsma beschreven de uitkomsten van een kleinschalig onderzoek naar (fecale) verontreiniging van water in de stad in wadi’s en op plaatsen waar kinderen met water spelen. Tinco Lycklama à Nijeholt van het Kenniscentrum Recreatie schreef onderstaande reactie op dat artikel.

H

et laatste novembernummer van H2O opende met een artikel over het mogelijke gezondheidsrisico van recreatief water in de stad. De auteurs doen verslag van een praktijkonderzoek op 14 locaties: fonteinen, bedriegertjes, wadi’s en vijvers. Op die plekken bepaalden zij de mate waarin het water fecaal verontreinigd is en in hoeverre dit voor mensen risicovol is. Ik ben een voorstander van het doen van praktijkonderzoek. De auteurs geven ook duidelijk aan dat het pilotonderzoek beperkt is en een vervolg krijgt in een uitgebreider AIO-traject. Wat ik niet goed vindt, is dat de onderzoekers na het presenteren van de resultaten geen conclusies trekken. De gepresenteerde resultaten wekken de indruk dat sprake is van mogelijke gezondheidsrisico’s. Dit is mijns inziens een nietszeggende kwalificatie waarmee de schijn van ‘probleemlocaties’ is gewekt, terwijl dit niet uit het onderzoek blijkt. Deze manier van communiceren is gevaarlijk. Gemeenten zijn de belangrijkste doelgroep voor de resultaten van dit onderzoek. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het aanleggen en onderhouden van (speel)watervoorzieningen in de stad. Voor hen is dus van belang duidelijk te zijn over eventuele gezondheidsrisico’s van speelwater. Daarom wil ik, als kennisleverancier voor recreatievraagstukken, de voorlopige conclusies in twijfel trekken. Ik gebruik hiervoor hetzelfde toetsingskader als de auteurs, namelijk de kwaliteit van zwemwater volgens de Europese Zwemwaterrichtlijn. Mijn conclusies zijn: Speelwater in de vorm van fonteinen en bedriegertjes is van voldoende kwaliteit om veilig en gezond in te spelen. Het brengt geen toegevoegd risico met zich mee ten opzichte van zwemmen in (goedgekeurd) oppervlakte/zwemwater; • Vijvers en kanalen zijn van voldoende kwaliteit om veilig en gezond op te varen. Eventuele blootstelling brengt geen toegevoegd risico met zich mee ten opzicht van zwemmen in (goedgekeurd) oppervlakte/zwemwater; • Natte wadi’s vormen een belangrijk risico, wanneer hierin wordt gespeeld. Het risico is te vergelijken met het risico van zwemmen op een afgekeurde locatie. Van belang is hierbij te vermelden dat speelwater wel bedoeld is om ‘in te spelen’ en wadi’s niet. Maar vaak zijn er speeltoestellen of speeltuintjes in geplaatst, wat aangeeft dat gemeenten dit wel zo zien. •

Als voornaamste aanbeveling geef ik gemeenten mee risico’s zo klein mogelijk te houden door bij aanleg meteen waterkwaliteit mee te nemen, bij bestaande

32

H2O / 25/26 - 2009

situaties de waterkwaliteit te monitoren, zo nodig te zuiveren en het publiek te informeren over gedragsregels (bijvoorbeeld: geen honden uitlaten op die plekken) en deze als gemeente te handhaven. Voor het vervolgonderzoek pleit ik voor een aanpak die daadwerkelijk de gezondheid van kinderen en volwassenen gaat volgen, zodat de ‘papieren risico’s’ meer realiteitsgehalte krijgen. Het Kenniscentrum Recreatie stimuleert waterrecreatie in de stad en bezoekt op dit moment gemeenten met een (gratis) presentatie om de mogelijkheden hiervoor in beeld te brengen. Het centrum werkt hierin samen met Deltares en het programma Leven met Water, maar ook met de auteurs van het besproken H2O-artikel van Grontmij. Mocht uw waterschap of gemeente interesse hebben in deze presentatie, dan kunt u contact opnemen met ondergetekende.

Tinco Lycklama à Nijeholt (Kenniscentrum Recreatie)

Weerwoord

Door de heer Lycklama à Nijeholt wordt de conclusie getrokken dat de kwaliteit van speel- en recreatiewater voldoende is om er veilig en gezond in/mee te kunnen spelen en dat dit geen toegevoegd risico met zich meebrengt ten opzichte van goedgekeurd zwemwater. Als schrijvers van het betreffende artikel hebben wij bewust geen conclusies getrokken. Allereerst merken wij op dat dit niet mogelijk is aangezien er geen normen en richtlijnen voor ‘veilig en gezond’ stadswater zijn. Ten tweede betreft het een

pilotonderzoek, dat gebaseerd is op een zeer kleine set aan meetdata. Op basis van deze kleine dataset is het gezondheidsrisico bepaald voor de verschillende stadswateren. Het blijkt dat voor wadi’s, speel- en recreatie­ water wel degelijk potentiële gezondheidsrisico’s aanwezig kunnen zijn, die groter zijn dan de risico’s zoals beschreven in de Zwemwaterrichtlijn voor goedgekeurd zwemwater (zie tabel 4 in het artikel). Daarom wordt nader onderzoek uitgevoerd, onder andere door het starten van een AIO-traject aan de universiteit van Utrecht. Een grotere dataset zal meer duidelijkheid geven over de daadwerkelijke risico’s van bezoekers aan diverse stadswateren. Dit pilotonderzoek geeft voorzichtige en voorlopige resultaten op basis van een beperkt aantal metingen op een beperkt aantal locaties. Op basis van deze kleine dataset kunnen we wel als aanbeveling meegeven dat bij de ontwikkeling van nieuw stadswater goed nagedacht moet worden over hoe dit water wordt ingericht. Totdat er meer duidelijkheid bestaat over mogelijke risico’s voor de volksgezondheid is het verstandig om bij de inrichting van water in de stad ook met deze factor rekening te houden. Wat betreft het vervolgonderzoek: de aanbeveling van de heer Lycklama à Nijeholt was reeds in het onderzoeksprogramma opgenomen, mensen zullen gevolgd worden om te bepalen of zij ook daadwerkelijk ziek worden nadat ze in contact zijn geweest met stadswater. In de literatuur zijn hierover al enkele voorbeelden te vinden. Heleen de Man, Melanie Kuiper, Imke Leenen en Bert Palsma

Waterspeelplaats op de IJsselkade in Zutphen (foto: Kenniscentrum Recreatie).


reactie / informatie Nieuwe NEN-normen voor waterbodem en ­zwemwateronderzoek Het normalisatie-instituut NEN heeft twee nieuwe normen voor waterbodem­ onderzoek gepubliceerd en een ontwerpnorm voor de monstername van zwembaden.

D

e twee nieuwe normen voor het uitvoeren van voor- en verkennend onderzoek van de waterbodem zijn NEN 5717 en NEN 5720. De eerste geeft richtlijnen voor het uitvoeren van vooronderzoek. NEN 5720 beschrijft het verkennend onderzoek en onderzoek naar de kwaliteit van baggerspecie. In deze normen zijn, naast de oude NVN 5720, verschillende regionale protocollen voor waterbodemonderzoek opgenomen, zoals de Leidraad waterbodemonderzoek in het rivierengebied van Rijkswaterstaat en de Nota uitwerking baggerbeleid van de Provincie Zuid-Holland. Naast herziene strategieën zijn ook nieuwe strategieën opgenomen, bijvoorbeeld een strategie voor zandwinning en een strategie voor korte baggercycli in dynamische wateren. Hierdoor zijn de normen geschikt voor alle wateren, sluiten ze aan op de uitvoeringspraktijk in Nederland en wordt overal eenduidig onderzoek verricht.

In april 2010 treden enkele wijzigingen in de Regeling Bodemkwaliteit in werking. Vanaf dat moment zal deze regeling ook verwijzen naar NEN 5720 (en indirect naar NEN 5717) en zullen deze normen het uitgangspunt vormen voor goed bodemonderzoek in het kader van Kwalibo. NVN 5720 en de huidige regionale protocollen die nu als milieu­ hygiënisch bewijsmiddel gelden onder het Besluit bodemkwaliteit, komen hiermee te vervallen. De norm NEN-EN 15288-2:2008 ‘Zwembaden - deel 2: veiligheidseisen voor beheer’ verwijst naar het juist nemen van monsters van zwembadwater. Deze norm geeft echter niet aan hoe de monsters genomen moeten worden. Daarom is NEN 6600-3 ontwikkeld, het derde deel in de serie ‘Water - monsterneming’. Eerder zijn deel 1 ‘Monsterneming van afvalwater en deel 2 ‘Monsterneming van oppervlaktewater’ gepubliceerd.

De Watercanon reist als tentoonstelling sinds enkele maanden door Nederland. De expositie laat bezoekers kennis maken met de geschiedenis van water in Nederland. Ook zijn foto’s te zien waarmee jongeren hun visie geven op water. Scholengemeenschap Oscar Romero in Hoorn gebruikte de tentoonstelling als eerste in het onderwijs.

D

De tentoonstelling is bedoeld voor educatieve doeleinden in musea, bezoekerscentra, bibliotheken of op scholen. Daarnaast is ze te gebruiken bij congressen, evenementen of festivals die te maken hebben met water, ruimtelijke inrichting en cultureel erfgoed. De inzet van de tentoonstelling binnen het onderwijs is vooral geschikt in het kader van een breder waterproject. De expositie staat dan ook niet op zichzelf, maar wordt gekoppeld aan een inhoudelijke les, een excursie of een educatief spel. Docent scheikunde en klimaat Guido van Belle gebruikte de tentoonstelling van de Watercanon als onderdeel van zijn lessen watermanagement aan de 2e klassers

Voor meer informatie over de normen over waterbodemonderzoek kunt u contact opnemen met de heer Dijkstra: (015) 269 03 03. Voor meer informatie over het normontwerp voor de monstername van zwembadwater bent u aan het juiste adres bij de heer Fritse: (015) 269 03 03.

Monstername zwembaden

Watercanon reist door Nederland

e expositie toont hoe het Nederlandse landschap is gevormd onder invloed van het water en hoe Nederlanders door de eeuwen heen met dat water zijn omgegaan. Langs een tijdlijn worden de 25 meest kenmerkende gebeurtenissen en plekken in Nederland getoond aan de hand van verhalen over waterhelden en rampen, grote waterbouwprojecten en bijzondere uitvindingen. Acht deskundigen op het gebied van waterstaatgeschiedenis, geografie, cultuurhistorie en onderwijs, onder leiding van dijkgraaf Alfred van Hall, stelden de Watercanon samen.

Voor analyselaboratoria is naast NEN 6600-3 ook de Europese zwembadrichtlijn (2006/7/ EG) van belang. Hoewel NEN 6600-3 een nationale norm is, ligt het in de lijn der verwachting dat Nederland door deze norm een leidende rol kan spelen bij de ontwikkeling van een internationale norm.

(HAVO/VWO). De door hem ontwikkelde lessenserie is ingepast in het vak Natuur, Leven en Techniek. Met behulp van een zelf ontwikkelde lesbrief liet hij de leerlingen via de Watercanon kennismaken met de watergeschiedenis van Nederland. De wateruitdagingen van de toekomst die in de lessenserie zijn opgenomen, komen allen direct of indirect aan de orde in de Watercanon: zoute landbouw, impact van overstromingen, peilbeheer en kustbescherming. Op de internetpagina www.watereducatie.nl zijn alle lesmaterialen over water te vinden: ruim 450 producten voor het primair en voortgezet onderwijs. Docenten kunnen eenvoudig zoeken op onderwijstype, trefwoord, soort materiaal, regio of venster van de Watercanon. Ook de lesmaterialen die Guido van Belle in het kader van zijn lessenserie Watermanagement ontwikkelde, zijn via internet beschikbaar voor anderen. De verhalen achter de Watercanon zijn ook in hun geheel te lezen in het boek ‘Zoden aan de dijk; 25 peilingen naar Nederland als waterland’, dat verkrijgbaar is in de boekhandel. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat stelt de tentoonstelling ter beschikking. Alleen de transportkosten zijn voor rekening van de gebruiker. Voor meer informatie over de mogelijkheden de tentoonstelling te bezoeken of zelf in huis te halen, kunt u contact opnemen met Reina Kuiper of Machiel van Lieshout van SME Advies: (030) 635 89 00.

BRL’s bindend verklaard Uit de Kiwa BRL K536-serie ‘Kunststofleidingsystemen bestemd voor het transport van warm en koud drinkwater’ zijn enkele beoordelingsrichtlijnen bindend verklaard per 6 november jl.. De BRL’s voor koud en warm drinkwater zijn aangepast aan de actuele eisen. Het betreft de volgende richtlijnen: • BRL K536 deel A ‘Kunststofleiding­ systemen van PVC-C’ • BRL K536 deel B ‘Kunststofleiding­ systemen van PPR’ • BRL K536 deel C ‘Kunststofleiding­ systemen van PB’ • BRL K536 deel D ‘Kunststofleiding­ systemen van PE-X’ • BRL K536 deel F ‘Kunststofleiding­ systemen van PPR/Al’ • BRL K536 deel G ‘Kunststofleiding­ systemen van PE-RT/Al’ • BRL K536 deel H ‘Kunststofleiding­ systemen van PE-RT’. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige versies zijn: een overzichtelijkere indeling, de BRL’s K536 deel F en G zijn voortaan gebaseerd op ISO 21003 en de certificatie van gassystemen op basis van BRL K536 deel G is komen te vallen. De bestaande Kiwagas-systemen zullen binnen een jaar overgezet worden naar Gastec QA, conform de ISO 17484. De Gastec KE 198 conform de ISO 17484 dekt hierbij de internationaal geldende eisen af voor binnenhuissystemen voor gastransport. Voor BRL K536 deel E ‘Kunststofleiding­ systemen van PE-X/Al’ is een wijzigingsblad bindend verklaard. Hierin staan de belangrijkste wijzigingen, de opname van de eisen ten aanzien van mantelbuizen (vrijwillig) en eisen voor rubber volgens BRL K17504 in plaats van EN 681. U kunt de beoordelingsrichtlijnen en het wijzigingblad bestellen bij Kiwa Nederland: Postbus 70, 2280 AB Rijswijk, of telefonisch: (070) 414 44 00 of per e-mail: info@kiwa.nl.

H2O / 25/26 - 2009

33


waternetwerken watercolumn

Nóóit meer

S

ommige hypes hebben blijvende waarde, de meeste niet. Begin jaren ‘70 was het Rapport van de Club van Rome groot nieuws: de eindigheid van de wereld werd afgekondigd. Die leek voor de burger pas echt betekenis te krijgen in 1974, met de autoloze zondag - het ultieme rekeningrijden. Op die dag zwierde ik - met mijn vader - op de fiets over de volle breedte van de Nijmeegse Waalbrug. Een paar weken terug vierden we feestelijk de beoogde samenwerking tussen diverse kennisinstituten die zich met een duurzame aarde bezighouden. Eén van de sprekers was een jongere oudere, co-auteur van het eerste rapport van de Club van Rome. Een andere was een nog jonge Zweedse onderzoeker, oud-collega en hoofdauteur van een recent, spraakmakend artikel in Nature: A Safe Operating Space for Humanity, over de toekomst van de mensheid. Naast het klimaatsysteem noemt hij acht andere belangrijke subsystemen die uit de rails dreigen te lopen, en markeert de veiligheidsgrenzen per domein. Kunnen we deze ontwikkelingen nog beheersen? Ja. Maar als ik goed geluisterd heb, is dat geen taak voor individuen of de Verenigde Naties, maar voor communities oftewel gemeenschappen. Ik dacht daarbij onmiddellijk aan onszelf. Moeten de nutssectoren van deze wereld hier niet hun verantwoordelijkheid nemen? Van huis uit midden in de samenleving, goed georganiseerd en kennisintensief kunnen we samen de water- en energie-uitdagingen uit die wereldopgave aanpakken. Ik durf niet te beloven dat ik over 35 jaar nog met één van mijn kinderen aan de zwier zal gaan. Maar deze voorspelling durf ik wel aan: het wordt nooit meer zoals het was. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)

Trenddag vol kennisoverdracht en ‘sociaal leren’ betekent dit voor mij en wat betekent dit voor Waternetwerk?”, zo maakte Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk, in haar welkomstwoord duidelijk.

Paul Reiter: “Leiderschap is cruciaal”

De Trenddag op 27 november in Rotterdam met de titel ‘Glocalisation: think global, act local’ maakte veel tongen los. Na een indrukwekkende presentatie van keynote spreker Paul Reiter (directeur International Water Association) en een verhelderende presentatie over Dutch Water Sector Intelligence (DWSI) gingen de aanwezigen in afwisselende groepjes van gedachten wisselend op zoek naar concrete mogelijkheden om bruggen te slaan tussen lokaal handelen en mondiale effecten. De Trenddag was georganiseerd door DWSI en Waternetwerk. Het thema van de dag hield verband met de vaststelling dat wereldwijde trends lokale acties vergen, maar lokale acties ook effect hebben op wereldschaal. “Het delen van kennis over ontwikkelingen op wereldschaal moet gekoppeld worden aan de vraag: wat

De belangrijkste trends op wereldschaal en welke uitdagingen daaruit voortvloeien voor de watersector op lokale schaal, werden indrukwekkend uit de doeken gedaan door Paul Reiter. Hij liet via grafieken zien dat de wereldbevolking de afgelopen twee eeuwen explosief gestegen is, een trend die de komende eeuw onverminderd door zal gaan. “Thomas Malthus heeft voorspeld dat de mensheid zal uitsterven door problemen die samenhangen met overbevolking. Dan moet je denken aan milieuvervuiling, klimaatverandering en grondstofuitputting”. Reiter wees naar de zeer sterke verstedelijking op de wereld en de sterk gestegen vraag naar water. “Kortom, we hebben een heel grote uitdaging voor ons.”

Koppeling water- en energiegebruik Volgens Reiter is bewustzijn over de sterke koppeling tussen water- en energiegebruik belangrijk bij het bepalen van maatregelen. “Door klimaatverandering zullen grote delen op de wereld te maken krijgen met droogte. Dit vraagt om meer water voor irrigatie, dat op zijn beurt energie vergt die weer bijdraagt aan klimaatverandering als het geen groene energie is. Veel watergebruik roept energiegebruik op dat via klimaatverandering juist weer zorgt voor meer droogte: een vicieuze cirkel. De noodzaak om water te besparen, efficiënter te gebruiken en te hergebruiken is dan ook groot.” Reiter is van mening dat we op wereldschaal ongeveer de helft minder water moeten gebruiken. Kansrijke opties zijn volgens hem gebruik van overtollig regenwater, hergebruik van afvalwater en ontzilting van

Van gedachten wisselen in het World Café: elk half uur een ander onderwerp aan een andere tafel (foto: Jaap van Peperstraten).

34

H2O / 25/26 - 2009


waternetwerken DWSI watercolumn

Vervolgens ging Jan Peter van der Hoek van Waternet in op het doel, de werkwijze en de betekenis van DWSI. Deze breed samengestelde er.nieuws_column club van deskundigen watergebied plat op initiaal brengt mensen samen om inzichten te vergroten in de concrete uitdaging voor de watersector. Hij wees erop dat de presentatie van Paul Reiter aantoonde ver.nieuws_column plat dat er veel ‘ongetemde vraagstukken’ bestaan, terwijl er tevens veel belangen zijn en diverse ver.nieuws_column auteur opvattingen over oplossingen. “Oplossingen kunnen dichterbij komen door van elkaar te leren via een geïntegreerd participatief watermanagement. DWSI doet dit onder meer door een horizonscanning van de hele watercyclus en door een gezamenlijke toekomstverkenning. “ Het gezamenlijk leren krijgt onder meer gestalte via trendalerts in kleine groepen en plenaire denktanksessies. “Deze activiteiten leiden onder meer tot het beter doorgronden van je eigen vertrekpunten en meer inzicht in hoe andere partijen tegen onderwerpen aankijken.” Van der Hoek omschrijft DWSI als een strategische leergemeenschap die meer organisaties wil verwelkomen. “Meer ideeën leiden immers tot meer waardevolle bouwstenen voor een toekomststrategie.”

ver.nieuws_column kop

V

Eén van de volgeschreven tafels: hartenkreten en ingevingen (foto: Jaap van Peperstraten).

zeewater. “Ook energie produceren met water zou nader uitgewerkt moeten worden. Hergebruik moeten we realiseren zonder veel energiegebruik. Daarom zijn lokale bronnen belangrijk. We moeten toe naar gebieden die zelfbedruipend zijn voor water, ook op het niveau van huishoudens. Op dat gebied zijn er ervaringen in China, Japan en Singapore.”

Oplossingen Het gaat dus om een serieus vraagstuk dat om een serieus antwoord vraagt. Reiter: “Voor oplossingen is leiderschap cruciaal, maar ook het onderkennen van de uitdaging en een integrale aanpak van de ontwikkeling van ‘groene energie’. En acties van waterprofessionals in hun dagelijks werk zijn evenzeer van groot belang. Ook zal meer bewustzijn over de waterproblematiek bijdragen tot een hogere betalingsbereidheid om de problemen op te lossen. Daartoe moeten burgers en bedrijven goed geïnformeerd worden. Verder

moeten internationale doelen en richtlijnen afgesproken worden met beloningen en ‘straf’ voor bewust watergebruik, en een onderzoeks- en investeringsstrategie.” Volgens Paul Reiter vormt ‘sociaal leren’ de sleutel. Dit vanwege de complexiteit van de materie, de onzekerheid en de diverse gezichtspunten die er bestaan. “Voor Nederland bestaat een extra uitdaging om andere landen van kennis te voorzien over hoe we omgaan met zeespiegelstijging, hergebruik van water en energieproductie uit afvalwater. Ook krijgen we te maken met verzilting. Hoe dit alles op te lossen? Gezien hoe u in Nederland de afgelopen eeuwen gezamenlijk de waterproblemen heeft opgelost, heb ik er vertrouwen in dat u dat de komende tijd ook adequaat doet.”

Daarna werd in de vorm van een World Café, waarbij deelnemers steeds 30 minuten aan wisselende tafels over actuele onderwerpen praatten, de glocalisering uitgewerkt aan de hand van vier thema’s: informatietechnologie, maatschappelijk verantwoord ondernemen, stedelijk waterbeheer en watergovernance. Bij ieder thema golden de vragen: hoe gaat het nu, hoe kan het beter en wat kan ik hieraan bijdragen? Voor de discussie aan de ronde tafels werden nog eens de spelregels omtrent ‘sociaal leren’ uitgelegd: neem de tijd om het perspectief van de ander te begrijpen, bekijk je eigen aannames met een kritisch oog, werk niet meteen naar consensus toe en maak vrienden. Aan verschillende tafeltjes werd vervolgens levendig gediscussieerd. Om het half uur moesten de deelnemers van tafel wisselen en zich in een andere samenstelling op een ander thema richten. Om geen enkele ingeving verloren te laten gaan, mochten de deelnemers met viltstiften op het tafellaken schrijven. Hiervan werd naar hartenlust gebruik gemaakt.

“Sociaal leren is de sleutel”

Tijdens de Trenddag werd ook het jaarprogramma 2010 gepresenteerd door Waternetwerk-directeur Monique Bekkenutte en -voorzitter Roelof Kruize (foto: Jan WIllem Houweling).

De algemene indruk was dat ‘sociaal leren’ niet zo makkelijk is als het lijkt, dat er een breed gedeelde mening is dat in waterland veel wordt gepraat, maar dat weinig verandert en er een grote afstand bestaat tussen de zorgen en het begrippenkader van de deskundige en die van de burger. Verandering moet vorm krijgen in de regio via lokale projecten, zo werd gesteld. Een uitgebreide weergave van de tafeldiscussies (en tafellakens) is te zien via de internetpagina’s van Waternetwerk en DWSI: www.waternetwerk.nl en www.dwsi.nl.

H2O / 25/26 - 2009

35


waternetwerken watercolumn

Themagroepen Emissiebeheer en Oppervlaktewater samengevoegd ver.nieuws_column kop

Er is lang over nagedacht, alle voor- en nadelen zijn grondig besproken, maar er.nieuws_column plat initiaal iedereen is het erover eens: de themagroepen Emissiebeheer en Oppervlaktewater kunnen prima worden samengevoegd. De nieuwe naam: themagroep plat Waterkwaliteit en Emissies. ver.nieuws_column

V

Arno van Breemen, voorzitter ver.nieuws_column auteur van de voormalige themagroep Emissiebeheer, geldt als initiatiefnemer van de samenwerking. Begin dit jaar heeft hij het idee eens in de groep gegooid, en krap een jaar later is het een feit. “Bij onze themagroep constateerden we al langer dat er bij bijeenkomsten altijd een vaste, kleine kern kwam opdagen, een clubje fanatiekelingen dat de themagroep eigenlijk in stand hield. Het was moeilijk om samen te komen met het héle team. Datzelfde gebeurde bij Oppervlaktewater, waarvan ik ook lid was,” vertelt Van Breemen.

“Daarom heb ik voorgesteld om meer samen te doen. We deelden immers ook al activiteiten, zoals het organiseren van de jaarlijkse emissiedagen.”

Hoewel de betrokkenen even moesten wennen aan het idee, bleek al snel dat draagvlak bestond voor het plan van Van Breemen. Frits Kragt, secretaris van de themagroep Oppervlaktewater: “Het samenwerken is een logische stap, omdat Emissiebeheer en Oppervlaktewater zo met elkaar zijn verbonden dat je ze eigenlijk bijna niet meer los kan zien. Ik zie eigenlijk geen nadelen aan de samenwerking en ben niet bang dat kleine subonderdelen nu over het hoofd worden gezien.”

Ook Rob van den Boomen, die voorzitter was bij Oppervlaktewater en diezelfde rol zal vervullen bij de nieuwe themagroep, ziet uiteindelijk ook enkel voordelen. “Ik vind het een superidee. Vakinhoudelijk is het een slimme zet. We spelen hiermee in op de nieuwe situatie die in de waterwereld is ontstaan door de Waterwet en de Kaderrichtlijn Water, waarbij wordt gefocust op het totaalplaatje. Voorheen lag bij emissiebeheer de nadruk op vergunningen. Of daarmee ook de gewenste kwaliteit van het oppervlaktewater werd bereikt was de verantwoordelijkheid van een andere afdeling. Nu moeten verschillende partijen het samen bedenken en gaan we in de sector meer naar een systeembenadering. Het is dus niet meer dan logisch dat de themagroepen Oppervlaktewater en Emissiebeheer samengaan en kennis kunnen uitwisselen.”

“Dit is een logische stap”

Arno van Breemen, voorzitter van de (opgeheven) themagroep Emissiebeheer en initiatiefnemer van de themagroep Waterkwaliteit en Emissies.

Achterban Gevolg van de samenvoeging is dat de verschillende achterbannen ook meer met elkaar in contact zullen komen en het werkveld groter wordt. Emissie had van nature bijvoorbeeld meer te doen met de industriekant, bij Oppervlaktewater lagen de connecties vanzelfsprekend op het vlak van de waterschappen en Rijkswaterstaat. Van den Boomen: “Het bereik wordt veel groter, ons netwerk breidt uit. Dit is één van de belangrijkste aspecten voor mij waardoor ik al een jaar of 19 lid ben van Waternetwerk.” Ook voor Kragt, zo’n vijf jaar lid, is dat belangrijk. “Bovendien vind ik dat kennis moet stromen vanuit een onafhankelijk standpunt en de sector een informeel platform moet hebben. Daar zorgt Waternetwerk voor.” Van Breemen, ruim elf jaar aangesloten: “Ik ben vrij inhoudelijk ingesteld en heb altijd veel profijt van de symposia waar de inhoud centraal staat op het gebied van waterkwaliteit. En daarnaast is het heel handig dat je mensen leert kennen die je anders nooit zou ontmoeten.” De themagroep Waterkwaliteit en Emissiebeheer is voornemens vier keer per jaar samen te komen voor overleg, twee symposia te organiseren en daarnaast nog kleinere op-weg-naar-huisbijeenkomsten te houden. Van Breemen: “Dat zijn korte meetings die niet al teveel geld en tijd kosten en waar iedereen na het werk even bij elkaar kan komen.” De groep bestaat nu uit twaalf personen. Precies goed, vindt voorzitter Van den Boomen. “Dat is niet te groot, waardoor mensen zich minder verantwoordelijk kunnen voelen en niet te klein, want dat heeft als nadeel dat je per lid erg veel werk moet verzetten. We hebben een diverse club van mensen met verschillende achtergronden. We kunnen veel onderwerpen aanpakken - ik zie uit naar de nieuwe samenwerking.”

36

H2O / 25/26 - 2009


waternetwerken DRIJFVEER

watercolumn

ver.nieuws_column kop ‘Ik wil mijn kennis doorgeven’ Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden - zoals Gerrit van Roekel (63), directeur van Van Roekel Adviesbureau Gerrit van Roekel heeft 40 jaar geleden even getwijfeld of hij voor een universitaire studie zou gaan, maar besloot toch de hbo-opleiding Cultuurtechniek te doen. “Ik wilde me niet uitsluitend bezighouden met de theorie. In 1968 studeerde ik af aan wat nu Larenstein is. Mijn hele carrière heb ik me beziggehouden met de theorie én de praktijk van waterthema’s. Ik ben begonnen bij de Grontmij, waarbij ik allerlei onderzoeken heb gedaan, van de aanleg van tennisbanen tot ruilverkaveling, waarbij de focus lag op adviseren op het gebied van ontwatering en drainage.”

maken van nieuwbouwlocaties. Dat was een zijspoor, water had er weinig mee te maken. Toen het bedrijf werd overgenomen door KPMG ben ik voor mezelf begonnen. Sinds 2000 adviseer ik mijn klanten op het gebied van bemalingen van bouwputten en alle techniek die daarbij past. Hoe krijg ik de put droog? En hoe voer ik dit zo uit dat het zo min mogelijk schade aanricht voor de omgeving? Dat laatste wordt in de Gerrit van Roekel.

V

er.nieuws_column plat initiaal

watersector steeds belangrijker en dat is maar goed ook. Vroeger is er veel schade aangericht, omdat het vooral ging om hoe ver.nieuws_column plat snel de bouwput droog was.” ver.nieuws_column auteur “Het interessante aan water is dat Nederland een land is waar water altijd een probleem is. Je hebt teveel of te weinig. Er is verdroging of juist niet. Ik vind het interessant om naar oplossingen te zoeken. Op dit moment ben ik bezig mijn bedrijf over te dragen aan twee andere bedrijven en probeer ik de kennis die ik in 40 jaar heb opgebouwd, door te geven aan de nieuwe garde.” “Sinds een jaar of tien ben ik lid van Waternetwerk, met name vanwege H20. Wie weet zet ik me over een tijdje wel in voor Waternetwerk, om kennis over te dragen aan de jongeren. Waar ik me zeker ook voor ga inzetten is Ghana, waar ik de laatste 14 jaar heb geholpen putten te boren voor stichting ‘Pompen = Leven’ die gesteund wordt door Aqua for All. Het is nuttig werk. Iedereen heeft recht op water, ook als je in een afgelegen dorp in Ghana woont.”

“Toen ik in ‘74 switchte naar Fugro zou ik funderingstechniek gaan doen, maar men zocht een expert op het gebied van grondwater. Dat werd ik. Water en Grond (bijvoorbeeld zettingen en droogteschade), dat werd mijn specialiteit. Eén keer in mijn werkend leven heb ik een uitstapje buiten de waterwereld gemaakt, toen ik in 1998 ging werken bij Bielevelt en Kooij. Mijn werk was onderdeel van planeconomie, het bouwrijp

Reageren? Stuur Gerrit van Roekel een bericht op gvr@kpnplanet.nl.

Breed draagvlak voor asset management Tijdens het congres Asset management in de watersector op 12 mei van dit jaar bleek de draagkracht voor dit onderwerp breed. Asset management is kortgezegd het maximaliseren van de waarde van technische bedrijfsmiddelen voor alle belanghebbenden over de gehele levenscyclus. www.assetmanagementwater.nl diende tijdens het congres als verzamelplaats van alle bijdragen aan het congres. Na het congres werd de themagroep Asset Management opgericht, die zich richt op kennisdeling en -ontwikkeling. Daarvoor is ook een Community of Practice (CoP) opgezet. Die CoP dient als platform waar deskundigen in de watersector kennis op

kunnen doen over asset management en erover kunnen discussiëren. De internetpagina is het thuishonk van al deze activiteiten. Doelgroepen zijn onder meer drinkwaterbedrijven, waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat. Dick de Bijl is één van de initiatiefnemers en lid van de CoP. Hij is ingenieur bij Grontmij. Volgens De Bijl is asset management bij uitstek geschikt voor de watersector. Het beheerproces wordt effectiever en er wordt “organisch gewicht gegeven aan transparantie, rechtmatigheid en de doelmatigheid van gemaakte keuzes.” Ook richt asset management zich altijd op de lange termijn, iets wat de watersector ook doet. De Bijl geeft

een voorbeeld uit de rioleringsector: “De gemeente zet rioolplannen op en stelt doelen over een periode van 50 jaar. De kosten voor het complete onderhoud van alle gemalen en persleidingen over die 50 jaar worden berekend, en daar worden bijvoorbeeld de gemeentelijke belastingen op afgestemd.” Een deel van de activiteiten van de CoP vindt digitaal plaats. Maar er worden ook bijeenkomsten georganiseerd. De Bijl zou graag zien dat asset management gemeengoed wordt in de watersector.

Colofon Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 25/26 - 2009

37


Professorship in the Industrial Water Cycle The Department of Water Management of the Faculty of Civil Engineering and Geosciences of Delft University of Technology (DUT) announces the following part-time (0,2 fte) vacant professorship in the industrial water cycle. The Department has responsibility for the following disciplines: Hydrology, Water resources management, Drinking water engineering, Sewerage and Wastewater treatment and has organized its activities into two sections, i.e Water resources engineering and Sanitary Engineering. Teaching is organized as part of DUT’s MScprogram in Civil Engineering, where the department offers the MSc specialization in Water Management. The Department is also offering a PhD program in this area. The Chair in the Industrial Water Cycle is a new and specialized chair, which has been defined in view of the increasing need for research and teaching in this field. The chair will be sponsored by the industry for a minimum period of 5 years. The chair will focus on water use in industrial processes, sustainability and reuse and process integration and product development. The Chair will be responsible for a research programme, which will be defined in cooperation with the industry. Teaching will include MScprojects and guest lectures in existing courses.

The successful applicant must be able to document his/her research qualifications in important fields within the discipline. Serious consideration will be given to the candidate’s ability to supervise and initiate research and development work. The successful candidate must be recognized as a leading expert in the field of the industrial water cycle and have or develop an excellent relationship with the (Dutch) industry. Also consideration will be given to the candidate’s pedagogic skills. The candidate should be able to motivate and stimulate MSc and PhD-students and convey the results of research at congresses in a convincing way. The successful candidate should be the natural leader of the academic group, have a broad mind and have people and management skills. It is assumed that newly-employed staff in academic positions who do not already speak Dutch will obtain within three years knowledge of Dutch. DUT promotes women researchers in all strategic areas of the university and women are therefore strongly encouraged to apply. Applicants are asked to submit their application letter, CV and supporting documentation, including list of publications, before February 15th, 2010 to Prof Hans van Dijk, Chair of the Nomination Committee on Industrial Water Cycle, PO Box 5048, 2600 GA Delft (j.c.vandijk@tudelft.nl). A profile report is available. The applicants who have been short-listed will be invited for interviews and a demonstration of their pedagogical ability and research views in the form of a trial lecture in March 2010.

Eurofins C-mark ontzorgt! Met passie voor kwaliteit zorgen wij ervoor dat de wettelijke verplichtingen op het gebied van grond-, drink-, zwem- en proceswater vloeiend geïntegreerd worden in uw bedrijfsvoering. Door onze jarenlange ervaring en landelijke dekking zijn wij marktleider op het gebied van: • Geaccrediteerde bemonsteringen • Geaccrediteerde wateranalyses • Adviezen • Opleidingen Kortom: als dochteronderneming van een groot internationaal laboratorium, Eurofins Scientific en haar kennisinstituten, zijn wij de ideale partner in uw streven naar een veilige en hygiënische bedrijfsvoering.

Meer weten? Neem dan contact met ons op via 088-8310000, water@eurofins.nl of surf naar www.eurofins.nl.


platform

Sabine van Rooij, Alterra Eveliene Steingröver, Alterra Jan den Besten, Waterschap Hunze en Aa’s Edwin van Hooff, Provincie Groningen

Water en natuur: natuurlijke partijen voor klimaatadaptatie Het klimaat in Nederland verandert. De verwachting is dat het de komende decennia warmer wordt, de winters worden gemiddeld natter, de extreme neerslaghoeveelheden nemen toe (met name in de zomer) en de zeespiegel blijft stijgen. Er is echter nog onzekerheid over de mate waarin en de snelheid waarmee deze veranderingen zullen optreden. Duidelijk is wel dat voor een groot aantal landgebruiksfuncties maatregelen nodig zijn om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te voorkomen. Voor het waterbeheer is de verwachting dat grote veranderingen nodig zijn in de inrichting en het ruimtebeslag van de nationale en regionale watersystemen, om de veiligheid tegen overstromingen en de watervoorziening veilig te stellen. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is aangegeven dat zo’n 26.000 hectare waterberging nodig is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en nog eens 69.000 hectare om het tot 2050 op orde te houden. De recente verwachting van het KNMI is dat de toename in kortdurende buienintensiteit een stuk sterker zal zijn dan in 2003 is aangenomen. Dit betekent dat de te reserveren ruimte voor waterberging waarschijnlijk nog groter is 1).

O

ok voor de natuur heeft klimaatverandering grote gevolgen. Door de verschuiving van klimaatzones verschuift het potentiële leefgebied van soorten naar het noorden en het oosten. Deze verschuiving bedraagt voor veel soorten honderden kilometers in enkele decennia. Door grotere weersextremen heeft een populatie een grotere omvang nodig om de grotere aantalsschommelingen die hier het gevolg van zijn, te kunnen overleven 2). Wanneer soorten leefgebied verliezen aan de zuidkant van hun verspreiding en niet in staat zijn om nieuw geschikte leefgebieden aan de noordkant te koloniseren, zullen soorten die nu al onder druk staan het nog moeilijker krijgen. Adaptatiestrategieën die soorten in staat stellen zo goed mogelijk op de effecten van klimaatverandering te reageren, zijn 3): • het realiseren van klimaatcorridors in Nederland en Europa, waarlangs plantenen dierensoorten zich gemakkelijker door het landschap kunnen verplaatsen en hun leefgebied kunnen uitbreiden naar de nieuwe geschikte gebieden; • het streven naar grotere natuurgebieden waar grotere populaties zich langer kunnen handhaven, en die beter als brongebied kunnen dienen van waaruit soorten nieuwe gebieden kunnen koloniseren;

het streven naar meer heterogeniteit en ruimte voor natuurlijke processen binnen natuurgebieden, waardoor gradiënten ontstaan met een diversiteit aan microklimaten; hierdoor hebben soorten betere mogelijkheden om extreme weersomstandigheden te overleven.

Het Nederlandse beleid zet voor het duurzame voortbestaan van de natuur in op de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. De uitvoering hiervan ligt achter op schema, en het tempo van implementatie is niet voldoende om de doelstellingen voor 2018 te behalen. De minister geeft aan dat er hiervoor tot 2027 een forse inzet nodig is. Verder dient bij de realisatie gestreefd te worden naar een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit tegen zo laag mogelijke kosten, met een zo breed mogelijk draagvlak4). Een belangrijke reden voor de vertraging van de implementatie van de ecologische hoofdstructuur is de hoge druk op de ruimte in Nederland. De adaptatie van natuur aan klimaatverandering vraagt nog eens om extra ruimte. In het huidige maatschappelijke klimaat bestaat weinig draagvlak voor een nog grotere ruimteclaim voor (alleen) natuur. Daarom is het interessant om te kijken of water- en natuuradaptatie in samenhang met

elkaar kunnen worden uitgevoerd, waardoor ruimtelijke efficiëntie ontstaat. Water en natte natuur zijn ruimtelijk van nature nauw met elkaar verbonden, en de functiecombinatie van waterbeheer en natuur wordt door vele organisaties als kansrijk gezien. In het verleden is in waterbergingsgebieden landschappelijk fraaie, en soortenrijke natte natuur ontwikkeld. Er kan dus belangrijke winst behaald worden wanneer ook de opgave voor wateradaptatie en natuuradaptatie gecombineerd kunnen worden. Belangrijke voordelen hiervan zijn, naast een grotere ruimtelijke efficiëntie, een breder draagvlak voor de noodzakelijke water- en natuurmaatregelen. Waterberging is niet zonder meer met natte natuurontwikkeling te combineren. In gebieden waar zowel water- als natuuradaptatiemaatregelen nodig zijn, is synergie niet per definitie mogelijk. De mogelijkheden voor synergie dienen daarom per geval te worden bepaald.

Casestudie Groningen De Provincie Groningen wilde verkennen wat nodig is voor een klimaatbestendig Groningen. In het kader van dit, door het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte en het Planbureau voor de leefomgeving H2O / 25/26 - 2009

39


gefinancierde onderzoek, is verkend of en waar de benodigde adaptatie voor natuur en water, en mogelijkheden voor synergie, mogelijk zijn5),9). Dit gebeurde door het in kaart brengen van maatregelen en zoekgebieden voor adaptatie van het watersysteem en voor adaptatie van natte natuur, het vaststellen van de ruimtelijke overlap tussen zoekgebieden en het nader onderzoeken of deze kansrijke locaties daadwerkelijk mogelijkheden voor synergie tussen wateren natuuradaptatie opleveren. De resultaten van deze studie zijn verkennend van aard en hebben (nog) geen plek in het beleid van het waterschap en de provincie. Opgave klimaatadaptatie voor water

Hydrologen van de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s hebben besproken wat nodig is voor een klimaatbestendig watersysteem in hun beheergebieden. In de stroomgebiedsvisie is voor de periode tot 2050 al in beeld gebracht wat moet gebeuren om het watersysteem op orde te krijgen voor de verwachte neerslagtoename. Hiervoor is nu al een grote inspanning vereist. Voor zeespiegelstijging en voor de neerslagtoename tussen 2050 en 2100 zijn echter nog geen concrete wateropgaven berekend. De extra opgave voor wateradaptatie voor Groningen en het aangrenzende stroomgebied in Drenthe is voor de periode 2050-2100 geschat op ongeveer 35 miljoen kubieke meter, wanneer de hele opgave met waterberging wordt opgelost (rekening houdend met een zeespiegelstijging van 0,5 meter). Van deze 35 miljoen kubieke meter is 22 miljoen bergingscapaciteit nodig om de toename van neerslag met tien procent tussen 2050 en 2100 op te vangen, en 13 miljoen in verband met de zeespiegelrijzing. Wanneer de zeespiegel 1,1 meter zou rijzen (het bovengrensscenario van de Deltacommissie voor 2100), is in totaal zelfs 50 miljoen kubieke meter extra waterbergingscapaciteit nodig. Deze adaptatieopgave voor waterberging komt dus bovenop de benodigde maatregelen die zijn beschreven in de stroomgebiedsvisie. Bij het in kaart brengen van de zoekgebieden voor wateradaptatiemaatregelen zijn de hydrologische deelgebieden uit de stroomgebiedsvisie als uitgangspunt genomen6), omdat de mogelijke maatregelen per deelgebied kunnen verschillen. Voor elk deelgebied is aangegeven welke maatregelen effectief kunnen bijdragen. In afbeelding 2 zijn de plekken waar mogelijke adaptatiemaatregelen voor natuur en voor water samenvallen, als blauwe vlekken op de kaart gezet. De strategie voor water is voor het noordelijk deel van het beheergebied, maar ook van het afgebeelde gebied gericht op het bergen van water, in het zuidelijk deel op het bovenstrooms vasthouden van water. Opgave klimaatadaptatie voor natte natuur

Voor natuur is de nationale klimaatopgave voor natte natuur als uitgangspunt gebruikt, ervan uitgaande dat de adaptatiestrategie gericht zal zijn op het aanwijzen van nationale klimaatcorridors. In Groningen is een zogeheten robuuste verbinding gepland,

40

H2O / 25/26 - 2009

Afb. 1: Klimaatcorridor voor natte natuurgebieden, voorgesteld in de Natuurbalans8).

als onderdeel van de ‘Natte as’, die de natte natuur in Friesland en Drenthe via Groningen met natte natuurgebieden in Duitsland verbindt. Deze verbinding is een geschikt uitgangspunt voor de klimaatcorridor die natte natuur in Nederland in verbindt met natte natuurgebieden in Duitsland. De adaptatieopgave voor natte natuur in de provincie Groningen bestaat uit: • het voorkomen van het uitsterven van te kleine populaties, zoals het verbinden van ecosysteemnetwerken van moeras, beekdalen en natte schraalgraslanden, waardoor leefgebieden van soorten worden vergroot én het realiseren van grote natuurgebieden waar populaties van soorten die zich aan de zuidkant van hun verspreidingsdgebied bevinden, zich langer kunnen handhaven; • het faciliteren van het meeschuiven van soorten met geschikte klimaatzone, zoals het verbinden van ecosysteemnetwerken op een hoger schaalniveau, waardoor binnenkomende soorten makkelijker Groningen en later Duitsland kunnen koloniseren. In Groningen gaat het met name om de verbindingen met beek­systemen in Drenthe en met de moerassen in Friesland en Niedersachsen. Voor de ruimtelijke uitwerking van de adaptatieopgave zijn voor ieder van de natte ecosystemen ecoprofielen gekozen: soorten die model staan voor kritische soorten waarvoor de klimaatcorridor effectief moet zijn. Wanneer de grootte en samenhang van de ecosysteemnetwerken voldoende is voor duurzame populaties van deze ecoprofielen in een veranderend klimaat, geldt dat ook voor een grote range aan soorten die van hetzelfde ecosysteem afhankelijk zijn7).

Voor elk van de natte ecosystemen ‘moeras’, ‘beekdal’ en ‘nat schraalgrasland’ zijn twee ecoprofielen gekozen: één ecoprofiel dat gevoelig is voor versnippering van zijn leefgebied en één ecoprofiel met een grote oppervlaktebehoefte voor een klimaatbestendige populatie. De mogelijkheden voor een klimaatcorridor zijn onderzocht, rekening houdend met bestaande natuur en de abiotische potentie voor natuurontwikkeling. Hierbij hebben we ons niet beperkt tot de geplande ecologische hoofdstructuur. Er zijn verschillende ruimtelijke alternatieven voor de klimaatcorridor. Het klimaatcorridortraject tussen het Hunzedal en de Westerwoldse Aa leverde drie alternatieve routes op (zie afbeelding 2): Route I volgt met name bestaande en geplande natuurgebieden; Route II is de kortste verbinding en sluit aan bij mogelijkheden voor natuurontwikkeling in het gebiedsontwikkelingsproject Terra Mater; Route III is gebaseerd op potenties voor natuurontwikkeling en de mogelijkheden voor natuurontwikkeling die een verwacht gebiedsontwikkelingsproces in de Veenkoloniën biedt. Ruimtelijke overlap tussen zoekgebieden voor water- en natuuradaptatie

Nadat alternatieve (locaties voor) adaptatiemaatregelen voor natuur en voor water in beeld waren gebracht, zijn zoekgebieden voor synergie geïdentificeerd. Dit zijn locaties waar de natuur- en wateropgave elkaar ruimtelijk overlappen. In het dal van de Hunze en van de Westerwoldse Aa liggen de kansrijke locaties voor wateradaptatie in route I van de klimaatcorridor. Ten zuiden van deze route bleken ook kansrijke locaties te zijn voor combinatie


platform gelen kunnen meeliften met het gebiedsontwikkelingsproces. Mogelijkheden voor synergie nader bekeken

Voor elk ruimtelijk alternatief van de klimaatcorridor is gekeken of en hoe de natuuropgave kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit synergie met wateradaptatie oplevert. Er is een inschatting gemaakt van het effect van de wateradaptatie maatregel op de natuurkwaliteit en vice versa. Ook is ingeschat in hoeverre de synergie gerealiseerd kon worden binnen de geplande ecologische hoofdstructuur en wat de bijdrage aan de wateropgave is (zie tabel).

Afb. 2: Zoekgebieden voor synergie tussen water- en natuuradaptatie in het klimaatcorridortraject tussen het Hunzedal en de Westerwoldse Aa. In blauw: de vier mogelijke ruimtelijke alternatieven. De roze cirkel geeft het gebied aan waarvoor de mogelijkheden voor synergie in meer detail zijn beschreven in het kader.

van grootschalige waterberging met mogelijkheden voor natte natuur. Daarom is een vierde mogelijke route (IV) toegevoegd. De kansrijke locaties voor synergie zijn in drie typen te verdelen: locaties waar bestaande natuur kan profiteren van watermaatregelen en/of andersom: locaties waar mogelijkheden voor natuurontwikkeling ontstaan als gevolg van wateradaptatie maatregelen (bijvoorbeeld grootschalige waterberging) én locaties waar natuur- en watermaatre-

In route I is synergie is te behalen; dit alternatief is een effectieve klimaatcorridor voor moerassoorten, met potentie om water te bergen. Route II is, bij nadere beschouwing, geen interessant alternatief voor synergie, omdat de gevraagde natuurdoelen niet haalbaar zijn. In route III is ook synergie te behalen: dit is een effectieve klimaatcorridor zijn voor soorten van nat schraalgrasland, met potentie water te bergen (zie kader). In route IV is maar in beperkte mate synergie te realisereren; er is potentie voor grootschalige waterberging, maar dit is slechts van beperkte waarde voor de natuur.

Conclusies Algemene conclusies

Met het meekoppelen van (natte) natuur met de wateropgave kan de kwaliteit van het watersysteem worden verbeterd en voldaan aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (verbetering water-

kwaliteit, beschaduwing van beken of open water); • Door het gezamenlijke onderzoek met ecologen en hydrologen naar synergie tussen water- en natuuradaptatie blijken nieuwe oplossingen naar voren te komen, die anders buiten beeld zouden zijn gebleven. De optelsom van de gezamenlijke winst die voor water- en natuurbeheer te behalen is, vergroot het draagvlak voor deze oplossingen en kunnen doorslaggevend zijn om ze te realiseren; • De synergie tussen water- en natuuradaptatie is beperkt tot locaties waar de verwachte waterkwaliteit en of -dynamiek geen beperkingen oplegt aan de natuurkwaliteit; • Na het identificeren van zoekgebieden voor synergie, is het voor het kwantificeren en optimaliseren daarom nodig gebiedsspecifiek te kijken. Specifieke conclusies voor Groningen

Er is een groot aantal locaties waar synergie tussen water- en natuuradaptatie mogelijk is; • Met de realisatie van een klimaatcorridor voor moeras en nat schraalgrasland via de voor natuur optimale routes (I en III) kan het waterschap ruim tien procent van de wateropgave realiseren; • De geschikste klimaatcorridor voor moeras (route I) ligt in het geplande tracé voor de ecologische hoofdstructuur. De alternatieve routes zijn niet of nauwelijks geschikt voor moerassoorten. •

Mogelijkheden voor synergie tussen water- en natuuradaptatie bij de realisatie van de natte klimaatcorridor in vier routes voor het traject Hunzedal - Westerwoldse Aa. Betekenis kleuren: lichtblauw: waterberging mogelijk donkerblauw: veel waterberging mogelijk wit: adaptatieopgave voor natuur is te realiseren lichtgroen: goede mogelijkheden voor realisatie opgave natuur donkergroen: zeer goede mogelijkheden voor realisatie opgave natuur rood: geen mogelijkheden voor realisatie opgave natuur licht oranje: synergie tussen water- en natuuradaptatie mogelijk donkeroranje: veel synergie tussen water- en natuuradaptatie mogelijk

route

I

meerwaarde voor wateropgave?

Hoeveel wateropgave kan je ermee oplossen?

Is natuuropgave natte klimaatcorridor te realiseren?

Synergie tussen water en natuuradaptatie?

waterberging: ++, 2-3 miljoen m3 extra grote eenheden moeras, ja, op grote delen van de water vasthouden: +, waterberging verbinding nat schraalgrasland, ruimtelijke overlap, ook waterkwaliteit: ++, verbinding moeras bijdrage aan voldoen aan KRW functie als waterreservoir: +/-

II

waterberging: ++, 1 miljoen m3 extra grote eenheden moeras, water vasthouden: -, waterberging verbinding nat schraalgrasland, waterkwaliteit: +, verbinding moeras functie als waterreservoir: -

nee

III

waterberging: ++, 1,5 miljoen m3 extra grote eenheden moeras, water vasthouden: ++, waterberging verbinding nat schraalgrasland, waterkwaliteit: ++, verbinding moeras functie als waterreservoir: -

ja, zeer groot, grote bijdrage aan voldoen aan KRW

IV

waterberging: +++, 20 miljoen m3 extra grote eenheden moeras, water vasthouden: +, waterberging verbinding nat schraalgrasland, waterkwaliteit: +/-, verbinding moeras functie als waterreservoir: ++

beperkt, meer positief voor water dan voor natuur

H2O / 25/26 - 2009

41


Een doorsteek tussen de Hunze en de Westerwoldse Aa zou via een oud beeksysteem kunnen lopen: via het Valtherdiep naar het Achterste diep (= bovenloop van de Hunze; route III). Door herinrichting van het Achterste diep en de bovenloop van de het Valtherdiep als kwelzone, krijgt dit gebied zijn functie als brongebied terug, zodat beken als de Mussel Aa en de Hunze weer met schoon kwelwater gevoed worden.

voortzetting van landbouwactiviteiten hier niet duurzaam is. Bovendien zijn er intenties om hier een gebiedsproces te beginnen met als doel via landschapsontwikkeling de rego een economische impuls te geven. Een dergelijk

proces kan worden aangegrepen om ook de synergie tussen water- en natuuradaptatie te realiseren.

De Ruiten Aa, als voorbeeld van hoe Pagediep en Mussel Aa er uit zouden kunnen gaan zien (foto: Ruut Wegman).

Aansluitend kan het dal van de Mussel Aa en dat van het Valtherdiep, dat zo’n 100 á 500 m breed is, natuurlijker worden ingericht. Deze maatregelen zijn niet alleen gunstig voor de waterkwaliteit, maar ook voor de ecologische kwaliteit van de beek voor flora en fauna. Het waterschap kan hiermee een hogere ambitie voor de Kaderrichtlijn Water realiseren. In het beekdal ontstaan hiermee uitstekende abiotische condities voor een aaneengesloten lint van natte schraalgraslanden, dat kan fungeren als verbinding tussen diverse beeksystemen. De potentie van dit gebied als internationale natte verbinding wordt al geïllustreerd door de vestiging van een bever die uit Duitsland afkomstig is. Momenteel is het brongebied in agrarisch gebruik. De landbouwgronden zijn hier echter van marginale kwaliteit, en het venige gebied klinkt erg in als gevolg van oxidatie, waardoor

Voor de klimaatcorridor nat schraalgrasland zijn twee alternatieven geschikt: route III en IV: - Realisatie van een klimaatcorridor voor nat schraalgraslandsoorten via route III is voor de waterbeheerder erg waardevol, omdat hiermee naar verwachting een grote verbetering in de waterkwaliteit en van het natuurlijke watersysteem is te realiseren. Hiermee kan het waterschap een hogere ambitie voor de Kaderrichtlijn Water waarmaken, bovendien ontstaat meer capaciteit voor waterberging; - Ook via route IV kan de klimaatcorridor voor natte schraalgraslandsoorten worden gerealiseerd. Deze route gaat echter over hoger gelegen gebieden heen, en is daarom landschapsecologisch onlogisch. In deze route ligt wel potentie voor een grootschalig waterbergingsgebied. De mogelijkheden die dit voor natuur biedt, zijn echter marginaal vanwege de grote dynamiek van het waterpeil die hier te verwachten is; - De grote mate van synergie in route III, is voor het waterschap van groot belang. De mogelijkheden voor waterberging alléén zijn onvoldoende om herinrichting van dit gebied te overwegen. De bijkomende voordelen voor natuur en het bijdragen aan de KRW-doelstelling maken herinrichting van dit gebied echter dermate interessant dat dit doorslaggevend kan zijn voor verder onderzoek en

42

H2O / 25/26 - 2009

eventuele realisatie. Natuur zou in dit geval meeliften op maatregelen voor waterbeheer; LITERATUUR 1) Lenderink G. and E. van Meijgaard, 2008: Increase in hourly precipitation extremes beyond expectations from temperature changes. Nature Geoscience 1, 511-514. Doi: 10.1038/ngeo262. 2) Berry, P.M., Jones, A.P., Nicholls, R.J. and Vos, C.C. (eds.), 2007. Assessment of the vulnerability of terrestrial and coastal habitats and species in Europe to climate change, Annex 2 of Planning for biodiversity in a changing climate - BRANCH project Final Report, Natural England, UK. 3) Vos, C.C.,, M. van der Veen & P. Opdam, 2006. Natuur en klimaatverandering. Wat kan het natuurbeleid doen? Alterra, Wageningen. 4) Tweede kamer, 2009. vergaderjaar 2008-2009, 30 825, nrs. 27-28. kamerstuk126756B. 5) Roggema, R., E. Steingröver, S.van Rooij & S. Troost, 2009. Naar klimaatbestendige Natuur en Water in Groningen. Hotspot Klimaatbestendig Omgevingsplan Groningen. 6) Grontmij, 2002. Over leven met water, Stroomgebiedsvisie Groningen – Noord en Oost Drenthe. Provincie Groningen. 7) Rooij, S. van, H. Baveco, R. Bugter, M. van Eupen, P. Opdam & E. Steingrover, 2007. Adaptation of the landscape for biodiversity to climate change. Terrestrial case studies Limburg (NL), Kent and Hampshire (UK). Annex 4 of Planning for biodiversity in a changing climate – BRANCH project Final Report. Alterra-report number 1543. Alterra, Wageningen. 8) PBL, 2008. Natuurbalans 2008. Planbureau voor de Leefomgeving.

9) PBL, in voorbereiding. Klimaat, Natuur en Ruimte.


platform

Han Grobbe, Royal Haskoning Ronald Duijvestijn, Universiteit Twente Christina Oosterhoff, Dienst Landelijk Gebied Jan Ribberink, Universiteit van Twente

Morfologische effecten van ontstuwing en hermeandering beken In Nederland worden steeds meer beken ‘hersteld’. Hierbij verwijdert het waterschap de stuwen om de beken weer hun natuurlijk morfologisch evenwicht te laten bereiken (‘ontstuwing’). Over de morfologische effecten van dit natuurlijk herstel van laaglandbeken is nog relatief weinig bekend. In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied verrichtte Royal Haskoning samen met de Universiteit Twente onderzoek naar de morfologische effecten van ontstuwing van enkele rechtgetrokken beken binnen het landinrichtingsproject Saasveld-Gammelke in de omgeving van Oldenzaal. Berekeningen met een ééndimensionaal hydraulisch en morfologisch model laten zien dat zonder de aanwezige stuwen in de bovenlopen door het gebrek aan aanvoer van sediment en het steile verhang sterke erosie op zal treden. In de middenen benedenloop van de beken treedt sedimentatie op. Om deze ongewenste hydraulische en morfologische effecten te voorkomen zijn twee typen maatregelen onderzocht: het plaatsen van keidammen en het laten meanderen van de beken. Deze maatregelen kunnen de morfologische effecten beperken.

D

e Dienst Landelijk Gebied (DLG) is binnen het landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke bezig met herstel van beken die zijn rechtgetrokken en voorzien van stuwen. Het betreft beken die ontspringen op de westelijke kant van de stuwwal van Oldenzaal (zie de kaart). De beken hebben een hydraulische gradiënt variërend van 1,7 tot 2,1 *10-3 (zie afbeelding 1). Dit is voor Nederlandse begrippen erg steil.

sedimentatie bij verwijdering van de stuwen ook hoofdzakelijk alleen in verticale richting plaats.

Het model is opgebouwd uit strengen en knooppunten. De afvoeren op de knooppunten zijn afkomstig uit het

Over de morfologische effecten van het natuurlijk herstel van grotere laaglandbeken is wel veel literatuur bekend; over de kleinere systemen is maar relatief weinig bekend1). Met behulp van een ééndimensionaal hydraulisch en morfologisch model (gemaakt in SOBEK-RE2)) zijn eerst de hydraulische en morfologische effecten van het verwijderen van de stuwen en het omhoogbrengen van het waterbodempeil onderzocht. Met behulp van het model kon alleen worden onderzocht wat de gevolgen op de water- en bodemhoogte zullen zijn, uitgaande van alleen verticale sedimentatie en erosie in het bodemprofiel. Gezien het steile verhang, de rechte loop van de huidige beken en het feit dat de oevers zijn begroeid, vindt erosie en H2O / 25/26 - 2009

43


hydraulisch model van Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft de gewenste waterpeilen op basis van de grondgebruiksfuncties langs de beek bepaald. De ontwerpwaterbodempeilen van Waterschap Regge en Dinkel zijn als referentie gebruikt. Om de morfologische effecten op lange termijn inzichtelijk te maken, is een periode van 50 jaar doorgerekend. Het hydrologisch regime dat is gehanteerd, bestond uit een een 1/4 Q afvoer (afvoer die meer dan 80 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden) met één dag in de 50 jaar (na vijf jaar ingevoerd) een afvoer van 2Q (afvoer die eens in de 50 tot 100 jaar voorkomt). In deze tijd gaat de beek op zoek naar een evenwichtssituatie. Afbeelding 2 toont de berekende afwijkingen van de ontwerp­ waterbodempeilen van de Saasvelderbeken na 50 jaar. De morfologische processen zijn een gevolg van een continue zoektocht van een waterloop naar evenwicht. Hierdoor ontstaat vraag en aanbod van sediment. De vraag naar sediment wordt mede bepaald door de stroomsnelheid en de ruwheid van de bodem. Aangezien de bodem bestaat uit (zeer) fijn materiaal, is een lage stroomsnelheid voldoende om het sediment te transporteren. Op basis van een gevoeligheidsanalyse blijkt dat het morfologische model vooral gevoelig is voor aanpassingen van de invoer van de gemiddelde afvoer en niet van de periode wanneer de extreme afvoer wordt ingevoerd. Ook is het model gevoelig voor de korrelgrootte. Het model is minder gevoelig voor aanpassingen van de Manning-coefficient. Het beeld van erosie in de bovenlopen en sedimentatie in de midden- en benedenloop bleef bij alle modelsimulaties wel gelijk.

Conclusie effecten ontstuwing Zonder de aanwezige stuwen in de bovenlopen treedt door het gebrek aan aanvoer van sediment en het steile verhang sterke erosie op. In de Saasvelderbeek treedt mid- en benedenstrooms sedimentatie op. Het aanbod van sediment is hier groter dan de vraag. Daardoor wordt het sediment dat in de bovenlopen is geërodeerd, afgezet. Het huidige ontwerp voldoet dus niet, omdat er op den duur insnijding van de beken en daarmee ook verdroging in de bovenlopen gaat plaatsvinden en sedimentatie en daarmee de kans op wateroverlast in de middenlopen. Om deze ongewenste hydraulische en morfologische effecten te voorkomen, moet de ruwheid van de waterlopen worden vergroot of het hydraulisch verhang worden verkleind. Dit kan door onder andere verandering van het dwarsprofiel, meandering (vergroten lengteprofiel), het aanbrengen van drempels (bijvoorbeeld keidammen), vistrappen en vegetatiestuwen. Voor de Saasvelderbeken blijken de volgende maatregelen het meest geschikt om nader uit te werken: het plaatsen van keidammen bij het landbouwgebied én het laten meanderen van de beken in de natuurgebieden.

44

H2O / 25/26 - 2009

Afb. 1: Huidige water- en bodempeilen van de Saasvelderbeek op basis van gegevens van Regge en Dinkel.

Afb. 2: Berekende afwijkingen ten opzichte van de ontwerpwaterbodempeilen van de Saasvelderbekenr.


platform Effecten van de maatregelen De effecten van de mitigerende maatregelen zijn ook doorgerekend met het ééndimensionale hydraulische en morfologische model. De effecten van horizontale erosie bij hermeandering en eventuele interactie tussen horizontale en verticale erosie/ sedimentatie konden met het model niet worden gemodelleerd. De verwachting is dat deze effecten door begroeiing van de oevers beperkt zullen zijn. Hoe groot deze effecten zijn in vergelijking met het vergroten van de ruwheid - bijvoorbeeld door verlenging van het lengteprofiel - is niet duidelijk. Door de beek te laten meanderen, wordt de stroomsnelheid verlaagd door verlenging van het lengteprofiel. Dit zorgt weer voor verhoging van de waterstand. Zonder rekening te houden met horizontale erosie vermindert door het verlengen van het lengteprofiel de verticale erosie in het bovenstroomse deel sterk. In de Lemselerbeek is deze twee tot drie keer zo klein geworden en in de noordelijke tak van de Saasvelderbeek is de erosie tien keer zo klein. In de zuidelijke

tak van de Saasvelderbeek is de verticale erosie gestopt. In het midden- en benedenstrooms deel is de bodem stabiel; er vindt geen sedimentatie meer plaats. Het plaatsen van keidammen betekent een sterke verlaging van de bodem na elke dam, waardoor een trapjespatroon ontstaat in de beekbodem. De bodem en de waterstand tussen de dammen bereiken snel een evenwichtssituatie. Op de overgang van de keidammen naar het meanderende deel kunnen wel erosiekuilen ontstaan. Door middel van bovenstroomse zandsuppletie zijn deze mogelijk te voorkomen.

LITERATUUR 1) Duijvestijn R. (2009). Beekherstel, een onderzoek naar de hydraulische en morfologische effecten van maatregelen ter bevordering van de natuurlijke situatie van de Saasvelderbeken. Afstudeerverslag Masterthesis aan de Universiteit Twente. 2) SOBEK-RE (2004). Technical reference manual morphology and sediment transport. NOTEN De samenwerking met de Universiteit Twente vond plaats in de vorm van een afstudeeronderzoek dat is uitgevoerd door Ronald Duijvestijn.

Conclusie mitigerende maatregelen Het plaatsen van keidammen en het laten meanderen van beken kunnen de morfologische effecten van ‘ontstuwing’, zoals erosie en sedimentatie, in beken met een steil verhang beperken. Verder onderzoek zal zich onder andere moeten richten op de effecten van begroeiing en vegetatie op erosie en sedimenttransport in laaglandbeken.

advertentie

_ _ _ _ _ _ ! W _ U _ E I _ N Op een andere manier __ _ onder de aandacht komen? Uw logo

Plaats uw bedrijf in de schijnwerpers via het Watervenster van H2O!

Uw boodschap Uw contactgegevens

De voordelen voor u: • Al uw bedrijfsinformatie overzichtelijk bij elkaar • Ruimte om een duidelijke boodschap naar de H2O-lezer te brengen • Snel en makkelijk: u levert tekst en logo, wij verzorgen de opmaak Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 of Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 Bereik ruim 4.500 kaderleden binnen de Nederlandse waterbranche met uw plaatsing in de nieuwe rubriek Watervenster!

H2O / 25/26 - 2009

45


Pim de Voogt, KWR Watercycle Research Institute / Universiteit van Amsterdam Leo Puijker, KWR Watercycle Research Institute Cees Vink, KWR Watercycle Research Institute Annemarie van Wezel, KWR Watercycle Research Institute

Smaak- en geurdrempels van benzine-additieven en voorkomen in waterwingebieden Methyl-t-butylether (MTBE), ethyl-t-butylether (ETBE) en methyl-t-amylether (TAME) worden als loodvervanger aan benzine toegevoegd. Hun gebruik stijgt sterk. Door hun hoge persistentie, wateroplosbaarheid en vluchtigheid verspreiden ze zich bovendien snel in het milieu. In opdracht van VROM en Senternovem heeft KWR de concentraties van ETBE en MTBE in waterwingebieden in kaart gebracht en geur- en smaakdrempels vastgesteld voor ETBE, MTBE en TAME.

D

e geur- en smaakdrempel voor ETBE is bijzonder laag (1-2 µg/l), voor MTBE en TAME is hij iets hoger: 7-16 µg/l. In 61 van de 207 grondwaterwinningen, waarvan meetgegevens beschikbaar zijn, is MTBE aangetroffen, doorgaans in lage concentraties (<0,1 µg/l). Bij rivier- en duininfiltratielocaties wordt de geur- en smaakdrempel voor MTBE incidenteel overschreden. Voor ETBE zijn veel minder meetgegevens beschikbaar. Dit additief wordt gevonden in twee van de 37 grondwaterwingebieden waarover data bestaan, steeds in lage concentraties (<1 µg/l). In oppervlaktewater komen met regelmaat piekconcentraties voor die hoger zijn dan de geur- en smaakdrempel. De combinatie van lage geur- en smaakdrempels, hoge mobiliteit, persistentie, en toenemend gebruik van deze benzineadditieven stelt de drinkwatersector voor stevige uitdagingen. Methyl-t-butylether, ethyl-t-butylether en methyl-t-amylether worden als loodvervanger aan benzine toegevoegd om te zorgen voor een efficiëntere verbranding. In Europa is het gebruik de laatste tien tot 15 jaar sterk gestegen, onder meer als gevolg van de Europese Richtlijn Biobrandstoffen, die een marktaandeel aan biobrandstoffen verplicht stelt van tenminste 5,75 procent in 2010. Bio-ETBE kan uit bio-ethanol worden gemaakt, bio-MTBE uit biomethanol. Toevoegen van bio-MTBE of bio-ETBE aan benzine helpt de verplichting uit de Richtlijn Biobrandstoffen te realiseren.

46

H2O / 25/26 - 2009

In 1999 bedroeg de totale wereldproductie van MTBE circa 21,4 miljoen ton (Mton), waarvan 3,4 Mton in Europa. Van TAME werd in 2002 in de Europese Unie 287.000 ton gebruikt. De Europese productie van ETBE bedroeg in dat jaar circa 568.000 ton en is toegenomen tot circa 1,3 Mton in 2005. In 2006 is in Geleen, na het ombouwen van een bestaande MTBE-fabriek, begonnen met de productie van ETBE. De productiecapaciteit voor ETBE is in Nederland hoog vergeleken met de meeste andere EU-lidstaten. De Nederlandse emissieregistratie houdt tot nog toe geen routinematige registratie van de emissie van deze stoffen bij.

in grondwater, evenals later in Europa. Uit een landelijk inventariserend onderzoek, uitgevoerd in 2006 en 2007, bleek dat het grondwater in Nederland op een groot aantal locaties nabij tankstations verontreinigd is met MTBE. Het aantal meldingen van incidentele MTBE- of ETBE-verontreinigingen groeit langzaam in de waarschuwings- en alarmsystemen die de waterkwaliteit van Rijn en Maas bewaken. Sinds 2003 wordt het verloop van de concentraties van MTBE en ETBE in de Rijn bijgehouden bij RIWA. Bij Lobith bedroegen de gemiddelde concentraties van MTBE en ETBE in 2006 respectievelijk 0,41 en 0,23 µg/l. ETBE wordt sinds 2005 in de Maas bij Brakel en Keizersveer gemeten en vertoont een licht stijgende tendens. De laatste jaren worden met regelmaat piekconcentraties voor ETBE gemeten, in de Rijn bijvoorbeeld boven de 5 µg/l. Hemelwater bevat eveneens MTBE en TAME. Inmiddels zijn ook in drinkwater in de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland lage (ng/l) concentraties van MTBE aangetroffen.

Emissies

Tweede Kamer

Productie en gebruik van deze benzineadditieven resulteert in emissies naar lucht, oppervlaktewater, bodem en grondwater. Door hun hoge persistentie, wateroplosbaarheid en vluchtigheid (zie tabel 1) verspreiden ze zich snel in het milieu. De belangrijkste emissies naar de bodem ontstaan bij het morsen van benzine, lekken uit ondergrondse tanks en onoordeelkundig of illegaal lozen. De beroeps- en recreatievaart belast ook het oppervlaktewater. Eenmaal in de grond blijven de benzineadditieven in de opgeloste fase. Zo kunnen ze naar het grondwater worden meegevoerd. Een lekkage kan al snel grote hoeveelheden grondwater verontreinigen, vooral in poreuze bodems en in bodems waar het grondwaterniveau vlak onder het maaiveld staat. Vanaf de jaren 80 werd MTBE in de Verenigde Staten steeds vaker aangetroffen

Naar aanleiding van Tweede Kamervragen over MTBE-verontreiniging heeft het ministerie van VROM diverse onderzoeken laten uitvoeren. De Technische Commissie Bodembescherming1) en het RIVM2) hebben onafhankelijk van elkaar geadviseerd een grenswaarde voor MTBE in grondwater in te stellen van 15 µg/l, gebaseerd op de geurdrempel voor deze stof. Voor ETBE konden bij gebrek aan geur- en smaakdrempels voor deze stof nog geen grenswaarden worden afgeleid3). KWR Watercycle Research Institute heeft nu in opdracht van het ministerie van VROM en SenterNovem en met betrokkenheid van het RIVM nader onderzoek gedaan. Zo is in kaart gebracht wat de concentraties van ETBE en MTBE zijn in waterwingebieden, op basis van beschikbare meetgegevens van drinkwaterbedrijven en een geohydrologische


platform gelegen winningen werden berekend. Deze reistijd is relevant voor de risicoschatting: bij langere reistijden kunnen de grondwaterconcentraties immers afnemen door verdunning en afbraak. Daarnaast bepaalt de reistijd de vroegst mogelijke aankomsttijd bij de winningen, in aanmerking genomen dat MTBE in 1988 is geïntroduceerd als benzine-additief. Het aantal potentiële puntbronnen van MTBE varieert per waterwingebied tussen één en 40. De reistijden van puntbron naar waterwingebied zijn doorgaans minder dan 20 jaar. Dat betekent dat eventuele problemen al in de huidige monitoringsgegevens te vinden zouden zijn.

evaluatie. Daarnaast hebben panels geur- en smaakdrempels vastgesteld voor ETBE, MTBE en TAME.

Waterwingebieden Als basis zijn de verzamelde, door waterbedrijven gemeten monitoringgegegevens van MTBE en ETBE in Nederlandse waterwingebieden over de jaren 2002-2007 genomen. Het gaat om respectievelijk 11.680 en 1.206 individuele metingen. De waterwingebieden zijn ingedeeld naar geohydrologische eigenschappen. Voor de evaluatie is gekeken naar de hoogste concentratie van MTBE en ETBE die in elk waterwingebied zijn aangetroffen. Van 207 grondwaterwinningen waren gegevens beschikbaar. In 61 daarvan is MTBE aangetroffen. Het betreft 20 freatische grondwaterwinningen (waarvan zes met een maximale gemeten concentratie groter dan 1 µg/l) en 16 grondwaterwinningen met semi-spanningswater (waarvan vier met een maximale concentratie groter dan 1 µg/l). In de overige 25 gaat het om oeverfiltratie of kunstmatige infiltratie van met MTBE verontreinigd oppervlaktewater (zie tabel 2). Over ETBE zijn veel minder meetgegevens beschikbaar. In twee van de 37 bemonsterde grondwaterwingebieden zijn concentraties gevonden van 0,1 tot 1 µg/l. In de drie bemonsterde wingebieden die aan oppervlaktewater zijn gerelateerd, is ETBE ook in deze concentratie (0,1 tot 1 µg/l) gevonden. Uit de nationale gegevensbank Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging is een lijst met potentiële puntbronnen van MTBE geselecteerd: van 785 locaties waar benzine is of werd opgeslagen, zijn de reistijden van MTBE via het grondwater van deze locaties naar nabij-

Geur- en smaakproeven Wanneer MTBE en andere benzineadditieven zijn opgelost in water, geven ze daaraan een doordringende en hinderlijke geur en smaak, waarvoor het menselijke reukorgaan zeer gevoelig is. De geuren smaakdrempels van MTBE zijn laag vergeleken met die van andere stoffen. De gepubliceerde geur- en smaakdrempels voor MTBE variëren van respectievelijk 2,5 tot 190 µg/l en van 2,5 tot 680 µg/l. Toxicologische effecten voor de mens treden pas bij veel hogere concentraties op. Over geur- en smaakdrempels voor ETBE en TAME zijn vrijwel geen gegevens te vinden. Voor het vaststellen van geur- en smaakdrempels bestaan diverse procedures. Doorgaans worden panels van vijf tot tien geoefende personen ingezet. Zij worden blootgesteld aan een serie oplossingen met verschillende concentraties van de te testen stof4). De geur- en smaakdrempels van MTBE, ETBE en TAME werden bepaald volgens de Europese standaardmethode EN 1622-15).

Tabel 1: Enkele relevante fysisch-chemische eigenschappen van benzine-additieven en de in deze studie vastgestelde geur- en smaakdrempels.

benzine- additief Sa(g/l) Vpa(mm Hg) log Kowa

MTBE (C5H12O) ETBE (C6H14O) TAME (C6H14O) a

S = oplosbaarheid

51 12 2,6

250 124 75

Vp = dampspanning

geurdrempel smaakdrempel (µg/l) (µg/l)

0,94 1,9 1,9

7 (5-10) 1 (0-4) 8 (5-16)

15 (9-34) 2 (0-4) 16 (11- 5)

Kow = octanol/water partitiecoëfficiënt

Tabel 2: Frequentie van voorkomen van MTBE-concentraties in waterwingebieden (grondwater en oppervlaktewater) in concentratieklassen, in relatie tot geconstateerde geur- en smaakdrempel.

geur-/ onder drempel smaak boven drempel drempel

Cw(µg/L) GWfreatisch zand GW GWfreatisch kalksteen OWoeverinfiltraat OWinfiltraat OW alle waterwingebieden

<0,1 43 67 9 4 2 5

0,1-1 14 12 - 13 3 8

1-5 6 3 - 2 - 1

5-15 - - - 1 - -

130

50

12

1

15-26 26-260 260-9400 >9400 N - - - - 63 - 1 - - 83 - - - - 9 - 1 1 - 22 - - - - 5 - - - - 14 0

2

1

0

196

De panelleden kregen paarsgewijs zeven verschillende concentraties van MTBE, ETBE en TAME voorgelegd, in het concentratiegebied tussen 0 en 32 µg/l. Zij moesten daarbij steeds uit twee flesjes (monster en referentie) het flesje kiezen met de sterkere geur of smaak. De resultaten staan in tabel 1. ETBE blijkt met 1-2 µg/l de laagste geur- en smaakdrempels te hebben.

Implicaties In het lage Nederland zijn grond- en oppervlaktewater sterk met elkaar verbonden. Verontreiniging van oppervlaktewater is daarom na enige tijd ook terug te zien in grondwater. De lage geur- en smaakdrempels van de bestudeerde benzineadditieven, in combinatie met hun hoge mobiliteit en persistentie en hun toenemend gebruik, stellen de drinkwatersector voor uitdagingen. Het verwijderen van MTBE en ETBE bij de bereiding van drinkwater is gezien de goede wateroplosbaarheid een technische uitdaging, waarbij zuiveringsprocessen als UV/H2O2 en UV/TiO2 bruikbaar lijken. Gezondheidsproblemen anders dan ongewenste geur en smaak, zijn bij de waargenomen concentraties niet te verwachten. De aanwezigheid van de milieuvreemde stoffen MTBE en ETBE in de bodem, in combinatie met hun lage geur- en smaakdrempel, gaf aanleiding voor een recente circulaire van de Nederlandse overheid omtrent de toepassing van de zorgplicht Wet Bodembescherming bij MTBE- en ETBEverontreinigingen . De circulaire stelt dat de noodzaak van toepassing van de zorgplicht bij MTBE- en ETBE-verontreinigingen ligt in het belang van de instandhouding van de strategische grondwatervoorraden voor drinkwater of voor bijvoorbeeld proceswater in de conserven- en drankenindustrie6). De circulaire noemt als inspanningsverplichting een herstelrichtwaarde voor MTBE en/ of ETBE van 1 µg/l. Deze waarde sluit aan bij de 1 µg/l, die als signaalwaarde wordt gehanteerd in het Waterleidingbesluit.

LITERATUUR 1) Technische Commissie Bodembescherming (2007). Advies MTBE. 2) Swartjes F., A. Baars, R. Fleuren en P. Otte (2004). Risicogrenzen voor MTBE in bodem, sediment, grondwater, oppervlaktewater, drinkwater en voor drinkwaterbereiding. RIVM. Rapport 711701039. 3) Technische Commissie Bodembescherming (2008). Advies ETBE. 4) Stocking A., I. Suffet, M. McGuire, M. Kavanaugh (2001). Implications of an MTBE odor study for setting drinking water standards. J. Am Water Works Ass. 93(3), pag. 95-105. 5) CEN (2006). EN 1622: Water Quality - Determination of the Threshold Odour Number and the Threshold Flavour Number. European Standard. European Commission on Normalisation (2006) 6) Staatscourant (2008). Uitgave 2139, 18 december, pag. 1-7. Zie ook het uitgebreide artikel: Van Wezel, A., L. Puijker, C. Vink, A. Versteegh, P. de Voogt (2009). Odour and flavour thresholds of gasoline additives (MTBE, ETBE and TAME) and their occurrence in Dutch drinking water collection areas. Chemosphere, 76: pag 672-676.

H2O / 25/26 - 2009

47


agenda 14 januari, Rotterdam Leren met water

derde conferentie over modern water- en gebiedsbeheer ter gelegenheid van de afronding van het programma Leven met Water. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, Innovatienetwerk en CURNET. Informatie: (0182) 54 06 96.

14 januari, Rotterdam InfraCampus

ontmoetingsplatform voor partijen die actief zijn in waterbouw en infrastructuur. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.

15 januari, Delft 62e Vakantiecursus in Drinkwater en Afvalwater

jaarlijkse conbijeenkomst van de waterwereld, waar behalve lezingen ook een nieuwjaarsborrel wordt gehouden om het nieuwe waterjaar informeel te openen, met dit jaar als thema: Energie uit water: hype of kans?’ Organisatie: sectie Gezondheidstechniek van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft) in samenwerking met Vewin, Waternetwerk, RIVM, KWR Watercycle Research, RIONED, Rijkswaterstaat en STOWA. Informatie: m.a.j.hubert@tudelft.nl.

27-28 januari, Arnhem Klimaatverandering en aquatische ecosystemen

tweedaagse conferentie over de gevolgen van de opwarming van de aarde voor de aquatische ecologie; op de eerste dag vooral aandacht voor de effecten wereldwijd, op de tweede dag ligt de nadruk op Nederland. Organisatie: STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.

28 januari, Utrecht European Water Governance: challenges for Spatial Planning, Law and Economics

multidisciplinair symposium, waarin het Nederlandse waterbeheer tegen het licht wordt gehouden en bekeken wordt vanuit onder meer een financiële, een juridische en een internationale invalshoek. Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst en Universiteit Utrecht. Informatie: (030) 253 70 25.

4 februari, Utrecht RIONEDdag

jaarlijkse bijeenkomst van riolerend Nederland. In het plenaire programma staan de actuele ontwikkelingen centraal, samenwerkingsvormen tussen gemeente en waterschap krijgen speciale aandacht. Er zijn vijf parallelprogramma’s: Buienradar en neerslagmeting: samen een sterker beeld, rioolwater als grondstof, slim rioleringsbeheer, personeelstekort in de sector: wat kunnen wij zelf? en Innovaties op de zeepkist. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.

48

H2O / 25/26 - 2009

8 februari, Utrecht M.e.r. versus klimaatverandering en water

discussiemiddag over de aandacht voor water en klimaatverandering in ruimtelijke plannen. Aan de orde komen onder meer de PKB Ruimte voor de rivier, waterplannen en drinkwatervoorziening. Dagvoorzitter is dijkgraaf Lambert Verheijen. Organisatie: Vereniging van Milieu­ professionals VVM. Informatie: www.vvm.info.

9 februari, Utrecht Duurzaam inkopen met Kiwa-keur?

tweede editie van het Watersymposium van Kiwa, dat in het teken staat van duurzaam inkopen door drinkwater- en installatiebedrijven, met als centrale vraag of het Kiwa-keur op producten het duurzaamheidsaspect voldoende afdekt. Organisatie: Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen. Informatie: Kees Poortema (070) 414 46 39.

18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie

zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten op dit gebied. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.

16 - 18 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs

vakbeurs die zich vooral op de binnenlandse watermarkt richt, met aandacht voor waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie. Parallel hieraan worden de Rioleringsvakdagen gehouden. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

16 - 18 maart, Gorinchem Rioleringsvakdagen

eerste editie van een vakbeurs die geheel gericht is op de rioleringssector. Op deze beurs wordt aandacht besteed aan de infrastructuur, maar ook aan beheer en onderhoud. Deze beurs wordt tegelijk gehouden met de Aqua Nederland Vakbeurs. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

29 september - 2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change

internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Cooperative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat.

Buitenland

7-9 januari, Chennai Everything About Water

zevende editie van de vakbeurs over water in India, één van de belangrijkste in het zuiden van Azië. Informatie: www.eawater.com.

27 januari, Gent Neptune en Innowatech voor eindgebruikers

bijeenkomst met aandacht voor de evaluatie van de door de EU gesubsideerde projecten Neptunje en Innowatech, die in het teken staan van nieuwe technieken en concepten voor huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. Organisatie: Universiteit Gent en Aquafin. Informatie: www.aquafin.be, www. eu-neptune.org of www.innowatech.org.

3-5 februari, New Delhi Aquatech India

eerste editie van Aquatech in India, met een Holland paviljoen. Organisatie: Amsterdam RAI en Inter Ads Brooks. Informatie: (020) 549 12 12.

9-11 februari, Gent InfraTech Belgium

vakbeurs voor de grond-, water- en wegenbouw. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: (010) 293 32 04.

2-5 maart, Zaragoza Smagua

19e editie van de vakbeurs voor water en irrigatie, waterbehandeling, hergebruik en ontzilting. Informatie: www.smagua.com.

13-17 september, München IFAT

internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.

22-24 september, Salzburg ConSoil

11e editie van de internationale conferentie over grondwater, sediment en bodem. Organisatie: TNO, Deltares en UFZ. Informatie: www.consoil.de.

5-8 december, Riaad Water resources and arid environments

internationale conferentie. Organisatie: ICWRAE. Informatie: www.icwrae-psipw.org.


handel & industrie Nederlandse firma desinfecteert drinkwater op Aruba

Schoner ontzilten met innovatieve membraan­ technologie

Op de Balashi-waterzuiveringsinstallatie op Aruba heeft Berson UV-techniek vijf UV-systemen geïnstalleerd. Deze desinfecteren het drinkwater van W.E.B. Aruba. Daarnaast worden twee UV-systemen toegepast om afvalwater te desinfecteren, dat daarna gebruikt wordt om twee golfbanen te beregenen.

Een consortium van American Water, Vitens, RWB Water Services, Universiteit Twente en WE Consult is een innovatieproject begonnen op het gebied van ontzilting. ‘Clean Operator’ wordt medegefinancierd door SenterNovem en richt zich op reductie van de kosten, de milieueffecten en de CO2-emissie van ontziltingsinstallaties. Een duurzame bedrijfsvoering leidt tot schonere membranen.

Een Berson InLine UV-desinfectiesysteem dat is geïnstalleerd op één van de opslagtanks voor drinkwater op Aruba.

Op Aruba bevindt zich de op één na grootste ontziltingsinstallatie ter wereld. Aruba heeft een semi-aride klimaat en ontzilting is daarom noodzakelijk om de toenemende bevolking te kunnen voorzien van voldoende water. Na het ontziltingsproces stroomt het water door de UV-systemen voor het wordt overgebracht naar zeven opslagtanks op hoog gelegen punten op het eiland. De UV-systemen desinfecteren elk 400 kubieke meter water per uur. Op piektijden neemt dit toe tot 600 kuub per uur. Bij het zuiveren van het water wordt nooit chloor gebruikt. Twee van de zeven opslagtanks op het eiland zijn ook voorzien van Inline UV-systemen van Berson, zodat het water voor verspreiding nog eens extra gezuiverd wordt. Naar verwachting worden alle tanks voorzien van een UV-systeem. Eén van de opslagtanks bevindt zich in de haven en levert met UV behandeld drinkwater aan cruiseschepen. De compacte InLine UV-systemen maken gebruik van middendruk MultiWave-UVlampen. Deze stralen een breed spectrum UV-golflengten uit met een zeer hoge energiewaarde, waardoor micro-organismen volledig en permanent worden uitgeschakeld. Doordat de lampen zo klein zijn, kunnen ze dwars op de stroom worden geplaatst. Dit zorgt voor efficiëntere desinfectie, lager drukverlies en bovendien is het hele systeem kleiner. Voor meer informatie: Peter Menne (040) 290 77 77.

De partijen ontwikkelen technologieën voor de ontzilting van zeewater en de behandeling van oppervlakte- en afvalwater met membranen op basis van omgekeerde osmose. Op de hele wereld is een totale capaciteit van meer dan elf miljard kubieke meter per jaar voor omgekeerde osmose geïnstalleerd. Deze markt groeit jaarlijks met meer dan tien procent. Veel ontziltingsinstallaties hebben echter te kampen met membraanvervuiling. In sommige gevallen is chemisch reinigen van de membranen nodig, met alle gevolgen van dien voor de operationele kosten en de uitstoot van chemicaliën en kooldioxide. ‘Clean Operator’ mikt op een vermindering van de operationele kosten door een duurzame bedrijfsvoering. Met een budget van 1,5 tot twee miljoen euro voor de periode 2009-2011 moet het project een technologie opleveren die toepasbaar is in bestaande en nieuwe membraaninstallaties. Voor meer informatie: Joost Bruysters van de Universiteit Twente (053) 489 27 73.

Eerste SHARONinstallatie in New York De eerste SHARON-waterzuiveringsinstallatie is op 19 november door Grontmij en het Department of Environmental Protection geopend op het terrein van de afvalwaterbehandelingsinstallatie Wards Island in New York. SHARON (Single Reactor System for High Ammonia Removal Over Nitrate) is een technologie die op duurzame en snelle wijze stikstof uit het afvalwater haalt.

De SHARON-installatie in New York.

slib en daar wordt behandeld. De installatie, die een capaciteit heeft van 5.000 kilogram ammonium-stikstof per dag, zal naar verwachting ruim vier kilo minder stikstof lozen op het oppervlaktewater. Het SHARON-proces vormt een onderdeel van het stikstofreductieprogramma van de stad New York. Dit programma kost een miljard dollar en is bedoeld om verschillende afvalwaterzuiveringen in en om New York duurzamer te maken. Voor meer informatie: (030) 220 75 72.

Lijngoten op formule 1-circuit De Duitse firma Hauraton, met een vestiging in Losser, heeft lijngoten met een totale lengte van 20 kilometer aangelegd op het 170 hectare grote Yas Marina formule 1-circuit in Abu Dhabi. De sleufgoten moeten bestand zijn tegen hoge snelheden en uitzonderlijke krachten. Tijdens de 56 ronden kunnen de raceauto’s snelheden bereiken van 320 km per uur. De kwaliteit van het circuit is daarom belangrijk. De lijngoten moeten veilig en duurzaam zijn. Er zijn twee soorten goten aangebracht: Recyfix Hicap type G en Faserfix Super 100-300. De leidingen zijn met speciale T- en kruisverbindingen eenvoudig en flexibel te installeren. Bij de Recifix Hicapafvoergoten, die een grote hydraulische capaciteit hebben, zijn de sleufopzetstukken van gietijzer gemaakt en daardoor hoog belastbaar. De lijngoten nemen door de hoge hydraulische capaciteit ook de functie van de regenwaterkanalen langs het circuit over. Voor meer informatie: Arjan van der Woning (053) 536 34 36. De lijngoten op het formule 1-circuit in Abu Dhabi.

De door Grontmij ontworpen en opgestarte installatie behandelt dagelijks zeven miljoen liter rejectiewater, stikstofrijk restwater dat op een rwzi vrijkomt bij de ontwatering van H2O / 25/26 - 2009

49


Watervenster ARCADIS

ARCADIS Nederland BV Postbus 673 7300 AR Apeldoorn T 033 477 1000 F 033 477 2000 E info@arcadis.nl I www.arcadis.nl

ARCADIS biedt ondersteuning bij alle aspecten van het waterbeheer. Onze organisatie is actief in het complete traject van beleidsadvisering, studie en advies, het opstellen van regionale en gebiedsplannen tot ontwerp en begeleiding van uitvoering.

praktische kennis over de inrichting van watersystemen. Daarnaast zet ARCADIS haar kennis in op het gebied van duurzaamheid en energie door grondwatersaneringen te combineren met koude-warmte opslagsystemen: het sanergy concept.

ARCADIS is in staat de specialistische kennis op het gebied van (geo)hydrologie, aquatische ecologie en waterkwaliteit te vertalen naar heldere antwoorden op beleidsvragen en deze te combineren met

HACH LANGE

HACH LANGE T + 31 344 63 11 30 E info@hach-lange.nl I www.hach-lange.nl

Wateranalyses zijn onze specialiteit. Sinds het begin van ons bestaan volgen wij de filosofie: ‘maak alles zo eenvoudig mogelijk’. In al onze productontwikkelingen staat dit centraal, wij leveren dan ook praktische en veilige oplossingen met de modernste analyse technieken voor afval-, drink- en proceswaterstromen. Daarnaast verzorgen wij ook instructies en workshops, hebben we individuele onderhoudscontracten, een deskundige buitendienst en service-hotlines.

LABORATORIUMANALYSES • Betrouwbare en altijd verifieerbare analyseresultaten • Meer dan 50 parameters met in totaal 100 praktijkgerichte meetbereiken: gebruiksklaar. PROCESMEETTECHNIEK • Verlaging van de bedrijfskosten door het waarborgen van stabiele processen • Uitbreidbare controllernetwerken met veldbustechniek

Schlumberger Water Services

Schlumberger Water Services Delftechpark 20, 2628 XH Delft Postbus 553, 2600 AN Delft T 015 275 5000; F 015 275 5055 E PWesterhuis@delft.water.slb.com I www.water.slb.com en www.swstechnology.com

Van Essen Instruments maakt sinds 2001 deel uit van Schlumberger Water Services (SWS). Dankzij de overname van diverse bedrijven in de afgelopen jaren heeft SWS zich gespecialiseerd in het aanbieden van producten en advisering op het gebied van grondwaterbeheer. Zo voeren wij in het MiddenOosten projecten uit op het gebied van Aquifer Storage Recovery. In Zuid-Amerika werkt SWS aan projecten in de mijnbouw en het beheer van grondwatervoorraden. De werkzaamheden van SWS in Nederland

richten zich voornamelijk op de monitoring van grondwater. De monitoringsdiensten bestaan niet alleen uit het leveren van Diver dataloggers, maar ook het ontwerp, beheer en analyse van data zijn onderdeel van deze werkzaamheden.

Mosman Installatie & Kunststoftechniek BV

Mosman Installatie & Kunststoftechniek BV David Ricardostraat 10, 7559 SH Hengelo (O) T 074 8 510 510 F 074 8 510 511 E info@mosmanhengelo.nl I www.mosman.eu

De laatste jaren is Mosman Installatie & Kunststoftechniek BV uit Hengelo enorm gegroeid. Op de Westermaat is eind 2008 een nieuw pand betrokken, van waaruit klanten uit heel Europa en de VS worden bediend. Mosman ontwerpt, monteert en onderhoudt totaalinstallaties op het gebied van chemicaliënopslag- en doseersystemen. Het team bestaat uit 24 medewerkers, waarvan er 10 de binnendienst verzorgen. De 14 monteurs van Mosman zijn altijd wel op een locatie ergens in Europa aan het werk.

Naast het VCA** certificaat is Mosman gecertificeerd voor ISO 9001:2008. Onder de klanten van Mosman bevinden zich ook steeds meer waterschappen, die de expertise van Mosman inschakelen om de veelal verouderde pompstations te voorzien van een nieuwe, uit kunststof gebouwde, chemicaliëndosering te voorzien. Nieuw hierbij is het onlangs geïntroduceerde BRL certificaat. Nieuwe installaties worden conform dit BRL certificaat ontworpen en gebouwd.


Watervenster ProMinent ProMinent is fabrikant en aanbieder van producten en technologieën voor waterbehandeling. Wereldwijd actief met meer dan 50 eigen vestigingen voor de markten: drinkwater, proceswater, koelwater, afvalwater en zwembadwater. Betrouwbaarheid/duurzaamheid, innovatie en de oplossingsgerichtheid zijn belangrijke pijlers binnen de familie onderneming.

Binnen het productengamma wordt de cirkel van meten, regelen, doseren en desinfecteren gesloten met apparatuur, welke volledig in huis ontwikkeld en geproduceerd wordt. Alles uit één hand staat voor probleemloze integratie van essentiële procesapparatuur voor de waterbehandeling in uw proces. Bel of mail ons en we analyseren gezamenlijk de meest optimale oplossing.

ProMinent in Nederland T 030-6779280 F 030-6779288 E info@prominent.nl W www.prominent.nl Drinkwater E duncan.anthonio@prominent.nl Proces-/koelwater E martijn.scheepers@prominent.nl

Maatwerk in water en -hergebruik. Om u optimaal van dienst te kunnen zijn, leveren we “maatwerk in water” in alle disciplines.

RWB Water Services is er voor ú. Zowel op het gebied van drink- en proceswater bereiding als op het gebied van afvalwaterzuivering

Uiteraard verlenen wij u daarbij de service die u van ons mag verwachten. Jarenlange ervaring en kennis van de stand der techniek maakt ons wat wij zijn: een flexibele en betrouwbare partner. Service en oplossingen bieden zoals ú dat wenst. Ongeacht of het preventief, correctief of modificatief onderhoud betreft.

RWB Water Services BV Ambachtstraat 20, 7609 RA Almelo Postbus 223, 7600 AE Almelo T (0546) 545 020 F (0546) 545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWRonderzoeksprogramma bestrijkt de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezondheid, Duurzaamheid, Efficiency en Innovatie.

Op weg naar een klimaatneutrale watercyclus Zowel het produceren en transporteren van drinkwater als het verzamelen en behandelen van afvalwater kost energie. Maar er is in principe ook potentiële energie aanwezig in afvalwater, in de vorm van warmte en organisch materiaal. KWR-onderzoekers passen een integrale benadering toe in de watercyclus. Daardoor kan de uitstoot van broeikasgas beperkt worden en komt een energieneutrale watercyclus in zicht.

Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.