nº
43ste jaargang / 15 januari 2010
1/
2010
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
met index 2009 Interview met Ger Bergkamp ‘Interactieve uitvoering’ van waterplannen Energiebesparing door optimalisatie pompen Regionale verschillen in extreme neerslag
Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.
Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK
www.keller-holland.nl
Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl
Over mogelijkheden en kansen
V
andaag vindt de vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater plaats. Het thema luidt: energie uit water: hype of kans? Met ‘kans’ wordt, neem ik aan, mogelijkheid bedoeld. De mogelijkheid dat water iets op kan leveren aan energie. De waterzuivering levert in ieder geval veel energie op, die benut zou kunnen worden. In die zin is het altijd interessant om hierover een dag te discussiëren. Mocht het een hype zijn, dan horen we er over een jaar niets meer over. De watersector is gelukkig geen sector die allerlei hypes volgt. Status lijkt soms nog wél interessant voor menig waterbeheerder. Lonken naar het buitenland bijvoorbeeld, terwijl je een zuiver binnenlandse taak hebt. Grote investeringen in nieuwbouwprojecten, terwijl de zorg
voor de dagelijkse leveringszekerheid het afgelopen jaar regelmatig enigszins ondergesneeuwd dreigde te raken. Het aantal breuken in leidingen viel op. Maar meestal gaat het goed met de drinkwaterlevering, afvalwaterzuivering en de riolering. Bovendien blijven de kostenstijgingen binnen de perken. Waar valt dan nog energie uit te halen? Niet uit het ‘gewone’ werk? Of gaat het serieuze energiewinst opleveren in de praktijk en besparing van kosten? Dan zou ik de mogelijkheden een kans willen geven. Peter Bielars
inhoud nº 1 / 2010
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4 / Nog steeds effecten van insecticiden in het oppervlaktewater van Delfland
Jaap Postma en Joep de Koning
6 / Ger Bergkamp: “Nalatigheid rondom water grootste probleem”
Maarten Gast
8 / Over ‘koude lassen’:
interactieve uitvoering (1)
Govert Geldof, Eric Versteeg en Roel Valkman
6
10 / Beleidsondernemers in het waterbeheer Stijn Brouwer en Dave Huitema
12
/ Optimalisatie hogedrukpompen Brabant Water levert jaarlijks 8,6 procent energie besparing op Arie van der Aa, Eric Eijpelaar, Jack Ruyten en Kees Kooij
12
15
/ Nederland helpt Roemenen waterproblemen aan te pakken
16
/ Absoluut verbod op winning diep grondwater in Flevoland Bas Berbee, Robert Schrauwen, Martijn Griffioen, Bastiaan van Loon en Christoffel Klepper
18
/ Een nieuwe Kleine Weerd in hartje Maastricht
15
Ewout Fakkel, Jasper van der Werff ten Bosch en Jette Eshuis
24 / Waternetwerken 29 / Regionale verschillen in extreme neerslag Adri Buishand, Rudmer Jilderda en Janet Wijngaard
32
/ Praktische gevolgen voor waterbeheer van regionale verschillen in extreme neerslag Durk Klopstra, Michelle Talsma en Frans van Kruinigen
35
/ NBW-actueel: ontwikkeling methode voor wateropgaven met een bandbreedte Hanneke Schuurmans, Heino Niewold, Gé van den Eertwegh en Peter Droogers
40 / Agenda 42 / Handel & Industrie
Bij de voorpagina: Winter 2009-2010 in Nederland. In het noordoosten van het land hebben diverse waterschappen vaarverboden ingesteld in verband met de ijsgang. Hier een mooi winters beeld van de Drentsche Aa (foto: Herman Wanningen).
Nog steeds effecten van insecticiden in oppervlaktewater Delfland Het Hoogheemraadschap van Delfland, andere betrokken overheden en de glastuinbouwsector hebben de afgelopen jaren hard gewerkt om de emissies van verontreinigd afvalwater terug te dringen. Dit leidde tot tal van verbeteringen. Maar recent onderzoek laat zien dat de situatie nog niet optimaal is. Met name optredende piekconcentraties leiden nog steeds tot een soms volledige sterfte bij watervlooien in veldtesten. Daarnaast is ook de macrofaunagemeenschap nog niet hersteld.
D
beleid, waardoor in de loop der jaren zeer schadelijke stoffen werden vervangen door minder schadelijke, speelden hierin een grote rol. Met succes, want de concentraties van de meeste insecticiden daalden aanzienlijk.
elfland probeert de verontreiniging van oppervlaktewater terug te dringen. De glastuinbouw in het Westland bemoeilijkt deze opgave echter al geruime tijd. Om de productie zo hoog mogelijk te houden, zijn en worden in deze bedrijven veel voedingsstoffen en gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Het waterschap heeft eind jaren ‘80 het meetprogramma ‘glastuinbouw’ opgezet om de omvang van deze belasting in beeld te krijgen. Door dit meetprogramma is de waterkwaliteit van watergangen in het glastuinbouwgebied te vergelijken met referentiepunten. Dit meetplan maakt niet alleen gebruik van de standaard fysisch-chemische monstername, maar voegt daar veldexperimenten met watervlooien aan toe. De watervlooien worden in een glazen pot met doorlaatbaar deksel blootgesteld aan het oppervlaktewater. In verontreinigd water zullen de watervlooien sterven, in schoon water zullen ze overleven. Na een week wordt gekeken hoeveel vlooien nog in leven zijn. Deze experimenten worden ‘s zomers elke maand uitgevoerd. Het uitzetten van de vlooien gebeurt op hetzelfde moment als de fysisch-chemische monstername. Daarnaast wordt op verschillende locaties gekeken naar de macrofaunagemeenschap. Deze biologische analyses worden echter niet jaarlijks uitgevoerd, maar veelal eens in drie à vier jaar als onderdeel van een roulerend meetnet. Inmiddels heeft Delfland over een periode van 25 jaar gegevens verzameld. Die zijn in een eerdere wetenschappelijke studie1) gebruikt bij onderzoek naar modellen waarmee effecten op organismen zijn te voorspellen op basis van gemeten concentraties. Voor het jaar 2000 kwam deze studie tot de conclusie, dat de waargenomen sterfte soms te verklaren is uit de concentraties van bestrijdingsmiddelen. Ook andere verontreinigingen (metalen) en meer algemene parameters (pH, O2, Cl-) bleken effecten te kunnen veroorzaken. Daarnaast werd geconstateerd dat het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) als waterkwaliteitsnorm niet in alle gevallen de gewenste bescherming bood. Ook in situaties waarin aan de normen werd voldaan, leken negatieve effecten op te kunnen treden. Met de resultaten van
4
H2O / 1 - 2010
Het gebruik van de watervlo als testmiddel.
deze studie in het achterhoofd, werd in een aanvullend project2),3) aandacht besteed aan de trend in de meetgegevens en de effecten op de macrofauna.
Beleid heeft effect
Vooral in het begin van de jaren ‘90 waren honderdvoudige normoverschrijdingen voor zowel nutriënten als bestrijdingsmiddelen niet ongewoon. Uit de veldtesten met de watervlooien bleek dat de dieren dit nauwelijks overleefden. Niet vreemd, omdat zelfs regelmatig dode vissen uit het water werden gehaald. Het beleid werd aangepast en er vond een aanzienlijke waterkwaliteitsverbetering plaats. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren en het toelatings-
Deze verbetering is in afbeelding 1 geïllustreerd aan de hand van het gemiddelde aantal bestrijdingsmiddelen dat in één monster van het oppervlaktewater de MTR-waarde overschrijdt. Voor het glastuinbouwgebied valt de sterke afname tot het jaar 2000 op, waarna sprake is van een min of meer gestabiliseerde situatie met een half tot één overschrijdend middel per monster. Ook de referentielocaties en locaties uit de categorie ‘volgen van verspreiding’ (locaties die wel water ontvangen vanuit het glastuinbouwgebied, maar niet uitsluitend) laten een verbetering zien. Het milieuvriendelijker beleid heeft hier dus ook effect. Deze verbetering is eveneens terug te zien in de concentraties van afzonderlijke insecticiden. Over de afgelopen 18 jaar nemen deze in vrijwel alle gevallen duidelijk af. Dit geldt bijvoorbeeld voor dichloorvos, ethylparathion, diazinon, endosulfansulfaat en heptenofos. De sterkste afname in concentraties is wederom gerealiseerd in de periode tot aan circa 1998-2000. Veel middelen worden daarna vrijwel niet meer aangetroffen. Ook de gehaltes van meerdere metalen, orthofosfaat en de som nitraat en nitriet dalen trouwens over de jaren. Dit patroon geldt niet voor alle insecticiden. Zo nemen de concentraties van een beperkt aantal middelen nauwelijks af. Voorbeelden
Afb. 1: Het aantal gewasbeschermingsmiddelen dat tijdens één monstername op een locatie de MTR-waarde overschreed.
actualiteit zijn pirimifos-methyl, dimethoaat (geanalyseerd vanaf 2002) en triazofos. Het gehalte aan pymetrozine lijkt de laatste twee jaar zelfs te stijgen. Ook de sterfte onder de watervlooien in de veldtesten vertoont over de jaren een duidelijke daling (zie afbeelding 2). Opvallend is dat de verbetering qua snelheid achterloopt op de concentraties van insecticiden. Zo daalt de gemiddelde sterfte in het glastuinbouwgebied ook na 2000 nog verder. In 2007 verschilt de gemiddelde sterfte in het glastuinbouwgebied niet meer van de referentielocaties. De negatieve effecten in de glastuinbouwgebieden zijn echter nog niet helemaal verdwenen. Ondanks de gemiddeld dalende concentraties komen nog steeds piekconcentraties aan insecticiden voor die een aanzienlijk effect hebben. Dit wordt bevestigd in verscheidene veldtesten waar een hoge watervlosterfte (meer dan 80 procent) is te verklaren door de tegelijkertijd gemeten piekconcentraties van individuele middelen2). De veldtesten1),2) laten zien dat de concentraties insecticiden hoog genoeg zijn om de sterfte van watervlooien aanzienlijk te verhogen. De verwachting is daarom dat deze insecticiden ook nadelige effecten op de macrofaunagemeenschap hebben. Voor veel macrofaunagroepen blijkt dit echter niet het geval. Op locaties in het glastuinbouwgebied is een macrofaunagemeenschap aanwezig die qua soortenrijkdom en/ of diversiteit niet veel voor andere locaties onderdoet. Toch is er wel degelijk wat aan de hand. Dit blijkt zodra de aandacht zich
richt op specifieke soortsgroepen en dan in het bijzonder de watermijten en de kreeftachtigen. Zo worden op de minder belaste locaties in de categorie ‘volgen van verspreiding’ veel meer watermijten gevonden dan in het glastuinbouwgebied. Bij de kreeftachtigen zijn de verschillen helemaal duidelijk. Op veel plaatsen in het glastuinbouwgebied worden in het geheel geen kreeftachtigen in de handnetmonsters aangetroffen. Nu wordt de macrofaunagemeenschap door tal van factoren beïnvloed, waaronder meer algemene parameters als de inrichting van de locaties, de aanwezigheid van waterplanten en de waterhuishouding. Om antwoord te krijgen op de vraag of insecticiden niet alleen de overleving van watervlooien in veldtesten beïnvloeden maar ook de macrofaunagemeenschap in de sloot, is gekeken naar onderlinge relaties. Hieruit blijkt dat locaties met een gemiddeld hogere overleving van de watervlooien ook worden gekenmerkt door een hoger aantal watermijten. Daarbij komt dat verbetering in de overleving van de watervlo ook gevolgd lijkt te worden door een herstel van het aantal aangetroffen watermijten. Althans dat laten de gegevens zien voor de enige locatie in het glastuinbouwgebied, waar de macrofaunagemeenschap vanaf 1995 jaarlijks is bemonsterd (zie afbeelding 3) en waar een aanzienlijke verbetering van de overleving van de watervlo in veldtesten was waar te nemen. En aangezien het herstel van de overleving van watervlooien in veldtesten is te koppelen aan een daling van de concentraties insecticiden, lijkt het herstel van de
Afb. 2: Sterfte onder de watervlooien in de veldkooien, met een onderscheid in de drie deelgebieden. Weergegeven zijn de gemiddelde waarden en hun standaardfout.
Afb. 3: Ontwikkeling van het aantal spin- en kreeftachtigen op locatie OW056-000 in het glastuinbouwgebied in de afgelopen jaren.
watermijten hier ook een gevolg van te zijn. Bij de kreeftachtigen is de situatie echter anders. Ondanks de dalende concentraties en ondanks de betere overleving van de watervlo in de veldtesten blijft het aantal kreeftachtigen in het glastuinbouwgebied laag en is herstel vooralsnog afwezig.
Mogelijke oorzaken van achterblijvend herstel
Het periodiek optreden van een volledige sterfte onder watervlooien in de laatste jaren hangt samen met het optreden van piekconcentraties van insecticiden. Chemische bewaking toont aan dat op verschillende locaties in het glastuinbouwgebied incidenteel concentraties zijn vastgesteld die een acuut en dodelijk effect op de watervlo kunnen veroorzaken1),2). Dit betreft bijvoorbeeld chloorfenvinfos (maximale concentratie in het bereik van 0,08-0,24 µg/l), dichloorvos (2,0 µg/l) en pirimifos-methyl (0,16 µg/l). Het is daarom waarschijnlijk dat ook het achterblijvend herstel van de macrofauna (deels) in deze periodieke piekconcentraties is gelegen. De watervlo behoort tenslotte tot dezelfde taxonomische groep als de kreeftachtigen. Een tijdelijke, maar dodelijke concentratiepiek kan langdurige effecten op de aanwezige macrofaunagemeenschap veroorzaken. Verder zijn de echte piekconcentraties in het veld hoogstwaarschijnlijk hoger geweest dan hetgeen in de chemische analyses is aangetroffen, aangezien de kans dat men precies ten tijde van de piek heeft bemonsterd klein is.
De laatste loodjes
Om het leven in de sloot op het gewenste niveau te krijgen, zijn nog steeds maatregelen nodig. Het Hoogheemraadschap van Delfland is samen met de gemeente Westland en de tuinders begonnen met het aansluiten van alle glastuinbouwbedrijven op het riool. De glastuinbouwsector is bezig de interne processen verder te optimaliseren, zodat alle gebruikte stoffen zo effectief mogelijk worden (her)gebruikt. Op deze manier moet de belasting op het oppervlaktewater vanuit de glastuinbouwsector tot nul worden gereduceerd. Om de zich herstellende ecologie verder te helpen, zorgt Delfland er ook voor dat waar mogelijk natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen worden aangelegd. NOTEN 1) Baas J., H. Hoogenboom en B. Kooijman (2009). Sterfte van Daphnia in beheergebied Delfland verklaard. H2O nr. 16/17, pag. 35-37. 2) Ecofide (2008). Twee decennia monitoring van bestrijdingsmiddelen en Daphnia’s. Een dataanalyse voor het beheersgebied van HH Delfland. In opdracht van RWS Waterdienst. 3) Ecofide (2009). Biologische monitoring als onderdeel van een toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen. In opdracht van RWS Waterdienst.
Jaap Postma (Ecofide) Joep de Koning (Hoogheemraadschap van Delfland)
H2O / 1 - 2010
5
Ger Bergkamp, directeur World Water Council:
“Nalatigheid rondom water grootste probleem” De waterproblematiek krijgt steeds meer mondiale aandacht. Het Wereld Water Forum in Istanbul afgelopen voorjaar telde 16.000 deelnemers en meer dan 30.000 aanwezigen als de bezoekers aan de parallel lopende tentoonstelling meegeteld worden. Maar liefst 182 landen waren vertegenwoordigd, voor het overgrote deel met ministers, parlementariërs, burgemeesters of lokale politici. Van de uitkomsten van het overleg gedurende dit forum is uitvoerig verslag gedaan, ook in dit blad. De organisatie, die deze grote watercongressen voorbereidt, is de World Water Council, in 1996 opgericht en in Marseille gevestigd. In 2008 is een Nederlander, dr. Ger Bergkamp, benoemd tot directeurgeneraal van het uitvoerend apparaat van deze organisatie. Aanleiding voor een gesprek met hem in zijn hoofdkantoor, met uitzicht op de nieuwe haven van Marseille.
Kun je wat over het ontstaan van de WWC vertellen?
“Na de grote internationale milieuconferentie in Rio de Janeiro in 1992 ontstond een algemeen besef dat water daar maar weinig aandacht had gekregen en dat water een hogere prioriteit zou moeten krijgen. Uiteraard hield een organisatie als de International Water Supply Association, later uitgegroeid tot de huidige International Water Association, zijn grote tweejaarlijkse congressen, maar deze organisatie was vooral op de techniek georiënteerd. Waar behoefte aan bestond was verbreding naar het politieke veld, naar deelname van ministers en burgemeesters, parlementariërs en andere politici, en daarbij aansluitend het maatschappelijk middenveld van de ngo’s, bedrijven en bedrijfstakken die met waterproblemen geconfronteerd werden en uiteindelijk de waterbedrijven zelf. Daarom is de WWC opgericht. We werken met vijf colleges: internationale organisaties, nationale en lokale overheden, bedrijven, ngo’s en professionals. Ieder college heeft een vast aantal zetels in het algemeen bestuur, eventueel aangevuld met extra zetels op basis van het aantal leden in een sector. Tijdens de algemene ledenvergadering is het nieuwe bestuur gekozen, dat uit 35 leden bestaat. Zo’n verkiezing is een politiek bestuurlijk gebeuren. Mensen worden niet zomaar aangewezen, zij moeten duidelijk kunnen maken welke inbreng zij zullen hebben en wat er van hen te verwachten valt.”
Was niet ook sprake van een Franstalig initiatief in een door Engelstaligen gedomineerde wereld?
“Neen, dat was niet zo. Naast Frankrijk hebben landen als Egypte en Brazilië aan de wieg van de WWC gestaan. Egypte was ooit een Engelstalig beheergebied, Brazilië een Portugees. Voor onze hoofdzetel is voor
6
H2O / 1 - 2010
Marseille gekozen na een competitie met Montreal en Stockholm. Dus zeker geen verband van primair Franstalige landen. Wij hebben een heel open opzet. Iedere organisatie die zich aanmeldt, kan lid worden en meebeslissen. Wij hebben op het ogenblik ruim 400 leden, afkomstig uit 60 landen.” “De World Water Council is een vrij jonge organisatie. De eigenlijke oprichting vond plaats in 1996. Dr. Mahmoud, Abu-Zeid, de Egyptische minister van water en irrigatie, was de eerste president. Na twee zittings perioden heeft hij zijn functie overgedragen aan de Canadees William Cosgrove, daarvoor vice-president van de Wereldbank. Sinds maart 2005 is Loïc Fauchon, presidentgeneraal du Groupe des Eaux de Marseille, president. Het eerste Wereld Water Forum in Marrakech in 1997 was een soort oprichtingsvergadering. De tweede bijeenkomst in Den Haag in 2000 was het eerste echte forum met zo’n 6.000 à 8.000 deelnemers, een orde van grootte die we nog niet meegemaakt hadden. Dit forum was een zeer belangrijke stap in het vragen van aandacht voor de wereldwaterproblematiek. In Den Haag zijn nieuwe werkvormen geïnstitutionaliseerd, die daarna in de volgende forums voortgezet zijn: Kyoto in 2003, Mexico in 2006 en Istanbul begin dit jaar.”
Wat was de kerndoelstelling van deze forums?
“Hoofddoel is het mobiliseren van de politieke wil om iets aan de waterproblematiek te doen. Via onze leden mensen bijeenbrengen die problemen onderkennen, oplossingsmogelijkheden inventariseren, inhoudelijke voorstellen ontwikkelen en dan uiteindelijk op bestuurlijk niveau, dus met een parlement bijvoorbeeld, tot overeenstemming komen. Tot een politieke afspraak wat men aan het betreffende probleem gaat doen.”
Hanteren jullie ook doelstellingen die gekwantificeerd zijn zoals de millenniumdoelen van de VN?
“Neen, dat doet de World Water Council bewust niet. Geen doelstellingen als halvering van het aantal mensen dat geen toegang tot drinkwater heeft in het jaar 2015. Ons doel is om mensen bijeen te brengen, mensen uit internationale kring die kennis van waterproblemen hebben, met mensen uit de betreffende politieke wereld die verantwoordelijk zijn voor de aanpak van zulke problemen in hun land of hun regio. Het gaat ons primair om bewustwording en om het mobiliseren van politieke wil. In Istanbul bijvoorbeeld is de Istanbul Water Consensus ondertekend door zo’n 600 burgemeesters die daar aanwezig waren. Daarin geven deze lokale en regionale bestuurders aan dat zij er voor zullen zorgen dat in hun ambtsgebied voorzieningen op watergebied - drinkwatervoorziening, riolering danwel afvalwaterzuivering verbeterd zullen worden. Dat zijn heel concrete toezeggingen: “ik ga dit in mijn ambtstermijn doen”. Op het volgende Wereld Water Forum zal daarover gerapporteerd worden.” “Iets van een andere dimensie is dat wij daar afgesproken hebben ondersteuning te gaan geven aan politieke leiders. Besloten is een waterhelpdesk voor parlementariërs in te richten. Een informatiecentrum waar men ideeën kan opdoen over technische oplossingen, budgettering en financiering én de aanpak van problemen of projecten. Daarbij gaat het aan de ene kant om het verschaffen van inhoudelijke kennis, aan de andere kant om het vertalen van problemen waar men mee zit in vragen die men kan stellen. Hoe stel ik iets op een effectieve manier aan de orde? Maar ook: waar moet ik op letten als ik als parlementariër bijvoorbeeld een verdrag met een ander land over waterzaken ter goedkeuring voorgelegd krijg?” “Onze fora hebben ook steeds meer een netwerkfunctie, waardoor de factor water ook betrokken wordt in discussies waar deze tot dusverre niet meegenomen werd. Bijvoorbeeld in het overleg over de voedselvoorziening in de toekomst. Daarbij speelt water natuurlijk een vitale rol. Die rol van water komt nu veel explicieter op de agenda. Zo sprak ik afgelopen december in Rome voor het Comité voor Voedselzekerheid van de FAO. Daar ging het over de invloed van de klimaatverandering op de voedselproductie.” “In 2008 zijn de voedselprijzen geweldig gestegen met alle gevolgen van dien, in het bijzonder voor de mensen in de arme landen. In 2009 zijn de prijzen weer gedaald, maar ze zullen zeker opnieuw stijgen. Daar komt bij dat de energieprijzen voortdurend omhoog gaan. In arme landen heb je al situaties waarin de boeren de energie niet kunnen betalen die zij nodig hebben om water op te pompen.” “In Rome heb ik de mensen op drie dingen gewezen. Punt één is het grote belang van tijdige adaptatie op de klimaatveranderingen. Niet wachten tot het zover is, maar
interview aandacht voor de zuivering van afvalwater in veel Afrikaanse landen. In de verhouding tussen landbouw en water is wereldwijd een geweldige efficiencyslag nodig. Die staat nergens in de boeken, maar moet er wel komen. Kijk naar Israël, naar Australië. Burgers moeten beseffen dat in droge landen hun tuin een rotstuin moet zijn, geen groen grasveld dat water vraagt dat er niet is. In een land als Egypte komen de landbouw en de bevolkingsgroei steeds meer in conflict met de hoeveelheid water die beschikbaar is.”
Hoe ben je op deze positie gekomen?
“Ik ben in 1964 geboren in Amsterdam, in de Kinkerbuurt. Daar ben ik opgegroeid. Daar studeerde ik van 1982 tot 1988 fysische geografie en milieuwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, aangevuld met irrigatie in Wageningen. In 1988 en 1989 heb ik bij kleine bureaus gewerkt, onder andere aan het opruimen van olietanks. In 1990 ben ik voor de Universiteit van Amsterdam projectonderzoek gaan doen naar de invloed van begroeiing op de aanvulling van de grondwatervoorraden in de droge streken van Zuid-Spanje. De invloed van bosbeheer Ger Bergkamp
“Recht op water wordt mensenrecht”
nu al nadenken over de aanpassingen die in jouw situatie nodig zijn en daarop inspelen. Bijvoorbeeld dat je irrigatiegebieden anders moet gaan beheren. Als de Indus in Pakistan minder water gaat afvoeren omdat er minder smeltwater uit de Himalaya komt, is er minder water voor irrigatie beschikbaar. Daardoor krijg je extra verzilting, wat juist om meer water vraagt, dat er niet is. Hoe ga je als land om met zo’n ontwikkeling?” “Punt twee is het tijdig signaleren van ‘hotspots’, de punten waar de problemen zich in de meest heftige vorm voor zullen doen. Zoals bij de Indus, wat ik net noemde. Derde punt is het politieke belang mensen niet alleen te laten staan in dit soort problemen, maar naar brede maatschappelijke steun te streven. Daarvoor is politieke wil nodig, die zich vertaald in nationaal beleid.”
“Probleem met water is vaak dat niemand tegen het nemen van maatregelen is. In Jakarta bijvoorbeeld is niemand tegen de aanleg van riolering, maar het gebeurt alsmaar niet omdat men andere prioriteiten heeft, onderwijs of gezondheidszorg bijvoorbeeld. Terwijl beter drinkwater en betere sanitatie zouden leiden tot minder zieke kinderen en dus meer mogelijkheden om onderwijs te volgen. Door op die samenhang te wijzen, beïnvloed je politici. Met een goede analyse spreek je de mensen aan. Het lastige van de wateragenda blijft, dat je het belang van schoon water mondiaal goed duidelijk kunt maken, maar dat de verbetering van concrete situaties altijd een zaak van lokaal en regionaal beheer blijft.”
Wij hebben in Nederland afgelopen najaar Wvo gevierd.
Zie je effect van de inzet van WillemAlexander?
“Dat is een goed voorbeeld. Met die wet is veel bereikt, maar dat lukte pas toen de politieke wil om de watervervuiling aan te pakken er ook echt was en omgezet werd in nationaal beleid, dat ook gerealiseerd en gecontroleerd werd. De stinkende grachten en kanalen waren er al veel langer, maar de wil daar iets aan te doen, ontbrak tot het van kracht worden van die wet. Die fase moet men op vele plekken in de wereld door.” “In China zie je zo’n beweging nu ook komen. Daar begint men in actie te komen tegen de milieuvervuiling, daar begint men bedrijven die hun zaken niet op orde hebben aan te pakken, soms zelfs te sluiten. Op de Expo in Shanghai in 2010 staan wij met een groot waterpaviljoen om het belang van een beter waterbeheer aan de bezoekers van die tentoonstelling duidelijk te maken.”
“Hij is iemand die bij uitstek de vertaalslag kan maken van inhoud naar politiek. Als voorzitter van de adviesraad voor water van de secretaris-generaal van de VN doet hij heel belangrijk werk. Internationaal ambassadeurswerk, met zijn eigen charme, zijn benaderbaarheid en toegankelijkheid. Wij zien nu dat het recht op water als mensenrecht opgepakt wordt. Steeds meer landen doen dat, door het in hun Grondwet te zetten of als beleidsdoelstelling te verankeren. In deze crisistijd geef je een signaal af als je besluit niet minder geld in water te stoppen. Dat zijn belangrijke politieke signalen.”
Wat vind je het grootste probleem?
“Dat is de nalatigheid rondom water. Het gebrek aan bereidheid op voldoende niveau te investeren. Het ontbreken van elke
daarop bijvoorbeeld. Op dat onderzoek ben ik in 1996 gepromoveerd. In 1997 kwam ik in dienst van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN), in Gland bij Genève. Eerst als adviseur zoetwaterbeheer, daarna als directeur van het waterprogramma. Die functie vervulde ik tot juni 2008, toen ik hier als directeur aantrad.”
Hoe kijk jij aan tegen de Nederlandse inzet voor de mondiale waterproblematiek?
“Nederland is ontzettend aanwezig, heeft een belangrijke inbreng en hoog aanzien, niet in het minst door de inzet van de prins. Maar de wereld verandert, landen als China, Japan, maar ook Spanje krijgen steeds meer inbreng, ook in de VS. Hun ervaring sluit vaak beter aan bij die in andere landen. Nederlanders gaan contacten vaak aan met de instelling: wat zit er op korte termijn voor ons in? Maar het gaat niet om morgen, het wordt juist steeds belangrijker om te investeren in relaties op lange termijn. Tweede punt is dat wij in onze opleidingen van waterdeskundigen voldoende aandacht moeten blijven besteden aan eigenschappen die wij als Nederlander vaak ook hebben, zoals het spreken van meerdere talen en het gemakkelijk kunnen omgaan met mensen uit verschillende culturen, zowel in scholing als in bijscholing. Die softe kant van onze deskundigheid moeten wij ook benutten. Bovendien moeten we leren niet meteen te zeggen wat we denken.” Maarten Gast H2O / 1 - 2010
7
Over ‘koude lassen’: interactieve uitvoering (1) Of het nu gaat om grote deltawerken, waterberging in achtertuinen, natuurontwikkeling of innovaties in de waterketen: ideeën zijn er genoeg. Wie de H2O’s van afgelopen jaren doorbladert, ontwaart een wereld aan concepten waarmee watersystemen duurzamer zijn te maken en antwoorden zijn te formuleren op klimaatverandering. En vaak is er nog wel een proefproject te vinden waar deze concepten worden uitgetest. Maar wat gebeurt daarna? Hoe zijn nieuwe benaderingen en technieken daadwerkelijk grootschalig te implementeren in de dagelijkse praktijk? Hoe is te voorkomen dat prachtige ideeën sterven in schoonheid? Om verder te komen dan plannen alleen is de werkwijze van ‘interactieve uitvoering’ ontwikkeld, waarover voor het eerst is gepubliceerd in H2O in augustus 2002. In een serie van vier artikelen presenteren ondergetekenden resultaten van het ‘Leven met Water’-project waarin interactieve uitvoering nader is verkend. De aandacht richt zich daarbij primair op projectleiders bij waterschappen en de wijze waarop zij omgaan met complexe projecten in het landelijke gebied.
W
aterbeheer wordt steeds complexer. Dat wil zeggen: er worden grenzen geslecht. Meer onderwerpen worden met water verbonden en meer mensen worden betrokken bij de planvorming, de uitvoering en het beheer. Ook is waterbeheer niet alleen meer dienend, maar stelt het omwille van een duurzame ruimtelijke inrichting ook eisen. Deze toenemende complexiteit vraagt om reflectie op onze huidige manier van werken. Wie in deze omgeving ‘even een project wil realiseren’ komt vaak van een koude kermis thuis. Halverwege de jaren ‘90 is daarom de procesfilosofie van interactieve uitvoering uitgedacht. Het is een reactie op interactieve planvorming, want - zo leerde de praktijk draagvlak voor een plan wil nog niet zeggen dat dat ook geldt voor de uitvoering ervan. Veel superinteractieve plannen zijn nooit uitgevoerd. De kerngedachte is dat we minder serieel moeten werken en meer parallel. Serieel werken wil zeggen dat we processtappen formuleren en vervolgens na elkaar uitvoeren. Eerst stap 1, dan stap 2, etc. Deze werkwijze is diep ingesleten in onze cultuur. Bij parallel werken worden sporen naast elkaar gevolgd. Het credo is dan ook ‘niet na elkaar, maar naast elkaar’. Interactieve uitvoering wil niet zeggen dat we nu met z’n
allen parallel moeten gaan werken, maar dat we de sterke punten van serieel en parallel werken moeten combineren. Je komt dan uit op een netwerkbenadering. De stelling is dat op deze wijze beter is om te gaan met de toegenomen complexiteit van het waterbeheer. De voorbeelden van interactieve uitvoering tot nu toe worden vooral aangetroffen in het stedelijke gebied. In het ‘Leven met Water’-project wordt de aandacht gericht op het landelijke gebied. Projectleiders bij waterschappen staan voor de opgave in het landelijke gebied projecten te realiseren die niet direct enthousiasme oproepen bij alle betrokken actoren. Vaak is sprake van een grote afhankelijkheid van mensen die wonen en werken in het gebied. Een gedragen plan maken is dan al lastig, laat staan de daadwerkelijke implementatie ervan. In het ‘Leven met Water’-project hebben wetenschappers en waterschappers samen gewerkt aan een uitwerking van interactieve uitvoering, lerend van projecten die zich in de praktijk voltrekken. De centrale vraag was: hoe kom je tot een succesvolle implementatie van complexe waterprojecten in het landelijke gebied? Betrokken partijen zijn de waterschappen Veluwe, Groot Salland en Velt en Vecht en de universiteiten van Delft, Wageningen en Twente. De projectleiding lag bij adviesbureau Tauw.
Afb. 1: Bij een rigide toepassing van de seriële aanpak ontstaan ‘koude lassen’ op de fase-overgangen.
8
H2O / 1 - 2010
‘Koude lassen’
In afbeelding 1 zijn vijf fasen (stappen) weergegeven. Deze fasering is herkenbaar bij veel waterprojecten. Gedurende een project wordt een keten doorlopen van beleid naar planvorming, ontwerp, uitvoering en beheer. Nationaal of Europees beleid, zoals het Nationaal Waterplan of de Kaderrichtlijn Water, vormt het vertrekpunt voor een planproces. Er worden doelen aan ontleend, die de gewenste toestand beschrijven. In het planproces worden pakketten van maatregelen samengesteld die de huidige toestand in overeenstemming moeten brengen met de gewenste. Na besluitvorming worden ontwerpen gemaakt en maatregelen uitgevoerd. Tot slot wordt de gewijzigde toestand overgedragen aan de beheerders. Het serieel doorlopen van deze keten heeft zich in de praktijk bewezen als een sterk concept. Het biedt een zekere orde. Bij relatief eenvoudige waterprojecten (met een geringe afhankelijkheid van de omgeving) voldoet de aanpak dan ook prima. Het estafettestokje wordt doorgegeven van plannenmaker naar ontwerper, naar uitvoerder, naar beheerder. Ieder draagt met zijn of haar specifieke kennis bij aan het eindresultaat: een gemaal met voldoende capaciteit, een watergang met het juiste natte profiel of een dijk die voldoet aan de
Afb. 2: Een beeld van een aanpak waarbij de verschillende fasen nog wel duidelijk herkenbaar zijn, maar er geen sprake meer is van ‘koude lassen’.
achtergrond Discussie
Waterprojecten in het landelijke gebied kenmerken zich al gauw door complexiteit. Deze foto is gemaakt bij de Eper beken in augustus 2002.
nieuwe veiligheidsnorm. Efficiënt en goed te beheersen. Maar als de afhankelijkheid van de omgeving groot is - en de complexiteit van het project toeneemt - ontstaan frustraties, vooral als de fasen ‘koud’ op elkaar aansluiten. We spreken dan over een zogenaamde koude las, wat staat voor het over de schutting gooien van expliciete producten bij de overgang van de ene fase naar de andere. Er is bijvoorbeeld sprake van een koude las als na een intensief proces het gebiedsplan wordt neergelegd bij de ontwerpafdeling die vervolgens autonoom aan de slag gaat met het omzetten van de ideeën in het plan naar een uitvoerbaar bestek. Ook is sprake van een koude las bij uitvoering van de in het bestek geformuleerde werkzaamheden door partijen die geen enkele betrokkenheid hebben gehad tijdens het voortraject. De frustraties betreffen vaak: • de interne strijd tussen de verschillende afdelingen (planvorming en uitvoering), omdat sturing plaatsheeft op deelresultaten en niet op het eindresultaat van een project; • de misverstanden, doordat plannen anders worden ontworpen, uitgevoerd en beheerd dan de planmakers hebben bedoeld; • de eindeloze hoeveelheid studies en onderzoeken, bedoeld om alle onzekerheden weg te nemen voordat bestuurlijke beslissingen worden genomen; • het knellende keurslijf van vastgestelde ontwerpen, dat geen ruimte laat voor maatwerk en creativiteit bij de uitvoering; • de langlopende interne en externe onderhandelingen, waardoor oorspronkelijk aanwezig enthousiasme wegsijpelt en verondersteld bestuurlijk en publiek draagvlak afkalft.
Verwarmen van ‘koude lassen’
De inzet van het ‘Leven met Water’-project naar interactieve uitvoering was de zogeheten koude lassen warmer te maken oftewel het minder scherp maken van de overgangen tussen beleid, planvorming, ontwerp, uitvoering en beheer bij een gebiedsgerichte aanpak. Daarbij kan het gaan om de inrichting van een wetering, het natuurlijker maken van beken of het realiseren van waterberging. Dat klinkt logisch en vanzelfsprekend, maar de tendens is dat de lassen steeds kouder worden. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo werpt de bouwfraude nog steeds een schaduw op het proces van planvorming tot en met de uitvoering, waardoor er minder ruimte is voor informele contacten en afspraken, en zorgen de regels voor Europese aanbesteding ervoor dat bij de grotere werken iedere uitvoerder het werk moet kunnen uitvoeren. Tevens maken trajecten voor vergunningen en subsidies het moeilijk om na aanvraag en toekenning wijzigingen door te voeren, ook al resulteren deze in betere en goedkopere resultaten. Als gevolg daarvan wordt in de keten van beleid tot en met beheer de creativiteit opgehoopt in de eerste fasen, waarna de plannen ‘domweg’ moeten worden uitgevoerd en de gerealiseerde objecten moeten worden beheerd. Maar mensen zijn mensen. We zien dan ook dat waterschappers in de praktijk er alles aan doen om goed werk te leveren. Hierdoor krijgen ze projecten gerealiseerd die op papier kansloos zijn. In het ‘Leven met Water’-project hebben we hiervan willen leren. Uit ons onderzoek bleek dat er in de praktijk voldoende ruimte is om ‘koude lassen’ te verwarmen en dat dit daadwerkelijk resulteert in een effectievere realisatie van plannen.
Medewerkers van universiteiten zijn in het kader van het onderzoek op bezoek gegaan bij de waterschappen en hebben tijdens een groot aantal gesprekken het verloop van enkele projecten gereconstrueerd. Dit waren niet alleen gesprekken in een kantoor. Ze zijn gezamenlijk het veld ingegaan om langs de waterkant te reflecteren. De resultaten van de projecten zijn gedeeld tijdens de sessies met de Community of Practice, waarin alle betrokken partijen zitting hadden. Daarbij gingen waterschappers en wetenschappers onderling discussiëren over hoe het is verlopen, hoe het anders had kunnen gaan en wat meegenomen kan worden naar andere projecten. Dat bleek erg zinvol. In eerste instantie ging het stroef, want wetenschappers en waterschappers hebben sterk verschillende denkwerelden. Vanuit een wetenschappelijk perspectief wordt vooral gedacht in abstracties - concepten en theorieën - en worden de gesprekken gezien als gegevens voor het onderzoek. Waterschappers voelen de noodzaak om te leren en kwamen al snel met de vraag: “Wat hebben we hieraan?” De behoefte bestond aan concreet handelingsperspectief. Door de verschillen in percepties heeft het ook wel gebotst. Er was tijd nodig om de deelnemers aan elkaar te laten wennen. Maar uiteindelijk ontstond een coöperatieve sfeer, waarbij wetenschappers en waterschappers elkaars taal gingen verstaan en spreken. Govert Geldof (Geldof c.s.) Eric Versteeg en Roel Valkman (Tauw)
In de komende drie uitgaven van H2O worden door deelnemers aan het project, combinaties van waterschappers en wetenschappers, onderzoeksresultaten gepresenteerd, steeds rond een andere casus. Beschreven wordt hoe ‘koude lassen’ warmer zijn gemaakt en hoe dit heeft doorgewerkt in het proces. Het doel is lezers te laten reflecteren op hun eigen rol in het proces van beleid tot en met beheer bij complexe waterprojecten en om na te gaan of sprake is van ‘koude lassen’. En welke ruimte is er aanwezig voor het warmer maken van de lassen? De artikelen gaan over het omgaan en accepteren van onzekerheden in de uitvoering van complexe waterprojecten en gerelateerde thema’s die gedurende het onderzoek centraal stonden: het inspelen op emergentie en het handelen op het juiste moment, flexibiliteit in het plan en het balanceren tussen openhouden en vastleggen én het borgen van publieke waarden door het maken van ‘verweven’ afspraken.
H2O / 1 - 2010
9
Beleidsondernemers in het waterbeheer Het realiseren van beleidsvernieuwing en succesvolle projectimplementatie is een lastige opgave in de context van het huidige waterbeheer. In dit artikel gaan ondergetekenden op zoek naar de onzichtbare vernieuwers die ondanks de complexiteit mogelijkheden blijven zien en risico’s durven nemen om te blijven vernieuwen. Behalve dat we blootleggen wie en hoeveel beleidsondernemers er zijn, richten we de aandacht op wat we van hun strategisch handelen kunnen leren.
D
at het in de huidige besluitvormingstructuur bijna onmogelijk is alleen of binnen de eigen sector wateropgaven te realiseren, is al vaker gezegd. De ruimte is schaars, bestuurlijk is het druk, en de problemen vragen om snelle en vaak ruimtelijke oplossingen. Dat de waterwereld voor zijn opgaven dan ook steeds meer afhankelijk is van samenwerking, is eveneens verre van nieuw. Termen als meervoudig ruimtegebruik, functiecombinaties en co-financiering worden alom gebezigd. De praktijk is echter weerbarstig. Waterprojecten betekenen vaak beleidsvernieuwing waar niet alle partijen noodzakelijkerwijs op zitten te wachten. Hoe in deze complexe context waterprojecten en beleidsvernieuwing te realiseren zijn, is daarom nog steeds een open vraag. Om hierover kennis te verzamelen, is een grootschalig onderzoek uitgevoerd waarbij alle Nederlandse gemeenten, provincies, waterschappen en lokale directies van Rijkswaterstaat betrokken waren. Binnen al deze organisaties is gezocht naar de veelal onzichtbaar blijvende vernieuwers die het realiseren van beleidsvernieuwing het beste in de vingers hebben. We noemen deze mensen ‘beleidsondernemers’, personen die net als ondernemers in de private sector mogelijkheden zien (beleid) te ‘verkopen’ en risico’s durven nemen om hun doelstellingen te bereiken. Het zijn personen die gekenmerkt worden door hun vermogen om onorthodox en kritisch na te denken en die er door hun dynamiek en gedrevenheid in slagen complexiteit naar hun hand te zetten. Dit soort beleidsondernemers is hard nodig in het waterbeheer, dat kampt met vele prangende wateropgaven die binnen afzienbare tijd gerealiseerd dienen te worden.
Waar en wie?
Om kennis te verzamelen over de aanwezigheid van beleidsondernemers spraken we met de gemeentesecretaris of het betrokken afdelingshoofd binnen alle Nederlandse gemeenten, provincies, waterschappen en lokale directies van Rijkswaterstaat. In totaal hebben we aan ruim 500 van deze informanten (respons 93,3 procent) de vraag voorgelegd of zij één of meerdere personen met de hierboven geschetste eigenschappen herkenden binnen hun ambtelijke organisatie op het gebied van water. Aan alle geselecteerde beleidsondernemers zijn bovendien controlevragen voorgelegd om te verifiëren of zij dezelfde eigenschappen bij zichzelf herkenden als hun leidinggevende. Op basis van dit onderzoek kunnen we concluderen dat Nederland veel beleidsondernemers in het lokale waterbeheer rijk is.
10
H2O / 1 - 2010
Zo vonden wij dat bij in iets minder dan de helft van de Nederlandse gemeenten (48 procent) één of meerdere beleidsondernemers werkzaam zijn op het gebied van water. Bij de overgrote meerderheid (85,1 procent) van deze gemeenten telden wij één beleidsondernemer, bij 13,4 procent twee en bij 1,5 procent drie. In het totaal hebben we bij 202 gemeenten samen 232 beleidsondernemers getraceerd. Hoe groter de gemeente, des te groter de kans dat daar een beleidsondernemer op het gebied van water werkzaam is; zo zien we dat in gemeenten van minder dan 10.000 inwoners de kans op een beleidsondernemer slechts 36,5 procent is, waar bij de gemeenten van meer dan 100.000 inwoners diezelfde kans 73,9 procent bedraagt. Kijken we naar de ambtelijke organisaties van de provincies, dan zien we dat op één provincie na allen tenminste één beleidsondernemer op het gebied van water binnen de gelederen hebben: bij vijf van de twaalf provincies (41,7 procent) hebben we één beleidsondernemer gevonden, bij 16,7 procent twee en bij 33,3 procent drie. In totaal zijn bij de provincies 21 beleidsondernemers werkzaam. Bij de waterschappen telden we overal tenminste één beleidsondernemer, bij 40 procent twee, bij 28 procent drie en bij 20 procent van de waterschappen zijn zelfs vier of meer beleidsondernemers geïdentificeerd. In totaal vonden we onder de ambtenaren van de waterschappen 62 beleidsondernemers.
Net als bij de waterschappen zijn bij alle lokale directies van Rijkswaterstaat beleidsondernemers werkzaam. Op één directie na zelfs altijd meer dan één: bij 40 procent werken twee beleidsondernemers, bij 30 procent drie en bij 20 procent van de lokale directies van Rijkswaterstaat zelfs vier of vijf. In totaal vonden we bij de lokale directies van Rijkswaterstaat 29 beleidsondernemers. Alles bij elkaar betekent dit dat we in Nederland op het gebied van het lokale waterbeheer 339 beleidsondernemers telden. Ondernemers die, net zoals hun collega’s in de private sector, in bepaalde ideeën mogelijkheden zien en de capaciteit hebben deze te verkopen en in ‘de markt’ te zetten. We kunnen hiermee concluderen dat beleidsondernemerschap op lokaal niveau, anders dan het ambtelijke en stroperige beeld dat bij veel mensen leeft, wel degelijk veel voorkomt. Wie zijn deze beleidsondernemers dan? Van hen is 21 procent (senior-)projectleider, nog eens 21 procent afdelingshoofd, maar veel vaker nog (58 procent) is de beleidsondernemer één van de ‘gewone’ (senior-) beleidsmedewerkers. Met andere woorden, beleidsondernemerschap is niet gebonden aan bepaalde plekken of hiërarchische posities binnen de organisatie. Kijken we naar de persoonlijke achtergrond van deze beleidsondernemers, dan zien we dat veruit de meerderheid (89 procent) man is en tussen de 36 en 55 jaar oud (67
achtergrond procent). Bij de provincies is zowel het percentage vrouwelijke als het percentage jonge beleidsondernemers het laagst. Bij de lokale directies van Rijkswaterstaat is het beeld anders: hier is bijna een kwart van alle beleidsondernemers vrouw en is een derde van de beleidsondernemers jonger dan 36 jaar. De meerderheid van de beleidsondernemers werkt minder dan tien jaar bij de organisatie waarin hij of zij te boek staat als beleidsondernemer. Wel hebben zij vrijwel allemaal ervaring bij een andere (overheids)sector. Bijna zonder uitzondering zijn de beleidsondernemers hoogopgeleid, ongeveer de helft heeft een universitaire graad. De provinciale beleidsondernemers zijn relatief het hoogste opgeleid, gemeentelijke beleidsondernemers relatief het laagst. Kijken we naar de studieachtergrond vinden we dat de meeste beleidsondernemers een technische opleiding hebben, zoals weg- en waterbouw, civiele techniek of bouwkunde (53 procent), cultuurtechniek (22 procent), hydrologie of fysische geografie (elf procent). Nog eens elf procent heeft een achtergrond in milieuwetenschappen of biologie. De groep beleidsondernemers met een achtergrond in de sociale wetenschappen is met drie procent het kleinst.
Strategisch handelen
Om te leren van de kennis en kunde van de beleidsondernemers om beleidsvernieuwing en projecten te realiseren, hebben we een grootschalige enquête uitgezet. Alle geïdentificeerde beleidsondernemers hebben vragen over hun manier van strategisch handelen ontvangen. De onderzoeksresultaten leverden veel kennis op over de strategieën die beleidsondernemers inzetten om hun doelen te realiseren. Kennis die handvatten biedt voor alle professionals en bestuurders werkzaam in het waterbeheer die meerdere partijen nodig hebben om doelen te realiseren. Eén van de belangrijkste bevindingen is dat bijna alle beleidsondernemers (92,7 procent) het verbinden van vraagstukken een goed idee vinden in hun streven de door hen gewenste beleidsverandering te realiseren.
De boodschap dat in de waterwereld meer samengewerkt moet worden, is dus veel meer dan een theoretische redenering en wordt breed ondersteund door Nederlands’ meest succesvolle beleidsvernieuwers. Het verbinden van vraagstukken ervaren zij als veel meer dan alleen een noodzaak; veelvuldig zien zij mogelijkheden om door verbindingen projecten goedkoper, sneller of beter te realiseren. Voor 43,9 procent is inhoud de belangrijkste motivatie voor verbinden; voor een ongeveer even zo grote groep is dat in de eerste plaats draagvlak. Wel is het zo dat kundige beleidsondernemers goed voorbereid en met een eigen plan de samenwerking instappen. Zij willen het initiatief in eigen handen houden. Eigen initiatief wordt door 42,2 procent geprefereerd; slechts 14,2 procent sluit liever aan bij andermans plannen. Dat netwerken belangrijk is zal niet verbazen; dat beleidsondernemers goede relaties boven snelle doelbereiking stellen, is echter een belangrijk nieuw inzicht. Om de juiste verbindingen tot stand te brengen, zijn beleidsondernemers contant bezig met netwerken. Het grote belang dat ze aan netwerken toedichten, staat niet op zichzelf maar past binnen een heel kader aan strategieën waarmee zij goede relaties trachten op te bouwen dan wel te bestendigen. Als er iets heel duidelijk uit het onderzoek naar voren komt, is het wel dat wederzijds vertrouwen, respect en integriteit als cruciaal worden ervaren. Strategisch handelen om beleidsvernieuwing of projecten te realiseren komt dan ook geenszins neer op andere partijen een hak te zetten. Beleidsondernemers richten zich niet alleen op de oplossing maar ook op coöperatief gedrag en vertrouwen. Van de relationele strategieën wordt het opbouwen en onderhouden van vertrouwen door 91,8 procent als zeer (34,5 procent) dan wel extreem (57,3 procent) belangrijk ervaren. Ook zien we dat slechts 15,1 procent van de beleidsondernemers snelle verwezenlijking van het doel belangrijker vindt dan goede relaties. Voorts vertaalt het gewicht
van goede relaties zich in de afkeer voor het moedwillig uitsluiten van partijen; 42,2 procent van de beleidsondernemers vindt het uitsluiten van partijen zelfs nooit een goed idee. Eveneens een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat beleidsondernemers het spel van steun zoeken, aandacht vragen, netwerken en heel het verdere scala aan strategieën niet alleen gebruiken om externe partijen met beleidsverandering mee te krijgen, maar ook inzetten om de eigen achterban mee te krijgen. Zo geeft 87,4 procent van de beleidsondernemers aan goede relaties met de interne achterban zeer of extreem belangrijk te vinden, net iets hoger dan het percentage van hen die goede relaties met externe partijen zeer belangrijk vinden. Ook wordt netwerken met collegaambtenaren en bestuurders binnen de eigen organisatie als belangrijker ervaren dan netwerken met welke andere partij dan ook. Tot slot is één van de belangrijkste conclusies uit het onderzoek het belang van de factor tijd als strategisch aangrijpingspunt. Het gaat dan niet zozeer om het versnellen of vertragen van het proces maar veeleer om de planning, het herkennen en uitbuiten van mogelijkheden. Ruim 78 procent ervaart het moment waarop een nieuw initiatief wordt aangekondigd als zeer of extreem belangrijk, zo ook het moment waarop eventuele partijen worden betrokken. Beleidsondernemers achten het strategisch zinvol dit al in een vroeg stadium te doen: 45,6 procent betrekt zodra ook maar iets duidelijk is, nog eens 49 procent betrekt partijen erbij zodra de contouren van een plan duidelijk zijn. Uiteraard biedt het louter toepassen van de hierboven beschreven strategieën nog geen garantie voor succesvolle beleidsvernieuwing of projectimplementatie. Belangrijk is het afwisselen en soms simultaan aanwenden van verschillende strategieën uit het totale palet. Voorts dient de beleidsvernieuwer goed af te wegen hoezeer en wanneer men verbindt en samenwerkt. Een groter aantal deelnemers verbreedt weliswaar het scala aan oplossingsrichtingen en in te zetten hulpbronnen, maar vergroot tevens de complexiteit. Beleidsondernemers zijn meesters in het maken van deze afwegingen. Het is daarom dat deze veelal onzichtbare beleidsvernieuwers van grote waarde zijn in het huidige waterbeheer dat kampt met vele prangende wateropgaven. Stijn Brouwer en Dave Huitema (Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam)
H2O / 1 - 2010
11
Optimalisatie hogedrukpompen Brabant Water levert jaarlijks 8,6% energiebesparing op Door regelmatig de bedrijfsvoering van de hogedrukpompen van 33 productielocaties onder de loep te nemen, heeft Brabant Water bij de eerste vier pompstations een jaarlijkse besparing weten te behalen van in totaal 520 MWh. Dit houdt een gemiddelde besparing in van 8,6 procent oftewel een verminderde uitstoot van 312 ton kooldioxide of 1.641.273 autokilometers.
B
rabant Water streeft ernaar negatieve gevolgen van zijn activiteiten op het milieu te minimaliseren. Dit wordt als uitgangspunt genomen voor het beheren van alle gebouwen, terreinen en installaties die gebruikt worden voor de winning, zuivering, opslag en het onder druk brengen van drinken industriewater. Naast een goed ontwerp van productiemiddelen behoeft de meest optimale inzet hiervan in de praktijk voortdurend aandacht. Vooral voor één van de grootste, zo niet dé grootste energieverbruikers op elke drinkwaterproductiebedrijf, de hogedrukpompen. Het op eenvoudige wijze doorlichten van dit bedrijfsonderdeel voor alle productieloPompenhal van waterproductiebedrijf Genderen.
12
H2O / 1 - 2010
caties levert een niet te verwaarlozen extra energiebesparing op. In dit artikel wordt dit geillustreerd voor het waterproductiebedrijf Genderen. Waterproductiebedrijven worden ontworpen voor een levensduur van ongeveer 40 jaar. Samenstellende componenten kunnen daarvan afwijken; voor een doseerinstallatie of computer geldt bijvoorbeeld een termijn van vijf jaar en voor een hogedrukpomp van 25 jaar of meer. Het ontwerp wordt met de wetenschap van dat moment erg bepalend voor de bedrijfsvoering vele jaren daarna. De introductie van PLC-techniek (Programmable Logic Control) bij Brabant Water in
1978 heeft ertoe geleid dat maximaal elke 15 jaar niet alleen de besturing gerenoveerd wordt, maar ook dat kritisch gekeken wordt naar de overige installatiedelen en de inzet van de betreffende locatie in de watervoorziening. In- en externe veranderingen zijn in perioden van 15 en 40 jaar niet uit te sluiten. Interne factoren kunnen liggen op het technische vlak, bijvoorbeeld een meer flexibel instelbare besturing, tussentijdse vervanging van apparatuur of hydraulische rendementsverbetering. Daarnaast speelt het intern beleid op het gebied van bijvoorbeeld kwaliteit, schaalverandering (concentratie of spreiding productiemiddelen), koppeling locaties, leveringszekerheid, overname of fusie een rol.
achtergrond gebracht in één databestand. Het betreft hier parameters als kenmerken van opgestelde hogedrukpompen en van het distributienet (leidingkarakteristiek voor het verband tussen uitgaande druk en debiet, frequentieverdeling voor het afgiftepatroon debiet en aantal uren op jaarbasis). Centrale digitale opslag maakt direct raadplegen van gegevens mogelijk vanuit diverse afdelingen van het bedrijf en kan desgewenst worden gekoppeld aan onderhoudsprogrammatuur (SAP). Om de doorlooptijd voor 33 locaties niet te lang te maken, is er voor gekozen - na enkele uitgevoerde pilots - het doorlichten hiervan op projectbasis uit te voeren. Genderen is als voorbeeld uitgewerkt.
Afb. 1: Voorzieningsgebied Brabant Water.
Bij externe factoren kan worden gedacht aan afzet (groei, krimp, bio-industrie, toerisme) en maatschappelijke factoren (veiligheid, vergunningenbeleid, verdroging/vernatting, Kaderrichtlijn Water). Zo maakte de ontwikkeling van frequentiegeregelde elektromotoren in de periode 1980-1985 een aanzienlijke energie- en kostenbesparing mogelijk bij hogedrukpompen. Een gelijkmatiger belasting van de zuivering kon worden gerealiseerd met de ontwikkeling van prognosegestuurde productie op basis van statistische gegevens van de afgifte; in 1995 werd dit met succes toegepast in de besturing van het waterproductiebedrijf Dorst. De fusie, die leidde tot de vorming van Brabant Water, bood de gelegenheid te komen tot een provinciebreed waterbeheerplan voor de optimale inzet van de in totaal 33 productielocaties. Ook kon toen een blauwdruk gemaakt worden voor de op termijn gewenste indeling van het distributienet met bijbehorende productiemiddelen en het verder ontwikkelen van besturingsapparatuur voor het optimaal
laten samenwerken van de waterproductiebedrijven in het voorzieningsgebied. In de dagelijkse bedrijfsvoering maakt dit alles het nastreven van een op alle terreinen zo groot mogelijke efficiency niet alleen gemakkelijker maar ook nog meer noodzakelijk. Hierbij heeft Brabant Water zich onder andere voorgenomen, om bestaande individuele hogedrukpompregelingen, één van de belangrijkste energieverbruikers, met regelmaat onder de loep te nemen. Brabant Water heeft de in huis beschikbare programmatuur voor het ontwerp van hogedrukpompregelingen ingezet als beheerinstrument in de exploitatie om het energieverbruik op jaarbasis van een bestaand hogedrukpompbedrijf te kunnen bepalen en te vergelijken met mogelijk betere varianten. Hiervoor moest wel wat huiswerk worden verricht. Allereerst is gekeken naar de gewenste druk in het distributienet, waarbij de Drinkwaterwet een minimumgrens van 200 kPa voorschrijft. Daarnaast zijn voor elke productielocatie alle benodigde parameters gecontroleerd en bij elkaar
Afb. 2: Pompgroep pompstation Genderen met gescheiden (bestaande situatie) en gecombineerde (nieuwe situatie) voorzieningsgebieden.
Waterproductiebedrijf Genderen ligt in het Land van Heusden en Altena (zie kaart). Recente wijzigingen in de winning van Genderen, in de afzet in het Land van Altena en in de inzet van productiemiddelen in het gebied rond Waalwijk droegen er toe bij dat aanpassing van de bedrijfsvoering van de hogedrukpompen al enkele jaren na realisatie van de laatste besturing interessant zou kunnen zijn. De pompenhal van waterproductiebedrijf Genderen bevat twee hogedrukpompgroepen: één voor de levering naar het Land van Altena en één voor de levering richting Loon op Zand. Beide voorzieningsgebieden zijn schematisch weergegeven in afbeelding 2 (links). In de besturingsapparatuur wordt vastgelegd welke pompen bij een bepaald debietbereik in bedrijf zijn. De PLC-besturing regelt continu de pompinzet en toerental om aan de vereiste druk te voldoen behorende bij een bepaald debiet. Het werkpunt van de individuele pomp wordt bepaald door het snijpunt van zijn eigen capaciteitskarakteristiek en de systeemkarakteristiek van het achterliggend distributienetwerk. Omdat het werkpunt van de pomp fluctueert, is het rendement en daarmee het benodigde vermogen niet constant. Daarom is het belangrijk dat de benodigde pompinzet zo wordt gekozen dat voldaan wordt aan de vereiste debiet/drukrelatie, waarbij een zo hoog mogelijk rendement ofwel een zo laag mogelijk vermogen gehaald wordt. Vooral de debietbereiken met het hoogst aantal bedrijfsuren dienen zo optimaal mogelijk te worden ingevuld. Deze optimalisering wordt geillustreerd aan de hand van voorzieningsgebied Loon op Zand. In tabel 1 is de pompinzet van het voorzieningsgebied Loon op Zand weergegeven voor de bestaande situatie. Vier schakeltrajecten zijn gedefinieerd. Per schakeltraject wordt in de PLC-besturing gespecificeerd welke pompen in bedrijf zijn en op welke wijze het toerental bepaald wordt, vast of variabel. De besturing bepaalt voor de variabel ingestelde pompen het juiste toerental om aan de gevraagde debiet/ drukrelatie te voldoen. Afbeelding 3 toont het resultaat van deze pompinzet, waarbij voor elke pomp het
H2O / 1 - 2010
13
afzonderlijke pomprendement over het gehele debietbereik weergegeven is. Duidelijk is te zien dat in traject 3 het bijschakelen van pomp P501 op vast toerental een negatief effect heeft op de regeling van pomp P502: het werkpunt van deze pomp resulteert in een bijzonder laag rendement. Aangezien dit capaciteitsbereik een groot aantal uren (circa 2.200) per jaar vraagt, kost dit veel extra energie. Het totale energiever-
bruik voor dit schakelregime bedraagt 354 MWh/jr.
besparing van 14 procent, die zonder extra investering snel verdiend is.
Door het schakelmoment te verschuiven of door een ander type pomp te selecteren, kan een beter werkpunt worden bewerkstelligd. Tabel 2 toont een verbeterde pompinzet. Het rendementsresultaat hiervan is weergegeven in afbeelding 4. De totale benodige energie op jaarbasis bedraagt nu 304 MWh. Dit is een
Brabant Water heeft op dezelfde wijze het pompregime van het voorzieningsgebied Land van Altena beoordeeld. De volgende stap was om te kijken of samenvoeging tot één drukgroep effect had op de totale energiehuishouding. Met de sector distributie is vervolgens nog eens kritisch gekeken naar de gehanteerde afleveringsdruk, die naar beneden kon worden bijgesteld zonder aan comfort voor de afnemers in te leveren.
Tabel 1: Bestaande pompschakeling drukgroep Loon op Zand.
debietrange (m3 per uur)
pomp P501 pomp P 502 pomp P 503 (omwentelingen (omwentelingen (omwentelingen benodigde per minuut) per minuut) per minuut) energie (MWh)
0-120 variabel 120-330 variabel 330-450 1450 variabel 450-800 variabel variabel
2 203 122 27
Tabel 2: Verbeterde pompschakeling drukgroep Loon op Zand.
debietrange (m3 per uur)
pomp P501 pomp P 502 pomp P 503 (omwentelingen (omwentelingen (omwentelingen benodigde per minuut) per minuut) per minuut) energie (MWh)
0-250 variabel 250-520 variabel 520-800 variabel variabel
Afb. 3: Rendement bestaand pompbedrijf drukgroep Loon op Zand.
68 224 12
Het uiteindelijk resultaat is, dat het totale jaarlijkse energieverbruik van beide pompgroepen teruggebracht kan worden van 815 MWh naar 618 MWh. In geld betekent dit een besparing van ruim 16.000 euro en dat zonder enige extra investering, afgezien van een enkel manuur voor de analyse. Ook voor de locaties Oosterhout, Eindhoven en Seppe zijn intussen analyses uitgevoerd waarbij in totaal een besparing is bereikt van 520 MWh per jaar, procentueel gezien een besparing van 8,6 procent.
Conclusies
Het kritisch kijken naar de bedrijfsvoering van hogedrukpompstations loont de moeite. Naast de directe energiebesparing leveren deze exercities ook ‘bijvangst’ op als verbetering van redundantie en energievoorziening. Natuurlijk ligt de kiem voor een goed functioneren van een waterproductielocatie al besloten in een goed, modulair opgebouwd ontwerp en een flexibel instelbare besturing. Met goed databeheer, de juiste computer programmatuur en door alert te zijn op voortdurend veranderende omstandigheden kunnen ook in de exploitatie betere resultaten worden geboekt. Arie van der Aa, Eric Eijpelaer en Jack Ruyten (Brabant Water) Kees Kooij (Deltares)
Afb. 4: Rendement pompbedrijf drukgroep Loon op Zand met aangepast pompregime.
Erratum In het artikel ‘Afvalwater wordt belangrijke energie- en grondstoffenbron’ in H2O nr. 24 van 11 december jl. is een storende fout geslopen. De zin “Als je uitgaat van 50 procent terugwinning van de chemische energie uit huishoudelijk afvalwater, bedraagt het potentiële vermogen dat je kunt opwekken uit menselijke uitwerpselen 200 Watt per uur per persoon per dag” moet luiden: “Als je uitgaat van 50 procent terugwinning van de chemische energie uit huishoudelijk afvalwater, bedraagt het potentiële vermogen dat je kunt opwekken uit menselijke feces 200 Wh per persoon per dag.”
14
H2O / 1 - 2010
achtergrond Nederland helpt Roemenen waterproblemen aan te pakken In het oosten van Roemenië, in de regio Moldavië, stroomt de Tecucel. In het stroomgebied van deze rivier vinden regelmatig overstromingen plaats. In 2007 zijn zelfs inwoners van het stadje Tecuci omgekomen en zijn veel huizen verwoest. Doordat ook drinkwaterputten en sanitaire voorzieningen onder water stonden, is het drinkwater sterk verslechterd. De meeste inwoners hebben geen veilig drinkwater en deugdelijke sanitaire voorzieningen.
W
aterschap Hunze en Aa’s nam het initiatief om hier het watersysteem duurzaam te verbeteren. Met financiële steun van het Nederlandse Waterschapsbank Fonds is een Nederlands partnerschap gevormd, bestaande uit Dienst Landelijk Gebied (projectleiding), ARCADIS, gemeente Groningen, Landustrie, Waterbedrijf Groningen, Universiteit Twente en Waterschap Hunze en Aa’s. Het Nederlandse projectteam gaat intensief samenwerken met Roemeense partijen, waaronder het ministerie van Milieu en Water, de gemeentelijke besturen, het provinciaal bestuur, Waterbedrijf Termsal en ARCADIS Roemenië. Vorig jaar september begon het project. Omdat alle problemen met elkaar samenhangen, is gekozen voor verbetering van het waterbeheer en de watervoorziening door een plan op het gebied van zowel beveiliging tegen hoogwater als verbetering van de situatie op het gebied van drinkwater en sanitatie. Gekeken wordt naar maatregelen die relatief gemakkelijk en snel kunnen worden uitgevoerd en die direct bijdragen aan verbetering. Dit geeft het project meer draagvlak onder de plaatselijke bevolking. Op den duur kunnen de werkzaamheden leiden tot duurzame samenwerking tussen Nederlandse en Roemeense partijen in de watersector. Medio oktober vond de eerste missie in het kader van het project plaats. Tijdens het bezoek van de Nederlandse delegatie aan Roemenië is een Roemeens projectteam
Bezoek van de Nederlandse delegatie aan Nicoresti afgelopen oktober.
geformeerd en zijn de rollen en taken van de Nederlandse en Roemeense partijen beschreven. De tweede missie vond begin december plaats, waarbij de Roemeense partijen voor een studiereis naar Nederland kwamen. Naast kennisoverdracht betreffende de Nederlandse integrale aanpak van watermanagement was verdere ontwikkeling van het projectplan een belangrijk doel van de reis. De Nederlandse instanties lieten hun
Roemeense collega’s tevens kennismaken met het fenomeen ‘schetsschuit’: een methode waarbij op een interactieve en creatieve manier ideeën voor waterbeheer en ruimtelijke ordening gevormd worden. Een volgend werkbezoek in Roemenië staat gepland voor april aanstaande. Naar verwachting wordt het project eind dit jaar afgesloten.
De Roemeense en Nederlandse projectleden.
H2O / 1 - 2010
15
Absoluut verbod op winning diep grondwater in Flevoland In Zuidelijk Flevoland heeft de provincie destijds een boringsvrije zone ingesteld, die is aangegeven met een kaart in de Verordening voor de fysieke leefomgeving. Op deze kaart staan maximaal toegestane dieptes van nieuwe boorputten. Het zoete grondwater beneden de aangegeven dieptes wordt beschermd en gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Om tóch dieper te boren, biedt de verordening nu nog de mogelijkheid om een ontheffing te verlenen. Daarbij wordt per geval gekeken waar beschermende kleilagen zitten; deze bepalen de uiteindelijke boordiepte. In verband met heldere en adequate regelgeving wil de provincie in plaats van de ontheffingen vóóraf de bruikbare ruimte voor bijvoorbeeld energieopslag of grondwaterwinning vastleggen. In de verordening neemt Flevoland nu een absoluut verbod op voor bodemverstoringen, zoals onttrekkingen uit en infiltraties in het diepere watervoerende pakket. Ondiepere grondwateronttrekkingen boven de beschermende kleilagen blijven op basis van een vergunning- of meldingsplicht echter mogelijk.
O
m de ondergrondse ruimte maximaal te benutten, is voorafgaand aan deze wijziging een nauwkeurige kartering van de ondergrond uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een kaart van de boringsvrije zone, die goed aansluit op de beschermende kleilagen (zie afbeelding 1). De gewijzigde verordening trad tegelijk met de Waterwet in werking op 22 december jl. In Zuidelijk Flevoland bestaat al geruime tijd een boringsvrije zone. Hierbinnen zijn, ter bescherming van de grondwatervoorraad, beperkingen gesteld aan de diepte en Afb. 1: De boringsvrije zone in Zuidelijk Flevoland.
16
H2O / 1 - 2010
omvang van grondroerende activiteiten. De boringsvrije zone moet de grondwatervoorraad in het derde watervoerende pakket beschermen. Uit dit watervoerende pakket onttrekt Vitens grondwater voor Flevoland, Gelderland en Utrecht. De grenzen van de boringsvrije zone van vóór de herziening van de verordening hebben een verticale resolutie van tien meter. Hiermee is een veilige bovengrens aangehouden: de scheidende lagen liggen vaak dieper. Deze diepte kan benut worden voor onttrekkingen en infiltraties door het aanvragen van een ontheffing (zie
afbeelding 2). Belangrijke criteria bij het verlenen van een ontheffing zijn het niet doorboren van de onderliggende kleilagen en het ongemoeid laten van het voor de openbare drinkwatervoorziening gereserveerde zoete water. In de praktijk leidt dit vaak tot veel (onderzoeks)tijd, kosten en lange discussies tussen initiatiefnemers en bevoegd gezag. De instelling van een absoluut verbod in de boringsvrije zone betekent dat dieper boren dan de aangegeven dieptes niet meer mogelijk is. Het absolute verbod geldt zowel voor boringen ten behoeve van onttrekkingen waar de provincie bevoegd gezag is als voor onttrek-
achtergrond kingen waar het waterschap bevoegd gezag is. Het uitgangspunt hierbij is het voorzorgsbeginsel; ingrepen die een bedreiging zijn voor het grondwater, worden geweerd. Door het uitvaardigen van een absoluut verbod op basis van de gehanteerde grenzen van de boringsvrije zone van vóór de herziening zou veel potentieel bruikbare ondergrondse ruimte niet langer benut kunnen worden. Dit werd door de Provincie Flevoland voorzien. Om binnen de nieuwe verordening toch maximaal gebruik te kunnen maken van de aanwezige ruimte, is een nauwkeurige kartering van de ondergrond uitgevoerd. Op basis hiervan zijn nieuwe horizontale en verticale grenzen van de boringsvrije zone vastgesteld, welke zo goed mogelijk aansluiten op de bovenzijde van de van nature aanwezige scheidende lagen.
Geohydrologie
Eerst zijn bodemdata van verschillende bronnen verzameld en is een literatuuronderzoek uitgevoerd. Op basis van deze gegevens zijn lithologische en geohydrologische dwarsprofielen van de bodem vervaardigd en is een geschematiseerd geohydrologisch bodemmodel gemaakt (zie afbeelding 3). De top van het diepere watervoerende pakket ligt in het grootste gedeelte van Zuidelijk Flevoland tussen 80 en 120 meter beneden NAP. De hierboven gelegen scheidende laag bestaat uit slecht tot matig Afb. 2: Schematische dwarsdoorsnede boringsvrije zone (niet op schaal).
Afb. 3: Geschematiseerd geohydrologisch model (niet op schaal).
doorlatende glaciale afzettingen en Eemklei, welke zijn afgezet in het glaciale bekken van de Gelderse Vallei. Deze scheidende laag is in het glaciale bekken zeer goed ontwikkeld en erg dik, terwijl naar de noord-, oost- en westrand van de boringsvrije zone de dikte van de Eemklei afneemt. Hier bestaat de klei hoofdzakelijk nog uit lenzen en komen lokaal ook keileemschollen voor. Bovenin de scheidende laag is de Eemklei overwegend sterk gelaagd met zandige tussenlagen.
Interpretatie bodemdata
De geohydrologische schematisatie is voornamelijk gebaseerd op diepe boringen. Deze geven goed inzicht in de bodemopbouw, maar de hoeveelheid data is beperkt (lage dichtheid). In aanvulling hierop zijn sondeergegevens met kleefmeting uit het archief van Fugro, gemeente Almere en Provincie Flevoland gebruikt. Het gebruik van sondeergegevens heeft als voordeel dat hiermee relatief dunne lagen kunnen worden onderscheiden, welke bij boorwerkzaamheden verstoord worden en niet meer worden herkend in het eindresultaat. Hierdoor kan met behulp van sondeergegevens de bovenzijde van een scheidende laag nauwkeurig in beeld worden gebracht. Dit is met name het geval indien naast een kleefmeting bij het sondeerwerk tevens een continu-meting van de wateroverspanning wordt uitgevoerd. Voor de interpolatie van de geïnterpreteerde hoogteligging van de scheidende laag tot een vlakdekkende kaart zijn verschillende technieken bruikbaar. Iedere techniek heeft voor- en nadelen. De keuze voor de interpolatietechniek is sterk afhankelijk van de kwaliteit en verspreiding van de data, alsmede van een eventuele trend die in de data aanwezig is. De keuze tussen de interpolatietechnieken kan, zeker bij een lage datadichtheid, leiden tot grote verschillen in het eindresultaat van de kartering. Het is daarom van belang te realiseren dat deze afweging bij iedere kartering opnieuw gemaakt dient te worden op basis van de kenmerken van het projectgebied en de beschikbare data. Na een afweging van verschillende voor- en nadelen is in dit geval voor de interpolatie uitgegaan van de kriging interpolatiemethode met verwijdering van een kwadratische trend in de data. Bij het beoordelen van (aanvragen van) grondwatersystemen (grondwateronttrekking en bodemenergiesystemen) en boringen is het gewenst te beschikken over een werkbare kaart waarop duidelijk de perceelsgrenzen zijn aangeduid. De geïnterpoleerde hoogte van de top van de scheidende laag (zie afbeelding 4) is derhalve omgezet naar een kaart met een kavel indeling. Voor het vervaardigen van deze kaart is gebruik gemaakt van gegevens uit het DINO-archief en de archieven van de provincie en Rijkswaterstaat. Deze gegevens zijn voornamelijk bruikbaar geweest voor locaties in het buitengebied en de locaties
Afb. 4: Geïnterpoleerde ligging top scheidende laag.
waar de scheidende laag dieper voorkwam. Verder is gebruik gemaakt van sondeer- (en boor)gegevens uit het archief van Fugro en sondeergegevens van de gemeente Almere. Dergelijke gegevens, welke onder andere ook veelal aanwezig zijn in gemeentelijke archieven, kennen een hoge datadichtheid in bebouwde gebieden. Voor de hier beschreven kartering waren in de bebouwde gebieden door deze aanvullende informatie op circa tien maal zo veel locaties bodemdata beschikbaar. Dit zijn tevens de gebieden waar veelvuldig gekeken wordt naar de toepassing van bijvoorbeeld ondergrondse energieopslag waarvoor voldoende ondergrondse ruimte vereist is. Het gebruik van sondeergegevens uit archieven leidt er daarom toe dat de datadichtheid, juist op locaties waar een zeer nauwkeurige kartering noodzakelijk is, erg hoog is. Daarnaast geldt voor de sondeergegevens dat er op één locatie vaak meerdere sonderingen beschikbaar zijn, waardoor de data beter geverifieerd kunnen worden. Sondeergegevens vormen derhalve met name in bebouwde gebieden met veel economische activiteit een bruikbare aanvulling op de eerder genoemde boringen, en mogen bij het uitvoeren van een betrouwbare kartering dan ook in geen geval buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
De keuze van de Provincie Flevoland om een absoluut verbod op diepe grondwaterwinningen in te stellen, maakt het noodzakelijk om het maatwerk dat daarvoor bij de ontheffingen werd geleverd, al bij het opstellen van de verordening te leveren; ontheffingen zijn immers niet meer mogelijk. De maximale diepte van boorputten voor het gehele gebied van de boringsvrije zone moet op voorhand worden vastgesteld. Door het naar voren halen van de nauwkeurige kartering (het maatwerk dat anders bij de ontheffingen zou zijn gedaan) wordt de geohydrologische interpretatie in één keer gedaan. De resulterende kaart geeft duidelijkheid naar derden over wat wel en niet kan. Hierdoor zijn bijvoorbeeld potenties voor bodemenergie in het gebied vóóraf duidelijk. Bas Berbee en Robert Schrauwen (Fugro Ingenieursbureau) Martin Griffioen, Bastiaan van Loon en Christoffel Klepper (Provincie Flevoland)
H2O / 1 - 2010
17
Een nieuwe Kleine Weerd in hartje Maastricht Rijkswaterstaat heeft het initiatief genomen voor de herinrichting van de Kleine Weerd in Maastricht. Movares heeft samen met twee adviesbureaus het ontwerp en bijbehorend beheerplan gemaakt.
D
e KRW-doelstellingen voor de Kleine Weerd vragen om een robuust ontwerp. De gehanteerde aanpak kent twee belangrijke uitgangspunten. Ten eerste ligt het gebied in de bebouwde omgeving van Maastricht. Herinrichting van dit soort gebieden kan op veel aandacht uit de omgeving rekenen. Om die reden is gekozen voor een interactief proces met belanghebbenden. Ten tweede is de keuze voor een inrichtingsvariant van invloed op het natuurbeheer in het gebied, op dit moment uitgevoerd door de Stichting het Limburgs Landschap. Deze beheerder is vanaf het begin van het project nadrukkelijk betrokken geweest bij de totstandkoming van het ontwerp. De Kleine Weerd is twaalf hectare groot en had oorspronkelijk een agrarische bestemming. Vanaf 1994 is begonnen met natuurlijke begrazing in het gebied1). De herinrichting van het gebied betreft de ecologische ontwikkeling (KRW) en de vergroting van de hoogwaterveiligheid (programma Stroomlijn).
Rijkswaterstaat is als waterbeheerder verantwoordelijk voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water voor het stroomgebied van de Bovenmaas, waarin de Kleine Weerd ligt. De te nemen inrichtingsmaatregelen dienen dus een positieve bijdrage te leveren aan de ecologie van de Bovenmaas. Het programma Stroomlijn2) beoogt in beeld te brengen waar in het rivierengebied als gevolg van natuurontwikkeling opgaande begroeiing is ontstaan, om vervolgens te komen tot een bestendig (vergunbaar) natuurbeheer voor de betreffende gebieden. De Kleine Weerd is de afgelopen jaren sterk verruigd, hetgeen leidt tot een veiligheidsrisico bij hoogwater. De Kleine Weerd is binnen het programma Stroomlijn benoemd tot één van de tien pilotgebieden waarvoor een nieuw beheerplan uitgewerkt dient te worden, met als doel een structurele verlaging van de waterstand met minimaal twee centimeter. Hiermee wordt de situatie teruggebracht naar de referentiesituatie van 19963).
Hoewel de Kleine Weerd een relatief klein gebied is met een op het oog betrekkelijk overzichtelijke opgave, zijn er vanwege de verstedelijkte omgeving veel belanghebbenden die hun behoeften willen terugzien in het uiteindelijke ontwerp. Daarom is in dit project hoog ingezet op afstemming en communicatie.
18
H2O / 1 - 2010
Vaak wordt de inrichting van een gebied vooral gestuurd door de opgaven die ervoor zijn geformuleerd, zoals waterstandsdaling en natuurontwikkeling. Wanneer het definitieve ontwerp klaar is, wordt op basis van het ontwerp een beheerplan opgesteld voor het gebied. In zo’n situatie stuurt het beschikbare ontwerp het natuurbeheer. In het geval van de Kleine Weerd is gekozen voor het van meet af aan betrekken van de beheerder bij het interactieve proces. De beheerder heeft zodoende het ontwerp mede bepaald. Het ‘interactieve karakter’ van beide stadia bestond feitelijk uit twee workshops, waarbij het instrument MapTable een belangrijke rol vervulde.
MapTable is toegankelijke software voor groepsgewijze ruimtelijke planvorming in het rivierengebied en wordt vaak gebruikt in combinatie met een pc met een scherm in de vorm van een tafelblad, waar gebruikers omheen kunnen staan om samen aan ideeën en oplossingen te werken. Met deze software kunnen veranderingen van maaiveldhoogte, drempels en vegetatie worden ingetekend. De effecten van deze veranderingen voor de rivier komen al binnen enkele minuten beschikbaar. In een workshop van een dagdeel kan op deze manier een hele serie varianten worden vergeleken.
De Kleine Weerd wordt op dit moment beheerd met seizoensbegrazing door een kleine kudde paarden en runderen. Dit is een duurzame vorm van beheer die de vegetatieOevererosie langs de Maas.
ontwikkeling remt maar niet tegengaat. De belangrijkste opgave voor het gebied vanuit het programma Stroomlijn is het in de hand houden van de vegetatie om vérgaande verruwing in het gebied tegen te gaan. Een intensief maaibeheer is vanuit natuurlijk oogpunt niet wenselijk. Om de vegetatie goed in de hand te kunnen houden, is het wenselijk te streven naar een verlengde seizoensbegrazing (de grazers lopen dan eerder in het jaar en langer in het gebied) of jaarrondbegrazing als hoogwater dit toelaat. Dit kan alleen als er een hoogwatervluchtplaats komt. Ook de wijze waarop het gebied onder water loopt, is relevant voor het beheer. In overleg met de beheerder zijn vooraf de uitgangspunten bepaald die moesten worden meegenomen bij de verkenning van de inrichtingsvarianten. Daarom is bij de inrichting nadrukkelijk aandacht besteed aan hoogwatervluchtplaatsen, de bereikbaarheid van deze vluchtplaatsen voor de beheerder, de wijze waarop het gebied overstroomt en de bereikbaarheid en begaanbaarheid van het gebied voor de grazers. Als deze uitgangspunten niet in het ontwerp worden meegenomen, is het lastig een duurzame vorm van beheer te voeren. Uit de eerste bijeenkomst moesten maximaal vier kansrijke inrichtingsvarianten tevoorschijn komen. Aanwezig waren onder meer: gemeente Maastricht, Provincie Limburg, Rijkswaterstaat, Waterschap Roer en Overmaas Maas, Stichting Limburgs Landschap en het Centrum voor Natuuren MilieuEducatie. Met deze groep is een doelen- en wensenlijst opgesteld. Vervolgens is de groep opgesplitst in een ‘natte’ en een ‘droge‘ groep. De laatste kreeg als taak zich
achtergrond te richten op vegetatieontwikkeling en hoogwatervluchtplaatsing, de eerste groep nam het rivierkundige ontwerp van de nevengeul voor haar rekening. De droge en natte varianten werden gecombineerd in inrichtingsvarianten en doorgerekend op de beoogde doelstelling van twee centimeter waterstandverlaging. Op zeker moment werd het idee geopperd om het Papenwater direct ten zuiden van het provinciehuis te dempen en de stroom van de nevengeul op deze manier volledig achter het provinciehuis langs te trekken. In een minder interactieve benadering was dit idee waarschijnlijk nooit getest; hier bleek dat het hydraulisch effect zeer gunstig was, met onder meer een sterke daling van de waterstand in de rivier. In het definitief ontwerp is dit idee in een aangepaste vorm terechtgekomen. De instroom van het Papenwater wordt niet gedempt, maar de stroomlijning van de nevengeul en het creĂŤren van een hoogwatervrij terrein ten zuiden van het provinciehuis zijn wel meegenomen in het uiteindelijke ontwerp. Essentieel voor een natuurlijk beheer van een gebied is dat natuurlijke processen waar mogelijk de ruimte krijgen. Wanneer vooraf precies wordt vastgelegd waar welke vegetatie mag staan en geen ruimte voor doorgroei van de vegetatie wordt gecreĂŤerd, kan de natuur zich niet ontwikkelen op een natuurlijke manier. Zo is, uitgaande van de noodzakelijke voorwaarde van twee centimeter waterstandverlaging, bij het ontwerp van de Kleine Weerd gezocht naar zogenaamde overruimte in het beheer. Overruimte houdt in dat op sommige plekken in het gebied doorgroei van de
vegetatie is toegestaan zonder dat de hoogwaterveiligheid in het gedrang komt. Dit geeft de terreinbeheerder de keuze om de vegetatie plaatselijk te laten ontwikkelen en waar nodig elders de vegetatie terug te zetten, zodat deze zich opnieuw kan ontwikkelen. Dit wordt ook wel cyclisch beheer genoemd. Zo snijdt het mes aan twee kanten: voorkomen wordt dat de vegetatie langs de rivier te hoog groeit en voor opstuwing zorgt die de hoogwaterveiligheid in gevaar brengt, terwijl voldoende ruimte blijft voor natuurlijke processen als floristische ontwikkeling, sedimentatie en erosie. Van overruimte kan pas sprake zijn als het ontwerp meer dan de vereiste twee centimeter waterstandverlaging genereert. Het verschil tussen taakstelling en gerealiseerde waterstandverlaging in het definitief ontwerp bepaalt zodoende de overruimte in het beheer. Toen bleek dat het definitief ontwerp de vooraf opgelegde taakstelling ruimschoots haalde, rees de vraag welke vormen van natuurverruiging in het gebied eventueel toelaatbaar zouden zijn met het oog op beheer. Dit vraagstuk is in een tweede bijeenkomst onder de loep genomen. Diverse varianten zijn onderzocht om te bepalen in welke delen van het gebied doorgroei van vegetatie meer en minder kwaad kan voor de hoogwaterveiligheid. Dit leidde uiteindelijk tot twee beheervarianten. Ten opzichte van het definitief ontwerp verruigt de eerste variant door struweel in de buitenbochten van de nevengeul, kleine clusters van struweel aan de oostzijde van de weerd en struweel langs de Maasoever en op de heuvel van het noordwestelijk deel van de weerd. De tweede variant is vergelijkbaar
met de eerste, maar dan zonder struweel langs de Maasoever en op de heuvel. De eerste variant leidt tot een ontoelaatbare verhoging van de waterstand ten opzichte van het definitieve ontwerp. De tweede variant geeft echter nauwelijks verschil te zien. Hiermee kon worden aangetoond dat struweelontwikkeling op de steile delen langs de randen van de nevengeul en aan de oostzijde van de weerd tot op zekere hoogte toelaatbaar is. De resultaten van deze analyse vormen het uitgangspunt voor het beheerplan. Hierin is beschreven op welke wijze het Limburgs Landschap in de toekomst zorg draagt voor een duurzaam en natuurlijk beheer van de Kleine Weerd, met voldoende ruimte voor natuurlijke processen als vegetatieontwikkeling, sedimentatie en erosie, zonder dat dit een risico vormt voor de hoogwaterveiligheid in Maastricht. NOTEN 1) Bureau Drift (2006). Inrichtingsontwerp nevengeulen Kleine Weerd en Hoge Weerd. In opdracht van Rijkswaterstaat Dienst Limburg. 2) RWS (2008). Ruim baan voor het water. Programma Stroomlijn - naar een goed evenwicht tussen natuur en veiligheid. 3) Movares (2008). Schetsontwerpen Kleine Weerd Fase 1: onderzoek en beoordeling van de effecten voor 4 ontwerpvarianten & keuze voorkeursvariant. In opdracht van Rijkswaterstaat Dienst Limburg.
Ewout Fakkel (Movares) Jasper van der Werff ten Bosch (Meander Advies en Onderzoek) Jette Eshuis (CSO Adviesbureau)
Het definitieve ontwerp van de Kleine Weerd.
H2O / 1 - 2010
19
‘Getij in Grevelingen goed voor zuidwestelijke delta’ Door het stapsgewijs terugbrengen van een beperkt getij in het Grevelingenmeer en het Volkerak zullen de waterkwaliteit en de natuurwaarden in die gebieden toenemen. Ook het toerisme en daarmee de (lokale) economie krijgen een impuls. Om het getij terug te brengen zal stapsgewijs een aantal maatregelen moeten worden genomen, zoals het aanpassen van de Brouwersdam met twee doorlaatsluizen en een getijdecentrale en aanpassing van de Grevelingen door aanleg van een doorlaat. Dat is in het kort het idee van de winnaars eind vorig jaar van de Delta Water Award: BAM Infraconsults, Deltares en LOLA Landscape Architects. Met hun plan ‘Grevelingen: van meer naar delta’ wonnen zij niet alleen 10.000 euro en een studiereis naar de Yangtze-delta in China, maar ook intensieve begeleiding om deze plannen daadwerkelijk te verwezenlijken.
D
e Delta Water Award is een initiatief van het KennisNetwerk Delta Water en bedoeld als stimulans om ideeën te ontwikkelen om de zuidwestelijke delta te ontwikkelen. De problemen in dat gebied mogen als bekend worden verondersteld: door het aanleggen van de Deltawerken is de ecologische kwaliteit in onder meer het Grevelingen- en het Volkerak-Zoommeer sterk achteruitgegaan. Daarnaast verslechtert de regionale economie door de stagnatie van de bevolkingsgroei en het toerisme. Met het uitroepen van deze prijsvraag hoopten de organisatoren met name jong watertalent te prikkelen om zich bezig te houden met deze problemen.
van het plan vormt het toelaten van een beperkt getij in deze gebieden ter verbetering van de waterkwaliteit en natuurwaarden.
Om een beperkt getij in het gebied te realiseren, is een aantal maatregelen nodig die stapsgewijs moeten worden gerealiseerd.
De prijswinnaars van de Delta Water Award.
‘Grevelingen: van Meer naar Delta’ wil de zuidwestelijke delta een impuls geven op zowel economisch als ecologisch vlak door de dynamiek terug te brengen in de delta en door land en water te verbinden. In dit plan is gekozen voor een integrale aanpak. Het plan is uitgewerkt voor twee specifieke gebieden: het Grevelingenmeer en het Volkerak. In de toekomst kan de delta groter worden gemaakt door een verbinding te maken met de Oosterschelde. Een belangrijk onderdeel
Handreiking voor mediation gewenst Zo’n 60 vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, overheid en marktpartijen en mediators bogen zich afgelopen november over de toepasbaarheid van mediation bij gebiedsgerichte processen. Aanleiding voor de bijeenkomst vormde het tienjarig bestaan van de Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. De vergadering leidde tot een pleidooi voor een moderne handreiking over mediation.
M
ediation oftewel professionele bemiddeling wordt vaak vooral gezien als een instrument dat kan worden ingezet bij het oplossen van actuele conflicten. Dat juist met preventieve bemiddeling veel winst valt te behalen voor alle betrokken partijen, illustreert de praktijk van de gebiedsontwikkeling. Natura 2000-gebieden en de beheerplannen die hiervoor op stapel staan, zijn bij uitstek een terrein waar preventieve bemiddeling een mogelijk middel is om duurzame, breed gedragen oplossingen te bewerkstelligen. Volgens milieumanager Bas van de Griendt van Bouwfonds Ontwikkeling, één van de inleiders op de studiemiddag, biedt het zo vroeg mogelijk om de tafel zitten met de belanghebbenden grote voordelen. “Van
20
H2O / 1 - 2010
duurzame gebiedsontwikkeling is sprake als niet alleen de ruimtelijke en milieukwaliteit op orde zijn, maar vooral ook de proceskwaliteit. Aan dat laatste kan mediation het nodige bijdragen, waarbij ik liever heb dat het vooraf georganiseerd wordt dan dat we het achteraf moeten repareren.” Aanwezige mediators wezen erop dat grote dossiers, zoals de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de uitdieping van de Westerschelde, laten zien dat voortdurend investeren in overleg en draagvlak vruchten afwerpt. Draagvlak is belangrijker dan overleg, omdat te veel overleg ook tot frustratie kan leiden. Een dergelijke aanpak stelt hoge eisen aan de betrokken bestuurders. Mediators vervullen volgens Bas van de Griendt een belangrijke rol als bruggen-
bouwers tussen het denken in mogelijkheden bij gebiedsontwikkeling en die van het beleven van bedreigingen bij natuurbescherming. Vanuit verschillende kanten werd opgemerkt dat politici meer respect mogen hebben voor gezamenlijk gedragen oplossingen. Kritische succesfactoren, zo leert een aantal ervaringen, zijn duidelijkheid over het doel, met inbegrip van het vooraf helder vastleggen van de kaders (wat gaat er gebeuren met de resultaten van het overleg), het tijdstip waarop partijen aan tafel gaan zitten (hoe eerder hoe beter), houding en gedrag, een zekere moed van bestuurders, openheid (geen schimmige ‘een-tweetjes’) en het primair denken in belangen in plaats van het hardnekkige op voorhand denken in oplossingen. Het algemene gevoel bij betrokkenen is steeds meer dat ‘juridisch en ruimtelijk figuurzagen’ niet leidt tot het gewenste doel, zeker ook niet tot een goede kwaliteit van natuur en milieu. Over de oplossing
De Brouwersdam moet aangepast worden met twee doorlaatsluizen en een getijdecentrale, de Grevelingen moet een doorlaat krijgen en de randen van Grevelingen en Volkerak moeten worden aangepast. Het plan sluit op meerdere punten aan op het advies van de Deltacommissie. Het gekozen tijdpad loopt parallel aan de eerste fase van het nieuwe Deltaprogramma (2010-2040), wat de juridische en financiële haalbaarheid sterk vergroot. Een integraal plan voor de herinrichting van een gehele regio vereist een breed draagvlak. Daarom is een korte vragenlijst verstuurd naar 50 belanghebbenden, variërend van beleidsmakers tot natuurorganisaties en van horeca-exploitanten tot vissers en bewoners. De resultaten zijn in het uiteindelijke plan verwerkt. Volgens de jury verbonden de prijswinnaars op slimme wijze ecologische en economische belangen, en door de brede visie worden bestaande ideeën geïntegreerd en versterkt. De tweede prijs was voor het plan ‘Van zoute vijand naar zilte vriend’ van CSO advies en H+N+S landschapsarchitecten, waarin het begrip ‘oppolderen’ werd geïntroduceerd: het land op natuurlijke wijze verhogen door water binnen te laten en zo te zorgen voor natuurlijke opslibbing. De derde prijs ging naar het plan Tidal Economy, waarbij de leefomgeving en de economie profiteren van het getij door bijvoorbeeld een getijdenterrasdijk die verschillende functie combineert. Dit plan werd ingediend door Arcadis, TU Delft en de Radboud Universiteit Nijmegen. Voor meer informatie: www.deltawateraward.com.
hiervoor verschillen de meningen. De één legt de nadruk in het los(ser) laten van de milieunormen en het beperken van het beroepsrecht. Anderen menen juist dat milieu en natuur eerder en centraler in het proces thuis horen. Dat zou juridisering tegen kunnen gaan die nu voortkomt uit een praktijk die bepaald wordt door voor milieu en natuur nog net aanvaardbare minimumkwaliteiten*.
Ordening ondergrond
Dijkgraaf Lambert Verheijen van Waterschap Aa en Maas plaatste het grondwaterbeheer tegen de achtergrond van toenemende drukte in de ondergrond. Behalve voor de ondergrondse netwerken voor gas, water, elektriciteit en telefoon is de ondergrond tegenwoordig meer en meer nodig voor uiteenlopende zaken als gescheiden rioleringstelsels, ondergronds transport via metro en tunnels, parkeergelegenheid en bekabeling voor moderne communicatie en ICT. Daarnaast vindt een versnelling plaats van het gebruik van de ondergrond door de vraag naar verwarming en koeling
verslag / informatie TU Delft ontwikkelt energie-efficiënte MBR Membraanbioreactortechnologie voor afvalwaterbehandeling heeft na de pionierfase (2000-2005) de afgelopen vijf jaar een grote ontwikkeling doorgemaakt op het gebied van onderzoek en praktijktoepassing. Het aantal MBR’s dat communaal en industrieel afvalwater behandelt, groeit nationaal en internationaal nog steeds. De inzichten in ontwerp en bedrijfsvoering van MBR-installaties ontwikkelen zich gestaag. Onderzoek en innovatieambitie zijn daarbij leidend. In Nederland en de Europese Unie zijn veel onderzoeksinspanningen geleverd, waarvan de vruchten de afgelopen jaren zijn geplukt.
D
e Technische Universiteit Delft vervult nationaal en internationaal een sleutelrol met de onderzoeksprojecten MBR2, EUROMBRA en MBR-Train. Binnen deze projecten is onderzoek verricht naar met name de efficiëntere bedrijfsvoering van MBR-technologie. Filtreerbaarheid van slib, voorkomen en beheersen van membraanvervuiling en optimalisatie van membraanreiniging zijn daarbij leidende onderwerpen. Een knelpunt in de toepassing van MBR-technologie is echter nog steeds het hogere energieverbruik ten opzichte van conventionele zuiveringssystemen. Dit leidt ertoe dat MBR-technologie bij systeemkeuzevergelijkingen vaak negatief wordt beoordeeld in vergelijking met andere actief-slibsystemen, zeker in het licht van de Meerjarenafspraken Energie-efficiency (MJA3) en Energiefabriekconcepten. Om MBR-technologie breder toepasbaar te maken, is een aanzienlijke reductie in energieverbruik noodzakelijk, waarmee tegelijkertijd ook de kooldioxide-emissie van een MBR afneemt. In het vervolg van het project MBR2 verricht de sectie Gezondheidstechniek van de TU Delft de komende jaren
met gebruikmaking van de bufferende eigenschappen van grondlagen. Ruimtelijke ordening van de ondergrond wordt hiermee een harde noodzaak. In het proces naar verbeterde ordening van de ondergrond ziet Verheijen een rol voor deskundige bemiddelaars, die economische en maatschappelijke waarden kunnen inbrengen in het onderhandelingsproces. Daarbij kunnen zij niet alleen inzicht bieden in processen en structuren voor bestuurlijke/ politieke afwegingen, maar ook leiderschap tonen bij complexe processen. Het belang van de inzet van professionele bemiddeling werd tijdens het symposium onderstreept met praktijkvoorbeelden, zoals het gebruik van grondwater onder Apeldoorn en natuurontwikkeling met consequenties voor grondwaterstanden in naburige landbouwgebieden. De meningen liepen uiteen of hiervoor bij voorkeur een beroep moet worden gedaan op professionele, onafhankelijke mediators of op ervaren bestuurders met bemiddelingsvaardigheden.
dan ook onderzoek naar energiezuinige en CO2-arme MBR-systemen.
Onderzoek MBR2+
Dit onderzoek (MBR2+) wordt gefinancierd door Evides Industriewater, Waterschap Hollandse Delta en Witteveen+Bos en heeft als doel energiebesparende maatregelen in ontwerp en bedrijfsvoering van MBR-installaties te identificeren en verder te ontwikkelen. Hierdoor wordt het mogelijk MBR-installaties beter te laten concurreren met conventionele zuiveringsinstallaties als het gaat om energieverbruik, de uitstoot van kooldioxide, de uitstoot van broeikasgassen én duurzaamheid. Gedurende twee jaar wordt onderzoek verricht aan flat-sheet- en hollow-fibre-membraanconfiguraties op praktijkschaal bij zoveel mogelijk installaties, in combinatie met bureaustudiewerk, proeffabrieksopstellingen en laboratoriumtesten. Centraal staan een energiemodel MBR, dat wordt ontwikkeld in samenwerking met Cranfield University (Verenigd Koninkrijk), en de Delft Filtration Characterisation method. Voor meer informatie: Jules van Lier: j.b.vanlier@tudelft.nl of Arjen van Nieuwenhuijzen: a.vnieuwenhuijzen@witteveenbos.nl.
Lessen voor de toekomst
Bestuurders dienen vooral na te denken over de meerwaarde van bemiddeling in het voortraject van projecten. Voor alle bij een gebiedsontwikkeling betrokken partijen geldt dat zij actief dienen mee te werken aan de-juridificatie. De Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening en andere betrokken organisaties kregen als opdracht mee zich in te zetten voor verheldering van het onderscheid tussen instrumenten als mediation en procesmanagement. Een tweede opdracht was het verzamelen, onderzoeken en ordenen van ervaringen met professionele bemiddeling in milieu en ruimtelijke ordening. Deze laatste exercitie moet uitmonden in een handreiking voor publieke organisaties. Ellen Ninaber en Ebel Smidt NOTEN * Zoals verwoord in de Volkskrant van 18 juli 2008 door Mirjam Broekmeyer et al.: ‘Omzeil de vergunning; durf te investeren in natuur!’.
H2O / 1 - 2010
21
Beoordelingsrichtlijnen bindend verklaard Kiwa Certification uit Rijswijk heeft een aantal beoordelingsrichtlijnen (BRL) bindend verklaard. Het gaat om BRL’s op het gebied van legionellapreventie, kunststof leidingsystemen en de levering van chemicaliën voor de drinkwatervoorziening.
O
p 9 november 2009 is de beoordelingsrichtlijn K15001 ‘Kwaliteit leveringsketen chemicaliën drinkwatervoorziening’ bindend verklaard. Deze richtlijn is opgesteld door de BRL-commissie Leveringsketen Waterbedrijven, waarin belanghebbende partijen op het gebied van drinkwaterchemicaliën en het transport hiervan zijn vertegenwoordigd. Via de beoordelingsrichtlijn Kwaliteit leveringsketen chemicaliën drinkwatervoorziening is de mogelijkheid gecreëerd om de hele keten te certificeren. Met de hele keten wordt in dit verband gedoeld op alle schakels in de keten van productie tot en met aflevering bij het waterbedrijf. Beoordelingsrichtlijn K15001 vormt de basis voor het procescertificaat voor het transport van drinkwaterchemicaliën, aan te duiden als Kiwa ATD (Attest Transport Drinkwaterchemicaliën) en voor een contract tussen de leverancier en de vervoerder van drinkwaterchemicaliën. Een Kiwa ATAPLUS kan worden afgegeven voor drinkwaterchemicaliën die beschikken over een Kiwa ATA-certificaat en die vervoerd worden door een Kiwa ATD-gecertificeerde vervoerder. Ook Kiwa BRL K17301 ‘Kunststofleidingsystemen van PVC, bestemd voor het transport van koud drinkwater en ruw water’ is bindend verklaard. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige versie van deze BRL zijn: - uitbreiding tabel 7 met een voorlopige subtabel (7a) met daarin de waardes uit BRL K502;
- uitbreiding tabel 11 met diameter 90 mm en de reeks 450 met de classificatie 45 als LCL- en MRS-limieten en C = 1,6; - het inpassen van de materiaalklasse 450 in tabel 12; - toevoeging PVC-O biax 450 aan paragraaf 3.3.12 Merken. Per 24 februari vorig jaar is door Kiwa bindend verklaard BRL K14010-2 ‘Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa-attest met productcertificaat met alternatieve technieken, deel 2: Elektrochemische technieken (koper/zilverionisatie en anodische oxidatie)’. Het College van Deskundigen Waterketen heeft deze beoordelingsrichtlijn laten opstellen door de Technische Adviescommissie Alternatieve Technieken Legionellapreventie, vooruitlopend op eventuele toelating van dergelijke technieken door het College voor de Toelating van Gewasbeshermingsmiddelen en Biociden (Ctgb). Omdat een beslissing over toelating op zich laat wachten, heeft Kiwa besloten de beoordelingsrichtlijn nu alsnog te publiceren. Toepassing van elektrochemische technieken is door het ministerie van VROM, mede op basis van de zogeheten Ladder van Van Geel in een tweetal brieven aan strikte voorwaarden verbonden: de voorwaarden maken onderdeel uit van deze BRL. Mogelijk worden de eisen in de BRL nog aangepast aan de voorwaarden die het Ctgb bij eventuele toelating zal gaan stellen. Ook veranderende regelgeving van het ministerie van VROM kan een aanpassing van de eisen in deze BRL tot gevolg hebben. Voor meer informatie: mevrouw M. Brakeboer (070) 414 45 46 of Jantje Bakker (070) 414 44 75 of www.kiwa.nl.
Nieuwe, geavanceerde grondwaterprogrammatuur In de periode 1980-2000 zijn nieuwe analytische oplossingen en technieken in de grondwater hydrologie gepubliceerd. Daarmee is het mogelijk niet-stationaire analytische modellen te maken van de grondwaterstroming rond putten, die aanzienlijk realistischer zijn dan tot nu toe gebruikelijk. Vooral bij het analyseren van onder meer pompproeven, putproeven en slugtesten zijn deze technieken nuttig toe te passen. Ook bij het ontwerpen van puttenvelden, zoals bij koude-warmteopslag, is een analytisch model vaak handiger dan een numeriek model. De technieken zijn echter te ingewikkeld om met eenvoudige middelen als spreadsheets te berekenen. MLU for Windows biedt hier een eenvoudig te gebruiken oplossing. Een volledig werkende lichte versie voor twee watervoerende pakketten is gratis beschikbaar. De uitgebreide versie is geschikt voor de berekening van niet-stationair putstroming in een grondwatersysteem met maximaal 40 watervoerende lagen. De gebruikte technieken en de geboden mogelijkheden zijn wereldwijd uniek. Waar de meeste programmatuur nog gebruik maakt van technieken van decennia geleden, geschikt voor slechts één watervoerende laag - uitgaande van een lange lijst aannamen en voorwaarden, en gebaseerd op uiteenlopende analytische vergelijkingen - gaat MLU voor Windows uit van één algemene oplossing voor gelaagde systemen: een belangrijke stap voorwaarts voor grondwaterhydrologen in Nederland en andere sedimentaire bekkens. Een speciale versie van het pakket zal binnenkort via het International Hydrological Programme van UNESCO mondiaal worden verspreid. Voor meer informatie: www.microfem.nl/download/mlu.pdf.
22
H2O / 1 - 2010
Cursussen Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid geeft in maart en april de vijfdaagse opleiding watermanagement. Deelnemers leren hoe het Nederlandse watersysteem functioneert en wat de actuele ontwikkelingen in het beleid en de techniek zijn.
V
erder komen aan de orde hoe het waterbeheer georganiseerd is, welke taken de verschillende partijen hebben, welke instrumenten gebruikt worden in waterbeheer en hoe watermanagement in de praktijk werkt. De cursus is verdeeld in vijf modules: watermanagement en spelers in de waterwereld, de Nederlandse waterhuishouding en waterstromen, waterwetgeving, waterbeleid en waterveiligheid en tenslotte watertechnologie en water en ruimte. De opleiding vindt plaats in Rotterdam op 11 en 25 maart en 8, 15 en 22 april. De deelnamekosten bedragen 3.899 euro. Voor meer informatie: (040) 297 49 80 of www.sbo.nl/watermanagement.
Planologie en ruimtelijke ordening
Ook in maart gaat de Nirov-cursus Inleiding Planologie en Ruimtelijke Ordening (IPRO) weer van start. In tien bijeenkomsten worden actuele vraagstukken op stedelijk en landelijk gebied, juridische kaders, overheidsbeleid en ontwikkelingen in aangrenzende sectoren als ontwikkelingsplanologie, cultuurhistorie, water, economie, milieu en demografie onder de loep genomen. De cursus is bedoeld voor degenen die niet specifiek in de planologie zijn opgeleid, maar in hun werk wel met ruimtelijke ordeningsvraagstukken te maken krijgen en hier meer inzicht in willen krijgen. De IPRO-cursus beslaat acht collegemiddagen, een praktijkmiddag en een excursiedag. Er is een beperkt aantal cursusplaatsen. De cursus wordt twee maal aangeboden, in het voorjaar en het najaar. De cursusdata zijn: 11, 18 en 25 maart, 1, 8, 15 en 22 april, 20 en 27 mei, 3 en juni. De data voor de najaarscursus zijn: 16, 23 en 30 september, 7 en 14 oktober, 4, 11, 18 en 25 november en 2 december. De cursus wordt in Amersfoort gegeven. De deelnamekosten bedragen voor Nirov-leden 2.999 euro, voor niet-leden 4.999 euro. Voor meer informatie: Helen Kokshoorn (070) 302 84 48.
informatie / opinie Waterbeheer in 2025 ‘Bestuurlijke ontpoldering moet waterbeheer Nederland vlot trekken’, luidde de conclusie van de Nationale Waterconferentie 2009 (zie H2O nr. 24 van 11 december j.l.). Maar dan moeten de (water)bestuurders wél over hun eigen schaduw heen willen springen door een stip aan de horizon te plaatsen. Aldus Bert Amesz. Zijn toekomstbespiegeling.
W
e schrijven maart 2025. De zeespiegel is alwéér een stukje gestegen, zo ook de winterafvoer van Rijn en Maas. Wéér geen Elfstedentocht en skivakantie in de Alpen. Want ‘Kopenhagen’ valt achteraf toch wel wat tegen. Het water klotst bij de poort. Desondanks voelen we ons veilig, dankzij de door Rijkswaterstaat getroffen maatregelen bij onze kustlijn, afsluitwerken, grote rivieren en IJsselmeer. Achter de opgehoogde dijken vormen de vijf ‘superprovincies’ een krachtige en slagvaardige regionale bestuurslaag tussen de nationale overheid en de - na de voortgeschreden herindeling overgebleven - 200 gemeenten. De schaalgrootte van onze waterorganisaties stemt overeen met die van de superprovincie. In elk van de vijf regio’s draagt één geïntegreerde, professionele en efficiënte organisatie zorg voor de ontwikkeling, het beheer en onderhoud van de volledige waterinfrastructuur: drinkwaterwinning, zuivering, leidingnetwerk, afvalwaterzuivering, water-
wingebieden, rioolgemalen, persleidingen, watersysteem, poldergemalen, regionale waterkeringen, kades, etc. Ook biedt de organisatie hoogwaardige ondersteuning aan gemeenten op het gebied van lokaal waterbeheer en rioleringszorg. Maar dat is nog niet alles. Want de organisaties beheren óók de inmiddels gerealiseerde collectieve voorzieningen op het gebied van koude/ warmtelevering uit grondwater, winning van restwarmte uit afvalwaterstromen, aardwarmte, CO2-transport, etc. ‘Duurzaam en klimaatneutraal’ luidt immers het credo. Burgers en bedrijven hebben te maken met slechts één loket voor alle waterdiensten en ontvangen daarvoor één rekening die ook nog eens een kwart lager is dan in 2010. De geïntegreerde en kapitaalkrachtige waterorganisaties - ontstaan door de samensmelting van de diverse waterbedrijven, waterschappen en gemeentelijke/provinciale diensten - zijn eigendom van de regionale overheden. Vanuit hun politieke verantwoordelijkheid voor de regionale leef- en werkomgeving heeft het provinciaal bestuur een
belangrijke invloed op de missie, doelstellingen en strategie van de onderneming. Ook consumenten - burgers en bedrijven - zijn via hun belangenorganisaties vertegenwoordigd in het toezicht. Bovendien werken de vijf waterondernemingen optimaal samen op nationaal niveau: innovaties worden met elan uitgedokterd door het eigen toonaangevende kenniscentrum, dat daartoe allianties heeft gesmeed met bedrijven en topinstituten in binnen- en buitenland. Een kennisinfrastructuur die tegelijkertijd optimaal wordt aangewend voor de broodnodige uitwisseling en scholing van waterprofessionals die de uitdaging willen aangaan. En, niet in de laatste plaats: de ondernemingen hebben gezamenlijk één doortastend buitenlandbeleid, waardoor Nederland ook in dít marktsegment inter nationaal op de kaart komt te staan. Wie neemt de handschoen op? Bert Amesz (ACM Advies en Interim Management)
‘Water binnen gemeentegrenzen’ Land+Water heeft het boekje ‘Water binnen gemeentegrenzen, handvatten voor de practicus’ uitgegeven. Het zet enkele zaken op een rijtje voor deskundigen in het stedelijk waterbeheer.
B
huishoudelijk afvalwater, maar zal ook de zorgplicht voor grond- en hemelwater hierin dienen te betrekken. Het woord ‘riolering’ krijgt in de communicatie een veel bredere betekenis dan voordien.
elangrijke wet- en regelgeving is drastisch gewijzigd. Zo zullen de Waterwet en de Wet gemeentelijke watertaken de Wet op de waterhuishouding vervangen. De nieuwe regelgeving richt zich meer dan in het verleden op de integrale aanpak van het waterbeheer wat betreft kwaliteit en kwantiteit. Bovendien is nieuw beleid hard nodig om het stedelijk gebied in Nederland klimaat- en waterrobuust te maken. In Nijmegen en Dordrecht heeft het bestuur laten zien dat deze ambities haalbaar zijn. Dit boekje doet onder meer een voorzet voor bouwregelgeving en normen om wateroverlast op straat voor te zijn. Afkoppelen is een bekende methode, maar wat kunnen we doen om de systemen ook daadwerkelijk blijvend te laten functioneren? En hoe kunnen we infiltratievoorzieningen goed beheren en onderhouden? Onderzoek door de TU Delft laat een groeiend aantal meldingen zien van verstopte rioleringen, kolken en kolkleidingen. In de plaats van de vertrouwde Nota Waterhuishouding is het Nationaal Waterplan gekomen, dat maatregelen beschrijft die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en om de mogelijkheden die water biedt beter te benutten.
Veel aandacht in het boekje gaat uit naar de waterkwaliteit en naar gezond water en waterrecreatie in de stad. Het gemeentelijk rioleringsplan zal zich door de veranderde wetgeving niet meer alleen kunnen richten op de inzameling en het transport van
Aan bod komen vragen als hoe en waar we in de toekomst ruimte kunnen vinden om een surplus aan regenwater op te vangen, tijdelijk te bergen en naderhand af te voeren. Kiezen we voor centrale waterbergingen aan de rand van het stedelijk gebied, en hoe krijgen we het overtollige water daar dan snel, of ligt de oplossing binnen de muren van de stad in bestaande waterpartijen, gebouwen en infrastructuur? Wordt het ondergronds bergen of bovengronds vasthouden? Innovaties in waterberging voor opslag van regenwater in de wijken beloont het Rijk met subsidie. Slimme en goedkope doorbraken die de waterkwaliteit ecologisch verbeteren en kostentechnisch interessant zijn, worden gehonoreerd met een financiële tegemoetkoming van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Ook daaraan besteedt dit boekje aandacht. Voor meer informatie: Koninklijke BDU Uitgevers in Barneveld (0342) 49 48 44.
H2O / 1 - 2010
23
waternetwerken watercolumn
Gatzes Unvollendete
H
et thema ‘koppeling water en energie’ is hot, getuige de vele discussies daarover en ook de titel vandaag op de Vakantiecursus aan de TU Delft. Het leidt tot prachtige kreten, zoals de ‘energiefabriek’. Dit is een goede ontwikkeling, eindelijk. Mijn enige zorg is of nu goed doorgepakt gaat worden. Een mede-bestuurslid schreef recent in een Neerslag-column dat jonge technologen zich soms verbazen over absentie van gisting op sommige rwzi’s. Historisch gezien interessant, aangezien er 25 jaar geleden ook jonge technologen waren die toen - voor Al Gore en de CO2-hype - zich daarover al verbaasden. Maar goed, vooruit kijken is het adagium, maar ook kijken naar ontwikkelingen die elders aan de gang zijn. Zo wil ik een lans breken voor de ontwikkeling die zich heeft voltrokken in de industriële waterbehandeling, met name op het gebied van de anaerobie. De vindingen van de jaren 70/80 hebben in ieder geval niet stilgestaan en geleid tot hoogbelaste anaerobe reactoren, of in een andere kretologie, energiefabrieken met een hoger volumetrisch vermogen. Waarom heeft die technologische innovatie nog zo weinig ingang gevonden in de rioolwaterwereld? Kunnen we er niet voor gaan zorgen dat die zuilen, die vaak separaat naast elkaar leven, eens meer gaan samenwerken en een gezamenlijk geluid laten horen? U snapt het al: een symfonie. En daarmee denk ik dan aan het werk van de componist Schubert. Hij was groot in het romantische lied, maar creëerde ook symfonieën. Daarvan is de 8e, de Unvollendete, een orkestraal meesterwerk, waarin alle instrumenten hun rol krijgen, met veel thematische herhaling in detail verschillend, van andante tot vivace, met een regelmatige stemwisseling, van weemoed naar blijheid en van bezinning naar vreugde. Tja, dat was natuurlijk veel werk voor een eenling die niet werd geremd door dogma’s als werkefficiëntie, en het was dan ook in zijn actieve leven onvoltooid. Pas later is het werk afgemaakt door anderen. Zo zie ik ook de strijd voor energieproductie uit water. We moeten dat met elkaar gaan doen, zowel fysiek als innovatief. Als vereniging Waternetwerk hebben we de podia om de zuilen bij elkaar te brengen. En verder is het aan de jongere, door haar beïnvloede, ‘componisten’ om regie en directie te voeren en uiteindelijk ook dat meesterwerk in volle glorie ten gehore te brengen. Johan Raap (Waternetwerk)
24
H2O / 1 - 2010
World Café maakt tongen los In H2O nr. 25/26 van 24 december jl. stond een verslag van de Trenddag op 27 november, met name over de presentatie van Paul Reiter over de problematiek op water- en energiegebied op wereldschaal. Hier gaan we dieper in op het World Café tijdens de Trenddag, waar de deelnemers in kleine groepjes in wisselende samenstelling de rol van de watersector bespraken in de door Reiter geschetste problematiek. Dit gebeurde in de vorm van ‘sociaal leren’ oftewel discussie. Via vier gespreksrondes werd over ‘glocalisering’ gesproken. Elke ronde had een eigen thema: maatschappelijk verantwoord ondernemen, water governance, stedelijk waterbeheer en informatietechnologie. Leidende vragen daarbij waren: hoe gaat het nu, hoe kan het beter en wat draag jij persoonlijk bij om dat voor elkaar te krijgen? In iedere nieuwe gespreksronde werd voortgebouwd op de resultaten die in de ronde(s) daarvoor waren bereikt. De deelnemers konden hun hartenkreten en ingevingen met viltstift kwijt op de tafelkleden. De gespreksleiders die de verschillende discussies leidden, kwamen over het algemeen met positieve berichten over de werkvorm. Zij stelden vast dat de sfeer in de groepjes goed was en de gesprekken geanimeerd waren. Maar ook bleek een aantal onderwerpen zo breed te zijn, dat er weinig overeenstemming was bij de deelnemers over wat een onderwerp nu precies inhield. De vraag wat men zelf kan bijdragen aan oplossingen, bleek lastig te beantwoorden en men richtte de oproep tot acties vaak aan andermans adres.
Samenwerking Uit de discussies bleek onder meer dat grote behoefte bestaat aan betere samenwerking tussen de partijen in de watersector, maar ook met partijen daarbuiten. Door verdergaande samenwerking zouden de prestaties van de watersector als geheel kunnen toenemen. Verder kwam in het algemeen naar voren dat de sector de mens (burger of klant) meer centraal moet stellen en zich niet moet verliezen in verbeteren van processen waarbij men het uiteindelijk doel uit het Foto: Jaap van Peperstraten.
oog verliest. Verder kwam in nagenoeg alle discussies de waterproblematiek in ontwikkelingslanden aan de orde. Per thema is ook een aantal conclusies te formuleren. In de discussies over maatschappelijk verantwoord ondernemen bleek al snel dat dit begrip weinig eenduidig is. Centrale vraag was hoe het binnen de watersector beter verankerd kan worden. Als mogelijke methoden werden hiervoor benchmarking en samenwerking genoemd. Ook in de discussies over water governance bleek dat een eenduidige definitie daarvan ontbreekt. Terugkerende discussiepunten waren bestuurlijke drukte en samenwerking. Enerzijds wordt bestuurlijke drukte als weinig efficiënt gezien, terwijl anderzijds het nog maar de vraag is of burgers dat ook zo ervaren. Over samenwerking werd opgemerkt dat dat kan leiden tot kostenbesparing en betere dienstverlening en waterkwaliteit, maar samenwerking moet geen doel op zich zijn. Men moet het juist zoeken in de regio’s met lokale projecten, met aandacht voor de diensten waar behoefte aan is.
Duurzaamheid In de discussie over stedelijk water was de trend van verstedelijking een terugkerend onderwerp. Gesuggereerd werd dat stedelijk waterbeheer zich goed leent voor duurzaamheid, omdat in een relatief beperkt gebied alles bij elkaar zit. Anderzijds werd opgemerkt dat de watersector teveel in zichzelf is gekeerd en niet van gebaande paden durft af te wijken. En dus ook niet makkelijk met duurzame innovaties komt voor stedelijk waterbeheer. Tot slot de discussies over IT. Gesteld werd dat we slechts tien procent van de huidige IT-middelen gebruiken en dat er veel mogelijkheden zijn om IT-processen te optimaliseren en te integreren. Dat die niet worden opgepakt, komt doordat theorie en praktijk soms ver uiteen liggen. Het gebruik van IT moet kritisch worden afgewogen tegen het werk en organisatie waaraan het ondersteunend moet zijn. De verwachtingen omtrent de meerwaarde van IT moeten realistisch zijn.
waternetwerken watercolumn Wereldwaterdag 2010: nadruk op vernieuwende vormen internationale samenwerking ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
Wereldwaterdag wordt wereldwijd gehouden op 22 maart. In Nederland is er dit jaar daarnaast op 26 maart in Amsterdam een nationaal evenement, bedoeld om gezamenlijk internationaal beter te opereren en efficiënter de millenniumdoelen te bereiken. Daartoe is onder meer een scala aan invloedrijke mensen uitgenodigd. De organisatie ligt in handen van het Netherlands Water Partnership, UNICEF, Aqua for All en gastheer Wereld Waternet. “Bij internationale samenwerkingsverbanden richt Wereld Waternet zich op de totale watercyclus van drinkwater, bescherming van waterbronnen, verzamelen van afvalwater, afvalwaterzuivering, grondwater- en oppervlaktewaterbeheer”, vertelt Gerard Rundberg, directeur Wereld Waternet. “Dat werkt langdurig samen met waterbedrijven in het buitenland in zogeheten Water Operators’ Partnerships (WOPs): alleen zo kunnen de millenniumdoelen duurzaam bereikt worden. Centraal staat kennisoverdracht gericht op capaciteitsuitbreiding, want lokale waterbedrijven zijn verantwoordelijk voor een volledige, duurzame watervoorziening. Leidend principe is een integrale aanpak van de waterproblemen, want die behoeven een totaalvisie voor het vinden van integrale, duurzame oplossingen.” “In Suriname en Indonesië lopen de hoofdsteden vaak onder water, omdat er geen goede huisvuilvoorziening is. De bevolking gooit het afval gewoon in de afstroomsystemen die dan natuurlijk verstopt raken. Dus moet je samenwerken met overheden om te komen tot alternatieven voor afvalverwerking, en met de bevolking voor een gedragsverandering.” Dit jaar gaat Wereld Waternet hiertoe officieel samenwerken met het Afval Energiebedrijf Amsterdam. Rundberg: “We breiden de integrale aanpak dus uit met huisvuil en alternatieve energieopwekking.” Ook gaat Wereld Waternet landen in Afrika ondersteunen bij het bereiken van de millenniumdoelen. “In Afrika is sprake van een zeer grote achterstand in de toegang tot drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen. Om deze achterstand in te lopen, is onder meer hulp nodig van goed functionerende lokale waterbedrijven. De waterbedrijven van Egypte en Marokko nemen hun verantwoordelijkheid, om te beginnen door het opzetten van trainingscentra, wateracademies of kenniscentra. Via kennisoverdracht op het gebied van integraal waterbeheer, onderzoek en ontwikkeling én mensen willen de partijen meer regionale WOPs realiseren, met als ultieme doel: voor iedereen toegang tot drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen in een veilige omgeving. Wereld Waternet is gevraagd hierbij te assisteren en te coachen.”
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Gerard Rundberg, directeur Wereld Waternet.
De integrale aanpak van Wereld Waternet wordt internationaal steeds meer gewaardeerd. Daarom is Rundberg blij met het gekozen thema voor Wereldwaterdag 2010: I.S. 2.0, dat zal gaan over vernieuwende vormen van internationale en nationale samenwerking in de watersector.
gezondheid, onderwijs en geslachtsongelijkheid. Zorg je voor een goed waterbeleid, dan ben je ook bezig met conflictbeheersing. Als dat besef er is, hoop ik dat de jeugd ook wil bijdragen aan het oplossen van de wereldwaterproblematiek.”
Wereldwaterdag in Amsterdam zal bestaan uit twee delen. Overdag het programma ‘IS 2.0’, in het teken van vernieuwende aanpakken van internationale samenwerking in de WASH-sector. “Het verleden was niet verkeerd, maar het kan altijd beter,” zegt Rundberg. “Deze dag zullen we discussiëren, motiveren en demonstreren dat en hoe het anders en beter kan. Er zal ook worden ingegaan op internationale samenwerking via WOPs. De wereld zou er een stuk beter uitzien als meer publieke wateroperators uit het ‘Noorden’ een partnership zouden onderhouden met collega’s uit het ‘Zuiden’. In Nederland lopen we op dit gebied voorop, maar het kan altijd meer en beter!”
Volgens Rundberg heeft Wereldwaterdag al veel veranderd: informeerden vroeger bedrijven het publiek over wat ze met water doen, tegenwoordig leidt het steeds meer tot samenwerking op het gebied van water. “Onlangs hebben WMD, Dunea en PWN gezamenlijk afspraken gemaakt over Indonesië. Waterschap Aa en Maas en Brabant Water gaan gezamenlijk met Wereld Waternet optrekken in Egypte. En er zit nog meer aan te komen. Dit soort initiatieven is hartstikke goed!”
De jeugd en water Het avondprogramma van de Wereldwaterdag staat in het teken van jongeren. Volgens de organisatoren zouden zij zich moeten realiseren hoe belangrijk de internationale waterproblematiek is. Die bewustwording moet leiden tot meer jeugd in de sector. “Water isvan levensbelang en daarom een fundamenteel recht van de mens. Maar het is ook de hoeksteen van ontwikkeling: water staat direct in verband met armoede en honger, klimaat en klimaatverandering,
Veel veranderd
Jong Waternetwerk Het jongerenplatform van Waternetwerk wil zijn activiteiten samen met jonge leden vormgeven. Zij worden daarom bij deze uitgenodigd voor een bijeenkomst op donderdag 25 februari in Amsterdam. Aanmelden bij Johan Duijfhuizen van Vitens (johan.duijfhuizen@vitens.nl). De bijeenkomst begint om 12.00 uur en duurt tot ongeveer 17.00 uur.
H2O / 1 - 2010
25
waternetwerken watercolumn
Bijeenkomst themagroepen: intensiever en efficiënter ver.nieuws_column kop
Voor de tweede maal in het bestaan van Waternetwerk kwamen vertegenwoordigers van alle themagroepen bij elkaar, vlak voordat op 27 november jl. de themadag van Waternetwerk van start ging.
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
V.l.n.r. Berend Reitsma, Cora Uijterlinde en Wim van der Does, met Willem van Starkenburg op de rug gezien.
De sfeer was prettig, open en informeel. Voorzitter Roelof Kruize en directeur Monique Bekkenutte vertelden over de totstandkoming van het jaarprogramma op basis van de jaarplannen van de themagroepen. De uitgangspunten die het bestuur daarbij hanteert, zijn een goede spreiding over regio’s, periode en onderwerpen. Er werd onder meer besproken dat ook niet-leden naar themabijeenkomsten kunnen komen. Van hen wordt dan wel een hogere deelnemersbijdrage gevraagd; men streeft naar een vaste prijstelling, maar hier kan in overleg vanaf geweken worden. Daarnaast werd geconcludeerd dat geografische spreiding een goed idee kan zijn, maar dat deelnemers een bijeenkomst toch primair kiezen op basis van het onderwerp - en niet de locatie. Een centrale plaats in het land is dan toch het handigst, mits goed bereikbaar per openbaar vervoer. Er wordt wel verder nagedacht over regionale bijeenkomsten zoals de secties die houden. Verder blijkt de toegevoegde waarde van Waternetwerkbijeenkomsten - ten opzichte van kennisoverdrachtbijeenkomsten van derden - te zitten in de actieve deelname en de kennisuitwisseling. Er zullen meer en nieuwe doelgroepen intensiever benaderd worden over bijeenkomsten. Er wordt een persbestand, inclusief opiniërende bladen, aangelegd door het bureau in overleg met de themagroepen, met de relevante media per onderwerp en doelgroep. Voorts blijkt het streven naar een grotere vertegenwoordiging van jongeren in themagroepen te slagen. Ook belangrijk is de bepaalde roulatie in de samenstelling
Robert Verhoeven, Dick Luijendijk en Evelien van Assenbergh
DRIJFVEER ‘Van de zee via afval naar water’ Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden - zoals Robert Sikkes (50), hoofd afdeling Biologie en Ondersteuning bij Stichting Waterproef in Edam. Waterproef is het wateronderzoekslab van Waternet en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Sommigen belanden na hun studie in de waterwereld en worden op slag verliefd, anderen, Robert Sikkes bijvoorbeeld, komen er op latere leeftijd mee in contact. Twee jaar geleden maakte hij na 17 jaar ‘in het afval’ te hebben gezeten, zijn entree in de watersector. Hij heeft er geen spijt van. “In de afvalwereld kwam ik erachter dat ik toch wel
26
H2O / 1 - 2010
momenten had dat ik op de automatische piloot draaide. Nu is alles nieuw en leer ik iedere dag, zo heb inmiddels ook alweer een cursus aquatische ecologie gevolgd.” Grappige anekdote is dat Robert zijn carrière had willen beginnen op het water. Ooit deed hij de Hogere Zeevaartschool richting Scheepswerktuigbouwkunde. “Ik kon het ruime sop kiezen, maar ik ben een leuk meisje tegen het lijf gelopen. In mijn monsterboekje staat dan ook geen enkele zeemijl.” Enfin, Robert bleef aan wal en nam een baantje als chauffeur voor een galvaniseerbedrijf. Na diverse avondopleidingen Galvanotechniek ging hij aan de slag bij de technische dienst van de KLM. Verdikken van
cilinders van vliegtuigonderstellen - dat soort werk. De avond-HTS Chemische Technologie richting Milieutechniek brengt Sikkes uiteindelijk in de (afvalverwerking van) chemische stoffen. Eerst bij KLM, later bij de Gemeente Amsterdam waar hij als Manager Inzameling en Hergebruik zijn businessunit zag groeien van 15 man in 1995 naar ruim 100 in 2007. Er kwam een reorganisatie en Robert besloot zijn heil elders te zoeken. Toen hij werd benaderd voor Stichting Waterproef, maakte hij de overstap naar de waterwereld. Op advies van de directeur meldde hij zich aan bij Waternetwerk. “Dat is goed om me snel in te werken in water en om te netwerken. Het is nogal een verschil met waar ik vandaan kwam. De afvalwereld
waternetwerken van de themagroepen. De suggestie om een meester-gezelrelatie binnen de themagroepen te onderhouden, zou aantrekkelijk kunnen zijn voor jonge professionals. Ook boog de bijeenkomst zich over de vraag of nog andere themagroepen te benoemen zijn, zoals crisis- en calamiteiten en cradleto-cradle.
bleek kortom een waardevolle bijeenkomst voor de aanwezigen, die dit zullen delen met hun themagroepsgenoten. Volgende keer
watercolumn
- op vrijdag 16 april - hopen bestuur en alle themagroepen elkaar weer te treffen.
ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Er werd volop genetwerkt, nieuwe ideeën werden besproken en onderlinge samenwerkingsverbanden kwamen tot stand. Het
Erik Jansen (staand) geeft Jacques Schwartz een hands; links Herman Letterboer.
André den Breejen.
V.l.n.r. Robert Verhoeven, Johan Duijfhuizen, Huub Glas en Frank van der Heijden.
Fred Swemmer aan de lunch met Ben Tangena.
Colofon Waternetwerken
is analytisch veel grofstoffelijker, bij water gaat het om de kleinste concentraties. Ik ben niet van de afdeling witte jassen, maar geef leiding aan de afdelingen Monstername, Facilitaire zaken en Biologie. In deze nieuwe baan leer ik iedere dag weer. Peilbeheer, zuiveringen, flora en fauna in het water - het zijn dingen waar je als buitenstaander nooit bij stilstaat. Het is bijzonder dat ik in de tijd van de galvanotechniek het water misschien onbewust heb vervuild, terwijl ik nu weer met de consequenties en reiniging ervan bezig ben. Bij Waterproef ga ik als het even kan mee als er veldwerk wordt gedaan, liefst op plekken als het Naardermeer. Het onderzoeken van waterplanten, oeverplanten - geweldig. Vroeger was ik als kind al dol op biologie. Ik was zo eentje die met padden, kikkers en salamanders thuiskwam, dus ja, deze baan past wel bij mij.” Reageren? Mail naar r.sikkes@waterproef.nl.
Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl
Robert Sikkes.
H2O / 1 - 2010
27
Slechts één druk op de knop en de LevelSpy meet het exacte waterniveau in peilbuizen van Ø 25-63 mm tot een diepte van 20 meter! De LevelSpy: 1. is handzaam en duurzaam 2. is nauwkeurig 3. levert aanzienlijke tijdwinst op (geen lint meer op- en afrollen) 4. geeft geen contaminatie door contactloos meten
* Op de LevelSpy is patent aangevraagd.
De evolutie* in het meten van waterniveaus!
vrm bv
l Apeldoorn l Telefoon +31 (0) 55 533 54 66 e-mail: info@levelspy.nl l www.levelspy.nl
H2O Gieterstopper
26-03-2004
10:56
Pagina 1
Gezocht: Teamleider Realisatie Hoofdleidingen
De medewerkers van Dunea weten als geen ander hoe belangrijk betrouwbaar drinkwater is. En dat een prachtige natuur veel zorg vergt. Daarom heeft Dunea als duinbeheerder, producent en leverancier van drinkwater een betekenisvolle functie in de samenleving. Die unieke combinatie van drinkwater, natuur en deskundige medewerkers, daar zijn we trots op!
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Wil jij werken bij een bedrijf waar passie en kwaliteit in een adem genoemd worden? Waar je mensen ontmoet die echt betrokken zijn bij hun werk? Dan ben je bij Dunea aan het juiste adres.
Sector Verkoop, afdeling Projecten en Logistiek Voor de groep Realisatie Hoofdleidingen zijn wij op zoek naar een daadkrachtig groepshoofd. Wat ga je doen? Je gaat een bijdrage leveren aan de bestuurbaarheid, uitvoerbaarheid en efficiency van uitbreidingen, vernieuwingen en renovaties in het transport- en distributienet. Wat vragen we van jou? een opleiding op HBO niveau en kennis van drinkwaterdistributie en projectmanagement.
www.dunea.nl
Goede sociale en communicatieve vaardigheden zijn van belang voor deze functie. Dunea als werkgever Wij bieden een salaris van max. € 3.800,00, een ruime verlofregeling en uitgebreide opleidingsmogelijkheden. Standplaats is Zoetermeer. Geïnteresseerd? Kijk voor uitgebreide informatie op www.dunea.nl. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
platform
Adri Buishand, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Rudmer Jilderda, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Janet Wijngaard, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Regionale verschillen in extreme neerslag Voor het ontwerpen en toetsen van watersystemen maken waterbeheerders vaak gebruik van een statistiek van neerslagextremen, die gebaseerd is op een meetreeks van het KNMI-station De Bilt. Een recent uitgebreid onderzoek heeft tot nieuwe inzichten geleid over de grootte van plaatselijke verschillen binnen Nederland. Voor een aantal regio’s wordt aanbevolen de getallen voor De Bilt te corrigeren. Op een kaart van Nederland wordt de grootte van de correctiefactor weergegeven.
E
ind 2004 werd een nieuwe statistiek van extreme neerslaghoeveelheden gepresenteerd voor neerslagduren van vier uur tot negen dagen1),2). Deze statistiek is afgeleid uit de uurwaarden van het KNMI-station De Bilt voor het tijdvak 1906-2003. Daarnaast werden de dagwaarden van tien andere neerslagstations geanalyseerd. Op grond van deze analyse werd geconcludeerd dat voor neerslagduren van 24 uur en langer een schaling van de extreme waarden statistiek van De Bilt op basis van de gemiddelde jaarsom een eerste indicatie geeft van de grootte van regionale verschillen. Herhaaldelijke wateroverlast in de beheergebieden van een aantal waterschappen langs de kust heeft een discussie op gang gebracht over het al of niet vaker voorkomen van extreme neerslag in de kustzone. Op basis van een analyse van dagwaarden van neerslagstations in en rondom Delfland constateren Diermanse e.a.3) dat voor de extreme waarden in het beheergebied van dit waterschap een grotere correctie van de extreme waarden statistiek van De Bilt nodig is dan de verhouding van de gemiddelde jaarsommen. Hoes e.a.4) vergeleken een zevental reeksen van uurwaarden op basis van de berekende extreme waterstanden voor zes verschillende watersystemen. Voor een overschrijdingsfrequentie van gemiddeld eens in de vijf jaar bleken de berekende waterstanden uit de reeks van Rotterdam aanzienlijk hoger dan die voor De Bilt. Ook voor Valkenburg (ZH) werden hogere waterstanden berekend dan voor De Bilt, maar minder hoog dan voor Rotterdam. Het KNMI heeft uitvoerig onderzoek verricht naar de regionale verschillen in extreme
neerslag binnen Nederland5). Dit onderzoek maakte deel uit van het project ‘Van Neerslag tot Schade’, dat gecoördineerd werd door HKV Lijn in Water en deels gefinancierd door het programma Leven met Water, STOWA, Provincie Zuid-Holland en het Verbond voor Verzekeraars. In dit artikel wordt een aantal punten uit het onderzoek toegelicht en wordt aangegeven hoe de resultaten kunnen worden gebruikt om ruimtelijke verschillen in de extreme waarden statistiek in rekening te brengen.
Gegevens Om werkelijke systematische plaatselijke verschillen te onderscheiden van verschillen als gevolg van toevallige weerfluctuaties zijn
lange meetreeksen nodig. Daarnaast moet het netwerk van neerslagmetingen een goede ruimtelijke dekking hebben. Gekozen is daarom voor het uitgebreide bestand van dagaftappingen van handregenmeters. Hieruit werden 141 neerslagreeksen geselecteerd voor het tijdvak 1951-2005. Bij deze selectie werd getoetst op inhomogeniteiten in het verloop van het aantal dagen met een neerslaghoeveelheid van tien millimeter of meer.
Analyse van extreme waarden Voor elk van de 141 neerslagreeksen is steeds de hoogste neerslaghoeveelheid per jaar (kortweg: het jaarmaximum) bepaald voor neerslagduren van één, twee, vier, acht en negen dagen. Deze neerslagduren
De GEV-verdeling wordt in een groot aantal landen gebruikt om de kansverdeling van neerslagextremen te beschrijven. Bij de GEV-verdeling geldt voor de neerslaghoeveelheid die gemiddeld eens in de T jaar wordt overschreden6): γ x(T) = ξ 1 + –– (1-T -κ) voor κ ≠ 0 κ De herhalingstijd T heeft hier betrekking op de gemiddelde duur (in jaren) tussen twee opeenvolgende overschrijdingen van de waarde x(T). Voor κ = 0 gaat de GEV-verdeling over in de Gumbelverdeling, waarvoor geldt: x(T) = ξ (1 + γ lnT) De locatieparameter ξ geeft de neerslaghoeveelheid weer die gemiddeld één keer per jaar wordt overschreden, ξ = x(1). De dispersiecoëfficiënt γ beïnvloedt de verhouding tussen x(T) en x(1), hoe groter γ des te groter het relatieve verschil tussen x(T) en x(1) is. De vormparameter κ is van belang als men in uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden geïnteresseerd is (gemiddeld eens in de 100 jaar of nog uitzonderlijker). Bij de extreme waarden statistiek van De Bilt is κ < 0 bij neerslagduren van één, twee en vier dagen, wat inhoudt dat uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden vaker voorkomen dan men op grond van de Gumbelverdeling mag verwachten. Bij neerslagduren van acht en negen dagen geldt het tegengestelde.
H2O / 1 - 2010
29
Afb. 1: Dispersiecoëfficiënt (links) en locatieparameter (rechts) van de vierdaagse neerslagmaxima, uitgezet tegen de gemiddelde jaarsom. De horizontale lijn in het linkerplaatje geeft de gemiddelde dispersiecoëfficiënt weer. De rechte lijn in het rechterplaatje geeft de waarden van de locatieparameter als deze recht evenredig met de gemiddelde jaarsom zou zijn.
zijn dezelfde als bij de extreme waarden statistiek van De Bilt uit 2004. Evenals bij deze statistiek wordt bij dit onderzoek de kansverdeling van de jaarmaxima door een Generalized Extreme Value (GEV)-verdeling beschreven en worden de overschrijdingskansen volgens deze verdeling herleid naar een gemiddelde herhalingstijd in de partiële duurreeks. Voor de neerslaghoeveelheid x(T), die gemiddeld eens in de T jaar wordt overschreden bestaat een betrekkelijk eenvoudige uitdrukking (zie kader). Deze neerslaghoeveelheid hangt af van de drie parameters van de GEV-verdeling: de vormparameter κ, de dispersiecoëfficiënt γ en de locatieparameter ξ. De mate waarin deze parameters binnen Nederland variëren, bepaalt de regionale verschillen in de extreme waarden statistiek. De vormparameter
Op basis van meetreeksen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en het Middellandse Zeegebied komt de befaamde Griekse hydroloog Koutsoyiannis7) tot de conclusie dat de vormparameter voor ééndaagse neerslagextremen overal op aarde hetzelfde is. Hoewel dit wel erg ver gaat, is uit onderzoek in België en Nederland gebleken dat nauwelijks verschillen bestaan tussen de waarden van de vormparameter in de twee landen8),9). Bij de statistiek van extreme waarden voor De Bilt uit 2004 zijn de waarden van de vormparameter voor de verschillende neerslagduren op dat onderzoek gebaseerd, omdat het niet mogelijk is deze parameter op basis van de neerslagreeks van een enkel station voldoende nauwkeurig te schatten. In het project Van Neerslag tot Schade zijn dezelfde waarden voor de vormparameter aangehouden. De dispersiecoëfficiënt
In het linkerplaatje van afbeelding 1 is van de 141 geselecteerde stations de geschatte dispersiecoëfficiënt voor de vierdaagse neerslagmaxima uitgezet tegen de
30
H2O / 1 - 2010
jaargemiddelde neerslaghoeveelheid. Hierin valt nauwelijks een relatie te ontdekken. Een vrij gecompliceerde toets, gebaseerd op het promotieonderzoek van Witter10) over de variatie van de neerslag in ruimte en tijd, laat zien dat het verband tussen de dispersiecoëfficiënt en de jaargemiddelde neerslaghoeveelheid niet significant is. Deze toets is ingewikkelder dan gebruikelijk, omdat de geschatte waarden van de dispersiecoëfficiënt op naburige stations gecorreleerd zijn als gevolg van de ruimtelijke afhankelijkheid van de neerslag. Een andere toets geeft aan dat de
verschillen tussen de kust en het binnenland niet significant zijn wat de waarde van de dispersiecoëfficiënt betreft. De ééndaagse en negendaagse neerslagmaxima gaven soortgelijke resultaten, zodat we kunnen aannemen dat voor een bepaalde neerslagduur de dispersiecoëfficiënt constant is over Nederland. Omdat κ en γ constant worden verondersteld, is ook x(T)/ξ constant over Nederland voor een gegeven neerslagduur. De relatieve verschillen in x(T) voor twee plaatsen zijn daardoor voor elke waarde van T gelijk aan
Afb. 2: Correctiefactoren voor de statistiek van extreme neerslag voor De Bilt voor duren van één tot negen dagen.
platform
Afb. 3: Locatieparameter (mm) voor de 24-uurmaxima (links) en de 60-minuutmaxima (rechts) op basis van gecorrigeerde radargegevens.
de relatieve verschillen in de locatieparameter van die plaatsen. Dit rechtvaardigt niet bij voorbaat een schaling op basis van de gemiddelde jaarsom, zoals de huidige praktijk is. Hiervoor is het ook nodig dat de locatieparameter recht evenredig is aan de gemiddelde jaarsom. De locatieparameter
Het rechterplaatje in afbeelding 1 laat zien dat voor de vierdaagse neerslagmaxima de locatieparameter toeneemt met de jaargemiddelde neerslaghoeveelheid. Dit verband is statistisch significant. Het blijkt echter dat een eenvoudige evenredigheid met de gemiddelde jaarsom de regionale verschillen in de locatieparameter onvoldoende beschrijft. Uit afbeelding 1 is af te lezen dat de locatieparameter voor sommige stations zes tot zeven millimeter (ruim tien procent) afwijkt van de waarde volgens zo’n evenredig verband. Vanwege dit soort verschillen is de koppeling van de statistiek van extreme neerslag aan de jaargemiddelde neerslaghoeveelheid losgelaten. Daarvoor in de plaats hebben we gekozen voor een grootheid die de waarden van de locatieparameter voor de vijf beschouwde duren samenvat: – ξrel = Σ D w D ξ D/ξ D met ξD als de waarde van de locatieparameter – voor neerslagduur D, ξ D als het gemiddelde van de ξ D’s voor de 141 geselecteerde stations en wD als een gewicht (wD = 1/4 voor D = één, twee en vier dagen en wD = 1/8 voor D = acht en negen dagen). Deze relatieve locatieparameter geeft een veel beter beeld van de regionale verschillen in de locatieparameter dan de gemiddelde jaarsom. Het gemiddelde van ξrel is gelijk aan 1.
Regionalisatie van de statistiek van extreme neerslag Op de 141 geselecteerde stations varieert
ξrel van 0,90 tot 1,18. Voor De Bilt is deze parameter gelijk aan 1,00, zodat de verdeling van extreme neerslag voor dit station gezien kan worden als een gemiddelde verdeling voor Nederland. Na overleg met de begeleidingscommissie van het project Van Neerslag tot Schade wordt aanbevolen de statistiek van extreme neerslag voor De Bilt te corrigeren in gebieden waarvoor ξrel kleiner is dan 0,95 of groter is dan 1,05, zoals aangegeven in afbeelding 2. De correctiefactoren in deze afbeelding zijn gelijk aan de gemiddelde waarden van ξrel voor de desbetreffende gebieden. De statistiek van De Bilt blijft voor een groot deel van Nederland geldig. Voor vrijwel geheel Zuid-Holland en een deel van NoordHolland wordt echter aanbevolen de getallen voor De Bilt met acht of 14 procent (regio Rotterdam) te verhogen. Lagere extreme neerslaghoeveelheden kunnen worden aangehouden langs de noordelijke IJsselmeerkust en delen van Oost-Nederland. De aanpassing van de statistiek van De Bilt op basis van afbeelding 2 geldt in principe alleen voor neerslagduren vanaf één dag. Afbeelding 3 geeft de waarden van de locatieparameter van de GEV-verdeling voor neerslagduren van 24 uur (linkerplaatje) en 60 minuten (rechterplaatje). Deze afbeelding is gebaseerd op gecorrigeerde radargegevens voor het tijdvak 1998-2008 en is afkomstig uit het promotieonderzoek van Aart Overeem11). De vrij korte lengte van dit tijdvak brengt een grote onzekerheid met zich mee. Niettemin is in het plaatje van de 24-uurwaarden een duidelijk maximum in Zuid-Holland te onderkennen en is de locatieparameter relatief laag in het noorden van Limburg en het oosten van NoordBrabant. Deze regionale verschillen zijn in het plaatje van de 60-minuutwaarden
verdwenen. Het gebruik van de correctiefactoren uit afbeelding 2 is daarom voor neerslagduren korter dan één dag af te raden. LITERATUUR 1) Smits A., J. Wijngaard, R. Versteeg en M. Kok (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. STOWA. Rapport 2004-26. 2) Wijngaard J., M. Kok, A. Smits en M. Talsma (2005). Nieuwe statistiek voor extreme neerslag. H2O nr. 6, pag. 35-37. 3) Diermanse F., H. Ogink, J. van Dansik en E. Goudemans (2005). Neerslagstatistiek, extreem gevoelig? H2O nr. 17, pag. 25-27. 4) Hoes O, J. Biesma, K. Stoutjesdijk en F. van Kruiningen (2005). Invloed vande zee op de neerslagverdeling en de frequentie van wateroverlast. H2O nr. 1, pag. 32-34. 5) Buishand A., R. Jilderda en J. Wijngaard (2009). Regionale verschillen in extreme neerslag. Scientific report WR 2009-01. KNMI. 6) Buishand A. en J. Wijngaard (2007). Statistiek van extreme neerslag voor korte neerslagduren. Technical report TR-295. KNMI. 7) Koutsoyiannis D. (2004). Statistics of extremes and estimation of extreme rainfall: II, Empirical investigation of long rainfall records. Hydrological Sciences Journal (49), nr. 4, pag. 591-610. 8) Gellens D. (2003). Etude des précipitations extrêmes: Etablissement des fractiles et des périodes de retour d’événements pluviométriques. Thèse de doctorat Université Libre de Bruxelles. 9) Buishand A. (1991). Extreme rainfall estimation by combining data from several sites. Hydrological Sciences Journal (36), nr. 4, pag. 345-365. 10) Witter V. (1984). Heterogeneity of Dutch rainfall. Proefschrift Landbouwhogeschool Wageningen. 11) Overeem A., A. Buishand en I. Holleman (2009). Extreme rainfall analysis and estimation using weather radar. Water Resources Research (45), nr. 10, W10424.
H2O / 1 - 2010
31
Durk Klopstra, HKV Lijn in Water Michelle Talsma, STOWA Frans van Kruiningen, Hoogheemraadschap van Delfland
Praktische gevolgen voor het waterbeheer van regionale verschillen in extreme neerslag In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn normen gesteld voor regionale wateroverlast. Om aan de normen te kunnen toetsen, is het voor de waterbeheerders wenselijk te kunnen beschikken over actuele regionale statistieken van extreme neerslag. Deze extremen hebben veelal betrekking op neerslagduren van één tot tien dagen.
I
n het STOWA-rapport Statistiek van extreme neerslag in Nederland1) is een statistiek opgesteld op basis van de neerslaggegevens van De Bilt uit het tijdvak 1906-2003. In dit rapport zijn tabellen opgenomen met de neerslaghoeveelheden bij overschrijdingsfrequenties voor duren van vier uren tot en met negen dagen. Naast
een tabel met een statistiek voor het gehele jaar biedt het rapport tabellen voor drie seizoenen: maart tot en met oktober (globaal genomen het groeiseizoen), september en oktober (globaal genomen de oogstperiode) én november tot en met februari (globaal genomen de periode buiten het groeiseizoen).
Afb. 1: Gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid neerslag (1971-2000).
32
H2O / 1 - 2010
Daarmee is actuele neerslagstatistiek beschikbaar gekomen voor de locatie De Bilt. Als vervolg hierop is in het project Van Neerslag tot Schade onder meer als doel gesteld een uitspraak te doen over regionale differentiatie van de actuele neerslagstatistiek. Dit onderzoek in het kader van het
Afb. 2: Vier neerslagregimes voor neerslaggebeurtenissen met een duur van één tot negen dagen, met elk een eigen statistiek van extreme waarden (bij G is die van De Bilt toepasbaar; bij L zijn de extreme neerslaghoeveelheden lager en bij H en H+ hoger dan die in De Bilt).
platform programma Leven met Water is medegefinancierd door STOWA, Provincie ZuidHolland, het Verbond van Verzekeraars en Waterschap Zuiderzeeland en uitgevoerd door een consortium onder leiding van HKV Lijn in Water, met het KNMI en Universiteit Twente. Uit het door het KNMI uitgevoerde deelonderzoek (zie het voorgaande artikel op pagina .. 2)) blijkt nu dat inderdaad sprake is van regionale differentiatie van statistiek van extreme neerslag (zie afbeelding 2 en tabel 1). In dit artikel wordt de praktische toepasbaarheid hiervan beschreven, specifiek gericht op de toetsing aan de NBW-normen3).
Tabel 1: Vermenigvuldigingsfactor voor de neerslaghoeveelheden in de statistiek van extreme waarden van De Bilt voor de vier neerslagregimes in afbeelding 2.
regime vermenigvuldigingsfactor neerslaghoeveelheid ten opzichte van De Bilt
L G H H+
0,93 1,00 1,08 1,14
Onderscheid naar statistische analysemethoden Een belangrijke toepassing van de regionale neerslagstatistiek door de regionale waterbeheerders betreft het analyseren en evalueren van de prestatie van het watersysteem, bijvoorbeeld in de vorm van de toetsing aan de normen uit het NBW. Hiervoor worden doorgaans hydrologische modellen gebruikt, waarbij de neerslag de drijvende kracht is en als randvoorwaarde aan de modellen wordt opgelegd. Voor dergelijke analyses worden door de waterbeheerders doorgaans de volgende methoden toegepast: een probabilistische methode (stochastenmethode), ontwerpbuien (met name in het stedelijke waterbeheer) én tijdreeksmethoden.
de factoren uit tabel 1. Deze procedure is uitgewerkt in tabel 2. De factoren kunnen ook toegepast worden op het gehele patroon van de gebeurtenissen. Ontwerpbuien
Voor ontwerpbuien met een duur langer dan een dag is voor de te hanteren neerslagstatistiek dezelfde werkwijze van toepassing als beschreven bij de probabilistische methode. Voor ontwerpbuien met een duur korter dan een dag zijn regionale verschillen minder goed zichtbaar en blijft de bestaande statistiek zoals beschreven in de Leidraad Riolering en het STOWA-rapport1) van toepassing.
Probabilistische methode
Tijdreeksmethode - reeks geselecteerde extreme gebeurtenissen
In deze methode wordt gebruik gemaakt van neerslaggebeurtenissen met bijbehorend neerslagvolume en bijbehorende kans van voorkomen. In het rapport Statistiek van extreme neerslag in Nederland is een statistiek opgesteld op basis van de neerslaggegevens van De Bilt uit het tijdvak 1906-2003. Voor het overgrote deel van Nederland kan de extreme neerslagstatistiek van De Bilt onverkort toegepast worden (zie afbeelding 2). Voor de afwijkende gebieden kunnen de extreme neerslaghoeveelheden van De Bilt vermenigvuldigd worden met
In deze methode wordt een langjarige reeks van (op jaarbasis) geselecteerde neerslaggebeurtenissen die kunnen leiden tot wateroverlastsituaties, doorgerekend. Hiervoor wordt veelal gebruik gemaakt van de reeks van De Bilt die een lengte heeft van meer dan 100 jaar. Kenmerkend van zo’n langjarige reeks is dat die gebeurtenissen zich voordoen op diverse momenten in het jaar. Een complicatie is dat de verdeling van extreme neerslaggebeurtenissen over het jaar op een locatie kan verschillen van De Bilt. In het kustgebied zullen in tegenstelling
Tabel 2: Neerslaghoeveelheden (mm) voor het gehele jaar voor duren van één, twee, vier, acht en negen dagen, die gemiddeld tien keer per jaar tot gemiddeld eens per 1000 jaar worden overschreden. De vier te onderscheiden neerslagregimes gelden voor verschillende gebieden in Nederland, zoals aangegeven in afbeelding 2.
L
jaar 10x per jaar 5x per jaar 2x per jaar 1x per jaar 1x per 2 jaar 1x per 5 jaar 1x per 10 jaar 1x per 20 jaar 1x per 25 jaar 1x per 50 jaar 1x per 100jaar 1x per 200 jaar 1x per 500 jaar 1x per 1000 jaar
2
4
8
9
14 20 26 31 36 44 50 57 59 66 73 81 91 100
18 24 33 38 45 54 60 68 70 78 86 94 105 114
- 31 42 48 56 66 74 83 85 93 101 110 121 130
- 40 57 66 75 87 96 105 107 115 124 131 141 148
- 42 60 70 80 92 101 110 113 121 128 136 145 152
H
jaar 10x per jaar 5x per jaar 2x per jaar 1x per jaar 1x per 2 jaar 1x per 5 jaar 1x per 10 jaar 1x per 20 jaar 1x per 25 jaar 1x per 50 jaar 1x per 100 jaar 1x per 200 jaar 1x per 500 jaar 1x per 1000 jaar
dagen
1
dagen
1
2
4
8
9
16 23 30 36 42 51 58 66 68 77 85 94 106 117
21 28 38 44 52 63 70 79 81 91 99 109 122 133
- 36 49 56 65 77 86 96 98 108 118 127 140 151
- 46 66 77 87 102 111 122 124 134 144 152 164 172
- 49 69 81 93 107 118 127 131 140 149 158 168 176
G
jaar 10x per jaar 5x per jaar 2x per jaar 1x per jaar 1x per 2 jaar 1x per 5 jaar 1x per 10 jaar 1x per 20 jaar 1x per 25 jaar 1x per 50 jaar 1x per 100 jaar 1x per 200 jaar 1x per 500 jaar 1x per 1000 jaar
2
4
8
9
15 21 28 33 39 47 54 61 63 71 79 87 98 108
19 26 35 41 48 58 65 73 75 84 92 101 113 123
- 33 45 52 60 71 80 89 91 100 109 118 130 140
- 43 61 71 81 94 103 113 115 124 133 141 152 159
45 64 75 86 99 109 118 121 130 138 146 156 163
H+
jaar 10x per jaar 5x per jaar 2x per jaar 1x per jaar 1x per 2 jaar 1x per 5 jaar 1x per 10 jaar 1x per 20 jaar 1x per 25 jaar 1x per 50 jaar 1x per 100 jaar 1x per 200 jaar 1x per 500 jaar 1x per 1000 jaar
dagen
1
dagen
1
2
4
8
9
17 24 32 38 44 54 62 70 72 81 90 99 112 123
22 30 40 47 55 66 74 83 86 96 105 115 129 140
- 38 51 59 68 81 91 101 104 114 124 135 148 160
- 49 70 81 92 107 117 129 131 141 152 161 173 181
51 73 86 98 113 124 135 138 148 157 166 178 186
H2O / 1 - 2010
33
tot De Bilt relatief veel extreme neerslaggebeurtenissen in het najaar optreden en relatief weinig in het voorjaar en de vroege zomer. Daarnaast is de gemiddelde neerslag in de zomer in de kustzone toegenomen ten opzichte van het zomergemiddelde van stations in het binnenland. Door deze complicaties is het niet duidelijk hoe men een reeks van geselecteerde extreme neerslaggebeurtenissen van De Bilt zou kunnen transformeren naar een representatieve reeks voor het kustgebied. Als beste methode wordt voorlopig geadviseerd de neerslaggebeurtenissen in de reeks die kunnen leiden tot wateroverlast, afhankelijk van de locatie in Nederland te vermenigvuldigen met de factoren volgens tabel 1. Een alternatief is gebruik te maken van neerslaggebeurtenissen van een regionaal station. Een correctie kan dan achterwege blijven (de regionale statistiek zit immers per definitie verdisconteerd in een regionale reeks), maar het nadeel zal zijn dat de reeks een te korte lengte kent om een betrouwbare statistiek van waterstanden tot herhalingstijden van 100 jaar te kunnen bepalen. Dit nadeel speelt alleen bij reeksen van uursommen en niet bij reeksen van dagsommen. Tijdreeksmethode - continue langjarige reeks
Voor kalibratie van hydrologische modellen en om bijvoorbeeld in het kader van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) de karakteristieke grondwaterstanden (de zogeheten GxG’s) te kunnen berekenen, wordt veelal een langjarige reeks neerslag met een lengte van tien tot 30 jaar doorgerekend. Voor dergelijke analyses dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van een reeks van een regionaal neerslagstation. Het is niet mogelijk om hiervoor de reeks van De Bilt te gebruiken en deze conform de resultaten uit tabel 1 te corrigeren voor regionale verschillen. Deze correcties zijn namelijk alleen van toepassing voor de meer extreme neerslaggebeurtenissen.
Klimaatscenario’s
Bij de regionale waterbeheerders bestaat behoefte aan regionale neerslagreeksen met een lengte gelijk aan de reeks van De Bilt van meer dan 100 jaar. In het kader van het programma Kennis voor Klimaat wordt voor Haaglanden en de regio Rotterdam getracht een lange regionale neerslagreeks (of reeksen) van uurwaarden te construeren, zowel voor het huidige klimaat als voor een toekomstig klimaat. Bekeken moet worden of naast deze actie verder onderzoek naar regionale neerslagreeksen noodzakelijk is; • De beschreven regionale verschillen hebben betrekking op de extreme neerslagstatistiek op jaarbasis en kunnen niet zomaar toegepast worden op de extreme neerslagstatistiek voor de seizoenen. Aanbevolen wordt de regionale verschillen voor deze seizoenen te kwantificeren; • De regionale verschillen in extreme neerslagstatistiek zijn niet bekend voor de verschillende klimaatscenario’s. Verwacht wordt dat het KNMI in 2012/2013 de klimaatscenario’s zal actualiseren met daarbij aandacht voor het mogelijk sterker natter worden van de kuststrook ten opzichte van het binnenland. Aanbevolen wordt om dan ook daarin de regionale verschillen ruimer dan gepland tot uitdrukking te laten komen. •
De KNMI’06-klimaatscenario’s zijn gebaseerd op simulaties met regionale klimaatmodellen. Deze beslaan een groot deel van Europa en de noordelijke Atlantische Oceaan en hebben een ruimtelijke oplossing van 50 x 50 kilometer. Het was niet mogelijk om de eventuele veranderingen in regionale neerslagverschillen binnen Nederland met de simulaties van deze modellen te onderzoeken. Derhalve wordt slechts één waarde voor de verandering voor heel Nederland gegeven. Recent onderzoek laat zien dat door een hogere temperatuur van de Noordzee en mogelijk ook door uitdroging boven het continent veranderingen in de regionale verschillen zouden kunnen optreden, met name in de zomer en herfst. De kuststrook zou in de toekomst natter kunnen worden ten opzichte van het binnenland. Dit onderzoek staat echter nog in de kinderschoenen. Een kwantificering van deze effecten wordt verwacht met de actualisering van de KNMI-klimaatscenario’s, die voor 2012/2013 gepland staat. Totdat de resultaten van dat onderzoek bekend zijn, wordt geadviseerd om voor alle klimaatscenario’s uit te gaan van de regionale verschillen in de statistiek van extreme neerslag zoals beschreven in tabel 1.
Neerslagduren korter dan een dag De aanpassing van de extreme waarden op basis van tabel 1 geldt slechts voor duren van één tot negen dagen. Recent onderzoek op basis van radargegevens voor het tijdvak 1998-20084) laat zien dat voor de uursommen de regionale verschillen in extreme waardenstatistiek minder uitgesproken zijn dan voor de dagsommen. Gewaakt moet daarom worden voor onverantwoorde extrapolaties voor duren korter dan een dag.
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Een aantal vragen is in dit onderzoek nog niet beantwoord en daarnaast werpt het onderzoek weer nieuwe vragen op. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen voor vervolgonderzoek:
LITERATUUR 1) Smits I., J. Wijngaard, R. Versteeg en M. Kok (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. STOWA. Rapport 2004-26. 2) Buishand T., R. Jilderda en J. Wijngaard (2009). Regionale verschillen in extreme neerslag. KNMI Scientific report WR 2009-01. Deelrapport 1 van het Leven met Water-onderzoek ‘Van neerslag tot schade’. 3) Klopstra D. en M. Kok (2009). Van neerslag tot schade. Eindrapport van het gelijknamige Leven met Water onderzoek. 4) Overeem A., T. Buishand en I. Holleman (2009). Extreme rainfall statistics from weather radar. Water Resources Research (45), nr. 10.
advertentie
Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud
• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling
Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail: info@haitjema.nl internet: www.haitjema.nl
34
H2O / 1 - 2010
platform
Hanneke Schuurmans, FutureWater Heino Niewold, Waterschap Rivierenland Gé van den Eertwegh, Waterschap Rivierenland Peter Droogers, FutureWater
NBW-actueel: ontwikkeling methode voor wateropgaven met een bandbreedte Het NBW-actueel geeft voor elk onderdeel van de wateropgave specifiek aan welke van de vier KNMI’06-klimaatscenario’s dienen te worden meegenomen. Deze aanpak zou moeten resulteren in een opgave met een bandbreedte. Dit artikel laat, aan de hand van een case-studie, zien dat ook binnen één KNMI’06scenario een bandbreedte van de wateropgave bestaat. Dit wordt gedaan door duizend jaren, welke elk een realisatie kunnen zijn van een jaar in 2050, door te rekenen met een hydrologisch model. Deze aanpak wordt vergeleken met huidige gangbare normeringsmethoden: ontwerpbuien en historische jaren waaraan een herhalingstijd is gekoppeld. Met de hier gepresenteerde methode kunnen uitspraken worden gedaan over kansen op en herhalingstijden van bepaalde gebeurtenissen. Hiermee kunnen beslissingen over eventuele aanpassingen in het watersysteem beter worden onderbouwd.
H
ydrologische processen zijn typische voorbeelden van nietlineare systemen. Eenzelfde bui zal de ene keer wel en de andere keer niet voor grote overlast zorgen. Met name in landelijke gebieden is de ‘hydrologische voorgeschiedenis’ van groot belang. Welk effect heeft deze voorgeschiedenis op de waterafvoer? In het nu besproken onderzoek is een ontwerpbui op verschillende momenten in het jaar gebruikt. De hydrologische voorgeschiedenis wordt echter niet alleen bepaald door het moment in het jaar maar ook door het jaar zelf. Het toekennen van herhalingstijden aan een bepaalde bui of aan een bepaald jaar levert dus niet automatisch ook de waterafvoer die bij die herhalingstijd hoort. We laten onderstaand een methode zien waarbij het wel mogelijk is om de juiste herhalingstijden van waterafvoer te krijgen.
aanpak zou moeten resulteren in een opgave met een bandbreedte. De wijze waarop het regionaal watersysteem getoetst moet worden, wordt echter niet aangegeven. In 2004 is hier reeds een onderzoek aan besteed2) dat de twee meest gangbare
methoden wetenschappelijk vergelijkt: de statistiek vooraf (stochastenmethode) of statistiek achteraf (tijdreeksmethode). Voor deze studie passen we de KNMI’06-Wen -W+-scenario’s toe. De reden hiervoor
Afb. 1: Het gebied Quarles van Ufford (bron: Google Maps).
Beleidskader In het Nationaal Bestuursakkoord Water actueel uit 2008 is afgesproken uit te gaan van de nieuwste klimaatscenario’s van het KNMI uit 20061) voor nieuw te berekenen wateropgaven. In het bestuursakkoord is voor wateroverlast, stedelijke wateropgave, watertekort en waterkwaliteit specifiek aangegeven welke van de KNMI’06-scenario’s dienen te worden meegenomen. Deze H2O / 1 - 2010
35
is dat het KNMI in de zomer van 2009 een aanvulling op de KNMI’06-scenario’s heeft gegeven3). Hierin wordt aangegeven dat een temperatuurstijging van twee graden in 2050, oftwel de W-scenario’s, het meest waarschijnlijk worden geacht. Voor wateroverlast wordt aangeraden het W-scenario te beschouwen, voor het watertekort het W+-scenario4). In dit artikel wordt alleen ingegaan op wateroverlast.
Studiegebied Binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland ligt het afwateringsgebied Quarles van Ufford, een deel van het Land van Maas en Waal (zie afbeelding 1). Sinds 2006 heeft FutureWater voor dit gebied een aantal modelstudies uitgevoerd5) met een raster met een ruimtelijke resolutie van 250 bij 250 meter. Voor elke rastercel is een SWAP-model6) geparametriseerd. Daarnaast is een eenvoudige oppervlaktewatermodule ontwikkeld, waarbij elke rastercel een verbinding met oppervlaktewater heeft en water door de polder wordt getransformeerd naar het hoofdgemaal Quarles van Ufford. Typerend voor deze polder is de ligging van zandbanen (oude rivierlopen) tussen met name kleiïge gronden. De ligging tussen de Waal en de Maas zorgt voor een invloed van de rivierstanden op de kwel en wegzijging, waarvoor een kwelmodule is ontwikkeld. Gezien de grote invloed van de rivieren vormen naast neerslag en referentieverdamping ook de rivierstanden van de Waal en de Maas belangrijke gegevens. Omdat we bij deze studie zeer lange tijdreeksen doorrekenen, is het gezien de rekentijd ondoenlijk dit te doen voor het gehele modelgebied (1850 rastercellen). Daarom is voor deze studie gebruik gemaakt van drie SWAP-kolommen binnen het gehele poldergebied, die een beeld geven van de variatie binnen de polder qua bodemopbouw en invloed van de rivieren. Deze rastercellen hebben alle drie als landgebruik gras (voor de vergelijkbaarheid van rekenresultaten) maar verschillen in bodemopbouw en ligging ten opzichte van de rivier de Waal. SWAP 78 is klei nabij Waal; SWAP 959 is klei middenin polder en SWAP 1112 is klei met zandbaan middenin polder.
Methode In deze studie worden drie soorten invoergegevens gebruikt, waarna het effect op de maximale dagelijkse waterafvoer (drainage + oppervlakteafvoer) die gedurende een jaar kan optreden, is bestudeerd: ontwerpbuien, historische jaren en een 1000-jarige reeks. Ontwerpbuien
De ontwerpbuien waarmee Waterschap Rivierenland de voorgaande normeringsstudie uitvoerde7),8) zijn weergegeven in afbeelding 2. Hieraan ten grondslag ligt de zogeheten Lingebui. Dit is een 5-daagse bui die in het beheergebied van Rivierenland werkelijk is gemeten en destijds voor veel wateroverlast zorgde. Aan de hoeveelheid neerslag die in vijf dagen viel, is een herhalingstijd (T) gekoppeld van 100 jaar. Voor de NBW-normering is de neerslaghoeveelheid van de bui opgeschroefd naar
36
H2O / 1 - 2010
Afb. 2: Ontwerpbuien van Waterschap Rivierenland met een herhalingstijd van tien en 100 jaar, waarbij de neerslaghoeveelheden met tien procent zijn verhoogd.
een hoeveelheid die hoort bij T = 100+10% jaar, waarbij de verhouding tussen de dagelijkse hoeveelheden gelijk is gehouden. Voor de T = 10+10% is eenzelfde verdeling (buienpatroon) aangehouden, maar zijn de millimeters per dag verlaagd. In de vorige normering van Waterschap Rivierenland is uitgegaan van een gemiddelde hydrologische uitgangssituatie. Hierbij is aangenomen dat de herhalingstijd van de bui in combinatie met de uitgangswaarde van overige parameters overeenkomt met de herhalingstijd van de optredende waterstand. De uitgangssituatie waarvoor destijds is gekozen, kan worden gedefinieerd als redelijk nat (onverzadigde zone veldcapaciteit, gemiddelde winterkwel). Voor details wordt verwezen naar Ketelaar7). Bij deze studie is echter uitgegaan van andere initiële condities, namelijk die van drie geselecteerde historische jaren (zie hierna). Bij elk van de historische jaren is de ontwerpbui één keer opgelegd in maart van dat jaar of één keer in september van dat jaar. Bij de normering is destijds alleen gekeken naar een situatie met wateroverlast. Met droogte is geen rekening gehouden. Hiervoor zal de methode van ontwerpbuien ook niet geschikt zijn, aangezien die geen informatie over verdamping geeft en bovendien een korte tijdreeks van enkele dagen beschouwt. Voor droogte (verdampingstekort, gewasschade) zal moeten worden gekeken naar verdampingstekorten gedurende het groeiseizoen.
Historische jaren
Voor deze studie zijn drie jaren geselecteerd die als gemiddeld, extreem droog en extreem nat bestempeld kunnen worden. Voor de extreme jaren is een herhalingstijd van tien jaar gekozen. Gebruik makend van de historische reeks van De Bilt (1958-2008) is bekeken welke jaarlijkse neerslagsom hoort bij T=10 voor het extreme natte jaar. Ditzelfde is gedaan voor het neerslagtekort binnen het zomerhalfjaar voor het extreme droge jaar. Voor het gemiddelde jaar is de gemiddelde jaarlijkse neerslagsom en de gemiddelde zomerhalfjaarlijkse neerslagtekort bepaald. Vervolgens zijn de historische jaren erbij gezocht die deze waarden het best benaderde. In tabel 1 staan de kengetallen van de drie historische jaren. De drie geselecteerde historische jaren zijn naar het W- en W+-scenario getransformeerd. De werkelijk gemeten rivierstanden van de Waal en de Maas zijn ook getransformeerd naar het Wen W+-scenario. Dit is gedaan met behulp van de decadewaarden van procentuele afvoerveranderingen van de Maas en de Rijn, zoals die zijn berekend voor de KNMI’06scenario’s9),10). Deze procentuele afvoerveranderingen per decade zijn voor elk jaar hetzelfde. De initiële hydrologische condities zijn bij deze methode niet relevant; de hydrologische voorgeschiedenis wordt veroorzaakt door de meteorologische omstandigheden van het geselecteerde jaar. In tegenstelling tot de methode met de ontwerpbuien kan
Tabel 1: Meteorologische gegevens van geselecteerde historische jaren (gemiddeld, extreem droog en extreem nat jaar).
typering jaar
gemiddeld jaar (T=2) extreem droog (T=10) extreem nat (T=10)
1983 1989 1994
neerslag- som (mm)
potentieel neerslagtekort zomerhalfjaar (mm)
822 655 1020
40 198 -66
platform de ontwerpbui in september de keuze van het jaar bepalend is voor de uiteindelijke uitkomst. Bij het gemiddelde en droge jaar leidt de T=10 bui tot ongeveer tien millimeter per dag (60 procent minder dan wanneer de bui op 1 maart plaatsvindt), terwijl in het natte jaar de T=10 normeringsbui een afvoer van 25 millimeter per dag geeft (geen verschil ten opzichte van maart). Dat het gemiddelde jaar een lagere afvoer geeft dan het droge jaar, komt door het feit dat de definitie van ‘droog’ en ‘gemiddeld’ gebaseerd is op de jaarlijkse neerslagsom en het zomerhalfjaarlijkse potentieel neerslagtekort. De belangrijkste conclusie is dat de hydrologische voorgeschiedenis voor de ontwerpbui belangrijker is dan het verschil in herhalingstijd tussen T=10 en T=100 bui. Dit fenomeen werd bij alle drie de SWAPkolommen gevonden. Historische jaren Afb. 3: Maximale afvoer die op één dag optreedt bij SWAP-kolom 959 (klei in polder) als gevolg van ontwerpbuien (T = 10 en T =100). Ontwerpbuien zijn op 1 maart en 1 september opgelegd voor drie verschillende jaren.
bij deze methode wel de wateropgaven met betrekking tot droogte worden bepaald. 1000-jarige reeks
In het kader van het BSIK ACER-programma zijn door de VU Amsterdam en Deltares 1000-jarige reeksen van Rijnafvoeren gegenereerd voor elk van de KNMI’06-scenario’s. Voor deze studie is een model gemaakt van het gehele Rijnstroomgebied, verdeeld over 134 deelstroomgebieden11). Hiermee worden de effecten van diverse geplande maatregelen (onder andere dijkverlegging en -verhoging) bestudeerd, waarbij de nadruk op hoog water ligt. Als invoer voor dit model wordt per klimaatscenario en per deelstroomgebied een 1000-jarige reeks van neerslag en temperatuur gebruikt. Deze reeksen zijn gegenereerd met een weergenerator, welke klimaatdatareeksen van 10.000 jaar kan genereren uit relatief korte tijdreeksen (circa 35 jaar). Het gebruik van weergeneratoren is uitgebreid onderzocht en beschreven in de literatuur12),13). Buishand en Brandsma14) hebben een stochastische techniek ontwikkeld voor het Rijnstroomgebied om lange tijdreeksen van neerslag en temperatuur voor de 134 deelstroomgebieden te genereren. Het model berekent vervolgens per deelstroomgebied een 1000-jarige reeks van rijnafvoeren15).
De 1000-jarige reeksen van neerslag en referentieverdamping (afgeleid uit de temperatuur) en de berekende 1000-jarige reeks van Rijnafvoeren voor het meest dichtbij Nederland gelegen deelstroomgebied (Lobith) zijn als invoer voor deze studie gebruikt. Hierbij is wederom alleen gekeken naar de referentie-, W-en W+-scenario’s.
Resultaten Ontwerpbuien
De ontwerpbuien (15-daagse reeks) zijn opgelegd tijdens de drie geselecteerde historische jaren: 1983 (gemiddeld), 1989 (extreem droog) en 1994 (extreem nat). Hierbij zijn de ontwerpbuien zowel opgelegd op 1 maart als op 1 september van genoemde jaren. Afbeelding 3 laat de resulterende maximale dagafvoer zien van SWAP-kolom 959 (klei in polder). Twee zaken vallen hierbij op. Ten eerste het grote verschil indien de ontwerpbui op 1 maart of 1 september wordt opgelegd. Op 1 maart zijn er natte omstandigheden en leiden de ontwerpbuien van T=10 en T=100 tot een maximale dagafvoer van respectievelijk 25 en 35 millimeter per dag (40 procent verschil). Dit geldt voor alle drie de jaren. Ten tweede blijkt dat bij het opleggen van
Tabel 2: Maximale dagelijkse afvoer in millimeter van de drie SWAP-kolommen en de drie historische jaren volgens het referentie- W- en W+-scenario. Procentuele verschillen ten opzichte van referentiescenario staan tussen haakjes.
SWAP 78 SWAP 959 SWAP 1112 refe- refe- refe- jaar rentie W W+ rentie W W+ rentie W W+
1983 29 (gemiddeld) 1989 13 (droog) 1994 25 (nat)
35 32 36 (+24%) (+11%) 14 14 12 (+5%) (+7%) 29 31 30 (+17%) (+23%)
43 41 29 (+20%) (+15%) 15 15 11 (+19%) (+20%) 34 36 28 (+14%) (+20%)
36 34 (+22%) (+15%) 13 14 (+25%) (+32%) 32 34 (+15%) (+21%)
In tabel 2 is de maximale dagelijkse afvoer gegeven van de drie geselecteerde SWAPkolommen voor de drie historische jaren volgens het referentie-W- en W+-scenario. Tussen haakjes staan de procentuele verschillen ten opzichte van het referentiescenario. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat bij SWAP-kolom 78 onder het W-scenario de maximale dagelijkse afvoer tussen de vijf en 24 procent zal toenemen, afhankelijk van welk van de drie jaren is bestudeerd. Onder het W+-scenario zal bij deze SWAP-kolom de maximale dagelijkse afvoer met zeven tot 23 procent toenemen. Voor de SWAPkolommen 959 en 1112 zijn procentuele toenamen bij de klimaatscenario’s voor de verschillende jaren consistenter, namelijk rond de 20 procent. De verschillen tussen de verschillende jaren zijn echter groot. Voor het referentiescenario ligt het verschil tussen 1983 (gemiddeld jaar) en 1989 (droog jaar) voor alle SWAP-kolommen tussen de 55 en 66 procent. Deze percentages zijn vergelijkbaar met de verschillen die we vonden bij de ontwerpbuien indien deze in maart of september werden opgelegd. Dit geeft wederom aan dat de hydrologische voorgeschiedenis zeer belangrijk is. Zeker is wel dat 1989 een extreem droog jaar was en dat de gevonden waarden aan de ondergrens van de wateropgave zitten. Het gemiddelde en extreem natte jaar geven echter vergelijkbare waarden voor de maximale dagelijkse afvoer. Het is daarom op basis van de historische jaren onmogelijk de wateropgave te koppelen aan een herhalingstijd. 1000-jarige reeks
Met behulp van de 1000-jarige reeks zijn voor elk klimaatscenario en elke SWAP-kolom 1000 realisaties tot stand gekomen van de maximale dagelijkse afvoer. Door deze realisaties kunnen vervolgens achteraf kansverdelingsfuncties worden gefit. Afbeelding 4 geeft voor SWAP-kolom 959 voor elk van de drie scenario’s de overlevingsfunctie van maximale dagelijkse afvoer, gebaseerd op de lognormale verdeling. De overlevingsfunctie geeft de kans aan dat een waarde groter is dan een bepaalde grenswaarde, en is gelijk aan 1-CDF (cumulatieve verdelingsfunctie). Op basis van H2O / 1 - 2010
37
deze overlevingsfuncties kunnen uitspraken worden gedaan over welke maximale dagelijkse afvoer hoort bij een bepaalde herhalingstijd. In tabel 3 is voor elk van de drie SWAPkolommen de maximale dagelijkse afvoer gegeven die hoort bij T=2, T=10 en T=100. Als we SWAP-kolom 959 weer als voorbeeld nemen kan op basis van de 1000 realisaties van maximale dagelijkse afvoer worden gesteld dat in een gemiddeld jaar (T=2) de maximale dagafvoer volgens het referentiescenario 14 millimeter bedraagt. Volgens zowel het W- als het W+-scenario zal in een gemiddeld jaar de maximale dagelijkse afvoer met tien procent toenemen naar ongeveer 15 millimeter. Ook in meer uitzonderlijke gevallen (T=10 en T=100) zal volgens de W-scenario’s de maximale dagafvoer met ongeveer tien procent toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
complexer. De aanbeveling voor de methode van statistiek achteraf bij normeringsstudies is reeds eerder gedaan2). Met behulp van 1000-jarige reeksen, die elk een realisatie zijn van een KNMI’06-
scenario, kan voor elk van de scenario’s een kansverdeling van de wateropgave worden aangegeven. Bovendien kan met behulp van statistische methoden ook de onzekerheid van deze kansverdeling worden aangegeven (niet getoond in dit artikel). Met de gefitte
Tabel 3: Maximale dagelijkse afvoer in millimeter, zoals deze horen bij T=2, T=10 en T=100 van de drie SWAPkolommen voor het referentie-, W- en W+-scenario.
SWAP 78 SWAP 959 SWAP 1112 refe- refe- refe- jaar rentie W W+ rentie W W+ rentie W W+
T = 2 14 T = 10 22 T = 100 30
15 15 13,9 (+10%) (+6%) 24 24 22,6 (+11%) (+12%) 34 36 33,5 (+12%) (+18%)
15 15 12,8 (+10%) (+9%) 25 25 21,3 (+10%) (+11%) 36 38 33,6 (+8%) (+13%)
15 14 (+13%) (+11%) 24 24 (+12%) (+12%) 36 37 (+7%) (+10%)
Ruimtelijk beeld van T=10 afvoer Voor één bepaalde dag uit de 1000-jarige reeks die een afvoer genereert die hoort bij een T=10 situatie, is de afvoer van het gehele modelgebied bepaald (2,3 miljoen kubieke meter). Afbeelding 5 geeft het ruimtelijk beeld van de dagelijkse afvoer. Deze is vergeleken met het ruimtelijk beeld van de afvoer die ontstaat indien de T=10 ontwerpbui in maart (2,8 miljoen kubieke meter) of september 1983 (0,6 miljoen kubieke meter) wordt opgelegd. Hieruit blijkt dat het ruimtelijk beeld van T=10 afvoeren gebaseerd op de 1000-jarige reeks, het meest overeenkomt met het beeld van de ontwerpbui T=10 die is opgelegd op 1 maart 1983. De hydrologische uitgangssituatie die Waterschap Rivierenland bij de vorige normering hanteerde, is het best vergelijkbaar met de voorjaarssituatie (maart). Op basis van afbeelding 5 kan worden geconcludeerd dat Waterschap Rivierenland, door uit te gaan van een redelijk natte situatie, de T=10 situatie voor waterafvoer destijds redelijk goed heeft ingeschat.
Afb. 4: Overlevingsfuncties van de maximale dagelijkse afvoer volgens het referentie-, W- en W+-scenario (SWAP-kolom 959).
Conclusies en aanbevelingen Het is algemeen bekend dat de hydrologische voorgeschiedenis een zeer grote rol speelt bij de uiteindelijke wateroverlast die optreedt. In deze studie is dat nogmaals bevestigd, waarbij de keuze van het tijdstip van het opleggen van een bepaalde herhalingsbui en de keuze van een ‘representatief’ jaar meer invloed heeft dan het gekozen klimaatscenario. Dit kan niet de bedoeling zijn. De herhalingstijd van de bui is zeker niet gelijk aan de herhalingstijd van de opgetreden waterafvoer. Het toepassen van statistiek achteraf, waarbij een groot aantal realisaties wordt doorgerekend en vervolgens de statistiek van de wateroverlast wordt bepaald, is de meest inzichtelijke en eenvoudige methode. Dit wordt ook wel de tijdreeksmethode genoemd. Het toepassen van de stochastenmethode, waarbij de statistische verdelingen van verschillende hydrologische variabelen (grondwaterstand, bodemvochtgehalte, etc.) worden gecombineerd waaruit vervolgens herhalingstijden worden afgeleid, zou in principe tot hetzelfde resultaat moeten leiden maar is veel
38
H2O / 1 - 2010
Afb. 5: Dagelijkse afvoer die hoort bij T=10 in de referentiesituatie, zoals afgeleid uit 1000-jarige reeks, vergeleken met de resulterende afvoer indien de ontwerpbui in maart of september 1983 wordt opgelegd.
platform kansverdelingen kunnen overlevingsfuncties worden gemaakt, zoals in dit artikel is gepresenteerd in afbeelding 4. Hiermee kan door de waterbeheerder een gedegen afweging worden gemaakt over de gewenste zekerheid en de bijbehorende grenswaarden van de wateropgaven. Ook kan direct worden afgelezen welke extra inspanning nodig is voor het oplossen van de wateropgaven met een hogere herhalingstijd. Op deze manier wordt dus voldaan aan de bandbreedte afspraken, zoals vastgelegd in het NBW-actueel. In dit artikel is alleen de situatie met wateroverlast getoond, maar dezelfde methode kan worden gebruikt voor watertekorten4). Een praktisch probleem is dat rekentijden vaak te lang worden om 1000 jaren door te rekenen. In een vervolgstudie wordt nu bekeken of kan worden volstaan met 100 of 500 jaren. Daarnaast kan dit probleem van rekentijden worden opgelost door, zoals in deze studie gedaan, een beperkt aantal modeleenheden voor 1000 jaren door te rekenen, waarna op basis van die resultaten een ruimtelijke analyse wordt uitgevoerd.
LITERATUUR 1) Van den Hurk B., A. Klein Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsmen, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI Scientific Report WR 2006-01. 2) Bossenbroek J. (2004). Statistiek vóóraf of statistiek achteraf? Afstudeerrapport TU Delft. 3) Klein Tank A. en G. Lenderink (red.) (2009). Klimaatverandering in Nederland: aanvulling op de KNMI’06-scenarios. KNMI. 4) Schuurmans J. en P. Droogers (2009). Methode ontwikkeling voor het bepalen van de wateropgaven: kansen en betrouwbaarheid. FutureWater. Rapport 89. 5) Immerzeel W., C. van Heerwaarden en P. Droogers (2009). Modelling climate change in a Dutch polder system using the FutureView modelling suite. Computers and Geosciences 35, nr. 3, pag. 446-458. 6) Kroes J., J. van Dam, P. Groenendijk, R. Hendriks en C. Jacobs (2008). SWAP version 3.2. Theory description and user manual. Alterra. Rapport 1649. 7) Ketelaar H. (2004). Memo randvoorwaarden normering. Waterschap Rivierenland. 8) Nijmeijer N. (2004). Afstemmingsdocument Normering WSRL+, werkgroep NBW. Waterschap Rivierenland.
9) Van Deursen W. (2006). Rapportage Rhineflow/ Meuseflow. Nieuwe KNMI-scenarios 2050. Carthago Consultancy. 10) De Wit M., H. Buiteveld, W. Van Deursen, F. Keller en J. Bessembinder (2008). Klimaatverandering en de afvoer van Rijn en Maas. Stromingen nr. 1. 11) Te Linde A., J. Aerts, R. Hurkmans en M. Eberle (2008). Comparing model performance of two rainfall-runoff models in the Rhine basin using different atmospheric forcing data sets. Hydrol. Earth Syst. Sci. 12, pag. 943-957. 12) Dettinger M. (2005). From climate-change spaghetti to climate-change distributions for 21st century. San Francisco Estuary and Watershed Science 3(1). 13) Orlowsky B., F. Gerstengarbe en P. Werner (2007). A resampling scheme for regional climate simulations and its performance to a dynamical RCM. Theor. Appl. Climatol. 14) Buishand T. en T. Brandsma (2001). Multi-site simulation of daily precipitation and temperature in the rhine basin by nearest-neighbor resampling. Water Resour. Res. 37, pag. 2761-2776. 15) Te Linde A., J. Aerts, A. Bakker en J. Kwadijk (2009). Simulating low probability peak discharges for the Rhine basin using resampled climate modeling data. Water Resources Research.
advertentie
H2O / 1 - 2010
39
agenda 21 januari, ‘s-Hertogenbosch Nederlandse voorronde Maassymposium
bijeenkomst ter voorbereiding van het internationale Maassymposium medio dit jaar, met presentaties en een beoordeling van Nederlandse jongerenbijdragen aan die bijeenkomst, aangevuld door een lezing van Renske Peters, juryvoorzitter en directeur Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en Nederlands delegatieleider van de internationale Maascommissie. Organisatie: Cals Consultancy. Informatie: www.routine-nijmegen.nl/IMCjunior.
22 januari, Utrecht Hydrogeologie
minisymposium met twee lezingen: ‘CO2-injection in fractured and unfractured media - experiments and compositional modeling’ en ‘Enhanced transfer of CO2 into water by natural convection’. Organisatie: Environmental Hydrogeology Group, Universiteit Utrecht.
27-28 januari, Arnhem Klimaatverandering en aquatische ecosystemen
tweedaagse conferentie over de gevolgen van de opwarming van de aarde voor de aquatische ecologie; op de eerste dag vooral aandacht voor de effecten wereldwijd, op de tweede dag ligt de nadruk op Nederland. Organisatie: STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.
28 januari, Utrecht European Water Governance: challenges for spatial planning, law and economics
multidisciplinair symposium, waarin het Nederlandse waterbeheer tegen het licht wordt gehouden en bekeken wordt vanuit onder meer een financiële, een juridische en een internationale invalshoek. Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst en Universiteit Utrecht. Informatie: (030) 253 70 25.
2 februari, Driebergen Emissies
symposium over emissies, met aandacht voor de volgende vragen: Hoe kun je de betrouwbaarheid van emissiecijfers in kaart brengen en verbeteren? Welke stoffen (bronnen en routes) zijn nog onvoldoende of helemaal niet in beeld gebracht om goed voorbereid te zijn op de volgende versie van de stroomgebiedsbeheerplannen? Kunnen deze worden toegevoegd aan de Emissie Registratie? Nieuwe prioritaire stoffen: welke stoffen worden vanuit Europa aan de lijst toegevoegd? Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst, Deltares, STOWA en Waternetwerk. Informatie: Sacha de Rijk, e-mail: sacha.derijk@deltares.nl.
40
H2O / 1 - 2010
2 februari, Wageningen Balancing on tipping points
minisymposium ter ere van Marten Scheffer, professor in de aquatische ecologie en waterkwaliteitsmanagement, die de Spinozaprijs won voor zijn onderzoek naar abrupte overgangen in complexe systemen zoals natuur, klimaat en zelfs de maatschappij. Organisatie: Studiekring Milieu en het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen. Informatie: www.klv.nl.
4 februari, Utrecht RIONED-dag
jaarlijkse bijeenkomst van riolerend Nederland met aandacht voor actuele ontwikkelingen én samenwerkingsvormen tussen gemeente en waterschap, inclusief vijf parallelprogramma’s: ‘buienradar’ en neerslagmeting: samen een sterker beeld, rioolwater als grondstof, slim rioleringsbeheer, personeelstekort in de sector en innovaties op de zeepkist. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
8 februari, Utrecht M.e.r. versus klimaatverandering en water
discussiemiddag over de aandacht voor water en klimaatverandering in ruimtelijke plannen. Aan de orde komen onder meer onder meer de PKB Ruimte voor de Rvier, waterplannen en drinkwatervoorziening. Dagvoorzitter is dijkgraaf Lambert Verheijen. Organisatie: Vereniging van Milieu professionals. Informatie: www.vvm.info.
9 februari, Utrecht Duurzaam inkopen met Kiwa-keur?
tweede editie van het Watersymposium van Kiwa, dat in het teken staat van duurzaam inkopen door drinkwater- en installatiebedrijven, met als centrale vraag of het Kiwa-keur op producten het duurzaamheidsaspect voldoende afdekt. Organisatie: Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen. Informatie: Kees Poortema (070) 414 46 39.
11 februari, Wageningen Role of laboratory experiments in water and sediment dynamics research
symposium over de verschillende invalshoeken van laboratoriumonderzoek naar water en sediment en de relevantie van deze onderzoeken voor de praktijk. Organisatie: Wageningen Universiteit. Informatie: Bart Vermeulen, bart.vermeulen@wur.nl.
11-12 februari, Nieuwegein Baggerspecie
negende editie van het baggersymposium, waar wetgeving en handreikingen aan de orde komen, maar ook actuele kwesties zoals de stort van vervuilde bagger in zandwinputten en de maatschappelijke onrust die dit oplevert. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.
18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie
zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten op dit gebied. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.
16-18 maart, Gorinchem Aqua Nederland
vakbeurs die zich vooral op de binnenlandse watermarkt richt, met aandacht voor waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie. Parallel hieraan worden de Rioleringsvakdagen gehouden. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
16-18 maart, Gorinchem Rioleringsvakdagen
eerste editie van een vakbeurs die geheel gericht is op de rioleringssector. Op deze beurs wordt aandacht besteed aan de infrastructuur, maar ook aan beheer en onderhoud. Deze beurs wordt tegelijk gehouden met de Aqua Nederland Vakbeurs. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
8 april, Utrecht Waterproof
bijeenkomst waarop onder andere een overzicht gegeven wordt van de mogelijkheden van het derde programma Partners voor Water dat dit jaar van start gaat. Tevens de uitreiking van een prijs voor het meest inspirerende Partners voor Water-project van de afgelopen jaren. Organisatie: Partners voor Water. Informatie: Anita de Wit (070) 304 37 13.
29 september - 2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change
internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Cooperative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat.
agenda Buitenland
27 januari, Gent Neptune en Innowatech voor eindgebruikers
bijeenkomst met aandacht voor de evaluatie van de door de EU gesubsideerde projecten Neptunje en Innowatech, die in het teken staan van nieuwe technieken en concepten voor huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. Organisatie: Universiteit Gent en Aquafin. Informatie: www.aquafin.be, www. eu-neptune.org of www.innowatech.org.
3-5 februari, New Delhi Aquatech India
eerste editie van Aquatech in India, met een Holland paviljoen. Organisatie: Amsterdam RAI en Inter Ads Brooks. Informatie: (020) 549 12 12.
9-11 februari, Gent InfraTech Belgium
vakbeurs voor de grond-, water- en wegenbouw. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: (010) 293 32 04.
2-5 maart, Zaragoza Smagua
19e editie van de vakbeurs voor water en irrigatie, waterbehandeling, hergebruik en ontzilting. Informatie: www.smagua.com.
13-17 september, München IFAT
6-8 december, Parijs Transboundary aquifers, challenges and new directions
internationale conferentie over grensoverschrijdend aquiferbeheer en de vraag of nieuwe strategieën en internationale wetgeving nodig zijn. Organisatie: UNESCO-IHP. Informatie: info@hydrology.nl.
internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.
22-24 september, Salzburg ConSoil
11e editie van de internationale conferentie over grondwater, sediment en bodem. Organisatie: TNO, Deltares en UFZ. Informatie: www.consoil.de.
5-8 december, Riaad Water resources and arid environments
internationale conferentie. Organisatie: ICWRAE. Informatie: www.icwrae-psipw.org.
advertentie
_ _____ ! W _ U _ E I _ _ N Op een andere manier _ _ onder de aandacht komen? Uw logo
Plaats uw bedrijf in de schijnwerpers via het Watervenster van H2O!
Uw boodschap Uw contactgegevens
De voordelen voor u: • Al uw bedrijfsinformatie overzichtelijk bij elkaar • Ruimte om een duidelijke boodschap naar de H2O-lezer te brengen • Snel en makkelijk: u levert tekst en logo, wij verzorgen de opmaak Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 of Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 Bereik ruim 4.500 kaderleden binnen de Nederlandse waterbranche met uw plaatsing in de nieuwe rubriek Watervenster!
H2O / 1 - 2010
41
handel & industrie Wazutec gaat vervuiling te lijf met elektronen Het lijkt eenvoudig om met weinig hulpmiddelen vervuild water geschikt te maken om te drinken. Vervuilende stoffen vervuilen echter alles dat ze op hun weg tegenkomen, zoals leiding- en bassinwanden, het binnenwerk van pompen, doseerpunten, filtermedia en membraaninstallaties. Wazutec Watertreatment, met vestigingen in Zwolle en Maastricht, zegt een mogelijke oplossing gevonden te hebben. Door elektronen door het water te laten stromen, klonteren vervuilde deeltjes samen tot een groter, makkelijker te verwijderen geheel. Als de vervuiling ernstige vormen aanneemt, is ter plaatse schoonmaken, gecombineerd met maatregelen om het neerslaan van de verontreiniging te voorkomen, een snelle oplossing. Het probleem wordt aangepakt door de verontreiniging ergens achter te laten haken, te adsorberen, te vlokken en af te scheiden. Mechanisch filtreren zonder de installatie te verstoppen, zou het ei van Columbus zijn. Dan is reinigen overbodig en kan de installatie continu in bedrijf blijven. De praktijk is anders. Adsorberen is eindig en terugspoelen nodig. Actieve kool moet soms vervangen worden en bij het vlokken worden chemicaliën gebruikt. Er zijn meer problemen. Waar moet bijvoorbeeld het hierbij extra ontstane slib naartoe? Daarnaast nemen de installatiedelen, die voor de verwerking nodig zijn, veel plaats in en blijft het beïnvloeden van de lading nodig, omdat in de waterfase anders geen reactie plaatsheeft met andere delen. Fracties van verontreinigingen die min of meer ongeschonden de zuivering passeren, gedragen zich als fouling en slaan overal waar dat kan neer. Schoonmaken gaat niet zomaar. Zure, alkalische en oxidatieve middelen, die agressief inwerken op de oppervlakken waarmee ze contact maken, zijn niet altijd te gebruiken. Door het water stromende elektronen stimuleren de vervuilende deeltjes hun teveel aan lading kwijt te raken, door samen te smelten met andere deeltjes waardoor een groter geheel ontstaat (en we bijvoorbeeld met een lagere dosering polyelektroliet kunnen volstaan). Wazutec heeft deze elektrochemische handelwijze verfijnd en het Elflox-systeem geïntroduceerd, waarmee inmiddels veel praktijkervaring is opgedaan. Elflox-installaties hebben hun waarde al bewezen in afvalwaterbehandeling en hergebruik, met capaciteiten variërend van twee kubieke meter per dag tot 6.000 kubieke meter per uur. Naast het samensmelten van deeltjes zijn er vijf basisbehandelingen die zorgen voor het doden van alle bacteriën, het bestrijden van virussen en het compleet vernietigen van colloïdale systemen en olie-wateremulsies. Zoete wateren, met daarin elementen als kwik, arseen en fosfaten zijn afdoende te behandelen met behulp van Elflox-technologie. Dat geldt niet voor fluor en andere éénwaardige ionen.
42
H2O / 1 - 2010
Bij de inname van influent/onbehandeld zoetwater worden eerst de grote delen afgescheiden. Dan vult men de Elflox-cellen met water en brengt men gelijkstroom in. Het (door het aanwezige ijzer) oranjegeel gekleurde water dat uit de cellen komt, is op het oog zeer vervuild. De losse vaste delen hebben verschillende vervuilende stoffen in zich opgenomen. De deeltjes zijn bij een pH-waarde van 7-8 stabiel en kleven nergens meer aan vast. De deeltjes zijn zeer klein en kunnen alleen met behulp van een PE-dosering versneld bezinken in speciale reservoirs. Het probleem is dat het verboden is een extra organische bron toe te voegen aan drinkwater.
Boek over energiezuinige pompsystemen PumpSupport uit Hendrik-IdoAmbacht heeft eind vorig jaar het boek ‘Energiezuinige pompsystemen’ uitgebracht, dat is te gebruiken als een complete gids voor optimale kostenbesparing bij nieuwe en bestaande pompinstallaties. Auteur Hans Vogelesang schrijft in het boek, waarin het ontwerpen van energiezuinige pompsystemen centraal staat, dat ook vooraanstaande pomfabrikanten de laatste tijd veel onderzoek laten verrichten naar het verhogen van de pomprendementen. “Maar wanneer u uw pompinstallatie zodanig blijft ontwerpen dat daarin nog steeds veel extra energie nodig is voor het overwinnen van overmatige stromingsweerstanden, dan begrijpt u dat u met alleen het aanschaffen van energiezuinige pompen per saldo geen grote verbeteringen zult bereiken”, aldus Vogelesang, die gedetailleerde tips geeft over besparing op energie en dus ook op onderhoudskosten. Voor meer informatie: (078) 682 06 02.
Daarom introduceert Wazutec nieuwe membraantechnologie in oude installatieconcepten. Het bedrijf vervaardigt zelf membranen die altijd schoon zijn te krijgen. Reiniging in een pH-gebied van 0-14 is echter nauwelijks nodig bij toepassingen in grond- en kanaalwater en effluent van afvalwaterzuiveringen. De ultramembraanfiltratie-membranen hebben fluxen van 510 lmh/B, waarden die ongeveer tien keer hoger zijn dan die van de bekende membranen en anderhalf keer die van keramische membranen. Wazutec geeft 15 jaar garantie op de membranen en de leidingwerken binnen de membraaninstallaties. Bij zoet innamewater is het mogelijk vervuilingen als biologie, virussen, e.a. uit het water te verwijderen. De combinatie Elflox en Basic Mem leidt tot COD-reducties van meer dan 60 procent, een vermindering van de hardheid met 50 tot 60 procent, ijzerconcentraties < 20 ppb en troebelheid > 99,7%. De combinatie gebruikt geen chloorhoudende middelen en bijna geen chemicaliën. Daardoor wordt tot 70 procent minder slib geproduceerd. Het uitbouwen van Basic Mem-membranen is niet nodig bij de behandeling van gewoon water. De installaties vinden inmiddels hun weg in de anorganische, industriële afvalwaterbehandeling, industriële proceswaterbereiding (hergebruik van warm schoon proceswater) en de drinkwaterwereld. Voor meer informatie: (038) 477 30 14 of (043) 326 04 80 of www.wazutec.nl.
Verschijningsdata
D
e verschijningsdata en de data waarop kopij voor het betreffende nummer aangeleverd moet zijn, staan op een overzicht dat u kunt aanvragen bij de redactie: (010) 427 41 65. Daar is ook een
handleiding op te vragen voor de artikelen in Platform.
TijdschrifT voor waTervoorziening en waTerbeheer
29 januari 2010:
themanummer Riolering In het themanummer o.a.: Het laatste nieuws en technologische ontwikkelingen Afkoppelen en de rol van regenwater Vooruitblik op de RIONED-dag dé mogelijkheid om uw boodschap kenbaar te maken bij de kopstukken van de nederlandse watersector. in dit themanummer mag u zeker niet ontbreken met uw advertentie!
Reserveer uiterlijk vóór 15 januari 2010 advertentieruimte. Onze accountmanagers informeren u graag! Roelien Voshol, tel. 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, tel. 010 – 42 74 152 Of mail naar: adv.h2o@nijgh.nl
Wa l l i n g f o r d S o f t w a r e smarter solutions for the water industry InfoWorks: De wereldleidende familie van hydraulische modelleringsoftware InfoWorks WS for Water Supply
• Minimaliseer de risico’s bij het nemen van beslissingen omtrent uw te beheren netwerken • Behaal een maximum aan efficientie en beperk de totale projectkosten • Optimaliseer de kwaliteit van de resultaten dankzij een zeer uitgebreide en doeltreffende set van validaties en snelle en nauwkeurige simulatoren
InfoWorks CS for Collection Systems
• Maximaliseer de productiviteit dankzij de gebruiksvriendelijkheid, het grote aantal gereedschappen voor import en modelopbouw, de krachtige analysemogelijkheden en de zeer toegankelijke rapportering • InfoWorks integreert zich zeer makkelijk met beheersystemen, GIS platformen, CAD, maar ook met andere hydraulische modelleringssoftware
InfoWorks RS for River Systems
In deze branche beschikt Wallingford Software wereldwijd over het grootste team softwareontwikkelaars. Dit en een gereputeerde ondersteuning staan borg voor continuïteit in productontwikkeling en support.
InfoWorks 2D
InfoWorks – proven hydraulic modelling software from Wallingford Software: leading the world in providing smarter solutions for the water industry.
www.wallingfordsoftware.com
www.mwhsoft.com Wallingford Software and MWH Soft joined forces on 1st September 2009
Gilbert Joncheere MWH Soft De Schaggelen 18, 2390 Westmalle, België Tel: +32 (0)3 309 25 56 Email: gilbert.joncheere@wallingfordsoftware.com InfoWorks is a registered trademark of MWH Soft Limited