20100212080804

Page 1

nยบ

43ste jaargang / 12 februari 2010

3/

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Getouwtrek om het rioolbeheer Interview met dijkgraaf Joseph Vos Naar een Deltaplan voor de hoge zandgronden Vermindering grondwateronttrekking in Delft


Onze wereld MWH zet al meer dan 160 jaar haar voetstappen in de wereld van advies- en ingenieursdiensten; een breed werkterrein met steeds nieuwe vragen waarvoor innovatieve expertise nodig is. Om de beste oplossingen te vinden, combineren we internationale technologie, regionale kennis en lokale vaardigheden in een wereldwijd netwerk. Onze adviseurs en ingenieurs werken samen met elk een eigen focus op het gebied van Milieu & Ruimte, Water, Energie & Afval en Industrie & Havens. We werken voor lokale en landelijke overheden, nationale en internationale bedrijfsleven en industrie, en bedienen opdrachtgevers lokaal en multinationaal. Ongeacht welk werkterrein, ‘duurzaam’ en ‘maatschappelijk verantwoord’ staan in onze visie altijd voorop. Wij staan graag met onze voeten in de modder om de voetafdruk van onze opdrachtgevers kleiner te maken. Ben jij specialist op een van onze terreinen en heb je de juiste voetafdruk? Kijk op onze website voor informatie over MWH en actuele vacatures.

MWHglobal.nl WerkenbijMWH.nl


Dom

W

at zonde van de tijd en energie die de afgelopen weken gestoken werd in het bekritiseren van de klimaatrapportages die de basis vormen van maatregelen tegen een verdere opwarming van de aarde. Soms verbaas je je over de domheid van mensen. Dat het hen goed uitkomt om te verkondigen dat door enkele fouten in de basisrapporten wellicht geen fundamentele maatregelen meer hoeven te worden genomen nu en in de toekomst, melden ze niet. Nu blijft de watersector gelukkig gevrijwaard van zulke lieden. De waterbeheerders in Nederland weten als geen ander in ons land dat hard gewerkt moet blijven worden aan allerlei voorzieningen om wateroverlast door de rivieren, problemen door een stijging van de zeespiegel én problemen door zowel droogte als zware hoosbuien in het binnenland te beperken en - als het mogelijk is - op te lossen.

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Peter Bielars

inhoud nº 3 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)

Daarmee wachten of stoppen zou wel erg kortzichtig, zeg maar gerust, dom zijn. Het besef moet juist nog groeien dat je bijvoorbeeld niet gaat bouwen op natte gronden in de buurt van rivieren, dat je voor een goede afwatering zorgt in dorpen en steden (dus: weg met de voetgangersdomeinen zonder trottoirbanden en de verdere verharding van de grond) en dat woningen niet verdiept aangelegd worden. En het besef dat klimaat meer is dan het weer van vandaag hier in Nederland in het kwadraat, zit blijkbaar ook nog niet tussen de oren bij sommigen. Terwijl dat toch één van de basisprincipes is die je al tijdens aardrijkskundeles op de basisschool moet hebben geleerd. Misschien moeten we de klimaatsceptici (vreemd woord) weer naar school sturen.

4 / Getouwtrek rond het rioolbeheer 6 / Interview met Joseph Vos Maarten Gast

9 / Emissiemodule als schakel tussen emissie­ gegevens en waterkwaliteitsmodellen

Reinaldo Peñailillo, Hella Pomarius, Rikje van Weerd en Mattijs Hehenkamp, Michelle Talsma en Erik de Goede

4

12

/ Naar een Deltaplan voor hoge zandgronden Hans Berkhuizen en Sara de Boer

15

/ Flexibiliteit én zekerheid in waterbeheer, het kán: interactieve uitvoering (3) Ronald van Buuren, Margit van Wessel en Zeeger van de Koppel

18 / Veilig buitendijks bouwen langs

6

het Gooimeer

Rob Koeze, Eddy Steenbergen en Eisse Wijma

20

/ Vermindering grondwateronttrekking in Delft René van der Werf, Job van Dansik, Jochem Fritz en Henk Spruit

31

/ De rol van de waterbodem in de kwaliteit van oppervlaktewater

12

Jos Vink, Jan Joziasse, Foppe Smedes en Cor Schipper

34 / Onderzoek naar duurzame toepassing van warmte-koudeopslag

Matthijs Bonte, Pieter Stuyfzand, Patrick van Beelen en Philip Visser

37

/ Nieuwe maat voor bodemvochtregime ook geschikt onder toekomstig klimaat Ruud Bartholomeus, Flip Witte, Peter van Bodegom en Jos van Dam

40

/ Spectaculaire verbetering waterkwaliteit op een klein waterproductiebedrijf Dennis Rijnbende, Martijn Groenendijk en Stephan van de Wetering

43 / Agenda 45 / Handel & Industrie

Bij de voorpagina: Waterschap Hollandse Delta test de vloedschotten op de Voorstraat in Dordrecht in het kader van de vijfjaarlijkse veiligheidstoetsing (foto: Ries van Wendel de Joode).


Getouwtrek om het rioolbeheer Het voorstel van de Unie van Waterschappen om het waterbeheer in Nederland doelmatiger op te zetten, waarbij de waterschappen het rioleringsbeheer van de gemeenten zouden overnemen, krijgt onder geen beding de instemming van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Directieraadlid Kees Jan de Vet wond er tijdens de RIONED-dag op 4 februari in Utrecht geen doekjes om: het rioleringsbeheer is en blijft een kerntaak van de gemeenten. Hij was hooguit bereid de voorstellen in een wat breder perspectief te zien, waarbij het rioolbeheer qua uitvoering gekoppeld wordt aan het zuiveringsbeheer. Dat laatste is ook de gedachte van het kabinet. Gisteren (donderdag 11 februari) spraken de bewuste partijen met elkaar over dit twistpunt.

I

n Utrecht waren bijna 850 mensen bijeen (met name gemeenteambtenaren en medewerkers van waterschappen) voor de jaarlijkse bijeenkomst van Stichting RIONED. Als eerste spreker wilde Kees-Jan de Vet het eigenlijk hebben over kostenbesparingen in de afvalwaterketen. Maar dat onderwerp sneeuwde dus wat onder bij zijn boosheid over de plannen van de Unie van Waterschappen. De Vet verwees naar de ledenbrief die de VNG op 20 januari jl. stuurde. Daarin zegt de VNG een onderbouwing te missen van zowel het voorstel van de Unie als de reactie daarop van het kabinet voor een meer doelmatig en rationeel waterbeheer. Het kabinet stelt bij het voorstel van de Unie als randvoorwaarde dat de samenhang van investeringen in de openbare ruimte en het rioolbeheer cruciaal is. Het kabinet kiest niet voor een overdracht van het rioleringsbeheer van gemeenten naar het waterschap. De zorgplicht en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het rioleringsbeheer en de rioolheffing blijven bij de gemeenten. Het kabinet wil wel concrete voorstellen horen van zowel de Unie van Waterschappen als de VNG voor verdere kostenbesparingen in de waterketen. Hierbij kiest het kabinet ervoor de uitvoering van het riolerings- en zuiveringsbeheer te integreren. Het kabinet wil de waterschappen verder de verantwoordelijkheid geven voor de investeringen in de primaire waterkeringen. Het onderhoud daarvan ligt al in handen van de waterschappen. Ook kiest het kabinet voor meer samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen. Voor 1 april moeten deze kabinetsvoornemens uitgewerkt worden, samen met VNG en de Unie, het IPO en Vewin. Daarvoor moeten concrete varianten voor de uitvoering van de beheertaken op tafel komen én voorstellen voor kostenbesparingen in de afvalwaterketen. Dat her en der in Nederland momenteel op een constructieve wijze samengewerkt wordt tussen gemeenten en waterschappen op het gebied van water in het algemeen en riolering in het bijzonder, werd tijdens de RIONED-dag door verschillende voorbeelden van bezoekers benadrukt.

4

H2O / 3 - 2010

Volgens De Vet vallen honderden miljoenen euro’s te besparen door synergie tussen de riolering en de openbare ruimte. De middelgrote gemeenten werken volgens hem het meest efficiënt. De achterstand in het onderhoud van de riolering is vrijwel weggewerkt. Veel werk gaat nu zitten in vervanging van oude riolen en de afvoer van hemelwater. De jaarlijkse rioleringsuitgaven stijgen daardoor en liggen nu op 1,3 miljard euro. Volgens De Vet is in ider geval de dialoog tussen waterschappen en

Kees Jan de Vet (VNG). Tijme Bouwe (Stichting RIONED.)

gemeenten sterk verbeterd, is op milieugebied veel winst geboekt en is de portefeuille water in gemeenten veel belangrijker geworden. Dijkgraaf en Unie-lid Erkelens gaf na het betoog van De Vet direct toe dat de Unie een ‘klein foutje’ gemaakt had door te veel het rioolbeheer te claimen. Waarop De Vet ook weer toegaf dat de VNG niet geheel tegen een nieuwe gemeenschappelijke uitvoeringsinstantie voor het riool- en zuiverings-


verslag Innovatieprijs Voor het eerst tijdens de RIONED-dag gaf Stichting RIONED zeven bedrijven zeven minuten de tijd om hun innovatieve dienst of product op het gebied van riolering en hemelwaterafvoer aan het publiek te presenteren. Dat publiek, in dit geval 80 mensen, mocht de beste rioleringsinnovatie kiezen. De zeven innovaties waren: • Datascan, een laagdrempelige praktische datacontrole, van I-Real; • Put-Panoramo, een camera die binnen vijf minuten een rioolput volledig in beeld brengt, van KOKS Group; • Intesio, advies, ontwerp, materialen en 15 jaar garantie, van Wavin; • WinLiner, deelrenovatie van riolen, van GMB; • eXtra, waterkering annex waterberging van kunststof materiaal, van Grontmij; • Riotrack, een chip met bijbehorende atenne die problemen in het riool kan opsporen, van Arcadis en Stistewa. Winnaar werd eXtra van Grontmij (zie tekeningen).

beheer is. Waarbij hij ook nog graag gezegd had willen hebben dat de VNG de rioleringssector ziet als een innovatieve sector vol perspectieven. Hoogleraar riolering François Clemens herinnerde de aanwezigen er aan dat ongeveer tien jaar geleden ook al de discussie speelde over overname van het rioolbeheer. “Wat wel veranderd is, is de wetgeving. Die verandert zo snel dat er geen tijd overblijft om energie te steken in een verdere optimalisatie van de huidige rioolsystemen”. Volgens Clemens bestaat geen behoefte aan nieuwe zaken, maar moeten de rioleurs de tijd krijgen om meer uit de huidige systemen te halen. De Vet ondersteunde hem. Bestuurders bij gemeenten willen telkens iets nieuws uitvinden en stapelen ambitie op ambitie. Op dergelijke hypes zit volgens hem niemand te wachten.

Gezamenlijk optrekken

Tijme Bouwers hamerde er als voorzitter van Stichting RIONED op dat gemeenten en waterschappen nu juist gezamenlijk moeten optrekken om de dreigende rijksbezuinigingen op het rioolbeheer tegen te houden. Het kabinet wil zo’n 100 miljoen euro gaan besparen op de watersector. Het meest recente onderzoek naar besparingsmogelijkheden (uit 2006) leverde een bedrag op van 40 tot 50 miljoen euro per jaar. Daarvan is de helft inmiddels gerealiseerd volgens Bouwers. Namens Grontmij presenteerde Koen van Korlaer de winnende innovatie eXtra.

Foto’s Michelle Muus.

H2O / 3 - 2010

5


Joseph Vos, dijkgraaf van Waterschap Brabantse Delta:

“Eigen belasting­ heffing vormt basis voor goed waterbeheer” De meest markante zetel van een waterschapsbestuur is wellicht kasteel Bouvigne in Breda, gelegen op het gelijknamige landgoed aan de zuidkant van deze stad. In 1972 aangekocht door het Hoogheemraadschap West-Brabant, in de jaren daarna zorgvuldig gerestaureerd, en met zijn Franse, Engelse en Duitse tuinen in ere hersteld. Toen in 2004 het hoogheemraadschap opging in het nieuwe all-in Waterschap Brabantse Delta waren de bestaande kantoren te klein en week men uit naar een kantoorflat in Breda-Oost. De bouw van een groter kantoor op het landgoed, dat inmiddels de status van ‘historische buitenplaats’ heeft gekregen, leverde veel weerstand op. Toch ging vorig jaar de eerste paal daarvoor de grond in en staat ingebruikname dit voorjaar gepland. De man die dit gevoelige proces leidde, was Joseph Vos, de eerste dijkgraaf van het nieuw gevormde waterschap. Verslag van een gesprek met hem in zijn kantoor, nu nog in het Hof van Breda aan de A27.

Hoe is Brabantse Delta ontstaan?

“Binnen het gebied van het voormalige Hoogheemraadschap West-Brabant bestonden vier inliggende kwantiteitsbeherende waterschappen, die elk ook weer ontstaan waren uit de fusie van vele kleinere waterschappen: Dongestroom aan de oostzijde, Land van Nassau aan de noordzijde langs Hollands Diep en Volkerak, Scheldekwartier aan de westzijde en Mark en Weerijs in het midden rond Breda tot aan de grens met België. Deze vijf waterschappen zijn samengevoegd: per 1 januari 2004 is Brabantse Delta van start gegaan als integraal waterschap. Ons gebied loopt vanaf Waalwijk, midden door Tilburg heen, tot Baarle-Nassau, volgt de Belgische grens tot Zeeland en wordt verder door Krammer, Volkerak, Hollands Diep en Bergse Maas omsloten. Het is 175.000 hectare groot, telt 800.000 inwoners en 21 gemeenten.”

Wat is de hoofdproblematiek hier?

“Ik zeg wel eens: wij zijn Nederland in het klein. We hebben hier hoge zandgronden met beekdalen, met de problemen van de verdroging en de opgave water te bufferen en langer vast te houden. Ook kleipolders, beneden NAP, die in 1953 voor een deel onder water gestaan hebben en waarbij ook hier vele mensen omgekomen zijn. Verder kent het gebied veel industrie, met als grootste terrein Moerdijk. Brabantse Delta kent ten slotte primaire waterkeringen, de afstemming met landbouw en natuur en als grote steden Breda, Roosendaal en Bergen op Zoom. Dus een breed pakket van opgaven, waarbij er eigenlijk niet één dominant is.” “De steden zijn in het verleden ontstaan op de grens van hoog en laag, van zand en klei. Het was een goede plek om te wonen, er was voldoende water, ze waren voor schepen

6

H2O / 3 - 2010

bereikbaar, de kleigrond was vruchtbaar, de zandgronden werden als hooiland gebruikt. In de Middeleeuwen zijn hier grote hoogveenpakketten op de zandgronden afgegraven en is een enorme turfindustrie ontstaan. Namen als Turfvaart herinneren daar nog aan. Alle steden hebben een turfhaven. Uit de vaderlandse geschiedenis kennen we het Turfschip van Breda. Voor een deel was het veen zoutdragend, kon men zout winnen door de turf te verbranden. De hoge zandgronden veroorzaken een snelle afstroming van het regenwater, dat eerst door de steden heen moet en vervolgens via de polders traag naar Krammer en Volkerak loopt. De geringe doorgang door de steden is misschien wel het meest specifieke probleem van Waterschap Brabantse Delta.”

Wat speelt bij de primaire waterkeringen?

“West-Brabant heeft qua veiligheid natuurlijk veel baat bij de realisatie van de Deltawerken gehad. Het Hollands Diep is nu onderdeel van het rivierenstelsel en het Krammer-Volkerak is binnenwater geworden. We hebben nu vooral te maken met grote projecten in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’. De Overdiepse polder is daarbij de meest smaakmakende. Het wordt een overloopgebied, waar gemiddeld één keer per 25 jaar water in zal komen te staan. Daar staan 18 boerderijen. Op voorstel van de bewoners zal de helft zijn bedrijf opgeven. Voor de andere helft wordt een nieuwe boerderij gebouwd op terpen aan de nieuwe buitendijk, die langs het Oude Maasje loopt. We beginnen nu met de uitvoering, waarbij het waterschap het civieltechnische werk verricht.” “In het Krammer-Volkerak hebben we vooral te maken met blauwalgen. De enige oplossing voor dit waterkwaliteitsprobleem

is het weer verzilten van deze wateren. Dat betekent dat West-Brabant weer aan zout water komt te liggen, dat er sluizen nodig zijn en dat er vanuit het Hollands Diep een alternatieve watervoorziening voor de landbouw moet komen. Het KrammerVolkerak is ook een mogelijke bergingslocatie in ‘Ruimte voor de Rivier’. Dat houdt in dat daar de keringen op hoogte gebracht moeten worden.”

Wat doet u in de steden?

“De meeste steden liggen op de naad van Brabant. Die overgang is door kwel ook ecologisch interessant, met een bijzondere flora en fauna. Die proberen we weer terug te krijgen, zodat nieuwe mogelijkheden voor de natuur ontstaan. Maar de stedelijke omgeving is versteend. Voor Breda bijvoorbeeld komen de Bovenmark en de Aa of Weerijs, die beide in Vlaanderen ontspringen, samen en moeten zich dan met al hun water door de singels van die stad persen. We hebben kades opgehoogd, bovenstrooms extra berging en benedenstrooms boezems aangelegd. Daarmee hebben we de wateroverlast in de stad van ééns per 50 jaar teruggebracht naar één keer per 100 jaar.” “Die bergboezems zijn in feite niets nieuws. In dit gebied lag de Zuidelijke Waterlinie. Deze liep van Heusden via Geertruidenberg en Steenbergen naar Bergen op Zoom en is heel vaak gebruikt, tegen de Fransen en de Spanjaarden. Bijeengeteld heeft dit gebied 50 jaar lang onder water gestaan. Geen discussie met boeren over hun oogst, men deed het gewoon. Ik vind het mooi om ook die cultuurhistorische aspecten in ons werk te betrekken en zichtbaar te maken. De Waterlinie, de turfwinning, de kreken die hier vroeger liepen.”

Hoe doet u dat?

“Dat kan zijn samen met de gemeenten ten behoeve van recreatie en toerisme. We steunen soms particuliere stichtingen met een specifiek doel, bijvoorbeeld het zichtbaar maken van een oude fortificatie. We investeren ook veel in de bestrijding van de verdroging. Bij allerlei voorzieningen voor landbouw en natuur kun je onze wateropgave een plek geven. Met de provincie hebben we een eerste en een tweede bestuursakkoord gesloten om samen onze doelen op gebied van water en natuur te realiseren. Uniek in Nederland. Geen discussie over een exacte kostenverdeling, gewoon ieder de helft. Bij de eerste overeenkomst ieder 30 miljoen, bij de tweede ieder 125 miljoen. Een geweldige stimulans voor de inrichting van het buitengebied, waarbij we als waterschap vaak het voortouw hebben.”

Brabant had de naam erg nat te zijn. “Dat is ook zo. Daarom zijn hier veel ruil­verkavelingen uitgevoerd om het water zo snel mogelijk af te voeren. Mede daardoor is er in de jaren 60 en 70 een omslag gekomen en is Noord-Brabant sterk verdroogd. Als ik nu trots sta bij een beek die we weer laten meanderen, besef ik dat een voorganger van mij daar 30 jaar geleden trots stond toen de beek recht­


interview getrokken was. We doen er nu van alles aan om de verdroging terug te dringen.”

Zijn er bij de afvalwaterzuivering nog bijzondere zaken?

“Uniek fenomeen is de afvalwaterpersleiding van het industrieterrein Moerdijk naar de Westerschelde. Die dateert nog uit de tijd dat de Westerschelde één van de wateren was die bestemd was voor het ontvangen van ongezuiverd afvalwater; dat was het beleid van midden jaren 60. Oorspronkelijk betrof het een enkele leiding, nu een dubbele, met een diameter van twee meter. Behalve de chemische bedrijven van Moerdijk hebben we hierop ook enkele steden en dorpen aangesloten en zuiveren we het water vervolgens in de rwzi Bath, voordat het effluent bij Waarde geloosd wordt. Een grote installatie met een capaciteit van ruim 500.000 i.e. Daarnaast hebben wij nog 16 kleinere rwzi’s. Daar proberen we de zuivering te verbeteren, met energieterugwinning en extra zuiveringstrappen als dat nodig is.” “Paradepaardje is onze installatie in Loon op Zand. Het effluent daarvan voedt de vijverpartijen van de Efteling in Kaatsheuvel. Na een extra nazuivering en het passeren van vijvers buiten het terrein van de Efteling komt het water daarin terecht. De vijvers zijn en blijven helder.”

Wat hebt u gedaan voordat u dijkgraaf werd?

“Ik ben geboren in 1948, in Roosendaal, als jongste in een gezin met 13 kinderen. Als boerenzoon volgde ik een tuinbouwopleiding en begon ik in 1970 een eigen boomteeltbedrijf met laanbomen. Al jong nam ik deel aan het bestuurlijk werk, eerst in de boomteeltwereld, daarna ook in de politiek. Op mijn 30e werd ik lid van de

gemeenteraad van Roosendaal. Mijn vader en grootvader waren dat ook, boer en daarnaast bestuurder. Mijn opa zat voor een voorloper van de KVP in de Provinciale Staten en in de Tweede Kamer. Hij was bestuurder bij diverse coöperaties. Mijn vader was wethouder, voorzitter van de Boerenbond, bestuurslid van onder andere de suikerfabriek. In 1982 werd ik wethouder. Ik heb toen mijn bedrijf verkocht en ben fulltime bestuurder geworden.”

ik doorgaans de portefeuille Ruimtelijke Ordening en Milieu, portefeuilles die ook al dat karakter hadden. Maar als burgemeester van Someren heb ik ook de uitbraak van de varkenspest meegemaakt. Dat was iets heel anders. Uiteindelijk is daar de Reconstructiewet uit voortgekomen en hebben we met die ervaring veel goeds kunnen doen voor de structuur in het buitengebied.”

Welke portefeuille had u?

“Brabantse Delta heeft ervoor gekozen gelijktijdig met alle gemeenten een optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem op te zetten. Nu sluiten we met de gemeenten afvalwaterakkoorden, waarin we vastleggen wie welke investeringen in het systeem doet. Daar zit het ketendenken in. Met drinkwaterbedrijf Brabant Water hebben we wel twee keer per jaar overleg, maar daar blijft het tot dusverre bij. Ook op het gebied van het heffen en innen van belastingen werken we steeds intensiever met gemeenten samen. Samen met Breda, Oosterhout, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom zetten we één belastingkantoor op, waarin we alle belastingactiviteiten onderbrengen. Die vijf gemeenten vertegenwoordigen de helft van de inwoners van dit gebied. Daar komt winst uit, qua geld en qua kwaliteit. Het is ook voor de bevolking aantrekkelijk één loket te hebben.”

“Vooral Ruimtelijke Ordening en Milieu. In die sector heb ik eigenlijk steeds gezeten. In 1991 werd ik benoemd tot burgemeester van Someren, een landelijke gemeente in De Peel met 18.000 inwoners. Na acht jaar werd ik burgemeester in Uden, in het noordoosten van Noord-Brabant, maar stedelijker, met 40.000 inwoners. Per september 2004 ben ik benoemd tot dijkgraaf van dit nieuwe waterschap. Als wethouder van Roosendaal was ik eerder al lid van het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap. Roosendaal had vroeger als ontpolderd gebied een kwaliteitszetel in dat bestuur. In Noord-Brabant waren diverse steden ontpolderd die zelf hun waterbeheer regelden. In de jaren 80 zijn deze weer in waterschapsverband gebracht.”

Hoe hebt u de overstap van algemeen naar functioneel bestuur ervaren? “Wat ik mis, is de rol van burgervader. Hier in Noord-Brabant was je daar druk mee. Als burgemeester werd je overal bij betrokken. Wat ik prettig vind is het concreet bezig zijn, het fysiek gericht zijn. Als wethouder en ook als burgemeester had

Hoe staat u in de huidige waterketendiscussie?

Hoe ziet u de toekomst van de waterschappen?

“U weet dat de waterschappen de regering aangeboden hebben 100 miljoen euro te

“Vraagtekens bij verdere opschaling”

Joseph Vos (foto: Boyd Smith Photo).

bezuinigen op de hoogwaterbescherming en de muskusrattenbestrijding. Dat geld moet verdiend worden door onder andere betere samenwerking met de gemeenten en eventueel door opschaling van de waterschappen. Je moet wel goede toetsingscriteria hebben als je efficiencywinst wilt hardmaken. Groter is niet zomaar efficiënter. Belangrijk is dat de mensen weten wat je doet. De landbouw weet prima wat de waterschappen doen, maar stedelingen en ook dorpelingen beseffen het niet. Zij houden zich daar ook niet mee bezig. De waterschapsstructuur heeft bewezen heel waardevol te zijn. De eigen belastingheffing is van essentieel belang. Ze voorkomt afweging tegen andere prioriteiten. De hele wereld komt hier kijken. Maar naamsbekendheid is niet afhankelijk van de moeite die je daarvoor doet. Als bestuur word je afgerekend op fijnmazigheid. Je moet weten wat er speelt in het gebied, wanneer boeren water willen hebben, waarom mensen klagen. Dat is bij onze huidige grootte al lastig genoeg. Vandaar mijn vraagteken bij verdere opschaling. Hier speelt die gedachte in ieder geval nog niet.” Maarten Gast H2O / 3 - 2010

7


Flinke slibreductie op awzi Zeewolde door Cannibal De nieuwe Cannibal-installatie, die deze maand wordt opgestart op het terrein van awzi Zeewolde, zorgt voor een flinke slibreductie én kan worden uitgebreid met een procedé om fosfaat terug te winnen. Waterschap Zuiderzeeland voltooit deze maand de bouw, samen met Siemens Water Technologies. TNO werkt daarnaast aan de methode om fosfaat terug te winnen.

C

annibal is een biologisch proces dat zorgt voor een ruim tweemaal zo grote slibreductie bij afvalwaterzuivering als met conventionele methoden. Het besluit voor de bouw van de nieuwe installatie is mede genomen naar aanleiding van het

succes van de proefinstallatie in Zeewolde, die ruim een jaar heeft gedraaid en zorgde voor een slibreductie van zo’n 70 procent. De combinatie van het in de Verenigde Staten succesvolle Cannibal-proces met de terugwinning van fosfaat door en bij TNO,

De awzi Zeewolde met de nieuwe Cannibal-installatie (foto: Bert Broekhoven, Waterschap Zuiderzeeland)

was voor Senter Novem aanleiding het project te subsidiëren met een bedrag van bijna een half miljoen euro in het kader van de Innowatorregeling. De installatie in Zeewolde zal naar verwachting medio dit jaar in vol bedrijf zijn. Hiermee beschikt Waterschap Zuiderzeeland dan over de eerste grootschalige Cannibal-installatie in Noordwest-Europa. Met een zuiveringscapaciteit van 35.000 i.e. en een groeimogelijkheid tot 50.000 i.e. is Waterschap Zuiderzeeland daarmee koploper bij deze innovatieve techniek. In Nederland produceren 366 zuiveringen, verdeeld over 26 waterschappen, jaarlijks 380.000 ton slib. Onderzoek toont aan dat het Cannibal-proces op zeker 75 zuiveringen toepasbaar is. Vergeleken met conventionele technieken kan de slibproductie met minstens 38.000 ton omlaag. Het verwerken van een ton slib kost circa 500 euro. De jaarlijkse besparing voor de geschikte afvalwaterzuiveringen komt volgens het onderzoek uit op 19 miljoen euro per jaar, nog afgezien van de opbrengst van het terug te winnen fosfaat.

Werk aan de winkel De gevolgen van een opwarming van de aarde voor het oppervlaktewater zijn te vergelijken met eutrofiëring: meer algen, minder ondergedompelde waterplanten, troebeler water en verandering van de flora en fauna. Ook zorgt de opwarming voor een wijziging van de levenscyclus van soorten. Ten slotte zorgt de omslag ook voor een warm welkom voor exoten, die grote schade aan de inheemse flora en fauna kunnen toebrengen. Werk genoeg dus voor de waterbeheerders, zo bleek tijdens het klimaatsymposium, dat STOWA op 27 en 28 januari in Arnhem hield in het kader van het programma Watermozaïek. Burgers’ Zoo was die dagen het toneel van een grootschalige bijeenkomst onder het motto ‘waterschap ontmoet wetenschap’. De eerste (Engelstalige) dag had een wetenschappelijke inslag, de tweede dag bestond uit duo-presentaties van telkens een waterschapper en een wetenschapper. De onderwerpen liepen uiteen van wereldwijde tot kleinschalige onderzoeken ‘om de hoek’. Een grote handicap bij vooruitkijken is dat de mate van klimaatverandering bepalend is voor ecologische verschuivingen. En over de verandering in het klimaat bestaat juist veel onzekerheid. Andy Lotter (Universiteit Utrecht) en Gerard ten Heerdt (Waternet) keken daarom terug. Met paleolimnologie kan via het nemen van bodemmonsters uit diepe meren de geschiedenis van de ecologie worden bepaald. Door die te combineren met bekende klimaatgegevens kan de invloed van het klimaat op de ecologie worden bepaald. De vraag is dan of dat ook bij ondiepe meren kan, zoals die veel in

8

H2O / 3 - 2010

Nederland voorkomen. Uit een kleine proef in de Loenderveense Plas lijkt paleolimnologie (of paleoecologie) een veelbelovende techniek te zijn, die nog wel veel onderzoek nodig heeft om tot wasdom te komen. Ook Miquel Lurling (Wageningen Universiteit) en Hans Ruiter (Waternet) blikten even terug, naar 1476 om precies te zijn. Uit verslagen van de slag van Murten maakten zij op dat er ook toen al in sommige wateren problemen met algen waren. Ook één van de bijbelse plagen zou te herleiden zijn naar een algenplaag. Hoe dan ook, eventuele hogere temperaturen lijken een duidelijke invloed te hebben op het voorkomen van (blauw)algen. Ze komen vaker voor, verschijnen eerder, blijven langer en zijn persistenter. Uit het verhaal van Lisette Senerpont Donis (NIOO) bleek dat niet alleen de levenscyclus van blauwalgen verandert door (en met) het klimaat. De (water)temperatuur heeft ook invloed op de fenologie, de adaptatie (tot op genetisch niveau), het regime en het totale areaal (door extinctie en exoten). Dat dat geen theorie is, blijkt uit onderzoek in het Tjeukemeer (Botshol), waar nu al verschuivingen te zien zijn. Maarten Ouboter (Waternet) keek hoe de praktijk van de waterbeheerder wordt beïnvloed door het klimaat. De waterbeheerder moet meer moeite doen om een gewenste situatie te bereiken én te handhaven. Het zal de waterbeheerder dus ook meer moeite kosten de KRW-doelen te bereiken en in stand te houden. Wolf Mooij (NIOO) en Sebastiaan Schep (Waternet) gingen in op modellen om de invloed van de klimaatverandering op de ecologie van stagnante wateren te voorspellen. Schep gaf daarbij aan dat het klimaat van veel

meer factoren afhankelijk is dan alleen de broeikasgassen. Langlopende effecten, zoals de stand van de aardas en de (ovale) baan van de aarde om de zon, hebben een grote invloed, maar ook kortere cycli, zoals de activiteit van de zon (zonnevlekken en de Noord-Atlantische oscillatie). Mooij gebruikte PCLake als voorbeeld van een model om de invloed van het klimaat op de ecologie te laten zien. Daaruit bleek dat sommige populaties niet lineair reageren op verandering: tot een bepaalde stijging van bijvoorbeeld de temperatuur gebeurt er niets, daarna verandert de populatie razendsnel. Hij stelde dat de klimaatverandering leidt tot een grotere belasting en minder draagkracht van het aquatische milieu. Sarian Koster (Wageningen Universiteit) gaf aan dat een klimaatverandering op veel factoren binnen een ecosysteem en verschillende niveaus invloed heeft. De factoren beïnvloeden bovendien elkaar. Zo is de temperatuurstijging van de afgelopen jaren nu al zichtbaar in de watertemperatuur, wat weer blijkt uit bijvoorbeeld de hoeveelheid zuurstof in het water. Doordat de temperatuurstijging blauwalg bevoordeelt, kan een omslag ontstaan naar een door blauwalg gedomineerd systeem. Hoewel exoten vooral door menselijk ingrijpen in hun nieuwe omgeving terechtkomen, kan de klimaatverandering de exoten een steuntje in de rug geven om de inheemse flora en fauna te domineren. Gerard van der Velde van de Radboud Universiteit gaf aan wat waterbeheerders kunnen doen om exoten te bestrijden, maar zijn belangrijkste advies is toch vooral preventie: als de waterbeheerder moet ingrijpen is het eigenlijk al te laat.


actualiteit / achtergrond

Emissiemodule als schakel tussen emissiegegevens en waterkwaliteitsmodellen STOWA en Deltares hebben een emissie-instrument ontwikkeld dat de waterbeheerder ondersteunt bij het uitvoeren van bronnenanalyses en berekeningen voor emissiescenario’s. Dit softwareproduct heet de Emissiemodule. Het voorziet in een koppeling tussen emissiedata en rekenmodellen. Hierbij kunnen bijvoorbeeld gegevens uit neerslagafvoermodellen en de landelijke databank EmissieRegistratie bewerkt worden en als invoer voor waterkwaliteitsmodellering worden toegepast. Een plaats- en tijdsafhankelijke analyse van stofstromen naar het oppervlaktewater is hierbij mogelijk.

H

et reduceren van emissies van stoffen is een belangrijk aandachtspunt bij waterkwaliteitsbeheer. Voor het onderbouwen van eventueel te nemen maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren, is het maken van een goede analyse van de herkomst van stoffen binnen een stroomgebied van essentieel belang. In de praktijk blijkt het analyseren van de herkomst vaak een lastige opgave te zijn, mede omdat het zwaartepunt van de emissies verschuift in de richting van diffuse bronnen. Vanuit verschillende invalshoeken, waaronder de Kaderrichtlijn Water (KRW), bestaat bij waterbeheerders de behoefte aan een instrument dat op systematische wijze bronnen van verontreiniging op het oppervlaktewater in beeld kan brengen. In andere gevallen is er juist een gebrek aan data. Er is dus een duidelijke behoefte om de beschikbare gegevens te mobiliseren voor waterkwaliteits- en stofstroomanalyses. Tot nu toe ontbrak zo’n instrument. Daarom hebben STOWA en Deltares gezamenlijk de Emissiemodule ontwikkeld. De aansturing gebeurde door een begeleidingsgroep bestaande uit waterschappen en ingenieursbureaus. Met name Waterschap Rivierenland, ARCADIS en Grontmij speelden een actieve rol in het inbrengen van inhoudelijke kennis en het testen van de software. De Emissiemodule kan informatie verzamelen over de bronnen van verontreinigende stoffen en daarmee de emissie van stoffen naar het oppervlaktewater berekenen. De data van de emissiebronnen komen van de landelijke databank van de EmissieRegistratie, eigen regionale emissiedata van de waterbeheerder (bijvoorbeeld effluentvrachten) en rekenregels op basis van emissiefactoren. De koppeling met complexe emissiemodellen op landelijke schaal, zoals STONE voor de uiten afspoeling van nutriënten, verloopt via het inlezen van gegevens van de landelijke EmissieRegistratie. De Emissiemodule is een losstaand softwareproduct dat aan andere softwaresystemen gekoppeld kan worden. Het mobiliseert op eenvoudige wijze gegevens van een gebruiker, van de EmissieRegistratie en geografische informatie tot een overzichtelijk

netwerk van stofstromen. De modelresultaten kunnen zonder conversie als invoer dienen voor het waterkwaliteitsmodel van SOBEK. De Emissiemodule vervult daarmee een schakelfunctie tussen emissiegegevens en waterkwaliteitsmodellen voor het oppervlaktewater. Het is een flexibel en gebruikersvriendelijk instrument, waarmee een stroomgebied relatief eenvoudig geschematiseerd kan worden. Hierdoor kan een waterbeheerder maatregelen onderbouwen om de waterkwaliteit te verbeteren. Afb. 1: De positie van de Emissiemodule.

In afbeelding 1 is geschetst hoe de emissiemodule als schakel fungeert tussen emissiegegevens (zie bovenaan) en waterkwaliteitsmodellen (zie onderaan). Alles in het rood is inmiddels operationeel; dat in het blauw nog niet. Zo is de koppeling met de waterkwaliteitsmodule van DUFLOW niet gerealiseerd, omdat DUFLOW tezamen met SOBEK binnen afzienbare termijn zal opgaan in een nieuw ééndimensionaal systeem. De andere blauwe blokken geven aan dat in de toekomst koppelingen gerealiseerd zullen worden met andere modelsystemen. Naast het leggen van koppelingen met andere modellen is het zelfstandig toepassen van de emissiemodule ook een belangrijke toepassing. In dat geval maakt een gebruiker zelf een netwerk aan (handmatig of via GIS), waarop vervolgens emissies gedefinieerd en processen aan- of uitgeschakeld worden. Een schematisatie werkt in zo’n geval met vrachten die door het netwerk worden getransporteerd. De emissiemodule is zo opgezet dat verschillende tijdschalen mogelijk zijn, opdat de gebruiker zeer flexibel is in het opzetten van een emissieanalyse. Uitkomsten kunnen over verschillende knopen worden verzameld, zodat de herkomst kan worden geanalyseerd. De mogelijkheid tot koppeling met SOBEK is een ander belangrijk voordeel. Als de gebruiker beschikt over een bestaand neerslagafvoermodel in SOBEK-RR, dan kan die schematisatie worden ingelezen. In de emissiemodule kan dit netwerk eventueel verder worden uitgebreid. De Emissiemodule maakt in dit geval gebruik van het in SOBEK-RR berekende watertransport als

basis voor de belasting van het waterkwaliteitsmodel. In de Emissiemodule is het aantal stoffen in principe onbeperkt. Om het de gebruiker gemakkelijk te maken is een aantal stoffen voorgeprogrammeerd. Alle prioritaire KRW stoffen kunnen geselecteerd worden in de Emissiemodule. Bovendien zijn veel stoffen uit waterkwaliteitsmodule SOBEK-WAQ beschikbaar. Na het opstarten van de Emissiemodule kan standaard uit 69 stoffen gekozen worden. In de Emissiemodule worden tal van processen onderscheiden. Op hoofdlijnen vindt instroom van emissies uit andere knopen plaats en treedt productie en zuivering van stoffen op. Bovendien is accumulatie van emissies mogelijk. Voor vrijwel alle processen kan de gebruiker instellen of en hoe snel in de tijd deze processen plaatsvinden. Tal van brontypes zijn mogelijk, waarbij onder andere onderscheid mogelijk is tussen emissies via waterafvoer van onverhard en verhard oppervlak. Ook kunnen de emissieoorzaken van de EmissieRegistratie meegenomen worden. De emissies kunnen tijdsafhankelijk (bijvoorbeeld dag of maandbasis) ingevoerd worden als vrachten of concentraties. Als uitvoer zijn tijdsafhankelijke grafieken mogelijk voor alle knopen van het netwerk. De uitvoer is op dag-, maand- of jaarbasis. Ook kunnen taart- en staafdiagrammen met vuilvracht naar herkomst worden geproduceerd. Op verschillende schaalniveaus worden de emissies opgeteld binnen deelgebieden. Dit is handig als men bijvoorbeeld de belasting van een bepaald

H2O / 3 - 2010

9


aan tijdfuncties. De tijdfunctie van uit- en afspoeling is gekoppeld aan het daggemiddelde neerslagoverschot van het landelijke gebied; de tijdfuncties van corrosie en verkeer zijn gekoppeld aan de daggemiddelde neerslag en de tijdfuncties voor meemesten en vuurwerk zijn afgeleid van het moment van toepassing. Voor de overige emissies is aangenomen dat ze constant in de tijd zijn. In het model voor Alm en Biesbosch zijn tijdfuncties gedefinieerd die per stof en per bron verschillen. Afbeelding 4 geeft een voorbeeld van de ingevoerde tijdfuncties voor afspoeling landbouw en meemesten.

Afb. 2: De toegepaste bronnen binnen een afwateringseenheid.

KRW-waterlichaam wil bepalen. De uitvoer van de Emissiemodule kan daarnaast als directe invoer dienen voor een SOBEK-waterkwaliteitsmodel of geëxporteerd en verder bewerkt worden naar bijvoorbeeld Excel.

Een praktijkvoorbeeld: Alm en Biesbosch

De Emissiemodule is inmiddels voor enkele stroomgebieden toegepast. Voorbeelden hiervan zijn de Uithoornse polder, een deelgebied van het afstroomgebied Van Dam Van Brakel in de Bommelerwaard en de Zuider Legmeer polder. Hier bespreken we de schematisatie die opgezet is voor het deelstroomgebied Alm en Biesbosch. Waterschap Rivierenland is momenteel bezig met het opzetten van waterkwaliteitsmodellen in SOBEK-WQ voor de deelstroomgebieden van het eigen beheergebied. Hiervoor is het gewenst om eerst een modelschematisatie met de Emissiemodule op te bouwen waarin de bronnen van verschillende stoffen worden ingevoerd. De Emissiemodule moet de invoer genereren voor de waterkwaliteitsmodellen in de deelstroomgebieden. Daarnaast is het gewenst om emissieanalyses voor plannen, projecten en beleid uit te voeren met de Emissiemodule. Alm en Biesbosch is één van de deelstroomgebieden waarvoor een waterkwaliteitsmodel zal worden opgezet. In 2008 is, als voorbereiding op het waterkwaliteitsmodel Alm en Biesbosch, een pilotstudie uitgevoerd Afb. 3: Het Emissiemodule-netwerk.

10

H2O / 3 - 2010

met de Emissiemodule. Hierbij is de hele ‘modellentrein’ met succes toegepast. Dit betrof toepassing van een neerslagafvoermodel, koppeling met de Emissiemodule, inlezen van vrachten uit de EmissieRegistratie en eigen emissiedata van het waterschap en invoer genereren voor het waterkwaliteitsmodel van het oppervlaktewater. Uit een eerdere emissieanalyse bleek dat de grootste probleemstoffen in het deelstroomgebied Alm en Biesbosch stikstof en koper zijn. Verder wordt de grootste belasting veroorzaakt door uitspoeling vanuit de landbouw en waterinlaat. Daarnaast speelt het effluent van vier rwzi’s een rol van betekenis. Het emissiemodel voor Alm en Biesbosch is opgesteld voor de stoffen fosfaat, stikstof, zink, koper en nikkel. Afbeelding 2 toont de verschillende bronnen die zijn toegepast, terwijl in afbeelding 3 is ingezoomd op een deelgebied van de modelschematisatie dat met de Emissiemodule voor Alm en Biesbosch is opgezet. Het oppervlaktewater is in blauw en de gele knopen zijn de verbindingsknopen tussen het Emissiemodule-netwerk en het waterkwaliteitsmodel voor het oppervlaktewater (in SOBEK-WAQ). Alle emissies zijn op dagbasis ingevoerd in de Emissiemodule. Voor de invoer van het inlaatwater, de rwzi en de atmosferische depositie zijn maandelijks gemeten concentraties gebruikt van het waterschap en van het RIVM. Op basis van de debieten uit het SOBEK-RR- en SOBEK-CF-model worden de vrachten per dag berekend. Voor de uitspoeling vanuit de landbouw zijn emissiefactoren per gewas gebruikt. Deze emissiefactoren zijn afgeleid uit gegevens in de literatuur en op basis van het oordeel van deskundigen. Voor de overige bronnen is gebruik gemaakt van de jaarvrachten uit de EmissieRegistratie, die met behulp van de Emissiemodule zijn ingelezen en bewerkt. De EmissieRegistratie deelt ‘Alm en Biesbosch’ in vier afwateringseenheden in. In de eerste stap zijn de emissiedata van deze vier eenheden met behulp van de GIS-functionaliteit van de Emissiemodule verdeeld over 220 afwateringsgebieden in het model. In de tweede stap zijn de jaarvrachten gekoppeld

De Emissiemodule berekent voor elke knoop en elk deelgebied de emissie op dagbasis. Daardoor geeft ze inzicht in de dynamiek van de emissies in tijd en ruimte. Afbeelding 5 laat de tijdsafhankelijke uitvoer op dagbasis zien voor de emissies van koper en totaal stikstof bij een knoop voor onverhard landelijk gebied. Deze knoop representeert de afspoeling vanuit de landbouw. De vrachten van beide stoffen volgen de tijdvariatie van de bijhorende tijdfunctie. Wanneer geen afspoeling van water plaatsvindt in de richting van het oppervlaktewater, vinden geen emissies plaats. Voor een emissieanalyse kan de verdeling van de vuilvracht naar herkomst worden aangegeven in een taartdiagram voor een bepaald tijdsinterval. Hiervoor wordt via ArcGis een willekeurig gebied geselecteerd. Afbeelding 6 geeft het deelgebied ‘Hagoort hoog’ weer. Deze figuur laat zien dat de Emissiemodule alle ingevoerde bronnen onderscheidt. Voor verdere details van de berekende emissies met het model voor Alm en Biesbosch verwijzen wij naar de rapportage hierover*.

Resumé

Uit het praktijkvoorbeeld Alm en Biesbosch blijkt dat de Emissiemodule goed werkt in combinatie met een SOBEK-RR-model en de EmissieRegistratie. De emissieberekening met de Emissiemodule geeft inzicht in de dynamiek van de emissies in de tijd bij voorbeeld op dag- of seizoenbasis, en ondersteunt bij het genereren van randvoorwaarden voor het waterkwaliteitsmodel SOBEK-WAQ. Ten slotte helpt de Emissiemodule in het maken van analyses van herkomst van vrachten. Dit kan gedaan worden voor het hele studiegebied, een deelstroomgebied of een KRW-waterlichaam. Samenvattend, de Emissiemodule heeft een duidelijke meerwaarde ten opzichte van bijvoorbeeld een berekening met een spreadsheet, dat in de praktijk regelmatig wordt toegepast. Dit geldt ook wanneer de Emissiemodule niet gekoppeld is aan een waterkwaliteitsmodel.

Toekomst

In het huidige instrument is een koppeling met het modelsysteem SOBEK gerealiseerd, waarbij tevens landelijke gegevens uit de EmissieRegistratie of eigen emissiedata kunnen worden ingelezen. In de toekomst zijn koppelingen met andere modellen voorzien, zoals de KRW-Verkenner, NUSWA en meerdi-


achtergrond mensionale systemen zoals Delft3D. Tevens is het doel de Emissiemodule op termijn onder te brengen bij het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium - Waterkwaliteit, dat het gezamenlijke modelinstrumentarium is van een aantal kennisinstituten in Nederland. Momenteel wordt een nieuw software-instrumentarium ontwikkeld dat de drie belangrijkste ééndimensionale modelsystemen in Nederland gaat vervangen. Dit betreft SOBEK-RE (Rijkswaterstaat), SOBEK-River (Deltares) en DUFLOW. De Emissiemodule zal ook aangesloten worden op dit nieuwe modelinstrumentarium. Reinaldo Peñailillo en Erik de Goede (Deltares) Hella Pomarius (Waterschap Rivierenland) Rikje van de Weerd (ARCADIS) Mattijs Hehenkamp (Grontmij) Michelle Talsma (STOWA) Alle waterschappen en Rijkswaterstaat kunnen de Emissiemodule kosteloos aanschaffen. Wel dient men een beheer- en onderhoudscontract af te sluiten. Hiervoor wordt via een helpdesk ondersteuning geboden bij onder andere gebruikersvragen en bij nieuwe uitgaven. Anderen kunnen de Emissiemodule tegen betaling aanschaffen. Inmiddels is de Emissiemodule officieel gelanceerd en daarmee beschikbaar gekomen voor gebruikers. Op 11 maart aanstaande zal voor de eerste keer de cursus Emissiemodule plaatsvinden, die in de toekomst minimaal één keer per jaar herhaald zal worden. Afb. 4: Tijdfunctie afspoeling landbouw (l.) en meemesten (r.).

Voor aanvullende informatie over de Emissiemodule kunt u contact opnemen met Edward Melgers (088) 335 85 50.

NOTEN * Penailillo R. en C. Bak (2009). Emissiemodel voor Alm en Biesbosch. Pilot case van de Emissiemodule. Deltares. Rapport Q4627.

Afb. 5: Emissies van koper en totaal stikstof uit afspoeling in een onverhard landelijk gebied. Afb. 6: De vracht naar herkomst in Hagoort hoog.

H2O / 3 - 2010

11


Naar een Deltaplan voor hoge zandgronden Delen van Noord-Brabant en Limburg behoren tot de droogste gebieden van Nederland. We vinden hier overwegend zandgronden, die nauwelijks water vasthouden. Bovendien valt er weinig neerslag. Inmiddels wordt meer dan 60 procent van het landbouwareaal in de zomer beregend, vooral vanuit het grondwater. Het grondwaterpeil wordt gedeeltelijk aangevuld door neerslag en aanvoer van water van elders. De aanvoer dient mede om de zeer waardevolle, maar kwetsbare natuurgebieden in de regio van voldoende water te voorzien. De verschillende scenario’s voor de ontwikkeling van het klimaat in Nederland laten zien dat de problemen door watertekorten en verdroging zich in de toekomst zullen versterken. De zandgronden van Zuid-Nederland lopen daarmee op langere termijn het risico zo droog te worden dat landbouw niet meer rendabel is en dat natuurgebieden verdwijnen.

I

ndividuele boeren, terreinbeheerders en overheden treffen al decennia lang maatregelen om verdroging én wateroverlast het hoofd te bieden. Als gevolg van veranderingen in het klimaat is echter meer nodig dan dat. Noodzakelijke maatregelen moeten ingrijpender zijn en worden gebaseerd op een integrale aanpak voor de lange termijn én rekening houden met alle (onderling vaak strijdige) belangen. Om de benodigde maatregelen daadwerkelijk te kunnen realiseren, is daarom een actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden cruciaal.

Effecten klimaatverandering

De zandgronden in Zuid-Nederland zijn economisch belangrijk voor landbouw (circa 70 procent van het landoppervlakte), drinkwaterwinning, industrie, wonen en recreatie en bevat een aantal belangrijke natuurgebieden (circa 15 procent van de oppervlakte). Deze zandgronden zijn daarbij extreem gevoelig voor de balans tussen neerslag en verdamping in de zomer. Het KNMI heeft in 2006 scenario’s opgesteld over hoe het klimaat er rond 2050 uit kan gaan zien. De vraag welk scenario het wordt, is voor de regio Zuid-Nederland minder interessant. In alle scenario’s zal het vaker extreem droog zijn en vaker extreem nat, zelfs binnen één en hetzelfde jaar (zoals de zomer van 2006 met extreme hitte in juli en uitzonderlijke neerslag in augustus en de zomer van 2009 met een voortdurend neerslagtekort). De balans raakt steeds sterker verstoord met grote gevolgen voor alle functies ter plaatse. Doordat het verdampingsoverschot toeneemt, is minder water beschikbaar voor landbouw en natuur. De behoefte van de landbouw aan beregening in de zomer neemt sterk toe, waardoor de afvoer van beken en kanalen afneemt en het grondwaterpeil daalt. Hierdoor komt niet alleen de beregening zelf in gevaar, maar zullen ook natuurgebieden verder verdrogen en beken droogvallen. Als gevolg van de lagere afvoeren ontstaan naast tekorten ook problemen met de waterkwaliteit. Bestrijdingsmiddelen en eutrofiërende stoffen raken minder verdund, waardoor de concentraties stijgen. De

12

H2O / 3 - 2010

chemische en ecologische doelen op het gebied van waterkwaliteit uit de Kader-

richtlijn Water komen daardoor in gevaar. Lagere doorstroming en hogere tempera-

Wat doen we al?

vergroten grondwatervoorraad • water opslaan in watervoerende pakketten; • grondwatervoorraad onder de rivier benutten, mits de rivier voldoende aanvult; • lokale (ondiepe) grondwatervoorraad door infiltratie; • waterbassins op lokale schaal (individuele of enkele gebruikers). uitvoeren van gezamenlijk onderzoek • op het kruispunt van water en landbouw zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een slimmere benutting van water, niet alleen door innovatieve vormen van efficiency, maar nadrukkelijk ook door op zoek te gaan naar nieuwe vormen van waardetoevoeging. verbeteren waterbalans • hergebruik van water; • watervoorraad aanhouden in de Biesbosch; • hoeveel heeft een boer nodig en hoeveel kan hij zelf verzorgen?; • waterbesparing op bedrijfsniveau. waterkwantiteit, natuur en gebiedsproces • gebiedsgerichte aanpak waarbij de verschillende doelen met de maatregel wateropvang worden gecombineerd in een integrale aanpak: meer grond voor mestafzet door de boer, piekopvang voor het waterschap en bloemrijke graslanden die beheerd worden door de boer. Reguliere activiteiten van de afgelopen jaren horen hier ook bij, zoals waterconservering door middel van kleine stuwen, gebiedsmaatregelen in natuurgebieden en het opzetten van het peil in beken. Innovatieve praktische oplossingen als peilgestuurde drainage figureren daar ook in. ‘Schoon Water’ • De ‘Schoon Water’-aanpak is gericht op schoon en voldoende grond- en oppervlaktewater. In Noord-Brabant loopt het project al enige tijd succesvol. In 2007 voerden 350 telers en loonwerkers op 7000 ha de gewasbescherming op een grondwatervriendelijke manier uit, met als resultaat een vermindering van de milieubelasting van het grondwater met 70 procent. Dit gebeurt onder andere door de inzet van minder milieubelastende middelen, nieuwe technieken zoals GPS en sleepdoek, doseringsverlaging en mechanische onkruidbestrijding. Het gaat om veeteelt, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt en boomteelt. De Kleine en Groote Beerze • De Kleine en Groote Beerze ‘druppelen’ in de toekomst vanuit een zogeheten bronmoeras, bestaande uit broekbos, hoogveen en natte heide bij het Goor (zonder de afvoer uit de Pilis, deze wordt opgevangen in een waterberging van 50 hectare) en de Cartierheide richting een dalvormige laagte met een laagje water van circa 0,5 meter. Het regenwater uit het stedelijk gebied wordt opgevangen in gecompartimenteerde waterbuffers aan de rand van de dorpen. Vanuit de waterbuffers infiltreert het water naar het grondwater. Het water kan gecombineerd worden met de functies wonen, recreatie of landbouw. De rwzi levert een relatief constante stroom water, die ‘s zomers uitstekend benut wordt in nabijgelegen landbouwgebieden. ‘s Winters wordt het naar een buffer van enkele hectares geleid waar het water kan infiltreren.


achtergrond turen maken ook de kanalen, die nu (nog) vrij schoon zijn, kwetsbaar voor eutrofiëring (overdaad aan voedingsstoffen). Daarnaast neemt in alle scenario’s de kans op extreme neerslag (kortdurende hevige regenval gedurende een korte periode) toe. Extreme neerslag leidt tot risico’s op (plaatselijke) wateroverlast en piekafvoeren, zeker wanneer de pieken van de verschillende rivieren in het gebied tegelijk samenkomen, met alle schade van dien. Verhard oppervlak (straten, daken en terreinen) in de gebouwde omgeving voert de extreme neerslag af naar het riool. Omdat de capaciteit van het riool hier niet op is berekend, nemen riooloverstorten toe. De hoeveelheid afvalwater van huishoudens en bedrijven die op het oppervlaktewater wordt geloosd, neemt daardoor toe, ondanks de grote inspanningen die gemeenten recent hebben gedaan om deze overstorten terug te brengen. De eerder genoemde lagere zomerse afvoeren maken de ecologie van beken en kanalen extra kwetsbaar voor deze incidentele piekbelastingen vanuit het rioolstelsel.

Initiatieven vanuit de regio

De negatieve gevolgen van klimaatverandering gaan op termijn voor alle sectoren veel forser toenemen dan we met bestaande maatregelen aan kunnen. Om die reden hebben elf regionale partijen het initiatief

Belangrijke natuurgebieden in het zuiden van Nederland zijn de Groote Peel, Loonse en Drunense Duinen en Maasduinen.

genomen om te gaan samenwerken in het project ‘Deltaplan Hoge Zandgronden’. Het betreft de provincies Noord-Brabant en Limburg, de waterschappen Aa en Maas, De Dommel, Brabantse Delta, Peel en Maasvallei, alsmede Rijkswaterstaat Noord-Brabant, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de Limburgse Land- en Tuinbouwbond, Brabant Water en Staatsbosbeheer.

Vergroten gebiedseigen beschikbaarheid Doel is het vergroten van de gebiedseigen beschikbaarheid van water door het vasthouden en bufferen van neerslag in de bodem en het grondwater. Dit kan door het vergroten van het bodemvochtvasthoudende vermogen van zandgronden, het infiltreren van meer regen, meer water vasthouden, het vergroten van het bufferende vermogen van grondwatersystemen, het slim inzetten van gebiedseigen effluent en door bebouwing te laten bijdragen aan meer infiltratie van water. Afhankelijk van de locatie kan veel worden bereikt met gebiedseigen water. Vooral maatregelen die op korte termijn al (ecologische) winst opleveren zijn daarbij interessant.

Minder watergebruik en verkleinen kwetsbaarheid voor droogte De nadruk in deze adaptatiestrategie ligt op het verminderen van de behoefte aan water en ook van de kwetsbaarheid van functies voor het optreden van droogte, vooral door de keuze voor andere teelten en een robuustere inrichting van watersystemen. Dit is mogelijk door minder waterbehoeftige en droogtegevoelige teelten te gebruiken, kapitaalintensieve ontwikkelingen en teelten te koppelen aan duurzame waterbeschikbaarheid (‘welke teelten waar’, ruimtelijke allocatie op basis van waterbeschikbaarheid), aanpassing van het ruwvoerbeheer op agrarische bedrijven en een verhoging van het organische stofgehalte van de bodem en het robuuster maken van beken voor droogte en incidenten. Wat betreft de landbouw gaat het om een combinatie van maatregelen, zoals de inzet van dieper wortelende gewassen (bepaalde grassen en boomcultures), teelten met een korter groeiseizoen en gewassen die minder schade lijden bij optreden van droogte. Ook natuur en natuurgebieden kunnen minder kwetsbaar worden gemaakt voor droogte, bijvoorbeeld door verloven van naaldbossen. Bij beken kan worden gedacht aan het aanbrengen van diepere delen die als een soort toevluchtsoord bij lage afvoeren kunnen dienen voor

Deze partijen hebben uitgesproken gezamenlijk te gaan zoeken naar nieuwe oplossingen en nieuwe vormen van samenwerking om waterproblemen te voorkomen. Benodigde middelen voor onderzoek zijn beschikbaar gesteld. De verschillende sectoren willen gezamenlijk komen tot creatieve, innovatieve en maatschappelijk aanvaardbare oplossingen die verder gaan

waterorganismen. Ook de mogelijkheid om effluent vanuit rwzi’s, mits van voldoende kwaliteit, kan daarbij helpen.

Slimmer gebruik van beschikbaar water en wateraanvoer Streven naar een hoogwaardig en slimmer gebruik van water en efficiënt omgaan met wateraanvoer. Dit is mogelijk door kritisch zoneren op waterefficiënte aanvoer en gebruik, slimme planning van de inname vanuit de Maas, het bufferen van Maaswater door infiltreren, het toelaten van een betere waterverdeling, dubbel gebruik van waterberging én efficiëntere vormen van beregening. In deze adaptatiestrategie wordt ingezet op minimaal behoud van de inlaathoeveelheden vanuit de Maas. De beschikbaarheid van Maaswater is in normale jaren nog niet een echt beperkende factor met betrekking tot waterinlaat vanuit de kanalen naar de regio’s. In de regio’s zelf is vaak wel sprake van beperkingen met betrekking tot het watergebruik (bijvoorbeeld onttrekkingsverboden, uitzakkende slootpeilen). Tevens is de transportcapaciteit van het kanalenstelsel beperkt. Op langere termijn moet echter rekening worden gehouden met een verder afnemende beschikbaarheid van Maaswater, zeker in droge jaren. In twee van de vier KNMI-scenario’s zal op termijn sprake zijn van veel lagere zomerse afvoeren op de Maas. Bij grote investeringen in het watersysteem zal daarmee rekening moeten worden gehouden. Dit geldt vooral voor functies die lager in de provinciale verdringingsreeks staan. Uitgaande van de verdringingsreeks ligt de prioriteit bij ‘bescherming Peelrestanten’. De meest gangbare vorm van beregening is met sprinklers. Met ‘Beregening Op Maat’ wordt 20 tot 30 procent minder grondwater gebruikt. Druppelirrigatie is weer veel efficiënter dan beregening. Druppelirrigatie kan echter alleen worden toegepast bij bijvoorbeeld boomgewassen. Dit kan aansluiten bij bestaande ontwikkelingen in de landbouw, die al leiden tot een verdere uitbreiding van boomcultures op de zandgronden.

H2O / 3 - 2010

13


De Grote Peel.

dan het vergroten van de wateraanvoer vanuit de Maas met enkele kubieke meters per seconde of een beregeningsverbod. Dit kan langs drie lijnen: de beschikbaarheid van gebiedseigen water vergroten, de waterbehoefte en kwetsbaarheid voor watertekorten verkleinen en de aanvoer en het gebruik van water optimaliseren met grondwater als buffer. Daarbij moet ook aandacht worden besteed aan de waterkwaliteit (zie kader op pagina 13). Uitgangspunt daarbij is een meersporenaanpak (combineren van de drie adaptatiestrategieën). Afhankelijk van gebieden en functies kunnen accenten worden gelegd op één van de drie adaptatiestrategieën.

Bewustwording en agendering

Behalve nieuwe oplossingen en strategieën zijn ook nieuwe vormen van samenwerking nodig. Vanwege de diverse (onderling vaak strijdige) belangen die gemoeid zijn met de beschikbaarheid van (kwalitatief en kwantitatief) voldoende water in de regio en de grote onzekerheid over de exacte gevolgen van klimaatverandering voor de waterhuishouding in het gebied is een integrale aanpak voor de lange termijn nodig. Een actieve betrokkenheid van alle partijen die een rol spelen bij de uiteindelijke uitvoering van adaptatiemaatregelen is cruciaal om deze aanpak ook daadwerkelijk te kunnen implementeren. Randvoorwaarde om tot oplossingen te komen is de totstandkoming van voldoende bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak voor zowel de opzet van het project Deltaplan Hoge Zandgronden als de (tussen)resultaten ervan. Dat betekent dat gedurende het gehele proces een open communicatie en

14

H2O / 3 - 2010

constructief overleg tussen (regionale en nationale) de partijen centraal moet staan.

Samenwerking Rijk en regio

De Deltacommissie bracht in september 2008 advies uit over het nationale Delta­ programma, dat gericht is op waterveiligheid en (zoet)watervoorziening in Nederland, als antwoord op de klimaatverandering. De visie van de Deltacommissie is inmiddels verankerd in het Nationaal Waterplan. De waterproblematiek in hoog Nederland dreigde hierin weinig aandacht te krijgen. Dat beeld is echter gekeerd. Zo besteedt het Nationaal Waterplan aandacht aan water­ tekorten en (zoet)watervoorziening en richt het zich behalve op laag Nederland nu ook op de watervoorziening van hoog Nederland. De regio is daar erg positief over. Een goede samenwerking tussen Rijk en regio blijkt eens te meer cruciaal voor de oplossing van de watervraagstukken op de hoge zandgronden. Als het gaat om de bovenregionale waterverdeling, de relatie met onze buurlanden, ontwikkeling en realisatie van ‘out of the box’-maatregelen en aanpassing van wet- en regelgeving hebben ze echter het Rijk hard nodig. Omgekeerd geldt dat zonder betrokkenheid van de regio het Rijk de ambities voor bijvoorbeeld Natura 2000 en de KRW-doelen niet kan realiseren. Veel van de regionaal te treffen maatregelen raken direct aan nationale belangen. Alle partijen zijn gebaat bij een structurele en inspirerende samenwerking tussen Rijk en regio. Het Rijk ondersteunt de regio met maatregelen op het gebied van wet- en regelgeving, communicatie en water­ verdeling. Daarnaast biedt het Rijk kennis

en onderzoeksmiddelen. De regio brengt daarbij haar expertise en inzichten in. Uiteindelijk doel is de realisatie van een concreet vastgesteld en door de partners geaccordeerd maatregelenprogramma ten behoeve van een klimaatbestendige watervoorziening en ruimtelijke inrichting op de hoge zandgronden in Zuid-Nederland. Hans Berkhuizen (ORG-ID) Sara de Boer (Waterschap Aa en Maas) NOTEN 1) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw; vier scenario’s voor Nederland. 2) KNMI (2009). Klimaatverandering in Nederland; aanvullingen op de KNMI’06 scenario’s. 3) Platform Communication on Climate Change (2009). De staat van het klimaat 2008. 4) Provincie Noord-Brabant (2008). Klimaateffectschetsboek Noord-Brabant. 5) Provincie Noord-Brabant (2009). Ruimtelijke consequenties van klimaatverandering in NoordBrabant, eindrapport. 6) Provincie Limburg (2008). Verkenning klimaatadaptatie Limburg, eindrapport. 7) Provincies Noord-Brabant en Limburg, Rijkswaterstaat directies Limburg en NoordBrabant, waterschappen Aa en Maas, De Dommel, Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas (2004). Droogtestudie Maasstroomgebied; fase 1: probleemanalyse, eindrapport. 8) Waterschap Aa en Maas et al. (2009). Een Deltaplan hoge zandgronden?, strategienota. 9) Waterschap Aa en Maas, Waterschap de Dommel, Provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat Noord-Brabant (2009). Klimaatknikpunten in het waterbeheer Maasstroomgebied; onderdeel Wateraanbod vanuit de Maas, conceptrapport.


achtergrond Flexibiliteit én zekerheid in waterbeheer, het kán: interactieve uitvoering (3) In complexe, gebiedsgerichte projecten staat een projectleider vaak voor een dilemma: moeten we keuzes snel vastleggen of juist mogelijkheden openhouden? Met openhouden creëer je flexibiliteit. Het geeft ruimte om in te blijven spelen op onverwachte ontwikkelingen in het planproces. Met snel vastleggen creëer je zekerheid. Het geeft je planproces richting en duidelijkheid. Ondergetekenden betogen dat de oplossing van dit dilemma ligt in het combineren van flexibiliteit met zekerheid. Aan de hand van een concreet waterschapsproject laten we zien dat dit combineren mogelijk is. We bieden bovendien ideeën die andere projectleiders kunnen helpen om ook in hun projecten flexibiliteit en zekerheid te combineren.

S

teeds meer projecten worden interactief opgezet. Belangrijke redenen hiervoor zijn de complexe mix van problemen, doelen en belangen én de rol van andere partijen bij het maken en uitvoeren van gebiedsgericht beleid. In complexe projecten beïnvloeden steeds meer mensen het procesverloop en zijn er ook steeds meer oplossingsperspectieven voorhanden. Daardoor is de stuurbaarheid door een enkele actor laag. En is het zelfs begrijpelijk dat veel van deze projecten lang duren en soms zelfs niet tot uitvoering komen1). Dit leidt tot de vraag: hoe kan een waterschap slim sturen in dergelijke complexe processen?

Het belang van én flexibiliteit én zekerheid

Het voorgaande artikel uit deze reeks over interactieve uitvoering liet zien dat in complexe processen samenspel en timing van groot belang zijn2). Dit vraagt om een flexibel planproces. Daarin heeft een projectleider de ruimte om in te spelen op onverwachte ontwikkelingen in het project en de mogelijkheden die hier uit voortkomen te benutten. Dit kan leiden tot creatieve en onverwachte oplossingen en een hogere doelrealisatie. De kans dat plannen ‘sterven in schoonheid’ wordt dan kleiner. Het doel komt centraal te staan, niet het middel. In een planproces hebben alle partijen echter ook behoefte aan enige zekerheid. Wanneer je open laat hoe zaken in het verdere verloop van het project worden uitgewerkt en uitgevoerd, kan het planproces nog alle kanten op. Te veel openheid en flexibiliteit geeft daarom te weinig richting en houvast. Flexibiliteit en zekerheid zijn beide nodig om belangen en ontwikkelingen om te zetten in concrete uitvoering. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met elkaar. Dit is het echter niet. Want in complexe projecten zijn zekerheden vaak niet afdwingbaar, ook niet door een waterschap. Wanneer een waterschap hier toch nadrukkelijk naar op zoek gaat, komt men vaak niet verder dan het creëren van schijnzekerheden. En blijkt in het vervolg van het planproces dat draagvlak toch ontbreekt. In complexe projecten kan een waterschap dus niet alleen varen op zekerheid. Het moet ook varen op flexibiliteit.

Onzekerheden hanteerbaar maken

Wat betekent dit nu voor een projectleider die het planproces flexibeler in wil vullen? Hij of zij dient dan de met flexibiliteit gepaard

gaande onzekerheden acceptabel te maken voor het bestuur. Zodat het bestuur deze flexibiliteit gemakkelijker toe kan laten en er voldoende zekerheid blijft bestaan. Dit noemen we het hanteerbaar maken van onzekerheden. Maar hoe kan een projectleider die onzekerheden hanteerbaar maken? Hieronder beschrijven we hoe een projectleider, in samenwerking met anderen, dit heeft aangepakt. Deze aanpak is sterk contextgevoelig, maar desondanks kunnen we hieruit een aantal generieke uitdagingen en strategieën destilleren. Dit kan andere waterbeheerders helpen hun eigen processtrategieën te ontwikkelen en deze goed af te stemmen op hun eigen project en hun eigen organisatie.

Het project Vaassense Beken

In het project Vaassense Beken staat de herinrichting van een aantal beken rondom de woonkern van Vaassen centraal3). In vergelijkbare eerdere projecten werden belanghebbenden reeds in een vroeg stadium betrokken, maar de projectleider, zijn afdelingshoofd en zijn sectorhoofd ondervonden dat belanghebbenden zich in latere stadia toch vaak nog overrompeld voelden door eindontwerpen en ingetekende maatregelen. In hun ogen creëerde dit onnodig veel weerstand en kwam het waterschap hierdoor vaak toch weer in een verdedigende en negatieve positie terecht. In dit project heeft het waterschap bovendien zelf geen gronden in bezit. Hierdoor moeten veel maatregelen op basis van vrijwilligheid tot stand komen. Om de uitvoeringsgraad van het project te verhogen, wilde de projectleiding daarom het planproces anders inrichten dan gebruikelijk. Zij wilde beter aan kunnen sluiten bij belangen van eigenaren en omwonenden en beter in kunnen spelen op onverwachte ontwikkelingen. Zij wilde daarom een flexibeler planproces en dus ‘koude lassen’ verwarmen. De projectleiding had hiervoor in eerste instantie twee globale vernieuwingswensen in gedachten. Ze wilde sneller uitvoeren door in deelgebieden te werken én een ruimer mandaat voor de projectleider. Deze vernieuwingswensen brachten extra onzekerheden met zich mee. De projectleiding ontwikkelde strategieën om deze hanteerbaar te maken. Vernieuwingen kregen een vorm die aansloot bij de wensen en behoeften van het bestuur.

De projectleiding zette de vernieuwingswensen zo succesvol om in werkelijkheid. Hieronder laten we zien hoe.

Sneller uitvoeren via deelgebieden

De projectleider wilde in zijn project de maatregelen waar snel overeenstemming over kon worden bereikt, ook snel uit kunnen voeren. Het waterschap zou de mogelijkheden dan snel kunnen benutten en zichtbaar maken. De ‘koude lassen’ tussen planvorming, ontwerp en uitvoering worden zo verwarmd. Het snel uitvoeren van deelmaatregelen zou echter leiden tot onzekerheid over de projectresultaten. Want wanneer de projectleider maatregelen al uitvoert voordat het gehele plan is uitontworpen, hoe kan hij dan de samenhang met het totale ontwerp garanderen? Het wordt zo voor een bestuur lastiger om de wenselijkheid van maatregelen te beoordelen. En omdat de uitvoering niet meer is geconcentreerd in een vooraf afgebakend gebied, is ook de voortgang van het project als geheel minder inzichtelijk. De projectleider en zijn direct leidinggevenden veranderden daarom de manier waarop doelen, overwegingen en resultaten werden verankerd in het planproces. Opstellen van een raamplan met meerdere uitvoeringsbesluiten

Dit deden ze door een raamplan met meerdere uitvoeringsbesluiten op te stellen. Het raamplan was een eerste concretisering van de projectdoelstellingen voor het gehele plangebied. Hiermee ontstond een gebiedsspecifiek kader. Dit kader werd vervolgens via deelgebieden uitgewerkt tot concrete uitvoeringsplannen (uitvoeringsbesluiten genoemd). De grootte, het aantal en de volgorde van de deelgebieden werden vooraf opengelaten en konden zo worden aangepast aan de wensen en mogelijkheden in het gebied. Met het raamplan werden de onzekerheden over de uitvoeringsresultaten hanteerbaar gemaakt: hiermee werden de wenselijkheid en de samenhang van de verschillende detailuitwerkingen gegarandeerd. De uitvoering van een ‘gemakkelijk’ deelgebied hoefde zo niet te wachten op het gereed zijn van de planvorming van de rest van het gebied en kon sneller worden uitgevoerd. Doelgericht in plaats van aanpakgericht plannen en begroten

Kennis, overwegingen en resultaten werden ook anders verankerd door anders te H2O / 3 - 2010

15


Eén van de complexe knelpunten in het project Vaassense Beken: de wens tot ‘onbeperkte vismigratie’ lijkt te worden belemmerd door een molenplaats en een tuin.

plannen en begroten. Normaal gesproken werden de doelstelling en de voortgang van het project gekoppeld aan aantallen heringerichte beken. Nu werden deze gekoppeld aan heringerichte kilometers watergang per doelstelling. Elk jaar diende nu een vastgesteld percentage van deze doelen te worden gerealiseerd en niet meer één of meerdere gehele beken. In welk gedeelte van de beek er gewerkt werd of in welk project maakte nu niet meer uit. Alle beken zijn nu misschien pas in 2013 ‘af’, maar voor die tijd is dan al veel gedaan, zonder dat het bestuur het overzicht hiervan verliest. Ook hiermee werden onzekerheden van een flexibeler planproces hanteerbaar gemaakt: door doelgericht te plannen en begroten bleef inzichtelijk in hoeverre het waterschap haar opgave binnen de gestelde termijnen realiseert.

Ruimer mandaat voor projectleider Om bewoners nog directer te kunnen betrekken, wilde de projectleider een ruimer mandaat van zijn bestuur. Dit zou hem meer mogelijkheden bieden om flexibel in te spelen op wensen en ontwikkelingen in het gebied. Dit zou echter kunnen leiden tot onzekerheden over de grenzen van verantwoordelijkheden. Want beslist het bestuur dan niet meer over zaken als samenhang en details en kosten van maatregelen, maar de projectleider of belanghebbenden? De

16

H2O / 3 - 2010

projectleider en zijn direct leidinggevenden stuurden daarom aan op een iets andere invulling van verantwoordelijkheden. Bestuur legt raamplan op

De projectleiding legde daarom eerst het raamplan voor aan het bestuur. Normaal gesproken oordeelt het bestuur pas over een plan op het moment dat de projectleiding het gehele plan tot in detail heeft ontworpen. Nu kreeg het bestuur de mogelijkheid om al vroeg te sturen in de manier waarop de projectleiding de doelen concreet uitwerkt. Het raamplan werd zo ‘top-down’ door het bestuur vastgesteld en opgelegd. Bestuur laat de details aan het projectteam

Tegelijkertijd stuurde de projectleiding erop aan dat het bestuur de detailuitwerkingen die passen binnen het raamplan, automatisch zou accorderen. Met deze twee strategieën werden onzekerheden over de grenzen van verantwoordelijkheden hanteerbaar gemaakt: het bestuur besliste via het van bovenaf opgelegde kader over de hoofdlijnen van de uiteindelijke maatregelen en de financiële middelen. En bij het vaststellen van de uitvoeringsbesluiten controleerde het alleen of de concrete uitwerking met de bewoners binnen het kader van het raamplan valt. Met dit mandaat van het bestuur kon de project-

leiding in gesprek gaan met de belanghebbenden in het gebied. De projectleiding ging nu immers naar buiten met een globaal plan waarvan de details nog open lagen en waarbij de projectleider snel concrete toezeggingen kon doen.

Besluitvorming ondersteunen

Maar er was meer nodig. Het ruimere mandaat kon de projectleider veel vrijheid geven om aan te kunnen sluiten bij wensen en ontwikkelingen in het gebied. Deze vrijheid zou echter bij de projectleider en bij het bestuur kunnen leiden tot meer onzekerheid over elkaars intenties en capaciteiten. Het bestuur zou nu namelijk goedkeuring moeten geven aan een plan zonder dat volledig was uitgewerkt wat waar precies zou gaan gebeuren. Anderzijds zou de projectleiding er nu meer dan voorheen op moeten vertrouwen dat de door haar gemaakte afwegingen en concrete afspraken met bewoners ook daadwerkelijk worden geaccordeerd door het bestuur zoals afgesproken in het raamplan. Voorheen bestond deze onduidelijkheid niet: de projectleiding kreeg een beperkt mandaat en het bestuur gaf alleen haar goedkeuring aan detailuitwerkingen. De projectleider en zijn direct leidinggevenden zochten daarom tevens naar een alternatieve basis voor vertrouwen.


achtergrond tegelijkertijd opbouwen van vertrouwen. Hoe precies? Wel, daar zal een projectleider vervolgens zelf een geschikte invulling voor moeten vinden. Hij of zij moet dit namelijk zelf goed afstemmen op de eigen organisatie en de context van zijn of haar eigen project. De in dit artikel genoemde strategieën vormen hiervoor een praktische inspiratiebron. Het combineren van flexibiliteit en zekerheid is dus mogelijk. Het vergt echter wel maatwerk. Het volgende, en laatste, artikel in deze reeks zal ingaan op het borgen van publieke waarden bij het omgaan met de vele onzekerheden in een complex planproces.

Ronald van Buuren en Margit van Wessel (Wageningen Universiteit) Zeeger van de Koppel (Waterschap Veluwe) NOTEN 1) Geldof G. (2004). Omgaan met complexiteit bij integraal waterbeheer. Op weg naar interactieve uitvoering. 2) Evers J., H. Ietswaart en W. van Leussen (2010). Inspelen op emergentie: interactieve uitvoering (2). H2O nr. 2, pag. 24-26. 3) Evers J. en Z. van de Koppel (2009). Interactieve uitvoering van beekherstel in Vaassen. H2O nr. 9, pag. 16-17.

Het aanleggen van een vistrap over een oorspronkelijk als bouwkavel gereserveerd stuk grond biedt echter uitkomst.

Vaststelling van het raamplan ondersteunen met doorkijk richting eindresultaat

Nauw en vroegtijdig betrekken van belangrijke spelers

Het geven van een doorkijk richting het eindresultaat bleek zo een alternatieve basis van vertrouwen. Deze doorkijk bestond uit streefbeelden (tekeningen met een voorbeelduitwerking), een ‘gereedschapskoffer’ met maatregelen (door de projectleiding geselecteerde mogelijke maatregelen) en een globale kostenraming.

De projectleider bouwde vertrouwen ook op door, meer dan anders, rechtstreeks contact te onderhouden met belangrijke spelers in het planproces. Via een externe projectgroep, aanvullende bilaterale contacten en het betrekken van een bestuurder bij een klankbordgroepbijeenkomst konden alle belangrijke spelers veel meer inzicht krijgen in de werkelijke inspanningen en afwegingen achter het ontwerpproces. Daarmee kwam niet alleen het eindresultaat maar ook het proces beter in beeld. Ook hiermee werden de onzekerheden over elkaars intenties en capaciteiten beter hanteerbaar gemaakt.

De genoemde eindbeelden gaven echter niet meer dan een indruk van het uiteindelijk beoogde resultaat. Ze vormden voor de projectleiding het vertrekpunt voor het opstellen van de uitvoeringsbesluiten. De hoofduitwerking werd hierdoor echter wel beter begrijpbaar en voorstelbaar voor het bestuur. Bestuurders en anderen zouden hiermee kunnen toetsen of hun eigen eindbeelden en intenties overeenkomen met die van de projectleiding, en vice versa. Hiermee werden de onzekerheden over elkaars intenties en capaciteiten beter hanteerbaar gemaakt.

Een projectleider die de flexibiliteit in zijn planproces wil vergroten, kan dit dus realiseren door de onzekerheden die voortkomen uit het vergroten van flexibiliteit, hanteerbaar te maken. De belangrijkste aandachtspunten zijn hierbij: het verankeren van kennis, overwegingen en resultaten, het invullen van verantwoordelijkheden en het

Aanleveren artikelen

H

et gebeurt helaas steeds vaker dat artikelen aangeleverd worden die nog niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat schept verwarring en zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de verwerking van deze verhalen). Dit gebeurt tegenwoordig soms meerdere malen per dag! Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas op te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie = 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). Uiteraard dienen foto’s en andere illustraties wanneer zij digitaal verstuurd worden, niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (jpg-, excel-, tiff- of eps-bestand).

H2O / 3 - 2010

17


Veilig buitendijks bouwen langs het Gooimeer In één van de buitendijkse gebieden langs het Gooimeer ontwikkelt de gemeente Blaricum in de Blaricummermeent een nieuwe woonwijk met 750 woningen. Dit was aanleiding voor de Provincie Noord-Holland om samen met Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht een onderzoek te laten uitvoeren naar de veiligheid van de buitendijkse gebieden. Uit de resultaten blijkt dat de zomerkaden en de hoge ligging van de buitendijkse gebieden zelf bijna overal voldoende bescherming bieden gegeven de bestemming (wonen, recreatie of landbouw). Alleen ter hoogte van de Blaricummermeent is versterking van de zomerkade tot een regionale waterkering met hoger beschermingsniveau nodig. In het Naarderbos biedt de aanleg van terpen voor nieuwe bebouwing in het recreatiegebied voldoende bescherming.

D

e Blaricummermeent, een gebied van circa 70 hectare, ligt aan het Gooimeer tussen de A27 en de gemeente Huizen. Straks zullen er circa 1.650 mensen wonen (zie afbeelding 1). De bouw van de eerste fase is al begonnen. Een deel van het gebied wordt aangelegd op +2 meter NAP, vergelijkbaar met het maaiveldniveau van de naastgelegen hoge gronden in de gemeente Huizen. Het deel dat direct grenst aan het Gooimeer wordt, vanwege de bereikbaarheid van de woningen, over het water en de verbinding met het Gooimeer aangelegd op +1.20 tot +1.45 meter NAP. Vanwege deze lagere ligging en de buitendijkse locatie heeft de provincie een aantal randvoorwaarden gesteld bij de ontwikkeling. De huidige zomerkade wordt door de Provincie Noord-Holland na versterking opgewaardeerd tot een regionale waterkering met een ontwerpnorm van 1:4000. Dit veiligheidsniveau is gebaseerd op een werknorm uit het Waterplan 2010-2015 van de provincie en ligt hoger dan de wettelijke veiligheidsnorm voor de aangrenzende primaire waterkeringen van dijkring 44 (1:1250). Voor dit hoge veiligheidsniveau hanteert de provincie twee overwegingen. In de eerste plaats de aanwijzing van het Markermeer als gevaarlijk buitenwater in 2002. In de tweede plaats omdat met Afb. 1: Het plangebied Blaricummermeent.

de aanleg van een regionale waterkering buitendijks een soort polder ontstaat, die lager ligt dan de omringende hoge gronden. Dit vraagt ook een hoger beschermingsniveau dan het beschermingsniveau van de aangrenzende dijkring 44 van 1:1250, die is gebaseerd op overstromingsdreiging vanuit het rivierengebied. De gemeente Blaricum is als initiatiefnemer verantwoordelijk voor de aanleg en financiering van de kering.

Bescherming tegen overstromingen

Tussen de A27 en het Naarderbos ligt langs het Gooimeer geen primaire kering, maar wordt dijkring 44 beschermd door hoge gronden (zie afbeelding 2). De plannen voor woningbouw in de Blaricummermeent waren voor de Provincie Noord-Holland en Amstel, Gooi en Vecht aanleiding een onderzoek te laten uitvoeren naar de veiligheid met betrekking tot overstromingen in het gebied. Daarbij is gekeken naar de risico’s op overstroming in de - deels reeds ontwikkelde - buitendijkse gebieden langs het Gooimeer en het risico op het achterlangs vollopen van het lage deel van de Blaricummermeent over het grondgebied van de gemeente Huizen. De beoogde regionale waterkering met overschrijdingsfrequentie van 1:4000 zorgt immers alleen voor de bescherming tegen overstromingen vanuit het Gooimeer.

Voor de provincie is de bescherming van bestaande buitendijkse gebieden een actueel beleidsvraagstuk. Het onderzoek moest een opmaat zijn voor algemener beleid over oplossingsrichtingen en de daarbij horende rolverdeling tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeente. Tevoren was een breed scala aan oplossings­ richtingen in beeld, van niets doen tot het binnendijks brengen van het buitendijks gebied door de aanleg van een primaire kering. Die laatste oplossingsrichting zou een wijziging van de Waterwet vragen. Daarom was ook het directoraat-generaal Water (DGW) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bij het proces betrokken, naast Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de gemeente Huizen (als beheerder van zomerkaden) en Rijkswaterstaat dienst IJsselmeergebied.

Overstromingsberekeningen

DHV heeft de overstromingsberekeningen van het buitendijkse gebied langs het Gooimeer uitgevoerd. Deze zijn vooraf gegaan door een (veld)inventarisatie van de ligging en functionaliteit van de kerende elementen in het buitendijkse gebied. Het gebied buitendijks van de primaire waterkering van dijkringen 41 en 44 wordt beschermd door enkele zomerkaden of door de hoge ligging. Voor de overstromings­ analyse is het buitendijks gebied opgedeeld in secties. Aan elke sectie is op het laagste punt een breslocatie toegekend. Op basis van hoogteligging is bepaald bij welke belastingsituatie een gebied overstroomt. Er is in het geval van de zomerkaden alleen gekeken naar kruinhoogte en niet naar de geotechnische stabiliteit. In de berekeningen is verondersteld dat de kering faalt wanneer de waterstand hoger dan 0,5 meter onder de kruin komt te staan, oftewel wanneer de waakhoogte wordt overschreden. Dat betekent dat golfinvloed buiten beschouwing is gelaten. Bij onbe- dijkte gebieden is het maaiveldniveau bepalend voor het maximale bereik tot waar de overstroming zich uitstrekt. De hydraulische randvoorwaarden voor de modelstudie zijn ontleend aan het model Hydra-M van Rijkswaterstaat. Het voor de overstromingsberekeningen gebruikte bodemhoogtemodel is gebaseerd op het Algemeen Hoogtebestand Nederland met een gridgrootte van 10 x 10 meter, aangevuld met door Waternet aangeleverde meet-

18

H2O / 3 - 2010


achtergrond al bij een overschrijdingsfrequentie van 1:100 kan falen. Dit leidt wel tot overstromingen in de Blaricummermeent (zie afbeelding 2). De situatie waarbij de Blaricummermeent is opgehoogd en de zomerkade is versterkt tot een regionale waterkering met een veiligheidsnorm van 1:4000 laat zien dat geen overstroming meer plaatsvindt in de Blaricummermeent (afbeelding 3). Het aanwezige veiligheidsniveau van de overige buitendijkse gebieden langs het Gooimeer varieert tussen de 1:500 en 1:1250, afhankelijk van de hoogte van de zomerkaden. Deze gebieden hebben overwegend een agrarische of recreatieve bestemming.

Conclusies

Afb. 2: Overstromingsberekeningen 1:100 voor de huidige situatie.

Afb. 3: Overstromingsberekeningen 1:4000 inclusief versterking zomerkade Blaricummermeent.

gegevens van de zomerkaden. Met SOBEK is een viertal hydraulische belastingsscenario’s doorgerekend met overschrijdingsfrequenties van 1:100, 1:500, 1:1250 en 1:4000. Met de schade- en slachtoffermodule van het HoogwaterInformatieSysteem is per overschrijdingsfrequentie een grove indicatie van de direct optredende gevolgschade bepaald.

Resultaten

Alleen voor de zomerkade bij de Blaricummermeent bestaat een kans op een overstroming als gevolg van hoge waterstanden. In de overige gebieden langs het Gooimeer zorgt de combinatie van oplopende hoge gronden en zomerkaden ervoor dat het bereik van overstromingen in de onderzochte scenario’s tot de buitendijkse gebieden beperkt blijft

In de huidige situatie staat het watersysteem van Huizen via het sluisje in de haven in open verbinding met het Gooimeer. Bij de verschillende belastingniveaus is daarom in de gemeente Huizen een geleidelijke toename te zien van het waterpeil in de haven en de stadswateren. De bebouwing blijkt echter hoog genoeg te liggen (+2 meter NAP), zodat ook bij belastingniveau 1:4000 (waterstand circa +1 meter NAP) geen wegen of huizen onder water lopen. Mogelijk kan er enige wateroverlast optreden in kelders en tuinen. Via de open verbinding van de stadwateren van Huizen met het Gooimeer is er een kans dat het water via Huizen achterlangs de lager gelegen Blaricummermeent instroomt. De berekeningen wijzen uit dat dit zelfs bij een belastingniveau van 1:4000 niet optreedt. De modelberekeningen laten verder zien dat de huidige zomerkade bij de Blaricummermeent

Uit de modelberekeningen blijkt dat de hoge ligging van de gemeente Huizen voldoende bescherming biedt bij een overschrijdingsfrequentie van 1:4000. Extra maatregelen voor bescherming van dat deel langs het Gooimeer zijn daarom niet nodig. Versterking van de zomerkade bij de Blaricummermeent tot een regionale kering met overschrijdingsnorm van 1:4000 blijkt een effectieve maatregel om ook de nieuw te bouwen woonwijk in de Blaricummermeent voldoende veiligheid tegen overstromingen te bieden. Het achterlangs vollopen van de Blaricummermeent via het watersysteem van Huizen wordt niet waarschijnlijk geacht. Bovendien is met enkele eenvoudige maatregelen, zoals aanpassing van het sluisje in de haven van Huizen, de mogelijke beïnvloeding van de Blaricummermeent via het watersysteem van Huizen verder te beperken. Bijkomend voordeel is dat mogelijke wateroverlast in tuinen en kelders in Huizen wordt verminderd. Gebieden die - volgens de gehanteerde uitgangspunten - in de 1:4000-situatie overstromen, zijn buitendijkse polders in de omgeving van Naarden. Omdat het een recreatief gebied betreft, zijn de gevolgen van overstromingen daar beperkt. Toekomstige voorzieningen in dit gebied worden bij voorkeur op terpen aangelegd. De maatwerkaanpak heeft geresulteerd in een grotere betrokkenheid van gemeenten bij de bescherming tegen overstromingen. Het onderzoek bevestigt het belang van de verbetering van de zomerkade langs de Blaricummermeent en legt de basis voor een aantal technische maatregelen waarover de gemeente Blaricum en het waterschap afspraken hebben gemaakt. Totdat de regionale waterkering in beheer is gekomen bij Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is de gemeente Blaricum verantwoordelijk voor de bescherming tegen overstromen. Deze regionale aanpak zal als voorbeeld worden ingebracht bij de mogelijke herijking van het rijksbeleid ten aanzien van buitendijkse gebieden. Rob Koeze (Waternet) Eddy Steenbergen (Provincie NoordHolland) Eisse Wijma (DHV)

H2O / 3 - 2010

19


Vermindering grondwater­ onttrekking in Delft Het geschil over de gevolgen van de grondwateronttrekking bij DSM Anti-Infectives BV (DSM) te Delft is afgelopen jaar opgelost. De gemeente Delft, het Hoogheemraadschap van Delfland en de Provincie Zuid-Holland hebben met DSM twee overeenkomsten gesloten. Om deze juridisch in te bedden, gingen de overheden een gemeenschappelijke regeling aan. De gemeenten Den Haag en Rijswijk dragen financieel bij aan de oplossing, hierin mogelijk nog gevolgd door andere gemeenten binnen het invloedsgebied van de onttrekking. Vandaag de dag wordt nog steeds 1.200 kubieke meter water per uur omhoog gepompt. In de komende vijf jaar moet de onttrekking gecontroleerd afgebouwd worden en gezocht worden naar mogelijkheden om het opgepompte water te hergebruiken.

A

l sinds 1916 pompt DSM in Delft grondwater op om te gebruiken als koelwater voor productieprocessen. In de loop van de tijd ging het bedrijf steeds meer grondwater gebruiken tot een maximum van 13,5 miljoen kubieke meter per jaar. In 2004 kondigde DSM aan het oppompen van grondwater drastisch te willen verminderen van 1.200 kubieke meter per uur naar 500 kubieke meter per uur. Aansluitend heeft DSM in maart 2007 aangegeven per 15 maart 2008 de onttrekking geheel te willen staken. Al snel na de eerste aankondiging beseften de plaatselijke en regionale overheden - de gemeente Delft, de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland - dat het stoppen van deze grondwateronttrekking grote gevolgen zou hebben voor de regionale (grond)waterhuishouding. De gemeente Delft nam het initiatief om de kwestie te bespreken met het hoogheemraadschap en de provincie. Voor de partijen waren

Effecten

Het voornemen van DSM om haar grondwaterwinning te reduceren heeft de waterbeheerders in de omgeving indertijd doen besluiten de mogelijke gevolgen in kaart te brengen. Een quickscan maakte duidelijk dat het vervolg­onderzoek zich moest richten op de grond­wateroverlast, waterkwaliteit en bodembeweging. Dat onderzoek is verricht door Delft Cluster. Drie onderzoeksinstituten (sinds 2008 verenigd in Deltares) ontwikkelden daarom rekenmodellen om de diverse effecten te kwantificeren. De conclusie luidde dat de winning niet zonder gevolgen kan worden gesloten, maar slechts geleidelijk samen met het nemen van maatregelen voor onder andere kadestabiliteit en grondwateroverlast. De quickscan in 2005 moest duidelijk maken op welke gebieden effecten verwacht konden worden. Bij sluiting van de winning neemt de stijghoogte (waterdruk) in het diepe pakket weer toe. Door een dergelijke toename kan de grondwaterstand aan maaiveld ook toenemen met overlast tot gevolg. Verandering in waterdruk is ook van belang in relatie tot

20

H2O / 3 - 2010

er twee onduidelijkheden, namelijk de fysieke gevolgen van een stopzetting (technisch spoor) en de verhouding van de verantwoordelijkheden (bestuurlijk/juridisch spoor). In onderling overleg werd afgesproken dat de provincie vanuit haar taak als grondwaterbeheerder de regie over het proces zou voeren om de gevreesde onomkeerbare gevolgen van een sterk verminderd debiet te vermijden, terwijl de gemeente verantwoordelijk was voor het uit te voeren onderzoek naar de precieze gevolgen van een reductie. Het hoogheemraadschap ondersteunde waar mogelijk. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van verregaande vermindering of stopzetting werd samen met Delft Cluster een inventariserend onderzoek1) uitgevoerd. Dit stelde niet gerust: het grondwaterpeil zou snel stijgen, met voor de wijde omtrek mogelijke gevolgen als verzakking van gebouwen, onderlopende kelders, verzwakte kades en een aantasting van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

bodembeweging en stabiliteit, bijvoorbeeld van diepe constructies en boezemkades. De stromingsrichting van grondwater zal ook veranderen. Dat kan leiden tot een hogere (brakke) kwelstroom richting het oppervlaktewater en ongewenste veranderingen rond bodemverontreinigingen. Het onderzoek leverde een kwalitatief inzicht op van de grondwateroverlast, geotechniek en grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De resultaten gaven voldoende reden voor de volgende fase in het onderzoek. Daarin lag de nadruk op de ontwikkeling van een monitoringstrategie1) en een state-of-the-art modelinstrumentarium om kwantitatief en meer in detail uitspraken te kunnen doen over de mogelijke effecten en maatregelen. Monitoring wordt van groot belang geacht, omdat het informatie levert over de nul-situatie en zo de mogelijkheid biedt om in de toekomst het effect van de winning te onderscheiden van andere effecten. Daarnaast zijn de uitkomsten bruikbaar om gedane modelvoorspellingen te

In een gezamenlijke reactie op aankondiging(en) van DSM stelden de overheden dat DSM een maatschappelijke verantwoordelijkheid had om de onttrekking voort te zetten. In de visie van de overheden zou DSM nog voor een lange periode verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van de onttrekking, zodat maatregelen zijn te nemen om de negatieve gevolgen op te kunnen vangen. Dit leidde tot een meningsverschil, waarbij uiteindelijk de rechter om een uitspraak werd gevraagd. Om een beter beeld te krijgen van de omvang van de effecten was inmiddels een diepgaand onderzoek gestart dat eind 2008 is afgerond2) (zie kader). Aparte aandacht in het proces vroeg de overdracht van de complexe technische materie op een begrijpelijke wijze naar bestuurlijk/juridische spoor. Dit onderdeel is dan ook onderwerp van een promotieonderzoek geweest3). Op 20 juni 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat DSM niet langer dan zes

verifiëren en waar nodig het modelinstrumentarium te verbeteren. Belangrijk is dat monitoring de mogelijkheid biedt om tijdens het verminderen van het onttrekkingsdebiet eventuele problemen te identificeren. Monitoring van de diepe stijghoogte is van belang, omdat een stijging een mogelijke oorzaak is van (freatische) grondwateroverlast. In enkele raaien, binnen 18 km van de winning, zijn meetpunten voorgesteld. Ook in specifieke gebieden zijn meetpunten voorzien: rond ondergrondse gebouwen en diepe infrastructuur, de zone met de zandige kreekrug in de deklaag, de zone met mogelijke verandering van kwel en/of infiltratie en rond verontreinigingslocaties. Delft beschikt over een uitgebreid netwerk aan meetpunten voor de freatische grondwaterstand. Ten behoeve van de monitoringstrategie is voorgesteld dit netwerk en dat van omliggende gemeenten uit te breiden en waar nodig nieuw in te richten. Bestaande (straat)meetpunten staan nogal eens onder invloed van nabijgelegen oppervlaktewater,


achtergrond stabiliteit behouden bij een vermindering of stopzetting van de onttrekking. Dit moet worden getoetst en zonodig moeten verbeteringen worden doorgevoerd. Hier zijn vele jaren mee gemoeid. Mogelijke problemen voor gemeenten zijn grondwateroverlast en instabiliteit van grotere infrastructuur. Het realiseren van maatregelen om hiermee om te gaan zou ook tientallen jaren kosten. Aldus ontstond een algemeen besef dat de onttrekking vooralsnog voortgezet zou moeten worden en er duidelijkheid moest komen welke partijen de kosten daarvoor zouden dragen.

De gebouwen van DSM in Delft.

maanden na de officiële melding gehouden was om de onttrekking voort te zetten. Voor de teruggang naar 500 kubieke meter per uur is dit 16 juni 2005. DSM had dus na deze datum geen wettelijke verantwoordelijkheid meer om de onttrekking in stand te houden. DSM hoefde slechts de haar in de Grondwaterwetvergunning opgelegde waarschuwingstermijn tijdig en correct te benutten. De overheden hoefden DSM niet te vrijwaren voor eventuele schade die zou ontstaan door vermindering van de onttrekking. De stelling van DSM dat de verantwoordelijkheid voor de onttrekking vervolgens geheel bij de vergunningverlener zou moeten liggen, is gezien de wetgeving en situatie niet realistisch. Ook de andere betrokken overheden hebben geen directe verantwoordelijkheid om de onttrekking over te nemen.

straat- en rioolcunetten of lekkende riolen. Uitbreiding betekent dan ook vooral een extra meetpunt tussen twee bestaande punten in, zodat een meetraai van drie meetpunten ontstaat. De extra punten betreffen vooral punten in minder geroerde grond, zoals binnenterreinen en in groenstroken. Meetpunten ten behoeve van de kwaliteit van het oppervlaktewater zijn voorgesteld in die gebieden waar het effect van de reductie van de DSM-winning het grootst is, de chlorideconcentratie van het diepere grondwater nu al hoog is (rond DSM ± 1.800 mg/l) en die het meest kwetsbaar zijn voor verandering van de waterkwaliteit. De inrichting van de geotechnische monitoring is opgezet volgens een risicogestuurde aanpak. Naarmate het risico’s van schade (kans x gevolg) toeneemt, is meer monitoring nodig. De uitkomst van deze aanpak betekent een prioriteit voor monitoring bij monumenten (groot maatschappelijk belang) en bij kwetsbare woningen en bedrijfspanden. Nadrukkelijk komt naar voren de aandacht voor monitoring

De uitspraak van de rechtbank gaf geen volledig uitsluitsel, wat reden was voor zowel DSM als de overheden om beroep in te stellen. Op 11 mei van dit jaar zouden de partijen hun standpunt bij het gerechtshof bepleiten. Vóór die datum troffen de partijen echter een schikking om het probleem gezamenlijk op te lossen.

Overleg

Het voorgenomen stopzetten van de grondwateronttrekking leverde een serieus maatschappelijk probleem op, maar geen enkele betrokken partij was als enige formeel verantwoordelijk, bleek uit een juridische analyse. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft te maken met de waterkeringstaak. Onzeker is in hoeverre de boezemkaden in een wijde omgeving van de onttrekking hun

van boezemkaden in stedelijk gebied (grote gevolgen bij falen) en aandacht voor die kaden die mogelijk niet aan de gestelde stabiliteitsnormen voldoen. Op basis van een zeer grote hoeveelheid beschikbare boringen en sonderingen is een driedimensionaal geologisch model van de ondergrond gemaakt met elementen van 100 x 100 x 0,50 meter. Hiervoor is de nieuwste techniek gebruikt, zoals toegepast voor de landelijke kartering van de (holocene) deklaag. In een gebied rond de winning is gezocht naar een hogere datadichtheid, waardoor meer detail is ingebracht (25 x 25 x 0,25 meter). Het geologische model is vertaald naar het regionaal grondwatermodel Modflow. Dit grondwatermodel is ontwkkeld met modelinstrumentarium iMod. Dit maakt het onder andere mogelijk om grote, regionale modellen (100 miljoen modelcellen) toch op detailschaal door te rekenen. Van daaruit is een waterkwaliteitsmodel ontwikkeld dat transport van zout en brak

De gesprekken werden - hangende de juridische procedure - voortgezet, waarbij twee onafhankelijke bemiddelaars werden ingeschakeld om de overheden, respectievelijk DSM te vertegenwoordigen. Bij deze onderhandeling zijn ook de gemeenten Den Haag en Rijswijk actief betrokken. De gevolgen van de vermindering van de onttrekking reiken immers verder dan de gemeentegrenzen van Delft. De omringende gemeenten hebben in die zin net als Delft een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Gelet op hun - weliswaar kleinere belang - zijn de andere omliggende gemeenten periodiek geïnformeerd en bij het onderzoek betrokken. Voorafgaand aan de onderhandeling was het duidelijk dat het om een complexe situatie gaat, zowel feitelijk als juridisch. Feitelijk beschikt DSM over alle expertise qua onttrekking, samenhangende werkzaamheden en het daarvoor benodigde materiaal en materieel. Bovendien vinden de activiteiten plaats op het bedrijfsterrein van DSM en zijn deze verbonden met haar bedrijfsprocessen. Het verplaatsen van de onttrekking is weliswaar mogelijk, maar kan - afhankelijk van de locatie - reeds effecten sorteren op

grondwater simuleert. De koppeling van het stoftransportmodel met het oppervlaktewatermodel levert inzicht in de kwaliteitsontwikkeling van het oppervlaktewater. De slechtst denkbare situatie is die van langdurige droogte, zonder bijmenging van zoet regenwater. De mate waarin bodembeweging zal plaatsvinden, is bepaald met behulp van het geotechnische model. Daarin komen het driedimensionale geologische model, de berekende grondwaterstanden en de noodzakelijke zettingsparameters samen. De laatste jaren bedroeg de onttrekking gemiddeld 1.400 kubieke meter per uur. Om de strategische keuzes te ondersteunen, is onderzoek gedaan naar de effecten van drie winningregimes: 1.000, 800 en 0 kubieke meter per uur. De vier belangrijkste onderwerpen gelet op de impact (kosten) zijn kadestabiliteit, drainage als maatregel om grondwateroverlast te voorkomen, oppervlaktewaterkwaliteit en schade aan panden. Reductie van de winning veroorzaakt een

H2O / 3 - 2010

21


de eerder genoemde thema’s en het kost tijd en veel geld. Een alternatief is derhalve niet snel te realiseren. Met andere woorden: een oplossing van het geschil zonder medewerking van DSM is nauwelijks mogelijk. Het hoeft geen betoog dat het bedrijf dit bij voorkeur vrijwillig doet en niet verplicht opgelegd krijgt vanwege een vonnis van de rechter. Juridisch gezien is het dossier complex, omdat de wet- en regelgeving het toedelen van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van het (grond)waterbeheer niet helder beschrijft, nog afgezien van de wijzigingen in dit juridisch kader (Waterwet e.d.) lopende de onderhandelingen.

Oplossing voor het geschil

Na lang en intensief onderhandelen tekende zich een oplossing af voor het geschil: De pompinstallatie van DSM wordt in eigendom overgenomen door een gemeenschappelijke regeling - een samenwerkingsverband van overheden, bestaand uit de gemeente Delft, Provincie Zuid-Holland en Hoogheemraadschap van Delfland. De gemeenten Den Haag en Rijswijk leveren een financiële bijdrage. Met de overige belanghebbende gemeenten lopen nog gesprekken over een bijdrage, waarbij onder meer ook de mogelijkheden tot hergebruik reden zijn om deel te nemen. DSM blijft voorlopig in een dienstverlenende rol - tegen kostprijs - de pompinstallatie bedienen. Het opgepompte water wordt via een bestaande persleiding afgevoerd naar de Noordzee. De overheden delen de verantwoordelijkheid en betalen ieder een derde (provincie, hoogheemraadschap en gemeenten) van de vaste kosten. De Wvoen grondwaterheffing zijn hierbij deels in

toename van de waterdruk in de ondergrond die zou kunnen leiden tot instabiliteit van kades. Er zijn klassen gedefinieerd van risicovolle

22

H2O / 3 - 2010

Volgens de wetenschappelijke literatuur kan samenwerking tussen onderzoekers, beleidsmakers en andere partijen onderling leren bevorderen. Of dit in de praktijk ook gebeurt, is echter grotendeels onbekend. Daarom heeft de Europese Unie een promotieonderzoek gefinancierd dat bestond uit een analyse van de mate waarin de partijen hebben geleerd van het onderzoek van Delft Cluster. Het geanalyseerde samenwerkingsproces bestond uit reguliere ambtelijke stuurgroepbijeenkomsten en drie workshops in 2007 en 2008. Leren is een slecht observeerbaar en voornamelijk onbewust proces. Om hier meer grip op te krijgen, zijn met de zogeheten Q-methodologie veranderingen in de perspectieven van de samenwerkende partijen gemeten. Voor aanvang van de samenwerking en na afloop ervan hebben zij dezelfde serie stellingen - over mogelijke effecten van het stopzetten van de winning, mogelijke maatregelen en de te bereiken doelen - gesorteerd op volgorde van de mate waarin ze het met de stellingen eens waren. Met statistische analyse zijn veranderingen in individuele perspectieven bepaald. Om deze te kunnen verklaren, zijn bovendien de bijeenkomsten geobserveerd en geëvalueerd en de partijen geïnterviewd. De belangrijkste conclusie is dat leren van technisch onderzoek wordt beperkt door individuele belangen, strategische overwegingen, negatieve percepties van het onderzoek en een beperkte inbreng in het onderzoek. Het leerproces kan worden versterkt door te investeren in een intensieve samenwerking tussen onderzoekers en andere actoren.

Tom Raadgever en Erik Mostert (TU Delft) rekening gebracht. Het resterende deel van deze heffingen draagt het hoogheemraadschap respectievelijk de provincie zelf. De vergunning voor de onttrekking is op naam van de gemeenschappelijke regeling gesteld. Om deze overname en alles wat daarbij komt kijken vast te leggen, zijn op 1 mei 2009 de volgende overeenkomsten gesloten: • een vaststellingovereenkomst, waarin alle afspraken over verleden en toekomst worden vastgelegd tussen de overheden en DSM inclusief de financiële afwikkeling voor de periode 2005 t/m 1 mei 2009; • een overeenkomst tussen de gemeenten Den Haag, Rijswijk en de Provincie

kades en er is geschat welke toename van de waterdruk daadwerkelijk risico oplevert. Bij een geringe winningreductie (tot 1.000 kubieke

Zuid-Holland, gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland om de financiële bijdrage van de gemeenten Den Haag en Rijswijk vast te stellen; • een gemeenschappelijke regeling, waarin de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland met elkaar de verantwoordelijkheden en taken met betrekking tot het beheer van de grondwateronttrekking overnemen; • een dienstverleningsovereenkomst waarin wordt vastgelegd dat het Hoogheemraadschap van Delfland richting DSM zal optreden als gedelegeerd opdrachtgever namens de gemeenschappelijke regeling.

meter per uur) en ervan uitgaande dat de kades beperkt gevoelig zijn, is naar schatting 25 km kadeverbetering nodig. Wordt de


achtergrond

De ondertekening van de overeenkomst tussen DSM en de Gemeente Delft, Provincie Zuid-Holland en Hoogheemraadschap van Delfland

Toekomst van de winning

Reductie van de winning is niet zonder meer mogelijk. Uit het onderzoek blijkt dat verschillende maatregelen, zoals drainage en aanpassing van kaden, genomen moeten worden om negatieve effecten van reductie te voorkomen of te beperken. De aanleg van een monitoringsysteem voorafgaand aan de reductie is essentieel; alleen dan kunnen de effecten goed gemonitord worden en kunnen maatregelen afgestemd worden op de werkelijkheid. Dit monitoringsysteem is in het kader van het onderzoek ook voor de verschillende thema’s ontworpen en deels ook al aangelegd. Gezien de onzekerheid van het optreden van effecten moeten de reductiestappen zeker in de beginfase klein zijn. Gedacht moet worden aan een reductie van het debiet van maximaal 50 kubieke meter per uur met tussenpozen van minimaal drie tot zes maanden. De reductie moet voorafgegaan worden door een goede nulmeting voor de verschillende thema’s (grondwaterstand, zettingen e.d.). Het onderzoek concentreerde zich op de effecten van vermindering of stopzetting

winning echter geheel gesloten en mocht blijken dat kades kwetsbaarder zijn, dan moet tussen de 125 km en 200 km kade worden hersteld. Een toename van de grondwaterstanden leidt vooral tot problemen in gebieden met een kritische grondwaterstand. Die gebieden, waar eventueel aanleg van drainage nodig is, zijn in samenspraak met de belanghebbende partijen vastgesteld. Bij een winningreductie (tot 1.000 kubieke meter per uur) lijkt drainage noodzakelijk voor een gebied van 200 ha. Bij volledige sluiting neemt het oppervlak toe tot 600 ha. Naast drainage is verplaatsing van de winning onderzocht als maatregel om gericht negatieve effecten te beperken. Daarbij is gekeken in hoeverre het verstandig zou zijn om het gereduceerde onttrekkingsdebiet (deels) buiten het DSM-terrein te realiseren naar die locaties waar de negatieve effecten het grootst zijn. Gebleken is dat reallocatie geen effectieve maatregel is. Een stijging van de grondwaterstand leidt tot verticale bodembeweging (zwel). Het is de vraag of sommige panden deze rijzing kunnen ondergaan. Op basis van de modeluitkomsten

van de grondwateronttrekking. Nu de verwachting is dat een aanzienlijke investering gedaan moet worden om negatieve effecten van - ook een beperkte - reductie te voorkomen of te beperken, is het noodzakelijk om de winning voor langere tijd op een relatief hoog debiet voort te zetten. Om die reden is het - mede vanuit de duurzaamheidsgedachte - zinvol om onderzoek te doen naar mogelijkheden van hergebruik van dit water. Een dergelijk onderzoek wordt inmiddels uitgevoerd. Er lijken gebruiksmogelijkheden te zijn voor koeling van (grotere) datacentra en - na zuivering - als proceswater voor de glastuinbouw.

Punten ter lering

Het proces om te komen tot een oplossing voor de vermindering van de grondwateronttrekking van DSM heeft vijf jaar in beslag genomen. In die periode waren er wisselingen van het bestuur en personeel. Op kritieke momenten kwam hierdoor de voortgang van het proces onder druk. Een goede regie is essentieel gebleken, maar ook een vertrouwen in elkaar en de bereidheid

is de inschatting dat bij sluiting van de winning mogelijk een zeer lichte tot matige schade zal optreden. Dat geldt voornamelijk voor op staal gefundeerde panden, waarvan er in de directe omgeving zeer veel zijn. Monitoring is zeker voor dit thema essentieel om meer inzicht te krijgen in het werkelijke gedrag van de ondergrond en de reactie van constructies daarop. Een positief effect van reductie van de winning is dat bodemdaling door veenoxidatie zal afnemen. Op twee onderdelen heeft analyse met de rekenmodellen interessante inzichten opgeleverd. Bij het opstellen van de quickscan is gesuggereerd dat sluiting van de winning zou kunnen leiden tot een verschuiving van de waterscheiding in het watervoerend pakket bij Rotterdam. Deze verandering van stromingsrichting zou nadelig kunnen zijn voor aanwezige verontreinigingen en saneringen. Het vervolgonderzoek heeft aangetoond dat geen sprake is van een verschuiving. Een beter begrip van het watersysteem heeft ook het inzicht opgeleverd dat sluiting van de winning niet tot ongewenste toename van brak kwelwater leidt. Analyse van de waterbalans toont aan dat het effect van sluiting voor een groot deel bestaat uit een afname van de

om in gesprek te blijven. In de beginfase was er onzekerheid; over de gevolgen van de vermindering, maar ook over de verantwoordelijkheden. Er is veel tijd gaan zitten in het aftasten van de onderlinge verhoudingen. Door de inzet van twee bemiddelaars kon naar een oplossing toegewerkt worden. Niet in de laatste plaats omdat de bemiddelaars onderling de agenda van de partijen iets meer konden blootgeven. Ook tussen de overheden onderling waren er meningverschillen; de partijen bleken echter goed in staat om deze opzij te zetten als een nieuw standpunt nodig was. De discussie wie waarvoor aan de lat zou staan volgde later. Om in dat stadium van het proces niet in een impasse te geraken, is praktisch geoordeeld om een gelijke verdeling van kosten aan te houden voor de drie overheidslagen. Alleen een deel van de heffingen komt voor rekening van het hoogheemraadschap (Wvo-heffing) en de provincie (grondwaterheffing). René van der Werf (gemeente Delft) Job van Dansik en Jochem Fritz (Hoogheemraadschap van Delfland) Henk Spruit (Provincie Zuid-Holland)

NOTEN 1) Gehrels H. e.a. (2005). Quickscan DSM Spoorzone: verkenning van duurzame oplossingsrichtingen voor het waterbeheer in Delft en omgeving. NITG. Rapport 05-134-B0905. 2) Roelofsen F. e.a. (2008). Grondwatereffecten aan de oppervlakte (gebracht). Onderzoek naar effecten van stopzetting grondwateronttrekking DSM Delft hoofdrapport. Deltares. Rapport J2008-U-R0960/A. 3) Raadgever G. (2009). Does collaboration enhance learning? The challenge of learning from collaborative water management research. TU Delft / VSSD.

infiltratie richting het watervoerend pakket in plaats van alleen toename van kwel. Extra investeringen om de doorspoelcapaciteit van het oppervlaktewater te vergroten, zijn dan ook niet nodig. Reductie van de winning is niet zonder meer mogelijk. Uit de modelstudie blijkt dat verschillende maatregelen (zoals drainage en aanpassing van kadeconstructies) genomen moeten worden om negatieve effecten van reductie te voorkomen of te beperken. Op grond van bovenstaande verdient het de voorkeur om bij reductie een voorzichtige strategie te volgen waarbij gelijktijdige monitoring van de gevolgen een centrale rol speelt. Bij ongewenste effecten is dan tijdig ingrijpen mogelijk. De daadwerkelijke strategie hangt ook af van de genomen maatregelen.

Frans Roelofsen (Deltares) NOTEN 1) Roelofsen F. e.a. (2008). Onderzoek naar effecten van stopzetting grondwateronttrekking DSM Delft. Fase 1: Monitoringstrategie voor grondwaterstijging, waterkwaliteit en geotechniek. TNO-NITG.

H2O / 3 - 2010

23


Gegevens weerradar bruikbaar voor studie van extreme neerslag Beelden van de neerslagradar van het KNMI zijn niet alleen bruikbaar voor het maken van weersverwachtingen, maar ook voor het bepalen van de kans op extreme neerslag. Na correctie met behulp van de regenmetergevens zijn de data bijvoorbeeld bruikbaar voor het bestuderen van regionale verschillen. Dat is de belangrijkste conclusie uit het proefschrift ‘Klimatologie van extreme neerslag uit regenmeters en weerradar’, waarop Aart Overeem (30) begin december aan de Wageningen Universiteit promoveerde.

E

xtreme neerslag heeft grote invloed op de maatschappij en kan leiden tot materiële schade en slachtoffers. Daarom is, volgens Overeem, een betrouwbare klimatologie van extreme neerslag belangrijk, bijvoorbeeld voor het ontwerp van afvoersystemen. Dergelijke statistieken zijn te verkrijgen door jaarmaxima te selecteren uit lange neerslagreeksen, waaruit is af te leiden

hoeveel neerslag er in een gekozen periode en gedurende een bepaalde tijd valt op een specifieke plek. Normaal bepaalt men zo’n kansverdeling op basis van regenmetergegevens, maar dat heeft beperkingen wat betreft kortere tijdsduren en locaties. Waterbeheerders vinden het juist belangrijk te weten wat de neerslagkansen zijn voor grotere gebieden. Omdat radargegevens gevoelig kunnen zijn voor een aantal fouten, worden ze gecorrigeerd met regenmeters. In het algemeen zijn er voor periodes korter dan een dag maar weinig gedigitaliseerde tijdreeksen van regenmeters. Dit belemmert de studie naar regionale verschillen in extreme neerslag en het schatten van extreme gebieds­ neerslag. Weerradar kan uitkomst bieden. In zijn proefschrift modelleerde Overeem jaarmaxima volgens de gegeneraliseerde extreme waarden (GEV)-verdeling. Met een nieuwe methode worden regenduurlijnen afgeleid op basis van twaalf neerslagreeksen uit Nederland. Het boek ‘Climatology of extreme rainfall from rain gauges and weather radar’ (ISBN 978-908585-517-0) is aan te vragen bij de Wageningen Universiteit.

‘Waarheen met het veen?’ Waar moet het heen met de westelijke veenweiden? Hoe kan de bodemdaling worden geremd en

tegelijkertijd de landbouw als drager van het karakteristieke veenweidelandschap overeind blijven? Het boek ‘Waarheen met het veen?’ geeft antwoord op deze vraag waar veel bestuurders en politici in dit gebied mee te maken hebben.

H

et boek bevat de resultaten van veelomvattend onderzoek, door auteur Martin Woestenburg helder opgetekend en rijk geïllustreerd met foto’s en kaarten. Eén van de conclusies is dat anders moet worden omgegaan met waterpeilbeheer. Onderzoeksinstellingen, adviesbureaus, overheden en belangenorganisaties hebben zich afgelopen jaren met dit probleem bezig gehouden binnen het multidisciplinaire project ‘Waarheen met het veen?’. Dit project heeft het denken over water en bodem in de ruimtelijke ordening van de westelijke veenweiden beïnvloed en onderbouwd, met name door het inrichtingsconcept ‘Functie volgt peil’. Dat betekent dat de laagst gelegen veengebieden met pure veenbodem, die het kwetsbaarst zijn, als eerste in aanmerking komen om vernat te worden. De bestaande landbouw op deze plekken zal plaats moeten maken voor of in zal moeten spelen op natuurontwikkeling, rietteelt en recreatie. In de overige veenweidegebieden blijven er mogelijkheden voor de landbouw, maar wel in aangepaste vorm. Op de weinig kwetsbare bodems met klei op veen kan de landbouw in de huidige vorm blijven bestaan, terwijl de toch al beperkte bodemdaling nog verder kan worden verminderd. ‘Waarheen met het veen - Kennis voor keuzes in het westelijk veenweidegebied’ van Martin Woestenburg (ISBN 978-90-77824-10-8) wordt uitgegeven door Landwerk en kost 19,90 euro. Bestellen via www.landwerk.nl.

Vier eeuwen water­beheersing in polder NieuwReijerwaard Bertus Wouda heeft een boek geschreven over de vier waterbeheersingssystemen in de polder Nieuw-Reijerwaard op het eiland IJsselmonde tussen 1440 en 1880: ‘Een stijgende stand met zinkend land’.

H

et boek is de weerslag van een kleinschalig onderzoek waarin de wisselwerking tussen de landschappelijke en maatschappelijke veranderingen een belangrijke rol speelt. Wouda beperkt zich dus niet tot het schrijven over die ene poldermolen of die ene boezem, want die konden verdwijnen of worden vervangen zonder dat het waterbeheersingssysteem als zodanig veranderde. De nadruk in het boek ligt op Ridderkerk en het omringende platteland. Met de opkomst van andere beleggingsmo-

24

H2O / 3 - 2010


informatie gelijkheden werd polder Nieuw-Reijerwaard voor de Dordtenaren van minder belang. Gaandeweg konden de lokale ingezetenen de macht naar zich toetrekken. In de zeventiende eeuw was er zelfs een Dordtse dijkgraaf die zijn eigen beheersgebied niet meer in dorst. Daarna werden de verhoudingen, ook ten gunste van de lokale ingelanden, geformaliseerd en bleef de invloed van de plaatselijke bestuurders toenemen. ‘Een stijgende stand met een zinkend land’ van Bertus Wouda (ISBN 978-90-8704-124-3) kost circa 15 euro.

Polderlands: woordenboek voor rijkste watertaal Trekgat, sloot, kanaal, vaart, gracht, rivier, boezem, wetering, graaf, goot, gouw, geul, tocht - zomaar een paar Nederlandse woorden voor een waterloop, onderling verschillend door ontstaan, vorm of functie. In veel andere talen blijkt bij vertaling slechts één woord beschikbaar voor deze grote verscheidenheid. Het werk in de polders heeft niet alleen een schat aan kennis en ervaring opgeleverd, maar ook een eigen taal: het Polderlands.

D

e Vereniging voor Waterstaatsgeschiedenis heeft in 1990 het initiatief genomen tot de samenstelling van een woordenboek voor het Polderlands. Na bijna twintig jaar noeste arbeid heeft een werkgroep, bestaande uit ervaren onderzoekers op het terrein van de poldergeschiedenis, het woordenboek klaar. 5512 Woorden zijn na zorgvuldig wikken en wegen geselecteerd en van een definitie voorzien.

Streefkerk en Frits David Zeiler is een uitgave van Stichting Uitgeverij Noord-Holland (ISBN 978-9078381-38-9) en kost 19,50 euro.

en bevoegdheden van de gemeente, alsook de instrumenten die haar daarbij ten dienste staan en de wijze waarop samenwerking mogelijk is met de waterbeheerder.

Alles over gemeentelijk waterbeheer

Het boek behandelt het doel van de Waterwet, de verhouding met andere wet- en regelgeving, de nieuwe taken en bevoegdheden op gemeentelijk niveau, de gevolgen voor de financiële aspecten van de gemeentelijke watertaken en de aspecten die moeten worden meegenomen in het gemeentelijk beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. Ten slotte is er aandacht voor elementen van het waterbeheer die onderdeel zouden moeten uitmaken van het gemeentelijk milieubeheer en de wijze waarop de gemeente kan samenwerken met de waterbeheerder. Duidelijk wordt bijvoorbeeld uitgelegd waarom de gemeente, ook het lijkt het wel zo, geen waterbeheerder in de zin van de wet is. Auteur Gertina Heger maakt de problematiek en de oplossingen inzichtelijk met voorbeelden en beschrijvingen van praktijk­ situaties en regelgeving. Waar relevant gaat ze ook terug in de geschiedenis.

‘Integraal waterbeheer’ is het nieuwe concept waarmee gemeenten aan de slag moeten om zich voor te bereiden op te verwachten klimaatveranderingen. Daarbij wordt uitgegaan van de onderlinge samenhang tussen oppervlakte- en grondwater, waterkwaliteit- en kwantiteit en de relatie met ruimtelijke ordening, milieu, natuur en landbouw . De uitgave ‘Gemeentelijk waterbeheer’ geeft gemeenten het juridische kader, waarbinnen zij in de nieuwe waterwetgeving aanknopingspunten kunnen vinden om in de praktijk uitvoering te geven aan hun zorgplicht voor het waterbeheer.

D

e nieuwe Waterwet integreert tien ‘waterwetten’ en kent nog maar één ‘watervergunning’. Gemeenten zijn geen waterbeheerder in de zin van de Waterwet, maar hebben wel een zorgplicht voor waterbeheer op het gebied van afval-, hemel- en grondwater. ‘Gemeentelijk waterbeheer’ geeft een grondig en overzichtelijk beeld van de (nieuwe) taken

Gertina Heger voltooide in juli 2008 haar studie Nederlands recht aan de Universiteit Utrecht. Dit boek is een uitgave van haar scriptie ‘Gemeenten: vóór de bui binnen zijn! De reikwijdte van de gemeentelijke zorgplicht voor het watersysteembeheer’. Voor deze scriptie ontving zij de tweede prijs van de Instituut voor Bouwrecht Scriptieprijs 2008. ‘Gemeentelijk waterbeheer’ door mr. G.K. Heger, onderdeel van de ‘Waterstaatreeks’, is een uitgave van Sdu (ISBN 978-90-1213-06-46) en kost 42 euro.

Vroon, landsheer, krooshopenschouw: het lijkt af en toe taal van meer dan een eeuw geleden, maar is vaak nog zeer actueel. Daarom is het goed is dat deze woorden nu in elk geval zijn vastgelegd en van een uitleg voorzien. Het bladeren door het glossarium is een groot plezier: je blijft lezen en je verbazen over de veelzijdigheid van zowel de Nederlandse taal als het gebruik ervan in het waterbeheer. Iedere waterbeheerder zou zich moeten voornemen wekelijks een nieuw woord te hanteren. De lijst met literatuur en bronnen is een mer à boire: een goudmijn voor wie meer wil weten, ook over bijvoorbeeld hydrologische vaktermen. ‘Polderlands: Glossarium van waterstaatstermen’ is fraai verzorgd en onmisbaar voor wie wil weten waar het in het polderland om gaat en een onontbeerlijk vocabulaire voor alle waterschappers en waterstaters. Michael van der Valk ‘Polderlands: Glossarium van waterstaatstermen’ van Helga Danner, Ben van Rijswijk, Chris

H2O / 3 - 2010

25


Erwin Beekman, account manager bij North Water

‘Door je contacten binnen Waternetwerk heb je snel de juiste informatie om efficiënt te opereren’

Waternetwerk bundelt kennis en ervaring uit alle vakgebieden in de waterwereld, verspreidt die kennis, breekt discussies open. De werkterreinen in de watersector vloeien steeds meer in elkaar over. Actuele maatschappelijke thema’s als klimaatverandering en millennium development goals raken íedere waterprofessional. Samenwerken, zowel nationaal als internationaal, en van elkaar leren wordt steeds belangrijker. Waternetwerk is een inspirerend en onafhankelijk platform dat een brug slaat tussen de diverse disciplines in het werkveld. En jij kunt er lid van worden.

Kennis moet stromen 26

H2O / 3 - 2010

Waternetwerk: jouw ontmoetingsplaats en inspiratiebron De leden organiseren allerlei evenementen. Prima gelegenheden om over je vakgebied heen te netwerken. Bovendien blijf je zo op de hoogte van de nieuwste trends en opzienbarendste innovaties.

Meld je aan op www.waternetwerk.nl


waternetwerken watercolumn

Waternetwerk Scriptieprijs 2010: ‘We hopen op nóg meer inzendingen’ De Scriptieprijs van Waternetwerk begint een heus fenomeen te worden. Steeds meer (verschillende) hogescholen en universiteiten sturen pareltjes van scripties in. Aanmeldingen voor dit jaar zijn vanaf heden welkom. De Scriptieprijs is in 2006 ingesteld door Waternetwerk. Het doel: de relatie tussen jongeren en de vereniging versterken én talenten vroegtijdig aan de waterwereld presenteren. De jury bestaat uit de Waternetwerkleden Peter de Jong, Ad de Waal Malefijt, Toine Ramaker, een roulerend wetenschappelijk jurylid en Agnes Maenhout. Sinds het prille begin is Agnes Maenhout, in het dagelijks leven werkzaam voor Wateropleidingen, voorzitter van de jury van de Scriptieprijs. “Het is geweldig om te doen. De scripties hebben vaak een vernieuwend karakter en ze kunnen echt iets bijdragen aan de watersector. Hoewel ze natuurlijk niet voor de prijs zijn geschreven, is het verrassend hoezeer ze de realiteit raken.”

Hogescholen en universiteiten Vorig jaar waren er twaalf inzendingen. “Dat klinkt misschien als niet veel, maar je moet bedenken dat niet de studenten zelf kunnen insturen, maar dat de hogeschool of universiteit (masters, bachelors) dat voor ze doet. We merken overigens wel degelijk dat er steeds nieuwe instituten meedoen, een bewijs dat de Scriptieprijs steeds bekender wordt. Mensen weten ons te vinden. Een andere trend is dat de scripties steeds vaker in het Engels zijn, wat het internationale karakter van het water onderstreept,” vertelt Maenhout. De scripties die de commissie onder ogen krijgt, zijn ook qua onderwerpen zeer divers: van bewatering op koffieplantages tot een Agnes Maenhout

juridisch betoog over grensoverschrijdend waterbeheer. De winnaressen van 2009 hadden een praktische oplossing voor selectie van drinkwaterzuivering in ontwikkelingslanden. Maenhout: “Heel toepasbaar. Het leuke is dat werken in de waterwereld maatschappelijk relevant is, ik hoop dat studenten dat inzien.” Ze hoopt dit jaar weer veel verrassende, leuke inzendingen tegemoet te zien. Daarbij plaatst ze wel een kanttekening. “Ik zou tegen de studenten willen zeggen: houd het kort. Soms krijgen we dossiers van meer dan honderd pagina’s. Het gaat ons niet om de omvang, maar om de inhoud.” De winnaar van deze editie wordt tijdens het najaarscongres bekend gemaakt. De prijs: 1.000 euro, een oorkonde, eeuwige roem én een publicatie in H2O. “Dat laatste is waardevol, want dé kans op bekendheid en dus een goede job in de waterwereld. En ik kan je vertellen: dat is het leukste wat er is.” Docenten van hogescholen en universiteiten kunnen voordrachten tot uiterlijk 1 augustus indienen bij Waternetwerk. De prijsuitreiking is op 26 november. Meer informatie: www.waternetwerk.nl.

Martien den Blanken

Over sommige fouten in de tekst of fotobijschriften kun je meermalen heen kijken. Dat is blijkbaar ook gebeurd bij het bijschrift van de foto op pagina 30 van de vorige uitgave (de Vakantiecursus). Daarop stond Alexander Vos-de Wael, Hans van Dijk en MARTIEN den Blanken. Onze excuses.

Wie dit leest is gewaarschuwd!

V

roeger was kennis macht. Die macht kreeg in Nederland gestalte door een combinatie van geld en ambitie en een relatief jonge, steeds gezonder wordende bevolking. In de toekomst zal het niet meevallen van kennis macht te maken. De wereld is veranderd: de vraag wie op welk terrein een hoofdrol kan spelen, is ingewikkelder dan ooit tevoren. Ik verwacht dat ondernemingszin de doorslag gaat geven. De bandbreedte voor ondernemingszin ligt ongeveer tussen lethargie en hyperactiviteit. Dat eerste lijkt risicoloos, bij het laatste gaat altijd iets fout en loop je het risico op een burn-out: te hard gewerkt onder te grote druk. Daar schijnt tien procent van de Nederlandse werknemers last van te hebben. Erg zat. Maar naar recent is gebleken, blijkt lethargie in Nederland nog grotere risico’s met zich mee te brengen! Ik vernam dat 15 procent van de Nederlanders lijdt aan werkgerelateerde bore-out. Simpel gezegd vervelen deze mensen zich te pletter op hun werk. Ondernemen zit kortom vol risico’s - en die mijden we graag. Kortgeleden is een politiedirecteur door een burgemeester weggestuurd, omdat hij niet gewaarschuwd had dat ergens een zootje ongeregeld dronken aan het worden was. De Nederlandse spelregel die we daaruit kunnen afleiden: het is een halszaak dat we elkaar in ieder geval waarschuwen voor een potentieel risico. Goed, daar gaat-ie dan: “Hierbij waarschuw ik Nederland dat we met ons risicomijdend gedrag, onze lage investeringen in kennis en onze naar binnen gerichte blik de innovatiewedstrijd in deze wereld wellicht niet gaan winnen!” Tjonge, dit lucht op! Mijn bazen zijn in ieder geval gewaarschuwd. Mij kan niets meer gebeuren. Nu jullie nog! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)

H2O / 3 - 2010

27


waternetwerken watercolumn

Internationaal symposium Cities of the Future: ver.nieuws_column kop bouwen aan de stad van de toekomst

V

er.nieuws_column plat initiaal Waternetwerk is initiatiefnemer van het symposium Cities of the Future, dat wordt gehouden rondom Sail Amsterdam (23-25 augustus). Enrico Moens ver.nieuws_column plat zit in de programmacommissie die het internationale symposium voorbereidt. “We kunnen in ver.nieuws_column auteur Europa veel van elkaar leren.” Het idee dat de programmacommissie voor ogen heeft met Cities of the Future is een symposium dat een breed scala aan bezoekers uit Europese steden bijeenbrengt. Van Stockholm tot Madrid en van Moskou tot Londen - de conferentie brengt onder anderen wetenschappers, ingenieurs, architecten, ontwikkelaars, sociologen en bestuurders bijeen die de wens en de ideeën hebben om de stad van de toekomst tot een realiteit te maken. Het symposium wordt naar alle waarschijnlijkheid aan het Amsterdamse IJ gehouden. Enrico Moens, lid van de themagroep Water en Ruimte van Waternetwerk: “We kunnen zoveel van elkaar leren. In bijvoorbeeld Barcelona en Madrid weten ze heel goed om te gaan met de hoge temperaturen, de zogenaamde hittestress. In de Scandinavische steden, zoals Stockholm en Kopenhagen, hebben ze jarenlange expertise op het gebied van energiehuishouding. En hier in Nederland zijn we expert in hoe je een stad beschermt tegen mogelijke overstromingen. Juist nu er wereldwijd zoveel wordt gesproken over duurzaamheid en klimaatontwikkelingen is zo’n symposium Enrico Moens.

met internationale allure een uitgelezen kans recente ervaringen uit te wisselen en elkaar te inspireren over de kansen en uitdagingen waar de stedelijke gebieden voor staan.”

Over de grens Keek Waternetwerk in de vorm van de NVA nog vooral naar ontwikkelingen binnen de landsgrenzen, de laatste jaren wordt er steeds nadrukkelijker internationaler gewerkt, constateert Moens: “Een positieve ontwikkeling.” Enrico is zelf zo’n 15 jaar lid van de NVA/ Waternetwerk, waarvan tien jaar als voorzitter van programmagroep Hydrologie en Waterbeheer. “Het is een inspirerend netwerk om vakgenoten te ontmoeten en biedt veel gelegenheid kennis en ervaring met elkaar te delen.” Vorig jaar gaf hij het stokje over om zich meer te richten op het organiseren van activiteiten. “In mijn huidige werk bij Grontmij ben ik als programmamanager klimaat en duurzaamheid actief betrokken bij projecten op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling. Het organiseren van het symposium spreekt mij dan ook erg aan.” Moens organiseert Cities of the Future niet in zijn eentje. In de commissie zitten ook Monique Bekkenutte (directeur Waternetwerk), Paulien Hartog (Waternet), Rutger de Graaf (DeltaSync) en Corne Nijburg van het programma Leven met Water.

H2O- en Neerslagprijs Tijdens het voorjaarscongres van Waternetwerk op 16 april worden de jaarlijkse H2O- en Neerslagprijzen uitgereikt. De prijzen zijn voor de beste door Waternetwerkleden geschreven artikelen die in beide bladen zijn verschenen. De prijzen bestaan uit een oorkonde en een geldbedrag. Waternetwerk heeft de prijzen in het leven geroepen om de leden meer over hun vak te laten publiceren. De jury beoordeelt de artikelen aan de hand van een aantal criteria: •

Het winnende artikel moet wervend en helder geschreven zijn, maar niet neigen naar reclame; Het artikel moet vernieuwend zijn, maar ook bruikbaar in de praktijk; Alleen artikelen van Waternetwerkleden of werknemers van Waternetwerkbegunstigers komen in aanmerking.

In 2009 ging de H2O-prijs naar het artikel ‘2D-modelleren waardevol voor regionaal waterbeheer’ van Maarten Spijker e.a. (Hydrologic). De Neerslagprijs ging naar het artikel ‘HyProform op rwzi Wervershoof simpele desinfectie’ van Simon Gaastra e.a. (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier). Dit jaar bestaat de beoordelingscommissie uit Jacques van Alphen (Waternet), Idsart Dijkstra (Vitens), Johan Raap (Cosun), Peter de Jong (Witteveen+Bos), Joop van der Does (Hoogheemraadschap Rijnland), Cora Uijterlinde (STOWA) en Hans Valk (Waterschap Veluwe). Half maart komen zij bijeen om de beste artikelen te kiezen.

Agenda Op 25 februari zijn jonge waternetwerkleden van harte uitgenodigd om mee te denken over vorm en inhoud, de kansen en de mogelijkheden van het jongerenplatform van Waternetwerk. De bijeenkomst vindt plaats van 12.00 tot ongeveer 17.00 uur in Amsterdam. Aanmelden: www.waternetwerk.nl Op 26 maart vindt in Amsterdam de Wereldwaterdag 2010 plaats. Het thema is heel toepasselijk: Internationale Samenwerking 2.0. Er wordt gekeken naar de voortgang in het behalen van de millenniumdoelen en de rol van Wateroperating Partnerships. En dan op 16 april het voorjaarscongres, met als thema ‘Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?’

28

H2O / 3 - 2010


waternetwerken DRIJFVEER ‘Ik wil twee werelden samenbrengen’ Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Pui Mee Chan (35), adviseur/partner bij adviesbureau Ambient. Na haar studie heeft Pui Mee Chan zeven jaar bij DHV gewerkt. Een geweldige tijd, blikt Chan terug. “Ik begon als junior adviseur, werd projectleider en daarna projectmanager. Die laatste functie was interessant, maar zorgde er ook voor dat mijn werk steeds verder van de inhoud kwam af te staan. Ik wilde niet doorgroeien in de lijn die ik aan het volgen was, dus toen een collega die al eerder met Ambient was begonnen, vroeg of ik interesse had in Ambient, was de keuze snel gemaakt.” Als adviseur op het gebied van waterbeheer bij Ambient kan Chan zich weer meer op het vak water richten. “We werken hoofdzakelijk met overheden. Veel waterschappen, ministeries en soms gemeenten. Momenteel werk ik aan een project voor de STOWA. De vrijheid die ik heb nu we ‘eigen baas’ zijn, bevalt me goed. We kunnen zelf beslissen

of we bepaalde projecten willen doen, onze visie bepalen. Het is heel uitdagend om zelfstandig te zijn. Ik was bang dat ik de collegiale contacten zou missen, maar die vind ik nu bij klanten. In de waterwereld werken inspirerende mensen, vind ik. Het is een mannenwereld, lekker no nonsense. Afspraak is afspraak. Nadeel is dat het wel wat van de vrouwelijke kant mist. Bij een vergadering storten mannen zich meteen op de inhoud, terwijl vrouwen wat socialer zijn: die hebben meer oog voor belangen en standpunten.”

watercolumn

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Bruggen slaan Een ander interessant punt noemt Chan het feit dat er twee werelden zijn. “Er zijn mensen die alles weten van bepaalde chemische samenstellingen of die zich intensief op een bepaalde vis kunnen storten. Daarnaast heb je de club die maatschappelijk breder bezig is. Ik vind het interessant om beide werelden samen te brengen. Hoe kun je watervervuiling, waardoor die ene vis bedreigd wordt, op de agenda zetten? Bruggen slaan - dat is wel wat voor mij.” De gemene deler van de watermensen is dat ze bevlogen zijn, helemaal gaan voor het

Pui Mee Chan

vak. “Mensen zijn betrokken. Zelf heb ik ook het idee met een maatschappelijk thema bezig te zijn, mee te werken aan een betere wereld. Niet dat we er levens mee redden in Nederland, maar we maken het wel schoner en beter. Water heeft een positieve vibe.”

Cursussen Wateropleidingen ‘Wereldwijd Werken’ De Nederlandse kennis en aanpak van waterprojecten is in internationaal verband niet zomaar overdraagbaar en toepasbaar. Het cursusprogramma maakt medewerkers die internationale projecten uitvoeren, bewust van de cultuuraspecten bij het samenwerken met buitenlandse collega’s en in andere omstandigheden. De cursisten krijgen inzicht in de eigen Nederlandse cultuur, doen kennis op van cultuurkenmerken (tijd, hiërarchie, gedrag) en de omgang daarmee in Europa, Azië en Latijns-Amerika. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan buitenlandse praktijkervaringen van de watersector. De doelgroep zijn operationele waterbeheerders en peilbeheerders van waterschappen, provincies en gemeenten. De cursus vindt plaats op 11 en 25 maart in Utrecht en kost 975 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.

‘Stedelijk water’ Omgaan met water in bebouwd gebied, conform het Nationaal Bestuursakkoord Water. De druk op de ruimte is goed zichtbaar in de steden: steden verdichten en breiden uit. Door de toenemende druk op ruimte en ontwikkelingen als klimaatverandering wordt het steeds moeilijker om water een goede plaats te geven en te laten behouden in een ruimtelijk ontwerp. Om de wateropgave in de stad te kunnen

realiseren, is een integraal ontwerp nodig, opgesteld door gemeente in samenwerking met de betrokken waterbeheerders. Naast inhoudelijk aspecten van het stedelijk waterbeheer leert u in deze cursus ook het proces om tot een gezamenlijk plan te komen. Het uiteindelijke doel van de cursus is om u voldoende kennis en handvatten te bieden om zelf invulling te kunnen geven aan een goed ontwerp, zowel ruimtelijk als waterhuishoudkundig. De doelgroep zijn beleidsmedewerkers stedelijk waterbeheer, beleidsmedewerkers ruimtelijke ordening en medewerkers civiele techniek van gemeenten, waterschappen en adviesbureaus. De cursus vindt plaats op 2, 9 en 16 maart in Utrecht en kost 1.225 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.

‘Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem’ Eén van de grootste kostenposten van bestaande installaties is onderhoud. Daarom is het essentieel dat onderhoud doelmatig, efficiënt en economisch verantwoord plaatsvindt. Inzicht in de noodzaak van onderhoud in relatie tot verschillende risico’s, storingen en de bijbehorende kosten is hiervoor cruciaal. Het optimaal beheersen van dit proces is belangrijk, waarbij het uitbesteden van werk eveneens een belangrijke rol speelt. In deze cursus krijgt u inzicht in het gehele proces van onderhoud en de verschillende

onderhoudsconcepten. Na het volgen van deze cursus bent u in staat onderhoud efficiënt en planmatig uit te (laten) voeren. De doelgroep zijn teamleiders en (staf ) medewerkers die technisch uitvoerende medewerkers aansturen en betrokken zijn bij het plannen en organiseren van onderhoud van (afval-, drink- en proces)waterinstallaties, riolering en waterbeheer, zoals coördinatoren onderhoud of werkvoorbereiders. De cursus vindt plaats op 31 maart, 7 en 14 april in Utrecht en kost 1.195 euro. Meer informatie: Peter Smedts (030) 606 94 20.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 3 - 2010

29


MC2008-46

Uitnodiging workshop WaterSPOT The simulator for proactive operation and training

De projectgroep toont u de resultaten van het innoWATOR project WaterSPOT. U maakt kennis met de eerste drinkwatersimulator ter wereld en kunt daar zelf mee werken. Datum: Locatie:

donderdag 18 maart Vitens Oudheidkamer Van Weerden Poelmanweg 2, Soestduinen Aanmelden: harry.leijssen@vitens.nl (vóór 1 maart) Programma: 12:00 uur - Ontvangst met een broodje en drankje 13:00 uur - Welkomstwoord / introductie WaterSPOT Harry Leijssen, Vitens 13:10 uur - InnoWATOR project WaterSPOT Hans van der Kolk, DHV 13:30 uur - Bouwstenen van WaterSPOT Tibor Lapikas, UReason 14:10 uur - Pauze met koffie en thee 14:25 uur - Realisatie van WaterSPOT Jeroen Koet, Dunea 14:40 uur - Mogelijkheden van WaterSPOT Alex van der Helm, Waternet 15:20 uur - Toekomst van WaterSPOT Ignaz Worm, PWN 16:00 uur - Borrelen en mogelijkheid om met de simulator te werken Tibor Lapikas, UReason 17:00 uur - Einde workshop

Kraakhelder. De bescherming van ons milieu is iets wat ons allemaal aangaat. Endress+Hauser helpt haar klanten bij de aanpak van deze uitdaging door het leveren van uitstekende meetinstrumenten, innovatieve diensten en intelligente automatiseringsoplossingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat (bedrijfs)processen niet alleen veilig maar ook milieuvriendelijk en kostenefficiënt verlopen. Bezoek onze website of neem contact met ons op en ontdek wat Endress+Hauser voor u kan betekenen. www.nl.endress.com

Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com

Waterspot.indd 1

02-02-2010 20:42:0


platform

Jos Vink, Deltares Jan Joziasse, Deltares Foppe Smedes, Deltares Cor Schipper, Deltares

De rol van de waterbodem in de kwaliteit van oppervlaktewater Met de komst van de Kaderrichtlijn Water en de invoering van de Waterwet wordt de focus voor de beoordeling van waterbodems gelegd op de effecten die waterbodems hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Een cruciale vraag daarbij is of de waterbodem als bron van verontreiniging optreedt. Deltares verrichtte in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek naar de vraag of nalevering van zware metalen, organische verbindingen en nutriënten uit de waterbodem optreedt en in welke mate dat dan plaats vindt.

B

ij de nalevering van stoffen uit de waterbodem zijn drie sporen te onderscheiden, te weten het chemische, het fysische en het biotische spoor (zie afbeelding 1). Bij het chemische spoor verplaatsen stoffen zich door desorptie en diffusie in opgeloste vorm vanuit het sediment naar het oppervlaktewater. Van het fysische spoor is sprake als aan het sediment gebonden stoffen door opwerveling van dat sediment naar het oppervlaktewater worden verplaatst. Bij het biotische spoor nemen organismen stoffen op die bij afsterven weer terugkeren naar de waterkolom. Het onderzoek1), dat Deltares uitvoerde in samenwerking met Wageningen Universiteit, Alterra, TNO, Imares en de Waterdienst, was specifiek gericht op het chemische spoor, omdat juist over het belang van dit spoor voor de waterkwaliteit nog relatief weinig bekend is2). De doelstelling van het onderzoek was antwoord te geven op de vraag of en zo ja, in welke mate nalevering van stoffen vanuit de waterbodems kan optreden op Nederlandse onderzoekslocaties. Daarbij zijn bestaande en nieuwe meetmethoden toegepast, waarvan de bruikbaarheid is onderzocht.

altijd een gradiënt. Dat wil zeggen dat er een toe- of afname van de concentratie bestaat in een bepaalde richting. Dit wordt veroorzaakt door reducerende omstandigheden in het sediment, die het gevolg zijn van afbraak van organisch materiaal. Voor het optreden van reductie- en oxidatiereacties (kortweg redoxreacties) is het nodig dat er zowel electron­donoren (reducerende stoffen, bijvoorbeeld organisch materiaal) als elektronacceptoren (oxiderende stoffen, bijvoorbeeld zuurstof, nitraat, driewaardig ijzer, sulfaat) aanwezig zijn. Redox-gevoelige stoffen kunnen op basis van dit principe worden onderverdeeld in electrondonoren, met een (theoretisch) omhoog gerichte flux richting oppervlaktewater, en elektron­

acceptoren, waarvan de flux richting sediment is gericht. De richting en mate van transport van een stof over een sediment-water overgang wordt bepaald door de concentratiegradiënt. De transportsnelheid per oppervlakteeenheid wordt de flux genoemd en wordt uitgedrukt in bijvoorbeeld gram per m2 per jaar. Voor het bepalen van een diffusieflux is het noodzakelijk om te weten hoe de concentratiegradiënt in de overgang tussen oppervlaktewater en het sediment er uit ziet. Voor het meten van concentratiegradiënten zijn dus technieken nodig die in staat zijn om heel nauwkeurig concentraties in (porie) water te meten onder de heersende redoxpotentialen van die overgangszone.

Afb. 1: De drie sporen van nalevering.

Voor het onderzoek zijn drie uiteenlopende veldlocaties gekozen: een zoetwatersysteem (een uiterwaardplas langs de Waal), een brakwatersysteem (kanaal Gent-Terneuzen) en een zoutwatersysteem (zeehaven IJmuiden). De locaties zijn gekozen op basis van hun uiteenlopende sedimentsamenstelling en aard van verontreiniging.

Meten van concentratiegradiënten De concentraties van stoffen in een sediment-waterovergang vertonen bijna H2O / 3 - 2010

31


Afb. 2: Concentratiegradiënten van arseen over de watersediment overgangszone. Op alle locaties wordt de streefwaarde voor grond- en oppervlaktewater overschreden.

Innovatieve technieken In het onderzoek zijn verschillende technieken vergeleken op hun geschiktheid om diffusie van stoffen te meten of te schatten. Uiteindelijk bleek voor zware metalen en nutriënten de SOFIE meetcel3),4),5) het meest geschikt. Voor organische stoffen als PCBs en PAKs kon door passive sampling met siliconen rubber6) de concentraties in zowel oppervlaktewater als poriewater worden bepaald. De SOFIE meetcel bestaat uit een soort steekmantel waarmee een sedimentwaterovergang zonder verstoring wordt bemonsterd. De mantel waarin het monster zich bevindt, maakt deel uit van de meetcel. Met membraansondes wordt de samenstelling van het poriewater gemeten. Dit kan in afstanden van telkens vijf millimeter dikte. De meting vindt plaats bij de heersende redoxpotentialen. Dit is een absolute voorwaarde voor de bepaling van nutriënten, macro-ionen en zware metalen7). Het toetreden van zuurstof tijdens monstername of analyse verstoort de verdeling van deze stoffen over de verschillende fasen en complexen, waardoor de concentraties niet meer betrouwbaar kunnen worden bepaald. De silicone passive sampler maakt gebruik van de sorptie-eigenschappen van organische verbindingen in siliconenrubber strips. Deze strips worden in evenwicht gebracht met oppervlaktewater of sediment, waarbij organische verontreinigingen met een bepaalde snelheid door het siliconenrubber worden opgenomen. Door de strips weer te analyseren wordt de opgenomen concentratie bepaald waaruit uiteindelijk de oorspronkelijke vrij opgeloste concentratie van de organische verbinding in het (porie) water kan worden bepaald.

Welke stoffen leveren na? In afbeelding 2 is een voorbeeld gegeven van de gemeten concentratiegradiënten van arseen over de sediment-waterovergang van de drie locaties. De concentraties arseen, opgelost in poriewater, nemen toe naar de diepte. De mate waarin is afhankelijk van de mate van reductie van het sediment. In afbeelding 3 is een samenvatting

32

H2O / 3 - 2010

Afb. 3: Gemeten stoffluxen van nutriënten, macro-ionen en metalen op drie locaties. Omhoog gerichte pijlen zijn fluxen richting oppervlaktewater, omlaag gerichte pijlen zijn fluxen richting sediment.

gegeven van alle metingen, vertaald naar fluxen. Op alle locaties vindt nalevering plaats van fosfaat, ijzer, mangaan en arseen. Voor fosfaat en arseen kon op basis van deze vrachten worden berekend dat de kwaliteit van het oppervlaktewater op verschillende locaties wordt gedicteerd door de optredende nalevering uit sediment. Nalevering van nikkel, lood en zink treedt op enkele locaties wel op, op andere niet. Voor koper en cadmium is op alle drie locaties de flux naar beneden gericht. Hierdoor lijkt het sediment bij de huidige waterkwaliteit meer een sink van deze stoffen dan een bron. Enkele resultaten voor organische verontreinigingen zijn weergegeven in afbeelding 4. Op de eerste locatie zijn de PCB-concentraties in het oppervlaktewater hoger dan die in het poriewater. De PAK-concentraties in poriewater en oppervlaktewater komen goed met elkaar overeen. In geen van de gevallen treedt nalevering op uit de waterbodem. Op de derde locatie bevat het poriewater aanzienlijk hogere PCB- en

PAK-concentraties (meer dan 100 maal) dan het oppervlaktewater. Er zal nalevering plaatsvinden van alle gemeten PCBs en met name PAKs. De berekende fluxen variëren op de derde locatie tussen 1 en 1000 µg/m2/ jr, met de hoogste waarden voor de lichtere PAK-verbindingen.

Hoe snel treedt nalevering op? In een aanvullend experiment is onderzocht hoe snel de nalevering van zware metalen uit een sediment kan optreden. Hiervoor is kunstmatig een maximaal mogelijke concentratiegradiënt geïntroduceerd over water en sediment. Om dit te bereiken is de bovenstaande waterkolom zeer snel ontdaan van zware metalen door het water via een pompsysteem over een sterk sorptiemiddel (Chelex) te leiden. Dit is zodanig uitgevoerd dat alleen de mobiele fracties - dus alleen de metalen die via diffusie getransporteerd worden - uit de waterkolom werden verwijderd. In afbeelding 5 zijn de resultaten voor cadmium en koper weergegeven. De

Afb. 4: Concentraties PCB- en PAK-verbindingen in zoet (locatie 1) en zout (locatie 3) systeem. De concentratieverschillen tussen oppervlaktewater en poriewater dicteren de drijvende kracht achter diffusie.


platform

Afb. 5: Cadmium- en koperconcentraties in de waterkolom bij en na het wegvangen van de mobiele fracties. De oplopende concentraties zijn het gevolg van nalevering uit de waterbodem.

oorspronkelijke (evenwichts)concentraties dalen als gevolg van de uitputting. Deze daling is gelijk aan de mobiele fractie; voor cadmium is deze 30 procent, voor koper 65 procent. Direct na uitputting lopen de concentraties op door nalevering uit sediment, om na circa twee weken weer op de oorspronkelijke concentraties uit te komen. Deze metingen laten zien dat nalevering daadwerkelijk optreedt, en dat ‘herstel’ via diffusie een proces is dat zich op redelijk korte termijn kan afspelen.

De rol van waterbodems in de KRW Deze studie heeft overtuigend aangetoond dat nalevering van stoffen uit de waterbodem optreedt, en van invloed is op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hierdoor is nalevering mede bepalend voor het halen van de KRW-kwaliteitsdoelstellingen. Het kwantificeren van een naleveringsflux voor verschillende (prioritaire) stoffen maakt het mogelijk om sediment als bron van verontreiniging van het oppervlaktewater te vergelijken met andere bronnen. Op basis daarvan

kan dan weer worden bepaald in welke wateren en voor welke stoffen nalevering uit de waterbodem via het chemische spoor een potentieel relevante bron is. Als er in de betreffende wateren problemen met de chemische waterkwaliteit optreden8), zou deze vorm van nalevering vanuit de waterbodem naast andere bronnen gekwantificeerd moeten worden. In de toekomstige Waterwet, waarin de KRW zal worden verankerd, wordt de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van waterbeheer geïntegreerd. Onder de Waterwet kunnen vanuit de vastgestelde gebruiksfuncties van het watersysteem diverse chemische en ecologische doelstellingen worden gesteld. Om keuzes te maken bij het opstellen van maatregelprogramma’s in de Waterwet, dienen de oorzaken van waterkwaliteitsproblemen goed te worden geanalyseerd, met behulp van de daartoe geëigende technieken. Nalevering van verontreinigende stoffen als mogelijke oorzaak van de kwaliteitsproblemen moet in deze beschouwing zeker worden meegenomen.

LITERATUUR 1) Schipper C. et al. (2009). Nalevering van stoffen vanuit de waterbodem naar oppervlaktewater. Deltares. Rapport 1200348-00-ZKS-001. 2) De Lange H., C. de Wit, J. Harmsen en A. Koelmans (2006). Nalevering van verontreinigende stoffen uit waterbodems, deelrapport A - Een literatuurstudie naar processen. Alterra. Rapport 1404. 3) Vink J. (2002). Measurement of heavy metal speciation over redox gradients in natural watersediment interfaces and implications for uptake by benthic organisms. Environ. Sci. Technol. 23, pag. 5130-5138. 4) Vink J. (2005). Heavy metal speciation and uptake rates in aquatic systems; where do sedimentdwellers get their metals? In: Encyclopedia of Water (eds. J. Lehr en J. Keeley). John Wiley, New York. 5) www.sofie.nl. 6) Smedes F. (2007). Monitoring of Chlorinated Biphenyls and Polycyclic Aromatic Hydrocarbons by passive sampling in concert with deployed mussels. In: Comprehensive Analytical Chemistry (eds. R. Greenwood, G. Mills en B. Vrana). Elsevier. 7) Vink J. (2009). The origin of speciation; trace metal kinetics over natural water/sediment interfaces and the consequences for bioaccumulation. Environ. Pollution 157, pag. 519-527. 8) Commissie Verheijen (2009). Verantwoord grootschalig toepassen van grond en baggerspecie. Rapport deskundigencommissie zandwinputten.

advertentie

B-WARE Research Centre, een spin-off bedrijf van de Radboud Universiteit Nijmegen, combineert toegepast en wetenschappelijk onderzoek naar de biogeochemische en ecologische processen die bepalend zijn voor het functioneren van (natte) ecosystemen.

Cursussen Natuurbeheer en -ontwikkeling 2010 Om kennisuitwisseling tussen onderzoek en beheer of beleid te stimuleren organiseert B-WARE cursussen op het gebied van natuurbeheer en -ontwikkeling. In 2010 worden de volgende cursussen gegeven:

• Ecologisch Herstelbeheer: laagvenen, rivier- en beekdalen 8, 9, 14, 15 & 16 april 2010 • Nieuw! Waterplanten & Waterkwaliteit 27 & 28 mei, 2, 3 & 4 juni 2010 • Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgrond 13, 14 & 15 oktober 2010 Radboud Universiteit Nijmegen | Toernooiveld 1 | 6525 ED Nijmegen | T 024-3652813 | E info@b-ware.eu | W www.b-ware.eu

H2O / 3 - 2010

33


Matthijs Bonte, KWR Watercycle Research Institute Pieter Stuyfzand, Vrije Universiteit Amsterdam Patrick van Beelen, RIVM Philip Visser, Arcadis / KWR Watercycle Research Institute

Onderzoek naar duurzame toepassing van warmtekoudeopslag Warmte-koudeopslag (WKO) is een duurzame en rendabele manier om energie te besparen. De roep om versoepeling van de regelgeving voor open energiesystemen wordt hierdoor steeds groter. De Taskforce WKO heeft begin van dit jaar minister Cramer geadviseerd hoe de toepassing van warmte-koudeopslag te stimuleren valt. Bij bestaande gebruikers van grondwater, zoals drinkwaterbedrijven, roept uitbreiding van warmte-koudeopslag enige zorg op: veel vragen over de effecten van zulke systemen zijn immers nog niet goed beantwoord. KWR Watercycle Research Institute verricht samen met het RIVM, de Vrije Universiteit Amsterdam en Arcadis onderzoek naar de mogelijke impact van warmte-koudeopslag op grondwater en het huidige gebruik ervan.

H

et aantal WKO-systemen in Nederland groeit de laatste jaren sterk (zie afbeelding 1). De installaties verbruiken minder primaire energie dan traditionele gasgestookte cv-ketels of koelmachines, en leveren zo een bijdrage aan de emissiereductie van broeikasgassen. De overheid stimuleert deze duurzame energievorm daarom volop. Hiervan getuigt het recent verschenen advies van de Taskforce WKO ‘Groen licht voor bodemenergie’. Zoals de titel al doet vermoeden

voorziet de Taskforce WKO een grote toekomst voor bodemenergie in Nederland. Hoewel de Taskforce aanbeveelt de procedures bij aanleg van een warmtekoudeopslagsysteem te versimpelen, wordt erkend dat nog onvoldoende bekend is over de langetermijneffecten van grootschalige energieopslag op het bodemecosysteem. Tegen deze achtergrond begon KWR, samen met het RIVM, de Vrije Universiteit Amsterdam en Arcadis, in januari 2009 met

een vierjarig onderzoek naar de effecten van open WKO-systemen op de ondergrond. Dit artikel geeft een overzicht van de voornaamste onderzoeksvragen rond open WKO-systemen, hoe het onderzoek op deze vragen ingaat en wat initiatiefnemers of overheden nu al kunnen doen om mogelijke risico’s te minimaliseren. Het overzicht is grotendeels gebaseerd op bestaande kennis en schetst de contouren voor het onderzoek dat loopt binnen KWR. Voor lokale vergunningverlenende instanties biedt dit overzicht

Afb. 1: Ontwikkeling van open WKO-systemen (links) en gesloten WKO-bronnen (rechts) in Nederland. Data komen respectievelijk provincies en CBS1)). Bij open systemen wordt grondwater actief rondgepompt om warmte en koude in de bodem op te slaan. Bij gesloten systemen, ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd, gebeurt dat door een vloeistof in gesloten buizen door de grond te leiden.

34

H2O / 3 - 2010


platform gische processen waarbij verzuring optreedt en giftige metalen vrijkomen4). Omdat menging van ijzerhoudend grondwater met zuurstofhoudend grondwater kan leiden tot verstopte WKO-putten, wat veel onderhoud noodzakelijk maakt, is enige zelfregulering hierbij wel te verwachten. Ook in situaties waar systemen worden aangelegd bij een overgang van zoet naar zout grondwater of waar (chemische) grondwaterverontreiniging aanwezig zijn is het (op)mengen een punt van aandacht.

Invloed op infiltratiegebieden van bestaande winningen

Afb. 2: Schematische weergave van het verticale waterkwaliteitsprofiel in een freatisch watervoerend pakket in de situatie met en zonder WKO.

handvatten om de specifieke risico’s van WKO nabij drinkwaterwinningen in beeld te brengen.

Invloed op grondwaterkwaliteit De bodem en ondergrond zijn samen te beschouwen als een groot filter voor drinkwater. Deze chemische en microbiologische zuivering is mede afhankelijk van de lokale microflora en daarom kwetsbaar voor vervuiling en verstoringen2). Vervuild of aangereikt grondwater kan negatieve effecten hebben op aquatische en terrestrische ecosystemen en een risico vormen voor de drinkwaterwinning.

Een ander punt van zorg is het mengen van verschillende waterkwaliteiten. In een open WKO-installatie wordt water over een dieptetraject van tientallen meters rondgepompt. Dat kan betekenen dat we nitraat- en/of sulfaathoudend water terugbrengen in de lagen die tot dusver nooit met zulk water te maken hebben gehad (zie afbeelding 2). Hierdoor kunnen bepaalde verontreinigingen of water met anderszins verhoogde concentraties uit ondiepe bodemlagen kunstmatig op grotere diepte verspreid worden. Daarnaast kan het mengen van oxisch en anoxisch grondwater leiden tot allerlei ongewenste chemische en microbiolo-

Afb. 3: Schematische weergave van de effecten van een open WKO-systeem op het stroombanenpatroon en intrekgebied van een grondwaterwinning.

De plaatsing van een open WKO-systeem verandert het grondwaterstromingspatroon, wat een ongewenst effect kan hebben op een nabij gelegen grondwaterwinning. De omvang van grondwaterbeschermingsgebieden is gebaseerd op verblijftijden voor een gemiddelde situatie. Deze situatie verandert niet met een open WKO-systeem in de buurt: over een heel jaar genomen verandert hydrologisch gezien niets, want er wordt net zo veel water onttrokken als geïnfiltreerd. Maar het is onjuist om te stellen dat WKO geen effect heeft op het onttrokken grondwater. Afbeelding 3 geeft een conceptuele schets van de processen die kunnen optreden. In situatie A is een grondwaterwinning weergegeven met het bijbehorende intrekgebied (gebied waarbinnen al het infiltrerende water uiteindelijk in de winning terechtkomt) en het grondwaterbeschermingsgebied. De pijlen geven de stroombanen weer vanaf het punt waar neerslag infiltreert totdat het wordt opgepompt in de winning. In situatie B wordt een open WKO-systeem buiten het intrekgebied geplaatst. Dit beïnvloedt de gemiddelde ligging van het intrekgebied niet, maar wel de stroombanen naar de winning toe. In situatie C is er nog een open WKO-systeem gebouwd dat gedeeltelijk in het intrekgebied staat. Dit beïnvloedt wel de ligging van het intrekgebied, omdat grondwater van buiten het intrekgebied door de WKO-putten wordt geïntroduceerd in het intrekgebied. Beide situaties kunnen een effect op de ruwwaterkwaliteit hebben van de grondwaterwinning. De grootte van deze effecten is onvoldoende bekend. Dit vraagt om nader onderzoek en meeweging in de vergunningverlening van WKO-systemen.

Thermische verontreiniging Wanneer een WKO-systeem daadwerkelijk een gesloten energiebalans heeft, worden gelijke hoeveelheden warmte en koude in de bodem opgeslagen. In deze situatie kan met redelijke zekerheid worden aangenomen dat op grotere afstand van een (open of gesloten) WKO-systeem de koude en warmte die niet door het systeem worden teruggewonnen elkaar zullen uitdoven: netto treedt dan geen beïnvloeding van het grondwater op. Onderzoek aan open systemen heeft echter aangetoond dat een echte gesloten energiebalans vrijwel nooit wordt gerealiseerd5). Meestal wordt dus warmte of koude H2O / 3 - 2010

35


in de ondergrond geloosd, ook wanneer een gesloten energiebalans in de vergunningvoorschriften voor open WKO-systemen is opgenomen. Voor gesloten systemen zal de situatie zeker niet beter zijn: hiervoor gelden helemaal geen vergunningsvoorwaarden. Enige mate van ‘zelfregulering’ is hierbij wel te verwachten: bij een te grote onbalans zal het rendement van het systeem teruglopen6). Het effect van een WKO-systeem dat structureel warmte of koude loost in de omgeving van een grondwaterwinning, is maar beperkt onderzocht. Complicerende factor hierbij is dat verstedelijking of andere veranderingen aan maaiveld zelf al een opwarmend effect kan hebben op de ondergrond7).

Onderzoeksprogramma Doel van het onderzoek is om de effecten van bodemenergie op de kwaliteit van grondwater en het bodemecosysteem te kwantificeren. Meer concreet streven we naar: • inzicht in de directe kwaliteit- en temperatuurveranderingen van grondwater in en nabij WKO-systemen; • kennis van de effecten op lange termijn van WKO-systemen, qua hydrologie, hydrogeochemie en temperatuur op het milieu en op naburige gebruikers van de ondergrond zoals waterleidingbedrijven; en • de ontwikkeling van methoden om in WKO-systemen verplaatsing van de infiltratiebel te monitoren en te compenseren. Het onderzoek omvat veldmetingen aan WKO-systemen, waarbij frequent thermisch, chemisch en microbiologisch wordt gemeten en uitwerking van de data met geohydrologische en geochemische modellen om de meetdata te verklaren. Modellen kunnen ook worden ingezet om de effecten op te schalen naar een grotere intensiteit aan WKO-systemen of te extrapoleren in de tijd. De vraagstelling van dit onderzoek sluit ook goed aan bij de kennislacunes die zijn geïdentificeerd door de Taskforce WKO. De resultaten zullen wellicht goed bruikbaar zijn in toekomstige beleidsvorming rond de vergunningverlening van warmtekoudeopslag.

Risicobeheersing Het voorgaande maakt duidelijk dat de plaatsing van WKO-systemen risico’s met zich mee kan brengen waarvan de grootte nog niet precies in beeld is. Ondanks deze risico’s is een goed beheerde WKO-installatie een kosteneffectieve manier om de uitstoot van kooldioxide in de bebouwde omgeving te reduceren. Het is daarom gewenst te weten hoe men de risico’s van WKO kan beheersen of minimaliseren. Wat het eerste in gedachte komt is monitoring. Enkele recent geplaatste WKO-systemen nabij bestaande drinkwaterwinningen zijn vergund onder voorwaarde dat de effecten op grondwaterkwaliteit worden gemonitord. Monitoring is een goede manier om effecten in beeld te brengen, mits bekend waarop je precies moet monitoren. Een recent artikel in dit tijdschrift laat zien dat dit nog wel eens

36

H2O / 3 - 2010

Afb. 4: Het ‘oogsten’ van water en energie.

lastig kan zijn8). Essentieel onderdeel van monitoring als risicobeheersing is een terugvalscenario met een overzicht van acties ingeval een signaleringswaarde wordt overschreden. Een andere manier om risico’s te beheersen is door met ruimtelijk beleid duidelijke keuzes te maken voor gebieden waar WKO is toegestaan (en andere functies dus volgend zijn) en waar andere gebruiksfuncties voor grondwater of ondergrond belangrijker zijn. Dit vereist een regionale ruimtelijke afweging waarbij belangen vanuit verschillende sectoren worden gewogen. Door in gebieden waar geen conflicterende belangen in de ondergrond aanwezig zijn, WKO-installaties te clusteren mogelijk met een hoger temperatuurbereik, kan een veel hoger rendement behaald worden. Mogelijk kan hiermee het voor WKO uitgesloten gebied (deels) worden voorzien. WKO zal dan als professioneel beheerde nutsvoorziening moeten worden ingezet. Een laatste mogelijkheid is om warmte en koude winning uit grondwater ook direct te gebruiken bij de drinkwaterwinning (zie afbeelding 4). Praktijkonderzoek laat zien dat de temperatuursprong tussen een koude en warme bron in de regel slechts vier graden bedraagt5). Als grondwater wordt onttrokken in een gebied waar een warmtevraag in de omgeving aanwezig is, kan het grondwater middels een warmtepomp worden afgekoeld met vier graden. In veel gevallen zal het onttrokken grondwater in het leidingnet weer opwarmen, doordat de leiding en het water de temperatuur van de ondergrond overnemen. De watercyclus zelf wordt dan als warmteleverancier gebruikt. LITERATUUR 1) CBS (2009). Duurzame energie in Nederland. 2) Van Beelen P. en P. Doelman (1997). Significance and application of microbial toxicity tests in assessing ecotoxicological risks of contaminants in soil and sediment. Chemosphere 34, pag. 455-499. 3) Brielmann H. et al. (2009). Effects of thermal energy discharge on shallow groundwater ecosystems. Fems Microbiology Ecology 3, pag. 273-286.

4) Van Beelen P. (2007). Ecologische risicobeoordeling van grondwater. RIVM. 5) IF Technology (2007). Koude/warmteopslag in de praktijk. 6) Vermaas D. en L. Van Wee (2009). Warmtekoudeopslag in de bodem kan efficiënter. H2O nr. 18, pag. 12. 7) Taniguchi M. en T. Uemura (2005). Effects of urbanization and groundwater flow on the subsurface temperature in Osaka, Japan. Physics of The Earth and Planetary Interiors 4, pag. 305-313. 8) Oostrum N. et al. (2009). Provincie Flevoland soepeler met aanvraag voor warmte-koudeopslag. H2O nr. 18, pag. 13-15.


platform

Ruud Bartholomeus, Vrije Universiteit van Amsterdam / KWR Watercycle Research Institute Flip Witte, KWR Watercycle Research Institute / Vrije Universiteit van Amsterdam Peter van Bodegom, Vrije Universiteit van Amsterdam Jos van Dam, Wageningen Universiteit

Nieuwe maat voor bodemvochtregime ook geschikt onder toekomstig klimaat Huidige maten voor zuurstofstress in het wortelmilieu van planten, zoals de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand en het percentage luchtgevulde poriën, zijn niet geschikt voor klimaatprojecties. Dat komt doordat ze correlatief en indirect zijn en geen rekening houden met veranderingen in temperatuur en neerslagpatronen. In natte omstandigheden is de respiratiestress wel een geschikte maat. Met een nieuw model is die nu voor alle locaties in Nederland te berekenen. In de nieuwe maat komen zowel de effecten op de vegetatie van extreme neerslag tot uitdrukking als die van hoge temperaturen. Zuurstofstress door een hevige regenbui op een warme zomerdag zal onder het toekomstige klimaat veel vaker voorkomen. De door het nieuwe model berekende hoge respiratiestress van een dergelijke gebeurtenis zal leiden tot natuurlijke vegetaties van nattere bodems dan de huidige, niet klimaatbestendige maten voorzien.

Z

owel waarnemingen als modelvoorspellingen tonen aan dat het klimaat wereldwijd verandert. De temperatuur stijgt, de atmosferische CO2-concentratie neemt toe en meer en meer worden langdurige droge perioden afgewisseld met extreme neerslaggebeurtenissen1). De effecten daarvan op natuurlijke ecosystemen zouden wel eens aanzienlijk kunnen zijn. Om de invloed van milieuveranderingen op de terrestrische vegetatie te voorspellen worden meestal habitatmodellen gebruikt, zoals Demnat2), Duraveg3), Waternood4), Move5) en Niche6). De parameters die deze modellen gebruiken om habitats te karakteriseren, zijn echter vaak dusdanig indirect en eenvoudig, dat de relatie met de vegetatie een hoog correlatief gehalte heeft. Hierdoor zijn deze modellen niet geschikt voor het voorspellen van de effecten van klimaatverandering. Daarvoor moeten we gebruik maken van relaties tussen standplaats en vegetatie die zijn gebaseerd op processen die de wisselwerking tussen bodem, vegetatie en atmosfeer beschrijven. Dit artikel illustreert deze noodzaak aan de hand van relaties tussen bodemvochtregime en vegetatie. Het bodemvochtregime is bepalend voor de vegetatiesamenstelling in terrestrische systemen.

Bodemvocht, planten en atmosfeer Of planten op een bepaalde plek kunnen overleven, wordt onder meer bepaald door de beschikbaarheid van zuurstof en water in de bodem7). Planten proberen altijd voldoende zuurstof en water op te nemen uit de bodem. Als daarvan onvoldoende beschikbaar is in de wortelzone, zullen planten die fysiologisch niet zijn aangepast aan deze omstandigheden lijden aan zuurstof- of droogtestress. Om het optreden van beide soorten stress te kunnen begrijpen, is enige hydrologische kennis van de ondergrond noodzakelijk. De ondergrond is te verdelen in twee belangrijke zones: de verzadigde zone (de zone onder de grondwaterspiegel en de volcapillaire zone) en de onverzadigde zone (boven de volcapillaire zone) (zie afbeelding 1). Plantenwortels groeien over het algemeen in de onverzadigde zone. In tegenstelling tot de verzadigde zone bevatten de bodemporiën in de onverzadigde zone zowel lucht als water. Deze zorgen voor de voorziening van zuurstof en water naar plantenwortels. Het bodemvochtgehalte en het gehalte aan luchtgevulde poriën in de onverzadigde zone hangen af van de grondwaterstand, het bodemtype, de wateropname door de wortels, de neerslag en de bodemverdamping. Daardoor variëren

deze gehaltes sterk in zowel tijd als plaats. De grondwaterstand heeft slechts een indirecte invloed op de hoeveelheid zuurstof en water in de onverzadigde zone, namelijk door capillaire opstijging. De hoeveelheid capillaire opstijging hangt sterk af van de bodemtextuur. De grondwateraanvulling wordt bepaald door de klimatologische omstandigheden en is, bij afwezigheid van oppervlakteafvoer, gelijk aan het verschil tussen neerslag en actuele evapotranspiratie (het neerslagoverschot). De grondwateraanvulling varieert zowel binnen als tussen jaren. Hierdoor zijn de overheersende meteorologische condities in een periode terug te zien in het verloop van de grondwaterstand en de bodemvochtgehaltes in de wortelzone.

Zuurstofvoorziening en -vraag Normaal gesproken verkrijgen plantenwortels voldoende zuurstof voor hun respiratie (ademhaling) direct uit de luchtgevulde poriën in de bodem (zie afbeelding 1). Maar als de bodem te nat wordt, wordt lucht in de bodemporiën vervangen door water. Hierdoor wordt de beschikbaarheid van zuurstof limiterend voor wortelrespiratie. Planten respireren om energie voor groei en onderhoud te verkrijgen. Een tekort aan zuurstof belemmert dus de energievoorziening voor het in stand houden van het H2O / 3 - 2010

37


Afb. 1: De verdeling van de bodem in de verzadigde en onverzadigde zone, met de hydrologische processen die de bodemvochtcondities in de wortelzone bepalen. Planten zijn afhankelijk van zuurstof in de wortelzone. De grondwaterstand heeft daar alleen een indirecte invloed op.

metabolisme van de plant. Planten lijden dan aan zuurstofstress8). Of planten zuurstofstress ondervinden, hangt niet alleen af van het gehalte aan luchtgevulde poriën in de bodem, maar is ook sterk temperatuurafhankelijk. Planten verbruiken namelijk meer zuurstof als het warm is. Juist de combinatie van intensieve neerslag en hoge temperatuur zal in de toekomst vaker voorkomen, waardoor de zuurstofstress toeneemt9).

Huidige, indirecte maat voor zuurstofstress: GVG Veelgebruikte maten voor de relatie tussen het vochtregime van de bodem en de vegetatie zijn de zogenaamde GxG-waarden. De meest gebruikte maat voor het karakteriseren van de vochthuishouding is de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). De GVG wordt gebruikt als maat voor zuurstofstress, gebaseerd op de aanname dat de zuurstofvoorziening aan het begin van het groeiseizoen bepalend is voor plantengroei10). Een nadeel van de GVG is dat, zoals hiervoor betoogd, de grondwaterstand een indirecte maat is voor datgene waar het de planten werkelijk om gaat: voldoende zuurstof om te respireren en voldoende vocht om te transpireren. Zo houdt de GVG geen rekening met het effect van extreme neerslag, temperatuur, bodemtextuur en organische stofgehalte op de zuurstofstress. Uit de landbouw bijvoorbeeld is bekend dat juist de combinatie van hoge temperatuur (die de zuurstofvraag van planten verhoogt) en intensieve neerslag (die de zuurstofbeschikbaarheid in de wortelzone verlaagt) schadelijk is voor de planten. Een ander nadeel is dat de GVG is gedefinieerd als de gemiddelde grondwaterstand op 1 april, omdat dan het groeiseizoen zou beginnen. Door de stijgende temperaturen zal de start van het groeiseizoen echter steeds verder naar voren schuiven. Al met al is de GVG geen klimaatbestendige maat. We merken nu al dat het groeiseizoen eerder begint en dat hevige neerslag in de zomer steeds vaker voorkomt. De GVG houdt hier geen rekening mee is daarom ongeschikt voor klimaatprojecties.

38

H2O / 3 - 2010

Afb. 2: GVG en RS voor het huidige klimaat (horizontale as), uitgezet tegen de waarden voor het klimaat in 2050 (verticale as). De lijn is de 1:1-lijn. De afwijking van deze lijn geeft dus de verschillen aan tussen het huidige en het toekomstige klimaat. De verandering in respiratiestress komt overeen met de verwachte stijging van zuurstofstress door de toename van extreme neerslag in combinatie met hoge temperaturen.

Nieuwe, directe maat voor zuurstofstress: RS Om uitspraken te kunnen doen over het effect van klimaatverandering op de vegetatie zijn meer causale verbanden nodig. Omdat afname van de wortelrespiratie de meest directe reactie van de plant is op een tekort aan zuurstof in de bodem, is dit proces als basis gebruikt voor het definiëren van een nieuwe maat voor zuurstofstress. Als de zuurstofbeschikbaarheid in de bodem voldoende is om aan de vraag van de planten te voldoen, is sprake van potentiële respiratie. Wanneer de zuurstofbeschikbaarheid onvoldoende is, neemt de respiratie af. De actuele respiratie is dan dus lager dan de potentiële. Het verschil tussen potentiële en actuele respiratie is de respiratiereductie. Om deze te kunnen berekenen is een dynamisch bodemvocht-klimaat-plantmodel ontwikkeld8). Voor dit model, dat op dagbasis rekent, hoeven geen aannamen te worden gedaan over de start en de lengte van het groeiseizoen. Als maat voor zuurstofstress ofwel respiratiestress (RS)11) wordt voor een periode van 30 jaar de dagelijkse respiratiereductie bepaald. Voor de berekening van zuurstofstress wordt uitgegaan van een referentiegewas (zie kader). Uit de dagelijkse respiratiereductie wordt per jaar de maximale tiendaagse som berekend. Deze wordt vervolgens gemiddeld over een periode van 30 jaar en levert respiratiestress op. Door deze procedure selecteren we per jaar de periode waarin de hoogste zuurstofstress optreedt. Juist deze extreme perioden zijn beslissend voor de plantengroei. Respiratiestress maakt het mogelijk zowel de effecten van extreme neerslag als van hoge temperaturen te onderzoeken. Het gelijktijdig optreden van deze condities heeft grote invloed op de vegetatie en zal vaker gebeuren in het toekomstige klimaat.

GVG en RS voor het huidige en toekomstige klimaat

Voor 145 locaties in Nederland12),13) waarvan zowel vegetatieopnamen, bodemgegevens als grondwaterstandsmetingen beschikbaar waren, zijn respiratiestress en de gemiddelde

voorjaarsgrondwaterstand berekend in zowel het huidige als het toekomstige klimaat. De resultaten die hier gepresenteerd worden, hebben betrekking op klimaatscenario W+ van het KNMI1), maar de andere KNMI-scenario’s geven gelijksoortige resultaten11). Met het tijdreeksmodel Menyanthes14) werden tweewekelijkse grondwaterstandmetingen eerst verdicht tot dagwaarden en verlengd tot reeksen van 30 jaar15). Vervolgens werden met het onverzadigde zone model SWAP16) bodemvochtgehaltes en -temperatuur in de wortelzone op dagbasis berekend. Deze gegevens dienden als invoer voor de berekening van RS met ons model. De GVG’s werden direct uit de 30-jarige grondwaterstandreeksen berekend als de gemiddelde grondwaterstand op 1 april. Door de stijging van de temperatuur en de toename van extreme neerslag in de zomer, zal de zuurstofvraag van planten toenemen en de zuurstofbeschikbaarheid van de bodem afnemen. Hierdoor neemt de zuurstofstress toe. Dit effect komt, zoals verwacht, niet tot uiting in de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand. Uit afbeelding 2 blijkt dat deze in 2050 nagenoeg gelijk is aan de huidige GVG. De GVG onderschat dus de toekomstige zuurstofstress. Voor respiratiestress geldt dat de zuurstofstress in 2050 stijgt. Bovendien blijkt uit berekeningen van de respiratiestress dat de hoogste zuurstofstress niet aan het begin van het groeiseizoen optreedt, maar juist midden in de zomer (zie afbeelding 3). Dan is de combinatie van een natte bodem en hoge temperaturen blijkbaar doorslaggevend. Doordat de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar de zuurstofstress in een toekomstig klimaat systematisch onderschat, levert het gebruik van de GVG in habitatmodellen systematisch te droog voorspelde vegetaties op. De verschillen zijn zo groot dat deze overeenkomen met het wel of niet succesvol in stand houden van bijvoorbeeld een blauwgrasland of een natte heidevegetatie.

Praktische toepasbaarheid Voor de berekening van respiratiestress zijn


platform ratuur. De GHG en GLG worden nu bijvoorbeeld gebruikt in de HELP-tabellen die ontwikkeld zijn om nat- en droogteschade bij landbouwgewassen vast te stellen17). Hoewel bekend is dat deze schade groter is bij de combinatie van een natte bodem en een hoge temperatuur, kan het effect van deze combinatie met de HELP-tabellen niet worden bepaald. Onze nieuwe maat RS biedt mogelijkheden om dat voortaan wel te doen.

Afb. 3: Histogram waarin het aantal locaties uitgezet is tegen de start van de tiendaagse periode waarin de hoogste respiratiestress optreedt. Voor de meeste locaties geldt dat de hoogste stress in de zomerperiode voorkomt. Achteraf bezien blijkt de vegetatie ook iets beter te correleren met de gemiddelde grondwaterstand in juli dan met de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar.

meer gegevens nodig dan voor berekening van de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand. Om het toepassen van RS te vergemakkelijken, zijn eenvoudige functies afgeleid, zogenaamde reprofuncties, die het gedrag van de gedetailleerde modelsimulaties benaderen. Deze functies versnellen het rekenproces aanzienlijk, terwijl nauwelijks ingeleverd wordt op de nauwkeurigheid van de resultaten. Ook is het mogelijk de gedetailleerde SWAPsimulaties over te slaan en uit te gaan van de grondwaterstand en de aanname van een hydrostatisch evenwicht. Deze methode levert toch nog een acceptabele schatting van de zuurstofstress op. De effecten van bodem en temperatuur worden immers nog steeds meegenomen in de analyse.

In de toekomst: klimaatbestendige HELP-tabellen? Net als voor de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand zijn de gemiddeld hoogste (GHG) en laagste grondwaterstand (GLG) indirecte maten om de effecten van het bodemvochtregime op planten te voorspellen. Zoals al gezegd is niet de grondwaterstand belangrijk, maar de vocht- en luchtgehaltes in de wortelzone en de bodemtempe-

Deze resultaten komen voort uit een samenwerking van KWR Watercycle Research Institute, Vrije Universiteit Amstedam en Wageningen Universiteit en maken deel uit van het proefschrift van Ruud Bartholomeus, getiteld ‘Moisture Matters; Climate-proof and processbased relationships between water, oxygen and vegetation’ waarop hij op 26 januari jl. aan de Vrije Universiteit Amsterdam promoveerde. LITERATUUR 1) Van den Hurk B., A. Klein Tankink, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. 2) Van Ek R., J-P. Witte, J. Runhaar en R. Klijn (2000). Ecological effects of water management in the Netherlands: the model DEMNAT. Ecological Engineering 16, pag. 127-141. 3) IWACO (1996). Het hydro-ecologische voorspellingsmodel DURAVEG. 4) Runhaar J., J. Gehrels, G. van der Lee, S. Hennekes, G. Wamelink, W. van der Linden en P. de Louw (2002). Waternood deelrapport Doelrealisatie Natuur. STOWA. 5) Latour J., T. Reiling en J. Wiertz (1993). MOVE: a multiple stress model for vegetation. In: The Use of Hydro-Ecological Models in the Netherlands. CHO-TNO Proceedings and Information nr. 47. 6) Koerselman W., M. de Haan en A. Meuleman (1999). Ecohydrologische effectvoorspelling duinen. Standplaatsmodellering in NICHE duinen. Kiwa. Rapport SWE98.010. 7) Witte J-P., R. Wójcik, P. Torfs, M. de Haan en S. Hennekens (2007). Bayesian classification of vegetation types with Gaussian mixture density fitting to indicator values. Journal of Vegetation Science 18, pag. 605-612. 8) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom, J. van Dam en R. Aerts (2008). Critical soil conditions for oxygen stress to plant roots: substituting the

Feddes-function by a process-based model. Journal of Hydrology 360, pag. 147-165. 9) Drew M. (1983). Plant injury and adaptation to oxygen deficiency in the root environment: a review. Plant and Soil 75, pag. 179-199. 10) Runhaar J., J-P. Witte en P. Verburg (1997). Groundwater level, moisture supply, and vegetation in the Netherlands. Wetlands 4, pag. 528-538. 11) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom, J. van Dam en R. Aerts (2009). A climate-proof relationship between soil moisture conditions and vegetation composition. In druk. 12) Runhaar J. (1989). Toetsing van het ecotopensysteem. Centrum voor Milieukunde. Rijksuniversiteit Leiden. 13) Beets C., P. Hommel en R. de Waal (2003). Selectie van referentiepunten t.b.v. het SBB-project terreincondities. Staatsbosbeheer. 14) Von Asmuth J., M. Bierkens en C. Maas (2002). Transfer function noise modeling in continuous time using predefined impulse response functions. Water Resources Research 38, pag. 2301-2312. 15) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom en R. Aerts (2008). The need of data harmonization to derive robust empirical relationships between soil conditions and vegetation. Journal of Vegetation Science 19, pag. 799-808. 16) Van Dam J., P. Groenendijk, R. Hendriks en J. Kroes (2008). Advances of modeling water flow in variably saturated soils with SWAP. Vadose Zone J. 2, pag. 640-653. 17) Van Bakel P. (2002). HELP-tabellen landbouw. Waternood deelrapport 04. STOWA.

Planten in de natuur die op een bepaalde plek groeien, zijn fysiologisch aangepast aan de heersende vochtcondities. Zo minimaliseren deze planten de stress die ze ondervinden. Planten op natte standplaatsen hebben bijvoorbeeld luchtweefsels om zuurstof vanuit de lucht te transporteren naar de wortels. Respiratiestress wordt berekend als de zuurstofstress die een referentiegewas bij een gegeven vochtgehalte, bodem en temperatuur ondervindt. Het gebruik van een referentiegewas kennen we al uit het karakteriseren van droogtestress10). Voor zuurstofstress is het referentiegewas gedefinieerd als een grasland dat niet fysiologisch is aangepast aan zuurstofstress en dat dus afhankelijk is van de zuurstofvoorziening in de wortelzone. Door het gebruik van een referentiegewas is respiratiestress, net als de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand, een standplaatsfactor ofwel een maat voor de natheid van de bodem, onafhankelijk van de werkelijke vegetatie. Deze natheid bepaalt uiteindelijk of een plant of vegetatietype op een plek kan voorkomen. Zo zal struikheide voorkomen op een plek met zeer lage zuurstofstress en zegge en bies op een plek met zeer hoge zuurstofstress. Zegge en bies hebben immers luchtweefsel via welke ze zuurstof uit de atmosfeer naar hun wortels transporteren. Respiratiestress geeft dus per definitie de zuurstofstress waaraan de werkelijke vegetatie moet zijn aangepast om er te kunnen groeien.

H2O / 3 - 2010

39


Dennis Rijnbende, Brabant Water Martijn Groenendijk, Brabant Water Stephan van de Wetering, Brabant Water

Verbetering waterkwaliteit op een klein waterproductiebedrijf Bij het optimaliseren van zuiveringen is de aandacht meestal gericht op de grotere drinkwaterproductiebedrijven. Verbeteringen in prestatie en waterkwaliteit zijn ook mogelijk op kleinere waterproductiebedrijven, maar de relatief hoge kosten staan verbeteringen vaak in de weg. Voor het te renoveren waterproductiebedrijf Luyksgestel is een onderzoek naar kwaliteitsverbetering uitgevoerd waarbij als voorwaarden werden gesteld dat maatregelen direct uit te voeren en financieel haalbaar moesten zijn. Door kennis van conventionele snelfiltratie en moderne membraanfiltratie te combineren kon Brabant Water de waterkwaliteit sterk laten verbeteren en daalden tegelijkertijd het waterverlies en energieverbruik.

I

n het zuiden van Noord-Brabant verzorgt waterproductiebedrijf Luyksgestel de drinkwatervoorziening voor het gebied tegen de Belgische grens bij Lommel. Sinds de opening van dit productiebedrijf in 1992 oogt het drinkwater niet helemaal helder en vertoont het een lichtgele kleur. Het ijzergehalte in het drinkwater is niet zodanig hoog dat dit een logische verklaring kan zijn voor de hoge troebelheid. Er is ook geen sprake van typische bedrijfsvoeringspieken, zoals doorslag na het spoelen of opnieuw starten van een filter. Deze pieken worden afgevangen door de toegepaste dubbele filtratie (zie afbeelding 1). Aqualab Zuid stelde samen met TNO vast dat ‘de kleur van het water vermoedelijk wordt veroorzaakt door (colloidale) deeltjes, bestaande uit ijzer-, aluminium- en siliciumverbindingen’. De hoge troebelheid hangt uiteraard samen met deze deeltjes. In eerdere onderzoeken is geprobeerd deze deeltjes te verwijderen met dosering van ijzerchloride aan het voorfiltraat, dosering van kaliumpermanganaat aan het voorfiltraat en filtratie van het voorfiltraat met fijn zand. Geen enkel onderzoek heeft een goed resultaat opgeleverd. Na bijna 20 jaar bedrijfsvoering luidt de doelstelling voor de eerste renovatie van deze kleine zuivering: verlaag de troebelheid en kleur van het drinkwater met eenvoudige middelen.

Nieuwe zuiveringsopzet Voor de verwijdering van kleine deeltjes kan coagulatie of membraanfiltratie ingezet worden. Gelet op de opdracht om met eenvoudige middelen tot resultaat te komen,

40

H2O / 3 - 2010

biedt coagulatie verreweg het meeste perspectief voor de renovatie. Een nieuw onderzoeksteam besluit ijzerchloride direct aan het onbeluchte ruwwater te doseren. Na

één filtratiestap wordt een uitstekende waterkwaliteit bereikt met een zeer lage troebelheid en kleur (zie tabel). Ook treedt geen doorslag op na spoeling of opstart van een filter.

Afb. 1: Oorspronkelijk zuiveringsproces waterproductiebedrijf Luyksgestel. Prestaties van de renovatie van waterproductiebedrijf Luyksgestel

waterkwaliteit troebelheid (FTE) kleur (mg/l Pt) ijzer (mg/l) aluminium (µg/l) arseenp (µg/l) TOC (mg/l) chloride (mg/l) totale hardheid (mmol/l) waterstofcarbonaat (mg/l) benchmark waterkwaliteitsindex (punt/m3) waterverlies spoelwater voorfiltratie (%) inwerkwater voorfiltratie (%) spoelwater nafiltratie (%) verbruiken energie (kWh/m3) ijzerchloride (m3/j)

voor renovatie

na renovatie

0,7 10 0,02 22 1,2 1,1 8 0,85 82 0,066

0,1 <3 <0,01 <5 <1 0,75 12 0,93 89 0,017

6 2 1

2,5 -

0,40 1

0,31 15


platform Met deze goede resultaten is een tweede filtratiestap overbodig. Een dosering van 1,5 mg/l ijzer aan het ruwwater volstaat voor een goede waterkwaliteit (zie afbeelding 2). Dit heeft wel tot gevolg dat de looptijd van de voorfilters afneemt van 24 uur (op doorslag) tot tien uur (op bedweerstand). Het spoelwaterverlies neemt daarmee evenredig toe. Daarom is een nieuwe onderzoeksvraag gesteld: beperk het spoelwaterverlies om tot een haalbaar zuiveringsproces te komen.

Gecombineerde technieken

Afb. 2: Invloed van ijzerchloride op waterkwaliteit.

Metingen tonen aan dat koekfiltratie optreedt in de toplaag van het filter. Dit is ook te verwachten wanneer een filter een snel oplopende bovenwaterstand vertoont. Het gedrag van het snelfilter vertoont daarmee overeenkomsten met dead-endmembraanfiltratie. In deze techniek zijn korte filtratietijden van soms maar 15 minuten heel gewoon. Kortstondige spoelingen verwijderen de filterkoek, waarna weer gefiltreerd kan worden. Dit resulteert in het bekende zaagtandprofiel van de transmembraandruk. Voor het snelfilter van waterproductiebdrijf Luyksgestel is het spoelproces daarvan ‘afgekeken’. Bij het bereiken van de maximale bovenwaterstand wordt uitsluitend een korte spoeling met water uitgevoerd. Pas na meerdere korte spoelingen volgt uiteindelijk een reguliere filterspoeling (met lucht/waterfase). Dit is vergelijkbaar met de combinatie van backwash en chemically enhanced backwash bij ultrafiltratie-installaties. Zo wordt een toename in spoelwaterverlies omgebogen in een sterke reductie. Het proces is haalbaar.

Duurproef Afb. 3: Nieuw zuiveringsproces waterproductiebedrijf Luyksgestel. Het SCADA-systeem na renovatie.

Een duurproef op praktijkschaal bevestigt de resultaten van de eerste experimenten. Een uitstekende, stabiele waterkwaliteit met een eenvoudig te realiseren filtratieproces (zie afbeelding 3). Ondanks de hogere spoelfrequentie bespaart het nieuwe proces juist water, doordat de voorfilters niet inwerken na een spoeling en bij opstart, twee verschillende spoelprogramma’s worden toegepast afhankelijk van het doel én de nafilters vervallen en dus niet meer gespoeld worden. Als toegevoegde bonus bespaart het proces veel energie. Een pompfase in het zuiveringsproces vervalt en er wordt minder spoelwater verpompt. Daarnaast hoeft minder ruwwater opgepompt en gezuiverd te worden voor eenzelfde drinkwaterlevering. Dat laatste geeft ook een afname in het marmerverbruik van de filters.

Renovatie Gezien de onderzoeksresultaten heeft het management van Brabant Water ingestemd met een aanpassing van het zuiveringsproces. Bij de renovatie is een redundante voorraadtank voor ijzerchloride voorzien, want het zuiveringsproces wordt afhankelijk van deze drinkwaterchemicalie. Door de procesautomatisering te vernieuwen, komen nieuwe mogelijkheden beschikbaar voor de bedrijfsvoering van de zuivering. Zo is het nu mogelijk de zuivering continu te bedrijven, met een meer constante capaciteit. De exploitatiekosten van waterproductiebdrijf Luyksgestel nemen in totaal af met ruim 0,02 H2O / 3 - 2010

41


Afb. 4: Troebelheid en kleur van het uitgaande reinwater.

euro per kubieke meter, vooral vanwege het geringere waterverlies. De totale investeringskosten voor de renovatie bedragen 380.000 euro. Hiervan is ruim de helft besteed aan het vernieuwen van de PLC- en SCADA-systemen. Voor de werktuigbouwkundige aanpassingen en procesbewaking op waterkwaliteit is 90.000 euro uitgegeven. De kwaliteit van het drinkwater verbetert aanzienlijk naast de verlaging van troebelheid en kleur (zie afbeelding 4). Zo daalt de waterkwaliteitsindex uit de benchmark Waterleidingbedrijven met 74 procent. In de tabel is te zien dat de gehaltes ijzer, aluminium, arseen en organische koolstof in het drinkwater afgenomen zijn. Hiermee neemt ook de adv.185x133 F.C. 11-01-07

deeltjesbelasting van het distributienet af en de biofilmvormingspotentie. Daarbij hoeft in de bedrijfsvoering geen rekening meer te worden gehouden met putschakelingen om het aluminiumgehalte te beheersen. Het nieuwe zuiveringsproces verwijdert aluminium volledig. Een laag gehalte aluminium in het drinkwater is van belang voor nierdialysepatiënten. Bij een aluminiumgehalte van meer dan 30 µg/l dient dit bij de inspecteur van VROM te worden gemeld.

Conclusies Het resultaat van deze renovatie is merkbaar voor de afnemers. Deze profiteren van drinkwater dat volledig helder en kleurloos is.

12-01-2007

08:41

Het doseren van ijzerchloride aan onbelucht ruwwater maakt ‘deeltjesvrij’ drinkwater mogelijk met een enkele filtratiestap. Door twee typen spoelingen toe te passen op een snelfilter waarin koekfiltratie optreedt, wordt het spoelwaterverlies gereduceerd. Met een beperkte investering levert dit proces jaarlijks een besparing op in de exploitatiekosten van 40.000 euro en een afname in het energieverbruik van 150 MWh. Drinkwaterbedrijven besteden vaak veel aandacht aan grotere zuiveringen, problemen op kleine waterproductiebedrijven worden (binnen de wettelijke normen) eerder geaccepteerd. Dit project toont aan dat investeren in kleine zuiveringen ook loont.

Pagina 1

advertentie

WETTERFRETTER DE OPLOSSING OPLOSSING DE VOOR VOOR VEZELDOEKJES VEZELDOEKJES Landy DSP 18-5 pomp versnijdt moeiteloos schoonmaakdoekjes Universeel toepasbaar Voorkomt pompstoringen

Landustrie Sneek BV Postbus 199 8600 AD Sneek Nederland

Robuuste en slijtvaste pomp Lichter in gewicht en dus onderhoudsvriendelijk

Watertechnologie

Tel. 0515 - 48 68 88 Fax 0515 - 41 23 98 e-mail info@landustrie.nl website www.landustrie.nl Bezoekadres Pieter Zeemanstraat 6, Sneek

42

H2O / 3 - 2010


agenda 18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie

zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten op dit gebied. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.

18 februari, Tiel Van neerslag tot schade

seminar, met de presentatie van de resultaten van het ‘Leven met water’-project ‘Van neerslag tot schade’. Organisatie: HKV Lijn in Water, Universiteit van Utrecht, KNMI en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

23 februari, Leiden Natuurvriendelijke oevers met draagvlak

platformbijeenkomst waarin antwoord wordt gegeven op alle vragen rond het belang en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

2 maart, Driebergen Waternood

gebruikersmiddag over de ontwikkelingen rond het instrument Waternood. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

4 maart, Delft Recent advances in water resources

colloquiuemserie met lezing door prof. dr. H. de Swart: ‘Transverse structure of tidal and residual flow and sediment ­concentration in estuaries: sensitivity of characteristics and mechanisms to tidal forcing and water depth’. Organisatie: sectie Waterhuishouding van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft). Informatie: e.j.m.veling@tudelft.nl.

16-18 maart, Gorinchem Aqua Nederland

vakbeurs die zich vooral op de binnenlandse watermarkt richt, met aandacht voor waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie. Parallel hieraan worden de Rioleringsvakdagen gehouden. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

16-18 maart, Gorinchem Rioleringsvakdagen

eerste editie van een vakbeurs die geheel gericht is op de rioleringssector. Op deze beurs wordt aandacht besteed aan de infrastructuur, maar ook aan beheer en onderhoud. Deze beurs wordt tegelijk gehouden met de Aqua Nederland Vakbeurs. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

16-18 maart, Apeldoorn Riolering en stedelijk watermanagement

congres met 24 lezingen (over afvalwater, gemeentelijk beleid, hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte), aandacht voor producten en een gespecialiseerde beursvloer. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering.net

18 maart, Soest WaterSPOT

bijeenkomst met de presentatie van de resultaten van het innoWATOR-project WaterSPOT en kennismaking met de eerste drinkwatersimulator ter wereld. Organisatie: projectgroep WaterSPOT. Informatie: harry.leijssen@vitens.nl.

25 maart, Amsterdam Wereld Waterdag

bijeenkomst, in samenwerking met NWP, Unesco en IWA, over de voortgang bij het behalen van de millenniumdoelen en het belang van samenwerkingsverbanden in de watersector daarbij. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

25 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

zevende editie van de Kennisdag Inspectie waterkeringen, met aandacht voor de proefprojecten die vorig jaar begonnen in het kader van het in praktijk brengen van de bestaande kennis, nieuwe ontwikkelingen binnen de inspectie en de inspectie van waterkeringen in de kustregio’s. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

8 april, Utrecht Waterproof

bijeenkomst waarop onder andere een overzicht gegeven wordt van de mogelijkheden van het derde programma Partners voor Water, dat dit jaar begint. Tevens de uitreiking van een prijs voor het meest inspirerende Partners voor Water-project van de afgelopen jaren. Organisatie: Partners voor Water. Informatie: Anita de Wit (070) 304 37 13.

14-15 april, Rotterdam Nationaal Waterbouwcongres 2010

tweedaags congres waarin de kansen en uitdagingen van het nieuwe Nederlandse waterbeheer vanuit de optiek van de waterbouwers worden bekeken. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00 of www.iir.nl/waterbouwcongres.

16 april, Eindhoven Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?

voorjaarscongres van Waternetwerk, met een presentatie van de actuele resultaten en standpunten rond de doelmatigheids­ verhoging in de watersector. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

19-20 mei, Rotterdam Industrie en Milieu

jaarlijkse vakbeurs die zich richt op de industriële markt en een uitgebreid scala biedt aan innovatieve oplossingen en diensten in alle deelaspecten van de milieumarkt, zoals afvalwater- & emissie­ behandeling, bodemonderzoek en energietechnologie en afvalmanagement. Organisatie: easyFairs. Informatie: milieu-nl@easyfairs.com.

25-26 mei, Alkmaar Advances in flood forecasting and the implications for risk management

internationale workshop met onder andere de introductie van nieuwe benaderingen van hydrologische en meteorologische voorspellingen, het omgaan met onzekerheden en het bevorderen van een geïntegreerde aanpak (modelketen, risicobepaling, besluitvorming en communicatie). Organisatie: Commissie voor Hydrologie van de Rijn en Nationaal Comité IHP-HWRP. Informatie: www.chr-khr.org

4 juni, Utrecht ‘Veilig werken in de watersector’

sectiedag rond het thema veiligheid en arbo. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

23-25 augustus, Amsterdam Cities of the future

congres met als thema: Hoe zien steden van de toekomst eruit op het gebied van water? Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september

jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet op verzoek van Waternetwerk zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

H2O / 3 - 2010

43


TijdschrifT voor waTervoorziening en waTerbeheer

12 maart 2010:

Themanummer Aqua Nederland Vakbeurs & Rioleringsvakdagen Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector

Adverteer nu in dit H2O themanummer • • • •

Aqua Nederland Vakbeurs en Rioleringsvakdagen op 16, 17 en 18 maart Hét trefpunt voor ondernemers en relaties uit de riolerings- en waterbranche Extra hoge oplage: verspreid onder de bezoekers van de beurs Dé mogelijkheid om naast vaste abonnees ook beursbezoekers te bereiken

Neem voor meer informatie over adverteren contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 of Brigitte Laban, 010 – 42 74 152. Of mail naar: adv.h2o@nijgh.nl


handel & industrie Introductie nieuw Biomar-proces EnviroChemie heeft de afgelopen drie jaar meer dan 30 Biomar-afvalwater­ zuiveringinstallaties in Oost-Europa geplaatst. Afhankelijk van de toepassing en de lokale situatie worden verschillende biologische installaties, zoals anaerobe vergisting, ingezet. In vrijwel alle gevallen leverde het bedrijf uit Haarlem de installatie gebruiksklaar. De plaatselijke steunpunten van EnviroChemie in Rusland, Roemenië, Bulgarije en Polen zorgen met hun kennis van de lokale situatie voor onder meer de voorbereidende gesprekken met de overheid. Het Nederlandse bedrijf levert niet alleen individueel ontworpen installaties, maar breidt ook het aanbod van compacte gestandaardiseerde installaties verder uit. Onder de merknamen Flomar, Lugan en Split-O-Mat zijn voor kleine afvalwaterstromen compacte fysisch-chemische en biologische installaties in het programma opgenomen. Oplossingen gebouwd in containers zijn snel inzetbaar en te verplaatsen naar andere standplaatsen. De nieuwe anaerobe reactor (Biomar ASBx) levert EnviroChemie bij voorkeur af als geschroefde staalplaatbouw. Dat beperkt lokale betonwerkzaamheden tot een minimum, verkort afschrijvingstijden en vereenvoudigt aanpassingen aan gewijzigde bedrijfscondities.

De nieuwe anaerobe reactor Biomar ASBx die met name voor de levensmiddelen- en drankindustrie geschikt is.

Voor meer informatie: (023) 534 54 05.

DHV tekent megacontract sanitatie Indonesië Advies- en ingenieursbureau DHV heeft samen met haar Indonesische dochter PT MLD een contract ondertekend voor een groot sanitatieproject in Indonesië. Het ‘Urban Sanitation Development Project’ betreft de ontwikkeling van strategieën, ontwerpstudies en uitvoering van werken met betrekking tot afvalwater, stedelijke ontwatering en huishoudelijk afval in 80 steden. Het contract heeft een waarde van tien miljoen euro, loopt tot eind 2014 en wordt gefinancierd door het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking via de Nederlandse ambassade in Jakarta.

teringen voor PPSP zijn door de Wereldbank vooralsnog geraamd op vijf miljard dollar.

Indonesië telt ongeveer 230 miljoen inwoners, waarvan slechts één procent is aangesloten op riolering, aldus DHV. Circa 40 procent heeft geen betrouwbaar ­functionerend privé- of openbaar toilet tot zijn beschikking. Dat leidt tot ernstige gezondheidsrisico’s.

Voor meer informatie: (033) 468 20 26.

Het project is onderdeel van het ‘Accelerated Sanitation Development Program’ (Indonesische afkorting PPSP) van de Indonesische overheid. In dit programma moet de komende vijf jaar de afvalwaterbehandeling, ontwatering en verwerking van huishoudelijk afval verbeteren van 330 steden. De inves-

Formele opdrachtgever van het project is het Indonesische nationale planningbureau. Het meest omvangrijke deel van de opdracht is de advisering van de steden die zelf plannen moeten ontwikkelen en uitvoeren. DHV is de afgelopen vier jaar actief geweest met soortgelijke trajecten voor 14 steden en drie provincies. Het eerdere project, de ontwikkeling van ‘stedelijke sanitatiestrategieën’ werd via de Wereldbank ook grotendeels gefinancierd door Nederland. DHV en PT MLD werken in het project nauw samen met andere partijen.

Een drijvend toilet.

Besturing op maat voor decentrale afvalwaterzuivering Het Belgische bedrijf E.D.&A. uit Kapellen heeft een op maat gemaakte besturing ontwikkeld voor een aantal decentrale afvalwaterzuiverings­ installaties die bij woningen worden geplaatst. E.D.&A. ontwikkelde een besturing in een compacte behuizing. De ingebouwde GSM-module zorgt voor telemetriemogelijkheden. De besturing stuurt informatie naar een centrale server en alarmeert bij problemen als het uitvallen van een compressor, het vastlopen van een pomp of het uitvallen van de netspanning. Als de netspanning uitvalt, gaat de besturing over op batterijen. Informatie zoals het aantal draaiuren kan opgevraagd worden vanuit de centrale server. Hierdoor wordt op afstand duidelijk wanneer onderhoud aan de zuiveringsinstallatie moet plaatsvinden. Deze aanvragen gebeuren via SMS-berichten met een specifiek commando. De besturing is voorzien van een 4x20 tekstscherm en de bediening gebeurt aan de hand van een draaiknop. Voor meer informatie: (0032) 3 620 18 18 of e.brouwers@edna.eu.

H2O / 3 - 2010

45


Watervenster Wat kan ITT water & Wastewater voor u doen?

Pieter Zeemanweg 240 3316 GZ Dordrecht T 078 - 6548400 F 078 - 6510936 E ittwwwnl@itt.com I www.ittwww.nl

ITT Water & Wastewater geeft wereldwijd de toon aan op het gebied van transport en behandeling van water: van afvalwater en proceswater tot drinkwater. ITT Water & Wastewater biedt geavanceerde geïntegreerde oplossingen voor vloeistofverwerking: een compleet assortiment water-, afvalwateren drainagepompen, M&C-apparatuur voor beheer en regeling van installaties, units voor primaire en secundaire biologische (afval)waterbehandeling, producten voor filtratie en desinfectie van water en alle

daarbij behorende diensten. Van ontwerp en uitvoering tot en met onderhoud en service. 140 landen ITT Water & Wastewater heeft haar hoofdkantoor in Zweden, is actief in zo’n 140 landen over de hele wereld en heeft productiefaciliteiten in o.a. Europa, China en Noorden Zuid-Amerika. Het bedrijf hoort tot de ITT Corporation (White Plains, New York), mondiaal leverancier van geavanceerde technologische producten en diensten.

Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com

KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.

Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is totaalaanbieder voor de inname, het transport en de behandeling van water en van huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Wij zijn gespecialiseerd in de renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Met meer dan 135 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen is KSB als geen ander in staat maatwerk te leveren. En dankzij een continue stroom aan innovaties en een kwaliteits-

bewustzijn tot in de haarvaten van onze organisatie weet u zich met KSB Nederland verzekerd van de ideale partner voor al uw pompvraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die u ondersteunt van engineering via realisatie tot nazorg.

Detos® technische behuizingen

Poly Products B.V. Bruningsstraat 10 4251 LA Werkendam T 0183-507150 F 0183-507169 E info@polyproducts.nl I www.polyproducts.nl

Een speciale productlijn van Poly Products is de Detos® behuizing. Als modulair systeem kunnen behuizingen op maat worden gemaakt, eventueel inclusief inrichting. Binnen dit systeem zijn zelfs ventilatie, geluiddemping, luchtbehandeling en verwarming aan uw specifieke wensen aan te passen. Ook aan speciale eisen ten aanzien van warmte- en geluidsisolatie, elektrische isolatie en brandwerendheid kan worden voldaan. Prefabricage in onze fabriek zorgt voor kostenreductie en een, door ons

verzorgde, snelle plaatsing op locatie. Belangrijkste eigenschappen van de Detos® behuizingen: • Duurzaam en onderhoudsarm • Zeer flexibel qua afmetingen, sparingen en kleuren • Breed scala aan inbouwmogelijkheden • Chemisch resistent • Licht gewicht • Geluidisolerend • Demontabel


Watervenster Q-flow international Q-flow is gespecialiseerd in alle denkbare werkzaamheden aan een waterbron. Vanuit ons nieuwe pand in Nijverdal voorzien wij in heel Nederland onderhoud, regeneraties, camera-inspecties en (ver)nieuwbouw van waterwinputten. Met negen specialisten verdeeld over vier compleet uitgeruste ploegen kunt u bij ons terecht met elk probleem in uw primaire watervoorziening. Elke ploeg heeft standaard de beschikking over een kraan, eigen stroomvoorziening en een speciale onderhouds-

installatie om zelfstandig van Groningen tot Vlaanderen alle vereiste handelingen te kunnen uitvoeren. Met zeer korte lijnen tussen de specialisten in het veld en de monteurs in onze eigen werkplaats kunnen wij in zeer korte tijd defecte delen uit de installatie vernieuwen of repareren. Onderwaterpompen worden in de testbank beproefd en indien nodig gereviseerd of vervangen.

Q-flow International R. Dieselstraat 14 7442 DR Nijverdal T 0548 622 999 T 0548 625 367 E info@q-flow.nl I www.q-flow.nl

Maatwerk & Innovatie Steeds meer bedrijven vinden de weg naar Almelo als zij werken aan innovatieve waterzuiveringconcepten. RWB formuleert een helder projectplan waarmee theoretische modellen omgezet worden in praktische installaties. De beste plannen beginnen met een goede samenwerking. Opdrachtgever, leverancier, afnemer, kennisinstituut en adviseur (in binnen en buitenland) vormen samen een projectteam, waarin men de teamgenoten vertrouwt en waardeert om zijn of haar talent . Daardoor ontstaat een open

en positief kritische communicatie. De rol van RWB is in elk project anders. Door onze multidisciplinaire aanpak is RWB in staat om te anticiperen op veranderingen. Proactief werken aan een gemeenschappelijk doel, door bij te springen of tijdig teamgenoten in te seinen. Door ons “servicehart” leren we dagelijks in de praktijk, u profiteert van onze ervaringen uit het verleden. Werken aan een betere toekomst vraagt om een betrouwbare partner. Als u werkt aan water, dan werken wij graag met u mee!

RWB Water Services BV Ambachtstraat20, 7609 RA Almelo Postbus223, 7600 AE Almelo T 0546-545020 F 0546-545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


Voor elke toepassing de juiste oplossing?

SIEMENS Procesinstrumentatie. Alles uit één hand, dat is de kracht van Siemens op het vlak van procesinstrumentatie. U zoekt een los instrument of misschien wel een compleet pakket? Wij zijn uw professionele partner bij al uw grote en kleine projecten: voor druk-, temperatuur-, flow-, niveau-, analyse- en weegsystemen. Maak ook kennis met Totally Integrated Automation (TIA), het totaalconcept van Siemens voor procesautomatisering. Met TIA bieden wij u alle benodigde producten en systemen voor de gehele procesindustrie. Procesinstrumentatie maakt daar deel van uit. Surf eens naar de Industry Mall, het elektronische warenhuis van Siemens. Voor snel en betrouwbaar inkopen én uitgebreide informatie en support. Vanzelfsprekend geven wij graag persoonlijk antwoord op al uw vragen. Meer informatie: bel 070 333 3495 of mail pi.nl@siemens.com Setting standards with Totally Integrated Automation.

Answers for industry.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.