20100226074819

Page 1

43ste jaargang / 26 februari 2010

4/

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

‘Invloed leidingnet op kwaliteit drinkwater onderschat’ Blauwalgenprotocol leidt tot sterke toename zwemverboden Energie uit rioolwater en keukenafval Nieuwe routes naar afvalwaterzuivering?


KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de waterproblemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk. KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieën om succesvolle oplossingen te realiseren.

Afvalwater en watercyclus Het team Watertechnologie van KWR richt zich op wetenschappelijk innovatief onderzoek, kennisintensieve adviesdiensten en het ontwikkelen van commerciële projecten in de waterketen. Het onderzoek is gericht op het creëren van synergievoordelen door een integrale beschouwing van de watercyclus op robuustheid en duurzaamheid. Het onderzoek doen wij in nauwe samenwerking met partners uit de publieke sector. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Nieuw kabinet, nieuwe mogelijkheden?

N

u het kabinet gevallen is, liggen ook de gesprekken over de komende bezuinigingen stil. Aan die bezuinigingen ontkomt ook de watersector niet. Al maandenlang is men aan het bekijken waar gesnoeid kan worden in de waterketen. Of die voorstellen wijzigen met de komst van een nieuw kabinet met een andere politieke kleur, is op dit moment nog niet te voorspellen. Maar die mogelijkheid zit er wel in. De watersector blijft wellicht redelijk buiten beeld in deze bezuiningsronde. Veel plannen (bijvoorbeeld rond de rivieren en de kust) zijn al te ver in de uitvoering om deze nog te stoppen of in fases over een langere tijd uit te voeren. Bezuiningsvoorstellen in het teken van een betere samenwerking in de waterketen maakten tot voor kort wel een grote kans om gehonoreerd te worden. Met name

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Welk kabinet zou de watersector goed uitkomen? Of maakt het niet zoveel uit welke partijen Nederland regeren? Op korte termijn is het niet vervelend dat bijvoorbeeld over de bezuinigingen nog geen knopen doorgehakt worden. Op de lange termijn heeft de watersector een daadkrachtig kabinet nodig dat niet bezuinigt op plannen die Nederland veiliger en fraaier moeten maken. De waterschappen moeten dan wel stoppen met het bouwen van peperdure kantoren. Peter Bielars

inhoud nº 4 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)

in de afvalwatersector dacht het kabinet nog wel geld te kunnen weghalen. Maar staan de neuzen nu nog dezelfde kant uit?

4 / Oasen: invloed leidingnet op kwaliteit drinkwater onderschat

Peter Mense

6 / Blauwalgenprotocol leidt tot sterke toename zwemverboden

Harm Gerrits, Piet van der Wee, Dianne Slot en Johan Oosterbaan

10

/ Energie uit rioolwater en keukenafval bij hoge druk

6

Kirsten Zagt, Johan Barelds, Jules van Lier, Ralph Lindeboom, Jan Weijma en Caroline Plugge

14 / Interview met Harmen van der Laan Maarten Gast

16 / Interview met Bert Satijn en Jacques Leenen over ‘Leven met Water’

19 / Interactieve uitvoering vraagt om andere

10

afspraken (4)

Bertien Broekhans, Emiel Karpeshoek en Pieter Lems

22 / Interview met Arnoud Molenaar Jac van Tuijn

26

/ Automatische distributiesturing in Groningen Martijn Bakker, Olivier Hartel, Jan Munneke en Ernst van Aagten

22

30

/ Recensie ‘Climate change and water, internationale perspectives on mitigation and adaptation’ Jelle Roorda

35 / Nieuwe routes naar afvalwaterzuivering? Tony Flameling en Joost van den Bulk

38 / Wat is het beste model? Peter Droogers en Walter Immerzeel

42

/ Woningbouw en natuurontwikkeling in het Markermeer: een beoordeling voorbij minnen en plussen Peter van Puijenbroek en Frans Sijtsma

45 / Trends in waterkwaliteit in het beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht

Bart Specken en Jeanette de Groot

Bij de voorpagina: Ook de kust bij Scheveningen wordt de komende jaren onder handen genomen om de veiligheid in de toekomst te kunnen blijven garanderen. Een nieuwe dijk wordt weggewerkt onder een nieuwe boulevard. De betrokken partijen hielpen mee met het ontsteken van vuurwerk ter ere van de officiële openingshandeling (zie ook pagina 18).


Oasen: invloed leidingnet op kwaliteit drinkwater onderschat De kwaliteit van drinkwater gaat tijdens de distributie in het leidingnet achteruit. Dit probleem is groter in warme zomers, als de watertemperatuur en de verblijftijd van het water in het net toenemen. De opwarming van de aarde zal dit probleem vergroten. De drinkwatersector, van oudsher vooral gericht op de kwaliteit van het water bij de productie, moet het leidingnet schoner maken en houden. Anders worden we op een gegeven moment misschien wel gedwongen het drinkwater uit veiligheidsoverwegingen te chloreren. Aldus Peter Mense, hoofd distributie van Oasen.

D

rinkwaterbedrijven zijn sterk gericht op de productie van kwalitatief goed en gezond drinkwater. Die kwaliteit houden ze nauwgezet in de gaten met bemonsteringsprogramma’s. De nadruk op de productie is terug te zien in verdeling van de wateranalyses bij Oasen: 85 procent van de monsters nemen we bij de productie van water en 15 procent bij de distributie. En in die 15 procent wordt vooral gekeken naar het effect van de huisleidingen op de waterkwaliteit. Maar wat gebeurt er met de kwaliteit van het water in het distributienet, nadat het een zuiveringsstation heeft verlaten? Oasen had weinig eigen kennis over de ontwikkeling van de drinkwaterkwaliteit in het distributienet. Daarom is het drinkwaterbedrijf zelf gaan meten. Daaruit bleek dat de (biologische) waterkwaliteit in het leidingnet achteruit gaat. Oasen maakte onder andere in de warme zomer van 2006 een zogeheten Aeromonasfoto: een aantal weken lang is in iedere vierkante kilometer van het leidingnet van Oasen een monster genomen en geanalyseerd, in totaal meer dan duizend. Het waterkwaliteitsprobleem bleek groter dan we dachten: in tien procent van de monsters werd de wettelijke norm voor Aeromonas overschreden: 28 procent overschreed de bedrijfsnorm van Oasen. De kwaliteitsvermindering hangt samen met een aantal factoren, waaronder de biologische stabiliteit van het drinkwater, de verblijftijd in het distributienet, de mate waarin het distributienet vervuild is en de mate waarin de temperatuur tijdens het transport naar de klant toeneemt. De vermindering van de kwaliteit in het distributienet wordt versterkt door de opwarming van de aarde. De gemiddelde temperatuur in Nederland stijgt langzaam; ook komen vaker zeer warme zomers voor. In combinatie met de aanwezige nagroeipotentie, de aanwezige vervuiling in het net (sediment) en de langere verblijftijd van water in het net gedurende de zomer is dit een risico voor de toelaatbare grens van de watertemperatuur (25°C) en voor de kwaliteit van het drinkwater. In het net moet het water bij voorkeur dezelfde kwaliteit behouden. Die biologische

4

H2O / 4 - 2010

stabiliteit is niet overal optimaal. Ook de watertemperatuur blijkt minder constant te zijn dan Oasen dacht. Uit eigen onderzoek blijkt dat water in het leidingnet veel sneller de temperatuur van de bodem aanneemt dan gedacht werd. In warme zomers, die door klimaatverandering vaker voorkomen, stijgt de temperatuur van het grondwater op een aantal plekken boven de 25ºC. Hoe langer het water onderweg is, des te hoger de temperatuur van het water en des te meer kans op nagroei. Voor de verblijftijd van drinkwater in het leidingnet bestaan geen wettelijke normen, maar Oasen rekende op grond van zijn computermodellen op maximaal drie dagen. Daadwerkelijke metingen in het distributienet laten zien dat de verblijftijd veel langer kan zijn, met uitschieters van zeven tot negen dagen. Onderzoek dat is uitgevoerd in samenwerking met de TU Delft, laat zien dat ook de verblijftijd in de reservoirs aanmerkelijk langer kan zijn dan waarmee aanvankelijk werd gerekend. In de zomerperiode, juist wanneer doorstroming van het net

belangrijker wordt met het oog op de hogere temperatuur, neemt de verblijftijd in de steden als gevolg van de vakantie verder toe. De verblijftijd is op korte termijn moeilijk te sturen, omdat Oasen te maken heeft met een leidingnet van een gegeven omvang in lengte en diameters, dat is gebouwd voor een periode van meer dan 60 jaar en vaak overgedimensioneerd is vanwege de groei van het watergebruik die de drinkwaterbedrijven in Nederland in de jaren 70 en 80 nog verwachtten. Die groei blijft sinds 1993 echter uit: dankzij overheidscampagnes en de industrie spoelen wc’s aanzienlijk minder water door en verbruiken wasmachines veel minder water. De resultaten uit deze en andere onderzoeken hebben Oasen duidelijk gemaakt dat nagedacht moet worden en gewerkt aan oplossingen. Op de eerste plaats moet het drinkwaterbedrijf bacteriologisch zo stabiel mogelijk drinkwater produceren, door het zuiveringsproces verder te optimaliseren. In het leidingnet mogen geen stoffen

Oasen gaat het leidingnet vaker spuien om het schoon te houden.


actualiteit Oud vuil uit smeltende gletsjers Alpiene gletsjermeertjes worden steeds smeriger. Zelfs de concentraties van het allang verboden bestrijdingsmiddel DDT nemen toe. Het vuil is afkomstig van smeltende gletsjers, schrijven Zwitserse wetenschappers in ‘Environmental Science and Technology’.

gepompt worden die als voeding kunnen dienen. Anders gezegd betekent dat extra zuiveringsstappen en sturen op andere parameters dan voorheen. Oasen kent nu al de mogelijkheden van ionenwisseling of membraanfiltratie, maar past ze nog weinig toe. Mogelijk zijn er andere, eenvoudige zuiveringstechnieken, die hiervoor ingezet kunnen worden. Samen met de TU Delft verricht Oasen hier onderzoek naar. Op de tweede plaats moet het leidingnet natuurlijk goed schoon gehouden worden. Oasen gaat het sediment in het net opruimen met meer en systematisch spuien, te beginnen bij het zuiveringsstation tot in de uithoeken van het voorzieningsgebied. De ervaring leert dat het sediment zich met de gangbare spuitechnieken lang niet altijd in één keer laat verwijderen. Vaak moet hetzelfde gebied drie jaar achtereen schoon gespuid worden om het echt schoon te krijgen. Voor Oasen is het daarom een uitdaging onderzoek te doen naar nieuwe schoonmaaktechnieken en daarmee aan de slag te gaan. Het leidingnet tussentijds desinfecteren met chloor is geen oplossing, omdat de dode biomassa een voedingsbodem vormt voor nieuwe biologische activiteit (ook naar de relatie tussen sediment in het leidingnet en biologie in het net verricht Oasen onderzoek met de TU Delft). Meer kennis is verder nodig over de temperatuur en verblijftijd. Ontwikkelingen in leidingnetmateriaal of nieuwe inzichten kunnen leiden tot een verbetering van één van deze twee condities. De komende jaren gaat Oasen door met de aanleg van leidingen met kleinere diameters, minder ringleidingen en meer ‘leegdrinkers’, waarbij het doel is om een zelfreinigend net te creëren. Oasen gaat bij het aanleggen van nieuwe leidingen rekening houden met hogere temperaturen. Dat betekent dat ze mogelijk dieper de grond in moeten, wat overigens zal leiden tot hogere kosten en meer vragen over de veiligheid voor de monteurs. Deze maatregelen samen moeten ertoe leiden dat over tien tot 20 jaar de kwaliteit van het drinkwaterleidingnet op een hoger niveau is gekomen en klaar voor een warmer en grilliger klimaat met meer regen in korte tijd maar ook langere perioden van droogte. Als een drinkwaterbedrijf de kwaliteitsachteruitgang van het water in het leidingnet niet onder controle krijgt, bestaat het risico dat het ooit weer moet overstappen op chlorering om de bacteriegroei in het net te stoppen. Dat vindt Oasen geen wenselijke situatie. Peter Mense (Oasen)

H

et Zwitserse alpenlandschap kenmerkt zich door schitterende gletsjermeertjes tussen ruige, besneeuwde bergtoppen. Midden in dit meest ongerepte landschap van CentraalEuropa steekt het vervuilingsmonster van de naoorlogse industrialisatie 40 jaar later onverwacht nog eens de kop op. Deze pijnlijke conclusie moesten Christian Bogdal en zijn collega’s van de Universiteit van Zürich trekken na onderzoek aan de Oberaarsee, een gletsjermeer midden in de Zwitserse Alpen*. De onderzoekers reconstrueerden de vervuilingsgeschiedenis van het meer en zagen dat het viezer is dan ooit. Het is een nabrander van de ernstige luchtverontreiniging rondom de Alpen in de jaren 60 en 70. De gletsjers in het hooggebergte zijn toen opgeladen met farmaceutische stoffen, PCB’s en bestrijdingsmiddelen, zoals DDT. Tegenwoordig is de uitstoot van deze stoffen veel lager en het gebruik van DDT is al sinds 1970 verboden. Door de huidige opwarming van de aarde komt het in het gletsjerijs opgeslagen vuil nu echter versneld vrij. De Oberaarsee ligt op 2.300 meter hoogte tussen de Grimselpas en het Jungfraumassief. Het meer wordt gevoed met smeltwater van de Oberaargletsjer, die elk jaar tientallen meters korter wordt. De Zwitsers onder-

zochten de sedimentlaagjes op de bodem van het gletsjermeer. Ze bepaalden de ouderdom van het sediment en analyseerden de chemische samenstelling ervan. Zo hebben de onderzoekers de toevoer van vervuilende stoffen vanaf 1950 herleid. De reconstructie laat een verslechtering van de waterkwaliteit zien vanaf de jaren 50. In de jaren 70 was de toevoer van bestrijdingsmiddelen en PCB’s vanuit de atmosfeer naar de Oberraarsee het grootst. Daarna verminderde de vervuiling, waardoor ook de Oberaarsee weer schoner werd. De verontreiniging van het gletsjermeer blijkt echter vanaf de jaren 90 weer toe te nemen. Deze keer komt het vuil niet uit de lucht, maar uit de smeltende Oberaargletsjer. De meeste stoffen zijn terug op het niveau van het maximum rond 1970. De concentraties DDT zijn zelfs vijf keer hoger dan tijdens de eerste piek. Joachim Rozemeijer (Deltares / Universiteit Utrecht) NOTEN * Bogdal et al. (2009). Blast from the past: melting glaciers as a relevant source for persistent organic pollutants. Environmental Science & Technology 43, pag. 8173-8177.

H2O / 4 - 2010

5


Blauwalgenprotocol leidt tot sterke toename zwemverboden Afgelopen jaar is een nieuw blauwalgenprotocol doorgevoerd voor de beoordeling van de zwemwaterkwaliteit. Zwemadviezen zijn sindsdien gebaseerd op de concentratie blauwalgcellen en de aanwezigheid van drijflagen in het water. Volgens het oude protocol was het zwemadvies gestoeld op de concentratie van de gifstof microcystine. De eerste ervaring bij het Hoogheemraadschap van Rijnland is dat het nieuwe protocol leidt tot een forse toename van het aantal negatieve zwemadviezen en zwemverboden. Dit wordt bevestigd door een analyse van celtellingen uit 2008 en 2009. Ondergetekenden bepleiten een blauwalgenprotocol dat de zwemmer goed beschermt en tegelijk voorkomt dat zwemwateren onnodig worden gesloten. Ook bij andere waterschappen loopt een discussie over het nieuwe protocol. Op 10 maart doet het Nederlands instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hierover een uitspraak.

B

lauwalgen produceren gifstoffen en vormen in Nederland een belangrijk knelpunt voor de kwaliteit van het zwemwater. Tot 2009 werd de zwemwaterkwaliteit beoordeeld op basis van één van de gifstoffen: microcystine. Vorig jaar stelde de Werkgroep Cyanobacteriën een nieuw blauwalgenprotocol voor. Dat baseert het zwemadvies op de concentratie aan blauwalgcellen en de aanwezigheid van drijflagen. De meting van microcystine is vervallen, omdat deze niet representatief werd geacht voor de totale giftigheid. Het nieuwe protocol wordt binnenkort dus door het NWO besproken. Daardoor gold 2009 als een overgangsjaar. Gaandeweg de afgelopen zomer begonnen de provincies hun zwemadviezen op het nieuwe protocol te baseren. Daardoor steeg het aantal negatieve zwemadviezen en zwemverboden fors. Het Hoogheemraadschap van Rijnland voerde in 2008 en 2009 voor de zwemwateren celtellingen uit voor blauwalgen. Daarmee kunnen de effecten van het nieuwe blauwalgenprotocol goed verkend worden. De hoofdvraag was: welk effect heeft het nieuwe protocol op de beschikbaarheid van zwemwater in Rijnland? Rijnland had vorig jaar te maken met 45 zwemwaterlocaties (46 in 2008). Hiervan werden 33 locaties gedurende het badseizoen (1 mei - 30 september) elke twee weken onderzocht conform het oude blauwalgenprotocol. Bij een celconcentratie van meer dan 100.000 cellen/ml werd de concentratie microcystine bepaald. Als deze boven de 10 μg/l lag, gaf de provincie een negatief zwemadvies. Boven de 20 μg/l werd een zwemverbod uitgevaardigd en wekelijks bemonsterd totdat de concentratie onder de 10 μg/l was gedaald. Gaandeweg 2009 stapten de provincies over op het nieuwe blauwalgenprotocol. Daarbij werd tussen de 50.000 en de 200.000 cellen/ml een negatief zwemadvies afgegeven. Geen van de probleemlocaties had dagelijks beheer, zodat

6

H2O / 4 - 2010

de grens uit het protocol van 100.000 cellen/ ml niet is gehanteerd. Een concentratie van meer dan 200.000 cellen/ml leverde een zwemverbod op. Rijnland voerde de celtellingen uit met een eigen snelle screeningsmethode: een Bürker-Turk telkamer. Hierbij worden de concentraties van de vijf belangrijkste, mogelijk toxische blauwalgen (Microcystis, Aphanizomenon, Planktothrix, Anabaena en Woronichinia) onder de microscoop geteld. Deze methode kent een grotere spreiding dan die van het nieuwe protocol en levert eerder een onder- dan een overschatting van de celconcentraties op. De waarden geven evenwel een goede indicatie voor de orde van grootte van de celconcentraties. Ze zijn goed bruikbaar voor de verkenning van het effect van het nieuwe blauwalgenprotocol. In 2008 en 2009 zijn respectievelijk voor 487 en 393 monsters celtellingen uitgevoerd.

Aantal en duur blauwalgenproblemen

Tabel 1 geeft een overzicht van de probleemlocaties voor 2008 en 2009 als de meetgegevens volgens het oude- en het nieuwe protocol worden beoordeeld. De problemen zijn uitgesplitst naar negatief zwemadvies, zwemverbod of beide. Het nieuwe protocol leidt in beide jaren tot een forse toename van het aantal probleemlocaties. Daarvan krijgen de meeste te maken met een zwemverbod. Bij het oude protocol duurden de problemen meestal minder dan vier weken (zie tabel 2). Bij het nieuwe protocol hadden in 2008 en 2009 respectievelijk 15 en 16 locaties meer dan vier weken met zwemwaterproblemen te maken. Bij een totale lengte van het badseizoen van 22 weken kregen in 2008 en 2009 bij het nieuwe protocol respectievelijk 5 of 7 locaties meer dan de helft van het seizoen te maken met een negatief zwemadvies of zwemverbod.

Tabel 1. Aantal locaties met een negatief zwemadvies of zwemverbod vanwege de concentratie blauwalgcellen.

probleemloos negatief zwemadvies zwemverbod negatief zwemadvies en zwemverbod

2008 (46 locaties) oude nieuwe protocol protocol

39 5 1 1

17 10 4 15

2009 (45 locaties) oude nieuwe protocol protocol

35 2 5 3

19 1 9 16

Tabel 2. Duur van de problemen vanwege blauwalgen bij het oude- en het nieuwe protocol.

probleemloos 0-4 weken 5-8 weken 9-12 weken 13-16 weken 17-22 weken

2008 (46 locaties) oude nieuwe protocol protocol

39 6 - - 1 -

17 14 6 4 3 2

2009 (45 locaties) oude nieuwe protocol protocol

35 8 - - 1 1

19 10 6 3 1 6


actualiteit recreatieondernemers hard treft. Is dat gerechtvaardigd, als over de toxiciteit van blauwalgen nog veel onbekend is?

Afb. 1: Aantal locaties dat bij gebruik van het nieuwe blauwalgenprotocol in 2009 te maken zou krijgen met een negatief zwemadvies of een zwemverbod (totaal 45 locaties).

De problemen waren in 2009 sterker dan in 2008, maar het verschil tussen de jaren is niet zo groot. De lente en zomer van 2009 waren warm en zonnig. Het jaar 2008 was wel veel windiger, waardoor drijflagen zich minder sterk manifesteerden. Beide jaren zijn te kenschetsen als ‘goede’ blauwalgenjaren, met bovengemiddeld veel problemen.

Invloed blauwalgen op beschikbaarheid zwemwater

Gedurende de zomerperiode stijgt de concentratie blauwalgen gestaag. Afbeelding 1 geeft het aantal locaties aan dat bij gebruik van het nieuwe protocol met een negatief zwemadvies of zwemverbod te maken zou krijgen. In juli en augustus is dit ongeveer de helft van de locaties. De totale beschikbaarheid van zwemwater voor de 22 weken van het badseizoen is ongeveer 1000 zwemweken (45 locaties maal 22 weken). Afbeelding 2 geeft de beschikbaarheid van de zwemlocaties als percentage van de totale beschikbaarheid. Bij het nieuwe protocol vervalt in juli en augustus 30 tot 40 procent van de beschikbare capaciteit. Bij gebruik van het oude protocol gaat het om vijf tot 7,5 procent. Deze conclusie geldt niet alleen voor 2009. In 2008 zou bij gebruik van het nieuwe protocol in juli en augustus 20 tot 25 procent van de capaciteit vervallen.

microcystine van honderden µg/l werden beide jaren alleen in monsters van drijflagen van Microcystis aangetroffen. Celtellingen geven een beeld van het soort blauwalgen dat voor problemen zorgt. Onder de 50.000 cellen/ml is de drijflaagvormende Microcystis meestal de dominante algensoort. Boven de 50.000 cellen/ml is de niet-drijflaagvormende Planktothrix dominant. Bij concentraties van meer dan 200.000 cellen/ml is in meer dan de helft van de gevallen sprake van een dominantie van Planktothrix. Vooral in de ondiepe wateren (veenplassen) lopen de celconcentraties sterk op.

Discussie

Bij het nieuwe blauwalgenprotocol krijgen meer locaties gedurende een langere tijd te maken met een negatief zwemadvies en/of zwemverbod. Het protocol is strenger dan het oude. Zwemmers lijken beter beschermd. Hoe ver moeten we gaan met deze bescherming? Sluiting van zwemwaterlocaties is een drastische maatregel die recreanten en

Volksgezondheid vraagt om zorgvuldigheid en voorzichtigheid. Hoewel zwemverboden veelvuldig worden genegeerd, zijn er nog geen voorbeelden van ernstige toxische effecten op zwemmers. Dreigt een kalf te verdrinken of wordt het kind met het badwater weggegooid? Hier ligt een dringende vraag bij de kennisinstituten om snel inhoudelijke duidelijkheid te brengen. Er ligt een even dringende vraag bij bestuurders of dit is wat ‘we’ willen? We zijn het er in Nederland over eens dat recreanten niet in contact moeten komen met drijflagen van blauwalgen. Vooral drijflagen kunnen hoge gehaltes aan toxines bevatten. Gezien de dynamiek van drijflagen is dagelijkse inspectie door de locatiebeheerder de enige manier om recreanten tijdig te waarschuwen. Dat vraagt om goede afspraken en een mandaat voor de locatiebeheerder om dagelijks het zwemadvies bij te stellen. Het vraagt ook om goede voorlichting van de recreant, zodat die weet wanneer wel en niet kan worden gezwommen. Het nieuwe blauwalgenprotocol legt voor dynamische waarschuwing een goed fundament. De volgende stap is de giftigheid van het water. Moeten celconcentraties nog een rol spelen als we de waarschuwing tegen drijflagen goed hebben geregeld? De relatie tussen celconcentraties en giftigheid heeft nog veel onzekerheden. Er is geen brede test voorhanden waarmee de totale giftigheid goed is vast te stellen. De wekelijkse bemonstering boven de 20.000 cellen/ ml en het negatieve zwemadvies boven de 50.000 cellen/ml lijken erg veilige keuzes. Deze leveren waterbeheerders veel extra werk

Afb. 2: Verlies aan beschikbaarheid van zwemwater in 2009 bij het oude (boven) en het nieuwe blauwalgenprotocol (onder).

Nadere analyse

De beschikbare informatie leent zich goed voor een verdere analyse van de problemen. De celconcentraties van blauwalgen stijgen tot en met augustus sterk en dalen in september. In 2009 lag in augustus in bijna driekwart van de monsters de celconcentratie boven de grens van wekelijkse bemonstering (20.000 cellen/ml). In augustus zouden bij het nieuwe protocol bijna 60 extra wekelijkse bemonsteringen en celtellingen uitgevoerd moeten worden. Voor het hele badseizoen van 2009 zouden dit 170 extra wekelijkse bemonsteringen (en celtellingen) zijn. Dat is een toename met bijna 40 procent. In 2008 is op basis van het oude protocol in 95 gevallen het gehalte microcystine van het water bepaald. Bij zes metingen werd de grens van 20 µg/l overschreden, zodat een zwemverbod werd afgekondigd. In 2009 werden 112 bepalingen uitgevoerd. Daarvan lagen er 25 boven de 20 µg/l. Concentraties H2O / 4 - 2010

7


op. Bovendien zien recreanten en recreatieondernemers geen verschil tussen een negatief zwemadvies en een zwemverbod. Het lijkt zinvol om - in afwachting van een brede test op gifstoffen - bij de celconcentraties een getrapte aanpak te volgen. Die kan beginnen bij een eerste meting in het veld met de fluoroprobe. Als die meting aangeeft dat sprake is van hoge celconcentraties, kan worden overgegaan op celtellingen. Dat spaart vooral in het begin van het badseizoen veel werk. Als de celtellingen hoge waarden laten zien (bijvoorbeeld meer dan 200.000 cellen/ml), dan kan het gehalte microcystine bepaald worden. Ligt dit boven een drempelwaarde (bijvoorbeeld 20 μg/l), dan wordt een zwemverbod ingesteld. Zodra een brede test op toxines beschikbaar is, kan de werkwijze worden bijgesteld. Het Hoogheemraadschap van Rijnland dringt aan op een doordacht, goed onderbouwd en in de praktijk getest zwemwaterprotocol. Zwemmers moeten goed tegen blauwalgen beschermd worden. Maar de zwemlocaties moeten ook zo goed mogelijk benut worden. Ook bij het Rijk leeft deze wens, getuige het brede draagvlak van de Kamer en het kabinet voor de motie Koppejan. Het is belangrijk dat het protocol een balans vindt tussen veiligheid en beschikbaarheid. Dit protocol moet tijdig beschikbaar zijn, om

8

H2O / 4 - 2010

de discussies van vorig jaar te voorkomen. Daarnaast versterken de vele zwemverboden van afgelopen zomer de roep om maatregelen. Omdat een structurele verbetering (verlaging voedingstoestand) de komende jaren niet wordt verwacht, neemt de druk op symptoombestrijding toe. Dergelijke maatregelen zijn duur, kosten veel energie en hebben soms onbedoelde effecten op de ecologie. We zullen ze moeten treffen, maar alleen als het echt nodig is. Er moet dus geen discussie meer zijn over het protocol, om zuiver te kunnen besluiten over maatregelen.

Conclusies

Toepassing van het nieuwe blauwalgenprotocol leidt ertoe dat meer locaties gedurende een langere tijd te maken krijgen met een negatief zwemadvies of zwemverbod. De beschikbare capaciteit aan zwemwater daalt vooral in juli en augustus sterk; • In juli en augustus moet bij het nieuwe protocol in de helft tot driekwart van de gevallen overgegaan worden op wekelijkse bemonstering. Dat leverde voor 2009 een extra inspanning (en kosten) van ongeveer 40 procent; • Bij lage celconcentraties zorgt de drijflaagvormende Microcystis voor de meeste problemen. Bij de hoge concentraties is •

dat de niet-drijflaagvormende Planktothrix. In de waterfase wordt in een beperkt aantal gevallen een microcystine-gehalte van meer dan 20μg/l gemeten. Harm Gerrits, Piet van der Wee, Dianne Slot en Johan Oosterbaan (Hoogheemraadschap van Rijnland) NOTEN Commissie Integraal Waterbeheer (2002). Veilig zwemmen: cyanobacteriën in zwemwater, aangepast protocol 2002. STOWA (2009). Protocol voor het nemen van oppervlaktewatermonsters voor onderzoek naar toxines van cyanobacteriën en voor de analyse van de algensamenstelling. STOWA-publicatie 2009-21a. STOWA (2009). Protocol voor de extractie van oppervlaktewater met Microcystis- of Planktothrixdominantie voor de ELISA-analyse van microcystines. STOWA-publicatie 2009-21b. Tweede Kamer (2008). Motie Koppejan. Vergaderjaar 2008-2009, 31 527 nr. 8. Werkgroep Cyanobacteriën (2008). Blauwalgenprotocol, versie 18 (31 oktober 2008).


actualiteit Gebruik vervuilde baggerspecie is lokaal maatwerk Hoewel licht vervuilde baggerspecie gebruikt mag worden om bijvoorbeeld zandwinputten te verondiepen, zitten daar vaak haken en ogen aan. Omwonenden protesteren regelmatig, lokale en regionale overheden zijn het niet altijd eens over nut en noodzaak van (her)gebruik van baggerspecie en de regelgeving is ook niet altijd duidelijk. Ten slotte bestaan ook over de normering gerede twijfels, zo bleek tijdens de negende Nationale Conferentie Baggerspecie, die het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 11 februari in Nieuwegein hield.

T

ommy Bolleboom van Bodem+ ging in op de handreiking die door verschillende partijen wordt opgesteld om te helpen bij het al dan niet gebruiken van baggerspecie om zandwinputten te verondiepen. Deze handreiking moet uiteindelijk worden ingebed in het Besluit bodemkwaliteit. Op dit moment is deze handreiking nog een concept, maar naar verwachting wordt in april een circulaire verspreid die de definitieve handreiking bevat. Bolleboom benadrukte dat het Besluit bodemkwaliteit en de handreiking alleen kaders bieden en dat overleg tussen alle betrokken partijen noodzakelijk blijft om tot een voor iedereen acceptabele situatie te komen. Tim Grotenhuis van de Wageningen Universiteit stelde dat een gedeelte van de verontreiniging in baggerspecie niet beschikbaar is, met andere woorden: niet in het milieu zou komen. Dat kan betekenen dat wellicht zwaarder vervuilde baggerspecie kan worden gestort zonder gevaar voor de omgeving. Grotenhuis vond dat er in het beleid meer aandacht zou moeten zijn voor de risicoconcentratie in plaats van de totale concentratie, waarvan een gedeelte immers niet beschikbaar lijkt te zijn. Hij pleitte voor meer onderzoek naar zowel desorptie van vervuiling als detectiemethoden om de vervuiling te meten. Ido Bosman van Wetterskip Fryslân en Erik Wondergem van Waterschap Vallei & Eem gingen onafhankelijk van elkaar in op de praktijk van het storten. Beiden behandelden een casus in hun beheergebied, waarbij baggerspecie gebruikt werd om een plas ondieper te maken. Hoewel de lokale omstandigheden uiteraard verschillend waren, bleek de handelswijze van de waterschappen niet erg te verschillen. Omdat het Besluit bodemkwaliteit ruimte biedt voor lokale invulling van het beleid, hebben beide waterschappen de lokale situatie uitgebreid onderzocht voor ze aan de slag gingen. Vallei & Eem heeft ook nog een uitgebreid traject opgesteld voor monitoring en waar nodig maatregelen om de waterkwaliteit ook lang na het aanbrengen van de baggerspecie te garanderen.

stil. Maar, zo gaf Van Vugt aan, als Amsterdam een vergoeding voor de stort zou aanbieden, was dat alsnog bespreekbaar. Peter de Putter ging in op de positie van de waterbodems in de Waterwet, die op 22 december jl. van kracht is geworden. Hoewel deze wet bedoeld is om de wetgeving over water te versimpelen, is dat voor waterbodems niet helemaal gelukt. Zo valt een waterbodem in bepaalde gevallen niet onder de Waterwet, maar soms onder de Wet bodembescherming, afhankelijk van de grenzen van het oppervlaktewaterlichaam. De Waterwet gaat uit van veel overleg tussen het bevoegde gezag (waartoe de gemeente niet meer behoort), maar hoe dat in de praktijk uitwerkt moet nog blijken. Michiel Gadella (ministerie van VROM) ging in op de implementatie van het Besluit bodemkwaliteit. In het Bouwstoffenbesluit werd (her)gebruik van baggerspecie centraal geregeld; het nieuwe Besluit bodemkwaliteit gaat uit van een meer decentrale besluitvorming. Dat biedt mogelijkheden voor de lokale en regionale beheerders, maar

ook levert ook moeilijke afwegingen en handhaving van de regels op. Om ondersteuning te bieden, is een zogeheten implementatieteam samengesteld. Dit team heeft een enquête gehouden onder met name de waterschappen over de implementatie van het Besluit bodemkwaliteit. Een opvallende uitkomst was dat een groot aantal waterschappen niets aan handhaving doet. De aanbevelingen van Gadella zijn dan ook dat beheerders het aanbod van bagger in beeld moeten brengen, evenals de mogelijke bestemmingen en eventuele risico’s, voor draagvlak moeten zorgen én vooral actief aan de slag moeten. Hans Aalderink (Arcadis) ten slotte ging in op het nut en de noodzaak van baggeren. Slib heeft over het algemeen een negatief effect op de waterkwaliteit: de zuurstofhuishouding met name, maar ook door nalevering van nutriënten, verminderd doorzicht en een negatieve invloed op ondergedompelde waterplanten. Dit speelt vooral in stagnante wateren. Maar baggeren is niet per se de juiste manier om waterkwaliteitsproblemen op te lossen. Het verwijderen van bagger kan leiden tot extra nalevering van nutriënten uit de bodem. Ook kan het inlaten van gebiedsvreemd water leiden tot extra nalevering van een gebaggerde waterbodem. Hoewel de waterbodem een belemmering kan zijn voor het behalen van de KRW-doelen, bepleitte Aalderink dan ook voorzichtigheid met baggeren.

Omvangrijk baggerwerk in Oost-Brabant Waterschap Aa en Maas werkt, in opdracht van de Provincie Noord-Brabant en samen met de gemeente Boxmeer en het Brabants Landschap, sinds afgelopen oktober aan een omvangrijke baggerklus in Oost-Brabant. Eind dit jaar moet het natuurgebied De Vilt zijn hersteld en de waterkwaliteit verbeterd. De baggerwerkzaamheden moeten voor het komende voorjaar afgerond zijn om kwetsbare planten- en diersoorten te beschermen. Daarnaast verwijdert het waterschap veel wilgen die te dicht bij of in het water groeien. Ook zijn veel populieren gekapt. Door deze ingrepen krijgt de oude Maasmeander die door het natuurgebied loopt, zijn oorspronkelijke karakter terug. In de loop der jaren was een dikke laag slib ontstaan in de waterplassen. Die bevat veel voedingsstoffen, waardoor uitbundige groei van blauwalg een jaarlijks terugkerend probleem is. De Vilt is een zogeheten natte natuurparel: een natuurgebied met bijzondere natuurwaarden dat afhankelijk is van de hydrologische omstandigheden. Vanuit de lucht zijn de grote hoeveelheden slib in de ‘natte natuurparel’ De Vilt goed te zien.

Als intermezzo werd een discussie gehouden tussen Tweede Kamerlid Eddy Bilder (CDA), Niels Ruyter (Bouwend Nederland) en wethouder Frans van Vugt van Naarden. In de wat tamme discussie gaf Frans van Vugt een voorbeeld van het storten van baggerslib in het Gooimeer door de gemeente Amsterdam. Naarden was daar niet van op de hoogte gesteld en legde de stort dan ook H2O / 4 - 2010

9


Energie uit rioolwater en keukenafval bij hoge druk Decentrale sanitatie als invulling van een duurzame waterketen is bedacht in Wageningen en tussen 2002 en 2005 door een aantal partijen in het noorden van Nederland ontwikkeld tot een bruikbaar concept. Het demonstratieproject DeSaH in Sneek heeft laten zien dat het toepassen van decentrale sanitatie en hergebruik veel mogelijkheden biedt en zeker ook een aantal aanknopingspunten voor verdere ontwikkelingen. De resultaten van het innovatieve concept kunnen echter nog aanzienlijk worden verbeterd. Ondergetekenden zijn na het ontwerp voor het project in Sneek het laboratorium ingedoken, om met nieuwe partijen te werken aan de verbetering van de efficiency, de energieprestatie en de marktpotentie van het concept. Het resultaat is een nieuwe zuiveringstechnologie: hogedrukgisting.

O

p een schaal van 32 woningen is in 2006 in een nieuwbouwwijk in Sneek een compleet nieuw type afvalwaterinfrastructuur gerealiseerd, waarbij grijs en zwart water gescheiden worden ingezameld. Kernpunt van het demonstratieproject is de toepassing van vacuümriolering (50 mm pvc) voor de inzameling van zwart water, waardoor het waterverbruik fors (met circa 40 procent) daalt. Grijs water wordt apart ingezameld met gravitatierio-

lering (200 mm, pvc). Deze kleine leidingdiameter geeft enorme stedenbouwkundige voordelen. Technologisch gevolg is dat de concentratie zwart water hoog en het grijze afvalwater warm is, zodat de waterzuivering efficiënter werkt. Voor de verwijdering van organisch afval (CZV) uit de zwartwaterhoofdstroom wordt geen aerobe, maar anaerobe technologie gebruikt. Het energieverbruik van een normaliter toegepaste conventionele beluchting wordt vervangen door biogas-

productie; energetisch gezien een dubbele winst. Daarmee samenhangend daalt ook de CO2-emissie uit de waterketen. Stikstof- en fosfaatverwijdering vindt in Sneek plaats door precipitatie van magnesiumammoniumfosfaat, oftewel struviet, onder dosering van magnesiumchloride. De resterende stikstofvracht wordt autotroof gedenitrificeerd via nitriet met een zogeheten Oland-systeem, waarbij geen organisch materiaal en minder beluchtingsenergie nodig is dan bij volledige nitrificatie-denitrificatie.

Afb. 1: De biologische drukopbouw.

Het demonstratieproject biedt echter diverse mogelijkheden voor verdere verbetering, zoals de toepassing van autogeneratieve hogedrukgisting. Modelberekeningen voor de bepaling van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) laten zien dat de voorgestelde aanpassingen een grote markpotentie hebben. Naast technologische innovatie is er in dit ontwikkelingstraject veel aandacht voor de (niet technische) processen die nodig zijn om vernieuwingen in de waterketen succesvol te laten verlopen. Hiertoe wordt sociaal-wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de betreffende faal- en succesfactoren die veelal te maken hebben met de interactie tussen partijen die in dit proces betrokken zijn.

Hogedrukgisting

Hogedrukgisting (of Autogenerative High Pressure Digestion, AHPD) is een bijzonder methaangistingsproces dat zich afspeelt Afb. 2: Meting biologische activiteit bij de hogedrukgisting.

35 Bar

10

H2O / 4 - 2010

Omgevingsdruk


achtergrond

Afb. 3: Gassamenstelling versus druk.

binnen een afgesloten drukvat. Doordat anaeroob geproduceerd biogas, bestaande uit methaan en kooldioxide, niet kan ontsnappen, kan de biologisch gevormde druk tot zeer hoge waarden oplopen. In het laboratorium is een drukopbouw tot 90 Bar experimenteel aangetoond. In afbeelding 1 staat op de horizontale as de tijd weergegeven en op de verticale as de oplopende druk (bBar). Uit het onderzoek bleek ook dat bij deze waarden de gasproductie nauwelijks wordt geremd door de biologisch opgebouwde hoge druk. Dit is weergegeven in afbeelding 2, waarbij de linker grafiek de biologische activiteit toont bij hoge druk (35 Bar) en de rechter grafiek hetzelfde slib dat vervolgens bij atmosferische druk is getest. Op de horizontale assen staat de tijd (uur) weergegeven, op de verticale assen de biologische activiteit (de hoeveelheid geproduceerd methaan per gram actieve biomassa per tijdseenheid). De maximale specifieke methanogene activiteit (SMA) lijkt weliswaar iets (tien tot 20 procent) af te nemen, maar deze afname is omkeerbaar na drukaflaat. Huidige experimenten moeten nader inzicht verschaffen in het gedrag van methanogeen slib onder wisselende drukken. Deze nieuw verkregen vorm van groene energie kan op vele manieren worden toegepast, waardoor de energieprestatieindex van een waterzuiveringsinstallatie nog verder kan worden verbeterd. Vanaf 2005 tot heden is de kinetiek van dit proces door Bareau en partners onderzocht, eerst in het laboratorium van het van Hall instituut in Leeuwarden, later in de proceshal van Wageningen Universiteit en nu in samenwerking met de Technische Universiteit Delft. Blijkbaar zijn micro-organismen van het domein der Archaea (onder andere de methanogenen) bestand tegen extreme omstandigheden: hoge temperatuur, lage pH en extreme drukken. Voor zover bekend zijn deze oer-organismen niet ziekteverwekkend. Aan de hand van het DNA van de actieve micro-organismen is aangetoond dat er diverse soorten Archaea verantwoordelijk zijn voor het hogedrukgistingsproces. Veel micro-organismen, waaronder ook normale bacteriën uit een conventioneel slibgis-

Afb. 4: Simulatie van de reactordruk.

tingsproces, lijken te sneuvelen tijdens de hogedrukvorming. Zo’n tien procent van de oorspronkelijk aanwezige methaanvormende organismen overleven echter en lijken zelfs bij deze extreme omstandigheden goed te groeien. Eén van de grote voordelen van de hogedrukgisting is dat door de druk het biogas reeds in het systeem zelf wordt gezuiverd. Als gevolg van de Wet van Henry lost het polaire en ioniseerbare kooldioxide uit het geproduceerde biogas bij oplopende druk veel beter op in de waterfase dan het apolaire methaan. Hierdoor stijgt het methaangehalte in het biogas tot waarden van 95 procent bij 25 Bar (T =30 C, pH = 7). Afbeelding 3 geeft op de horizontale as de oplopende druk weer en verticaal de samenstelling van de gasfase. Ook het waterstofsulfide-evenwicht verschuift onder deze condities richting de waterfase. De energetische waarde van het geproduceerde gas is door deze combinatie van factoren veel hoger dan die van conventioneel biogas. Dat heeft een energiewaarde van circa 25 MJ/Nm3. Hogedrukgistingsgas heeft afhankelijk van de druk een energiewaarde van 35 tot 40 MJ/Nm3 en kan hierdoor in potentie direct worden gemengd met aardgas.

Behandeling zwart water

Op basis van de gegevens uit het onderzoek is een waterzuiveringsconcept ontwikkeld dat mechanisch gezien wordt aangedreven door hogedrukgisting: Eureka-HD. Dat staat voor Energie Uit Rioolwater En KeukenAfval bij Hoge Druk. Het is de duurzame combinatie van vacuumsanitatie met drukgisting. Centraal in Eureka-HD staat een continu hogedrukgistingsproces. Doelstelling is om zo veel mogelijk apparatuur aan te drijven door de biologisch opgebouwde, dus duurzame groene druk; te vergelijken met een stoommachine. Indien haalbaar is geen elektriciteit of andere externe energiebron meer nodig. De biodruk wordt op een zeer efficiënte manier omgezet in arbeid, waardoor pompen worden aangedreven,

een vacuüm wordt gecreëerd en water door ultrafiltratiemembranen en/of andere filters wordt geperst. In afbeelding 4 is het resultaat weergegeven van een dynamische simulatie, die door Bareau van dit proces is gemaakt. Hierbij zijn de biologische kinetiek, de fysische chemie en de proceskundige inzichten gecombineerd. De lijn geeft de totale druk in het systeem weer. Deze druk loopt op wanneer de reactor wordt opgestart door de gasproductie als gevolg van de aanvoer van substraat. De kleine variaties in druk tonen dat periodiek biogas wordt afgelaten. Onder bepaalde omstandigheden wordt één van de machines aangedreven en neemt de druk flink af; dit is te zien aan de grotere dalen in de lijn. Na verloop van tijd ontstaat een steeds regelmatiger periodiciteit, afhankelijk van het aanvoerpatroon van afvalwater. Aan het eind van elke periode wordt met de biologische druk de aanvoerpomp in werking gesteld. Die creëert een vacuüm en zuigt nieuw substraat aan, dat tegen de opgebouwde druk in de reactor in wordt geperst. Dan begint de opbouw van druk opnieuw. In afbeelding 4 is dit weergegeven, met op de horizontale as het verloop van de tijd (uur) en op de verticale as de variatie in druk (atmosfeer). Het zuiveringsconcept waarin de hogedrukreactor is geïntegreerd, is voor een concrete locatie in Heerenveen uitgewerkt, voor zowel de zwart- als de grijswaterstroom. Dit project is uitgevoerd in opdracht van STOWA, Wetterskip Fryslan en ENECO, in nauwe samenwerking met de gemeente Heerenveen. Het is de bedoeling om verder te onderzoeken of dit concept in de vorm van een demonstratieproject kan worden gerealiseerd in een bestaande woonwijk in Heerenveen, waar vanwege de problemen met wateroverlast sowieso moet worden geïnvesteerd in de riolering. De aangesloten woningen hebben twee afvalwaterleidingen: de toiletten plus het organische keukenafval worden ingezameld en afgevoerd met het vacuumsysteem voor zwart water. De overige afvalwaterstromen worden onder vrij verval met het grijswatersysteem afgevoerd. Beide stromen worden behandeld in een gezamenlijke waterbeH2O / 4 - 2010

11


Afb. 5: Impressie van het procesflowdiagram van Eureka-HD.

handelingsinstallatie / energiefabriek. De grijswaterstroom wordt behandeld met een hoogbelaste voorzuivering, die zoveel mogelijk slib produceert. Hierbij worden ook stikstof en fosfaat ten dele biologisch vastgelegd. Dit slib wordt bezonken en toegevoegd aan de zwartwaterstroom, waarna de totale zwartwaterstroom bij hoge druk wordt vergist. Uit het digestaat wordt fosfaat verwijderd en teruggewonnen in de vorm van calciumfosfaat of struviet, en de restvracht stikstof wordt autotroof verwijderd, bijvoorbeeld met een Olandproces. De effluenten van de zwart- en grijswaterbehandeling worden samengevoegd. Afhankelijk van de effluenteisen is nog een filtratiestap mogelijk, waarbij het water met behulp van de biologisch gegenereerde Drukketel proefinstallatie.

druk door ultrafiltratiemembranen wordt geperst. Tenslotte wordt uit het gezamenlijke effluent middels een warmtepomp, die ook wordt aangedreven door de biologisch opgebouwde druk, de warmte teruggewonnen. In hoeverre de opgebouwde druk kan worden aangewend voor de genoemde randapparatuur is uiteraard afhankelijk van de hoeveelheid omzetbare organische stof per kubieke meter toegevoerd substraat. Een hogedrukgistingsinstallatie zal in de toekomst bestaan uit een aantal parallel geschakelde drukketels, zoals al bekend is van bijvoorbeeld een RO-installatie. Op de foto is een ladingsgewijs bedreven hogedrukreactor op laboratoriumschaal te zien. Afbeelding 5 toont een impressie van het voorgestelde procesflowdiagram.

Energieprestatie op locatie

Bij de uitvoering van een dergelijk project zijn diverse partijen betrokken. Voor de waterbeheerder is het zuiveren van afvalwater belangrijk, terwijl de prioriteit van de gemeente ligt bij de service naar de burger. De gemeente zoekt tevens een manier om het rioolstelsel op een goedkope manier te vervangen en regenwater af te koppelen, in synergie met het duurzame beheer van de openbare ruimte. Voor het energiebedrijf gaat het om de duurzame energie en de emissiereductie van broeikasgassen. Een andere belangrijke partij is de woningbouwer, die moet voldoen aan duurzaamheidscriteria, waaronder de energieprestatiecoëfficiënt van te bouwen huizen. Die moet op dit moment een wettelijk vastgelegde waarde hebben van 0,8 (tegen een referentiewaarde van 1,0). Uiteindelijk moet deze waarde binnen afzienbare termijn naar 0. Die vereiste verbetering met 20 procent kan worden bereikt door isolatie. Wanneer een verdere verbetering van de EPC nodig is, zijn aanvullende maatregelen nodig, zoals een warmtepomp, een zonneboiler of een Eureka-HD systeem. Modelberekeningen met de ‘uniforme maatlat’ in overleg met SenterNovem tonen aan dat een verbetering van de energieprestatiecoëfficiënt van circa 0,05 tot 0,07 mogelijk is. Een energieneutrale bestaande waterketen zou leiden tot een virtuele verbetering van 0,02. Door het aanleggen van een Eureka-HDsysteem wordt de EPC van de aangesloten woningen significant verlaagd, met een waarde van circa 0,06, terwijl de woningbouwer niet zelf hoeft te investeren. Hierbij is rekening gehouden met het energieverbruik in de waterketen, zijnde circa 11 Watt per inwoner. Tevens wordt de CO2-emissie met circa 15 procent gereduceerd en 40 procent bespaard op het watergebruik. Ten slotte kan flink worden verdiend door het terugwinnen

12

H2O / 4 - 2010


achtergrond / actualiteit van warmte. Hoogwaardig biogas wordt geproduceerd, waardoor het aardgasgebruik kan dalen en fosfaat wordt teruggewonnen. Door het aanleggen van een Eureka-HDsysteem kunnen andere, wettelijk vereiste investeringen ter verlaging van de EPC, achterwege blijven. Dat maakt de waterbeheerder tot een gewilde samenwerkingspartij in een woonwijk, waardoor het waterschap haar maatschappelijke positie kan versterken.

Integratie riolering en waterzuivering

Op basis van de reeds verworven kennis en ideeën zijn voor enkele locaties schetsontwerpen gemaakt van infrastructuur en installaties. Hierbij is samengewerkt door ondernemers, de wetenschap, waterschappen, een energiebedrijf, STOWA en belangstellende gemeenten. De jaarlijkse kosten van een Eureka-HD-systeem in een te renoveren of nieuw te bouwen woonwijk vanaf 500 inwoners, zijn lager dan die van

een conventioneel systeem. Voorwaarde is dat het rioolstelsel moet worden vervangen of nieuw worden gebouwd. De hogere investeringskosten voor drukgisting worden deels gecompenseerd doordat geen aparte gasopwerking nodig is. Bovendien zijn minder pompen en motoren nodig. De resterende meerkosten worden terugverdiend door onder andere de water- en energiebesparing in combinatie met de levering van gas en warmte. Mogelijke besparingen voor de woningbouwer als gevolg van de verbeterde EPC zijn hierbij niet meegenomen. De exploitatieberekeningen zijn gemaakt op basis van realistische aanbiedingen van leveranciers als onderdeel van de begroting van een grootschalige herstructurering van een bestaande woonwijk. In de ramingen is rekening gehouden met meerkosten voor beheer en onderhoud vanwege de relatief kleine schaal. Een verdere vergroting van de schaal betekent dus een verdere verlaging van de kosten.

De door het kabinet gewenste kostenverlagende en duurzame integratie van riolering en afvalwaterzuivering komt hiermee zeer dicht bij. Voorwaarde is uiteraard een doorontwikkeling van het beschreven technologische principe naar een technologisch systeem gereed voor de praktijk.

Duurzame technologie

De waterbeheerder kan zijn maatschappelijke rol en imago sterk verbeteren door de energieprestatie van de afvalwaterketen te verhogen. Hierdoor verbetert niet alleen de technische kwaliteit van de waterketen; ook de politieke positie van het waterschap in een woonwijk wordt sterker: het waterschap als katalysator van duurzame ontwikkelingen op wijkniveau. Kirsten Zagt en Johan Barelds (Bareau) Jules van Lier (TU Delft / UNESCO-IHE) Ralph Lindeboom, Jan Weijma en Caroline Plugge (Wageningen Universiteit)

Bouw afvalwaterzuivering voor medicijnresten Op het terrein van het Waterschap Groot Salland is de bouw begonnen van een innovatieve zuiveringsinstallatie, specifiek voor afvalwater van de nabijgelegen Isala klinieken. Het project heeft de naam SLIK (Sanitaire Lozing Isala Klinieken) en wordt mede door ‘Brussel’ gefinancierd. Het doel is praktisch onderzoek te verrichten naar verwijdering van medicijnresten uit afvalwaterstromen. In dit geval wordt dagelijks 200 kubieke meter afvalwater van de Isala klinieken behandeld.

H

et waterschap en de Isala klinieken werken samen om het verwijderen van medicijnresten uit afvalwater te verbeteren. Uit onderzoek van onder andere waterschappen blijkt dat medicijnresten lastig uit het afvalwater te verwijderen zijn. De huidige generatie rwzi’s is onvoldoende uitgerust om deze stoffen De deelnemende partijen aan het SLIK-project.

in het zuiveringsproces af te breken. De medicijnresten komen daardoor uiteindelijk in het watermilieu terecht. Met SLIK is het de bedoeling om te onderzoeken of medicijnresten met een innovatieve manier van afvalwaterzuivering beter kunnen worden verwijderd.

De afvalwaterzuivering bestaat globaal uit een grove voorbehandeling, biologische zuivering, een membraanbioreactor en actieve kool. De installatie wordt nu gebouwd, de tweede helft van dit jaar staat in het teken van het daadwerkelijke onderzoek. Begin 2011 worden de resultaten geëvalueerd en wordt besloten hoe verder te gaan. Naast de praktische samenwerking met de Isala klinieken werkt Groot Salland hierin samen met de gemeente Zwolle, Vitens, STOWA en het RIVM. Het project wordt financieel gesteund door de Provincie Overijssel en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Naar verwachting zal SLIK een voorbeeldfunctie krijgen voor vergelijkbare initiatieven in Nederland en Europa. De totale kosten van het project bedragen circa 3,1 miljoen euro. De helft van dit bedrag wordt door Europa (met een Interreg IV B-subsidie) gefinancierd vanwege het innovatieve karakter en de bijdrage aan internationale kennisuitwisseling. De betrokken partijen werken ook samen met organisaties uit Duitsland, Luxemburg, Zwitserland en Schotland die gelijksoortige projecten uitvoeren. Dit internationale samenwerkingsverband draagt de naam PILLS (Pharmaceutical Inputs and eLimination from Local Sources). H2O / 4 - 2010

13


Harmen van der Laan, jong ingenieur TU Delft:

“Werken voor de armste moslimgroepen” Het eerste interview in de reeks die inmiddels ontstaan is, verscheen vijf jaar geleden in H2O. Doel was om de mensen die in de watersector werkzaam zijn, te laten weten waar hun bazen, de mensen die leiding geven aan bedrijven, instituten en instanties, zich mee bezig houden. Wat deze doen en denken, vanuit wat voor achtergrond en ervaring zij werken, hoe zij naar ontwikkelingen en naar de toekomst kijken. Tot nu toe zijn directeuren, dijkgraven en vakspecialisten aan het woord geweest, allemaal mensen die een zekere positie bereikt hadden. Ditmaal het verslag van een gesprek met iemand die net zijn studie aan de TU Delft heeft afgerond, die voor zijn afstudeeronderzoek op de onlangs gehouden Vakantiecursus de Gijs Oskam-prijs kreeg uitgereikt en die op een geheel eigen wijze het werkzame leven binnenstapt: Harmen van der Laan.

Je hebt iets met de Filippijnen?

“Ja, ik heb daar in 2007 mijn stage gedaan. Ik studeerde Gezondheidstechniek aan de TU Delft, richtte mij op drinkwater en wilde kijken of ik mijn stage kon combineren met ontwikkelingswerk. Ik heb contact gezocht met diverse organisaties die zich richten op kleinere projecten in de wereld. Ik ben toen in contact gekomen met een christelijke organisatie die hulpverlening combineert met missionair werk en die iemand zocht voor een lokaal drinkwaterprobleem in een dorp in de Filippijnen, op het zuidelijke eiland Mindanao. Het dorp heet Ambalgan en telt zo’n 3000 inwoners. Zo’n soort project zocht ik. Het ging om een concreet vraagstuk en betekende werken onder en met de lokale bevolking die tot de armste groepen van de Filippijnen behoort. Geen hulp brengen op de traditionele manier van komen vertellen hoe het moet, maar meewerken aan ontwikkeling en versterking van de gemeenschap daar, zodat je samen tot mogelijke oplossingen van het probleem komt. Ik ben daar in de zomer van 2007 drie maanden op stage geweest en logeerde in het dorp bij het gezin van de teamleider van de lokale organisatie. “

Wat was het probleem?

“Er was op zich genoeg grondwater beschikbaar. Rond 1980 was door de US Aid een distributiestelsel aangelegd waarmee elk huis voorzien werd. Redelijk geavanceerd voor de Filippijnen. Alleen zonder goede instructie hoe het systeem onderhouden moest worden. Het water werd vanuit de bron in een kleinere watertoren gepompt en van daaruit gedistribueerd. Doordat er geen onderhoud gepleegd werd, waren de leidingen voor een deel dichtgeslibd. Ook was de gemeenschap in het dorp in de loop der jaren driemaal zo groot geworden. Men had nieuwe woningen gebouwd in het gebied dat het verst van de bron af. Omdat de druk toch al minimaal was en de leidingen grotendeels verstopt, kregen die woningen alleen nog ‘s nachts een tijdje water als er

14

H2O / 4 - 2010

elders in het dorp vrijwel geen afname was. Het grondwater was van goede kwaliteit. Het ging zonder verdere behandeling het watertorentje en het distributienet in. Af en toe werd er met de hand een emmer chloor bij gegooid. Wel bevatte het water veel ijzer en mangaan. Het dichtslibben kwam vooral doordat via openingen in de watertoren en lekken in de leidingen rommel en bodemmateriaal in het systeem kwamen. Ook was het stelsel niet vermaasd, maar aangelegd met dode einden, waardoor je op allerlei plekken nauwelijks doorstroming had.”

Wie beheerde deze voorziening?

“Er was een lokaal watercomité dat de watermeters aflas en geld ophaalde. Wat er met dat geld gebeurde, was niet zo duidelijk. Als de pomp kapot was bijvoorbeeld, werd voor een nieuwe een aparte collecte gehouden, terwijl uit een eenvoudige berekening bleek dat die met de opbrengsten van de gewone waterlevering gemakkelijk betaald had kunnen worden.”

Wat was het resultaat van je onderzoek?

“Ik heb twee rapporten uitgebracht. In het eerste bracht ik alle mogelijkheden die er waren om de problemen op te lossen, in kaart. Naast het grondwater kon je in principe ook water uit de rivier en hemelwater als bron gebruiken. De bestaande bron had voldoende capaciteit om het gehele dorp van water te kunnen voorzien. Door de watertoren te verhogen, het stelsel schoon te maken en goed te gaan onderhouden, kon je de situatie in de hand krijgen. Maar we hebben ook gekeken naar het slaan van een tweede bron met een eigen watertoren om van daaruit de nieuwe wijken te voorzien.” “De rijke mensen beschikken over een eigen ondiepe bron. Dat systeem zou je kunnen uitbreiden door vanuit deze bronnen families te gaan voorzien. Ook zou je langs de rivier putten kunnen slaan, waardoor je een soort oeverfiltratie krijgt. Verder keken we naar de

verwerking van rivierwater met keramische potten. Na anderhalve maand heb ik mijn inventarisatie van alle mogelijkheden gepresenteerd aan de wijze mannen van het dorp. Uiteindelijk is gekozen voor een nieuw systeem erbij, de beste maar ook de duurste oplossing. De beste oplossing niet alleen in technische zin, maar ook qua ontwikkeling van het dorp. Uiteraard met de hoop dat men met die ervaring ook het bestaande beter gaat onderhouden, om dat voor de oude kern goed te laten functioneren.”

Hoe gaat het nu verder?

“In de tweede helft van mijn stage heb ik de gekozen oplossing verder uitgewerkt, offertes voor leveringen aangevraagd en het gehele pakket aan het watercomité overhandigd. Eenmaal terug hier in Nederland ben ik samen met twee vrienden de uitdaging aangegaan om geld voor de realisatie van dat project bij elkaar te krijgen. In Nederland is voor bijna elke vraag, voor elk probleem een loket waar je terecht kunt. Op de Filippijnen zijn die mogelijkheden veel beperkter. De toegang tot kapitaal is moeilijker. De lokale overheden hebben ook minder slagkracht.” “We hebben een stichting opgericht: Water voor Filippijnen, die aan de gang is gegaan om de 50.000 euro die nodig was, bijeen te krijgen. In 2008 hebben we promovendi aan de TU Delft gevraagd voor dit project één of twee vakantiedagen te doneren. De TU Delft zou de waarde daarvan dan aan de stichting uitbetalen. In totaal zijn 175 dagen gedoneerd, wat 25.147 euro opleverde. Een radioactie van de EO leverde nog eens 6.000 euro op en van de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO), een overheidsorganisatie die kleinschalige ontwikkelingsprojecten in de praktijk ondersteunt, ontvingen we een bijdrage van 23.500 euro. We zitten nu op een totaal van 55.000 euro, voldoende om daar aan de gang te kunnen.”

Maar jij moest eerst afstuderen.

“Voor mijn afstuderen heb ik onderzoek gedaan naar het mechanisme van de ondergrondse verwijdering van ijzer en arseen. In meer dan 70 landen op de wereld speelt het probleem van met arseen verontreinigd grondwater. De WHO-norm van arseen ligt op 10 µg/l, maar in een land als Bangladesh houdt men om praktische redenen als richtwaarde 50 µg/l aan. In Bangladesh is de arseenproblematiek groter dan welk ander land ook. Van de tien miljoen ondiepe bronnen die dat land kent, bevatten er 1,5 à 2,5 miljoen water met hogere arseengehalten dan deze 50 µg/l. Meer dan 50 miljoen mensen drinken water met arseenconcentraties hoger dan de WHO-norm. Meer dan de helft van de bevolking vertoont de verschijnselen van arseenvergiftiging. Mijn onderzoek was een bijdrage aan het promotieonderzoek van Doris van Halem aan de TU Delft.”

Wat is het principe van deze ondergrondse verwijdering?

“In anaeroob grondwater is ijzer aanwezig als opgelost Fe2+. Door daar belucht water, dat dus zuurstof bevat, in terug te pompen wordt het tweewaardig ijzer (ferro) geoxideerd


interview Jij gaat nu weer terug naar de Filippijnen?

“Ik had dat eigenlijk niet gedacht. Het was heel leuk werk. Mijn onderzoek was ook goed te combineren met het werk van mijn vrouw, die verpleegkundige is. Maar ik moest eerst afstuderen. In het najaar van 2008 ben ik mij gaan oriënteren om ergens op de wereld zulk werk te gaan doen. We hebben nog geen verplichtingen die ons hier binden. We wilden iets nieuws voor ons beiden, dus niet terug naar de Filippijnen.” “Vanuit ons geloof - we zijn lid van een Evangelische Gemeente in Delft - heb ik ook God gevraagd waar we ons zouden moeten inzetten. Twee weken later kregen we de vraag van een lokaal Filippijns team van de zendingsorganisatie OMF, of we niet voor een jaar zouden willen komen om een drinkwaterproject in Ambalgan te realiseren. Toen dachten we: misschien ligt daar toch wel onze opdracht. Temeer omdat mijn vrouw gevraagd werd om verpleegkundig werk te doen. We hebben besloten voor één tot anderhalf jaar te gaan. Deze maand vertrekken we, waarna we drie maanden cultuurtraining krijgen op de Filippijnen. Omdat we moeten voorzien in ons eigen onderhoud, hebben we met steun van vrienden een thuisfrontcommissie opgericht. Mensen die willen, kunnen ons financieel en mentaal steunen. Via onze nieuwsbrief word je dan van de voortgang van het project op de hoogte gehouden.”

Ben je binnen de organisatie op de Filippijnen de enige buitenlander?

“Er zijn twee andere buitenlanders in het team. Daarvan bestaat 80 procent uit Harmen van der Laan (foto: Michelle Muus)

tot ferryoxide dat zich hecht aan bodemdeeltjes en daardoor de adsorptiecapaciteit van de bodem vergroot. Omdat deze dan meer ferro adsorbeert dan voorheen, wordt vervolgens water opgepompt dat minder ijzer bevat. Het ijzer blijft in de bodem achter. De efficiency van het proces wordt bepaald door de verhouding tussen de hoeveelheid opgepompt water met een verlaagde ijzeren arseenconcentratie en de hoeveelheid geïnjecteerd water. Door het proces te herhalen, kan deze verhouding toenemen van een factor 3 tot een factor 25. Concreet betekent dat je dan na één dag injecteren 25 dagen lang water kunt oppompen met een ijzergehalte, dat langzaam oploopt tot de helft van de achtergrondconcentratie.” “Arseen laat zich moeilijker verwijderen dan ijzer. Toch liep de efficiencyfactor in mijn onderzoeksopstelling op tot 50, ver boven de eerder geobserveerde efficiëntie van maximaal 10. Theoretisch zou dit helemaal niet kunnen, maar het gebeurde in mijn proefinstallatie wel. Door steeds opnieuw te injecteren, ontstond een steeds grotere laag van adsorberend materiaal en liep de verwijdering steeds beter. Om de verklaring daarvoor te vinden, is veel nader onderzoek nodig. Wat is de rol van kleideeltjes in de bodem? Spelen ook microbiologische processen in het geheel mee en zo ja, welke?

Drinkwater voor een dorp op de Filippijnen

Vele bacteriesoorten die in de bodem en het water voorkomen, ontlenen hun energie aan chemische omzettingsprocessen. Denk maar aan de nitrificatie en de denitrificatie, aan P-verwijdering en aan allerlei zwavelomzettingen. Ook is de wijze waarop zo’n installatie bedreven wordt, van belang. Welke instructie krijgen de mensen die het uiteindelijk gaan gebruiken, precies?”

Wat is het belang voor de praktijk?

“Doris van Halem heeft tot dusverre twee proefinstallaties in Bangladesh bij een watervoorziening opgebouwd en gemonitord. Er is subsidie toegekend voor vijf promovendi, in Bangladesh en Nederland, om dit verder uit te zoeken en uit te werken. Werkt dit systeem in de praktijk? Kan dit proces op individueel niveau bedreven worden of heb je grotere eenheden nodig? Een centraal systeem is sowieso beter, maar is dat te implementeren op het arme platteland van Bangladesh? De meisjes halen daar water. Dat doen zij nu bij de pomp in hun achtertuin. Willen zij het huis uit, als zij naar een grotere centrale voorziening moeten lopen? Mogen zij dat, is het veilig genoeg? Er zijn dus vragen te over.”

Filippijnen, van dezelfde lokale cultuur als waar wij zullen gaan werken. Er zijn geen andere drinkwatermensen. In het dorp zelf zijn alleen lokale bouwkundigen. Andere technici zijn er niet. Het team gaat zich richten op het faciliteren van mensen in de ontwikkeling van een dorpsgemeenschap. We gaan werken onder één van de armste moslimgroepen, die onze inzet goed kan gebruiken. Het werk wat we gaan doen, is onvoorwaardelijk: er zijn geen dubbele agenda’s (geen bijbels voor een kuub water). Het drinkwaterproject moet duurzaam zijn op lange termijn: financieel zelfstandig, gezond en rendabel.” Maarten Gast Mensen die op de hoogte willen blijven van de vorderingen van het drinkwaterproject, kunnen kijken op de internetpagina van Water voor de Filippijnen: www.watervoorfilippijnen.nl.

H2O / 4 - 2010

15


Programma Leven met Water stopt per 1 april: kennis druppelt door

“Programma­ management moet programma faciliteren, niet omgekeerd” In het besef dat de oude manier van omgaan met water (dijken en gemalen, water zo snel mogelijk afvoeren) in de toekomst wel eens niet afdoende zou kunnen zijn, werd in het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2002 het initiatief ‘Leven met Water’ voorgesteld. In dit programma zou kennis worden opgedaan, verzameld en ter beschikking worden gesteld over hoe we in Nederland het water zijn nieuwe plek konden geven, zowel fysiek - in termen van veiligheid en beperken van wateroverlast - als tussen de oren van alle ruimtegebruikers. Na een heleboel voorbereidingen begon in 2004 de uitvoering van het eerste project. Nu, zes jaar later, lopen 120 projecten en is het programma bijna aan zijn einde gekomen. Maar de kennis blijft uiteraard bestaan en stroomt langzaam verder via allerlei netwerken die de afgelopen jaren zijn ontstaan. Een succesvol programma dus, maar soms op andere manieren en met meer moeite dan in het begin was verwacht. Programmadirecteur Bert Satijn en secretaris van het algemeen bestuur van Leven met Water, Jacques Leenen, blikken terug.

Waterberging als voorbeeld van een ‘blauwe dienst’.

16

H2O / 4 - 2010

“In de beginperiode (2001 of 2002) kwamen we tot het besef dat we bezig waren met een hele technocratische benadering van de waterproblemen en wisten we niet hoe we dat moesten veranderen. De maatschappelijke component in het waterbeheer had nog onvoldoende inhoud. Dat leidde tot een ‘dwarskijkersessie’, waarin onze bestaande ideeën op hun kop werden gezet”, trapt Jacques Leenen af. “We waren goedwillende bèta’s die niet wisten hoe we nieuwe inzichten moesten implementeren”, vult Bert Satijn aan. De vraag rees dus wat de waterbeheerders fout deden, en hoe de ‘gammacomponent’ kon worden meegenomen in het nieuwe waterbeheer. De nieuwe benadering was om ruimte te creëren voor water, niet alleen in de fysieke omgeving, maar ook in de hoofden van de betrokkenen: waterbeheerders, ruimtelijke ordenaars en - uiteindelijk - de burger. Die werd in eerste instantie niet apart benaderd. Pas tijdens het programma Leven met Water kwam het besef dat ook de burger moest worden betrokken, stelt Bert Satijn. De nieuwe benadering van het waterbeheer werd met enige voorzichtigheid begroet in de tot die tijd wat conservatieve waterwereld. “Er waren verschillende problemen. Zo waren potentiële deelnemers bang voor de administratie die nodig was om subsidie te kunnen krijgen. Ook waren er hele praktische zaken, zoals de regel dat je publieke subsidies niet mag stapelen. Daardoor mochten waterschappen in eerste instantie officieel niet meedoen aan gesubsidieerde projecten. Verder voorzag


interview de BSIK-regeling (Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur, het financiële raamwerk van het programma) in een beperkte betaling voor medewerkers, die niet bepaald marktconform was”, zegt Jacques Leenen. “Wij hebben de problemen die we tegenkwamen stuk voor stuk afgepeld. Het programmamanagement is er om het programma en de participanten te faciliteren, niet omgekeerd. De regels voor de subsidie leverden af en toe problemen op, niet uit onwil, maar omdat ze niet zijn ingericht op deze vorm van kennisverwerving. Gelukkig zag bijvoorbeeld het ministerie van Verkeer en Waterstaat dat ook in en was het bereid om op allerlei manieren mee te werken”, aldus Bert Satijn. Jacques Leenen: “We hebben dat ook overlegd met de top van DG Water. Gelukkig zagen zij dat probleem ook in. Soms moet je onnodige regels schrappen. STOWA speelde een faciliterende rol bij de subsidies en zorgde voor de koppeling met de waterschappen. Mijn eigen stokpaardje is om weinig regels te hebben. Wij selecteren streng aan de voordeur, maar daarna zijn we heel soepel.” De drie uitgangspunten van ‘Leven met Water’ zijn volgens Bert Satijn een dynamische, vraaggestuurde programmering, een duidelijke gamma-inslag voor alle projecten en afwisseling tussen grote en kleine projecten. “Soms hadden we ideeën voor projecten waar geen belangstelling voor was van potentiële partijen. Dan moet je zo’n idee laten vallen en op zoek gaan naar projecten waaraan behoefte bestaat.” Jacques Leenen merkte binnen STOWA ook een omslag in de vraag naar kennis. “Het werd minder belangrijk gevonden waar de kennis vandaan kwam, als de kennis er maar was. Ook werd meer gevraagd hoe die kennis te implementeren was. De wetenschap wordt naar de praktijk gebracht. Er ontstaan leergemeenschappen. Dat heeft ook de STOWA beïnvloed.” Het bestuur van ‘Leven met Water’ besliste uiteindelijk welke projecten doorgingen. Ze werden beoordeeld door de zogeheten Kennismotor en de Wetenschappelijke Adviesraad. Zij gaven een zwaarwegend advies aan het bestuur. “Als we het opnieuw mochten doen, zouden sommige projecten halverwege wat strakker bijgestuurd zijn”, stelt Bert Satijn. “Aan de andere kant zijn projecten uitgevoerd die bij de start in eerste instantie sceptisch waren ontvangen, maar een groot succes bleken te zijn, zoals ‘Watertekens’ en ‘Watergame’.” Jacques Leenen was sceptisch over ‘Watergame’, maar dat is intussen bijgedraaid. “Het grootste voordeel is dat je inzicht krijgt in de belangen van andere spelers. Je loopt de brug op die de partijen verbindt. Dat is nog belangrijker dan het implementeren van kennis. Voordat je iets gaat implementeren moet je samenwerken, de brug vinden naar de partijen en die brug opgaan. Daar is kennis en kunde voor nodig. Serious Gaming (een interactief computermodel waarbij alle belangen zijn ingebouwd en gevisualiseerd) zorgt voor bewustwording.”

Bert Satijn reikt de kennis van ‘Leven met Water’ symbolisch in de vorm van een estafettestokje over aan Annemieke Nijhof (DG Water).

Het is een voorbeeld van een nieuwe technologie om naar water in combinatie met gebiedsontwikkeling te kijken, maar ‘Leven met Water’ heeft veel projecten opgeleverd die afwijken van de technische benadering van het waterbeheer die voorheen werd gehanteerd. Zo wordt in een project als ‘Waalweelde’ de nadruk gelegd op meervoudig ruimtegebruik en samenwerking tussen partijen en de verschillende belangen. Ook een project als ‘Burgers aan de Bak’ heeft een hele andere insteek. Jacques Leenen: “Wij hadden een bijeenkomst in Utrecht in Fort Voordorp. De dikke wetenschappelijke rapporten bleven liggen, een handboek met praktijkvoorbeelden vloog weg.” Andere voorbeelden van best-sellers zijn de ontwikkeling van een maatschappelijke kosten-batenanalyse voor de regio én ‘blauwe diensten’.

gaan wel door, misschien op projectbasis. Op die manier sijpelt de kennis verder. Ook is nog geld gereserveerd voor masterclasses en hbo-opleidingen.” Andere manieren om die kennis te verankeren en te verspreiden, zijn de Kennisconferentie die half januari in Rotterdam plaatsvond, het toen gepresenteerde eindboek van ‘Leven met Water’ en de internetpagina (www.levenmetwater.nl) die nog twee jaar in de lucht blijft. Daarop wordt alle kennis uit de 120 projecten gepresenteerd. Veel kennis wordt doorgesluisd naar het nog op te richten Water Governance Centre: een initiatief van de Unie van Waterschappen. Bert Satijn is één van de kwartiermakers. “Het

“We waren goedwillende bèta’s die niet wisten hoe we nieuwe inzichten moesten implementeren”

‘Leven met Water’ heeft een grote verscheidenheid aan projecten en kennis opgeleverd. Uiteindelijk had het programma 50 miljoen euro ter beschikking om de projecten mee te stimuleren en te ondersteunen. Daarvan had het kabinet 22 miljoen beschikbaar gesteld, de deelnemende partijen het resterende bedrag van 28 miljoen euro. De oorspronkelijke initiatiefnemers zijn de Unie van Waterschappen, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, WL|Delft Hydraulics, Tauw, DHV, Grontmij, TNO, Alterra, STOWA, InnovatieNetwerk en CURNET. Een aantal projecten loopt nog door, zoals de brugprojecten met Waterkader Haaglanden. Ook is een gedeelte van het geld gebruikt om de kennis die is opgedaan, te verankeren. Een voorbeeld daarvan is Aquasearch, een zoekmachine die rapporten, films en foto’s indexeert, verifieert en makkelijk ontsluit via een Google-achtig portaal. Bert Satijn verwacht dat de consortia die zijn ontstaan om projecten uit te voeren, hun waarde blijven bewijzen. “De partijen weten elkaar nu te vinden. Die samenwerkingen

is een logisch vervolg op ‘Leven met Water’. In het nieuwe centrum wordt kennis ondergebracht, geïmplementeerd en verspreid.” Satijn constateert dat waterschappen proactiever zijn geworden. “Ze stappen eerder naar een bestuurder om mee te praten over ruimtelijke ordening. Dat is voor een gedeelte te danken aan ‘Leven met Water’. Van te voren hoopten we daar op, maar het moet nog maar waar gemaakt worden.” Hoewel beiden ‘Leven met Water’ als een succesvol programma beschouwen, had het volgens Satijn meer kunnen opleveren. “We hebben met het beschikbare geld zo’n 60 procent bereikt van wat we maximaal hadden kunnen bereiken. Als we acht miljoen euro meer hadden gehad en vier jaar meer, hadden we 100 procent gehaald. Die laatste kleine investering zou een enorm rendement hebben opgeleverd. Maar ‘Leven met Water’ heeft nu ook een hoog rendement gehaald en veel waardering.”

H2O / 4 - 2010

17


Informatie-uitwisseling over emissies Het vierde Emissiesymposium (van 2 februari jl.) stond in het teken van de informatie-uitwisseling rondom emissies in waterbeheer.

D

agvoorzitter Rob van den Boomen (Witteveen+Bos) benadrukte dat het daarbij draait om vraag en aanbod. Joost van den Roovaart, projectleider van het waterdeel van de EmissieRegistratie, werkt aan een snellere beschikbaarheid van cijfers: medio dit jaar zijn de emissies van 2008 beschikbaar, eind dit jaar de cijfers van 2009. Daarnaast leverde Deltares voor de gepubliceerde stroomgebiedsbeheerplannen emissiecijfers voor de KRW-probleemstoffen, die een beeld geven welke bronnen voor hoeveel KRW-waterlichamen een probleem vormen. Douwe Jonkers (DGW) sprak over het Informatiehuis Water: een structuur die de inzet van waterpartijen bundelt, de kwaliteit van de informatiestromen verbetert en mensen en middelen zo efficiënt mogelijk inzet. Doel is medio dit jaar een bestuursovereenkomst te tekenen en dat per januari 2011 de uitvoeringsorganisatie operationeel is. De EmissieRegistratie zou daarin betrokken kunnen worden. Met betrekking tot de aanvullingen van gevaarlijke stofgroepen in de Emissie­ Registratie presenteerde Mattijs Hehenkamp (Grontmij) de resultaten van een studie, in opdracht van Rijkswaterstaat, naar aanvulling van informatie over beleidsrelevante stoffen. Dit jaar worden nieuwe of verbeterde cijfers in de EmissieRegistratie ingevoerd voor geneesmiddelen (carbamazepine en diclofenac), bestrijdingsmiddelen op verhardingen (glyfosaat, 2,4-D, MCPA), de nonyl­ fenolen en de vlamvertrager PentaBDE. André Bannink (RIWA Maas en RIWA Rijn) toonde welke stoffen problematisch zijn voor de drinkwaterproductie uit oppervlaktewater en waar deze vandaan komen. Volgens hem is ‘voorkomen beter dan genezen’: emissies moeten bij de vervuilingsbron aangepakt worden. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat geavanceerdere zuiverings-

technieken (ozon, UV gecombineerd met peroxide) gevaarlijke stoffen niet volledig kunnen reduceren. De KRW biedt volgens de drinkwatersector in artikel 7 genoeg aanknooppunten om maatregelen te nemen. In de huidige stroomgebiedsbeheerplannen gebeurt dat volgens Bannink echter nog te weinig. Afsluitend vertelde Hella Pomarius van Waterschap Rivierenland over de betrouwbaarheid van emissiecijfers en stoffenbalansen. Zij toonde het belang van betrouwbare cijfers met behulp van voorbeelden in het beheergebied van Rivierenland. Aansluitend besprak ze het voorgenomen STOWA-project om de betrouwbaarheid van stofbalansen en de achterliggende bronnen te kwantificeren. ‘s Middags moesten de deelnemers in vier workshops aan de slag. De workshop van Mattijs Hehenkamp en Peter Schipper (beide Grontmij) ging over welke stoffen en bronnen in de EmissieRegistratie opgenomen behoren te zijn. De conclusies luidden als volgt: • Door het meten van totaalgehalten (en niet zwevend stof ) lijken veel problemen met prioritaire stoffen voor regionale beheerders ‘verdwenen’, maar de discussies over risico’s van stoffen in zwevend stof en biota gaan voort; • Probleemstoffen zijn PFOS en de insecticide imidacloprid; • Qua bronnen willen beheerders beter inzicht in de bijdrage van illegale bronnen; • Meer meetgegevens zijn nodig met betrekking tot influent, effluent en de atmosferische depositie op water. De deelnemers van de workshop van Hella Pomarius (Waterschap Rivierenland) en Carlijn Bak (Deltares) over onzekerheden in emissiecijfers benadrukten het belang van kwantificering van betrouwbaarheid van de cijfers. Een dergelijke analyse toont hiaten

in de monitoring van waterkwaliteit en dwingt systematisch over een probleem na te denken. Deelnemers wezen op het belang van zorgvuldige communicatie over onzekerheden met bestuurders. Dit kan namelijk al gauw een blokkade oproepen, waardoor maatregelen helemaal niet meer uitgevoerd worden. Nieuwe ontwikkelingen in het registreren van bedrijfsemissies stonden centraal in de workshop van Richard van Hoorn (Rijkswaterstaat) en Nanette van Duijnhoven (Deltares). De nieuwe manier van rapporteren - de grootste bedrijven rapporteren nu zelf emissies - leidt tot informatieverlies. Op landelijke schaal is er weinig verandering, maar de kleinere lozingen, veelal op het regionale watersysteem, zijn uit beeld geraakt. Dit jaar wordt uitgezocht welke consequenties dit heeft voor de regionale informatievoorziening. De workshop over rwzi’s van Gerard Rijs (Rijkswaterstaat) trok de volgende conclusies: • Waterschappen hebben veel gegevens over influenten en effluenten van rwzi’s van verschillende stoffen in de zogeheten ‘Watson database’. De behoefte bestaat om de rwzi-gegevens per individuele zuivering in de EmissieRegistratie beschikbaar te maken. CBS zal een verzoek hiertoe aan de waterbeheerders richten; • Veel belangstelling bestaat voor informatie over de bronnen achter de rwzi. Mogelijk kan een verband worden gelegd tussen de uitkomsten uit een lopend project van Stichting RIONED en STOWA, waarin zij meten aan overstorten en regen­ waterriolen, en de schattingen voor deze bronnen in de EmissieRegistratie. Sacha de Rijk (Deltares) zie ook pagina 31

Versterking kust bij Scheveningen De versterking van de kust ter hoogte van Scheveningen is begonnen. Een belangrijk en zichtbaar onderdeel daarvan is de metamorfose van de boulevard. De versterkte kustwering wordt onder de boulevard weggewerkt.

O

p 8 maart gaat de eerste schop in de grond. Het totale werkgebied is twee kilometer lang (tussen Sealife en de haven). Er wordt in vier fases van 500 meter gewerkt door het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag. In het voorjaar van 2013 moet het project afgerond zijn. De Spaanse architect Manuel de SolàMorales heeft het ontwerp gemaakt voor de nieuwe boulevard. Deze krijgt verschil-

18

H2O / 4 - 2010

lende hoogteniveaus en volgt het golvende verloop van de oude duinen. Voetgangers, fietsers en automobilisten worden van elkaar gescheiden. Natuursteen, klinkers, groenstroken en schelpenasfalt moeten voor een hoogwaardige uitstraling gaan zorgen. Een tijdelijke boulevard zorgt ervoor dat het strand en de boulevard ook tijdens de werkzaamheden bereikbaar blijven. De nieuwe dijk moet ongeveer 100 jaar voor extra veiligheid zorgen.

Dijkgraaf Michiel van Haersma Buma, gedeputeerde Lenie Dwarshuis-van de Beek en wethouder Rabin Baldewsingh (v.r.n.l.) ontsteken het vuurwerk waarmee de metamorfose van start gaat.


verslag / actualiteit / achtergrond

Interactieve uitvoering vraagt om andere afspraken (4) De kerngedachte van interactieve uitvoering is dat waterschappen de vaak strikte scheiding tussen projectfasen van planvoorbereiding, ontwerp, uitvoering en beheer rigide hanteren. Door deze zogeheten koude lassen te verwarmen, vergroot de flexibiliteit van een project. Dit biedt mogelijkheden om in te spelen op de verschillende belangen van bestuurders, beleidsmedewerkers, projectleiders die zich bezighouden met de uitvoering, onderhoudsmedewerkers, ingezetenen én de beschikbaarheid van grond. Deze flexibiliteit heeft echter een prijs. De ‘koude lassen’ tussen projectfasen representeren vaak momenten van (formele) besluitvorming en het definitief maken van afspraken over geld, doelstellingen en maatregelen. Bij het opwarmen van ‘koude lassen’ zullen dergelijke besluiten minder prominent worden. Maar hoe verantwoordt het waterschap dan haar publieke opgaven? In dit laatste artikel in de serie over interactieve uitvoering laten ondergetekenden zien hoe in het project ‘Herinrichting Zandwetering’ flexibiliteit is gerealiseerd en welke mogelijkheden en uitdagingen dit met zich meebrengt voor projectleiders.

D

e herinrichting van de Zand­wetering, een 30 kilometer lange waterloop tussen Deventer en Zwolle, vormt één van de taken van Waterschap Groot Salland. In dit artikel richten we ons op aspecten van de voor­bereiding en uitvoering van een deeltraject van de Zandwetering. In dit project is ‘interactieve uitvoering’ toegepast door het opstellen van een notitie van uitgangspunten. Deze kan worden gezien als een pakket van afspraken om onder meer gereduceerde waterafvoer, een goede ecologische toestand en efficiënt beheer in onderlinge samenhang te realiseren. Door hydrologen, ecologen en beheerders van meet af samen te laten werken in het projectteam, gaf de projectleider invulling aan de uitdaging om aspecten van planvorming, ontwerp, uitvoering en beheer, gelijktijdig op te pakken en te versnellen. Dit heeft onder meer tot resultaat gehad dat de uitvoering is gefaseerd en dat de eerste fase - 2,5 jaar na het begin van de voorbereiding van het plan - in uitvoering is.

Voor de werkzaamheden aan de Zandwetering tussen Deventer en Zwolle.

In het openingsartikel van deze serie (zie H2O nr. 1 van 15 januari jl.) wordt gesteld dat een seriële projectaanpak moeilijk aansluit bij de toegenomen complexiteit van het waterbeheer. In plaats daarvan zouden projectenfasen elkaar moeten overlappen om ‘koude lassen’ tussen projectfasen te verwarmen. Bij deze ‘koude lassen’ kan worden gedacht aan een bestuurlijk besluit over een Plan van Aanpak dat de afscheiding markeert tussen de fasen planvoorbereiding en ontwerp, of toestemming voor een bestek dat de ontwerpfase scheidt van de uitvoeringsfase. Deze formele momenten rondom besluiten en procedures hebben in een seriële aanpak een belangrijke functie: zij borgen in de huidige waterschapsorganisatie namelijk dat een project voldoet aan eerder gemaakte afspraken, publieke opgaven en doelstellingen (ofwel: publieke waarden). Het opwarmen van ‘koude lassen’ in waterschapsH2O / 4 - 2010

19


maaiboot is in de ogen van het projectteam geen op zichzelf staand uitgangspunt, maar heeft een directe en ongewenste invloed op het ontwerp van de nieuwe Zandwetering. Zo verhindert varend onderhoud bijvoorbeeld versmallingen en verbredingen die nodig zijn voor het uitgangspunt om variatie in de stroomsnelheid te realiseren. Uiteindelijk wordt de notitie van uitgangspunten op voorstel van het managementteam aangepast. Aan het projectteam de opdracht om binnen deze uitgangspunten een inrichtingsplan op te stellen.

Drie kenmerken van afspraken over publieke waarden

Tijdens de werkzaamheden aan de Zandwetering.

projecten zorgt voor flexibiliteit. Dit biedt mogelijkheden om soms vooruit te schakelen en het proces te versnellen en soms terug te schakelen om eerdere afspraken te wijzigen op basis van voortschrijdend inzicht. Het bijstellen van die afspraken vraagt een flexibele opstelling van de projectleider, als spil tussen het projectteam en het bestuur, zo bleek tijdens de voorbereidingen van de herinrichting van de Zandwetering.

Afspraken over efficiënt onderhoud Het opstellen van de notitie van uitgangspunten is nieuw voor het Waterschap Groot Salland en als eerste mijlpaal na het Plan van Aanpak een aanvulling op de gebruikelijke gefaseerde aanpak van projecten. Met deze notitie legt het dagelijks bestuur de uitgangspunten voor een project vast. Het doel is de verschillende beleidsopgaven in samenhang te brengen. Voor de Zandwetering waren dit niet alleen de wateropgaven voor kwantiteit en kwaliteit, maar ook de beleidsopgaven voor het beheer en onderhoud, landschapsontwikkeling en recreatie. De uitgangspunten voor recreatie zijn ingebracht door de gemeente Deventer. De notitie van uitgangspunten geeft het kader waarbinnen een projectteam aan de slag kan met het opstellen van een inrichtingsplan voor de Zandwetering. Het idee is dat er voldoende vrijheidsgraden zijn om in het projectgebied tot maatwerk en snelle uitvoering te komen.

De notitie van uitgangspunten is voorbereid door het projectteam. Teamleden op het gebied van hydrologie, ecologie, ruimtelijke ordening, beheer en onderhoud zijn in gesprek gegaan over de afstemming van de beleidsopgaven en hebben daarover afspraken gemaakt. Door deze uitgangspunten vroeg in het project op papier te zetten, werden de contouren van de ‘nieuwe’ Zandwetering al snel zichtbaar: het aantal

20

H2O / 4 - 2010

hectare waterberging, een principeschets van het natte profiel en het streefbeeld voor de ecologische verbindingszone. Tegelijk zijn de vrijheidsgraden in beeld gebracht, bijvoorbeeld in een kaart met voorkeurs­ locaties voor grondverwerving. Dit creëert ruimte om later in het project, in gesprek met boeren en omwonenden, te zoeken naar concrete oplossingen en dus draagvlak. Tot zover geen probleem. In de procedure voor vaststelling van de notitie van uitgangspunten door het dagelijks bestuur wordt echter een voorstel gedaan om de afspraken over de uitvoering van het onderhoud te wijzigen. Concreet maakt het managementteam bezwaar tegen de aanleg van een eenzijdige onderhoudsroute. Het managamentteam heeft de voorkeur om het onderhoud varend uit te voeren. Eén van de argumenten is dat zo meer inpassingmogelijkheden ontstaan voor een recreatiepad langs de Zandwetering. In het projectgebied blijkt namelijk verzet te zijn tegen een recreatiepad direct langs de Zandwetering. Door nu af te zien van de onderhoudsroute, vervalt de mogelijkheid voor wandelaars om langs de Zandwetering te wandelen en - zo verwacht het managementteam - zal het draagvlak toenemen. Het wijzigingsvoorstel van het management­team geeft aan dat de notitie aanvankelijk niet als een samenhangend pakket maar als een opsomming van uitgangspunten wordt gezien. Maar volgens het projectteam ligt dat anders. In de eerste plaats is het projectteam gefrustreerd over het gegeven dat hun deskundige en inhoudelijke afweging, zoals die is vastgelegd in de notitie, in twijfel wordt getrokken. In de tweede plaats heeft het projectteam een aantal inhoudelijke bezwaren tegen varend onderhoud, waardoor deze optie in de bespreking in het projectteam al is komen te vervallen. De

Bij de uitvoering van waterschapsprojecten zijn vaak verschillende publieke waarden gemoeid. Zo kunnen in één project publieke waarden als waterkwaliteit, ‘droge voeten’, ecologische ontwikkeling en kostenefficiëntie een rol spelen. In het voorbeeldproject ‘Herinrichting van Zandwetering’ is vanaf het begin rekening gehouden met efficiënt beheer. In het projectteam werden de publieke waarden niet afzonderlijk van elkaar maar juist gelijktijdig in het project ingebracht. Het projectteam werkte daarom van meet af aan aan de invulling en afweging van de hydrologische, ecologische en beheergerelateerde publieke waarden die samenhangen met de herinrichting. De notitie van uitgangspunten vormt daarom een pakket van verweven afspraken over de invulling van publieke waarden. De casus illustreert drie kenmerken van deze afspraken: Afspraken over de invulling van publieke waarden zijn sterk met elkaar verweven. Wanneer de verschillende afdelingen binnen het waterschap vanaf het begin bij een project zijn betrokken, worden de waarden die deze afdelingen moeten realiseren, in een vroeger stadium tegen elkaar afgewogen. Aan de ene kant kan hiermee worden voorkomen dat waardeconflicten in een later stadium de kop op steken. Aan de andere kant betekent dit ook dat de invulling van elk van deze waarden is uitgeruild tegen de invulling van andere waarden en belangen. Het pakket van afspraken dat uit dit proces voortkomt, kent dus een sterke interne samenhang;

Afspraken over de invulling van publieke waarden verschillen in detailniveau. ‘Normaal’ worden afspraken over publieke waarden stap voor stap uitgewerkt en ingevuld. Anders dan bij zo’n seriële projectaanpak verschilt het detailniveau van afspraken nogal wanneer projectfasen gelijktijdig worden doorlopen. Zo laat deze casus zien dat de vorm van onderhoud al is uitgewerkt wanneer wordt gekozen voor varend onderhoud, hoewel de eigenschappen van het vaartuig nog onbekend zijn. Het natte profiel van de Zandwetering blijkt op dat moment echter nog niet in detail te zijn vastgelegd, waardoor ruimte bestaat om te zoeken naar alternatieve invulling; een combinatie van profiel en vaartuig;


achtergrond

Na de werkzaamheden aan de Zandwetering.

Afspraken over de invulling van publieke waarden zijn nooit definitief. Wanneer projectfasen gelijktijdig worden doorlopen, zijn de afspraken over de invulling van publieke waarden nooit definitief afgetikt maar blijven juist voortdurend in beweging. In dit geval is efficiënt beheer al verschillende keren door projectteam, afdeling en managementteam besproken. Het projectteam moet nu verder met de invulling. Naar verwachting zal efficiënt beheer later in het proces opnieuw ter discussie worden gesteld, door de beheerder, bestuurder of misschien wel vanuit het oogpunt van recreatie. Dat is mogelijk doordat de besluitvorming niet gefaseerd verloopt. Daardoor biedt het proces ruimte om in te spelen op onverwachte risico’s of mogelijkheden die zich gedurende het proces aandienen en kunnen alternatieve vormen van invulling worden voorgesteld.

Conclusie

Uit het kijken in de keuken van Waterschap Groot Salland blijkt dat afspraken over publieke waarden een sterke onderlinge samenhang hebben. De invulling van efficiënt beheer kan op een bepaald moment niet meer los gezien worden van de invulling van andere publieke waarden, zoals de hydrologische en ecologische uitgangspunten. Zo stelt de keuze voor onderhoud met een maaiboot bepaalde eisen aan het profiel. Dit profiel is op zijn beurt weer bepalend voor bijvoorbeeld de afvoercapaciteit en de gidssoorten die zich in het kanaal zullen vestigen. Hiernaast blijkt de invulling van beheer ook van invloed te zijn op minder watergerelateerde waarden, zoals de aanleg van recreatiepaden. Het projectteam heeft al dit soort hydrologische, ecologische, recreatie en beheerwaarden in hun onderlinge samenhang opgenomen in een pakket aan afspraken.

Mogelijkheden

Door vertegenwoordigers van de projectfasen direct bij het project te betrekken kan de scope ervan en de rolverdeling tussen de betrokkenen vroegtijdig worden vastgesteld. Deze aanpak biedt de projectleider de mogelijkheid om te anticiperen op belangen conflicten die een project in een later stadium zouden kunnen doen stagneren. Door alle belangen vanaf het begin van het proces met elkaar in contact te brengen, kan een evenwichtige afweging gemaakt worden over de invulling van publieke waarden die spelen. Dit creëert de flexibiliteit die nodig is voor onderhandeling over deze belangen en de mogelijkheid om alternatieven tegen elkaar af te wegen. Hierdoor wordt draagvlak gecreëerd voor de invulling van het project. Uitdaging

Deze aanpak stelt de projectleider ook voor een uitdaging. Door de projectfasering los te laten, krijgt hij of zij tegelijkertijd te maken met veel gerelateerde onderwerpen (onderhoud heeft direct te maken met de ecologische toestand en zelfs recreatie), verschillende partijen (teamleden uit alle geledingen van het waterschap, van algemeen bestuur tot beheer en onderhoud, en verschillende afdelingen van de gemeente) en verschillende waarden en belangen (waterkwaliteit, natuurdoelstellingen, recreatiemogelijkheden, privacy en efficiency). Als gevolg van deze toegenomen complexiteit zullen de afspraken die worden gemaakt over de invulling van publieke waarden, sterk met elkaar verweven zijn. Het wijzigen van één afspraak zal dus ook implicaties hebben voor de overige afspraken. Het betrekken van beheer in de planvoorbereiding is dus niet vrijblijvend, maar draagt bij aan de complexiteit die wordt toegelaten in het project. Om recht te doen aan de deskundige en inhoude-

lijke afwegingen die ten grondslag liggen aan de notitie van uitgangspunten, moet de invulling van de publieke waarden in samenhang worden besproken. Dit betekent dat ook ‘kleine’ wijzigingen in het bestaande afsprakenpakket overleg en onderhandeling met de belanghebbenden vergen. Het is daarom van belang dat de projectleider zicht houdt op de onderlinge samenhang van de afspraken en deze ook communiceert naar de hogere echelons binnen de organisatie. Aanbevelingen voor projectleiders

Afspraken over de invulling van publieke waarden zijn nooit definitief. Staar je als projectleider niet blind op gemaakte afspraken en blijf tot en met de uitvoering flexibel in het combineren van uitgangspunten en oplossingen;

Afspraken over de invulling van publieke waarden zijn verweven. Breng daarom als projectleider de consequenties van kleine wijzigingen op het totale afsprakenpakket in beeld;

Afspraken over de invulling van publieke waarden verschillen in detailniveau. Houdt daarom als projectleider zicht op conflicten die kunnen ontstaan wanneer publieke waarden worden ingevuld en zoek binnen de marges naar alternatieven of technische oplossingen.

Bertien Broekhans en Emiel Kerpershoek (TU Delft) Pieter Lems (Waterschap Groot Salland) Meer informatie over interactieve uitvoering kunt u vinden op www.interactieve-uitvoering.nl.

H2O / 4 - 2010

21


Arnoud Molenaar, programmamanager Rotterdam Climate Proof:

“Waterplan maakt Rotterdam tot internationale showcase voor klimaatadaptatie” De gemeente Rotterdam heeft haar waterbeleid in het kader geplaatst van klimaatadaptatie en de stad tot een internationale showcase gemaakt waar het gaat om waterveiligheid en beperking van wateroverlast. Delegaties uit het buitenland komen in Rotterdam kijken hoe daar de klimaatadaptatie wordt aangepakt, met nieuwe concepten als groene daken, waterpleinen en nieuwe dijkontwerpen. De grote motor achter de internationalisering van het Rotterdamse waterplan is Arnoud Molenaar en zijn team. In dit interview vertelt hij over de geleidelijke metamorfose en de nieuwe rol van Rotterdam op het mondiale podium van de klimaatadaptatie. Het Rotterdamse exportproduct: het ontwikkelen van een enthousiasmerende visie en het kunnen vertalen van een strategie voor watermanagement naar een concreet actieprogramma met innovatieve maatregelen. Daaruit vloeien de opdrachten voort en komen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven in beeld, zo redeneert Molenaar.

“K

limaatadaptatie is maatwerk dat prima past bij een gemeente. Op dit niveau komen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening samen. Planologen, stedenbouwkundigen en watermanagers lossen samen de watervraagstukken op”, zo is de stellige overtuiging van Arnoud Molenaar, programmamanager van Rotterdam Climate Proof. Nog niet zo heel lang geleden was Molenaar verantwoordelijk voor het gemeentelijk waterbeleid en was hij onder andere bezig met het afkoppelen van regenwater van het riool. Nu staat hij midden in de mondiale wereld van de klimaatadaptatie en onderhoudt hij een netwerk met acht andere deltasteden. Wat in 2005 bij het gemeentebestuur nog te boek stond als een riolerings­ probleem, is onder Molenaar in vijf jaar tijd omgetoverd tot een kansrijke casus van mondiale klimaatadaptatie. Rotterdam is een belangrijke speler geworden in het mondiale vraagstuk van de megakuststeden die door de stijgende zeespiegel en extremere regenval worden bedreigd.

Geen vooropgezet plan, wel grote ambitie

Het Rotterdamse debuut op het internationale podium van de klimaatadaptatie was eigenlijk niet zo duidelijk vooropgezet, zo blijkt als Molenaar vertelt waar hij de afgelopen vijf jaar mee bezig is geweest. Wel blijkt uit zijn relaas de grote ambitie om het waterbeleid op een hoger plan te trekken. In 2005 richtte Rotterdam zich nog vol overgave op de Haagse agenda van de basisinspanning om het aantal riooloverstortingen te halveren. Ook moesten extra waterbergingen in de stad worden gerealiseerd. Toen kwam de ommekeer. “Dat jaar werd hier de architectuur biënnale gehouden,” zo herinnert Molenaar zich. “Het thema luidde: water en overstromingen.” “We hebben toen drie weken aan tafel gezeten met watermanagers van het

22

H2O / 4 - 2010

hoogheemraadschap, gemeentemedewerkers, stedenbouwers en projectontwikkelaars en een visie ontwikkeld: Rotterdam Waterstad 2035. We schoven even alle bestuurlijke en financiële aspecten terzijde en vroegen ons alleen af wat we met de stad wilden. Dat leverde nieuwe ideeën op voor het bergen van het water in stad, zoals de groene daken en de waterpleinen.” Volgens Molenaar werkte de integratie van waterbeheer en ruimtelijke ordening inspirerend. “Bij de bestuurders gingen de ogen open. Water vormde niet langer een probleem maar een mogelijkheid om Rotterdam leefbaarder en aantrekkelijker te maken. We kregen groen licht om onze visie te vertalen naar een waterplan met concrete maatregelen”. De geleidelijke metamorfose van het gemeentelijk waterbeleid begint. “Inmiddels komen veel delegaties langs om met eigen ogen te zien hoe het integrale watermanagement in zijn werk gaat. De belangstelling is daarbij niet alleen gericht op veiligheid, maar ook op de waterkwaliteit en -technologie. We vergeten wel eens dat de verandering van het klimaat ook kan leiden tot langere droge perioden met waterschaarste, meer blauwalgen en botulisme als gevolg.”

Het internationale podium

Een jaar later volgde een nieuwe wending. Nu ging het om de integratie in de mondiale klimaatagenda. “Onder leiding van oud-premier Ruud Lubbers had de vaste internationale adviescommissie van Rotterdam bedacht dat het slim was om zwaar in te zetten op het klimaat”, vervolgt Molenaar. “De commissie zag duidelijk een transitie aankomen van olie naar andere energiebronnen. Lubbers had bedacht dat Rotterdam, als wereldhaven, daarin een grote rol kon spelen. Dat ging over klimaatmitigatie. Al snel bleek dat onze visie op het ideale watersysteem daar als

Dit is het eerste interview in een serie van vijf over ontwikkelingen waarmee de Nederlandse watersector in het buitenland van doen heeft. Soms verschilt dat heel sterk van de Nederlandse situatie. Dat beoogt journalist Jac van Tuijn in deze interviews te belichten. Hoe doen wij het als Nederlandse watersector in het buitenland? Graag reacties naar: h2o@nijgh.nl.

klimaatadaptatie naadloos op aan sloot. Met de waterschappen hebben we toen het Waterplan 2 ontwikkeld en met ons eigen team de klimaatadaptatie verder ontwikkeld in het Rotterdam Climate Proof Programma”. Vanaf toen is volgens Molenaar de bal internationaal echt gaan rollen. “Rotterdam was intussen lid geworden van de C40: een verbond van wereldsteden die grote ambities hebben op het gebied van duurzame energie. Door ons waterbeleid te presenteren als klimaatadaptatie kregen we binnen de C40 al snel bekendheid. We zijn onlangs met acht andere steden het kennisnetwerk Connecting Delta Cities gestart, dat zich vooral richt op de waterproblemen van laaggelegen kuststeden. Eind september vormt Rotterdam het podium voor een internationale conferentie over klimaatverandering in deltas.”

Economisch voordeel van waterveiligheid

Molenaar voelt zich als een vis in het water. Het samenbrengen van waterbeheer, watervoorziening en ruimtelijke ordening loopt als een rode draad door zijn carrière. Nu mag hij zich daar volledig aan wijden. Hij heeft de wind volop mee. “Bedenk wel, we zijn een wereldhaven en behoren niet alleen qua omzet tot de wereldtop, maar ook als het gaat om waterveiligheid. Dat willen we zo houden.” Molenaar benadrukt


achtergrond

Arnaud Molenaar (foto: Ben Wind).

de marketingcomponent. “De concurrentie met London en Hamburg is sterk. Als we op een innovatieve wijze droge voeten weten te houden, dan geeft dat ook economisch voordeel. Door uit te dragen waar we mee bezig zijn, onderscheiden we ons. Tegelijk zijn we een inspirerend voorbeeld voor andere deltasteden”, aldus Molenaar. “We vergeten in Nederland wel eens dat we in een behoorlijk luxe positie zitten. We doen al eeuwen aan watermanagement en het is hier behoorlijk veilig als het gaat om overstromingen. We kunnen dus rustig nadenken over onze volgende stap. Maar er zijn steden in de wereld die nu al zware wateroverlast hebben en al direct moeten ingrijpen. Die steden moeten snel investeren in hun waterveiligheid en wij kunnen hen helpen bij het nemen van goede besluiten”.

Iedere deltastad is anders

Rotterdam kan geen blauwdruk leveren voor iedere deltastad in de wereld. Dat realiseert Molenaar zich heel goed. “Het gaat ons om het achterliggende gedachtegoed. Op onderdelen zijn onze maatregelen, zoals de groene daken en de waterpleinen, wel één-op-één te vertalen. Maar bovenal kunnen we al wat laten zien. Daarin lopen we voor op andere steden. De grote structuren, zoals de Maeslantkering, zijn er al. Die staat bij de bezoekende buitenlanders met stip op één.” Maar andersom valt voor Rotterdam op het gebied van klimaatadaptatie ook nog veel te leren. Molenaar wijst op de opwarming, het hitte-eiland-effect, waarover in Nederland weinig bekend is. “Je ziet dat andere steden op andere onderdelen vooroplopen. Zo is London al ver met het duurzaam maken van het huizenbestand en New York is verder met evacuatieplannen.”

“Nederland kan een hele belangrijke rol spelen bij de aanpak van de watervraagstukken van de 21e eeuw. Veel aandacht gaat nu uit naar veiligheid en de deltavraagstukken. De sector is echter ook actief op het gebied van waterzuivering, drinkwater en sanitatie. Ook daar zit groei in. Denk aan de armoedebestrijding en de nieuwe, meer gebiedsgerichte werkwijze in de ontwikkelingssamenwerking.”

Opzetten van een front office

De internationale belangstelling stelt Molenaar iedere keer weer voor nieuwe vragen. Via het C40-netwerk is een verzoek binnengekomen vanuit de Filippijnse hoofdstad Manilla. Of Rotterdam kan helpen bij de wederopbouw nadat de stad vorig jaar september voor 80 procent onder water kwam te staan. “Manilla heeft een groot waterprobleem. Er zijn inmiddels internationale fondsen beschikbaar gesteld voor het nemen van maatregelen. Ook Ho Chi Minh City en Jakarta willen iets. Daar ligt dus een geweldige mogelijkheid voor de Nederlandse watersector. Dat die steden bij ons om hulp vragen is een direct resultaat van onze internationale inzet. We zijn er erg blij mee. Maar nu staan we voor de vraag hoe we dit gaan faciliteren.” Molenaar denkt aan een soort front office. “Zo’n loket kan de vraag, al dan niet opgeknipt, doorspelen naar de meest bekwame kennisinstellingen en bedrijven.“ “Heel veel partijen krijgen vragen en delegaties over de vloer. Het zou mooi zijn als er een centrale plaats was waar we kunnen laten zien wat Nederland in huis heeft, waar alle expertise van de watersector samenkomt.” Dit is ook de gedachte van het Nationaal Water Centrum, dat in Rotterdam met

informatie van heel veel partijen wordt ontwikkeld. “We willen topdelegaties, zoals die uit New Orleans, goed kunnen ontvangen. Daarin voorziet het centrum. Daar kan de watersector het hele verhaal, ondersteund met visualisaties, in één keer vertellen.”

Deelname aan Wereldexpo in Shanghai

De eerstvolgende grote presentatie van Rotterdam als waterstad is op de Wereldexpo in Shanghai die op 1 mei opent. “China heeft de wereldtentoonstelling het thema ‘Better city, better life’ gegeven. Het voorstel om op de Wereldexpo iets met stedelijk waterbeheer te doen, viel direct in goede aarde. Nu hebben we, samen met 50 andere steden, op het expoterrein een apart paviljoen waar we Rotterdam promoten als waterkennisstad”. In de waanzinnig snel groeiende Chinese steden is de waterhuishouding helemaal weggestopt in ondergrondse buizen en betonnen afvoerkanalen. In die steden is voor de Nederlandse watersector nog een wereld te winnen. “We willen vooral Chinezen overhalen naar Nederland te komen om hier te zien wat mogelijk is. Ze zijn bijzonder geïnteresseerd in drijvend bouwen. Laten we eens kijken of ze mee willen doen in de bouw van een drijvende China Town. Waarom niet?”, zo sluit Molenaar het interview af. Hij heeft het mondiale denken duidelijk al te pakken. Jac van Tuijn (Crest on media)

H2O / 4 - 2010

23


‘Legionella onder controle? De controleurs aan zet’ Zo’n 180 controleurs en inspecteurs die zich bezighouden met het toezicht op de veiligheid van leidingwaterinstallaties waren afgelopen december in Arnhem bijeen voor het symposium ‘Legionella onder controle?’ Dit symposium werd voor de tweede keer georganiseerd door VROM, KWR, Kiwa en RIVM. Het doel ervan is informatie uit te wisselen tussen de medewerkers van de waterbedrijven die de controles op legionellapreventie uitvoeren en medewerkers van VROM-Inspectie die de regeling handhaven. Onder voorzitterschap van Nico Tilstra (VROM-Inspectie) kwamen de laatste ontwikkelingen rondom het legionellabeleid voor leidingwaterinstallaties aan bod en werden nieuwe onderzoeksresultaten gepresenteerd. Tevens vertelden collega’s van de Inspectie V&W en de GGD over hun werkzaamheden rondom Legionella.

W

ilfred Reinhold (VROM) presenteerde het nieuwe Drinkwaterbesluit dat begin december aan de Eerste en Tweede Kamer is aangeboden en dat momenteel ter inspraak ligt. Hij ging in op de belangrijkste wijzigingen, zoals de verplichte inschakeling van gecertificeerde bedrijven bij het opstellen van een risicoanalyse en -beheerplan bij onder meer nieuwe installaties, wijzigingen in de groep prioritaire locaties, alternatieve technieken en normstelling. Tevens meldde hij dat de kwaliteitseis voor legionellabacteriën in drinkwater en warm tapwater van minder dan 100 kve/l (kolonievormende eenheden per liter) is gehandhaafd. Melding aan de inspectie moet plaatsvinden als dit aantal hoger is dan 1000 kve/l. Kees Poortema (Kiwa) lichtte de hoofdlijnen van de actualisering van de Inspectierichtlijn controle leidingwaterinstallaties toe. Hierin wordt meer aandacht besteed aan het hóe en minder aan het waaróm van de inspecties. Een belangrijke vernieuwing is dat prioritaire installaties sneller worden overdragen aan de VROM-Inspectie indien gebreken worden geconstateerd. Ook vindt een uniformering van de beoordeling van gebreken plaats. Hans de Vries (VROM-Inspectie) en André van den Berg (Bureau Inspectieraad) vertelden over de uitwerking en uitvoering van de interventiestrategie in het afgelopen jaar. Welke interventies kunnen worden toegepast en wat betekent dit voor de controleurs en inspecteurs? Bij burgers die worden getypeerd als ‘luxezoekers en genieters’, blijkt een harde stijl van handhaven het meest effectief, terwijl ‘geëngageerden’ inhoudelijk overtuigd willen worden. Jan van der Schaaf vertelde hoe Landal Green Parks legionellapreventie in zijn kwaliteitszorgsysteem heeft geborgd en over ervaringen met de uitvoering van het Waterleidingbesluit en de controles in de parken. Hij constateerde dat bij nieuwbouw en ontwikkeling nog te weinig aandacht bestaat voor legionellarisico’s.

Nieuwe onderzoeksresultaten

Rosé Derwort (Kiwa) ging in op het onderzoek ‘Effectiviteit beheersplannen legionellapreventie’, dat Kiwa samen met RIVM uitvoerde in opdracht van het ministerie van VROM. Ongeveer 20 controleurs van drinkwater zijn geïnterviewd over de knelpunten die ze in de praktijk tegenkomen bij de uitvoering van de beheerplannen. Er is een aantal punten

24

H2O / 4 - 2010

ter verbetering gesignaleerd, zoals een intensievere voorlichting en maatwerk in de uitwerking van de regelgeving. Daarnaast is aanbevolen eisen te stellen aan de kwalificatie van de adviseurs (certificering) en het gebruiksgemak van de beheerplannen te vergroten. Bart Wullings (KWR) presenteerde de resulaten van onderzoek met moleculaire technieken (Q-PCR) voor de detectie van Legionella in het watermilieu. Legionellabacteriën komen algemeen voor in drink-, oppervlakte- en afvalwater, maar in ‘koud’ drinkwater domineren onbekende, niet-kweekbare legionellabacteriën die geen gezondheidsrisico opleveren. Oppervlaktewater is in Nederland overwegend te koud voor groei van L. pneumophila, maar op enkele locaties is deze bacterie in relatief hoge aantallen waargenomen. Deze aanwezigheid werd toegeschreven aan lozing van effluent van rwzi’s. In sommige typen afvalwater is L. pneumophila in hoge aantallen aangetroffen. Dick van der Kooij (KWR) ging nader in op de invloed van temperatuur op de groei van L. pneumophila en L. anisa in biofilms. Bij temperaturen beneden 34°C is het aantal L. pneumophila zeer laag ten opzichte van L. anisa. Detectie van L. pneumophila conform NEN 6265 wordt hierdoor in dit temperatuurtraject belemmerd. Bij temperaturen boven 35°C groeit L. pneumophila echter beter dan L. anisa. Dit onderstreept het belang van beheersing van de watertemperatuur in leidingwaterinstallaties. Tevens meldde hij dat het aantal gerapporteerde gevallen van legionellapneumonie in 2009 aanzienlijk lager uitvalt dan in 2008. Gezien de droge, zonnige zomer van 2009 en het hoge aantal gevallen in de warme natte zomer in 2006 stelde hij dat veel ziektegevallen in Nederland worden veroorzaakt door koeltorens.

Hoe werken Inspectie Verkeer & Waterstaat en GGD?

Meindert Vink vertelde hoe de Inspectie Verkeer & Waterstaat legionellacontroles uitvoert bij zeeschepen. Ze controleert aan boord van Nederlandse schepen of er een risico-inventarisatie en evaluatie aanwezig is, en of het legionellarisico daarin is opgenomen. Tevens bekijken inspecties of de uitvoering van de beheermaatregelen klopt. In tegenstelling tot leidingwaterinstallaties is melding van met Legionella besmet drinkwater aan de Inspectie niet verplicht, maar melding van ziektegevallen wel. Alvin Bartels (RIVM) ging in op de rol van de GGD bij meldingen van (hoge) besmettingen

van Legionella in watersystemen. De GGD bepaalt de benodigde acties per geval. Bij het wel of niet informeren van verbruikers speelt een rol dat Legionella bij periodieke monsternames van een leidingwaterinstallatie bijna nooit te herleiden is naar legionellosepatiënten. Vanwege onder meer dit gegeven en de kans tot overdreven (re)acties en onnodige onrust is het van belang goed af te wegen of informeren van verbruikers noodzakelijk is. Tijdens de discussie met de zaal bleek dat sommigen het wel een goede zaak zouden vinden als de namen van instanties waar Legionella is gevonden, openbaar worden gemaakt. Vanuit handhavingsoogpunt is dit namelijk een goede stok achter de deur om te zorgen dat de instanties hun legionella­ beheer op orde brengen. Alvin Bartels benadrukte dat GGD het aantreffen van Legionella als een belangrijke indicatie ziet dat het beheer van de leidingwaterinstallatie niet in orde is. De GGD ziet koeltorens als een groter risico voor het veroorzaken van een uitbraak van legionellose (meerdere personen die in dezelfde periode door de zelfde bron legionellose krijgen) dan leidingwaterinstallaties, gezien de uitvoering van de regelgeving rond legionellapreventie en het toezicht. Als laatste spreker ging Helma Ruijs (RIVM) in op de rol van de GGD bij meldingen van legionellose. Alle patiënten met vermoedelijke bronnen (met postcode) worden in een centraal registratiesysteem bijgehouden. Binnen het project Bemonstering Eenheid Legionella-pneumonie wordt vervolgens onderzocht of clusters van patiënten kunnen worden geïdentificeerd. Tevens kan bemonstering worden gedaan ten behoeve van brononderzoek. Wanneer een besmettingsbron van legionellose wordt geïdentificeerd, worden maatregelen genomen om de bron uit te schakelen en huisartsen en publiek geïnformeerd. Monique van der Aa en Ans Versteegh (RIVM) Hans de Vries (VROM-Inspectie)


opinie / verslag Beheer waterinfrastructuur In Miami vond vorig jaar november het tweejaarlijkse, mondiale congres Leading Edge Strategic Asset Management (LESAM) plaats. Onder auspiciën van de International Water Association werden daar actuele ontwikkelingen in het beheer van waterinfrastructuur besproken.

A

sset management ofwel het op een goede wijze beheren en vernieuwen van bedrijfsmiddelen met de juiste balans tussen prestatie, risico’s en kosten is actueel. Drinkwaterbedrijven, rioleurs en waterzuiveraars verschuiven hun aandacht van de aanleg van voorzieningen naar het beheer. Hierbij wordt het beheren van de bedrijfsmiddelen bekeken in samenhang met het gehele systeem. Daarbij gaat het over de gehele levenscyclus, met inbegrip van relevante omgevingsfactoren. De onzichtbare ondergrondse infrastructuur (in het bijzonder leidingen) verdient hierbij specifieke aandacht. Kernvragen zijn: wat zijn de meest kritische bedrijfsmiddelen, wat is hun huidige conditie en restlevensduur en wat is het juiste vervangingsmoment? Vooral deze laatste vraag is actueel omdat leidingen steeds ouder worden en vervanging omvangrijke investeringen vergt van de bedrijven. De Nederlandse drinkwatersector werd in Miami vertegenwoordigd door Martien den Blanken en Peter Schaap van PWN, Eelco Trietsch van Vitens en Irene Vloerbergh, André Arsénio en Ralph Beuken van KWR Watercycle Research Institute. Ralph Beuken gaf een overzicht van 15 jaar Richtlijn Leveringszekerheid, een methode om de betrouwbaarheid van de levering van drinkwater te toetsen. Hoewel de

rekenmethodiek lijkt te zijn ingehaald door geavanceerde hydraulische rekenpakketten, is Nederland met de richtlijn en bijbehorende normstelling nog steeds vernieuwend ten opzichte van het buitenland. Irene Vloerbergh presenteerde U-STORE: het initiatief van zeven Nederlandse waterbedrijven om in het kader van het bedrijfstakonderzoek storingen centraal te registreren en te analyseren. Hierdoor ontstaat een grotere databank, waardoor betere relaties worden gevonden dan wanneer elk bedrijf storingen afzonderlijk registreert. Ook in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten blijkt een dergelijke gezamenlijke databank te bestaan en zijn afspraken gemaakt over het uitwisselen van ervaringen. Eén van de aardigste aspecten van een internationale conferentie is het ontdekken waar Nederland staat op het gebied van bedrijfsmiddelenbeheer in vergelijking met andere landen. Vanzelfsprekend waren in Miami veel vertegenwoordigers (vooral adviseurs) uit de Verenigde Staten aanwezig. Voor de meeste Noord-Amerikaanse waterbedrijven geldt dat ze zijn ingebed in gemeentelijke structuren waarbij politieke besluitvorming verbetering van de drinkwatervoorziening in de weg kan staan. Dit leidt in sommige gevallen tot een ongewenste waterkwaliteit en een hoge uitval van de levering.

Opvallend was dat de Australische waterbedrijven slechter waren vertegenwoordigd dan tijdens eerdere congressen. Bedrijfsmiddelenbeheer in de watersector komt voor een groot deel uit Australië en NieuwZeeland. Maar in Australië richt de aandacht zich nu meer op de gevolgen van de veranderingen van het klimaat. De drinkwatervoorziening in Nederland wordt door veel landen als voorbeeld gezien: geen chloor, zelfreinigende netten en weinig lekken. Toch valt ook veel van anderen te leren, bijvoorbeeld naar aanleiding van studies over risicobepaling en investeringsplanning door koppeling van datamodellen en geografische informatie. Het Australische land- en wateronderzoeksinstituut SCIRO heeft in opdracht van de Amerikaanse Water Environment Research Foundation een overzicht gemaakt van innovatieve technieken voor conditiebepaling. In het algemeen viel op dat veel technische bijdragen gaan over de kwaliteit van ondergrondse infrastructuur, maar dat nog weinig aandacht bestaat voor verbindingen en afsluiters. Ralph Beuken (KWR) Peter Schaap (PWN) Eelco Trietsch (Vitens)

Kritiek op raamcontracten Binnen de waterwereld vinden kleine zelfstandigen en overheden elkaar steeds moeilijker. Steeds vaker werken waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat met raamcontracten, waarlangs alle advies- en ingenieursdiensten worden uitbesteed. Vanwege de voorwaarden die worden gesteld, komen in de praktijk regelmatig alleen de grotere ingenieurs- en detacheringsbureaus voor raamcontracten in aanmerking. Raamcontracten worden afgesloten om de inzet van voldoende capaciteit en kwaliteit te waarborgen tegen een zo laag mogelijke prijs en om het inkoopproces te uniformeren. ZZP-ers en kleinere bedrijven raken hierdoor steeds minder in beeld bij de overheden. Dit is een negatieve ontwikkeling voor deze water-ondernemers. We zijn ons bewust van enige subjectiviteit in deze, maar de vraag blijft of deze ontwikkeling positief is voor zowel de waterorganisaties als de watersector als geheel. We hebben hierbij de volgende overwegingen: • Raamcontracten verminderen de diversiteit aan externe impulsen binnen een waterorganisatie. De verscheidenheid aan mensen en manieren van werken neemt simpelweg af, met een mogelijke verschraling van de waterorganisatie tot gevolg; • De innovatieve en creatieve kracht van zzp-ers en kleine bedrijven wordt zo onvoldoende benut. Juist in deze groep ondernemers is het aandeel vrijdenkers en doorzetters groot. De Nederlandse watersector presenteert zich als zeer innovatief en wil mondiaal een belangrijke rol spelen, maar houdt tegelijkertijd de innovatieve kracht van zzp-ers en kleine bedrijven buiten de deur; • Overheden zijn geneigd voor raamcontracten te kiezen, omdat die minder administratie zouden opleveren. Voor grotere projecten is dit reëel, maar voor veel kleine projecten leiden raamcontracten juist tot meer rompslomp en overhead. Als een overheid een zzp-er of klein bedrijf wil inschakelen vanwege een specifiek specialisme of bewezen kwaliteiten, is dat nu vaak alleen mogelijk via de raamcontractpartij, met

een extra managementlaag en dito kostenpost tot gevolg. Daarmee verdwijnt het perspectief van kostenbesparing langzaam achter de horizon; • H et is toch op zijn minst opmerkelijk dat terwijl voormalig Europees Commissaris voor mededinging, Neelie Kroes, de grote bedrijven streng controleerde op concurrentie-eisen en transparantie, de Nederlandse wateroverheden op een soort beschermd marktmechanisme voor de grote bedrijven overgaan. Raamcontracten zijn juridisch dan wel in orde, maar van marktwerking is nauwelijks nog sprake. In Nederland zijn bijna één miljoen zzp-ers op ruim acht miljoen werkenden. De potentie van deze groep binnen de watersector wordt niet volwaardig benut. ZZP-ers zijn van cruciaal belang voor innovatie en flexibilisering van de arbeidsmarkt, zeker in een tijd van economische teruggang. Hier komt bij dat veel ervaren en goed met de overheden vertrouwde adviseurs als zzp’er werken. De beschreven problematiek is van meerdere zijden aangekaart bij Tweede Kamerleden. Vanuit het ministerie van Economische Zaken is in 2008 een ontwerp-Aanbestedingswet in de Tweede Kamer gebracht, maar deze is verworpen en komt nu opnieuw in procedure. Alles overwegend pleiten we er voor om bij de inzet van raamcontracten door wateroverheden tevens budget te reserveren voor inschakeling van zzp-ers en kleine bedrijven. Hiermee wordt het beste van twee werelden gecombineerd en ondersteunt de overheid innovatie en flexibilisering niet alleen in woord, maar ook in gebaar. Jeroen van Herk (LINKit consult) Herman Wanningen (Wanningen Water Consult) Twan Tiebosch (Esplanada Advies) Rienk Schaafsma (Waaloord)

H2O / 4 - 2010

25


Automatische distributie­ sturing in Groningen Sinds een kleine twee jaar past Waterbedrijf Groningen het prognosemodel voor drinkwatersturing OPIR toe op de automatische distributiesturing van de provincie. De sturing is gebaseerd op een voorspelling van de drinkwatervraag en de optimale inzet van de distributiemiddelen die hierbij hoort. De eerste resultaten laten zien dat de regeling in staat is om de infrastructuur op een stabiele en voorspelbare wijze te besturen. Bovendien wordt minder energie verbruikt.

W

aterbedrijf Groningen wil de waterbelangen in de provincie duurzaam veiligstellen. Investeringen in de productie- en distributie­ middelen, om de kwaliteit van waterlevering en dienstverlening op de lange termijn te waarborgen, zijn daarvan een vanzelfsprekend onderdeel. Ze zullen leiden tot een gemoderniseerd watervoorzieningsproces. In dit kader besloot Waterbedrijf Groningen tot de implementatie van een automatische distributiesturing op basis van een prognose van de drinkwatervraag. Hierbij vormt het uitgangspunt dat de kwaliteit van deze besturing en de stabiliteit van de productieen distributieprocessen zodanig is dat, behoudens optimalisaties, het systeem zonder menselijk ingrijpen kan functioneren. De provincie Groningen is verdeeld in twee afgesloten voorzieningengebieden: het provinciale gebied, dat van water wordt voorzien vanuit de pompstations Nietap, Afb. 1: De drinkwaterinfstrastructuur in Groningen.

Onnen, de Groeve en Sellingen aan de zuidkant van het gebied en zes suppletiepompstations aan de noordkant die voor leveringszekerheid en afvlakking van het verbruik zorgen ĂŠn de stad Groningen, dat water ontvangt vanuit de pompstations de Punt en Haren (zie afbeelding 1). De distributieregeling bestaat uit drie onderdelen: de prognose van het drinkwaterverbruik, de inzet van suppletiepompstations en de drukregeling van de provincie. Het adaptieve prognose-algoritme van OPIR voorspelt het verbruik in de provincie voor de komende 48 uur met tijdstappen van een kwartier. De voortschrijdende voorspelling wordt elk kwartier opnieuw berekend. Het algoritme houdt rekening met afwijkende verbruikspatronen bij hoog verbruik, op nationale feestdagen en op doordeweekse schoolvakantiedagen. De gewenste inzet van de suppletiepompstations wordt bepaald op basis van

het voorspelde verbruik. Ze zorgen voor een afvlakking van de distributie van de pompstations door water in te nemen tijdens laag verbruik (nacht) en te distribueren tijdens hoog verbruik (ochtendpiek en avondpiek) (zie afbeelding 2). De momenten waarop en de hoeveelheid die door de suppletiepompstations wordt ingenomen en verpompt, wordt rechtstreeks afgeleid van het voorspelde verbruik. Zodoende wordt de inzet proactief aangepast aan de verbruikssituatie. Er is daardoor een groot verschil in de inzet op doordeweekse en weekenddagen en bij laag en hoog verbruik. Lokale regelingen bij de suppletiepompstations zorgen ervoor dat het gewenste debietpatroon gevolgd wordt. De waterdruk in de provincie wordt geregeld door de distributiesectie van de pompstations te sturen op een druksetpoint. Bij de drukregeling zijn twee aspecten van belang: de druk in de provincie moet overal voldoende hoog zijn en de pompstations moeten water leveren in een gewenste verhouding. Bij het bepalen van de waterdruk wordt gebruik gemaakt van de drukmetingen bij de suppletiepompstations. Voor elke meting kan een (verbruiksafhankelijke) ondergrens ingesteld worden. De regeling bepaalt welke van de drukmetingen maatgevend is, en op basis van deze maatgevende druk worden de druksetpoints integraal verhoogd of verlaagd. De gewenste leveringsverhouding tussen de pompstations zijn instellingen voor de regeling. Deze verhouding wordt voor elk pompstation vertaald naar een actueel gewenst debiet, bij het actuele verbruik. Voor elk pompstation wordt het actueel gemeten uitgaande debiet vergeleken met het actueel gewenste debiet. Op basis van het verschil tussen meting en wenswaarde wordt het druksetpoint per pompstation verhoogd of verlaagd. Deze regeling zorgt voor een optimale distributie in een open voorzieningsgebied. De debietsturing op de suppletiepompstations zorgt ervoor dat deze gecontroleerd gebruikt worden. Hierdoor worden de suppletiepompstations altijd voldoende ververst en zorgen zij voor een gewenste afvlakking van het verbruik. De druksturing van de pompstations evalueert alle gemeten drukken in het voorzieningsgebied en zorgt ervoor dat de druk overal voldoende hoog is, maar niet hoger dan noodzakelijk. Hiermee wordt het energieverbruik geminimaliseerd. De druksturing zorgt er tevens voor

26

H2O / 4 - 2010


achtergrond prognosemodule voorspelt het verbruik in de stad Groningen. Op basis van deze prognose bepaalt OPIR het productiesetpoint. Hierbij wordt gestuurd op een zo constant mogelijke productie, door optimaal gebruik te maken van de beschikbare reinwaterkelder.

De techniek

Bij Waterbedrijf Groningen is sinds enkele jaren een verbeterd telemetriesysteem operationeel. Dit verbindt door middel van continue communicatielijnen alle locaties met elkaar en met de centrale dataserver. Via dit systeem zijn centraal alle meetsignalen beschikbaar en kunnen alle locaties vanuit de centrale regelkamer op het hoofdkantoor bestuurd worden. De automatische distributiesturing met OPIR maakt gebruik van deze infrastructuur. OPIR draait op een (virtuele) server die is gekoppeld aan de SQL Server databank. OPIR leest hieruit alle benodigde actuele meetsignalen, en schrijft alle setpoints terug in de databank. Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de setpoints naar de lokale besturingsinstallaties van alle pompstations en suppletiepompstations worden geschreven. Het setpoint voor de pompstations bestaat uit een (actueel) setpoint voor de druk; de setpoints voor de suppletiepompstations bestaan uit 96 kwartierwaarden voor de gewenste inname- en distributiedebieten voor de komende 24 uur. De lokale besturing interpoleert tussen de juiste kwartierwaarden om het actuele setpoint te bepalen.

Afb. 2: Inzet van een suppletiepompstation door OPIR.

Afb. 3: ‘Geleerde’ relatie tussen de drukval tussen een pompstation, een distributiepompstation en het debiet.

De regeling monitort het drukverschil tussen elk pompstation en elk suppletiepompstation. Er wordt een relatie bepaald tussen het verbruik en de gemeten drukval (zie afbeelding 3). Wanneer een drukval optreedt die significant buiten de normale relatie ligt, wordt een alarm gegenereerd. Een afwijkende drukval-debietcombinatie kan betekenen dat er een (groot) lek optreedt. Maar ook andere oorzaken zijn mogelijk, zoals een defecte druk- of debietmeter, of een ongebruikelijk hoog verbruik van een afnemer.

dat de pompstations gecontroleerd in een gewenste verhouding ingezet worden, zonder plotselinge variaties in uitgaande druk. Door de gecontroleerde inzet kan er op gestuurd worden dat winvergunningen niet overschreden worden. Door de pompstations te sturen op druk, reageren deze direct op variaties in de drinkwatervraag. Snelle reactie op (niet voorspelde) variaties blijft dus gegarandeerd. In de eerste fase wordt in de provincie alleen op druk gestuurd. In een volgende fase zal de regeling ook productiesetpoints berekenen voor de pompstations.

Productieregeling voor pompstation de Punt

De productieregeling voor pompstation de Punt wordt gedaan door OPIR. Een tweede

Het hier beschreven systeem van distributiesturing is centraal uitgevoerd. Door de technische uitvoering is de kans dat het systeem in zijn geheel uitvalt geminimaliseerd en blijven de gevolgen van een eventuele uitval beperkt. Het verbeterde telemetriesysteem heeft in de afgelopen jaren bewezen een hoge betrouwbaarheid te hebben met weinig uitval en storingen. Bovendien is contractueel met de netwerkleverancier afgesproken dat een verbinding maximaal een half uur mag uitvallen. Daarnaast draait OPIR op een virtuele server. Giga (de gezamenlijke ICT-dienst van WMD en Waterbedrijf Groningen) garandeert dat bij een eventuele uitval van de server, zij deze binnen maximaal vier uur weer opgebouwd en draaiend kan hebben. OPIR stuurt voor de suppletiepompstations setpoints voor de komende 24 uur. Na uitval van het systeem kunnen de suppletiepompstations dus nog een etmaal ingezet worden. De pompstations kunnen op hun laatst gegeven druksetpoint blijven draaien. De gevolgen van een eventuele uitval van het systeem blijven daardoor beperkt. Bovengenoemde aspecten zorgen ervoor dat het systeem een bijzonder hoge betrouwbaarheid heeft. Sinds de inbedrijfname op 1 december 2008 is het systeem dan ook in het geheel niet uitgevallen.

Rol operators

Vóór de inbedrijfname van OPIR werd de distributie gestuurd door de operators vanaf de centrale regelkamer op het hoofdkantoor. De operators manipuleerden de druksetpoints van de lokale regelingen van de H2O / 4 - 2010

27


Afb. 4: Karakteristiek van verbruikspatronen en -factoren van de stad en de provincie.

pompstations en suppletiepompstations om te zorgen voor voldoende druk in de provincie en een evenwichtige inzet van de infrastructuur. De distributiesturing is nu door OPIR overgenomen, waarbij OPIR moet zorgen voor voldoende druk in de provincie en een evenwichtige inzet van de infrastructuur. Bij de ontwikkeling en de implementatie speelt de ervaring van de operator een belangrijke rol. De operator is goed in staat aan te geven wat de kritische aspecten zijn in een automatische distributieregeling. Deze aspecten zijn meegenomen in de systeembouw en hebben geleid tot een robuust instrument voor de operators. Daarna is de overdracht van kennis van het systeem (voorspelling van de drinkwatervraag en gebruikte rekenregels) van de

ontwikkelaar naar de operator belangrijk. De wijze waarop het systeem reageert op actuele situaties of voorvallen, kan anders zijn dan de ervaring van de operator. Dit heeft een korte periode van gewenning en systeemvertrouwen van de operator gevergd.

het verbruik nauwkeurig te voorspellen en de infrastructuur evenwichtig en stabiel in te zetten. Bovendien blijkt uit de geregistreerde druk- en debietwaarden dat het energieverbruik circa 2,5 procent lager ligt dan in een vergelijkbare periode waarin de regeling nog niet actief was.

Om de kennisoverdracht te borgen, zijn twee operators opgenomen in het projectteam dat het ontwerp, de realisatie en de inbedrijfstelling heeft uitgevoerd. Tevens is bij de oplevering van het systeem een training voor alle operators verzorgd.

Een aspect dat nog extra aandacht nodig heeft, is het huidige gebruik van het systeem in niet-reguliere situaties. In deze situaties wordt vaak de automatische regeling voor één of meer stations uitgeschakeld en vervolgens met het conventionele handdruksetpoint bestuurd.

De resultaten

Het systeem is nu ruim een jaar operationeel. De regeling blijkt goed in staat te zijn om

OPIR voorspelt het drinkwaterverbruik zowel in de provincie als in de stad Groningen. OPIR ‘leert’ hierbij de karakteristieke verbruikspatronen van beide voorzieningsgebieden. Opvallend is het verschil in verbruikspatronen tussen beide gebieden. In afbeelding 4 zijn de typische verbruikspatronen voor de maandag, de zaterdag en de zondag weergegeven. In alle verbruikscurves is te zien dat de modulatie in de provincie vlakker is dan in de stad. Dit wordt met name veroorzaakt door enkele grote industriële afnemers met een constante afname in het provinciaal voorzieningsgebied. In de grafiek van maandag is te zien dat de stad een bijzonder steile flank in de ochtendpiek kent en een korte, scherpe ochtendpiek. Dit patroon is karakteristiek voor het verbruik in stedelijke gebieden. OPIR-systemen in Amsterdam, Almere en Eindhoven laten eenzelfde scherpe korte ochtendpiek zien. In de grafiek met dagfactoren zijn de karakteristieke dagverbruiken van de weergegeven. Ook hierin is te zien dat de variatie in het voorzieningsgebied stad groter is. Zoals in veel voorzieningsgebieden in Nederland treedt in de stad de hoogste verbruikspiek op op een zaterdag. Opvallend is dat het verbruik op de zaterdag in het provinciaal voorzieningsgebied juist het laagst is.

28

H2O / 4 - 2010

Samengevat heeft de implementatie van OPIR het volgende opgeleverd: vermindering van het energieverbruik, een gecontroleerde inzet van de pompstations waardoor deze eenvoudig binnen de winvergunning zijn in te zetten, een gegarandeerde verversing van de reservoirs, een stabiele sturing van de productie en een automatisch sturing van productie en distributie. Momenteel krijgen in Nederland circa vijf miljoen mensen drinkwater dat door OPIR voorspeld en geregeld wordt. Martijn Bakker en Olivier Hartel (DHV) Jan Munneke en Ernst van Aagten (Waterbedrijf Groningen)


Eeuwenoude geschiedenis van Neerlands jongste waterschap Waterschappen hebben vaak wortels tot in de middeleeuwen. Waterschap Brabantse Delta is echter amper vijf jaar oud. Toch gaat ook achter dat jeugdige uiterlijk een eeuwenoude geschiedenis schuil van honderden waterschappen, het beheer van duizenden polderpeilen, dijken en sluizen en de zuivering van miljoenen kubieke meters afvalwater. Historicus/cartograaf Jan van den Noort heeft de waterstaatgeschiedenis van Brabantse Delta onderzocht en beschreven in het boek ‘Langs de rand van het zand’.

V

an den Noort beschrijft duidelijk hoe de lappendeken van polders en poldertjes is samengevoegd en hoe het verlangen naar schoon water daarin past. Waterschappen hadden tot het begin van de jaren 70 trouwens een broertje dood aan water, dat ze dan ook op grote afstand probeerden te houden. Pas na de inwerkingtreding van de Wet verontreiniging oppervlaktewater in 1970 kwam het besef dat water juist essentieel is. Vandaag de dag ligt het accent op zuivering van afvalwater en de kwaliteit van het oppervlaktewater en op het voorkomen van de gevolgen van de verwachte klimaatverandering. ‘Langs de rand van het zand’ met illustraties van Joop Reijngoud, duidelijke kaartjes en vlot geschreven teksten, is een goed leesbaar en tegelijk zeer informatief boek. Met vaak verrassende feiten. Foto: Joop Reijngoud.

‘Langs de rand van het zand, Waterstaatsgeschiedenis in de Brabantse Delta’ (ISBN 978-90-8704132-8) kost 25 euro.

‘Water als attractie’

informatie / recensie Limburgse beken stromen als vroeger

Recreatie op, in of langs het water en goed waterbeheer kunnen uitstekend samengaan. Het boek ‘Water als attractie’ onderscheidt vijf waterrijke en actuele recreatietrends, waarover verschillende waterbeheerders aan het woord komen. De vele praktijkvoorbeelden in het rijk geïllustreerde boek sluiten daar op aan.

H

et Nationaal Waterplan erkent dat waterrecreatie en toerisme van steeds groter belang worden voor welzijn en economie. Reden voor het Rijk om provincies, gemeenten en waterbeheerders aan te moedigen in samenspraak met andere partijen te streven naar multifunctioneel watergebruik en het combineren van functies. Het Rijk vraagt specifiek aan Rijkswaterstaat zich op te stellen als gastheer op en rond het water om, samen met andere verantwoordelijke partijen, recreatief medegebruik mogelijk te maken en te ondersteunen.

Herinrichting van de beken in het hele beekdal is belangrijk voor het herstel van het watersysteem en een natuurlijk, aantrekkelijk landschap. Het boekje ‘Het brede beekdal als klimaatbestendige buffer in de veranderende leefomgeving’ - dat onlangs door voorzitter Henk van Alderwegen van Waterschap Peel en Maasvallei is overhandigd aan voorzitter Peter Glas van de Unie van Waterschappen - geeft een goed beeld van hoe beekdalen optimaal en duurzaam zijn in te richten voor toekomstig gebruik.

W

aterschap Peel en Maasvallei is in de jaren 90 begonnen met projecten gericht op herstel van stroming en structuren van de beek en de oevers. Het resultaat is dat meanderende beken zijn teruggekeerd in het landschap. Het waterschap geeft nu prioriteit aan herstel van het watersysteem, door middel van het vasthouden van water. Daarvoor is een integrale gebiedsaanpak in Noord- en Midden-Limburg nodig. Het door kennisinstituut Alterra in 2008 ontwikkelde 5B-concept geeft handvatten voor een duurzaam ingericht beekdal, met prominente rollen voor zowel natuur als landbouw.

Stromende geulen De eerste trend die het boek ‘Water als attractie’ beschrijft, is het aantrekken van toerisme en bestaat uit artikelen over de Friese meren en Almere Poort, de strandstad van de Randstad. De tweede is het verlevendigen van de stad. De veranderingen in het klimaat dwingen steden grachten weer open te leggen, kanalen uit te diepen en stadsvijvers en waterpleinen aan te leggen. Dat is meteen een mooie gelegenheid om het aanbod voor recreatie en toerisme in de stad te versterken. Voorbeelden zijn het stadstrand Blijburg aan zee en de historische schepen in Groningen. De derde trend, het avontuur, gaat over vlotkamperen en het monument Deltawerken als klimpaal. Water voor het beleven van cultuurhistorie wordt vervolgens geïllustreerd met artikelen over een cultuurhistorische verkenning van de Vechtstreek per kano en een fietstocht van de Amsterdamse binnenstad naar het landelijke Waterland. De watertaxi Rotterdam en de veerdienst Breskens-Vlissingen voor voetgangers en fietsers komen aan de orde in het laatste hoofdstuk ‘Water voor snel personenvervoer en rondvaarten’.

Auteur Piet Verdonschot schrijft dat de toekomstige inrichting van beekdalen niet vaststaat. Wel is duidelijk dat de beken weer hun natuurlijke uitstraling als stromende geulen met bijbehorende flora en fauna krijgen. Afhankelijk van lokale mogelijkheden en ligging zullen bossen, hooilanden, weilanden of akkers de beken flankeren. ‘s Winters zullen beekdalen deels overstromen. In de zomer ontstaat een nat naar droge zone en daardoor een gevarieerd landschap. Het boekje geeft in woord en beeld talloze voorbeelden, maar laat ook - vaak mede aan de hand van duidelijke tekeningen - stap voor stap zien hoe het veranderingsproces verloopt en wat daarvoor nodig is. De helder beschreven ontwikkeling van toen naar nu en de verklarende woordenlijst maken het boekje zelfs voor leken interessant. ‘Het brede beekdal als klimaatbestendige buffer in de veranderende leefomgeving’ van Piet Verdonschot van Alterra telt 64 pagina’s en is gratis te bestellen via internet: www.wpm.nl.

‘Water als attractie’ is een uitgave van het Kenniscentrum Recreatie, Deltares en het Rijkswaterstaat-programma Waterinnovatie. Voor meer informatie: (070) 312 49 70 of www. kenniscentrumrecreatie.nl.

H2O / 4 - 2010

29


Klimaatmaffia in internationaal waterbeheer Als gevolg van alle politieke discussies over de vermeende klimaatmaffia lijkt het erop dat de publieke opinie aan het veranderen is, waarbij het uitgangspunt is dat de klimaatverandering vooral een hype zou zijn.

G

een zorgen meer over de toekomst. Gewoon doorgaan met verder consumeren, alle grondstoffen opmaken en leven alsof de wereld ophoudt na onze dood. Dit hedonistische en egocentrische wereldbeeld, waarin verbondenheid met elkaar vooral tot stand komt in gedeeld ongenoegen en wantrouwen, roept in mijn ogen direct de vraag op of dit een correcte visie kan zijn. Datzelfde geldt overigens voor de groenfetisjisten, die niet kunnen nalaten met een zurig gezicht vooral angstbeelden over de toekomst te gebruiken om de mensheid verder te brengen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de waterwereld daar toch iets genuanceerder instaat. Als je bezig bent met water realiseer je je al snel dat een duurzame omgang met deze grondstof een belangrijke voorwaarde is voor ons welzijn en welbevinden. Schoon water, geen wateroverlast en veilige waterkeringen wil iedereen. Het is dan ook logisch dat de watersector in principe streeft naar een zo laag mogelijke negatieve impact van haar handelen. Het boek ‘Climate Change and Water’ licht verschillende voorbeelden toe, die laten zien dat de waterhoeveelheid op veel plekken in de wereld voortdurend wijzigt, wat leidt tot enerzijds vergaande wateroverlast en anderzijds vergaande droogte. Een goed voorbeeld daarvan schetst Smith in een hoofdstuk over de Verenigde Staten. In het noordoosten neemt de neerslagintensiteit toe, terwijl in het westen van van de VS de droogte oprukt. Deze en andere voorbeelden laten zien dat ingespeeld zal moeten worden op deze veranderingen. Waterbeheer moet flexibeler worden om dit ook waar te kunnen maken. Het prettig leesbare boek is onderverdeeld in drie delen. Het eerste deel gaat in op de

vraag hoe de impact van het veranderende klimaat te bepalen is. In het tweede deel staan oplossingen voor het beperken van de klimaatveranderingen (mitigatie) en het derde deel geeft aan hoe in te spelen op de gevolgen van het veranderende klimaat (adaptatie). Het eerste deel kent een aantal Nederlandse bijdragen gericht op het bepalen van de klimaatvoetafdruk bij drinkwaterbedrijven en de gehele waterketen. Daarnaast een hoofdstuk over het bepalen van de watervoetafdruk van biobrandstof (Universiteit van Twente). Het is goed om te realiseren dat de hoeveelheid water die nodig is om biomassa te kweken voor gewassen als mais en suikerbieten, veel gunstiger uitpakt dan voor bijvoorbeeld soja. In landen waar dus al een dreigend watertekort is, zou dit zeker moeten worden meegenomen en in bijvoorbeeld de kosten naar voren moeten komen. In de hoofdstukken over mitigatie wordt vooral geschreven over het vergroten van de energie-efficiëntie van pompen en andere gebruikte hardware in de watersector. Nieuwe zuiveringstechnieken (zoals naar voren gekomen in de Energiefabriek) komen in dit boek nauwelijks aan de orde. Juist in dit hoofdstuk zou een Nederlandse auteur met de bril van de energiefabriek welkom zijn geweest. Mogelijkheden voor reductie van de uitstoot van broeikasgassen die niet aan energieverbruik zijn gerelateerd (zoals lachgas en methaan) komen helaas helemaal niet aan de orde. Daar waar nagedacht wordt over hoe te anticiperen op de veranderende waterhoeveelheid (overlast en droogte), wordt veelal gedacht aan een grondige risico-analyse. Buiten Nederland is daarmee ook ervaring opgedaan: rond Singapore (drinkwater uit verschillende bronnen, inclusief afvalwater),

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale ­vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Californië (droogte), Australië (droogte en strategie om water vast te houden en gebruik te minimaliseren) en Scandinavië (rioolstelsel en planmatig aanpassen aan veranderende omstandigheden). Het boek schetst een betrouwbaar beeld van hoe je op verstandige wijze kunt omgaan met de gevolgen van de klimaatveranderingen voor het internationale waterbeheer. Ik ben wel weer geïnspireerd geraakt door dit boek en denk dat het vooral ook zo gebruikt zou moeten worden. Het is geen naslagwerk waarin alles staat, maar geeft wel aan dat de omgeving verandert en er voldoende mogelijkheden zijn daar op in te spelen. Het vraagt creativiteit om meer te denken in kringlopen, dan uit te gaan van de eindigheid van iets dat eens is gebruikt. De oriëntatie die de Nederlandse watersector kiest voor de waterketen en de rwzi in 2030 gaat ook die kant op: (afval)water als grondstof. Juist deze paradigmaverandering is noodzakelijk om vanuit de watersector een bijdrage te leveren aan een klimaatbestendiger samenleving. Een belangrijke conclusie die ik trek uit dit boek, is dat een strategie die inspeelt op veranderingen in waterkwantiteit en -kwaliteit - al dan niet als gevolg van een veranderend klimaat - terdege serieus moet worden genomen. Het kan niet zo zijn dat een verslechterende waterkwaliteit, wateroverlast en watertekort worden genegeerd. Laten we onze energie steken in het zoeken naar praktische oplossingen en vooral niet in discussies over de vermeende ‘klimaatmaffia in het waterbeheer’. De omgeving verandert en wij kunnen niet anders dan meeveranderen, dat is heel evident de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de watersector. Aan de slag dus! Jelle Roorda (MWH) ‘Climate Change and Water. International perspectives on mitigation and adaptation’ van Carol Howe (CSIRO, Delft), Joel Smith en Jim Henderson (beiden van Stratus Consulting, Boulder, Colorado) is een uitgave van de American Water Works Association en IWA Publishing (ISBN 978-1-84339304-7), telt 290 pagina’s en kost 79,13 euro.

30

H2O / 4 - 2010


recensie / waternetwerken watercolumn

Recordaantal bezoekers emissiesymposium Voor het vierde jaar op rij is begin februari een Emissiesymposium gehouden. Joost van den Roovaart, die de dag samen met zijn collega Sacha de Rijk mede-organiseerde namens Deltares, spreekt van een geslaagde bijeenkomst. Joost van den Roovaart is projectleider van het waterdeel van de EmissieRegistratie, dat Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat uitvoert. Onderdeel van het project is het jaarlijkse symposium over emissies, dat Deltares samen met STOWA en de themagroep Waterkwaliteit van Waternetwerk verzorgde. Het team kijkt terug op een succesvolle dag. Er waren 85 bezoekers: de grootste opkomst tot nu toe. Alterra, STOWA, ingenieursbureaus, waterschappen, Planbureau voor de Leefomgeving - uit verschillende hoeken waren er bezoekers die in Driebergen naar lezingen luisterden, meededen aan workshops en de dag afsloten met een borrel. De organisatie was vooral blij met de grote opkomst onder de waterschappen, de belangrijkste doelgroep. Van den Roovaart: “Er waren 20 van de 26 waterschappen vertegenwoordigd. Zij zijn de belangrijkste gebruikers van de EmissieRegistratiedatabank. De registratie daarvoor wordt met verschillende instituten vastgesteld en beschikbaar gesteld via internet (www.emissieregistratie.nl). De Kaderrichtlijn Water is een grote stimulans voor analyses en rapportages over emissies naar oppervlaktewater en riool.” Het belangrijkste doel van het symposium is de uitwisseling van informatie. Wat de stand van zaken inzake emissie­ registratie is, vertelde Van den Roovaart. “Daarnaast heb ik een terugblik op het vorige symposium gegeven. We hebben de informatie van aantal bronnen/stoffen

verbeterd. Eén van de dingen: uitbesteding aan Grontmij, verzameling informatie van nieuwe stofgroepen. Dat is een belangrijke. Er was daarnaast een verhaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Er zijn plannen om een Informatiehuis Water te creëren waar informatie die gerelateerd is aan water(kwaliteit), samen te brengen en gezamenlijk te beheren. Vervolgens presenteerde Grontmij informatie over nieuwe stoffen en gaf André Bannink (RIWA Rijn en RIWA Maas) de stand van zaken op het gebied van emissies in drinkwater. Wat voor probleemstoffen zien we in drinkwater terugkomen en waarom zijn ze problematisch?” Tot slot praatte Hella Pomarius (Waterschap Rivierenland) de bezoekers bij over de plannen een project te beginnen dat de betrouwbaarheid van emissiecijfers in beeld brengt. Van den Roovaart: “Dat is belangrijk. In de Kaderrichtlijn Water zijn maatregelen afgesproken en doelen gesteld, maar hoe zeker is het dat we die doelen halen? Dat heeft alles te maken met het in kaart brengen van onzekerheden. Hebben we een goed overzicht van de belangrijkste bronnen van de probleemstoffen? Pomarius gaf aan dat project met STOWA, een aantal andere waterschappen en Deltares uit te gaan voeren.” “Ik heb ook opgeroepen de krachten meer te bundelen. We moeten proberen dingen te combineren. Dat is belangrijk vanuit EmissieRegistratie. Ook voor de waterschappen is het nuttig om informatie van ons te krijgen. Dat is één van de doelen van de dag: elkaar leren kennen en gezamenlijk optrekken en daaruit winst pakken door het samen uitvoeren van onderzoek.” Verschillende bezoekers spreken van een goede sfeer tijdens het symposium, al verlangen sommigen naar nog meer interactie. De organisatie denkt daarom aan mogelijkheden om de interactie in een volgende editie meer te stimuleren. “Maar heel flitsend moet het nu ook weer niet worden,” zegt Van den Roovaart. “Mensen komen vooral voor de informatie.” Dat onderdeel is belangrijk, maar kennismaken en netwerken vormt ook een reden om naar het Emissiesymposium te komen, blijkt uit het succes van de borrel. “We zijn om vier uur begonnen en om half zes zijn we pas gestopt. Het is een enerverende dag geweest op een leuke locatie. Als het lukt, organiseren we het volgend jaar weer in Antropia in Driebergen. Hopelijk kunnen we dan nog meer betrokkenen verwelkomen.”

Mondiaal 2010: EU-kansen in de groene competitie

H

et heeft even geduurd maar nu is het realiteit. De wereld ontwaakt voor groene energie. Of beter: schrikt wakker door het tromgeroffel van het razendsnel oprukkende China als nieuwe wereldmacht. Bij de Olympische Spelen in 2008 in Bejing konden we het al zien. China gaat voor goud, méér medailles dan ooit tevoren, nu óók op het gebied van vernieuwbare energie. Inmiddels zijn ze Spanje, Duitsland, Denemarken en de Verenigde Staten voorbij als bouwers van windmolenparken, zonne­ panelen en hydro­turbines. Ook wordt zwaar geïnvesteerd in kerncentrales en onderzoek op het gebied van nieuwe kolencentrales. En naar schatting werden vorig jaar tientallen miljarden besteed aan het giga-elektriciteitsnetwerk. De Chinese investeringen overschrijden die van Europa en de Verenigde Staten met een veelvoud. China overtroeft de oudere westerse economieën dubbelop (remmende voorsprong en hoge arbeids­ kosten). In de wereld wordt verdeeld gereageerd. Het meest concreet is president Obama in zijn State of the Union, waarin hij niet alleen de dreigende achterstanden en wegtrekkende industrieën benoemt maar ook tegen­ maatregelen, zoals extra budgetten voor zonne-energie. Europa beperkt zich helaas tot ideeën. Opmerkelijk is dat ‘Brussel’ voortborduurt op het toch als mislukt te beschouwen innovatiehandvest uit 2000 (Lissabon) met termen als ‘EU: first mover in building the society of the future’ en ‘will continue to be a model for others to follow’. Markant is dat ontwikkelingen primair aan de lidstaten worden overgelaten en men het nieuwe Europarlement uitnodigt zijn rol op te pakken. Is ons oude Europa kansloos? Natuurlijk niet. Laten we de Kaderrichtlijn Water ambitieus oppakken en China fijntjes voorrekenen wat schone rivieren en groene steden betekenen. Stoppen dus met zeuren over ‘nationale koppen’. Laten we onze knappe koppen juist boven het EU-maaiveld uitsteken. Theo Schmitz (Vewin)

H2O / 4 - 2010

31


waternetwerken watercolumn

DRIJFVEER

ver.nieuws_column kop ‘Fijn er.nieuws_column om bij een plat initiaal drinkwaterbedrijf te werken’

V

Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden ver.nieuws_column plat - zoals John Magielse (49), procestechnicus Productie West bij Brabant Water. ver.nieuws_column auteur Veel Waternetwerkleden houden zich bezig met de theorie, maar er zijn er minstens zoveel die zich dagelijks storten op de ‘uitvoering’, zoals John Magielse het noemt. Hij is gelukkig met zijn werk bij het waterleidingbedrijf. “Na de MTS Elektrotechniek ben ik na een korte werkperiode in militaire dienst gegaan, als radio-onderhoudsmonteur. Na het leger heb ik gesolliciteerd bij installatiebureau Nolte Roosendaal, waar ik ben gaan werken als monteur in elektrotechniek. In 1987 ben ik overgestapt naar Hunter Douglas in Oudenbosch waar ik werkte als storingsmonteur. Ik was blij dat ik na twee jaar werd benaderd door S&L Techniek, want ik had het tussen de machines wel gezien. Bij deze nieuwe werkgever deed ik ervaring op op het gebied van automatisering. Ik deed veel opdrachten voor Delta Nuts (nu Evides). Sinds 1997 werk ik bij wat nu Brabant Water heet. Ik ben procestechnicus op de waterproductie­ bedrijven. We bedienen het complete proces vanaf de winning, zuivering, tot en met de distributie van water. We controleren of alles

wel goed draait, 24 uur per dag. Ik moet alle problemen kunnen oplossen: elektrotechnisch, besturingstechnisch en mechanisch.” “Het is fijn om bij een drinkwatermaatschappij te mogen werken. Vroeger werd ik vaak ingeleend door Philip Morris. Dat was installatietechnisch mooi en gevarieerd werk, maar met het product (sigaretten) had ik helemaal niets. Met water heb ik wel wat: iedereen maakt daar gebruik van. Ik ben een techneut, in mijn vakgebied ben ik elektrotechnisch (besturen en controleren), werktuigbouw- en procestechnisch bezig. Dat trekt me aan.” “In onze storingskring heb ik zes goede collega’s. Wij zijn allemaal techneuten, dat klikt, maar soms botst het ook weleens, want we zijn óók einzelgängers. Je moet soms ad hoc beslissingen nemen om de zaak aan het draaien te houden. Als het er op aankomt, moet je als procestechnicus weten welke keuze je moet maken en die ook durven maken.”

John Magielse.

“Ik doe dit alweer twaalf jaar. Ik werk graag met mijn handen, maar ik zou ook wel handboeken willen schrijven over hoe de installaties werken. Het proces vastleggen, optimaliseren en documenteren is ook een

uitdaging. Ik blijf zeker in het water. Dat blijft me trekken. Ik heb een ideaalbeeld hoe het werk moet verlopen. Ik ben de baas over mijn eigen installatie. Ik wil de techniek niet loslaten.”

Grote stap voorwaarts in oplossing waterproblemen in Uruzgan Door de Task Force Uruzgan (TFU) is eind januari de eerste ‘water-sjoera’ gehouden met het oog op een betere verdeling van het beschikbare water ter plekke. Nederlanders, waaronder het Waternetwerklid Hans Husselman (rechts op de foto), hebben hieraan bijgedragen. In het kurkdroge Uruzgan heerst waterschaarste en vormt de verdeling van het beschikbare water een lang bestaand probleem. Een ‘water-sjoera’ is een vergadering van zogeheten mirabs met vertegenwoordigers van de provinciale overheid. Mirabs zijn traditionele Afghaanse toezichthouders, die onder meer toezien op het onderhoud van kanalen en een eerlijke verdeling van water. De verdeling van het schaarse water zorgt regelmatig voor tribale spanningen. Tijdens de sjoera bepaalden de Afghanen bij welk waterproject de bevolking de meeste baat heeft. Eén van de organisatoren van de eerste watervergadering van Uruzgan is majoor Simon Le Fèvre, Waternetwerklid en in het dagelijks leven werkzaam als regiomanager bij Grontmij. Civiel TFU-vertegenwoordiger Michel Rentenaar hield de aanwezigen het belang van de bijeenkomst voor. “Dit is heel

32

H2O / 4 - 2010

bijzonder: we dragen niet alleen actief bij aan het herstellen van een waterbestuurssysteem, we zorgen er ook voor dat waterkanalen en bronnen gebouwd en gerepareerd kunnen worden. Hierdoor is er meer water te

verdelen en neemt de stabiliteit in Uruzgan toe.”

Afghaanse ‘water-sjoera’ met helemaal rechts Hans Husselman.


waternetwerken watercolumn

Assetmanagement: ‘rol informatiebeheer onderbelicht’ ver.nieuws_column kop het gedurende de rest van de levensduur van de betrokken assets onveranderd blijft. De doelstelling van een organisatie kan veranderen, de omgeving kan veranderen of een lager budget noopt tot het accepteren van hogere risico’s.”

Onderbelicht

Assetmanagement werkt pas goed wanneer er door de organisatie heen integraal en structureel aan wordt gewerkt om middelen optimaal ter ondersteuning van bedrijfsdoelen in te zetten. De cruciale rol van goede informatie wordt echter vaak onderbelicht. Dan heb ik het niet over de ICT-systemen waarin informatie wordt opgeslagen: die systemen zijn alleen een instrument. Wat bedrijven afdelingsoverstijgend moeten bepalen is: welke informatie is van belang om assetmanagement op te sturen, waar haal ik die informatie vandaan en hoe zorg ik ervoor dat die informatie zo efficiënt mogelijk beschikbaar komt?” Luc de Laat

Assetmanagement, een zo optimaal mogelijke inzet van middelen om bedrijfsdoelen te realiseren, kan zelf nooit optimaal werken zonder de juiste informatievoorziening om op te sturen. Binnen elk proces van assetmanagement heeft informatiebeheer een cruciale rol, maar aan een goede inzet ervan ontbreekt het vaak nog in organisaties. Waterschappen vormen hierop geen uitzondering. Hoe zij informatie en het beheer ervan zo goed mogelijk kunnen inzetten om assetmanagement op een hoger plan te tillen, vormt het centrale thema van het seminar ‘Assetmanagement en ICT’ van Waternetwerk op 21 april. Luc de Laat, mede-organisator van de themadag, licht de belangrijkste leerpunten toe. De Laat spreekt vanuit de praktijk van zijn bedrijf, CMS Asset Management, dat vanuit onderhoudsmanagement is doorgegroeid naar ondersteuning bij het meer strategisch gerichte assetmanagement. Ruim 70 procent van de klanten is afkomstig uit de watersector. Volgens De Laat is een seminar over de rol van informatiebeheer in assetmanagement voor waterschappen een goede insteek. Gaat onderhoudsmanagement om de optimale inzet van assets gedurende de gebruiksfase, assetmanagement trekt deze doelstelling breder - over de totale levensduur van een assets. Assets van het waterschap zijn de dijkringen, de water­ systemen, de zuiveringsstelsels en de onderliggende systemen. Er wordt gekeken naar de prestaties versus investeringen en operationele kosten, in verhouding tot de optimale manier om de assets tegen verantwoorde risico’s in te zetten. Een voortdurende balanceeract, stelt Luc de Laat. “Assetmanagement is niet iets wat je eenmalig doet waarna

Informatie is zelf ook een middel en daarmee een asset, stelt De Laat. “Een optimale inzet ervan zorgt voor betere sturing van de bedrijfsvoering. Het bedrijf heeft de benodigde informatie, de ICT-afdeling zorgt voor opslag en verwerking. Maar wanneer ze los van elkaar omgaan met hun taken op het gebied van informatiebeheer, dan zal een organisatie nooit beschikken over de juiste informatie. Ook hier geldt: men moet afdelingsoverstijgend kijken naar de informatiebehoeften van de andere onderdelen van een organisatie.”

Informatieverantwoordelijke

Een kant-en-klare oplossing is er niet, hoewel het inzetten van een hoofdverantwoordelijke voor informatiemanagement een goede aanzet is. Dat hoeft geen aparte functie te zijn, zolang er maar iemand is die in de gaten houdt dat informatie ter ondersteuning van assetmanagement zo efficiënt mogelijk wordt ingezet. “Zo voorkom je dat informatie op diverse manieren in verschillende systemen wordt opgeslagen, zodat onduidelijk is waar men de juiste informatie kan vinden en men elke keer het wiel opnieuw aan het uitvinden is.” De Laat hoopt dat de themadag voor de doelgroep van directie en middenmanagement van beheers- en ICT-afdelingen een aanzet zal geven tot discussies over de beste inzet van informatiebeheer, maar ook tot uitwisseling van best practices. “Zo voorkom je dat ook elk waterschap het wiel zelf gaat uitvinden.” De themamiddag Assetmanagement en ICT vindt plaats op 21 april in het Waterhuis in Nieuwegein en is bedoeld voor managers beheers- en ICTafdelingen. Zie ook www.assetmanagementwater.nl.

V

er.nieuws_column plat initiaal

Agenda ver.nieuws_column plat Op 16 maart verzorgt Aqua Nederland samen met andere brancheverenigingen tijdens de jaarlijkse vakbeurs ver.nieuws_column auteur in Gorinchem een aantal bijeenkomsten. Deze zijn gericht op vakgebieden als zwembadtechniek, levensmiddelentechnologie, drinkwater, huishoudelijk en industrieel afvalwater. Ook zal er weer een SKIW-bijeenkomst zijn en is er een bijeenkomst met de mannen van de WIT. Bij aanmelding ontvangt u een gratis entreekaart voor de Aqua Nederland Vakbeurs en de Rioleringvakdagen. Voor meer informatie: www.aquanederland.nl/ Aqua_Nederland_Vakbeurs/Kennisprogramma.

Op 25 maart vindt in Amsterdam de Wereldwaterdag 2010 plaats. Het thema luidt: Internationale Samenwerking 2.0. Op 16 april staat het voorjaarscongres van Waternetwerk op het programma, met als thema: Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector? Meer weten? www.waternetwerk.nl.

Verder zijn al enkele onderwerpen van bijeenkomsten bekend. Zet u ze alvast in uw agenda. • o p 15 april een bijeenkomst over nieuwe contractvormen • op 21 april aandacht voor assetmanagement en ICT • op 22 april een symposium over zwemwater • op 3 juni een congres over algen • op 4 juni een bijeenkomst over veilig werken in de watersector • en op 18 juni aandacht voor het ontsluiten van procesdata via PA/KA

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 4 - 2010

33


Projectleider leidinginfrastructuur Wil jij een spil functie, van waaruit je alles overziet? Dan is projectleider bij Lievense een prachtige baan. Je bent verantwoordelijk voor het totale traject van haalbaarheidsstudie tot en met de uitvoering van ondergrondse transportleidingen. Je adviseert opdrachtgevers en stuurt op planning, kwaliteit, omgeving en het financiële resultaat. Je geeft leiding aan één of meerdere projectteams. Heb je 5 of meer jaren werkervaring, een relevante HBO opleiding en kennis van wet- en regelgeving in de wereld van ondergrondse leidingen, laten we dan snel afspreken.

10:56

Pagina 1

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

Samenwerking, ruimte voor ontwikkeling, verantwoordelijkheid en kennis van zaken zijn bij Lievense belangrijk. Collega’s en opdrachtgevers kunnen op jou rekenen, samen de schouders eronder is onze werkwijze. Wij bieden de omgeving die inspireert.

010 - 4274180

Stuur uw sollicitatiemail naar: vacature@lievense.com o.v.v. “Projectleider leidingen” t.a.v. ir. Ron van der Meer

Civiel ingenieurs, wil je meewerken aan een stevig fundament voor de toekomst van jezelf en infrastructurele projecten? Lievense is een prachtige keuze. “Make it yours”, bij Lievense heb je de kans.

www.lievense.com Tramsingel 2, 4814 AB Breda, T. 076 522 50 22

76AdvLievH20_90x272mm.indd 1

26-03-2004

leidingtunnel beneluxplein rotterdam

H2O Gieterstopper

19-02-2010 11:03:34


platform

Tony Flameling, Tauw Joost van den Bulk, Tauw

Nieuwe routes naar afvalwaterzuivering? Innovatieve systemen om afvalwater te zuiveren staan sterk in de belangstelling, omdat ze voordelen kunnen bieden boven de gangbare technieken. Anammoxsystemen in combinatie met actief-slib en slibgisting worden al enkele jaren succesvol toegepast. Nieuw is de toepassing van microbiële brandstofcellen ofwel bio-elektrochemische systemen voor afvalwaterzuivering op kleine industriële schaal. In dit artikel maken we een vergelijking en gaan we in op het toekomstperspectief.

I

n een conventionele afvalwaterzuivering vindt verwijdering van organische stof en stikstof veelal plaats in een actief-slibsysteem. Het nadeel van deze methode is dat veel beluchting nodig is, wat resulteert in een hoog energieverbruik. Ondanks dat relatief hoge energieverbruik is het conventionele actiefslibproces een robuuste en kosteneffectieve methode om huishoudelijk afvalwater te zuiveren. De behandeling van warm stikstofrijk rejectiewater uit de gisting via de partiële nitrificatie en de Anammoxomzetting heeft de zuurstofvraag verlaagd en het zuiveringsproces op rwzi’s met veel stikstof in de aanvoer energetisch verbeterd. Een tweede optimalisatie is dat voor deze omzetting geen externe koolstofbron nodig is. In een one-step Anammox-reactor vindt partiële nitrificatie en anaerobe ammoniumoxidatie gelijktijdig plaats in een continu doorstroomde reactor met korrelslib. In een Afb. 1: Basisschema microbiële brandstofcellen2).

Demon-installatie vindt de omzetting ook in één reactor plaats, maar dan met vlokkig slib en als batchproces. Minder bekend maar mogelijk net zo efficiënt is de Oland-reactor1) (Oxygen Limited Autrotrophic Nitification Denitrification). In een Oland-reactor vindt de omzetting plaats, met vlokkig-slib of slib-opdrager, als batch- of continu-proces. Deze technologie is vrij van patent en op beperkte praktijkschaal toegepast. De ontwikkeling van bio-elektrochemische systemen (BES), die in staat zijn om koolstof en stikstof om te zetten in elektriciteit en andere waardevolle componenten, opent weer geheel nieuwe mogelijkheden om het afvalwaterzuiveringsproces verder te optimaliseren.

Bio-elektrochemische systemen

Bio-elektrochemische systemen zijn onder te verdelen in microbiële brandstofcellen (MFCs) en de microbiële elektrolysecellen

(MECs). Met een MFC is het mogelijk om elektriciteit uit afvalwater te produceren (zie afbeelding 1). In een MFC breken bacteriën koolstof en andere componenten in het afvalwater af en produceren daarbij elek­triciteit. Naast bovengenoemde systemen voor verwerking van sterk vervuilde organische afvalwaterstromen worden verschillende routes onderzocht om BES in te zetten voor stikstofverwijdering. Zo is onder andere onderzoek naar NH4-oxidatie verricht3). Na een lange opstarttijd is stroomopwekking gemeten. Er is echter niet aangetoond dat de geproduceerde elektriciteit gerelateerd is aan de oxidatie van ammonium. De elektriciteit zou bijvoorbeeld ook geproduceerd kunnen worden doordat een organisch product wordt gevormd. Bovendien is de efficiency van het systeem laag, waardoor slechts een beperkte hoeveelheid elektriciteit geproduceerd wordt.

Afb. 2: Schematische opzet van MFC voor stikstofverwijdering5).

H2O / 4 - 2010

35


De mogelijkheid tot directe ammonium­ oxidatie in een MFC is waarschijnlijk wel aanwezig, maar het bewijs is nog niet geleverd. In een ander onderzoek is aangetoond dat met behulp van een MFC de oxidatie van organische stof gecombineerd kan worden met de reductie van nitraat4),5). De oxidatie van de organische stof levert in dat geval elektriciteit op. Het nitrificatieproces, waarin ammonium geoxideerd wordt tot nitraat, vindt buiten de MFC in een beluchte biofilmreactor plaats. Het nitrificatieproces en de oxidatie van de organische stof in de MFC worden dus gescheiden (zie afbeelding 2). Het geproduceerde nitraat wordt de MFC ingeleid waar het afgebroken wordt. De reductie van nitraat in de MFC komt in de buurt van het theoretische minimum van 2,87 g CZV/g NO3-N. De voordelen van dit systeem zijn evident: door de ontkoppeling van de ammoniumoxidatie en de organische stofoxidatie wordt de organische stof benut als brandstof in de MFC met nitraat als oxidator. Eén van de praktische problemen is echter nog de diffusie van ammonium van de anode- naar de kathodekant, waardoor ammonium in het effluent komt. Tevens is de alkaliteit en het zoutgehalte van afvalwater te laag voor een efficiënt proces. Betere kansen lijken er te liggen voor microbiële elektrolysecellen. Door toevoeging van een lage elektrische spanning van een externe bron zijn de bacteriën in dit systeem in staat om bijvoorbeeld waterstof uit afvalwater te produceren. In tegenstelling tot MFC wordt bij een MEC geen zuurstof of nitraat toegevoegd. Buiten de productie van waterstof is het bijvoorbeeld mogelijk om glycerol (afvalproduct van de biodieselindustrie) om te zetten naar 1,3-propanediol, wat een waardevol product is. Ook is het mogelijk om ethanol te produceren uit acetaat en waterstofperoxide en/of natronloog te produceren uit afvalwater2),6). Op het laboratorium van de Wageningen Universiteit / Wetsus en Penn State University waren onderzoekers al in 2005 in staat om meer energie te genereren aan waterstof dan dat het kost om de microbiële elektrolysecel te laten draaien. In 2007 en 2008 draaide op het terrein van de Foster’s bierbrouwerij in Yatala, Queensland (Australië) een pilot MFC-opstelling met een reactorvolume van één kubieke meter (zie foto). De MFC was in staat om elektriciteit te produceren. In 2009 is deze opgevolgd door een tweede generatie MEC die in staat is om natronloog te produceren. Ook vorig jaar is bij de Napa Wine Company in Oakville (USA) de eerste pilotversie van een MEC in gebruik genomen die waterstof kan produceren uit afvalwater (zie afbeelding 3). Deze MEC, die de grootte heeft van een koelkast, produceert waterstof door slechts een kleine hoeveelheid elektriciteit toe te voegen. In het systeem kan 1000 liter water per dag behandeld worden6).

Investeringen en opbrengsten

In de tabel is een economische vergelijking weergegeven van actief-slibsystemen, anaerobe vergisting, microbiële brand-

36

H2O / 4 - 2010

Afb. 3: Schematische opzet van MEC bij Napa Wine Company (bron: Napa Wine Company). Eerste generatie MFC-pilotinstallatie van The University of Queensland bij de Foster’s bierbrouwerij (foto: University of Queensland).


platform een belangrijke voorwaarde voor het verder terugbrengen van het energieverbruik voor afvalwaterzuivering. De Anammox-technologie heeft zich al bewezen en maakt deze ontkoppeling via de gistingroute mogelijk. In vergelijking met anaerobe vergisting en de Annamox-systemen zijn de microbiële brandstofcellen nog weinig kansrijk, omdat de kosten hiervan een stuk hoger zijn. MFCs bieden echter andere voordelen ten opzichte van anaerobe vergisting en Anammoxsystemen, zoals het kunnen functioneren onder een lage temperatuur. Daarnaast lijkt er een enorm potentieel te liggen voor microbiële elektrolysecellen die de productie van bijvoorbeeld waterstof combineren met de afbraak van koolstof en stikstof uit afvalwater. Wereldwijd is onderzoek gaande om de kosten van de systemen te reduceren en de efficiëntie te vergroten door bijvoor-

stofcellen en microbiële elektrolysecellen, gebaseerd op prijzen uit 2008. Hierbij is alleen gekeken naar verwijdering van organische stof (CZV). Aangenomen mag worden dat de kapitaalslasten in de toekomst zullen dalen. Momenteel is een BES nog een paar honderd maal duurder dan een actief-slibsysteem of een gisting. In theorie kan een BES in enkele jaren de investering terugverdienen, mits de materiaalprijzen drastisch gaan dalen. De hogere opbrengst van een MFC in vergelijking met een anaerobe gisting wordt veroorzaakt doordat de verbrandingsstap en mechanische omzetting naar elektriciteit in een MFC wordt overgeslagen.

Toekomstperspectief

De ontkoppeling van verwijdering van organische stof en verwijdering van stikstof is

Economische vergelijking van afvalwaterzuiveringssystemen2).

product

actief-slib anaerobe gisting MFC MEC

kapitaalslasten 2008 / toekomstverwachting euro/kg CZV

opbrengst excl. afschrijving euro/kg CZV

0,1 0,01 8,0/0,4 8,0/0,4

-0,3 0,1 0,2 0,6

ontwaterd slib biogas elektriciteit waterstof

beeld de ontwikkeling van verbeterde microbiële bio-kathoden in combinatie met de toepassing van efficiëntere microorganismen2). In Nederland draaien bio-elektrochemische systemen momenteel alleen nog op laboratoriumschaal. De mogelijkheden die deze systemen bieden voor de toekomst van de waterzuivering zijn echter groot. Naar onze mening is de vraag niet of er een eerste Nederlandse BES-pilot komt, de vraag is waar die komt. LITERATUUR 1) Kuai L. en W. Verstraete (1998). Ammonium removal by the oxygen-limited auto-trophic nitrificationdenitrification system. Appl. Environ. Microbiol. 64. 2) Rozendal R. et al. (2008). Towards practical implementation of bioelectrochemical wastewater treatment. Trends in Biotechnology 8. 3) Zhen H. et al. (2009). Electricity production coupled to ammonium in a microbial fuel cell. Environmental Science and Technology 43. 4) Clauwaert P. et al. (2007). Biological denitrification in microbial fuel cells. Environmental Science and Technology 41. 5) Virdis B. et al. (2007). Microbial fuel cells for simultaneous carbon and nitrogen removal. Water Research 42. 6) Rozendal R. (2009). Bioelectrochemical wastewater treatment, lab curiosity or viable industrial technology. Presentatie op Wetsus congres in Leeuwarden op 5/6 oktober 2009. Wetsus.

advertentie

Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud

• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling

Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail: info@haitjema.nl internet: www.haitjema.nl

H2O / 4 - 2010

37


Peter Droogers, FutureWater Walter Immerzeel, FutureWater

Wat is het beste model? Waterbeheer- en waterbeleidkeuzes worden vaak ondersteund door simulatiemodellen, waarbij de vraag regelmatig rijst wat het beste model is. In de internationale literatuur wordt uitgebreid aandacht aan deze vraag besteed, maar in de Nederlandse waterwereld wordt er vaak vanuit gegaan dat meer fysica en meer gekoppelde modellen gelijk staan aan een beter model. In dit artikel geven we enkele voorbeelden en introduceren we een nieuw type model dat voor sommige toepassingen ‘het beste’ model is.

H

et gebruik van hydrologische simulatiemodellen stamt uit de tijd van het befaamde Stanford Watershed Model1). Het gebruik van modellen werd indertijd aangeprezen met argumenten als data for simulation is easily obtained on magnetic tape from the Climatic Data Service or the Geological Survey. Tegenwoordig is het gebruik van simulatiemodellen algemeen aanvaard, maar het is goed om te beseffen dat de kern voor de toepassing van modellen het beter begrijpen van processen is en scenario-analyse2). Het beter begrijpen van processen valt uiteen in drie deelaspecten. Ten eerste kunnen modellen resultaten op een ongeëvenaarde hoge ruimtelijke resolutie weergeven, die met metingen niet te bereiken is. Ten tweede geldt hetzelfde voor de temporele resolutie: modellen kunnen resultaten geven op elk gewenste tijdschaal. Ten slotte worden modellen steeds vaker ingezet voor het bepalen van processen die moeilijk, of alleen met complexe meetmethoden, waarneembaar zijn. Typische voorbeelden van dit laatste zijn capillaire opstijging, grondwateraanvulling en het onderscheid tussen bodem verdamping en gewas transpiratie. Een veel voorkomende discussie bij het gebruik van modellen voor scenario-analyses is de betrouwbaarheid van de modellen. In de wetenschappelijke literatuur is, uiteraard, meer aandacht voor het ontwikkelen en testen van modellen op hun nauwkeurigheid dan op het gebruik van modellen voor scenario-analyses. Meer dan 90 procent van de literatuur op het gebied van hydrologische modellen eindigt met de conclusie dat ‘het model in staat is de werkelijkheid betrouwbaar na te bootsen’, waarna een verbeterde versie van het model wordt gepubliceerd met een gelijke conclusie. Uiteraard kunnen we nu alleen dankzij dit wetenschappelijk onderzoek modellen in de dagelijkse praktijk toepassen. De vraag hoe

38

H2O / 4 - 2010

betrouwbaar modellen nu eigenlijk moeten zijn om te worden toegepast voor scenarioanalyses wordt echter zelden gesteld. Er zijn aanwijzingen dat zolang de betrouwbaarheid binnen zekere grenzen blijft, modellen al redelijk snel geschikt zijn voor het uitvoeren van scenario-analyses3). Dit wordt wel als volgt samengevat: ‘De relatieve nauwkeurigheid van modellen is vaak vele malen groter dan de absolute nauwkeurigheid. Een concreet voorbeeld is dat het stukken makkelijker is de extra wateraanvoerbehoefte te bepalen onder klimaatverandering, dan om de totale hoeveelheid exact te bepalen met modellen’.

Modelkeuze

In Nederland wordt een beperkt aantal modellen gezien als de standaard. Enkele van de vaak toegepaste modellen zijn SOBEK, ModFlow, Simgro, SWAP en afgeleide of gecombineerde versies hiervan. Wereldwijd zijn echter duizenden modellen beschikbaar. Uiteraard betekent dit niet dat er evenzoveel modellen zijn, maar verschillende modeloverzichten komen toch vaak op 100 tot 500 hydrologische modellen die regelmatig gebruikt worden4). De vraag is dan ook gerechtvaardigd welk model het beste is. Er lijkt in Nederland een algemene consensus te zijn dat complexere modellen beter zijn. Geluiden dat dit niet in alle gevallen tot het gewenste eindresultaat leidt, worden zelden gehoord5). Complexe, meer fysisch georiënteerde modellen zijn in vele gevallen noodzakelijk, maar dan moet altijd vooraf een analyse worden uitgevoerd over de noodzakelijke hoeveelheid detail. In de internationale literatuur is hier veel aandacht voor. In een recent artikel pleit een toonaangevende hydroloog voor een vraag- en hypothesegedreven hydrologie, waarin data-analyse en een top-down-modelleerbenadering leiden tot algemene verklaringen en begrip van trends en patronen6). De oorsprong van deze verandering ligt besloten in het

feit dat een aantal fundamentele reductieproblemen ontstaat in het streven naar het fysisch gebaseerde algemeen toepasbare supermodel: gebrekkige metingen van randvoorwaarden, onzekerheden in modelparameters en equifinaliteit en onduidelijkheid over het generalisatieniveau van de model fysica7). Een veel gebruikte indeling van modellen of beter gezegd het domein waar een bepaald probleem ligt, is te zien in afbeelding 1. In deze figuur zijn de twee belangrijkste probleemdomeinen weergegeven: de ruimtelijke schaal en de hoeveelheid fysisch detail die nodig is om de vraag te beantwoorden. Er moet een afweging gemaakt worden tussen fysisch detail en ruimtelijke schaal. Teveel detail op een te hoog ruimtelijk schaalniveau is onmogelijk in verband met dataproblemen, rekentijden en onverwachte neveneffecten door samenhang in processen. In de figuur zijn willekeurig enkele modellen genoemd, waarbij de exacte locatie van het betreffende model niet precies valt te bepalen. Het SWAP-model wordt bijvoorbeeld meestal op veldschaal gebruikt, maar ook wel voor laboratoriumproeven gebruikt en gedistribueerd op regionale en nationale schaal. De figuur laat ook de vele waterschapsmodellen zien, die vaak bestaan uit een combinatie van SIMGRO, ModFlow en SOBEK, al of niet gekoppeld toegepast. Uiteraard is het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI) genoemd als het belangrijkste landsdekkende model met een hoog fysisch detailniveau8). De reden voor het schrijven van dit artikel komt voort uit het model AVV, rechtsboven in afbeelding 1. AVV staat voor ‘Aandacht Voor Veiligheid’ en is een gezamenlijk project van DG Water en de programma’s Klimaat voor Ruimte en Leven met Water9). Een onderdeel van deze studie was het bepalen van de te verwachte wateroverlast door klimaatverandering op nationale schaal


platform

Afb. 1: Indeling van modellen met enkele willekeurig gekozen modelnamen (gebaseerd op4)).

als gevolg van extreme neerslag. De vraag ging behelsde niet alleen de wateropgave, zoals gedefinieerd in het Nationaal Bestuurs­ akkoord Water (‘inundatie vanuit oppervlaktewater’), maar ging vooral over de werkelijke lokale wateroverlast ten gevolge van extreme neerslag. Er bleek geen geschikt instrumentarium te bestaan dat in een zeer beperkte tijd een redelijke uitspraak hierover kon geven. Er is toen besloten een model op te zetten dat bestaat uit zogenoemde beslisregels, waarbij de fysische gevoeligheid van gebieden werd omgezet in millimeters wateroverlast ten gevolge van klimaatverandering. Interessant was het feit dat de resultaten van dit simpele beslisregelmodel direct werden gebruikt voor verschillende andere studies, zoals het bepalen van de invloed van klimaatverandering op het Gelderse Bos, provinciale klimaateffectatlassen en natuurverkenning 2011. De kaarten, die met een bepaald doel in zeer korte tijd waren gemaakt (globale inschatting ruimtelijke verdeling wateroverlast in 2050), werden toegepast zonder in eerste instantie veel aandacht te schenken aan geschiktheid en/of validatie. Op grond hiervan lijkt het duidelijk dat behoefte bestaat aan een relatief simpel model op landelijke schaal, dat relatief snel ingezet kan worden voor scenarioanalyses. Afbeelding 1 laat een duidelijke lacune zien op het nationaal niveau, waarbij tussen het complexe Nationaal Hydrologisch Instrumentarium en het zeer eenvoudige ‘Aandacht Voor Veiligheid’ geen beschikbare modellen zijn.

Afb. 2: Schematische opbouw van HydroS.

analyse). Op grond hiervan is gekozen voor een op een raster gebaseerd model met geparameteriseerde procesbeschrijvingen in een flexibele programmeeromgeving. Het basisconcept bestaat uit een tweelaags gekoppeld bakjesmodel (afbeelding 2) en een vegetatielaag. Het root-zone-bakje heeft een aantal kenmerken dat is afgeleid van bodemfysische eigenschappen die de fluxen in en uit deze laag bepalen en dus de hoeveelheid water in deze laag. De sub-zonekenmerken zijn eveneens gebaseerd op bodemfysische eigenschappen. De fluxen in HydroS worden berekend aan de hand van de actuele hoeveelheid vocht in een laag en de eigenschappen daarvan. Een complete beschrijving van het model is elders te vinden10). Hier worden alleen enkele voorbeelden gegeven. De bepaling van de verdamping heeft plaats volgens de standaard Feddesfunctie: ETpot = ETref * Kc ETreductionWet = if (RootWater > root_sat, 0, 1) ETreductionDry = (RootWater - root_dry) / (root_wilt - root_dry) ETact = ETpot * (ETreductionWet*ETreductionDry)

De drainageflux wordt bepaald door de actuele hoeveelheid water in de root-zone en de bodemfysische eigenschappen: drainage = (RootWater - root_wilt) * ((RootWater - root_wilt) / (root_sat - root_ wilt)) * DrainCoeff Als laatste voorbeeld wordt de capillaire flux bepaald aan de hand van de relatieve vochtigheid in de root-zone en de sub-zone: RootRelWet = (RootWater - root_dry) / (root_ wilt - root_dry) SubRelWat = (SubWater - sub_field) / (sub_ sat - sub_field) CapRise = CapMax * (1-RootRelWet) * SubRelWat Het model is geprogrameerd in de PCRasteromgeving. PCraster is speciaal ontwikkeld voor het bouwen van dynamische ruimtelijke-tijdmodellen11) en wordt gebruikt in diverse andere toepassingen, variërend van luchtkwaliteit tot winderosie en Rijnafvoeren. De eerste versie van het HydroS-model is opgezet met een ruimtelijke resolutie van 250 bij 250 meter en rekent met tijdstappen van een dag. Rekentijden zijn beperkt en op een normale pc kost een jaar doorrekenen minder dan vijf minuten. Gezien de flexibi-

Afb. 3: Verdamping bepaald met HydroS voor de periode april tot en met september.

Modelopzet HydroS

Op grond van het voorgaande lijkt een sterkte behoefte te bestaan aan een vereenvoudigd landelijk hydrologisch model. Het uitgangspunt van het te ontwikkelen model, verder aangeduid als HydroS, is een hydrologische aanpak, waarbij het model in relatief korte tijd opgezet kan worden en wijzigingen kunnen worden doorgevoerd op basis van algemeen beschikbare landsdekkende geografische gegevens. Hierbij moet gedacht worden aan zowel het aanpassen van ingebouwde processen, als het doorrekenen van gewijzigde omstandigheden (scenarioH2O / 4 - 2010

39


liteit van het systeem kan relatief eenvoudig voor andere ruimtelijke resoluties en tijdstappen worden gekozen. De belangrijkste invoergegevens van het model zijn: landgebruik, bodem, maaiveldhoogte, gemiddeld openwaterpeil, neerslag en referentieverdamping. Een belangrijk gedeelte van deze gegevens is afkomstig van de dataset die is ontwikkeld in het kader van het NHI. Daarnaast zijn aanvullende gegevens verkregen uit de Handleiding Waterstaatkundig Informatie­ Systeem van Rijkswaterstaat, afdeling Geo-Advisering en klimaatgegevens van het KNMI.

Resultaten

Een typische toepassing van het model is het bepalen van de actuele verdamping en verdampingstekorten. In afbeelding 3 is duidelijk het verschil te zien tussen het droge jaar 2003 en het relatief natte jaar 1999 (903Â mm neerslag bij De Bilt). Gedurende het nattere jaar laten bosgebieden in vergelijking met ander landgebruik een relatieve hoge verdamping zien, terwijl in 2003 de bossen op de droogte gevoelige gronden duidelijk een verdampingstekort hebben. Deze verdamping uit HydroS is vergeleken met verdampingsbeelden van het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Afbeelding 4 laat voor de zomerperiode 2000 deze vergelijking zien. De oorspronkelijke resolutie van 250 meter van HydroS is gewijzigd naar 1000 meter, om de vergelijking met satellietbeelden te maken. Voor HydroS bedraagt de gemiddelde verdamping 395 millimeter en voor de satellietbeelden 388 millimeter gedurende het zomerhalfjaar 2000. Ook de ruimtelijke patronen komen goed overeen, waarbij opvalt dat de satellietbeelden minder scherpe begrenzingen laten zien dan de HydroS-kaarten. Resultaten voor de overige jaren zijn te zien in de tabel. Voor de Noordoostpolder zijn wekelijkse verdampings- en afvoergegevens beschikbaar voor het jaar 199512). De wekelijkse verdampingsgegevens uit deze studie en de resultaten van HydroS komen goed overeen (zie afbeelding 5). De jaarlijkse verdamping uit de waterbalansstudie bedroeg 487 millimeter; door HydroS werd 470 millimeter berekend. De patronen qua afvoer lijken in de tijd gelijk, maar de exacte hoogte van de afvoer laat verschillen zien van gemiddeld vijf millimeter per week tot enkele uitschieters van 15 millimeter per Vergelijking tussen de zomerverdamping volgens het HydroS-model en de satellietbeelden (remote sensing) voor het beheergebied van Stichtse Rijnlanden (in millimeters).

1995 1998 1999 2000

40

H2O / 4 - 2010

HydroS

remote sensing

336 377 383 395

340 340 408 388

Afb. 4: Vergelijking verdamping (2000) volgens het HydroS-model en satellietbeelden voor het gebied van de Stichtse Rijnlanden. Boven de oorspronkelijke resolutie van 250 meter en onder opgeschaald naar 1000 meter.

week. Het model berekent structureel te lage afvoeren, wat verklaard zou kunnen worden door het niet meenemen van wateraanvoer, een onjuiste inschatting van de kwel en/of het gebruik maken van klimaatgegevens van De Bilt. Een toekomstige verbetetering op dit gebied is het gebruik maken van ruimtelijke regenradargegevens om het model te voeden. Op dit moment zijn die gegevens echter nog niet vrij toegankelijk. Als laatste zijn de HydroS-resultaten vergeleken met dagelijkse afvoergegevens van de polder Quarles van Ufford in het beheergebied van het Waterschap Rivieren­land13). In afbeelding 6 zijn de dagelijkse afvoeren geplot zoals gemeten aan het gemaal Quarles van Ufford. Deze afvoeren

zijn gecorrigeerd voor afwijkingen ten gevolge van verschillen in kwel/wegzijging en wateraanvoer. De dagelijkse pieken en de hoogte van de pieken komen redelijk overeen. Verschillen zijn te verklaren door het niet meenemen van routing in de huidige versie van HydroS. Bovengenoemde resultaten zijn allemaal verkregen met een versie van het model zonder enige vorm van kalibratie te hebben toegepast of een gedetailleerdere analyse van de gebruikte invoergegevens uit te voeren. Ook bevat het model nog geen routingmodule voor het oppervlaktewater. De resultaten laten echter zien, dat vooral de verdamping en in wat mindere mate afvoeren, al goed zijn te schatten.


platform beperkte databehoefte, snelle rekentijd, snelle scenario-analyse en modelwijzigingen zijn makkelijk door te voeren. Daarnaast kan een simpel model ook vaak voor een beter begrip en draagkracht bij beleidsmakers zorgen. Ten eerste kan relatief eenvoudig worden uitgelegd hoe het model werkt en ten tweede kan de modelinvoer worden aangepast, zodat het model meer ‘eigendomsgevoel’ geeft bij gebruikers van modelresultaten. Met andere woorden: het beste model bestaat niet, maar is afhankelijk van de vraag en de schaal.

Afb. 5: Vergelijking wekelijkse actuele verdamping en afvoer (1995) volgens het HydroS-model en metingen voor de Noordoostpolder. Afb. 6: Vergelijking afvoer (2002) volgens het HydroS-model en metingen voor het gebied Quarles van Ufford in Rivierenland.

Conclusies

HydroS is een voorbeeld van een simpel model, dat relatief snel is opgezet en zonder enige vorm van kalibratie al redelijk betrouwbare resultaten oplevert. Momenteel wordt gewerkt aan een verdere validatie en wordt een vereenvoudigde routingroutine ingebouwd. Daarnaast wordt HydroS nu ingezet om een aantal klimaatscenario’s door te rekenen voor het bepalen van landelijke wateroverlast en droogte onder verschil-

NOTEN 1) Linsley R. (1976). Why Simulation? Hydrocomp Simulation Network Newsletter 8-5. 2) Droogers P. en W. Bastiaanssen (2002). Irrigation performance using hydrological and remote sensing modelling. Journal of Irrigation and Drainage Engineering 128, pag. 11-18. 3) Droogers P., A. Van Loon en W. Immerzeel (2008). Quantifying the impact of model inaccuracy in climate change impact assessment studies using an agro-hydrological model. Hydrology and Earth System Sciences 12, pag. 1-10. 4) Droogers P. en C. Perry (2008). Scenario based water resources model to support policy making. FutureWater. Rapport 79. 5) Rientjes T. en W. Zaadnoordijk (2000). Hoogwatervoorspelling: fysisch gebaseerde regen-afvoermodellering. Dilemma of Deja VU? Stromingen nr. 1, pag. 33-44. 6) Sivapalan M. (2009). The secret to ‘doing better hydrological science’: change the question!, Hydrol. Process. 23, pag. 1391-1396. 7) Kleinhans M., M. Bierkens en M. van der Perk (2009). Hydrologists, bring out shovels and garden hoses and hit the dirt. Hydrol. Earth Syst. Sci. Discuss. 6, pag. 6581-6610. 8) Boukes H. en T. Olsthoorn (2009). Opinie: Waarom wij in het NHI geloven. Stromingen nr. 2, pag. 75-80. 9) Aerts J., T. Sprong en B. Bannink (2008). Aandacht Voor Veiligheid. Rapportnummer 009/2008. 10) Droogers P. en W. Immerzeel (2009). NL-HydroS, a simplified universal hydrological scenario model. FutureWater. 11) Karssenberg D., P. Burrough, R. Sluiter en K. de Jong (2001). The PCRaster software and course materials for teaching numerical modelling in the environmental sciences. Transactions in GIS 5, pag. 99-110. 12) Bastiaanssen W. en S. Zwart (2005). Knelpunten in het waterbeheer van de Noordoostpolder. Remote sensing analyses ter ondersteuning van het waterstructuurplan. WaterWatch. 13) Schuurmans H., H. Niewold, G. van den Eertwegh en P. Droogers (2010). NBW-actueel: methodeontwikkeling voor wateropgaven met een bandbreedte. H2O nr. 1, pag. 37-39.

lende te verwachte land- en klimaatveranderingen. Het is van belang dat bij elke studie wordt nagegaan welk model het meest geschikt is om de gestelde vragen te beantwoorden. In dit artikel hebben we laten zien dat de keuze in veel gevallen op een gedetailleerd model zal vallen, maar dat in andere gevallen een simpele aanpak voldoet. De belangrijkste voordelen van een simpele aanpak zijn: H2O / 4 - 2010

41


Peter van Puijenbroek, Planbureau voor de Leefomgeving Frans Sijtsma, Rijksuniversiteit Groningen

Woningbouw en natuur­ ontwikkeling in het Markermeer: een beoordeling voorbij plussen en minnen Voor het Markermeer zijn plannen gemaakt om woningbouw te realiseren en om de natuurkwaliteit te verbeteren. De huidige kwaliteit is onvoldoende om de Natura 2000-doelen te halen, zodat voor woningbouw mitigerende maatregelen nodig zijn. De set van maatregelen voor het Markermeer verschillen in tijd en ruimte en werken positief (natuurmaatregelen) of negatief (woningbouw, verkeer). Voor een kosten-batenanalyse is een methode uitgewerkt om alle natuureffecten in één maat onder te brengen. Deze natuurpuntenmethode, die oppervlakte en natuurkwaliteit combineert, geeft eenduidiger zicht op de omvang van de natuureffecten dan de in de MER gebruikelijk plussen en minnen1).

H

et Markermeer staat veel in de belangstelling door de plannen die er voor gemaakt zijn. Eén hiervan betreft de ‘Schaalsprong Almere’, in het kader waarvan 60.000 woningen gebouwd moeten worden in Almere. Hiervoor worden verschillende ruimtelijke varianten overwogen. In de variant waar wij ons hier op richten, de variant ‘Waterstad’, komen 15.000 woningen op een nieuw aan te leggen eiland bij Pampus in het Markermeer en wordt een vaste verbinding met het centrum van Amsterdam gemaakt (brug en/of tunnel). Voor het beleid van het Markermeer zijn Natura 2000 en de KRW belangrijk. Deze zijn Europees beleid - wat onder andere betekent dat bij negatieve effecten verplicht mitigerende maatregelen moeten worden genomen. Omdat de huidige ‘staat van instandhouding’ (het toetsingskader voor Natura 2000) niet gehaald wordt, is een verdere achteruitgang niet toegestaan. Plannen die leiden tot een verdere achteruitgang van de natuur, kunnen dan door de Europese rechter tegengehouden worden. Om te voorkomen dat de woningbouwplannen geblokkeerd zullen worden door natuurbescherming en om de bescheiden natuurkwaliteit van het meer te verbeteren, is een ambitieuze set natuurmaatregelen

42

H2O / 4 - 2010

vastgesteld. Deze plannen staan bekend onder de naam ‘Toekomst Bestendig Ecologisch Systeem’ (TBES)2). Het doel van deze maatregelen is om het ecologische systeem van het Markermeer zodanig te verbeteren dat het een robuust en duurzaam ecosysteem wordt. Hoe dienen deze plannen te worden beoordeeld? Ecologisch gezien kan men gemakkelijk positief zijn over de ambities, maar juicht men dan niet te vroeg: staan de mogelijke baten in verhouding tot de aanzienlijke kosten die gemaakt moeten worden? En juicht men ook niet te vroeg over de robuustheid: bieden de voorgestelde maatregelen inderdaad voldoende soelaas om de mogelijke achteruitgang door de Schaalsprong op te vangen? En is met de Schaalsprong de gecreëerde natuurgebruiksruimte in het Markermeer ‘op’ of kunnen ook de economische ontwikkelingsplannen van bijvoorbeeld Hoorn en Lelystad nog geaccommodeerd worden? Hoewel bij de evaluatie van ruimtelijke projecten in Nederland in het algemeen veel informatie over de natuureffecten wordt verzameld, ontbreekt het aan een heldere en eenvoudige gestandaardiseerde kwantitatieve maat die de omvang van de natuureffecten in beeld brengt. In de m.e.r. worden natuureffecten gewoonlijk in beeld

gebracht via plussen en minnen die enkel per project geïnterpreteerd kunnen worden, terwijl de kosten-batenanalyse worstelt met monetaire waarderingen. Om deze lacune te vullen, is voor terrestrische systemen de Natuurpuntenmethode3) ontwikkeld. Ook voor aquatische systemen is een objectie­vere maat nodig voor de omvang van de ecologische effecten bij verschillende maatregelen: dit is de focus van dit artikel. In dit artikel worden de maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteit toegelicht, de methode van de beoordeling van de natuurkwaliteit besproken en de resultaten voor het Markermeer getoond. Deze resultaten zijn gebruikt in een kosten-batenanalyse van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau voor verschillende verstedelijkingsplannen4).

Een toekomstbestendig ecologisch systeem

In het TBES-project zijn maatregelen opgenomen voor het verbeteren van de natuurkwaliteit. Dit zijn: • de gedeeltelijke isolatie van de Hoornse Hop. Dit is een deel van het Markermeer bij Hoorn waar door aanleg van dijken het gebied gedeeltelijk afgescheiden van het Markermeer en windluwer wordt. Hierdoor krijgt het minder slib en beter doorzicht,


platform

zodat waterplanten zich kunnen gaan vestigen in de minder diepe delen; de aanleg van vooroevers ter hoogte van de Lepelaarsplassen. Dit wordt een vrij klein gedeelte van het Markermeer dat met vooroevers is afgescheiden en waar veel water- en oeverplanten zullen groeien; de aanleg van een 5.000 hectare groot oermoeras bij de Houtribdijk. Met een flinke wind kan door opstuwing het moeras overstromen, zodat het een dynamisch karakter krijgt. Het gebied is primair ingericht als natuurgebied; de aanleg van diepe putten voor het afvangen van slib en daarmee creëren van zones met helder water. Een diepe put zorgt ter plekke voor helder water en door de diepte ook voor koeler water ‘s zomers. Hiervan kan de spiering profiteren; een seizoensgebonden waterpeil. Hiermee worden meer fluctuaties toegestaan in het waterpeil, maar het peil het blijft binnen een vastgestelde marge. Met een seizoensgebonden waterpeil kan een brede rietgordel ontstaan. Bij het Markermeer zal dit maar in beperkte mate optreden, doordat het meer voor een groot deel steile en harde oevers kent5).

Deze deelprojecten zijn nog niet vastgesteld en varianten van elk plan wisselen nog regelmatig.

Methode aquatische natuurpunten

De objectieve maatlat waarmee wij de plannen beoordelen, noemen we de aquatische natuurpunten. De maatlat meet tot hoeveel oppervlakte-natuurkwaliteitspunten de plannen leiden, waarbij oppervlakte wordt gemeten in vierkante kilometers en kwaliteit van 0 tot 1. Ter illustratie: verdubbelt door de plannen in de helft van het meer de kwaliteit, dan neemt het aantal oppervlakte-natuurkwaliteitspunten met 25 procent toe. Verdwijnt tien procent van het meer - zonder doorwerking naar de rest - dan verliezen we tien procent van de aquatische natuurpunten in het Markermeer. In onderhavige studie is deze methode toegepast, waarbij de KRW-kwaliteit is gecombineerd met de oppervlakte van het meer. Een oppervlakte-natuurkwaliteitsberekening is nodig om de effecten op natuur in verschillende delen en compartimenten van het Markermeer met elkaar te beschouwen. Vervolgens is deze methode getoetst met de Natura 2000-doelen voor het Markermeer. Omdat het meer geen uniform systeem is, is het gesplitst in drie onderdelen: het diepe meer waar geen waterplanten kunnen groeien, het ondiepe deel waar waterplanten kunnen groeien én de oeverzone. Voor elk onderdeel zijn de deelmaatlatten van de KRW-beoordeling genomen die betrekking hebben op dat onderdeel6). Voor de

De totale oppervlakte-natuurkwaliteit.

oeverzone kwaliteit ondiep deel met waterplanten ondiep deel zonder waterplanten diepe deel moerasgebied totaal

huidige oppervlakte km2

huidige ecologische kwaliteit 0-1

oppervlakte-natuurkwaliteitspunten

9 0,01 9 0,53 76 0,15 600 0,45 0 694

Afb. 1: De aantallen en doelen voor drie groepen watervogels in het Markermeer (bron: NEM7).

0,1 4,5 11,5 270 286

beoordeling van de oever is gebruik gemaakt van de deelmaatlatten ‘plantminnende vis’ en ‘zuurstoftolerante vis’. De kwaliteit van ondiepe delen met waterplanten is gebaseerd op de maatlat waterplanten; voor de ondiepe delen zonder waterplanten is de baars/ blankvoorn deelmaatlat gebruikt. Voor het diepe deel zijn in de KRW (deel)maatlatten beschikbaar, waarbij in dit geval de maatlat fytoplankton bepalend is voor het oordeel. Kenmerkend aan deze methode is dat een areaalwijziging - bijvoorbeeld van (diep) meer naar een moeras - positief uitpakt als de te verwachten natuurkwaliteit hoger is dan de kwaliteit van het meer. Bij de aanleg van een wooneiland verdwijnt een deel van het areaal, met een proportionele vermindering van de totale kwaliteit. De oever draagt uiteraard maar bescheiden mee aan de natuurwaarde van het Markermeer door de geringe oppervlakte. Dit laat onverlet dat een grotere en betere oever een doorwerking heeft op de kwaliteit van het gehele meer. Het diepe deel van het meer levert door zijn grote oppervlakte logischerwijs de belangrijkste bijdrage aan de natuurwaarde. Maatregelen die een positief effect hebben op het diepe meer, dragen het meeste bij aan verbetering van de natuurkwaliteit. De aquatische natuurpunten ‘werken’ qua datagrondslag in het water. De Natura 2000-doelstelling is echter sterk gericht op vogels. Het is daarom zowel beleidsmatig als ecologisch belangrijk om beide domeinen getalsmatig te verbinden. De Natura 2000-doelen zijn indirect afhankelijk van de grootte van het meer, doordat het om aantallen watervogels gaat. In afbeelding 1 zijn de aantallen watervogels waarvoor Natura 2000-doelen zijn gesteld, gegroepeerd naar de drie belangrijkste voedselgroepen: schelpdiereters, viseters en planteneters. Hoe verhoudt de maatlat voor oppervlakte-natuurkwaliteit zich met de maatlat op basis van vogels? Voor de beoordeling van de maatregelen is de huidige situatie en het doelbereik belangrijk. Voor het doelbereik zijn drie waarden uitgerekend: vanuit de KRW de goede ecologische potentie (GEP) en de goede ecologische toestand (GET) en vanuit Natura 2000 de doelen voor watervogels. De GEP-doelen voor het Markermeer zijn de minimale doelen die gesteld worden. In deze studie is ook de GET gebruikt om de standaard doelen voor diepe meren weer te geven. Tevens is een ‘ecologische potentie’ weergegeven, zowel gebaseerd op de ‘zeer goede ecologische toestand’ als op de aantallen watervogels die in de periode 1980-1990 voorkwamen. Uit afbeelding 2 blijkt dat deze (zeer verschillende) methoden verrassend - of ecologisch gezien ook juist niet verrassend - goed met elkaar overeenkomen. De doelstellingen voor water en vogels vertalen zich bij kwantificering in doelen met een vergelijkbare omvang. Tevens geeft dit aan dat de doelen die voor het Markermeer gesteld worden weliswaar niet gehaald worden, maar zeker niet onrealistisch zijn. H2O / 4 - 2010

43


Bij de beoordeling van de plannen in het Markermeer gaat het om maatregelen die verschillen in tijd en ruimte. Van elke maatregel is ingeschat wat de omvang is van het areaal waar de maatregel op (door)werkt en wat de kwaliteitsveranderingen op die plaats en in de rest van het meer zijn. Een voorbeeld is de gedeeltelijke isolatie van de Hoornse Hop. Hierdoor zullen in een deel van het gebied waterplanten gaan groeien, vergelijkbaar met de Gouwzee. De kwaliteit van het gebied waar waterplanten voorkomen, gaat sterk vooruit. In de rest van het Markermeer zijn nauwelijks veranderingen te verwachten. Bij de volledige set van maatregelen kan de kwaliteit van het meer wel vooruit gaan, zodat de natuurwaarde sterk zal stijgen.

Resultaten en discussie

Afbeelding 3 laat de resultaten zien. Te zien is de verandering in natuurwaarde

bij de realisatie van de variant Waterstad (ook Almere-Pampus genoemd) en het TBES-pakket, met en zonder flexibel, seizoensgebonden waterpeil. De TBESplannen leiden waarschijnlijk tot een sterke verbetering: van de 286 oppervlakte-natuurkwaliteitspunten naar circa 450. De kwaliteit is dan hoger dan de huidige beleidsdoelen; het goede ecologische potentieel en de Natura 2000-doelen zitten rond de 365. De goede ecologische toestand (op dit moment nog geen expliciet doel) uit de KRW zit op 420 punten. Al met al is er derhalve een ‘ecologisch surplus’ of natuurgebruiksruimte van zo’n 85 punten. De variant Almere Waterstad vraagt 40 punten van deze gebruiksruimte. Dit komt vooral door de afname van het gebied waar nu veel driehoeksmosselen voorkomen. Dit leidt tot een afname van de vogelsoorten waarvoor nu een Natura 2000-instandhoudingsdoel is. Als uitgegaan wordt van de laagste doelen, is nog natuurgebruiksruimte

Afb. 2: De huidige situatie van het Markermeer en de doelen van KRW en Natura 2000. De Natura 2000-doelen zijn geïndexeerd ten opzichte van de uitgangssituatie.

Afb. 3: De verandering in natuurwaarde van het Markermeer na woningbouw en/of natuurmaat­regelen van het TBES-project.

44

H2O / 4 - 2010

over voor andere plannen van bijvoorbeeld Hoorn of Lelystad. Bij een iets ambitieuzer beleidsdoel, zoals de goede ecologische toestand, is de natuurgebruiksruimte gelijk weer ‘op’. De onzekerheid over de mogelijke natuureffecten is echter groot, omdat het een combinatie is van onzekerheid in de uitvoering van de maatregelen en onzekerheid in de effectiviteit van die maatregelen. Alle plannen zijn nog niet definitief en de voorstellen variëren sterk in effect op de natuur. Bij de effectiviteit is vooral de onzekerheid in verbetering van het slibgehalte in het Markermeer een belangrijke factor. Daarvan hangt af of de schelpdieren toenemen of verder afnemen. Het effect van het seizoensgebonden waterpeil is beperkt in het Markermeer, maar geeft een positief effect in het eraan gekoppelde Eemmeer en Gooimeer. Die gebieden zijn niet opgenomen in deze studie. Bij deze berekeningen is een nieuwe methode toegepast. Terwijl tal van studies nog zoeken naar het effect van maatregelen, dienen nu vragen beantwoord te worden over de effectiviteit van het gehele pakket. Deze methode geeft dan slechts een indicatie voor de verwachte ontwikkelingen en wil daarnaast een transparanter debat facilitieren over de omvang van maatregelen en de maatschappelijke kosteneffectiviteit. De methode geeft een kwantitatief beeld van de veranderingen in natuurwaarde; géén beeld van de veranderingen in individuele soorten waarvoor juist in het Natura 2000-beleid doelen zijn gesteld. LITERATUUR 1) Van Puijenbroek P. en F. Sijtsma (2009). Berekening natuureffecten Markermeer. Maatschappelijke kosten en baten van verstedelijkingsvarianten en openbaarvervoerprojecten voor Almere. Achtergrondstudie. Rapport 500174001. Planbureau voor de Leefomgeving. 2) Samenwerkingsverband Toekomstagenda Markermeer - IJmeer (2009). Toekomstbeeld Markermeer - IJmeer. Natuurlijk ontwikkelen. 3) Sijtsma F., A. van Hinsberg, S. Kruitwagen en F. Dietz (2009). Natuureffecten in de MKBA’s van projecten voor integrale gebiedsontwikkeling. Planbureau voor de Leefomgeving. Rapport 500141004. 4) Zwaneveld P., G. Romijn, G. Renes en K. Geurs (2009). Maatschappelijke kosten en baten van verstedelijkingsvarianten en openbaarvervoerprojecten voor Almere. Centraal Planbureau en Planbureau voor de Leefomgeving. CPB-rapport 193. 5) Meijer K., J. Delsman, R. van Duinen, W. Gotjé, G. van der Kolff, N. Kramer en A. de Wit (2009). Effecten van peilveranderingen in het IJsselmeer en Markermeer-IJmeer. Quick-scan seizoensgebonden peil. Deltares. 6) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Brondocument waterlichaam Markermeer. Rijkswaterstaat. 7) Nationaal Ecologisch meetnet (2009). SOVON, Rijkswaterstaat en Centraal Bureau voor de Statistiek.


platform

Bert Specken, Waternet Jeanette de Groot, Waternet

Trends in waterkwaliteit in het beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht De waterkwaliteit in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van de afgelopen 30 jaar is tegen het licht gehouden. De meetpunten liggen in verschillende KRW-watertypen. Ook twee wateren buiten het beheergebied zijn meegenomen. De meeste parameters laten tussen 1980 en 2000 een daling van de concentratie zien, wat een verbetering van de waterkwaliteit betekent. Vanaf 2000 stagneert deze daling en is op meerdere plaatsen weer een stijging waar te nemen. Door de verspreide ligging lijkt een lokale oorzaak niet voor de hand te liggen. Na vergelijking van de gegevens met de KRW-maatlatten blijken de fysisch-chemische parameters te voldoen aan de waarden voor een - in KRW-taal - goed ecologisch potentieel, terwijl de ecologie nog niet op orde is.

D

e overheid investeert veel in het verbeteren van de leefomgeving. Tegelijkertijd is de druk op die leefomgeving groot door uitbreiding van stedelijk gebied, het wegennet en recreatie en de intensieve landbouw. Waterbeheerders, waaronder Waternet als de uitvoerende dienst van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, volgen de toestand door de chemische kwaliteit van het water te meten. Waargenomen trends kunnen samenhangen met mondiale (klimaat), landelijke/regionale (mestbeleid, Wvo) of lokale oorzaken (effect van KRW-maatregelen).

doorzicht, koper en zink. De reden voor deze keuze is als volgt: Chloride is een stof die nauwelijks reageert

met andere stoffen of door organismen wordt opgenomen. Daardoor kan met dit element de relatie tussen gebiedseigen

Afb. 1: Locaties van de besproken meetpunten.

In dit artikel worden van elf meetpunten de waterkwaliteitgegevens over een langere periode besproken. Negen liggen in verschillende watertypen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De meetpunten liggen in diepe plassen (M20, 2x), in ondiepe laagveenplassen (M27, 2x), grote boezemwateren (M6, M7), een polder (M10), een natuurgebied (M14) en in een stad (M6). Daarnaast worden twee meetpunten buiten het beheergebied meegenomen (IJmeer en AmsterdamRijnkanaal). Het betreft Amsterdam, het Naardermeer, Hollands Ankeveense plas, Vinkeveense plas, Polder Groot Mijdrecht, de Amstel, de Vecht, Wijde Blik en Loosdrecht (zie afbeelding 1). De onderzochte parameters zijn chloride, sulfaat, totaal stikstof, totaal fosfaat, H2O / 4 - 2010

45


Afb 2: Het chloridegehalte in de Loosdrechtse Plassen verandert met natte en droge jaren.

Afb. 3: Het chloridegehalte in Groot Mijdrecht wisselt sterk.

Afb. 4: Het sulfaatgehalte in het IJmeer is in de meetperiode gehalveerd (bron: Rijkswaterstaat).

Afb. 5: Het sulfaatgehalte in het Naardermeer daalt en schommelt met natte en droge jaren

Afb. 6: De daling van het fosfaatgehalte in de Vecht tot 2000 is duidelijk waar te nemen.

Afb. 7: De fosfaatconcentratie in Hollands Ankeveen is sterk toegenomen.

en gebiedsvreemd water dikwijls worden aangetoond. Sulfaat, vaak afkomstig van marine afzettingen (diepe droogmakerijen), komt in relatief hoge concentraties in IJmeer en veel boezemwateren voor. Het kan in gebieden die van nature arm aan sulfaat zijn, leiden tot interne eutrofiĂŤring, waarbij gebonden fosfaat vrijkomt. Totaal fosfaat vormt samen met totaal stikstof een maat voor de voedselrijkdom van een oppervlaktewater. In zoet oppervlaktewater is fosfaat meestal maatgevend voor de hoeveelheid plantengroei en dus ook algen en kroos. Wateren met lage gehalten aan fosfaat en stikstof zijn meestal helder. Doorzicht is een maat voor de

46

H2O / 4 - 2010

helderheid van het water. Dit hangt af van de kleur van het water, de hoeveelheid zwevend slib en de concentratie algen. Een goed doorzicht is van groot belang voor de ontwikkeling van waterplanten. De zware metalen koper en zink zijn meegenomen om te zien of trends zijn waar te nemen van milieuvreemde stoffen. Koper komt onder andere in het water via drinkwaterleidingen.

Resultaten Chloride

Chloride laat een (licht) dalende trend zien. Dit is het duidelijkst te zien in wateren die in contact staan met de grote rivieren (Amsterdam-Rijnkanaal, IJmeer en de Vecht).

Als gevolg van droge en natte jaren vertoont de lijn vaak een golfbeweging (afbeelding 2). Deze ontstaat doordat in natte jaren het water voor een groter deel uit regenwater (met een zeer lage chlorideconcentratie) bestaat. Vooral voor de wateren ten oosten van de Vecht is een laag chloridegehalte belangrijk voor een goede ontwikkeling van de natuur, omdat het natuurlijke chloridegehalte van dit type zoete oppervlaktewateren slechts enkele tientallen milligrammen per liter is. Dit wordt in de huidige toestand meestal niet gehaald. In de diepe polder Groot Mijdrecht (afbeelding 3) komt brak kwelwater naar boven. Het chloridegehalte schommelt daar


platform

Afb. 8: Daling van de stikstofconcentratie in de Loosdrechtse Plassen.

Afb. 9: Vergelijkbaar beeld als bij fosfaat (zie afbeelding 7).

Afb. 10: Het doorzicht in de Vinkeveense Plassen is wisselend maar neemt toe.

Afb. 11: Het doorzicht in de Wijde Blik lijkt pas de laatste jaren beter te worden.

Afb. 12: Daling van de zinkconcentratie in de Amstel.

Afb. 13: Geringe daling van de koperconcentratie in het Amsterdam-Rijnkanaal (bron: Rijkswaterstaat).

tussen de 800 tot 1200 mg/l, met af en toe uitschieters. Het brakke uitslagwater van de polder wordt via de boezem over een groot gebied verspreid en beĂŻnvloedt ook de waterkwaliteit van omliggende polders. Sulfaat

Sulfaat laat in bijna alle meetpunten een daling van de concentratie zien. In het IJmeer is de sulfaatconcentratie in de meetperiode gehalveerd (afbeelding 4). Dit heeft een positief effect op de sulfaatconcentratie in het Naardermeer (afbeelding 5). Ook in de grote diepe plassen is de sulfaatdaling aanzienlijk. In het AmsterdamRijnkanaal en de Vecht is de daling gering. De spreiding in de meetwaarden is over het algemeen vrij groot en heeft te maken met droge en natte jaren. In zoetwatervenen zijn sulfaatconcentraties van nature laag, over het algemeen lager dan 15

mg/l1). De waarden in de Oostelijke Vechtplassen liggen hier duidelijk boven. In het Naardermeer ligt het zomergemiddelde in de Bovenste Blik (waar nauwelijks inlaatwater komt) begin jaren 2000 rond de 35 mg/l2). Delen van het Naardermeer die afhankelijk zijn van IJmeerwater, zoals het Groote Meer, halen deze waarde niet (zie afbeelding 5). Totaal fosfaat

Nagenoeg alle grafieken laten zien dat er vanaf de jaren ‘80 tot ongeveer 2005 een forse afname was van totaal fosfaat; zie bijvoorbeeld de Vecht (afbeelding 6). Vanaf 2005 is er op zeven van de negen meetpunten weer sprake van een toename. Dit is goed te zien in de Hollands Ankeveense plas (afbeelding 7). Een duidelijke oorzaak is nog niet gevonden. Wel duidelijk is dat de fosfaatconcentraties nog (ver) boven de

0,04 mg/l liggen. Mesotrofe laagveenwateren, waartoe de Hollands Ankeveense plas behoort, bevatten van nature een fosfaatconcentratie tussen de 0,02 en 0,06 mg/l. Onderzoekers van de universiteit van Wageningen en Van Dam3) hebben dit fenomeen ook waargenomen en wijten het aan het warmere klimaat. Vergelijking met de temperatuurgegevens op twee locaties hebben dit niet kunnen ondersteunen. Een andere oorzaak kan de verhoogde afspoeling van fosfaat in natte jaren zijn. Maar ook deze relatie is niet duidelijk te zien. Totaal stikstof

Bij totaal stikstof wordt veel minder vaak de stijgende trend vanaf 2005 waargenomen. De meeste grafieken laten wel een dalende trend zien, bijvoorbeeld Loosdrecht (afbeelding 8). Op sommige locaties is de daling de laatste jaren minimaal. Bij de Hollands Ankeveense H2O / 4 - 2010

47


plas is een duidelijke toename van stikstof te zien (afbeelding 9). De fosfaat en stikstof toename lijkt hier de meest voor de handliggende oorzaak voor de sterke achteruitgang van de natuurwaarden in deze plas. Doorzicht

In veel wateren is te zien dat het doorzicht over de hele meetperiode licht toeneemt, bijvoorbeeld de Noordplas van de Vinkeveense Plassen (afbeelding 10). Een uitzondering vormt de diepe plas de ‘Wijde Blik’ (afbeelding 11). De laatste jaren is bij de meeste wateren geen toename van het doorzicht meer te zien. In de Hollands Ankeveense plas is een duidelijke daling van het doorzicht te zien (niet afgebeeld), wat verklaard kan worden door de stijging van fosfaat- en stikstofconcentraties. Koper en zink

De gegevens met betrekking tot koper en zink vertonen geen duidelijke trend. In de Amstel (afbeelding 12) en de Vecht (niet afgebeeld) daalt de concentratie zink licht. In alle andere wateren is voor zink geen trend te ontdekken. De concentratie koper in het Amsterdam-Rijnkanaal (afbeelding 13) daalt ook licht. In Amsterdam, de Wijde Blik en in mindere mate in het Naardermeer en Hollands Ankeveen lijkt echter sprake van een lichte stijging van de koperconcentratie(niet afgebeeld).

Conclusies

Een algemene trend voor alle onderzochte parameters en locaties is niet waar te nemen. Wel is voor diverse stoffen, zoals chloride en fosfaat, vaak te zien dat de concentratie vanaf de jaren ‘80 tot eind jaren ‘90 daalde, wat duidt op een verbetering van de waterkwaliteit. De daling van fosfaat zet de laatste jaren niet door. In sommige gevallen, zoals Hollands Ankeveen, is in de afgelopen jaren zelfs een duidelijke achteruitgang van de waterkwaliteit waar te nemen. Onderzoek naar de oorzaken hiervan is noodzakelijk voor het inzetten van de juiste maatregelen. Discussie fysisch-chemisch GEP

Uit de biologische monitoring is duidelijk geworden dat de meeste kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vissen) niet voldoen aan het goede ecologisch potentieel voor het betreffende watertype. Voor het halen van de doelstellingen van de Europese Kaderichtlijn Water en Natura 2000 lijkt het noodzakelijk dat de waterkwaliteit in deze wateren verder verbetert. Daarnaast zijn ook maatregelen noodzakelijk ten aanzien van inrichting (natuurvriendelijke oevers) en onderhoud (flexibel peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud, e.d.). Het GEP wordt beschreven aan de hand van biologische en fysischchemische maatlatten per watertype4),5). Opvallend is dat veel waterlichamen in het

beheergebied wel voldoen aan het fysischchemisch GEP, maar niet aan het biologisch. Dit betekent dat het fysisch-chemisch GEP niet als streefwaarde gebruikt kan worden en het biologisch GEP wel. De auteurs van de maatlatten stellen terecht dat pas voldaan wordt aan het GEP als de biologische componenten aan het GEP voldoen. Voor veel beleidsmakers en vergunningverleners is dit verwarrend en teleurstellend, omdat grote behoefte bestaat aan fysischchemische normen in het waterbeheer. LITERATUUR 1) Lamers L., M. Klinge en J. Verhoeven (2001). Overlevingsplan Bos en Natuur. Preadvies laagveenwateren. 2) Boosten A. (2006). Meer Meer; 13 jaar Herstelplan Naardermeer. Natuurmonumenten. 3) Van Dam H. (2009). Evaluatie basismeetnet waterkwaliteit Hollands Noorderkwartier: trendanalyse hydrobiologie, temperatuur en waterchemie 1982-2007. In opdracht van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 4) Van der Molen D. en R. Pot (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water. STOWA. 5) Evers C. en R. Knoben (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA.

advertentie

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

Maak werk van water!

Binnen het Waterschap Hunze en Aa’s zoeken wij een

Hydroloog m/v Nadere informatie over deze vacature staat op de site van Hunze en Aa’s: www.hunzeenaas.nl

48

H2O / 4 - 2010


agenda 2 maart, Driebergen Waternood

gebruikersmiddag over de ontwikkelingen rond het instrument Waternood. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

4 maart, Delft Recent advances in water resources

colloquiumserie met lezing door prof. dr. H. de Swart: ‘Transverse structure of tidal and residual flow and sediment concentration in estuaries: sensitivity of characteristics and mechanisms to tidal forcing and water depth’. Organisatie: sectie Waterhuishouding van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft). Informatie: e.j.m.veling@tudelft.nl.

16-18 maart, Gorinchem Aqua Nederland

vakbeurs die zich vooral op de binnenlandse watermarkt richt, met aandacht voor waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie. Parallel hieraan worden de Rioleringsvakdagen gehouden. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

16-18 maart, Gorinchem Rioleringsvakdagen

eerste editie van een vakbeurs die geheel gericht is op de rioleringssector. Op deze beurs wordt aandacht besteed aan de infrastructuur, maar ook aan beheer en onderhoud. Deze beurs wordt tegelijk gehouden met de Aqua Nederland Vakbeurs. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

16-18 maart, Apeldoorn Riolering en stedelijk watermanagement

congres met 24 lezingen (over afvalwater, gemeentelijk beleid, hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte), aandacht voor producten en een gespecialiseerde beursvloer. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering. net

18 maart, Soest - WaterSPOT

bijeenkomst met de presentatie van de resultaten van het innoWATOR-project WaterSPOT en kennismaking met de eerste drinkwatersimulator ter wereld. Organisatie: projectgroep WaterSPOT. Informatie: harry.leijssen@vitens.nl.

25 maart, Amsterdam Wereld Waterdag

bijeenkomst over de voortgang bij het behalen van de millenniumdoelen en het belang van samenwerkingsverbanden in de watersector daarbij. Organisatie: Waternetwerk, NWP, UNESCO-IHE en IWA. Informatie: www.waternetwerk.nl.

25 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

zevende editie van de jaarlijkse bijeenkomst, met nu aandacht voor de proefprojecten die vorig jaar begonnen in het kader van het in praktijk brengen van de bestaande kennis, nieuwe ontwikkelingen binnen de inspectie en de inspectie van waterkeringen in de kustregio’s. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

8 april, Utrecht Waterproof

bijeenkomst waarop onder andere een overzicht gegeven wordt van de mogelijkheden van het derde programma Partners voor Water dat dit jaar begint. Tevens de uitreiking van een prijs voor het meest inspirerende Partners voor Water-project van de afgelopen jaren. Organisatie: Partners voor Water. Informatie: Anita de Wit (070) 304 37 13.

14-15 april, Rotterdam Waterbouw

tweedaags congres waarin de mogelijkheden en uitdagingen van het nieuwe Nederlandse waterbeheer vanuit de optiek van de waterbouwers worden bekeken. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00 of www.iir.nl/ waterbouwcongres.

16 april, Eindhoven Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?

congres met onder andere een presentatie van de resultaten van en standpunten rond de doelmatigheidsverhoging in de watersector. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

19-20 mei, Rotterdam Industrie en Milieu

jaarlijkse vakbeurs die zich richt op de industriële markt en een uitgebreid scala biedt aan innovatieve oplossingen en diensten in alle deelaspecten van de milieumarkt, zoals afvalwater- & emissiebehandeling, bodemonderzoek en energietechnologie en afvalmanagement. Organisatie: easyFairs. Informatie: milieu-nl@easyfairs.com.

25-26 mei, Alkmaar Advances in flood forecasting and the implications for risk management

internationale bijeenkomst met onder andere de introductie van nieuwe benaderingen van hydrologische en meteorologische voorspellingen, het omgaan met onzekerheden en het bevorderen van een geïntegreerde aanpak (modelketen, risicobepaling, besluitvorming en communicatie). Organisatie: Commissie voor Hydrologie van de Rijn en Nationaal Comité IHP-HWRP. Informatie: www.chr-khr.org.

4 juni, Utrecht ‘Veilig werken in de watersector’

sectiedag rond het thema veiligheid en arbo. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

23-25 augustus, Amsterdam Cities of the future

congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september

jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

29 september-2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change

internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Cooperative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat. Informatie: www.climatedeltaconference.org.

6-8 oktober, Rotterdam Environmental sediment dredging and processing

conferentie over baggeren, baggerstort, -behandeling en -hergebruik, met daarbij een beurs over alles wat met bagger te maken heeft. Organisatie: REUSED sediment remediation. Informatie: www.reused.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

26 november, Zwolle Trends in watertechnologie

congres met een presentatie van maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

H2O / 4 - 2010

49


handel & industrie DHV ontwerpt waterkering in Zuid-Korea

Advies- en ingenieursbureau DHV is, samen met Samsung Engineering & Construction en het Koreaanse ingenieursbureau Yooshin, verantwoordelijk voor het (winnende) ontwerp van de Nakdong Barrier, een prestigieuze stormvloedkering van ruim 300 meter lengte in Zuid-Korea. De huidige kering is 20 jaar oud en voldoet door de verandering in het klimaat én de toenemende bezinking in de toevoerkanalen van de betreffende rivier niet meer aan de veiligheidsnormen. Medio dit jaar begint de bouw. Halverwege 2012 moet het project zijn afgerond. Met de bouw is een investering van 125 miljoen euro gemoeid. De kering moet de spuicapaciteit van de Nakdong Rivier vergroten. Door het lozen van overtollig water is de rivier beter te beheersen. Dat komt ten goede aan de ecologie, irrigatie en veiligheid tegen hoogwater, waardoor ook de leefomgeving van de lokale bevolking verbetert. De kering komt aan de rand van Busan: met 4,6 miljoen inwoners de tweede stad van Korea en de belangrijkste havenstad.

Volgens projectdirecteur Wim Klomp van DHV is de kering met de Haringvlietkering te vergelijken. Het grote verschil is echter dat de dreiging van hoogwater in Korea niet vanuit zee komt, maar vanuit de rivieren. Dit houdt in dat de kromming van de kering naar zee is gekeerd. DHV was in het verleden ook betrokken bij de bouw van de huidige kering.

Impressie van de kering.

Oasen test markeerbollen om graafschade te voorkomen

Om graafschade te voorkomen willen leidingnet- en kabelnetbeheerders hun kabels en leidingen steeds nauwkeurig inmeten en markeren. Voor kabels en stalen buizen is dat meestal geen probleem; die zijn met normale leidingzoekers goed te vinden. PVC- en HPE-buismateriaal is daarentegen alleen op te sporen door te prikken en graven. Dit is te voorkomen door zogeheten iD-markeerbollen tegelijk met de leiding in te graven. Die bevatten een spoel die een signaal afgeeft, waardoor de leiding, huisaansluiting of afsluiter goed is terug te vinden. Oasen test deze markeerbollen dit jaar nabij Gouda. De markeerbollen bevatten bovendien een chip met daarop een uniek (of zelf toe te kennen) nummer. Met de bijbehorende zoektechniek, die bestaat uit een detector en een PDA met GPS zijn de ligging van een markeerbol en het bijbehorende nummer nauwkeurig te bepalen. De bollen zijn ook te gebruiken om globaal de zakking van een leiding te volgen. De methode heeft tot circa een meter diepte een nauwkeurigheid van enkele centimeters. Dat is beduidend minder dan meting via zakbakens en waterpassing, maar voor veel toepassingen voldoende.

50

H2O / 4 - 2010

In combinatie met een GPS-meting is op deze wijze bijvoorbeeld de zakking van een leiding in een dijk te volgen. Op een leidingtraject nabij Gouda plaatste Oasen acht iD-markeerbollen bij de zakbakens. Die worden dit jaar elk kwartaal gemeten. Aan het einde van het jaar is bekend hoe nauwkeuring en stabiel de metingen zijn en hoe de kosten zich verhouden tot waterpassen. De proeven worden uitgevoerd in samenwerking met Linx mobile solutions.

Omvangrijke Algerijnse order voor KSB KSB uit Zwanenburg heeft opdracht gekregen voor de inrichting en uitrusting van vijf pompstations in Algerije. De levering omvat 30 aggregaten en is bestemd voor het project Setif Est, ongeveer 200 kilometer ten zuidoosten van Algiers. De grootste pompen krijgen elektrische aandrijvingen met een vermogen van 5.200 kW. Het totale gewicht bedraagt ongeveer 40 ton. Bij volledige belasting zal elk van de 30 aggregaten 1.440 liter per seconde verpompen. Om corrosie te voorkomen, worden alle waaiers van speciaal staal vervaardigd. Doordat het eerste pompstation ondergronds aan de voet van een stuwdam wordt gebouwd, zijn de benodigde zes aggregaten met het oog op de beschikbare ruimte verticaal uitgevoerd. De overige 24 pompen hebben nieuwe technische kenmerken, die door de Duitse pompen­ fabrikant zijn ontwikkeld. De KSB-ontwerpers hebben een ééntrapsuitvoering van de beproefde serie RDLP geconstrueerd. Gewoonlijk past men bij de gegeven opvoerhoogte van 250 meter meertrapsaggregaten toe. De vijf pompstations maken deel uit van een lange-afstandswaterleiding, waardoor jaarlijks 190 miljoen kubieke meter water zal worden verpompt. Daarvan zal 40 miljoen kubieke meter de 700.000 inwoners van de stad d’El Eulma voorzien. De resterende 150 miljoen kubieke meter gebruikt men voor de bevloeiing van 30.000 hectare landbouwgrond. Computersimulatie van de RDLP-pomp voor het project in Algerije.


dhv.nl

Zuiver water volgens Claire “Mijn klanten willen evenwicht tussen waterkwaliteit, milieueffecten en totale kosten. En ze stellen hoge eisen als het gaat om duurzaamheid. Terecht”, vindt Claire, waterexpert bij DHV. Samen met haar collega’s en in nauw overleg met klanten implementeert ze oplossingen voor waterbehandeling. Innovatieve en op maat gesneden projecten die bijdragen aan schoner water, overal ter wereld. Niet de makkelijkste oplossing, maar die met het beste resultaat. DHV, altijd een oplossing verder.

Advies- en ingenieursbureau


Het beveiligen van water is een kwestie van goed kunnen schaken

Je hebt schakers en topschakers. Tegen de laatsten maak je geen schijn van kans. Een topschaker kent het hele repertoire. Analyseert goed. Denkt vooruit. Weet wat zijn tegenstander van plan is en is die steeds een zet voor. Een goede beveiliging van hoogrisico-objecten, als waterbedrijven, vraagt evenzeer om een topspeler: Heras Security Systems. Wij zijn grootmeester in het ontwikkelen van totale beveiligingsoplossingen. Uw beste zet nu? Bel Heras Security Systems, telefoonnummer 0499 55 13 67, of kijk op www.heras.nl

Buitengewoon beveiligen is vooruitdenken


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.