20100326075122

Page 1

nยบ

43ste jaargang / 26 maart 2010

6/

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Naar een Nederlands-Vietnamese deltacommissie Waterkwaliteitstoets voor Schiphol Interviews met Wim Admiraal en Jos Houterman Voorspelling geneesmiddelenvracht in de Rijn



Nieuwsbrief

B

uiten deze papieren uitgave van H2O is de redactie ook actief op internet. Op www.vakbladh2o.nl leest u sinds begin dit jaar dagelijks nieuwsberichten die voor u van belang kunnen zijn. Binnenkort begint de redactie bovendien een nieuwsbrief.

Het één moet het ander gaan versterken. De papieren tweewekelijkse uitgave verandert hierdoor niet. De H2O die u nu leest, blijft iedere twee weken een zo actueel en volledig mogelijk beeld geven van ontwikkelingen die in de watersector spelen, met veel achtergrondinformatie, opinie en (semi-)wetenschappelijk onderzoek. Op internet kan de redactie echter veel actueler zijn en u op de

hoogte houden van ontwikkelingen die in de papieren H2O niet direct verwerkt kunnen worden. De nieuwsbrief gaat vooralsnog dezelfde frequentie krijgen als de papieren H2O en verschijnt op de maandag na de uitgave van het tijdschrift. Afhankelijk van de reacties en de benodigde en beschikbare tijd om zo’n nieuwsbrief voldoende inhoud te geven, kan die frequentie in de toekomst aangepast worden. We houden u op de hoogte. Peter Bielars

inhoud nº 6 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Thieme MediaCenter, Rotterdam Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Op weg naar een Nederlands-Vietnamese deltacommissie

6 / KRW-doelstellingen wettelijk vastgelegd Diederik van der Molen

7 / Wereldwaterdag: water in tijden van cholera Peter Conradi

10 / De watervoorziening in de ‘cities of the future’

12

Eilard Jacobs

12 / Waterkwaliteitstoets voor Schiphol Inge Folmer, Bart Straver en Saskia Baars

17

/ Breed beekdal als klimaatbestendige buffer Piet Verdonschot, Anna Besse-Lototskaya en Frans Verdonschot

20

20 / Interview met Wim Admiraal Maarten Gast

22 / Interview met Jos Houterman Jac van Tuijn

24

/ Spelvormen bij de ontwikkeling van een watergebiedsplan bij de Stichtse Rijnlanden Anja Menkveld en Bouke Ottow

24

26

/ Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug Johan Bouma, Maarten Kuiper en Annemarie ter Schure

33

/ Relatie tussen gebruik geneesmiddelen in Rijnstroomgebied en concentraties in de Rijn Corine Houtman, Monique van der Aa en Thomas ter Laak

36

/ Oppervlaktewater in Limburg sterk ­beïnvloed door grondwater Janneke Klein, Hans Peter Broers, Bas van der Grift en Gabriël Zwart

40

/ Effecten van drainage, onttrekkingen en klimaatverandering op basisafvoer in beken Dimmie hendriks, Perry de Louw en Remco van Ek

44 / Mogelijkheden tot herstel drijvende

waterweegbree

Esther Lucassen, Piet van den Munckhof, Alfons Smolders en Jan Roelofs

Bij de omslagfoto: In totaal 40 dijkwachters-in-spe inspecteerden vorige week in de buurt van Westkapelle de zeewering, onder leiding van medewerkers van de Zeeuwse waterschappen (zie pagina 11).


Op weg naar een NederlandsVietnamese d ­ eltacommissie “In oktober sloten we een akkoord met twee Vietnamese ministeries - MoNRE (natuurlijke hulpbronnen en milieu, inclusief klimaatadaptatie) en MARD (landbouw en rurale ontwikkeling, inclusief waterbeheer). Het feit dat deze ministeries dat voor het eerst samen doen, geeft al aan dat ze de deltaproblemen daadwerkelijk willen aanpakken en beseffen dat het noodzakelijk is ook op bestuurlijk terrein stappen te zetten. De ambitie om juist met Nederland samen te werken is enorm en groeit nog steeds”, zegt Martijn van de Groep, deltacoördinator Vietnam bij het DG Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. “De Vietnamese regering wil samen met de Nederlandse overheid werken aan een deltaplan voor de Mekong, analoog aan de wijze waarop dat in Nederland onder leiding van Cees Veerman is gebeurd.” stadium aangewezen als één van de klimaathotspots in de wereld en staat enorm in de belangstelling van internationale partijen, donoren, non-gouvernementele organisaties en kennisinstituten, die in Vietnam en in het bijzonder de Mekongdelta willen opereren. Het land voelt zich daardoor op overheidsen institutioneel niveau overdonderd, wat een aanvullende reden is steun te zoeken bij Nederland.”

V.l.n.r. (op de voorgrond) Raimond Hafkenscheid, prof. dr. Le Quang Minh (vice president National University) prof. dr. Nguyen Quang Kim (rector Hanoi Water Resources University).

C

ees Veerman is volgens Martijn van de Groep en Raimond Hafkenscheid, programmadirecteur van het Co-operative Program on Water & Climate (CPWC), bereid samen met Nederlandse deskundigen de begeleiding op zich te nemen van een Vietnamese deltacommissie voor de 13 provincies in de Mekongdelta. Ook wil Veerman, die in september 2008 het tweede Nederlandse deltaplan presenteerde, leiding geven aan een werkbijeenkomst die is bedoeld om de hoofdlijnen voor het proces dat moet leiden tot een soortgelijk plan voor de Mekongdelta, uit te werken. De bijeenkomst is een eerste aanzet. Daaraan nemen, naast Nederlandse overheidsvertegenwoordigers, onderministers van MARD en MoNRE en de vice-premier deel die zich met de sociaal-economische ontwikkeling van Zuid-Vietnam bezighoudt. Komende maand brengt een hoge politieke missie onder leiding van deze Vietnamese vice-premier een bezoek aan Nederland om de mogelijkheden voor langdurige samenwerking verder te verkennen. De Vietnamezen verwachten daarna een traject te kunnen ingaan dat uiteindelijk leidt tot een bijeenkomst op hoog niveau in september, waar de voornaamste spelers uit het veld

4

H2O / 6 - 2010

opnieuw bijeenkomen om aanbevelingen te formuleren. Uiteindelijk moet het Vietnamese kabinet op basis daarvan een besluit nemen over het deltaplan voor de Mekong. “Wij willen dat niet allemaal betalen”, verklaart Van de Groep. “Landen waarmee Vietnam van oudsher een relatie heeft - zoals Australië en Japan - geven nog steeds vooral donorgebonden hulp. Dat gaat om grote bedragen, die echter wel moeten resulteren in opdrachten voor de thuismarkt. We zien Vietnam niet als ontwikkelings-, maar als transitieland. Dat betekent dat het zelf steeds meer voor de financiering van de in gang gezette ontwikkelingen moet zorgen. In de praktijk valt op dat Vietnam nadrukkelijk kiest voor samenwerking met Nederland op strategisch niveau, ook al weten ze dat ze het bij ons niet voor niets krijgen.”

Maatwerk

Klimaatadaptatie en de noodzaak bescherming te creëren tegen de stijgende zeespiegel zijn onderwerpen waarmee vrijwel alle Vietnamezen zich intensief bezighouden. Hafkenscheid: “Kranten publiceren dagelijks artikelen over het klimaat, minstens zoveel als in Nederland. Vietnam is door het IPCC al in een vroeg

Het besef dat integrale aanpak van de problemen op het gebied van water en ruimtelijke ordening nodig is, is volop aanwezig. Hafkenscheid: “Die erkenning is makkelijk, maar het doorvoeren in een gouvernementele omgeving is moeilijk. Daarom wil men precies weten wat er in Nederland gebeurt. De Vietnamezen hebben de bestuurskracht om noodzakelijke maatregelen te ontwikkelen en implementeren. Als ze daar wat besluiten, gebeurt het ook. Dat is een goede basis.” Van de Groep verwacht dat dit traject een kleine twee jaar kan duren. “De Nederlandse deltacommissie, die uitsluitend bestond uit deskundigen die de lokale situatie goed kennen, heeft een jaar nodig gehad om het delta-advies uit te werken. In de praktijk moet blijken of dat ook voor Vietnam geldt. De deltacommissie voor de Mekong kan worden gesteund met Nederlandse ervaring en oplossingsrichtingen, maar die zijn niet één op één te gebruiken. Er is maatwerk nodig.” “Het is de wens van Vietnam dat de Vietnamese commissie dit voorjaar aan de slag gaat. Voorlopig richten we ons daarbij vanuit het programma Water Mondiaal, dat het fundament vormt van de langjarige relatie die we opbouwen met Vietnam, op de Mekongdelta en de belangrijke economische zone rond Ho Chi Minh Stad. De gedachte daarbij is dat er ook een leereffect voor Vietnam zelf moet inzitten. Veel van de geplande aanpassingen in de Mekongdelta moeten ze zelf op een gegeven moment toepassen in andere delen van Vietnam.” Hafkenscheid: “Vietnam heeft regionale ambities met kennis van waterbeheer, maar wat uitvoering betreft hebben ze in eigen land de handen vol aan hun strategisch nationaal plan voor waterbeheer en klimaatadaptie. De Mekongrivier stroomt door vijf landen - China, Myanmar (het voormalige


actualiteit prachtig stuk marketing en als het in Vietnam lukt is deze aanpak, binnen Water Mondiaal of daarbuiten, in de toekomst gemakkelijker ook elders toe te passen. Dat past mooi in de nieuwe ambitie van de Nederlandse watersector zoals deze door het NWP wordt ontwikkeld.“ “Om het in Vietnam goed te kunnen doen, is voldoende kennis nodig. Daarom moeten we de relaties tussen kennisinstituten verder vormgeven, zodat er genoeg capaciteit is om het deltaplan uit te voeren en later mogelijk zelfs op te schalen tot heel Vietnam. De volgende stap is implementatie.” Hafkenscheid constateert dat met name in zuidelijk Vietnam, waar het de lokale ambitie is de Mekongdelta en Ho Chi Minh Stad als internationaal centrum te laten fungeren, behoefte is aan meer en beter opgeleide mensen op het gebied van waterbeheer. “In samenwerking met Vietnam proberen we een instuut voor waterbeheer en klimaatadaptatie van de grond te krijgen waarin instellingen uit beide landen samenwerken.”

Birma), Thailand, Laos en Cambodja - om uiteindelijk uit te monden in de Vietnamese delta. Ik kan me voorstellen dat de minister van MoNRE de lessen die de Vietnamezen leren op het gebied van bestuur en integratie zullen inbrengen tijdens de bijeenkomsten van de Mekong-riviercommissie, die zich bezighoudt met de problemen in het totale stroomgebied. Vergelijk het een beetje met de opzet van de Kaderrichtlijn Water in Europa.”

Economische relatie

Ligt het voor de hand dat Nederland straks ook bij de uitvoering van een Mekongdeltaplan betrokken is? Van de Groep: “Het streven is dat ook de watersector op termijn een volwaardige economische relatie kan opbouwen met het transitieland Vietnam. Idealiter leidt de implementatie van het deltaprogramma tot concrete mogelijkheden en opdrachten voor de Nederlandse waterindustrie. Dan heb ik het niet alleen over adviesbureaus, die nu al goed zijn vertegenwoordigd in Vietnam, maar over de hele delta- en watertechnologiesector. Er bestaan

buiten de overheid om al allerlei samenwerkingsverbanden op het terrein van kennisuitwisseling, maar voor de toekomst hebben we een soort bundeling voor ogen. We proberen Nederlandse kennisinstituten als conglomeraat te koppelen aan Vietnamese instellingen.” Volgens de CPWC-directeur is de voorgestelde delta-aanpak, waarbij het gaat om directe uitwisseling van kennis en ervaring van overheid tot overheid, een bestuurlijke uitdaging. “Het is zo’n beetje het maximum dat te bereiken valt. We kunnen bovendien laten zien dat een in Nederland geformuleerd waterbeheersysteem niet alleen in Nederland werkt, maar als basis ook in het buitenland toepasbaar is. We streven naar een Mekongdeltaplan met zowel een langetermijnvisie, zeg tot 2100, als een implementatie-agenda tot 2025. Daar aan te mogen meewerken is strategisch van groot belang voor het faciliteren van betrokkenheid van onze eigen sector. Wanneer Nederland zich in de toekomst kan profileren met The Delta approach as also applied in Vietnam is dat een

Akkoord Nederland-Vietnam

Vietnam en Nederland gaan de komende tien tot 20 jaar samenwerken om beter waterbeheer te realiseren in de Mekongdelta. Toenmalig staatssecretaris Tineke Huizinga (Verkeer en Waterstaat) en haar Vietnamese collega’s Hoc en Lai hebben vorig jaar oktober in Hanoi hiervoor een Memorandum van Overeenstemming getekend. Vietnam wil de Nederlandse kennis en ervaring op het gebied van waterbeheer gebruiken om de Mekongdelta duurzaam in te richten en te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Voor een succesvolle samenwerking zet Nederland niet alleen in op uitwisseling van kennis en ervaring van overheid tot overheid. Zeker zo belangrijk is het realiseren van praktische samenwerking tussen universiteiten en andere kennisinstellingen en de inzet van de kennis en ervaring van Nederlandse bedrijven in de watersector. De samenwerking tussen Nederland en Vietnam past in de strategie zoals die neergelegd is in het Nationaal Waterplan. Nederland wil in het kader van de nieuwe aanpak internationaal samenwerken met vijf delta’s. Naast Vietnam zet Nederland ook met Bangladesh, Egypte, Indonesië en Mozambique in op uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van waterbeheer en klimaatadaptatie.

Martijn van de Groep heeft de door toenmalig staatssecretaris Tineke Huizinga in oktober 2009 geleide missie naar Vietnam gecoördineerd, die heeft geresulteerd in het ondertekenen van het Memorandum van Overeenstemming. Raimond Hafkenscheid: “Het CPWC tekende voor de organisatie, ook van de verkennende missie in augustus 2009 en het tot ontwikkeling brengen van dit strategische project. DG Water zag dat we als neutrale organisatie in alle vrijheid konden meewerken aan het ontwikkelen van een visie, die precies paste bij de belangstelling en de vraag vanuit Vietnam. Het was een mooie samenloop van omstandigheden dat ze juist op het gebied van water en klimaatadaptatie wilden samenwerken. Als hun interesse op een ander vlak had gelegen, zou onze rol veel kleiner zijn geweest. “ “Het mooie is dat we allemaal de ambitie hebben iets buitengewoons neer te zetten, want we willen een voorbeeld zijn binnen het totale programma van Water Mondiaal. We zijn blij dat het programma Partners voor Water het voor CPWC mogelijk maakt deze rol op zich te nemen.”

Andere landen

“Het gaat om maatwerk per land. In Mozambique, waar we nog aan het begin staan, heeft de samenwerking nog een ontwikkelingskarakter. Dat geldt ook voor Bangladesh, waar de ambassadeur heeft gevraagd of we willen komen kijken of het Vietnammodel daar toepasbaar is. Eind april gaan we naar Dhaka om dat te bespreken. Ook hierbij is het CPWC betrokken. Het ministerie van LNV gaat een belangrijke rol spelen in de Egyptische delta. Indonesië is te vergelijken met Vietnam, maar daar hebben we in verband met de gevolgen van de tsunami vooral gekozen voor een projectmatige aanpak. We willen dit jaar gebruiken om binnen ‘Partners voor Water’ te kijken of mondiaal een bepaalde uniformiteit in aanpak is te bereiken. Doordat de begin­ situatie van elk land verschilt, heeft dat tijd nodig. Het leuke daarvan is dat we van elkaar kunnen leren”, besluit Van de Groep.

H2O / 6 - 2010

5


KRW-doelstellingen wettelijk vastgelegd Het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw) is op 19 januari jl. in het Staatsblad gepubliceerd en trad 16 maart jl. in werking. Hiermee zijn de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water (KRW) juridisch bindend gemaakt. Om welke doelstellingen gaat het? Op welke wijze zijn ze vastgelegd? Wat betekent dit in de praktijk?

D

e KRW vraagt om het vastleggen van doelstellingen in de nationale wetgeving. De Implementatiewet KRW bepaalt dat dit gebeurt onder de Wet milieubeheer, wat is uitgevoerd met de inwerkingtreding van het Bkmw. In dit besluit zijn tevens de doelstellingen opgenomen van de op de KRW gebaseerde Grondwaterrichtlijn en Richtlijn Prioritaire Stoffen. In het Bkmw zijn als milieukwaliteitseisen vastgelegd de goede chemische en ecologische toestand voor oppervlaktewaterlichamen, de goede chemische en kwantitatieve toestand voor grondwaterlichamen en de doelen voor beschermde gebieden. De goede chemische toestand voor oppervlaktewaterlichamen bestaat uit milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen. De getalswaarden zijn opgenomen in bijlage I bij het Bkmw. De goede ecologische toestand is vastgelegd voor typen natuurlijke oppervlaktewaterlichamen. Voor de milieukwaliteitseisen zijn de omschrijvingen van de goede ecologische toestand uit bijlage V van de KRW één op één overgenomen. Om te bepalen of aan deze eisen wordt voldaan, verwijst het Bkmw naar de ministeriële regeling monitoring Kaderrichtlijn Water. Daarin is aangegeven dat het STOWA-rapport ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen’ getalswaarden bevat voor de biologische kwaliteitselementen, alsmede de hydromorfologische en de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen die mede bepalend zijn voor de biologie. Dit zijn in feite indicatoren die in het kader van de monitoring moeten worden toegepast om de toestand vast te stellen. De getalswaarden van specifieke verontreinigende stoffen, die onder de ecologische toestand vallen omdat er geen EU-norm voor is, zijn opgenomen in de bijlage bij de regeling. De milieukwaliteitseisen van de chemische toestand en de getalswaarden voor de specifieke verontreinigende stoffen zijn gelijk voor alle waterlichamen, maar hebben geen betrekking op de wateren buiten de waterlichamen. De goede chemische toestand voor grondwaterlichamen bestaat uit milieukwaliteitseisen van de Grondwaterrichtlijn voor alle grondwaterlichamen en nationale drempelwaarden per grondwaterlichaam. De getalswaarden zijn opgenomen in bijlage II bij het Bkmw. Verder is bepaald dat stijgende trends van concentraties van stoffen moeten worden omgebogen. De goede kwantitatieve watertoestand bestaat uit de eis dat aan een grondwaterlichaam niet meer water mag worden onttrokken dan het jaarlijks ontvangt. Voor oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterwinning zijn milieukwaliteitseisen in het Bkmw opgenomen (bijlage III). Daarnaast

6

H2O / 6 - 2010

zijn waarden opgenomen die tot uiting brengen dat gestreefd dient te worden om het zuiveringsniveau voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater te verminderen. De doelen gelden voor waterwinlocaties. Voor andere beschermde gebieden zijn de eisen elders vastgelegd. Zo is de Natuurbeschermingswet 1998 het wettelijke kader voor Natura 2000-gebieden.

Grens- of richtwaarden?

Omdat het Bkmw is opgesteld onder de Wet milieubeheer, was er ten aanzien van de milieukwaliteitseisen de keuze om deze te beschouwen als grens- of richtwaarde. Een grenswaarde moet in acht worden genomen, dat wil zeggen dat deze op een bepaald moment en bepaalde plaats moet zijn bereikt. Met een richtwaarde moet rekening worden gehouden, maar er kan gemotiveerd van worden afgeweken. De KRW bevat zelf afwijkingsmogelijkheden om de goede watertoestand niet eind 2015 te halen. Om die reden zijn de waterkwaliteitseisen in het Bkmw beschouwd als richtwaarden. De voorwaarden waaronder van de milieukwaliteitseisen mag worden afgeweken, zijn één op één overgenomen uit de KRW. Het gaat dan bijvoorbeeld om afwijkende doelstellingen omdat een waterlichaam ‘sterk veranderd’ of ‘kunstmatig’ is. Of om uitstel van de termijn waarop de doelen gehaald worden, indien dat niet in 2015 lukt. Van deze afwijkingsmogelijkheden is in Nederland veelvuldig gebruik gemaakt. De motivering en de afwijkende doelen worden vastgelegd in de waterplannen van Rijkswaterstaat en provincies. Deze doelen zijn daardoor zelf niet wettelijk geregeld, maar wel maatgevend voor de praktijk. Enkele juridische deskundigen geven aan dat de KRW in feite om grenswaarden vraagt. Er is ook kritiek op het feit dat in een besluit de ruimte van een bovenliggende wet wordt ingeperkt. Daarom is aan de Kamer toegezegd om met een voorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer te komen, om de beoogde werking van de doelen van de KRW beter in de nationale wetgeving te kunnen inpassen.

Geen achteruitgang

Daarnaast wordt in het Bkmw uitwerking gegeven aan de vereiste van de KRW dat de toestand van waterlichamen niet achteruit mag gaan. Benadrukt moet worden dat niet iedere verslechtering een probleem vormt. Het gaat om een achteruitgang van de toestandsklasse van een stof of kwaliteitselement. Het gaat verder om het schaalniveau van een waterlichaam, waarbij wordt gemeten op een representatief monitoringspunt. Daarbij wordt gekeken naar de verandering tussen planperiodes (van zes jaar) en niet naar jaarlijkse fluctuaties, om weersinvloeden zo veel mogelijk uit te sluiten.

Voor grond- en oppervlaktewaterlichamen bestemd voor drinkwaterwinning wordt als specifieke eis gesteld dat de zuiveringsinspanning voor dat water niet mag toenemen.

De praktijk

Het Bkmw richt zich op de gewenste milieukwaliteit van waterlichamen en niet op de weg om daar te komen. De milieukwaliteitseisen richten zich uitsluitend op de waterplannen. En dus niet op individuele besluiten en vergunningen. In de waterplannen wordt aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen om de vereiste waterkwaliteit te realiseren. Dankzij het bestaande bronbeleid worden de doelen voor de meeste stoffen gehaald. Het toepassen van de best beschikbare technieken en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen, kan dan ook worden voortgezet bij vergunningen en algemene regels. Wel moet bij de beoordeling van restlozingen met de emissie-immissietoets en bij eventuele maatwerkvoorschriften rekening worden gehouden met vaak nieuwe getalswaarden van de doelen. Daar waar dit ontoereikend is om de doelen te realiseren, moet in de plannen worden aangegeven welke aanvullende maatregelen nodig zijn. Dat kan een aanscherping zijn bij de vergunningverlening of algemene regels, maar het kan ook zijn dat maatregelen elders in het stroomgebied, EU- of nationaal beleid in de toekomst zorgen voor voldoende ruimte. Lemkes e.a. zijn hier nader op ingegaan (zie H2O nr. 18 uit 2009). Voor de ecologie wordt veel winst verwacht door de inrichtingsmaatregelen die in de komende jaren worden uitgevoerd. In het ruimtelijke spoor dient aandacht gegeven te worden aan de waterkwaliteit, met name bij de invulling van het watertoetsproces. De KRW staat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg, maar er moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. In de praktijk is daarmee zelfs vaak ecologische winst te behalen. De centrale rol van de waterplannen is nieuw voor Nederland. Ook al is hierop geanticipeerd in de plannen, de praktijk moet uitwijzen wat verder nodig is. Met name de vertaling van de doelen voor de ecologie naar besluiten blijkt lastig. Ook de verschillende doelstellingen tussen waterlichamen en overige wateren blijkt niet gemakkelijk te zijn. In de komende periode gaan Rijk, regio en belangenpartijen samen volgen of het Bkmw de beoogde werking krijgt, zodat haalbare en betaalbare doelstellingen van de KRW worden gerealiseerd. Diederik van der Molen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat)


actualiteit Wereldwaterdag: water in tijden van cholera Op Wereld Water Dag (22 maart) werden we weer met de neus op de feiten gedrukt: nog steeds sterven per dag vijfduizend kinderen onder de vijf jaar aan ziekten die het gevolg zijn van verontreinigd water en een slechte hygiëne. De oplossing die Alex Vrinzen, oprichter van de stichting Water4Life, voorstaat is simpel, maar doeltreffend: laat de mensen zelf voor hun water zorgen met een eenvoudige, lokaal geproduceerde waterzuiveraar. Maar nog belangrijker is het geven van voorlichting over het belang van schoon water. ‘Als mensen niet het verband zien tussen gezondheid en water werkt het niet’, zegt Vrinzen.

E

én van de weinige positieve gevolgen van de tsunami die eind 2004 voor dood en verderf zorgde in het zuidoosten van Azië, is dat sindsdien veel verschillende types, vooral kleine waterzuiveraars op de markt zijn gekomen. Die waren hard nodig, omdat in veel getroffen gebieden de drinkwaterinfrastructuur - de zuiveringsinstallaties, maar ook het leidingennet - onbruikbaar was geworden. Dat is ook nu weer het geval in Chili waar na de aardbeving afgelopen maand vloedgolven de kustregio teisterden. Onder de overlevenden van overstromingen bestaat grote behoefte aan schoon water. Dankzij de vele waterzuiveraars die organisaties als Artsen zonder Grenzen en het Internationale Rode Kruis destijds invlogen of ter plekke in elkaar zetten, braken er in het zuidoosten van Azië geen grote epidemieën van cholera en dysenterie uit. Deze waterzuiveraars verschillen onderling nogal wat betreft capaciteit, zuiveringsmethode, prijs en duurzaamheid. Zo varieert de capaciteit van de waterzuiveraars van 1 tot 15.000 gebruikers. De eenpersoons waterzuiveraars zijn rietjes waarmee de gebruiker zelf water kan opzuigen. De waterzuiveraars voor 15.000 mensen zijn heel grote watertanks die in tijden van nood weliswaar handig zijn, maar die door hun grootte ook veel onderhoud nodig hebben. Daarnaast zijn er grote verschillen in de zuiveringsmethode. Zo kan verontreinigd water ontsmet worden door korrels, keramische kaarsen, tabletten, membranen, (koolstof )filters en UV-licht. Ook hierin bestaan grote verschillen in zuiveringskwaliteit, prijs, onderhoudsbehoefte en eenvoud van bediening.

Dromenwedstrijd

Deze grote variëteit aan waterzuiveraars zette Alex Vrinzen, membraandeskundige bij DSM, aan het denken. Met enkele collega’s won hij in 2002 een ‘dromenwedstrijd’ die gehouden werd in het kader van het 100-jarig bestaan van DSM. Vrinzens droom was om zijn kennis van membranen te gebruiken voor het ontwikkelen van een kleine familie-water­ zuiveraar voor mensen in ontwikkelingslanden die niet of nauwelijks in hun waterbehoefte kunnen voorzien. De waterzuiveraar moest water van goede kwaliteit leveren, betaalbaar zijn en simpel in gebruik zijn. Zijn eerste ontwerp was een rietje ter grootte van een blokfluit met een aantal filters en chemicaliën (jodium en koolstof). Op papier zag het er mooi uit, maar Vrinzen en zijn collega’s hadden al snel door dat dit riet niet de oplossing was. Weliswaar beschikten mensen hiermee over hun eigen waterzuiveraar, maar er zaten ook nadelen aan. Vrinzen: “Het gevaar is groot dat gebruikers, vooral kinderen, de verkeerde kant in hun mond steken, zodat ze alsnog ziek worden.” Hoewel dit riet nu op commerciële basis door het Zwitserse bedrijf Vestergaard Frandsen wordt geproduceerd, heeft Vrinzen het rietje - de Life Straw - nooit in gebruik gezien bij gezinnen in ontwikkelingslanden. “Het is meer een aardige gadget voor bergbeklimmers.” Ook omdat de kosten van het waterzuiveringsriet - omgerekend naar de hoeveelheid water die het zuivert - toch nog vrij hoog waren en het dus buiten bereik van de doelgroep dreigde te raken, ging Vrinzen op zoek naar een andere waterzuiveraar.

Keramische kaarsen

Na jaren van onderzoek heeft hij uit alle bestaande methodes naar eigen zeggen de beste en simpelste waterzuiveraar op gezins-

niveau ontwikkeld. De waterzuiverings­unit van Water4Life werkt met twee keramische kaarsen en op basis van de zwaartekracht. De eenheid bestaat uit twee op elkaar staande roestvrij stalen vaten met elk een inhoud van acht liter. Het verontreinigde water dat in het bovenste vat wordt gegoten, sijpelt via de twee keramische kaarsen naar het onderste vat. Na de kaarsen, die ook zilver bevatten (een oude en beproefde zuiveraar), is 99,99 procent van de ziekteverwekkers in het water gedood: acht liter verontreinigd water is veranderd in acht liter schoon water. Alleen de zwaartekracht hoeft zijn werk te doen. Vrinzen: “We wilden per se een waterzuiveraar ontwerpen die gemakkelijk ter plekke is te produceren. Iedereen mag het namaken, we hebben voor het systeem nooit octrooi aangevraagd. We willen er niet aan verdienen. Sterker nog: we hopen dat veel mensen in de Derde Wereld ons systeem namaken. Het is onze droom om deze simpele waterzuiveringsunit overal in de Derde Wereld te plaatsen”, aldus Vrinzen. Aan de oostkust van India heeft Water4life inmiddels 13.000 units tegen kostprijs (vijf euro) verkocht. Dit kan zo goedkoop, omdat alles lokaal wordt geproduceerd. Zo worden in India de keramische kaarsen voor de waterzuiveraar in Calcutta gemaakt en voor de vaten is inmiddels ook een aantal lokale producenten gevonden. Vrinzen: “De mensen moeten wel betalen voor hun waterzuiveraars-unit. Als het gratis is, gaan ze er veel onzorgvuldiger mee om. Als iets gratis is, vertegenwoordigt het geen waarde.”

Voorlichting

Maar het allerbelangrijkste, benadrukt Vrinzen, is dat mensen goede voorlichting krijgen. “Je kunt wel een waterzuiveraar ontwikkelen die helemaal volgens de laatste ‘state of the art’ is gemaakt, die goedkoop is en die gemakkelijk te bedienen is, maar als mensen niet weten dat er een causaal verband bestaat tussen de kwaliteit van het water en het vóórkomen van gemakkelijk te behandelen ziektes als tyfus, dysenterie en diarree, ben je nog niets opgeschoten. Pas als mensen een verbinding leggen tussen ziekte(s) en verontreinigd water, heeft een waterzuiveraar nut. Belangrijk is dat je de mensen betrekt bij alles wat je doet. Je moet zelf ook geen voorlichting geven. Water4Life laat dat over aan lokale partnerorganisaties. Alleen deze organisaties kunnen inschatten of en hoe de boodschap overkomt. We kunnen dit proces alleen maar stimuleren.” Peter Conradi Voor meer informatie: www.water4life.eu.

H2O / 6 - 2010

7


Watervoetafdruk alléén geen maat voor duurzaamheid In 2002 kwam Arjen Hoekstra met het concept van de watervoetafdruk: de hoeveelheid water die in totaal wordt verbruikt en/of vervuild om een product te produceren. Voor een kopje koffie is bijvoorbeeld (gemiddeld) 140 liter water nodig, een vel papier formaat A4 kost tien liter. Sinds het introduceren van het concept is de watervoetafdruk een stuk verder uitgewerkt, zo bleek uit het congres ‘Watervoetafdruk: het blauwe goud van de toekomst? Tijdens de Aqua Nederland Vakbeurs in Gorinchem hield de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW) op 18 maart dit congres, waarop onder meer bleek dat op Europees niveau al hard wordt gewerkt om de watervoetafdruk te standaardiseren in een ISO-norm. Tegelijk bleek dat dat niet zo makkelijk is: niet alleen de ‘grootte’ van de voetafdruk is belangrijk, maar ook de ‘diepte’. Met andere woorden: een kleine watervoetafdruk op de ene locatie heeft misschien wel meer gevolgen dan een grote afdruk op een andere locatie.

P

ieter van Oel van de Universiteit Twente definieerde de watervoetafdruk als volgt: het totale volume aan zoet water dat wordt gebruikt om de goederen en diensten te maken die door de consument of de gemeenschap worden geconsumeerd of door het bedrijf worden geproduceerd. Daarbij kan water worden gesplitst in blauw, groen en grijs water, respectievelijk grond- en oppervlaktewater, verdampt regenwater en de hoeveelheid vervuild water. In traditionele waterverbruiksstatistieken wordt alleen gerekend met het verbruikte water, het blauwe water, op de directe productielocatie. De watervoetafdruk gaat veel verder en kijkt naar al het (zoete) water, ook op andere plaatsen dan waar de directe productie plaatsvindt. Het is dus mogelijk om de watervoetafdruk voor een individueel product, een individuele consument, een heel land of een bedrijf te berekenen. Als daaruit blijkt dat de watervoetafdruk leidt tot waterstress, kunnen maatregelen worden genomen: verminderen van het waterverbruik, verplaatsen van de

productie of compenseren van het gebruikte water. Verminderen van het waterverbruik heeft daarbij de voorkeur, stelde Van Oel, maar dat is nu eenmaal niet altijd mogelijk. Hij erkende dat het berekenen van de watervoetafdruk ingewikkeld is en nog met veel onzekerheden gepaard gaat, en deed enkele suggesties voor onderzoek in de toekomst: manieren om de watervoetafdruk te analyseren, zoals GIS-technieken en remote sensing én onderzoek naar de verschillen tussen diverse sectoren (landbouw, industrie, etc.). Ook het definiëren van ‘gebruik’ is een heet hangijzer: is koelwater dat net zo schoon weer in de rivier wordt geloosd als het eruit kwam ‘gebruikt’ water? Zo zijn er meer vragen die beantwoord moeten worden. Tenslotte gaf hij heel duidelijk aan dat de watervoetafdruk niet zaligmakend is, maar beschouwd moet worden als een onderdeel van een complete levenscyclusanalyse. Maarten Verkerk van DHV ging in op wat de watervoetafdruk in de praktijk kan betekenen voor bedrijven, overheden en

consumenten. Het is daarbij van belang om niet alleen de grootte van de voetafdruk te bepalen, maar ook de ‘diepte’: de gevolgen die het waterverbruik heeft voor die specifieke locatie. Die hoeven niet perse negatief te zijn. Een voorbeeld is het watergebruik van Nederlandse agrariërs, waardoor unieke landschappen zijn ontstaan waarvan bijvoorbeeld weidevogels profiteren. Door het watergebruik radicaal te veranderen, zouden deze vogels in de knel komen. Om de watervoetafdruk in de praktijk te gebruiken, zijn drie stappen nodig: eerst de grootte van de voetafdruk bepalen, dan de gevolgen en daarna (mits noodzakelijk) maatregelen bedenken en uitvoeren. Over dat laatste toonde Verkerk zich optimistisch. Hij stelde dat bijvoorbeeld de industrie zelf zou inzien dat het verminderen van de watervoetafdruk een goede zaak is. Niet alleen vanwege het imago, maar ook uit eigen betrokkenheid, uit het oogpunt van leveringszekerheid en om kosten te besparen.

Groei in bezoekersaantal Aqua Nederland Vakbeurs en Rioleringsvakdagen De Aqua Nederland Vakbeurs en de Rioleringsvakdagen op 16, 17 en 18 maart in de Evenementenhal Gorinchem, verliepen volgens de organisatie succesvol. In totaal 8.520 bezoekers wisten de beurs te vinden tegen 5.600 vorig jaar. Bijna 2.400 bezoekers kwamen voor de Rioleringsvakdagen. Als het aan de Evenementenhal Gorinchem ligt, vinden de Rioleringsvakdagen volgend jaar opnieuw tegelijk met de Aqua Nederland Vakbeurs plaats. De voortekenen voor beide beurzen waren al positief: hadden zich in 2009 nog net iets minder dan 200 exposanten voor de Aqua Nederland Vakbeurs ingeschreven, dit jaar waren dat er 218. De Rioleringsvakdagen die voor het eerst werd gehouden, mocht 65 standhouders verwelkomen, ‘een gezonde belangstelling voor een eerste beurs’, aldus de organisatie. Ook de opzet van beide beurzen werd positief ontvangen volgens een woordvoerster. Inhoudelijk vullen de beurzen elkaar aan, maar door de opstelling liepen de beurzen ook fysiek in elkaar over. Dat maakt het makkelijk om van de ene beurs naar de andere te lopen, zodat bezoekers

8

H2O / 6 - 2010

ook ‘over de schutting’ naar een ander vakgebied kunnen kijken. Ook dit concept blijft dus gehandhaafd als het aan de organisatie ligt. Verder houdt de Evenemen-

tenhal Gorinchem zich aanbevolen voor suggesties van exposanten en bezoekers om beide beurzen volgend jaar verder te perfectioneren.


verslag gevolgen van de watervoetafdruk moeten meer aandacht krijgen, niet alleen de grootte. Om goed met de watervoetafdruk te kunnen werken, zou een standaard ontwikkeld moeten worden. En dat is waar Dick Hortensius van de NEN zich mee bezighoudt. In Europees ISO-verband wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een standaard voor de watervoetafdruk: ISO 14046. Deze moet gaan lijken op ISO 14067, de standaard voor het bepalen van de carbonvoetafdruk, die al verder ontwikkeld is. Belangrijke vragen voor normering van de watervoetafdruk zijn: hoe moet de voetafdruk bepaald/ berekend worden? Dit moet consistent gebeuren, met een eenduidige definitie en praktisch toepasbaar zijn. Moet de standaard worden uitgedrukt in één getal, of meerdere parameters? Welke metingen gebruik je voor het bepalen van de watervoetafdruk? Maatregelen sorteren het meeste effect als er sprake is van een win-win-winsituatie: als de mens, de economie én het milieu kunnen profiteren. Als voorbeeld gaf hij het ontwikkelen van een effectiever wasmiddel voor India. Doordat minder water nodig is, hoeven de (meestal) vrouwen minder water te halen, wat weer tijd bespaart. Het milieu

profiteert van het lagere waterverbruik, de mens van de tijdsbesparing en het bedrijf profiteerde uiteindelijk van een omzetstijging van 80 procent. Verkerk concludeerde dat de watervoetafdruk een indicator is voor de duurzaamheid, maar dat de methodiek nog wel verder ontwikkeld moet worden. De

Een aantal uitgangspunten is echter al bepaald. Zo baseert de ISO de nieuwe standaard op een levenscyclusanalyse, houdt het instituut rekening met niet alleen de grootte van de voetafdruk maar ook met de gevolgen en maakt het geen berekeningen voor compensatie van de watervoetafdruk. In juli praat de ISO in Mexico verder over de nieuwe ISO 14067-norm.

advertentie

Vanderwal & Joosten is een toonaangevend expertisebureau met vestigingen in Utrecht, Rotterdam en Amstelveen. Hier werken 30 medewerkers verspreid over deze vestigingen. Wij vormen een enthousiast team van deskundigen en zijn gespecialiseerd in de behandeling van schadeclaims in binnen- en buitenland op het gebied van techniek zoals bouwkunde, civiele techniek, werktuigbouwkunde en materiaalkunde.

Voor versterking van ons team zijn wij op zoek naar een

Schadeonderzoeker met kennis van chemie en/of milieutechniek Van deze expert verwachten wij dat hij/zij, zo nodig na een gedegen inwerkperiode, in staat is zelfstandig onderzoek te doen naar de oorzaak en hoogte van een schade en tevens uitleg kan geven over de relaties tussen de betrokken partijen. Profiel - een vooropleiding op HBO-niveau, bij voorkeur op chemisch of milieukundig gebied; - zelfstandig kunnen werken; - goede communicatieve vaardigheden; - goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de Nederlandse en Engelse taal; - bereidheid om je op verzekeringstechnisch gebied te bekwamen; - bereidheid om de studie registerexpert (re) van het NIVRE te volgen - het is een pre als je beschikt over ervaring met behandeling van schadeclaims Wij bieden Een prettige werkomgeving, een goed salaris, een 13e maand, een auto van de zaak en een premievrij pensioen.

Ben je geïnteresseerd in deze functie, neem dan desgewenst eens contact met ons op of stuur je sollicitatie en cv aan: Expertisebureau Vanderwal & Joosten BV, t.a.v. de heer ing. J.E. (Jurjen) Witte re, Groenewoudsedijk 50, 3528 BK UTRECHT, 030-2802012, of per e-mail: j.witte@vwj.nl, www.vwj.nl

H2O / 6 - 2010

9


De watervoorziening in de ‘Cities of the future’ “Voorspellen is moeilijk, vooral als het om de toekomst gaat” is een veel geciteerde uitspraak van Mark Twain. De International Water Association (IWA) heeft nu een begin gemaakt met een serie congressen ‘Cities of the future’ waarin deze toekomst wordt verkend. Het eerste congres vond tegelijkertijd plaats met een congres over ‘Urban river restauration’ in Boston (VS) van 7 tot 10 maart jl.. Hoe gaat de watervoorziening in grote steden er uit zien in de toekomst?

S

teeds vaker trekken mensen van het platteland naar steden. In 2008 woonde voor het eerst een groter deel van de wereldbevolking in steden dan op het platteland. Deze ontwikkeling gaat door; in de toekomst zullen steden dus alleen nog maar belangrijker worden als leefomgeving van mensen. Daarmee wordt ook het omgaan met water in deze steden belangrijker. Allereerst speelt de noodzaak van een goede (drink)watervoorziening en sanitaire voorzieningen. Iets dat in massa’s grote steden in de Derde Wereld nog helemaal geen vanzelfsprekendheid is.

Naar verkleining van de voetafdruk

Steden hebben een hele grote voetafdruk. Voedsel wordt aangevoerd en afvalstoffen worden afgevoerd. De inwoners verbruiken grote hoeveelheden energie, transport tussen steden en andere gebieden legt druk op het landschap. Ook op watergebied is de voetafdruk van steden groot. Grote hoeveelheden water worden ten behoeve van steden gewonnen en vervolgens weer als afvalwater, al dan niet gezuiverd, geloosd. Neerslag stroomt versneld af en leidt tot overstromingen, terwijl op andere momenten juist een tekort aan water is. Op het congres in Boston werd duidelijk dat de toekomst steeds meer gericht zal zijn op hergebruik van stoffen, omdat voortgaan op de weg van uitputting van bronnen al snel zal leiden tot grote tekorten. Dat speelt bijvoorbeeld bij fosfaat, een stof die heel goed uit het afvalwater kan worden teruggewonnen. Het sluiten van de waterkringloop kwam breed aan de orde als een belangrijk proces voor de toekomst. Een belangrijke stap in het verkleinen van de voetafdruk voor watergebruik is het vasthouden van neerslag. Dat kan in steden met veel groen in de openbare ruimte en op daken. Dit groen draagt bij aan een gezond leefklimaat in steden én aan een natuurlijkere watervoetafdruk. Op dit punt loopt Europa voor op NoordAmerika. Ook in Europa staat het ‘groene steden’-concept nog in de kinderschoenen, maar de overheid speelt hier een veel meer sturende rol dan in de Verenigde Staten. In Europa is afkoppelen van neerslag van de riolering al volop aan de gang; in de Verenigde Staten komt dit nog nauwelijks van de grond. Europa benadert het vraagstuk meer integraal. En de Europese stedelijke overheden beschikken over meer geld. Ook hergebruik van afvalwater draagt bij aan de verkleining van de voetafdruk. Het aantal voorbeelden groeit gestaag. Vooral in Australië, waar door droogte het afvalwater in de belangstelling staat voor bevloeiing (Sydney, Brisbane). Ook in de Verenigde Staten zijn er al voorbeelden. Het project NewWater in Singapore is inmiddels een bekend voorbeeld.

10

H2O / 6 - 2010

Centraal of decentraal?

Stedelijke ontwikkeling is welhaast een synoniem voor grootschalige centrale watervoorziening en afvalwaterzuivering. Is dit inderdaad de logische keuze? Veel steden in de Derde Wereld breiden uit met stelsels van septic tanks. Grootschalige systemen zijn doorgaans door het schaalvoordeel per aansluiting goedkoper dan kleinschalige systemen. Thomas Hug van EAWAG toonde aan dat dit nog niet betekent dat kleinschalige systemen dus ook duurder zijn. Grootschalige systemen worden immers doorgaans ontworpen op toekomstige capaciteitsverwachtingen. Die capaciteit wordt echter vaak pas na decennia bereikt. Tot die tijd zijn de investeringen in deze capaciteit dus niet rendabel. Wordt gekozen voor een optelsom van kleinschalige oplossingen, dan wordt pas capaciteit bijgebouwd op het moment dat hij ook echt nodig is en is er dus geen investering die lange tijd onrendabel blijft. Daarmee zijn de kapitaallasten van de in totaal duurdere kleinschalige en langer onrendabele grootschalige voorzieningen, per aansluiting min of meer gelijk. Daarnaast zijn ontwikkelingen in capaciteit en prestatie-eisen over een lange termijn onzeker. Bij een investering in een grootschalig centraal systeem kán het dus gebeuren dat de geplande capaciteit helemaal nooit gebruikt wordt, omdat de prognoses naar beneden moeten worden bijgesteld (of omdat de voorziening vanwege ruimtelijke ontwikkelingen al weer moet worden afgebroken). Kortom, systemen opgebouwd uit veel kleinschalige modules kunnen flexibeler inspelen op veranderende omstandigheden en ontwikkelingen dan grootschalige centrale systemen. De kans op desinvestering is bij de laatste groter. Het algemene beeld van het congres was dat de ontwikkelingen in de techniek het steeds beter mogelijk maken om te kiezen voor flexibele kleinschaligere watervoorziening en afvalwaterbehandeling en dat dit ook een gewenste ontwikkeling is. Er zijn steeds meer voorbeelden van hergebruik van water in zogeheten green buildings: gebouwen die op allerlei manieren, qua watergebruik, maar vooral ook qua energiegebruik in hoge mate zelfvoorzienend zijn. De kennisontwikkeling voor dit soort concepten vindt daardoor ook buiten de traditionele partijen (waterbedrijven, riolering en afvalwaterzuivering) plaats. Sterker nog, bij veel voorbeelden blijkt dat deze partijen juist degenen zijn die zich verzetten. Om de ontwikkelingen op dit gebied niet te missen zou de watersector hier juist actief in moeten participeren.

Reductie broeikasgasemissie

De nauwe band tussen water en energie kwam ook in dit congres naar voren. Vladimir Novotny (Northeastern University) toonde aan dat een CO2-neutrale watercyclus binnen bereik ligt. Daarnaast verwacht hij dat een reductie van het waterverbruik (tot 50 procent in de Verenigde Staten), naast een belangrijke bijdrage aan voorkomen van waterschaarste, ook een belangrijke energiebijdrage levert. Uiteindelijk zal verdergaand hergebruik van water wel weer leiden tot een toename van het energieverbruik (zie afbeelding). De relatie tussen het energiegebruik en de reductie van de watervraag.

Zijn er al voorbeelden?

In feite zijn van alle op het congres gepresenteerde ontwikkelingen al praktijkvoorbeelden beschikbaar. Bekend is vooral Masdar City, het project om bij Abu Dhabi een CO2-neutrale stad te bouwen. Onderdeel van dit project is ook een watervoorziening met een minimale belasting van de omgeving. Dat betekent dat grijs- en zwartwater worden gezuiverd en hergebruikt en verschillende waterbronnen beschikbaar zijn voor verschillende doelen. In totaal kwamen zeven ‘steden van de toekomst’ naar voren: Hammerby Sjöstad, Dongtan, Quindao, Tianjin, Masdar, Treasure Island en Sonoma Mountain. Van gehele of gedeeltelijke sluiting van de waterkringloop op gebouwniveau bestaan talloze voorbeelden, zoals in New York, waar vijf gebouwen staan met waterhergebruiksystemen.

Begin van een ontwikkeling?

Gepland staan nog drie congressen onder de naam ‘Cities of the future’: in Amsterdam (23-25 augustus), Stockholm (22-25 mei 2011) en Xi’an (15-18 september 2011). Op het eerste congres in Boston werd vooral geïnventariseerd wat voor ontwikkelingen voor de toekomst al in de startblokken staan. Om dit vraagstuk verder uit te diepen, zou het interessant zijn om in de komende congressen de relatie te leggen met toekomstscenario’s vanuit andere disciplines. Eilard Jacobs (Waternet)


verslag Duurzaamheid: van abstract begrip naar praktische vertaling Kiwa Nederland verzorgde in februari voor de drinkwater- en installatiesector het symposium ‘Duurzaam inkopen met Kiwa-keur?’ Zes sprekers lieten zien en horen hoe het begrip ‘duurzaamheid’ binnen hun organisaties is opgepakt.

D

ouwe Jan Joustra (Agentschap NL, voorheen SenterNovem) liet zien hoe de ambitie van duurzaam inkopen bij de rijksoverheid vanaf 2006 vorm kreeg en ook andere overheden in beweging bracht. Door haar inkoopvolume is de overheid in staat invloed uit te oefenen op de markt. Als hulpmiddel daarbij zijn de ‘Handleiding duurzaam inkopen voor overheidsinkopers’ en inkoopcriteria voor 45 productgroepen ontwikkeld. Ook kan de overheid optreden als eerste klant van duurzame producten. Steeds meer wordt het ‘cradle to cradle’-principe daarbij leidend, door onder andere inzet op kringloopsluiting, gebruik van zonne-energie, diversiviteitsversterking en ook leren van de natuur qua materiaalgebruik en technieken. Nicole Zantkuijl (Vewin) lichtte toe dat de drinkwatersector inzet op het tegengaan van verzilting, vervuiling en verwarming van het water. Als leidend principe hanteert de koepelorganisatie daarbij: geen afwenteling van risico’s op de volgende schakel. Zantkuijl liet zien dat de sector al veel aandacht aan duurzaamheid besteedt en dat de Vewin-leden ieder voor zich de nodige initiatieven ont­plooien om tot CO2- en energiereductie te komen. Henriette van Ekert ging in op de wijze waarop Brabant Water het streven om in 2013 klimaatneutraal te zijn, heeft vertaald. Uitgangspunt daarbij is eerst intern verduurzamen en daarna pas extern opleggen. Door ook kleine stapjes zichtbaar te maken en te sturen op zowel emotie als feiten is de organisatie behoorlijk in beweging gekomen. Dat illustreerde Van Ekert aan de hand van een lijst van genomen maatregelen, inclusief de bijhorende emissiereductie in tonnen CO2. Brabant Water vult

onder meer de banden van de privé-auto’s van het personeel met stikstof om het brandstofverbruik te verminderen. Het personeel denkt ook mee: door een sterkere accu in de bestelbus hoeft de motor bij langdurig zwaailichtgebruik bij stilstand niet te blijven draaien. Eilard Jacobs presenteerde de ambities die Waternet als watercyclusbedrijf heeft: 50 procent broeikasgasreductie ten opzichte van 1990 en op termijn een klimaatneutrale bedrijfsvoering. Vorig jaar was al een daling van de uitstoot met 30 procent bereikt door het inkopen van groene stroom, het nemen van energie-efficiencymaatregelen en het optimaliseren van processen. Nieuwe mogelijkheden liggen in energiebesparing en de eigen productie van duurzame energie. Voor dat laatste heeft Waternet als opties energie uit oppervlakte-, afval-, drinken grondwater. Momenteel worden de meest robuuste combinaties onderzocht. Duurzaam inkopen vormt onderdeel van de aanpak, omdat het bijdraagt aan de reductie van indirecte emissies, het zorgvuldig omgaan met grondstoffen en aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij de afweging worden de budgethouders ondersteund door een inkoophandboek, categorieplannen en periodieke monitoring. Eric van der Blom (Uneto-VNI) liet aan de hand van de inkoopcriteria van de overheid zien dat in circa een kwart van de 45 productgroepen aanknopingspunten voor de installatiebranche zitten. Via de voordelen van duurzaam inkopen en tips voor succesvolle implementatie binnen de branche kwam Van der Blom uit bij de klantbenadering. De installatiebranche probeert

de klant te ‘verleiden’ en ‘ontzorgen’ door het aanbieden van zogeheten totaalconcepten op het gebied van energiebesparing. Daarvoor zijn en worden regionaal opererende samenwerkingsverbanden van installeurs opgericht (E.Nu). Binnen zijn werkterrein heeft het College van Deskundigen Waterketen van Kiwa volgens Van der Blom nog mogelijkheden om duurzaamheidsaspecten verder uit te bouwen. Naast geschiktheid voor langdurig gebruik kan, waar mogelijk, nadrukkelijker aandacht besteed worden aan energie- en waterverbruik, grond- en hulpstoffen en recycling. Richard Meijburg stelde direct dat Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen al hebben gezorgd dat duurzaamheid volwaardig is meegenomen in de eisen in de Kiwa-beoordelingsrichtlijnen en attent zullen blijven op mogelijkheden tot verbetering. Meijburg ging vervolgens in op de wijze waarop maatschappelijk verantwoord ondernemen in organisaties kan worden vormgegeven, met als leidraad de zeven MVO-principes uit de ISO26000: verantwoordelijkheid nemen, transparant zijn en ethisch gedrag en respect tonen voor belangen van aandeelhouders, wetgeving, internationale gedragsnormen en mensenrechten.

Prestatieladder

Meijburg toonde de diensten waarover Kiwa inmiddels beschikt om maatschappelijk verantwoord ondernemen zichtbaar te maken: de MVO-prestatieladder, de Duurzaamheidsscan en de CO2-prestatieladder. Zo maakt de MVO-prestatieladder - ontwikkeld door Kiwa, Lloyds en DNV maatschappelijk verantwoord ondernemen beheersbaar en zichtbaar met behulp van de 33 indicatoren uit de ISO26000. De Duurzaamheidsscan helpt organisaties om op onpartijdige manier aantoonbaar te maken dat producten of diensten voldoen aan duurzaamheidscriteria van afnemers. Andere Kiwa-diensten zijn in ontwikkeling. Kees Poortema (Kiwa Nederland)

‘Kinderdijkwachten’ inspecteren dijk Zeeland In totaal 40 dijkwachters-in-spe hebben vorige week in de buurt van Westkapelle de dijk geïnspecteerd. Na een bezoek aan dijk- en oorlogs­museum Polderhuis gingen de kinderen uit groep 7 en 8 de dijk op om onder leiding van een ervaren dijkwacht een inspectie uit te voeren.

D

e inspectie maakt deel uit van het nieuwe lespakket ‘Droppie als dijkwacht’, wat weer onderdeel is van het lesprogramma ‘Droppie Water’ van de Unie van Waterschappen en ‘Nederland leeft met water’. “We organiseren deze dag om kinderen te leren over waterveiligheid. Misschien kunnen we ze interesseren in het vak. Alhoewel de kinderen in Westkapelle vaak een familielid hebben die nog aan de dijk heeft gewerkt. Dus de liefde voor het vak wordt ze hier met de paplepel ingegoten”, aldus Toine Poppelaars van de Zeeuwse waterschappen. H2O / 6 - 2010

11


Waterkwaliteitstoets voor Schiphol Om de lopende problemen met verontreinigde sloten en andere waterlopen op de luchthaven Schiphol structureel aan te pakken, is het Saneringsplan water Schiphol opgesteld. Hierin staan alle (technische) maatregelen verwoord om te kunnen voldoen aan het emissie- en het waterkwaliteitsspoor. Om te onderzoeken of na uitvoering van de maatregelen voor het saneren van lozingen tijdens de winteroperatie op luchthaven Schiphol nog knelpunten in de oppervlaktewaterkwaliteit aanwezig zijn, is een waterkwaliteitstoets uitgevoerd.

I

n de winterperiode worden op het terrein van de luchthaven Schiphol antivriesmiddelen met organische bestanddelen toegepast. Het voorkomen en verwijderen van ijsafzetting met monopropyleenglycol (glycol) maakt vliegtuigen ijsvrij. Dit wordt uitgevoerd door vliegtuigafhandelaren in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. Gladheid van de banen wordt bestreden door Schiphol zelf met kaliumacetaat en sinds afgelopen februari met kaliumformiaat (kortweg: acetaat en formiaat). De antivriesmiddelen zijn biologisch afbreekbaar, spoelen bij regenval af naar het oppervlaktewatersysteem en leiden daar tot lage zuurstof­ gehalten door de afbraak van de organische bestanddelen, (chemische) zuurstofvraag (CZV). Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft Amsterdam Airport Schiphol verplicht maatregelen te nemen om emissies van antivriesmiddelen naar het oppervlaktewater te voorkomen. Het doel is het tegengaan van 80 procent van de negatieve effecten in oppervlaktewater in 2013 en 100 procent in 2015. Deze maatregelen zijn door Royal Haskoning en Schiphol uitgewerkt in een reeks saneringsplannen (zie kader). Het vigerende saneringsplan voor het afstromend water van Schiphol bevat drie onderdelen: een plan voor emissiereductie naar het oppervlaktewater door minder/ slimmer gebruik van stoffen en opvang van stoffen in onder andere een rioolstelsel, dimensionering van een zuiveringssysteem en een waterkwaliteitstoets om het effect van de maatregelen te kwantificeren. Dit artikel gaat in op het laatste aspect: de waterkwaliteitstoets. Voor de uitwerking daarvan is gekozen voor een modelmatige benadering. Het was niet gemakkelijk om op basis van de in 2008 bekende gegevens uitgangspunten voor het model te bepalen. Met advies van de bedenkers van de waterkwaliteitstoets voor lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels en uitgebreid overleg tussen het Hoogheemraadschap van Rijnland en Schiphol is een water­ kwaliteitstoets ontworpen. Met het model is de huidige situatie doorgerekend en het uiteindelijke maatregelenscenario. Aan de hand van de validatie met gegevens van de vorige winter (2008-2009) is nog een aantal uitgangspunten geoptimaliseerd.

12

H2O / 6 - 2010

Voor het uitvoeren van de waterkwaliteitstoets is gebruik gemaakt van een bestaand oppervlaktewatermodel in SOBEK. Hieraan is de waterkwaliteitsmodule van SOBEK toegevoegd. De problemen met zuurstofloosheid op Schiphol lijken op de situatie die normaal gesproken optreedt in watergangen met riooloverstorten. Riooloverstorten lozen water dat rijk is aan organisch materiaal. Dat kan leiden tot zuurstofloosheid. Om te beoordelen of een gemeentelijke overstort een knelpunt voor het oppervlaktewatersysteem vormt, voert de gemeente binnen het waterkwaliteitsspoor een waterkwaliteitstoets met TEWOR uit (Toetsing van de Effecten op de Waterkwaliteit van Overstorten uit Rioolstelsels)1). Dit model berekent óf en hoe lang een onderschrijding van de zuurstofnorm (3 mg O2/l) optreedt. Hieraan is een TEWOR-klasse gekoppeld. Voor het uitvoeren van de waterAfb. 1: Verspreiding van glycol.

Het ijsvrijhouden van de vliegtuigen (foto: Arjen Piest).

kwaliteitstoets van het watersysteem van Schiphol is zoveel mogelijk aangesloten bij de TEWOR-methodiek. Op sommige punten is daarvan, gezien de locatiespecifieke omstandigheden op Schiphol, afgeweken (zie tabel).

Relatie vracht en afvoer

De hoeveelheid formiaat en glycol die afspoelt is niet alleen afhankelijk van de grootte van het verharde oppervlak dat afstroomt naar een lozingspunt, maar ook van het soort oppervlak. Afhankelijk van de locatie verschilt het gebruik van formiaat en glycol. Schiphol behandelt alle oppervlakken waar vliegtuigen over rijden met formiaat ter bestrijding van sneeuw en/of gladheid. Glycol wordt alleen op de platforms toegepast door afhandelaren in opdracht van de vliegtuigmaatschappijen. Op die locaties wordt de overtollige vloeistof opgevangen.


achtergrond Tijdens het taxiën lekt glycol van de vliegtuigen en tijdens het opstijgen vervliegt het grootste gedeelte van het glycol. De verspreiding van glycol is weergegeven in afbeelding 1. Van elke 100 kilo glycol blijft uiteindelijk maar één kilo op het vliegtuig zitten tijdens het opstijgen. Typerend voor de situatie op Schiphol is dat het gebruik van glycol en formiaat vóór een neerslaggebeurtenis bepalend is voor de vracht van deze stoffen die uiteindelijk afspoelt naar het oppervlaktewatersysteem. Als glycol en formiaat meerdere dagen zijn toegepast voordat het gaat regenen, zal een grotere vracht afspoelen. De hoeveelheid neerslag die valt tijdens een gebeurtenis is niet bepalend voor de totale vracht die afspoelt. De neerslag zorgt alleen voor verdunning. Uit analyse van verbruiksgegevens en neerslaggegevens2) blijkt dat het vaak voorkomt dat één dag na het gebruik van glycol en formiaat de antivriesmiddelen met een regenbui afspoelen naar het oppervlaktewater. De vracht die in één dag wordt opgebracht, is de maatgevende vracht. Voor de hoeveelheid glycol is voor de gemiddelde vracht uitgegaan van de verbruiksgegevens van de winter van 2005-2006. Schiphol spuit bij gladheid gemiddeld twee keer per dag formiaat op de banen, elke keer 25 gram per m2. Bij extreem weer kan het stofgebruik oplopen. Daarom is tevens een situatie doorgerekend waar de afspoelende CZV-vracht vijf maal zo groot (500 procent) en vijf maal zo klein is (20 procent).

gebeurtenissen met een verschillende herhalingstijd en voor drie verschillende vrachten CZV. Om de resultaten van de aparte waterkwaliteitsberekeningen te interpreteren, zijn de vier neerslagsituaties gecombineerd tot één gewogen TEWOR-score. In overleg is een nieuwe classificering (of beoordelingssystematiek) opgezet waarmee wordt aangegeven of sprake is van een knelpunt en/of sanering van het afstromende water nodig is. De classificatie is gebaseerd op de Wvo-vergunning waarin staat dat de zuurstofconcentratie niet langer dan een dag onder 3 mg O2/l mag zijn. Afgesproken is dat voor gewogen TEWOR-scores kleiner dan 3, sanering overbodig is. Een TEWOR-score tussen 3 en 5 is een twijfelachtig knelpunt dat verder onderzocht dient te worden. Bij een TEWOR-score groter dan 5 dient de lozing gesaneerd te worden (zie tabel). De saneringsurgentie heeft alleen betrekking op de gewogen TEWOR-scores voor de 100 procent vracht. De resultaten van de 20 en 500 procent vracht zijn alleen gebruikt voor

Beoordelingssysteem

gewogen TEWOR-score

<3 3-5 5-6 >6

saneringsurgentie

overbodig twijfelachtig noodzakelijk urgent

de gevoeligheidsanalyse en niet voor het bepalen van de saneringsurgentie.

Huidige situatie

Als eerste is het model gebruikt om de huidige situatie door te rekenen en de nulsituatie vast te leggen (zie afbeelding 2). Vorig jaar is ook een validatie uitgevoerd van het model met behulp van daggegevens van het werkelijke gebruik van antivriesmiddelen, de neerslag en dagelijkse metingen van het zuurstofgehalte. Op basis van de validatie zijn de modelparameters, zoals het achtergrondzuurstofverbruik geoptimaliseerd. Uit afbeelding 2 blijkt dat de waterkwaliteitsproblemen zich vooral concentreren rondom de Kaagbaan, Aalsmeerbaan en Buitenveldertbaan en aan de zuidoostkant van de Zwanenburgbaan (kleuren rood en oranje, sanering noodzakelijk dan wel urgent). In dit gebied liggen vrijwel alle platforms. Er is relatief veel verhard oppervlak waarvan de antivriesmiddelen afspoelen op een klein deel van het watersysteem. Bij de Polderbaan en de noordkant van de Zwanenburgbaan is de waterkwaliteit een stuk beter. De grootste probleemzone bevindt zich in het lange ondergrondse duikerstelsel van Schiphol (Kaagbaan, Aalsmeerbaan en Fokkerbaan). De probleemzone is hier groot door lozingen van glycol en formiaat, maar ook door de slechte zuurstofverversing

Verschillen tussen de gebruikelijke TEWOR-toets en de ‘TEWOR’-waterkwaliteitstoets Schiphol.

gemeentelijk riool

Schiphol specifiek

stoffen

De TEWOR-methodiek gaat normaal gesproken uit van maatgevende overstort­ hoeveelheden bij T = 1, 2, 5 en 10 jaar piekneerslaggebeurtenissen. Deze extreme neerslagsituaties3) zullen niet de grootste problemen in de waterkwaliteit op Schiphol veroorzaken, aangezien dan aanzienlijke verdunning optreedt, onder andere door het aanslaan van de gemalen. Aan de andere kant is het wel van belang het effect van verschillende neerslagintensiteiten inzichtelijk te maken. Bij meer neerslag is de verspreiding van de zuurstofloze zone mogelijk groter doordat gemalen aanslaan. Ook verschilt het effect van de berging in een aan te leggen rioolstelsel. Een rioolstelsel kan immers een kleine regenbui volledig bergen en afvoeren, terwijl een grote regenbui nog steeds overstort op de watergang.

snel en langzaam afbreekbaar BZV twee specifieke stoffen; glycol en acetaat of formiaat temperatuur zomer 18°C winter 4°C afbraaksnelheid BZV5 0,6 dag-1 bij 20°C, glycol 0,073 dag-1 bij 4°C, organisch materiaal BZV5_2 0,1 dag-1 bij 20°C acetaat en formiaat 0,033 dag-1 bij 4°C CZV-vracht afhankelijk van aantal mm neerslag afhankelijk winterse omstandig­ heden en toepassen van glycol, acetaat of formiaat neerslag T= 1, 2, 5 en 10 T = 0.04, 0.2, 1 en 5

Sneeuw- en gladheidsbestrijding op luchthaven Schiphol (foto: Richard Verdegaal).

Uitgaande van de regenduurlijnen zijn de volgende regenbuien geselecteerd: • T0,04 = 6 mm ( bui treedt 25 maal per jaar op) • T0,2 = 12 mm ( bui treedt vijf maal per jaar op) • T1 = 21 mm ( bui treedt één maal per jaar op) • T5 = 31 mm ( bui treedt één maal per vijf jaar op)

Beoordelingssysteem

Met het model zijn verschillende scenario’s doorgerekend. Voor elk scenario zijn twaalf berekeningen uitgevoerd: voor vier neerslagH2O / 6 - 2010

13


in het duikerstelsel. In de figuur is het duikerstelsel aangegeven in grijs. Rijnland heeft aangegeven op deze locaties niet te handhaven aangezien het niet de gewoonte is te handhaven op zuurstofgehalten in lange duikers. Over het algemeen zijn de waterkwaliteitsproblemen in de huidige situatie kleiner als er meer neerslag valt. In het geval van grotere afvoer treedt meer verdunning op en zijn de zuurstofconcentraties hoger.

en het afvoeren van met antivriesmiddelen verontreinigd water naar een zuiveringsvoorziening. Een deel van het ondergrondse duikerstelsel wordt afsluitbaar om eveneens in te kunnen zetten als berging. Dit duikerstelsel maakt dan geen deel meer uit van het watersysteem. Deze maatregelen blijken afdoende te zijn (zie afbeelding 3). Dit geldt dus niet voor het ondergrondse duikerstelsel dat niet wordt afgesloten. Rijnland handhaaft daar niet (zie hierboven).

Scenario’s

Bovendien heeft het model inzicht gegeven in het effect van het overstappen van het gebruik van acetaat naar het gebruik van formiaat (zie afbeelding 4). Formiaat heeft een CZV-vraag die ongeveer drie keer zo laag is als acetaat. Met modelberekeningen

Daarnaast is het model gebruikt om varianten door te rekenen, onder andere het effect van de opvangmaatregelen uit het saneringsplan. Deze maatregelen bestaan uit het creëren van berging in rioolstelsels

is aangetoond dat Schiphol door het overstappen op formiaat vrijwel voldoet aan de eis van 80 procent reductie van de negatieve effecten in 2013. Dit geeft Schiphol de ruimte en tijd voor het ontwerpen en aanleggen van het opvang- en zuiveringssysteem, zodat in 2015 100 procent van de negatieve effecten is gereduceerd.

Calamiteitenmaatregel

Tot de opvangmaatregelen in het saneringsplan zijn uitgevoerd, past Schiphol een waterkwaliteitherstelplan toe om de negatieve effecten van het afspoelen van antivriesmiddelen in de winter tegen te gaan. Dit plan is gericht op het inlaten van terreinvreemd water, zodat geen stagnante zones in het oppervlaktewatersysteem ontstaan. De

Minder vervuiling door saneringsplan Op het gehele terrein van de luchthaven Schiphol wordt het afstromende regenwater direct op het oppervlaktewater geloosd. In de winter is dit water vervuild met glycol en acetaat. Beide producten zijn biologisch goed afbreekbaar en verbruiken bij de afbraak veel zuurstof. De voor de afbraak benodigde zuurstof (of chemisch zuurstof verbruik, kortweg CZV) wordt uit het oppervlaktewater gehaald waarin het is geloosd. Dit kan bij neerslag en dooi leiden tot zuurstofloosheid. De emissies van glycol en acetaat naar het oppervlaktewater leiden regelmatig tot het dalen van het zuurstofgehalte in dat oppervlaktewater tot beneden de minimale concentratie. In de winter 2005-2006 had de emissie zelfs acute vissterfte tot gevolg. Schiphol kreeg tot tweemaal toe een dwangsom opgelegd van het Hoogheemraadschap van Rijnland wegens de verontreiniging van het oppervlaktewater. Om de afstroming van antivriesmiddelen terug te dringen en zuurstofloze condities in het oppervlaktewater te voorkomen, is een saneringsplan opgezet.

S

chiphol is al jaren bezig met het uitvoeren van maatregelen om zuurstofloze condities in het oppervlaktewater te voorkomen. Bij het ijsvrij houden (de- en anti-icing) van vliegtuigen vangt Schiphol glycol op de meeste plaatsen op; op andere locaties zet Schiphol veeg- en zuigwagens in. Het bestrijden van sneeuw en gladheid op de platforms en op de banen wordt nauwkeurig gestuurd door een gladheidsmeldsysteem. Hiervoor zijn op verschillende locaties meetstations neergezet om de weersomstandigheden en de baantemperatuur te monitoren. Deze operationele maatregelen worden bij problemen met de waterkwaliteit aangevuld met noodmaatregelen in het watersysteem. Deze maatregelen worden doorontwikkeld en verder aangescherpt op basis van de gemeten waterkwaliteit en opgedane ervaring met het de- en anti-icen en de gladheidbestrijding1). Hoewel Schiphol al aanzienlijk investeert in maatregelen, zijn de problemen die op kunnen treden in de waterkwaliteit niet acceptabel. Deze situatie is voor Rijnland reden geweest Schiphol te verplichten een saneringsplan op te stellen middels een wijziging ambtshalve van de lozingsvergunning. Dit ‘Saneringsplan run-off water’,

14

H2O / 6 - 2010

dat inmiddels is opgesteld en goedgekeurd, bevat de uitwerking van verdergaande maatregelen om de lozing van glycol en acetaat naar het oppervlaktewater zodanig te voorkomen en terug te dringen, dat in 2015 aan de in de lozingsvergunning gestelde concentraties voor CZV en O2 wordt voldaan.

Saneringsplan deel 1

In juli 2007 heeft Schiphol de eerste van een reeks saneringsplannen ingediend bij Rijnland. Dit eerste plan, hierna te noemen: ‘Saneringsplan deel 1’ (kortweg: SP1), bevat een verkenning en afweging van maatregelen. Het selecteren van de uiteindelijke saneringsmaatregelen was gebaseerd op de volgende twee uitgangspunten: • passend bij de ambitie/watervisie van Schiphol (verwerkt in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Schiphol 2015 en het Waterplan Schiphol 2015); • best beschikbare techniek (conform artikel 2A uit wijzigingsbeschikking Wvo-vergunning) waarbij wat betreft de definitie is uitgegaan van de Europese IPPC-richtlijn (inclusief kosteneffectiviteit). In het SP1 staan vijf scenario’s bestaande uit een combinatie van (voorkeurs)maatregelen aan de bron, in het afvoersysteem en in het

watersysteem. De vijf scenario’s verschillen in de wijze van opvang (volledig of alleen first flush2)), het opvangmiddel (bassins of sleuven) en de zuivering (aeroob of anaeroob). Uitgangspunt is dat de huidige bedrijfsvoering de komende tien jaar met het gebruik van antivriesmiddelen (aan de bron) onveranderd blijft. Dit is gebaseerd op de (inter)nationale ontwikkelingen en voorschriften voor de vliegveiligheid. De maatregelen in het watersysteem zijn voor alle scenario’s dan ook gericht op het oplossen van de hydraulische knelpunten om afvoer, doorstroming en circulatie van het oppervlaktewater op het Schipholterrein te bevorderen en mogelijk te maken (optioneel uit te breiden naar inlaten met ‘schoon’ terreinvreemd water).

Samenwerking in Saneringsplan deel 2

Bij het inhoudelijk opstellen van het SP1 was Rijnland nauwelijks betrokken. Daardoor werd het te veel een ‘Schipholplan’. Bovendien sprak Schiphol de behoefte uit eerst uitgebreid proef- en/of monitoringsprojecten uit te voeren alvorens maatregelen in het afvoersysteem te nemen. De instemming van Rijnland bleef dan ook uit. Dit resulteerde in het najaar van 2007 in directieoverleg tussen Schiphol en Rijnland. In dit overleg is afgesproken om de maatregelen in het afvoersysteem uit te werken in een ‘Saneringsplan run-off water deel 2’ (SP2). Het SP2 is, gezien de grootte van het terrein en de rioleringssituatie, naar analogie met de rioleringsplannen van een gemeente, te vergelijken met een (basis)rioleringsplan. Uitgangspunt voor het SP2 is de aanleg van een apart hemelwaterafvoersysteem voor het afstromende water (of een emissiegelijkwaardig alternatief ). Het SP2 leverde het ontwerp van de maatregelen in het afvoersysteem om de afstroming van zuurstof­ bindende stoffen naar het oppervlaktewater


achtergrond

Afb. 2: Resultaat waterkwaliteitstoets van nulsituatie.

Afb. 3: Resultaat waterkwaliteitstoets na de saneringsmaatregelen.

Afb. 4: Resultaat waterkwaliteitstoets na overstappen op formiaat.

terug te dringen en waar mogelijk te voorkomen. Samen met het SP1 vormen de twee delen het oorspronkelijk door Rijnland gevraagde ‘Saneringsplan run-off water’. In september 2008 heeft Rijnland ingestemd met het saneringsplan en in januari 2009 is begonnen met de besteksvoorbereiding in het voorontwerp van de maatregelen. Het proces bij het totstandkomen van het SP2 is gecoördineerd in een projectgroep waarin vertegenwoordigers van Schiphol, zijn adviseur Royal Haskoning en Rijnland zitting hebben genomen. Vanaf het begin, eind januari 2008, is deze projectgroep tot de oplevering eind juli 2008 wekelijks bijeengekomen. Deze samenwerking lijkt opmerkelijk, omdat de luchthaven twee jaar daarvoor nog stevig in aanvaring was gekomen met Rijnland. Naast een open planproces bleek het (al bestaande) wederzijdse vertrouwen op ambtelijk niveau doorslaggevend. In een afgeslankte vorm begeleidt de projectgroep thans de uitwerking en optimalisatie van de maatregelen. In de uitvoeringsplanning is uitgegaan van het eerst realiseren van maatregelen op die locaties waar het saneren van lozingen het noodzakelijkst en meest urgent is en van de modelmatig bepaalde knelpunten in de waterkwaliteit.

Hoge kosten

De aanleg van een nieuw en apart afvoersysteem voor het opvangen en verwerken van afstromend water brengt hoge investerings- en exploitatiekosten met zich mee. Een nadere optimalisatie door investeringen in brongerichte maatregelen en aanpassingen in het watersysteem kan leiden tot een verlaging van maatschappelijke kosten met een vergelijkbaar of zelfs een groter milieueffect. Op basis van parallelle onderzoeken in pilots en/of monitoringsprojecten geeft

Afb. 5. Plankaarten SP2 (juli 2008) en SP3 (november 2009).

Rijnland de ruimte en medewerking om een aangepast of nieuw maatregelscenario te ontwikkelen. In de winter 2008-2009 is in het watersysteem het inlaten van ‘schoon’ terreinvreemd water in de praktijk gebracht als

aanvullende (nood)maatregel. Bovendien zijn als maatregelen aan de bron in de bedrijfsvoering diverse ontwikkelingen doorgevoerd zoals glycolbesparende spuitinstallaties voor het ijsvrij maken van vliegtuigen. Met de uitvoering van het voorkomen en

Rioleringsmaatregelen De maatregelen in het afvoersysteem bestaan uit de aanleg van riolering (opvang en transport), een buffer en een waterzuivering. Onderscheid is gemaakt in tien rioleringsgebieden die afvoeren naar een bufferlocatie waarna het afstromende water in de zuivering behandeld wordt (zie plankaart SP3 in afbeelding 5). Het beleid van Schiphol is nieuwe verhardingen te voorzien van een vuilinsluitend verbeterd gescheiden rioolstelsel en deze te koppelen aan de buffer en waterzuivering. Voor de riolering is uitgegaan van het zoveel mogelijk gebruik maken van de bestaande infrastructuur voor het opvangen van het afstromende water. Dit resulteerde in een rioleringsontwerp bestaande uit een combinatie van een berging in het bestaande (en tijdelijk afgesloten) ondergrondse duikerstelsel, een open berging in bestaande (en tijdelijk afgesloten) watergangen én een aan te leggen vuilinsluitend verbeterd gescheiden rioolstelsel.

H2O / 6 - 2010

15


waterkwaliteitstoets is ook gebruikt om dit waterkwaliteitherstelplan te optimaliseren. Na realisatie van de opvangmaatregelen blijft het waterkwaliteitherstelplan wellicht als additionele calamiteitenmaatregel van kracht in geval van extreem weer.

Resultaat en toepassing

Het uitvoeren van een waterkwaliteitstoets blijkt nuttig voor de specifieke emissieproblemen van de luchthaven Schiphol in de winterperiode. Samen met de aangepaste TEWOR-beoordelingsystematiek is de waterkwaliteitstoets bovendien bepalend voor de instemming met het saneringsplan door Rijnland. Elke winter ontstaat meer inzicht in de praktijk door het gericht uitvoeren van

metingen in het oppervlaktewatersysteem en de afstroom. Vorig jaar vond een eerste herijking plaats van de waterkwaliteitstoets. Afgelopen februari is overgegaan op het gebruik van formiaat voor gladheidbestrijding. Metingen van de kwaliteit van het oppervlaktewater moeten het nog aantonen, maar verwacht wordt dat 80 procent van de negatieve effecten in het oppervlaktewater zijn opgelost. Een nieuwe herijking kan nodig zijn. Het verder verbeteren en herijken van de waterkwaliteitstoets past ook bij de wens van Schiphol om de investeringskosten te verlagen met behoud van het oplossen van het waterkwaliteitsprobleem. Ook het Hoogheemraadschap van Rijnland geeft Schiphol ruimte om, parallel aan de uitvoering van de opvang-

maatregelen, onderzoek te blijven doen naar duurzamere additionele en alternatieve maatregelen aan de bron en/of in het watersysteem. Inge Folmer (Royal Haskoning) Bart Straver (Amsterdam Airport Schiphol) Saskia Baars (Hoogheemraadschap van Rijnland)

verwijderen van ijsafzetting op vaste locaties en de inzet van veeg- en zuigwagens wordt een opvang van 90 procent glycol bereikt.

Toepassen formiaat en Saneringsplan deel 3

De grootste ontwikkeling is echter de belangstelling voor het toepassen van kaliumformiaat (kortweg formiaat) in plaats van acetaat bij het bestrijden van sneeuw en gladheid op platformen en banen. Het overstappen op formiaat heeft een verlaging van de zuurstofverbruikende bestanddelen tot gevolg met 60 tot 70 procent. Andere Europese luchthavens, bijvoorbeeld in Parijs en in München, hebben hier al goede ervaring mee. Schiphol heeft onlangs besloten voor het einde van deze winter 2009-2010 ook nog over te stappen op het gebruik van formiaat. Net als acetaat is formiaat goed biologisch afbreekbaar en niet toxisch voor het milieu. Bovendien zijn geen aanpassingen nodig in de bedrijfsvoering en zijn de exploitatiekosten nauwelijks hoger. Rijnland heeft daarop positief gereageerd, omdat het een brongerichte en duurzame maatregel is. In het directieoverleg van juni 2009 is verzocht om een aangepast SP2 of ‘Saneringsplan run-off water deel 3’ (kortweg: SP3). In aanpassing op de in het SP2 voorgestelde maatregelen is de te rioleren oppervlakte meer dan gehalveerd, wordt volstaan met één relatief kleine buffer en het aanpassen van de bestaande rioolwaterzuivering op Schiphol-Oost of een eigen centrale of decentrale afvalwaterzuiveringsinstallatie. Afgelopen november heeft Rijnland ingestemd met het SP3. En begin februari is daadwerkelijk begonnen met het gebruik van formiaat bij het bestrijden van sneeuw en gladheid op de platforms en op de banen.

Optimalisatie en vervolg

Rijnland ziet het SP3 als de ‘nuloptie’: maatregelen in het afvoersysteem die naast de toepassing van formiaat (aan de

16

H2O / 6 - 2010

Afb. 6: Typen rioolstelsels voor de opvang van afstromend water, zoals voorgesteld in SP3.

bron) worden getroffen. Voor Schiphol blijft het wenselijk additionele en alternatieve maatregelen aan de bron en/of in het watersysteem in te brengen voor het verlagen van de investeringskosten met behoud van het oplossen van het waterkwaliteitsprobleem. Deze maatregelen kunnen zowel ter ondersteuning als ter vervanging dienen van de nuloptie. Door het goed combineren van alternatieve maatregelen is het bovendien mogelijk een robuuster systeem te realiseren, bijvoorbeeld bij calamiteiten en uitval van rioolgemalen. Parallel aan het geoptimaliseerde en afgebouwde ontwerp van het afvoersysteem in het SP3 worden enkele alternatieve bronmaatregelen (onder andere een ander opbrengbeleid) op hun haalbaarheid getoetst. Tot de realisatie van het resterende afvoersysteem voor het opvangen van de run-off wordt het inlaten met ‘schoon’ terreinvreemd water als (calamiteiten)maatregel gecontinueerd. In wederzijds vertrouwen en in een

constructieve samenwerking zijn Schiphol en Rijnland samen op weg naar het bereiken van een duurzaam en gezond watersysteem (zie afbeelding 6). NOTEN 1) Straver B. (2005). Scriptie eindrapportage initiatieffase Beheersing en verwerking de-icing afvalwaterstromen Schiphol Centrum. 2) Dolman N. (1998). Afstudeeronderzoek Opvang van first flush in afstromend hemelwater bij gescheiden stelsels. TU Delft.

Nanco Dolman (Royal Haskoning) Ed Koelemeijer (Amsterdam Airport Schiphol) Nico Buijsman (Hoogheemraadschap van Rijnland)


achtergrond

Breed beekdal als klimaatbestendige buffer Voorzitter Henk van Alderwegen van Waterschap Peel en Maasvallei overhandigde op 5 februari het eerste officiële exemplaar van het boek ‘Het brede beekdal als klimaatbestendige buffer in de veranderende leefomgeving’ aan Peter Glas, de nieuwe voorzitter van de Unie van Waterschappen. Het boek schetst een beeld van de mogelijkheden van de brede, duurzame inrichting van een beekdal door de toepassing van het zogeheten 5B-concept. Dit dient doelen zoals gesteld in de Kaderrichtlijn Water en ‘Waterbeheer 21e eeuw’ én geeft een antwoord op de gevolgen van de voorziene klimaatverandering op het waterbeheer. Een structurele inzet op het ruimtelijke ordeningsspoor is hierbij noodzakelijk.

‘H

et brede beekdal als klimaat­ bestendige buffer in de veranderende leefomgeving’ presenteert een concept waarmee een gefaseerde invoer en procesontwerp voor de terugkeer van brede en duurzame beekdalen met meerdere functies gerealiseerd kan worden. Het boek baseert zich op de volgende doelstellingen: • Het verbeteren van de integrale aanpak van waterkwantiteits- en -kwaliteitsproblemen (kwaliteit uitgedrukt in ecologie); • Het bijdragen aan een daadwerkelijke verbetering van de kwaliteit van de omgeving en de biodiversiteit in beekdalen, bij voorkeur duurzaam en op grote schaal; • Het laten doorstromen van kennis naar gebruikers in brede zin en daarmee het neerzetten van het grote belang van vaak (langdurig) onderzoek om daadwerkelijk en innovatief nieuwe maatschappelijke problemen op te lossen.

Breed inrichten

Beken en dalen in het Pleistocene deel van Nederland zijn in de laatste honderd jaar sterk vergroot, verdiept en verontreinigd. Hierdoor werken ze sterk drainerend: het water stroomt snel naar de beek en wordt vervolgens nog sneller afgevoerd. Het resultaat is een versnelde afvoer van water in natte periodes, waardoor in droge periodes tekorten optreden. Het gevolg is voortdurend lagere grondwaterstanden en uiteindelijk verdroging in het gehele stroomgebied. Daarbij is de kwaliteit en de biodiversiteit steeds verder verlaagd. Hier bovenop brengt klimaatverandering extra dynamiek met door het jaar heen tijden met meer en minder neerslag. Om de globaliserings- en klimaatproblemen te mitigeren, is meer ruimte voor water met een betere kwaliteit nodig. Een beekdalbrede inrichting, gebaseerd op het opnieuw gebruiken van de natuurlijke basis1), is Afb. 1: De zones volgen het 5B-concept.

een effectieve manier om de toekomstige problemen te voorkomen en het watersysteem duurzamer te optimaliseren. Deze natuurlijke basis bestaat uit het benutten van het stroomgebied en de landschapsecologische processen daarin. Doel is om water vast te houden en te bergen, en tegelijk meerdere functies te bedienen. Het betekent ook zo min mogelijk technische maatregelen toepassen. Dit is een uitwerking van de doelen in de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en provinciale (waterbeheer)plannen.

Veerkracht en klimaatbestendigheid

Onderzoek heeft uitgewezen dat naarmate ecosystemen natuurlijker zijn, hun weerstand tegen dynamiek en hun veerkracht groter worden2). Dat maakt ecosystemen klimaatbestendiger. Door een verplaatsing van de waterafvoer van ‘diep en breed’ naar ‘ondiep en smaller’ en meer bergend vermogen (boven maaiveld) wordt de natuurlijke basis gelegd. Het lagere deel van het beekdal krijgt standaard een wat hogere waterstand. Bij extreme neerslag treden minder snel piekafvoeren op, omdat het waterbergingsgebied breder is en ruimte biedt voor inundatie. Tegelijk biedt het bredere beekdal betere en gevarieerdere leefomstandigheden voor

plant- en diersoorten. Deze variatie zorgt ervoor, dat bij verstoring (bijvoorbeeld een piekafvoer door extreme regenval) grote weerstand en veerkracht aanwezig zijn3),4).

Bufferzones: het 5B-concept

In haar oorspronkelijke toestand heeft een beek een geleidelijke overgang naar het omliggende land. Afhankelijk van de natuurlijke accenten van het gebied is een beekdal enkele tientallen meters tot enkele kilometers breed. In een beekdalbrede benadering worden vijf bufferzones gedefinieerd van verschillende mate van gebruik/ natuurlijkheid: het 5B-concept5) (zie afbeelding 1): • beek oftewel het natte deel (1), • de boszone met direct langs de beek groeiende inheemse boomsoorten (2), • de bosschagezone oftewel de overgang van bos- naar bufferzone, ook geschikt voor andere functies, • de bufferzone, de eigenlijke buffer tussen de beek en het intensief beheerde land, vaak met korte vegetatie en beheerd, • de beekflank met alle buiten de buffer gelegen agrarische percelen, verharde zones en bebouwde gebieden. De zones vervullen verschillende functies (zie hieronder).

Functies van de 5B-zones.

beek

boszone bosschagezone bufferzone

vrije meandering x stromingsvariatie x x schaduw (temperatuurbuffer, hoge O2) x oevervastlegging x bron natuurlijk organisch materiaal x leefruimte x x connectiviteit x x waterbergend vermogen x x sponswerking (water vasthouden) x kwelkansen x vastleggen voedings- en toxische stoffen x sedimentbuffer/-val x infiltratie verbetering medegebruik

x x x

beekflank

x x x

x x x x x x

x x x x

x x

H2O / 6 - 2010

17


vochtigheid, dynamiek en diversiteit. Het levert een gematigd dynamisch geheel met weerbaarheid (weerstand en veerkracht) en klimaatbestendigheid. Tevens biedt het verbindingen, kansen aan planten en dieren om zich te verspreiden.

Bouwstenen in een flexibel groeimodel

Afb. 2: Flexibele invulling van een beekdal, afhankelijk van de lokale mogelijkheden in relatie tot hydrologie en beschikbare ruimte.

Waterberging en opvang van stoffen en sediment

De begroeide zones zorgen ervoor dat het water beter vastgehouden wordt. Vooral de bos- en bosschagezone met allerlei recent gevallen organisch materiaal (strooisellaag) absorberen als een spons water en zorgen voor een bodemstructuur waarin water goed infiltreert. Natuurlijke bochten in de beek, die zonder menselijke ingrepen ontstaan (vrije meandering), maken een betere waterberging, sterkere structuren en chemische processen mogelijk. Een dergelijk beekdal biedt extra opvangcapaciteit bij extreme omstandigheden omdat bos- en bosschage­zone kunnen inunderen. Natuurlijkheid en biodiversiteit

De zones geven ruimte aan oorspronkelijke kwelstromen, erosie en sedimentatie, en voor opname en afgifte van voedingsstoffen. Dit biedt een basis voor diversiteit

aan planten en dieren (zie linker figuur in het kader). De boszone heeft een specifieke waarde door de grote invloed op de (water) temperatuur. Verschillende beekorganismen zijn afhankelijk van een lage temperatuur en verdwijnen als opwarming plaatsvindt. Naast schaduw en afkoeling zorgen de bomen voor bladtoevoer; de belangrijkste voedingsbron voor veel beekdieren. Met hun wortels leggen ze de beekoevers stevig vast. Ruimte voor gradiënten, interacties en connectiviteit

Beekdalbrede inrichting herstelt de gradiënten van bron naar monding, van flank naar beek, van bodem naar boomtoppen en van zomer naar winter. Zo spelen veel levenscycli van beekdieren zich ten dele af in het water (groei larven) en ten dele tussen de boomtoppen (paring). De complexe processen in het verbrede beekdal spelen zich af langs de geleidelijke overgangen in voedselrijkdom,

Elk van de vijf zones kan in grotere of kleinere omvang voorkomen in het gebied tussen het beekwater en het aangrenzende hogere land. Het 5B-concept is daarmee flexibel en kan ingevuld worden in elke denkbare omgeving, van stedelijk tot agrarisch tot multifunctioneel gebied. De beek-, bos-, bosschage- en bufferzone doen elk dienst als bouwsteen. Iedere lokale situatie vraagt om het naar omstandigheden gebruiken (van combinaties) van deze bouwstenen. Bij het toepassen van deze bouwstenen wordt bij de beek begonnen. De herinrichting van de beek vraagt veelal verondiepen en versmallen, hetgeen gepaard gaat met de noodzaak tot berging, retentie en inundatie. Wanneer onvoldoende mogelijkheden aanwezig zijn voor drie zones, wordt bij voorkeur begonnen met de aanleg van de bufferzone (A). De bufferzone, variërend van 15 tot 50 meter breedte aan beide zijden van de beek, kan de incidentele inundaties opvangen en zal haar eigen functies gaan uitvoeren (invangen voedingsstoffen, sediment, enzovoort). Soms biedt het beekdal meer mogelijkheden en kan de bufferzone aangevuld worden met een bosschagezone (B). Dat kan bijvoorbeeld wenselijk zijn als sprake is van medegebruik, zoals bij recreatie- en landschapsfuncties. Indien de beek niet meer voor onderhoud bereikbaar hoeft te zijn of als het dal behoort tot de ecologische

De breedte/diepteverhouding is in natuurlijke Poolse beken groter dan in ingesneden Nederlandse beken. In de figuur rechts is de relatie tussen de beekdiepte (verticaal) en de beekbreedte (horizontaal) weergegeven. Enkele vergraven Nederlandse beken (groen) zijn vergeleken met een groot aantal natuurlijke Poolse beken (geel). Nederlandse beken zijn dieper ingesneden, met name de grotere beken. De Poolse beken zijn direct met de Nederlandse vergelijkbaar, maar met een natuurlijke hydromorfologie en goede waterkwaliteit. Uit de figuur blijkt dat laaglandbeken van nature smaller en veel ondieper zijn dan we in Nederland kennen.

18

H2O / 6 - 2010


achtergrond hoofdstructuur, kan ze begeleid worden door een boszone (C). Voor een optimale natuur- en bergingsfunctie van de beek wordt waar mogelijk een bredere beekbegeleidende bosschagezone, omzoomd door een bufferzone ingericht (D). Soms is dit niet nodig en kan de bosschagezone deels worden vervangen door een boszone (E). De beekkwaliteit zal sterk toenemen. Tevens is er dan voldoende ruimte voor recreatief medegebruik. Waar ruimtelijk mogelijk wordt een nog bredere beekbegeleidende boszone ingericht, omzoomd door een bufferzone (F). De boszone wordt niet onderhouden en zal de morfologie van de beek geleidelijk gaan vastleggen. Een voldoende brede bos- en bufferzone kan een volwaardige invulling van de ecologische hoofdstructuur vormen en het behalen van doelen van de Kaderrichtlijn Water garanderen. Het 5B-concept wordt volledig en optimaal uitgevoerd indien een brede boszone wordt omzoomd door een bosschage- en bufferzone (G). Doelen gericht op natuur- en medegebruik kunnen in deze beekdalbrede inrichting volwaardig tot hun recht komen. De invulling van een beekdal is een flexibel groeimodel met, afhankelijk van de lokale mogelijkheden, een volledige tot minimale invulling. In een beekdal zullen trajecten plaatselijk volledig (optie G) kunnen worden ingericht, langs andere trajecten zullen de mogelijkheden beperkter zijn en de hiervoor beschreven toestanden A tot en met F (zie afbeelding 2) omvatten. Waar deze volledige ontwikkeling mogelijk is, gaan de plekken als hotspots voor biodiversiteit fungeren en bieden de andere delen voldoende overloop en verbinding. De minder vergaand ingerichte gebiedsdelen zullen van deze hotspots profiteren.

Voordelen natuurlijk beekdal

een verhoogde duurzaamheid en klimaatbestendigheid (klimaatbuffer), • ruimte voor (her)meandering en vermindering van erosie en insnijding, • ruimte voor overstroming en waterberging (veiligheid), • opvang van voedingsstoffen en slib (zuiverende werking), • toename connectiviteit, biodiversiteit en bijzondere planten- en diersoorten (natuurwaarde), • recreatieve ruimte en esthetische waarde (medegebruik). •

Het is onvermijdelijk dat het brede beekdal meer ruimte inneemt dan het huidige. In veel gevallen zal deze herinrichting ten koste gaan van de aangrenzende landbouwpercelen. Daar staat een groot aantal voordelen tegenover. Enkele daarvan zijn een grotere klimaatbestendigheid, waterbergingscapaciteit en vermindering van erosie. De toename van de biodiversiteit vertegenwoordigt een heel scala aan bijkomende voordelen, waaronder een grotere natuurlijke veerkracht van het hele gebied, een grotere variatie aan planten en dieren en het voorkomen van dierplagen.

NOTEN 1) Chorley R. (1969). The drainage basin as the fundamental morphic unit. In ‘Water, Earth and Man’, pag. 77-99. Methuen, London. 2) Kramer K. en I. Geijzendorffer (2009). Ecologische veerkracht. Concept voor natuurbeheer en natuurbeleid. KNNV. 3) Verdonschot P., A. Besse-Lototskaya en M. van den Hoorn (2010). Het effect van piekafvoeren op de levensgemeenschap in beekbovenlopen. I. Resultaten van twee veldexperimenten in een natuurlijke beek. Alterra. Rapport 2001. 4) Verdonschot P., A. Siedlecka A. en A. BesseLototskaya (2010). Het effect van piekafvoeren op de levensgemeenschap in beekbovenlopen. II. Resultaten van twee veldexperimenten in een halfnatuurlijke beek. Alterra. Rapport 2002. 5) Welsch D. (1991). Riparian forest buffers. FS Pub. No. NA-PR-07-91. US Department of Agriculture, Forest Service. Forest Resources Management, Radnor, PA.

Rol van de ruimtelijke ordening

Van groot belang voor het slagen is de ruimtelijke ordening. Rijk, provincies en gemeenten zullen zich moeten inzetten om een robuust landschap te maken voor de aanwezige en gewenste functies. Voor water dient het brede beekdal ruimtelijk positief te worden bestemd en ontwikkelingen (compensatie gronden, ecologische structuren) dienen naar deze zones te worden gestuurd. Piet Verdonschot en Anna Besse-Lototskaya (Alterra) Frans Verdonschot (Waterschap Peel & Maasvallei)

Een beekdalbrede, duurzame inrichting levert veel voordelen op, voor zowel de inwoners als de landbouw en de natuur:

Website H2O nog actueler De website van vakblad H2O is beduidend actueler geworden. Elke werkdag is op www. vakbladh2o.nl voortaan het laatste nieuws uit de waterwereld te vinden. Nieuw is ook dat bezoekers zich niet meer hoeven te registreren om de volledige berichten te kunnen lezen. Op de internetpagina staat bovendien een overzicht van de belangrijkste informatie uit het laatst verschenen nummer van de papieren H2O, een prikkelende stelling waarop bezoekers kunnen reageren en een vacature-overzicht. Abonnees van H2O kunnen verder het archief raadplegen. Daarin staan alle artikelen die in het tijdschrift verschenen sinds 1998. Van de artikelen die vanaf september 2006 zijn gepubliceerd, zijn pdf-bestanden beschikbaar.

advertentie

Uw proces verdient...

...een fit hart Kijk voor ons complete fitness programma op www.wijkboerma.nl of bel 050 549 59 00 AdvWB185x64b.indd 1

03-02-2010 09:21:26

H2O / 6 - 2010

19


Wim Admiraal, hoogleraar aquatische ecologie aan de ­Universiteit van Amsterdam:

“Dood water zit vol leven” Vele inspanningen in de waterketen en het watersysteem zijn gericht op het leven in het water, op een gezond aquatisch ecosysteem. Dan denken we aan heldere sloten en plassen, salamanders en goudgerande waterkevers, stekelbaarsjes en ringslangen én blaasjeskruid en krabbenscheer, kortom het beeld van de ouderwetse wandplaat, vroeger op school. Niet aan gesloten kroosdekken, lagen van gifgroene blauwalgen en weinig doorzicht. Hoeveel kennis hebben we eigenlijk van dat aquatische ecosysteem en wat voor onderzoek vindt op dat gebied plaats? Aanleiding voor een gesprek met professor Wim Admiraal, hoogleraar aquatische ecologie en ecotoxicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het gesprek vond plaats in zijn kamer in het nieuwe gigantische gebouw voor natuurwetenschappen op het Science Centre in de Watergraafsmeer.

Waar ben ik hier terechtgekomen?

“Het Science Centre maakt deel uit van de faculteit der Natuurwetenschappen en Informatica van de Universiteit van Amsterdam. In dit gebouw, dat nu bijna klaar is, brengt de universiteit alle natuurwetenschappen bijeen: natuurkunde, scheikunde, biologie, wiskunde en sterrenkunde. Dezelfde groep mensen die als vakgroep het onderwijs verzorgt, maakt als onderzoeksinstituut deel uit van het Institute for Biodiversity and Ecosystem Dynamics. Dit IBED is één van de tien onderzoeksinstituten die onze faculteit rijk is. Het is dezelfde combinatie van onderwijs en onderzoek die je ook bij de andere universiteiten ziet.” “Op het gebied van de biologie hebben we twee onderzoeksinstituten: één dat zich richt op organismen en celbiologie én het IBED dat zich bezighoudt met de leefomgeving en biodiversiteit.”

Dat klinkt heel breed.

“Het is ook een heel breed werkterrein. In het IBED richten we ons op de systematiek en de functies van ecosystemen, op voedselketens, maar ook op bijvoorbeeld paleo-ecologie, kennis die de basis vormt van klimaatreconstructies. Maar we doen ook onderzoek naar gorilla’s in Afrika. In grote lijn is het werk van het IBED georganiseerd rond drie thema’s: biodiversiteit en evolutie, geo-ecologie en dynamiek van levensgemeenschappen.” “Op alle drie thema’s streven we naar geïntegreerd onderzoek, met andere universiteiten maar ook met overheids- en niet-overheidsorganisaties. Een nieuw gebied is de e-bioscience: mathematische modellering van complexe dynamische systemen; ook levensgemeenschappen zijn zulke systemen. Zo doet één van onze promovendi hoog in de Andes onderzoek naar het effect van metalen op de dieren die daar in de rivieren leven. Een ander bestudeert effecten van vervuiling door metalen in het Lake Victoria in Kenia. Hoe hopen metalen zich daar in de voedselketen op en komen ze ook in het voedsel van de mensen terecht?”

20

H2O / 6 - 2010

Wat is het werkterrein van de vakgroep?

“Dat zijn de levensgemeenschappen in waterbodems. Collega’s van mij waren Joop Ringelberg en Luc Mur, die zich op vrij zwemmende organismen richtten. In de jaren ‘90 had je te maken met de invloed van de milieuverontreiniging op de aquatische ecologie. Toen gaf het milieudenken geur en kleur aan de academische onderzoeks­ activiteiten, nu is dat duurzame ontwikkeling geworden, wat toch een accentwijziging betekent.” “We houden ons dus bezig met de bewoners van de zachte bodem. Dat zijn wormachtigen, eendagsvliegen, muggen, slakken, tweekleppigen én microalgen die in de bodem leven. Microalgen zitten ook in biofilms in leidingsystemen. Zij vormen een kosmos op zich, ontoegankelijk, moeilijk waar te nemen, een heel specifieke groep.” “In onze visie hoort de bodem, de benthos, bij het water dat er boven staat. We vinden het vanzelfsprekend dat je niet alleen kijkt naar het leven in het water, maar ook naar dat in de bodem. Bovendien is die bodem de zinkput van alle stoffen die in het water zijn terechtgekomen. Het is een aantrekkelijk werkterrein, uitdagend en interessant.”

Hebben jullie veel studenten?

“We zijn redelijk goed voorzien. We hebben ook studenten van andere biologische richtingen en van bijvoorbeeld scheikunde en aardwetenschappen. Tien studenten zijn met hun masters bezig. Verder is er een tiental promovendi uit binnen- en buitenland. Voor zo’n kleine universitaire eenheid zijn dat er best veel.”

Is er een taakverdeling met andere universiteiten?

“De vakgroep dierecologie van de Vrije Universiteit Amsterdam richt zich ook op bodembewoners, maar dan op terrestrische beesten. In Utrecht richt men zich vooral op de milieuchemie. Met de vakgroep bodemchemie van Karsten Kalbitz en Pim de Voogt hier aan de Universiteit van

Amsterdam hebben we veel contact. Het werk van chemici en biologen raakt zo geïntegreerd..”

Wat onderzoeken jullie in de waterbodem?

“Het gaat ons om de wisselwerking tussen het watersysteem en de organismen die daarin leven. In een waterbodem heb je over kleine afstanden vaak grote verschillen. Gradiënten in zuurstofgehalte, verschillen in redoxpotentiaal. In feite is in de waterbodem sprake van stress. Door natuurlijke zuurstofloosheid krijg je een milieu met ammoniak en sulfiden. Een stap verder is de invloed van bijvoorbeeld PAK op het voortbestaan van organismen. Die grote gradiënten in de bodem vormen de bron van een eindeloze reeks vragen over aanpassingen, selectiemechanismen en tolerantieopbouw. Vraag is of een stof een remmend effect heeft op de ontwikkeling of de levenscyclus van organismen, bijvoorbeeld muggenlarven. Zo ja, dan ga je de dosis- effectrelatie bestuderen. Dat gebeurt onder gecondi­ tioneerde omstandigheden op het laboratorium. Maar de werkelijkheid is altijd veel complexer. Daar krijg je te maken met het multifactorale karakter van het ecosysteem. Dan gaan we het effect van bijvoorbeeld metalen op die muggenlarven in de Dommel onderzoeken. Daar leer je weer uit dat organismen adaptief zijn, dat zij externe invloeden kunnen compenseren.” “Toen in de jaren ‘60 de smeerpijp vanuit Hoogkerk naar het Groningse wad was aangelegd, zag je dat zich bij de lozing een hoog productieve laag op het wad ontwikkelde. Een simpele, maar wel heel actieve levensgemeenschap.”

Wat is jouw levensloop?

“Ik ben in 1949 geboren in Hengelo (O). Van 1966 tot 1973 heb ik in Groningen gestudeerd, tot mijn kandidaats biochemie en vervolgens ben ik afgestudeerd in moleculaire biologie. Bij dat soort studie doe je veel experimentele vaardigheden op en dat is voor een ecoloog handig. Bij de Rijksuniversiteit Groningen ben ik milieu­ onderzoeker geworden en samen met het NIOZ verrichtten we onderzoek naar de invloed van lozingen op de Waddenzee. Die van de smeerpijp, maar ook die van Groningse kanalen die in de Dollard uitmonden. In 1980 ben ik gepromoveerd op ‘bodembewonende microalgen van het wad’.” “Nieuw in die tijd was het samenwerken van chemici en hydrobiologen. We hielden ons met processen bezig, celdeling, de voedselketen en afbraak van de stoffen die geloosd werden. Je modelleert wat er in de modder gebeurt, in systemen die slecht voorspelbaar zijn.” “In 1986 ben ik naar het RIVM in Bilthoven gegaan. Ik heb daar zes jaar gewerkt, eerst als onderzoeker, later als afdelingshoofd. Ik was zes weken in dienst toen de kernramp in Tsjernobyl optrad en later in dat jaar de giflozing door Sandoz in de Rijn. We onderzochten het plankton in de rivier en de gevolgen van de stoffen die geloosd waren. Biologie als graadmeter was nieuw. We stemden het ecologische onderzoek af met


interview Zwitserland en Duitsland en de internationale Rijncommissie. Rivieren bleken een heel andere seizoensdynamiek dan meren te hebben. Men spreekt bij zo’n lozing vaak van dood water, maar het water is dan juist allesbehalve dood. Er treedt een fase van grote activiteit op.” “Na de lozingen van Sandoz heeft de Rijn zich snel hersteld. Het ongeval had vooral een alarmfunctie, het gaf een extra impuls aan de uitvoering van het RijnActieProgramma. ‘De zalm terug in de Rijn’ werd een tastbaar beleidsdoel. Na zes jaar, in 1992, heb ik gesolliciteerd naar een vacature op de Universiteit van Amsterdam, waar men een hoogleraar zocht voor ‘effecten van stoffen in ecosystemen’. Dat soort onderzoek had ik in de praktijk en in het laboratorium gedaan, aan kleine en grote beesten, soorten en individuen, in de Rijn en op het wad. “

Ik zie hier een poster van het Centre for Wetland Ecology.

“Het Centre for Wetland Ecology is een samenwerkingsverband tussen 16 onderzoeksgroepen, de universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Nijmegen en het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek. We verrichten fundamenteel onderzoek aan alle aspecten van wetlands en de implicaties daarvan voor het beheer. Dat laatste gebeurt dan in samenwerking met bijvoorbeeld STOWA. De afgelopen tijd

was belangrijk om elkaar te leren kennen en muren te slechten. Nu komen we in de fase van het koppelen van het vanouds wetenschappelijk georiënteerde onderzoek aan het waterbeheer. Welke verwachtingen mag de waterbeheerder hebben van de ontwikkeling van zijn watersysteem door maatregelen of ingrepen?” “Een voorbeeld is het Volgermeerproject. De oude vuilstort is ingepakt in plastic met grond erover. Daarop is nu met zand, klei en dijkjes een landschap van 70 hectare met sawa’s gemaakt. Vraag is of daarop veenontwikkeling mogelijk is, vorming van nieuw laagveen of hoogveen. Je moet er rekening mee houden dat het plastic eens stuk gaat en dan is veen aantrekkelijk vanwege zijn opzuigende werking. Veenresten in de bodem voorkomen ook uitstroom van stoffen in een gebied. Die vraag hebben we nu in CWE-verband opgepakt. Wat voor waterkwaliteit heb je nodig, is enting gewenst, welke groeiscenario’s zijn mogelijk, etc.? Krijg je een blauwwiersoep of veen? Wat is de invloed van de hardheid van het water, nutriëntengehalten, beweging in het water, het aanbrengen van planten én pionierplekken waarop het veen zich kan vormen? Het ziet er vanuit de lucht uit als een proefboerderij met testvakken.”

Dit is wel een heel specifiek gebied.

“Dat is zo, maar met veenoxydatie heb je overal in West-Nederland te maken. De bodem zakt en de kooldioxide die gevormd wordt, gaat de lucht in. De waterkwaliteit in de veengebieden blijft ondanks alle inspanningen van de beheerder vrij beroerd. Voor ons is daarbij belangrijk hoe het bodemsysteem werkt, hoe de detritusketen in elkaar zit. Leidt kennis daarvan tot inzicht dat de waterbeheerder kan hanteren? Misschien heb je op een gegeven moment wel een optimum bereikt, ook al voldoet het leven in een watersysteem niet aan allerlei soorten lijstjes.”

Is de eigenlijke vraag dan niet: wat is goed?

“Dat is ook de vraag, en daarom heb ik moeite met de lijstjes van KRW-parameters. Voor bepaalde watersystemen geven die geen goed beeld. Je kunt geen kokerjuffers invliegen, dat zou echt onzin zijn.” “Met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en het laboratorium Waterproef in Edam zijn we nader onderzoek begonnen in de Wormer en het Jisperveld en

“De waterbodem: een plek met stress”

Wim Admiraal.

in de aangrenzende Wijde Wormer. Het is een Natura 2000-gebied, een weidevogelgebied dat eigendom is van Natuurmonumenten. Vroeger had je daar rijke watervegetaties, nu een arm milieu met weinig waterplanten. Het zou een prachtig gebied moeten zijn, maar ook de hoeveelheid weidevogels loopt terug. Wat gebeurt daar? Wat is de invloed van de veenafbraak, wat die van het boezemwater dat je in moet laten om het peil te handhaven? Er wordt voor twaalf miljoen euro aan bagger­projecten uitgevoerd om watergangen open te houden, maar de dunne veenbagger verspreidt zich ogenblikkelijk weer. Het rendement van die investering lijkt miniem te zijn.”

Wat kun je daaraan doen?

“Eerst moeten we weten hoe het systeem werkt. We veronderstellen dat de afbraak van het veen de ontwikkeling van waterplanten tegenhoudt. Plaatsen van schotten waardoor je geen toeloop van veen van elders krijgt, heeft meer nadelige dan positieve effecten. We gaan nu proeven doen met kunstmatig substraat, kooitjes met plastic waterplanten, om te zien of zich daarop organismen gaan ontwikkelen die de levensgemeenschap een andere kant op sturen.” “Je moet gevoel krijgen voor de mecha­ nismen in zo’n systeem, voor de beperkende factoren. Dan kun je aan de weet komen hoe je de huidige cyclus doorbreekt, hoe je waterplanten en dieren stimuleert. Hoe je de heldere fase weer terugkrijgt en hoe je die in stand houdt. Want daar willen we naar toe.” Maarten Gast H2O / 6 - 2010

21


Jos Houterman, senior waterspecialist Indonesië, Euroconsult Mott MacDonald:

“Het typisch Nederlandse waterbeheer is ook in Indonesië essentieel” Op de grote mondiale waterconferenties is in korte tijd het begrip watergovernance erg populair geworden. Voor Nederland is het een vanzelfsprekendheid, maar internationaal is het vaak een eye-opener als een brug wordt geslagen tussen het waterbeheer en het landgebruik, zoals stedelijke ontwikkeling, natuur, landbouw en visserij. De laaggelegen delta’s van Indonesië (tidal lowlands) zijn hiervan een goed voorbeeld. Jos Houterman van Euroconsult Mott MacDonald werkt al 20 jaar als waterexpert voor de Indonesische overheid en hij ervaart dagelijks de worstelingen op het raakvlak van waterbeheer en landgebruik. Lokale bestuurders volgen ieder hun eigen agenda’s. Volgens Houterman draait alles om zonering. Nederlandse steun bij de invoering van een integralere aanpak, is daarbij zeer welkom.

“E

en ecologische ramp”, zo omschrijft Jos Houterman de verwerving van nieuwe landbouwgronden in de deltagebieden op centraal Kalimantan. In 1996 begon de centrale overheid daar een prestigieus rijstproject dat te boek stond als een voorbeeldig grootschalig voedselproject. De regering in Jakarta negeerde de waarschuwingen van experts die vreesden voor de milieu-effecten op het zeer complexe landschap. De critici kregen gelijk. Het stelsel van drainage- en irrigatiekanalen van het 1,4 miljoen hectare grote gebied (éénderde van Nederland) is voor een belangrijk deel in diepe veengronden aangelegd en is maar beperkt geschikt voor landbouw. In gebieden zonder veen werken de drainagesystemen vaak niet goed, waardoor de gronden verzuren en de landbouwproductiviteit beperkt blijft. Andere negatieve gevolgen van de ontginning zijn de ontbossing, de inklinking van het veen en het verlies aan biodiversiteit. Het meest acute probleem vormen de grote veenbranden die zijn ontstaan door de uitdroging van het veen. Meer nog dan de in de media vaak genoemde bosbranden, zorgen deze veenbranden voor een enorme uitstoot van kooldioxide en voor een telkens terugkerende smog die tot in de wijde omgeving veel overlast veroorzaakt. In het interview met Jos Houterman komt het mega-rijstproject al snel naar voren, omdat het blootlegt hoe complex watergovernance in een land als Indonesië kan zijn.

Masterplan met zonering

“We hebben voor de Indonesische regering onderzocht wat nodig is om het gebied weer nieuw leven in te kunnen blazen”, aldus Houterman. Het onderzoek is uitgevoerd samen met DHV, Witteveen+Bos, Deltares en Wageningen Universiteit, die in Indonesië ook heel actief zijn op het raakvlak van waterbeheer, natuurbeheer en landbouw. “We hebben een Nederlands masterplan ontwikkeld en het hele gebied in zones verdeeld, afhankelijk van het type landschap met dezelfde eigenschappen. Hierdoor wordt

22

H2O / 6 - 2010

de functie en werking van de veengebieden duidelijker in de macroplanning in het gebied. Die macrozonering is leidend voor het waterbeheer en kan een belangrijke initiële rol spelen bij besluiten over het natuurbeheer, de kustverdediging of het wel of niet doorgaan van landbouwprojecten.” Of de overheid de zonering daadwerkelijk gaat overnemen, kan Houterman nog niet zeggen. Het nieuwe masterplan ligt namelijk voor publieke consultatie bij het lokale district. “Wij kunnen op dit moment even niets ondernemen, maar wij hopen natuurlijk wel op een vervolgproject”, verzekert hij.

Weg uit sectoraal denken

Houterman zit al 20 jaar als senior water­ specialist voor Euroconsult Mott MacDonald in Jakarta. Hij kent het waterbeheer in de laaggelegen delta’s op zijn duimpje. Zo nu en dan komt hij over naar het hoofdkantoor in Arnhem om de Nederlandse contacten weer aan te halen. De laatste keer was hij onder meer op bezoek bij het Netherlands Water Partnership om daar de problemen van moerassige delta’s onder de aandacht te brengen. Het valt Houterman op dat - mede door de tsunami van 2004 en de recente overstromingen in Jakarta - de Nederlandse aandacht voor het Indonesische waterbeheer sterk op waterveiligheid is komen te liggen. “Daardoor zijn de rurale delta’s de laatste tijd wat naar de achtergrond verdwenen, terwijl het juist nù zo belangrijk is, willen we wegkomen uit het sectorale denken.” Houterman doelt op de bilaterale overeenkomsten, de memoranda of understandings (MoU) van Rijkswaterstaat, die zich van oudsher beperken tot kennisuitwisseling op het gebied van het waterbeheer. Houterman juicht toe dat wordt gesproken over het betrekken van meerdere ministeries, zowel in Nederland als in Indonesië. “Het is goed te horen dat, in het kader van het programma Water Mondiaal, nu gedacht wordt aan een langdurig gezamenlijk buitenlands beleid voor vijf specifieke delta’s, waarbij Indonesië een belangrijke plaats inneemt. Het typische

Dit is het derde interview in een serie van zes over ontwikkelingen waar de Nederlandse watersector in het buitenland mee van doen heeft. Soms verschilt dat heel sterk van de Nederlandse situatie en dat beoogt journalist Jac van Tuijn in deze interviews te belichten. Hoe doen wij het als Nederlandse watersector in het buitenland? Graag reacties naar: h2o@nijgh.nl.

Nederlandse waterbeheer met brede aandacht voor landbouw, natuurbeheer en ruimtelijk planning, is ook in Indonesië essentieel”.

Boeren als watermanagers

Als voorbeeld komt Houterman terug op het mislukte rijstproject op Kalimantan. “Het project is destijds vanuit de centrale overheid in Jakarta opgezet. Sinds de val van Soeharto in 1997 hebben de provincies en regio’s in Indonesië veel autonomie gekregen. Maar in de regio’s ontbreekt de expertise en de capaciteit om dit soort grote projecten te begeleiden.” Volgens Houterman hebben de regionale besturen, zeker de jongere bestuurders, waardering voor de natuurlijke rijkdommen en zien ze het belang in van goed natuurbeheer. Maar de versnippering is groot en met 17.500 eilanden en 400 districten is decentralisatie in Indonesië niet eenvoudig. “Niet alleen dat, elk gebied heeft zijn eigen technische, sociaal-economische en culturele karakteristieken; het is onmogelijk om een algemene aanpak te volgen om natuurbeheer en landbouw­ productie te stimuleren.”

Verdubbeling van rijstproductie

Op lokaal niveau zijn gelukkig wel veel goede dingen te melden. “We hebben in een vernieuwend drainage-proefproject meegedraaid. De boeren waren verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de eigen sloten, het tertiaire niveau van


achtergrond “Het grote probleem op dit moment is de versnippering,” concludeert Houterman. “De lokale politici staan onder druk als het gaat om economische ontwikkeling, uitbreiding van plantages en de voedselvoorziening. Die ontwikkelingen krijgen bij de ene bestuurder meer prioriteit boven het natuurbeheer dan bij de andere bestuurder. Het ontbreekt bovenal aan een landschappelijke aanpak. Daarom ons voorstel voor zonering.”

Behoud van mangroven

Jos Houterman.

het irrigatiesysteem. Ze kregen trainingen in waterbeheer. Het lukte om twee keer per jaar te oogsten, zodat de rijstproductie verdubbelde. Het project had ook een voorbeeldfunctie voor lokale ontwikkeling”. Houterman betreurt het dat de aanpak van dit project nog niet de verspreiding heeft gekregen die het verdient: “Het eigen watermanagement van de boeren krijgt weinig plek in de centrale en regionale plannen voor de ruimtelijke ordening en kan zich daardoor niet verder ontwikkelen.”

Grote economische druk

Indonesië laat zien hoe gecompliceerd de relatie is tussen waterbeheer en de voedselproductie. Mondiaal wordt water schaarser, terwijl de wereldbevolking toeneemt. De voedselproductie zal omhoog moeten, ook in Indonesië. Op Java zal die productie echter door urbanisatie afnemen. Dat dwingt de Indonesische regering om haar toevlucht te nemen tot de nog braakliggende moerassige delta’s op Sumatra, Kalimantan en Papua. Het is juist in deze gebieden dat Nederlandse adviesbureaus en Wageningse kennisinstellingen veel ervaring hebben opgebouwd.

Ook het kustmanagement is een goed voorbeeld van de versnippering. “Indonesië kent nog veel kusten met mangrovebossen. Lukraak worden mangroven echter gekapt voor de aanleg van visvijvers. Als de visproductie achterblijft - bijvoorbeeld door te weinig doorspoeling omdat de eb- en vloedwerking te gering blijkt te zijn - wordt het bos verderop gekapt en een nieuwe vijver aangelegd.” Het kappen van de mangroven heeft volgens Houterman niet alleen gevolgen voor de bescherming tegen overstromingen, maar ook voor de landbouwgebieden. “Het achterliggende land erodeert en het zoute zeewater dringt verder binnen. Ook hier biedt zonering een oplossing. Door vooraf goed in kaart te brengen welke mangrovebossen beschermd moeten worden en welke locaties ongeschikt zijn voor de viskwekerijen, voorkom je deze onnodige kaalslag”.

Hoop op Nederlandse steun

Tijdens het interview staat Euroconsult Mott MacDonald opnieuw op het punt een groot project binnen te halen voor verbeterd landgebruik in de delta’s (inmiddels is het contract getekend, red.). Dit keer gaat het om het door de Wereldbank en door Nederland medegefinancierd project Waclimad op het gebied van klimaatadaptatie. Jos Houterman is de beoogde projectleider. “We willen voortbouwen op de successen van de vorige projecten waarbij we nog meer rekening houden met de bescherming van de biodiversiteit en de nog resterende veengronden”.

Het ontpolderen van lage klei- en veengronden is een expertise die door de in 1888 opgerichte Nederlandse Heidemaatschappij is ontwikkeld. In 1956 besloot Heidemij die kennis en expertise ook internationaal aan te bieden en richtte, samen met Grontmij, het adviesbureau Euroconsult op. Het bureau richtte zich vooral op de water- en landbouwgerelateerde projecten in ontwikkelingslanden die door donoren als de Wereldbank werden gefinancierd. In 2007 besloot Arcadis - de nieuwe naam van Heidemij - het belang in Euroconsult af te stoten. Dat leidde tot de overname door het Engelse adviesbureau Mott MacDonald. In Indonesië is Euroconsult Mott MacDonald nu betrokken bij irrigatiewerken, inrichting van landbouwgronden, natuur- en landschapsbeheer, kustverdediging en water­ management. Een aantal projecten vormt onderdeel van het vierpartijen memoranda of understanding en wordt vanuit Nederland medegefinancierd via het programma Partners voor Water.

Euroconsult Mott MacDonald is volgens Houterman de afgelopen jaren van het typische ‘harde’ ingenieurswerk meer en meer terecht geraakt in het veel ‘softere’ watermanagement, natuurbeheer, proces­ aanpak en bestuursondersteuning. “Deze ‘zachte’ Wageningse oplossingen lijken vaak minder sexy dan de harde civielkundige Delftse aanpak. Dat geldt ook voor de Indonesiërs zelf die vol bewondering naar onze deltawerken kijken. Het gaat ons om de combinatie van beide. Nederland heeft beide disciplines van het waterbeheer in huis en wij brengen die hier tot uitvoering”, wil Houterman tot slot nog vanuit Jakarta meegeven. Jac van Tuijn (Crest on media)

H2O / 6 - 2010

23


Spelvormen bij de ontwikkeling van een watergebiedsplan bij Stichtse Rijnlanden Belangengroeperingen beschuldigen de overheid er soms van figuurlijk een spelletje met hen te spelen. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft letterlijk, en met positief effect, een spel gespeeld met degenen die betrokken waren bij de ontwikkeling van een watergebiedsplan. Vertrouwen, dat een belangrijke rol speelt in zo’n ontwikkelingsproces, groeit wanneer de deelnemers zich in elkaar kunnen verplaatsen. Een manier om dat te bereiken, is het gebruik van spelvormen. Tijdens de ontwikkeling van het watergebiedsplan ‘Tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal’ heeft het hoogheemraadschap, met steun van het Europese project NeWater, spelvormen ingezet.

H

et gebruik van serieuze, niet als amusement bedoelde spellen als leermiddel is niet nieuw. Defensie gebruikt ze bijvoorbeeld om militaire strategieën te ontwikkelen1). Door het toepassen van spelvormen focussen deelnemers zich niet alleen gemakkelijker, ze spreken zich ook opener uit en zijn zich bewuster van de bredere context. Bovendien weten ze onderliggende doelen expliciet te maken. Rollenspellen maken het eenvoudiger een probleem vanuit verschillende invalshoeken te beoordelen. Door rollen om te draaien ontstaat meer begrip voor de positie van de andere partij. Belangrijke opgaven bij de ontwikkeling van het watergebiedsplan zijn het tegengaan van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Het gebied tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal is een landbouwkerngebied met een relatief groot aandeel fruitteelt op de stroomrug. Tijdens nachtvorst in het voorjaar is veel oppervlaktewater nodig voor het beschermen van de bloesems2). Omdat alle fruittelers tegelijk moeten beregenen, ontstaat een enorme piekvraag om water de stroomrug op te pompen. Melkveehouders, wier bedrijven onder de stroomruggen liggen, hebben doordat de watergang daardoor overstroomt - vaak te kampen met wateroverlast. Een mogelijke oplossing is het (soms significant) verbreden van de watergangen, zodat het huidige fruitteeltareaal voldoende beregeningswater krijgt bij nachtvorst. Juist aan het begin van de aanvoerstrengen hebben melkveehouders de grond in bezit. Dit betekent dat zij wel de lasten (grond opgeven) maar niet de baten hebben. Deze belangentegenstelling binnen de agrarische sector3),4) vroeg om een zorgvuldige participatieve aanpak. In januari 2007 werd duidelijk dat het essentieel was een principieel antwoord te vinden op de vraag ‘Hoever moet het waterschap gaan in de levering van oppervlaktewater voor de bestrijding van de nachtvorst­schade in de fruitteelt?’ In deze fase begreep het waterschap dat het niet alleen de regierol had, maar ook een belanghebbende partij was. Grote inspanningen waren nodig om de bestrijding van de schade door nachtvorst mogelijk

24

H2O / 6 - 2010

te maken. Met de overige partijen5) moest overeenstemming bereikt worden over de reikwijdte van de taak van het waterschap, dat aangaf ook niet precies te weten welke richting het zou opgaan.

weinig alternatieven mocht dat niet lukken. Besloten werd de eigenlijk al opgeheven begeleidingsgroep opnieuw bijeen te roepen.

Deze houding was voor NeWater aanleiding de rol van facilitator tijdens de discussie rond dit dilemma over te nemen. Het bestuur van het hoogheemraadschap heeft daarna, op advies van de begeleidingsgroep, besloten alleen de huidige fruitteelt van water te voorzien door de watergangen te verbreden om voldoende oppervlaktewater aan te voeren. Dit werd de basis voor het ontwerp-watergebiedsplan. Gekozen werd voor grondaankoop op basis van vrijwillige medewerking. Dat laatste was tevens de zwakke plek in het plan, want er waren

De begeleidingsgroep werd gevraagd in de rol van een toekomstig waterschapsbestuur te stappen. De leden moesten in september 2008 een bestuursvergadering voor dit jaar (2010), twee jaar na aanvang van de uitvoering van het watergebiedsplan, simuleren. De ‘projectleider van het waterschap’ rapporteerde aan het ‘bestuur’ dat de vrijwillige grondaankoop bij één watergang bijna volledig gelukt was, bij een ander voor 60 procent en bij de derde nauwelijks. Dat betekende dat bij de laatste twee niet kon worden begonnen

Rollenspel

Het voorkomen van schade door nachtvorst door de bloesems te beregenen.


achtergrond heeft ervan geleerd hoe een breed gedragen watergebiedsplan te ontwikkelen.

Conclusie

Het benoemen van het dilemma (hoever reikt de taak van het waterschap?) in januari 2007 heeft de leden van de begeleidingsgroepen geholpen te focussen. Dit leidde tot duidelijker standpunten dan daarvoor. Door het simuleren van een vergadering (september 2007) van het ‘hoogheemraadschapsbestuur anno 2010’ ontstond bij de belangenvertegenwoordigers beter begrip voor de positie van het waterschap. De leden van de begeleidingsgroep mochten wel in hun rol als belangen­behartiger blijven, maar doordat het een fictieve toekomstige situatie was, hadden ze veel meer vrijheid te reageren, zonder dat daaraan directe consequenties vast zaten. Deze opzet werkte: waar tot dan toe de verantwoordelijkheid voor het oplossen van moeilijke zaken (zoals beslaglegging op de benodigde grond) werd afgedaan als onbespreekbaar, werd daar nu open over gepraat. Mede door de heftige reacties van de boerenorganisaties, werd de positie van boeren ook voor de medewerkers van het waterschap helderder. Het bordspel (maart 2008) heeft de leden van de begeleidingsgroep (en het hoogheemraadschap) vooral geholpen zich open uit te spreken. Het gaf daardoor waardevolle informatie over hoe de deelnemers het proces hadden ervaren. Ook leverde het tips voor de uitvoeringsfase op.

met het graafwerk. Tijdens de simulatie ontstond een levendige discussie, waarin werd gezocht naar nog niet beproefde manieren om grondeigenaren te bewegen hun grond vrijwillig te verkopen. Dat leverde geen resultaten op, waarna het ‘bestuur’ met tegenzin moest concluderen dat ‘inbeslagname van de grond’ de enige manier was om het project te kunnen uitvoeren. Om zichzelf (deels grondeigenaar in het gebied), in de rol van waterschapsbestuurder, zo’n conclusie te horen trekken, was voor sommigen een schok. Toch realiseerden de leden van de begeleidingsgroep zich door dit rollenspel hoe moeilijk het is bepaalde maatregelen uit te voeren en dat draagvlak voor een plan essentieel is.

Bordspel

Begin 2008 was de planvorming afgerond, de inspraakperiode doorlopen en het plan vastgesteld. Om in de stijl te blijven van de open sfeer tijdens de planvorming, wilde het waterschap ook de evaluatie vernieuwend aanpakken en heeft samen met NeWater een bordspel ontworpen, bestaande uit een planvormingsring en een uitvoeringstraject. In de planvormingsring kon de deelnemer op een ‘evaluatievakje’ komen. Hij of zij moest een kaart pakken met daarop een evaluatievraag. Bijvoorbeeld: ‘Wat vond je het moeilijkste moment in het proces?, ‘Zou je de volgende keer weer deelnemen aan een begeleidingsgroep?’ of ‘Op welke

punten is het plan beter geworden door jouw inbreng?’. Deelnemers die op een ‘stellingvakje’ terechtkwamen moesten reageren op een prikkelende stelling. Zoals ‘Met gebiedsavonden organiseer je weerstand!’, ‘Het hoogheemraadschap wist tevoren allang wat het ging doen!’ of ‘Er is te veel rekening gehouden met de belangen van de fruitteelt’. In het uitvoeringstraject moesten de deelnemers bij bepaalde vakjes uitvoeringsrisico’s benoemen of tips geven. Door het spelelement en de locatie (in een bruin café) verliep de evaluatie van het planproces in een ongedwongen sfeer. De leden van de begeleidingsgroep durfden open en eerlijk hun mening te geven. Deze spelmethode gaf het hoogheemraadschap ook de mogelijkheid zich als belanghebbende partij in de discussie te mengen. Door de evaluatievragen, maar vooral de stellingen, ontstonden discussies tussen de leden. Sommige deelnemers vonden het moeilijk om tijdens het rollenspel als waterschapsbestuurders te moeten concluderen dat inbeslagname van grond het enige effectieve uitvoeringsinstrument was. De uitkomst van de evaluatie was dat de deelnemers aan het participatieproces vonden dat ze zich in het proces goed hadden kunnen uitspreken, het waterschap goed had geluisterd en dat het resultaat een goed watergebiedsplan was. Het waterschap

Het proces3) heeft eveneens de houding van de verschillende groepen agrariërs tegenover het hoogheemraadschap veranderd. Daar waar aan het begin de landbouwsector (hoe verdeeld ook) tegen het waterschap ageerde, was deze houding veranderd in ‘we lossen het samen wel op’. Dit bleek ook uit de bordspel­ evaluatie. Het oud zeer ten aanzien van het hoogheemraadschap, dat nog aanwezig was, werd op dat moment bespreekbaar gemaakt. Deze veranderde houding is nu, bij de realisatie van de maatregelen uit het watergebiedsplan, ook terug te zien in het veld. Mede door het intensieve participatietraject verloopt de grondverwerving momenteel voorspoedig. Anja Menkveld (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Bouke Ottow (Deltares/NeWater) NOTEN 1) Bots P. en E. van Daalen (2007). Functional design of games to support natural resource management policy development. Simulation & Gaming nr. 4, pag. 512-532. 2) Koenraadt R. en A. Menkveld (2008). Waterverbruik fruittelers centraal in watergebiedsplan Kromme Rijn. H2O nr. 9, pag. 10-11. 3) Lamers M., B. Ottow, G. François en Y. von Korff (2007). Public participation in a planning process at a Dutch water board. CAIWA. 4) Lamers M., B. Ottow, G. François en Y. von Korff (2009). Between theory and practice in participatory water management: a regional planning case in the Netherlands. Ecology & Society (forthcoming). 5) François G., A. Dewulf en T. Taillieu (2007). The differentiation of issues and stakes: framing and reframing in an interactive water area planning process. CAIWA.

H2O / 6 - 2010

25


Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug In totaal twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens hebben afgelopen januari een convenant getekend over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug (zie H2O nr. 2). Het is voor de eerste keer in Nederland dat zoveel partijen gezamenlijk afspraken maken over het infiltreren van hemelwater in zo’n kwetsbaar gebied. De betrokken partijen hebben binnen een jaar inhoudelijke afspraken vastgelegd over waar het wel en niet mogelijk is te infiltreren en onder welke voorwaarden.

H

et convenant is gebaseerd op de voordelen, maar ook de risico’s van infiltratie voor het ontvangende grondwater. Wareco heeft het proces begeleid en de voor- en nadelen van infiltratie van afstromend hemelwater op de Utrechte Heuvelrug geïnventariseerd en verwerkt in een technische leidraad, waarover alle partijen het eens zijn geworden.

Risicobenadering

Diepe zandbodems met grove korrels: veel gemeenten die willen afkoppelen, zijn er jaloers op. Dit zijn vaak uitstekende gebieden om het afstromende hemelwater te infiltreren. Deze situatie is kenmerkend voor de Utrechtse Heuvelrug. Dit unieke infiltratiegebied herbergt de belangrijkste drinkwatervoorraad van de provincie Utrecht en kent dan ook vele drinkwaterwinningen. Helaas is de drinkwatervoorraad erg kwetsbaar, omdat deze niet beschermd wordt door een kleilaag. Het schone grondwater kwelt aan de voet van de Heuvelrug weer op in de vele kwelsloten die het gebied rijk is. Het waterbeleid van de waterschappen is met name gericht op de verbetering van de kwaliteit van dit kwelwater. Ze willen dit onder andere bereiken door regenwater af te koppelen van het riool, zodat riooloverstorten verminderen en het rendement van de afvalwaterzuivering verbetert.

De mate waarin het hemelwater verontreinigd kan raken alvorens het water infiltreert in de bodem, hangt af van het type verharding en de activiteiten die daar plaatshebben. De belangrijkste verontreinigingsbronnen zijn uitloogbare bouwmaterialen, verkeer en chemische onkruidbestrijding. Ten aanzien van verkeer bestaat volgens de meest recente inzichten geen duidelijke relatie tussen de verkeersintensiteit en de vuilvracht. Een aantal potentiële verontreinigingsbronnen is op de Utrechtse Heuvelrug reeds beperkt door het treffen van bronmaatregelen: overheden streven naar chemievrije onkruidbestrijding en het beperken van de toepassing van strooizouten en uitlogende materialen.

De heuvelrug, met zijn diepe zandgronden, leent zich uitstekend voor het infiltreren van het regenwater. Hiermee worden meerdere doelen bereikt: herstel van de natuurlijke waterhuishouding en aanvulling van de lokale grondwaterstanden. Bovendien voorkomt het langer vasthouden van water piekafvoeren. De provincie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het grondwater. Ze moet daarbij voldoen aan de Kaderrichtlijn Water, die voorschrijft dat verslechtering van de grondwaterkwaliteit in beginsel niet is toegestaan en dat de inbreng van verontreinigende stoffen dient te worden voorkomen of beperkt. Een andere doelstelling van de KRW is het verlagen de zuiveringsinspanning van drinkwaterbedrijven. Deze kwaliteit van het grondwater, en dus ook van het drinkwater, komt in het geding wanneer het infiltrerende regenwater verontreinigd is geraakt. Uitgangspunt van de nieuwe Waterwet is dat afstromend hemelwater meestal schoon genoeg is om zonder zuivering in het milieu terug te brengen. Gezien de grote kwetsbaarheid van het grondwater in de Utrechtse Heuvelrug is afgestemd beleid echter noodzakelijk.

26

H2O / 6 - 2010

Of infiltratie wenselijk is of niet, is onder meer afhankelijk van het risico op verontreiniging van het grondwater. De kans op afstroming en uitspoeling van schadelijke stoffen en de gevolgen daarvan voor het grondwater (verontreiniging) bepalen het risico. Kans op afstroming en uitspoeling schadelijke stoffen

Om de kans dat het hemelwater verontreinigd kan raken te duiden, is een typering gemaakt van de oppervlakken: • schoon: bebouwing met niet uitloogbaar materiaal; • beperkt schoon: woonerven en toegangswegen van woonwijken, mits chemievrije onkruidverwijdering;

beperkt verontreinigd: provinciale en rijkswegen, busbanen en winkelstraten, mits chemievrije onkruidverwijdering; • verontreinigd: daken en gevels met uitloogbare bouwmaterialen. Deze zijn vanwege een groot contactoppervlak met hemelwater separaat ingedeeld; • verontreinigd: overige oppervlakken zoals bedrijfsterreinen en marktpleinen én oppervlakken waar sprake is van chemische onkruidbestrijding. •

Hemelwater dat afstroomt en infiltreert in de bodem, kan met de volgende belangrijke stofgroepen verontreinigd zijn geraakt: zware metalen, PAK, minerale olie, zout en bestrijdingsmiddelen. Voor deze stofgroepen is op basis van recente inzichten nagegaan in welke mate deze het grondwater kunnen bereiken. De conclusie luidt dat voor met name bestrijdingsmiddelen en strooizout een reële kans op verontreiniging van het grondwatersysteem bestaat; deze stoffen hechten zich nauwelijks aan bodemdeeltjes. De stofgroepen zware metalen, PAK en minerale olie worden - ook in zandbodems met weinig organische stof - grotendeels in de bovenste decimeters van de bodem gebonden. Na verloop van tijd kan de bodem verzadigd raken en vindt doorslag plaats naar de onderliggende bodemlaag. De periode tot het doorslaan is onder meer afhankelijk van belastingintensiteit en de bindingscapaciteit én bedraagt volgens de laatste inzichten circa 30 tot 50 jaar. Hierna

Afb. 1: Het beslisschema. Op de verticale as is de vuilvracht opgenomen (kans), op de horizontale as de mate van actieve grondwaterbescherming (gevolg). GBG = grondwaterbeschermingsgebied. Afkoppelen staat gelijk aan infiltreren in de bodem.


achtergrond Bouw water­ kracht­centrale Waterschap Veluwe gaat een waterkrachtcentrale bouwen bij de Hezenbergerstuw aan de westzijde van het Apeldoorns Kanaal tussen Hattem en Wapenveld. De Provincie Gelderland subsidieert het project in het kader van Actieplan Recessie 2009-2010.

H

Afkoppelen in Leersum in 2009: de aanleg van een grote infiltratieverzamelleiding.

heeft de binding plaats in de volgende, onderliggende bodemlaag. Omdat de grondwaterstand op de Heuvelrug zich veelal vele meters beneden het maaiveld bevindt, is de kans op verspreiding naar het grondwater klein. De kans op uitspoeling van stoffen via de bodem naar het grondwater op de Utrechtse Heuvelrug is hiermee gering, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen en strooizout. Gevolgen voor het grondwater

De gevolgen van de verontreiniging voor de drinkwaterwinning zijn groot. Door deze bedreiging van de drinkwaterfunctie is het risico dan ook groter. Derhalve is in het beslisschema (zie afbeelding 1) onderscheid gemaakt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden op de Utrechtse Heuvelrug die daarbuiten liggen. Deze gebieden zijn duidelijk afgekaderd, zowel beleids- en wetmatig als in het veld. Hierdoor wordt de communicatie vereenvoudigd en kan het afkoppelbeleid eenvoudiger worden geïmplementeerd. Uitgangspunt voor het schema zijn de risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Dit is vertaald naar afkoppelen, niet afkoppelen of afkoppelen onder voorwaarden (ja, mits). De voorwaarden hebben betrekking op beheersbare maatregelen om het risico op verspreiding naar het grondwater te minimaliseren. Voor de ‘ja, mits’-oppervlakken zijn de volgende voorwaarden van toepassing: grondwaterstand Om het risico van het doorslaan van in de bodem vast te leggen stoffen verder te beperken, bedraagt de hoogst toelaatbare maximale grondwaterstand één meter onder de infiltratievoorziening. De grondwaterstand wordt tenminste eenmaal op locatie gemeten;

uitsluitend oppervlakkig infiltreren Bij oppervlakkige infiltratie zijn foutieve aansluitingen en lozingen zichtbaar, is de infiltratievoorziening goed bereikbaar voor onderhoud en is controle bij calamiteiten mogelijk op het functionen van de voorziening; • monitoring bodem- en grondwaterkwaliteit Monitoring van de bodem- en grondwaterkwaliteit geeft inzicht in het gedrag van stoffen en is belangrijk om te voorkomen dat zich onverwachte verontreinigingen voordoen; • toepassing zuiveringstechniek De zuiveringstechniek wordt afgestemd op de te verwachten vuilvracht. Tevens wordt getoetst welk zuiveringsmechanisme en -techniek toepasbaar is. Hierbij kan gedacht worden aan een bodempassage met toevoeging van humus en lutum. •

Naar een duurzaam watersysteem Het infiltreren van afstromend hemelwater is meestal gunstig voor het watersysteem. Op basis van inzicht in de vuilvracht van afstromend hemelwater en de kans op uitspoeling van schadelijke stoffen naar het grondwater zijn duidelijke regels en afspraken opgesteld. Daarnaast zijn door onderlinge afspraken met verschillende overheden belangrijke stappen gezet op weg naar een korte procedureperiode voor afkoppelprojecten. Johan Bouma en Maarten Kuiper (Wareco Ingenieurs) Annemarie ter Schure (gemeente Utrechtse Heuvelrug)

et niveauverschil bij de stuw bedraagt 2,50 meter. Het vallende water wordt gebruikt voor het opwekken van groene stroom. De waterkrachtcentrale levert minimaal 100 MWh stroom per jaar, wat gelijk staat aan het jaarlijkse energiebruik van minstens 30 huishoudens per jaar. Waterschap Veluwe zal de opgewekte energie leveren aan het elektriciteitsnet. Op dit moment is ruim 19 procent van de Europese elektriciteitsproductie afkomstig van werkelijk duurzame energiebronnen, zoals water- en windkracht, biomassa en zonne-energie. Ongeveer 63 procent komt van waterkrachtcentrales, wat het belang van waterkracht onderstreept in de Europese strategie om het gebruik van alternatieve energiebronnen de komende jaren te stimuleren. In Nederland speelt waterkracht nog een beperkte rol: slechts 0,2 procent van de elektrische energie wordt momenteel uit water gewonnen. Uit een verkenning van Rijkswaterstaat blijkt dat energie uit water tien procent van de elektriciteitsvraag in Nederland kan leveren.

Hergebruik condensaat als proceswater De aandacht voor het hergebruik van water op industrieterreinen kan op steeds meer aandacht rekenen. Ook op de drukbezochte Vakantiecursus van de TU Delft op 15 januari vormde hergebruik van water een belangrijk aandachtspunt.

O

p industrieterrein Moerdijk geeft men al handen en voeten aan deze samenwerking. Een voorbeeld is de samenwerking tussen slibverwerkingsbedrijf SNB en de naastgelegen kalkproducent Omya. Omya gebruikt de rookgassen van SNB en condenseert voorafgaand aan het gebruik waterdampen uit deze gassen. Zowel SNB (circa 20 procent) als Omya (circa 80 procent) hergebruiken dit condensaat als proceswater in hun bedrijfsvoering. Het gaat om circa 60.000 kubieke meter water per jaar. Het condensaat is zo goed van kwaliteit dat kalkproducent Omya niet langer is aangewezen op het inzetten van duur drinkwater. Dat zorgt voor een aanzienlijke besparing van kosten. Ook het milieu profiteert mee. Door de besparing op de inzet van drinkwater hoeft minder grondwater te worden opgepompt voor de productie hiervan. H2O / 6 - 2010

27


The UNESCO-IHE Institute for Water Education offers postgraduate education in Delft, The Netherlands, and carries out research and capacity building projects all over the world. The mission of UNESCO-IHE is to contribute to the education and training of professionals and to build the capacity of sector organisations, knowledge centres and other institutions active in the fields of water, the environment and infrastructure in developing countries and countries in transition.

Our Department of Management and Institutions (MaI) is active in the area of water management and is looking for an outstanding and inspiring:

Lecturer Business Economy (m/f) - 1 FTE S/he will carry out research, teach and contribute to capacity building and advisory projects and will be an active member of the multi-disciplinary Core Group Water Services Management. The group focuses on the management of sustainable water and sanitation services in urban and rural settlements, in developing and transition economies. The academic background of the candidate may be in the field of Economics, preferably business economics or equivalent qualifications. The candidate has proven experience with conducting interdisciplinary research. The complete advertisement text can be found on our website http://www.unesco-ihe.org/about/vacancies. Additional information can be obtained from Prof Dr. Meine Pieter van Dijk, Head of the WSM Core Group (T: 015 2151779 / E: m.vandijk@unesco-ihe.org).

Closing date 16 April 2010. Acquisition to this vacancy is not appreciated!

Heb jij passie voor techniek, dan is HUMIQ de optie voor jou! Bij HUMIQ sta je aan de basis van de nieuwste ontwikkelingen en krijg je al snel veel verantwoordelijkheid. Voortdurend werk je aan gevarieerde opdrachten en interessante projecten voor dito opdrachtgevers. Onze klanten kiezen voor HUMIQ omdat we technologisch voorop lopen. Voor jou betekent dit, dat je met name werkt in een omgeving die technisch complex en dynamisch is.

Bij HUMIQ zijn we op zoek naar: ABB Lead Engineer of Projectleider

C#.NET Ontwikkelaar

Voor diverse projecten in de waterwereld zoeken wij nieuwe collega’s met gedegen kennis van ABB Sattline en/of ABB 800xA. Als Lead Engineer of Projectleider heb je een voortrekkersrol in het vertalen van de wensen van de klant naar een concrete besturingsoplossing. Je bent technisch verantwoordelijk, maar treedt ook op als coach, zodat je het beste uit je team haalt.

Heb je ervaring met Microsoft .NET technologie en zoek je een technische uitdaging? Zet dan je tanden in onze complexe projecten bij opdrachtgevers in de waterbranche. Als Microsoft Goldpartner biedt HUMIQ uitstekende opleidings– en doorgroeimogelijkheden en wordt er gewerkt aan innovatieve opdrachten met de nieuwste technologieën.

HUMIQ B.V. is onderdeel van ICT Automatisering N.V., een professionele Nederlandse ICT organisatie (opgericht in 1978 en beursgenoteerd). Heb je interesse in een vervolgstap in je carrière bij HUMIQ kijk dan op onze website www.werkenbijhumiq.nl voor meer informatie. Voor vragen kun je contact opnemen met Inge Pebesma op telefoonnummer 0180 - 646 000 of mailen naar: recruitment@humiq.nl

www.humiq.nl


waternetwerken watercolumn

Van droom naar daad Ingrijpende veranderingen in watersector? Staat Nederland aan de vooravond van ingrijpende veranderingen in de watersector? Dat is de vraag waar het om draait tijdens het voorjaarscongres van Waternetwerk op vrijdag 16 april in het Evoluon te Eindhoven. In het najaar van 2009 vroeg staatssecretaris Huizinga de Unie van Waterschappen met voorstellen te komen om structureel 100 miljoen euro op de rijksbegroting te besparen. Onder de titel ‘Actie Storm’ presenteerden de waterschappen afgelopen november voorstellen die ook de andere schakels in de waterketen raken. Zo zou het bijvoorbeeld efficiënter zijn om ook het rioolbeheer bij de waterschappen onder te brengen. In het Bestuurlijk Overleg Waterketen hebben de andere actoren in de waterketen (gemeenten, provincies, drinkwaterbedrijven) aangegeven dat de voorstellen te kort door de bocht zijn. De toenmalige staatssecretaris heeft daarop een uitwerkingstraject in gang gezet met de VNG, Unie van Waterschappen, het IPO en Vewin. Integratie van de uitvoering van het riolering- en zuiveringbeheer is als vertrekpunt gekozen. Rond 1 april zullen nieuwe voorstellen en opties op tafel liggen. Het voorjaarscongres ‘Storm in de waterketen’ komt voor de leden van Waternetwerk precies op tijd om over deze materie van gedachten te wisselen en te discussiëren.

waterbeheer. De commissie zet op een rij wat op het gebied van doelmatigheid de afgelopen jaren al is bereikt en wat de opties zijn om de doelmatigheid verder te verbeteren.” Eén dezer dagen presenteert de commissie de resultaten in het Bestuurlijk Overleg Waterketen. Al snel daarna zal Maarten Gast ook voor de deelnemers aan het voorjaarscongres de feiten op een rij zetten.

Discussieer mee waterketenbreed Onder leiding van dagvoorzitter Bert Satijn, programmadirecteur Leven met Water, zullen ook andere actoren in de waterketen hun visies en inzichten presenteren, zoals Peter Vermaat (directeur Evides), Peter Glas (voorzitter Unie van Waterschappen en watergraaf van Waterschap De Dommel), Ina Adema (burgemeester van Veghel en woordvoerder Water namens de VNG) en Roelof Kruize (directeur Waternet en voorzitter Waternetwerk).

Laat u inspireren

Ik hoorde haar verhaal en moest denken aan de ruim 50 jongeren,die zich onlangs hebben georganiseerd in Jong Waternetwerk. De toekomst van de watersector, zeg maar. Deze jongeren staan te popelen om actief hun steentje bij te dragen aan de vereniging. Tegelijkertijd botsen ze op de ons-kent-ons-mentaliteit van de oudere generatie - zo ervaren ze dat. Ze hebben veel moeite er tussen te komen. Ze beschrijven hun noodkreet heel beeldend: “Als ik me aan wil sluiten bij een groepje tijdens een Waternetwerkcongres, dan loop ik erop af. Mijn hart gaat sneller kloppen als het groepje zich opent. Voor mij, denk ik dan trots. Maar nee hoor, terwijl ik langzaam door het groepje schuifel, sluit het zich weer achter me en weer sta ik alleen.” Hoe komt het goed? Ik denk even aan Elsschots ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’ en wuif eventuele bezwaren weg. Misschien ben ik hopeloos optimistisch, maar ik ben ervan overtuigd dat de wereld er een stuk mooier uit zou zien als we meer van elkaars kennis en kunde gebruik zouden maken.

De feiten op een rij Eén van de sprekers is Maarten Gast. Hij was de afgelopen maanden voorzitter van de Feitencommissie Doelmatigheid in de Waterketen. “De feitencommissie”, zo vertelt Maarten Gast, “is ingesteld om de bouwstenen te verzamelen die kunnen worden gebruikt om de bestuurlijke voorstellen te formuleren voor het doelmatiger organiseren van het

O

p de parkeerplaats van een streekziekenhuis zakt een jonge vrouw in elkaar. Een voorbijganger loopt om haar heen. Moeizaam komt ze half overeind. Als ze strompelend de rookhoek naast de draaideur bereikt, zegt ze dat ze hulp nodig heeft. Als reactie volgt: ”Ja meissie, wij hebben hier allemaal hulp nodig.” Het komt uiteindelijk goed; de vrouw belandt op de IC en hartbewaking, waarmee net op tijd kon worden voorkomen dat ze doodgaat.

Kom op 16 april voor ontmoeting en inspiratie naar het Evoluon in Eindhoven. Het congres begint om 11.00 uur en duurt tot 17.00 uur. Voorafgaand aan het congres vindt de algemene ledenvergadering van Waternetwerk plaats (om 10.15 uur). Aanmelding via www.waternetwerk.nl.

Ik roep zowel de jongere als de oudere generaties van waterprofessionals op om het voorjaarscongres met de treffende titel ‘Storm in de waterketen’ te benutten. Grijp je kans om kennis en ervaringen uit te wisselen. Sta open voor elkaar. Samen hebben we elkaar zoveel te bieden. Carleen Mesters (Waternetwerk)

H2O / 6 - 2010

29


waternetwerken watercolumn Cursusaanbod

Wateropleidingen Wateropleiding verzorgt binnenkort kop de rol bij de gemeente. Actueel in deze cursus is de ver.nieuws_column volgende (nieuwe) cursussen die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders. er.nieuws_column plat initiaal

V

Inrichting, beheer en onderhoud in stedelijk gebied (nieuw)

ver.nieuws_column Water neemt in hetplat stedelijk gebied een steeds belangrijkere plaats in door de aandacht voor wateroverlast ver.nieuws_column auteur en water­ tekorten. Beheer en onderhoud van stedelijk water zijn essentieel voor het goed functio­ neren van een watersysteem. Deze cursus biedt inzicht in de kenmerken van het stedelijk watersysteem en de knelpunten die zich binnen dit watersysteem voordoen. Er is ruim aandacht voor de taken en verantwoordelijkheden van waterschap en gemeente. Aan de hand van praktijkvoorbeelden wordt ingegaan op de mogelijke inrichting van het stedelijk watersysteem, het maaibeheer en de baggeropgave. De doelgroep bestaat uit (beleids)medewerkers van gemeenten, waterschappen en adviesbureaus op het gebied van drinken afvalwater en technisch waterbeheer (gemalen). De cursus vindt plaats op 13, 20 en 27 april in Utrecht en kost 1.225 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.

Grondwateroverlast in bebouwd gebied (herzien) Grondwateroverlast komt steeds vaker voor in bebouwde gebieden. Water in kruipruimten, vocht en schimmels in kelders, funderingsschade en drassige tuinen zijn enkele voorbeelden. Wie aansprakelijk is voor de schade en verantwoordelijk voor de oplossing, is vaak moeilijk te zeggen. De oorzaak van het probleem is niet eenduidig en de rolverdeling complex. De Wet gemeentelijke watertaken legt met name een aanvullende

aandacht voor de grondwaterzorgplicht en het verbrede gemeentelijke rioleringsplan. U leert omgaan met bestuurlijke keuzes en dilemma’s die hierbij spelen. De cursus helpt u met het stapsgewijs aanpakken van de grondwaterproblemen. Na het volgen van deze cursus kunt u direct aan de slag met uw plan van aanpak. De doelgroep betreft beleidsmedewerkers waterbeheer van gemeenten en waterschappen, medewerkers van woningbouwverenigingen, Bouw- en Woningtoezicht, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars. De cursus vindt plaats op 14 en 21 april in Utrecht en kost 975 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.

Aquatische ecologie (nieuw) Als waterbeheerder bent u druk bezig met maatregelen die leiden tot een goede ecologische en chemische kwaliteit in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bepaalt Natura 2000 dat u bepaalde watergebieden zodanig moet inrichten, dat zij een optimaal leefgebied vormen voor belangrijke soorten. Kortom, twee behoorlijke opgaven, waarbij kennis van aquatische ecologie heel belangrijk is. Om succesvol te zijn, is inzicht nodig in de structuur en het ecologisch functioneren van watersystemen, de populatiedynamiek van soorten en maatregel-effectrelaties. In deze opleiding leert u wat de fysische, chemische en biologische kenmerken zijn van de belangrijkste watertypen in Nederland. U krijgt inzicht in de relaties tussen (groepen van) soorten en hun fysischchemische milieu, tussen soorten onderling en in de opbouw en levensvatbaarheid van populaties. Ingegaan wordt op opbouw- en afbraakprocessen in watersystemen en de

daaraan gekoppelde nutriëntencycli. Ook komen factoren aan bod die het voorkomen van soorten in een watersysteem bepalen. U leert in de praktijk hoe een systeem aan de hand van analyseresultaten ecologisch wordt beoordeeld en wat onder een goede en slechte ecologische toestand wordt verstaan. Ten slotte worden oplossingen voor ecologische problemen in aquatische systemen en beheerscenario’s behandeld. De doelgroep bestaat uit ecologen en beleids- en projectmedewerkers. De cursus vindt plaats op 16 dagen in de periode apriloktober. De eerste bijeenkomst is op 1 april. De opleiding kost in totaal 4.200 euro. Voor meer informatie: Jantine de Waal (030) 606 94 09.

Veldkennis watersysteem (voorheen Basiskennis Aquatische Ecologie) Binnen Europa zijn de lidstaten van de Europese Unie druk bezig met het vaststellen van normen om de ‘goede chemische en ecologische toestand’ genoemd in de Europese Kaderrichtlijn Water te kwantificeren. Maar wat is nu eigenlijk een ‘goede chemische en ecologische toestand’? Hoe werkt het in een watersysteem, wie zijn de bewoners en wat zijn hun onderlinge relaties? In deze cursus krijgt u antwoord op deze vragen. Het aquatisch ecosysteem wordt op fysische, chemische en ecologische aspecten geanalyseerd. Uitgebreid zullen de relaties in een watersysteem aan bod komen. Aan de hand van alle verzamelde gegevens doet u een uitspraak over de waterkwaliteit. De doelgroep zijn medewerkers waterbeheer. De cursus vindt plaats op 27 mei, 3, 10, 17 en 24 juni in Utrecht en kost 1.875 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.

DRIJFVEER ‘We moeten uit onze cocon!’ Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert zijn leden - zoals Bjørn Hoogwout (63), bedrijfsdirecteur bij Brabant Water. Deze maand wordt een afscheidstournee voor Bjørn Hoogwout. Op 11 maart nam hij afscheid van zijn collega’s bij Brabant Water, waar hij sinds de fusie in 2002 bedrijfsdirecteur was. Op 22 maart werd voor iedereen buiten het bedrijf een congres verzorgd, waarbij zijn aftreden centraal stond. Helemaal verlaten zal Hoogwout de waterwereld niet. “Dat zou betekenen dat alle kennis en contacten in de sector in één klap zouden verdwijnen. Ik blijf de komende jaren een boegbeeld voor water, zeker in Eindhoven. Daarbij zal ik één dag in de week als onafhankelijk persoon boven de partijen staan.” Hoogwout zou een watergoeroe genoemd kunnen worden. Hij heeft zes grote

30

H2O / 6 - 2010

overnames in de sector op zijn naam staan, is de oprichter van Aqua for All en het evenement Wandelen voor Water. Bovendien heeft Hoogwout ervoor gezorgd dat het huidige Waternetwerk koninklijk werd. “Om die reden ben ik sinds 2005 Lid tot Grote Verdiensten bij wat nu Waternetwerk is.” Hoogwout heeft 28 jaar in ‘het water’ gezeten. Hoewel hij als sterrenbeeld Waterman is en er ‘H20’ in zijn achternaam zit, zoals hij grapt, is het geen stap die vanaf de studietijd werd voorbereid. “Ik heb altijd in de verzekeringswereld gezeten, als controller. Ik ben van de kleine letters in verzekeringen overgestapt naar de grote waterwereld. Iets heel anders, al zijn het allebei emotionele producten. “ “Ik vind het maatschappelijke aspect aan water interessant. Ik heb er veel aan gedaan

Bjørn Hoogwout.

om de technische wereld van het drinkwaterleidingbedrijf een menselijk gezicht te geven. Zo waren we op mijn initiatief in 1986 het eerste nutsbedrijf met een callcenter. Ook door het organiseren van de voorjaarscongressen wilde ik bevorderen dat we als sector meer lerend worden. We zijn van nature gericht op techniek en beheer, maar ik wil dat we meer op weg zijn. Daarom verwelkomde ik de eerste sprekers van buiten de branche, een hoogleraar bijvoorbeeld. We moeten van buiten naar binnen denken, een nieuw type denken. Zeker nu water voor de wereld steeds belangrijker wordt, kunnen we het niet meer in ons eentje doen. We moeten uit onze cocon. Dan kunnen we meer bereiken.”


waternetwerken Nieuwe Zwemwaterrichtlijn centraal op symposiumwatercolumn ver.nieuws_column kop Op het Zwemwatersymposium op 22 april staat de nieuwe Zwemwaterrichtlijn 2010 centraal. Wat betekent deze richtlijn voor water- en terreinbeheerders? Wanneer moeten welke maatregelen genomen worden? Gedurende deze dag zal diepgaand op deze vragen worden ingegaan.

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Het Zwemwatersymposium vindt plaats in de Jaarbeurs in Utrecht. ‘s Ochtends is er een kort plenair programma waarin onder meer een toelichting wordt gegeven op de nieuwe Zwemwaterrichtlijn en ingegaan wordt op de inspraakvereisten van die richtlijn. Overheden en terreinbeheerders als gemeenten, recreatieschappen en dergelijke moeten gaan informeren over de praktische toepassing van de nieuwe Zwemwaterrichtlijn. Wat zijn de eerste ervaringen op dit punt? Vervolgens zijn er drie blokken met simultane sessies waarin dieper op de praktische consequenties en ervaringen van de Zwemwaterrichtlijn wordt ingegaan. Na ieder blok is er een plenaire terugkoppeling van de discussie-uitkomsten. In een sessie wordt ingegaan op de normen voor fecale bacteriën. Uit twee provincies zullen sprekers een ruime dan wel een strenge interpretatie van de norm belichten. De sessie ‘Handreiking fysieke veiligheid zwemmers’ gaat in op het fysieke veiligheidsonderzoek dat jaarlijks moet worden uitgevoerd. Een aantal provincies heeft daar ervaring mee, maar een aantal andere provincies moet hier nog mee beginnen. Vooral in de kustzone komen grote verschillen voor door eb en vloed en sedimentatie en erosie. Er is een handreiking geschreven, maar is die overal even duidelijk? Twee sprekers, waaronder de schrijver van

de handreiking, gaan in op de theorie en praktijk. Een derde sessie gaat in op de vraag of zwemwater en natuur te combineren zijn. De functies natuur en recreatie kunnen botsen. De natuur kan beperkingen voor de recreatie opleveren en de recreatie kan de natuur verstoren. Sprekers met een natuuren recreatieachtergrond zullen op deze problemen ingaan. Een andere sessie behandelt de vraag of het nieuwe blauwalgenprotocol voldoet. Vorig jaar is voor het eerst gewerkt met dit aangepaste protocol op basis van celtellingen. Drie sprekers belichten vanuit hun achtergrond (wetenschap, adviesbureau en waterschap) hun kijk om met waterstofperoxide de strijd met blauwalgen aan te gaan. De voorlaatste sessie gaat in op ervaringen met zwemwatermaatregelen. De nieuwe

Zwemwaterrichtlijn schrijft voor dat maatregelen getroffen moeten worden als de kwaliteit van het zwemwater niet goed genoeg is. In deze sessie wordt een nieuwe methode belicht om toxische blauwalgen te meten en hoe daar beleid op af te stemmen. Twee sprekers zullen op deze materie ingaan. De laatste sessie gaat in op de vraag of zwemwaterprofielen onzin zijn of niet. Er wordt nu al een aantal jaren met zwem­waterprofielen gewerkt. Wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Worden de zwemwaterprofielen ook echt gebruikt of zijn ze alleen maar opgesteld omdat het moet? Twee sprekers gaan in op de theorie en de praktijk. Aanmelden: www.waternetwerk.nl. Waternetwerkleden betalen 175 euro, niet-leden 250 euro.

Agenda Op 15 april vindt een bijeenkomst plaats over ‘geïntegreerde contracten: 360 graden belicht’. Het is een Op-weg-naar-huisbijeenkomst met als locatie Royal Haskoning in Nijmegen. Het programma begint om 15.30 uur en duurt tot 19.30 uur. Aan deze bijeenkomst zijn geen kosten verbonden, wel wordt u verzocht zich aan te melden. Op 16 april volgt het voorjaarscongres ‘Storm in de Waterketen’ (zie elders op deze pagina’s). Op 21 april staat een themadag over ‘Functioneel beheer en assetmanagement’ op het programma in het Waterhuis in Nieuwegein. Het programma begint om 9.00 uur en duurt tot 16.30 uur. ‘s Ochtends zijn er vier lezingen; ‘s middags wordt het assetmanagementspel gespeeld (zie H2O nummer 5). Op 22 april staan verschillende bijeenkomsten én excursies geprogrammeerd. Zo gaat de sectie Zuid-Nederland naar de educatieve viskwekerij de Stroom in Oirschot.

De aanvang is om 12.45 uur. Voorafgaand is daar een ledenvergadering. Inschrijven is mogelijk tot 3 april. Dezelfde dag is er een studiereis voor de sectie Midden-Nederland. Samen met Endress+Hauser biedt de sectie een meerdaagse excursie aan naar drie fabrieken van het bedrijf in Cernay, Reinach en Gerlingen. Bij Rijkswaterstaat (het voormalige RIZA) in Lelystad is er bovendien een kennisuitwisselingsmiddag over stedelijk water. Vanaf 13.30 uur bent u welkom; het programma begint om 14.00 uur. Deelname is gratis. U moet zich wel vooraf aanmelden. En ten slotte: een driedaagse studiereis van de sectie Zuid-Holland naar Duitsland (Kaiserslautern en Sinsheim). Voor meer informatie en aanmeldingen: www. waternetwerk.nl. Kijk onder ‘Activiteiten’ naar het kopje ‘Agenda’.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 6 - 2010

31


/RGAWORLD IS EEN INNOVATIEF EN STERK GROEIEND BEDRIJF OP HET GEBIED VAN ORGANISCHE RESTSTROMEN VERWERKING EN OPWEKKING VAN DUURZAME ENERGIE MET VESTIGINGEN IN .EDERLAND EN #ANADA 7ERKEN BIJ /RGAWORLD IS WERKEN BINNEN EEN JONG TEAM IN EEN DYNAMISCHE AFWISSELENDE WERKOMGEVING MET FOCUS OP VOORTDURENDE OPTIMALISATIE VAN PROCES EN TECHNIEK 7IJ ZOEKEN EEN

$E NIEUWE PRODUCTIELOCATIE IN !MSTERDAM 7ESTELIJK (AVENGEBIED ZAL JAARLIJKS CIRCA TON ORGANISCHE RESTSTROMEN VERGISTEN EN CIRCA M AFVALWATER ZUIVEREN (IERBIJ WORDT O A GROENE STROOM GEPRODUCEERD

3ITE -ANAGER FULLTIME UUR VOOR DE INDUSTRIpLE VERGISTINGS EN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIE IN !MSTERDAM

$E 3ITE -ANAGER GEEFT LEIDING AAN HET PERSONEEL OP DE LOCATIE RAPPORTEERT AAN DE -ANAGER /PERATIONS EN KENT MET NAME DE VOLGENDE VERANTWOORDELIJKHEDEN „ 4OEZICHT OP HET NALEVEN VAN EISEN TEN AANZIEN VAN +WALITEIT !RBO EN -ILIEU „ 6ERZORGING VAN DE ADMINISTRATIE VAN DE LOCATIE EN BEGELEIDING VAN ONDERZOEKEN EN PROEVEN „ (ET ONDERHOUDEN VAN EXTERNE CONTACTEN WAARONDER DE CONTACTEN MET OVERHEDEN EN KLANTEN &UNCTIE EISEN „ %EN RELEVANTIE OPLEIDING OP MINIMAAL ("/ NIVEAU BIJ VOORKEUR OP HET VLAK VAN -ILIEUTECHNOLOGIE OF ,EVENSMIDDELENTECHNOLOGIE „ %RVARING OP HET GEBIED VAN VERGISTINGSPROCESSEN EN WATERZUIVERING „ 'OEDE COMMUNICATIEVE EN LEIDINGGEVENDE VAARDIGHEDEN „ )N HET BEZIT ZIJN VAN RIJBEWIJS " „ 'OEDE BEHEERSING VAN DE .EDERLANDSE EN %NGELSE TAAL ZOWEL IN WOORD ALS GESCHRIFT „ 7OONACHTIG IN DE DIRECTE OMGEVING VAN !MSTERDAM

H2O Gieterstopper

26-03-2004

10:56

Pagina 1

/PERATORS

FULLTIME UUR VOOR DE INDUSTRIpLE VERGISTINGS EN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIE IN !MSTERDAM 6OOR DEZE LOKATIE ZIJN WIJ OP ZOEK NAAR OPERATORS 4OT JE TAKEN BEHOREN O A „ „ „ „

"EDIENEN EN CONTROLEREN VAN DE INSTALLATIE 5ITVOEREN VAN DAGELIJKSE ANALYSES 7AARBORGEN VAN EEN STORINGSVRIJ BEDRIJF :ELFSTANDIG UITVOEREN VAN ONDERHOUDS REINIGINGS EN REPARATIEWERKZAAMHEDEN

&UNCTIE EISEN „ 4ECHNISCHE OPLEIDING OP -"/ NIVEAU IN EEN RELEVANTE RICHTING ZOALS PROCESTECHNIEK MILIEUTECHNIEK WERKTUIGBOUW OF LEVENSMIDDELENTECHNOLOGIE „ +ENNIS EN ERVARING MET PRODUCTIEPROCESSEN „ )N HET BEZIT VAN RIJBEWIJS " „ 'OEDE BEHEERSING VAN DE .EDERLANDSE TAAL IN WOORD EN GESCHRIFT „ "EREID ZIJN TOT HET MEEDRAAIEN IN HET STORINGSROOSTER „ 7OONACHTIG IN DE DIRECTE OMGEVING VAN !MSTERDAM 7IJ BIEDEN „ %EN UITDAGENDE BAAN IN EEN BOEIENDE WERKOMGEVING „ %EN JONGE DYNAMISCHE INFORMELE ORGANISATIE „ %EN SALARIS IN OVEREENSTEMMING MET LEEFTIJD EN ERVARING „ 5ITGEBREIDE SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDEN EN DE MOGELIJKHEID TOT EIGEN INBRENG EN ONTPLOOIING 6OOR MEER INFORMATIE (ARALD +OEHORST -ANAGER /PERATIONS *E SOLLICITATIE KUN JE VOOR APRIL MAILEN NAAR PERSONEEL ORGAWORLD NL 7EBSITE WWW ORGAWORLD NL

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180


platform

Corine Houtman, Het Waterlaboratorium Monique van der Aa, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Thomas ter Laak, KWR Watercycle Research Institute

Relatie tussen gebruik genees­ middelen in Rijnstroomgebied en concentraties in de Rijn Onlangs is een evaluatie uitgevoerd van een zeer uitgebreide set meet­resultaten van geneesmiddelen in de Rijn bij Lobith in de periode 2002-2008. Van de 20 meest aangetoonde genees- en röntgencontrastmiddelen zijn gemiddelde en mediane concentraties en dag- en jaarvrachten berekend. Vervolgens is een eenvoudig massabalansmodel opgezet om - aan de hand van cijfers over geneesmiddelenconsumptie in het Rijnstroomgebied, excretie uit het menselijk lichaam en verwijdering tijdens rioolwaterzuivering - te voorspellen hoeveel geneesmiddelen jaarlijks Lobith passeren. De voorspelde jaarvrachten zijn vergeleken met vrachten die berekend zijn uit de meetgegevens. Die voorspelde jaarvrachten verschilden voor 15 van de 20 geneesmiddelen minder dan een factor twee met de gemeten jaarvrachten. Dit toont aan dat met een relatief eenvoudig massabalansmodel de vracht geneesmiddelen in de Rijn behoorlijk nauwkeurig is te voorspellen.

G

eneesmiddelen zijn ontwikkeld om bij zeer lage concentraties op specifieke biologische structuren in te werken en effect te hebben. Lage concentraties (ng/l tot µg/l), zoals die doorgaans in oppervlaktewateren worden gevonden, kunnen derhalve al mogelijk een bedreiging vormen voor de ecologie1),2). Vanaf 2000 zijn in Nederland diverse inventariserende onderzoeken uitgevoerd naar geneesmiddelen in oppervlaktewater3). Tevens worden in opdracht van drinkwaterbedrijven en RIWA oppervlaktewateren die als bron voor de drinkwaterproductie dienst doen, regulier op geneesmiddelen gemonitord4), zodat onderzocht kan worden of drinkwaterzuiveringen hiervoor voldoende zijn ingericht.

Afb. 1: Monsternamepunten langs de Rijn. Rode lijnen geven het stroomgebied weer. ARK = Amsterdam-Rijnkanaal.

Verschillende factoren bepalen de concentraties geneesmiddelen in het oppervlaktewater. De belangrijkste zijn de consumptie van een geneesmiddel in een bepaalde regio, de afbraak (metabolisme) van het geneesmiddel in het lichaam van de patiënt en uitscheiding (excretie) in urine en feces, de verwijdering van het geneesmiddel door de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi), het volume (waterdebiet) van het waterlichaam en de afbraak en sorptie in het milieu1). In deze studie is een evaluatie uitgevoerd van een zeer uitgebreide set meetgegevens H2O / 6 - 2010

33


van geneesmiddelen in de Rijn. Er zijn gemiddelde en mediane concentraties, dagvrachten en jaarvrachten bepaald. Voorts is een eenvoudig massabalansmodel opgezet om jaarvrachten geneesmiddelen in de Rijn te voorspellen. Het model maakt gebruik van cijfers over verkoop, humane excretie en verwijdering tijdens rioolwaterzuivering van geneesmiddelen. De met het model voorspelde jaarvrachten zijn vergeleken met vrachten die berekend zijn uit de meet­gegevens.

Gemeten concentraties Van januari 2002 tot december 2008 heeft Het Waterlaboratorium in opdracht van RIWA-Rijn en voor de drinkwaterbedrijven Waternet en PWN maandelijks watermonsters genomen op vier locaties in de Nederlandse Rijndelta: Lobith, Nieuwegein, Nieuwersluis en Andijk (zie afbeelding 1). In deze monsters zijn in totaal 128 verschillende geneesmiddelen, röntgencontrast­ middelen en hormoonverstorende stoffen geanalyseerd. Dit resulteerde in meer dan 3.500 individuele waarnemingen. Van de 20 geneesmiddelen en röntgencontrastmiddelen die in meer dan 20 procent van de monsters werden aangetroffen, zijn gemiddelde en mediane concentraties berekend en seizoensfluctuaties in de dagvrachten in de Rijn onderzocht. De 20 stoffen die in meer dan 20 procent van de monsters aangetroffen werden, omvatten zes antibiotica, drie bètablokkers (toegepast tegen hoge bloeddruk en hartritmestoornissen), twee middelen voor het vaatstelsel, twee ontstekingsremmers/pijnstillers, een middel tegen epilepsie en zes röntgencontrastmiddelen. Zes geneesmiddelen werden zelfs in meer dan 90 procent van de monsters bij Lobith aangetoond: anhydro-erythromycine-A, sulfamethoxazool (beide antibiotica), metoprolol en sotalol (bètablokkers), carbamazepine (anti-epilepticum) en diclofenac (ontstekingsremmer/pijnstiller). Ook zes van de oorspronkelijk negen onderzochte röntgencontrastmiddelen waren in meer dan 90 procent van de monsters aanwezig. Het gaat hierbij om ioxitalaminezuur, iopromide, iohexol, iomeprol, iopamidol en amidotri­zoïnezuur. De concentraties genees- en röntgencontrastmiddelen bij Nieuwersluis, Nieuwegein en Andijk verschilden weinig van die bij Lobith. Het maximale verschil in gemiddelde concentraties was een factor drie. Afbeelding 2 geeft een overzicht van de aangetroffen concentraties. Vanwege de geringe verschillen tussen de locaties zijn de waarnemingen bij Lobith en de andere drie locaties in die figuur samengenomen. De hoogste concentraties werden gevonden voor de röntgencontrastmiddelen amidotrizoïnezuur, iomeprol, iopamidol en iopromide, met als hoogste individuele waarneming 1,2 µg/l amidotrizoinezuur in juli 2008. De mediane concentraties van vier röntgencontrastmiddelen lagen boven 0,1 µg/l. De geneesmiddelen die in de hoogste concentraties werden aangetroffen, zijn carbamazepine, met als hoogst waargenomen concentratie 0,5 µg/l en diclofenac, waarvoor de hoogst gemeten

34

H2O / 6 - 2010

Afb. 2: Box-whiskerplot van de mediane concentraties (middenlijn), 25-75% percentielen (box) en minimale en maximale concentraties gemiddeld over de vier monsterpunten. A = antibiotica, B = bètablokkers, C = middelen voor het vaatstelsel, D = anti-epilepticum, E = pijnstillers/ontstekingsremmers, F = röntgencontrastmiddelen.

concentratie 0,3 µg/l bedroeg. Carbamazepine had van de geneesmiddelen ook de hoogste mediane concentratie, namelijk 0,11 µg/l. Van de overige middelen varieerden de mediane concentraties tussen de detectielimiet (voor de meeste stoffen <0,01 µg/l) en 0,1 µg/l. De waargenomen concentratieniveaus komen in grote lijn overeen met die uit eerdere studies in de Rijn5) en andere Nederlandse oppervlaktewateren3),6). De aangetroffen concentraties geneesmiddelen varieerden sterk (vaak meer dan een factor 10) in de tijd, ook binnen één locatie. Mogelijke oorzaken zijn variaties in de gebruikte hoeveelheid geneesmiddelen, (bio)degradatie van geneesmiddelen in rioolwaterzuiveringen en in het milieu én variaties in debiet van de Rijn. Wisselend debiet kan een belangrijke verklaring zijn voor de variatie in concentraties bij Lobith. In de beschouwde periode fluctueerde het debiet bij Lobith aanzienlijk (tussen 700 en 10.000 kubieke meter per seconde, met een gemiddelde van 2.167). Bij de andere onderzochte locaties bepaalt het debiet van de Rijn bij Lobith naar verwachting minder de geneesmiddelconcentratie, door bufferende werking van het IJsselmeer (Andijk) en door het gebruik van sluizen in de Lek en het AmsterdamRijnkanaal (Nieuwegein en Nieuwersluis).

Seizoenstrends in dagvrachten De dagvracht in de Rijn (aantal kilogram geneesmiddel dat per dag met het Rijnwater langs Lobith stroomt) is per geneesmiddel berekend door gemeten concentraties bij Lobith te vermenigvuldigen met het debiet op de monsternamedag. De dagvrachten van anhydro-erythromycineA, bezafibraat, diclofenac, ibuprofen en trimethhoprim laten een duidelijke seizoenstrend zien (zie afbeelding 3). De hoogste vrachten treden op in de winter en het vroege voorjaar en de laagste (ongeveer een factor tien lager) in de nazomer en het

najaar. Een mogelijke verklaring is dat door de hogere temperatuur in de (na)zomer dan meer biologische afbraak van geneesmiddelen optreedt in afvalwater in rwzi’s en in het milieu. Een tweede mogelijkheid is verhoogde fotodegradatie van lichtgevoelige middelen, diclofenac bijvoorbeeld, door hogere lichtintensiteit in de (na)zomer. Van sommige categorieën middelen, zoals pijnstillers, antibiotica en anti-depressiva, is bovendien waarschijnlijk de consumptie in de winter hoger dan in de zomer. Dit zou een derde verklaring kunnen zijn voor de seizoensvariatie in de dagvrachten van diclofenac, ibuprofen, anhydroerythromycine-A en trimethoprim.

Jaarvrachten voorspeld uit consumptie De jaarlijkse consumptie per geneesmiddel in het Rijnstroomgebied bovenstrooms van Lobith is geschat door literatuurgegevens over de jaarlijkse verkoop van de 20 geselecteerde stoffen in heel Duitsland7), Zwitserland8),9),10) en Frankrijk (persoonlijke mededeling P. Cavalié, AFSSAPS) te corrigeren voor het aantal Duitsers, Fransen en Zwitsers dat niet in het Rijnstroomgebied woont11) en vervolgens te sommeren. Ook België, Liechtenstein, Luxemburg en Oostenrijk behoren gedeeltelijk tot het Rijnstroomgebied. Hun inwoners vertegenwoordigen samen echter minder dan twee procent van de totale populatie van het Rijnstroomgebied en daarom zijn hun bijdragen niet in de schatting meegenomen. Daarnaast zijn literatuurgegevens verzameld over uitscheiding van geneesmiddelen via urine en feces12) en over de verwijdering in de rwzi13). De jaarlijkse emissievracht van geneesmiddelen naar de Rijn is vervolgens voorspeld met een eenvoudig massabalansmodel dat de geschatte jaarconsumptie corrigeert voor de fractie die niet wordt uitgescheiden door het lichaam van de gebruiker en voor de fractie die wordt verwijderd in de rioolwaterzuivering. De


platform meetgegevens beschikbaar zijn. De variatie in concentraties in de tijd en seizoenen laat echter ook zien dat frequent monitoren wel belangrijk blijft. Andersom laat deze studie zien dat wanneer de mate van consumptie onbekend is, bijvoorbeeld in het geval van onderzoek naar het gebruik van illegale drugs, vanuit meetgegevens de consumptie alsnog voorspeld kan worden.

Afb. 3: Seizoenstrends in de dagvrachten van vijf geneesmiddelen in de Rijn bij Lobith.

factoren afbraak en sorptie in het milieu zijn niet in dit model opgenomen, omdat daarvan onvoldoende gegevens voorkomen in de literatuur. Volgens de modelvoorspellingen worden tientallen tonnen röntgencontrastmiddelen en daarnaast enkele tonnen van carbamazepine, diclofenac, pentoxifylline, sotalol, etc. jaarlijks door de Rijn afgevoerd. Dit komt gemiddeld neer op een kwart van de jaarlijks gebruikte hoeveelheid geneesmiddelen en röntgencontrastmiddelen. De verschillen tussen de individuele middelen zijn wel groot: tussen één en 70 procent van de bovenstrooms geconsumeerde hoeveelheid passeert Lobith. Dit percentage is het hoogst voor röntgencontrastmiddelen (gemiddeld 48 procent), voor antibiotica gemiddeld 18 procent en voor vaatmiddelen, pijnstillers en carbamazepine ongeveer elf procent. Het voorkomen van de middelen in het water bleek evenredig te zijn met de polariteit van de onderzochte middelen. Verklaring hiervoor is dat over het algemeen polaire stoffen een lage affiniteit hebben om te adsorberen aan zuiveringsslib in rioolwaterzuiveringsinstallaties en aan sediment in het milieu en daardoor minder goed verwijderd worden dan apolaire stoffen.

Vergelijking voorspelde en gemeten jaarvrachten De jaarlijkse vrachten bij Lobith zijn ook berekend op basis van de gemeten concentraties. Hiervoor is de gemiddelde dagvracht vermenigvuldigd met het aantal dagen in een jaar. De voorspelde en gemeten jaarvrachten kwamen goed overeen. Voor 15 van de 20 middelen was het verschil kleiner dan factor twee, voor de overige vijf maximaal factor zeven. Er zijn verschillende factoren aan te wijzen die kunnen veroorzaken dat de voorspelde vracht hoger is dan de gemeten vracht, zoals afbraak en sorptie in het milieu en onvolledig gebruik van voorgeschreven/

verkochte geneesmiddelen. In de literatuur wordt geschat dat tot wel tweederde van de verkochte geneesmiddelen niet daadwerkelijk wordt in genomen14). Met name voor hart- en vaatmiddelen, zoals bètablokkers is bekend dat therapie-ontrouw relatief hoog is. Er zijn ook factoren die ertoe kunnen leiden dat de voorspelde vracht lager is dan de gemeten vracht. Ten eerste worden sommige middelen bijvoorbeeld ook in de diergeneeskunde gebruikt, en dat is in de gebruikte consumptiecijfers niet meegenomen. Ten tweede is in het model ook gecorrigeerd voor de fractie geneesmiddelen die het lichaam verlaat als conjugaat. Deze conjugaten kunnen in de rioolwaterzuivering of het milieu mogelijk terug reageren naar de oorspronkelijke stof. Een derde factor is de mogelijkheid dat een deel van de patiënten wel aangeschafte maar niet gebruikte middelen wegwerpt via gootsteen of toilet. Deze bijdrage kan ook bij relatief kleine hoeveelheden van belang zijn, aangezien bij deze route de omzetting in het lichaam wordt omzeild. Bovengenoemde factoren laten zien dat de modelvoorspelling van de jaarvracht nog te verbeteren zou zijn wanneer door betere registratie van verkoop van en informatie over therapietrouw en wegwerpen van geneesmiddelen de consumptie preciezer te schatten zou zijn, of wanneer beter gecorrigeerd zou kunnen worden voor afbraak in rioolwaterzuivering en milieu en temporele variaties daarin. De in deze studie uitgevoerde evaluatie bevestigt dat veel geneesmiddelen die in het stroomgebied van de Rijn gebruikt worden, in de Rijn zijn terug te vinden. De vergelijking van voorspelde en gemeten vrachten laat zien dat met een relatief eenvoudig massabalansmodel jaarvrachten geneesmiddelen in de Rijn al behoorlijk nauwkeurig te voorspellen zijn. Een model als dit kan dus gebruikt worden voor stoffen waarvoor geen

LITERATUUR 1) Halling-Sorensen B., S. Nielsen, P. Lanzky, F. Ingerslev, H. Lutzhoft en S. Jorgensen (1998). Occurrence, fate and effects of pharmaceutical substances in the environment - A review. Chemosphere 36, pag. 357-394. 2) Johnson A., M. Jürgens, R. Williams, K. Kümmerer, A. Kortenkamp en J. Sumpter (2008). Do cytotoxic chemotherapy drugs discharged into rivers pose a risk to the environment and human health? An overview and UK case study. Journal of Hydrology 348, pag. 167-175. 3) Versteegh J., N. Van der Aa en E. Dijkman (2007). Geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. Resultaten van het meetprogramma 2005/2006. RIVM. Rapport 703719016. 4) RIWA (2007). Jaarrapport 2007 De Rijn. 5) Sacher F., M. Ehmann, S. Gabriel, C. Graf en H. Brauch (2008). Pharmaceutical residues in the river Rhine - results of a one-decade monitoring programme. Journal of Environmental Monitoring 10, pag. 664-670. 6) Walraven N. en R. Laane (2009). Assessing the discharge of pharmaceuticals along the Dutch coast of the North Sea. Springer, New York. 7) Rohweder U. (2003). Pharmaceuticals in the environment: Assessment of results. Bund/ Länderausschuss für Chemikaliensicherheit, Hamburg. 8) Ort C., J. Hollender, M. Schaerer en H. Siegrist (2009). Model-based evaluation of reduction strategies for micropollutants from wastewater treatment plants in complex river networks. Environmental Science & Technology 43, pag. 3214-3220. 9) Thomas A. en A. Joss (2006). Human pharmaceuticals, hormones and fragrances: the challenge of micropollutants in urban water management. IWA Publishing, Padstow. 10) Weissbrodt D., L. Kovalova, C. Ort, V. Pazhepurackel, R. Moser, J. Hollender, H. Siegrist en C. Mcardell (2009). Mass flows of X-ray contrast media and cytostatics in hospital wastewater. Environ. Sci. Technol. 43, pag. 4810-4817. 11) ICPR (2005). International catchment area of the Rhine: properties, assessment of environmental effects of human activities and economic analysis of water use (part A). 12) Lienert J., K. Gudel en B. Escher (2007). Screening method for ecotoxicological hazard assessment of 42 pharmaceuticals considering human metabolism and excretory routes. Environ. Sci. Technol. 41, pag. 4471-4478. 13) Miege C., J. Choubert, L. Ribeiro, M. Eusebe en M. Coquery (2008). Removal efficiency of pharmaceuticals and personal care products with varying wastewater treatment processes and operating conditions - conception of a database and first results. Water Science and Technology 57, pag. 49-56. 14) Ruhoy I. en C. Daughton (2008). Beyond the medicine cabinet: An analysis of where and why medications accumulate. Environment International 34, pag. 1157-1169.

H2O / 6 - 2010

35


Janneke Klein, Deltares/TNO Bouw en Ondergrond Hans Peter Broers, Deltares/TNO Bouw en Ondergrond Bas van der Grift, Deltares Gabriël Zwart, Waterschap Peel en Maasvallei

Oppervlaktewater in Limburg sterk beïnvloed door grondwater Grond- en oppervlaktewater maken deel uit van hetzelfde hydrologische systeem. Verontreinigende stoffen die in het verleden in de bodem terecht zijn gekomen, kunnen via het grondwater uiteindelijk in het oppervlaktewater verschijnen. Inzicht in de invloed van grondwater onder verschillende afvoeromstandigheden op de oppervlaktewaterkwaliteit helpt bij vragen vanuit het GGOR- en KRW-proces en bij de afweging van de te nemen maatregelen. Maatregelen zoals grondwaterpeilveranderingen, drainage en mestmaatregelen kunnen beter worden beoordeeld op hun effect op de belasting van het gronden oppervlaktewater. Door middel van een door Deltares ontwikkelde methode is het mogelijk om een eerste beeld te krijgen van de relatie tussen grond- en oppervlaktewater en de grondwaterbijdrage aan het oppervlaktewatersysteem te kwantificeren op basis van aannames en een conceptueel model van de werking van het systeem. In het project Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse (WAHYD) is deze methode in Limburg toegepast. De studie ondersteunt de notie dat de oppervlaktewaterkwaliteit voor een aantal stoffen sterk wordt beïnvloed door de grondwaterkwaliteit.

O

nder natuurlijke omstandigheden wordt de kwaliteit van het grondwater voornamelijk beïnvloed door uit de ondergrond vrijkomende stoffen. Het voedselarme regenwater dat infiltreert naar het grondwater, neemt in de ondergrond nutriënten en andere stoffen op. Dit matig voedselrijke tot voedselarme water kwelt vervolgens op in beken en kwelgebieden. De grondwaterkwaliteit wordt echter ook sterk beïnvloed door vervuilende menselijke activiteiten nu en in het verleden. Door jarenlange bewoning, industrie, verkeer en landbouw zijn de bodem en het grondwater verontreinigd met nutriënten en zware

metalen. Deze verontreinigingen dringen steeds dieper in de ondergrond door en vormen een bedreiging voor de mens (onder andere voor de drinkwatervoorziening) en voor grondwaterafhankelijke natuur. Door middel van het interpreteren van monitoringsdata van grond- en oppervlaktewater kan in beeld gebracht worden waar stoffen in de huidige situatie vandaan komen. In samenwerking met de Provincie Limburg en de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas is het zogeheten STROMON-concept1)) op Limburg toegepast om de relatie tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in beeld te krijgen.

Afb. 1: Relatie tussen grond- en oppervlaktewater onder verschillende afvoeromstandigheden.

36

H2O / 6 - 2010

De methode is ook gebruikt om een eerste kwantificering te maken van de grondwaterbijdrage aan de oppervlaktewaterkwaliteit op provinciale schaal. Dit is de eerste stap in een traject waarin vervolgens het effect van ingrepen in het waterbeheer en ingrepen in stofbelasting in het geïntegreerde watersysteem kan worden vastgesteld.

Relatie tussen grond- en oppervlaktewater In Nederland zorgt het neerslagoverschot voor een aanvulling van het grondwater met ongeveer 300 millimeter per jaar. Dit grondwater wordt afgevoerd door het (deels kunstmatige) stelsel van beken, sloten,


platform

Afb. 2: Grondwaterkwaliteitskaarten voor nitraat (concentraties relatief ten opzichte van KRW-werknorm voor oppervlaktewater). Links: bovenste grondwater (Noord- en Midden-Limburg) en bodemvocht (Zuid-Limburg), midden: ondiepe grondwater, rechts: diepe grondwater.

greppels en drains. Het oppervlaktewater bestaat derhalve voor een groot deel uit afgevoerd grondwater. De oppervlaktewaterkwaliteit is het resultaat van menging van grondwater uit verschillende dieptes. Dit is in afbeelding 1 gevisualiseerd door middel van een geschematiseerde dwarsdoorsnede van een stroomgebied dat representatief is voor de situatie in Noorden Midden-Limburg. Bij lage afvoer van de beek (in droge periodes) wordt de beek alleen gevoed door het diepere grondwater. Naarmate de afvoer toeneemt en de grondwaterstand stijgt (natter weer), krijgen het ondiepere en het bovenste grondwater een groter aandeel in de afvoer. Het bovenste grondwater is het meest verontreinigd door landbouwactiviteiten2). Het diepere grondwater is schoner, doordat veel verontreinigende stoffen sterk adsorberen in de ondiepe ondergrond (fosfaat en zware metalen) of worden afgebroken (nitraat). Vooral in natte perioden wordt langs snelle, oppervlakkige stroombanen veel landbouwverontreiniging meegevoerd naar het oppervlaktewatersysteem. Het hier besproken model is getoetst aan de hand van oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteitsgegevens in Noord- en Zuid Limburg.

Resultaten voor Noord- en MiddenLimburg Op basis van meetresultaten van de provinciale en landelijke grondwaterkwaliteitsmeetnetten is voor verschillende probleemstoffen een provinciedekkend beeld gemaakt op drie diepteniveaus. Voor Noord- en Midden-Limburg gaat het om: 0-5 meter beneden maaiveld (bovenste grondwater), 5-15 meter beneden maaiveld

(ondiep grondwater) en 15-30 meter beneden maaiveld (diep grondwater). Een voorbeeld van de nitraatconcentraties in het grondwater in Limburg is te zien in afbeelding 2. De nitraatconcentraties zijn weergegeven ten opzichte van de KRW-werknorm voor oppervlaktewater, zodat in één oogopslag duidelijk is wat de potentiële bijdrage van het grondwater aan het oppervlaktewater is. In Noorden Midden-Limburg is het bovenste grondwater het meest verontreinigd door landbouwactiviteiten of andere menselijke invloed. In afbeelding 2 is te zien dat in Noord- en Midden-Limburg met een toenemende diepte de nitraatconcentratie in het grondwater duidelijk afneemt. Voor nitraat heeft dit vooral te maken met een toenemende ouderdom van het grondwater (in het oude diepere grondwater zit geen nitraat) en deels met het optreden van denitrificatie in de aquifers vanaf circa 15 meter diepte. Door de grondwaterkwaliteitskaarten te vergelijken met de oppervlaktewaterkwaliteitskaarten wordt duidelijk of de patronen van beide kaarten kloppen met het conceptuele model. Dit bleek voor Noord- en Midden Limburg een veel minder duidelijke relatie op te leveren dan eerder voor de Provincie Noord-Brabant was vastgesteld1). Op basis van de grondwaterkwaliteitskaarten mag worden verwacht dat de belasting met stoffen in Noord- en Midden-Limburg in dezelfde orde van grootte is als in de naastgelegen regio. Tijdens de studie bleek dat in Noord- en Midden-Limburg relatief veel factoren aanwezig zijn die dit beeld verstoren, vooral doordat een groot deel van

het gebied onder invloed staat van wateraanvoer, maar ook omdat veel beeksystemen de provincie- of landsgrenzen overschrijden en stroomopwaarts gelegen puntbronnen, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties, invloed hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit. In gebieden zonder wateraanvoer werden wel dezelfde patronen gevonden als in NoordBrabant, met hoge concentraties aan nitraat en metalen in natte perioden. De verschillen tussen stoffen worden verklaard aan de hand van de chemische eigenschappen van de stoffen. Door verschillen in chemische eigenschappen dringt de ene stof dieper in de ondergrond door dan de andere, wat leidt tot een andere reactie in de bijdrage aan het oppervlaktewater. In grote delen van Noord- en MiddenLimburg ten westen van de Maas wordt de waterkwaliteit mede beïnvloed door inlaatwater uit de kanalen die uit de Maas worden gevoed. Daar waar het inlaatwater een groot aandeel heeft in het debiet, is er een verdunnend effect voor nikkel en sulfaat. Onder natte omstandigheden is dit effect ook voor nitraat, koper, zink en cadmium zichtbaar. Voor fosfaat daarentegen is de concentratie in het inlaatwater hoger dan die van het grondwater, met name van het bovenste en ondiepe grondwater. In sterk door het inlaatwater beïnvloede delen van de beek (dicht bij inlaatpunt) zal de bijdrage van het aanvoerwater voor fosfaat dan ook groter zijn dan die uit het grondwater. Op dit moment is te weinig bekend van de doorwerking van het aanvoerwater in het gebied om uitspraken over het hele gebied te doen over de mengverhouding met gebiedseigen water. De menging met aanvoerwater maakt het ook lastig om de H2O / 6 - 2010

37


Limburg, geen sprake. Dit komt omdat de grondwaterstanden niet zodanig stijgen dat nieuwe delen van het drainagesysteem gaan werken onder natte condities. Wel zijn in de Limburgse bronnen en beeksystemen hoge concentraties nitraat en sulfaat aanwezig vanuit het grondwatersysteem. In ZuidLimburg is daarentegen de rol van oppervlakkige afstroming groter dan in Noord- en Midden-Limburg. Oppervlakkige afstroming leidt tijdens natte perioden tot erosie van lössdeeltjes. Hierdoor komen stoffen die in de bouwvoor zijn opgehoopt, zoals koper en fosfaat, in het oppervlaktewatersysteem terecht, wat terug te zien is aan pieken onder de natste omstandigheden.

Kwantificering vracht vanuit het grondwater naar oppervlaktewater

Afb. 3: De interactie tussen grond- en oppervlaktewater in Zuid-Limburg.

effecten van de verschillende bijdragen uit het ondiepere en diepere grondwater vast te stellen, behalve voor typische grondwatergerelateerde stoffen zoals nikkel en sulfaat.

De situatie in Zuid-Limburg In Zuid-Limburg bleek een iets gewijzigd model nodig. Dit komt door het grotere reliëf en andere geologie en geochemie. In Zuid-Limburg zijn de diepteniveaus als volgt gedefinieerd: 0-10 meter beneden maaiveld (bodemvocht), 10-20 meter beneden maaiveld (ondiep grondwater) en 20-40 meter beneden maaiveld (diep grondwater). In afbeelding 3 zijn de hydrologische verschillen tussen Noord- en Zuid-Limburg schematisch weergegeven. De belangrijkste verschillen tussen Noord- en Zuid-Limburg zijn: • In Noord-Limburg speelt het ondiepe afwateringsstelsel, bestaande uit drains, sloten en greppels, een belangrijke rol. Hierdoor wordt tijdens natte perioden relatief veel bovenste verontreinigd grondwater afgevoerd. In Zuid-Limburg is de grondwaterstand veel lager en zal het bovenste grondwater nauwelijks bijdragen aan het oppervlaktewatersysteem; • De dikte van het doorstroomde pakket verschilt in Limburg. De zuidelijke mergelplateaus hebben een grotere pakketdikte. Dit leidt tot een langere gemiddelde verblijftijd van het water in het grondwatersysteem. Hierdoor is de grondwaterbijdrage een mengvorm van in de afgelopen 40 jaar geïnfiltreerd nitraathoudend grondwater en ouder nitraatloos grondwater. Het Centraal Plateau in noordelijk Zuid-Limburg heeft juist een kleinere pakketdikte in vergelijking met Noord-Limburg. Dit leidt tot een kleine gemiddelde verblijftijd van het water in het grondwatersysteem. Het gehele systeem is hierdoor gevuld met nitraathoudend grondwater dat kan bijdragen aan de oppervlaktewaterkwaliteit;

38

H2O / 6 - 2010

Zuid-Limburg bestaat uit kalkrijke afzettingen, waardoor de pH door kalkoplossing hoger is dan in Noord-Limburg. Hierdoor zijn zware metalen in ZuidLimburg nauwelijks mobiel en worden ze grotendeels afgevangen in de dikke onverzadigde zone; • Het grotere reliëf in Zuid-Limburg leidt, in combinatie met erosiegevoelige lössgronden, tot een grotere component oppervlakkige afstroming met daarin hoge zwevend stofgehalten en daaraan gebonden fosfaat en zware metalen; • In Noord-Limburg is de omzetting van nitraat in reactie met vooral pyriet, maar mogelijk ook met organisch materiaal, een belangrijke verklaring dat nitraat op grotere diepte afwezig is en nikkel- en sulfaatconcentraties plaatselijk sterk verhoogd zijn. In Zuid-Limburg komt nauwelijks reactief organisch materiaal en/ of pyriet in de ondergrond voor. Hierdoor kan nitraat in de ondergrond niet worden omgezet en spoelt het ongehinderd uit naar het diepere grondwater. •

In afbeelding 2 zijn de nitraatconcentraties op drie dieptes weergegeven. In Zuid-Limburg zijn de concentraties van verontreinigingen, met name nitraat en sulfaat, in het ondiepe grondwater hoger dan in het diepere. Dit wordt veroorzaakt doordat het grondwater met de diepte ouder wordt. In het verleden was het infiltrerende water schoner dan nu. Daardoor zijn de concentraties op grotere diepte lager. Voor afbraak van nitraat zijn nauwelijks aanwijzingen, waardoor nitraat in Zuid-Limburg op grotere diepte wordt aangetroffen dan in Noord- en Midden-Limburg. Door de kalkrijke afzettingen en de daarmee gepaard gaande hogere pH zijn zware metalen nauwelijks mobiel en worden ze grotendeels afgevangen in de dikke onverzadigde zone. In Zuid-Limburg is van een toenemende bijdrage van het bovenste grondwater onder natte condities, zoals in Noord- en Midden-

Het conceptuele model is gebruikt om een eerste kwantificering uit te voeren van vrachten vanuit het grondwater naar het oppervlaktewatersysteem. Hiervoor is de aanname gemaakt dat het systeem werkt volgens het model, waarbij de gehele dikte van het watervoerende pakket in gelijke mate bijdraagt qua flux aan de oppervlaktewaterafvoer, maar met verschillende concentraties die zijn afgeleid uit de beschikare set grondwaterkwaliteitsgegegevens. Voor Noord- en Midden-Limburg is daarbij uitgegaan van een pakketdikte van 40 meter en in Zuid-Limburg is die afhankelijk gemaakt van de geologische opbouw van de mergelplateaus. Met deze methode is het alleen mogelijk om een eerste globale indruk te krijgen van de vrachten vanuit het grondwater naar het oppervlaktewater. Om een beter, meer gedetailleerd beeld te krijgen van de vrachten kunnen modellen worden ingezet, zoals stroombuis- of gekoppelde grondwater-oppervlaktewatermodellen. Dan kan ook rekening worden gehouden met de verblijftijden van landgebruiktypes in een stroomgebied. Voor een eerste kwantificering van de vrachten op provinciale schaal is de gekozen methode echter geschikt. Van de vrachten zijn kaarten gemaakt. Afbeelding 4 toont als voorbeeld de nitraaten zinkvracht. Noord- en Zuid-Limburg wijken volgens deze berekeningen sterk van elkaar af, zowel wat betreft de nitraatals de zinkvracht. De nitraatvrachten naar het oppervlaktewater in Zuid-Limburg zijn relatief groot, doordat geen nitraat in de ondergrond wordt afgebroken. De zinkvracht in Zuid-Limburg is laag, omdat zink in het kalkrijke grondwater bij een neutrale pH nauwelijks mobiel is en dus ook niet uitspoelt naar het oppervlaktewater. Om conclusies te kunnen trekken over de relatieve bijdrage van grondwater aan oppervlaktewater ten opzichte van andere bronnen is het nodig de berekende grondwatervrachten te vergelijken met bekende vrachten uit andere bronnen. Dit is gebeurd met getallen uit de EmissieRegistratie van alle bronnen, exclusief landbouw en wateraanvoer. Uit deze vergelijking komt naar voren dat in zowel Noord- als Zuid-Limburg de grondwatervracht voor nitraat ongeveer een factor twee groter is dan de vracht uit


platform natte condities. Daarentegen is in ZuidLimburg de rol van oppervlakkige afstroming groter dan in Noord- en Midden-Limburg. Oppervlakkige afstroming leidt tijdens natte perioden tot erosie van lössdeeltjes. Hierdoor komen stoffen die in de bouwvoor zijn opgehoopt, zoals koper en fosfaat, in het oppervlaktewatersysteem terecht.

Meerwaarde

Afb. 4: Jaarlijkse nitraat- (links) en zinkvracht (rechts) vanuit het grondwater naar het oppervlaktewater.

Conclusies

voor nikkel en sulfaat, vooral afkomstig uit het bovenste deel van het grondwater. De verschillen tussen stoffen worden verklaard aan de hand van de chemische eigenschappen van de stoffen. Door verschillen in chemische eigenschappen dringt de ene stof dieper in de ondergrond door dan de andere. In grote delen van Noord- en MiddenLimburg ten westen van de Maas wordt de waterkwaliteit mede beïnvloed door inlaatwater uit de kanalen die uit de Maas worden gevoed. Dit inlaatwater heeft ten opzichte van het grondwater een duidelijk verdunnend effect voor nikkel en sulfaat. Onder natte omstandigheden is dit effect ook voor nitraat, koper, zink en cadmium zichtbaar. Voor fosfaat daarentegen is de concentratie in het inlaatwater hoger dan die van het grondwater, met name van het bovenste en ondiepe grondwater. In sterk door het inlaatwater beïnvloede delen van de beek (dicht bij inlaatpunt) zal de bijdrage van het aanvoerwater voor fosfaat dan ook groter zijn dan die uit het grondwater.

Uit de studie komt naar voren dat in de meeste stroomgebieden in Limburg de uitspoeling vanuit het grondwater een belangrijke bron vormt van de verontreiniging van het oppervlaktewater. Dit probleem speelt provinciebreed, zeker in het zandgebied. Wel bestaat een groot verschil tussen Noord- en Zuid-Limburg qua stoffen die van belang zijn en qua bijdrage uit het bovenste grondwater. In Noord- en Midden-Limburg is het bovenste grondwater het meest verontreinigd door landbouwactiviteiten of andere menselijke invloed. Het diepere grondwater is schoner, doordat veel verontreinigende stoffen sterk adsorberen in de ondiepe ondergrond (zware metalen) of worden afgebroken (nitraat) en omdat het diepere water ouder is. De belasting van het oppervlaktewatersysteem door het grondwater is overal in het zandgebied van Noord- en MiddenLimburg aanwezig en is aanzienlijk voor alle onderzochte stoffen met uitzondering van fosfaat. De verontreinigingen zijn, behalve

In Zuid-Limburg is sprake van een andere situatie. Ook hier zijn concentraties van verontreinigingen, met name nitraat en sulfaat, in het ondiepe grondwater hoger dan in het diepere. In Zuid-Limburg wordt dit veroorzaakt doordat het grondwater met de diepte ouder wordt. In het verleden was het infiltrerende water schoner dan nu, en daardoor zijn de concentraties op grotere diepte lager. Voor afbraak van nitraat zijn nauwelijks aanwijzingen, waardoor nitraat in Zuid-Limburg op grotere diepte wordt aangetroffen dan in Noord- en MiddenLimburg. Door de kalkrijke afzettingen en de daarmee gepaard gaande hogere pH, zijn zware metalen nauwelijks mobiel en worden ze grotendeels afgevangen in de dikke onverzadigde zone. In Zuid-Limburg is van een toenemende bijdrage van het bovenste grondwater onder natte condities, zoals in Noord- en Midden-Limburg, geen sprake. Dit komt omdat de grondwaterstanden niet zodanig stijgen dat nieuwe delen van het drainagesysteem gaan werken onder

de overige bronnen samen. Voor nitraat is de grondwaterbijdrage dus belangrijk. Voor zink geldt dat de vracht vanuit het grondwater in Noord-Limburg groter is dan de vracht vanuit andere bronnen. Voor Zuid-Limburg liggen de vrachten in dezelfde orde van grootte. Met name voor Noord-Limburg is de zinkbijdrage uit grondwater dus belangrijk. Een kanttekening die bij deze vergelijking gemaakt moet worden is dat de gegevens van de EmissieRegistratie op regionale schaal mogelijk niet nauwkeurig genoeg zijn voor een goede vergelijking. Belangrijker nog is dat de EmissieRegistratie geen inzicht geeft in de vrachten die gepaard gaan met de wateraanvoer, die in dit gebied zowel kwalitatief als kwantitatief belangrijk is. Op basis van de vergelijking concluderen we echter dat de vrachten uit grondwater aanzienlijk zijn en zeker niet verwaarloosbaar ten opzichte van de andere vrachten in dit deel van het land4).

Door de toepassing van het STROMONconcept in Limburg is meer inzicht ontstaan in de belasting van het oppervlaktewaterwatersysteem vanuit het grondwater. Dat inzicht kan worden verwerkt in computermodellen die de werking van het hydrologisch systeem beschrijven en voorspellen. Inzicht in de invloed van grondwater onder verschillende afvoeromstandigheden op de kwaliteit van het oppervlaktewater helpt bij de afweging van maatregelen3). Verder is duidelijk geworden dat het tijd kost om de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit daadwerkelijk te verbeteren. In de zandgebieden in Noord- en Midden-Limburg is deze tijd korter door de kortere verblijftijden van het grondwater en afbraak van nitraat in de ondergrond. In de kalkgronden van Zuid-Limburg kan het tientallen jaren duren voordat maatregelen, zoals verminderde mestgiften, meetbaar worden door een verbeterde grondwaterkwaliteit. Beperking van erosie zal in Zuid-Limburg snel effect bereiken, omdat deze direct de belasting van het oppervlaktewatersysteem met stoffen vermindert, vooral tijdens natte perioden met snelle afvoer. LITERATUUR 1) Rozemeijer J., H. Broers en H. Passier (2008). Een quickscan inventarisatie van de bijdrage van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteit in Noord-Brabant. Eindrapport, deelrapport I van het Aquaterra/STROMON project. TNO. Rapport 2008-U-R0406/A. 2) Van der Grift B., J. Rozemeijer, M. van Vliet en H. Broers (2004). De kwaliteit van het grondwater in de provincie Noord-Brabant, Rapportage over de toestand van 2003 en trends in de periode 1992 t/m 2003. TNO. Rapport NITG 04-206-B. 3) Heerdink R., H. Broers, B. van der Grift, A. Marsman en F. Roelofsen (2008). Modellering van de grondwaterbijdrage aan de kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem in zuidoost Brabant. TNO. Rapport 2008-U-R0407/A. 4) Klein J., B. van der Grift en H. Broers (2008). Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse. De grond­water­ bijdrage aan de oppervlaktewaterkwaliteit in de provincie Limburg. TNO. Rapport 2008-U-R81110/A.

H2O / 6 - 2010

39


Dimmie Hendriks, Deltares Perry de Louw, Deltares Remco van Ek, Deltares

Effecten van drainage, onttrekkingen en klimaatverandering op basisafvoer in beken Momenteel bestaat in Nederland nog geen standaardmethode voor het analyseren en kwantificeren van het effect van grondwater op het oppervlaktewater en de ecologische toestand van beken. Vanuit de KRW worden echter wel eisen gesteld aan de relatie tussen het grond- en oppervlaktewater: de kwantitatieve toestand van het grondwater mag niet beperkend zijn voor het realiseren van de milieudoelstellingen in oppervlaktewater. Daarnaast vormt klimaatverandering een belangrijke aanleiding om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen grond- en oppervlaktewater. Het frequenter optreden van hete, droge zomers kan namelijk nadelige gevolgen hebben voor het hele watersysteem. In dit artikel wordt een methode beschreven waarmee de effecten van menselijke ingrepen (zoals drainage en onttrekkingen) en klimaatverandering kunnen worden gekwantificeerd. Om de voorgestelde methoden te testen en het effect van ingrepen en klimaatverandering op de basisafvoer te inventariseren, is een pilotstudie uitgevoerd voor het stroomgebied van de Merkske. Daarnaast is een provinciebrede evaluatie uitgevoerd naar de effecten van beregening uit het grondwater op de basisafvoer in beken.

V

anuit de KRW worden eisen gesteld aan de chemische en ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen. Hierbij gaat de KRW er nadrukkelijk vanuit dat een goede toestand van het grondwater vereist is voor het behoud van een goede toestand van oppervlaktewaterlichamen en het behalen van de milieudoelstellingen. Vanuit de EU-werkgroep grondwater is aangegeven dat bij de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen ook de ‘Environmental Flow Needs of Surface Waters’ moeten worden bepaald1). ‘Environmental Flow Needs’ omvat de hele dynamiek van een oppervlaktewatersysteem en is bepalend voor het behoud van natuurlijke biodiversiteit en de samenhang in aquatische ecosystemen2). De basisafvoer is één van de componenten van de ‘Environmental Flow Needs’ van een riviersysteem en wordt onder natuurlijke omstandigheden voornamelijk bepaald door de toestand van het grondwater. De ‘Environmental Flow Needs’ van een riviersysteem zullen in

40

H2O / 6 - 2010

dit opzicht vooral in gevaar komen bij een afname van de watertoevoer vanuit het grondwaterlichaam (kwelstroom), waardoor de basisafvoer vermindert. Afname van de kwelstroom kan veroorzaakt worden door menselijke ingrepen (zoals onttrekkingen, drainage en normalisatie) en door klimaatverandering (verminderde neerslag of verhoogde verdamping). De basisafvoer vormt een relatief kleine component van de totale jaarlijkse afvoer, maar is belangrijk voor het behouden van voldoende watervoerendheid en stroomsnelheid tijdens droge perioden. Gedurende het groeiseizoen is een goede watervoerendheid cruciaal voor aquatische flora en fauna. Daarnaast bestaat basisafvoer vaak uit relatief schoon grondwater vanwege de diepe oorsprong. Het versterken van de basisafvoer kan dan ook worden gezien als een kans voor het verbeteren van de ecologische en chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen. Met het huidige klimaatscenario W+ is een afname van de

basisafvoer echter een reëel risico, zeker wanneer de droge, hete zomers leiden tot een grotere beregeningsbehoefte vanuit het grondwater. Vandaar dat het van belang is na te gaan hoe en in welke mate de basisafvoer beïnvloed kan worden door menselijk ingrijpen. Het exact bepalen van de afname in basisafvoer als gevolg van ingrepen en toekomstige klimaatverandering is in veel gevallen niet mogelijk. Er zullen andere methoden moeten worden toegepast om tot een schatting te komen. Hoewel enkele lidstaten hieraan al enig werk hebben verricht3),4), is er nog geen algemeen geaccepteerde methode ontwikkeld. Door de EU-werkgroep grondwater wordt gesuggereerd om als significante drempelwaarde uit te gaan van maximaal 50 procent verlies aan basisafvoer als gevolg van menselijk ingrijpen in het grondwatersysteem. Voor deze drempelwaarde is echter geen onderbouwing aangegeven en ook de methodiek voor het bepalen van een drempelwaarde ontbreekt grotendeels. Daarnaast is nog


platform Grenswaarden voor de minimale basisafvoer met betrekking tot de ecologische doelstellingen zijn nog niet algemeen vastgesteld. Deze grenswaarden en het effect van bepaalde ingrepen zullen ook niet voor alle gebieden hetzelfde zijn. In deze pilotstudie zijn de ecologische drempelwaarden van de basisafvoer van ‘t Merkske afgestemd op de gebiedsspecifieke situatie aan de hand van de afleiding MEP/GEP voor waterlichamen binnen Waterschap Brabantse Delta11) en de HABITAT Ecological Toolbox. Door de minimale stroomsnelheid en waterdiepte uit deze studies te combineren met gegevens over de morfologie van de beek7) is de minimaal toelaatbare basisafvoer bepaald voor primaire, secundaire en tertiaire waterlopen in het stroomgebied.

Afb. 1: Gebiedskenmerken van het stroomgebied van ‘t Merkske: (A) geomorfologie en hoofdwaterlopen en (B) het complete stelsel van waterlopen, grondwateronttrekkinglocaties (ten behoeve van beregening en drinkwater) en deelstroom- en subgebieden.

onduidelijk welke factoren gekoppeld aan de basisafvoer van invloed zijn op oppervlaktewaterlichamen en in welke mate.

Onderzoeksgebied De hydrogeologie van Noord-Brabant kenmerkt zich door een dun freatisch pakket op een slecht doorlatende laag, met daaronder een watervoerend pakket. De basisafvoer wordt voor een groot deel gevormd door de kwelstroom uit het eerste watervoerend pakket. De snellere afvoer komt uit het ondiepe grondwater en oppervlakkige afstroming5). De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt sterk beïnvloed door meststoffen uit de landbouw6)). In grote delen van Noord-Brabant is een uitgebreid stelsel van tertiaire waterlopen voor drainage van landbouwgebieden aangelegd. Daarnaast wordt, naast grondwateronttrekking voor drinkwater en industrie, water onttrokken voor beregening tijdens droge zomerperioden7),8). Het stroomgebied van ‘t Merkske ligt in het zuiden van Noord-Brabant op de grens met België en is een permanent langzaam stromende bovenloop op zand9). De beekloop is voor Nederlandse begrippen relatief natuurlijk, al zijn sinds 1850 grote delen van het gebied ontgonnen. Tertiaire waterlopen zijn aangelegd en verschillende trajecten van de beekloop zijn genormaliseerd en gestuwd, waardoor zowel de infiltratie- als kwelgebieden in oppervlakte zijn afgenomen. Iets buiten het stroomgebied vinden drinkwateronttrekkingen

plaats en in het gebied wordt gedurende de zomerperiode op gemiddeld drie locaties per km2 grondwater onttrokken voor beregening (zie afbeelding 1).

Methode De methode voor het bepalen van de effecten van ingrepen en klimaatveranderingen op de toestand van het grondwater en basisafvoer van beken is nog sterk in ontwikkeling. Voor een optimale analyse zijn grondwaterstand- en afvoergegevens van voor en na de ingrepen nodig. Aangezien voor deze studie, zoals in veel gevallen, geen gegevens beschikbaar waren van de onverstoorde situatie, zijn de onverstoorde toestand van grondwater en beekafvoer gemodelleerd als de situatie zonder onttrekkingen, tertiaire waterlopen en drainage. Hierbij is gebruik gemaakt van een MODFLOW-grondwatermodel van het stroomgebied van ‘t Merkske8). Tijdens eerder onderzoek naar veranderingen in basisafvoer in Groot-Brittannië4) werd het oppervlaktewatermodel Low Flows 2000 gebruikt1010). Dit model is gebaseerd op statistische karakteristieken van afvoerdata, waarbij de grondwatercomponent grotendeels een black-box is en veel aannames worden gedaan over de hydrogeologie. In tegenstelling tot dit oppervlaktewatermodel is een deterministisch grondwatermodel bij uitstek geschikt om effecten van veranderingen in het stroomgebied op het grondwater en oppervlaktewater ruimtelijk expliciet te voorspellen.

Voor 2005, een jaar waarin neerslag en verdamping representatief waren voor de periode 2004-2008, is de dagelijkse beekafvoer met het grondwatermodel gemodelleerd. Vervolgens werd de afvoer gemodelleerd voor de onverstoorde toestand, de huidige situatie en verschillende toekomstscenario’s. De toekomstscenario’s betroffen een toename van de onttrekkingen, veranderingen in het klimaat (W+-scenario voor 2050 en 2100) en combinaties van deze factoren. De basisafvoer van alle scenario’s werd bepaald aan de hand van de Q95-waarde4),12). Dit is de gemiddelde beekafvoer tijdens de zevendaagse periode met de laagste beekafvoer van het betreffende jaar. Vervolgens werd de basisafvoer tijdens de onverstoorde toestand vergeleken met de huidige basisafvoer en met de toekomst­ scenario’s. Uiteindelijk werd de basisafvoer van alle modelberekeningen vergeleken met de grenswaarden van de basisafvoer voor de primaire, secundaire en tertiaire waterlopen in het stroomgebied.

Resultaten casus het Merkske De aanleg van tertiaire waterlopen ten behoeve van de ontwatering van de landbouwgronden heeft, volgens het model, geleid tot een toename van tien tot 20 procent van de totale jaarlijkse afvoer, terwijl de basisafvoer waarschijnlijk met 25 tot 35 procent is afgenomen (zie afbeelding 2). Tertiaire waterlopen veroorzaken een versnelde afvoer van neerslagwater, waardoor minder water naar het diepere watervoerende pakket infiltreert. Het gevolg is een lagere kweldruk en een verminderde uitstroom van grondwater in de beekdalen. De huidige grondwateronttrekkingen veroorzaken volgens het model een verlaging van de basisafvoer van slechts tien procent, waarvan ongeveer de helft wordt veroorzaakt door beregeningen. In de zomerperiode wordt de basisafvoer het sterkste verlaagd, terwijl voldoende basisafvoer dan juist cruciaal is voor aquatische flora en fauna. In deelstroomgebieden met een hogere beregeningsdichtheid was de verlaging van de basisafvoer groter. Het vrij geringe effect van de onttrekkingen is het gevolg van een relatief lage beregeningsdichtheid en onttrekkingscapaciteit vergeleken met andere stroomgebieden H2O / 6 - 2010

41


van de beekafvoer. In de centrale slenk zijn de effecten op de stijghoogte door een geringe weerstand tussen het freatische en eerste watervoerende pakket minder groot. Het effect op de beekafvoer is echter voor beide gebieden ongeveer gelijk. Het onttrekken van grondwater moet immers ergens worden gecompenseerd, voor een deel door een daling van de freatische grondwaterstand (berging), maar het grootste deel door een verminderde oppervlaktewaterafvoer. De modelberekeningen laten zien dat aan het einde van de beregeningsperiode een reductie van de beekafvoer optreedt van 22 tot 56 procent. Daarbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat de gesimuleerde 70 miljoen kubieke meter grondwateronttrekking ongeveer twee maal zoveel is als in een gemiddeld jaar wordt onttrokken.

Conclusies

Afb. 2: Basisafvoer (Q95) voor alle modelscenario’s op drie verschillende schalen (hoofdstroom, deelstroomgebieden, subgebieden). Tevens grenzen van de minimale basisafvoer van beektype R4 (permanent, langzaam stromend) voor de variatie aan breedtes op de verschillende schalen.

in Noord-Brabant. Daarnaast viel de Q95-periode in 2005 halverwege de beregeningperiode en niet aan het einde wanneer het effect van de beregeningen op het grondwater maximaal is. Klimaatverandering heeft potentieel een groot effect op de basisafvoer door een sterke vermindering van de grondwateraanvulling. De modelberekeningen wijzen uit dat, uitgaande van het W+-scenario, in 2050 de grondwateraanvulling met ongeveer tien procent afneemt ten opzichte van de huidige situatie en de basisafvoer met ongeveer elf procent. In 2100 neemt de grondwateraanvulling met ongeveer 25 procent af en de basisafvoer met 22 procent. Daarnaast is het waarschijnlijk dat de beregeningsonttrekkingen toenemen vanwege een grotere irrigatiebehoefte, waardoor de toestand van het grondwater verder verslechtert en de basisafvoer verder afneemt. Voor ’t Merkske is de belangrijkste conclusie van deze studie dat, volgens de modelberekeningen, de basisafvoer van de hoofdbeek in de huidige situatie voldoende is om aan de ecologische eisen met betrekking tot basisafvoer te voldoen. Op kleinere schaal, in de secundaire en tertiaire waterlopen, ligt de huidige basisafvoer dichter bij de ecologische grenswaarden. In het geval van klimaatverandering en/of verhoogde onttrekkingscapaciteit bestaat het risico dat de basisafvoer verder afneemt, waardoor stroomsnelheid en waterdiepte ontoereikend zijn voor een goede ecologische toestand.

Resultaten studie beregeningen Noord-Brabant Om aan te tonen dat beregening uit grondwater wel degelijk een grote invloed heeft op de afvoer van beken, worden de resultaten van de provinciebrede evaluatie hier kort besproken. Tijdens deze

42

H2O / 6 - 2010

studie, waarvoor het Waterdoelen-model is gebruikt7), wordt voor alle bekende onttrekkinglocaties een totale hoeveelheid van 70 miljoen kubieke meter water onttrokken uit het eerste watervoerende pakket gedurende twee zomerperioden van respectievelijk 20 en 40 dagen. De effecten op de freatische grondwaterstand, stijghoogte en beekafvoer aan het eind van de beregeningsperiode staan samengevat in de tabel. De beregeningonttrekkingen leiden volgens het model tot een enorme daling van de stijghoogte in West-Brabant. Stijghoogtemetingen van het primaire meetnet bevestigen dit. Deze sterke daling wordt veroorzaakt door de relatief hoge weerstand tussen het freatische en het eerste watervoerende pakket. Hierdoor verdwijnt voor bijna geheel West-Brabant de kwel in de beekdalen. Metingen in de Strijbeekse Beek bevestigen het wegvallen van de kwel als gevolg van beregenen uit grondwater13), met als gevolg sterke afname

Uit een vergelijking met grondwaterstanden afvoergegevens bleek dat het grondwatermodel zinvolle resultaten levert en gebruikt kan worden om de effecten van menselijke ingrepen en klimaatverandering op het grondwater en de basisafvoer te onderzoeken. Door gebruik te maken van een ruimtelijk hydrogeologisch model wordt voor de waterbeheerder inzichtelijk ‘aan welke knoppen van het watersysteem gedraaid kan worden’ om in te spelen op de negatieve gevolgen van klimaatverandering en bestaande ingrepen. De gebiedsspecifieke grenswaarden voor de basisafvoer zijn in deze studie voornamelijk bepaald aan de hand van de afleiding MEP/GEP11). Door deze informatie te combineren met gegevens over de beekmorfologie was het mogelijk om grenswaarden van de basisafvoer te schatten. Uit de studie blijkt dat de basisafvoer in het stroomgebied van ‘t Merkske waarschijnlijk met 35 tot 45 procent is verlaagd ten opzichte van de onverstoorde situatie. De aanleg van tertiaire waterlopen voor drainage van landbouwgebieden is verantwoordelijk voor 25 tot 35 procent van de vermindering in de basisafvoer. Ont­trekkingen veroorzaken in het stroomgebied van ’t Merkske een relatief kleine verlaging van de basisafvoer (tien procent), waarvan de helft wordt veroorzaakt door

Resultaten van de provinciebrede evaluatie van de effecten van beregening uit het grondwater op de toestand van het grondwater en de beekafvoer.

stroomgebied

Brabantse Wal Molenbeek Mark Donge Zandleij Beerze-Reusel Dommel Aa Graafsche en Oeffeltsche Raam

daling stijg- hoogte (m)

daling afname beekafvoer grond- (miljoen m3/ (mm / waterstand beregening- beregening(m) (m3/d) (%) periode) periode)

1,73 1,69 0,94 0,44 0,30 0,30 0,31

0,08 0,11 0,08 0,09 0,07 0,07 0,07

29.805 74.880 24.757 15.847 60.250 103.579 260.055

30 36 37 44 29 22 56

1,8 4,5 1,5 1,0 3,6 6,2 15,6

6 11 6 7 6 8 18

0,13

0,09

77.349

53

4,6

13


platform beregeningsonttrekkingen. In de huidige situatie voldoet de basisafvoer van ‘t Merkske aan de ecologische eisen van het beektype (permanent, langzaam stromend). Als gevolg van voortschrijdende klimaatverandering en/of toenemende grondwateronttrekking zal de basisafvoer in grote delen van het stroomgebied van ‘t Merkske in de toekomst waarschijnlijk onvoldoende zijn14). In andere stroomgebieden in Noord-Brabant, met een hogere beregeningsdichtheid, kan de vermindering van de beekafvoer door beregening uit het grondwater tijdens de zomer oplopen tot meer dan 50 procent. Verdere analyse naar de gebiedsspecifieke grenswaarden van de basisafvoer in de betreffende waterlopen zal moeten uitwijzen of de basisafvoer nog voldoet aan de lokale ecologische eisen.

Aanbevelingen In dit artikel zijn de kwantitatieve aspecten van de relatie tussen grond- en oppervlaktewater in beken behandeld en is slechts een deel van de mogelijke ingrepen en klimaatverandering onderzocht voor ÊÊn stroomgebied. Aangeraden wordt om op korte termijn ook de onderstaande punten te onderzoeken: • het effect op basisafvoer van aanpassingen aan de waterlopen zelf, zoals stuwing, normalisatie en verdieping; • de effecten van andere klimaatscenario’s, toename van extremen en terugkoppelingen tussen klimaat, vegetatie en hydrologie; • algemene relaties tussen de aan basisafvoer gerelateerde parameters (stroomsnelheid, waterpeil) en de ecologische toestand van waterlopen; • de effecten van veranderingen in de basisafvoer op de chemische toestand van het oppervlaktewater; • en het ontwikkelen van een quickscanmethode.

LITERATUUR 1) Blum A., H. Broers, J. Grath, H. Legrand, A. Martin, P. Quevauviller, A. Scheidleder, C. Tomlin en R. Ward (2009). Guidance Document no. 18: Guidance on groundwater status and trend assessment. Common implementation strategy for the water framework directive (2000/60/EC). Technical Report 026. 2) Richter B., J. Baumgartner, R. Wigington en D. Braun (1997). How much water does a River need? Freshwater Biology 37, pag. 231-249. 3) Henriksen H., L. Troldborg, P. Nyegaard, A. Hojberg, T. Sonnenborg en J. Refsgaard (2007). Evaluation of the quantitive status of groundwater-surface water interaction at the national level. In: Groundwater Science and Policy, an internationale overview. 4) Ward R. en V. Fitzsimons (2008). A European framework for quantitative status. EU Groundwater Policy Developements conference. UNESCO. 5) Van der Velde Y., J. Rozemeijer, G. de Rooij, F. van Geer en H. Broers (2009). Field-scale measurements for separation of catchment discharge into flow route contributions. Vadose Zone Journal. 6) Verhagen F., H. Broers, A. Krikken, J. Rozemeijer, R. van Ek, M. van Vliet, B. van der Grift, R. Heerdink en R. Knobben (2007). Invloed van grondwater op oppervlaktewater. Regionale differentiatie in Noord-Brabant. TNO en Royal Haskoning. 7) De Louw P. en R. Stuurman (2000). Mogelijkheden voor watersysteemoptimalisatie door actief peilbeheer in het Merkske-stroomgebied. TNO. Rapport NITG 00-123-B. 8) Van der Velde Y. en P. de Louw (2006). Een hydrologische effectenstudie voor de uitwerking van de maatregelen in het ruilverkavelingproject Zondereigen. TNO. Rapport 2006-U-R0013/B. 9) Van der Molen D. en R. Pot (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2007-32. 10) Young A., R. Grew en M. Holmes (2003). Low Flows 2000: a national water resources assessment and decision support tool. Water Science Technolology nr. 10, pag. 119-126. 11) Samuels J. en R. van Nispen (2008). Afleiding MEP/ GEP voor waterlichamen binnen Waterschap Brabantse Delta, deelgebied Bovenmark.

Waterschap Brabantse Delta en Nederland leeft met water. 12) Martin G., S. Kirk, S. Fletcher, J. Clews, M. Roberts, D. Daly en P. McConvey (2005). Criteria for WFD groundwater good ‘quantitative status’ and a framework for the assessment of groundwater abstractions. SNIFFER Project rapport WFD53. 13) De Louw P. (2000). Beregening uit grondwater beĂŻnvloedt kwel. Informatie - editie grondwater en bodem (TNO-NITG), nr. 6, pag. 1-4. 14) Hendriks D. en R. van Ek (2009). Naar een (KRW-) methodiek voor het bepalen van de kwantitatieve interactie tussen grondwater en oppervlaktewater. Case studie ‘t Merkske. Deltares. Rapport 0906-0107.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 6 - 2010

43


Esther Lucassen, Onderzoekscentrum B-WARE, Radboud Universiteit Nijmegen Piet van den Munckhof, Staatsbosbeheer Regio Zuid Alfons Smolders, Onderzoekscentrum B-WARE, Radboud Universiteit Nijmegen Jan Roelofs, Onderzoekscentrum B-WARE, Radboud Universiteit Nijmegen

Mogelijkheden tot herstel drijvende waterweegbree De Habitatrichtlijnsoort drijvende waterweegbree (Luronium natans) komt voor in zwak gebufferde voedselarme vennen en plassen en onder iets voedselrijkere en gebufferde condities in rivieren en beken. Beide leefmilieus zijn de afgelopen decennia sterk bedreigd. Onderzoek heeft aangetoond dat de soort in Noord-Brabant sterk is afgenomen. In vennen en plassen is dit het gevolg van eutrofiëring van de waterlaag (ammonium en fosfaat) en in beken en rivieren door waterverharding en eutrofiëring van bodem en waterlaag. Er zijn echter mogelijkheden voor behoud en herstel.

D

rijvende waterweegbree is een winterharde submerse monocotyle waterplant uit de waterweegbreefamilie (Alismataceae). De soort is endemisch voor Europa en concentreert zich binnen zijn verspreidingsgebied vooral in West-Frankrijk, Zuid-Nederland, Vlaanderen en Noord-Duitsland. Het is een kensoort van de voor zwak gebufferde voedselarme wateren karakteristieke oeverkruidklasse. Daarnaast is de soort een niet-kensoort van de fonteinkruidklasse, die juist voorkomt in beken en rivieren onder meer gebufferde en iets voedselrijkere condities. Beide leefmilieus worden sinds enkele decennia ernstig bedreigd met als

gevolg dat de verspreiding van drijvende waterweegbree mondiaal gezien zeer sterk is afgenomen. De soort is opgenomen in bijlage 1 van de Conventie van Bern (1979) en in bijlage 2 en 4 van de Europese Habitatrichtlijn (1992) die zowel gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden) als soortbescherming kent. De soort is tevens opgenomen als beschermde soort in artikel 3 en 4 van de Nederlandse Flora- en faunawet (2005). In het voorjaar vormen de wortels een bladrozet, dat aanvankelijk is opgebouwd uit zittende lijnvormige parallel generfde bladeren met een spitse top en een brede witvliezige bladschede. Vanuit deze rozet

kunnen enkele lang gesteelde bladeren gevormd worden met een karakteristiek ovaal tot elliptisch drijvende bladschijf met drie opvallende bladnerven. Het uiterlijk kan sterk variëren in tijd en ruimte, afhankelijk van omgevingsfactoren als waterdiepte, lichtintensiteit, kooldioxidebeschikbaarheid en verstoringsdynamiek1),2). Op langdurig droogvallende locaties kan de soort ook een terrestrische groeivorm aannemen met kortgesteelde bladeren. De soort kan zich vegetatief verspreiden en uitbreiden door productie van uitlopers die meer dan een halve meter lang kunnen worden en waarop nieuwe scheuten gevormd

A) Ondergedoken groeivorm van drijvende waterweegbree, opgebouwd uit lijnvormige bladeren met een spitse top en karakteristieke ovale tot elliptische drijvende bladschijven met drie opvallende bladnerven (foto: Esther Lucassen). B) De terrestrische groeivorm van drijvende waterweegbree met kortgesteelde bladeren. Tevens zijn de witte bloemen zichtbaar (foto: Emiel Brouwer).

A

44

H2O / 6 - 2010

B


platform

Afb. 1: Kilometerhokken waar drijvende waterweegbree voorkwam (voor 1990), nog steeds voorkomt (voor en na 1990) en waar de soort voor het eerst gesignaleerd is (na 1990).

worden. De nieuwe scheuten kunnen ter plekke op ondiepe locaties wortelen. Op diepere locaties worden in de waterkolom zwevende planten gevormd die via het water verspreid worden indien de scheuten breken. Daarnaast produceert de drijvende waterweegbree ook lang gesteelde drietallige bloemen met witte kroonbladeren en een gele nagel. De bloemstengels worden ondersteund door drijfbladeren, waardoor de meeste bloemen (tussen mei en oktober) net boven het water uitsteken, waar de bevruchting plaatsvindt. Bloemstengels van bevruchte bloemen buigen en de vruchten rijpen onder water. Zaden worden achtereenvolgens voornamelijk verspreid via het water2),3).

bevinden, ondervindt het grondwater veel weerstand, waardoor plaatselijk opstuwing van grondwater plaatsvindt. Deze locaties zijn door het sterk uittreden van ijzerrijk grondwater vaak zeer ijzerrijk. Door het verschil in weerstand treedt ter hoogte van de breuken vaak een sterk grondwaterverval op. Bovenlopen gaan hier over in zwak tot matig gebufferde middenlopen van laaglandbeken. Reeds eerder werd aangetoond dat het voorkomen van drijvende waterweegbree en de ligging van deze breuklijnen sterk aan elkaar gerelateerd zijn. De soort komt vooral voor in bovenlopen van de beken en op locaties met breuklijnen waar zeer ijzerrijk grondwater uittreedt4).

Verspreiding en het voorkomen in Noord-Brabant

In 2006 is in opdracht van de Provincie Noord-Brabant een soortbeschermingsplan opgesteld voor de drijvende waterweegbree om te achterhalen hoe het met de soort gesteld is en wat de oorzaken van de achteruitgang zijn. Hierop gebaseerd zijn mogelijke maatregelen voor herstel geformuleerd5). Aan de hand van een zestal datasets is in 2006 een inschatting gemaakt van de verspreiding en de achteruitgang van de soort gedurende de afgelopen decennia. Daarnaast werd een aanvullend veldonderzoek verricht op locaties (n = 22) waar de soort in 1980 nog aanwezig was volgens De Lyon & Roelofs6). Vergeleken zijn de chemie van de bodem, het bodemvocht en het oppervlaktewater op locaties waar de soort sinds 1990 verdwenen is (n = 9) en locaties waar de soort zich heeft weten te handhaven (n = 13).

Op de pleistocene zandgronden van Nederland was drijvende waterweegbree vroeger een vrij algemene soort. Tegenwoordig concentreert de soort zich vooral in Noord-Brabant en Noord-Limburg. In Zuidoost-Nederland en aangrenzende delen van België en Duitsland zijn tal van geologische breuken aanwezig in de ondergrond. Tussen de breuken in zijn sommige delen van de bodem ten opzichte van hun omgeving gestegen (de horsten: het Kempisch Hoog, de Peelhorst en de Horst van Krefeld) terwijl andere delen juist gedaald zijn (de slenken: de Roerdal-slenk en de Venlo-slenk). Door deze verschillen in hoogteligging treedt grondwater uit vanuit de horsten. Zo ligt het oorsprongsgebied van de kalkarme bovenlopen van de Kleine Beerze, de Reusel en de Run geologisch gezien op het Kempisch Hoog. Hier liggen dicht onder het maaiveld grofzandige tot grindrijke afzettingen van de Formatie van Sterksel. Tevens komen mariene glauconiethoudende en pyriethoudende afzettingen behorend tot de Formatie van Diest (Breda) voor. Deze kalkarme en ijzerrijke afzettingen fungeren als watervoerend pakket waarmee bovenlopen van bovengenoemde beken worden gevoed. Op locaties waar zich breuken in de ondergrond

Resultaten Drijvende waterweegbree is in de periode voor 1990 in 205 van de 5.374 kilometerhokken gesignaleerd. In 135 van deze kilometerhokken is de soort na 1990 niet meer geobserveerd, hetgeen duidt op een achteruitgang van 66 procent. Verder zijn 87 nieuwe kilometerhokken gevonden waarin de soort na 1990 voorkwam maar nog niet voor 1990 (zie afbeelding 1). Deels gaat het hier om vennen waar herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Door een toename van

het aantal inventarisaties is het echter ook aannemelijk dat het overgrote deel van de nieuwe vindplaatsen nieuw ontdekte sites zijn waar de soort altijd al aanwezig is geweest. Hierdoor lijkt de netto achteruitgang sinds 1990 beperkt tot 23 procent. Het ligt echter in de lijn der verwachting dat de achteruitgang van drijvende waterweegbree in werkelijkheid hoger is geweest. Tussen 1950 en 1980 speelde verzuring ten gevolge van atmosferische zwavel- en stikstofdepositie een belangrijke rol in de achteruitgang van de drijvende waterweegbree. Na 1990 hebben waterverharding en -vermesting een grote rol gespeeld. Het verspreidingsonderzoek uit 2006 indiceert dat in vennen en plassen de soort sinds 1990 achteruit is gegaan door eutrofiëring van de waterlaag (zie afbeelding 2), waardoor soorten als kikkerbeet (Hydrocharis morsusranae), klein kroos (Lemna minor), drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans) en riet (Phragmites australis) zijn gaan domineren. Landbouwactiviteiten leiden vaak tot een verrijking van het lokale grondwater met nutriënten (nitraat en fosfaat). Daarnaast leiden drainageactiviteiten vaak tot een verminderde aanvoer van grondwater, dat door de uitspoeling van nitraat ook nog eens armer kan zijn aan ijzer. Vaak treedt ook guanotrofiëring op en vindt door opslag van bomen (onder andere wilgen) een verhoogde aanvoer van gemakkelijk afbreekbaar organisch materiaal plaats via bladinval. Het verspreidingsonderzoek indiceert dat in beken en rivieren de soort sinds 1990 is achteruitgegaan door waterverharding en eutrofiëring van de bodem en de waterlaag (zie afbeelding 2), waardoor soorten als smalbladige waterpest (Elodea nuttallii), kikkerbeet, klein kroos en gedoornd hoornblad (Ceratophyllum demersum) zijn gaan domineren. De veranderingen in chemie hebben waarschijnlijk te maken met (een combinatie van) een verlaging van het regionale grondwaterpeil, de toegenomen invloed van doorgaans sulfaat- en bicarbonaatrijk gebiedsvreemd water en het opstuwen van oppervlaktewater tot boven de stijghoogte van het grondwater (droogtebestrijding). Daarnaast is er natuurlijk de directe invloed van de landbouw (afspoeling van kalk en meststoffen). Een verhoogde aanvoer van sulfaat en bicarbonaat door inlaat van gebiedsvreemd water (droogtebestrijding) kunnen leiden tot een verhoogde afbraak en fosfaatmobilisatie in onderwaterbodems7). Het hanteren van permanent hoge waterpeilen beperkt het uittreden van lokaal ijzerhoudend zwak gebufferd grondwater en oxidatie van ijzersulfiden in droge tijden. Het gevolg is dat fosfaat minder goed gebonden wordt en eutrofiëring optreedt8),9). Daarnaast kan het zo zijn dat soorten die thans domineren minder goed tegen hoge ijzerwaarden kunnen dan drijvende waterweegbree.

Oplossingen Indien vennen verzuurd zijn, is het in eerste instantie van belang het natuurlijke lokale hydrologische systeem te herstellen door het stimuleren van het uittreden van lokaal H2O / 6 - 2010

45


Afb. 2: Aanwezigheid van de drijvende waterweegbree.

ijzerhoudend matig gebufferd grondwater. Indien het freatische grondwater verzuurd is, kan bekalking van de geplagde oever ook het gewenste resultaat opleveren. Buffering kan ook worden bereikt door de kunstmatige aanvoer van schoon gebufferd oppervlaktewater of grondwater. Vennen die vermest zijn door directe invloed van omringende landbouw of door invloed van gebiedsvreemd water (droogtebestrijding), kunnen hersteld worden door afwateringsen drainagesloten te dempen en/of om te leiden en rondom het ven een bufferzone te creëren waarin geen landbouwactiviteiten meer plaatsvinden, zodat de externe aanvoer van voedingsstoffen wordt opgeheven. Daarnaast kan eutrofiëring plaatsvinden zonder dat er een directe landbouwinvloed is en zonder dat sprake is van verdroging of invloed van gebiedsvreemd water. Boomopslag (en overmatige bladinval) op de oevers wordt in dit geval vaak geïnitieerd door guanotrofiëring en door atmosferische stikstofdepositie. Herstel kan plaatsvinden door de bomen en struiken op de oevers te verwijderen en het ven met oevers op te schonen (verwijderen van het verrijkte slib en de vermeste toplaag van de oevers). Het hanteren van een natuurlijk waterpeil in beken en rivieren (zonder opstuwen en met tijdelijke droogval in de zomer) zal in de huidige landbouwkundige situatie geen optie zijn. De beste oplossing is natuurlijk om de regionale hydrologie te herstellen, waardoor ondanks relatief hoge beekpeilen voldoende ijzerrijk gebufferd water uittreedt. Indien dit niet mogelijk is, kan in ieder geval het uittreden van ijzerrijk grondwater gegarandeerd blijven door het waterpeil over een langere lengte tot beneden de stijghoogte van het locale grondwater op te stuwen. Hierdoor zal de druk van het uittredende gebiedseigen grondwater de tegendruk van het opgestuwde water blijven

46

H2O / 6 - 2010

overtreffen, waardoor ijzerrijk grondwater blijft uittreden in de beek. Dit zal vooral in bovenlopen mogelijk succesvol zijn. Indien de hydrologie verbeterd is, kunnen aanvullende maatregelen uitgevoerd worden, zoals het aanleggen van bufferzones die niet meer bemest worden. Dit heeft twee voordelen. Het toestaan van tijdelijke droogval in de zomer kan ook een belangrijk mechanisme zijn om de beschikbaarheid van fosfaat (en ammonium) verder te verlagen. IJzersulfides oxideren hierbij weer tot ijzer(hydr)oxiden en sulfaat. Wanneer het waterpeil weer toeneemt, wordt het sulfaat afgevoerd via de waterlaag, terwijl ijzer(hydr)oxiden achterblijven in de bodem en weer tijdelijk in staat zijn fosfaat te binden. Daarnaast zorgt tijdelijke droogval ook voor het massaal tot bloei komen van de soort en dus tot een betere verspreiding via zaden. Drijvende waterweegbree komt ook vaak voor in voormalige kwelsloten die niet meer worden onderhouden doordat de landbouwfunctie in het gebied is komen te vervallen. Het gevolg is dat de sloten langzaam dichtgroeien en de invloed van ijzerhoudend kwelwater afneemt. Door de sloten op te schonen en minstens één maal in de vijf jaar te baggeren, zullen deze niet dichtgroeien en blijft grondwater uittreden. Maaien en/of schonen van bovenlopen in het najaar is een belangrijk mechanisme om de verspreiding van scheuten te stimuleren indien ondiepe voedselarme locaties in midden- en benedenlopen aanwezig zijn waar de scheuten kunnen vestigen.

LITERATUUR 1) Kay Q., R. John en R. Jones (1999). Biology, genetic variation and conservation of Luronium natans (L.) Raf. in Britain and Ireland. Watsonia 22, pag. 301-315. 2) Greulich S., M-H. Barrat-Segretain en G. Bornette (2001). Basal rosette or floating leaf canopy - an example of plasticity in a rare aquatic macrophyte. Hydrobiologia 448, pag. 53-59. 3) Barrat-Segretain M. (1996). Strategies of reproduction, dispersion, and competition in river plants: A review. Vegetatio 123, pag. 13-37. 4) Van den Munckhof P. (2000). Glauconiethoudende afzettingen in de Peelregio. Een ijzersterke basis voor behoud en ontwikkeling van voedselarme natte milieus! Natuurhistorisch Maandblad 89, pag. 43-52. 5) Lucassen E., P. van den Munckhof, E. Brouwer en J. Roelofs (2007). Beschermingsplan voor Drijvende waterweegbree in Noord-Brabant. Provincie NoordBrabant. 6) De Lyon M. en J. Roelofs (1986). Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid deel 1 en 2. Rapportage Laboratorium voor Aquatische Oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen. In opdracht van de Landinrichtingsdienst va het ministerie van Landbouw en Visserij. 7) Roelofs J. (1991). Inlet of alkaline water into peaty lowlands: effects on water quality and Stratiotes aloides stands. Aquatic Botany 39, pag. 267-293. 8) Lucassen E., A. Smolders en J. Roelofs (2005). Effects of temporary desiccation on the mobility of phosphorus and metals in sulphur-rich fens: differential responses of sediments and consequences for water table management. Wetlands Ecology and Management 13, pag. 135-148. 9) Lucassen E., A. Smolders, .. van de Crommenacker en J. Roelofs (2004). Effects of stagnating sulphaterich groundwater on the mobility of phosphate in freshwater wetlands: a field experiment. Archiv für Hydrobiologie 160, pag. 117-131.


agenda 8 april, Utrecht Waterproof

bijeenkomst waarop onder andere een overzicht gegeven wordt van de mogelijkheden van het derde programma Partners voor Water dat dit jaar begint. Tevens de uitreiking van een prijs voor het meest inspirerende Partners voor Water-project van de afgelopen jaren. Organisatie: Partners voor Water. Informatie: Anita de Wit (070) 304 37 13.

13 april, Wageningen Grootschalig beekherstel in de praktijk: het 5B-concept in vijf beken

bijeenkomst naar aanleiding van het verschijnen van het gelijknamige boekje. Waterbeheerders van vijf verschillende beken vertellen bijzonderheden over het beekherstel in hun regio. Organisatie: Alterra. Informatie: francine.loos@wur.nl.

14-15 april, Rotterdam Waterbouw

tweedaags congres waarop de mogelijkheden en uitdagingen van het nieuwe Nederlandse waterbeheer vanuit de optiek van de waterbouwers worden bekeken. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00 of www.iir.nl/waterbouwcongres.

16 april, Eindhoven Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?

congres met onder andere een presentatie van de resultaten van en standpunten rond de doelmatigheidsverhoging in de watersector. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

16 april, Lelystad Alternatieven in bestrijding van muskusratten

symposium waarop de huidige strategie voor muskusrattenbestrijding en alternatieven daarvoor aan bod komen. Met de nieuwe Waterwet komt de verantwoordelijkheid voor en de financiering van de bestrijding van muskusratten bij de waterschappen te liggen. Organisatie: Zoogdiervereniging. Informatie: www.zoogdiervereniging.nl.

21 april, Nieuwegein - Informatie: een belangrijke speler binnen assetmanagement

themadag over assetmanagement met ‘s ochtends vier lezingen, ‘s middags wordt aan tien tafels het assetmanagementspel gespeeld. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

22 april, Utrecht Zwemwater

symposium in het teken van de toepassing van de nieuwe Zwemwaterrichtlijn. Na inleidende sprekers zijn er drie blokken met simultane sessies over onder meer normen voor fecale bacteriën, de Handreiking Fysieke Veiligheid Zwemmers, de vraag of zwemwater en natuur te combineren zijn en het nieuwe blauwalgenprotocol. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

22 april, Lelystad Stedelijk water

twee inleidingen over de overdracht van stedelijk water van gemeente naar waterschap en over ‘Waterschalen’: een methode om water op de kaart te zetten voor structuurvisies. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

19-20 mei, Rotterdam Industrie en milieu

jaarlijkse vakbeurs die zich richt op de industriële markt en een uitgebreid scala biedt aan innovatieve oplossingen en diensten in alle deelaspecten van de milieumarkt, zoals afvalwater- & emissiebehandeling, bodemonderzoek en energietechnologie en afvalmanagement. Organisatie: easyFairs. Informatie: milieu-nl@easyfairs.com.

20 mei, Gouda Vaart maken met kennis

jaarlijkse CUR bouw- en infradag, met dit jaar als thema het steeds vaker gebruiken van ICT-toepassingen om tot een integraal ontwerp te komen en sneller te bouwen. Organisatie: CUR Bouw & Infra. Informatie: www.curbouweninfra.nl.

20 mei, Wapenveld Visherstel XL

symposium over de nieuwe eisen aan kennis over vis en ecologie die vanuit onder andere het waterbeheer gesteld worden. Hoe houd je invasieve soorten buiten de deur? Organisatie: Waterschap Veluwe. Informatie: www.veluwe.nl.

20 mei, Assen Zorg voor grondwater in de stedelijke omgeving: beleid en techniek in de praktijk

studiedag over ervaringen met grondwaterprojecten en de gemeentelijke zorgplicht in Noord-Nederland. Organisatie: Debets bv. Informatie: tinekehepping@debetsbv.nl.

25-26 mei, Alkmaar Advances in flood forecasting and the implications for risk management

Organisatie: Commissie voor Hydrologie van de Rijn en Nationaal Comité IHP-HWRP. Informatie: www.chr-khr.org.

1-2 juni, Middelburg Zeeuwse samenwerking in de baggerketen

tweedaagse bijeenkomst waarbij tijdens de eerste dag de nadruk ligt op het programma van het Bestuursakkoord Waterbodems en op de tweede dag baggeractiviteiten in de praktijk bekeken worden. Organisatie: Baggernet. Informatie: marjan.euser@deltares.nl.

3 juni, Utrecht Sturing in de afvalwaterketen

presentatie van de resultaten van een gemeenschappelijk project van waterschap en gemeenten over sturing in de waterketen én van een generiek meet- en regelsysteem voor de afvalwaterketen. Organisatie: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de gemeenten Alkmaar, Heerhugowaard en Purmerend, Deltares en Nelen & Schuurmans. Informatie: (030) 233 02 00.

7-9 juni, Apeldoorn Riolering & stedelijk watermanagement

lezingen en congressen over riolering en stedelijk watermanagement, met daarnaast een uitgebreid beursprogramma van gerelateerde diensten en producten. De congressen en de beurs stonden oorspronkelijk op de agenda voor 16 t/m 18 maart. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering.net.

16 juni, Nieuwegein Juridische update voor de watersector

actualiteitencongres over nieuwe regels en wetten en hun praktische consequenties. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.

23-25 augustus, Amsterdam Cities of the future

congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september

jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

internationale bijeenkomst met onder andere de introductie van nieuwe benaderingen van hydrologische en meteorologische voorspellingen, het omgaan met onzekerheden en het bevorderen van een geïntegreerde aanpak (modelketen, risicobepaling, besluitvorming en communicatie). H2O / 6 - 2010

47


agenda 29 september-2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change

internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat. Informatie: www.climatedeltaconference.org.

6-8 oktober, Rotterdam Environmental sediment dredging and processing

conferentie over baggeren, baggerstort, -behandeling en -hergebruik, met daarbij een beurs over alles wat met bagger te maken heeft. Organisatie: REUSED sediment remediation. Informatie: www.reused.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises

symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASH-diensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.

18-21 november, Leeuwarden Groen

eerste editie van een duurzaamheidsmanifestatie voor Noord-Nederland, die dit jaar in het teken staat van water en energie. Organisatie: WTC Expo. Informatie: Douwe Sibma (058) 294 15 00.

26 november, Zwolle Trends in watertechnologie

congres met een presentatie van maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

14-16 december, Assen Grond, Groen en Water

tweede editie van deze vakbeurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters (0546) 54 68 20.

Buitenland

11-14 april, Lissabon Water research

onderzoeksbijeenkomst over microbiologie en de zuivering van drinkwater. Organisatie: IWA en Elseviers Water Research Journal. Informatie: www.waterresearchconference.com.

19-23 april, Singapore Dredging and reclamation

34e editie van het internationale symposium over baggeren en landaanwinning, waarbij zowel de praktijk als de theorie onder de loep wordt genomen. Organisatie: International Association of Dredging Companies. Informatie: Frans-Herman Cammel (070) 352 33 34 of cammel@iadc-dredging.com.

26-28 april, Lille WFD

conferentie over de Europese Kaderrichtlijn Water en integraal rivierbeheer, met als thema klimaatadaptatie. Organisatie: IWW Water Research Centre. Informatie: www.wfdlille2010.org.

18 mei, Shanghai World Expo; Dutch day

opening van het Nederlandse paviljoen tijdens de World Expo 2010, waarbij het Nederlandse (water)bedrijfsleven zijn kennis en ervaring kan laten zien. Organisatie: EVD-Holland Promotion. Informatie: www.holland-expo2010.nl.

28-30 mei, Bonn Resilient cities

eerste internationale congres over steden en klimaatadaptatie. Organisatie: ICLEI - Local Governments for Sustainability. Informatie: www.resilient-cities.iclei.org.

2-4 juni, Shanghai Aquatech China

internationale beurs met watergerelateerde producten en diensten en internationale congressen over onder meer afvalwater­ behandeling en industriewater. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.china.aquatechtrade.com.

4-11 juni, Shanghai World Expo; Dutch water week

week tijdens de World Expo waarin water(technologie) extra wordt belicht en waarin de Nederlandse watersector de kans krijgt zijn expertise te promoten. Organisatie: Provincie Zuid-Holland. Informatie: www.zuidholland.nl.

8-9 juni, Shanghai World Estuary Alliance

eerste editie van deze conferentie over de waarde van zoet-zoutovergangen en hoe de estuaria het best gehandhaafd en verbeterd kunnen worden met duurzame middelen. Organisatie: World Estuary Alliance. Informatie: info@estuary-alliance.org.

48

H2O / 6 - 2010

5-11 september, Stockholm Stockholm Water Week

20e editie van deze internationale waterweek met congressen, workshops en de uitreiking van verschillende prijzen en onderscheidingen. Dit jaar is het thema ‘De waterkwaliteitsuitdaging’. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.

13-17 september, München IFAT

internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.

19-24 september, Montreal IWA

zevende editie van het jaarcongres van de IWA, waar alle aspecten van water aan de orde zullen komen in diverse congressen. Organisatie: IWA. Informatie: www.iwa2010montreal.org.

22-24 september, Salzburg ConSoil

11e editie van de internationale conferentie over grondwater, sediment en bodem. Organisatie: TNO, Deltares en UFZ. Informatie: www.consoil.de.

17 november, Mechelen Aquarama

vijfde editie van deze beurs, met een 100-tal exposanten uit de waterindustrie de grootste op het gebied van water in België. De beurs is gegroeid uit het vaktijdschrift Aquarama dat nauw samenwerkt met de grootste Belgische vereniging uit de watersector Tnav. Tijdens deze jaarlijkse vakbeurs verzorgt Tnav een workshop over industriële waterzuivering. Organisatie: Aquarama en Tnav. Informatie: www.aquarama.be.

17-19 november, Peking Water Expo China

internationale water- en netwerkconferentie met deelname van beslissers uit China en de wereldwijde waterindustrie. Organisatie: Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpochina.com

5-8 december, Riaad Water resources and arid environments

internationale conferentie. Organisatie: ICWRAE. Informatie: www.icwrae-psipw.org.

6-8 december, Parijs Transboundary aquifers, challenges and new directions

internationale conferentie over grensoverschrijdend aquiferbeheer en de vraag of nieuwe strategieën en internationale wetgeving nodig zijn. Organisatie: UNESCO-IHP. Informatie: info@hydrology.nl.


handel & industrie Pharmafilter bouwt zuiverings­ installatie

Nederlandse drinkwaterpompen in New York KSB uit Zwanenburg heeft vijf grote onderwatermotorpompen geleverd aan de stad New York, die ze gaat gebruiken bij het leegpompen en drooghouden van het te renoveren aquaduct Delaware.

De bouw van de zuiveringsinstallatie door Pharmafilter bij het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft vordert. De eerste palen zijn geslagen en de eerste voorzieningen, zoals de put en de pijpleidingen, aangebracht. Pharmafilter verwacht de opbouw dit voorjaar te kunnen afronden.

Het gaat om de krachtigste onderwatermotorpompaggregaten die KSB tot nu toe heeft geleverd. Elk van de vijf eenheden is voorzien van een vierpolige 4.160 Volt hoogspanningsmotor met een vermogen van 2.000 kW. De capaciteit van elke pomp bedraagt ongeveer 2.000 kubieke meter per uur bij een nominale opvoerhoogte van 320 meter. Op verzoek van de klant zijn bij een deel van de aggregaten de onderdelen, die met het te verpompen medium in aanraking komen, van corrosiebestendig superduplexroestvaststaal vervaardigd. De kabels zijn met elkaar verbonden via een speciaal onderwater-stekersysteem.

In het ziekenhuis plaatst Pharmafilter de eerste vermalers voor een test. Dan zijn ook de eerste bedpannen en urinalen geproduceerd, die samen met de verpleging en patiënten zijn ontwikkeld. Pharmafilter is opgezet door Grontmij, die er in 2008 de prijs De Vernufteling mee won. Doel ervan is de medicijnresten uit het afvalwater van ziekenhuizen te halen. Voor meer informatie: (020) 420 33 92.

Het aquaduct is in de jaren veertig van de vorige eeuw gebouwd en voor het laatst in 1957 voor onderhoud drooggelegd. De als drukloos kanaal uitgevoerde tunnel met een diameter van ruim vier meter, heeft geen pompen nodig en voorziet de stad New York van 65 kubieke meter drinkwater per seconde vanuit het 150 kilometer verwijderde waterinlaatgebied in Delaware. Door ongunstige geologische omstandigheden zijn in enkele delen van het aquaduct lekkages ontstaan. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

Hydrologiekennisdatabank voor Nepal Eén van de ‘New York’-pompen kort voor de reis naar Noord-Amerika in de fabriek van KSB.

Nederlandse uitvinder presenteert Waterboxx De Nederlandse bloembollenexporteur en uitvinder Pieter Hoff heeft de Groasis Waterboxx ontwikkeld, die irrigatie volgens hem vrijwel overbodig zou maken. Binnenkort begint wereldwijd een aantal experimenten. Een vierjarige boomplanttest in Marokko heeft, aldus Hoff, aangetoond dat de overlevingskans van bomen op bergen, in woestijnen of op andere moeilijke plekken, zonder te irrigeren ruim 88 procent bedraagt. Hoff verwacht dat zijn ‘boxx’ het antwoord is op grote problemen als ontbossing, voedseltekorten en waterbehoud. De Groasis waterboxx is zo groot als een band van een motorfiets met een opening in het midden, die het in de aarde geplante zaadje omgeeft. Deze waterbroeikas produceert en vangt water op met behulp van condensatie en regen, zonder energie te gebruiken. Tegelijkertijd voorkomt het apparaat dat het water op de grond

verdampt. Het beschermt de wortels tegen zon, wind, onkruid en knaagdieren. Na een jaar is de boom sterk genoeg om zonder hulp te groeien. De ‘boxx’ is dan eenvoudig te verwijderen en geschikt voor hergebruik.

Nelen & Schuurmans en Mott MacDonald hebben van de Wereldbank opdracht gekregen een hydrologie-kennisdatabank voor Nepal op te zetten. De databank bevat straks alle beschikbare informatie over de ligging van de ruim 6.000 rivieren en kanalen, de gemeten dwarsprofielen en de positie en omvang van de gletsjers en verder alle hydrologische en meteorologische meetgegevens. De databank is volledig GIS-georiënteerd en krijgt tevens de beschikking over een webinterface. De Nepalese overheid zal de databank niet alleen gebruiken voor het opslaan en opvragen van gegevens, maar ook voor het afleiden van modellen. Het is de bedoeling uit de databank atlassen met themakaarten per stroomgebied te destilleren. Door het maken van de atlassen te automatiseren, zijn ze periodiek te actualiseren. Voor meer informatie: (030) 233 02 00.

Voor meer informatie: www.groasis.com.

H2O / 6 - 2010

49


Watervenster Wat kan ITT water & Wastewater voor u doen?

Pieter Zeemanweg 240 3316 GZ Dordrecht T 078 - 6548400 F 078 - 6510936 E ittwwwnl@itt.com I www.ittwww.nl

ITT Water & Wastewater lanceerde tijdens de beurs Aqua Nederland een energie besparingsactie. De vernieuwde Flygt N-pompen zijn nóg energiezuiniger dan hun voorgangers. Klanten melden energiebesparingen tot wel 50 % - dankzij de vernieuwde, zelfreinigende N-pompen. Daarom garandeert ITT W&WW dat ook in uw installaties minimaal 25 % op energie bespaard kan worden, in vergelijking met uw huidige Flygt- of niet-Flygt-pompen. Mocht blijken dat vervanging niet leidt tot de

beloofde besparing van 25 %, dan vergoeden wij het verschil tussen de feitelijke en de verwachte besparing voor een bedrijfsperiode van 3 jaar*. Gegarandeerd. Uiteraard dalen ook de kosten voor onderhoud en het verhelpen van storingen, dankzij de N-waaier behoren verstoppingen en storingen nagenoeg tot het verleden. *De 25 % garantie geldt voor alle Flygt N-pompen in de serie 3085 tot 3301 die in 2010 worden geleverd. Vraag naar de voorwaarden of bezoek onze website: www.ittwww.nl

Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com

KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.

Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is totaalaanbieder voor de inname, het transport en de behandeling van water en van huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Wij zijn gespecialiseerd in de renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Met meer dan 135 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen is KSB als geen ander in staat maatwerk te leveren. En dankzij een continue stroom aan innovaties en een kwaliteits-

bewustzijn tot in de haarvaten van onze organisatie weet u zich met KSB Nederland verzekerd van de ideale partner voor al uw pompvraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die u ondersteunt van engineering via realisatie tot nazorg.

Detos® technische behuizingen

Poly Products B.V. Bruningsstraat 10 4251 LA Werkendam T 0183-507150 F 0183-507169 E info@polyproducts.nl I www.polyproducts.nl

Een speciale productlijn van Poly Products is de Detos® behuizing. Als modulair systeem kunnen behuizingen op maat worden gemaakt, eventueel inclusief inrichting. Binnen dit systeem zijn zelfs ventilatie, geluiddemping, luchtbehandeling en verwarming aan uw specifieke wensen aan te passen. Ook aan speciale eisen ten aanzien van warmte- en geluidsisolatie, elektrische isolatie en brandwerendheid kan worden voldaan. Prefabricage in onze fabriek zorgt voor kostenreductie en een, door ons

verzorgde, snelle plaatsing op locatie. Belangrijkste eigenschappen van de Detos® behuizingen: t %VVS[BBN FO POEFSIPVETBSN t ;FFS n FYJCFM RVB BGNFUJOHFO TQBSJOHFO FO kleuren t #SFFE TDBMB BBO JOCPVXNPHFMJKLIFEFO t $IFNJTDI SFTJTUFOU t -JDIU HFXJDIU t (FMVJEJTPMFSFOE t %FNPOUBCFM


Watervenster Q-flow International Q-flow is gespecialiseerd in alle denkbare werkzaamheden aan een waterbron. Vanuit ons nieuwe pand in Nijverdal voorzien wij in heel Nederland onderhoud, regeneraties, camera-inspecties en (ver)nieuwbouw van waterwinputten. Met meerdere camerasystemen inspecteren wij met downview en/of sideview kleurencamera’s bronnen tot 500 m diep en met een diameter van 80 tot 600 mm. De camerainspectie wordt door een ervaren camera-

specialist uitgevoerd en is direct op lokatie te volgen. Met negen specialisten verdeeld over vier compleet uitgeruste ploegen kunt u bij ons terecht met elk probleem in uw primaire watervoorziening. Elke ploeg heeft standaard de beschikking over een kraan, eigen stroomvoorziening en een speciale onderhoudsinstallatie om zelfstandig van Groningen tot Vlaanderen alle vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.

Q-flow International R. Dieselstraat 14 7442 DR Nijverdal T 0548 622 999 T 0548 625 367 E info@q-flow.nl I www.q-flow.nl

Maatwerk & Innovatie Steeds meer bedrijven vinden de weg naar Almelo als zij werken aan innovatieve waterzuiveringconcepten. RWB formuleert een helder projectplan waarmee theoretische modellen omgezet worden in praktische installaties. De beste plannen beginnen met een goede samenwerking. Opdrachtgever, leverancier, afnemer, kennisinstituut en adviseur (in binnen en buitenland) vormen samen een projectteam, waarin men de teamgenoten vertrouwt en waardeert om zijn of haar talent . Daardoor ontstaat een open

en positief kritische communicatie. De rol van RWB is in elk project anders. Door onze multidisciplinaire aanpak is RWB in staat om te anticiperen op veranderingen. Proactief werken aan een gemeenschappelijk doel, door bij te springen of tijdig teamgenoten in te seinen. Door ons “servicehart” leren we dagelijks in de praktijk, u profiteert van onze ervaringen uit het verleden. Werken aan een betere toekomst vraagt om een betrouwbare partner. Als u werkt aan water, dan werken wij graag met u mee!

RWB Water Services BV Ambachtstraat20, 7609 RA Almelo Postbus223, 7600 AE Almelo T 0546-545020 F 0546-545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


RIOOLBEHEER OP ZIJN BEST ! Rioolnetwerken en drinkwaternetwerken

Opschonen van data

Raadplegen in planzicht

Rioolinspecties

www.mwhsoft.com

Goed rioolbeheer is streven naar een goed werkend rioolstelsel, zorg dragen voor het milieu, de financiële middelen maximaal benutten, de burger zo goed mogelijk behoeden voor waterellende, klachten adequaat behandelen, reparaties plannen, en zoveel meer...

Client/server architectuur Multi-user modelopbouw, met conflict oplosser Uitgebreide set van hydraulische structuren met al hun details Eén op één rechtstreekse interface met InfoWorks Instelbare normen en keuzelijsten Planning en beheer van onderhoud en herstellingen Beheer van incidenten, klachten, rook- en kleurtesten Onbeperkte (voor)geschiedenis met alle details van: opmetingen, camera-inspecties, scenario’s, mutaties, klachten, onderhoud, herstellingen, rook- en kleurtesten, etc. Huisaansluitingen Statusvlaggen op alle data: Herkomst, betrouwbaarheid, etc. Gedetailleerde kostprijsberekeningen Zeer uitgebreide en aanpasbare validatiemogelijkheden Onbeperkte modelgrootte, zéér korte response tijden Lengteprofielen, 3D zichten van boven- en ondergrond Rechtstreekse interface met ArcView, ArcGIS, en MapInfo Import/Export: Shape, Access, Oracle, csv, xml, txt, sufrib, Geodatabase, MapInfo, cadbestanden, etc. Tracing: Connectiviteit, nabijheid, opwaarts, afwaarts, etc. Database: Wallingford, Oracle of SQL Server Automatische aanmaak van ontbrekende data Opslag van de foto’s in de database Auto-positionering van de inspectievideobeelden Visualisatie in planzicht en lenteprofielen van inspectieresultaten Queries: Analyse, data-manipulatie, rapportering, etc. GIS queries: Link met wegbeheer, veiligheidsaspecten Nederlandstalige versie Referenties: Gemeentes, waterschappen en adviesbureau’s

MWH Soft takes the global lead in the wet infrastructure engineering, modelling and simulation software sector, with the most impressive product offering available today. Gilbert Joncheere MWH Soft De Schaggelen 18, 2390 Westmalle, België Tel: +32 (0)3 309 25 56 Email: gilbert.joncheere@wallingfordsoftware.com Infonet is a registered trademark of MWH Soft


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.