nยบ
43ste jaargang / 23 april 2010
8/
2010
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
thema drinkwater
Onrust in de waterketen Interview met Jan Peter van der Hoek Analyse van de leveringszekerheid van pompstations
Visie op de toekomst
Z
o maar enkele gedachten tijdens het voorjaarscongres van Waternetwerk. Degenen die aanwezig waren, weten wie het gezegd hebben. Anders kunt u het wellicht raden.
“Ik beleef hier een déja vu.” “Waarom grijpt u nu niet de kans om een toekomstvisie op riolering en afvalwatervoorziening op te stellen?” “Het had goedkoper gekund.” “Er kan veel meer geld gehaald worden bij financiële instellingen. In het buitenland worden de waterschappen bejubeld.” “Waterschappen laten de burgers koud.” “Het geld wordt nu besteed daar waar het nodig is. Als het Rijk het geld gaat verdelen, wordt het onduidelijker.” “Achterstallig onderhoud in de riolering? Nee, dat is al lang ingehaald.” “Waarom vroeg u niet
Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
Kortom, het was een interessant voorjaarscongres van Waternetwerk. Hopelijk denken de politici in juni (en daarna) ook eens goed na over de toekomst van de watersector in Nederland. Peter Bielars
inhoud nº 8 / 2010 / *thema
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)
verder als gemeente: neem de zuivering over van het waterschap zoals vroeger.” “Laten we de drinkwatersector kopiëren naar de afvalwaterzuivering.” “Zijn de drinkwaterbedrijven wel zo efficiént bezig?” “We zullen nooit afvalwater hergebruiken. Dat wordt niet geaccepteerd.”
4 / Onrustig in de waterketen 6 / ‘Innovatie in de watersector op de verkeerde plek’
8 / Groen licht voor vergravingen uiterwaarden bij Deventer
Tosca Vissers
13 / Interview met jongerenambassadeur 16* / Interview met Jan Peter van der Hoek Maarten Gast
20
/ Interview met Marcus Flick en Bert Groothuizen Jac van Tuijn
23*
/ Analyse van de leveringszekerheid van pompstations Ingrid Bonnet, Martin Klein en Ignaz Worm
26
26*
/ Letten op de kwaliteit van leidingprojecten in de drinkwatersector Rien Timmermans en Ilse Dingerdis
30* / Wat wil de klant van het waterbedrijf? Irene Vloerbergh, Jos Frijns, Dries Hegger en Ad van de Ven
33 / Opinie: veiligheid rivierengebied en
38
zuidwestelijke delta bij klimaatwijziging
Gerd Kamerling en Rob van de Weert
38 / Waternetwerken 43* / Resultaat onderzoek relatie calcium en
magnesium in drinkwater en sterfte aan hart- en vaatziekten
Druk en lay-out Thieme MediaCenter, Rotterdam
Cindy de Jongh, Margreet Mons en Annemarie van Wezel
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
/ Verblijftijd belangrijkste parameter voor nagroei Aeromonas in vulleiding Son-Vierlingsbeek
www.vakbladh2o.nl
16
46*
Mirjam Blokker, Paul van der Wielen, Agata Donicik en Egbert Zaadstra
50
/ Evaluatie beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant Han Runhaar, Doesjka Ertsen, Inke Leunk en Anne Wim Vonk
Bij de omslagfoto: De bewoners van krottenwijken in grote steden in India krijgen twee uur per dag drinkwater. De drinkwaterbedrijven kunnen niet opboksen tegen de alsmaar stijgende vraag naar drinkwater door de groei van de bevolking (foto: Johannes Odé).
Onrustig in de waterketen De discussie over de toekomst van de waterschappen (de eventuele overdracht van taken en bevoegdheden naar de provincie) zorgt ook binnen een organisatie als Waternetwerk (als dé personenvereniging in Nederland op het gebied van drink- en afvalwater) voor verdeelde meningen. Op het voorjaarscongres met de titel ‘Storm in de waterketen’ vond de één de huidige discussie een herhaling van zetten van tien jaar geleden, maar zag een ander wel degelijk voordelen in het opheffen van de waterschappen en het overdragen van de taken naar de provincie. Een steekproef onder zo’n 320 leden van Waternetwerk (waarvan overigens 140 vertegenwoordigers van gemeenten) leerde dat 45 procent daar tegen is, 25 procent daar voorstander van is en ongeveer eenzelfde percentage daar neutraal tegenover staat.
O
p het congres op 16 april in het Evoluon in Eindhoven trapte de voorzitter van de Feitencommissie Doelmatigheid in de Waterketen, Maarten Gast, af met een samenvatting van de
De Feitencommissie Doelmatigheid in de Waterketen inventariseerde de doelmatigheidsverbetering in de waterketen in de afgelopen tien jaar. Op basis van hiervan en komende ontwikkelingen bracht zij de volgende mogelijkheden tot verdere ‘rationalisatie’ tot 2020 in beeld: • een besparing in de waterketen van 550 miljoen euro in 2020. Voor klimaatadaptatie, rioolvervanging en waterkwaliteitsverbetering is een kostenverhoging van 600 miljoen euro in 2020 voorzien. Deze kan grotendeels worden gecompenseerd door efficiencyverbetering in de waterketen; • een bundeling van kennis en capaciteit en het verder professionaliseren van het beheer. Dit vergt ingrijpende veranderingen, die zorgvuldig en met oog voor regionale en lokale kenmerken moeten worden vormgegeven. De te bereiken besparingen zullen daarom de eerste jaren naar verwachting beperkt zijn, waarna zij tot 2020 geleidelijk toenemen. Van belang is om een goede en evenwichtige afstemming tussen de inrichting van de openbare ruimte en de riolering te behouden. Daarmee kunnen significante besparingen worden bereikt bij het inspelen op de klimaatveranderingen. Gecorrigeerd voor inflatie en belastingen zijn de kosten voor drinkwater voor een gemiddeld gezin tussen 1998 en 2009 met 18 procent gedaald. Dit is te danken aan schaalvergroting en interne efficiency verbetering op basis van benchmarking. De gemiddelde rioolheffing is in de periode 1998-2009 met 13 procent gestegen (gecorrigeerd voor inflatie en kostendekking) als gevolg van het realiseren van de basis inspanning, sanering van lozingen in het buitengebied en rioolvervanging. De verschillen in heffing tussen de 430 gemeenten zijn groot. De hoogte van de heffing wordt beïnvloed door factoren als de aard en ouderdom van het stelsel, lengte van het riool per woning en de bodemgesteldheid.
4
H2O / 8 - 2010
gegevens die de commissie bijeen had gebracht als basis voor mogelijke bezuinigingen in de watersector (zie kader). Peter Glas ging vervolgens als voorzitter van de Unie van Waterschappen in op de
pogingen om samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te besparen op de uitvoering van de zuiverings- en rioleringstaak door inniger samen te werken. Die besparing zou mogelijk zijn door investe-
Een vol Evoluon besprak onder andere de mogelijkheden tot bezuinigingen in de watersector (foto: Jan Willem Houweling, In The Picture Beeldproducties).
Ook hebben afschrijvingstermijnen en het al dan niet activeren van investeringen en aanleggen van reserves invloed op de hoogte van de heffing. Gemeenten kleiner dan 100.000 inwoners besteden ten opzichte van de grotere gemeenten relatief veel geld aan milieu-inspanningen. Landelijk gezien is er geen grootschalige vervangingsachterstand. Wel zal gezien het moment van aanleg van de riolering intensivering van vervanging nodig zijn. De verontreinigingsheffing is in de periode 1998-2008 met 6 procent gestegen (gecorrigeerd voor inflatie) onder verbetering van de zuiveringsprestaties. De hoogste en laagste heffing verschillen bijna een factor twee. De hoogte van de heffing wordt beïnvloed door factoren als bodemgesteldheid, ouderdom
van installaties, heffingen op lozingen van effluent, inzet van reserves, grootte van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en de verhouding tussen de regenwaterafvoer en droogweerafvoer. De verwachtingen voor de komende jaren zijn: • De kosten voor drinkwater blijven bij gelijke belastingdruk vrijwel constant; • De kosten voor rioleringsbeheer nemen met 30 procent toe; • De kosten voor zuivering laten een stijging van bijna 20 procent zien. De kosten in de waterketen zijn onder te verdelen in operationele kosten, kapitaallasten en kosten voor nieuwe opgaven, zoals klimaatadaptatie, afkoppelen, de aanpak van
verslag ringen te bundelen, de kosten van de afvalwaterketen te verlagen en een efficiëntere schaalgrootte aan te houden bij onder meer onderhoudszaken. De samenwerking zou eind volgend jaar moeten leiden tot bindende afspraken per zuiveringskring en medio 2012 tot daadwerkelijke samenwerking tussen driekwart van de gemeenten en waterschappen in Nederland. Dat er in de waterschapsbesturen nog flink te bezuinigen valt, is volgens Glas niet juist. Overname van de waterschappen levert volgens de Unievoorzitter ook helemaal niets op. Directeur Marlies Pernot van Vereniging Eigen Huis relativeerde de mogelijke bezuinigingen door het opheffen van de waterschappen. “Het gaat om 1,8 miljard euro. Dat is klein spul ten opzichte van de bezuinigingen door bijvoorbeeld de
grondwaterproblemen en verdergaande zuivering. Het aandeel van de operationele kosten in de totale kosten ligt voor drinkwater en zuivering hoger dan bij riolering (55% versus 20% tot 25%). Het bedienen van installaties, het gebruik van energie en chemicaliën en het verwerken van reststoffen zorgen voor het hogere aandeel. Bij riolering maken de kapitaallasten de grootste kostenpost uit (62% in 2020). Ook de kosten voor nieuwe opgaven liggen bij riolering hoger dan bij drinkwater en zuivering (17% versus 5% en 10% in 2020). Tot nu toe zijn er enkele praktijkervaringen van verzelfstandigde uitvoeringsorganisaties in de waterketen: • Aquario verzorgt het rioleringsbeheer voor zes Friese gemeenten. Het ontzorgt en versterkt deze en heeft 12 procent besparing gerealiseerd op operationele kosten; • Waternet is het enige watercyclusbedrijf in Nederland. Naast alle waterketentaken verzorgt het ook het stedelijk waterbeheer, beheer ondiep grondwater, watersysteembeheer en vaarwegbeheer. Het afvalwaterbeheer in Amsterdam wordt sinds 1920 integraal uitgevoerd. De kosten ervan liggen 10 procent lager dan in andere grote steden. Met integraal waterketenbeheer is sinds 2006 een kostenreductie van 6 procent bereikt op de operationele kosten; • Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) is sinds 2004 de uitvoeringsorganisatie voor onder meer het zuiveringsbeheer van de twee Limburgse waterschappen. WBL voert ook operationele taken voor gemeenten uit en werkt op diverse onderwerpen samen met Waterleidingmaatschappij Limburg. Kostenbesparingen worden eerst in de toekomst verwacht. De commissie heeft op basis van dit verzamelde feitenmateriaal en de eigen ervaringskennis een aantal beschouwingen uitgewerkt rond thema’s als de mogelijke
afschaffing van de hypotheekrenteaftrek (35 miljard euro, red.)”. Ze vreest voor verlies aan kennis als fors bezuinigd wordt op de waterschappen. Verwijzend naar de titel van het voorjaarscongres geloofde Ina Adema, burgemeester van Veghel en woordvoerder Water van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, dat de watersector inmiddels weer in rustiger vaarwater terecht is gekomen. De voorgestelde samenwerking tussen ambtenaren en besturen van gemeenten en waterschappen moet zo’n 380 miljoen euro gaan opleveren. Daarbij blijft riolering echter een kerntaak van de gemeente, aldus Adema. Investeringen in riolering en de openbare ruimte horen volgens haar in één hand te blijven. En veel meer valt volgens de burgemeester van Veghel niet te besparen. “Anders was het ook al lang gebeurd.”
synergie in werkprocessen en het scheiden van politieke keuzes en uitvoering. Vervolgens zijn de voorwaarden geduid om tot profes sioneel beheer in de waterketen te komen. Tenslotte heeft de commissie op basis van het verzamelde feitenmateriaal en indicaties van mogelijke besparingen op deelprocessen, ramingen gemaakt van het besparingspotentieel in de waterketen. Voorwaarden voor doelmatig en efficiënt beheer zijn: professionele kennis en inzicht, structureel assetmanagement en voldoende handelingsvrijheid om de laagste kosten over de levensduur van de bezittingen te kunnen realiseren, focus op bedrijfsmatig management, voldoende innovatiekracht, continuïteit in uitvoering, goed opdracht geverschap en klantgerichtheid. Deze voorwaarden eisen schaalgrootte. Voor het rioleringsbeheer kan dit op verschillende wijze worden gerealiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van een regionaal rioleringsbedrijf, een (afval)waterketenbedrijf, intergemeentelijke samenwerking of een centrumgemeente constructie. Daarnaast blijkt een sectordekkende en uitdagende benchmark de grootste stimulans voor efficiencyverbetering te zijn. Het is daarbij van belang dat er voldoende deelnemers zijn en dat de benchmark een competitief element bewerkstelligt. Per sector wordt een besparing op de jaarlijkse kosten in 2020 mogelijk geacht: • Voor drinkwater een voortgaande kostenreductie met 5 procent op alle kostenposten (70 miljoen euro); Voor riolering door het bundelen van kennis en capaciteit en het professionaliseren van de uitvoering een besparing van 25 procent op nieuwe opgaven bij een deel van de gemeenten (50 miljoen euro), een besparing van 15 procent op kapitaallasten door slimme vervanging en renovatie (55 miljoen euro) en een verbetering en een
•
Directeur Peter Vermaat van Evides deed een handreiking aan de Unie van Waterschappen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor overleg over onder andere ketenintegratie en schaalvergroting. In de drinkwatersector wordt volgens hem al erg efficiënt gewerkt in de zuivering en productie van drinkwater en de distributie ervan. Volgens Roelof Kruize (directeur van Waternet en de voorzitter van Waternetwerk) is de storm tussen de Unie van Waterschappen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten in ieder geval geluwd. “In politiek Den Haag woedt de storm echter nog volop. Veel politieke partijen blijven erbij dat ze de waterschappen willen opheffen of onderbrengen bij de provincie”. Tijdens het voorjaarscongres zijn de H2O- en Neerslagprijs uitgereikt. Zie hiervoor pagina 39.
besparing van 15 procent op operationeel beheer bij een deel van de gemeenten (35 miljoen euro): een totale besparing op rioleringsbeheer van circa 8 procent (140 miljoen euro); De ingezette doelmatigheidsverbetering voor de zuivering zal verder worden voortgezet, mede ondersteund door de ontwikkelingen aan de kant van het rioleringsbeheer. Dit moet leiden tot een besparing van 10 procent op nieuwe opgaven (15 miljoen euro), een besparing van 10 procent op kapitaallasten (15 miljoen euro) en een besparing van 10 procent op operationele kosten (70 miljoen euro): een totale besparing op zuiveringsbeheer van circa 8 procent (100 miljoen euro).
•
Dit betekent een totale bezuiniging voor de sectoren van 310 miljoen euro in 2020, ofwel 7 procent van de totale waterketenkosten. Van integratie van riolering- en zuivering tot een uitvoeringsorganisatie voor afvalwaterbeheer wordt een verdere 5 procent kostenreductie verwacht over de totale afvalwaterketenkosten oftewel 140 miljoen euro in 2020. Verdere integratie tot een uitvoeringsorganisatie voor waterketenbeheer moet in 2020 tot nog eens 2,5 procent additionele kosten reductie over de totale waterketenkosten kunnen leiden: 100 miljoen euro. De totaal te behalen besparing in 2020 bedraagt hiermee 550 miljoen euro. De stijging van de kosten in de waterketen is bij ongewijzigd beleid geraamd op 600 miljoen euro in 2020. Door de besparingen is deze stijging nagenoeg op te vangen. Aanvullende kostenbesparingen op het terrein van de belastingheffing kunnen zorgen voor een netto vermindering van de kosten in 2020 (huidig prijspeil).
H2O / 8 - 2010
5
‘Innovatie in de watersector op de verkeerde plek’ De innovatie in de Nederlandse watersector gebeurt op de verkeerde plaatsen. Waar het bedrijfsleven en de kennisinstellingen een voortrekkersrol zouden moeten hebben, zijn het nu vooral de waterschappen die voorop lopen. De (water)bouwsector loopt vergeleken met andere sectoren 20 jaar achter qua structuur en cultuur. Hoewel het Nationaal Waterplan de nadruk legt op innovaties en een groter aandeel voor de Nederlandse watersector in het buitenland, werkt een aantal factoren die gewenste ontwikkeling tegen. Dat betoogde Gerrit-Jan van de Pol van GMB Watertechnologie op 14 en 15 april op het Nationaal Waterbouwcongres van IIR in Rotterdam. Zijn pleidooi werd ondersteund door Pavel Kabat, hoogleraar aan de Wageningen Universiteit. Wim de Ridder, hoogleraar aan de Universiteit Twente, constateerde dat het bestuurlijke klimaat in Nederland de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën belemmert. een voorkeursbesluit neemt over de opknapbeurt van de Afsluitdijk’. De lading van het woord opknapbeurt zegt volgens De Ridder genoeg. “We hebben het hier over een Nederlands icoon. Bij doorbraakinnovaties moet je de ambities vasthouden.” Wetenschappers, ingenieurbureaus en architecten hebben veel energie gestoken in het maken van voorstellen en plannen. “Maar ze hebben niets meer gehoord. Nu gaat Rijkswaterstaat zelf iets verzinnen. Dat is dus geen open innovatie.”
Klimaatverandering
De Afsluitdijk: opknappen of innoveren?
V
an de Pol stelde dat het imago van Nederland groter is dan de daadwerkelijke orderportefeuille in het buitenland. Grote baggeraars zorgen voor een aardige omzet, ingenieursbureaus doen het goed, maar de rest van de watersector blijft achter. Een kwestie van structuur en cultuur volgens Van de Pol. Hij gaf een groot aantal voorbeelden van innovaties die zijn afgerond, maar het op de markt (nog) niet goed doen. Daardoor wordt de terugverdientijd voor bedrijven erg lang, wat het ontwikkelen van nieuwe innovaties onaantrekkelijk maakt. De (rijks)overheid kan daarbij een rol spelen: door andere contractvormen met meer ruimte voor de uitvoerende partijen zou innoveren gestimuleerd worden. Eerder al had Bert Satijn, directeur van het programma Leven met Water, hetzelfde geconstateerd, met als extra moeilijkheid de versnipperde benadering van de Nederlandse watersector. Ten aanzien van het (bestuurlijke) klimaat in Nederland voor innovaties plaatste Wim de Ridder, hoogleraar Toekomstverkenning en Toekomstonderzoek aan de Universiteit Twente, kritische kanttekeningen. Volgens De Ridder wordt de ontwikkeling van ‘doorbraakinnovaties’ gefrustreerd doordat in
6
H2O / 8 - 2010
Nederland teveel wordt gepolderd. “De politiek gaat uit van package deals en wil iedereen een beetje tevreden stellen.” Dat belemmert de kansen voor innovatie, aldus De Ridder. De overheid kiest te veel voor technieken die zich al in voldoende mate hebben bewezen, met als gevolg dat er niets gebeurt met veel innovatieve technologieën die bij universiteiten al op de plank liggen. De Ridder was in 2007 - het jaar van het 75-jarig jubileum - betrokken bij de eerste fase van de toekomstverkenning voor de Afsluitdijk, dat was begonnen als een ambitieus project volgens het principe van ‘open innovatie’. Rijkswaterstaat en het ministerie van Verkeer en Waterstaat hadden wetenschappers, ingenieursbureaus en andere partijen uitgenodigd mee te denken over de versterking en herinrichting van de Afsluitdijk. Sleutelbegrippen in de geformuleerde doelstellingen waren duurzaamheid (opwekking blauwe energie middels getijdewerking en osmose bij zoet-zoutovergangen), ecologie (brakwaterzones met karakteristieke natuur), innovaties en een vernieuwde Afsluitdijk om Nederland internationaal te profileren. Nu, drie jaar later, stelt De Ridder vast dat Rijkswaterstaat zich op zijn website beperkt tot de mededeling dat ‘het kabinet eind 2010
Hoewel hij het voornamelijk had over de misverstanden over de klimaatverandering bij media en bestuurders, ondersteunde Pavel Kabat het eerder gehouden pleidooi van Van de Pol over het gebrek aan innovatie voor 100 procent. Hij gaf aan dat de klimaatverandering niet alleen een bedreiging is, maar ook mogelijkheden tot innovatie biedt. In zijn ogen geven de media niet altijd een goed beeld van de klimaatverandering, door vaststaande feiten te betwijfelen. Ook vinden bestuurders het moeilijk om te gaan met de onzekerheden die wetenschappers aangeven: een bestuurder wil een voorspelling met een hoge nauwkeurigheid, die per definitie onbetrouwbaar is. Wetenschappers geven voorspellingen met een hoge betrouwbaarheid, die daardoor onnauwkeurig zijn. Evenals Kabat ziet Pier Vellinga, hoogleraar Klimaatverandering aan Wageningen Universiteit, vooral mogelijkheden voor innovatie als gevolg van klimaatverandering. De opwarming van de aarde illustreerde hij aan de hand van grafieken, met een stijgende trend in de temperatuurontwikkeling op aarde tussen 1880 en 2010. Vellinga onderstreepte dat de door de Deltacommissie gehanteerde scenario’s over klimaatverandering, zeespiegelstijging en piekafvoeren van rivieren een bepaalde mate van onzekerheid bevatten. “Hoeveel is niet exact te voorspellen, maar dat de zeespiegel de komende jaar 50 stijgt, staat vast.” Reden voor Vellinga om nogmaals een pleidooi te houden voor zijn idee van doorbraakvrije, brede klimaatdijken. “Daar komt eens in de zoveel tijd wel wat water overheen, maar de schade bij overstroming van deze massieve dijken is veel minder groot dan bij een doorbraak van een verhoogde dijk. De gevolgen beperken zich tot tijdelijke wateroverlast.” Voordeel van brede dijken is
verslag volgens Vellinga ook dat ze ruimte bieden voor functies als woningbouw of recreatie. “Naarmate dijken hoger zijn, zijn de risico’s bij een doorbraak groter. En we hebben inmiddels zoveel kapitaal geïnvesteerd achter de dijken.” Verbreding van de dijken is duurder en vergt bestuurlijke slagkracht, waarbij Vellinga aantekende dat Rijkswaterstaat in tijden van bezuinigingen geneigd is terug te vallen op oude paradigma’s, oftewel verhoging van de dijken. Hoe dan ook, Nederland zal de komende decennia moeten investeren in versterking van de dijken. Jan Geluk, dijkgraaf van Waterschap Hollandse Delta, onderstreepte tijdens het Waterbouwcongres de noodzaak van deze aanbeveling van de Deltacommissie met betrekking tot de waterveiligheid. Uit de laatste ‘APK-keuring’ van de dijken in zijn waterschap bleek dat 15 procent van de primaire waterkeringen niet voldoet aan de veiligheidsnormen. “En dan hebben we het over verouderde normen. Inmiddels is het geïnvesteerde vermogen achter de dijken flink gegroeid. Bovendien moeten de veiligheidsnormen volgens het advies van de commissie-Veerman met een factor 10 worden verhoogd. We moeten alles doen om de veiligheid tegen overstromingen te vergroten, want de risico’s zijn groot.” Voor ‘preventieve’ investeringen in waterveiligheid is veel geld nodig en dat is lastig in
tijden waarin de rijksoverheid moet bezuinigen, zo betoogde Geluk. “De waterschappen vinden dat de overheid de financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma los moet maken van de politieke waan van de dag. Anders bestaat het risico dat het wordt opgehangen aan de AOW of de zorg.” Het advies van de ambtelijke werkgroep, die in opdracht van het kabinet bezuinigingsmogelijkheden heeft onderzocht, om de uitgaven voor waterveiligheid te ‘temporiseren’ noemde Geluk ‘bizar’. Zeker in het licht van de achterstanden die nu al bestaan, op basis van verouderde veiligheidsnormen. Geluk pleitte voor structurele financiering via het Deltafonds. Over de toegezegde gelden voor dit fonds uitte hij zijn twijfels. Een heel ander geluid kwam van Jan Ploeger, directeur van het InterProvinciaal Overleg (IPO). Volgens Ploeger is een Deltafonds overbodig. Bovendien hoeven waterschappen niet per se te blijven bestaan als zelfstandige organen. Ploeger ageerde ook tegen het advies van de Deltacommissie voor een sterke centrale sturing. In zijn optiek zou het Rijk kaders moeten opstellen, de regionale partijen moeten voor de inbedding en uitvoering zorgen. De Deltacommissaris is dan ook meer een ‘supervisor’ die de ministeries op één lijn moet brengen. Het Deltafonds is niet nodig: de benodigde één H2O Gieterstopper
advertentie
DÉ OPLOSSING VOOR HET LEGIONELLA PROBLEEM Voor een structurele bestrijding van de Legionellabacterie is nu het Markstreamer®System beschikbaar. Het Markstreamer®System kan overal worden ingezet: gescheiden of mengwater leidingen zijn geen probleem. Het unieke van Markstreamer®System is de dagelijkse doorstroming van het volledige leidingsysteem waardoor beheersmaatregelen overbodig worden. Tegelijkertijd biedt het systeem, wanneer nodig, de mogelijkheid om op elk gewenst moment en/of met elke frequentie (dagelijks,wekelijks enz.) een thermische desinfectie uit te voeren. De thermische desinfectie bestrijdt de bacteriën tot vlak in de kraan en levert een uiterst effectief resultaat. Het Markstreamer®System kan ook als geforceerd spoelsysteem worden gebruikt in combinatie met andere technieken op het gebied van Legionella preventie. Markstreamer®System wordt op maat geleverd. B E Z O E K
W W W . A Q U A D O R . N L
V O O R
M E E R
miljard euro per jaar vanaf 2020 om de waterveiligheid te garanderen kan uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport komen. De financiering voor dat programma ligt vast. Omdat de komende jaren het grootste onderhoud aan infrastructuur al wordt uitgevoerd, is in 2020 genoeg geld beschikbaar voor de wateropgave. De kennis en ervaring van waterschappen moet blijven bestaan, maar niet als onafhankelijke organisatie: zij zouden onderdeel van de provincie kunnen worden, hoewel Ploeger niet pleitte voor het opheffen van de waterschappen. Roelof Balk (Fondsenbeheer Nederland) ziet wel voordelen in het Deltafonds. Financiering van zo’n fonds vóór 2020 zou ook door andere partijen dan het Rijk kunnen gebeuren: door provincies, institutionele beleggers maar bijvoorbeeld ook particuliere spaarders. Dat heeft als groot voordeel dat zo’n fonds niet afhankelijk is van de rijksbegroting en dus geen risico loopt bij grootschalige bezuinigingen. Om zo’n financiering mogelijk te maken moet de Deltawet worden aangepast. Ook zou het Rijk het fonds financieel aantrekkelijk kunnen maken door fiscaal voordeel te bieden, zoals bij het al bestaande Nationaal Groenfonds.
26-03-2004
10:56
Pagina 1
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
I N F O R M A T I E
H2O / 8 - 2010
7
Groen licht voor vergravingen uiterwaarden van de IJssel bij Deventer Demissionair staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat stemde onlangs in met het inrichtingsplan voor rivierverruiming dat door de Provincie Overijssel samen met de gemeente Deventer is opgesteld. Het gaat om de aanleg van nevengeulen in de circa tien kilometer lange uiterwaarden bij Deventer, zodat de IJssel bij extreem hoogwater alle ruimte krijgt.
B
ij Deventer heeft de IJssel een nauwe doorgang. Tijdens het hoogwater van 1993 en 1995 kwam het gebied rondom de stad van dijk tot dijk onder water te staan. Zelfs de stadskern liep onder water. Toekomstig gevaar voor hoogwater vormde de directe aanleiding voor een plan om meer ruimte aan de IJssel te geven in plaats van technische maatregelen, zoals het verhogen van dijken of het uitbaggeren. Eind 2006 is hiervoor de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier vastgesteld, met een programma van 39 maatregelen. Naast veiligheid kent de PKB een tweede doelstelling, namelijk het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
De wateropgave
De Provincie Overijssel en de gemeente Deventer hebben drie jaar lang intensief samengewerkt om een planstudie op te stellen. “Uitgangspunt voor de planvorming is het waarborgen van kwaliteit en het verbinden van de wateropgave met de lokale opgaven”, zegt Robert Mater. “Tot op de laatste punt en komma hebben we het plan voorbereid. Met als uitgangspunt een mooie en veilige IJssel.” Mater leidde samen met Hans Heilen de projectorganisatie. Robert Mater als projectleider bij de provincie Overijssel en Hans Heilen als zelfstandig adviseur, die de planvorming vanuit de gemeente Deventer begeleidde. Heilen: “Bij Deventer zijn twee maatregelen in de uiterwaarden gepland: Bolwerkplas, Worp en Ossenwaard (BWO) én Keizers- en Stobbenen Olsterwaarden (KSO). Hier worden de uiterwaarden uitgegraven. Vanwege de veiligheid moet bij Deventer een verlaging van de maatgevende waterstand van 26 cm worden bereikt. Bij de Bolwerksplas, Worp en Ossenwaard 18 cm en bij de Keizers-, Stobbenen Olsterwaarden 8 cm. De Bolwerkplas.
8
H2O / 8 - 2010
Beide maatregelen worden uitgevoerd op het grondgebied van de gemeente Deventer. Door daar geulen te graven kan het rivierwater bij extreem hoogwater sneller worden afgevoerd. Het gaat om ongeveer tien kilometer uiterwaarden, aan beide kanten van de IJssel. In de uiterwaarden op de westoever van de rivier komen twee nevengeulen. In de nieuwe situatie stroomt een geul via de vergrote Bolwerksplas en zal vervolgens weer aansluiten op de IJssel. Een ingreep die het Worpplantsoen met het monumentale IJsselhotel, de groene zijde aan de overkant van de bebouwde stad, niet zal aantasten. De tweede geul zal verderop door de Ossenwaard stromen. Het gebied bij de Zandweerdplas wordt fors uitgebreid. Mater: “De vijf watersportverenigingen zijn daar heel blij mee. De roeivereniging krijgt er ten noorden van de plas een ‘eigen’ geul bij.” Vanwege het belang van de ruimtelijke kwaliteit is voorafgaand aan het ontwerp een zogeheten Ruimtelijk Kwaliteitskader opgesteld, dat gedurende de voor- bereiding de leidraad vormde voor de plannen en discussies. De kosten van de uitvoering van het hele project worden geraamd op 80 miljoen euro. Het karwei moet in 2015 klaar zijn. Waterschap Groot Salland leidt de uitvoering. Na de goedkeuring door de staatssecretaris kan begonnen worden met de officiële vergunningprocedures. In 2011 kan de uitvoering beginnen.
Draagvlak
“Niet alleen op technisch inhoudelijk vlak, maar ook vanuit communicatief oogpunt hebben de provincie en de gemeente beide projecten in gezamenlijke en onderlinge
samenhang opgepakt”, zegt Heilen. “Dus één projectorganisatie en één integraal proces, dat na drie jaar resulteerde in één integraal inrichtingsplan voor het gehele gebied.” De projectorganisatie bestond uit vertegenwoordigers van drie gemeenten (Olst/Wijhe, Voorst en Deventer), twee waterschappen, Rijkswaterstaat, de programmadirectie van Ruimte voor de Rivier, de provincies Overijssel en Gelderland en de Stichting IJssellandschap. “Eén van de vier opgaven was zorgen voor een breed draagvlak voor het inrichtingsplan. Hoe breder dat draagvlak, des te beter straks de uitvoering”, voegt Mater toe. “Daarom werd gekozen voor een interactief proces. “Er is zwaar ingezet op het gezamenlijk ontwerpen met betrokkenen en belanghebbenden. Ruimtelijke kwaliteit was daarbij randvoorwaarde. Zo zijn al in een zeer vroeg stadium vergaande detailontwerpen gemaakt voor de drie belangrijkste onderdelen, die betrekking hebben op de gebieden van de Zandweerdplas/Rembrandtkade, het Worpplantsoen en het hoge deel van de Keizers- en Stobbenwaarden”, zegt Mater. Heilen vult aan dat tevens was voorzien in een grote klankbordgroep met een onafhankelijke externe voorzitter. “Deze groep had vertegenwoordigers van zeker 20 partijenen. Samen met deze klankbordgroep hebben we aan de ‘keukentafel’ ontwerpsessies gehouden. De schetsen werden gelijktijdig getoetst op hun technische en financiële haalbaarheid.” Ook is een reeks aan informatiebijeenkomsten gehouden waarin uitvoerig werd gesproken met (grond)eigenaren, omwonenden en belangengroepen.
Samenwerking
Omdat de PKB uitgaat van twee maatregelen bij Deventer, waren er ook twee opgaven en
achtergrond dus twee plannen met twee initiatiefnemers, Provincie Overijssel en gemeente Deventer. Heilen: “Op aangeven van de projectleiders hebben beide bestuurders gekozen voor één projectorganisatie, één klankbordgroep en één proces, dat tot door intensieve samenwerking tot één inrichtingsplan heeft geleid.” Volgens Heilen en Mater is deze samenwerking tussen provincie en gemeente tamelijk uniek. Het projectteam zat wekelijks een paar dagen bij elkaar in Deventer. “Met elkaar in één projectruimte werkt het beste als je aan hetzelfde project werkt”, zegt Heilen. Ze zien de gezamenlijke inspanning als een essentieel punt bij deze planvorming. Mater: “Bijzonder vond ik de ambitie en gedrevenheid van de projectteamleden, allen afkomstig uit verschillende organisaties. Dat zie je niet zo vaak gebeuren. Uiteraard was het project sterk afhankelijk van de ambitie van het team, maar het meeste succes werd geboekt door een heldere taakverdeling, onvoorwaardelijk vertrouwen en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om voordurend het verband tussen kwaliteit en veiligheid te leggen”, legt Mater uit. Nu ligt er volgens de betrokkenen een goed plan dat op tijd klaar is, binnen het budget bleef, waarvoor draagvlak bestaat en dat ruimtelijke kwaliteit oplevert.
Regionale initiatiefnemers
De intensieve samenwerking tussen gemeente en provincie heeft wat de beide projectleiders betreft een zo compleet mogelijk plan opgeleverd. Herinrichting en beheer staan hierin op één lijn. “Het beheer van het plangebied is namelijk minstens zo bepalend voor het behoud van de veiligheid als een geheel nieuwe inrichting, meent Heilen. “Een adequaat beheer bepaalt of de afvoercapaciteit blijft werken en heeft een grote invloed op om de natuur- en ruimtelijke kwaliteit”. Heilen legt uit hoe er vanuit Deventer tegen de maatregelen wordt aangekeken. “Deventer wilde heel graag forse inspraak hebben over wat in hun eigen voorkamer stond te gebeuren. Dat deze eeuwenoude Hanzestad veel waarde hecht aan ruimtelijke kwaliteit, mag duidelijk zijn. Deventer heeft een prachtige, historische stadskern, die pal aan de kade ligt.” Aan de overkant van de
Toekomstige situatie van het Worpplantsoen.
IJssel ligt het parkachtige front van het Worpplantsoen met het hotel, een camping, een pontje en heel veel groen. “Half Deventer gaat met mooi weer de uiterwaarden in. Bovendien is het park, een rijksmonument, net opgeknapt.” Besloten werd dat Deventer de planstudie voor Bolwerksplas, Worp en Ossenwaard maakte. De provincie pakte de planstudie op voor die andere maatregel Keizers-, Stobben- en Olsterwaarden, even buiten de bebouwde kom. De provincie zette daarbij in op het realiseren van natuurdoelen, inclusief de reallisatie van de Natuurderij.
Natuurderij
Op de uiterwaarden zal een combinatie ontstaan van natuur en cultuurgrond. De natte natuur ‘ontstaat’ vooral in de lage delen, die sterk worden vergraven. Het hoge deel van de Keizers- en Stobbenwaarden wordt heringericht voor beheer, recreatieve ontsluiting en de bouw van een natuurderij, de Keizersrande. Dit gebied gaat onderdeel uitmaken van een grotendeels binnendijks gelegen landgoederenzone. Beheer is hierbij van groot belang. Heilen: “Als het gras te hoog wordt, verdwijnt het hydraulische effect en brengt het de veiligheid in gevaar. Ordentelijk beheer is nodig om de vastgestelde centimeters te halen. Daarom kunnen we de natuur daar niet zomaar zijn gang laten gaan. Als we niets doen, zijn de
uiterwaarden binnen afzienbare tijd dichtgegroeid.” Volgens het concept van agrarisch natuurbeheer zal de begroeiing in de uiterwaarden laag gehouden worden, zodat het water in de toekomst zonder obstakels door de uiterwaarden stroomt. Mater voegt hieraan toe: “Bijzonder is dat een particulier de natuur gaat beheren in plaats van een overheidsorganisatie zoals Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten.” De plannen voor een natuurderij, als nieuw onderdeel van een landgoed, komen uit de koker van de Stichting IJssellandschap. Het werd omarmd door de provincie en later door alle partijen. Op 5 maart jl. sloot de stichting een overeenkomst met de rijksoverheid over de inrichting van het gebied, het beheer en onderhoud en over het vastgoed. De uiterwaarden vallen onder Natura 2000. Heilen: “Als er iets aan die gebieden gaat veranderen, moet hiervoor een vergunning conform de Natuurbeschermingswet worden aangevraagd. Maar op dit moment staan de lichten nog niet op groen.” Tosca Vissers in samenwerking met Robert Mater (Provincie Overijssel) en Hans Heilen (gemeente Deventer)
Impressie van de toekomstige situatie van de Zandweerdplas.
H2O / 8 - 2010
9
Supa Maxi™
Introductie 10 juni 2010 Vast en zeker
Al in de tijd van het Romeinse Rijk was watervoorziening één van de belangrijkste onderwerpen. Uitsluitend mannen die een goede reputatie bij de keizer hadden, werden belast met de verantwoordelijkheid voor de aanvoer en distributie van water. Een uitgebreid netwerk van waterleidingen, in het Latijn genaamd Aqua ductus, moest het oude Rome met al haar inwoners en indrukwekkende fonteinen voorzien van water. Tegen het eind van de eerste eeuw van onze jaartelling leverden aquaducten 992.200 m³ water, dit was genoeg om één miljoen Romeinen in de stad dage-
lijks tussen de 600 en 900 liter water per persoon beschikbaar te stellen. Ook in de moderne tijd is ons leidingnetwerk niet meer weg te denken uit de samenleving. Door een steeds groeiende bevolking wordt dit netwerk constant uitgebreid en worden duurzaamheid, kwaliteit en opbrengst steeds belangrijker. AVK komt nu met een product dat hier een belangrijke bijdrage aan levert en waar menig Romeinse keizer jaloers op zou zijn.
AVK introduceert de Supa Maxi™ trekvaste koppeling. Deze universele buiskoppeling is geschikt voor water en gas, en door het gepatenteerde Supa Grip™ afdichtings- en ondersteuningssysteem is de Supa Maxi™ toepasbaar op de materialen grijsgietijzer, nodulair gietijzer, PE, PVC, staal en asbestcement. Door haar krachtige vorm, geïnspireerd op de imposante zuilengalerijen uit de oudheid, is de Supa Maxi™ een belofte uit het verleden maar een oplossing voor de toekomst.
Troebelheid in water: een kritische parameter Bij HACH LANGE kunt u bepalen welk meetsysteem het best bij uw applicatie past Draagbaar: 2100Q IS / 2100Q conform ISO 7027 of USEPA 180.1 betrouwbaar: ook bij hoge bezinksnelheid tijdsbesparend kalibratiecontrolesysteem meetbereik van 0,01 tot 1.000 FNU
On-line: ULTRATURB sc conform ISO 7027 meetbereik van 0,0001 tot 1.000 FNU automatische wisserreiniging minimale bedrijfskosten
HACH LANGE Tel. 0031 (0)344 63 11 30 www.hach-lange.nl
Studenten verrast over uitdagingen in water- en rioleringssector De eerste editie van ‘Down the drain’, het kennis- en carrière-evenement over urban drainage in Ede, is volgens de organiserende stichting RIONED zeer succesvol verlopen. Er kwamen 13 april meer hbo-studenten naar de bijeenkomst dan verwacht (ruim 300 in plaats van 250) én zij waren over het algemeen enthousiast over de presentaties en de speeddates met potentiële werkgevers. Een aantal jongeren zei na afloop blij verrast te zijn over de mogelijkheden en uitdagingen die de water- en rioleringssector biedt. Dat is goed nieuws, want nog niet zo lang geleden luidde de sector de noodklok over het gebrek aan belangstelling bij jongeren voor een baan ‘in het water’.
R
IONED heeft als het platform voor de rioleringszorg in Nederland als belangrijkste taak het beschikbaar stellen van kennis aan de vakwereld en het informeren en bij elkaar brengen van mensen met ervaring met mensen die die ervaring nog op moeten doen. “Daarom willen we voortaan elk jaar aan studenten civiele techniek, land- en watermanagement, klimaat en milieu en internationaal land- en waterbeheer van twaalf hogescholen en de universiteit van Wageningen laten zien welke uitdagingen het rioleringsvak te bieden heeft”, aldus RIONED-directeur Hugo Gastkemper. Tijdens zijn inleiding wees hij op de plaatjes en teksten op het stoffen tasje dat alle deelnemers hadden gekregen: aan de ene kant voetjes op een straatkolk met de tekst ‘Goed riool, droge voeten’ en aan de andere kant een persoon die het toilet doortrekt met de tekst ‘Goed riool, gezonde zaak’. “Het bestrijden van wateroverlast is één van onze voornaamste doelstellingen. Daarnaast draagt een goede riolering bij aan het vergroten van onze levensverwachting”, hield hij de studenten - onder wie slechts enkele vrouwen - voor. (foto: bv Beeld)
Klassieke muziek of hardrock
Didrik Meijer (Witteveen+Bos) hield een presentatie over het hydraulisch functioneren van rioolstelsels en praatte zijn toehoorders tegelijk helemaal bij over zaken als de effecten van neerslag, gemengde en gescheiden riolen, afkoppelen en het nut van meten en meetmodellen. Hij gaf feiten Nederland heeft 111.000 kilometer aan riolering met een vervangingswaarde van 62 miljard euro en een gemiddelde levensduur van 50 jaar - en stelde ze vragen tijdens een quiz aan het einde van zijn betoog. Sommige vragen spraken de doelgroep (de meeste deelnemers waren tussen 17 en 25 jaar) wat meer aan: ‘Ratten kun je verjagen uit het riool met (a) klassieke muziek of (b) hardrock’. Het antwoord: hardrock, die verhoogt namelijk de hartslag van ratten en daar houden ze niet van. Andere vragen waren serieuzer: ‘Kan water onder vrij verval omhoog stromen?’ Zelf vindt Meijer, die civiele techniek studeerde, hydraulische puzzels heel intrigerend: “Hoe kun je water ook goed door betonnen buizen laten stromen?”
Hendrikjan Teekens sprak als waterontwerper van de gemeente Enschede vooral over het betrekken en over de streep trekken van bewoners bij ecologisch herstel van beken. Een proef, waarin hij geassisteerd door twee studenten liet zien wat de voordelen zijn van een meanderende beek ten opzichte van een gekanaliseerde beek, maakte zijn betoog zeer inzichtelijk. Olivier Hoes, die zijn tijd verdeelt tussen watermanagementadviesbureau Nelen & Schuurmans en de TU Delft, intrigeerde de toeschouwers het meest met zijn betoog over het opsporen van foute aansluitingen (een hemelwaterafvoer op een afvalwaterleiding en omgekeerd). Hij demonstreerde een glasvezelmethode, die temperatuurschommelingen in het rioleringstelsel (een geschikte indicator om foute aansluitingen te vinden) uiterst nauwkeuring aantoont. Student civiele techniek Dennis de Haan: “Water en riolering is niet echt mijn toekomst, maar die glasvezelmethode is wel heel interessant. Dit is allemaal nieuw voor mij.”
Reacties
Teunis Westerbroek, die civiele techniek studeert in Zwolle, ziet dit soort creatieve oplossingen als een stimulans om verder te gaan in water/riolering. Hij was, net als zijn studiegenoot Steyn Reimert, geboeid door het feit dat de temperatuurschommelingen, die met een camera zijn vastgelegd, precies aangeven wanneer mensen het riool gebruiken (wassen, douchen). “Ik ben hier gekomen met de verwachting te worden geïnformeerd over achtergronden en nieuwtjes en heb redelijk wat gehoord.” Anderen, zoals Paul Zijlstra (Leeuwarden) en Linda Weltevreden (‘s-Hertogenbosch) hadden niet veel verwacht van het evenement, maar ook zij vonden de lezingen gevarieerd en interessant. Linda: “Ik ben een beetje aan het rondkijken. Ik had eigenlijk nog nooit stilgestaan bij een baan in de riolering.” Tijdens de speeddating hebben de jongeren zich vooral geïnformeerd over de werk- en stagemogelijkheden bij overheden (waterschappen en gemeenten) en bedrijven (leveranciers, adviesbureaus, inspectiebedrijven en aannemers). Tweedejaars student Teunis: “Een stageafspraak heb ik nog niet gemaakt. Dat kan ik beter in het derde jaar doen, wanneer ik meer ervaring en kennis heb.”
12
H2O / 8 - 2010
verslag / interview Mathijs Mul, jongerenambassadeur European Water Partnership:
“Jongeren van nu moeten straks de waterproblemen aanpakken” Mathijs Mul (16) vindt het belangrijk dat meer jongeren zich gaan interesseren voor water: “De problemen op watergebied worden alleen maar ernstiger en zijn niet door één generatie op te lossen. Wie nu jong is, is straks verantwoordelijk.” Samen met Marieke Droogsma (17) won Mathijs in 2009 de Knappe Waterhoofden-wedstrijd van onder andere het Netherlands Water Partnership (NWP) met het ontwerp voor de AquaLibra: een automatische waterkering die werkt zonder externe energietoevoer. “We mochten vervolgens tijdens de World Water Week meedoen aan de Stockholm Junior Water Prize, waar waterexperts enthousiast waren over ons ontwerp.” “Wat mij aantrekt is het feit dat water een sleutelrol speelt in alle aspecten van onze werkelijkheid. Denk aan politiek, maatschappij en techniek. We zijn ons echter lang niet altijd bewust van de prominente plaats die water in ons dagelijks leven inneemt. Dat inzien, maakt het vooral ook voor jongeren een stuk interessanter zich actief met water en de problemen er omheen bezig te houden.” Mathijs heeft onlangs als jongerenambassadeur van het European Water Partnership de European Youth Water Declaration overhandigd aan het Aquawareness Policy Forum. “Onderdeel van de verklaring is een pleidooi voor het vormen van een soort fonds dat jongeren helpt bij het uitwerken van hun ideeën, uitgaande van de gedachte dat zij over het algemeen nog niet over de noodzakelijke specifieke technische kennis, financiële middelen en netwerken beschikken om dat volledig op eigen kracht te doen.”
Knappe Waterhoofden
“Bij mij is de interesse in 2008 ontstaan door mijn deelname aan de eerste editie van Knappe Waterhoofden: een wedstrijd voor jongeren tussen 15 en 20 jaar. Tijdens de oriëntatiefase van deze competitie werd ik mij ten volle van bewust van vele, uiteenlopende waterproblemen die wereldwijd spelen. De drang en de wil die problemen te helpen oplossen, werd in die periode steeds groter. Via internet, maar vooral door het bestuderen van gedrukte technische vakliteratuur, hebben we ons verdiept in de feiten om de problematiek goed te kunnen benaderen”, aldus Mathijs. “Toen trok ik de conclusie dat we niet altijd beseffen dat we in Nederland prima watervoorzieningen hebben en onze dijken en waterkeringen over het algemeen in zo’n goede staat verkeren dat er weinig problemen zijn, bijvoorbeeld met wateroverlast.”
Waarom heeft hij, samen met Marieke Droogsma, voor de competitie van 2009 de AquaLibra ontworpen? “Dat was het bewustzijn dat wij in Nederland een geavanceerd en over het algemeen goed functionerend systeem hebben dat ons beschermt tegen het water, terwijl bijvoorbeeld Bangladesh en kleine eilanden in de oceanen kampen met overstromingen als gevolg van stormen en hoge waterpeilen. Die landen beschikken niet over de noodzakelijke voorzieningen, kennis en financiële middelen. Bovendien is een waterbouwkundige infrastructuur zoals wij die in Nederland hebben, daar niet zonder meer toepasbaar.” De AquaLibra is een waterkering die zichzelf, zonder tussenkomst van mens of computer, activeert wanneer het zeewater zo’n gevaarlijk hoog peil bereikt dat riviermondingen dreigen te overstromen. Het systeem is te vergelijken met een weegschaal. Het gewicht van het overtollige water brengt de waterkering omhoog zonder externe energie te gebruiken. Volgens Mathijs is het concept zeer betrouwbaar, omdat het gaat om een natuurlijk proces. “De natuur controleert, activeert en bepaalt wanneer het systeem in werking treedt. Daarmee is het tegelijk duurzaam en een bewijs dat een betrouwbare waterkering niet afhankelijk hoeft te zijn van fossiele brandstoffen, waarvan de voorraden opraken.”
Leeftijd
Mathijs Mul beseft terdege dat het gaat om een concept en nog niet om een uitgewerkt technisch idee. “We willen graag verder met dit ontwerp door het te concretiseren en tastbaarder te maken. Het enige waar we steeds tegenaan lopen, is dat we nog jong zijn en geen technische opleiding hebben voltooid. Ik merk dat deskundigen vanwege onze leeftijd afstand houden en dat is tegelijk
Mathijs Mul tijdens de European Youth Water Summit in het Europees Parlement te Brussel.
vervelend en begrijpelijk. Het zou beter zijn wanneer afgestudeerde experts ons zouden helpen bij de ontwikkeling van het concept, zodat we mensen in andere delen van de wereld sneller van dienst kunnen zijn. We krijgen wel steun van het NWP.” Mathijs doet dit jaar examen aan het Stedelijk Gymnasium (bèta, maar naast exacte vakken bijvoorbeeld ook economie, filosofie en geschiedenis) in Leeuwarden. In september begint hij aan een brede, Engelstalige academische studie aan het University College in Amsterdam. “Ik wil me niet meteen toespitsen op de techniek, dat komt eventueel later. Eerst wil ik me ook via mijn studie verdiepen in het maatschappelijke en politieke aspect. Ik heb in Brussel gezien dat lobbyen voor revolutionaire nieuwe ideeën ook heel belangrijk is.”
H2O / 8 - 2010
13
Betrouwbare bondgenoten voor een kristalhelder resultaat?
SITRANS flow-, niveau- en drukmeters. Een groeiende bevolking. Een regelgeving, die steeds strenger wordt. En toch de noodzaak om op een efficiĂŤnte en effectieve manier voldoende drinkwater te produceren. Herkent u deze uitdaging? Specifiek voor de waterwereld hebben wij een complete reeks producten ontwikkeld, SITRANS F flowmeters, SITRANS L niveaumeters en SITRANS P drukmeters. Voor nauwkeurig, betrouwbaar en reproduceerbaar meten. En het weergeven van uw essentiĂŤle procesparameters. Onze producten voldoen aan de hoogste kwaliteitseisen en zijn afgestemd op uw huidige en toekomstige ontwikkelingen. Meer informatie? Bel 070 - 333 34 95 of mail naar pi.nl@siemens.com
Answers for industry.
actualiteit Europese watersector anticipeert op klimaatverandering Klimaatverandering heeft gevolgen voor de mondiale watersector. Extreme neerslag en droogte vragen op termijn om slimme aanpassingen in de drinkwater- en afvalwatersystemen. De Europese Commissie co-financiert met zeven miljoen euro het KP7-project ‘Prepared, Enabling Change’, waarin twaalf Europese steden naar maatoplossingen in de watercyclus zoeken. Adriana Hulsmann van KWR Watercycle Research Institute coördineert het Europese project. De gemeente Eindhoven participeert.
N
aast de twaalf Europese steden, ieder met hun eigen regionale problemen (Eindhoven, Oslo, Århus, Berlijn, Barcelona, Lyon, Lissabon, Wales, Genua, Gliwice (Polen), Istanbul, Simferopol (Oekraïne)), nemen ook twaalf onderzoeksinstellingen en twee niet-Europese referentiesteden (Seattle in de VS en Melbourne in Australië) deel aan het project. De laatste twee zijn toegevoegd, omdat zij al een aantal innovatieve en creatieve oplossingen hebben geïmplementeerd. Daarnaast is er inbreng vanuit enkele universiteiten en het midden- en kleinbedrijf. IWA (International Water Association) is als internationale netwerkorganisatie binnen het consortium verantwoordelijk voor de externe communicatie. De partijen moeten slimme aanpassingen van hun waterinfrastructuur bedenken. In de komende jaren zullen de verwachte gevolgen van de verandering van het klimaat voor drinkwater, het rioleringssysteem, afvalwater en afstromend regenwater in
Europa op verschillende manieren zichtbaar worden. In het zuiden van Europa, vooral in het Middellandse Zeegebied, verwachten onderzoekers meer droogte, in het westen juist meer neerslag. In sommige landen worden zowel droogte als wateroverlast verwacht (bijvoorbeeld de Krim in de Oekraïne). Projectcoördinator Adriana Hulsmann en projectleider Gerard van den Berg van KWR zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van Prepared. Volgens hen is de voorgestelde aanpak uniek. Eindgebruikers (de steden) hebben een centrale rol in de definiëring van de onderzoeksvragen en zullen ook gastheer zijn voor lokale demonstratieprojecten. De basis van het project ligt niet zozeer bij de wetenschap als wel bij de lokale problematiek, aldus Hulsmann. De problemen betreffen drie watersectoren: • drinkwater (bijvoorbeeld een verhoging in het organische stofgehalte van natuurlijk bronnen (Natural Organic Matter) in
Op 10 en 11 maart vond in Eindhoven de eerste bijeenkomst plaats van ‘Prepared, Enabling Change’. Na de opening door burgemeester Rob van Gijzel gaf professor Zbigniew Kundzewicz, klimaatdeskundige en nauw betrokken bij de IPCC, een keynote speech. Hij gaf aan dat grote onzekerheden over de ontwikkelingen van het klimaat de watersector voor grote uitdagingen stelt. Hij beveelt de sector dan ook aan om robuuste adaptatiestrategieën te ontwikkelen.
Noorwegen, of een tekort aan drinkwater in Portugal); • afvalwater (waterzuiveringsinstallaties die grote volumes met een lagere vuillast moeten verwerken, bijvoorbeeld in Polen), of • grote volumes afstromend regenwater (die via niet gescheiden rioolsystemen verwerkt of geloosd moeten worden met de bekende gevolgen voor het ontvangende oppervlaktewater, bijvoorbeeld in Wales). Het gebeurt niet vaak dat Europees onderzoeksgeld direct aangewend wordt om de prioriteiten van de eindgebruikers aan te pakken en niet om de prioriteiten van de onderzoeksinstellingen te financieren. Dat de steden centraal staan, blijkt volgens Hulsmann te meer uit een speciaal aandachtsgebied in het project dat zich richt op de besluitvorming bij gemeentelijke instellingen en waterbedrijven. Volgens Frank van Swol, hoofd Groen en Water bij de gemeente Eindhoven, is het centrale doel van dit eerste waterketenproject op Europese schaal tweeledig: leren van elkaar en in eigen land de opgedane kennis vervolgens delen en verspreiden. Bij de stadskeuze golden drie criteria: geografische spreiding, bereidheid en middelen om te investeren en afwijkende problemen. Elke stad heeft een onderzoeksinstelling van eigen voorkeur aangedragen als samenwerkingspartij in ‘Prepared’. Voor Eindhoven is dat KWR geworden. Het is de bedoeling dat elke stad die in het project deelneemt, via een op te richten of al bestaand nationaal platform de kennis deelt en eventuele aanvullende problemen van nationale zustersteden in het project inbrengt. Besluitvormers in het afwegingsproces moeten niet alleen risico’s en kosten tegen elkaar afwegen, maar ook op een open en transparante manier de burger (die uiteindelijk moet betalen) betrekken. De Europese Commissie is een groot voorstander van deze omwenteling. ‘Richt je op de probleemhebber en maak van de Europese burger een geïnformeerd onderdeel van je besluitvormingsproces,’ aldus Hulsmann en Van den Berg.
Professor Zbigniew Kundzewicz sprak tijdens de eerste bijeenkomst over ‘Prepared’ over klimaatverandering en waterbeheer.
Anders Jensen-Lynggaard van het Deense DHI introduceerde tijdens de bijeenkomst begin maart in Eindhoven een door hem ontwikkelde sensor die Waterschap de Dommel gebruikt.
Europese steden krijgen, als ze goed voorbereid zijn en de audit hebben doorstaan, het predicaat ‘PREPARED City’. Hans Ruijgers (KWR Watercycle Research Institute)
H2O / 8 - 2010
15
Jan Peter van der Hoek, lid commissie drinkwater van Eureau:
“Ruim tien procent van de inwoners van de EU krijgt drinkwater uit kleine installaties” De Vewin, de VNG en de Unie van Waterschappen zijn in Nederland de koepelorganisaties op het gebied van drinkwatervoorziening, het gemeentelijk waterbeheer en het waterbeheersysteem inclusief de afvalwatervoorziening. In Europa is Eureau de koepel van de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van het hele waterbeheer én de organisatie die het vakinhoudelijk overleg met de Europese Commissie op watergebied voert. Besluiten en standpunten van Eureau worden voorbereid in drie commissies. Daarvan houdt commissie I zich bezig met de drinkwatervoorziening. Twee Nederlanders zijn lid van deze commissie: een vertegenwoordiger van het Vewin-bureau, thans Nicole Zantkuijl, én een vertegenwoordiger van de drinkwaterbedrijven, reeds vele jaren, Jan Peter van der Hoek, hoofd Strategisch Centrum van Waternet. Voor dit themanummer over drinkwater een gesprek met hem.
Hoe staat het met de herziening van de Drinkwaterrichtlijn?
“De huidige Drinkwaterrichtlijn, die op Europees niveau de normen voor de kwaliteit van het drinkwater in de lidstaten regelt, dateert van 1998. Deze richtlijn zou om de vijf jaar herzien moeten worden. Nu is de discussie daarover wel in 2004 begonnen, maar moet het Directoraat-Generaal Milieu van de EU nog steeds met een concreet tekstvoorstel voor wijziging komen. De reden dat dit zo lang duurt, zit hem in de Water Safety Plans: de veiligheidsplannen voor de drinkwatervoorziening. Het is de bedoeling dat dergelijke plannen regelen hoe bedrijven met de risico’s die er in het gehele proces van bron tot tapkraan zijn, om moeten gaan. Het probleem van de discussie zit hem in dit laatste, het gehele proces van bron tot tapkraan. Aan de voorkant is dat het beheren van de bron - waar de bedrijven vaak maar ten dele invloed op hebben - aan de achterzijde is dat de binneninstallatie, het stukje van de meter tot de kraan doorgaans. In Nederland ziet dat er niet bijzonder problematisch uit, maar als je bijvoorbeeld werkt met reservoirs op het dak, beïnvloedt dat eventueel wel de waterkwaliteit.”
Wat is jullie standpunt?
“Eureau wil alleen verantwoordelijkheid dragen voor het eigen deel. Dat betekent dat je ook de taakafbakening en het overleg met de installateurs en de beheerders van de bronnen moet regelen. Voor Nederland is de introductie van de waterveiligheidsplannen niet echt een probleem, omdat die grotendeels al in de microbiologische
16
H2O / 8 - 2010
risicoanalyse zijn vastgelegd. De analyse richt zich vooral op de aanwezigheid en de verwijdering van virussen, Cryptosporidium, Giardia en Campylobacter. Het risico van deze organismen moet kleiner dan 10-4 zijn oftewel maximaal één op de 10.000 inwoners mag éénmaal per jaar een aan deze waterorganismen gerelateerde infectie oplopen.”
Gaat het ook om aanslagen en dergelijke?
“Neen, het gaat om de bedrijfsvoering onder normale omstandigheden. Voor uitval van installaties, terroristische aanslagen, e.d. gelden andere regels.” “Je moet dus van elke zuiveringsstap de mate van verwijdering van bijvoorbeeld virussen aantonen, het risico analyseren, de bediening vastleggen, etc. Vraag is ook met welke frequentie je dat moet doen, eens per één, twee of vier jaar? Een andere vraag is welke instantie zo’n beoordeling dan audit. In Nederland is dat de VROM-Inspectie, maar niet alle lidstaten hebben zo’n dienst.” “Principiële vraag is of de Europese Unie alles in detail moet voorschrijven of de invulling aan de lidstaten of de bedrijven moet overlaten. Bij die laatste mogelijkheid moet je je wel bedenken dat Nederland nog maar tien drinkwaterbedrijven telt. In Zwitserland zijn dat er met de helft van het aantal inwoners al zo’n 3.000. In Scandinavië heb je regelmatig een aparte drinkwatervoorziening voor vijf à tien huizen. Daar komt nog bij dat naleving van de huidige richtlijn voor de voormalige Oostbloklanden al lastig genoeg is. Die hebben eerst tijd
nodig om hun bedrijven op orde te brengen, voordat je ze met nieuwe eisen kunt belasten.”
Verandert er nog wat in de lijst met parameters?
“Op het gebied van de chemische en de microbiologische parameters verandert er niets of nauwelijks. Wel speelt een discussie over het al dan niet handhaven van een chloridenorm. Nederland is er voorstander van die te handhaven in verband met eventuele smaakproblemen, de relatie met het natriumgehalte en als indicator voor het lozen van verontreinigingen. Nederland kent een geschiedenis van zoutlozingen en -processen. We willen deze norm niet laten vallen.” “Microbiologisch heeft Nederland een lans voor een legionellanorm gebroken. Maar we krijgen geen respons van de andere landen, hoewel daar soms een aantal hotels op zwarte lijsten prijken, zoals in Spanje. Men ziet Legionella als een probleem van de binneninstallatie waar je als drinkwaterbedrijf af moet blijven. Bovendien doseert men doorgaans chloor, waardoor Legionella zich niet kan ontwikkelen. Nederland beschouwt drinkwater zonder chloor als een belangrijke verworvenheid, die we niet loslaten. Het probleem van besmetting met Legionella is bekend en anders dan met chloor te bestrijden.”
Zijn er nog andere aanpassingsdiscussies?
“Vanuit Nederland niet, vanuit andere landen wel, vooral over de bemonstering. In Spanje ligt het nemen van een monster uit de kraan heel gevoelig. Een drinkwaterbedrijf heeft niet de bevoegdheid een woning of pand binnen te gaan. Nederland lost dat praktisch op door kranen in scholen, openbare gebouwen, etc. te bemonsteren. Andere vraag is: tot welke grootte van installatie ga je? Nu behoeven installaties kleiner dan 1.000 kubieke meter per dag of met minder dan 5.000 afnemers niet te rapporteren. Maar ruim tien procent van de inwoners van alle lidstaten samen krijgt water uit dergelijke kleine bronnen. Circa de helft van de installaties is kleiner dan 1.000 kubieke meter per dag of heeft minder dan 5.000 afnemers. Die ondergrens moet dus naar beneden als we de kwaliteit van het drinkwater in Europa goed willen regelen.”
Wat doet Eureau I verder nog?
“Vanuit de klimaatverandering en de waterschaarste zijn er twee andere belangrijke dossiers. Het eerste betreft de lekverliezen, in vele landen zeker op een niveau van tien procent, soms hoger dan 20 procent. De meeste landen hebben zich steeds achter een economische benadering van dit probleem geschaard: alleen wat aan doen als de kosten van de verliezen groter zijn dan die van de reparatie. Een benadering waar wij altijd moeite mee hebben gehad. Vanuit de waterschaarste ontstaat nu echter een druk om dit standpunt te verlaten en eisen aan lekverliezen te stellen. Je ziet daarbij ook het verschil tussen publieke en private bedrijven. Private bedrijven benaderen het
*thema lekverlies puur economisch. In Engeland zitten ze dan ook nog klem tussen de OFWAT die de tarieven reguleert, en de Health Inspectorate die verbeteringen eist. Publieke bedrijven bekijken het lekverlies vanuit een duurzaamheidsbenadering.” “Het andere dossier is dat van het hergebruik dan wel het aanbrengen van een dubbel waterleidingnet. Voor ons een gepasseerd station. De risico’s bleken dusdanig dat het inmiddels wettelijk verboden is. Wel kun je voor gebruik van ander water voor toiletspoeling een ontheffing vragen, zoals we hier in dit kantoor van Waternet hebben. Ideeën voor hergebruik blijven echter komen. Bij de duurzaamheid van zulke ideeën worden inmiddels echter steeds meer vraagtekens gezet.”
Hebben jullie nog een relatie met de KWR-normstelling?
“Dat is nog een derde dossier voor ons. De ecologische normstelling is soms minder streng dan we vanuit het drinkwaterbelang zouden willen. Het betreft polaire stoffen in het algemeen, polaire bestrijdingsmiddelen en medicijnresten. Uitgangspunten binnen Eureau I zijn: aanpak bij de bron en het toepassen van een risicobenadering. Ook Waternet zit midden in die discussie. Gelukkig zijn de concentraties in de Rijn laag en de verwijderingsystemen bij Waternet (ozon en actieve kool) en PWN (UV en waterstofperoxide) effectief. Maar ook nieuwe medicijnen vragen in dit kader aandacht. Bovendien bestaat het risico van synergie-effecten tussen stoffen in het oppervlaktewater.”
Hoelang zit jij al in Eureau I?
“Ik ben er in 1999 als vertegenwoordiger van de bedrijven ingekomen en behoor inmiddels met de vertegenwoordigers van Duitsland, Italië en Zweden tot de oudgedienden. Alle lidstaten zijn inmiddels in de commissie vertegenwoordigd. Ook gelieerde landen als Zwitserland en Noorwegen nemen aan het overleg deel.” “We vergaderen drie keer per jaar plenair en hebben ons verdeeld in vijf taakgroepen: chemische en microbiologische kwaliteit, risicobeheersing, klimaatverandering en onderzoek. Deze laatste twee groepen zijn overigens Eureau-breed samengesteld. Ook leden van de commissies Afvalwater, Financiën en Juridische Zaken nemen daaraan deel. Zelf ben ik voorzitter van de taakgroep microbiologie, lid van klimaatverandering en onderzoek en agendalid van de andere twee.”
Heb je een achterban in Nederland?
“Dat is de Stuurgroep Bronnen en Waterkwaliteit van de Vewin, waarvan Nicole Zantkuijl, mijn medelid van Eureau I, secretaris is. Daar vindt terugmelding plaats en bepalen we samen het Nederlandse standpunt, daar komen nieuwe vragen vandaan. Daarnaast bestaat een relatie met het bedrijfstakonderzoek. Het opzetten van veiligheidsplannen is ook daar een punt van onderzoek, evenals de discussie over de hardheidsnormering. Eureau I heeft overigens ook een relatie met de VN-wereld-
gezondheidsdienst WHO. Eenmaal per jaar is er een overleg om nieuwe kennis en inzichten te delen.”
Kun je wat over je levensloop vertellen?
“Ik ben ik 1959 geboren in Rotterdam. In Delft studeerde ik van 1978 tot 1984 Gezondheidstechniek bij de hoogleraren Huisman, Koot en Knoppert. Voor mijn afstuderen hield ik mij al bezig met energiewinning uit afvalwater, wat ook nu weer een actueel onderwerp is.” “Van 1984 tot 1988 heb ik bij de Vakgroep Milieutechnologie van de Landbouwuniversiteit Wageningen onderzoek verricht naar nitraatverwijdering. Bert Lyklema was toen hoogleraar, ik werkte onder Bram Klapwijk, de specialist op het gebied van stikstofkringlopen. Nitraat in grondwater vormde toen een groot probleem. Ik heb diverse nitraatverwijderingstechnieken vergeleken, ook qua kosten en toen een nieuw biotechnologisch proces ontwikkeld dat berustte op ionenwisseling, gecombineerd met regeneratie van de afvalwaterstroom. Het proces is wel ontwikkeld, ik ben er in 1988 ook op gepromoveerd, maar het is nooit in de praktijk toegepast, omdat in Nederland de overbemesting werd aangepakt. Er kwam mestwetgeving, de waterleidingbedrijven kochten gronden op, maakten teeltafspraken, etc.” “Na mijn promotie heb ik een jaar bij Tauw Infra Consult in Deventer gewerkt. In 1989 ben ik hoofd van de sectie nitraatverwijdering van Kiwa geworden. Vervolgens ben ik in 1994 bij Gemeentewaterleidingen Amsterdam in dienst gekomen als procestechnoloog,
interview
als opvolger van Ton Graveland. Ik ben na hem ook tot hoofd van de afdeling Procesontwikkeling, de R&D-afdeling van GWA, benoemd. In 2001 heb ik de MBA-opleiding aan de Business School Twente afgerond. In 2003 werd ik hoofd van de stafafdeling Strategisch Centrum van Waterleiding bedrijf Amsterdam. Een positie die vooral op organisatieontwikkeling en strategische bedrijfskeuzes gericht was. Na de vorming van Waternet in 2006 kwam daar de integratie van drinkwater, afvalwater en watersystemen bij als nieuwe uitdaging.”
Wat betekent dat laatste in de praktijk?
“Als watercyclusbedrijf heeft Waternet drie speerpunten waarop we willen exelleren. Het eerste is ‘energie uit water’, het onderwerp van de laatste Vakantiecursus in Delft. Dat dekt ook alle zorgtaken van Waternet af. Waar Waternet bijvoorbeeld op studeert, is de benutting van warmte uit het drinkwater dat uit Weesperkarspel komt. De temperatuur daarvan kan ‘s zomers tot 25°C oplopen. We onderzoeken of we die warmte kunnen gebruiken in een nieuwe woonwijk in Diemen, waar men een overschot aan koude in een KWO-systeem heeft. De warmte uit het drinkwater kan benut worden voor regeneratie van de koudebron. Omgekeerd de vraag of je de koude van de WRK II-leiding bij Schiphol kunt gebruiken voor de koeling van kantoren.” “Speerpunt twee is ‘Water in de stad’. Het hele samenspel van de opvang van regenwater, waterberging, fonteinen,
“Veiligheidsplannen reguleren of vrijlaten”
Jan Peter van der Hoek
vijverpartijen en waterspeelplaatsen in de openbare, stedelijke ruimte. Met alle risico’s die daaraan verbonden zijn, zoals gezondheidsaspecten.” “Punt drie is het plassengebied, waar in en rond de Bethunepolder de belangen van drinkwater, watersystemen, landbouw, recreatie en natuur samenkomen. Het uitgangspunt dat jaarlijks 25 miljoen kubieke meter uitslagwater beschikbaar is voor de drinkwatervoorziening, blijft overeind. De inrichting van de polder, de mate van vernatting, de mogelijkheden om wat aan emissie e.d. te doen, daarop richten wij ons. Er wordt water ingelaten vanuit de Vecht. Welke stoffen zitten daarin, welke uitwerking hebben die, zijn er alternatieven voor die inlaat te bedenken? Vroeger werden alle aspecten en belangen door enkele partijen behartigd, nu zijn ze grotendeels in één bedrijf samengebracht. Dat moet meerwaarde kunnen opleveren.” Maarten Gast
H2O / 8 - 2010
17
verslag ‘We staan aan het begin van de Nederlandse watersector 3.0’ Met het ingaan van de derde fase van ‘Partners voor Water’, een programma dat Nederlandse projecten in het buitenland stimuleert, komen de Nederlandse bedrijven grotere (water)problemen tegen die meer dan nieuwe technieken vereisen. Was de eerste fase nog een fase van het demonstreren van Nederlandse kennis en kunde in het buitenland en de tweede fase een periode van kennis met elkaar maken en samen optrekken, de derde fase is veelomvattender. Voor de aanpak van de grote problemen is een combinatie van op maat gemaakte technieken, samenwerking en overtuigingskracht nodig, bij voorkeur onder één ‘merk’ dat de Nederlandse kennis en kunde uitdraagt. Daardoor moet de nationale watersector versie 3.0 ontstaan. Dat betoogde Simon Warmerdam, programmamanager van ‘Partners voor Water’ tijdens de bijeenkomst Waterproof 2010 op 8 april, die bedoeld was om kennis over te dragen en inspiratie op te doen voor Nederlandse waterprojecten in het buitenland.
I
n Utrecht kwam tijdens twee series tafelgesprekken onder leiding van dagvoorzitter Harm Edens een aantal kopstukken van de Nederlandse watersector aan het woord. Ger Bergkamp (World Water Council) constateerde een groeiende belangstelling voor water, zowel van de politiek als van bedrijven die traditioneel niets met water hebben. Dat biedt mogelijkheden voor de specifieke Nederlandse waterkennis, niet alleen voor nieuwe producten, maar vooral voor nieuwe ideeën. Een moeilijkheid daarbij is de versplinterde Nederlandse watersector. Renske Peters (ministerie van Verkeer en Waterstaat) ziet ook veel mogelijkheden, waarbij de goede naam van ons land een voorsprong geeft. Om die mogelijkheden te benutten, moet Nederland zich richten op een aantal landen en thema’s en beter samenwerken. Bert Satijn (Leven met Water) vulde aan dat de Nederlandse watersctor niet alleen kennis naar het buitenland moet brengen, maar ook halen: er is heel veel te leren in andere landen. Chris Zevenbergen (UNESCO-IHE) stelde dat samenwerking binnen de Nederlandse watersector slechts een eerste stap is: door bovensectoraal te werken, valt nog veel meer winst te halen. In het tweede tafelgesprek constateerde Jeroen van der Sommen (NWP) dat de Nederlandse watersector, mede onder invloed van de economische crisis, meer dan ooit in beweging is. Dat zorgt voor onzekerheid, maar biedt tegelijkertijd mogelijkheden tot samenwerking, ook buiten de sector. Bert Satijn vulde aan dat de afgelopen tien jaar al veel winst is geboekt door het ontstaan van een netwerk binnen de watersector, met name door het werk van het NWP.
Partners voor Water 3
In de workshops werd veel aandacht besteed aan de derde fase van ‘Partners voor Water’. Deze programmaperiode loopt zes jaar (tot en met 2015). Het jaarlijkse budget bedraagt 9,5 miljoen euro. Ten opzichte van de vorige programmaperiode verandert een aantal zaken. Zo wordt specifieke aandacht aan
18
H2O / 8 - 2010
communicatie, kennis en informatie geschonken. Verder gaat ‘Partners voor Water’ bijdragen aan de realisatie van de ambities uit het Nationaal Waterplan. Volgens dat plan richt de aandacht zich vooral op vijf deltalanden (Indonesië, Vietnam, Mozambique, Bangladesh en Egypte) en thema’s (klimaat, voedsel en ecosystemen, drinkwater en sanitatie, veiligheid en governance). Maar ook andere landen behouden de aandacht: Brazilië, China, India, Oekraïne, Roemenië, Turkije en Zuid-Afrika. In mindere mate krijgen Ethiopië, Estland , Georgië, Ghana, Hongarije, Kazachstan, Kenia, Maleisië, Mali, Mexico, Polen, Rusland, Slowakije en Thailand hulp uit Nederland. De keuze voor deze 26 landen (voorheen 43) wordt ingegeven door de belangstelling vanuit de Nederlandse watersector. Aan het einde van de bijeenkomst werd de Partners voor Water Award uitgereikt. Deze onderscheiding gaat vanaf nu elke twee jaar naar het project dat het best voldoet aan de doelstellingen van ‘Partners voor Water’: het bundelen van krachten om de internationale positie van de Nederlandse watersector (overheid, bedrijfsleven, kennisinstituten en
ngo’s) te verbeteren én een bijdrage te leveren aan de wereldwaterproblematiek. De vakjury onder voorzitterschap van Suzanne Hulscher (Universiteit van Twente) koos een project van Dacom, The Soil Company en WaterWatch in Egypte als winnaar. De drie bedrijven zetten in Egypte een ingenieus irrigatiesysteem op waarmee je met veel minder water toch evenveel opbrengst kunt behalen. De prijs werd uitgereikt door Annemieke Nijhof. Voorafgaand aan de uitreiking pleitte ook zij voor het uitdragen van het ‘merk Nederland’. “Wij zijn maar een stipje op de kaart. We moeten onze krachten bundelen, Nederland samen neerzetten. Als we mensen eenmaal verleid hebben om naar Nederland te komen, dan kunnen we ze op basis daarvan laten zien dat we in Friesland Wetsus hebben, dat je voor water en voedsel naar Wageningen kunt, en naar Zeeland voor de deltawerken.”
V.l.n.r. de prijswinnaars van The Soil Company, Waterwatch en Dacom, met naast hen Annemieke Nijhof en presentator Harm Edens.
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd
Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00
Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21
WWW.MONOSTORE.COM
OPSLAG
MILIEUZEKER
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Tankbouw in beton en staal
&
grondwaterstanden
overstortgegevens
‡ JURQGZDWHUVWDQGHQ HQ RYHUVWRUW JHJHYHQV SHU HPDLO WRW XZ EHVFKLNNLQJ ‡ WRW VHQVRUHQ SHU PRGHP ‡ OXFKWGUXNJHFRPSHQVHHUG GXV JHHQ H[WUD EDURVHQVRUHQ QRGLJ ‡ EDWWHULMOHYHQVGXXU MDDU # PHWLQJ XXU HQ HPDLO GDJ ‡ RS DIVWDQG KHUSURJUDPPHHUEDDU ‡ GDWDRSVODJ LQ XZ HLJHQ EHKHHU RS EDVLV YDQ 64/ GDWDEDVH ‡ FRQYHUVLH QDDU VWLMJKRRJWH 1$3
‡ YRODXWRPDWLVFKH RI KDQGPDWLJH H[SRUW QDDU 'HOIW )(:6 +\GUDV &69 HWF
KELLER GSM2 modemlogger, life can be so simple.... .(//(5 0HHWWHFKQLHN %9 3RVWEXV $% 5((8:,-.
WWW.KELLER-HOLLAND.NL
7HO )D[ ( VDOHV#NHOOHU KROODQG QO
Markus Flick (directeur Evides Industriewater) en Bert Groothuizen (corporate marketing manager Van Oord)
“Watersector exporteert producten met de hoogste know-how, maar niet met de meeste omzet” De export van de Nederlandse watersector steeg tot voor kort met meer dan tien procent per jaar en naar Nederlandse maatstaven is dat een mooie groei. In internationaal daglicht valt de groei echter tegen omdat de mondiale watermarkt nog veel sneller groeit. Nederland heeft een enorme reputatie op het gebied van water, maar om een of andere reden kan het Nederlandse bedrijfsleven die explosieve mondiale groei niet verzilveren in exportdollars. Met uitzondering van de baggersector. In een dubbelinterview leggen Markus Flick, directeur Evides Industriewater en Bert Groothuizen, corporate marketing manager bij Van Oord, de vinger op de zere plek. De procurement power schiet te kort en de watertechnologiebedrijven zijn te klein. Met de kennisexport gaat het veel beter. Maar daar ligt de omzet lager.
“W
e roepen wel dat we zo goed zijn, maar eigenlijk spelen Nederlandse bedrijven, een paar uitgezonderd, nauwelijks een rol van betekenis op de internationale watermarkt.” Met deze pijnlijke constatering komt Bert Groothuizen, corporate manager marketing en public relations bij het baggerbedrijf Van Oord. Het gaat over de harde export van de Nederlandse watersector. In het licht van de enorme reputatie die Nederland internationaal heeft, lukt het Nederlandse bedrijven maar mondjesmaat daar geld aan te verdienen. Dat geldt niet voor de baggeraars, die omgeven zijn met Hollands glorie en tot de wereldtop behoren. Bij de ingenieurs bureaus draaien Arcadis en Fugro ook mee in de wereldtop, maar voor het overige zijn het de kleinere nichemarkten waar Nederlandse bedrijven mondiaal excelleren.
Deze constatering is de rode draad door het dubbelinterview met Bert Groothuizen en Markus Flick over de Nederlandse harde waterexport. Markus Flick is algemeen directeur bij Evides Industriewater. “Ergens in de 19e eeuw zijn we de kunde kwijt geraakt om onze koopmansgeest aan onze politiek te koppelen”, merkt Flick op. Als de Franse president Sarkoszy op een buitenlandse missie gaat, heeft hij de contracten voor de Franse waterindustrie op zak. National procurement power heet dat in jargon. Groothuizen en Flick zijn het erover eens dat de Nederlandse overheid veel meer kan betekenen. Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen de waterbouwkundig georiënteerde deltatechnologie en de procestechnologisch georiënteerde watertechnologie. Beide sectoren zitten in een heel andere ontwikkelingsfase en nemen
Bert Groothuizen.
Markus Flick.
Dit is het vijfde en laatste interview in een serie artikelen over ontwikkelingen waar de Nederlandse watersector in het buitenland tegenaan loopt. Nederland heeft een grote reputatie maar haakt moeilijk aan bij de nieuwe mondiale wateragenda’s. Journalist Jac van Tuijn belicht de internationale ontwikkelingen aan de hand van deze interviews. In de volgende uitgave wordt de balans opgemaakt. Reacties kunnen naar: h2o@nijgh.nl.
een heel andere marktpositie in, zo blijkt al snel uit het dubbelinterview.
Aannemerij levert meer exportdollars op
Al snel komt de prangende vraag op tafel: hoe kan het dat de Nederlandse baggersector zoveel Hollands glorie uitstraalt en dat de watertechnologiesector in algemene onbekendheid blijft hangen. Als Bert Groothuizen vertelt over de buitenlandse marktontwikkeling van de baggersector, komt er een heel ander verhaal dan wanneer Markus Flick zijn verhaal vertelt over de watertechnologiebedrijven. En dat is niet alleen het verschil tussen de dominante positie van Van Oord en concurrent Boskalis, tegenover de sterk versnipperde water technologiesector met voornamelijk MKB-bedrijven. Het verschil zit ook in een sector die iets maakt of bouwt versus een sector die draait op kennis. Aannemers en installatiebouwers nemen veel grotere projecten aan en brengen veel meer ‘exportdollars’ naar Nederland dan de leveranciers van kennis of onderdelen, zoals ingenieursbureaus, patenthouders of fabrikanten van pompen en beluchters.
Steeds grotere baggerschepen
“In de tijd van de Deltawerken is er in Nederland veel kennis ontwikkeld op het gebied van de waterbouw”, doceert Groothuizen. “De baggerondernemers van toen hebben het geld gebruikt om te investeren in gespecialiseerde schepen waarmee in Hongkong en Singapore grote landwinningsprojecten konden worden uitgevoerd. Voor de aanleg van de Palm-
20
H2O / 8 - 2010
achtergrond eilanden hebben we geïnvesteerd in slimme uitvoeringsmethoden en nog grote schepen. Hierdoor konden we nog goedkoper produceren. Onze kracht zijn onze zeer kapitaalintensieve baggerschepen, onze assets. Hierdoor is de grens voor nieuwe toetreders, zeker als het gaat om de grote internationale baggerprojecten, erg hoog geworden. Door het blijven ontwikkelen van nieuwe schepen kunnen we telkens weer nieuwe werken aantrekken. De aannemerij is een heel ander vak dan dat van een Willy Wortel”, zo stelt Groothuizen. Samen zetten Boskalis en Van Oord 3,6 miljard euro om, waarvan 85 procent in het buitenland.
Geen schaalvergroting bij watertechnologiebedrijven
“Het grote verschil met watertechnologie bedrijven is de schaalgrootte”, zo luidt de reactie van Markus Flick. “De Nederlandse watertechnologie wordt, met uitzondering van bedrijven als Norit, Paques en Philips Lighting, gedomineerd door MKB-bedrijven. De ondernemers zijn vaak de bedenkers van de technologische vindingen. Meestal zijn dat specifieke onderdelen van de hele waterbehandelingsinstallatie. De watersector exporteert producten met de hoogste know-how, maar niet met de meeste omzet. De omzet zit vooral in de bouw van de hele installatie”, stelt Flick. Volgens hem zijn er in het verleden wel pogingen gedaan om tot schaalvergroting te komen, maar het is Nederland nooit gelukt om de mondiaal opererende watertechnologie bedrijven als Veolia, Suez-Ondeo, GE Water en Siemens naar de kroon te steken. “Alleen Paques, op eigen kracht, en Norit, door overnames, is het gelukt om voldoende schaalgrootte te ontwikkelen om internationaal echt door te kunnen breken”, aldus Flick.
Ieder zijn eigen ding
“In Nederland is het zo verdomd moeilijk om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen. We doen allemaal ons eigen ding en zijn slecht in het zoeken van de cohesie”, verzucht Flick. Hij probeert het als directeur van de joint venture NethWater waarin Evides samenwerkt met Norit, Royal Haskoning en Witteveen+Bos. NethWater is specifiek gericht op het waterhergebruik in de industrie. “Op de markt van de watertechnologie worden langjarige concessiecontracten steeds belangrijker. De waterbehandeling wordt technologisch intensiever en dus duurder. Voor veel overheden is de financiering steeds moeilijker rond te krijgen en daarom besteden ze steeds vaker het ontwerp, de bouw, de financiering en het hele beheer uit aan bedrijven als Veolia. Wij zoeken het niet in die concessies. In het buitenland willen wij maatwerk leveren met industriewater. Momenteel bouwen we in Shanghai een demo-installatie voor het opwerken van industrieel en huishoudelijk effluent tot herbruikbaar proceswater.” Volgens Flick heeft de keuze voor een nichemarkt op dit moment meer kans van slagen dan meedingen op de concessiemarkt. “Veolia is 40 keer groter dan wij. Maar op het gebied van industriewater zijn ze maar zeven keer groter”, zo luidt zijn onderbouwing.
Van Oord aan het werk voor de kust van Dubai.
Grote vraag naar landwinning
Van Oord heeft de opschaling achter de rug en staat voor de opgave om zijn mondiale koppositie te handhaven. Op de langetermijn ziet die er volgens Groothuizen goed uit. De wereldbevolking groeit nog van 6 miljard nu naar 9 miljard in 2050. Die aanwas van 3 miljard gaat zich grotendeels vestigen in steden die aan zee liggen. Om die steden bewoonbaar te houden, zullen die volgens Groothuizen op zoek gaan naar nieuwe ruimte om te wonen, te werken, te recreëren en voor het verplaatsen van milieubelastende activiteiten zoals de zware industrie en de luchtvaart. “Wij kunnen die steden een oplossing bieden door de aanleg van nieuw land in zee. De moeilijkheid voor ons is dat wij die vraag al zien aankomen maar de steden zelf de behoefte nog niet zien.” De kredietcrisis gaat bij Van Oord niet onopgemerkt voorbij. Zo is de containervaart met een kwart gedaald en havens hebben voorlopig voldoende capaciteit. Uitbreiding is even niet meer aan de orde. Gelukkig zijn er voor Van Oord enkele lichtpuntjes, zoals de booming business van de windmolenparken in zee. Maar ook de Nederlandse waterbouw lonkt. “Het voorstel van de commissieVeerman om de Nederlandse kust naar zee uit te breiden, is een majeur project dat vele malen groter is dan waar we nu mee bezig zijn. Een project van zo’n omvang zal Nederland waterbouwkundig weer helemaal op de kaart zetten”, zo is de stellige overtuiging van Groothuizen.
Niet schamen voor gebonden hulp
Beiden zijn het erover eens dat Nederland een grote entrepreneur nodig heeft die de exporterende bedrijven in het buitenland op de kaart kan zetten. “Liever nog iemand die van al die kleine bedrijven één grote onderneming maakt. Die kan zich dan echt met ondernemen bezighouden en hoeft niet de hele dag politiek te bedrijven”, vindt Groothuizen. Als in het interview de politiek ter sprake komt, gaat het al snel over de gebonden hulp. Veel buitenlandse waterprojecten worden gefinancierd uit ontwikkelingshulp. Veel donorlanden geven hulp op voorwaarde - veelal verholen - dat het eigen bedrijfsleven wordt ingeschakeld bij de
uitvoering. Nederland daarentegen volgt netjes de internationale afspraak en geeft alle donorgelden aan financiële instellingen als de Wereldbank en de Asian Development Bank. “Wij zouden ons niet moeten schamen voor meer gebonden hulp, gekoppeld aan kwaliteitseisen voor de uitvoering”, zegt Groothuizen. Zo hekelt hij de havens die met geld van de Wereldbank nieuw worden aangelegd, maar er na een paar jaar geheel verlaten bij liggen. “Wij zijn de enige die ons aan die afspraken houden. De andere landen zeggen het ook, maar doen iets anders.” Toch ziet hij hierin ook de kracht van Nederland. “Het siert de Nederlandse overheid dat die zich aan de gemaakte afspraken houdt. Maar voor ondernemers is het lastig als ze worden beconcurreerd door landen die daar anders mee omgaan”, besluit Groothuizen het interview. “Zolang we de dominee laten prevaleren boven de koopman, verliezen we een deel van de markt aan landen als Japan en China. Maar verder redden we het wel.” Jac van Tuijn (Crest on media)
Waterexport 2008: 6,8 procent groei De Nederlandse waterexport bedraagt zo’n 6 miljard euro per jaar. Dat blijkt uit de WEX-index die ieder jaar door het Netherlands Water Partnership wordt opgesteld. Enkele jaren op een rij steeg de export met zo’n 13 procent, maar volgens de laatste editie van de WEX bleef de groei in 2008 steken op 6,8 procent. De verwachting is dat de kredietcrisis op de mondiale watermarkt weinig invloed zal hebben. Zeker niet als het gaat om drinkwatervoorziening. De vraag is wel of Nederland zijn positie kan handhaven. Begin 2009 was voor de hele Nederlandse export een moeilijke tijd. Uit de binnenkort te verschijnen WEX-index 2009 zal blijken hoe de watersector het heeft gedaan.
H2O / 8 - 2010
21
Installeer vandaag de technologie van morgen
Lobbenblowers, maak plaats voor de energiezuinige schroefblowers! Vervang uw oude blowers en installeer vandaag de technologie van morgen. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiĂŤnter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.
*thema
achtergrond
Analyse van de leverings zekerheid van pompstations Met een strenge elementdefinitie en extra, bedrijfseigen, eisen spaart PWN zichzelf niet bij het analyseren van de leveringszekerheid van haar pompstations. De analyse levert een lijst van kritische elementen op die de leveringszekerheid bedreigen. Resultaat is een aantal mogelijke maatregelen om deze bedreigingen te neutraliseren. Door de maatregelen met een risicoanalyse te beoordelen op effectiviteit kunnen prioriteiten verleend worden, zodat PWN de in het nieuwe Drinkwaterbesluit geëiste leveringszekerheid kan realiseren. Waterkwaliteit en leveringszekerheid vormen de belangrijkste parameters waarop de klant de drinkwaterlevering beoordeelt.
D
e normen voor de waterkwaliteit zijn sinds 1960 opgenomen in het Waterleidingbesluit. Bijna 15 jaar na het ontstaan van de VEWIN-richtlijn voor leveringszekerheidanalyse wordt dit aspect binnenkort verankerd in de Nederlandse wetgeving (zie kader). Door toepassing van de richtlijn hebben waterbedrijven op vrijwillige basis al ervaring kunnen opdoen. Nu de vrijblijvendheid van de richtlijn wegvalt, kan de interpretatie gevolgen hebben - op zijn minst voor de discussies met vakgenoten en de VROM-inspectie. PWN is anderhalf jaar geleden opnieuw begonnen met het analyseren van zijn installaties op leveringszekerheid. Voortschrijdend inzicht heeft een praktische analysemethode opgeleverd.
Restcapaciteit
‘Academische’ analyse
Om te controleren of bij uitval van één element de restcapaciteit nog geleverd kan worden, is een ‘academische’ analyse uitgevoerd van de leveringszekerheid. Relevant hierbij zijn de opbouw van het pompstation in processtappen en de definitie van ‘zelfstandig onderdeel’ in de wetgeving. In reguliere omstandigheden krijgt pompstation Bergen water uit twee bronnen geleverd: infiltratiewater uit het infiltratiegebied ICAS en hyperfiltraat (RO-water) geproduceerd in Heemskerk. In bijzondere
omstandigheden kan ook duinwater uit grondwaterputten nabij het pompstation worden gewonnen. Het infiltratiewater (en/of het duinwater) wordt belucht en gefiltreerd in het zandfiltergebouw, daarna wordt het zandfiltraat gemengd met het hyperfiltraat en wordt in het chemicaliëngebouw ter plekke aangemaakt chloordioxide gedoseerd. Dit drinkwater wordt opgeslagen in vier drinkwaterkelders, voordat het wordt gedistribueerd via de distributiepompen in het pompgebouw. Voor de levering zijn de energievoorziening en de terreinleidingen onmisbaar. Het goed functioneren van de procesautomatisering is
Afb. 1: Met 45 tot 50 procent van de nominale productiecapaciteit kan pompstation Bergen nog steeds voldoen aan de leveringseis (75 procent) in het voorzieningsgebied.
Allereerst is pompstation Bergen geschouwd. Dit is één van de drie belangrijkste drinkwaterproductielocaties van PWN, samen met pompstations Wim Mensink en Andijk. De nominale productiecapaciteit van Bergen is 4.400 kubieke meter per uur (zie kader). Startpunt van de analyse is de berekening van de benodigde restcapaciteit: hoeveel water moet de zuivering van Bergen kunnen produceren ongeacht de omstandigheden? Met behulp van leidingnetberekeningen is deze bepaald voor het voorzieningsgebied van Bergen. Voor de bestudeerde maximumdag zijn alle leveringen aan het voorzieningsgebied maximaal ingezet. Vervolgens is de uitgaande hoeveelheid/druk van het pompstation stap voor stap verlaagd. De eis is dat de geleverde waterhoeveelheid meer is dan driekwart van het drinkwaterverbruik op de maximumdag door 2.000 of meer aansluitingen. Op het moment dat dit percentage nog net niet wordt gehaald, is de kritische inzet, de minimaal benodigde restcapaciteit, van een pompstation bereikt (zie afbeelding 1). Voor pompstation Bergen is de restcapaciteit op deze manier bepaald tussen de 45 en 50 procent van de nominale capaciteit. Verdere verfijning van de resultaten is niet zinvol vanwege onzekerheden in de gedane aannames en uitgangspunten. De benodigde restcapaciteit is daarom vastgesteld op 50 procent. Bergen moet dus altijd 2.200 kubieke meter per uur kunnen produceren. De leveringszekerheidanalyse dient dit aan te tonen. H2O / 8 - 2010
23
De leveringszekerheidanalyse is opgenomen in het Drinkwaterbesluit, behorend tot de Drinkwaterwet. Het besluit is nog niet vastgesteld: het ontwerp-Drinkwaterbesluit is 8 december 2009 per brief aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer. PWN heeft gebruik gemaakt van de versies die in oktober 2008 en april 2009 onder de waterbedrijven zijn verspreid. Waar in deze tekst sprake is van ‘Drinkwaterbesluit’ worden deze versies bedoeld. Artikel 52, lid 1 van het ontwerp-Drinkwaterbesluit luidt nu: ‘Bij uitval van een zelfstandig onderdeel van een watervoorzieningswerk draagt de eigenaar van een drinkwaterbedrijf er zorg voor dat binnen 24 uur een hoeveelheid drinkwater kan worden geleverd die op dagbasis tenminste driekwart bedraagt van de hoeveelheid die wordt geleverd op de maximumdag’. Onder maximumdag wordt verstaan de dag in een kalenderjaar waarop het drinkwaterwaterverbruik op etmaalbasis in een distributiegebied het hoogst is, met een overschrijdingskans van eenmaal per tien jaar. De eerste en tweede volzin gelden voor aansluitingen of clusters van aansluitingen met een verbruik gelijk aan dat van 2000 huishoudelijke aansluitingen of meer. Afb. 2: Belangrijke productielocaties van PWN van leveringsgebied Noord-Overig. Vanuit Leiduin wordt infiltratiewater geleverd aan de infiltratiegebieden. De drinkwaterpompstations leveren aan een ring. Pompstation Bergen vanaf een duintop, met v.l.n.r. het zandfiltergebouw, het chemicaliëngebouw en het gebouw met de ditributiepompen.
voor de leveringszekerheid bij PWN niet noodzakelijk. PWN is geautomatiseerd volgens Plenty (zie H2O nr. 14/15 uit 2006). Bij uitval op een willekeurig niveau kan de bedrijfsvoerder handmatig vervangende waarden instellen om de drinkwaterproductie in stand te houden. In uiterste nood moeten bij langdurige uitval van de procesautomatisering de installaties met de hand worden bediend via handregelstations. Dat wordt regelmatig geoefend. Aangezien leveringszekerheideisen zijn gebaseerd op de uitval van een ‘zelfstandig onderdeel’, is de definitie van zelfstandig essentieel voor de analyse. Als onder zelfstandigheid wordt verstaan dat het element functioneel te isoleren is, wordt
24
H2O / 8 - 2010
volgens PWN voorbijgegaan aan de afhankelijkheid die tussen elementen kan bestaan. Zo kunnen schijnbaar onafhankelijke elementen tegelijk falen als zij in een gebouw staan dat afbrandt. PWN eist van een element daarom dat het behalve functioneel onafhankelijk ook ruimtelijk onafhankelijk is. Dit leidt ertoe dat functioneel onafhankelijke elementen die in één brandgevaarlijke ruimte zijn ondergebracht, worden beschouwd als één element. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij meerdere energieverdelers in één ruimte. Hetzelfde geldt voor ruimtes met inundatiegevaar en voor kabels en leidingen die in elkaars veiligheidszone liggen. Zodoende neemt PWN gevolgschade mee in de elementdefinitie.
jaarproductie PWN: 105 miljoen kubieke meter • eerste drinkwaterproductie in Bergen: 1885 • huidige configuratie sinds 1998 • oudste nog in gebruik zijnde productie installatie: twee drinkwaterkelders, uit 1962 • jaarproductie in Bergen: 23 miljoen kubieke meter) 3 • nominale capaciteit: 4400 m /h • bronnen voor nominale productie: hyperfiltraat (1600 m3/h), infiltratiewater uit ICAS (2600 m3/h), duinsecundairs (lokale winning, 2000 m3/h) 3 • restcapaciteit: 2200 m /h. •
Waarschijnlijkheid
Bij de leveringszekerheidanalyse wordt de kans dat een element kan uitvallen op één gesteld: er wordt dus geen rekening gehouden met waarschijnlijkheid. Faalgegegevens op basis waarvan beargumenteerde uitspraken over waarschijnlijkheid kunnen worden gedaan, ontbreken namelijk vooralsnog grotendeels in de drinkwatersector. Ook de staat van onderhoud van een onderdeel wordt niet beschouwd in de wetgeving. Hoe goed onderhouden en onwaarschijnlijk ook, het element valt dus uit. Met het uitgevallen element wordt onderzocht of de vereiste restcapaciteit in gevaar komt. Elementen die een gevaar vormen voor de restcapaciteit, worden als kritisch betiteld. De moeilijkheid van het definiëren van een element mag blijken uit het volgende voorbeeld. Bergen kan door pompstation Heemskerk (hyperfiltraat), ICAS (infiltratiewater) en lokale duinsecundairs van ruwwater worden voorzien. Als aanjager Bakkum uitvalt, is er nog voldoende voordruk om per uur circa 800 kubieke meter hyperfiltraat en evenzoveel infiltratiewater in Bergen aan te voeren. Aangevuld met duinwater uit de lokale duinsecundairs komt de leveringszekerheid niet in gevaar. Vlak voor het zandfiltergebouw sluit de duinsecundairleiding aan op de infiltratiewaterleiding. Als deze toevoer uitvalt, is geen toevoer van infiltratie- of duinwater mogelijk. De toevoer is dus kritisch, hoewel bij opgraven bleek dat dit enkele stuk leiding slechts één meter lang is. Via de academische analyse zijn 20 kritische elementen opgespoord, variërend van een niveaumeter tot kabel- en leidingknooppunten.
Neutraliseren
Voor een leveringszeker pompstation dienen alle geïnventariseerde kritische elementen te worden geneutraliseerd, zodat het element de leveringszekerheid niet meer in gevaar brengt. Daartoe zijn maatregelen benodigd, variërend van het realiseren van een redundante (en dus ook ruimtelijk onafhankelijke) installatie tot het creëren van extra schakelmogelijkheden. Om te garanderen dat de meest effectieve maatregelen als
*thema eerste worden genomen, is een analyse uitgevoerd op de kritische elementen. Daarbij zijn risico’s door externe dreigingen en menselijk handelen meegenomen. Menselijk handelen is een cruciale factor voor de betrouwbaarheid van installaties. Redundantie sluit de mogelijkheid op problemen door onjuiste bediening of onderhoudsproblemen niet uit. Daarnaast stelt het Drinkwaterbesluit dat een verstoringsrisicoanalyse voor bestaande en te verwachten dreigingen moet worden uitgevoerd. Als methode voor de risicoanalyse is de Failure Mode and Effect Analysis (FMEA) toegepast. Een FMEA is een algemeen geaccepteerde en internationaal gehanteerde methodiek om installaties te beoordelen op de effecten van falende onderdelen. Met een groep deskundigen wordt per kritisch element geïnventariseerd op welke manieren dit element zou kunnen falen: de mogelijke faalgebeurtenissen. In de FMEA wordt op basis van deskundigheid dus wel de kans op falen betrokken.
achtergrond
Afb. 3: De enkele aanvoerleiding naar het zandfiltergebouw (in cirkel)... ... blijkt één meter lang te zijn.
Risico Prioriteit Getal
Per faalgebeurtenis wordt de kans van optreden bepaald (realisatie); het effect voor het product, het proces, het personeel, de afnemers en/of het milieu (gevolg) én de kans op het voortijdig signaleren en daarmee kunnen beletten van de faalgebeurtenis (tijdige detectie). Door de realisatiefactor en de detectiefactor empirisch te bepalen, wordt waarschijnlijkheid in de leveringszekerheidanalyse betrokken. De gevolgfactor geeft de gevolgen voor de leveringszekerheid weer. Omdat de huidige wetgeving nadruk legt op de levering en waarschijnlijkheid uitsluit, wordt aan de hoogte van de gevolgfactor een hoger gewicht gegeven. De factoren worden door de deskundigen beoordeeld met een cijfer tussen 1 en 10 op basis van scoringstabellen die specifiek op drinkwaterproductiebedrijven met geautomatiseerde procesvoering zijn afgestemd. Het product van de factoren is het risico dat de faalgebeurtenis vormt. Het risico wordt uitgedrukt in een Risico Prioriteit Getal (RPG), dat tussen 1 en 1.000 ligt. Is het RPG groter dan een normwaarde, dan is de faalgebeurtenis kritisch: er dienen direct maatregelen te worden genomen. Is het RPG kleiner dan de normwaarde, dan wordt de gevolgscore nader beschouwd. De normwaarde is vastgesteld op 100. Is deze lager dan 9, dan hoeven niet direct maatregelen getroffen te worden en is het risico acceptabel. Bij een gevolgscore kleiner dan 9, is de installatie namelijk nog leveringszeker. Door extra gewicht aan de gevolgscore toe te kennen, wordt dus recht gedaan aan de leveringszekerheidrichtlijn. Van sommige maatregelen is het niet ondenkbaar dat de uitvoering risicovoller is dan het handhaven van de bestaande situatie, zoals het saneren van een leidingknooppunt. Van elke faalgebeurtenis waarvoor een maatregel moet worden getroffen, wordt daarom ook het RPG bepaald van de faalgebeurtenis van het geneutraliseerde element inclusief de uitvoering van maatregel. Als het nieuwe RPG
kleiner is dan de normwaarde, is de maatregel afdoende en goed te realiseren. Is dit niet zo, dan levert deze maatregel een onvoldoende bijdrage aan de oplossing voor het probleem en is een andere of aanvullende maatregel nodig. Op basis van de te bereiken risicoreducties (het verschil in RPG voor en tijdens/ na uitvoering van de maatregel) worden de maatregelen op volgorde van afnemend RPG-verschil gerealiseerd. Zo krijgen de meest effectieve maatregelen prioriteit.
Ontwerpregels
Uit de risicoanalyse blijkt dat een aantal van de kritische elementen geneutraliseerd kan worden met effectieve en praktisch uitvoerbare maatregelen. In de analyse van Bergen is duidelijk geworden dat sommige maatregelen als ontwerpregels ook in de toekomst hun waarde kunnen bewijzen. Deze regels zijn met de projectenafdeling besproken. Voor enkele elementen zijn geen fysieke maar procedurele maatregelen geformuleerd voor bediening, onderhoud en oefening. In het voorbeeld van de enkelvoudige ruwwatertoevoer naar het zand-
filtergebouw is inmiddels een tweede toevoerleiding vanaf de duinsecundairleiding gerealiseerd. De leveringszekerheidanalyse gaat uit van een volledig beschikbaar productie- en distributiesysteem waarin één element uitvalt. Hierbij wordt voorbijgegaan aan grote onderhoudssituaties, bijvoorbeeld in het distributienet. Bij onderhoud van onderdelen van de infrastructuur waarvoor geen redundantie is, kunnen wel problemen ontstaan. In praktijk worden deze risico’s niet geïdentificeerd of ze worden geaccepteerd. PWN heeft besloten groot onderhoud tevoren ook aan een leveringszekerheidsanalyse te onderwerpen om te controleren welke elementen daardoor tijdelijk kritisch zijn. De resultaten van deze ‘mini-analyse’ worden opgenomen in het draaiboek voor het onderhoud. Ingrid Bonnet (Royal Haskoning) Martin Klein Arfman (PWN) Ignaz Worm (PWN / TU Delft)
H2O / 8 - 2010
25
Letten op de kwaliteit van leidingprojecten in de drinkwatersector Aanleg van waterleidingen gebeurde vroeger op basis van concessie-overeenkomsten. Het brede relatienetwerk en de vaak warme contacten tussen de overheden en het waterleidingbedrijf droegen bij aan een soepele opstelling tussen de diensten onderling. Daarnaast zorgde de langdurige relatie tussen aannemers en het waterleidingbedrijf ervoor dat de aannemers de kwaliteitseisen die door het waterleidingbedrijf werden verlangd, kenden. Door de maatschappelijke ontwikkelingen in de tweede helft van de jaren negentig kon zowel het belangrijke relatienetwerk met de overheden als de langdurige relatie met de aannemers niet in de oude vorm blijven bestaan. Schaalvergrotingen bij de waterleidingbedrijven, waterschappen en energiebedrijven, gemeentelijk herindelingen en de hieruit voortvloeiende reorganisaties hebben er niet alleen voor gezorgd dat medewerkers van waterleidingbedrijven en over- heden vaak in een ander geografisch gebied werden ingezet, maar ook dat zij na verloop van tijd een ander takenpakket hebben kregen.
D
oor deze ontwikkelingen moesten de medewerkers van waterleidingbedrijven, energiebedrijven, waterschappen en gemeenten zowel intern als extern opnieuw hun weg zien te vinden. Het bestaande relatienetwerk verwaterde waardoor de contacten tussen de verschillende diensten (mede hierdoor) formeler zijn geworden. Het gezamenlijk uitvoeren en de grootschalige (Europese) aanbesteding van een nieuwe bestek zorgde naast de schaal vergroting en wens tot kostenreductie bij de energiebedrijven ook voor een grote verschuiving binnen de aannemerswereld. Het kwaliteitsfundament dat binnen de waterleidingsector bestond voor de voorbereiding en uitvoering van leiding-
werken, was voor een groot deel gevestigd op dit (informele) relatienetwerk, de kennis bij oudere werknemers en de langdurige binding met de aannemers. Naast de geschetste ontwikkelingen is relevante wet- en regelgeving voor leidingaanleg in die periode ontwikkeld en aangepast. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de Flora- en faunawet (2002), de Natuurbeschermingswet (1998), het Bouwstoffenbesluit, de Wet bodem bescherming, de Grondwaterwet, enz. In deze tijd van schaalvergroting en verandering nam de werkdruk toe. Het gevolg daarvan was onder andere dat de tijd
ontbrak om de gevolgen van de nieuwe en veranderde wet- en regelgeving goed in de eigen organisatie te implementeren. De aandacht voor kwaliteit is hierdoor onder druk komen te staan. Dat werd met name gevoeld bij de uitvoering van werken waarbij men steeds vaker tegen kwaliteitsproblemen aanliep, zoals onjuiste of ontbrekende vergunningen, aannemers met andere werkmethode en incomplete dossiers. De behoefte aan een kwaliteitsimpuls werd hierdoor steeds breder gevoeld. Dat dit bij de kabel- en leidingaannemers ook zo werd ervaren, blijkt uit de diverse initiatieven die daartoe inmiddels zijn genomen. Voorbeelden daarvan zijn de ISO9001 certificering1), CKB-regeling2) en ‘Kwaliteit voor altijd’3).
Gezamenlijke kwaliteitsbeheersing bij aanleg waterleiding De waterbedrijven en aannemerij hebben gezamenlijk een richtlijn Kwaliteit Uitbestede Werkzaamheden (KUW) opgesteld voor de beheersing van de kwaliteit bij het aanleggen, onderhouden en beheren van waterleidingnetten. Toepassing van de richtlijn moet leiden tot verdere verbetering van de kwaliteit en meer efficiëntie van de werkzaamheden én van de onderlinge samenwerking.
W
aterbedrijven besteden de aanleg van leidingnetten meestal uit aan aannemers. Steeds vaker worden ook ontwerp en voorbereiding bij de aannemer weggezet. Beheersing van de kwaliteit is hierbij van groot belang. Zowel waterbedrijven als aannemerij hebben behoefte aan heldere, uniforme afspraken over de systematiek en de criteria voor kwaliteitsbeheersing, zoals de afspraak wie voor aanvang van de werkzaamheden controleert of alle aangevraagde vergunningen verstrekt zijn. In 2007 is hiertoe de Kwaliteit Uitbestede Werkzaamheden (KUW) richtlijn opgesteld. De richtlijn bestaat enerzijds uit een lijst waarmee de verantwoordelijkheden in de bouwprocesketen voor verschillende contractvormen kunnen worden vastgesteld. Anderzijds bestaat de richtlijn uit een
26
H2O / 8 - 2010
standaard toets- en inspectieplan waarmee de verantwoordelijkheden en taken vastgelegd kunnen worden die behoren bij het aanleggen, onderhouden of beheren van waterleidingnetten. Dit omvat onder meer de keuze voor het type controle, de verantwoordelijke partij voor de controle en de criteria waarop getoetst wordt. De richtlijn heeft inmiddels meer bekendheid gekregen en er is enige ervaring mee opgedaan. Toepassing bij werkzaamheden begint zijn weg te vinden. Binnen Waternet bijvoorbeeld wordt KUW gebruikt als interne lijst voor opzichters. Ook zijn daar enkele voorzichtige pogingen gedaan om de richtlijn te gebruiken in projecten. Vitens bekijkt of KUW meegenomen kan worden bij nieuwe projectprocedures. PWN heeft KUW niet integraal overgenomen, maar gedeel-
telijk opgenomen in de eigen systematiek voor kwaliteitszorg. Brabant Water gebruikt de KUW-richtlijn voor de kwaliteitstoetsing bij de uitvoering van leidingwerkzaamheden (zie het artikel hierboven). Het drinkwater bedrijf hanteert hiertoe een toezicht-opmaatprocedure die op KUW geënt is. Hieronder volgen drie voorbeelden die van toepassing zijn op de KUW-richtlijn.
Contractdocument
Waterbedrijf Groningen begon in 2005 een grootscheeps renovatieprogramma, waarbij jaarlijks zo’n 35 kilometer (voornamelijk gietijzeren) distributieleidingen wordt vervangen door pvc. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd op eigen initiatief, waarbij het waterbedrijf samen met derden complete wijken aanpakt. Zo worden in de
*thema
achtergrond
Afb. 1: Uit deze vergunningenanalyse blijkt dat het toekomstige leidingtracé een gebied doorkruist dat onder de Habitatrichtlijn valt. Een gebied met een hoge archeologische waarde wordt gemeden.
Brabant Water ontstond in 2002 uit het samengaan van Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant en Waterleidingmaatschappij
Noord-West-Brabant. Vervolgens is tussen 2002 en 2006 een aantal stedelijke drinkwaterbedrijven overgenomen, zoals die van
Eindhoven, Breda en Tilburg. In dezelfde periode is ook sYnfra, een samenwerkingsverband op het gebied van aanleg en
stad Groningen de onderhoudswerkzaamheden van de gemeente zoveel mogelijk gelijktijdig met de werkzaamheden aan het distributienet uitgevoerd.
Bij de aanbesteding van een grootschalig saneringsproject voegt Waterbedrijf Groningen de KUW-richtlijn als bijlage bij de contractdocumenten. Een werk wordt in eerste instantie voorlopig gegund, op basis van kwaliteit en prijs. Na deze voorlopige gunning gaat Waterbedrijf Groningen met de geselecteerde aannemer om de tafel om de checklist KUW door te nemen. Pas nadat volledige overeenstemming is bereikt over de richtlijn, wordt het project definitief gegund. De ingevulde controlelijst wordt bij de definitieve gunning contractdocument. De eerste keer kost het doornemen van de lijst relatief veel tijd, maar na er een aantal jaren mee gewerkt te hebben, weten de partijen hoe het spel gespeeld wordt en gaat alles veel vlotter. Bij elke aanbesteding wordt, indien nodig, de controlelijst uitgebreid met nieuwe punten die aan het licht zijn gekomen tijdens de realisatie van voorgaande projecten.
ontwerptekening van het te bouwen of te wijzigen distributienet. Op basis van dit ontwerp wordt er van ieder project een RAW-bestek opgesteld, waarbij de KUW-richtlijn als bijlage aan het bestek wordt toegevoegd. De KUW-richtlijn maakt daarmee deel uit van het project. WMD heeft hiertoe uit de richtlijn 26 punten geselecteerd die het meest op haar projecten van toepassing zijn. De ervaringen zijn positief; het is een hanteerbare set met toetsingsinstrumenten geworden.
Waterbedrijf Groningen maakt zelf een hydraulisch voorontwerp. Vervolgens worden de projecten op basis van ‘UAV-GC 2005’ aanbesteed. De geselecteerde aannemer werkt het project uit tot een definitief ontwerp, bereidt het werk voor en voert het ten slotte uit. Omdat zowel de schaalgrootte van de projecten als de contractvorm nieuw waren voor Waterbedrijf Groningen en voor de aannemers, is in 2007 besloten om te gaan werken met de KUW-richtlijn. De meerwaarde van het werken met de richtlijn zit er vooral in dat opdrachtgever en opdrachtnemer met elkaar om de tafel zitten. Zij maken expliciet wat de wederzijdse verwachtingen zijn, hoe de verantwoordelijkheden liggen en hoe dat in het project verder uitgewerkt wordt. Door hier in het begin van een project meer aandacht aan te besteden, worden valse verwachtingen weggenomen en discussies tijdens de realisatiefase van het project voorkomen.
Kwaliteitsbijlage bij bestek
Bij Waterleidingmaatschappij Drenthe wordt de KUW-richtlijn sinds ongeveer een jaar gebruikt bij aanleg, wijzigen en vervangen van distributieleidingen. WMD maakt de
Vooraf en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden toetsen de projectleider en de toezichthouder van WMD en de uitvoerder en monteur van het aannemersbedrijf volgens de geselecteerde 26 criteria uit het KUWdocument. Uit de bevindingen en uitkomsten van deze toetsingen worden punten ter verbetering gehaald, die bij volgende toetsingen extra aandacht krijgen. Ook wordt de score op de toetsingscriteria meegenomen in de inkoopprocedure van WMD. Op deze wijze kan men bij de inkoop van diensten een betere afweging maken tussen de aannemers. Gebleken is wel dat de richtlijn nog niet bij alle aannemersbedrijven bekend is. H2O / 8 - 2010
27
onderhoud van kabels en leidingen in NoordBrabant en Limburg, opgericht. Deze samenwerking is erop gericht de overlast voor klant en burger te verminderen door een eenduidige aanvraagprocedure voor de aanleg van kabels en leidingen. Doordat de aanleg voor alle partijen tegelijkertijd wordt uitgevoerd, zijn de kosten beduidend lager. De werkzaamheden voor de kabel- en leidingeigenaren zijn met de oprichting van sYnfra opnieuw aanbesteed. Ook voor Brabant Water betekende dit dat afscheid moest worden genomen van een aantal vaste aannemers. Met deze verschuiving gingen afspraken over de gewenste kwaliteit van werkzaamheden deels verloren.
De coördinatie van complexe leiding projecten, transportleidingen en projecten waarbij veel partijen betrokken zijn, voert Brabant Water centraal uit met een projectteam.
Reguliere leidingprojecten en vernieuwde wijze van toezicht
Reguliere leidingprojecten (tot 300 millimeter doorsnede) worden voortaan vanuit een aantal aangewezen regio’s gecoördineerd. Door de traditionele functies van werkvoorbereider en opzichter te combineren, is de functie van projectstuurder ontstaan. Een projectstuurder is dus zowel werkvoorbereider als opzichter in één. Dit heeft als grote voordeel dat slechts één persoon verantwoordelijk is voor het project,
De nieuwe functie projectstuurder vergt een geheel nieuwe werkwijze. Eén persoon moet immers zowel de voorbereiding als het toezicht beheersen. De afgelopen jaren is een aantal certificeringen en leidraden gepubliceerd waaraan zowel Brabant Water als de aannemer zich moet houden. Daarom koos Brabant Water er voor een nieuwe methode van toezicht te introduceren. Een methode waar voldoende ruimte is voor kennisoverdracht en het vastleggen van de bevindingen. Iedere maand worden één of twee onderwerpen besproken met de projectstuurders in een toolbox, zoals veilig werken langs de weg of hygiënisch werken. Gedurende de maand worden alle bevindingen rondom deze onderwerpen gerapporteerd. Speciaal hiervoor is een mobiele applicatie ontwikkeld, waardoor de projectstuurder ter plekke de zaken die goed
Onderdeel van het projectenlogboek
aannemer wellicht een actievere rol willen nemen in de KUW-beoordeling.
Kwaliteit weer op de kaart zetten
Brabant Water heeft met het oog op behoud van kwaliteit de wijze waarop leiding projecten worden uitgevoerd, gewijzigd.
Dunea heeft ervoor gekozen om delen uit KUW in de eigen systematiek onder te brengen. In eerste instantie hebben de projectleiders, kwaliteitsdeskundigen en ontwerpers aangegeven dat de KUW-controle lijst erg lang is. Een groot deel van de controle wordt al in andere processen en vormen toegepast. Daarom is een nieuw formulier ontwikkeld dat niet alleen KUW afdekt, maar ook de ‘tekortkomingencontracten’ en de aannemersbeoordeling. Deze vormen dan samen met de aanvullende opmerkingen het projectenlogboek. Hierdoor is een aantal formulieren overbodig geworden en kan op één plek de kwaliteit van uitbestede werken worden geborgd. Het nieuwe formulier is opgenomen in het bestek. De KUW-aandachtspunten zijn nu nog voornamelijk een beoordeling door de opdrachtgever over de uitvoerder. Van de in totaal 47 aandachtspunten hebben er 31 betrekking op het werk van de uitvoerder, acht op Dunea en acht aandachtspunten zijn gezamenlijk. Een actieve rol van de uitvoerder bij het opstellen en invullen van dit projectdocument is nog niet gerealiseerd. Tijdens de introductie van de aangepaste KUW-werkwijze gaf de aannemer te kennen dat hij het prima vindt om op deze wijze te beginnen. In een later stadium zal de
28
van kop tot staart. Klanten, gemeenten en collega-nutsbedrijven hebben hierdoor ook maar met één aanspreekpunt te maken.
H2O / 8 - 2010
Kwaliteitsverbetering
De eerste ervaringen die zijn opgedaan met toepassing van de KUW-richtlijn laten zien dat door het vastleggen van verantwoordelijkheden meer duidelijkheid ontstaat over de wederzijdse verwachtingen. Dat vervolgens elkaars verantwoordelijkheden worden getoetst, voorkomt onnodige problemen, bijvoorbeeld met de benodigde vergunningsaanvragen. Met de richtlijn is een goede borging van de kwaliteit ontstaan. Ook wordt efficiënter omgegaan met de punten die moeten worden getoetst. Directie op het werk en de aannemer weten van elkaar wie wat doet. Dit bevordert de goede onderlinge samenwerking. De richtlijn is tevens een hulpmiddel om te communiceren over de kwaliteitsbeheersing. Duidelijk is ook dat het zeker niet altijd nodig is om de richtlijn in zijn geheel over te nemen. De KUW-richtlijn is slechts een leidraad voor de gezamenlijke kwaliteitsbeheersing. Het gaat er vooral om hoe de richtlijn geïntegreerd kan worden in de gebruikelijke werkwijze en in bestaande kwaliteitssystemen. Idealiter wordt al in de aanbestedingsfase vastgelegd dat de KUW-richtlijn van toepassing is op het werk en dat deze als basis zal dienen voor de onderlinge samenwerking. Na gunning kan dan het
gaan en de zaken die niet goed gaan, kan rapporteren. Om te voorkomen dat een uitgebreide rapportage geschreven moet worden, voegt een projectstuurder een foto toe om een beeld te geven van de situatie die hij of zij aantreft. Gedurende de maand ontstaat een goed beeld of de kwaliteit aan de gestelde eisen voldoet of dat extra bijsturing nodig is. Er is bewust voor gekozen om slechts één of twee onderwerpen maandelijks te bespreken en te rapporteren. Door maandelijks een ander onderwerp te kiezen, worden in een jaar tijd alle belangrijke onderwerpen tijdens de uitvoeringsfase behandeld, zonder een enorme extra administratieve belasting van onze projectstuurders.
Complexe leidingprojecten en transportleidingen
Brabant Water heeft ervoor gekozen om complexere projecten op een andere wijze te coördineren dan de reguliere projecten. Door een dergelijke splitsing aan te brengen, worden de regio’s ontlast van de projecten die specialistische kennis vragen. Ter ondersteuning is een centraal projectteam van specialisten gecreëerd die op de hoogte zijn van specifieke wet- en regelgeving die met name van toepassing is bij de complexere projecten.
standaard toets- en inspectieplan voor de werkzaamheden van het project nader worden ingevuld. Hiermee is de kwaliteitszorg integraal onderdeel van het contract geworden en daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij de voorbereiding en uitvoering van het werk. Hoewel in principe gezamenlijk per activiteit wordt vastgelegd hoe de kwaliteit wordt beheerst, is er nog geen sprake van dat waterbedrijven en aannemerij de richtlijn echt gezamenlijk toepassen. KUW wordt momenteel vooral gebruikt door een aantal waterbedrijven in hun rol als opdrachtgever. Zij leggen dan de richtlijn voor aan de opdrachtnemer, de aannemerij. Hiermee loopt de richtlijn het risico om het gezamenlijke belang van kwaliteitsbeheersing uit het oog te verliezen. Juist in het onderkennen van het gezamenlijke belang van waterbedrijven en aannemerij liggen kansen voor kwaliteitsverbetering. De KUW-richtlijn is hierbij een handig hulpmiddel. Jos Frijns (KWR) Wout Kompagnie (Waterbedrijf Groningen) Joop Suelmann (WMD) Ruben Wentink (Dunea)
*thema Door het projectteam is een algemeen plan van aanpak opgesteld met een daarbij behorende actielijst. Per project worden in de voorbereiding alle onderwerpen afgewerkt en verwerkt in een rapportage. Om na te gaan welke vergunningen voor een project van toepassing zijn, is door Brabant Water de ‘snelle analyse vergunningen’ ontwikkeld. Hiermee kan voor elk willekeurig tracé in enkele minuten worden vastgesteld met welke vergunningen rekening moet worden gehouden. Op deze manier wordt voor ieder project bekeken of zaken zoals grondwaterbezwaar, Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet, milieu, archeologie, ruimtelijke ordening, e.d. een rol spelen bij uitvoering van het project. Tevens worden eventueel benodigde onderzoeken en berekeningen uitgevoerd en indien nodig vergunningen aangevraagd. Het plan van aanpak en de actielijst zijn in hoofdlijnen onder te verdelen in onderzoek naar technische en planologische aspecten, vergunningen en rechten én maatschappelijke aspecten. Het projectteam is tevens verantwoordelijk voor de communicatie met alle betrokken partijen. De afspraken die worden gemaakt, worden vastgelegd. Deze werkwijze komt de kwaliteit van de voorbereiding sterk ten goede en heeft als positief neveneffect dat er
een (nieuw) relatienetwerk ontstaat. Daarbij wordt voorkomen dat bepaalde aspecten over het hoofd worden gezien en bij de aanvang van het werk niet alle benodigde vergunningen zijn verkregen. Tevens bevorderen de communicatie, de gemaakte afspraken en het relatienetwerk het wederzijds begrip tussen de diverse partijen en hebben daardoor een positief effect op het totale resultaat. Bij de uitvoering van deze projecten heeft het kwaliteitsaspect ook een duidelijke rol gekregen. Zo wordt gedurende de uitvoering van de projecten periodiek op kwaliteit van het werk getoetst. Deze toetsing is gebaseerd op de aspecten arbo en milieu, organisatie, communicatie (omgeving) en civiel- en waterleidingtechnisch. In totaal betreft het 27 vaste onderwerpen die in een standaardformulier zijn verwerkt. Na iedere toetsing worden de resultaten in de eerstvolgende bouwvergadering besproken en indien nodig acties ter verbetering afgesproken. Daarnaast wordt het resultaat van de toetsing gebruikt om een totaal kwaliteitsbeeld per aannemer te verkrijgen en wordt nagedacht over het bij aanbestedingen maken van een voorselectie op basis van een minimaal verlangde kwaliteit.
achtergrond
transportleidingprojecten zichtbaar aanwezig. Bij de aanvang van een project zijn alle vergunningen en toestemmingen aanwezig, de aannemers hebben wat bijgeleerd door het in onderling overleg bijsturen, er zijn minder incomplete dossiers, een betere afstemming met de vergunningverleners en een positieve respons uit de omgeving. Rien Timmermans en Ilse Dingerdis (Brabant Water) NOTEN 1) International Organization for Standardization (2008). ISO 9001 KwaliteitsmanagementsysteemEisen. 2) Stichting CKB (2009). Certificaatregeling kabelinfrastructuur en buizenlegbedrijven. 3) Kiwa Water Research / Bouwend Nederland vakgroep Ondergrondse Netwerken en Grondwaterbeheer (2007). Kwaliteit voor altijd Kwaliteitszorg en verantwoordelijkheid bij uitbestede werkzaamheden in de watersector.
Inmiddels is het effect van de nieuwe werkwijze bij zowel reguliere als complexe en
H2O / 8 - 2010
29
Wat wil de klant van het waterbedrijf? In het kader van BTO-programma Client21 voerde KWR met collega-instituten in het Europese onderzoeksproject TECHNEAU een studie uit naar klantwensen en bedrijfsprestaties. Met medewerkers van de Wageningen Universiteit zijn ontwikkelingen in de gedragspraktijk van waterverbruik in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de Nederlandse drinkwaterconsument over het algemeen tevreden is en het liefst alles wil houden zoals het is. Hij of zij wenst zich niet druk te hoeven maken over drinkwater. Het moet schoon, veilig en altijd voorhanden zijn, tegen een redelijke prijs. Hoewel in de sector het idee leeft dat het verstrekken van informatie het vertrouwen van consumenten vergroot, blijkt de gemiddelde consument weinig behoefte te hebben aan huis-aan-huis verspreide informatie over drinkwaterzaken. Verder blijken de gedragspraktijken rond watergebruik te veranderen. Consumenten zien water steeds meer als onderdeel van hun behoefte aan een goede gezondheid, wellness of comfort. Drinkwaterbedrijven kunnen hun dienstverlening verbeteren door hierop in te spelen. Consumenten vinden innovaties en nieuwe rollen bij het drinkwaterbedrijf passen zolang deze op één of andere manier te maken hebben met waterkwaliteit en milieu (verantwoord gebruik).
V
oor een bedrijf is het interessant te onderzoeken hoe tevreden de klant is over de diensten die hij of zij het afgelopen jaar heeft ontvangen. Dit geeft een beeld van de klantperceptie van de dienst verlening en een indicatie van welke aspecten in de ogen van klant beter of minder goed gingen. Wil een bedrijf klantgericht zijn, dan is het echter ook belangrijk te vragen wat de klant nu en in de nabije toekomst belangrijk vindt aan de dienstverlening en waar zijn of haar voorkeuren naar uitgaan. Hiertoe stelde KWR eerst een overzicht op van onderzoekstechnieken voor het achterhalen van de wensen van consumenten op het gebied van drinkwater en drinkwaterdiensten1). Drinkwater heeft een aantal karakteristieke eigenschappen die het een bijzonder consumptiegoed maken2). Dit stelt specifieke eisen aan klantonderzoek op dit gebied: • Drinkwater is een mensenrecht. De beschikbaarheid van schoon en veilig drinkwater heeft grote invloed op de volksgezondheid. Gebrek aan drinkwater kan hele samenlevingen ontwrichten. De leverancier van drinkwater, die doorgaans een monopoliepositie heeft, heeft daardoor een bijzondere verantwoordelijkheid; • Ondanks de directe invloed die drinkwater heeft op de gezondheid van mens en maatschappij blijkt vaak dat - in landen waar voldoende schoon en veilig drinkwater voorhanden is - het een product is waarmee men zich weinig betrokken voelt. Dat betekent dat mensen zich er doorgaans niet mee bezighouden, er niet over nadenken en er ook niet over willen nadenken. Er is weinig interesse in achtergrondinformatie of andere vormen van kennis over het onderwerp.
Klant aan het woord
Wat de klant daadwerkelijk wenst, is onderzocht door de klant zelf aan het woord te laten in groepen klanten van Waternet3) en Waterbedrijf Groningen4). Bij elk waterbedrijf zijn vier discussierondes gehouden. Onderscheid werd gemaakt tussen hoger en lager opgeleiden en tussen klanten die wel en klanten die geen contact met het waterbedrijf hebben gehad (in totaal dus vier
30
H2O / 8 - 2010
groepen). De samenstelling van de groepen vormde zoveel mogelijk een representatieve afspiegeling van de maatschappij voor wat betreft geslacht, afkomst, gezinssamenstelling, en leeftijd van de deelnemers. Het bleek dat de deelnemers in Amsterdam en de provincie Groningen in essentie dezelfde zaken van belang achten met betrekking tot hun drinkwaterlevering en -dienstverlening. Er kan dus in grote lijnen gesproken worden over de behoeften en voorkeuren van ‘de Nederlandse klant’. Die Nederlandse klant is over het algemeen tevreden en wil het liefst alles houden zoals het is. Hoewel iedereen beseft dat schoon drinkwater uit de kraan een onmisbare primaire levensbehoefte is, wordt het toch gezien als een vanzelfsprekendheid. De klant is niet erg geïnteresseerd in achtergrond informatie en wenst vooral dat het water bedrijf geen geld verspilt aan ongevraagde en ongewenste informatievoorziening. Een vorm van informatie waarvoor wel spontaan
interesse werd uitgesproken, is een duidelijk overzicht van referentieverbruik, bijvoorbeeld ten opzichte van voorgaande jaren en/of vergelijkbare huishoudens. Consumenten blijken het grootste belang te hechten aan continue beschikbaarheid van veilig en gezond drinkwater uit de kraan, liefst tegen een zo laag mogelijke prijs. De klant verwacht dat het waterbedrijf efficiënt is in productie en levering van drinkwater en dat het geen onnodige kosten maakt of berekent. Omdat consumenten toch weinig interesse hebben in achtergrondinformatie, worden folders of andere vormen van reclame gezien als geldverspilling en dus niet gewaardeerd. Daarbij wensen klanten een zorgeloze levering, waarbij ze zelf nergens naar om hoeven te kijken. Informatie moet direct beschikbaar zijn indien gewenst, logisch vindbaar en duidelijk. Waarschuwingen over gepland onderhoud of te verwachten afwijkingen van de normale situatie dienen tijdig gegeven te worden aan alle betrokkenen.
Klanten vinden informatievoorziening, communicatie en een zogeheten proactieve houding van het waterbedrijf belangrijk. Op de foto de telefoonbeantwoorders van Brabant Water.
*thema geen kerntaken
achtergrond
geen kerntaken
tot aan de watermeter
voorbij de watermeter
tot aan de watermeter
kerntaken
voorbij de watermeter
kerntaken
Innovaties op de middellange termijn waarin het drinkwaterbedrijf een rol kan spelen (links) en mogelijke nieuwe rollen voor het drinkwaterbedrijf (rechts).
Prestatie-indicatoren
Vervolgens is gekeken hoe waterbedrijven op basis van deze informatie kunnen sturen. Met behulp van prestatie-indicatoren (PI’s) kunnen aspecten van de bedrijfsvoering meetbaar worden gemaakt. In de benchmark onder de bedrijven wordt de klantperceptie van dienstverlening gemeten met als doel de prestaties tussen de bedrijven onderling te vergelijken. Op punten met de hoogste prioriteit voor de klant, namelijk veilig en gezond drinkwater, continue levering, prijs/efficiëntie, worden bedrijfsprestaties gemeten door middel van PI’s5). Vloerbergh geeft voor deze aspecten aanvullende handvatten in de vorm van voorbeelden en overwegingen om de bedrijven te helpen bij het uitkiezen en opstellen van PI’s. Omdat de accenten van de dienstverlening sterk variëren per bedrijf, is het niet mogelijk PI’s op te stellen die zonder meer voor alle bedrijven gelden6).
Gedragspraktijken rond watergebruik
Meer inzicht in het gedrag rond watergebruik en wat consumenten denken over nieuwe innovaties en rollen van het waterbedrijf helpt waterbedrijven bij het ontwikkelen en in de markt zetten van innovaties en diensten. Daarom hebben Wageningen Universiteit en KWR Watercycle Research Institute in het kader van het BTO-programma Client21 onderzoek verricht naar de gedragspraktijken rond watergebruik7). Onderzocht is wat huishoudelijke klanten vinden van mogelijke nieuwe activiteiten en rollen van het waterbedrijf. Voor de uitvoering van het onderzoek is gekeken naar de gedragspraktijk van de drinkwaterbedrijven en consumenten. Die geeft aan in welke mate beide partijen bij elkaar passen. Eerst is een overzicht gemaakt van hedendaagse innovaties in huishoudelijke watergerelateerde gedragspraktijken. Vervolgens is in drie bijeenkomsten onderzocht hoe consumenten en aanbieders aankijken tegen de huidige rol van het drinkwaterbedrijf in de Nederlandse samenleving en wat consumenten vinden van een aantal nieuwe activiteiten en rollen voor het drinkwaterbedrijf. Het onderzoek toont aan dat de huidige dienstverlening van de meeste drinkwaterbedrijven zich concentreert op zaken rond de drinkwaterlevering (tot aan de watermeter)’.
Volgens consumenten en aanbieders dienen innovaties en nieuwe rollen aan te haken bij de kernkwaliteiten van het drinkwaterbedrijf en bij de gedragspraktijken van consumenten én voort te bouwen op de publieke rol die zowel aanbieders als consumenten voor het drinkwaterbedrijf zien weggelegd. In overleg met de drinkwatersector is een aantal innovaties benoemd waarbinnen waterbedrijven mogelijk een rol kunnen spelen, zoals duurzame wellness en waterbeheer in en om het huis (zie schema). Binnen elke innovatie neemt het drinkwaterbedrijf een nieuwe rol op zich, naast die van nutsbedrijf (bijvoorbeeld dienstverlener of leverancier van ander water). Elk van deze rollen biedt potentiële mogelijkheden de toegevoegde waarde van de Nederlandse drinkwatersector te vergroten. Consumenten verwachten in het algemeen geen grote verschuivingen in de aard van de dienstverlening. De consument is van het waterbedrijf gewend dat het alleen een rol op zich neemt als leverancier van goed en betrouwbaar drinkwater. Hij/zij ziet alles wat te maken heeft met waterlevering, waterkwaliteit en waterbesparing als de kerncompetenties van het drinkwaterbedrijf. Extra dienstverlening na de watermeter behoort tot de mogelijkheden, zolang deze tot de kerncompetenties behoren. Er zit verschil tussen wat consumenten wenselijke nieuwe rollen voor het drink waterbedrijf vinden en de plannen die drinkwaterbedrijven zelf hebben. Zo zouden consumenten het logisch vinden wanneer drinkwaterbedrijven warm tapwater of huishoudwater zouden gaan leveren. Ook vinden ze dat de rol van aanbieder van producten bij het drinkwaterbedrijf past. Ten slotte zouden de waterbedrijven volgens consumenten diensten kunnen oppakken die momenteel vooral bij andere water ketenpartijen liggen, zoals afkoppeling van hemelwater. Samengevat vinden consumenten innovaties en nieuwe rollen bij het drinkwaterbedrijf passen, zolang deze op de één of andere manier te maken hebben met waterlevering, waterkwaliteit en milieu.
gestopt. Op initiatief van Brabant Water, PWN, Dunea, Vitens, Waternet, WML, Evides en Waterbedrijf Groningen is in de vorm van een multiclientproject vervolgonderzoek gestart. Dit bestaat uit kwantitatief onderzoek in de vorm van een enquête onder de Nederlandse bevolking. Onderzocht wordt welke aspecten van dienstverlening de tevredenheid bepalen en op welke aspecten de waterbedrijven hierop kunnen sturen om de tevredenheid van de klant te vergroten. Daarnaast richt de enquête zich op de voorkeuren van huishoudelijke consumenten voor nieuwe rollen en innovaties van drinkwaterbedrijven. Irene Vloerbergh en Jos Frijns (KWR Watercycle Research Institute) Dries Hegger (Wageningen Universiteit) Ad van de Ven (Brabant Water)
NOTEN 1) Vloerbergh I., C. Fife-Schaw, T. Kelay, J. Chenoweth en C. Lundéhn (2008). Consumer satisfaction, preferences and acceptance regarding drinking water services. An overview of literature findings and assessment methods. KWR. BTO 2008.017. 2) Kelay T., C. Lundéhn, I. Vloerbergh, J. Chenoweth en C. Fife-Schaw (2008). TECHNEAU Final report Stakeholder interviews. TECHNEAU D.6.1.6 en D.6.2.6. University of Surrey, Guildford, UK. 3) PQR Research (2008). Drinkwaterlevering en -dienstverlening van Waternet. Een kwalitatief onderzoek onder consumenten van Waternet. 4) PQR Research (2009). Drinkwaterlevering en -dienstverlening van Waterbedrijf Groningen. Een kwalitatief onderzoek onder consumenten van Waterbedrijf Groningen. 5) Vewin (2006). Water in zicht. Bedrijfsvergelijking in de drinkwatersector. 6) Vloerbergh I. (2009). Klantwensen en bedrijfsprestaties. KWR. BTO 2009.043. 7) Hegger D., B. van Vliet, G. Spaargaren en J Frijns (2009). Meer dan drinkwater alleen: nieuwe relaties tussen drinkwaterbedrijf en consument. KWR en WUR. BTO 2009.032.
Vervolg
De uitkomsten van het voorgaande zijn gebaseerd op kwalitatief onderzoek. Binnen het BTO is de programmalijn Client21 H2O / 8 - 2010
31
6-330&),))6 34 >-.2 &)78 Rioolnetwerken en drinkwaternetwerken
Opschonen van data
Raadplegen in planzicht
Rioolinspecties
www.mwhsoft.com
Goed rioolbeheer is streven naar een goed werkend rioolstelsel, zorg dragen voor het milieu, de financiële middelen maximaal benutten, de burger zo goed mogelijk behoeden voor waterellende, klachten adequaat behandelen, reparaties plannen, en zoveel meer...
• • • • • • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Client/server architectuur Multi-user modelopbouw, met conflict oplosser Uitgebreide set van hydraulische structuren met al hun details Eén op één rechtstreekse interface met InfoWorks Instelbare normen en keuzelijsten Planning en beheer van onderhoud en herstellingen Beheer van incidenten, klachten, rook- en kleurtesten Onbeperkte (voor)geschiedenis met alle details van: opmetingen, camera-inspecties, scenario’s, mutaties, klachten, onderhoud, herstellingen, rook- en kleurtesten, etc. Huisaansluitingen Statusvlaggen op alle data: Herkomst, betrouwbaarheid, etc. Gedetailleerde kostprijsberekeningen Zeer uitgebreide en aanpasbare validatiemogelijkheden Onbeperkte modelgrootte, zéér korte response tijden Lengteprofielen, 3D zichten van boven- en ondergrond Rechtstreekse interface met ArcView, ArcGIS, en MapInfo Import/Export: Shape, Access, Oracle, csv, xml, txt, sufrib, Geodatabase, MapInfo, cadbestanden, etc. Tracing: Connectiviteit, nabijheid, opwaarts, afwaarts, etc. Database: Wallingford, Oracle of SQL Server Automatische aanmaak van ontbrekende data Opslag van de foto’s in de database Auto-positionering van de inspectievideobeelden Visualisatie in planzicht en lenteprofielen van inspectieresultaten Queries: Analyse, data-manipulatie, rapportering, etc. GIS queries: Link met wegbeheer, veiligheidsaspecten Nederlandstalige versie Referenties: Gemeentes, waterschappen en adviesbureau’s
MWH Soft takes the global lead in the wet infrastructure engineering, modelling and simulation software sector, with the most impressive product offering available today. Thomas Turner Burkitt MWH Soft Smaragdlaan 11a, B-1640 Sint Genesius Rode Tel : + 32 (0) 2 304 51 46 Email: thomas.turnerburkitt@mwhsoft.com Infonet is a registered trademark of MWH Soft
Veiligheid rivierengebied en zuidwestelijke delta bij klimaatwijziging
opinie
Klimaatwijziging zal naar verwachting onder meer een verhoging van de zeespiegel en verhoogde piekafvoeren van de grote rivieren bewerkstelligen. In het rapport van de Commissie Veerman en het Nationaal Waterplan wordt duidelijk aangegeven dat zonder nadere maatregelen de veiligheid van Nederland hierdoor in het geding komt. In onderstaand artikel wordt ingegaan op mogelijkheden de veiligheid van het rivierengebied en de zuidwestelijke delta, inclusief het Rijnmondgebied, te vergroten. Om onnodige kosten te vermijden, is het daarbij volgens ondergetekenden noodzakelijk om diverse maatregelen gefaseerd uit te voeren op basis van voortschrijdend inzicht en meetgegevens betreffende rivierafvoeren en zeespiegelstanden. In tegenstelling tot de thans gevolgde werkwijze behoort de daarbij gehanteerde gefaseerde aanpak te passen in een soort masterplan. Een dergelijk plan zou gebaseerd moeten zijn op een periode van tenminste 200 jaar, waarbij rekening wordt gehouden met een toename van piekafvoeren van de Rijn tot 22.000 kubieke meter per seconde en een stijging van de zeespiegel van tenminste twee meter.
D
e huidige rivierdijken zijn zodanig ontworpen dat ze bestand zijn tegen een maatgevende afvoer en een daarbij behorende maatgevende hoge waterstand, die gemiddeld eens in de 1250 jaar wordt overschreden. Deze maatgevende afvoer werd verkregen door extrapolatie van afvoerpieken uit het verleden. Oorspronkelijk werd op deze wijze een maatgevende afvoer voor de Rijn bij Lobith van 15.000 kubieke meter per seconde vastgesteld. Door piekafvoeren van 1993 en 1995 mede in de extrapolatie te betrekken, wordt thans uitgegaan van een maatgevende afvoer voor de Rijn van 16.000 kubieke meter per seconde. Op dit moment vindt de uitvoering plaats van ‘Ruimte voor de Rivier’, waarbij een maatgevende afvoer van de Rijn bij Lobith van 16.000 kubieke meter per seconde wordt aangehouden voor de planperiode tot 2015. De toename van de afvoercapaciteit van 15.000 naar 16.000 kubieke meter per seconde wordt met name gerealiseerd door middel van ingrepen in de rivierbedding en uiterwaarden. Verhoging van de afvoercapaciteit, die nodig is voor een verhoging van de maatgevende afvoer naar 16.000 kubieke meter per seconde, zou ook kunnen worden bereikt door verhoging van dijken, hetgeen een aanzienlijke kostenbesparing zou opleveren. Voor de motivering om te kiezen voor de huidige aanpak wordt hierbij verwezen naar de besluitvorming ten aanzien van ‘Ruimte voor de Rivier’. Indien wordt uitgegaan van klimaatwijziging, is verdere extrapolatie van afvoergegevens uit het verleden niet meer toegestaan. De Commissie Veerman adviseert echter op basis van klimaatmodellen de maatgevende afvoer voor de Rijn (Lobith) verder te verhogen tot 18.000 kubieke meter per seconde met nog steeds een overschrijdingskans van eens in de 1250 jaar.
Verdere verhoging van de maatgevende afvoer is vooralsnog volgens de Commissie Veerman niet nodig, omdat grotere afvoeren in Duitsland niet door de Rijn verwerkt kunnen worden en daar tot grootschalige overstromingen zullen leiden. Mede afhankelijk van te nemen maatregelen in Duitsland om overstromingsrisico’s te beperken, is het echter niet uitgesloten dat in de toekomst de maatgevende afvoer opnieuw moet worden verhoogd. In het rapport van de Commissie Veerman wordt vermeld dat piekafvoeren van de Rijn omstreeks het jaar 2100 zouden kunnen oplopen tot 22.000 kubieke meter per seconde. In feite geldt een min of meer identiek verhaal voor de Maas, waarbij op termijn moet worden gerekend met een verhoging van de maatgevende afvoer naar 4.600 kubieke meter per seconde. Over de wijze waarop men een afvoercapaciteit van 18.000 kubieke meter per seconde van de Rijn wil bewerkstelligen, heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Wel wordt in het Nationaal Waterplan aangegeven dat de extra 2.000 kubieke meter per seconde zal worden afgevoerd via Waal en IJssel, omdat het creëren van extra afvoercapaciteit voor Nederrijn en Lek in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’ niet goed mogelijk is. Een verhoging van de afvoercapaciteit van Waal en IJssel met 2.000 kubieke meter per seconde levert echter eveneens problemen op, indien dijkverhoging niet aanvaardbaar wordt geacht. Er wordt vanuit gegaan dat met name bij de Waal grootschalige dijkverleggingen noodzakelijk zijn om voldoende afvoercapaciteit te bewerkstelligen1). Het is de schrijvers van dit artikel niet duidelijk waarom dijkverleggingen (met grote consequenties) meer aanvaardbaar zouden zijn dan dijkverhogingen.
Masterplan
In het kader van de relatie tussen klimaatverandering en veiligheid zijn nog enkele punten van belang: Daar er geen uitgewerkte plannen bestaan om de afvoercapaciteit van de Rijn te vergroten van 16.000 naar 18.000 kubieke meter per seconde, kunnen de uiteindelijk hiervoor noodzakelijk geachte maat-regelen leiden tot kapitaalvernietiging en in extreme gevallen zelfs haaks staan op de huidige uitvoering van ‘Ruimte voor de Rivier’, waarbij de totale afvoercapaciteit van 15.000 naar 16.000 kubieke meter per seconde wordt gebracht; • De adviezen van de Commissie Veerman hebben veelal betrekking op de periode tot 2100. Grote kunstwerken, zoals de Oosterscheldekering, werden echter gebouwd voor de komende tweehonderd jaar. Het is van het grootste belang om ook bij de huidige plannen rekening te houden met een dergelijk lange termijn; • Het rapport van de Commissie Veerman geeft een te verwachten stijging van de zeespiegel binnen 200 jaar weer van tenminste twee meter. Een dergelijke stijging van de zeespiegel heeft grote gevolgen, ook met betrekking tot de afvoercapaciteit van de grote rivieren die afneemt bij stijgende zeespiegel. Het huidige project Ruimte voor de Rivier houdt slechts rekening met een zeespiegelstijging van 0,6 meter2); • Bij een minimaal te verwachten stijging van de zeespiegel van twee meter binnen 200 jaar is in feite niet te ontkomen aan verhoging van dijken. Dit geldt in eerste instantie voor het benedenrivierengebied. In de praktijk zal men echter ook bovenstrooms nauwelijks aan verhoging van dijken kunnen ontkomen, omdat anders over grote afstanden dijken moeten worden verlegd; •
H2O / 8 - 2010
33
bij de verschillende fasen moeten daarbij naadloos op elkaar aansluiten. Een dergelijke aanpak zal op termijn zeer effectief zijn en sterk kostenverlagend werken.
Plan Beaufort
Binnen Rijkswaterstaat werd het Plan Beaufort3) (ook wel Watersnelweg Waal genoemd) ontwikkeld, waarbij de top van grote debieten van de Rijn (meer dan 16.000 kubieke meter per seconde) via de Waal naar de Noordzee wordt afgevoerd. De afvoercapaciteit van IJssel, Nederrijn en Lek behoeft dan niet te worden vergroot en de dijken ten noorden van de Waal (met name langs IJssel, Nederrijn en Lek) zouden dan niet behoeven te worden verhoogd. Om een dergelijke situatie te bewerkstelligen, zijn onder meer de volgende voorzieningen nodig: Plan Beaufort met drie hoogwaterkeringen en één verdeelwerk in het Pannerdensch Kanaal.
In het Pannerdensch kanaal moet een verdeelwerk komen waarmee de toevoer van water naar IJssel en Nederrijn, voor zover nodig en gewenst, kan worden begrensd en de afvoer via de Waal kan worden vergroot; • In verband met de te verwachten stijging van de zeespiegel en de extra afvoer van de Waal moeten de dijken langs de Waal, Boven Merwede, Nieuwe Merwede, Hollands Diep en Haringvliet in voldoende mate worden versterkt en verhoogd; • Een aantal nu nog open verbindingen (Spui, Dordtse Kil en Beneden Merwede) moet van een hoogwaterkering worden voorzien. •
De Commissie Veerman adviseert de veiligheid ten aanzien van overstromingsrisico’s met een factor 10 te verhogen. In de huidige plannen is ons inziens een dergelijke verhoging van de veiligheid nog niet verwerkt. Bij een tien keer hogere veiligheid zou in principe de maatgevende afvoer moeten worden gebaseerd op een overschrijdingskans van 1:12.500 jaar. In dit kader kan worden opgemerkt dat naast verhoging van dijken de veiligheid kan worden vergroot door versterking van dijken (het aanhouden van grotere veiligheidscoëfficiënten bij de berekeningen), het meer overstromingsbestendig
•
De Maeslantkering.
34
H2O / 8 - 2010
maken van dijken en door het gevaar voor piping verder te beperken. In verband met voorgaande punten is het van essentieel belang om tenminste voor de komende 200 jaar een masterplan te maken. Hierbij zal moeten worden bezien welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn op een dergelijk lange termijn. De uitvoering van de maatregelen moet echter gefaseerd plaatsvinden en steeds worden afgestemd op de werkelijke situatie (waaronder voortschrijdend inzicht ten aanzien van piekafvoeren van grote rivieren en werkelijke stijging van de zeespiegel). De maatregelen
opinie Ook tijdens hoge piekafvoeren en hoge zeestanden wordt het rivierwater onder alle omstandigheden veilig naar zee afgevoerd. De Haringvlietsluizen verliezen in feite hun functie als stormvloedkering, maar behouden een functie om verzilting tegen te gaan4),5). De afvoer van de Maas zou op min of meer identieke wijze via het Hollands Diep en het Haringvliet naar zee kunnen worden geleid, waarbij ook langs de Maas veilige dijken moeten worden gebouwd. Nader zou kunnen worden bezien of de Maas niet via de Waal naar zee zou kunnen worden afgevoerd. Een dergelijke samensmelting van de rivieren zou mogelijk bij Nijmegen of net bovenstrooms van de Bommelerwaard kunnen plaatsvinden. Om een dergelijke samensmelting te bewerkstelligen zou aan beide zijden van een verder afgedamde Maas een kering moeten worden gebouwd. Mogelijk dat op deze wijze kosten zouden kunnen worden bespaard, omdat dan geen verdere dijkverhogingen en -versterkingen langs de Maas meer nodig zijn. Uit overwegingen van veiligheid voorziet het Plan Beaufort op termijn ook in een permanente afsluiting van de Nieuwe Waterweg (voorzieningen om de scheepvaart in stand te houden zijn daarbij noodzakelijk). Afsluiting van de Nieuwe Waterweg is in de toekomst echter ook noodzakelijk om de zoetwatervoorziening veilig te stellen4). Tevens kan worden opgemerkt dat het verdeelwerk in het Pannerdensch kanaal van groot belang is voor de zoetwatervoorziening4),5).
Plan Beaufort versus het advies van de Commissie Veerman
De commissie Veerman adviseert voor het jaar 2100 de maatgevende afvoer van de Rijn te verhogen naar 18.000 kubieke meter per seconde (de Maas 4.600 kubieke meter per seconde). Ter bescherming van de zuidwestelijke delta (inclusief het Rijnmondgebied) wordt bij de te verwachten stijging van de zeespiegel gekozen voor een ‘afsluitbaar open’-variant. Daar hoge piekafvoeren van de rivieren kunnen samengaan met hoge zeestanden (gesloten stormvloedkeringen), moet berging van het aangevoerde
rivierwater worden gecreĂŤerd. Die berging wordt gevonden in het Haringvliet, Grevelingen, Krammer, Volkerak en zonodig de Oosterschelde. De Commissie accepteert hierbij de schade die zal ontstaan van berging van zoet water in zoutwaterbekkens. Het Plan Beaufort vermijdt het probleem ten aanzien van de berging van zoet water, omdat onder alle omstandigheden het rivierwater kan worden geloosd op de Noordzee. Het plan levert tevens de volgende voordelen op: • De beveiliging van het Rijnmondgebied is beter, omdat een vaste kering in de Nieuwe Waterweg veiliger is dan de beweegbare Maeslantkering. Tevens moet worden opgemerkt dat bij het Plan Beaufort slechts drie beweegbare hoogwaterkeringen nodig zijn (Spui, Dortse Kil en Beneden Merwede), terwijl voor de ‘afsluitbaar open’-variant meer afsluitbare keringen zijn gepland6). Hoe meer afsluitbare keringen, des te groter de faalkans en hoe onveiliger de situatie wordt; • Bij de ‘afsluitbaar open’-variant is nog geen oplossing gevonden voor de afvoer van de Lek, indien de afsluitbare keringen moeten worden gesloten. In het Plan Beaufort wordt dit probleem opgelost door de aanvoer naar de Nederrijn en Lek vergaand te beperken door middel van een verdeelwerk in het Pannerdensch kanaal.
Conclusies
Gezien de grote onzekerheden omtrent de werkelijke stijging van de zeespiegel en piekafvoeren van de grote rivieren in de tijd, is het van essentieel belang dat een masterplan wordt gemaakt voor een situatie die zich zou kunnen voordoen over ongeveer 200 jaar (een stijging van de zeespiegel met twee meter en piekafvoeren van de Rijn die oplopen tot 22.000 kubieke meter per seconde). De hiervoor noodzakelijke maatregelen moeten gefaseerd worden uitgevoerd op basis van meetgegevens en voortschrijdend inzicht. De verschillende fasen van planning en uitvoering moeten naadloos op elkaar aansluiten. Met het Plan Beaufort is een dergelijke gefaseerde en flexibele planning en uitvoering mogelijk, waardoor het maken van onnodige kosten wordt voorkomen.
Het advies van de Commissie Veerman geldt slechts voor een relatief korte termijn (tot het jaar 2100). Zelfs voor de periode tot 2100 kunnen echter noodzakelijk geachte maatregelen bij de door de commissie Veerman voorgestelde gefaseerde aanpak onvoldoende op elkaar aansluiten, hetgeen sterk kostenverhogend zou kunnen werken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ‘Ruimte voor de Rivier’, wanneer de maatgevende afvoer moet worden verhoogd van 16.000 naar 18.000 kubieke meter per seconde. Dergelijke problemen kunnen zich in versterkte mate voordoen in het geval de maatgevende afvoer voor de Rijn verder zou moeten verhoogd tot boven de 18.000 kubieke meter per seconde. Met de thans gevolgde werkwijze bij ‘Ruimte voor de Rivier’ zouden dus onnodige kosten kunnen worden gemaakt en zou sprake kunnen zijn van een vorm van kapitaalvernietiging. Conclusies met gelijke strekking worden in een recent artikel verwoord met betrekking tot de bypass te Kampen7). Een identieke situatie doet zich voor bij verhoging van IJsselmeerdijken om lozing van water uit het IJsselmeer naar de Waddenzee via vrij verval zo lang mogelijk in stand te houden6). Ook hierbij zou het maken van onnodige kosten en kapitaalvernietiging in het geding kunnen zijn4),5). Het Plan Beaufort beoogt dergelijke problemen te voorkomen. Gerd Kamerling (consultant) Rob van de Weert (consultant) NOTEN 1) Ontwerp Nationaal Waterplan, Plan MER en Passende Beoordeling. Royal Haskoning (2009). 2) Review van het ontwerp-Nationaal Waterplan. Planbureau voor de Leefomgeving (2009). 3) 40 Beaufort. Weergave seminar 13 maart 2008. Rijkswaterstaat. 4) Kamerling G. en R v.d. Weert (2009). Zoetwatervoorziening van Nederland in het kader van klimaatwijziging. H2O nr. 25/26, pag. 22-23. 5) Kamerling G. en R.v.d. Weert. Inspraak Ontwerp Nationaal Waterplan nr. 42, juli 2009. 6) Rapport Commissie Veerman: Samen werken met water. Bevindingen van de Deltacommissie (2008). 7) Van der Schier D. (2009). Met een niet toekomstvast Deltaplan wordt geld in het water gegooid. H2O nr.  25/26, pag. 21.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 8 - 2010
35
recensie Spannende maar intensieve zoektocht naar toepassing bio-elektrochemie in de watertechnologie De titel van het uitermate boeiende boek ‘Bioelectrochemical systems: from extracellular electron transfer to biotechnological application’ doet niet meteen denken aan een onderwerp dat gerelateerd is aan (afval)water. Vandaar dat mogelijk maar weinig waterprofessionals dit werk hebben opgemerkt en gelezen. Dat is heel jammer, zeker in tijden van optimalisatie van afvalwatersystemen, energiefabrieken en beperking van broeikasgasemissies. Een meer toepasselijke en trekkende titel was misschien geweest: ‘Bio-electro-chemical systems in water technology’.
D
e afgelopen jaren zijn bio-elektrochemische systemen (BECS) binnen het onderzoeksveld van de afvalwatertechnologie steeds verder ontwikkeld en staan verschillende BEC-systemen op de vooravond van (kleinschalige) praktijktoepassing. Tijd dus voor een toegankelijk overzichtsboek waarin experts op dit gebied vanuit letterlijk alle hoeken van de wereld de laatste stand van ontwikkeling binnen hun specifieke vakgebied toelichten. Een overzichtswerk is het zeker geworden; over de toegankelijkheid van de inhoud kan gediscussieerd worden. Voor een water technoloog, maar een leek op het vakgebied van BECS, is het zware kost die moeilijk verteerbaar en zeker lastig interpreteerbaar is. Een simpele inleiding à la Bio-elektrochemical systems for Dummies zou niet misplaatst zijn om de simpele lezer meer toegang tot de materie te geven. Nu wordt de lezer vanaf pagina één gedwongen om diep in de BECS te duiken. Even kort dan de toelichting: bio-elektro chemische systemen maken gebruik van micro-organismen voor de katalyse van oxidatie- of reductiereacties aan respectievelijk een anode en een katode. Aan de anode kan oxidatie van organische en anorganische elektronendonoren plaatsvinden, terwijl aan de katode een elektronenacceptor gereduceerd kan worden. Voorbeelden van dergelijke elektronen donoren zijn organische afvalstoffen en sufides; relevante elektronenacceptoren zijn zuurstof en nitraten. De anode en katode zijn onderling verbonden via een elektrisch circuit waarover elektronentransport plaatsvindt. Indien elektriciteit geleverd c.q. onttrokken wordt vanuit het circuit, is sprake van een microbiële brandstofcel; als elektrisch vermogen wordt ingebracht, wordt dit een microbiële elektrolysecel genoemd. In het boek wordt wel een prima overzicht gegeven over algemene toepassingen van bio-energie en biobrandstoffen. Ook wordt een algemene inleiding in microbiologie en microbiële ecologie gegeven die goed te volgen is. Voor watertechnologen wordt het lastiger in de hoofdstukken over elektro chemische reactie en materiaalontwikkeling - misschien dat een algemene lezer deze onderwerpen overigens wel over kan slaan om naar de meer toegepaste paragrafen te bladeren. Als je echt de BECS wil
36
H2O / 8 - 2010
Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
lezer lastig te bevatten. De sterk individualistische opzet van het boek is dan ook een zwakte die het niet makkelijk leesbaar maakt. Maar inhoudelijk is het een uitstekende informatiebron. De verwijzingen in de hoofdstukken zijn zeer uitgebreid en geven met name onderzoekers binnen het vakgebied een veelvoud van onderzoeksreferenties. De praktijkmens krijgt wat weinig aandacht in het boek; toepassingsrichtingen worden wel verkend, maar daadwerkelijke praktijkvoorbeelden zijn schaars. Dit heeft vooral te maken met het innovatieve karakter van de technologie die nog volop in een ontwikkelingsstadium verkeert en pas aan de vooravond van praktijktoepassing staat.
doorgronden, is het echter wel handig om deze informatie tot je te nemen. Vervolgens is de uiteenzetting over de inzetmogelijkheden van BECS-technologie wel heel interessant. De dubbele inzetbaarheid als energieleverancier en/of zuiveringsmethode van de technieken wordt leuk belicht met voorbeelden van afvalwaterreactoren tot aan sedimentbiobatterijen. Richting toepasbaarheid wordt een belangrijk integratie van BECS in bestaande (afval) waterzuiverings- en slibvewerkingsprocessen gemaakt die de toekomstwaarde van de technologie aardig weergeeft. Ook komen daarbij de nodige knelpunten aan bod. Uiteindelijk wordt nog een doorkijk gegeven naar eventuele toepassingen binnen de biobrandstofraffinaderij, waarbinnen echter nog grote ontwikkelingen nodig zijn. De inhoudelijk zwaar aangezette hoofdstukken hebben een veelvoud van onderwerpen die af en toe wat verwarrend overkomen. Specialismen als enzymatische brandstofcellen, conversie door zwavelminnende organismen en benthische microbiële brandstofcellen komen aan bod zonder een duidelijk onderling verband. Individueel zijn dit interessante onderwerpen voor de specialist, maar voor een algemene
Interessant is nog te vermelden dat vanuit Nederland toch substantiële bijdragen worden geleverd aan de (door)ontwikkeling van microbiële energieconcepten. Professor Jules van Lier van de Technische Universiteit Delft heeft in het verleden belangrijke bijdragen geleverd die in het boek aan de orde komen. Ook René Rozendal geeft een essentiële bijdrage aan het boek; ook al is zijn hoofdstuk deels gebaseerd op Australisch onderzoek met informatie uit Duitsland. Ook via Lars Angenent, Bert Hamelers en Piet Lens wordt een belangrijke Nederlandse bijdrage aan dit internationale boek geleverd, zij het ook daar in een zwaar internationale context met Amerikaanse invloed. Al met al een waardvol naslagwerk dat veel informatie verstrekt aan de specialistische lezer. Daarmee is het uitermate geschikt voor academische onderzoekers en ontwikkelaars op individuele toepassingsgebieden. De bruikbaarheid voor meer toegepaste lezers is nu nog beperkt; daarvoor moeten - indien de technologie zich daadwerkelijk doorzet - in de volgende editie meer praktijktoepassingen beschreven worden. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Bioelectrochemical Systems: from extracellular electron transfer to biotechnological applications’ is een uitgave van IWA publishing (2009) (ISBN 9781843392330), telt 524 pagina’s en kost 100 euro voor IWA-leden en 133,65 euro voor niet-leden.
Duurzaam beheer van grondwater Schlumberger is ÊÊn van s’werelds grootste dienstverleners voor de olie- en gasindustrie. In de watersector opereren wij onder de naam Schlumberger Water Services (SWS). SWS biedt een compleet scala aan technologie en advies op het gebied van grondwater management. Deze geintegreerde oplossingen hebben we succesvol toegepast in de volgende werkvelden: t Interpretatie van de ondergrond (seismiek, geofysische logging) t Exploratie en optimalisatie grondwateronttrekkingen t Ondergrondse opslag van water (Aquifer Storage & Recovery) t Monitoring grondwaterkwantiteit en -kwaliteit t Data management www.swstechnology.com
t Grondwatermodelstudies
waternetwerken watercolumn
De klant is dood, leve de burger!
E
en deel van de vooruitgang van de mensheid is absoluut toe te schrijven aan de homo economicus: de mens die zijn behoeften vooral efficiënt wil bevredigen. Het marketingparadigma was dan ook decennialang marktsegmentatie: inzoomen op specifieke klantengroepen om het product nog beter af te stemmen op de wensen van de klant. Maar tot grote onzekerheid van bedrijven gaan hun klanten steeds vaker vreemd. Staande voor die overvolle wereldetalage blijken mensen zelfs appels met iPods te kunnen vergelijken. Al dat moois wordt associatief en met gevoel voor verhoudingen met elkaar verbonden. Daardoor schijnt de klant onvoorspelbaar. Marketing richt zich dan ook steeds sterker op het aftappen van de innerlijke wereld van de klant, om zijn diepere drijfveren voor productkeuze te doorgronden. Wij van het water hebben lang gedacht dat we ook gewoon klanten bedienden. Dat we echte bedrijven waren, onder de tucht van de kritische klant. Gaan onze klanten dan ook vreemd? Nee, die pakweg 20 liter flessenwater per jaar zijn hoogstens een flirt. Maar uit die innerlijke wereld van de mens komt wel een belangrijke trend voort binnen de Europese waterketen. Daar overstemt de burger steeds vaker de klant. Mensen zien water weer steeds meer als een publieke zaak. Zij willen op diverse plaatsen in Europa zelfs hun waterbedrijf terughalen van de markt. Laten we die burger ondersteunen in zijn herboren gevoel voor de publieke zaak. En laten we in de bezuinigingen vooral een kans zien om dwars door de keten heen maatschappelijk te gaan ondernemen. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
38
H2O / 8 - 2010
Congres ‘Veilig werken in de watersector’ Op 4 juni wordt het congres ‘Veilig werken in de watersector’ gehouden. Voor het eerst verzorgt Waternetwerk een congres waarin sectorbreed discussie kan plaatsvinden over veiligheid. De hoogste tijd, vindt Paul Duynstee (PWN), die zich hard heeft gemaakt voor deze belangrijke discussiedag. “Het is een buitengewoon boeiend onderwerp. Ik hoop zelfs dat we 4 juni ook meteen kunnen peilen of er belangstelling bestaat voor een werkgroep Veiligheid binnen Waternetwerk”, aldus Duynstee, die bij PWN coördinator Kwaliteit, Arbo- en Milieu is en dus ervaringsdeskundig. “Nu Waternetwerk de hele sector bij elkaar brengt, kunnen we eens verder kijken op dit vlak en onderzoeken of het thema veiligheid in de breedte vorm kan krijgen.” Waarom veilig werken nu hoog op de agenda staat? Duynstee en Marcel van Zutphen (Waterschap Regge en Dinkel), die zich ook inzet voor het congres: “Veilig werken krijgt steeds meer aandacht, omdat bedrijven in de watersector de laatste jaren anders werken. Vroeger betrof het grote waterbedrijven met eigen onderhoudsafdelingen. Veiligheid had wel aandacht, maar bleef binnen het bedrijf. Nu hebben veel bedrijven een reorganisatie achter de rug en besteden ze het (onderhouds)werk uit. Dan krijg je te maken met contractpartijen die aan onze installaties gaan werken. Zij hebben niet altijd inzicht in de veiligheidsrisico’s, risico’s op het gebied van continuïteit van kwaliteit (levering van drinkwater) bijvoorbeeld.” Marcel van Zutphen: “Veilig werken is op zich goed georganiseerd binnen de waterbedrijven, maar er kan nog zoveel gestroomlijnd worden bij de uitvoerende partijen.
Gemeentes, provincies, waterschappen, drinkwaterbedrijven: allemaal voeren we dezelfde werkzaamheden uit met betrekking tot veiligheid. Het is tijd dat we gaan profiteren van de synergie. De belangrijkste doelen daarbij zijn kostenbesparing en kwaliteitsverbetering.” De grootste drijfveer om te investeren in de totstandkoming van het congres Veilig Werken is voor Van Zutphen de Veiligheid Checklist Watersector (VCW). “Het is de hoogste tijd voor een overkoepelende VCW. We moeten als sector de regels bepalen, naar buiten treden met het idee: dit zijn de regels. Het is niet de industrie die dat moet bepalen.” Duynstee en Van Zutphen zullen beiden een workshop verzorgen. De eerste gaat in op het leren van incidenten (met de nadruk op veiligheid); Van Zutphen daagt de bezoekers uit na te denken over CE-markering. Na de lunch staan enkele uren in het teken van deze en andere workshops (onder meer: Arbeids inspectie en procedures, het nut van toolboxmetingen én risicoperceptie en gedrag). Het congres wordt geopend door een watercoryfee. Daarna geeft professor Tim Zaal een presentatie over onderhoud en veiligheid. Tot slot vindt voorlichting plaats over Europese richtlijnen (vanuit de waterschappen) en assetmanagement (vanuit de drinkwaterbedrijven). De organisatie is in handen van Waternetwerk en Wateropleidingen. Het congres vindt plaats in hotel Houten. Iedereen is welkom, van projectleiders, Arbodeskundigen en -managers tot aannemers die werkzaam zijn in de watersector. Voor aanmelding: www.waternetwerk.nl.
waternetwerken Winnaars H2O- en Neerslagprijs
watercolumn
ver.nieuws_column kop
nu met zo’n interessant en nuttig project bezig dat het heel aardig was om dit ook naar deer.nieuws_column rest van de sectorplat toe initiaal te communiceren. Dat we er nu voor beloond worden, was niet het uitgangspunt, maar maakt het wel extra aardig. Het is een beetje de slagroom op de taart. ” ver.nieuws_column plat Welling sluit zich bij zijn co-auteur aan. “We vonden het zelf heel leuk om met dit project ver.nieuws_column auteur bezig te zijn. We hebben een heel oud proces met een simpele ingreep enorm verbeterd. De techniek die we bespreken, staat tegenwoordig in het Westen niet meer in het voetlicht, maar door een ontdekking naar aanleiding van een storing in de zuivering, bleken we het in een ander kader te kunnen plaatsen, waardoor het weer volop actueel is. Het delen van dit soort kennis is van groot belang voor het realiseren van vooruitgang in de sector. De H2O-prijs draagt zeker bij aan het stimuleren hiervan: het maakt het insturen van artikelen nog aantrekkelijker voor leden. Voor mij was het bestaan van de prijs echter niet de reden om het artikel in te sturen, ik wist eigenlijk niet dat het bestond. Maar nu wij hem hebben gewonnen, maakt dat het hele project nog specialer.”
V
De winnaars van de H2O-prijs (foto: Jan Willem Houweling, In The Picture Beeldproducties).
Na weken van vergaderen en juryberaad is het zover: de winnaars van de H2O- en Neerslagprijs zijn bekend. Deze prijzen worden jaarlijks uitgereikt aan het Waternetwerklid dat het beste artikel in respectievelijk H2O en Neerslag van de afgelopen jaargang schreef. Op 16 april, tijdens het Voorjaarscongres, werden de prijzen - een oorkonde en een geldbedrag - uitgereikt aan de winnaars.
Het artikel ‘Zandfilter rwzi Nijmegen, samenwerken in de waterketen’ van Dennis Piron, Willy Verstegen en Eduard Schilling (nr. 2) is uitgeroepen tot winnaar van de Neerslagprijs 2009. Op de tweede en derde plaats staan respectievelijk ‘Zuiverings technische werken Foxhol’ van Rob Breeman (nr. 4) en ‘Evaluatie Sharon-annamox op Sluisjesdijk’ (nr. 5), geschreven door Merle de Kreuk en Floor Besten.
De winnaars van de H2O-prijs 2009 zijn Erik Koreman, Martin Visser en Marcel Welling met hun artikel ‘Klassiek werkpaard presteert boven verwachting’, dat in nr. 16/17 gepubliceerd werd. Op de tweede plaats zijn Jan van Bakel, Albert Poelman, Neeltje Kielen en Jacco Hoogewoud geëindigd met het stuk ‘Waterreservoirs op bedrijfsniveau: alternatief voor zoetwatervoorziening landbouw?’ uit nr. 18, gevolgd door ‘Innovatief waterbeheer vermindert stedelijke kwetsbaarheid’ (nr. 20) van Rutger de Graaf, Ruben Dahm, Frans van de Ven en Wytse Dassen op de derde plaats.
Kennisdeling De jaarlijkse verkiezing voor het beste artikel is een mooie gelegenheid voor Waternetwerkleden om hun project aan collega’s in de watersector kenbaar te maken, zich binnen de vereniging te profileren en erkenning voor hun werk te krijgen. De belangrijkste reden voor winnaars Martin Visser en Marcel Welling (H2O-prijs) en Willy Verstegen (Neerslagprijs) om hun artikel in te sturen, was het delen van kennis met collega’s. Visser: “Normaal schrijf ik geen artikelen voor tijdschriften, maar we waren
Inspirerend Het niet afweten van het bestaan van de Neerslagprijs geldt niet voor Verstegen: hij won de prijs al eens in 1988. Desondanks was hij verrast en trots toen hij en zijn co-auteurs tot winnaars werden uitgeroepen. “Het project was heel inspirerend om te doen, vooral de samenwerking tussen het Waterschap Rivierenland en de gemeente Nijmegen. Samenwerken is tegenwoordig enorm belangrijk, vandaar dat we ons artikel wilden publiceren. Het zou mooi zijn als we hiermee anderen weer op ideeën kunnen brengen. Uitwisseling van kennis is toch het uitgangspunt van wetenschap. Het is al heel bijzonder als je daaraan met je project een bijdrage kunt leveren, maar dat je daar vervolgens ook nog erkenning en een prijs voor krijgt, maakt het alleen maar leuker.”
De winnaars van de Neerslagprijs (foto: Jan Willem Houweling, In The Picture Beeldproducties).
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl
H2O / 8 - 2010
39
waternetwerken watercolumn Grenzen doorbreken
op Wereldwaterdag ver.nieuws_column Op 25 maart jl. werd in Nederland door kop zes
partijen, waaronder Wereld Waternet, stilgestaan bij Wereldwaterdag. De dag stond er.nieuws_column plat initiaal dit jaar in het teken van internationale samenwerking, waarbij deelnemers werden uitgedaagd om mee te denken over innovatieve oplossingen ver.nieuws_column plat en nieuwe samenwerkingsverbanden (zie voor het inhoudelijke verslag auteur H2O nr. 7 van 9 april jl.). ver.nieuws_column
V
Het programma was veelbelovend: de dag bestond uit een inspirerend middag- en avonddeel, met daartussen een brugprogramma waar waterprofessionals van alle leeftijden en sectoren elkaar konden ontmoeten. Deze interactie in de internationale samenwerking vond plaats in het hoofdkantoor van gastheer Waternet in Amsterdam. Jules van Lier (TU Delft / Waternetwerk), één van de organisatoren, beaamt dit. “De watersector is niet zo’n grote wereld, veel mensen kennen elkaar. Maar het is wel zo dat je vooral de mensen uit jouw tak van de sector kent. Dit soort dagen is belangrijk, omdat je ook mensen uit andere takken van de watersector kunt ontmoeten. Dat multidisciplinaire aspect, dat je ook terugvindt bij Waternetwerk, is erg belangrijk bij het vinden van oplossingen. Als iemand iets met je verhaal kan, als je met elkaar buiten de kaders van je normale werk kunt denken en samen over grenzen heen durft te gaan, kan daar weer iets nieuws uit groeien. Op die manier kunnen nieuwe oplossingen worden bedacht.” Dit was tevens de rode draad die door het hele evenement liep. De organisatoren wilden niet alleen de actuele problemen van de internationale watersector in kaart brengen, maar ook de deelnemers actief betrekken bij het vinden van oplossingen. Dit gebeurde door een combinatie van plenaire sessies, werkbijeenkomsten en de ‘Battle of Concepts’. Deze laatste is bedoeld om studenten en jonge deskundigen uit te dagen om met innovatieve concepten te komen waarmee Nederlandse bedrijven die nog geen actieve bijdrage leveren aan het oplossen van waterproblemen, overtuigd kunnen worden om hierin alsnog te gaan participeren en investeren. Tijdens het avondprogramma konden de drie beste inzenders hun idee verdedigen, waarna de winnaar, Sacha van Ginhoven, bekend werd gemaakt. Volgens Annebeth Loois, lid van Jong Waternetwerk en medeorganisator van de Battle en workshops, is het belangrijk dat ook jonge deskundigen betrokken worden bij het zoeken naar oplossingen voor de waterproblemen. “Integrale samenwerking heeft de toekomst in de watersector. Het is belangrijk om beter te gaan samenwerken met andere organisaties en open te staan voor nieuwe initiatieven. De jongere generaties spelen daarbij een essentiële rol: zij komen net van de opleiding af en zijn op de hoogte van de
40
H2O / 8 - 2010
Deelnemers waren tijdens de workshops actief betrokken bij het vinden van oplossingen.
nieuwste ontwikkelingen en huidige stand van zaken. Daarnaast kijken zij op een andere manier naar de wereld dan de oudere generaties, waardoor ze met nieuwe, verfrissende ideeën kan komen. Bedrijven laten zich hierdoor inspireren, waardoor er samen aan betere oplossingen gewerkt kan worden.” Tijdens de workshops zaten deskundigen van alle leeftijden en sectoren bij elkaar om hardop na te denken over een probleem dat door een privaat bedrijf ter tafel werd gebracht. Judith Koolen, werkzaam bij mede-organisator Wereld Waternet: “Het is heel verfrissend om over grenzen heen te kijken en een bijdrage te leveren aan de problemen in je vakgebied. Evenementen Netwerken tijdens de pauze bij gastheer Waternet.
zoals deze bieden de kans om deelgenoot te zijn van actuele ontwikkelingen en het oplossen van vraagstukken. Je kunt betrokken zijn bij de organisatie van nieuwe initiatieven en je leert mensen kennen uit andere takken van de watersector. Zo werden bijvoorbeeld problemen tijdens de workshoprondes vanuit verschillende invalshoeken benaderd door de uiteenlopende achtergronden van de deelnemers. Door over grenzen heen te kijken, kwamen de deelnemers tot ideeën waar ze zelf niet snel toe zouden zijn gekomen. Deze ideeën zullen dan ook worden meegenomen en verder worden uitgewerkt. Hier kan iets heel moois uitgroeien.”
waternetwerken DRIJFVEER
Agenda watercolumn ver.nieuws_column Op 18 mei gaat de sectie Noord- kop •
Nederland voor een dagexcursie en de ledenvergadering naarplat natuurpark er.nieuws_column initiaal Bargerveen en het distilleerderijmuseum in Haselünne (Duitsland). Deze dag begint om 9.00 uur in de Meerstal te Zwartemeer en eindigt rond 19.30 ver.nieuws_column plat uur in Gasthof Brand in Twist (Duitsland). De sectie Noord-Nederland laat een bus rijden. ver.nieuws_column auteur De eigen bijdrage bedraagt 15 euro. Aanmelden is mogelijk tot 7 mei.
V
Op 19 mei vindt de OWNH-bijeenkomst ‘Anaerobe zuivering en hergebruik’ plaats. • Op 3 juni is er een bijeenkomst over Roemenië van de Contact Group International in het stadhuis van Deventer van 14.00 tot 17.00 uur. • Op 4 juni is er voor Arbodeskundigen, managers, projectleiders, teamleiders, toezichthouders, sectieleden en aannemers die werkzaam zijn in de watersector, een bijeenkomst over veilig werken in de watersector (zie elders op deze pagina’s). •
“Ik snap niet dat deze sector een slecht imago heeft”
•
Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden - zoals Jochem Zielstra (23), student Civiele Techniek, richting Watermanagement, aan de Hogeschool van Amsterdam. De laatste tijd wordt steeds vaker geschetst dat de watersector een slecht imago heeft onder jongeren. De sector zou te grijs zijn, oubollig - een ver-van-mijn-bedshow voor de jeugd van tegenwoordig. Maar gelukkig geldt dat niet voor iedere student. Jochem Zielstra bijvoorbeeld wordt bij iedere stap die hij in de waterwereld zet, weer een beetje enthou siaster. Hij liep al stage bij Waternet, nu doet hij ervaring op bij ingenieursbureau Tauw. “Ik ben watermanagement gaan studeren, omdat ik veel affiniteit met water heb. Ik ben een watersporter. Toen ik jong was, zeilde ik. Nu doe ik aan windsurfen. Ik wilde ook iets met water doen op werkvlak. Daarom heb ik de richting Watermanagement gekozen. Door middel van stages ben ik aan het verkennen welke richtingen en type banen er zijn. Al bij mijn stage bij Waternet heb ik veel leuke functies ontdekt. Planadviseur of strateeg - ik wist niet dat je dat kon worden. Ik vond die beleidskant erg interessant, omdat je dan bezig bent met dingen beslissen en plannen maken en wat verder in de toekomst kijken. Ik loop nu stage bij Tauw. Daar ligt de nadruk meer op proefjes doen en berekenen. Ik help mee met het verwerken en analyseren van meetdata, ook interessant. Maar aan de beleidskant dien je een maatschappelijk doel en dat vind ik vooralsnog interessanter.” “De waterwereld bevalt me wel. De mensen zijn aardig. Iedereen wil je van alles leren. Ik ben al een keer naar een Waternetwerkbijeenkomst geweest, de trenddag. Ik kon
overal aan meedoen. Leuk om te horen hoe mensen van andere organisaties over bepaalde zaken denken. Ik ben lid van Waternetwerk, omdat ik er veel over hoorde. Het leek me een mooi orgaan om de sector te leren kennen.” “Of ik ook merk dat de waterwereld een slecht imago heeft? Niet echt, maar dat komt omdat ik er al helemaal in zit. Misschien is het voor medestudenten wel een drempel dat je eerst een basisopleiding Civiele Techniek moet doen, voordat je aan de specialisatie Watermanagement kan beginnen. Maar ik heb bewust gekozen.”
•
Op 17 juni houdt de themagroep Stedelijk Water de middagbijeenkomst ‘Langetermijnvisie riolering in de praktijk’. Enkele sprekers zullen hun ideeën presenteren en er zal een inspirerende discussie worden aangezwengeld. Iedereen die in brede zin bij riolering betrokken is, wordt uitgenodigd voor deze bijeenkomst. Voor meer informatie en aanmelding: wouter.stapel@dhv.com. Op 28 en 29 september verzorgt de commissie Studiereizen een reis naar Parijs over alle aspecten van de stedelijke afvalwaterketen. Aanmelden kan tot 14 mei.
In memoriam Hans van Bruinnessen Op 4 april jl. is Hans van Bruinnessen overleden, oud-administrateur van Vewin. Zijn gezondheid liet hem al geruime tijd in de steek. Aart Johannes van Bruinnessen, zoals zijn officiële naam luidt, heeft meer dan 30 jaar bij Vewin gewerkt. Hij begon zijn werkzaamheden reeds in 1963 in het toen in Amsterdam gevestigde kantoor. Hans heeft vier secretarissen (later kregen ze de titel directeur) van Vewin gediend: Gerben Wijnstra, Jan Voerman, Theo Martijn en Gidi Cals. Jarenlang heeft Van Bruinnessen ook werkzaamheden verricht voor het VWN-bestuur, dat van de NVA en de Stichting H2O. Een mens kun je niet in een paar woorden typeren maar velen zullen zich Hans van
Bruinnessen herinneren als een integere en toegewijde collega, een harde werker, een man die niet van opsmuk hield. Ik verlies in hem vooral een goede vriend. Barend Abrahamse
H2O / 8 - 2010
41
< Filcom, met twee moderne productie vestigingen in Nederland, is een van de grootste producenten van gekalibreerd zand in Europa. Op basis van streng geselecteerde grondstoffen wordt na een was-, droog- en zeefproces een grote verscheidenheid aan nauwkeurig begrensde zandfracties verkregen, die zowel in bulk als verpakt geleverd worden. > < Het filter- & entzand van Filcom voldoet aan de Kiwa normen en wordt veelal met behulp van bulkauto's op de bestemmingsplaats afgeleverd. De logistieke organisatie wordt volledig door Filcom verzorgd. Naast het filter- & entzand voor de waterzuivering en zwembaden levert Filcom instrooizand voor kunstgrassportvelden, omstortingsgrind in grondwaterputten, gekalibreerd zand voor wervelbed ovens en vulzanden in de betonreparatie mortels. >
FILCOM BV Postbus / P.O. Box 9 3350 AA Papendrecht The Netherlands
T +31 (0)78 615 8122 F +31 (0)78 615 9275
www.filcom.nl info@filcom.nl
*thema
platform
Cindy de Jongh, KWR Watercycle Research Institute Margeet Mons, Prorail (voorheen KWR Watercycle Research Institute) Annemarie van Wezel, KWR Watercycle Research Institute
Resultaat onderzoek relatie calcium en magnesium in drinkwater en hart- en vaatziekten De wetenschappelijke literatuur meldt tegenstrijdige resultaten over het mogelijk beschermende effect van hard water voor hart- en vaatziekten. Om meer duidelijkheid te krijgen over deze relatie, is een grootschalig epidemiologisch onderzoek uitgevoerd onder ruim 120.000 Nederlanders uit verschillende delen van het land. Zij zijn gedurende tien jaar gevolgd. De opzet maakte het mogelijk om te corrigeren voor diverse bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Dit cohortonderzoek levert geen bewijs voor een relatie tussen het calcium- en magnesiumgehalte of de totale hardheid van het drinkwater en sterfte aan hart- en vaatziekten voor de populatie als geheel. Wel werd een associatie gevonden tussen een hoger magnesiumgehalte (meer dan 4 mg/l) van het drinkwater en een lager risico op sterfte aan beroerte bij mannen met een lage magnesiuminname via de voeding. Bij vrouwen werd het tegenovergestelde gevonden, maar deze associatie was niet significant.
W
etenschappers voeren al enige decennia een discussie over de mogelijke relatie tussen een hogere hardheid van drinkwater en positieve effecten op de gezondheid. Verschillende onderzoeken tonen een verband aan tussen de aanwezigheid van calcium en magnesium in drinkwater en een lagere sterfte aan harten vaatziekten, terwijl andere onderzoeken dit juist weer tegenspreken1),2),3) (zie voor een overzicht van de studies het kader). In Nederland wordt de hardheid van drinkwater voornamelijk bepaald door de hoeveelheid calcium en magnesium in het water. Onder voedingskundigen overheerst de opvatting dat een voldoende dagelijkse opname van calcium en magnesium de gezondheid bevordert. Deze mineralen zijn onder andere nodig voor de botopbouw, opbouw van lichaamseiwit, de overdracht van zenuwprikkels en het samentrekken van spieren, zoals de hartspier. Voedsel is veruit de belangrijkste bron voor calcium en magnesium. Daarnaast kan drinkwater een bijdrage leveren aan de dagelijks benodigde hoeveelheid calcium en magnesium (zes tot acht procent).
Tegenstrijdige resultaten De wetenschappelijke literatuur geeft tegenstrijdige resultaten over de mogelijke
positieve gezondheidseffecten van calcium en magnesium in het drinkwater. Er zijn aanwijzingen dat een hoger magnesiumgehalte van het drinkwater positieve effecten op de gezondheid kan hebben, maar niet alle studies wijzen dezelfde kant uit. Er is weinig grootschalig onderzoek gedaan, waarbij ook rekening gehouden werd met mogelijke verstorende variabelen. Om deze redenen heeft de WHO in de â&#x20AC;&#x2DC;Guidelines for Drinking Water Qualityâ&#x20AC;&#x2122; in 2008 ook geen op gezondheidsoverwegingen gebaseerde minimumaanbevelingen voor calcium en magnesium vastgesteld. Gezien het gebrek aan onderzoeksresultaten van goede kwaliteit heeft KWR Watercycle Research Institute in samenwerking met de Universiteit van Maastricht een uitgebreid epidemiologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het gemeenschappelijke onderzoeksprogramma van de water bedrijven5). Deze studie is uitgevoerd om duidelijkheid te krijgen over de vraag of het calcium- en magnesiumgehalte en de hardheid van het drinkwater gerelateerd zijn aan sterfte aan hartziekten en beroerte. In tegenstelling tot de al beschikbare studies, is dit een grootschalig en prospectief opgezette studie, waarbij een goede correctie voor verstorende variabelen mogelijk is. Meer duidelijkheid over de mogelijke effecten op de volksgezondheid
is van belang om tot beleid te komen aangaande ontharding en eventuele opharding van drinkwater. Momenteel is deze discussie weer actueel in het kader van het Nederlandse Drinkwaterbesluit.
Ontharding In Nederland wordt ongeveer de helft van het drinkwater onthard, waarbij calciumen soms ook magnesiumionen uit het drinkwater worden verwijderd. Ontharding van drinkwater gebeurt om diverse redenen: gebruikscomfort en vermindering van kosten voor de consument, milieu en gezondheid. Consumenten vinden zacht water prettig, omdat het minder kalkaanslag op het sanitair veroorzaakt. Zacht water is gunstig voor het milieu, omdat consumenten daarvoor minder (vaat)wasmiddelen nodig hebben en minder energie verbruiken. Verder heeft zachter water als voordeel dat de pH van het drinkwater verhoogd kan worden, waardoor minder metalen (zoals koper) in het drinkwater terechtkomen. In Nederland wordt drinkwater op twee manieren onthard. Bij de meest gebruikte techniek, pelletontharding, wordt het calcium grotendeels uit het water verwijderd, maar het magnesium niet. Daarnaast passen 15 pompstations membraanfiltratie toe (nanofiltratie en omgekeerde osmose) om H2O / 8 - 2010
43
het water te zuiveren en ontharden. Deze techniek verwijdert zowel het calcium als het magnesium. In de meeste gevallen wordt het water na filtratie opgehard, bijvoorbeeld door het gezuiverde water te mengen met conventioneel water of door marmerfiltratie toe te passen.
van drinkwater en sterfte aan ischemische hartziekten of beroerte (zie tabel). Ook bleek er geen verband te zijn tussen het calciumof magnesiumgehalte van het drinkwater en sterfte aan ischemische hartziekten of beroerte onder de mannelijke en vrouwelijke deelnemers.
Opzet van het onderzoek
Wel bleek in een subgroep mannen met een lage magnesiuminname via de voeding (20 procent laagste inname) dat bij een
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens afkomstig van de Nederlandse cohortstudie naar voeding en kanker: een grootschalig prospectief onderzoek opgezet door de universiteit van Maastricht en TNO Kwaliteit van Leven. In 1986 hebben 58.279 mannen en 62.573 vrouwen tussen 55 en 69 jaar uit 204 gemeenten in Nederland een vragenlijst ingevuld over hun eet- en drinkgewoonten en andere risicofactoren voor kanker. Gedurende de daaropvolgende tien jaar (1986-1996) werd van alle sterfgevallen binnen het cohort informatie over de doodsoorzaak opgevraagd via het Centraal Bureau voor de Statistiek. Personen werden als ‘casussen’ aangeduid wanneer zij gedurende deze periode overleden waren aan ischemische hartziekten (waaronder angina pectoris en een acuut hartinfarct) of een beroerte (waaronder cerebrovasculair accident, herseninfarct en hersenbloeding). De Nederlandse cohortstudie hanteert het zogeheten case-cohortontwerp. Een subgroep van 5.000 mannen en vrouwen, een aselect getrokken steekproef uit de 120.852 cohortdeelnemers, wordt tweejaarlijks gecontroleerd op hun vitale status voor een schatting van de opgebouwde persoonstijd in de totale cohort. (De persoonstijd is de som van de individuele tijdsperioden dat personen aanwezig zijn en dus geobserveerd worden in een cohort). Van alle sterfgevallen en subcohortdeelnemers werd via de postcode het drinkwaterpompstation opgezocht. Vervolgens werd een koppeling gemaakt met de kwaliteitsgegevens van het drinkwater, waaronder de hoeveelheid calcium, magnesium en de totale hardheid (gegevens afkomstig uit de database Registratie Waterkwaliteitsgegeven Bedrijven). Met behulp van een statistische techniek (Cox proportional hazards-model) werden hazardratio’s en de bijbehorende 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekend. De hazard ratio geeft de verhouding aan tussen de kans op sterfte aan hart- en vaatziekten bij blootstelling aan drinkwater met een hoge hardheid ten opzichte van de kans op sterfte aan deze aandoeningen bij blootstelling aan drinkwater met een lage hardheid gedurende een bepaalde periode. De gegevens van mannen en vrouwen werden apart geanalyseerd, om eventuele seksespecifieke effecten aan te kunnen tonen. In de analyse is gecorrigeerd voor mogelijke verstorende variabelen zoals leeftijd, roken, diabetes, body mass index, lichaamsbeweging en alcoholinname. Ook is gecorrigeerd voor de geconsumeerde hoeveelheid drinkwater.
Resultaten Bij zowel mannen als vrouwen werd geen verband gevonden tussen de hardheid
44
H2O / 8 - 2010
magnesiumconcentratie van meer dan vier milligram per liter het risico op sterfte aan beroerte lager is dan bij een lagere magnesiumconcentratie in het drinkwater (hazard ratio = 0.38 (marge van 0.15 tot 0.94)). Dit komt overeen met een verlaging van het risico met 62 procent (marge van 6 tot 85 procent). Bij vrouwen werd in de subanalyse het tegenovergestelde gevonden, maar deze associatie was niet significant.
Tot op heden zijn de meeste studies uitgevoerd volgens een ’ecologisch design’. Hierbij bekijken onderzoekers of sterfte aan hart- en vaatziekten vaker voorkomt onder een bevolkingsgroep in een regio met drinkwater met een lage hardheid in vergelijking tot een regio met een hoge hardheid. Negen van de 14 ecologische studies uitgevoerd na 1978 vonden onder bevolkingsgroepen met een hogere hardheid van het drinkwater, een lagere sterfte aan hart- en vaatziekten 1), 2), 3). In studies waar gekeken was naar alleen het calciumgehalte van het drinkwater vonden vier van de zeven studies een lagere sterfte aan hart- en vaatziekten bij een hoger calciumgehalte. In tien studies is gekeken naar het magnesiumgehalte van het drinkwater. Hiervan vonden drie studies een lagere sterfte aan hart- en vaatziekten, één studie een hogere sterfte en in de resterende zes studies werd geen verband gevonden 1), 2), 3). Een beperking van ecologische studies is dat een grove vergelijking gemaakt wordt tussen twee groepen afkomstig uit verschillende regio’s, waarbij meestal niet gecorrigeerd wordt voor verschillen in omgevingsen leefstijlfactoren en voedingsgewoonten. Ook dit zijn belangrijke risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Hierdoor kan een vertekend beeld ontstaan. Naast ecologische studies zijn ook tien case-control- en drie cohortstudies uitgevoerd, waarbij op individueel niveau naar de samenstelling van het drinkwater is gekeken. In deze studies vergeleken de onderzoekers de totale hardheid, het calcium- en het magnesiumgehalte van het drinkwater onder personen overleden aan hart- en vaatziekten met personen die niet overleden zijn aan deze aandoening. Twee cohortstudies vonden geen significant verband tussen de hardheid van het drinkwater en sterfte aan hart- en vaatziekten 1), 2), 3). Voor calcium vonden maar twee van de zeven studies een verband tussen een hoger calciumgehalte in het drinkwater en een lagere sterfte aan hart- en vaatziekten 1), 2), 3), 4). Voor magnesium vonden juist zeven van de tien studies een beschermend effect van een hogere magnesiumconcentratie in het drinkwater voor sterfte aan hart- en vaatziekten. Eén cohortstudie vond echter een hogere kans op het krijgen van hart- en vaatziekten bij een hoger magnesiumgehalte van het drinkwater 4). Voor sterfte aan deze aandoening werd geen significant verband gevonden. Een meta-analyse, waarbij data van zes case-controlstudies samengevoegd werd om een betrouwbaarder antwoord te gegeven, liet zien dat een hoger magnesiumgehalte van het drinkwater een lagere kans geeft op sterfte aan cardiovasculaire aandoeningen 1). Een beperking van de meeste van de beschikbare case-controlstudies is opnieuw dat de onderzoekers vaak geen rekening hebben gehouden met mogelijke verstorende variabelen zoals geslacht, voeding, roken, leefstijl en lichaamsbeweging 1), 2).
hazard ratio (95%-betrouwbaarheidsinterval) mannen vrouwen ischemische ischemische hartziekten beroerte hartziekten beroerte
hard versus zacht watera hoog versus laag calciumgehalteb hoog versus laag magnesiumgehaltec
1,04 0,90 (0,85 - 1,28) (0,66 - 1,21) 0,91 1,18 (0,60 - 1,38) (0,62 - 2,22) 1,23 0,69 (0,82 - 1,86) (0,37 - 1,31)
0,93 0,86 (0,71 - 1,21) (0,62 - 1,20) 1,11 1,01 (0,59 - 2,07) (0,47 - 2,19) 0,89 0,77 (0,50 - 1,59) (0,38 - 1,57)
mannen met een lage magnesiuminname (minder dan 285 mg/dag)
vrouwen met een lage magnesiuminname (minder dan 255 mg/dag)
magnesiumgehalte > 4 mg/l versus < 4 mg/l
0,69 0,38 (0,38 - 1,28) (0,15 - 0,94)*
1,13 1,47 (0,48 - 2,63) (0,56 - 3,87)
a
hardheid > 2 mmol/l versus < 1,5 mmol/l b hoogste quintiel versus laagste quintiel (> 82 mg/l versus < 40 mg/l) c hoogste quintiel versus laagste quintiel (> 8,5 mg/l versus < 3,8 mg/l) * P < 0,05
*thema
Afb. 1: Het gemiddelde magnesiumgehalte in het Nederlandse drinkwater in 2008.
Conclusie Dit Nederlandse cohortonderzoek levert geen bewijs voor een mogelijke relatie tussen het calciumgehalte, het magnesiumgehalte en de hardheid van het drinkwater en sterfte aan ischemische hartziekten en beroerte voor de populatie als geheel. Wel laat dit onderzoek zien dat mannen met een lage magnesiuminname via de voeding door inname van drinkwater met een hoger magnesiumgehalte mogelijk een verminderd risico hebben op sterfte aan beroerte. Voor vrouwen met een lage magnesiuminname via de voeding werd het tegenovergestelde gevonden, maar deze associatie was niet significant. Een kanttekening bij de inter pretatie van deze resultaten is echter wel het lage aantal sterfgevallen in deze subanalyses (n = 83 voor mannen, n = 84 voor vrouwen). Verder ontbreekt een biologische verklaring voor de ogenschijnlijk tegenstrijdige bevindingen tussen mannen en vrouwen. Aangezien deze studie het enige onderzoek is waarin gekeken is naar het mogelijke effect van magnesium in het drinkwater bij personen met een lage inname van magnesium via de voeding, is meer onderzoek noodzakelijk om uit te zoeken of bepaalde subgroepen voordeel kunnen hebben van inname van drinkwater met een hoog magnesiumgehalte. Bij dit onderzoek hebben de onderzoekers gegevens verzameld van een zeer groot aantal Nederlanders uit verschillende delen van het land over een periode van tien jaar. Daarnaast is het in deze studie mogelijk
geweest om te corrigeren voor diverse bekende risicofactoren en voor de geconsumeerde hoeveelheid drinkwater.
Implicaties In Nederland varieert het magnesiumgehalte van het drinkwater van 0,9 tot 16,1 mg/l (gegevens REWAB 2008). In afbeelding 1 is het magnesiumgehalte van het drinkwater in 2008 weergegeven. Tijdens de productie van drinkwater kan het magnesiumgehalte van het drinkwater lager worden als gevolg van het onthardingsproces. Op 25 locaties in Nederland daalt het gemiddelde magnesiumgehalte bij de productie van drinkwater met meer dan 1 mg/l ten opzichte van het ruwe water. Op vijf van deze locaties daalt het gehalte aan magnesium in het reine water tot ongeveer 4 à 5 mg/l. Op de resterende locaties blijft het magnesiumgehalte hoger dan 5 mg/l. Uit deze studie blijkt dat het risico op sterfte aan beroerte zou kunnen dalen met 62 procent (range 6 tot 85 procent) wanneer het drinkwater minimaal 4 milligram magnesium per liter bevat in plaats van een lager gehalte aan magnesium. Deze daling is alleen gevonden voor mannen in de leeftijd van 55 tot 70 jaar die via hun voeding te weinig magnesium binnen krijgen. In deze subgroep is de dagelijkse magnesiuminname lager dan 285 milligram en ligt deze daarmee onder de dagelijks aanbevolen minimale hoeveelheid magnesium van 300 tot 350 milligram (bron: Voedingscentrum).
platform
Als de resultaten van het onderzoek worden doorvertaald naar de huidige Nederlandse situatie, kan een indicatie verkregen worden van het (theoretisch) aantal vermeden sterfgevallen wanneer het magnesiumgehalte in het drinkwater zou worden verhoogd tot minimaal 4 mg/l. Deze benadering kent onzekerheden: historische feiten worden op de toekomst geprojecteerd en er wordt aangenomen dat de gevonden associatie geen toevalsbevinding is. Ongeveer 15 procent van de Nederlandse bevolking krijgt drinkwater met een magnesiumconcentratie lager dan 4 mg/l. Momenteel wonen in Nederland 1,4 miljoen mannen die 55 tot 70 jaar oud zijn (data CBS Statline). Aangenomen wordt dat in deze groep zich 280.000 (20 procent) mannen bevinden met een dieet met een lage magnesiuminname, waarvan 15 procent drinkwater heeft met een magnesiumgehalte lager dan 4 mg/l (42.000 mannen). Op basis van het verhoogde risico, zoals afgeleid uit de beschreven studie en de normale incidentie voor sterfte aan beroerte (4:10.000, CBS), zijn in deze groep van 42.000 mannen jaarlijks 42 sterfgevallen aan beroerte te verwachten (geschatte incidentie van 10 per 10.000). Wanneer het risico met 62 procent zou dalen naar 3,8 per 10.000 (marge van 1,5 tot 9,4) als gevolg van een concentratie magnesium in het drinkwater boven 4 mg/l, zijn in deze groep jaarlijks 16 sterfgevallen te verwachten (met een grote onzekerheidsrange van 6 tot 39 sterfgevallen). De op theoretische wijze afgeleide gezondheidswinst van opharding van water tot een niveau van 4 mg/l bedraagt dus 26 vermeden sterfgevallen per jaar (met een spreiding van 3 tot 36). Ter vergelijking: het aantal vroegtijdige sterfgevallen per jaar als gevolg van roken is 20.000, als gevolg van overgewicht 8.000, door blootstelling aan fijn stof 1.300 en als gevolg van verkeersongevallen 1.2006). De te behalen theoretische gezondheidswinst van opharden van water is dus relatief klein. LITERATUUR 1) Catling L. et al. (2008). A systematic review of analytical observational studies investigating the association between cardiovascular disease and drinking water hardness. J Water Health nr. 4, pag. 433-442. 2) Monarca S. et al. (2006). Review of epidemiological studies on drinking water hardness and cardiovascular diseases. Eur. J. Cardiovasc. Prev. Rehabil nr. 4, pag. 495-506. 3) WHO (2009). Calcium and magnesium in drinkingwater - Public health significance pag. 110-144. 4) Morris R. et al. (2008). Hard drinking water does not protect against cardiovascular disease: new evidence from the British regional heart study. Eur. J. Cardiovasc. Prev. Rehabil. nr. 2, pag. 185-189. 5) Leurs L., L. Schouten, M. Mons, R. Goldbohm en P. van den Brandt (2010). Relationship between tap water hardness, magnesium and calcium concentration and mortality due to ischemic heart disease or stroke in the Netherlands. Environ. Health Perspect. nr 118, pag 414-420. 6) De Hollander A. en H. Hanemaaijer (2003). Nuchter omgaan met risico’s. Milieu- en Natuurplanbureau.
H2O / 8 - 2010
45
Mirjam Blokker, KWR Water Research Institute Paul van der Wielen, KWR Water Research Institute Agata Donocik, Brabant Water Egbert Zaadstra, Brabant Water
Verblijftijd belangrijkste parameter in nagroei Aeromonas in de vulleiding Son-Vierlingsbeek In de afgelopen jaren heeft Brabant Water herhaaldelijk groei van Aeromonas in de reinwaterkelder van waterproductiebedrijf Vierlingsbeek geconstateerd. Een deel van het water in deze kelder wordt aangevoerd door de vulleiding van het waterproductiebedrijf Son. Brabant Water wilde meer inzicht verkrijgen in de processen die verantwoordelijk zijn voor de groei van Aeromonas in deze leiding. Daarom heeft het bedrijf samen met KWR Watercycle Research Institute enkele hypothesen geformuleerd en getest over het ontstaan van de nagroei van Aeromonas in een specifieke vulleiding, namelijk de leiding Son-Vierlingsbeek. Er werd een verband verondersteld tussen de nagroei en de hoeveelheid aanwezig sediment, de verblijftijd in de leiding en/of het mengen van twee waterkwaliteiten (die van Son en die van Lieshout). De belangrijkste oorzaak van nagroei in de vulleiding Son-Vierlingsbeek blijkt de combinatie van aanwezigheid van Aeromonas af pompstation met lange verblijftijden; de nagroei stijgt exponentieel met de verblijftijd.
B
acteriën van het geslacht Aeromonas vermeerderen zich onder bepaalde omstandigheden in het distributiesysteem, waardoor de wettelijke eis van maximaal 1000 kolonievormende eenheden (kve)/100 ml kan worden overschreden. Deze wettelijke eis heeft tot doel om vermeerdering van bacteriën in het distributiesysteem te beperken, waarbij Aeromonas als indicator voor nagroei in het leidingnet fungeert. Bepaalde typen Aeromonas-bacteriën zijn ook in Nederland aangetroffen bij personen met diarree, maar er zijn geen aanwijzingen dat de tyepn Aeromonas die zich vermeerderen in drinkwater ziekte kunnen veroorzaken. Nagroei van Aeromonas wordt voornamelijk waargenomen in de zomermaanden, bij temperaturen boven 15°C. Daarbij neemt het aantal bacteriën soms toe met de verblijftijd van het water in het distributiesysteem. Er zijn eveneens aanwijzingen dat groei van Aeromonas vooral optreedt in het sediment, maar onduidelijk is in welke mate de hoeveelheid en aard van het sediment een rol spelen bij de groei. In de afgelopen jaren heeft Brabant Water herhaaldelijk groei van Aeromonas in de
46
H2O / 8 - 2010
reinwaterkelder van waterproductiebedrijf Vierlingsbeek geconstateerd: tussen juni 2004 en december 2005 zelfs zevenmaal een overschrijding van de bedrijfsnorm van 200 bacteriën per 100 ml. Een deel van het water in deze kelder wordt aangevoerd door de vulleiding van waterproductiebedrijf Son.
Vulleiding Son-Vierlingsbeek Het water van waterproductiebedrijf Vierlingsbeek wordt in de reinwaterkelder gemengd met het water van productiebedrijf Son. Dat water wordt over grote afstand getransporteerd naar het waterproductiebedrijf Vierlingsbeek: het loopt via een vulleiding met een doorsnede van 400 tot 600 millimeter en een lengte van 37,9 kilometer in
Afb. 1: Stroomsnelheden, verblijftijden en meetlocaties op de vulleiding.
platform de reinwaterkelder. De aantallen Aeromonas in het water in deze vulleiding zijn hoog, waardoor het reinwater van Vierlingsbeek relatief hoge (in 2007 gemiddeld 30 per 100 ml) aantallen Aeromonas bevat. KWR en Brabant Water hebben drie hypothesen geformuleerd over het ontstaan van de nagroei van Aeromonas in deze specifieke vulleiding: de nagroei hangt samen met de hoeveelheid aanwezig sediment of met de verblijftijd in de leiding, de temperatuur is van invloed of de nagroei ontstaat door menging van twee waterkwaliteiten (Son en Lieshout). Deze hypothesen zijn in dit onderzoek getoetst. Brabant Water heeft een waterbalans opgesteld voor de leiding tussen Son en Vierlingsbeek. De leiding doet niet uitsluitend dienst als vulleiding, maar levert ook aan het distributienet. Vanuit Lieshout wordt relatief veel water bijgemengd. Op basis van de waterbalans en de diameters van de leidingen zijn de minimale verblijftijd en de maximale snelheid vastgesteld (zie afbeelding 1). De meetlocaties (zie afbeelding 1 en de tabel) zijn zodanig gekozen dat alle hypotheses konden worden getest.
Monitoringssysteem op een meetlocatie langs de vulleiding Son-Vierlingsbeek.
Bemonsteringsprogramma De monsterneming vond plaats met behulp van een steeklans (zie kader), die op verschillende locaties in de vulleiding werd ingebracht. Op de monsters werden de volgende biologische analyses uitgevoerd: ATP-gehalte, koloniegetal op glucose gistextract agar na drie dagen incuberen bij 22°C (kg22) en aantallen Aeromonas bij 30°C. Via chemische analyses zijn de parameters ijzer, mangaan, aluminium, gesuspendeerde stoffen, gloeirest en troebelheid bepaald. Relatie nagroei en hoeveelheid sediment De troebelheid op de meetlocaties is laag. Afbeelding 2 geeft de troebelheid op vier locaties weer. Op de locaties 3 en 4 is de hoeveelheid sediment lager dan op locatie 1 en 2. Blijkbaar sedimenteert dus een kleine Afb. 2: Troebelheid op locaties 1-4 van dinsdag 12 tot en met donderdag 14 juni 2007. Afstanden en verblijftijden tussen de meetlocaties.
meet verblijf periode tijd moni meet- verblijf- na na torings afstand periode tijd verstoring verstoring locatie adres systeem (km) (juni) (uur) (juni) (uur)
(0) waterproductie bedrijf Son - 0 0 1 Brouwerskampweg 4 0 12 - 15 0 2 Meerven Mariahout 1 8,5 12 - 15 3,5 3 Beekse dijk 2 19,0 12 - 15 12,5 4 Oude Bakelsedijk 3 19,3 12 - 20 13,0 20 - 25 5 Grensweg 4 26,1 15 - 20 17,5 20 - 25 6 Boveneind St. Anthonis 1 31,1 15 - 20 27 20 - 25 7 Achter Stevens- beekseweg 2 37,8 15 - 20 37,5 20 - 25 8 waterproductiebe- drijf Vierlingsbeek - 38,8 39,0
13,0 16,5 21,5 27,0 28
Met vier monitorsystemen is op locatie 1 t/m 7 (zie afbeelding 1) de druk, temperatuur, elektrisch geleidingsvermogen, troebelheid en pH gemonitord. Hierbij zijn locatie 2 t/m 7 in het midden van de leiding gemonitord door een steeklans. Er is gekozen voor de middenpositie om (ten opzichte van de gebruikelijke aanboring) beter het effect van opwerveling te kunnen meten. Met de steeklans kunnen op eenvoudige wijze op verschillende niveaus in leidingen watermonsters worden genomen. De steeklans bestaat uit een metalen mantelbuis met hierin drie monsterbuizen, waarmee op drie niveaus (5 cm van de bodem, in het midden en 3 cm van de bovenkant van de leiding) monsters kunnen worden onttrokken. De steeklans wordt door een 1” aanboring onder druk in een leiding ingebracht. Het inbrengen van de steeklans vindt plaats zonder onderbreking van de levering.
H2O / 8 - 2010
47
fractie tussen locatie 2 en 3 (de maximale snelheid is op dit traject 0,3 m/s). Op 20 juni is een verstoring van de stroomsnelheid uitgevoerd, waarbij de troebelheid gedurende korte tijd steeg tot 1,0 FTU en vervolgens binnen enkele uren weer afnam tot de gebruikelijke troebelheid. De conclusie is dat enige sedimentophoping heeft plaatsgevonden sinds de laatste spuiactie op deze locatie 2,5 jaar geleden. In afbeelding 3 zijn de aantallen Aeromonas (per locatie vóór, tijdens en na de verstoring) uitgezet tegen de gemiddelde troebelheid. De gemiddelde troebelheid betekent in dit geval de troebelheid gemeten met de monitorsystemen; de troebelheid voor de verstoring is het gemiddelde over de dagen voor 20 juni, de troebelheid tijdens de verstoring is het gemiddelde op 20 juni en de troebelheid na de verstoring is het gemiddelde vanaf 21 juni. De gemiddelde troebelheid die met de monitoringssystemen is gemeten, is gebruikt, omdat van de biologische monsters zelf geen troebelheid is bepaald. Uit afbeelding 4 volgt dat geen duidelijke relatie bestaat tussen de troebelheid en aantallen Aeromonas. Bovendien leidt een milde verstoring met een iets verhoogde troebelheid (0,9 FTU) niet tot hoge aantallen Aeromonas.
Afb. 3: Relatie tussen troebelheid en aantallen Aeromonas.
Het lijkt er dus op dat de hoeveelheid sediment geen belangrijke rol speelt in de nagroei van de bacterie in de vulleiding Son-Vierlingsbeek. Dit verklaart ook waarom spuiacties op de vulleiding de nagroei van Aeromonas niet verminderden.
Relatie snelheid en troebelheid De gemiddelde troebelheid is in afbeelding 4 uitgezet tegen de (berekende) gemiddelde snelheid op een maximale dag (zie afbeelding 2). De rode vierkanten zijn de metingen voor de verstoring op locatie 2 t/m 7. De blauwe sterren zijn de metingen tijdens de verstoring op locaties 4 t/m 7. De groene cirkels zijn de metingen na de verstoring op locaties 4 t/m 7. De zwarte stippellijnen geven aan welke meetlocaties dezelfde zijn. De grafiek maakt duidelijk dat bij een normale (maximale) snelheid van minder dan 0,25 m/s ophoping van sediment plaatsvindt; dit sediment wordt opgewerveld bij een versnelling in het leidingnet. Bij een hogere snelheid is de gemiddelde troebelheid van de waterfase licht hoger (0,06 ten opzichte van 0.03 FTU), maar wordt minder sediment opgebouwd in de leiding. Daarom wervelt ook minder sediment op tijdens een verstoring. De maximale gemiddelde troebelheid in de waterfase wordt bepaald door de sedimentlast af pompstation minus het sediment dat op de bodem bezinkt. Bij hogere snelheid bezinkt minder sediment, want dan is de troebelheid met 0,06 FTU iets hoger dan bij lagere snelheden. Uiteraard geldt dit niet tijdens de verstoring: dan geldt de maximale gemiddelde troebelheid plus opgewerveld sediment.
Relatie nagroei en verblijftijd De verblijftijd van het water in de vulleiding is geen constante, maar hangt samen met de
48
H2O / 8 - 2010
Afb. 4: Gemiddelde troebelheid tegen maximale snelheid op locaties 1-7 voor, tijdens en na de verhoogde inname (verstoring).
afgenomen hoeveelheid water en varieert dus over de dag. Vanuit de waterbalans zijn de minimale verblijftijden berekend tijdens het uur met maximale afname. Daarnaast dienen de geleidbaarheidsmetingen die onderdeel uitmaken van de monitor ter controle van de verblijftijden. Uit deze geleidbaardheidsmetingen volgt dat de gemeten verblijftijd overeenkomt met de berekende verblijftijd. Omdat niet van alle trajecten gemeten verblijftijden beschikbaar zijn en bij de metingen de variatie in de verblijftijden niet is gemeten, wordt verder de berekende verblijftijd gebruikt als een ‘worst case’-scenario. Afbeelding 5 geeft de gemeten aantallen Aeromonas, uitgezet tegen de verblijftijd.
De aantallen op locatie 1 zijn beschouwd als uitschieters en niet vergelijkbaar met de overige metingen, omdat de monsters niet van het midden van de pijp zijn genomen, maar aan de bovenkant. Om toch een referentie te hebben van de beginwaarden, zijn de metingen van het uitgaande water in Son meegenomen. Tevens zijn de metingen van het ingaande water van Vierlingsbeek toegevoegd. Uit afbeelding 5 blijkt dat, ondanks een tweetal uitschieters (15 juni, locatie 3 en 25 juni, locatie 6), Aeromonas exponentieel toeneemt met verblijftijd (lineaire toename van de logaritme van de aantallen Aeromonas met de verblijftijd). De correlatie tussen logaantallen Aeromonas (exclusief de
platform en Aeromonas1). In deze studies was de verblijftijd ook korter dan 38 uur. Onderzoek naar groei van Aeromonas in het leidingnet maakt ook deel uit van het BTO-programma 2010-2012. De belangrijkste oorzaak van nagroei in de vulleiding van Son naar Vierlingsbeek is de combinatie van aanwezige Aeromonas af pompstation met lange verblijftijden. De nagroei verloopt exponentieel met de verblijftijd. Tijdens het project zijn de verblijftijden verkort (van maximaal 38 naar 28 uur); dit heeft geleid tot een verlaging (circa 40 procent) van de aantallen Aeromonas.
Afb. 5: Aantallen Aeromonas uitgezet tegen verblijftijd op locaties L2 - L7, met uitgaand water uit Son en ingaand water uit Vierlingsbeek (de metingen op locatie 1 zijn buiten beschouwing gelaten); de meetlocaties L5-L7 en Vierlingsbeek na de verkorting van de verblijftijd zijn aangegeven met een (2).
uitschieters van minder of gelijk aan 2) en verblijftijd is statistisch significant (p < 0,001) en heeft een relatief hoge R2 van 0,77. Dit laatste betekent dat 77 procent van de variantie in de logaantallen Aeromonas wordt verklaard door variantie in de verblijftijd. Uit afbeelding 5 blijkt ook dat de logaantallen Aeromonas sterk gecorreleerd zijn met de verblijftijd. Een verklaring hiervoor is dat een langere verblijftijd van het water microorganismen de tijd geeft om voedingsstoffen uit het water te benutten, waardoor hun aantallen zullen toenemen. De grafiek toont aan dat de verhoogde inname vanaf 20 juni, waardoor de verblijftijd werd verkort van maximaal 38 uur naar 28 uur, een gunstig effect heeft op de totale aantallen Aeromonas in het water aan het eind van de vulleiding. De verblijftijd is dus een belangrijke factor bij de nagroei van Aeromonas in de vulleiding Son-Vierlingsbeek; de aantallen Aeromonas dalen hierdoor met circa 40 procent.
Invloed menging In afbeelding 5 is geen trendbreuk te zien wanneer het water van Son wordt gemengd met het water van Lieshout (tussen locaties 2 en 4). Hieruit is geconcludeerd dat menging
geen invloed heeft; deze hypothese is dan ook niet verder onderzocht.
Invloed temperatuur op groei De invloed van de bodemtemperatuur op de kwaliteit van water bij lange verblijftijden is niet expliciet onderzocht. Wel is de meetperiode bewust in de zomer gekozen, zodat de nagroei van Aeromonas in de vulleiding Son-Vierlingsbeek goed meetbaar zou zijn. Onderzoek naar de invloed van de temperatuur loopt momenteel binnen het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven (programma Microbiologie), met de nadruk op de invloed van de temperatuur op de nagroei van opportunistische ziekteverwekkende micro-organismen.
Een andere mogelijke maatregel om de nagroei van Aeromonas in de vulleiding van Son naar Vierlingsbeek te beperken, bestaat uit een aanpak van de uitgaande waterkwaliteit in Son. In het verleden is onderzocht aan welke kwaliteitseisen het uitgaande reinwater moet voldoen om nagroei van Aeromonas in de distributienetten te voorkome. Dit leverde de volgende referentiewaarden voor biologisch stabiel water op: AOC < 10 µg Ac/l; BVS < 10 pg ATP cm-1 dag-1 2). LITERATUUR 1) Blokker E. en H. Beverloo (2008). Verandering van waterkwaliteit in het distributienet. Waterkwaliteit in Rosmalen in vermaasde en vertakte netten. KWR Watercycle Research Institute. BTO 2008.039. 2) Van der Kooij D., J. Vrouwenvelder en H. Veenendaal (1997). Bepaling en betekenis van de biofilmvormende eigenschappen van drinkwater. H2O nr. 25, pag. 767-771.
Aanwezigheid en lange verblijftijd In deze studie is een relatie te leggen tussen verblijftijden en sediment en de nagroei van Aeromonas. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een eenduidige stromingsrichting en een beperkte menging in de onderzochte vulleiding. In het distributienet van Brabant Water zijn vergelijkbare metingen uitgevoerd, maar daar was het niet mogelijk om een relatie te leggen tussen verblijftijden advertentie
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
H2O / 8 - 2010
49
Han Runhaar, KWR Watercycle Research Institute Doesjka Ertsen, Provincie Noord-Brabant Inke Leunk, KWR Watercycle Research Institute Anne Wim Vonk, Provincie Noord-Brabant
Evaluatie beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant In 2002 en 2003 heeft de Provincie Noord-Brabant een Beleidsmeetnet Verdroging opgezet. Dit meetnet is in 2009 voor het eerst geëvalueerd aan de hand van de verzamelde gegevens. Het doel van die evaluatie was tweeledig: inzicht krijgen in de mate van verdroging van de natuurterreinen en verbeteren en aanvullen van de methode waarmee de mate van verdroging wordt bepaald. Eén van de verbeteringen is dat bij het het opstellen van verdrogingsfuncties meer rekening wordt gehouden met locatiespecifieke relaties tussen grondwater en vegetatie. Verder is een methode ontwikkeld om in de verdrogingsscores rekening te houden met de mate van buffering door grondwater en met de grondwaterkwaliteit. De resultaten van het Beleidsmeetnet Verdroging maken duidelijk waarom die laatste aanvulling belangrijk is. In de meeste gebieden blijken niet de te lage grondwaterstanden maar het gebrek aan grondwateraanvoer en/of de slechte grondwaterkwaliteit de belangrijkste knelpunten te vormen bij de bestrijding van de verdroging.
H
et Beleidsmeetnet Verdroging van de Provincie Noord-Brabant is opgezet om inzicht te krijgen in de mate van verdroging van waardevolle
grondwaterafhankelijke natuur1) en dient als een soort thermometer van de verdrogingstoestand in Noord-Brabant. Het omvat ruim 90 ‘toestand-’ en circa 180 ‘verklaarmeet-
punten’, verspreid over 28 natuurgebieden (zie afbeelding 1). Toestandmeetpunten liggen op plekken waar waardevolle grondwaterafhankelijke natuur voorkomt. Daar
Afb. 1: Verdeling van de gebieden die deel uitmaken van het Beleidsmeetnet Verdroging in Noord-Brabant. Van de met rode cirkels aangegeven gebieden zijn de meetgegevens in deze studie geëvalueerd. De nummers bij deze gebieden verwijzen naar de gebiedsnummers in de tabel.
50
H2O / 8 - 2010
platform worden omgevingsfactoren gemeten die direct van invloed zijn op de vegetatie, zoals grondwaterstanden, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en de zuurgraad van de bodem. Deze metingen worden gebruikt om de verdrogingstoestand van de locatie te bepalen. In de verklaarmeetpunten worden hydrologische stuurvariabelen gevolgd die van invloed zijn op de genoemde omgevingsfactoren, zoals de stijghoogte in de ondergrond en de waterpeilen in de omgeving. Verklaarmeetpunten geven inzicht in de mogelijke oorzaken van verdroging.
Beoordeling waterkwantiteit De meetgegevens zijn beoordeeld op kwantiteit (grond- en oppervlaktewaterstanden) en kwaliteit (samenstelling grond- en oppervlaktewater). Voor het bepalen van de waterkwantiteitscores is de methode gebruikt die Stuurman et al.2) hebben ontworpen bij de inrichting van het meetnet. In deze methode worden grondwaterstanden getoetst aan de provinciale
Afb. 2: Grondwatertijdreeks en de met tijdreeksanalyse berekende gemiddelde grondwaterstanden per vijfjaarsperiode uitgezet tegen streefwaarden voor toestandmeetpunt BMV15PT1 in de Kampina. Aangegeven zijn de voor weersomstandigheden gecorrigeerde hoogste grondwaterstanden (GHG), voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) en laagste grondwaterstanden (GLG).
Verdrogingsscores van de tien onderzochte gebieden voor de periode 2002-2007.
gebied, meetpunt natuurtype
BMV2 Groote Meer BMV2SK1/SK2
kwantiteit score trend
ven
≈
BMV4 Binnenpolder Terheijden BMV4PK1 schraalgrasland BMV4PT3 schraalgrasland
⬆⬇ ⬇
BMV5 Lange Maten/Ketelmeren BMV5PK1 heide BMV5PT2 heide BMV5ST3 ven BMV5PT4 heide BMV10 Den Dulver BMV10PT1 BMV10PT2 BMV10PT3
totaal
⬆ ⬇
schraalgrasland schraalgrasland schraalgrasland
≈ ⬇ ≈
heide
⬆
BMV16 Smalbroeken BMV16PK1 schraalgrasland BMV16PK2 schraalgrasland
⬆ ⬆
BMV15 Kampina BKMV15PT1
grondwater oppervlaktewater buffering verontreiniging buffering verontreiniging
BMV19 Strijper Aa BMV19PK1 heide/schraalgrasland BMV19PK2 broekbos BMV20 Strabrechtse heide BMV20PV1 heide BMV20SK2 ven BMV22 Urkhovense Zegge BMV22PK2 heide/schraalgrasland BMV22PK3 schraalgrasland BMV22PK4 schraalgrasland BMV22PK5 moeras
score:
goed bijna goed
onvoldoende sterk onvoldoende
⬆
⬆ ⬆ ⬆
slecht geen gegevens
trend:
⬆ stijgend
≈ stabiel
⬇ dalend
H2O / 8 - 2010
51
Blauwgrasland met spaanse ruiter (Cirsium dissectum) en moeraskartelblad (Pedicularis palustris) in de Dommelbeemden bij Sint-Oedenrode. Dit vegetatietype is afhankelijk van de aanvoer van basenrijk grondwater en is overal in Nederland sterk achteruitgegaan door het verdwijnen van kwel (foto: Nelleke Cornips).
natuurdoelstellingen, op basis van de doelrealisatiefuncties uit Waternood. Waternood is het instrument dat is ontwikkeld om waterbeheerders inzicht te geven in de eisen die vanuit natuurdoelstellingen worden gesteld aan de waterhuishouding3). De doelrealisatiefuncties uit Waternood geven aan binnen welk bereik van grondwaterstanden beoogde vegetatietypen kunnen voorkomen4),5). Om de grondwaterstandgegevens te corrigeren voor de effecten van toevallig natte of droge jaren, wordt een vijfjaarlijks voortschrijdende tijdreeksanalyse gebruikt. Daarbij wordt voor elke achtereenvolgende periode van vijf jaar een tijdreeksmodel opgesteld, waaruit de voor weersomstandigheden gecorrigeerde grondwaterstand in het midden van die periode wordt berekend. Door deze gecorrigeerde grondwaterstanden uit te zetten tegen de tijd, kan inzicht worden verkregen in veranderingen in het hydrologische systeem. Afbeelding 2 geeft het resultaat van de tijdreeksanalyse voor het toestandmeetpunt in de Kampina met de voor weersomstandigheden gecorrigeerde hoogste grondwaterstanden (GHG), voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) en laagste grondwaterstanden (GLG) per vijfjaarsperiode uitgezet tegen de tijd. In deze figuur zijn met stippellijnen de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden aangegeven waarboven de doelen geheel
52
H2O / 8 - 2010
gehaald kunnen worden als alle overige condities op orde zijn (GVG-100%) en de voorjaarsgrondwaterstanden waaronder de waterafhankelijke doelvegetaties in het geheel niet kunnen worden gerealiseerd (GVG-0%). De figuur laat zien dat de voor weersomstandigheden gecorrigeerde voorjaarsgrondwaterstanden sinds de inzet van een stijging eind jaren 90 het niveau benaderen dat optimaal wordt geacht voor de te realiseren natuurdoelen (in dit geval natte heide en vennen). De afstand tot de 0 - en 100%-lijn wordt gebruikt als maat voor de verdroging. Er wordt getoetst op zowel de voorjaarsgrondwaterstanden als, waar dit relevant is, de laagste grondwaterstanden (GLG). De methode van Stuurman et al. is voor deze evaluatie op een aantal punten aangepast. De belangrijkste aanpassing is de ontwikkeling van locatiespecifieke verdrogingsfuncties. In eerste instantie werden kritische grondwaterstanden rechtstreeks afgeleid uit het natuurdoeltype, uitgaande van het maaiveld ter plekke van de peilbuis. Dat blijkt echter te leiden tot artefacten, omdat de schaal waarop provinciale natuurdoelen zijn vastgesteld grover is dan de schaal waarop wordt gemonitord. De grondwaterstanden ten opzichte van het maaiveld ter plekke van de peilbuis zijn daarom slechts zelden representatief voor de grondwaterstanden die nodig zijn voor de realisatie van de natuur-
doelen in de omgeving. Voor deze artefacten is gecorrigeerd door locatieÂspecifieke verdrogingsfuncties op te stellen die er rekening mee houden dat in de omgeving van de peilbuis meerdere doeltypen kunnen voorkomen, die uiteenlopende eisen kunnen stellen aan de hydrologie. Zo is er bij de bepaling van de kritische grondwaterstanden in het meetpunt uit afbeelding 2 rekening mee gehouden dat in de omgeving een aantal laagtes voorkomen met natte heide en vennen. Om te bepalen welke relatie bestaat tussen grondwaterstanden in de peilbuis en de potentiele realisatie van grondwaterafhankelijke natuurdoelen in de directe omgeving, wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de bij de inrichting van het meetnet uitgevoerde ecohydrologische analyse.
Beoordeling waterkwaliteit Bij de opzet van het Beleidsmeetnet Verdroging in 2002 was alleen de methode voor de bepaling van de waterkwantiteit score uitgewerkt. De realisatie van de waterafhankelijke natuurdoelen wordt echter niet alleen bepaald door de waterkwantiteit, maar ook door de waterkwaliteit. Aanvoer van basen met grond- en oppervlaktewater vormt een basisvoorwaarde voor de zuurÂbuffering in een aantal zeldzame en hooggewaardeerde doeltypen, zoals blauwgrasland en gebufferde vennen. Voor
platform de meeste doeltypen geldt daarnaast dat het water voldoende schoon moet zijn: aanvoer van voedingsstoffen of stoffen die de afbraak van organisch materiaal bevorderen kan leiden tot eutrofiëring en verruiging van de vegetatie. Als onderdeel van de evaluatie is daarom alsnog een methode ontwikkeld om een score te bepalen voor buffering en verontreiniging. Daarbij is het vooral lastig om te bepalen of bij kwelafhankelijke vegetaties voldoende buffering optreedt door aanvoer van basenrijk grondwater. Dit is een complex proces, waarbij het niet alleen belangrijk is dat er voldoende kweldruk is, maar ook dat het grondwater de wortelzone kan bereiken én dat het grondwater voldoende basenrijk is. Daarom wordt op meerdere plekken in de ingreep-effectketen gemeten: • Bij systemen die afhankelijk zijn van de aanvoer van basenrijk grondwater is allereerst gekeken naar de stijghoogte in de ondergrond, als drijvende kracht voor de aanvoer van basenrijk grondwater via kwel. Meestal bestaat te weinig kennis over de relatie tussen de stijghoogte en de buffering van de standplaats door grondwater om verdrogingsscores te berekenen op basis van kritische stijghoogten. Daarom is op basis van expertbeoordelingen een semikwantitatieve inschatting gemaakt in drie klassen; • De bufferende werking van het grondwater wordt vooral bepaald door het bicarbonaatgehalte. Op basis van het bicarbonaatgehalte van het ondiepe grondwater in de zomer zijn twee klassen van buffering aangegeven, voor zwak gebufferde systemen en voor sterk gebufferde systemen; • Voor de zuurgraadbuffering is het niet voldoende dat het bovenste grondwater voldoende basenrijk is - het grondwater moet ook de wortelzone bereiken. Dit kan worden gecontroleerd aan de hand van de zuurgraad van de bovengrond (pH-H2O). Welke zuurgraad vereist is voor de realisatie en instandhouding van de natuurdoeltypen is afgeleid uit de databank ‘Ecologische vereisten habitattypen’6); • Als laatste controle is nagegaan hoe de vegetatie in de omgeving van het meetpunt zich ontwikkelt en of er trends zijn die wijzen op verzuring. Hiervoor zijn gegevens uit het vegetatiemeetnet van de provincie gebruikt. Op basis van een combinatie van deze gegevens kon in alle locaties met kwelafhankelijke vegetaties worden bepaald of voldoende buffering door grondwater optreedt. Voor de bepaling van de mate van verontreiniging is uitgegaan van de hoeveelheden stikstof, chloride en sulfaat in het grondwater. Bij oppervlaktewater is daarnaast ook rekening gehouden met de hoeveelheid fosfor. Op basis van de gehalten aan sulfaat, chloride en stikstof is het grondwater ingedeeld in niet, matig of sterk verontreinigd grondwater. Deze methode voor
de bepaling van de waterkwaliteitsscore is volledig uitgewerkt voor alle grondwaterafhankelijke Brabantse doeltypen. Voor de oppervlaktewateren zijn kritische waarden alleen bepaald voor het doeltype zwak gebufferd ven, dat in een aantal van de onderzochte meetlocaties voorkwam.
Vooral kwaliteit een probleem Van negen gebieden waren voldoende meetgegevens beschikbaar voor een zinvolle evaluatie. In afbeelding 1 is aangegeven om welke gebieden het gaat; de tabel vat de resultaten voor deze negen gebieden samen. Links staan de deelscores per type variabele, rechts staat de eindbeoordeling voor het meetpunt. Voor de bepaling van de totaalscores per toestandmeetpunt is conform de omschrijving in Stuurman et al. uitgegaan van de laagste score voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit. Met stoplichtkleuren wordt aangegeven in hoeverre de toestandvariabelen aansluiten bij de vanuit de natuurdoelstellingen vereiste condities. Groen geeft aan dat wordt voldaan aan de vereisten, geel dat de vereisten suboptimaal zijn en rood dat de condities ongeschikt zijn voor de realisatie van de natuurdoelen. In de meeste gebieden is de eindbeoordeling ongunstig. Dat komt omdat de eindscore wordt bepaald door slechtste deelscore. Wanneer wordt gekeken naar afzonderlijke deelscores, is het beeld genuanceerder. Vaak is de kwantiteit wel op orde, maar vormt de kwaliteit een probleem omdat er onvoldoende aanvoer is van grondwater of omdat de grondwaterkwaliteit onvoldoende is. Bij de kwantiteitsgegevens wordt ook met symbolen de trend over de laatste tien jaar aangegeven. Zo is te zien dat bij het meetpunt in de Kampina sprake is van een positieve trend (vergelijk met afbeelding 2).
Robuuste methode met kwaliteit Met behulp van de beschikbare gegevens voor negen natuurgebieden in NoordBrabant is een robuuste methode ontwikkeld om de mate van verdroging van natuurgebieden te bepalen, waarin niet alleen wordt gekeken naar de waterkwantiteit maar ook naar de waterkwaliteit. Voorwaarde voor toepassing van de methode is wel dat de inrichting van het meetnet is gebaseerd op een goede analyse van het ecohydrologische systeem en dat voldoende meetgegevens voorhanden zijn. Als dat het geval is, kan met behulp van de verzamelde gegevens een goed beeld verkregen worden van de mate waarin wordt voldaan aan de hydrologische randvoorwaarden van de beoogde natuurdoelen. Met name de uitwerking van de waterkwaliteitsscore is een belangrijke aanvulling in het Beleidsmeetnet Verdroging. Dit is van belang omdat - zoals uit de resultaten van het meetnet blijkt - juist de grondwateraanvoer en grondwaterkwaliteit het belangrijkste knelpunt vormen bij verdrogingsbestrijding.
Gegevensinwinning optimaliseren en uitbreiden De evaluatie van het Beleidsmeetnet Verdroging heeft naast een robuuste methode ook inzicht opgeleverd in een aantal aandachtspunten voor de toekomst.
De aanwezigheid van voldoende meetgegevens is een harde voorwaarde voor een goed functionerend meetnet. Voor 19 van de 28 gebieden waren de meetreeksen in meer of mindere mate onvolledig. De eerste prioriteit bij de verdere invulling van het meetnet ligt daarom bij de optimalisatie van de gegevensinwinning. Dit vraagt om een goede coördinatie en een regelmatig tussentijdse controle om na te gaan of alle benodigde gegevens wel zijn verzameld en ingevoerd. Een tweede prioriteit is een uitbreiding van het meetnet over gebieden waar verdrogingsbestrijding prioriteit heeft gekregen, de zogenaamde TOP-gebieden. Een eerste uitbreiding (op korte termijn) is voorzien voor alle Natura 2000-gebieden. Gezien de benodigde bemonsteringsinspanning lijkt het niet haalbaar om op korte termijn het meetnet uit te breiden naar alle Brabantse TOP-gebieden. Een optie die verder zou moeten worden onderzocht, is het gebruik van door terreinbeheerders uitgevoerde vegetatiekarteringen om de resultaten uit de onderzochte meetlocaties te extrapoleren naar het omringende gebied. De combinatie van gegevens uit meetpunten waar de hydrologie intensief wordt gevolgd met resultaten uit periodiek uitgevoerde vlakdekkende vegetatiekarteringen levert naar verwachting een goed beeld op van de ontwikkelingen in ruimte en tijd7). LITERATUUR 1) Geujen C., R. Stuurman en J. Runhaar (2003). Beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant. H2O nr. 17, pag. 31-33. 2) Stuurman R., P. de Louw, J. Buma, J. Runhaar, G. Maas, C. Geujen, Y. Graafsma, B. Nijhof en A. Lourens (2002). Beleidsmeetnet verdroging Noord-Brabant. Methodiek en eerste fase inrichting. Provincie Noord-Brabant. 3) Projectgroep Waternood (1998). Grondwater als leidraad voor het oppervlaktewater. DLG. Publicatie 1998/2. 4) Runhaar J., J. Gehrels, G. van der Lee, S. Hennekens, W. Wamelink, W. van der Linden en P. van der Louw (2002). Doelrealisatie natuur. Waternood-rapport deel 5. STOWA. Rapport 2002-26. 5) Runhaar J., G. Wamelink, S. Hennekens en J. Gehrels (2003). Realisatie van natuurdoelen als functie van de hydrologie. Landschap nr. 3, pag. 143-153. 6) Runhaar J., M. Jalink, H. Hunneman, J. Witte en S. Hennekens (2009). Ecologische vereisten habitattypen. KWR. Rapport 09.018. 7) Van Delft B., J. Holtland, J. Runhaar en J. Streefkerk (2004). Verdroging natuurgebieden in kaart gebracht. H2O nr. 13, pag. 13-15.
Op 29 april spreekt de NHV op haar congres in het provinciehuis in Zwolle over onder andere deze evaluatie van het meetnet verdroging in Noord-Brabant.
H2O / 8 - 2010
53
P
O M P E N
Q
AF
S L U I T E R S
Q
SY
S T E M E N
De UPA van KSB Klanten in alle delen van de wereld vertrouwen op onze pompen, afsluiters en systemen. Ook op het gebied van water voeren wij de ranglijst aan. Het optimale samenspel tussen motor en hydrauliek maakt de UPA onderwatermotorcentrifugaalpomp het toonbeeld van duurzaamheid en doelmatigheid. Niet alleen in de algemene watervoorziening, maar ook voor sprinkler- en bronneringsinstallaties. En omdat slechts een minimum aan onderhoud nodig is, draagt de UPA bij aan een aanzienlijke daling van de bedrijfs- en energiekosten.
KSB Nederland B.V. . Wilgenlaan 68 1161 JN Zwanenburg . www.ksb.nl
100612
Maak samen met ons de juiste pompkeuze voor uw drinkwater
SPX Flow Technology SPX Process Equipment NL B.V. Tel. 0592 37 67 67 johnson-pump.nl@processequipment.spx.com www.spxft.com www.johnson-pump.com/NL
agenda 27 april, Utrecht Succesvol innoveren met water
workshop voor jonge waterbeheerders over innovatie op het gebied van waterkwaliteit. Aan de hand van een casus over klimaat adapatie wordt een antwoord gezocht op de vraag hoe je van een goed idee een succes maakt. Organisatie: KIVI NIRIA en Yacht. Informatie: arnejan.vanloenen@movares.nl; waterbeheer@kiviniria.nl.
18 mei, Bussum Automatisering in de waterwereld
seminar over het integreren van de bestaande automatiseringssystemen van verschillende fabrikanten als gevolg van de groeiende samenwerking tussen gemeenten en waterschappen op het gebied van riolering en zuivering van afvalwater. Organisatie: KPN en CimPro. Informatie: www.cimpro.com of (076) 531 77 88.
19-20 mei, Rotterdam Industrie en milieu
jaarlijkse vakbeurs die zich richt op de industriële markt en een uitgebreid scala biedt aan innovatieve oplossingen en diensten in alle deelaspecten van de milieumarkt, zoals afvalwater- & emissie behandeling, bodemonderzoek en energietechnologie en afvalmanagement. Organisatie: easyFairs. Informatie: milieu-nl@easyfairs.com.
20 mei, Gouda Vaart maken met kennis
jaarlijkse CUR bouw- en infradag, met dit jaar als thema het steeds vaker gebruiken van ICT-toepassingen om tot een integraal ontwerp te komen en sneller te bouwen. Organisatie: CUR Bouw & Infra. Informatie: www.curbouweninfra.nl.
20 mei, Wapenveld Visherstel XL
symposium over het herstel van de visstand in de beken in Nederland. Organisatie: Waterschap Veluwe en STOWA. Informatie: www.veluwe.nl.
20 mei, Assen Zorg voor grondwater in de stedelijke omgeving: beleid en techniek in de praktijk
studiedag over ervaringen met grondwaterprojecten en de gemeentelijke zorgplicht in Noord-Nederland. Organisatie: Debets bv. Informatie: tinekehepping@debetsbv.nl.
25 mei, Veldhoven Samengestelde peilgestuurde drainage
veldsymposium om medewerkers van provincies en waterschappen kennis te laten maken met samengestelde drainage: hoe werkt het en waar moet je op bedacht zijn? Organisatie: Wageningen Universiteit, PPO en STOWA. Informatie: Abco de Buck (0320) 29 13 40 of Michelle Talsma (033) 460 32 00.
25-26 mei, Alkmaar Advances in flood forecasting and the implications for risk management
internationale bijeenkomst met onder andere de introductie van nieuwe benaderingen van hydrologische en meteorologische voorspellingen, het omgaan met onzekerheden en het bevorderen van een geïntegreerde aanpak (modelketen, risicobepaling, besluitvorming en communicatie). Organisatie: Commissie voor Hydrologie van de Rijn en Nationaal Comité IHP-HWRP. Informatie: www.chr-khr.org.
27 mei, Ede Meetdag Riolering
informatieve bijeenkomst bedoeld om meer inzicht te krijgen in het belang van goed meten. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
1-2 juni, Middelburg Zeeuwse samenwerking in de baggerketen
tweedaagse bijeenkomst waarbij tijdens de eerste dag de nadruk ligt op het programma van het Bestuursakkoord Waterbodems en op de tweede dag baggeractiviteiten in de praktijk bekeken worden. Organisatie: Baggernet. Informatie: marjan.euser@deltares.nl.
3 juni, Utrecht Sturing in de afvalwaterketen
presentatie van de resultaten van een gemeenschappelijk project van waterschap en gemeenten over sturing in de waterketen én van een generiek meet- en regelsysteem voor de afvalwaterketen. Organisatie: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de gemeenten Alkmaar, Heerhugowaard en Purmerend, Deltares en Nelen & Schuurmans. Informatie: www.control-next.nl of (030) 233 02 00.
7-9 juni, Apeldoorn Riolering & stedelijk watermanagement
lezingen en congressen over riolering en stedelijk watermanagement, met daarnaast een uitgebreid beursprogramma van gerelateerde diensten en producten. De congressen en de beurs stonden oorspronkelijk op de agenda voor 16 t/m 18 maart. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering.net.
10 juni, Utrecht Zoet-zout
bijeenkomst waarop onder meer gesproken wordt over hoe Rijkswaterstaat als water beheerder omgaat met de zoutbelasting naar het zoete deel van het hoofdwatersysteem bij zoet-zoutovergangen. Welke mogelijkheden en innovaties zijn er om de zoutindringing zoveel mogelijk te beheersen en de barrières voor vis niet te groot te maken? Organisatie: Rijkswaterstaat. Informatie: www.zoetzout.nl.
16 juni, Nieuwegein Juridische update voor de watersector
congres over nieuwe regels en wetten en hun praktische consequenties. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.
24 juni, Arnhem Uitwisselingsbijeenkomst Watereducatie
landelijke uitwisselingsbijeenkomst watereducatie, bedoeld om verschillende werelden op het gebied van water(educatie) dichter bij elkaar te brengen: onderwijs, NME en de watersector (waterschappen, bedrijven e.d.). Organisatie: SME Advies in opdracht van Agentschap NL. Informatie: www.sme.nl.
24 juni, Rotterdam Legionellapreventie
studiedag over de preventie van Legionella in zowel leidingwater als industriële systemen. Beheer, detectie, controle én alternatieve methoden voor de bestrijding van Legionella komen aan de orde. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/legionella.
24 juni, Utrecht Opgelucht meer pompen
derde CAPWAT-seminar waarin wordt gezocht naar praktische oplossingen voor een robuust ontwerp en beheer van afvalwaterpersleidingen. Aanleiding is een grootschalig onderzoeksprogramma naar capaciteitsverliezen in deze leidingen ten gevolge van stagnerende gasbellen. Organisatie: Deltares en TU Delft. Informatie: www.deltares.nl/nl/evenementen.
30 juni, Wageningen Ontwerpen en modelleren van biomassavergisting: mest, rwzi-slib en co-substraten
symposium met aandacht voor de ontwerpcriteria en de theorie van het anaerobe vergistingsmodel. Deelnemers gaan zelf aan de slag met het model aan de hand van computersimulaties. Organisatie: Lettinga Associates Foundation, i.s.m. SenterNovem en Wageningen Universiteit. Informatie: (0317) 48 20 23; www.leaf-water.org.
23-25 augustus, Amsterdam Cities of the future
congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
H2O / 8 - 2010
55
handel & industrie *thema Drinkwaterunit voor Equatoriaal-Guinea Twinfilter uit Zaandam heeft voor een havenbedrijf in Malabo, de hoofdstad van Equatoriaal-Guinea, een drinkwaterunit in een container gebouwd. Het havenbedrijf levert nu nog water in flessen aan diverse olieplatforms. De nieuwe installatie kan 4.000 liter water per uur te produceren. Dit water wordt in een opslagtank van 100 kubieke meter opgeslagen. Daaruit kan een tankwagen worden gevuld, die het drinkwater naar de bevoorradingsschepen in de haven brengt, waar het naar de diverse platforms wordt getransporteerd.
zodat de filters weer schoon spoelen. Dit gebeurt volautomatisch. Om de hele installatie in Malabo te installeren, op te starten en lokale mensen
te trainen, zal de projectleider een week naar Malabo gaan. Voor meer informatie: (075) 655 50 00.
De drinkwaterinstallatie die binnenkort naar de hoofdstad van Equatoriaal-Guinea (tussen Kameroen en Gambon) verscheept wordt.
De drinkwaterinstallatie is zo gebouwd dat deze later eventueel ook nog uitgebreid kan worden naar een productie van 8.000 liter per uur. Vanwege het tropisch klimaat en beperkte mogelijkheden voor onderhoud en reparatie is de installatie robuust gebouwd. De essentiële onderdelen, zoals pompen, zijn dubbel uitgevoerd voor absolute leveringszekerheid. De hele installatie inclusief de bronpomp wordt vanuit de PLC-controlekast automatisch geregeld. De dosering van chloor voor desinfectie en een flocullant voor verwijderen van verontreinigen worden continue aangepast, afhankelijk van de diverse metingen in het proces. De installatie is ingebouwd in een 14 meter lange geïsoleerde container met klimaat beheersing. Het filter van de drinkwaterinstallatie bestaat uit een zandfilter en een actief koolfilter. Elke 24 uur of bij te hoog drukverschil wordt een back flush uitgevoerd,
Nieuwe generatie membranen: klein en efficiënt Norit X-Flow intrdoceert een nieuwe generatie van de Norit Aquaflex. Deze membranen combineren de kleinste poriegrootte met het hoogste permeaat en een laag energieverbruik. Vergeleken met de vorige generatie Aquaflexmembranen levert de nieuwe generatie 40 procent meer filteroppervlak per module, een tot 25 procent hogere flux en een recovery van maximaal 98 procent. Door het gebruik van technologie van Norit kan De nieuwe Aquaflex-membraan van Norit.
het verbruik van chemicaliën met de helft dalen. Bovendien reduceren deze nieuwe membranen de virussen en bacteriën in het gezuiverde water met minimaal 99,99 procent. Voor meer informatie: (053) 428 70 00.
Pompaudit geeft besparingen aan Energieverbruik neemt 85 procent van de kosten van de totale levenscyclus van de meeste pompen voor zijn rekening. Een pompaudit vertelt precies hoe met optimaliseren van een systeem valt te besparen. De pompaudit van Grundfos geeft inzicht in het gebruik en de energie-efficiëntie van pompen en pompsystemen. Door het analyseren van de installatie en het uitvoeren van metingen worden geschiktheid en het actuele energieverbruik nauwkeurig in beeld gebracht. De conclusies van de pompaudit leveren een advies op maat op. Voor meer informatie: Rob Konijn (088) 478 63 93.
56
H2O / 8 - 2010
handel & industrie Waterniveaus Gebruiks meten met één vriendelijke druk op de knop ultrasone niveaumeter *thema
Hydrostatische niveausensor met HARTcommunicatie De nieuwe Waterpilot FMX21 van Endress+Hauser is een robuuste, veelzijdige en zeer stabiele hydrostatische niveausensor. De beschikbare behuizingen zijn optimaal afgestemd op de specifieke eisen voor gebruik. Dat maakt Waterpilot zeer geschikt voor toepassingen in drink-, afval- en zeewater.
Met één druk op de knop meet de door VRM ontwikkelde LevelSpy Waterlevel Indicator het exacte waterniveau in peilbuizen met doorsnedes van 25 tot 63 millimeter en een diepte tot 20 meter. Na een uitvoerige studie en testfase is de productie inmiddels door het bedrijf uit Apeldoorn in gang gezet.
De LevelSpy is het antwoord op vragen uit de markt om handiger, nauwkeuriger en sneller te werken. Steeds meer organisaties krijgen met waterbeheer te maken en de steeds strengere milieu-eisen. De huidige generatie meetapparatuur (peillinten) kent zo haar beperkingen. De voordelen van de LevelSpy zijn volgens de fabrikant dat het apparaat handig en duurzaam is, buitengewoon nauwkeurig, dat werken met sonartechnologie mogelijk is, de tijdwinst (geen lint meer op- en afrollen), geen contaminatie door contactloos meten en de spatwaterdichte behuizing volgens IPX4. De LevelSpy is sinds afgelopen januari beschikbaar en wordt compleet gebruiksklaar geleverd inclusief batterijen. Voor meer informatie: (055) 533 54 66. De LevelSpy.
De gebruiksvriendelijke Echotel 355 (de tweedraadse, lusgevoede, contactloze en ultrasone niveaumeter van Magnetrol International uit het Belgische Zele) meet zeer nauwkeurig vloeistofniveau, volume en debiet in een open kanaal. De nieuwe geïntegreerde eenheid is uitgerust met een ultrasone sensor van 60 kHz en geavanceerde digitale signaalverwerking voor een betrouwbare meting binnen maximaal zes meter. De Echotel 355 is ter plaatse te configureren met vier druktoetsen via het menugestuurde lcd-scherm en op afstand met behulp van digitale HART-communicatie of PACTware. Bovendien is er de mogelijkheid echogolfvormen weer te geven en trendgegevens, diagnosecondities en alle configuratieparameters van de niveaumeter te bekijken. De geïntegreerde elektronica zit ofwel in een gegoten aluminiumbehuizing of is in een Lexa thermoplastische behuizing ingebouwd. De intelligente elektronica analyseert het ultrasone echoprofiel, past temperatuurcompensatie toe, negeert stoorreflecties van valse doelen en verwerkt de ware echo van het vloeistofoppervlak. Dit resulteert in een betrouwbare meting, zelfs wanneer sprake is van moeilijke omstandigheden, zoals turbulentie en valse echo’s. Voor meer informatie: www.magnetrol.com of (0032) 52 45 11 11.
De keramische meetcel is bijzonder robuust, heeft een extreem goede langetermijnstabiliteit en nauwkeurigheid. De meetcel maakt de sensor bestand tegen overbelasting en aantasting door agressieve media. Waterpilot FMX21 is beschermd tegen klimatologische invloeden dankzij afgegoten elektronica en dubbele filters in het compensatiesysteem. Het uitgangssignaal is 4-20 mA met HART-protocol, waardoor de sensor een vrij instelbaar meetbereik heeft. Als optie is een Pt100-tempertuursensor beschikbaar om niveau en temperatuur gelijktijdig te kunnen meten. Hierdoor kan de Waterpilot FMX21 meetfouten als gevolg van temperatuurdichtheidsvariaties compenseren. Kabelmarkering is als extra te bestellen, waardoor tijd en geld wordt bespaard. De lengtemarkering vereenvoudigt montage waarbij een specifieke dompeldiepte vereist is. De Waterpilot FMX21 is goedgekeurd voor toepassing in drinkwater (KTW, NSF, ACS) en geschikt voor gebruik in explosiegevaarlijke zones. Voor meer informatie: (035) 695 87 57.
GMB ontvangt Kiwa-certificaat GMB uit Opheusden heeft het Kiwacertificaat BRL-K 19004 ontvangen voor het aanbrengen van een coating in drinkwatertoepassingen. De beoordelingsrichtlijn heeft betrekking op de applicatie van beschermingssystemen op minerale ondergrond ten behoeve van toepassingen in drinkwater (volgens BRL-K 19002; zoals cementgebonden kunststofgemodificeerde of kunstharsgebonden mortels) en afvalwater (BRL 19006). Met dit certificaat kan GMB opdrachtgevers nog breder van dienst zijn bij het onderhouden en renoveren van (drink) waterinstallaties. Voor meer informatie: Jan van Doorn (0488) 44 94 47.
Patentparade Solicon van Prince Kunststofbouw uit Tholen is door het Nederlands Octrooibureau uit vele uitvindingen geselecteerd voor deelname aan de reizende tentoonstelling de Patentparade. Solicon is de trekvaste PE-100-verbinding voor PE- en PVC-leidingen die worden gebruikt voor de distributie van water. Prince Kunststofbouw bestaat 25 jaar. Sinds de oprichting door Dré Prince, die tevens de uitvinder is van Solicon, in 1985 is het bedrijf een voorname speler op het gebied van leidingsystemen voor de distributie van water (en gas). Solicon is leverbaar in een compleet assortiment van Ø 63 t/m 160 mm in MMA, MMB, SSB, MMR, MMK, MFA, MFB, ENR-m, MS, O, EQ, EK, E, MM en U. Voor meer informatie: www.patentparade.nl.
H2O / 8 - 2010
57
GEEN KALKAANSLAG ONDANKS HARD WATER ! Kalkaanzetting in waterleidingen vergt veel onderhoud aan waterinstallaties en verkort de levensduur van apparatuur.
Kalkafzettting .. verleden tijd met Desincal
Vanaf 2014 verbiedt de Europese Commissie gebruik van apparatuur met zouttoevoeging.
◊
AL TOEGEPAST MET GROOT SUCCES TOT 50 GRADEN DUITSE HARDHEID
Desincal maakt sinds 25 jaar apparatuur zonder zouttoevoeging om kalkaanslag in hardwatergebieden te bestrijden. De werking is gebaseerd op het electrofysische principe. Alle apparaten voldoen aan de gestelde Europese keuringseisen (AENOR, IRAM, IQNET) en zijn ISO-gecertificeerd (ISO-14001). De Desincal-apparaten zijn toepasbaar in de industriële- en de consumentenmarkt met 5 jaar fabrieksgarantie.
DESINCAL
®
de milieuvriendelijke kalkbestrijder
IMPORTEUR Borsthandelsonderneming T. 06 - 531 66 292 F. 0529 - 40 1606 E. info@borsthandelsonderneming.nl I. www.borsthandelsonderneming.nl
Drijvende kracht Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie.
Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com
Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.
9Z ZHUHOG RQ]H DDQEHYHOLQJHQ >H NRPHQ KLHU VDPHQ } }{ y } y " |~ 2y } 0 |} { z}
} } { }Æ } y } } }z }| y y~ y y } }
y } } y } }zz} { y{ } | y } z}| } y } { y } } } }} } yy | } }
|} z}| ~ {} } y z } } y| } } zy y
{} } } |yy| } } z} y yy }
z} }~ } & }} |~
KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWR-onderzoek omvat de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezond, Duurzaam, Efficiënt en Vooruitstrevend Water.
Drinkwater van topkwaliteit De drinkwatervoorziening heeft te maken met uiteenlopende potentiële bedreigingen: van klimaatverandering tot nieuwe stoffen in het milieu en toenemend gebruik van de ondergrond. KWR doet onderzoek voor drinkwater van topkwaliteit, vanuit een watercyclusbreed en internationaal perspectief. Binnen het langjarige bedrijfstakonderzoeksprogramma BTO ontwikkelt en ontsluit KWR voor Nederlandse en Vlaamse waterbedrijven de kennis die zij nodig hebben om een Gezonde, Duurzame, Vooruitstrevende en Efficiënte drinkwatervoorziening te blijven realiseren. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.
Watercycle Research Institu te