nยบ
43ste jaargang / 2 juli 2010
13 /
2010
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema stedelijk waterbeheer
WIJKWATERPLANNEN IN UTRECHT BLAUWALGEN IN STEDELIJK WATER AFVALWATERZUIVERING IN ZUID-AFRIKA MET ALGEN
.+ $ '$./ )
$) 2 / - 1 -+' /.$)" " |~ }}~ |} } } } } } } } yy }} } y |
y } } } } } } | y | }}~ (yy y } }{ } | }
} }{ y { } } } } y
)}} }} { y{ } } |} } |} } { z y }
y }
u } y } } y } yy } y y } }
u { y } | yy }z } y } } }
u } |} y | y |}
2} } } } z y } |} y y } } z}| ~ }
} } y y|y }} } } y |} z} z} }
} |} | { y{ } } |} |} |} } } {} z }
|} } }
[[[ KVYRHJSW GSQ [EXIV YXMPMX] " |~ )}|} y | 1 + z ííëìð ìîëí
} }
|~ { y }
<MPX Y Q 9IPIJSSR ò IIV [IXIR$ 'IP SRW S úú T WMXI [[[ K öùú øõ õõ SJ OMNO ST SR^I VYRHJSW GS Q [EXIV YXMPMX]
Voorstel voor het nieuwe kabinet
H
oe het nieuwe kabinet er uit gaat zien, weten we nog niet. Wat we wel weten is welk toekomstperspectief vanuit het Netherlands Water Partnership namens met name het waterbedrijfsleven op 24 juni is aangeboden aan minister Huizinga. Het ‘Blauwe Perspectief’ richt zich op vijf zaken die de watersector een impuls moeten geven om zich nationaal en internationaal sterker te profileren. ‘Maak van water een meerjarig speerpunt voor de ontwikkeling en positionering van Nederland in Europees en mondiaal perspectief, bouw een sterke thuismarkt voor innovatie en onderzoek door van Nederland de water valley van de wereld te maken, richt de ontwikkelingssamenwerking op drinkwater- en sanitatieachterstanden, bestrijding van overstromingsgevaar, richt de inzet van innovatiegelden op slechts enkele speerpunten waaronder water
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
én ondersteun de ambitie van de watersector’. Het lijken open deuren, maar de huidige politici maken momenteel weinig woorden vuil aan de watersector. Alleen de eventuele afschaffing van de waterschappen in de huidige vorm en het onderbrengen van het uitvoerende werk bij de provincies, speelt een rol. Maar uit economisch oogpunt kan de Nederlandse watersector een stabiele rol spelen, veel werk bieden dat geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft, en veel geld opleveren. Met bovendien een kruisbestuiving richting ontwikkelingssamenwerking. Peter Bielars
inhoud nº 13 / 2010 / *thema 4 / Reacties peiling rapport Commissie Feitenonderzoek Wouter Stapel en Maaike Buysse- Hendriks
6 / Naar een langetermijnvisie voor rioleringsbeheer
8 / “Plannen Veerman problematisch voor Zwolle”* Maarten Gast
10 / Wijkwaterplannen in Utrecht* Judith van Zuijlen, Erwin Rebergen en Arnold Wielinga
13 / Water- en rioleringsbeleid in Heusden* William Peters, Eugène Heeremans, Arnold Wielinga en Herman de Jonge
16 / Water- en rioleringsbeleid in Tilburg* Petra Mackowiak, Alfonso Gil Cantabrana, Arnold Wielinga en Tjeerd Dijkstra
18
18
/ Verscheidenheid in beleid rond vegetatiedaken* Oscar Kunst
20
/ Structurele aanpak blauwalgen in stedelijk water* Harm de Coninck, Niels Evers, Hen Tamerus, Serge Polak en Pui Mee Chan
20
22
/ Afvalwaterzuivering in Zuid-Afrika op basis van algen Frans Horjus, Marco Kerstholt, Tobias Stöcker en Keith Cowan
24 / Stripboek brengt het waterplein tot leven* 28 / Energiezuinige beluchting van een rwzi:
Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag
reactie en nadere beschouwing
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
33 / RO-module voor interactief waterbeheer
www.vakbladh2o.nl
4 10
Johan Raap
Marijn Kuiper, Gerrit Hendriksen, Sjon Monincx en Jan van Bakel
36
/ Snelle veranderingen van de chlorideconcentratie in de pompputten van Genderen Harry Boukes, Gerrit Cardol en Bert Mureau
39
/ Minder planten en dieren in Hollands Noorderkwartier Herman van Dam, Martin Meirink en Gert van Ee
Bij de voorpagina: Rotterdam waterstad (foto: Michiel van Zaane)
Reacties peiling rapport Commissie Feitenonderzoek De Commissie Feitenonderzoek heeft haar resultaten gepresenteerd, maar wat vindt de waterdeskundige hiervan? Dit vormde het onderwerp van de peiling die DHV uitvoerde samen met Waternetwerk en Stichting RIONED.
I
n april is aan de leden en contactpersonen van Waternetwerk en Stichting RIONED hun mening gevraagd over het rapport Doelmatig beheer van de waterketen, beter bekend als het Feitenonderzoek. In ongeveer twee weken is de vragenlijst door 465 mensen ingevuld uit verschillende partijen in de watersector (zie afbeelding 1). Tijdens het voorjaarscongres van Waternetwerk werden al tussentijdse resultaten (op basis van de helft van het aantal respondenten) gepresenteerd. Hieronder volgen de eindresultaten. Naast inzicht in hoe de waterdeskundige over besparingen in de waterketen denkt, heeft de peiling ook de bekendheid van de uitkomsten van het feitenonderzoek bevorderd. Velen hebben de peiling aangegrepen om zich daar in te verdiepen. Een ruime meerderheid vindt het feitenonderzoek een goede weergave van de watersector of staat hier neutraal tegenover. Bij de interpretatie van de gegevens is het van belang in gedachten te houden hoe de respondenten over de verschillende groepen zijn verdeeld en dat het aantal respondenten uit bijvoorbeeld de drinkwatersector klein is.
integreren van riolering en zuivering (5 procent) en voor verdere integratie inclusief drinkwater (2,5 procent). De helft van de respondenten acht de besparingen reëel. Ruim 30 procent acht de besparingen echter te hoog. Dat is vooral toe te schrijven aan de medewerkers van gemeenten. De helft van hen vindt de genoemde besparingen te hoog.
Slechts 30 procent van de respondenten verwacht dat de besparingen geen negatieve gevolgen hebben. Circa 40 procent denkt dat de besparingen ten koste zullen gaan van milieu en duurzaamheid. Ook werd vaak ingevuld dat de burger de dupe wordt, de afvoer en zuivering van afvalwater onder druk komen te staan en dat de innovatiekracht af zal nemen.
Hoe besparen en wat zijn de gevolgen?
Schaalvergroting gemeenten en waterschappen
De besparingen kunnen op verschillende manieren worden gerealiseerd. Efficiënter werken wordt door een grote meerderheid (58 procent) van de respondenten genoemd. Doelen bijstellen komt als tweede (27 procent) uit de bus. Benchmarking wordt door 60 procent van de respondenten gezien als een geschikt middel voor efficiencyverbetering.
De helft van de respondenten is het eens met de stelling dat doelmatig en efficiënt beheer van de waterketen schaalgrootte vereist; 36 procent is het hier niet mee eens.
Afb. 1: Verdeling van de respondenten over de watersector.
Meningen over haalbaarheid besparingen per sector verschillen In het feitenonderzoek wordt voor het drinkwater, de riolering en de afvalwaterzuivering een besparing van respectievelijk vijf, acht en nog eens acht procent mogelijk geacht. Ruim 40 procent van de waterdeskundigen acht deze besparingen reëel (zie afbeelding 2). Vooral de besparing op riolering wordt echter als te hoog gezien (35 procent van de respondenten). De medewerkers van drinkwaterbedrijven zijn het meest positief over de haalbaarheid van de in het feitenonderzoek genoemde besparingen - zowel voor riolering, afvalwaterzuivering als drinkwater. Als we naar de beoordeling van ieders eigen sector kijken springt de drinkwatersector er uit: daar geeft 76 procent aan dat men een besparing van vijf procent op drinkwaterkosten haalbaar acht. Van de waterschapsmedewerkers acht slechts 44 procent een besparing van acht procent op zuiveringskosten haalbaar en vindt 45 procent deze besparing te hoog ingeschat. De besparing op rioleringskosten wordt door 45 procent van de gemeente-ambtenaren haalbaar geacht, terwijl 47 procent dit percentage te hoog vindt.
Gemeenten betwijfelen haalbaarheid besparingen Daarnaast zijn in het feitenonderzoek extra besparingen geformuleerd voor het
4
H2O / 13 - 2010
De meerderheid van de respondenten is van mening dat er te veel gemeenten (62 procent) en waterschappen (52 procent) zijn. Ruim de helft van de medewerkers van
14%
17%
7%
1 op de 10 respondenten is vrouw
41%
21%
Drinkwaterbedrijf
Gemeente
Overig
Waterschap
Ingenieurs- en/adviesbureau
actualiteit Afb. 2: Inschatting van de haalbaarheid van de geraamde besparingen uit het feitenonderzoek.
Haalbaar + te laag Te hoog Neutraal + geen mening
5% besparing op drinkwater in 2020 % 100
gemeenten vindt het aantal gemeenten momenteel te groot. Van de waterschapsmedewerkers vindt de helft dat het aantal waterschappen omlaag kan. Als minimale schaal voor het rioleringsbeheer noemen de meeste respondenten 50.000 inwoners. In de huidige situatie heeft slechts 16 procent van de Nederlandse gemeenten meer dan 50.000 inwoners. Voor het afvalwaterzuiveringsbeheer wordt een minimumomvang van 750.000 inwoners het meest genoemd. Circa de helft van de waterschappen is momenteel ruim kleiner.
80 60 40 20 0 Totaal
Gemeente
Waterschap
Drinkwaterbedrijf
Alle andere categorieën
Uitvoeringsvorm en taakverdeling
8% besparing op riolering in 2020 % 100 80 60 40 20 0 Totaal
Gemeente
Waterschap
Het aantal drinkwaterbedrijven vindt 60 procent van de respondenten goed. Slechts 16 procent vindt dat er meer of minder drinkwaterbedrijven moeten zijn. Van de medewerkers van drinkwaterbedrijven vindt 32 procent dat het aantal drinkwaterbedrijven omlaag kan.
Drinkwaterbedrijf
Alle andere categorieën
8% besparing op afvalwaterzuivering in 2020 % 100
Op de vraag naar welke uitvoeringsvorm(en) de voorkeur uit gaat, worden het meest genoemd ‘traditionele taakverdeling’, ‘intergemeentelijke samenwerking’, ‘gemeenschappelijke regeling van gemeenten en waterschap’, ‘waterketenbedrijf’, ‘watercyclusbedrijf’ en ‘rioleringsbedrijf’. Voor het kiezen van een uitvoeringsvorm geeft men aan dat vooral de relaties tussen regenwater en riolering en tussen riolering en afvalwaterzuivering van belang zijn. Op korte afstand volgt de relatie tussen riolering en beheer openbare ruimte. Lokaal maatwerk bij de keuze van de uitvoeringsvorm vindt tweederde belangrijk.
Hoofdlijnen
80 60 40 20 0 Totaal
Gemeente
Waterschap
Drinkwaterbedrijf
Alle andere categorieën
Bovenstaande schetst een beeld van hoe werknemers in de Nederlandse waterketen denken over mogelijke besparingen in de afvalwaterketen. Het is aan een ieder om hieruit conclusies te trekken. Dit artikel beperkt zich tot de hoofdlijnen. Indien daar behoefte aan bestaat, kan verder worden ingezoomd op de beantwoording van de deelvragen door respondenten.
5% besparing op integreren beheer riolering en zuivering in 2020
Wouter Stapel en Maaike Buysse-Hendriks (DHV)
% 100 80 60 40 20 0 Totaal
Gemeente
Waterschap
Drinkwaterbedrijf
Alle andere categorieën
2,5% besparing op verdere integratie incl. drinkwater in 2020 % 100 80 60 40 20 0 Totaal
Gemeente
Waterschap
Drinkwaterbedrijf
Alle andere categorieën
Illustraties op de verkeerde plek In het Platformartikel over de waterkwaliteit van de Westerplas op Schiermonnikoog, dat in de vorige uitgave van H2O verscheen (pagina 36), zijn abusievelijk de afbeeldingen 2 en 4 verwisseld. In de uitgave van 4 juni stond bij het artikel van Veolia ten onrechte een tekening van Logisticon, die bij het bericht op de pagina erna thuishoorde. Onze excuses hiervoor.
H2O / 13 - 2010
5
verslag Naar een langetermijnvisie voor rioleringsbeheer Het rioleringbeheer in Nederland staat voor belangrijke opgaven en uitdagingen. Dat bleek tijdens de door Waternetwerk georganiseerde bijeenkomst op 17 juni in hotel Lapershoek in Hilversum, onder de kop ‘Langetermijnvisie riolering in de praktijk’. Thema’s die de revue passeerden, waren: vervanging van infrastructuur, doelmatigheid en samenwerking in de afvalwaterketen, opwekking van energie en terugwinning van grondstoffen uit afvalwater, scheiding van afvalwaterstromen, decentrale zuivering, duurzaamheid en klimaatverandering. Er is dus in de nabije toekomst genoeg te doen in de rioleringsector, wat vraagt om voldoende capaciteit en daarmee om een voortvarende werving van technisch geschoold personeel.
G
ert Dekker van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten schetste de noodzaak voor verandering in het rioleringbeheer. Diverse actuele ontwikkelingen onderstrepen dit. Ten eerste vragen de wetgeving (nieuwe Waterwet) en de overheidsbezuinigingen om (meer) samenwerking tussen gemeenten en waterschappen. Daarnaast wees Dekker op het belang van de instandhouding van het rioleringssysteem. Beslissingen over vervanging van infrastructuur strekken zich uit over een termijn van 50 jaar. “Er komt een nieuwe vervangingspiek”, beklemtoonde Dekker. Oftewel, er moet nu al nagedacht worden over de noodzakelijke keuzes. Dekker wees ook op het feit dat duurzame ontwikkeling een belangrijk thema is in de langetermijnvisie op de waterketen. Daarbij is een rol weggelegd voor innovaties op de grensvlakken van water en energie, alsmede water en de leefomgeving. Gescheiden systemen met afkoppeling van regenwater zullen aan belang winnen, evenals decentrale zuivering. Bovendien staat de rioleringsector ook voor de uitdaging in de (nabije) toekomst voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. “We hebben steeds meer kennis nodig voor een goede uitvoering van rioleringtaken. Er bestaan zorgen over de instroom van jonge mensen.” Tot slot zetten de overheidsbezuinigingen en de uitkomsten van het feitenonderzoek over de doelmatigheid in de waterketen de rioleringsector onder druk. Volgens dit rapport zijn in 2020 besparingen van 140 miljoen euro (8 procent) mogelijk op de jaarlijkse kosten van het rioleringbeheer door bundeling van kennis en capaciteit en professionalisering in de uitvoering. Verdere kostenbesparingen zijn mogelijk door samenwerking tussen gemeenten en waterschappen in de afvalwaterketen, eventueel in zelfstandige uitvoeringsorganisaties. Volgens Dekker is daarvoor voldoende schaalgrootte nodig, moet de bestuurlijke drukte afnemen en moeten de werkprocessen centraal staan. “Kortom, er is verandering nodig in het rioleringbeheer”, concludeerde hij. Aan de hand van cijfers en kengetallen plaatste Aad Oomens van Grontmij de verwachte gevolgen van diverse ontwikkelingen voor de rioleringsector in perspectief. Zo ligt in Nederland in totaal 86.600 kilometer aan rioolleidingen (vrij verval) in de ondergrond, met een vervangingswaarde van 60 miljard euro. Oomens rekende voor
6
H2O / 13 - 2010
dat de sector voor de opgave staat tot 2040 circa 40.700 kilometer - oftewel 47 procent van het netwerk - te vervangen. Andere relevante ontwikkeling is de klimaatverandering, met een verwachte toename van extremen in regenval. Oomens haalde cijfers aan van Stichting RIONED, die indiceren dat extreme buien in 2050 leiden tot een toename van het regenwater met 25 procent. “De uitdaging zit vooral in de opvang van de extremen”, benadrukte Oomens. Wat betreft de terugwinning van energie uit afvalwater - het concept van de ‘energiefabriek’ - gaf Oomens aan dat de ‘energiewaarde van afvalwater’ per inwoner 140 kWh/jaar is bij 100 procent rendement. Afgezet tegen een gemiddeld elektriciteitsverbruik per inwoner van 1.500 kWh/jaar noemde Oomens de bijna tien procent een ‘interessant’ percentage. Winst moet worden behaald in verbetering van het rendement. Dan kunnen afvalwaterzuiveringen meer voorzien in hun eigen energieverbruik, waarvan ze momenteel 30 tot 50 procent zelf leveren. Oomens ging ook in op een ander actueel thema: hergebruik van grondstoffen in de afvalwaterzuivering. Vooral wat betreft fosfaat, waarvan de wereldvoorraad slinkt en de prijs stijgt, biedt terugwinning mogelijkheden. De mondiale voorraad bedraagt naar schatting 18.000 miljoen ton fosfaaterts. In Nederland bedroeg de fosfaatbelasting van het oppervlaktewater in 2005 gemiddeld 6.500 ton per jaar, waarvan 2.750 ton afkomstig uit de afvalwaterstroom. Terugwinning van fosfaat tijdens de zuivering verlicht dus enerzijds de milieubelasting en levert anderzijds een belangrijke grondstof voor onder meer de landbouw op. Oomens stipte ook medicijnresten en hormoonverstoorders aan, die worden aangetroffen in het afvalwater, effluent en oppervlaktewater. Door de vergrijzing en toenemende medicijngebruik vormt dit een aandachtspunt in de (afval)watersector. Volgens Oomens gaat het om concentraties in de orde van grootte van milligrammen per liter (afvalwater), microgrammen per liter (effluent) en nanogrammen per liter (oppervlaktewater). Mogelijke maatregelen liggen op het gebied van preventie (materiaalgebruik, voorlichting, lozingsvoorschriften), scheiding (afvalwater, regenwater, grondwater), capaciteit en behandelingsmethode. “Dat zijn de knoppen waaraan je kunt draaien”, aldus Oomens.
Werksessies Onder het motto ‘Waar willen we zijn in 2050?’ werd vervolgens in vier werkgroepen - buitengebied, gemengd, verbeterd gescheiden en gescheiden systeem - een transitieplan en eindbeeld uitgewerkt. Dat leverde interessante uitkomsten op. In het buitengebied werd een mestverwerkingsfabriek voorzien voor energieopwekking en terugwinning van grondstoffen en gescheiden sanitatiesystemen in de woningen in het gebied. Wat betreft het gemengde systeem werd gedacht aan scheiding van afvalwaterstromen en benutting van het zwarte water. Eindbeeld van het gescheiden systeem was een groene duurzame woonwijk met hergebruik van hemelwater en grijs water en decentrale afvalwaterzuivering op woon- dan wel wijkniveau. Bij het verbeterd gescheiden systeem stond de gescheiden opvang en afvoer van hemelwater centraal, afhankelijk van de kwaliteit van dat water, dat wordt bepaald met een monitoringsysteem. Centrale thema’s in de werkgroepen waren duurzaamheid, opvang van hemelwater, scheiding van afvalwaterstromen, (de) centrale zuivering en terugwinning van energie en grondstoffen. Obstakels die moeten worden weggenomen bij bovengenoemde transities, werden ook benoemd. Een belangrijke was de mogelijke weerstand bij burgers tegen een systeem van scheiding van afvalwaterstromen in combinatie met decentrale zuivering. Als mogelijke stimuleringsmaatregelen werden subsidiëring of een differentiatie in rioolrechten geopperd. Ander obstakel is de capaciteit van decentrale zuiveringssystemen, alsmede het volksgezondheidsaspect. Zo leverde de bijeenkomst over de toekomst van het rioleringbeheer genoeg aanknopingspunten en stof tot (verder) nadenken op.
Digitale foto’s Digitale foto’s moeten een resolutie hebben van minimaal 300 dpi bij een doorsnee formaat van 10 x 15 cm. Foto’s sturen met een lagere resolutie heeft geen zin. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!
Voelt u ook nattigheid?
Ga dan voor de oplossing naar:
www.waterindestad.nl Royal Haskoning heeft ruim 80 enthousiaste medewerkers in dienst die zich inzetten om de stedelijke watersystemen te optimaliseren voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. Nationaal en internationaal. Werkend vanuit onze regionale vestigingen zijn wij altijd in de buurt!
www.royalhaskoning.com
RENATE POSTMA EN HENK BERGMEIER (STEDELIJK WATERBEHEER GEMEENTE ZWOLLE):
“Plannen Veerman problematisch voor Zwolle” Eenmaal per jaar geeft H2O een themanummer uit dat extra aandacht schenkt aan het stedelijk waterbeheer. Op welke stad richt je je dan met een interview? Het kunnen er vele zijn, want vrijwel alle Nederlandse steden hebben een relatie met water, zijn erdoor beschermd in de 80-jarige oorlog of de oorlogen met de Fransen, worden ertegen beschermd, zijn er voor hun welvaart van afhankelijk geweest, vroeger of nu nog steeds. Zwolle is zo’n stad, enerzijds een oude Hanzestad, anderzijds een stad bedreigd door het bij noordwesterstorm opgestuwde Zuiderzeewater, al dan niet gecombineerd met grote regenwaterafvoeren door de Sallandse weteringen. Een stad waar stedelijk waterbeheer bepaald geen loze kreet is. Voor deze uitgave het verslag van een gesprek in het stadskantoor achter het station met Renate Postma, specialist op het gebied van duurzaam beheer van bodem en grondwater, en Henk Borgmeier, stedelijk beheerder riolering en kunstwerken.
Hoe ligt Zwolle waterstaatkundig gezien? “Zwolle ligt in de delta van de IJssel en de Vecht. Tussen deze twee rivieren komt een drietal Sallandse weteringen via het Almelo’s Kanaal en de stadgrachten van Zwolle uit in het Zwarte Water. Ten noorden van Zwolle voegt zich de Vecht daar bij en stroomt al het water via het Zwarte Meer naar het IJsselmeer. De stad is pas in de Middeleeuwen ontstaan op een rug van diluviaal dekzand, bewoonbaar in het verdere moerassig landschap. Het is een oude vestingstad met een mooie grachtengordel, die inmiddels zo’n 120.000 inwoners telt.” “Tot 1932 stond Zwolle in open verbinding met de Zuiderzee en stroomde de binnenstad, die in wezen buitendijks gebied is, bij aanhoudende noordwestenwind ook regelmatig onder. Sinds de aanleg van de Afsluitdijk is dat niet meer gebeurd. In 1998 hebben we nog wel een moeilijke periode gehad. Het hoogste punt van de stad, de Markt, ligt op 3.60 meter + NAP, grote oudere wijken op 1 à 1,5 meter + NAP. Het IJsselmeer werd in dat jaar opgestuwd tot 1,4 à 1,5 meter + NAP. Het winterpeil van het IJsselmeer is 0,40 meter - NAP, maar door de invloed van de wind kan het bij Zwolle wekenlang zowel 1,5 meter + NAP als 1,0 meter - NAP worden. Afhankelijk van de afvoer van de Sallandse weteringen ontstaan er dan al dan niet problemen. In 1998 hebben we zandzakken op de kades moeten plaatsen om het water tegen te houden. Na dat jaar heeft Waterschap Groot-Salland de Balgstuw bij Ramspol gebouwd, waarmee de opstuwing tot 1.10 meter + NAP beperkt wordt. De dijken langs het Zwarte Water en het Zwolle-IJsselkanaal zijn primaire keringen. Een keerklep in het Zwarte Water vóór Zwolle moet ervoor zorgen dat de keringen daarachter secundaire keringen kunnen zijn.”
Hoe kijken jullie tegen peilverhoging van het IJsselmeer aan? “Een peilstijging zoals die door de Commissie Veerman is voorgesteld, stelt
8
H2O / 13 - 2010
Zwolle voor grote problemen. Op het gebied van de veiligheid natuurlijk, maar vooral op het gebied van het beheersen van het grondwater. Tegen hogere waterstanden zijn dijken te bouwen, maar ons grootste probleem is dat het grondwater dan omhoog komt. Het ligt nu ongeveer op NAP, maar als door een hoger peil van het IJsselmeer het peil van alle wateren in dit deltagebied stijgt, komt het grondwater gemiddeld op een ander peil te liggen en hoe beheers je dat? Daar is de stad niet op gebouwd. Dat vergt veel drainage en bemaling.” “Ander punt is dat je wel dijken kunt aanleggen, maar dat overstorten vanuit de riolering niet meer kunnen werken in verband met de hoge buitenwaterstand. Dat vereist een systeem van berging en bemaling.” “Maar ook een daling van het IJsselmeerpeil van bijvoorbeeld 0,4 naar 0,8 meter - NAP bij gebruik van veel IJsselmeerwater voor verziltingsbestrijding in het westen, zou Zwolle weer andere problemen opleveren. We vinden dat Veerman te weinig oog had voor wat zijn plannen hier teweeg brengen, met als zwaartepunt het grondwater in de historische binnenstad. Bovendien verandert het aanzien van de stad bij een hoger peil in singels en grachten. Zwolle raakt zijn charme kwijt. Ook ecologisch kun je veranderingen verwachten. Waar blijven de kievitsbloemen, die hier nog van nature groeien, bij een hoger peil? Dat is wel iets waar we hier heel trots op zijn en veel aandacht aan besteden.”
Hoe is de situatie nu? “Waterhuishoudkundige maatregelen worden hier altijd in nauw overleg met Groot-Salland getroffen. Bij uitbreidingsplannen stellen we een gezamenlijk grondwaterprotocol op dat moet zorgen voor voldoende ophoging om vocht uit de huizen te weren, om voor een goede volksgezondheid te zorgen. We kennen inmiddels alle soorten rioolstelsels (gemengd, gescheiden, verbeterd gescheiden). In één wijk, Stadshagen (liggend in de Mastenbroe-
Renate Postma.
kerpolder), werken we met infiltratie van regenwater, niet zozeer om het grondwater aan te vullen alswel om de afvoer van regenwater naar oppervlaktewater te vertragen, zodat we in uitbreidingsplannen minder brede waterlopen en kleinere gemalen kunnen realiseren.”
Hoe werkt dat in de praktijk? “Elke perceeleigenaar is verantwoordelijk voor zijn regenwater. In de openbare ruimte legt de gemeente voorzieningen aan, elke eigenaar moet voor de zijne zorgen. We schrijven een systeem van opvangkratten en infiltratiebuizen voor. De berging in de kratten moet elf millimeter bedragen. Bij grotere aanvoer moet het overtollige water de tuin in stromen. Aanbrengen van de kratten onder de woning voorkomt het kapot rijden tijdens de bouw. Een bladvang moet verstopping voorkomen. We hebben berekend dat zo’n voorziening voldoende moet zijn voor een bui van 40 tot 50 millimeter in één uur tijd die gemiddeld één keer per 100 jaar voorkomt. We hebben in de praktijk tot dusverre ook nog weinig problemen gehad. Waar we wel veel aandacht aan moeten besteden is de huidige platte straatinrichting. Waar men winkelgebieden zo toegankelijk mogelijk
*thema voor rolstoelen e.d. wil maken, moeten we zorgen voor een straatprofiel dat voorkomt dat het regenwater de winkels instroomt en voor extra afvoer naar lagere gebieden, bijvoorbeeld plantsoenen. Belangrijk is dat water bij gebiedsontwikkeling vooraan in het proces meegenomen wordt.”
Hoe bereikt u dat? “In onze organisatie hebben we geen aparte afdeling Water. Water is een onderdeel van ieder studie-, ontwerp- en beheerproces. We hebben een opdrachtgever/opdrachtnemerorganisatie, met daarnaast een expertisecentrum dat werkt in opdracht van één van de twee andere eenheden. Als ons ingenieursbureau iets ontworpen en gerealiseerd heeft, is er een formeel moment van overdracht aan de beheerder. Deze kan de voorziening die hem aangeboden wordt, in die vorm weigeren en aanpassingen eisen. Deze moet de ontwerper dan op zijn kosten aanbrengen. Zulke financiële tegenvallers wil men natuurlijk niet. Dat leidt ertoe dat beheerbewust ontworpen wordt. Dat men eerst met de toekomstige beheerder gaat praten en deze vooraf een kader meegeeft. Toepassen van lijnafwatering (langwerpige roosters) van de opvang van het regenwater bijvoorbeeld vraagt viermaal zoveel onderhoud als gewone straatkolken. Daar moet de beheerder dus echt van te voren mee instemmen.” “We streven ernaar ecologische waarden bij de stadsontwikkeling te behouden. De wijk de Aa-landen is in 1970 zo aangelegd dat de Westerveldse Aa zijn natuurlijke loop kon blijven volgen. Het maaibeleid van bermen en van watergangen is op maximale ecologische ontwikkeling afgesteld. De burgerij houdt ons nauwlettend in de gaten. Toen we bij het opknappen van een park bolletjes van de kievitsbloem over het hoofd gezien hadden, stuurde men de AID op ons dak.”
Wat is jullie achtergrond? Renate Postma: “Ik ben in 1971 in Zwolle geboren. Van 1990 tot 1994 studeerde ik aan de Hogeschool IJsselland in Deventer milieuchemie. Van 1994 tot 1999 werkte ik bij Arcadis op het gebied van bodemonderzoek en -sanering. In het bijzonder heb ik onderzoek gedaan naar de risico’s van blootstelling van mensen aan verontreinigde grond, naar het gedrag van stoffen en haar eventuele opname door het lichaam. Van 1999 tot 2001 heb ik bij Provincie Overijssel bodemsaneringsprojecten van derden bepleit, die op basis van de Wet Bodembescherming uitgevoerd moesten worden, bijvoorbeeld bij benzinestations en bij grote bedrijven. In 2001 ben ik in dienst gekomen van de gemeente Zwolle. Hier ben ik begonnen bij de bodemtaken van de gemeente. Inmiddels is mijn werk uitgegroeid tot het duurzaam inrichten van bodem- en watersystemen.”
Wat moet ik mij daarbij voorstellen? “Zwolle heeft als eerste gemeente in Nederland een visie op het beheer van de ondergrond ontwikkeld. Die ondergrond is letterlijk het fundament waarop we leven,
terwijl beheer en gebruik ervan nauwelijks geregeld zijn. Onze opzet is structureel en georganiseerd gebruik te maken van warmte-koudeopslag en dit te koppelen aan grondwater- en bodemsanering, aan waterwinning en peilbeheer. Bodemsanering benaderen we niet langer per geval, maar gebiedsgericht. We combineren natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en grondwaterbescherming in één gebied. We willen vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte structureel op elkaar afstemmen. De gemeenteraad heeft deze ‘Visie op de ondergrond’ in oktober 2007 vastgesteld. Ze wordt nu verder uitgewerkt. We hebben berekend dat de visie tot minder uitstoot van kooldioxide zal leiden en aanzienlijke besparingen op bodemsaneringen en op energiekosten zal opleveren”. “We hebben ook een millenniumkrant uitgegeven. Daarin beschrijven we welke bijdrage de gemeente levert aan de millen-
interview
“Voor het rioolbeheer hebben we alleen een eigen onderhoudsdienst voor de directe service aan de burger. Voor alle andere zaken schakelen we aannemers in. Zelf doen we rioolverstoppingen en het onderhoud van de 55 pompputten en gemalen en de 480 drukrioleringsgemalen in het buitengebied.”
Hoe staat u in de huidige discussie over het beheer van de riolering? “Ik zie niets in overdracht aan het beheer van het waterschap, wel in een goede samenwerking daarmee. Wij hadden met GrootSalland een optimalisatiestudie afvalwaterketen uitgevoerd en zouden 22 bergbezinkbassins moeten bouwen. Al die bakken in de stad zag ik niet zitten. We hebben toen het plan in goed overleg ingrijpend veranderd. Het water wordt nu sneller naar de rwzi afgevoerd. De capaciteit daarvan is vergroot van 5.500 naar 8.300 kubieke meter per uur, door het bijbouwen van een extra straat. In de stad waren toen nog slechts zeven bergbezinkbassins nodig. Voordeel
“Zwolle eerste gemeente met een visie op het beheer van de ondergrond” niumdoelstellingen van de Verenigde Naties. Op watergebied werken we samen met de gemeente Nkomazi: een plattelandsgemeente in Zuid-Afrika met 500.000 inwoners.” “We richten ons vooral op het verbeteren van sanitaire voorzieningen, toiletten die met zo weinig mogelijk water doorgespoeld worden, en het duurzaam gebruik van menselijke uitwerpselen, als meststof en als bron voor biogas.”
Nu het andere levensverhaal. Henk Borgmeier: “Ik ben ook in Zwolle geboren, in 1951. Ik volgde de opleiding MTS civiele techniek van 1968 tot 1971. Na mijn militaire dienst werkte ik eerst een jaar bij Rijkswaterstaat. In 1974 ben ik in dienst van de gemeente Zwolle gekomen als opzichter Weg- en Waterbouw. Eerst werkte ik vooral bij bestratingen, later zijn daar de riolering en civiele kunstwerken bijgekomen. Vooral het werktuigbouwkundige element daarvan interesseerde mij. Dus rioolgemalen en de bewegingsapparatuur van bruggen bijvoorbeeld.”
is dat bij groei van het aantal inwoners de rwzi voldoende zuiveringscapaciteit heeft. Wij kunnen intussen doorgaan met het afkoppelen van regenwater, waardoor de hydraulische aanvoer daalt. Met de optimalisatie besparen we ongeveer zeven miljoen euro.”
Vervult Zwolle de rol van centrumgemeente bij het rioolbeheer? “Voor buurgemeenten doen we niets. Dat zou op zich wel kunnen. Belangrijk is dat het rioolbeheer in ieder geval als onderdeel van het beheer van de openbare ruimte in handen van de gemeente blijft. Je hebt het gezien bij drinkwater en bij energie. Vroeger waren dat ook gemeentelijke bedrijven, nu zijn het grote concerns geworden die zich vooral door commerciële belangen laten leiden. Bij Vitens is dat overigens minder dan bij de energiebedrijven. In goed samenwerken zit veel winst, in loskoppelen niet.” Maarten Gast
“Sinds 2000 ben ik stedelijk beheerder riolering en kunstwerken. De stad is enerzijds opgedeeld in zes wijken met een wijkbeheerder aan het hoofd. Dat zijn generalisten die het oog en oor van de gemeente zijn, ook het aanspreekpunt voor de burgerij. Anderzijds kennen we acht stedelijk beheerders, die zowel de kennis van als het budget voor een bepaald vakgebied hebben, in mijn geval dus riolering en kunstwerken. Riolering is heel breed, inclusief grond- en oppervlaktewater. Onder kunstwerken vallen alle bruggen, tunnels, kademuren, etc.”
H2O / 13 - 2010
9
Wijkwaterplannen in Utrecht De waterschappen steken veel tijd en geld in de noodzakelijke maatregelen voor de KRW-waterlichamen. Maar hoe zit het met de overige wateren? Zijn daar geen maatregelen nodig? De gemeente Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden stellen momenteel voor de verschillende wijken waterplannen op. Ze kijken daarbij specifiek naar de chemische en ecologische doelen en bijbehorende noodzakelijke maatregelen voor deze wateren. Belangrijk uitgangspunt is dat maatregelen niet alleen ten goede komen aan de ecologie maar ook bijdragen aan de beleving van het water.
D
e gemeente Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gebruiken de wijkwaterplannen ook om een beter inzicht te krijgen in het functioneren van het (lokale) watersysteem en om de beheer- en meetgegevens beter op elkaar af te stemmen. Het wijkwaterplan geeft bovendien aan met welke wateraspecten en wensen initiatiefnemers bij stedenbouwkundige en andere (autonome) ontwikkelingen rekening moeten houden. Dit artikel gaat over één van de eerste wijkwaterplannen, voor de wijk Zuid (Hoograven en Lunetten). Eind 2008 hebben gemeente en waterschap bij de vaststelling van het maatregelenpakket voor de KRW afgesproken wijkwaterplannen op te stellen. Om te voorzien in voldoende basisinformatie hebben ze in 2009 niet alleen de grote waterlichamen, maar ook een groot aantal kleinere wijkwatergangen chemisch en ecologisch bemonsterd. De resultaten zijn op kaart vastgelegd. Naast de kaart met kwaliteitsgegevens zijn er nog drie basiskaarten met het functioneren van het oppervlaktewatersysteem, het rioleringssysteem en de verdeling van het beheer en onderhoud van watergangen en oevers. Tijdens werksessies bleek regelmatig dat de deelnemers een andere mening hadden over het huidige functioneren van het watersysteem. Een aantal veldbezoeken bleek noodzakelijk om de juiste informatie boven tafel te krijgen. Vervolgens is op basis van de in 2009 gemeten kwaliteitsgegevens invulling gegeven aan de kwalitatieve doelen voor het oppervlaktewater en de oevers. Hieruit volgden de mogelijkheden en knelpunten voor het watersysteem. Deze zijn voorgelegd aan de wijkraad en enkele belangengroepen uit de wijk. Tenslotte is bekeken of de mogelijke oplossingen meegenomen kunnen worden met autonome ontwikkelingen of dat nieuwe maatregelen nodig zijn.
Welke doelen streven we na? Vanuit de KRW volgen gespecificeerde richtlijnen hoe je de kwaliteit en de doelen van de waterlichamen moet bepalen. Voor de overige wateren is dit nog niet uitgekristalliseerd. Op dit moment bekijkt men of op landelijk niveau afspraken moeten worden gemaakt over het bepalen van deze doelen. De wijkwaterplannen lopen vooruit op dit proces.
10
H2O / 13 - 2010
Werksessies voor de wijkwaterplannen in Utrecht.
Om de ambities te bepalen die de gemeente en het waterschap nastreven in de overige wateren van de wijk, is gebruik gemaakt van een pragmatische insteek. De resultaten van de waterkwaliteitsbemonsteringen in 2009 zijn getoetst aan de KRW-maatlat die representatief was voor het monsterpunt. Deze gegevens zijn (voor zover mogelijk) tevens gebruikt als inschatting voor de kwaliteit van de rest van het water in de wijk. De meeste waterlopen in de wijk zijn getoetst op de chemische en ecologische normen die gelden voor het KRW-type waterlichaam M1a (zoete gebufferde sloot) en M3 (regionaal kanaal) (zie afbeeldingen 1 en 2). Enkele watergangen, zoals de fortgrachten, zijn aangemerkt als M11 (kleine ondiepe gebufferde plassen). Gemeente en waterschap streven in alle watergangen in de wijk naar de KRW-score ‘goed’.
Resultaten chemisch en ecologisch onderzoek en analyse Watersysteem Utrecht-Zuid
Utrecht-Zuid bestaat uit twee watersystemen (Hoograven en Lunetten) die via een verbinding aan elkaar gekoppeld zijn (zie afbeelding 3). Het hoogheemraadschap laat water in Hoograven in vanuit het Merwedekanaal (NAP +0,60 meter) en maalt dit na vier verschillende peilgebieden ook weer uit naar
het Merwedekanaal. Binnen de wijk Lunetten zijn er twee routes waarop het water door de wijk heen stroomt: via de forten Lunetten (waarnaar de wijk is vernoemd) en via het NS-station Lunetten. Beide routes laten water in vanuit de Kromme Rijn en voeren het water in zuidelijke richting af naar het Amsterdam-Rijnkanaal. Huidige waterkwaliteit Hoograven
In de wijk Hoograven is in 2009 op een representatief meetpunt zowel de chemische waterkwaliteit als de ecologische toestand gemeten. De chemische waterkwaliteit was goed. De ecologische toestand was echter slecht (zie afbeelding 4). Langs de oevers van de watergang door Hoograven is de ‘Utrechtse constructie’ aangebracht. Dit houdt in dat er een bakstenen rand loopt van de oever naar net onder de waterlijn. Door deze rand zijn er bijna geen oeverplanten aanwezig. Bij het meetpunt in een breder deel van de watergang ontbraken drijvende of ondergedoken waterplanten. De reden waarom is nog niet duidelijk, van beschaduwing is geen sprake. Ondanks het ontbreken van enige waterplanten werd toch redelijk wat macrofauna gevonden. Het gaat dan voornamelijk om bodembewoners en soorten die een voorkeur hebben voor een harde
*thema
achtergrond
ondergrond. Deze soorten scoren niet positief, omdat ze kenmerkend zijn voor een omgeving met een gebrek aan planten. De beoordeling voor macrofauna is dan ook ‘matig’. Over het algemeen verwachten de gemeente en het hoogheemraadschap dat het monsterpunt maatgevend is voor de rest van de watergang door Hoograven. Alleen de oevers waar de ‘Utrechtse constructie’ afwezig is, scoren mogelijk hoger op het ecologische vlak. Huidige waterkwaliteit Lunetten
Het water in Lunetten is grotendeels afkomstig van het KRW-waterlichaam de Kromme Rijn. Uit de maandelijkse waterkwaliteitsmetingen blijkt dat het water relatief hoge concentraties stikstof en fosfaat kent. Dit komt doordat de Kromme Rijn water krijgt uit gebieden met landbouw; ook lozen enkele rioolwaterzuiveringen (indirect) op de Kromme Rijn. De rivier voert ook (fijn) slib aan, wat door de stroming niet bezinkt. In 2009 is op één meetpunt binnen de route via de forten Lunetten, een fortgracht, de chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand gemeten. De chemische waterkwaliteit van dit punt voldoet aan de norm. Het water heeft in de Lunetten een lange verblijftijd. Daardoor is er voor het (fijne) slib voldoende tijd om te bezinken. Hierdoor neemt de hoeveelheid nutriënten sterk af. Aan de gehalten chloride, calcium en het geleidende vermogen is te zien dat het water nog wel steeds karakteristieken heeft van het water in de Kromme Rijn. Het water is het hele jaar door helder en er is geen kroos of flab aanwezig. De ecologie scoort op dit meetpunt zowel voor de macrofauna als de macrofyten ‘matig’. De bedekking van de oevers is, ondanks dat ze vrij steil zijn, goed. De bedekking van de ondergedoken waterplanten scoort ‘matig’. Ook zitten er voornamelijk algemene soorten (zowel op de oever als in het water). Dit is de belangrijkste reden dat deze locatie niet hoger scoort. Waarom er
Afb. 1: Beeld van M1a (zoete gebufferde sloot).
Afb. 2: Beeld van M3 (gebufferde regionale kanalen), deelgebied Midden, centrumstedelijk gebied (bron: HDSR).
niet meer ‘relevante’ soorten voorkomen in de fortgracht is nog onduidelijk. De macrofauna scoort voornamelijk laag door het voorkomen van veel ‘negatieve indicatorsoorten’. Dit zijn soorten die aangeven dat er veel slib/bagger aanwezig is op de locatie, terwijl de fortgrachten vijf jaar
geleden nog zijn gebaggerd. Een mogelijke verklaring is dat de fortgrachten van de Lunetten fungeren als een soort slibvang voor het water uit de Kromme Rijn, waardoor de slibaanwas groot is. Eén van de maatregelen is om te onderzoeken of de slibdikte in de Lunetten daadwerkelijk snel aangroeit.
Hoograven
route via forten Lunetten
route via NS-station Lunetten
chemie
De chemie voldoet aan de norm voor watertype M3.
De chemie voldoet aan de norm voor watertype M11.
Zowel de fosfaatgehalten als zuurstofgehalten voldoen niet aan de norm voor watertype M3 -> Verhoging van de doorstroming heeft een positief effect op beide parameters.
macrofauna
De macrofauna scoort ‘matig’ voor watertype M3 (voornamelijk ‘negatieve soorten’ komen voor) -> Als er meer waterplanten voorkomen, zal de beoordeling van macrofauna waarschijnlijk ‘goed’ scoren op de maatlat.
De macrofauna scoort ‘matig’ voor watertype M11 -> Snelle aanwas van bagger lijkt de oorzaak. Onderzoek hiernaar is nodig.
De macrofauna scoort ‘matig’ voor watertype M3 -> Verhoging van de doorstroming verlaagt de lokale voedselrijkheid door de aanwezigheid van vogels en voorkomt dat de hoeveelheid zuurstof onder de norm zakt.
macrofyten
De macrofyten scoren ‘slecht’ voor watertype M3 -> Om aan de norm te kunnen voldoen, meer natuurvriendelijke oevers creëren en onderzoeken hoe de ondergedoken en drijvende waterplanten gestimuleerd kunnen worden.
De macrofyten scoren ‘slecht’ voor watertype M11 -> Een baggerlaag lijkt de oorzaak. Onderzoek hiernaar is nodig.
De macrofyten scoren ‘slecht’ voor watertype M3 -> Om aan de norm te kunnen voldoen, meer natuurvriendelijke oevers creëren. Ook kan het verbeteren van de doorstroming helpen om kroosvorming in de toekomst tegen te gaan
H2O / 13 - 2010
11
Het meetpunt is alleen representatief voor de andere Lunetten binnen deze wijk. Ook in één van de singels in de route via NS-station Lunetten is vorig jaar de chemische waterkwaliteit en de ecologische toestand gemeten. Uit de gehalten van chloride, calcium en het geleidende vermogen blijkt dat het water op dit meetpunt niet alleen sterk beïnvloed wordt door het water van de Kromme Rijn, maar ook door grondwater. De watergangen in Lunetten hebben namelijk ook een belangrijke drainerende functie. Het gemeten fosfaatgehalte ligt net boven de norm voor M3. Ook zakt het zuurstofgehalte in de singel regelmatig onder de norm (waardoor kans is op vissterfte). Waarschijnlijk wordt dit (mede) veroorzaakt door bladval en de aanwezige eenden en meerkoeten in de singel. De chemische waterkwaliteit voldeed in 2009 niet op dit meetpunt. De ecologie scoort op dit meetpunt ‘slecht’ voor de macrofyten en ‘matig’ voor de macrofauna. De slechte score voor de waterplanten komt door een gebrek aan diversiteit van zowel de oeverplanten als de drijvende en ondergedoken planten. Ook de aanwezigheid van kroos heeft een negatief effect op de beoordeling. Kroos kan vóórkomen in deze watergang door de hoge nutriëntenwaarden (fosfaat) en een gebrek aan stroming. Hoewel er wel veel macrofauna individuen aanwezig waren, wordt de beoordeling toch ‘matig’ door de hoeveelheid negatieve soorten die zijn gevonden (die duiden op voedselrijkheid). Mogelijk is dit meetpunt door de aanwezigheid van veel eenden en meerkoeten niet representatief voor de rest van de wijk. Deze hebben namelijk invloed op de fosfaatgehalten en het zuurstofgehalte ter plaatse. De inrichting van de singels in de wijk is wel vergelijkbaar, dus de score voor de macrofyten en macrofauna is wel representatief.
Afb. 3: Functioneren van het watersysteem in de wijk Utrecht-Zuid.
Het bereiken van de gewenste waterkwaliteit
Uit de tabel blijkt dat vooral de doorstroming moet worden verbeterd en de oevers natuurlijker ingericht moeten worden. Voor elke waterloop in de wijk is in eerste instantie bekeken welke mogelijkheden hiervoor bestaan binnen autonome ontwikkelingen. Vervolgens zijn voor de waterlopen waar deze mogelijkheden zich niet voordoen, nieuwe maatregelen opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Conclusies en aanbevelingen t
t
Het bijeenbrengen van de kennis van het waterschap en de gemeente resulteert in een goed beeld van het huidige beheer in de wijk en een praktisch plan voor het verbeteren van de waterkwaliteit; Het niveau van een wijk is een goede schaal om met niet al te veel inspanning
Afb. 4: Huidige chemische en ecologische waterkwaliteit en doelen voor de oevers in de wijk Utrecht-Zuid.
12
H2O / 13 - 2010
t
t
een goed, realistisch en haalbaar plan te maken; Het betrekken van bewoners en belanghebbenden op wijkniveau is erg lastig. Ze raken pas geïnteresseerd bij de concrete inrichting van een watergang; Beide betrokken partijen weten nog niet of ze de (KRW-)doelen gaan halen met de nu voorgestelde nieuwe maatregelen (en het meeliften met autonome ontwikkelingen). Dit hoeft geen probleem te zijn, zolang we geen spijt krijgen van de maatregelen die we uitvoeren.
Judith van Zuijlen (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Erwin Rebergen (gemeente Utrecht) Arnold Wielinga (Royal Haskoning)
*thema
achtergrond
Water- en rioleringsbeleid in Heusden In 2008 is het Waterplan Heusden vastgesteld. Dit plan beschrijft doelen voor het functioneren van ons watersysteem en -keten. Deze doelen zijn door de gemeente en Waterschap Aa en Maas vertaald naar gebiedsspecifieke streefbeelden, voorzien van speerpunten. De opdracht die de bestuurders gaven, luide: zo doelmatig en kosteneffectief mogelijk de noodzakelijke maatregelen uitvoeren. Het waterplan sluit daarom af met een uitvoeringsprogramma met een aantal onderzoeksprojecten. Dit artikel gaat over de uitwerking van die onderzoeken en de vertaling naar de beleidsuitgangspunten en de meest doelmatige en kosteneffectieve uitvoeringsmaatregelen voor de afval-, hemel- en grondwaterzorgplichten in het nieuwe verbreed GRP 2011 - 2015. Voor het waterschap geeft het richting aan de maatregelen die het moet treffen. Royal Haskoning begeleidde het traject.
D
e meest in het oog springende beleidskeuze is dat voor de hemel- en grondwaterzorgplichten onderscheid gemaakt wordt tussen hinder en overlast: t
t
Bij hinder door te veel hemelwater treedt geen schade op. Bekende gevallen van hinder lost de gemeente Heusden op tijdens toekomstige herinrichting en renovatie in het bebouwde gebied. Voor deze vorm van hinder worden dus geen nieuwe maatregelen opgesteld (= niet doelmatig); Bij overlast door te veel hemelwater is sprake van aantoonbare schade. De optredende effecten (kunnen zowel binnen- als buitenshuis vóórkomen en) hebben blijvende schade aan beplanting en / of goederen (gebouwen, vloeren, huisraad, etc.) tot gevolg of wetenschappelijk aantoonbaar negatieve effecten op de gezondheid. Indien blijkt dat de hemelwateroverlast toe te schrijven is aan de gemeentelijke zorgplicht voor hemelwater, formuleert de gemeente maatregelen op openbaar gebied om deze overlast op te lossen (= wel doelmatig). Heusden streeft ernaar de bekende gevallen van hemelwateroverlast voor 2015 aan te pakken.
Veel beleidsstukken gebruiken de term ‘urgent’. Heusden beschouwt overlast per definitie als ‘urgent’. Ook gebruikt de wetgeving de term ‘structureel’. Daaraan wenst de gemeente geen invulling te geven. Wanneer sprake is van overlast, is het niet relevant of dit elk jaar, om het jaar, tien dagen aaneengesloten, etc. voorkomt. Het resultaat van de onderzoeken uit het waterplan moest daarom in eerste instantie een ruimtelijk overzicht zijn van hinder- en overlastlocaties voor hemelwater (op straat), oppervlaktewater (inundatie) en te hoge of te lage grondwaterstanden.
Berekende interactie oppervlaktewater en riolering Eén van de belangrijkste pijlers die ten grondslag ligt aan het uitvoeringsprogramma voor de komende jaren is de nadere uitwerking van de stedelijke wateropgave. Uit een quick scan bleek dat de capaciteit van het oppervlaktewater op een aantal locaties waarschijnlijk te krap is om het water te bergen c.q. af te voeren (voorkomen inundatie). Met behulp van een hydraulisch oppervlaktewatermodel (Sobek) zijn deze locaties in detail getoetst op inundatie (norm eenmaal per 100 jaar) en de gemiddelde
peilstijgingen berekend bij diverse buien. Voor de toestroming van hemelwater uit stedelijk gebied is gebruik gemaakt van een geactualiseerd hydraulisch rioleringsmodel (Infoworks). Via interactieve berekeningen zijn ook de locaties en de hoeveelheid ‘water op straat’ in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met tegendruk door stijgende oppervlaktewaterstanden en stroming over maaiveld (zie afbeelding 1 voor een voorbeeld van de presentatie van de resultaten).
Wat is nu de stedelijke wateropgave? De resultaten zijn interessant. Het bestaande watersysteem is - mede als gevolg van diverse uitbreidingen in het verleden eigenlijk niet meer berekend op de berging / afvoer van al het regenwater. Dit uit zich in behoorlijke peilstijgingen, die een vrije uitstroming en afvoer van hemelwater (via de overstorten) voorkómen. Hierdoor blijft snel water op straat staan. Met behulp van overschrijdingscurves is per overstort inzichtelijk gemaakt waar dit optreedt. Met het rioleringsmodel is het effect van water op straat nader bepaald. De inundatie die berekend is in Groenewoud, kan worden opgelost door het verbreden van
Afb. 1: Voorbeeld presentatie stedelijke wateropgave hemel-, oppervlakte- en grondwater.
H2O / 13 - 2010
13
Afb. 2: Uitsnede Risicokaart Stedelijk Water, waarop de locaties met risico op waterhinder en -overlast door hemelwater-op-straat en inundatie te zien zijn.
de ontvangende watergang. De opgave voor riolering (water op straat) is voor de kernen Drunen, Vlijmen en Nieuwkuijk relatief groot. Heusden vergroot de komende jaren samen met Waterschap Aa en Maas de afvoercapaciteit en koppelt af in combinatie met waterberging. Deze maatregelen liften mee met de toch al geplande stedelijke uitbreidingen en rioolrenovaties en de aanleg van groen-blauwe zones. Voor het waterschap is vergroting van de robuustheid van het watersysteem een punt van aandacht.
Risicokaart Stedelijk Water Met behulp van een Risicokaart Stedelijk Water (zie afbeelding 2) maakte de gemeente Heusden het risico per gebouw op waterhinder en -overlast door hemelwater-opstraat en inundaties zichtbaar. Een gebouw kreeg hierbij de classificatie ‘mogelijk risico op hinder of overlast’ als (een deel) van het oppervlak overlapte met de berekende water-op-straat situatie (Bui8, Bui9, T=100 maatgevend) of inundatie vanuit oppervlaktewater. Risico op hinder bij een woning ontstaat als het water rondom het huis tussen de 0 en 10 cm diep is. Risico op overlast bij een woning ontstaat als het water rondom het huis meer dan 10 cm diep is. Het resultaat is te zien in de tabel, waarbij per situatie en per aspect het aantal gebouwen met waterhinder en -overlast is weergegeven.
Toets aan de praktijk Heusden voerde een praktijktoets uit om de berekende opgave te vertalen in doelmatige uitvoeringsmaatregelen. Bij deze maatregelen is niet alleen sprake van een berekende wateroverlast, maar is ook in de praktijk vastgesteld dat er problemen zijn of verwacht worden. Ter ondersteuning zijn daarom de resultaten van de huis-aan-huis waterenquête gecombineerd met de berekeningsresultaten.
Meten aan stedelijk grondwater Uit de waterenquête onder de inwoners van Heusden kwam ook een aantal meldingen boven tafel over grondwaterhinder of
14
H2O / 13 - 2010
-overlast in de kernen Oudheusden, Vlijmen en Nieuwkuijk. In het uitvoeringsprogramma van het waterplan is mede hierom een uitbreiding van het grondwatermeetnet en het analyseren van de metingen als onderzoekproject opgenomen. De tot op heden (2008-2010) gemeten grondwaterstanden wijzen niet op een oorzaak van wateroverlast door grondwater. De gemeten grondwaterstanden zijn daar namelijk te diep voor. Om het grondwatermeetnet verder uit te breiden en daarmee invulling te geven in kennislacunes, kiest Heusden voor de strategie dat elke initiatiefnemer voor elke hectare ontwikkeling in de (toekomstige) openbare ruimte verplicht een peilbuis (voorzien van datalogger) plaatst en aan de gemeente overdraagt.
Vertaling in verbreed GRP Nu een ruimtelijk overzicht bestaat van hinder- en overlastlocaties voor hemelwater (op straat), oppervlaktewater (inundatie) en te hoge of te lage grondwaterstanden, is het zaak dat de gemeente de noodzakelijke bijbehorende maatregelen per zorgplicht vertaald naar het verbreed GRP 2011-2015. De bijdrage van deze maatregelen aan de streefbeelden uit het waterplan, de mogelijkheden om ‘werk met werk’ te maken (samenhang met overige ruimtelijke ontwikkelingen), wettelijke verplichtingen en de huidige financiële situatie binnen de gemeente Heusden bepalen de prioritering en planning van de maatregelen. Deze prioritering en planning bepalen vervolgens de termijn waarop de gemeente de streefbeelden uit het waterplan realiseert. Naast de noodzakelijke maatregelen zijn in het verbreed GRP 2011-2015 voor de afval-, hemel- en grondwaterzorgplichten ook de noodzakelijke beleidsuitgangspunten opgenomen om aan de streefbeelden uit het waterplan te kunnen voldoen. De rol van deze beleidsuitgangspunten is niet zozeer het ‘gat’ tussen de streefbeelden en het huidige functioneren van het watersysteem en de -keten op te vullen, maar veel meer het
voorkómen dat door het huidige handelen (of dat van derden) het ‘gat’ naar deze streefbeelden groter wordt.
Betrokkenheid waterschap: levert samenwerking wat op? De gemeente Heusden heeft samen met het waterschap gewerkt aan de diverse projecten. Omdat ze vaak werken op de scheidslijn van bestuurlijke verantwoordelijkheden en water zich daar niets van aantrekt, vonden beide partijen dat een handige zet. Ze hebben gebruik gemaakt van elkaars kennis en waar dit nodig was, lacunes opgevuld. Juist de samenwerking leidde tot een gedegen aanpak waarvan de resultaten gedragen worden door beide overheden. In het verbreed GRP neemt de gemeente haar verantwoordelijkheden mee. Het waterschap neemt in haar inrichtingsplannen haar taken op. Samenwerking in de uitvoering is nu eigenlijk een vanzelfsprekendheid geworden. Voor Waterschap Aa en Maas was de gemeente Heusden een pilot waarbij met name de interactie tussen watersysteem en riolering een belangrijk punt van aandacht vormde. Het waterschap heeft een volledig model gebouwd van het hele watersysteem, dat het de komende tijd kan gebruiken bij andere projecten (bijvoorbeeld de aanleg van ecologische verbindingszones en het peilbesluit). Ook heeft de intensieve samenwerking geleid tot een al verdergaande uitwerking van één van de knelpunten in Vlijmen. Hier worden twee woonwijken ontwikkeld. Door vanuit het watersysteem te denken, is een set aan maatregelen bedacht in de riolering en het watersysteem die recht doet aan de ambities / doelstellingen voor deze nieuwe wijken en tegelijk de bestaande wateroverlast kan oplossen. En passant realiseren Waterschap Aa en Maas en de gemeente Heusden een verbetering van de ecologische kwaliteit en beleving van het water in deze woonkern. Zonder deze samenwerking waren ze op minder efficiënte en duurdere maatregelen uitgekomen.
*thema Wat had achteraf beter gekund? t
t
t
Bij de oďŹ&#x20AC;erteaanvraag en opdracht naar Royal Haskoning lag het initiatief bij de gemeente, omdat er tijdsdruk was in verband met het opstellen van het verbreed GRP. De gemeente Heusden had hier beter eerder het waterschap bij kunnen betrekken, omdat dan beter de benodigde capaciteit geregeld kon worden; Door gebrek aan tijd en capaciteit en het ontbreken van budget was de gemeente Heusden niet in staat om direct het waterkwaliteitsspoor mee te nemen. Nu is duidelijk wat de kwantitatieve wateropgave is, maar nog niet of de gemeente aanvullende maatregelen moet treďŹ&#x20AC;en ten aanzien van de waterkwaliteit; Achteraf bezien was meer tijd voor het hele proces nodig. Zeker ook omdat - voor integrale oplossingen - meerdere afdelingen betrokken zijn.
t
t
t
Conclusies en aanbevelingen t
Het ambitieniveau en daarmee de uitwerking van de streefbeelden en speerpunten is niet afhankelijk van de op dit moment beschikbare ďŹ nanciĂŤle middelen. Die zijn alleen van belang voor de termijn waarop de gemeente Heusden en Waterschap Aa en Maas de streefbeelden kan halen. In de tussentijd is het van belang dat de beleidsuitgangspunten zodanig geformuleerd worden dat deze
ervoor zorgen dat het overige handelen van zowel de waterbeheerders als burgers het functioneren van het watersysteem en de -keten niet verder van het streefbeeld afbrengt; De gemeente Heusden en Waterschap Aa en Maas zijn ervan overtuigd dat ze met deze insteek een zorgvuldige en complete invulling geven aan de zorgplichten voor hemel- en grondwater; De gevolgde strategie heeft ervoor gezorgd dat beide partijen nu klaar zijn om met het uitvoeren van doelmatige en kosteneďŹ&#x20AC;ectieve maatregelen in het kader van de stedelijke wateropgave te beginnen; Wanneer het de samenwerking betreft tussen waterschap en gemeente, is er nog een wereld te winnen op het vlak van ruimtelijke ordening en stedelijk (hemel) waterbeheer, zeker gelet op de voortgaande ontwikkeling om steeds meer oppervlaktewater in nieuwe woonwijken aan te leggen.
William Peters (gemeente Heusden) Eugène Heeremans (Waterschap Aa en Maas) Arnold Wielinga en Herman de Jonge (Royal Haskoning)
achtergrond
Aanleveren van artikelen Het gebeurt helaas regelmatig dat artikelen aangeleverd worden die niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de deďŹ nitieve versie verstuurd wordt. Dat zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de beoordeling en verwerking van deze verhalen). Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas te sturen als deze voor u deďŹ nitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie oftewel 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). De meeste illustraties worden op 2 kolommen afgedrukt. Let hierop bij graďŹ eken. Ze moeten dan nog leesbaar zijn. Uiteraard dienen fotoâ&#x20AC;&#x2122;s en andersoortige illustraties - wanneer zij digitaal verstuurd worden - niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los graďŹ sch bestand (bij voorkeur jpg-bestanden voor fotoâ&#x20AC;&#x2122;s en excel-bestanden voor graďŹ eken).
advertentie
JURQGZDWHUVWDQGHQ RYHUVWRUWJHJHYHQV Â&#x2021; JURQGZDWHUVWDQGHQ HQ RYHUVWRUW JHJHYHQV SHU HPDLO WRW XZ EHVFKLNNLQJ Â&#x2021; WRW VHQVRUHQ SHU PRGHP Â&#x2021; OXFKWGUXNJHFRPSHQVHHUG GXV JHHQ H[WUD EDURVHQVRUHQ QRGLJ Â&#x2021; EDWWHULMOHYHQVGXXU MDDU # PHWLQJ XXU HQ HPDLO GDJ Â&#x2021; RS DIVWDQG KHUSURJUDPPHHUEDDU Â&#x2021; GDWDRSVODJ LQ XZ HLJHQ EHKHHU RS EDVLV YDQ 64/ GDWDEDVH Â&#x2021; FRQYHUVLH QDDU VWLMJKRRJWH 1$3
Â&#x2021; YRODXWRPDWLVFKH RI KDQGPDWLJH H[SRUW QDDU 'HOIW )(:6 +\GUDV &69 HWF
.(//(5 *60 PRGHPORJJHU OLIH FDQ EH VR VLPSOH .(//(5 0HHWWHFKQLHN %9 3RVWEXV $% 5((8:,-.
::: .(//(5 +2//$1' 1/
7HO )D[ ( VDOHV#NHOOHU KROODQG QO
Water- en rioleringsbeleid in Tilburg: een gedurfde uitwerking Water- en rioleringsbeleid is niet nieuw in Tilburg. Het eerste rioleringsplan stamt uit 1993 en het eerste gemeentelijk waterplan is vastgesteld in 1997. Sinds die tijd is er veel veranderd in wet- en regelgeving. De Structuurvisie Water en Riolering Tilburg, afgekort SWR, integreert alle huidige water- en rioleringsopgaven tot één maatregelenpakket voor de periode 2010-2015. Tilburg heeft samen met enkele waterbeheerders een planproces doorlopen, begeleid door Royal Haskoning. Een enquête onder burgers, tussentijdse terugkoppeling en inbreng vanuit de raadscommissie maakten hiervan deel uit. Het gemeentelijke plan is daarmee breed gedragen en biedt alle partijen concrete handvatten om het watersysteem en de waterketen op orde te krijgen en te houden. Inhoudelijk is de gemaakte keuze gedurfd: een duurzaam, maar kostbaar klimaatbestendig hemelwatersysteem, waarmee de waterketen wordt ontlast én het watersysteem wordt gevoed in het belang van natuur, landbouw en recreatie.
I
nvoering van de Wet gemeentelijke watertaken, het aflopen van het GRP en de expliciete voorkeur om water- en rioleringsbeleid te stroomlijnen vormden in 2008 de aanleiding voor een nieuw verbreed riolerings- en waterplan voor Tilburg. Tilburg en haar waterbeheerders hebben eerst de bestaande plannen, zoals het waterplan (1997), het waterstructuurplan (2002) en het vigerende GRP (2005), geëvalueerd. Hydraulische berekeningen zijn geanalyseerd en de stand van zaken van het grondwater is in beeld gebracht. Ook de consequenties van de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water (Actueel) en de daaruit volgende stedelijk wateropgave zijn beschreven. En wat blijkt? De al in 1997 ingeslagen weg kan gevolgd worden; beleidsmatig is er weinig nieuws onder de zon. De manier waarop invulling gegeven wordt aan het beleid, is echter wel uniek.
Blauwe aders De gemeente Tilburg vult de hemelwaterzorgplicht al geruime tijd in. De oudere gemengde rioolstelsels blijken te klein gedimensioneerd, met het oog op het veranderende klimaat en de toegenomen verharding waardoor meer water moet worden afgevoerd. Dit blijkt wanneer ze worden getoetst aan de huidige situatie: de capaciteit is onvoldoende voor de combinatie van afvalwater- en hemelwatertransport. Om wateroverlast te voorkomen, mede met het oog op de klimaatverandering én om tegelijkertijd het watersysteem te kunnen voeden, wordt ingezet op een nieuw systeem. Hemelwater wordt verwerkt door middel van een secundaire afwateringsstructuur, de zogeheten blauwe aders. Deze zorgen voor ondergrondse inzameling en transport van afgekoppeld hemelwater naar een aantal locaties buiten de stad, de waterparken. In deze waterparken wordt het schone hemelwater geborgen en is het beschikbaar voor gebruik door landbouw, natuur en recreatie en voeding van het grondwater. Hemelwater wordt afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel, maar niet waar het valt in de stad geïnfiltreerd. De bodem rond het gemengde rioolstelsel is namelijk niet geschikt voor infiltratie van hemelwater, doordat die (inclusief
16
H2O / 13 - 2010
grondwater) in het verleden door menselijke activiteiten op een aantal locaties in de stad is verontreinigd. De keuze voor een samenhangend gemeentelijk systeem in plaats van losse particuliere infiltratievoorzieningen is ook gemaakt vanuit het oogpunt van beheer. Tijdens werksessies is invulling gegeven aan de structuur van de ‘blauwe aders’ en de ligging van de toekomstige waterparken. De ruimtelijke uitwerking is vormgegeven op een hemelwaterverwerkingskaart. Deze geeft de tracés van de ‘blauwe aders’ weer, gekoppeld aan grote werkzaamheden in de openbare ruimte, bestaande mogelijkheden en knelpunten en aan de wensen van inwoners. De kaart komt bij verschillende afdelingen van de gemeente terecht en vormt de basis voor de watertoets bij bestemmings- en inrichtingsplannen.
Uitwerking Met de keuze voor de aanleg van ‘blauwe aders’ is de komende 30 jaar een bedrag gemoeid van zes miljoen euro per jaar. In een tijd van heroverwegingen en keuzes maken is de gemeenteraad overtuigd van nut en noodzaak tot investeren in een klimaatbestendig Tilburg, ook op het gebied van water. De keuze voor het bergen van afgekoppeld hemelwater aan de randen van de stad wijkt af van het gangbare infiltreren op de plek waar het hemelwater valt. Het is alleen maar mogelijk om tot een afwijkende keuze te komen als alle belanghebbende partijen van begin af aan het proces hebben meegemaakt. Met de aanleg van ‘blauwe aders’ en waterparken wordt niet alleen wateroverlast in de stad voorkomen, maar worden ook de knelpunten die voortkomen uit de stedelijke
Door gericht afkoppelen in bepaalde delen van de stad (zie kaart rechts) wordt wateroverlast in een groter gebied opgelost (zie hieronder).
*thema wateropgave, problematische overstorten en structurele grondwateroverlast aangepakt. Op langere termijn wordt de rioolwaterzuivering structureel minder belast. De keuze om afgekoppeld hemelwater van het gemengde stelsel niet te infiltreren, is vroegtijdig in het proces gemaakt. Het was bijna een randvoorwaarde, gezien de aanwezige bodem- en grondwaterverontreiniging in de oude stad. De keuze voor locaties van waterparken aan de randen van Tilburg is mede tot stand gekomen in overleg met de waterbeheerders en afgestemd op het oplossen van knelpunten, zoals de verdroging van landbouw en (natte) natuur, maar ook rekening houdend met mogelijkheden voor gebiedsontwikkeling. De verdere uitvoering van het integrale waterbeleid gebeurt samen met de waterbeheerders. Per afkoppelgebied wordt bekeken hoe groot de daadwerkelijke af te koppelen gebieden moeten zijn om bestaande knelpunten op te lossen en waar en hoe de ‘blauwe aders’ definitief moeten worden aangelegd. Daar waar zich mogelijkheden voordoen, wordt afgekoppeld en/of stukken ‘blauwe ader’ aangelegd. Inmiddels is Tilburg begonnen met de uitwerking van het eerste waterpark.
Naar een breed gedragen plan De waterschappen Brabantse Delta en De Dommel, de provincie, Brabant Water en Rijkswaterstaat maakten deel uit van de projectgroep en zijn van begin af aan inhoudelijk bij het plan betrokken. Tilburg heeft de keuzemogelijkheden (vrijheden) in beleid in beeld gebracht voordat het beleid werd uitgewerkt. Verder zijn de bestaande mogelijkheden en knelpunten én de belevingswaarde van het stedelijk water geïnventariseerd door een waterenquête bij de inwoners.
achtergrond
Water- en rioleringsopgaven in samenhang De wet schrijft voor dat gemeenten het beleid voor de gemeentelijke watertaken vastleggen in het verplichte verbrede GRP. Diezelfde wet laat gemeenten overigens behoorlijk vrij; vooral het wát en hoe bij hemelwater en grondwater. Doelmatigheid en locatie- en situatiespecifieke afwegingen staan centraal bij de invulling van deze zorgplichten. Waterbeheerders dienen hierbij water- en rioleringsvraagstukken in toenemende mate integraal te benaderen. Het gaat erom slimme maatregelen in te zetten waardoor verschillende opgaven op verschillende vlakken worden opgepakt. Voor Tilburg betekent dit het opstellen van een zo compleet mogelijk plan (zie kader). De opgaven die in Tilburg aan de orde zijn, zijn ingegeven door verschillende ‘thema’s’ en zijn integraal van karakter.
De naamgeving van het nieuwe integrale plan heeft in Tilburg voor nogal wat hoofdbrekers gezorgd. In eerste instantie heette het een ‘gewoon’ verbreed GRP. Al gauw bleek deze naam onvoldoende de lading te dekken; het plan integreert ook het waterplan, het waterstructuurplan en moest aansluiten op KRW- en NBW-opgaven (kwaliteit én kwantiteit). De eerstvolgende naam voor het plan werd het Verbreed Gemeentelijk Water en Rioleringsplan (VGWRP). In de uitwerking in het rapport kwam deze term de leesbaarheid niet ten goede. Omdat de uitvoering van het beleid duidelijk een ruimtelijke uitwerking krijgt, heet het integrale plan voor water en riolering nu de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) en moet gezien worden als een thematische structuurvisie in het zin van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening. De Structuurvisie zelf kent ook een duidelijke structuur en is opgebouwd rondom de zorgplichten: afvalwater, hemelwater, grondwater, oppervlaktewater en gebruikswater. De hoofdstukken volgen de logica van het gehele planproces. Vanuit evaluaties en de consequenties van de nieuwe wetgeving is de visie geboren en bestuurlijk vastgesteld. De wateropgaven worden hieraan getoetst. De te volgen strategie bepaalt de werkwijze voor de komende jaren en hoe de maatregelen tot uitvoering komen.
Wat had er beter gekund? Het proces om te komen tot een Structuurvisie Water en Riolering had uiteindelijk het gewenste resultaat: een visie op water- en rioleringsbeleid voor de komende jaren met een doorkijk naar 2027. Een visie die vervolgens is geconcretiseerd in een wateren rioleringsprogramma voor de komende zes jaar, met financiering vanuit de verbrede rioolheffing. Er zijn keuzes gemaakt ten aanzien van de relatie met andere dossiers, de fasering in tijd en de doelverlaging in relatie tot de inzet van middelen. En dit alles binnen de gestelde termijn. Een goed proces. Maar toch zijn er ook zaken die beter hadden gekund. Zo is er veel tijd gaan zitten in het op een goede manier op papier krijgen van de vertrekpunten. Terwijl de focus eigenlijk op het traject daarna moet liggen: het opstellen van de visie en het formuleren van de
opgaven. Uiteindelijk is voor het maken van de juiste afweging (en daarbij behorende berekeningen) te weinig tijd overgebleven. Dat betekent dat er de komende tijd nog nadrukkelijk gerekend moet worden en er nu nog geen ‘kant en klaar’-plan ‘blauwe aders’ ligt. Ook het betrekken van de raad en het bestuurlijk laten vaststellen van de visie (als tussenstap) had achteraf gezien beter ingepland moeten worden.
Conclusies en aanbevelingen t
t
t
t
Maak het verbreed GRP iets breder. Daarmee wordt de samenhang tussen water en riolering concreet; Het Tilburgse concept is ook bruikbaar op andere plaatsen met infiltratiebelemmeringen als gevolg van bodemopbouw of grondwaterverontreiniging; Voor kostbare investeringen is bestuurlijk draagvlak nodig. Tussentijdse betrokkenheid vergroot het draagvlak van de gemeenteraad; Zorg voor vroegtijdige betrokkenheid en afstemming met waterbeheerders waar het gaat om knelpunten en mogelijkheden in het watersysteem en neem dit mee bij de keuze van maatregelen.
Petra Mackowiak en Alfonso Gil Cantabrana (gemeente Tilburg) Arnold Wielinga en Tjeerd Dijkstra (Royal Haskoning)
H2O / 13 - 2010
17
Verscheidenheid in beleid rond vegetatiedaken Tussen de waterschappen bestaan verschillen in de mate waarin een ontwikkelaar waterberging met vegetatiedaken mag meerekenen als compenserende waterberging voor nieuw verhard oppervlak. Reden hiervoor is dat de beschikbaarheid van de berging zowel technisch als juridisch niet volledig zeker is. Vaak krijgt de ontwikkelaar vooraf geen instemming of geen duidelijk toetskader. Er is dan een grote kans dat hij afziet van de aanleg van vegetatiedaken.
E
en vegetatiedak is een dak opgebouwd uit een waterbergende ondergrond en een substraatlaag (vaak aarde), begroeid met bijvoorbeeld sedum of gras. Zo’n dak heeft diverse voordelen: t De poriën van de substraatlaag en holten daaronder bergen water, waardoor het niet of trager tot afstroming komt; t De laag van vegetatie en substraat houdt warmte binnen bij kou en warmte buiten en het gebouw koel bij warm weer. Het dak isoleert vooral als het dak droog is; t Zonlicht schaadt de bovenste vegetatielaag niet, waardoor een vegetatiedak een zeer lange levensduur heeft. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld bitumen; t De vegetatie warmt minder op door zonlicht dan traditionele daken. Samen met de verdamping van water zorgt dit voor een aangenamer stadsklimaat; t In een keten van groenstroken, tuinen en parken vormen ook vegetatiedaken een schakel in de stedelijke ecologische structuur. Ze helpen bij de verspreiding van planten, vogels en insecten. Elk van deze voordelen varieert met omstandigheden van aanzienlijk tot verwaarloosbaar. Een met water verzadigd
18
H2O / 13 - 2010
vegetatiedak gedraagt zich op veel van deze punten heel anders dan een droog vegetatiedak. Ook zorgen verschillen in dikte, samenstelling en helling voor verschillen in gedrag, onder andere voor het waterbergend vermogen. De aanlegkosten voor een vegetatiedak lopen op naarmate de substraatlaag dikker is. De dakconstructie moet immers het extra gewicht van meer substraat en water kunnen dragen. Vegetatiedaken hebben een langere levensduur dan gangbare dakbedekkingen op platte daken. Een reële kostenvergelijking ontstaat wanneer naast de kosten van aanleg ook de lange termijnkosten (onderhoud en vervanging) in beeld zijn.
Kanttekeningen bij waterberging Een vegetatiedak bergt water in de substraatlaag en in daaronder voor waterberging en drainage gemaakte holtes. Het water verdwijnt weer van het dak door verdamping. Als er meer neerslag valt dan er op dat moment kan worden gebufferd, komt het overschot tot afstroming. De waterschappen kijken in hun beleid op verschillende wijzen aan tegen het (tijdelijk) niet beschikbaar zijn van de waterberging. We kunnen de voorbehouden opdelen naar hun technische en juridische aard.
Waterschappen noemen de volgende technische voorbehouden: t De berging is bij beperkte verdamping niet tijdig opnieuw beschikbaar; t Doordat de afvoer niet specifiek wordt gereguleerd, kan deze groter zijn dan gewenst; t In gebieden waar water van nature het grondwater aanvult doordat het infiltreert in de bodem, vermindert een bergend dak met verdamping de grondwateraanvulling. Ze hebben ook enkele juridische bezwaren: t Versnippering van de waterberging (veel kleine voorzieningen) is niet gewenst; t Omdat toezicht veel inzet en organisatie vergt, is het lastig om zekerheid te krijgen dat de daken conform ontwerp worden aangelegd. Het is dan niet zeker dat de beoogde waterberging beschikbaar komt; t De daken vallen buiten het beheer van de waterbeheerders (waterschap en gemeente). Dit levert onzekerheid over het functioneren; t Het juiste onderhoud en instandhouding van de daken is moeilijk door de waterbeheerders af te dwingen als de eigenaar dit niet doet. Hierdoor is niet zeker dat de waterberging beschikbaar blijft.
*thema
achtergrond
functie. Het komt voor dat een waterschap vegetatiedaken als te onzeker bergingsmedium ziet, maar tegelijkertijd subsidie verleent op de aanleg.
Conclusie Doel van dit artikel is een indruk te geven hoe de waterschappen tegen vegetatiedaken aankijken. Het is mogelijk dat de standpunten of handelwijzen niet helemaal juist zijn weergegeven, bijvoorbeeld doordat niet de juiste persoon van het waterschap aan het woord gekomen is of door een verkeerde interpretatie van het telefoongesprek. De diversiteit in beleid is nu zo groot dat dit op zich de aanleg van vegetatiedaken remt. Ontwikkelaars krijgen geen eenduidig signaal en zelden een echte stimulans. Hoewel reële technische en juridische hobbels bestaan die het de waterschappen lastig maken vegetatiedaken als geschikte bergingsvoorzieningen te zien, bergen de daken wel degelijk water. Ook zijn ze zonder meer nuttig op diverse andere vlakken. Alle reden dus om de daken waar mogelijk aan te leggen. In het kader van duurzaam en klimaatbestendig ontwikkelen is dan een stimulerende opstelling van het waterschap van maatschappelijk belang. Omstandigheden als grondslag en bebouwingsdichtheid legitimeren daarbij eventuele regionale verschillen in beleid.
Aanbeveling voor waterschappen De juridische bezwaren gelden overigens ook voor diverse andersoortige bergingsvoorzieningen die ook niet in eigendom en beheer zijn bij van het waterschap. Voorbeelden hiervan zijn waterpasserende verhardingen en infiltratiekoffer- en bassins op gemeentegrond en particulier terrein. Als het niet voldoen van een voorziening alleen bij degene die verantwoordelijk is voor het tekort aan berging resulteert in overlast, is dit niet per se een probleem. Omdat echter de overlast veelal (ook) bij omliggende percelen optreedt, is dit een reden om de berging (grotendeels) in waterschapsvoorzieningen te creëren.
Telefonische enquête Alle waterschappen zijn gebeld met twee vragen: mag een ontwikkelaar de berging op een vegetatiedak mee rekenen als compensatie voor verhard oppervlak en in hoeverre is dit beleid vastgelegd? Dit gaf het volgende beeld: t Ruim de helft van de waterschappen heeft een richtlijn hoe om te gaan met waterberging; t Vijf van de 25 waterschappen hebben deze richtlijn op papier gezet; t In totaal 13 waterschappen zeggen dat mag worden uitgegaan van berging in vegetatiedaken, al dan niet met voorwaarden; t De andere twaalf waterschappen eisen dat de benodigde berging in andersoortige voorzieningen zit. Een deel van deze twaalf rekent toch de berging in vegetatiedaken mee, als de aanleg van andersoortige
voorzieningen nauwelijks mogelijk blijkt te zijn. Acht waterschappen merken een vegetatiedak aan als bergende voorziening en hebben bovendien voor het meerekenen van de berging een richtlijn. Dus één op de drie waterschappen staat berging in vegetatiedaken toe met duidelijke richtlijnen vooraf.
Gestelde randvoorwaarden Waterschappen stellen vaak uiteenlopende eisen aan een vegetatiedak voor ze het dak als bergingsvoorziening goedkeuren. Deze eisen kunnen zijn gericht op de technische onzekerheden, zoals een minimum dikte van de substraatlaag en een minimaal berekende bergingsinhoud. Soms zijn de eisen gericht op de juridische onzekerheden, zoals een minimum dakoppervlak, vast te leggen afspraken met de gemeente en/of eigenaar en een maximum aandeel van berging op daken in de totale berging. Interessant is de uitwerking die het verschil in basishoudingen heeft. Bij een ‘ja, mits’basishouding stelt het waterschap vaak vooraf dimensioneringseisen. De ontwikkelaar kan dan vooraf de planeconomische voor- en nadelen van de daken bepalen. Een ‘nee, tenzij’-houding houdt vaak verband met de ligging van het gebied en de mogelijkheden andersoortige berging aan te leggen. Vegetatiedaken als waterberging komen dan hooguit gedurende het planproces als maatwerkoplossing in beeld. Opvallend is dat de erkenning van het nut van een vegetatiedak niet altijd samengaat met het accepteren van de waterbergings-
Nederland als geheel beschouwd mist diepgang en uniformiteit in beleid over het bergen van water in vegetatiedaken. Teveel beperkende regels vooraf sluiten innovatieve oplossingen vaak uit. Maatwerk kan echter ook verstikkend werken op vernieuwingen, doordat op het moment dat ontwikkelaars de mogelijke technieken bepalen nog onzeker is of het waterschap een oplossing uiteindelijk accepteert. Mijn aanbeveling is dit onderwerp als waterschappen gezamenlijk uit te diepen. Bedenk voor heel Nederland welk type vernieuwingen wenselijk is en stel hiervoor gebalanceerde, eenduidige voorwaarden en rekenregels op. Zo creëren we randvoorwaarden op basis waarvan een ontwikkelaar mede op planeconomische gronden de juiste besluiten kan nemen.
Aanbeveling voor ontwikkelaars Hoewel vegetatiedaken op allerlei fronten voordelig zijn, valt er nu vroeg in het ontwikkelproces slecht mee te rekenen. Dring bij de overheden en hun koepelorganisaties aan op duidelijkheid, zowel op het gebied van waterberging als op de andere genoemde terreinen. Zorg dat ook de voordelen op lange termijn tot uiting komen in nu zichtbare (financiële) winst. Merk verder op dat subsidies enerzijds en besparing op waterberging anderzijds volledig aparte sporen zijn. Verwar het signaal dat de waterberging niet mag worden meegerekend, niet met een negatieve houding ten opzichte van vegetatiedaken. Oscar Kunst (Royal Haskoning)
H2O / 13 - 2010
19
Structurele aanpak blauwalgen in stedelijk water Waterschappen en gemeenten worden de laatste jaren geconfronteerd met blauwalgen in een groot aantal wateren. De vele factoren die de blauwalgenbloei in stedelijk water kunnen veroorzaken, maken het moeilijk een snelle en betrouwbare analyse te maken van de oorzaken ervan. Voor waterschappen vraagt dat om een slimme aanpak om aan de toegenomen adviesvraag naar maatregelen te kunnen beantwoorden.
V
orig jaar hebben Waterschap De Dommel en Royal Haskoning hiervoor een werkwijze ontwikkeld, op 20 locaties uitgetest en geëvalueerd. Daarbij is gezocht naar het optimum tussen de kwaliteit van locatiespecifieke adviezen, de benodigde watersysteeminformatie, kosten van het advies en de snelheid waarmee dat advies gegeven werd. Dit jaar loopt het project verder; de werkwijze wordt nu op 25 locaties toegepast.
Opzet proefonderzoek Het proefonderzoek is uitgevoerd op een selectie van 20 probleemwateren in het beheergebied van Waterschap De Dommel. Het ging om wateren waarbij de gemeente of het waterschap verantwoordelijk is voor het onderhoud. De wateren hebben gemeen dat in de drie voorgaande jaren ieder jaar blauwalgenbloei is waargenomen. De wateren zijn relatief klein: meestal tussen een halve en vijf hectare. Daarnaast is er in de zomer meestal weinig wateraanvoer. Op de wateren is een watersysteemanalyse uitgevoerd waarbij de gemeenten en hengelsportverenigingen betrokken zijn. Informatie is verzameld over de hydrologie, de wijze van beheer, de functies, waterkwaliteit, ecologie, waterbodem, omgevingsfactoren en de historie van de plas. Een deel van de gegevens is verzameld door veldbezoeken uit te voeren samen met medewerkers van de gemeenten en hengelsportverenigingen, een ander deel door het uitvoeren van waterkwaliteitsmonitoring en waterbodem- en ecologisch onderzoek. Daarbij is er steeds voor gezorgd dat niet méér dan de benodigde informatie voor de probleemanalyse werd verzameld. Aan de hand van de watersysteemanalyse zijn de belangrijkste oorzaken voor de blauwalgenbloei aangewezen. Via een groslijst is een selectie gemaakt van de meest urgente en kosteneffectieve maatregelen.
Probleemindicator Belangrijk hulpmiddel voor de watersysteemanalyse is de ‘probleemindicator’. Dit beoordelingsinstrument is ontwikkeld om voor elk water snel de belangrijkste knelpunten en oorzaken van de blauwalgenoverlast zichtbaar te maken. De probleemindicator onderscheidt als categorieën: de visstand, de waterbodem, de waterkwaliteit, de inrichting en de ecologie. Door een puntentoekenning zijn deze categorieën als ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’ te beoordelen. De puntentoekenning is gebaseerd op een verschillend aantal
20
H2O / 13 - 2010
parameters per categorie, waarbij de hoeveelheid punten afhankelijk is van de overschrijding van een norm of op basis van deskundige beoordelingen. Bij de waterbodem zijn bijvoorbeeld de dikte van de sliblaag en het fosforgehalte in de waterbodem als parameters meegenomen, terwijl bij de visstand de mate waarin vissen gevoerd en uitgezet worden, mee wordt genomen. De resultaten van de probleemindicator zijn door deskundigen op het gebied van waterkwaliteit en ecologie gebruikt als een hulpmiddel bij het aanwijzen van de beste indicator(en) van blauwalgengroei.
Resultaten probleemanalyse Op basis van de gegevens (zie tabel) blijkt dat met name de visstand en het slib gerelateerd zijn aan een slechte waterkwaliteit (aangeduid in rood). Dit is een duidelijke indicatie dat met name in wateren met een dikke sliblaag en een ongunstige visstand blauwalgenbloei vaker en langduriger kan optreden dan in andere wateren. Voor de categorieën ‘ecologie’ en ‘inrichting’ was de relatie met waterkwaliteit minder consistent. Vermoedelijk komt dit doordat een gunstige ecologie en inrichting pas een positief effect hebben op het watersysteem als ook het baggerbeheer en de visstand op orde zijn. De voorgedragen oplossingen zijn bedoeld om het watersysteem te herstellen. Het streven is een gezond en duurzaam watersysteem, waarbij de kans op blauwalgenbloei ook minimaal is. Voor dit onderzoek zijn de oplossingen verdeeld over het watersysteem, de inrichting, beheer en onderhoud, effectgerichte maatregelen en monitoring (voorlopig geen maatregelen uitvoeren). Hierbij zijn ze gerangschikt naar voorkeur: oplossingen voor de verbetering van het watersysteem of de inrichting hebben, indien
mogelijk, de voorkeur boven de daaropvolgend genoemde oplossingen. Verbeteringen op het gebied van het watersysteem en/of de inrichting zijn immers in de regel duurzamer dan effectgerichte maatregelen, die in de regel alleen voor een tijdelijk positief effect zorgen.
Kansrijke maatregelen Uit dit onderzoek bleek dat oplossingen op het gebied van het watersysteem en de inrichting meestal niet wenselijk waren of niet haalbaar bleken voor de 20 beschouwde wateren. De omgeving van de wateren biedt vaak weinig reële mogelijkheden om watersysteemgerichte maatregelen (doorspoelen, aangepast peilbeheer) uit te voeren. De inrichting van veel plassen was weliswaar vaak niet optimaal, maar uit de probleemindicator blijkt ook dat dit meestal een mindere belangrijke stuurfactor is dan onderhouds- en beheeraspecten. Omdat maatregelen op het gebied van het watersysteem/inrichting afvallen, moeten de oplossingen voor de overlast van blauwalgen daarom in het beheer en onderhoud gezocht worden. In de 20 wateren is vaak sprake van een niet optimaal visstands- en baggerbeheer. Vaker baggeren en een aangepast visbeheer zijn daarom de meest geadviseerde maatregelen voor deze wateren. Uit de analyse van maatregelen blijkt dat vooralsnog weinig voor relatief nieuwe, innovatieve zaken wordt gekozen, zoals het gebruik van bellenschermen. Voor het waterschap is meer kennis gewenst over dit type maatregelen, voordat deze structureel zijn in te zetten. Momenteel loopt daarom een onderzoek naar het nut van deze maatregelen. Daarin wordt het gebruik van aluminiumchloride vergeleken met het verwijderen van vissen en baggeren. Ook wordt onderzoek verricht naar drijvende zuiveringsmoerasjes.
*thema
achtergrond
Voorbeeldtabel van resultaten van aan blauwalgenbloei-gerelateerde categorieën. De wateren zijn gerangschikt naar de categorie ‘waterkwaliteit’. Vier wateren zijn niet opgenomen in deze tabel, vanwege een sterke beïnvloeding door gebiedsvreemd water.
Conclusies Uit de proef blijkt dat in een beperkte hoeveelheid tijd en met een compacte verzameling gegevens al een verantwoorde probleemanalyse naar de oorzaken van blauwalgen uitvoerbaar is. De mate waarin blauwalgenbloei optreedt, is goed af te leiden uit statische gegevens, zoals de dikte van de sliblaag en (een inschatting van) de visstand. Daarnaast levert monitoring van nutriënten en temperatuur vanzelfsprekend ook waardevolle informatie, maar deze gegevens zijn op zich niet voldoende om de oorzaak van de blauwalgenproblemen op betrouwbare manier te achterhalen. Dit komt doordat, voor een volledig inzicht van de werking van het watersysteem, de achterliggende oorzaak van de verhoogde gehalten in de waterkolom achterhaald dient te worden. Door het gebruik van de probleemindicator is op een snelle, heldere manier inzichtelijk te maken wat de achterliggende oorzaken van de blauwalgenoverlast zijn. Een veldbezoek,
gecombineerd met het betrekken van de gemeenten en hengelsportverenigingen, geeft voldoende informatie om deze probleemindicator te gebruiken. Groot voordeel hierbij is dat in één slag clusters wateren zijn te onderzoeken, zonder dat een uitgebreide, gedetailleerde systeemanalyse per water noodzakelijk is. In de onderzochte vijvers lagen de hoofdoorzaken vaak in een niet optimaal beheer en onderhoud van de wateren, zoals een ongunstig visstandbeheer en een te lage baggerfrequentie. Met het intensiveren van het beheer en onderhoud (beter visbeheer/ vaker baggeren) is daarom veel winst te halen. Onduidelijk is in hoeverre dit voldoende is om blauwalgenbloei voor alle wateren te voorkomen. Mogelijk zijn in enkele wateren nog aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanleg van hondentoiletten en het voorkomen van foute aansluitingen op afgekoppeld hemelwater.
Doordat de visstand vaak één van de oorzaken is van blauwalgenoverlast, valt winst te behalen voor gemeenten door met waterschap en overkoepelende visorganisaties na te denken over aanpassing van het visstandbeheer. In visplannen zou beleid kunnen worden opgenomen dat specifiek is gericht op voor blauwalgen kwetsbaar oppervlaktewater, met name voor wateren waar meerdere recreatieve functies samenkomen (denk aan stadsparken).
Vervolgonderzoek In het vervolgtraject wordt geëvalueerd in hoeverre de voorgestelde maatregelen voor de gemeenten uitvoerbaar en effectief zijn. Waterschap De Dommel is daarnaast recent met een vervolgonderzoek begonnen in 25 ‘nieuwe’ wateren. Hierbij kijkt het ook naar andere waterkwaliteitsproblemen, zoals het optreden van krooslagen en botulisme. Bij de selectie van deze wateren is, meer dan bij de proef, gelet op risicofactoren voor de volksgezondheid. Wateren met een recreatievere functie, bijvoorbeeld als speelwater in druk stedelijk gebied, hebben daarbij voorrang gekregen boven wateren in het buitengebied. Als onderdeel van overdracht van onderhoud gaan gemeenten en waterschap de komende jaren in veel wateren achterstallig onderhoud (baggeren) uitvoeren. Mogelijk dat daarmee op een aantal locaties de blauwalgengroei te remmen is. Waar nodig en mogelijk wordt dit gecombineerd met de andere aanbevolen maatregelen om zo de blauwalgenbloei te voorkomen. Harm de Coninck en Niels Evers (Royal Haskoning) Hen Tamerus, Serge Polak, Pui Mee Chan (Waterschap de Dommel)
H2O / 13 - 2010
21
Afvalwaterzuivering in Zuid-Afrika op basis van algen DHV voert onder de vlag van Aqua for All en UNEP WIO-Lap en samen met het Institute for Environmental Biotechnology Rhodes University (EBRU) in Grahamstown, Zuid-Afrika onderzoek uit naar zuivering van afvalwater op basis van algen. Deze technologie (High Rate Algal Ponding of afgekort HRAP) wordt in Nederland door diverse partijen bestudeerd (waaronder STOWA: effluentpolishing met algentechnologie), maar heeft in Zuid-Afrika door de veel hogere opbrengst van zonne-energie een veel grotere betekenis. De techniek zorgt niet alleen voor schoon water, maar ook voor biomassa die rechtstreeks als mest kan worden gebruikt. Afgevangen methaan of vergisting van de biomassa vormen alternatieve energiebronnen voor lokaal gebruik. Daarmee is het concept bijzonder geschikt voor gebieden met veel zon en veel ruimte, maar weinig water, energie en mest.
H
et HRAP-systeem vormt samen met een anaerobe voorbehandelingstap het zogenaamde IAPS (Integrated Algal Ponding System). In de anaerobe stap wordt een aanzienlijk deel van de organische verontreiniging omgezet naar methaan, terwijl in de nageschakelde HRAP de overgebleven nutriënten worden gebruikt voor de productie van algen. Doordat algen veel zuurstof produceren, kan de rest-CZV verder worden afgebroken door aerobe bacteriën. De aldus gevormde biomassa bevat een hoog gehalte aan eiwitten en nutriënten, terwijl het geproduceerde effluent van hoge kwaliteit is en in het droge klimaat van Zuid-Afrika nuttig hergebruikt kan worden voor irrigatie of bronwater voor drinkwaterbereiding. Deze eigenschappen waren voor Rhodes University de aanleiding om ruim tien jaar geleden te beginnen met onderzoek naar dit systeem. Op het terrein van de communale zuivering van Grahamstown is een pilotzui-
Fotosynthese 3. High rate algae 1. Facultatief pond
Ruw influent 2. Vergistings put
Effluent naar rivier of voor irrigatie
4. bezinkbassin
Droogbed Schematische opbouw HRAP.
vering gebouwd die sinds februari 1996 afvalwater behandelt onder leiding van EBRU.
Belangrijkste technische kenmerken Primair facultatief bassin
Dit eerste bassin bestaat uit drie lagen met de daarbij horende processen. Op de bodem een diepe anaerobe laag, met daarboven een facultatieve laag. Aan het oppervlak creëren de algen een aerobe laag. Een ondergedompelde gasverzamelaar maakt onttrekking van biogas mogelijk bovenin het bassin. Diepe vergistingsput
De vergistingsput is geplaatst op de bodem van het bassin. Hier bezinkt zwevende stof uit het influent en kan ander organisch materiaal eventueel worden toegevoegd. In de diepe vergistingput worden door anaerobe processen het organisch materiaal omgezet naar biogas. Het gevormde kooldioxide bij de productie van biogas stimuleert de algengroei in de bovenste laag van het bassin. Door fotosynthese en het daarbij gevormde zuurstof worden geurcomponenten geoxideerd. De verwijdering hiervan maakt het mogelijk om deze constructie dicht bij bebouwing te plaatsen.
22
H2O / 13 - 2010
achtergrond IAPS
AS
oppervlakte
groot (2 ha)
klein (0,3 ha)
operationeel principe
anaerobe behandeling + aerobe pond + HRAP + wetland
aerobe systeem
behandeling van primair slib
niet benodigd
droogbedden voor primair slib nodig
flocullantdosering benodigd
nee
ja
behandeling hoge organische belastingen
heel goed
goed
buffercapaciteit
heel goed
slecht
bezinktank
bezinking onopgelost materiaal als eerste stap in het proces
nabezinktank nodig
effluentkwaliteit
eisen gehaald: COD lager dan 75 mg/l
eisen gehaald: COD lager dan 75 mg/l
personeel
3 half ervaren
1 ervaren kracht, 1 half ervaren
onderhoud
zeer laag
gemiddeld
elektriciteitsverbruik
5 kW
48 kW
biomassaverwerking
niet (algenbiomassa kan worden vergist of toegepast als diervoeding)
secundair slib moet extern worden verwerkt
levensverwachting
40 jaar
25 jaar
constructie
arbeidsintensief, lokale arbeiders
niet arbeidsintensief, voorgefabriceerd
storingsgevoelig
kan een week stilstaan zonder problemen
na één dag zijn backupgeneratoren en mechanische beluchting nodig
visueel
gaat op in de natuur en geeft groeikansen aan typische wetlandplanten
conventioneel betonnen structuren
groene status
gebruikt zonne-energie voor beluchting (fotosynthese), biogas kan worden verzameld en toegepast voor energiewinning, algenbiomassa heeft een economische waarde
een actief slibsysteem verbruikt tien maal zoveel energie als een IAPS-systeem
Vergelijking tussen een Integrated Algae Ponding System (IAPS, links in de tabel) en een conventioneel actief slibsysteem (AS, rechts in de tabel). Invoer = 800 kubieke meter per dag.
High-rate algal pond (HRAP)
De tweede stap in het systeem bestaat uit een symbiose tussen algen en aerobe bacteriën. Organische componenten worden geoxideerd door bacteriën van het zuurstof dat door de algen is geproduceerd. En de algen gebruiken op hun beurt de kooldioxide die gevormd is bij de oxidatie door de bacteriën. De zuurstofconcentratie in een HRAP is beduidend hoger dan die in het eerste bassin. Doordat algen voor fotosynthese kooldioxide consumeren uit het water, stijgt de pH in het water tot 9,5 tot 10. Door de hoge pH worden ziekteverwekkende micro-organismen effectief gedood. Deze processen nemen vinden plaats in een door een schoepenrad gemengde reactor. De vorming van stabiele vlokken in HRAP maakt het mogelijk om de algen door middel van bezinking te verwijderen. Algenbezinkbassin
In dit bassin worden de algen verwijderd via bezinking. De verwijderde algen kunnen
mogelijk worden vergist of worden verkocht als meststof.
Duurzaam Een zuiveringssysteem waarmee de toegevoegde waarde uit afvalwater (biogas, meststof en herbruikbaar water) kan worden gehaald, is duurzaam. Omdat daarnaast het systeem nauwelijks energie vraagt anders dan zonne-energie, zijn de operationele kosten van dit zuiveringsprincipe erg laag. Verder hoeven geen chemicaliën te worden gedoseerd om ziekteverwekkende microorganismen af te doden. Mocht men de algen als meststof kunnen verkopen, dan kan deze waterzuivering zelfs lokaal revenuen genereren.
geschikt. Zuid-Afrika kent vele kleine, vaak afgelegen gemeenschappen die zich uitstekend lenen voor het gebruik van HRAP-systemen. De simpele techniek maakt regelmatig specialistisch onderhoud overbodig, terwijl het systeem door laag opgeleide uitvoerders kan worden bedreven. Frans Horjus, Marco Kerstholt en Tobias Stöcker (DHV) Keith Cowan (Rhodes University, South Africa)
Waarom Zuid-Afrika? Of een technologie goed of slecht is, wordt bepaald door de omstandigheden waarin die wordt toegepast. De karakteristieken van HRAP maken het systeem voor zonnige gebieden met veel ruimte buitengewoon
H2O / 13 - 2010
23
Stripboek brengt het waterplein tot leven “Het ziet ernaar uit dat het eerste waterplein in Rotterdam er echt komt. We hebben een plek gevonden, waarvan iedereen vindt dat aanpassingen nodig zijn”, zegt Florian Boer van stedenbouwkundig bureau De Urbanisten, dat zich bezighoudt met de vraag wat openbare ruimte (en het gebruik ervan) kan bijdragen aan de kwaliteit van de stad. Hij is één der bedenkers van het waterplein, een sociale ontmoetings- en speelplek die tegelijk dient voor het opvangen van hemelwater dat anders voor overlast zou zorgen. Samen met Jens Jorritsma en Dirk van Peijpe heeft hij het stripboek ‘De Urbanisten en het Wondere Waterplein’ bedacht, dat voor de burger inzichtelijk maakt wat een waterplein is en hoe het functioneert.
D
e vernietigende kracht van water teistert deltasteden in de hele wereld, met vaak rampzalige gevolgen. Door de klimaatverandering zal dit alleen maar erger worden. Rotterdam ziet het water zelfs van vier kanten op zich afkomen: vanuit zee, de rivieren, de lucht en de bodem. De grenzen van de stedelijke wateropvangsystemen zijn bereikt. Florian Boer legt in het stripboek, als zichtbare verteller, op een grafisch aansprekende en duidelijke manier de ontstaansgeschiedenis uit van het waterplein - één van de scenario’s die zijn bureau als oplossing heeft gepresenteerd. Tekeningen, 3D-plaatjes, schema’s, foto’s of combinaties daarvan maken niet alleen duidelijk hoe zo’n plein - dat talloze verschijningsvormen kan hebben - het water opvangt en verwerkt, maar ook wat de mogelijkheden zijn om er te spelen, fantaseren en dromen. Hoogteverschillen en abstracte elementen dragen daar aan bij. Het boek vertelt ook het verhaal van de avontuurlijke Max die zijn fantasie de vrije loop laat. “We willen met dit stukje fictie (het enige) laten zien dat het plein meer is dan een interessante manier van waterberging. Wat is er leuker dan een jongetje op te voeren dat als het heel hard regent met zijn rubberbootje naar het plein gaat om daar een beetje rond te dobberen en te fantaseren dat hij op de oceaan vaart en allerlei avonturen beleeft?” “Het stripboek is ook gemaakt om het project zelf te ondersteunen. Gaandeweg hebben we gemerkt dat er veel valt uit te leggen. Hoewel het een supersimpel idee is, hebben mensen veel gedetailleerde vragen, die ons tot nadenken aanzetten. Inmiddels weten we zoveel, dat we niet willen wachten op de realisatie van het eerste plein om die kennis zo toegankelijk en compleet mogelijk over te dragen. Daarom is gekozen voor een boek, waarin het beeld leidend en de tekst ondersteunend is. Het maken ervan dwingt ons tot het vertellen van een verhaal. Een gewoon boek heeft een inhoudsopgave, in een stripboek is dat niet het geval. Elke dubbele pagina moet een logische opmaat zijn voor de volgende. Het is onze uitdaging geweest er een duidelijk verhaal van te maken. De enige concessie is geweest dat we de chronologie daarvoor een beetje moesten omgegooien”, zegt Boer. Er is ook een Engelstalige versie verschenen. “Het idee is in Rotterdam bedacht, in nauwe samenwerking met de gemeente ontwikkeld, maar er zijn natuurlijk wereldwijd veel steden
24
H2O / 13 - 2010
die met wateroverlast kampen, waarvoor het waterplein een prima oplossing kan zijn.”
wordt opgevangen en het resultaat is een waterplein. Zo simpel is het.”
De internationale Rotterdamse Architectuur Biënnale in 2005 vormde de aanleiding voor de gemeente om De Urbanisten te vragen na te denken over de toekomst: Rotterdam Waterstad 2035. Boer: “We moesten een manier vinden om het bergen van een toenemende hoeveelheid hemelwater te combineren met verbetering van het woon- en leefklimaat in de stad. De vraag hoe de stad zich, rekening houdend met allerlei aspecten, beter tot het water zou kunnen verhouden, was een prachtige uitdaging voor ons ontwerpers. We
De Urbanisten zijn van huis uit geen waterhuishoudkundigen. “Nadat vooral het waterpleinscenario goed was ontvangen, zijn we ons gaan inwerken en over het concept door gaan denken. Wethouder Bolsius van Buitenruimte vroeg ons een proefproject uit te werken. Eigenlijk kwamen alle 19e eeuwse Rotterdamse wijken in aanmerking voor een waterplein, maar we kozen - mede op basis van statistische berekeningen over de frequentie van het overlopen van het bestaande plein - voor Rotterdam-Zuid. Het plein daar was ook uit waterhuishoudkundig oogpunt heel geschikt voor onze plannen. De bewoners waren enthousiast, maar wilden niet dat het experiment bij hen werd uitgevoerd. Dat vonden ze te eng en bovendien waren ze heel tevreden met het plein zoals het was en is. In een later stadium, wanneer het succes elders is bewezen, willen ze wel meedoen. Samen met gemeenteambtenaren hebben we de les geleerd dat het niet slim is een locatie te kiezen zonder de bewoners tevoren in te lichten, ook al wisten we in dit geval niet precies wat we ze moesten vertellen. Dat is nu anders. We hebben het plan voor het waterplein op Zuid toch uitgewerkt, waardoor we nu een voorbeeldmodel hebben. De bewoners van het plein dat we nu op het oog hebben, kunnen we daardoor laten zien hoe het functioneert en er uit kan zien. Het boek helpt daarbij. We gaan natuurlijk wel het ontwerp aanpassen aan de nieuwe omgeving.”
begonnen met het bedenken van een aantal scenario’s, die zo scherp mogelijk moesten aantonen dat er veel mogelijkheden in de stad liggen te wachten tot ze worden benut. In elk idee stond een bepaalde vraag centraal, zoals: Als de zeespiegel met zes meter stijgt, kun je dan een dijk met hetzelfde aantal meters zodanig ophogen dat het leuk is voor de bevolking? Kun je meer woningen aan het water situeren en ze laten meebewegen? Wij vonden vooral dat regen in de stad een feestje moest zijn en dat je wat ermee gebeurt moet kunnen ervaren. Ik woon in het centrum van Rotterdam. Wanneer het hard regent, ontstaan op allerlei plekken plassen waar je ze niet wilt hebben. Op die plaatsen moet je beginnen met ontwerpen en het liefst in het midden, vaak het laagste punt van de wijk, waar al het water naartoe stroomt. Vervolgens zorg je ervoor dat het water op een leuke manier
*thema
informatie
Daarnaast geeft een waterplein extra mogelijkheden voor spel en ontspanning, die afhankelijk van droogte of regenval steeds anders zijn.”
Bureau De Urbanisten wil technische oplossingen vertalen in stedenbouwkundige uitdagingen, zodat ze weer onderdeel worden van het stedelijk leefmilieu. “Waterpleinen zijn daar het beste voorbeeld van. Hemelwaterberging kun je onder de grond doen, als een bergbezinkbassin naast het riool. Dat is een prima oplossing als het gaat om grote hoeveelheden, maar dan mis je wel een kans. Er wordt een hoop geld uitgegeven aan een ondergronds project dat niemand ziet en bovendien 90 procent van de tijd niet wordt gebruikt. Je kunt ook proberen het geld in de openbare ruimte te steken en die zo in te richten dat die dezelfde functie heeft. Door de wateropgave zichtbaar te maken, kunnen omwonenden ervaren wat er gebeurt bij droogte, een buitje of hevige regenval. Dat heeft als bijkomend voordeel dat de burger weer in contact komt met de natuurlijke waterhuishouding en door die ervaring beter begrijpt welke consequenties de klimaatverandering kan hebben.
Wanneer het regent, loopt het plein in stappen onder water. Grote delen zijn nog toegankelijk. Zodra het harder gaat regenen, lopen steeds meer delen van het plein onder water. Hoe dieper het plein, hoe meer water kan worden opgevangen. Dankzij een schoonwatersysteem komt er op het plein ook wanneer het naast de hoofdleiding van het rioolstelsel ligt en bovengrondse en ondergrondse opvang worden gecombineerd - alleen maar regenwater (en geen rioolwater) terecht. ‘De Urbanisten en het Wondere Waterplein’ van Florian Boer, Jens Jorritsma en Dirk van Peijpe telt 49 pagina’s, is een uitgave van 010 Publishers Rotterdam (ISBN 978-90-6450-736-6) en kost 12,50 euro.
advertentie
PO
M P E N
Q
AF
S L U I T E R S
Q
SY
S T E M E N
De UPA van KSB Klanten in alle delen van de wereld vertrouwen op onze pompen, afsluiters en systemen. Ook op het gebied van water voeren wij de ranglijst aan. Het optimale samenspel tussen motor en hydrauliek maakt de UPA onderwatermotorcentrifugaalpomp het toonbeeld van duurzaamheid en doelmatigheid. Niet alleen in de algemene watervoorziening, maar ook voor sprinkler- en bronneringsinstallaties. En omdat slechts een minimum aan onderhoud nodig is, draagt de UPA bij aan een aanzienlijke daling van de bedrijfs- en energiekosten.
KSB Nederland B.V. . Wilgenlaan 68 1161 JN Zwanenburg . www.ksb.nl
100612
H2O / 13 - 2010
25
Digitale watertoets maakt eerste selectie Het belang van een goede inpassing van de waterhuishouding in ruimtelijke ontwikkelingen wordt steeds vaker onderkend. Zo is de Watertoets sinds 2003 wettelijk verankerd in de ruimtelijke ordening en de laatste jaren ook ingeburgerd. De Watertoets is nu in een nieuwe fase beland, waarin de waterbeheerder op zoek is naar een efficiënte en effectieve inbreng van zijn kennis van ruimtelijke plannen. De digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) helpt daarbij een handje.
S
inds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht. Daarin is het verplichte overleg met de waterbeheerder opnieuw vastgelegd. In de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was het voor bepaalde type plannen verplicht in de toelichting een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening werd gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding (artikel 10 BRO). De nieuwe wet bepaalt dat voor alle bestemmingsplannen overleg met het waterschap nodig is. Dat overleg is gericht op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, die met behulp van de watertoetsprocedure zijn te onderzoeken. In de nieuwe wet staat dat dit overleg in redelijke verhouding moet worden uitgevoerd. Anders gezegd: overleg met - in dit geval - het waterschap moet vooral plaatshebben over plannen waarbij belangen (van het waterschap) in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). Een kleinschalige en niet ingrijpende wijziging stelt minder eisen aan de intensiteit van het overleg dan een wat gecompliceerdere aanpassing. Die kan grotere gevolgen hebben voor de betrokken belangen, zoals omschreven in de nota van toelichting van de nieuwe Wro (pag. 21). De wet biedt dus mogelijkheden om op flexibele wijze met de watertoets om te gaan. Maar wanneer spreken we van een kleinschalige en niet ingrijpende wijziging in relatie tot het waterschapsbelang? En misschien nog belangrijker: wie bepaalt dat?
26
H2O / 13 - 2010
Het waterschapsbelang Hoe urgent zijn de waterschapsbelangen binnen een ruimtelijk plan? De waterbeheerder zal tijdig moeten aangeven welke waterschapsbelangen een rol kunnen spelen. Dit gebeurt vaak in overleg met de initiatiefnemer. Toch lijkt het haast ondoenlijk dit voor elk plan te doen. Daarom hebben enkele waterschappen een methode ontwikkeld die het watertoetsproces in drie procedures giet. Deze methode wordt met een internettoepassing ontsloten.
De digitale watertoets is ontwikkeld door de waterschappen Hunze en Aa’s, Zuiderzeeland, Noorderzijlvest, Wetterskip Fryslân, Velt en Vecht, Groot Salland, Regge en Dinkel, en Reest en Wieden. Intussen hebben ook de waterschappen Aa en Maas en Hollandse Delta het instrument omarmd. Deze tien waterschappen voeren onder leiding van het Waterschapshuis overleg over het beheer en de ontwikkeling van de digitale watertoets.
Geen waterschapsbelang
Wanneer het plan ‘geen waterschapsbelang’ kent, heeft het geen invloed op de waterhuishouding. In algemene zin betreft het plannen over een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er zijn in dit geval echter enkele uitzonderingssituaties, waarin wel sprake is van een waterschapsbelang, bijvoorbeeld bij een toename van het aantal vervuilingseenheden, waarbij het aanbod voor de rwzi verandert, of bij de aanwezigheid van (grond)wateroverlast in bestaande situaties. In dat laatste geval wil het waterschap met zijn kennis proberen dit probleem op te lossen en wordt meer energie gestoken in het plan. Korte procedure
In de ‘korte procedure’ is wel sprake van een waterschapsbelang. De invloed van het plan op de waterhuishouding is echter gering, waardoor geen nader overleg met het waterschap nodig is. Een ondergrens van de
toename van het verharde oppervlak kan een criterium zijn op basis waarvan een plan in de korte procedure terechtkomt. Binnen de digitale watertoets wordt specifiek voor het plan een standaard waterparagraaf gemaakt, die het beleid ten aanzien van de waterschapsbelangen verwoordt. In deze paragraaf wordt tevens aandacht besteed aan overige wetgeving van het waterschap en een verwijzing voor de initiatiefnemer naar bepaalde onderdelen van de watervergunning. Normale procedure
Een plan komt in de ‘normale procedure’ terecht als waterschapsbelangen daarin een nadrukkelijke rol spelen. Zo kan een plan in een risicogebied voor wateroverlast liggen of binnen de beschermingszone van een waterkering. Aan de andere kant kan de ontwikkeling zelf een aanleiding vormen
achtergrond voor een normale procedure, bijvoorbeeld door de toename van het verharde oppervlak boven de ondergrens of door de ontwikkeling van een bedrijventerrein voor milieubelastende activiteiten. In de normale procedure stelt het waterschap een uitgangspuntennotitie op, waarover overleg kan plaatsvinden. Deze notitie vormt vaak het vertrekpunt van het watertoetsproces. Via de digitale watertoets is het waterschapsbelang te bepalen. De internettoepassing (www.dewatertoets.nl) bepaalt de procedure voor elk willekeurig plan. De digitale watertoets is een combinatie van een geoportaal en een elektronisch formulier. De invoering van drie procedures zorgt voor een betere en snellere afhandeling van ruimtelijke plannen door de waterschappen. Plannen die geen waterschapsbelang hebben of waarvan de korte procedure wordt doorlopen, worden in de toets direct afgehandeld. De initiatiefnemer krijgt een positief wateradvies voor het plan inclusief waterparagraaf nadat de aanvraag is binnengekomen bij het waterschap. Zo kan de initiatiefnemer verder met de planontwikkeling. Het waterschap hoeft op zijn beurt geen tijd en energie in deze plannen te stoppen, kan het proces achteraf makkelijk
controleren vanuit het beheerdersportaal en is verzekerd van een goede waterparagraaf. Het kan alle energie steken in de plannen die de normale procedure doorlopen. Elk waterschap heeft zijn eigen beleid ten aanzien van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen. Dit wordt voor een groot deel bepaald door de geohydrologische kenmerken van het beheergebied van een waterschap. Daarnaast moet een waterschap rekening houden met het beleid van provincies en Rijk. Hoewel op hoofdlijnen afspraken zijn gemaakt over de te doorlopen procedures is de beleidsmatige afweging binnen de procedures van digitale watertoets voor elk waterschap op maat. Elk waterschap kan zelf de invulling ervan bepalen binnen het beheerdersportaal. In het geoportaal worden de waterschapsen gemeentegrenzen toegepast. Het waterschap waarbinnen het grootste deel van het plan valt, wordt automatisch geselecteerd. De digitale watertoets gaat daarna verder op basis van het beleid van het geselecteerde waterschap. Tevens bestaat duidelijkheid over de aanvraag van de watertoets. Binnen elke procedure wordt een samenvatting gegenereerd en verstuurd naar de initiatiefnemer van het plan, het waterschap en de gemeente.
Brede context De digitale watertoets lijkt het ei van Columbus als het gaat om een snelle en overzichtelijke afhandeling van ruimtelijke plannen in het kader van de watertoets. Toch is het slechts ĂŠĂŠn van de instrumenten die waterschappen inzetten voor het zo goed mogelijk waarborgen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Net zo belangrijk is de inzet van bijvoorbeeld de waterkansenkaart of stroomgebiedsvisies bij ruimtelijke keuzes van provincie of gemeente. De digitale watertoets is vooral inzetbaar aan de voorkant van de watertoets, wanneer initiatieven worden aangemeld bij het waterschap. De internettoepassing maakt een voorselectie. Voor de plannen in de normale procedure blijft persoonlijk overleg met de initiatiefnemer noodzakelijk. Relatiebeheer blijft belangrijk in het bereiken van resultaten in de watertoets. Marthijn Manenschijn (Waterschap Reest en Wieden) Hugo van Dijk (Waterschap Groot Salland) Wilfried Heijnen (Waterschap Hunze en Aaâ&#x20AC;&#x2122;s) Erik van der Linden (Waterschap Zuiderzeeland)
advertentie
koeman en bijkerk bv ecologisch onderzoek en advies Stadswater: natuur in stedelijke omgeving Inventarisatie en monitoring Toetsing en beoordeling Streefbeeldontwikkeling Inrichting en beheer
w ww. ko e m an e n bijke rk. n l H2O / 13 - 2010
27
opinie Energiezuinige beluchting van een rwzi: reactie en nadere beschouwing In H2O nummer 9 (7 mei) stond een zeer waardevol artikel door de heer R. Neef et al, over het elektraverbruik door beluchting van rioolwater. Een belangrijke bijdrage omdat inderdaad besparing aan ingebrachte energie de eerste stap is naar Energiefabriek. Het artikel geeft een goed overzicht van verschillende beluchtingssystemen en zoekt ook de details van type regeling en de relatie met effluentkwaliteit. Een waardevol artikel dus, dat staat buiten kijf. Maar toen ik hun analyse wilde vergelijken met andere resultaten, bleek dat niet gemakkelijk. Dat komt door een verschil in eenheid voor energie. En dat is jammer, want van prestatievergelijking kun je veel leren.
H
et probleem zit in de eenheid die de heer R. Neef e.a. gebruiken, nl. (kWh per ∆i.e.). Daar wil ik graag wat aandacht voor. Die i.e., wat is dat ook alweer? Dat is 1 inwoner dus, 1 persoon. En voor de excretie daarvan via het riool is dus x kWh elektra nodig, per... ja, per wat? Per dag, week, maand? Ja, ik weet ook wel dat het per jaar is, maar dat staat er niet. In de aparte formule-inzet wordt mogelijk zelfs gesuggereerd per dag. En dat is slordig, zeker in gedachte houdend dat we aankomende watertechnologen in cursussen zo duidelijk meegeven dat eenheden zo belangrijk zijn bij berekening van belasting, slibleeftijd etc. Laten we dus het goede voorbeeld ook zelf geven. Laten we het eens op een andere manier beschouwen. Eerst maar de noemer, dus die i.e., dat is inderdaad een hoeveelheid zuurstofbindende stoffen per tijdseenheid. In het denken over de Energiefabriek kunnen we die hoeveelheid zuurstofbindende stoffen ook vertalen in een equivalente hoeveelheid energie (potentie, dus inclusief de mogelijk vermeden energie voor de productie van NH3). Dus (O2-binding per tijdseenheid) is gelijk aan (energie per tijdseenheid) en dat is de eenheid van vermogen. Dus i.e. is gelijk aan vermogen, dat houden we even vast. Dan de teller. Daarin staat de hoeveelheid energie. Tja als elektra. Even als intermezzo; ik hou eigenlijk niet van de eenheid kWh. Ik heb vroeger maar twee eenheden geleerd voor energie, en dat is de oude in calorie (1 gram water 1 graad K) en dat is de nieuwe in Joule (massa van 1 kg, aardse zwaartekrachtversnelling en de hoogte van 1 m). kWh is geen eenheid van energie, het is een rekeneenheid voor elektra die gebruikt wordt door elektrabedrijven om ons burgers en bedrijven de rekening op te leggen. kWh is gewoon Joule * sec-1 * sec = Joule. Waarom zeggen we dat dan niet? Gewoon omdat we vast zitten aan dat oude dogma van die teller die bij ‘ons’ thuis ronddraait -of draaide- in de meterkast. Sommigen rekenen het brandhout ook al om in kWh, het moet niet gekker worden. Los hiervan geeft negeren van kWh voor energie didactisch ook een stimulans, ter voorkomen van fouten. Hoe vaak zie je de eenheden kW en kWh niet door elkaar en dus foutief gebruikt, ook in dit forum. Oke, even toch kWh aanhouden als energie, dan is de eenheid (kWh/∆i.e.) dus energie gedeeld door vermogen en dat is dus ergens
28
H2O / 13 - 2010
onjuist. We missen hier de eenheid tijd, maar dat had ik in de inleiding al geschreven.
Een alternatief Ik zou dit verhaal niet beginnen als er in mijn ogen niet een alternatief is, ik kom dus met een suggestie. Eerst toch maar weer naar die noemer, die i.e.. Waarom gebruiken we die? De waarde van 136 gram per dag is voor de vervuilingswaarde sinds 2009 vervangen door 150 g/dag. In het verleden was dat zelfs nog hoger. Net over de grens in België wordt de i.e. heel anders berekend. Sommigen rekenen nog met BZV hoeveelheden. Allemaal vreselijk lastig. Verder is vergelijken met industrie lastig, want die denkt niet zo snel in i.e.. En hoe zit het internationaal? Ik weet het niet, maar ik weet wel dat de inwonerequivalentie voor een Zuid-Duitser die net Oktoberfest heeft gevierd anders is dan de Afrikaan die op gepaste afstand mag genieten van het WK. Ik chargeer, dat klopt, maar het geeft aan dat i.e. maar een rekeneenheid is. En niet meer dan dat. Laten we die eenheid gebruiken waarvoor het bedoeld is, om de rekening op te leggen door waterschappen voor burgers en bedrijven voor de vuillast die zij via het riool willen afvoeren. Ik geef de suggestie om i.e. in de bedrijfsvergelijking verder te vergeten. Wie is nou geïnteresseerd in slibproductie per i.e., of het aantal i.e. in de afloop voorbezinktank. Dat is toch van generlei waarde. Vergeet die eenheid i.e. in kental berekening. Kijk over de dijk en over de grens. Denk vanuit de bedrijfsvoering. Ik kom aldus voor het elektraverbruik aerobe waterbehandeling (dat is meer dan beluchting) tot de eenheid (MJe/kg ∆TZV). Die noemer TZV behoeft geen uitleg, kan goed gebruikt worden in tijd en locatie benchmark, en behoeft internationaal alleen een eenvoudige vertaling. In de teller staat de hoeveelheid energie, inderdaad in MJ, en de e erachter geeft aan dat het berekend is vanuit elektra, dus niet zijnde de primaire energie. De eenheid (MJe/kg ∆TZV) is kort, krachtig, duidelijk en juist. Althans dat is mijn mening en suggestie. De waarde is daarnaast toevallig erg eenduidig. Het is bij conventionele systemen ongeveer 1 a 2. Rondom 1 is het goed, zit het tegen de 2 dan is er een uitdaging, en alles er buiten is een DA zoektocht.
De voorbezinktank In de samenvatting in de inleiding staat duidelijk dat “rwzi’s zonder voorbezinktank energiezuiniger zijn”. Deze claim triggerde me tot goed lezen, want tja, staat in alle
modellen van de Energiefabriek niet zo’n tank (een VBT) ingetekend. Maar het blijkt helaas dat in de tekst deze forse claim wordt afgezwakt met de opmerking dat de datavergelijking niet volledig is, waarschijnlijk vanwege onvoldoende inzicht in interne stromen. Dat vraagt natuurlijk om nader onderzoek, maar – en dat probeer ik even als Waternetwerk-jaarprijscommissielid te beklemtonen – mag nimmer leiden tot zo’n harde conclusie in de samenvatting. Wat denk ik dat er aan hand is. Graag geef ik de suggestie om in de berekening van beluchtingsenergie ook de zogenaamde CZV/N-ratio te betrekken. En ja, meer slib vergisten geeft inderdaad minder N dat met spuislib-assimilatie zonder oxidatiekosten kan worden afgevoerd. Dus heel verklaarbaar volgens mijn hypothese. Alleen gelieve niet de VBT de schuld te geven. In een toekomst met een nutriëntfabriek geeft ook die extra N mogelijkheden. Dus die VBT staat er heel juist in het concept Energiefabriek.
Verantwoording en conclusie Waarom probeer ik met dit schrijven aandacht te vragen? Het is niet als ‘stuurman aan de wal’ of als persoon die anders niks in de rioolwatermelk te brokkelen kan hebben. Niks van dat alles. Het gaat erom dat ik geloof in het concept van de Energiefabriek en in het nut van prestatievergelijking. Maar dat vraagt wel een kritische houding, het vraagt om goed inzicht, en het gaat om -en daar probeer ik hier een lans voor te breken- voor de juiste eenheden die we graag met elkaar willen en durven uitwisselen. In feite probeer ik twee dingen over te brengen: t denk na over een getal dat je publiceert en zorg dat het qua eenheden klopt (dus niet vergeten ‘per jaar’ in dit geval); t introduceer een uniforme eenheid die voor alle partijen in een benchmark (dus rwzi’s, industrieën en buitenland, ook in tijd) gemakkelijk hanteerbaar is. Dat de helft van de aangeleverde gegevens van de waterschappen in deze studie niet gebruikt kon worden is door de schrijvers goed aangestipt en hoef ik eigenlijk niet te benadrukken. Het illustreert wel mijn zorg over dit belangrijke duurzaamheidspunt in de benchmark van de waterschappen. Want verbeteren doe je door van elkaar te leren. Johan Raap
waternetwerken WATERCOLUMN
Handen en voeten aan doelmatigheid
De (on) misbare waterbeheerder van de toekomst
H
et waterbeheer verandert en daarmee de waterbeheerder. De waterbeheerder van de toekomst denkt mee in stedelijke vernieuwingsprocessen, praat met bewoners over waterberging op particulier terrein, stemt beleid af met vele partijen, en weet alles over publiek private samenwerking. Maar er is meer: de waterbeheerder van de toekomst benut de mogelijkheden die het watersysteem biedt. Water wordt benut als energiebron, openbare vervoersroute, bron voor watervoorziening en bouwplek. Hierdoor weet de waterbeheerder veel van gebiedsontwikkeling, vervoer en energie.
De gastheren George Rouhof (l.) en Guus Beugelink van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Op 3 juni jl. verzorgde de programmagroep Doelmatigheid en Kosteneffectiviteit in het Waterbeheer een bijeenkomst met als titel ‘Handen en voeten aan doelmatigheid’. Met name bestuurders, directieleden en beleidsmedewerkers toonden belangstelling. Niet zo gek natuurlijk, want doelmatigheid in het waterbeheer is dagelijks nieuws in het kabinetsbeleid én in de verkiezingsdebatten van politieke partijen over bestuurlijk Nederland. Het symposium werd gefaciliteerd door Guus Beugelink, dagelijks bestuurder, en George Rouhof, directeur en initiatiefnemer van de zogeheten KBW-activiteiten (Kosten en Baten Waterbeheer) van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Centraal stond de discussie over de wijze waarop waterbeheerders handen en voeten geven aan het waterbeheer en het door De Stichtse Rijnlanden ontwikkelde instrumentarium KBW. Het hoogheemraadschap beoogt hiermee zijn besluitvorming nog doelmatiger en transparanter te maken voor bestuur en derden door kosten en baten beter in de besluitvorming te betrekken (zie de vorige H2O, nr. 12, pag. 12 voor een inhoudelijke toelichting op KBW). De methode werd op een leuke en prikkelende manier in beeld gebracht door George Rouhof en Arjanne Mulder en vervolgens uitgebreid besproken in werksessies met voorbeelden. Er bleek brede waardering te zijn voor het initiatief en de resultaten bij De Stichtse Rijnlanden. De Unie van Waterschappen wil de KBW-methode verder ontwikkelen en verbreden naar andere waterschappen. Een volgende bijeenkomst over dit onderwerp staat inmiddels gepland voor 2 december.
Nederlandse directheid, Roemeense flexibiliteit Ook op 3 juni is in de raadszaal van het stadhuis te Deventer een bijeenkomst gehouden over Roemenië. Deze was georganiseerd door de werkgroep Buitenland van Waternetwerk. Volgens mede-organisator Peter van der Pijl van Tauw was het doel van de middag het uitwisselen van ervaringen in het doen van zaken in Roemenië, toegespitst op de watermarkt. Primair kwamen drie Nederlanders aan het woord: Dennis van Peppen (NWP), Johan Kuiper (gemeente Deventer) en Paul Hoenderdos (Centauri). “Zij gaven een persoonlijk verslag van hun ervaringen, waarbij ze belangrijke verschillen in de
culturele omgang benoemden. Denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse directheid tegenover de Roemeense flexibiliteit en creativiteit.” Afsluitend hield Patricia Darvis (Unesco-IHE) de aanwezigen een spiegel voor. “Zij leeft als Roemeense vrouw al 17 jaar in Nederland en kon een heel andere kijk op de opgedane ervaringen geven. Haar soms serieuze en soms komische spiegel gaf precies aan waar het om draait in de internationale contacten: wees flexibel, reis met een open geest en respecteer elk mens en zijn cultuur. Hoewel het water ons hier bindt, blijft het mensenwerk.”
Het waterbeheer van de toekomst zal niets meer kosten en zelfs inkomstenbron worden. Per vierkante meter bebouwbaar water verdient de waterbeheerder immers grof geld. Daarnaast levert een hectare water genoeg warmte om een wijk van 100 woningen van verwarming te voorzien. Energiebedrijven vechten om concessies om dit water te mogen benutten nu de fossiele brandstoffen te duur zijn geworden. Openbaar vervoerbedrijven betalen voor een extra waterverbinding van de vele elektrische waterbussen. De fosfaten die uit het afvalwater worden teruggewonnen, worden verkocht aan mondiaal opererende kunstmestbedrijven. Het effluent is zo schoon geworden dat het tegen concurrerend tarief geleverd wordt aan kantoorgebouwen en appartementencomplexen. De waterbeheerder van de toekomst draagt bij aan vele maatschappelijke thema’s en levert bovendien geld op. De waterbeheerder is onmisbaar geworden. Of toch niet? Door de verregaande integratie weet iedereen straks wel iets van water. Bouwbedrijven leggen standaard groene daken en klimaatrobuuste gebouwen aan, een projectontwikkelaar draait zijn hand niet meer om voor wat extra waterberging, de wegenbouwer rolt de infiltrerende straat dagelijks uit en een decentrale waterzuivering koop je gewoon bij de lokale bouwmarkt. De waterbeheerder is overbodig geworden. Onmisbaar en overbodig tegelijk, dat is pas innovatie. Wat de (on)misbare waterbeheerder uiteindelijk gaat doen blijft nog even spannend, maar dat er veel zal veranderen, dat is zeker. Rutger de Graaf
H2O / 13 - 2010
29
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop er.nieuws_column plat initiaal ‘Niet alleen naar ons eigen waterschapje kijken’
V
Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? ver.nieuws_column plat Waternetwerk portretteert haar leden - zoals Nila Taminiau (32), senior medewerker Hydrologie bij ver.nieuws_column auteur Waterschap Peel en Maasvallei.
“Wat ik op dit moment het leukst aan mijn werk als hydroloog vind, heeft niet specifiek met water te maken. Ik vind het mooi om met een groep mensen te werken aan een nieuw en liefst innovatief product waarvan we allen geloven dat het waterschap daar veel aan kan hebben. Daarbij gebruik makend van alle kennis en technieken die binnen en buiten het waterschap beschikbaar zijn. Het liefst zoek ik ook samenwerking met andere partijen, zodat we niet allemaal opnieuw het wiel uitvinden en hoop ik dat we door samen te werken steeds een stap verder komen als hydrologische wereld. Ik vind het dus erg belangrijk dat we minimaal als waterschappen, maar ook met andere waterpartijen, samenwerken en niet alleen naar ons eigen waterschapje kijken. Er wordt veel energie verspild door niet meer samen te werken.”
“Bij het waterschap ben ik senior medewerker Hydrologie binnen het team Kennis. Dit team houdt de toestand van het watersysteem in de gaten, analyseert en doet voorspellingen over ontwikkelingen in het watersysteem. Dit doen we bijvoorbeeld door effecten van maatregelen te voorspellen met behulp van modellen. De groep is multidisciplinair en bestaat uit hydrologen, ecologen en waterkwaliteitsspecialisten. Mijn functie als senior houdt in dat ik inhoudelijk de lijn uitzet, projecten initieer en medewerkers inhoudelijk begeleid. Mijn belangrijkste project de afgelopen jaren en op dit moment is de bouw en implementatie van het gebiedsdekkend grond- en oppervlaktewatermodel IBRAHYM, waarmee Waterschap Peel en Maasvallei de toestand en effecten van maatregelen op het watersysteem kan bepalen.” “Er zijn niet veel vrouwelijke hydrologen, maar ze zijn er. Zeker bij waterschappen ben ik niet de enige. Hydrologie blijft een technische discipline. Daar kiezen vrouwen gemiddeld minder vaak voor. Zelf wist ik al vroeg dat ik dit wilde. Mijn tante werkte bij een waterschap en op de middelbare school moesten we een scriptie schrijven voor aardrijkskunde. Die scriptie ging bij mij over waterschappen. Ik ben toen op bezoek geweest bij een waterschap. Dat bezoek maakte grote indruk. Later toen de
Nila Taminiau
“Verder zijn de samenwerkingsverbanden met organisaties in het buitenland die we als waterschap opzetten, inspirerend. Zelf ben ik betrokken bij enkele projecten in Turkije waarbij we onze waterkennis proberen over te dragen aan onze Turkse collega’s. Werken in dergelijke projecten is zo anders dan het werk in Nederland en je kunt in dat soort landen zoveel bijdragen.”
studiekeuze zich aandiende, ben ik vooral bij studies gaan kijken waar je iets met water kon doen. Het werd Bodem, Water en Atmosfeer in Wageningen. Water fascineert me nog steeds, hoewel ik in mijn werk niet heel veel in het veld ben, vind ik het privé heerlijk om in de buurt van water te zijn.”
“Zoals veel mensen ben ik lid geworden van Waternetwerk om de H2O thuis te ontvangen. Ik lees het blad graag. Ik denk dat een club als Waternetwerk onmisbaar is; kennisuitwisseling en netwerken zijn belangrijk. Er wordt wel veel georganiseerd, dus misschien toch eens iets om me in te verdiepen.”
het ontwikkelen en inzetten van de meest geschikte technologie, medewerkers gestimuleerd en kosten teruggeschroefd worden, waarmee aanzienlijke budgetten vrijkomen voor het uitbreiden van water en sanitaire voorzieningen.
samenspel met de praktijk. De 21ste eeuw wordt nu al de Eeuw van het Water genoemd. Als geen actie wordt ondernomen, zal de spanning rondom water toenemen, economische groei gedrukt worden, de natuur nadelen ondervinden en mensen op drift raken. De uitdaging is aan Nederland Waterland hierin haar sterke positie te verzilveren en richting te geven aan duurzame ontwikkeling. Dit lectoraat hoopt mensen in beweging te krijgen, over de eigen schaduw heen te stappen en op zoek te gaan naar grensoverschrijdende uitwisseling van de beste beschikbare technieken in de waterketen. Want juist over de randen van menig berghelling groeien vaak de mooiste bloemen. Krachtiger dan Loesje kan het belang van water voor ons leven niet verwoord worden: eerst water, de rest komt later.”
Eerst water, dan de rest Waternetwerklid Siem Veenstra hield onlangs zijn inaugurele rede bij het aanvaarden van de leerstoel Water Services Management aan de NHL Hogeschool in Leeuwarden. In die rede stelde hij de doelen nog eens scherp: het gaat dit lectoraat Water Services Management om voldoende, goed en betaalbaar drinkwater, waarmee de millenniumdoelen van de Verenigde Naties worden ondersteund. “Het is de overtuiging van de beide ‘ouders’ van dit lectoraat, Vitens-Evides International en NHL Hogeschool, dat door gerichte interventies in de waterketen er niet alleen geld te besparen is maar ook een betere en meer duurzame waterketen kan worden gerealiseerd.” Volgens Veenstra kunnen, door het realiseren van een gezonde bestuurlijke omgeving, het toepassen van bedrijfskundige principes en
30
H2O / 13 - 2010
“Dit lectoraat wil instrument zijn voor het ontwikkelen en opleiden van kritische mensen voor de waterketen van morgen. Door te investeren in jonge mensen kunnen verbetertrajecten worden ingezet en kan de waterketen ontdaan worden van zijn huidige lekkages. Hansje Brinker deed wat gedaan moest worden met een gezonde dosis boerenwijsheid. Daar was geen promotie of wetenschappelijk onderzoek voor nodig. Dit lectoraat is met opzet neergezet op een hogeschool: daar waar nieuw verworven inzichten getoest en verrijkt worden in
waternetwerken Wateropleidingen speelt in op hedendaagse behoefte “Ik merk dat bestuursleden en medewerkers elkaar beter weten te vinden. De contacten lopen soepeler, men begrijpt elkaar en voorstellen en adviezen zijn beter op de werkwijze van de bestuursleden toegespitst.” Dat zegt Alfred Paarlberg, hoofd van de afdeling Kennis en Advies van Waterschap Peel en Maasvallei.
consultant van Wateropleidingen. Agnes Maenhout van Wateropleidingen deed dat bij Peel en Maasvallei. “Drijfveren tonen mensen hun specifieke leidende denkpatronen en zijn voorspellend over gedrag van en communicatie tussen mensen. Door het bespreekbaar maken van de individuele drijfveren leer je jezelf beter kennen, wat je drijfveren betekenen in de omgang met anderen en hoe je ze beter kunt benutten. Daarnaast bespreken we de drijfveren van bepaalde prototypes van bestuurders. Leg je die twee ‘plaatjes’ naast elkaar, dan zie je op welke terreinen mensen elkaar wel of juist niet vinden.” Beleidsmedewerkers zijn gewend diep te graven en doen gedegen onderzoek. Zij willen dus hun advies aan een bestuurder waterdicht onderbouwen. Maar een bestuurder wil scoren, liefst vandaag nog. “Door te anticiperen op diens drijfveren en eerder te overleggen, nog voordat het officiële advies af is, kan het proces soepeler verlopen. Op deze wijze kan op een ander niveau met elkaar worden gecommuniceerd. Wateropleidingen wil deze werkwijze vaker gaan toepassen binnen de trainingen.”
Inlevingsvermogen Alfred Paarlberg
Paarlberg is zeer te spreken over het opleidingstraject Bestuurlijke sensitiviteit van Wateropleidingen, dat hij samen met zijn afdeling en bestuursleden van het waterschap volgde. “Vooral het onderdeel ‘Management drives’ had een positieve invloed op de deelnemers en het opleidingstraject voor ons waterschap. Van onze medewerkers wordt verwacht dat zij het waterschapsbestuur pro- en reactief adviseren. Dat vraagt een bestuurlijk gevoelige antenne die niet iedereen in gelijke mate heeft. Soms kwamen voorstellen terug vanwege inschattingsfouten of onvoldoende informatie in de stukken.” Programmamanager Ingrid Schröders van Wateropleidingen bood hem optioneel ook een voortraject ‘Management drives’ aan. Schröders: “Onze cursisten zijn zeer enthousiast over de praktische bruikbaarheid van deze methode. Om goed aan te kunnen sluiten bij de drijfveren van de bestuursleden, moet elke adviseur zich ook bewust zijn van zijn eigen drijfveren. ‘Management drives’ biedt inzicht in wat mensen beweegt en hoe daarop te reageren: handvatten voor een effectieve benadering van bestuursleden.”
Individuele benadering In het voortraject wordt middels een individuele computertest een schets gemaakt van de drijfveren van deelnemers. De betekenis daarvan wordt individueel besproken met een gecertificeerde
Hierna volgt het leertraject Bestuurlijke Sensitiviteit, gericht op het aansluiten op de drijfveren van de bestuurders. Godelieve Wijffels, docent bij Wateropleidingen en twaalf jaar lang bestuurder bij Waterschap Groot Salland, kent de kneepjes van het vak: “De werelden van de bestuurder en ambtenaar zijn heel verschillend. Ambtenaren zijn vaak inhoudelijk bezig, maar de besluitvorming ligt bij de bestuurders en daar gelden andere overwegingen. Het is dus zinnig dat men zich in elkaars situatie kan inleven. Een rollenspel leert de cursisten welke informatie bestuurders nodig hebben voor de besluitvorming.” Vervolgens koppelt Godelieve Wijffels de ambtenaren aan de bestuurders, die eerder getest zijn over hún drijfveren. “Opvallend was de grote behoefte om te weten hoe bestuurders erin zitten. De ambtenaren moesten gaan handelen naar de drive van de bestuurder en daarop inspelen. Daaruit bleek hoe perfectionistisch beleidsambtenaren willen handelen, dat zit in hun systeem ingebakken. Maar ook bleek dat bestuurders veel eerder tevreden zijn dan zij verwachtten: voor alle deelnemers duidelijk een eyeopener.”
WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Godelieve Wijffels
belevingswereld van de ander.” Paarlberg onderschrijft dit: “De verscheidenheid in de cursus was een feest van methodieken. Ook de tussentijdse intervisies en de intensieve heisessie met bestuurders waren zeer vruchtbaar. We beginnen er nu de vruchten van te plukken. Maar het is nog niet af en het blijft belangrijk iedereen scherp te houden.” Voor meer informatie: www.managementdrives.com
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten
Rol manager belangrijk Volgens Wijffels is het essentieel ook de afdelingsmanager bij het traject te betrekken. “Die bepaalt hoe de stukken naar het bestuur eruitzien, die moet weten dat bestuurders vroegtijdig van eventuele risico’s wil weten. Dat vinden ambtenaren lastig, maar gedurende de cursus ontdekken zij de voordelen van het openstaan voor de
Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 13 - 2010
31
dhv.nl
Watermanagement volgens Jos " #
!
Advies- en ingenieursbureau
platform
Marijn Kuijper, Deltares Gerrit Hendriksen, Deltares Sjon Monincx, Waterschap Regge en Dinkel Jan van Bakel, De Bakelse Stroom
RO-module voor interactief waterbeheer Hoe maken we kennis uit grondwatermodellen toepasbaar binnen ruimtelijke planvormingsprocessen? Hoe geven we handen en voeten aan ‘Water als ordenend principe’? De beleidsmatige benadering in de ruimtelijke planvorming lijkt vaak moeilijk te combineren met de sterk technische wijze waarop grondwatermodellen de werkelijkheid benaderen. Nog te vaak worden grondwaterinformatie en modeluitkomsten als ‘ingewikkeld’ en ‘lastig’ ter zijde geschoven. Toch bieden kaarten en modellen veel bruikbare informatie, die het planvormingsproces ten goede kan komen. Denk maar aan het voorkómen van wateroverlast in nieuwe woonwijken of de gevoelsmatig vaak onmogelijke combinatie van herstel van natte natuurgebieden en het tegengaan van natschade aan nabijgelegen landbouwgewassen. Ten behoeve van deze vraagstukken hebben Deltares en Waterschap Regge en Dinkel de Ruimtelijke Ordening Module ontwikkeld die grondwaterinformatie en ruimtelijke planvorming nader tot elkaar brengt.
D
e Ruimtelijke Ordening Module is ontwikkeld als onderdeel van iMOD1). Dit instrument is ontstaan binnen het project MIPWA (methodiekontwikkeling voor interactieve planvorming ten behoeve van waterbeheer), dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel beslaat. iMOD werkt rondom een databank met daarin zowel de in- als uitvoer van hydrologische modellen van een willekeurig gebied. Vanuit de modellendatabank kunnen met iMOD eenvoudig grondwatermodellen worden gegenereerd en doorgerekend alsmede scenario’s worden opgesteld en met elkaar vergeleken. Naast de standaard modellendatabank is het mogelijk een Impuls-Respons databank op te stellen. Voor een deel van het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel is dat gebeurd. Deze bevat mogelijke ingrepen (impulsen) en de daarbij behorende effecten (respons) op het grondwatersysteem, opgeslagen per modelcel. De impulsen bestaan uit vooraf gedefinieerde maatregelen, bijvoorbeeld het verhogen of verlagen van het peil in sloten, het aanleggen of verwijderen van drainage of het verplaatsen, vergroten of verkleinen van een grondwaterwinning. Met behulp van de databank kan aan de vergadertafel het effect van een maatregel op de grondwaterstanden en stroming worden opgevraagd, gecombineerd met andere maatregelen en gevisualiseerd in overzichtelijke kaarten.
De combinatie van de IR- en modellendatabank vormt de basis voor de ruimtelijke ordeningmodule, die het mogelijk maakt een kwantitatieve uitspraak te doen over de effecten van een hydrologische maatregel (of een set van maatregelen) op landgebruikfuncties in het gebied (zie afbeelding 1).
Spelen aan de ontwerptafel De Ruimtelijke Ordening Module (vanaf nu: RO-module) maakt het mogelijk om in de ontwerpfase te ‘spelen’ met maatregelen. Bij de start van het project heeft Deltares vragen uit de markt geïnventariseerd, om vast te stellen welke extra functionaliteit gewenst zou zijn, zodat de RO-module goed zou aansluiten bij vraagstukken vanuit de praktijk. Hieruit kwam al snel naar voren, dat het moest gaan om een instrument dat snel inzicht kan geven in de effecten van maatregelen op het landgebruik: t Wat is het effect van een gekozen maatregel? t Is het mogelijk het waterpeil in een natuurgebied te verhogen zonder dat de gewassen op belendende percelen natschade ondervinden? t Hoe ver strekt het effect zich uit? t En wegen de kosten op tegen de uiteindelijke voordelen van de aanpak? Om aan te sluiten bij inspraak- en besluitvormingsprocessen moet een antwoord op de type vragen aan de vergadertafel kunnen worden gegeven.
De methode om modeluitkomsten te vertalen naar effecten op het landgebruik sluit voor de functies landbouw en natuur nauw aan bij de methode uit Waternood. Voor stedelijk gebied is voor een simpele benadering gekozen, gebaseerd op Afb. 1: De RO-module in iMOD maakt gebruik van beschikbare databanken en vertaalt effecten op het grondwatersysteem interactief naar effecten op ruimtelijke functies.
H2O / 13 - 2010
33
grenswaarden voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand.
Vertaling naar landgebruik Landbouw
Voor de landbouw zijn de HELP-tabellen gebruikt, die zijn aangepast en gepubliceerd in het kader van HELP20052). Hiertoe zijn deze HELP-tabellen omgezet naar een voor iMOD benaderbaar binair bestand. Dit biedt het voordeel dat iMOD een snelle bevraging kan doen voor iedere mogelijke combinatie van GLG, GHG, gewas- en bodemtype. Dat is ook nodig om het instrument aan de vergadertafel te kunnen inzetten. De HELP-tabellen zijn gebaseerd op interpolatie van proefveldgegevens en modeluitkomsten. Uit ervaringen met de toepassing van de tabellen in Twente bleek dat de grondwaterstanddynamiek, zoals vastgesteld uit metingen, GD-kartering en modeluitkomsten, in sommige gebieden buiten het vastgestelde bereik van de HELP-tabellen ligt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een diepe, weinig fluctuerende grondwaterstand (bijvoorbeeld GHG 1.65 m-mv en GLG 1.80 m-mv). Om in deze gevallen toch geen ‘witte vlekken’ op de doelrealisatiekaart te krijgen, is ten opzichte van de HELP2005-tabellen een kleine uitbreiding gemaakt op het domein buiten de tabellen. Een aantal rekenregels is opgesteld, zodat ook buiten het gangbare domein van de HELP-helptabellen waarden kunnen worden gevonden. Het gaat hierbij om waarden die vallen in de domeinen a-1, c, d en e (zie afbeelding 2). Het gele vlak toont het standaard toepassingsbereik van de HELP-tabel, waarbij lijn 1 en lijn 2 de onder- en bovengrens van het toepassingsbereik weergeven. De rode stippellijnen geven aan welke waarden in werkelijkheid zouden kunnen voorkomen. Daar is het domein van de HELP-tabel te krap gesteld. Veel combinaties van GHG en GLG uit deze domeinen zullen in de praktijk niet voorkomen. Voor combinaties die wel
Afb. 2: Domein HELP-tabellen in relatie tot GLG en GHG2).
voorkomen, is de schade bepaald door de schade die optreedt aan de rand van de gele zone, gevonden volgens de pijlen in afbeelding 2 (domein a-1, c, d en e). Tenslotte biedt de RO-module de mogelijkheid rekening te houden met de effecten van beregening. Hierbij wordt aangenomen dat in gebieden waar beregening plaatsheeft, de droogteschade als gevolg van beregening met 80 procent vermindert. Natuur
De natuur is in de RO-module standaard gebaseerd op de relaties tussen bodemeenheden en droogtestress en gemiddelde grondwaterstanden3). De droogtestress is gebaseerd op de zogeheten Gompertzvergelijking, waarin de relatie tussen het aantal dagen vochtstress en grondwaterstand wordt beschreven (de doelrealisatiecurves). Met behulp van deze vergelijkingen en een karakterisatie per natuurdoeltype - wat betreft gevoeligheid
Afb. 3: De RO-module biedt snel inzicht in mogelijke maatregelen en effecten op het landgebruik.
van vochtstress, grondwaterstand (GLG of GVG) en de aanwezigheid van kwel - is het mogelijk uitspraken te doen over de doelrealisatie natuur. In de RO-module zijn deze gevoeligheden opgeslagen. Tevens kan de gebruiker eigen natuurdoeltypen en bijbehorende doelrealisatiecurves aanvullen en naar eigen inzicht wijzigen. Stedelijk gebied
Het stedelijk gebied is gebaseerd op de veronderstelling dat de kans op het optreden van schade aan bebouwing en infrastructuur veroorzaakt wordt door te hoge of te lage gemiddelde hoogste grondwaterstand. Binnen iMOD kan op eenvoudige wijze worden aangegeven bij welke drempelwaarde kans op schade ontstaat en wel in drie klassen.
Kosten en baten Naast kaartbeelden van effecten op de doelrealisatie van verschillende functies geeft de RO-module ook een samenvatting van kosten en baten. Voor zowel de uitgangssituatie als een situatie na het nemen van maatregelen genereert iMOD een overzicht van het areaal met een goede doelrealisatie, de te verwachten landbouwopbrengsttoename of opbrengstderving en de benodigde (investerings)kosten van maatregelen. De te gebruiken gewasopbrengsten en kosten van maatregelen (per lengte-eenheid of hectare) kan de gebruiker zelf eenvoudig aanpassen aan in het gebied gehanteerde waarden.
Veranderend landgebruik Maatregelen betreffen overigens niet altijd aanpassingen in het waterbeheer. Steeds vaker wordt in Nederland voor aanpassingen van het landgebruik gekozen. Natte, voor landbouw onrendabele zones krijgen bijvoorbeeld steeds vaker een natuurfunctie. Daarom is de RO-module tevens uitgerust met de optie om het landgebruik te wijzigen. Hiermee kan dus ook de doelrealisatie worden gevisualiseerd na een combinatie van een maatregelenpakket en veranderend landgebruik.
34
H2O / 13 - 2010
platform Het resultaat Het resultaat is een instrument dat snel inzicht biedt in mogelijke maatregelen en eďŹ&#x20AC;ecten. De gebruiker selecteert eenvoudig een gebied waarbinnen ĂŠĂŠn of meerdere maatregelen worden genomen. Deze selectie kan met de hand worden ingetekend of worden geĂŻmporteerd uit een GIS-bestand. De eďŹ&#x20AC;ecten van de ingreep op de gemiddelde laagste, hoogste en voorjaarsgrondwaterstand worden binnen iMOD snel bepaald uit de IR-databank of aan de hand van een nauwkeurigere modelberekening. Vervolgens wordt binnen het invloedsgebied van de ingreep per modelcel bepaald wat de doelrealisatie is. Afbeelding 3 is hiervan een voorbeeld. Visualisatie gebeurt vervolgens met behulp van een kaart van de doelrealisatie voor de referentiesituatie (huidige situatie), een kaart van de nieuwe situatie (na toepassing van de maatregelen), een kaart met het verschil tussen de referentie- en nieuwe situatie en een tabel met informatie over het areaal waarin de doelrealisatie voldoet aan de vooraf gekozen norm, verandering van landbouwopbrengsten en de benodigde investeringskosten (zie afbeelding 4). Een groot voordeel van de RO-module in iMOD is naast de beschikbaarheid van alle data, de snelheid in het gebruik: binnen enkele seconden verschijnt een antwoord in beeld, in de vorm van overzichtelijke kaartjes en tabellen. Bovendien sluit de werkwijze aan bij uikomsten uit beschikbare modellen en kan de gebruiker drempelwaarden en kentallen eenvoudig invoeren en aanpassen. Doordat de RO-module gebruik maakt van de breed geaccepteerde HELP-methode en veel toegepaste methoden voor doelrealisaties natuur, zijn de uitkomsten eenvoudig interpreteerbaar, herkenbaar voor gebiedskenners en goed vergelijkbaar met resultaten uit eerdere onderzoeken of projecten.
Toekomstwensen De huidige RO-module geeft snel inzicht in de eďŹ&#x20AC;ecten van maatregelen op ruimtelijke functies. Vaak wordt ook de vraag gesteld
Afb. 4: De RO-module geeft een overzicht van bestaande en nieuwe doelrealisaties, de verandering van opbrengsten en benodigde investeringskosten.
welke maatregel nu het meest kansrijk of eďŹ&#x20AC;ectief zal zijn. Een wens voor de toekomst is de RO-module in omgekeerde volgorde in te zetten. Hiermee kan dan bijvoorbeeld de vraag beantwoord worden welke maatregelen het meest eďŹ&#x20AC;ectief zijn om de doelrealisatie in bijvoorbeeld een natuurgebied te verhogen. De omgekeerde bevraging van de IR-databank is inmiddels mogelijk gemaakt binnen de Quick Scan Tool (zie hieronder). Het rekenen met gekoppelde modelinstrumenten (bijvoorbeeld MODFLOW met MetaSWAP en MODFLOW met Sobek) zou het mogelijk moeten maken om processen in het topsysteem nauwkeuriger in beeld te brengen. Hierdoor zou vooral de potentie van het instrument voor ecologische toepassingen vergroot kunnen worden, zodat ook vragen over de hoeveelheid kwel die daadwerkelijk de wortelzone bereikt kunnen worden meegenomen in de bepaling van de doelrealisatie. Samen met Wetterskip Fryslân is in het najaar van 2009 gewerkt aan een methode om de doelrealisatie chloride te kunnen bepalen. Ondanks de beperkte hoeveelheid literatuur over de relatie tussen bodem, klimaat, zout en gewas is met behulp van een tabel en een aantal aannamen toegewerkt naar een eenvoudige relatie tussen kwel, gewas en doelrealisatie chloride. Onderzoek naar
de relatie tussen belasting van chloride en eďŹ&#x20AC;ecten daarvan op de landbouw verdienen meer aandacht, zeker in relatie met klimaatverandering en de verwachte toename van de chloridedruk. Onder gebruikers wordt onderzocht of voor de toekomst ook deze optie in de RO-module gewenst is. Voor de MIPWA-groep wordt op dit moment hard gewerkt om de Quick Scan Tool af te ronden. Deze maakt het mogelijk op een eďŹ&#x192;ciĂŤnte en gebruiksvriendelijke manier de eďŹ&#x20AC;ecten van maatregelen door te rekenen en in beeld te brengen. De Quick Scan tool bestaat uit een IR-databank, een kwartaalmodel en een basismodel. Gestreefd wordt naar aansluiting van de RO-module bij de Quick Scan Tool, zodat ook op een gemakkelijk manier de eďŹ&#x20AC;ecten op landbouw, natuur en stedelijk gebied kunnen worden bepaald bij ingrepen in het hydrologische systeem. LITERATUUR 1) Hendriksen G. en P. Vermeulen (2008). iMOD documentatie, versie 1.10r. Deltares-TNO. 2) Van Bakel J., J. Huinink, H. Prak en F. van der Bolt (2005). HELP-2005. Uitbreiding en actualisering van de HELP-tabellen ten behoeve van het Waternoodinstrumentarium. STOWA. Rapport 2005-16. 3) Jansen P. en J. Runhaar (2001). Droogtestress als indicator voor de samenstelling van grasvegetaties. Alterra. Rapport 367.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 13 - 2010
35
Harry Boukes, Brabant Water Gerrit Cardol, Brabant Water Bert Mureau, Brabant Water
Snelle veranderingen van de chlorideconcentratie in de pompputten van Genderen Waar het beeld bestaat dat grondwater een constante chemische samenstelling heeft, wordt een drinkwaterbedrijf als Brabant Water soms geconfronteerd met situaties waarbij de chemie binnen een korte tijd grote fluctuaties vertoont. Bij Genderen leek bij twee pompputten geen touw vast te knopen aan de chlorideconcentraties die bij jaarlijkse analyses werden waargenomen. Installatie van on-line EGV-meters leverde inzicht in de achterliggende processen. Die kennis leverde informatie op over de wijze waarop Brabant Water voortaan het pompstation moeten exploiteren zonder onverwachte chloridepieken. De monitoring kan worden afgestemd op deze kennis, en dus voortaan de informatie opleveren of het puttenveld als geheel nu aan het verzilten is of niet.
V
oor de bereiding van drinkwater heeft het gebruik van grondwater als grondstof belangrijke voordelen. Vaak is het water eeuwen tot millenia oud, en ontbreekt dus antropogene invloed. Als er wel invloed is van de moderne samenleving is, blijken bodemprocessen veel verontreinigingen af te breken en/of vast te leggen, en zorgt leeftijdspreiding ervoor dat de verontreiniging die alsnog doorkomt, verdund wordt opgepompt. Daar staat tegenover dat zo’n verontreiniging over een lange periode invloed heeft op de waterkwaliteit. Het is naast de bacteriologische betrouwbaarheid vooral de constantheid van de temperatuur en chemische samenstelling van het grondwater die drinkwaterbereiders aanspreekt: de zuivering kan afgestemd worden op kleine variaties ten opzichte van de huidige samenstelling. Anders dan bij oppervlaktewater hoeft bij de zuivering vrijwel geen rekening te worden gehouden met stoffen die weliswaar nu niet in het water zitten, maar er morgen zomaar in voor kunnen komen. Monitoring van de grondwaterkwaliteit met frequenties van eens per jaar of nog extensiever kunnen voldoende zekerheid bieden voor de af te leveren waterkwaliteit. Anderzijds vertonen meetreeksen van de kwaliteit van pompputten soms onbegrepen
36
H2O / 13 - 2010
Afb. 1: Chlorideconcentraties in de twee ruwwatergroepen van Genderen over de periode 1990 t/m 2009.
fluctuaties. Doorgaans negeren we die, en stoppen ze weg onder de noemer ‘natuurlijke variaties’. Een enkele keer besluiten we dat er meer begrip van het achterliggende proces nodig is. Met vaak eenvoudige meetprogramma’s blijkt het mogelijk om te begrijpen wat er aan de hand kan zijn. Een voorbeeld uit de praktijk van Brabant Water.
Genderen en chloride Al in de jaren negentig onstond het beeld dat de winning in Genderen aan het verzilten was. Vooral op het niveau van individuele pompputten werden soms hoge concentraties, gemeten, incidenteel tot boven de drinkwaternorm van 150 mg/l. Brabant Water hanteert een bedrijfsnorm van 75 mg/l. De
platform afgelopen jaren is een aantal maatregelen genomen, waardoor de concentraties in het gezamenlijke ruwwater (er zijn op Genderen twee ruwwatergroepen, waar het water van de onttrekkingen in Genderen en Drongelen samen komen) niet een eenduidig stijgende lijn te zien geven (zie afbeelding 1). Wel is duidelijk te zien dat sprake is van grote fluctuaties. Op het niveau van afzonderlijke pompputten is een zelfde beeld te zien (zie afbeelding 2). Er is te zien hoe bij pompput 11 de concentratie geleidelijk oploopt en dat de put vervolgens uit gebruik is genomen. Ook bij pompput 1 werden in de jaren negentig soms hoge concentraties waargenomen. In 2002 zijn maatregelen genomen om de chlorideconcentratie te beperken. Deze maatregelen blijken effectief voor pompput 1; alleen verschuift het probleem van de enorm fluctuerende concentraties naar de putten 8 en 9. Als we de gemiddelde chlorideconcentratie over alle pompputten bekijken, blijkt geen sprake te zijn van een structurele stijging, maar het is natuurlijk de vraag of dit het gevolg is van de maatregelen of een autonome ontwikkeling. In laatste geval is het van belang te weten of we een duurzame tempering van chlorideconcentraties hebben bereikt of slechts een tijdelijk uitstel.
Achtergrond winning in Genderen Voor een goed begrip van de situatie in Genderen is het belangrijk te weten dat het bepompte pakket van Genderen allerminst een eenheid is. Er is sprake van vier delen, die onderling door minder goed doorlatende lagen zijn gescheiden. Het diepste, vierde pakketdeel kan behoorlijke concentraties chloride geven, vooral in het westelijk deel van het puttenveld. In 1995 werd geconstateerd dat het zoet-zoutgrensvlak zich op 125 tot 145 meter diep bevond, terwijl de pompputten tot 160 meter diep reiken. Met deze kennis was het niet zo moeilijk om eind jaren negentig te bedenken wat passende maatregelen zouden zijn om de
Afb. 2: Chlorideconcentraties van de afzonderlijke pompputten van de winning in Genderen.
chlorideconcentratie te dempen: van een aantal westelijke putten zijn de diepere delen afgedicht. Voor de betreffende putten bleek dit inderdaad een goede oplossing. Toen vervolgens met name in pompput 8, en in mindere mate in pompput 9, soms heel hoge chlorideconcentraties werden waargenomen, ontstond twijfel of dit voor het pompstation als geheel de situatie had verbeterd. Opmerkelijk was ook dat in latere metingen ook weer gematigder waarden worden genoteerd. Dat de uitvoering van de maatregelen bij de westelijke putten misschien niet helemaal zonder neveneffecten was, werd al duidelijk in 2007 bij een flowmeting aan een recent opgeleverde pompput 27. Deze pompput heeft ook filtertrajecten in alle vier de pakketdelen. Bij de flowmeting bleken de onderste drie pakketdelen normaal water te leveren, maar in het bovenste traject bleek de stroomsnelheid af te nemen. Blijkbaar stroomde hier water vanuit het filter het pakket in. Aangezien de afgedichte putten niet voorzien zijn van een lichtere
pomp, worden de bovenste pakketdelen onevenredig zwaar belast, met als gevolg een zodanig lage potentiaal dat er water vanuit de filters het pakket instroomt in plaats van andersom.
Een eenvoudige meetproef Zonder ons er al van bewust te zijn dat deze situatie misschien wel iets te maken heeft met chloridefluctuaties, hebben we afgesproken om voor pompput 8 en 9 nader te onderzoeken wat de oorzaak is van de chloridefluctuaties. Eind 2009 zijn in de persleiding van de pompputten 8 en 9 van pompstation Genderen online EGV-meters geplaatst. Het Electrisch GeleidingsVermogen (EGV) wordt bepaald door de hoeveelheid ionen in oplossing in het water. Bij sterk wisselende chlorideconcentraties is uit het EGV een beeld af te leiden van het verloop van de chlorideconcentratie. Door om de vier minuten te meten, kunnen mogelijk patronen worden afgeleid aan de hand waarvan de oorzaak van mogelijke verzilting, de mate waarin het optreedt en mogelijke beheersmaatregelen kunnen worden afgeleid.
Afb. 3: Resultaten on-line EGV-metingen van pompputten 8 en 9 van Genderen van 10 tot 22 december 2009.
Na twaalf meetdagen is een eerste analyse uitgevoerd. De meetwaarden zijn in afbeelding 3 tegen de tijd uitgezet. Als pompput 8 een tijdje aan staat, is de EGV min of meer stabiel rond de 0,84-0,88 mS/cm. Als de put uitgezet wordt, begint een uur later (!) de EGV te dalen, meestal naar een waarde van circa 0,40. Die waarde komt overeen met wat we de laatste jaren in totaal ruw hebben gemeten. Het lijkt er dus op dat er water vanuit de ruwwaterleiding terugstroomt de put in, maar gerichte metingen hiernaar hebben dit beeld niet bevestigd. Als de put aangezet wordt, springt de EGV even snel naar 1,12 mS/cm (opvallend elke keer vrijwel dezelfde waarde), en stabiliseert dan in één tot twee uur naar de waarde van rond de 0,85. Pompput 9 stond tijdens de meetperiode continu aan en gaf een schommeling te zien tussen 0,70 en 0,77 mS/cm. Het patroon bij pompput 8 stelde ons in
H2O / 13 - 2010
37
eerste instantie voor een raadsel, maar na enig combineren en deduceren kwamen we tot de volgende verklaring: Als de pompput aan staat, onttrekt het een mengwater uit alle vier de pakketdelen, wat leidt tot een chlorideconcentratie in de orde van 80 mg/l. Als de pomp uitschakelt, blijft het potentiaalverschil tussen diepe en ondiepe pakketdelen in stand, en ontstaat door de pompput een stroming van chloriderijk water naar de hogere pakketdelen. Hierdoor wordt rond de bovenste filterdelen een bel chloriderijk water gevormd met een chlorideconcentratie in de orde van 200 mg/l. Als de pomp dan weer wordt aangezet, moet eerst de bel chloriderijk water worden weggepompt. Pas daarna levert de pompput weer het mengwater van 80 mg/l. De theorie is getoetst door de pompput een paar keer wat langer uit te zetten. Inderdaad blijkt dan dat het langer duurt voordat de EGV-piek is weggepompt. Toen de pomp onbedoeld een keer langer dan een week uitstond, duurde het meer dan een dag voordat het onttrokken water weer de mengwater-EGV gaf.
Wat kunnen we hiermee? Het is belangrijk om de motor achter een eventuele verzilting van een pakket te kennen. Wanneer het proces begrepen wordt, kan de monitoring hierop worden afgestemd. Met betrekking tot pompput 8 zijn dan twee vragen van belang: wordt het diepe water zouter en wordt het mengwater zouter? Het betekent dat de monitoring van de chlorideconcentratie zich zowel moet richten
Afb. 4: Resultaten on-line EGV-metingen van pompput 8 wanneer die één dag buiten gebruik is.
op de chloriderijke bel als op de concentratie in evenwicht. De kennis geeft ons ook handvaten voor efficiëntere beheersmaatregelen. Op zich voldoet de chlorideconcentratie van Genderen aan alle eisen die er aan gesteld worden. Het is wel van belang om de pieken te mijden. Voor pompput 8 betekent het dat de put het best elke dag een paar uur kan worden bijgezet. Lange stilstand moet worden vermeden, omdat gedurende die stilstand de stroming van het chloriderijke
Afb. 5: De situatie bij pompput 8 bij (v.l.n.r.) onttrekking in de evenwichtssituatie, stilstand en kort na het inschakelen.
water naar boven gewoon doorgaat. Dat leidt dan tot langere periode met hoge chlorideconcentraties. Als de put nog langer uit staat, kan de chloriderijke bel zo groot worden dat het de volgende onttrekking niet in zijn geheel wordt weggepompt en delen ervan duurzaam in het bovenste pakket achterblijven. Als na verloop van tijd zou blijken dat de winning als geheel toch duurzaam aan het verzilten is, kan overwogen worden om de diepe filtertrajecten af te dichten. Dit gaat dan wel ten koste van de wincapaciteit van het puttenveld. Een andere mogelijke oplossing zou kunnen bestaan uit het terugdringen van het potentiaalverschil tussen diepe en ondiepe delen van het pakket: dan zou die opwaartse stroming van chloriderijk water gedempt kunnen worden. De komende tijd kan worden bekeken of andere putten eenzelfde gedrag vertonen. Op die manier kan de ontwikkeling van de chlorideconcentratie worden begrepen en uiteindelijk beheerst.
Tot slot Bij Brabant Water was de praktijk van de inzet van winmiddelen vaak nogal defensief: zodra ergens een verhoogde concentratie van welke parameter dan ook werd waargenomen, luidde de eerste reflex om het pakketdeel, de pompput, en in het uiterste geval zelfs de winning te verlaten. Zo’n continu terugtrekkende beweging biedt voor de toekomst te weinig perspectief en zorgt inefficiëntie bij de inzet van bestaande winmiddelen. Mits beheerst is er vaak ook helemaal geen aanleiding om de problemen te ontwijken, zoals bij Genderen waar de chlorideconcentratie van het gezamenlijke ruwwater doorgaans niet boven de 50 mg/l komt. Een heel winveld kan best één put hebben met concentraties boven de streefwaarden, mits deze put nooit alleen aanstaat en tijdelijke pieken worden gebufferd.
38
H2O / 13 - 2010
platform
Herman van Dam, adviseur Water en Natuur Martin Meirink, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Gert van Ee, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Minder planten en dieren in Hollands Noorderkwartier In het Hollands Noorderkwartier wordt al lang onderzoek uitgevoerd naar de biologische en chemische kwaliteit van het water, voornamelijk sloten. Deze gegevens (1982-2007) zijn in de loop van de tijd voor verschillende doeleinden verzameld met verschillende methoden en intensiteit. Ondanks de soms grote diversiteit in de data is toch een analyse gedaan over de hele tijdsperiode. Hierdoor is een beeld ontstaan van veranderingen op lange termijn. Als erfenis van de vroegere brakke situatie zijn de nutriëntenconcentraties extreem hoog, hoewel de stikstofconcentratie sterk is afgenomen, deels door klimaatverandering. De hoeveelheden waterplanten en kleine waterdieren zijn sterk verminderd, mogelijk door intensivering van het beheer en vertroebeling van het water door afbraak van organisch materiaal. Er worden aanbevelingen gedaan voor toekomstige monitoring van de waterkwaliteit.
H
et Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft voor het basismeetnet waterkwaliteit en diverse projecten op enkele honderden locaties (rond 90 procent sloten) gegevens van verschillende chemische en biologische kwaliteitselementen verzameld, met wisselende frequentie, intensiteit, omvang en diepgang. De gegevens, die zijn gebruikt voor jaar- en projectrapportages, zijn nu voor het eerst in onderlinge samenhang verwerkt. Hiermee wordt inzicht verkregen in de veranderingen in de waterkwaliteit in het gebied en kunnen aanbevelingen worden gedaan voor voortzetting van de biologische monitoring, in relatie tot het te verwachten gebruik van
deze gegevens, onder andere ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water en beleidsthema’s (klimaatverandering, verzilting). In dit artikel staan de sloten centraal. De basisgegevens, ook van de overige watertypen, zijn elders gerapporteerd1).
Voormalig brakwatergebied Al eeuwen is het grootste deel van het gebied (zie afbeelding 1) in agrarisch gebruik. Natuurgebieden liggen vooral in en langs de duinstrook en in het veenweidegebied ten noorden van Amsterdam (onder andere Waterland). De meeste wateren zijn kunstmatig (sloten, kanalen), hebben een vast peil en zijn voedselrijk. Na de afsluiting
van de Zuiderzee in 1932 is het brakke karakter van de meeste wateren goeddeels verdwenen, door inlaat van zoet water uit het IJsselmeer. Matig tot sterk brakke sloten zijn er alleen nog op Texel, in delen van de Wieringermeerpolder, achter de Hondsbossche Zeewering en bij het Noordzeekanaal. De voorheen matig tot sterk brakke veensloten in Waterland zijn nu nog ten hoogste zeer zwak brak. De zoetste sloten liggen in de zandige binnenduinrand van het vasteland, op Texel en op Wieringen.
Gegevens Uit de bestanden van het Hoogheemraad-
Typenindeling van de sloten naar bodemsoort en chlorideconcentratie en aantallen locaties per type. De jaartallen geven het eerste bemonsteringsjaar van het betreffende kwaliteitselement aan.
type
Cl (mg/l)
chemie
water- en moerasplanten
kleine waterdieren
kiezelwieren
1977
1987
1982
1992
zand
50 - 300
56
50
48
18
klei
68 - 300
109
101
100
68
veen
94 - 300
46
34
44
43
300 - 1 000
89
77
69
60
zwak brak
1 000 - 3 000
18
16
10
8
matig brak
3 000 - 10 000
12
11
1
1
zeer zwak brak
sterk brak
≥ 10 000
2
2
-
-
alle typen
50 - 10 809
332
291
272
198
H2O / 13 - 2010
39
verdwijnt uit het oppervlaktewater, worden verhoogd en zelfs verdubbelen4). Chloride, nutriënten, doorzicht
Afb. 2: Gemiddelde maandtemperatuur van het oppervlaktewater in het Noorderkwartier, per periode.
beschikbaar. Daarom zijn ook metingen uit andere watertypen dan sloten voor de temperatuuranalyse gebruikt.
Fysische en chemische variabelen Verwerking
Afb. 1: Verspreiding van de sloottypen.
schap Hollands Noorderkwartier zijn 330 sloten geselecteerd waarvan biologische monsters uit de periode 2003-2007 en ten minste één van de perioden 1983-1987, 1988-1992 en 1993-1997 beschikbaar zijn (zie tabel). Het aantal locaties binnen de typen loopt sterk uiteen: van twee bij de sterk brakke sloten tot 109 bij de kleisloten. Ook het aantal locaties waarop de biologische kwaliteitselementen zijn bemonsterd, verschilt: van 198 bij de kiezelwieren tot 291 bij de macrofyten. Van de chemie zijn van vrijwel alle locaties gegevens van ecologisch relevante variabelen als chloride, totaal-fosfaat, totaal-stikstof, zuurstof en doorzicht vanaf 1977 en van sulfaat vanaf 1988 verwerkt. Daarnaast zijn gegevens van de concentratie chlorofyl-a bij de analyses betrokken. Voor de analyse van de temperatuurverandering zijn uit de databank van Hollands Noorderkwartier alle locaties geselecteerd waarvoor in de periode 1977-2007 tenminste 124 temperatuurmetingen zijn verricht. Het betreft gemiddeld 985 metingen per jaar (minimaal 410 en maximaal 1.394). In sloten alleen zijn onvoldoende waarnemingen
Voor de verwerking van de gegevens is de hele onderzoeksperiode ingedeeld in perioden van vijf jaar. Behalve het zuurstofgehalte en doorzicht, zijn de meeste variabelen scheef verdeeld en daarom logaritmisch getransformeerd voor de verdere verwerking. Bovendien is niet voor elke variabele voor elke locatie in elke periode een waarde beschikbaar. Daardoor kan geen normale variantie-analyse worden uitgevoerd om de significantie van de verschillen tussen de perioden te toetsen. Daarom is per watertype de verwachte waarde van elke meting berekend met een lineair regressiemodel met de factoren ‘periode’ en ‘locatie’. Hierdoor zijn de ‘gaten’ die in de loop der tijd door verschil in intensiteit van meten op statistisch verantwoorde wijze opgevuld. De verschillen tussen de perioden zijn vervolgens getoetst door variantie-analyse. Temperatuur
In 30 jaar is de temperatuur flink gestegen, gemiddeld over het jaar met 1,6˚C, maar met 2,6˚C in de maanden mei-juli (zie afbeelding 2). Vergelijkbare veranderingen zijn ook gevonden in vennen2) en Friese meren3). Een dergelijke temperatuurtoename heeft grote invloed op biogeochemische processen. Zo kan de snelheid van denitrificatie, waarbij nitraat wordt omgezet in stikstof en
De grootste verzoeting vond plaats in de eerste jaren na het gereedkomen van de Afsluitdijk van de brakke Zuiderzee in 1932. In de onderzoeksperiode is de chlorideconcentratie verder gedaald met een gemiddelde snelheid van ongeveer 3,5 mg/l per jaar (zie afbeelding 2). Juist in de zeer zwak brakke wateren gaat de daling veel sneller, zodat het brakke watertype op den duur op enkele locaties na zal verdwijnen uit het gebied. Door de verzoeting komen veel voedingsstoffen en sulfaat uit de voorheen zilte bodem in het oppervlaktewater. Ook komen nutriënten vrij bij de oxidatie van ontwaterd veen. Hierdoor is het oppervlaktewater grotendeels zeer voedselrijk. Slechts een beperkt deel van de nutriënten wordt aangevoerd door effluent van rioolwaterzuiveringen, inlaat van water uit het Markermeer en regenwater. De concentratie van totaal-fosfor is gemiddeld over de laatste 30 jaar 0,72 mg/l, wat ver boven de concentratie ligt die voor een gezonde plantengroei gewenst is (maximaal 0,22 mg/l)5). De gemiddelde concentratie daalt slechts met 0,005 mg/l per jaar (zie afbeelding 3). De concentratie van totaal-stikstof is tussen 1977 en 2007 gedaald van gemiddeld 5,8 tot 3,1 mg/l. De gewenste waarde in sloten is 2,4 mg/l. De stikstofconcentratie neemt af door toegenomen efficiëntie van rwzi’s, lagere mestoverschotten, verbetering van de kwaliteit van het inlaatwater en de neerslag en een toename van de denitrificatie als gevolg van een stijging van de gemiddelde watertemperatuur. Het doorzicht is afgenomen: het water is gemiddeld troebeler geworden. De oorzaak hiervan is mogelijk de verhoging van de temperatuur. Door de toegenomen activiteit van denitrificerende en zwavelreducerende bacteriën kan de afbraak van organische stof in het water toenemen, waardoor het humusgehalte toeneemt.
Biologie Verwerking
De gegevens van de water- en moerasplanten, de macrofauna en de kiezelwieren zijn door de jaren heen niet altijd op vergelijkbare wijze verzameld. Doelen en
Afb. 3: Veranderingen van waarden van fysische en chemische variabelen per periode voor alle locaties in alle sloten samen. Alle veranderingen zijn significant (P < 0,001).
40
H2O / 13 - 2010
platform
Afb. 4: Veranderingen van de mediane aantallen soorten en de hoeveelheid (bedekking) van de echte waterplanten uit 1.760 zomeropnamen in de loop der tijd. De dikte van de lijnen is evenredig met de significantie van de mate van verschil tussen de verschillende perioden.
methoden in het onderzoek zijn in de loop van de onderzoeksjaren veranderd. Hierdoor zijn er soms grote verschillen in naamgeving, determinatieniveau en grootte en diepgang van monsternames. Vóór de verwerking van de data zijn de gegevens zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, onder andere door het samenvoegen van soorten die in de loop der tijd niet consequent zijn gedetermineerd, het aanpassen van de namen van soorten die in de onderzoeksperiode zijn veranderd en het omrekenen van aantallen gevangen dieren per monster naar aantallen per vierkante meter. Voor elk biologisch kwaliteitselement is de EKR op de KRW-maatlat berekend met het programma QBwat5),6). Daarnaast is naar de verandering van het aantal taxa gekeken. Voor de water- en moerasplanten is nagegaan hoe de samenstelling van groeivormen (ondergedoken waterplanten, kroos, overige planten met drijfbladeren, draadwier/flab, emerse waterplanten, oeverplanten en landplanten) is veranderd7). De eerste vier groeivormen samen worden ook vaak ‘echte waterplanten’ genoemd. Voor de kleine waterdieren is berekend hoe de voedselvoorkeur is veranderd8),9). Verschillen tussen de perioden zijn statistisch getoetst indien voldoende waarnemingen beschikbaar waren. Om veranderingen en verschillen in de totale soortensamenstelling van en tussen
de locaties vast te stellen zijn per groep van organismen ordinaties verricht. Daarbij is de variatie in de soorten van veel monsters tegelijkertijd op een zodanige manier in een plat vlak afgebeeld dat sterk op elkaar gelijkende monsters dicht bij elkaar komen te liggen en sterk van elkaar verschillende monsters juist ver uit elkaar10). Vervolgens is uitgerekend hoe sterk de verandering van de soortensamenstelling in de loop der tijd samenhangt met veranderingen van de waarden van omgevingsvariabelen, zoals de hydromorfologie (breedte, diepte, steilheid van de oever) en de waterchemie.
concentraties van totaal-stikstof en totaalfosfaat. Tussen 1987 en 2007 zijn de hoeveelheden kroos, maar ook die van ondergedoken waterplanten als hoornblad en waterpest en het aantal soorten per locatie sterk afgenomen (zie afbeelding 4). Op de maatlatten van de KRW is de kwaliteit ontoereikend tot slecht. De oorzaken van de verslechtering zijn niet precies bekend: mogelijk spelen de toegenomen vertroebeling van het water en intensiever onderhoud een rol. Kleine waterdieren
Water- en moerasplanten
In veel sloten is de waterdiepte veel groter dan de zichtdiepte. De wortelende, ondergedoken waterplanten krijgen daar te weinig licht om zich goed te kunnen ontwikkelen. Niettemin zijn er op 291 locaties nog 151 soorten water- en moerasplanten gevonden. De meeste hiervan zijn ook elders in Nederland algemeen, zoals riet en kroos. Bijzondere brakwatersoorten, zoals zilte waterranonkel en groot nimfkruid komen nog maar weinig voor, maar heen (zeebies) is betrekkelijk algemeen. Uit de ordinaties blijkt dat de soortensamenstelling van de water- en oeverbegroeiing vooral wordt bepaald door de afmetingen van het water, het lichtklimaat en het chloridegehalte en in mindere mate door de
Op en tussen water- en oeverplanten en in de bovenste lagen van de modderbodem zijn tussen 1982 en 2007 op 272 locaties in totaal 462 (groepen van) soorten kleine (ongewervelde) waterdieren gevonden. Het belangrijkst zijn ook elders in Nederland algemene soorten slakken, wormen en muggenlarven, die zich voeden met fijn verdeeld organisch materiaal. Door de verzoeting komen garnalen en kleine kreeftachtigen van brak water nog maar weinig voor. Ruim 5 procent van de dieren bestaat uit exoten als Jenkins’ waterhoren (een slakje) en de tijgervlokreeft. Volgens de ordinaties is de soortensamenstelling vooral gecorreleerd met de concentraties van chloride, het doorzicht, totaalstikstof en de hoeveelheid kroos en andere waterplanten. Ook de afmetingen van het
Afb. 5: Verdeling van de kleine waterdieren uit 809 voorjaars- en 810 zomermonsters uit zoete en zeer zwak brakke sloten in de loop der tijd.
H2O / 13 - 2010
41
Op de maatlatten van de KRW is de kwaliteit ontoereikend tot slecht. Tussen vlak naast elkaar en simultaan genomen monsters van dezelfde locatie kunnen vaak grote verschillen optreden in de ecologische kwaliteit op deze maatlatten (zie afbeelding 6). Kiezelwieren
Afb. 6: De EKR in 80 paren duplomonsters van de kleine waterdieren.
water zijn belangrijk, maar de steilheid van de oever niet, behalve in de zwak en matig brakke sloten. Vanaf 1982 is de dichtheid van de waterdieren afgenomen met een factor vijf. In tegenstelling tot de verwachting nemen vooral de soorten die zich voeden met fijn verdeeld organisch materiaal (detritus) af en de plantenetende soorten in mindere mate (zie afbeelding 5). Het aantal soorten per monster is gehalveerd. De oorzaak van deze veranderingen is niet duidelijk. Mogelijk is er sprake van vergiftiging door toegenomen ammoniak- en sulfideconcentraties. Ook verschillen in bemonstering door wisselingen in het personeel kunnen een rol spelen. Tussen de voorjaars- en zomermonsters bestaan verschillen, maar die zijn van ondergeschikt belang.
42
Op de ondergedoken delen van rietstengels zijn tussen 1993 en 2007 (steeds in het voorjaar) op 207 locaties in de tellingen 385 soorten gevonden, vooral soorten uit voedselrijke, zoete tot matig brakke wateren, die ook elders in het land algemeen zijn. Het meest algemeen is Gomphonema parvulum, die karakteristiek is voor voedselrijke wateren die in wisselende mate met organisch afbreekbaar materiaal worden belast. Twaalf soorten, zowel uit voedselarme als sterk brakke tot zoute wateren, zijn nog niet eerder in Nederland gevonden. In het gebied zijn chloride, sulfaat, totaalfosfaat, de afmetingen van het water en de helling van de oever en in mindere mate totaal-stikstof belangrijke verklarende variabelen voor de soortensamenstelling van de kiezelwieren. Belangrijker nog dan deze milieuvariabelen is de maand van bemonstering, die tussen 1993 en 2007 is verschoven van april (oude, overjarige rietstengels met veel verticaal aangehechte soorten) naar juni (jonge, nieuwe rietstengels met veel horizontaal aangehechte soorten). De seizoensveranderingen overschaduwen eventuele veranderingen op lange termijn.
Totaalbeeld De sloten in het Noorderkwartier zijn grotendeels zeer voedselrijk en scoren ontoereikend of slecht op de maatlatten van de KRW, vooral als gevolg van de zeer hoge nutriëntenconcentraties (P-totaal rond 0,7 mg/l), die grotendeels een erfenis zijn van het brakke verleden van een groot deel van het gebied. De KRW-maatlatten voor het gebied behoeven daarom bijstelling. De chlorideconcentratie daalt nog steeds, zodat het brakke watertype op enkele kleine gebieden na op den duur zal verdwijnen. De fosfaatconcentraties zijn in de afgelopen 30 jaar - ondanks grote inspanningen van de waterbeheerder - nauwelijks gedaald. De stikstofconcentraties zijn echter wel gedaald, door afname van toevoer uit diverse bronnen en waarschijnlijk ook door toename van denitrificatie als gevolg van temperatuurstijging door klimaatverandering. De troebelheid van het water is toegenomen. Voor de waterplanten in het Noorderkwartier zijn het chloridegehalte, de afmetingen van het water en het lichtklimaat in het gebied belangrijker dan de nutriëntenconcentraties. De toegenomen troebelheid kan een rol spelen bij de waargenomen achteruitgang van de waterplanten, zowel in soortenaantal als in hoeveelheid. Mogelijk speelt ook de intensivering van het slootonderhoud een rol. Voor de kleine waterdieren zijn onder andere chloride, troebelheid en de hoeveelheid waterplanten belangrijk, naast breedte en diepte van de sloten (niet de steilheid van de oever). Het aantal kleine waterdieren in de monsters is sterk afgenomen. De oorzaak hiervan is nog niet duidelijk, maar kan deels
Kleisloot langs de Oosterdijk tussen Bergen en Alkmaar (foto: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
Matig brakke sloot bij Oosterend op Texel (foto: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
Veensloot in Polder Mijzen bij Avenhorn. (foto: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
Veensloot in de Kalverpolder bij de Zaanse Schans (foto: Wim Oskam).
H2O / 13 - 2010
platform
Zwak brakke sloot bij Ilpendam (foto: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).
te maken hebben met veranderingen in methoden.
Hoe verder? De resultaten uit het onderzoek geven aan dat het zoute verleden ook nu nog van grote invloed is op de chemie en biologie van het oppervlaktewater. Dit heeft gevolgen voor het opstellen van de KRW-doelen en de mogelijke haalbaarheid van doelen na uitvoering van maatregelen. In de komende jaren zal nader worden onderzocht hoe groot de invloed van de sterk verhoogde concentraties van stoffen op de kwaliteit van het oppervlaktewater precies is. Dit is van belang om de effectiviteit van voorgenomen maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit, waarmee vaak grote sommen geld gemoeid zijn, beter in te kunnen schatten. De tot nu toe gebruikte onderzoeksmethoden blijken niet altijd adequaat te zijn gedocumenteerd. De kwaliteit van de determinaties wisselt in de loop der jaren en de waarnemingen zijn niet steeds op vergelijkbare tijdstippen gedaan. Er dient meer aandacht te worden besteed aan intercollegiale toetsing. De representativiteit van macrofaunamonsters dient nader te worden onderzocht. De alkaliniteit, als sturende factor voor veel biogeochemische processen, verdient meer aandacht.
In een robuust meetnet, dat aansluit op huidige en toekomstige beleidsopgaven, levert de soortensamenstelling van de verschillende biologische kwaliteitselementen - na bewerking tot relevante indices de benodigde informatie11). De methoden uit de beginjaren van de monitoring geven niet voldoende informatie voor de KRW-beoordelingen. Bij de herziening van de meetnetten in 2007-’08 zijn deze daarom aangepast aan de richtlijnen voor de KRW en het Kwaliteitshandboek Hydrobiologie12). Om op statistisch verantwoorde wijze een algemeen beeld van de veranderingen in de ecologische kwaliteit van de sloten in het gebied te krijgen, blijken tenminste enkele tientallen locaties per type nodig te zijn13). De mogelijke afstemming op andere meetnetten van de waterbeheerder en anderen dient te worden onderzocht. De resultaten dienen ten minste eens per zes jaar te worden gepresenteerd in een rapportage, waarin veranderingen worden besproken en voorstellen tot bijstelling van het meetnet kunnen worden gedaan. De informatie uit de nieuwe meetnetten zal gebruikt worden om de KRW-doelen scherper te stellen, de effecten van de maatregelen te toetsen en een goede onderbouwing te geven voor het doen van nader onderzoek bij het uitblijven van gewenste effecten na genomen maatregelen.
LITERATUUR 1) Van Dam H. (2009). Evaluatie basismeetnet waterkwaliteit Hollands Noorderkwartier: trendanalyse hydrobiologie, temperatuur en waterchemie 1982-2007. Rapport 708. 2) Van Dam H. en A. Mertens (2008). Vennen minder zuur maar warmer. H2O nr. 12, pag. 36-39. 3) Van Dam H., J. Wanink, F. Grijpstra en T. Claassen (2008). Trendanalyse 1981-2005 van hydrobiologische gegevens uit Friesland. H2O nr. 6, pag. 29-34. 4) De Klein J. (2008). From ditch to delta: nutrient retention in running waters. Proefschrift Wageningen Universiteit. 5) Evers C., A. van den Broek, R. Buskens, A. van Leerdam en R. Knoben (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA-rapport 2007-32b / RWS-WD-rapport 2007-019. 6) Pot R. (2008). QBwat: ecologische beoordeling van waterkwaliteit conform de Europese Kaderrichtlijn Water, versie 4.16. 7) Van den Berg M. (2004). Achtergrondrapportage referenties en maatlatten waterflora. Expertteam macrofyten en fytoplankton. STOWA / RIZA. 8) Verdonschot P. (1990). Ecologische karakterisering van oppervlaktewateren in Overijssel: het netwerk van cenotypen als instrument voor ecologisch beheer, inrichting en beoordeling van oppervlaktewateren. Rijksinstituut voor Natuurbeheer / Provincie Overijssel. 9) Amesz M. en A. Barendregt (1996). IMRAM: een voorspellingsmodel voor aquatische macrofauna in Noord-Holland. Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit Utrecht. 10) Ter Braak C. en P. Smilauer (2002). CANOCO reference manual and CanoDraw for Windows user’s guide: software for canonical community ordination (version 4.5). Biometris / České Budějovice. 11) Knotters M. (2008). Een blik op monitoring van de natuurlijke leefomgeving. WOt-studies 6. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. 12) STOWA (2010). Kwaliteitshandboek hydrobiologie.
H2O / 13 - 2010
43
®
ZUIVERT OPPERVLAKTEWATER
Een drijvend moerasplantenfilter zuivert eenvoudig en effectief het oppervlaktewater in gesloten of semi-gesloten wateren zoals: grachten • gemeentevijvers • in woonwijken • natuurbaden • havens langs snelwegen • op golfbanen • in attractieparken • glastuinbouw √ √ √ √ √
drijvend en schakelbaar hoog debiet sterke filterende werking biologische afbraak afvalstoffen hoge nutriënt opname
T 035 5 240 240
√ √ √ √ √
voorkomt (blauw)alg alternatief op natuurlijke oever hoge biodiversiteit vandalisme & ijs bestendig milieu-investeringsaftrek MIA-VAMIL
www.brightwatercompany.nl
3 hydrologische parameters in één sensor Een stijging van de zeespiegel zal wereldwijd leiden tot verzilting van zoetwatervoorraden. Naast een bedreiging voor de drinkwatervoorziening heeft verzilting ook negatieve gevolgen voor landbouw en natuur. Het monitoren van zoutwater intrusie is essentieel om in inzicht te krijgen in de mate van verzilting en het vroegtijdig voorkomen van negatieve effecten. Voor het automatisch registreren van zoutwater intrusie introduceert Schlumberger Water Services nu de vernieuwde CTD-Diver. De belangrijkste eigenschappen van de CTD-Diver zijn: t Gelijktijdig monitoren van druk, temperatuur en geleidbaarheid t Corrosie bestendige keramische sensor en behuizing t Meetbereik geleidbaarheid 0-120 mS/cm t Levensduur batterij 2 miljoen metingen
Zoutwoestijn Salinas Grandes, Chili
Naast het monitoren van zoutwater intrusie kan de CTD-Diver worden toegepast voor het monitoren van grondwaterverontreinigingen, brijn en afvalwater.
www.swstechnology.com
agenda 23-24 augustus, Amsterdam Cities of the future congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
23 september, Amsterdam Groen in zicht symposium over de waarde van stedelijk groen en innovatieve toepassingen, met aandacht voor water (onder meer een bijdrage over intelligente systemen voor waterbeheer en -retentie in stedelijke gebieden). Organisatie: HIC en VHG. Informatie: www.hoveniersinfo.nl
28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
28 september-1 oktober, Amsterdam HET Instrument technologiebeurs met 450 exposanten uit onder andere de industriële automatisering en laboratoriumtechnologie. Organisatie: FHI. Informatie: (033) 465 75 07.
29 september-2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat. Informatie: www.climatedeltaconference.org.
29 september, Spijkenisse Industrieel Water achtste editie van dit congres, waar onder meer de toekomst van de waterketen, de eerste resultaten van de Waterwet en energiezuinige membraanzuivering aan de orde komt, met aan het eind van de dag een excursie naar de demiwater-installatie van Evides in de Botlek. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/industrieelwater.
5 oktober, Rotterdam Waterbouw congres over waterbouw in relatie tot onder meer projectontwikkeling, energie, en milieutechnologie. Met naast sprekers een kennis- en een praktijkforum. Informatie: www.managementproducties.com.
6 oktober, Driebergen De florerende klimaatneutrale stad conferentie voor bestuurders en beslissers over de omslag in het denken die nodig is om een klimaatneutrale stad te ontwikkelen die zichzelf financiert, met ook de uitreiking van de Groene Parel Award 2010. Organisatie: Blomberg Instituut. Informatie: www.blomberginstituut.nl.
6-8 oktober, Rotterdam Environmental sediment dredging and processing conferentie en beurs over baggeren, baggerstort, -behandeling en -hergebruik. Organisatie: REUSED sediment remediation. Informatie: www.reused.nl.
5 november, Utrecht Monitoring van de chemische waterkwaliteit symposium over onder andere bemonsterings- en analysetechnieken die steeds efficiënter en gevoeliger worden en de groeiende mogelijkheden voor nationale en internationale gegevensuitwisseling. Organisatie: Deltares. Informatie: www.milieuchemtox.nl.
9 november, Amersfoort Waterbouwdag jaarlijkse dag waarop de Nederlandse waterbouwsector centraal staat, met dit jaar als thema ‘Back to the future’: op welke manier is lering getrokken uit de grote projecten (Afsluitdijk, Deltawerken) uit het verleden. Organisatie: CURNET. Informatie: www.waterbouwdag.nl.
10-12 november, Amsterdam Water en energie tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASHdiensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.
18-21 november, Leeuwarden Groen eerste editie van een duurzaamheidsmanifestatie voor Noord-Nederland, die dit jaar in het teken staat van water en energie. Organisatie: WTC Expo. Informatie: Douwe Sibma (058) 294 15 00.
26 november, Zwolle Trends in watertechnologie congres met een presentatie van maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
14-16 december, Assen Grond, Groen en Water tweede editie van deze vakbeurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters (0546) 54 68 20.
2011
11-14 januari, Rotterdam Infratech vakbeurs voor infrastructuur, aangevuld met informatiebijeenkomsten van CROW over de standaard RAW-bepalingen 2010 voor de waterbouwsector. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: info@ahoy.nl.
12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT vakbeurs voor onderhoudsprofessionals, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: (010) 293 32 05.
Buitenland
5-11 september, Stockholm Stockholm Water Week 20e editie van deze internationale waterweek met congressen, workshops en de uitreiking van verschillende prijzen en onderscheidingen, met als thema ‘De waterkwaliteitsuitdaging’. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.
12-17 september, Québec Diffuse pollution and eutrophication conferentie bedoeld om kennis en technologie uit te wisselen tussen gevestigde en jonge specialisten uit ontwikkelde en ontwikkelingslanden, die zijn geïnteresseerd in diffuse verontreiniging. Aandacht voor nieuwe manieren om water te beschermen als opmaat voor de IWA-conferentie van 19 september in Montreal. Organisatie: IWA Diffuse Pollution Specialist Group. Informatie: www.dipcon2010.org.
13-17 september, München IFAT internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.
19-24 september, Montreal IWA zevende editie van het jaarcongres van de IWA, waar alle aspecten van water aan de orde zullen komen tijdens diverse congressen. Organisatie: IWA. Informatie: www.iwa2010montreal.org.
H2O / 13 - 2010
45
handel & industrie *thema Waterberging in klei- en leemgrond Bij stedelijk waterbeheer worden zowel infiltratie als vertraagde afvoer gebruikt om een bergende voorziening leeg te laten lopen. Hoewel infiltratie soms gebruikt wordt om verdroging tegen te gaan, is het in veel gevallen slechts een praktische methode om het water af te voeren. Dit werkt echter alleen in gebieden met zanderige gronden en laag grondwater. Met vertraagd afvoeren naar elders is hetzelfde doel, het afvangen van de piekbelasting op het stelsel, te bereiken. Zo’n 60 procent van de Nederlandse bodem bestaat uit slecht doorlatende klei, leem en löss. Van de 40 procent zandgronden bevat een deel storende leemlagen of is sprake van een hoge (gemiddeld hoogste)
grondwaterstand. Het gevolg is dat in veel plangebieden gekozen wordt voor aanleg van ondiepe bergingsvoorzieningen, zoals sloten, vijvers en wadi’s. Open water vergt echter kostbare ruimte in het bouwplan en
Ondiepe waterberging met horizontale afvoer met Aquaflow als bergend systeem.
mede als gevolg van de hoge grondprijzen wordt de laatste jaren steeds vaker gekozen voor waterberging in de wegfundering. In het Aquaflow-systeem wordt het hemelwater, direct onder maaiveld (10 tot 45 cm diep) gebufferd. De 35 cm wegfundering wordt opgebouwd uit een geprefabriceerde steenslag met 40 procent holle ruimte, waardoor een bergingscapaciteit van 140 liter/m2 straatvlak ontstaat. In gebieden waar infiltreren lastig is, wordt het Aquaflow-systeem meestal uitgevoerd als bergend systeem. Daarbij wordt onderin het cunet een waterdichte folie toegepast, zodat de voorziening de bodem niet verder vernat en onafhankelijk van het grondwater functioneert. Bijzonder is dat het water zich door de holle ruimte in de wegfundering horizontaal kan verplaatsen met snelheden van meer dan 100 meter per uur. Het hemelwater stroomt dus horizontaal, zonder buizen en zonder pompen naar een uitstroomput met afvoervertraging. Daarmee wordt de piekbelasting op oppervlaktewater of het rioleringssysteem tijdens hevige neerslag voorkomen. Kortom: in regio’s met klei en leemgrond, of in veengebieden met hoog grondwater, biedt Aquaflow de mogelijkheid om hemelwater te bufferen in een ondiep systeem dat horizontaal afvoert naar een uitstroomput met afvoervertraging. Door de ondiepe ligging werkt de voorziening onder vrij verval. Voor deze ‘sloot onder de weg’ is infiltreren is dan ook niet nodig.
Schematische weergave van de waterberging in de weg met vertraagde afvoer.
Voor meer informatie: (020) 480 80 60.
Milieubewust afkoppelen Pipelife Nederland komt met een oplossing voor het schoon afkoppelen van vervuild wegdekwater. Het SpaRc Hydrosystem 1000 filtert, naast de vaste vuildeeltjes en slib, ook in water oplosbare schadelijke stoffen zoals PAK, zware metalen, fosfaten en ammoniak uit afgekoppeld wegdekwater. In verband met Europese en Nederlandse regelgeving wordt regenwater steeds vaker afgekoppeld en ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem of doorgegeven naar het oppervlaktewater. Recent onderzoek in onder andere Duitsland en Nederland toont echter aan dat afvloeiend wegdekwater hoge concentraties bevat van in water opgeloste (schadelijke) stoffen, zoals zware metalen (zink, koper, lood en cadmium), koolwaterstoffen in de vorm van oliesporen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en fosfaten. Deze stoffen zijn verantwoordelijk voor een sluipende en op den duur
46
H2O / 13 - 2010
Toepassing van het Hydrosystem voor een parkeerterrein en een dakoppervlak.
zeer risicovolle vervuiling van de bodem en het grond- en oppervlaktewater. Het SpaRc Hydrosystem 1000 voorkomt dat toekomstige generaties met dit vervuilingsprobleem worden geconfronteerd. Het systeem kan deeltjes kleiner dan 45 μm opvangen. Deeltjes groter dan 75 μm zijn zelfs voor 99 procent te filteren. Bij in water opgeloste stoffen is dat meer dan 90 procent. De kwaliteit van het gefilterde water is zo hoog, dat directe lozing op oppervlakte water of infiltratie met de SpaRc Infiltratiesystemen mogelijk is. Voor meer informatie: (0228) 35 56 05.
" ! !& ! ! # # ! % % !"#! % $ # ' % $ # ! % ! "%! "#$ & # ! ! $ # # % #! * $$!' ! ) ! ! % % ! ! "" # ! " # % # % "" % ! & # ! ! ! %! "#$ % # " ' # ) ! # $
!
&&& # ! " ( # ! " (
Onze duurzame groei
MWH zet al meer dan 160 jaar haar voetstappen in de wereld van advies- en ingenieursdiensten; binnen dit mondiale netwerk koppelen we internationale kennis aan onze lokale kracht. Daarmee bieden we onze opdrachtgevers innovatieve oplossingen. Deze basis maakt het mogelijk om onze ambities te verwezenlijken binnen het kader van onze visie op duurzaamheid - Building a Better World. Onze focus ligt de komende jaren op groei. In de kwaliteit van onze dienstverlening maar ook in de verbreding van onze expertises, zoals: • adviseren van industrieën en havengebieden op het gebied van milieu, bodem en emissie; • (her)ontwikkelen van locaties in de stad en in het buitengebied; • realiseren van duurzaamheid in een tijd van bezuinigingen; • bereiken van klimaatdoelstellingen; • adviseren bij het leveren van schoon drinkwater, het zuiveren van vervuild water en ervoor te zorgen dat we in Nederland droge voeten houden.
We zoeken nieuwe specialisten die binnen MWH willen werken aan hun eigen duurzame groei. Ben jij een specialist op een van onze terreinen, volop in de groei of al flink uitgegroeid? Kijk op onze website voor informatie over MWH en actuele vacatures.
MWHglobal.nl WerkenbijMWH.nl