20100716072628

Page 1

43ste jaargang / 16 juli 2010

14/15 /

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

De mening van de nieuwe Tweede Kamer over waterzaken “Opheffen waterschappen is een hype” Hoe kwetsbaar is watersysteem voor grilliger klimaat? Nieuwe mogelijkheid voor afvalwaterbehandeling



Nieuwe drukkerij, nieuw gebouw

W

e hebben drukke weken achter de rug. Door het faillissement van drukkerij Den Haag Media Groep moest een andere drukkerij gevonden worden. Die vonden we in DeltaHage. Bovendien is de uitgever van dit tijdschrift, Nijgh Periodieken, inclusief de redactie van H2O, verhuist naar een kantoor pal naast het NS-station van Schiedam: Stationsplein 2. We zijn dus toe aan rust. Rust om weer eens stil te staan bij wat werkelijk van belang is. Dat geldt ook voor H2O. Natuurlijk vinden we het prettig als u bijdragen stuurt ter beoordeling en plaatsing, maar we moeten kritisch blijven, wellicht kritischer wórden bij het gebruik ervan. Welke ontwikkelingen zijn werkelijk van belang

voor de watersector? De toekomst van de waterschappen is bijvoorbeeld van belang, evenals de mogelijkheden tot integratie van de afvalwaterzuivering en de riolering, het afkoppelen, sowieso de ruimtelijke ordening van Nederland, de rol van de watertoets als instrument om ongewenste bebouwing van uit waterhuishoudkundige verkeerde locaties tegen te houden, en zo kan ik nog wel even doorgaan. En daar willen we ook graag zelf als redactie over schrijven. Prettige vakantie en tot 20 augustus. Peter Bielars

inhoud nº 14/15 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Water en de nieuwe Tweede Kamer 6 / Waterparken helpen handje in het waterbeheer

Arianne de Blaeij, Rolf Michels en Stijn Reinhard

9 / Cradle to cradle in de drinkwatersector Robin van Leerdam, Maarten Nederlof, Jos Frijns en Martijn Groenendijk

10 / Interview met Annemarie Moons

4 8

Maarten Gast

14 / Fosforterugwinning: feit en fictie Pieter-Jan van Helvoort, Geert Notenboom en Bert Geraats

16 / ‘We willen iedereen aan de algen krijgen’ 18 / Reacties op ‘Ontwikkeling Nederlandse

waterketen in internationaal perspectief’

10

Jac van Tuijn en Kees Snaterse

20 / Recensie ‘Atlas of Water’ Arjen van Nieuwenhuijzen

22 / Waternetwerken 27 / Hoe kwetsbaar zijn onze water-

ecosystemen voor klimaatverandering? Anna Besse-Lototskaya en Piet Verdonschot

14

30 / Emissie van broeikasgassen van rwzi’s Ellen van Voorthuizen, Marlies Kampschreur, Mark van Loosdrecht en Cora Uijerlinde

34

/ Denitrificatie met opgelost methaan uit anaerobe vergisting: nieuwe mogelijkheden voor afvalwaterbehandeling Tim Hendrickx, Christel Kampman, Franciska Luesken en Hardy Temmink

38

/ Bodem voor Water: vermindering emissie zware metalen uit de veehouderij Jenneke van Vliet, Peter Leendertse, Dirk-Jan den Boer en Wim Bussink

41

/ Toepassing fluorescentie bij beoordeling van risico’s giftige blauwalgen Ron van der Oost, Guido Mattens, Bart Schaub en Michelle Talsma

Bij de voorpagina: Anthony Verschoor van algenkweekbedrijf Ingrepro voor een proefkas met daarin enkele fotobioreactoren. Rechts is één van de twee productiebassins te zien (foto: Jacques Geluk).


Water en de nieuwe Tweede Kamer Na de verkiezingen in juni is de samenstelling van de Tweede Kamer ingrijpend gewijzigd. Aanleiding om in deze H2O aandacht te besteden aan de standpunten van de politieke partijen voor de komende kabinetsperiode met betrekking tot het waterdossier. Namens VVD (Helma Neppérus), CDA (Ad Koppejan) en SP (Paulus Jansen) voeren dezelfde Kamerleden het woord over waterthema’s. Voor GroenLinks is Liesbeth van Tongeren de nieuwe waterwoordvoerder. Bij de andere partijen was bij het ter perse gaan van dit blad nog niet bekend welk Kamerlid water in zijn/haar portefeuille zou krijgen. De PVV kon niet tijdig reageren.

I

n dit artikel passeren onder meer de volgende thema’s de revue: bestuurlijke herinrichting en het voortbestaan van de waterschappen, het Deltaprogramma voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening, integratie van taken in de (afval)waterketen, waterkwaliteit en de rol van innovatie in de watersector.

VVD

“De waterschappen voeren hun kerntaken goed uit en moeten als bestuurslaag blijven bestaan. De VVD is voor getrapte waterschapsverkiezingen. De lage opkomst bij de directe verkiezingen was geen goede reclame voor de waterschappen,” aldus Helma Neppérus. “In de waterketen is door samenwerking efficiencywinst te boeken, vooral bij het rioleringsbeheer. Gemeenten en waterschappen moeten goed kijken naar wie wat kan doen en wat de mogelijkheden van samenwerking zijn, bijvoorbeeld bij vervanging van rioleringen. Op termijn kan één waterketenbedrijf een optie zijn.” “De achterstanden in het onderhoud aan de dijken moeten worden weggehaald. Het rapport Veerman biedt hiervoor aanknopingspunten. De aannames over de zeespiegelstijging moeten kritisch worden bekeken in relatie tot de daadwerkelijke ontwikkeling, om te bepalen welke bedragen nodig zijn voor het Deltafonds. Voor waterveiligheid moet de overheid geld Helma Neppérus

4

H2O / 14/15 - 2010

reserveren, ook als het economisch slechter gaat.” Volgens Neppérus is een goede waterkwaliteit van belang voor de drinkwatervoorziening en moet Nederland zich daarom bij maatregelen ten behoeve van een betere waterkwaliteit houden aan internationale afspraken. “Maar we moeten niet harder lopen dan ‘Brussel’.” “Innovatie is belangrijk. Nederland is sterk in waterbeheer en waterzuivering. Daar ligt een exportproduct. Drinkwaterbedrijven kunnen een rol spelen in het bereiken van de millenniumdoelstellingen, via ontwikkelingssamenwerking.”

CDA

Ad Koppejan laat er geen onduidelijkheid over bestaan. “De waterschappen moeten blijven bestaan als organisatie. De verhouding tot de provincie moet wel nader worden uitgewerkt. In ons verkiezingsprogramma staat de variant waarbij waterschappen als uitvoeringsorganisaties functioneren binnen de provincie als bestuurslaag. Een andere variant is een verkiezing van de waterschapsbesturen via Provinciale Staten. Dit vormt een punt van nader overleg binnen het CDA.” Besparingen moeten volgens Koppejan worden gezocht in meer samenwerking tussen gemeenten en waterschappen in het rioolbeheer en de afvalwaterzuivering. Ad Koppejan

Integratie van de taken in één waterketenbedrijf is een punt van nader onderzoek, wat het CDA betreft. “De afvalwaterketen, waar de grootste efficiencywinst is te behalen, heeft prioriteit.” “De Tweede Kamer moet de Deltawet snel afhandelen en de financiering van het Deltaprogramma waarborgen. Op waterveiligheid moeten we niet bezuinigen. Bij het deels laten verzilten van de Zeeuwse delta is het cruciaal voor de drinkwatervoorziening en de land- en tuinbouw dat de zoetwatervoorraad op het huidige niveau blijft. De besluitvorming over de peilstijging van het IJsselmeer vereist zorgvuldigheid en het meewegen van alternatieven.” “Bij ontwikkelingssamenwerking moet Nederland kennis van waterbeheer en drinkwaterzuivering overdragen. Nederlandse bedrijven kunnen profiteren van opdrachten. Ik ben voor de combinatie ‘koopman en dominee’. Bij innovatie moet Nederland kiezen voor sectoren waar het goed in is, waaronder water,” aldus Ad Koppejan.

SP

“De deskundigheid van waterschappen staat buiten kijf, maar ze moeten worden opgedoekt als bestuurslaag en worden ondergebracht bij de provincies,” meent Paulus Jansen. Paulus Jansen


actualiteit De afvalwaterzuiveringstaak van waterschappen moet, wat hem betreft, worden samengebracht met het rioolbeheer van gemeenten in zelfstandige uitvoeringsorganisaties. “Publieke NV’s, naar analogie met de drinkwatersector. Tien tot 15 organisaties voor afvalwaterketenbeheer is een efficiënte schaalgrootte. Hiervoor moet een benchmark komen zoals in de drinkwatersector. Dat werkt goed,” aldus Jansen. Op termijn is de SP voor integratie met de drinkwaterbedrijven tot waterketenbedrijven. De opbrengsten van deze efficiencyslag moeten worden aangewend voor de uitvoering van de KRW-maatregelen voor waterkwaliteit, vindt deze partij. “Het idee van de commissie Veerman voor een langetermijnvisie op waterveiligheid en zoetwatervoorziening is op zich goed. Maar er moet kritisch worden gekeken naar het laten verzilten van de Zeeuwse delta en naar de peilstijging van het IJsselmeer. Voor waterveiligheid is structurele financiering nodig. De Deltawet moet worden verbreed tot een Klimaatwet, waarvan water onderdeel is. Daarin moeten adaptatie- en mitigatiemaatregelen worden verankerd.” Volgens Jansen kan Nederland zich nog beter profileren in het water. “Drinkwaterbedrijven hebben bij de millenniumdoelen een rol in kennisoverdracht,” aldus de SP-woordvoerder. Bij ontwikkelingssamenwerking moeten we daarbij uitgaan van lokale behoeften, vindt hij.

PvdA

“In afwachting van de groeiende rol van centrumgemeenten is het noodzakelijk de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden beter af te bakenen. Daarom stelt de PvdA voor de provincies een duidelijke rol te geven in het ruimtelijk beleid. Denk aan gebiedsontwikkeling, regionale infrastructuur en waterbeleid. De waterschappen worden uitvoeringsorganisaties onder bestuur van de provincies,” zo staat te lezen in het verkiezingsprogramma van de PvdA. “Het veranderende klimaat dwingt ons de komende decennia natuurbescherming, recreatie en waterbeheer met elkaar te combineren. Betere bescherming van de kust is hoogst noodzakelijk en de rivieren vragen om meer ruimte. We kunnen ons geen overstroming permitteren.” “De komende jaren dient een visie ontwikkeld te worden op de drinkwatervoorziening met bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld het eigendom en de betekenis van drinkwater als exportartikel.” Innovatie vindt de PvdA op verschillende gebieden hard nodig, vooral bij de verduurzaming van onze economie. We produceren volgens deze partij te veel afvalstoffen en belasten zo bodem, water en lucht. De PvdA wil verder op de weg van duurzaam handelen door verduurzaming van ketens, certificering van producten, duurzame inkoop van overheden en groene belastingen volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’.

D66

“Het bestuur in Nederland is versnipperd, ondoorzichtig en inefficiënt. Dat vereist een herziening van de omvang, schaal en taken

van bestuurslagen. D66 wil de waterschappen samenvoegen met provincies tot een kleiner aantal landsdelen.” De voorstellen van D66 liggen in het verlengde van de voorstellen van de Unie van Waterschappen (besparingen tot 100 miljoen euro), maar gaan verder door het middenbestuur (provincies en waterschappen) onder één dak te brengen. Voordelen daarvan zijn, aldus D66, een breder takenpakket en een samenhangende aanpak op hoger schaalniveau. “Nederland moet op termijn stevig aan de bak om de voeten droog te houden. Het vorige kabinet kwam met het voornemen in 2018 te beginnen met een Deltafonds. Er staan grote bezuinigingen voor de boeg; we moeten snel in beeld brengen waar en hoe we door slimme combinaties van functies als natuur en waterberging Nederland klaar kunnen maken voor de toekomst. De regie van het waterbeleid komt bij landsdelen.” Voor innovatie in de watersector ziet D66 veel mogelijkheden. Het realiseren van maatschappelijke meerwaarde moet daarbij beter worden beloond. De partij vindt het ook belangrijk dat fundamentele kennis vanuit het onderzoek beter benut wordt. “

GroenLinks

Over de toekomst van de waterschappen is GroenLinks duidelijk. “In 1970 trad één van de eerste milieuwetten in Nederland in werking: de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In 1987 werd de ontwerp-Waterschapswet bij de Tweede Kamer ingediend. Heel Nederland heeft nu – althans in financiële zin – met het waterschap te maken. De vraag blijft of stedelijke gebieden een waterstaatkundig belang hebben bij de taken van het waterschap.” Over vermindering van de bestuurlijke drukte is GroenLinks altijd duidelijk geweest: maximaal twee bestuurslagen die zich met een overheidstaak bezighouden. Provincies en gemeenten moeten voldoende zijn toegerust om alle regionale bestuurstaken op een goede, financieel verantwoorde manier te behartigen. Het voortdurend opwaarderen van waterschappen tot nieuwe provincies is geldverslindend en een uiting van overlevingsdrang en lobbyisme, aldus GroenLinks. “Er is geen vierde bestuurslaag nodig voor het uitvoeren van regionale waterbeheertaken. Hiermee wordt de ‘bestuurlijke drukte’ tegengegaan. Alle rapporten wijzen op een miljoenenbesparing wanneer het Nederlandse waterbeheer anders wordt georganiseerd. Er is nu een meerderheid in de Tweede Kamer die dat aan wil pakken door onder andere de waterschappen bestuurlijk op te heffen. De taken kunnen worden ondergebracht bij provincies of – wat GroenLinks betreft – bij landsdelen. Deze zijn beter afgestemd op stroomgebiedniveau.”

ChristenUnie

De uitvoering van het waterbeheer moet bij de waterschappen blijven, meent de ChristenUnie. Die moeten niet bestuurlijk bij de provincies worden ondergebracht. De provincies houden de regie op ruimtelijk

beleid. De waterschappen kunnen verder worden opgeschaald, langs de lijn van stroomgebieden. Samenwerking in de afvalwaterketen tussen waterschappen en gemeenten levert volgens deze partij wel efficiency-winst op. Dat hoeft niet per se in de vorm van één uitvoeringsorganisatie. Investeringsbeslissingen in de riolering en zuivering moeten goed worden afgestemd. “Het Deltaprogramma moet worden uitgevoerd. Voor waterveiligheid is structurele financiering nodig. Tot de instelling van het Deltafonds in 2020 moet de overheid hiervoor geld reserveren.” Bij innovatie moet Nederland vooral inzetten op de watersector, vindt de ChristenUnie. “Nederland heeft veel kennis en ervaring en kan zich hiermee profileren. Dit is zeker nodig in het licht van de wereldwijde waterproblematiek.” “Waterkwaliteit is onderdeel van duurzaamheid. Nederland moet de KRW-maatregelen uitvoeren en de waterkwaliteit monitoren. De landbouwsector moet hierbij worden betrokken; verduurzaming in de landbouw leidt tot schoner water.” Drinkwaterbedrijven kunnen volgens de ChristenUnie helpen de millenniumdoelen voor drinkwater te halen. Vijf landen zijn geselecteerd: Indonesië, Bangladesh, Vietnam, Egypte en Mozambique. “Daar kunnen we onze waterkennis toepassen. Dat is ook goed voor Nederlandse bedrijven.”

Themanummers Dit najaar brengt de redactie van H2O weer enkele themanummers uit. Op 3 september staat H2O in het teken van grondwater. Bijdragen hiervoor kunt u aanleveren tot 20 augustus. Platformartikelen (de semi-wetenschappelijke artikelen) voor deze uitgave moeten binnen zijn op 6 augustus. Op 15 oktober komt het themanummer over automatisering uit. Voor deze uitgave geldt als uiterste inleverdatum 1 oktober. Op 26 november volgt het themanummer proceswater. Hiervoor kunt u bijdragen ter beoordeling indienen tot 12 november. Platformartikelen moeten 29 oktober ingeleverd zijn. Daarnaast besteedt H2O in de uitgave van 17 september volop aandacht aan de Puurwaterfabriek en in de uitgave van 24 december aan de beurs Infratech die in januari 2011 plaatsvindt.

H2O / 14/15 - 2010

5


Waterparken helpen handje in het waterbeheer Doordat het aanpakken van wateropgaven vaak ruimte kost en ruimte schaars is, ligt het voor de hand om te zoeken naar multifunctionele oplossingen. Een oplossing zou een multifunctioneel waterpark kunnen zijn. In zo’n waterpark wordt, op basis van vrijwilligheid, private grond tegen betaling ingezet om wateropgaven op te lossen. Waterparken bieden daarmee mogelijkheden om (water)opgaven locatiespecifiek en multifunctioneel aan te pakken zonder grond aan te kopen of te onteigenen. Hiervoor is wel een goede samenwerking tussen de aanbieders en de vragers noodzakelijk.

N

ederland staat voor verschillende wateropgaven: enerzijds is het oppervlakte- en grondwater nog van onvoldoende kwaliteit, anderzijds liggen er uitdagingen op het gebied van verdrogingbestrijding en waterveiligheid, onder meer door klimaatverandering. Het Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten zijn elk in meerdere of mindere mate verantwoordelijk voor het ruimtelijk oplossen van deze veelal locatiespecifieke opgaven. Doordat beschikbare grond schaars is, ligt het voor de hand om gezamenlijk te zoeken naar multifunctionele oplossingen. Functiecombinaties toepassen op grond van één van de verantwoordelijke overheden is niet nieuw, maar zeker nog niet vanzelfsprekend. Kennisbehoefte bij het opzetten van waterparken (gebaseerd op 3), aangepast).

Waterparken bestaan uit helofytenfilters. Ze worden tot nu toe vooral monofunctioneel ingezet; voornamelijk om de concentratie vervuilende stoffen (zoals stikstof en fosfaat) in het water op een natuurlijke manier te laten afnemen. In stroomgebiedsbeheerplannen zijn helofytenfilters en natte oeverstroken met riet (bufferstroken) als fysieke maatregelen opgenomen om de uit- en afspoeling van vervuilende stoffen te verminderen. Hoe en waar deze maatregelen uitgevoerd worden, is vaak nog niet (volledig) uitgewerkt. Het Planbureau voor de Leefomgeving schatte eerder in dat bovenop het huidige maatregelenpakket nog aanvullende maatregelen nodig zijn om de KRW-doelstellingen te halen. Van de onderzochte aanvullende maatregelen blijkt volgens het planbureau alleen de substantiële inzet van natte bufferstroken en helofytenfilters tot aanzienlijke kwaliteitswinst te leiden1). Behoefte bestaat dus aan een substantiële uitbreiding van het aantal hectares helofytenfilters. Om waterparken in te kunnen zetten voor het oplossen van maatschappelijke problemen, is kennis nodig over alle elementen in het afgebeelde schema. Het begint met kennis over wat een waterpark precies behelst en kost om aan te leggen (1). Voorts is het nodig om te weten welke diensten een waterpark in welke mate kan leveren (2); wat de waarde van deze diensten is voor respectievelijk de maatschappij en voor de profiterende partijen (3); welke partijen profiteren van waterparken, doordat zij verantwoordelijk zijn voor het oplossen van de problemen (4). Tot slot is het van

6

H2O / 14/15 - 2010

belang inzicht te krijgen onder welke voorwaarden en tegen welke betaling ondernemers bereid zijn te investeren in waterparken (5)3). Met het aanleggen van een helofytenfilter gaan volgens diverse bronnen investeringskosten van tussen 22.000 en 80.000 euro per hectare gepaard. Het maakt hierbij niet uit op wiens grond de helofytenfilters worden gerealiseerd. Land omzetten in waterparken kost een agrariër tussen de 800 en 850 euro per hectare per jaar aan opbrengstverlies2). Om vervolgens te bepalen hoeveel diensten een waterpark kan realiseren, is technische deskundigheid van onder meer biologen en ecologen noodzakelijk4). Economische kennis is van belang om inzicht te krijgen in de (maatschappelijke) vraag naar de geleverde diensten. In 2008 is een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd waarin de aanleg van een waterpark op Landgoed Het Lankheet bij Haaksbergen is afgezet tegen het behouden van de oorspronkelijke situatie, maïsteelt en vervuild oppervlaktewater5). Uit de MKBA blijkt dat dit waterpark maatschappelijk gezien interessant is, onder andere doordat het bijdraagt aan het behalen van verschillende doelstellingen. De maatschappelijke kosten bestaan uit de aanleg en het beheer van het waterpark en het mislopen van inkomsten uit de landbouw, omdat er geen maïs (of ander gewas) meer kan worden verbouwd. De maatschappelijke baten betreffen een betere kwaliteit oppervlaktewater, toename in de kwaliteit van omliggende natuur door verdrogings-

bestrijding en het voorkomen van wateroverlast door het creëren van mogelijkheden om piekwater te bergen. Daarnaast kan riet, gegeven de energetische waarde ervan, in de toekomst dienen als biomassa, al is daar nu nog geen markt voor (het riet is niet geschikt als dakbedekking). Ten slotte biedt het waterpark recreatieve mogelijkheden doordat er op de dijken rondom het waterpark gewandeld kan worden. Naast deze in de MKBA beschouwde functies zijn er op een waterpark nog andere denkbaar, zoals educatie en het voorkomen van inklinking van de (veen)bodem.

Profiterende partijen

Behalve dat een waterpark interessant is voor de maatschappij, kunnen bepaalde partijen profiteren van de diensten die een waterpark levert. Profiterende partijen zijn met name overheden die aan de lat staan voor beleidsopgaven waar waterparken een bijdrage aan kunnen leveren (bijvoorbeeld KRW, WB21 en Natura 2000). Private partijen kunnen eveneens profiteren van de diensten, met name in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen of in verband met regelgeving waaraan ze moeten voldoen (bijvoorbeeld de verplichting om bij bouwkundige vernieuwing rekening te houden met waterberging). Om te achterhalen of, en zo ja in hoeverre de partijen zichzelf zien als (potentieel) vragende partij voor waterparkdiensten, is met verschillende partijen gesproken. Hierna staat voor enkele partijen uitgewerkt hoe ze profijt kunnen halen uit de diensten op een waterpark en welke rol ze zichzelf toedichten:


actualiteit Waterschappen profiteren van waterparken bij het invullen van hun wateropgaven (onder meer KRW-doelstellingen en WB21). In waterplannen van de waterschappen is opgenomen dat ze de toepassing van helofytenfilters onderzoeken of gaan uitvoeren. Waterschappen doen dat in het algemeen om één specifieke wateropgave aan te pakken. Waterschappen zien zichzelf als potentiële vrager voor waterparken, maar ze hebben voor het uitvoeren van de wateropgaven meer maatregelen tot hun beschikking. Om de waterkwaliteit te verbeteren, zetten waterschappen vooralsnog met name in op het aanpakken van riooloverstorten, verminderen van de belasting uit rioolwater met een extra zuiveringstrap en de aanleg van natuurvriendelijke oevers; • Provincies profiteren voornamelijk van het multifunctionele karakter van waterparken, zeker als educatie, recreatie en natuur geïntegreerd zijn in het waterpark. Voor die thema’s dragen provincies namelijk de verantwoordelijkheid en zien ze zichzelf ook als vrager; • Voor gemeenten is met name de zuiverende werking van helofytenfilters •

interessant. Gemeenten hebben namelijk een verplichting tot het terugdringen van emissies in het stedelijk afvalwater. Helofytenfilters kunnen daar een belangrijke bijdrage aan leveren door overstorten op te vangen en te zuiveren. Daarnaast staan gemeenten aan de lat om natuuropgaven (ecologie en recreatie) realiseren. Gemeenten hebben (nog) weinig belangstelling om deze opgaven te realiseren middels zogeheten blauwe diensten van een waterpark; • Voor de ministeries van Economische Zaken, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat en VROM zijn waterparken om verschillende redenen van belang: ze dragen bij aan lagere concentraties van vervuilende stoffen en aan biodiversiteit en geven een impuls aan de leefbaarheid in het landelijk gebied (onder meer KRW, WB21, Natura 2000, Biodiversiteit werkt; Beleidsprogramma Biodiversiteit, Taskforce verdrogingsbestrijding, Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie). De ministeries zijn geen (potentieel) betalende vragers, maar spelen wel een belangrijke rol bij kennis(overdracht), het

bepleiten van betalen voor groenblauwe diensten en het stimuleren van multifunctionele oplossingen.

Aanbiedende partijen

Om gebruik te kunnen maken van waterparken, moet het voor een ondernemer aantrekkelijk zijn om een waterpark te gaan exploiteren. Hij moet er vertrouwen in hebben dat hij een acceptabel inkomen kan verdienen met het tegen betaling aanbieden van waterparkdiensten. De inkomsten moeten hoger zijn dan de alternatieve kosten van de waterparkondernemer (anders kiest hij voor het alternatief ). De publieke diensten zouden gefinancierd kunnen worden via het systeem van ‘blauwe diensten’; het riet kan mogelijk verkocht worden als biomassa. Daarnaast kan gedacht worden aan educatie, recreatie en horeca als inkomstenbron. Uiteindelijk zal de ondernemer op basis van de geldende prijzen per waterparkdienst proberen zijn inzet te optimaliseren. Een potentiële waterparkondernemer moet in elk geval over grond beschikken, die hij kan inzetten voor het realiseren van waterparken. Mogelijke kandidaten zijn (samenwerkingsverbanden tussen) agrariërs,

Een helofytenfilter in Lankheet.

H2O / 14/15 - 2010

7


landgoedeigenaren, particuliere terreinbeherende organisaties en golfbaaneigenaren. Afgezien van de pilot Waterpark het Lankheet, zijn in Nederland vooralsnog geen initiatieven daadwerkelijk uitgevoerd.

Stappen naar succes

Om waterparken tot een succes te maken, zal in het besluitvormingsproces de waarde van de waterparkdiensten voor zowel de profiterende als de aanbiedende partijen moeten worden meegenomen. Om dit te realiseren, is het zaak om vraag en aanbod van waterparkdiensten zo locatiespecifiek mogelijk te koppelen. Dat betekent dat het bevoegd gezag (gemeenten, provincies en waterschappen), terreinbeheerders en potentiële waterparkaanbieders samen moeten nagaan waar de aanleg van waterparken interessant is. Om een voorbeeld te noemen: de KRW normeert de waterkwaliteit per waterlichaam. Uitgaande van een bepaalde zuiverende werking van een helofytenfilter, is na te gaan op welke locatie het waterpark het meest effectief is en hoeveel hectare vervolgens nodig is om de KRW-norm te halen. Daarbij is ook de locatie van het waterpark van belang voor de zuiverende werking. Voor het realiseren van de beleidsopgaven is vaak meer vraag naar hectares dan één bedrijf kan aanbieden. Daarom is het van belang dat ook de aanbiedende partijen samenwerken. Samenwerking speelt ook een rol bij het zoeken naar een afzetmarkt voor of bij het verwerken van riet. Daarnaast is het essentieel dat de betrokken partijen (provincies of waterschappen) aan de vraagkant voldoende (politieke) wil tonen om aanbieders voor waterparkdiensten te betalen. Vooralsnog bestaat deze mogelijkheid nog niet bij alle provincies en waterschappen.

Ondernemers zullen pas overgaan tot het aanleggen van waterparken als daar langdurige toezeggingen voor betalingen die voldoende inkomen opleveren. Dit betekent allereerst dat de vraag naar waterparken langdurig moet zijn en dat structureel geld beschikbaar moet zijn. Om dit mogelijk te maken, zal op de juiste wijze met de Europese staatssteunregeling moeten worden omgegaan. Door potentieel vragende partijen is aangegeven dat deze staatssteun een belemmering zou kunnen vormen voor het realiseren van waterparken. De spanning met de staatssteuntoets heeft betrekking op het gegeven dat betalen voor diensten inkomstenderving als betalingsgrondslag moet hebben. Enkel de kosten voor arbeid en reële transactiekosten (maximaal 20 procent van de vergoeding) mogen worden vergoed; daarnaast mogen vergoedingen niet gestapeld worden. Dit laatste punt zorgt voor het sterkste spanningsveld, aangezien het bij waterparken juist om het stapelen van functies gaat, waar verschillende vergoedingen tegenover zouden kunnen staan. Aan andere voorwaarden voldoet een waterpark echter zonder meer: het komt in de plaats van bestaande (landbouw)praktijk en is niet wettelijk opgelegd, waardoor de diensten bovenwettelijk zijn. Bovendien komt een waterpark zonder vergoedingen niet tot stand en zijn de effecten die een waterpark realiseert, meetbaar en controleerbaar. Arianne de Blaeij, Rolf Michels en Stijn Reinhard (LEI)

NOTEN 1) Ligtvoet W., G. Beugelink, C. Brink, R. Franken en F. Kragt (2008). Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. Planbureau voor de Leefomgeving. Rapport 50014001. 2) Daatselaar C., K. Hoogendam en K. Poppe (2009). De economie van het veenrietweidebedrijf. Een quick scan voor West-Nederland. Innovatienetwerk. 3) De Blaeij A., N. Polman en A. Reinhard (2010). Economic governance to expand commercial ecosystems: within- and cross-scale challenges. 4) Meerburg B., P. Vereijken, W. de Visser, A. Verhagen, H. Korevaar, E. Querner, A. de Blaeij en A. van der Werf (2010). Surface water sanitation and biomass production in a constructed wetland: pilot Lankheet. Water Ecology and Management. 5) De Blaeij A. en A. Reinhard (2008). Een waterpark als alternatief. MKBA aanleg multifunctioneel helofytenfilter op Waterpark Het Lankheet. LEI. Rapport 2008-061.

Naast de in dit artikel genoemde voordelen kleven volgens waterschappen ook enkele bezwaren aan een helofytenfilter: • Een helofytenfilter neemt relatief veel areaal in beslag; • De filters hebben veel onderhoud nodig en dat brengt hoge kosten met zich mee; • Een zuiveringsmoeras is geen structurele maatregel, omdat het problemen niet bij de bron aanpakt (maar wel interessant zolang uitspoeling van nutriënten een probleem is); • Voor het aanpakken van prioritaire stoffen is een helofytenfilter niet relevant; zware metalen en andere verontreinigende stoffen kunnen achterblijven in het watersysteem en zodoende de omgeving van het zuiveringsmoeras aantasten.

Vorderingen Dutch Delta Design 2012 Dutch Delta Design 2012 heeft het groene licht gekregen om haar plannen te gaan uitvoeren. De 5,8 miljoen euro die in twee maanden tijd is toegezegd, bieden voldoende financieel perspectief om te beginnen. Om alle plannen te realiseren, is een budget van 19 miljoen euro nodig. DDD2012 omvat een drie maanden durend wereldwaterfestival. Bijdragen zijn nog steeds welkom, zowel aan DDD2012 als/of het Nationaal Water Centrum. De tot nu toe toegetreden organisaties zijn: Alterra, IBM, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeente Rotterdam, Evides, Vitens, Waterschap De Dommel, Delft Blue Technology, H2O Job, Unie van Waterschappen, en DHV. Gesprekken lopen nog met onder meer Royal Haskoning, Arcadis, Vereniging van Waterbouwers, Ahoy, Provincie ZuidHolland, Water Lifestyle Center Eindhoven en de gemeente Den Haag. Het idee voor een groots watergebeuren in 2012 dateert van januari 2009. Toen kwam een groep mensen bij elkaar in Wageningen om te brainstormen over Dutch Delta Design 2012. Nederland Waterland moest opnieuw

8

H2O / 14/15 - 2010

en beter geprofileerd worden. Eén plan kwam steeds terug: er zou een Nationaal Centrum voor Water moeten komen. Op 24 juni jl. is dat Nationaal Water Centrum in oprichting officieel geopend. Rotterdam realiseerde de drijvende bollen in een half jaar tijd. De organisaties achter het Nationaal Water Centrum zijn Arcadis, DHV, Dura Vermeer, Evides, Ahoy, Hogeschool Rotterdam, TU Delft en de gemeente Rotterdam. Op dezelfde 24 juni overhandigde NWP ook een watermanifest aan minister Huizinga. NWP stelde namens de sector ‘Het Blauwe Perspectief’ op, een manifest gericht aan de landelijke politiek. Het is tijd dat men in de volgende kabinetsperiode nadrukkelijk kiest voor water, aldus het NWP. Niet alleen voor de watersector, maar ook omdat het gelooft dat daar voor de BV Nederland als geheel mogelijkheden liggen. In het manifest legt NWP daarom namens de sector een ‘Blauwe Agenda’ voor aan de landelijke politiek. In het manifest wordt nadrukkelijk verwezen naar Dutch Delta Design als één van de uitvoeringsprogramma’s die bijdragen aan het realiseren van een ‘Water Valley of the World’.

Zomervakantie

Dit is het laatste nummer van H2O voor de zomervakantie. De eerstvolgende uitgave valt bij u op vrijdag 20 augustus op de deurmat. De redactie blijft de tussenliggende weken bereikbaar, hetzij telefonisch (010) 427 41 65 of per e-mail: h2o@nijgh.nl. Eventuele bijdragen voor de uitgave van 20 augustus kunnen ingeleverd worden tot 6 augustus. Voor de (semi-)wetenschappelijke artikelen in de rubriek Platform geldt als kopijsluiting 23 juli. Prettige vakantie.


verslag Cradle to cradle in de drinkwatersector Wat zijn nut en noodzaak van het toepassen van cradle to cradle in de drinkwatersector? Dit concept van Braungart en McDonough heeft als belangrijkste principe ‘afval = voedsel’: afval is een grondstof voor productie. Het huidige milieudenken stimuleert hergebruik, wat leidt tot het in stand houden van een cradle to grave-productiemodel, met restafval en vervuiling als gevolg. Meer consumeren in plaats van minder is mogelijk als we ophouden met het maken van kwalitatief slechte producten en alleen nog intelligente producten ontwerpen, gemaakt van materialen die we steeds kunnen teruggeven aan technische of biologische kringlopen. Is dit een hype of moeten ook drinkwaterbedrijven ernaar streven cradle to cradle zoveel mogelijk in te voeren? Tijdens de jaarlijkse werkbijeenkomst Waterbehandeling van het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven op 25 mei bij KWR was de conclusie dat cradle to cradle misschien te beschouwen is als hype, maar de principes erachter zeker niet.

K

atja Hansen (Braungart Consulting) gaf aan dat cradle to cradle feitelijk draait om kwaliteitsverbetering van producten. De afschrikwekkende consequenties van kwalitatief slecht productontwerp zien we nu bijvoorbeeld in de twee ‘plastic eilanden’ ter grootte van Europa, die bestaan uit afvalplastic en grote ecologische probleem in de oceaan veroorzaken. Beter ontworpen verpakkingsproducten hadden dit kunnen voorkomen. Grondstoffen als zware metalen en fosfaat worden schaars; daarom kunnen we ons geen eenmalig gebruik meer veroorloven. Recycling leidt echter vaak tot een slechtere grondstofkwaliteit en slechtere producten (downcycling). Recycling komt vaak neer op uitgesteld cradle to grave. Als ‘duurzaamheid’ zich richt op hergebruik, besparen en efficiencyverbetering, gaat cradle to cradle een stap verder door te streven naar kwalitatief beter productontwerp en effectievere systemen. Het benadrukt juist ‘overdaad’, gesymboliseerd door de uitbundige bloesem van de kersenboom. Dit lijkt misschien verspilling van energie, maar in de natuur functioneren overvloed en groei juist als voedsel voor andere planten en dieren.

In de waterketen?

Volgens Maarten Nederlof (KWR) werkt ook de huidige waterketen nog te veel cradle to grave. Gebruikt drinkwater wordt gereinigd in de rioolwaterzuivering en geloosd op oppervlaktewater. Water is een natuurlijke grondstof die deel uitmaakt van de hydrologische kringloop. Bij waterschaarste is het zinvol deze kringloop te verkleinen door waterhergebruik. Binnen de watercyclus bestaan belangrijke knelpunten voor toepassing van cradle to cradle. Grondstoffen uit de biologische cyclus (zoals water en fosfaat) worden gemengd met grondstoffen uit de technologische cyclus (zoals bestrijdingsmiddelen en geneesmiddelen). Daarom kan afval(water) niet als ‘voedsel’ worden hergebruikt: rioolslib mag geen meststof voor de landbouw zijn vanwege het hoge gehalte zware metalen. Daarnaast staat of valt cradle to cradle met de beschikbaarheid van voldoende hernieuwbare energie, direct of indirect van de zon. Frank Niele (Shell) bevestigde dat ook aan hernieuwbare energie beperkingen zitten, bijvoorbeeld in het benodigde landgebruik. Dit betekent dat toekomstscenario’s voor de waterketen moeten worden

Waddeneilanden: in 2020 zelfvoorzienend voor energie en water? (bron: Duurzaamheid Ameland, illustratie: GasTerra).

gecombineerd met scenario’s voor mineralen en energie. Josee van Eijndhoven (DRIFT) stelde dan ook dat de toekomstvisie ‘Verbindend Water’ van de sector te veel op ‘water’ is gericht.

Waddeneilanden

Eri Salomé (Vitens) hield een presentatie over het project C2C-Islands, waaraan Vitens deelneemt. De waddeneilanden Ameland en Vlieland willen in 2020 volledig zelfvoorzienend zijn in energie en water. Momenteel wordt het grootste deel van het drinkwater aangevoerd via leidingen vanaf het vasteland. Afvalwater, drinkwater en energie moeten worden gekoppeld zonder verlies van comfort en kwaliteit. Regenwater kan een aanvullende bron voor drinkwater zijn en grijs water kan binnenshuis worden hergebruikt. Uit geconcentreerd zwart water zijn nutriënten terug te winnen. In vakantiehuisjes worden technologische oplossingen getest, zoals vacuümtoileten en waterbesparende wasmachines. In douches wordt een lus geïnstalleerd voor direct hergebruik, zodat water meerdere keren wordt gebruikt. Vitens heeft de ambitie om duurzaamheid verder te integreren in de bedrijfsvoering. Nicole Zantkuijl (Vewin) lichtte toe dat Vewin samen met de waterleidingbedrijven sectorbrede afspraken wil maken over duurzaamheid (reductie van de uitstoot van kooldioxide).

Hergebruik afvalstoffen

Tom Trouwborst (Reststoffenunie) vertelde dat kalkkorrels die ontstaan bij ontharding, duurzaam kunnen worden hergebruikt, mits ze van goede kwaliteit zijn. Hergebruik in hoogwaardige toepassingen is de ambitie. Laagwaardig hergebruik in de staalindustrie is nog de belangrijkste toepassing, maar

neemt af; hoogwaardig gebruik als bouwmateriaal neemt toe. Trouwborst verwacht dat kalkkorrels als waardevolle grondstof de komende jaren weer geld gaan opbrengen in plaats van een extra kostenpost te vormen. Hij gaf daarnaast een toelichting op de juridische belemmeringen voor hergebruik van reststoffen.

Discussie

Een inventarisatie onder de drinkwaterbedrijven door dagvoorzitter Martijn Groenendijk (Brabant Water) maakte duidelijk dat er nog geen drinkwaterbedrijven zijn die cradle to cradle hebben ingevoerd. Wel houden de drinkwaterbedrijven zich bezig met energiebesparing en hergebruik van reststoffen. De discussie liet zien dat wordt gewerkt aan optimalisatie van bestaande technologie en de ontwikkeling van betere technologie, maar dat systeemverbetering vanuit een cradle to cradle-gedachte nog achterwege blijft, ook binnen het bedrijfstakonderzoek. De ‘overdaad-gedachte’ biedt nieuwe perspectieven: kunnen we gebouwen ontwerpen die meer energie opwekken dan verbruiken en hun eigen afvalwater zuiveren? Fabrieken die afvalwater lozen van drinkwaterkwaliteit? Als voldoende duurzame energie beschikbaar is en nutriënten worden teruggewonnen, zou overdadig gebruik van water wel eens geen enkel probleem hoeven te zijn. De bijeenkomst gaf voldoende inspiratie om te overwegen cradle to cradle een plaats te geven in het BTO-onderzoeksprogramma. Robin van Leerdam, Maarten Nederlof en Jos Frijns (KWR) Martijn Groenendijk (Brabant Water)

H2O / 14/15 - 2010

9


Annemarie Moons, dijkgraaf Vallei & Eem:

“Opheffen waterschappen is een hype” Centraal in Nederland ligt het Waterschap Vallei & Eem. Het voert het water af dat van de westelijke zijde van de Veluwe en de oostkant van de Utrechtse Heuvelrug afstroomt richting Valleikanaal en Eem en uiteindelijk in de randmeren terechtkomt. In het zuiden beschermt de Grebbedijk het gebied tegen water uit de Nederrijn. Dat water kan eventueel ingenomen worden. Aan de noordzijde houden de dijken langs de randmeren en de Eem het water buiten de deur. De grootste steden in dit afwisselende gebied zijn Amersfoort, Ede, Nijkerk en Veenendaal. Het open Eemland is één van de meest karakteristieke Nederlandse landschappen. Sinds 1 juli 2009 is Annemarie Moons dijkgraaf van Vallei & Eem. Daarvoor was ze lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, met de portefeuille economie, klimaat, duurzaamheid, waterveiligheid, Europese en internationale zaken, grote stedenbeleid en openbaar vervoer. Iemand die dus de provincie en inmiddels ook het waterschap van binnenuit kent. Verslag van een gesprek met haar in het Waterschapshuis in Leusden.

Was de overgang groot van NoordBrabant naar dit gebied?

“Het was zeker wennen. Dit gebied - deels in Utrecht, deels in Gelderland - is duidelijk een ander gebied dan Noord-Brabant. Je hebt hier meer met polders te maken. In Brabant had je die alleen in West-Brabant. Ook de cultuur is anders. Brabant is een provincie waar het ondernemen centraal staat. De Provincie Gelderland is meer gericht op juridische zekerheid. Utrecht zit er een beetje tussenin. Maar het grote verschil is dat het werk heel anders is. Als gedeputeerde word je geleefd, heb je geen enkele zeggenschap over je eigen agenda. Hier kan ik zelf weer veel meer bepalen waar ik me mee bezig hou.”

Wat is voor u de uitdaging?

“Ik vind het belangrijkste te laten zien dat het waterschap de dingen goed doet. Dat is in heel Nederland belangrijk, maar in dit gebied nog eens extra lastig, want hier is men niet gewend daar aandacht aan te besteden. Je werk goed doen is normaal. Wist u dat Vallei & Eem de meeste nazuiveringsinstallaties heeft van heel Nederland? Zoiets mag best aandacht krijgen.” “Wij zijn nu druk bezig met het verbeteren van de afstemming en de samenwerking in de afvalwaterketen. Met alle 19 gemeenten in het gebied maakt Vallei & Eem afspraken over het gezamenlijk beheer van riolering en zuivering. Al die gemeenten zijn verschillend. Kleine gemeenten als Renswoude en Woudenberg vragen ons om het rioolbeheer over te nemen. Voor hen is het voordeel dat we meer deskundigheid in huis hebben om dat werk te doen en zij daarom kunnen besparen op kosten voor adviesbureaus. Bij grote gemeenten gaat het bijvoorbeeld om het monitoren van het gehele afvalwatersysteem. Het waterschap monitort dan ook voor de gemeente.”

10

H2O / 14/15 - 2010

“De rwzi Amersfoort willen we ombouwen tot een ‘energiefabriek’, die in de toekomst meer energie moet gaan leveren dan hij zelf nodig heeft. Met de gemeente overlegt het waterschap over de bestemming van die energie. Dat soort projecten op het eigen grondgebied vindt de gemeente belangrijk. Amersfoort heeft voldoende deskundigheid in huis om zijn riolering zelf te beheren. Overdracht van de zuiveringstaak is daar niet aan de orde.”

Is dit waterschap niet af en klaar?

“Hier staat juist een grote verandering voor de deur, want Waterschap Vallei & Eem heeft besloten tot een fusie met het Waterschap Veluwe. Daar zijn de besturen van beide waterschappen het over eens. De fusie zal per 1 januari 2012 in ieder geval ambtelijk gerealiseerd worden. Het zijn twee gebieden die mooi op elkaar aansluiten. Ook de medewerkers willen het graag. Vallei & Eem is nu aan de kleine kant voor allerlei specialistische deskundigheid. Dat betekent dus veel eenmansfuncties. Na een fusie wordt dat beter. Maar ook op het gebied van de ondersteunende activiteiten als inkoop, automatisering, personeelszaken en administratie haal je voordelen. Je bent groter en kunt dus beter meedraaien in allerlei overlegorganen. We hebben een gezamenlijke besparing van elf miljoen euro op jaarbasis berekend, vooral omdat je met minder mensen toe kunt.” “Op dit moment willen Utrecht en Gelderland nog niet aan deze fusie meewerken. Die willen de discussie over de bestuurlijke inrichting van Nederland afwachten. Ik ga er vanuit dat uiteindelijk de minister een aanwijzing aan de provincies zal geven als deze blijven volharden in hun weigering. Het niet realiseren van een dergelijke besparingsmogelijkheid is toch niet aan de burger te verkopen?”

Verwacht u dat de waterschappen opgeheven worden?

“Dat zie ik niet gebeuren. De soep wordt niet zo heet gegeten als ze in de verkiezingsprogramma’s werd opgediend. Welk probleem lost opheffen van de waterschappen op? Het waterschap is geen middenbestuur, het levert geen bijdrage aan de bestuurlijke drukte, waar men het over heeft. Het waterschap werkt juist lokaal. Het waterschap is zeer efficiënt georganiseerd, het werkt doelmatig en kostenbewust. Planningen worden gehaald, taken worden uitgevoerd.” “De provincie is veel minder uitvoeringsgericht. Dat is juist een organisatie die beleid maakt. Dat moet ook zo blijven. Bovendien houdt de provincie toezicht op de gemeenten. Nu adviseert het waterschap de gemeente bij de watertaak. Als je de watertaak bij de provincies onderbrengt, zou deze eerst moeten adviseren en dan zelf later toezicht moeten uitoefenen. Dat kan natuurlijk niet.”

In veel partijprogramma’s staat het opheffen van de waterschappen.

“Ik zie dat toch als een hype. Een aantal partijen komt alweer op zijn schreden terug. Het zal ook geen onderwerp van overleg aan de formatietafel zijn. We zitten met grote economische ingrepen. Dan moet je niet bestuurlijk gaan herstructureren.” “De waterschappen hebben ook heel pragmatisch gereageerd. Eerst met de brief van 4 november vorig jaar, waarin we besparingsmogelijkheden aan het Rijk hebben aangeboden. Nu zijn we volop in overleg met de VNG om de afvalwaterketen verder te optimaliseren. De deltaregisseur heeft duidelijk aangegeven dat hij de waterschappen onmisbaar acht voor de realisatie van het gehele deltaprogramma in de komende jaren. Daarbij heb je efficiënt werkende organisaties juist hard nodig. Het is wel heel jammer dat we in deze situatie terechtgekomen zijn. Ik vind de vraag hoe waterschappen dingen beter kunnen doen, reëel. Maar het is niet goed om dan meteen tot een structuurdiscussie over te gaan. Over de uiteindelijke uitkomst ben ik niet somber. Het waterschap wordt breder gedragen dan wellicht lijkt.”

CV

1965 geboren in Nijmegen 1984-1990 studie psychologie Radboud Universiteit Nijmegen 1991-2000 beleidsmedewerker onderwijs en onderzoek / directeur Onderwijscentrum Technische Universiteit Eindhoven 2001-2005 voorzitter universiteitsraad TU Eindhoven, directeur kinderdagverblijf Helmond 2003 lid Provinciale Staten NoordBrabant 2005-2009 lid Gedeputeerde Staten Noord-Brabant 2009-heden dijkgraaf Vallei & Eem


interview bèta-gericht: in 1991 ben ik aan de TU Eindhoven benoemd tot beleidsmedewerker onderwijs en onderzoek bij de faculteit Scheikunde. Dat soort werk vond ik interessant. Promoveren trok mij helemaal niet aan. Vier jaar je aandacht op een vierkante centimeter richten is niets voor mij. Vanuit die functie ben ik directeur van het Onderwijscentrum van de TU geworden.” “In 2000 heb ik een jaar in de Verenigde Staten gewoond. Terug in Nederland ben ik gevraagd of ik belangstelling had voor het voorzitterschap van de universiteitsraad. Ik ben daar toen benoemd, een functie van drie dagen per week. De universiteitsraad is een soort ondernemingsraad van de universiteit, met echter ook het goedkeuringsrecht van de begroting. Zowel personeel als studenten zijn erin vertegenwoordigd: tien leden uit de wetenschappelijke staf, vijf uit de ambtelijke staf en 15 studenten. Zo’n raad is zowel opponent als gesprekspartner van het College van Bestuur van de universiteit, heeft daarmee een heel politieke taak en vervult vaak de rol van trait d’union naar Annemarie Moons

Hoe ziet u de toekomst? “We moeten verder werken aan schaalvergroting. Het waterschap moet dé regionale waterautoriteit worden. Daar is alle specialistische waterkennis samengebracht. Ruimtelijke ordening hoort bij de provincie, die moet daar ook blijven. Natuurbeheer is ook geen waterschapstaak. Schaalvergroting is nodig om een betere gesprekspartner te zijn. We moeten onze mensen scholen om hen vanuit het waterperspectief mee te laten denken in de opgaven van anderen. Daar ligt wel een opgave voor de waterschappen. We moeten ook samen met de gemeenten en provincies kijken naar verdere optimalisatiemogelijkheden, ook in eigen kring.”

Waar denkt u dan aan?

“Provincies zijn geen uitvoeringsorganisaties”

stelsel bij de verkiezingen van 2008 is de politiek veel duidelijker in beeld gekomen. Bestuursleden vanuit de politieke parijen hebben het duale systeem in hun achterhoofd. Maar dat kennen de waterschappen niet. Wij hebben een monistisch stelsel: DB-leden zijn ook lid van het algemeen bestuur. Dat wekt verwarring. Gedeputeerden hebben zeker een goede lobby binnen de landelijke politiek. En als je een gebaar wilt maken in de discussie over de bestuurlijke drukte, is het gemakkelijk een laag weg te snijden die in die discussie niet vertegenwoordigd is. Dat staat flink.” “Er is eigenlijk ook geen aanleiding voor partijpolitiek in het waterschapsbestuur. Er zijn nauwelijks politieke keuzes mogelijk, er zijn maar weinig direct beïnvloedbare kosten. Het gaat vooral om investeringen in infrastructurele voorzieningen.”

“Bijvoorbeeld aan de planvorming. De provincie maakt een provinciaal waterhuishoudingplan. Het waterschap maakt zijn waterbeheerplan. Inhoudelijk zijn zulke plannen vrijwel identiek. Ik denk ook aan de toetsing van de dijken. Eerst stelt het waterschap vast of deze voldoen aan de normen. Dat oordeel wordt dan getoetst door de provincie, die daarvoor externe deskundigheid inhuurt. Uiteindelijk voert het Rijk dan nog een eigen toetsing uit. Dat kan heel anders. Waterschappen zijn uitstekend in staat om de kwaliteit van hun dijken te beoordelen.” “Anderzijds kan ik mij goed voorstellen dat taken als wegenbeheer door waterschappen die deze nog hebben, overgedragen worden aan provincie of gemeente. De huidige discussie zet wel verhoudingen onder druk. Hoewel de ene provincie er toch anders in staat dan de andere. Utrecht zet meer in op overname dan Gelderland.”

“Indirecte verkiezingen vanuit gemeenteraden zouden een oplossing kunnen zijn, maar dan wel met uitsluiting van burgemeester en wethouders. Maar we zijn er nog niet uit. Ik ben voorzitter van de Commissie Verkiezingen van de Unie. Het ligt heel gevoelig. Het opnieuw invoeren van geborgde zetels ontmoet weerstand. Het gaat in wezen om het onderscheid tussen een functionele en een algemene democratie en de weerslag daarvan in de bestuurssamenstelling. Dat waterschappen daarover nadenken, vind ik positief. Evenals de interne discussie over opschaling. Maar het is nog wel allemaal erg in beweging.”

Waar komt deze discussie vandaan?

Wat is uw achtergrond?

“De waterschappen doen hun werk goed. Er zijn weinig klachten. Ze zijn alleen te lang onzichtbaar geweest en betalen daar nu de prijs voor. Sinds de invoering van het lijsten-

Blijven de politieke lijsten?

“Ik ben in 1965 in Nijmegen geboren. Van 1984 tot 1990 studeerde ik in Nijmegen onderwijspsychologie, met daarnaast ontwikkelingspsychologie. Ik ben redelijk

twee kanten. Daarnaast heb ik in die periode als voorzitter van een stichting die kinderdagverblijven beheert, tijdelijk de functie van directeur van een kinderdagverblijf in Helmond moeten waarnemen. Heel leerzaam, zeker omdat die zorgtaak toen overging van de overheid naar de particuliere sector.” “In 2003 ben ik voor de PvdA gekozen tot lid van de Provinciale Staten van NoordBrabant. Toen Lambert Verheijen in 2005 benoemd werd tot dijkgraaf van Aa en Maas, heb ik hem als gedeputeerde opgevolgd. Natuur, milieu, water en handhaving vormden toen mijn portefeuille.”

Waarom hebt u in 2009 gesolliciteerd naar de functie van dijkgraaf?

“Ik vond water geweldig en ik wilde graag dijkgraaf worden. Wel bestuurder, dichtbij de politiek, maar er niet zelf actief deel van uitmakend. In Brabant had ik net de hele discussie over de verkoop van Essent achter de rug en ervaren hoe lastig het kan zijn als politieke meningen en je ideeën als bestuurder niet met elkaar overeenstemmen. De vraag of Essent in handen van de overheid moest blijven, verdeelde alle partijen. Rolwisseling was mij welkom. Hier sta ik toch meer boven de partijen en maak ik geen deel uit van een verpolitiekt bestuur. In deze streek heerst vooral een mentaliteit van leven en laten leven. Dat bevalt mij prima.” “Hoe het verder zal lopen, weet ik niet. Eerst krijgen wij nu de fusie met Veluwe en de verkiezing van de dijkgraaf van het nieuwe waterschap.” Maarten Gast H2O / 14/15 - 2010

11


Leren van het buitenland over de aanpak van waterproblemen In Nederland en andere Europese landen liggen grote opgaven ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Hierover werd op 21 juni door waterexperts kennis uitgewisseld op het internationale symposium ‘Kansen voor ruimte, energie en water: leren van het buitenland’. De organisatie lag in handen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Tauw en gastheer gemeente Bergen (Noord-Holland).

A

rjen Grent (Hollands Noorderkwartier) en Floris Boogaard (TU Delft / Tauw) lichtten het project ‘Skills Integration and New Technologies’ toe, dat moet leiden tot een betere waterkwaliteit en minder wateroverlast. Hiertoe worden voorbeelden verzameld, een trainingsprogramma opgezet en communicatiemiddelen (visualisaties) ontwikkeld. Andere partijen die participeren komen uit Schotland, Engeland, Noorwegen en Duitsland. Floris Boogaard lichtte enkele praktijkvoorbeelden toe van internationale kennisuitwisseling. Zo is er het Duitse ‘mulden rigolen’systeem dat in Nederland als wadi is geïmplementeerd en nu als duurzaam stedelijk drainagesysteem in Engeland, Schotland en Japan wordt toegepast. Albert Burggraaff (gemeente Zeewolde) verhaalde over een optimaal gebruik van water en ruimte. Martijn Vos (Provincie Noord-Holland), Marcel Boomgaard (Hollands Noorderkwartier) en Jeroen Kluck (Tauw) vertelden over visualisaties van wateroverlast en overstromingsdreiging en de mogelijkheden doelmatiger schadebeperkende maatregelen te nemen.

Willem van Douwen (gemeente Alkmaar) presenteerde het duurzaamheidsbeleid van zijn gemeente die is verkozen tot duurzaamste van Nederland. In de interactieve sessies konden de deelnemers zelf ervaringen opdoen. Guus Claessen (Tauw) liet de diverse deelnemers het interactief ontwerpen van water in de openbare ruimte met de aanraaktafel ervaren. Joris Pottjegort (Tauw) toonde de mogelijkheden om spelenderwijs vroegtijdig ruimte te maken voor water. George Stockell (gemeente Bergen) en Floris Boogaard (TU Delft/Tauw) namen in hun sessie de deelnemers mee op excursie naar het Noorse Bergen. Bergen leert van Bergen, want de problematiek van een verstoorde waterbalans en de oplossingen die in het Noord-Hollandse Bergen zijn toegepast, bieden grote kansen voor internationale kennisuitwisseling. Tijdens het internationale symposium ‘Cultural Heritage and Water Management’ dat in juni in Noorwegen plaatsvond, kwam dit ook al naar voren. Door water te infiltreren in de bodem kunnen de Noren beter omgaan met intensievere regenbuien en is het Noorse culturele erfgoed beter te conserveren.

Het symposium werd afgesloten met een voorbeeld van innovatie uit het buitenland over het benutten van water uit de riolering. Dit mede naar aanleiding van een STOWAexcursie naar Zwitserland (zie H2O nr. 12, pag. 5). Kik van Swol (gemeente Zaandstad) lichtte de problemen van de beperkte levensduur van riolering toe alsmede de ongewenste lozingen met hoge temperatuur op de Zaan. Harry de Brauw (Tauw) riep op het warme lozingswater niet als afvalproduct, maar als grondstof te zien. Later dit jaar vindt een landelijk symposium van gelijke strekking plaats.

met dank aan Floris Boogaard (Tauw)

‘Overheden moeten zich nu al voorbereiden op meer én minder water’ “Het is goed en hard nodig dat overheden zich nu al voorbereiden op hogere waterafvoeren als gevolg van klimaatverandering”, aldus oud-minister Cees Veerman en KNMI-klimaatdeskundige Bart van den Hurk op 2 juli tijdens de bijeenkomst ‘Water in Beweging’ in Zwolle. Veerman ziet een grote rol weggelegd voor regionale overheden om bijvoorbeeld de dijken op hoogte te brengen. De Deltacommissie heeft onder leiding van Veerman in 2008 vastgesteld dat de overheid nu al moet nadenken over wat een veranderend klimaat kan betekenen voor het waterbeheer in Nederland. De zeespiegel stijgt naar verwachting in 2100 met tenminste 65 centimeter. Het IJsselmeer zal dan vaker aangesproken worden voor zoet water in tijden van droogte. Daarom moet het peil van het IJsselmeer omhoog. Dat heeft bij hoog water gevolgen voor de afvoer van IJssel en Vecht in tijden van hoog water. De rivieren krijgen vaker hoogwaterpieken te verwerken als gevolg van regen en sneeuw. Daar staat tegenover dat de landbouw en natuur in bijvoorbeeld delen van Overijssel vaker te maken zullen krijgen met droogte, zo blijkt uit klimaatonderzoek. Momenteel

12

H2O / 14/15 - 2010

geldt bijvoorbeeld een sproeiverbod in Twente vanwege de aanhoudende droogte. Daarnaast nemen de waterschappen maatregelen om de droogte in de toekomst te bestrijden, met name op de hogere zandgronden. Volgens Veerman is van de helft van de dijken in Nederland niet duidelijk of ze voldoen aan de normen die de overheid stelt. “Bovendien zijn die normen achterhaald. Sinds de jaren zestig is de Nederlandse bevolking anderhalf keer zo groot geworden en de economie met een factor 6 gegroeid. Als het mis gaat langs de grote rivieren is de schade enorm. Daarom moeten de overheid en de samenleving in actie komen, want het loopt niet los.” Hij benadrukte dat de regionale overheden daarin een belangrijke rol spelen.

Rectificatie In nummer 12 van 18 juni jl. stond in het kader bij een verslag van de Holland Water Week tijdens de World Expo in Shanghai (pag. 5) Johan van Oost genoemd als medewerker van Haskoning. Hij werkt echter bij DHV. In nummer 10 van 21 mei staat bij de opiniebijdrage van Bert Amesz (pag. 16) een onjuiste verwijzing bij de noten. Het betreft het Compendium voor de Leefomgeving. De juiste verwijzing moet zijn: www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. U moet dan kijken bij veelgestelde vragen nr. 11. Het ministerie van VROM heeft geen bemoeienis met deze internetpagina.


verslag Visherstel blijft uitdaging voor waterschappen In het gemaal Veluwe bij Wapenveld verzamelden zich op 20 mei zo’n 80 mensen voor het symposium ‘Visherstel XL’ van Waterschap Veluwe en STOWA. Zelfs uit België kwamen mensen om zich te verdiepen in het beheer van de visstand in beken en andere watergangen. Een goede visstand is één van de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water en draagt bij aan biodiversiteit. Waar liggen de mogelijkheden?

H

ebben we de visjes op het droge of hebben we achter het net gevist? Volgens Diederik van der Molen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (Directoraat-Generaal Water) is het onderwerp ‘vis’ in politiek Den Haag een belangrijk onderwerp, vooral de (on)mogelijkheden tot vismigratie. “Soms moet je een spiering uitgooien om een kabeljauw te vangen”, is het spreekwoord dat Van der Molen gebruikt wanneer hij stil staat bij de doelstellingen van de KRW. “Met ingang van dit jaar zijn de ecologische doelen wettelijk vastgelegd. Ook de waterschappen moeten zich daar in hun werk op richten.” “Boter bij de vis doen, ook dat is aan de orde,” aldus de spreker. “De KRW leidt tot de nodige maatregelen en plannen zoals het vispasseerbaar maken van een stuw, sluis, gemaal of ander kunstwerk.” En dat de vis duur betaald wordt, weet Van der Molen ook. Meer dan vier miljard euro is in Europa gereserveerd, waarvan de helft voor 2015 wordt uitgegeven en de andere helft erna. Wat gebeurt er over de landsgrenzen? Van der Molen legt uit wat in de Rijn gebeurt naar aanleiding van onder meer het masterplan trekvissen. “Zalm in de Rijn? Ooit leek dat een politiek fabeltje, omdat de Rijn zo vies was. Nu is het toch mogelijk. Tot 2008 zijn alleen al 5.000 zalmen teruggekeerd.” Van der Molen benadrukt dat de vis nog lang niet allemaal schoon is, bijvoorbeeld door dioxines en verboden vlamvertragers. “Maar de KRW heeft vismigratie op de kaart gezet. Iedereen erkent het probleem. Dit geeft bestuurlijke samenwerking een impuls. Op het gebied van inrichting blijven knelpunten bestaan.” En Van der Molen vraagt zich af: “Zijn maximale migratiemogelijkheden voor vissen een doel op zichzelf? Soms kan isolatie in een kleiner gebied beter zijn.” “Na het maken van plannen en de juridische waarborging komt het er nu op aan of bestuurders het gaan waarmaken.” Peter Paul Schollema van Waterschap Hunze en Aa’s geeft aan hoe in Groningen en Noord-Drenthe gewerkt wordt aan een goede visstand en het wegwerken van barrières voor vissen. In de studie ‘Vrije migratie van Wad tot Aa’ uit 2007 werden de duizend knelpunten in kaart gebracht waar vissen niet vrij uit kunnen zwemmen. “We hebben een tweesporenbeleid uitgezet,” zegt Schollema. “Ten eerste hebben we visroutes uitgekozen die prioriteit verdienden met circa 130 knelpunten waarmee we aan de slag wilden. Ten tweede hebben we ons gericht op het feit dat bij nieuwbouw of renovatie van stuwen, sluizen,

gemalen en andere kunstwerken het belang van vismigratie wordt meegenomen.” “Van de 130 knelpunten zijn er inmiddels 58 opgelost, bijvoorbeeld door vispassages aan te leggen. En bij sluizencomplex Westerwolde gaan we werken met een visvriendelijker sluisbeheer.” Schollema benadrukt dat veel partijen betrokken zijn bij de uitvoering van het beleid, zoals provincies, waterschappen, landschapsbeheerders, de hengelsportfederatie, diverse adviesbureau’s en aannemers. “Dat vraagt om goede afstemming en veel samenwerking.”

Blunders

Anton Koot van Waterschap Veluwe vertelt dat in de Veluwse beken en sprengen zo’n 20 vissoorten aanwezig zijn en daarnaast nog eens zo’n 20 soorten in vennen en ander stilstaand water. “Vis is in vier beleidsvelden een onderdeel: in het KRW-gebiedsproces, Natura 2000, de Flora- en faunawet en de Nota Visbeleid van Verkeer en Waterstaat.” Stapje voor stapje kun je je doelen bereiken, meent Koot. “Bestuurders moet je er op tijd bij betrekken en ook communicatie en voorlichting zijn van groot belang. Ook de beleving speelt een rol: kunnen mensen genieten van een aangelegde beek? We hebben ook blunders begaan door bijvoorbeeld een te steile visstrap te bouwen of door talloze beekprikken (visjes) met het slib het water uit te baggeren. Daar leer je van. Gelukkig zijn er ook successen, zoals een geslaagd beekherstel in stedelijk gebied.” Volgens Jos Hoogeveld van Waterschap Peel en Maasvallei is met de ecologische wederopbouw in Nederland in de jaren tachtig begonnen. Maatregelen in de ruimtelijke omgeving hebben effecten op de ecologie. “Veel flora en fauna gaat er op vooruit, maar wat betreft vis blijft het effect helaas onduidelijk,” zo stelt hij. “Niettemin zet het waterschap zich in om de omstandigheden voor vissen zoveel mogelijk te verbeteren.”

Vermeend gevaar gemalen

STOWA voerde een onderzoek uit, waarbij 27 gemalen met verschillende pomptypen zijn betrokken. Bas van der Wal presenteerde de voorlopige conclusies. Van de paling sneuvelt zeven tot 15 procent. Het leeuwendeel zwemt zonder schade door het gemaal. Grote vissen van 15 cm en langer wagen de tocht door de gemalen er meestal niet op. Zij schrikken van het geluid of de stroming. Van de grote vissen die wel door het gemaal zwemmen, overleeft tien tot 15 procent het niet. Van de kleinere vissen sterft één tot drie procent in een gemaal. De schroefpompen doen het slecht; de vijzels relatief goed.

Zoetwaterecoloog Piet Verdonschot van Alterra ging in op de gevolgen van klimaatverandering op beek- en visherstel. “Waterbeheerders moeten overstromingen voorkomen, aan verdrogingsbestrijding doen, zorgen voor een goede ecologische waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem.” Verdonschot heeft daartoe het zogeheten 5B-concept ontwikkeld voor beken (zie H2O nr. 6 van 26 maart jl.). Vijf onderdelen spelen daarin een rol: de beekflank, de bufferzone, de bosschagezone, de boszone en de beek zelf. Aan beide kanten van de beek is een aantal zones die helpen om bijvoorbeeld het water vast te houden, het water de ruimte te geven of de biodiversiteit te vergroten. “Het gaat om een ideaalplaatje,” benadrukt Verdonschot. “Niet bij elke beek is veel ruimte om het concept toe te passen. Dan pas je het concept gedeeltelijk toe. En de noodzaak moet natuurlijk ook bij bestuurders tussen de oren komen.”

Innovatie

Hoe kun je bijdragen aan de komst en groei van nieuwe visgemeenschappen in je eigen beken? Of in vaktaal: hoe draag je bij aan habitatontwikkeling? Romeo Neuteboom Spijker van Waterschap Veluwe: “Op 20 procent van de plekken zit 80 procent van de vissen. Hoe komt dat? En wat kun je daarvan leren?” “Je kunt denken aan innovatieve technieken waarbij je let op de ‘stoffering’ van de beek. Maar let ook op de omgeving. Heb je niet genoeg ruimte rond de beek? Doe dan wat met de beperkte ruimte die je tot je beschikking hebt.” Zowel de waterkwaliteit (hydrologie) als de structuur (morfologie) zijn volgens Neuteboom Spijker van belang. “Wat bijvoorbeeld goed werkt is een complexe houtstructuur in het water. Dat trekt vissen aan. Denk aan de wortels van een boom die aan het water staat. Je kunt zo’n structuur ook benaderen, maar dat vraagt om meer dan zomaar een tak in het water gooien.” Wat volgens de spreker ook goed werkt, is beschoeiing langs het water, versmallingen in het water en uitstulpingen van een beek. Neuteboom Spijker heeft als suggestie een soort ‘visbank’, waarin vraag en aanbod in beeld gebracht worden? En wat prima werkt bij het visvriendelijk maken van de beken is het inschakelen van vrijwilligersorganisaties bij de uitvoering van je plannen. Daarmee vergroot je ook het maatschappelijk draagvlak.” met dank aan Theo Brand (Waterschap Veluwe)

H2O / 14/15 - 2010

13


Fosforterugwinning: feit en fictie In Doesburg vond op 10 juni een korte bijeenkomst plaats over terugwinning van fosfor. De organisatie lag in handen van Waterstromen en Grontmij. De bijeenkomst stond in het teken van de fosfaatproblemen in de landbouw en afvalwaterbehandeling. Ongeveer 60 geïnteresseerden uit een breed werkveld (waterschappen, universiteiten, de landbouwsector en industrie) bezochten na afloop een proefinstallatie bij de waterzuivering van Waterstromen in Olburgen die industrieel afvalwater en rejectiewater van rwzi Olburgen behandelt.

“N

iks groeit zonder fosfor, daarom moeten we grip houden op de hoeveelheid fosfaat in de wereld”, zei Tom Vereijken in het welkomstwoord als voorzitter van het European Water Partnership en directeur Water bij Grontmij. “In de Vision 2020 van de Europese Commissie staan speerpunten benoemd die relevant zijn tot dat jaar. Resource efficiency is één van deze speerpunten. Grontmij gaat deelnemen aan een nieuw Europees platform rondom fosfor. Daarnaast worden vanuit de Kaderrichtlijn Water steeds hogere lozingseisen voor fosfaat gesteld. Dit is een belangrijke drijfveer voor de ontwikkeling van technologieën die zich richten op terugwinning van fosfor. De Pearl-technologie van Ostara is daar een goed voorbeeld van. Op deze manier werken we al aan antwoorden voordat we ingehaald worden door de dagelijkse praktijk.”

Struviet als mogelijke oplossing voor fosfaattekort

“De fosfaatvoorraad is eindig terwijl deze stof essentieel is voor het groeien van planten en organisch weefsel. Ons leven is er op gebaseerd”, aldus Bert Smit, onderzoeker bij Plant Research International in Wageningen. Hij gaf een overzicht van de herkomst van fosfaat. Er wordt wereldwijd jaarlijks 19 miljoen ton fosfaat uit fosfaaterts gewonnen,

14

H2O / 14/15 - 2010

waarvan 17 miljoen ton voor kunstmest. De bronnen zijn echter eindig. Het fosfaat zal binnen 50 tot 300 jaar op zijn, terwijl de vraag met twee tot drie procent per jaar stijgt. Bovendien zal in de toekomst het fosfaaterts minder rijk zijn, waardoor meer bijproduct ontstaat bij de winning. Leidt dit tot een wereldwijde fosfaatcrisis? Smit maakte een vergelijking met een mogelijke energiecrisis: “Er is eerder sprake van een fosfaatcrisis dan van een energiecrisis. Fosfaat kan niet worden gemaakt uit andere elementen. Voor energie zijn andere bronnen beschikbaar.” Fosfaat is onvervangbaar. Hij noemde enkele mogelijke oplossingen, waaronder betere recycling van meststoffen. Een mogelijkheid om fosfaat terug te winnen uit waterige stromen is het neerslaan van fosfaat met magnesium als struviet. Het struviet kan gebruikt worden voor bemesting mits goedgekeurd volgens de Nederlandse meststoffenwet. Dit is nu nog een beperkende factor, want struviet gemaakt uit afvalwater wordt nu nog gezien als afvalstof.

Kunstmest uit afvalwater met Pearl

Ostara bestaat sinds 2005 en is licentiehouder van de Pearl-technologie, waarmee hoogwaardig struviet wordt gemaakt uit fosfaathoudend afvalwater. De struvietkorrels

worden gemaakt in een gefluïdiseerde bedreactor, waarin gecontroleerde kristallisatie plaatsvindt onder toevoeging van magnesiumchloride. Er worden 99,9 procent zuivere struvietkorrels geproduceerd die zonder bewerking gebruiksklaar zijn voor de minerale meststofindustrie. Ostara heeft al vier full-scale installaties bij rioolwaterzuiveringen gebouwd in NoordAmerika en garandeert daar de afname van het struviet. Met de opbrengst kan de eigenaar alle operationele kosten van zijn Pearl-installatie dekken. De terugverdienperiode van de technologie bedraagt, afhankelijk van de schaalgrootte, drie tot tien jaar. De eindgebruiker bespaart op chemicaliën voor fosfaatverwijdering, slibafzet en stikstofverwijdering (struviet bevat ook ammonia). De struvietkorrels, Crystal Green genoemd, hebben de juiste korrelgrootte en hardheid en zijn stofvrij. “Deze eigenschappen zijn cruciaal, omdat het product in de mengmachines van de kunstmestfabriek niet moet breken en goed mengbaar moet zijn met andere componenten” vertelde Jim Zablocki, vice-president van Ostara en specialist in kunstmestproductie. “Kunstmest is altijd een mengsel van diverse componenten, zodat aan de specifieke vraag van de eindgebruikers wordt voldaan”, legde hij uit.


verslag

stroom. De meeste ervaring is opgebouwd met het fosfaatrijke rejectiewater van rwzi’ s met biologische fosfaatverwijdering en slibvergisting. Onder deze omstandigheden kan gesproken worden van een bewezen technologie. De Pearl-reactor wordt geplaatst in de centraatlijn van het ontwaterde vergiste slib. Dan kan tot een kwart van het fosfaat in het influent van de rwzi worden teruggewonnen als struvietkorrels; de rest verlaat de zuivering via het effluent (15 procent) en slib (60 procent).

Struvietkorrels uit de Pearl-reactor.

“Daarom is er net zolang aan het reactorontwerp gesleuteld totdat we de gewenste korrels kregen.” Crystal Green is in de VS, Canada en het Verenigd Koninkrijk geregistreerd als minerale meststof, want het bevat geen pathogenen en nauwelijks metalen of organische koolstof. Een registratie door de Europese Unie is aanstaande. Ahren Britton, technoloog bij Ostara, ging dieper in op de techniek. De Pearl-technologie is rendabel voor geconcentreerd afvalwater met meer dan 75 milligram fosfaat per liter bij een vracht van minimaal 65 kilo fosfaat per dag. Hoe hoger de fosfaatconcentratie, des te hoger het rendement, tot wel 95 procent fosforterugwinnig uit de ingaande

Een veel voorkomend probleem is ongewenste struvietafzettingen in de sliblijn: in de vergister, ontwateringsapparatuur en leidingwerk. Door een anaerobe strippertank voor de vergister te plaatsen (het WASSTRIPproces, zie schema), is dit te voorkomen. In de strippertank laat het bio-P-slib fosfaat los (biologisch fosfaat strippen) en gaat het fosfaatrijke water direct naar de Pearlreactor. Het fosfaatgestripte slib gaat door de slibvergisting, maar omdat de helft van het fosfaat er al uit is, vormen zich geen struvietafzettingen meer in de sliblijn. Door WASSTRIP toe te passen, neemt de hoeveelheid herwinbaar fosfaat toe tot 45 procent en verbetert de ontwatering van het slib.

Pilot bij Waterstromen

“Waterstromen is geïnteresseerd in een technologie waarmee we hoogwaardig struviet kunnen maken dat geschikt is voor

hergebruik. Dit is de reden dat er nu een proefinstallatie van de Pearl-technologie draait op de zuivering in Olburgen.” Dat zegt Gijs van Selm, directeur Waterstromen. Waterstromen exploiteert industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties als dochteronderneming van Waterschap Rijn & IJssel. Bedrijven als aardappelverwerker Aviko hebben hun waterzuivering uitbesteed aan Waterstromen die voor hen fosfaat, stikstof en organische vervuiling afbreekt. Doordat Waterstromen jarenlange ervaring heeft met fosfaatverwijdering en open staat voor innovatieve en duurzame technieken, heeft Waterstromen besloten om samen met Ostara en Grontmij de pilot uit te voeren. “Dit past bij onze toekomstvisie waarin duurzaamheid een sleutelwoord is”, aldus Van Selm. De pilotinstallatie wordt gevoed met water van Aviko en rejectiewater.

Fosfaatterugwinning in Nederland

Grontmij zal dit jaar de Pearl-technologie in Nederland testen op verschillende toepassingen. Niet alleen rejectiewater uit vergisters, maar ook afvalwater uit de zuivelen levensmiddelenindustrie en stromen uit de mestverwerking zullen onder de loep worden genomen. Tot eind dit jaar wordt een reeks pilotonderzoeken uitgevoerd. Pieter-Jan van Helvoort, Geert Notenboom en Bert Geraats (Grontmij) H2O / 14/15 - 2010

15


‘We willen iedereen aan de algen krijgen’ “Het verwerken van reststromen met behulp van algen is een nieuwe ontwikkeling waarvoor veel interesse bestaat. We zijn op dit moment betrokken bij drie proefprojecten”, zegt dr. ir. Anthony Verschoor, verantwoordelijk voor onderzoek en ontwikkeling bij Europa’s grootste algenkweker Ingrepro. Bij de hoofdvestiging in Borculo kweekt het bedrijf algen onder gecontroleerde omstandigheden. De geoogste plantjes vormen een duurzame bron van vetten, koolhydraten, eiwitten, vitamines, planthormonen, pigmenten en andere waardevolle stoffen en zijn daarmee een hoogwaardige grondstof voor voedings- en farmaceutische producten en biodiesel. De Gelderse algenkweker heeft het AlgaePro-concept ontwikkeld, waarmee reststromen uit afvalwater op economisch rendabele wijze met behulp van algen zijn op te werken tot duurzame producten. Kenmerken zijn het sluiten van de koolstofen nutriëntenkringloop, het realiseren van synergie tussen vergisting en algenteelt en vermindering van de uitstoot van kooldioxide.

H

et concept is goed nieuws voor bedrijven, die nu nog veel kosten moeten maken om hun afvalwater zodanig te zuiveren dat het mag worden geloosd op het oppervlaktewater. Volgens dit concept doen algen al het werk. De laatste vergistingsstap in de anaerobe zuivering gebruikt het afvalwater als voedingsbodem en breekt organische stoffen af tot methaangas. Na verbranding van methaan in een warmtekrachtkoppeling blijft kooldioxide over, dat onder invloed van zonlicht (fotosynthese) wordt omgezet in biomassa en zuurstof. De andere nutriënten voor de aanmaak van biomassa komen uit het - al dan niet verder verwerkte - digestaat van de vergister. De duurzame biomassa die overblijft, is na de oogst te gebruiken als grondstof voor allerlei producten. Het restwater is zo schoon dat het zonder verdere zuivering (en kosten) mag afstromen naar het open water. Algenkweek kan bedrijven straks dus zelfs geld opleveren. Om de haalbaarheid daarvan te kunnen beoordelen, is Ingrepro Renewables betrokken bij drie proefprojecten.

“De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat het gehalte stikstof en fosfor in reststromen zo laag mogelijk moet zijn. Om goed te kunnen groeien, hebben algen juist veel van die stoffen nodig. Ze nemen die nutriënten op uit het water, aangevuld met koolstof dat vaak in indirecte vorm voorkomt in afvalwater. Met onze proefprojecten proberen we de juiste balans te vinden”, verduidelijkt Anthony Verschoor.

Drie proefprojecten

Bij de rwzi van Waterstromen in Olburgen is één van de proefprojecten gesitueerd. Ingrepro Renewables heeft daar drie algenkweekvijvers met een gezamenlijk oppervlak van ongeveer 1.000 vierkante meter aangelegd. “Doordat het afvalwater afkomstig is van een aardappelfabriek, is de biomassa die uiteindelijk ontstaat niet alleen geschikt om te verwerken in duurzame producten zoals bioplastics, maar ook in levensmiddelen.” Ingrepro verwacht komend najaar de eerste productieresultaten van de proef in Olburgen, die twee jaar duurt om te

Anthony Verschoor naast één van de schoepraderen in de algenkweekvijver.

16

H2O / 14/15 - 2010

kunnen zien hoe de algengroei zich onder zomerse én winterse omstandigheden ontwikkelt. “Een soortgelijk proefproject loopt bij afvalverwerkings- en -hergebruikbedrijf VAR, dat huishoudelijk afval uit Apeldoorn en omgeving verwerkt en nu nog moet betalen voor elke kuub water die van het terrein in Wilp-Achterhoek afstroomt. De proef richt zich ook hier geheel op de productie van biomassa en het terugdringen van de zuiveringslasten. Midden op het bedrijfsterrein is inmiddels een systeem van kunstmatig aangelegde waterkanalen aangelegd. Langs deze algenkweekvijvers, die worden gevoed met water dat overblijft na compostering, zijn technologisch hoogwaardige apparaten gemonteerd. Via warmtekrachtkoppeling komt rookgas - dat door scrubben wordt ontdaan van kooldioxide, stikstofoxide en zwavel beschikbaar voor de algengroei. Naast zonlicht wordt ook de restwarmte van de gft-vergister gebruikt om het water op een


achtergrond algenpasta; deze is vervolgens te drogen tot vlokken of poeder.”

Een deel van de algenkweekvijvers.

voor de algen optimale temperatuur te houden, waardoor we er zelfs in de koude wintermaand februari in zijn geslaagd enige algengroei te hebben.” Ingenieurs van VAR en Ingrepro hebben berekend dat bij grootschalige inzet van AlgaePro een hogere biomassaopbrengst per hectare valt te verwachten dan via landbouw ooit mogelijk zou kunnen zijn. “Het derde proefproject is bij de Delesto warmtekrachtcentrale in Delfzijl, waar we samen met Akzo Nobel, Essent en de universiteit van Wageningen werken aan de ontwikkeling van algen als leveranciers van grondstoffen voor chemicaliën. Dat doen we onder de naam Algicoat”, zegt Verschoor. Om een scala aan groene producten te ontwikkelen, zijn in Delfzijl twee algenkweekvijvers van elk 1.500 vierkante meter aangelegd. Een deel van de rookgassen van deze centrale gaat naar de kweekvijvers. Om te groeien maken de algen gebruik van kooldioxide (uit de rookgassen), water en voedingstoffen. De algen leveren aan het einde van het proces onverzadigde vetzuren en polysacchariden op, grondstoffen voor coatings en verf. Van wat er overblijft onderzoeken we hoe dat zo waardevol mogelijk kan worden gebruikt; dit kan variëren van voedingstoepassingen tot brandstoffen.”

Verder onderzoek

“Ook buiten deze proefprojecten houdt Ingrepro zich voortdurend bezig met onderzoek”, zegt Verschoor, die tijdens zijn studie onderzoek heeft verricht naar voedselkwaliteit en samenstelling van de algen als gevolg van een veranderend milieu. “We willen iedereen aan de algen krijgen! Er zijn twee manieren om dat te doen. De eerste is om algen in alledaagse producten te stoppen. We hebben veel klanten in de vis-, (dier)voedings- en plantenindustrie”, vertelt Verschoor, die naast algenkorrels een aantal diervoeders van fabrikant Sluis en andere

producten laat zien waarin algen zijn verwerkt, zoals shampoos, zeep en voedingssupplementen. Op tafel staan flesjes bio-olie van algen. “Best Green Fungicare is een product dat schimmelplekken in gras bestrijdt. Tientallen golfbanen gebruiken het en zijn er blij mee omdat ze geen chemische bestrijdingsmiddelen meer hoeven te gebruiken.” De tweede manier is het ‘opzuiveren’ van algen tot bulkchemicaliën, die direct als substituut voor bestaande producten zijn te gebruiken. Daarvoor is het nodig te onderzoeken hoe je de algen uit elkaar trekt. Samen met TNO begint binnenkort een grootschalig onderzoek naar de bioraffinage van algen; hierbij wordt gekeken naar de beste manieren om op middelgrote schaal eiwitten, vetten en koolhydraten uit de algen te halen.

Borculo

De kweekvijver in Borculo beslaat een oppervlakte van 3.000 vierkante meter. “Die levert 500 ton algenconcentraat per jaar, dus zo’n 30 ton droge stof per hectare. Voor onze producten gebruiken we ook andere ingrediënten, soms zelfs algen van andere producenten. Het bijzondere is dat we op een nieuwe, andere manier naar water en landbouw kijken. Landbouw bedrijven kan voortaan ook op vervuilde of onvruchtbare gronden en zelfs op daken. Leg er folie overheen en er kunnen algen op groeien. We werken aan methodes om ook ‘s winters goede resultaten te bereiken. Nederland is een ideale plek voor de algenkweek. Het land heeft veel inwoners, waardoor veel reststromen beschikbaar zijn. Zwaar vervuild water is niet de eerste keuze om algen op te kweken, maar wanneer die plantjes het water zuiveren is veel geld te besparen. Bedrijven hoeven namelijk geen lozingsheffing meer te betalen. De eerste stap in het oogsten van de algen is het verwijderen van grove delen (zand en bladeren) in een trommelzeef. Daarna worden de algen door centrifugeren ingedikt en ontstaat een ‘groene vla’ of

De geschiedenis van het bedrijf begint in de jaren negentig als een groep varkenshouders uit Barchem, op een steenworp afstand van Borculo, zoekt naar alternatieven voor de mestafzet. Een naburige landgoedeigenaar neemt contact op met de Universiteit van Amsterdam om te zien of algenkweek een oplossing zou kunnen zijn. “Het hieruit ontstane proefproject liep technisch goed, maar liet op het economische vlak de dilemma’s zien rond het verwerken van reststromen met behulp van algen. De mestprijzen fluctueerden en de afzet van algen was niet toegestaan, ook niet als varkensvoer. Uiteindelijk was dit project daardoor moeilijk voort te zetten. Een medewerker van de universiteit zag er echter wel wat in en richtte het bedrijf Aquacultura op, op dezelfde plek waar we nu zitten. Hij ontdekte dat algen zichzelf niet verkopen, dus is een manier gezocht ze in de markt te zetten. Onze huidige directeur, Carel Callenbach, werd erbij betrokken. Hij had veel kennis van nieuwe ingrediënten voor diervoeding en ging zich in die hoedanigheid bezighouden met productontwikkeling en klantwerving. Doordat er veel eiwit in algen zit dacht hij aan verwerking in veevoeder, maar daarvoor was de wetgeving destijds te belemmerend. Om de mestwetgeving te omzeilen, is het bedrijf gaan werken met kunstmest en ging het voornamelijk huisdier- en plantvoeding produceren. Bij toeval raakte ik zelf ook bij dat bedrijf betrokken. Ik was bezig met mijn proefschrift over de voedselkwaliteit van algen en las dat een bedrijf in Borculo zich ook met algen bezighield. Na een telefoontje met de toenmalige directeur kwam er al snel een vacature beschikbaar. “ Subsidieproblemen zorgen er echter voor dat Aquacultura in 2004 failliet gaat. “ In de nadagen van het faillissement bedacht Callenbach dat hij het anders en beter zou kunnen. Hij begon voor zichzelf. Zo is Ingrepro ontstaan.” Op dezelfde locatie ging het bedrijf verder. In eerste instantie als handelsbedrijf dat algen elders aankocht en verwerkte tot diverse producten. In het begin adviseert Verschoor op afstand; later wordt steeds vaker een beroep op hem gedaan. Inmiddels is hij alweer geruime tijd volledig in dienst van het bedrijf. “Door toenemende vraag naar verse algen moesten we ze ook zelf gaan kweken. Op het oude terrein werden nieuwe vijvers aangelegd. Ook werd apparatuur gekocht om de algen uit het water te halen. Daarnaast zijn schoepraderen geplaatst om de algen in suspensie te houden en koeltanks geïnstalleerd om de ingedikte algenpasta te bewaren. Wanneer je de pasta niet direct kunt verkopen, moet die eerst in de droger. De investeringen die daarvoor nodig zijn, vormen een barrière voor nieuwe spelers op deze markt. Met de kennis die we hadden, zijn we het gewoon gaan doen”, zegt Verschoor. “En onze grote kracht is dat we de geoogste algen in allerlei producten weten te stoppen.” H2O / 14/15 - 2010

17


Reacties op ‘Ontwikkeling Nederlandse waterketen in internationaal perspectief’ Op het artikel ‘Ontwikkeling Nederlandse waterketen in internationaal perspectief’ van Leander Ernst, Paul Roeleveld en Nigel Kent van MWH in H2O nr. 12 van 18 juni jl. zijn twee reacties binnengekomen: van Jac van Tuijn en van Kees Snaterse (zie hieronder). MWH reageert na de zomervakantie.

M

et interesse heeft ondergetekende het artikel gelezen van Leander Ernst, Paul Roeleveld en Nigel Kent, waarin ze de recente ontwikkelingen beschrijven binnen de watersector in Engeland. Eén van de conclusies die de auteurs trekken, is dat Engeland bewezen heeft dat privatisering en een goede watervoorziening best hand in hand kunnen gaan. De private Engelse waterbedrijven investeren in de modernisering van de voorzieningen en de toezichthouder Ofwat ziet erop toe dat de Britse burger niet teveel betaalt. Een kant die het volgens de auteurs in Nederland ook zal opgaan. Internationale vergelijkingen zijn mijns inziens buitengewoon belangrijk om de vinger te kunnen leggen op blinde vlekken in de eigen Nederlandse sector. Maar buitenlandse lessen laten zich altijd moeilijk vertalen, omdat de situatie in Nederland op belangrijke detailniveaus afwijkt. Daarom zou ik aan het artikel in de vorige editie van H2O, als vakjournalist, twee vragen willen toevoegen. Hoe zou het de Nederlandse watersector zijn vergaan als de Tweede Kamer in 2000 de motie Feenstra niet zou hebben aangenomen? De Nederlandse overheid stond tien jaar geleden op het punt het Engelse voorbeeld van Margaret Thatcher te volgen en zowel de energie- als de drinkwatersector te privatiseren. In Engeland was toen de infrastructuur zwaar verouderd en er was veel kapitaal nodig. Thatcher koos ervoor om de private sector bij die financiering te betrekken. Zoals de auteurs terecht concluderen, heeft de privatisering voor de Engelse watervoorziening goed uitgepakt. Het is namelijk zeer de vraag of de Britse politiek zo’n groot bedrag, naast alle andere noodzakelijke infrastructurele investeringen, ooit op de begroting zou hebben gekregen. In Nederland heeft de watersector – waterschappen als het gaat om afvalwaterzuivering gemeenten als het gaat om riolering en de drinkwaterbedrijven – de afgelopen jaren een heel andere ontwikkeling doorgemaakt. De kapitaalbehoefte was niet zo urgent als in Engeland. En de politiek besliste in 2000, door de motie van Tweede Kamerlid Jelle Feenstra, de Nederlandse drinkwatersector niet te privatiseren. Onder druk van de politiek en benchmarking heeft de Nederlandse watersector de afgelopen jaren vooral te maken gehad met verbetering van de efficiëntie. De vraag speelt dus of die verbetering van de efficiëntie meer had opgeleverd als de motie niet zou zijn aangenomen en de Nederlandse watersector, net als in Engeland, in private handen zou zijn geweest. Daarop geven de

18

H2O / 14/15 - 2010

auteurs geen echt antwoord maar leggen die veronderstelling er wel impliciet in. Ze gaan er vanuit dat private bedrijven beter in staat zijn de gestelde doelen te halen tegen de laagste maatschappelijke kosten. Maar waaruit blijkt dat de Engelse privatisering de afgelopen tien jaar tot meer efficiëntie in de watersector heeft geleid, dan in dezelfde periode in Nederland zonder privatisering? Bij de behandeling van de nieuwe Drinkwaterwet is deze vraag de afgelopen twee jaar zijdelings aan de orde geweest, omdat bij een verdergaande privatisering altijd een krachtiger toezichthouder nodig is. De Nederlandse drinkwatersector heeft altijd gewezen op de extra kosten die daarmee gepaard gaan. Bij de Britse toezichthouder Ofwat werken 200 mensen die jaarlijks alle financiële rapportages van de Britse waterbedrijven moeten narekenen om zich een onafhankelijk oordeel te kunnen vormen over de jaarlijkse tariefstelling versus de benodigde investeringsplannen en operationele kosten. Waarom heeft Parijs ervoor gekozen de watervoorziening weer in eigen hand te nemen? De private watersector heeft al een veel langere geschiedenis in Noord-Amerika en Frankrijk. Kijkend naar Noord-Amerika roept de vraag op of het daar nu wel zo goed gaat. Waarom is er over de Amerikaanse watervoorziening zoveel ongenoegen, terwijl de Engelse situatie zo geroemd wordt? Wat is het verschil? Maar nog veel interessanter zijn de meest recente ontwikkelingen in Frankrijk. Jarenlang het grote voorbeeld van de voorstanders van concessieverlening. En zie, de stad Parijs heeft sinds 1 januari de watervoorziening weer zelf ter hand genomen. De nieuwe socialistische burgemeester Bertrand Delanoë heeft na 25 jaar het concessiecontract met het half private bedrijf SAPEG van aandeelhouders Veolia en Suez opgezegd. Natuurlijk speelt hier politiek op de achtergrond maar het is opmerkelijk dat een land dat zijn hele watervoorziening al tientallen jaren in concessies aan particuliere bedrijven uitbesteedt, ineens daarop terug komt. Ook andere grote Franse steden hebben deze stap intussen gemaakt. Dit jaar moet het concessiecontract met SEDIF, met aandeelhouder Veolia, worden verlengd. SEDIF is het grootste waterbedrijf van Frankrijk en voorziet het hele gebied Ile de France, zeg maar Parijs zonder de binnenstad, van water. Door de ‘deprivatisering’ van de gemeente Parijs, de binnenstad, staat nu ook dit contract ter discussie. Hoe komt dat? Heeft de recente inval door de Europese commissie bij de hoofdkantoren van Veolia, Suez en Saur, samen goed voor

driekwart van de hele Franse watervoorziening, hier iets mee te maken? Zolang de Europese Commissie niet bekend maakt waarom het de invallen heeft gedaan en de grote drie waterbedrijven weigeren commentaar te geven, blijft het gissen. De berichtgeving in de Franse media en de internationale vakbladen maakt wel duidelijk dat de belangenverstrengelingen in de vele half private firma’s tot een ondoorzichtelijke situatie hebben geleid. Het is heel opmerkelijk dat de Franse watermultinationals op de eigen nationale markt terrein verliezen en internationaal steeds verder hun vleugels uitslaan. Waarom zou Nederland beginnen aan privatisering van de watersector waar Frankrijk na 30 jaar op terugkomt? Anders dan dat het pluche in de watersector weer eens goed wordt opgeklopt. Neem Berlin Wasserbetrieben dat mede eigendom is van het Franse Veolia en de Duitse RWE. Een geprivatiseerd hoofdstedelijk waterbedrijf - drinkwatervoorziening en waterzuivering - dat internationaal vaak wordt genoemd als toonbeeld van een geslaagde pps-constructie. Waarin is dat nu echt succesvoller dan het Amsterdamse Waternet? Als vakjournalist jeuken mijn handen om hier, los van alle belangen, eens goed inhoudelijk over te kunnen schrijven. Jac van Tuijn (Crest on media)

Reactie (2)

Ondergetekende is geschrokken van de geponeerde stelling in het opinie-artikel ‘Ontwikkeling Nederlandse waterketen in internationaal perpectief’ in H2O nr. 12 van 18 juni. Om met de deur in huis te vallen: de hemel verhoede dat we terecht komen in een dergelijke aanpak van het waterbeheer. Uit al mijn gesprekken met het Engelse bedrijfsleven (fabrikanten, dienstverleners en adviseurs), met mensen vanuit de kring van de waterboards en onderzoeksinstellingen komt steevast naar voren dat deze aanpak de meest desastreuze is geweest voor goed functionerende systemen in het waterbeheer: • De besparingen betreffen resultaten op de korte termijn. Alles is alleen maar budgetgestuurd; assetmanagementplannen beperken zich tot hooguit vijf jaar, daarna houdt het denken op; • Onder druk van de ‘regulator’ Offwat is systematisch sprake van normverlaging en normopvulling; • De onderhoudstoestand van de fysieke systemen is deplorabel; gelet op het


reactie herinvesteringsquotum moeten systemen meer dan 1.000 jaar mee! • Problemen met wateroverlast zijn nog nooit zo significant geweest; • De schaal en de wijze waarop alles is georganiseerd, leidt tot gigantische bureaucratie en inefficiëntie. Het gaat niet om het goed doen van de juiste dingen, maar om de zaken zo goedkoop mogelijk te doen.

afgelopen 20 jaar zo’n 50 miljard euro. Aangegeven wordt dat in de gehele waterketen in Engeland in diezelfde periode ongeveer 90 miljard euro is geïnvesteerd. De omvang van de waterketen in Engeland is ongeveer een factor 3 groter dan in Nederland. Geen wonder dat het met de waterketen in een land met de meest verouderde systeeminfrastructuur van Europa niet goed gaat...

De geconstateerde toename van klanttevredenheid is juist, maar dit vindt vooral zijn oorzaak in waar men vandaan komt.

Het is ook niet voor niets dat op dit moment vanuit verschillende invalshoeken de Engelsen enorm inzetten op systematisch assetmanagement (BSI-PAS 55, zowel binnen Groot-Brittannië als wereldwijd in ISO-verband) om tenminste procesmatig een

Het investeringsvolume in Nederland in het geheel van de waterketen bedraagt over de

nog verder afglijden te voorkomen. Bovendien leidt de herziening van de Engelse ‘waterwet’ (thans in procedure) tot een andere op veel kleinere schaal georganiseerde overheid bij het waterbeheer. Kortom, waar komt het optimisme vandaan? Volgens mij wordt met het aanhalen van dit voorbeeld voor Nederland de plank volkomen misgeslagen. Overigens, positief is het aangeven van het belang van goed assetmanagement. Kees Snaterse MMC (Snaterse Civiele Techniek & Management)

Weerwoord op reactie op ‘Energiezuinige beluchting van een rwzi’ Als eerste reactie op het commentaar van Johan Raap in H2 nr. 12 van 18 juni op het artikel ‘Energiezuinige beluchting van een rwzi’ in H2O nr. 9 van 7 mei willen ondergetekenden graag de aanleiding van de inventarisatie nog eens toelichten.

I

n het kader van de meerjarenafspraak over energie-efficiëntie in het zuiveringsbeheer is de behoefte ontstaan om te zoeken naar mogelijkheden tot energiebesparing. Tijdens een workshop over dit onderwerp is geopperd dat met een verbeterd beluchtingsysteem en/of een geoptimaliseerde regeling energiebesparing gerealiseerd zou kunnen worden. Vervolgens is besloten om met beschikbare gegevens uit de bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer en gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek een inventarisatie uit te voeren naar de meeste energiezuinige rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland en daarvan de kenmerken te bepalen. Uitgangspunten waren daarbij een specifiek energieverbruik van de beluchting van minder dan 10 kWh/i.e. en een stikstofverwijdering van meer dan 75 procent. Het was

niet de bedoeling een speciaal onderzoek te beginnen of specifieke berekeningen op te zetten. We doen het met de gegevens die er zijn, vandaar dat ook gekozen is voor quick scan in de titel van het rapport. Wij onderschrijven de opmerkingen die Johan Raap bij het artikel heeft geplaatst, maar zijn uitwerking gaat verder dan de doelstelling van de quick scan. De gebruikte gegevens komen uit de bedrijfsvergelijking en zijn in die zin dus vergelijkbaar en ja, gelden alleen voor Nederland en dan ook nog eens de communale zuiveringen. Dat is in feite ook de doelgroep van de rapportage. Johan Raap plaatst terecht vraagtekens bij het hanteren van de kWh en pleit er voor MJe te gebruiken. Wij kunnen ons in zijn redenatie vinden. Hij geeft ook aan dat we de kWh gebruiken ‘omdat we dat zo gewend

zijn’ (even vrij vertaald), maar dat is dan ook wel net de kracht van deze eenheid. Laten we eerlijk zijn, alle kengetallen die in ons hoofd zitten, zijn hieraan gerelateerd. Zoals de paardekracht ook nog steeds gebruikt wordt, hoewel kW ook steeds vermeld wordt. Misschien wetenschappelijk niet altijd juist, wel handig. Het betekent in de praktijk dat je wel kunt vergelijken, zeker nu we een duidelijke i.e.-formule toepassen. De voorbezinktank is niet beschouwd in het licht van de Energiefabriek, maar heel simpel: betekent het toepassen van een voorbezinktank per definitie dat je minder energie voor beluchting nodig hebt? Die invloed kan uit de gegevens niet worden afgeleid. De retourstromen (vanwege de veelal aanwezige gisting) op een rwzi met voorbezinktank geven hier de oorzaak aan, hetgeen invloed heeft op de CZV/N-verhouding. In de samenvatting staat overigens dat ‘rwzi’s met voorbezinktank niet per definitie energiezuiniger zijn.’ Remmie Neef (Witteveen+Bos, thans Brightwork) Cora Uijterlinde (STOWA) Anne-Marie te Kloeze (Witteveen+Bos)

Laatste reactie

Beste watervrienden, ik waardeer jullie reactie ten zeerste. Misschien is de diepere aanleiding dat we als industrie ook graag meedoen in die bedrijfsvergelijking. In enkele eerdere artikelen heb ik daartoe een (nood)kreet geslaakt. Ook ik kan toevoegen dat de eenheid die ik suggereer, in 2003 al is geboren, juist vanwege een behoefte aan een energiebenchmark waterbehandeling bij onze bedrijven (ook internationaal). Het is dus niet zo maar uit de lucht komen vallen. Het is ook al enkele keren geopperd. Johan Raap (Royal COSUN) H2O / 14/15 - 2010

19


Studenten spelen assetmanagementspel Studenten Watermanagement van de Hogeschool Rotterdam hebben op 24 juni het assetmanagementspel gespeeld. Het doel van deze spelsessie was om te kijken in hoeverre het spel toepasbaar is voor onderwijs op HBO-niveau. De opleiding Watermanagement van de Hogeschool Rotterdam richt zich op de technische, ruimtelijke en procesmatige aspecten van watermanagement in verstedelijkte delta’s. In het tweede jaar wordt het vak Beheer en Onderhoud gegeven. Binnen dit vak stellen de studenten eerst een onderhoudsmodel op voor een object binnen een watersysteem. Vervolgens onderzoeken de studenten aan de hand van gastcolleges en interviews hoe het beheer en

onderhoud binnen organisaties wordt aangepakt. Het assetmanagementspel sluit goed aan bij dit laatste onderdeel. Het spel is gespeeld met eerste en tweedejaars studenten Watermanagement en docent Piet van Beek die tevens verbonden is aan Evides. Dit drinkwaterbedrijf is bij de studenten bekend door stages, excursies en gastcolleges en is daarom gekozen als casus voor het spel. Eén van de studenten Arno Rosendaal liep in zijn

vorige opleiding stage bij Evides. De manager Infra van Evides, Evert ter Keurst, heeft in mei een gastcollege gegeven aan de studenten over assetmanagement. In de evaluatie na afloop bleek dat het spel positief ervaren werd door de studenten en begeleiders. De studenten gaven aan dat het spel inzichtelijk maakt wat er allemaal moet gebeuren en wie je mee moet krijgen om tot beter assetmanagement te komen. Het spel stimuleert dus blijkbaar studenten om een abstract begrip als assetmanagement in eigen woorden uit te leggen en toe te passen. Bij het spelen van een dergelijk simulatiespel met studenten met beperkte beroepservaring is procesmatige en inhoudelijke begeleiding nodig. Vooraf moeten de rollen en groeistappen in het assetmanagement goed worden uitgelegd. De ingebrachte ervaringen van waterbeheerders en stagiaires over het reilen en zeilen binnen de bedrijven maakt het spel realistisch en geeft studenten de mogelijkheid nieuwe dingen te leren over de beroepspraktijk. Ook maakt het spel studenten enthousiast voor een stage of baan in de watersector. Martine Rutten (Hogeschool Rotterdam) Martine van den Boomen (Colibri Advies)

Rapporten over klimaat en overstromingsbeheer Hoewel de mogelijkheden van telecommunicatie de grenzen zowel verleggen als doen vervagen, en mondialisering daar nog een schepje bovenop doet, zien we hier en daar dat binnen de grenzen overbevolking kritieke grenzen overschrijdt, waarmee het soms toch al povere waterbeheer onder druk komt te staan. Klimaatverandering kan dan de druppel zijn die de emmer doet overlopen. De in Genève zetelende Economische Commissie voor Europa van de VN (UNECE) heeft dit tijdig erkend. Met hulp vanuit Nederland en Duitsland is in 2007 in het kader van de Convention on the Protection and Use of Transboundary Watercourses and International Lakes (Water Convention) een taskforce voor Water en Klimaat in het leven groepen. In dit verband zijn twee rapporten verschenen: de ‘Guidance on Water and Adaptation to Climate Change’en ‘Transboundary Flood Risk Management’. De Waterconventie van UNECE biedt een belangrijk juridisch kader voor internationale samenwerking bij aanpassing aan klimaatverandering. In de UNECE-regio zijn meer dan 150 rivieren, 50 belangrijke meren en meer dan 170 grondwatersystemen die grenzen overschrijden. Internationale samenwerking over adaptatiestrategieën bestaat evenwel praktisch niet. Wat dan te doen als een bovenstrooms land zich aanpast aan klimaatverandering en unilateraal een dam bouwt om de watervoorziening in droge perioden op nationaal niveau te

20

H2O / 14/15 - 2010

kunnen blijven garanderen, maar hierdoor de afvoer stroomafwaarts drastisch wordt gereduceerd? En wat te doen als er weliswaar een overeenkomst is voor waterleveranties naar lager gelegen landen, maar de totale hoeveelheid beschikbaar water afneemt? De ‘Guidance’ biedt handvatten voor zulke situaties: in de eerste plaats hoe ze kunnen worden voorkomen en vervolgens hoe ermee kan worden omgegaan als ze optreden. De makers van het rapport beschrijven onder meer het belang dat reeds bestaande internationaal opererende samenwerkingsorganen sterker worden en een belangrijke stem en enige autoriteit krijgen bij het aanpassen aan klimaatverandering. De ‘Guidance’ beschrijft stap voor stap hoe - op basis van integraal waterbeheer - de invloed van klimaatverandering op water kan worden bepaald, inclusief de kwetsbaarheden en de risico’s voor gezondheid. Vervolgens hoe aan de hand daarvan adequate strategieën voor aanpassing aan klimaatverandering kunnen worden ontworpen en geïmplementeerd.

Meer dan 80 auteurs uit vele landen beschrijven bijna 40 casussen, waaronder de Rijn en de Donau -op zichzelf al een goed voorbeeld van internationale samenwerking. Proefprojecten (onder meer in het stroomgebied van de Dnjestr en in Centraal-Azië) en een platform voor de uitwisseling van ervaringen zullen nu de implementatie van de ‘Guidance’ ondersteunen. Tijdens de VN-conferentie over klimaatverandering in Kopenhagen (COP-15) heeft staatssecretaris Huizinga - in het bijzijn van UNECE-directeur Keiner en de voorzitter van de UN-Water Task Force on Water and Climate, Tyagi - de ‘Guidance’ overhandigd aan de Kazakse milieuminister Ashimov. Het rapport ‘Transboundary flood risk management: experiences from the UNECE region’ beschrijft de omstandigheden en samenwerking op het gebied van het beheer(sen) van overstromings- en hoogwaterrisico’s in tien grensoverschrijdende stroomgebieden in de UNECE-regio. Aan de hand van de voorbeelden en de daaropvolgende discussies worden onder meer


informatie/recensie handvatten geboden voor het omgaan met deze risico’s en worden gereedschappen geboden voor gezamenlijke hoogwatervoorspelling. Verder worden aanbevelingen gedaan voor een betere planning van gezamenlijk overstromingsrisicobeheer en worden bruikbare reeds bestaande juridische en institutionele kaders, regelingen en overeenkomsten toegelicht. Ook in dit rapport vormt integraal waterbeheer de basis waarop verdere aanbevelingen worden gedaan. ‘Europa’ wordt bij UNECE groot geschreven: ook de EECCA-landen, dus Oost-Europa, landen in de Kaukasus en in Centraal-Azië, doen actief mee. Het is vooral in deze landen dat er nog het nodige te verbeteren valt aan het waterbeheer. Vaak is er op het niveau van de technici en wetenschappers veel animo om grensoverschrijdend samen te werken

aan waterbeheerproblemen, maar is men op hoger niveau nog niet van de ernst doordrongen of is er op nationaal niveau onvoldoende draagvlak voor het plaatsen van een tweede peilschrijver - laat staan dat er snel een efficiënte infrastructuur voor hoogwatermodellering op stroomgebiedsniveau wordt vormgegeven. Waar de verinnerlijking van het begrip ‘integraal waterbeheer’ nog niet optimaal is, zal men niet snel geneigd zijn zich met de details van de invulling bezig te houden. We zien dit terug in de aanbevelingen van de rapporten. Het risico bestaat dat veranderingen in waterhoeveelheden tot conflicten leiden. Middels samenwerking kunnen betere oplossingen worden gevonden die daarnaast kosteneffectiever zijn. Grootschaliger planning, bundeling van krachten en het delen van informatie helpen daarbij.

De voorbeelden in ‘Transboundary flood risk management’ laten zien dat de deskundigen verwachten dat in veel gevallen de frequentie en in alle gevallen de grootte van de hoge afvoeren zullen toenemen als gevolg van klimaatverandering. Lastig is steeds weer de mate van de veranderingen waarmee moet worden gerekend. Deze onzekerheid pleit voor flexibele maatregelen en dito samenwerkingsafspraken om aanpassing aan een breder bereik van mogelijke scenario’s mogelijk te maken. Beide fraai vormgegeven rapporten kunnen kostenloos worden gecopieerd van de internetpagina van UNECE.

Michael van der Valk

‘Atlas of Water’ is een uitstekend handboek Na de eerste versie (van Robin Clarke en de huidige auteur Jannet King) uit 2002 is een actuelere en nog fraaiere editie van ‘The Atlas of Water: Mapping the World’s Most Critical Resource’ verschenen. Om meteen met de deur in huis te vallen, een advies voor iedereen die iets met water te maken heeft: aanschaffen dit populair-wetenschappelijke werk. Want de grafieken en data zijn fantastisch geïllustreerd en ook nog eens nuttig. Voor wie details verwacht in dit boek moet ik echter een kanttekening plaatsen: het betreft letterlijk en figuurlijke een ‘globale’ atlas; de data zijn op wereldschaal geprojecteerde en missen daardoor wel eens details.

D

e compacte atlas toont op een overzichtelijke manier een aantal belangrijke thema’s die te maken hebben met waterschaarste en bedreigingen van water; zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin. In zes compacte hoofdstukken met elk een toepasselijke en goed leesbare introductie, verkent de atlas water als grondstof, invloed van menselijk handelen en hoe met water dient te worden omgegaan om lokale en internationale waterconflicten te voorkomen. De atlas is daarmee niet alleen informatief, maar ook adviserend. Met schema’s en kaarten wordt illustratief gepoogd effecten van klimaatverandering en exponentiële bevolkingsgroei (in ontwikkelende landen) op veilige zoetwatervoorraden inzichtelijk te maken. Verschillende aandachtspunten komen daarbij aan bod, zoals volksgezondheid, voedselproductie (landbouw), milieu en uiteindelijk zelfs de wereldeconomie. Nadruk ligt vooral op de complexe interactie tussen menselijk handelen en de waterkwaliteit en -kwantiteit. Ontwikkelingen in tijd en plaats worden nuttig in beeld gebracht. Met name de effecten van menselijk ingrijpen in de waterhuishouding krijgen aandacht: de gevolgen van grootschalige irrigatieprojecten, dammenstelsels voor waterreserves en waterkracht, intensieve onttrekking van grondwater voor watervoorziening aan stedelijke gebied, maar ook de snelle ontwikkeling van ontzoutingsinstallaties over de hele wereld worden in individuele kaarten en schema’s getoond. Waterverontreiniging, bedreiging van de volksgezondheid en het milieu krijgen een

prominente plaats in deze atlas. Daarbij wordt ook gepoogd om enkele maatregelen of aanpakken te presenteren die de geschetste problemen kunnen (helpen) oplossen. Op verschillende plaatsen in het boekwerk wordt water met olievoorraden vergeleken met de doorkijk dat water binnen afzienbare tijd een waardevollere grondstof zal zijn dan fossiele brandstoffen. De atlas bestaat uit compleet vernieuwde en geactualiseerde kaarten over klimaatveranderingen, biodiversiteit in watersystemen, dammen voor waterreservoirs - zoals in China, Californië en Mexico - maar ook watertoerisme en marktwerking rondom water worden goed geïllustreerd. In sommige gevallen wordt op de wereldkaarten ingezoomd om belangrijke ontwikkelingen of knelpunten nader te bespreken. Hiermee is de atlas niet alleen voor de waterleek een interessant en nuttig boek, maar kan ook de wat meer gespecialiseerde gebruiker er baat bij hebben. Vooral voor beleidsmakers en studenten is deze atlas een goed naslagwerk. De inleidingen per hoofdstuk zijn geschreven door internationale waterbeleidsmakers. VN, UNESCO, OXFAM en andere non-gouvernementele organisaties zijn direct en indirect betrokken bij de informatievoorziening en adviezen. Daarmee is de boodschap in de atlas niet altijd even ‘neutraal’, maar harde standpunten worden ook niet ingenomen. The Economist noemt deze atlas een ‘excellent handbook’ en OXFAM/Novib geeft zeer positieve referenties. Al met al deel ik deze mening en adviseer ik iedereen die met waterkwaliteits- en -kwantiteitsvraagstukken

werkt deze kleine atlas aan te schaffen en te gebruiken. Via internet (www.earthscan.co.uk) is het boek relatief gunstig aan te schaffen. Alleen al voor de mooie vormgeving van de kaarten is het de moeite en de beperkte kosten waard. Je kunt er in elk geval mooi gebruik van maken als inleiding tijdens presentaties over relevante watervraagstukken. ‘The Atlas of Water, Second Edition: Mapping the World’s Most Critical Resource’ van Maggie Black en Jannet King. Uitgever: Earthscan. Paperback, 128 pagina’s, ISBN 9780520259348, prijs $21.95 of £14.95.

Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos)

H2O / 14/15 - 2010

21


waternetwerken watercolumn

Water en energie: een mooie combinatie

v

De relatie tussen water en energie wordt steeds nadrukkelijker gelegd. Niet alleen is water een belangrijk transportmedium voor energie, maar water bevat ook energie.

Veel steden ontwikkelen een klimaatbeleid waarbij de transitie naar duurzame energie de kern van het beleid vormt. Lokale en regionale initiatieven worden ontplooid. Naar mijn mening een unieke kans voor de watersector om hier op in te spelen. In stedelijk gebied is een goede regie op warmte-koudeopslag (WKO) in de bodem belangrijk. De grondwaterbeheerder dient hier een cruciale rol te spelen, maar waterbeheerders kunnen ook verder gaan en een ondergronds netwerk gaan exploiteren. Rioleringen en drinkwaternetwerk, in combinatie met een warmwater- en koudwaternetwerk. Integraal leidingbeheer. Door warmte terug te winnen uit rioolwater en/of drinkwater kan lokaal een optimale balans gevonden worden met de WKO-installaties. De rioolwaterzuiveringsinstallatie als energiefabriek biedt eveneens mogelijkheden. Bijvoorbeeld opwekking van groene elektriciteit in combinatie met aansluiting op een systeem dat de stadswarmte opslaat of productie van ‘groen’ gas. Door modificaties aan onze traditionele rwzi’s kan de energieproductie vergroot worden. Experimenten met het verwijderen van papier uit afvalwater door zeven en vorming van struviet in het proces van slibgisting vormen hiervan voorbeelden. Nu de watersector aan de vooravond van integratie en reorganisatie staat om de doelmatigheid te vergroten, is een verkenning van integratie van water en energie een nieuwe mogelijkheid. Roelof Kruize

Klimaatneutraalheid krijgt vorm op seminar Op 25 juni werd in het kantoor van Waternet in Amsterdam het seminar ‘Klimaatneutraal ondernemen in de Watersector’ gehouden. Deskundigen uit verschillende sectoren kwamen bijeen om te praten over de toekomst van de watersector en hoe deze op een duurzame manier vormgegeven kan worden. Henk van Schaik (Co-operative Program Water & Climate) lichtte in zijn inleiding het programma toe en onderstreepte het belang van bijeenkomsten als deze, waar vertegenwoordigers van de watersector zowel onderling als met vertegenwoordigers van leveranciers, klanten, overheid en kenniswereld, kennis en ervaring uit kunnen wisselen. Dit is volgens Van Schaik belangrijk omdat het verkleinen van de klimaatvoetafdruk een zaak van iedereen is. Hierna was het woord aan Roelof Kruize (IWA), die uiteenzette wat internationaal en klimaatneutraal ondernemen vanuit het IWA-perspectief gezien inhoudt. Hij hield een pleidooi voor een nauwere samenwerking tussen de water- en energiesector. Gert Verwolf (Unie van Waterschappen) ging hierna in op het energieverbruik van de waterschappen en besprak de ambities van het dit voorjaar gesloten klimaatakkoord tussen het Rijk en de Unie van Waterschappen. Uit zijn verhaal bleek dat de waterschappen al goed op schema liggen om deze ambities waar te maken. Theo Schmitz (Vewin) haakte in op het betoog van zijn voorganger door de klimaatambities voor de Nederlandse drinkwatersector te bespreken aan de hand van een reis langs verschillende steden. Hij noemde het mislukte klimaatakkoord van Kopenhagen en besprak daarna wat nodig is om tot een nieuw, beter akkoord te komen. Als laatste spreker voor de pauze kwam Peter Wiers (Climate Partners/PW Advies) aan het woord. Hij lichtte het ontstaan en het belang van de Climate Footprint toe en legde uit dat deze ‘voetafdruk’ kan worden gemaakt voor een waterbedrijf zelf, maar ook voor de waterkringloop waarin zowel de producenten van grondstoffen als de klanten van de waterbedrijven zijn opgenomen. Na de pauze kwamen vier praktijkvoorbeelden aan bod. Als eerste sprak Jan Peter van der Hoek (Waternet) over de ambitie om in 2020 een volledig kilmaatneutraal watercyclusbedrijf te zijn. Om dit te bereiken is het noodzakelijk dat de verschillende sectoren in de waterwereld beter op elkaar gaan afstemmen en dat nauwer wordt samengewerkt met de energiesector. John Vegt (Waterschap Brabantse Delta) ging verder met een uiteenzetting over een project over maatschappelijk verantwoord ondernemen bij Brabantse Delta en besprak hoe hiervoor draagvlak kan worden gecreëerd. Daarna was het woord aan Damir Josipovic (Brabant Water), die uiteenzette hoe energie bespaard kan worden dankzij drukegalisatie en beter inspringen op de behoefte in de drinkwaterdistributie. Ferdinand Kiestra (Waterschap Aa en Maas) sloot af met een toelichting op het concept De Energiefabriek, waarmee energie uit water kan worden opgewekt. Na de lunch stond een aantal werkbijeenkomsten op het programma. In twee rondes werd besproken hoe het opwekken van duurzame energie georganiseerd kan worden, hoe groen het werkelijk is om ‘groene’ stroom in te kopen, hoe leveranciers kunnen helpen bij het inkopen van ‘groene’ grondstoffen, hoe een bedrijf zijn klimaatvoetafdruk kan reduceren door collegaorganisaties in arme landen te helpen, hoe een bedrijf klanten kan helpen om hun klimaatvoetafdruk te reduceren en waar nog nieuwe mogelijkheden voor de watersector liggen. Tijdens het seminar kwam naar voren dat de aandacht van de watersector de komende jaren - als het gaat om duurzaamheid en ‘klimaatneutraalheid’ - meer moet gaan liggen op samenwerken, onderling én met de energiesector. Henk van Schaik: “Het is belangrijk om ons te realiseren dat iedereen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het is niet alleen aan de overheid om de toekomst veilig te stellen. Waternetwerk speelt een cruciale rol bij het vormgeven aan deze ontwikkelingen. Deze vereniging biedt immers als geen ander de mogelijkheid voor deskundigen uit verschillende sectoren om met elkaar in contact te komen en kennis en ervaring uit te wisselen. Het is dan ook van groot belang dat dit soort bijeenkomsten georganiseerd blijft worden. Klimaatneutraalheid kan alleen bereikt worden door beter samen te werken.”

22

H2O / 14/15 - 2010


waternetwerken 300 nieuwe leden in zes maanden geworven In het eerste half jaar van dit jaar heeft Waternetwerk 300 nieuwe leden geworven. Dit is mede te danken aan de vele activiteiten die in deze periode zijn georganiseerd en aan de ledenwerfactie. Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk, is erg blij met de 300 nieuwe leden. “Belangrijke functies van Waternetwerk zijn het netwerken en het delen van kennis. Door de groei in het ledental kun je dat sterker maken. Dat is ook van belang, omdat er veel ontwikkelingen zijn binnen de watersector. Ook brengen nieuwe leden verjonging met zich mee. Dat is goed voor de vereniging, zeker gezien de vergrijzing in de watersector, waardoor de komende jaren veel ervaren watermensen met pensioen gaan en dus waarschijnlijk ook niet meer actief worden voor Waternetwerk. Via de nieuwe leden willen we de vergrijzing opvangen. Dit jaar wilden we 400 nieuwe leden werven; met de 300 op dit moment zijn we al een heel eind gevorderd.”

Bekkenutte wijst er op dat Waternetwerk op inhoudelijke gedrevenheid en enthousiasme wel goed scoort bij de leden, maar daarbuiten nog te weinig zichtbaar is. “Daar willen we de komende tijd aan werken, bijvoorbeeld door ons nadrukkelijker te richten op gemeenten en provincies, omdat we uit die geledingen verhoudingsgewijs weinig leden hebben. Verder is de ledenwerfactie breed gericht. Zo kunnen studenten gratis lid worden van Waternetwerk, zijn er afspraken met Wateropleidingen gemaakt waardoor cursisten een lidmaatschap krijgen aangeboden en worden via de roadshow korte presentaties gegeven over Waternetwerk. Die presentaties zijn interactief van opzet, omdat we van de (potentiële) leden ook willen horen aan welke onderwerpen wij volgens hen aandacht zouden moeten geven.”

Monique Bekkenutte

Watercities in transition - European cities of the Future Tijdens Sail (22-24 augustus) is Amsterdam het toneel van het congres Cities of the Future. Hoe zien de steden van de toekomst er uit op het gebied van water? Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen? En hoe passen steden zich aan aan klimaatverandering? Europese steden staan voor verschillende opgaven: omgaan met hoog water, extreem zware buien en hitte, het verduurzamen van de waterkringloop, maar ook inspelen op bevolkingsgroei én -krimp, productie van duurzame energie, besparing van energie en het zorgen voor een betere leefomgeving voor mensen. Uniek op dit congres is de aanwezigheid van de Japanner Nobuyuki Tsuchiya. Hij is gespecialiseerd in zogeheten klimaatdijken,

aldus Fleur Hol, projectleider Ruimtelijke Ontwikkeling en Water bij Nirov. “In Nederland leggen we wel eens een fietspad aan op een ‘klimaatdijk’, maar in Japan bouwen ze er een hele stad op.” Tsuchiya gaat ook in op hoe men watermanagement gaat financieren in de toekomst. Hol: “In Nederland is sprake van vergrijzing, maar in Japan is dat probleem al veel groter. “ Tsuchiya spreekt op 23 augustus om 11.30 uur. Andere onderwerpen tijdens het congres zijn: • herstructurering • groei en krimp in Europa (impact op waterkwaliteit en -kwantiteit) • waterinfrastructuur • duurzame energie en water • urban flood design • hittestress

De eerste dag van het congres wordt afgesloten met een diner in het West-Indië Huys. De volgende dag bestaat de mogelijkheid om excursies te volgen naar óf IJburg, Almere en Heerhugowaard óf naar Watergraafsmeer. Deze tweede excursie is gericht op klimaataanpassing en hoe dat met stedelijke vernieuwing wordt gecombineerd. De hele dag zal met lokale betrokkenen en professionele ontwerpers een actief programma worden gevolgd. Het aantal deelnemers aan deze excursie is beperkt. Tijdig aanmelden kan via watergraafsmeer@waternet.nl. Aanmelden voor het congres kan via www. waternetwerk.nl.

H2O / 14/15 - 2010

23


waternetwerken watercolumn

DRIJFVEER

ver.nieuws_column kop ‘Waternetwerk er.nieuws_column plat initiaal vergroot mijn blikveld en netwerk’

V

wetenschappelijk onderzoek van Wetsus, die grote mogelijkheden biedt voor het versnellen van innovaties.”

ver.nieuws_column plat

“Ook ben ik betrokken bij diverse projecten waarbij nieuwe technologieën gericht op waterbesparing, scheiden en hergebruik van water worden toegepast en waarbij naar nieuwe waterbronnen wordt gekeken. Hierbij kun je denken aan vacuümtoiletten, behandeling van zwart en grijs water én productie van water uit lucht. Deze technologieën worden nu uitgetest in een vakantiehuisje op Ameland en daarna opgeschaald naar een hotel en een woonwijk. Op dit onderwerp hoop ik over een aantal jaren te promoveren.”

ver.nieuws_column auteur

Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Heleen Sombekke (45), projectmanager bij Wetsus. “Na mijn studie Civiele Techniek aan de TU Delft ben ik begonnen bij Kiwa, in de slib- en reststoffenhoek. Daarna werkte ik bij Waterschap Regge en Dinkel en Aqualink als projectleider waterketen. En sinds 2004 zit ik bij Wetsus. Direct vanaf het begin voelde ik mij thuis in de watersector en dat is zo gebleven. Er werken betrokken en integere mensen. Water is een prachtig product, niemand kan zonder en water wordt voor de wereld steeds belangrijker.” “Bij Wetsus, een technologisch topinstituut op het gebied van watertechnologie, draait het om innovatie, om out of the box denken. Dat betekent dat het werk zeer uitdagend is. Wetsus speelt direct in op ontwikkelingen. Het is een organisatie met veel jonge medewerkers, zoals jonge promovendi van diverse nationaliteiten, met verfrissende ideeën. Dat brengt een mooie dynamiek met zich mee.” “Ik ben projectmanager en ondersteun onder meer bedrijven om nieuwe technologieën sneller op de markt te brengen. Zo houd ik mij onder andere bezig met de realisatie van testlocaties die ik met andere partijen die samenwerken met Wetsus, inricht voor proefonderzoek op praktijkschaal. Diverse

24

H2O / 14/15 - 2010

toepassingen van schoonwater- en afvalwatertechnologie kunnen daar door bedrijven getest worden. Wetsalt in Harlingen, bij de zoutfabriek Frisia Zout, is bijvoorbeeld een demonstratielocatie waar onderzoek naar ontzilting en ‘blauwe’ energie plaatsvindt. Zo ontstaat een unieke proeftuin rondom het

“Ik vond het vanzelfsprekend om na mijn studie lid van de KVWN te worden. Via H2O blijf je op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de sector en netwerken is belangrijk. Zelf ben ik actief binnen de themagroep Afvalwaterbehandeling. Onze voornaamste taak is het organiseren van symposia, werkbijeenkomsten en excursies gericht op kennisuitwisseling. Afvalwaterbehandeling is een actieve themagroep met zeer betrokken leden. We organiseren zo’n drie bijeenkomsten per jaar, zoals het algensymposium. Ik vind het leuk om wat extra’s te doen voor Waternetwerk. Ik wil graag weten wat er speelt in de sector, ik ben leergierig. Het zit ook in mijn aard om dingen te organiseren. Al met al denk ik niet dat ik de watersector snel zal verlaten. Er liggen voor mij persoonlijk nog voldoende uitdagingen.”

Veel activiteiten in tweede helft van 2010 In de tweede helft van dit jaar zijn er weer veel activiteiten en bijeenkomsten gepland over onderwerpen die voor de watersector relevant zijn. De tweede helft barst los met het internationaal congres Watercities in transition op 23 augustus tijdens Sail Amsterdam. Daarna volgen nog 20 activiteiten tot eind van dit jaar. De activiteiten variëren van congressen en symposia tot buitenlandse studiereizen en excursies. Het is een heel breed programma gericht op hete hangijzers in de watersector. Enkele dingen die er uit springen, zijn het najaarscongres op 26 november in Zwolle en de vierde dinsdag in september, waarbij de focus ligt op het door het kabinet gepresenteerde waterbeleid voor het komend jaar. Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk, geeft aan dat de vereniging werkt aan een hoge opkomst bij de activiteiten. “Ik hoor regelmatig dat iedereen het zo druk heeft, dat ze moeilijk tijd vrij kunnen maken

om naar bijeenkomsten te gaan. Maar kennisuitwisseling is erg belangrijk om je werk goed te kunnen doen. Het zijn allemaal heel interessante bijeenkomsten met een voor een bepaalde doelgroep goed inhoudelijk programma.” In vergelijking met dezelfde periode van vorig jaar zijn er nu meer activiteiten. Het volledige overzicht met data en locaties is te vinden op de website in de rubriek Agenda. Monique Bekkenutte: “We streven er naar om vooraf een jaarprogramma te maken, zodat de mensen vroegtijdig de data in hun agenda kunnen zetten. Voor dit jaar zijn we daar niet helemaal in geslaagd, maar we zijn wel een heel eind gekomen. Ook zien we voordelen in het samen met anderen organiseren van activiteiten, zoals het congres Watercities in transition dat we samen met het NIROV organiseren. Door deze verbreding krijg je een grotere doelgroep en meer kennis bij elkaar.”


waternetwerken Cursusaanbod Wateropleidingen Stedelijk water Deze cursus is gericht op de beleidsmatige en technische aspecten van de de stedelijke wateropgave. U kent de wetgeving en het beleid op het gebied van water en ruimtelijke ordening. U heeft inzicht in het stedelijk watersysteem en weet hoe u gezamenlijk een goed ruimtelijk en waterhuishoudkundig ontwerp kunt maken. De doelgroep betreft beleidsmedewerkers stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. De cursus wordt gehouden op 28 september, 5 en 12 oktober in Utrecht. Deelname kost 1.295 euro. Voor meer informatie: Claudia van den Bogaard (030) 606 94 02.

Hogere techniek afvalwaterzuivering In deze opleiding leert u complexe problemen die zich voordoen bij bestaande of bij de start van nieuwe installaties te analyseren en beoordelen. U leert de juiste oplossingen voor te stellen en te implementeren. Bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande installaties komt u tot een goede waterzuivering. De doelgroep bestaat uit afvalwater- en procestechnologen. De cursus wordt gegeven op 19 donderdagavonden (vanaf 7 oktober) in Utrecht. Deelname kost 2.550 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.

Uitgebreide techniek afvalwaterzuivering Dit is een vervolgopleiding op de opleiding Techniek afvalwaterzuivering, die dieper ingaat op de achtergronden van zuiveringstechnieken en berekeningen of een proces wel goed en efficiënt genoeg verloopt. Ook zaken als arbo- en milieuzorg en procesbeheersing komen aan de orde. De doelgroep betreft operators, klaarmeesters en medewerkers huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. De cursus wordt gehouden op dertig avonden (vanaf 6 september). De locatie is afhankelijk van het aantal aanmeldingen in Alkmaar, Arnhem, Breda, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Utrecht en Zwolle. Deelname kost 2.050 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.

Monsternemer afvalwaterzuivering In deze nieuwe cursus leert u een monster van zowel afvalwater als actief slib te nemen conform NEN 6600-1. U kent het belang van kwaliteitszorg en bent in staat uw apparatuur te calibreren. U kunt het monster op de juiste wijze conserveren en verpakken conform NEN-EN-ISO 5667-3. De doelgroep bestaat uit procesoperators, klaarmeesters en monsternemers op communale of industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De cursus vindt plaats op

2 en 9 november in Utrecht. Deelname kost 875 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.

Schoner effluent De cursus is gericht op het actualiseren van de parate kennis over nieuwe technieken met betrekking tot het zuiveren van afvalwater. Na afloop heeft u zicht op de relatie tussen de nieuwe ontwikkelingen en uw eigen werk, nu of in de nabije toekomst. De cursus draagt bij aan een betere processturing op moderne waterzuiveringsinstallaties. De doelgroep bestaat uit klaarmeesters en operators van huishoudelijke en industriële afvalwaterzuiveringen. De cursus wordt gehouden op 3 en 17 november in Utrecht. Deelname kost 1.150 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.

Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties Deze opleiding behandelt de manier waarop het beheer en onderhoud aan leidingwaterinstallaties uitgevoerd moet worden. U leert de technische kennis om het beheer aan leidingwaterinstallaties uit te voeren en een onderhoudsplan op te stellen conform de eisen van het Waterleidingbesluit. De doelgroep betreft eigenaren, beheerders en installateurs van collectieve leidingwaterinstallaties. De curus wordt gegeven in Utrecht op 16, 23, 30 september, 7 en 14 oktober, met een herhaling in 2011 op 27 januari, 3, 10, 17 februari en 10 maart. Deelname kost 1.900 euro. Voor meer informatie: Gilian van den Boom (030) 606 94 00.

Basisopleiding Riolering De basisopleiding Riolering biedt een breed en generalistisch denk- en werkkader op het gebied van riolering. U kent de wetgeving en het beleid op het gebied van riolering en stedelijk waterbeheer. U heeft inzicht in het ontwerpen van rioolstelsels, de realisatie en in het beheer. De doelgroep bestaat uit rioleringsmedewerkers en adviseurs. De cursus wordt gegeven op 28 avonden en drie zaterdagochtenden, vanaf 6 september. De locatie is afhankelijk van het aantal aanmeldingen in Eindhoven, Voorburg, Utrecht en Zwolle. Deelname kost 2.600 euro. Voor meer informatie: Peter Smedts (030) 606 94 20.

Rioleringstechniek Deze opleiding biedt een breed en compleet overzicht van de rioleringstechniek. U krijgt inzicht in het rioleringssysteem en u ziet de vele relaties met het watersysteem en stedelijk waterbeheer. Na afloop van de opleiding bent u op de hoogte van alle belangrijke onderwerpen in de rioleringszorg. De doelgroep bestaat uit rioleringsmede-

werkers. De cursus wordt gehouden op 15 watercolumn avonden en twee zaterdagochtenden, vanaf 27 september. De locaties zijn: Eindhoven, Utrecht, Voorburg en Zwolle. Deelname kost 1.625 euro. er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column kop

V

Voor meer informatie: Peter Smedts (030) 606 94 20.

ver.nieuws_column plat

Vloeistofmechanica voor de ver.nieuws_column auteur afvalwaterketen De opleiding Vloeistofmechanica is toegesneden op het verkrijgen van inzicht en vaardigheden waarmee in de praktijk voorkomende hydraulicaproblemen kunnen worden opgelost. Na het volgen van de opleiding kunt u de meest voorkomende hydraulische berekeningen aan de afvalwaterketen zelfstandig uitvoeren. Ook bent u in staat de ontwerpen en bijbehorende rekenresultaten van specialisten te beoordelen. De doelgroep betreft rioleringsmedewerkers en adviseurs. De cursus wordt gegeven op 16 woensdagavonden en één zaterdagochtend, vanaf 6 oktober, in Utrecht. Deelname kost 2.325 euro. Voor meer informatie: Peter Smedts (030) 606 94 20.

Monsternemer afvalwater en oppervlaktewater U leert volgens de voorschriften van de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten van het Openbaar Ministerie te werken en een monster te nemen conform NEN 6600. U krijgt inzicht in de meest voorkomende methoden van debietmeting van afvalwaterstromen, leert het belang van kwaliteitszorg en hoe uw apparatuur te kalibreren. U leert het monster te conserveren, verpakken en vervoeren conform NEN ISO 5667-3. De doelgroep bestaat uit monsternemers en handhavers. De cursus is op 23, 30 september en 7 oktober, in Nieuwegein. Deelname kost 1.295 euro. Voor meer informatie: Gilian van den Boom (030) 606 94 00.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 14/15 - 2010

25


RIOOLBEHEER OP ZIJN BEST ! Rioolnetwerken en drinkwaternetwerken

Opschonen van data

Raadplegen in planzicht

Rioolinspecties

www.mwhsoft.com

Goed rioolbeheer is streven naar een goed werkend rioolstelsel, zorg dragen voor het milieu, de financiële middelen maximaal benutten, de burger zo goed mogelijk behoeden voor waterellende, klachten adequaat behandelen, reparaties plannen, en zoveel meer...

• • • • • • • •

• • • • • • • • • • • • • • • • • •

Client/server architectuur Multi-user modelopbouw, met conflict oplosser Uitgebreide set van hydraulische structuren met al hun details Eén op één rechtstreekse interface met InfoWorks Instelbare normen en keuzelijsten Planning en beheer van onderhoud en herstellingen Beheer van incidenten, klachten, rook- en kleurtesten Onbeperkte (voor)geschiedenis met alle details van: opmetingen, camera-inspecties, scenario’s, mutaties, klachten, onderhoud, herstellingen, rook- en kleurtesten, etc. Huisaansluitingen Statusvlaggen op alle data: Herkomst, betrouwbaarheid, etc. Gedetailleerde kostprijsberekeningen Zeer uitgebreide en aanpasbare validatiemogelijkheden Onbeperkte modelgrootte, zéér korte response tijden Lengteprofielen, 3D zichten van boven- en ondergrond Rechtstreekse interface met ArcView, ArcGIS, en MapInfo Import/Export: Shape, Access, Oracle, csv, xml, txt, sufrib, Geodatabase, MapInfo, cadbestanden, etc. Tracing: Connectiviteit, nabijheid, opwaarts, afwaarts, etc. Database: Wallingford, Oracle of SQL Server Automatische aanmaak van ontbrekende data Opslag van de foto’s in de database Auto-positionering van de inspectievideobeelden Visualisatie in planzicht en lenteprofielen van inspectieresultaten Queries: Analyse, data-manipulatie, rapportering, etc. GIS queries: Link met wegbeheer, veiligheidsaspecten Nederlandstalige versie Referenties: Gemeentes, waterschappen en adviesbureau’s

MWH Soft takes the global lead in the wet infrastructure engineering, modelling and simulation software sector, with the most impressive product offering available today. Thomas Turner Burkitt MWH Soft Smaragdlaan 11a, B-1640 Sint Genesius Rode Tel : + 32 (0) 2 304 51 46 Email: thomas.turnerburkitt@mwhsoft.com Infonet is a registered trademark of MWH Soft


platform

Anna Besse-Lototskaya, Alterra Piet Verdonschot, Alterra

Hoe kwetsbaar zijn onze waterecosystemen voor klimaatverandering? Inmiddels bestaat consensus over de te verwachten veranderingen in het klimaat in het noordwesten van Europa. Met hogere temperaturen, nattere winters en drogere zomers met incidentele extreme neerslagperioden is de doorwerking van klimaatverandering op processen in oppervlaktewateren beoordeeld. Deze beoordeling is vertaald in effecten door de gevoeligheid en natuurlijkheid per watertype te bepalen. Deze aanpak leidde tot inzicht in de kwetsbaarheid van watertypen voor klimaatverandering. Deze kwetsbaarheid is vervolgens in opdracht van het ministerie van LNV op ruimtelijke schaal uitgewerkt voor heel Nederland. Adaptatiemaatregelen moeten de weerstand en veerkracht van wateren vergroten en zodoende klimaatverandering mitigeren.

Klimaatgevoelige processen De KNMI-klimaatscenario’s uit 2006 laten de volgende effecten van klimaatveranderingen zien: een stijging van de watertemperatuur met circa twee graden, een stijging van de intensiteit en de gemiddelde neerslag in de winter, een toename in frequentie en duur van perioden van droogte in de zomer, een toename in het optreden van kortdurende, extreme neerslag in de zomer én een toename in de windsnelheid.

De gevolgen van deze klimaatveranderingen beïnvloeden de waterecosystemen in Nederland1),2),3). De belangrijkste wijzigende processen betreffen: • een toename in voedselrijkdom door versnelde mineralisatie, veroorzaakt door hogere temperaturen, eventueel in combinatie met versterkte peilwisseling; • een versterkte afspoeling en uitspoeling van nutriënten, organisch materiaal en sediment, veroorzaakt door meer en soms extremere neerslag; • een versterkte wisseling in erosie en sedimentatie in oeverzones van meren

en profielen van beken, veroorzaakt door een vergrote windwerking respectievelijk afvoerdynamiek; • een toename in verdroging en plaatselijk verzilting die leidt tot sterfte van planten en dieren, veroorzaakt door warmere, drogere zomers; • een toename van de inlaat van gebiedsvreemd water om verdroging en verzilting tegen te gaan met effecten op waterkwaliteit en stroming. Bovenstaande betekent dat de waterdynamiek toeneemt door extremen in

Afb. 1: Kwetsbaarheid van Nederlandse oppervlaktewatertypen voor klimaatverandering. 45 42,5 40 kwetsbaarheid watertype voor klimaatverandering

E

r bestaat geen twijfel meer over dat klimaatverandering belangrijke gevolgen zal hebben voor de Nederlandse oppervlaktewateren. De uitdagingen zijn nu de goede ecologische toestand en de natuurkwaliteit weerbaar genoeg te maken om klimaatverandering aan te kunnen én bij het plannen, formuleren van doelen en uitvoeren van maatregelen en herinrichten voldoende rekening te houden met toekomstige klimaatverandering. We weten niet of onder invloed van een warmer en grilliger klimaat de huidige ecologische water- en natuurdoelen allemaal haalbaar blijven of wat we er aan kunnen doen om die haalbaarheid te verzekeren. Mede vanuit nationale en internationale verplichtingen is deze onzekerheid niet wenselijk. Deze leemte aan kennis zet het ecologisch water- en het natuurbeleid onder druk, omdat onbekend is of de doelen wel duurzaam, betaalbaar en legitiem zijn.

37,5 35 32,5 30 27,5 25 22,5 20 17,5 15 12,5 10 7,5 5 2,5 0 bron nen

droog vallende

kleine perma-

grote perma-

riviekana- meren ren en len ne-

plas sen

grote duin wa-

sloten

poelen

kleine duinwate-

v ennen

brakbroek ke wa- moeteren ras-

hoog veen moe-

laag veen moe-

H2O / 14/15 - 2010

27


De succesvolle vestiging van nieuwe soorten (exoten) in waterecosystemen is afhankelijk van de weerstand en veerkracht van het ecosysteem. De vestigingskans voor exoten is groter in verstoorde habitats. In dergelijke habitats staan inheemse populaties vaak onder druk door bijvoorbeeld vervuiling of overbevissing. Hierdoor kunnen niches en leefruimte beschikbaar komen voor exoten. Als alle niches bezet zijn (situatie in een natuurlijk ecosysteem), dan heeft een dergelijk systeem meer weerstand en veerkracht tegen de komst van nieuwe soorten. Als een exoot geen plaag vormt en op een natuurlijke manier in een ecosysteem past, dan draagt deze soort bij aan de vergroting van biodiversiteit. Voorbeelden van deze uitheemse, niet-invasieve soorten zijn de vlokreeft in beken Gammarus roeseli en de vlokreeft in meren en kanalen Gammarus tigrinus. Exoten die talrijk worden, kunnen ook positieve gevolgen hebben. Zo heeft in de 19e eeuw de driehoeksmossel (Dreissena polymporpha) Nederland bereikt via verbindingskanalen uit het zuidoosten van Rusland. Ondanks het hoge aantal levert de driehoeksmossel een positieve bijdrage aan het ecosysteem door het filteren van algen uit het water en het scheppen van een habitat voor macrofauna.

neerslag, afvoer en peilen. Tezamen met verdroging, eutrofiĂŤring en verzilting leidt klimaatverandering tot verlies aan biodiversiteit door het verdrogen van wateren, het optreden van algenbloeien, het uit de pas gaan lopen van biologische cycli, het optreden van meer ziekten, het verschijnen van exoten (zie kader) en het verdwijnen van koud water minnende soorten.

Kwetsbaarheid De kennis van de voor klimaatverandering gevoelige ecologische processen en de hierdoor te verwachten veranderingen is toegepast op de waterecosystemen in Nederland. Hierbij is de gevoeligheid voor klimaatveranderingen per watertype op basis van expert kennis afgeleid (zie de tabel), waarbij de relevantie van processen per watertype is gewogen. De gevoeligheid van een water voor klimaatverandering beschrijft de mate waarin klimaatgestuurde veranderingen doorwerken in het waterecosysteem en tot effecten leiden. Minder natuurlijke wateren echter reageren anders dan natuurlijke wateren op klimaatverandering. Dit is een gevolg van de weerstand en veerkracht van natuurlijke waterecosystemen4). Daarbij zijn kunstmatige of maakbare wateren, zoals de term al zegt, maakbaar en dus gemakkelijker door het beheer te sturen. Maakbare wateren zijn daarmee ook minder gevoelig voor klimaatverandering. De natuurlijkheid/ maakbaarheid is daarom eveneens op basis van kennis van deskundigen op dit gebied bepaald. De kwetsbaarheid van een watertype is bepaald door het gewogen

28

H2O / 14/15 - 2010

Exoten kunnen echter ook negatieve effecten hebben op het waterecosysteem. Deze exoten kunnen door concurrentie, predatie, parasieten, ziekten, e.d. leiden tot de achteruitgang van inheemse soorten of voorkomen dat herstelmaatregelen leiden tot herstel van populaties van karakteristieke soorten. Er zijn twee belangrijke functionele groepen van negatieve invasieve soorten: ecosystem engineers en toppredatoren. Ecosystem engineers zijn organismen die het functioneren van het systeem doen veranderen. Een voorbeeld hiervan in aquatische ecosystemen is de Kaspische slijkgarnaal (Corophium curvispinum), een garnalensoort die zich sinds 1978 succesvol heeft weten te integreren in de Nederlandse grote rivieren. Toppredatoren zijn organismen die na een succesvolle vestiging en verspreiding in een hoog tempo op andere organismen(groepen) kunnen prederen. Sommige rivierkreeften die in Nederland geĂŻntroduceerd zijn, behoren tot de toppredatoren. Daarnaast dragen sommige exoten ziektes over. Als gevolg van het warmere en grilligere klimaat wordt een aantal nieuwe steekmugsoorten in Nederland verwacht: de boomholtesteekmuggen Aedes aegypti, A. japonicus en A. albopictus (tijgermug) die voor dergelijke ziekteverspreiding verantwoordelijk zijn.

product van de score voor gevoeligheid en natuurlijkheid (zie afbeelding 1). In het algemeen zijn kleine, stromende waterecosystemen het meest kwetsbaar, vooral wanneer ze ook temperatuurgevoelig zijn, zoals bronnen en beekboven-

lopen. Bij de stilstaande wateren betreft het voedselarme of matig voedselrijke, kleine wateren, zoals kleine duinwateren, vennen en oligo- tot mesotrofe poelen. Maar ook de zeer uitgebalanceerde aquatische ecosystemen die onderdeel zijn van hoogvenen, laagveenmoerassen en natte heides, behoren tot de meest kwetsbare. De verschillende watertypen zijn niet overal en in gelijke oppervlakken aanwezig. Daarom is geschat welk aandeel ieder watertype inneemt per subfysisch-geografische regio. Met deze aandelen is de kwetsbaarheid van de Nederlandse waterecosystemen ruimtelijk op kaart weergegeven (zie afbeelding 2).

Adaptatie en mitigerende maatregelen Een goede ecologische kwaliteit van het water is van groot belang, omdat een natuurlijker waterecosysteem een grotere weerstand en veerkracht heeft ten opzichte van een verstoord waterecosysteem (zie kader). Klimaatverandering vraagt om weerbare en veerkrachtige waterecosystemen. Dergelijke waterecosystemen zijn in staat om verstoringen op te vangen, zonder dat ze zich ontwikkelen naar een toestand die niet meer te vergelijken is met de oorspronkelijke. De belangrijkste mitigatie van de negatieve gevolgen van door klimaatverandering veroorzaakte grotere waterdynamiek en verdroging (nattere winters, drogere zomers en extreme neerslag), zijn waterberging en waterretentie. Het zijn beide adaptatiemaatregelen die de veerkracht van het ecosysteem versterken. Om de negatieve gevolgen van klimaatverandering verder te mitigeren, is ook intensiever waterbeheer nodig. Zo kan de toename in voedselrijkdom door versnelde mineralisatie als gevolg van klimaatgerelateerde temperatuur-

Gevoeligheid en natuurlijkheid van Nederlandse oppervlaktewateren voor klimaatverandering. De mate van gevoeligheid is uitgedrukt in scores van 1 (weinig effect) tot 5 (groot effect) en de natuurlijkheid in scores van 1 (niet-natuurlijk) tot 3 (natuurlijk). watertype

bronnen

score gevoeligheid

score natuurlijkheid

5

3

4-5

3

droogvallende stromende

3

3

grote permanente stromende

3

3

rivieren en nevengeulen

2

3

poelen

5

1

hoogveenmoerassen

5

3

laagveenmoerassen

4

3

kleine duinwateren

4-5

3

vennen

4-5

3

sloten

3-5

1

plassen

3

2

kleine permanente stromende

grote duinwateren

3

3

2-3

2

meren

2

2

broekmoerassen (incl. uiterwaarden)

2

2

kanalen

1

1

brakke wateren


platform stijging in waterecosystemen deels worden opgevangen door vaker te maaien en te baggeren en het maaisel en de bagger af te voeren. Een meer duurzame oplossing ligt in het bestrijden van de bronnen van nutriënten in water en lucht. Adaptatiemaatregelen die de veerkracht van waterecosystemen versterken, moeten worden genomen op de schaal van het (deel) stroomgebied (bij voorkeur bovenstrooms) of de waterbeheereenheid. Pas dan zijn deze maatregelen effectiever en zeker. Als ze dan ook nog integraal worden uitgevoerd, betekent dit voor bijvoorbeeld stromende wateren dat een beekdalbrede benadering in combinatie met de stroomgebiedbenadering, een win-winsituatie oplevert. De beekdalbrede inrichting verhoogt de weerstand, veerkracht en klimaatbestendigheid van het gebied. Dat komt door een verandering van het beekprofiel van ‘diep en smal’ naar ‘ondiep en breed’ en de grotere ruimte voor inundatie (het tijdelijk onder water staan van een gebied na overmatige regen), dus meer bergend vermogen. Bij extreme neerslag treden daardoor minder snel piekafvoeren op. Tegelijkertijd biedt het bredere gebied betere en gevarieerdere leefomstandigheden voor plant- en diersoorten. Deze variatie zorgt er ook voor dat bij verstoring (bijvoorbeeld een piekafvoer door extreme regenval) grote weerstand en veerkracht aanwezig zijn. Op grotere schaal worden eveneens zowel ruimtelijke heterogeniteit van als connectiviteit tussen wateren vergroot5).

Conclusies

Mitigerende maatregelen Adaptatie aan klimaatverandering is het proces waardoor de samenleving de kwetsbaarheid voor klimaatverandering vermindert of waardoor zij profiteert van de mogelijkheden die een veranderend klimaat biedt. Mitigatie is de term die wordt gebruikt in het klimaatbeleid voor maatregelen die een vermindering van de emissies van de broeikasgassen beogen. Adaptatiemaatregelen om negatieve effecten van klimaatverandering op te vangen, zullen zich moeten richten op het neutraliseren van de belangrijkste gevolgen van klimaatverandering, vooral de stijging van de temperatuur, de hogere piekafvoeren en peilwisselingen en droogte. Temperatuurstijging

De enige manier om de directe effecten van de temperatuurstijging te mitigeren, is om bomen langs de oever aan te planten die voor schaduw zorgen. Deze maatregel kan alleen voor kleine stromende wateren effectief zijn; Piekafvoeren

In stromende wateren kan de dynamiek worden gebufferd door in het gebied

regenwater vast te houden. Een andere optie is om inundatie van het beek- of rivierdal toe te staan; Droogte of stagnatie

Om tekorten aan neerslag te mitigeren, moet de waterretentie in het stroomgebied zo hoog mogelijk zijn. Voor wateren die kunstmatig beheerd worden, kan aan het verhogen van peilen in de haarvaten gedacht worden. Ook maatregelen met betrekking tot de grondwaterstand (aanvullen van grondwater bijvoorbeeld) in combinatie met waterberging zijn gunstig voor de mitigatie van klimaatverandering; Peilwisseling

De negatieve effecten van peilwisseling kunnen worden gecompenseerd door grotere oeverzones met flauwe taluds aan te leggen. Het toepassen van natuurlijk peilbeheer (zoals het toestaan van natuurlijke peilwisselingen) is ook een mitigerende maatregel; Eutrofiëring/toxische stoffen

De bestrijding van eutrofiëring en/of toxische stoffen is de enige optie om de toename in eutrofiëring en toxische stoffen te voorkomen.

Afb. 2: Kwetsbaarheid van waterecosystemen voor klimaatverandering.

Kwetsbaarheidsscore

Verslechtering van de waterkwantiteit en -kwaliteit is het belangrijkste gevolg van klimaatverandering voor de Nederlandse natuur. Dit geldt zowel voor waterecosystemen maar ook voor wetlands en terrestrische ecosystemen. Een integrale aanpak van de combinatie van aquatische en terrestrische systemen, op grotere ruimtelijke schaal, zal voor beide systemen grotere winst opleveren. Voor oppervlaktewateren mitigeren waterberging stimulerende en eutrofiëring bestrijdende maatregelen de klimaatverandering. LITERATUUR 1) Besse-Lototskaya A., R. Verdonschot, P. Verdonschot en J. Klostermann (2007). Doorwerking klimaatverandering in KRW-keuzen: casus beken en beekdalen. Literatuurstudie. Alterra. Rapport 1536. 2) Mooij W., L. Hülsmann, B. de Senerpont Domis, P. Nolet, P. Bodelier, L. Boers, H. Dionisio Pires, B. Gons, R. Ibelings, R. Noordhuis, R. Portielje, K. Wolfstein en E. Lammens (2005). The impact of climate change on lakes in the Netherlands: a review. Aquatic Ecology 39, pag. 381-400. 3) Verdonschot R., H. de Lange, P. Verdonschot en A. Besse-Lototskaya (2007). Klimaatverandering en aquatische biodiversiteit: literatuurstudie naar temperatuur. Alterra. Rapport 1451. 4) Kramer K. en I. Geijzendorffer (2009). Ecologische veerkracht. Concept voor natuurbeheer en natuurbeleid. KNNV-uitgeverij. 5) Verdonschot P. (2010). Het brede beekdal als klimaatbestendige buffer in de veranderende leefomgeving: Flexibele toepassing van het 5B-concept in Peel en Maasvallei. Alterra.

H2O / 14/15 - 2010

29


Ellen van Voorthuizen, Royal Haskoning Marlies Kampschreur, TU Delft, thans Waterschap Aa en Maas Mark van Loosdrecht, TU Delft Cora Uijterlinde, STOWA

Emissies van broeikasgassen van rwzi’s De aanleiding voor het onderzoek naar de emissie van broeikasgassen van rioolwaterzuiveringsinstallaties was rond 2007 het in te vullen duurzaamheidsbeleid van de waterschappen. Hieraan is de jaren daarna verder invulling gegeven met de ondertekening van het MJA-3 convenant in juli 2008 en recent (april 2010) het klimaatakkoord. Het MJA-3 convenant is gericht op de reductie van het energieverbruik. Het klimaatakkoord richt zich op een reductie van de emissie van broeikasgassen vanuit rwzi’s. In het hier beschreven onderzoek1) is de emissie van methaan en lachgas op drie zuiveringen bepaald, waarbij de emissie van lachgas gedurende een week continu is gemeten en de emissie van methaan is bepaald aan de hand van steekmonsters.

U

it de metingen bleek dat de emissie van methaan vooralsnog is in te schatten met de huidige, door het ministerie van VROM opgestelde emissiefactoren. Verder bleek dat de emissie van methaan bij zuiveringen zonder slibgisting 15 tot 20 procent kan bijdragen aan de totale broeikasgasemissie, terwijl dit voor zuiveringen met slibgisting kan oplopen tot 40 procent. Met betrekking tot lachgas werd vastgesteld dat de emissie zeer variabel is. Deze variatie werd waargenomen tussen de verschillende zuiveringen en binnen dezelfde zuivering tussen uren, dagen en seizoenen. Door deze variaties bleek het niet mogelijk een emissiefactor op te stellen om de emissie vanuit individuele zuiveringen in te schatten. Om dit in de toekomst wel te kunnen doen, zal in een vervolgonderzoek door STOWA worden gezocht naar een mogelijke correlatie tussen de emissie van lachgas en enkele procesparameters. Dan ontstaat ook meer inzicht in de vorming en emissie van lachgas. In het nieuwe onderzoek wordt gezocht naar maatregelen om deze emissie te reduceren. Hiermee kan aan het klimaatakkoord invulling worden gegeven.

Broeikasgassen en de rwzi Relevante broeikasgassen die op een rwzi vrijkomen, zijn koolstofdioxide, methaan en lachgas. De emissie van koolstofdioxide is voor de rwzi’s gerelateerd aan het verbruik van elektriciteit, aardgas of andere primaire, fossiele energiedragers. Deze verbruiken zijn goed gedocumenteerd, waardoor een goed beeld bestaat van de koolstofdioxide-

30

H2O / 14/15 - 2010

emissies. Dit geldt niet voor de emissie van methaan en lachgas. Emissies van koolstofdioxide, afkomstig van de afbraak van organische stof, de zogenaamde korte kringloop, dragen niet bij aan het broeikaseffect en worden buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot methaan zijn in het verleden onderzoeken uitgevoerd in de Verenigde Staten2). Recenter zijn in de Verenigde Staten en Australië3) onderzoeken uitgevoerd naar de emissie van methaan op zuiveringen en vanuit de riolering. Bij zuiveringen zonder slibgisting wordt het geëmitteerde methaan met name gevormd in de riolering, gezien de beperkte aanwezigheid van anaerobe omstandigheden op de zuivering. Bij zuiveringen met slibgisting kan methaanemissie plaatshebben via het rejectiewater, lekkages in de vergister, gasspui en onvolledige verbranding. Verder is methaanemissie mogelijk uit slibbuffers, slibindikkers of tijdens slibverladingen4). Met betrekking tot lachgas zijn meerdere studies uitgevoerd op zowel laboratoriumals praktijkschaal. Opvallend hierbij is de grote mate van variatie die wordt gevonden in de emissie van lachgas. In de praktijk en op laboratoriumschaal werden emissiefactoren voor lachgas gevonden variërend van 0 tot 15 procent van de inkomende stikstofvracht5). Belangrijke procesparameters die invloed lijken te hebben op deze variatie, zijn de nitriet- en zuurstofconcentratie én de CZV/N-verhouding van het influent. Ook het

type beluchting en de reactorconfiguratie lijken de emissie te beïnvloeden.

Emissiefactoren Door de ondertekening van het Kyotoprotocol heeft Nederland zich verplicht elk jaar zijn emissie van broeikasgassen te rapporteren. Voor de bijdrage van de zuiveringen wordt voor methaan een emissiefactor van 0,0085 kg CH4/kg CZV-influent6) gehanteerd. Voor de emissie van lachgas wordt vooralsnog de door het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) in 1997 gedefinieerde emissiefactor van één procent (van inkomende stikstofvracht) gehanteerd. Op basis van deze emissiefactoren wordt de bijdrage van de Nederlandse rwzi’s aan de totale methaanemissies in Nederland geschat op één procent en voor lachgas op vier procent. Het totale elektriciteitsverbruik van de Nederlandse rwzi’s bedroeg in 2008 721 miljoen kWh, waarvan ongeveer 24 procent is opgewekt in WKK-installaties (cijfers van het CBS). Dit is 0,6 procent van het totale elektriciteitsverbruik in Nederland. Naast de verplichting van Nederland ten aanzien van het Kyoto-protocol hebben de waterschappen de verplichting de uitstoot van broeikasgassen in het milieujaarverslag te rapporteren voor IPCC-plichtige rwzi’s of rwzi’s met een ontwerpcapaciteit groter dan 136.360 i.e. (136 g TZV). Voor deze rapportage wordt voor lachgas een emissiefactor van 0,07 procent van de inkomende stikstofvracht gehanteerd7). Voor de hoeveelheid geëmitteerd methaan wordt


platform rwzi

emissiefactor (kg CH4/ kg CZV)

VROM-factor

afwijking t.o.v VROM

emissiefactor (g CH4/i.e (150 g TZV)

Papendrecht

0,0087

0,007

1,2x hoger

0,58

Kortenoord

0,0053

0,007

1,3x lager

0,42

Kralingseveer (oktober)

0,012

0,0085

1,4x hoger

1,2

Kralingseveer (februari)

0,008

0,0085

1,1x lager

0,63

Tabel 1. Overzicht van de emissiefactoren voor methaan, zoals waargenomen op de diverse rwzi’s.

de emissie van lachgas worden onderzocht. De metingen in Papendrecht en Kortenoord hadden respectievelijk plaats in september 2008 en juni 2009.

in de rapportage uitgegaan van het feit dat emissie van methaan op een rwzi voornamelijk afkomstig is uit na-indikkers bij rwzi’s met slibgisting. Hiervoor wordt een emissiefactor van 18 g CH4 i.e.136-1 j-1 gehanteerd.

Doelstelling onderzoek De doelstelling van het onderzoek was inzicht te krijgen in de emissie van broeikasgassen van Nederlandse rwzi’s. Om deze doelstelling te bereiken is in het onderzoek gezocht naar antwoorden op de volgende onderzoeksvragen: • Wat is de methaan- en lachgasemissie van een voor Nederland representatieve rwzi? • Waar hebben vorming en uitstoot van deze broeikasgassen plaats? • Zijn de huidige emissiefactoren voor methaan en lachgas bruikbaar om een inschatting te maken van de totale broeikasgasemissie van een Nederlandse rwzi? • Zijn aanvullende metingen noodzakelijk om te komen tot betrouwbare emissiefactoren voor de Nederlandse rwzi’s? In het onderzoek is de nadruk gelegd op de emissie van lachgas, omdat dit een veel sterker broeikasgas is dan methaan en in het actiefslibproces zelf wordt geproduceerd. Uit literatuuronderzoek bleek dat de emissie van lachgas kan variëren in tijd en plaats5). Om die reden is ervoor gekozen de totale emissie over een langere periode te meten in de volledig afgezogen lucht van een zuivering. Om dit te kunnen bewerkstelligen, zijn zuiveringen geselecteerd die geheel zijn afgedekt en verschillen in CZV/N-verhouding (wel of geen voorbezinktank) en wijze van fosfaatverwijdering. Op basis van deze criteria zijn de rwzi’s Papendrecht, Kralingseveer en Kortenoord geselecteerd. De rwzi’s Papendrecht en Kortenoord hebben beide geen voorbezinktank en verschillen in wijze van fosfaatverwijdering (Papendrecht volledig biologisch, Kortenoord chemisch en biologisch). De rwzi Kralingseveer beschikt over een voorbezinkingstap en slibgisting en verwijdert fosfaat biologisch. De metingen in Kralingseveer zijn uitgevoerd in oktober 2008 en februari 2009. Op deze wijze kon een mogelijk effect van de watertemperatuur op

Voor bepaling van de methaanemissie zijn steekmonsters genomen van de afgezogen lucht op de plaatsen waar methaanemissie is te verwachten (ontvangstkelder, anaerobe of anoxische tank, beluchtingstank en slibverwerking). Lachgas is gedurende de meetperiode online gemeten in de afgezogen lucht. Tijdens de monsternamen is ook het luchtdebiet gemeten om zo de emissievracht van methaan en lachgas te kunnen bepalen. Naast de methaan- en lachgasmetingen zijn in de meetperiode de procesgegevens opgevraagd van de zuivering en is de samenstelling van het influent en effluent bepaald. Om de totale uitstoot van broeikasgassen van een zuivering te bepalen, is het verbruik aan aardgas en elektriciteit en de emissie van methaan en lachgas omgerekend naar CO2-equivalenten*.

de korte verblijftijd van het afvalwater in het ontvangwerk. Vanwege de anoxische en aerobe omstandigheden is methaanvorming in de beluchtingstank bijna uit te sluiten. De geëmitteerde hoeveelheid methaan moet eerder zijn gevormd. Dit kan in beperkte mate zijn gebeurd in de anaerobe tank en de selector. Waarschijnlijker is dat dit methaan eveneens uit de riolering komt en in de beluchtingstank wordt ‘gestript’. Daarnaast kan het rejectiewater ook methaan bevatten (alleen van toepassing voor Kortenoord). Op de rwzi Kralingseveer leverden de onderdelen van de sliblijn (slibindikkers, -buffers en -silo) met bijna 50 procent de grootste bijdrage aan de emissie van methaan. Deze grote bijdrage is te verklaren door de aanwezigheid van slibgisting op deze rwzi. Verder werd een bijdrage van ongeveer 25 procent gemeten vanuit het ontvangwerk en de voorbezinktanks. Het geëmitteerde methaan kan gevormd zijn in de riolering, maar kan ook afkomstig zijn uit het rejectiewater.

Methaanemissie

Lachgasemissie

De emissiefactoren zoals deze zijn berekend aan de hand van de metingen op de rwzi’s Papendrecht, Kortenoord en Kralingseveer, zijn samengevat in tabel 1.

De emissiefactoren voor lachgas, zoals deze zijn berekend aan de hand van de metingen op de rwzi’s Papendrecht, Kortenoord en Kralingseveer, zijn samengevat in tabel 2.

Gezien het feit dat emissiefactoren redelijk dicht rond de emissiefactor van VROM liggen, lijkt deze emissiefactor vooralsnog toepasbaar om de uitstoot van methaan aan de hand van het CZVinfluent in te schatten. In dit onderzoek werd de emissiefactor bepaald aan de hand van een beperkt aantal metingen in een korte periode.

Uit tabel 2 blijkt dat een grote variatie bestaat in emissiefactoren tussen verschillende zuiveringen en tussen dezelfde zuivering in verschillende seizoenen. Tijdens de metingen op de zuiveringen werd ook gedurende de dag een grote variatie geconstateerd in emissiefactoren. Een illustratie hiervan is opgenomen in afbeelding 1. Deze grafiek geeft de variatie weer in lachgasemissie samen met het influentdebiet, zoals waargenomen gedurende de meetperiode in oktober op Kralingseveer. Te zien is dat de emissie van lachgas varieert met de aanvoer van influent. Dit suggereert dat de emissie van lachgas toeneemt bij toenemende belasting. Dit kon echter door de metingen niet worden bevestigd. In het voorgenomen vervolgonderzoek zal aan dit punt aandacht worden geschonken, met als doel de emissie

Op de rwzi’s Papendrecht en Kortenoord waren met name het ontvangwerk en de beluchtingstank de belangrijkste bronnen van methaanemissie. Op beide rwzi’s lag de bijdrage van het ontvangwerk rond de 45 tot 50 procent, de bijdrage vanuit de beluchting bedroeg voor beide zuiveringen ongeveer 30 procent. Het methaan dat werd geëmitteerd in het ontvangwerk, is zeer waarschijnlijk gevormd in de riolering, gezien

Tabel 2. Overzicht van de emissiefactoren voor lachgas, zoals waargenomen op de diverse rwzi’s gedurende de meetperiodes.

rwzi

emissiefactor (% van influentvracht)

afwijking t.o.v VROM (1%)

afwijking t.o.v. MJV (0,07%)

Papendrecht

0,040

25 x lager

1,8 x lager

Kortenoord

0,048

21 x lager

1,5 x lager

Kralingseveer (oktober)

0,42

2,4 x lager

6 x hoger

Kralingseveer (februari)

6,1

6,1 x hoger

87 x hoger

H2O / 14/15 - 2010

31


van lachgas vanuit individuele rwzi’s beter in te schatten.

Voor het verschil in emissie tussen de zuiveringen Papendrecht en Kortenoord aan de ene kant en Kralingseveer aan de andere kant zijn verschillende verklaringen mogelijk: • het verschil in BZV/N-verhouding. In Kralingseveer bedroeg deze in oktober circa 2,2, terwijl in Papendrecht een BZV/Nverhouding van 2,9 werd waargenomen en in Kortenoord 2,5; • het verschil in stikstofbelasting. In Papendrecht en Kortenoord bedroeg de belasting respectievelijk 0,012 en 0,010 kg N/kg ds · d, terwijl in Kralingseveer een belasting van 0,020 kg N/kg ds · d werd waargenomen; • het verschil in procesconfiguratie. In Papendrecht en Kortenoord heeft de stikstofverwijdering plaats in een carrousel, terwijl in Kralingseveer de nitrificatie en denitrificatie in een propstroomreactor en carroussel plaatsvindt. Op Kralingseveer werd een opmerkelijk groot verschil gevonden tussen de emissie van lachgas in oktober en februari. Het grote verschil wordt toegeschreven aan een hoge stikstofbelasting door een verhoogde aanvoer in combinatie met een zeer lage temperatuur (7 tot 9˚C). Dit leidde tot een ophoping van ammonium en nitriet (10 tot 20 mg/l) als gevolg van een onvolledige nitrificatie. De ophoping van nitriet kan leiden tot vorming van lachgas, zoals werd waargenomen door Burgess8) en Butler9). In deze onderzoeken werd de vorming van lachgas gebruikt als alarmsignaal voor een falende nitrificatie door een piekbelasting

Influentdebiet (m3/h)

Door de grote variatie tussen zuiveringen en in de tijd is het niet mogelijk om vooraf een redelijke inschatting te doen voor de emissie van N2O vanuit een specifieke zuivering. Hiervoor zal in het vervolgonderzoek gezocht worden naar een correlatie tussen de emissie van lachgas en procesparameters. Enkele van de procesparameters die zullen worden onderzocht, zijn de stikstofbelasting en nitrietconcentratie.

Afb. 1: Emissie lachgas gedurende een dag in oktober op de rwzi Kralingseveer.

van ammonium of een tekort aan zuurstof, waarbij naast lachgas ook nitriet werd gevormd. Door een verhoogde beluchtingsintensiteit (als reactie op de hoge ammoniumconcentraties) werd het gevormde lachgas in hoge mate gestript. Door het samenvallen van een hoge aanvoer en een lage temperatuur kan het effect van alleen de temperatuur niet worden vastgesteld. Doordat op de bemeten zuiveringen de emissie is bepaald in de totale afgezogen lucht van een tank waarin zowel nitrificatie als denitrificatie plaatsvindt, kan niet worden bepaald welk proces verantwoordelijk is geweest voor de vorming van lachgas. Wel geven de resultaten een indicatie dat de stikstofbelasting en de nitrietconcentratie belangrijke procesparameters zijn voor de mate van N2O-vorming en -emissie.

Totale broeikasgasemissie In afbeelding 2 is de totale broeikasgasemissie van de rwzi’s Papendrecht, Kortenoord en Kralingseveer weergegeven.

Afb. 2: Broeikasgasbijdrage in kg CO2-equivalenten per dag en bijdrage aan totaal in procenten. Verbruik elektriciteit en aardgas gebaseerd op het jaar 2008. A) rwzi Papendrecht, B) rwzi Kralingseveer (oktober).

De totale broeikasgasemissie van rwzi Kortenoord is vergelijkbaar met rwzi Papendrecht (zie afbeelding 2). Het elektriciteitsverbruik op deze twee zuiveringen levert met 80 procent de grootste bijdrage aan de totale broeikasgasemissie. Die bedroeg in Papendrecht bijna 86 kg CO2-eq/i.e en op Kortenoord iets meer dan 79 kg CO2-eq/i.e. Op rwzi Kralingseveer vormen elektriciteitsverbruik (42 procent) en methaanemissie (36 procent) in oktober de grootste bijdragen aan de totale broeikasgasemissie die ongeveer 83 kg CO2-eq/i.e. bedroeg. Door de zeer hoge emissie van lachgas in februari bedroeg de totale broeikasgasemissie ruim 325 CO2-eq/i.e., bijna vier maal meer dan in oktober. Lachgas leverde met bijna 90 procent de grootste bijdrage aan deze emissie. Deze hoge broeikasgasemissie en de bijdrage van lachgas daaraan laten zien hoe groot het effect is van één week op de totale uitstoot van een zuivering voor een heel jaar. In hoeverre omstandigheden zoals in februari voorkomen en resulteren in een hoge lachgasemissie is niet bepaald. Daarvoor is het nodig gedurende een langere periode (jaar) te meten.

Conclusies Het doel van dit onderzoek was inzicht te geven in de emissie van broeikasgassen van Nederlandse rwzi’s. Om dit doel te bereiken is in vier meetperiodes bij drie zuiveringen de emissie van lachgas en methaan vastgesteld. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • De emissiefactor voor methaan van 0,085 kg CZV, zoals gehanteerd door het ministerie van VROM, lijkt vooralsnog bruikbaar voor de inschatting van de methaanemissies van Nederlandse rwzi’s met slibgisting. Bij zuiveringen zonder slibgisting kan een factor van 0,007 kg CH4/kg CZV worden toegepast; • Op zuiveringen zonder slibgisting levert het ontvangstwerk de grootste bijdrage aan de emissie van methaan. Daarmee

32

H2O / 14/15 - 2010


platform vormt de riolering de grootste bron van methaanemissie. Op zuiveringen met gisting dragen ook de slibgisting en alle daaraan gerelateerde onderdelen significant bij aan de methaanemissie; • Gezien de variatie in de emissie van lachgas tussen rwzi’s (en in de tijd) kan hiervoor vooralsnog geen algemene emissiefactor worden opgesteld. Momenteel kan de lachgasemissie van een specifieke zuivering alleen worden vastgesteld door langetermijnmonitoring; • De resultaten van dit onderzoek indiceren dat de stikstofbelasting, de concentratie nitriet, de mate van beluchting en de CZV/N-verhouding invloed hebben op de vorming en emissie van lachgas.

Vooruitblik vervolgonderzoek Het hier beschreven onderzoek heeft waardevolle informatie opgeleverd over de mate van methaan en lachgasemissies van Nederlandse rwzi’s. Om nader invulling te geven aan de reductie van broeikasgasemissie, zoals is afgesproken in het onlangs getekende klimaatakkoord, is nader onderzoek nodig. Dit STOWA-onderzoek zal binnenkort beginnen, waarbij getracht

wordt een model op te stellen om de emissie van methaan te voorspellen. Voor lachgas zal op dit punt op zoek worden gegaan naar een mogelijke correlatie tussen de emissie van lachgas en enkele procesparameters. Procesparameters die hierbij onderzocht worden, zijn de stikstofbelasting en nitrietconcentratie. Het onderzoek naar een mogelijke correlatie zal worden uitgevoerd op één rwzi waar minimaal een half jaar zal worden gemeten om ook de invloed van temperatuur en verhoogde aanvoer op de vorming en emissie van lachgas te bepalen. Op laboratoriumschaal zal het effect van de CZV/Nverhouding en de mate van beluchting op de vorming en emissie van lachgas worden onderzocht. NOTEN 1) STOWA (2010). Emissies van broeikasgassen van rwzi’s. Rapport 2010-08. 2) Czepiel P., P. Crill en R. Harriss (1993). Methane emissions from municipal wastewater treatment processes. Environ. Sci. Technol. 27, pag. 2472-2477. 3) Guisasola A., D. de Haas, J. Keller en Z. Yuan (2008). Methane formation in sewer systems. Water Research 42, pag. 1421-1430.

4) STOWA (2004). Stankoverlast en bestrijding bij de verlading van ontwaterd slib. Rapport 2004-09. 5) Kampschreur M., H. Temmink, R. Kleerebezem, M. van Jetten en M. Loosdrecht (2009). Nitrous oxide emission during wastewater treatment. Water Research nr 17, pag. 4093-4103. 6) VROM (2008). Protocol 8136 Afvalwater t.b.v. NIR 2008, uitgave maart 2008, 6B CH4 en N2O uit afvalwater. 7) STOWA (2007). E-PRTR voor rwzi’s. Rapport 2007-W-10. 8) Burgess J., B. Colliver, R. Stuetz en T. Stephenson (2002). Dinitrogen oxide production by a mixed culture of nitrifying bacteria during ammonia shock loading and aeration failure. Journal of Industrial Microbiology & Biotechnology 29, pag. 309-313. 9) Butler M., Y. Wang, E. Cartmell en T. Stephenson (2009). Nitrous oxide emissions for early warning of biological nitrification failuere in activated sludge. Water Research 43, pag. 1265-1272. * Omrekeningsfactor elektriciteit: 0,67 kg CO2/kWh aardgas: 1,8 kg CO2/m3 lachgas: 298 kg CO2/kg N2O methaan: 25 kg CO2/kg CH4

advertentie

H2O Gieterstopper

26-03-2004

10:56

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

Pagina 1

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Neem contact op met Roelien Voshol, tel. 010 - 42 74 154 of Brigitte Laban, tel. 010 - 42 74 152

H2O / 14/15 - 2010

33


Tim Hendrickx, Wageningen Universiteit Christel Kampman, Wageningen Universiteit Francisca Luesken, Radboud Universiteit Nijmegen Hardy Temmink, Wageningen Universiteit

Denitrificatie met opgelost methaan uit anaerobe vergisting: nieuwe mogelijkheid voor afvalwaterbehandeling Huishoudelijk afvalwater bevat veel energie. Rioolwaterzuiveringsinstallaties hebben zodoende de potentie om energieproducerend te worden in plaats van energieconsumerend. Er zijn reeds initiatieven in gang gezet die zich richten op het terugwinnen van energie in de vorm van biogas door het vergisten van primair en secundair slib. Een directere route naar biogas is de anaerobe zuivering van het afvalwater. Het effluent van een anaerobe reactor bevat echter nog wel ammonium en opgelost methaan (een sterk broeikasgas). Beide kunnen omgezet worden met de recentelijk ontdekte DAMO-bacteriën: denitrificatie gekoppeld aan anaerobe methaanoxidatie. Dit biedt nieuwe mogelijkheden voor een energie-efficiënte afvalwaterbehandeling.

H

uishoudelijk afvalwater wordt in Nederland voornamelijk behandeld in het actiefslibproces, dat veel energie kost. Per verwijderde kg BZV wordt zo’n 6,1 kWh verbruikt (ongeveer 1,2 kWh per kubieke meter), waarbij het aandeel van beluchting kan oplopen tot maar liefst 60 procent (gegevens CBS). Dit terwijl het Nederlandse afvalwater in potentie ongeveer 1,8 kWh per kubieke meter aan (chemische) energie bevat. Door gebruik te maken van deze potentiële energie kan de energiebalans van rwzi’s van energieconsumerend naar energieproducerend worden omgezet1). In het concept ‘rwzi als Energiefabriek’ kan dit bijvoorbeeld bereikt worden door het vergroten van de hoeveelheid primair vergistbaar slib en door covergisting van externe afvalstromen (zoals mest) (zie H2O nr. 10, 2009). Er zal dan echter nog steeds een groot gedeelte van het organische materiaal in secundair slib omgezet worden, wat door anaerobe vergisting slechts gedeeltelijk en moeizaam omgezet kan worden in methaan. Een efficiëntere route naar methaan zou directe anaerobe zuivering zijn, waarbij tevens energie bespaard zou worden op beluchting. Anaeroob gezuiverd afvalwater bevat

34

H2O / 14/15 - 2010

echter opgelost methaan. Emissie van dit broeikasgas is ongewenst. Nabehandeling van effluent uit anaerobe zuivering is vereist om methaan en daarnaast ammonium en fosfor te verwijderen. Omdat het effluent nog maar weinig biologisch afbreekbare organische stof bevat en toediening van een externe koolstofbron kostbaar en niet duurzaam is, moeten processen voor nabehandeling autotroof zijn of voornamelijk gebruik maken van opgelost methaan als koolstofbron. In een door STW, STOWA en Paques gefinancierd project onderzoeken de universiteiten van Wageningen en Nijmegen de anaerobe zuivering van huishoudelijk afvalwater bij een lage temperatuur (10 tot 20°C) en twee verschillende processen voor nageschakelde stikstofverwijdering: denitrificatie gekoppeld aan anaerobe methaanoxidatie (hier afgekort tot DAMO) en anaerobe ammoniumoxidatie (Anammox).

gesuspendeerd materiaal in het afvalwater verloopt bij lage temperatuur erg langzaam, waardoor een reactor met een zeer lange slibverblijftijd nodig zou zijn. Opwarmen van de gehele afvalwaterstroom kost te veel energie, maar door gebruik te maken van de invangcapaciteit van een UASB-reactor (upflow anaerobic sludge blanket) kan een geconcentreerde stroom van gesuspendeerd materiaal verkregen worden. Deze kleinere stroom kan in een vergister met een gedeelte van het geproduceerde methaan opgewarmd worden tot 35°C, waarbij de hydrolyse wel snel verloopt. Een schematische weergave van een UASBvergister voor de anaerobe zuivering van huishoudelijk afvalwater is weergegeven in afbeelding 1. Eerdere proeven2) met een dergelijk systeem lieten een verwijderingpercentage van 87 procent zien voor het gesuspendeerd CZV in afvalwater (66 procent voor totaal CZV).

Anaerobe zuivering huishoudelijk afvalwater

Het effluent van anaerobe vergisting zal echter nog opgelost methaan (tot 15 mg/L bij 10°C) en ammonium uit gemineraliseerde stikstofverbindingen (ongeveer 60 mg NH4+-N/L) bevatten. Deze zullen in een volgende behandelingsstap verwijderd moeten worden.

De toepassing van anaerobe zuivering van huishoudelijk afvalwater wordt in Nederland voornamelijk belemmerd door de lage temperatuur van het afvalwater (10 tot 20°C). Met name de hydrolyse van


platform Anaerobe ammoniumoxidatie

Afb. 1: Schematische weergave van een UASB-vergister voor de anaerobe behandeling van huishoudelijk afvalwater.

Stikstofverwijdering Denitrificatie gekoppeld aan anaerobe methaanoxidatie

Een aantal jaar geleden zijn bacteriën (Methylomirabilis oxyfera) ontdekt die denitrificatie (van nitriet) koppelen aan anaerobe methaanoxidatie (zie kader). Dit maakt deze bacteriën erg aantrekkelijk voor de behandeling van effluent van een UASBvergister, waaruit zowel stikstof als methaan verwijderd moeten worden. De nadruk ligt momenteel op het onderzoeken van de fysiologie van M. oxyfera en het opkweken van M. oxyfera in verschillende reactorsystemen en met verschillende inocula, namelijk sediment uit de Ooijpolder en zuiveringsslib. Aanwezigheid van M. oxyfera in het sediment van de Ooijpolder was reeds aangetoond3). Aanwezigheid van M. oxyfera in zuiveringsslib is in dit onderzoek aangetoond: door middel van moleculaire technieken werd in negen van de tien slibmonsters M. oxyfera gedetecteerd. Dit geeft aan dat in rwzi’s niches te vinden zijn waar de condities geschikt zijn voor M. oxyfera en dat zuiveringsslib als entmateriaal gebruikt kan worden voor toekomstige DAMO-reactoren.

in nitriet. Om optimaal gebruik te maken van het in effluent van de UASB-vergister opgeloste methaan zal de nitritatiereactor bij voorkeur geplaatst worden na de DAMO-reactor. Partieel genitrificeerd effluent zal worden teruggevoerd naar de DAMO-reactor. Indien niet voldoende methaan aanwezig is, zou biogas aan de DAMO-reactor toegediend kunnen worden. Een belangrijk aandachtspunt bij de koppeling van de drie reactorsystemen is de instroom van CZV en ammonium in de DAMO-reactor. Mogelijk kunnen hierdoor heterotrofe denitrificeerders en Anammox-bacteriën ingroeien. Groeisnelheid en affiniteit voor substraten zal bepalen of organismen naast elkaar kunnen bestaan of dat één type gaat overheersen. Of ingroei plaatsvindt en wat de consequenties hiervan zijn voor DAMO, zal experimenteel bepaald worden.

Een alternatief voor de verwijdering van stikstof is het Anammox-proces. Dit wordt reeds op volle schaal toegepast voor de behandeling van rejectiewater uit slibontwatering, zoals bij de rwzi in Rotterdam. Dit vindt echter plaats bij een temperatuur van 30 tot 35°C en met geconcentreerde ammoniumstromen (> 1 g NH4+-N/L). De toepassing van Anammox bij lage temperatuur, lage ammoniumconcentratie en hoge afvalwaterdebieten vormt een grote uitdaging. Verlaging van de temperatuur in bestaande Anammox-reactoren resulteert in een enorme afname van de specifieke activiteit. Dit zou tot een onaanvaardbaar grote reactor leiden. Een zeer goede slibretentie is dan ook vereist. Er zijn ook Anammox-bacteriën bekend die een veel lagere optimumtemperatuur van 15°C hebben8); het betreft hier wel een zeewatervariant. De insteek van het huidige onderzoek is Anammox-bacteriën te verrijken vanuit en bij een lagere temperatuur, zodat ook een zoetwatervariant verkregen kan worden met een lage optimumtemperatuur. Hiertoe zijn negen rwzi’s, gekenmerkt door een lage BZV/N-verhouding en een lange slibverblijftijd, bemonsterd aan het eind van een lange winterperiode (temperatuur onder de 12°C). Uit PCR-analyse (polymerase chain reaction) bleek dat alle monsters Anammoxbacteriën bevatten, waardoor duidelijk werd dat deze bacteriën ook kunnen ‘overwinteren’ in rwzi’s. Een mengsel van twee slibmonsters is uiteindelijk gebruikt om twee verrijkingsreactoren bij 10°C op te starten: een gasliftreactor (waarin korrelvorming gestimuleerd wordt) en een biofilmreactor (waarin plastic dragermateriaal gebruikt wordt). Hieruit zal moeten blijken of hogere specifieke activiteiten bereikt kunnen worden met deze ‘koude’ Anammox. Naast de verwijdering van stikstof zal ook methaan verwijderd moeten worden. Het simultaan optreden van methaanoxidatie, Anammox en denitrifi-

Afb. 2: Schematische weergave van twee mogelijkheden voor stikstofverwijdering na de anaërobe behandeling van huishoudelijk afvalwater.

Zodra voldoende biomassa gekweekt is, zullen praktisch toepasbare systemen met een efficiënte biomassaretentie onderzocht worden. Met een verdubbelingstijd van één tot twee weken groeit M. oxyfera erg langzaam. De verschillende schaaltoepassingen van bijvoorbeeld Anammox illustreren echter dat langzame groei geen belemmering hoeft te zijn, mits een efficiënte biomassaretentie mogelijk is. Onderzoek moet nog uitwijzen of toepassing van M. oxyfera in rioolwaterzuivering mogelijk is. Indien mogelijk zou het meest succesvolle DAMO-reactorsysteem gekoppeld kunnen worden aan een UASB-vergister en een nitritatiereactor (zoals geïllustreerd in afbeelding 2). De laatste is nodig om ammonium uit het effluent van de UASB-vergister om te zetten H2O / 14/15 - 2010

35


denitrificatie als methaanoxidatie5) en dat deze ook verrijkt kan worden uit Ooijpoldersediment3) en een mengsel van sediment van een zoetwatermeer, slib uit een anaerobe vergister en retourslib uit een actiefslibreactor6). Het genoom van M. oxyfera is recentelijk beschreven. Uit genoom, transcriptoom en proteoom blijkt een uniek metabolisme: nitriet wordt gereduceerd tot stikstofmonoxide, wat vervolgens door een nog onbekend enzym wordt omgezet in stikstof en zuurstof; de zuurstof wordt intern gebruikt voor aerobe methaanoxidatie7).

Een paar jaar geleden zijn uit het sediment van het Twentekanaal organismen verrijkt die onder anaerobe omstandigheden nitriet gebruiken als electronacceptor voor methaanoxidatie4). 3 CH4 + 8 NO2- + 8 H+ -> 3 CO2 + 4 N2 + 10 H2O In eerste instantie werd vermoed dat hier sprake was van een symbiose tussen een archaeon en een bacterie, vergelijkbaar met sulfaatreductie gekoppeld aan anaer obe methaanoxidatie. Inmiddels blijkt dat één type bacterie verantwoordelijk is voor zowel

catie (met organische tussenproducten uit de methaanoxidatie) is reeds aangetoond bij een temperatuur van 30°C9), maar zal bij lagere temperaturen nog verder onderzocht moeten worden. Begin 2011 vangt tevens een proef aan op rwzi Dokhaven met de implementatie van ‘koude’ Anammox. Waterschap Hollandse Delta, de Radboud Universiteit Nijmegen, de TU Delft en Paques voeren de proef uit.

Verdere behandeling

afbeelding 2). Ook zal onderzocht worden of dit nog beschikbaar is voor heterotrofe denitrificatie. Daarnaast zullen ook fosfaat en organische microverontreinigingen verwijderd moeten worden. Fosfaat kan verwijderd worden door middel van precipitatie in of buiten de UASB. Terugwinning in de vorm van struviet is voor dergelijke verdunde stromen niet interessant, vanwege de lage concentratie fosfaat in het afvalwater.

Samengevat De energie-inhoud van afvalwater kan benut worden. Op korte termijn kan dit al gerealiseerd worden door het produceren van meer primair slib, dat door vergisting gedeeltelijk omgezet kan worden in methaan (‘Energiefabriek’). Een directere, en daardoor meer efficiënte, route naar methaan is de anaerobe behandeling

Naast de afbraak van organisch materiaal tot methaan en de stikstofverwijdering via nitriet zal rekening gehouden moeten worden met organisch materiaal dat niet anaeroob verwijderd kan worden. Dit zou bijvoorbeeld plaats kunnen vinden in de reactor waar ook de partiële nitrificatie plaatsvindt (zie

van afvalwater, hetgeen voor de langere termijn een aantrekkelijk alternatief lijkt; • Voor de verwijdering van stikstof en opgelost methaan uit anaeroob behandeld afvalwater worden momenteel twee processen onderzocht op hun technische en economische haalbaarheid: denitrificatie gekoppeld aan anaerobe methaanoxidatie en Anammox; • Verwijdering van fosfaat en organische microverontreinigingen vormen tevens belangrijke aandachtspunten. LITERATUUR 1) Kartal B. et al. (2010). Sewage treatment with anammox. Science 328, pag. 702-703. 2) Mahmoud N. (2002). Anaerobic pre-treatment of sewage under low temperature (15°C) conditions in an integrated UASB-digester system. PhD thesis Wageningen Universiteit. 3) Ettwig K. et al. (2009). Enrichment and molecular detection of denitrifying methanotrophic bacteria of the NC10 phylum. Applied and Environmental Microbiology nr. 11, pag. 3656-3662. 4) Raghoebarsing A. et al. (2006). A microbial consortium couples anaerobic methane oxidation to denitrification. Nature Letters 440, pag. 918-921. 5) Ettwig K. et al. (2008). Denitrifying bacteria anaerobically oxidize methane in the absence of Archea. Environmental Microbiology nr. 11, pag. 3164-3173. 6) Hu S. et al. (2009). Enrichment of denitrifying anaerobic methane oxidizing microorganisms. Environmental Microbiology reports nr. 5, pag. 377384. 7) Ettwig K. et al. (2010). Nitrite-driven anaerobic methane oxidation by oxygenic bacteria. Nature nr. 7288, pag. 543-548. 8) Van de Vossenberg J. et al. (2008). Enrichment and characterization of marine anammox bacteria associated with global nitrogen gas production. Environmental Microbiology nr. 11, pag. 3120-3129. 9) Waki M. et al. (2009). Nitrogen removal by cooccurring methane oxidation, denitrification, aerobic ammonium oxidation, and anammox. Appl. Microbiol. Biotechnol. 84, pag. 977-985.

advertentie

Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud

• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling

Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail: info@haitjema.nl internet: www.haitjema.nl

36

H2O / 14/15 - 2010


platform

Jenneke van Vliet, CLM Peter Leendertse, CLM Dirk-Jan den Boer, Nutriënten Management Instituut Wim Bussink, Nutriënten Management Instituut

Bodem voor Water: vermindering emissie zware metalen uit de veehouderij In het project ‘Bodem voor Water’ zijn maatregelen ontwikkeld en toegepast om de emissies van zware metalen in de landbouw te verminderen. Schoner water wordt bereikt door enerzijds een vermindering van de aanvoer van zware metalen naar de bodem en anderzijds een betere vastlegging in de bodem. Hiermee slaat het project een brug tussen de bodem- en waterwereld. Via samenwerking tussen veehouders, -artsen, -voederleveranciers en bodemen waterbeheerders komen nieuwe, praktische oplossingen in zicht die op grote schaal toepasbaar zijn. De aanpak biedt ook mogelijkheden voor het verminderen van andere emissies, zoals fosfaat.

W

aterbeheerders hebben vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Uitvoeringsprogramma Diffuse Bronnen Waterverontreiniging de opdracht te hoge concentraties zware uitspoeling landbouw 12 metalen inbodem water aan te pakken. Te hoge49 uitspoeling bodem natuur 4,65 toebrengen 19 concentraties kunnen schade scheepvaart 45 aan het waterleven. In11,02 de KRW zijn daarom depositie 7,84 enkele zware metalen aangewezen als 32 wegverkeer 10,04 41 prioritaire stoffen (cadmium, nikkel en lood) industrie 6,12 25 en andere als stroomgebiedsrelevante corrosie gebouwen 8,82 36 stoffen (koper en zink).2,45 corrosie overig 10 Waterbeheerders riolering en huish. moeten, (ongezuiverd) 13,96in samenspraak 57

met de veroorzakers van emissies van deze stoffen, maatregelen nemen om de uitstoot te verlagen. De landbouw is één van de veroorzakers van emissies van zware metalen. In de belasting van het oppervlaktewater met koper en zink heeft de landbouw een aandeel: zij is verantwoordelijk voor 8 procent van de koper- en 12 procent van de zinkemissies via de bodem1) (zie afbeelding 1). Vooral in de intensieve varkenshouderij vinden emissies plaats, maar (kunst)mest ook de melkveehouderij draagt bij aan de ruwvoer belasting.

Afb. 1: Belasting van het zoete oppervlaktewater met zink in 20041).

uitspoeling bodem landbouw

industrie

uitspoeling bodem natuur

corrosie overig

scheepvaart depositie

corrosie gebouwen

Essentieel maar ook vervuilend Een belangrijke bron van koper- en zinkemissie naar bodem en water vormt de aanvoer via het veevoer. Sporenelementen, zoals koper en zink, zijn nodig voor de diergezondheid en de melk- en vleesproductie. Een goede voorziening in het veevoer is dus essentieel. Sporenelementen die niet benut worden voor de productie van melk en vlees, komen echter via dierlijke mest op het land. Ze accumuleren in de bodem. Wanneer het bufferend 13 vermogen van de bodem wordt overschreden, 5 spoelen ze af of uit naar het water2).

mineralen 15 35 3) kopersuflaat in voetbaden Afb. 2: Geschatte koperaanvoer op melkveebedrijven (in procenten) krachtvoer 32 . Deze afbeelding geeft weer dat het aandeel kopersulfaat in voetbaden groot is.

13,00% 5,00%

32,00%

(kunst)mest ruwvoer mineralen kopersuflaat in voetbaden

15,00%

riolering en huish. (ongezuiverd) (ongezui-

krachtvoer

wegverkeer 35,00%

H2O / 14/15 - 2010

37


dekkingsgraad (%)

zink koper

jongvee <1 jaar

vaarzen >1 jaar

14 dagen

melkkoeien 100 dagen

200 dagen

300 dagen

drg

14 dagen

100 dagen

200 dagen

300 dagen

drg

zomer

165

234

252

244

217

233

240

233

230

216

221

249

winter

165

208

219

213

216

243

240

204

201

197

231

249

zomer

88

89

268

292

171

92

58

250

267

190

91

60

winter

102

84

242

116

169

116

68

227

241

182

115

70

Tabel 1. Voorziening met sporenelementen zink en koper op de melkveebedrijven op basis van de Spoorwijzer (www.nmi-agro.nl). Groen is een voorziening van 100 tot 150 procent oftewel goed; Rood geeft een tekort aan. Lichtblauw geeft een voorziening weer van 150 tot 250 procent. Donkerblauw is een voorziening van meer dan 250 procent. Drg staat voor droogstaande dieren.

Een andere bron die verantwoordelijk is voor het surplus aan koper is de koperhoudende vloeistof uit voetbaden. Circa 60 tot 65 procent van de melkveehouders gebruikt kopersulfaat in voetbaden tegen klauwontsteking (Mortellaro) bij het vee op hun bedrijf. De hoeveelheid kopersulfaat in voetbaden en de regelmaat waarmee voetbaden worden ingezet, verschillen per bedrijf. Sommige bedrijven gebruiken minder dan tien kilo kopersulfaat per jaar, andere gebruiken wel 180 kilo (één kilo kopersulfaat bevat 260 gram koper). De vloeistof loopt meestal de mestkelder in en wordt zo met de mest over het land uitgereden. Op bedrijven die kopersulfaat gebruiken, is ongeveer de helft van de koperaanvoer in mest naar het land afkomstig van dit kopersulfaat.

Praktische maatregelen voor de veehouderij In het project Bodem voor Water zijn praktische, kosteneffectieve maatregelen getest om de uitstoot vanuit de melkveehouderij te verminderen. Om te onderzoeken

of de bodem als sleutel kan dienen voor het terugdringen van landbouwemissies van zware metalen hebben CLM en NMI in opdracht van SKB het initiatief genomen voor het project. Een consortium van LTO, Waterschap Brabantse Delta, Provincie Noord-Brabant en de ministeries van LNV, VROM en Verkeer en Waterstaat is actief bij het project betrokken. In 2008 en 2009 hebben drie melkveehouders uit Baarle-Nassau maatregelen getest op hun bedrijven. Zij voerden hun koeien minder zink, hebben alternatieven gezocht voor koperhoudende voetbaden en hebben hun bodembeheer aangepast. Om veehouders uit de regio bewust te maken van het probleem, zijn enkele koper- en zinkmetingen uitgevoerd in de sloten bij de bedrijven. In de sloten werden MTR-overschrijdingen geconstateerd van koper en zink.

Spoorwijzer. Het blijkt dat jongvee, vaarzen en melkkoeien een overmaat zink binnen krijgen via mengvoer en mineralenmengsels (zie tabel 1). De kopervoorziening varieert sterk; soms is er een tekort.

Vermindering van de metalenaanvoer

Bedrijf 1 en 3 gebruikten eerder nog geen mineralenmengsels voor hun jongvee en droogstaand vee en de dieren hadden daardoor tekorten aan onder andere koper. Op deze bedrijven is daarom door het gebruik van het mineralenmengsel het kopergebruik via voeding enigszins toegenomen (met vier tot 17 procent). Bij het gebruik van een gangbaar mineralenmengsel - zoals gebeurt op 30 tot 40 procent van de bedrijven - zou daarnaast het gebruik van zink flink zijn toegenomen.

Met de veehouders is de diervoeding op het bedrijf geanalyseerd met behulp van een door NMI ontwikkeld rekenprogramma: de

Tabel 2. De koper- en zinkbalans op de deelnemende bedrijven in de uitgangssituatie (eenheden in kilo’s).

pilotbedrijf 1 aanvoerkoper

pilotbedrijf 2

pilotbedrijf 3

koper

zink

koper

zink

koper

zink

krachtvoer

3,8

8,3

9,65

20,5

2,33

5,00

mineralen

0,06

0,2

5,20

18,4

0

0

ruwvoer

0,01

0,12

0,91

5,24

0

0

mest

9,48

4,66

0,03

0,76

0,01

0,29

kopersulfaat

7,8

0

0

0

0

0

overige

0,05

0,46

0,08

0,49

0,02

0,22

depositie

0,67

2,32

0,38

1,33

0,25

0,88

totaal

21,8

26,06

16,25

46,72

2,61

6,38

afvoer vee en vlees mest

38

0,05

4,01

0,08

5,43

0,02

1,15

0

0

1,94

10,4

0

0

gewas

0,09

2,09

0

0

0

0

totaal

0,14

6,10

2,01

15,8

0,02

1,15

verschil

21,7

19,96

14,24

30,92

2,60

5,23

per hectare

0,327

0,300

0,375

0,814

0,100

0,209

H2O / 14/15 - 2010

In het project is in samenwerking met voerleverancier Cehave op de pilotbedrijven een aangepast mineralenmengsel gevoerd. Door zink weg te laten uit mineralenmengsels en dit niet meer toe te voegen aan mengvoer, kan het overschot aan zink per hectare ongeveer gehalveerd worden. Weglaten uit mengvoer is nog volop in discussie. Op bedrijf 2 is het mineralenmengsel met zink en koper bij het vee van jonger dan een jaar en bij de droogstaande dieren vervangen door een mengsel zonder zink. Hierdoor is op dit bedrijf het koperoverschot enigszins en het overschot aan zink vrij sterk gedaald (met 17 procent).

In de tabellen 2 en 3 zijn de mineralenbalansen voor koper en zink weergegeven van de drie pilotbedrijven in de uitgangssituatie en na het nemen van de maatregelen. Grootste aanvoerposten voor koper en zink op het bedrijf zijn het voer, kopersulfaat in voetbaden en aanvoer van dierlijke mest. Voor reductie van koperemissies kan grote winst worden geboekt bij alternatieven voor het gebruik van kopersulfaat in voetbaden. De veehouders in dit project hebben gewerkt aan preventie van klauwontstekingen door het inzetten van een mestrobot die zorgt voor een droge stalvloer en door het tijdig bekappen van de hoeven. Waar klauwontsteking toch toesloeg, kon deze genezen worden met een voetbad van formaline en individuele behandeling van aangetaste dieren met een spray. Deze bevat weliswaar kopersulfaat, maar wordt slechts in geringe hoeveelheden gebruikt. De aanvoer van koper is op bedrijf 1 door het beëindigen van


platform het gebruik van kopersulfaat in voetbaden zeer sterk afgenomen (met 32 procent).

pilotbedrijf 1 aanvoerkoper

Vastlegging in de bodem

De emissie van zware metalen naar het water is ook te verminderen door een betere vastlegging in de bodem of een betere onttrekking uit de bodem door het gewas. De veehouders hebben maatregelen in hun bodemgebruik en bemesting genomen. Ze bekalkten daartoe percelen met een te lage pH en hielden het organisch stofgehalte op peil. Ze hielden een extra bufferzone aan waarin ze niet bemesten en verspreiden slootmaaisel over het perceel in plaats van het op de rand af te zetten. Tenslotte experimenteerden ze met fosfaatuitmijning en zwavelbemesting.

koper

pilotbedrijf 2

pilotbedrijf 3

zink

koper

zink

koper

zink

krachtvoer

3,78

8,3

9,65

20,50

2,33

5,00

mineralen

0,64

0,00

4,60

13,14

0,55

0

ruwvoer

0,01

0,12

0,91

5,24

0,00

0

mest

9,48

14,66

0,00

0,76

0,01

0,29

kopersulfaat

0,26

0

0

0

0

0

overige

0,05

0,46

0,08

0,49

0,02

0,22

depositie

0,67

2,32

0,38

1,33

0,25

0,88

totaal

14,9

25,86

15,62

41,5

3,16

6,38

0,05

4,01

0,08

5,43

0,02

1,15

0

0

1,94

10,4

0

0

afvoer vee en vlees mest

Opschalen van maatregelen In het project is tevens onderzocht op welke manier de geteste, succesvolle maatregelen opgeschaald kunnen worden naar alle melkveehouders. Het is essentieel om de ketenpartijen en erfbetreders te betrekken bij het uitdragen van de boodschap naar de veehouders. Nu handelen erfbetreders vanuit hun eigen verantwoordelijkheid onafhankelijk van wat anderen de veehouder reeds hebben geadviseerd omtrent de voorziening met spoorelementen. Dit leidt deels tot stapeling van maatregelen. De oplossing ligt dan ook in een betere samenwerking/ kennisuitwisseling en bewustwording van erfbetreders (zie kader). Daarom kunnen heldere afspraken over de afbouw van het gebruik van koperhoudende voetbaden en het aanbieden van zinkarm voer met de sector en de keten - veevoederfabrikanten, veeartsen - perspectief bieden. Het ministerie van LNV zal hierin het voortouw moeten nemen. Contacten met de veeartsen en veevoederfabrikanten in dit project zijn hoopvol. De regionale overheden kunnen in gebieden

gewas

0,09

2,09

0

0

0

0

totaal

0,14

6,10

2,01

15,8

0,02

1,15

verschil

14,8

19,76

13,61

25,7

3,14

5,23

per hectare

0,222

0,297

0,358

0,674

0,126

0,209

Tabel 3. De koper- en zinkbalans op de deelnemende bedrijven na de maatregelen (eenheden in kilo’s).

met hogere concentraties versneld invoeren van de maatregelen bevorderen met stimuleringsprojecten. Deze projecten moeten zich richten op kennisuitwisseling tussen en innovatie door veehouders, veeartsen, klauwbekappers en adviseurs op gebied van klauwgezondheid. Daarnaast kunnen ze fungeren als pilotgebied voor het op grotere schaal uittesten van zinkarm veevoer. Dit is hard nodig om mengvoerproducenten te overtuigen dat zinkarmveevoer niet leidt tot een verlaagde melkgift of een slechtere diergezondheid. Door communicatie via de vakpers en naar de koepels kunnen dergelijke gebieden dienen als ‘bakermat’

Tabel 4. Bronmaatregelen. - = Maatregel heeft een negatief milieueffect, slechte uitvoerbaarheid, kost geld of wordt niet geaccepteerd door de sector. 0 = Geen milieueffect, matig uitvoerbaar, kost geen geld, matige acceptatie. + = Positief milieueffect, goed uitvoerbaar, levert geld op en wordt geaccepteerd.

effect

uitvoerbaarheid

kosten

acceptatie

koperarme voetbaden

++

++

0/-

++

optimaliseren voeding koper en zink

+

0/+

+/-

0/++

fosfaatuitmijning (minder fosfaatbemesting) op verzadigde grond

+

+

0/-

0/+

effect

uitvoerbaarheid

kosten

acceptatie

Tabel 5. Beheermaatregelen.

verhogen pH

++

++

0/-

++

organisch stof verhogen, handhaven

+

0/+

0/-

+/++

bufferstroken

?

++

0/-

+/-

verspreiden slootmaaisel ? 0/+ 0/0 Het effect van bronmaatregelen is groter dan beheermaatregelen waarbij zorg wordt gedragen dat de metalen worden vastgehouden in het systeem.

voor good practices met landelijke uitstraling. Met maatregelen voor de vastlegging of uitmijning van historische bodemverontreiniging met zware metalen, kunnen de emissies naar het water in de regionale hot-spots sneller worden verminderd. Een knelpunt voor opschaling vormt mogelijk de lage beleidsprioriteit die zware metalen momenteel hebben. De prioriteit is gedaald door discussies over de daadwerkelijke schadelijke gevolgen van MTR-overschrijdingen in verband met mogelijk lage biobeschikbaarheid van aangetroffen verontreinigingen. Anderzijds geven zowel de landbouwsector als de overheden aan hun verantwoordelijkheid te willen nemen om verdere oplading van de bodem met zware metalen te voorkomen als er haalbare maatregelen voor handen zijn. De groeiende zinkschaarste in de komende decennia vormt mogelijk een nieuwe stimulans om zuiniger om te gaan met vervuilende, maar tegelijkertijd kostbare zware metalen als zink. Het project Bodem voor Water biedt zicht op praktische maatregelen om emissies van zware metalen vanuit de melkveehouderij te verminderen. De pilotbedrijven hebben laten zien dat gezonde koeien samen kunnen gaan met schoon water. En dat de bodem prima kan worden ingezet als filter voor historische vervuiling. LITERATUUR 1) Ministerie van VROM (2007). Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterverontreiniging. 2) Römkens P. en R. Rietstra (2008). Zware metalen en nutriënten in dierlijke mest in 2008. Gehalten aan Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn, As, N en P in runder-, varkens- en kippenmest. Alterra. Rapport 1729. 3) www.spade.nl. Minder koper in bodem en oppervlaktewater.

H2O / 14/15 - 2010

39


Cruciaal voor de opschaling van de projectresultaten is de inzet van ‘erfbetreders’ (zie afbeelding 3). Op een gemiddeld veehouderijbedrijf komen heel wat mensen over de vloer die advies geven, soms naast dat ze ook een product verkopen:

mengvoerleveranciers, veeartsen en klauwbekappers. Vooral wat betreft diervoeding verlaten veel veehouders zich op de adviezen die de erfbetreders hierover verstrekken. Maar ook bemesting en bekalking worden veelal uitbesteed aan

rundveespecialisten (opstellen bemestingsplan) en loonwerkers (uitvoering). Om de veehouders te overtuigen van de maatregelen, moeten al deze partijen met een eenduidige boodschap de erven betreden.

IFEST CATALOOG advertentie bij de bedrijfsgegevens

advertentie

DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Carlsonstraat 17 (NL) 8263 CA Kampen Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

MILIEUZEKER

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie

Tankbouw in beton en staal

40

H2O / 14/15 - 2010


platform

Ron van der Oost, Waternet Guido Mattens, Stichting Waterproef* Bart Schaub, Hoogheemraadschap Rijnland Michelle Talsma, STOWA

Toepassing fluorescentie bij beoordeling van risico’s giftige blauwalgen Het monitoren van de risico’s van giftige blauwalgen is een lastige zaak. Omdat verschillende soorten blauwalgen een zeer groot aantal gifstoffen kunnen produceren waarvan de toxiciteit voor een groot deel nog onbekend is, kan niet worden volstaan met een eenvoudige chemische analyse. In 2008 is door de cyano-werkgroep een risicoanalyse vastgesteld die is gebaseerd op celdichtheid. Omdat celtelling een tijdrovende en dure methode is, heeft STOWA onderzoek uit laten voeren naar de toepasbaarheid van een sneller en goedkoper alternatief: de fluorescentie-analyse van het chlorofyl van blauwalgen (cyano-chlorofyl). In dit onderzoek werd aangetoond dat de fluorescentie-analyse een robuuste methode is waarmee het biovolume van blauwalgen goed kan worden voorspeld. Omdat de fluorescentie-analyse betrouwbaarder lijkt dan de nu gehanteerde celtelling, adviseert de cyanowerkgroep om de risicoanalyse niet uit te voeren op basis van blauwalgenceldichtheid maar op basis van cyano-chlorofyl of biovolume. De normen voor de risico’s van blauwalgen zijn in het huidige protocol aangepast, mede naar aanleiding van de resultaten van deze studie.

D

oor de vorming van giftige stoffen (cyanotoxines) kunnen blauwalgen gevaarlijk zijn voor de gezondheid van recreanten1). In de Europese zwemwaterrichtlijn is opgenomen dat recreanten beschermd moeten worden tegen deze risico’s door goede monitoring en adequate maatregelen. Er worden in deze richtlijn echter geen methoden en normen voorgeschreven. De VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO gaf in 1999 richtwaarden voor risico’s op grond van het aantal giftige blauwalgen, waarop het blauwalgenprotocol van de werkgroep cyanobacteriën is gebaseerd. Het nadeel van deze methode is dat het microscopische onderzoek tijdrovend en duur is, terwijl de risicoanalyse juist een snelle methode nodig heeft om tijdig maatregelen te kunnen nemen. STOWA heeft Waternet onderzoek laten uitvoeren naar de toepasbaarheid van de snelle en goedkope fluorescentie-analyse van het chlorofyl van blauwalgen (cyano-chlorofyl). De resultaten staan in het zojuist verschenen STOWArapport ‘Toepassing van fluorescentie bij de beoordeling van de risico’s van giftige blauwalgen’2).

Afb. 1: Schematische weergave van het principe van de fluorescentiemeting.

Principe Fluoroprobe analyse Blauwalg

Licht 610 nm

Licht 685 nm Fycocyanine

Chlorofyl-a

H2O / 14/15 - 2010

41


14000

700000

12000 ratio celdichtheid:chlorofyl

800000

500000

400000

300000

10000 8000 6000 4000

30

40

50

60

70

80

90

100

Totaal

Rijnland

STOWA

EWACS

HHNK/WN

20

EWACS-W

10

EWACS-S

0

UvA PLA

0

UvA ANA

0

100000

UvA APH

2000

200000

UvA MYC

celdichtheid [cellen/ml]

600000

dataset

cyano-chlorofyl [µg/L]

Afb. 2: Relatie tussen cyano-chlorofyl (fluorescentie) en celdichtheid (microscopie) met 95 procent betrouwbaarheidsinterval (gestippelde lijnen).

Afb. 3: Verhouding tussen celdichtheid en cyano-chlorofyl voor verschillende datasets: roze = gekweekte blauwalgen, rood = natuurlijke blauwalgen, rood-geel = gemiddelde totale dataset (zie voor de dataset de codes bij tabel 1).

30

0.45 0.4 ratio biovolume:chlorofyl

biovolume [mm3/L]

25

20

15

10

0.35 0.3 0.25 0.2 0.15 0.1

30

40

50

60

70

80

90

100

Afb. 4: Relatie tussen cyano-chlorofyl en biovolume met 95 procent betrouwbaarheidsinterval.

De verschillende soorten blauwalgen worden met fluorescentie niet onderscheiden. Het is wel mogelijk om onderscheid te maken tussen vier groepen fytoplankton (blauwalgen, groenalgen, diatomeeën en cryptofyten), die alle karakteristieke kleurstoffen bezitten. De kleurstof in blauwalgen is fycocyanine. Ingestraald licht met specifieke golflengten wordt geabsorbeerd door de kleurstoffen, waarna de energie via het fotosynthese-apparaat aan chlorofyl-a wordt overgedragen. Deze energie wordt omgezet in een lichtuitstraling (fluorescentie) van chlorofyl-a, die zeer gevoelig kan worden gedetecteerd (zie afbeelding 1). Met de fluorescentiemethode wordt dus eigenlijk het chlorofyl van de blauwalgen (cyano-chlorofyl) geanalyseerd. Dit is een goede maat voor de hoeveelheid aanwezige blauwalgen3),4).

Uitvoering van het onderzoek Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of fluorescentiemetingen als alternatief voor microscopische celtellingen kunnen worden gebruikt bij de monitoring van blauwalgen. De fluorescentie-analyses voor dit onderzoek werden bij Waterproef en Rijnland uitgevoerd met een bbe Moldaenke Fluoroprobe. In eerste instantie werd de robuustheid van de methoden (fluorescentie, celdichtheid en biovolume) onderzocht. Vervolgens werden de relaties tussen de fluorescentie en de microscopische parameters (celdichtheid en biovolume) in

42

H2O / 14/15 - 2010

Totaal

Rijnland

EWACS

STOWA

dataset

cyano-chlorofyl [µg/L]

Fluorescentie-analyse van cyanochlorofyl

HHNK/WN

20

EWACS-W

10

EWACS-S

0

UvA APH

0

UvA PLA

0

UvA ANA

5

UvA MYC

0.05

Afb. 5: Verhouding tussen biovolume en cyano-chlorofyl voor verschillende datasets: lichtblauw = gekweekte blauwalgen, blauw = natuurlijke blauwalgen, blauw-groen = gemiddelde totale dataset (zie voor dataset de codes bij tabel 1).

veldmonsters onderzocht. Om de invloed van soortverschillen te analyseren werden op de Universiteit van Amsterdam gekweekte reinculturen van Microcystis, Planktothrix, Anabaena en Aphanizomenon onderzocht. De relaties tussen de drie methoden en de concentraties van het cyanotoxine microcystine werden onderzocht om de relevantie voor de analyse van gezondheidseffecten te bepalen. De microcystinegehalten werden gebruikt als maat voor de aanwezigheid van door blauwalgen uitgescheiden giftige stoffen. Naast de monsters die voor het STOWA-onderzoek werden genomen, zijn ook datasets geanalyseerd van de EWACS (Early Warning Against Cyano Scums)-monitoring van de Sloterplas en de Westeinderplassen en van reguliere monitoring van Waternet, Rijnland en Hollands Noorderkwartier.

Robuustheid van de analyses De lineariteit van de Fluoroprobe in het meetbereik van 0 tot 400 µg chlorofyl per liter en de herhaalbaarheid van de analyse van een standaard controlemonster zijn uitstekend. Er is een statistisch significante lineaire relatie aangetoond tussen de totaalchlorofyl-a-resultaten van de fluorescentie-analyse en de algemeen gebruikte spectro-scopische NEN-6520 analyse5). De NEN chlorofyl-gehalten waren een factor 1,6 hoger dan de gehalten die met fluorescentie waren bepaald, maar hierop kan de Fluoroprobe worden gekalibreerd. De relatie kan worden gebruikt om de resultaten van de Fluoroprobe te vergelijken met die van andere fluorescentie-apparatuur.

Om de robuustheid van de celtelling te analyseren, zijn vier gelijke monsters aangeboden aan drie goede Nederlandse laboratoria (Het Waterlaboratorium, Koeman & Bijkerk en Aqualab). Uit de zeer grote verschillen tussen celdichtheden en biovolumina (tot 59 procent afwijking) bleek dat de microscopische analyses minder nauwkeurig zijn. De fluorescentie-analyse is een meer eenduidige methode die minder spreiding geeft en daardoor betrouwbaarder is.

Vergelijking tussen cyano-chlorofyl, celdichtheid en biovolume De toepasbaarheid van de fluorescentiemethode is getoetst door vergelijking met microscopische analyses van de celdichtheid en het biovolume van blauwalgen in verschillende datasets. De relatie tussen de blauwalgenceldichtheid en fluorescentie (cyano-chlorofyl) was matig tot slecht (zie afbeelding 2). Hoewel een statistisch significante relatie bestaat tussen deze variabelen, is het 95 procent betrouwbaarheidsinterval te groot voor een goede voorspelling van de celdichtheid met cyano-chlorofyl. Bij verschillende datasets werden bovendien zeer uiteenlopende verhoudingen gevonden tussen de blauwalgenceldichtheid en het cyano-chlorofyl (zie afbeelding 3). Deze verschillen kunnen voor het belangrijkste deel worden verklaard met het feit dat verschillende soorten blauwalgen dominant waren op de verschillende locaties (zie tabel 1) en mogelijk ook door onnauwkeurigheden van de microscopische analyses.


platform De lineaire relatie tussen het cyano-chlorofyl en het microscopisch bepaalde biovolume is redelijk goed (zie afbeelding 4). Er was een statistisch zeer significante relatie waarvan het 95 procent betrouwbaarheidsinterval klein genoeg was voor een betrouwbare voorspelling van biovolume met cyanochlorofyl. De verhouding tussen cyanochlorofyl en blauwalgenbiovolume was bovendien zeer constant voor de verschillende datasets (zie afbeelding 5). Soortverschillen spelen bij de verhouding tussen chlorofyl en biovolume een minder grote rol. Grotere cellen kunnen immers meer chlorofyl bevatten. Omdat het logisch lijkt dat grotere cellen ook meer toxines kunnen bevatten, is deze parameter relevanter voor de risicoanalyse dan de celtelling. De grote verschillen tussen de verhoudingen van gekweekte en natuurlijke blauwalgen worden veroorzaakt door morfologische veranderingen bij de gekweekte blauwalgen.

Vergelijking tussen blauwalgenparameters en microcystinegehalten De resultaten van de fluorescentie-analyses en het microscopische onderzoek zijn vergeleken met concentraties van de blauwalgengifstof microcystine. Met deze gifstof werden tot 2008 de risico’s voor de zwemmers beoordeeld. In afbeelding 6 is te zien dat voor geen van de variabelen voor de hoeveelheid blauwalgen een relatie kan worden aangetoond met dit cyanotoxine, zelfs als alleen monsters met een dominantie van het bekendste microcystine vormende geslacht Microcystis in beschouwing werden genomen (rode punten in de grafieken). Dit kan verklaard worden doordat niet alle soorten van de toxische blauwalggeslachten toxines produceren en dat de toxineproductie in de giftige soorten zeer variabel kan zijn, afhankelijk van de groeisnelheid. De onderzochte methoden om de hoeveelheid blauwalgen te bepalen (cyano-chlorofyl, biovolume en celdichtheid) lijken daarom geen van alle een goede maat voor de actuele risico’s voor de zwemmers. Deze drie parameters zijn slechts indicatoren voor de hoeveelheid blauwalgen. Omdat de risico’s voor de zwemmer met deze methoden vaak worden overschat, zijn de Nederlandse normen hoger dan de WHO-richtwaarden.

dataset*

ratio celdichtheid: chlorofyl

ratio biovolume: chlorofyl

UvA MYC

5076

0.118

UvA ANA

4081

0.117

UvA PLA

1424

0.096

UvA APH

1560

0.077

STOWA

2524

0.288

MY

AN

EWACS

8930

0.293

MY

AN

EWACS-S

5274

0.319

MY

AN

EWACS-W

12001

0.268

MY

Rijnland

1631

0.401

MY

HHNK/WN

1912

MY

AN

PL

AP

Totaal limit

7193

0.298

MY

AN

PL

AP

MY AN PL AP PL

AP AP AP

PL

Tabel 1. Verhouding tussen microscopie (celdichtheid en biovolume) en fluorescentie. * UvA = Op de Universiteit van Amsterdam gekweekte Microcystis (MYC), Anabaena (ANA), Planktothrix (PLA) en Aphanizomenon (APH). STOWA = STOWA-onderzoek uit 2008. EWACS = Early Warning Against Cyano Scums, EWACS-S = Sloterplas, EWACS-W = Westeinderplassen. Rijnland = Vlietland 2008. HHNK/WN = reguliere monitoring Hollands Noorderkwartier en Waternet in 2009. ** dominante genera: MY = Microcystis, AN = Anabaena, PL = Planktothrix, AP = Aphanizomeron.

Conclusies Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat fluorescentie een goede maat is voor het biovolume van blauwalgen in veldmonsters. Het is daarmee een goede methode om de aanwezigheid van blauwalgen in zwemwater te kwantificeren. Voor een risicoanalyse van blauwalgen is echter altijd een aanvullende (kwalitatieve) microscopische analyse nodig om na te gaan of de potentieel toxische blauwalgen dominant aanwezig zijn. In de meeste gevallen kunnen de risico’s van blauwalgen al met een visuele inspectie (aanwezigheid drijflagen) worden bepaald. Als er geen drijflagen zichtbaar zijn, kunnen blauwalgen toch een risico voor de zwemmers vormen, bijvoorbeeld bij niet-drijflaagvormende blauwalgen zoals Planktothrix agardhii. In zulke gevallen moet een andere methode worden gebruikt om de risico’s te analyseren. Geen van de nu beschikbare methoden voor blauwalgenmonitoring is echter in staat om deze risico’s voor recreanten nauwkeurig te analyseren.

Zo is de microcystine-analyse niet geschikt voor alle soorten blauwalgen in Nederland, omdat ook andere cyanotoxines worden geproduceerd. Met de overige methoden wordt wel de aanwezigheid van blauwalgen vastgesteld, maar niet het risico bepaald. De normen die de WHO aangeeft voor risico’s van blauwalgen in recreatiewater zijn de celdichtheid (100.000 cellen/ml), microcystine (20 µg/l) en cyano-chlorofyl (50 µg/l). Met de in dit onderzoek gevonden lineaire relatie tussen cyano-chlorofyl en blauwalgenbiovolume is een risiconorm voor het biovolume van blauwalgen afgeleid van tien kubieke millimeter per liter. De totale dataset van dit onderzoek is geanalyseerd op deze vier normoverschrijdingen voor een negatief zwemadvies. Het bleek dat de norm voor microcystine het minst vaak wordt overschreden. Verreweg de meeste overschrijdingen worden gevonden op grond van de celdichtheid. De normen op basis van cyano-chlorofyl en biovolume worden meer dan microcystine maar minder dan de celdichtheid overschreden.

Aanbevelingen

Tabel 2. Voorgestelde normen en acties blauwalgenmonitoring * WHO-norm voor verhoogd gezondheidsrisico

drijflaag

biovolume mm3/l

cyano-chlorofyl µg/l

1. Verhoogde alertheid (minimaal wekelijks monitoren, microscopisch onderzoek toxische soorten)

categorie 1

1

5

2: Waarschuwing plaatsen

categorie 2

5

25

3: Negatief zwemadvies afgeven (in extreme gevallen zwemverbod)

categorie 3

10

50*

Normen & acties

dominante genera**

Naar aanleiding van deze studie heeft de cyanowerkgroep een aantal aanbevelingen gedaan: • De normen voor risico’s van blauwalgen in het blauwalgenprotocol moeten worden aangepast. De risicoanalyse kan beter niet worden uitgevoerd op basis van blauwalgenceldichtheid maar op basis van cyano-chlorofyl (fluorescentie) of biovolume (microscopie). Toepassing van fluorescentie heeft de voorkeur, omdat deze methode minder foutgevoelig is dan microscopie. Bij een cyano-chlorofylgehalte hoger dan 5 µg/l wordt geadviseerd om een kwalitatief microscopisch onderzoek uit te voeren om de dominante soorten blauwalgen te bepalen. In het H2O / 14/15 - 2010

43


seerd. Hierop zal een toekomstig systeem voor de risicoanalyse van blauwalgen kunnen worden gebaseerd.

A

microcystine [µg/L]

10000

NOTEN * Stichting Waterproef is het laboratorium van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waternet.

1000

100

10

1 1

10

100

1000

10000

100000

cyano-chlorofyl [µg/L]

B

microcystine [µg/L]

10000

1000

100

10

1 1

10

100

1000

10000

biovolume [mm3/L]

C

microcystine [µg/L]

10000

1000

100

10

1 10000

100000

1000000

10000000

100000000

1000000000

celdichtheid [cellen/ml]

Afb. 6: Relatie tussen het totaalgehalte microcystine en cyano-chlorofyl (A), biovolume (B) en celdichtheid (C). Weergave op log-logschaal. Rood = locaties met dominantie van Microcystis.

blauwalgenprotocol 2010 is hiervoor een hogere waarde van 12,5 µg/l opgenomen; • Vanaf 2011 moet de risicoanalyse van blauwalgen worden gebaseerd op drijflagen, biovolume of cyano-chlorofyl. De voorgestelde normen en acties zijn weergegeven in tabel 2. Deze normen kunnen in de toekomst naar aanleiding van voortschrijdend inzicht worden aangepast. Inmiddels heeft het Nationaal Water Overleg een blauwalgenprotocol voor dit jaar vastgesteld waarin een aantal aanbevelingen uit deze studie is opgenomen. Volgens dit protocol kunnen de risico’s voor de zwemmers dit jaar zowel op basis van celdichtheid, biovolume en cyano-chlorofyl worden beoordeeld. Celdichtheid is nog wel opgenomen als parameter, omdat de meeste waterbeheerders hun monitoringprogramma’s voor dit lopende seizoen al vastgesteld

44

H2O / 14/15 - 2010

hadden. De normen voor een negatief zwemadvies (zwemverbod) in het blauwalgenprotocol 2010 liggen hoger dan de in dit onderzoek aanbevolen waarden; • De kwaliteit van de blauwalgenmonitoring moet worden getoetst met een ringonderzoek, waarbij de fluorescentie-analyse en het microscopische onderzoek worden vergeleken. In alle voor dit ringonderzoek aangeboden monsters moet een breed pakket aan toxine-analyses worden uitgevoerd om de relevantie van de uitkomsten te kunnen toetsen; • Om in de toekomst een meer relevante monitoring van de blauwalgenrisico’s uit te kunnen voeren, wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar de ontwikkeling van een effectgericht monitoringssysteem met bioassays, waarmee de mogelijke risico’s van cyanotoxines voor lever, zenuwstelsel en cellen worden geanaly-

LITERATUUR 1) Pilotto L., R. Douglas, M. Burch, S. Cameron, M. Beers, G. Rouch, F. Robinson, M. Kirk, C. Cowie, C. Moore en R. Attewell (1997). Health effects of recreational exposure to cyanobacteria (blue-green algae) during recreational water-related activities. Aust. New Zeal. J. Public Health 21, pag. 562-566. 2) Van der Oost R. (2010). Toepassing van fluorescentie bij de beoordeling van de risico’s van giftige blauwalgen. STOWA. Rapport 2010-18. 3) Beutler M., K. Wiltshire, B. Meyer, C. Moldaenke, C. Lüring, M. Meyerhöfer, U. Hansen en H. Dau (2002). A fluorometric method for the differentiation of algal populations in vivo and in situ. Photosynth Res. 72, pag. 39-53. 4) Gregor J. en B. Marsalek (2004). Freshwater phytoplankton quantification by chlorophyll a: a comparative study of in vitro, in vivo and in situ methods. Water Research 38, pag. 517-522. 5) NEN (2006). Water - Specttofotochemische bepaling van het gehalte aan chlorofyl-a. NEN-norm 6520:2006.


agenda 23-24 augustus, Amsterdam Cities of the future

congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

23 september, Amsterdam Groen in zicht

symposium over de waarde van stedelijk groen en innovatieve toepassingen, met aandacht voor water (onder meer een bijdrage over intelligente systemen voor waterbeheer en -retentie in stedelijke gebieden). Organisatie: HIC en VHG. Informatie: www.hoveniersinfo.nl

28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september

jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september-1 oktober, Amsterdam HET Instrument

technologiebeurs met 450 exposanten uit onder andere de industriële automatisering en laboratoriumtechnologie. Organisatie: FHI. Informatie: (033) 465 75 07.

29 september-2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change

internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen. Organisatie: Gemeente Rotterdam, Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat. Informatie: www.climatedeltaconference.org.

29 september, Spijkenisse Industrieel Water

achtste editie van dit congres, waar onder meer de toekomst van de waterketen, de eerste resultaten van de Waterwet en energiezuinige membraanzuivering aan de orde komt, met aan het eind van de dag een excursie naar de demiwater-installatie van Evides in de Botlek. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/industrieelwater.

5 oktober, Rotterdam Waterbouw

congres over waterbouw in relatie tot onder meer projectontwikkeling, energie, en milieutechnologie. Met naast sprekers een kennisen een praktijkforum. Organisatie: Management Producties. Informatie: www.managementproducties.com.

6 oktober, Driebergen De florerende klimaatneutrale stad

conferentie voor bestuurders en beslissers over de omslag in het denken die nodig is om een klimaatneutrale stad te ontwikkelen die zichzelf financiert, met ook de uitreiking van de Groene Parel Award 2010. Organisatie: Blomberg Instituut. Informatie: www.blomberginstituut.nl.

6-8 oktober, Rotterdam Environmental sediment dredging and processing

conferentie en beurs over baggeren, baggerstort, -behandeling en -hergebruik. Organisatie: REUSED sediment remediation. Informatie: www.reused.nl.

5 november, Utrecht Monitoring van de chemische waterkwaliteit

symposium over onder andere bemonsterings- en analysetechnieken die steeds efficiënter en gevoeliger worden en de groeiende mogelijkheden voor nationale en internationale gegevensuitwisseling. Organisatie: IMARES, RWS-Waterdienst en Sectie Milieuchemie KNCV. Informatie: www.milieuchemtox.nl.

9 november, Amersfoort Waterbouwdag

jaarlijkse dag waarop de Nederlandse waterbouwsector centraal staat, met dit jaar als thema ‘Back to the future’: op welke manier is lering getrokken uit de grote projecten (Afsluitdijk, Deltawerken) uit het verleden. Organisatie: CURNET. Informatie: www.waterbouwdag.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises

26 november, Zwolle Trends in watertechnologie

congres met een presentatie van maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

14-16 december, Assen Grond, Groen en Water

tweede editie van deze vakbeurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters (0546) 54 68 20. Buitenland

5-11 september, Stockholm Stockholm Water Week

20e editie van deze internationale waterweek met congressen, workshops en de uitreiking van enkele prijzen en onderscheidingen, met als thema ‘De waterkwaliteitsuitdaging’. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.

12-17 september, Québec Diffuse pollution and eutrophication

conferentie bedoeld om kennis en technologie uit te wisselen tussen gevestigde en jonge specialisten uit ontwikkelde en ontwikkelingslanden, die zijn geïnteresseerd in diffuse verontreiniging. Aandacht voor nieuwe manieren om water te beschermen als opmaat voor de IWA-conferentie van 19 september in Montreal. Organisatie: IWA Diffuse Pollution Specialist Group. Informatie: www.dipcon2010.org.

13-17 september, München IFAT

internationale beurs op het gebied van onder meer water en riolering, met dit jaar als centraal thema: ontzilting van zeewater en oceanen als bronnen van drinkwater. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de.

19-24 september, Montreal IWA

zevende editie van het jaarcongres van de IWA, waar alle aspecten van water aan de orde zullen komen in diverse congressen. Organisatie: IWA. Informatie: www.iwa2010montreal.org.

22-24 september, Salzburg ConSoil

symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASHdiensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.

11e editie van de internationale conferentie over grondwater, sediment en bodem. Organisatie: TNO, Deltares en UFZ. Informatie: www.consoil.de.

18-21 november, Leeuwarden Groen

11-14 oktober, Perth (Australië) - International Riversymposium

eerste editie van een duurzaamheidsmanifestatie voor Noord-Nederland, die dit jaar in het teken staat van water en energie. Organisatie: WTC Expo. Informatie: Douwe Sibma (058) 294 15 00.

symposium over de belangrijkste kwesties rond water- en rivierbeheer en manieren om, samen met de bevolking en de industrie, milieuproblemen en de invloed van klimaatverandering te verminderen. Organisatie: Waterforum Australia. Informatie: www.riversymposium.com. H2O / 14/15 - 2010

45


handel & industrie Nieuwe Alternatieve universele, nitraat-nitriettrekvaste analyse koppelingen AVK Nederland uit Vaassen introduceert de Supa Maxi-serie trekvaste, universele koppelingen. Het is een compleet programma dat gebruikt kan worden bij onder meer drinkwaterleidingen en de riolering. Het programma omvat (verloop-) koppelingen, flensadapters, eindkappen en overgangsstukken die aan NEN-EN 14525 voldoen. Het gaat om tien koppelingen en adapters in de maten DN 50-300 mm. Ze zijn bruikbaar op buizen van grijs gietwater, nodulair gietijzer, PE, PVC, staal en asbestcement. Voor meer informatie: (0578) 57 44 90.

Kiwa/ATAcertificaat voor Blutop-buis Saint-Gobain Pipe Systems uit Almere ontving eind juni het Kiwa/ ATA-certificaat voor het nieuwe programma Blutop-mofbuizen van PAM uit handen van Rosé Derwort van Kiwa. Blutop is de nieuwste generatie drinkwaterbuizen van Saint-Gobain PAM: een duurzame buis van nodulair gietijzer met de kenmerken van kunststof. Het lichte gewicht van de buis en de buitendiameter, die gelijk is aan kunststofmaten, maken dat Blutop onder andere bij reparaties eenvoudig in te passen is in bestaande kunststofnetten. De afgegraven grond kan daarbij opnieuw als sleufaanvulling gebruikt worden. Zware, vervuilende vrachtwagens behoren hierdoor tot het verleden. Bovendien is Blutop niet alleen een buis, maar ook een volledig leidingsysteem: buizen, hulpstukken, afsluiters en aanboorzadels. Met het dreigende tekort aan natuurlijke grondstoffen biedt Blutop met een levensduur van 100 jaar een goede oplossing voor een schoner milieu. Gietijzer is in tegenstelling tot kunststof volledig opnieuw te gebruiken, zonder verlies van eigenschappen. Middels deze certificering zijn opdrachtgevers zeker van een goed leidingsysteem. Voor meer informatie: Peter La Vos (036) 533 33 44.

46

H2O / 14/15 - 2010

Skalar uit Breda heeft zijn geautomatiseerde nitraatanalyse uitgebreid met een alternatieve reductiemethode. Voor het reduceren wordt gebruik gemaakt van nitraatreductase, wat leidt tot vermindering van milieubelasting en gezondheidsrisico’s.

en zorgt voor een hoge bedrijfszekerheid van de motor. Als aandrijving dienen mantelgekoelde eenfase-wisselstroommotoren, waarvan het vermogen tussen 0,43 en 1,05 kW ligt. De in de motorwikkeling geïntegreerde bimetaal-schakelaar beschermt de pomp tegen te sterke warmteontwikkeling. Door de dubbele mantelkoeling is het pompbedrijf - ook als de pomp zich buiten de vloeistof bevindt - over een langere periode mogelijk. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

Dit specifieke enzym vervangt cadmium en hydrazinesulfaat, die met behulp van de huidige geautomatiseerde methodes nitraat tot nitriet reduceren. Nitraatreductase is specifiek voor het reduceren van nitraat naar nitriet. Het nitriet reageert met het kleurreagens om een gekleurd complex te vormen. Deze absorptie wordt gemeten bij 540 nm. Per uur kunnen 50 monsters (van alle soorten water) geanalyseerd worden. Voor meer informatie: (076) 548 64 86. De nieuwste generatie Ama-Drainer dompelpompen.

Nieuwe Innovatieve generatie dubbeldompelpompen membraanpompen KSB uit Zwanenburg beschikt sinds enkele maanden over de nieuwste generatie Ama-Drainer dompelpompen die toepasbaar zijn bij het automatisch drooghouden van bouwputten, schachten en kelderruimtes en voor het onttrekken van water aan rivieren en bassins. De maximale capaciteit bedraagt 14 kubieke meter per uur. De grootste opvoerhoogte is twaalf meter. De pomp is te bedienen met een gepatenteerde magnetische vlotterschakelaar. Omdat die is uitgevoerd zonder doorvoering door een behuizing, is deze absoluut dicht, slijtvast en beveiligd tegen doldraaien. Met behulp van een eenvoudige vastzetschijf is het aggregaat ook met behulp van een externe besturing in en uit te schakelen. Het hoogwaardige en corrosiebestendige kunststof huis zorgt voor een gering gewicht. Een verticale persaansluiting vereenvoudigt het installeren en vereist slechts een geringe plaatsingsruimte, omdat extra onderdelen - zoals bochten - vervallen. De in de persaansluiting geïntegreerde terugslagklep verhindert na het uitschakelen van de pomp het leeglopen van de drukleiding. Een drievoudige asafdichting met spervloeistofreservoir waarborgt bij drooglopen een aanvullende smering van de afdichtvlakken

Wiltec introduceert de Husky 1050: het eerste model uit de nieuwe serie Graco luchtgedreven dubbelmembraanpompen. Deze verbeterde pompen verbruiken minder lucht, gaan vijf keer langer mee en bieden procesoplossingen voor laag- tot hoogvisceuze materialen. De Husky 1050 is voorzien van extra functies voor optimale prestaties. Een modulair luchtventiel zorgt voor lage pulsatie en soepele omschakeling. Met het vierkante koppelingsontwerp van de mengverdeler is sprake van een gelijkmatige afdichtingdruk, die vloeistoflekkage voorkomt. De middensectie bestaat uit één stuk, waardoor nagenoeg geen luchtlekken meer ontstaan. De 1050-pompen zijn leverbaar in zes materialen: aluminium, polypropyleen, geleidend polypropyleen, PVDF, roestvrij staal en hastelloy. Bovendien zijn er meerdere aansluitpunten die de installatie van de pomp vereenvoudigen. De pompen zijn uitgevoerd met een DataTrak-bewakingssysteem, waardoor materiaaltracering, systeemdiagnostiek en overtoerenbeveiliging mogelijk zijn. Voor meer informatie: (0413) 24 44 44.



Welke technologie is het meest geschikt om het niveau van water te meten?

Sitrans L. Siemens biedt u de beste technologie voor het continue meten van niveau in elke water- of afvalwatertoepassing en geeft u de keuze tussen radar en ultrasoon technieken. Ultrasone metingen zijn veilig en toegestaan voor gebruik in de open lucht. Voor vergistingtanks met gasvorming zijn de Siemens radars onovertroffen. U bereikt de beste operationele resultaten met het zeer complete Siemens producten pakket, geheel afgestemd op de hoge eisen van de waterwereld van vandaag en morgen. Meer informatie? Bel 070 – 333 3495 of mail naar pi.nl@siemens.com www.siemens.nl/industry

Answers for industry.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.