20101101074535

Page 1

43ste jaargang / 29 oktober 2010

21 /

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Energiebesparing lucratief voor de watersector “Reststoffenunie voor hele waterketen inzetbaar” WBL kiest voor continue thermische slibhydrolyse Bestrijding blauwalgen met waterstofperoxide


26 november 2010:

Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Op 26 november a.s. verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere de laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van proceswater en duurzame productieprocessen. Ook besteedt de redactie aandacht aan de kosten en het energieverbruik van waterprocessen in de industrie.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Proceswater. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl


Aandacht voor water? Het nieuwe kabinet heeft besloten de ecologische hoofdstructuur ergens in een hoekje weg te stoppen. Een onbegrijpelijke beslissing. Zeker voor de toekomst van het Nederlandse landschap, maar ook voor bijvoorbeeld de aanpak van verdroging of vernatting van natuurgebieden. Neem het Dwingelderveld in Drenthe. Daar heeft de provincie al veel geld gestoken in maatregelen om dat natuurgebied te vernatten. De waterschappen hebben de waterhuishouding aangepast, zodat een halt toegeroepen is aan de verdroging in deze regio. Zo is op meer plaatsen in Nederland het één en ander in gang gezet, een proces dat nog jaren moet doorgaan wil het effect blijvend zijn. Het nu stoppen

Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Het kabinet is sowieso niet geïnteresseerd in natuur en milieu. Of dat ook geldt voor de drinkwatervoorziening, het afvalwaterbeheer, zaken als afkoppelen en het meer ruimte geven aan de rivieren en de veiligheid is nu de grote vraag. De staatssecretaris voor waterzaken lijkt er alleen voor te staan in dit kabinet. De eerste maatregel pakt in ieder geval slecht uit. Peter Bielars

inhoud nº 21 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam

van de (financiering van) de maatregelen is kapitaalsvernietiging. Ingezette veranderingen lopen niet automatisch door.

4 / Energiebesparing is ook lucratief voor de watersector

Karin Thomas en Michael van der Valk

6 / Interview met directeur Reststoffenunie Hay Koppers

Maarten Gast

8 / Continue thermische slibhydrolyse: lagere kosten en meer energie op de rwzi

Lex van Dijk en Ad de Man

4 6

10

/ Evaluatie optimalisatie afvalwatersysteem in Brabantse Delta Leo Santbergen

12

/ Vier scenario’s voor de toekomst van drinkwater Job Rook

16 / Uniek meetprogramma rondom de

8

Dommel door Eindhoven

Michel Moens, Marco Vroege, Oscar van Zanten, Henk Tamerus en Ger Renkens

20

/ Overstromingsmodellen met een hoge resolutie Olga Pleumeekers en Jan-Maarten Verbree

22

/ De gevolgen van de Waterwet voor drinkwaterbedrijven

16

Sander Boot, Annebeth Loois en Sandra Verheijden

31

/ Effectiviteit bestrijding blauwalgen met waterstofperoxide Christian Hazenoot, Bart Reeze, Hans Matthijs en Jeroen Meeuwse

35

/ Effect deelstroombehandeling en biogasopwekking op energieverbruik rwzi Martijn van Leusden, Mathijs Oosterhuis en Dick de Vente

38

/ ATP-metingen geven informatie over kans op nagroeiproblemen bij drinkwaterdistributie Paul van der Wielen en Dick van der Kooij

41

/ Beter beeld van en aanbevelingen voor afsluiterbeheer Peter van Thienen, Irene Vloerbergh en Marcel Wielinga

Bij de voorpagina: De consument zal in de toekomst naar meer inventieve manieren zoeken om aan (drink)water te komen (zie pagina 12).


Energiebesparing is ook lucratief voor de watersector De invloed van klimaatverandering op de watersector is inmiddels al enige tijd bekend. Op het gebied van energie valt echter nog heel wat winst te behalen. Van 10 tot 12 november vindt in Amsterdam de IWA-conferentie ‘Water and Energy’ plaats, waar innovatieve voorbeelden van energiebesparende maatregelen zullen worden getoond.

W

ater en energie mogen tegenwoordig niet meer los van elkaar worden gezien. Met een toenemende vraag naar water, mede ingegeven door klimaatverandering, bevolkingsgroei en toename van de welvaart in vooral zuidelijke landen, zal ook de vraag naar energie toenemen: energie om water op te pompen, te reinigen, te distribueren en te verwarmen. Waterbesparing en energiebesparing gaan vaak hand in hand. Waterbedrijven zijn zich daarvan bewust, maar consument en overheid blijven op dit gebied achter, constateert Thijs de la Court, wethouder in de gemeente Lochem. “Het verband tussen duurzame energie en de watersector is onvoldoende bekend bij de overheid”, meent hij. “Voor lokale overheden is het vaak niet duidelijk welke doelen door de watersector worden geformuleerd die voor hen interessant en inspirerend zijn. Toevallig viel deze week op dat bij het gemeentelijke doel ‘Klimaatneutraal 2030’ water geen rol speelt. We zien ook dat de innovaties in onze waterketen (naar een systeembenadering) maar beperkt vanuit de watersector afkomstig zijn.” De IWA-conferentie ‘Water and Energy’ moet hierin verandering brengen, stelt Peter Wiers. Als directeur van Climate Partners richt hij zich op duurzaamheid en innovatie in relatie tot klimaatverandering. “Er moet meer nagedacht worden over de capaciteiten van water. Dingen kunnen, maar nu moet het nog meer worden toegepast”, aldus Wiers. Hij ziet een positieve ontwikkeling: “De congressen krijgen meer verdieping en de sector wordt zich ook meer en meer bewust van klimaatverandering. De drinkwatersector is hiermee erg actief bezig. De waterschappen zijn ook op de goede weg. Zij richtten zich in eerste instantie logischerwijs meer op adaptatie aan de klimaatveranderingen en proberen er zo voor te zorgen dat we droge voeten houden. Steeds meer echter komt de aandacht te liggen op ‘niet enkel dweilen’, maar ook het kraantje zelf wat vaker dicht krijgen. Hun ruimtelijke activiteiten richten zich daarom tegenwoordig op zowel adaptatie als mitigatie.”

Mondiale ontwikkelingen

Voor het oppompen en zuiveren van water is energie nodig. “Cijfers uit Noord-Amerika wijzen uit dat pompkosten 60 procent van de totale kosten van één kubieke meter water bedragen”, becijfert Henk van Schaik van het

4

H2O / 21 - 2010

Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC). “Energie is dus een ontzettend belangrijke factor voor waterbedrijven en daar is grote winst te behalen. Dat is puur winst, dat gaat over geld. Maar ook over klimaat.” Tijdens het recente IWA-congres in Montreal werden de seminars over energie en water het best bezocht, waarmee duidelijk wordt dat energie nu hoog op de agenda staat. Reductie van het water- en energieverbruik per persoon aan de ene kant en de toenemende vraag naar water en energie voor de levering van schoon water aan de andere kant zorgen voor een spagaat, zowel in het noorden als in het zuiden. Het aantal internationale samenwerkingsovereenkomsten tussen waterbedrijven uit het noorden en bedrijven in het zuiden neemt toe. Zo hebben de meeste Nederlandse waterbedrijven collega-organisaties in het zuiden, bijvoorbeeld in Indonesië, Egypte en Ghana. Waterbedrijven in Nederland streven naar een reductie met 20 procent van de uitstoot van kooldioxide en van het energiegebruik én een evenredige toename van het gebruik van hernieuwbare energie. Deze doelstellingen kunnen ook worden behaald door bedrijven in het zuiden, legt Peter Wiers uit. “In de zuidelijke landen zijn bijvoorbeeld de lekverliezen zeer hoog, tot 80 procent. Het efficiënter maken van het watertransport zou dus al veel bijdragen in termen van reductie van energieverbruik. Er kan daarnaaast worden geïnvesteerd in zuinigere pompen en toepassing van een lagere druk.” Van Schaik vult aan: “De waterbedrijven in het zuiden kunnen worden geadviseerd hoe zij het hoge lekpercentage en energieverbruik kunnen reduceren, waarvoor ook de bedrijven in het zuiden moeten betalen. Dit is een taak die waterbedrijven op zich moeten nemen.” Een Specialist Group van IWA richt zich hierop. “Het zou mooi zijn als een energieparagraaf wordt opgenomen in de contracten die de bedrijven met elkaar afsluiten. De energie-agenda richt zich zowel op kostenbesparing als op klimaatdoelstellingen, en is hiermee goed voor het klimaat en goed voor de portemonnee”, aldus Van Schaik. Wiers: “Deze kostenbesparing kan zó groot zijn dat de investeringen worden terugverdiend. Daarnaast levert het bedrijven die klimaatneutraal ondernemen een extra maatschappelijk belang op.”

Wiers geeft aan dat nog breder gekeken kan worden naar de watercyclus, namelijk door het ecosysteem erbij te betrekken. Op dit moment zijn er in zuidelijke landen veel problemen met water, omdat dit (van berghellingen) wegspoelt, omdat bomen gekapt zijn. Er kan dan dus geïnvesteerd worden in ecosystemen door bijvoorbeeld bomen te planten. Wiers hanteert hiervoor een Trias Energetica: “Als eerste het voorkomen van uitstoot, vervolgens inzet van duurzame energie, gevolgd door compensatie. De watercyclus is een formidabele manier om kooldioxide te reduceren.”

Consumentenbewustzijn vergroten

Uit de ‘Value of Water’-reeks van UNESCO’s waterprogramma blijkt dat de watervoetafdruk van Nederland voor bijna 90 procent in het buitenland ligt. “Consumenten zijn zich hiervan duidelijk nog niet genoeg bewust”, stelt Wiers. Ook Van Schaik ziet dat de bewustwording buiten de watersector nog niet erg groot is. “Mensen realiseren zich niet dat door de Wereldbank is berekend dat vanaf 2020 jaarlijks de kosten van adaptatie in verband met klimaatverandering 100 miljard dollar bedragen. Van deze kosten is 70 procent aan water gerelateerd: drinkwater, kustbescherming, overstromingen, etc.” Wat mensen zich tevens niet realiseren, is hun eigen bijdrage als huishouden, vult De la Court aan. “Water is toch vooral een product dat als vanzelfsprekend wordt aangenomen. De innovaties zijn ook vrij beperkt. Misschien wel aansprekend voor de watersector, maar nog niet zozeer voor de consument.” In huishoudens wordt veel water verwarmd en meteen erna weer weggespoeld. Het energieverbruik van huishoudens ligt hierdoor een factor 4-5 hoger dan bij de waterbedrijven, weet Wiers: “Die winnen de energie wel terug.” De (tweede) taak voor waterbedrijven ligt daarom bij voorlichting, vult Van Schaik aan. “Het gaat om het creëren van bewustwording op huishoudelijk niveau, van het energieverbruik voor het consumeren en verwarmen van water.” De geboden oplossingen moeten echter wel aansluiten bij consumenten, willen zij deze in hun levensstijl opnemen. Wiers: “Voor de bewustwording bestaat bijvoorbeeld een douche-coach, die aangeeft wanneer je vijf minuten hebt gedoucht.” Indien de prijzen scherper zouden zijn, zou ook het verbruik omlaag gaan, meent Van Schaik verder. Een ander belangrijk aspect is waterkwaliteit, vult


actualiteit Toekomst IJsselmeer DHV is als eerste een groot project gegund uit het Deltaprogramma IJsselmeergebied. Door klimaatverandering krijgt dit gebied steeds meer te maken met toenemende piekafvoeren van rivieren en een stijgende zeespiegel. DHV gaat het Programmabureau IJsselmeergebied ondersteunen en met belanghebbenden strategieën ontwikkelen voor het peilbeheer op de lange termijn (vanaf 2050). Van belang is dat de zoetwatervoorziening behouden blijft en dat de veiligheid niet in het geding komt.

D

e verwachte zeespiegelstijging bemoeilijkt het spuien van overtollig rivierwater van de IJssel via het IJsselmeer op de Waddenzee. Dit is ongunstig voor de veiligheid van het gebied achter de dijken. Een verhoging van het waterpeil van het IJsselmeer maakt het mogelijk te blijven spuien. Dan is dijkversterking langs het IJsselmeer nodig. Peilverhoging is gunstig voor de zoetwatervoorziening. In de toekomst kan/moet mogelijk ook Zuidwest-Nederland van IJsselmeerwater gebruik gaan maken. Dit is echter ook mogelijk door toe te staan dat het waterpeil in de zomer verder mag zakken. Dan kan er echter niet meer onder vrij verval worden gespuid.

Foto: Peter Wiers.

Wiers aan: “Betere zuivering, zoals de vernietiging van farmaceutische derivaten met UV-straling, leidt tot een hoger energieverbruik. Minder verontreiniging bespaart dus ook energie en is derhalve óók beter voor het klimaat.”

Mijn zorg is dat overheden te weinig de regie nemen en dat de commerciële aspecten voor de private sector domineren. Het is wezenlijk dat, vanuit een benadering van onderop, de belangen van die lokale burgers en bedrijven goed worden bediend.”

Conservatisme

Voor Van Schaik is het congres al bijna geslaagd: “Het onderwerp leeft. Zowel in Montreal als in Amsterdam staan water en energie hoog op de agenda en beide bijeenkomsten hebben een hoge opkomst.” Ook Wiers is enthousiast: “De bezoekers wisselen hun kennis en innovaties uit, en landen kunnen van elkaar leren; ook Nederland kan leren van andere landen.” Wat echter nog ontbreekt in de opkomst zijn de zuidelijke landen. Het is dan ook urgent dat een traject wordt gestart om ook in het zuiden energie duidelijk op de agenda te zetten, zodat ook daar kan worden gewerkt kan worden aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Van Schaik: “De noordelijke landen kunnen in hun contracten opnemen dat de zuidelijke partnerorganisaties volgende keer ook deelnemen aan deze conferenties. Dat is een mooi begin.”

De la Court vindt het conservatisme in de waterwereld nog groot. “Men zit nog teveel opgesloten in een eigen wereld, teveel in een uitvoerende rol in plaats van de regie te nemen. Men kan veel meer doen, ook op innovatief vlak. Op zich begrijpelijk, want er is een kostbare infrastructuur gebouwd met lange afschrijvingstermijnen en een hoge onderhoudsdruk.” Het is lastig om in zo’n structuur tot de noodzakelijke vernieuwing te komen. “Mogelijk dat deze innovatie tot stand kan komen met een grotere deregulering en het aan durven om wet- en regelgeving ter discussie te stellen.” De la Court hoopt dat het congres bereikt dat de innovatieve strategieën worden vertaald in een concreet actieplan met doelen en methoden waar de publieke en private sectoren zich samen aan willen binden. “Een interessante vergaarbak van ideeën is zeker nuttig, maar een vertaling naar de praktijk, een goede analyse van de uitdaging met daaraan gekoppeld concrete doelstellingen om tot resultaat te komen, is ook heel zinvol.

Verandering van het waterpeil heeft mogelijk grote gevolgen voor de inrichting van het IJsselmeergebied, het landschap, de steden langs de voormalige Zuiderzeekust, natuur, recreatie en de economie. Daarom worden de (on)mogelijkheden van een ander peilbeheer voor de lange termijn in het gebied in een omvangrijk en langdurig proces met alle belanghebbenden onderzocht. DHV zal de resultaten van deze gebieds- en themaverkenningen vastleggen. Aansluitend verzorgt DHV in opdracht van het Deltaprogramma IJsselmeergebied een grote werkconferentie waarin deze resultaten worden besproken. De opdracht van het Deltaprogramma IJsselmeergebied omvat ook het samen met provincies en gemeenten ontwikkelen van een handreiking ruimtelijke kwaliteit voor het IJsselmeergebied, waardoor toekomstige ontwikkelingen de kwaliteit van het gebied niet schaden. De handreiking is bedoeld voor alle ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied, waaronder buitendijks bouwen. DHV werkt in dit project samen met H+N+S Landschapsarchitecten, evenementenbureau Effectgroep en Deltares.

Karin Thomas Michael van der Valk

H2O / 21 - 2010

5


Directeur Hay Koppers:

“Reststoffenunie voor hele waterketen inzetbaar” Zo’n 15 jaar geleden sloegen de Nederlandse drinkwaterbedrijven de handen ineen om een oplossing voor hun afvalstoffen te realiseren. Zij richtten de Reststoffenunie op, die met Jan Geu ten Wolde als eerste directeur aan de slag ging. Daarna heeft het samenwerkingsverband in het woud van Nederlandse en Europese regels wegen gevonden voor een duurzame bestemming van kalkkorrels en waterijzer (spoelwater- en coagulatieslib), de twee belangrijkste reststoffen die bij de drinkwaterbereiding ontstaan. In mei 2009 trad Hay Koppers aan als nieuwe directeur van dit bedrijf, dat reststoffen steeds meer als grondstoffen voor andere productieprocessen is gaan zien. Een gesprek over zijn ervaringen, in het Waterhuis te Nieuwegein.

Hoe bevalt je dit werk?

“Ik heb een aantal jaren voor onder meer de olie-industrie in Kazakhstan gewerkt, maar zag mijzelf daar toch niet tot mijn pensioen blijven. Terug in Nederland kwam ik in contact met Jan Geu ten Wolde. Hij zocht iemand om meer aan marktontwikkeling te gaan doen. In januari 2008 ben ik bij de Reststoffenunie in dienst gekomen. In augustus 2008 heeft de Raad van Commissarissen mij benaderd met de vraag of ik Jan Geu wilde opvolgen. Voor mij was daarmee een cirkel rond, want ik ben ooit begonnen met reststoffen en kon nu ook de commerciële ervaring die ik inmiddels had opgedaan, in dat veld gaan toepassen. Een prachtige kans om juist op dat snijvlak van een zinvolle taak en commercie te kunnen werken. Ik ben toen begonnen om onze interne organisatie verder uit te bouwen en te professionaliseren.”

Wat moest er gebeuren?

“Jan Geu ten Wolde had de Reststoffenunie van de grond af opgebouwd. Hij heeft zich vooral op de afzetmogelijkheden, wetgeving en vergunningen gericht. Inmiddels gingen onze aandeelhouders steeds meer vragen stellen over afzetquota, afvoerkosten, de opbrengsten van hun reststoffen en risico’s. We zijn derhalve eerst begonnen met het aanpassen van onze financiële/administratieve processen. We hebben ook ons medewerkersbestand aangepast om meer commercieel te kunnen opereren. Dat was nodig omdat onze hoofdtaak is om de afvalproducten die elke dag ontstaan, stabiel weg te zetten in een fluctuerende markt. Tegen uiteraard zo gunstig mogelijke prijzen, ergo zo laag mogelijke integrale kosten.”

Afzet van kalkkorrels aan Corus lijkt mij redelijk stabiel.

“Dat is ook zo, maar je sleept die kalkkorrels vanuit alle hoeken van het land naar IJmuiden toe. Vraag is of ze niet ook een bestemming in de Achterhoek of Limburg kunnen krijgen, of je de afzet kunt regio-

6

H2O / 21 - 2010

naliseren. De praktijk is nu dat het contract met Corus per 1 januari 2011 zal worden opgezegd. We moeten dus voor circa 40.000 ton kalkkorrels elders een hoogwaardige toepassing vinden, waarbij tevens recht wordt gedaan aan het nabijheidsprincipe. Corus had dit contract vooral gesloten om een maatschappelijke bijdrage te leveren aan het recyclen van reststoffen , maar had ook problemen met onze kalk, onder andere omdat er teveel fosfaat in onze korrels aanwezig was voor deze toepassing.”

Wat gaat er met de kalk gebeuren?

“De Reststoffenunie gaat de korrels nu verspreid in het land afzetten, naar de glasindustrie bijvoorbeeld. Proeven hebben uitgewezen dat onze kalk uitstekend te gebruiken is voor de productie van wit dan wel gekleurd verpakkingsglas. We hebben er twee afnemers voor: Ardagh Glass Benelux in Dongen en O-I Manufacturing Netherlands met vestigingen in Schiedam, Leerdam en Maastricht. Ook CRH, een concern van bedrijven gespecialiseerd in productie, distributie en handel van bouwmaterialen, heeft een vraag in de orde van grootte van Corus. Toevoegen van onze ronde korrels zorgt ervoor dat je beton minder hoeft te trillen om het te verdichten. En dat scheelt kosten. Dit concern heeft overal in het land vestigingen. De firma Ankerpoort, een leverancier van minerale grondstoffen en halffabrikaten, heeft eigen kalkgroeves. De afgraving ten behoeve van de mergelwinning stuit steeds meer op maatschappelijke weerstand. Door onze korrels af te nemen, hoopt men de groeven langer open te kunnen houden.” “In het kader van duurzaam ondernemen stappen bedrijven gemakkelijk op ons af. Het mooiste voorbeeld daarvan vind ik de firma Sappi (South African Pulp & Paper Industry) in Maastricht. Sappi is een wereldwijd toonaangevende producent van gecoat papier, zeg maar hoogwaardig papier voor glossy magazines. Voor de coating is kalk nodig.

Onze korrels zijn bruikbaar als ze min of meer wit zijn en volledig uit calciet bestaan. Dus in plaats van kwarts-, zilver- of granaatzand als entmateriaal zal calciet de kern moeten vormen van onze kalkkorrels. Toepassing van calciet als entmateriaal in onthardingsreactoren wordt momenteel onderzocht bij Dunea in Schevingen en bij WML in Meerssen. De proeven lopen goed. Het zou een gehele nieuwe markt open leggen met zeer hoogwaardige toepassingen.”

Is de eis van een witte kleur geen probleem?

“Bij grondwaterbedrijven met weinig zuiveringstrappen heb je snel last van ijzer of mangaan. Als de ontharding meer achter in het proces staat, zijn de kalkkorrels minder donker en bevatten deze duidelijk minder ijzer. Elk drinkwaterbedrijf heeft wel één of twee productiebedrijven die witte kalkkorrels voortbrengen.”

Hoe zit het met de afvalstofstatus?

“We zijn nu bezig om voor onze reststoffen waterijzer en kalkkorrels de officiële status van bijproduct te verkrijgen. De Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen biedt hiertoe sinds kort de mogelijkheid. Onze aanvraag daarvoor loopt. We zijn nu in het stadium dat we ervaring moeten opdoen met de uitvoering van de nieuwe regelgeving voor bijproducten.” “Voordat deze regels er waren, was het verkrijgen van die status niet zo’n gemakkelijk proces. Het etiket afvalstof werkte stigmatiserend. Een afvalstof is materiaal waarvan men zich moet ontdoen. De afvalstoffenwetgeving is erop gericht daar zicht op te houden. Welke afvalstoffen zijn er en waar blijven die? De status van bijproduct vraagt nu om andere methoden om zicht te houden op de toepassing en in het maatschappelijk verkeer brengen van reststoffen. Daarvoor zijn in de Kaderrichtlijn afvalstoffen nu duidelijke criteria geformuleerd, waarbij wordt aangesloten bij reeds bestaande vergunningen- en wetgevingskaders.”

Gaat deze statusverandering lukken?

“De Reststoffenunie heeft bij het ministerie van VROM kalkkorrels aangemeld als pilotproject. Ik verwacht geen problemen, mede omdat we reeds veel niet-afvalstofverklaringen hebben voor verschillende toepassingen. Een extra argument is dat we de stof ook registreren als product in het kader van de REACH-regelgeving. Dit is altijd een eis om een stof als product op de markt te brengen. Als de stof niet is geregistreerd, dan kan deze alleen als afvalstof worden behandeld. Voor waterijzer hebben we ook reeds veel niet-afvalstofverklaringen, zodat we denken dat ook hier mogelijkheden zijn om de stof als bijproduct op de markt te brengen in verschillende toepassingen. Wanneer de registratie van de beide reststoffen rond is, betekent dit dat de afnemer bij toepassing van de stof het risico voor de veiligheid van mens, dier en milieu kent. Het is geen goedkoop traject; de kosten bedragen circa één miljoen euro per stof, met name vanwege de vele onderzoeken naar de veiligheids-


interview

Hay Koppers.

aspecten. Anderzijds behoef je dat niet allemaal zelf te doen. Grote bedrijven bieden hun onderzoeksresultaten te koop aan. Onder voorwaarden zijn die te gebruiken. Omgekeerd kunnen wij dat ook gaan doen als ons gekocht onderzoek ook door anderen gebruikt kan worden. Het gehele project loopt tot 2022.”

Is er een markt voor waterijzer?

“In de beginfase werd waterijzer vooral toegepast in geluidswallen en de baksteenindustrie. Daar zijn later de rwzi’s bijgekomen voor H2S - binding en toepassing in de defosfatering. Rioolwaterzuiveringsinstallaties zijn er vele in Nederland, maar de waterschappen stellen de nodige eisen aan het waterijzer. Dat leidde nogal eens tot transport van kwalitatief geschikt waterijzer over grote afstanden. Inmiddels is inzet bij de biogasproductie een nieuwe toepassingsmogelijkheid. Een groeiende markt, waar H2S-binding belangrijk is. De ijzersulfide die ontstaat, mag met de uitgegiste mest in de landbouw worden toegepast. De Reststoffenunie heeft dit kunnen regelen door een toelating op grond van de Meststoffenwet. Het is een interessante markt die naast een continue afzet ook pieken in de vraag kent als er veel aanbod van zwavelhoudend materiaal in de vergisting is.”

Zie je uitbreidingsmogelijkheden voor jullie werkwijze? “Ten Wolde heeft zijn oog wel eens laten vallen op Duitsland en België. Je moet de organisatie hiervoor echter goed ingericht hebben. Daarvoor is het nu nog veel te vroeg. Voor de registratie van waterijzer en kalkkorrels volgens de REACH-verordening werkt de Reststoffenunie overigens veel samen met Belgische drinkwaterbedrijven, zoals PIDPA en VMW. Voor onze eigenlijke

activiteit vind ik samenwerking binnen de waterketen meer voor de hand liggen. Bij de biologische defosfatering ontstaat op een aantal rwzi’s struviet. Dat wordt nu door betreffende beheerder van de zuiveringsinstallatie lokaal afgezet. Terugwinning van fosfaat uit rioolwater is een zeer actueel thema. Men schat in dat de fostaatvraag vanuit de land- en tuinbouw (deels) gedekt kan worden door fosfaatwinning uit rioolwater. Naarmate de fosfaatmijnen meer uitgeput raken, komt deze terugwinning meer in beeld. Op technisch / technologisch niveau heb ik een aantal verkennende gesprekken met waterschappen gevoerd. Maar er ligt nog geen onderzoeksvoorstel in de richting van vermarkting van struviet door een samenwerkingsverband zoals bijvoorbeeld Reststoffenunie.” “Een andere zaak zijn de asbestcement waterleidingen die nog in de grond liggen, bij de drinkwaterbedrijven samen circa 30.000 km. Die moeten ooit vervangen worden. Wat doe je er mee? Storten staat ter discussie. Daar komt bij dat het ministerie van Financiën het tarief voor afvalstoffenbelasting voor gevaarlijke afvalstoffen - waartoe ook AC-leidingen worden gerekend - fors heeft verhoogd; een tariefsverhoging met maar liefst 100 euro per ton. Als alternatief voor storten kan men denken aan verglazen of denatureren. Oftewel smelten bij een hoge temperatuur, waardoor de vezelstructuur van het asbest verloren gaat. Maar dat vraagt veel energie en zorgt voor een fikse uitstoot van kooldioxide. Voor zo’n fabriek wordt nu een MER opgesteld. De aldus verwerkte asbestcement waterleidingen kunnen als secundaire grondstof worden ingezet voor onder meer de kalk- en cementindustrie. Een alternatief is het gebruik van verdicht asbest voor het stutten van oude (Duitse) mijngangen. Maar export van afval ligt altijd erg gevoelig. We zullen moeten bekijken wat uit oogpunt van milieuefficiëntie de beste oplossing is.”

een nieuwe afdeling van Kiwa met uiteindelijk negen medewerkers. Ons werd duidelijk dat voor het anders in de markt zetten van afvalstoffen een mandaat van de bedrijven nodig was. Dat leidde tot het concept voor een reststoffenunie, die er toen ook gekomen is. Zelf ging ik in 1994 over naar Witteveen+Bos in Deventer. Ik werd daar hoofd Watertechnologie. Voor diverse bedrijven hebben wij toen plannen voor de drinkwaterbereiding, slibverwerking en de spoelwaterbehandeling gemaakt. Later werd ik senior adviseur buitenland. In die tijd heb ik in vele landen gewerkt. Van 2004 tot 2007 ben ik in Kazachstan werkzaam geweest, onder meer voor een combinatie van Chevron en de staatsoliemaatschappij van Kazachstan. Ik werkte als projectleider aan drinkwater- en afvalwatervoorzieningen. Projecten werden daar gecontroleerd op tijd en kwaliteit, geld speelde geen grote rol. In Nederland zijn dat doorgaans geld en kwaliteit, de tijd mag uitlopen.”

Heb je daar ook gewoond?

“Ja, maar je leefde daar heel geïsoleerd. Ik sprak geen Kazaks of Russisch. Het landschap gaf je ook dat gevoel: eindeloze grassteppen. Je kon een dag rijden zonder een boom of struik te zien. Geld voor projecten verdween langs allerlei wegen. Na die drie jaren wilde ik terug.”

Hoe zie je de toekomst van de Reststoffenunie?

“Voorlopig richt de Reststoffenunie zich vooral op verbetering van de informatiestroom richting drinkwaterbedrijven en zet de unie fors in op REACH en de bijproductstatus voor onze reststoffen.

“Duurzame oplossing voor asbestcement in onderzoek”

Wat heb jij hiervoor gedaan?

“Ik ben in 1951 geboren in Tegelen, tegenwoordig Venlo-Zuid. Van 1969 tot 1976 studeerde ik Milieuhygiëne in Wageningen. In mijn ingenieursstudie had ik drie verzwaarde hoofdvakken: waterzuivering bij professor Fohr, ecologie bij professor Mörzer Bruijns en toxicologie bij professor Koeman. Mijn eerste baan was bij het Kiwa in Nieuwegein. Toen ik solliciteerde, zei toenmalig directeur Wijnstra tegen mij: ‘Bedenk wel dat jij als Wageninger nooit directeur van een waterleidingbedrijf kunt worden’. Dat ben ik ook nooit geworden, maar ik kon wel praten met virologen, toxicologen en ecologen. Jos Meijers van Kiwa zei: ‘Ga maar iets met slib doen’. Ik heb toen een enquête over afzetbeleid gehouden onder Nederlandse en Belgische drinkwaterbedrijven. Men leek niets anders te kunnen bedenken dan opbergen in grote gaten. Ik zocht naar alternatieven. In 1984 werd ik hoofd Afvalstoffen en Coagulatie,

De Reststoffenunie gaat per 1 januari 2011 het eigen verdienmodel veranderen. Vroeger betaalde elk lid een vaste bijdrage en opcenten per ton geleverd materiaal. Opbrengsten vanuit de markt waren tevens inkomsten voor de Reststoffenunie. In de nieuwe situatie betaalt men voor de afvoer via de Reststoffenunie op tonbasis en krijgt men de opbrengst van dat materiaal terug. Om een gelijkmatige bijdrage te krijgen en de impact van periodiek verminderd aanbod aan reststoffen te verminderen, middelen wij over de laatste drie jaar en over de prognose voor het komende jaar. Voor de Reststoffenunie moeten jaarlijks de organisatie-/kantoorkosten gedekt worden. Jaarlijks zetten we tot 150.000 ton aan reststoffen af. Als we niet blijven innoveren en ons werkterrein niet weten te verbreden, maken we de Reststoffenunie overbodig. Over vijf jaar zullen we zien hoe de unie er dan voorstaat, maar ik ga er vanuit dat die verbreding en innovatie er komen.” Maarten Gast H2O / 21 - 2010

7


Continue thermische slibhydrolyse: lagere kosten en meer energie op de rwzi Op de rwzi Venlo van het Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) heeft Sustec Consulting & Contracting (Sustec) uit Wageningen een continu proces voor thermische slibhydrolyse getest: TurboTec. Door thermische slibhydrolyse wordt meer biogas uit het zuiveringsslib geproduceerd en vermindert de af te voeren hoeveelheid slib naar een eindverwerker sterk. Op grond van de testen heeft WBL besloten om op rwzi Venlo een full scale thermisch hydrolysesysteem en vergisting te realiseren.

R

ioolwater zuiveren kost veel energie. Op een rwzi wordt jaarlijks netto 20 tot 30 kWh per vervuilingseenheid v.e. aan energie verbruikt. Dit terwijl afvalwater een potentieel van 130 kWh per v.e. per jaar aan chemische energie bevat. Bij de Nederlandse zuiveringsheerders lopen momenteel diverse initiatieven om de installaties energiezuiniger te maken, of zelfs energieproducerend (de Energiefabriek). Dit sluit aan op de doelstellingen van de Meerjarenafspraken energie-efficiëntieverbetering die de Sector Zuiveringsbeheer heeft afgesloten: 30 procent efficiëntieverbetering in 15 jaar. Sustec heeft hiervoor een nieuwe technologie ontwikkeld: het zogenaamde TurboTec-proces. De methode is in samenwerking met WBL, de uitvoeringsorganisatie van de Limburgse waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, met succes getest. De thermische slibhydrolyse is een belangrijke stap in het zuiveringsconcept van de Energiefabriek.

Continue thermische slibhydrolyse

Het stapsgewijs toevoegen van deelprocessen aan de rwzi verhoogt de energieproductie. Ook kunnen waardevolle componenten teruggewonnen worden, zoals stikstof en fosfaat. Eén van de belangrijkste processtappen in deze nieuwe deelprocessen is de thermische hydrolyse van zuiveringsslib. Afb. 1: Principe van thermische hydrolyse.

Deze technologie wordt in het buitenland op diverse plaatsen toegepast. Sustec heeft de techniek gemodificeerd. De TurboTectechnologie is gebaseerd op een continu bedreven thermische hydrolyse. Hierbij wordt slib gedurende een bepaalde tijd onder hoge druk en op hoge temperatuur gebracht. Door deze behandeling wordt de celstructuur afgebroken en komt een groot deel van de celinhoud in oplossing. Tevens worden de extracellulaire polysaccharidestructuren rond de cel afgebroken. Dit verlaagt de viscositeit van de het slibmengsel. Het slib wordt continu, na een mechanische voorindikking/ontwatering, in de hydrolysereactor gepompt (afbeelding 1). Dankzij optimale warmteterugwinning heeft dit systeem nauwelijks externe warmte nodig. Die kan namelijk volledig verkregen worden uit de restwarmte van de gasmotor. Hierbij wordt de afgaswarmte direct omgezet in stoom en in de reactor gebracht. Het systeem levert bovendien een hoge bedrijfszekerheid en lage investeringskosten. Dit leidt tot een eenvoudige uitvoering en procesregeling en daarmee een lage investering.

De voordelen

Behandeling in een thermische hydrolyse vermindert de hoeveelheid aeroob gestabiliseerd slib sterk. Dit levert voor de rwzi’s een

aanzienlijke reductie op in de afvoer van slibkoek en daarmee in de kosten van slibeindverwerking. De hoeveelheid slib vermindert door een verdergaande anaerobe vergisting en doordat de ontwaterbaarheid van het slib door thermische hydrolyse sterk verbetert. Ontwateringtesten laten een reductie zien van 40 tot 50 procent, waarbij het drogestofgehalte na ontwatering in een decanteercentrifuge van secundair slib verbetert van circa 21 tot meer dan 28 procent. De afname van het organisch stofgehalte en de toename van het droge-stofgehalte leiden ertoe dat de verbrandingswaarde per ton ontwaterd slib gelijk blijft. Een ander voordeel van de behandeling in dit systeem is dat de biogasproductie toeneemt. Tijdens het onderzoek is 30 tot 50 procent meer biogas gemeten. Door de thermische hydrolyse stijgt de hoeveelheid opgelost organisch materiaal in de waterfase van het slib (met een factor 10 tot 15). Hierdoor kan het slib bij een kortere verblijftijd vergist worden en neemt de biogasproductie per ton droge stof sterk toe. Hierdoor zijn kleinere gistingsreactoren nodig en kunnen andere methoden van menging worden toegepast. De viscositeit van het slib blijkt door thermische hydrolyse sterk af te nemen. Tijdens het onderzoek zijn testen uitgevoerd met secundair slib van 7 tot 15 procent ds. Na thermische hydrolyse blijkt het slib volledig vervloeid te zijn, waarbij de viscositeit van het slib met een drogestofgehalte van 7 procent dichtbij water ligt en die van 15 procent ds vergelijkbaar is met niet gehydrolyseerd gravitair ingedikt slib van 3 procent ds. Dit biedt duidelijk voordelen als het gaat om toe te passen slibvergistingstechnologie. WBL ziet kansen om de vergistingssystemen uit de agro-industrie toe te gaan passen voor slibvergisting.

Terugwinning van fosfor en stikstof

Als gevolg van de hoge drogestofgehalten van het te vergisten slib en de extra slibafbraak nemen de gehalten aan stikstof en fosfor toe. De stikstofconcentratie kan in het rejectiewater met een factor 3 toenemen. De geringere rejectiewaterstroom met verhoogde concentraties biedt de mogelijkheid om stikstof en fosfor als meststoffen terug te winnen. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de combinatie van struvietvorming en ammoniakstripping. Hiervoor dienen zich inmiddels diverse technieken aan.

8

H2O / 21 - 2010


achtergrond

Vergistingstesten op laboratoriumschaal.

Drogen van slib met restwarmte

Indirect drogen van het ontwaterde slib op locatie vormt een interessante vervolgoptie. Door de verhoogde biogasproductie en het verhoogde drogestofgehalte van het ontwaterde slib kan voldoende thermische energie uit het biogas opgewekt worden om het slib lokaal te drogen. Door het slim cascaderen van de thermische energie uit het biogas voor indirecte droging, thermische hydrolyse, verwarming van de vergisting en de rejectiewaterbehandeling kan optimaal gebruik gemaakt worden van de (thermische) energie-inhoud van het biogas. Hierbij worden droge energierijke slibkorrels geproduceerd met een stookwaarde van 10 tot 12 GJ/ton. De korrels vormen daardoor een interessant energierijk afzetproduct. De geoptimaliseerde slibverwerkingsketen kan gefaseerd ingevoerd worden. Bij zuiveringen met een bestaande vergisting kan gestart worden met het realiseren van de thermische hydrolyse. Vervolgens kunnen

Pilotinstallatie met thermische hydrolyse en vergisting.

stikstof en fosfaat uit het rejectiewater teruggewonnen worden.

Pilottesten

Samen met WBL heeft Sustec proeven uitgevoerd naar de continue thermische hydrolyse van het surplusslib van de zuiveringen Venlo en Hoensbroek. Op rwzi Venlo wordt biologische defosfatering toegepast. In laboratoriumonderzoeken zijn de optimale omstandigheden voor thermische hydrolyse van dit slib bepaald (zie foto linksboven). Hiertoe is slib op verschillende hydrolyse omstandigheden getest. Daarna is door middel van vergisting en ontwatering de meest optimale hydrolysemethode vastgesteld. Vervolgens zijn op de rwzi Venlo gedurende negen maanden op pilot-schaal testen uitgevoerd naar de thermische hydrolyse en vergisting van het surplusslib van de rwzi’s Venlo en Hoensbroek. De pilot plant

Impressie van een full scale thermische hydrolyse-installatie.

installatie bestaat uit een slibvoorzeving, mechanische slibindikking, continu thermisch hydrolyse proces, twee vergistingsunits (zie foto rechtsboven) en een kleinschalige ontwateringscentrifuge. Hierbij is ĂŠĂŠn vergister gevoed met het gehydrolyseerde slib en de andere vergister met niet gehydrolyseerd slib. De testen bevestigen dat door thermische hydrolyse de biogasproductie met 30 tot 50 procent toeneemt en de ontwaterbaarheid van vergiste slib verbetert met circa 40 procent. De organische stofverwijdering nam toe van 40 tot 62 procent.

Full scale realisatie

De terugverdientijd van een dergelijke installatie ligt in de orde van grootte van zeven jaar. Sustec heeft het gehele slibverwerkingsproces, inclusief mechanische voorindikking, thermische hydrolyse, vergisting, warmtekrachtkoppeling, warmteterugwinning, slibontwatering en rejectiewaterproductie in een rekenmodel gezet. Hierdoor kan eenvoudig voor verschillende situaties het technologische, economische en milieutechnische rendement van thermische hydrolyse voor een specifieke situatie berekend worden. WBL bereidt in de tweede helft van 2010 de aanbesteding voor een full scale installatie voor (ca. 6.000 ton ds/j). Lex van Dijk (Sustec) Ad de Man (Waterschapsbedrijf Limburg) NOTEN 1) Phothilangka P., M. Schoen, M. Huber, P. Luchetta, T. Winkler en B. Bett (2008). Prediction of thermal hydrolysis pretreatment of on anaerobic digestion of waste activated sludge. Water Science & Technology nr. 7, pag. 1467-1473.

H2O / 21 - 2010

9


Evaluatie optimalisatie afvalwatersysteem in Brabantse Delta In 2004 stelde Waterschap Brabantse Delta zich ten doel in drie jaar tijd aan de hand van studies voor alle zuiveringsgebieden samen met 21 gemeenten flinke kostenbesparingen in de afvalwaterketen door te voeren. Van de 17 optimalisatiestudies zijn er anno 2010 elf afgerond. Twee ervan zijn vertaald in een afvalwaterkoord (met de gemeenten Zundert en Roosendaal). Daarnaast hebben alle gemeenten en het waterschap afgelopen februari een convenant ondertekend over samenwerking in de waterketen. Die samenwerking verloopt echter nog niet zonder slag of stoot.

H

et realiseren van kostenbesparingen in de afvalwaterketen vraagt om vergaande samenwerking tussen waterschap en gemeenten. In een tijdperk van economische crisis lijkt dit een zware, maar uitdagende opgave. Hoe voorkom je het terugtrekken van organisaties op kerntaken ten gunste van het hogere, maatschappelijke belang (een optimaal milieurendement met een positieve maatschappelijke kostenbatenverhouding op de lange termijn)? Het vraagt om politieke moed en het samen investeren in verkennen van mogelijkheden en risico’s. In economisch gunstigere omstandigheden begon Waterschap Brabantse Delta in 2004 aan een ambitieus programma Optimalisatie Afvalwatersysteem (OAS). In drie jaar tijd wilde het waterschap samen met alle 21 gemeenten mogelijkheden verkennen voor kostenbesparingen. In aansluiting daarop moesten afvalwaterakkoorden worden gesloten met daarin concrete maatregelen en de planning en financiering ervan. De praktijk blijkt echter weerbarstig. Diverse vertragingen treden op en zes jaar later worden pas de eerste twee afvalwaterakkoorden ondertekend. Om te leren van de opzet, het verloop en de (eerste) resultaten voert het waterschap, samen met een aantal interne en externe betrokkenen, een procesevaluatie uit. Een 17-tal interviews en een zogeheten spiegelsessie, waarin de bevindingen worden besproken met geïnterviewden, vormen de basis voor de conclusies en aanbevelingen. Alle 21 West-Brabantse gemeenten en Waterschap Brabantse Delta hebben in februari het convenant ‘Samenwerken in de afvalwaterketen’ getekend. Het convenant kan gezien worden als een uitwerking van het Bestuursakkoord Waterketen, dat het Rijk en de koepelorganisaties (Unie van Waterschappen, IPO, Vewin en VNG) in 2007 sloten. Het convenant heeft als doel de samenwerking tussen de gemeenten en het waterschap en tussen de gemeenten onderling te bevorderen. Verhoging van de doelmatigheid in de afvalwaterketen is het uiteindelijk streven. Het convenant beoogt onder andere samenwerking op het gebied van het ontwikkelen en uitwisselen van kennis en innovatie, uitvoeren van OAS-studies, communicatie, onderzoek, uitwisseling van personeel.

10

H2O / 21 - 2010

Uit de evaluatie blijkt dat veel gemeenten en het waterschap hun basisgegevens over het afvalwatersysteem op orde gebracht hebben en dat de kwaliteit ervan sterk verbeterd is. De meeste gemeenten uiten wel hun zorgen over het op orde houden van deze gegevens. De gemeenten vinden over het algemeen dat de spelregels van het optimalisatieproces lange tijd te eenzijdig door het waterschap zijn bepaald. Men signaleert wel een geleidelijke verandering naar meer evenwicht in de samenwerking. Terwijl theorieën over complexe processen leren dat het verstandig is om bij aanvang van een proces samen de spelregels vast te leggen, is de Handleiding OAS pas in maart 2009 verschenen. In dit lijvige document, dat overigens alleen het logo van het waterschap voert, worden de afspraken en spelregels (op basis van de praktijkervaringen) gedetailleerd op een rij gezet. Een (beperkt) aantal gemeenteambtenaren heeft er aan bijgedragen. Toch ligt het document niet onder het hoofdkussen van de meeste betrokkenen. Start een beoogde samenwerking met het opstellen van een gezamenlijke agenda en spelregels (proces en inhoud) voor alle fasen van het proces. Evalueer de agenda en spelregels bij aanvang van elke nieuwe fase in het proces.

Samen investeren vanuit een gedeelde filosofie

Gaat het waterschap aanvankelijk voortvarend van start, de direct betrokkenen van verschillende afdelingen en regiokantoren verkondigen soms uiteenlopende boodschappen. Dit riep vragen op bij een aantal betrokken gemeenten. Daarbij komt dat wensen van individuele gemeenten niet in alle gevallen worden gehoord of naar (volledige) tevredenheid gehonoreerd. In sommige gevallen staan die wensen op gespannen voet met het uitgangspunt van kosteneffectieve maatregelen. Verder valt op dat gemeenten het waterschap wel aanspreken op zaken die minder goed lopen, maar elkaar onderling niet confronteren met de afspraken en verantwoordelijkheden. Verschillende snelheden tussen gemeenten in een zuiveringsgebied hebben mede daardoor de voortgang lastig gemaakt met frustratie van ‘koplopers’ tot gevolg. In sommige gevallen is daarom gekozen om een zuiveringsgebied (tijdelijk) op te knippen in deelgebieden. De ambtelijke capaciteit is in een aantal gevallen (zowel bij het

waterschap als bij gemeenten) onvoldoende geweest, waarbij de meeste deelnemers aantekenen dat niet alles met behulp van inhuur is op te lossen. Ten slotte bestaan verschillen in filosofie over de gewenste procesaanpak bij betrokken adviesbureaus. Volgens sommigen kiest het waterschap een te zware focus op projectmatige voortgang die weinig ruimte biedt voor creatieve denkprocessen. Meer creativiteit en flexibiliteit zijn dan het devies om beter te kunnen inspelen op onverwachte ontwikkelingen. Samenwerken = samen investeren. Van alle betrokken partijen mag worden verwacht dat ze voldoende mensen en middelen reserveren. Daarbij is het van belang dat men vertrekt vanuit een gezamenlijke procesfilosofie.

De bestuurder is je beste vriend

Tijdige bestuurlijke borging is een belangrijk aandachtspunt in complexe gebiedsprocessen. In het programma zijn ambtenaren vaak lang zelf aan het stoeien met dilemma’s en belangrijke keuzes. Bestuurders worden vaak te lang, onder het mom van ‘te technisch, niet politiek belangrijk genoeg’ op een veilige afstand gehouden. Rioleringen zijn ook niet spannend, politiek kun je er niet zichtbaar mee scoren. Bestuurders worden vaak pas ingeschakeld als conflicten dreigen te ontstaan. Toch verdient het aanbeveling om bestuurders juist vanaf de start mee te nemen in het proces en belangrijke keuzemomenten expliciet te verankeren. Een heldere communicatiestrategie (zowel intern als extern) is daarbij belangrijk, waarbij successen bij voorkeur samen door de partners worden gevierd. De bestuurders zijn je beste vrienden, ze kunnen uitgroeien tot gemotiveerde ambassadeurs. Betrek bestuurders vanaf het begin en op belangrijke keuzemomenten. Laat ze samen successen vieren en geef ze een rol als ambassadeur.

Samen onderhandelen met het Rijk

In het optimalisatieproces van de afvalwaterketen programma vormde het ontbreken van een helder, eenduidig landelijk beleid een lastig dilemma. Zo zijn waterschappen verschillend omgegaan met afspraken over het aandeel verhard oppervlak. Er bestaan


achtergrond Ga voor een realistische ambitie, houd het klein en beheersbaar. Kies proefprojecten niet te groot qua schaalniveau, wel voldoende complex qua inhoud en organisatie; • Zorg voor gunstige procescondities voor interactie, met voldoende ruimte voor creativiteit en het flexibel kunnen anticiperen op onverwachte ontwikkelingen. Pak het daarbij wel zo projectmatig mogelijk aan met heldere deadlines, randvoorwaarden en spelregels. Deadlines zullen aanvankelijk meer procesmatig van aard zijn, later in het proces volgen geleidelijk inhoudelijke keuzes; • Scheidt de fases van inhoudelijke verkenningen en onderhandelingen over kosten en baten scherp. Zo voorkom je mogelijk te vroege politieke stellingen in het proces en kun je de energie richten op het gezamenlijk vaststellen van feiten en waarden. •

Evalueren om te leren

De zuiveringsinstallatie Bath.

ook verschillende invullingen en snelheden ten aanzien van het voldoen aan de basisinspanning. Met de komst van NBW Actueel is er uiteindelijk meer expliciete ruimte gekomen om alternatieven uit te werken. Lokale partijen kunnen zelf zorgen voor een gedeelde interpretatie van landelijke spelregels en afspraken maken over het benutten van de beleidsruimte die wordt geboden. Overweeg het gezamenlijk investeren in het lobbyen op andere bestuurlijke schaalniveaus waar beslissingen worden genomen die van grote invloed kunnen zijn op het lokale gebiedsproces.

Aanbevelingen

Samenvattend zijn uit de evaluatie zeven aanbevelingen afgeleid voor complexe

gebiedsprocessen, zoals het OAS-programma: • Start een proces altijd met het opstellen van een gezamenlijke agenda, procesarchitectuur en spelregels; • Respecteer daarbij kernwaarden/ kernbelangen van de deelnemers. Geef deze een herkenbare plaats in het procesontwerp, waaronder de keuze van varianten. Een brede variëteit bij aanvang van een verkenning verdient de voorkeur. Keuzes maken (‘trechteren’) volgt dan later, na het samen vaststellen van feiten en waarden; • Vrijwillige deelname betekent niet vrijblijvende deelname. Vooraf committeren partijen zich aan deelname aan het proces, niet aan de uitkomsten; • Het is belangrijk om verwachtingen en risico’s voorafgaand aan elke fase in beeld te brengen en afspraken te maken over het beheer(sen) ervan;

Evalueren kun je leren en doe je om te leren. Waterschap Brabantse Delta heeft zich voorgenomen om periodiek een complex programma of gebiedsproces onder de loep te nemen. Pittige (zelf )reflectie en de bereidheid tot het invoeren van aanpassingen zijn essentieel om samen tot betere processen te komen. Het verdient aanbeveling om in elk samenwerkingsproces periodieke evaluatiemomenten in te bouwen. Vergeet daarbij niet de bevindingen terug te koppelen met betrokkenen, ambtelijk en bestuurlijk. Organiseer ook gezamenlijke sessies met ambtenaren en bestuurders zodat men van elkaar kan leren. Creëer hierbij een vertrouwelijke sfeer waarin men openhartig durft te spreken. Het waterschap heeft op grond van de evaluatie in ieder geval een aantal procesmatige ingrepen gepleegd. Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta)

advertentie

Uw proces verdient...

...een fit hart Kijk voor ons complete fitness programma op www.wijkboerma.nl of bel 050 549 59 00 AdvWB185x64b.indd 1

03-02-2010 09:21:26

H2O / 21 - 2010

11


Vier scenario’s voor de toekomst van drinkwater De drinkwatervoorziening in Nederland is buitengewoon goed geregeld. Om dit ook voor de lange termijn te kunnen garanderen, worden strategieën ontwikkeld die zowel een technische als een maatschappelijke benadering vereisen. Waternet heeft voor zijn toekomstvisie Drinkwater 2020-2050 naast de technische mogelijkheden ook de maatschappelijke ontwikkelingen in beeld gebracht, met als resultaat vier scenario’s met een realistische kijk op de toekomstige drinkwatervoorziening.

W

elke factoren hebben, naast technologische, politieke, economische, ruimtelijke en demografische ontwikkelingen invloed op de toekomst van ons drinkwater? Wat gebeurt er als de klant meer centraal staat? Drinkwater moet veilig, gezond en continu beschikbaar zijn tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs1). Blijft dat in de toekomst zo of zijn er veranderingen op til? Gaat de klant meer diensten van ons vragen? Blijft de drinkwatervoorziening een publieke taak of gaat Europa nieuwe ontwikkelingen initiëren? Welke plaats heeft de watercyclus hierin?

Zekerheden en onzekerheden

Voor dit onderzoek is uit informatie van verschillende disciplines geput. Relevante onderzoeken zijn geraadpleegd, zoals ‘De kartonnen doos’2). Waternet wil weten wat de gevolgen zijn van de maatschappelijke ontwikkelingen voor de drinkwatervoorziening in de regio Amsterdam. Hiervoor zijn interviews afgenomen met personen die actief zijn in het maatschappelijk veld en affiniteit hebben met water. Bij het samenvatten van de interviewresultaten werd duidelijk dat een aantal zekerheden en onzekerheden buitengewoon interessant is voor de toekomstvisie op drinkwater van Waternet.

zoals vastgelegd is in de nieuwe Drinkwaterwet; • Op korte termijn is er voldoende water van goede kwaliteit voor de productie van drinkwater tegen een lage prijs. Met de komst van nieuwe zuiveringstechnologieën wordt de veiligheid vergroot en daarmee de kwaliteit van het drinkwater.

Zekerheden

Onzekerheden

De verwachting is dat de klant in de toekomst meer helderheid vraagt over de betrouwbaarheid en de prijs van water. De klant wil een duidelijke factuur over het verbruik, wil weten wat de kwaliteit is en vraagt mogelijk om meer maatwerk en dienstverlening voor het leveren van drinkwater; • De relatie met ruimtelijke ontwikkeling wordt intensiever. Ze is al voelbaar bij waterschappen en gaat ook in zekere mate doorzetten bij drinkwaterbedrijven. De ruimte, met name in de Randstad, staat onder druk. In toenemende mate moeten gebieden, waaronder ook drinkwaterwingebieden meerdere functies bevatten. Meer inspanning is vereist om aan deze maatschappelijke behoefte te voldoen en tevens een juiste bescherming te garanderen. De verwachting is dat drinkwaterbedrijven zich meer gaan begeven op het maatschappelijke vlak. Zij krijgen meer verantwoordelijkheid bij de bescherming van de drinkwaterbronnen,

12

H2O / 21 - 2010

Het blijft een aandachtspunt in de drinkwatervoorziening van Waternet dat de Rijn qua kwaliteit afhankelijk is van functies en activiteiten stroomopwaarts. Nieuwe stoffen, veranderende concentraties en een toenemende (vergrijzende) bevolking beïnvloeden de kwaliteit van het oppervlaktewater. Mede door klimaatverandering is de inname gevoelig voor veranderingen in kwaliteit en temperatuur. Lagere rivierafvoeren gecombineerd met hogere temperaturen beïnvloeden de waterkwaliteit negatief3); • De beschikbaarheid van water kan afnemen als het water ongeschikt wordt voor drinkwaterproductie; • Hoe is de drinkwatervoorziening in de toekomst georganiseerd? De publieke taak van de drinkwatervoorziening is voor de komende jaren vastgelegd in de Drinkwaterwet. Desondanks is de organisatiestructuur van de watersector een blijvende discussie. Liberalisering, privatisering of toch vasthouden aan een publieke taak?

Meer samenwerken in de waterketen is een extra aandachtspunt als gevolg van de economische crisis. Als de privatisering van de energiesector succesvol wordt, is wederom een discussie in de watersector niet af te houden. Schaalvergroting en cyclusbenaderingen zijn mogelijkheden om de versnippering van de waterwereld tegen te gaan. Daarnaast is het opzetten van een organisatiestructuur op basis van stroomgebieden denkbaar. Hoe bepalend water is voor de ruimte en haar functies, des te meer zal ook de organisatie van de waterbeheerders zich daarop instellen; • Hoe ziet de vraag van de klant eruit en wat heeft die er in de toekomst voor over? Klanten zijn zeer divers. Gemeenten, burgers en bedrijfsleven hebben allemaal een bepaalde visie en wensen. De prijs in Nederland wordt momenteel door de burgers laag bevonden. Interessant is of dit in de toekomst zo blijft. Bedrijfsleven en politiek hebben soms andere opvattingen. Daarnaast wordt het centraal stellen van de klant meer en meer een kerntaak voor drinkwaterbedrijven.

Twee kernonzekerheden

Om bovenstaande onzekerheden in de toekomstvisie te ondervangen, zijn deze samengevat in twee kernonzekerheden: • Momenteel is voldoende water en energie beschikbaar om drinkwater van hoge kwaliteit te leveren, maar welke invloed


achtergrond

Marktgedreven: liberalisering van de watermarkt waar alleen luxe waterproducten worden geconsumeerd.

hebben bijvoorbeeld klimaatverandering, planologische en demografische ontwikkelingen, micro-organismen en verontreinigingen van nieuwe stoffen op de beschikbaarheid van drinkwater? Kortom: welke invloed hebben overvloed aan of schaarste van grondstoffen, ruimte, middelen en energie op de drinkwatervoorziening in Amsterdam en omgeving? • De prijs van water wordt nu laag gevonden. Is de klant bereid om een meerprijs te betalen voor andere waterproducten, verschillende waterkwaliteiten, dienstverlening en duurzame toepassingen om de leveringszekerheid te behouden of te vergroten? Kortom: in hoeverre is de klant bereid in de toekomst een hogere prijs te betalen voor water?

gebruikers. In dit scenario willen mensen gezond en smaakvol water en is men bereid daarvoor te betalen, zowel voor drinkwater als voor water voor industrieel gebruik. Publieke waterleidingbedrijven functioneren mogelijk als grootleverancier aan kleinere marktpartijen, die het water bewerken en leveren naar de wensen van de klant. De overheid heeft in dit scenario met een overvloed aan water en grondstoffen louter een regisserende rol.

Overlevend

Door een grote schaarste aan water en energie is de productie van goed drinkwater

in West-Nederland problematisch geworden. Het opwarmen van de aarde heeft gezorgd voor een forse verzilting van het westen van Nederland. Er zijn lange perioden van droogte met in het voor- en najaar hevige stortbuien. Het water dat beschikbaar is, is vaker van slechte kwaliteit. De beschikbare bronnen zijn doelwit van terroristische acties. Criminaliteit zorgt ervoor dat drinkwaterbedrijven hun brongebieden zwaar moeten beschermen. Meervoudige functies van de drinkwaterbronnen zijn onmogelijk. De kosten zijn enorm toegenomen; goed drinkwater is een luxe. De mensen betalen hiervoor een hoge prijs en zijn daartoe ook bereid. Men neemt vaker genoegen met een mindere kwaliteit en minder continue levering. Dit is overigens voor een groot deel elders in de wereld een heel normale zaak. Elk huishouden gaat inventieve manieren zoeken om aan (drink)water te komen. Het gebruik van de regenton is populair. De markt ontwikkelt allerlei technieken om drinkwater te produceren, bijvoorbeeld uit afvalwater. Schaarste aan grondstoffen, energie en ruimte bieden potentie voor watercyclusprojecten. De prijs van water wordt anders opgebouwd dan vroeger. Burgers betalen in dit scenario een cyclustarief voor de kosten van productie, distributie, afvoer en zuivering. De watervoorziening is in overheidshanden gebleven. Die hanteert echter verschillende tarieven voor verschillende kwaliteiten. Verspilling van grondstoffen wordt tegengegaan met een systeem van belonen en straffen.

Prijsgedreven

In dit scenario heeft de watersector de klant centraal gesteld. Ten gevolge van de geringe bereidheid van de klant tot het betalen van een hogere prijs zijn zowel de organisatie als de kwaliteit van de drinkwaterlevering sterk

Overlevend: de consument zoekt meer inventieve manieren om aan zoet (drink)water te komen.

Deze twee kernonzekerheden zijn voor verdere analyse tegen elkaar uitgezet in een assenkruis. Hierdoor ontstaan vier scenario’s, ook wel wereldbeelden, waar de maatschappij naartoe kan bewegen.

Marktgedreven

In dit scenario bestaat een overvloed aan onder meer water, grondstoffen en energie. Met behulp van hoogwaardige technieken spelen partijen en ondernemers handig in op de vraag van de consument. Er is veel geld te verdienen in de watersector. Luxueuze waterproducten en een uitgebreid serviceaanbod zorgen ervoor dat de watermarkt verder liberaliseert. Kleine bedrijven betreden de markt met - door innovatieve technologieën mogelijk gemaakte - nieuwe varianten, waardoor de differentiatie in water verder vergroot. Natuurlijk en duurzaam verkregen grondstoffen zijn populair. Het gevolg is een zeer breed assortiment van (drink)water voor allerlei doeleinden. Verschillende soorten water hebben eigen toevoegingen, zoals vitaminen en mineralen. Water verhoogt het welzijn, de hygiëne en comfort van de H2O / 21 - 2010

13


een taak van de overheid, die zelfs tot rantsoenering overgaat, met strenge restricties van overmatig gebruik. Er is een ontwrichting van de samenleving. Voor mensen op het platteland is het makkelijker om zelfvoorzienend te zijn dan stedelingen.

Resumerend

Momenteel bevindt de Nederlandse drinkwatersector zich in een situatie met een overvloed aan grondstoffen. De klant is bereid een maatschappelijk aanvaardbaar tarief voor drinkwater te betalen. Een verschuiving kan optreden als één van de kernonzekerheden (schaarste en de bereidheid van betalen) verandert.

Prijsgedreven; uit de kraan komt grijswater. Het water wat daadwerkelijk gedronken wordt, heeft de juiste drinkwaterkwaliteit.

verslechterd. In dit scenario is beperkt geld beschikbaar voor innovatie en duurzaamheid. De economie in Europa blijft kwakkelen en het leven is voor iedereen duur geworden. Een grote transparantie in kosten, tarieven en levering is noodzakelijk om aan de eisen van de klant te voldoen. Om kosten te besparen kunnen keuzes gemaakt worden om het distributienet aan te passen en mogelijk het beheer uit te besteden. Er is meer achterstallig onderhoud van het productie- en distributiesysteem en in toenemende mate is de leveringszekerheid in het geding. Wellicht leidt schaalvergroting tot een prijsreductie. Het water dat daadwerkelijk gedronken wordt, heeft de juiste drinkwaterkwaliteit. In dit scenario zijn er meer grijswatertoepassingen voor bijvoorbeeld afwas, douche en toilet. Kraanwater is niet meer geschikt om te drinken. Door de klimaatverandering zal water meer ruimte vragen in stedelijk en landelijk gebied. Er is meer water nodig om extra opwarming in de

steden te voorkomen. Burgers hebben dankzij de hogere temperaturen meer behoefte aan verkoeling. De openbare ruimte in steden wordt daarop aangepast. In het landelijk gebied wordt ruimte beschikbaar gemaakt om water te bergen.

Ontwrichtend

Dit onwaarschijnlijke en wellicht bizarre scenario verlaagt de welvaart in Nederland tot een dieptepunt. Er is een lage bereidheid te betalen. Alle grondstoffen en energie zijn schaars geworden. Feitelijk betekent dit dat de welvaart in een zorgwekkende toestand verkeert. De levensverwachting daalt en Europa is vooral bezig met het voorkomen van conflicten en bereidt zich voor op de gevolgen van de klimaatverandering. Duurzame initiatieven zijn in dit scenario niet doorgezet, waardoor de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen blijft. Nederland krimpt en vergrijst. Schaarste aan drinkwater is een probleem en de verdeling van drinkwater

Bovenstaande scenario’s zijn onderdeel van de toekomstvisie Drinkwater 2020-2050 van Waternet. Zij geven een indicatie hoe de maatschappij zich in de toekomst kan ontwikkelen in relatie tot de drinkwatervoorziening. De scenario’s zijn redelijk extreem neergezet. De verwachting is niet dat in de toekomst één dezer scenario’s werkelijkheid wordt. Een centrale positie in het hart van het assenkruis is denkbaar. Waternet gaat nu aan de hand van deze scenario’s en de technische ontwikkelingen een vertaalslag maken, om te komen tot een optimale toekomstvisie voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam en omstreken. Het uiteindelijke doel is het ontwikkelen van een robuust en duurzaam drinkwaterproductiesysteem, waarin een integrale afweging gemaakt is tussen zowel technologische als maatschappelijke ontwikkelingen. Job Rook (Waternet) NOTEN 1) Vloerbergh I. e.a. (2010). Wat wil de klant van het waterbedrijf? H2O nr. 8, pag. 30-31. 2) Kiwa Water Research (2005). Toekomstbeelden voor de waterketen. 3) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw. Vier scenario’s voor Nederland. 4) Drinkwaterwet, artikel 7 en Memorie van Toelichting.

Ontwrichtend; de welvaart in Nederland bevindt zich op een dieptepunt. De overheid gaat over tot het rantsoeneren van het drinkwater.

14

H2O / 21 - 2010


verslag Leveringsplannen nieuwe stijl Drinkwaterbedrijven maken plannen voor de levering van drinkwater en de continuïteit daarvan. Het opstellen van zo’n leveringsplan gebeurt sinds de jaren ‘90 op vrijwillige basis. Maar er gaat wat veranderen. De nieuwe Drinkwaterwet, die naar het zich nu laat aanzien op 1 juli 2011 in werking treedt, maakt het opstellen verplicht. Het (nu nog concept) Drinkwaterbesluit bevat de regels hiervoor. Ook nieuw is dat de VROM-Inspectie, het rijkstoezicht op de drinkwatervoorziening, bij het opstellen en toetsen van een leveringsplan veel nauwer betrokken zal zijn.

V

ROM-Inspectie nodigde deskundigen uit voor een werkbijeenkomst op 6 oktober in Amersfoort over de veranderingen in de wetgeving, de eerste ervaringen van de drinkwaterbedrijven bij het opstellen van de nieuwe plannen én de aandachtspunten bij de toetsing. De bijeenkomst trok 35 geïnteresseerden, waaronder medewerkers van alle tien drinkwaterbedrijven en de beleidsdirectie van het ministerie van VROM, de VROMInspectie, Vewin en RIVM. Hugo de Vries, directeur-inspecteur van de regio Noordwest-Nederland en tevens portefeuillehouder drinkwater van de VROM-Inspectie, benadrukte in zijn aftrap dat de bijeenkomst niet georganiseerd was omdat de branche nalatig zou zijn. Doel was stil te staan bij het nieuwe wettelijke kader waarin een grote rol is weggelegd voor de overheid. De Vries gaf aan dat de VROMInspectie, om die verantwoordelijkheid goed te kunnen invullen, mee wil denken bij het opstellen van de plannen en langs die weg tevens kan zorgen voor afstemming tussen de plannen van de afzonderlijke bedrijven. Eric van Dorst, senior beleidsmedewerker bij de VROM-directie Duurzaam Produceren en sinds kort actief bezig met het drinkwaterbeleid en de drinkwaterregelgeving, schetste het juridische bouwwerk en de samenhang tussen de Drinkwaterwet, het Drinkwaterbesluit en een viertal ministeriële regelingen. Hij besprak de artikelen in het Drinkwaterbesluit waarin een rol is weggelegd voor de inspecteur. De minister van VROM heeft de politieke eindverantwoordelijkheid voor de

goedkeuring van de leveringsplannen. De politieke arena dwingt tot het goed invullen van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van drinkwaterbedrijven en Inspectie. Tijdens de voorbereiding van de bijeenkomst bleek dat de drinkwaterbedrijven vooral de nieuwe wet- en regelgeving toegelicht wilden krijgen: wat gaat er veranderen? Ook gaven de bedrijven aan op weg geholpen te willen worden bij het conform nieuwe wetgeving opstellen van het leveringsplan. Met deze opdracht lichtte Michel Riemersma (adviseur Leveringsplannen en leveringszekerheid bij DHV) de nieuwe hoofdpunten toe. Ook besprak hij ‘bijlage B van het Drinkwaterbesluit’. Deze kan worden gelezen als de blauwdruk van de inhoudsopgave van het Leveringsplan nieuwe stijl. De aanwezigen kregen voorts uitgebreid de mogelijkheid vragen te stellen over de strekking van de wettekst, zoals verplichte oefeningen en verscherpingen ten aanzien van externe leveranties. Daarnaast werd gediscussieerd over nieuwe begrippen, bijvoorbeeld de verstoringsregistratie (niet enkel technische verstoringen, maar ook diefstal, bedreiging, insluiping) en de inventarisatie en analyse van verstoringsrisico’s. Riemersma denkt daarbij ook aan de risico’s van natuurbranden (waterproductiebedrijven liggen veelal in bos en natuur), blikseminslag, een verouderend leidingnet, waterslag, enzovoorts. Uit de discussie bleek dat de voorbeelden genoemd bij ‘element’ (zoals bron, zuiveringsstation, pompstation) voor een aantal aanwezigen verwarrend zijn. De Inspectie gaat na of deze begrippen in de

toelichtende tekst bij de wet nog verhelderd kunnen worden. Roy Tummers geeft leiding aan de afdeling Strategie van Evides, die planfiguren opstelt, waaronder het leveringsplan. Hij besprak het profiel van Evides en hoe het bedrijf gekomen is tot een nieuw leveringsplan, vooruitlopend op de nieuwe wetgeving. Voor dit drinkwaterbedrijf liggen ‘uitdagingen’ in de combinatie van drink- en industriewater, de grote verschillen in de bronnen voor drinkwater, de grote spreiding in productielocaties en in de leveringsgebieden in Zeeland, West-Brabant en het Rijnmondgebied. Hij lichtte een aantal deelplannen toe van het leveringsplan (capaciteitsplan, nooddrinkwaterplan, beveiligingsplan, crisisorganisatieplan) alsmede de levering in niet-verstoorde situaties en bij verstoringen door uitval van belangrijke elementen. Ook besprak hij oefeningen en de training van medewerkers om voorbereid te zijn op verstoringen en dreigingen. Gert-Jan ten Napel (senior-inspecteur bij de VROM-Inspectie) besprak de ideeën van de Inspectie hoe tot nieuwe leveringsplannen te komen. In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat een drinkwaterbedrijf binnen een jaar na inwerkingtreding van de Drinkwaterwet het leveringsplan ter beoordeling moet voorleggen aan de inspecteur. Naar het zich nu laat aanzien, moeten dus alle bedrijven dit uiterlijk 1 juli 2012 gedaan hebben. Vervolgens dient het plan binnen vier jaar te worden herzien. Ook is betrokkenheid vereist van de inspecteur bij het opstellen van de verstoringsrisicoanalyse, het eerste onderdeel van het leveringsplan. De Nota van Toelichting bij het Drinkwaterbesluit zegt daarover dat ‘enkel de goedkeuring van het eindproduct, zijnde het leveringsplan, onvoldoende zou zijn om richting te geven aan de juistheid van de te nemen stappen.’ Voorts besprak Ten Napel hoe de VROMInspectie wil omgaan met vertrouwelijkheid. Leveringsplannen bevatten immers vertrouwelijke informatie. Gegevens onder de verstoringsparagraaf vallen op basis van artikel 37 van de Drinkwaterwet onder informatie die de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden en zijn daardoor op voorhand uitgesloten van de Wet Openbaarheid van Bestuur. De VROMInspectie ziet uitnodigingen van de drinkwaterbedrijven om deel te nemen in het proces dat leidt tot de leveringsplannen, graag tegemoet. met dank aan Gert-Jan ten Napel (VROM), Michiel Riemersma en Jos Peters (DHV) H2O / 21 - 2010

15


Uniek meetprogramma rondom de Dommel door Eindhoven Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven hebben de afgelopen jaren samen de toestand van de rivier de Dommel in Eindhoven in kaart gebracht. Hiervoor is een, voor Nederlandse begrippen, uniek meetnet opgericht. Het totale meetprogramma omvat zowel langjarige kwantitatieve als kwalitatieve metingen aan ecologie, oppervlaktewater, riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Na een jarenlange reeks van metingen beschikken gemeente en waterschap nu over een goede meting van de ‘nulsituatie’. Met deze ‘nulsituatie’ kan de bijdrage aan verbetering van de waterkwaliteit en ecologie door toekomstige verbeteringen aan de zuivering en de riolering in beeld worden gebracht. De praktijkmetingen gaven ook sturing aan de locatiekeuze en omvang van reeds uitgevoerde maatregelen.

D

e rivier de Dommel stroomt dwars door Eindhoven. Dit water heeft in potentie hoge natuurwaarden en kan, juist ook binnen de stad, een belangrijke meerwaarde bieden aan de omgeving. Daarvoor moet de waterkwaliteit in orde zijn. Ook het benedenstroomse Dommeldal en de Dommelbeemden hebben baat bij een goede waterkwaliteit. En dat terwijl de Dommel flink belast wordt. Het effluent van de rwzi Eindhoven is een belangrijke bron van de Dommel. In de stad lozen ook verschillende riooloverstortputten van de gemengde riolering bij flinke buien overtollig water. Bovendien komt het water al niet helemaal ongeschonden de grens tussen België en Nederland over. Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven sloten al in 1993 een bestuursakkoord waarin afspraken staan over het aanpakken van de bronnen. Dit moet resulteren in verbeteringen aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het rioleringssysteem én afkoppeling van verhard oppervlak. Met deze maatregelen is een investering gemoeid van 150 tot 200 miljoen euro. Bovendien zijn de komende jaren miljoenen gereserveerd voor herinrichting van de Dommel, die dit najaar een natuurlijker profiel krijgt en wordt gebaggerd. Bij de gemeente Eindhoven en Waterschap De Dommel lag de vraag op tafel of de beoogde investeringen wel de meest doelmatige zijn. Daarvoor was het nodig meer inzicht te krijgen in de relatie tussen lozingen, de lokale waterkwaliteit en de ecologische toestand. Bovendien bestond behoefte aan inzicht in het verloop van de waterkwaliteit naar tijd en plaats: welke gevolgen hebben ingrepen in de stad en hoe werken bovenstroomse veranderingen door? Aanvullend op het theoretisch inzicht in de effecten van de reeds uitgevoerde en geplande maatregelen is door gemeente en waterschap medio 2000 een gemeenschappelijk monitoringsprogramma opgestart. Dat is de afgelopen jaren steeds verder uitgebreid en heeft in 2007 zijn maximale omvang bereikt. Inmiddels is voor een reeks van jaren een beeld van de waterkwaliteit beschikbaar.

16

H2O / 21 - 2010

De metingen zijn zeer divers van karakter. Er worden kwantitatieve en kwalitatieve metingen verricht aan het rioleringssysteem, het oppervlaktewater, de waterbodem en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. In het onderzoeksprogramma zijn ook de resultaten van lopend macrofauna-onderzoek betrokken. Om een relatie te kunnen leggen tussen de neerslag, werking van de riooloverstortputten en de oppervlaktewaterkwaliteit zijn op alle 30 lozingspunten van de gemengde riolering overstortmeters geïnstalleerd. Dit zijn continue niveaumeters die de duur en het tijdstip van aanspringen registreren. Met de niveaumeters is op basis van de gemeten waterstand boven de overstortdrempel ook een schatting te maken van het overstortvolume. Verder zijn drie neerslagmeters geïnstalleerd en wordt gebruik gemaakt van KNMI-neerslagstations. In de Dommel en zijbeken als Tongelreep en Kleine Dommel worden waterstanden en debieten gemeten.

Afb. 1: Schematische weergave meetnet.

Het kwantitatief meten aan riooloverstortputten zegt nog weinig over het daadwerkelijke effect op de waterkwaliteit. Ook het reguliere waterkwaliteitsmeetnet met een bemonsteringsfrequentie van eens per 14 of 28 dagen biedt weinig houvast. De kans dat een routinematige meting in de tijd samenvalt met een overstortingsgebeurtenis, is namelijk zeer beperkt. Om toch een relatie te kunnen leggen tussen de lozing van overstortwater en het verloop van de oppervlaktewaterkwaliteit, is van twee grote lozingspunten de kwaliteit van het overstortwater volautomatisch en op volumetrische basis bemonsterd. Bewust is gekozen voor twee verschillende lozingspunten: één bovenstrooms van de rwzi Eindhoven en één benedenstrooms ervan. Daarnaast nemen twee automatische monsternamekasten vergelijkbare monsters van het oppervlaktewater. Zodra de bovenstroomse riooloverstortput in werking treedt, activeert een sms-signaal de monsternamekast benedenstrooms van de riooloverstortput. Tijdsproportioneel worden flessen met oppervlaktewater gevuld.


achtergrond

Een zuurstofmeter.

Zowel boven- als benedenstrooms van de rwzi wordt een dergelijke duometing uitgevoerd. De kwaliteit van het effluent wordt periodiek bemonsterd op verschillende kwaliteitsparameters en volcontinu via een drogestofmeting. Als gidsparameters voor het continue kwaliteitsverloop van overstortwater en oppervlaktewater zijn respectievelijk troebelheidsmeters en zuurstofmeters geïnstalleerd. Het meetnet in Eindhoven is gedurende zeven jaar stap voor stap opgebouwd. Het risico bestond dat een onbeheerste hoeveelheid gegevens zou ontstaan. Om een gegevenskerkhof te voorkomen, is gekozen voor het systematisch opdelen in deelgebieden. Omdat de grote hoeveelheid gegevens diverse ‘leveranciers’ kende, bestond de noodzaak de gegevensstromen te stroomlijnen en te bundelen in een centrale projectgeoriënteerde databank. Om een vergelijking van de gegevensstromen te vergemakkelijken en te kunnen analyseren, zijn zowel de handmatige als sensormeetgegevens ingelezen in de door Arcadis ontwikkelde applicatie Viewmaster. Een belangrijke rol van Viewmaster ligt in het eenvoudig kunnen combineren van verschillende soorten informatie (continu, discontinu,

Afb. 2: BZV en fosfaatverloop benedenstrooms van de lozingspunten na het optreden van riooloverstorten.

kwantiteit, kwaliteit), waaronder ook kalibratierapporten en logboekinformatie. Tussen gemeente, waterschap en Arcadis zijn afspraken gemaakt over het beheer en delen van gegevens. Deze opzet heeft ertoe geleid dat over de hele meetperiode alle beschikbare informatie eenduidig beschikbaar en goed toegankelijk is.

Belangrijkste resultaten

Het meetprogramma blijkt in het algemeen voldoende inzicht te geven in de relatie tussen de lozingen en de kwaliteit van het oppervlaktewater voor de onderbouwing van ‘geen spijt’-maatregelen. Zo is op basis van drie jaar aan overstortmeetgegevens geconstateerd dat vijf van de 30 bemeten riooloverstortputten circa 80 procent van het totale overstortvolume voor hun rekening nemen. De grootste lozingshoeveelheden vinden plaats ten noorden van Eindhoven en de zuivering (benedenstrooms) op locaties waar de overstortdrempels het laagste zijn. Ondersteund met de meetgegevens is

begonnen met de bouw van één bergbezinkbassin en is een andere geplande voorziening voorlopig geparkeerd. Uit een vergelijking van drie neerslagmeters blijkt een forse regionale spreiding, juist bij hevige buien. Voor de huidige meetdoelstellingen vormt dit geen beperking, maar voor een verhoogd inzicht in het hydraulisch functioneren van het rioleringssysteem is een dichter meetnet nodig of is neerslagradar een mogelijk alternatief (gebiedsdekkend beeld). Uit de meetgegevens blijkt duidelijk dat de waterkwaliteit tijdens perioden van hevige regenval sterk fluctueert - een verschijnsel dat met een regulier meetnet niet in beeld is te brengen. Afbeelding 2 is een voorbeeld van een fikse bui in de nacht van 3 op 4 augustus 2008. Rond middernacht treden de riooloverstortputten in werking. De concentratie BZV5 en fosfaat loopt direct benedenstrooms van de grote lozingspunten in korte tijd sterk op om daarna weer te dalen.

Kwaliteit van het overstortwater en van de Dommel (in mg/l, metalen in µg/l).

overstortwater

parameter

landelijke cijfers Stichting RIONED (2009)

BZV5

148 - 389

NH4+ TPO4

2,1 - 3,1

meetwaarde (gemiddelde)

meetwaarde (gemiddelde)

achtergrondgehalte Dommel

42

11

2,5

155

60

20

3

1,4

0,3

1,8

1

0,26

213

58

7

STOWA (verwacht)

40 - 82

CZV

oppervlaktewater Dommel

2,1 - 4,8

ZS Zn

357 - 431

357 - 472

323

132

142

Cu

67 - 92

67 - 113

77

19

5,4

H2O / 21 - 2010

17


achteraf een nadeel als gevolg van benodigde tijd voor het vulproces. Onder het motto ‘beter een half gevulde dan een lege fles’ is het daarom beter te kiezen voor een installatie met enige overcapaciteit en/of de mogelijkheid tot overschakelen naar een volgende monstercyclus voordat de lopende cyclus is afgemaakt. Het verdient aanbeveling op beoogde monsterlocaties zo vroeg mogelijk te beginnen met kwantitatieve metingen als basis voor de keuze van de regeling en het type monsternamekast. Let ook op het laten registeren van datum en tijd van elke flesvulling. Dit lijkt een open deur, maar in de praktijk blijkt dit niet evident te zijn. Eén van de grootste problemen met de zuurstofmeters was het aanhaken van vuil, wat de nauwkeurigheid sterk negatief beïnvloedt. Met de installatie van een v-vormige bovenstroomse constructie en het uit de kant plaatsen is dit probleem deels ondervangen. Ook vervuiling van de troebelheidsmeters in het riool vereist een doordachte plaatsing. Deze zijn daarom met de stroom ‘meekijkend’ boven de vuilwaterstroom gehangen.

Waardevolle resultaten

Automatische monsternamekast.

De diversiteit aan metingen leidt tot een grote verzameling specifieke conclusies over het systeemgedrag. Daarnaast zijn meer algemene conclusies getrokken over de relatie tussen belasting en waterkwaliteit. Zo blijkt dat de waterkwaliteit van het overstortwater in Eindhoven vergelijkbaar is met die van andere intensief bemeten overstorten in Nederland. Uit het verloop van de vuilconcentraties in het oppervlaktewater is opgemaakt dat het effect van kortstondige lozingen als gevolg van verdunning niet langer duurt dan 24 uur. De continue lozing van het effluent van de rwzi zorgt in vergelijking voor een veel grotere, maar in de tijd gespreide, vuilvracht op de Stadsdommel. Ook blijkt dat de in volume grootste overstorting niet per se het grootste effect sorteert. De lengte van een voorafgaande lange droge periode blijkt door een verandering van het afvoerpatroon van de rivier medebepalend. Het toetsen van de waterkwaliteitsmetingen volgens een eenduidige normtoetsing bleek niet eenvoudig. De huidige waterkwaliteitsnormen zijn in hoofdzaak gebaseerd op langere meetreeksen, bijvoorbeeld het zomergemiddelde voor stikstof en fosfaat. Deze normen zijn echter niet bedoeld voor het toetsen van piekgebeurtenissen. Om deze reden is een toetskader voor zuurstof opgesteld, gebaseerd op een pragmatische onderverdeling naar grootte, duur en waarde van de zuurstofdip. Door op verschillende trajecten continu het zuurstofgehalte te

18

H2O / 21 - 2010

meten en ook hydrobiologisch onderzoek uit te voeren was een verband te leggen tussen een slechte zuurstofhuishouding en de afwezigheid van bepaalde zuurstofminnende soorten. De tabel op de vorige pagina toont de verschillen in kwaliteit van het bemonsterde overstort- en oppervlaktewater. Het meetnet in Eindhoven is uniek in omvang en variatie. Het meetproject heeft diverse punten ter lering opgeleverd. Zo is het niet meegevallen meetlocaties voor de bemonstering en zuurstofmetingen van het oppervlaktewater te vinden. Geschikte locaties liggen vaak op particuliere grond of er is geen elektriciteit aanwezig. Met name de meetlocaties op openbaar terrein en buiten het toezicht van omwonenden zijn letterlijk zwaar onder vuur genomen. We hebben te maken gehad met kauwgom in sleutelgaten, doorgeknipte kabels tot zelfs brandstichting, sabotage, vernieling en diefstal. Om de risico’s te beperken, dient meetapparatuur robuust en niet opvallend te zijn. Het inregelen van de monsternamekasten heeft tot de nodige hoofdbrekens geleid. Omdat de daadwerkelijke overstortvolumen op de monsternamelocaties groter waren dan in theorie, konden de inline bemonsteringskasten onvoldoende tempo maken met het vullen van de flessen. Het voordeel van een in-line bemonsteringskast (hogere nauwkeurigheid door continue bemonstering), bleek

Terug naar het begin. Om te komen tot een goede waterkwaliteit in de Dommel in Eindhoven hebben de gemeente Eindhoven en Waterschap de Dommel in 1993 een convenant afgesloten. De gemeente heeft zich niet bij de normstellende aanpak rondom de basisinspanning neergelegd en van meet af aan een waterkwaliteitsspoorbenadering voorgestaan. Door vroegtijdig de samenwerking met het waterschap aan te gaan, is de tijd genomen om het inzicht te vergroten. Het uitgebreide meetprogramma helpt gemeente én waterschap bij het bepalen wat kosteneffectief is om bij te dragen aan het bereiken van KRW-doelen en is ingebed in het project Kallisto1). Ook hebben de meetreeksen bijgedragen aan het ontwikkelen en uitbouwen van kennis. Zo zijn de gegevens gebruikt bij de ontwikkeling van een landelijke knelpuntenbeoordelingsmethode voor overstorten (STOWA, 2010). Een belangrijke winst volgt in de komende jaren. Er ligt een goede basis voor effectmonitoring. In tegenstelling tot de landelijke tendens is in Eindhoven een duidelijke nulmeting beschikbaar. Als alle maatregelen zijn uitgevoerd, moet het mogelijk zijn de positieve effecten ervan in beeld te brengen. Michel Moens en Marco Vroege (Arcadis) Oscar van Zanten en Henk Tamerus (Waterschap De Dommel) Ger Renkens (gemeente Eindhoven) NOTEN 1) Kallisto is de naam van het innovatieproject dat zich richt op het samen slimmer schoonmaken van afvalwater. De waterschappen Brabantse Delta, Vallei & Eem en De Dommel, de universiteiten van Wageningen en Gent, de gemeente Eindhoven en STOWA nemen deel aan dit project. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat verleent 2,7 miljoen eurosubsidie vanwege het vernieuwende karakter van het project.


actualiteit ‘Eigen’ baggerbeheerplan bespaart Provincie Zuid-Holland geld en tijd Efficiënt beheer van watergangen is voor grote bestuurlijke organisaties vaak lastig te realiseren. Onduidelijkheid over eigendom en verantwoordelijkheid en een ad hoc-aanpak van problemen leiden tot onnodige kosten bij het beheer van provinciale watergangen. Met het ontwikkelen van een ‘eigen’ integraal baggerbeheerplan bespaart de Provincie Zuid-Holland geld en tijd.

D

e Provincie Zuid-Holland voert het beheer over circa 550 kilometer aan wegen en bermsloten. Bij het beheer hiervan heeft de provincie te maken met zeven waterschappen. Het brengt veel tijd en moeite met zich mee om een passend bestek op te stellen. In het verleden werd dat opgesteld aan de hand van de aanschrijvingen op basis van de schouw van de waterschappen en de verzoeken die vanuit de rayons kwamen. Tijdens de schouw controleert het waterschap of de watergangen, die door anderen worden schoongemaakt, goed zijn onderhouden. Doordat waterschappen grote verschillen in schouwcycli kennen, is het verzamelen van deze data een tijdrovende bezigheid. Daarom heeft de Provincie Zuid-Holland een eigen baggerbeheerplan opgesteld. Om tot een provinciale GIS-kaart te komen, heeft ingenieursbureau MWH de waterschappen in de provincie gevraagd een GIS-bestand aan te leveren met daarin alle watergangen waarvoor de provincie een onderhoudsplicht heeft. In deze bestanden zijn tevens (indien aanwezig) de voorwaarden voor het onderhoud, zoals de leggerafmetingen en schouwjaren, meegenomen. De watergangen in de bestanden van de zeven waterschappen zijn vergeleken met watergangen in het basisbestand van de provincie.

Uiteindelijk is een GIS-bestand tot stand gekomen met alle trajecten waarvoor de provincie onderhoudsplichtig is. Daarnaast is bekend wanneer de watergangen volgens de schouw van het waterschap aan bepaalde afmetingen moeten voldoen. Voor het provinciale meerjarenplan is op basis van reeds uitgevoerde onderzoeken globaal een volume baggerspecie geraamd per traject. De verkregen gegevens worden gebruikt bij het opstellen van de meerjarencyclus en de bijbehorende begroting. Samen met de provincie is bekeken hoe de beheergebieden in te delen zijn in een eigen schouwvakkensysteem. Belangrijk aandachtspunt hierbij betrof dat de meerjarenplanning volgens een eigen cyclus voor Zuid-Holland wel financieel uitvoerbaar moest zijn. Ook moest de cyclus zoveel mogelijk afgestemd zijn op de schouwcycli van de waterschappen. Daarnaast moest een aparte cyclus voor de Dienst Stedelijk Gebied (DSG) en Dienst Landelijk Gebied (DLG) worden opgesteld. MWH heeft vier conceptcycli opgesteld en aan de provincie gepresenteerd. De verkozen cyclus beslaat zeven jaar. Er is gekeken naar een verdeling waarbij per jaar de betrokkenheid van waterschappen en rayons van de provincie zo min mogelijk is. Daarnaast is getracht de kosten per jaar gelijkmatig uit te smeren over de cyclus.

De uiteindelijke planning wordt in overleg met de waterschappen vastgesteld. Per baggerjaar wordt voor de DSG en de DLG een kostenraming gemaakt. Deze is gebaseerd op het te verwijderen volume baggerspecie op het moment van baggeren. Met een aanname van de jaarlijkse aanwas voor de baggerspecie heeft MWH de kosten (in eerste instantie) per traject en per schouwvak (per baggerjaar) kunnen ramen. Uiteindelijk is per traject bepaald wanneer het onderhoud moet plaatsvinden en wat per traject de kosten in het baggerjaar bedragen. Met het eigen baggerbeheerplan heeft de provincie voor het eerst volledig inzicht in haar beheergebied en de daarmee gepaard gaande kosten. Ze kan nu met één druk op de knop een overzicht krijgen van wanneer welke watergang gebaggerd moet worden. Daarnaast is de spreiding van de jaarlijkse kosten verbeterd. De inventarisatie heeft uiteindelijk een extra kostenbesparing aan het licht gebracht, doordat de provincie feitelijk voor minder kilometers watergang verantwoordelijk is dan tot nu toe werd aangenomen. De provincie voorziet dat zij in de toekomst wellicht meerjaren bestekken kan gaan aanbesteden, wat het voordeel verder kan vergroten. Robin van der Ende (MWH)

H2O / 21 - 2010

19


Overstromingsmodellen met een hoge resolutie De aandacht voor overstromingsmanagement is de afgelopen jaren toegenomen, mede door de verandering in het klimaat en regelmatig terugkerende wateroverlast in Europa en de Verenigde Staten. De economische groei en de toename van de bevolking zorgen er bovendien voor dat de gevolgen van een overstroming steeds groter worden. Om de toegenomen risico’s het hoofd te kunnen bieden, moet de bescherming tegen overstromingen worden verbeterd en de calamiteitenbestrijding effectiever worden.

O

verstromingsberekeningen vormen het fundament waarop de beschermings- en calamiteitenmaatregelen zijn gebaseerd. Een fundamentele vraag, waaraan vaak voorbij wordt gegaan, is hoe nauwkeurig deze berekeningen zijn en of deze nauwkeurigheid niet kan of moet worden verbeterd? Een belangrijk element in de nauwkeurigheid van een overstromingsmodel is het schaalniveau waarop het te overstromen gebied wordt gemodelleerd. Daarom is voor een verderop besproken casus systematisch onderzocht wat de meerwaarde is van overstrozminzgsmodellen met ‘een hoge resolutie’.

De achilleshiel van overstromingsmodellen

De overstromingsmodellen die thans in Nederland worden gebruikt, hebben vaak een resolutie van 100 x 100 meter. Dit

betekent dat het gebied wordt geschematiseerd in ‘tegels’ met een oppervlakte van 10.000 m2 (drie voetbalvelden). Voor grootschalige landbouwgebieden is deze resolutie wellicht acceptabel, maar in stedelijke gebieden wordt het veel lastiger om een realistische weergave van het terrein te verkrijgen met dergelijke grote ‘tegels’. Idealiter komt de resolutie van de schematisatie overeen met het schaalniveau van de inrichting van het gebied. De belangrijkste parameters voor een gebied zijn de bodemhoogte en de weerstand. De bodemhoogte is afkomstig uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Recentelijk is het hoogtebestand van Nederland vernieuwd (AHN-2). De nieuwe hoogtedata zijn actueler, maar vooral ook veel gedetailleerder met een resolutie van 0,5 x 0,5 meter ten opzichte van de oude AHN (5 x 5 meter). Dit betekent dat de basisdata beschikbaar zijn om de resolutie van overstromingsmo-

dellen te verbeteren. De vraag van deze studie was of het nodig is om te gaan werken met hogere resolutie overstromingsmodellen.

Casus

Voor een gebied in de Zuidpolder van Delfgauw zijn vijf overstromingsmodellen opgesteld met resoluties variërend van 100 x 100, 25 x 25, 10 x 10, 5 x 5 en 2 x 2 meter. Daarbij is gebruik gemaakt van de AHN-2 voor de terreinschematisatie en het rekenmodel Sobek 1d/2d. In het onderzoek is er vanuit gegaan dat het model met de hoogste resolutie (2 x 2 meter), het nauwkeurigst is, omdat deze de details van het terrein het beste meeneemt. Afbeelding 1 geeft de ligging van het projectgebied weer en de schematisatie van de bodemhoogte met een lage resolutie, 100 x 100 meter, en met een resolutie van 2 x 2 meter. De rekentijdstap is zodanig gekozen dat het Courantgetal, een maat voor de numerieke nauwkeurigheid, gelijk blijft,

Afb. 1: Ligging en schematisatie van het gebied bij 100 x 100 meter en bij het hoge resolutiemodel van 2 x 2 meter.

Overzicht van de resultaten.

resolutie 100 x 100 meter 25 x 25 meter

20

aantal rekenpunten

rekentijd (sec.)

maximumdiepte (m.)

maximumsnelheid (m./sec.)

vertraging inundatietijd (min.)

391

93

1,37

0,61

-53

6.440

199

1,60

1,70

-31

10 x 10 meter

40.250

1.537

2,14

3,19

-14

5 x 5 meter

161.000

15.910

2,00

5,72

-13

2 x 2 meter

1.006.250

417.870

2,62

8,66

-

H2O / 21 - 2010


achtergrond

Afb. 2: Visualisatie van eenzelfde overstroming met een laag resolutiemodel (links) en een hoog resolutiemodel (rechts).

zodat alleen het effect van een nauwkeurige schematisatie meeweegt.

Resultaten van het onderzoek

Het aantal rekenpunten neemt kwadratisch met de resolutie toe, omdat het gebied in vierkante vlakken wordt geschematiseerd. De rekentijd neemt meer dan kwadratisch toe, omdat de rekentijd van de ‘matrix solver’ in het Sobek-rekenhart meer dan lineair toeneemt met het aantal rekenpunten. Ter illustratie: de 100 x 100 meter-schematisatie rekent over een overstroming van twaalf uur ruim een minuut, terwijl dezelfde berekening met een hoge resolutie van 2 x 2 meter bijna vijf dagen duurt. De vraag is wat deze langere rekentijd ons oplevert. Wanneer naar de resultaten wordt gekeken, zoals de maximale inundatiediepte, de maximale stroomsnelheid en tijd tot de eerste inundatie, zijn de verschillen opmerkelijk. Dit komt doordat in het 100 x 100 meter-model alle lokale ‘oneffenheden’ worden gladgestreken. Lokale depressies met een grotere diepte of locaties met grotere stroomsnelheden komen niet aan het licht. Uit deze casus blijkt dat deze lokale verschillen er wel zijn. De werkelijke maximale waterdiepte blijkt, in dit voorbeeld, bijna het dubbele te zijn (2,62 versus 1,37 meter). De verschillen in maximale stroomsnelheid zijn met een factor 10 nog groter (0,61 versus 8,61 meter per seconde). Hoewel deze uitschieters lokaal zijn, zijn deze ‘afwijkingen van het gemiddelde’ bepalend voor de werkelijke schade en slachtoffers ten gevolge van de overstroming. Waneer we ten slotte kijken naar de tijd tot de eerste inundatie (een maat voor de vluchttijd), zijn er ook grote verschillen. De tabel laat zien dat locaties bijna een uur eerder inunderen bij berekening met een 100 x 100 meter-resolutiemodel dan in werkelijkheid (benaderd met het hoge resolutie (2 x 2 meter)-model. Dit betekent concreet dat er meer tijd is voor een evacuatie dan berekend. Een ander aspect van de hoge resolutiemodellen is dat de overstroming letterlijk scherper in beeld wordt gebracht. In afbeelding 2 is het resultaat van een 100 x 100 meter-resolutiemodel vergeleken met die van een 2 x 2 meter-resolutiemodel. In dit voorbeeld is bijvoorbeeld te zien dat een evacuatieroute beschikbaar is, maar deze is in de linker figuur (rode lijn) volledig onzichtbaar. Dit betekent dat hoge resolutie-

modellen zich veel beter lenen voor maatwerk inzake calamiteitenbestrijding dan de thans gebruikte lage resolutiemodellen.

Discussie

Uit de uitgevoerde studie blijkt dat een hoge resolutie-overstromingsmodel meer gedetailleerde informatie geeft die bovendien relevant is voor de bepaling van schade en slachtoffers. Tevens blijkt dat het overstromingsproces in de tijd anders verloopt dan voorheen berekend, waardoor er in dit geval meer tijd is voor bijvoorbeeld evacuatie. Voor een hoge resolutie-overstromingsmodel is meer gedetailleerde terreininformatie nodig; met de komst van de nieuwe AHN-2 is deze informatie beschikbaar gekomen. Het grote nadeel van de hoge resolutiemodellen is dat de rekentijden sterk toenemen, waardoor het praktisch niet (altijd) mogelijk is om hoge resolutie modellen te gebruiken. Wanneer echter wordt gekeken naar de investeringen die worden gedaan in waterkeringen en calamiteitenplannen die gebaseerd zijn op onnauwkeurige informatie is duidelijk dat het wenselijk is om over te stappen naar hoge resolutie-overstromingsmodellen. Voor (grootschalige) onbebouwde gebieden is een resolutie van 25 x 25 meter voldoende, maar voor bebouwde gebieden is een resolutie van 5 x 5 meter nodig. Om deze overstap in de praktijk mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de rekensnelheid van de computermodellen significant omhoog gaat. In het kader van het 3Di-waterbeheerproject wordt hier momenteel hard aan gewerkt. Tegelijkertijd voert men verbeteringen door op andere fronten, zoals een verbeterd schade- en slachtoffermodel, een verbeterde presentatie van overstromingen via internet en een realistische weergave van de gevolgen via stereo 3d-visualisatie. De nauwkeurigheid van de gebruikte overstromingsmodellen kan en moet dus worden verbeterd. De betere informatie van de hoge resolutie-overstromingsberekeningen zullen leiden tot betere besluiten ten aanzien van het voorkomen en/of het omgaan met overstromingen in de calamiteitenzorg. Olga Pleumeekers (Nelen & Schuurmans) Jan-Maarten Verbree (TU Delft / Nelen & Schuurmans)

De TU Delft, Deltares en Nelen & Schuurmans menen dat de nauwkeurigheid van overstromingsmodellen kan en moet worden verbeterd, mede gelet op de grote investeringen die hierop zijn gefundeerd. In het project 3Di-waterbeheer wordt daarom een nieuwe generatie modellen ontwikkeld die geschikt zijn voor hoge resolutie berekeningen. Het project duurt vier jaar. De hoogheemraadschappen van Delfland en Hollands Noorderkwartier, Waterkader Haaglanden en het programma Kennis voor Klimaat ondersteunen het. Het doel is een integraal model te maken voor wateroverlast die veroorzaakt wordt door neerslag en/of kadebreuken. Het model wordt 100 keer sneller dan de huidige modellen door het gebruik van nieuwe numerieke technieken en door gebruik te maken van een grafische processor. Een nevendoel is betere communicatie naar burgers, bestuurders en specialisten. Dat is mogelijk door gebruik te maken van een realistische driedimensionale visualisatie.

NOTEN 1) Graaf R., N. van de Giesen en F. van de Ven (2007). Alternative water management options to reduce vulnerability for climate change in the Netherlands. Natural Hazards. 2) Hesselink A., G. Stelling, J. Kwadijk en H. Middelkoop (2003). Inundation of a Dutch River polder, sensitivity analysis of a physical inundation model using historical data. Water Resources Research nr. 9. 3) Pleumeekers O. (2010). Staying ahead of the flood; the influence of higher resolution flood simulation models on the accuracy and visualisation of information. Master thesis Civil Engineering, TU Delft. 4) Rijkswaterstaat (2004). Risico’s in bedijkte termen. Een thematische afweging van het Nederlands veiligheidsbeleid tegen overstromen. Milieu- en Natuurplanbureau - RIVM. 5) Stelling G. en S. Duinmeijer (2003). A staggered conservative scheme for every Froude number in rapidly varied shallow water flows. International journal for numerical methods in fluids nr. 43, pag. 1329-1354.

H2O / 21 - 2010

21


De gevolgen van de Waterwet voor de drinkwaterbedrijven De Waterwet biedt zowel mogelijkheden als bedreigingen voor drinkwaterbedrijven. De wet dwingt tot samenwerking tussen waterbeherende overheden en afstemming tussen de Waterwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. Bedreigingen liggen echter in het feit dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de provincies het drinkwaterbelang niet meer vanzelfsprekend behartigen. Of de mogelijkheden worden benut en bedreigingen het hoofd worden geboden, hangt grotendeels af van de houding van de waterbedrijven. De veranderingen die de Waterwet voor hen meebrengt, vereisen dat de drinkwaterbedrijven hun belangen (nog) actiever behartigen en borgen. Tot deze conclusie komt DHV na onderzoek dat het uitvoerde in opdracht van Brabant Water.

O

p 22 december 2009 trad de Waterwet in werking. Waterbeherende overheden hebben zich vorig jaar (en soms al veel eerder) intensief voorbereid op de komst van deze wet. Waterbedrijven waren geen formele partij in dit proces, omdat ze formeel geen publieke waterbeheerder zijn. Brabant Water vroeg zich af welke gevolgen de invoering van de Waterwet zou hebben en wat de beste manier is om daarop in te spelen.

kleinere onttrekkingen verhuist naar het waterschap. Het waterschap wordt daarmee een belangrijke speler voor waterbedrijven, met name waar het gaat om het behartigen van het maatschappelijk belang van openbare drinkwatervoorziening bij vergunningen aan derden. Daarnaast hebben gemeenten met de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken nu expliciet de zorg voor grond- en hemelwater in bebouwd gebied.

De Waterwet integreert negen oude (water) wetten in één nieuwe wet en beoogt een integralere en transparantere benadering van het waterbeheer. Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn is eenvoudiger geworden en de relatie met het ruimtelijke beleid is versterkt. Bovendien vermindert de Waterwet de regeldruk voor burgers en bedrijven.

In de ‘oude’ situatie waren vaak verschillende vergunningen nodig voor één activiteit. Met de invoering van de Waterwet heeft het waterbedrijf per activiteit nog maar één watervergunning nodig, die het kan aanvragen bij één waterloket. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze loketfunctie. Zij zetten de aanvraag voor verschillende onderdelen van de watervergunning door naar het betreffende bevoegde gezag. Handhaving van de integrale watervergunning vindt in principe plaats door het hoogste bevoegd gezag. De betrokken bevoegde gezagen kunnen echter onderling afspraken maken over verlening en handhaving van een vergunning door een ander dan het hoogste bevoegd gezag. Hiervoor kunnen verschillende aanleidingen zijn, zoals het feit dat een lagere instantie over de benodigde capaciteit beschikt om (het meest belangrijke deel van) de vergunning te handhaven, omdat ze dit van oudsher al deed.

Waterbedrijven hebben op verschillende manieren te maken met de Waterwet. Enerzijds vanwege de vergunningen die zij nodig hebben voor hun primaire processen (vergunning voor wateronttrekking, lozingsvergunning, infiltratievergunningen, bronneringsvergunning, etc.), anderzijds vanwege hun belangen bij vergunningverlening aan anderen (grondwateronttrekkingen, koude-warmteopslag, lozingsvergunningen, etc.). De Waterwet introduceert een aantal belangrijke veranderingen: verschuiving van taken tussen gemeenten, waterschappen en provincie, één watervergunning, één waterloket én meer algemene regels (en minder vergunningen en toetsing achteraf ). Een deel van het grondwaterbeheer (tot nu toe volledig uitgevoerd door de provincie) gaat over naar de waterschappen. Zij worden verantwoordelijk voor het operationele grondwaterbeheer (vergunningverlening en handhaving) van onttrekkingen kleiner dan 150.000 kubieke meter per jaar. De provincies blijven verantwoordelijk voor de grotere onttrekkingen en de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. Ook vergunningen voor onttrekkingen voor bodemenergiesystemen en grote indirecte lozingen (volgens de Wvo) blijven bij de provincie. Kleine indirecte lozingen gaan naar gemeenten. De onttrekkingsvergunning voor bereiding van drinkwater blijft dus bij de provincie. De vergunningverlening voor tijdelijke en

22

H2O / 21 - 2010

Het waterloket vergt dus afstemming tussen de waterbeheerders. Het sluit aan bij het omgevingsloket. De omgevingsvergunning, die voortvloeit uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), combineert alle voor ruimtelijke initiatieven benodigde vergunningen in één vergunning. Ook voor deze gecombineerde vergunning functioneren sinds begin oktober de gemeenten als loket. Het hanteren van één waterloket betekent voor waterbedrijven dat gemeenten een belangrijkere partij zijn bij het aanvragen van hun vergunningen. Zowel in de ruimtelijke ordening als in ‘waterland’ worden steeds meer zaken geregeld via algemene regels en toetsing vooraf. Zo hebben waterplannen (Nationaal Waterplan en provinciale waterplannen) op grond van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nieuwe Wro) de status van structuurvisie. Als structuurvisie stellen deze

waterplannen vooraf randvoorwaarden aan ruimtelijke initiatieven vanuit het perspectief van de waterhuishouding, zowel wat betreft locatiekeuze als -inrichting. Tegelijkertijd zullen provincies ruimtelijke plannen niet meer achteraf toetsen op ruimtelijke inrichtingscriteria. Daarnaast mikt de Waterwet erop meer activiteiten te sturen met algemene regels dan met specifieke vergunningen per activiteit. Het is daarom voor waterbedrijven zaak de belangen van de drinkwatervoorziening via de waterplannen en in de fase van planvorming van ruimtelijke initiatieven goed in beeld te brengen, te benadrukken en te borgen. Eén van de instrumenten die waterbedrijven hiervoor kunnen gebruiken, is de watertoets. Aangezien waterbedrijven geen formele waterbeherende overheid zijn, hebben ze geen automatische positie in dit proces. Het nieuwe speelveld onder de Waterwet biedt de waterbedrijven zowel nieuwe mogelijkheden als risico’s. De mogelijkheden liggen vooral in de formele ruimtelijke status van waterplannen, de verplichte samenwerking tussen de waterbeheerders en de mogelijkheid die dit biedt om watervraagstukken werkelijk integraal te benaderen. Bovendien wordt het aanvragen van vergunningen ook voor waterbedrijven eenvoudiger. De risico’s betreffen met name de overgangssituatie. Waterbeheerders moeten wennen aan hun nieuwe taken en aan de samenwerking met anderen. In deze overgangsperiode kunnen zaken tussen wal en schip vallen. Daarnaast krijgen waterschappen en gemeenten een belangrijkere rol in grondwaterbeheer en vergunningverlening. In de toekomst zullen de waterschappen ook eigen grondwaterbeleid gaan opstellen. Het is belangrijk om daar als waterbedrijf bij betrokken te zijn.

Conclusie

Waterbedrijven zijn wel gewend aan het actief behartigen van het maatschappelijke belang van openbare drinkwatervoorziening. De inwerkingtreding van de Waterwet, en eerder al de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening en de Wet gemeentelijke watertaken, brengt echter veranderingen met zich mee ten aanzien van de manier waarop, en de partijen waarbij, waterbedrijven dit belang zullen moeten behartigen.


achtergrond Ten eerste is met de invoering van de nieuwe Wro het vangnet van beoordeling achteraf van ruimtelijke plannen op regionaal en lokaal niveau door rijk en provincies weggevallen. Hierdoor behartigen deze partijen niet meer automatisch het drinkwaterbelang in het proces van ruimtelijke planvorming. Dit betekent dat waterbedrijven er nog scherper op moeten zijn dat waterbeherende overheden het drinkwaterbelang behartigen tijdens het planvormingsproces (toetsing vooraf ). De watertoets speelt hierbij een belangrijke rol. Ten tweede weten waterbedrijven van oudsher de weg naar de provincie wel te vinden. Nieuw is echter dat waterschappen (vanwege de Waterwet) en gemeenten (vanwege de Wgw en Waterwet) nu ook taken in het waterbeheer uitvoeren die voor hen van belang zijn. Zo moeten gemeenten ervoor zorgen dat aanvragen voor onttrekkingsvergunningen op de juiste manier worden afgehandeld en zijn de bevoegdheden van zowel gemeenten als waterschappen in het grondwaterbeheer sterk uitgebreid. Dit betekent dat waterbedrijven energie zullen moeten steken in het

benaderen van deze partijen en het borgen van het belang van drinkwatervoorziening via deze partijen.

Advies

De nieuwe wetten voor waterbeheer en ruimtelijke ordening bieden waterbedrijven een aantal potentiĂŤle voordelen. Zo wordt het aanvragen en verkrijgen van vergunningen makkelijker en sneller en het drinkwaterbelang kan steviger worden geborgd via beleidsplannen met een ruimtelijke status. Om deze potentiĂŤle voordelen werkelijk te benutten, zullen waterbedrijven het drinkwaterbelang nog actiever dan nu moeten uitdragen en borgen. Ze mogen er niet meer vanuit gaan dat provincies dit wel doen. De belangrijkste boodschap is dat waterbedrijven een duidelijke visie moeten ontwikkelen op het vertegenwoordigen van het drinkwaterbelang onder de Waterwet en die actief moeten uitdragen naar en behartigen bij voor hen belangrijke spelers in het nieuwe krachtenveld. Waterbeherende overheden beschouwen 2010 als het overgangsjaar voor de Waterwet.

De veranderingen die deze wet met zich meebrengt, zullen daardoor waarschijnlijk pas geleidelijk merkbaar worden. Dit jaar geeft waterbedrijven nog de tijd zich strategisch te positioneren. Sander Boot en Annebeth Loois (DHV) Sandra Verheijden (Brabant Water)

Aanlevering artikelen

Wilt u - wanneer u een artikel aanbiedt aan de redactie van H2O - altijd een versie sturen waarin eventuele afbeeldingen getoond worden? In verband met de toenemende variatie in tekst- en opmaakprogramma’s komt het namelijk steeds vaker voor dat grafieken onjuist weergegeven worden. De problemen doen zich met name voor bij excelbestanden. U kunt de illustraties ook als jpg-bestanden sturen. Daarmee doen zich geen problemen voor. Let u er verder op dat u de juiste (definitieve) versie van uw artikel stuurt, compleet met foto- en ander illustratiemateriaal op de juiste (hoge) resolutie en grootte.

advertentie

Untitled-1 1

07-10-10 H2O / 21 - 2010 2316:28


waternetwerken watercolumn

Van Heracles tot nanocles

w

Wie de Griekse held Hercules (ook wel: Heracles) niet uit de klassieken kent, kan die achterstand snel inhalen met Hollywoodfilms. Heracles - de zoon van Zeus die door een valse streek van Hera en Hades (god van de onderwereld) slechts halfgod wordt - kan zijn Olympische status alsnog krijgen door twaalf taken uit te voeren. Eén ervan is het uitschakelen van het veelkoppig zeemonster Hydra. Uit elke kop die Hercules van Hydra afhakt ontspruiten echter twee nieuwe koppen. Hercules wint de slag uiteindelijk door een list van zijn neef Iolaüs. Disneys moraal en die van de klassieke boeken: het gaat niet alleen om grote kracht maar ook om slimmigheidjes, hoe minuscuul ook. Aan die les moet ik telkens denken bij nieuws van het nano- en biofront: voorbodes van nieuwe levensfases van de mensheid. ‘Nano’ en ‘bio’ ook als bruggen naar een toekomstige waterwereld. Nu al klaren microben klussen bij het wegwerken van verontreinigingen als industrieel afvalwater en slib. Gen-aanpassingen (met nanoinnovaties) zullen bioreactoren verbeteren en versnellen. Nanomaterialen zullen de huidige generaties membraanfiltraties doen vergeten qua kwaliteit, effectiviteit en efficiency. Het terugwinnen van nutriënten als fosfor kan ermee in een stroomversnelling raken met vergaande cradle-to-cradletoepassingen. In de verte gloren tot slot fotosynthetische micro-organismen als bio-energiedragers met hogere opbrengsten en een kleinere watervoetafdruk dan de huidige biobrandstoffen. Tussen alle toekomstbeelden springt één praktische Nederlandse vinding in het oog: de nanopincet van het Delftse instituut KAVLI (professor Cees Dekker), die moleculen kan selecteren, afzonderen en wellicht zelfs tot leven wekken. Een nanopincet die draaiingen in het DNA kan aanbrengen. Een grensverleggende vinding, waarvoor meer aandacht in Vewins Waterspiegel van november. Tijd dus nog even voor u om op adem te komen: van Heracles tot nanocles. Theo Schmitz (Vewin)

“Het optimum bepalen is een belangrijke uitdaging” Dat zegt Stefan Weijers, procesmanager Beleid en Innovatie Waterketen bij Waterschap De Dommel, in aanloop naar het najaarscongres ‘De queeste van de watersector’. Hij werkte enthousiast mee aan de voorbereiding van dit congres. “Duurzaamheid is de laatste jaren in de watersector een steeds belangrijker thema met enkele boeiende ontwikkelingen als gevolg. Zo bekijken we afvalwater nu steeds meer als een grondstof. Ook samenwerken in de keten om tot meer doelmatigheid te komen en integraal kijken naar oplossingen, staan hoog op de agenda van de partijen in de waterketen.”

Kritisch blijven

Maar de beste oplossingen zijn nog niet altijd gemakkelijk te duiden, vindt hij. Zo wordt nog wel eens te makkelijk gezegd dat kleinschalige, decentrale sanitatie het duurzaamst is. Weijers is van mening dat je kritisch moet blijven: “De keuze voor decentraal of centraal Stefan Weijers, procesmanager Beleid en Innovatie moet niet een soort geloofsopvatting worden, Waterketen bij Waterschap De Dommel. je moet het onderbouwen met argumenten en bekijken wat echt duurzaam is. Zijn, bij wijze van spreken, duizenden kleine pompjes duurzamer dan één grote? Die afwegingen worden wel eens onvoldoende doordacht. In de praktijk zal het zo zijn dat je, afhankelijk van een heleboel factoren, moet kiezen voor kleinschalig, grootschalig of een mix van beide. Om te weten welke richting voor de toekomst het beste is, zouden we een aantal representatieve centrale en decentrale totaalconcepten grondig kwantitatief moeten vergelijken op duurzaamheid, met criteria als materiaal, hulpstoffen en energiegebruik en emissies. Daarmee kunnen we meer op rationele gronden kiezen en kunnen we een scherper beeld krijgen van waar we in de toekomst heen moeten. Dit optimum bepalen is een belangrijke uitdaging.”

Kennis delen

Als voorbeeld noemt hij de pilots voor urinescheiding. Brede toepassing hiervan betekent dat je naar de hele keten en ook naar de bedrijfseconomische kant moet kijken. Kijkend naar het congresprogramma spreken de parallelsessies ‘Decentraal versus centraal’ en ‘Slimme infrastructuur’ Weijers het meest aan. “Over deze onderwerpen bestaat al veel kennis, maar het staat nog niet allemaal op een rij. Met dit congres hopen we daar een stukje verder mee te komen.” Zijn boodschap voor de watersector en speciaal de leden van Waternetwerk: “Kom, deel je kennis en verruim je blik.” Kijk voor het volledige programma van het najaarscongres en voor aanmelding op www.waternetwerk.nl.

24

H2O / 21 - 2010


waternetwerken Jong Waternetwerk zoekt waterbeheerders van de toekomst

Op 17 november houdt Jong Waternetwerk de eerste Jong Waternetwerkdag in het Waterschapshuis in Amersfoort. Tijdens deze dag kunnen studenten en jonge waterdeskundigen met elkaar en met andere deskundigen uit het vakgebied discussiëren over de uitdagingen waar de sector de komende jaren mee te maken heeft. Mede-organisator Miriam Duijkers (Nelen & Schuurmans) legt uit wat de bedoeling van de dag is: “We willen een nieuwe generatie jonge waterbeheerders neerzetten die zich gaan profileren in de sector en die de uitdagingen aangaan waar de waterwereld de komende jaren mee te maken heeft.” De dag bestaat uit een inleiding door Patrick van der Duin (Toekomstonderzoek en innovatiemanagement TU Delft), die de aanwezigen een blik zal gunnen op de toekomst van de watersector. Hierna volgen de lunch en posterpresentaties. Duijkers: “Deelnemers kunnen van tevoren een poster indienen waarop ze identificeren welke problemen ze in hun vakgebied zien en wat hun visie hierop is. Hoe concreter hoe beter.

Centrale onderwerpen zijn het gebruik van innovatieve technieken en het anders omgaan met beleidsthema’s om invulling te geven aan deze uitdagingen. De winnaar van deze wedstrijd krijgt de mogelijkheid om in een artikel in H2O zijn ideeën aan de waterwereld te presenteren. Dit is dan ook een uitgelezen kans voor jongeren om zich in de sector te profileren. Maar ook zonder poster kunnen jongeren zich aanmelden voor deze bijeenkomst.” In de middag worden drie parallelsessies gehouden waarin aan de hand van de thema’s waterkwaliteit, zoetwatervoorziening en waterveiligheid zal worden gediscussieerd over bestaande innovatieve projecten en ideeën die bij de posterpresentaties naar voren zijn gekomen. Elk thema is vervolgens opgedeeld in twee delen, zodat meerdere onderwerpen aan bod kunnen komen. Duijkers: “We hebben bewust gekozen voor een brede opzet. Er zijn sprekers uit de vlakken techniek en beleid en er is ook een spreker uit het buitenland aanwezig. Door dit brede aanbod zal iedereen een thema kunnen vinden dat betrekking heeft op zijn

of haar expertise. Uiteindelijk gaan we dan integraal kijken hoe jongeren verder vorm aan deze ideeën kunnen geven. Ik raad iedere jongere in de sector aan om te komen. Dit is dé kans om in contact te komen met anderen, ideeën te bespreken met elkaar en met hoogstaande sprekers uit het vakgebied en om zichzelf te profileren. Daarnaast is het erg laagdrempelig opgezet, niets hoeft. Het gaat erom dat we verschillende ideeën met elkaar uitwisselen zodat we kunnen vaststellen waar wij als jongeren in de toekomst het verschil kunnen maken. Hierdoor willen we een nieuwe generatie waterprofessionals vormen die de toekomst van de sector veilig stelt.”

H2O / 21 - 2010

25


waternetwerken watercolumn Vakantiecursus

onderdeel van wetenschappelijk onderzoek netwerken een belangrijke rol. Door een goede ver.nieuws_column KWR Watercyle Research Institute enkop het

netwerkanalyse (wat het onderzoek beoogt), wordt duidelijk waar kennis goed en niet goed doorstroomt. In het ideale geval komt de juiste kennis op het juiste moment bij de juiste kennisvragers terecht. Het onderzoek kan helpen om hobbels in de kennisstroom op te ruimen en om ervoor te zorgen dat de juiste kennis op een goede manier bij de juiste partij, bijvoorbeeld het MKB, terecht komt. Hierbij moeten we niet alleen op nationaal niveau denken, maar zeker ook op Europees niveau.”

Rathenau Instituut zijn een onderzoek begonnen naar hoe netwerken in de er.nieuws_column plat initiaal watersector functioneren. Het moet informatie opleveren om de doorstroming van kennis te bevorderen, zodat de watersector beter zijn ver.nieuws_column platmaatschappelijke opgave kan vervullen. De vakantiecursus in januari 2011 fungeert hierin als een eerste ver.nieuws_column auteur proeve om netwerkrelaties in de watersector in beeld te krijgen.

V

Iemand die nauw betrokken is bij dit onderzoek, is directeur Wim van Vierssen van KWR Watercycle Research Institute (tevens Rathenau-hoogleraar Science System Assessment aan de TU Delft). Hij maakt duidelijk dat mensen in de watersector meestal regelmatig contact hebben met anderen die ‘iets’ met water hebben, maar dat niet bekend is hoe de relaties tussen partijen in het waterdomein liggen. Wie heeft contact met wie, waarover en wat zijn de resultaten daarvan? Dit gerelateerd aan de hoofdvraag: hoe voorziet het kennissysteem in de maatschappelijke kennisbehoefte? “Als bijzonder hoogleraar is het mijn opdracht om te kijken naar de interacties tussen het watergerelateerde kennissysteem en de maatschappij. Hoe functioneert de kennissector in wisselwerking met wat de maatschappij wil? Een voorbeeld van wat de samenleving wil is een goede waterkwaliteit in de context van de Kaderrichtlijn Water. De KRW biedt veel mogelijkheden aan de kenniswereld om te helpen hieraan te voldoen met nieuwe kennis. Dat doet die kenniswereld vanuit vier perspectieven: vanuit de wetenschap, vanuit het techno-

Agenda Op 4 november maakt de sectie Gelderland een studiereis naar Brussel. Deze duurt tot 6 november. Op het programma staan bezoeken aan de rwzi Brussel-Noord, het Europees Parlement en op de derde en laatste dag: brouwerij Moortgat. Van 10 tot en met 12 november vindt in Amsterdam de internationale conferentie ‘Water and Energy’ plaats. De nadruk bij dit congres ligt op demonstratie en implementatie van innovaties op het gebied van water en energie. De conferentie is een vervolg op de conferentie in Kopenhagen van 2009. Op 17 november vindt de Jong Waternetwerkdag plaats met als titel ‘De waterbeheerder van de toekomst’. In de komende jaren liggen veel uitdagingen voor de watersector op tafel. De jonge (toekomstige) waterdeskundigen van nu zullen een steeds grotere rol gaan spelen in het omgaan met deze uitdagingen. Zie jij uitdagingen in jouw sector en heb je ideeën over hoe je deze zou aanpakken maar weet je niet precies waar te beginnen of wil je andere starters en

26

H2O / 21 - 2010

Vakantiecursus

Wim van Vierssen

logie-onderzoek, vanuit de wereld van de productontwikkeling en vanuit de samenleving als geheel. Vanuit dat laatste perspectief maken de publieke drinkwaterbedrijven en de waterschappen gebruik van het kennissysteem.” “Tussen deze vier clusters moet kennis vooral goed doorstromen. Dat gebeurt dankzij relaties. En daarbij spelen netwerken weer

Wim van Vierssen: “Momenteel bestaat geen goed beeld van hoe het Nederlandse netwerk in de watersector functioneert als het om kennisontwikkeling en -deling gaat. We denken dat we op diverse fronten voorop lopen, maar hoe het systeem werkt weten we eigenlijk niet. We willen dit gaan analyseren door eerst op hoofdlijnen het netwerk in kaart te gaan brengen. Onze eerste praktijkoefening willen we nu via de Vakantiecursus gaan doen. Er komen dan tussen de 500 en 600 mensen bij elkaar die allemaal lid zijn van Waternetwerk. Door op anonieme basis een paar vragen te stellen, willen we globaal inzicht krijgen welke netwerken in de zaal zijn vertegenwoordigd. Daartoe willen we vooraf aan de deelnemers een enquête sturen met enkele vragen over de sector waaruit ze komen en met wie ze samenwerken. Dit levert een eerste inzicht op van de positie van de partijen in de waterkenniswereld en wat voor relaties ze hebben. De eerste resultaten van het onderzoek willen we dus op de vakantiecursus in januari 2011 presenteren.”

studenten uit de watersector ontmoeten om ideeën en ervaringen uit te wisselen, dan is de ‘Jong Waternetwerkdag’ iets voor jou. De bijeenkomst begint om 11.00 uur; in de middag zijn er drie parallelsessies over waterkwaliteit, zoetwatervoorziening en waterveiligheid. Locatie: Waterschapshuis in Amersfoort. Op 24 november staat bij Waternet in Amsterdam een bijeenkomst op het programma met de titel: ‘Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een win-winsituatie?’ Tijdens die bijeenkomst zijn er presentaties over de eerste resultaten van fosfaatvastlegging door zuurstoftoevoer gecombineerd met koudewinning in de Ouderkerkerplas. Waternet, onderzoeksbureau B-Ware/ Universiteit Nijmegen en energieleverancier Nuon geven uitleg over hun samenwerking om de waterkwaliteit te verbeteren én de uitstoot van kooldioxide te beperken. De bijeenkomst begint om 14.00 uur; de borrel is van 16.30 tot 17.00 uur. Locatie: Korte Ouderkerkerdijk 7 in Amsterdam. Voor meer informatie: www. waternetwerk.nl.

Themagroep Water en Ruimte zoekt versterking De themagroep Water en Ruimte richt zich op alle aspecten die te maken hebben met waterkwantiteitsbeheer en waterveiligheid. Vanuit dit werkveld bevordert de themagroep de kennisuitwisseling op het gebied van watersystemen en ruimtelijke inrichting. Op deze onderwerpen wil men trends signaleren, kennisoverdracht bevorderen en inhoud en beleid samenbrengen. De themagroep zoekt versterking van de gelederen. Heb je interesse of wil je meer informatie, neem dan contact op met Maarten Spijker van Hydrologic (033) 475 35 35.


waternetwerken Brak grondwater: nieuwe toekomst als drinkwater Op 5 oktober jl. werd in het Waterhuis in Nieuwegein het symposium ‘De smaak van brak grondwater’ verzorgd. Gekeken werd naar de mogelijkheden om brak grondwater te gebruiken voor de productie van drinkwater. Hierbij kwamen onder andere regelgeving, zuiveringsconcepten en de effecten van lozing van membraanconcentraat in de ondergrond ter sprake. De resultaten uit twee lopende pilotonderzoeken bij Vitens en Brabant Water werden als voorbeeld gebruikt. Na het welkomstwoord door Wim van Vierssen (directeur KWR Watercycle Research Institute) werd de dag ingeleid door dagvoorzitter Jan Peter van der Hoek (Waternet). Hij gaf aan dat het gebruik van brak grondwater als bron voor drinkwater een relatief nieuw maar inmiddels populair onderwerp is, in tegenstelling tot vroeger, toen drinkwaterbedrijven daar huiverig tegenover stonden. Doel van de middag was om de aanwezigen op de hoogte te stellen van de laatste stand van zaken en een beeld te vormen van het toekomstperspectief: is het gebruik van brak grondwater voor de bereiding van drinkwater een hype of heeft het op de lange termijn potentie? De sprekers gingen vervolgens vanuit verschillende invalshoeken op deze vraag in. Doeke Schippers (Vitens) begon met een introductie op het onderwerp. Hij sprak over verzilting en de effecten daarvan op de maatschappij. Enerzijds treedt steeds meer verzilting van grondwater op door allerlei factoren, waardoor behoefte bestaat aan meer zoet drinkwater uit de traditionele bronnen. Anderzijds neemt de beschikbaarheid van zoet water om deze verzilting te compenseren juist af. De uitdaging is volgens Schippers dan ook om deze vicieuze cirkel te doorbreken. Jan Willem Kooiman (KWR Watercycle Research Institute) besprak het brakwater-

onderzoek dat BTO acht jaar geleden begon met de Zoethouder: het tegengaan van verzilting van bestaande bronnen door gelijktijdige maar gescheiden onttrekking van zoet en brak grondwater. Volgens Kooiman is het gebruik van brak grondwater technisch en financieel haalbaar en heeft het daarnaast nog andere voordelen: het heeft een betrouwbare, constante kwaliteit, zorgt voor minder verdroging in vergelijking met freatisch zoet grondwater én is geschikt voor gebieden zonder zoet water. Henk Meerman (Provincie Noord-Brabant) sprak over vergunningen, ontheffingen en provinciaal beleid omtrent het gebruik van brak water. Als de regelgeving aansluit op de nieuwe Waterwet en Europese waterrichtlijnen en er goede afstemming is tussen bijvoorbeeld provincie en het ministerie van Economische Zaken is het gebruik van brak grondwater kansrijk. Beleid- en regelgeving rondom injectie van membraanconcentraat staan nog wel in de kinderschoenen en zullen verder ontwikkeld moeten worden.

Pieter Stuyfzand (KWR Watercycle Research Institute) sloot hier naadloos op aan met zijn presentatie over de effecten van injectie van het membraanconcentraat op de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Dit concentraat (ingedikt brak grondwater) blijft over als restproduct na de ontzilting van brak grondwater; de lozing ervan vormt een probleem. In de pilots van Vitens en Brabant Water wordt het concentraat geïnjecteerd in de diepe ondergrond, waarbij waterkwaliteitsveranderingen in de ondergrond nauwlettend worden gemonitord. Stuyfzand liet zien dat geochemische reacties in beide pilots verschillen, maar dat het injecteren van het membraanconcentraat geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van de ondergrond en het water. Het succes van de pilots bleek ook uit de presentaties van Ate Oosterhof (Vitens) en Martijn Groenendijk (Brabant Water). De pilot van Vitens laat zien dat het Zoethouderconcept ook in de praktijk werkt: verzilting van de zoetwaterput is gestopt en het chloridegehalte is gedaald. Verder trad geen scaling op van de membranen in de RO-installatie of verstopping van de injectieput, terwijl dat in theorie wel verwacht werd. Groenendijk sloot zich hierbij aan: Brabant Water kende een probleemloze start, geen putverstopping, fouling of scaling en een stabiele drukopbouw van de injectieput. Zoals Stuyfzand al liet zien, heeft injectie van membraanconcentraat vooralsnog geen negatieve effecten op de ondergrond, maar onderzoek op de lange termijn blijft nodig. Aan het eind van de middag vatte Van der Hoek het symposium samen: “Het gaf een goed overzicht van de stand van zaken. Het gebruik van brak grondwater is kansrijk, maar beleidsmatig en juridisch is er nog wel wat te stroomlijnen. Het is een relatief nieuwe techniek. Het is nuttig dat deskundigen uit verschillende sectoren aanwezig waren. We hebben voorlopig weer genoeg stof tot nadenken.”

H2O / 21 - 2010

27


waternetwerken Inzicht in succesvolle buitenlandse projecten De themagroep Internationaal verzorgde op 7 oktober de bijeenkomst ‘DNA van een succesvol buitenlands project’ in het kantoor van Brabant Water in ‘s-Hertogenbosch. Op die dag kwamen voorbeelden uit de praktijk aan bod met als doel inzicht te bieden in de niet-technische aspecten van buitenlandse projecten, die vaak bepalen of een project al dan niet succesvol is. Na de inleiding door dagvoorzitter Eric Zandbergen (DHV) was het woord aan Kees de Jong (internationale projecten Brabant Water). Hij vertelde dat Brabant Water veel aanvragen voor internationale projecten krijgt maar er slechts een aantal kan uitvoeren. “Bij de keuze letten we op of de projecten duurzaam en effectief zijn, of samenwerking (lokaal) een rol speelt en of sprake is van een integrale benadering (drinkwater en sanitatie). ” Vervolgens besprak hij drie projecten waaraan Brabant Water heeft deelgenomen, in Egypte, Namibië en Nicaragua. De tweede spreker, Peter van den Horn (Vitens Evides International) ging in op een project in Mozambique. Dit project heeft als doel om autonome drinkwaterbedrijven op te richten die betrouwbaar drinkwater kunnen leveren tegen een acceptabel tarief. De derde en laatste spreker, Arend Huitzing (voormalige Chargé d’Affaires van Nederland in Soedan) sprak over successen in de samenwerking tussen Eindhoven en Gedaref, een stad in het oosten van Soedan met een ingewikkelde en gevoelige politieke situatie. Hoewel de voorbeelden projecten in verschillende landen betreffen, zijn de conclusies van de drie sprekers opvallend eensluidend. Het gaat erom te bepalen wat echt belangrijk is: kies je voor tastbare resultaten of liever Een waterwagen (foto: Elise Brandwijk).

Watertappunt in Gedaref (foto: Elise Brandwijk).

een organisatorische ontwikkeling en verandering? Tastbare resultaten zijn haalbaar, maar als je na afloop weggaat en er niets veranderd is in de organisatie van de lokale autoriteiten, dan zal het resultaat snel verdwijnen. Het is daarom belangrijker om te zorgen voor samenwerking met de lokale autoriteiten en politici en te proberen vertrouwen te creëren en verantwoordelijkheden te delen. Daarbij is veel enthousiasme

en geduld noodzakelijk. Projecten hebben te kampen met bureaucratie en administratieve rompslomp, wat erger wordt naarmate meer organisaties bij het project betrokken zijn. Verder bepaalt de lokale partnerorganisatie het tempo van de ontwikkeling. Daarom is het belangrijk te beseffen dat dit soort projecten vraagt om een lange adem en alleen succesvol is op de lange termijn: deadlines van een paar jaar - vaak gesteld in verband met het beschikbare budget - zijn niet realistisch. Projecten moeten, mede door de bureaucratie, vaak aangepast of verlengd worden. Flexibiliteit is daarom essentieel. Voor de toekomst is het belangrijk te gaan kijken naar manieren waarop meer ruimte in de voorwaarden van buitenlandse projecten te creëren is. De themagroep wil hier mee verder gaan. De bijeenkomst kreeg een bijzonder tintje door de aanwezigheid van een internationale UNESCO-delegatie uit Zuid-Soedan. Zij bezoekt Europa om informatie te vergaren over hoe Zuid-Soedan weer opgebouwd kan worden na de oorlog. Gedelegeerde Peter Pool: “Het is belangrijk voor ons om ervaringen uit te wisselen met andere landen, op technisch gebied maar ook op andere vlakken. Door het uitwisselen van kennis en ervaring kunnen wij leren hoe we met onze uitdagingen het beste om kunnen gaan. We blijven dan ook zeker contact houden.”

28

H2O / 21 - 2010


waternetwerken ZIJSTROOM Vrouwen en het glazen plafond

A

l jaren wordt gesproken over een glazen plafond. Vrouwen zouden minder snel in aanmerking komen voor een toppositie. Dit zou gelden voor onze regering maar zeker ook voor de waterwereld. Vorige maand werd in de rubriek ‘ikje’ van NRC Handelsblad gesproken over een glazen plafond. Volgens de auteur wordt het glazen plafond in stand gehouden door mannen. Zijn het echt nog steeds boze mannen die vrouwen slechter behandelen om ze klein te houden? Volgens mij niet. Maar wat is dan wel de reden voor het glazen plafond? Als ik met andere vrouwen praat, merk ik dat vrouwen er eerder aan denken om minder te werken, om de kinderen of omdat ze zin hebben in meer vrije tijd. Is dit de oorzaak van het glazen plafond? Dit betwijfel ik, ik ken genoeg mannen die ook minder werken en toch volop carrière maken. Wat houdt vrouwen dan wel tegen? Een gebrek aan ambitie? Dat lijkt mij niet. In mijn ervaring nemen vrouwen eerder ‘werk mee naar huis’. Ze denken in hun vrije tijd vaker na over werk. Vrouwen hebben zeker ambitie om hun werk zo goed mogelijk te doen. Toch denk ik dat hiermee de kern van het glazen plafond wordt bereikt: ambitie, niet het gebrek aan, maar de soort. Ik denk dat voor vrouwen plezier in hun werk en succes van het team belangrijker zijn dan de status van een toppositie, en dat mannen eerder voor de individuele status gaan. Er is - denk ik - nog steeds een glazen plafond. Dit wordt alleen niet gedragen door mannen maar vooral door vrouwen, én het plafond is flinterdun. Misschien is het dan ook geen glazen plafond, maar de waterspiegel die we zien. Het ziet er uit als een grens, maar je duikt er zo doorheen. Dus voor alle dames die dat willen: ga lekker zwemmen, ik durf te wedden dat het water heerlijk is. Sita Vulto

DRIJFVEER “Dit vak is belangrijk voor de toekomst van miljarden mensen” “Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden. Dit keer Peter van der Pijl (48), senior adviseur Watertechnologie en hoofd adviesgroep Technologie bij Tauw. Er zijn nogal wat leden van Waternetwerk die aan één baan niet genoeg hebben. In de avonduren worden in allerhande besturen extra werkzaamheden verricht, worden workshops gegeven of diensten gedraaid als penningmeester in één of andere club. Peter van der Pijl is ook eindredacteur bij het vakblad Neerslag. “Negen jaar geleden ben ik gevraagd om de redactie te komen versterken. Destijds was de bloedgroep Industrie slecht vertegenwoordigd. Sindsdien probeer ik vanuit die doelgroep kopij aan te leveren en ervoor te zorgen dat die lezersgroep aan bod komt. Daarnaast werk ik bij Tauw, als groepshoofd van de watertechnologen. Mijn vader is ook chemisch technoloog; daardoor ben ik in dit vak gerold. Maar ik vond dat deze kennis ingezet moest worden voor het verbeteren van de waterkwaliteit. De beelden van een schuimende Dommel of smeerpijp naar de Waddenzee hebben een diepe indruk gemaakt. Daar wilde ik iets aan doen.” “Het meest inspirerend aan mijn werk bij Tauw is als ik, door mijn kennis en ervaring, een klant kan behoeden voor ellende, onnodige kosten en zorgen. Het ontzorgen is een dankbare taak. Er zijn ook dingen die ik minder vind, zoals de polarisatie die ontstaat tussen actoren in het werkveld water. Dat een overheid een bedrijf met vooroordelen benadert of vice versa een leverancier van hardware een adviseur alleen maar kan zien vanuit zijn belang (of andersom) en dat de waterketen en waterbelangen in stukken worden gehakt.”

Goede keuze

“In 1984 ben ik als stagiair bij Tauw begonnen. Op het proeflaboratorium was voldoende ruimte om met water aan de gang te gaan. Deels met betaalde opdrachten, deels onbetaald. Die ruimte en de ‘mogelijkheden om iets uit te vinden’ hebben mij bijzonder aangetrokken. Het begin van de jaren tachtig stond in het teken van crisis, werkloosheid en bezuinigingen - een tijd waarin het belangrijk was slimmer en zuiniger met middelen om te gaan. Het besef ontstond dat niet onbeperkt geconsumeerd kan worden. Nu, ruim 25 jaar later, kan ik zeggen dat ik een goede stap heb gezet door in de watersector te gaan werken. Ik zal niet snel vertrekken. Daarvoor is het vak te belangrijk voor de toekomst van miljarden mensen. Ik ben in Mongolië en India geweest en weet dat daar de grondwaterspiegel

Peter van der Pijl.

razendsnel aan het dalen is, soms door eenvoudig slecht onderhoud, zoals de lekkende kranen in de hoofdstad Ulan Baatar. Het drama dat zich in dat soort gebieden gaat voltrekken, kan en moet voorkomen worden. Daar kan geen mens gemist worden.” “Tien jaar nadat ik stage had gelopen bij Tauw ben ik lid geworden van Waternetwerk (destijds NVA). Na mijn opleiding was ik vooral gericht op de techniek. In de loop der jaren merkte ik dat juist de mensen die zich met water bezighouden belangrijk zijn in de verspreiding van kennis en kunde. Mensen vormen de schakel tussen doelen en middelen in de (water)wereld. Via hen kun je je licht opsteken, veranderingen in gang zetten en in ontmoetingen veel plezier hebben. Dan is een vereniging als Waternetwerk ideaal.”

Colofon Waternetwerken Redactie

Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 21 - 2010

29


H2O Gieterstopper

26-03-2004

10:56

Pagina 1

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

Duurzaam beheer van grondwater Schlumberger is één van s’werelds grootste dienstverleners voor de olie- en gasindustrie. In de watersector opereren wij onder de naam Schlumberger Water Services (SWS). SWS biedt een compleet scala aan technologie en advies op het gebied van grondwater management. Deze geintegreerde oplossingen hebben we succesvol toegepast in de volgende werkvelden: • Interpretatie van de ondergrond (seismiek, geofysische logging) • Exploratie en optimalisatie grondwateronttrekkingen • Ondergrondse opslag van water (Aquifer Storage & Recovery) • Monitoring grondwaterkwantiteit en -kwaliteit • Data management www.swstechnology.com

• Grondwatermodelstudies


platform

Christian Hazenoot, ARCADIS Bart Reeze, ARCADIS Hans Matthijs, Universiteit van Amsterdam Jeroen Meeuse, Waterschap Hunze en Aa’s

Effectiviteit bestrijding blauwalgen met waterstofperoxide Blauwalgen vormen een groot probleem voor waterbeheerders en recreanten. De Universiteit van Amsterdam en ARCADIS ontwikkelden een nieuwe methode om blauwalgen te bestrijden door middel van waterstofperoxide. De toepassing en resultaten van de veldexperimenten worden hier gepresenteerd. Met het waterkwaliteitsmodel PCLake is de effectiviteit van de methode voor verschillende situaties doorgerekend. Behandeling in mei geeft het meest langdurige resultaat. Behandeling in juli is echter gunstiger met het oog op het zomerseizoen. Variatie in de fosfaatbelasting lijkt geen invloed op de resultaten te hebben. Bovendien zijn er aanwijzingen dat onder bepaalde omstandigheden een behandeling met waterstofperoxide een permanente omslag kan veroorzaken. toegepast, zijn onder andere toediening van Phoslock, baggeren, afvissen, doorspoelen, het aanleggen van moeraszones, het saneren van overstorten en diepe menging.

B

lauwalgen vormen steeds vaker een probleem voor waterbeheerders. Door een nog toenemende eutrofiëring raken wateren in Nederland verrijkt met nutriënten. Dit leidt ertoe dat meer wateren niet langer gedomineerd worden door ondergedoken vegetatie maar omslaan naar een troebele, door algen gedomineerde, situatie1). Een waterlichaam dat gedomineerd wordt door blauwalgen, heeft een lagere ecologische waarde en is esthetisch minder aantrek-

kelijk. Daarnaast kunnen hoge dichtheden en drijflagen van blauwalgen een potentieel gezondheidsrisico vormen voor mens en dier, doordat sommige blauwalgen schadelijke toxines uitscheiden2).

In 2009 is een nieuwe methode ontwikkeld door ARCADIS en de Universiteit van Amsterdam. Uit onderzoek bleek dat blauwalgen, meer dan andere algensoorten, gevoelig zijn voor lage concentraties waterstofperoxide3). Waterstofperoxide is een milde oxidator die het fotosyntheseapparaat van de blauwalgen verstoort, waardoor de algen sterven. Een bijkomend voordeel is dat waterstofperoxide ook het microcystine afbreekt. Het waterstofperoxide is maar kort in de waterfase aanwezig, er blijven geen stoffen achter en het valt binnen een paar uur volledig uiteen in water en zuurstof. Daarnaast ondervinden organismen geen of geen blijvende effecten van waterstofperoxide. Watervlooien en prokaryote bodembacteriën zijn de meest gevoelige groepen; de toegepaste concentratie ligt dichtbij gerapporteerde EC50 en LC50 van enkele soorten3).

Een combinatie van eutrofiëring en hoge temperaturen geeft vaak aanleiding tot bloei van blauwalgen. Een belangrijke maatregel om blauwalgen te bestrijden, is verlaging van de fosfaatbelasting. Andere bestaande maatregelen die in Nederland worden

In 2009 is in twee zwemplassen (de Koetshuisplas in het Borgerswold in Veendam en de Veerplas in Spaarnwoude) en een stadswater (stadsvijver Aldenhof in Born) de methode toegepast. De effecten van de experimenten zijn nauwkeurig gevolgd: H2O / 21 - 2010

31


naast effecten op de blauwalgen en microcystine zijn ook andere parameters gevolgd (waterchemie, zoöplankton, macrofauna). In de Koetshuisplas daalde na de behandeling met waterstofperoxide het celaantal binnen tien dagen van 600.000 naar 7.000 cellen/ml; in de Veerplas daalde het celaantal binnen vijf dagen van 1.400.000 naar 6.000 cellen/ml en in de stadsvijver in Born daalde het celaantal binnen 13 dagen van 33.000 naar 600 cellen/ml4),5),6).

historische KNMI-gegevens (station Eelde) van temperatuur, neerslag en verdamping voor de jaren 1990-2009 ingevoerd om het huidige klimaat en peilbeheer na te bootsen. Voor de overige parameters zijn de standaardinstellingen van het model gebruikt. De resultaten van de modelsimulaties worden na 20 jaar afgelezen, wanneer het model tot een (nieuwe) evenwichtssituatie is gekomen en de modelprocessen in evenwicht zijn.

De oude norm van 2009 voor veilig zwemwater bedroeg 50.000 cellen/ml: in de Koetshuisplas en de Veerplas kon het geldende negatieve zwemadvies worden opgeheven voor een periode van respectievelijk acht en drie weken4),5). Rekenend met de huidige norm voor een negatief zwemadvies (2010; 300.000 cellen/ ml) zouden de behandelde zwemplassen overigens voor een aanmerkelijk langere tijd open kunnen blijven.

Gevoeligheidsanalyse

Deze succesvolle experimenten leverden vragen op over het toepassingsbereik en de effectiviteit van de behandeling met waterstofperoxide: in welke situaties is de methode kansrijk? En heeft het tijdstip van behandelen effect op de periode dat de blauwalgen afwezig zijn?

Werkwijze

De behandeling met waterstofperoxide is nagebootst met het waterkwaliteitsmodel PCLake7). De Koetshuisplas is als studieobject gebruikt; van deze plas is de meeste informatie over de behandeling en de waterkwaliteit beschikbaar. De zwemplas ligt in het recreatiegebied Borgerswold in Veendam (Groningen). In de plas ligt een waterskibaan die intensief gebruikt wordt. Het recreatiewater omvat circa twaalf hectare met een gemiddelde diepte van twee meter. De bodem bestaat uit veen afgedekt met een zandlaag. Vanaf zomer 2007 ondervindt de Koetshuisplas last van blauwalgen en is het water troebel met bijna geen waterplanten. In de zomer worden hoge dichtheden aan (blauw)algen aangetroffen, maar ook in de winter blijft het aantal blauwalgcellen en de concentratie microcystine hoog. Vorig jaar zijn twee maatregelen genomen: het hydrologisch isoleren en afvissen van de plas. Deze maatregelen zijn gericht op verlaging van de fosfaatbelasting9) - wat de sturende factor van de blauwalgenoverlast in de Koetshuisplas is. Door het hydrologisch isoleren is de (berekende) dagelijkse belasting laag: 0,2 mg P/m2. Daarnaast is de plas vorig jaar behandeld met waterstofperoxide. Het gebruikte model, PCLake, geeft de waterkwaliteit en de ecologische toestand (een helder en plantenrijk of troebel en algengedomineerd systeem) weer. Met het model kan worden berekend bij welke belastingen het systeem omslaat van helder naar troebel (en omgekeerd). Het complexe model heeft bij realistische parameters alternatieve stabiele toestanden en de bijbehorende omslagpunten (kritische belastingen)8). De eigenschappen van de Koetshuisplas zijn in PCLake ingevoerd. Daarnaast zijn

32

H2O / 21 - 2010

Ter ondersteuning van de waterstofperoxidesimulaties is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om de belangrijkste stuurfactoren te bepalen. Dit laat zien of bepaalde parameters een grote invloed op de modelresultaten hebben. Daarnaast kan deze analyse het waterschap helpen bij het selecteren van maatregelen om de blauwalgenoverlast te bestrijden. Zeven verschillende parameters zijn hiervoor los van elkaar met drie tot zes verschillende waarden gevarieerd om het effect op de kritische belasting te bepalen: • bodem (zand*, zand/veen, veen) • diepte (1,6, 1,8, 2,0*, 2,2, 2,4 meter) • strijklengte (250, 345*, 500 meter) • achtergrondextinctie (0,5*, 0,7, 1,0 meter) • fractie orthofosfaat (0,25, 0,4*, 0,5) • visstand (-90%, -50%, 0*, +100%) • plas-draszones (0*, 1, 2, 3, 5, 10% van totale oppervlak) * standaardwaarde voor de Koetshuisplas

De fosfaatbelasting is in de Koetshuisplas de sturende factor; de dagelijkse fosfaatbelasting wordt daarom bij elke parameter gevarieerd met 0,2, 0,4, 0,7 en 1,2 mg P/m2, waarbij 0,2 mg P/m2 de standaardbelasting is van de hydrologisch geïsoleerde recreatieplas. Wanneer het peil te ver zakt en de minimale diepte voor de waterskibaan is bereikt, wordt water ingelaten. De ecologische toestand van het systeem (helder of troebel) is afgelezen aan de hand van het gemiddelde chlorofylgehalte in de zomer en het zomergemiddelde aan vegetatiebedekking in het laatst gesimuleerde jaar. Een vegetatiebedekking van 20 procent en een daarmee gepaard gaand hoog of laag

chlorofylgehalte is gebruikt als criterium voor een heldere of troebele conditie van het systeem4).

Simulatie

De waterstofperoxidebehandeling is in PCLake gesimuleerd door de mortaliteit van blauwalgen te verhogen, zodat na zeven dagen ongeveer 95 procent van de blauwalgen dood gaat. Gevarieerd wordt met de fosfaatbelasting (dezelfde waarden als bij de gevoeligheidsanalyse), de periode van toediening (1 mei, 1 juni, 1 juli en 1 augustus) en de gevoeligste parameters uit de gevoeligheidsanalyse. De resultaten zijn geïnterpreteerd aan de hand van de norm voor een negatief zwemadvies (risiconiveau 3) van het Blauwalgenprotocol 2010. Het aantal dagen onder deze norm, zoals gehanteerd door het waterschap (> 300.000 cellen/ml, > 75 µg/l cyanochlorofyl of > 15 mm3/l biovolume), is berekend. Drijflagen zijn niet meegenomen, omdat PCLake die niet berekent.

Resultaten

Gevoeligheidsanalyse

De dagelijkse fosfaatbelasting van de Koetshuisplas is voor de huidige conditie van de plas berekend op 0,2 mg P/m29). Met deze belasting wordt een heldere toestand door PCLake berekend (zie afbeelding 1, standaardinstellingen, rode gestippelde lijn). Bij een hogere belasting (0,4 mg P/ m2) bevindt de plas zich in het troebele evenwicht. Omdat de Koetshuisplas op dit moment troebel is, moet de bovenste lijn in afbeelding 1, van troebel naar helder, afgelezen worden. Als de Koetshuisplas eenmaal stabiel helder is, vindt de omslag naar een troebele situatie plaats bij hogere dagelijkse fosfaatbelastingen (1,3-2,0 mg P/ m2). Een visstandverlaging van 90 procent en vergroting van de plas-draszone tot tien procent van het oppervlak van de plas bleken de meeste invloed te hebben om een omslag van troebel naar helder te krijgen (zie afbeelding 1, blauwe en groene lijn). De andere gevarieerde parameters (diepte, bodem, strijklengte, verhoogde achtergrondextinctie en gehalte ortho-

Afb. 1: Kritische belastingen van de gevoeligste parameters van de gevoelighiedsanalyse.


platform verborgen bron van fosfaat is, waardoor de belasting hoger is dan berekend. Bij het interpreteren van de resultaten van de simulaties met PCLake moet rekening worden gehouden met de beperkingen van het model. Ecosysteemmodellen bevatten altijd (veel) onzekerheid, veroorzaakt door de modelstructuur zelf of door onzekere parameterwaarden. Daarbij is het model ontworpen voor kwalitatieve berekeningen van de waterkwaliteit7). Het kwantitatief modelleren van het aantal dagen onder een norm valt buiten de scope waarvoor PCLake oorspronkelijk ontwikkeld is. Hoewel de resultaten kwantitatief lastig te vergelijken zijn, geven de modelresultaten wel eenzelfde orde van grootte aan als de praktijk.

Afb. 2: Aantal dagen onder de norm voor een negatief zwemadvies (75 µg/l cyanochlorofyl, 300.000 cellen/ml, 15 mm3 biovolume) na een behandeling met waterstofperoxide.

fosfaat in inlaatwater) bleken minder of geen invloed te hebben. Daarbij is het mogelijk dat de gehanteerde variaties niet groot genoeg zijn om van invloed te zijn op de gemodelleerde ecologische toestand, maar grotere variaties zijn niet logisch en relevant voor de situatie van de Koetshuisplas. Simulatie

Afbeelding 2 geeft de resultaten weer van de simulatie met PCLake. In de grafiek staan met balken en cijfers de dagen aangegeven waarop de blauwalgenconcentratie, door de behandeling, beneden de norm blijft. Zonder behandeling bevinden de blauwalgen zich bij deze periodes en belasting boven de norm voor een negatief zwemadvies. Op de y-as is de fosfaatbelasting en het moment van toedienen gevarieerd. Bij een fosfaatbelasting van 0,2 mg P/m2/dag voorspelt het model een permanent heldere toestand (zie hierboven). De simulaties hebben onder alle omstandigheden effect; over het algemeen voorspelt PCLake geringe verschillen voor verschillende fosfaatbelastingen (zie afbeelding 2). Toedienen op 1 augustus geeft in alle gesimuleerde gevallen een resultaat tot 57 dagen nadien, doordat opgehouden is met tellen op 1 oktober, wanneer het zwemseizoen eindigt. Het grootste verschil wordt veroorzaakt door het moment van behandelen. Toedienen op 1 mei heeft het meeste effect op het aantal dagen onder de norm. Het model berekent dat de plas voor een periode van ongeveer 100 dagen (ruim 14 weken) onder de negatieve zwemadviesnorm blijft. Uit de modelresultaten blijkt dat de oorzaak tweeledig is: een grote toename van zoöplankton direct na behandeling én een sterke groei van diatomeeën.

Doordat deze twee processen elkaar versterken, worden blauwalgen in deze simulaties gedurende een lange periode weggeconcurreerd. Behandelen in juni, juli en augustus resulteert in een kortere periode onder de norm dan in mei (tussen de 57 en 90 dagen onder de norm voor het negatieve zwemadvies.) Uit de modelresultaten is af te lezen dat andere algensoorten geen hoge abundantie meer hebben. In combinatie met een gunstiger klimaat voor blauwalgen zijn ze niet in staat om de concurrentie met blauwalgen te winnen. Ze nemen wel toe, maar niet tot een zo hoog niveau dat ze net zo effectief blauwalgen kunnen beconcurreren als het geval is bij behandeling op 1 mei. Dezelfde simulaties zijn uitgevoerd met een 90 procent gereduceerde visstand en een plas-draszone van tien procent. Deze twee factoren waren de meest gevoelige parameters van de gevoeligheidsanalyse. Ze bleken niet van invloed te zijn op het aantal dagen dat de hoeveelheid blauwalgen onder de norm bleef; wel wordt conform de gevoeligheidsanalyse in een aantal gevallen een heldere toestand voorspeld.

Discussie

Met de berekende fosfaatbelasting wordt voor de huidige conditie van de Koetshuisplas voorspeld dat deze helder zou moeten zijn (zie afbeelding 1). Ook de genomen maatregelen zouden volgens de modelresultaten een heldere situatie moeten bevorderen. In werkelijkheid is dit niet het geval: op dit moment ondervindt de recreatieplas nog steeds last van blauwalgen en is sprake van troebel water. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat de maatregelen meer tijd nodig hebben om effecten op de waterkwaliteit te sorteren. Of doordat er nog een

Bij de behandeling van de Koetshuisplas op 14 juli 2009 (met andere eigenschappen dan hier gemodelleerd) bleef het aantal cellen circa acht weken (56 dagen) onder de toenmalige norm voor een negatief zwemadvies. De celaantallen kwamen tot het einde van het zwemseizoen (1 oktober) niet boven de huidige norm van 300.000 cellen/ ml. De simulaties geven voor deze periode rond de 70 dagen (tien weken) onder de norm aan, wat redelijk overeenkomt met het behandelde recreatiewater in 2009. Opvallend in de resultaten is dat de fosfaatbelasting bij de simulaties geen invloed heeft op de duur van het effect; het tegenovergestelde werd verwacht. Blijkbaar zijn andere factoren bepalender voor het terugkomen van de blauwalgen, zoals de temperatuur of competitie met diatomeeën. Maar het effect van de fosfaatbelasting is binnen een kleine range getest. Ook de twee gevarieerde systeemeigenschappen (plas-draszone en visstandreductie) hebben geen effect op de periode onder de norm. Ze verlagen de kritische belasting van het systeem, maar leiden verder niet tot een ander effect van de waterstofperoxidebehandeling. De modelresultaten en praktijkexperimenten wijzen erop dat een behandeling met waterstofperoxide een systeem een laatste duw kan geven richting een helder evenwicht. Maatregelen om de fosfaatbelasting te verlagen leiden vaak tot een reductie van de fosfaten in het water, maar kunnen niet altijd een omslag veroorzaken. Afgelopen jaren is in veel wateren in Nederland de fosfaatbelasting verlaagd, maar niet in alle gevallen resulteerde dit in het herstel van de heldere situatie. Behandelen met waterstofperoxide kan in deze situaties mogelijk de kritische duw voor een omslag van troebel naar helder zijn.

Conclusie

De wijze waarop PCLake in deze studie is ingezet voor het simuleren van de waterstofperoxidebehandeling, is nieuw. Uit de modelstudie en de resultaten van de veldexperimenten kunnen enkele conclusies worden getrokken. Voor de Koetshuisplas in Veendam kan op basis van de modelresultaten verwacht H2O / 21 - 2010

33


worden dat de genomen inrichtingsmaatregelen om blauwalgenoverlast te voorkomen, op lange termijn effectief zijn. Daarbij is een behandeling met waterstofperoxide op korte termijn een goede aanvullende maatregel om de zwemwaterkwaliteit op orde te houden. Voor de waterstofperoxidebehandeling geven de modelsimulaties aan dat verschillende fosfaatbelastingen en systeemeigenschappen geen effect op het resultaat hebben. Een behandeling met waterstofperoxide rond juli biedt, volgens de modelresultaten, de meeste potentie voor veilig zwemwater gedurende juli en augustus. De behandeling met waterstofperoxide blijkt een goede en flexibele mogelijkheid te bieden om blauwalgen te bestrijden en een negatief zwemadvies en/of verbod binnen korte tijd op te heffen. Bijkomend voordeel is dat een waterstofperoxidebehandeling de ecologische kwaliteit niet negatief beïnvloedt. En er zijn aanwijzingen dat een behandeling met waterstofperoxide kan

bijdragen aan het eerder bereiken van een heldere evenwichtstoestand. Ten slotte zijn tijdens de behandeling van de Koetshuisplas dit voorjaar nieuwe effecten zichtbaar geworden. Door een hoge troebelheid van het water was de behandeling minder effectief. Dit geeft aan dat de methode nog steeds in ontwikkeling is en dat het model helpt om de behandeling beter te leren begrijpen. In de praktijk moet men nog steeds alert zijn op factoren die mogelijk van invloed kunnen zijn op de effectiviteit van de methode. LITERATUUR 1) Gulati R. en E. Van Donk (2002). Lakes in the Netherlands, their origin, eutrophication and restoration: state-of-the-art review. Hydrobiologia 478, pag. 73-106. 2) Lurling M., H. van Dam en B van der Wal (2009). Blauwalgen: giftig groen: de biologie en risico’s van cyanobacteriën. STOWA. Rapport 2009-43. 3) Drábková M., H. Matthijs, W. Admiraal en B. Maršálek (2007) Selective effects of H2O2 on

cyanobacterial photosynthesis. Photosynthetica 45, pag. 363-369. 4) Reeze B., H. Matthijs, P. Visser en M. Bloemerts (2010). Bestrijding blauwalg recreatieplas Koetshuis met behulp van waterstofperoxide. ARCADIS. 5) Reeze B. en J. Bosman (2010). Blauwalgen bestrijding Veerplas. ARCADIS. 6) Reeze B. (2010). Bestrijding blauwalg stadsvijver Aldenhof, Born met behulp van waterstofperoxide. ARCADIS. 7) Janse J. (2005). Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches. Ph.D. Thesis Wageningen Universiteit. 8) Scheffer M., S. Carpenter, J. Foley, C. Folke en B. Walker (2001). Catastrophic shifts in ecosystems. Nature 413, pag. 591-596. 9) Bijkerk R., G. Bonhof, G. Mulderij, R. Torenbeek en G. Wolters (2009). Bestrijding blauwalgoverlast recreatiegebied Borgerswold te Veendam. Koeman en Bijkerk BV. Rapport 2009-004.

advertentie

Het waterschap Velt en Vecht zorgt in Zuidoost Drenthe en Noordoost Overijssel voor bescherming tegen overstroming, wateroverlast en watertekort en voor schoner oppervlaktewater (inclusief de zuivering van rioolwater). De doelstelling van het waterschap is een betrouwbare en duurzame waterhuishouding door integraal beheer, waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van alle betrokken partijen. Een professionele organisatie met 190 medewerkers geeft hieraan uitvoering. Onze organisatie is ingedeeld in vijf eenheden. Voor de eenheid Bouwen en Beleid hebben wij op dit moment de volgende vacatures:

Projectleider (2 functies)

10.10

10.00

Opleiding: HBO civiele techniek, elektrotechniek, cultuurtechniek of een andere voor het waterbeheer relevante technische achtergrond. Aantal uren per week: 37

Planvormend projectleider Opleiding: WO aangevuld met een ruime ervaring met het werken in gebiedsgerichte (interactieve) projecten en projectmanagement. Aantal uren per week: 37

Burgemeester Feithsingel 2 Postbus 330 7740 AH Coevorden Telefoon (0524) 592222 Fax (0524) 592200 E-mail: info@veltenvecht.nl Internet: www.veltenvecht.nl

Investeren in mensen Velt en Vecht is een resultaatgestuurde organisatie, waarbij een coachende leiderschapsstijl, open communicatie en flexibiliteit belangrijke cultuurwaarden zijn. We beschouwen onze medewerkers als het belangrijkste bedrijfskapitaal. Door te investeren in de ontwikkeling van onze medewerkers vergroten we het prestatievermogen van de organisatie. We hebben daarom gekozen voor Investors in People als rode draad voor ons kwaliteitsdenken. Het aanbod Je krijgt de kans om te werken in een proactieve organisatie met ruimte voor initiatief en persoonlijke ontwikkeling. Tegenover jouw inspanningen staan uitstekende arbeidsvoorwaarden, waaronder een eindejaarsuitkering en goede studiefaciliteiten. Het keuzesysteem arbeidsvoorwaarden biedt de mogelijkheid een goede balans te vinden tussen werk en privé. Per 1 januari a.s. gaan wij over naar een 36-urige werkweek.

9.90

9.80

9.70

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie stellen wij niet op prijs.

Nadere informatie en reactie Nadere informatie over deze functies kun je vinden via onze website www.veltenvecht.nl.

9.60

34

H2O / 21 - 2010


platform

Martijn van Leusden, Royal Haskoning Mathijs Oosterhuis, Waterschap Regge en Dinkel Dick de Vente, Waterschap Regge en Dinkel

Effect deelstroombehandeling en biogasopwerking op energieverbruik rwzi ‘Water en energie’ is door veel waterschappen als een belangrijk thema benoemd. Sinds het ondertekenen van het convenant MJA-3 (Meer Jaren Afspraak energie-efficiëntie) zijn tal van activiteiten ondernomen die de energie-efficiëntie van rioolwaterzuiveringen moeten verbeteren. De doelstellingen vanuit het MJA-3 zijn geconcretiseerd in de eerste lichting Energie Efficiëntie Plannen (EEP), waarin landelijk met twaalf procent verbetering voor de periode 2009-2012 fors hoger wordt ingezet dan de in het convenant beschreven twee procent per jaar. Waterschap Regge en Dinkel heeft samen met Royal Haskoning de in het EEP opgenomen maatregelen op het gebied van deelstroombehandeling en benutting van biogas nader onderzocht. Daaruit blijkt dat de energiebesparing voor deelstroombehandeling lager uitvalt dan verwacht en sterk locatie-afhankelijk is. Biogasbenutting heeft daarentegen meer potentie. De financiële haalbaarheid van de maatregelen hangt sterk af van lokale factoren. Tevens blijkt een spanningsveld te bestaan vanwege het afgesloten klimaatakkoord.

B

egin jaren ‘90 begon het ministerie van Economische Zaken met het maken van afspraken met het bedrijfsleven met als doel de energieefficiëntie te verbeteren. Volgend op de eerdere versies is in juli 2008 het convenant MJA-3 ondertekend. Op initiatief van de Vereniging van Zuiveringsbeheer heeft de Unie van Waterschappen zich geconformeerd aan de vrijwillige, doch zeker niet vrijblijvende, meerjarenafspraken.

Wat verbruikt de rwzi?

Het energieverbruik voor het zuiveren van rioolwater is tussen 1980 en heden verdubbeld van 300 naar 600 GWh. Hierbij moet worden opgemerkt dat de behandeling van afvalwater in deze periode ook toenam van 18 naar 25 miljoen i.e.’s en de rendementen (op stikstof ) van 45 naar

80 procent1). Stijgende energieprijzen en aandacht voor klimaatverandering gaven aanleiding tot afspraken over energieefficiëntie. Binnen MJA-3 is deze gerelateerd aan drie parameters: afvalwatertransport, zuivering en slibontwatering. Afbeelding 1 geeft zowel het absolute als het relatieve energieverbruik van de afvalwater-

Afb. 1: Gemiddeld energieverbruik voor de zuivering van het afvalwater op communale rwzi’s in de periode 2005-2008.

In 2009 heeft ieder waterschap een Energie Efficiëntie Plan (EEP) opgesteld en ingediend bij het betreffende bevoegd gezag. In het EEP staat naast de omschrijving van de energie-efficiëntie in het referentiejaar 2005 tevens het verloop van de energieefficiëntie van de eerste vier (passieve) jaren weergegeven. Wellicht het meest interessante deel van het EEP beschrijft de plannen in termen van zekere, voorwaardelijke en onzekere maatregelen voor de jaren 2009-2012. In dit artikel wordt inzicht gegeven in de plannen die de waterschappen gezamenlijk hebben gemaakt. Tevens wordt voor Waterschap Regge en Dinkel aangegeven hoe het de eerste stappen nam om de doelen van MJA-3 in 2020 te bereiken. H2O / 21 - 2010

35


zuivering weer, zoals deze geïnventariseerd is voor de EEP’s van alle waterschappen over de periode 2005-2008. De grafiek laat het huidige niveau van energieverbruik zien. Het zou kunnen dat de knik in de figuur veroorzaakt wordt doordat 2007 een jaar is geweest met een hoger totaal influentdebiet (+ tien procent t.o.v. 2006).

techniek

Wat zijn de plannen?

Naar de letter van het convenant geldt een afspraak om twee procent energie-efficiëntie per jaar te behalen. In het eerste EEP hebben de waterschappen gezamenlijk een ambitieuzer plan verwoord. Het totaal van de zekere en voorwaardelijke maatregelen bedraagt twaalf procent energie-efficiëntieverbetering. Van deze twaalf procent bestaat 70 procent uit zekere maatregelen. Dat wil dus zeggen dat de EEP’s 2009-2012 meer dan dekkend zijn voor de in deze periode benodigde efficiëntieverbetering. De verschillen tussen de waterschappen voor deze periode zijn echter groot en lopen uiteen van 2,3 tot 27 procent. Voordat de EEP’s opgesteld waren, is voorspeld dat de plannen om tot 30 procent efficiëntieverbetering te komen, enerzijds zouden bestaan uit direct uitvoerbare optimalisaties en maatregelen waarbij enige voorstudie noodzakelijk is. Anderzijds zijn grootschalige aanpassing van de procesconfiguratie en nieuwe concepten noodzakelijk2). Zoals te verwachten zijn grootschalige aanpassingen nauwelijks opgenomen in het eerste EEP, aangezien de doorlooptijd hiervoor ontoereikend is. Dit wil echter niet zeggen dat op dit vlak momenteel geen interessante onderzoeksprojecten gaande zijn3). In afbeelding 2 is de verdeling van de maatregelen weergegeven. De meeste maatregelen zijn voorzien bij de beluchting, wat logisch is omdat de beluchting de grootste energieverbruiker is op een rwzi. Het verhogen van de biogasproductie en een betere benutting van biogas zijn samen goed voor 43 procent. Ook voor deze verdeling geldt dat grote verschillen bestaan tussen de waterschappen.

nitrificatie denitrificatie

nitritatie anammox

SHARON

BABE

O2-vraag voor oxidatie

4,57

1,94

3,43

4,57

BZV-afbraak door denitrificatie

-2,86

0

0

0

netto O2-behoefte voor beluchting

1,71

1,94

3,43

4,57

0

0

1,71

2,86

externe C-bron

Vergelijking zuurstof- en BZV-vraag per techniek. Alle getallen zijn uitgedrukt in kg O2/kg N.

Waterschap Regge en Dinkel

Samen met Royal Haskoning onderzocht Waterschap Regge en Dinkel de maatregelen deelstroombehandeling en benutting biogas. Deelstroombehandeling

Het toepassen van een deelstroombehandeling voor stikstofverwijdering in de vorm van een nitritatie-anammoxcombinatie wordt in een nieuw te bouwen situatie, die bovendien groot genoeg is om slibgisting te rechtvaardigen, beschouwd als een zinnige techniek4),5). Dat geldt in nieuwbouwsituaties voornamelijk voor de financiële kant. Er kan aanzienlijk worden bespaard op reactorruimte door de hogere omzettingsnelheden. Energetisch is deelstroombehandeling namelijk niet per definitie interessant. In de tabel is de theoretische zuurstof- en BZV-vraag per techniek weergegeven. Uit de tabel wordt duidelijk dat stikstofverwijdering met een nitritatie-anammoxstap minder BZV vraagt. Per saldo kan dus meer BZV (primair of secundair slib) vergist worden of hoeft geen externe C-bron gebruikt te worden. In de praktijk hangt het erg af van de afvalwatersamenstelling of het mogelijk is om meer BZV te vergisten. Vandaar dat de afweging voor het al dan niet toepassen van een deelstroomtechniek locatiespecifiek is. Voor Waterschap Regge en Dinkel is deelstroombehandeling onderzocht voor de rwzi’s Enschede en Hengelo. Bij de bereke-

Afb. 2: Procentuele verdeling van de geplande maatregelen van de waterschappen.

30,6

25,1

5,7

H2O / 21 - 2010

Enschede versus Hengelo

De rwzi Enschede kent met een gemiddelde effluentkwaliteit van 5,2 mg Ntotaal/l over de jaren 2006-2008 geen noodzaak tot verbetering van de effluentkwaliteit door toepassing van deelstroombehandeling. Het perspectief ligt hier duidelijk in het kunnen verlagen van het slibgehalte. Voor de rwzi Hengelo is dosering van primair slib in het actiefslibsysteem noodzakelijk om de benodigde effluentkwaliteit te kunnen bereiken. Met een dosering van circa eenderde van het primair slib is een effluentkwaliteit van 10,7 mg Ntotaal/l over de jaren 2006-2008 behaald. Voor de rwzi Hengelo is het perspectief een verlaging van de primairslibdosering, waarbij uitgegaan is van een gelijkblijvende effluentkwaliteit. Voor beide rwzi’s zijn alle eerder genoemde deelstroomtechnieken berekend. De maximale energiebesparing voor de rwzi Enschede op de beluchtingsenergie bedraagt acht procent bij het toepassen van een nitritatie-anammoxsysteem. Deze winst wordt grotendeels veroorzaakt door het verlagen van het slibgehalte. Er zou zelfs een actiefslibreactor buiten bedrijf gesteld mogen worden. Dat is hydraulisch echter slecht inpasbaar. Voor de rwzi Hengelo geldt dat de dosering van primair slib grotendeels kan komen te vervallen bij toepassing van een nitritatie-anammoxsysteem. De energiewinst zit hier voornamelijk in de vergisting van dit primaire slib. Uit de haalbaarheidstudie van het deelstroomonderzoek blijkt dat alleen voor de rwzi Hengelo vooralsnog een haalbare energiereductie in het verschiet ligt die jaarlijks 3.100 GJ bedraagt. De exploitatiekosten nemen naar verwachting met 50.000 euro per jaar toe.

8,8

36

ningen zijn de effecten op het totale systeem berekend. Dit is inclusief de verandering van de BZV/N-verhouding, het effect op de nu nog benodigde bypass van primair slib op de rwzi Hengelo, verlaging van het slibgehalte, de productie van primair en secundair slib en de daarmee samenhangende biogasproductie.

4,1

2,0

5,9

17,9

Benutting biogas

De waterschappen benutten het in de gisting vrijgekomen biogas nagenoeg altijd in een WKK-installatie, zodat elektriciteit wordt geproduceerd. Een nuttig bijproduct is de warmte die vrijkomt en primair ingezet wordt voor het op temperatuur houden van de slibgisting. Secundaire toepassingen


platform De studie naar het effect van deelstroombehandeling en biogasbenutting heeft uitgewezen dat het effect van deelstroombehandeling op de energie-efficiëntie tegenvalt. Biogasbenutting levert potentieel meer op maar is sterk afhankelijk van lokale factoren zoals een warmtevraag. Voor Waterschap Regge en Dinkel zijn de volgende maatregelen op basis van de uitgevoerde studie het meest kansrijk: • een deelstroombehandeling op rwzi Hengelo (1,2 procent energie-efficiëntieverbetering), • een hoogrendement warmtekrachtkoppeling op de rwzi’s Enschede, Hengelo en Goor (3,5 procent energie-efficiëntieverbetering) en • warmtelevering aan derden op rwzi Hengelo (circa 5 procent energie-efficiëntieverbetering).

Afb. 3: Effect van de inzet van verschillende technieken op de totale MJA-3-score van het waterschap in procentpunten voor de rwzi Enschede. De huidige WKK is als referentie genomen.

van deze warmte betreffen een levering aan derden (bijvoorbeeld rwzi’s Apeldoorn, Leeuwarden), het opwekken van elektriciteit uit warmte of het benutten van deze warmte voor thermische hydrolyse van het te vergisten materiaal. Er zijn echter tal van alternatieven voor de benutting van het biogas. Een veel besproken alternatief is de brandstofcel, die lonkt vanwege de aanzienlijk hogere elektrische rendementen die hiermee haalbaar zijn (circa 60 procent). Andere toepassingen vereisen een samenwerking met een derde partij om energie-efficiënt het biogas te benutten. Zo kan het biogas met een aanzienlijk hoger rendement (meer dan 90 procent) volledig worden omgezet in warmte, mits een nuttige toepassing van deze warmte zich in de nabijheid bevindt. Bij grotere transportafstanden zal het biogas al dan niet na opwerking naar een hogere kwaliteit geleverd kunnen worden in de vorm van biogas, aardgas of autogas. Hierbij blijft het noodzakelijk om een deel van het biogas zelf te verbranden ten behoeve van het op temperatuur houden van de slibgisting, tenzij een warmtebron (effluent, derden) aanwezig is. De financiële haalbaarheid en energieefficiëntie van bovenstaande methoden (behalve thermische hydrolyse) zijn voor de rwzi’s met slibgisting van Waterschap Regge en Dinkel afgewogen. Hierbij is rekening gehouden met het methaanverlies van opwerkingstechnieken en de CO2- en NOx-emissie bij de omzetting van de brandstof. Uit een eerste inschatting van de financiële haalbaarheid blijkt dat voor alle locaties de brandstofcel op alle schaalgrootten het slechtste scoort. Voor de opwerkingstechnieken van biogas naar een hogere kwaliteit geldt dat een zekere schaalgrootte noodzakelijk is, voordat de vergelijkende exploitatiekosten ten opzicht van de huidige WKK-installaties positief uitvallen. Qua

energie-efficiëntie scoort de opwerking van biogas naar aardgas of autogas goed. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden, is dat de CO2-emissie-equivalenten toenemen vanwege de verhoogde methaanemissie die met de opwerking gepaard gaat. Methaan is een 25 keer sterker6) broeikasgas dan CO2. Aangezien het primaire doel van de meerjarenafspraken de reductie van broeikasgassen betreft, is de huidige maatstaf van energie-efficiëntie niet volledig dekkend. In het afgesloten klimaatakkoord wordt daarentegen wel rekening gehouden met de overige broeikasgasemissies. Waterschap Regge en Dinkel heeft in zijn EEP voor twee procent ingezet op energieefficiëntieverbetering door betere benutting van het biogas. Dit komt overeen met circa 6.000 GJ per jaar. Uit de studie naar de biogasbenutting blijkt dat het inzetten van hoger rendement warmtekrachtkoppelingen voldoende is om deze plannen waar te maken. Indien een levering van biogas of het aansluiten op het nabijgelegen warmtenet in de toekomst op een rwzi mogelijk is, wordt ruimschoots voldaan aan de doelstelling. Afbeelding 3 geeft het effect op de MJA-3-score weer voor de rwzi Enschede. De situatie voor de rwzi Hengelo is gelijkwaardig. Voor de rwzi Goor ligt vanwege de beperkte schaalgrootte alleen de inzet van een hoog rendement WKK voor de hand. Interessant is dat in Hengelo waarschijnlijk een warmte- of biogasnet aangelegd wordt. Betere benutting van biogas is hier dus eerder aan de orde dan in Enschede.

De nadruk op energie-efficiëntie in de meerjarenafspraken dient verbreed te worden naar emissies van overige broeikasgassen (methaan, N2O). Daar waar opwerking van biogas positief scoort ten aanzien van de energie-efficiëntie, scoort deze techniek slecht ten aanzien van de totale emissie van broeikasgassen. Of de emissie van broeikasgassen bij het toepassen van deelstroomtechnieken aanzienlijk verschilt van de conventionele nitrificatie - denitrificatie, wordt momenteel onderzocht. Het is van groot belang om maatregelen in het kader van MJA-3, integraal af te wegen in het proces en de afvalwaterketen. Tevens is een beschouwing van de emissie van andere broeikasgassen dan CO2 van groot belang, zodat de doelstellingen van het ondertekende klimaatakkoord niet in gevaar worden gebracht. LITERATUUR 1) CBS. Zuivering van stedelijk water. 2) Leusden M. en A. Visser (2009). Waterzuivering streeft naar 30 procent energiebesparing. Land+Water nr. 4, pag. 16-17. 3) STOWA (2010). Op weg naar de rwzi 2030. Rapport 11. 4) STOWA (2008). Sharon Anammox systemen. Rapport 18. 5) Wiegant W. et al. (2009). Duurzame deelstroombehandeling voor stikstofverwijdering op rwzi heeft de toekomst. H2O nr. 10, pag. 40-43. 6) IPCC/TEAP (2005). Special report on safeguarding the ozone layer and the global climate system: issues related to hydrofluorocarbons and perfluorocarbons (Metz B. et al.). Cambridge University Press. et al.). Cambridge University Press.

Conclusies

De eerste lichting van de EEP’s laat een hoge inzet zien van de waterschappen bij de plannen ter verbetering van de energieefficiëntie. Met twaalf procent in de periode 2009-2012, waarvan 70 procent als zekere maatregel is betiteld en de overige 30 procent als voorwaardelijk, wordt landelijk aanzienlijk hoger ingezet dan de in de MJA-3 genoemde twee procent per jaar.

Waterschap Regge en Dinkel en Twence Afvalverwerking hebben inmiddels een intentieverklaring ondertekend waarin is overeengekomen dat beide partijen willen samenwerken op het gebied van de productie en levering van duurzame energie. Rwzi Hengelo krijgt hierin een sleutelrol.

H2O / 21 - 2010

37


Paul van der Wielen, KWR Watercycle Research Institute Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute

ATP-metingen geven informatie over kans op nagroeiproblemen bij drinkwaterdistributie Het gehalte actieve biomassa in het gedistribueerde drinkwater, gemeten als adenosinetrifosfaat (ATP), verschilt per distributiesysteem en is afhankelijk van de watersamenstelling (DOC, AOC en biofilmvormingssnelheid). Dit blijkt uit ATP-metingen in de distributiesystemen van zes drinkwaterpompstations. Uit de metingen bleek ook dat de afstand tot het pompstation, het seizoen en aanpassingen in de waterzuivering de ATP-concentratie in het leidingwater beïnvloeden.

R

esultaten van spuiacties in het distributienet tonen aan dat het effect van schoonmaken met ATP-metingen betrouwbaar kan worden gevolgd. Met metingen van troebelheid of ijzergehalte was dit minder goed mogelijk. Tussen het ATP-gehalte en het koloniegetal van Aeromonas of het koloniegetal van heterotrofe bacteriën (KG 22) in gedistribueerd drinkwater is geen sterk direct verband aangetoond. ATP-metingen zijn dus geen surrogaat voor de wettelijke parameters KG22 of het koloniegetal van Aeromonas. Wel is een sterk direct lineair verband gevonden tussen ATP en het totaal aantal bacteriecellen in het water. ATP-metingen geven snel, eenvoudig en goedkoop informatie over de kans op nagroeiproblemen in het leidingnet. Nagroei van micro-organismen in het distributiesysteem en de binneninstallatie is ongewenst, omdat daarbij vermeerdering van ziekteverwekkende micro-organismen kan optreden. Daarnaast kan nagroei leiden tot klachten van consumenten over troebelheid, afwijkende geur en smaak en groei van dierlijke organismen. In Nederland wordt nagroei in het leidingnet beperkt door drinkwater te distribueren met een lage concentratie aan groeibevorderende stoffen. Waterleidingbedrijven meten periodiek het koloniegetal op glucosegistextractagar na drie dagen incuberen bij 22°C (KG22) en het koloniegetal van Aeromonas bepaald na 20 tot 24 uur incuberen bij 30°C. Deze metingen zijn als bedrijfstechnische parameters opgenomen in het Waterleidingbesluit. In de afgelopen jaren is de wettelijke

38

H2O / 21 - 2010

norm voor KG22 (geometrisch jaargemiddelde van 100 kve/ml) in Nederland niet overschreden, maar in een aantal distributiegebieden ligt het koloniegetal van Aeromonas herhaaldelijk hoger dan de wettelijke norm (1000 kve/100 ml1). Deze wettelijke parameters hebben echter enkele nadelen. Ten eerste vertegenwoordigen de koloniegetallen slechts een klein deel van het totale aantal levende micro-organismen en geven daardoor geen informatie over de totale concentratie actieve biomassa in drinkwater. Daarnaast

is de analysetijd relatief lang (KG22: 72 uur, Aeromonas: 24 uur). Een beter bruikbare parameter voor de concentratie van actieve biomassa in het drinkwater is adenosinetrifosfaat (ATP), een energierijke verbinding die wordt aangemaakt in actieve cellen van alle levende organismen, dus ook in microorganismen2). Het ATP-gehalte is daardoor een goede maat voor de microbiële activiteit in het drinkwater. De ATP-concentratie in drinkwater wordt bepaald met behulp van een eenvoudig in te zetten enzymatische

Afb. 1: ATP-concentraties van het drinkwater in het leidingnet van zes pompstations in de periode juni 2006, oktober/november 2006 en februari/maart 2007.


platform verschillend in elk van de onderzochte perioden. Eén van de waterbehandelingsprocessen in de zuivering van Weesperkarspel is ozonisatie. Tijdens de onderzochte periode was de gedoseerde ozonconcentratie niet constant, met als gevolg een veranderende hoeveelheid AOC in het water. Deze variabele hoeveelheid AOC beïnvloedt de mate van biologische activiteit en dus de hoeveelheid ATP in het reinwater. Deze resultaten laten zien dat bij sommige pompstations het seizoen (watertemperatuur) een invloed heeft op het ATP-gehalte in het distributiesysteem, terwijl resultaten bij andere pompstations laten zien dat de watersamenstelling een grotere invloed heeft op het ATP-gehalte in het water dan het jaarseizoen (watertemperatuur).

Afb. 2: ATP-concentraties in water bemonsterd op locaties in het leidingnet dichtbij, centraal en veraf van pompstation Spannenburg.

toetsing. Voordelen van ATP als parameter voor nagroei ten opzichte van KG22 en Aeromonas zijn dat de analyse binnen een paar minuten is uitgevoerd, relatief goedkoop is en een lage detectiegrens heeft (0,5 ng/l). In Nederland is geruime tijd ervaring opgedaan met het bepalen van ATP in drinkwater. Over het algemeen ligt de ATP-concentratie in het Nederlandse drinkwater lager dan 10 ng/l3),4). In het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven is, samen met Dunea, Waternet, Brabant Water en Vitens, onderzoek verricht naar de ATP-concentraties van het drinkwater in het leidingnet en van het spuiwater. Hierbij zijn de effecten onderzocht van watersamenstelling, seizoen en afstand tot het pompstation op het ATP-gehalte van het drinkwater. Daarnaast is getoetst of een relatie bestaat tussen de ATP-concentratie en andere microbiologische parameters in het water. Ten slotte is onderzocht of ATP als parameter gebruikt kan worden om de effectiviteit te bepalen van spuien als middel om het distributiesysteem schoon te maken. In drie seizoenen (voorjaar, herfst en winter) zijn in de distributiesystemen van zes pompstations 30 monsters genomen van het drinkwater, verdeeld over locaties dichtbij, centraal en veraf van het pompstation. Deze monsters zijn geanalyseerd op ATP-gehalte, KG22, Aeromonas en totaal aantal cellen van micro-organismen. In de distributiesystemen van twee pompstations (Amersfoortseweg en Spannenburg) is spuiwater geanalyseerd op microbiologische, chemische en fysische parameters voor het beoordelen van de effectiviteit van het spuien op het schoonmaken van het leidingnet en om te achterhalen of een relatie bestaat tussen ATP en fysisch/chemische parameters (troebelheid, ijzer, mangaan).

Invloeden op ATP-gehalte

De gemiddelde ATP-concentraties van het drinkwater in het leidingnet van de zes pompstations varieerden tussen de

0,8 en 12,0 ng/l (zie afbeelding 1). In de distributiesystemen van pompstations Nuland en Spannenburg bedroeg de ATP-concentratie 6-12 ng/l. Dit niveau is significant hoger dan de concentraties in het water van de pompstations Amersfoortseweg, Luyksgestel, Scheveningen en Weesperkarspel. In dezelfde periode zijn ook het gehalte opgelost organisch koolstof (DOC), afbreekbaar organisch koolstof (AOC) en de biofilmvormingssnelheid (BVS) van het reinwater van de pompstations bepaald (behalve voor Luyksgestel). De resultaten laten zien dat het reinwater van Nuland en Spannenburg ook hogere AOC- en DOC-gehaltes heeft en een hogere BVS-waarde dan het water van de drie andere pompstations. De samenstelling van het reinwater beïnvloedt dus de ATP-concentratie in het distributiesysteem. In februari/maart 2007 was de ATP-concentratie van het drinkwater in het leidingnet van Nuland en Spannenburg significant lager dan in juni 2006 en in oktober/november 2006 (zie afbeelding 1). De gemiddelde temperatuur van het drinkwater in het distributienet van Nuland en Spannenburg bedroeg respectievelijk in de periode februari/maart 2007 8,1 en 10,6°C. Dat is significant lager dan in de twee andere perioden (12,5 tot 19,5 °C). De lagere microbiële activiteit in de winterperiode is een gevolg van de lagere temperatuur in het distributiesysteem. Opvallend is dat in de winterperiode het gemiddelde ATP-gehalte van het drinkwater in het leidingnet van pompstation Luyksgestel significant hoger was dan in juni of oktober 2006 (zie afbeelding 1). Ook de ATP-concentratie in het reinwater van pompstation Luyksgestel was in maart 2007 twee tot drie keer hoger dan in de twee andere perioden. Onduidelijk is welke factoren deze hogere ATP-concentratie in de winterperiode veroorzaakten. Het ATP-gehalte in het gedistribueerde water en reinwater van pompstation Weesperkarspel varieerde in de drie perioden tussen 1,9 en 4,7 ng/l (zie afbeelding 1) en was significant

Bij de meeste pompstations had de afstand van het monsterpunt in het leidingnet tot het pompstation geen effect op de hoeveelheid ATP in het gedistribueerde water. Alleen de ATP-concentraties in water in het verafgelegen deel van het uitgestrekte distributienet van Spannenburg (6,2-6,9 ng/l) waren significant lager dan in het deel nabij het pompstation (10,8-15,0 ng/l) (zie afbeelding 2). De lagere ATP-concentratie in het verafgelegen deel van het leidingnet wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat afbreekbare stoffen in het voorste deel van het leidingnet door micro-organismen in de biofilm aan de leidingwand worden opgenomen. Hierdoor bevat het water in het achterste deel van het leidingnet minder afbreekbare stoffen, waardoor de microbiologische activiteit (en daarmee het ATP-gehalte) lager wordt.

Parameter voor nagroei in drinkwater

Uit de correlatieanalyse bleek dat slechts een zwakke directe correlatie bestaat tussen ATP en KG22 of Aeromonas (zie de tabel). Hierdoor kan ATP niet als vervangende parameter voor deze wettelijke parameters worden gebruikt. ATP en het totaal aantal bacteriecellen zijn wel sterk lineair met elkaar gecorreleerd (zie de tabel). ATP en celtellingen zijn dus geschikte parameters om de biomassahoeveelheid en de mate van nagroei te beschrijven in het drinkwater. Celtellingen worden momenteel uitgevoerd met fluorescentiemicroscopie. Deze methode is arbeidsintensiever dan de gebruikte enzymatische methode om ATP te bepalen, waardoor ATP-metingen in de praktijk aantrekkelijker zijn. Tussen het ATP-gehalte en de aantallen Aeromonas in het leidingwater is geen directe relatie gevonden, maar bij de pompstations met een relatief hoge ATP-concentratie in het distributiesysteem (pompstations Spannenburg en Nuland) zijn wel de hoogste aantallen Aeromonas in het drinkwater van het leidingnet waargenomen. Met behulp van ATP-metingen kunnen dus relatief snel en eenvoudig watertypen of locaties in distributiesystemen worden opgespoord waar mogelijk problemen zijn met nagroei in het leidingnet. In het verleden is een databank opgezet van de hoeveelheid ATP in het reinwater van 241 pompstations H2O / 21 - 2010

39


in Nederland3),4). Het ATP-gehalte van het drinkwater wordt beschouwd als hoog wanneer de 95-percentielwaarde van de ATP-concentratie wordt overschreden (9,4 ng/l ATP). Uit de resultaten in het distributiegebied van de zes pompstations bleek dat overschrijding van deze waarde werd waargenomen in het distributiegebied van Nuland en Spannenburg.

Monitoren van schoonmaakacties leidingnet

Tijdens de spuiactie in het distributiesysteem van pompstation Amersfoortseweg nam de ATP-concentratie toe tot 21,9 ng/l tijdens de eerste verversing van de leiding (zie afbeelding 3). Het verloop van de ATP-concentratie was tijdens deze spuiactie hetzelfde als het verloop van de troebelheid en ijzer- en mangaanconcentratie. In het distributiesysteem van pompstation Spannenburg nam de ATP-concentratie in

correlatie

periode

N

p

R2

ATP - totaal aantal cellen

oktober/november 2006

48

<0.01

0,82

ATP - totaal aantal cellen

februari/maart 2007

42

<0.01

0,55

ATP - KG22

juni 2004

499

<0.01

0,20

ATP - Aeromonas

oktober/november 2006

112

<0.01

0,25

Uitkomsten van de lineaire correlatieanalyse. N = aantal waarnemingen, p = significantieniveau, R2 = Pearson’s correlatiecoÍfficiÍnt.

het spuiwater toe tot 485 ng/l tijdens de eerste verversing van de leiding. In tegenstelling tot het spuiwater van pompstation Amersfoortseweg correleerde de ATP-concentratie in het spuiwater van pompstation Spannenburg niet significant met troebelheid, ijzer en mangaan. De hoge ATP-concentratie in het spuiwater van Spannenburg en de afwezigheid van

Afb. 3: Troebelheid, ATP-gehalte en ijzerconcentratie in het spuiwater van de pompstations Amersfoortseweg (A) en Spannenburg (B). De lengte van de pijl geeft de tijd voor de eerste verversing van de leiding aan.

relaties tussen ATP en fysisch/chemische parameters duiden erop dat het sediment in het leidingnet van Spannenburg wordt gedomineerd door een biologische component. De hoge ATP-concentratie in het spuiwater van Spannenburg komt overeen met de relatief hoge ATP-concentratie van het drinkwater in het leidingnet van Spannenburg (zie afbeelding 1). Opvallend is dat de troebelheid van het spuiwater in het distributiesysteem van pompstation Amersfoortseweg ongeveer tien keer hoger is dan de troebelheid van het spuiwater in het distributiesysteem van pompstation Spannenburg, terwijl de actieve biomassa in het spuiwater van Amersfoortseweg ongeveer 20 keer lager is dan in het spuiwater van Spannenburg. Dit betekent dat wanneer veel biomassa in het leidingnet aanwezig is, de troebelheid van het drinkwater in het leidingnet geen goede indicatie geeft van de mate van vervuiling van het distributiesysteem. Daarom kan de troebelheid niet altijd worden gebruikt om te bepalen of het distributiesysteem moet worden schoongemaakt. Uit de resultaten blijkt ook dat het raadzaam is om tijdens het schoonmaken van leidingen zowel microbiologische (ATP) als chemische (ijzer en mangaan) en fysische (troebelheid) parameters te bepalen in het spuiwater.

Conclusies

Waterleidingbedrijven kunnen ATP-metingen inzetten om snel, eenvoudig en goedkoop een beeld te krijgen van de hoeveelheid actieve biomassa in het drinkwater en het spuiwater. Daarmee kunnen mogelijke nagroeiproblemen in het leidingnet worden voorspeld of kan het effect van schoonmaakacties worden bepaald. Tevens kunnen ATP-bepalingen in reinwater dienen om de effecten te bepalen van aanpassingen in de zuivering op de biologische activiteit in het reinwater en in het distributiesysteem. LITERATUUR 1) Versteegh A. en H. Dik (2009). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2008. VROM-inspectie. Publicatienummer VROM 7275. 2) Karl D. (1980). Cellular nucleotide measurements and applications in microbial ecology. Microbiol. Mol. Biol. Rev. jaargang 44, pag. 739-796. 3) Van der Kooij D. (1992). Assimilable organic carbon as an indicator of bacterial regrowth. Journal AWWA jaargang 84, pag. 57-65. 4) Van der Kooij D. (2003). Managing regrowth in drinking-water distribution systems. In: Heterotrophic plate counts and drinking water safety, pag. 199-232, van J. Bartram, C. Cotruvo, M. Exner, C. Fricker en A. Glasmacher. IWA Publishing.

40

H2O / 21 - 2010


platform

Peter van Thienen, KWR Watercycle Research Institute Irene Vloerbergh, KWR Watercycle Research Institute Marcel Wielinga, PWN

Beter beeld van en aanbevelingen voor afsluiterbeheer Afsluiters vormen een belangrijk onderdeel van de infrastructuur van de drinkwaterdistributie. Ze stellen waterleidingbedrijven in staat leidingen te isoleren voor onderhoud of bij incidenten, zoals leidingbreuken en besmettingen. Dit kan overlast en gevaar voor consumenten beperken of voorkomen. Over de betrouwbaarheid van bestaande afsluiterbestanden is vooralsnog zeer weinig bekend. Ook verschillen de beheerpraktijken van waterbedrijf tot waterbedrijf. Voor een onderbouwde besluitvorming rond afsluiterbeheer is een beter beeld nodig van deze beheerpraktijk. Daarom heeft KWR in het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven de huidige praktijk van afsluiterbeheer beschreven en geanalyseerd en aanbevelingen geformuleerd voor een optimale beheermethode1), waaronder een stappenplan voor het opstellen van een afsluiterbeheerplan.

O

nder afsluiterbeheer verstaan we het plannen en uitvoeren van onderhoudsactiviteiten (preventief en correctief ) om de betrouwbaarheid van afsluiters zeker te stellen (zie afbeelding 1). Alle Nederlandse waterbedrijven die samenwerken binnen het bedrijfstakonderzoek, hebben een korte vragenlijst ingevuld over hun huidige beheer. De waterbedrijven vinden over het algemeen

dat inspectie en preventief en correctief onderhoud de belangrijkste componenten vormen van afsluiterbeheer. Via afsluiterinspectie willen ze vooral een betere (kosten) beheersing en leveringszekerheid realiseren. Bijna alle bedrijven inspecteren in ieder geval een deel van het afsluiterbestand met een vastgestelde frequentie (situatie 2008). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen afsluiters in hoofd- dan wel transportleidingen en tussen cruciale en niet-cruciale afsluiters.

Afb. 1: Componenten van afsluiterbeheer.

CAVLAR

!

Bij inspectie vindt toetsing plaats aan de hand van diverse functioneringscriteria. Hoe de waterbedrijven hun inspecties en de resultaten daarvan registreren, varieert sterk van bedrijf tot bedrijf, zowel in de mate van detail als in het medium van registratie. Daarom verschilt ook de mate waarin men een duidelijk beeld heeft van de kwaliteit van het afsluiterbestand van bedrijf tot bedrijf. Diverse bedrijven melden dat de (meestal goede) betrouwbaarheid van het afsluiterbestand stijgt door afsluiterinspecties. Andere nemen geen effect waar. Soms is dit onderbouwd, soms niet. In het algemeen worden de geregistreerde gegevens nog weinig gebruikt voor analyses. Om een afsluiterbestand kwalitatief en kwantitatief te kunnen beoordelen is binnen het bedrijfstakonderzoek CAVLAR2) ontwikkeld. Deze software kan een rol spelen bij de evaluatie van bestaande afsluiterconfiguraties, bij het vernieuwen van een bestaand ontwerp en ter ondersteuning van managementbeslissingen. Bij bestaande configuraties biedt CAVLAR een analyse van het voorzieningsgebied (het aantal afsluiters per sectie, de grootte van de secties en de leidinglengte in en het volume van de secties), een identificatie van kritische secties en afsluiters (inclusief het bepalen van de noodzaak een falende afsluiter te repareren/behouden) en de mogelijkheid om het effect te bepalen van onderhoud op de prestatie van het leveringsgebied. H2O / 21 - 2010

41


baarheid van de transportleidingafsluiters van Dunea een negatieve uitschieter. Dit wordt veroorzaakt door vindbaarheidsproblemen. Meer observaties zijn nodig om deze geĂŻnterpreteerde trend te bevestigen of te ontkrachten. Daarnaast zullen ook andere factoren een effect hebben op de afsluiterbetrouwbaarheid, zoals de omgeving (bepaalde bodemtypes vergen bijvoorbeeld regelmatige ophoging en herbestrating in verband met grondzetting, wat de vindbaarheid en bereikbaarheid kan verminderen) en mogelijk de (inspectie) voorgeschiedenis. Hierdoor wordt het beeld van afbeelding 3 hoogstwaarschijnlijk enigszins vertroebeld. Daarnaast moet worden benadrukt dat het hier maximale betrouwbaarheden betreft, want de daadwerkelijke afsluitbaarheid wordt in de regel in het veld niet vastgesteld bij inspecties.

Afb. 2: Ontwikkeling van de vastgestelde afsluiterbetrouwbaarheid bij PWN in de vier jaren na introductie van een driejaarlijks inspectieregime voor afsluiters.

De methode die is geïmplementeerd in CAVLAR, kan worden ingezet voor ondersteuning van managementbeslissingen. Saneringsbeslissingen kunnen worden ondersteund met berekeningen van de gevolgen voor de prestatie van het leidingnet. Ook kunnen onderhoudscenario’s worden vergeleken en kan de methode een ondersteunende rol spelen bij verbetering van de beheersbaarheid en de vermindering van operationele kosten door vermindering van het aantal afsluiters.

Kwantitatieve analyse inspectiegegevens

De kennis die wordt gebruikt voor het opzetten en bijstellen van een beheerplan, is bij voorkeur afkomstig uit registratie en analyse van onderhouds- en storingsgegevens. In het kader van dit onderzoek zijn inspectiegegevens geregistreerd bij PWN, Evides, Waternet, WMD en Dunea en vervolgens geanalyseerd. Een duidelijk kwantitatief resultaat komt voort uit de gegevens van PWN. Deze tonen een significante toename van de afsluiterbetrouwbaarheid (van 90-91 naar 95 procent) na

42

H2O / 21 - 2010

het doorlopen van de eerste cyclus van een nieuw ingevoerd driejaarlijks inspectieregime (zie afbeelding 2). Dit kan in grote mate worden toegeschreven aan de verbeterde vindbaarheid van de afsluiters en illustreert het nut en de opbrengst van een regelmatige inspectie van het afsluiterbestand. Als we de betrouwbaarheid van de afsluiterbestanden van bedrijven met elkaar vergelijken, is een zwakke trend te bespeuren: de betrouwbaarheid lijkt toe te nemen bij toenemende inspectiefrequentie (zie afbeelding 3). Hierbij vormt de betrouw-

Aanbevelingen voor beheer

Op basis van dit onderzoek is een reeks aanbevelingen opgesteld voor afsluiterbeheer. De eerste is een stappenplan voor

Afb. 3: Gemiddelde afsluiterbetrouwbaarheid als functie van de inspectiefrequentie bij Dunea, Evides, PWN, Waternet en WMD. Onderscheid wordt gemaakt tussen afsluiters in hoofdleidingen (ruiten) en transportleidingen (vierkanten), behalve bij WMD. Let op dat de positie van het WMD-punt langs de horizontale as slechts indicatief is bij gebrek aan exacte gegevens.

Verschillende studies met CAVLAR tonen aan dat in de voorzieningsgebieden vaak te veel afsluiters voorkomen. Dit reduceert de beheersbaarheid van het gebied en verhoogt de operationele kosten. Vaak is slechts een deel van de afsluiters noodzakelijk voor het verkrijgen van de gewenste sectiegrootte of voor het schoonmaken van de leidingen. Nieuwe afsluiterconfiguraties kunnen met CAVLAR worden ontwikkeld en beoordeeld op de volgende punten: voldoen ze aan de voorwaarden, hoe zijn de prestaties van de secties (in getallen) en wat zal het effect zijn van onderhoud op de prestaties ervan?

Het bestuderen van de afhankelijkheid van de afsluiterleeftijd van faalmechanismen in de uitgevoerde pilots bij Waternet en WMD laat zien dat bij oudere afsluiters, met name die van voor 1975, het aantal problemen met de draaibaarheid aanzienlijk toeneemt (zie afbeelding 4). Ook blijken er meer problemen met spindels op te treden bij afsluiters van voor 1975. Deze resultaten suggereren dat het afsluiterbeheer verder geoptimaliseerd kan worden door het af te stemmen op faalmechanismen en hun mogelijke leeftijdsafhankelijkheid. Daarnaast is het belangrijk het afsluiterbeheer af te stemmen op criticaliteit en effect op de prestaties van een leveringsgebied (met CAVLAR). Een breder onderzoek naar mogelijke leeftijdsafhankelijkheden is wenselijk.


platform het definiĂŤren van een beheerplan: formuleer het doel van het afsluiterbeheer, breng afsluiters in kaart en deel ze in in categorieĂŤn, bepaal de prioritering per categorie, bepaal de inspectiefrequentie en -volgorde, bepaal de controlecriteria, registreer controles, resultaten en eventuele vervolgacties, plan registraties/vervangingen en registreer uitvoeringen hiervan, analyseer geregistreerde data, bepaal de afsluiterbetrouwbaarheid ĂŠn evalueer het beheerplan.

Kostenbeheersing is voor waterbedrijven een belangrijk doel van afsluiterbeheer. De kosten van het afsluiterbeheer zelf vormen daarvan een belangrijk deel. Minstens zo interessant is hiernaast het effect van afsluiterbeheer op de kosten van de totale bedrijfsvoering. Een goed werkende afsluiter reduceert voornamelijk de effecten van een leidingbreuk. Als een afsluiter faalt, betekent dit extra werk (meer afsluiters draaien), meer en langduriger getroffen klanten en een grotere kans dat afsluiters abusievelijk dicht blijven staan. De vraag is steeds in hoeverre het vermijden van deze extra kosten opweegt tegen de kosten voor afsluiteronderhoud. Om dit te kunnen bepalen, wordt onderscheid gemaakt tussen de theoretische en werkelijke ondermaatse leveringsminuten. De eerste kan worden bepaald door een analyse te maken bij een perfect werkend afsluiterbestand (functionaliteit is 100

Een directe reductie van kosten ten gevolge van ondermaatse leveringsminuten en onderhoud/inspecties is te behalen door regelmatige inspecties te blijven doen, het effect hiervan op de afsluiterbetrouwbaarheid te kwantificeren met CAVLAR en - ook met CAVLAR - te bepalen welke afsluiters noodzakelijk of juist overbodig zijn. Het is mogelijk tot een betere voorspelbaarheid van afsluiterbetrouwbaarheid te komen door een doorlopende en uniforme registratie van inspectiegegevens en -resultaten te gebruiken, inclusief jaar van plaatsing van de betreffende afsluiters en het maken van onderscheid in de onderhoudsbehoefte van gecontroleerde afsluiters (al dan niet kritisch). Die verbeterde voorspelbaarheid kan worden gebruikt om de betrouwbaarheid verder te optimaliseren.

Afb. 4: Optreden van verschillende faalmechanismen als functie van jaar van installatie van afsluiters.

procent) met behulp van CAVLAR. Hierbij worden aannames gedaan voor de storingsfrequenties van de leidingen gebaseerd op de storingsdatabank, eventueel aangevuld met kennisregels. De werkelijke ondermaatse leveringsminuten worden berekend met dezelfde storingsfrequenties, maar nu met de gemeten functionaliteit. Het verschil is het maximale effect dat kan worden bereikt met afsluiteronderhoud.

Casus

Als voorbeeld kan de casus van PWN worden gebruikt. In 2005 bedraagt de betrouwbaarheid ongeveer 90 procent; deze neemt toe tot 95 procent in 2008. Door de theoretische ondermaatse leveringsminuten met een CAVLAR-analyse te bepalen voor de vastgestelde afsluiterbetrouwbaarheden en uniforme storingsfrequenties, is het mogelijk te berekenen welke winst in minuten wordt geboekt als resultaat van het onderhoudsprogramma. De daadwerkelijk geregistreerde tijd waarin de afsluiters niet goed werkte, kan hiervan afwijken, omdat het stochastische effect van de storingen vrij groot is. Op deze manier zijn nog meer berekeningen mogelijk, bijvoorbeeld voortbouwend op de

caus bij PWN. In 2005 werd met de afsluiterbetrouwbaarheid van 90 procent en gegeven storingsfrequenties een zekere theoretische hoeveelheid ondermaatse leveringsminuten bereikt. Als deze als uitgangspunt genomen wordt, kan bepaald worden tot welke waarde de storingsfrequentie mag oplopen om met de toegenomen afsluiterbetrouwbaarheid (95 procent) dezelfde theoretische hoeveelheid ondermaatse leveringsminuten te bereiken. Op basis hiervan kan nauwkeuriger worden gestuurd op het aantal storingen door bijvoorbeeld saneringen uit te stellen. LITERATUUR 1) Vloerbergh I. en P. van Thienen (2010). Controlemethodiek afsluiters. Afsluiteronderhoud en -beheer. KWR Watercycle Research Institute. BTO 2010.020. 2) Meerkerk M., G. Mesman en I. Pieterse-Quirijns (2009), Handleiding ‘CAVLAR’, beschrijving en interpretatie. KWR Watercycle Research Institute. BTO 2009.003. 3) Trietsch E. en G. Mesman (2006). Effect of valve failures on network reliability. 8th Annual water distribution systems analysis symposium, Cincinatti, Ohio.

advertentie

geen kAlkAAnslAg onDAnks hArD wAter ! Kalkaanzetting in waterleidingen vergt veel onderhoud aan waterinstallaties en verkort de levensduur van apparatuur.

Kalkafzettting .. verleden tijd met Desincal

Vanaf 2014 verbiedt de Europese Commissie gebruik van apparatuur met zouttoevoeging.

â—Š

Al toegepAst met groot succes tot 50 grADen Duitse hArDheiD

Desincal maakt sinds 25 jaar apparatuur zonder zouttoevoeging om kalkaanslag in hardwatergebieden te bestrijden. De werking is gebaseerd op het electrofysische principe. Alle apparaten voldoen aan de gestelde Europese keuringseisen (AENOR, IRAM, IQNET) en zijn ISO-gecertificeerd (ISO-14001). De Desincal-apparaten zijn toepasbaar in de industriĂŤle- en de consumentenmarkt met 5 jaar fabrieksgarantie.

Desincal

ÂŽ

de milieuvriendelijke kalkbestrijder

Importeur Borsthandelsonderneming T. 06 - 531 66 292 F. 0529 - 40 1606 E. info@borsthandelsonderneming.nl I. www.borsthandelsonderneming.nl

H2O / 21 - 2010

43


agenda 4 november, Apeldoorn Nieuwe sanitatie

bijeenkomst over de laatste ontwikkelingen op het gebied van nieuwe vormen van sanitatie, met onder andere aandacht voor de risico’s, juridische aspecten én de energieinhoud van de waterketen. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.

4 november, Bunnik Waterzuivering: energiebesparing door monitoring

Op-weg-naar-huisbijeenkomst over energiebesparing in de waterzuivering. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.

4 november, Nieuwegein Waterpeil: De stand van de informatievoorziening in de watersector

netwerkbijeenkomst met sprekers, workshops en discussies, een waterbeurs en een waterwand met voorbeeldprojecten. Organisatie: Het Waterschapshuis, Rijkswaterstaat, IDsW/Informatiehuis Water en STOWA. Informatie: www.hetwaterschapshuis.nl.

5 november, Utrecht Monitoring van de chemische waterkwaliteit

symposium over onder andere bemonsterings- en analysetechnieken die steeds efficiënter en gevoeliger worden en de groeiende mogelijkheden voor nationale en internationale gegevensuitwisseling. Organisatie: IMARES, Rijkswaterstaat en de sectie Milieuchemie van de KNCV/NVT. Informatie: www.milieuchemtox.nl.

9 november, Amersfoort Waterbouwdag

jaarlijkse dag waarop de Nederlandse waterbouwsector centraal staat, met als thema ‘Back to the future’: op welke manier is lering getrokken uit grote projecten uit het verlede, zoals de Afsluitdijk en de Deltawerken. Organisatie: CURNET. Informatie: www.waterbouwdag.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

11 november, Wageningen Ontmoet de wetenschap: kennisstromen in alle richtingen

bijeenkomst waarop kennis centraal staat, met onder meer hoorcolleges over ecosysteemdiensten en bodemenergie en -kwaliteit. Organisatie: Platform Bodembeheer. Informatie: www.platformbodembeheer.nl

44

H2O / 21 - 2010

16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises

symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASHdiensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.

17 november , Amersfoort Jong Waternetwerkdag

bijeenkomst waarin studenten, overheid en bedrijfsleven elkaar in een informele en interactieve omgeving kunnen ontmoeten en discussie voeren over de uitdagingen van de toekomst: het uit te voeren Deltaplan van de Commissie Veerman, de vraag om duurzaam en innovatief gebruik van onze waterbronnen en samenwerking in de waterketen. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

18 november, Delft Recent advances in water resources

colloquium met als sprekers C. Katsman (Scenario’s voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust) en E. Schrama (Observatie en modelveranderingen in de Groenlandse ijslaag met NASA’s GRACEsysteem). Organisatie: Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen TU Delft. Informatie: www.hydrology.citg.tudelft.nl.

18 november, Utrecht ...en het zout dan? Onderzoek

vervolg op bijeenkomst van 10 juni, waarop kennisinstituten zoals Deltares, KWR en de universiteit van Wageningen discussiëren over de zoutindringing op de Nieuwe Waterweg en de gevaren van verzilting voor de drinkwatervoorziening en de landbouw. Zijn aanpassingen mogelijk? Organisatie: Rijkswaterstaat.

18 november, Den Haag Dag van de nieuwe idealen

conferentie met sprekers en parallelprogramma’s over thema’s als klimaat, duurzaamheid en energieverbruik (ook watergerelateerd). Organisatie: Nirov. Informatie: www.dagvanderuimte.nl.

24 november, Amsterdam Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een winwinsituatie?

bijeenkomst met presentaties over de eerste resultaten van fosfaatvastlegging door zuurstoftoevoer gecombineerd met koudewinning in de Ouderkerkerplas. Waternet, onderzoeksbureau B-Ware / Universiteit Nijmegen en energieleverancier Nuon geven uitleg over hun samenwerking om de waterkwaliteit te verbeteren én reductie van de uitstoot van kooldioxide te realiseren. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

24-25 november, Rotterdam Ondergrondse infrastructuur

derde editie van een nationale conferentie over de leidingen in de grond, met aandacht voor nieuwe sleufloze technieken voor de aanleg, de coördinatie en informatievoorziening en de veiligheid. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00.

25 november, Scheveningen De nationale waterconferentie

jaarlijkse conferentie waarin op nationaal niveau naar de ontwikkelingen en de toekomst van de gehele watersector wordt gekeken. De sprekers zijn wetenschappers, bestuurders en politici. Organisatie: SBO. Informatie: www.watercongres.nl.

26 november, Zwolle De queeste van de watersector: op zoek naar het optimum

najaarscongres met een presentatie van nieuwe maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

1 december, Delft Optimalisatie WKO-toepassing

middagbijeenkomst over de optimalisatie van warmte-koudeopslag in de bodem en de effecten hiervan op het grondwater. Organisatie: Deltares en de Nederlandse Vereniging voor Ondergrondse Energieopslagsystemen. Informatie: Bert Sman (088) 335 72 94.

2 december, Leiden Biologische bestrijding of biologische weerstand tegen exoten

themadag over hoe veel of weinig kansen exoten krijgen in nieuwe omgevingen (biologische weerstand), waar dat van afhankelijk is en wat we daaruit kunnen leren om problemen met exoten te minimaliseren of op te lossen met aanvullingen in het ecosysteem (biologische bestrijding). Organisatie: Werkgroep Exoten van Necov en WEW. Informatie: www.werkgroepexoten.nl. 2011

11-14 januari, Rotterdam Infratech

vakbeurs voor infrastructuur, aangevuld met informatiebijeenkomsten van CROW over de standaard RAW-bepalingen 2010 voor de waterbouwsector. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: info@ahoy.nl.


handel & industrie Wervingsproject DHV internationaal bekroond Het wervingsproject voor waterdeskundigen, Ikonderzoekwater.nl - een initiatief van strategisch wateradviseur Wouter Stapel van DHV - is internationaal in de prijzen gevallen. De International Water Association (IWA) heeft Ikonderzoekwater.nl gekozen tot beste marketing- en communicatieprogramma wereldwijd. De IWA heeft op het World Water Congress in Montréal, Canada, in totaal in vijf categorieën prijzen uitgereikt. Ikonderzoekwater.nl won niet alleen de prijs in de categorie voor het beste wervingsprogramma voor waterdeskundigen, maar is ook algemeen winnaar van de Marketing and Communications Award 2010. Het programma is, in samenwerking met het Junior College Utrecht van de Universiteit Utrecht, opgezet om HAVO- en VWO-eindexamenleerlingen enthousiast te maken voor een wateropleiding. Groepjes leerlingen krijgen hierbij de gelegenheid om hun profielwerkstuk voor het eindexamen uit te voeren binnen een waterorganisatie, begeleid door waterdeskundigen.

Risico op overstromingen in New Orleans verder ingeperkt Royal Haskoning is samen met HKV Lijn in Water en Fugro bezig met een nieuwe opdracht voor de waterkeringen in New Orleans. Zij maken een module waarmee de dijkbeheerder het sluiten en openen van deuren van alle keringen in één oogopslag kan volgen en daardoor ook veel beter kan coördineren. Het nieuwe systeem moet tijdens de piek van het orkaanseizoen goed functioneren. Het nieuwe volgsysteem geeft razendsnel een overzicht van welke keerdeuren al gesloten zijn en welke nog open staan. Een kaart met daarop de locaties van alle keerdeuren en een statusrapport worden automatisch gegenereerd. “Het is ontzettend belangrijk een betrouwbaar overzicht te hebben van gesloten en nog openstaande keerdeuren. Tijdens orkaan Katrina in 2005 zijn niet alleen dijken doorgebroken, maar stonden bijvoorbeeld ook keerdeuren open, waardoor het water vrij spel had. Dit soort

dingen is te voorkomen met het nieuwe systeem”, aldus projectleider Ries Kluskens. De lokale beheerder van de waterkeringen, de Southeast Louisiana Flood Protection Authority East, voert het werk uit. De SLFPAE is namelijk verantwoordelijk voor het sluiten en openen van meer dan 200 keerdeuren. Als een tropische storm of orkaan nadert, moeten deze keerdeuren binnen 24 uur handmatig worden gesloten. Bovendien is het nodig rekening te houden met de volgorde in verband met het openhouden van vluchtroutes. Eerder dit jaar presenteerden medewerkers van Royal Haskoning, Fugro en HKV Lijn in Water samen met deskundigen van Hoogheemraadschap Delfland een digitaal dijkinformatiesysteem voor New Orleans.

Desinfecteren van hergebruikt terugspoelwater Het grondwaterverwerkende drinkwaterproductiebedrijf van Vitens in Spannenburg desinfecteert hergebruikt terugspoelwater van zandfiltersystemen met behulp van UV-systemen van Berson. Tot vijf procent van het daar geproduceerde drinkwater (1,25 miljoen kubieke meter per jaar) wordt gebruikt om zandfilters door te spoelen. Tot voor kort werd dit water beschouwd als afvalwater, maar na installatie van twee Berson InLine+ UV-systemen is het nu opnieuw te gebruiken als drinkwater. Dat levert flinke kostenbesparingen op. Berson uit Nuenen leverde twee InLine 250+ UV-systemen met middendruk die elk tot 100 kubieke meter terugspoelwater per uur kunnen desinfecteren. Ze zijn achter de ultrafiltersystemen geplaatst, maar voor de zandfilters. De UV-systemen zorgen voor een afname van de kolonievormende eenheden van 2 log bij een transmissiewaarde van 63,1 procent.

Peter Sjoerdsma, procesingenieur bij Vitens, bij één van de InLine+ UV-desinfectiesystemen van Berson op het drinkwaterproductiebedrijf van Vitens in Spannenburg.

Vitens beschikt 35 km ten zuiden van Leeuwarden over het grootste grondwaterverwerkende drinkwaterproductiebedrijf van Nederland met waarschijnlijk de grootste terugspoelinstallatie ter wereld. Logisticon Water Treatment voert het terugspoelproject uit.

Overeenkomst Grontmij en Ostara over hergebruik fosfaat Grontmij en het Canadese bedrijf Ostara hebben onlangs een licentieovereenkomst getekend om de Pearl-technologie in Nederland te introduceren. Met deze techniek wordt fosfaat uit afvalwater teruggewonnen.

Op 1 oktober kwam een delegatie van Ostara naar Nederland voor het maken van afspraken met Grontmij over de introductie van de Pearltechnologie in Nederland (foto: Jan Willem de Venster).

De hoeveelheid fosfor is zoals bekend eindig; terugwinnen wordt daardoor steeds lucratiever. Het Canadese bedrijf Ostara heeft een terugwinningstechniek ontwikkeld die fosfor produceert als een hoogwaardige mestkorrel. De fosfor wordt teruggwonnen uit het afvalwater op rwzi’s en draagt bij aan het verminderen van de hoeveelheid nutriënten in het effluent. Het grote voordeel van deze korrels is dat de ingesloten fosfor langzaam wordt losgelaten, waardoor de meststof niet na de eerste regenbui wegspoelt. Grontmij biedt de techniek, in samenwerking met Ostara, in Nederland aan. Een aantal waterschappen heeft belangstelling getoond voor het installeren van een installatie op hun rwzi’s. Momenteel draait er al een pilotinstallatie, die wordt gevoed met water uit de aardappelverwerkende industrie en rejectiewater, dat normaal op de rwzi Olburgen wordt behandeld. zie ook H2O nr. 14/15.

H2O / 21 - 2010

45


Watervenster ITT Water & Wastewater De nieuwste N-pomp-serie

Pieter Zeemanweg 240 3316 GZ Dordrecht T 078 - 6548400 F 078 - 6510936 E ittwwwnl@itt.com I www.ittwww.nl

‘Alles kan altijd beter’. Met die lijfspreuk werken de onderzoekers en ontwikkelaars van ITT Water & Wastewater onafgebroken aan innovaties. De nieuwe serie N-pompen is daardoor nóg duurzamer geworden. Lager energieverbruik, hogere prestaties, minder storingen en langere levensduur. De geheimen: de zelfreinigende waaier met de effectieve ‘ontlastingsgroef’ en de geleidepen die vaste stoffen naar buiten duwt.

Verschillende waaiers voor verschillende media: gietijzer in gewoon afvalwater, Hard Iron™ in corroderende en schurende media en de Chopper in afvalwater met lange vezels en vaste materialen. Efficiënte motor, afdichtingen met een lange levensduur en marginale as-doorbuiging. Voor de lastigste locaties is er nu de N-pomp met verende waaier. Als een vuildeel de pomp dreigt te verstoppen, gaat de waaier even omhoog: het probleem is al opgelost voordat het ontstaat!

Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com

KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.

Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is totaalaanbieder voor de inname, het transport en de behandeling van water en van huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Wij zijn gespecialiseerd in de renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Met meer dan 135 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen is KSB als geen ander in staat maatwerk te leveren. En dankzij een continue stroom aan innovaties en een kwaliteits-

bewustzijn tot in de haarvaten van onze organisatie weet u zich met KSB Nederland verzekerd van de ideale partner voor al uw pompvraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die u ondersteunt van engineering via realisatie tot nazorg.

Detos® technische behuizingen

Poly Products B.V. Bruningsstraat 10 4251 LA Werkendam T 0183-507150 F 0183-507169 E info@polyproducts.nl I www.polyproducts.nl

46

H2O / 21 - 2010

Een speciale productlijn van Poly Products is de Detos® behuizing. Als modulair systeem kunnen behuizingen op maat worden gemaakt, eventueel inclusief inrichting. Binnen dit systeem zijn zelfs ventilatie, geluiddemping, luchtbehandeling en verwarming aan uw specifieke wensen aan te passen. Ook aan speciale eisen ten aanzien van warmte- en geluidsisolatie, elektrische isolatie en brandwerendheid kan worden voldaan. Prefabricage in onze fabriek zorgt voor kostenreductie en een, door ons

verzorgde, snelle plaatsing op locatie. Belangrijkste eigenschappen van de Detos® behuizingen: • Duurzaam en onderhoudsarm • Zeer flexibel qua afmetingen, sparingen en kleuren • Breed scala aan inbouwmogelijkheden • Chemisch resistent • Licht gewicht • Geluidisolerend • Demontabel


Watervenster Q-flow International Q-flow is gespecialiseerd in alle denkbare werkzaamheden aan een waterbron. Vanuit ons nieuwe pand in Nijverdal voorzien wij in heel Nederland onderhoud, regeneraties, camera-inspecties en (ver)nieuwbouw van waterwinputten. Met meerdere camerasystemen inspecteren wij met downview en/of sideview kleuren­ camera’s bronnen tot 500 m diep en met een diameter van 80 tot 600 mm. De camerainspectie wordt door een ervaren camera­

specialist uitgevoerd en is direct op lokatie te volgen. Met negen specialisten verdeeld over vier compleet uitgeruste ploegen kunt u bij ons terecht met elk probleem in uw primaire watervoorziening. Elke ploeg heeft standaard de beschikking over een kraan, eigen stroomvoorziening en een speciale onderhoudsinstallatie om zelfstandig van Groningen tot Vlaanderen alle vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.

Q-flow International R. Dieselstraat 14 7442 DR Nijverdal T 0548 622 999 T 0548 625 367 E info@q-flow.nl I www.q-flow.nl

Maatwerk & Innovatie Steeds meer bedrijven vinden de weg naar Almelo als zij werken aan innovatieve waterzuiveringconcepten. RWB formuleert een helder projectplan waarmee theoretische modellen omgezet worden in praktische installaties. De beste plannen beginnen met een goede samenwerking. Opdrachtgever, leverancier, afnemer, kennisinstituut en adviseur (in binnen en buitenland) vormen samen een projectteam, waarin men de teamgenoten vertrouwt en waardeert om zijn of haar talent . Daardoor ontstaat een open

en positief kritische communicatie. De rol van RWB is in elk project anders. Door onze multidisciplinaire aanpak is RWB in staat om te anticiperen op veranderingen. Proactief werken aan een gemeenschappelijk doel, door bij te springen of tijdig teamgenoten in te seinen. Door ons “servicehart” leren we dagelijks in de praktijk, u profiteert van onze ervaringen uit het verleden. Werken aan een betere toekomst vraagt om een betrouwbare partner. Als u werkt aan water, dan werken wij graag met u mee!

RWB Water Services BV Ambachtstraat20, 7609 RA Almelo Postbus223, 7600 AE Almelo T 0546-545020 F 0546-545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl

H2O / 21 - 2010

47


KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWR-onderzoek omvat de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezond, Duurzaam, Efficiënt en Vooruitstrevend Water.

Afvalwater en hergebruik KWR’s onderzoek naar afvalwater, riolering en de watercyclus richt zich op het creëren van synergievoordelen door de watercyclus integraal te beschouwen op robuustheid en duurzaamheid. Dit biedt nieuwe mogelijkheden, waarbij water bijvoorbeeld een belangrijke bron voor energie en grondstoffen is. Met dit onderzoek brengt KWR watercycluspartners bij elkaar: binnen het onderzoeksprogramma Asellus werken zij met KWR en elkaar samen aan oplossingen voor hun eigen regio. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.