20101112075905

Page 1

43ste jaargang / 12 november 2010

22 /

2010

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Veiligheid voorop bij investeringen in watersector De economische betekenis van de deltatechnologie Internationale praktijktoepassing Nereda Nieuw rwzi-concept ‘Dennis’ levert energie op


dhv.nl

Ruimte voor rivieren volgens Yvonne Rivieren in de delta’s zijn belangrijke economische motoren. Dat maakt delta’s aantrekkelijk om in te leven. Bedrijven verschaffen werkgelegenheid. Steden bieden woonruimte. Natuurgebieden zijn bij uitstek plekken om te recreëren. “Maar deze waardevolle gebieden staan constant onder druk door vervuiling, overstromingen en overbevolking” weet Yvonne, waterexpert bij DHV. Samen met haar team voelt ze zich als een vis in het water als complexe situaties vragen om een duurzame oplossing voor alle belanghebbenden. Zoals bij het Ruimte voor Rivieren-project “Kribverlaging Waal”. Niet de makkelijkste oplossing, maar die met het beste resultaat. DHV, altijd een oplossing verder.

Advies- en ingenieursbureau


De markt

M

et het nieuwe CDA/VVD-kabinet staat – ook in de watersector – ‘de markt’ ineens weer volop in de schijnwerkers. De staatssecretaris voor waterzaken, Joop Atsma, riep het bedrijfsleven afgelopen week op zich meer te manifesteren in binnen- en buitenland. De watersector kan volgens hem jaarlijks met tien procent groeien. Het Deltaprogramma noemde hij een volwaardig exportproduct, waarin nog wel meer geïnvesteerd mocht worden.

Vanuit het Rijk zullen de middelen daarentegen eerder minder worden. Helemaal overtuigend was Atsma namelijk niet toen het ging over de miljarden euro’s die in de komende decennia in de watersector nodig zijn. Niemand hoefde zich zorgen te maken, zei hij, maar intussen schoof hij de beslissing over de rijkssteun door naar volgend jaar.

Wat de markt doet, hangt altijd af van het profijt voor de marktpartijen. Kijk naar het project Wieringerrandmeer. Zowel de Provincie Noord-Holland als de marktpartijen zien de aanleg van een grote plas tussen het Amstelmeer en het IJsselmeer niet langer zitten en trekken definitief de stekker uit dit project. Voor verschillende betrokken partijen was dit een behoorlijke verrassing. Kortom: ‘de markt’ is een geheel andere partij dan de rijksoverheid. Beide partijen kunnen niet zo maar elkaars rol overnemen. Peter Bielars

inhoud nº 22 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Veiligheid voorop bij investeringen in watersector

6 / Water belangrijk in Vogelaarwijken Niels Lenting

9 / ‘Grevelingenmeer weer verbinden met Noordzee en rivierengebied’

10 / Interview met Jan Schrijen Maarten Gast

10

12

/ Nieuwe inzichten tijdens congres over waterkwaliteitsbeleid Peter Schipper, Oscar Schoumans en André Bannink

14

/ AquaFit4Use: duurzaam industrieel waterbeheer Willy van Tongeren

16 / De economische betekenis van het

16

deltatechnologiecluster

Arnoud Muizer en Teun Morselt

19 / Effecten van evacuatiestrategieën in beeld Bas Kolen, Bob Maaskant en Bart Thonus

22

/ Complexiteit in het waterbeheer: een persoonlijke top 5 Govert Geldof

33

26 / Waternetwerken 33 / Nereda: van vinding tot internationale

praktijktoepassing

Bart de Bruin, Mark van Loosdrecht en Cora Uijterlinde

38 / Nieuw rwzi-concept ‘Dennis’ levert energie op

Tony Flameling, Herman Evenblij, Ronnie Berg en Paul Telkamp

41

/ Zijn meerkanaalswaaiers toepasbaar in de afvalwaterwereld? Christof Lubbers, Johannes Boersma en Antoine van Geffen

45 / Agenda 46 / Handel & Industrie

Bij de omslagfoto: Natte polders met aardappelen in de Biesbosch (foto: Ries van Wendel de Joode)


Veiligheid voorop bij investeringen in watersector Het Deltaprogramma blijft overeind. Deltacommissaris Wim Kuijken hoeft zich geen zorgen te maken. Staatssecretaris Joop Atsma van Infrastructuur en Milieu herhaalde het enkele malen tijdens het eerste nationale Deltacongres op 4 november in Scheveningen. Bijna 1100 mensen, onder wie kroonprins WillemAlexander, voormalig staatssecretaris Tineke Huizinga én Cees Veerman, hoorden hem daar vooral een pleidooi houden voor het 'mooier, sterker en veiliger maken' van Nederland. Veiligheid is wat Atsma betreft het belangrijkste aspect van het waterbeheer. Over de integratie van water en ruimtelijke ordening geen woord van de bewindsman op deze bijeenkomst. Water als leidend begrip in de ontwikkeling van een gebied werd daarom door Unievoorzitter Peter Glas maar te berde gebracht.

H

et onderwerp van het congres, het Deltaprogramma, omvat vijf zaken waarover het kabinet in 2014 een beslissing moet nemen: de actualisering van de veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen, de zoetwatervoorziening op de lange termijn, het peilbeheer van het IJsselmeer (eveneens op de lange termijn), de bescherming van de delta van Rijn en Maas en een nationaal beleidskader voor de (her) ontwikkeling van bebouwd gebied. Deze zaken moeten in het volgende Nationaal Waterplan (in 2015) verankerd worden. Zo ver is het echter nog lang niet. Staatssecretaris Joop Atsma maakte in Scheveningen duidelijk dat volgend jaar eerst besloten moet worden wat er aan investeringen nodig is om Nederland veilig te maken voor de toekomst. Omdat de beschikbare middelen inmiddels begrensd zijn, ziet de realiteit er volgens Atsma niet rooskleurig uit. De kosten voor het lopende programma voor versterking van de duinen en dijken die in 2006 zijn afgekeurd, worden hoger dan voorzien. De voorlopige resultaten van de recente keuring van de waterkeringen leiden naar verwachting tot een extra opgave. Tijdens de jaarlijkse Waterschapsdag, op 1 november in Rotterdam, pleitte voorzitter Peter Glas van de Unie van Waterschappen voor een bestuursakkoord tussen Rijk en waterschappen, als een contract waarin afspraken over het waterbeheer worden vastgelegd en de bezuinigingsvoorstellen van de waterschappen worden ingevuld. De staatssecretaris vindt dat waterschappen moeten blijven. “Mijn ambitie is dat er snel een bestuursakkoord komt, zodat waterschappen weten waar ze aan toe zijn”. Tijdens de Waterschapsdag discussieerden bijna 375 waterschappers en andere belangstellenden over de toekomst van het waterbeheer en de innovaties die daarbij mogelijk zijn. In zijn toespraak ging Peter Glas onder meer in op de komst van het nieuwe kabinet. “Waterschappen herkennen zich in het regeerakkoord. Het kabinet wil minder bestuurlijke drukte, het bestuur dichter bij de burger en doelmatig, dus goedkoper

4

H2O / 22 - 2010

Het strand van Scheveningen wordt 40 tot 70 meter breder. Begin dit jaar werd 1,5 miljoen kubieke meter zand opgespoten, vanaf begin november komt daar nog eens 1,1 miljoen kubieke meter bij. Tegelijkertijd wordt in de nieuwe dijk een nieuwe boulevard gebouwd (foto: Peter van Oosterhout).

waterbeheer. Het kabinet geeft aan dat waterveiligheid in onze delta van groot belang is. Het kabinet wil afspraken maken over een betere verdeling van de watertaken in ons land tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Dat willen wij ook. Daarom pleiten de waterschappen voor een bestuursakkoord met het Rijk waarin de afspraken worden vastgelegd. Géén eenzijdige bezuinigingen, maar tweezijdige afspraken over hoe het beter en goedkoper kan. Daar hebben we alle bestuurslagen bij nodig”. De nieuwe staatssecretaris riep de waterschappen ook op om na te denken over het besluit van het kabinet om de verkiezingen van de besturen voortaan indirect via de gemeenteraden te laten plaatsvinden. Glas zei deze handschoen graag op te willen pakken. Atsma twijfelt niet aan het bestaansrecht van de waterschappen. “Het werk van de

waterschappen is van levensbelang als wij in Nederland droge voeten willen houden. Ze moeten wel beter laten zien wat ze doen. Wij maken de ambities duidelijk en zorgen voor goede afspraken. Vorig jaar kwamen de waterschappen al snel met een eigen agenda. De uitdaging is nu alle plannen haalbaar en betaalbaar te maken. Want in deze tijd moeten we uiterst kritisch zijn op de financiën.” “We gaan eerst alles op hoofdlijnen vastleggen en vervolgens de indirecte verkiezingen handen en voeten geven. Het kunnen afwenden van indirecte verkiezingen is een illusie, maar binnen het systeem kun je verschillende mogelijkheden bedenken. De gemeenteraden kiezen bijvoorbeeld getrapt de waterschapsbesturen, via een lijstensysteem, zoals de Provinciale Staten de Eerste Kamer kiezen. Dan krijg je mensen met verstand van zaken. Mij staat in ieder geval voor ogen dat de positie van de waterschappen voor lange tijd gewaarborgd moet zijn”, aldus Atsma.


verslag

Impressie van een klimaatdijk in één van de ontwerpen voor het toekomstige Feyenoordstation in Rotterdam (bron: de Urbanisten).

Een taskforce komt nog met een advies hoe de kosten beter te beheersen zijn. Met de waterschappen wil de staatssecretaris zo snel mogelijk een bestuursakkoord sluiten om taken over te dragen (zie kader). En in 2011 zal duidelijk worden of de veiligheidsnormering moet worden aangepast en wat daarvan het prijskaartje is. “Eind 2011 moet het mogelijk zijn de balans op te maken van de totale investeringen die nodig zijn om Nederland ook voor de toekomst veilig te maken. Met uiterste creativiteit, slimme oplossingen en inzet van zowel de overheid als de Nederlandse watersector zullen we het maximale moeten halen uit elke geïnvesteerde euro”, aldus Atsma. De stap naar een structurele financiering van het waterbeleid wil Atsma zo snel mogelijk maken, maar uiterlijk in 2020. De Deltawet voorziet in een Deltafonds met minimaal één miljard euro vanaf 2020 voor waterveiligheid. De staatssecretaris wil die Deltawet zo spoedig mogelijk in de Kamer verdedigen. Volgens Atsma is de te gebruiken technologie bij de nieuwe deltawerken een belangrijk exportproduct. Hij noemde een groeipercentage van tien procent per jaar. “De watersector in Nederland groeit tien procent per jaar.” De staatssecretaris vindt dat daarin meer geïnvesteerd moet worden.

Pier Vellinga maakte van de gelegenheid gebruik om nogmaals een pleidooi te houden voor doorbraakvrije dijken. Het Deltaprogramma gaat uit van de (gematigde) KNMI-klimaatscenario’s. Vellinga kan daarin meegaan, omdat het programma vooralsnog de eerstkomende 30 jaar beslaat. Op langere termijn, zo’n 100 jaar, zullen drastischere maatregelen nodig zijn, onder andere vanwege de verder gestegen zeespiegel. Het verder versterken van de dijken lijkt Vellinga

Op woensdag 3 november, aan de vooravond van het eerste Nationaal Deltacongres, bracht staatssecretaris Joop Atsma op uitnodiging van deltacommissaris Wim Kuijken een werkbezoek aan Scheveningen. Dijkgraaf Michiel van Haersma Buma van het Hoogheemraadschap van Delfland en een vertegenwoordiger van de gemeente Den Haag informeerden hen over de werkzaamheden die Scheveningen beter moeten beschermen tegen de zee. In Scheveningen versterken Delfland en Den Haag momenteel de kustverdediging door een nieuwe boulevard aan te leggen. Tot

dan geen goede oplossing, omdat 'bij een tien maal zo sterke dijk een eventuele doorbraak ook een veel grotere impact heeft'. Doorbraakvrije dijken zijn volgens Vellinga dijken die niet kunnen doorbreken vanwege hun breedte (tot anderhalf maal de huidige breedte) en waarachter de omwonenden hoogstens natte voeten krijgen bij hoog water. “Daarmee creëer je het bewustzijn bij de bevolking dat bescherming tegen hoog water van levensbelang is.”

midden 2013 wordt het strand verbreed en verhoogd. Tegelijkertijd wordt een nieuwe dijk in een nieuwe moderne boulevard gebouwd. Hiermee is de Scheveningse kust voor de komende decennia veilig voor het water. De aanpak van de Scheveningse boulevard en de plannen voor Scheveningen Bad en Scheveningen Haven, waar kustveiligheid wordt gecombineerd met ruimtelijke ordening, vormen volgens het ministerie van Infrastructuur en Milieu een voorbeeld van de aanpak die met het Deltaprogramma wordt beoogd.

Deltacommissaris Wim Kuijken hoeft zich volgens staatssecretaris Joop Atsma geen zorgen te maken.

zie ook pagina 16: ‘De economische betekenis van het deltatechnologiecluster’ Zowel tijdens het congres als de parallel lopende informatiemarkt werd gepleit voor ‘mooie en creatieve’ oplossingen voor waterproblemen. Zo probeerde Dirk Sijmons namens de stichting Aquade de aanwezigen warm te maken voor de bouw van ‘publieke werken die publiekelijk worden meebeleefd en gevierd’. “Beschouw de wateropgaven niet als een corvee maar als een schitterende mogelijkheid om een nieuw cultureel bewijstzijn op te bouwen.” De watersector moet wat hem betreft geen genoegen nemen met middelmaat. Als laatste voorbeeld van een mooi waterwerk noemde Sijmons de Maeslantkering. Rijksadviseur voor het Landschap Yttje Feddes gaf later tijdens het congres een heleboel voorbeelden van ‘mooie en creatieve oplossingen’ die de veiligheid bevorderen en water meer ruimte geven in het landschap.

H2O / 22 - 2010

5


Water belangrijk in Vogelaarwijken Oud-minister Ella Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie heeft in 2007 verspreid over Nederland 40 wijken benoemd tot ‘kanswijken’. Om de leefbaarheid in deze wijken te vergroten, stelde ze extra geld beschikbaar. Voor een aantal wijken is een herstructureringsplan opgesteld. De verwachting is dat door meer water in deze wijken te brengen, de leefbaarheid vergroot. Een enquête in acht ‘kanswijken’ bevestigt deze verwachting gedeeltelijk. De kans dat de leefbaarheid verbetert, lijkt het grootst bij de aanleg van water in een parkachtige omgeving1).

D

e herontwikkelingsprojecten moeten ervoor zorgen dat de Vogelaarwijken in 2017 leefbaarder zijn. Eén van de belangrijkste pijlers is het aanpakken van de leefomgeving, bijvoorbeeld door het verbeteren van woningen en het aanzien van de wijk. Hoewel water deel uitmaakt van de stedelijke leefomgeving, wordt daaraan bij herontwikkelingsprojecten vaak weinig aandacht besteed. Wijken zonder of met weinig water lopen over het algemeen een grotere kans op wateroverlast bij hevige regenval. Daarnaast kan water andere functies in de wijk vervullen die de beleving van de woonomgeving vergroten, zoals vissen en spelevaren. In nieuwbouwwijken kan water waardeverhogend werken, omdat woningen aan het water meer waard zijn dan huizen die er niet aan grenzen. Water kan dus zowel sociaal als economisch bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid in een wijk.

Enquête

Om te onderzoeken welke rol water kan spelen bij het verbeteren van de leefbaarheid in ‘kanswijken’, hield DHV onlangs een enquête onder inwoners van acht van deze wijken. Daaruit blijkt dat het merendeel van de ondervraagden water in de leefomgeving belangrijk vindt. De acht wijken zijn gekozen op basis van de stadsgrootte en het percentage open water in de wijk. In de enquête zijn de volgende vragen gesteld: Welke aspecten vindt u belangrijk in de leefbaarheid van uw woonomgeving? Welke waterfunctie waardeert u het meest in uw woonomgeving? Bij deze laatste vraag zijn voorbeeldfoto’s en een korte omschrijving gebruikt om een beeld te schetsen van hoe het water er dan uit kan zien. Via internet of de post hebben 130 respondenten de vragenlijsten ingevuld.

Watergang met afvoerfunctie

Zoals is te verwachten, hechten de inwoners veel waarde aan groen in de wijk, de staat van hun woning en de onderhoudstoestand in de wijk zelf. Meer dan 90 procent heeft deze aspecten beoordeeld als belangrijk. Opvallend is echter dat een ruime meerderheid (62 procent) ook water belangrijk vindt (zie afbeelding 1). De bewoners willen dan vooral recreëren op of langs het water. Wandelen en uitzicht scoren met respectievelijk 35 en 43 procent het hoogst. Minder belangrijk zijn zwemmen, vissen en varen (zie afbeelding 2).

Ruimtelijke kwaliteitsmatrix

De vraag is nu welke maatregelen gemeenten kunnen nemen om met water

Geselecteerde ‘kanswijken’ voor enquête

stadsgrootte kleine stad

grote stad

6

H2O / 22 - 2010

meer dan 5% open water

minder dan 5% open water

Malburgen/ Immerloo

Arnhem

De Hoogte

Groningen

Nieuwland

Schiedam

Overdie

Alkmaar

Kanaleneiland

Utrecht

Noord

Rotterdam

Nieuw-West

Amsterdam

Zuidwest

Den Haag

leefbaarheid in kanswijken te realiseren. De ene wijk is de andere niet, dus maatwerk is noodzakelijk. Een eenvoudig maar effectief hulpmiddel bij het in beeld brengen van de effecten op de leefbaarheid, is het toepassen van de zogeheten ruimtelijke kwaliteitsmatrix, ontwikkeld door Habiforum. Volgens deze methode bestaat leefbaarheid uit drie aan elkaar gerelateerde waarden: • de gebruikswaarde ofwel de functionele geschiktheid van de ruimte voor bepaalde functies (bijvoorbeeld wonen, werken en recreatie in de wijk sluiten goed op elkaar aan); • de belevingswaarde ofwel de kwalitatieve ervaring van individuen van de ruimte (bijvoorbeeld schoonheid, cultureel besef en diversiteit); • de toekomstwaarde ofwel de adaptatie aan veranderende eisen in de toekomst op het gebeid van gebruiks- en belevingswaarde (duurzaamheid, biodiversiteit, etc.) Door ingrepen in de waarden is de leefbaarheid zowel positief als negatief te beïnvloeden. De ingrepen worden ingegeven vanuit verschillende typen belangen: economische, sociale, ecologische of


actualiteit

culturele belangen. Door de waarden uit te zetten tegen de belangen ontstaat de Matrix ruimtelijke kwaliteit2).

Toegepast op water

Om te beoordelen hoe ingrepen in of aan het watersysteem de leefbaarheid beĂŻnvloeden, is aangegeven hoe de Matrix ruimtelijke kwaliteit is in te vullen (zie tabel). Het plaatsen van informatieborden, waardoor meer mensen het belang van water erkennen, is een maatregel om inwoners te informeren over het watersysteem. Daardoor zal water meer gewaardeerd worden (belevingswaarde), kan een grotere betrokkenheid bij de burgers ontstaan bij het onderhouden van het watersysteem en neemt de beleving van de omgeving toe (sociaal belang). De belevingswaarde neemt toe naarmate meer belangen en waarden vergroot worden. Soms wegen bepaalde belangen, zoals culturele of sociale, zwaarder dan economische. Het herstellen van een oude watergang, zoals de Catherijnesingel in Utrecht, vindt een deel van de bevolking weggegooid geld (economisch belang, belevingswaarde daalt). Een ander deel van de bevolking waardeert het terugbrengen van water in de wijk wel, doordat de overlast van het autoverkeer hierdoor sterk vermindert (cultureel belang, belevingswaarde stijgt). In deze gevallen is dus niet voor iedereen de hoogst mogelijke belevingswaarde te realiseren. De Matrix ruimtelijke kwaliteit is een hulpmiddel om de effecten van maatregelen op de waarden en belangen in een wijk in beeld te brengen. Bij het begin van herstructureringsprojecten kan na invulling van deze matrix bewust een belangen- en waardenafweging plaatsvinden. Door de afweging bij het begin van het project samen met de bewoners van de wijk te maken, wordt het draagvlak voor de herstructurering vergroot

Afb. 1: Waardering van aspecten die bijdragen aan de leefbaarheid.

Afb. 2: Waardering waterfuncties in de woonomgeving.

Matrix ruimtelijke kwaliteit: ingrepen om de belevingswaarde met behulp van water te beĂŻnvloeden.

economisch belang

sociaal belang

ecologisch belang

cultureel belang

gebruikswaarde

aanleg bruggen om bereikbaarheid te vergroten

aanleg vissteigers om water toegankelijk te maken

verbinden waterwegen tegen versnippering

creatie meerdere gebruikstypen oppervlaktewater om meerdere groepen aan te spreken

belevingswaarde

natuurlijke uitstraling van water vergroten, waardoor woningen meer waard worden

informatieborden plaatsen, waardoor meer mensen het belang van water erkennen

gevarieerd beheer en onderhoud om diversiteit en natuurlijke uitstraling te vergroten

open graven oude vaargeul om wijk identiteit terug te geven

toekomstwaarde

aanleg extra open water om wateroverlast als gevolg van klimaatverandering te voorkomen

buurtvereniging verantwoordelijk maken voor beheer en onderhoud watersysteem

het watersysteem inbedden in een regionale groenblauwe structuur

benadrukken specifieke relatie wijk met watersysteem om cultureel erfgoed te behouden

H2O / 22 - 2010

7


en worden de prioriteiten van de belangen duidelijker. In de ‘kanswijk’ Presikhaaf (Arnhem) worden door het vroegtijdig betrekken van bewoners bij de herstructurering langs de watergangen in het park barbecueplaatsen en sociale ontmoetingsplekken gecreëerd. Het was niet mogelijk geweest om deze barbecueplaatsen

in het ontwerp te betrekken als de bewoners pas in een later stadium van het project betrokken waren geraakt. De ruimte had dan waarschijnlijk al een andere bestemming gekregen, waar de bewoners nog maar weinig invloed op uit konden oefenen. Aanpassingen in een later stadium zijn ruimtelijk niet altijd mogelijk, maar kunnen ook kostenverhogend werken, waardoor de

ideeën van bewoners niet kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie

Om de leefbaarheid en beleving van de inwoners van ‘kanswijken’ te vergroten, is het wenselijk dat bij herstructurering water in een parkachtige structuur wordt aangebracht. Dan worden de meest gewaardeerde ruimtelijke aspecten voor de beleving gecombineerd: groen in de wijk, zichtbaar water en water om langs te wandelen en fietsen. De aanleg van water in wijken heeft over het algemeen tot doel om overtollig regenwater op te vangen en af te voeren. Om wateroverlast ook in de toekomst te kunnen voorkomen, moet vaak extra open water worden aangelegd. In bestaande wijken is hiervoor meestal te weinig ruimte beschikbaar. Door herstructurering van wijken kan dit extra water eenvoudiger worden gerealiseerd. Door de aanleg van water te combineren met de adviezen uit bovenstaand onderzoek, kan ook de leefbaarheid in de wijk een flinke impuls krijgen. NOTEN 1) Van Dijk M. (2009). Water, bron van kansen? Water als middel in de herstructurering van kanswijken. Afstudeerscriptie. In opdracht van DHV. 2) Habiforum (2001). Kwaliteit in meervoud.

Niels Lenting (DHV)

Water in een parkachtige omgeving

advertentie


actualiteit 'Grevelingenmeer weer verbinden met Noordzee en rivierengebied' Het Grevelingenmeer weer verbinden met de Noordzee en het rivierengebied, de terugkeer van eb en vloed benutten voor de opwekking van getijdenenergie en met de opening van het Grevelingenmeer bovendien de waterkwaliteit weer op peil brengen ten behoeve van de ecologie. Dat is de uitkomst van de Grevelingenconferentie op 18 oktober, waaraan gemeenteraadsleden, leden van Provinciale Staten en bestuurders van belanghebbende organisaties deelnamen.

D

e conferentie was georganiseerd door de bestuurscommissie MIRT-verkenning Grevelingen (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Deze commissie maakt op verzoek van het Rijk en regionale overheden een voorstel voor oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit in het meer. Die worden gecombineerd met investeringen waarmee de economie en de duurzaamheid van het gebied een impuls krijgen. De bestuurscommissie gaat de resultaten nader uitwerken en legt eind 2011 een voorkeursalternatief voor aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. In 1964 is de zeearm de Grevelingen aan de oostzijde afgesloten van het rivierengebied met de aanleg van de Grevelingendam. In 1971 werd het meer aan de westzijde met de Brouwersdam afgesloten van de Noordzee. Het weer gedeeltelijk openen van deze dammen zal een aanpassing van de toenmalige deltaprojecten zijn. Tijdens de Grevelingenconferentie werd een aantal ingrepen besproken die de bestuurscommissie dit jaar heeft onderzocht: • een (afsluitbare) doorlaat in de Brouwersdam. Hierdoor ontstaat weer 50 tot 70 cm getijslag in het meer en wordt

het water voldoende ververst. Bijkomende voordelen zijn het ontstaan van circa 650 hectare nieuwe intergetijdenatuur en een betere voedselsituatie voor vogels; • een deel van de Grevelingendam vervangen door een brug. Hierdoor kan het Grevelingenmeer overtollig water van de grote rivieren opvangen en ontstaan nieuwe vaarroutes voor watersporters in de delta; • een getijdencentrale in de Brouwersdam. Deze kan elektriciteit opwekken met behulp van in- en uitstromend water; • een sluis in de Brouwersdam. Hierdoor krijgen de jachthavens een directe verbinding met de Noordzee. Marike van Lier Lels, voorzitter van de bestuurscommissie, constateerde dat onder de conferentiedeelnemers voldoende steun bestond voor de opening van beide dammen. Ze was positief over een getijdencentrale. De consequenties voor de omgeving van het meer stuiten niet op grote bezwaren, mits het getijslag beperkt blijft tot circa 50 cm.

Waterkwaliteit en ecologie

Los van de economische baten bieden de plannen voordelen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het Grevelingenmeer bevat

namelijk steeds minder zuurstof. Daardoor wordt een groot deel van het dieren- en plantenleven in diepere delen bedreigd. Bovendien verslechtert de situatie geleidelijk. Afgelopen zomer (juli en augustus) is grootschalige sterfte van het bodemleven waargenomen. Dit nieuwe onderzoek - in opdracht van Rijkswaterstaat, dat de waterkwaliteit al jaren meet - maakt deel uit van de MIRT-verkenning. Sinds de afsluiting van het meer in 1971 zijn de condities voor natuurlijk leven in het meer gestaag achteruit gegaan. De afgelopen jaren was al vastgesteld dat het water op verscheidene plaatsen op diepten van meer dan tien meter zuurstofloos is. Dat was ook de waarschijnlijke oorzaak van de oestersterfte in 2005 en 2006. Afgelopen zomer is geconstateerd dat zuurstofloos water in een deel van het meer al voorkomt op diepten vanaf vijf à zes meter. Als gevolg van het zuurstofgebrek hoopt afgestorven organisch materiaal zich op de bodem op. Er ontstaan witte matten van zwavelbacteriën die het laatste restje zuurstof in het water verbruiken en stank veroorzaken.

Boven de zuurstofconcentratie in het Grevelingenmeer in juli 2000 (links) en september 2008 (rechts). Onder de situatie bij een getijslag van 50 cm.

H2O / 22 - 2010

9


Jan Schrijen, voorzitter van Waterschap Roer en Overmaas:

“Bestaansrecht waterschappen niet afkopen” ‘Sprankelend, bijzonder, grenzeloos’ is de titel van het jubileumboek, uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Waterschap Roer en Overmaas in 2007. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat waterschappen in de boven NAP gelegen delen van ons land een andere rol gespeeld hebben en nog steeds spelen dan de collega’s van ‘beneden NAP’. Dat Zuid-Limburg daarbij het meest afwijkt van het Nederlandse polderlandschap behoeft geen nadere toelichting. Wat de waterschapstaak daar nu exact inhoudt, is daardoor des te intrigerender. Zeker in het licht van de kwalificatie die het jubileumboek eraan geeft. Het verslag van een gesprek met dr. Jan Schrijen, voorzitter van dit waterschap in het kantoor in Sittard, op de plaats waar het geboortehuis van Toon Hermans stond.

Hoe bevalt het u als dijkgraaf?

“In Limburg heeft een waterschap een voorzitter. Dat accentueert meteen al dat waterschappen hier een andere ontstaansgeschiedenis hebben dan die in het westen van Nederland. Hier is het eerste waterschap ontstaan rond 1880, ingesteld door koning Willem III om een paar honderd meter Maasdijk te beheren. Tussen 1920 en 1930 begonnen bovenstrooms gelegen grondeigenaren mee te betalen aan maatregelen die nodig waren om overstroming van landerijen benedenstrooms te verminderen. Het voormalige waterschap van de Geleenen Molenbeek met Zijtakken bijvoorbeeld dateert van 1932. Wel werd in 1972 het Zuiveringschap Limburg opgericht, belast met het waterkwaliteitsbeheer in de gehele provincie. De taken van het zuiveringschap zijn sinds 2004 ondergebracht bij Waterschapsbedrijf Limburg in Roermond, een gemeenschappelijke dochter van de twee Limburgse waterschappen Roer en Overmaas in Sittard en Peel en Maasvalei in Venlo. Het laboratorium is inmiddels verkocht aan Intertek, een bedrijf dat eigenaar is van vele grote laboratoria over de gehele wereld. Eerst had DSM zijn milieulaboratorium, dat relatief veel bodem- en luchtonderzoek deed aan Intertek verkocht. Omdat bij Intertek toen relatief weinig deskundigheid op watergebied aanwezig was, heeft men contact gelegd met het Waterschapsbedrijf Limburg. Daar liep een onderzoek naar mogelijkheden voor schaalvergroting. Uiteindelijk leidde dit tot een volledige overname. Een groep van 20 medewerkers is mee overgegaan.”

Tot ieders tevredenheid?

“Zo’n overgang roept uiteraard veel emotie op. Maar voor de betreffende medewerkers biedt een setting van 250 mensen meer ontwikkelingsmogelijkheden dan een groep van 25. Voor de waterschappen geldt in elk geval dat de kosten voor laboratoriumonderzoek na een afgesproken periode aanzienlijk zullen dalen. Voor het waterschap

10

H2O / 22 - 2010

is een laboratorium een meetfabriek. Een laboratorium wordt steeds meer geautomatiseerd. Als je als waterschap zelf te weinig gebruik maakt van nieuwe meetapparaten, dan worden investeringen om bij de tijd te blijven relatief duur. Het denkwerk, het interpre teren van de meetgegevens en het verbeteren van de situatie in de beken, gebeurt natuurlijk wel bij de waterschappen. Die kennis hebben we in huis.” “Het Waterschapsbedrijf verleent sinds kort ook geen Wvo-vergunningen meer. In het kader van de nieuwe Waterwet is het kwaliteitsaspect onderdeel geworden van de integrale watervergunning die de ‘moeders’ verlenen. Het Waterschapsbedrijf doet dus alleen nog het zuiveringsbeheer en de belastingheffing. Die laatste taak denken we uit te gaan breiden met gemeentelijke belastingheffing. Voor de gemeente Venlo doen wij dat sinds 1 januari 2009 al. Binnenkort zullen de Limburgse waterschappen en de gemeente Venlo een gemeenschappelijke regeling sluiten. We gaan ervan uit dat meer gemeenten zich daarbij aansluiten. De basisgegevens die waterschappen en gemeenten gebruiken, zijn voor 90 procent dezelfde. Daar zijn dus kosten te besparen. Overigens werken we ook al samen met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in Utrecht. Ook daar wordt gezocht naar samenwerking met de gemeente Utrecht.”

Wat maakt dit gebied zo bijzonder?

“Het meest bijzondere zijn de droge waterschapswerken. In dit heuvelland hebben we zo’n 350 buffers om het water bij zware regen te bergen. Buffers die droog staan en die men niet als zodanig ziet, omdat ze zorgvuldig in het landschap zijn ingepast. Reden waarom we er een bordje bijzetten. Regenwaterbuffers zijn nodig om water- en modderoverlast als gevolg van bodemerosie te voorkomen. De buffers vangen water en modder op die van de hellingen naar beneden stromen en voorkomen zo schade in de dorpen die in het dal liggen, zeker

als de buien nog zwaarder worden bij de voorspelde klimaatwijzigingen. Bij het bestrijden van erosie en het verminderen van de afstroming hebben we de medewerking van de landbouw nodig. Als boeren niet ploegen, wordt het bodemleven in de grond minder verstoord. Oogstresten of een bodembedekking / groenbemester worden slechts licht ingewerkt. Door deze combinatie verbetert de structuur van de bodem, die daardoor meer water opneemt. Als je de bodem optilt en breekt maar de aarde niet omploegt, krijg je een voldoende doorluchte bodem. We noemen dit nietkerende grondbewerking. Het scheelt de boer ook in het aantal bewerkingen van de grond. Met de LLTB hebben wij eind 2008 een Intentieverklaring erosiebestrijding door de landbouw gesloten om in ZuidLimburg in 2013 tot niet-kerende grondbewerking te komen. De boeren krijgen in de aanloopjaren 50 euro per hectare subsidie om de omschakeling van diep ploegen naar ondiepe niet-kerende grondbewerking te stimuleren. Op de dalbodem verzamelt het afstromende water zich in grote hoeveelheden, vanwaar het veilig naar de regenwaterbuffers moet worden geleid. Als het water over akkers loopt, ontstaat het risico op geulen stroombaanerosie. Het waterschap streeft ernaar deze afstroming met grasbanen in goede banen te leiden. We hebben als norm bedacht dat het waterschap aan zet is waar in dit heuvelland meer dan 750 liter water per seconde afstroomt bij een maatgevende regenbui. Daar begint onze taak. Veel van de maatregelen zijn overigens genomen in het kader van landinrichtingsprojecten.”

Welke normering houdt u in de beekdalen aan?

“In het heuvelland hanteren we een overstromingsnorm vanuit het oppervlaktewater van eens in de 25 jaar. Elders in het gebied, ook in de rest van het land, ligt deze norm op eens in de 100 jaar. Ook bijzonder is onze relatie met de Roer. Deze ontspringt in de Hoge Venen in België, stroomt via een aantal bekkens door de Eiffel en loopt de laatste 20 kilometer door het gebied van Roer en Overmaas. We hebben inmiddels een aantal vistrappen aangelegd, waardoor de zalm terug kan naar zijn paaigebieden. In Roermond bijvoorbeeld rond de oude waterkrachtcentrale in de Roer. Er passeren daar nu al zalmen van 90 cm en het totale aantal vissoorten in de Roer is gestegen tot boven de 50.” “Daarnaast zorgen we voor de veiligheid langs de Maas. Na de overstromingen van de Maas met Kerstmis 1993 en in januari 1995 is vastgelegd dat ook Limburg recht heeft op bescherming tegen overstromingen. Voor de onbedijkte Maas gaan we uit van een risico van eens in de 250 jaar. Via een noodwet is tussen 1996 en 1998 een eerste basale bescherming gerealiseerd van eens in de 50 jaar. Na het gereedkomen van de risicoverruimende maatregelen in de Grensmaas, de Zandmaas en de aanleg van ‘sluitstukkades’ bereiken we overal een beschermingsniveau van eens in de 250 jaar. In 2020 moeten we zover zijn.”


interview al geschreven. Ik ben verknocht aan het openbaar bestuur, maar zag mijzelf niet nog een periode volmaken. Met verkiezingen krijg je bovendien een ander soort burgemeester. Ik zag toen de advertentie voor voorzitter van dit waterschap, heb gesolliciteerd en ben benoemd. Het is voor mij een mooie combinatie van mijn achtergrond als bioloog en mijn ervaring als gedeputeerde en als burgemeester.”

Leeft de waterketenbenadering in Limburg?

Jan Schrijen

U hebt veel grens met het buitenland.

“Peel en Maasvallei heeft 233 km grens met het buitenland. Ook dat maakt onze situatie bijzonder. We hebben te maken met Duitsland, Wallonië en Vlaanderen. De relatie met de Duitsers is prima, in het bijzonder met het Wasserverband Eiffel/Ruhr. Men eist bijvoorbeeld op elke rwzi 90 procent fosfaatverwijdering. In het stroomgebied van de Worm, die bij Kerkrade en Landgraaf over een lengte van zes km grensrivier is, lozen wij via onze rwzi’s Kaffeberg en Rimburg. Deze lozingen verslechteren de waterkwaliteit en vanwege de KRW nemen we nu verdergaande maatregelen. In het stroomgebied van de Rode Beek zuiveren we het afvalwater van twee Duitse gemeenten in de rwzi Susteren.” “Ook met Vlaanderen verloopt de samenwerking goed, al moet die nog wat meer inhoud krijgen. Daar hebben we te maken met de gemeenten, de Belgische provincie Limburg en met de Vlaamse Milieu Maatschappij, een zelfstandig bestuursorgaan. Het feitelijke zuiveringsbeheer ligt bij het afvalwaterketenbedrijf Aquafin. We hopen dat binnenkort de laatste ongezuiverde lozingen op de Voer (door de meeste Voerstreekgemeenten) of de Jeker (delen van Tongeren) worden aangesloten op nieuwe of bestaande rwzi’s.” “Wallonië loopt nog altijd achter, maar ook daar verbetert de situatie. Je merkt dat de Kaderrichtlijn Water een impuls gegeven heeft aan de contacten. Men is nog bezig de Europese regelgeving te implementeren. We zitten nu in de fase van gegevensuitwisseling als begin van meer samenwerking. Hiervoor nemen we onder andere deel aan het grensoverschrijdend Interregproject Aquadra. In de steden, zoals in Luik, is men flink aan de slag, maar in de dorpen gebeurt nog weinig. Men loopt 20 tot 30 jaar achter in ontwikkeling op Nederland. Er is nog een hele inhaalslag nodig.” “Als laatste bijzonderheid in dit gebied noem ik nog de watermolens. In Holland gebruikte men windmolens om het water weg te malen. In Limburg kan men door het verval waterkracht gebruiken om molens te laten draaien. Aan dat gebruik van het water zijn oude rechten verbonden. Als waterschap zijn we niet altijd even gelukkig als men een oude molen herstelt en energie gaat opwekken. Zo’n molen is dan zeven dagen in de week 24

uur per dag in bedrijf. Vroeger draaiden de molens alleen als het licht was. Zo’n moderne vorm van gebruik is alleen verantwoord als men er ook een vistrap of bypass bij aanlegt. Anders doet de ene investering teniet wat je met een andere hoopt te bereiken. Als waterschap hebben we al lange tijd het beleid om oude stuwrechten te kopen. Daardoor kunnen we regie houden over het gebruik van watermolens mede in relatie tot het hele watersysteem.”

Hoe ziet uw loopbaan eruit?

“Ik ben in 1952 in Sittard geboren en studeerde in Nijmegen biologie, aangevuld met chemie. Aansluitend heb ik een promotieonderzoek gedaan naar structuur en mechanisme van een eiwit als pomp, meer precies de waterstof-kaliumpomp in de maag. Naast het wetenschappelijk onderzoek ben ik altijd bestuurlijk actief geweest, in het vakgroepbestuur van de universiteit en in de lokale politiek van Nijmegen. Toen de universiteiten dicht gingen in 1980-1981 als gevolg van de toenmalige bezuinigingen, kon ik op basis van dit avondcurriculum naar beleidsbanen solliciteren. In 1981 ben ik dan ook aan de universiteit van Maastricht medewerker wetenschapsbeleid geworden, in feite de ambtelijke rechterhand van de rector magnificus. Ik ben verhuisd naar ZuidLimburg en ook daar actief in de politiek gestapt. Ik werd in 1986 deeltijd wethouder van de gemeente Beek, in 1991 lid van Provinciale Staten voor de VVD en in 1995 gedeputeerde met als portefeuille Verkeer en Waterstaat. In die tijd kwam het Deltaplan voor de grote rivieren tot stand. In 1998 ben ik benoemd tot burgemeester van Venlo, een gemeente met een centrumfunctie in Noord-Limburg. In 2005 maakte ik de overstap naar het waterschap.”

Is de overgang naar een waterschap dan nog aantrekkelijk?

“U moet zich realiseren dat in de huidige tijd voor een burgemeester geldt dat de ‘houdbaarheidstermijn’ niet langer is dan acht à tien jaar. Dan raakt de gemeente op hem of haar uitgekeken. In 2005 liep in het parlement de discussie over de gekozen burgemeester. Voordat dat voorstel in de Eerste Kamer door Wiegel werd tegengehouden, had ik mijn ontslagbrief aan Thom de Graaf, de toenmalige minister,

“De afvalwaterketen komt steeds dichterbij. Ik ben in 1999 en 2000 op verzoek van de Provincie Limburg voorzitter van de Stuurgroep Waterketen Limburg geweest. Die stuurgroep is gestopt, omdat er te weinig draagvlak voor was. Directeuren Openbare Werken bij de gemeenten zagen geen meerwaarde in het overdragen van het rioolbeheer, gezien de nauwe relatie tussen de riolering en de inrichting van de bovengrondse infrastructuur. Nu wordt per zuiveringskring gekeken wat gemeenten en waterschap gezamenlijke kunnen verdienen. Door per zuiveringskring te werken wordt ook de intergemeentelijke samenwerking gestimuleerd. Het gaat in dit soort processen uiteindelijk altijd om mensen, middelen, mandaat en macht. Dat laatste wordt nooit uitgesproken, maar is wel belangrijk. Maar goed, het begint te lopen. Met het drinkwaterbedrijf WML werven we samen personeel en hebben we één storingsdienst in het weekend. Met acht gemeenten heeft Waterschap Peel en Maasvallei een ‘lichte’ gemeenschappelijke regeling voor het beheer van gemalen, bergbezinkbassins, etc.”

Bent u tevreden over het standpunt van het nieuwe kabinet over de waterschappen?

“In elk geval is duidelijk dat waterschappen blijven bestaan. In Limburg worden waterschappen anders beleefd dan in Holland. Hier is de beleving niet dat het waterbeheer niet anders te organiseren zou zijn. Wat dat betreft denken we minder institutioneel.” “Onze grootste zorg is dat de waterschappen het Rijk gaan subsidiëren. In het regeerakkoord nu met 100 miljoen euro, straks met 200 miljoen euro, als bijdrage van de waterschappen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. In ons dagelijks bestuur werd gezegd dat het erop lijkt dat de waterschappen hun bestaansrecht willen kopen door taken van het Rijk over te nemen. Ons algemeen bestuur vindt de dijkgraven te meegaand in het overleg met het Rijk.”

Ziet u hier nog veranderingen in de structuur komen?

“Eén waterschap voor geheel Limburg zou mogelijk op de lange termijn kunnen. Verdergaande fusies niet. Maar het gaat om het water en niet om het schap. Mijn ideaal is dat Waterschap Roer en Overmaas zijn werk in de regio hier zo goed doet dat de waterschapsheffing de belasting wordt die burgers en bedrijven met de minste tegenzin betalen. Dan doen wij ons werk goed.” Maarten Gast H2O / 22 - 2010

11


Nieuwe inzichten tijdens congres over waterkwaliteitbeleid In Canada vergaderde de IWA onlangs over de voortgang van de aanpak van diffuse bronnen die de waterkwaliteit bedreigen. Ook vanuit Nederland was een delegatie aanwezig.

D

e Nederlandse delegatie bestond uit Peter Schipper (Alterra), Oscar Schoumans (Alterra) en André Bannink (RIWA). André Bannink presenteerde het RIWA-onderzoek over de stoffen die de drinkwaterfunctie van de Maas bedreigen. Maaswater vormt nog steeds de bron voor de drinkwatervoorziening van zes miljoen mensen in Nederland en België. Bannink liet zien hoe stoffen zijn geïdentificeerd die de drinkwaterfunctie van de Maas bedreigen. Dit zijn stoffen die de laatste jaren rond de drinkwaterinnamepunten worden gemeten boven kwaliteitsnormen en niet of slecht zijn te verwijderen met een eenvoudige drinkwaterzuivering. In de communicatie hierover met betrokken partijen hanteerde RIWA de term ‘bedreiging’, hetgeen de problematiek hoger op de bestuurlijke agenda’s tilde. Er was veel belangstelling voor de methodiek en de specifieke aandacht voor de lijst met stoffen, zowel vanuit de Verenigde Staten als Europa (België, Zwitserland en Zweden). Oscar Schoumans presenteerde zijn inventarisatie van meer dan 60 maatregelen die in het landelijke gebied mogelijk zijn om nutriëntverliezen uit de landbouw tegen te DIPCON 2010, het 14e congres van de Diffuse Pollution Specialist Group van de International Water Association (IWA), vond plaats van 12 tot en met 17 september in Québec. Gastheren waren Agriculture and Agri-food Canada en de Université Laval. Zij kregen ondersteuning van de OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development), mede door de aandacht die aan de economische aspecten van waterkwaliteitbeleid werd besteed. Het congres werd bijgewoond door ongeveer 250 deelnemers uit 32 landen (voornamelijk waterspecialisten en beleidsmakers). Het programma omvatte circa 90 presentaties, verdeeld over drie parallelle sessies en vijf werkbijeenkomsten.

12

H2O / 22 - 2010

gaan of om de gevolgen ervan op het oppervlaktewater te beperken. De maatregelen komen voort uit de ‘COST Action 869’, gefinancierd door de Europese Commissie, waaraan 29 landen deelnemen die voor het overgrote deel bezig zijn met het implementeren van de Kaderrichtlijn Water. Nu in de meeste landen de puntbronnen gesaneerd zijn, richt de aandacht zich meer op vermindering van diffuse bronnen. Vanuit een conceptuele benadering - de wijze waarop de diffuse belasting van het oppervlaktewater tot stand komt - worden maatregelen beschreven die in acht categorieën zijn onderverdeeld: beheer van nutriënten en vee, gewas en bodem, water, landgebruik, landinfrastructuur en oppervlaktewater. Eind dit jaar komt het rapport uit tegelijk met informatie over de werking van de maatregelen. Peter Schipper presenteerde vervolgens bronnenonderzoek van geneesmiddelen, röntgencontrastmiddelen, nonylfenolen, broomvlamvertragers en niet-landbouwkundig gebruikte bestrijdingsmiddelen. Dit onderzoek is uitgevoerd om het emissieregistratiesysteem in Nederland uit te breiden met actuele zorgstoffen om daarmee de nieuwe KRW-rapportages te ondersteunen. Na een korte uitleg van dit systeem werden de bronnen, emissieroutes en belasting van het oppervlaktewater uiteengezet. Uit metingen bij rwzi’s en gedetailleerd onderzoek naar gebruikshoeveelheden volgt dat ruim acht procent van op verhardingen toegepaste middelen afspoelt naar het riool. Voor de overige stoffen is afvoer van huishoudelijk afvalwater een belangrijke route. Het aantal ijkpunten in rioolwater om emissiefactoren betrouwbaar te kunnen afleiden of valideren is echter nog gering. Schipper benadrukte daarom het belang van vaker meten in rioolwater. Specialisten die betrokken waren bij grote projecten voor de EU op dit gebied (ScorePP en Socopse) willen de kennis verder gaan uitwisselen.

Waterkwaliteit en drinkwaterperspectief

Bill Battaglin (US Geological Survey) ging in op de resultaten van ruim 3.200 monsters die zijn genomen tussen 2001 en 2009 om een indruk te krijgen van de verspreiding van glyfosaat (onkruidverdelger) in het Amerikaanse milieu. Glyfosaat en het bijbehorende afbraakproduct AMPA zijn in het onderzoek erg vaak aangetroffen in grond, regenwater, afvoerwater, sloten, kleine rivieren, meren, bodemvocht en hoewel minder vaak ook in dieper grondwater. Het beeld zal niet snel verbeteren, want in het westen en midden van de Verenigde Staten worden enorme hoeveelheden gebruikt. Veel gewassen, zoals maïs en graan, zijn door genetische modificatie bestand gemaakt tegen de negatieve effecten van glyfosaat. Maar ook door huishoudens en zelfs natuurbeheerders wordt vrij veel glyfosaat gebruikt. Ook diverse andere presentaties lieten zien dat bestrijdingsmiddelen nog steeds veel voorkomen, met landbouw én toepassing in stedelijk gebied als bronnen. Anne-Sophie Madoux-Humery uit Canada liet de invloed zien van overstorten uit gecombineerde riolen op de microbiologische belasting van drinkwaterinnamepunten in de rivier Des Praires (Québec). Ze maakte daarbij onder andere gebruik van E. coli, cafeïne en carbamazepine om emissies uit rioolwater te markeren. Tijdens de eerste zes uur van de overstort zijn monsters genomen: het eerste half uur elke vijf minuten, daarna elk half uur. Concentraties in de overstort varieerden, maar waren het hoogst gedurende het eerste half uur. De concentraties varieerden voor E. coli 4 logeenheden met een piek van 4 x 108 MPN per 100 ml, cafeïne tussen de 70 en 75 μg/l en carbamazepine tussen de 500 tot 625 ng/l. Tamara Grummt uit Duitsland legde uit waarom en hoe we bij de beoordeling van stoffen beter naar de toxicologische aspecten moeten kijken.


verslag

In verschillende regio's in Duitsland is een flinke mestreductie nodig om aan de nitraatdoelstelling te voldoen.

In Duitsland wordt momenteel een op Treshold of Toxicological Concern (TTC) gebaseerde gestaffelde methode toegepast om drinkwaternormen vast te leggen voor nog niet gereguleerde of nieuw gevonden stoffen: • 0,1 µg/l voor stoffen waarvan geen of onvolledige toxicologische gegevens beschikbaar zijn; • 0,3 µg/l voor stoffen waarvan is aangetoond dat ze niet-genotoxisch zijn, maar waarvan verder geen of onvolledige toxicologische gegevens beschikbaar zijn; • 1 µg/l voor stoffen waarvan, aanvullend op de bovengenoemde voorwaarden, is aangetoond dat ze niet neurotoxisch zijn; • 3 µg/l voor stoffen die aanvullend op bovengenoemde voorwaarden niet subchronisch toxisch zijn. Deze methode wordt geschikt gemaakt voor de normstelling van oppervlaktewater dat voor drinkwaterproductie wordt gebruikt.

Waterkwaliteit en landbouw

Veel presentaties gingen over de invloed van landbouw op de waterkwaliteit; niet alleen over de huidige (meestal aanzienlijke) bijdrage aan de belasting met nutriënten, maar ook over effecten en haalbaarheid van maatregelen. Naast Oscar Schoumans lieten sprekers uit de Verenigde Staten en Canada resultaten zien van omvangrijke projecten, waar op stroomgebiedniveau effecten van verschillende typen maatregelen worden onderzocht met monitoring en aansluitende grond- en oppervlaktewatermodellen. Een aansprekend voorbeeld is het zes jaar lopende project Watershed evaluation of

beneficial management practices. Het Nederlandse project Monitoring Stroomgebieden is qua looptijd, monitoring en aansluitende modellering vergelijkbaar. In Duitsland wordt ter ondersteuning van de KRW ook uitgebreid gemodelleerd om de invloed van landbouw op de waterkwaliteit en effecten van mogelijke maatregelen te kwantificeren. Om daar aan de norm van 50 mg/l nitraat in het grondwater te voldoen, is op diverse uitspoelinggevoelige gronden nog een forse reductie van de stikstofmestgiften nodig, tot 60 kg/ha. Deze reductie levert weliswaar een significante afname van de stikstofbelasting van het oppervlaktewater (tot 2,6 mg N/l), maar in veel Duitse wateren is dit door de resterende hoge uitspoeling en overige bronnen nog onvoldoende om te KRW-doelen te halen.

Waterkwaliteit en economie

Op het congres was veel aandacht voor de economische aspecten van diffuse verontreiniging. Kevin Paris van de OECD gaf als gastspreker een uiteenzetting van de wereldwijde invloed van landbouw op de waterkwaliteit, de economische consequenties daarvan en de financiële steun die landen geven aan de agrarische sector. Omdat er nog geen internationale afspraken zijn over hoe de kosten van verontreiniging door landbouw zijn in te schatten, is de OECD bezig zo’n internationale werkwijze te ontwikkelen. In andere presentaties werd inderdaad op diverse manieren naar de kosten en baten van emissiereducerende maatregelen gekeken. Maatregelen in de landbouw die een significante emissiere-

ductie opleveren, zijn vaak (te) duur ten opzichte van de baten op bedrijfsniveau, vooral maatregelen waarbij het areaal om landbouwproducten te telen afneemt. Maar als ook ecosysteemdiensten worden gewaardeerd, komen de baten van zulke maatregelen beter uit de verf. In de Verenigde Staten, Scandinavië en Ierland wordt succes verwacht van Water Quality Trading, omdat emissiereductie in het ene deel van een stroomgebied voor de ecologie beter kan zijn dan in een ander deel en het voor sommige lozers veel goedkoper kan zijn een bepaalde emissiereductie te bewerkstelligen. Het vereist wel een betrouwbaar waterkwaliteitsmodel waarmee de effecten van voorgenomen ‘ruilen’ van emissies te toetsen zijn. De volgende DIPCON-conferentie vindt in september 2011 in Nieuw-Zeeland plaats. Dan wordt nauw samengewerkt met de IWA-werkgroep 'Health Related Water Microbiology'. Deze houdt haar jaarlijkse bijeenkomst gelijktijdig en op dezelfde plaats.

met dank aan Peter Schipper, Oscar Schoumans en André Bannink

H2O / 22 - 2010

13


AquaFit4Use: duurzaam industrieel waterbeheer AquaFit4Use is het grootste Europese onderzoeksprogramma op het gebied van industrieel watermanagement. Met een budget van circa 15 miljoen euro en deelname van 34 partijen uit twaalf landen willen de organisaties in AquaFit4Use concrete stappen zetten richting duurzaam industrieel watergebruik. Halverwege het project, dat in juni 2008 begon en bestaat uit meer dan 75 deelprojecten, zijn afgelopen zomer in Oviedo in Spanje de eerste resultaten gepresenteerd aan een breed publiek.

P

eter Wilderer (winnaar van de Stockholm Water Prize), Tom Vereijken (voorzitter van het European Water Partnership) en Marc Anderson (Wisconsin University) gaven in Oviedo hun visie op de toekomst van de watervoorziening. Gemeenschappelijke thema’s waren onder andere het gebruik van andere bronnen van watervoorziening voor drinkwaterproductie en industrieel watergebruik, zoals afvalwater en regenwater, én bewustwording. Ook de relatie met energie en het terugwinnen van grondstoffen (bijvoorbeeld fosfaat) werden als belangrijke aandachtspunten genoemd. Ten slotte was er de oproep tot een meer gecombineerde aanpak van de waterproblemen van de woonomgeving, de industrie en de landbouw.

ontwikkeling van instrumenten ligt de nadruk op de ontwikkeling en implementatie van waterbehandelingstechnologie. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar biofouling- en scalingpreventie en ontzouting.

Van de 34 deelnemende organisaties zijn er 22 afkomstig uit de industrie, waarvan meer dan de helft eindgebruikers uit de sectoren papier, voeding, textiel en chemie. In de afgelopen jaren is in de onderzoeksprogramma’s veel nieuwe technologie ontwikkeld, maar de toepassing hiervan in de praktijk laat te wensen over. Binnen AquaFit4Use bestaat dan ook veel aandacht voor de exploitatie van de uitkomsten van eerdere onderzoeken. Het gaat daarbij zowel om de resultaten van de laboratorium- en pilottesten van (combinaties) van bestaande technieken als om de binnen het project ontwikkelde nieuwe technieken en instrumenten.

Erik Driessen van Voltea presenteerde capacitieve de-ionisatie voor het ontzouten van waterstromen. Deze technologie scoort met name goed op het lage energiegebruik en de totale kosten van ontzouting. Vervuiling door organische moleculen kan in specifieke gevallen een probleem vormen. Daarom wordt ook nagedacht over mogelijke voorbehandeling en/of combinatie met andere technieken.

Water(kwaliteits)management

De basis voor duurzaam watergebruik ligt bij het definiëren van de juiste waterkwaliteit voor de diverse toepassingen: ‘Water-Fit-forUse’. Hiervoor is een methode ontwikkeld en zijn veel gegevens over waterkwaliteitseisen verzameld in een databank. Naast gezondheid en veiligheid zijn productkwaliteit, de proceswaterfunctie en de toegepaste materialen belangrijke factoren die de eisen bepalen. Via een systematische benadering kan tot een goede invulling worden gekomen van de waterkwaliteitseisen. Een ander belangrijk onderdeel vormt het visualiseren en modelleren van het watersysteem. Hiervoor zijn en worden modellen ontwikkeld van waterbehandelingsprocessen, die samengebracht worden in een tweede databank.

Nieuwe behandelingstechnieken

Hoewel veel aandacht binnen AquaFit4Use wordt besteed aan meten, modelleren en

14

H2O / 22 - 2010

Jan Gerritse (TNO/Deltares) presenteerde in Spanje de resultaten van laboratorium- en pilotonderzoek met de Denutritor: een op biofiltratie gebaseerde techniek om biofouling in watersystemen te voorkomen. Een reductie van de biofoulingpotentie van 80 tot 90 procent werd gemeten, onder meer voor het effluent van een afvalwaterzuivering van een chemisch bedrijf. Het toekomstig onderzoek is gericht op behandeling van regen- en koelwater.

Naast meer fundamenteel onderzoek naar de verdere ontwikkeling van elektrodes en Pilot Denutritor (Deltares/TNO).

ion-selectieve membranen zijn in Spanje de eerste resultaten getoond van toepassingen in de praktijk, onder andere van de Spaanse papierfabriek Holmen. Het komende onderzoek richt zich op recirculatie van koelwater en ontzouting van enkele specifieke industriële stromen. Joost van Erkel (TNO) presenteerde de FACT-technologie, een combinatie van kristallisatie en filtratie, die onder meer is getest voor het ontharden van waterstromen uit de papierindustrie. De geproduceerde kristallen kunnen mogelijk weer worden ingezet als vulmateriaal. In het najaar zal een pilot FACT-installatie bij SAPPI in Maastricht in bedrijf genomen worden.

Praktijktoepassing belangrijke stap in innovatie

Innovatie is niet alleen de ontwikkeling van nieuwe technologieën maar ook het ervoor zorgen dat deze in de praktijk worden toegepast. Binnen AquaFit4Use wordt hieraan veel aandacht besteed, zowel via praktijkgericht laboratoriumonderzoek als pilotonderzoek op locatie. Daarbij gaat het niet alleen om het testen van individuele technieken, maar vooral om de toepassing van combinaties van technieken om de barrières weg te nemen voor duurzaam watergebruik. Dat betekent minder water-


verslag

treerde en verdunde stromen voor de behandeling. Het onderzoek in de voedingsmiddelenindustrie richt zich in eerste instantie op de minst risicovolle toepassingen van waterhergebruik voor wat betreft productkwaliteit en gezondheid, zoals het toepassen van andere bronnen voor reinigingswerkzaamheden en het verbeteren van de CIP-installaties. Valentine Davy van Nestlé Water (Frankrijk) gaf een presentatie van een gezamenlijk onderzoek van de deelnemende voedingsmiddelenbedrijven, waarbij op basis van ervaringen de CIP-reiniging aanzienlijk werd verbeterd, resulterend in het gebruik van minder water, chemicaliën en energie.

Kennisoverdracht en exploitatie

Pilot capacitieve de-ionisatie (Voltea).

gebruik en het toepassen van andere bronnen maar ook vermindering van industriële emissies uit de waterketen en een lager energiegebruik.

volledig draait op hergebruikt water, waarbij moet worden opgemerkt dat een belangrijke bron het effluent van de lokale rioolwaterzuiveringsinstallatie zal zijn.

VITO (Heleen de Wever) presenteerde de resultaten van een uitgebreid pilotonderzoek dat is uitgevoerd bij BASF in Antwerpen met MBR-systemen. Voor dit type complexe en qua samenstelling sterk wisselende afvalwaterstromen is het lastig tot een stabiel functionerende MBR te komen. De verschillen in functioneren van de membraansystemen waren klein en het was moeilijk de oorzaken van problemen te achterhalen door de grote diversiteit in samenstelling van het te behandelen afvalwater gedurende de looptijd van het onderzoek.

Markus Engelhard presenteerde een uitgebreid onderzoek naar combinaties van biologische zuivering, membraantechnieken, advanced oxidation en evapo-concentration voor de behandeling van afvalwater uit de papierindustrie. In het komende jaar zullen acht combinaties van technieken worden onderzocht, waarbij nauw zal worden samengewerkt tussen PTS (Duits papierinstituut) en leveranciers zoals Veolia, ITT-Wedeco, Envirochemie en de Duitse papierfabriek Hamburger Rieger.

Ingnacio San Pio presenteerde de resultaten van combinaties van anaerobe-aerobe zuivering en membraanfiltratie voor de behandeling van afvalwater van Holmen Paper. De resultaten van het onderzoek hebben er toe bijgedragen dat Holmen in 2011 de eerste papierfabriek zal zijn die

Aan kennisoverdracht en exploitatie wordt in het project veel aandacht besteed. Daarbij gaat het niet alleen om de binnen het project ontwikkelde kennis maar ook om bij de deelnemers aanwezige kennis met betrekking tot ervaringen met waterbehandelingstechnologieën. Kennis- en technologieportfolio’s zijn opgebouwd en worden nu via internet aangeboden. Een belangrijk thema binnen dit kader is ‘het leren van elkaars ervaringen’. Bedrijven uit een bepaalde sector kunnen mogelijk veel leren van personen uit andere sectoren. Binnen dit kader zijn enkele werkbijeenkomsten georganiseerd in Oviedo en zullen er nog diverse volgen. De conferentie leverde een goede dialoog op tussen alle belanghebbenden. Dat vanuit de meer wetenschappelijke hoek hier en daar een kritische noot werd gehoord over het niet al te grote aantal wetenschappelijke publicaties en patenten is inherent aan de opzet en doelstellingen van het project: praktijkgericht en met concrete aantoonbare duurzaamheideffecten in termen van reductie van emissies en water-, energie- en grondstoffengebruik. Willy van Tongeren (TNO)

Door ENEA (Italië) en de universiteit van Maribor (Slovenië) zijn vergelijkbare combinaties van technieken op laboratoriumschaal onderzocht voor toepassing in de textielsector. Deze sector heeft mede door zijn kleinschaligheid en grote diversiteit aan processen haar specifieke problemen. Eén van de kansrijke invalshoeken in deze bedrijfstak is het scheiden van geconcenH2O / 22 - 2010

15


De economische betekenis van het deltatechnologiecluster Deltatechnologie ontwikkelt oplossingen voor maatschappelijke opgaven op het grensvlak van land en water. Voor het eerst is het economische belang van het deltatechnologiecluster in beeld gebracht. De totale omzet bedraagt zo’n 7,5 miljard euro, waarvan meer dan de helft in het buitenland wordt gerealiseerd. Waterbouw is het belangrijkste segment binnen het cluster. Panteia* en Blueconomy* onderzochten het economisch belang van deelclusters en kansrijke strategieën om de concurrentiepositie van het deltatechnologiecluster te verbeteren.

H

et deltatechnologiecluster omvat de deelmarkten ‘waterbouw’, ‘waterbeheer’ en ‘water en groen’, die ieder zijn opgebouwd uit verschillende segmenten (zie hiernaast). Het Nederlandse deltatechnologiecluster kent naar schatting 450 organisaties die in één of meerdere van de drie deelmarkten actief zijn, van wie circa 15 procent in het buitenland. Grote en bekende Nederlandse spelers zijn: Boskalis, Van Oord, Arcadis, DHV, Fugro, Grontmij en Royal Haskoning. De eerstgenoemde twee zijn gespecialiseerd in de waterbouw en met name in baggerwerkzaamheden. De andere zijn bekende, internationaal opererende ingenieursbureaus. De Nederlandse kennis- en onderwijsinfrastructuur op het gebied van deltatechnologie is van oudsher sterk ontwikkeld. Opleidingen op dit gebied worden onder andere aangeboden bij de TU Delft, de universiteiten in Wageningen, Utrecht en Twente en bij diverse hogescholen. De regionale waterbeheerders hebben met STOWA hun kenniscentrum. Deltares en Alterra zijn voor het deltatechnologiecluster de belangrijkste kennisinstellingen voor toegepast onderzoek. De totale omzet van het Nederlandse deltatechnologiecluster, exclusief intermediaire leveringen (ook wel productiewaarde genoemd), komt uit op ongeveer 7,5 miljard euro, waarvan vier miljard euro in het buitenland wordt behaald. Daarmee heeft Nederland naar schatting een aandeel van zes procent op de totale internationale deltatechnologiemarkt, die in 2008 circa 120 miljard euro bedroeg. De totale Nederlandse werkgelegenheid in de sector wordt geschat op 32.300 fte’s.

waterbouw

waterbeheer

water en groen

(duurzaam) baggeren

integraal stroomgebiedbeheer

waterproductiviteit in relatie tot voedselproductie

waterkeringen en hoogwaterbestrijding

stedelijk waterbeheer

waterverdeling en -kwaliteit (geen drinkwaterbereiding)

kustontwikkeling/-beheer/ landaanwinning

bodemdaling en verzilting

ecologie in deltagebieden

rivierinrichting

waterbodemvervuiling/sanering

alternatieve waterbronnen

havenontwikkeling en -beheer

gebiedsinrichting

civiele techniek in de offshore

De deelmarkt ‘waterbouw’ is voor Nederland de belangrijkste, gevolgd door achtereenvolgens ‘waterbeheer’ en ‘water en groen’ (zie schema). De cijfers zijn exclusief intermediaire leveringen en omzet van toeleveranciers van kapitaalgoederen en overige diensten. Met een wereldwijd marktaandeel van ongeveer 40 procent is het Nederlandse cluster een sterke speler in de waterbouw. Boskalis en Van Oord zijn de belangrijkste Nederlandse spelers. Baggeren vormt het belangrijkste segment binnen de waterbouw, goed voor 40 procent van de binnenlandse en 80 procent van de buitenlandse omzet. Waterkeringen en hoogwaterbestrijding is een segment dat nationaal belangrijk is, maar internationaal nog relatief weinig omzet genereert (zie afbeelding 1). De verwachting is echter dat de vraag in dit segment wel zal toenemen. Met een omzet van 1,7 miljard euro, hetgeen neerkomt op een marktaandeel

Tabel 1. Binnenlandse en buitenlandse omzet van het Nederlandse deltatechnologiecluster exclusief intermediaire leveringen (in miljarden euro per jaar) (bedrijfsgegevens 2008).

16

binnenlandse omzet

buitenlandse omzet

totale omzet

waterbouw

1,2

3,8

5,0

waterbeheer

1,6

0,1

1,7

water en groen

0,7

0,1

0,8

deltatechnologie totaal

3,5

4,0

7,5

H2O / 22 - 2010

van zo’n twee procent, is Nederland in het waterbeheer internationaal geen grote speler. Integraal stroomgebiedbeheer en stedelijk waterbeheer vormen de belangrijkste segmenten. Van de binnenlandse omzet wordt 40 procent behaald met stedelijk waterbeheer en ruim 30 procent met integraal stroomgebiedbeheer (zie afbeelding 2). ‘Water en groen’ is voor veel partijen in het cluster een afgeleide van de andere deelmarkten. Gebiedsinrichting vormt met ruim 40 procent omzetaandeel het belangrijkste segment op de nationale markt. Internationaal is waterverdeling en -kwaliteit het belangrijkste segment.

Internationale ontwikkelingen

De met water verbonden problemen groeien in veel delen van de wereld, in het bijzonder in deltagebieden: er is in toenemende mate gebrek aan ruimte, zoet water en grond- en hulpstoffen, doordat de bevolking in deltagebieden snel groeit (onder andere als gevolg van trek naar de stad), de economische activiteit hierdoor toeneemt en daardoor ook de druk op de ruimte en op natuurlijke bronnen (waaronder de beschikbare waterbronnen). Door klimaatveranderingen neemt de hoogwaterproblematiek (overstromingen, wateroverlast, verzilting van grondwater en bedreiging van drinkwatervoorraden) toe. Ook het weer wordt extremer in de vorm van hevige regenval en lange droogteperiodes.


achtergrond

Afb. 1: Geschatte omzetverdeling voor de waterbouw over de segmenten (N = 50).

Als gevolg van deze ontwikkelingen zal de totale deltatechnologiemarkt naar schatting een vraagimpuls krijgen van een kleine 15 miljard euro per jaar, waarvan circa 8,5 miljard voor kustversterking en circa zes miljard voor investeringen in zoetwaterreservoirs. Deze vraagimpuls versterkt de autonome groei van de vraag in het cluster (3,6% per jaar), waardoor sprake is van een groeimarkt. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve groei, maar ook van een toenemende complexiteit van de vraag. Daarmee neemt de roep om integrale en innovatieve oplossingen toe. Als onderdeel van de borging en verbetering van de leefbaarheid van deltagebieden worden ecologie en duurzame oplossingen steeds belangrijker.

De verwachting is dat daardoor in aanbestedingen meer ruimte zal ontstaan voor innovatieve, duurzame en integrale oplossingen. De toenemende complexiteit stelt hoge eisen aan projectmanagement, de interactie met aandeelhouders, het verkrijgen van draagvlak – en na afronding van investeringsprojecten – ook aan beheer, institutionalisering en management en onderhoud. Naar verwachting biedt dit ook mogelijkheden voor Nederlandse spelers in de watersector.

Groeipotentie van het deltatechnologiecluster

Door de internationale ontwikkelingen (klimaatverandering en de toenemende zoetwaterschaarste) zullen de Nederlandse

waarden ‘leefbaarheid’ en ‘veiligheid’ van het deltagebied wereldwijd steeds belangrijker worden. Dit betekent dat Nederland kansrijk is wanneer deze thema’s inderdaad de basis van de internationale markt gaan vormen. De sterke kanten van de Nederlandse bedrijven sluiten goed aan bij deze ontwikkelingen, zoals blijkt uit de resultaten van de SWOTanalyse. De huidige internationale positie van het Nederlandse deltatechnologiecluster kan verder worden versterkt. In het rapport wordt een voorstel gedaan voor een offensieve strategie die zich richt op (het snijvlak van) de twee thema’s ‘leefbaarheid’ en ‘veiligheid’ van deltagebieden. Voldoende beschikbaarheid van zoet water en bescherming tegen hoog water en overstromingen

Afb. 2: Geschatte omzetverdeling voor het waterbeheer over de segmenten (N = 34).

H2O / 22 - 2010

17


vormen hiervan belangrijke ingrediënten. De beide thema’s zijn van oudsher belangrijke waarden van de Nederlandse samenleving en staan aan de basis van de totstandkoming en kracht van het Nederlandse deltatechnologiecluster.

mogelijkheden

bedreigingen

deltatechnologie groeimarkt

toenemende internationale concurrentie

groeiperspectief voor Nederland

wet van de remmende voorsprong

veiligheid en leefbaarheid kansrijke thema’s

groei in deze markt op andere continenten (met name Azië) hoger dan in Europa, ontwikkeling bedrijfsleven aldaar vermoedelijk eveneens snel

koopkrachtige vraag toenemende complexiteit van de vraag en roep om integrale oplossingen meer ruimte voor innovatieve oplossingen in aanbestedingen

sterkten

zwakten

ervaringen van eeuwenlang in laaggelegen delta met veiligheid en leefbaarheid als belangrijke, traditionele waarden

sterke afhankelijkheid van enkele grote spelers (smalle basis)

contracten en realisatie

sterke afhankelijkheid van contracten en realisatie

ontwerp, engineering en advisering

gefragmenteerde specialistische kennis

veel specialistische kennis in huis (ICT en landschapsarchitectuur)

kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt

goede onderwijs- en kennisinfrastructuur

geen optimale samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheid

in Nederland sprake van een deltatechnologiecluster

nog geen gezamenlijke expansie met andere succesvolle Nederlandse clusters

nationale kampioenen versterken prestige cluster

deltatechnologiecluster nog onvoldoende zichtbaar (wel een opgaande lijn)

deltatechnologiecluster onderdeel van sterke keten

problemen bij het uitvoeren van innovatieregelingen en tot stand brengen grootschalige experimenten in de thuismarkt

goed organisatievermogen en governance

18

H2O / 22 - 2010

Door de geschetste internationale ontwikkelingen zullen deze waarden ook in andere landen belangrijker worden: zij zijn derhalve exporteerbaar. De mogelijkheden voor Nederland liggen vooral bij het oplossen van complexe vraagstukken en het bieden van integrale, innovatieve oplossingen. De strategie is dan ook gericht op versterking van de innovatiekracht van Nederland en alle aspecten die daarvoor nodig zijn, zoals een hoog ambitieniveau, alliantievorming, out-of-the-box-denken en verdere kennisontwikkeling. Bovendien zal de Nederlandse basis van het deltatechnologiecluster moeten worden verbreed. Nederland kent enkele grote, internationaal gerenommeerde bedrijven, maar de basis is smal. Er zullen dus meer internationaal succesvolle bedrijven moeten komen. De beide waarden vormen de inhoudelijke pijlers van de strategie, maar het is primair aan bedrijven zelf om te kiezen op welke van deze thema’s of combinatie daarvan zij inzetten. Dit is onder meer afhankelijk van de afzonderlijke bedrijfsstrategieën, de dynamiek van de markt en van regionale condities en behoeften. Een belangrijk element van de voorgestelde clusterstrategie is dat het Nederlandse deltatechnologiecluster zowel nationaal als internationaal nog beter op het netvlies komt te staan. Nationaal is het van belang dat de, in de studie geconstateerde, tekorten op de arbeidsmarkt worden tenietgedaan door meer mensen te interesseren voor werken in het cluster. Internationaal is het van belang te investeren in een sterke thuismarkt die als proeftuin dient voor de rest van de wereld. Het Deltaprogramma dat onder het laatste kabinet Balkenende tot stand is gekomen, geeft hieraan een belangrijke extra investeringsimpuls, maar het zijn uiteindelijk de bedrijven en kennisinstellingen zelf die de mogelijkheden die zich internationaal aandienen, moeten benutten. NOTEN * Panteia/Blueconomy (2010). Het Nederlandse Deltatechnologie-cluster, economische waarde, internationale concurrentiekracht en arbeidsmarktperspectieven. Onderzoek in opdracht van het Netherlands Water Partnership (NWP) met financiering vanuit het Maatschappelijk Innovatieagenda Water. ** United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) (2007). Investment and financial flows to address climate change.

Arnoud Muizer (Panteia) Teun Morselt (Blueconomy)


achtergrond

Effecten van evacuatiestrategieën in beeld Evacuatie kan voorkomen dat slachtoffers vallen bij een dreigende overstroming. Soms is er echter onvoldoende tijd om een preventieve evacuatie af te ronden. Een andere strategie, zoals ‘verticaal evacueren’, kan minder slachtoffers opleveren. Dan kan de economie mogelijk langer blijven functioneren. De vraag is welk scenario de werkelijkheid op het moment van beslissen het beste benadert, wat het effect is van onzekerheid en welke evacuatiestrategie de minste slachtoffers oplevert. Dit is tegelijkertijd het dilemma voor een beslisser in geval van een dreiging. Uitstel van een keuze heeft direct consequenties voor de latere mogelijkheden. Met het probabilistisch evacuatiemodel EvacuAid kan het effect van evacuatiestrategieën als functie van de tijd worden bepaald voor planvorming en beslissingen tijdens een dreiging. EvacuAid maakt gebruik van een gegevens van diverse voorbereide evacuatiescenario’s. HKV Lijn in Water ontwikkelde het model als prototype in het programma Flood Control 2015.

E

vacuatie in geval van overstromingen is erop gericht om voor de ramp zoveel mogelijk mensen in veiligheid te brengen. De evacuatie op zichzelf ontwricht ook de samenleving, met als doel om minder kwetsbaar te zijn als de overstroming optreedt. Inzicht in de mogelijkheden van (realistische) evacuatiestrategieën is dan ook nodig. Op Afb. 1: EvacuAid.

basis hiervan kunnen beslissingen worden genomen en rampenplannen ontwikkeld. Daarbij gaat het om het onderkennen van en voorbereiden op situaties die zich kunnen voordoen. Vele variaties zijn mogelijk, bijvoorbeeld veel of weinig beschikbare tijd, een grote of kleine dreiging maar ook verschillende percepties van burgers en de beschikbaarheid van infrastructuur. In geval

van een werkelijke dreiging kan een betere inschatting worden gemaakt van de situatie. Het tijdpad is immers min of meer bekend, evenals de omvang van de dreiging en hoe de samenleving er op dat moment uitziet. Maar er blijven onzekerheden, bijvoorbeeld over de kans op een overstroming, hoe deze er uit zal zien en over de effectiviteit van maatregelen. De druk op de beslisser zal groot zijn vanwege de onzekerheid en de grote impact als de overstroming wel of niet optreedt. Zowel voor planvorming als de aanpak tijdens een crisis is inzicht nodig in het effect van verschillende evacuatiestrategieën. Er zijn al veel scenario’s uitgewerkt: de slechtst denkbare omstandigheden, de meest gunstige omstandigheden en tussenliggende varianten. Ieder scenario is gebaseerd op een aantal aannames, waarbij de waarde van een afzonderlijk scenario zonder specialistische (achtergrond)kennis beperkt is. Door rekening te houden met alle mogelijke scenario’s, middels een probabilistisch model, is het mogelijk deze kennis te ontsluiten. De behoefte aan deze inzichten vormt de aanleiding voor de ontwikkeling van EvacuAid.

Verschillende evacuatiestrategieën

Evacuatie is gedefinieerd als de organisatie en uitvoering van de verplaatsing naar een (relatief ) veilige bestemming in geval van een (dreigende) ramp. Er zijn verschillende typen evacuatie, als onderscheid wordt gemaakt naar de bestemming en de aanvang van de verplaatsing ten opzichte van het moment van de dijkdoorbraak: • preventieve evacuatie oftewel verplaatsen naar een bestemming buiten het bedreigde gebied voordat de dijken bezwijken; • een schuilplaats oftewel verplaatsen naar een relatief veilige bestemming binnen het bedreigde gebied voordat de dijken bezwijken; • ‘verticaal evacueren’ oftewel verplaatsen in de eigen woning naar hogere niveaus; • het op eigen kracht verlaten van een overstroomd gebied; H2O / 22 - 2010

19


door hulpverleners verplaatst worden uit het overstroomde gebied. Een evacuatiestrategie is een combinatie van bovenstaande typen met datgene wat nodig is om deze uit te voeren. De twee uiterste strategieën die zijn opgenomen in EvacuAid, zijn een ‘verticale evacuatie’ (inclusief schuilplaats) en een preventieve evacuatie. Tussenliggende strategieën zijn combinaties hiervan. Standaard wordt rekening gehouden met het feit dat een aantal mensen (20 procent) niet handelt conform de beoogde strategie. Zij evacueren ‘verticaal’ als de strategie preventief is (en vice versa). •

EvacuAid levert een verwachtingswaarde, inclusief onzekerheidsband, voor het aantal mensen dat zijn bestemming bereikt en het verwachte aantal dodelijke slachtoffers als functie van de tijd. EvacuAid gaat uit van de netto beschikbare tijd die op een tijdbalk wordt aangegeven. Deze netto tijd wordt bepaald door de beschikbare tijd, met aftrek van de benodigde tijd voor besluitvorming en effectuering hiervan; samen noemen we dit de bruto tijd. De gebruiker kan de tijd voor besluitvorming opgeven. Zowel de netto als bruto tijd is in de grafieken als een referentielijn opgenomen. EvacuAid is bedoeld voor twee doelgroepen om inzicht te leveren in de consequenties van evacuatiestrategieën. De gebruikers kunnen deze consequenties zelf afwegen ten opzichte van de noodzaak van te nemen maatregelen. De gebruikers zijn crisismanagers en bestuurders voor het (tijdig) nemen van besluiten over evacueren én planvormers voor de uitwerking van evacuatiestrategieën in rampenplannen. De resultaten zijn de eerste twaalf uur na de start van de berekening geldig. EvacuAid is bedoeld voor evacuatiescenario’s in de dreigingsfase en met name waardevol op momenten dat een keuze voor een bepaalde strategie moet worden gemaakt.

Achterliggend probabilistisch model EvacuAid kan binnen enkele seconden het resultaat voor verschillende evacuatiestrate-

gieën als functie van de tijd bepalen. De gebruiker bedient het model via de interface waarop een mengpaneel is opgenomen en waarin mortaliteitspercentages per bestemming kunnen worden opgegeven. Via het mengpaneel kunnen per parameter op een schaal van vijf klassen variaties aangebracht worden in de kwaliteit van besluitvorming, het gedrag van burgers en de mate van efficiënt gebruik van de infrastructuur. Ook geeft de gebruiker de beschikbare tijd op en de onzekerheid in de dreiging door te schatten wat de kans is dat waterkeringen een dag eerder of later bezwijken. Op basis van de beschikbare tijd en de mortaliteit wordt een schatting gemaakt van de consequenties. Op basis van de gevolgen van de overstroming in New Orleans na de orkaan Katrina is een eerste inschatting gemaakt: 0,001 procent preventieve evacuatie (als verkeersongevallen), 0,1 procent in een schuilplaats, 0,3 procent voorbereide en gewaarschuwde thuisblijvers, 0,7 procent niet-voorbereide en nietgewaarschuwde thuisblijvers en één procent getroffen tijdens de evacuatie. Uitgangspunt is dat de mensen die naar een schuilplaats gaan dit binnen twaalf uur doen. Gemiddeld wordt verondersteld dat van de achterblijvers de helft naar een schuilplaats gaat, 40 procent thuisblijft en enigszins voorbereid is en tien procent onvoorbereid is. Ten slotte kan de gebruiker nog een inschatting maken van het deel van het bedreigde gebied dat uiteindelijk overstroomt. Via de interface wordt een achterliggende databank ontsloten. Deze bevat diverse met een zogeheten evacuatiecalculator voorbereide scenario’s die zijn opgesteld voor dijkringen langs de kust en rivieren. Deze zijn gebaseerd op de dijkringen die men onderzocht voor de schattingen van eveneens zogeheten evacuatiefracties voor het onderzoek naar een nieuwe normeringssystematiek. Die zijn op hun beurt gebaseerd op evacuatiescenario’s uit het Programma

Afb. 2: Verwacht resultaat van een preventieve en een ‘verticale’ evacuatie voor de drie bestudeerde dijkringen.

20

H2O / 22 - 2010

Nationale Veiligheid voor de capaciteitenanalyse. Voor ieder scenario zijn meerdere varianten uitgewerkt, inclusief de beste en de slechtste. Hierbij is gevarieerd met de wijze waarop het verkeer over het gebied is verdeeld. De databank met evacuatiescenario’s is op basis van deze referentiesituaties uitgebreid met de volgende variaties: een andere reactietijd van de bevolking (vertrekcurve), een andere bezettingsgraad van vervoermiddelen, veranderingen in de rijsnelheid, een andere beschikbaarheid van het wegennet en filevorming buiten het evacuatiegebied. De scenario’s beschrijven mogelijke resultaten van diverse gebeurtenissen, inclusief het effect van onzekerheden. Omdat het de toekomst betreft, hebben al deze scenario’s, afhankelijk van de omstandigheden, een bepaalde kans van voorkomen. Voor ieder scenario is bepaald in welke mate dit bijdraagt aan de verwachtingswaarde van het resultaat van de evacuatie. Ook is bepaald in welke mate deze verhoudingen veranderen als parameters op het mengpaneel meer of minder optimaal zijn. Deze kansinschatting is gemaakt door experts middels een zogeheten Delphiaanpak. De bevindingen zijn getoetst in interviews met verkeers- en crisismanagers. De gebruiker kan via het mengpaneel een inschatting maken van de kwaliteit van de besluitvorming, het gedrag van mensen en de mate waarin infrastructuur meer of minder dan gemiddeld wordt gebruikt. De gebruiker kan per parameter kiezen uit vijf klassen en ook de onzekerheid in het moment van de dijkdoorbraak opgeven door een kans op te geven dat de dijken een dag eerder of later be zwijken. Het resultaat is een verwachtingswaarde en bandbreedte voor verschillende evacuatiestrategieën.

Toepassing op dijkringen

EvacuAid is toegepast voor evacuatie van de dijkringen Zuid-Holland (nummer 14), Friesland en Groningen (6) en Betuwe-, Tieler- en Culemborgerwaarde (43). Er is rekening mee gehouden dat ook


achtergrond omliggende dijkringen worden bedreigd en geëvacueerd. Hiervoor is Nederland verdeeld in een aantal deelgebieden. De resultaten zijn bepaald met de eerder genoemde mortaliteitspercentages voor een (netto) beschikbare tijd voor evacuatie van één, twee en drie dagen. Telkens is er rekening mee gehouden dat de kans dat de overstroming een dag eerder of later optreedt 15 procent is (zie afbeelding 2). Uit de resultaten blijkt dat bij preventief evacueren soms meer dodelijke slachtoffers verwacht worden dan bij ‘verticaal evacueren’, vanwege de mortaliteitspercentages per bestemming. Het omslagpunt geeft het moment aan waarop preventieve evacuatie minder slachtoffers oplevert dan ‘verticale evacuatie’. Het omslagpunt van de optimale evacuatiestrategie is afhankelijk van het gebied (dijkring) en de gekozen instellingen voor gedrag, maatregelen overheid en infrastructuur. Voor Zuid-Holland ligt het omslagpunt bij gemiddelde instellingen verder weg dan drie dagen: ‘verticaal evacueren’ levert dan minder slachtoffers. Voor Friesland en Groningen ligt het omslagpunt bij twee dagen en voor de Betuwe bij één dag. Bij optimale omstandigheden (gedrag, besluitvorming, beschikbaarheid infrastructuur) treedt het omslagpunt eerder op. Voor Friesland en Groningen is preventief evacueren dan interessanter dan ‘verticaal evacueren’ bij een beschikbare tijd van één dag, voor de Betuwe

al ruim binnen één dag. Voor Zuid-Holland lijkt het omslagpunt dan bij drie dagen te liggen. De effectiviteit van de evacuatiestrategieën in relatie tot de betrouwbaarheid en voorspelhorzion van hoogwater geeft inzicht in de relevantie van de strategieën. Voor riviergebieden met een voorspeld hoogwater binnen enkele dagen blijkt preventief evacueren een zinvolle strategie om zich op voor te bereiden. De situatie verandert als de verwachte, of mogelijke voorspelde tijd korter is en de rol van onzekerheid in de voorspelling groter wordt (dit geldt met name voor de kust en de meren). Preventief evacueren is dan niet direct aantrekkelijker dan ‘verticaal evacueren’. Het omslagpunt ligt één of meerdere dagen na het begin van de evacuatie en is afhankelijk van het gebied en de kwaliteit van de uitvoering van de evacuatie. Als rekening wordt gehouden met de onzekerheid in verwachtingen en de mogelijkheid van een onverwachte gebeurtenis, lijkt voorbereiden op een ‘verticale evacuatie’ altijd een verstandige strategie. Voorbereiden op een preventieve evacuatie is alleen zinvol als deze strategie ook redelijkerwijs uitvoerbaar is. Naarmate het verwachte omslagpunt meer in de buurt zit van de verwachte tijdshorizon, kan de druk op besluitvorming toenemen. Er is immers wat te kiezen.

de dreiging, besluitvorming, gedrag van mensen en het gebruik van infrastructuur. De resultaten kunnen worden gebruikt voor rampenplannen en voor besluitvorming tijdens een crisis. Door een vergelijking te maken met de beschikbare tijd is na te gaan of voorbereiding op preventieve of 'verticale' evacuatie nodig is. Zo blijkt voor Zuid-Holland dat een preventieve evacuatie vrijwel altijd meer slachtoffers oplevert dan ‘verticaal evacueren’. Voor andere dijkringen blijkt de laatste evacuatiemethode wel interessant wanneer er weinig tijd is. Het omslagpunt wanneer preventief evacueren interessant wordt, is afhankelijk van de dijkring maar ook van de kwaliteit van optreden van de overheid, het gedrag van de mensen en het gebruik van de infrastructuur. EvacuAid biedt inzicht in de mate waarin deze bijdragen. Ten behoeve van de nauwkeurigheid wordt aanbevolen om meer inzicht te ontwikkelen in mortaliteitspercentages voor verschillende bestemmingen. Ook verdient het aanbeveling de kansinschattingen te verifiëren. Bas Kolen, Bob Maaskant en Bart Thonus (HKV Lijn in Water)

Conclusies

EvacuAid levert inzicht in het resultaat van evacuatiestrategieën door het variëren van

Waterschappen en kanoën Waterschappen gaan kanoën over een stuw niet accepteren. Ze willen waterrecreanten wel wijzen op de gevaren van stuwen, bijvoorbeeld door middel van waarschuwingsborden, in combinatie met het aanleggen van in- en uitstapplaatsen voor kanoërs ruim vóór de stuw. Ook worden kabels met grote drijvende ballen toegepast om te voorkomen dat mensen te dicht in de buurt van een stuw komen. Maar nog beter is het om iets te doen aan de oorzaak van het gevaar bij een stuw, namelijk de gevaarlijke stroming achter de stuw. Oranjewoud bekeek de veiligheid van stuwen vanuit die invalshoek en heeft hiervoor de Safety Slide bedacht: een drijvende plaat die het water dat normaal gesproken de gevaarlijke rondgaande stroming veroorzaakt in horizontale richting afbuigt en daarmee de oorzaak van de stroming voorkomt. Dit biedt extra veiligheid aan mensen die ondanks de al aanwezige veiligheidsredenen en om wat voor reden dan ook toch te dicht bij een stuw in de buurt komen. Met het idee van de Safety Slide was Oranjewoud begin vorig jaar op zoek naar een partij om de veiligheidsplaat in de praktijk te testen. Waterschap Groot Salland zag de mogelijkheden van het ontwerp en ging de samenwerking aan. De rol van het

waterschap is vooral een faciliterende geweest. In overleg tussen Oranjewoud en Waterschap Groot Salland is het ontwerp verder ontwikkeld en getest in de praktijk op de stuw in Laag Zuthem.

De veiligheidsmaatregelen die er tot nu toe waren, past Waterschap Groot Salland al toe. Een voorziening als de Safety Slide was er nog niet. Nu die er wel is, kan het een optie zijn, aldus het waterschap.

Burgers laten genieten van water wordt een steeds belangrijker element in het waterbeheer. Burgers willen dat ook graag. Als waterschap is het prachtig om mensen te laten genieten van datgene wat het waterschapswerk oplevert. En het biedt mogelijkheden om aandacht voor water te vragen. Aan de andere kant staat de veiligheid voor diezelfde burgers altijd voorop. Niet alleen burgers die achter dijken wonen, willen ze veiligheid bieden, ook recreanten op en langs het water. De Safety Slide kan daaraan een bijdrage leveren.

De tests zijn succesvol verlopen, dus het biedt mogelijkheden om stuwen waar veel mensen komen en waterrecreatie plaatsvindt, veiliger te maken. Groot Salland gaat daarom in kaart brengen of dat voor stuwen in het eigen werkgebied van toepassing is. Per stuw moet dat worden bekeken. Hoe lang zijn de stuwkleppen, hoeveel stuwkleppen heeft de stuw en wat is de technische werking van de stuw? Dat alles is van invloed op het al dan niet daadwerkelijk plaatsen van de Safety Slide.

H2O / 22 - 2010

21


Complexiteit in het waterbeheer: een persoonlijke top 5 Met een groeiende groep mensen - wereldwijd - zijn we nu bijna 20 jaar bezig met het proberen te doorgronden wat complexiteit is in het waterbeheer en hoe je daarmee om kunt gaan. Het is een weg van verwondering, verkenning, debat, overmoedigheid, teleurstelling, terugkrabbelen en bescheiden successen. Van brandstof voorzien door gedrevenheid en enthousiasme. Iemand in Denemarken vroeg ondergetekende: “En wat heb je nu geleerd in die 20 jaar?” Gek genoeg, ik stond met een mond vol tanden. Ik voelde mij wel uitgedaagd door deze vraag. Daarom heb ik een persoonlijke top 5 van leerpunten samengesteld en gepresenteerd op een symposium in Taastrup over klimaatadaptatie. Dit artikel is een bewerking daarvan.

O

p de eerste plaats van deze top 5 plaats ik de kern van waar het om draait in de complexiteitswetenschap: als een vraagstuk complex is, accepteer dan dat het complex is. Dat lijkt een open deur, maar toch zien we keer op keer dat bij veel integrale watervraagstukken daar de schoen wringt. De eerste reactie van veel mensen is namelijk: complexiteitsreductie! Dat is logisch, want door vraagstukken simpeler te maken, worden ze oplosbaar. Maar als het echte complexe vraagstukken zijn, houdt je jezelf voor de gek. Ze zijn namelijk niet oplosbaar; hooguit verbeterbaar. De kapitein op een schip die in de woelige baren handelt alsof de zee een kalm binnenmeertje is, veroorzaakt ongelukken. Complexe vraagstukken zijn woelige baren en vragen om stuurmanskunsten die natuurkrachten respecteren. Op het moment dat je accepteert dat een complex vraagstuk complex is, valt een last van je schouders af. Je accepteert namelijk dat een project kan falen, omdat je nooit alle processen kunt beheersen en controleren. De onzekerheden in het project zijn zo hardnekkig, dat je ze nooit volledig kunt temmen. En door te accepteren dat een project kan en mag falen, neemt de kans op succes toe. Dat is de paradox van omgaan met complexiteit. Toch zien we in de praktijk nog steeds ontkenning van complexiteit. Succes wordt afgedwongen door efficiënt te willen werken, terug te gaan naar de basis en te streven naar afrekenbare doelen. We dwingen golven te geloven dat ze een vlakke waterspiegel zijn. Goede kapiteins worden dan overbodig. En laten we eerlijk zijn: niet alle watervraagstukken zijn complex. Het ontwerpen van duurzame watersystemen, het programmeren van Real Time Control-algoritmes voor de aansturing van rioolgemalen, het organiseren van baggerbeheer in landelijke gebieden en het construeren van sterke dijken zijn ingewikkelde en mogelijk zeer knappe activiteiten, maar ze zijn niet complex. Maar het implementeren van innovatieve wateroplossingen in bestaand stedelijk gebied, het inspelen op morfologische en ecologische processen in kustzones en rivieren, het vergroten van de waterveiligheid in Nederland en het versterken van de samenwerking rond klimaatverandering zijn dat wel.

22

H2O / 22 - 2010

Afb. 1: Werkwijze die vaak wordt gehanteerd bij reductie van complexiteit. Processen die we niet kunnen modelleren, zijn out of heart, out of mind.

Oog hebben voor uitgesloten processen

Wat maakt een vraagstuk complex? Er zijn vele definities van complexiteit; de één is nog fraaier en abstracter dan de ander. Maar de kern is dat sprake is van veel onzekerheid en onwetendheid. Er zijn talrijke processen op verschillende schaalniveaus - in tijd en ruimte - als spaghetti met elkaar verweven. Daarbij zijn mensen niet alleen bezig met het vinden van de rationeel beste oplossingen, maar ook met machtspelletjes, dogmatisering, opportunisme, ‘alles hangt met alles samen’-vaagheden en nog veel meer. In samenhang dragen ze bij aan resultaten die in projecten worden verkregen. De essentie van omgaan met complexiteit is dat de aanwezigheid van dit soort processen niet wordt ontkend, maar dat daaraan op de één of andere wijze op zorgvuldige wijze aandacht wordt geschonken. Afbeelding 1 laat zien wat we vaak waarnemen in de praktijk. Wat we zien is dat bij een complex project wordt begonnen met modellering. Dat is een logische zet, want met een goede kwantitatieve gegevens

en ‘objectieve’ maatstaven kun je standpunten beter onderbouwen. Die modellen - het kunnen rekenmodellen zijn, protocollen, concepten en handboeken sluiten processen in die relevant zijn. Bijvoorbeeld, als het gaat om het ontwikkelen van integraal beleid in een estuarium, worden hydrologische, hydraulische, morfologische en ecologische processen in samenhang beschreven. Maar waar zitten de twee bestuurders die elkaar niet kunnen verdragen? En waar zitten de bewoners die opkomen voor hun eigen belangen? Niet alles kan door de modellen worden ingesloten. Globaal geldt dat hoe complexer vraagstukken zijn, des te groter de invloed is van de uitgesloten processen. De uitgesloten processen zijn onzeker, veelal onbegrijpelijk en niet zelden onbekend. Maar ze doen ertoe. Toch zien we in de praktijk dat de zoektocht naar het goede pakket aan maatregelen vrijwel uitsluitend wordt afgeleid uit analyse van de ingesloten processen. En als vervolgens bij de evaluatie blijkt dat niet het gewenste resultaat is verkregen, wordt besloten de modellen te verbeteren en meer processen in te sluiten. We zien dan dat de


opinie modellen steeds ingewikkelder worden en na verloop van tijd onuitlegbaar. Het zo nauwkeurig mogelijk maken van de modellen wordt dan een doel op zich. Dat is ook het gevaar van het nieuwe deltamodel dat ontwikkeld gaat worden in het Deltaprogramma. Omgaan met complexiteit betekent dat er wel oog is voor de uitgesloten processen. Dat wil zeggen: er wordt bewust gekeken naar welke processen worden ingesloten en welke worden uitgesloten, de modellen die de ingesloten processen beschrijven worden zo simpel mogelijk en uitlegbaar gehouden én er worden strategieën ontwikkeld om de uitgesloten processen deel te laten zijn van het afwegingsproces.

Het vormgeven van nieuw vakmanschap

Voor het vinden van een passend pad door de combinatie van in- en uitgesloten processen is vakmanschap nodig. Vakmannen en vakvrouwen zijn mensen die ervaringskennis hebben opgebouwd en veelal onbewust patronen herkennen in een complex landschap. Hun waarde is nauwelijks onder woorden te brengen en moeilijk te managen, maar bewijst zich in de praktijk. Zij ontwikkelen gevoel voor het goed kunnen omgaan met de uitgesloten processen. Vakmanschap wordt opgebouwd vanuit de inhoud en kan niet worden vervangen door procesmanagement. Vakmannen en vakvrouwen willen trots zijn op hun werk en uitmuntend werk leveren, ook al is hun omgeving tevreden met ‘een zeventje.’ Door iets vaak te doen, worden ze beter en kunnen ze zich breder oriënteren. We hebben hier in het kader van ‘Leven met Water’ onderzoek naar gedaan. Daaruit bleek dat vakmanschap in het waterbeheer aan erosie onderhevig is, wat een probleem wordt als we steeds complexere vraagstukken willen aanpakken. Het traditionele

vakmanschap is aan het verdwijnen. Dat iets verdwijnt hoeft geen ramp te zijn, zolang er maar iets voor in de plaats komt. We zijn dat ‘nieuw vakmanschap’ gaan noemen. Nieuwe vakmannen en vakvrouwen willen nog steeds, eigengereid als ze zijn, inhoudelijk uitmuntend werk leveren, maar blijven niet hangen in de groef van ‘vroeger was alles beter’. Ze oriënteren zich in wat door Stephen Toulmin wordt aangeduid als de tijd van de mediale verbeelding, waar mensen hun weg moeten vinden door een overdosis aan beelden en informatie. Hierdoor ontstaan nieuwe werkwijzen die mogelijk goed aansluiten op het wezen van complexiteit. De belangrijkste eigenschap van nieuwe vakmannen en vakvrouwen is dat ze interesse tonen in anderen en sensitief zijn. Ze kunnen hydroloog zijn, ecoloog, grondwatermodelleur, gemaalmachinist, baggeraar, bestuurder, projectleider, econoom, communicatiemedewerker, etc. Nieuwe vakmannen en vakvrouwen zitten overal. Juist vanwege hun interesse in anderen leren ze - op termijn - woelige baren te bevaren en doorbreken ze de clichés rond kwaliteit en efficiëntie die worden aangereikt door de Angelsaksische managementcultuur.

Het oogsten van verhalen

Op de vierde plaats in deze top 5 zet ik met stip: het oogsten van verhalen. De noodzaak ertoe is namelijk actueel en urgent. Op dit moment lopen vele beleidsprocessen. Voor een belangrijk deel zijn ze onder de paraplu gebracht van het Deltaprogramma. En het kan niet anders of er komen zo meteen fantastische synergetische ideeën uit voort die goed waterbeheer verbinden met kwaliteit van leven en een veranderend klimaat. Maar hebben we tegen die tijd wel voldoende vakmanschap in onze gelederen om die ideeën om te zetten naar echte praktijk? We hebben de laatste decennia aan

Voorbeeld van een complex proces: de transitie van de stedelijke waterketen (tekening: Beeldleveranciers, Amsterdam).

den lijve ondervonden dat het in de praktijk realiseren van een idee complexer is dan het bedenken van het idee. Er moet namelijk een stap worden gezet van geduldig papier naar de weerbarstige realiteit en dat lukt alleen als er voldoende vakmannen en vakvrouwen zijn met gevoel voor deze realiteit. We ervaren bij lopende projecten al een tekort aan vakmanschap. En als we niet oppassen wordt dit tekort alleen maar nijpender op het moment dat de deelprogramma’s met resultaten komen. Kortom: we moeten opschieten met nieuw vakmanschap. Maar hoe gaat dat? Hoe wordt vakmanschap overgedragen en uitgebreid? Eén ding is duidelijk: niet door het inrichten van websites of het schrijven van dikke handboeken of leidraden. Veel kennis bij vakmannen en vakvrouwen is namelijk impliciet, dus niet zonder meer onder woorden te brengen of in formules te vangen. Toch is er wel een helder antwoord op de vragen mogelijk: door het vertellen van verhalen! Dit klinkt erg simpel, en dat is het ook. Mensen zijn bijzondere complexe wezens en verstaan de kundigheid verborgen kenniswerelden te ontsluiten door het vertellen van verhalen. Voor mijzelf, als Delfts ingenieur, was het even slikken toen dit inzicht verrees, maar terugkijkend naar mijn eigen studietijd zijn het vooral de hoogleraren met goede verhalen geweest die mij op een spoor hebben gezet en die ik mij nog goed kan herinneren. We maken onderscheid naar verhalen en narratieven. Verhalen zijn veelal brokstukken. Een verhaal kan onlogisch zijn, aangedikt, emotioneel, gefantaseerd, niet-lineair en een 'broodje aap'. Maar het zijn uitingen van mensen die opereren in een praktijk en dus zijn het signalen uit de realiteit. Uit verhalen construeren we narratieven: consistente verhalen met een kop, een staart en een clou. En dat lukt als mensen interesse tonen in anderen en sensitief zijn. En daarmee komen vakmannen en vakvrouwen in beeld. Zij zijn continu bezig met het construeren van narratieven door de vele verhalen die ze horen te verbinden met de modellen en wetenschappelijke inzichten uit hun eigen vakgebied. En door zelf verhalen te vertellen, brengen ze het verder beginnen ze te begrijpen wat ze aanvoelen. En dat gaat altijd door. Het probleem van de huidige tijd is dat het vertellen van verhalen minder is geworden en er op kennis wordt gestuurd als objectieve pakketjes die keurig afgemeten van de ene naar de andere plek gaan. De spanning gaat eraf en vervolgens blijkt het moeilijk is goede medewerkers vast te houden of goede studenten aan te trekken.

Het waarderen van geschiedenis

Als laatste een wederom in mijn ogen belangrijk leerpunt. Als je verhalen vertelt en narratieven construeert, besteed dan aandacht aan de geschiedenis. Een belangrijk kenmerk van complexe processen is namelijk dat de geschiedenis niet uitdempt. Deze blijft doorwerken en het buiten beschouwing laten ervan doet projecten struikelen. Ik hoorde iemand zeggen: “Je moet het verleden kennen om het heden te begrijpen en de toekomst vorm te geven.” En dat is H2O / 22 - 2010

23


vanuit de complexiteitswetenschap geredeneerd de spijker op zijn kop. Toch zie je vaak dat de geschiedenis wordt uitgesloten in processen. Bij het project ‘Ruimte voor de Rivier’ vertellen beleidsmakers vaak het volgende verhaal. “Je kunt de veiligheid rond rivieren vergroten door steeds hogere dijken te maken. Maar daar kunnen we niet eeuwig mee doorgaan. Dan gaan we op termijn dijken maken van wel 50 meter hoog. Daarom kiezen we voor een andere strategie. We geven de rivier meer ruimte. Dat vergroot de robuustheid en er ontstaan extra kansen voor natuur.” In dit verhaal ontbreekt de geschiedenis en dit verhaal wordt ook niet geaccepteerd door mensen die wonen en werken langs rivieren. Het volgende verhaal is beter. “In de loop van de geschiedenis zijn we rivieren steeds meer gaan beknellen. Waar rivieren vroeger vrijuit konden stromen, worden ze nu tussen dijken geperst en tussen stedelijke bebouwing door. In het project ‘Ruimte voor de Rivier’ stoppen we deze tendens en proberen waar mogelijk de rivier weer wat extra ruimte te geven. Voor de veiligheid blijven we in belangrijke mate afhankelijk van dijken. Want wat dat betreft zitten we in een onomkeerbaar proces. Toen we in de 12e eeuw dijken zijn gaan maken, zijn we aan iets begonnen dat niet teruggedraaid kan worden. Dijken vormen dan ook een wezenlijk onderdeel van ons cultuurhistorische landschap.” In de context van de geschiedenis krijgt het project betekenis. Ik merk dat mensen dit wel een goed verhaal vinden. Ontkenning van complexiteit resulteert vaak in ongewenste compromissen: een dijk in Lillestrøm waarvan de kruin in de buurt van woningen met uitzicht iets omlaag is gebracht.

Govert Geldof

Analyse verondieping zandwinplassen Door de introductie van het Besluit bodemkwaliteit in 2008 is het relatief makkelijker om licht verontreinigde grond en baggerspecie in zandwinplassen toe te passen in het kader van natuurontwikkeling of de stabilisatie van oevers. Dat moet uiteraard wel op een veilige en duurzame wijze gebeuren. Nog niet iedereen is hiervan overtuigd, vooral omdat enkele ondernemers hebben aangegeven grootschalig aan de slag te willen gaan met het ondieper maken van waterplassen. Sommige van deze initiatieven leiden tot maatschappelijke onrust en bestuurlijke twijfels, gelet op de risico’s van verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater.

H

et storten van licht verontreinigd materiaal en bagger in diepe plassen wordt vaak gezien als het storten van afval, zo bleek ook uit overleg van de Tweede Kamer met achtereenvolgens minister Cramer - en later - Huizinga van VROM. Om provincies en gemeenten te helpen bij de wijze van omgang met zandwinputten zal eind dit jaar een handreiking verschijnen. Daarnaast zal de VROM-inspectie bij verdachte situaties handhavend optreden. Voor provincies, waterschappen en gemeentes is het belangrijk permanent en nauwkeurig inzicht te hebben in alle initiatieven die mogelijk tot verondieping leiden. Mede op basis van analyses - waarin de belangrijkste risico’s worden geïnventariseerd - kunnen zij sturen, zodat de herontwikkeling van zandwinplassen gebeurt op een

24

H2O / 22 - 2010

beperkt aantal geschikte locaties tegen de maatschappelijk gewenste randvoorwaarden. Dit sluit goed aan bij de adviezen voor het veilig toepassen van grond en bagger in binnendijkse zandwinplassen die de deskundigencommissie Zandwinputten heeft gepubliceerd in haar rapportage aan de minister van VROM. MWH heeft een flexibele methodiek ontwikkeld om de beschikbare relevante gegevens over de plassen in een gebied te verzamelen en evalueren. De gegevens worden in een multicriteria-analyse gebruikt, waardoor duidelijk wordt welke zandwinplassen de beste kansen bieden voor verondieping en waar de meeste problemen kunnen worden verwacht. Ook wordt dan duidelijk waar de grootste onzekerheden bestaan bij gebrek aan

gegevens. Verschillende criteria die te maken hebben met grondwater, oppervlaktewater, veiligheid en overlast, natuur, omgeving, eigendom en capaciteit worden op die wijze geëvalueerd en gecombineerd, om zo te komen tot een integrale prioritering van elke zandwinplas. Locatiekeuze is een belangrijk aspect waarop de overheid stuurt bij initiatieven voor verondieping. Niet iedere plas is immers even geschikt en niet bij iedere plas is herontwikkeling even gewenst. Door alle mogelijke locaties en al dan niet aanvaardbare risico’s van tevoren te analyseren kan op een verantwoorde wijze secundair materiaal worden ingezet voor het herinrichten van diepe plassen. Maaike Broos (MWH)


opinie Veilig installeren In de moderne woning wordt het steeds drukker in de vloeren en wanden. Vrijwel alle kabels en leidingen van drinkwater- en warmteinstallaties worden weggewerkt in wanden en vloeren. Het kan gebeuren dat verschillende installaties, samen gebracht in één vloer, een onveilige installatie vormen. De komende jaren zal deze problematiek alleen maar toenemen. Het is dan ook de hoogste tijd dwingende afspraken te maken over warme en koude zones in de woning. In het bouwbesluit moeten eisen komen waaraan de gezamenlijke woninginstallatie moet voldoen.

I

n de dagelijkse praktijk zien we nu al dat het drinkwaterinstallateurs vaak niet lukt een veilige drinkwaterinstallatie aan te leggen. Dat heeft in een groot aantal gevallen te maken met vakmanschap en kennis. De cijfers die het ministerie van VROM daarover produceert, zijn verontrustend. Het wordt elk jaar slechter. Hopelijk gaat de Top 5-actie van Uneto/VNI resultaat opleveren. Zij publiceert de vijf meest voorkomende fouten en biedt daar oplossingen voor. Daarnaast zien we dat in nieuwbouwplannen nieuwe energieconcepten worden toegepast die klimaatneutraal zijn. Lagetemperatuurverwarming komt veel voor, waardoor meer warmteleidingen nodig zijn. Het wordt druk in de vloeren en wanden van woningen. Het huis wordt steeds meer een radiator. De overheersende warmteinstallatie en de koude drinkwaterinstallaties worden samen gebracht in één dekvloer. Dan kan een groot gezondheidsrisico ontstaan. Bij gebrek aan ordening en ruimte overheerst de regel: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Dat is in dit geval niet de goede oplossing. Het komt dan ook regelmatig voor dat warmteleidingen en kouddrinkwaterleidingen dicht bij of zelfs tegen elkaar worden gemonteerd. Met een strakke smeervloer of een mooie betimmering wordt alles netjes weggewerkt. Heel mooi en heel behaaglijk, maar de koude drinkwaterleiding is in de warme vloer en/of wand niet meer koel te houden. Als we niet in staat zijn in de woning een goede en gezonde drinkwaterinstallatie te garanderen zullen er grote problemen ontstaan. Legionella ontwikkelt zich optimaal bij temperaturen boven de 25 graden. Er moet al in de ontwerpfase rekening gehouden worden met de complexiteit en interactie tussen de verschillende installaties. Dat vraagt om een duidelijke ordening tussen warm en koud. In de branche is er al aandacht aan gegeven, getuige de ISSO/SBR-publicatie 811 ‘Hotspotsvrij ontwerpen, bouwen en installeren’, concept ter voorkoming van ongewenste opwarming van leidingwater in nieuwbouwwoningen. Integraal ontwerpen van een woning betekent dat vanaf het prilste begin van een gebouw rekening wordt gehouden met het installatiewerk en een duidelijke ordening tussen warm en koud. De architect houdt rekening met koudezones in de woning, zowel horizontaal (in plafonds, vloeren en meterkasten) als verticaal (met gescheiden schachten of kokers). De drinkwaterinstallateur houdt in zijn ontwerp rekening met isolatie en

vloerdiktes en de warmte-installateur houdt rekening met de drinkwaterinstallatie. In theorie zijn alle betrokken partijen het hier wel over eens, maar in de praktijk gaat het niet vanzelf goed. Ondanks alle goede bedoelingen en richtlijnen, worden nog steeds risicovolle installaties opgeleverd. Als het fout gaat, zijn er alleen maar verliezers, waarbij iedereen verwijtend naar elkaar wijst. Het drinkwaterbedrijf ziet alle aandacht en zorg aan het drinkwater in de laatste tien meter naar de kraan teniet gedaan worden. De toekomstige bewoner zit met de gebakken peren. Geen prettige constatering.

Corrigerende hand

We weten hoe het moet. Op papier is het allemaal al uitgedacht. Hoe komt het dan dat het in de praktijk toch zo moeilijk is? Is er een corrigerende hand nodig? Het zou mooi zijn als de bouwsector het probleem zelf wist op te lossen. Bijvoorbeeld door de installatie te beoordelen voordat de afdeklaag van de vloer eroverheen gaat. De vraag is welke partij in het bouwproces de autoriteit heeft om dat te doen. ISSO gaat er vanuit dat de drinkwaterinstallateur de eindtoets uitvoert en groen licht geeft, voordat de smeervloer aangebracht mag worden. De vraag is of dit werkt. Ook al is het volksgezondheidsbelang voor drinkwater groot, de drinkwaterinstallatie is een relatief kleine post in de totale bouwsom. De praktijk leert dat partijen van goede wil zijn zolang het goed gaat, maar dat de drinkwaterinstallateur het niet redt in situaties waar tegengestelde belangen ontstaan. Er is dus een dwingend kader nodig om het goed te doen. In het bouwproces is het Bouwbesluit het dwingende kader. Het bijzondere is dat in het Bouwbesluit al het nodige wordt gezegd over de verschillende individuele installaties. Wat ontbreekt is een kader voor de totale, gecombineerde woninginstallatie. Aan twee kanten van het bouwproces moet dit probleem aangepakt worden. Om te beginnen aan de voorkant: in het ontwerp van woningen moeten aparte koude- en warmezones worden aangegeven. Dat moet worden voorgeschreven in het Bouwbesluit, zodat iedereen zich eraan houdt. Aan de achterkant moet de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid worden geregeld voor het geval het toch fout gaat. Voordat een installatie wordt weggewerkt in de afdekvloer of muur, moet een controle door de hoofdaannemer verplicht zijn. Die moet op papier verklaren dat de installatie in de vloer correct is aangelegd en er géén risico

bestaat voor opwarming van de drinkwaterinstallatie. Als het, willens en wetens, dan nog fout gaat, zou een foute installatie toch moeten worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van letsel. Daar kom je met een boete niet mee weg. Huib Glerum en Bas Bouwman (Oasen)

Digitale foto's Digitale foto's moeten een resolutie hebben van minimaal 300 dpi bij een doorsnee formaat van 10 x 15 cm. Foto's sturen met een lagere resolutie heeft geen zin. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!

H2O / 22 - 2010

25


waternetwerken watercolumn

Ken je kennissen

“E

en keten is zo sterk als zijn zwakste schakel.” Bij het waterbeheer gebiedt deze wet ons om vooral zwakke schakels op sterkte te brengen. Voor innovatienetwerken lijkt echter een andere wet te gelden: daar ligt juist kracht in zwakke schakels, zo heeft de Amerikaanse socioloog Mark Granovetter ons geleerd in ‘The strength of weak ties’. Ik leer daaruit dat je in netwerken vrienden en kennissen hebt. Vrienden zijn sterke schakels en kennissen zwakke. Vooral kennissen blijken je te brengen in andere werelden, met nieuwe ideeën. En ze blijken je indirect ook hoger op de maatschappelijke ladder te kunnen brengen in je loopbaan. Nu is de wereld een beetje piramidaal, zodat getalsmatig de meeste wereldburgers onderaan de sociaal-economische ladder staan. Managers en professionals, wij dus, zitten meer bovenin die piramide. Deze getalsmatig beperkte groep houdt er vooral veel vrienden en bolwerken op na. Wij, van de Nederlandse watersector, denken ook bij innovatie en export graag in zulke bolwerken waarin we elkaar de bal toespelen. Maar werkt dat wel? Volgens Granovetter kunnen we beter verder om ons heen kijken. Misschien moeten wij als Nederlandse watersector er juist meer uitbreken. De ramen en deuren open en vaker kennismaken met andere spelers in de wereld. Kennismaken met Europa bijvoorbeeld, door daar in de keuken van anderen te gaan kijken. Ik heb hier trouwens echt wel een beetje de smoor over in. Ik vond het namelijk best wel knus, zo met mekander in ‘onze sector’. Maar goed, u weet het nu. Van mijn vrienden moet ik het dus niet hebben. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)

26

H2O / 22 - 2010

Jubileumbijeenkomst: 25 jaar Contactgroep Stedelijk Waterbeheer De Contactgroep Stedelijk Waterbeheer verzorgde op 14 oktober jl. bij Waternet in Amsterdam de jubileumbijeenkomst ‘Water in de stad 2035’. Vanuit verschillende invalshoeken is gekeken hoe stedelijk waterbeheer er over 25 jaar uitziet en naar ontwikkelingen op het gebied van vraag, behoefte, technologie, klimaatverandering, de rol van de burger en de toenemende individualisering. Onderzoekers van de watersector (Frans van de Ven van Deltares), regionale economie (Wouter Jonkhoff van TNO) en Waternet (Eilard Jacobs) bespraken de uitdagingen, mogelijkhedenen en ontwikkelingen voor de komende 25 jaar. Een jongerenpanel (Kevin Gortmaker van de Universiteit Utrecht, Jochem Zielstra van de Hogeschool van Amsterdam en Nadia Lugt van de TU Delft) vormde de verbinding met de toekomst. Dagvoorzitter Rob van der Velde nam daarnaast de discussie met de zaal voor zijn rekening.

De sprekers zien diverse uitdagingen voor de toekomst, waarvan duurzaamheid, technologische ontwikkeling en de veranderende rol van burgers en overheid de kern vormen. Zo moet water als drager duurzaam, klimaatbestendig, flexibel, gezond en aantrekkelijk zijn en daar moet de watersector steeds meer rekening mee houden. Daarnaast moet de kwetsbaarheid voor klimaatverandering worden ingeperkt en groeit de roep om duurzaamheid, klimaatrobuustheid en adaptief waterbeleid. Van de Ven: “Steden zullen groeien, zij hebben ruimte nodig die er niet altijd is. De behoefte aan water zal sterk toenemen, terwijl de beschikbare ruimte voor water afneemt. Dit leidt tot problemen, zoals bodemdaling in de stad. We moeten ervoor zorgen dat het water in de stad veel intensiever wordt gebruikt en minder verspild. Zo kunnen we water voor meerdere doelen gebruiken voordat het naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties gaat.”


waternetwerken Ook Jonkhoff voorziet een groeiende behoefte aan water in 2035. Hij keek naar een aantal mogelijke toekomstscenario’s. “De vraag naar water zal vooral in kennissteden toenemen, doordat daar meer mensen heen trekken. In deze stedelijke gebieden, vooral te vinden in de laaggelegen Randstad, groeit de behoefte aan watergerelateerde voorzieningen en waterveiligheid. Dit is onder meer afhankelijk van globalisering en de toekomstige economische groei. In 2035 zijn er sterkere fluctuaties in het aanbod van water vanwege zeespiegelstijging, grotere schommelingen in de watervoer van rivieren en in neerslag, bodemdaling en verzilting. De gestegen vraag naar water en veiligheid zal er - in samenhang met grotere aanbodfluctuaties - toe leiden dat de watervoorziening en waterveiligheid ‘vluchtiger’ worden. Wateroverschotten en -tekorten zullen vaker optreden. Een belangrijke uitdaging voor het Nederlandse waterbeheer.” Jacobs ging verder in op deze ontwikkeling. “In 2035 is het informatietijdperk verder ontwikkeld en veel meer aangepast aan individuele wensen en behoeften. Mijns inziens wordt het normaal dat mensen onafhankelijk zijn op het gebied van energie en drinkwater. Nieuwe technieken zullen het mogelijk maken zelf, naar eigen behoefte, groene energie en drinkwater te produceren.” Ook hij wees erop dat water voor meerdere doelen kan worden gebruikt voordat het gezuiverd wordt. “Daarnaast wordt het hergebruik van afvalwater meer geaccepteerd door betere systemen.” Deze ontwikkelingen leggen de nodige druk op de overheid. Jacobs: “De overheid moet transparanter worden en de burger meer betrekken in de besluitvorming. Maar krijgen

25 jaar Contactgroep Stedelijk Waterbeheer: vooral vooruitkijkend.

we dan een luie burger en een heersende overheid of een transparante overheid en een kritische burger? Niet alle burgers zullen een actieve, kritische houding aannemen, maar kritische stemmen moeten gehoord kunnen worden.” Van de Ven: “Je moet burgers bij besluitvorming betrekken om draagvlak te creëren.

Het jongerenpanel: v.l.n.r. Kevin Gortmaker, Nadia Lugt en Jochem Zielstra.

De uitdagingen van de toekomst vragen om een nieuwe, integrale en brede benadering van waterbeheer. Betrek burgers hierbij: ze moeten zich veilig voelen met alle te nemen maatregelen, maar tegelijkertijd op de hoogte zijn van de risico’s van water, zodat ze bepaalde maatregelen willen steunen. Dit is belangrijk voor het nemen van beslissingen en investeringen in de toekomst.” Na afloop van de middag keek Van de Ven terug op 25 jaar Contactgroep Stedelijk Waterbeheer. “Ik heb veel zien veranderen op het gebied van techniek en maatschappij. Leuk hoe een groep van 25 jaar geleden nog steeds leeft en levendig is. Vandaag is een aantal dingen helderder geworden. Vooral het belang van de burger sprong daar voor mij uit: door dit centraal te stellen, kunnen we zorgen voor een prettige, mooie en veilige samenleving waarin iedereen ook de risico’s kent. We moeten samen met burgers aan een duurzame inrichting werken, dit is niet alleen een zaak van techniek. Daarnaast is op het gebied van techniek al veel in ontwikkeling. We kunnen het echter nog niet dagelijks gebruiken. De contactgroep is een mooie koppeling tussen praktijk en onderzoek. Er is sprake van een intensieve wisselwerking: we kijken naar wat speelt, houden daar bijeenkomsten over en beïnvloeden op onze beurt (nieuwe) onderzoeksprogramma’s. Hier willen we nog zeker 25 jaar mee verder gaan, zolang we maar gevoed worden door leuke en nuttige onderwerpen. En die zijn er meer dan genoeg.” Foto’s: Anne de Boer H2O / 22 - 2010

27


waternetwerken watercolumn IWA-congres:

platform voor internationale kennisuitwisseling ver.nieuws_column Van 19 tot 24 september werd in Montreal, kop te kijken hoe daarmee om te gaan,

Canada, het IWA World Water Congress gehouden. Tijdens dit tweejaarlijkse er.nieuws_column plat initiaal congres kwamen bijna 4.000 bezoekers bij elkaar om actuele onderwerpen in de watersector te bespreken, zichzelf te profileren en te netwerken met internationale collega’s. We ver.nieuws_column plat blikken met een aantal bezoekers terug op het congres en praten over het belang van ver.nieuws_column auteur internationale kennisuitwisseling, in de aanloop naar het volgende IWA-congres ‘Water and Energy’, dat van 10 t/m 12 november in Amsterdam plaatsvindt.

V

voorkomen we problemen op dat gebied. Ik zag maar weinig Nederlandse waterschappen op het congres, van andere landen waren zij wél vertegenwoordigd. Dat zou anders moeten, opdat deze sector ook kennis uit kan wisselen met internationale collega’s. Misschien iets voor een volgend congres.”

Aleid Diepeveen (Innovatiebureau Watertechnologie NWP)

“Wat mij opviel was de diversiteit in achtergrond van de bezoekers: er waren wetenschappers, technologieleveranciers en eindgebruikers. Die diversiteit maakt het congres interessant en biedt bezoekers mogelijkheden om collega’s uit andere sectoren en andere landen te ontmoeten. Daarnaast kun je zo met Nederlandse collega’s de banden aanhalen en leren hoe andere mensen of bedrijven een bepaald onderwerp aanpakken. Deelnemers met verschillende achtergronden brengen tevens een diversiteit aan onderwerpen met zich mee. Dat maakt dit internationale congres zeer leerzaam en waardevol.”

Arthur Meuleman (Waterschap Brabantse Delta) Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)

“Er was aandacht voor vrijwel alle actuele maatschappelijke onderwerpen. En dat is goed, want de watersector moet niet te veel op het eigen wereldje gericht blijven: er gebeurt veel relevants buiten onze eigen kennissector. Steeds vaker moeten we samenwerken met andere kennisdomeinen, zoals chemie, energie of ICT. Maar dan wel samenwerken met een duidelijk doel, anders wordt onze sector een vergaarbak van onsamenhangende ideeën en oplossingen. Netwerken die de samenwerking dienen, moeten een duidelijk idee in het achterhoofd hebben. Soms moet je daarbij eerder kijken naar netwerkkennissen dan naar netwerkvrienden (sectorcollega’s), want vrienden willen het snel met je eens zijn, terwijl kennissen je kunnen uitdagen. De watersector is een kleine, versnipperde maar kennisintensieve sector die voor grote maatschappelijke opgaven staat. De uitdaging is nieuwe kennis binnen te brengen zonder de regie te verliezen. Daarvoor zijn nieuwe contacten nodig, waar zo’n congres goede gelegenheid toe biedt. KWR heeft daar optimaal gebruik van gemaakt: we hadden een grote stand waarmee we meer bekendheid wilden geven aan wat wij doen, nieuwe contacten wilden opdoen en de kennisbasis voor onze aandeelhouders wilden verbreden. Al deze doelen zijn bereikt - we zijn dan ook zeer tevreden.”

Freek Brink (Waternet)

“Er was veel aandacht voor actuele onderwerpen als de toekomst van (water in) de steden. Prima, want de sector krijgt hier veel mee te maken. Door nu al internationaal

28

H2O / 22 - 2010

“Ik vond het boeiend te zien hoe verschillende organisaties, van private drinkwaterbedrijven, industrie en grote gemeenten, tot waterschappen, omgaan met de financiële crisis. Denk aan: hoe stuur je een organisatie in zo'n situatie het beste aan, hoe ga je het beste om met investeringen tijdens die crisis, hoe pak je zoiets bestuurlijk op? Dat werkt door in verschillende thema’s, zoals de toekomst van (water in) de steden of het omgaan met de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat voor het waterbeheer. Interessant om van elkaar te leren en door sectoren heen te netwerken en kennis uit te wisselen. Wel mag er van mij meer aandacht zijn voor jongeren in de watersector: met het oog op de toekomst is het essentieel ook hen actiever bij dit netwerk te betrekken.”

Roelof Kruize (IWA-bestuurslid / Waternet)

“Met name klimaatverandering, water en energie hadden een prominente plaats: actuele thema’s voor de sector die ook tijdens het congres ‘Water and Energy’ centraal staan. Daarnaast komen ze aan bod tijdens de IWA-bijeenkomst ‘Leading Edge Technology’ (6-11 juni 2011) en de Internationale Waterweek / Aquatech (1-4 november 2011). Het is noodzakelijk dat er navolging is op bepaalde onderwerpen en dat de sector aandacht besteedt aan actuele problemen. Daarbij is de netwerkfunctie van dit soort congressen minstens zo belangrijk als de inhoudelijke kant.”

Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute)

“Het viel mij op dat werd voortgeborduurd op onderwerpen die tijdens het vorige congres

van het IWA in Wenen in gang zijn gezet, zoals de toekomst van (water in) de steden, klimaat en energie. Er zijn duidelijke resultaten bereikt sinds Wenen, dus we zien progressie én samenhang in de IWA-congressen. Het is belangrijk dat de sector zich niet alleen profileert, maar ook toont te willen werken aan oplossingen. De zichtbaarheid van het congres in de stad zelf had daarom nog wel groter gemogen: zowel de sector als de rest van de maatschappij moet zich ervan bewust zijn dat wij werken aan een wereldprobleem: de beschikbaarheid van water. In elk geval is het goed dat we progressie boeken en tijdens dit soort congressen samen kijken hoe verder te komen.”

Peter Dane (Vewin)

“Het congres was zeer breed van opzet en dat maakt het interessant voor iedereen. Hier waren wetenschappers aanwezig, maar ook mensen van nutsbedrijven en overheden. Dat maakt het netwerken aantrekkelijker. Ik werk zelf aan een internationaal benchmarkprogramma dat de prestaties van drink- en afvalwaterbedijven in verschillende Europese landen vergelijkt. Bedrijven kunnen van elkaar leren. Dit congres biedt de aanwezigen een uitgelezen kans om nieuwe nuttige contacten op te doen.”

Maarten Blokland (UNESCO-IHE)

“Ik heb me tijdens het congres vooral beziggehouden met het verzorgen van de sessie ‘Sustainable water services for the urban poor. Indicators and benchmarking for improved utility performance’. Deze ging over het beheren van de nutsvoorzieningen en middelen. De sessie was anders opgezet dan de gemiddelde sessie op een congres, door een aantal sprekers slechts kort aan het woord te laten, waardoor er nog uren inhoudelijk met elkaar gediscussieerd kon worden. Hierdoor was het makkelijker om contacten leggen en van gedachten te wisselen. Leuk dat er veel interesse in het onderwerp was: meestal krijgt ontwikkelingshulp minder aandacht op zo’n congres. Toch sluit het onderwerp aan bij de millenniumdoelen; we willen er daarom ook navolging aan geven op het IWA Development Congress in september 2011 in Kuala Lumpur. Door aan dit soort congressen


waternetwerken mee te doen, breiden we ons netwerk uit en krijgen we meer aandacht voor ontwikkelingswerk en ons project.”

verbintenissen kunt leggen met andere groepen. Daarmee kom je als bedrijf weer verder.”

Annemarie van Wezel (KWR Watercycle Research Institute)

Wouter Stapel (DHV)

“Het viel mij op dat er meer academici uit Canada en de VS aanwezig waren dan uit Europa. De sessies waren van hoge kwaliteit en er was veel aandacht voor actuele onderwerpen zoals de toekomst van (water in) steden, nieuwe stoffen waar nog geen normen voor zijn en de farmaceutische industrie. Was de kwaliteit van de sessies goed, inhoudelijk kan het nog wel wat beter. Door de zichtbaarheid van het congres en de samenwerking tussen bijvoorbeeld Waternetwerk en het IWA te vergroten, ontstaat hopelijk meer aandacht voor dergelijke congressen, waardoor Europese landen en met name Nederland op academisch gebied beter vertegenwoordigd zijn. Het is aantrekkelijk te investeren in dit soort congressen, omdat je nieuwe contacten en

“Voor mij was het congres extra bijzonder, omdat ik met het project Ikonderzoekwater.nl twee prijzen in ontvangst mocht nemen: de prijs voor ‘Best water professionals recruiting programme’ en de ‘Marketing and Communications Award’. Bij Ikonderzoekwater.nl begeleiden ervaren waterbeheerders middelbare scholieren bij hun profielwerkstuk: ze bieden hen verbreding en verdieping en kunnen ze interesseren voor de watersector. Dat is voor iedereen inspirerend en moet leiden tot de noodzakelijke extra instroom in wateropleidingen. De prijzen worden op elk tweejaarlijks IWA-congres uitgereikt. Daardoor kunnen allerlei projecten zich aan de internationale waterwereld presenteren en erkenning krijgen. De uitstraling blijkt ook binnen Nederland groot: veel organisaties hebben bij dit initiatief aangehaakt. Ook bestaat interesse uit Zuid-Afrika en Curaçao. Het congres was voor mij feestelijk én inspirerend, want het is breed en inhoudelijk, dus nemen mensen vanuit verschillende invalshoeken deel. Ik ben met nieuwe ideeën teruggekomen. Dat maakt het zo waardevol.”

Fred de Bruijn (Witteveen+Bos)

“Het congres was erg breed van opzet met veel parallelsessies. Er was dus voor elk wat wils: je kunt de breedte of de diepte ingaan. Het congres biedt Nederland een goed platform om zich internationaal te profileren. De Nederlandse watersector was dan ook goed vertegenwoordigd, naar mijn idee meer

watercolumn

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

dan Amerikaanse bedrijven. We kwamen internationaal goed voor de dag, al is onze vooraanstaande positie de afgelopen tien jaar mijns inziens teruggelopen. Niet per se een slechte ontwikkeling: het is belangrijk dat wij blijven doen waar we goed in zijn en dat ook tonen. Internationale congressen als deze bieden daartoe een mooi platform: met mogelijkheden voor internationale contacten, kennisuitwisseling en internationale samenwerkingsverbanden. Een goede ontwikkeling is dat Nederlandse bedrijven steeds meer betrokken zijn bij internationale projecten. Dat moeten we verder uitbouwen: niet alleen door bedrijven vaker over de grenzen heen te laten kijken, ook Waternetwerk kan meer met internationale zusterverenigingen doen. Het belang van dit soort internationale contacten zal alleen maar toenemen.”

Themagroep Water en Ruimte zoekt nieuwe leden De themagroep Water en Ruimte is op zoek naar verversing van de groep met ongeveer drie tot vijf nieuwe leden. “Wij zoeken gedreven nieuwe leden op het gebied van water en ruimte die het leuk vinden om Water en ruimte (foto: Jaap van Peperstraten).

activiteiten op het grensvlak van inhoud en beleid te organiseren.” Maarten Spijker, secretaris van de themagroep, wijst er op dat sommige leden

van de themagroep er al een respectabel aantal ‘dienstjaren’ op hebben zitten en graag plaatsmaken voor fris bloed. “Wij hopen met de nieuwe leden zo goed mogelijk het speelveld af te dekken. Enerzijds willen we mensen afkomstig van overheden, onderzoeksinstellingen en adviesbureaus en anderzijds willen we de thema’s grondwater, oppervlaktewater, waterveiligheid en ruimtelijke ordening in de groep vertegenwoordigd hebben. Zich verbonden voelen met de thematiek en met elkaar vinden wij belangrijk.” “Uiteraard staan kennisontwikkeling en -deling hoog in het vaandel, maar we willen gezamenlijk het programma van de groep verder invullen. Nieuwe accenten zijn mogelijk. We staan open voor nieuwe creatieve werkvormen voor onze activiteiten. Kortom, enthousiaste en gedreven mensen die iets willen betekenen op het snijvlak van water en ruimte zijn van harte welkom." Zij kunnen contact opnemen: maarten.spijker@hydrologic.nl of 06 52 43 17 55.

H2O / 22 - 2010

29


waternetwerken ZIJSTROOM De Waternimf

H

et kabinet Rutte-Verhagen is daadkrachtig van start gegaan. Met slechts één uitglijder over een paspoortkwestie verdedigde Rutte het regeerakkoord met verve. Hij dwingt respect af door zijn krachtige manier van antwoorden. Hij heeft er zin in. Is hij dan de Nederlandse Obama die ons change brengt? Als we het regeerakkoord er op naslaan, valt daar weinig change in te vinden. Wat betreft de watersector gaan de ambities niet verder dan nog doelmatiger waterbeheer en de opdracht om ons bij onze kerntaken te houden en alleen de gemeenteraad naar de stembus te sturen bij de komende waterschapsverkiezingen. Nee, als Rutte echt verandering had beoogd, dan had hij meer vrouwen in zijn kabinet opgenomen. Met slechts drie vrouwelijke ministers stelt dit kabinet teleur. Rutte moet gedacht hebben dat hij in deze ‘moeilijke’ tijden behoefte heeft aan grijze mannen met een in-het-verleden-behaalde-resultatenlook. Neelie Kroes is zwaar teleurgesteld. “Niet representatief”, roept Annemarie Jorritsma. Nederland daalt in de wereld van de elfde naar de 17e plaats wat betreft gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Is dit geen signaal? Het is naïef om te denken dat wij in dit land al doorgeëmancipeerd zijn. Maar als watersector mogen wij dan weer niet klagen. Want we hebben de Waternimf. Met haar lange blonde lokken, maar ook kennis van zaken, is Melanie de gedroomde minister van Infrastructuur en Milieu. Dus laat ik niet meer klagen om Rutte en zijn grijze-harenleger, en mij richten tot onze eigen minister. Mevrouw Schultz van Haegen, ik ben groot fan van u. Hierbij mijn verzoek om op uw ministerspost toch vooral uw vrouwelijke eigenschappen te gebruiken. Wees vooral gevoelig voor dat onderbuikgevoel en gebruik uw charme om Nederland als waterland op de kaart te houden. Knipoog eens naar de mannen van de MIRT die het deltacommissieplan verder uitwerken en blijf baas in eigen (water)buik voor een brede ‘wateroverheid’. En mocht u vanwege zwangerschapsverlof tijdelijk niet aanwezig zijn dan ben ik bij deze beschikbaar om uw functie waar te nemen! Annebeth Loois

Beschouwingen van een oude man “Als je nog stamt uit de tijd dat BOD de enige Engelse term in het vakgebied was, dan ben je echt oud. Toch probeer ik bij te blijven door telkens H2O te lezen. Maar dan denk ik vaak aan wat ik als eerste voorzitter van de hoofden van zuiveringsbeheer tegen mijn collega’s zei: ‘We hoeven elkaar niet te vertellen dat wij goed zijn, de club krijgt pas meerwaarde als we over onze fouten vertellen’. Als ik H2O lees, denk ik hetzelfde: ‘Wat zou het leuk zijn als de schrijvers in dit blad later moeten vertellen hoe het wérkelijk is gegaan. Laat ik dus eens de artikelen uit H2O-editie 20 samenvatten om de inhoud wat te relativeren." Vroeger hadden de ‘schappen’ verschillende, maar altijd de béste, organisaties. Onlangs besloten twee waterschappen elk verschillende, maar wel de béste zandfilters te bouwen. Na de fusie geeft het type zandfilter dan de oude scheidslijn aan. • Dankzij automatisering heeft Groningen in zijn ‘bedrijfsportaal’ via een intelligentiekaart de duurzame investeringen veiliggesteld. Het model ALEID wordt geconverteerd naar InfoWorks dat, na de leidingbreuk, proactief werkt. Of zelfs ervoor? • Utrecht zal na zeven jaar in 2012 klaar zijn. Dat sluit aan bij de tienjarenvisie van Rivierenland. Gelukkig gaan de ontwikkelingen sneller en blijft er dus werk. • Waternet stemt met de THEFD-systematiek verantwoord af op het verloop van het personeel van de buitendienst. De mensen van de binnendienst zijn echter al vertrokken. De voor het succes benodigde few good men zitten blijkbaar toch buiten. • DHV waarschuwt voor SOA’s. Daarnaast heeft men ook last van RAZ en SCADA, maar die worden gelukkig gesignaleerd op Kees van Lohuizen het dashboard. Verder stelt men dat de Process Historian om bezinning vraagt. Dat klinkt begrijpelijk, zeker als men hem naast de ‘juiste modellering’ en Real Time zou willen zetten. Een proactieve Proces Historian is daarom wenselijk. • Rivierenland standaardiseert met BOA, CGOO en IPA en heeft innovatief aanbesteed, omdat niemand het geheel aankon. Opschaling verzekert de interne onmacht. • Vitens werkt met DSL en SLA, en sluit met NAT aan op de actualiteit door het opstellen van protocollen voor migratie. Passende poorten signaleren dubbele paspoorten. • In Brabant zijn dankzij assetmangement en GIS alle leidingen te zien. Men deelt de integrale kennis, mits de risicomatrix met bijbehorende effectcriteria niet gaat piepen. Met TAG en ERP worden budgetten strategisch bepaald. Ook de efficiency van de monteurs wordt vastgelegd - maar helaas niet die van de bedenkers. Is gezond Brabants boerenverstand verdwenen? • Wat verademend om te zien dat onze kroonprins de Puurwaterfabriek opent door te draaien aan een groot handwiel. Puur op eigen kracht! • In het kostenbesparende Waterschapshuis moet straks een sensor aangeven in welke richting het water stroomt. Men regelt het invoeren en het implementeren van de elektronische overheid. Alle vragen naar één loket. Niet zo moeilijk, maar het juiste antwoord geven wel, want 16 miljoen dwazen kunnen meer vragen dan één loket kan beantwoorden. De facturering gaat via de instanties die alle adressen hebben! Sommigen van ons deden dat al 40 jaar geleden, maar dat was toen eenvoudiger. Wij hoefden niet eerst alle perfecte databanken te standaardiseren. In het Waterschapshuis moet nog jaren worden ‘gepolderd’, want de laboratoria zijn na 35 jaar overleg nog niet allemaal in staat de NEN-voorschriften te volgen. • Het verhaal over de Wilde WaterWeek is van zo’n ontroerende simpelheid, dat ik het geen buitenstaander durf te laten lezen. De waterlanders lopen mij over de wangen. • Gelukkig, het energieprobleem is opgelost! De zuiveringsinstallatie gaat werken als een Perpetuum Mobile. In 1951 schreef ir. Hopmans: “Het is niet geheel ondenkbaar, dat men in de toekomst in hoofdzaak voor de winning van slijkstoffen en van rioolgas installaties gaat bouwen, doch het is dan duidelijk, dat de gewijzigde doelstelling dan geheel de techniek dier inrichtingen beheerst en men dan niet meer van afvalwaterzuivering kan spreken.” Hij voorzag de Energiefabriek. •

Kees van Lohuizen

30

H2O / 22 - 2010


waternetwerken DRIJFVEER

watercolumn

ver.nieuws_column kop “Ik geloof in het delen van kennis” Ney is zo’n lid. Sinds twee jaar is ze lid van Waternetwerk. Onlangs zette ze zich in voor de bijeenkomst ‘Vierde dinsdag van september’. “Ik was daarvoor gevraagd als één van de WaterWegers. Met WaterWegen wordt beoogd te komen tot een andere taakinvulling. Niet als doel op zich, maar als middel om te bouwen aan de toekomst van de waterschappen en daarmee de positie te versterken, zowel in het bestuurlijke als maatschappelijke krachtenveld. Waarom geen mooie dijken die het landschap sieren bijvoorbeeld? Of waarom geen energieopwekking bij zuivering van water? Ik vind het belangrijk om iets voor Waternetwerk te doen, omdat ik geloof in het delen van kennis. Een netwerk functioneert alleen als iedereen een bijdrage levert.” Noor Ney

Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in elke editie één van zijn leden. Deze keer: Noor Ney (38), strategisch beleidsadviseur bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Waternetwerk heeft een hele schare passieve leden, maar ook een club fanatiekelingen, die zich meer dan gemiddeld inzetten. Noor

“Bij Hollands Noorderkwartier houd ik me samen met vele anderen bezig met het beleid voor de komende jaren. Momenteel ben ik bezig met een toekomstvisie op de afvalwaterketen. In het licht van de gewenste doelmatigheidverbetering in de waterketen een mooi onderwerp. De uitdagingen in de waterketen zijn groot. Het is een dure tak van sport. Ik denk dat er de komende jaren echt iets gaat veranderen in de manier waarop wij omgaan met afvalwater. Lang is afvalwater

V

er.nieuws_column plat initiaal

gezien als een afvalproduct waar we zo snel mogelijk van af wilden. Meer en meer gaan we het afvalwater alsplat een product zien waar ver.nieuws_column grondstoffen in zitten die we eruit kunnen halen. ” ver.nieuws_column auteur “Van kleins af aan heb ik iets met water. Ik ben opgegroeid in een dijkhuisje, aan de rand van de bedijkte Schermer. Omringd door oude molengangen, kolken en onderkolken kon het eigenlijk niet anders of ik kwam bij het waterschap terecht. Ik heb eerst geschiedenis gestudeerd en me daarbinnen gespecialiseerd in de waterschapsgeschiedenis. In mijn woonomgeving speelt water nog altijd een rol. Ik woon aan de rand van de Schermer, onderaan een dijk, een boezemkade zelfs. Zomers zwemmen mijn kinderen in dit boezemwater en regelmatig trekken we het oude Schermereiland in met de kano. De watersector verlaten zie ik mezelf niet zo snel doen. Ik zou wel graag een aantal jaren in het buitenland iets met mijn opgedane kennis willen doen. Onze Nederlandse wateruitdagingen zijn groot, maar elders in de wereld valt nog veel meer te doen. Als ik daar een steentje aan kan bijdragen en tegelijk een groots avontuur kan beleven met mijn gezin, zou ik dat wel heel leuk vinden.”

Agenda Op 17 november vindt de Jong Waternetwerkdag plaats met als titel: ‘De Waterbeheerder van de toekomst’. De komende jaren liggen er veel uitdagingen voor de watersector op tafel. De jonge (toekomstige) waterprofessionals van nu zullen een steeds grotere rol gaan spelen in het omgaan met deze uitdagingen. Zie jij uitdagingen in jouw sector en heb je ideeën over hoe je deze zou aanpakken maar weet je niet precies waar te beginnen? Of wil je andere starters en studenten uit de watersector ontmoeten om ideeën en ervaringen uit te wisselen? Dan is de ‘Jong Waternetwerkdag’ iets voor jou! De dag begint om 11.00 uur, in de middag zijn er drie parallelsessies over waterkwaliteit, zoetwatervoorziening en waterveiligheid. Locatie: Waterschapshuis in Amersfoort. Op 24 november wordt de themamiddag ‘Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een win-winsituatie?’ gehouden. Het doel is informeren, kennisuitwisseling en discussie over aanpak en toepasbaarheid. De middag (aanvang: 14.00 uur) is bedoeld voor waterbeheerders en medewerkers van energiebedrijven, adviesbureaus, kennisinstituten en universiteiten. Aan bod komen drie lezingen: ‘Waterkwali-

teitsverbetering door zuurstoftoediening in combinatie met Koudewinning’ (Wiebe Bakker en Maarten Ouboter van Waternet), ‘Waarom koudewinning?’ (Peter van Voorst en Marnix van Alphen van Nuon) en ‘Waterkwaliteitsonderzoek effecten zuurstoftoediening’ (José van Diggelen en Fons Smolders van B-Ware / Universiteit Nijmegen). Locatie: Waternet in Amsterdam. Op 26 november vindt het najaarscongres van Waternetwerk plaats met als thema ‘De queeste van de watersector: op zoek naar het optimum’. Het programma begint om 10.00 uur en omvat onder meer als lezingen ‘De informatietechnologiequeeste’ (Djeevan Schiferli van IBM), ‘Gebruikt water en andere grondstoffen’ (Jules van Lier, hoogleraar Afvalwaterzuivering TU Delft en Unesco-IHE) en ‘Meer water met waarde’ (Rik van Terwisga, voorzitter Raad van Bestuur Vitens). Daarnaast is er de uitreiking van de Waternetwerk Scriptieprijs. Na 16.30 uur is er een aangeklede Waternetwerkborrel. Aanmelding is alleen mogelijk via www.waternetwerk.nl. Op 1 december vindt bij awzi Harnaschpolder het symposium ‘Nageschakelde zuiveringstechnieken - van onderzoek naar praktijk’ plaats. De dag begint om 9.00 uur en wordt om 16.30 uur afgesloten met een

borrel. Er is maximaal ruimte voor 68 personen. Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl

Colofon Waternetwerken Redactie

Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 22 - 2010

31


Uw wereld, onze aanbevelingen. Ze komen hier samen. De specialisten van Grundfos Water Utility houden zich bezig met het creĂŤren van oplossingen op het gebied van afvalwater en watervoorziening. Dagelijks hebben wij contact met drinkwaterbedrijven, waterschappen en gemeenten. Daardoor kennen wij de bedrijfsprocessen van binnenuit en adviseren wij op basis van proceskennis en daadwerkelijk begrip van uw vraagstuk en uw behoeften. Kijk ook eens op grundfos.nl.


platform

Bart de Bruin, DHV Mark van Loosdrecht, TU Delft Cora Uijterlinde, STOWA

Nereda: van vinding tot internationale praktijktoepassing Vanaf 2003 tot heden is door een intensieve Nederlandse samenwerking een nieuwe technologie voor de aerobe zuivering van (huishoudelijk) afvalwater ontwikkeld. Het betreft Nereda, die - gebruikmakend van de eigenschappen van aeroob korrelslib - biologisch zuiveren van afvalwater kosteneffectiever en duurzamer maakt. Dit zuiveringsprincipe is uitgevonden door de TU Delft - met financiële steun van STW - en is door een gerichte bundeling van expertise in het kader van het Nationaal Nereda OnderzoeksProgramma (NNOP) verder ontwikkeld voor grootschalige toepassingen in de praktijk.

O

p vijf rwzi’s is pilotonderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van korrelvorming en nutriëntenverwijdering. Op alle locaties bleek korrelvorming mogelijk en is stabiele en vergaande stikstof- en fosfaatverwijdering aangetoond, zelfs bij procestemperaturen tot 7°C. Het omvangrijke pilotonderzoek is hiermee afgerond. De positieve onderzoeksresultaten hebben sterk bijgedragen aan de bouw van enkele industriële Nereda-installaties en twee demonstratie-installaties voor huishoudelijk afvalwater in het buitenland. Waterschap Veluwe heeft wereldwijd de primeur met de eerste praktijkinstallatie die momenteel in Epe wordt gerealiseerd. De opstart van de nieuwe rwzi Epe (1.500 m3/h, 60.000 v.e.) zal in de lente van 2011 plaatsvinden. Twee andere Nereda-installaties voor Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Regge en Dinkel liggen op de tekentafel en zullen binnen afzienbare tijd worden gebouwd. Ook het buitenland toont veel interesse in de technologie en recent is begonnen met het ontwerp van een installatie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater in Stellenbosch, Zuid-Afrika. Het actiefslibproces is sinds lange tijd wereldwijd de meest toegepaste technologie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater. Met deze technologie is behalve de verwijdering van de organische verontreinigingen (CZV) vergaande biologische stikstof- en fosfaatverwijdering mogelijk. Vanwege de relatief matige bezinkingseigenschappen - orde grootte 1 m/h - vereisen actiefslibsystemen grote nabezinktanks en hebben daarmee een relatief groot ruimtebeslag.

Vanaf 2003 is intensief onderzoek verricht naar de ontwikkeling van de zogeheten Nereda-technologie, die is gebaseerd op aeroob korrelslib. Het onderzoek is in het kader van het NNOP met financiële ondersteuning van Agentschap.NL uitgevoerd door DHV en de TU Delft in nauwe samenwerking met de STOWA en zes waterkwaliteitsbeheerders. Het centrale doel in het onderzoek betrof de ontwikkeling van een duurzaam en kosteneffectief alternatief voor actiefslibsystemen. De strategie van het NNOP betreft niet alleen de uitvoering van pilotonderzoek, maar ook de uitvoering van fundamenteel onderzoek, de realisatie van de eerste praktijkinstallaties en praktijkonderzoek. Dit artikel1) beschrijft de resultaten van de pilotonderzoeken die vanaf 2003 bij vijf rwzi’s in Nederland onder praktijkomstandigheden zijn uitgevoerd. Om de centrale doelstelling te kunnen verwezenlijken, zijn de volgende aspecten onderzocht: • het aantonen van korrelvorming en de invloed van een koolstofbrondosering (acetaat); • de stabiliteit van eenmaal gevormd korrelslib; • stabiele en vergaande stikstof- en fosfaatverwijdering; • lage concentratie aan zwevendstof in het effluent.

Nereda-technologie

In de jaren ‘90 is aeroob korrelslib voor het eerst in het laboratorium aangetoond. Dit onderzoek was geïnitieerd door de TU Delft en de TU München. Sindsdien heeft onderzoek naar de mogelijkheden van aeroob korrelslib een grote vlucht genomen. Momenteel wordt over de gehele wereld

onderzoek uitgevoerd door zowel onderzoeksinstellingen als het bedrijfsleven. Dit onderzoek heeft het inzicht in aerobe korrelvorming aanzienlijk laten toenemen, maar alle fundamentele aspecten en de rol daarbij van specifieke micro-organismen zijn nog niet geheel ontrafeld. De volgende randvoorwaarden spelen echter een belangrijke rol bij korrelvorming: de hydraulische selectiedruk waarbij de groei van goed bezinkbare biomassa wordt bevorderd ten opzichte van slibdeeltjes met lagere bezinksnelheden, initieel hoge substraatconcentraties, de selectie van langzaam groeiende organismen én hoge afschuifkrachten die de vorming van gladde, egale korrels stimuleren. Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan in een batchgewijze procesvoering die het Nereda-proces ook kenmerkt. Door de uitstekende bezinkingseigenschappen is een efficiënte procesvoering mogelijk (zie afbeelding 1): • vullen/aflaten Gedurende deze fase wordt het afvalwater in contact gebracht met het korrelslibbed en tegelijkertijd wordt het effluent afgelaten; • beluchten Tijdens de beluchte fase vinden meerdere biologische processen tegelijk plaats. In de korrel is sprake van een zuurstofgradiënt, waarbij de buitenkant aeroob is en de kern van de korrel anoxisch/anaeroob. In de buitenste schil hopen zich de nitrificeerders op en treedt dientengevolge nitrificatie op. Het daarbij gevormde nitraat wordt in de kern van de korrel H2O / 22 - 2010

33


gedenitrificeerd. Tevens vindt opname van fosfaat plaats; • bezinken Deze fase wordt benut voor de scheiding van korrelslib en effluent. Gezien de goede bezinkingseigenschappen van het korrelslib is deze fase zeer kort; • anoxische fasen Door de batchgewijze opzet kan de denitrificatiecapaciteit worden gestimuleerd door de introductie van anoxische fasen, zowel vòòr als ná de beluchte fase. De noodzaak van deze anoxische fasen is afhankelijk van de samenstelling van het afvalwater, de effluenteisen en de procestemperatuur.

Onderzoeksprogramma

Bij vijf rwzi’s is pilotonderzoek verricht. Tabel 1 geeft hiervan een overzicht met de belangrijkste kenmerken per project. Uit deze tabel blijkt onder meer dat in Ede, Aalsmeer en Epe korrelvorming een belangrijk onderzoeksaspect was, terwijl bij de onderzoeken in Hoensbroek en Dinxperlo enting met aeroob dan wel anaeroob korrelslib het uitgangspunt is geweest.

Afb. 1: Overzicht cyclus.

Voorbehandeling

Vóór aanvang van het eerste pilotonderzoek in Ede was er alleen ervaring met korrelvorming op basis van acetaat als koolstofbron, hoofdzakelijk uitgevoerd op laboratoriumschaal. Bij het eerste pilotonderzoek was de gedachte dan ook, dat korrelvorming met afvalwater als substraat het beste zou verlopen als de fractie aan lagere vetzuren zo hoog mogelijk zou zijn. Hieraan wordt tegemoet gekomen door een voorbehandeling van het afvalwater te introduceren, waarbij zoveel mogelijk zwevendstof wordt verwijderd. Onderzoekstechnisch is dit een logische keuze,

Korrelvorming en -stabiliteit

Eén van de belangrijkste onderzoekdoelstellingen was korrelvorming en de daaraan gerelateerde aspecten. Vervolgens was het van belang om aan te tonen dat éénmaal gevormd korrelslib goed in stand kan worden gehouden bij hoge concentraties en stabiele eigenschappen. Eénmaal gevormd korrelslib kan worden gehandhaafd bij een mildere hydraulische selectiedruk. Onder deze omstandigheden kunnen hoge korrelslibconcentraties worden bereikt waarbij de slibeigenschappen volledig op peil blijven.

maar een dergelijke voorbehandeling ligt vanwege het kostenaspect bij praktijkinstallaties niet voor de hand. De latere onderzoeken waren er dan ook op gericht om korrelvorming tot stand te brengen onder omstandigheden die in praktijkinstallaties goed uitvoerbaar zijn en tot zo min mogelijk extra kosten leiden. Tabel 2 geeft een overzicht van de voorbehandeling in de verschillende projecten tijdens de korrelvorming. Entslib

Afhankelijk van de situatie kan de benodigde tijd om actiefslib te transformeren in aeroob

Tabel 1. Overzicht onderzoeken en hoofdkenmerken.

rwzi

Ede

Aalsmeer

Epe*)

Hoensbroek

Dinxperlo

oktober 2003 juli 2005

januari september 2006

december 2006 januari 2010

maart september 2007

oktober 2007 juli 2009

ja

ja

ja

ent met anaeroob korrelslib/actiefslib

ent met aeroob korrelslib

voorbehandeld afvalwater

ruw influent

ruw influent

ruw influent

ruw influent

selectiedruk korrelvorming

hoog

laag

hoog

n.v.t.

n.v.t.

invloed acetaatdosering op korrelvorming

nee

ja

nee

nee

nee

bellenkolom en air-lift reactor

bellenkolom

bellenkolom

bellenkolom

bellenkolom

aspect/periode korrelvorming substraat

type reactor

O2

O2

O2/NH4/NO3

O2

O2/NH4/NO3

duur cyclustijd

beheersing N-verwijdering

vast

vast

vast/dynamisch

vast

vast/dynamisch

duur cyclusstappen

vast

vast

dynamisch

vast

dynamisch

aanvullende simultane P-verwijdering (ijzerdosering)

nee

nee

nee

nee

ja

doekfiltratie

nee

zandfiltratie/ doekfiltratie/Fuzzy filtratie

nee

Fuzzy Filtratie

nee

nee

ja

nee

nee

nabehandelingsproeven en -experimenten slibbehandelingsexperimenten

*) De gerappporteerde periode voor Epe is tot en met januari 2010. De pilotinstallatie blijft echter in bedrijf totdat de praktijkinstallatie in Epe volledig is opgestart.

34

H2O / 22 - 2010


platform project voorbehandeling

Ede

voorbezinking in combinatie met nageschakelde zandfiltratie

Aalsmeer

zeefbocht

(spleetwijdte 1 mm)

Epe

beluchte zand- en vetvang (van de rwzi Epe)

roostergoedverwijdering (gaatjes 2 mm)

Hoensbroek

zandvang (van de rwzi Hoensbroek)

roostergoedverwijdering (gaatjes 2 mm)

Dinxperlo

zandvang (van de rwzi Dinxperlo)

roostergoedverwijdering (gaatjes 2 mm)

Tabel 2. Voorbehandeling afvalwater pilotonderzoeken gedurende korrelvormingsfase.

korrelslib een nadeel zijn. In analogie met de ontwikkeling van de anaerobe korrelslibtechnologie kan dit nadeel worden geëlimineerd door enting met aeroob korrelslib afkomstig van andere praktijkinstallaties. Derhalve is onderzoek uitgevoerd naar het effect van enting met zowel aeroob als anaeroob korrelslib (zie tabel 1). Naast de ervaringen in de Nederlandse pilotonderzoeken liet een kort pilotonderzoek in Portugal met aeroob korrelslib uit een Nederlandse pilotinstallatie zien dat de opstart probleemloos verliep. De installatie was binnen een dag op volle capaciteit operationeel. Hydraulische selectiedruk

Een tweede factor waarvan de invloed op de korrelvorming is onderzocht, betreft de hydraulische selectiedruk. De hydraulische selectiedruk kan op verschillende manieren worden gecreëerd. Tijdens de korrelvorming is een hoge hydraulische selectiedruk benodigd om de korrelvorming tot stand te brengen. Als korrels eenmaal zijn gevormd, kan met een mildere hydraulische selectiedruk worden volstaan om de korrelpopulatie in stand te houden. De hoogte van de benodigde hydraulische selectiedruk om tot vergaande korrelvorming te komen, wordt empirisch bepaald en hangt samen met de influentsamenstelling, de ontwikkeling van

de slibeigenschappen en de slibaanwas. In tabel 3 is een overzicht gegeven van de ranges van de hydraulische selectiedruk tijdens de korrelvorming. Tabel 3. Overzicht hydraulische selectiedruk tijdens korrelvorming.

project

hydraulische selectiedruk (m/h)

Ede

2,5 -> 7,0

Aalsmeer

2,5 -> 4,0

Hoensbroek

2,5 -> 11,0

Dinxperlo

2,0 -> 12,0

Epe

3,0 -> 9,0

Stikstof- en fosfaatverwijdering

De onderzoeken in Ede, Aalsmeer en Hoensbroek hebben in eerste instantie in het teken gestaan van korrelvorming. Een tweede hoofddoelstelling betrof het aantonen van de potentie voor stikstof- en fosfaatverwijdering. De mogelijkheden voor de optimalisatie van de stikstof- en fosfaatverwijdering zijn in deze onderzoeken relatief beperkt geweest. Debet hieraan waren het ontbreken van online analysers voor stikstof en fosfaat, alsmede een

onvoldoende flexibele procesbesturing. Dit betekent dat de aansturing van de zuurstofvraag heeft plaatsgevonden op basis van een eenvoudige zuurstofregeling en er geen mogelijkheden voorhanden waren om de duur van de biologische processen per cyclus flexibel in te richten. Desondanks bleek het mogelijk om tot vergaande biologische fosfaatverwijdering te komen. Ook werd de potentie voor een stabiele stikstofverwijdering aangetoond. Voor de onderzoeken in Epe en Dinxperlo zijn de ambities op het gebied van stikstofen fosfaatverwijdering hoger gesteld. Hierbij zijn de mogelijkheden nagegaan van verdergaande stikstof- en fosfaatverwijdering gedurende een lange periode inclusief één of meerdere winters. Om dit doel te bereiken, zijn beide pilotinstallaties op enkele punten aangepast. In de eerste plaats zijn online analysers voor stikstof en fosfaat geplaatst en is nieuwe besturingssoftware geïnstalleerd die vergaande flexibilisering van de cyclusopbouw mogelijk maakte.

Pilotinstallatie

Met uitzondering van de voorbehandeling (zie tabel 2) zijn de onderzoeken in Ede, Aalsmeer en Epe met dezelfde installatie uitgevoerd. Het belangrijkste onderscheid tussen Epe enerzijds en Ede en Aalsmeer anderzijds, betreft het aantal online analysers en de besturingssoftware. De capaciteit van de pilotinstallatie bedraagt vijf kubieke meter per uur. Het hart van de installatie bestaat uit twee parallel bedreven, identieke reactoren met een hoogte van zes meter en een diameter van 0,6 meter. De onderzoeken in Hoensbroek en Dinxperlo zijn uitgevoerd met een vergelijkbare installatie. Het enige verschil tussen de installaties betrof het aantal reactoren, waarbij de pilot van Hoensbroek en Dinxperlo was uitgerust met één reactor.

Resultaten korrelvorming

Gedurende alle pilotonderzoeken zijn de

De pilotinstallaties.

H2O / 22 - 2010

35


Afb. 2: Epe-reactor 1: korrelfractie, SVI en drogestofconcentratie.

slibeigenschappen gekarakteriseerd door het meten van deeltjesgrootteverdelingen, de SVI tegen de tijd alsmede de drogestofconcentraties. In alle onderzoeksprojecten is stabiel korrelslib verkregen. De afvalwatersamenstelling was voor elke locatie in de volgende range: CZVtotaal 300-600 mg/l, zwevendstof 80-250 mg/l, NH4-N 25-55 mg/l, PO4-P 3-7 mg/l. Afbeelding 2 laat een typisch voorbeeld zien van de resultaten met betrekking tot korrelvorming en -stabiliteit. Het eerste pilotonderzoek in Ede liet zien dat korrelvorming mogelijk is met voorbehandeld afvalwater in combinatie met een hoge hydraulische selectiedruk. De resultaten met korrelvorming in een air-liftreactor en een bellenkolom bleken daarbij vergelijkbaar. De hogere afschuifkrachten in een air-liftreactor bleken geen voordeel ten opzichte van een bellenkolom. Vanaf het moment van deze vaststelling is al het vervolgonderzoek uitgevoerd in bellenkolommen vanwege de eenvoud en de mogelijkheden voor opschaling. Het onderzoek in Aalsmeer heeft aangetoond dat enting met aeroob korrelslib - afkomstig van het Ede-onderzoek - tot goede resultaten leidt. Korrelvorming op basis van actiefslib als entmateriaal is bij relatief lage hydraulische selectiedruk slechts ten dele mogelijk. Aanvullende dosering van acetaat als koolstofbron had een positieve invloed en leidde tot vergaande korrelvorming. In Hoensbroek werd de reactor opgestart met anaeroob korrelslib maar deze enting heeft de verwachtingen niet ingelost. Na twee tot drie maanden was vrijwel al het anaërobe korreslib verdwenen. De aerobe korrelvorming kwam autonoom tot stand onder invloed van een hoge hydraulische selectiedruk. Het onderzoek op de rwzi Epe onderscheidt zich van de andere onderzoeken, omdat de vuillast vanuit de industrie hoog is. Uit het onderzoek komt naar voren dat korrelvorming mogelijk is met ruw afvalwater in combinatie met een hoge hydraulische selectiedruk. Uit de resultaten blijkt verder dat na de korrelvorming het korrelslib voor een periode van 2,5 jaar in beide reactoren

36

H2O / 22 - 2010

goed in stand kon worden gehouden. De pilotinstallatie in Epe blijft in bedrijf totdat de praktijkinstallatie volledig is opgestart.

met een constant debiet, terwijl het debiet van reactor 2 tijdens de vulfase proportioneel varieerde met het influentdebiet van de rwzi.

Effluentkwaliteit

Dat betekent dat de batchgrootte voor reactor 1 bij een bepaalde cyclusinstelling constant was en voor reactor 2 variabel. De resultaten met betrekking tot de effluentkwaliteit zijn weergegeven in tabel 4 en in de afbeeldingen 3 en 4. De cijfers voor ammonium, nitraat en fosfaat in de grafieken zijn gebaseerd op de online analysers. Dat houdt in dat de gemiddelde effluentwaarden van elke cyclus zijn meegenomen (meer dan 1.400 in totaal). De punten in de grafieken geven elk meetpunt weer en de doorgetrokken lijnen betreffen voortschrijdende weekgemiddelde waarden. De data in tabel 4 en de afbeeldingen 3 en 4 betreffen een periode waarin verschillende regelstrategieën zijn onderzocht. Verder zijn de grenzen van de maximaal toelaatbare belasting bekeken en is incidenteel sprake geweest van technische problemen die de procesvoering negatief beïnvloedden. Ondanks het feit dat alle data zijn meegenomen in de beoordeling van het proces, kan worden gesteld dan de resultaten ten aanzien van

Alle onderzoeken hebben aangetoond dat korrelvorming dan wel het instandhouden van korrelslib mogelijk is, waarbij de invloed van belangrijke procesparameters duidelijk is gemaakt. De volgende stap in de onderzoeken betrof het optimaliseren van de effluentkwaliteit. Met name tijdens de onderzoeken in Epe en Dinxperlo is veel aandacht besteed aan het optimaliseren van de stikstof- en fosfaatverwijdering. Door de implementatie van online analysers voor NH4-N, NO3-N en PO4-P in combinatie met nieuwe besturingssoftware zijn vergaande mogelijkheden voor optimalisatie gecreëerd. In Epe en Dinxperlo zijn anoxische cyclusstappen vóór en na de beluchte fase toegevoegd, waarbij de duur van de biologische cyclusstappen werd geregeld op basis van de online analysers. Met uitzondering van het voedingsregime is de bedrijfsvoering van de twee reactoren in Epe op hoofdlijnen hetzelfde geweest. Reactor 1 is tijdens de vulfase altijd gevoed

Tabel 4. Gemiddelde effluentkwaliteit en belasting Epe en Dinxperlo.

parameter

Epe reactor 1

Epe reactor 2

Dinxperlo

ammonium (mg N/l)

0,6

0,5

0,2

nitraat (mg N/l)

4,2

3,7

4,9

orthofosfaat (mg P/l)

0,3

0,6

1,7

Ntotaal (mgN/l)*

5,8

5,0

6,2

Ptotaal (mg P/l)**

0,9

1,1

2,3

zwevendstof (mg/l)

17

14

18

volumetrische belasting (m3/(m3.d))

0,86

0,82

0,84

CZV-belasting (kg CZV/ (kgDS.d))

0,10 - 0,14

0,10 - 0,14

0,10 - 0,14

januari 2009 januari 2010

januari 2009 januari 2010

december 2008 juli 2009

periode

* Ntotaal = som van NH4-N, NO3-N en stikstoffractie zwevendstof (N = 6% DS) ** Ptotaal = som van PO4-P en fosfaatfractie zwevendstof (P = 3,5% DS)


platform

Afb. 3: Epe reactor 2: effluentconcentraties stikstof en volumetrische belasting

stikstof- en fosfaatverwijdering zeer goed te noemen zijn. Gedurende het gehele onderzoek is de fosfaatverwijdering in Epe van een hoog niveau geweest. Wel bleek dat de fosfaatverwijderingscapaciteit wat terugloopt bij te lage zuurstofgehaltes tijdens de beluchte fase (< 1 mg/l). Verder treedt enige mate van fosfaatafgifte op indien de anoxische periode na de beluchte fase te lang duurt. In Dinxperlo blijft de fosfaatverwijdering enigszins achter, hetgeen hoogstwaarschijnlijk is terug te voeren op een ongunstigere influentsamenstelling. Het biologische fosfaatverwijderingsproces leidde op deze rwzi tot orthofosfaatconcentraties in het effluent van 2 tot 3 mg/l. Teneinde de mogelijkheden van verdergaande fosfaatverwijdering na te gaan, heeft vanaf eind april 2009 tot het einde van het onderzoek een aanvullende ijzerdosering tijdens de beluchte fase plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot stabiele, lage orthofosfaatgehaltes in het effluent - < 0,5 mg P/l - bij een Me/Pinfluent-verhouding van 0,3:0,4. Naast de verbetering van de fosfaatverwijdering had de aanvullende ijzerdosering geen negatieve neveneffecten tot gevolg. De resultaten met betrekking tot het zwevendstofgehalte in het effluent zijn in Epe en Dinxperlo vergelijkbaar. De onderzoeken laten zien dat de gemiddelde concentraties laag en stabiel waren. De zwevendstofconcentraties in het effluent van de reactoren in Epe waren in de zomer van 2009 enigszins hoger, hetgeen is veroorzaakt door een iets minder optimale bedrijfsvoering.

Conclusies

Geconcludeerd kan worden dat met de uitvoering van de beschreven pilotonderzoeken alle relevante onderzoeksdoelstellingen zijn gerealiseerd. Op meerdere locaties is korrelvorming aangetoond, zowel met voorbehandeld als met ruw afvalwater. Het onderzoek in Epe laat zien dat gedurende een periode van 2,5 jaar in beide reactoren sprake was van stabiel korrelslib, waarvan de specifieke activiteiten voor de verwijdering van stikstof en fosfaat in de tijd goed op peil zijn gebleven. De effluentkwaliteit ten aanzien van zwevendstof en nutriënten is in de opeenvolgende onderzoeken vergaand

Afb. 4: Epe reactor 2: effluentconcentraties fosfaat, zwevendstof en temperatuur.v

geoptimaliseerd. Een belangrijk onderzoeksaspect is de temperatuurgevoeligheid van de stikstof- en fosfaatverwijdering geweest. Gezien de duur van onderzoeken is dit aspect uitgebreid onderzocht. De gepresenteerde cijfers van Epe betreffen de periode van januari 2009 tot en met januari 2010 en derhalve inclusief de winterperiodes van 2009 en 2010. In Dinxperlo heeft de winter van 2009 onderdeel uitgemaakt van het onderzoek. De onderzoeken in Epe en Dinxperlo laten zien dat stabiele, lage zwevendstofconcentraties in het effluent mogelijk zijn. Gekoppeld aan de goede resultaten voor nutriëntenverwijdering kan worden gesteld dat met korrelslibreactoren zonder nabehandeling de effluentkwaliteit heeft voldaan aan de reguliere effluenteisen in Nederland (Ntotaal = 10 en Ptotaal = 1 mg/l). Dit laat zien dat de potentie van de technologie groot is, ook voor toepassingen in het buitenland.

energieverbruik en slibbehandeling. De resultaten van deze onderzoeken zullen eind 2012 worden gepubliceerd in een volgend STOWA-rapport. LITERATUUR 1) STOWA (2010). Nereda pilotonderzoeken 20032010. Rapport 2010-29. 2) Morgenroth E., T. Sherden, M. van Loosdrecht, J. Heijnen en P. Wilderer (1997). Aerobic granular sludge in a sequencing batch reactor. Water Research nr. 12, pag. 3191-3194. 3) De Kreuk M. (2006). Aerobic granular sludge Scaling-up a new technology (dissertation). TU Delft.

Flankerend onderzoek

Gedurende de onderzoeken in Epe en Dinxperlo is flankerend onderzoek verricht aan verschillende nabehandelingstechnieken alsmede de mogelijkheden voor slibbehandeling. De resultaten zijn beschreven in het STOWA-rapport 2010-29 en laten zien dat nabehandeling en slibbehandeling goed mogelijk is, voor zover dat op pilotschaal representatief kan worden onderzocht.

Opschaling

In Epe wordt momenteel de eerste grootschalige praktijkinstallatie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater gerealiseerd. Daarna volgen de rwzi’s Dinxperlo en Vroomshoop. De eerste twee genoemde installaties betreffen ‘groene weide’-varianten, terwijl laatstgenoemde installatie een hybride uitvoering betreft. De keuze voor Nereda is gestoeld op het duurzame karakter van de technologie compact en een substantieel lager energieverbruik - in combinatie met significant lagere investeringen en jaarlijkse lasten. De werking van de drie genoemde Nederlandse installaties zullen als onderdeel van het NNOP uitvoerig worden begeleid en geëvalueerd op met name korrelvorming, effluentkwaliteit inclusief microcomponenten, hydrodynamica, zuurstofoverdracht,

Aan dit artikel werkten ook de volgende personen mee: • Ruud van Dalen (Waterschap Veluwe) • Merle de Kreuk (Waterschap Hollandse Delta) • Ad de Man (Waterschapsbedrijf Limburg) • Mathijs Oosterhuis (Waterschap Regge en Dinkel) • Philip Schyns (Waterschap Rijn en IJssel) • Paul Versteeg (Hoogheemraadschap van Rijnland)

H2O / 22 - 2010

37


Tony Flameling, Tauw Herman Evenblij, Waterschap Groot Salland Ronnie Berg, Tauw Paul Telkamp, Tauw

Nieuw rwzi-concept Dennis levert energie op In het kader van het project DEUGD (Duurzame Energie uit Geconcentreerde stromen in Deventer) heeft Tauw in opdracht van Waterschap Groot Salland en de gemeente Deventer een globale verkenning gedaan naar de mogelijkheden voor een energieproducerende rioolwaterzuivering, gecombineerd met gescheiden inzameling van grijs- en zwartwater. Het project wordt medegefinancierd door STOWA, Tauw en de Provincie Overijssel. Bij de uitvoering is ook Hogeschool Saxion betrokken. De resultaten van dit project zijn vertaald in een nieuw rwzi-project voor de centrale verwerking van grijs- en geconcentreerd zwartwater uit 60.000 woningen.

V

oor de gemeente Deventer is gekeken naar projecten van circa 100 tot 1000 woningen in de omgeving van de bestaande rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voor centrale behandeling is een grotere groeikern nodig die in één keer volledig op het nieuwe inzameling- en zuiveringsconcept overgaat. Tauw heeft voor de uitbreidingsplannen van een middelgrote stad in Nederland met circa 60.000 woningen gekeken naar centrale zwartwaterverwerking, gecombineerd met centrale grijswaterbehandeling. Deze projecten zijn nog in uitvoering maar de eerste resultaten zijn veelbelovend. Dit artikel gaat over één van de resultaten: de ‘uitvinding’ van een nieuw zuiveringsconcept dat aanmerkelijk compacter is en daarnaast een forse hoeveelheid energie oplevert. Randvoorwaarden vormen de inzameling van geconcentreerd toiletwater en de aanleg van een gescheiden riolering voor het huishoudelijk afvalwater.

Grijs- en zwartwater

Grijswater is het water uit de douche, de wasmachine en de keuken. Zwartwater is het water afkomstig van het toilet, dat urine en fecaliën bevat. Grijswater bevat lagere concentraties afvalstoffen dan zwartwater. In vergelijking met gemengd grijs- en zwart(huishoudelijk) afvalwater is de verhouding tussen stikstof en organisch vuil een stuk gunstiger voor verwerking in een actiefslibsysteem. In de huidige situatie wordt zwart- en grijswater gemengd en sterk verdund afgevoerd. Door de verdunning is de verwijdering van nutriënten minder effectief. Het zwartwater bevat 91 procent

38

H2O / 22 - 2010

van het totaal stikstof, 79 procent van het totaal fosfor en 70 procent van de totale vracht aan organische stof. Daarnaast bevat zwartwater ten opzichte van de totale huishoudelijke afvalwaterstroom zo goed als alle pathogenen en alle medicijnresten en hormonen.

Nieuw zuiveringsconcept door centrale verwerking

Op conventionele wijze ingezameld zwartwater is nog altijd redelijk verdund door het vele spoelwater van een toilet. Door toepassing van vacuümtoiletten is het zwartwater zeven keer geconcentreerder in te zamelen. Het is dan zeven keer minder verdund en dat biedt mogelijkheden voor nieuwe zuiveringsconcepten. In diverse onderzoeken is decentrale zwartwaterbehandeling al aan de orde geweest. Kleinschaligheid is echter in veel gevallen duurder dan centrale behandeling. Het opschalen van decentrale verwerking van grijs- en zwartwater naar centrale verwerking heeft geleid tot een heel nieuw zuiveringsconcept genaamd DENNIS (Drinkwaterbesparing, Energiefabriek, Nutriëntenterugwinning en NIeuwe Sanitatie) (zie kader). De bestaande bezwaren tegen anaerobe voorbehandeling van huishoudelijk afvalwater (lage temperatuur, reststroom met nutriënten) zijn in het zuiveringsconcept Dennis weggenomen. Bij conventioneel huishoudelijk afvalwater is de afvalwaterstroom te groot om deze effectief te kunnen verwarmen. Geconcentreerd zwartwater is wel te verwarmen, zodat de anaerobe omzetting goed verloopt. Het afvalwater

is na de gisting geconcentreerd en warm genoeg voor de Anammox-route, waardoor stikstof ook effectief is te verwijderen. Door een warmtewisselaar na de Anammox is het ingaande water met een beperkt energieverlies op te warmen. Ook voor fosfaat is de concentratie hoog genoeg om deze effectief terug te kunnen winnen. In dun huishoudelijk afvalwater is de stikstofconcentratie te laag voor de (warme) Anammox-route en is ook de fosfaatconcentratie te laag voor een effectieve terugwinning. Het zwartwater is weliswaar zeer geconcentreerd ‘maar klotst nog steeds’, zodat het verder met normale rioleringstechnieken zoals persleidingen kan worden getransporteerd. Ten aanzien van emissies van methaan bestaan mogelijkheden om deze te verminderen ten opzichte van conventionele afvalwaterzuivering, door de vrijkomende methaanrijke lucht uit de Anammox- en struvietreactor te behandelen in een luchtfilter die methaan kan afbreken. Dit aspect wordt onderzocht in diverse onderzoeksprogramma’s, ook in relatie tot lachgasemissies uit het Anammoxproces. Eén van de te onderzoeken fenomenen is het ‘zwartwatergat’, de extra organische vuilvracht die is gevonden bij inzameling van geconcentreerd zwartwater. Een woonwijk met inzameling van geconcentreerd zwartwater lijkt veel meer organisch vuil te produceren dan een woonwijk met conventionele sanitatie. Oorzaak zou methaanemissie in open riolering kunnen zijn. Inzameling van geconcentreerd zwartwater zou dus ook kunnen bijdragen aan een lagere emissie van broeikasgassen.


platform

Afb. 1: Conventionele inzameling en zuivering van afvalwater.

Afb. 2: Inzameling en zuivering van afvalwater volgens DENNIS.

Resultaten eerste verkenning

Een eerste verkenning van het nieuwe rwzi-concept heeft aangetoond dat – in vergelijking met de conventionele rwzi’s met slibgisting – twee tot drie maal meer biogas wordt gewonnen uit het totale influent. Ook in vergelijking met de huidige Energiefabriekconcepten levert dit aanmerkelijk meer energie op, ondanks de extra energie die nodig is voor de vacuümtoiletten. Voor het feit dat de gasproductie groter is ten opzichte van het conventionele systeem zijn twee redenen. Ten eerste wordt een veel groter deel van het organische vuil direct door de gisting geleid en niet eerst in gesuspendeerde of opgeloste vorm door het actiefslibsysteem. Ten tweede Het geconcentreerde zwartwater wordt ingedikt in een indikker en is dan geconcentreerd genoeg om te vergisten in een normale gisting. Tauw heeft proefondervindelijk vastgesteld dat zwartwater goede indikkingseigenchappen heeft. Het vergistingsproces van het ingedikte zwartwater is gelijk aan de vergisting van primaire en secundaire slibstromen, zoals die nu ook in rwzi’s plaatsvindt. Doordat vergisting het beste verloopt op hogere temperaturen (30°C of meer), is het nodig het slib dat de gisting ingaat, op te warmen. Door warmteterugwinning is het warmteverlies te beperken: het uitgegiste slib hoeft immers niet warm te zijn. De opwarming vindt plaats door de warmte te benutten die vrijkomt bij de verbranding van het biogas uit de gisting. Ook na de opwarming van de dunne fractie blijft er een ruim warmteoverschot. Het rejectiewater van de slibontwatering wordt nabehandeld in een Anammoxen struvietreactor. Struviet is rijk aan stikstof

is de conversie van de organische stoffen in de dunne fractie die door de UASB gaat, veel hoger en dat zijn nu net die stoffen die bij een conventioneel systeem eerst in het actiefslibsysteem gaan. Naast een veel grotere energieproductie en betere mogelijkheden voor nutriëntenterugwinning vindt ook forse drinkwaterbesparing plaats. Het effect op de slibproductie is nog onzeker; er is sprake van tegenstelde effecten die nader onderzoek vragen. Enerzijds wordt bij anaerobe behandeling van geconcentreerd zwartwater meer organische stof direct naar biogas omgezet en wordt er minder secundair en chemisch slib gemaakt; anderzijds is er minder aerobe slibmineen fosfaat en is onder andere geschikt als meststof voor de landbouw. De dunne fractie (het overloopwater van de indikker) is een op limonade lijkende ondoorzichtige gele vloeistof. Deze ‘anaerobe sportdrank’ wordt opgewarmd tot circa 30°C. De organische stof die grotendeels opgelost is en deels colloïdale deeltjes bevat, is goed afbreekbaar in een anaerobe korrelreactor (UASB)1). Omdat het afvalwater warm is, kan de verblijftijd relatief kort zijn en is de omzetting van organisch vuil naar biogas vergaand. Het anaeroob behandelde water wordt daarna samen met het rejectiewater behandeld in de Anammox- en struvietreactor, waarna de warmte weer wordt teruggewonnen. Het grijswater wordt in een normale actiefslibinstallatie verwerkt, samen met het teruggekoelde effluent van de Anammox- en struvietreactor. Het geproduceerde slib vanuit de actiefslibinstallatie wordt na indikking gezamenlijk met het ingedikte zwartwater opgewarmd en vergist.

Indikking van zwartwater.

ralisatie en is er het fenomeen van het zwartwatergat, waardoor mogelijk meer organisch slib de rwzi bereikt en er meer slib zal ontstaan.

Kosten

Allereerst zijn er aanzienlijke meerkosten voor de inzameling van gescheiden zwarten grijswater; in de woning zijn één of meer vacuümtoiletten en twee afvoerleidingen nodig. Ook op straat- of wijkniveau moeten aanpassingen plaatsvinden. Dat betekent dat dit concept in een bestaande situatie erg duur en niet realistisch zal zijn. In een nieuwbouw- of zogeheten groene weide is sprake van meerkosten die te overzien zijn. Deze zijn gedeeltelijk te verrekenen in de bouwkosten. Op de totale kosten van een huis zijn deze meerkosten gering, waarschijnlijk in een range van een 0,5 tot 1,5 procent, afhankelijk van het type woning. De bewoner krijgt een marginaal duurder huis, maar bespaart op zijn drinkwaterlasten en draagt bovendien bij aan het streven naar een duurzamere maatschappij. Voor een nieuw te bouwen rwzi zullen de kosten lager uitvallen, omdat deze compacter wordt. De actiefslibinstallatie is kleiner vanwege de lagere hydraulische en biologische belasting. Deze besparingen in de bouwkosten wegen in de globale verkenning op tegen de meerkosten van een grotere gisting voor de extra organische stof, een UASB-reactor, een warmtewisselaar en een grotere Anammoxinstallatie. Deze extra onderdelen en extra processtappen maken de rwzi complexer, waardoor deze meer onderhoud en toezicht zal vragen. De verwachting is dat de operationele lasten lager zullen uitvallen vanwege de grotere baten aan biogas en de lagere investeringskosten. H2O / 22 - 2010

39


Conclusie

Het totale effect van dit nieuwe zuiveringsconcept op basis van deze globale verkenning is een rwzi met een hogere energieproductie, een lagere slibproductie, meer mogelijkheden voor nutriëntenteDe vacuümvoorziening in de woning biedt mogelijkheden om groente- en fruitafval (GF) vanuit de woning naar een gisting te transporteren. Het is via een voedselrestenvermaler als geconcentreerd afval af te voeren. Nadeel is dat hier nu nog een speciale ontheffing voor nodig is. Voordelen zijn er in de zin van bewonersgemak, doordat GF-afval niet meer verzameld hoeft te worden in een container. Ook zal sprake zijn van een vermindering van GF-afval dat niet in een (grijze) afvalcontainer thuishoort of via de grijswaterstroom uit het

rugwinning en lagere exploitatiekosten in vergelijking met conventionele inzameling en zuivering van huishoudelijk afvalwater. De meerkosten voor de geconcentreerde inzameling van het zwartwater worden daarbij deels gecompenseerd door een keukenblok wordt afgevoerd. Op de rwzi wordt het groente- en fruitafval in biogas omgezet, zodat er nog meer energie vrijkomt. In het kader van het DEUGDproject worden nu proeven uitgevoerd om te kijken of GF-afval een katalyserend effect op de gisting heeft, waardoor er meer biogas vrijkomt. In vergelijking met (aerobe) compostering zal GF-vergisting mogelijk ook tot minder methaanemissie leiden. Scheiding van de slibstromen kan zinvol zijn, omdat het uitgegiste zwartwaterslib en het GF-slib relatief schoner zijn dan het ‘grijswaterslib’ uit de actiefslibinstallatie.

drinkwaterbesparing van enkele tientjes per huishouden per jaar. Op grond van de voorcalculatie van Tauw is een zelfvoorzienendheid van 150 tot 175 procent berekend (exclusief GF-vergisting). Dit komt neer op een levering van elektrische energie van 10 tot 15 kWh per inwoner per jaar. Hierbij is rekening gehouden met de extra energie die nodig is voor de geconcentreerde inzameling van zwartwater met een vacuümtoilet. Omdat er nog veel onzekerheden zijn, ligt het voor de hand dit concept nader uit te werken en verder te onderbouwen. Tauw heeft hiervoor al enkele projectvoorstellen uitstaan. LITERATUUR 1) Lettinga G. en L. Hulshoff Pol en Zeeman (1993). Collegedictaat biologische waterzuivering onderdeel anaerobe zuivering. Landbouw Universiteit Wageningen, vakgroep Milieutechnologie.

advertentie

Untitled-1 1

40

H2O / 22 - 2010

07-10-10 16:28


platform

Christof Lubbers, Royal Haskoning Johannes Boersma, Waterschap Aa en Maas Antoine van Geffen, Waterschap Aa en Maas

Zijn meerkanaalswaaiers toepasbaar in de afvalwaterwereld? Stelt u zich voor dat een nieuw, nog niet opgeleverd influentgemaal van een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een hoge capaciteit niet voldoet aan het ontwerpdebiet. Korte tijd nadat de pomp in werking is getreden, loopt het debiet terug tot soms 50 procent van het ontwerpdebiet. Voor zover bekend wordt aan alle gangbare ontwerpregels voor gemalen voldaan. De Factory Acceptance Test (FAT) is glansrijk doorstaan; toch faalt de pomp in de praktijk. Een realistische situatie. Waarin verschilt de praktijk van de proefstand? In het gemaal is onderzoek gedaan; ook zijn testen verricht naar de oorzaak van de terugval in debiet. Resultaat: het type waaier van de pomp is bepalend voor de gevoeligheid van het verpompen van gasrijk afvalwater.

Onverklaard verloop

Na renovatie laten de debietregistraties van het influentgemaal een vooralsnog onverklaard verloop zien. Vrijwel direct na het opstarten van de pompen zakt het debiet in. Na inschakeling heeft de pomp, zoals het hoort, een werkpunt op de QH-kromme, zoals de registratie van het werkpunt toont in afbeelding 1. Vervolgens begint het

werkpunt af te wijken van de kromme en in een tijdsduur van soms slechts een half uur is het debiet gehalveerd. De pompregeling probeert dit inzakkende debiet op te vangen door op te toeren. Wordt de pomp – nadat deze een tijdje uitgeschakeld is geweest – weer

ingeschakeld, dan begint het fenomeen opnieuw met een werkpunt op de QH-kromme, waarna het debiet langzaam afneemt. In de pomp lijkt zich langzaam een verstoring op te bouwen, die ervoor zorgt dat de pomp terugloopt in debiet en dus niet meer aan de QH-kromme voldoet. Als de pomp stopt, verdwijnt de verstoring om

Afb. 1: Meerkanaalswaaier: de werkpunten (blauwe lijn) wijken in de tijd af van de pompkromme (zwarte lijn). De rode pijlen geven het verloop in de tijd aan.

2.5 Werkpunt bij aanvang pompbedrijf

2

Opvoerhoogte [-]

D

e pomp vormt een belangrijk onderdeel van het transportsysteem en is daarom vaak onderwerp van studie. Functioneert dit onderdeel slecht, dan hapert de afvoer van afvalwater met alle consequenties als gevolg van mogelijke overstorten vandien. Basis voor het ontwerp van het transportsysteem zijn de theoretische prestaties van de pomp en de leidingkarakteristiek. De werkpunten over het hele werkgebied van de pomp worden vastgesteld, zodat deze op de proefstand (FAT) te testen is. Als de pomp goed is ingebouwd en aan alle voorwaarden van de pompfabrikant is voldaan, draait de pomp jarenlang naar behoren. Maar: wat als aan alle ontwerpregels is voldaan en het werkpunt van de pomp toch begint af te wijken op de QH-kromme (de relatie tussen debiet en opvoerhoogte)? Waterschap Aa en Maas ondervond dit. De vier pompen van het influentgemaal van de rwzi van AarleRixtel vertoonden al in de opleveringsfase na een renovatie een reductie in capaciteit. De pompen zijn nieuw. Niets wijst op een ontwerpfout. Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij rioolgemaal Harense Broek en een tweede rioolgemaal binnen de zuiveringskring van rwzi Oijen.

1.5

1

0.5

0 0

0.5

1

1.5

Debiet [-]

H2O / 22 - 2010

41


vervolgens weer langzaam op te bouwen na inschakeling van de pomp.

Mogelijke oorzaken

Als een pomp niet voldoet aan de QH-kromme kan dat verschillende oorzaken hebben: cavitatie, vervuiling of verstopping van de waaier; asymmetrische aanstroming van de waaier; draaiing van het water voordat het de waaier instroomt; lokale wervelingen die onderdruk veroorzaken of gas in de waaier, wat de doorstroming blokkeert. Het typische aan de situatie in Aarle-Rixtel is het tijdsaspect. De pomp begint altijd op de pompkromme om vervolgens af te wijken. We kunnen dan ook aannemen dat de pomp in principe goed functioneert, maar dat in de tijd een verandering optreedt. Onderzocht is of de aanstroming naar de pomp voldoet en of sprake is van vervuiling in de pomp. Zonder resultaat. Het water is voldoende vrij van vuil en de aanstroming vanuit de ontvangkelder is gevarieerd door schotten te plaatsen en zelfs door de zuigmonden te verwijderen. Zonder duidelijk verschil echter in de prestaties van de pomp. De drie gemalen waar het probleem zich voordoet, verschillen wat betreft de aanstroming van de pomp vanuit de natte kelder, de zuigleiding en de opstelling van de pomp. We constateren in geen van de gevallen cavitatie. Bij Aarle-Rixtel is de aanstroming uitgebreid geperfectioneerd. Dit leidde niet tot verbetering. De enige geconstateerde overeenkomsten zijn het type water, namelijk afvalwater, en het type pomp, namelijk pompen met een meerkanaalswaaier. Bij Aarle-Rixtel is in het traject voorafgaande aan deze studie de nieuwe meerkanaalswaaier vervangen door een meerkanaalswaaier van een andere fabrikant, om zo vast te kunnen stellen of het probleem is veroorzaakt door deze specifieke pomp. Maar, ook de pomp van het andere fabrikaat vertoont hetzelfde probleem. Zou de vorm van de waaier in combinatie met ontgassing in de kern van de waaier de oorzaak zijn van de afname van het debiet?

Opstelling van de drie originele pompen en de zwarte geteste schroefcentrifugaalpomp van het influentgemaal van Aarle-Rixtel

Hypothese: ontgassing, analogie met cavitatie

Van afvalwater is bekend dat er veel gas in opgelost kan zijn door biochemische reacties. Na verder onderzoek blijkt dat in dit geval vooral sprake is van gasopname door regendruppels. De mate van afval van het werkpunt ten opzichte van de pompkromme is duidelijk het grootst tijdens RWA. De afbeeldingen 2 en 3 tonen de gemeten

Afb. 2: Boven de werkpunten tijdens DWA, onder de debietregistratie.

42

H2O / 22 - 2010

werkpunten tijdens een DWA- en een RWA-situatie. De onderste grafiek van beide figuren toont een debietregistratie over een bepaalde periode. Het eerste deel laat een DWA-afvoer zien waarbij de pomp uit- en ingeschakeld wordt. Het tweede deel laat de afvoer zien tijdens een langdurige regenbui. De bovenste grafiek van beide figuren toont de werkpunten van de periode in de rode cirkel. Mogelijke oorzaak van het probleem is ontgassing in de pomp. In de waaier van de pomp treedt namelijk een grote onderdruk op. De onderdruk is waaiervormspecifiek en bepaalt de voordruk die nodig is om cavitatie te voorkomen; de NPSH-karakteristiek. In het geval van afvalwater met mogelijk veel opgelost gas kan al bij een hogere onderdrukwaarde ontgassing plaatsvinden. De ontgassing en de daarmee gepaard gaande gasbellen ontstaan op dezelfde locatie in de waaier waar ook cavitatie zou ontstaan. Dit betekent dat de oorzaak van gasbellen tijdens ontgassing vergelijkbaar is met de formatie van dampbellen tijdens cavitatie en eenzelfde effect heeft. Wanneer zo’n gasbel een deel van een waaierkanaal vult, beperkt het de doorgang voor water en zullen debiet en druk afnemen. Dit beeld klopt met de geconstateerde problemen. Op verschillende dagen en vooral tussen RWAen DWA-aanvoer zitten grote verschillen in de mate van afwijking van het werkpunt. Ontgassingskrommen zoals we die voor


platform en is een overstap naar meer kanalen nodig. Omdat één-kanaalswaaiers niet symmetrisch op de as staan, is het mogelijk dat dit type pomp weinig last heeft van capaciteitsreductie door gas. Er zijn echter geen metingen verricht aan één-kanaalswaaiers om dit te bevestigen. De geconstateerde afwijkingen hebben mogelijk grote consequenties voor de praktijk. Deze afwijking wordt niet geconstateerd tijdens de FAT-testen. En dus kunnen we vraagtekens plaatsen bij de waarde van een FAT voor een afvalwatertoepassing, wanneer deze uitgevoerd wordt met schoon gasarm water. Een dergelijke FAT zou uit te breiden zijn met testen met gasrijk water.

Afb. 3: Boven de werkpunten tijdens RWA, onder de debietregistratie.

cavitatie kennen (NPSH-krommen), bestaan niet, simpelweg omdat die volledig afhangen van de waterkwaliteit en de concentratie opgelost gas. Een ander aspect dat meeweegt, is het lagere toerental tijdens DWA. Hierdoor zal de onderdruk in de waaier kleiner zijn, waardoor ook de mate van ontgassing kleiner is. Tijdens RWA neemt het toerental toe en is de gasconcentratie van het regenwater hoger. Deze combinatie zorgt ervoor dat ontgassing plaatsvindt. Afhankelijk van het type waaier heeft deze ontgassing invloed op de prestatie van de pomp.

Is er bewijs voor deze theorie?

Het best denkbare bewijs zou zijn dat een gaspocket was waargenomen in de waaier. Hoop was gevestigd op een transparante zuigleiding, maar omdat het afvalwater te vuil is, bedroeg het zicht slechts enkele centimeters. Toch bestaat ondersteunend bewijs voor deze theorie. Op het influentgemaal is de pomp met de meerkanaalswaaier vervangen door een andere pomp met een meerkanaalswaaier van een andere fabrikant. Het resultaat was hetzelfde: het debiet nam in korte tijd sterk af. Om te bepalen of de waaiervorm invloed heeft op de geconstateerde afwijking van het werkpunt, is op deze locatie getest met een pomp met een ander type waaier, namelijk met een schroefcentrifugaalwaaier. Met een sterk verbeterd resultaat, zoals te zien is in afbeelding 4. Er is slechts een lichte afwijking ten opzichte van de theoretische pompkromme waargenomen.

het gas door de pomp. De metingen geven aan dat dit proces gunstiger verloopt bij een schroefcentrifugaalwaaier dan bij een meerkanaalswaaier. Dit komt wellicht doordat gas de neiging heeft naar de as van de waaier te bewegen. De meerkanaalswaaier is symmetrisch om de as. Gas dat daar terechtkomt, zal minder snel verstoord worden. De schroefcentrifugaalwaaier ligt asymmetrisch rond de as. De punt van de waaier bevindt zich op de as, waardoor gas naar buiten gewerkt wordt door de waaier.

Wat zijn de consequenties voor de praktijk?

Op verschillende locaties met pompen van drie fabrikanten van meerkanaalwaaiers is geconstateerd dat de werkpunten kunnen afwijken van de pompkromme. De toepassing van meerkanaalswaaiers wordt bepaald door de grootte van de capaciteit. Boven een bepaalde capaciteit zijn één-kanaalswaaiers niet meer toe te passen

Maakt het beschreven probleem pompen met meerkanaalswaaiers ongeschikt voor toepassing van afvalwatertransport? Hoewel het probleem zich op meerdere locaties manifesteert en bij verschillende pompfabrikanten, kunnen we niet concluderen dat ontgassing alle meerkanaalswaaiers beïnvloedt. Op de onderzochte locaties blijkt wel dat het type waaier van grote invloed is op de prestaties van de pomp. Op het influentgemaal van de rwzi van Aarle-Rixtel en bij rioolgemaal Harense Broek is vastgesteld dat de pomp met een schroefcentrifugaalwaaier duidelijk beter presteert. De specifieke vorm van dit type waaier heeft blijkbaar de eigenschap dat het gas na ontgassing niet in de waaier opgehoopt blijft, maar verder getransporteerd wordt. Dat brengt ons bij de vraag hoe we deze informatie gebruiken in het ontwerpproces van afvalwatertransport. Is ontgassing de hoofdoorzaak van het probleem, dan kunnen we kiezen voor een pomp met een lage zuigdrukbehoefte (NPSH). Een hoge NPSH-behoefte betekent dat sprake is van een grote onderdruk in de waaier en dat de kans op ontgassing en op cavitatie bij de pomp groter is. Naast onderdruk speelt ook de potentie van de waaier om gas verder

Afb. 4: Schroefcentrifugaalwaaier: de werkpunten liggen dicht bij de QH-kromme.

Vervolgens is ook bij rioolgemaal Harense Broek de pomp vervangen door een pomp met een schroefcentrifugaalwaaier, met hetzelfde gunstige resultaat. Afbeelding 5 laat zien dat ook bij dit gemaal het type waaier van invloed is op de pompprestatie. Ofwel: het is goed mogelijk dat de vorm van de waaier invloed heeft op de hoeveelheid gas die uit de oplossing komt én op de locatie binnen de waaier waar deze ontgassing optreedt. Daarnaast heeft de waaier invloed op het doorvoeren van H2O / 22 - 2010

43


Afb. 5: Rioolgemaal Harense Broek. Meerkanaalswaaier (links) versus schroefcentrifugaalwaaier (rechts).

door de waaier te transporteren een rol. Onze hypothese: door de asymmetrie van de meerkanaalwaaiers kan gas in het centrum van de waaier blijven hangen, terwijl dit probleem zich in mindere mate voordoet bij een schroefcentrifugaalwaaier.

is de pomp in staat dit water-gasmengsel efficiënt te verpompen. Voor Waterschap Aa en Maas hebben deze inzichten geleid tot het vervangen van alle vier pompen met een meerkanaalswaaier door pompen met een schroefcentrifugaalwaaier.

Gevolgen van het onderzoek

Royal Haskoning heeft op basis van deze inzichten een monitoringsysteem ontwikkeld dat in de toekomst een dergelijk probleem snel en effectief kan analyseren. Door het plaatsen van smartsoft-sensoren in het transportsysteem is het mogelijk een systeem te creëren dat de beheerder informeert over het functioneren van leidingen en pompen.

Onderzoek naar de oorzaak van de terugval in debiet toont aan dat het type waaier van de pomp bepalend is voor de gevoeligheid van het verpompen van gasrijk afvalwater. Het lijkt erop dat in de kern van de waaier gas vrijkomt uit het water, waar de druk het laagste is. Afhankelijk van de waaiervorm

H2O Gieterstopper

advertentie

Discussie

Het probleem dat de werkpunten van de pomp afwijken van de theoretische QH-kromme, doet zich voor op drie locaties onder duidelijk verschillende omstandigheden, met pompen van verschillend fabrikaat. De meerkanaalswaaiers hadden drie en vier kanalen en een capaciteit tussen 1500 en 3500 kubieke meter per uur. Er zijn geen metingen verricht aan één- of twee-kanaalwaaiers. Over de gevoeligheid van deze waaiers voor gasrijk water bij deze pompen kunnen we dan ook niets concluderen. 26-03-2004

10:56

Pagina 1

Brabant Water werkt continu aan de kwaliteit en verbetering van het drinkwater. Het Deltaplan Ontharding is een omvangrijk project dat uiterlijk in 2018 zorgt voor zachter drinkwater in heel Brabant. Hiervoor gaan we een aantal installaties bouwen. Daarom zoeken wij HBO-ers procestechnologie, werktuigbouwkunde, bouwkunde, elektrotechniek en procesautomatisering, die ons hierbij gaan helpen. Lijkt deze baan iets voor jou? Kijk dan voor meer info op www.zachterwatervoorbrabant.nl of bel met de afdeling P&O, 073 683 83 00.

Ben jij die HBO-er die ons helpt om Brabant van zachter drinkwater te voorzien?

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180 44

H2O / 22 - 2010


agenda 16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises

symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASHdiensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.

17 november , Amersfoort Jong Waternetwerkdag

bijeenkomst waarin studenten, overheid en bedrijfsleven elkaar in een informele en interactieve omgeving kunnen ontmoeten en discussie voeren over de uitdagingen van de toekomst: het uit te voeren Deltaplan van de Commissie Veerman, de vraag om duurzaam en innovatief gebruik van onze waterbronnen en samenwerking in de waterketen. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

18 november, Delft Recent advances in water resources

colloquium met als sprekers C. Katsman (Scenario’s voor lokale zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust) en E. Schrama (Observatie en modelveranderingen in de Groenlandse ijslaag met NASA’s GRACEsysteem). Organisatie: Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen TU Delft. Informatie: www.hydrology.citg.tudelft.nl.

18 november, Utrecht ...en het zout dan? Onderzoek

vervolg op bijeenkomst van 10 juni, waarop kennisinstituten zoals Deltares, KWR en de universiteit van Wageningen discussiëren over de zoutindringing op de Nieuwe Waterweg en de gevaren van verzilting voor de drinkwatervoorziening en de landbouw. Zijn aanpassingen mogelijk? Organisatie: Rijkswaterstaat. Informatie: www.rijkswaterstaat.nl

18 november, Den Haag Dag van de nieuwe idealen

conferentie met sprekers en parallelprogramma’s over thema’s als klimaat, duurzaamheid en energieverbruik (ook watergerelateerd). Organisatie: Nirov. Informatie: www.dagvanderuimte.nl.

24 november, Druten De Waal: een te koesteren weelde of zware last?

debat tussen Provinciale Staten van Gelderland en inwoners van de provincie die betrokken zijn bij de Waal over de visie die PS samen met enkele organisaties voor deze rivier heeft ontwikkeld: Waalweelde. Is een veiliger en mooier rivierlandschap een weelde of drukt de last op vele schouders? Aan bod komt onder meer de vraag of er gebouwd mag worden in de uiterwaarden. Organisatie: provincie Gelderland Informatie: Johan Visser (026) 359 90 52.

24 november, Amsterdam Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een winwinsituatie?

b8ijeenkomst met presentaties over de eerste resultaten van fosfaatvastlegging door zuurstoftoevoer gecombineerd met koudewinning in de Ouderkerkerplas. Waternet, onderzoeksbureau B-Ware / Universiteit Nijmegen en energieleverancier Nuon geven uitleg over hun samenwerking om de waterkwaliteit te verbeteren én reductie van de uitstoot van kooldioxide te realiseren. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

2 december, Leiden Biologische bestrijding of biologische weerstand tegen exoten

themadag over hoe veel of weinig kansen exoten krijgen in nieuwe omgevingen (biologische weerstand), waar dat van afhankelijk is en wat we daaruit kunnen leren om problemen met exoten te minimaliseren of op te lossen met aanvullingen in het ecosysteem (biologische bestrijding). Organisatie: Werkgroep Exoten van Necov en WEW. Informatie: www.werkgroepexoten.nl.

15 december, Woerden Grondwater in de stad

24-25 november, Rotterdam Ondergrondse infrastructuur

congres over één jaar ervaringen met de Waterwet in relatie tot stedelijk gebied, de gevolgen van de Wabo, de praktische invulling van de grondwaterzorgplicht en casussen over grondwaterbeleid en gebiedsgerichte aanpak. Organisatie: Eurecom. Informatie: www.eurecom.nl.

25 november, Scheveningen De nationale waterconferentie

2011

derde editie van een nationale conferentie over de leidingen in de grond, met aandacht voor nieuwe sleufloze technieken voor de aanleg, de coördinatie en informatievoorziening en de veiligheid. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00.

jaarlijkse conferentie waarin op nationaal niveau naar de ontwikkelingen en de toekomst van de gehele watersector wordt gekeken. De sprekers zijn wetenschappers, bestuurders en politici. Organisatie: SBO. Informatie: www.watercongres.nl.

26 november, Zwolle De queeste van de watersector: op zoek naar het optimum

najaarscongres met een presentatie van nieuwe maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

1 december, Delft Optimalisatie WKO-toepassing

middagbijeenkomst over de optimalisatie van warmte-koudeopslag in de bodem en de effecten hiervan op het grondwater. Organisatie: Deltares en de Nederlandse Vereniging voor Ondergrondse Energieopslagsystemen. Informatie: Bert Sman (088) 335 72 94.

1 december, Harnaschpolder Nageschakelde zuiveringstechnieken; van onderzoek naar praktijk

symposium over de nabehandelingstechnieken voor effluent, inclusief de te behandelen resultaten, kosten en praktijkervaringen op de locatie (awzi Harnaschpolder) waar met diverse pilotinstallaties onderzoek verricht wordt naar de productie van gietwater voor de glastuinbouw en oppervlaktewater voor Delflands boezem uit gezuiverd afvalwater. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

11-14 januari, Rotterdam Infratech

vakbeurs voor infrastructuur, aangevuld met informatiebijeenkomsten van CROW over de standaard RAW-bepalingen 2010 voor de waterbouwsector. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: info@ahoy.nl.

3 februari, Borgharen 100 jaar afvoerreeks Borgharen: een koninklijke reeks?

symposium ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de debietmeetreeks Borgharen. Drie sprekers zullen ingaan op de afvoer bij Borgharen-dorp en het gebruik van de meetreeks voor extreme situaties. Hoe koninklijk is de meetreeks en wat doet men ermee in extreem droge en extreem natte situaties? Organisatie: Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Informatie: Rolf van der Veen 06 22 26 48 03.

8-10 maart, Assen Grond, Groen en Water

tweede editie van deze beurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie: info@cno-expo.nl.

12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT

vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.

H2O / 22 - 2010

45


handel & industrie Waterfilters maken veilig drinkwater bereikbaar

handpompje op gang te brengen, waarna het vervuilde water vanzelf verder gefilterd wordt. Dit levert vier tot vijf liter helder en bacterievrij drinkwater per uur op. Actief kool in het filter zorgt daarnaast voor smaak- en kleurverbetering. Een waterfilter kost, af fabriek, nog geen vijf euro, en kan een gezin van acht personen een jaar lang van schoon drinkwater voorzien. Na een jaar moet het keramisch onderdeel worden vervangen.

Basic Water Needs Pvt zal in zijn nieuwe fabriek in Pondicherry, India, 30.000 Tulip waterfilters per maand produceren. Daarmee komt schoon en veilig drinkwater eenvoudig en goedkoop beschikbaar voor de allerarmsten.

Het filter is het eerste ter wereld dat betaalbaar is voor de allerarmsten. De ontwikkeling is financieel mogelijk gemaakt door Stichting Aqua for All en Waterbedrijf Groningen. De afgelopen jaren zijn op andere locaties in India al bijna 100.000 waterfilters gemaakt. Door goed te luisteren naar de signalen van de gebruikers is nu een verbeterd model in productie genomen. In de fabriek in Pondicherry werken 30 medewerkers, vooral vrouwen. Voor meer informatie:

Klaas van der Ven, directeur van de stichting Basic Water Needs, is de bedenker van het Tulip waterfilter. Het innovatieve en zeer compacte filter laat vervuild water uitsluitend met behulp van de zwaartekracht door een keramisch filter met zilverimpregnering lopen. De gebruiker hoeft het filter alleen in een emmer vervuild water te hangen en met een

www.basicwaterneeds.com

Plaatsing van de kleinschalige zuiveringsinstallatie Bever IIIA.

Veel belangstelling voor kleine zuiveringen in Roemenië

waarschijnlijk ook een eigen vestiging in gebruik genomen en samenwerking met een lokale organisatie geëffectueerd. Ontwerp en uitvoering blijven voorlopig onder verantwoordelijkheid van de vestiging in Joure.

De nieuwe wetgeving in Roemenië, die het ongezuiverd lozen van afvalwater op oppervlaktewater verbiedt, leidt tot veel belangstelling voor de zuiveringssystemen van Afmitech uit Joure. Na een eerste succesvolle project in 2008 lijkt er nu een vervolg te komen.

Voor meer informatie: Jan Boele de Jong (0513) 54 10 22.

In 2008 kreeg Afmitech een aanvraag voor een kleine zuiveringsinstallatie voor afvalwater van een groot melkveebedrijf met bijbehorende 50 wooneenheden voor onder andere de loonwerkers en hun gezinnen. Uiteindelijk is een installatie voor 175 i.e. in november 2009 geplaatst en in bedrijf gesteld. Vanaf het begin functioneerde de zuivering binnen de gestelde normen, hoewel de extreem lage temperaturen gedurende de strenge winter een aanslag waren op de activiteit van de biologische zuivering. Na dat succesvolle eerste project heeft Afmitech regionale waterbedrijven, gemeenten, provincies en centrale overheden benaderd voor afgelegen dorpen en bedrijfslocaties. Al snel ontstond ook belangstelling bij de lokale ingenieursbureaus die deze gebieden adviseren over drinkwatervoorziening en afvalwaterzuivering. Op dit moment zijn er aanvragen uit de noordelijke en westelijke (Transsylvanië) provincies evenals uit enkele provincies langs de Donau en rondom Boekarest. Afmitech verwacht daarom in 2011 een vervolg op de eerste installatie. Dan wordt

46

H2O / 22 - 2010

Afmitech Friesland plaatste eerder kleine zuiveringsinstallaties in België, Hongarije en China. Onlangs is ook vanuit Duitsland serieuze belangstelling getoond.

Capilix wint Europese innovatieprijs Het Leeuwarder bedrijf Capilix heeft de prestigieuze European Water Quality Sensors Technology Innovation Award gewonnen voor het ontwikkelen van sensortechnologie voor de watermarkt. De uitreiking door het internationale marketingbedrijf Frost & Sullivan heeft 1 december plaats tijdens een galadiner in Londen. Capilix, opgezet door Evert van de Werfhorst en Geert Besselink, concentreert zich op het verderbrengen van capillaire, elektroforese microchiptechnologie in on-line meetsystemen voor opgeloste componenten in water. Het bedrijf is nu twee jaar bezig met het op een industriële manier ontwikkelen van sensoren. Het is een complexe technologie, waarin veel disciplines worden verenigd. Het praktisch toepasbaar maken hiervan is een tijdrovend en technisch ingewikkeld proces. Voor meer informatie: (058) 288 35 05.


26 november 2010:

Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Op 26 november a.s. verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit nummer onder andere de laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van proceswater en duurzame productieprocessen. Ook besteedt de redactie aandacht aan de kosten en het energieverbruik van waterprocessen in de industrie.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Proceswater. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl


KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWR-onderzoek omvat de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezond, Duurzaam, Efficiënt en Vooruitstrevend Water.

Afvalwater en hergebruik KWR’s onderzoek naar afvalwater, riolering en de watercyclus richt zich op het creëren van synergievoordelen door de watercyclus integraal te beschouwen op robuustheid en duurzaamheid. Dit biedt nieuwe mogelijkheden, waarbij water bijvoorbeeld een belangrijke bron voor energie en grondstoffen is. Met dit onderzoek brengt KWR watercycluspartners bij elkaar: binnen het onderzoeksprogramma Asellus werken zij met KWR en elkaar samen aan oplossingen voor hun eigen regio. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.