20101210073330

Page 1

43ste jaargang / 10 december 2010

24 /

2010

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

INTERVIEW MET GERARD VAN DE VEN GEBIEDSGERICHTE UITWERKING VAN NITRAATRICHTLIJN ‘EXTREME’ NEERSLAG IN NIJMEGEN IN BEELD GEBRACHT BREDE TOEPASSING VAN WONINGSPRINKLERS MOGELIJK 1004642_H2O nr 24.indd 1

07-12-10 08:48


24 december 2010: Themanummer InfraTech

Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Op 24 december a.s. verschijnt het themanummer InfraTech van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. In dit themanummer besteedt de redactie aandacht aan deze beurs: dé tweejaarlijkse ontmoetingsplaats voor de infrastructuur, die van 11 tot en met 14 januari 2011 plaatsvindt.

H2O stopper Grondwater 03092010.indd 1 Stopper_H2O_proceswater.indd 1 1004642_H2O nr 24.indd 2

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer InfraTech. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl

07-07-2010 10:22:40 03-12-10 15:59 07-12-10 08:48


10:22:40 10 15:59

Structuurdiscussies

R

ik van Terwisga, voorzitter van de Raad van Bestuur van Vitens, sprak tijdens de najaarsvergadering van Waternetwerk op 26 november in Zwolle opnieuw over de toekomst van zijn drinkwaterbedrijf. Hij is voorstander van een andere structuur, die vooral moet leiden tot meer contact met de klanten, lagere (maatschappelijke) kosten en verduurzaming van het proces. De regiokantoren kunnen verdwijnen en plaatsmaken voor één centraal kantoor. Flexibiliteit staat voorop, als het aan Van Terwisga ligt. Een verdere schaalvergroting ziet hij voor Vitens niet zitten. Vier geïntegreerde waterbedrijven in Nederland. Dat is volgens

hem de toekomst. Het zou een besparing kunnen opleveren van ongeveer 75 euro per gezin op een doorsnee-totaalbedrag van circa 485 euro aan waterkosten per jaar. Dat laatste zou ook het resultaat kunnen zijn van een halvering van het waterverbruik van huishoudens, wat volgens Van Terwisga mogelijk moet zijn. Het blijven interessante gedachten van een man die duidelijk meer in structuur denkt en minder met de praktijk van alledag bezig hoeft te zijn. Peter Bielars

inhoud nº 24 / 2010

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Europese samenwerking in wateronderzoek levert resultaten op

6 / Zware metalen in drinkwater: balans blijft moeilijk

Marcel Tielemans

7 / ‘Wetgeving nodig voor efficiëntere watersector’

8 / Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van toxische cyanobacteriën

Edwin Kardinaal en Hans Ruiter

9 / Chinese transitie biedt Nederlandse watersector mogelijkheden

10 / Interview met Gerard van de Ven Maarten Gast

12 / Mogelijkheden en beperkingen van

15

een gebiedsgerichte uitwerking van de Nitraatrichtlijn

Oscar Schoumans, Oene Oenema, Kor Zwart, Andrea Keessen, Marleen van Rijswick, Hens Runhaar en Peter Driessen

15

/ Brabant Water houdt 120 monteurs binnen het bedrijf Paulien ‘t Hoen

34

16

/ Actualisatie verdringingsreeks in waterakkoord Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht Ebbing van Tuinen, Bart Wesseling en Peter Verbrugge

20 / Waternetwerken 27 / ‘Extreme’ neerslag en riolering in de prak-

tijk: een ‘T=10’ in Nijmegen in beeld gebracht Jeroen Langeveld en Eduard Schilling

30 / Energiebesparing op rwzi Horstermeer Berend Reitsma, Anne Bosma, Peter Piekema en Joost van den Bulk

34

/ Woningsprinklers: een belangrijke bijdrage aan de volksgezondheid Jan Vreeburg, Ivars Poznakovs en René Hagen

37 / Biologische monitoring: is meten weten? Frans Kouwets en Arnold Veen

1004642_H2O nr 24.indd 3

10

Bij de omslagfoto: de hoornsche Plas bij Groningen (foto: herman wanningen).

07-12-10 08:48


Europese samenwerking in wateronderzoek levert resultaten op Europese samenwerking levert resultaten op, zo bleek bij de jaarlijkse bijeenkomst van het bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven (BTO) op 17 november bij KWR in Nieuwegein. Zes sprekers presenteerden deze resultaten: van nieuwe, proefdier- en geldbesparende testmethoden voor stoffen tot kennis over keramische membranen en membraanvervuiling en van hulpmiddelen voor asset management tot een klimaatbestendige stedelijke waterketen. De begin dit jaar opgerichte Aqua Research Collaboration - een structureel samenwerkingsverband van vijf Europese waterkennisinstituten, waaronder KWR - zal de effectiviteit van Europese samenwerking versterken. Het tilt de Europese samenwerking uit boven het niveau van vaak tijdelijke consortia in EU-verband.

E

uropese samenwerking in het wateronderzoek kent drie belangrijke aspecten, zo hield KWR-directeur Wim van Vierssen de ruim 80 aanwezigen voor: “We kunnen samen onderzoek programmeren om onze menskracht en financiën optimaal te benutten, we kunnen delen in elkaars kennis van de praktijk en we kunnen met vereende krachten bouwen aan een robuust, lerend waterkennissysteem voor heel Europa.” Samenwerking berust grotendeels op bruggen bouwen. BTO-wetenschapscoördinator Gertjan Medema liet aan de hand van beeldende missers in de bruggenbouw zien dat je daarbij regels in acht moet nemen, anders gaat het fout. Enkele voorbeelden: ‘Het moet van twee kanten komen’, ‘maak een realistisch plan’ en ‘zorg voor goed onderhoud’ aan de brug als je die eenmaal hebt opgebouwd.

Stoffen intelligent testen

Hoe Europese samenwerking in zijn werk gaat en wat dat oplevert voor het bedrijfstakonderzoek, werd gedemonstreerd door zes BTO-onderzoekers. Cindy de Jongh (KWR) besprak de voortgang bij de ontwikkeling van intelligente teststrategieën voor de beoordeling van chemicaliën in het kader van de nieuwe Europese REACH-regelgeving. Daarvoor moeten vóór 2018 circa 30.000 stoffen worden getest op risico’s voor mens en milieu - met bestaande tests zou dat 1,5 miljard euro en 4 miljoen extra proefdieren kosten. Binnen het project OSIRIS (Optimized Strategies for Risk Assessment of Industrial Chemicals through Integration of Non-Test and Test Information) ontwikkelen onderzoekers van 30 Europese onderzoeksinstituten sinds 2007 samen nieuwe teststrategieën die moeten zorgen dat dit sneller, tegen lagere kosten en met minder proefdieren kan, zo legde Gerrit Schüürmann, de coördinator van OSIRIS, uit in een videoboodschap.

QSAR’s

De Jongh liet vervolgens resultaten van de samenwerking zien in de vorm van het gebruik van QSAR’s: modellen voor kwalita-

4

tieve structuur-activiteitsrelaties. Op basis van de chemische structuur van een stof is met QSAR’s een voorspelling te doen over hun schadelijkheid. In een samenwerking tussen het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven en OSIRIS zijn zes verschillende QSAR’s gebruikt om tien drinkwaterrelevante stoffen op mutageniteit te onderzoeken. Voor zeven stoffen gaven alle QSAR’s groen licht, voor één allemaal rood licht: een eenduidig beeld dat de noodzaak van fysieke tests kan beperken. Bij de twee andere stoffen was de uitslag fifty-fifty: daar is nader onderzoek nodig naar het effect. De samenwerking tussen het bedrijfstakonderzoek en OSIRIS kon alleen ontstaan omdat de betrokken partijen al eerder op Europees niveau hebben samengewerkt. Een bijkomend voordeel van de samenwerking is dat nu ook regelgevers in ‘Brussel’ zich meer bewust zijn van de consequenties die vervuilende stoffen kunnen hebben voor de drinkwatervoorziening.

Keramische membranen

Twee presentaties gingen over membraantechnologie. Bas Hofs (KWR) liet zien hoe het meerjarige Europese project TECHNEAU heeft bijgedragen aan de kennis over het gebruik van keramische membranen. Zeker nu de prijzen van dergelijke robuuste membranen aan het dalen zijn, wordt het gebruik ervan een reële mogelijkheid. Het bedrijfstakonderzoek heeft via zijn collega’s in deze samenwerking onder meer een membraanretentiemodel en kennis over katalytische membranen opgeleverd. Eigen onderzoek in dit verband liet zien hoe keramische membranen van bijvoorbeeld titaniumoxide of siliciumcarbide een oplossing bieden voor vervuilingsproblemen: omdat ze een grotere chemische en mechanische stabiliteit hebben dan polymere membranen, kunnen ze een hogere flux aan en zijn ze beter bestand tegen terugspoelen en reiniging en kunnen ze een hogere opbrengst leveren (en dus minder afvalwater). Onderzoek door Vitens liet zien hoe coagulatie met ijzerchloride in

combinatie met keramische membraanfiltratie een effectieve virusverwijdering oplevert. Door een slimme combinatie van tot zeer fijn poeder gemalen actieve kool, aangebracht op de keramische membranen, vervuilen de membranen minder snel en verbruiken ze dus minder energie. De kennis is zo ver gegroeid dat concrete plannen bestaan voor keramische membraaninstallaties in Andijk. Emile Cornelissen (KWR) besprak het onderzoek naar biofouling van membranen in het kader van het Europese project MEDINA (MEmbrane based Desalination - an INtegrated Approach). Daarbij bleek bijvoorbeeld dat biofouling al ontstaat bij lage concentraties nutriënten in het voedingswater, gemeten als assimileerbaar organisch koolstof (AOC). Dit onderzoek werd uitgevoerd met Membrane Fouling Simulators van KWR. AOC-metingen en biofilmmonitoring blijken goede parameters voor de optimalisatie van de voorzuivering en controle van de gedoseerde chemicaliën op AOC-afgifte. Bij een membraanautopsie zijn ATP en koolhydraten goede biomassaparameters om de rol van biofilms in de vervuilingsproblematiek te kunnen aantonen en de effectiviteit van membraanreiniging voor het verwijderen van biofilms te bepalen. Onderzoek in samenwerking met MEDINA leverde een goede test op om membraanreinigingsmethoden op laboratoriumschaal uit te proberen alvorens ze toe te passen op een complete installatie. Hiervoor worden in het laboratorium biofilms gekweekt en gekwantificeerd voor en na reiniging. De test liet onder andere zien dat de combinatie van loog en surfactant het effectiefst is, maar dat biofilms meestal niet voor meer dan de helft kunnen worden verwijderd. Dit is bevestigd door onderzoek van andere instituten binnen MEDINA. Dat onderzoek liet bovendien zien dat geavanceerde NOM-karakterisering geschikt is voor diagnose van biofouling in membraanelementen, maar niet kan voorspellen of een bepaalde samenstelling van het voedingswater biofouling zal veroorzaken.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 4

07-12-10 08:48


verslag

BTO-onderzoekster Cindy de Jongh (rechts) in gesprek met Jan Peter van der Hoek (Waternet).

Voorbehandeling met ultrafiltratie kan biofouling evenmin voorkomen. Ook buiten de EU-paden werken Europese onderzoeksinstituten samen, bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van robuuste instrumenten die asset managers kunnen helpen om beslissingen over het saneren van leidingen te onderbouwen. Het gezamenlijk onderzoek heeft bijvoorbeeld een beter beeld opgeleverd van de eisen waaraan deze ‘instrumenten’ moeten voldoen, vertelde Ralph Beuken (KWR). Onder leiding van het Noorse instituut SINTEF hebben elf Europese instituten hiernaar onderzoek verricht, onder meer met een pilot met het computerprogramma CARE-W bij Dunea, op video vertegenwoordigd door Rob de Bont. Nederlandse en Vlaamse waterbedrijven hebben verschillende instrumenten vergeleken en wisselen kennis en ervaring uit. Recent hebben de asset managementdeskundigen van de bedrijven binnen het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwaterbedrijven consensus bereikt over de indeling van leidingnetten in 28 coherente groepen op basis van bijvoorbeeld het leidingmate-

riaal en aanlegjaar. Uit hun verzamelde kennis en ervaring hebben ze een levensduurverdeling opgesteld die toetsbare onderbouwing van saneringsprognoses oplevert.

Stedelijke waterketen

Adriana Hulsmann (KWR) besprak een nieuw Europees project: Prepared. Hierin verrichten 35 organisaties onderzoek in 14 steden of stedelijke gebieden naar de voorbereiding op mogelijke gevolgen van de opwarming van de aarde voor de Europese drink- en afvalwatersector. Binnen Nederland is Eindhoven één van de pilotsteden. De kern van dit project is technologieontwikkeling, sterk gericht op real time monitoren en modelleren, integratie van monitoring en beheer en investeren in flexibele systemen op de lange termijn, steeds op basis van de nieuwste kennis en inzichten, om zo veerkrachtige drinkwater- en sanitatiesystemen te krijgen. Ook risicoanalyse en -beheersing en veranderingsprocessen behoren tot het onderzoeksgebied. ‘Prepared’ moet zo leiden tot no regret-scenario’s voor een breed scala aan stedelijke

omstandigheden: de 14 betrokken steden zijn geselecteerd op omstandigheden én het bewustzijn van de consequenties van de veranderingen in het klimaat. Slotspreker was Theo van den Hoven (KWR), die onder andere de organisaties in ARC voorstelde, waarbij Bjørnar Eikebrokk, senior wetenschapper van SINTEF (Noorwegen) en David Schwesig, onderzoekscoördinator bij IWW (Duitsland) de aanwezigen toespraken vanaf een videoscherm. De andere partijen zijn CETaqua in Spanje, LNEC in Portugal en KWR. De vijf instituten brengen elk hun kerncompetenties in om via ARC gezamenlijk drie taken op te pakken: het versterken van de kennisbasis door een Europese kennisagenda op te stellen en uit te voeren, de bevordering van de implementatie van nieuwe toepassingen via innovatieprojecten bij bedrijven én bijdragen aan betere prestaties van kennisinstituten en -infrastructuur door institutional capacity building oftewel leren door te doen. met dank aan KWR Watercycle Research Institute H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 5

5

07-12-10 08:48


Zware metalen in drinkwater: balans blijft moeilijk COST Action 637 ‘Metals and Related Substances in Drinking Water’ hield op 14 en 15 oktober haar vierde internationale conferentie in het Zweedse Kristianstad. Er waren 100 deelnemers, 35 voordrachten en 27 posters. De lezingen waren verdeeld over zeven sessies met als onderwerpen: risicoanalyse en -beheersing, gezondheids- en esthetische kwesties, de mineralenbalans in drinkwater, waterzuiveringsprocessen, metallische materialen en uitloging, drinkwaterbronnen én flessenwater.

D

e sessie over de mineralenbalans in drinkwater werd geopend met een lezing door Frantisek Kozisek uit Tsjechië, een oude bekende voor degenen die de discussies over hardheid en calcium- en mangaangehaltes in drinkwater volgen. Hij ging in op de relatie tussen de minerale samenstelling van het water en de zuur-base balans in het lichaam. Ook al gaf hij aan dat in de literatuur tegenstrijdige gegevens zijn gerapporteerd en dat meer onderzoek nodig is, Kozisek blijft in verband met de preventie van hart- en vaatziekten voorstander van een minimale hardheid en minimale calcium- en mangaanconcentraties in drinkwater, zonder overigens precies aan te geven waar de grenzen dan zouden moeten liggen. Ook de Zweedse organisator van de conferentie, Ingegerd Rosborg, hield een sterk pleidooi voor een goede minerale balans van het drinkwater en tégen het verlagen van bijvoorbeeld calcium- en mangaanconcentraties. Ook zij gaf niet aan hoe die minerale balans er dan uit zou moeten zien. Ze legde ook geen verband met mineraalopname via de rest van het dagelijks dieet. Cindy de Jongh van KWR presenteerde de uitkomsten van het Nederlandse onderzoek dat het kennisinstituut samen met de Universiteit van Maastricht uitvoerde naar de relatie tussen hardheid, calcium- en mangaangehalten in drinkwater enerzijds en het vóórkomen van hart- en vaatziekten anderzijds. Uit deze uitgebreide cohortstudie kon geen verband worden afgeleid tussen de hardheid en het calcium- en mangaangehalte van drinkwater enerzijds en het voorkomen van hart- en vaatziekten anderzijds, behalve voor mannen die weinig mangaan in hun dieet hebben en drinkwater drinken met minder dan vier milligram mangaan per liter. COST staat voor (European) COoperation in Science and Technology. Het is één van de oudste Europese instrumenten om onderzoek binnen de lidstaten te coördineren. COST Actions hebben een looptijd van vier jaar. De financiering van COST Action 637 ‘Metals and Related Substances in Drinking Water’ loopt eind dit jaar af. De leiding van deze groep heeft besloten door te gaan als een zogeheten Specialist Group van de IWA onder de naam ‘Metals and Related Substances in Drinking Water’. De groep gaat publicaties uitbrengen en cursussen en congressen organiseren.

6

Risicobeheersing en gezondheidsaspecten

Bob Breach uit Engeland hield een lezing over waterveiligheidsplannen, met een sterk pleidooi om ook de binneninstallaties hierin mee te nemen. Verder benadrukte hij het belang van goed overleg bij het opstellen van een veiligheidsplan met alle denkbare betrokkenen, waarbij de consumenten(organisaties) zeker niet vergeten moeten worden. Een andere Engelsman, Joby Boxall, ging in op bruin water en de rol die metalen daarbij spelen. In de nieuwe EU-lidstaten is men vaak nog in de inventarisatiefase: een aantal presentaties ging in op de resultaten van meetcampagnes in landen als Polen en Roemenië die waren opgezet om de metaalconcentraties in drinkwater vast te stellen. Van een aantal metalen, zoals uranium, arseen en magnesium, kwamen de gezondheidsaspecten nadrukkelijk aan de orde. Er komt steeds meer discussie over de geldende norm van tien microgram per liter voor arseen; het valt te verwachten dat deze in de toekomst aanmerkelijk verlaagd zal gaan worden. Overigens is het uitkijken met het eten van rijst. Afhankelijk van de herkomst kan deze graansoort hoge arseenconcentraties bevatten.

Waterzuivering

Veel aandacht bestond ook voor het vóórkomen en de herkomst – door zowel geochemische processen als door menselijk handelen – van arseen, nikkel en andere metalen in bronnen voor de drinkwatervoorziening en voor arseenverwijderingstechnieken. Aan de orde kwamen onder andere diverse membraanfiltratietechnieken, precipitatietechnieken en elektrochemische oxidatie. Veel belangstelling, vooral vanuit de nieuwe lidstaten van de EU, bestond voor de door Thomas Rapp van het Duitse Umwelt Bundesamt gepresenteerde gezamenlijke aanpak voor de toelating van chemicaliën en materialen voor gebruik in de drinkwatervoorziening. Deze is de laatste jaren ontwikkeld door de Four Member States Regulators Group. De bedoelde vier lidstaten zijn het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Samen met een hele stapel al opgestelde en nog te ontwikkelen Europese normen voor de uitvoering van migratietesten, zou deze aanpak kunnen uitgroeien tot een door alle EU-lidstaten geaccepteerde toelatingsprocedure, al zal dit nog wel even duren. Zoals bleek uit de presentatie van de Amerikaanse Simoni Triantafyllidou is in de

Verenigde Staten veel te doen over de gedeeltelijke vervanging van loden dienstleidingen door koperen leidingen als een deel van de dienstleiding in de bodem op het terrein van de klant ligt. Als deze koperen leidingen worden verbonden met het restant van de loden dienstleiding naar de watermeter toe, ontstaat een galvanische cel (een soort batterij die een elektrisch stroompje laat lopen) die ervoor kan zorgen dat juist méér lood in oplossing gaat dan wanneer men de dienstleiding met rust gelaten zou hebben. Dat deze galvanische corrosie een probleem vormt voor de volksgezondheid, werd bevestigd door een onderzoek dat bij kinderen vaker een verhoogde loodconcentratie in het bloed liet zien na de gedeeltelijke vervanging van loden dienstleidingen door koper. Om politieke redenen kan kennelijk de voor de hand liggende oplossing, het toepassen van kunststof dienstleidingen, in de Verenigde Staten niet zomaar worden toegepast. Larry Russell, eveneens uit de VS, gaf een lezing over het ontzinken van messing fittingen en dergelijke, met onthutsende plaatjes over hoe zo’n onderdeel er na enige tijd uit kan zien. Ten slotte was er aandacht voor de relatie tussen de chemische samenstelling van water uit plastic flessen en de smaak ervan, en voor het uitlogen van verontreinigingen uit die flessen. Marcel Tielemans (Het Waterlaboratorium)

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 6

07-12-10 08:48


verslag 'Wetgeving nodig voor efficiënter werken watersector' Samenwerking binnen de waterketen moet afgedwongen worden via wetgeving. Het moet afgelopen zijn met de vrijblijvende, kleinschalige samenwerking die op dit moment her en der ontstaat. Het model van Waternet moet, op provinciale schaal, worden overgenomen. Tenminste, als het aan Paulus Jansen, Tweede Kamerlid namens de Socialistische Partij, ligt. Hij stelde dat tijdens de door het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid verzorgde Nationale Waterconferentie op 25 november in Scheveningen. Zijn collega Ad Koppejan (CDA) en de andere aanwezigen waren daar wat minder stellig in, maar de consensus was wel dat aangepakt moet worden. Zelfs als dat het opheffen van bestaande instituties betekent.

G

een van de aanwezigen in het Scheveningse Kurhaus twijfelde aan de noodzaak van een hervorming van de watersector. Ondanks de opmerking van dijkgraaf Gerard Doornbos van het Hoogheemraadschap van Rijnland dat we onszelf geen problemen moeten aanpraten en dat de watersector prima functioneert, werd er volop nagedacht over al dan niet verregaande hervormingen. Dat zogenaamde transitieproces is al bezig, volgens Jan Rotmans, hoogleraar duurzame transities aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zo’n omslag naar duurzaam waterbeheer vergt een omslag in cultuur en structuur. De omslag in het denken is begonnen, maar moet nog wel gaan doorwerken in de dagelijkse praktijk, aldus Rotmans. Hij vergeleek een transitie met een slagveld: eerst moeten de oude instituties worden afgebroken, daarna nieuwe opgebouwd. Juist in de waterwereld, waar de verschillende actoren een lange geschiedenis hebben, is er nog een lange weg te gaan. Rotmans constateerde dat de transitie nu in een beslissende fase zit én lijkt te stagneren. Caroline van der Wiel, voormalig directeur van het waterleidingbedrijf van Amsterdam en nu commandant bij de brandweer Amsterdam-Amstelland, gunde de watersector de tijd en de ruimte om na te denken om “het nieuwe te bedenken, niet het oude te verbeteren.” Volgens haar is de sector erg gericht op zekerheid, het continu leveren van kwaliteit. Dat maakt het heel moeilijk om veranderingen door te voeren. De zaal leek het met haar eens te zijn, maar gaf wel aan dat de bestaande infrastructuur een enorm kapitaal vertegenwoordigt, dat je niet zomaar kunt afschrijven.

Feiten

Maarten Gast, voormalig voorzitter van de Commissie Doelmatig Beheer Waterketen, leidde de bezoekers in sneltreinvaart door de belangrijkste conclusies van de commissie. Die luidden dat de grootste besparingen liggen in het integraal uitvoeren van de afvalwaterketen en dat binnen de drinkwatersector al behoorlijk efficiënt wordt gewerkt. De totale besparingen kunnen oplopen in 2020 tot zo’n 550 miljoen euro per jaar. De geraamde kostenstijgingen in 2020 voor maatregelen voor klimaataanpassing bedragen zo’n 600 miljoen euro per jaar. Als dat verrekend wordt met de haalbare

besparingen, zou de burger uiteindelijk niet of nauwelijks duurder uit zijn. Maarten Gast stelde dat de partijen zelf aan zet zijn om tot efficiëntere samenwerking te komen, met eventueel een rijksregeling als stok achter de deur. Tineke Lodders, oud vice-voorzitter van het CDA en voormalig lid van de Eerste Kamer, sloot zich hierbij aan. Zij beschreef de discussie tussen de gemeenten, waterschappen en de provincies over wie wat doet als “weinig vruchtbaar.” Zij riep de partijen op om gezamenlijk op te trekken aan de hand van de gemeenschappelijke belangen, niet om te kijken naar de verschillen. Partijen mogen elkaar best aanspreken op tegenvallende resultaten of opstelling, maar de rijksoverheid moet aangesproken worden op haar verantwoordelijkheid. Ten slotte moeten de partijen zich realiseren dat ‘het water’ geen apart spoor is, maar onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke ordening, natuur, economie, infrastructuur, recreatie, etc. Het is daarom belangrijk ook over de grenzen van de sector hen te kijken, aldus Lodders. Tijdens de aansluitende discussie schoven de dijkgraven Gerard Doornbos en Johan de Bondt (respectievelijk Hoogheemraadschap van Rijnland en Amstel, Gooi en Vecht), de gedeputeerden Harry Keereweer en Douwe Hollenga (Gelderland en Groningen) en Rik van Terwisga (voorzitter Raad van Bestuur van Vitens) aan. Hoewel de tegenstelling provincie-waterschap af en toe opspeelde, waren de meningen uiteindelijk niet al te verdeeld. Hoewel de watersector het goed doet, is er nog ruimte voor verbetering en efficiënter werken. Om daar te komen, moet vooral beter en meer samengewerkt worden. Daarbij is regelgeving vanuit de rijksoverheid niet nodig, de partijen komen er zelf wel. De rijksoverheid moet meer een kaderstellende en faciliterende rol spelen. Rik van Terwisga maakte daarbij de opmerking dat, als het de maatschappij ten goede komt, bestaande instituties niet heilig zijn. Als het voordeel oplevert, is hij bereid Vitens te splitsen of op te heffen. Hij hoopt daarbij wel dat andere partijen ook zo denken.

Paulus Jansen (SP)

dat de rijksoverheid samenwerking binnen de (afval)waterketen verplicht stelt, de huidige kleinschalige samenwerkingen zijn niet voldoende in zijn optiek. Hij ziet daarbij het model van Waternet, waar ook drinkwater in de organisatie geïntegreerd is, als hét voorbeeld, maar dan op provinciaal niveau. Provincies en waterschappen worden hierbij samengevoegd. Zijn collega Koppejan ziet dat anders: hij gaat uit van initiatieven vanuit de watersector, waarbij bovendien regionale verschillen mogen bestaan in schaal en organisatie. De drinkwaterbedrijven hebben wat hem betreft een prima schaal; daar hoeft niets aan te veranderen, aldus Koppejan. Beiden waren het wél eens over het innen van één waterketenheffing in plaats van de huidige gesplitste riool- en zuiveringsheffing. Ad Koppejan (CDA)

Na deze vertegenwoordigers van de watersector was het woord aan twee leden van de Tweede Kamer: Paulus Jansen van de SP en Ad Koppejan van het CDA. Jansen wil H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 7

7

07-12-10 08:48


Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van toxische cyanobacteriën Het achtste internationale congres over toxische cyanobacteriën vond begin september plaats in Istanboel. Op dit eens in de drie jaar te houden congres komen wetenschappers en beleidsmakers vanuit de hele wereld bijeen om de vele aspecten en ontwikkelingen rond dit onderwerp te presenteren en te bediscussiëren. De nieuwste ontwikkelingen ten aanzien van toxische cyanobateriën zijn recentelijk door KWR gerapporteerd. Hieronder volgt een beknopte weergave van deze rapportage. Welke omstandigheden maken massale groei van cyanobacteriën mogelijk?

Deze vraag houdt mensen al meer dan een eeuw bezig (de eerste publicatie met betrekking tot cyanobacteriebloei dateert al uit 1878). Sinds die beginjaren zijn vele onderzoeken besteed aan dit onderwerp. Daaruit blijkt dat geen sprake kan zijn van één verklarende factor en net zo min van één soort en/of stam van de cyanobacterie. In Istanboel werd duidelijk dat watertemperatuur en nutriënten (met name totaal fosfaat) de meest verklarende factoren zijn voor het voorkomen van diverse cyanobacteriefamilies. Het zoeken naar generieke verklarende factoren lijkt een onbegonnen missie; watersystemen en soortsamenstellingen zijn simpelweg te divers. Wel werd bevestigd dat de te verwachten klimaatveranderingen de groei en bloei van cyanobacteriën gaan versterken. Of dat leidt tot meer toxische bloeien is nog niet helemaal duidelijk, het kan ook zo zijn dat de veranderende weersomstandigheden in het voordeel uitpakken van niet-toxineproducerende cyanobacteriën. Hoe zijn cyanobacteriën snel te detecteren?

Het snel en vroegtijdig detecteren van (toxische) blauwalgen is een wereldwijde wens. Met het oog op de volksgezondheid (drinkwaterproductie en recreatiewateren) dienen de nieuwe methodieken gevoelig, betrouwbaar en snel te zijn. Het kwantitatief bepalen van DNA blijkt zeer goed toepasbaar. Zowel het kwantificeren van genen waaraan de cyanobacteriesoort te herkennen is als van genen die verantwoordelijk zijn voor de toxineproductie, wordt in toenemende mate toegepast. Van veel van de genen die betrokken zijn bij de toxineproductie, is de DNA-volgorde bekend. Met deze informatie zijn methodieken ontwikkeld die het mogelijk maken om deze genen specifiek op te sporen. De eerste instrumenten waarmee veldmateriaal zonder verdere behandeling direct te kwantificeren en te toetsen is, zijn ontwikkeld. Dergelijke technieken geven bovendien inzicht in hoe toxische en niet-toxische stammen elkaar gedurende het seizoen afwisselen. Welke cyantoxines worden geproduceerd?

Cyanobacteriën produceren een scala aan toxines, waaronder microcystine, anatoxine, cylindrospermopsine en saxitoxine. Nieuwe toxines worden niet vaak aangetroffen. De laatst bekende cyantoxine die is aangetoond, is het BMAA. Deze toxine kan op de lange termijn Alzheimerachtige effecten sorteren. Uit studies, waarin gebruik gemaakt wordt

8

van ruwe extracten van cyanobacteriecellen, blijkt dat nog lang niet alle mogelijk toxische stoffen, zoals die door cyanobacteriën kunnen worden geproduceerd, bekend zijn. Dergelijke extracten blijken het ontstaan van tumoren te versterken. De effecten zijn niet veroorzaakt door bekende toxines als microcystine en cylindrospermopsine. Wat is de beste opsporingsmethode voor toxines?

Het opsporen van toxines gebeurt veelal met behulp van Elisa-instrumenten, HPLC en/of massaspectrometrie. Goede opsporingsmethodieken zijn van belang, omdat daardoor goed inzicht kan ontstaan in het daadwerkelijke risico van cyanotoxines in drink- en/of zwemwater. Het opsporen van anatoxine blijkt niet eenvoudig te zijn. In de Verenigde Staten zijn dode honden gevonden, zonder dat hun overlijden was te verklaren door de aangetroffen concentratie anatoxine-a. Wat bleek? Het bewuste anatoxine-a degenereert onder invloed van licht binnen enkele uren tot een ander product dat werd gemist in de analyse. Het voorkomen van het anatoxine-a bleek dus onderschat. Ook met betrekking tot het opsporen van BMAA is de juiste detectiemethodiek van belang. Was aanvankelijk het idee dat BMAA door alle cyanobacteriën in hoge concentratie geproduceerd wordt, op basis van andere analysemethodieken blijkt dat mee te vallen. Hoe gevaarlijk zijn die toxines?

voorkomen van predatie door zoöplankton, het invangen van ijzerionen of als onderdeel van de cel tot celcommunicatie. Veel van deze vragen zijn onderzocht voor de toxine microcystine. De nieuwste hypothese is dat microcystine een rol speelt bij het voorkomen van oxidatieve stress. Oxidatieve stress kan leiden tot DNA-schade en daarmee tot beperkte celgroei. In de toxineproducerende cel zou oxidatieve stress de groei van de toxische cyanobacteriecel niet negatief beïnvloeden. Hoe bestrijd je overmatig groeiende cyanobacteriën en bijbehorende toxines?

In China komen meren voor met ontzettend grote drijflagen (diverse hectaren). Deze worden fysiek met een zuigboot verwijderd. Maar dan? Verwerking van de drijflagen blijkt problematisch en kan leiden tot de besmetting van gewassen met cyanotoxines. Beheermaatregelen zoals we die uit Nederland al kennen, vinden navolging: diepe menging, nutriëntreductie, tijdelijk droogvallen en aangepast peilbeheer. De toepassing van waterstofperoxide in enkele Nederlandse meren wordt internationaal goed ontvangen, hoewel uiteraard nog vele vragen onbeantwoord zijn. Voor de productie van drinkwater blijken diverse bacteriegroepen in staat om cyanotoxines te verwijderen. Het actief enten van zandbedden met dergelijke bacteriepopulaties lijkt veelbelovend.

Van de bekende cyanotoxines zijn ruime hoeveelheden toxicologische data voorhanden. Veel van die gegevens zijn verzameld met behulp van muistesten. Wat betekent dat voor de mens? Onderzoeken waarbij menselijke cellijnen (afkomstig van lever, bloed of huid) toegepast worden, geven een beter beeld van de daadwerkelijke effecten van cyanotoxines op de mens. Diverse onderzoeken naar onder andere de toxine microcystine-LR laten zien dat deze stof op gen niveau toxisch kan zijn. Een dergelijk effect werd ook aangetoond voor het toxine cylindrospermopsine. Extracten van cyanobacteriecellen blijken bovendien te kunnen leiden tot tumorpromotie. De effecten werden overigens in de aanwezigheid van bekende tumorpromotoren zoals PAK en PCB - versterkt. Met het gebruik van menselijke cellijnen zou een beter inzicht in de werkelijke risico’s van zwemmen in oppervlaktewater kunnen ontstaan.

Nieuwe onderzoeksrichtingen

Waarom worden toxines aangemaakt?

Edwin Kardinaal (KWR Watercycle Research Institute) Hans Ruiter (Rijkswaterstaat)

Er zijn diverse hypothesen met betrekking tot de functie van toxines, zoals het

Er is nog weinig bekend over het voorkomen van diverse cyanotoxines naast elkaar in één en dezelfde cyanobacteriebloei. Bovendien is het effect van mengtoxiciteit nog ongewis. Bijvoorbeeld BMAA blijkt in de aanwezigheid van cylindrospermopsine tien maal zo toxisch te zijn. Ook een studie naar de massale dood van flamingo’s toonde aan dat mengtoxiciteit een factor van belang kan zijn. Tijdens het congres werd een fraai voorbeeld gegeven van het voorkomen van diverse toxines in één bloei. Een foto van een waterscooter die hoge groene golven opspoot: het water bevatte hoge concentraties microcystine, anatoxine en cylindrospermopsine. Bovendien is tot dusver betrekkelijk weinig bekend over het voorkomen van cyanobacteriebloeien in samengang met pathogenen danwel andere bacteriën.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 8

07-12-10 08:48


achtergrond Chinese transitie biedt Nederlandse watersector mogelijkheden De omslag van China naar een bloeiende, geïndustrialiseerde samenleving waarbij steeds meer mensen naar de steden trekken, heeft zich razendsnel voltrokken. Dat legt een zware druk op de bestaande infrastructuur, de woningbouw én het water. Waar de Chinezen aan de ene kant niet terugdeinzen voor grote ingrepen, zoals de aanleg van de Drieklovendam in de Jangtsekiang, lijkt anderszins het besef door te breken dat water een waardevol artikel is, dat met beleid gebruikt moet worden. Zaken als duurzaam waterbeheer, afvalwaterzuivering en productie en distributie van drinkwater staan sterk in de belangstelling. Daarbij schromen de Chinezen niet buitenlandse bedrijven om hulp te vragen, zo bleek eind november tijdens de door de Messe Frankfurt georganiseerde Water Expo China in Beijing.

T

ijdens het openingscongres van de Water Expo (van 17 tot 19 november) gaf Sun Xuetao, secretaris-generaal van het ministerie van Waterbeheer, aan dat voor de drie belangrijkste waterproblemen een vijfjarenprogramma is opgesteld. Daarin worden maatregelen voorgesteld om het watergebruik te beperken, de vervuiling van het (oppervlakte)water in te dammen en te zorgen voor voldoende schoon water voor de landbouw. Ook de verdergaande verstedelijking kan voor (meer) problemen gaan zorgen: door de groeiende vraag naar drinkwater worden de drinkwaterbronnen in en rond de steden steeds verder onder druk gezet. Vooral voor technische oplossingen voor afvalwaterzuivering kijkt China met een schuin oog naar het buitenland, zo liet Sun Xuetao doorschemeren. Andere probleem zijn zowel overstromingen als dreigende waterschaarste en verdroging. Hierbij zet China vooral in op stringent beleid, vastgelegd in meerjarenplannen. Waterbesparen en efficiënter gebruik van water, meer ruimte voor water: de oplossing wordt vooral gezocht in maatregelen door de overheid. De invloed van de overheid is erg groot in China, wat enerzijds grootschalig ingrijpen mogelijk maakt, maar anderszijds leidt tot grote, generieke oplossingen die niet overal goed uitpakken. Ook vertrouwen Chinezen erg op (nieuwe) techniek. Zo wordt membraantechnologie beschouwd als dé oplossing voor waterzui-

De org Hydra

Het Nederlandse Wavin was één van de vertegenwoordigers op de beurs.

vering. Hoewel de secretaris-generaal van de Membrane Industry Association China, You Jinde, tijdens een persconferentie toegaf dat nog het nodige gesleuteld moet worden aan de bestaande membranen, met name de membranen die gebruikt worden voor ontzilting. Ook zou de overheid subsidie moeten verstrekken, zodat de prijzen van membranen omlaag kunnen. Die ambivalente houding kwam ook terug tijdens de congressen en lezingen die tegelijkertijd met de beurs werden

Water Expo China

De Water Expo China onderscheidt zich van andere waterbeurzen in China, doordat de organisatie mede in handen is van een buitenlandse organisator (Messe Frankfurt). De beurs ontvangt ook als enige subsidie van de Chinese overheid. Bovendien ligt de basis van de Water Expo bij de Chinese watersector: de andere organisator is de Chinese Hydraulic Engineering Society. Zowel de bezoekersaantallen als het aantal exposanten steeg de afgelopen edities telkens. Dit jaar waren er 256 exposanten uit 19 landen, met speciale paviljoens voor Europa en Japan. De editie van 2011, die van 13 tot en met 15 oktober plaatsvindt, zal aanzienlijk groter zijn. De Membrane Industry Association of China heeft tijdens de afgelopen beurs een overeenkomst getekend om deel te nemen aan de beurs van 2011. Met ruim 400 leden is dit een belangrijke koepelorganisatie binnen de Chinese waterwereld. Door de bredere samenwerking zal de beurs ook anders worden opgezet, met een verdeling naar thema. Naar verwachting zullen dan meer dan 400 exposanten deelnemen aan de beurs. Tegelijkertijd met de beurs wordt ook komend jaar de China International Water Business Summit gehouden. Hier wordt door zowel de Chinese overheid als het bedrijfsleven een overzicht gegeven van de Chinese watermarkt.

gehouden. Enerzijds gaven de Chinezen toe dat ze te maken hebben met grote waterproblemen, anderzijds werd dat steevast gevolgd door rotsvast vertrouwen in hun eigen vindingrijkheid. Haaks daarop staat de enorme belangstelling voor de oplossingen die in het buitenland worden gebruikt voor waterproblemen. De secretaris-generaal van de Chinese Hydraulic Engineering Society, Li ZanTang, deed een oproep aan buitenlandse wetenschappers en bedrijven om deel te nemen aan de congressen en de beurs. “China is naarstig op zoek naar nieuwe producten, technieken en oplossingen uit het buitenland om de watertekorten te verminderen en om de afvalwaterzuiveringsinstallaties te verbeteren.” Gezien de schaal van de problemen en nog steeds groeiende vraag naar water lijkt hier een enorme markt te liggen voor de Nederlandse watersector. Een probleem zou kunnen zijn dat de Chinese overheid de grootste en eigenlijk enige klant is. Dat vereist een andere manier van werken, waarbij hulp van de Nederlandse overheid geen overbodige luxe is. Gezien de grootte van de potentiële markt lijkt de sleutel voor succes in een gezamenlijke aanpak te liggen, waarbij de Nederlandse bedrijven als één front de Chinezen moeten overtuigen van hun kennis en kunde.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 9

9

07-12-10 08:49


Gerard van de Ven, emeritus hoogleraar waterstaatsgeschiedenis Universiteit van Amsterdam:

"NAP: De grootste erfenis van de 19e eeuw" Onder het plaveisel van de Dam in Amsterdam bevindt zich het NAP: het Normaal Amsterdams Peil. Het is het nulpunt, dat het uitgangsniveau is voor hoogtemetingen en -bepalingen. Voor een land als Nederland met zijn ligging op zeeniveau en zijn eeuwige strijd tegen het water een uiterst belangrijk referentievlak. Toen eind jaren ‘80 in Amsterdam het nieuwe stadhuis/ muziektheater, de Stopera, werd gebouwd is het NAP daar - op initiatief van filmmaker Louis van Gasteren - permanent zichtbaar gemaakt voor het publiek. Het is een halfrond bronzen peilmerk op de top van de betonpaal, die losstaat van de rest van het gebouw en gefundeerd is op de tweede zandlaag. Jaarlijks komen vele tienduizenden bezoekers, vooral uit Duitsland, Japan en de Verenigde Staten hier speciaal naar toe. Bij dit NAP-monument was ook een informatieruimte gepland. Financiering en beheer bleken vele jaren een probleem. Op 12 oktober was het echter toch zover en heeft prins Willem-Alexander dit NAP-bezoekerscentrum officieel geopend. Bij deze gelegenheid hield professor dr. Gerard van de Ven een inleiding over het tot stand komen van het NAP. Aanleiding voor een gesprek met hem in zijn woning in Nijmegen.

Wat is uw relatie met het NAP?

“Ongeveer tien jaar geleden ben ik gevraagd lid te worden van het bestuur van de Stichting NAP, die zich bezighield met het beheer van het bestaande NAP-monument, en probeerde het daarbij gedachte informatiecentrum voor bezoekers tot stand te brengen. Het is een stichting waarin de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat nauw samenwerkt met betrokken Amsterdamse diensten en geïnteresseerde bedrijven. Als hoogleraar waterstaatsgeschiedenis heb ik altijd bijzondere belangstelling voor de bestuurlijke geschiedenis van de waterstaat gehad. In dat verband ben ik een groot bewonderaar geworden van C.R.Th. Krayenhoff, Generaal der Genie, die tussen 1797 en 1812 de basis heeft gelegd voor één systeem van waterpassingen in ons land. De officiële opening van het bezoekerscentrum was voor mij een mooie gelegenheid het belang van deze man naar voren te brengen.”

Wat was het belang van Krayenhoff?

“Rond 1800 werd het gehele rivierengebied geteisterd door grote overstromingen, die onder andere in 1784, 1799, 1809 en 1820 plaatsvonden. De regering, welke dat ook was in die tijd van grote staatkundige veranderingen en ingrepen, was ten einde raad. Oorzaak was dat men jarenlang verschrikkelijk gerommeld had met de loop van de rivieren, in het bijzonder om land aan te winnen. Eigenaren van het land langs de rivieren bouwden kribben in de rivieren in de hoop door aanslibbing extra land te verkrijgen. Ook legde men in de uiterwaarden dijkjes rond eigen grond, zodat die bij overstroming langer droog zou blijven. Gevolg was dat de waterafvoer bemoeilijkt

10

werd. De waterbouwkundige Cornelis Velsen schrijft in zijn ‘Rivierkundige Verhandeling’, 2e druk van 1768: ‘een ieder heeft met en in ‘s Lands Rivieren gehandeld en huisgehouden, naar welgevallen’ en deze ‘maar geacht als vuilnisgooten waarin elk mogt morsen zo als het hem behaagde’. Deze terminologie heeft hier dus niet betrekking op het lozen van afval, maar op het winnen van land. Een waterrecht was in die tijd een recht van aanwas, dat op oude kaarten goed te zien is. En er kon van aanwas gesproken worden als je op het betreffende land 24 uur kon blijven zitten en het mogelijk was er met een kar mest over te rijden.” “Eerst in de tijd van de Bataafse Republiek (1795-1806) is een algemeen rivierenrecht ontstaan. Wetgeving die het belang van de rivier diende en het verbood werken uit te voeren zonder toestemming van ‘s Landswaterstaat. Wij waren toen nog geen ‘Rijk’. Een bijzonder punt van zorg was de kwaliteit van de Noorder Lekdijk, in het bijzonder die bij Wijk bij Duurstede. Als die doorbrak, zou geheel Holland tot aan Haarlem onder water komen te staan. Hoogheemraden van Rijnland verspreidden kaarten waarop dit ingetekend was om aan te tonen dat de toekomst van het centrale deel van de Republiek aan een zijden draad hing. Deze dijk was een zogenaamde zinkdijk, een dijk gebouwd op veen. In 1960 heeft men deze dijk ook als eerste onder handen genomen.”

Wat was nu de inbreng van Krayenhoff?

“Krayenhoff heeft plannen gemaakt om de kans op overstromingen terug te dringen en zag daarbij het belang van een uniforme hoogtemeting in. Door nauwkeurig te waterpassen, heeft hij op honderden

plaatsen langs de grote rivieren de hoogte ten opzichte van het Amsterdamsch Peil vastgesteld. Tot dan toe kende elk gebied zijn eigen peil: Linge peil, Delflands peil, Fries peil, Winschoter peil etc. Krayenhoff was onder de indruk gekomen van de zorgvuldigheid waarmee in Amsterdam na de stormvloed van 1675 op initiatief van burgemeester Hudde een stadspeil was vastgelegd teneinde overstromingen in de toekomst te voorkomen. Tussen 1682 en 1684 werden daar acht marmeren stenen in sluizen ingemetseld. Een horizontale groef gaf de hoogte boven Stadspeyl aan, de stand van de toenmalige gemiddelde zomervloed op het IJ. Waarschijnlijk de waterstand waarbij de sluizen werden gesloten. Van deze ‘stenen van Hudde’ zijn er overigens nu nog twee aanwezig in sluizen.” “In 1818 stelde koning Willem I het NAP verplicht als uitgangspunt voor alle hoogtemetingen van het Rijk en de waterschappen. Deze moesten toen op hun peilschalen naast het eigen peil ook het NAP aangeven. Deze Krayenhoff was een bijzondere man in een uiterst roerige tijd. In 1787 was er de inval van het Pruisisch leger om de patriotten te verdrijven en het gezag van stadhouder Willem V te herstellen, in 1795 werd de stadhouder verdreven en ontstond de Bataafse Republiek, die in 1806 werd vervangen door het koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon. Van 1810 tot 1813 was Nederland ingelijfd bij het keizerrijk Frankrijk. Uiteindelijk werd in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden gevormd onder koning Willem I. In elke periode heeft Krayenhoff een belangrijke rol gespeeld. In 1787 vluchtte hij met de patriotten naar Frankrijk. In het eerste jaar van de Bataafse Republiek berustte bij hem het militaire

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 10

07-12-10 08:49


interview universiteit verlieten, heb ik daar gebruik van gemaakt. Ik heb vanaf die tijd freelance wetenschappelijk werk gedaan.”

Wat hield dat werk in?

Gerard van de Ven (foto: Stef Verstraaten).

gezag in Amsterdam, hij was minister van Oorlog onder Lodewijk Napoleon. Wegens zijn dapper optreden bij de verdrijving van de Fransen uit Amsterdam in 1813 kreeg hij van koning Willem I de militaire Willemsorde. Door de koning werd hij wegens zijn vele verdiensten als generaal van de genie in de adelsstand verheven. In de hele periode vanaf 1795 voelde zich veel meer landsdienaar dan dienaar van enige machthebber. Het belang van Nederland stond bij hem voorop.”

U vermeldde in uw lezing het succes van de toepassing van het Amsterdamsch Peil in de beginjaren.

“Op basis van een uniforme hoogtemeting is het tracé voor de Zuid-Willemsvaart vastgesteld, het kanaal dat via Helmond van Maastricht naar ‘s-Hertogenbosch loopt. Men berekende welk tracé het geringste aantal sluizen en het minste graafwerk vereiste. Dat zijn overigens nog wel 22 sluizen. Zo heeft men ook het tracé voor de spoorverbinding tussen Utrecht en Arnhem bepaald. Ook weer om redenen van zo weinig mogelijk grondverzet is de spoorlijn aangelegd door de laagste gedeelten van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De stations Driebergen-Zeist en Ede-Wageningen moesten daarom op het platteland ver van de nederzettingen worden gebouwd. Koning Willem I was een man die grote plannen doordrukte. Hij liet het kanaal door Voorne aanleggen, hoewel Rotterdam dat zelf niet nodig vond. Door de aanleg van het Noord-Hollands kanaal zorgde hij ervoor dat Amsterdam als havenstad kon blijven functioneren. In die tijd was dit het grootste kanaal ter wereld. Maar wel in 1850 alweer totaal verouderd door de ontwikkeling van de techniek. Op de resultaten van het bewind van Willem I kon in de tweede helft van de 19e eeuw Nederland zich verder ontwikkelen. Een spoorwegnet werd aangelegd, het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg werden gegraven, de rivieren werden verbeterd,

zodat rivieroverstromingen werden voorkomen en de rivieren geschikt waren voor massatransport.”

Hoe bent u hoogleraar geworden?

“Ik ben in 1941 geboren in Breda. Na de HBS heb ik aan de universiteit van Nijmegen aardrijkskunde en geschiedenis gestudeerd. Deze combinatie omdat ik twee leerbevoegdheden wilde hebben. Mijn belangstelling ging in het bijzonder uit naar landschapsgeschiedenis en -ontwikkeling en naar de oude kaarten die daar wat over zeggen. In 1969 ben ik leraar geworden aan het Dominicuscollege hier in Nijmegen. Maar in diezelfde tijd werd ik ook gevraagd om te promoveren. Men vond mijn doctoraalscriptie interessant. Dat resulteerde in mijn proefschrift over het graven van het Pannerdens Kanaal, de verbinding tussen Nederrijn en Waal die in 1707 gegraven is omdat de Nederrijn en de IJssel rond 1700 dreigden te verzanden. Deze verbinding heet kanaal omdat hij gegraven is, maar bevat geen sluizen en functioneert dus als een gewoon riviervak. In 1976 ben ik gepromoveerd.” “Dit proefschrift is ook de basis geweest van het boek ‘Verdeel en beheers!’, dat ik voor Rijkswaterstaat schreef ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van het Pannerdens Kanaal in 2007. Inmiddels was ik in 1974 bij de universiteit van Nijmegen in dienst gekomen als wetenschappelijk medewerker historische geografie en tevens bibliothecaris. Voor die functie heb ik de opleiding bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam gevolgd. Het was goed om je naast je wetenschappelijk werk ook met normale, praktische dingen bezig te houden, zoals het opzetten van de bibliotheek en het regelen van verbouwingen. Ook ben ik secretaris van de sectie Wetenschappelijke Bibliotheken van de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen geweest. Toen minister Deetman in 1991 de mogelijkheid opende dat medewerkers van 50 jaar en ouder de

“Vooral het schrijven van mooie boeken, wetenschappelijk verantwoord, met veel kaarten en platen. Boeken als ‘Leefbaar laagland, geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland’, ‘In de ban van Maas en Waal’ en het gedenkboek over het Pannerdens Kanaal. Volgend jaar komt een historische Bosatlas uit. Ik verzorg daarvoor het hoofdstuk over de landschapsontwikkeling, welke vrijwel overeenkomt met de waterstaatsgeschiedenis. In 1996 ben ik benoemd tot bijzonder hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Een leerstoel van één dag per week, gefinancierd door het Schilthuisfonds, ingebed in de vakgroep Sociale en Economische Geschiedenis. Deze heb ik bekleed tot 1 november 2006. Daarna is deze leerstoel overgegaan naar de Vrije Universiteit, waar Petra van Dam de hoogleraar is (zie H2O nr. 17 uit 2009). Daar is deze leerstoel meer gekoppeld aan de landschapsontwikkeling, wat wellicht een betere inbedding is. Probleem bij historici is hun gebrek aan belangstelling voor goed kaartmateriaal.”

Hoe kijkt u naar de discussie over de toekomst van de waterschappen?

“Ik volg de actualiteit met belangstelling. Ik had het idee dat op het gebied van het kwantiteitsbeheer de concentratie te ver doorgeschoten is. Dat beheer leent zich mijns inziens beter voor kleinere gebieden. Maar de waterschappen moeten zeker blijven. Ik zie een provincie geen sproeiverbod instellen. Ik vraag mij af of de grondwaterkwaliteit bij hen in goede handen is. Probleem is dat ‘water’ de mensen nauwelijks interesseert, evenmin als ‘ruimtelijke ordening’. Daar heeft het algemeen bestuur het moeilijk mee.”

Is het NAP ook buiten Nederland van belang?

“De Duitsers hebben het AP in de 18e eeuw al overgenomen. In 1868 heeft de Pruisische regering Nederland verzocht nauwkeuriger metingen uit te voeren. Dit heeft geleid tot de ‘eerste nauwkeurigheidsmeting’, uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Het Duitse nul-vak, het Normal Null, gelijk aan het Nederlandse NAP, is doorgemeten vanaf de Nederlandse grens en in 1879 vastgelegd in Berlijn. In die tijd heeft men het AP ook omgedoopt tot NAP. De voormalige Oostbloklanden hebben in 1945 het Normal Null losgelaten en hebben de Kronstadter Pegel als ijkpunt, nog steeds. In 1955 koos het (West-)Europese hoogtenet, het Réseau Européen Unifié de Nivellement, ook het NAP als referentievlak. In 1973 hebben Italië en Groot-Brittannië zich daarbij aangesloten. Een Delfts hoogleraar stromingstechniek noemde het NAP ooit de grootste erfenis van de 19e eeuw. Die uitspraak wil ik graag onderschrijven.” Maarten Gast H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 11

11

07-12-10 08:49


Mogelijkheden en beperkingen van een gebiedsgerichte uitwerking van de Nitraatrichtlijn Wordt de landbouw onevenredig hard getroffen in die gebieden in Nederland waar aan de nitraatconcentratie in het grondwater wordt voldaan? Die vraag probeerden Alterra en de Universiteit Utrecht te beantwoorden in een studie naar de mogelijkheden die de Nitraatrichtlijn biedt om de aanwijzing van nitraatuitspoelingsgevoelige gebieden (kwetsbare zones) en bijbehorende nitraatactieprogramma’s te differentiëren naar de landbouw- en milieukundige omstandigheden in de verschillende regio’s. Het doel hierachter is een betere aansluiting te krijgen bij de gebiedsgerichte uitwerking van de Kaderrichtlijn Water. De resultaten zijn gebaseerd op literatuurstudie, brainstormsessies, interviews en een bijeenkomst met actoren uit het veld. Een verdere differentiatie is technisch mogelijk via aanwijzing van specifieke kwetsbare zones en het uitzonderen van andere gebieden. Verwacht wordt echter dat het uit te zonderen areaal beperkt zal zijn. Meer perspectief bied een verdergaande (gebiedsgerichte) differentiatie van gebruiksnormen die van toepassing zijn op de aangewezen kwetsbare zones. Nitraatactieprogramma’s zijn verder te ‘harmoniseren’ met stroomgebiedsplannen van de Kaderrichtlijn Water, maar dienen wel als zodanig herkenbaar in stand te blijven.

S

inds medio jaren tachtig voert de rijksoverheid generiek beleid om de mestproblematiek aan te pakken. Als gevolg van de invoering van de Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EC) heeft de Nederlandse overheid, evenals Oostenrijk, Denemarken, Duitsland, Ierland, Finland, Luxemburg, Malta, Slovenië, Litouwen en Noord-Ierland binnen het Verenigd Koninkrijk, ervoor gekozen artikel 3.5 van de Nitraatrichtlijn toe te passen, zodat de op te stellen actieprogramma’s voor het gehele grondgebied gelden. Dit betekent dat geen specifieke kwetsbare zones zijn aangegeven, maar het hele grondgebied onder het juridische regime van de kwetsbare zones valt. De maatregelen van het huidige vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2010-2013) zijn onlangs uitgewerkt in landbouwkundige normen voor het gebruik van stikstof en fosfaat en diverse gebruiksvoorschriften, en als zodanig geïmplementeerd via de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Naar aanleiding van de motie SnijderHazelhoff (voorgesteld op 26 november 2008; Kamerstukken II 2008/2009, 28 385, nr. 123) en de behandeling van het wetsvoorstel differentiatie fosfaatgebruiksnormen, d.d. 1 juli 2009 (Tweede Kamer, Handelingen II, blz. 102-8101) zegde de toenmalige minister van LNV toe na te gaan of het mogelijk is een gebiedsspecifiek mestbeleid te ontwikkelen dat rekening houdt met de milieusituatie in de verschillende gebieden en regio’s en ‘hoe de acties en verplichtingen voortvloeiend uit de Nitraatrichtlijn in de stroomgebiedsbeheerplannen kunnen worden ingevuld’ (op grond van de Kaderrichtlijn Water). De motie Snijder-Hazelhoff vloeit voort uit de veronderstelling dat agrarische bedrijven in gebieden waar aan de doelstellingen van de

12

Nitraatrichtlijn wordt voldaan, onevenredig zouden worden benadeeld bij een verdere aanscherping van het generieke mestbeleid. Die zou vooral zijn bedoeld voor gebieden die nog niet aan de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn voldoen. Navraag bij de initiatiefnemers van de motie leert dat zij niet aan de achterban kunnen verkopen dat 'het mestbeleid nog verder moet worden aangescherpt in die delen van Nederland waar de nitraatconcentraties in het grondwater en oppervlaktewater al beneden de norm van 50 mg nitraat per liter liggen. Zeker niet omdat de indruk bestaat dat bij aanscherping van het mestbeleid de gewasopbrengsten in de knel komen en de bodemvruchtbaarheid daalt'. In de studie is de juistheid van deze veronderstellingen nader geanalyseerd.

Nitraatrichtlijn

Anders dan de naam suggereert, richt de Nitraatrichtlijn zich niet alleen op de nitraatconcentraties van het grond- en oppervlaktewater in landbouwgebieden, maar ook op het tegengaan van de eutrofiëring van al het oppervlaktewater (zoete en brakke binnenlandwateren en zoute kustwateren) waar landbouwgebieden op afwateren. In het kader van de Nitraatrichtlijn zijn de lidstaten verplicht een gebied als kwetsbare zone aan te wijzen als het nu of in de toekomst het grondwater te veel belast met nitraat uit de landbouw of nutriëntenverliezen uit de landbouw te veel bijdragen aan de eutrofiëring van het oppervlaktewater. Daarenboven zijn lidstaten verplicht voor kwetsbare zones zogenoemde nitraatactieprogramma’s in te stellen. Daarin zijn maatregelen opgenomen om de nutriëntenverliezen uit de landbouw naar grond- en oppervlaktewater te verminderen. De criteria voor ‘te veel’ belasting zijn niet scherp geformuleerd in de Nitraatrichtlijn. Op grond

van de richtlijn kan een gebied van de lijst worden afgevoerd als de concentratie nitraat in het grondwater de norm van 50 mg per liter niet overschrijdt én het gebied geen significante bijdrage levert aan eutrofiëring van oppervlaktewater, inclusief kustwateren. Daarnaast moet ook nog worden beoordeeld of het gebied ook zou voldoen aan de doelstellingen (zowel aan de norm van 50 mg NO3/l als de afwezigheid van een significante bijdrage aan eutrofiëring) als de maatregelen uit het nitraatactieprogramma van de Nitraatrichtlijn achterwege zouden blijven. Bij de inwerkingtreding van de Nitraatrichtlijn in 1991 (Richtlijn 91/676/EEG) was in de hoger gelegen delen (zand/lössgebied) van Nederland sprake van hoge nitraatconcentratie in het grondwater en in de lage delen van eutrofiëring van het oppervlaktewater. Daarom is destijds door de rijksoverheid besloten geen kwetsbare zones aan te wijzen, maar gebruik te maken van de optie die de Nitraatrichtlijn biedt om voor het gehele grondgebied één nitraatactieprogramma op te stellen in plaats van voor aangewezen kwetsbare zones één of meer nitraatactieprogramma’s op te stellen.

Landbouwkundige gevolgen

In achtereenvolgende nitraatactieprogramma’s zijn de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat in de afgelopen jaren fors aangescherpt. De gebruiksnormen komen steeds meer in lijn met de verliezen die milieukundig nog maximaal toelaatbaar zijn. Doordat het inkomen van de sector sterk afhankelijk is van de bodemvruchtbaarheid in combinatie met de hoogte van de mestgiften, wordt door een deel van de landbouwsector en de politiek aandacht gevraagd voor de instandhouding van de bodemvruchtbaarheid uit vrees voor

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 12

07-12-10 08:49


verslag

n

n

opbrengstderving. Om deze reden is in het kader van de studie ook nagegaan in welke mate nu al sprake is van een daling van de bodemvruchtbaarheid en van gewasopbrengsten. Het betreft hier een analyse op nationale schaal, op basis van gegevens van respectievelijk het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasanalyses en het CBS. Uit deze analyse blijkt dat de organische stofvoorraad in de bodem tussen 1983 en 2003 niet is gedaald, maar nagenoeg gelijk gebleven. De fosfaattoestand voor bouwland is gemiddeld genomen gestegen (tussen 1971 en 2004) en die voor grasland gemiddeld genomen gelijk gebleven (de gemiddelde toestand wordt als ruim voldoende geclassificeerd). Voor de effecten op de opbrengsten is gekeken naar de opbrengsten van akkerbouwgewassen (tussen 1994 en 2008) en de vollegrondgroententeelt (tussen 1998 en 2008). Voor genoemde periode stijgen de opbrengsten op circa 330.000 ha met gemiddeld meer dan 0,5 procent per jaar. Op 345.000 ha blijven de opbrengsten nagenoeg gelijk (tussen de -0,5 procent en +0,5 procent) en op 33.000 ha dalen de opbrengsten met meer dan 0,5 procent. Samenvattend kan gesteld worden dat in de laatste 10 à 20 jaar de gewasopbrengsten gemiddeld genomen stabiel zijn gebleven of licht zijn gestegen, de bodemvruchtbaarheid gemiddeld genomen stabiel

is gebleven of licht is gestegen en dat het gevoerde mestbeleid geen desastreus effect kan hebben gehad op de gemiddelde bodemvruchtbaarheid en de gemiddelde gewasopbrengsten. De opbrengsten bij indivuele telers kunnen echter achteruit zijn gegaan als gevolg van het invoeren van maatregelen naar aanleiding van de Nitraatrichtlijn.

Uitzondering van grondgebied

Het eerste niveau waarop feitelijk regionaal gedifferentieerd kan worden, heeft betrekking op het aanwijzen of uitzonderen van specifieke gebieden. Juridisch is het mogelijk om alsnog meerdere kwetsbare zones aan te wijzen in plaats van één nitraatactieprogramma dat voor het gehele grondgebied geldt. Hieraan zijn geen extra voorwaarden verbonden dan die gelden voor het aanwijzen van een kwetsbare zone. Nederland kan de systematiek van aanwijzing van kwetsbare zones op ieder gewenst moment herzien, maar om logistieke redenen is het raadzaam om dat te doen tegelijk met het aanbieden van een nieuw nitraatactieprogramma. De verwachting is echter dat de perspectieven voor de aanwijzing van meerdere kwetsbare gebieden met gedifferentieerde gebruiksnormen (en het uitzonderen van andere gebieden) beperkt zijn, gegeven de

nog steeds relatief hoge nitraatconcentraties in het grondwater in het zand- en lössgebied en de eutrofe kwaliteit van het binnenlandse oppervlaktewater in laag Nederland (klei- en veenpolders). Dat water wordt bovendien uitgeslagen naar het kustgebied, dat ook eutroof is. Op grond hiervan wordt verwacht dat slechts een gering areaal uitgezonderd kan worden. Dit is mede gebaseerd op de uitwerking van de goede ecologische toetstand (GET) en het goede ecologische potentieel (GEP), zoals deze in het kader van de eerste stroomgebiedbeheersplannen zijn gedefinieerd, conform de voorschriften van de KRW die afgelopen maart aan Brussel zijn aangeboden. In deze rapportages is aangegeven dat grote delen van Nederland, voor verschillende watertypen, nog niet aan de GET’s en GEP’s voldoen. In vrijwel alle gebieden is daarbij sprake van een relevante bijdrage van stikstof- en fosfaatverontreiniging vanuit de landbouw. In de studie is niet nagegaan hoe groot het areaal is dat mogelijk uitgezonderd zou kunnen worden. Dit laatste komt vooral voort uit het feit dat voor het grondgebied dat mogelijkerwijs wordt uitgezonderd, hard gemaakt zal moeten worden dat de landbouw niet substantieel bijdraagt (of gaat bijdragen) aan de nitraatoverschrijding van het grondwater en/of de eutrofiëring van het H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 13

13

07-12-10 08:49


oppervlaktewater. Deze onderbouwing is juridisch van belang, omdat de Europese Commissie al vele inbreukprocedures heeft gevoerd over de (niet) aanwijzing van kwetsbare gebieden. De verwachting is dat de monitoringsinspanning voor de gebieden die op termijn mogelijkerwijs uitgezonderd worden, wellicht is te verminderen. Op korte termijn is echter een extra inspanning noodzakelijk om aan te geven of op lange termijn geen eutrofiëringsproblemen zullen ontstaan als de mestregelgeving die dient ter implementatie van de Nitraatrichtlijn voor deze arealen niet meer van toepassing is.

Verdergaande differentiatie

Binnen het huidige mestbeleid, dat voor een groot deel gebaseerd is op het nitraatactieprogramma, is al sprake van regionale differentiatie. De differentiatie hangt samen met gewasspecifieke en bodemspecifieke gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat. De gebruiksnormen zijn eventueel verder regionaal te differentiëren. De Nitraatrichtlijn biedt de mogelijkheid om te differentiëren naar het gebruik van meststoffen. In de richtlijn is namelijk aangegeven dat rekening gehouden dient te worden met de kenmerken van de betrokken kwetsbare zone en dat de hoogte van het gebruik aan meststoffen gebaseerd dient te zijn op de balans tussen de verwachte stikstofbehoefte van de gewassen en de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en de bemesting. Dit betekent dat de Nitraatrichtlijn de ruimte biedt verdergaand gedifferentieerd beleid in te voeren waarbij meer rekening gehouden kan worden met verschillen in milieusituaties (kenmerken betrokken kwetsbare zones) en agrarische activiteiten (via de balansmethode) tussen gebieden. Of gebieden in de praktijk kwetsbaar zijn, hangt echter niet alleen af van de grondsoorten en hydrologie, maar ook van de landbouwkundige activiteit. Daarom zijn actuele metingen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nodig in combinatie met de kennis over de bijdrage van andere bronnen en het transport en processen van stoffen in de regio. Het begrenzen van kwetsbare gebieden die meer detail vertonen dan zand/löss, klei en veen is met de beschikbare dataset voor het grondwater niet mogelijk, omdat daarvoor het meetnet niet is ingericht en het aantal meetpunten te beperkt. Een verdere differentiatie zou ertoe kunnen leiden dat in gebieden met hoge nitraatconcentraties in het grondwater en tegelijkertijd lage gehaltes in het oppervlaktewater andere maatregelen worden getroffen dan in de laaggelegen delen van Nederland waar de situatie omgekeerd is. Een dergelijke differentiatie kan er ook toe leiden dat binnen de verschillende gebieden goed rekening kan worden gehouden met de lokale (bedrijfsspecifieke) situatie en de regionale milieucondities, waardoor de benutting van stikstof (en fosfaat) verhoogd kan worden en de verliezen naar het milieu, zowel grondwater als oppervlaktewater,

14

verminderen. Dit draagt niet alleen bij aan de doelen van de Nitraatrichtlijn, maar ook aan die van de KRW, het OSPAR-verdrag en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Belangrijke factoren die te betrekken zijn bij het verder differentiëren van gebruiksnormen op grond van de balansmethode uit de Nitraatrichtlijn, zijn denitrificatiecapaciteit (vooral grondwatertrap), rassen binnen gewassen, gewasopbrengst, melkproductie, bodemtextuur en het gehalte aan organische stof in de bodem, bodemvruchtbaarheidtoestand, voorvrucht en vanggewas en de aard van de meststof. De onderbouwing van de agronomisch en milieukundige effecten is voor alle verschillende combinaties van factoren niet eenvoudig, vanwege interacties en de grote variatie in de praktijk. Het ontbreekt aan voldoende praktijk-/meetgegevens, waardoor ook met de inzet van agronomische en milieumodellen onvoldoende zekerheid gegeven kan worden ten aanzien van de betrouwbaarheid van de gegenereerde gevolgen onder verschillende condities. Verder zal een verdergaande differentiatie dan nu al het geval is in het mestbeleid, aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de administratieve lasten voor de landbouw en voor de controle-, handhavings- en uitvoeringslasten van de overheid. De mate waarin dit het geval zal zijn, hangt nauw samen met de mate waarin deze differentiatie wordt opgenomen in het Nitraatactieprogramma.

Integratie

Een gedeeltelijke uitvoering van de Nitraatrichtlijn via stroomgebiedbeheerplannen is nu al mogelijk en feitelijk een verplichting. De KRW bevat namelijk de verplichting nitraatactieprogramma’s volledig en herkenbaar op te nemen in de maatregelenprogramma’s, waarvan een samenvatting wordt opgenomen in het stroomgebiedbeheerplan. Het is niet mogelijk om aan de verplichtingen van de Nitraatrichtlijn te voldoen door middel van alleen de stroomgebiedbeheerplannen die in het kader van de KRW zijn/worden opgesteld. De belangrijkste reden is dat nitraatactieprogramma’s als zodanig een duidelijk herkenbaar en te onderscheiden onderdeel moeten zijn van de maatregelenprogramma’s die op grond van de KRW moeten worden vastgesteld. Wel zijn er mogelijkheden om verdere synergie te bewerkstelligen, vooral op het gebied van monitoring en metingen. Hieraan zijn echter wel extra kosten verbonden, indien de effecten van het mestbeleid (bijdrage landbouw) ook wordt gemonitord. Meer synergie in termen van het sneller halen van de doelen uit de Nitraatrichtlijn door het opnemen van extra maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen is Europeesrechtelijk gezien wel mogelijk. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de motie Van der Vlies (december 2006) verhindert echter de mogelijkheid binnen stroomgebiedbeheerplannen aanvullende verplichte maatregelen voor de landbouw voor te schrijven. Theoretisch is het mogelijk dat de rijks-

overheid in samenspraak met de regionale waterbeheerders en de landbouwsector, regionaal aanvullende maatregelen afspreekt, die de landbouw op vrijwillige basis implementeert. Indien dergelijke afspraken en maatregelen onderdeel vormen van het maatregelenprogramma van de KRW, dienen deze ook binnen drie jaar verplicht operationeel moeten zijn. Betwijfeld wordt of waterschappen dit ook willen en of alle landbouwers daaraan zullen meewerken. Indien de motie van Van der Vlies uit december 2006 zou worden losgelaten, zouden waterschappen de mogelijkheid kunnen krijgen om verplichte aanvullende maatregelen voor de landbouw voor te schrijven. En dat was nu juist wat de motie wilde voorkomen.

Conclusies

Juridisch mogen gebieden in Nederland uitgezonderd worden van kwetsbare zones, mits onderbouwd. Voor de kwetsbare zones gelden dan nitraatactieprogramma’s en voor de uitgezonderde gebieden niet. Ook is een verdergaande differentiatie in gebruiksnormen en middelvoorschriften mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Nitraatrichtlijn. Bij differentiatie valt in theorie zowel landbouwkundig als milieukundig winst te boeken. De onderbouwing van de verdere differentiatie vraagt echter de nodige aandacht. De kosten voor overheid en burger zullen toenemen bij een differentiatie die beduidend verder gaat dan het huidige nitraatactieprogramma. Nitraatactieprogramma’s vormen een integraal onderdeel van stroomgebiedbeheerplannen van de KRW. Een verdergaande integratie (waarbij nitraatactieprogramma’s feitelijk overbodig worden) is echter onmogelijk, omdat niet aan alle eisen van de Nitraatrichtlijn kan worden voldaan in stroomgebiedbeheerplannen. Ook politiek is verdere integratie lastig, vooral door het kabinetsstandpunt dat de kosten voor landbouwsector als gevolg van de KRW niet verder mogen toenemen. Synergie is wel te bereiken op het gebied van monitoring. Oscar Schoumans, Oene Oenema en Kor Zwart (Alterra) Andrea Keessen en Marleen van Rijswick (Universiteit Utrecht, Centrum voor Omgevingsrecht en Beleid) Hens Runhaar en Peter Driessen (Universiteit van Utrecht, sectie Milieuwetenschappen, faculteit Geowetenschappen) NOTEN Schoumans O., A. Keessen, H. Runhaar, H. van Rijswick, P. Driessen, O. Oenema en K. Zwart (2010). Gebiedsgerichte uitwerking Nitraatrichtlijn. Mogelijkheden en beperkingen. Alterra. Rapport 2062.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 14

07-12-10 08:49


achtergrond Brabant Water houdt 120 monteurs binnen het bedrijf Na de fusie van de waterleidingbedrijven in Noord-Brabant tot Brabant Water in 2002 werd veel aandacht besteed aan de positie van de monteurs. Een werkgroep ontwikkelde een matrix van alle werkzaamheden die een monteur moet beheersen, gekoppeld aan het aantal uren dat hij per jaar aan een specifieke vaardigheid moet besteden om zijn kennis hierover op peil te houden. Daarnaast krijgt hij zo nodig aanvullende kennis aangeboden. Zo snijdt het mes aan twee kanten: Brabant Water kan 120 monteurs een gevarieerd werkaanbod blijven bieden dat tegelijkertijd kennisbehoud garandeert. Het computersysteem genereert vanuit de urenregistratie kennisrapporten per monteur. Zo kan de kennis van elke monteur gemeten worden en bijgestuurd waar nodig. Sinds 1 januari van dit jaar is kennisbehoud één van de prestatie-indicatoren waaraan een resultaatdeling is gekoppeld.

I

n 2006 richtte Brabant Water de werkgroep Kennisbehoud op met daarin een aantal monteurs en hun teamleiders. Vastgesteld moest worden wat Brabant Water met de eigen mensen wilde blijven doen en wat eventueel uitbesteed zou kunnen worden. Uitgangspunt daarbij was dat het drinkwaterbedrijf in elk geval de storingsdienst met eigen mensen wilde bemannen. Maar wat doen deze als er geen storingen zijn? De monteurs vreesden dat ze ‘s nachts beschikbaar moesten zijn voor storingen en overdag alleen saaie onderhoudswerkzaamheden zouden verrichten, terwijl de interessantere klussen zouden worden uitbesteed. Brabant Water koos ervoor om de eigen mensen zo veel mogelijk inzetbaar te houden op alle terreinen van het vakgebied. In Leerlingmonteur oefent aanboren onder druk.

principe wordt alleen combinatiewerk met ander nutspartijen (Synfra) en solowerk dat de sectie Exploitatie qua hoeveelheid niet aankan, uitbesteed aan derden door de sectie Aanleg. Voor alle combiwerkzaamheden is er, via het samenwerkingsverband sYnfra, één aannemer voor alle disciplines. Brabant Water verzorgt ook opleidingen voor het personeel van de aannemers. De kennis die monteurs overdag nodig hebben, zet het drinkwaterbedrijf ook ‘s nachts in om een storing op te lossen in plaats van andersom. Als er een storing is waarvoor een leiding moet worden gerepareerd, dan is het handig als men weet hoe die is aangelegd. Welke kennis en vaardigheden hebben de all-round monteurs van Brabant Water nodig? De werkgroep maakte een overzicht van alle werkzaamheden die een monteur zou moet beheersen: van het aanleggen van distributieleidingen en het inbouwen van hulpstukken in een leiding tot het reinigen van het leidingnet en het saneren van aansluitleidingen. Maar ook het afzetten van de straat, het wisselen van watermeters en het bijbehorende straatwerk horen tot het takenpakket. Op al deze aspecten moeten de monteurs dus ‘vlieguren’ maken. Voor alle onderdelen is ingeschat hoeveel training voldoende zou moeten zijn om de kennis op peil te houden. Voor het aanleggen van distributieleidingen is de richtlijn bijvoorbeeld 80 uur per jaar, voor het reinigen van het leidingnet 16 uur. Voor sommige werkzaamheden zijn cursussen ontwikkeld, bijvoorbeeld voor het verrichten van straatwerk, het graven van putten en sleuven en hygiënisch werken. Ook worden instructiebijeenkomsten verzorgd. Deelname aan de kennisuitwisseling en bijscholing wordt meegenomen in de uren-registratie van de monteurs in het logistieke SAP-systeem. Dat systeem genereert elk kwartaal een kennisrapport per monteur dat met de bijbehorende prestatieindicatoren ter sprake komt tijdens de ontwikkelingsgesprekken met de teamleiders. Ze vormen de basis voor het al dan niet toekennen van een prestatiebeloning of resultaatdeling.

Resultaat

De monteurs zijn blij met de ontwikkelingen. Het kennisdraaiboek is op de dagelijkse praktijk gebaseerd, wat maakt dat het goed functioneert. De monteurs behaalden bij de

eerste meting van de prestatie-indicatoren al bijna de streefscore; dat werkt stimulerend. De matrix wordt inmiddels ook gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld stageplannen. En het kennismanagement heeft nog een andere positieve bijwerking. Het streven naar zoveel mogelijk variatie in het werkaanbod krijgt ook resultaat in de vorm van voorlichting voor het vakgebied. Meer jongeren raken geïnteresseerd in het ‘waterwerk’. Jarenlang was sprake van het continu wegvloeien van de kennis vanwege de vergrijzing. Een grote zorg voor Brabant Water want elke gepensioneerde monteur betekende kennisverlies. Nu komt er weer nieuwe aanwas. De nieuwe monteurs komen van de ROC’s, richtingen installatie- en infratechniek of het zijn leerling-monteurs die binnenkomen via de beroepsbegeleidende leerweg voor distributietechniek. Paulien 't Hoen Senior monteurs Frans Waarma (53) en Erik van Laarhoven (35) rijden in hun Brabant Waterbus door de regio om de voorkomende werkzaamheden te doen; zowel onderhoud als storingen. Waarma werkt al 25 jaar als watermonteur, Van Laarhoven zeven jaar. Beide zijn overtuigd van het nut van kennisbehoud in een vergrijzende organisatie. “Alle monteurs die nu opgeleid worden, kunnen werken met de huidige technieken, materialen en producten. Maar bij een storing krijg je vaak te maken met ouderwetse technische oplossingen en dan moet je ook weten wat je doet. Dat soort specifieke kennis kun je alleen maar vergaren in de praktijk. De oude rotten in het vak leren ons de kneepjes.” Vanwege de efficiëntie én de lagere kosten werken de monteurs nu zelfstandig; hun opdrachten krijgen ze binnen via de laptop. Eén keer in de week komen ze met hun ploeg bij elkaar op kantoor voor een werkbespreking en voor het aanvullen van de voorraad materialen in de bus. De standaardinrichting voldoet in 80 procent van de storingen; alleen bij uitzonderingen moeten andere materialen en gereedschappen opgehaald worden. Via de mobiele telefoon maken ze zo nodig direct gebruik van elkaars kennis.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 15

15

07-12-10 08:49


Actualisatie verdringingsreeks in waterakkoord Twenthekanalen/ Overijsselsche Vecht Voor het waterakkoord Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht is de verdringingsreeks voor situaties met watertekorten geactualiseerd. De landelijke verdringingsreeks is daarbij regionaal vertaald voor de gebieden die van water worden voorzien vanuit de Twenthekanalen en de Overijsselsche Vecht. Dit resulteerde in een uitwerking van de volgorde van watergebruikers van de landelijke verdringingsreeks. Daarbij is onder meer rekening gehouden met economische schade bij watertekort, de Kaderrichtlijn Water, Natura 2000-gebieden en ruimtelijke en klimaatontwikkelingen.

H

et bestaande waterakkoord Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht werd in 1999 gesloten. In dit akkoord zijn afspraken vastgelegd tussen de waterbeheerders die betrokken zijn bij de aan- en afvoer van water van en naar de Twenthekanalen en de Overijsselsche Vecht. Het betreft Rijkswaterstaat Oost-Nederland, de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland en de waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Het waterakkoord uit 1999 is als gevolg van een aantal landelijke en regionale ontwikkelingen aan vervanging toe. Nieuwe begrippen in het landelijk beleid in de afgelopen tien jaar zijn Waterbeheer 21e eeuw, Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Daarnaast is in 2004 een nieuwe landelijke verdringingsreeks vastgesteld die regionale uitwerking behoeft. Verder spelen regionale ontwikkelingen als de overdracht van verantwoordelijkheden voor het waterbeheer, infrastructurele ingrepen en opgetreden calamiteiten. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de

veranderingen in het klimaat en ruimtelijke ontwikkelingen. Rijkswaterstaat OostNederland heeft daarom, samen met de deelnemende provincies en waterschappen, het waterakkoord uit 1999 in 2004 geĂŤvalueerd en dit jaar de aan- en afvoerdebieten en de verdringingsreeks laten actualiseren door Witteveen+Bos.

Watersysteem en wateraanvoer

De Twenthekanalen en vervolgens de Overijsselsche Vecht voorzien een groot deel van Oost-Nederland van water. Het water wordt ingelaten vanuit de IJssel middels een opvoergemaal bij Eefde (nabij Zutphen) en daar opgepompt naar het laagste pand van de Twenthekanalen, met een peil van 10,0 m +NAP. Vanuit het laagste pand wordt het water verdeeld over het zijkanaal naar Almelo en de hogere panden van het kanaal (zie afbeelding 1). De hogere panden van de Twenthekanalen liggen tussen Delden en Enschede, waar de peilen respectievelijk 16,0 m +NAP en 25,0 m +NAP bedragen. Het zijkanaal naar Almelo sluit via de sluizen bij Almelo (Aadorp) aan op Kanaal Almelo-De Haandrik en uiteindelijk op

Afb. 1: Wateraanvoergebieden vanuit Twenthekanaal en Overijsselsche Vecht.

de Overijsselsche Vecht. De inlaatlocaties van de waterschappen liggen over het algemeen aan de kanalen. De gebieden die vanuit de Twenthekanalen/ Overijsselsche Vecht van water worden voorzien, zijn deels peilbeheerst en deels vrij-afwaterend. De peilbeheerste gebieden liggen in de beheergebieden van de waterschappen Rijn en IJssel en Groot Salland. De vrij-afwaterende gebieden liggen over het algemeen in de beheergebieden van de waterschappen Regge en Dinkel, Reest en Wieden en Velt en Vecht.

Waterakkoorden

In de Waterwet is opgenomen dat beheerders van watersystemen binnen eenzelfde stroomgebieddistrict waterakkoorden vaststellen, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer. Beheerders mogen ook zelf het initiatief nemen om een vrijwillig waterakkoord te sluiten. Beheerders zoals hier bedoeld in de Waterwet, zijn enerzijds het Rijk en anderzijds de waterschappen. In de waterakkoorden regelen de beheerders die aspecten van het beheer die hun eigen beheergebied overstijgen ten opzichte van elkaar. In een waterakkoord worden concrete samenwerkingsafspraken opgenomen, gericht op uitvoering. Voorbeelden van zaken die in een waterakkoord kunnen worden geregeld, zijn de aan- en afvoer van water (bijvoorbeeld in tijden van droogte), de minimale kwaliteit van dat water ĂŠn eventuele maatregelen bij extreme omstandigheden.

De regionale verdringingsreeks

Voor de afnemers van het water uit het Twenthekanaal en de Overijsselsche Vecht gelden maximale aanvoerdebieten. Het totale maximale aanvoerdebiet van alle afnemers samen is echter ongeveer twee keer zo groot als de aanvoercapaciteit van het gemaal bij Eefde. In extreem droge perioden kan daardoor de aanvoercapaciteit ontoereikend worden en is niet meer

16

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 16

07-12-10 08:49


basis van de inschatting van schades bij watertekorten is binnen deze twee categorieën een nadere prioritering aangebracht. Daarbij is rekening gehouden met verwachte ruimtelijke en klimaatontwikkelingen. Een beperkt deel van het gebied van het waterakkoord kan naar gelang de omstandigheden ook van water worden voorzien vanuit Noord-Nederland. Dat gebied valt in die situaties onder het regime van de regionale verdringingsreeks NoordNederland. Om die reden is bij het opstellen van de regionale verdringingsreeks Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht ook rekening gehouden met de verdringingsreeks-Noord Nederland. De nieuwe regionale verdringingsreeks voor het gebied van het waterakkoord is weergegeven in afbeelding 3. Veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade

Monding Twenthekanaal in de IJssel.

De landelijke verdringingsreeks

voldoende water beschikbaar om alle watergebruikers optimaal van water te voorzien. De aanvoercapaciteit kan verder nog worden beperkt bij zeer lage afvoeren van de IJssel, waarbij door de toenemende opvoerhoogte de capaciteit van gemaal Eefde afneemt. In dergelijke situaties dient voor de waterbeheerders duidelijk te zijn aan welke categorieën watergebruikers nog wel en aan welke geen water meer wordt geleverd. Hiertoe wordt in het waterakkoord een verdringingsreeks opgenomen. Deze geeft de volgorde aan waarin de categorieën watergebruikers van water worden voorzien. Algemeen principe is dat de watergebruikers waarbij de economische schade door een watertekort het hoogst is, zo lang mogelijk van water worden voorzien.

De landelijke verdringingsreeks bepaalt hoe het beschikbare water in rijkswateren wordt verdeeld tijdens watertekorten. De reeks is van toepassing voor alle gebieden waar rijkswater kan worden aangevoerd. In afbeelding 2 is de landelijke verdringingsreeks weergegeven. Binnen de categorieën 1 en 2 is sprake van een prioriteitsvolgorde. Binnen de categorieën 3 en 4 vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische schade.

Actualisatie regionale verdringingsreeks

Voor de uitwerking naar een regionale verdringingsreeks mogen categorie 1 en 2 niet gewijzigd worden. De uitwerking heeft zich daarom gericht op categorie 3 en 4. Op

Afb. 2: Schema landelijke verdringingsreeks.

categorie 1 veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade

categorie 2 nutsvoorzieningen

gaat voor

gaat voor

1. stabiliteit van waterkeringen

1. d rinkwatervoorziening

2. k link en zetting (veen en hoogvenen)

2. energievoorziening

3. n atuur (gebonden aan bodemgesteldheid)

categorie 3 kleinschalig hoogwaardig gebruik

categorie 4 overige belangen (economische afweging, ook voor gaat voor natuur)

• t ijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen • proceswater

• s cheepvaart • landbouw • natuur (zolang geen onomkeerbare schade optreedt) • industrie • waterrecreatie • binnenvisserij

Om de stabiliteit van de waterkeringen langs de Twenthekanalen te waarborgen, dient het peil van de Twenthekanalen te worden gehandhaafd. Poldergebieden met veen die gevoelig zijn voor klink en zetting van de bodem, komen niet voor in het wateraanvoergebied. Aan de ecologen van de waterschappen is de vraag voorgelegd of er natuurgebieden voorkomen waar door watertekort onomkeerbare schade aan de natuur op kan treden. Deze vraag kon alleen voor de hydrologische bufferzone rond het Bargerveen bevestigend worden beantwoord. Indien het Bargerveen droog zou vallen, zouden tientallen jaren of langer nodig zijn om de schade aan het levend hoogveen te herstellen. De hydrologische bufferzone is bedoeld om de kans op droogvallen van het veen te verkleinen. Overigens is ervan uitgegaan dat geen rechtstreekse waterinlaat in het veengebied zelf zal plaatsvinden. Het aanvoerwater is hiervoor namelijk veel te voedselrijk, waardoor eutrofiëring tot onomkeerbare schade aan de veenvegetaties zou leiden. Nutsvoorzieningen

In categorie 2 van de verdringingsreeks is drinkwatervoorziening als hoogste geprioriteerd. In het landelijke Waterbesluit van 30 november 2009 is aangegeven dat het gaat om drinkwatervoorziening, voor zover het gaat om het waarborgen van de leveringszekerheid. Alleen voor de oevergrondwaterwinning Vechterweerd geldt dat het aangevoerde water deels rechtstreeks gebruikt wordt voor de productie van drinkwater. Gebieden waar water wordt aangevoerd ter compensatie van effecten van drinkwaterwinningen vanuit grondwater, zijn niet in deze categorie ingedeeld. Voor de energievoorziening bestaat vanuit de Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht geen waterbehoefte. Er zijn geen energiecentrales die koelwater nodig hebben. Kleinschalig hoogwaardig gebruik

In categorie 3 van de regionale verdringingsreeks is doorspoelen in geval van acuut risico voor de volksgezondheid als hoogste geprioriteerd. Voor de betrokken water-

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 17

17

07-12-10 08:49


schappen is dit een zwaarwegend belang. Het betreft calamiteiten die normaal gesproken niet optreden. Daarna volgen proceswater voor de industrie en tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen. In het wateraanvoergebied betreft dit alleen boomteelt en glastuinbouwgebied. Overige belangen

De watervragen in categorie 4 zijn geprioriteerd op basis van verwachte schade. Hierbij is gebruik gemaakt van het criterium kosteneffectiviteit (veel schadevermindering met weinig water) en de totale schade in het plangebied. Kosteneffectiviteit is ook als criterium gebruikt om bijvoorbeeld de landbouwgewassen onderling te prioriteren. De natuur die geen onomkeerbare schade ondervindt van droogte, kan wel schade ondervinden ten gevolge van droogte maar zal binnen een jaar of hooguit enkele jaren herstellen. Voor dit type natuur is droogte een normaal natuurlijk proces waartegen het bestand is. De droogte moet in deze natuur dus geaccepteerd worden. Daarnaast is voor de meeste natuurgebieden het aanvoeren van gebiedsvreemd water schadelijker dan het laten uitzakken van het oppervlaktewaterpeil. In verband met bovenstaande en met de geringe oppervlakte van de natuurgebieden ten opzichte van de landbouwgebieden is de watervraag beperkt. De eventuele wateraanvoer voor deze gebieden zal daarom praktisch volledig kunnen meeliften met de wateraanvoer voor peilhandhaving en beregening voor akkerbouw en grasland.

KRW-waterlichamen

Voor sommige KRW-waterlichamen is het belangrijk dat ze niet droogvallen en dat de eventueel aanwezige vistrappen blijven functioneren om als refugium voor doelsoorten te fungeren. De ecologen van de waterschappen hebben aangegeven dat het niet eenvoudig is om aan te geven welke KRW-waterlichamen wateraanvoer nodig hebben. De watervraag voor dit doel is daarom voorlopig ingeschat, maar wordt nader bestudeerd. Wel is geconstateerd dat

categorie 1 veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade

categorie 2 nutsvoorzieningen

gaat voor

categorie 4 overige belangen (economische afweging, ook voor natuur)

categorie 3 kleinschalig hoogwaardig gebruik

gaat voor

gaat voor

1. stabiliteit van waterkeringen

1. drinkwatervoorziening

1. doorspoelen in geval van acuut risico voor de volksgezondheid

1. doorspoelen stedelijk water (geen acuut risico voor de volksgezondheid)

2. klink en zetting (veen en hoogvenen)

2. energievoorziening

2. watergebruik industrie (proceswater)

2. scheepvaart

3. tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen

3. peilhandhaving en beregening t.b.v. akkerbouw

3. natuur (gebonden aan bodemgesteldheid)

4. peilhandhaving en beregening t.b.v. grasland 5. peilhandhaving t.b.v. natuur 6. doorstroming t.b.v. aquatische ecologie (KRW) Afb. 3: Schema regionale verdringingsreeks Twenthekanalen/Overijsselsche Vecht.

de wateraanvoer voor doorstroming ten behoeve van aquatische ecologie praktisch altijd meelift met de wateraanvoer voor andere functies, zoals peilhandhaving en beregening van akkerbouw en grasland.

Ecologische functie Overijsselsche Vecht

Voor de ecologische functie van de Vecht is in het bestaande waterakkoord een minimumdebiet van 1,5 kubieke meter per seconde afgesproken voor het traject tussen de stuw te De Haandrik en de stuw te Vechterweerd. Dit debiet wordt gehandhaafd in het nieuwe waterakkoord. Het is nodig voor het functioneren van de vistrappen en voor het zuurstofgehalte. Vismigratie heeft het hele jaar door plaats (niet alleen

paaitrek). De vistrappen zijn van cruciaal belang voor de verspreiding van soorten en de vermindering van risico’s bij slechte omstandigheden. Juist in de zomermaanden fungeren de vistrappen als refugium voor vissoorten en voor bijzondere, stroomminnende macrofauna. Deze soorten kunnen zich van hieruit verder of opnieuw over de rest van de rivier verspreiden, zodra de hydrologie zich herstelt. Het betreft juist soorten die zich moeten uitbreiden wil de Vecht de KRW-doelstellingen halen. Ebbing van Tuinen (Witteveen+Bos) Bart Wesseling (Rijkswaterstaat Oost-Nederland) Peter Verbrugge (Delta Advies)

advertentie

geen kAlkAAnslAg onDAnks hArD wAter ! Kalkaanzetting in waterleidingen vergt veel onderhoud aan waterinstallaties en verkort de levensduur van apparatuur.

Kalkafzettting .. verleden tijd met Desincal

Vanaf 2014 verbiedt de Europese Commissie gebruik van apparatuur met zouttoevoeging.

18

Al toegepAst met groot succes tot 50 grADen Duitse hArDheiD

Desincal maakt sinds 25 jaar apparatuur zonder zouttoevoeging om kalkaanslag in hardwatergebieden te bestrijden. De werking is gebaseerd op het electrofysische principe. Alle apparaten voldoen aan de gestelde Europese keuringseisen (AENOR, IRAM, IQNET) en zijn ISO-gecertificeerd (ISO-14001). De Desincal-apparaten zijn toepasbaar in de industriële- en de consumentenmarkt met 5 jaar fabrieksgarantie.

Desincal

®

de milieuvriendelijke kalkbestrijder

Importeur Borsthandelsonderneming T. 06 - 531 66 292 F. 0529 - 40 1606 E. info@borsthandelsonderneming.nl I. www.borsthandelsonderneming.nl

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 18

07-12-10 08:49


actualiteit Officiële opening demonstratiehal Weerwoord Delft Blue Water Op de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder in de gemeente MiddenDelfland vindt onder de naam ‘Delft Blue Water’ onderzoek plaats naar de mogelijkheden om op een duurzame manier zuiver water te produceren voor de omgeving (oppervlaktewater) en de glastuinbouw (gietwater). Op woensdag 24 november gaf hoogheemraad Pleun van der Ende van het Hoogheemraadschap van Delfland het officiële startsein voor het onderzoek.

I

n de regio Delfland groeit de behoefte aan zoet water. In de omgeving is sprake van langzame verzilting en daarnaast vraagt de glastuinbouw in het Westland steeds vaker een goede kwaliteit gietwater. Nu pompt de glastuinbouw brak grondwater op en ontzout dit, waarbij de geconcentreerde zoute stroom (brijn) weer terug in de bodem wordt gebracht. Het is mogelijk dat dit in de nabije toekomst wordt beperkt of zelfs wordt verboden. Tegelijkertijd voert de awzi Harnaschpolder gereinigd afvalwater (effluent) van de zuivering af naar de Noordzee. Delft Blue Water onderzoekt de mogelijkheden voor nuttige inzet van dit effluent. Het onderzoek heeft tot doel om met innovatieve technolo-

gieën te testen of betrouwbaar, duurzaam en kosteneffectief oppervlaktewater en gietwater kan worden geproduceerd. In de demonstratiehal, die op het terrein van de awzi Harnaschpolder is gebouwd, kan 50 kubieke meter effluent per uur worden ingenomen voor onderzoek. In deze hal zijn op dit moment twee onderzoekslijnen in bedrijf: een referentielijn en innovatielijn. De referentielijn, die in bedrijf is sinds april, bestaat uit een combinatie van technologieën die in de praktijk al worden toegepast. De innovatielijn, die in bedrijf sinds augustus, bestaat uit een combinatie van innovatieve technologieën die in de praktijk nog niet zijn toegepast voor de behandeling van effluent. De beoogde duur van het onderzoek is vier jaar (zie H2O nr. 23, pag. 20).

Bob Bakker (DHV) en René Noppeney (Royal Haskoning) hebben de moeite genomen ondergetekende van repliek te dienen (zie H2O nr. 23). Ik ben hen daarvoor erkentelijk. In hun reactie kan ik me echter niet vinden. Ik ben van mening dat adviesbureaus tot nu toe schromelijk tekort zijn geschoten om tot de broodnodige paradigmaverandering in de PuSan-sector (publieke sanitatie, red.) te komen, te weten de implementatie van ‘schoonwater besparende inzamelings- en transportsystemen voor (afval)water', zodat ook in deze sector een optimale water- en stofkringloopsluiting kan worden gerealiseerd en al aan de bron eerste prioriteit wordt gelegd bij het voorkomen van vervuiling. De gemeenschap moet worden verlost van peperdure en in niet of nauwelijks duurzame rioleringssystemen, zeker met betrekking tot de aansluiting van woningen in buitengebieden; er zijn miljarden over de balk gegooid. Bureaus moeten zich niet achter de klant verstoppen. Het gaat om het vinden van ‘optimale (de)centralisatie’ met toepassing van waterbesparing, waardoor de anaerobe voorbehandelingsmethode (AnZu) vanwege kostenbesparing, grondstofterugwinning een steeds belangrijkere rol speelt. Eventueel kan AnZu worden gecombineerd met een micro-aerobe voorbehandelingstap (A-stap van het AB-systeem); hieraan wordt gewerkt aan de universiteiten van Wageningen en Delft én Wetsus. Op het UASB-concept zitten geen patenten. Iedereen kan er mee aan de slag, zo nodig verbeteringen aanbrengen, en het systeem is vrijwel overal prima toepasbaar, ook in gematigde klimaatgebieden. De installatie in Accra functioneerde prima. Een ex-DHVmedewerkster weet daar alles van af. Adviesbureaus zijn geen belangengroepen? Een kwestie van interpretatie; ik dacht dat DHV diverse patenten heeft of exploiteert? Mijn advies aan Nederlandse adviesbureaus: ga eens op bezoek in Brazilië, men loopt daar voorop met anaerobe voorbehandeling, stel u op de hoogte van informatie die beschikbaar is op de Nederlandse universiteiten, lees het interview met Johan Raap en het bericht ‘Rioolziekenhuis aangesloten op Pharmafilter’ in H2O-nummer 23. Gatze Lettinga

Awzi Sloe Het was even zoeken in de vorige H2O op pagina 40. Waar staat nu de afvalwaterzuiveringsinstallatie Sloe? Waarschijnlijk hebt u haar niet gevonden. De awzi viel namelijk net van de geplaatste foto af. U zag vooral het havengebied van Vlissingen. Hierboven daarom alsnog de awzi Sloe, waar Evides Industriewater een koppeling gemaakt heeft met de percolaatwaterzuivering Noord- en Midden-Zeeland in hetzelfde havengebied. Die koppeling van zuiveringsinstallaties zorgt voor een vermindering van de milieubelasting en een daling van de operationele kosten.

H2O nr. 23 kwam op 26 november uit, maar op de voorpagina stond abusievelijk de datum van 12 november.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 19

19

07-12-10 08:49


waternetwerken

Watersector op zoek naar heilige graal Op vrijdag 26 november verzorgde Waternetwerk in de Buitensociëteit in Zwolle het najaarscongres. Tijdens dit congres gingen de aanwezigen op zoek naar de ‘heilige graal’ van de watersector: de balans tussen technologische innovaties en de sociaalmaatschappelijke en organisatorischbestuurlijke impact daarvan. Dagvoorzitter Sybe Schaap (tegenwoordig hoogleraar Water policy & governance aan de TU Delft) legde in zijn welkomstwoord uit wat het doel was van deze queeste: “Met elkaar gaan we een zoektocht aan met veel persoonlijke inzet.” Tijdens het congres werd door verschillende sprekers invulling gegeven aan deze queeste. Volgens Djeevan Schiferli van IBM richt de queeste van de IT-sector zich op het leveren van de juiste informatie bij de juiste persoon op het juiste tijdstip. De IT-sector ontwikkelt zich snel: het begint vaak simpel maar wordt snel complexer door allerlei applicaties. Hierdoor verliest men het overzicht snel. De heilige graal is volgens Schiferli dan ook te vinden in het loskoppelen van applicaties en het transparanter maken van processen. Dit geldt ook voor organisaties. Schiferli: “Bedrijven en organisaties moeten hun voelsprieten uit hebben staan voor nieuwe ontwikkelingen. Machtsverschuivingen vinden zeer abrupt plaats in deze sector en veranderingen gaan steeds sneller. Je moet jezelf af blijven vragen hoe je waarde toe kunt blijven voegen aan de sector, dat is de uitdaging.” Jules van Lier (hoogleraar afvalwaterzuivering aan de TU Delft, Unesco-IHE) besprak verschillende soorten dilemma’s waar de stedelijk watersector mee te maken heeft, zoals ethische dilemma’s en klimaatdilemma’s, maar ook valse en zelfs duivelse

dilemma’s. De belangrijkste voor de sector zijn het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, het terugwinnen van grondstoffen, de reductie van broeikasemissies en het terugdringen van microverontreinigingen en resistente ziekteverwekkers in water. "De vraag hierbij is niet of je dit centraal of decentraal aan zou moeten pakken", aldus Van Lier. “Het gaat erom dat je out of the box denkt. Je niet vast blijven houden aan één aanpak, maar kritisch blijven kijken naar wat werkt.” Rik van Terwisga (Vitens) sloot zich hierbij aan. Vitens heeft de afgelopen jaren een schaalvergroting achter de rug. Groeien was niet de bedoeling, wel werd gekeken naar hoe Vitens vormgegeven moet worden, wat dit betekent voor de ambities van het bedrijf en hoe Vitens die gaat waarmaken. Ook hierbij bleek het belangrijk om buiten bestaande kaders te durven denken en kritisch te zijn. Tijdens de parallelsessies in de middag werden de aanwezigen uitgedaagd dit out of the box-denken verder te brengen: hoe kan de waterketen en het watersysteem voor bijvoorbeeld de nieuwe wijken van Almere geoptimaliseerd worden? Wat heeft de voorkeur: centraal of decentraal? Waar liggen de mogelijkheden? Wat werkt niet? Wat is de impact van ICT op waterbeheer en watertechnologie en hoe gaan we daar als sector het beste mee om? Wat doen we met de emissiecijfers? Andrew Segrave (denktank Dutch Water Sector Intelligence), die na afloop de paneldiscussie inleidde, stelde dat het de uitdaging is de uitkomst van deze sessies te implementeren.

Rik van Terwisga

Daarbij moeten mogelijkheden en belemmeringen in kaart worden gebracht. Hoewel het gaat om verschillende onderwerpen komt één vraag volgens Segrave altijd terug: gaan we leiden of gaan we volgen? Het publiek ging vervolgens met elkaar in discussie. Daaruit bleek dat niet de techniek of financiën als grootste uitdagingen worden gezien, maar de organisatorische en juridische kant en de samenwerking met de burger. Aan de ene kant is het nodig de burger meer te betrekken en transparanter te zijn, aan de andere kant brengt dit ook risico’s met zich mee. Het is daarom noodzakelijk uit te zoeken waar de burger behoefte aan heeft en hoe dit het beste vorm kan krijgen. Wellicht is er een nieuwe queeste nodig om hier antwoord op te geven.

Jules van Lier

20

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 20

07-12-10 08:49


waternetwerken Vijfde scriptieprijs Waternetwerk uitgereikt

ver.nieuws_column kop

Tijdens het najaarscongres van Waternetwerk werd de vijfde scriptieprijs uitgereikt. Deze aanmoedigingsprijs voor studenten is bedoeld om de relatie tussen Waternetwerk en Wateropleidingen te versterken. Juryvoorzitter Agnes Maenhout (directeur Wateropleidingen): “De diversiteit van de inzendingen was verrassend en maakte het moeilijk een winnaar te kiezen. De scripties kloppen inhoudelijk, ze zijn goedgekeurd vanuit de studie. Wij kijken daarom naar het vernieuwende karakter, originaliteit, creativiteit, actualiteit, maatschappelijke relevantie en praktische toepasbaarheid. Uit de inzendingen waren drie scripties genomineerd: ‘The influence of lateral depth variations on tidal dynamics in semienclosed basins’ (Wiebe de Boer, Universiteit Twente), ‘Alien freshwater species and their influence on the goals by the Water Framework Directive’ (Myra van de Meulen, Universiteit van Amsterdam) en ‘Bringing low-cost innovations to rainwater harvesting systems’ (Nonny Molentha, Saxion Hogeschool). Uiteindelijk koos de jury voor Myra van der

watErcolumn

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

De drie genomineerden voor de scriptieprijs van Waternetwerk, met in het midden de uiteindelijke prijswinnares Myra van der Meulen.

Meulen, omdat haar werk “inhoudelijke diepgang heeft, vernieuwend en praktisch toepasbaar is." Van der Meulen wint met haar scriptie een oorkonde, een geldprijs en een lidmaatschap van Waternetwerk. “Ik vond de andere inzendingen indrukwekkend en ben erg verrast dat ik heb gewonnen. Ik had zelf niet gehoord van de prijs, mijn begeleiders

kwamen met het idee. Het winnen van de prijs is voor mij enorm stimulerend: het is heel leuk dat de sector aandacht heeft voor jonge wetenschappers en dat ik op deze manier waardering krijg voor mijn werk. Waternetwerk moet absoluut doorgaan met het stimuleren van jonge waterprofessionals, dat zal de sector ten goede komen,” aldus de prijswinnares.

Winnaars fotowedstrijd Twinning Polen Themagroep Twinning Polen werkt al ruim tien jaar samen met de Poolse zustervereniging SITWM (de vereniging van ingenieurs en technici van water en melioratie), met als doel kennis en ervaring tussen beide landen uit te wisselen. Dit gebeurt door middel van studiereizen, thematische bijeenkomsten, publicaties en, dit jaar, de fotowedstrijd Water in Beheer en Natuur. De wedstrijd was toegankelijk voor iedereen uit Nederland en Polen die, op professioneel of op persoonlijk vlak, geïnteresseerd is in water. De wedstrijd kende twee thema’s: ‘water in natuur’ en ‘water en de mens’. Geïnteresseerden konden foto’s inzenden t/m september. Daarna werden de foto’s voorgelegd aan een professionele jury en het publiek, dat kon stemmen op hun favoriete foto’s. De foto’s met de meeste publieksstemmen werden opgehangen op het najaarscongres waar de aanwezigen hun stem konden uitbrengen. Aan het einde van het najaarscongres maakte Erwin de Bruin, secretaris van de themagroep, de winnaars bekend. De juryprijzen gaan naar Ron Vink (water en de natuur) en Thea Besemer (water en de mens). De publieksprijzen zijn gewonnen door Tim Smit (water en de natuur) en Piet Verhoeve (water en de mens). De juryprijzen bestaan uit een volledig verzorgde, driedaagse fotoworkshop in Polen en een publicatie in dit vaktijdschrift. De publiekswinnaars krijgen een vergroting van hun foto. De prijzen worden binnenkort aan de winnaars uitgereikt.

De juryprijzen gingen naar Ron Vink ...

De publieksprijzen gingen naar Tim Smit ...

... en Thea Besemer.

... en Piet Verhoeve.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 21

21

07-12-10 08:49


waternetwerken watErcolumn ZIJSTROOM

ver.nieuws_column kop

V W

er.nieuws_column plat initiaal

‘Speak up dear’

ilden de feministen zelfstandig en ver.nieuws_column plat de Dolle Mina’s samen mét mannen strijden tegen maatschapver.nieuws_column auteur pelijke ongelijkheid, anno 2010 bestaan deze bewegingen nauwelijks meer. Een deel van hun gedachtengoed is opgenomen in de algemene mensenrechten en wordt beschermd door de Verenigde Naties. Maar in de praktijk blijken ongelijkwaardige man/ vrouwverhoudingen nog altijd te bestaan, niet zo eenvoudig waar te nemen en moeilijk aan te pakken. Technische beroepsgroepen, zoals in de watersector, zouden nog steeds niet open staan voor vrouwen. Zo zouden vrouwen lager worden gewaardeerd in CAO’s, wordt beleid en inhoud bepaald door mannen en mannelijk denken, ervaren vrouwen nog steeds het glazen plafond en zijn zij onvoldoende zichtbaar. Wat mij bezighoudt, is zichtbaarheid. Een manier om zichtbaar te zijn, is overtuigend presenteren. Volgens het artikel ‘Speak up dear’ in het online magazine ‘The Next Women’ schijnen mannen en vrouwen daarin van elkaar te verschillen. Even deskundig en beiden in staat de zaal te verleiden, zetten mannen hun machismo in om het publiek te veroveren, terwijl het vrouwen ontbreekt aan uitstraling. Uitstraling wordt bepaald door status én aantrekkelijkheid. Lastig, want vrouwen zien profileren niet als onderdeel van hun werk en vrouwelijk gedrag is per definitie statusverlagend. Ook wordt het vrouwen niet altijd gegund: voelen mannen zich bedreigd en duwen ze vrouwen een beetje omlaag. Een wat zwart-wit- standpunt, maar wel iets om over na te denken.

Jong Waternetwerk in opmars Het jongerenplatform Jong Waternetwerk is bezig aan een opmars binnen Waternetwerk. Als vervolg op een brainstormsessie (afgelopen februari), waar jonge waterprofessionals discussieerden over de invulling van het jongerenbeleid van de vereniging, werd op 17 november in het Waterschapshuis in Amersfoort de eerste Jong Waternetwerkdag gehouden. Ruim 70 jongeren bezochten de bijeenkomst. Medeorganisator Erik de Bruine (Witteveen+Bos): “Omdat dit de eerste bijeenkomst van Jong Waternetwerk is, wilden we ons goed op de kaart zetten. Mensen kennen ons nog niet. We moeten ons nog profileren binnen de vereniging. Dat is goed gelukt.” Maar er zijn nog andere doelen. “Veel jongeren kennen Waternetwerk niet en weten niet welke voordelen een lidmaatschap met zich meebrengt. We willen ze het belang van netwerken en kennisuitwisseling tonen. Verder bleek uit de brainstormsessie dat jongeren in contact willen komen met leeftijdsgenoten uit de sector. Ze gaan vaak niet naar de reguliere bijeenkomsten, omdat daar voornamelijk oudere mensen aanwezig zijn. Ze durven er niet goed hun ideeën te uiten en hebben het gevoel dat het veel ons-kent-ons is. De netwerkdag voor jongeren heeft die barrière weggenomen. Bovendien is het voor jongeren nuttig goede contacten te leggen met generatiegenoten. Dit is tenslotte de groep waar zij de komende tientallen jaren veel mee te maken zullen hebben.” De dag had ook inhoudelijk veel te bieden aan de aanwezigen. Het thema, ‘de waterbeheerder van de toekomst’, werd vanuit verschillende invalshoeken belicht. Na een inleiding van dagvoorzitter Ronald Wielinga (Royal Haskoning) hield Patrick van der Duin (toekomstonderzoek en

innovatiemanagement TU Delft) een lezing, waarin hij zijn gehoor de boodschap meegaf open naar de toekomst te zijn en niet zichzelf als maat der dingen te nemen. “Mensen moeten beseffen dat de toekomst in het heden ligt en van iedereen is. We gebruiken toekomstverkenningen vaak als inbreng voor het bepalen van beleid of strategie, maar deze verkenningen omzetten in concrete actie is moeilijk. Mensen durven niet te handelen op basis van ‘slechts een visie’, terwijl dat juist de toekomst vorm kan geven. Organisaties moeten dit op een hoger plan trekken. Daarbij zijn flexibiliteit en een kritische blik essentieel. Als je niet naar de toekomst kijkt, heb je eigenlijk ook geen toekomst. Je hebt het zelf in de hand.” Daarna konden de aanwezigen in parallelsessies deze toekomst bediscussiëren. Daarbij kwamen drie veelbesproken thema’s aan bod: (drink)waterkwaliteit, zoetwatervoorziening en waterveiligheid. Deelnemers konden hun ideeën en oplossingen op een poster presenteren. De posters werden beoordeeld op inhoud en vormgeving. De beste poster, van Vivian van den Bosch en Sophie Boland van Arcadis, won een prijs: een publicatie in H2O. De Bruine: “Het succes van deze dag toont hoezeer de sector leeft onder jongeren. Ze willen graag meedenken en zich in de sector profileren. We gaan dan ook zeker andere bijeenkomsten organiseren, zodat we een jongerenplatform van betekenis worden en kunnen uitgroeien tot een volwaardige gesprekspartner voor de huidige generaties. Daarbij kunnen we altijd nieuwe mensen gebruiken; dus als jongeren interesse hebben om een actieve rol te vervullen, neem contact op: www.waternetwerk.nl. Er is nog genoeg te doen, zoals het organiseren van nieuwe bijeenkomsten en het opzetten van een introductiedag voor jongeren die nieuw zijn in de watersector.”

Wat ik zo graag zou willen, is dat zichtbaarheid niet wordt bepaald door ego, maar door de schoonheid van de verschillen en de eigenheid van mensen. Het gaat erom wat je te vertellen hebt en dat op een geheel eigen wijze weet te delen met het publiek. Een podium mét microfoon helpt om een breder publiek te dienen. Karin Tromp

22

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 22

07-12-10 08:49


waternetwerken Marjan van Houten tien jaar in dienst bij Waternetwerk watErcolumn Deze maand is Marjan van Houten tien jaar in ver.nieuws_column kop dienst bij Waternetwerk. Een korte blik op verleden, heden en toekomst.

V

er.nieuws_column plat initiaal

Van Houten: “Op mijn eerste werkdag werd ik gelijk in het diepe gegooid. Ik kwam een kantoor binnen waarin alleen een bureau, een computer en een flinke stapel dossiermappen stonden. Ik kon direct aan de slag. In de jaren daarna heb ik de vereniging groot zien worden. Aanvankelijk bestond Waternetwerk nog niet, toen waren er de twee verenigingen KVWN en NVA. Twee verschillende verenigingen met elk een eigen bestuur, werkwijzen en cultuur; het was lastig alles goed af te stemmen. Om dit te versoepelen werd de Waterfederatie opgericht. Uiteindelijk leidde deze structuur tot een fusie en zijn we verder gegaan als Waternetwerk.” “Het is leuk om te zien hoe de vereniging gegroeid is. De uitgangspunten en doelstellingen zijn hetzelfde gebleven, maar er is veel bijgekomen, zoals een goede ledenadministratie, de website, de digitale nieuwsbrief en een jongerenplatform. Door dit soort ontwikkelingen kan de vereniging steeds beter voorzien in de behoeften van de leden. Ik denk dat er altijd behoefte zal blijven bestaan aan een personenvereniging als Waternetwerk. Met name de persoonlijke benadering wordt erg gewaardeerd onder de leden: mensen die moeite voor de leden doen. Dat is de meerwaarde van Waternetwerk en ik ben blij dat ik daar de afgelopen jaren een bijdrage aan heb kunnen leveren. “

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Marjan van Houten

Winnaars posterprijs: “Durf verder te denken” Vivian van den Bosch en Sophie Boland, beiden werkzaam bij Arcadis, hebben op de Jong Waternetwerkdag van 17 november jl. de posterwedstrijd gewonnen met hun inzending over zoetwatertekort en wateroverlast. Als prijs mogen ze binnenkort over dit onderwerp publiceren in H2O. “Onze poster gaat over zoetwatertekort en wateroverlast. Het gaat erom de waterbalans optimaal te benutten, door wateroverschotten te bewaren tot momenten waarop ze zijn. Geen nieuwe gedachte, maar anno 2010 nog steeds actueel. Blijkbaar is de boodschap overgekomen dat we meer in kringlopen moeten denken en het C2C-principe ook in waterbeheer moeten toepassen. De oude trits uit de Nota Waterbeheer bestond uit vasthouden, bergen, afvoeren. Wij hebben dit vervangen door een nieuwe trits: opvangen, opslaan, ondernemen. Dat ‘ondernemen’ is de kern: het belang om water als schaars goed te (h)erkennen en gebruiken.” Jullie mogen nu over dit onderwerp publiceren in H2O. Waar willen jullie in het artikel de nadruk op leggen en wat hopen jullie vooral te bereiken?

Vivian van den Bosch en Sophie Boland.

“We willen de nadruk leggen op de verspilling van zoet water; transport naar droge gebieden gebeurt nauwelijks. Het gebruik van de waterbalans is de basis, daarnaast zijn creatieve ideeën nodig om water op het juiste moment en op de juiste plaats te brengen. Onze poster toont creatieve en grappige ideeën hoe dit zou kunnen. De techniek is er wel, de uitdaging zit in beleidsaspecten en besluitvorming. Uiteraard staat of valt dit met technische, beleidsmatige en financiële haalbaarheid." “Het is geweldig dat onze poster zo goed ontvangen is. We hebben er veel aandacht en energie in gestopt; het is altijd mooi als dat gewaardeerd wordt. Bovendien krijgen we met de prijs die we gewonnen hebben de mogelijkheid een artikel te publiceren, waardoor we meer aandacht op ons onderwerp kunnen vestigen.” “De prijs stimuleert ons om, naast de gewone dagelijkse werkzaamheden en projecten, creatief te blijven en onszelf uit te blijven dagen. Het is belangrijk om verder te denken en om kritisch te zijn: je afvragen of wat we doen nog wel wérkt, zowel qua kennis als qua beleid.” H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 23

23

07-12-10 08:49


waternetwerken watErcolumn Verslag studiereis

naar Parijs ver.nieuws_column Op 28 en 29 september brachten 18 kop

Waternetwerkleden een bezoek aan het rioolsysteem van Parijs. Iedereen kent wel de er.nieuws_column plat initiaal attracties van Parijs, en de meesten van ons kennen ook het zeer uitgebreide Parijse metronet. Maar wat een aantal mensen nog niet weet, is dat tussen ver.nieuws_column plat de metro en onder al die mooie gebouwen in Parijs nóg een groot gangenstelsel aanwezig is: de riolen van ver.nieuws_column auteur Parijs.

V

De regio Parijs is met meer dan acht miljoen inwoners één van de dichtbevolktste regio’s van Europa. Het gebied is bijna anderhalf maal de oppervlakte van de provincie Utrecht. De reis van het gezelschap begon ondergronds, ín het rioolstelsel, want in een deel daarvan is een klein museum ingericht: het Musée des Egouts. Parijs begon in 1850 met de bouw van meer dan 2.000 km riool: geen kleine buizen, maar enorme gangen met een diameter van 2,5 tot 6 meter. Behalve voor de afvoer van afval- en regenwater worden deze riolen ook gebruikt als servicetunnels voor de aanvoer van drinkwater. Bovendien is er elektra- en telecominfrastructuur in aangebracht, zodat de straten in Parijs niet opengebroken hoeven te worden om leidingen te inspecteren of te vervangen. Het rioolsysteem bestaat vrijwel geheel uit een gemengd vrijvervalstelsel; in Parijs staan maar tien ongerioleerde panden. Het stelsel heeft slechts tien pompinstallaties nodig om de enorme hoeveelheid water naar vijf rwzi’s te brengen. De gangen kunnen zelf veel afvalwater bufferen, maar daarnaast zijn er nog vier grote bergbezinkbassins aanwezig, met een totale inhoud van 800.000 kubieke meter. Hierdoor blijft het aantal overstorten naar de Seine beperkt tot circa twee per jaar. Tijdens de rondleiding kregen de Waternetwerkleden een goed beeld van de omvang van het Parijse rioleringssysteem. Gedemonstreerd werd hoe vroeger handmatig het zand uit de riolen werd verwijderd. De geschiedenis van het Parijse riool werd in een tentoonstellingsruimte getoond. Een bijzondere dimensie was dat onder de open roosters het rioolwater zichtbaar (en ruikbaar) was. Zelfs enkele ratten ontbraken niet.

Overheidstaken

Per dag zijn de 1.600 werknemers betrokken bij de verwerking van drie miljoen kubieke meter afvalwater van 8,6 miljoen mensen. De lokale overheid zorgt voor de inzameling van afvalwater, vooral via het gemengde riool. Het verdere riooltransport is de verantwoordelijkheid van de vier Parijse regiodepartementen. De laatste stap van transport en afvalwaterzuivering verzorgt de organisatie Syndicat Interdépartemental pour l’Assainissement de l’Agglomération Parisienne (SIAAP). Men maakt gebruik van het MAGES-systeem met een gecentraliseerde controle- en regelkamer. Deskundig personeel adviseert alle voor de afvalwaterketen verantwoordelijke instanties in de Parijse regio en maakt daarbij gebruik van voorspellingsmodellen en een soort buienradar. Belangrijkste drijfveer is het bewaken van de waterkwaliteit van de Seine en de Marne, met het oog op komende waterstromen.

Bezinkbassin

Ook een bezoek aan het grootste bergbezinkbassin van Parijs (Bassin de La Plaine) stond op het programma. Dit bassin buffert regenwater van het noordoostelijk district en ligt onder het trainingsveld van het stadion ‘Stade de France’. De totale diepte van het

bassin is twaalf meter, waardoor het een relatief klein oppervlak nodig heeft. Het bassin wordt gemiddeld 25 keer per jaar aangesproken en is één of twee keer per jaar volledig gevuld. Een geautomatiseerd systeem met kantelbakken zorgt voor het naspoelen; de laatste resten worden handmatig weggespoten.

Grootste rwzi

Het bezoek eindigde bij de grootste Parijse rwzi: de installatie Seine Aval, die op DWA-dagen al circa twee miljoen kubieke meter afvalwater behandelt. De afgelopen jaren is de rwzi uitgebreid met drie processen, die zijn ontwikkeld door Veolia c.q. Degrémont (Suez). SIAAP zorgt ervoor dat de burger niets van de zuiveringsprocessen merkt. Nieuwe processtappen worden ondergebracht in afgedekte, afgezogen en niet als zodanig herkenbare bouwwerken. Alle proceslucht wordt afgezogen en behandeld. Er is veel aandacht voor de vormgeving van gebouwen en de omgeving ervan. Hierdoor en vanwege de grootte van de rwzi’s worden alleen compacte processen toegepast. Zo wordt het zogeheten Actiflo-proces ingezet voor fosfaatverwijdering. Vervolgens gaat de stroom afvalwater door 84 Biostyrfilters ten behoeve van de nitrificatie. Tot slot volgt een denitrificatiestap. Ook hierbij wordt gebruik gemaakt van een slib-op-dragersysteem, genaamd Biofor. Het stikstofverwijderingsrendement van deze rwzi bedraagt nu nog minder dan 70 procent. Om dit rendement te verhogen, zal in de toekomst eenderde van het totale debiet behandeld worden in een MBR-installatie. Excursies als deze leveren een grote bijdrage aan kennisverbreding en netwerken in en met het buitenland. Deze excursie was interessant en gezellig. Met dank aan de organisatoren Jans Kruit en Kees de Korte. Philip Schyns

24

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 24

07-12-10 08:49


waternetwerken DRIJFVEER

watErcolumn

ver.nieuws_column kop “Ik hoop toch een beetje bij te dragen aan een betere wereld” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Nadine Boelee (26), promovendus aan de Wageningen Universiteit/Wetsus. In deze rubriek komen geregeld leden aan het woord die al járen lid zijn en waarbij de club een vanzelfsprekendheid is. Geen haar op het hoofd die eraan denkt het lidmaatschap te beëindigen. Voor Nadine Boelee is dat anders. Zij is jong en kent Waternetwerk vooral van het algensymposium, gehouden toen het nog mooi weer was, waar ze spreker was. “Ik vind het erg leuk om over mijn onderzoek te vertellen en om mijn resultaten te presenteren. Zo’n presentatie op het algensymposium doe ik dan ook graag. Het leuke aan die dag was dat er een geïnteresseerde groep mensen was, en dat er met de verscheidenheid van sprekers allerlei aspecten van algen werden belicht.”

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Nadine Boelee werkt als promovendus voor Wageningen Universiteit, maar voert haar promotieonderzoek uit bij Wetsus in Leeuwarden. “Ik onderzoek de toepassing van algenbiofilms als nazuivering van huishoudelijk afvalwater. Het doel is hierbij om zeer lage stikstof- en fosfaatconcentraties te halen. Tijdens de afgelopen twee jaar heb ik eerst gekeken naar het potentieel van algenbiofilms voor de waterzuivering. Daarnaast richtte het onderzoek zich op de hoeveelheid stikstof en fosfaat die zo’n algenbiofilm kan opnemen en wat hierbij de optimale belasting is. Dit heb ik gedaan door middel van experimenten in het laboratorium van Wetsus. Zoals bij alle aio’s en/of wetenschappers is het natuurlijk de bedoeling om hierover te publiceren. Daarom ben ik momenteel bezig om een artikel te schrijven met deze resultaten. De leukste aspecten van mijn werk zijn de variatie aan werkzaamheden - zoals experimenten uitvoeren in het laboratorium, data-analyse en het schrijven van artikelen - en de grote mate van zelfstandigheid die ik in mijn onderzoek heb.” Nadine Boelee “Bij Wetsus zitten we met veel aio’s bij elkaar. Ik bevind me in een groep van meer dan 30. Het contact met deze collega’s, die allemaal met watertechnologie bezig zijn maar vanuit verschillende disciplines werken, vind ik inspirerend. En het levert naast een hoop gezelligheid vaak ook handige kennis, ideeën en discussies op. “ “Ik weet niet meer precies wanneer ik zeker wist dat de waterwereld iets voor mij was. Ik zou die keuze niet aan een periode willen koppelen. Ik ben er gewoon ingerold omdat het mijn interesse heeft. Zoet en schoon water is schaars op de wereld. Ik denk dat de watersector daarom heel bewust is van duurzaamheid, en dat spreekt mij erg aan. Ik hoop met mijn werk toch een beetje bij te dragen aan een betere wereld.”

Colofon Waternetwerken Redactie

Agenda Op 14 januari 2011 nemen tussen de 500 en 600 waterprofessionals (opnieuw) plaats in de collegebanken van de TU Delft. Ditmaal voor de 63ste Vakantiecursus onder de titel: ‘Water: crisis of nieuwe economie?’. Er is weer een druk en inspirerend programma samengesteld met ook een nieuw onderdeel: flashpresentaties. Dat zijn korte presentaties van maximaal zeven minuten waarin onderzoekers vertellen met welk onderzoek ze bezig zijn. ‘s Middags worden twee prijzen uitgereikt: de Waternet Watercyclus Innovatieprijs en de Jaap van der Graaf-prijs.

Op 10 februari 2011 vindt van 12.00 tot 17.30 uur een symposium plaats over warmte-koudeopslag: een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen. Doel van de bijeenkomst is begrip krijgen voor de verschillende standpunten van de bij warmte-koudeopslag betrokken partijen. De organisatie ligt in handen van de themagroep Water en Ruimte. Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl.

Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 25

25

07-12-10 08:49


1004642_H2O nr 24.indd 26

07-12-10 08:49


platform

Jeroen Langeveld, Royal Haskoning/TU Delft Eduard Schilling, Gemeente Nijmegen

‘Extreme’ neerslag en riolering in de praktijk: een ‘t=10’ in nijmegen in beeld gebracht De natte maand augustus heeft bij veel gemeenten weer eens duidelijk gemaakt dat het weer zich niet houdt aan de ontwerpnorm voor rioolstelsels van ‘T=2’. De extreme neerslag legt feilloos de zwakke plekken in de rioolstelsels en de ontvangende oppervlaktewateren bloot. Dit biedt de riolering- en waterbeheerders de mogelijkheid om op een relatief eenvoudige wijze veel te leren over het functioneren van het rioolstelsel en oppervlaktewater in de praktijk. Dit artikel beschrijft de wijze waarop de gemeente Nijmegen de ‘T=10’-bui van 27 juni 2009 in beeld heeft gebracht en welk inzicht dit heeft opgeleverd in het functioneren van het stelsel.

D

e gemeente Nijmegen is al enkele jaren actief bezig met het meten en monitoren van haar rioolstelsel. De meetgegevens zijn ook gebruikt voor het toetsen en verbeteren van het rekenmodel1). De gemeente beschikt hiermee over een behoorlijk goed beeld van het functioneren van het rioolstelsel onder normale condities. Zaterdagmiddag 27 juni 2009 viel in Nijmegen een pittige zomerbui, die leidde tot wateroverlast in delen van de stad. Deze bui heeft laten zien wat er gebeurt onder extremere condities. De gemeente Nijmegen is naar aanleiding van deze bui direct aan de slag gegaan om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over het verloop van de bui, het functioneren van het rioolstelsel, pompen en overstorten en de wateroverlast. Hierbij bleek dat de ‘nieuwe’ media juist bij extremere buien veel bruikbare informatie op kunnen leveren bij de analyse van wateroverlast. Saillant detail is dat tijdens de bui de pompen van het hoofdgemaal door blikseminslag waren uitgevallen. Dit heeft geen effect gehad op de wateroverlast aan de andere, hoger gelegen, kant van de stad, maar wel geleid tot extra overstortend volume.

Beschikbare informatie

Om de oorzaak en omvang van de wateroverlast vast te kunnen stellen, is de gemeente Nijmegen aan de slag gegaan om alle beschikbare informatie vast te leggen. Hierbij zijn de volgende informatiebronnen gebruikt: neerslagmetingen uit het meetnet van de gemeente en de

Afb. 1: Locaties van de regenmeters en daar overheen de gemeten neerslag van de buienradar.

regenradar, niveaumetingen uit hetzelfde meetnet en bij het gemaal, debietmetingen bij het hoofdgemaal, beeldmateriaal van internet, informatie van regionale media op internet, bezoek ter plekke tijdens de bui (zaterdag), meldingen van wateroverlast bij de gemeente, brandweer, het waterservicepunt van Nijmegen en ontstoppingsbedrijven én bezoek ter plekke op maandag 29 juni. Neerslagmetingen

De gemeente Nijmegen beschikt over vier regenmeters verspreid over de stad (zie afbeelding 1).

De bui van 27 juni is van zuid naar noord getrokken over het oostelijk deel van de stad. De neerslag had een sterk lokaal karakter. Bij drie neerslagmeters is neerslag gemeten die overeenkomt met een herhalingstijd van T=10, maar bij een neerslagmeter die net buiten de kern van de bui lag, was slechts sprake van een T=0.5. De ongekalibreerde neerslagradar gaf wel een goed beeld van het gebied met de grootste neerslag, maar week in absolute zin enorm af van de neerslag die is gemeten door de regenmeters. Door beide bronnen te combineren is een aardig beeld ontstaan van de verdeling van de neerslag over het gebied. H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 27

27

07-12-10 08:49


Dit illustreert eens te meer het belang van een lokaal net van regenmeters met een redelijke ruimtelijke resolutie. Niveaumetingen

De gemeente Nijmegen beschikt over een hydraulisch meetnet. Van overstorten en de meeste bijzondere constructies, zoals interne bergingsvijvers, wordt het niveau gemeten. Foto’s en filmpjes

Direct na de bui verscheen op internet (meestal via youtube.com en omroepgelderland.nl) een groot aantal foto’s en filmpjes van de hoeveelheid water op straat. Deze beelden leveren behoorlijk ‘harde’ informatie op, doordat deze niet is gekleurd (behalve dan soms voorzien van een licht cynische muzikale omlijsting als ‘zachtjes tikt de regen..’ van Rob de Nijs). De filmpjes hebben vooral duidelijk gemaakt hoe snel na het begin van de bui sommige straten waren veranderd in snelstromende beken. Overigens blijven dergelijke beelden niet altijd voor langere tijd beschikbaar; het is van belang deze beelden kort na een gebeurtenis te verzamelen.

Afb. 2: Gemeten neerslagintensiteit en duur.

Reacties/discussies op internet

Op diverse internetfora is uitgebreid over de wateroverlast ‘gediscussieerd’. Deze informatie is meer gekleurd dan het beeldmateriaal, maar bevat ook concrete opmerkingen als: ‘In mijn straat was het water binnen 20 minuten weer verdwenen’. Dergelijke opmerkingen zijn erg handig bij het verkrijgen van een overzichtsbeeld van de wateroverlast. ‘Veldbezoek’ tijdens bui

De eerste auteur woont in het deel van Nijmegen waar de bui overheen trok. Toen duidelijk was dat het een serieuze bui was, heeft hij een rondje gereden door de stad om te zien wat er aan de hand was. Dit ‘veldbezoek’ bleek erg handig bij het interpreteren van de overige gegevens, omdat uit eigen waarneming is vastgesteld tot waar de stroming van water over straat plaatsvond. Meldingen van wateroverlast

In totaal zijn 193 meldingen van wateroverlast binnengekomen (zie afbeelding 3): 65 meldingen bij de meldkamer van de brandweer, 41 bij het gemeentelijke waterservicepunt of de bel- en herstellijn en 50 bij ontstoppings- of schoonmaakbedrijven. In totaal 16 van de 193 meldingen zijn hierbij via meerdere kanalen gemeld. Bij deze bui zijn dus slechts 41 meldingen binnengekomen bij de gemeente. Dit laat zien dat burgers niet goed weten waar zij naartoe moeten met hun meldingen en daarnaast dat het alleen afgaan

28

Afb. 3: Adressen en locaties met een melding van wateroverlast.

op de gemeentelijke meldingen slechts een beperkt beeld laat zien. Waarnemingen achteraf

De tweede auteur heeft op maandagmorgen een ronde gemaakt langs de belangrijkste locaties. Op dat moment waren de gevolgen voor het ontvangende oppervlaktewater en het leegpompen van ondergelopen kelders nog goed zichtbaar. In een fotoverslag zijn peilstijgingen achter overstorten in oppervlaktewater vastgelegd. Dit was eenvoudig door de vuilafzettingen tot tientallen centimeters boven het normale waterpeil. Straten waar een paar dagen daarvoor het water door stroomde, bleken weer behoorlijk schoon. Dit betrof immers

geen rioolwater, maar regenwater dat niet meer in het riool paste.

Analyse van de informatie

Met het beschikbare rekenmodel is een simulatie uitgevoerd op de ‘standaard’ manier van rekenen, waarmee normaal berekeningen met betrekking tot water op straat worden uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van de neerslaggegevens van de vier regenmeters. Daarnaast is een berekening uitgevoerd met de meest eenvoudige manier om de stroming van water over straat mee te nemen in Infoworks (Overland flow). Hierbij wordt aangenomen dat boven alle rioolleidingen een wegprofiel ligt met een vaste in te stellen

Afb. 4: Vergelijking wijze van berekenen. De rood omcirkelde gebieden geven veel water op straat in traditionele berekeningen (links) en nauwelijks met het meenemen van stroming over straat (rechts). Dit klopt met de praktijk, waar het water op straat in deze hellende straten direct over straat afstroomt en niet ‘op de berg’ blijft staan.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 28

07-12-10 08:49


platform breedte en kanthoogte. Dit wegprofiel wordt vervolgens als ééndimensionaal stroomprofiel doorgerekend. Afbeelding 4 geeft een indruk van de rekenresultaten op de locatie van de wateroverlast die op de foto van pagina 28 te zien is. Bij de normale manier van rekenen (het linker plaatje in afbeelding 4) is op die locatie nauwelijks sprake van water op straat en blijft het water op een groot aantal bovenstroomse locaties boven de put staan. Met het toepassen van het Infoworksprogramma blijkt dat de wateroverlast bij de bakker op de foto wel degelijk wordt berekend. Uit de vergelijking van gemeten en berekende waterstanden bij de overstorten blijkt dat het model met toepassing van de module Overland flow de meting beter benaderde dan met de normale wijze van berekenen, maar dat de overeenkomst tussen meting en model niet zo goed was als bij minder heftige buien. Dit kan wellicht voor een deel verklaard worden uit de sterke ruimtelijke variatie van de neerslag, die door de regenmeters onvoldoende in beeld wordt gebracht.

een aardig obstakel voor het geval Nijmegen nogmaals een pittige bui te verwerken krijgt. Bij een vergelijkbare bui zal de drempel zorgen voor meer opstuwing en daarmee lokaal mogelijk tot meer wateroverlast.

Conclusies

De gemeente Nijmegen heeft door actief te reageren een schat aan informatie verzameld over het functioneren van het rioolstelsel onder extreme omstandigheden. De gemeente staat nu voor de opgave om deze kennis te vertalen in het rioleringsbeheer gecombineerd met het weg- en groenbeheer; • Centrale registratie van wateroverlast blijkt geen luxe, maar noodzaak om adequaat het (afval)watersysteem te optimaliseren; • De verzamelde gegevens bieden daarnaast de mogelijkheid om te onderzoeken op welke wijze stroming van water over straat het best kan worden opgepakt met behulp van rekenmodellen. Dit artikel heeft hiertoe een eerste aanzet gegeven; • Elke neerslagsituatie is uniek. Het goed interpreteren van de effecten vergt steeds opnieuw kennis en ervaring. De combinatie van meetgegevens, meldingen, veldonderzoek en rekenmodellen en vakkennis levert een goede basis voor rioleringsbeheer; •

Meerwaarde analyseren effecten extreme buien

Extreme buien komen gelukkig niet heel vaak voor. Voor de rioleringsbeheerder betekent dit dat hij nauwelijks kansen heeft om de kwaliteit van de rekenmodellen voor dergelijke situaties te toetsen en dat hij beperkt inzicht heeft in de reactie van het rioolstelsel op extreme neerslag. Dit maakt dat het van groot belang is om, zodra de mogelijkheid zich voordoet, alle beschikbare informatie te benutten om het inzicht in het functioneren van het stelsel te vergroten. Dit artikel heeft laten zien dat het beeldmateriaal dat ‘spontaan’ beschikbaar komt bij extreme buien, een grote meerwaarde heeft bij de analyse van de effecten ervan. De inhoudelijke analyse toont aan dat in ieder geval in hellende gebieden de traditionele wijze van berekenen van water op straat niet veel toegevoegde waarde heeft. De stroming van water over straat speelt hierbij een grote rol. In de gebruikte modellering is alleen de stroming van dat deel van het water over straat meegenomen dat op straat komt doordat de druklijn op het niveau van het maaiveld ligt. In Nijmegen is het zo dat al vrij snel water over straat gaat stromen, doordat dit water de straatkolken niet bereikt of er langs stroomt. Dit is bij meerdere buien tijdens veldbezoek geconstateerd. Dit deel van het water over straat is in de modellering nog niet meegenomen, maar heeft lokaal een zeer grote invloed op het optreden van wateroverlast. Het modelleren van dit gedrag vereist echter zeer gedetailleerde gegevens over de ligging van het maaiveld en de kolken, die lang niet altijd voorhanden is.

In het gementelijk rioleringsplan van Nijmegen is aangegeven dat eens in de twee jaar water op straat gedurende 30 minuten acceptabel is. Hoewel de bui van 27 juni extreem was, bleek het water op straat binnen een uur afgevoerd te zijn. Ofwel, het rioolstelsel blijkt behoorlijk te functioneren en kan ook nog wel wat ‘klimaatverandering’ verstouwen; • Op 27 juni is het proefschrift van Hans Korving over een risicogebaseerde beoordeling van gemengde rioolstelsels bevestigd in het feit dat riooloverstortingen niet zelden worden veroorzaakt of verergerd door pompuitval; • Ten slotte biedt deze casus de mogelijkheid voor het verkennen van de beleidsmatige vraag of een T=10 met ‘slechts’ 25 millimeter neerslag wel zou mogen leiden tot wateroverlast. Met andere woorden: welk beschermingsniveau tegen wateroverlast zou je als inwoners van Nijmegen of Nederland mogen verwachten? •

LITERATUUR 1) Langeveld J., E. Schilling, P. de Haas en M. Reijnierse (2009). Integrale optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem in Nijmegen. H2O nr. 10, pag. 30-34.

Afb. 5: Gemeten en berekend niveau bij overstort Houtstraat met behulp van de standaard manier van rekenen en met het meerekenen van de stroming over straat.

Daarnaast heeft de bui van 27 juni 2009 laten zien welke voorkeursroute het water over straat neemt. Hier zou de wegbeheerder rekening mee moeten houden bij de inrichting van de openbare ruimte. Dat de praktijk weerbarstig is, laat de foto hierboven zien. Juist op de plaats van de wateroverlast is een nieuwe verkeersdrempel aangelegd om de scholieren te beschermen. Deze drempel is H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 29

29

07-12-10 08:50


Berend Reitsma, Tauw Anne Bosma, Tauw Peter Piekema, Waternet Joost van den Bulk, Tauw

Energiebesparing op rwzi horstermeer Voor de rwzi Horstermeer is pulsbeluchting een aantrekkelijke en simpele manier om op energieverbruik en kosten te besparen. CFD is een uitstekend hulpmiddel bij het ‘in de tank kijken’, het verifiëren van de leverancierskeuzen en het bepalen van de optimale menging qua dode zones en kortsluitstromen en optimalisatie van het energieverbruik. Door pulsbeluchting, aan/ uitschakelen van mengers en toerenreductie kan op de rwzi Horstermeer een potentiële besparing doorgevoerd worden van circa 50 kW oftewel ruim tien procent van het totale energieverbruik (inkoop + warmtekrachtkoppeling).

D

e rwzi Horstermeer in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Waternet loost op de Vecht. In het kader van het restauratieplan Vecht én de Kaderrichtlijn Water worden de effluenteisen voor stikstof en fosfaat vanaf 2015 verscherpt tot 5 mg/l Ntotaal jaargemiddeld en 3,8 mg/l in de zomer. De effluenteis voor Ptotaal wordt aangescherpt tot 0,5 mg/l voortschrijdend over tien waarnemingen. Daartoe zal de huidige conventionele rwzi worden aangepast. Uit de systeemkeuze bleek het bijbouwen van actiefslib de duurzaamste variant met de minste risico’s. De DWA-stroom zal worden nabehandeld met nageschakelde effluentfiltratie volgens het 1-STEPconcept1). In afbeelding 1 is deze uitbreiding schematisch weergegeven. De bestaande propstroom actiefslibtanks in twee straten hebben in de huidige situatie eenderde onbelucht voor denitrificatie van retourslib (geen recirculatie) en tweederde belucht. Deze tanks worden omgebouwd tot 50 procent facultatief (FCT) en 50 procent permanent belucht (NIT) met extra recirculaties. Daarnaast wordt uitgebreid met een nieuwe voorgeschakelde tank (ANT genoemd) waarin zich anaerobe en voordenitrificatiecompartimenten bevinden. Bij het ontwerp zijn een goede menging en energiebesparing als belangrijke randvoorwaarden meegenomen. In de facultatieve tanks liggen overal beluchtingselementen ten behoeve van beluchting in de winter en bij RWA-pieken (huidige persleidingstelsel geeft grote stikstofpieken). Tijdens denitrificatie worden de elementen (een groot deel van het jaar dus) niet gebruikt. Geïnspireerd

30

door de ervaringen bij de rwzi Kaiserslautern is besloten voor de niet-beluchte perioden geen mengers te installeren, maar pulsbeluchting toe te passen. Daarnaast is met Computational Fluid Dynamics (CFD)2),3),4),5) uitvoerig gekeken naar de menging van de bij te bouwen ANT. Hiermee is het type menger geselecteerd om de beste menging te krijgen en kortsluitstromen te voorkomen. Daarnaast zijn met CFD de mogelijkheden van energiebesparing en de optimale draairichting van de mengers onderzocht.

In juni 2009 is met een aantal waterschappen een bezoek gebracht aan de rwzi Kaiserslautern in Duitsland. Daar is het beluchtingssysteem gebaseerd op intermitterende beluchting. In de propstroomtanks vindt de menging tijdens de anoxische (niet-beluchte) periode plaats via pulsbeluchting (zie foto). De pulsbeluchting wordt kort ingeschakeld in de niet-beluchte periode met behulp van snelle open-dicht kleppen (10 tot 20 seconden per 15 minuten). De mengers zijn er uit gehaald. Dat levert een besparing in aanschaf, onderhoud en energie.

Afb. 1: Schematische weergave van de uitbreiding van de rwzi Horstermeer.

N

N

N

N

N

FCT

FCT

FCT

Effluentgemaal

DNT

DNT

ANT

ANT

DNT

A

1-STEP

ANT

DNT

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 30

07-12-10 08:50


platform de propstroomcondities die voor deze processen worden voorgeschreven. Met betrekking tot de menging zijn in eerste instantie met CFD twee mengsystemen doorgerekend: langzaam draaiende horizontale asmengers én hyperboloïde mengers. Vervolgens is gekeken naar de potentie energie te besparen zonder concessies te doen aan het voorkomen van kortsluitstromen en onvoldoende menging. In afbeelding 2 is de ANT (met als voorbeeld hyperboloïde mengers) weergegeven. De totale inhoud van de anaerobe tank bedraagt 3.100 kubieke meter en van de denitrificatietank 7.900 kubieke meter. De diepte is vijf meter. In tabel 1 staan de ontwerpdebieten weergegeven.

Er is een klein laagje supernatant zichtbaar tussen de pulsmomenten in (rwzi Kaiserslautern).

De mogelijkheid van pulsbeluchting is voor de rwzi Horstermeer interessant in de propstroom FCT. Daarmee kunnen mengers en energie uitgespaard worden. De bodembezetting van de beluchtingselementen is ongeveer 32 procent, dus groter dan het voor pulsbeluchting benodigde minimum van 20 procent. Er is ook berekend dat tijdens deze lucht-pulsen het BZV-verbruik leidt tot een maximale NO3-N-stijging van circa 0,5 mg/l. De ervaringen in Duitsland wijzen er op dat de drukschommelingen in de header klein zijn en geen invloed op het proces hebben. Om de schommelingen nog verder te beperken, worden de elementen in de FCT per straat in zes secties verdeeld, die na elkaar pulsen. Indicatieve berekeningen komen uit op een energieverbruik door de pulsbeluchting van circa 0,13 W per kubieke meter. Dat is

zeer energiezuinig. De elementen worden zodanig uitgelegd dat de hoogte ‘meeloopt’ met het verschil in waterniveau tussen de benen (enkele cm) om voorkeurstromen van de lucht te voorkomen. Tussen de elementen in de FCT en NIT wordt bewust ook nog eens zes centimeter hoogteverschil aangebracht, zodat bij de kortstondige ‘puls’ door het drukverschil de elementen snel openen en er voldoende menglucht doorheen gaat. De praktijk zal moeten uitwijzen of deze vorm van mengen voldoende functioneert. Om die reden is de mogelijkheid opengehouden om mengers in de FCT (terug) te plaatsen.

Tabel 1. Ontwerpdebieten (CFD-procesinstellingen).

procesinstelling

grootte

voorbezonken afvalwater

1.550 m3/h (DWA)

recirculatie B

4 x 1.550 m3/h

retourslib

4 x 940 m3/h

recirculatie A

1 x 1.550 m3/h

Alleen het DWA-debiet wordt naar de ANT geleid. Het RWA- minus DWA-debiet wordt rechtstreeks naar de twee bestaande beluchte tanks geleid (via aanpassing van het bestaande verdeelwerk). Hierdoor kan het slibgehalte in de ANT relatief hoog worden gehouden en daarmee op het

Menging ANT

Zoals in afbeelding 1 is te zien, is de ANT opgebouwd uit drie anaerobe compartimenten en vier denitrificatiecompartimenten. Hiermee wordt voldaan aan

Afb. 2: Weergave ANT met hyperboloïde mengers.

Retourslib

Recirculatie B

4

3

2

1

Recirculatie A

Voorbezonken DWA

5

6

7

Naar AT1 en AT2

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 31

31

07-12-10 08:50


volume worden bespaard. Dat scheelt naast bouwkosten ook mengenergie. De verschillende CFD-resultaten met stromingslijnen voor de twee mengsystemen zijn weergegeven in afbeelding 3. De gemiddelde snelheden bij berekeningen van menging met de horizontale as mengers bedroegen 17 tot 23 centimeter per seconde (vermogen twee Watt per kubieke meter). Bij de hyperboloïde mengers was dit 34 tot 47 centimeter per seconde (vermogen drie Watt per kubieke meter). Hoewel de horizontale mengers een lager energieverbruik hebben dan verticale mengers (volgens de leveranciers) geeft het CFD-beeld aan dat de menging minder goed is. Met CFD zijn vervolgens verblijftijdspreidingsberekeningen gemaakt (zie tabel 2). Hieruit bleek dat bij de hyperboloïde mengers de tracerpieken later optreden en lager waren, wat wijst op een betere menging. Vervolgens is ervoor gekozen de inzet van hyperboloïde mengers verder te optimaliseren. Bij de hyperboloïde mengers is vervolgens gekeken hoeveel vermogen werkelijk nodig is om voldoende menging te bereiken. Daarbij is bekeken hoeveel procent van de volumina snelheden heeft beneden de 0,15 meter per seconde (zie afbeelding 4). Daarbij bleek noodzakelijk om in compartiment 4 twee kleinere mengers in plaats van één grote menger te plaatsen.

Afb. 3: Stromingslijnen van horizontale (links) en verticale hyperboloïde mengers (rechts).

Bij het voorkómen van kortsluitstromen, lage snelheden en risico’s voor dode zones speelt ook de draairichting een rol. De leverancier adviseert om deze zoveel mogelijk te kiezen in de richting van de stroming, omdat dat energetisch optimaal is. Uit de berekende snelheden blijkt echter bijna geen verschil (tabel 3), zodat toch gekozen is voor de tegenstroomse situatie, omdat daarmee een minder groot risico voor kortsluitstromen ontstaat. Voor compartiment 4 is de draairichting zo gekozen dat de retourstromen en de stromen uit de anaerobe tanks zo snel mogelijk met elkaar in contact komen.

Energiebesparing ANT

Het energieverbruik van de menging in de ANT kan in principe verder worden gereduceerd door het aan- en uitschakelen van de mengers en/of het toepassen van een lager toerental.

Tabel 2. Verblijftijdsspreidingsberekeningen met tracer via CFD.

compartiment

verschijningstijd piek (sec.)

relatieve hoogte piek

horizontale as

hyperboloïde

horizontale as

hyperboloïde

1

155

410

0,15

0,065

2

140

320

0,25

0,12

3

152

325

0,18

0,12

4

140

185

0,23

0,056

5

350

260

0,5

0,33

6

90

166

0,92

0,35

7

65

200

1,8

0,58

Afb. 4: Percentage van het volume dat snelheden heeft < 0,15 m/s.

Aan- en uitschakeling

Om het aan- en uitschakelen van de mengers goed mogelijk te maken zonder daarbij de tandwielkasten te zwaar te belasten en te grote opstartvermogens te krijgen, worden alle mengers uitgerust met frequentieomvormers (FO’s). Naast de functie van softstarter is het met de FO’s ook mogelijk het toerental van de mengers te variëren. Afbeelding 5 geeft twee plaatjes weer met de stromingslijnen en de hoogte van de slibdeken na uitschakelen. Uitgaande van de bezinksnelheden bij het toegepaste slibgehalte van 4,6 g/l en een SVI van 80-120 ml/g varieert de bezinksnelheid van 1,2 tot 1,8 m/h6). Gesteld wordt dat een helderwaterzone van 50 cm (tien procent van volume) acceptabel is, dan zouden de mengers 50/180*60 tot 50/120*60 = 17 tot 25 minuten uit kunnen. Naast bezinking van het slib kunnen ook kortsluitstromen optreden. In de denitrificatietanks (compartimenten 4-7) is dit significant. De afstand van sparing tot sparing is circa 19 meter. De snelheid op die plek bedraagt volgens de CFD-berekeningen circa 15 cm/s. Met een afstand van 19 meter is de tijdsduur circa 1.900/15 = 127 seconden oftewel twee minuten. Ook CFD geeft aan dat na uitschakeling van de menger de stroomlijnen binnen een paar minuten veranderen van gemengd naar een vrijwel rechtlijnige stroming tussen ingang en uitgang van het compartiment (zie afbeelding 5). De kortsluiting dreigt daarmee zo snel op te treden dat de menger slechts zeer korte tijden uit kan staan. Dat geeft voor de denitrificatie een slecht werkbare situatie. Voor de anaerobe compartimenten (1-3) varieert de snelheid tussen 1,7 en 8,6 cm/sec. De tijd voordat kortsluitstroming optreedt, varieert dan van 4,5 tot 23 minuten. Voor het aan- en uitzetten van de mengers lijkt dit wel werkbaar. Stel dat uitgegaan wordt van het gemiddelde van circa 15 minuten, dan is 15 minuten aan en 15 minuten uit een realistische optie. Voor het proces van P-afgifte kan dit ook gunstig uitwerken, omdat de verblijftijd van het slib langer wordt dan de hydraulische verblijftijd. Hierdoor neemt de hydrolyse toe. Omdat inkomend CZV snel wordt geadsorbeerd door de slibvlokken, is continue menging met de waterfase niet noodzakelijk. Voor de anaerobe tanks lijkt aan- en uitschakelen dus goed werkbaar. In de praktijk zal dit verder moeten worden geoptimaliseerd. Reductie van het toerental

Energie kan ook bespaard worden door het

32

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 32

07-12-10 08:50


platform compartiment

draairichting voorkeur*

snelheid (m/s)

V<0,15 m/s (%)

V<0,05 m/s (%)

draairichting

snelheid m/s (%)

<0,15 m/s (%)

V<0,05 m/s (%)

CCW

0,49

21,4

1,3

CW

0,48

22,1

1,8

2

CW

0,51

19,0

1,2

CCW

0,51

22,9

1,1

3

CCW

0,51

20,5

1,1

CW

0,49

25,2

1,7

4

links CW, rechts CCW

0,50

13,8

0,8

links CCW, rechts CW

0,52

13,7

0,8

5

CW

0,60

9,3

1,2

CCW

0,66

4,1

0,4

6

CW

0,55

11,9

1,7

CCW

0,60

7,0

1,0

7

CCW

0,57

13,0

2,1

CW

0,56

13

2,0

1

* CW = clockwise, CCW = counter clockwise Tabel 3. Effect van draairichting op snelheden en menging.

toerental van de mengers te reduceren. Het voordeel daarvan is dat het slib in beweging blijft, zodat het niet vast kan koeken op de bodem. Tevens is het van belang om de retourstromen die in de ANT uitkomen, optimaal te benutten om de natuurlijke menging te stimuleren. CFD-modellering geeft meer inzicht in de mogelijkheden en risico’s van beide mogelijkheden. In tabel 4 is aan de hand van berekeningen met CFD weergegeven wat het effect is van een 20 procent reductie in toerental op de gemiddelde snelheid en het energieverbruik. De relatie tussen vermogen en toerental is tot de derde macht: P1/P2 = (T1)3/(T2)3. Indien het toerental 20 procent afneemt, neemt het ingebrachte vermogen met 49 procent af (zie tabel 4). Dat is een significante besparing. De hoeveelheid volume met lagere snelheid (< 0,15 m/s) neemt beperkt toe. In de praktijk moet blijken of dit effect op de biologische omzettingen heeft. Met name voor de anaerobe tanks is het de vraag of deze toerentalreductie tot gevolg heeft dat de uiteinden van de rechthoekige tanks als dode zone gaan fungeren. Het risico van kortsluitstromen speelt bij reductie van het toerental niet of nauwelijks. Voor de denitrificatietanks lijkt toerentalreductie de best werkzame oplossing.

Conclusies

Op drie manieren blijkt energiebesparing op de rwzi Horstermeer mogelijk. Toepassen van pulsbeluchting in de facultatieve tank levert een besparing op

Afb. 5: Effect van het uitzetten van de mengers. Links de beginsituatie (t = 0 sec.), alleen beginnende slibbezinking in de hoeken. Rechts t = 600 sec. Vrijwel overal beginnende slibbezinking mogelijk wegens de lage stroomsnelheden.

van drie tot vijf Watt per kubieke meter. Bovendien wordt bespaard op de aanschaf van (nieuwe) mengers en onderhoud. De aan/uit bedrijfsvoering van de hyperboloïde mengers in de anaerobe compartimenten van de ANT kan een besparing opleveren van circa twee Watt per kubieke meter. Reductie van het toerental van de hyperboloïde mengers in de denitrificatiecompartimenten met 20 procent kan een besparing opleveren van ongeveer 1,5 Watt per kubieke meter.

3) Bosma A. en B. Reitsma (2007). 3-modellen kunnen rwzi’s forse energiebesparing opleveren. Waterforum Online. 4) Bosma A. en B. Reitsma (2007). Hydraulic design of activated sludge tanks with CFD. Comsol conference Grenoble. 5) Bosma A., G. Dalstra, M. Verhoeven en B. Reitsma (2007). Meten en modelleren van het stromingsgedrag in de actief-slibtanks van de rwzi Eindhoven met CFD. Afvalwaterwetenschap nr. 2. 6) STOWA (2002). Optimalisatie van ronde nabezinktanks. Rapport 2002-21.

LITERATUUR 1) STOWA (2009). 1-step-filter als effluentpolishingstechniek. Rapport 2009-34. 2) Bosma A. en B. Reitsma (2008). Met CFD energie besparen bij afvalwaterzuiveringen. Roerwerk BNL.

Tabel 4. Snelheden, % minder gemengd en energieverbruik per kubieke meter bij 0 en 20% toerentalreductie.

toerental 100%

toerental 80%

snelheid (m/s)

V < 0,15 m/s (%)

V < 0,05 m/s (%)

W/m

snelheid (m/s)

V < 0,15 m/s (%)

V < 0,05 m/s (%)

W/m3

CCW

0,49

21,4

1,3

3,8

0,39

30,0

2,1

1,9

CW

0,51

19,0

1,2

3,8

0,41

27,7

2,2

1,9

3

CCW

0,51

20,5

1,1

3,8

0,41

29,2

1,9

1,9

4

links CW, rechts CCW

0,50

13,8

0,8

3,4

0,42

17,6

1,1

1,7

5

CW

0,60

9,3

1,2

3,6

0,48

12,

1,8

1,8

6

CW

0,55

11,9

1,7

2,9

0,43

18,0

2,9

1,5

7

CCW

0,57

13,0

2,1

3,0

0,45

18,1

4,1

1,5

compartiment

draairichting*

1 2

3

* CW = clockwise, CCW = counter clockwise

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 33

33

07-12-10 08:50


Jan Vreeburg, KWR Watercycle Reseach Institute / TU Delft Ivars Poznakovs, Riga University of Technology René Hagen, Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid

woningsprinklers: een belangrijke bijdrage aan de volksgezondheid Vuur wordt meestal met water geblust. In veel gevallen wordt dat water geleverd door het waterleidingbedrijf. Branden eisen jaarlijks tientallen doden en honderden gewonden. Ondanks preventieve maatregelen en veel voorlichting blijft het aantal slachtoffers bij woningbranden ongeveer constant. Alleen sneller blussen, direct na het ontstaan van de brand, kan hierin verbetering brengen. Woningsprinklers kunnen op dit punt een goede bijdrage leveren. Een onderzoek aan de TU Delft laat zien dat een belangrijke hindernis voor brede toepassing van de woningsprinkler genomen kan worden. Woningsprinklers moeten aan andere eisen voldoen dan industriële sprinklers. Dit vraagt om een aanpassing van de huidige eisen. Aansluiting op de binneninstallatie, onder verantwoordelijkheid van de bewoners, lijkt een goede optie.

B

lus- en drinkwater zijn innig met elkaar verbonden. Ze worden via hetzelfde leidingnet geleverd en ingezet voor hetzelfde doel: bescherming van de volksgezondheid. Bij de ontwikkeling van het drinkwaterleidingnet eind 19e en begin 20e eeuw is het aanbrengen van brandkranen op het distributienet min of meer vanzelfsprekend geweest. Deze bewezen effectieve oplossing wordt wereldwijd toegepast. Distributieleidingnetten zijn dan ook in de regel gedimensioneerd op basis van de bluswatervraag, omdat deze volumestroom veel groter is dan de volumestromen voor reguliere drinkwatertoepassingen, zoals douchen en WC-doorspoelingen. In veel landen wordt daarom speciaal voor de bluswatervoorziening een minimale diameter in het distributienet gehanteerd van 100 millimeter. Professor Huisman, hoogleraar Gezondheidstechniek aan de TU Delft in de jaren ‘70 en ‘80, zei het al in zijn college over de drinkwatervoorziening: “Het distributienet is in feite een bluswaternet.”

Klachten over waterkwaliteit

Als gevolg van de ruime dimensionering is de stroomsnelheid in het leidingnet erg laag en zijn de verblijftijden lang. In de afgelopen decennia is door systematisch onderzoek het intuïtieve gevoel bevestigd dat deze lage stroomsnelheden en lange verblijftijden niet bevorderlijk zijn voor de waterkwaliteit. Het blijkt dat één van de hardnekkigste klachten over de waterkwaliteit, bruin water, hiermee rechtstreeks samenhangt.

34

Eén van de oplossingen om het probleem met bruin water te beheersen, is het creëren van zogeheten zelfreinigende leidingnetten. Bij zulke leidingnetten kan niet op alle plaatsen de traditionele 60 kubieke meter per uur worden geleverd voor brandkranen. De discussies tussen de brandweer en de waterleidingbedrijven die hieruit zijn ontstaan, hebben ertoe geleid dat de bewustwording bij beide partijen is toegenomen. Bij zowel brandweer als waterleidingbedrijven is de wil en noodzaak om te innoveren evident. Voor de brandweer is het essentieel dat het blussen sneller na het ontstaan van een brand begint. Woningsprinklers lijken een alternatief met voordelen voor beide partijen, dat vooral de veiligheid van burgers zal bevorderen. Voor een succesvolle toepassing van woningsprinklers zijn belangrijke innovaties nodig: op technisch en bestuurlijk niveau, bij de brandweer en de waterleidingbedrijven. Woningsprinklers zijn ontwikkeld om bij het ontstaan van branden omstandigheden te behouden die overleven mogelijk maken, zodat het aantal doden en gewonden in woningen wordt teruggedrongen. Doel en uitvoering van de woningsprinkler wijken daarmee af van de conventionele industriële sprinkler, die bedoeld is om branden en daarmee samenhangende schade te beperken. Een woningsprinkler bestaat uit een stelsel van leidingen met sprinklerkoppen in de verblijfsruimten, weggewerkt achter plafondplaatjes. Als brand uitbreekt in een woning zal

de temperatuur aan het plafond snel stijgen, waardoor het plaatje eraf valt en de sprinklerkop tevoorschijn komt. Als de temperatuur verder stijgt, tot circa 60 C, opent de sprinklerkop en spuit water op een verdeelplaatje, zodat het langs het plafond en de wanden wordt gesproeid.

Volksgezondheid

Ondanks inspanningen als de introductie van rookmelders, het onbrandbaar maken van tv-toestellen en de gedragsbeïnvloeding van bewoners, zijn het aantal branden, de grootte van de brandschade en het aantal gewonden en doden sinds de Tweede Wereldoorlog verhoudingswijs niet gedaald. In Nederland vallen jaarlijks gemiddeld 4,1 doden per miljoen inwoners bij woningbranden. De veiligheidswinst als gevolg van bovengenoemde maatregelen is in de cijfers niet terug te vinden omdat tegelijkertijd ook de brandrisico’s in woningen zijn toegenomen. Door gewijzigde inrichtingswensen zijn de vuurbelasting en brandbaarheid van de inventaris sterk toegenomen. Bestonden slaapkamers vroeger uit een stalen bed en een houten tafel en stoel, tegenwoordig zijn ze veelal ingericht als leefruimte met bank, tv en computer. De huidige inventaris bestaat voor het grootste deel uit kunststoffen, die veel olie bevatten. Uit onderzoek in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië blijkt dat de ontvluchtingstijd in woningen (de tijd tussen het ontstaan van de brand en het moment dat door die brand overlevingscondities ontbreken) in de afgelopen 30 jaar in veel gevallen terugliep van 17 naar drie minuten.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 34

07-12-10 08:50


platform Het toepassen van woningsprinklers kan de brandschade en het aantal slachtoffers drastisch verlagen. In Noord-Amerika zijn reducties gerapporteerd van 85 procent minder brandschade, 55 procent minder gewonden en tot zelfs 100 procent minder doden1).

Drinkwatervoorziening

ontwikkelen met een goed blussend vermogen, op basis van een volumestroom die kan worden geleverd door een gewone drinkwateraansluiting. Dit betekent dat de hydraulische capaciteit van een sprinklerkop moet worden beperkt tot ongeveer 25 tot 30 liter per minuut (1,5 tot 1,8 m3/uur).

Hydraulisch model sprinklerkop

De geldende normering voor (woning) sprinklers in Nederland is gebaseerd op de eisen van de Amerikaanse National Fire Protection Agency (NFPA). Deze gaan uit van een minimale wateropbrengst en maken daarbij geen verschil tussen woning- en industriële sprinklers. De capaciteit van een sprinklerkop moet 68 liter per minuut zijn (4,08 m3/uur). Als twee sprinklerkoppen tegelijkertijd werken bij een extreem grote brand moet hun totale capaciteit 84 liter per minuut zijn (5,04 m3/uur). Een gewone huisaansluiting kan dergelijke hoeveelheden niet leveren. Voor de aanleg van een woningsprinklerinstallatie volgens de NFPA-eisen of het daarop gebaseerde Nederlandse Memorandum 59 is over het algemeen een aparte installatie met een eigen pomp nodig. Zo’n systeem vereist regelmatig testen en zorgvuldig onderhoud. De kosten voor de installatie en controle belemmeren grootschalige toepassing van sprinklers in woningen.

Praktijkproject

In het kader van de samenwerking tussen het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV), de brandweer van Flevoland en Amsterdam/Amstelland, de Verenigde Sprinkler Installateurs, UNETO-VNI, Vitens, KWR Watercycle Research Institute en de TU Delft is onderzoek verricht naar de mogelijkheden om deze status quo te doorbreken. Doelstelling is de realisatie van een praktijkproject waarin de huizen in een middelgrote nieuwbouwwijk worden beveiligd met individuele, betaalbare sprinklerinstallaties. Als richtlijn wordt 1.000 euro gehanteerd voor de kosten van aanleg van de installatie. Eerst is een theoretische analyse gemaakt van de hydraulische werking van een sprinklerkop en is een algemeen hydraulisch model opgesteld. Hiermee wordt onderzocht of het mogelijk is een sprinklerkop te

In principe bestaat een sprinklerkop uit een pijpje waardoor in verticale richting water stroomt op een horizontaal verdeelplaatje. Daar verdeelt de volumestroom zich in horizontale richting en verlaat het water het plaatje als een film met een zekere snelheid. Deze film zal na verloop van tijd opbreken in strookjes water die vervolgens verder opbreken in druppels. Door de horizontale snelheid zullen de druppels zich in een schermvorm verspreiden. Zij nemen de hitte van het vuur op en verdampen. Druppels die niet verdampt zijn, komen op het vuur terecht en koelen het oppervlak. Voor de prestatie van de sprinklerkop zijn de hoeveelheid en de grootte van de druppels maatgevend. Om dit te kwantificeren is de grootheid Theoretische HitteCapaciteit (THC) gedefinieerd, met als eenheid kW, gebaseerd op de hoeveelheid energie die nodig is om de gehele volumestroom in theorie om te zetten in stoom. Kleinere druppels worden makkelijker in stoom omgezet, omdat ze relatief een groter oppervlak hebben. De effectieve THC kan worden bepaald als de relatieve hoeveelheid druppeloppervlak van alle druppels bij elkaar ten opzichte van de totale volumestroom als één druppel. De horizontale snelheid van de druppels is maatgevend voor het dekkingsgebied dat de sprinkler bestrijkt. Doordat dit ook afhankelijk is van de volumestroom door de sprinklerkop, is daarnaast een specifieke THC (THCspef ) gedefinieerd als de effectieve THC per eenheid van dekkingsgebied (kW/m2).

Model hydraulische werking

De ontwerpparameters voor een sprinklerkop zijn de diameter van de uitstroomopening en de diameter en vormgeving van het verdeelplaatje onder de uitstroomopening. Het sproeipatroon en de hoeveelheid water c.q. de opbrengst van de

Hydraulische karakteristieken van twee sprinklerkoppen.

parameter

symbool (eenheid)

referentiesprinkler

industriële sprinkler

uitstroomopening

d0 (mm)

8,03

13,91

verdeelplaatje

rdef (mm)

12,5

12,5

voordruk in leiding

∆p (bar)

0,5

0,5

volumestroom

Q (l/min)

30

90

Ddrup (mm)

1,260

1,764

A (m2)

38

53

THC (kW)

1.305

3.916

ontwerpparameters

berekende parameters karakteristieke druppeldiameter dekkingsgebied theoretische hittecapaciteit totaal oppervlak druppels

2

Adrup (m )

143

306

effectieve THC

THCeff (kW)

19,8

57,7

speciefieke THC

THCspec (kW/m2)

0,52

1,09

Sprinklerkop in bedrijf.

sprinklerkop in specifieke situaties worden bepaald door de druk in de leiding. Als uitgangspunt wordt een fictieve woningsprinkler als referentie-sprinklerkop gebruikt met een volumestroom van 30 liter per minuut bij een voordruk van 50 kPa. Deze heeft een uitstroomopening van 8.03 mm en een verdeelplaatje met een straal van 12,5 mm (diameter 25 mm). In de tabel staan de berekende modelparameters voor zowel de referentie-sprinkler als een industriële sprinkler met een opbrengst van 90 l/min. De theoretische hittecapaciteit en specifieke THC van het druppelscherm zijn nieuwe parameters, die op basis van het model worden berekend. De parameters die hierin van belang zijn, zijn de karakteristieke druppelgrootte en het aantal druppels dat zich in het scherm bevindt. Uit de tabel blijkt dat de hydraulische prestatie van de beide sprinklers verschilt, maar niet recht evenredig is met de volumestroom. De fictieve woningsprinkler (referentie) blijkt met éénderde van de volumestroom nog bijna de helft van de specifieke theoretische hittecapaciteit van de industriële sprinkler te leveren. Het voorbeeld gaat uit van een massief, horizontaal verdeelplaatje met een diameter van 25 mm. In werkelijkheid zijn deze verdeelplaatjes op verschillende wijzen gevormd, met inkepingen en krommingen om het waterscherm een andere vorm te geven. Ook de druppelgrootte wordt mede bepaald door de vorm van de verdeelplaatjes. Voor een woningsprinkler is de vorm van het scherm ook van belang. Het scherm moet gericht zijn op de wanden, omdat die het grootste gevaar vormen voor opwarming tijdens een brand. Tegen de wanden bevindt zich immers meestal het meeste brandbare materiaal, zoals kasten, boekenplanken, tv’s en gordijnen.

Doorbraak

Deze beschouwingen laten zien dat de volumestroom en de druppelgrootte invloed hebben op de theoretische hittecapaciteit van een sprinklerkop. Het is mogelijk om met een sprinklerkop die (veel) minder water vraagt maar een kleiner gebied bestrijkt, een vergelijkbaar theoretisch specifiek effect te bereiken. Dit zou betekenen dat meer sprinklerkoppen nodig zijn om eenzelfde gebied H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 35

35

07-12-10 08:50


Afb. 1: Drie modellen voor de aansluiting van een sprinklerinstallatie in een woning: van links naar rechts model 1, model 2 en model 3.

te beschermen. Een beginnende brand in een woonhuis zal echter een beperkte omvang hebben, terwijl de sprinkler door het kleinere dekkingsgebied juist sneller wordt geactiveerd. Daarbij komt dat verblijfruimtes in woningen veelal kleiner zijn dan de dekkingsgebieden die bij industriĂŤle sprinklers worden gehanteerd. In werkelijkheid is de interactie van het vuur met de druppels veel gecompliceerder dan de simpele benadering in het model. In de literatuur is hier al veel over bekend en dit zal, gecombineerd met experimenteel onderzoek, tot een definitieve doorbaak kunnen leiden. De huidige eisen voor sprinklers fixeren op de wateropbrengst van de sprinklerkop en houden te weinig rekening met de factoren die mede het daadwerkelijke blusvermogen bepalen in het specifieke geval van een woningsprinkler.

Binneninstallatie

Om woningsprinklers breed toepasbaar te maken, is rechtstreekse aansluiting op de drinkwaterinstallatie noodzakelijk. Dit maakt de installatie namelijk inherent veilig: zolang er druk op de binneninstallatie staat, zal de sprinkler functioneren. Als geen druk meer op de binneninstallatie staat, wordt dat snel genoeg opgemerkt en hersteld. Dan is het intensieve en dus kostbare controleprogramma bij de huidige separate installaties met eigen pompen niet meer nodig om de min of meer gegarandeerde bedrijfszekerheid te bereiken. Voor de aansluiting op de drinkwaterinstallatie kunnen drie modellen worden gekozen (zie afbeelding 1). Alle modellen gaan er vanuit dat de sprinklerinstallatie wordt aangesloten na de watermeter en dus behoort tot de binneninstallatie. Daarmee valt de sprinklerinstallatie onder de verantwoordelijkheid van de bewoner. In model 1 is een aparte leidinggroep gemaakt, waarop geen regulier verbruik is aangesloten. De groep is beveiligd door een controleerbare keerklep en een afsluiter. In de sprinklergroep is een test- c.q. ontluchtingskraan opgenomen. Model 2 kent ook een aparte groep voor de sprinklerinstallatie, maar hierop zijn ook reguliere verbruikers aangesloten. Deze gebruiken het water niet voor consumptiedoeleinden; meest voor de hand ligt het doorspoelen van het toilet. In model 3 zijn de sprinklerkoppen integraal opgenomen in een vergrote drinkwaterin-

36

stallatie op een dusdanige manier dat geen stagnant water ontstaat. De eerdergenoemde samenwerkende partijen hebben een voorkeur uitgesproken voor model 1, omdat dit de kleinste bedreiging vormt voor de waterkwaliteit in de drinkwaterinstallatie. Nadeel is dat de installatie actief moet worden beheerd en periodiek getest om zeker te weten dat de kogelkraan niet abusievelijk is dichtgedraaid. Dit testen valt onder de verantwoordelijkheid van de bewoner zelf en kan bijvoorbeeld worden opgenomen in het onderhoudsschema voor warmwatertoestellen en verwarming. Model 2 is ook een goede mogelijkheid, vooral vanwege de grotere bedrijfszekerheid. Het risico dat tijdens de levensloop van de installatie een drinkwatertoepassing wordt aangesloten, geeft echter grotere risico’s. Model 3 wordt vooralsnog gezien als te risicovol voor de waterkwaliteit. Bovendien is het in dit model nagenoeg onmogelijk om een waarschuwingssysteem te integreren dat een akoestisch signaal geeft als een sprinklerkop wordt geactiveerd. Dat is eenvoudiger in de modellen 1 en 2, eventueel met een vertragingsmechanisme om kortdurend verbruik zonder alarm toe te staan. Bij alle modellen is mogelijk plaatsing van een grotere watermeter nodig om de drukval hierover te verminderen. Bij de relatief grote volumestroom die de sprinkler vraagt, is de watermeter een significant weerstandelement en het opheffen of verminderen hiervan heeft een gunstig effect op de beschikbare voordruk bij de sprinklerkoppen.

Hoe nu verder?

Theoretisch lijkt niets in de weg te staan van brede, succesvolle toepassing van woningsprinklers. Belangrijkste onzekerheid hierin is de validatie van het theoretische model voor de hydraulische prestatie van de sprinklerkop. Het model is gebaseerd op de beschrijving van een aantal zorgvuldige experimenten, die zijn uitgevoerd in het verleden. De belangrijkste doorbraak in de theoretische beschouwing is de combinatie van literatuurgegevens, waardoor inzicht is ontstaan in welke factoren de effectiviteit van een sprinkler bepalen en in welke mate. Er blijken veel meer factoren een rol te spelen dan de volumestroom die door de sprinkler geleverd kan worden. De eisen die

aan sprinklers worden gesteld, zullen breder moeten zijn dan alleen de volumestroom. Proefondervindelijk zullen deze eisen moeten worden vastgesteld, waarbij naast de hydraulische prestatie ook het daadwerkelijke blusvermogen zal moeten worden getest.

Veranderingen door invoering sprinklers

Als de praktische toepasbaarheid is vastgesteld, zal bij zowel de brandweer als de waterleidingbedrijven een aantal veranderingen moeten worden doorgevoerd. Waterbedrijven moeten vaststellen in hoeverre een eventuele grotere watermeter past in het capaciteitsbeleid en of dat consequenties heeft voor tariefstelling en vastrecht. De brandweer zal de eisen die aan woningsprinklers worden gesteld moeten herzien, waarbij de volumestroom niet meer het enige criterium zal zijn voor een sprinklerkop. Gezien de theoretische beschouwing zullen ook de ontwerprichtlijnen voor sprinklerinstallaties gewijzigd moeten worden. Tevens zal de verantwoordelijkheid voor de functionaliteit van het systeem bij de bewoner/ gebruiker gelegd moeten worden, zonder dat brandweer of waterbedrijf daarop scherp moeten controleren. Sprinklerfabrikanten en -installateurs zullen de nieuwe sprinklerkop zo moeten ontwerpen dat die niet zal misstaan in een modern huishouden. Ook moet de installatie gerealiseerd kunnen worden binnen de financiĂŤle randvoorwaarde van 1.000 euro per huishouden. Als deze technische en praktische drempels zijn genomen, zijn het de bewoners die de verantwoordelijkheid moeten nemen om dit middel voor het vergroten van de overlevingskansen bij brand te implementeren en goed te onderhouden. LITERATUUR 1) Ford J. (1997). Automatic sprinklers, a ten year study. Home fire sprinkler coalition, Scottsdale (Arizona), USA.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 36

07-12-10 08:50


platform

Frans Kouwets, RWS Waterdienst Arnold Veen, RWS Waterdienst

Biologische monitoring: is meten weten? De analysegegevens die bij biologische monitoring door de waterschappen en de rijksoverheid worden verzameld, komen via lokale databanken uiteindelijk in ĂŠĂŠn centrale databank terecht: de Limnodata Neerlandica. Deze gegevens zijn van groot belang voor beleid en beheer, bijvoorbeeld via de op basis hiervan opgestelde maatlatten van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het verzamelen en vastleggen van die gegevens dient daarom door middel van een kwaliteitssysteem geborgd te zijn. Hierbij is eenduidige naamgeving van organismen op basis van standaarden, zoals de naamlijst van in Nederland aangetroffen waterorganismen, de TWN, van essentieel belang. Bij het opstellen van de TWN, mede op basis van biologische gegevens uit de Limnodata Neerlandica, werd bij de auteurs het vermoeden bevestigd dat als gevolg van de teloorgang van de kennis betreffende systematiek en nomenclatuur een groot deel van de gegevens inhoudelijk volstrekt onbetrouwbaar en dus onbruikbaar is. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de kwaliteit van de biologische meetgegevens kan worden verbeterd.

B

iologische monitoring is nodig om inzicht te krijgen in de toestand van waterlichamen en in het effect van eventuele maatregelen, onder andere ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Concrete doelen met betrekking tot de ecologische kwaliteit kunnen slechts worden gesteld op basis van langjarig gedetailleerd onderzoek. Veelal wordt echter gesteld dat monitoren kostbaar is en wordt zonder duidelijke vraagstelling en visie bespaard op aantallen monsterpunten, bemonsteringen en analyses. Recent is op verschillende fora de heersende bezorgdheid kenbaar gemaakt betreffende de kwaliteit van de monitoringsgegevens (zie H2O nr. 16, pag. 26-28)1) en het STOWA-jaarverslag nr. 222). Hierbij werd vooral gefocust op onvolkomenheden in de wijze van bemonsteren en het verwerken en opslaan van meetgegevens. Een groter risico lijkt echter het nemen van verkeerde beheermaatregelen op basis van kwalitatief ontoereikende gegevens. Op een enkele uitzondering na3) blijft de kwaliteit van de determinaties van bij biologische monitoring verzamelde waterorganismen onderbelicht. Bij deze vorm van monitoring zijn uiteenlopende groepen organismen betrokken, zoals algen (fytoplankton en fytobenthos), macro-evertebraten, waterplanten en vissen. Deze groepen geven, afhankelijk van hun generatietijd, mobiliteit, plaats in de voedselketen, etc., aanwijzingen

Plankton uit petgat bij Ankeveen in het midden Cosmarium botrytus met een lengte van ruim 50 Îźm.

betreffende de waterkwaliteit over kortere of langere periode en vormen daarmee een onmisbare aanvulling op de fysischchemische gegevens. Een groot aantal soorten wordt als indicatororganisme beschouwd voor een goede of juist slechte waterkwaliteit. Een correcte determinatie is derhalve van doorslaggevend belang. Bovendien moeten de namen van de aangetroffen organismen eenduidig en ondubbelzinnig worden opgeslagen ten behoeve van bijvoorbeeld ecologisch onderzoek (ruimte) en trendanalyses (tijd).

TWN

Uit analyses van de in de Limnodata Neerlandica opgeslagen biologische meetgegevens (voornamelijk soortnamen) ten behoeve van het opstellen van maatlatten voor de KRW was al gebleken dat van veel gegevens niet goed viel te achterhalen wat precies was waargenomen. Daarmee waren dergelijke gegevens dus onbruikbaar voor verdere bewerking. De problemen manifesteerden zich vooral bij het fytoplankton en -benthos, en in mindere mate bij macroevertebraten. Het besef dat de betrouwH2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 37

37

07-12-10 08:50


baarheid van deze gegevens nog lager was dan gedacht, brak door bij het opzetten van de lijst Taxa Waterbeheer Nederland (TWN) als vervanging van de verschillende door gebrekkig onderhoud gecorrumpeerde coderingen van organismen, zoals de IAWM en STOWA 8-lettercodes, waaronder waarnemingen in databanken waren opgeslagen. De TWN baseert zich op het ruim 250 jaar geleden door Linnaeus uitgewerkte binominale systeem van naamgeving van organismen4), waarbij de combinatie met auteur en datum van geldige publicatie van de desbetreffende naam deze uniek maakt. Deze naamgeving is aan allerlei regels gebonden en internationaal geaccepteerd, en maakt verdere codering feitelijk overbodig. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de ontstane problemen met de kwaliteit van genoemde hydrobiologische meetgegevens. Allereerst is het voor waterkwaliteitsbeoordeling gebruikelijk tellingen aan één of meer organismegroepen te verrichten, waarbij het noodzakelijk is élk individu uit de telling van een naam te voorzien. Alleen dan kunnen immers de verlangde procentuele verhoudingen en/of aantallen per liter

Om tot op het niveau van soort of lager te kunnen determineren, is allereerst noodzakelijk dat het begrip ‘soort’ (species) in taxonomisch opzicht* goed is omschreven. Soorten worden vaak opgesplitst in ondersoorten (bij dieren) of variëteiten en vormen (bij planten); de infraspecifieke taxa**. In de moderne, wetenschappelijk algemeen geaccepteerde opvatting omvat een soort álle variëteiten, etc. die van die soort zijn (of in de toekomst mogelijk nog worden) beschreven. Wanneer van een soort de eerste variëteit wordt beschreven, wordt de oorspronkelijke, als soort beschreven vorm automatisch tot de nominaatvariëteit benoemd. Die bestaat dus bij gratie van het bestaan van andere variëteiten: een soort heeft géén variëteiten óf twee of meer. Voor een nieuwe variëteit wordt door de auteur ervan een nieuwe naam bedacht; bij de dan eveneens gecreëerde nominaatvariëteit wordt de soortnaam simpel herhaald als variëteitnaam. Onderstaand voorbeeld verduidelijkt dit. Cosmarium botrytis (zie afbeelding 1) is een algemene sieralg (familie Desmidiaceae) uit matig voedselrijk water, door J. Ralfs in 1848 beschreven. In de loop der jaren zijn er tientallen variëteiten aan toebedeeld, bijvoorbeeld var. tumidum door F. Wolle in 1884. Als consequentie moet de oorspronkelijke door Ralfs beschreven vorm nu worden aangeduid als Cosmarium botrytis var. botrytis, de nominaatvariëteit. In planktonlijsten en dus in databanken vinden we dit evenwel vrijwel nooit terug. Wanneer slechts

worden berekend. Het simpelweg negeren van vormen die niet te determineren zijn, is volstrekt geen optie, zodat deze gewoonte een vloedgolf aan zogeheten praktijknamen als ‘groene bol 30-50 µm’, ‘ovale cel <10 µm restgroep’ en ‘flagellaat van onzekere systematische plaats’ heeft opgeleverd. Daar deze vorm van naamgeving ook nog eens per laboratorium wisselde, was onbruikbaarheid van de gegevens een feit. Nu de TWN als standaard voor de naamgeving is geaccepteerd, behoort deze praktijk gelukkig tot het verleden. Voor niet met zekerheid te benoemen vormen wordt nu een passend, hoger taxonomisch niveau gezocht. De namen van (indicator) organismen welke zijn opgenomen in de maatlatten voor de KRW en de EBEOsysbeoordelingssystemen, dienen nog in overeenstemming met de TWN te worden gebracht.

Opleiding

Anderzijds heeft het ontoereikende aanbod aan opleidingen en cursussen op met name het terrein van determinatie van fytoplankton geleid tot kennisachterstand bij analisten. Voor veel fytoplanktongroepen vormt het herkennen en interpreteren van discriminatieve taxonomische kenmerken

Cosmarium botrytis is opgenomen, is feitelijk onbekend om welke van de - vele beschreven variëteiten, inclusief de nominaatvariëteit, het gaat. Eenzelfde verhaal geldt voor ondersoorten en vormen. Het geheel wordt nog gecompliceerder wanneer een dergelijke nieuwe variëteit later tot aparte soort wordt verheven of wanneer oorspronkelijk als aparte soort beschreven organismen als variëteit bij een bestaande soort worden ondergebracht. Als gevolg hiervan verandert de omschrijving van een soort dus met elke taxonomische wijziging op infraspecifiek niveau. Ten slotte kunnen verschillen in inzicht tussen verschillende auteurs of zelfs verwisselingen met geheel andere soorten tot geheel verschillende soortopvattingen leiden. Het gevolg van deze verschuivingen in de systematiek is dat de betekenis van een naam afhangt van het (verouderde) boek waarmee is gedetermineerd. In die gevallen moet dus voor de juiste ecologische interpretatie van de analyse de auteur wiens opvatting is gevolgd, worden aangegeven. Volgens internationale afspraken wordt hiervoor de term ‘sensu’ gebruikt, gevolgd door de desbetreffende auteursnaam. In de TWN zijn namen met verschillende (soms wel vier of vijf ) interpretaties te herkennen aan een volgnummer achter de soortnaam. Momenteel worden analisten in deze belangrijke materie bijgeschoold om in de toekomst de betrouwbaarheid van de verzamelde biologische gegevens te verhogen.

* Taxonomie is in de biologie de wetenschap van het indelen van soorten op basis van veronderstelde verwantschap. ** Taxon (meervoud: taxa) is een abstracte aanduiding voor een niveau binnen de classificatie van organismen: variëteit, soort, familie, orde, klasse, etc. zijn taxa.

38

een probleem. Nog slechter is het gesteld met kennis op het gebied van systematiek en nomenclatuur, welke voor een juiste naamgeving onontbeerlijk is. In het kader wordt een voorbeeld gegeven van deze problematiek. In dit verband baart de wereldwijde teloorgang van kennis van en onderzoek naar de taxonomie van dergelijke organismegroepen op universitair niveau grote zorgen5). De versnipperde kennis die er nog is, is voor de meeste analisten niet of nauwelijks toegankelijk. Veelal wordt, deels noodgedwongen, gedetermineerd met verouderde handboeken. Nieuwe taxonomische inzichten worden echter gepubliceerd in artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Die artikelen zijn voor analisten vaak te specialistisch en gedetailleerd, en op vrijwel geen enkel hydrobiologisch laboratorium te vinden. Nieuwe, bruikbare determinatiewerken waarin de huidige kennis is opgenomen, verschijnen slechts mondjesmaat, en voor sommige groepen organismen is zelfs wereldwijd niemand meer te vinden die in staat en bereid is om dergelijke standaardwerken te schrijven. Academisch geschoolde biologen die als intermediair kunnen fungeren tussen wetenschappelijk taxonomisch onderzoek en de routinematige determinatiepraktijk, zijn er vrijwel niet meer. Om dit gemis enigszins te ondervangen, wordt aan de in de TWN opgenomen soortnamen een verwijzing naar de te gebruiken literatuur gekoppeld, zowel losse artikelen als determinatiewerken. Daarnaast moet ook gewezen worden op een verschil in benadering van biologische monitoring tussen taxonomen en ecologen. Zelfs met de meest recente inzichten zijn sommige vormen niet betrouwbaar op naam te brengen of slechts met het gebruik van geavanceerde technieken, zoals elektronenmicroscopie. Anderzijds is mede op basis van dergelijke technieken de taxonomie van veel soorten de afgelopen decennia sterk gewijzigd: eertijds karakteristiek geachte soorten zijn opgesplitst en variëteiten tot soort verheven, soorten zijn overgebracht naar heel andere genera en families en zelfs op orde- en klasseniveau zijn grote wijzigingen doorgevoerd. Een complicerende factor wordt gevormd door het feit dat ook specialisten onderling nogal eens van mening verschillen. Hierdoor kan het voor de determinatie van een soort uitmaken met welk boek is gewerkt. Dergelijke wijzigingen en interpretaties hebben uiteraard ook ecologische consequenties, zodat beoordelingssystemen en maatlatten hierop moeten worden aangepast. Het is begrijpelijk dat ecologen nu stellen dat vergelijkbaarheid van gegevens onder druk komt te staan, maar aangezien het van het grootste belang is dat ecologische conclusies en taxonomische ontwikkelingen in de pas lopen, lijkt het vanzelfsprekend dat de taxonomie hier leidend is. Literatuuronderzoek wordt anders vrijwel onmogelijk en ontwikkelingen op ecologisch gebied worden geblokkeerd.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 38

07-12-10 08:50


platform Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat gegevens uit databanken met betrekking tot het vóórkomen van bepaalde soorten moeten worden geïnterpreteerd naar de inzichten tijdens het verzamelen van de desbetreffende gegevens. De TWN biedt oplossingen voor het op orde brengen van historische gegevens, zoals aanwezig in de Limnodata Neerlandica: de TWN biedt de mogelijkheid ‘oude’ determinaties om te zetten naar een volgens de huidige inzichten geaccepteerde naam. Het verdient aanbeveling om het beheer van de opgeschoonde databestanden dáár onder te brengen waar taxonomische en ICT-kennis gebundeld is. Deze bestanden verdienen immers een constant beheer op taxonomisch gebied. De TWN garandeert ook een correcte aanlevering van nieuwe biologische data. Aangezien het een internationale standaard is, is probleemloze uitwisseling gegarandeerd. Om het kennisniveau van de analisten te verhogen, is recent door de Waterdienst van Rijkswaterstaat in samenwerking met Joosten Hydrobiologisch Onderzoek en Advies een tiendaagse cursus fytoplanktonherkenning gegeven. Hierbij werden recente

ontwikkelingen binnen de taxonomie van alle groepen fytoplankton besproken en werd tevens aangegeven bij welke groepen betrouwbare determinaties (nog) niet mogelijk zijn. In dit verband dient ook gewezen te worden op ontwikkelingen op het gebied van moleculair biologisch onderzoek, waarbij wordt getracht door middel van het matchen van DNA de samenstelling van een planktonmonster te bepalen. Men moet zich echter wel bedenken dat alvorens dit tot de mogelijkheden behoort, van vele duizenden soorten de DNA-sequentie zal moeten worden bepaald. Deze soorten zullen allereerst door ervaren taxonomen op naam moeten worden gebracht. Ook de reeds in gen-banken aanwezige gegevens zullen op eenzelfde wijze moeten worden gecontroleerd. Ten slotte wordt op het laboratorium van de Waterdienst een alternatieve visie op monitoring uitgewerkt, waarbij diepgang bij een beperkt aantal op de juiste plaats en tijd genomen monsters wordt verkozen boven een oppervlakkige screening van monsterseries. Juiste determinatie van een zo groot

mogelijk deel van de voorkomende soorten geeft meer informatie over de biodiversiteit en dus over de ecologische toestand van het water dan het gebruikelijke tellen van 100 of 200 individuen waar toeval in belangrijke mate de uitkomst bepaalt en weinig tot geen inzicht ontstaat in de soortensamenstelling. Voor het doen van uitgebreide tellingen, indien noodzakelijk voor het bepalen van dichtheden van bijvoorbeeld bloeien, bieden recente ontwikkelingen in de flowcytometrie realistische alternatieven. LITERATUUR 1) Netten J., N. Evers, B. van der Wal en R. Knoben (2010). Kwaliteit monitoringsgegevens niet altijd voldoende. H2O nr. 16, pag. 26-28. 2) Verdonschot P. (2010). STOWA-jaarverslag nr. 22. 3) Veen A. (2002). De les van tien jaar fytoplanktonmonitoring. Trends in water themanummer 8. 4) Linnaeus C. (1753). Species Plantarum. Holmiae. 5) House of Lords (2008). Systematics and taxonomy: follow up. Report with evidence. Science and Technology Committee. 5th report of session 2007-2008.

advertentie

Duurzaam beheer van grondwater Schlumberger is één van s’werelds grootste dienstverleners voor de olie- en gasindustrie. In de watersector opereren wij onder de naam Schlumberger Water Services (SWS). SWS biedt een compleet scala aan technologie en advies op het gebied van grondwater management. Deze geintegreerde oplossingen hebben we succesvol toegepast in de volgende werkvelden: • Interpretatie van de ondergrond (seismiek, geofysische logging) • Exploratie en optimalisatie grondwateronttrekkingen • Ondergrondse opslag van water (Aquifer Storage & Recovery) • Monitoring grondwaterkwantiteit en -kwaliteit • Data management www.swstechnology.com

• Grondwatermodelstudies

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 39

39

07-12-10 08:50


agenda 15 december, Woerden Grondwater in de stad

congres over één jaar ervaringen met de Waterwet in relatie tot stedelijk gebied, de gevolgen van de Wabo, de praktische invulling van de grondwaterzorgplicht en casussen over grondwaterbeleid en gebiedsgerichte aanpak. Organisatie: Eurecom. Informatie: www.eurecom.nl.

2011 11-14 januari, Rotterdam Infratech

vakbeurs voor infrastructuur, aangevuld met informatiebijeenkomsten van CROW over de standaard RAW-bepalingen 2010 voor de waterbouwsector. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: info@ahoy.nl.

14 januari, Delft Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater

traditionele opening van het waterjaar, met een parallel congresprogramma over drinkwater en afvalwater. Dit jaar is het thema ‘Water: crisis of nieuwe economie?’. Organisatie: Faculteit Civiele Techniek van de Technische Universiteit Delft, Vewin, RIVM, KWR, Waternetwerk, RIONED en STOWA. Informatie: m.a.j.hubert@tudelft.nl.

27 januari, Utrecht Adaptatie meerlaagse hoogwaterveiligheid versus sterke dijken

middag- en avonddebat over de bescherming tegen hoog water. Kunnen we op termijn de benodigde grote investeringen voor de deltadijken nog wel opbrengen of moeten we kiezen voor aanpassingen van bestaande keringen met flexibele systemen? Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.kiviniria.net.

27 januari, Sliedrecht Verspreidbare bagger en weilanddepots

themabijeenkomst over verspreiding van bagger in depots op weilanden, met name in veengebieden, met een bezoek aan zo’n depot. Organisatie: Baggernet en Waterschap Rivierenland. Informatie: www.baggernet.info.

3 februari, Borgharen 100 jaar afvoerreeks Borgharen: een koninklijke reeks?

symposium ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de debietmeetreeks Borgharen. Drie sprekers zullen ingaan op de afvoer bij Borgharen-dorp en het gebruik van de meetreeks voor extreme situaties. Hoe koninklijk is de meetreeks en wat doet men ermee in extreem droge en extreem natte situaties? Organisatie: Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Informatie: Rolf van der Veen 06 22 26 48 03.

40

3 februari, Utrecht - RIONEDdag

jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan of in de rioleringszorg in Nederland. Dit jaar staat de dag in het teken van benchmarken, samenwerken en bezuinigen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.

17 februari, Nieuwegein Waterbouw

congres over de belangrijkste ontwikkelingen in de waterbouwsector: veiligheidsvraagstukken, innovatieve aanbestedingsen contractvormen, nieuwe technieken, investeren maar ook bezuinigen én duurzaamheid. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl.

8-10 maart, Assen Grond, Groen en Water

tweede editie van deze beurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie: info@cno-expo.nl.

15-17 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs

jaarlijkse nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie. Naast de beurs wordt een uitgebreid congresprogramma gepresenteerd. organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.

24 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

achtste kennisdag met betrekking tot de inspectie van waterkeringen, met dit jaar als thema de crisis: zowel crisis als gevolg van een calamiteit als de economische crisis en de mogelijke gevolgen hiervan op beschikbare budgetten. De vraag hoe meer te doen met minder en het benutten van de mogelijkheden van de crisis loopt als een rode draad door het programma. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT

vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.

14 mei, diverse locaties Fish Migration Day

internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Herman Wanningen (herman@wanningenwaterconsult.nl).

16-20 mei, Groningen - ICID

25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.

19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium

symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.

29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek

een week met daarin de beurzen Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com.

Buitenland 13-17 december, Zaragoza Sustainable water management in cities

bijeenkomst om het duurzaam gebruik van water in de stad te stimuleren, waarbij de nadruk niet op techniek of beleid ligt maar op het creëren van draagvlak bij de burgers, media en poltici. Informatie: www.un.org.

2011 2-4 maart, Bombay - Aquatech India

tweede editie van Aquatech in India met naar verwachting zo’n 200 exposanten en ongeveer 9.500 bezoekers. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: (020) 549 22 99.

24-26 mei, Brno (Tsjechië) Water Supply and Sewerage 2011

17e editie van deze beurs over watermanagement, gecombineerd met de 17e internationale International Evironmetal Fair. Organisatie: Water Supply and Sewerage Association of the Czech Republic. Informatie: www.watenvi.com.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 40

07-12-10 08:50


handel & industrie Waterstromen: contract met leerlooierij

Het Dragflowprogramma omvat drie types slijtvaste dompelpompen: El S, EL en HY. De pompen zijn bij uitstek geschikt voor toepassing in zoet water en inzetbaar voor het verpompen van grote volumes water met een hoog gehalte aan vaste en schurende bestanddelen zoals modder, slib, zand, kiezel en steenslag. De capaciteiten van de diverse types variëren van 70 tot 1.200 kubieke meter per uur, de opvoerhoogtes van 20 tot 63 meter. Tijdens de relatiedagen was een demonstratie-opstelling te zien van het hydraulisch aangedreven type HY 85B met spectaculair draaiende graafwerktuigen.

Waterstromen bv heeft begin november een 15-jarig contract getekend met de Deense schoenproducent Ecco, die de zuivering van het afvalwater van de leerlooierij uitbesteedt aan het Lochemse bedrijf. Ecco, dat eigen leerlooierijen heeft in Nederland, Thailand, Indonesië en China, is te spreken over het totaalconcept van Waterstromen, dat behalve afvalwatergerelateerde kwesties ook de problemen met stank rond het bedrijf oplost. Waterstromen investeert ongeveer 9,5 miljoen euro in de installatie om deze volgens de beste bestaande techniek op te waarderen. De huidige installatie is inmiddels, inclusief twee medewerkers, door Waterstromen overgenomen. Begin 2011 wordt begonnen met de uitbreiding, waarbij verduurzaming wordt bereikt door de installatie te voorzien van een biogasproducerende reactor voor het afvalwater en een vergister voor het verwerken van het machinelijmvlees. Het biogas wordt aan Ecco teruggeleverd, waarmee de schoenproducent in de helft van zijn aardgasbehoefte voorziet. Het Lochemse bedrijf besteedt veel aandacht aan geurbeheersing en zal de bestaande installatie automatiseren en de slibverwerking nagenoeg geheel vernieuwen en herinrichten. De eerste procesonderdelen worden in de zomer van 2011 in gebruik genomen, waarna eind 2011 de gehele installatie operationeel zal zijn.

Introductie deksloof Profextru, producent van duurzame, innovatieve oeverbeschermingssystemen van gerecyclede kunststof, presenteerde op de INFRA relatiedagen in Gorinchem van 16 t/m 18 november een nieuwe deksloof. Deze wordt gemonteerd aan de bovenzijde van de beschoeiing of damwand. De extra rand aan de achterzijde van de deksloof vereenvoudigt de montage, maakt de thermisch verzonken hoeklijn overbodig en reduceert het aantal benodigde slotbouten en daarmee de montagetijd. Tal van gemeenten, provincies en groenbeheerders zetten momenten de gepatenteerde systemen ProLock Sigma en ProLock Omega in vanwege de langere levensduur, de lagere kosten in vergelijking met systemen op basis van hardhout of

staal en de mogelijkheden voor volledig hergebruik van de materialen. De systemen zijn toepasbaar als beschoeiing voor vijvers en sloten of als damwandconstructie voor kanalen, rivieren en jachthavens. Voor meer informatie: www.profextru.nl en www.prolock.nl.

Dompelpompprimeur tijdens INFRA Gorinchem

Eekels toonde bovendien de vrijwel volledige dompelpompenlijn van Grindex, een selectie uit het assortiment Hidrostal schroefcentrifugaalpompen en diverse Betsy pompsets. Vóór de entree van de Evenementenhal Gorinchem stond de 300 XXL opgesteld, met een capaciteit van circa 1.500 kubieke meter per uur de grootste Betsy ooit. Voor meer informatie: (0180) 69 69 69.

Gemaal krijgt bijzondere behuizing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft de door Poly Products geproduceerde Detosbehuizing van het gemaal De Geer door professionele grafittikunstenaars laten beschilderen.

Eekels Pompen uit Barendrecht toonde tijdens de INFRA relatiedagen in Gorinchem voor het eerst de nieuwe slijtvaste dompelpompen van Dragflow. V.l.n.r. de pompen Dragflow EL S, Grindex Minex, Grindex Salvador en Hidrostal A2Q.

Het beschilderde gemaal De Geer.

Al binnen een week na oplevering van het gemaal was het huisje beklad met graffiti. Het hoogheemraadschap hoopt nu dat de erecode van graffiti-artiesten, het niet overschilderen van elkaars werk, toekomstige bekladding van de behuizing voorkomt. Gemaal De Geer voorziet het landelijke gebied ten westen van Wijk bij Duurstede, tussen de Kromme Rijn en het AmsterdamRijnkanaal, van water. Het gemaal pompt water op uit de Kromme Rijn. Voor meer informatie: (0183) 50 71 64.

H2O / 23 - 2010

1004642_H2O nr 24.indd 41

41

07-12-10 08:50


Watervenster Wat kan ITT water & Wastewater voor u doen? Nieuw: de ultra-low power ATU 401 overstortlogger

Pieter Zeemanweg 240 3316 GZ Dordrecht T 078 - 6548400 F 078 - 6510936 E ittwwwnl@itt.com I www.ittwww.nl

Een locatie zonder netspanning en tóch automatisch overstortdata, niveaumetingen en alarmen op uw hoofdpost? Dat kan met de Flygt ATU 401 overstortlogger! Slechts zes gewone batterijen (D-type) houden u tot (maximaal) 3 jaar lang automatisch op de hoogte van het aantal en het volume van de overstorten. De Flygt ATU 401 is ultra-zuining met energie door zeer selectief gebruik van

de GSM. Als de ATU zijn testmelding doet, initieert dat vanuit de hoofdpost een oproep tot uitwisseling van data. Alarmen zijn het initiatief van de ATU 401, die reageert op de data van de diverse sensoren. Zo zijn naast overstortbemeting ook metingen mogelijk aan debiet, grondwater, neerslag en buitenwaterniveau. ATU 401 communiceert direct met de hoofdpost. Uiteraard werkt de Flygt ATU 401 ook op elektriciteit afkomstig van zonnepanelen.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is totaalaanbieder voor de inname, het transport en de behandeling van water en van huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Wij zijn gespecialiseerd in de renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Met meer dan 135 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen is KSB als geen ander in staat maatwerk te leveren. En dankzij een continue stroom aan innovaties en een kwaliteits-

bewustzijn tot in de haarvaten van onze organisatie weet u zich met KSB Nederland verzekerd van de ideale partner voor al uw pompvraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die u ondersteunt van engineering via realisatie tot nazorg.

Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com

KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.

Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.

Detos® technische behuizingen

Poly Products B.V. Bruningsstraat 10 4251 LA Werkendam T 0183-507150 F 0183-507169 E info@polyproducts.nl I www.polyproducts.nl

1004642_H2O nr 24.indd 42

Een speciale productlijn van Poly Products is de Detos® behuizing. Als modulair systeem kunnen behuizingen op maat worden gemaakt, eventueel inclusief inrichting. Binnen dit systeem zijn zelfs ventilatie, geluiddemping, luchtbehandeling en verwarming aan uw specifieke wensen aan te passen. Ook aan speciale eisen ten aanzien van warmte- en geluidsisolatie, elektrische isolatie en brandwerendheid kan worden voldaan. Prefabricage in onze fabriek zorgt voor kostenreductie en een, door ons

verzorgde, snelle plaatsing op locatie. Belangrijkste eigenschappen van de Detos® behuizingen: • Duurzaam en onderhoudsarm • Zeer flexibel qua afmetingen, sparingen en kleuren • Breed scala aan inbouwmogelijkheden • Chemisch resistent • Licht gewicht • Geluidisolerend • Demontabel

07-12-10 08:50


Watervenster Q-flow International Q-flow is gespecialiseerd in alle denkbare werkzaamheden aan een waterbron. Vanuit ons nieuwe pand in Nijverdal voorzien wij in heel Nederland onderhoud, regeneraties, camera-inspecties en (ver)nieuwbouw van waterwinputten. Met meerdere camerasystemen inspecteren wij met downview en/of sideview kleurencamera’s bronnen tot 500 m diep en met een diameter van 80 tot 600 mm. De camerainspectie wordt door een ervaren camera-

specialist uitgevoerd en is direct op lokatie te volgen. Met negen specialisten verdeeld over vier compleet uitgeruste ploegen kunt u bij ons terecht met elk probleem in uw primaire watervoorziening. Elke ploeg heeft standaard de beschikking over een kraan, eigen stroomvoorziening en een speciale onderhoudsinstallatie om zelfstandig van Groningen tot Vlaanderen alle vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.

Q-flow International R. Dieselstraat 14 7442 DR Nijverdal T 0548 622 999 T 0548 625 367 E info@q-flow.nl I www.q-flow.nl

Maatwerk & Innovatie Steeds meer bedrijven vinden de weg naar Almelo als zij werken aan innovatieve waterzuiveringconcepten. RWB formuleert een helder projectplan waarmee theoretische modellen omgezet worden in praktische installaties. De beste plannen beginnen met een goede samenwerking. Opdrachtgever, leverancier, afnemer, kennisinstituut en adviseur (in binnen en buitenland) vormen samen een projectteam, waarin men de teamgenoten vertrouwt en waardeert om zijn of haar talent . Daardoor ontstaat een open

en positief kritische communicatie. De rol van RWB is in elk project anders. Door onze multidisciplinaire aanpak is RWB in staat om te anticiperen op veranderingen. Proactief werken aan een gemeenschappelijk doel, door bij te springen of tijdig teamgenoten in te seinen. Door ons “servicehart” leren we dagelijks in de praktijk, u profiteert van onze ervaringen uit het verleden. Werken aan een betere toekomst vraagt om een betrouwbare partner. Als u werkt aan water, dan werken wij graag met u mee!

RWB Water Services BV Ambachtstraat20, 7609 RA Almelo Postbus223, 7600 AE Almelo T 0546-545020 F 0546-545030 E info@rwbwaterservices.nl I www.rwbwaterservices.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

1004642_H2O nr 24.indd 43

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl

07-12-10 08:50


Installeer vandaag de technologie van morgen

Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiĂŤnte schroefblowers Kiezen tussen betrouwbaarheid en energiebesparing hoeft niet meer. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiĂŤnter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.

Atlas Copco adv H20 210x297.indd 1 1004642_H2O nr 24.indd 44

28-10-2010 09:19:29 07-12-10 08:50


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.