nº
44ste jaargang / 14 januari 2011
1/
2011
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
MET INDEX 2010 Meer wateroverlast voor ecologisch maaibeheer Wim Kuijken: “Grote beslissingen vallen in 2015” Haalbaarheid van waterzuivering bij poldergemalen Kosten en duurzaamheid van fosfaatverwijdering
KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWR-onderzoek omvat de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezond, Duurzaam, Efficiënt en Vooruitstrevend Water.
Afvalwater en hergebruik KWR’s onderzoek naar afvalwater, riolering en de watercyclus richt zich op het creëren van synergievoordelen door de watercyclus integraal te beschouwen op robuustheid en duurzaamheid. Dit biedt nieuwe mogelijkheden, waarbij water bijvoorbeeld een belangrijke bron voor energie en grondstoffen is. Met dit onderzoek brengt KWR watercycluspartners bij elkaar: binnen het onderzoeksprogramma Asellus werken zij met KWR en elkaar samen aan oplossingen voor hun eigen regio. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.
Watercycle Research Institu te
Crisis of nieuwe economie?
‘
Water, crisis of nieuwe economie?’, zo luidt het thema van de Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater dit jaar. Moet de watersector ook gaan bezuinigen of juist investeren? Het Rijk, de VNG, de Unie van Waterschappen, Vewin en IPO schatten de te behalen besparing in de waterketen in Nederland op 550 miljoen euro in 2020. Die besparing zou gehaald kunnen worden door doelmatiger te werken. In de praktijk betekent dit vooral meer samenwerken, bijvoorbeeld tussen de waterschappen onderling en tussen waterschappen en gemeenten. Daarbovenop zijn wellicht bezuinigingen nodig om de gevolgen van de economische crisis te boven te komen. Hoe groot die bezuinigingen gaan uitvallen, is nu nog niet bekend.
Wanneer het financieel niet zo goed gaat of minder goed dan we gewend zijn, is het tij gunstig voor het nemen van principiële keuzes. Dus niet overal wat bezuinigingen, maar kiezen voor enkele kerntaken en daar niet op bezuinigen en het laten vallen of uitbesteden van een andere taak. In deze tijd kan ook de watersector laten zien wat werkelijk van belang is en wat eigenlijk overbodig is en kan wegvallen zonder dat daardoor iemand pijn hoeft te lijden. Kritisch zelfonderzoek kortom voor zowel de waterschappen als de drinkwaterbedrijven. Niet direct korten op personeel, maar misschien op de presentatie (de gebouwen). Het is maar een voorbeeld. Peter Bielars
inhoud nº 01 / 2011
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4 / Meer wateroverlast in Achterhoek door ecologisch maaibeheer
6 / Is Nederland klaar voor thermofiele gisting? Thomas Wijffels en Freek Kramer
8 / Interview met deltacommissaris Wim Kuijken Maarten Gast
10 / Herinrichting van diepe plassen: verantwoord hergebruik mogelijk
4
Matthijs Buurman en Tommy Bolleboom
12
/ Natuurwinst door hergebruik van natuursteen bij dijkverzwaringen Laurens Sparrius, André Aptroot en Emile Nat
14
/ De haalbaarheid van waterzuivering bij poldergemalen Nanko de Boorder, Jasper Griffioen, Wim Twisk, Jan Willem Voort, Dolf Wind, Eric Baars en Ruth Heerdink
8
18 / Folder bij waterrekening werkt niet
Fieke Krikhaar, Marloes Kop en Ronald Kraaijestein
20
/ ‘Oermoeras’ in de polder: fasegewijze uitvoering in Markermeer/IJmeer Johannes Kop
24 / Waternetwerken 29 / Kosten en duurzaamheid van de
12
technieken voor fosfaatverwijdering
Jaqueline de Danschutter, Enna Klaversma en Peter Piekema
33
/ KRW-toetsingskader ecologie voor ruimtelijke ingrepen in de praktijk Arjenne Bak en Wendy Liefveld
36 / Voorstellen voor verbetering van de KRW-maatlatten voor M-typen
Willie van Emmerik en Martin Kroes
38
/ Biofouling spiraalgewonden membranen al bij lage concentraties afbreekbare stoffen in voedingswater Wim Hijnen, Emile Cornelissen, Hilde Prummel en Dick van der Kooy
42 / Agenda
Bij de omslagfoto: Afgelopen december bezocht een Nederlandse delegatie van onder meer acht waterschappen enkele slibgistingsinstallaties in Denemarken, waar bij een temperatuur van circa 54˚C het slib verwerkt wordt (zie pagina 6).
Meer wateroverlast in Achterhoek door ecologisch maaibeheer Het watersysteem in het beheergebied van Waterschap Rijn & IJssel voldoet aan de wettelijke normen. Toch veroorzaakte de extreme hoeveelheid neerslag op 26 augustus van vorig jaar op veel plekken in de Achterhoek - vooral in het oosten - forse wateroverlast. Het meer natuurlijke maaibeheer speelde daarbij een belangrijke rol. Doordat watergangen minder intensief worden gemaaid, heeft de regen hogere waterstanden veroorzaakt. Dat blijkt uit de evaluatie van de wateroverlast door adviesbureau HKV Lijn in Water. Het waterschap gaat de opgedane kennis verwerken in de modellen voor toetsing van het watersysteem aan de normen voor regionale wateroverlast.
H
et buienfront dat eind augustus in noordoostelijke richting over Nederland trok, heeft in grote delen van het beheergebied van Waterschap Rijn & IJssel tot uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden geleid, vooral in (het oostelijk deel van) de Achterhoek en het aangrenzende gebied in Duitsland. Circa 300 hectare landbouwgrond werd getroffen door de wateroverlast. De meeste regen gedurende één dag viel in Hupsel (142,3 mm), Lievelde (138,2) en Rekken (125,9), meer dan er normaal in twee maanden valt. Het gaat om één van de extreemste neerslaghoeveelheden ooit in Nederland. De Achterhoek is nu met drie plaatsen vertegenwoordigd in de top-10 van het KNMI (zie kader). Statistisch gezien komt de meer dan 100 millimeter regen die in één dag viel in vijf plaatsen in de Achterhoek, minder dan eens in de duizend jaar voor (zie tabel). Watersystemen zijn niet op deze extreme gebeurtenissen berekend. De normen voor de capaciteit van de watergangen zijn doorgaans gebaseerd op afvoeren die in woongebieden gemiddeld eens in de honderd jaar en op het platteland eens in de tien jaar voorkomen. Om vast te stellen of de wateroverlast te vermijden was geweest dan wel beperkt had kunnen worden, heeft Waterschap Rijn & IJssel de doelmatigheid van het watersysteem en de aanpak van de wateroverlast laten evalueren door adviesbureau HKV Lijn in Water. Volgens het waterschap staat dit onderzoek los van de ingediende schadeclaims door getroffen boeren. Uit het evaluatierapport blijkt dat de calamiteitenorganisatie van het waterschap tijdens de wateroverlast effectief en conform de procedures heeft gehandeld. De onderlinge afstemming tussen het waterschap en de andere betrokken partijen over de noodzaak tot opschaling kan beter, evenals de communicatie naar de buitenwereld. Overigens hadden deze ‘verbeterpunten’ geen effect op de omvang van de wateroverlast. De evaluatie van het watersysteem wijst uit dat de afmetingen van de watergangen in het beheergebied van Rijn & IJssel voldoen
4
H2O / 01 - 2011
aan de wettelijke vereisten. “Het waterschap heeft correct invulling gegeven aan de onderhoudstaak”, concluderen de onderzoekers. Wat betreft de inzet van retentiegebieden valt het waterschap evenmin iets te verwijten. Enkele gebieden zijn tijdens de wateroverlast niet gebruikt, omdat de waterstanden ter plaatse daar geen aanleiding toe gaven. “Dit is geen factor geweest die heeft bijgedragen aan de wateroverlast.” Ook bij het beekherstel - hermeandering van watergangen, meer natuurlijke begroeiing - heeft het waterschap de zaken op orde. In de ontwerpfase zijn de effecten van beekherstel op de bescherming tegen regionale wateroverlast getoetst aan de
normen van de provinciale waterverordening. Bij de komende herinrichting van het stroomgebied van de Baakse Beek en Veengoot worden meer overloopgebieden aangelegd om de overlast bij hoog water te verminderen. De komende maanden worden daarvoor twee toekomstbeelden gepresenteerd. De Baakse Beek bij Zieuwent en de Veengoot nabij Zanddijk krijgen een slingerend verloop. Oevers worden verbreed en afgegraven voor meer opslagcapaciteit van overtollig water.
Maaibeheer
Belangrijkste aandachtspunt is het meer natuurlijke maaibeheer dat het afgelopen decennium is ingevoerd en in 2009 is vastgesteld. De watergangen worden minder
actualiteit
intensief gemaaid, een aanpassing die voortvloeit uit de wetgeving voor flora- en faunabeheer. Bovendien was het maaien in de zomer van 2010 uitgesteld in verband met de droogte en het risico van vissterfte bij lage waterstanden. Het evaluatierapport stelt dat het nieuwe maaibeheer grote gevolgen heeft voor de hoogwaterstanden. Modelberekeningen tonen aan dat de waterstanden tijdens de wateroverlast van augustus 2010 over grote lengtes tientallen centimeters hoger waren dan in schone watergangen het geval was geweest. Volgens de onderzoekers heeft het maaibeheer bijgedragen aan de ontstane wateroverlast. Daarnaast constateren ze dat het waterschap de effecten van het maaibeheer niet heeft getoetst aan de normen voor regionale wateroverlast. Deze zijn opgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en 2008) en zijn verankerd in de provinciale waterverordening van 2009.
Van het waterschap had verwacht mogen worden dat deze toetsing al was uitgevoerd, stelt het rapport. Doordat dit niet is gebeurd - formeel hoeft dat pas in 2012 - is onduidelijk of met het huidige maaibeheer wordt voldaan aan de normen voor regionale wateroverlast en welke bescherming wordt geleverd. Waterschap Rijn & IJssel gaat de komende maanden het maaibeheer en de effecten daarvan tijdens wateroverlastsituaties bekijken, vertelt woordvoerder Arian Kuil. Aandacht heeft ook de verfijning van het meetsysteem: de meetpunten in de watergangen beter inrichten voor de registratie van extreem hoge waterstanden. Concrete aanbeveling in het evaluatierapport is dat het waterschap het jaar 2011 benut om zijn modelinstrumentarium en werkwijze voor de toetsing op orde te brengen. Kuil: “De opgedane kennis nemen we op in onze
modellen. We gaan niet alles opeens omgooien op basis van één extreme neerslaggebeurtenis. We wachten eerst de nieuwe richtlijnen van de provincie af, daar gaan we niet op vooruitlopen.” Op basis van een door de provincie op te stellen werkwijze wordt het beheergebied van Rijn & IJssel in 2012 getoetst aan de normen voor regionale wateroverlast. Dan wordt duidelijk of compenserende maatregelen of aanpassingen van het huidige maaibeleid noodzakelijk zijn. In 2015 moet het watersysteem en de toetsing op orde zijn. “Stel dat het maaibeleid wordt aangepast. Dan moeten we weten wat dat betekent voor het grote watersysteem en wat de gevolgen zijn in perioden van droogte”, tekent Kuil aan. “Bovendien legt de flora- en faunawetgeving beperkingen op aan het maaibeleid. Dat kan nog tot discussie leiden.”
Neerslaghoeveelheid (in mm) van 26 augustus 2010 (KNMI-datumnotatie: 26 augustus 8.00 uur UTC tot 27 augustus 8.00 uur UTC) en de vierdaagse neerslagsommen rond 26 augustus.
KNMI-station
Meest extreme neerslagsommen per dag in Nederland Voorthuizen, 3 augustus 1948: 208 mm • Amsterdam, 9 augustus 1951: 148 mm • Gouda, 24 juni 1975: 146 mm • Hupsel, 27 augustus 2010: 142 mm • Lievelde, 27 augustus 2010: 138 mm • Dirksland, 14 september 1998: 134 mm • De Haukes, 9 juli 1989: 128 mm • Rekken, 27 augustus 2010: 126 mm • Steenbergen, 4 juli 1952: 124 mm • Anna Jacoba polder, 14 september 1998: 123 mm •
dagsom (mm)
herhalingstijd (jaar)
vierdaagse som (mm)
herhalingstijd (jaar)
Lochem
55,6
10-20
98
50-100
Aalten
58,3
20-25
82
10-20
Doetinchem
72,5
50-100
103
100-200
Winterswijk
77,7
100-200
98
50-100
Hengelo (G)
80,1
100-200
110
100-200
Lichtenvoorde
115,0
>1.000
138
>1.000
Borculo
118,0
>1.000
146
>1.000
Rekken
125,9
>1.000
156
>1.000
Lievelde
138,2
>1.000
167
>1.000
Hupsel
142,3
>1.000
177
>1.000
Legden (Duitsland)
124,8
niet beschikbaar
-
-
Vreden (Duitsland)
159,4
niet beschikbaar
-
-
H2O / 01 - 2011
5
Is Nederland klaar voor thermofiele gisting? Thermofiele gisting (53-55°C) is een optie voor procesoptimalisatie en verbeterde energieterugwinning bij de verwerking van primair- en surplusslib en organische reststromen. Dit inzicht is mede ontstaan als gevolg van de vele studies naar verdere energiebesparing en optimalisaties van de slibgisting die het afgelopen jaar zijn uitgevoerd in Nederland. Uit ervaringen in het buitenland, vooral in Scandinavië, blijkt dat thermofiele gisting bij gelijkblijvende verblijftijd leidt tot toename van de afbraak van drogestof, verhoging van de biogasproductie en verbetering van de ontwateringseigenschappen van het uitgegiste slib. In Nederland is nog geen ervaring opgedaan met thermofiele slibgisting op rwzi’s. Om het inzicht in de mogelijkheden van deze toepassing te vergroten en om te leren van praktijkervaringen verzorgde Witteveen+Bos, samen met zijn Deense collega NIRAS, afgelopen december een studiereis naar Denemarken. Hieraan namen 15 personen deel die tezamen acht Nederlandse waterschappen en vier (voedingsmiddelen)industrieën vertegenwoordigden.
G
edurende het tweedaagse bezoek zijn in totaal vier gistingsinstallaties bezocht, elk met eigen specifieke thema’s (zie kader). De gesprekken met de bedrijfsvoerders van de installaties hebben een goed beeld laten zien van de toepassingsmogelijkheden van de thermofiele gisting, maar ook de voor- en nadelen van de gecombineerde verwerking Aalborg West thermofiele communale slibgisting (330.000 v.e.) - verblijftijd 12 tot 16 dagen (ods-reductie > 50%) - biogasverwerking via WKK - restwarmtebenutting voor stadsverwarming - gedroogd slib als brandstof voor cementindustrie Thorsǿ gecombineerde thermofiele slib- en mestvergisting (122.000 ton/jaar) - verblijftijd van 11 tot 18 dagen (ods-reductie 50-70%) - biogas voor eigen energieproductie (WKK), levering aan stedelijk gasnet en stadsverwarming - digestaat als meststof terug naar landbouw (kostenneutraal, extra baten uit gasverkoop) Grindsted gecombineerde mesofiele slib, GFT en organische reststroomvergisting (80.000 ton/jaar) - verblijftijd maximaal 20 dagen - digestaat als meststof naar landbouw (extra baten) - biogas voor eigen energieproductie (WKK), levering aan stedelijk gas- en electriciteitsnet en stadsverwarming (extra baten uit gas- en elektriciteitsverkoop) Esbjerg mesofiele communale slibgisting met thermische slibdesintegratie (125.000 v.e.) - tweetraps gisting met thermische hydrolyse (70 C - 1 uur) na de eerste gistingsstap - toename van 20% biogasproductie ten opzichte van conventioneel tweetraps (> 50% ods-reductie) - biogasverwerking via WKK
6
H2O / 01 - 2011
van slib, organische reststromen en mest. In Denemarken wordt thermofiele gisting vooral daar ingezet waar een capaciteitsprobleem in de bestaande gisting bestaat of de restcapaciteit kan worden ingezet voor de behandeling van andere organische reststromen (covergisting). Het omschakelen van bestaande mesofiele gistingen naar thermofiel is mogelijk met relatief geringe aanpassingen aan bestaande apparatuur en verloopt doorgaans zonder operationele problemen. Een specifiek aandachtspunt is de extra verontreiniging die het biogas kan bevatten bij thermofiele gisting van organische reststromen. In Nederland worden momenteel biogasreiningsinstallaties geplaatst ter bescherming van gasmotoren. Aangegeven is dat deze installaties ook in staat zijn deze verontreinigingen te verwijderen. In Denemarken zijn niet alle rwzi’s uitgerust met biologische fosfaatverwijdering. Dit betekent dat struvietvorming in leidingen en warmtewisselaars in mindere mate een probleem is dan in Nederland. Of struvietvorming in de Nederlandse situatie in verhoogde mate optreedt bij thermofiele gisting, zal in de praktijk moeten blijken.
Bruikbaar alternatief
Naar aanleiding van de studiereis kan worden geconcludeerd dat thermofiele gisting een volwaardig alternatief is voor de verwerking van primair en secundair slib, al dan niet gecombineerd met andere organische reststromen. In Denemarken is gedurende meerdere decennia aangetoond dat het thermofiele gistingsproces stabiel te bedrijven is op een rwzi. Hiermee lijkt de
belangrijkste bedenking tegen thermofiele gisting te worden weggenomen. Weliswaar moet nog aandacht worden besteed aan struvietvorming en de biogasreiniging. Deze aandachtsvelden zijn reeds bekend in de Nederlandse gistingspraktijk. Het bezoek aan de installaties liet de huidige stand der techniek op het gebied van mesofiele en thermofiele gisting, gecombineerde verwerking van organische reststromen en optimale benutting van het geproduceerde biogas voor energie- en warmtelevering zien. In Denemarken heeft in het afgelopen decennium een forse ontwikkeling plaatsgevonden in de integratie van de verwerking van vergistbare biomassastromen en een verdere optimalisatie van de energie- en warmtelevering op basis van het geproduceerde biogas. De verwachting is dat deze ontwikkelingen in Denemarken een voorbeeld gaan vormen voor de mogelijke ontwikkelingen op dit gebied in Nederland. Thomas Wijffels en Freek Kramer (Witteveen+Bos)
verslag Volksgezondheid belangrijkste op Water Quality and Technology 2010 Volksgezondheid vormde het centrale thema van de jaarlijkse conferentie Water Quality and Technology, die plaatsvond van 14 tot en met 17 november in Savannah (Georgia, VS) en georganiseerd wordt door de American Water Works Association (AWWA). Onder de ruim duizend voornamelijk Amerikaanse deelnemers zaten ook Nederlanders, die bijdragen leverden over geavanceerde oxidatieprocessen (Karin Lekkerkerker van Dunea, Cheryl Bertelkamp van de TU Delft/Dunea en Roberta Hofman van KWR Watercycle Research Institute) en adsorptie (David de Ridder van de TU Delft) en membranen (Arne Verliefde van de TU Delft.
M
embraantechnologie, met name fouling, is een jaarlijks terugkerend thema. Jonathan Brant van de universiteit van Wyoming beschreef de mechanismen die een rol spelen bij het verstoppen van membranen door nanodeeltjes. De gangbare gedachte is dat deze deeltjes, die veel kleiner zijn dan membraanporiën, geen verstopping kunnen veroorzaken. Dat blijkt echter niet het geval. De verwijdering van nanodeeltjes vormde ook een belangrijk thema. Adsorptie door natuurlijk organisch materiaal (NOM) speelt hierbij vaak een cruciale rol. Overigens wordt met name in de Verenigde Staten veel onderzoek verricht naar NOM, bijvoorbeeld naar de samenstelling en naar mogelijkheden om NOM te verwijderen. In de VS wordt veel gedesinfecteerd met chloor; dan ontstaan uit NOM vaak schadelijke bijproducten.
Desinfectie
Desinfectie(bijproducten) kregen ook veel aandacht, onder meer tijdens een sessie over geavanceerde oxidatieprocessen. Erik Rosenfeldt (Hazen and Sawyer, VS) presenteerde een nieuwe methode om radicaalvangers in de watermatrix te meten. Volgens Ian Douglas (gemeente Ottawa) moeten de korte- en langetermijneffecten van het gebruik van chloor beter tegen elkaar worden afgewogen: nu vindt nog vaak overdosering met chloor plaats. Irene Xagoraraki (Michigan State University) gaf een lezing over een nieuwe techniek, waarbij men met behulp van biowaterkwaliteitsindicatoren aan de hand van DNA en RNA
genetische markers probeert te vinden voor ziekteverwekkende micro-organismen. Biofiltratie, in Nederland al tientallen jaren gebruikelijk, is in de VS momenteel sterk in opkomst, al is de benadering totaal anders. Weren de Vet (Oasen/TU Delft) en Petra Ross (TU Delft) presenteerden de Nederlandse aanpak. In Nederland proberen we het gehalte nutriënten zo laag mogelijk te houden; in de VS vindt men dat een goede verhouding aan nutriënten leidt tot bacteriën die minder biofilm veroorzaken. Aangezien men in de VS na de filtratie toch chloor toevoegt, maakt dat voor de biologische stabiliteit van het water niet uit. Volgens Nicholas Ashbolt van het Amerikaanse milieubeschermingsagentschap USEPA vormt distributie meestal de zwakke schakel bij waterdesinfectie. Een andere ontwikkeling is dat de USEPA aangaf minder naar individuele stoffen te willen kijken maar vaker naar groepen van verbindingen. Momenteel worden ervaring en kennis met cyanobacteriën uit verschillende landen gecombineerd tot een ‘International Guidance Manual for the management of toxic cyanobacteria’ (Gayle Newcombe, Australian Water Quality Centre).
Kosten klimaatverandering
Klimaatverandering kreeg ook veel aandacht. Veel steden in Noord-Amerika maken plannen hoe om te gaan met zeespiegelstijging. Dit heeft ook gevolgen voor de drinkwatervoorziening. Er werden voorbeelden gegeven uit het zuidoosten van
Florida, dat grotendeels onder de zeespiegel komt te liggen (F. Bloetscher, Florida Atlantic University), Alaska, waar men veel problemen krijgt door het smelten van de permafrost (P. Vasantrao Chavan, Alaska Native Tribal Health Consortium) en Californië (S. Deslauriers, Carollo Engineers, VS). J. Kepke van CH2M HILL (VS) becijferde dat met aanpassing aan de veranderende klimaatomstandigheden de komende 40 jaar voor de drinkwaterbedrijven in de VS een bedrag tussen de 326 en 692 miljard dollar gemoeid is, en voor afvalwaterinstallaties tussen 123 en 252 miljard dollar. In een avondprogramma naast het congres presenteerde PWN Technologies plannen voor het vermarkten van kennis die is opgedaan, op het gebied van waterzuivering (bijvoorbeeld via het UV/H2O2-proces en suspended ion exchange. De voornaamste boodschap van WQTC 2010 luidt dat de drink- en afvalwaterzuiveringen wereldwijd steeds beter rekening houden met de volksgezondheid, maar dat onderzoek nodig blijft om adequaat om te kunnen gaan met veranderende omstandigheden, zoals toenemende concentraties verontreinigingen in waterbronnen of de wereldwijd stijgende temperatuur. Roberta Hofman-Caris en Erwin Beerendonk (KWR Watercycle Research Institute) Karin Lekkerkerker-Teunissen en Hein de Jonge (Dunea)
advertentie
Onderzoekcentrum B-WARE, een spin-off bedrijf van de Radboud Universiteit Nijmegen, combineert toegepast en wetenschappelijk onderzoek naar de biogeochemische en ecologische processen die bepalend zijn voor het functioneren van (natte) ecosystemen.
Cursussen Natuurbeheer en -ontwikkeling 2011 Om kennisuitwisseling tussen onderzoek en beheer of beleid te stimuleren organiseert B-WARE cursussen op het gebied van natuurbeheer en -ontwikkeling. In 2011 worden de volgende cursussen gegeven:
• Waterplanten en Waterkwaliteit 18, 19, 20, 25, 26 en 27 mei 2011 • Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgrond 22, 23 en 24 juni 2011 • Ecologisch Herstelbeheer: heide, vennen en hoogvenen 22, 23, 28, 29 en 30 september 2011 Onderzoekcentrum B-WARE | Radboud Universiteit Nijmegen | Postbus 6558 | 6503 GB Nijmegen | T 024-3652813 | E info@b-ware.eu | W www.b-ware.eu
H2O / 01 - 2011
7
Deltacommissaris Wim Kuijken:
“Grote beslissingen vallen in 2015” Eén van de kernpunten uit het pakket aanbevelingen van de Commissie Veerman, die aangaf hoe Nederland zich op lange termijn zou moeten aanpassen aan de verwachte ontwikkeling van het klimaat, was het aanstellen van een deltacommissaris. Een functionaris die niet gebonden aan enige politieke conditie, aangesteld door het kabinet, de regie over het deltaprogramma zou voeren. Een regeringscommissaris. Het kabinet Balkende IV nam de aanbevelingen van Veerman c.s. over en benoemde per 1 februari 2010 drs. Wim Kuijken, op dat moment secretaris-generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, in deze functie. TV-programma’s presenteerden hem aan het Nederlandse publiek. Nu hij inmiddels een jaar aan de slag is, in deze eerste H2O van 2011 het verslag van een gesprek met hem in zijn werkkamer in Den Haag.
Hoe zijn uw ervaringen in dit eerste jaar?
“Mijn positie is in die zin uniek dat ik de eerste regeringscommissaris ben wiens functie in de wet wordt vastgelegd. Ervan uitgaande dat de Deltawet, die inmiddels bij het parlement is ingediend, ook wordt aangenomen. Binnen het kabinet is de staatssecretaris van het huidige ministerie van Infrastructuur & Milieu politiek verantwoordelijk voor mijn werkzaamheden. Op dit moment is dat Joop Atsma. Hij brengt mijn voorstellen in het kabinet.”
Wat is uw taak in hoofdlijnen?
“Mijn opdracht is het jaarlijks opstellen en doen uitvoeren van een deltaprogramma. Het pakket maatregelen dat Nederland nu èn op lange termijn moet beveiligen tegen de verhoging van de waterstanden en tevens de zoetwatervoorziening veilig moet stellen. Ik doe dat in overleg met de betrokken ministeries, de provincies en gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals Vewin.” “Ik noem dit een geweldige functie, niet alleen omdat het werk inhoudelijk zeer relevant is, maar ook omdat je op een positieve manier inhoudelijk bezig bent, waardoor je mensen verbindt. Dat je in het openbaar bestuur een belang dient dat over de partijen heengaat. Dat kunnen wij in onze huidige maatschappij best gebruiken. “
Hoever is de Deltawet gevorderd?
“De wet is bij het parlement ingediend op 1 februari 2010. Toen het vorige kabinet viel, is deze wet controversieel verklaard en is de behandeling stilgelegd. De nieuwe Tweede Kamer heeft deze inmiddels weer opgepakt. Deze maand verschijnen de antwoorden van de regering op de eerste, schriftelijke, behandeling in de Tweede Kamer. Als ook de mondelinge behandeling daar is afgerond, volgt de behandeling in de Eerste Kamer. Ik hoop dat de Deltawet in de loop van dit jaar wet wordt.” “Mijn benoeming eind 2009 vond dus - op aanraden van de Tweede Kamer - plaats vooruitlopend op de wet, op basis van een ministerieel besluit. Inmiddels is het Deltaprogramma 2011 verschenen en is de
8
H2O / 01 - 2011
behandeling daarvan in de Tweede Kamer begonnen.”
Ervaart u verschil door de nieuwe samenstelling van regering en parlement?
“Ook in zijn nieuwe samenstelling steunt de Tweede Kamer dit programma. Door de krappe financiële situatie komt het accent van onze voorstellen primair op veiligheid te liggen. Veiligheidsmaatregelen kunnen niet wachten. Voor de overige plannen zullen wij eerst kijken of ook andere partijen bereid zijn daaraan mee te betalen.”
Wat betekent dat in de praktijk?
“In de wet is een deltafonds opgenomen waarin conform afspraak één miljard euro Wim Kuijken
per jaar vanaf 2020 komt. Tot die tijd moet er nog wel geld gevonden worden om maatregelen, zoals het volgende hoogwaterbeschermingsprogramma, uit te voeren. Het Deltaprogramma 2011 ligt er nu. Ieder jaar komt er weer zo’n programma uit met daarin ook een rapportage over de voortgang. Dat betekent maximale transparantie en duidelijkheid. Alles ligt open op tafel als basis voor de beslissingen die genomen moeten worden van jaar tot jaar. In het Deltaprogramma 2012 zal veiligheid een belangrijk element zijn. Met de uitvoering van het programma Ruimte voor de Rivier hoopt Rijkswaterstaat in 2015 klaar te zijn. De resultaten van de derde toetsronde hoogwaterbescherming uit 2010 moeten dit jaar in maatregelen vertaald worden.”
interview Herziening van de normen was ook een advies van Veerman.
“Het deelprogramma Veiligheid van het deltaprogramma houdt zich hiermee bezig. Binnen het directoraat-generaal Water van het ministerie van Infrastructuur & Milieu waren hiervoor al voorbereidingen getroffen. De huidige veiligheidsnormen dateren nog van 1960. Inmiddels zijn zowel het aantal mensen in de kwetsbare gebieden als de kapitaalswaarde van alles wat daar aanwezig is, aanzienlijk toegenomen. Het voorstel van Veerman om de norm met een factor 10 te verhogen, was een indicatie. Er worden nu kosten/batenanalyses gemaakt. Risico-inventarisaties, berekeningen van aantallen slachtoffers e.d. Een veiligheidsnorm blijft altijd een politieke keuze. Dat was de huidige norm van 1:10.000 voor de Randstad ook. Persoonlijk denk ik dat wij vooral in het rivierengebied nog het nodige zullen moeten bijstellen.”
In vergelijking met New Orleans zijn onze normen extreem.
“De situatie hier is ook totaal anders dan die in New Orleans. Daar gaat het om een relatief klein deel van een groot land, bij ons is bij wijze van spreken voor jaren alles weg als er iets gebeurt. Als het westen van Nederland onder water komt te staan, treft dat de havens, de agrarische bedrijven, de procesindustrie. Nog los van de slachtoffers die er zullen zijn. Daarom zijn onze normen zo hoog. Vergeleken met de waarde van Nederland is één miljard euro per jaar eigenlijk een heel geringe verzekeringspremie, nog niet één promille.”
Bent u ook verantwoordelijk voor de realisatie van de plannen?
“Als deltacommissaris ben ik ook voor de uitvoering verantwoordelijk. Dat wordt in het programma dat we per jaar maken, zichtbaar. Als het kabinet afwijkt van mijn voorstellen, is dat te zien. Normaliter zie je alleen wat de minister aan het kabinet voorlegt, niet wat de ambtelijke dienst heeft voorgesteld. Bij mij is dat wel zichtbaar. Ik doe voorstellen, het kabinet reageert, de Kamer oordeelt. Transparanter kan het niet. Dat geldt ook voor het tweede hoofdpunt naast veiligheid: de zoetwatervoorziening. Door de verwachte periodes van droogte en de alsmaar voortschrijdende zoutintrusie, versterkt door het stijgen van de zeespiegel, wordt die steeds belangrijker. We kennen dat probleem uit de zomers van 1976 en 2003.”
Sybe Schaap stelde destijds dat het bij het zoetwaterprobleem alleen om de belangen van bollenboeren en boomkwekers gaat.
“Zo kun je deze problemen niet afdoen. Het is een veel groter belang dan alleen dat van een paar teelten. Het gaat naast de land- en tuinbouw ook om de procesindustrie, de drinkwatervoorziening en de natuur. Om de kwaliteit van het Groene Hart bijvoorbeeld. Voor ons is het belangrijk dat overeenstemming bestaat over het feitenmateriaal. Dat je de behoefte aan water en de omvang van de verdamping afzet tegen de scenario’s en zo tot berekeningen van vraag en aanbod
komt. Dat je weet welk antwoord je hebt als een bepaald probleem ontstaat. Daarbij moet je ook het zelfoplossend vermogen van de agrarische sector betrekken en kijken naar alternatieve mogelijkheden zoals de beprijzing van water. Wij verzamelen basismateriaal dat er nu nog niet is. Volgend jaar denken we met onze analyse klaar te zijn en dan zullen we zien in hoeverre het idee van Veerman om, in het extreme geval, het peil van het IJsselmeer 1,5 meter op te zetten, gevolgd moet worden. We realiseren ons terdege dat de delta van IJssel en Vecht een kwetsbaar gebied is, waar zo’n eventuele verhoging grote gevolgen heeft. “
Hoe gaat het met de Afsluitdijk?
“Daar wordt volgend jaar over besloten. Daar bemoei ik mij overigens alleen mee als zou blijken dat we met dat besluit op lange termijn in problemen zouden kunnen komen. Belangrijk is dat oplossingen duurzaam zijn. Dat geldt ook voor de twee zwakke schakels in de kust van Noord-Holland. Daar adviseer ik niet te kiezen voor een ‘harde’ maar voor een ‘zachte’ oplossing. In casu zandsuppletie in de kustzone in plaats van dijkverhoging. Belangrijk is ook dat überhaupt een keuze gemaakt wordt, dat polderen niet uitmondt in verzanden. “
Hans Geelhoed op te volgen als secretarisgeneraal bij Algemene Zaken. Eerst onder Wim Kok als premier, daarna 4 ½ jaar onder Jan Peter Balkenende. “ “Het beleid bij het Rijk is dat topfunctionarissen om de zeven jaar wisselen. In 2007 ben ik secretaris-generaal bij Verkeer en Waterstaat geworden, terug naar de inhoud en naar een grote organisatie. Ook de organisatie van het waterbeheer in Nederland is een belangrijk inhoudelijk onderwerp. Eind 2009 werd ik tot mijn grote verrassing voor deze functie gevraagd.”
U hebt dit bedje niet zelf gespreid?
“Neen, ik was secretaris-generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en voorzitter van het college van secretarissengeneraal. Ik was bezig kandidaten voor deze functie te zoeken. Ik zat in het centrum van de rijksdienst en had nooit aan mijzelf gedacht. Achteraf ben ik blij met deze overgang. Als je 14 jaar secretaris-generaal
“Grote investeringen zolang mogelijk uitstellen”
Hoe is uw leven tot dusverre verlopen?
“Ik ben in 1952 in Amsterdam geboren. Uit mijn jeugd ken ik nog de verhalen over de watersnood van 1953. Van 1972 tot 1979 studeerde ik aan de Vrije Universiteit economie. Ik ben heel actief geweest in het studentenleven. Na mijn afstuderen ben ik bij het ministerie van Economische Zaken beleidsmedewerker geworden, eerst voor het midden- en kleinbedrijf. In het kader van stadsvernieuwing was de bereikbaarheid van binnensteden een belangrijk punt. Daarna heb ik mij beziggehouden met de zeehavens Terneuzen, Vlissingen en Delfzijl/Eemshaven. Het Rijk nam deel aan de havenschappen die daar waren. Het ging om ontwikkeling en inrichting in het kader van het regionaal economisch beleid. In 1985 ben ik bij Binnenlandse Zaken hoofd van het bureau van de secretaris-generaal geworden. Jozias van Aartsen was toen secretaris-generaal, Ien Dales minister. Vervolgens werd ik op dit ministerie directeur Interbestuurlijke Betrekkingen: de dienst die zich bezighoudt met de relatie tussen Rijk, provincies en gemeenten, met het grote stedenbeleid, de effectiviteit van de Rijksdienst, e.d. “ “Van 1990 tot 1995 was ik gemeentesecretaris van Den Haag, met Ad Havermans als burgemeester. Den Haag had toen grote financiële problemen. Er moest dus veel aangepakt worden. In 1995 heeft Hans Dijkstal als minister van Binnenlandse Zaken en vice minister-president mij gevraagd als secretaris-generaal terug te keren naar dat ministerie. Van Aartsen was inmiddels minister van LNV in Paars I. Dat ben ik tot 2000 geweest, toen ik gevraagd ben om
bent geweest, ga je op je routine varen. Dit is een nieuwe uitdaging. Met kracht ontwikkelen, vernieuwen en opbouwen. Geweldig om zeven jaar te mogen doen.”
Wat wilt u na deze zeven jaar bereikt hebben?
“Allereerst moet de uitvoering van de lopende programma’s op tempo blijven. In 2015 moeten wij zover zijn dat grote beslissingen genomen kunnen worden. Over het peil van het IJsselmeer, de zoetwaterstrategie, de veiligheid en over de verdediging van Rijnmond en het Drechtstedengebied. Maar ook over de reserveringen die nodig zijn, over de manier van bouwen in de toekomst, etc.”
Er zijn enkele klimaatsceptici.
“Ik baseer mij op wat Rijkswaterstaat, het KNMI en Deltares voortdurend meten. Op basis daarvan worden scenario’s geactualiseerd, ook die van het Centraal PlanBureau. We willen het maatregelenpakket zo adaptief mogelijk organiseren. Dat wil zeggen: beslissingen over grote investeringen zo lang mogelijk uitstellen en in de tussentijd adaptieve maatregelen nemen die bijdragen aan het te behalen doel: een veilig en aantrekkelijk Nederland. Ik denk dan aan de vrijvervallozing op de Waddenzee, de waterinlaat bij Gouda en de maatregelen in verband met de piekafvoer van Rijn en Maas. Die grote investeringen moeten op zoveel mogelijk feitenmateriaal gebaseerd zijn. We moeten uiteindelijk wel realistisch blijven. “ Maarten Gast
H2O / 01 - 2011
9
Herinrichting van diepe plassen: verantwoord hergebruik is mogelijk Het gebruik van grond en baggerspecie bij herinrichting van diepe plassen vraagt goede besluitvorming en maatwerk om zorgvuldig om te gaan met belangen en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Begin 2009 heeft de toenmalige minister (Cramer) van Milieu, na onrust bij een aantal omwonenden en decentrale overheden, aan de commissie Verheijen een advies gevraagd over het grootschalig toepassen van herbruikbare bagger en grond in diepe plassen. Dit advies is het afgelopen jaar vertaald in de ‘Handreiking voor herinrichting van diepe plassen’. Belangrijkste boodschap hierin is: verantwoord hergebruiken van grond en baggerspecie is mogelijk, maar stel vooraf via een democratisch proces duidelijke randvoorwaarden aan gebiedsontwikkelingen en leg zonodig vast voor welke plas herinrichting wel of niet wenselijk is. Het Besluit bodemkwaliteit, met een specifiek voor diepe plassen opgenomen toetsingskader, schetst vervolgens op welke wijze grond en baggerspecie verantwoord toegepast kan worden.
V
oor een mogelijke herinrichting is een integrale benadering noodzakelijk door alle betrokken partijen, waarbij niet alleen gekeken wordt naar de bodem en het water maar ook naar de ruimtelijke aspecten van de diepe plassen, zoals natuur, landbouw en recreatie. Kortom: wat willen we met de diepe plassen? Na behandeling van het advies van de commissie Verheijen in de Tweede Kamer in juni 2009 is besloten dit te vertalen naar de praktijk in de vorm van een handreiking. Deze geeft in stappen antwoord op de vraag hoe we in Nederland zorgvuldig om moeten gaan met het herinrichten van plassen en het gebruik van grond en baggerspecie daarvoor. De uitkomst van het advies Verheijen vormde de basis voor de handreiking. Maar uitdagingen lagen niet alleen op het vertalen van wetenschappelijke adviezen met betrekking tot milieurisico’s naar een praktisch aanvullend milieuhygienisch toetsingskader. De onrust was ook ingegeven door gebrek aan vertrouwen in het betrekken van de burger bij initiatieven, de zorgvuldigheid van toepassen en het toezicht van de overheid hierop. Voor het opstellen van de handreiking is medio 2009 een werkgroep samengesteld waarin alle betrokken overheden en instanties vertegenwoordigd waren. Vanuit het verzoek van de minister om een handreiking te maken met alle betrokkenen heeft parallel hieraan regelmatig overleg plaatsgevonden met omwonenden van een aantal diepe plassen over de inhoud van de handreiking. De handreiking is eind vorig jaar gereed gekomen en verankerd in de
Circulaire herinrichting diepe plassen. Deze zijn 24 december jl. gepubliceerd in de Staatscourant. De handreiking geeft antwoord op drie belangrijke vragen: hoe leg je vast ‘wat je wil’ met diepe plassen? Hoe kan een herinrichting zorgvuldig voorbereid, uitgevoerd en beheerd worden? En wie doet wat?
Wel of geen herinrichting?
In Nederland bestaat een taakverdeling tussen decentrale overheden als het gaat om regionaal beleid voor ruimtelijke ordening, natuur en water. Juist dit regionale beleid vormt de basis om te kunnen bepalen of een
In het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is opgenomen dat herbruikbare grond en baggerspecie ingezet kan worden voor de herinrichting van diepe plassen. Hiermee wordt beoogd het hergebruik van secundaire grond en baggerstromen te bevorderen. Voor het toe te passen materiaal zijn normen opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) en bestaat de mogelijkheid gebiedspecifiek beleid op te stellen. Normen voor nutriënten zijn echter niet opgenomen in het Bbk en Rbk; hiervoor was aanvulling van de eisen gewenst. Hergebruik van grond en baggerspecie mag alleen als het een ‘nuttige en functionele toepassing’ betreft. Juist deze eis biedt regionale overheden de mogelijkheid te sturen in gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Vanuit het Bbk worden vervolgens alleen de milieuhygiënische kaders geschetst waaraan grond en baggerspecie moeten voldoen.
10
H2O / 01 - 2011
herinrichting van een plas gewenst is, en daarmee nuttig en functioneel. Vanuit het Bbk mag een herinrichting namelijk alleen plaatsvinden als dit een nuttige en functionele toepassing van grond en baggerspecie is. Bij het opstellen van beleidsplannen op gebied van ruimte, water en natuur kunnen maatschappelijke factoren meegewogen worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beoogde functie van de plas of de ligging in of nabij een woonkern. Voorop staat dat de afweging of een plas opnieuw wordt ingericht, een regionale afweging is op basis van het regionale beleid. Afstemming tussen beleidsvelden en decentrale overheden is dus van belang. In de handreiking zijn de geschikte instrumenten vanuit de reeds bestaande wetgeving opgenomen om de wensen vast te leggen. Waterschappen kunnen hun waterbeheerplannen gebruiken, provincies kunnen een provinciale verordening opstellen en gemeenten kunnen bestemmingsplannen inzetten. Op deze instrumenten is inspraak mogelijk door burgers en belangenorganisaties. Een initiatief voor herinrichting moet dus passen binnen de gewenste en democratisch vastgelegde (ruimtelijke) ontwikkelingen van het gebied
achtergrond of de betreffende diepe plas. Pas daarna komt het Besluit bodemkwaliteit in beeld. In de praktijk is deze reeds bestaande wijze van handelen nog niet goed bekend, waardoor discussie ontstaat op het moment dat de eerste partijen grond en baggerspecie in de plas worden gebracht.
Zorgvuldige uitvoering
Om te kunnen vaststellen of een herinrichting nuttig en functioneel is, wordt een inrichtingsplan gevraagd. Dit maakt onderdeel uit van de melding in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het is aan te bevelen om als initiatiefnemer het inrichtingsplan ruim (bijvoorbeeld vier weken) voor het indienen van de melding aan te leveren bij het bevoegd gezag, zodat voldoende tijd beschikbaar is voor afstemming en beoordeling. In alle gevallen is het bevoegde gezag de waterbeheerder (waterschap of Rijkswaterstaat). In het inrichtingsplan wordt ingegaan op de omstandigheden van de plas, het beoogde doel van de herinrichting, de wijze van uitvoering en de communicatie rondom de herinrichting. Daarnaast maakt een monitorings- en beheerplan onderdeel uit van het inrichtingsplan. De met het oog op de onderbouwing vereiste onderdelen van het inrichtingsplan zijn in de handreiking aangegeven. Specifiek wordt aandacht gevraagd voor de communicatie met de omgeving. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor een goede afstemming met de omwonenden. Dit kan door hen te betrekken bij de vormgeving van de gewenste inrichting, maar ook door het beleggen van bijvoorbeeld een informatieavond. Het heeft sterk de voorkeur dat de bevoegde gezagen betrokken worden bij de communicatie met de omgeving. Deze bepalen immers de wenselijkheid van de herinrichting. De initiatiefnemer en eigenaar van de plas zijn overigens altijd verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van de inrichting, zowel naar de omgeving als met betrekking tot het beschermen van de (water)kwaliteit van de plas.
Welke eisen worden gesteld aan het materiaal?
In Nederland zijn verschillende soorten diepe plassen. In de handreiking is opgenomen dat iedere plas specifieke eigenschappen heeft en het belangrijk is de herinrichting hierop af te stemmen. Dit kan het best worden vormgegeven door het opstellen van gebiedspecifiek beleid door een nota bodembeheer. Hierin kan voor die specifieke plas worden aangegeven aan welke eisen de grond en baggerspecie moet voldoen. In de handreiking is echter ook een generiek kader opgenomen dat vanwege de specifieke omstandigheden een aanscherping laat zien ten opzichte van het huidige kader voor ‘grootschalige bodemtoepassingen’ uit het Bbk. In het schema is aangegeven welke afwegingen gemaakt dienen te worden en welke generieke normen vervolgens gelden voor die specifieke plas.
Nutriënten zijn opgenomen in het Bbk, maar hiervoor zijn geen normen gesteld. Doordat de eigenschappen van diepe plassen sterk verschillen, zal dit specifiek voor de betreffende locatie afgewogen moeten worden, met name op basis van (gebruiks) functies die rusten op de diepe plas. Voor alle plassen bestaat de mogelijkheid voor de waterbeheerder om normen te hanteren voor nutriënten en andere stoffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van het oppervlaktewater en bijvoorbeeld het voorkomen van blauwalg. Het afgelopen jaar is met diverse kennisinstituten gesproken over het kunnen stellen van generiek geldende normen voor nutriënten. Dit blijkt echter niet mogelijk. Alleen voor fosfaat is een richtlijn opgenomen in de handreiking die als generiek uitgangspunt kan dienen. Uit het schema blijkt dat indien plassen nabij kwetsbare gebieden liggen, hier maximaal baggerspecie klasse A/grondklasse wonen mag worden toegepast. Dit is te beschouwen als generieke norm die voor alle plassen in Nederland een voldoende beschermingsniveau biedt. Vervolgens wordt onderscheid gemaakt tussen vrijliggende(geïsoleerde) en niet vrijliggende plassen (zoals plassen binnen de grote rivieren). In vrijliggende plassen stelt de handreiking dat het afwijken van de generieke norm voor klasse A/Wonen plaatsvindt via een nota bodembeheer, om inspraak van de burger te garanderen. Voor niet vrijliggende plassen kan generiek ook gebiedseigen klasse B verantwoord worden toegepast. Dit is van toepassing voor bijvoorbeeld diepe plassen in de uiterwaarden, waar baggerspecie vanuit de gebieden uit ‘Ruimte voor de Rivier’ wordt toegepast. Op verzoek van overheden en marktpartijen is onlangs een onderzoeksprogramma begonnen om te komen tot meer generieke richtingen en in de toekomst te hanteren normen.
Conclusies
Verantwoord hergebruik van grond en baggerspecie is mogelijk. Voor het herinrichten van een diepe plas is dan wel een zorgvuldige afweging en een kwalitatief hoogwaardige integrale voorbereiding en uitvoering noodzakelijk. Bepaal als overheid en initiatiefnemer op transparante en democratische wijze wat je wil met een gebied en wat de herinrichting van een diepe plas hier aan bijdraagt. Als vliegende start worden regionale overheden in ieder geval opgeroepen om pro-actief na te gaan of mogelijke voorstellen voor herinrichting van diepe plassen passen binnen de wensen (vertaald naar visie en beleid) van een gebied. Door het inzetten van een inrichtingsplan bij nieuwe initiatieven wordt het eenvoudiger voor de betrokkenen om inzicht te geven in de ontwikkeling en de uitvoering met de benodigde zorg in te kunnen vullen. Het biedt tevens een leidraad voor uitvoering en toezicht door het bevoegd gezag. De handreiking schetst een toepassingskader, dat in generieke zin een aanscherping laat zien ten opzichte van het bestaande Bbk, maar een handvat geeft om op basis van locatiespecifieke kenmerken maatwerk te leveren voor het op verantwoorde wijze toepassen van grond en baggerspecie die wordt begrenst door het geboden generieke kader. Als onderdeel van deze afweging kunnen waterbeheerders een voor het gebied passende balans creëren tussen het bieden van ruimte voor herbruikbare grond en baggerspecie en het beschermen van het leefmilieu. Matthijs Buurman (Buurman Water) Tommy Bolleboom (Agentschap NL/ Bodem+)
H2O / 01 - 2011
11
Natuurwinst door hergebruik van natuursteen bij dijkverzwaringen Dijktaluds met natuursteen, vooral de soms eeuwenoude steenglooiingen met graniet en basalt, hebben vaak een hoge natuurwaarde. Veel bedreigde korstmossen, mossen en varens zijn aan deze biotoop gebonden. Bij dijkverzwaringen worden taluds tegenwoordig meestal bekleed met basalton, betonzuilen die geen plaats bieden aan soorten van het oorspronkelijke kalkarme milieu. Dijkverzwaringen leiden daarom ongemerkt tot afname van de ecologische waarde. Uit een onderzoek blijkt dat kleinschalig hergebruik van natuursteen de pijn kan verzachten.
N
aast beton zijn basalt, graniet en kalksteen veelgebruikte materialen op steenglooiingen. Het gebruik van deze materialen heeft een geschiedenis: vroeger werden houten palen gebruikt als zeewering, maar rond 1750 sloeg de paalworm toe en werden met steen beklede dijken ontworpen. Deze natuursteen werd vanuit allerlei plekken aangevoerd. Grote zwerfstenen uit het noordwesten van het Europese laagland, Scandinavisch graniet, kalksteen en basalt uit steengroeven in Duitsland en België. Omdat de dijkbekleding op sommige dijken al enkele honderden jaren oud is, komen hier nu veel bijzondere korstmossen voor. Uit onderzoek van de Bryologische en Lichenologische Werkgroep (BLWG) in het Netwerk Ecologische Monitoring blijkt dat deze soorten - hoewel zeldzaam - redelijk stabiel zijn, maar dat dijkverzwaringen en overgroeien met brandnetels en riet de belangrijkste oorzaken van achteruitgang zijn. Om een indruk van de soortenrijkdom te geven: op een halve kilometer dijk komen tussen de 50 en 70 soorten korstmossen voor, waarvan tien tot 20 procent op de Rode Lijst staat. Zo’n 75 soorten, ruim tien procent van de Nederlandse korstmosflora, komt vrijwel alleen voor op dijktaluds. Daarnaast zijn er nog enkele mossen en varens gebonden aan stenen dijken. Omdat een flink aantal soorten maar een klein aantal Basalton (betonzuilen).
Rijke korstmossenbegroeiing op granietblokken ten noorden van Delfzijl.
groeiplaatsen kent, vormen dijkverzwaringen een serieuze bedreiging voor korstmossen. Bij dijkverzwaringen en reconstructies wordt nu vooral basalton gebruikt. Het gebruiks-
gemak en de Arbowet zijn de belangrijkste redenen om bestaande dijkbekleding of nieuwe natuursteen niet te hergebruiken. Voor korstmossen biedt dit nieuwe materiaal echter weinig perspectief: beton is al overal in Nederland aanwezig en de begroeiing ervan verschilt daardoor niet veel van een stoeptegel in de stad. Belangrijke regio’s voor korstmossen op dijken zijn de voormalige Zuiderzeedijken tussen Amsterdam en Enkhuizen, tussen Bunschoten en Harderwijk en rond Hindeloopen. Verder komen plaatselijk langs het Ketelmeer en Lelystad concentraties van bijzondere soorten voor. Bij de zeedijken gaat het om de oostkant van Texel, de westelijke havendam van West-Terschelling en de dijk tussen de Eemshaven en Termunterzijl. In het rivierengebied zijn de dijken plaatselijk rijk aan korstmossen rond Zaltbommel en Westervoort. Daarnaast kunnen strekdammen en havenhoofden op talloze plaatsen in het land een interessante korstmossenbegroeiing hebben.
Proef met gedeeltelijk hergebruik
Om bijzondere korstmossen maar ook beschermde planten, zoals de wettelijk beschermde tongvaren (Asplenium scolopendrium), een plek te bieden na een dijkverzwaring heeft de BLWG samen met Stichting
12
H2O / 01 - 2011
achtergrond Waterproef in opdracht van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier drie pilots uitgevoerd: op de Proefpolderdijk bij Andijk en de Amsteldijk en Westerlanderdijk rond het Amstelmeer bij Wieringen. Hier zijn in de periode 2001-2008 dijkverzwaringen uitgevoerd. Voorafgaand aan de ingreep werden de dijktrajecten door de BLWG onderzocht op het voorkomen van korstmossen. Groeiplaatsen met bijzondere soorten werden met een spuitbus gemarkeerd. Bij het verwijderen van de dijkbekleding werden de gemarkeerde stenen apart gehouden. Op een aantal locaties werden ze vervolgens in speciale vakken van enkele tientallen vierkante meters teruggezet. Begin 2010 werden de dijktaluds opnieuw bezocht, waarbij de begroeiing van de oude stenen en het nieuwe talud werden vergeleken, waarbij behalve basalton ook betonzuilen met koppen van basaltsplit werden gebruikt.
Resultaten
Ongeacht het jaar waarin de dijkverzwaring plaatsvond, is het overlevingspercentage van de korstmossen groot: zo’n 90 procent van de Rode Lijstsoorten (drie tot negen soorten) overleefde de ingreep, hoewel het totale leefgebied minder dan een procent van het oorspronkelijk dijktalud in beslag nam. Op plekken waar geen natuursteen hergebruikt was, kwam hooguit één Rode Lijstsoort voor. De totale soortenrijkdom van tussen de 16 en 61 soorten per dijkvak nam met 25 tot 50 procent af, het meest op dijken waarin geen natuursteen verwerkt was. Het oppervlak aan hergebruikt natuursteen was niet echt van invloed op de totale soortenrijkdom. Grote vlakken van enkele honderden vierkante meters op de Amsteldijk waren niet veel soortenrijker dan een klein vak van 20 m2 bij Andijk. Wel groeiden er meer bijzondere soorten op basalt en graniet, dan op kalksteenblokken. Bij Andijk werd op grote schaal basalton met ecokoppen van basaltsplit gebruikt. Dit materiaal bleek zeer geschikt voor één Rode Lijstsoort, namelijk dijkzwelmos (Leptogium plicatile). Hoewel bij dit type dijkbekleding basaltsplit aan het
Dijkvak met hergebruikte basalt en kalksteen omringd door beton op de Westerlanderdijk bij Wieringen.
oppervlak ligt, is de uitspoeling van kalk uit de onderliggende betonzuilen te groot om een begroeiing met kenmerkende kalkmijdende soorten te krijgen.
Conclusies en aanbevelingen
Het hergebruik van natuursteen in de nieuwe dijk is een goede maatregel om zeldzame korstmossen te behouden bij dijkverzwaringen. Het hergebruik van de steensoorten graniet (noordse steen) en basalt levert daarbij meer natuurwinst op dan harde kalksteen. Hoewel de grootte van de dijkvakken met hergebruikt materiaal niet veel uitmaakt, is het bij grootschalige ingrepen aan te bevelen om op meerdere kleine plekken natuursteen aan te brengen. De eilanden van natuurstenen vormen dan stepping stones van waaruit de soorten zich weer verder kunnen verspreiden. De grootte aan oppervlak hergebruikt natuursteen zou zo’n 100 m2 per kilometer dijk kunnen zijn.
Hergebruikte natuursteen in het dijkmonument bij Van Ewijcksluis. Hier komen veel bijzondere korstmossen voor.
Na een ingreep blijft uiteraard veel natuursteen over. Dit materiaal kan aan de dijkvoet worden gestort, zodanig dat de blokken boven de waterlijn liggen en met korstmossen begroeid kunnen raken. Overtollig graniet en basalt dat niet in de dijk verwerkt kan worden, is waardevol materiaal dat gebruikt kan worden voor andere toepassingen buiten, waarbij het met korstmossen begroeid kan raken. Hierbij valt te denken aan het verwerken in kunstobjecten, in parken en tuinen, in wegbermen en rotondes. Een goed voorbeeld van hergebruik is het dijkmonument bij de Van Ewijcksluis, waar oude en nieuwe soorten dijkbekleding aan de landzijde van het dijktalud zijn verwerkt. Uit dit onderzoek bleek niet dat basalton met ecokoppen een duidelijk positief effect op korstmossen heeft, omdat de hierop aangetroffen soorten ook op oud, verweerd beton kunnen groeien. Kleinschalig hergebruik van natuursteen lijkt daarom voorlopig de enige manier om karakteristieke soorten van steenglooiingen te behouden bij dijkverzwaringen. Laurens Sparrius (Bryologische en Lichenologische Werkgroep) André Aptroot (Adviesbureau voor Bryologie en Lichenologie) Emile Nat (Stichting Waterproef) NOTEN 1) Aptroot A. en L. Sparrius (2010). Evaluatie van mitigerende maatregelen voor bijzondere korstmossen bij dijkverzwaringen op de Amsteldijk, Westerlanderdijk en Proefpolderdijk. BLWG. In opdracht van Stichting Waterproef en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 2) Sparrius L., A. Aptroot en C. van Herk (2009). Landelijk Meetnet Korstmossen (Netwerk Ecologische Monitoring). Inhoudelijke rapportage 2008. Trendberekeningen 1999-2008. BLWG.
H2O / 01 - 2011
13
De haalbaarheid van waterzuivering bij poldergemalen De kwaliteit van veel polderwateren voldoet momenteel niet aan de Kaderrichtlijn Water. Een groot knelpunt is de te grote belasting van het oppervlaktewatersysteem met nutriënten uit de landbouw1). Een preventief beleid om de belasting vanuit landbouw terug te brengen tot het benodigde niveau voor een gezond oppervlaktewatersysteem is sinds de invoering van de Mestwet 20 jaar geleden niet bewerkstelligd. De implementaties van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water zijn nog steeds ontkoppeld als het om landbouwmaatregelen gaat. De Mestwet die samenhangt met de Nitraatrichtlijn, richt zich op het reduceren van de actuele belasting en niet op het saneren of mitigeren van de historische landbouwbelasting. Het is de algemene verwachting dat met name de fosfaatbelasting nog tientallen jaren hoog zal blijven. Curatieve maatregelen om de historische en actuele belasting van het oppervlaktewatersysteem uit landbouwgebieden te beperken, zijn nodig om binnen een relatief korte tijd vooruitgang in de waterkwaliteit te bewerkstelligen. Als stimulans om de KRW-doelstellingen te halen, is in 2008 het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water (IP-KRW) uitgeschreven. In 2009 begon het project ‘Gemalen & Zuivering; een logische combinatie?’
E
en potentiële curatieve maatregel is zuivering van polderwater bij het gemaal. Bij het oppompen van polderwater uit diepgelegen polders naar de boezem (of anderszins) treedt vaak een ongewenst hoge belasting van het ontvangende water met eutrofiërende stoffen op. De boezem vervult immers in veel gevallen een belangrijke functie voor natuur en recreatie (bijvoorbeeld als zwemwater) waarvoor lagere normen gelden dan voor sloten in diepgelegen polders. Het gemaal is ook logistiek en waterhuishoudkundig een handige plek om een waterzuivering te implementeren. Dit bracht ondergetekenden tot het idee te onderzoeken of het haalbaar is om polderwater bij het poldergemaal te zuiveren. De technische en financiële haalbaarheid zijn hiervoor achterhaald op basis van een karakterisering van het waterkwaliteitsprobleem en het dagelijkse beheer van gemalen. In dit drieluik van artikelen presenteren we de bevindingen van het onderzoek. Deze zijn niet alleen interessant voor een diepgelegen polder die uitgemalen wordt op een boezem.
Inventarisatie van het vraagstuk
Om te kunnen bepalen wat voor soort zuivering van het polderwater nodig is, is een inventarisatie gemaakt van de waterkwaliteit en de wijze van uitmalen. De inventarisatiefase heeft tot een aantal ontwerpelementen geleid die tijdens het verdere onderzoek als basis zijn gebruikt. Er is primair gewerkt met meetgegevens afkomstig van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, Waternet en het Hoogheemraadschap van Rijnland. In zowel de polders als de boezem zijn aanzienlijke overschrijdingen van de stikstof- en fosfornormen geconstateerd. Voor stikstof worden bijvoorbeeld in de diepe droogmakerijen van Schieland gemiddelde concentraties aangetroffen tussen 5 en 8 mg/l en in het veenweide-
14
H2O / 01 - 2011
gebied Krimpenerwaard 2 tot 4 mg/l. Voor fosfor worden gemiddelde concentraties aangetroffen tussen 0,3 en 0,7 mg/l in Schieland en 0,4 en 0,5 mg/l in de Krimpenerwaard. In de boezem van Schieland en de Krimpenerwaard liggen de concentraties, zoals te verwachten, iets lager met stikstofconcentraties tussen 4 en 6 mg/l en fosforconcentraties rond 0,2 mg/l. Dit zijn gemiddelde concentraties over een periode van tien jaar. Piekconcentraties kunnen oplopen tot 12 mg/l stikstof en 1,1 mg/l fosfor. Voor de bollenstreek (Rijnland) worden extra hoge gemiddelde fosforconcentraties waargenomen tot maar liefst ruim 4 mg/l terwijl de stikstofconcentratie hier vergelijkbaar is.
Verschijningsvorm
Naast de totaalconcentraties is ook gekeken naar de verschijningsvorm van stikstof en fosfor in het water. Dit is van belang om een juiste zuiveringstechniek te kiezen. Ter
illustratie is in afbeelding 1 voor poldergemalen in Schieland weergegeven in welk voorkomen stikstof en fosfor zijn aangetroffen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen het zomer- en winterhalfjaar. De voornaamste verschijningsvorm van stikstof is NH4 en NO2 + NO3. Hierbij zijn slechts kleine verschillen tussen het zomer- en winterhalfjaar te zien. De voornaamste verschijningsvorm voor fosfor is organisch gebonden P. Hierbij is te zien dat de bijdrage van orthofosfaat in het zomerhalfjaar groter is dan in het winterhalfjaar.
Wijze van uitmalen
Het uitmalen van het polderwater naar de boezem verloopt momenteel geheel peilgestuurd. De functie van de gemalen is het overtollige water zo snel mogelijk naar de boezem te pompen. De pompen staan hierbij of volledig aan of volledig uit: het aantal maaluren per maand varieert meestal van enkele tientallen tot ruim 500 uur; voor
Afb. 1: Verschijningsvorm van fosfor en stikstof voor polderwater bij twee gemalen in Schieland.
achtergrond een zuiveringssysteem is het echter wenselijk dat het continu in operatie is. De pompcapaciteit varieert uiteraard mede afhankelijk van het oppervlak van het achtergelegen gebied, maar loopt typisch uiteen van 1,5 tot maximaal tien kubieke meter per seconde. Deze twee kenmerken zijn belangrijk bij de keuze voor een zuiveringsysteem. Polderge-
malen malen verhoudingsgewijs met boezemgemalen ook relatief veel water uit in de zomerperiode naast de winterperiode. De zomerafvoer in diepe polders is gedreven door kwel en eventueel inlaat.
Nanko de Boorder en Jasper Griffioen (Deltares) Wim Twisk (Hoogheemraadschap Schieland en De Krimpenerwaard)
NOTEN Milieu- en NatuurPlanbureau (2008). Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water.
Gemaal Wortman Lelystad
Kansrijke zuiveringtechnieken Wat de technische haalbaarheid betreft van zuivering bij gemalen, beperkte het onderzoek zich tot fosfaat: fosfaat is in zoete wateren het limiterende element en zal door nalevering vanuit de bodem waarschijnlijk nog lang een probleem vormen. De volgende zuiveringstechnieken zijn geselecteerd als toepasbaar bij poldergemalen: ‘boerenslootmethode’ (chemische defosfatering door coagulatie en sedimentatie), vlokkingsfiltratie (continue zandfiltratie met ijzerdosering), fuzzy filter (zonder coagulatie) en langzame zandfiltratie met ijzer en kalk. Deze technieken zijn nader beschouwd op hun technische en financiële aspecten. De dimensionering is in twee achtereenvolgende stappen bepaald. Eerst is een uitwerking gemaakt op basis van specifieke zuiveringskenmerken per kubieke meter polderwater (zie tabel). Dit is gebaseerd op de hoogste maandafvoer van enkele karakteristieke polders en praktijkresultaten van bestaande installaties. Vervolgens is de inpassing op polderniveau beschouwd. Deze uitwerking gebruikt dagelijkse meetreeksen van de afvoer en gemeten fosfaatconcentraties, met als principe: hoe hoger het maaldebiet, des te minder polderwater gezuiverd kan worden. Daarbij zijn drie West-Nederlandse poldertypen doorgerekend: kleipolders met akkerbouw, lage fosfaatconcentraties en relatief veel organisch gebonden fosfaat; kleipolders met glastuinbouw, hoge fosfaatconcentraties en relatief veel orthofosfaat én veenpolders met veeteelt, hoge fosfaatconcentraties en relatief veel orthofosfaat. Uitgaande van de KRW-doelstellingen voor fosfaat en de beschikbare kentallen is teruggerekend welke arealen zuiveringsvoorziening in deze poldertypen nodig zijn.
De kentallen van zuiveringsrendementen gelden voor totaalfosfaat bij een concentratiebereik van 0,1 tot 2 mg/l en liggen meestal tussen 60 en 90 procent verwijdering. Lagere aanvangsconcentraties gaan gepaard met lagere zuiveringsrendementen. Bij fuzzy filtering wordt het rendement goeddeels bepaald door de verhouding tussen orthofosfaat en totaalfosfaat. In zuiveringssystemen voor polderwater zijn overigens nog geen praktijkervaringen met deze techniek opgedaan. De slibproductie wordt bepaald door het gehalte zwevend stof en de ijzerdosering. Bij langzame zandfiltratie blijft slib op het filterbed achter; dit dient periodiek te worden afgeschraapt. Vlokkingsfiltratie en fuzzy filtering concentreren het slib in een spoelwaterstroom die verwerkt zou kunnen worden in een sliblagune of een nabijgelegen awzi. Mogelijkheden voor hergebruik van deze slibstroom in het aangrenzend gebied is een onderwerp voor aanvullend onderzoek.
Ruimtebeslag en zuivering
Het ruimtebeslag volgens de eerste methode ligt een orde van grootte lager dan volgens de tweede methode. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in de eerste methode het doel is om 90 procent van de jaarlijkse afvoer enkelvoudig te behandelen, terwijl in de tweede methode daarbovenop rekening is gehouden met KRW-doelstellingen en daarmee een hogere zuiveringsinspanning. Voor de eerste methode kan dus sprake zijn van een relatieve hoge eindconcentratie als de beginconcentratie ruim hoger is dan de KRW-norm en het rendement bijvoorbeeld 60 procent, zoals aannemelijk in een wintersituatie voor enkele zuiveringstechnieken. De spreiding bij de tweede methode wordt veroorzaakt door de onderlinge verschillen tussen de beschouwde polders.
H2O / 01 - 2011
15
Enkele kentallen voor zuiveringssystemen die toepasbaar zijn voor zuivering van polderwater.
techniek
oppervlaktebelasting (m/h)
rendement
benodigde chemicaliën (g/m3)
slibproductie (g/m3)
energieverbruik (kWh)
0,6 (kleipolders), 0,3 (veenpolders)
50% (winter) 80% (zomer)
30 (FeCl3)
45
5
vlokkingsfiltratie
10
60-90%
50 (FeCl3)
30
15
langzame zandfiltratie
0,1
70-90%
0
0*
5
fuzzy filter
100
20-60%
0
10
10
boerensloot
Een oplossing om bij hoge beginconcentraties een lage eindconcentratie te halen, is het inzetten van een recirculatiesysteem binnen de polder. Bij recirculatie ondergaat het polderwater meerdere malen een zuiveringsslag, waardoor de fosfaatconcentratie verder afneemt. In de eerste methode is daarbij het uitgangspunt dat in droge (zomer)perioden het water zal recirculeren (hoog rendement), terwijl in natte (winter)perioden een deel van het water niet kan worden behandeld (laag rendement) en ongezuiverd moet worden omgeleid, waarbij het gemiddelde zuiveringrendement op jaarbasis zal voldoen. In de tweede methode wordt op dagbasis het recirculatievoud afhankelijk gesteld van de verhouding tussen zuiveringscapaciteit en maaldebiet. Inrichting als recirculatiesysteem is kansrijk, omdat het een continue bedrijfsvoering bij een homogene hydraulische belasting mogelijk maakt. De boerenslootmethode lijkt vooral geschikt in kleipolders. Zuiveringstechnisch gezien is er echter geen sprake van een langgerekte boerensloot, maar een smal coagulatietraject gevolgd door een breed bezinkingstraject met een lengte van enkele honderden meters (eerder een ‘boerenvijver’). Vlokkingsfiltratie lijkt in zowel klei- als veenpolders haalbaar indien bij het gemaal ruimte is voor de technische installatie. Langzame zandfiltratie heeft als voordelen een minimaal chemicaliënverbruik en slibproductie, maar vereist grote arealen om de KRW-doelstellingen te halen. Dit maakt de methode weinig kansrijk in gebieden
met een kapitaalintensief grondgebruik, tenzij meervoudig ruimtegebruik kan worden gerealiseerd. Fuzzy filtering ten slotte lijkt kansrijk bij grote gemalen en polderwater met een hoog aandeel organisch gebonden fosfaat.
Keuze voor dimensioneringsmethode
De dimensies van een zuiveringssysteem volgen uit de vraagstelling: Hoeveel water moet worden behandeld en wat is de gewenste effluentkwaliteit? Omdat het zuiveringsrendement afneemt naarmate de fosfaatconcentratie lager is, zal het ruimtebeslag sterk stijgen met de ambities ten aanzien van de waterkwaliteit. Dimensionering zal moeten plaatsvinden op basis van een goede watersysteemanalyse en kennis van de (on)mogelijkheden van de verschillende zuiveringstechnieken. Bepalend zijn aanvangsconcentraties, het aandeel organisch gebonden fosfaat, klei- of veenbodem, oppervlaktebelastingen en zuiveringsrendementen en mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing en recirculatie. Dit vraagt om maatwerk. Deze inventarisatie geeft aan dat zuivering van polderwater technisch realistisch is. NOTEN * Na de levensduur wordt het gehele filterbed vervangen.
Jan Willem Voort, Dolf Wind en Eric Baars (Waternet) Jelle Buma (Deltares)
Financiële kosten en omgaan met ruimte op polderniveau Wat zijn nu de kosten, het ruimtebeslag, het rendement en de landschappelijke inpasbaarheid voor drie voorbeeldpolders, en de algemene conclusies? De drie voorbeeldpolders (een veenweidepolder, een polder met gevarieerd, intensief landgebruik en een bollenpolder) zijn gekozen op basis van hun onderlinge verschillen en beschikbaarheid van data. De specifieke exploitatiekosten voor verschillende zuiveringsmethodes - uitgedrukt in eurocent per kubieke meter behandeld water - dienen als basis voor kostenberekening voor deze polders.
H
et ruimtebeslag is een belangrijke factor bij het bepalen van de kosten voor de drie voorbeeldpolders. Kentallen voor de exploitatiekosten per zuiveringsmethode zijn gebruikt als uitgangspunt en de kosten voor compensatie voor een gewijzigd grondgebruik zijn hieraan toegevoegd. Voor de voorbeeldpolders kunnen we een inschatting maken van deze kosten op basis van het overheersende landgebruik en de netto toegevoegde waarde per landbouwtype. Bij de berekening van het ruimtebeslag zijn we uitgegaan van een gemiddeld jaardebiet. De kosten zijn dus opgebouwd uit de
16
H2O / 01 - 2011
exploitatiekosten van het zuiveringsysteem (inclusief investeringskosten omgerekend naar jaarlijks te betalen rente en afschrijving) en de kosten voor de compensatie van het landgebruik. De kosten per hectare uitgedrukt in Netto Toegevoegde Waarde verschillen nogal tussen de drie voorbeeldpolders: veenweidepolder circa 2.000 euro/(ha.jaar), bollenpolder circa 70.000 euro/(ha.jaar) en de polder met gevarieerd, intensief landgebruik circa 12.000 euro/(ha.jaar). Dit betekent dat in een bollenpolder het ruimtebeslag een grotere rol speelt in de totale jaarlijkse kosten dan in een polder met gevarieerd, intensief landgebruik of een veenweidepolder.
Bevindingen voor voorbeeldpolders
De tabel geeft een overzicht van de kansrijke zuiveringsmethodes. Helofytenfilters leken in eerste instantie een voor de hand liggende referentiemaatregel, omdat uit de Ex Ante evaluatie1) bleek dat dit de meest kosteneffectieve maatregel is voor fosfaat. Uit onderzoek van Schomaker2) blijkt echter dat de verwijderingsrendementen voor fosfaat een grote spreiding kennen. Er zijn dus geen eenduidige ontwerprekenregels vast te stellen. Daarmee is het ook onmogelijk om een betrouwbare effectiviteits- en kosteninschatting te maken. Uit dezelfde studie blijkt bovendien dat er een maximum ligt bij een verwijderingsrendement van tien gram
achtergrond fosfaat per m2 per jaar; daarboven nemen de procentuele verwijderingsrendementen sterk af. Ook blijken helofytenfilters op zandgronden goed te werken maar op veen slecht fosfaat te verwijderen. Expliciete vergelijking is daarom nagelaten. In veenweidegebieden zijn het langzame zandfilter, het fuzzy filter en de boerensloot kansrijke zuiveringsmethodes. De kosten voor het langzame zandfilter zijn het laagst, waardoor dit een aantrekkelijke methode is. Bovendien is het rendement relatief hoog en is de methode - ondanks het relatief grote ruimtebeslag - goed in het landschap inpasbaar doordat het geen industrieel uiterlijk heeft. Het fuzzy filter oogt wel industrieel, maar heeft daarentegen slechts weinig ruimte nodig. Eveneens zijn de kosten relatief laag, maar het rendement vermoedelijk ook. Daardoor kan met deze methode slechts tot onder de KRW-norm worden gezuiverd wanneer de fosfaatgehaltes relatief laag of voornamelijk organisch gebonden zijn. De boerensloot is landschappelijk eenvoudig inpasbaar, aangezien hiervoor bestaande waterlopen kunnen worden gebruikt. Er moet hiervoor wel een breed bezinkbekken worden gegraven. Ook in polders met gevarieerd, intensief landgebruik zijn het langzame zandfilter, het fuzzy filter en de boerensloot het meest kansrijk. Vanwege het grote ruimtebeslag is het langzame zandfilter minder goed inpasbaar, want de ruimte in dit poldertype wordt intensief gebruikt. Het fuzzy filter en de boerensloot zijn vanuit dat oogpunt beter inzetbaar. Het fuzzy filter vraagt weinig ruimte en is daardoor een aantrekkelijke optie. Omdat het rendement relatief laag is, kan deze methode water met hoge fosfaatconcentraties zonder voorafgaande coagulatie waarschijnlijk niet tot onder de KRW-norm zuiveren. In een bollenpolder is de netto toegevoegde waarde per hectare erg hoog, waardoor grond duur is. Zuiveringsmethodes met een groot ruimtebeslag zijn daarom minder kansrijk. Het fuzzy filter, een dynamisch zandfilter (vlokkingsfiltratie) en de boerensloot zijn daardoor relatief kansrijk. Omdat in bollenpolders fosfaatconcentraties
vaak erg hoog zijn, lijkt een combinatie van zuiveringsmethodes noodzakelijk om tot onder de norm te kunnen zuiveren. Bovendien moeten deze zuiveringsmethodes een hoog rendement kunnen halen. Het fuzzy filter lijkt daarom minder geschikt, maar dit is nooit in de praktijk beproefd. Het dynamisch zandfilter daarentegen kan van deze meest kansrijke methodes het hoogste rendement halen. Een 1-step filter (vlokkingsfiltratie) is duur en komt daardoor niet voor in de opsomming van meest kansrijke zuiveringsmethodes. De prijs wordt voornamelijk bepaald door de dure filterinstallatie. Hierbij moet echter wel opgemerkt worden dat deze techniek in principe geschikt is om zowel fosfaat als nitraat en organische microverontreinigingen (bijvoorbeeld gewasbeschermingmiddelen) te verwijderen. In situaties waarin andere stoffen dan fosfaat een rol spelen is deze techniek te overwegen.
gemaal of in een recirculatiesysteem binnen een polder. De financiële kosten zijn vergelijkbaar met andere maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren met betrekking tot de nutriëntentoestand. Twee belangrijke aandachtspunten bij toekomstige implementatie zijn het ruimtebeslag van het zuiveringssysteem en de wijze waarop individuele zuiveringssystemen ingebed worden in het regionale oppervlaktewatersysteem ten dienste van een algemene verbetering van de kwaliteit stroomafwaarts. Ruth Heerdink (Deltares) NOTEN 1) Milieu- en NatuurPlanburea (2008). Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. 2) Schomaker A. (2005). Waterharmonica: de natuurlijke schakel tussen waterketen en watersysteem. STOWA. Rapport 2005-18.
Beleidsmatige inpassing
Of een zuiveringsmethode daadwerkelijk zal worden toegepast, is niet alleen afhankelijk van factoren als kosten, ruimtebeslag en rendement. Van belang is ook of een gebied op het moment in ontwikkeling is. Als plannen op stapel staan, is het wellicht mogelijk daarbij aan te sluiten. Verder zijn landbouwmaatregelen tot op heden niet beschouwd binnen de implementatie van de KRW, maar het is de vraag of dat zo zal blijven. De landbouw is niet alleen een belangrijke bron van nitraat in de zandgronden maar ook van fosfaat in veen- en kleipolders. Men moet zich ook realiseren dat een boezem uit vele bronnen (waaronder polders) gevoed wordt, en dat het vraagstuk van waterkwaliteitsverbetering in groter verband dan op polderschaal beschouwd moet worden. De afwenteling naar kustwateren speelt hierbij ook nog een rol, zeker nu de Kaderrichtlijn Marien ook geïmplementeerd zal gaan worden. In deze studie zijn de kosten inzichtelijk gemaakt op de schaal van voorbeeldpolders. Daarmee kan deze studie als basis dienen voor studies op grotere schaal.
Algemene conclusies
Zuivering van polderwater is technisch realistisch middels behandeling bij een
Niet-technische geschiktheid van zuiveringsmethodes van polderwater voor verschillende soorten polder.
poldertype
kansrijke methodes
kosten
ruimtebeslag
rendement
landschappelijke inpassing
veenweide
langzame zandfilter
++
-
+
+
fuzzy filter
+
++
-
-
boerensloot
+
+
+/-
++
langzame zandfilter
++
-
+
+
fuzzy filter
+
++
-
-
boerensloot
+
+
+/-
++
gevarieerd, intensief
bollen
fuzzy filter vlokkingsfiltratie dynamisch zandfilter boerensloot
+
++
-
-
+/-
+
+
-
+
+
+/-
++
H2O / 01 - 2011
17
Folder bij waterrekening werkt niet Een folder meezenden met een waterrekening draagt niet bij aan het vergroten van kennis over het gebruik en de kosten van drinkwater en riolering. De betrokkenheid van mensen met water is laag en die houding zal door een brochure niet veranderen. Watergebruik is automatisch gedrag. Als je dat wilt beïnvloeden, zul je andere instrumenten moeten inzetten. Dit zijn bevindingen uit een onderzoek dat DHV samen met het communicatieadviesbureau Tabula Rasa steekproefgewijs hield onder de bevolking van Flevoland.
H
et onderzoek vond plaats in opdracht van Waterschap Zuiderzeeland, Vitens en de zes gemeenten in Flevoland. Het maakt deel uit van het bestuursakkoord Samenwerking in de Waterketen in die provincie. In het verlengde van de communicatiedoelstellingen uit het landelijke bestuursakkoord van de toenmalige ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat, het IPO, de VNG, Vewin en de Unie van Waterschappen uit 2007 besloten de betrokken partijen in Flevoland tot een concreet communicatieproject. Zij wilden een bijlage meesturen met de waterrekeningen, zodat consumenten weten wat drinkwater en riolering kosten en wie daarvoor zorgdragen. Achterliggend doel was burgers bewuster te maken van wat er komt kijken bij het produceren en leveren van drinkwater en het functioneren van de riolering en zo een bodem te leggen voor gedragsverandering. Dankzij een subsidie van het ministerie van VROM kon het project op deze grondige wijze worden uitgevoerd. Aanvankelijk was de gedachte alle kosten voor drinkwater en riolering in één factuur per huishouden te verwerken. Dat bleek niet haalbaar, vooral vanwege de uiteenlopende manieren van factureren van de partijen en de verschillende ritmes. Vitens laat gebruikers vooraf betalen en verrekent dat het jaar erna, het waterschap legt een heffing
18
H2O / 01 - 2011
op en de gemeenten innen een groot aantal belastingen, waaronder die voor het riool, in één keer. Bovendien speelde vanaf het begin de discussie of het geven van inzicht in de kosten wel het gewenste effect zou hebben. Zouden mensen ervan schrikken of juist denken dat het wel meevalt met die kosten? Zou een groter bewustzijn van watergebruik en -kosten ontstaan en zou dat dan enig effect hebben? Besloten werd het project te beperken. Er zou eenmalig een folder worden ontwikkeld waarin per huishouden de jaarlijkse kosten van water en riolering zichtbaar werden gemaakt. En naar de werking van de folder zou onderzoek worden gedaan. Vanwege die onderzoeksdoelstelling is gewerkt met een willekeurige steekproef uit twee gemeenten.
Een persoonlijke folder
Folders bij rekeningen gaan al snel bij het oudpapier. Daarom is veel tijd gestoken in een aantrekkelijke en nieuwsgierigheid opwekkende uitvoering. Daarom is gewerkt met veel kleur, een op de betreffende persoon gerichte vraag en heldere en begrijpelijke weergave van de informatie. Het communicatiebureau heeft ter voorbereiding diepte-interviews afgenomen van 15 Flevolanders om een beeld te krijgen van de bestaande kennis, houding en het gedrag ten aanzien van waterketen, -kosten en -gebruik. Dat leverde een bevestiging op van het idee
dat mensen niet bezig zijn met hun watergebruik of waterkosten. Tegelijk bleek dat milieu wel een onderwerp is waar mensen over na willen denken. Een conceptversie van de folder is daarna nog in een lezersonderzoek getest. Op die manier is gezorgd voor een zo goed mogelijke afstemming op de doelgroep. Parallel aan het ontwikkelen van de folder is gewerkt aan een systeem om de informatie per huishouden uit de administraties van de verschillende partijen te lichten. Het ging steeds om drie bestanden per huishouden (Vitens, het waterschap en de gemeente waar de persoon woont). Het samenbrengen daarvan in één systeem was niet eenvoudig, omdat met verschillende cycli en definities wordt gewerkt. En ook adressen worden niet overal op exact dezelfde manier geschreven. Alle koppelingen van bedragen en adressen zijn kort voor verzending met de hand gecontroleerd om fouten te voorkomen en ook om verhuizingen en overleden mensen eruit te filteren. Het project is al in een vroeg stadium voorgelegd aan het Centraal Bureau Bescherming Persoonsgegevens. De privacy-wetgeving staat zo’n koppeling van gegevens en adressen slechts onder strikte voorwaarden toe. Zeer beperkte toegang tot de gekoppelde bestanden, directe vernietiging na afloop en goedkeuring door de
achtergrond verantwoordelijke bestuurders van de deelnemende partijen, waren de belangrijkste eisen waaraan we moesten voldoen. Het onderzoek naar de effectiviteit is opgezet met een even grote controlegroep, zodat zichtbaar gemaakt kon worden of de bijlage al dan niet effect had. Er is een steekproef getrokken van in totaal 4.000 Flevolanders: 2.000 van hen ontvingen de folder bij hun rekening van Vitens en 2.000 anderen niet. Zowel in het kwalitatieve als in het kwantitatieve deel van het onderzoek is steeds gezocht naar een zo goed mogelijke weerspiegeling van de bevolkingssamenstelling van Flevoland. Aspecten als opleidingsniveau, gezinssamenstelling en wonende in stad of op het platteland zijn daar bijvoorbeeld in meegenomen. Twee weken na verzending van de facturen met de folder ontvingen alle 4.000 mensen een brief met een uitnodiging om via internet deel te nemen aan een onderzoek over hun watergebruik. Uiteraard werd in de enquête niet gerept over de folder. Het was juist de bedoeling te achterhalen of ze deze hadden gezien, gelezen en of ze hadden onthouden wat er in stond en of het effect had gehad op hun houding ten opzichte van drinkwater en riolering en de organisaties die dat verzorgen. Bijna twaalf procent (439 personen) heeft de enquête ingevuld en geretourneerd. Op basis hiervan kunnen redelijk betrouwbare conclusies getrokken worden over de verschillen tussen beide groepen.
Conclusies
De folder heeft geen effect op kennis en houding. Mensen weten weinig over water en dat blijft zo, ook als ze de folder hebben ontvangen (zo schatten zij het gemiddelde waterverbruik nauwelijks beter in); • De betrokkenheid van mensen bij •
waterkosten en watergebruik is gering. Dat maakt het extra lastig om informatie over te brengen via een bijlage; • Men vindt meer informatie over waterkosten en waterverbruik over het algemeen niet nodig, maar tegelijk wordt het door een deel wel gewaardeerd als men het zou ontvangen; • Gevraagd naar motieven om meer op waterverbruik te letten, bleek dat een stijging van de kosten en het verbruik hier invloed op zouden kunnen hebben (dit voorbehoud wordt gemaakt, omdat wat mensen zeggen nog niet betekent dat ze dat ook gaan doen); • Men heeft wel vertrouwen in de organisaties die de waterketen verzorgen. Ook om die reden bestaat niet direct behoefte aan meer informatie.
bijvoorbeeld ook technische maatregelen die waterbesparing mogelijk maken. Zowel het eenmalig samenvoegen van factuurgegevens per huishouden en het grondige ontwerp van de folder als het kwalitatieve en kwantitatieve onderzoek daaromheen zijn niet eerder toegepast in Nederland. Het waterschap, Vitens en de zes gemeenten gaan met deze resultaten opnieuw kijken naar hun ambities en activiteiten rond communicatie in de waterketen en naar water in het algemeen. Fieke Krikhaar (DHV) Marloes Klop (Tabula Rasa) Ronald Kraaijestein (Waterschap Zuiderzeeland)
Aanbevelingen
Stel informatie beschikbaar via internet. Op die manier kunnen mensen, als zij dat wensen, meer inzicht krijgen in het eigen verbruik en de daaraan verbonden kosten; • Met een folder alleen is de kans miniem dat beleidsdoelen gerealiseerd worden waarbij gedragsverandering bij burgers wordt beoogd. Wat wél kan werken, om bijvoorbeeld waterbesparing te stimuleren, is een breed opgezet programma waarvan bewezen effectieve communicatieve interventies deel uitmaken. Een voorbeeld hiervan is gebruik maken van de sterke overtuigingskracht die uitgaat van het psychologische mechanisme ‘sociale invloed’. Mensen hebben de neiging zich aan te passen aan het gedrag dat anderen vertonen. Uit onderzoek is bekend dat communicatie die daarop inspeelt, bijvoorbeeld leidt tot energiebesparing. De kans op gedragsverandering wordt nog groter naarmate dit soort communicatie deel uitmaakt van een breder pakket aan maatregelen, met •
Magnesium In H2O nr. 24 van 10 december jl. stond op pagina 6 een verslag over de vierde COST-conferentie in het Zweedse Kristianstad, waarbij in de gehele eerste kolom gesproken wordt over calcium- en mangaangehaltes in drinkwater. In plaats van mangaan moet u hier magnesium lezen. Het ging tenslotte om de mineralenbalans in drinkwater.
H2O / 01 - 2011
19
‘Oermoeras’ in de polder: fasegewijze uitvoering in Markermeer/IJmeer De circa 70.000 hectare Markermeer en IJmeer vallen onder de Vogelrichtlijn en Natura 2000. De populatie aan beschermde watervogels foerageert in de praktijk echter hoofdzakelijk binnen een drie kilometer brede randzone. Bodemslib van het ondiepe Markermeer wervelt op. Het resultaat is slibrijk water en een povere benthos in het resterende waterlichaam van 32.000 hectare, dat bovendien qua watermanagement contraproductief is als gevolg van kunstmatige aanvulling van het negatief neerslagoverschot in de zomer-periode. Inpoldering van deze 32.000 hectare biedt mogelijkheden voor grootschalige wetlands (inclusief ‘oermoeras’ met seizoenvolgend peilbeheer) en recreatie- en productiebos voor het duurzaam vastleggen van kooldioxide. Aldus Johannes Kop.
U
it de diverse studies van RIZA (nu Rijkswaterstaat Waterdienst), Deltares en anderen komt het beeld naar voren dat in het algemeen al circa 90 procent van de foerageerbehoefte van het huidige bestand aan (beschermde) watervogels in het Markermeer/IJmeer zou worden gedekt in een zone ter breedte van drie kilometer uit de kust1) (zie afbeelding 1). Deze ‘rand’-voorwaarde vormt een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van het milieu in de Markermeer/IJmeerruimte. Het betekent dat van de 70.000 hectare Markermeer + IJmeer 38.000 hectare voldoende zou zijn voor bovengenoemde foerageerfunctie en 32.000 hectare - samenvallend met een qua milieu en ecologie armetierig meergedeelte geschikt zouden kunnen worden gemaakt voor een andere ecologische bestemming en ontwikkeling (zie afbeelding 2). Aan de ontwikkeling van het milieu in de Markermeer/IJmeerruimte is door de regering de hoofdfunctie ‘natuur’ toegekend, met daaraan gerelateerd programma’s voor verder onderzoek en ontwerpen voor inrichtingsvoorstellen2). In deze voorstellen is de aanleg van een ‘oermoeras’ in het Markermeer en IJmeer ingebed. Met betrekking tot de ecologische evolutie van dit gebied zijn echter de nodige vragen over dit ‘oermoeras’ te stellen. Ten eerste blijkt de definitie van een ‘oermoeras’ onder Nederlandse omstandigheden niet in ondubbelzinnige zin te geven3). Verder resteren vragen over de werkelijke noodzaak van een dergelijk project, het nut, de locatie, de inrichting (ontwerp), het functioneren en het beheer. Bovendien opteren de voorstanders van het ‘oermoeras’ voor een zeer dure oplossing wat betreft aanleg en onderhoud, namelijk een moeras op opgespoten land in relatief diep water. Toch wil ik ingaan op de mogelijkheid om zo’n moeras in te passen in het bovengenoemde areaal van 32.000 ha, namelijk het moeras als onderdeel van de polder met de reservering wetland. Per oppervlakte-eenheid is een
20
H2O / 01 - 2011
polder in het Markermeer namelijk veel goedkoper dan opgespoten land. Door seizoenvolgend peilbeheer toe te passen in het wetlandgedeelte van de polder kan de eventueel gewenste biologisch/hydrologische dynamiek in het oermoeras worden gefaciliteerd. Inrichtingsvoorstellen behoren gericht te zijn op de mogelijkheid van een gefaseerde ontwikkeling (met ingebouwde
evaluatiemomenten) voor de korte en lange termijn. De voorstellen dienen economisch realistisch4) te zijn. Het volgende inrichtingsvoorstel is bedoeld als zo’n eerste fase.
Uitwerking Waterbeheer
Door zijn situering en oppervlakte heeft de foerageerzone meer dan genoeg capaciteit
Afb. 1: Ligging 90 procent-zones voor de mosseletende watervogels (bron: RIZA).
opinie voor het tijdelijk opvangen en bergen van overtollige lokale neerslag en geloosd oppervlaktewater uit aangrenzende gebieden, en voor het doorvoeren van suppletiewater uit het IJsselmeer. Het resterende deel van de 32.000 hectare in het Markermeer kan worden gemist voor waterbeheerfuncties. Het draagt daartoe zelfs in negatieve zin bij, doordat als gevolg van het negatieve neerslagoverschot in de zomerperiode suppletie vanuit het IJsselmeer nodig is (zie tabel)5). Polder
Met name de slechte kwaliteit van het milieu in het resterende meer van 32.000 hectare - zwevend slib dat de lichtintrede belemmert, verslechterende en afnemende benthos vraagt om een milieu-innovatief en tevens economisch realistisch inrichtingsplan voor deze 32.000 hectare in het bijzonder en voor het Markermeer/IJmeer in het algemeen. Opgespoten land en andere slibwervelingsvoorkomende constructies in het Markermeer/ IJmeer zijn relatief duur door de hoge kosten van aanleg en onderhoud (het tegengaan van erosie). Daarom wordt in eerste instantie de voorkeur gegeven aan een inrichtingsplan op basis van het relatief goedkopere inpolderen van de 32.000 hectare, met daarin de mogelijke keuze van een optimale locatie van formaat voor de aanleg van wetlands plus een resterend areaal. Dat is bijvoorbeeld in een eerste ontwikkelingsfase te bestemmen voor productiebos, dat tevens de eigenschap bezit kooldioxide uit de atmosfeer vast te leggen (zie afbeelding 3).
Afb. 2: Markermeer + IJmeer (70.000 ha), foerageerzone voor watervogels (38.000 ha).
literatuur7 wordt uitgegaan van een conservatieve schatting van een vast te leggen hoeveelheid kooldioxide van gemiddeld 15 ton per hectare per jaar. Indien gewenst kan aan de hoeveelheid vastgelegde kooldioxide op basis van de zogeheten kooldioxiderechten nog een economische waarde worden toegekend. De huidige koers van deze rechten beweegt zich rond de 12 euro per 1.000 kg. Dan zou het vastgelegde kooldioxide een waarde van 180 euro per hectare per jaar vertegenwoordigen. De koers van de kooldioxiderechten is echter nogal wispelturig.
Door de aanleg van de polder vermindert de foerageerfunctie van het gebied voor de watervogels niet of nauwelijks; het wegvallen van het gedeelte langs de dijk EnkhuizenLelystad wordt grotendeels gecompenseerd door nieuw foerageergebied langs de westoever van de polder. De wetlandzone in de polder zorgt (zo nodig) voor aanvullende foerageergelegenheid alsmede voor extra biodiversiteit6). Relatief kleine wateroppervlakken vertonen in vergelijking tot grote wateroppervlakken in het IJsselmeergebied per vierkante meter een grotere vogeldichtheid bij een gelijkblijvende of grotere variëteit aan soorten. De wetlandzone kan worden gesitueerd tegenover de Oostvaardersplassen en vormt zo een onderdeel van een gebied met een sterke ecologische hoofdfunctie.
Ten aanzien van de positieve effecten van de opslag van kooldioxide door bosaanplant (en eventueel door de blijvende opslag in de humus van de wetlandzone) zijn de volgende hoeveelheden verwaarloosd of als niet relevant beschouwd: • de hoeveelheid vastgelegde kooldioxide uit de atmosfeer door de (eventueel aanwezige) algen in het watergebied van 32.000 ha; • het verschil tussen de uitstoot van
Opslag kooldioxide
Behalve als biotoop voor flora en fauna en als (aangepast) recreatiegebied leent bos zich voor het vastleggen van kooldioxide uit de atmosfeer. Afgaand op de geraadpleegde
Waterverliezen 32.000 ha, zomerperiode (april t/m september). Waterpeilen: uitgangspeil NAP - 0,20 m op 1 april, minimumpeil NAP - 0,40 m.
waterpeil
neerslagtekort normaal jaar (mm)
benodigde suppletie normaal jaar (m3)
neerslagtekort 10 procent droog jaar (mm)
benodigde suppletie 10 procent droog jaar (m3)
constant
165
52.800.000
325
104.000.000
seizoenvolgend
165
0
325
40.000.000
kooldioxide naar de atmosfeer van 32.000 ha watergebied en 32.000 ha wetland + bos8); • de eenmalige uitstoot van kooldioxide ten behoeve van de inpoldering en de eerste aanleg van het bosgebied, gezien in het licht van de lange levensduur van de polder (> 100 jaar); • de uitstoot van kooldioxide als gevolg van energieopwekking ten behoeve van inplanten, bewerken en rooien van de bosaanplant; • de eventuele uitstoot van kooldioxide ten behoeve van de energieopwekking voor de bemaling. Naast de Markermeerdijk biedt de polder oevers met een lengte van 50 km. Deze kunnen worden ingericht als habitat (inclusief niches) voor riet, waterplanten, watervogels en vissen en voor voorzieningen gericht op recreatie in, aan en op het water. Dezelfde 50 km, alsmede de Markermeerdijk, lenen zich voor het plaatsen van windturbines, wat een mogelijk alternatief biedt als locatie voor het geplande windmolenpark op de dijk van de Noordoostpolder bij Urk. De energie voor de drooglegging en bemaling van de polder kan desgewenst worden geleverd door windturbines, omdat in dit type polder grotere dan gebruikelijke waterpeilfluctuaties - als gevolg van onregelmatige bemaling - aanvaardbaar lijken. Een eenvoudige berekening leert - op basis van klimaatgegevens in De Bilt5) en een geschatte kwel van circa 0,6 mm per etmaal - dat in een tien procent nat jaar de bemaling vraagt om circa 2.600.000 kWh bij H2O / 01 - 2011
21
een netto opvoerhoogte van vier meter, op te wekken door één of meer windturbines met een totaal nominaal vermogen van 3 mW9). In een 50 procent nat jaar (gemiddeld jaar) zou de energiebehoefte - op basis van dezelfde klimaatgegevens en randvoorwaarden - neerkomen op 2.100.000 kWh. Een deel van de westelijke ringdijk van de polder - circa tien kilometer - kan eventueel worden gecombineerd (‘werk met werk maken’) met het grondlichaam van de nog aan te leggen snelweg Almere-Edam (A30) (zie afbeelding 3). Johannes Kop
Afb. 3: 32.000 ha watergebied tot wetland en bos op polderniveau.
NOTEN 1) RIZA (2005). Ecologie en ruimte: Gebruik door vogels en mensen in de SBZ’s IJmeer, Markermeer en IJsselmeer. Rapport 2995.014. 2) Deltares (2009). Naar een toekomstbestendig ecologisch systeem in het Markermeer en IJmeer. 3) SAMM (2009). Het oermoeras voor het toekomstbestendig ecologische systeem; Markermeer-IJmeer. Natuurlijk ontwikkelen. 4) Een enigszins discutabele definitie in het licht van de huidige grote spreiding in de theorievorming, visies, meningen en prognoses binnen het domein der economie. 5) Buishand T. en C. Veldse (1980). Cijfers op basis van neerslag in De Bilt en verdamping open water. ‘Neerslag en verdamping’. 6) zie onder meer ‘Moerasvogels op peil’, Alterra (2003.) 7) zie onder meer Stichting De Populier. 8) Wel moet worden bedacht dat de uitstoot van methaan - veel ‘broeikasachtiger’ dan kooldioxide van (vooral laagveen-)moerassen aanzienlijk kan zijn. Het verdient daarom aanbeveling het aandeel ‘puur moeras’ in de wetlandzone te beperken. 9) Aangenomen is dat de pompen direct worden aangedreven door de turbines en dat de windmolens tenminste 20 procent van de tijd effectief functioneren en alsdan minimaal100 procent van de nominale ontwerpcapaciteit beschikbaar hebben. Het resulterend rendement van het gemaal - inclusief inlaat-, leiding- en uitlaatverliezen - is conservatief gesteld op 64 procent.
Zout wellicht een zegen voor onze snelwegflora In de laatste uitgave van H2O in 2010 stond een bespiegeling over de schaduwkanten van het strooien van zout op wegen ter bestrijding van de winterse gladheid. Hierin vroegen de auteurs zich af wat strooizout doet met kapitale bomen langs sommige wegen. Zulke bomen moeten natuurlijk worden ontzien en ondergetekenden zijn daarom verheugd dat dit in de regel ook gebeurt. Iepen in de stad bijvoorbeeld kunnen veel schade ondervinden van zout. Het meeste zout wordt echter gestrooid op snelwegen, waarlangs weinig kapitale bomen staan. Wel zien we op sommige trajecten op zandgronden, dennen langs het talud oprukken richting de snelweg. Deze bomen lijden zichtbaar onder het zout, zoals iedere automobilist afgelopen jaar op de
22
H2O / 01 - 2011
A50 over de Veluwe heeft kunnen constateren aan de verdroogde, bruine exemplaren die de volle lading zout over zich heen kregen. Erg kunnen we dit niet vinden, want wegbermen langs de snelweg horen vrij van bomen te zijn. Zout dat langs wegen afspoelt naar de wegberm, remt bovendien snelgroeiende soorten, waardoor er minder hoeft te worden gemaaid. Ook stimuleert zout de vestiging van soorten die we anders alleen of hoofdzakelijk langs de kust aantreffen. Een fraai voorbeeld is het Deens lepelblad, een minuscuul plantje dat met zijn bloemetjes vroeg in het voorjaar de berm vlak langs het asfalt massaal wit kleurt. De verspreidingskaart van het Deens lepelblad
lijkt opvallend veel op de Nederlandse snelwegenkaart. Een verrijking vinden we bovendien Engels gras, dat in de zomer sommige bermen lila kleurt. De ware floraliefhebber is ook verheugd over minder spectaculair ogende pekelplanten, zoals stomp kweldergras en hertshoornweegbree. Deze soorten hebben zelf al hun eigen ecologische hoofdstructuur gevonden: onze snelwegen. Voor de bermen langs ons hoofdwegennet zijn de positieve effecten van zout strooien onzes inziens ruimschoots groter dan de mogelijke schade aan bomen.
Gé van den Eertwegh, Han Runhaar en Flip Witte (KWR Watercycle Research Institute)
informatie Ontwerp NEN-EN-ISO 5667-3: nu een herziene standaard Op 16 december jl. is de ontwerpversie van de derde herziening van NEN-EN-ISO 5667-3 ‘Water - monsterneming - deel 3: conservering en behandeling van watermonsters’ gepubliceerd. De norm beschrijft hoe watermonsters behandeld, geconserveerd en geconditioneerd getransporteerd moeten worden, om te zorgen dat de meetresultaten na analyse in het laboratorium een betrouwbare weergave zijn van de concentraties in het veld. De herziening vond plaats onder Nederlands voorzitterschap. De norm staat nu open voor commentaar door gebruikers.
I
edere gepubliceerde norm wordt eens in de paar jaar beoordeeld op actualiteit. De internationale commissie die de norm opstelde, vraagt haar leden dan om commentaar. Aan de hand daarvan wordt besloten of de norm wordt herzien. Voor NEN-EN-ISO 5667-3 heeft Nederland deze periodieke evaluatie niet afgewacht. Tijdens de vergadering van de internationale commissie ISO/TC 147 ‘Water Quality’ in Canada (2008) heeft Nederland een voorstel ingediend tot herziening van deze norm. Directe aanleiding hiervoor waren enkele problemen die Nederlandse gebruikers van de norm in de praktijk ervoeren bij toepassing van de huidige versie uit 2004. Zo blijkt de conserveringstermijn voor bijvoorbeeld pH te kort. Ook heeft Nederland voorgesteld om alle conserveringstermijnen te onderbouwen met validatiegegevens en de hoofdstukken meer te verduidelijken. Dit voorstel is goedgekeurd en aan Nederland is de opdracht gegeven een nieuwe versie op te stellen. Gerda Tielens (Rijkswaterstaat) is voorzitter van de internationale werkgroep die deze norm in beheer heeft. NEN heeft in 2008 een nationale begeleidingscommissie bij elkaar geroepen om de herziening samen met haar ter hand te nemen. De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van commerciële laboratoria en waterschapslaboratoria, maar ook handhavers en monsternemers. De norm moet immers zowel aansluiten bij de bestaande monsternemingsactiviteiten als bij de acceptatie van de monsters door het laboratorium. In lijn met het projectvoorstel van Nederland is waar mogelijk gebruik gemaakt van gevalideerde conserveringstermijnen. Vanuit de hele wereld hebben experts daarom
conserveringstermijnen en bijbehorende validatiegegevens aangeleverd. Waar conserveringstermijnen via validatiegegevens zijn onderbouwd, is dit in de norm vermeld en opgenomen in de bibliografie, om zoveel mogelijk tot een uniforme procedure te komen. Nederland is altijd voorstander geweest van strikte afspraken over conservering. Doordat andere normen naar NEN-EN-ISO 5667-3 verwijzen, is de inhoud van deze norm in Nederland normatief geworden. In andere landen is men minder consequent geweest en bestaan ook nog andere conserveringsdocumenten waarnaar wordt verwezen. De inzet van Nederland om het document restrictiever te maken, leidde internationaal dan ook tot stevige discussies. Toch is uiteindelijk groen licht gegeven om op deze voet verder te gaan. De commentaren uit de ISO-commissie zijn door de NEN-begeleidingscommissie geanalyseerd. Soms zijn experimenten uitgevoerd om commentaren te bevestigen of ontkrachten. Ook is buiten de begeleidingscommissie gezocht naar specifieke expertise over een onderwerp als radioactiviteit. Een deel van de commentaren is verwerkt in het document dat nu ter commentaar en stemming ligt.
Wijzigingen
Wat is er zoal veranderd in de norm ten opzichte van de versie uit 2004? Grote veranderingen zijn vooral de opzet en volgorde van de hoofdstukken. De tekst is in meer detail geformuleerd. Het hoofdstuk over de wijze van geconditioneerd transport van de monsters is verduidelijkt, uitgebreid en aangepast aan de internationalisering van
de laboratoriummarkt. De norm houdt nu rekening met het feit dat monsters over landsgrenzen en ook per vliegtuig vervoerd worden. Alle parameters in de tabellen zijn één voor één onder de loep genomen. De consistentie tussen de verschillende parameters is verder doorgevoerd. Per parameter is nu vermeld of de data op validatiegegevens zijn gestoeld.
Ter inzage
Tot 2 mei aanstaande ligt het nieuwste concept-document ter inzage voor kritiek. Voor alle aangesloten landen is dit de laatste kans om technisch-inhoudelijk commentaar te leveren. Voor alle gebruikers van de norm is dit dus het moment om de nieuwe versie te bekijken en vragen of opmerkingen hierover door te sturen naar de NEN-begeleidingscommissie. Zoals eerder gemeld is een deel van de conserveertermijnen nu gestoeld op validatiegegevens. NEN is nog op zoek naar validatiegegevens voor de resterende parameters. Wie hierover informatie heeft en die voor deze norm ter beschikking wil stellen, kan zich melden bij Erica Fritse (milieu@nen.nl).
Hoe commentaar te leveren?
Ontwerp NEN-EN-ISO 5667-3:2010 is via NEN Normshop te verkrijgen. Wie commentaar wil leveren, kan de norm ook bekijken via internet (www.normontwerpen.nen.nl). De NEN-begeleidingscommissie zal de commentaren meenemen in het officiële Nederlandse stemadvies voor deze norm. De definitieve vierde editie van NEN-EN-ISO 5667-3 wordt begin 2012 verwacht. Erica Fritse en Saskia Schulten (NEN-Milieu)
Nieuwe editie van Handboek Waterbodem Het beheren van waterbodems en baggerprojecten is steeds ingewikkelder. Belangrijkste oorzaken zijn de veranderende wet- en regelgeving (Besluit bodemkwaliteit, Waterwet en Wabo) en het toenemende aantal ‘zijdelingse’ aspecten, zoals explosieven, ecologie en archeologie. Guido Ritskes van adviesbureau MWH heeft met medewerking van onder andere SIKB en Bodem+ een nieuwe editie van het Handboek Waterbodem samengesteld, dat de professional stapsgewijs door het woud aan regelgeving leidt.
H
et baggerproces heeft volgens de auteur een sterk multidisciplinair karakter. De nieuwe versie van het handboek is samen met collega’s en externe deskundigen opgesteld. Vanaf het initiatief via de voorbereiding en de uitvoering tot en met de nazorg zijn er veel diverse disciplines betrokken bij het baggeren. Om een project
goed te kunnen afronden moet kennis aanwezig zijn van onder meer chemie, toxicologie, civiele techniek, ecologie, werktuigbouwkunde, logistiek, financiën en maatschappijleer.
dat wel het geval is, is mogelijk aanvullende kennis nodig. MWH begon daarom afgelopen december met een cursus voor managers die ook in dat soort situaties goed beslagen ten ijs willen komen.
Het handboek maakt duidelijk of het om uitzonderingsgevallen gaat of niet. Wanneer
Het ‘Handboek Waterbodem 2.0’ is voor 45 euro te bestellen bij MWH.
H2O / 01 - 2011
23
waternetwerken watercolumn
Waterprofs aan zet in 2011
V
oor veel waterprofessionals en dus ook voor het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW) begint het nieuwe jaar met de Vakantiecursus. De bijeenkomst heeft een interessante titel, namelijk ‘Water: crisis of nieuwe economie?’ Over het antwoord daarop valt een mooie discussie te voeren, maar wat ik zeker weet is dat in deze economisch matige tijden meer dan ooit behoefte bestaat aan kennisuitwisseling en samenwerking. Bij beslissingen in het waterbeheer zullen efficiëntie en effectiviteit weer de bepalende factoren worden. Jarenlang bepaalden ‘grote’ thema’s als klimaatadaptatie, duurzaamheid, samenwerken in de keten en integrale gebiedsontwikkeling de koers in de watersector. De onderwerpen blijven, maar de vanzelfsprekendheid waarmee grote investeringen zijn gedaan, is verleden tijd. Het draait nu weer om begrippen als doelmatigheid en efficiëntie.
Themamiddag over techniek en communicatie Technici en communicatiedeskundigen spreken een verschillende taal, maar werken vaak nauw samen in waterprojecten. Hoe trek je samen op en versterk je elkaars expertise? Daarover gaat de bijeenkomst van de themagroep Watercommunicatie op 27 januari. Aanmelden kan nog. Anders dan bij het gemiddelde bijeenkomst van Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW) worden geïnteresseerden gevraagd zich in tweetallen aan te melden. Het is de bedoeling dat water- en communicatiedeskundigen als duo komen. “Het gaat er om dat we aandacht besteden aan de samenwerking tussen deze twee disciplines”, vertelt Warry Meuleman, communicatieadviseur bij Waterschap Groot Salland in Zwolle. “Ieder duo dat werkt aan projecten waar water en techniek een rol spelen, is welkom.” Water staat maatschappelijk in de belangstelling. Zowel bij publiek als in de politiek is water een belangrijk onderwerp. Wateroverlast, waterkwaliteit, duurzaamheid en ruimtelijke ordening zijn thema’s die in toenemende mate om aandacht vragen. Meuleman: “Communicatie wordt daarbij steeds belangrijker.”
Ik denk dat we minder moeten praten over de organisatie van het waterbeheer, maar dat we over de grenzen van de organisaties heen moeten kijken met als insteek: wat is het verstandigst om te doen? De waterprofessional is aan zet en zal met ingenieuze en innovatieve oplossingen moeten komen. Het doet me soms denken aan de jaren tachtig, toen premier Lubbers leiding gaf aan een land in crisis. Hij ging toen voor een no nonsense-beleid, ontdaan van alle franje, geënt op de vraag wat daadwerkelijk zin heeft. Daarom zie ik 2011 en het huidige economische tij vooral als een ‘kans’. KNW is tenslotte dé vereniging van waterprofessionals die hun deskundigheid willen vergroten door kennis en ervaring uit te wisselen. In het jaarprogramma van KNW zijn tal van activiteiten opgenomen waarmee we u, de waterprofessional, hopen te boeien en te prikkelen om samen onze ‘waterkennis’ op peil te houden. Ik denk dat 2011 een boeiend en mooi jaar wordt voor de echte professional. De beste wensen. Fons Nelen (secretaris KWN)
De IJssel bij Zwolle, met in het midden de te verleggen dijk van Westenholte, één van de projecten van het programma Ruimte voor de Rivier.
Programma
De themamiddag vindt plaats bij Waternet in Amsterdam. Om 16.00 uur zal Monique Bekkenutte, directeur van KNW, de middag openen. Daarna volgt een inleiding van Noëlle Aarts, hoogleraar Strategische Communicatie aan de Universiteit van Amsterdam, die de leerstoel bekleedt die door Logeion wordt gefinancierd. Maar natuurlijk bestaat een middag over techniek en communicatie niet enkel uit lezingen. Pieter Lems, collega van Meuleman bij het waterschap, zal daarom een casus en werkbijeenkomst ‘Hoe doe je aan interactieve planvorming?’ begeleiden. “Hij zal praten vanuit de praktijk. Zo komt het project rondom de zandwetering bij Deventer aan bod. Lems vertelt welke technische en communicatieve uitdagingen daar op het bordje liggen.” Als tweede voorbeeld komt een verhaal van Waternet aan bod, uitgelicht door Kenrick Heijn en Diane Kleinhout. Zij zullen uitleggen hoe Waternet informeert over projecten rondom dijken in een gebied waar veel mensen wonen. Soms is sprake van overlast. Meuleman: “Hoe ga je daarmee om? Het is voor techneuten steeds meer een uitdaging om rekening te houden met het publiek.” Op de themamiddag wisselen techneuten en communicatie-experts ervaringen uit. Niet alleen de uitdagingen en geslaagde missies; ook de uitglijders komen aan bod. Want zijn fouten niet het meest leerzaam? “Uitglijders of successen - het is een feit dat je als techneut niet meer zonder communicatieadviseur kunt werken aan een project. Je moet dus steeds vaker samen optrekken. Dat besef wordt meer en meer een normale manier van werken, nu is het zaak de samenwerking te optimaliseren. We hopen als themagroep Watercommunicatie daar een steentje aan bij te dragen,” besluit Meuleman namens de club. Het adres van Waternet is Korte Ouderkerkerdijk 7 in Amsterdam. Het officiele programma loopt tot 19.15 uur. Dan volgt een netwerkborrel met broodjes. Deelname kost voor leden 50 euro; niet-leden betalen 85 euro. U kunt zich aanmelden door vóór donderdag 20 januari een e-mail te sturen naar info@logeion.nl of het formulier in te vullen op www.waternetwerk.nl.
24
H2O / 01 - 2011
waternetwerken Brainstormen over omgaan met klanten Op 3 februari staat een brainstormsessie gepland over het omgaan met de burger, de klant en/of andere doelgroepen. Mede aan de basis van deze sessie staat Chris Büscher van KWR Watercycle Research Institute. “Het thema relatiemanagement lijkt in de watersector steeds belangrijker te worden. Elke organisatie in de watersector heeft te maken met belangen van anderen, of dat nou overheden, bedrijven of de steeds mondiger wordende burger zijn. Alleen wordt er vaak nog vrij ad hoc en ‘ieder voor zich’ met dit onderwerp omgegaan. Daarom is besloten tot een brainstormsessie: met de aanwezigen gaan we nadenken over wat op de agenda moet komen te staan: wat zijn de problemen, wat zijn de oplossingen en hoe kunnen we leren van elkaars ervaringen?” Büscher heeft zich medio vorig jaar bij een nieuwe themagroep aangesloten, die zich ontfermt over de relatie van organisaties in de watersector met hun klanten en andere belanghebbenden én de burger. “Ik heb een sociaal-wetenschappelijke achtergrond en kijk met een andere bril tegen de problemen aan dan veel anderen in de waterbranche. Het is een interessant onderwerp dat al door veel bedrijven wordt opgepakt, maar vaak gebeurt het ongecoördineerd. Waterschappen zijn al langer bezig met zaken als Chris Büscher
relatiemanagement, maar nu beginnen ook drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat zich steeds actiever op te stellen ten aanzien van dit thema. Zij beseffen dat ze de essentiële taken die ze vervullen, nadrukkelijker over het voetlicht moeten brengen in een krachtenveld met een grote diversiteit aan belanghebbenden.” Büscher noemt relatiemanagement een ‘opkomend’ onderwerp, dat nog weinig aandacht krijgt. “Het zijn aparte werelden in de waterbranche; ieder denkt en doet de dingen op zijn eigen wijze. Nu willen we meer mét elkaar kijken: welke onderwerpen kunnen we gezamenlijk oppakken?” Het spreekt voor zich dat Büscher tijdens de brainstormsessie deelnemers van diverse pluimage verwacht. “Daartoe hebben we ook mensen uitgenodigd, want die mix van bloedgroepen is essentieel. De brainstormsessie moet duidelijk gaan maken wat we op de agenda van de themagroep gaan zetten de komende jaren. We willen deze bijeenkomst laagdrempelig houden; deelname is daarom kosteloos. In principe gaan we uit van circa 25 deelnemers. De bijeenkomst vindt plaats bij Waternet in Amsterdam. Aanmelden is mogelijk via www.waternetwerk.nl.
Symposium watercolumn over warmtekoude-opslag ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Jan Willem Kooiman
Op donderdag 10 februari vindt bij KWR Watercycle Research Institute in Nieuwegein een symposium plaats over warmtekoudeopslag (WKO): een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen. Doel van deze middag is dat de bij WKO betrokken partijen meer begrip krijgen voor elkaars standpunt. “Er zijn drie groepen die belang hebben bij warmtekoude-opslag”, vertelt Jan Willem Kooiman, teamleider/projectmanager geohydrologie bij KWR Watercycle Research Institute en mede-organisator van het symposium. “Ten eerste de mensen die gebruik maken van energieopslag. Dat zijn niet alleen de installateurs maar ook de adviseurs op het gebied van bodemenergie. De tweede groep zijn de waterleidingbedrijven. Op dit moment conflicteren de belangen van die twee groepen. De derde groep zit daar tussenin: de provincies, die zowel belang hebben bij warmtekoudeopslag als bij waterwinning. We vinden het van belang dat zij met elkaar in gesprek raken, zodat ze elkaar gaan begrijpen in plaats van dat ze steeds met elkaar botsen.” Het symposium wordt georganiseerd door de themagroep Water en Ruimte. Sprekers zijn Mark Koenders (IF Technology) namens de NVOE (installateurs), Marjolein van Hemert van de Provincie Flevoland namens de provincies en Rob Eijsink van de Vewin namens de waterleidingbedrijven. “Door de drie branches de gelegenheid te geven hun verhaal naar voren te brengen en aan te geven wat voor hen belangrijk is, kan meer begrip ontstaan voor ieders standpunt. Dit kan ertoe leiden dat conflicten wellicht worden voorkomen. Om het zo praktisch mogelijk te maken, worden casussen gepresenteerd die laten zien hoe het niet en hoe het wel kan. Aan de hand hiervan gaan de deelnemers met elkaar in gesprek. Je hebt allemaal met hetzelfde te maken en je kunt profiteren van elkaars kennis en kunde.” Het symposium vindt plaats van 12.00 tot 17.30 uur.
H2O / 01 - 2011
25
waternetwerken watercolumn Watertraineeship:
stimuleren van jonge watertalenten organisatie binnen, die niet alleen de “Dit kruidenrekje symboliseert voor mij op ver.nieuws_column Het is nieuw, het is avontuurlijk en het kop wordt
door de gehele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, tweejarig er.nieuws_column plat een initiaal programma voor net afgestudeerde HBO’ers en WO’ers. De redactie van Waternetwerken neemt de komende uitgaven een kijkje bij de deelnemers aan ditplat voor de watersector ver.nieuws_column unieke project en vraagt trainee en werkgever daarbij een attribuut mee te ver.nieuws_column auteur nemen dat hun gevoel bij het traineeship zo goed mogelijk weergeeft. Aflevering 1: Waterschap De Dommel.
V
De trainee: Joost Koenders (26), studeerde Land en Watermanagement aan Van Hall Larenstein en deed een masteropleiding Land Management aan Cranfield University in Engeland. Hij werkt sinds april 2010 als trainee Hydrologie bij Waterschap De Dommel. Attribuut: een kruidenrekje. Richard Meijs en Joost Koenders
twee manieren het traineeship. De kruiden zijn afkomstig uit alle hoeken van de wereld, wat symbool staat voor de landen waar ik de afgelopen jaren studeerde en werkte: Engeland, Spanje en Portugal. Ik heb in die landen een geweldige tijd gehad en heel veel geleerd. De kennis en indrukken die ik daar opdeed, neem ik mee naar het traineeship. Daarnaast staat het rekje symbool voor de vele ervaringen die ik tijdens het traineeship hoop op te doen. Ik hou me bezig met verschillende werkzaamheden op het gebied van hydrologie. Tijdens de trainingsdagen werk ik aan casussen van alle organisaties die deelnemen aan het traineeship. Dankzij de coaches leer ik ook nog wat over mezelf en over het functioneren van een team. Zoals afzonderlijke ingrediënten en kruiden samen opgaan in bijvoorbeeld een pastasaus, maken alle verschillende ervaringen en mensen die ik via het traineeship ontmoet, het programma voor mij tot één groot, avontuurlijk geheel.” De werkgever: Richard Meijs, hoofd Ontwikkeling Watersystemen bij Waterschap De Dommel. Attribuut: foto genomen vanuit de verkeerstoren op Schiphol. “Enkele jaren geleden volgde ik een training Crisismanagement. Een zeer intensieve, maar leerzame training. Eén van mijn medecursisten was crisismanager bij Schiphol. Precies in de periode van de training vond de ramp met het toestel van Turkish Airlines plaats, waardoor de betreffende medecursist weggeroepen werd. Bij wijze van ‘inhaalles’ nodigde zij alle deelnemers later uit voor een presentatie over crisismanagement op Schiphol, en mochten we de verkeerstoren in. Ik stapte toen zo’n andere en voor mij onbekende wereld in, een fantastische ervaring. Het traineeship zie ik als een vergelijkbaar avontuur. Dankzij het traineeship komen jonge mensen onze
expertise meebrengen die we zo hard nodig hebben maar ook het nodige enthousiasme en een frisse blik. Joost is al sinds april bij ons als trainee aan de slag; later pas hebben we ons aangesloten bij het traject van H2O-job. Ook het feit dat de trainees aan casussen van organisaties werken, spreekt mij aan. Ik ben bijvoorbeeld erg benieuwd naar de gemeente Oss, die vooruit loopt op het gebied van innovatie en automatisering. Prima dat Joost daar ook wat van opsteekt en meeneemt naar De Dommel.” Suzanne van den Eynden (communicatiemedewerker bij H2O-job)
Het Nationaal Watertraineeship is een initiatief van het Human Capital Water programma van het Netherlands Water Partnership en H2O-job: het bemiddelingsbureau voor waterbanen. Doelstelling van het programma is om jonge watertalenten een aantrekkelijk carrièreperspectief te bieden en daarmee de instroom in de sector te vergroten. Het Nationaal Watertraineeship is een tweejarig traject voor net afgestudeerde HBO’ers en WO’ers met een watergerelateerde opleiding en minder dan twee jaar werkervaring. Zij werken vier dagen per week bij hun werkgever en op de vijfde dag gezamenlijk aan casussen die beschikbaar gesteld zijn door hun werkgevers. Hierdoor maken ze ook kennis met elkaars organisaties. Tevens verzorgen twee coaches voor hen een programma gericht op persoonlijke ontwikkeling. In november zijn acht trainees begonnen bij hun werkgevers, waaronder een gemeente, een waterschap en een adviesbureau. In februari gaat een tweede groep trainees aan de slag.
KNW: nieuw jasje, nieuw pand Tijdens de vijfde algemene ledenvergadering, die op 26 november jl. voorafgaand aan het najaarscongres werd gehouden, is het gebruik van de volledige naam, Koninklijk Nederlands Waternetwerk, voorgelegd aan de leden.
In verband met de uitbreiding van het bureau met communicatiemedewerker Anne de Boer en het feit dat het bureau al krap gehuisvest was, heeft het bestuur ingestemd met een verhuizing naar een ruimere locatie in het mooie, monumentale pand Bink 36 in Den Haag. Het nieuwe adres van Koninklijk Nederlands Waternetwerk is daarom vanaf 1 januari: Binckhorstlaan 36, Ruimte M417, 2516 BE Den Haag. Het nieuwe telefoonnummer luidt (070) 322 27 65. Het e-mailadres is info@waternetwerk.nl. Via internet blijft KNW bereikbaar op: www.waternetwerk.nl.
26
H2O / 01 - 2011
Nieuw logo
KNW gaat voortaan ook de volledige naam en de afkorting gebruiken in plaats van de huidige afkorting Waternetwerk. In de praktijk bleek namelijk veel verwarring te ontstaan tussen Waternet en Waternetwerk, wat onder andere bij het organiseren van bijeenkomsten erg onhandig is.
Het bestuur heeft uiteindelijk besloten het gebruik van de volledige naam en de afkorting KNW door te voeren. Om dit naar buiten toe duidelijk uit te dragen, is een nieuw logo ontworpen, dat vanaf heden gebruikt wordt.
waternetwerken DRIJFVEER “Ik heb één van de mooiste banen van Den Haag” Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert zijn leden - zoals Annemieke Nijhof (43), directeur-generaal Water bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu. “Ik vind mijn werk geweldig, het is één van de mooiste banen van Den Haag, denk ik. Water is een prachtig werkveld, een warm bad, omdat het erg verbonden is met de basis van ons land. Hoe onze cultuur en taal gevormd zijn, het heeft allemaal met water te maken. In Nederland zijn we zo ver gekomen omdat we goed samenwerken. We zijn goed in verbinden. Dat past goed bij mij. Bovendien vind ik het interessant om leiding te geven aan dit onderdeel van Infrastructuur & Milieu, omdat het vooral om de inhoud gaat.” “Water staat door de Commissie Veerman weer in de belangstelling. Het afgelopen jaar was een spannende tijd. Ook voor mij persoonlijk. We geven vorm aan het deltaprogramma en zijn tegelijkertijd druk met de bestuurlijke vernieuwing. Dat er in 2009 voor het eerst een deltacommissaris is benoemd, betekent vernieuwing: een man tussen bestuur, programma en instanties in.”
Leden watercolumn gezocht met bijzonder talent ver.nieuws_column kop
Op het najaarscongres van 26 november jl. heeft KNW geëxperimenteerd een slotact er.nieuws_column platmet initiaal van eigen leden. Annebeth Loois en Martijn Tilma (DHV) zorgden als het duo Wat(ev)er voor een sprankelend muzikaal einde, dat enthousiast werd ontvangen. In navolging ver.nieuws_column plat hiervan is KNW op zoek naar leden die voor een volgend congres iets soortgelijks ver.nieuws_column auteur willen doen.
V
Tilma: “Ik raad mensen aan om zich op te geven. Zowel de uitvoering als de voorbereiding is leuk om te doen. We hebben ons best gedaan een act neer te zetten die niet alleen swingend was maar die mensen ook aan het denken zet. Zo’n slotact is een mooie manier om je (kritische) mening te verkondigen. Dit hoeft uiteraard niet op een muzikale manier; ook een andere vorm zou kunnen. Daarnaast zorg je ervoor dat je zichtbaar bent en dat je lef toont. Dat kan nooit kwaad; wie weet levert het iets op. Je wordt makkelijker aangesproken na afloop. We hebben alleen maar positieve reacties gekregen. Dat maakt het erg bevredigend.”
Annemieke Nijhof
Bezit u ook over een bijzonder talent en denkt u aan het eind van een volgend congres een leuke, grappige, mooie of kritische slotact neer te kunnen zetten? Geef u dan nu op door een mail te sturen naar info@waternetwerk.nl. Daar kunt u ook terecht voor meer vragen.
“De poldercultuur wordt steeds negatiever en bemoeilijkt het doorhakken van knopen. We proberen die wereld van samenwerken te behouden, maar tegelijkertijd wil ik ook proberen meer besluitvaardig te zijn. Zonder samenwerken waren we in Nederland al lang verzopen. Gezamenlijke overheden in het waterveld hebben samen dit land tot een hoog niveau getild. Ik vind wel dat je altijd moet blijven kijken of het slimmer kan. Op dat gebied is nog veel te bereiken. Maar in zichzelf vind ik de samenwerking juist een grote zegen.” Nijhof is met haar huidige functie weer helemaal terug in de waterwereld, na tien jaar actief te zijn geweest op het gebied van duurzaamheid en veiligheid. Haar laatste functie was raadsadviseur Duurzaamheid bij het kabinet van de minister-president. Affiniteit met water heeft Nijhof altijd gehad; vandaar dat ze ook al 16 jaar lid is van Waternetwerk. Samenwerken in de sector is belangrijk. “Ik denk dat iedereen die aan water werkt, zelf de bewuste ambassadeur is om de sector levend te houden. In deze wereld praat iedereen bevlogen over het werk, maar daarbuiten is eigenlijk niemand er mee bezig. Het is geen dagelijks gespreksonderwerp voor de gemiddelde Nederlander. Voor de toekomst is het belangrijk om jongeren te interesseren. Iedereen die in water werkt, zou één dag per jaar moeten willen wijden aan het inspireren van jongeren, op scholen bijvoorbeeld, dan zouden we samen een heleboel kunnen veranderen.”
Agenda Op 27 januari staat een themamiddag over techniek en communicatie op het programma. De bijeenkomst begint om 16.00 uur en duurt tot 20.00 uur. De locatie is het hoofdkantoor van Waternet: Korte Ouderkerkerdijk 7 in Amsterdam. Op 10 februari is er van 12.00 tot 17.30 uur een symposium over warmtekoude-opslag in het Waterhuis in Nieuwegein.
Op 16 maart houdt KNW samen met Wateropleidingen en NWP de eerste introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector. Nieuwe medewerkers wordt inzicht geboden in de sector en hulp geboden met het opbouwen van een relevant netwerk. Deze bijeenkomst begint om 9.00 uur en eindigt om 18.00 uur. De locatie is pompstation Soestduinen, Van Weerden Poelmanlaan 2 in Soest.
Martijn Tilma
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 316 78 668 e-mail: info@waternetwerk.nl
H2O / 01 - 2011
27
platform
Jacqueline de Danschutter, Waternet Enna Klaversma, Waternet Peter Piekema, Waternet
Kosten en duurzaamheid van de technieken voor fosfaatverwijdering Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en Waternet hebben een studie uitgevoerd naar de meest optimale fosfaatverwijdering op rwzi Amsterdam West. In de studie lag de nadruk op milieu en kosten. Een vergelijking is gemaakt tussen biologische fosfaatverwijdering aangevuld met coagulantdosering in de waterlijn, struvietwinning uit centraat of uit uitgegist slib en volledige chemische fosfaatverwijdering in de waterlijn. De milieu-effecten zijn onderzocht met een zogeheten levenscyclusanalyse, waarin ook terugwinning van fosfaat is meegenomen. Hieruit bleek de winning van struviet uit uitgegist slib het milieuvriendelijkste alternatief, mede omdat hierdoor de ontwaterbaarheid van het slib verbetert. Ook qua kosten scoorde dit alternatief goed. Met een multicriteria-analyse is uiteindelijk geconcludeerd dat struvietwinning uit uitgegist slib voor de rwzi Amsterdam West de meest aantrekkelijke fosfaatverwijderingstechniek is.
R
wzi Amsterdam West (één miljoen i.e.) is eigendom van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en wordt beheerd door Waternet. De rwzi is ontworpen voor volledige biologische fosfaatverwijdering, maar maakt dagelijks
gebruik van aanvullende chemische fosfaatverwijdering om aan de lozingseisen te kunnen voldoen. Uit proeven bleek dat de biologische fosfaatverwijdering naar behoren functioneert. Het probleem ligt dan ook niet bij de biologie, maar komt voort uit
Tabel 1: Onderzochte alternatieven.
bio-P + aanvullend chemisch waterlijn
P-verwijdering centraat + bio-P + aanvullend chemisch waterlijn
P-verwijdering uitgegist slib + bio-P + aanvullend chemisch waterlijn
volledige chemische P-verwijdering waterlijn
FeCl3 (referentie)
MgO in centraat en FeCl3 in waterlijn
MgCl2 in uitgegist slib en FeCl3 in waterlijn
FeCl3
Fe(II)SO4
MgCl2 in uitgegist slib en FeSO4 in waterlijn
FeSO4
AlCl3 of Al(OH)Cl2
MgCl2 in uitgegist slib en NaAlO2 in waterlijn
NaAlO2
ijzerhoudend drinkwaterslib en FeCl3
MgO in uitgegist slib en FeCl3 in waterlijn
FeClSO4
NaAlO2 FeClSO4
een samenhang van factoren. De belangrijkste daarvan zijn het lange aanvoerstelsel en de centraatstroom van de slibontwatering. Door het gebruik van slibgisting gevolgd door ontwatering, waarin ook een grote hoeveelheid extern biofosfaatslib wordt verwerkt, ligt de fosfaatvracht in voorbezonken water ongeveer een factor 1,4 hoger dan de influentvracht. Om de fosfaatverwijdering op de rwzi te optimaliseren, voerde Waternet een studie uit waarin de bestaande technieken met elkaar vergeleken zijn. De nadruk lag daarbij op het milieu en de kosten. De studie is in eerste instantie uitgevoerd met gegevens van rwzi Amsterdam West, maar de resultaten (met name op milieugebied) zijn eventueel door te vertalen naar andere rwzi’s.
Onderzochte alternatieven
Om een inschatting te kunnen maken welke maatregelen daadwerkelijk een optimalisatie van de fosfaatverwijdering teweeg brengen, is begonnen met een modelstudie. Aan de hand van de resultaten van de modelstudie zijn vier groepen van alternatieven geselecteerd voor verder onderzoek: • biologische fosfaatverwijdering met aanvullende chemische fosfaatverwijdering in de waterlijn (de huidige situatie en daarmee de referentie); H2O / 01 - 2011
29
fosfaatverwijdering in de centraatstroom van de slibontwatering, in combinatie met fosfaatverwijdering in de waterlijn; • fosfaatverwijdering in het uitgegist slib, in combinatie met fosfaatverwijdering in de waterlijn; • volledige chemische fosfaatverwijdering in de waterlijn. •
Voor alle alternatieven geldt dat voor de aanvullende chemische fosfaatverwijdering is gekeken naar verschillende coagulanten, zowel ijzer- als aluminiumproducten. Voor de alternatieven in de tweede en derde groep geldt dat de fosfaatverwijdering in het centraat / uitgegist slib plaatsvindt door middel van het vormen van struviet. Het vormen van struviet in het uitgegist slib is door Waternet vorig jaar mei op pilotschaal getest met goede resultaten. Het leverde bijvoorbeeld een verbeterde ontwaterbaarheid van het slib op (van 22 naar 25 procent droge stof, met een 10 tot 20 procent lager polymeergebruik)1). In totaal zijn 15 alternatieven onderzocht (zie tabel 1).
Milieu
Om de alternatieven op milieugebied met elkaar te kunnen vergelijken, is een levenscyclusanalyse uitgevoerd. Deze berekent de milieu-effecten van de totale levensloop van een product of proces2). Afbeelding 1 toont de producten en processen die meegenomen zijn in de analyse. De hoeveelheden die van elk product nodig zijn of geproduceerd worden, verschillen per alternatief. De mogelijkheden van terugwinning van fosfaat vormen een belangrijk onderdeel van de levenscyclusanalyse, aangezien verwacht wordt dat fosfaaterts tussen 2030 en 2050 schaars zal worden. Hiervoor zijn bij alle alternatieven de geproduceerde hoeveelheden fosfaatproducten gelijk getrokken. Bij de alternatieven waar geen struviet wordt geproduceerd, moet daarvoor in de plaats extern kunstmest gemaakt worden. Hierbij is aangenomen dat kunstmest een effectievere fosfaatbron voor de bodem is dan struviet. De gehanteerde aanname is dat de bemestende werking van Afb. 2: Uitkomsten levenscyclusanalyse.
Afb. 1: Schematische weergave van producten en processen in de levenscyclusanalyse.
het fosfor in struviet 25 procent lager ligt dan van het fosfor in kunstmest. Aangenomen is ook dat as na slibverbranding geschikt is als vervanging voor fosfaaterts in het proces van de fosfaatfabriek Thermphos in Zeeland, zolang er geen ijzer in het slib zit. Bij de alternatieven waar het as na slibverbranding wel ijzer bevat, moet in plaats van fosfaat uit as extern fosfaaterts worden gebruikt voor eenzelfde hoeveelheid eindproduct (fosforzuur). In het proces bij Thermphos belasten de andere benodigde hoeveelheden (onder andere elektriciteit) het milieu dusdanig fors dat de verschillen in de alternatieven voor fosfaatverwijdering minder zichtbaar worden. Daarom is alleen rekening gehouden met de vervanging van fosfaaterts door slib, en is aangenomen dat de andere hoeveelheden gelijk blijven en dus buiten de vergelijking gehouden kunnen worden. Bij de slibverbranding is verder aangenomen dat er een kleine positieve verbrandingswaarde is waarmee elektriciteit geproduceerd wordt. Dit is afhankelijk van het gehalte chemisch slib en het gehalte droge stof en daardoor per alternatief verschillend.
Resultaten analyse
In afbeelding 2 worden de resultaten van de levenscyclusanalyse weergegeven in zogeheten ecopunten per dag. De waarde van de ecopunten is zo gekozen dat de gemiddelde milieubelasting van een West-
Europeaan 1.000 punten per jaar bedraagt ofwel ongeveer drie punten per dag. De huidige totale milieubelasting van de rwzi Amsterdam West bedraagt circa 2.700 punten per dag. Uit de levenscyclusanalyse blijkt dat de meest milieuvriendelijke manier van fosfaatverwijdering struviet winnen uit uitgegist slib is. De verbetering van de ontwaterbaarheid van het slib en de daardoor hogere calorische waarde en extra elektriciteitsproductie spelen daarin een belangrijke rol. Maar ook zonder deze winst scoort de struvietwinning het beste in de analyse, hoewel de verschillen dan aanzienlijk kleiner zijn. De beste combinatie van chemicaliën om het fosfaat volledig te verwijderen, is struvietwinning uit uitgegist slib met MgCl2 en aanvullend NaAlO2-dosering in de waterlijn. MgCl2 bleek beter te scoren dan MgO, omdat het eenvoudig uit de Nederlandse bodem gewonnen wordt (vergelijkbaar met keukenzout). Bij gebruik van een aluminiumzout kan ook fosfaaterts worden uitgespaard. Wel is het economisch minder gunstig om as te gebruiken van slib waar vooraf struviet uit is verwijderd, aangezien het fosfaatgehalte in het as dan lager is dan de gewenste 250 mg P2O5 /kg as3). Bij dit alternatief spelen twee vormen van fosfaatterugwinning. Bij het terugwinnen van struviet blijkt 0,4 Pt/kg P bespaard te kunnen worden en bij het terugwinnen via Thermphos 0,1 Pt/kg P. Geconcludeerd kan dus worden dat fosfaatterugwinning via struviet beter is voor het milieu. Een kanttekening hierbij is wel dat via de struvietroute nooit al het fosfaat teruggewonnen kan worden en via de Thermphosroute wel. Een belangrijke voorwaarde voor hergebruik via Thermphos is dat al het slib ijzervrij is en in een monoslibverbrander verwerkt wordt. De huidige slibverwerking door het AfvalEnergieBedrijf (co-verbranding in een huisvuiloven) is hiervoor niet geschikt. Bovendien wordt op rwzi West ook slib verwerkt van andere rwzi’s waar nog wel ijzer wordt gedoseerd. Een andere belangrijke uitkomst van de levenscyclusanalyse is dat de productiewijze van de chemicaliën een groot effect kan hebben. De exacte productiewijze van de chemicaliën die Waternet inkocht, is niet
30
H2O / 01 - 2011
platform altijd duidelijk. In de levenscyclusanalyse zijn de standaard productiemethoden in Nederland of Europa toegepast. Waarschijnlijk komen deze overeen met de daadwerkelijke productiemethoden van de gebruikte chemicaliën, maar het is ook mogelijk dat er afwijkingen zijn. Een afwijking kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden doordat chemicaliën voor afvalwaterzuivering minder zuiver hoeven te zijn dan voor andere industrieën en daardoor milieuvriendelijker geproduceerd kunnen worden óf dat in Nederland specifieke bijproducten met lage milieubelasting in grote hoeveelheden beschikbaar zijn. De uitkomsten van de analyse zijn daarom vooral betrouwbaar op het vlak van elektriciteit, Thermphos en kunstmest, maar minder op het vlak van de chemicaliën.
alternatief
jaarlijkse kosten (euro)
jaarlijkse besparing t.o.v. referentie (euro)
441.000
0
FeCl3 (referentie)
Een laatste opvallende uitkomst van de analyse is dat de milieuscores van volledig chemische fosfaatverwijdering dicht bij de scores van biologische fosfaatverwijdering liggen zolang geen struviet wordt gewonnen. Door het elektriciteitsverbruik in de anaerobe zone (menging en recirculatie) en door verslechtering van de ontwaterbaarheid blijkt biologische fosfaatverwijdering niet zo bijzonder milieuvriendelijk uit te pakken. Afhankelijk van het type coagulant kan volledig chemisch zelfs beter scoren (FeSO4). Dit is van belang om in de toekomst mee te wegen, met name bij kleine rwzi’s met eigen gisting en ontwatering. Hoewel ook dan geldt dat biologische fosfaatverwijdering met struvietwinning uit uitgegist slib het meest milieuvriendelijke alternatief is, kunnen de kosten voor anaerobe tanks plus struvietwinning wel eens dusdanig hoog zijn dat volledig chemische verwijdering in een multicriteriaanalyse aantrekkelijker blijkt.
Fe(II)SO4
328.000
113.000
AlOHCl2
508.000
- 67.000
Drinkwaterslib & FeCl3
484.000
- 43.000
NaAlO2
473.000
- 32.000
FeClSO4
402.000
39.000
MgO & FeCl3 (centraat)
362.000
79.000
MgCl & FeCl3
20.000
421.000
MgCl & Fe(II)SO4
30.000
411.000
MgCl & NaAlO2
76.000
365.000
MgO & FeCl3
30.000
411.000
Tabel 2: Jaarlijkse kosten en besparingen van de alternatieven.
Bij het gebruik van een aluminiumproduct in plaats van een ijzerproduct zal de totale hoeveelheid af te voeren slibmassa afnemen. Dit wordt veroorzaakt doordat aluminium een lagere molecuulmassa heeft dan ijzer.
coagulant nodig ten opzichte van de referentie. In beide groepen moet geïnvesteerd worden in een struvietreactor. In deze reactor wordt een magnesiumzout gedoseerd.
Bij toepassing van Fe(II)SO4 wordt ijzersulfaat gebruikt in een vaste vorm. Dat dient dus eerst opgelost te worden. Ook moet het ijzer nog omgezet worden van Fe2+ naar Fe3+ om fosfaatbinding mogelijk te maken. Voor deze omzetting is zuurstof nodig en dus extra beluchting.
Voor alle alternatieven worden de jaarlijkse kapitaalslasten van de te bouwen installaties alsmede de onderhoudskosten meegenomen, evenals de kosten van chemicaliën, energie, personeel en verandering van slibafzetkosten. Door het vormen van struviet in uitgegist slib zal de ongecontroleerde struvietvorming sterk afnemen. Hierdoor zullen alle installatieonderdelen na de struvietreactor in de sliblijn minder last hebben van slijtage en verstoppingen. De besparing op dit vlak is niet meegenomen in het kostenoverzicht.
Voor toepassing van ijzerhoudend drinkwaterslib en FeCl3 geldt dat de huidige doseerinstallatie blijft bestaan, maar dat een kleinere hoeveelheid gedoseerd zal worden. Voor het doseren van drinkwaterslib is een aanvullende installatie noodzakelijk. De hoeveelheid werkzaam ijzer in drinkwaterslib ligt lager dan in bijvoorbeeld ijzerchloride. De hoeveelheid af te voeren slib zal hierdoor toenemen. Daarnaast zal de biogasproductie in lichte mate toenemen. Tevens zijn er baten bij de sector drinkwater: de afzet- en afvoerkosten voor het drinkwaterslib zullen lager worden.
Kostenvergelijking
Binnen de kostenvergelijking zijn dezelfde alternatieven vergeleken als binnen de levenscyclusanalyse; alleen volledig chemische verwijdering is niet meegenomen. Dat is namelijk voor rwzi Amsterdam West niet relevant, aangezien biologische fosfaatverwijdering daar al aanwezig is. Bij toepassing van FeCl3, AlCl3 of Al(OH)Cl2, NaAlO2 en FeClSO4 hoeft niet geïnvesteerd te worden. De fosfaatvracht wordt biologisch verwijderd en aangevuld met chemische verwijdering in de waterlijn. Dit kan plaatsvinden met de huidige doseerinstallatie.
Bij fosfaatverwijdering in de centraatstroom van de slibontwatering én in het uitgegiste slib wordt de standaard biologische en chemische verwijdering van fosfaat in de waterlijn uitgebreid met struvietvorming in de sliblijn. In de waterlijn is dan minder
Resultaten kostenvergelijking
In tabel 2 zijn de jaarlijkse kosten per alternatief aangegeven. Ook is de besparing ten opzichte van het referentiealternatief weergegeven. Een negatief getal betekent extra kosten. Om op korte termijn op de rwzi Amsterdam West te kunnen besparen zonder investeringen te hoeven doen, is het veranderen van ijzerchloride door ijzerchloridesulfaat de beste optie. De besparing die hiermee te behalen is, is echter gering. Door te investeren in de bouw van een oploskelder en ijzerchloride te vervangen door ijzer(II)
Tabel 3: Multicriteria-analyse van de technieken voor fosfaatverwijdering.
aspect
gewicht
ijzercoagulant
FeSO4
drinkwaterslib
aluminiumcoagulant
struvietcentraat
struviet uitgegist slib
kosten
25
2
3
1
1
3
5
duurzaamheid
18
1
2
1
2
3
5
ruimtegebruik
11
4
2
3
4
1
1
bedrijfszekerheid
18
2
1
1
2
1
3
innovatie
14
1
1
2
2
3
4
flexibiliteit
14
3
1
2
3
2
2
100
204
179
150
211
228
364
totaal
H2O / 01 - 2011
31
sulfaat is de besparing omvangrijker. Voor hogere besparingen moet geïnvesteerd worden in een struvietreactor in de sliblijn.
Conclusie
Naast milieu en kosten spelen andere factoren een rol, zoals ruimtegebruik, bedrijfszekerheid, innovatie en flexibiliteit. Binnen de beoordeling van het criterium ‘ruimtegebruik’ is gekeken naar het ruimtebeslag en de mogelijke locaties voor nieuw te bouwen installaties. Binnen het criterium ‘bedrijfszekerheid’ ligt de nadruk op risico. Beoordeeld is op het risico dat een installatie niet naar behoren functioneert en als gevolg hiervan de kans op overschrijdingen van de Wabo- en/of watervergunningen. Met het criterium ‘flexibiliteit’ wordt beoordeeld in hoeverre een installatie eenvoudig aangepast kan worden aan toekomstige veranderingen op het gebied van afvalwa-
terkwaliteit en -kwantiteit en veranderingen van lozings- en milieueisen. Om de alternatieven goed te kunnen vergelijken op alle criteria, is gebruik gemaakt van een multicriteria-analyse. In tabel 3 is het resultaat hiervan te zien. De gewichten van de criteria zijn bepaald door ze één voor één onderling af te wegen. De scores van de alternatieven zijn in vijf klassen ingedeeld: 1 (slechtste score) tot en met 5 (beste score). In tabel 3 worden de scores zonder vermenigvuldiging met het gewicht weergegeven. De totaalscore bestaat uit de som van de producten van elke score en het gewicht ervan.
dering op rwzi Amsterdam West. Daarom wordt hiervoor financiering bij Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangevraagd. LITERATUUR 1) Veltman A., J. de Danschutter en C. Uijterlinde (2010). Terugwinnen van fosfaatkunstmest uit zuiveringsslib verlaagt kosten van slibverwerking. H2O nr. 11, pag. 4-5. 2) Klaversma E. (2010). Toepassing van milieuanalyses via de LCA-techniek bij Waternet. WT afvalwater nr. 3. 3) STOWA (2007). Fosfaatterugwinning uit ijzerarm slib van rioolwaterzuiveringsinrichtingen. Rapport 2007-31.
Uit de resultaten van de multicriteria-analyse concludeert Waternet dat het toepassen van een struvietreactor uit uitgegist slib het beste alternatief is voor de fosfaatverwij-
advertentie
Pompen - Afsluiters - Systemen
PumpMeter Voor transparante pompprestaties
100893
De nieuwe, innovatieve PumpMeter van KSB geeft volledig inzicht in het gedrag van uw pomp. Alle relevante data worden gemeten en overzichtelijk op een display gepresenteerd. Zo heeft u altijd zicht op het actuele werkpunt en beschikt u na verloop van tijd over een nauwkeurig belastingsprofiel. Bovendien maakt het energie-efficiency symbool in één oogopslag duidelijk of besparingen mogelijk zijn. Verzeker uzelf eenvoudig en langdurig van de beschikbaarheid en de energie-efficiënte werking van uw pomp en bespaar op die manier tijd, energie en kosten. www.ksb.nl/pumpmeter
32
H2O / 01 - 2011
KSB Nederland B.V. - www.ksb.nl - infonl@ksb.com
platform
Arjenne Bak, Bureau Waardenburg Wendy Liefveld, Bureau Waardenburg
KRW-toetsingskader ecologie voor ruimtelijke ingrepen in de praktijk Volgens het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (Bkmw 2009) moeten nieuwe ruimtelijke ingrepen in KRW-waterlichamen voortaan getoetst worden aan de ecologische KRW-doelen. Dit is een nieuw onderdeel van de vergunningverleningsprocedure in het kader van de Waterwet. In opdracht van Rijkswaterstaat Zuid-Holland is het nieuwe toetsingskader toegepast op een geplande overnachtingshaven voor de scheepvaart in het benedenrivierengebied1). Voor drie locaties langs de Boven Merwede en de Beneden Merwede is beoordeeld wat het verwachte effect is op het behalen van de KRW-doelen voor het waterlichaam Sliedrechtse Biesbosch. De aanleg van de overnachtingshaven zal alleen lokaal effect hebben. De KRW-doelen voor het waterlichaam als geheel komen niet in gevaar. Wel wordt in enkele gevallen het 1%-criterium voor de aantasting van ecologisch relevant areaal dicht benaderd. Ook is soms sprake van directe overlap met een ingeplande KRW-inrichtingsmaatregel, hetgeen gecompenseerd moet worden. Dit is één van de eerste praktijkervaringen met het Toetsingskader voor ecologie voor rijkswateren. De ervaringen worden door Rijkswaterstaat gebruikt voor het verder aanscherpen van het toetsingskader, bijvoorbeeld ten aanzien van cumulatieve effecten en het bepalen van ecologisch relevante arealen.
D
e Nederlandse implementatie van de KRW vindt deels plaats in het Bkmw 20092). De KRW vereist dat het huidige beschermingsniveau van de waterkwaliteit gehandhaafd blijft. Dit betekent dat waterlichamen die in een slechte toestand verkeren, in principe niet verder achteruit mogen gaan. Bij waterlichamen in de goede toestand is wel enige verslechtering toegestaan zolang de ondergrens niet wordt overschreden (normopvulling). De achteruitgang wordt beoordeeld per stof of kwaliteitselement en per planperiode. Het gaat dus om structurele achteruitgang; tijdelijke achteruitgang is alleen voorwaardelijk toegestaan. Dit betekent dat bij vergunningverlening voor nieuwe lozingen of ruimtelijke ingrepen getoetst moet worden of de KRW-doelen voor het betreffende waterlichaam nog wel gehaald kunnen worden als de activiteit wordt uitgevoerd. Van structurele achteruitgang is sprake als de ecologische toestandsklasse van één van de kwaliteitselementen lager wordt dan de prognose voor 2015, het ecologisch relevant areaal met meer dan één procent vermindert en de ecologische kwaliteit met meer dan 0,01 EKR daalt in de klasse ‘slecht’.
deze vergunningverlening. Hierin zijn ook de KRW-doelen en maatregelenpakketten vastgelegd. In bijlage 3 van het BPRW is het ‘Toetsingskader waterkwaliteit’ opgenomen, met een onderdeel chemie en een onderdeel biologie. Dit artikel gaat over de toepassing van de beslisschema’s voor ecologie.
Ingreep
Het KRW-toetsingskader ecologie is hier toegepast op de mogelijke aanleg van een overnachtingshaven voor de beroepsscheepvaart in het benedenrivierengebied. Op dit moment is er een tekort aan overnach-
tingsplaatsen voor binnenvaartschepen op het traject Haaften-Rotterdam en HaaftenVolkerak. Rijkswaterstaat is op zoek naar 38 extra ligplaatsen langs de Boven Merwede en/ of Beneden Merwede. Rijkswaterstaat heeft hiervoor drie mogelijke locaties geselecteerd in het KRW-waterlichaam ‘Sliedrechtse Biesbosch’: Polder Stededijk, Dordtsche Avelingen en Woelse Waard/Dalemse Gat. In Polder Stededijk is reeds een kleine opslag/ overslaghaven van Rijkswaterstaat aanwezig. Het omringende terrein is in agrarisch gebruik. De rest van de polder is grotendeels bestemd voor de ontwikkeling van 30 hectare zoetwatergetijdennatuur (KRW-inrichtings-
Binnenvaartschepen op de Boven Merwede bij de Dordtsche Avelingen.
Voor de rijkswateren is het Beheerplan Rijkswateren (BPRW)3) kaderstellend voor H2O / 01 - 2011
33
maatregel). De Dordtsche Avelingen is een bestaand natuurgebied in beheer bij Staatsbosbeheer. Het gebied is zeer afwisselend en omvat open water, kreken, moerasbos, griend en weidevogelgrasland. Het grootste open water is het Avelingerdiep, dat benedenstrooms in contact staat met de Boven Merwede. De Woelse Waard/Dalemse Gat bestaat grotendeels uit graslanden in agrarisch gebruik en enkele plassen (waaronder het Dalemse Gat) die in verbinding staan met de rivier. Ook de Dordtsche Avelingen en de Woelse Waard/Dalemse Gat hebben een KRW-opgave voor zoetwatergetijdennatuur van respectievelijk 80 en 35 hectare. Uitbreiding van het areaal zoetwatergetijdennatuur is voor alle drie locaties de belangrijkste taakstelling voor de KRW. Voor de nieuwe overnachtingshaven moet het buitendijkse gebied gedeeltelijk vergraven worden en moeten bestaande wateren worden verdiept. De exacte locatie en omvang van de haven binnen de drie plangebieden is in het huidige stadium nog onzeker, zodat gewerkt is met een minimumen maximumvariant. Uitgangspunt is in ieder geval om zoveel mogelijk gebruik te maken van het huidige natte oppervlak.
Opzet KRW-toets
Het beslisschema ecologie bestaat uit twee delen: een algemeen en een watertypeafhankelijk toetsingskader. In het toetsingskader ecologie deel 1 staan enkele algemene vragen ten aanzien van de locatie van de ingreep, het voorkomen van de ingreep op lijsten van ingrepen zonder significante negatieve effecten op de ecologische kwaliteit en effecten op een geplande of reeds uitgevoerde KRW-maatregel. Het toetsingskader ecologie deel 2 is watertype-afhankelijk. Het waterlichaam ‘Sliedrechtse Biesbosch’ behoort tot het (KRW-)rivierwatertype R8 (zoet getijdewater). Deel 2 van het toetsingskader brengt in beeld welke effecten van de ingreep zijn te verwachten op de biologische waterkwaliteit: Wordt de biologische kwaliteit beïnvloed door de ingreep? Heeft de ingreep een negatief effect op kenmerkende processen (stuurvariabelen) van het watertype? En worden eventuele negatieve effecten voldoende gemitigeerd of gecompenseerd? De vergunning voor de Waterwet kan alleen worden verleend als geen negatieve effecten ‘van betekenis’ worden verwacht of als de verwachte effecten voldoende worden gemitigeerd of gecompenseerd. Indien de negatieve effecten als significant worden ingeschat, dienen aan de vergunningverlening aanvullende voorwaarden voor mitigatie/compensatie gekoppeld te worden. Rijkswaterstaat Zuid-Holland, die in dit specifieke geval zelf initiatiefnemer is, maakt de definitieve afweging of uitvoering van de ingreep mogelijk is.
Aanpak en resultaten KRW-toets
De tabel geeft de resultaten weer van de KRW-toetsing.
34
H2O / 01 - 2011
KRW-toets
Polder Stededijk
Dordtsche Avelingen
Woelse Waard/ Dalemse Gat
deeltoets 1
0
-
-
geen overlap met of invloed op geplande KRWmaatregel
deels overlap met geplande KRWmaatregel
deels overlap met geplande KRWmaatregel
effect op omvang KRW-maatregel
deeltoets 2
0
0
0
1. verlies aan/ effect op ecologisch relevant areaal (bandbreedte)
waterplanten: 0% oeverplanten: 0,36-0,54% macrofauna: 0,03-0,13% vis: 0-0,11%
waterplanten: 0-0,15% oeverplanten: 0,11-0,29% macrofauna: 0,04-0,21% vis: 0,09-0,24%
waterplanten: 0,45-0,85% oeverplanten: 0,21-0,30% macrofauna: 0,49-0,84% vis: 0,31-0,59%
2. effect op R8 stuurvariabelen en maatlatten
nee, naar verwachting alleen lokale effecten
nee, naar verwachting alleen lokale effecten
nee, naar verwachting alleen lokale effecten
Samenvatting en toelichting resultaten KRW-toetsing overnachtingshaven op drie locaties. 0 = geen effect op KRW-doelen waterlichaam, - = negatief effect op KRW-doelen.
Overlap met KRW-inrichtingsmaatregelen
de ingreep één procent of meer van het ecologisch relevante areaal?. Ook deze vraag betreft zowel ruimtelijke overlap als mogelijke wisselwerking tussen ingreep en ecologie (bestaande ‘KRW-natuur’). Deze laatste vraag geldt zowel voor ‘ecologisch relevant’ oppervlak als oeverlengte. Bepaalde maatregelen (bijvoorbeeld het aanbrengen van oeververharding) beslaan slechts een klein oppervlak, maar kunnen door de grote lengte toch een negatief ecologisch effect hebben. Behalve overlap kan sprake zijn van beïnvloeding van een groter gebied, bijvoorbeeld door opwerveling en sedimentatie veroorzaakt door scheepsschroeven.
Uit de tabel blijkt dat zowel bij de Dordtsche Avelingen als de Woelse Waard/Dalemse Gat het havenplangebied deels overlapt met het geplande zoetwatergetijdengebied. Dit betekent dat de hectares zoetwatergetijdennatuur die door de haven worden opgesoupeerd, elders in het waterlichaam gecompenseerd moeten worden. Een vergunning kan pas worden verleend als compensatie uitgevoerd wordt. Daarnaast kan de aanleg van een haven de verbinding tussen het zoetwatergetijdengebied en de hoofdgeul belemmeren. Bij het ontwerp, de inrichting en het beheer van de haven moet hiermee rekening worden gehouden. De verbinding met de hoofdgeul en de hieraan gerelateerde getijdewerking moet gewaarborgd blijven. Een optimale inrichting en beheer moet voorkomen dat de getijdegeulen door de toename van slibvorming (door schroefwerking) sneller dichtslibben.
De ecologisch relevante arealen voor het waterlichaam Sliedrechtse Biesbosch zijn geselecteerd op basis van de RijkswaterenEcotopen-Stelsels Aquatisch4), Oevers5) en Terrestrisch6). Per kwaliteitselement (waterplanten, oeverplanten, macrofauna en vissen) zijn de relevante ecotopen van zoet getijdenwater geselecteerd. Het betreft onder andere ecotopen die ondiep zijn of natuurlijke oevers hebben. Zo zijn bijvoorbeeld voor waterplanten ‘eenzijdig aangetakte zoete getijdenkreken’ relevant, voor oeverplanten ‘helofytenmoeras in de oever’ en voor macrofauna en vis ‘diepe nevengeulen’. Vervolgens is per kwaliteitselement het totaal areaal aan relevante ecotopen ofwel ‘ecologisch relevant areaal’ uitgerekend binnen het hele waterlichaam en binnen de begrenzing van de havenlocaties.
In deeltoets 1 is in dit geval alleen onderscheidend de vraag ‘Heeft de ingreep effect op de omvang van een geplande of al uitgevoerde KRW-maatregel?’. Hierbij gaat het zowel om ruimtelijke overlap als om mogelijke wisselwerking tussen ingreep en KRW-maatregel (geplande of reeds gerealiseerde ‘KRW-natuur’). Indien deze vraag met ‘ja’ beantwoord wordt, dan is sprake van een negatief effect op een KRW-maatregel. Aangezien voor de realisatie en omvang van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting geldt, moet een negatief effect hierop altijd worden gecompenseerd.
Toets ecologisch relevant areaal
De eerste vraag van deeltoets 2 bestaat uit twee onderdelen. Kan de ingreep invloed hebben op de ecologische kwaliteit van het waterlichaam? Het antwoord hierop is ‘ja’, aangezien de haven wordt aangelegd in de natte oeverzone. Dit gebied telt mee bij de beoordeling van het waterlichaam met de biologische maatlatten. De tweede vraag is een lastige: Beslaat of beïnvloedt
Het totaal ‘ecologisch relevant areaal’ voor de Sliedrechtse Biesbosch bedraagt voor waterplanten 533 hectare, oeverplanten 905 hectare, macrofauna 825 hectare en vissen 769 hectare. Uit de tabel blijkt dat op geen enkele locatie de 1%-grens wordt overschreden. Wel wordt bij de Woelse Waard deze grens dicht benaderd. De maximale havenvariant Woelse Waard beslaat respectievelijk 0,85 en 0,84 procent van het relevante areaal voor waterplanten
platform en macrofauna. Hier gaat veel ondiep water verloren, dat geschikt leefgebied is voor waterplanten en macrofauna van zoet getijdenwater (zie afbeelding 1). Beoordeling van effect op stuurvariabelen
Hoewel de toets formeel hier eindigt (de 1%-grens wordt niet overschreden en de vergunning kan worden verleend) is op verzoek ook onderzocht wat de mogelijke effecten van de ingreep op de R8-stuurvariabelen zijn. De achtergrond van deze stap is dat bepaalde ingrepen een relatief klein ecologisch oppervlak aantasten, maar via een effect op belangrijke stuurvariabelen toch een groot negatief effect kunnen veroorzaken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan stuwen en sluizen. Belangrijke stuurvariabelen van zoet getijdenwater (R8) zijn onder andere stromingskarakteristieken, waterpeilregime, inundatieduur en -areaal, erosie, sedimentatie, inrichting van de oever en passeerbaarheid voor vissen. De aanleg van een overnachtingshaven zal naar verwachting alleen lokale effecten hebben in de vorm van opwerveling, troebeling, versnelde slibaanwas door schroef- en golfwerking. Dit is negatief voor alle aquatische soortgroepen ter plaatse. Ook zullen de groeiomstandigheden voor oevervegetatie lokaal verslechteren door golfwerking en herinrichting van de oevers. Tevens zal de waterbodem belast worden met zware metalen en antifouling. Er worden vooralsnog geen negatieve effecten op waterlichaamniveau verwacht. De scheepvaartintensiteit in het waterlichaam als geheel neemt immers niet toe door de aanleg van een overnachtingshaven.
Afb. 1: De Woelse Waard / Dalemse Gat met de begrenzing van de KRW-maatregel en de haven en ecologisch relevante arealen per soortgroep.
De KRW-doelen voor het waterlichaam als geheel komen dus niet in gevaar.
Vervolg
In de toekomst moet bij deze laatste stap rekening gehouden worden met cumulatieve effecten. Het is immers denkbaar dat x maal een lokaal effect wel merkbaar wordt op waterlichaamniveau, bijvoorbeeld door een toename van het zwevend stofgehalte. Een ander cumulatief effect betreft ‘ecologische hotspots’. Aangezien voor de KRW-toets geen veldwerk uitgevoerd hoeft te worden, is niet bekend of de
Visonderzoek in een water in de uiterwaarden (foto: Paul Boddeke)
beschouwde locaties wellicht een belangrijke ecologische functie vervullen, bijvoorbeeld als paaigebied voor vis. Het is mogelijk dat bij het verdwijnen van meerdere ‘ecologische hotspots’ een effect op waterlichaamniveau ontstaat, zelfs voordat de 1%-grens van ecologisch relevant areaal is overschreden. Een korte veld- en bronneninventarisatie, zoals uitgevoerd wordt in het kader van de Flora- en faunawet, kan ook voor de KRW-toets waardevol zijn, mits ze uitgevoerd wordt in de juiste periode. De bovenvermelde kennisleemte kan hiermee deels ingevuld worden. Over het algemeen moet voor een ruimtelijke ingreep zowel een toetsing op natuurdoelen (Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en de Ecologische HoofdStructuur) als op KRW-doelen worden uitgevoerd. Door de KRW- en natuurtoetsen te combineren, kan een beter toetsresultaat worden bereikt. LITERATUUR 1) Bak A., D. Emond, W. Liefveld en D. Wielakker (2010). Natuur- en KRW-toets aanleg overnachtingshaven(s) langs de Boven Merwede en Beneden Merwede. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998, de Ecologische Hoofdstructuur en de Europese Kaderrichtlijn Water. Bureau Waardenburg. Rapport 10-118. In opdracht van Rijkswaterstaat Zuid-Holland. 2) Anonymus (2009). Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (Bkmw) 2009. 3) Anonymus (2009). Beheer- en Ontwikkelplan Rijkswateren (BPRW) 2010-2015. 4) Van der Molen D., H. Aarts, J. Backx, E. Geilen en M. Platteeuw (2000). Rijkswateren-Ecotopen-Stelsels (RWES) Aquatisch. RIZA. Rapport 2000.038. RWES. Rapport 5. 5) Lorenz .. (2001). Rijkswateren-Ecotopen-Stelsels Oevers. 6) Willems D., J. Bergwerff en N. Geilen (2007). RWES Terrestrisch. Actualisatie ecotopenindeling van de periodiek tot zelden overstroomde en overstromingsvrije zones langs de rijkswateren. RIZA 2007.030.
H2O / 01 - 2011
35
Willie van Emmerik, Sportvisserij Nederland Martin Kroes, Tauw
Voorstellen voor verbetering KRW-vismaatlatten voor M-typen De visstand vormt één van de biologische kwaliteitselementen van de Kaderrichtlijn Water. Hiervoor zijn maatlatten opgesteld. Deze zijn bedoeld voor beoordeling, doelafleiding en het formuleren van maatregelen. Door de waterbeheerders is dit uitgewerkt in de waterbeheer- en stroomgebiedsbeheerplannen. De uitvoering van deze plannen is mede bepalend voor de ontwikkeling van vissoorten, visgemeenschappen en - daarvan mede afhankelijk - de visserijmogelijkheden. Voor de sportvisserij als ‘watergebruiker’ en visserijbeheerder is het van belang dat (vis)doelstellingen realistisch en haalbaar zijn. Goede vismaatlatten zijn daarvoor nodig. Bij Sportvisserij Nederland rezen vragen rond de inhoud en toepassing van de maatlatten. Daarom is Tauw gevraagd een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de inhoud van de KRW-maatlatten voor vis en de gemaakte keuzes tijdens het proces van totstandkoming van die maatlatten.
D
e centrale vraag in het onderzoek was: ‘In hoeverre zijn de referenties en ontwikkelde maatlatten voor vissen realistisch en toepasbaar voor de Nederlandse stilstaande binnenwateren?’ Doel hiervan was bouwstenen aan te leveren voor de evaluatie van de vismaatlatten voor de gebufferde M-watertypen (meren, plassen, kanalen en sloten). Dit evaluatietraject vindt momenteel plaats. De conclusies uit het rapport van Tauw maken duidelijk dat de KRW-visdoelen om herziening vragen. Een natuurlijke referentie voor de meren en plassen is in Nederland niet meer aanwezig. Alle meren en plassen zijn al sinds de vroege Middeleeuwen door de mens beïnvloed of door toedoen van de mens ontstaan, bijvoorbeeld door turfwinning. Morfologisch en hydrologisch hadden de meeste natuurlijke meren een sterke interactie met de Noordzee en de Zuiderzee. Het merengebied in Friesland en Noord- en Zuid-Holland (de latere droogmakerijen) zijn hiervan voorbeelden. Door invloed van de mens (onder andere bedijking) bestaat dit type meren niet meer. Voor de afleiding van visdoelen en vismaatlatten voor de KRW is als referentie gekozen voor een combinatie van de volgende wateren2): een aantal ondiepe meren in de Donaudelta, enkele diepe meren in Polen en Rusland en een aantal niet-oorspronkelijke, heldere, plantenrijke wateren in Nederland. De ondiepe meren die in het buitenland zijn
36
H2O / 01 - 2011
geselecteerd als referentie, worden in het algemeen gekenmerkt door een grote mate van (rivier)peildynamiek, de aanwezigheid van uitgestrekte overstromingsgebieden, sterke fluctuaties in het zuurstofgehalte en een grote oppervlakte met moeras- en verlandingsvegetaties. De begroeiing met vegetatie, peilfluctuaties (doorgaans meer dan één meter), het areaal vloedvlakten (meer dan de helft van het totale oppervlak), diepte en voedselrijkdom zijn slecht vergelijkbaar met de Nederlandse situatie. Voor de KRW-doelstellingen is desondanks gebruik gemaakt van de gegevens over de visstanden in deze wateren2),6). Vanuit ordening en analyse van de data zijn visgemeenschappen opgesteld. Deels komen deze overeen met de OVB-viswatertypering zoals deze vanaf
1990 voor de ondiepe stilstaande wateren is afgeleid en toegepast5),7) (zie tabel). De KRW-typering wijkt hiervan echter af door de keuze voor een baars-blankvoorn- en een zeelt-kroeskarpertype én de afwezigheid van het snoek-blankvoorntype. Het ‘baars-blankvoorntype’ is kenmerkend voor voedselarme (niet-gebufferde) diepe meren of ondiepe meren met een zandbodem en niet voor de ondiepe, van nature (matig) voedselrijke plassen en meren in Nederland. In de Nederlandse gebufferde meren en plassen met een veenof kleibodem bepaalt vooral de beschikbaarheid van bodem- en oevergebonden macrofauna het voedselaanbod. Karperachtigen als de brasem en de kolblei benutten dit bodemvoedsel veel efficiënter dan baars en blankvoorn, waardoor zij logischerwijs
platform
een relatief hoog aandeel van de visbiomassa zullen vormen in Nederlandse wateren. Het afgeleide ‘zeelt-kroeskarpertype’ is kenmerkend voor wateren met een hoge seizoensgebonden peildynamiek, een groot overstromingsareaal met moerasvegetatie en een totale vegetatiebedekking van meer dan 90 procent. Gedurende het zomerhalfjaar kennen dergelijke wateren sterk afnemende waterarealen en waterdiepten, alsmede periodiek zeer lage zuurstofgehalten. De vissoorten die kenmerkend zijn voor deze visgemeenschap, zijn fysiologisch goed aangepast aan het leven onder dergelijke omstandigheden. In Nederland komen deze omstandigheden niet voor en zijn ze historisch ook niet aannemelijk gezien de wijze waarop het merendeel van de Nederlandse plassen en meren is ontstaan en zich heeft ontwikkeld. Het identificeren van een daarvan afgeleid zeelt-kroeskarpertype is dan ook niet realistisch voor de Nederlandse plassen en meren.
Doorwerking referenties in afgeleide maatlatten
Voor het vaststellen van MEP/GEP voor sterk veranderde en kunstmatige wateren zijn respectievelijk de Pra(a)gmatische Methode en het Europese Richtsnoer gebruikt1),4). Hierbij spelen de natuurlijke referenties geen directe rol meer. Omdat vrijwel alle Nederlandse wateren sterk veranderd of kunstmatig zijn, lijkt kritiek op de gehanteerde referenties in eerste instantie dan ook weinig relevant. Maar bij de afleiding voor de gewenste toestand (MEP/GEP) worden in de praktijk als indicatoren visgemeenschappen gekozen uit de hiervoor beschreven referenties. De indicatoren voor de visstand blijven daarmee in belangrijke mate afgeleid van de gekozen referenties, met bijbehorende hiervoor gemaakte kritische kanttekeningen voor de Nederlandse situatie en bruikbaarheid.
Beoogde toepassing anders uitgewerkt
De waterbeheerders hebben voor de eigen wateren KRW-visdoelen opgesteld, gericht op het behalen van een zo goed mogelijke, haalbare en betaalbare toestand (GEP). Maar ook in de hiervoor gehanteerde pragmatische benadering zijn de voornoemde referenties gebruikt als uitgangspunt voor GEP. De beheerplannen om de KRW-doelen te halen, bevatten dan ook maatregelen om de visstand in de richting van een referentie
te sturen die niet aansluit bij de (historische) Nederlandse realiteit. Het traject van de landelijk opgestelde kaders naar de praktijk lijkt - gegeven de inhoudelijke complexiteit van opgestelde referenties tot pragmatische doelafleiding - onvoldoende begeleid.
Kloof tussen ecologie, maatlatten en beoordeling
In de praktijk betekent het voorgaande dat niet-representatieve vissoorten en visgemeenschappen hoog scoren bij de beoordeling van wateren. Meer kenmerkende vissoorten en visgemeenschappen leiden tot een lagere KRW-score en een negatievere beoordeling. Beoordelingen en doelstellingen komen daarmee ver af te staan van de praktijk, zoals: • het nastreven van een onrealistisch hoog aandeel (oever)plantminnende vis; • het nastreven van een hoog aandeel zuurstoftolerante vis, terwijl het abundant voorkomen van deze soorten juist een zuurstofhuishouding indiceert die niet optimaal is; • het in wateren met een gering areaal (begroeide) oeverzone en een lage bedekking met waterplanten (te) negatief scoren van de abundantie brasem (en karper); • het dubbel meewegen van vissoorten in zowel de deelmaatlat ‘zuurstoftolerante soorten’ als ‘plantminnende soorten’. Hiermee hebben deze, deels feitelijk niet logisch afgeleide visgemeenschappen, een grote invloed op de KRW-beoordeling, de geformuleerde doelen en de daarvan afgeleide maatregelen; • Er wordt vaak geen rekening gehouden met de rol die M-wateren kunnen spelen in migratieroutes naar beken of rivieren (bijvoorbeeld Zuidlaardermeer en Friese boezem naar de Drentse beken) en/ of deelleefgebied voor migrerende vissoorten. In de praktijk kan dit leiden tot ‘scheve’ beoordelingen en maatregelenpakketten; • Populatie-opbouw van vissoorten is geen onderdeel van de beoordeling, terwijl juist dit aspect van belang is als indicator van goede milieuomstandigheden en een stabiele, robuuste visstand.
Conclusies en aanbevelingen
De maatlatten voor de M-typen behoeven heroverweging en bijstelling om recht te doen aan de Nederlandse (praktijk)situatie zowel nu, als voor de toekomst. Daarom wordt aanbevolen:
de plaats en ‘gewicht’ van plantminnende en zuurstoftolerante vissoorten in de KRW-maatlatten voor vis in M-watertypen te herzien; • de visgemeenschappen (deelmaatlatten) baars-blankvoorn en zeelt-kroeskarper te verwijderen en een meer logische overgang in visgemeenschappen voor ondiepe, gebufferde meren op te stellen door het snoek-blankvoorntype uit de OVB-typering in te brengen; • de systematiek van deelmaatlatten te vereenvoudigen en te onderzoeken of een deelmaatlat snoek (populatie-opbouw en abundantie) een functioneel alternatief kan vormen; • het aandeel zuurstoftolerante vissoorten als indicator samen te voegen met het aandeel plantminnende vissoorten, zodat soorten niet dubbel scoren en de abundantie van deze groepen afhankelijk te stellen van de verhouding totaaloppervlak - inundatiegebied /oeverlengte; • de versnippering van leefgebieden een juiste plek te geven in de (deel)maatlatten. Dit kan door meer uit te gaan van een (water)ecosysteembenadering, waarbij ook over de grenzen van de KRW-waterlichamen wordt gekeken naar migratiemogelijkheden en potentiële habitats voor de gewenste vissoorten en visstand. •
LITERATUUR 1) Evers C., A. van de Broek, R. Buskens, A. van Leerdam en R. Knoben (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. In opdracht van STOWA. Rapport 2007-32b. 2) Jaarsma N., M. Klinge en R. Pot (red.) (2008). Achtergronddocument referenties en maatlatten vissen ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water. Expertteam. 3) Kroes M., S. Sollie en L. Bakker (2010). KRWmaatlatten voor vis in ondiepe gebufferde M-watertypen; bouwstenen voor de evaluatie van de referenties en maatlatten. Tauw. In opdracht van Sportvisserij Nederland. 4) Pot R. (red.) (2005). Default-MEP/GEP’s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren. Conceptversie 8. 5) Quak J. en A. van der Spiegel (red.) (1992). Cursus visstandbeheer en integraal waterbeheer. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. 6) Van der Molen D. en R. Pot (red.) (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn water. 7) Zoetemeyer R. en B. Lucas (2007). Basisboek Visstandbeheer. Sportvisserij Nederland.
H2O / 01 - 2011
37
Wim Hijnen, KWR Watercycle Research Institute Emile Cornelissen, KWR Watercycle Research Institute Hilde Prummel, Waterlaboratorium Noord Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute
Biofouling spiraalgewonden membranen al bij lage concentraties afbreekbare stoffen in voedingswater Biofouling veroorzaakt operationele problemen bij de toepassing van spiraalgewonden membranen voor waterbehandeling en ontzouting van zeewater. Vervuilde membranen moeten periodiek worden gereinigd en soms ook worden vervangen. Zeer lage concentraties van afbreekbare stoffen in water kunnen bacteriegroei en biofilmvorming veroorzaken. Uit laboratoriumexperimenten blijkt dat de drempelconcentratie voor biofouling eveneens slechts enkele microgrammen gemakkelijk afbreekbare stoffen per liter voedingswater is. Beperking van biofouling vereist dus een vergaande AOC-verwijdering bij de voorzuivering en selectie van antiscalants op groeibevorderende eigenschappen.
S
piraalgewonden membranen worden steeds meer toegepast voor de ontzouting van zeewater en brakwater (omgekeerde osmose) en voor de behandeling van zoet water (nanofiltratie). De reden hiervoor is de effectieve verwijdering van (an)organische stoffen, deeltjes en pathogene micro-organismen.
Verstopping van de voedingskanalen in de membraanelementen door biofilmvorming (biofouling) is echter een lastig probleem. In de afgelopen jaren is bij KWR in BTO-verband en in het kader van het Europese project MEDINA (Membrane-based Desalination: an Integrated Approach) onderzoek verricht naar het verband tussen de groeipotentie
Afb. 1: Invloed van het acetaatgehalte op de groeisnelheid van enkele reincultures in drinkwater bij 15˚C.
van het voedingswater en biofouling van de membranen. De belangrijkste oorzaak van biofouling is de aanwezigheid van afbreekbare stoffen in het voedingswater. Bacteriën kunnen groeien bij concentraties van slechts enkele microgrammen van gemakkelijk afbreekbare stoffen in water. Dit is aangetoond met groeiproeven in drinkwater onder goed geconditioneerde condities 1),2),3). Met deze batchproeven is het mogelijk om het verband te bepalen tussen de exponentiële groeisnelheid (µ) van bacteriën en de concentratie van een afbreekbare verbinding. Dit verband wordt beschreven met de Monod-vergelijking: μ = μmax *
[S] ks + [S]
Hierin is µmax (uur1) de maximale groeisnelheid en ks de substraatconcentratie (S) in µg C/l, waarbij de groeisnelheid µ de helft is van µmax. Verschillende soorten bacteriën die kunnen groeien op bijvoorbeeld acetaat, hebben onderling verschillende waarden voor µmax en ks (zie afbeelding 1). Polaromonas, een bacterie die is geïsoleerd uit een actieve koolfilter4), heeft een zeer lage
38
H2O / 01 - 2011
platform ks-waarde voor acetaat, namelijk 0,4 µg C/l en groeit onder deze condities sneller dan de andere twee bacteriën. De bacterie heeft echter ook een lage maximale groeisnelheid van 0,9 uur en verliest bij concentraties hoger dan 3 en 17 µg C/l de concurrentie van respectievelijk AOC-stam Pseudomonas fluorescens P17 en Aeromonas die dan sneller groeien. In biofilms op membranen zijn Sphingomonas-soorten aangetroffen5). De groeikinetiek van deze bacteriën is mogelijk vergelijkbaar met die van Polaromonas. Naast groeikinetiek op individuele verbindingen zijn ook mogelijkheden in het benutten van typen afbreekbare verbindingen (koolhydraten, aminozuren, carbonzuren en aromaten) van invloed op de biodiversiteit van bacteriën in water of biofilms. Hierbij is ook de groeiopbrengst belangrijk. Uit metingen in batchcultures bleek dat omzetting van 1 µg C kan leiden tot de vorming van 4 x 106 tot 2 x 107 bacteriecellen1),2). De vraag is nu welke lage concentraties van gemakkelijk afbreekbare verbindingen nog biofouling van SW-membranen kunnen veroorzaken. Een volgende vraag is of de methoden voor de bepaling van de biologische stabiliteit van drinkwater (AOC en biofilmvormingsnelheid) bruikbaar zijn voor de beoordeling van de biofoulingspotentie van het voedingswater van SW-membranen. Voor de beantwoording van deze vragen is informatie nodig over de relatie tussen de concentratie van afbreekbare stoffen in het voedingswater en de vorming van biofilms door bacteriegroei in het membraanelement, die drukvaltoename (door verstopping van het voedingskanaal) en/of afname van de doorlaatbaarheid van het membraan (productieverlies) tot gevolg hebben. Er is onderzoek uitgevoerd in het laboratorium en er zijn metingen verricht bij installaties in de praktijk om deze vragen te beantwoorden.
Laboratoriumexperimenten
Laboratoriumexperimenten zijn uitgevoerd om te bepalen bij welke drempelconcentratie van gemakkelijk afbreekbare stoffen
Afb. 2: De genormaliseerde drukval (kPa) over het voedingskanaal van de MFS gevoed met drinkwater zonder (blanco) en drinkwater met verschillende concentraties acetaat.
nog drukvaltoename optreedt en wat het verband is tussen de concentratie van acetaat en de snelheid van verstopping. Bij dit onderzoek is de Membrane Fouling Simulator (MFS)6),7) gebruikt (zie afbeelding 2). Deze installatie, met een effectieve lengte van 20 centimeter, is een nabootsing van een deel van het voedingskanaal in een SW-membraanelement. De hydraulische condities in de MFS met daarin een deel van een nanofiltratiemembraan met voedingspacer waren vergelijkbaar met die in een SW-membraanelement. Bij een cross-flow van 0,1 m/s werd in een schoon voedingskanaal een genormaliseerde drukval (dPo bij 12,5°C) van gemiddeld 2,8 kPa gemeten. Er was geen permeaatproductie tijdens de proeven. De MFSinstallatie werd gevoed met drinkwater met een laag AOC-gehalte (3-5 µg/l) en een gemiddelde temperatuur van 15°C. Door een voorfiltratie over cartridges met poriegrootten van 10 en 1 µm was het drinkwater vrij van deeltjes en was het ijzergehalte laag (0,008 mg/l). Aan dit water werden acetaatconcentraties gedoseerd, variërend van 1 tot 1.000 µg C/l. Daarnaast werden ook
Afb. 3: Invloed van de acetaatconcentratie in het voedingswater op de vervuilingsnelheid (toename van de drukval) in het voedingskanaal van de MFS.
MFS-eenheden gevoed met het drinkwater zonder acetaat en met drinkwater zonder voorfiltratie. Tijdens de looptijd werd de drukval over het voedingskanaal bepaald en genormaliseerd naar een temperatuur van 12,5°C. Drempelconcentratie: 1 microgram acetaat-C per liter
De MFS-eenheden zonder acetaatdosering vertoonden in de eerste 100 dagen geen toename in drukval (zie afbeeldingen 2a en 2b), maar bij acetaatconcentraties van 10 en 1.000 µg C/l nam de drukval snel toe. Een trage toename in de drukval werd waargenomen bij een concentratie van 1 µg C/l (zie afbeelding 2c). In de twee installaties gevoed met ongefiltreerd drinkwater nam de druk na circa 90 dagen langzamer toe dan in de installaties die gevoed werden met 1 µg acetaat-C/l (afbeelding 2b). De invloed van het acetaatgehalte op de ontwikkeling van drukval werd ook duidelijk aangetoond door de dosering tijdelijk te onderbreken. Uit de gegevens blijkt dat verstopping van het voedingskanaal van SWM-elementen door bacteriegroei optreedt vanaf een (drempel) concentratie van 1 µg acetaat-C/l. Kinetiek van het biofoulingsproces
Met behulp van de formules gepresenteerd door Shock en Miquel in 19878) en de kinetiek van de biofilmgroei kan worden afgeleid dat de drukval in een voedingskanaal van een SW-membraan eerst lineair en daarna exponentieel toeneemt. Dit verloop werd ook gevonden bij de doseerexperimenten (zie afbeelding 2)7). Voor alle acetaatconcentraties is de exponentiële verstoppingsnelheid Rf (d) berekend. Het verband tussen Rf en de acetaatconcentratie (zie afbeelding 3) bleek evenals de groeikinetiek van bacteriën (afbeelding 1) te kunnen worden beschreven met een verzadigingsfunctie. De maximale waarden van Rf werden bereikt bij acetaatconcentraties vanaf 100 µg C/l. Beneden 100 µg C/l nam de verstoppingsnelheid snel af en was 50 procent van de maximale waarde bij een concentratie van 20 µg C/l (afbeelding 3). Deze concentratie is hoger dan de ks-waarden van bacteriën voor H2O / 01 - 2011
39
locatie
verstoppingssnelheid Rf d-1 (gemiddelde en min - max)
groeipotentie van het voedingswater AOC (µg C/l)
BVS (pg ATP/cm2.d)
voor antiscalant
na antiscalant
voor antiscalant
na antiscalant
blanco*
0,0
3-5
na**
-
na
6
0,0
-***
6,5
-
3
5
0,0
6,3
11,7
5
7
1
0,05 (0,04-0,06)
11,3
-
16
-
3
0,13 (0,07-0,28)
12,6
21,6
5-94
-
2
0,14 (0,07-0,22)
14,9
23,6
15-79
270
4
0,15 (0,14-0,15)
9,0
14,6
48
296
* = MFS van de laboratoriumdoseerproef zonder acetaatdosering (<90 dagen) ** = geen antiscalant *** = niet bepaald Exponentiële verstoppingsnelheid Rf van SW-membranen in de testbank en de groeipotentie van het voedingswater (AOC en BVS), gemeten in dezelfde periode bij zes praktijkinstallaties.
groei op acetaat in water (afbeelding 1). Het verstoppingsproces is een gevolg van groei van bacteriën in een biofilm bij hoge afschuifkrachten. Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de ks-waarden voor groei en de waargenomen k-waarde voor biofouling is het optreden van transport-limitatie in de biofilm en van de vertraging van de biofilmvorming door uitspoeling van biomassa.
Veldstudie
Een veldstudie is uitgevoerd om na te gaan bij welke concentraties van afbreekbare verbindingen in het voedingswater onder praktijkcondities biofouling van SW-membranen optreedt. Door de waargenomen lage drempelconcentratie voor biofouling zijn de parameters DOC en BOD ongeschikt voor de bepaling van de biofoulingspotentie van het voedingswater. Daarom zijn metingen van AOC- en biofilmvormingssnelheid uitgevoerd. Een zestal locaties met RO/NF-membraaninstallaties is geselecteerd voor dit onderzoek. Locatie 1 betrof een proefinstallatie9); de andere locaties waren praktijkinstallaties5),10),11). De verstoppingspotentie van het voedingswater werd bepaald met een testbank met een RO-
en een NF-membraanelement en op locaties 5 en 6 met een MFS-installatie.
deze dosering, bleek dat de groeipotentie was toegenomen na de dosering (zie de tabel).
AOC, BVS en membraanvervuiling
Discussie: AOC en BVS als biofoulingparameters
Bij de locaties 1 tot en met 4 nam de druk in de voedingskanalen van de membraanelementen toe (zie afbeelding 4). De verstopping bleek onafhankelijk van het type membraan (NF of RO). Het verloop van de drukval kwam overeen met het verloop in de laboratoriumproeven. Uit dit verloop is de exponentiële verstoppingsnelheid berekend (zie de tabel); op de locaties met de hoogste AOC- en BVS-waarden in het voedingswater bedroegen de waarden 0,13 tot 0,15 d-1. Bij lage AOC- en BVS-waarden, zoals op locatie 5 en 6, werd geen vervuiling waargenomen gedurende de looptijd van meer dan 60 dagen. Deze waarnemingen bevestigen eerder gepubliceerde gegevens11),12). Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de AOCen BVS-waarden een positieve correlatie hebben met het optreden van biofouling en de snelheid van het proces. Bij alle locaties werd een antiscalant aan het voedingswater toegevoegd. Op de locaties waarbij metingen van AOC en BVS zijn uitgevoerd voor en na
Afb. 4: Het verloop van de genormaliseerde drukval in het RO- en NF-membraanelement van de testbank, gevoed met water na dosering van antiscalant op locaties 2 en 4.
40
H2O / 01 - 2011
De AOC-concentraties in het voedingswater bij de praktijklocaties varieerden van 6,5 tot circa 24 µg acetaat-C equivalenten/l (zie tabel). De hierbij waargenomen verstoppingsnelheden waren echter duidelijk lager dan bij dezelfde acetaat concentraties in het laboratoriumonderzoek (afbeelding 3). Dat AOC in water niet overeenkomt met acetaat, werd ook duidelijk uit de doseerproef zelf, waarbij het voedingswater met een AOC-waarde van 3-5 µg C/l geen verstopping veroorzaakte (blanco in de tabel). De verklaring voor dit verschijnsel is dat het AOC-gehalte wordt bepaald door groeimetingen van de teststammen gedurende meerdere dagen tot een week in monsters van het voedingswater. Daarbij worden eerst de gemakkelijk afbreekbare stoffen benut en daarna ook de moeilijker afbreekbare stoffen die waarschijnlijk een minder belangrijke rol spelen in het biofoulingproces. Het AOC-gehalte geeft relatief snel een indicatie van de biofoulingpotentie van het voedingswater, maar is om bovengenoemde reden als enige parameter niet voldoende. De BVS-bepaling is gebaseerd op het meten van de ontwikkeling van de biofilmvorming op een oppervlak dat, evenals in een membraanelement, wordt blootgesteld aan voedingswater met een zeer korte contacttijd. Voor de acetaatconcentratie van 1 µg C/l, waarbij biofouling in het voedingskanaal kan optreden, is op basis van doseerproeven een BVS-waarde van 35 pg ATP/cm2.d afgeleid13). Deze waarde ligt tussen de BVS-waarden gemeten bij de locaties 5 en 6 zonder biofouling en de locaties 1 tot en met 4 met duidelijke biofouling (zie de tabel). Dit toont aan dat de BVS-waarde een directe relatie heeft met de verstoppingpotentie van het voedingswater. Het vaststellen van een richtwaarde voor de BVS waarbij biofouling wordt voorkomen, vergt meer onderzoek. Ook is nog onduidelijk wat de invloed is van traag opneembare voedingsstoffen en van deeltjes (bijvoorbeeld ijzer en biomassa) op de biofouling van SW-membranen.
platform Waarnemingen14) bevestigen dat dosering van chemicaliën voor het verhinderen van scaling kan leiden tot een toename van de groeipotentie van het voedingswater. Gezien de zeer lage drempelconcentratie voor biofouling is het van belang om chemicaliën te doseren die niet groeibevorderend zijn. AOC- en BPP-testen kunnen worden gebruikt voor de beoordeling van de groeibevorderende eigenschappen van de chemicaliën15).
Conclusies
Enkele microgrammen per liter van gemakkelijk afbreekbare verbindingen in het voedingswater kunnen biofouling van SW-membranen veroorzaken; • De methoden die zijn ontwikkeld voor de bepaling van de biologische stabiliteit van drinkwater (AOC en BVS), zijn bruikbaar voor het meten van de biofoulingpotentie van (zoet) voedingswater; • Beperking van biofouling vereist een vergaande verwijdering van groeibevorderende stoffen in de voorzuivering en het gebruik van chemicaliën die niet groeibevorderend zijn. •
LITERATUUR 1) Van der Kooij D., A. Visser en J. Oranje (1982). Multiplication of fluorescent pseudomonads at low substrate concentrations in tap water. Antonie van
Leeuwenhoek J. Microbiol. 48, pag. 229-243. 2) Van der Kooij D. en W. Hijnen (1983). Nutritional versatility of a starch-utilizing Flavobacterium at low substrate concentrations. Appl. Environ. Microbiol. 44, pag. 1086-1095. 3) Van der Kooij D. en W. Hijnen (1984). Substrate utilization by an oxalate-consuming Spirillum species in relation to its growth in ozonated water. Appl. Environ. Microbiol. 47, pag. 551-559. 4) Magic-Knezev A. en D. van der Kooij (2006). Nutritional versatility of two Polaromonas related bacteria isolated from biological granular activated carbon filters. In ‘Recent progress in slow sand and alternative biofiltration processes’ van R. Gimbel, N. Graham en M. Collins. IWA Publishing London. 5) Berechenko L., A. Stams, G. Euverink en M. van Loosdrecht (2010). Biofilm formation on reversedosmosis membranes is initiated and dominated by Sphingomonas spp. Appl. Environ. Microbiol. 76, pag. 2623-2632. 6) Vrouwenvelder J., J. van Paassen, L. Wessels, A. van Dam en S. Bakker (2006). The membrane fouling simulator: a practical tool for fouling prediction and control. J. Mem. Sci. 281, pag. 316-324. 7) Hijnen W., D. Biraud, E. Cornelissen en D. van der Kooij (2009). Threshold concentration of easily assimilable organic carbon in feedwater for biofouling of spiral-wound membranes. Environ. Sci. Techn. 43, pag. 4890-4895. 8) Schock G. en A. Miquel (1987). Mass transfer and pressure loss in spiral wound modules.
Desalination 64, pag. 339-352. 9) Hiemstra P., J. van Paassen, B. Rietman en J. Verdouw (1999). Aerobic versus anaerobic nanofiltration: fouling of membranes. Proceedings AWWA Membrane Technology Conference, Long Beach Californië. 10) Van Agtmaal J., H. Huiting, P. de Boks en L. Paping (2007). Four years of practical experience with an integrated membrane system treating estuary water. Desalination 205, pag. 26-37. 11) Galjaard G., M. Lampe en J. Kruithof (2007). UFmembrane replacement after 6 years of operation at the UF/RO Heemskerk plant: a matter of critical flux and membrane integrity. AWWA, Tampa, Florida. 12) Van der Hoek J-P., J. Hofman, P. Bonne, M. Nederlof en J. Vrouwenvelder (2000). RO treatment: selection of a pre-treatment scheme based on fouling characteristics and operating conditions based environmental impact. Desalination 127, pag. 89-101. 13) Van der Kooij D., H. Vrouwenvelder en H. Veenendaal (1995). Kinetic aspects of biofilm formation on surfaces exposed to drinking water. Wat. Sci. Tech. nr. 8, pag. 61-65. 14) Vrouwenvelder H., J. van Paassen, H. Folmer, J. Hofman, M. Nederlof en D. van der Kooij (1998). Biofouling of membranes for drinking water production. Desalination 118, pag. 157-166. 15) Vrouwenvelder J., S. Manolarakis, H. Veenendaal en D. van der Kooij (2000). Biofouling potential of chemicals used for scale control in RO and NF membranes. Desalination 132, pag. 1-10.
advertentie
Untitled-1 1
H2O / 01 - 2011 07-10-10 4116:28
agenda 27 januari, Utrecht Adaptatie meerlaagse hoogwaterveiligheid versus sterke dijken
middag- en avonddebat over de bescherming tegen hoog water. Kunnen we op termijn de benodigde grote investeringen voor de deltadijken nog wel opbrengen of moeten we kiezen voor aanpassingen van bestaande keringen met flexibele systemen? Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.kiviniria.net.
27 januari, Sliedrecht Verspreidbare bagger en weilanddepots
themabijeenkomst over verspreiding van bagger in depots op weilanden, met name in veengebieden, met een bezoek aan zo’n depot. Organisatie: Baggernet en Waterschap Rivierenland. Informatie: www.baggernet.info.
27 januari, Amersfoort Samenwerken in de waterketen in de praktijk
symposium rond praktijkervaringen met het project HydroValley (dat gedetailleerde neerslaginformatie gebruikt voor het vergroten van het inzicht in de gevolgen van neerslag op het rioolstelsel). Organisatie: HydroLogic en Gemeente Amersfoort. Informatie: JG.Lensink@amersfoort.nl.
3 februari, Borgharen 100 jaar afvoerreeks Borgharen: een koninklijke reeks?
symposium ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de debietmeetreeks Borgharen. Drie sprekers gaan in op de afvoer bij Borgharen-dorp en het gebruik van de meetreeks voor extreme situaties. Hoe koninklijk is de meetreeks en wat doet men ermee in extreem droge en natte situaties? Organisatie: Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Informatie: Rolf van der Veen 06 22 26 48 03.
3 februari, Utrecht RIONEDdag
jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan of in de rioleringszorg in Nederland. Dit jaar staat de dag in het teken van benchmarken, samenwerken en bezuinigen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
3 februari, Glimmen Mannen van de WIT: ‘Voelt u al nattigheid?’
bijeenkomst over sensoring en watertechnologie, inclusief een bezoek aan het sensortestcentrum SenTec. Organisatie: Netherlands Water Partnership. Informatie en aanmelding: www.nwp.nl.
42
H2O / 01 - 2011
10 februari, Woerden Het blauwe toekomstperspectief van het Groene Hart
conferentie over de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water, de invloed van water bij ruimtelijke ontwikkelingen, de relatie tussen water, landbouw en bodemdaling en de mogelijkheden tot waterrecreatie in het Groene Hart. Organisatie: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Stichting Groene Hart. Informatie: (030) 634 59 47.
17 februari, Nieuwegein Waterbouw
congres over de belangrijkste ontwikkelingen in de waterbouwsector: veiligheidsvraagstukken, innovatieve aanbestedingsen contractvormen, nieuwe technieken, investeren maar ook bezuinigen én duurzaamheid. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl.
8-10 maart, Assen Grond, Groen en Water
tweede editie van deze beurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie: info@cno-expo.nl.
15-17 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs
jaarlijkse nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie. Naast de beurs wordt een uitgebreid congresprogramma gepresenteerd. organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.
24 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen
achtste kennisdag over de inspectie van waterkeringen, met dit jaar als thema de crisis: zowel crisis als gevolg van een calamiteit als de economische crisis en de mogelijke gevolgen hiervan op beschikbare budgetten. De vraag hoe meer te doen met minder en het benutten van de mogelijkheden van de crisis loopt als een rode draad door het programma. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.
24 maart, Delft Leven met Water in de regio Haaglanden
symposium over de praktijk van innovatie en klimaatadaptatie in de watersector, met als voorbeeld de regio Haaglanden. Organisatie: Waterkader Haaglanden, Leven met Water, Deltares en CURNET. Informatie: www.levenmetwater.nl.
7 april, diverse locaties Dag van de Praktijk
open dag op verschillende plaatsen in Nederland waar bewust en duurzaam gebruik wordt gemaakt van de bodem en van grondwater. De informatie die deze dag oplevert wordt later in het jaar gebruikt voor twee SKB-congressen. Organisatie: Initiatief Bewust Bodemgebruik en SKB. Informatie: www.bewustbodemgebruik.nl.
12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT
vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.
14 mei, diverse locaties Fish Migration Day
internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.
16-20 mei, Groningen ICID
25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.
19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium
symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.
29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek
een week met daarin de beurzen Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com. Buitenland
2-4 maart, Bombay - Aquatech India
tweede editie van Aquatech in India met naar verwachting zo’n 200 exposanten. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: (020) 549 22 99.
28 januari 2011:
Themanummer Riolering Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector
Het themanummer Riolering van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer, verschijnt op 28 januari 2011. Dit nummer bevat een interview met Eric Oosterom van Stichting RIONED. Verder behandelt de redactie de waterkwaliteit in Doetinchem (onder andere de aanpak van riooloverstorten) en een onderzoek naar regenwaterstelsels in Almere.
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Riolering. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl
Wij breken de tent niet af! Er is een alternatief! Rioolrenovatie zonder hinder • Minimale overlast voor de omgeving • Effectief en kostenbesparend • Aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot • Duurzaam product • Korte uitvoeringstijd • Aantoonbare levensduur meer dan 100 jaar
Het nieuwe rioleren De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om ons water te beschermen. Het bestaande leidingenstelsel heeft te kampen met aantastingen, lekkages, scheuren of breuken. Rioolrenovatie zonder graven (No-dig) is mogelijk met de Nelis Infra / Aarsleff CIPP Lining (kousmethode). Dit is de oplossing voor het optimaliseren van rioolleidingen, van gevel tot rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het samenwerkingsverband Nelis Infra / Aarsleff CIPP Lining beschikt over circa 30 jaar internationale ervaring op het gebied van kousrelining door Aarsleff. Nelis Infra is de specialist op het gebied van relining (Allround in relining).
Haarlemmerstraatweg 79, 1165 MK Halfweg Postbus 14, 1160 AA Zwanenburg Telefoon (020) 407 22 22 Fax (020) 407 22 23 E-mail info@nelisinfra.nl www.nelisinfra.nl
11007
Nelis Infra Aarsleff JV