20110128074024

Page 1

44ste jaargang / 28 januari 2011

thema Riolering

2/

2011

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Water: crisis of nieuwe economie? Eric Oosterom: “De riolering in Nederland is op orde” Risico op wateroverlast systematisch onderschat


Wij breken de tent niet af! Er is een alternatief! Rioolrenovatie zonder hinder • Minimale overlast voor de omgeving • Effectief en kostenbesparend • Aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot • Duurzaam product • Korte uitvoeringstijd • Aantoonbare levensduur meer dan 100 jaar

Het nieuwe rioleren De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om ons water te beschermen. Het bestaande leidingenstelsel heeft te kampen met aantastingen, lekkages, scheuren of breuken. Rioolrenovatie zonder graven (No-dig) is mogelijk met de Nelis Infra / Aarsleff CIPP Lining (kousmethode). Dit is de oplossing voor het optimaliseren van rioolleidingen, van gevel tot rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het samenwerkingsverband Nelis Infra / Aarsleff CIPP Lining beschikt over circa 30 jaar internationale ervaring op het gebied van kousrelining door Aarsleff. Nelis Infra is de specialist op het gebied van relining (Allround in relining).

Haarlemmerstraatweg 79, 1165 MK Halfweg Postbus 14, 1160 AA Zwanenburg Telefoon (020) 407 22 22 Fax (020) 407 22 23 E-mail info@nelisinfra.nl www.nelisinfra.nl

11007

Nelis Infra Aarsleff JV


Geen crisis in de watersector

H

et water is weer gezakt in de grote rivieren maar de uiterwaarden langs met name de IJssel staan nog onder water. Het vele regenen smeltwater deed weer enigszins denken aan het hoge waterpeil in onder andere 1995. Grote problemen deden zich nu echter niet voor. Dit in tegenstelling tot de enorme overlast van de overvloedige regenval in delen van Australië. Een oorlogssituatie werd het genoemd. Een andere crisis, de economische crisis, vormde het thema van de Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater. Speelt die economische crisis ook in de watersector? Niemand van de sprekers wilde daarvan weten. Zij riepen juist op tot meer onderzoek en innovatie. Onderzoek en innovatie die uiteindelijk mogelijk leiden tot besparingen. Als kennis verloren gaat, kost dat op den duur ook geld, zo luidde de redenering. Dit betekent niet dat samenwerking tussen de partijen in

Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Peter Bielars

inhoud nº 2 / 2011 *thema

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam

de watersector niet gestimuleerd moet worden. Waar samengewerkt kan worden, moet dat gebeuren. Aan langs elkaar heen werken heeft niemand iets. Dat kan de watersector zich ook niet langer permitteren. Minder geld naar de watersector kan tot gevolg hebben dat natuur en milieu én de veiligheid in het geding komen. Waterberging, meer ruimte voor de rivieren en vernatting van verdroogde gebieden zijn geen luxeproducten. Water is sowieso geen product waarop te bezuinigen valt. Alleen op bestuurslagen valt (soms) te bezuinigen. De afgelopen weken waren het vooral de mensen in het veld die Nederland weer redelijk droog hebben weten te houden.

4 / Water: crisis of nieuwe economie? Arne Verliefde, Matthieu Spekkers, Guido Kooijman, Luuk Rietveld en Jules van Lier

8 / Zandmotor draait 10 / PWN heeft primeur met nieuwe methode

van voorzuivering

11 / Waterschappen weerstaan hoog water 12 / Eric Oosterom: “De riolering in Nederland

4

is op orde”*

Maarten Gast

14

/ Hogeschool van Amsterdam onderzoekt extreme buien in de stad* Maarten Gast

16

/ Risico op wateroverlast systematisch onderschat*

11

Vincent de Bont, Arnold Wielinga, Herman de Jonge en Jeroen Langeveld

19 / Watertoets voor sportvelden Sandra Lenders, Mirjam Stark en Henk Kool

28

/ Maasafvoerverdrag VlaanderenNederland: 15 jaar ervaring Sander Bastings, Aleksandra Jaskula en Koen Maeghe

14

30 / Haarlem en Rijnland werken aan projectoverstijgende aanpak stedelijke wateropgave

Erhard Föllmi en Evert van Huissteeden

32

/ Onnerpolder: combinatie van noodberging en drinkwaterproductie Dirk van der Woerdt, Piet de Graaf en Karst Tamminga

41

/ Resultaten onderzoeksproject regenwater Almere* Jeroen Langeveld, Arjo Hof, Rien de Ridder en Floris Boogaart

44 / Waterkwaliteitsspoor Doetinchem: integrale analyse van de stedelijke waterkwaliteit

Gerdien Dutman, Marieke Fennema, Jaap Klein en Nicole Otten

47

/ Bouw van de Neerslagdatabank Midden-Nederland Joost Heijkers, Maarten-Jan Kallen en Roger de Crook

Bij de omslagfoto: De afgelopen weken hebben Rijkswaterstaat en de waterschappen hun handen vol gehad aan de hoge waterstanden in beken en rivieren. Langs de Waalkade in Nijmegen werden aluminium schotten aangebracht om de binnenstad te beschermen tegen het wassende water (foto: Waterschap Rivierenland) (zie ook pagina 11).


Water: crisis of nieuwe economie? Een economische crisis moet eigenlijk worden gebruikt om slim te investeren, en slim investeren wordt grotendeels mogelijk gemaakt door gericht onderzoek en innovatie. Dat was de gemeenschappelijke boodschap in de meeste presentaties tijdens de Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater die op 14 januari jl. op de TU Delft plaatsvond. Dit jaarlijkse nieuwjaarscongres van de watersector had als thema ‘Water: crisis of nieuwe economie?’ en trok meer dan 500 mensen uit de watersector, waarmee het recordaantal bezoekers van vorig jaar werd overtroffen.

O

ok dit jaar werd de Vakantiecursus geopend door professor Louis de Quelerij, decaan van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Hij stond stil bij het afscheid van Hans van Dijk afgelopen september en verwelkomde de nieuwe deeltijdprofessoren Walter van der Meer en Jan Peter van der Hoek, die samen met professor Luuk Rietveld de opvolging gaan verzorgen. De afscheidsrede van Hans van Dijk zal plaatsvinden op 9 september, gevolgd door een reünie met zijn 100 afstudeerders en bijna 20 promovendi. De decaan vermeldde ook de aanstelling van Jeroen Langeveld tot programmadirecteur van het vijfjarig rioleringsonderzoeksprogramma dat op initiatief van Stichting RIONED en de TU Delft begonnen is. Professor François Clemens blijft bij de TU Delft actief en zal helpen met de wetenschappelijke invulling van dit programma.

vertrek van Hans van Dijk als hoogleraar Drinkwater en zijn jarenlange bijdrage aan de Vakantiecursus. Onder zijn 20 jaar durende leiding groeide de Vakantiecursus gestaag en verdubbelde het deelnemersaantal. Rietveld deelde de dagintroductie met Jan Peter van der Hoek, die vanuit historisch perspectief de keuze voor bezuinigen of investeren in crisistijd belichtte. Ondanks de

vraag naar besparingen wordt de drinkwatersector tegenwoordig geconfronteerd met nieuwe kwaliteitsbedreigingen, die de noodzaak voor meer investeringen duidelijk maken. Aan de hand van drie concrete voorbeelden duidde Van der Hoek aan dat slim investeren op basis van innovatie historisch gezien altijd goede resultaten opgeleverd heeft voor Waternet. Het eerste voorbeeld was de investering in de

Waternet Watercyclus Innovatieprijs

Andere samenwerkingsverbanden die dit jaar het licht zagen, zijn de samenwerking met Vitens op het gebied van (drink)watertechnologie, met het Waterlaboratorium op het gebied van analyse van (organische micro)verontreinigingen en met Evides Industriewater op het gebied van industriewatertechniek. Vooruitblikkend naar 2011 belichtte de decaan de uitbreiding van het laboratorium voor stedelijk water en de oprichting van Delft Urban Water, dat de 18 leerstoelen op watergebied binnen Delft met elkaar moet verbinden. De decaan hekelde het nieuwe overheidsbeleid dat besparingen op universiteiten wil invoeren en pleitte voor het investeren in technologie en onderzoek in tijden van crisis.

Drinkwater

Ook dit jaar trad Luuk Rietveld op als dagvoorzitter voor de parallelsessie Drinkwater. Hij begon zoals gewoonlijk met een humoristisch jaaroverzicht. Hij noemde 2010 een rampenjaar, met naast de natuurrampen ook het slechte nieuws van de besparingen op wetenschappelijk onderzoek en het overlijden van Joop Rook, de ontdekker van de trihalomethanen. Hij loofde de inspanningen van de vele nationale en internationale congressen die in Nederland (of met Nederlandse hulp) op het gebied van water georganiseerd werden en het Nederlandse onderzoek etaleerden. Rietveld gaf speciale aandacht aan het

4

H2O / 02 - 2011

Watercyclus Innovatieprijs 2011.

Voor de tweede maal werd de Waternet Watercyclus Innovatieprijs uitgereikt. TU Delft en Waternet hebben deze prijs ingesteld om het onderzoek op het gebied van de stedelijke watercyclus een impuls te geven. De prijs wordt éénmaal in de twee jaar uitgereikt tijdens de Vakantiecursus aan de TU Delft. Waternet sponsort de prijs, die bestaat uit een geldbedrag van 10.000 euro, te besteden aan studiereizen en verdere wetenschappelijke vorming van de winnaar. Voor de prijs komen kandidaten in aanmerking die in de voorgaande twee jaren hun promotie over een onderwerp op het gebied van de stedelijke watercyclus met succes hebben afgerond aan de TU Delft of UNESCO-IHE. De Waternet Watercyclus Innovatieprijs 2011 is toegekend aan Hans Vrouwenvelder voor zijn onderzoek ‘Biofouling on spiral wound membrane systems’. Steeds meer steden hebben een tekort aan kwalitatief goed drinkwater. Daarom zijn goed funtionerende zuiveringstechnieken van onschatbare waarde. Membraanfiltratie wordt hierbij steeds belangrijker, maar dit proces wordt vaak verstoord door biofouling. Bacteriën vormen biofilms en zorgen voor een afname in de productie of kwaliteit. Hans Vrouwenvelder bestudeerde onder leiding van professor Mark van Loosdrecht met succes een oplossing voor deze biofouling. Door zijn onderzoek is meer inzicht ontstaan in de oorzaken van biofouling. Eén van de meest opvallende conclusies was dat het spacermateriaal van groot belang is bij biofouling, vooral bij spiraalgewonden membranen. Daarnaast blijkt de stromingssnelheid door de membranen van grote invloed. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen membranen efficiënter worden ontworpen, waardoor de kosten voor onderhoud en het energiegebruik drastisch kunnen dalen. Het onderzoek leidde tot vele publicaties in hoog aangeschreven tijdschriften, een uitzonderlijk aantal voor een promovendus.


verslag infiltratie-infrastructuur in de duinen. In 1948 werd in crisistijd beslist om hier geld in te investeren, en het toekomstbeeld voor Waternet toont nu nog steeds de heel belangrijke plaats van deze infrastructuur in de drinkwatervoorziening aan. Het tweede voorbeeld was de oude investering van Amsterdam in een gescheiden rioolstelsel, een systeem dat bij de vernieuwing in 2002 bewaard bleef en nu voor grote kostenbesparingen zorgt. Het derde voorbeeld was de introductie van ozonactieve kool in 1987, een systeem dat ook nu zeer robuust blijkt voor de nieuwe microverontreinigingen die op ons afkomen. Van der Hoek eindigde met een pleidooi voor slimme investeringen in deze tijd van schaarse middelen en grote uitdagingen: voor slimme investeringen zijn goed onderzoek en innovatie nodig. Rik van Terwisga, voorzitter van de Raad van Bestuur van Vitens, stelde in zijn verhaal ‘Van moeten via willen naar kunnen’ dat crisis altijd voorkomt in overgangsperiodes. Op dit moment zit de wereld in een overschakeling van een industriële economie naar een duurzame economie. Volgens Van Terwisga moeten drinkwaterbedrijven een leidende rol gaan spelen in deze omschakeling, zodat de overgang snel verloopt en we snel kunnen genieten van de voordelen van de duurzame economie. Het grote succes van de watersector zit volgens Van Terwisga in de consolidaties in de sector (van 208 naar tien bedrijven), wat leidde tot professionalisering en meer innovatie. Het feit dat Vitens zo groot geworden is, moet ervoor zorgen dat het bedrijf nu zelf kan beslissen wat het wil, en zijn beleid dus niet meer moet laten bepalen door wat het ‘moet’ van de regering en de aandeelhouders. In crisistijd moet Vitens veranderen, maar deze verandering moet vanuit het bedrijf zelf, door de werknemers, bepaald worden. De veranderingen die door de werknemers

zelf voorgesteld werden, moeten ook effectief doorgevoerd worden door concrete acties: dichter bij de klant gaan staan, de maatschappelijke kosten verlagen (onder andere door de waterketengedachte te volgen), richten op duurzaamheid, internationale activiteiten uitbouwen en vooral eigen verantwoordelijkheid nemen als bedrijf en werknemers. Van Terwisga was zich er terdege van bewust dat de omschakeling ook tot vervelende reorganisaties leidt, die niet voor elke werknemer positief uitvallen. Markus Flick, directeur van Evides Industriewater, probeerde in zijn verhaal een parallel te trekken tussen Rotterdam en Shanghai als megasteden. Beide liggen in een delta en worden geconfronteerd met gelijkwaardige problemen: de havens moeten open blijven, maar tegelijkertijd moet er voldoende bescherming zijn tegen overstromingen, en beide steden liggen aan het eind van een rivier, waardoor ze het ‘afvoerputje’ van stroomopwaarts gelegen gebieden zijn. In China zijn de kwaliteitsproblemen echter veel erger dan in Nederland: sommige rivieren bestaan volledig uit effluent van waterzuiveringen en omdat men in sommige gebieden al het water wil gaan hergebruiken, staan rivieren stroomafwaarts soms helemaal droog. De watermarkt in China biedt mogelijkheden, omdat er zeer veel industrie bijgebouwd wordt en hergebruik bijna overal toegepast wordt. Als Nederlands bedrijfsleven komt het er vooral op neer om het vertrouwen te winnen door samenwerking en een goed beleid: door strategische samenwerking binnen Nederland kan de kennis nog effectiever naar China geëxporteerd worden. Hij noemde enkele voorbeelden waarbij Nederlandse bedrijven betrokken waren en waarbij gebruik gemaakt werd van de hoogwaardige Nederlandse technologie. Tot slot stond Flick nog even stil bij het overlijden van Rinus Onland in 2010.

TU Delft en Stichting RIONED tekenden een samenwerkingsovereenkomst tussen de waarbij de laatste het nieuwe onderzoeksprogramma ‘Urban drainage’ ondersteunt. V.l.n.r. Louis de Quelerij en Hugo Gastkemper, daarachter Jules van Lier, François Clemens en Jeroen Langeveld.

Walter van der Meer, lid van de Raad van Bestuur van Vitens en deeltijdprofessor aan de Universiteit Twente en de TU Delft, stond in zijn presentatie stil bij innovatie. Volgens Van der Meer zijn er vier soorten innovaties, afhankelijk van de markt en de technologie: marginale innovaties, technologische vervangingen, marktinnovaties en radicale innovaties. Een innovatieproces verloopt meestal via ideevorming over conceptontwikkeling en haalbaarheidsstudies tot realisatie. Meestal beschikt een enkel individu niet over alle mogelijkheden om al deze fases te doorlopen. Innovatie is dus een teamsport. Vitens als bedrijf heeft de nodige infrastructuur en voldoende mensen om de hele innovatieketen te doorlopen en het heeft ook een innovatiecultuur: het bedrijf voert strategische open innovatie hoog in het vaandel. Innovatie wordt gestimuleerd door de klanten, soms door de overheid, maar ook door de concurrentiepositie en de ‘uitvinders’ binnen het bedrijf. Dit heeft voor Vitens geleid tot een groot aantal innovaties in de voorbije jaren: een pilotinstallatie voor winning van brak grondwater in Noordbergum, kooldioxidedosering bij de ontharding, ionenwisselaars voor ontkleuring van drinkwater, het push & pull-werken binnen het bedrijf, kooldioxidereiniging van membranen, methaanverwijdering/ terugwinning in Spannenburg, computerapplicaties om het waterverbruik binnenshuis te monitoren en mobiele urineverwerking in Kaapstad.

Korte presentaties

Na de lunch werd bij wijze van experiment een nieuwe vorm van presentaties voor de Vakantiecursus uitgeprobeerd. In ‘flashpresentaties’ kregen de sprekers zeven minuten de tijd om hun boodschap zo krachtig mogelijk aan het publiek over te brengen. Arne Verliefde van de TU Delft trapte af met een verhaal over het gebruik van QSARs (quantitative structure-activity relationships) in de watersector. Het idee van de QSARs bestaat erin dat de verwijdering van een verontreiniging kan worden voorspeld op basis van de chemische structuur van deze verontreiniging. Aan de hand van een voorbeeld voor membraantechnologie bewees Verliefde dat de QSAR-methodologie goed gebruikt kan worden om waterzuiveringsprocessen te gaan voorspellen. De tweede spreker, Peter Mense van Oasen, werd wegens ziekte vervangen door zijn collega Arie Haasnoot. Aan de hand van een filmpje werd aangetoond dat ‘Ice Pigging’, het schoonmaken van leidingen door er ijs op de juiste druk en dichtheid doorheen te duwen, een effectieve strategie blijkt voor reiniging van leidingnetten. Daarnaast vergeleek Haasnoot de onderzoeksstrategie van Oasen met LinkedIn: door strategische partners te kiezen opent Oasen de deur tot een gigantisch netwerk van kennis. Maarten Keuten van de TU Delft en Hellebrekers stelde zijn onderzoek naar het zwembad zonder chloor voor en behandelde daarbij voornamelijk de vuilbelasting van een zwembad. Die bestaat uit drie soorten H2O / 02 - 2011

5


belasting: de initiële badbelasting (het vuil in haar en op het lichaam), de continue badbelasting (belasting door zweet) en de incidentele belasting (door onder andere urine). Op basis van experimenten kon nagegaan worden dat één minuut douchen voor het zwemmen en niet in het zwembad urineren tot driekwart minder belasting leidt. De continue badbelasting door zweetproductie blijkt relatief beperkt. Idsart Dijkstra van Vitens-Evides International sprak over ‘Partnerships in Water’. Hij stelde dat de noodzaak voor de millenniumdoelen nog steeds duidelijk is, maar dat voor succesvolle samenwerkingsverbanden in de watersector aan een aantal succesfactoren voldaan moet zijn: er moet voldoende kennis en kunde beschikbaar zijn, de relatie tussen de partijen moet voldoende sterk en op vertrouwen gebaseerd zijn, methodes en gereedschappen moeten gestandaardiseerd zijn en de relatie mag niet vrijblijvend zijn en moet gestuurd worden op basis van vooraf gedefinieerde indicatoren. Jan Vreeburg van KWR en de TU Delft pleitte voor het gebruik van woningsprinklers, aangesloten op het waterleidingnet. Uitdaging hierbij is het ontwikkelen van sprinklers die goed werken op een debiet van 1,5 kubieke meter per uur in plaats van de huidige vijf kubieke meter per uur. Sprinklers kunnen zorgen voor 85 procent minder brandschade, 55 procent minder gewonden en 100 procent minder doden bij woningbranden (zie ook H2O nr. 24 van 10 december jl). Vreeburg sloot af door de besmetting van het drinkwaternet in Hemiksem (België) te verklaren door een foute aansluiting bij een brandweerwagen, waardoor oppervlaktewater in het drinkwaternet gepompt werd via de brandkraan.

Afvalwater

Ondanks, maar ook mede door, de bezuinigingen die voelbaar zijn in de afvalwatersector, worden overheden en bedrijfsleven gedwongen efficiënter om te gaan met de beschikbare capaciteiten. Het antwoord hierop is innovatie en hoogwaardige kennisontwikkeling en -verspreiding ook een terugkerend thema onder de sprekers van de afvalwatersessie tijdens de Vakantiecursus 2011. De Vakantiecursus is al lang geen cursus meer en ‘voor vakantie hebben we door alle bezuinigingen geen tijd meer’, aldus professor Jules van Lier die de afwatersessie opende en leidde. Hij praatte ons door de rampen en successen van 2010, zoals de overheidsbezuinigingen in het onderwijs, ten nadele van ontwikkeling van kennis. Wat kennisontwikkeling in positieve zin heeft gestimuleerd, is de prominente vertegenwoordiging van de TU Delft tijdens de Holland Water Week, die wordt gehouden tijdens de wereldtentoonstelling in Shanghai, de gesloten samenwerkingsverbanden met de universiteit van Singapore en de aanstelling van twee nieuwe deeltijdhoogleraren: Jan Peter van der Hoek en Walter van der Meer.

6

H2O / 02 - 2011

Jaap van der Graaf-prijs 2011

Merle de Kreuk won de Jaap van der Graaf-prijs 2011.

Tijdens deze Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater werd voor de tweede maal de Jaap van der Graaf-prijs uitgereikt. Deze prijs wordt toegekend aan een student of onderzoeker die in het voorgaande jaar het beste Engelstalige artikel over de behandeling van afvalwater heeft geschreven. De prijs werd door Witteveen+Bos ingesteld ter ere van het afscheid van Jaap van der Graaf als hoogleraar, met als doel de Nederlandse expertise op het gebied van afvalwaterbehandeling verder te profileren. Dit jaar gaat de prijs naar Merle de Kreuk voor haar artikel ‘Behavior of polymeric substrates in an aerobic granular sludge system’, dat gepubliceerd is in Water Research. Dit artikel scoorde op alle beoordelingspunten het beste. Merle de Kreuk werd wel op de voet gevolgd door de twee andere genomineerde artikelen: ‘Occurence of xenobiotics in gray water and removal in three biological treatment systems’ van Lucia Hernández Leal en ‘Upgrading of sewage treatment plant by sustainable and cost-effective separate treatment of industrial wastewater’ van Wiebe Abma. Merle de Kreuk studeerde in 1997 af aan de Wageningen Universiteit. In 2006 promoveerde ze aan de TU Delft op de ontwikkeling van een eenvoudige, kostenefficiënte en compacte afvalwaterzuiveringsinstallatie. Ze werkt nu bij Waterschap Hollandse Delta.

In zijn presentatie schetste Van Lier de ontwikkelingen die waterschappen de laatste 150 jaar hebben doorgemaakt. De focus in afwaterzuivering heeft zich drie maal verlegd, van de zorg voor volksgezondheid via de zorg voor het ecosysteem naar de toekomst tot 2050, wat omschreven kan worden als het terugwinnen van grondstoffen in afvalwater. Levensbedreigende ziektes zijn passé in Nederland, innovaties in het verwijderen van microverontreinigingen en ziekteverwerkers kunnen ons ecosysteem nog wat verbeteren, maar over het algemeen is ons milieu gezond. De grootste mogelijkheden liggen volgens Van Lier bij de zorg voor grondstoffen door slimmer om te gaan met ons afvalwater. Hiermee verschuift de aandacht meer naar de economische en institutionele aspecten van afvalwaterverwerking. Hij pleit voor de term ‘gebruikt stedelijk water’ in plaats van ‘afvalwater’, zodat we afvalwater niet langer zien als vies en smerig maar als een mogelijkheid om fosfaten, gezuiverd effluent en energie terug te winnen uit het stedelijk water. In de lijn hiervan loopt een aantal waterschappen voorop in de ontwikkelingen van onder andere bioreactoren in samenwerking met private partijen. Deze zouden uitvoerende taken die door de economische crisis onder

druk staan, kunnen overnemen van de waterschappen. Een ander voorbeeld vormt het onderzoek van Diana Brandão naar het hergebruik van afvalwater in de Harnaschpolder. De rol van het waterschap in de ontwikkeling van innovaties is onmisbaar en het waterschap zal daarom in de toekomst een sleutelfiguur blijven. Hoe het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht omgaat met de politieke druk om op korte termijn te bezuinigen op waterbeheer, werd toegelicht door dijkgraaf Johan de Bondt. Niet eerder heeft een dijkgraaf op de Vakantiecursus gesproken. Dit was dus een uitgesproken kans om te discussiëren over de mogelijkheden die bezuinigingen bieden. Zo biedt intensievere samenwerking tussen overheden volgens De Bondt voordelen. Voorbeeld hiervan is het ontstaan van de stichting Waternet voor de uitvoering van het gecombineerde takenpakket van de gemeente Amsterdam en het waterschap. Waternet is hiermee het eerste watercyclusbedrijf in Nederland. Dit resulteerde in lagere tarieven, verbetering van de waterkwaliteit en één informatieloket voor burgers voor waterzaken. Een vergelijkbare efficiëntieslag wil De Bondt op landelijk niveau bewerkstel-


verslag laag dat investeringen niet mogelijk zijn. De conclusie is dat het geprivatiseerde waterbeheer voordelen heeft voor de klant, innovatie stimuleert en niet afhankelijk is van een politieke wind. Samenwerking wordt ook gezocht tussen het bedrijfsleven en kennisinstituten, zoals universiteiten, aldus Jans Kruit van Paques. De continue samenwerking met universiteiten stelt het bedrijf in staat zich te onderscheiden in specialistische en praktische kennis over waterzuivering. Soms moet je als bedrijf ‘gewoon de sprong wagen’. Kruit schetste de internationale afzetmarkt van Paques en hoe die wordt bediend door een netwerk van licentiehouders. Kennis van de lokale gewoontes en behoeftes is naast kostenmatiging van essentieel belang om succesvol te kunnen ondernemen in het buitenland.

Gezamenlijke slot

In de pauze kregen de deelnemers aan de Vakantiecursus een voorproefje van de fitterijwedstrijden die dit jaar opnieuw tijdens Aquatech zullen plaatsvinden.

ligen. Zo zijn besparingen mogelijk op de rijksbegroting door een beter wettelijk kader omtrent riool- en zuiveringbeheer. Hiervoor heeft de Unie van Waterschappen een gift van 100 miljoen euro over aan het Rijk dat gebruikt kan worden voor hoogwaterbescherming. Hij schat een besparing van een 500 miljoen euro, die ingezet kan worden voor onder meer innovaties en het veiliger maken van Nederland. Ten slotte gaf de dijkgraaf nog een aantal voorbeelden van plannen die op de rails staan bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, zoals het terugwinnen van fosfaten, het winnen van warmte uit afvalwater en warmtewisseling tussen de Ouderkerkerplas en de kantoren op de Zuidas. Hugo Gastkemper, directeur van de Stichting RIONED, onderschreef dat in het rioolbeheer een geïntegreerde aanpak wenselijk is. Het riool moet niet langer gezien worden als een buis maar als een onderdeel van het gehele stedelijke watersysteem, waar onder andere ondergrondse infrastructuren en grondwaterstromen onderdeel van zijn, aldus Gastkemper. Hij vroeg zich dan ook af hoelang de term ‘afvalwater’ de lading van de Vakantiecursus nog dekt. Hij voelt ook meer voor de term ‘stedelijk water’. Hij pleitte voor een rioolbeheer waar kennis en doelmatigheid hand in hand gaan. Daarbij moet soms met bestaande dogma’s over rioolbeheer worden gebroken. Slechte ideeën als ‘het opheffen van waterschappen’ kunnen niet zonder meer uitgevoerd worden. De nadruk moet in zijn ogen moet liggen op ‘de goede dingen goed doen’: innovaties zijn een noodzaak, betere samenwerking tussen gemeente en waterschappen en kennisontwikkeling. Kennisontwikkeling is nodig op het gebied

van de effectiviteit van maatregelen, het functioneren van het systeem en een eenduidig gegevensbeheer. Gastkemper introduceerde de term ‘kenniscoaches’ als essentiële schakels tussen procesmatige en inhoudelijke kennis. De term ‘kenniscoaches’ werd door Jeroen Langeveld gebruikt om de behoefte van hoogwaardige kennis en onderzoek nog eens te onderstrepen. Het ontbreekt nu nog aan een goede opleiding van nieuwe kenniscoaches. In de rioleringszorg zou de focus minder op inspanningen moeten liggen, maar meer op resultaat. Belangrijke onderzoeksvelden in zijn ogen zijn rioolvervanging, het dynamische functioneren van het riool, operationeel beheer en het riool als onderdeel van de waterketen. Een goed voorbeeld hiervan is het onderzoek van Jojanneke Dirksen naar de reproduceerbaarheid van rioolinspecties. Zij komt tot de conclusie dat rioolinspectierapportages gepaard gaan met veel onzekerheden en daarom ook niet gebruikt kunnen worden voor verouderingsvoorspellingen van riolen. De vraag of privatisering een oplossing is in een gecombineerde aanpak in waterbeheer, stond centraal in de presentatie van Colin Cumming. In 1989 werd de watersector in het Verenigd Koninkrijk geprivatiseerd. De politiek zag veiligheid, gezondheid en onderwijs als de drie verantwoordelijkheden van de overheid; water werd beschouwd als het domein van de private sector. De vraag die Cumming zichzelf stelde, was waar het geld vandaan moest komen om toekomstige investeringen mogelijk te maken. Door privatiseren betalen klanten de werkelijke kosten voor drinkwater en afvalwaterverwerking. In landen waar de watersector niet geprivatiseerd is, zijn de tarieven dusdanig

De gezamenlijke slotsessie bestond uit een duopresentatie van Mariëlle van der Zouwen (KWR) en Peter van den Besselaar (VU Amsterdam/KWR) over het onderzoek naar kennisnetwerken in de waterindustrie. De traditionele manier van kijken naar kennisnetwerken is op basis van genereren van kennis/kennisproductie (publicaties met co-auteurs verbinden instituten aan elkaar), maar ook kennisstimulering hoort bij kennisnetwerken. Theoretisch gezien zijn de belangrijkste determinanten van kennissamenwerking nabijheid en gelijksoortigheid. Op basis van een enquête onder de leden van Koninklijk Nederlands Waternetwerk werd nagegaan hoe gelijksoortig de mensen in de watersector zijn en hoe nabij ze zijn, met andere woorden wat de belangrijkste grenzen in de watersector zijn en hoe grensoverschrijdend samengewerkt wordt. De enquête gaf aan dat er slechts een gering aantal grensoverschrijdende relaties zijn. Werknemers in de watersector werken vooral samen met mensen uit dezelfde tak (drinkwater, afvalwater, riolering of watermanagement) en werken ook meestal samen met mensen van hetzelfde geslacht. Innovaties blijken echter juist tot stand te komen als grensoverschrijdend wordt gewerkt. Concluderend kan gezegd worden dat nog een wereld te winnen is in samenwerking tussen de sectoren, innovatie meestal niet voorop staat in relaties en de dynamiek in het kennisnetwerk in de watersector nog moet verbeteren. De Vakantiecursus zou bijvoorbeeld in de toekomst nog meer de rol van sectoroverschrijdend congres kunnen vervullen en zo bijdragen tot een uitbreiding van het kennisnetwerk. De dag werd afgesloten met de traditionele borrel die door Vewin en KWR werd aangeboden. De band met zanger Gert-Jan Medema zorgde voor de muzikale omlijsting. met dank aan Arne Verliefde, Matthieu Spekkers, Guido Kooijman, Luuk Rietveld en Jules van Lier (TU Delft) Foto’s: Michelle Muus

H2O / 02 - 2011

7


Zandmotor draait Voor de kust van Zuid-Holland is op 17 januari begonnen met het project Zandmotor, een nieuwe vorm van kustversterking. De kust wordt tijdelijk in zeewaartse richting uitgebreid in de vorm van een haak, maar dat schiereiland verdwijnt in de loop der jaren weer en het zand zou zich moeten gaan verspreiden over de kust. Daardoor wordt het strand ter hoogte van Ter Heijde (Monster) breder en veiliger. Staatssecretaris Joop Atsma (Infrastructuur en Milieu) gaf samen met gedeputeerde Lenie Dwarshuis het startsein voor de Zandmotor.

D

e Zandmotor bestaat uit 21,5 miljoen kubieke meter zand dat wordt aangebracht in de vorm van een haak boven water, die vastzit aan de kust bij Ter Heijde (zie kaart). Dat is vergelijkbaar met 8500 olympische zwembaden vol zand. Door wind, golven en zeestroming verspreidt het zand zich geleidelijk langs de ZuidHollandse kust. Door dit principe van ‘bouwen met de natuur’ groeit de kust de komende jaren op natuurlijke wijze aan. Uiteindelijk levert het volgens verwachting 100 hectare nieuw land op, vergelijkbaar met 200 voetbalvelden. De Zandmotor levert zo een bijdrage aan de kustveiligheid. Daarnaast brengt de Zandmotor ook een financieel voordeel met zich mee; het is na aanleg niet meer nodig elke vijf jaar zandsuppleties in het gebied toe te passen om veilig te blijven. De Zandmotor is een initiatief van de Provincie Zuid-Holland. Het project zorgt behalve voor extra kustveiligheid ook voor 100 ha extra natuur- en recreatiegebied. Het zuidelijk deel van de Randstad heeft dringend behoefte aan uitbreiding van de groene ruimte. Er is de afgelopen decennia veel natuur en landbouwgrond opgeofferd aan infrastructuur, woningbouw, glastuinbouw en andere bedrijvigheid. Vanuit het buitenland bestaat veel belangstelling voor deze wijze van kustversterking. Nergens in de wereld is de Zandmotor op deze schaal toegepast. De kennis en kunde over deze duurzame en natuurlijke manier van kustversterking kan Nederland in de toekomst ook internationaal inzetten en daarmee zijn toppositie als het gaat om waterbeheer verder versterken. Het opspuiten van de zandplaat is in oktober klaar. Het duurt minimaal vijf jaar voordat al het zand op de kust is afgezet in de vorm van strand en duinen. De totstandkoming van de Zandmotor ging niet over een nacht ijs. Waterstaatkundige Ronald Waterman klopte twee decennia geleden bij de Tweede Kamer aan met het idee van natuurlijke kustversterking. Het duurde nog een hele tijd voor de politieke geesten rijp waren voor het plan. De Zandmotor is iets anders dan het storten van extra zand op de stranden, de zandsuppleties. Sinds 1990 handhaaft Rijkswaterstaat de kustlijn zoals we die nu kennen, de basiskustlijn. Waar deze in gevaar komt, probeert Rijkswaterstaat die te versterken met het opspuiten van het strand met miljoenen kubieke meters zand. De

8

H2O / 02 - 2011


actualiteit

De openingshandeling door staatsecretaris Atsma en gedeputeerde Dwarshuis.

Kustaanzicht, in de verte de Zandmotor.

hypothese van dit pilotproject is dat je met één keer een Zandmotor maakt die de natuur minder verstoort dan bij het aanbrengen van meerdere zandsuppleties. Rijkswaterstaat zal goed kijken naar de effecten op de natuur, zowel in de zee als op het land. Het zand wordt elders uit de Noordzee gehaald. Wat hiervan de effecten zijn, is nog onbekend. Naar verwachting hoeft de komende 20 jaar aan de kust van Zuid-Holland geen zand meer opgespoten te worden. De Zandmotor kan geschikt zijn op andere plekken langs de Noordzeekust of in andere delta’s op de wereld. Tijdens het startsein van de Zandmotor sprak gedeputeerde Lenie Dwarshuis een geïnteresseerde Chinese delegatie toe. De Zandmotor is een onderdeel van het programma Kustvisie Zuid-Holland en een initiatief van de Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. Voor de uitvoering werken de provincie en Rijkswaterstaat nauw samen met het Hoogheemraadschap van Delftland, gemeente Westland, gemeente Den Haag, Milieufederatie Zuid-Holland en het Wereld Natuur Fonds. De aanleg van de Zandmotor is gegund aan de Nederlandse aannemerscombinatie Van Oord Boskalis. De totale kosten bedragen 70 miljoen euro. Het Rijk betaalt 58 miljoen en de provincie 12 miljoen. H2O / 02 - 2011

9


PWN heeft primeur met nieuwe methode van voorzuivering Oppervlaktewater uit het IJsselmeer voorbehandelen met een combinatie van ionenwisseling en keramische membranen, waardoor minder chemicaliën en energie worden verbruikt en minder afvalslib vrijkomt. Dat zijn de belangrijkste kenmerken van de nieuwe - wereldwijd unieke - methode van voorzuivering die PWN heeft ontwikkeld. PWN Technologies, een dochterbedrijf van het Noord-Hollandse drinkwaterbedrijf, gaat ermee de markt op. De bouw van de nieuwe voorzuivering in Andijk, waarmee een investering van tussen de 20 en 50 miljoen euro is gemoeid, begint medio dit jaar. PWN streeft ernaar de installatie in de tweede helft van 2013 in bedrijf te nemen.

D

e bestaande voorzuivering op productiestation Andijk dateert van 1968 en is aan vervanging toe. Deze voorbehandeling is gebaseerd op verwijdering van organische stoffen door coagulatie (vlokvorming) met behulp van ijzerzouten. Voor dit proces is jaarlijks circa 5.500 ton aan ijzerzouten nodig en 6.000 ton aan lood om de zuurgraad na coagulatie aan te passen. Dit resulteert in ongeveer 10.000 ton afvalslib. “We zochten een alternatief voor coagulatie om het ruwe water helder te maken”, vertelt Peer Kamp, hoofd van de afdeling Ontwikkeling en Innovatie van PWN. “Nadelen van coagulatie zijn het hoge chemicaliëngebruik en de hoge slibproductie. Dat is niet duurzaam. We wilden een slagje beter.” Coagulatie verwijdert maar een beperkt deel van het organisch materiaal in het oppervlaktewater en dan vooral de grote stoffen, benadrukt Kamp. Dus onderzocht de afdeling Ontwikkeling en Innovatie van PWN andere technieken. In één stap ruwwater voorzuiveren met membranen werkt volgens Kamp niet, vanwege de vervuiling van de membranen. Zo kwam PWN op het idee van een combinatie van microfiltratie met keramische membranen. Kamp: “Er is een proces van ionenwisseling op de markt - magnetic ion exchange (MIEX) - dat toepasbaar is op ruwwater. Wij zijn uitgekomen op een eigen variant: suspended ion exchange (SIX). Het is een universeel proces met verschillende toepassingen. Je kunt er behalve organische stoffen ook andere stoffen mee verwijderen. Grote voordelen ten opzichte van het MIEX-proces zijn de onafhankelijkheid in de uiteindelijke harskeuze en de hogere efficiëntie. Voor de ionenwisseling gebruiken we hars dat we regenereren met keukenzout.” Het proces leidt tot een zeer kleine reststroom zout water, circa 0,2 procent van het ingenomen water. PWN gaat nog onderzoeken hoe die reststroom verder is te beperken. De nieuwe voorzuivering op Andijk-3 zal bestaan uit zes behandelingsstraten met elk vier reactoren voor het proces van ionenwisseling. Daarnaast worden 1.990 membranen, verdeeld over tien drukvaten, geplaatst voor microfiltratie. “We bouwen ze in speciale blokeenheden, waardoor minder staal en kleppen nodig zijn”, aldus Kamp. “We hebben naar verschillende typen membranen gekeken en zijn terechtgekomen bij

10

H2O / 02 - 2011

Een impressie van de nieuwe installatie Andijk-3.

keramische membranen. Voordeel is dat ze veel sterker zijn, uniforme poriën hebben en bestand zijn tegen veel chemische middelen. Keramische membranen zijn weliswaar veel duurder dan polymeermembranen, maar gaan veel langer mee.” Doordat de nieuwe voorzuivering organische stoffen effectiever verwijdert uit het oppervlaktewater maar ook nitraat, neemt de kwaliteit van het voorbehandelde water toe. PWN verwacht hiermee tien tot 30 procent energie te besparen tijdens de nabehandeling met ultraviolet licht en actieve kool. Ander voordeel is dat deze nieuwe voorzuivering met de microfiltratie een absoluut filter heeft voor de aanwezige deeltjes. Het water af pompstation zal daarmee behoorlijk in kwaliteit verbeteren. Met de nieuwbouw zal eveneens de capaciteit worden verhoogd van 3.200 kubieke meter per uur in de bestaande zuivering naar 5.000 in de nieuwe. “Bovendien is de bestaande installatie moeilijker te automatiseren. De nieuwe voorzuivering zal volledig geautomatiseerd zijn.” Nadat PWN in 2004 als eerste een nabehandelingsmethode met geavanceerde oxidatie (UV-licht/waterstofperoxide) had geïntroduceerd, bevestigt het drinkwaterbedrijf nu zijn reputatie op het gebied van innovatie met een nieuwe primeur. “Op internationale platforms wordt het herkend als een doorbraaktechnologie”, aldus Kamp. Hij verwacht dat de door PWN uitgedokterde variant van ionenwisseling, in combinatie met microfiltratie middels keramische membranen, veel marktpotentieel heeft. “Het kan voor een doorbraak zorgen bij de toepassing van keramische membranen.” Buitenlandse belangstelling voor de nieuwe technologieën is er al. Er zijn contacten voor

de bouw van vergelijkbare installaties in Singapore en Engeland. En ook de Amerikaanse markt lonkt. PWN Technologies, het dochterbedrijf dat speciaal is opgericht om nieuwe technologieën die bij PWN zijn ontwikkeld (wereldwijd) voor andere bedrijven beschikbaar te maken, gaat met de nieuwe installatie de markt op. “De revenuen zullen terugvloeien naar onze onderzoeksafdeling.”

Watersector lanceert gezamenlijke jongerencampagne Een groot aantal waterorganisaties heeft op 18 januari in het LEF-’toekomstcentrum' van Rijkswaterstaat in Utrecht de gezamenlijke jongerencampagne ‘Werk aan waterwonderen’ gelanceerd. Ze bundelen hun krachten op dit terrein en willen daarmee de zichtbaarheid van de watersector in zijn volle breedte voor jongeren van 14 tot 18 jaar vergroten. Het doel is om vooral meer leerlingen van de bovenbouw van middelbare scholen te interesseren voor een opleiding en loopbaan in de watersector. De door een communicatiebureau ontwikkelde campagne is gebaseerd op zeven waterwonderen: thema’s en projecten die de diversiteit van de watersector visualiseren. Ze vormen bovendien de basis voor de in maart te lanceren website www.waterwonderen.nl. De campagne is gefinancierd door een aantal partijen uit de watersector, waaronder een uitzendorganisatie voor de waterschappen, hogescholen, waterschappen, advies- en ingenieursbureaus, de TU Delft en de Stichting RIONED.


achtergrond Waterschappen weerstaan hoog water De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben de afgelopen twee weken het hoog water goed weerstaan. Het waterpeil in de grote rivieren bleef over het algemeen een meter lager dan in 1995. De wateroverlast voor omwonenden beperkte zich tot ondergelopen wegen en enkele geïsoleerde dorpen. De overlast stond in geen vergelijking met de enorme problemen die overvloedige regen in delen van Australié veroorzaakte. Ook elders in de wereld zorgde zware regenval voor overstromingen en slachtoffers. Hier bleef de overlast dus beperkt tot ondergelopen uiterwaarden en kades, met name langs de IJssel en de Maas.

H

oogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden verwijderde het drijfhout uit de uiterwaarden om beschadigingen aan de grasmat van de Lekdijk te voorkomen. Vanwege het aanhoudende hoog water op de Nederrijn/ Lek installeerde het waterschap een noodpomp bij kasteel Amerongen. Deze pompt het kwelwater uit de fortgracht. Hierdoor blijft het water in de fortgracht op peil, waardoor overlast in het kasteel werd voorkomen. Evenals andere rivieren steeg de Roer uiteindelijk minder dan verwacht. De piekafvoer bedroeg hier om en nabij 135 kubieke meter per seconde. Waterschap Roer en Overmaas verlengde uit voorzorg in Vlodop een natuurlijke hoogte met

zandzakken om de naastgelegen huizen te beschermen. Circa 50 inwoners werden persoonlijk geïnformeerd door de gemeente Roerdalen, zodat zij zich zoveel mogelijk konden voorbereiden op het water. De piek in de Maas lag bij een waterstand van 46,35 +NAP en een afvoer van ongeveer 1900 kubieke meter per seconde. De kadewachten van het waterschap voerden dijkinspecties langs de Maas uit. Al het materieel, zoals pompen, coupures en demontabele kademuren, hebben dagenlang gefunctioneerd. De waterschappen in Noord-Brabant voerden op de kades en dijken beperkte dijkbewaking uit. Normaal staat het water op 2,20 meter boven NAP, nu stond het rond Den Bosch op 3,50 meter.

De regen die half januari viel, leverde voor de sloten en beekjes in het regionale watersysteem vooralsnog geen problemen op. De waterschappen hebben zoveel mogelijk water zo snel mogelijk uit het gebied weggevoerd, zodat de sloten en beken regenwater konden opvangen. De waterlopen waren in sommige gevallen zichtbaar hoger zijn dan normaal, maar leverden geen probleem op. Waterschap De Dommel had op zes punten pompen stand-by staan. Volgens een hoogwaterdraaiboek worden die afhankelijk van de situatie, de verwachtingen en vooraf bepaalde waterstanden ingezet. Waterbergingsgebieden zijn daar niet ingezet.

Hoogwater bij Maren Kessel op 12 januari jl. (foto: Waterschap Aa en Maas).

H2O / 02 - 2011

11


Eric Oosterom, projectleider Benchmark Rioleringszorg:

“De riolering in Nederland is op orde” In de waterketen is de riolering het meest complexe onderdeel. De drinkwatervoorziening en de afvalwaterzuivering hebben beide een eenduidige doelstelling: water afleveren van een vastgelegde kwaliteit. De riolering daarentegen moet in staat zijn om drie soorten water te ontvangen en te transporteren: afvalwater, regenwater en grondwater, waarbij met name van het hemelwater de hoeveelheid zeer sterk kan wisselen. Bij het beheer van de infrastructurele voorzieningen is benchmarking een goede methode om tot een vergelijking van de prestaties te komen. Eind vorig jaar presenteerde Stichting RIONED de uitkomsten van de benchmark Rioleringszorg 2010, waaraan voor het eerst alle 430 gemeenten deelnamen. Aanleiding voor een gesprek met de projectleider van deze mega-operatie: Eric Oosterom, op het kantoor van Stichting RIONED in Ede.

U hebt een groot werk tot stand gebracht.

“Het was een mijlpaal in de geschiedenis van stichting RIONED, de afronding van een proces dat in 1999/2000 begonnen is toen een klein aantal vooral grotere gemeenten aan onze organisatie vroeg of het mogelijk was om voor de riolering een benchmark te organiseren. In overleg met het ministerie van VROM heeft Stichting RIONED toen een eerste vragenlijst opgesteld, waarmee in 2001 een kleine pilot gehouden is, gevolgd door een grote pilot in 2003 waaraan 39 gemeenten deelnamen.” “De stuurgroep die dit gebeuren begeleidde, concludeerde dat de methode werkte en sprak de ambitie uit om vervolgens vanaf 2004 een benchmark te faciliteren waaraan zo’n 180 gemeenten in zes ronden zouden kunnen deelnemen. Dit is in de jaren 2005-2008 gerealiseerd.” “Toen de Wet Gemeentelijke Watertaken in de Tweede Kamer behandeld werd, vroeg die aan de minister of het mogelijk was voor de riolering een landsdekkende benchmark te houden, zoals die inmiddels ook bij de drinkwatervoorziening en afvalwaterzuivering plaatsvond. Zonodig moest dit per wet geregeld worden. De vraag sloot aan bij de afspraken die op dit punt inmiddels in het Bestuursakkoord Waterketen waren vastgelegd over een representatieve benchmark. “

Hoe hebt u de stap naar landsdekkend gezet?

“Stichting RIONED is in 2008 begonnen deze benchmark voor te bereiden. Hoofdpunten daarbij waren de methodiek, de vragenlijsten, de benodigde software én communicatie. Dat laatste was erg belangrijk, want door goed te communiceren wisten de gemeenten dat de benchmark eraan zat te komen, zodat ze allemaal konden aanhaken.” “In 2008 vond de laatste ronde volgens de ‘oude methode’ plaats. Zoals gezegd, in de oude situatie doorliepen steeds kleine

12

H2O / 02 - 2011

groepen gemeenten de benchmark, waarbij drie intensieve bijeenkomsten plaatsvonden. De eerste gericht op de vragenlijsten, de tweede op de analyse en het resultatenoverzicht, en de derde op het uitwisselen van ervaringen en het leren van elkaar.” “Omdat zulke intensieve bijeenkomsten onhaalbaar zouden zijn met ruim 400 gemeenten tegelijk, hebben we besloten een tweedeling te maken: een landsdekkende presentatievergelijking met op sectorniveau analyses en constateringen, leidend tot het boek ‘Riolering in beeld’ dat nu verschenen is. En anderzijds een leer- en verbetertraject waarin gemeenten per thema met de uitkomsten aan de slag gaan. Daarbij geholpen door een rapport per gemeente met gegevens over de gemeente zelf en het eigen rioolstelsel, aangevuld met een vergelijking met groepen gemeenten met een vergelijkbare grootte, stelselleeftijd en bodemsoort, en met het landelijk gemiddelde.” “Op 18 november jl. hebben we de landelijke uitkomsten gepresenteerd en tevens op dezelfde dag in elke gemeente het eigen rapport aangeboden aan de wethouder, de sectormanager en de rioleringbeheerder. Daarnaast kent de landelijke prestatievergelijking nog een derde product, namelijk een landelijke databank met alle verzamelde gegevens, toegankelijk voor alle gemeenten, zodat men onderling kan vergelijken, nader kan analyseren en contact met elkaar kan leggen om tot uitwisseling van ervaringen te komen.”

Dat moet een gigantische databank zijn?

“Dat klopt, het product van een gedegen voorbereiding. Deze benchmark is qua omvang sowieso uniek. Van de 42 benchmarks die er voor de verschillende gemeentelijke beleidsvelden zijn, komt de eerstvolgende in omvang net boven de 100 deelnemers. We hebben deze collegabenchmarks vooraf bestudeerd, en ook inter-

Eric Oosterom

nationaal gezocht naar de beste mogelijkheden om de uitkomsten te produceren en vervolgens te benutten. Zo gebruiken we een hoogstaande applicatie om de databank voor de deelnemers te ontsluiten. Dezelfde applicatie wordt ook gebruikt op de VNG-internetpagina waarstaatjegemeente.nl, die burgers inzicht moet geven in de bestuurskracht van hun gemeente. “ “De grote uitdaging was om de benchmarkvragen zodanig te formuleren dat je uniforme en vergelijkbare antwoorden krijgt. Als projectleider was ik een soort meewerkend voorman. In maart 2010 hebben we de vragenlijsten verzonden, in juni is de inzameling van de gegevens afgerond en in november zijn de resultaten gepresenteerd.”

Wat waren de hoofduitkomsten?

“De toon van de presentatie op 18 november j.l. was een bewuste keuze: de gemeenten hebben hun riolering op orde. Een groot compliment aan een sector waarover zelden een positief bericht verschijnt. Lokaal zijn zeker verbeteringen mogelijk, maar als geheel doet de sector het uitstekend. Het beeld van grote achterstanden dat telkens weer opduikt, klopt niet. Dat klopte in 2005 al niet meer. Het is wel zo dat de vervanging


*thema langzaam geïntensiveerd moet worden. We zitten nu op één procent per jaar. Bij een gemiddelde leeftijd van 60 à 70 jaar voor rioolbuizen moeten we tussen 2030 en 2040 op 1,5 procent per jaar zitten.” “Er zijn altijd streken, zoals de veengebieden, waarin een riool elke 20 of 30 jaar vervangen moet worden, omdat het stelsel wegzakt. Daar heb je geen inspectie voor nodig. Op de hoge zandgronden daarentegen liggen riolen er na 100 à 120 jaar soms nog puntgaaf bij. Dat is meteen een aandachtspunt voor de toekomst: een zodanig gegevensbeheer dat men weet welk riool wanneer aan de beurt is, zodat vervanging gecombineerd kan worden met andere werken in de openbare ruimte. Daarop kan dan weer een investeringsbeleid gebaseerd worden.”

De invloed op de waterkwaliteit is ook in beeld gebracht.

“Inderdaad, we hebben de hoofddoelen van het rioleren benoemd: volksgezondheid, waterkwaliteit en droge voeten. Volksgezondheid staat voorop, kijk maar naar de actuele situatie op Haïti. Bij ons stierf in de huidige Randstad tussen 1830 en 1860 ook meer dan een kwart van de mensen aan cholera. Een betrouwbare drinkwatervoorziening en een goede riolering hebben daaraan een einde gemaakt. “ “Vraag was wel, hoe krijg je dat aspect in beeld? We hebben gevraagd naar het aantal meldingen van gezondheidsklachten. Dat waren er in totaal drie. We kregen wel zo’n honderd reacties in de trant van ‘wat is dit een rare vraag’. Het belang is er wel, maar het is zo vanzelfsprekend dat het niet meer op ons netvlies staat. Bij het onderwerp waterkwaliteit vroegen we naar het aantal overstortputten en het aantal situaties waarin die overstorten negatieve implicaties hebben. Van de 14.000 overstortputten waren dat er 600. In 85 procent daarvan waren al maatregelen gepland of genomen.” “We hebben ook gevraagd hoever men gevorderd was met het realiseren van afspraken met het waterschap over beperking van de emissies op het oppervlaktewater. Ongeveer 60 procent was daarmee klaar; 14 procent had minder dan driekwart gerealiseerd. Onder ‘droge voeten’ hebben we de gevolgen van zware regenbuien in beeld gebracht: water op straat, ondergelopen tunnels, water in huizen en bedrijven, etc. Voorkoming van hemelwateroverlast is technisch gezien de grote uitdaging voor de toekomst.”

Hoe zijn de uitkomsten ontvangen?

“In de vakwereld alom positief: varierend van ‘mooi boek’ tot ‘een schat aan informatie’. Ook de rapporten per gemeente zijn goed gevallen. Het komende half jaar zullen we nog een aantal fouten uit de databank verwijderen. Gemeenten kunnen ook nog correcties aanbrengen of gegevens aanvullen. Daarna komt er nog een nieuwe ronde in de digitale rapportage.” “We krijgen inmiddels ook allerlei vragen van derden om toegang tot de gemeentelijke gegevens, maar daar gaan we uit principe niet op in. Die blijven aan de deelnemers

voorbehouden, zoals bij alle benchmarks.” “Op 7 december jl. hebben we een gemeentedag in Utrecht gehouden, waaraan 400 mensen deelnamen. In feite was het de aftrap voor het leer- en verbetertraject dat nu volgt. Gemeenten kunnen nu samen en ook in overleg met de waterschappen aan de slag. Want voor elke gemeente zijn er dingen te leren en te verbeteren. De bezuinigingsdoelstelling van het kabinet en de besparingsambitie in de waterketen vormen beide een stimulans om dit nu op te pakken. Diverse regio’s zijn ook al druk aan de slag met de benchmarkuitkomsten.”

Is er voldoende deskundigheid bij de gemeenten?

“Vergeleken met 2005 is de formatie op het gebied van riolering bij de gemeenten gelijk gebleven. Wel is het takenpakket van deze mensen uitgebreid. Dezelfde mensen doen dus meer werk. We horen wel dat vacatures moeilijk te vervullen zijn. Punt van zorg is vooral de vergrijzing van het personeelsbestand en de uitstroom van deskundigheid die daardoor de komende jaren zal plaatsvinden. Stichting RIONED heeft daarom speciaal mensen aangetrokken om het vakgebied te ondersteunen op het gebied van scholing en werving op de arbeidsmarkt.“

Goed nieuws is doorgaans geen nieuws.

“Dat hebben we ook gemerkt. Toen men begrepen had wat voor boodschap wij op 18 november zouden uitdragen, lieten pers en tv het afweten. Ook de stijging van de rioolheffing vlakt af, dus ook dat was geen punt meer om aandacht aan te schenken. “ “Daar staat wel een andere ervaring tegenover. Vorig jaar zomer hebben we een belevingsonderzoek laten uitvoeren: een enquête onder 2100 burgers, een representatieve steekproef. Als je de mensen daarin gericht vraagt: ‘wat weet je van riolering’ en ‘hoe waardeer je de rioleringszorg’, dan krijg je positieve antwoorden. Mensen blijken volledig op de hoogte van de functies en het nut van het rioolstelsel. Van de ondervraagden was 93 procent tevreden over de riolering in de eigen woonplaats. Slechts twee procent was in enige mate ontevreden. “

interview

organische molecuul is aangebracht. Nadeel van ‘homogeen’ is doorgaans dat de dure katalysator niet te verwijderen of terug te winnen is. Ik heb laten zien dat met behulp van microfiltratietechnieken afscheiding toch mogelijk is als de dragermoleculen voldoende groot zijn. In 2001 ben ik gepromoveerd bij professor Piet van Leeuwen. In de zomer van 2001 heb ik een soort sabatical genomen en heb ik met mijn vrouw een half jaar gewerkt in de hulpverlening, bij tehuizen voor mensen met lepra in India. Terug in Nederland ben ik 2,5 jaar actief geweest bij ‘Jeugd met een opdracht’: een wereldwijd werkende christelijke hulpverleningsorganisatie.” “Na die periode kregen we weer behoefte aan werken in een meer reguliere setting. In 2004 ben ik toen bij Stichting RIONED in dienst gekomen en begonnen met onderzoek voor de Rioleringsatlas, eigenlijk de voorloper van de landelijke prestatievergelijking ‘Riolering in Beeld’. Daarnaast heb ik bij RIONED gewerkt aan publiekscommunicatie en belangenbehartiging, onder meer de bestrijding van rioolproblemen door vochtige doekjes.”

Geen spijt gekregen van de overgang? “Van de projecten die ik de afgelopen jaren heb mogen doen, heb ik enorm genoten. Daar wil ik ook mee verder gaan, bijvoorbeeld met het leer- en verbetertraject bij de gemeenten. Daarnaast zal ik betrokken zijn bij de initiatieven die Stichting RIONED begon met STOWA, de Unie van Waterschappen en VNG om met de beschikbare budgetten meer kennis te verzamelen om overal de juiste, de meest effectieve maatregelen te nemen. Met vuistregels en

“Nieuwe kennisstrategie voor “Inteview_streamer groen” stedelijk waterbeheer gewenst”

Hoe ziet uw loopbaan eruit?

“Ik ben in 1973 geboren in Alphen aan de Rijn. Daar heb ik ook zo’n 25 jaar gewoond. Ik ken dus de problematiek van het veengebied van huis uit. Van 1991 tot 1996 studeerde ik in Utrecht scheikunde, in het bijzonder fysisch-organische chemie. Aansluitend verrichtte ik aan de Universiteit van Amsterdam een promotieonderzoek op het gebied van homogene katalyse. Daarbij vinden katalytische reacties plaats in dezelfde fase (meestal in oplossing) als waarin de katalysator zich bevindt. Vaak is de feitelijke katalysator een metaalatoom dat precies op maat in een ingewikkeld

generieke maatregelen zijn we een heel eind gekomen; de komende tijd bestaat vooral behoefte aan maatwerk. Lokaal vaststellen wat op die bepaalde plek de beste aanpak is. We denken aan proeftuinen per regio om die uitdaging met de betrokkenen aan te gaan.” “We zullen extra kennis ook nodig hebben om Nederland klimaatbestendig te maken, maaiveldhydraulica bijvoorbeeld. Vasthouden, bergen en afvoeren in het stedelijk gebied vraagt om een nieuwe manier van denken over ruimtelijke inpassing. Met innovatief onderhoud hopen we lokaal tot optimale vervangingstermijnen te komen. Beoordelingsmethodieken zijn nodig om kosten en risico’s in de totale levenscyclus van voorzieningen te kunnen bepalen. Uitdagende kennisvragen om gezamenlijk aan te pakken.” Maarten Gast

H2O / 02 - 2011

13


Hogeschool van Amsterdam onderzoekt extreme buien in de stad Extreme buien geven steeds meer wateroverlast in de steden. De Hogeschool van Amsterdam heeft een flinke subsidie binnengehaald om de komende twee jaar binnen een consortium te onderzoeken wat ervoor nodig is deze deze overlast aan te pakken.

D

oor het opwarmen van de aarde lijken extreme buien steeds vaker voor te komen. Vooral boven stedelijke gebieden, omdat dit warmteeilanden zijn. Voeg daarbij dat het aandeel verhard oppervlak is toegenomen en het is duidelijk dat extreme buien steeds vaker niet in de riolering passen. Dit leidt tot veel overlast en soms schade. Er is een nieuwe wijze van denken en ontwerpen nodig die meer rekening houdt met wat er bij extreme neerslag bovengronds met het water gebeurt. De meeste deskundigen in de rioleringssector weten dat dit een nieuwe uitdaging vormt, maar het lukt nog nauwelijks er praktisch en oplossingsgericht mee aan de slag te gaan. De Hogeschool van Amsterdam is daarom een onderzoeksprogramma begonnen om de beste bestaande inzichten te verzamelen en door te ontwikkelen tot een praktische methodiek waarmee we kunnen anticiperen op de extreme buien. Daarbij is ook het vinden en realiseren van ruimte voor water op het maaiveld essentieel. Het gaat daarbij niet zozeer om de aanleg van een grotere riolering, maar vooral om het inzichtelijk maken van wat er gebeurt tijdens een extreme bui; berging op en afvoer over straat. Dat betekent dat het gaat om het

Wateroverlast in Deventer.

zorgvuldig inrichten van straatprofielen en het zoeken naar slim gekozen plekken waar berging voorhanden is, of voorkomen dat het water in probleemgebieden samenkomt. Het onderzoeksprogramma van de Hogeschool van Amsterdam staat onder leiding van Jeroen Kluck, die daar lector voor water in de stad is. Momenteel wordt gewerkt aan versterking van het team dat het onderzoek gaat uitvoeren. Voor het onderzoek zijn nog enkele onderzoekers nodig die in deeltijd willen meedoen. Het programma begint in februari en duurt twee jaar. Gedurende de looptijd wordt nauw samengewerkt met een consortium van deskundigen, die verbonden zijn aan de Hogeschool van Amsterdam, Waternet, IHE, Stichting RIONED, Tauw, De Urbanisten en de gemeenten Apeldoorn, Bergen (NH), Beverwijk en Eindhoven. Op deze wijze worden de juiste vragen onderzocht en wordt maximaal gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde kennis. Daarnaast vormen deze deskundigen een waardevol klankbord voor de onderzoekers en een broedplaats voor het doordenken van nieuwe concepten. De financiering bestaat uit een RAAK-subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze wordt toegekend voor praktijkgericht onderzoek aan hogescholen in combinatie met het werkveld.

14

H2O / 02 - 2011


actualiteit Alterra waarschuwt voor lagere afvoer van Rijn door droogte EenPrince warmer en grilliger klimaat leidt behalve tot meer zware regenbuien ook Kunststofbouw B.V. totDeltaweg lange(re) perioden van 92 droogte. Dat in de toekomst grote gevolgen 1 Postbus 4690 ABkan Tholen hebben voor de waterafvoer van de Rijn. Door warmere zomers - met minder neerslag en meer verdamping - neemt de laagwaterafvoer van de Rijn volgens Alterra bij Lobith in 2050 af met tien tot 17 procent, afhankelijk van het gehanteerde klimaatscenario. Ook duren de perioden van lage rivierafvoer langer. Dat blijkt uit recent onderzoek naar de effecten van het opwarmen van de aarde op rivierafvoeren en droogtes in het stroomgebied van de Rijn.

H

et onderzoek is opvallend in de zin dat verreweg de meeste studies van het stroomgebied van de Rijn zich in het verleden richtten op hoogwaterstanden en overstromingen. Droogtes kregen minder aandacht in het onderzoek naar hydrologische extremen in het stroomgebied van de Rijn en de consequenties hiervan voor landbouw, scheepvaart, ecosystemen, industrie, energieproductie en de drinkwatervoorziening.

gemiddeld tien (G+) tot 17 (W+) procent. Verder zullen periodes van droogte in het stroomgebied van de Rijn in 2050 vaker voorkomen. Bovendien zal de periode met lage afvoeren - beneden de gehanteerde drempelwaarde van 1.265 kubieke meter aanzienlijk langer duren. Voor het G+-scenario wordt de droogteperiode bijna twee keer zo lang: van gemiddeld 35 naar circa 70 dagen per jaar. In het W+-scenario duurt deze periode bijna drie keer zo lang.

Om de impact van klimaatverandering op afvoeren van de Rijn en droogtes vast te stellen, hebben de onderzoekers van Alterra de klimaatscenario’s van het KNMI als uitgangspunt genomen. Deze tonen veranderingen in temperatuur, neerslag, wind en zeespiegelniveau in 2050 ten opzichte van 1990. In het onderzoek is gewerkt met twee klimaatscenario’s (G+ en W+) met dezelfde aannames: in 2050 zal in West-Europa in de winter de wind meer uit het westen waaien en in de zomer meer uit het oosten. Met als gevolg mildere, nattere winters en warmere, drogere zomers. Het verschil zit in de aangenomen temperatuurstijging in 2050: één graad in het gematigde G+-scenario en twee graden in het W+-scenario.

In de studie van Alterra is ook gekeken naar de gevolgen van de verandering van landgebruik voor de rivierafvoeren en droogte in het stroomgebied van de Rijn. Hiervoor hebben de onderzoekers twee scenario’s vergeleken. Als alle percelen met akkerbouw (33 procent van het gehele stroomgebied) zouden worden omgezet in grasland, neemt de gemiddelde jaarlijkse minimumafvoer bij Lobith af met slechts 0,3 procent. Bij een omzetting van akkerbouw naar bos daalt de laagwaterafvoer bij Lobith met 4,1 procent. Hieruit blijkt dat een warmer en grilliger klimaat een veel groter effect heeft op rivierafvoer en droogte dan extreme veranderingen in landgebruik.

Aan de hand van deze scenario’s is de afvoer van de Rijn in 2050 berekend. De gemiddelde jaarlijkse afvoer bij Lobith neemt af met vijf (G+) tot acht (W+) procent. Wat betreft de minimumafvoer (laagwater) is het beeld extremer: een daling van de afvoer met

De lagere rivierafvoeren en langere droogteperiodes hebben grote gevolgen in het stroomgebied van de Rijn, een dichtbevolkt, zwaar geïndustrialiseerd gebied met een clustering van functies. Perioden met lage waterstanden zijn nadelig voor de scheepvaart en andere gebruikers van het

In het onderzoek naar de afvoer van de Rijn is gebruik gemaakt van het grondwatermodel SIMGRO. Erik Querner, die ook aan het onderzoek meewerkte, heeft de basis gelegd voor dit model waarmee de effecten van ruimtelijke maatregelen en een veranderend klimaat op de waterhuishouding voorspeld kunnen worden. Het model berekent de grond- en oppervlaktewaterstroming en houdt rekening met gewasverdamping, drainage, beregening, irrigatie en het beheer van stuwen of stuwmeren. Meegewogen wordt ook de invloed van winterse omstandigheden, waarbij sneeuw accumuleert en tijdens dooi als smeltwater weer wordt afgevoerd. Voor dit onderzoek zijn de meteorologische data gedifferentieerd voor 134 regio’s.

rivierwater, zoals de landbouw én de drinkwaterbedrijven.

Pleidooi

Om de effecten van klimaatverandering op lage rivierafvoeren zoveel mogelijk te beperken, pleiten de onderzoekers ervoor om in natte perioden meer water in de bovenloop van de Rijn vast te houden, bijvoorbeeld door de aanleg van stuwmeren of natuurlijke buffers. Hierdoor is het mogelijk de afvoer van de Rijn gelijkmatiger over het jaar te spreiden en de voorspelde daling van de afvoer in droge perioden te beperken.

010 2 5 8 9 CE 1 N I E R C P N I R R A P CE A N J R I A R 5 P A 2 J R 0 5 2 AAR 5-201 -2010 25 JAA J 8 9 5 1 2 E 0 JAA C 1 0 N 5 5 I 2 2 8 R advertentie 9 P 5 0 1 8 1 0 R 9 0 E A 1 1 2 C E0 JA 9N-C2 0C0E PRIN I 5 2 R R 8 P E A 9 C A R R PR 1 N N J A I A I E A R A R J J P 25 C P 5 5 R N I 2 2 R A 0 R A J5 JAA 009-201 PRINCE 1P0 0 5 R 2 2 A 5 0 A 8 2 1 9 J 0 5--22010 R PRINCE 225 JAAR 251 85 9 1 A J 8 9 5 A 0 A 1 2 1 J Standhouder op 0 E 0 5 2 C 1 2 985 PRIN 5-20

1 98 E 1 C AAR N E 9 I C 0 R N 0 P I 2 R R P E A R NC A I A R J P 25 JA 5 R 2 A 0 A 0 1 J 1 0 0 5 2 2 2 9 5 0 0 8 1 0 19 1985-20 JAAR PRINCE 2 25

0)166 609590

standnummer 272

Fax +31 (0)166 609591

E-mail info@prince.nl

Site www.prince.nl

H2O / 02 - 2011

15


Risico op wateroverlast systematisch onderschat De wateroverlast in de natte augustusmaand van 2010 heeft eens te meer laten zien dat wateroverlast zich niet houdt aan grenzen tussen deelsystemen. In veel gevallen is het onduidelijk of de wateroverlast te wijten is aan een overbelast rioolstelsel, een overbelast oppervlaktewatersysteem of de interactie tussen beide. Juist deze interactie is een onderbelicht onderdeel bij de modellering van wateroverlast, zelfs in studies waarbij het rioleringsmodel en het oppervlaktewatermodel integraal zijn gekoppeld. Dit wordt veroorzaakt door een ‘blinde vlek’ bij zowel de rioleringsbeheerder als de oppervlaktewaterbeheerder voor het stuk tussen de overstortdrempel en het ontvangende hoofdwatersysteem. Dit artikel staat hierbij stil en laat het verschil zien tussen wateroverlast in theorie en praktijk.

B

ij het opstellen van de basisrioleringsplannen maakt de rioleringsbeheerder gebruik van rioleringsmodellen. Hij bouwt deze modellen op basis van de kenmerken uit het rioleringsbeheersysteem van de gemeente. In de praktijk komt het erop neer dat in het rioleringsmodel alle onderdelen van het rioolstelsel worden gemodelleerd tot en met de overstortdrempel en het gemaal. De rioleringsbeheerder gebruikt deze modellen vervolgens om het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel te toetsen. Doorgaans gebeurt dit met behulp van het doorrekenen van bui 8 van de Leidraad Riolering, waarbij wordt aangenomen dat sprake is van vrije lozing bij de externe overstorten.

Theorie: oppervlaktewatersysteem

De waterschappen zorgen voor het opstellen van oppervlaktewatermodellen, waarvoor de legger de basis vormt. In de praktijk komt het erop neer dat in het oppervlaktewatermodel enkel de hoofdwatergangen worden opgenomen. Het waterschap gebruikt deze modellen vervolgens om het hydrologisch functioneren van het hoofdwatersysteem te toetsen. Hierbij geldt de norm dat het oppervlaktewater in het stedelijke gebied niet vaker dan eens in de 100 jaar (T = 100) mag inunderen. Vrij vertaald betekent dit dat de waterstand niet vaker dan een keer in de 100 jaar het laagste maaiveldniveau in het bebouwde gebied mag overschrijden. In dat geval is het oppervlaktewatersysteem ‘WB21-proof’. De keuze van de te hanteren T = 100-bui ligt overigens niet vast in de wet of in een leidraad. Elk waterschap hanteert een eigen methode om deze situatie in beeld te brengen. Dit varieert van het doorrekenen van ontwerpbuien en van langjarige regenreeksen tot het uitvoeren van een zogeheten stochastenanalyse, waarbij men heel veel verschillende buien doorrekent en middels statistiek de maatgevende situatie bepaalt bij T = 100. Het patroon en maatgevende buiduur zijn afhankelijk van de fysieke omstandigheden en het karakter van het neerslag-afvoerproces.

Theorie: interactie rioolstelsel en oppervlaktewatersysteem

Interactie treedt op wanneer de waterstand boven de overstortdrempel komt (het

16

H2O / 02 - 2011

Afb. 1: ‘Bui 8’ is een bui met een totaalvolume van 19,8 millimeter en een duur van één uur met een piek aan het einde. Deze bui heeft een statistische herhalingstijd van éénmaal per twee jaar (T = 2).

‘verdrinken’ van de riooloverstort). Een regenbui doet de waterstanden in de riolering soms stijgen tot boven de drempel, waarna vrij geloosd wordt op oppervlaktewater. Maar wat gebeurt er als het peil van het oppervlaktewater hoger komt dan de overstortdrempel van het rioolstelsel? Hoe om te gaan met deze interactie is vaak niet vastgelegd door waterbeheerders in waterbeleidsplannen. In de praktijk komt het erop neer dat de riooloverstorten niet vaker dan eens per twee jaar verdronken raken. Indien dit vaker gebeurt en hierdoor ook aantoonbaar meer water op straat komt te staan in het stedelijk gebied, is (indien doelmatig) extra waterberging noodzakelijk. Het is niet wettelijk vastgelegd wie voor deze kosten of schadeclaims achteraf moet opdraven. Ook het kostenveroorzakingsbeginsel (artikel 10 NBW) geeft hierover geen uitsluitsel. Afb. 2: Bovenaanzicht van de riolering.

Maatgevende situaties voor het oppervlaktewatersysteem bevatten vaak een groot neerslagvolume en een beperkte neerslagintensiteit. Maatgevende situaties voor het rioolstelsel hebben echter een beperkt neerslagvolume, maar een veel hogere neerslagintensiteit. Deze ‘rioleringsbuien’ zijn in veel gevallen dan ook niet maatgevend voor de hoofdwaterlopen van het oppervlaktewatersysteem. De hoofdwaterlopen van oppervlaktewatersystemen kunnen in de regel de piekintensiteiten uit de rioleringsbuien eenvoudig opvangen door de grote hoeveelheid aanwezige berging. Gesteld kan worden dat de rioleringsnormen niet geschikt zijn voor toetsing van hoofdwatergangen en oppervlaktewaternormen niet geschikt zijn voor toetsing van de riolering.

In studies naar de stedelijke wateropgave voor hemelwater (rioolstelsel) en oppervlaktewater nemen gemeente en waterschap deze interactie tussen het rioolstelsel en het oppervlaktewatersysteem steeds vaker mee. Om het effect van interactie op de afvoercapaciteit van de riolering te bepalen, wordt vaak een berekende waterstand van de hoofdwatergang als randvoorwaarde aan het rioleringsmodel gekoppeld. Het verschil in de mate van water op straat tussen het rioolstelsel met deze randvoorwaarde en het rioolstelsel met een altijd vrije lozingsmogelijkheid is dan het effect van de interactie. Deze methode


*thema

achtergrond

maakt in bepaalde situaties de optredende interactie maar gedeeltelijk inzichtelijk.

Praktijk: ‘blinde vlek’ tussen drempel en hoofdwatergang

In de praktijk zijn regelmatig knelpunten aanwezig, die niet eerder opgemerkt zijn in de studies die de beheerders laten uitvoeren. In feite is dit een ‘blinde vlek’ die zowel in de riolering als in het oppervlaktewater wordt geconstateerd. Zowel riolerings- als oppervlaktewaterbeheerders hebben vaak geen oog voor dit deel van het systeem en zijn er zich daarom niet van bewust. De ‘blinde vlek’ bestaat aan rioleringszijde uit: • een beperkte afvoercapaciteit van de overstort, doordat de vrije hoogte tussen de overstortdrempel en het putdek kleiner is dan de overstortende straal zou moeten zijn;

Afb. 3: De ideale situatie.

een hydraulische weerstand in de overstortput door een ongelukkige constructie achter overstortdrempel; • een hydraulische weerstand in een veel te kleine uitstroomleiding. Deze ‘blinde vlek’ ontstaat doordat deze zaken niet in beheerpakketten voor het rioleringsysteem zitten en dus niet worden geïnventariseerd. •

De ‘blinde vlek’ in oppervlaktewaterzijde bestaat uit: • een beperkte afvoercapaciteit door te kleine afmetingen van de watergang; • een beperkte afvoercapaciteit van de watergang door de aanwezigheid van te kleine duikers; • een hydraulische weerstand door onvoldoende onderhoud van de watergang.

Afb. 4a: De vrije ruimte boven de drempel is te klein (10 cm).

Deze ‘blinde vlek’ ontstaat door het ontbreken van inzicht in de functie van de watergang in het tracé tussen de overstort en de hoofdwaterloop (kopsloot).

Enkele voorbeelden

Afb. 4b: De uitstroomleiding is te klein.

Afbeelding 2 geeft een bovenaanzicht weer van een rioolstelsel dat is gedimensioneerd op bui 8 van de Leidraad Riolering. Afbeelding 3 geeft de maximale waterstand weer die optreedt tijdens bui 8, waarbij de waterstand aan het einde van de watergang een vaste waarde is (streefpeil). Te zien is dat hier (net) geen water op straat komt te staan. Vanuit dit basismodel is een aantal situaties gecreëerd met in de praktijk veelvuldig voorkomende knelpunten. Ondergelopen straten komen voor indien de waterstand (blauwe lijn) boven het straatniveau (groene lijn) uitkomt.

Praktische oplossingen voor huidige tekortkomingen Afb. 4c: De duiker is te klein.

De tekortkomingen van de huidige sectorale theoretische aanpak kunnen flink worden gereduceerd door middel van een eenvoudig onderzoek: een veldbezoek van de lozingslocaties en de daarachter liggende watergang.

Afb. 4d: De watergang is slecht onderhouden.

H2O / 02 - 2011

17


Vrije ruimte boven de overstortdrempel is te beperkt.

Uitstroomleiding is te klein.

Duiker is dichtgegroeid.

Aspecten waarop tijdens dit veldbezoek gelet moet worden zijn onder andere: • de afmeting van de overstortput en de lengte en hoogteligging van de overstortdrempel; • de vrije ruimte tussen de overstortdrempel en het putdek, de constructies achter de overstort en de diameter / hoogteligging van de uitstroomleiding; • het profiel van de watergang waarop wordt geloosd; • de onderhoudsstatus van de waterloop (er is een goed onderhouden watergang nodig voor de afvoer van stedelijke piekafvoeren); • de aanwezigheid van duikers op korte afstand van de riooloverstort; • de afmeting en hoogteligging van deze uikers.

18

H2O / 02 - 2011

Onvoldoende onderhoud achter lozingspunt.

Onvoldoende onderhoud achter lozingspunt.

Uitstroomleiding niet meer zichtbaar.

De beheerders van gemeenten en waterschappen kunnen eenvoudig de knelpunten inzichtelijk maken door gezamenlijk een systeemkaart te vervaardigen met de hoofdkenmerken van de riolering en het oppervlaktewatersysteem. In de praktijk ontbreken deze tekeningen vaak, waardoor de beheerders verbanden niet kunnen leggen. Het beoordelen van het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel kan in feite niet zonder inzicht in het oppervlaktewatersysteem direct achter de riooloverstorten.

Ontwerp en beheer

Wateroverlast in een woonkern kan het gevolg zijn van een beperkte afvoercapaciteit in het oppervlaktewatersysteem. Door de huidige sectorale theoretische aanpak focussen de beheerders op het eigen

deelsysteem. Door als beheerder juist over de eigen ‘grenzen’ heen te kijken, ontstaan de juiste inzichten in de integrale werking van beide deelsystemen en kunnen de beheerders het ontwerp en het beheer van beide deelsystemen op elkaar afstemmen. Op deze wijze is het mogelijk om doelmatige maatregelen te nemen met beperkte maatschappelijke kosten. Het wegnemen van de ‘blinde vlek’ is immers veel minder kostbaar dan een vergroting van een rioleringstracé in de woonkern. Vincent de Bont, Arnold Wielinga, Herman de Jonge en Jeroen Langeveld (Royal Haskoning)


achtergrond

Watertoets voor sportvelden Hoe groot is de bijdrage van sportvelden aan de versnelde afvoer van regenwater? Deze vraag wordt steeds vaker gesteld als onderdeel van ruimtelijke procedures en bij het aanvragen van vergunningen in het kader van de Waterwet. De praktijk leert dat waterschappen deze vraag niet eenduidig benaderen. Voor de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek was dit aanleiding naar meer uniformiteit te zoeken. Samen met Oranjewoud is een bruikbare richtlijn gevonden door een vergelijk te trekken tussen het afvoergedrag van sportvelden en dat van verhard oppervlak.

H

et stedelijk gebied in Nederland bestaat voor circa vijf procent uit sportvelden. Die zijn aangelegd om op te sporten; als het even kan onder álle weersomstandigheden. Sportvelden zijn daarom voorzien van een buitengewoon goede ontwatering om afgelasting van wedstrijden zoveel mogelijk te voorkomen. Sportvelden leveren door hun goede ontwatering een bijdrage aan een versnelde afvoer van regenwater. Met de opkomst van kunstgrasvelden neemt dit aandeel in betekenis toe. Maar hoe groot is die bijdrage en vraagt deze om compenserende maatregelen? Ofwel: hoe stoppen we sportvelden op een verantwoorde manier in een watertoets en een watervergunning? Uit een eerste inventarisatie in 2008 blijkt dat veel waterschappen hier geen richtlijnen voor hebben. Als die er wél zijn, vertonen ze onderling grote verschillen. Voor de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek was dit

aanleiding aan Oranjewoud opdracht te geven een uniforme richtlijn op te stellen.

verloopt met enige vertraging, waardoor het effect op de waterpeilen geringer is.

Vergelijkingspercentage

Een regenbui die op een verhard oppervlak valt, is binnen 24 uur volledig naar het oppervlaktewater afgevoerd. In dezelfde tijd is vanuit een sportveld slechts een deel van die bui afgevoerd. De verhouding tussen de 24-uursafvoer van een verhard oppervlak en de 24-uursafvoer van een sportveld blijkt een bruikbare sleutel om tot de gewenste richtlijn te komen. Met deze verhouding is immers de afvoer van een sportveld uit te drukken als percentage van de afvoer van een verharding die een vergelijkbaar oppervlak heeft. Zo kan elk waterschap, gebruikmakend van zo’n vergelijkingspercentage, zijn eigen bestaande compensatieregels toepassen zoals die gelden bij toename van verhard oppervlak. Ter illustratie: Veel waterschappen hanteren een compensatierichtlijn van circa 400

Zodra in een gebied het oppervlak verharding toeneemt, verloopt de afvoer van neerslag sneller. Voor deze versnelde afvoer is compensatie nodig. Alle waterschappen hebben normen voor deze compensatie. Maar hoe zit dat als de oppervlakte aan sportvelden toeneemt? Op een sportveld verloopt de afvoer van neerslag volledig anders dan op een verhard oppervlak. Op een verhard oppervlak komt de neerslag vrijwel direct via regenpijpen, kolken en riolering in het oppervlaktewater terecht. Op een onverhard sportveld daarentegen infiltreert de neerslag eerst in de bodem en komt pas enige tijd later via de drainage tot afvoer. Tussentijds wordt een deel van de neerslag tijdelijk geborgen in de bodem onder het veld. De afvoer vanuit het veld is geringer en

Afb. 1: Schematische opbouw van sportvelden (gras en kunststof).

Neerslag die op een sportveld valt, zal in de bodem infiltreren, waardoor berging in de poriën optreedt en de grondwaterstand stijgt. Door de stijging van het grondwater zal de drainafvoer toenemen. Aanvankelijk zal de neerslag vooral geborgen worden, maar enige tijd later zal juist de afvoer de overhand krijgen. Berekeningen zijn uitgevoerd waarmee dit proces stap voor stap, in kleine tijdseenheden, wordt doorlopen. De afvoer wordt, in elke stap van dit model, berekend met de formule van Hooghoudt. De berging wordt berekend op basis van poriënvolume en gemiddelde verzadigingsgraad. De parameters zoals drainafstanden, doorlatendheden en poriënvolume zijn afhankelijk van het type sportveld en het type ondergrond. Ze kunnen in het model variabel worden ingevoerd. In een gekoppelde databank zijn regenduurlijngegevens beschikbaar, zodat het model diverse neerslagpatronen door kan rekenen. Het resultaat is inzicht in het verloop van berging en afvoer in de tijd voor een gekozen type sportveld bij een gekozen neerslagpatroon. Zo berekent het model de totale afvoer (mm) vanuit het sportveld in een periode van 24 uur. Deze afvoer is vervolgens uitgedrukt als een percentage van de neerslag in diezelfde periode. Berekeningen zijn uitgevoerd met regenverwachtingen van T = 10 jaar en T = 100 jaar. De uitkomsten blijken slechts enkele procenten te verschillen. Daarom is het gemiddelde van beide uitkomsten gekozen als basis voor de richtlijn. Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten.

Afb. 1: Schematische opbouw van sportvelden (gras en kunststof).

H2O / 02 - 2011

19


kubieke meter per hectare verhard oppervlak. Voor de aanleg van een nieuw sportveld met een vergelijkingspercentage van 50 procent is de benodigde bergingscompensatie dan 200 kubieke meter. Het vergelijkingspercentage is niet voor elk sportveld hetzelfde. Het afvoergedrag van natuurgrasvelden is anders dan van kunstgrasvelden. Ook de opbouw van de ondergrond bepaalt mede het afvoergedrag.

Typering sportvelden

Er bestaan vele soorten sportvelden die onderling verschillen in opbouw en materiaalgebruik. Traditioneel werden veel sporten, zoals voetbal, hockey en korfbal, gespeeld op natuurgras. Kunstgras is echter sterk in opkomst. Tennis wordt voornamelijk op gravel of kunstgras gespeeld. Voor atletiek is kunststof, al dan niet waterdoorlatend, het gebruikelijke sportoppervlak. Bij nadere bestudering blijkt dat het afvoergedrag van kunstgrasvelden, gravelbanen en waterdoorlatende kunststofbanen sterk vergelijkbaar is. Dat is begrijpelijk; al deze constructies bestaan uit een goed waterdoorlatende toplaag met daaronder een sporttechnische laag van lava en een onderbouw van leemarm zand. Natuurgrasvelden daarentegen zijn opgebouwd uit fijner zand, met bijmenging van leem en organische stof voor de vochtleverantie en buffering van voedingstoffen voor de grasmat. Natuurgrasvelden zijn daardoor minder goed waterdoorlatend en kennen een ander afvoergedrag dan kunstgrasvelden (zie afbeelding 1). Een bijzondere positie wordt ingenomen door verharde sportvelden, zoals asfalthandbalvelden en atletiekbanen met een toplaag van ondoorlatende kunststof. De afvoer op dit type sportvelden is uiteraard volledig vergelijkbaar met de afvoer van elk ander verhard oppervlak. Binnen de beschouwde tijdstap stroomt de neerslag volledig af. De natuurlijke grondslag bepaalt eveneens de constructie en daarmee de afvoer van een sportveld. In grote delen van Nederland worden sportvelden aangelegd op slecht doorlatende gronden. In deze regio’s zijn de sportvelden altijd voorzien van een intensieve drainage. In de rest van Nederland, waar de natuurlijke grondslag beter waterdoorlatend is, is meestal ook Tabel 1. Afvoer diverse sportvelden (als percentage van de neerslag).

20

H2O / 02 - 2011

Een sportveld met kunstgras.

drainage benodigd, zij het minder intensief. In gebieden met een goed waterdoorlatende bodem waar bovendien het grondwater voldoende diep staat, worden incidenteel sportvelden zonder drainage aangelegd. De afvoer vanuit deze sportvelden naar de ondergrond gedraagt zich hetzelfde als het oorspronkelijke ongedraineerde perceel.

Afvoerberekening

Met behulp van een rekenmodel (zie kader) is het afvoergedrag in beeld gebracht van diverse typen sportvelden op doorlatende en slecht doorlatende ondergronden. Het resultaat is de totale afvoer (24 uur) van het betreffende sportveld uitgedrukt als percentage van de gevallen neerslag. Aangezien een vergelijkbare oppervlakteverharding in diezelfde periode vrijwel de gehele bui heeft afgevoerd, kan het gevonden percentage gehanteerd worden als het gezochte vergelijkingspercentage. Uit deze modelberekeningen blijkt dat de afvoer van een gedraineerd natuurgrasveld op een slecht doorlatende natuurlijke grondslag, vergelijkbaar is met de afvoer van een verharding met een oppervlakte van 47 procent van de oppervlakte van dat sportveld (zie tabel 1 voor een overzicht van de resultaten).

Oorspronkelijke afvoer

Vóórdat op een terrein sportvelden worden aangelegd, kent dat terrein ook een afvoer van neerslagwater. Om vast te kunnen stellen in hoeverre de afvoer toeneemt als gevolg van de aanleg van een sportveld, is het nodig Tabel 2. Afvoer van oorspronkelijk, onverhard terrein (als percentage van de neerslag).

de oorspronkelijke afvoer te kennen. Bij de aanleg van nieuwe sportvelden zijn het vaak onverharde percelen (landbouwgrond of groenvoorziening) die voor dat doel worden omgebouwd. Met behulp van het Cultuurtechnisch Vademecum is de oorspronkelijke afvoer van die onverharde percelen berekend en uitgedrukt als percentage van de afvoer van een verhard oppervlak (zie kader). De resultaten staan vermeld in tabel 2.

Toename afvoer bij aanleg sportvelden

De toename van de afvoer bij aanleg van een sportveld wordt vervolgens gevonden door de afvoer in de toekomstige situatie te verminderen met de afvoer in de huidige situatie. De huidige situatie kan een onverhard perceel zijn, maar ook een reeds ingericht sportveld. Als bijvoorbeeld een gedraineerd landbouwperceel op een doorlatende grondslag wordt omgebouwd tot een natuurgrasveld dan stijgt de afvoer van 17 procent naar 54 procent; een toename Vaak wordt aangenomen dat neerslag op onverhard terrein volledig in de bodem infiltreert. Dit is, zeker bij minder goed doorlatende bodems en bij hogere grondwaterstanden, niet juist. In het Cultuurtechnisch Vademecum zijn voor maatgevende situaties, dus bij T = 1, afvoeren opgenomen voor verschillende grondsoorten en grondwatertrappen. Door hiermee een vergelijk te trekken, zijn de afvoeren bij T = 1 bepaald voor de onverharde terreintypen zoals die in het BSenC-onderzoek zijn onderscheiden. Het Cultuurtechnisch Vademecum bevat daarnaast informatie over de verhouding tussen de afvoer bij T = 1 en bij andere herhalingstijden. De afvoer bij T = 10 is gelijk aan 139 procent van de afvoer bij T = 1 en de afvoer bij T = 100 aan 176 procent van de T = 1. Hiermee is dus de afvoer te bepalen van de beschouwde onverharde terreintypen bij T = 10 en T = 100. Deze afvoer is vervolgens uit te drukken in een percentage van de neerslag. De verschillen tussen de T = 10 en T = 100 blijken ook hier klein te zijn. In het vervolg van het onderzoek zijn daarom de gemiddelde percentages gebruikt zoals die zijn opgenomen in tabel 2.


achtergrond van de afvoer vergelijkbaar met 37 procent verhard oppervlak. Een gelijksoortige benadering moet gevolgd worden indien een natuurgrasveld gereconstrueerd wordt tot een kunstgrasveld. Op een slecht doorlatende grondslag betekent deze reconstructie een stijging van de afvoer van 47 naar 65 procent; een toename van 18 procent. De inpassing van verharde sportvelden in de richtlijn behoeft een nadere toelichting. Het is gebruikelijk om bij de aanleg van verhard oppervlak, zoals een verhard sportveld, een percentage van 100 procent voor de toename van de afvoer te hanteren. Er wordt dus niet gecorrigeerd voor de invloed van de afvoer van het oorspronkelijk onverharde perceel. Dit gebruik is in de richtlijn gerespecteerd.

Richtlijn

De hierboven beschreven aanpak leidde tot een richtlijn die de versnelde afvoer als gevolg van de aanleg van sportvelden eenvoudig kan vaststellen. De richtlijn bestaat uit twee matrices: één matrix voor de aanleg van sportvelden op slecht doorlatende ondergrond en één voor de aanleg van sportvelden op doorlatende ondergrond. In deze matrices staat op de verticale as de uitgangssituatie vóór aanleg van het nieuwe sportveld. Op de horizontale as staat het type aan te leggen nieuwe sportveld. In de cellen staat vervolgens aangegeven in welke mate de afvoer in het betreffende geval zal toenemen, uitgedrukt als percentage ‘toename verhard oppervlak’. Ter illustratie van het gebruik van de richtlijn: op een landbouwperceel met een slecht

Afb. 2: Invloed van de aanleg van een goed en slecht waterdoorlatend sportveld op de afvoer, uitgedrukt als het percentage aan toename van het verhard oppervlak.

doorlatende ondergrond wordt een nieuw natuurgrasveld als sportvoorziening aangelegd. Dit betekent dat de extra afvoer is te kwantificeren als een toename van het verhard oppervlak gelijk aan 20 procent van het oppervlak van het sportveld. Zou dit natuurgrasveld over een aantal jaren omgebouwd worden tot een kunstgrasveld, dan telt op dat moment nog eens 18 procent van het oppervlakte van het sportveld mee als extra verharding.

Mening waterschappen

Een aantal waterschappen was betrokken bij het proces om tot deze richtlijn te komen. Waterschap Hollandse Delta en ook Waterschap Rivierenland zijn tevreden met de richtlijn en overwegen om de resultaten van dit onderzoek te implementeren in hun

Keurregels. Waterschap De Dommel is ook enthousiast en concludeert uit het onderzoek dat het op zandige gronden de moeite waard kan zijn sportvelden verhoogd, en dus grondwaterneutraal, aan te leggen. NOTEN Lenders S. en H. Kool (2010). Onderzoek waternormering sportvelden. Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek. Werkgroep Herziening Cultuurtechnisch vademecum (1988). Cultuurtechnisch vademecum. Cultuurtechnische vereniging.

Sandra Lenders, Mirjam Stark en Henk Kool (Oranjewoud)

Een laag gelegen sportveld dat slecht afwatert.

H2O / 02 - 2011

21


Hoe de energiemarkt de watermarkt kan beïnvloeden Toepassingen van duurzame energie zijn bij uitstek geschikt op de schaal van gebouwen of bouwblokken. Decentrale systemen voor energievoorziening winnen daarmee aan belang, waardoor de afhankelijkheid van centrale energienetwerken afneemt. Ook voor water zal een vraag naar decentrale oplossingen ontstaan. Dat kwam naar voren uit de presentatie ‘How the energy market will change water services’, die ondergetekende afgelopen november gaf tijdens het congres ‘Energy and Water’ in Amsterdam.

D

e eerste watervoorzieningen en afvoer van afvalwater speelden zich af op huishoudschaal. Hoewel de Romeinen al centrale watervoorzieningen aanlegden, kwam de echte centrale watervoorziening in de steden en dorpen pas in de 19e eeuw tot stand. Bij energievoorziening zien we dezelfde ontwikkeling. Heel lang was energievoorziening iets wat op gebouwschaal geregeld werd. Wel werden de winning en aanvoer van brandstoffen steeds centraler opgepakt. Pas in de 19e eeuw kwamen de eerste stadsgasnetten en later de elektriciteitsnetten. In de 20ste eeuw werden, althans in de westerse wereld, steeds meer huishoudens en bedrijven aangesloten op grote centraal georganiseerde netwerken voor energie- en waterdiensten. Ondanks deze voortschrijdende opschaling zijn kleine decentrale voorzieningen, zowel voor water als voor energie, blijven bestaan. Vooral op afgelegen locaties, waarvoor aansluiting op het net onrendabel is. Grootschalige centrale watervoorziening en afvalwaterbehandeling zijn in eerste instantie vooral aangelegd in de strijd tegen de cholera-epidemieën van de 19e eeuw. Later speelden ook andere aspecten, zoals milieubelasting, een rol. In feite is het beleid in de ontwikkelde wereld nu om grootschalige centrale voorzieningen voor water aan te leggen.

Kentering voor duurzame energie

Ook voor de energievoorziening waren tot voor kort grote centrale voorzieningen met uitgebreide netwerken de standaard. Daarin is door de toepassing van duurzame energiebronnen verandering gekomen. Hoewel het aandeel duurzame energie in de totale energieproductie nog bescheiden blijft, heeft de toepassing hiervan een enorme vlucht genomen (zie bijvoorbeeld afbeelding 1). De oplossingen voor duurzame energie, met name voor zonne-energie en gebruik van bodemwarmte, zijn bij uitstek geschikt voor toepassing op de schaal van gebouwen of bouwblokken. Iedereen kan apparaten kopen om in zijn eigen energie te voorzien en heeft dus de keuze tussen het bestaande centrale systeem en een eigen decentraal systeem. We durven nog niet volledig op die decentrale systemen te vertrouwen en de mogelijkheden om energie op te slaan zijn nog onhandig en duur. Daarom kiezen de mensen momenteel daarnaast voor een aansluiting op de centrale energievoorziening. Maar als de opslagmogelijkheden

22

H2O / 02 - 2011

verbeteren, kan dit gaan veranderen. De eerste stoomschepen hadden ook nog zeilen, omdat men nog niet op de stoommachines vertrouwde, maar die verdwenen na verloop van tijd. Al met al is een transitie waar te nemen. Met de overgang naar duurzame energie wordt het ook mogelijk om op gebouwniveau de eigen energievoorziening te regelen. Uiteindelijk kan dat ertoe leiden dat aansluiting op het centrale energienetwerk een vrije keuze van de gebruiker is.

Het huis van de toekomst

Het energieproducerende huis is in aantocht. Nu is het al zo dat door zeer goede isolatie het energiegebruik van gebouwen vérgaand kan worden teruggedrongen. De watercyclus en het energieverlies daarin zijn bij deze ontwikkeling tot nu toe buiten beeld gebleven. Blom (2010) toont aan dat het energieverlies via de riolering bij een modern huis reeds 30 procent van het totaal bedraagt. De behoefte om deze energie terug te winnen is groeiende. Het ligt in de lijn der verwachting dat huizen die in hun energiebehoefte kunnen voorzien, steeds gewoner worden. Deze huizen zullen slimme computergestuurde installaties hebben waarmee aanbod en vraag van warmte (of koude) op elkaar worden afgestemd en tijdelijke opslag van energie wordt geregeld. Nu al kun je een gecombineerde warmtekrachtketel kopen, die elektriciteit opwekt en tegelijkertijd warmte produceert. Koppeling van zonneboilers en de CV-huisinstallatie zijn ook al gewoon. Afb. 1: Groei van zonne-energie.

Deze ontwikkeling zal zich voortzetten, zodat installaties steeds meer functies combineren. Ook voor de watervoorziening zijn al producten op de markt verkrijgbaar die zorgen voor de eigen waterbehoefte en afvalwaterverwerking. Uiteindelijk zal dit soort oplossingen deel kunnen uitmaken van de all in-units waarover elk huishouden desgewenst kan beschikken.

Duurzame gebouwen

Veel van dit soort ontwikkelingen zijn waar te nemen in de wereld van de Green Buildings. De behoefte om duurzame gebouwen neer te zetten groeit wereldwijd. Tot nu toe gaat het bij deze gebouwen vooral om duurzaam materiaalgebruik, isolatie, minder energie-verbruik en binnenklimaatregeling. Maar ook water is ontdekt. In Melbourne heeft het Council House 2 een systeem waarbij neerslag wordt benut en afvalwater wordt hergebruikt. In New York (Battery Park) wordt met behulp van een membraanbioreactor het afvalwater gezuiverd en gebruikt voor toiletspoeling en in de koeltoren, waarmee dus weer een verbinding met energie wordt gelegd (zie afbeelding 2).

Een hypothese

De ontwikkeling van kleinschalige duurzame energiebronnen zal onafhankelijkheid van centrale netwerken mogelijk maken. Dit appelleert aan de voortgaande tendens van individualisme. Uiteindelijk zal hierdoor ook een behoefte ontstaan aan decentrale wateroplossingen.


verslag ook nog maar beperkt. Dit zal echter een veranderende vraag niet tegenhouden. Wordt het geen tijd voor de publieke watersector om mee te doen in de ontwikkeling van decentrale oplossingen als bijdrage aan duurzame gebouwen? Eilard Jacobs (Waternet) NOTEN 1) Anoniem. Case study Battery park city urban water reuse. Water Environment Research Foundation. Datum/jaartal onbekend. 2) Blom J. (2011). Energie in de waterketen. STOWA. In voorbereiding. 3) Brohmann, Bettina et al. (2007). Factors influencing the societal acceptance of new, renewable and energy efficiency technologies, Meta Analysis of recent European projects, European round table for sustainable consumption and production, Basel. 4) Eurostat (2010). Household energy consumption in the EU-27. 5) De Gids W. (2010). Change and course in air tightness of Dutch dwellings over the last 60 years. TNO. 6) Philibert C. (2005). The present and future use of solar thermal energy as a primary source of energy. Inter Academy Council.

IFEST CATALOOG Afb. 2: Afvalwaterbehandeling Green Building Battery Park in New York.

Het is te verwachten dat de groeiende ontwikkeling van duurzame gebouwen voldoende kritische massa zal krijgen om op energiegebied onafhankelijkheid van het netwerk een geaccepteerde oplossing te laten zijn. Ook is te verwachten dat in dezelfde gebouwen water steeds meer ontdekt wordt

advertentie bij de bedrijfsgegevens

als interessant element voor duurzaam bouwen. Kortom, er ontstaat een markt voor decentrale oplossingen, ook voor water.

Waterbedrijven, maar ook gemeenten, houden nog weinig rekening met dit soort ontwikkelingen - energiebedrijven trouwens

advertentie 103137-3 Mous Pompenbouw ads 2011 ad_H2O 133 x 90 mm 19-01-11 11:39

mous waterbeheer

Een heldere kijk op water

tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Carlsonstraat 17 (NL) 8263 CA Kampen Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Monostore® n.v. Schaliënstraat 5 bus 3 (B) 2000 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

Gemeenten en waterschappen staan voor stevige wateropgaven. Met de slimme oplossingen van Mous Waterbeheer hoeft u daar niet van wakker te liggen. Bezoek ons op stand 519 in Hardenberg en kijk wat wij voor u kunnen betekenen.

MILIEUZEKER

Projectontwerp & Realisatie Service & Onderhoud Telemetrie Advies & Engineering

www.mouswaterbeheer.nl

Tankbouw in beton en staal

H2O / 02 - 2011

23


Ondergrondse opslag van het ‘blauwe goud’ Overal in de wereld is men bezig met ondergrondse wateropslag. De term Managed Aquifer Recharge (MAR) bestaat zo’n tien jaar en is inmiddels ingeburgerd in het denken over duurzame, integrale oplossingen voor watermanagement-gerelateerde vraagstukken. Steeds meer mensen zijn doordrongen van de noodzaak van de opslag van water als calamiteitenberging en de aanvulling van de zoetwatervoorraad in de bodem in het kader van klimaatverandering en duurzaam gebruik. Dat werd duidelijk tijdens ISMAR7, het zevende International Symposium on Managed Aquifer Recharge, afgelopen oktober in Abu Dhabi. Daar kwamen vooral praktijktoepassingen in verschillende omstandigheden aan bod.

H

et zou maar zo kunnen dat een liter water net zo duur wordt als een liter olie. Niet direct in Nederland, maar wel in grote delen van de wereld met snel toenemende watertekorten. Bijvoorbeeld in het Midden-Oosten, bij uitstek de regio waar op grote schaal zeewater wordt ontzout voor de drinkwatervoorziening. Men schrikt er niet voor terug dit water over 150 km te transporteren om het vervolgens strategisch ondergronds op te slaan als een bel zoet water, drijvend op zout grondwater. Doel: inzet bij calamiteiten. Ineens is water het blauwe goud, want dat kosten de vele tientallen miljoenen ontzilte kubieke meters die tijdelijk aan de grond worden toevertrouwd.

Brak en zout water beheersen

Zout is vermoedelijk wereldwijd de grootste bedreiging voor zoet water. In de Verenigde Staten worden zelfs salt management plans gemaakt, naar aanleiding van het transport van water van natte naar droge staten. Vandaar dat één van de grote uitdagingen bij kunstmatige infiltratie bestaat uit beheersing van brak en zout water. Een kleine bijmenging van zout bij zoet water is al genoeg om het zoete water te verprutsen.

Op veel plekken in de wereld vormt, evenals in Nederland, het zoete water een lens die drijft op het aanwezige brakke of zoute water. Bij de terugwinning is het zoute water dan ook nooit ver weg. Omdat het aantrekken van zout water nooit geheel vermijdbaar zal zijn, wordt de aandacht geleidelijk aan verlegd naar de beheersing ervan. In Nederland worden dan ook bij Brabant Water en Vitens (in Friesland) proefprojecten uitgevoerd met het zogeheten zoethouderconcept, waarbij het mee opgepompte brakke water wordt ontzilt en het daarbij ontstane concentraat wordt geïnfiltreerd in een diepere laag met een van nature hoger zoutgehalte. Bij de opslag van grote hoeveelheden ontzout water in de Verenigde Arabische Emiraten werkt het anders. In het ‘Strategic Water Reserve Project - Liwa’ in Abu Dhabi wordt water geïnfiltreerd via een ondergronds, met zand afgedekt rechthoekig bekken bestaande uit grind met daarin toevoerdrains. Dit water vormt een lens zoet water die drijft op zout grondwater, een zoetwaterlichaam dat door voortdurende infiltratie in stand moet worden gehouden. De terugwinning is gepland met een honderdtal ondiepe putten die spiraalvormig

Het Liwa Strategic Water Reserve-project voor ondergrondse opslag van water in de woestijn van Abu Dhabi.

24

H2O / 02 - 2011

rond het bekken zijn geplaatst. Dit zijn de systemen die naar verwachting de komende jaren worden gerealiseerd in de Verenigde Arabische Emiraten.

Nederlands bedrijfsleven blijft achter

De omslag van zwart naar blauw goud is goed te zien bij bureaus die hun sporen en hun geld hebben verdiend in de olieindustrie en zich nu werpen op strategische waterprojecten. Enkele daarvan waren aanwezig op ISMAR7. Zij realiseren het bovengenoemde Liwa-project. Daarbij zetten zij het volledige arsenaal aan technieken in dat in de wereld van de oliereservoirexploratie zijn diensten heeft bewezen. Die technieken waren vooralsnog zonder aanpassingen voor specifieke grondwatertoepassingen te duur voor grondwaterexploratie. Voor het realiseren van dergelijke grootschalige waterprojecten wordt het risico helemaal gelegd bij de aannemers. De Arabische opdrachtgevers zeggen ‘eenvoudig’: ‘Laat maar zien dat je met ondergrondse opslag 80 procent rendement haalt, anders betalen we niet’. En de grote, wereldwijd opererende ex-olie-bedrijven nemen het risico. Zij beschikken over de


verslag

De Nederlandse deelnemers aan ISMAR7: vooraan Karin Lekkerkerker-Teunissen (Dunea) en Marloes van Ginkel (Royal Haskoning), staand v.l.n.r. Ate Oosterhof (Vitens), Sander de Haas en Harry Rolf (beiden PWN), Pieter Dammers (Dunea), Jan Willem Kooiman (KWR), Pieter Stuyfzand (KWR en Vrije Universiteit Amsterdam), Theo Olsthoorn (Waternet en TU Delft) en Hein de Jonge (Dunea).

kennis, de technieken en het geld om het risico aan te gaan. Tegen zulk ‘geweld’ is het Nederlandse bedrijfsleven vooralsnog niet opgewassen. Als wij als Nederland mee willen (blijven) doen, dan zullen we ook daadwerkelijk voor de dag moeten komen en bereid moeten zijn risico te nemen. Dat zal niet meevallen, want de grote bedrijven beschikken in elk geval over uitmuntende en gedreven medewerkers afkomstig uit de hele wereld, waaronder velen met wortels in het Midden-Oosten, die de lokale mores kennen en de taal spreken. Nederland is kennisland op het gebied van water, maar de Verenigde Arabische Emiraten hebben inmiddels dezelfde ambitie. Zij doen met hun grootse projecten momenteel de meeste ervaring op. Waar wij vaak langdurig bezig zijn met vergunningsprocedures, worden daar nieuwe RO-installaties van tientallen miljoen kubieke meters per jaar in bedrijf genomen. De uitdaging voor

Nederland is om op grote schaal te gaan samenwerken met de landen die nu al te maken hebben met grote waterschaarste, opdat we straks ook onszelf kunnen helpen tegen de tijd dat ook wij ermee te maken krijgen. Innovatie vraagt een gevoel van urgentie dat onder de bij ons zo overvloedige regen niet gedijt. De discussie over al dan niet samenwerken is niet vrijblijvend; ze is noodzakelijk.

Afrikaanse deelnemers sponsoren

Verschillende organisaties zijn actief op het gebied van kleinschalige, rurale toepassingen in ontwikkelingslanden. Interessant daarbij zijn kleinschalige initiatieven door netwerken van gedreven personen, die minder bezig zijn met reclame voor zichzelf en juist alle kennis en uitgebrachte adviezen voor iedereen toegankelijk maken (zie bijvoorbeeld www.samsamwater.com). Een voorbeeld van een gedreven man is Ronald Musiigi uit Uganda die nagenoeg geheel op

eigen kracht met de locale bevolking projecten voor elkaar probeert te krijgen. Zijn deelname aan het symposium van eind vorig jaar werd gesponsord door een westers waterleidingbedrijf. Het voorbeeld van Ronald Musiigi uit Uganda verdient navolging. De waterleidingbedrijven in Nederland kunnen een bijdrage leveren aan het halen van de millenniumdoelen door deelname van Afrikaanse hydrologen te sponsoren. Deze groep was nu zeer ondervertegenwoordigd op de conferentie. Afrika is echter een gebied waar Nederland contacten heeft en ook aan de slag kan met dit onderwerp. De volgende ISMAR speelt zich in 2013 af in Beijing. Jan Willem Kooiman (KWR) en Theo Olsthoorn (Waternet/TU Delft)

advertentie

H2O / 02 - 2011

25


verslag Beheer van grensoverschrijdende aquifers Het initiatief uit 2002 voor een internationale wet over het beheer van grensoverschrijdende aquifers leidde al in 2008 tot concept wetsartikelen, waarop de algemene vergadering van de Verenigde Naties zeer positief reageerde. Dit is één van de successen die in de eerste tien jaar van het International Shared Aquifers Resources Management (ISARM)-programma zijn behaald. De conferentie in Parijs van 6 tot 8 december ter gelegenheid van fase 1 van ISARM (2000-2010) bracht een internationale gemeenschap samen, bestaande uit ruim 300 waterbeheerders, managers, conflictbeheersers, juristen en wetenschappers. Nederlandse organisaties bliezen een bescheiden deuntje mee in de internationale symfonie, die als een kakofonie van hydrogeologen en juristen begon. ISARM fase 2 (2011-2020) verdient de komende tien jaar een stevige Nederlandse inbreng.

A

an het einde van de vorige eeuw werd men zich in VN-kringen bewust van het belang van grondwater voor enerzijds drinkwatervoorziening, landbouw, andere economische sectoren en natuur en anderzijds de dreigende overexploitatie en vervuiling ervan. Het feit dat verschillende staten verantwoordelijk waren voor veel van deze voorraden, droeg bij aan de zorg of het beheer van die gedeelde grondwatervoorraden eerlijk en gelijkwaardig zou verlopen. Die aandacht leidde tot de formulering van het ISARM-programma, dat gericht is op kennisverzameling en internationale samenwerking rond grensoverschrijdende aquifers. Er zijn al meer dan 300 grensoverschrijdende aquifers geïdentificeerd dankzij het vele werk van zes regionale ISARMwerkgroepen en de faciliteiten van onder andere het International Groundwater Resources Assessment Center (IGRAC). Daarnaast verzocht de algemene vergadering in 2001 de International Law Commission (ILC) om, met steun van ISARM, conceptartikelen op te stellen rond grensoverschrijdende aquifers. De algemene vergadering heeft in 2008 bijna unaniem de 19 concept-wetsartikelen van een positief advies voorzien. De belangrijkste kenmerken van deze artikelen zijn: • balans van erkenning van soevereiniteit van staten en verplichting om geen significante schade toe te brengen en samen te werken; • de principes en uitwerking van gelijkwaardig en redelijk gebruik; • reikwijdte, definities en afspraken over bescherming, behoud en beheer. In de loop van dit jaar zal de algemene vergadering van de Verenigde Naties een uitspraak doen over de inhoud en definitieve vorm van de artikelen: een wet of een conventie. Als het tot een internationale wet komt, ligt het voor de hand dat de uitvoering gelegd wordt bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag.

Internationale aandacht

De conferentie kende twee technische en twee bestuurlijke thema’s: overzicht van de grensoverschrijvende aquifers, uitdagingen en mogelijkheden voor het beheer, institutionele versterking en verbetering van de internationale samenwerking. De balans tussen harde en zachte kanten van het grondwaterbeheer uitte zich ook in de samenstelling van het internationale gezelschap: de mengeling van technische en

26

H2O / 02 - 2011

sociale wetenschappers, waterbeheerders, juristen en conflictbemiddelaars. De betekenis van de bijeenkomst laat zich als volgt samenvatten: • Het belang en de groei van kennis over grensoverschrijdende aquifers als buffers is gemarkeerd en heeft belangrijke internationale aandacht gekregen. Dit is onder andere zichtbaar in de toezegging van de Global Environmental Facility om internationaal grondwaterbeheer als prioritair programma aan te duiden. Daarmee komen substantiële fondsen vrij voor beheer en onderzoek; • Het netwerk van kennis, kennisbeheerders en praktijkmensen op dit gebied heeft met ISARM een forum gekregen. Lessen uit voorloperprojecten, zoals de Guaraní aquifer in Latijns-Amerika, vinden zo snel hun weg naar andere gebieden; • Naast internationale regelgeving is ook maatwerk nodig, omdat elke situatie uniek is. Dit geldt zowel voor de technische als de institutionele en juridische vraagstukken; • De discussie over de evenwichtigheid tussen nationale soevereiniteit en de noodzaak voor internationaal overleg en beheer is nog niet verstomd. Door het benoemen van de nationale soevereiniteit heeft de ILC tamelijk makkelijk de steun van de meeste lidstaten voor de artikelen gekregen. De discussie onder juristen over het gewicht van dit principe is ook voor lokale waterbeheerders van belang. Er waren juristen die verdedigden dat het zich ontwikkelende recht en de praktijk van het integrale beheer van de hernieuwbare grondstof water het begrip soevereiniteit sterk beperkt. Of rechten op grondwatergebruik van de toevallige bezitter van grond, zoals in de Verenigde Staten, minder zwaar gaan wegen dan het algemene belang van duurzaam watergebruik is in dit verband een interessante casus; • De rechtvaardiging van aparte aandacht voor grensoverschrijdende aquifers naast IWRM is onderbouwd door parallellen met het beheer van grote voorraden zoals zeeën en olie- en gasreservoirs. Een voorbeeld daarvan is unificatie zoals die wordt toegepast in de olie- en gassector. Een extra dimensie daarbij is het pleidooi van ervaren grondwaterbeheerders om voorzichtig om te springen met te nauwe interpretaties van duurzaamheid als het gaat om de inzet van fossiele grondwatervoorraden. Een progressieve ontwikkeling richting sociaal-economische duurzaamheid lijkt beter van toepassing te zijn voor het beheer van deze strategische voorraden.

Nederland en ISARM

Het in Nederland gevestigde IGRAC was stevig aanwezig (onder andere twee mondelinge presentaties waarvan één key-note over de mondiale situatie van grensoverschrijdende aquifers, sessievoorzitter en bijdragen aan een cursus). SG, TU Delft, Clingendael en UNESCO-IHE presenteerden gezamelijk in de postersessie het Calypso-rollenspel over onderhandelen. Afgelopen november is dat spel ingezet in een training van de Arabische Wateracademie voor diplomaten en waterbeheerders. Ook is het spel onderdeel van de jaarlijkse cursus van PCCP-UNESCO-IHE over waterdiplomatie. Acacia Water was co-auteur in bijdragen uit Zuidelijk Afrika, en UNESCO-IHE en IHP-Nederland leverden sessievoorzitters. In de openingssessies was Nederland met UNESCO-ambassadeur Bas ter Haar en Jan Busstra van DG Water op diplomatiek vlak vertegenwoordigd. De belangstelling vanuit het nieuwe ministerie van Infrastructuur en Milieu was bemoedigend. IGRAC’s tweede presentatie behandelde een voor grensoverschrijdend grondwaterbeheer veelbelovende techniek van hydro-economisch modelleren. Hier worden grondwatermodellen gekoppeld aan economische modellen, zodat de status van het grondwatersysteem en het gebruik van grondwater kan worden vertaald in (economische) kosten en baten. Deze techniek kan bijvoorbeeld aantonen dat samenwerking netto meer oplevert dan het unilateraal inrichten van het waterbeheer. Dit draagt bij tot het proces van opbouw van vertrouwen, eventuele conflictresolutie en de onderhandeling voor internationale grondwaterakkoorden. Dit IGRAC-instrumentarium en het meer op communicatie en processen gerichte Calypso-rollenspel gaven een goed beeld van de complementariteit van het werk van de organisaties in Nederland. Als gevolg van toenemende watervraag en de onzekerheid in de watervoorraden door klimaatverandering zal grensoverschrijdend grondwaterbeheer belangrijker worden. Door de kennis en ervaring die nu al in Nederland aanwezig zijn, verder te bundelen en snel te innoveren, kunnen Nederlandse organisaties internationaal een blijvende en significante rol spelen. ISARM 2 (2011-2020) biedt daarvoor een mooie gelegenheid. Ebel Smidt (SG/TU Delft) Frank van Weert (IGRAC/Deltares)


verslag Infratech ook bij jongeren succesvol De keuze van het thema ‘Samenwerking in de infraketen’ voor Infratech, die van 11 tot en met 14 februari plaatsvond in Ahoy Rotterdam, bleek een schot in de roos. De vakbeurs heeft volgens de organisatie een recordaantal van ruim 20.000 bezoekers getrokken. Ook het aantal exposanten - 579 - is nog nooit zo groot geweest. De circa 120 exposanten in het ‘watergedeelte’ van de beurs zijn over het algemeen tevreden over de aantallen bezoekers. Met name de (serieuze) belangstelling van jongeren werd door veel standhouders als zeer positief ervaren.

W

ater was deze keer onderbelicht in het door CURNET, CROW en Bouwend Nederland samengestelde kennisprogramma. De presentaties van de herziene RAW-standaarden - een stelsel van juridische, administratieve en technische voorwaarden voor bouwcontracten dat ook relevant is voor de watersector - in het Infratheater werden buitengewoon goed bezocht. Directeur Iman Koster van CROW heeft op 11 januari de eerste exemplaren aan vijf kopstukken uit de sector overhandigd. “We hebben bovendien negen symposia tijdens de CROW InfraWeek verzorgd. Dit is al lang niet meer de traditionele beurs waar bedrijven vertellen hoe fantastisch ze zijn”, aldus Koster. Voor het eerst stonden bedrijven zij aan zij op de beurs en verzorgden ze vaak samen met de publieke sector presentaties. “Er was een aantal goede redenen om gewoon tussen de standhouders te gaan staan en deel te nemen aan discussies op allerlei platforms. Dat werkt ook drempelverlagend”, zegt Cees Brandsen van Rijkswaterstaat. “Geweldig dat hier 23 gemeenten aanwezig waren”, vult Dan Bekker van IBU Stadsingenieurs (gemeente Utrecht) aan.

Nieuwe sanitatie

Deze keer ontbrak een stand van de Unie van Waterschappen, maar vertegenwoordigers hebben de beurs wel bezocht en goede zaken gedaan. Waterschap Reest & Wieden en Waterschap Groot Salland stonden daarentegen, samen met STOWA, wel op de beurs met de mobiele expositie over ‘nieuwe sanitatie’. “STOWA is de grote motor daarachter. Waterschap Groot Salland is bijvoorbeeld actief met het SLIK-project (Sanitaire Lozing Isala Klinieken) (zie H2O nr. 25/26 van 24 december jl.), dat een betere zuivering van medicijnresten uit afvalwater beoogt”, zegt Bjartur Swart van advies- en ingenieursbureau MWH, die door STOWA is ingehuurd als secretaris van de koepelgroep Nieuwe Sanitatie en alles dat daarmee te maken heeft coördineert. “Nieuwe sanitatie leidt uiteindelijk tot verandering in traditionele rioolstelsels, doordat we de waarde van afvalwater gaan inzien, beseffen dat we bijvoorbeeld de daarin aanwezige nitraten en fosfaten kunnen benutten en nadenken over hoe we die stoffen er efficiënt kunnen uithalen. Moeten we het afvalwater verdunnen en kunnen we stromen met urine en fecaliën of grijs en zwart water niet apart houden? Op een awzi verdwijnt 80 procent van alle nitraten, waarvan 85 procent bestaat uit urine. Wanneer de urine geconcentreerd is in een gescheiden afvalwaterstroom en dus niet meer in de algemene afvalwaterstroom

terechtkomt, zijn grote zuiveringsinstallaties straks niet meer nodig.” Dat vertelde Swart de bezoekers van de gezamenlijke stand, die hij vervolgens - onder het motto ‘Breng afvalwater tot bloei’ - namens Reest & Wieden een zakje met struviet gewonnen uit urine, een waardevolle fosfaatmeststof, aanbood. “Veel oudere bezoekers horen dit hier op de beurs voor het eerst en vragen zich af of deze verandering wel nodig is. Scholieren en studenten doen wat lacherig over het toilet dat in de stand staat, maar als we het verhaal hebben verteld vragen ze informatie voor hun afstudeerscriptie of stage. Jongeren zoeken uitdagingen. Hetzelfde doen wat opa deed, vinden ze niet aantrekkelijk.” Scheidingstoiletten maken het inzamelen en zuiveren van urine en ontlasting mogelijk. Dat biedt grote voordelen, omdat het afbreken van vooral urine de waterschappen veel geld en energie kost. Ook Martine de Weert van Janssen Rioleringstechniek merkte op dat jongeren opvallend geïnteresseerd en serieus zijn. “Ze raken de grote afsluiter in onze stand aan, maar het gaat bij ons om productuitvoering en dat is voor de meeste scholieren en studenten nog te detaillistisch en theoretisch. We zijn hier echter vooral om nieuwe mensen te spreken uit de grond-, weg- en waterbouw. Dat blijken veelal vertegenwoordigers van gemeenten en waterschappen te zijn.” Uiteindelijk zijn zij vaak de opdrachtgevers van de aannemers

met wie het bedrijf zaken doet. “We willen wat meer naamsbekendheid”, verklaart ze net als vele collegabedrijven - de aanwezigheid op Infratech. De infiltratiekratten die DYKA (kunststof leidingsystemen) tentoonstelde, trokken eveneens veel bezoekers. Met deze kratten voldoet het bedrijf aan twee jaar geleden geïntroduceerde wetgeving voor het gescheiden infiltreren van hemelwater in de bodem, zodat dit niet in het riool terechtkomt. “Deze kratten zijn niet alleen kruislings inspecteerbaar, maar hebben ook de hoogst verkrijgbare belastbaarheid. Auto’s rijden er zelfs bij een gronddekking van slechts 50 cm probleemloos overheen”, zegt Milton van Haren. “Gemeenten vragen ernaar en wij faciliteren de markt, waarbij we vooral letten op duurzaamheid en in het bijzonder reductie van de uitstoot van kooldioxide.” Zowel Van Haren als De Weert spreken van een geslaagde beurs. In die opvatting weten ze zich gesteund door collega’s van andere bedrijven uit de watersector. Vooral nieuwe bezoekers waren geïmponeerd door enorme buizen, putdeksels en andere in het oog springende attributen; professionele bezoekers kwamen vooral voor noviteiten. Ook die waren dit jaar volop aanwezig. De volgende editie van InfraTech vindt plaats van 15 tot en met 18 januari 2013.

H2O / 02 - 2011

27


Maasafvoerverdrag VlaanderenNederland: 15 jaar ervaring Door de overstromingen van de laatste decennia en de verontrustende klimaatscenario’s die op hogere rivierafvoeren wijzen, gaat de aandacht vooral uit naar hoogwater. Het dringt echter steeds meer door dat in de toekomst ook laagwater voor meer problemen kan zorgen. In het geval van de Maas is het zelfs zo dat de economische schade door laagwater groter is dan door hoogwater. De kanalen in Vlaanderen en het zuiden van Nederland worden gevoed met Maaswater. Bij watertekort vormt het Maasafvoerverdrag, dat 15 jaar geleden ondertekend is door Nederland en Vlaanderen, de leidraad voor de verdeling van het Maaswater tussen het economisch gebruik van beide landen en de Maas zelf. Elders in de wereld kunnen conflicten ontstaan over de verdeling van water. Hier is daar geen sprake van: water wordt verdeeld met wederzijds vertrouwen en respect voor elkaars belangen. Dat is echter niet altijd zo geweest...

T

wee eeuwen geleden vormde de Maas de belangrijkste handelsroute in de noord-zuidverbinding van de Lage Landen. Maar ook een onbetrouwbare, die een groot deel van het jaar moeilijk bevaarbaar was vanwege lage waterstanden in de zomer en hoge waterstanden of ijsgang in de winter. Na het uitroepen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 ontstond de behoefte om het handeldrijvende noorden en het geïndustrialiseerde zuiden met elkaar te verbinden door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart tussen Maastricht en Den Bosch (1826). Bij Maastricht zorgde de Maas voor de watervoorziening van dit kanaal. Daarna is door de economische ontwikkeling en betere technieken maar ook door de scheiding van België en Nederland in 1830 uiteindelijk een kanalenstelsel ontstaan zoals we dat nu kennen (zie afbeelding 1). Het is een omvangrijk en gecompliceerd netwerk, dat voor zijn voeding volledig afhankelijk is van Maaswater. De Maas zelf is ook gekanaliseerd: eerst in België en Frankrijk, later ook in Nederland.

De waterverdeling in het verleden

Met het uiteenvallen van het koninkrijk verkeerden beide landen in een oorlogssituatie. De voeding van de Zuid-Willemsvaart werd problematisch en enkele jaren zelfs onmogelijk. De doorgaande scheepvaart kwam stil te liggen en pas in 1838 konden Nederlandse schepen weer gebruik maken van het kanaal. In België waren de wateraftappingen uit de Maas intussen toegenomen door de bevloeiing van de ontgonnen heidegebieden in de Kempen. Na de verlenging van het Kanaal Bocholt-Herentals tot Antwerpen namen de onttrekkingen zodanig toe, dat de stroming op het kanaal te hoog werd. Ook daalde in de zomer de waterstand op de Maas zoveel, dat de scheepvaart ernstige hinder hiervan ondervond. Na moeizame onderhandelingen werd met het Traktaat van 1863 overeenstemming bereikt. Hierin werd bepaald dat in Maastricht een nieuwe inlaat zou komen voor de Zuid-Willemsvaart, de voeding van het kanaal

28

H2O / 02 - 2011

gerelateerd zou worden aan de waterstand in de Maas én dat de Maas als vaarweg tussen Visé en Venlo verbeterd zou worden. Nederland kreeg de controle over de inlaat en was verplicht om onder normale omstandigheden tien kubieke meter water per seconde te leveren aan België, waarvan vervolgens bij Lozen twee kubieke meter richting Nederland zou gaan. Als de omstandigheden dit toelieten, kon Nederland meer dan tien kubieke meter water per seconde sturen en het overschot zou dan via Lozen weer naar Nederland gaan. Bij lage Maasafvoeren werd de aanvoer naar de Zuid-Willemsvaart gereduceerd. Dit is te beschouwen als een eerste vorm van waterbesparing die tussen beide landen werd afgesproken. Een Belgisch-Nederlandse commissie, ingesteld in 1906 om de bevaarbaarheid van de Maas te verbeteren, kwam pas zes jaar later met een rapport dat voorzag in de aanleg van 14 stuwen tussen Visé en Venlo. Door de Eerste Wereldoorlog en de politieke

nasleep daarvan waren de verhoudingen tussen beide landen zodanig vertroebeld dat ieder land zijn eigen oplossing koos: Nederland de aanleg van het Julianakanaal tussen Borgharen en Maasbracht (1935), de stuw Borgharen en de sluis Bosscherveld en België het Albertkanaal tussen Luik en Antwerpen (1939). De aanleg van het Albertkanaal had nog een juridisch staartje. Nederland was van mening dat de voeding van dit kanaal bij Luik in strijd was met het Traktaat van 1863 en ging hiermee naar het Internationale Hof van Justitie in Den Haag. Nederland legde daar de eis neer dat de kanalen gevoed moesten worden door een onttrekking in Maastricht en dat België alle werken voor het onttrekken van water uit de Maas zou opruimen. Voor het geval het Hof de Nederlandse eis zou accepteren, kwam België met de tegeneis dat Nederland veroordeeld zou worden voor de aanleg van de stuw Borgharen en het onttrekken van Maaswater voor het Julianakanaal. België vroeg niet dat Nederland de werken zou opruimen, maar wel dat er

Afb. 1: Kanalenstelsel in het Maasstroomgebied in België en Nederland.


achtergrond principiële uitspraken zouden komen. Het Hof oordeelde dat de uitgevoerde werken niet in strijd waren met het Traktaat. Nederland werd wel verplicht om te allen tijde tien kubiek meter water per seconde naar de Zuid-Willemsvaart door te laten; bovendien had de toevoer van water naar de Zuid-Willemsvaart en het Albertkanaal voorrang op die naar het Julianakanaal.

Pogingen tot waterverdragen

Met de oprichting van de Benelux in 1948 werden de betrekkingen tussen Nederland en België meer constructief. Er ontstond een sfeer om samen te werken en geschilpunten op te lossen. Door de grote economische groei van de jaren zestig was de scheepvaart sterk toegenomen, waardoor steeds meer Maaswater gebruikt werd voor de voeding van de kanalen. Als gevolg hiervan stond de Gemeenschappelijke Maas - zoals het Maastraject tussen Maastricht en Maasbracht in Vlaanderen genoemd wordt of de Grensmaas zoals het meestal in Nederland genoemd wordt - in droge zomermaanden nagenoeg droog. De kwaliteit van het water kwam hierdoor maar vooral door de industriële lozingen onder druk te staan. Het Antwerpse havenbekken kende in die jaren zeer hoge groeicijfers. Dit gaf aanleiding plannen te ontwikkelen voor de uitbreiding en verbetering van de toegankelijkheid van het havencomplex via de Westerschelde op Nederlands grondgebied. Bij de besprekingen in de jaren zeventig kwam Nederland met het voorstel bovenstaande zaken aan elkaar te koppelen, wat vooral bedoeld was om de Nederlandse politiek ervan te overtuigen dat in ruil voor toezeggingen betreffende de Antwerpse haven België belangrijke toezeggingen over de Maas moest doen. Dit was het begin van een 20 jaar durende kwestie van de zogeheten Waterverdragen. Toen in 1975 bekend werd dat topambtenaren van beide landen een ontwerp voor de Waterverdragen hadden geparafeerd, barstte in de Waalse media de hel los met kreten als ‘Men steelt het water van Wallonië’ en ‘Maas en Schelde onder Hollandse voogdij’. In Wallonië zouden grote stuwmeren komen waardoor bij Monsin (Luik) een minimumMaasdebiet van 50 kubieke meter per seconde gegarandeerd zou worden. Ook zouden de kwaliteitsnormen voor het Maaswater op termijn gelijk moeten worden aan de Nederlandse normen (strenger dan de Europese). En in ruil voor dit alles zou Nederland voldoen aan de wensen betreffende de Antwerpse haven. Bij deze verdragen ging het voornamelijk om Nederlandse en Vlaamse belangen en Wallonië zou daar voor op moeten draaien. Daar was echter geen draagvlak voor. In de jaren die volgden, werden via diverse commissies allerlei pogingen ondernomen om de onderhandelingen weer op gang te brengen. Daar kwam nog bij dat vanaf 1980 de eerste fase van de Belgische staatshervorming, die uiteindelijk tot een federatie zou leiden, in gang werd gezet. De belangstelling voor de Waterverdragen nam hierdoor verder af en bovendien was inmiddels ook gebleken dat nieuwe

De gemeenschappelijke Maas bij laagwater, op de achtergrond de stuw bij Borgharen (foto: Marcel de Wit).

stuwmeren in Wallonië maatschappelijk niet meer geaccepteerd werden. Verder was men van mening dat bij droogte elk land zelf besparingsmaatregelen moest treffen. Na de derde en laatste fase van de staatshervorming in 1993 kregen het Vlaamse en het Waalse gewest verregaande bevoegdheden voor het afsluiten van verdragen. In datzelfde jaar gingen de onderhandelingen opnieuw van start, nu tussen Vlaanderen en Nederland, wat uiteindelijk in 1995 resulteerde in het Maasafvoerverdrag.

Het Maasafvoerverdrag

Het Maasafvoerverdrag tussen Vlaanderen en Nederland geeft een sleutel voor de verdeling van het Maaswater bij lage afvoeren (kleiner dan 130 kubieke meter per seconde te Monsin). Het uitgangspunt hierbij is een gelijk gebruik van water voor de economische doeleinden van beide landen en de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de Gemeenschappelijk Maas (te lage afvoeren hier kunnen schadelijk zijn voor dit ecologisch waardevolle riviertraject). Voor het beheren van het verdrag werd door de ministers de Werkgroep Afvoerregulering Maas ingesteld, waarin behalve Vlaanderen en Nederland ook Wallonië vertegenwoordigd is. Om aan de afspraken van het Maasafvoerverdrag te voldoen, moeten zowel Vlaanderen als Nederland tijdens watertekorten hun watergebruik beperken door het treffen van maatregelen. In Nederland is dat vooral het terugpompen van het schutwater op de sluizen van het Julianakanaal; ook wordt naar behoefte zuinig of hevelend geschut of met behulp van spaarkommen. Als dat niet voldoende is, worden andere gebruikerscategorieën gekort, waarvan de prioritering gebeurt volgens de verdringingsreeks. Ook Vlaanderen is momenteel druk bezig met het beperken van zijn watergebruik door het aanleggen van pompen bij de sluizencomplexen op het Albertkanaal. Een belangrijk deel van het water bestemd voor Vlaanderen wordt gebruikt voor schuttingen op het Albertkanaal. Om in perioden van lage afvoeren dit schutdebiet te beperken, bouwt Vlaanderen grootschalige pompinstallaties op de sluizencomplexen van het Albertkanaal. Bij voldoende Maasafvoer zullen zij in omgekeerde zin als waterkrachtcentrale werken waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Bij het ontwerp van de installaties werd veel aandacht aan de visvriendelijkheid besteed. Wanneer één van de partijen op een bepaald moment moeilijk aan het verdrag

kan voldoen, wordt gezamenlijk gekeken of die tijdelijk meer water mag gebruiken. De eventuele kosten hiervan worden achteraf verrekend.

Het Gemeenschappelijk Informatiesysteem

Om aan de afspraken van het Maasafvoerverdrag te kunnen voldoen, moet de hoeveelheid water gebruikt door elk van de partijen bekend zijn. Hiertoe dient het Gemeenschappelijk Informatiesysteem. Zoals Nederland en Vlaanderen inspanningen doen om dreigende watertekorten gezamenlijk aan te pakken, zo hebben beiden ook samen deze applicatie ontwikkeld. De applicatie wordt voortdurend gevoed met debietmetingen van de Nederlandse en Vlaamse kanalen en van de Gemeenschappelijke Maas en geeft op elk ogenblik dan ook een actueel beeld van de verdeling van het Maaswater over de verschillende kanalen in Vlaanderen en Nederland en over de Gemeenschappelijke Maas. De applicatie geeft eveneens inzicht in de maatregelen die aan beide zijden van de grens genomen worden om dreigende watertekorten te vermijden en het Maasafvoerverdrag toe te passen. Niet alleen is hiermee steeds een duidelijk inzicht in de actuele hydrologische situatie voorhanden, maar de applicatie zorgt er ook voor dat Nederland en Vlaanderen op dezelfde manier naar de situatie kijken. Dit Gemeenschappelijk Informatiesysteem vormt dan ook een belangrijke stimulans in de onderlinge samenwerking. Met de applicatie zetten Nederland en Vlaanderen opnieuw een stap van een Grensmaas naar een Gemeenschappelijke Maas. Sander Bastings (voorheen Rijkswaterstaat Limburg) Aleksandra Jaskula (Rijkswaterstaat Limburg) Koen Maeghe (nv De Scheepvaart, Vlaanderen) NOTEN 1) Verhaen C. (2000). De geschiedenis van de Zuid-Willemsvaart. Het kanaal van eenheid en scheiding. 2) Hoogland J. (1978). Historisch overzicht van de waterwegen en waterverdeling in Zuid Nederland. 3) Vanfraechem S. (2003). Goede nabuurschap? De waterverdragen tussen België en Nederland 1960-2002.

H2O / 02 - 2011

29


Haarlem en Rijnland werken aan projectoverstijgende aanpak stedelijke wateropgave Stedelijke uitbreidings- en verdichtingsprojecten leiden tot een geringere infiltratie van het hemelwater in de bodem en daarmee tot een toename van de piekbelasting op het oppervlaktewater. Daarom dienen projecten hun wateropgave in principe binnen de eigen projectgrenzen op te lossen. Dat betekent dat compenserende waterberging op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Wanneer in elk projectgebied een vijver gegraven wordt, kan dit leiden tot een versnippering van het watersysteem. Het netwerk aan singels, grachten en vaarten in de gemeente Haarlem is eerder gebaat bij een projectoverstijgende aanpak van de wateropgave. Met de invoering van een waterboekhouding, een waterfonds en een afkoopregeling creëren de gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland de mogelijkheid om de benodigde waterberging ook buiten deze projecten te realiseren.

D

e afgelopen 50 jaar is Haarlem enorm gegroeid. Weilanden hebben plaatsgemaakt voor woonwijken en bedrijventerreinen. Dit betekent dat bij regenval het hemelwater niet meer in de bodem infiltreert maar versneld via de verharding naar de nog resterende sloten, singels en grachten wordt afgevoerd. Dit leidt tot pieklasten van afstromend hemelwater op de singels en grachten. Daarbij zorgt klimaatverandering voor meer regen en heviger buien. Het beheer van het Haarlemse water ligt bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Om de kans op wateroverlast tegen te gaan, verlangt Rijnland bij nieuwbouw en vernieuwingsprojecten dat dempingen voor 100 procent en toename van verharding voor 15 procent met nieuw water gecompenseerd wordt. De projectontwikkelaar dient de compenserende waterberging zoveel mogelijk binnen het eigen plangebied te realiseren. Dit wordt vervolgens opgenomen in de door Rijnland af te geven watervergunning.

gegraven wordt. Dit leidt tot een versnippering van het watersysteem. Daarom hebben Haarlem en Rijnland gekozen voor een gebiedsgerichte benadering van de wateropgave. Deze benadering wordt momenteel voor een bedrijventerrein (Waarderpolder) en twee naoorlogse woonwijken (Schalkwijk en Delftwijk) gehanteerd. In deze gebieden worden alle herstructureringsprojecten in kaart gebracht en voorstellen gedaan om een samenhangende waterstructuur te realiseren. Voorwaarde voor een gebiedsgerichte benadering is dat de uit projecten voortvloeiende compenserende watermaatregelen ook buiten deze projecten gerealiseerd mogen worden. Met het openen van een zogeheten BergingsRekeningCourant (BRC) en het inrichten van een Gemeentelijke Voorziening Waterberging wordt hierin voorzien. Hierdoor ontstaat een eenduidig systeem van financieren en realiseren van watermaatregelen in de gemeente Haarlem.

Met bovenbeschreven aanpak worden watersysteemproblemen op projectniveau opgelost. Maar het watersysteem is meestal meer gebaat bij projectoverstijgende oplossingen. Voorkomen moet worden dat in elk projectgebied bijvoorbeeld een vijver

Waterboekhouding

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in 2007 beleid ontwikkeld voor het registreren van dempingen en ontgravingen binnen een bepaald gebied/peilvak: de BergingsRekeningCourant. Het is feitelijk een

waterboekhouding. Met de BRC is het voor gemeenten niet meer noodzakelijk de compenserende waterberging direct binnen het betreffende project te realiseren. De BRC kijkt namelijk naar het totaal aan dempingen/verhardingen en compenserende waterberging binnen een bepaald gebied of peilvak, over een bepaalde tijdsperiode. De BRC rekent dus niet met euro’s, maar met m2 toe-/afname verhardingen en m2 dempingen/ontgravingen. Gemeenten kunnen bij Rijnland een BRC openen. De BRC-houder (gemeente) kan derden (projectontwikkelaars) toestemming geven om van de gemeentelijke-BRC gebruik te maken. De hieruit voortvloeiende rechten en plichten komen dan voor rekening van de gemeente. Door extra waterberging te creëren kan de gemeente een positief saldo in m2 opbouwen. Dit positieve krediet kan de gemeente inzetten voor dempingen en uitbreiding van verhard oppervlak elders binnen het BRC-gebied. De gemeente mag alleen onder beperkte voorwaarden en gedurende een periode van maximaal zes maanden negatief staan. Rijnland stelt voor de gemeente eenmaal per jaar, in januari, de BRC-balans op.

Vereenvoudigde weergave van een deel van de Haarlemse BRC per 1 januari 2010. Projecten zonder ontgraving kopen de vereiste compenserende waterberging af.

30

herinrichting/ bouwproject

jaar van uitvoering

toename verharding in m2

demping in m2

benodigde compensatie waterberging in m2 (= 15% van toename verharding + 100% van demping)

ontgraving in m2

tekort/ surplus waterberging in m2 (= ontgraving compensatie)

cumulatief saldo in m2

Jan Gijzenvaart

2006-2007

0

0

0

1.248

1.248

1.248

Pim Mulier

2006-2009

9.898

2.072

3.557

3.863

306

1.554

Roemer Visscherstraat

2007-2008

1.720

0

258

0

-258

1.296

Schoterbrug

2007-2008

0

925

925

0

-925

371

Hartekamp

2008

990

0

150

640

490

861

Spaarndamseweg

2009

0

155

155

0

-155

706

totaal per 1 januari 2010

706

H2O / 02 - 2011


achtergrond

Voorbeeld van een nieuwe projectoverstijgende watergang die in een openbare parkstrook in het zuidwesten van Haarlem wordt aangelegd.

Voor het openen van de BRC-Haarlem hebben Haarlem en Rijnland afgesproken om 1 januari 2005 als beginsituatie te nemen. Dat is namelijk het eerste nieuwe jaar na vaststelling van het Integraal Waterplan Haarlem. Dat betekent dat alle vanaf 1 januari 2005 door Rijnland vergunde watermaatregelen meetellen in de BRC-Haarlem. Binnen de BRC-Haarlem worden de watermaatregelen per peilvak en per gebied apart bijgehouden. Begin 2010 hebben Haarlem en Rijnland de BRC formeel geopend met een positief saldo. Dat betekent dat in Haarlem gedurende de periode 2005-2010 meer waterlopen gegraven zijn dan dat op grond van het aantal dempingen en de toename van de verharding gecompenseerd hoefde te worden.

Gemeentelijke Voorziening Waterberging

Met bovengenoemde BRC regelen Rijnland en Haarlem de benodigde m2 waterberging binnen het grondgebied van Haarlem, maar de BRC regelt niet de financiering. Voor het effectief kunnen uitvoeren van de BRC heeft Haarlem een eigen afkoopregeling en een voorziening voor de financiering van projectoverstijgende watermaatregelen ingesteld. De Gemeentelijke Voorziening Waterberging dient dus specifiek voor de financiering van projectoverstijgende compenserende waterbergingsmaatregelen. Ze wordt gevoed met afkoopsommen uit projecten die hun waterbergingsverplichtingen afkopen. Dit is tevens een afboeking

in m2 van de BRC. Met dit geld kan de gemeente elders binnen Haarlem het watersysteem uitbreiden en verbeteren. Dit komt overeen met een bijboeking in m2 op de BRC. De door de gemeente vastgestelde afkoopsom bedraagt 98 euro per m2 te graven water. Het Hoogheemraadschap van Rijnland kent van oudsher ook een afkoopregeling. Rijnland past haar afkoopregeling echter alleen in het uiterste geval toe: wanneer blijkt dat fysieke compensatie onmogelijk binnen of in de buurt van het project gerealiseerd kan worden. Met de gemeentelijke afkoopregeling wordt afkopen makkelijker - mits de gemeente voldoende waterberging ‘in de aanbieding heeft’, dat wil zeggen voldoende positief saldo op de BRC heeft staan. Het voordeel van de gemeentelijke afkoopregeling is bovendien dat de afkoopsommen binnen de gemeentegrens worden aangewend voor het graven van water. Haarlem investeert hiermee in het verbeteren van het eigen watersysteem. Wordt naar Rijnland afgekocht, dan is het Rijnland in beginsel vrij om daarvoor extra water buiten de gemeente Haarlem te realiseren. Bij de gemeentelijke afkoopregeling moet nog wel de volgende kanttekening geplaatst worden. In een stedelijke omgeving als Haarlem kunnen de realisatiekosten voor het graven van oppervlaktewater fors oplopen, bijvoorbeeld wanneer dit water met walmuren en bruggen moet worden ingericht. Dat betekent dat een afkoopsom

van 98 euro per m2 te graven water over het algemeen niet toereikend is en eerder rond de 200 euro per m2 zou moeten liggen. Vooralsnog is het de gemeente niet mogelijk om van projectontwikkelaars een hoger afkoopbedrag per m2 dan Rijnland te verlangen. Rijnland hanteert een afkoopsom van 98 euro per m2, die gebaseerd is op de gemiddelde grondprijs in zowel stedelijk als landelijk gebied. Een projectontwikkelaar zou bij een hogere afkoopsom van de gemeente altijd bij Rijnland willen afkopen, en Rijnland kan een projectontwikkelaar op grond van haar huidige regelgeving niet dwingen bij Haarlem af te kopen. Rijnland bereidt een beleidswijziging voor, waarbij de financiële compensatie komt te vervallen. Hierdoor kan Haarlem in de toekomst een derde partij laten afkopen tegen een door de gemeente te bepalen afkoopprijs. Haarlem en Rijnland verwachten dat de invoering van de BRC en de gemeentelijke Voorziening bijdragen aan een projectoverstijgende aanpak van de stedelijke wateropgave en daarmee aan een duurzaam goed ingericht watersysteem voor Haarlem. Erhard Föllmi (gemeente Haarlem) Evert van Huijssteeden (Hoogheemraadschap van Rijnland)

H2O / 02 - 2011

31


Onnerpolder: noodberging en drinkwaterproductie De Onnerpolder is sinds december 2005 officieel door Gedeputeerde Staten van Groningen aangewezen als een noodwaterbergingsgebied: het gebied kan bij extreme wateroverlast onder water worden gezet. Hoewel de verwachte frequentie van onderwaterzetting erg laag is - eenmaal per honderd jaar - heeft deze aanwijzing Waterbedrijf Groningen genoodzaakt maatregelen te nemen voor zijn productielocatie in Onnen. Het ontwerpen en uitvoeren van de benodigde maatregelen om de polder ook daadwerkelijk als noodwaterbergingsgebied te kunnen gebruiken, hebben creativiteit en geduld gevraagd en zijn uiteindelijk in 2010 afgerond.

D

e Provincie Groningen heeft de Onnerpolder aangewezen als noodwaterbergingsgebied. Voor Waterbedrijf Groningen heeft dit nadelige gevolgen: de productielocatie Onnen, waar grondwater wordt gebruikt voor productie van drinkwater, ligt met 48 winputten middenin dit gebied. Als het gebied overstroomt, staat er 1,5 meter water in de polder. Het water stroomt dan de winputten in, waardoor de bacteriologische betrouwbaarheid van het opgepompte ruwwater niet meer kan worden gewaarborgd. De vraag was dus complex: hoe verenig je twee schijnbaar tegengestelde belangen in één gebied? De gekozen oplossing is innovatief: een combinatie van noodwaterberging en drinkwaterproductie. Om die combinatie succesvol te laten zijn, is een aantal maatregelen genomen. Het waterschap heeft een kade aangelegd rondom de gebouwen en zuiveringsinstallaties. Hierdoor wordt het pompstation beschermd tegen het ‘wassende water’. Daarnaast zijn winputten op terpen aangelegd en op de verhoogde kade langs het Zuidlaardermeer.

Wateroverlast zorgt voor onder water zetten Onnerpolder

De Onnerpolder is een gebied van 300 ha en wordt gebruikt voor de onttrekking van grondwater ten behoeve van drinkwaterproductie, landbouw en natuurbeheer. De Onnerpolder is de grootste drinkwater-

32

H2O / 02 - 2011

Winputten op terpen in de Onnerpolder.

productielocatie van Waterbedrijf Groningen. In Onnen wordt het diepe grondwater op een diepte van 50 tot 100 meter opgepompt met behulp van 48 winputten, met een gemiddelde capaciteit van 40 tot 90 kubieke meter per uur. De totale capaciteit bedraagt circa 3.400 kubieke meter per uur. In de herfst van 1998 was er flinke wateroverlast in de provincie Groningen. Kanalen en riviertjes vulden zich met regenwater, dat

niet snel genoeg afgevoerd kon worden naar de zee. Om de stad Groningen en haar inwoners te beschermen tegen het water, zijn diverse polders met opzet onder water gezet, waaronder de Onnerpolder. Het water steeg daarbij ook Waterbedrijf Groningen letterlijk en figuurlijk tot aan de lippen. Omdat de puttenvelden onder water kwamen te staan, kon de kwaliteit van het drinkwater vanuit Onnen niet meer worden


achtergrond gegarandeerd en bedroeg de productie enige tijd nog maar 100 tot 200 kubieke meter per uur. Voor Waterbedrijf Groningen een ongewenste situatie. Als gevolg van deze extreme wateroverlast en de consequenties ervan voor diverse partijen hebben waterschappen en provincies vervolgens plannen ontwikkeld om overtollig water bij extreme wateroverlast gecontroleerd af te kunnen voeren. Eén van die plannen behelst het aanwijzen van gebieden die kunnen fungeren als noodberging. Voor de Onnerpolder betekent dit dat deze, indien noodzakelijk, geïnundeerd zal worden.

Innovatieve combinatie

Uiteraard had Waterbedrijf Groningen in eerste instantie bezwaar tegen dit plan. Het inunderen van de polder kan immers tot vervuiling en/of sluiting van het belangrijkste winveld leiden. Met als gevolg dat Waterbedrijf Groningen dan niet kan voldoen aan zijn leveringsplicht voor drinkwater. Uit overleg bleek echter dat de bergingscapaciteit van de Onnerpolder in het plan niet kon worden gemist. Uiteindelijk is een compromis gesloten, door ervoor te kiezen de grondwateronttrekking te combineren met een noodberging. Maar toen moesten wel maatregelen worden genomen om de drinkwaterwinputten te beschermen: • het vernieuwen en verhogen van de kades langs het Drentse Diep en het Zuidlaardermeer; • het maken van een overlaat in de kade, waarmee de inundatie op een gecontroleerde manier kan plaatsvinden; • het bouwen van een kade rondom de drinkwaterzuivering; • bescherming van de drinkwaterwinputten: op maaiveld tegen indringend water of door ze ‘op hoogte’ te zetten.

Pompstation Onnen: boven onder normale omstandigheden, onder deels overstroomd in 1998.

Winputten op terpen en kades

Het onder water zetten van de polder betekent dat alle winputten ook onder water verdwijnen. Daarom was het noodzakelijk de capaciteit van de winputten in de periode dat een overstroming zou kunnen optreden (tussen 1 september en 1 april) te definiëren. De maximumcapaciteit van de waterzuiveringsinstallatie bedraagt 3.000 kubieke meter Voor de aanpassingen in en aan het winveld is een MER-traject doorlopen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het winveld in twee afzonderlijke straten te verdelen om de leveringszekerheid te verhogen. In totaal zijn 19 nieuwe winputten geboord. Het watervoerend pakket waarin de nieuwe winputten zijn geplaatst, is hetzelfde als de reeds bestaande, op een diepte van 50 tot 100 meter onder een afsluitende kleilaag. Alle nieuwe winputten zijn voorzien van een onderwaterpomp met een capaciteit van 90 kubieke meter per uur. Als gevolg van de gedeel-telijke verplaatsing van het winveld was het ook noodzakelijk een groot deel van de putten-leidingen, bekabeling en trafo’s in de Onnerpolder te vernieuwen.

per uur. In de winterperiode is de maximale levering ongeveer 2.000 kubieke meter per uur. Om voldoende drinkwater te kunnen leveren, moeten winputten met een totale capaciteit van 1.250 kubieke meter per uur ‘hoog en droog’ geplaatst worden, in

combinatie met een drinkwaterreservoir van 10.000 kubieke meter om pieken en dalen in de watervraag gedurende een etmaal te kunnen opvangen. Verder moest vanwege mogelijke (toekomstige) verzilting van het grondwater

De uitvoering van de werkzaamheden in de Onnerpolder plaatste het waterbedrijf voor een aantal bijzondere problemen: de werkzaamheden vonden plaats in een natuurgebied gedurende het broedseizoen met de bijbehorende beperkingen én de uitvoering van de werkzaamheden werd bemoeilijkt door de bodemgesteldheid in de polder, één tot drie meter veen op zand en een grondwaterstand die min of meer aan het maaiveld lag.

de leidingen gelegd en is de sleuf boven de leiding tot het maaiveld aangevuld met het uitgegraven veen. Voor de bereikbaarheid in de toekomst zijn langs de winputten werkwegen op het veen aangelegd, waarbij van een kunststof wapeningsmat is gebruikgemaakt.

In totaal is zo’n vijf kilometer nieuwe gietijzeren puttenleiding aangelegd, met een diameter verlopend van 200 tot 600 mm. Alle veengrond onder de nieuw te leggen leidingen is vervangen door zand. Daarna zijn

De werkzaamheden begonnen in januari 2009 en eindigden in het voorjaar van 2010. Mede door de droge maanden april, mei en juni van vorig jaar zijn de werkzaamheden uitgevoerd zonder onacceptabele verstoring van de fauna in het meest kwetsbare deel van de polder.

H2O / 02 - 2011

33


de Onnerpolder. De provincie Groningen maakt samen met Waterschap Hunze en Aa’s aanspraak op het gebied vanwege mogelijke inundatie ten tijde van hevige wateroverlast. Het Groninger Landschap heeft als natuurbeheerder belangen in en voor het gebied in het kader van Natura 2000. En Waterbedrijf Groningen heeft belang bij het gebied omdat het een belangrijke schakel is in de watervoorziening van stad en provincie. Toch kunnen schijnbaar conflicterende eisen aan het gebruik van een ruimte functioneel gecombineerd worden, als betrokken partijen niet alleen oog voor hun eigen belang hebben maar ook voor dat van de ander. Partijen moeten daarnaast bereid zijn kritisch naar eigen processen en ontwerpen te kijken, ze ter discussie te stellen en open te staan voor nieuwe zienswijzen en alternatieve oplossingen. Dat dat ook werkt bewijst de Onnerpolder.

de beste duurzame nieuwe plek voor de winputten bepaald worden. Dit resulteerde in een nieuw ontwerp, waarbij twee typen winputten zijn gecombineerd: een ‘traditionele put’, die afgesloten kan worden en zonder risico’s voor de ruwwaterkwaliteit onder water gezet kan worden tijdens inundaties (dan worden deze winputten uit productie genomen) én winputten die hoger geplaatst worden ter bescherming tegen inundatie en daarbij in productie kunnen blijven. Daarom zijn tijdens het bouwen en verhogen van de dijken acht nieuwe

winputten aangelegd in het nieuwe dijklichaam aan de oevers van het Zuidlaardermeer, zodat deze bij inundatie van de polder niet overstromen. Het putontwerp is zodanig aangepast, dat bij lekkage geen risico’s optreden voor het dijklichaam. Daarnaast zijn elf bestaande winputten, die tijdens een overstroming water moeten blijven leveren, beschermd door ze op een terp te plaatsen.

Een groot deel van de winputten is nu in natuurgebied (Natura 2000) gesitueerd. In het gedeelte van het winveld dat op terpen is gelegd, zijn naast de terpen extra petgaten (open water) gegraven voor natuurontwikkeling. Hiermee is een duurzame combinatie ontstaan van waterwinning en natuurontwikkeling. Na het afronden van de werkzaamheden is de ontwikkeling van dit eindbeeld sinds de zomer van 2010 in alle omvang waarneembaar. Dirk van der Woerdt, Piet de Graaf en Karst Tamminga (Waterbedrijf Groningen)

Conclusie

Drie partijen met verschillende behoeften en op het eerste gezicht tegengestelde belangen hebben gezamenlijk een oplossing gevonden voor het gebruik van één ruimte:

advertentie

Grondboorbedrijf Haitjema B.V. www.haitjema.nl Grondboorbedrijf Haitjema is als zelfstandige onderneming gespecialiseerd in het engineeren, bouwen en meerjarig onderhouden van complete grondwaterinstallaties. Wij staan dag en nacht voor u klaar!

Wisseling 10

34

H2O / 02 - 2011

Postbus 109

7700 AC Dedemsvaart

T: 0523 – 6120 61

F: 0523 – 615950

Email: info@haitjema.nl


recensie Waterwolven - Een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers Een boek recenseren onder de kerstboom, in een huisje in Drenthe, bij de vuurpijlen; dan moet het wel boeiend zijn. Ik had al vernomen dat dit boek de moeite waard was, dus begon ik eraan met gespannen verwachtingen. Ik had nog een spannende thriller bij me. Daaraan ben ik niet toegekomen, want de Nederlandse watergeschiedenis was spannend genoeg. Zeker beschreven in de stijl van Cordula Rooijendijk.

H

et boek is niet op één pagina in H2O samen te vatten, aangezien het de gehele geschiedenis van het Nederlandse gevecht tegen het water vanaf de Romeinen tot het heden - en zelfs met een toekomstvisie - beschrijft. Elk hoofdstuk is opgehangen aan een belangrijke waterbouwer uit het besproken tijdvak. Het boek begint bij de terpenbouwers in Friesland. Zij begonnen met waterbouw in Nederland: het graven van sloten via het principe van de Gulden Snede om het water sneller weg te laten stromen. Ook bouwden ze terpen, eerst individuele, maar later aaneengeregen, zodat de totale omtrek kleiner werd en het water minder weg kon vreten. De Friese terpbewoners versleepten meer grond en plaggen dan de inhoud van alle Egyptische piramides bij elkaar. Elke tijd is beschreven aan de hand van een ander gebied en een andere persoon. Het boek beschrijft Zeeland en Vlaanderen met Willem van Saeftinghe, de cisterciënzer monnik die met noeste arbeid dijken en dammen bouwde en sluizen uitvond die het water bij eb uit de polder lieten stromen en bij vloed het water tegenhielden. Zo werd veel vruchtbaar land veroverd op de zee. Het gaat ook over Brabant en Holland in de tijd van de stormvloeden, de 80-jarige oorlog en de watergeuzen. Nederland worstelde met water en de westelijke

provincies stonden meer onder water dan droog in een poging de Spanjaarden weg te jagen. Andries Vierlingh ontwierp in die tijd sluizen, ontdekte en beschreef hoe dijkgraven hun dijken moesten aanleggen, peilen en onderhouden om de beukende golven te kunnen weerstaan. Hij onderwees hoe ze deze dijken vervolgens moesten schouwen en hij wond zich op over hun onbekwaamheid en luiheid en het feit dat ze liever de waterschapsbelasting besteedden aan grote feesten dan aan goede dijken. In elk hoofdstuk komen ook de stormvloeden terug, die werden gezien als straf van God. Dominees gebruikten het natuurgeweld om de Nederlanders, die te kapitalistisch werden, bij de leer te houden. Jan Adriaenszoon Leeghwater begon in Noord-Holland met het bemalen van polders, hij droogde de Beemster. Bijlmermeer, Naardermeer, Broekermeer, wel dertig meren werden leeggemalen begin 17de eeuw. Alleen het droogmalen van het Haarlemmermeer, dat durfde nog niemand aan. Dat kwam pas veel later, toen de stoomgemalen werden uitgevonden en Jan Anne Beijerinck in 1852 het gemaal Leeghwater, Cruquius en Lynden liet pompen. Het boek eert de hardwerkende Sliedrechters, de beste dijkenbouwers van Nederland, met speciale aandacht voor Adriaan Volker, en de watersnoodramp in Noord-Nederland begin vorige eeuw. Daarbij werd de urgentie van een afsluitdijk pijnlijk zichtbaar, die vervolgens aangelegd werd door Cornelis Lely. Natuurlijk wordt aan het einde van het boek ook de nodige aandacht besteed aan de laatste watersnoodramp in 1953 en de bouw van de deltawerken. Rooijendijk sluit af met een hoofdstuk waarin ze de huidige situatie van de dijken in Nederland beschrijft. De nieuwe plannen waarin natuurontwikkeling en innovatieve energieopwekking hand in hand lijken te gaan met hoogwaterbescherming. Ze is daar niet onverdeeld enthousiast over, omdat het de aandacht afleidt van de noodzaak Nederland droog te houden. Waarom windt Nederland zich niet meer op over het feit dat slechts 32 procent van de dijken in 2006 voldeed aan de norm en dat we van 56 eigenlijk de status niet goed kunnen beoordelen. Ze trekt de vergelijking met een vliegtuig: stapt u nog in? Het boek eindigt met het scenario wat er gebeurt als de dijken almaar afgekeurd worden, maar niet tijdig worden versterkt vóór een stormvloed die onherroepelijk weer eens zal komen. Die zal door onze zeewering heen breken en met daverend geweld de Randstad instromen of Zeeland doen

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift elke maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Arne Verliefde, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

verdrinken. Of de dijken breken in het rivierengebied, langs de Waal waar ze niet aan de norm voldoen, zodat de Betuwe, Tielerwaard en Alblasserwaard onderstromen. Nederland was nooit zo dichtbevolkt en nooit lag het lager dan nu, met een almaar stijgende zeespiegel. En evacueren in een land dat al een verkeersinfarct heeft met een fikse sneeuwbui?

Eindoordeel

De rivieren in Limburg treden buiten hun oevers en hoogwater dient zich aan in de IJssel terwijl ik de laatste bladzijden van ‘Waterwolven’ lees. Op televisie zie ik beelden van Queensland (Australië), waar al 200.000 mensen door het wassende water zijn getroffen. De laatste woorden van Cordula blijven in mijn hoofd nagalmen. Ik ga toch maar een noodpakket op zolder leggen. Het lezen van dit boek helpt in elk geval om te beseffen hoe bijzonder het is achter onze dijken te wonen. Het heeft mij laten zien wat mijn voorouders doorgemaakt hebben om uit te vinden wat nodig is om nu zo onbezorgd in de polder te kunnen leven. Een boeiende geschiedenis, opgeschreven als een spannende roman met een dijk aan informatie. Ik kan niet anders dan uitermate enthousiast zijn over dit boek. Merle de Kreuk (Waterschap Hollandse Delta) ‘Waterwolven’ van Cordula Rooijendijk is een uitgave van Atlas, telt 408 pagina’s en kost 35 euro (ISBN-13: 9789045004815).

H2O / 02 - 2011

35


waternetwerken watercolumn

Geen garantie voor de toekomst

A

ls kleine jongen al leefde ik met water. In winters stond het vaak kniehoog in onze kelder. Dus haalde je de weckflessen eruit. Niemand die eraan dacht de gemeente te bellen, de provincie of het polderdistrict. Polderdistricten, die had je toen nog. En wateroverlast was rekbaar in de polder achter de dijk in het rivierengebied. Deze weken beleven wij watermensen weer ‘onze fijnste momenten’. In elke nieuwseditie kolkt wassend water je tegemoet, overtuigender dan een nota (‘niet acuut, wel urgent’) of standpunt (‘eerst studeren op hoeveel geld nodig is’) ooit kan zijn. In het zicht van camera’s zwoegen hulpverleners in Pakistan, Thailand, Maleisië, Vietnam, België, Australië (Queensland) en in eigen land (onder andere Limburg). De mediagenieke, bijbelse overstromingen halen wél de voorpagina’s, in schril contrast met droogtes die minder spectaculair zijn, meer sluipend, maar niet minder urgent. Wereldwijd dragen rivieren elk jaar ongeveer 300 miljard kubieke meter zoet water meer naar zoute zeeën en oceanen dan wolken uitregenen boven land. Met als gevolg ontwatering en verzilting van de continenten. Water is op zoek naar evenwicht en zal dat nooit vinden. Het kent immers de dynamiek van dag en nacht, eb en vloed, zomer en winter, weer en wind. En het ondergaat een ‘nieuwe’ plaag. Elke middelbare scholier leerde dat gedurende het Holoceen de zeespiegel 35 meter steeg: 10.000 jaar lang gemiddeld 35 centimeter per eeuw, ook toen de mensheid nog niet bij machte was bij te dragen via klimaatverandering. Groot geworden en misschien belangrijk lijkt die scholier te zijn vergeten dat historische meetreeksen van neerslag, rivierafvoer, waterstand en zeeniveau door verandering van het klimaat een beperkte betekenis hebben. En dat cijfers uit het verleden geen garantie bieden. Gelukkig helpt klimaatwerk hem om toekomstvast te kiezen. Jos Peters

36

H2O / 02 - 2011

Discussiedag over zelfvoorziening zoet water

Op donderdag 17 maart vindt in Utrecht een discussiebijeenkomst plaats onder de titel ‘Is er voldoende zoet water voor de delta?’ De organisatie ligt in handen van de themagroepen Watervoorziening en Water en Ruimte. Samen met waterbeheerders en drinkwaterbedrijven wordt dan gekeken naar de mogelijkheden om zelfvoorziening op het gebied van zoet water te realiseren. Medeorganisator Marc Balemans (DHV): “Het programma is ontstaan als reactie op het Nationale Waterplan, waarin staat hoe Nederland in de toekomst met de zoetwatervoorziening om moet gaan. In de maatschappij bestaat veel behoefte aan voldoende zoet water voor verschillende doeleinden. Er is een afhankelijkheid gecreëerd van aanvoer van zoet water uit de rijkswateren. De vraag is echter of dit nog wel vanzelfsprekend is. Willen we heden ten dage nog afhankelijk zijn van een centrale overheid voor het leveren van voldoende zoet water, terwijl we dit voor zoveel doeleinden nodig hebben? “

maken? Wie heeft dan prioriteit? De bedoeling is op deze en andere vragen antwoord te krijgen en zo samen een heldere definitie en een plan van aanpak op te stellen, waarmee we als watersector verder kunnen.”

Tijdens de bijeenkomst zal het niet alleen gaan over de vraag of het verstandig is om van één leverancier afhankelijk te zijn. Ook andere vragen, zoals de definitie van zelfvoorziening en de uitvoering in de praktijk, komen aan bod. Balemans: “Er wordt al wel gesproken over zelfvoorziening, maar het is ons opgevallen dat nog nergens een goede definitie hiervan is opgesteld. Wat is zelfvoorzienend en wanneer is een doelgroep dit? Is dit hetzelfde voor alle doelgroepen? Hoe richt je het in de praktijk in? Hoe zorg je ervoor dat de doelgroepen te allen tijde over voldoende zoet water kunnen beschikken, zowel in tijden van overvloed, zoals nu met de hoge stand van de Maas en Rijn, als in tijden van droogte? En wat als meerdere doelgroepen van dezelfde bronnen gebruik

Om ervoor te zorgen dat iedereen optimaal rendement uit de bijeenkomst kan halen, is ervoor gekozen om naast een plenair deel waarin het Nationaal Waterplan en het thema zelfvoorziening worden ingeleid, parallelsessies aan te bieden. Daarin komen thema’s als de verhoging van het IJsselmeer, zoetwatervoorziening op de hoge zandgronden en zelfvoorziening voor de waddeneilanden aan bod. Aan het einde van de dag wordt alles plenair teruggekoppeld in een paneldiscussie, waarna ruimte is om te netwerken. Dit is ook van belang bij dit thema. ‘We moeten over onze eigen grenzen heen kijken en met andere sectoren samenwerken om tot een goede strategie voor de toekomst te komen. Ik denk dat we met deze bijeenkomst hiermee een mooi begin maken.”

Mede door deze brede opzet is de middag interessant voor een gemêleerd publiek. Balemans: “We willen een diverse groep mensen bij elkaar hebben, zodat we informatie vanuit verschillende kanten krijgen. De middag richt zich op adviseurs, beleidsmedewerkers, hydrologen, ecologen en het midden- en hoger management van waterschappen en drinkwaterbedrijven. Daarnaast willen we zorgen voor een vertegenwoordiging van de agrarische sector, omdat deze groep een groot belang heeft als het gaat om voldoende zoet water. Er zijn al initiatieven om het landbouwbedrijf zelfvoorzienend te maken. Het is nuttig om ervaringen uit te wisselen en te leren van de aanpak van deze groep.”


waternetwerken watercolumn

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Als u zich voor 1 maart inschrijft voor één van deze bijeenkomsten, ontvangt een vroegboekkorting. U betaalt dan voor een themadag € 180 en voor een symposium €110. Het bedrag wordt niet gerestitueerd bij annulering. Wel is mogelijk om bij verhindering een vervanger te sturen.

H2O / 02 - 2011

37


waternetwerken watercolumn ZIJSTROOM

ver.nieuws_column kop Het vrouwenplatform er.nieuws_column plat initiaal

V I

n 2010 is een doorstart gemaakt van het vrouwenplatform. Dit kon u onder andere merken aan de ‘Zijstroom’-columns in ver.nieuws_column plat H2O. Op deze columns hebben we veel ver.nieuws_column positieve reacties gehad.auteur Het goede nieuws is dat deze columns blijven! Maar aangezien wij niet het enige platform zijn dat iets te melden heeft, gaat er wel iets veranderen. We gaan deze plek delen met het internationale platform en het jongerenplatform.

Sectiedag over ‘Het Nieuwe Werken’ in de watersector Op donderdag 17 maart verzorgt het Koninklijk Nederlands Waternetwerk tijdens de vakbeurs Aqua Nederland in Gorinchem de jaarlijkse sectiedag. Het thema van deze dag, die gericht is op (potentiële) sectieleden, luidt dit jaar: ‘Het Nieuwe Werken’ in de watersector. Is dit ‘nieuwe werken’ een hype of een noodzakelijke verandering om op een andere manier invulling te geven aan het werk en het vakmanschap? Sommige nieuwe CAO’s vragen andere dingen van ons, zoals flexibelere werktijden en een bepaalde zelfstandigheid. ‘Het Nieuwe Werken’ geeft inzicht in de invulling hiervan.

In het vervolg dus niet elke twee, maar elke zes weken een Zijstroom. En tussendoor kunnen we genieten van de columns van het jongerenplatform en het internationale platform: beide platforms waar ik persoonlijk zeer geïnteresseerd in ben! Ik ben dan ook erg benieuwd naar deze columns. Om ook Zijstroom interessant en gevarieerd te houden, ben ik op zoek naar nieuwe columnisten. Heb je wat leuks meegemaakt, wil je iets kwijt of ben je geïnspireerd, stuur dan een bericht naar s.vulto@at-kb.nl. Voor de dames onder u die toch vaker dan eens in de zes weken iets door en over vrouwen in de waterwereld willen lezen: we hebben een eigen LinkedIn-groep: Vrouwen Waternetwerk. Hier worden interessante artikelen geplaatst en discussies gevoerd. Momenteel zijn 25 vrouwen lid van deze groep. Voeg je vooral bij deze groep en draag je steentje bij. Hoe meer zielen hoe meer vreugd. Maar het vrouwenplatform doet meer. Zo is een eerste intervisiemiddag gepland op 3 maart in Amsterdam. Weer een mogelijkheid om met collega’s te praten over wat je bezighoudt. Afhankelijk van het succes van deze middag zullen er meer intervisiemiddagen komen. Dus dames in de waterwereld, verenigt u en sluit u aan bij de LinkedIn-groep. Laat van u horen in de Zijstroom en discussieer mee op de intervisiemiddagen. Kortom: laten we in 2011 weer kennis bundelen en delen en vooral ook heel veel plezier hebben samen. Sita Vulto

Jan Portengen (Waternet)

Medeorganisator Jan Portengen (Waternet): “De maatschappij verandert en de watersector verandert mee. Sectoren en afdelingen grijpen steeds meer in elkaar; samenwerken en over grenzen heen kijken wordt steeds belangrijker. Het is noodzakelijk dat je hier als sector op inspringt. Vroeger was het zo dat mensen hun vak uitoefenden op hun eigen eilandje en niet verder om zich heen keken, maar tegenwoordig werkt dat niet meer. Waterschappen, drink- en afvalwaterbedrijven moeten steeds vaker kennis en ervaring uitwisselen. Daarbij ontstaat een nieuw soort vakmanschap. Waar professionals vroeger genoeg hadden aan hun eigen expertise, wordt tegenwoordig van ze verwacht dat ze ook het netwerken, samenwerken en over grenzen heen kijken, beheersen. Daarom willen we hieraan aandacht besteden.” Het programma bestaat uit een plenair deel, gevolgd door een aantal werkbijeenkomsten. Portengen: “We hebben een aantal relevante onderwerpen gekozen als uitgangspunt: persoonlijk leiderschap, inrichting van de werkplek, flexibel werken, van vakspecialist naar vakgeneralist, zelfroosteren en zelfsturende teams en samenwerken in de waterketen. Sommige professionals zullen meer kennis uit moeten gaan wisselen op het gebied van techniek of beleid, voor anderen is het samenwerken met andere, soms nieuwe sectoren de grootste uitdaging. ‘Het Nieuwe Werken’ kan daar een grote rol in spelen: als je de vrijheid hebt om je eigen tijd in te delen, wordt het makkelijker om naar relevante contacten te bezoeken op een moment dat het jou het beste uitkomt. Hierdoor zal de effectiviteit toenemen.” “Doel van de dag is bewustwording”, vervolgt Portengen. “Wat is de functie van water in de huidige maatschappij en wat is daarbij jouw eigen rol? Het uitgangspunt daarbij is functioneel denken. We willen waterwerkers bewust maken van hun eigen positie en de manieren waarop ze ‘Het Nieuwe Werken’ in kunnen zetten om efficiënter te kunnen werken. Welke kennis hebben ze nodig en hoe kunnen ze die verkrijgen? Met wie moeten ze samenwerken om samen betere resultaten te verkrijgen? Hoe richten we samen Nederland dusdanig in dat we met elkaar deze nieuwe werkwijze omarmen? De bedoeling is daarbij ook dat waterwerkers die het onder de knie hebben, dit uiteindelijk uit gaan dragen naar de rest van de sector. Op deze manier willen we de sector klaarmaken voor de toekomst.”

38

H2O / 02 - 2011


waternetwerken DRIJFVEER ‘Ik ben een echt watermens’

Agenda watercolumn Op ver.nieuws_column 3 februari staat een brainstormsessie kop

gepland over het omgaan met de burger, de klant en/ of andere doelgroepen. De er.nieuws_column plat initiaal bijeenkomst wordt gehouden bij Waternet te Amsterdam. Deelname is gratis. Aanmelden op waternetwerk.nl. ver.nieuws_column plat Op 10 februari vindt van 12.00 tot 17.30 uur een symposium plaatsauteur over warmte/koudever.nieuws_column opslag (WKO): een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen. Doel van deze middag is het meer begrip krijgen voor de standpunten van de betrokken partijen. De organisatie ligt in handen van de themagroep Water en Ruimte. Het symposium vindt plaats in het Waterhuis in Nieuwegein.

V

Op 16 maart verzorgt KNW, samen met Wateropleidingen en NWP, de eerste introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector. Door deel te nemen aan de introductiedag wordt nieuwe medewerkers inzicht geboden in de sector en zijn mogelijkheden en worden ze geholpen met het opbouwen van een relevant netwerk. De bijeenkomst begint om 9.00 uur en eindigt om 18.00 uur. Locatie: Pompstation Soestduinen, Van Weerden Poelmanlaan 2 en 7 Soest.

Ton van Alphen

Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Ton van Alphen (52), hoofd Bedrijfsbureau Klantcontacten bij Brabant Water. Hij is actief in de themagroep Dienstverlening. “Ik ben al jaren lid van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Hoelang precies zou ik niet kunnen zeggen. Ik werk al meer dan 20 jaar binnen de waterleidingwereld. Vanuit een civieltechnische achtergrond heb ik eerst dijken gebouwd in Bangladesh en vervolgens ben ik overgestapt naar een nu niet meer bestaand duinwaterbedrijf. Uiteindelijk kwam ik terecht bij het ‘echte’ grondwaterbedrijf: Brabant Water.” “Ik heb Waternetwerk pas echt leren kennen nu ik sinds een aantal maanden betrokken ben bij de themagroep Dienstverlening. Die kijkt naar de relatie tussen de klant en de waterleidingbedrijven/waterschappen. Een relatie waar in het recente verleden al veel in is veranderd en waar de komende tijd nog veel meer in zal veranderen. De toenemende invloed van ICT, de mate waarin klanten beschikking hebben over informatie en de mate waarin klanten als individu willen worden gezien en worden benaderd, zijn daar voorbeelden van.” “Ik zie steeds meer (waterleiding)bedrijven op zoek gaan naar hun klant. Wie is mijn klant en wat verlangt hij of zij van het bedrijf? Bij Brabant Water geef ik leiding aan het

Bedrijfsbureau Klantcontacten, dat is het stafbureau binnen de sector die de administratieve zaken van klanten regelt en alle vragen en klachten beantwoordt. Hier merken we als eerste dat de maatschappij aan het veranderen is. Klanten worden mondiger, claimen sneller en willen individueel én als uniek individu behandeld worden. Ik denk dat we het tijdperk waarin de bedrijven dachten te weten wat goed voor de klant was, grotendeels achter ons hebben.”

Trots op water

“Het meest inspirerende deel van mijn werk is samen met mijn collega’s een goed draaiende, klantgerichte organisatie neerzetten. Mijn wens in deze is dan ook, dat óók de waterleidingbedrijven klantgerichtheid tot business as usual weten te brengen. Een tweede aspect is het goed werkgeverschap. Hoe kun je als bedrijf, of zoals in mijn geval als afdeling, het beste in de mensen naar boven halen? Hoe inspireer je en bind je mensen aan je? Hoe zorg je dat ook de ‘moderne, snelle, jonge mens’ geïnspireerd wordt? Dit alles binnen de context van het betrouwbare kwaliteitsbedrijf dat we zijn en willen blijven. In de waterwereld werk ik met heel veel plezier. Water is een product om, op wereldschaal, trots op te zijn. Ik vind het jammer dat we als land niet wat trotser zijn op zo’n product. Hadden we maar wat meer van de Fransen, dan zou er geen Belgisch water op tafel staan. Zelf ben ik graag in of bij (natuur)water, drink nooit flessenwater, en spijtig te zeggen, ook niet zo veel kraanwater. Ik ben een echt watermens.”

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 02 - 2011

39


Pompen - Afsluiters - Systemen

KSB INTRODUCEERT HOOG-EFFICIËNTE AFVALWATERPOMPEN tot 150kW KSB introduceert afvalwaterpompen van het type Amarex/KRT met energiezuinige motoren. Deze motoren voldoen aan de toekomstige Europese rendementseisen IE3 (Premium Efficiency) voor standaardmotoren. De nieuwe pompsets, zijn toepasbaar als dompelpomp en als overstroombare droogopgestelde kort gekoppelde blokpomp en kunnen zowel met als zonder Ex-beveiliging worden geleverd. De uitvoering in natte en droge opstelling funtioneren zonder koelmantel en zonder mediumkoeling. Bij zowel nominale belasting als bij deelbelasting worden hogere rendementen gehaald dan bij standaard dompelmotoren, maar ze zijn even robuust. KSB is een van ’s werelds meest vooraanstaande producenten van pompen, afsluiters en bijbehorende systemen voor industrie en gebouwentechniek, water- en afvalwaterbeheer alsmede energietechniek en mijnbouw. 110021

KSB Nederland B.V. - www.ksb.nl - infonl@ksb.com

l Gorinchem Evenementenha 2011

a rt 1 5 , 1 6 e n 1 7 m a 20.00 uur : 12.00-

Openingstijden

n Tevens vindt deaurs plaats! d Vakb Aqua Nederlan

Evenementen

HAL

HARDENBERG GORINCHEM VENRAY

Evenementenhal Gorinchem Franklinweg 2 4207 HZ Gorinchem T 0183 - 68 06 80 F 0183 - 68 06 00 I www.evenementenhal.nl E gorinchem@evenementenhal.nl

Ons evenement. UW MOMENT.


*thema

platform

Jeroen Langeveld, Royal Haskoning Arjo Hof, gemeente Almere Rien de Ridder, Waterschap Zuiderzeeland Floris Boogaard, Tauw

Resultaten onderzoeksproject regenwater Almere De gemeente Almere is als jonge gemeente voor het grootste deel gescheiden gerioleerd. In de optimalisatiestudie afvalwaterketen Almere (OSAL) is naar voren gekomen dat onduidelijk is in hoeverre de oppervlaktewaterkwaliteit in de stad wordt bepaald door de emissie via de regenwateruitlaten. Om daar een eenduidig antwoord op te krijgen, is een onderzoeksprogramma opgezet. Dit programma moet inzicht geven in een aantal essentiële punten, zoals de invloed van het afstromende regenwater op de oppervlaktewaterkwaliteit en op mogelijkheden om hierop via investeringsmaatregelen (zuiverende voorzieningen) of beheermaatregelen (vaker kolken reinigen) in te grijpen. Gezien de omvang van het onderzoek hebben de gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland besloten om via een quick scan een extra zekerheid in te bouwen bij de selectie van de juiste onderzoekslocaties en de inrichting van de onderzoeken. Dit artikel beschrijft de meerwaarde die een quick scan heeft bij het uitwerken van de opzet van een grootschalig praktijkonderzoek.

D

e gemeente Almere is vrijwel geheel gescheiden gerioleerd. De regenwaterstelsels hebben ten opzichte van de regenwaterstelsels elders in het land als bijzonderheid dat deze zijn voorzien van relatief grote uitstroombakken voor de opvang van sediment. Daarnaast is reeds bij de aanleg van de riolering een deel van de drainage aangesloten op de regenwaterriolering. De gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland hebben in de OSAL afgesproken om gezamenlijk onderzoek uit te voeren naar de impact van de gescheiden rioolstelsels op de oppervlaktewaterkwaliteit en op de mogelijkheden om hierop in te grijpen. De OSAL omvat zeven deelonderzoeken die zich mede richten op de genoemde lokale bijzonderheden: onderzoeken naar de samenstelling van het hemelwater op drie locaties, naar het effect van frequent reinigen van kolken en uitstroombakken, de oppervlaktewaterkwaliteit onder invloed van regenwateruitlaten op tien locaties, de effectiviteit van lamellenfilters voor de behandeling van afstromend regenwater, de aanwezigheid, hoeveelheid en het effect van rioolvreemd water in drie afstroomgebieden én onderzoek naar het vóórkomen, lokaliseren en effect van foutaansluitingen in drie afstroomgebieden. De meeste deelprojecten worden uitgevoerd

op drie hoofdonderzoekslocaties. Het is daarom van groot belang om met enige zekerheid vooraf te weten welke locaties hiervoor geschikt zijn. Aangezien de regenwaterriolering van de gemeente Almere enkele honderden regenwateruitlaten bevat, is het niet eenvoudig om daaruit een beperkt aantal geschikte onderzoekslocaties te selecteren. De quick scan was erop gericht om op basis van verkennend onderzoek te komen tot een goed onderbouwde keuze van de onderzoekslocaties.

locaties geschikt zijn als onderzoekslocatie. Vooral op basis van de informatie uit de praktische toets zijn uit deze 60 locaties 30 locaties gekozen die nader zijn onderzocht. Afbeelding 1 geeft een voorbeeld van een locatie die zowel op basis van de resultaten van de praktische toets als op basis van de meetresultaten is geselecteerd als geschikte onderzoekslocatie.

Aanpak

Afb. 1: Getrapte selectie meetlocaties pilots.

De nadere analyse had als insteek het verkrijgen van inzicht in de dynamiek op de

In de OSAL is onderscheid gemaakt tussen drie soorten gebieden: woonwijken voor 1985, woonwijken van na 1985 en bijzondere of risicovolle gebieden. Het onderscheid tussen woningen van voor of na 1985 is gemaakt op basis van de veronderstelling dat vanaf 1985 is gewerkt met een minder uitloogbaar type zink en daarmee het regenwater in wijken van na 1985 minder zink zal bevatten. Voor elk van de soorten gebieden zijn 20 uitlaten geselecteerd, die een afvoerend oppervlak hebben dat ligt tussen de twee en tien hectare (bij kleinere of grotere gebieden is het uitvoeren van onderzoek praktisch een stuk lastiger) en die geografisch verdeeld liggen over de gemeente. Voor deze 60 locaties zijn algemene kenmerken verzameld en is via een praktische toets bepaald in hoeverre de H2O / 02 - 2011

41


Ligging rioolput juist voor uitlaat.

Invulling rioolput als onderzoekslocatie.

nitraat), metalen (arseen, cadmium, chroom, kwik, lood, nikkel, zink en koper), minerale olie, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en chloride. De hoogfrequente meting van de geleidbaarheid bood hierbij de mogelijkheid om te controleren of op het moment van monstername het water in het regenwaterriool nog wel regenwater was of al weer was gemengd met oppervlaktewater (of aangevuld met drainagewater).

meetlocaties (gebeurt er iets als het regent) en het verkrijgen van een eerste indruk van de regenwatersamenstelling. Hiertoe is op de 30 locaties gedurende enige tijd hoogfrequent (één minuut) het niveau gemeten, gecombineerd met geleidbaarheid en temperatuur. Daarnaast is per locatie tijdens of kort na een drietal buien een steekmonster genomen, dat vervolgens is geanalyseerd op nutriënten (ammonium, orthofosfaat, totaal fosfaat, N-Kjeldahl en Almere*

42

STOWA Database Regenwater 2.6

mediaan

standaardafwijking

mediaan

standaardafwijking

ammonium

0,52

0,59

0,83

4,13

orthofosfaat

0,08

0,14

0,05

0,08

totaal fosfaat

0,18

0,36

0,28

0,56

N-kjeldahl

1,3

1,6

1,9

3,1

nitraat

0,9

1,3

0,9

2,3

arseen

1,4

4,1

1,5

24

cadmium

0,05

0,10

0,15

4,49

chroom

1,1

1,5

1,2

40,4

kwik

0,005

0,007

0,06

1,33

lood

9,5

17,2

12,0

351

nikkel

1,5

2,8

3,8

29,6

zink

89

580

96

1177

koper

5,6

8,8

10,0

59,6

minerale olie

0,3

23

1,5

58

benzo(a)antraceen

9

569

0,02

86,7

benzo(a)pyreen

11

52

0,02

92,7

chloride

34

70

6,0

59,7

* Voor concentraties onder de detectiegrens is de halfwaarde van de detectiegrens als concentratie aangehouden.

H2O / 02 - 2011

Resultaten

De metingen die in de quick scan zijn uitgevoerd bevatten een schat aan informatie over de kwaliteit van het regenwater in Almere, de dynamiek tijdens buien, foutaansluitingen en verschillen tussen typen zoekgebieden. Kwaliteit regenwater Almere

In de quick scan zijn in totaal 100 steekmonsters genomen op de 30 locaties. De gevolgde werkwijze (steekmonster tijdens of kort na een bui) heeft als consequentie dat geen representatief monster is genomen. Dat betekent dat de werkelijke concentraties worden onderschat. De STOWA Regenwater Database bestaat voor een groot deel uit steekmonsters. Daarom is het goed mogelijk om de metingen uit de quick scan Almere te vergelijken met de regenwaterdatabank. Opvallend zijn de relatief hoge concentraties aan PAK en chloride in Almere. Voor de overige parameters ligt de mediaan lager dan de mediaan in de regenwaterdatabank (zie tabel hiernaast). Dynamiek tijdens buien

De CTD-divers, die zowel temperatuur, niveau als geleidbaarheid meten, hebben veel informatie opgeleverd over de dynamiek op de meetlocaties. Doordat gemeten is nabij de uitlaat geeft het gemeten waterniveau inzicht in de peilvariaties in het oppervlaktewater. De gemeten geleidbaarheid en temperatuur geven juist een indicatie voor de variaties in samenstelling. Afbeelding 2 geeft een indruk van de metingen bij de regenwateruitlaat aan de Wipmolenweg gedurende de week van 14 tot 20 mei 2009. De neerslag op 15 mei zorgt voor een hoger peil bij de uitlaat en tevens voor een lagere geleidbaarheid door verdunning door neerslag. Een geleidbaarheid van 1,0 mS/cm is in dit gebied gangbaar in het oppervlaktewater; deze daalt bij buien tot 0,25 mS/cm, een waarde die gangbaar is voor afstromend regenwater. In de grafieken is te zien dat ook


*thema

Afb. 2: Gemeten geleidbaarheid, waterstand en temperatuur op de locatie Wipmolenweg in Almere.

de temperatuur in het regenwaterstelsel duidelijk reageert op neerslag

Afb. 3: Gemeten geleidbaarheid, waterstand en temperatuur bij de regenwateruitlaat Sluis.

een belangrijke parameter die de mate van verontreiniging van afstromende neerslag bepaalt.

Foutaansluitingen

Afbeelding 3 toont de metingen van geleidbaarheid, temperatuur en niveau bij de regenwateruitlaat Sluis. Zowel in geleidbaarheid als in temperatuur zijn tijdens droog weer variaties te zien, waarbij de temperatuur een dag/nachtpatroon vertoont. De geleidbaarheid vertoont ook duidelijke pieken tijdens droog weer. Dit duidt op een niet-constante uitstroom van relatief warm en geleidbaar water, ofwel een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van foutaansluitingen in het achterliggende gebied. Tijdens buien is wel de kenmerkende verlaging van de geleidbaarheid door verdunning met neerslag te zien. Onderscheid woonwijken voor en na 1985

In de OSAL is onderscheid gemaakt tussen woonwijken van voor 1985 en wijken van daarna. Op basis van de geanalyseerde monsters is gekeken naar verschillen in concentraties tussen woonwijken van voor 1985 en daarna. Dit is gedaan door een Kolmogorov-Smirnovtoets op de data uit te voeren. Hierbij is uitgegaan van een lognormale verdelingsfunctie achter de meetwaarden. Het blijkt dat de concentratieniveaus voor zink inderdaad significant verschillen tussen wijken van voor of van na 1985. Overigens bleken de wijken van voor 1985 ook significant meer overschrijdingen van het MTR op te leveren dan de wijken van na 1985. Kennelijk is de leeftijd van een wijk

platform

Selectie onderzoekslocaties

De quick scan die in Almere is uitgevoerd, heeft inzicht opgeleverd in de geschiktheid van de 30 potentiĂŤle onderzoekslocaties. Uiteindelijk bleek dat van de 30 locaties die naar voren zijn gekomen op basis van de algemene kenmerken en uit de praktische toets een behoorlijk aantal ongeschikt is verklaard als onderzoekslocatie op basis van de bevindingen uit de quick scan. Het gaat hierbij om locaties met een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van foutaansluitingen of juist locaties waar zelfs bij stevige buien vrijwel niets gebeurt. De quick scan heeft voor Almere een duidelijke meerwaarde gehad bij de definitieve selectie van de onderzoekslocaties.

Zuiderzeeland gaan, gesterkt door de resultaten van de quick scan, samen met Stichting RIONED en STOWA aan de slag om via het grootschalig praktijkonderzoek inzicht te krijgen in nut en noodzaak van aanvullende maatregelen om de emissie vanuit gescheiden rioolstelsels te beperken.

Conclusies

De quick scan is een nuttig instrument om voorafgaand aan een grootschalig praktijkonderzoek de juiste onderzoekslocaties te kunnen selecteren. Dit voorkomt dat na afloop van het onderzoek bijvoorbeeld moet worden geconcludeerd dat de locaties niet representatief waren. Daarnaast heeft de quick scan door het onderzoeken van 30 locaties uit drie soorten gebieden nu al geleid tot extra inzicht in de kwaliteit van het afstromend regenwater, de aanwezigheid van foutaansluitingen en de verschillen tussen de drie soorten gebieden. De gemeente Almere en het Waterschap H2O / 02 - 2011

43


Gerdien Dutman, Gemeente Doetinchem Marieke Fennema, Witteveen+Bos Jaap Klein, Witteveen+Bos Nicole Otten, Waterschap Rijn en IJssel

Waterkwaliteitsspoor Doetinchem: integrale analyse van de stedelijke waterkwaliteit In bebouwd gebied kunnen verschillende problemen met de waterkwaliteit spelen, die verschillende oorzaken hebben. Oorzaken kunnen bijvoorbeeld zijn: riooloverstorten, belasting met verontreinigingen door bronnen zoals het voeren van eenden en bladval, de inrichting van het watersysteem en achterstallig baggerwerk. In veel dorpen en steden komen waterkwaliteitsproblemen voor als gevolg van ĂŠĂŠn of meerdere van deze oorzaken. Om waterkwaliteitsproblemen in onderlinge samenhang te bekijken, begon Waterschap Rijn en IJssel het programma WAKker, waarin samen met gemeenten een integrale analyse van de (ecologische) waterkwaliteit wordt uitgevoerd en aan verbetering van de waterkwaliteit wordt gewerkt. De gemeente Doetinchem en Waterschap Rijn en IJssel hebben eind 2009 het stadswateronderzoek en maatregelenplan waterkwaliteitsspoor Doetinchem opgesteld. De uitvoering van de maatregelen vindt nu plaats.

D

e nieuwe waterwetgeving behelst een aantal grote veranderingen in het beleid voor waterbeheer en de waterketen. Eerder werd de invloed van de waterketen op de oppervlaktewaterkwaliteit vooral aangepakt via het emissiespoor (basisinspanning) en het waterkwaliteitsspoor, waarbij met name werd gekeken naar de gevolgen van overstorten voor het zuurstofgehalte in het water en daarmee samenhangend het risico op vissterfte. Per 1 juli 2010 is het niet meer nodig een vergunning aan te vragen voor een rioolwateroverstort, maar moet worden voldaan aan een aantal algemene regels. Toch vervalt daarmee niet de plicht van gemeenten en waterschappen om te streven naar een goede stadswaterkwaliteit; dit is in onder andere de Waterwet vastgelegd. De gemeenten (en andere lozers) zijn verplicht de effecten van lozingen op de oppervlaktewaterkwaliteit te minimaliseren op basis van het Besluit Lozingen Buiteninrichtingen. Het waterschap heeft met de nieuwe Waterwet en dit besluit instrumenten in handen om de effecten van lozingen op het watersysteem te laten berekenen en toetsen. Vanuit de Kaderrichtlijn Water moet ook worden gestreefd naar een goede stedelijke

44

H2O / 02 - 2011

oppervlaktewaterkwaliteit. Want hoewel het stedelijke water zelden tot een oppervlaktewaterlichaam behoort, ligt het stedelijke water vaak in het stroomgebied van waterlichamen. Een onacceptabel hoge (nutriĂŤnten) belasting vanuit de stad kan er daarom

voor zorgen dat de doelstellingen in de KRW-waterlichamen niet worden gehaald. Het nieuwe beleid vraagt om een meer integrale analyse van knelpunten. Een zuurstoftoets van rioolwateroverstorten toetst de effecten op korte termijn van een


platform rioolwateroverstort. Waterbodemvervuiling en andere stedelijke verontreinigings- en nutriëntenbronnen worden hiermee niet berekend, terwijl deze effecten op langere termijn belangrijker zijn. In Doetinchem is het waterkwaliteitsspoor uitgewerkt met het programma WAKker. Waterschap Rijn en IJssel begon hiermee om invulling te geven aan het tweesporenbeleid. Nu het emissiespoor bijna is afgerond, wil het waterschap samen met de gemeenten invulling geven aan het waterkwaliteitsspoor. Voor het programma WAKker is in Doetinchem eerst een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de stadswateren. De knelpunten van rioolwateroverstorten (zuurstoftoets), waterbodemkwaliteit en ecologische waterkwaliteit zijn in kaart gebracht1). Witteveen+Bos heeft samen met de gemeente en het waterschap de tweede fase van het stadswateronderzoek uitgevoerd: de uitwerking van het waterkwaliteitsspoor tot een maatregelenplan2). Deze fase begon met een integrale knelpuntenanalyse. Ook de effecten van klimaatverandering op de stadswaterkwaliteit zijn onderzocht. Bovendien zijn per stadswater streefbeelden voorgesteld. Vervolgens is een kosteneffectiviteitsanalyse voor mogelijke maatregelen uitgevoerd. Ten slotte is een monitoringsplan opgesteld.

Methode breed waterkwaliteitsspoor

Voor de uitwerking van het waterkwaliteitsspoor is eerst een uitgebreidere TEWOR-toets (zuurstoftoets rioolwateroverstorten) uitgevoerd, waarin de overstortdebieten uit het nieuwe ‘brede rioleringsplan’ zijn meegenomen. Daarbij is ook gerekend met een toename van het overstortdebiet als gevolg van klimaatverandering. Dit heeft andere effecten dan de standaard gevoeligheidsanalyse van het model (50 en 200 procent vuilvracht), omdat wordt gerekend met een toename van het debiet in plaats van een verandering van de stofconcentraties. De methode werkt ecologische beoordelingen en de waterbodemkwaliteitsanalyse uit tot een integrale beschrijving van de ecologische waterkwaliteit, met behulp van nutriëntenbalansen en een veldbezoek. De oorzaken van de huidige ecologische waterkwaliteit en de mogelijkheid om maatregelen

De ecologische analyse van het stadswater is uitgevoerd op basis van het 5-S-model voor de ecologie. Dit gaat uit van vijf sturende factoren voor de ontwikkeling van de ecologie: systeemvoorwaarden (bijvoorbeeld grondsoort), structuren (bijvoorbeeld ondergedoken duikers of niet vispasseerbare kunstwerken), stroming (verblijftijd) en stoffen. De vijfde factor is niet alleen volgend maar ook sturend (bijvoorbeeld bodemomwoelende vissen).

Afb. 1: Het 5-S-model.

Het beheer van het water is in de intensief beheerde watersystemen van Nederland ook belangrijk voor de ontwikkeling van de ecologie. Daarom is het model uitgebreid met de ‘s’ van schonen. De ‘s’ van stoffen wordt verder uitgewerkt op basis van een analyse van de nutriëntenbelasting op het watersysteem en de belasting die het watersysteem kan verwerken (kritische belasting, deze is afhankelijk van onder andere grondsoort, waterdiepte en verblijftijd). Om dit te kunnen bepalen is gebruik gemaakt van het ecologische model PC Ditch.

te nemen zijn hierin meegenomen. De analyse is uitgevoerd op basis van het 5-S-model voor de ecologie (zie kader). De huidige situatie is vergeleken met de streefbeelden die het waterschap en de gemeente hebben toegekend. Waterschap Rijn en IJssel heeft een methode ontwikkeld om de ecologische waterkwaliteit van stadswater te kunnen toetsen op basis van streefbeelden. Voor ieder streefbeeld (basiswater, gebruikswater, kijkwater en natuurlijk water) geldt een bepaalde minimale ecologische waterkwaliteit. Voor al het water moet minimaal worden voldaan aan fysisch-chemische en ecologische normen voor basiswater (onder andere zware metalen, nutriënten,

macrofauna). Voor de andere streefbeelden wordt gestreefd naar hogere doelen. De gemeente en het waterschap hebben samen streefbeelden in concept toegekend op basis van haalbaarheid, ligging van het water en huidig gebruik. Op basis van de ecologische analyse is bepaald of het water voldoet aan de doelstellingen, waar nog maatregelen nodig en mogelijk zijn en of het streefbeeld haalbaar is. Voor de locaties waar nog knelpunten bestaan (in de ecologische waterkwaliteit, de zuurstofhuishouding of de waterbodemkwaliteit) worden maatregelen voorgesteld of het beheer en onderhoud aangepast.

Resultaat De TEWOR-toets is ontwikkeld voor stadswater, waarbij is uitgegaan van stilstaande en langzaam stromende wateren. De toets is in beeksystemen niet altijd goed toepasbaar. Van stilstaand stadswater mag worden aangenomen dat als lage zuurstofconcentraties optreden door de rioolwateroverstorten, de effecten op de ecologie niet acceptabel zijn. In snelstromende beken treedt zelden een zuurstofdip op door rioolwateroverstorten, omdat daar voldoende zuurstof wordt opgenomen. De rioolwateroverstorten kunnen desondanks een negatief effect hebben op de ecologische waterkwaliteit door een hoge nutriëntenbelasting, vervuiling van de waterbodem met microverontreinigingen en doordat de zuurstofvragende stoffen benedenstrooms in minder snel stromend water terecht kunnen komen. De TEWOR-toets bleek in Doetinchem goed toepasbaar. Een deel van het stadswater bestaat uit stagnant tot langzaamstromende singels en stadsvijvers. De gestuwde beken stromen ook voldoende langzaam voor de zuurstoftoets. De droogvallende haarvaten van het systeem bevatten geen water en kunnen daarom niet in de modelberekeningen worden opgenomen. Een risicoanalyse biedt hier uitkomst. De ecologische beoordeling (ecoscan, deeltoets 1 en 2 EBEO stad) geeft eventuele knelpunten in snelstromend water: hier treedt geen zuurstofdip op maar mogelijk wel negatieve effecten op de ecologie.

In Doetinchem trad slechts bij één overstort een knelpunt op in de zuurstofhuishouding. Door een relatief grote overstort op een ondiepe stadsvijver met beperkte doorstroming treedt in de huidige situatie regelmatig vissterfte op. Op één andere locatie is een overstort op een droogvallende watergang toegankelijk, wat risico’s kan opleveren. De ecologische waterkwaliteit is al redelijk goed op orde, nergens valt in de ecologische beoordeling in de laagste klasse. Wel wordt op een aantal locaties nog ‘matig’ gescoord op een aantal parameters. Dit is vooral het gevolg van de inrichting van het watersysteem en de snelle afvoer van water uit het gebied. De snelle afvoer zorgt H2O / 02 - 2011

45


ervoor dat een deel van de watergangen zomers droogvallen. Hoewel dit ‘van nature’ voorkomt in de watersystemen in dit deel van Nederland, wordt dit verergerd door de aangepaste inrichting van de beken. Vooral de oeverinrichting kan worden aangepakt. Ook zijn er geïsoleerde systemen (vijvers en overkluisde watergangen) waardoor er geen goede uitwisseling van de ecologie tussen watergangen plaats kan vinden.

Maatregelen in Doetinchem

Op basis van de ecologische analyse is bepaald of het water voldoet aan de doelstellingen, waar nog maatregelen nodig en mogelijk zijn en of het streefbeeld haalbaar is. Voor de locaties waar nog knelpunten bestaan zijn verschillende maatregelen uitgewerkt. Voor een deel van de locaties bestaat maar één mogelijke oplossing of wordt de oplossing binnen een ander plan uitgewerkt (zoals overlast van zwerfvuil in het beheer- en onderhoudsplan van gemeente en waterschap). Deze maatregelen zijn in het waterkwaliteitsspoor benoemd, om zo een compleet overzicht te krijgen van de maatregelen die nodig zijn om de (ecologische) waterkwaliteit en de belevingswaarde van het water te verbeteren. Een kosteneffectiviteitsanalyse is toegepast op knelpunten met meerdere oplossingsmogelijkheden. Deze analyse is een afwegingsinstrument voor de locaties waar meerdere maatregelen mogelijk zijn. Aan de diverse maatregelen is een effectiviteitsscore toegekend op basis van effectiviteit, risico’s en duurzaamheid (levensduur, energieverbruik, etc.) Vervolgens is met behulp van een globale kostenraming bepaald welke maatregel het meeste effect oplevert tegen de laagste (investerings)kosten. Het bepalen van de effectiviteit van maatregelen bleek lastig (zie kader).

Het bepalen van de effectiviteit van maatregelen bleek soms lastig, vooral omdat maatregelen onderling niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Bij een overstort die een knelpunt veroorzaakt in de zuurstofhuishouding kan worden gekeken naar de effecten van de maatregelen op de score van de TEWOR-toets. Maar bij het verminderen van de risico’s van een goed toegankelijke overstortlocatie op een droogvallende watergang zijn de effecten minder goed getalsmatig uit te drukken. Een vermindering van overstortdebiet en -frequentie zorgt er wel voor dat de risico’s minder vaak optreden, maar de risico’s blijven bestaan. En het plaatsen van een groot hek rondom de locatie zorgt er voor dat de locatie niet toegankelijk is, maar vermindert de stank niet en biedt zeker geen duurzame oplossing. Hierdoor is het niet mogelijk op eenvoudige wijze de effectiviteit te bepalen: de keuze voor een oplossing is afhankelijk van meerdere criteria. Een mogelijke oplossing voor een volgend project is daarom het bepalen van de effectiviteit van maatregelen op basis van een multicriteria-analyse met vooraf afgestemde waarden.

Het gekozen maatregelenpakket kan de kwaliteit van de stadswateren in Doetinchem in zijn geheel op orde brengen. De maatregelen bestaan uit het uitbreiden van het areaal oevervegetatie, het verminderen van een aantal stedelijke nutriëntenbronnen (eenden voeren, vervuiling afstromend regenwater), de aanpak van zwerfvuil en een vergroting van de zichtbaarheid van het water in het beheer- en onderhoudplan, het op korte termijn aanpassen van de overstort op de droogvallende watergang (via meten en reiniging: wanneer de overstortteller een overstorting signaleert, wordt de schoonmaakploeg ingeschakeld om de zichtbare verontreiniging te verwijderen) en op langere termijn zoeken naar een meer permanente oplossing (in de al voorgenomen optimalisatiestudie) én het afkoppelen van verhard oppervlak en het verminderen van overstorten uit het gemengde stelsel.

worden benut door de aanleg van stuwgebieden. Andere maatregelen bleken hier niet mogelijk of niet zinvol (verplaatsen van de overstort, verruimen van de watergang, realiseren doorspoeling). De maatregel kan goed worden gecombineerd met andere plannen. De gemeente heeft al een afkoppelambitie. Door deze ook in het bemalingsgebied van de betreffende overstort te realiseren, wordt het knelpunt langzamerhand opgelost. Het afkoppelen kan in combinatie met herontwikkelingen, rioolvervangingen en een stimuleringsregeling worden opgepakt, om zo de kosten te drukken.

De duurste maatregel is die voor de (grote) overstort die een knelpunt vormt in de zuurstofhuishouding. Hier is ervoor gekozen de situatie op te lossen door middel van afkoppelen, vaak een kostbare oplossing in bestaand stedelijk gebied. Verder zal de berging in het rioolstelsel op termijn beter

Het verbrede waterkwaliteitsspoor heeft in Doetinchem geleid tot een integraal beeld van de waterkwaliteit, de diversiteit in de problemen en een afgewogen maatregelenpakket, waarmee de kwaliteit en de belevingswaarde van het stedelijke oppervlaktewater op orde kunnen worden gebracht.

De effecten van de maatregelen worden gemonitord. Zo kan tijdig worden gesignaleerd of een maatregel voldoende effect sorteert of dat nog aanpassingen nodig zijn.

Conclusie

Vijver in Doetinchem.

Door slim gebruik te maken van de mogelijkheid om maatregelen te combineren en te onderzoeken waar maatregelen het meest effectief zijn, worden kosten bespaard. Een integrale analyse van de waterkwaliteit is daarbij noodzakelijk: de oorzaken van de stadswaterkwaliteit kunnen per wijk sterk verschillen. Wanneer alleen naar de waterketen wordt gekeken, worden oorzaken voor de huidige stedelijke waterkwaliteit over het hoofd gezien en leiden relatief grote investeringen uiteindelijk niet tot de gewenste verbetering van de stedelijke waterkwaliteit en de belevingswaarde van het water. LITERATUUR 1) Tauw (2007). Stadswateronderzoek Doetinchem. 2) Witteveen+Bos (2009). Uitwerking waterkwaliteitsspoor Doetinchem.

46

H2O / 02 - 2011


platform

Joost Heijkers, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden Maarten-Jan Kallen, HKV Lijn in Water Roger de Crook, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

Bouw van de Neerslagdatabank Midden-Nederland Accurate neerslaginformatie is van cruciaal belang bij de uitvoering van zowel het operationale als strategische waterbeheer. In het algemeen wensen waterbeheerders, en zeker ook hydrologen, neerslaginformatie met een zo hoog mogelijke temporele en ruimtelijke resolutie, en een zo hoog mogelijke nauwkeurigheid. Een consortium van waterschappen en HKV Lijn in Water heeft een Neerslagdatabank Midden-Nederland ontwikkeld. Deze databank is op diverse manieren een stap vooruit. Voor het eerst is met behulp van geostatistiek een databank aangemaakt in een formaat waarmee waterbeheerders aan de slag kunnen binnen met name het strategische waterbeheer in zowel landelijk als stedelijk gebied. De aanpak is zodanig dat een nieuwe databank - met verhoogde nauwkeurigheid, verbeterd inzicht in de ruimtelijke structuur van neerslag, etc. - vrij eenvoudig is aan te maken bij eventuele innovaties op het vlak van bijvoorbeeld geostatistische technieken of andere neerschalingsmethoden.

S

inds 2000 levert het KNMI radarbeelden met gecorrigeerde neerslaghoeveelheden in de vorm van een 2,5 x 2,5 km gridbestand op 3-uurbasis. Vanaf april 2008 is de resolutie van dit grid verhoogd naar 1 x 1 km. De neerslaghoeveelheden uit de twee radarstations (zie afbeelding 1) worden gecorrigeerd met neerslagmetingen van 35 automatische grondstations van het KNMI. Elk uur wordt vervolgens de geaccumuleerde neerslaghoeveelheid van de afgelopen drie uur geleverd. Het KNMI levert dus geen uurwaarden in een radarproduct1). De dagtotalen worden gekalibreerd op basis van neerslagmetingen uit het vrijwilligersnetwerk dat ongeveer 320 stations telt. Dat levert een kwaliteitsverbetering op. Formeel is echter niet bekend hoe nauwkeurig de neerslagschattingen zijn op gridbasis, per tijdseenheid, terwijl informatie hierover zeer gewenst is. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft daarom het initiatief genomen om een nieuwe aanpak voor de integratie van alle gegevens van grondstations (automatische stations en de stations uit het vrijwillgersnetwerk) en radargegevens uit te werken en toe te passen. Het doel is om daarmee de gewenste neerslaginformatie, met een maat voor de nauwkeurigheid, aan te maken. Dit noemen we de Neerslagdatabank Midden-Nederland.

Doelstelling

Het primaire doel van de bouw van deze

neerslagdatabank was het aanmaken van een nieuwe verzameling van historische neerslaginformatie. De databank bevat een schatting van neerslaghoeveelheden - en de bijbehorende nauwkeurigheid van deze schatting - per uur en op een grid van 1 x 1 km, voor een gebied van ongeveer 160 x 160 km (zie afbeelding 2 voor de contouren van het toepassingsgebied). Voor de validatie (een onafhankelijke toets van de nauwkeurigheid) van de databank zijn metingen van een aantal grondstations van de waterschappen gebruikt.

Toepassingsdomeinen

De Neerslagdatabank Midden-Nederland is een historische databank, en kan daarom niet voor het operationele waterbeheer worden ingezet. Binnen onderzoeks- en planvormingsprocessen natuurlijk wel. Te denken valt aan: • het opstellen van de waterbalans, met inachtname van onzekerheid. Op dit vlak is deze databank een flinke stap vooruit, omdat nu op dit ruimte-schaalniveau nauwkeurige schattingen van de neerslaghoeveelheid voorhanden zijn. Omdat de neerslaghoeveelheid in de meeste gebieden van Nederland de grootste post op de waterbalans vormt, is de verwachting dat de waterbalans als geheel nauwkeuriger kan worden opgesteld; • hydrologische modellering. Het bestandsformaat is zodanig dat het direct als invoer voor de in Nederland veel gebruikte modelcode SIMGRO, en dan met name de module MetaSWAP2) is te gebruiken;

parameteroptimalisatie met inachtname van neerslagonzekerheid, wat zeker voor een adequate kalibratie van neerslagafvoermodellen strikt noodzakelijk is; • evaluatie van het watersysteembeheer. Overigens kan door het verbeterde inzicht in de neerslaghoeveelheid, en de daarmee samenhangende dynamiek van de afvoer, de grondwaterstand en de waterbalans als geheel, natuurlijk wel het operationele waterbeheer worden geoptimaliseerd, conform de GGOR-, KRW-, NBW-, en verdrogingsbeleidsdoelstellingen, of de dagelijkse beheerdoelstellingen. •

Organisatorische totstandkoming

De Stichtse Rijnlanden heeft al snel nadat het KNMI gestandaardiseerde RADARproducten is gaan leveren, deze technologie opgepikt en is gaan kijken binnen welke van de genoemde toepassingsdomeinen de producten van het KNMI al bruikbaar waren en waar eventuele modificaties het gebruik binnen handbereik zouden brengen. Op initiatief van het hoogheemraadschap is een globale methode bedacht en in samenwerking met andere waterschappen een consortium opgericht (Waternet, Waterschap Rivierenland, Waterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe). De uitvoering lag in handen van HKV Lijn in Water. De Provincie Utrecht was medefinancier. Enkele onderdelen van het project zijn uitgevoerd binnen het programma FloodControl 2015, waarin HKV Lijn in Water samen met Arcadis, Deltares, Fugro, IBM, ITC, Royal H2O / 02 - 2011

47


in de neerslaghoeveelheden. Idealiter bepaalt het weertype deze keuze, maar dat betekent dat dit ook automatisch uit de beschikbare gegevens, zoals het radarproduct, moet zijn af te leiden. Tot op heden bestaat nog geen methode om dit snel en betrouwbaar te kunnen doen. Voor de neerslagdatabank is daarom gekozen voor een pragmatische oplossing, waarbij voor een aantal parameters van het variogram een vaste waarde is gekozen. Zo hebben we bijvoorbeeld de maximale afstand waarop de neerslaghoeveelheid nog afhankelijkheid vertoont, gesteld op tien kilometer.

Haskoning, Stichting IJkdijk en TNO werkt aan nieuwe methoden en technieken voor het verbeteren van de besluitvorming tijdens dreigend hoogwater.

Dekkingsgraad

Het projectgebied van de neerslagdatabank dekt een groot deel van Midden-Nederland. De weerradar bij De Bilt ligt nagenoeg in het midden en die van Den Helder net binnen de bovenrand van het gebied (zie de kaart). Binnen het gebied liggen 172 neerslagstations en 19 meteorologische stations van het KNMI. Dit gebied is zodanig gekozen dat het de werkgebieden van de vijf eerdergenoemde waterschappen ruimschoots dekt.

Rekenmethode

Voor de neerslagdatabank zijn drie typen data ingezet: uurwaarden van neerslaghoeveelheden uit het netwerk van automatische weerstations van het KNMI, radarbeelden met cumulatieve neerslaghoeveelheden over tijdvakken van drie uur en etmaalwaarden van neerslaghoeveelheden uit het vrijwilligersnetwerk van het KNMI. Vervolgens zijn de de drie typen data teruggebracht tot dezelfde tijdschaal, namelijk uurwaarden. De radarbeelden en etmaalwaarden uit het vrijwilligerswerk zijn in twee stappen omgezet naar uurwaarden. Deze radarbeelden zijn geconverteerd met 3-uurs cumulatieve neerslaghoeveelheden naar grids met uurwaarden. De etmaalwaarden zijn omgezet naar uurwaarden door gebruik te maken van de verdeling over de dag van neerslag in de radarbeelden op uurbasis. Daarna zijn met een geostatistische methodiek (zie kader) de puntgegevens op uurbasis geïntegreerd met de radarbeelden tot een vlakdekkend gridbestand met een resolutie van 1 x 1 km. Deze integratie van data tot informatie op uurbasis per km-hok binnen het toepassinggebied is vervolgens voor elk uur binnen de periode uitgevoerd. De laatste stap is het wegschrijven van de geschatte neerslaghoeveelheden en de

Afb. 1: Kaart van Nederland met daar overheen de dekking van de neerslagdatabank in blauw weergegeven. Tevens is de ligging van de twee radarstations weergegeven.

variantie van de schatting in de vorm van ASCII-grids (een standaard GIS-formaat).

Technische uitdagingen

Toepassing van geostatistiek bij de integratie van grondstation- en radarstationgegevens kent een lange geschiedenis binnen de hydrologie3). Eén van de grootste moeilijkheden is het operationaliseren van de methode, zodanig dat deze automatisch en zonder een al te lange rekentijd is uit te voeren. Alhoewel de bouw van de Neerslagdatabank geen operationele toepassing van de methode is, gelden wel dezelfde eisen voor het gebruik ervan. Voor de databank was het nodig ruim 72.000 grids met uurwaarden te schatten. De methode moest dus zodanig geïmplementeerd worden dat deze de schattingen volledig automatisch en op een robuuste manier zou uitvoeren. Het belangrijkste element hierin is de keuze voor het variogram, oftewel de kwantificering van de ruimtelijke afhankelijkheid

Afb. 2: Invoer en resultaat van een krigingschatting in de ruimte (blauw = lage waarden, rood = hoge waarden).

Geostatistiek is een verzamelnaam voor statistische methoden om ruimtelijke gegevens te analyseren en aan te maken. De meest gebruikte methode is kriging. Evenals een simpele lineaire interpolatiemethode of het geavanceerdere Inverse-Distance Weighted is kriging een interpolatiemethode die gebruikt wordt om waarden te schatten op locaties waar geen gegevens voorhanden zijn. De methode schat, naast de waarde van een bepaalde doelvariabele (in ons geval de neerslaghoeveelheid) ook de nauwkeurigheid van deze schatting, in de vorm van de krigingvariantie. De radarproducten geven namelijk vooral goede informatie over de ruimtelijke verdeling van de neerslag. Grondstations leveren de meest nauwkeurige informatie op puntniveau. In dat opzicht hebben we een benadering nagestreefd die het beste uit beide werelden oplevert. Het is en blijft overigens een uitdaging de juiste algoritmes te kiezen en ook om de wijze te bepalen waarop radarbeelden tijdens de data-integratie zijn in te zetten. Op dit vlak zijn zeker nog verbeteringen mogelijk. Bij de aanmaak van de Neerslagdatabank MiddenNederland is het advies van Goudenhoofdt en Delobbe3) gevolgd en kriging with external drift toegepast.

48

H2O / 02 - 2011

Een interessante uitdaging vormde verder het verkrijgen van uurwaarden uit de radarbeelden en dagwaarden van het vrijwilligersnetwerk. Zoals we in de inleiding al meldden, bevat het meest hoogfrequente radarproduct (met gecorrigeerde neerslaghoeveelheden) de gecumuleerde neerslaghoeveelheid over tijdvakken van drie uur. Voor de Neerslagdatabank zijn deze radarbeelden geconverteerd naar een nieuwe verzameling beelden met uurwaarden. De ontwikkelde methode is op dit moment operationeel gemaakt in het waterkwantiteitinformatiesysteem van De Stichtse Rijnlanden met Delft-FEWS als basis. Deze uurwaarden zijn vervolgens ook gebruikt om de dagwaarden, beschikbaar gekomen via het vrijwilligersnetwerk, neer te schalen, zoals dit is gebeurd bij de neerschaling van de uurwaarden naar 5-minutensommen4).

Resultaat

Het resultaat is een databank met geschatte neerslaghoeveelheden per uur in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 maart 2008 en de bijbehorende standaarddeviatie op basis van grondmetingen en radargegevens (zie afbeelding 3). Voor elk uur zijn de geschatte neerslaghoeveelheden en de standaarddeviatie opgeslagen in de vorm van een ASCII-grid. Door een specifieke locatie te kiezen, krijg je een tijdreeks van de neerslaghoeveelheid. De standaarddeviaties leveren de bijbehorende betrouwbaarheidsbanden (zie afbeelding 3). Deze tijdreeksen zijn naast tijdreeksen van grondstations van de deelnemende waterschappen gelegd. Ter vergelijking is dit ook gedaan met tijdreeksen uit het radarproduct en de neerslagdatabank5), die ook door het KNMI beschikbaar zijn gesteld. Naast het feit dat ook grondstations een bepaalde meetfout hebben, is er een wezenlijk verschil tussen puntmetingen op de grond en de vlakgegevens uit de radarproducten daarboven. Desondanks geeft een dergelijke vergelijking een indruk over de mate waarin beide bronnen elkaar ondersteunen en aanvullen. Uit de vergelijking blijkt dat de verschillen tussen de grondstations en de verschillende radarproducten (dus ook de Neerslagdatabank) in dezelfde orde van grootte liggen. Gezien hun ligging in het projectgebied van de Neerslagdatabank, geven de radarstations een goede kwantitatieve schatting van de neerslaghoeveelheden in dit gebied. De Neerslagdatabank levert derhalve niet zozeer een verbetering van deze schatting, maar wel meer informatie over de kwaliteit ervan.


platform Voordelen van de aanpak

De databank is, indien nieuwe informatie en/of nieuwe/verbeterde algoritmes beschikbaar komen, vrij eenvoudig opnieuw aan te maken; • Door het generieke karakter zijn niet alleen de data maar is ook de methode eenvoudig in Delft-FEWS te implementeren. Alleen de neerschaling van 3-uursommen naar 1-uursommen gebeurt middels een script daarbuiten. Tevens is in Delft-FEWS het door Heijkers e.a.4) ontwikkelde algoritme geïmplementeerd om deze uurdata neer te schalen naar 5-minutensommen, zodat de data ook inzetbaar zijn binnen evaluaties in de waterketen en de stedelijke watersysteemanalyse; • De aanpak levert per uur per gridcel niet alleen een schatting van de neerslaghoeveelheid maar ook van de nauwkeurigheid van deze schatting; • Het geleverde bestandsformaat is in elk willekeurig GIS-systeem in te lezen en ook uitwisselbaar met modelinstrumentaria waarmee waterschappen rekenen; • Met het beschikbaar komen van deze databank zijn zowel hydrologische modellen als schattingen van de waterbalanscomponenten te verbeteren, met inachtname van de onzekerheden die daarbij een rol spelen. •

Waterbeheerders die geïnteresseerd zijn in

Afb. 3: Geschatte neerslaghoeveelheid inclusief 95 procent betrouwbaarheidsband gedurende een periode van vier dagen in januari 2005.

de Neerslagdatabank Midden-Nederland, de totstandkoming ervan, de daadwerkelijke getallen en/of zouden willen samenwerken aan toekomstige verbeteringen, kunnen contact opnemen met Joost Heijkers: (030) 634 58 10. LITERATUUR 1) Holleman I. (2006). Bias adjustment of radar-based 3-hour precipitation accumulations. Technical Report, KNMI TR-290. 2) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en

M. Smit (2006). SIMGRO 6.0.2. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913.1. 3) Goudenhoofdt E. en L. Delobbe (2009). Evaluation of radar-gauge merging methods for quantitative precipitation estimates. Hydrol. Earth Syst. Sci. nr. 13, pag. 195-203. 4) Heijkers J., R. de Crook, T. Knippers en L. Reichard (2008). Neerslaginformatie uit radar nu ook geschikt voor stedelijk waterbeheer, H2O nr. 6, pag. 38. 5) Overeem A., I. Holleman en T. Buishand (2009). Neerslagklimatologie uit weerradar. H2O nr. 8, pag. 31-33.

advertentie

H2O / 02 - 2011

49



agenda 2 februari, Woerden Op weg naar een sluitende legionellapreventie

minisymposium over de actuele stand van zaken rond legionellapreventie met de uitreiking van de eerste diploma’s van de opleiding ‘Deskundige veilige leidingwaterinstallaties’. Organisatie: UNETO-VNI. Informatie: (079) 325 07 53

3 februari, Borgharen 100 jaar afvoerreeks Borgharen: een koninklijke reeks?

symposium ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de debietmeetreeks Borgharen. Drie sprekers gaan in op de afvoer bij Borgharen-dorp en het gebruik van de meetreeks voor extreme situaties. Hoe koninklijk is de meetreeks en wat doet men ermee in extreem droge en natte situaties? Organisatie: Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Informatie: Rolf van der Veen 06 22 26 48 03.

3 februari, Utrecht RIONEDdag

jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan of in de rioleringszorg in Nederland. Dit jaar staat de dag in het teken van benchmarken, samenwerken en bezuinigen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.

3 februari, Glimmen Mannen van de WIT: ‘Voelt u al nattigheid?’

bijeenkomst over sensoring en watertechnologie, inclusief een bezoek aan het sensortestcentrum SenTec. Organisatie: Netherlands Water Partnership. Informatie en aanmelding: www.nwp.nl.

10 februari, Woerden Het blauwe toekomstperspectief van het Groene Hart

conferentie over de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water, de invloed van water bij ruimtelijke ontwikkelingen, de relatie tussen water, landbouw en bodemdaling en de mogelijkheden tot waterrecreatie in het Groene Hart. Organisatie: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Stichting Groene Hart. Informatie: (030) 634 59 47.

17 februari, Nieuwegein Waterbouw

congres over de belangrijkste ontwikkelingen in de waterbouwsector: veiligheidsvraagstukken, innovatieve aanbestedingsen contractvormen, nieuwe technieken, investeren maar ook bezuinigen én duurzaamheid. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl.

8-10 maart, Assen Grond, Groen en Water

tweede editie van deze beurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie: info@cno-expo.nl.

15-17 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs

jaarlijkse nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie. Naast de beurs wordt een uitgebreid congresprogramma gepresenteerd. organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.

17 maart, Leeuwarden Sandy Solutions

symposium over zand- en slibstromen in de Waddenzee, het dichtslibben van vaargeulen en havens, de invloed van bodemdaling op de sedimenthuishouding en het bevorderen van het meegroeien van de Waddenzee. Organisatie: Waddenvereniging. Informatie: info@waddenvereniging.nl.

24 maart, Utrecht Minicursussen riolering

een dag met 21 minicursussen in vier categorieën: grondwater, techniek, beleid en regelgeving vor technici én regenwater. Elke cursus duurt een dagdeel. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

24 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

achtste kennisdag over de inspectie van waterkeringen, met dit jaar als thema de crisis: zowel crisis als gevolg van een calamiteit als de economische crisis en de mogelijke gevolgen hiervan op beschikbare budgetten. De vraag hoe meer te doen met minder en het benutten van de mogelijkheden van de crisis loopt als een rode draad door het programma. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

24 maart, Delft Leven met Water in de regio Haaglanden

symposium over de praktijk van innovatie en klimaatadaptatie in de watersector, met als voorbeeld de regio Haaglanden. Organisatie: Waterkader Haaglanden, Leven met Water, Deltares en CURNET. Informatie: www.levenmetwater.nl.

7 april, diverse locaties Dag van de Praktijk

open dag op verschillende plaatsen in Nederland waar bewust en duurzaam gebruik wordt gemaakt van de bodem en van grondwater. De informatie die deze dag oplevert wordt later in het jaar gebruikt voor twee SKB-congressen. Organisatie: Initiatief Bewust Bodemgebruik en SKB. Informatie: www.bewustbodemgebruik.nl.

12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT

vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.

14 mei, diverse locaties Fish Migration Day

internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.

16-20 mei, Groningen ICID

25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.

19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium

symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.

4-6 oktober, Den Bosch Milieu 2011

tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en recycling, lucht kwaliteitsverbetering, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.

29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek

een week met daarin de beurzen Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com. Buitenland

2-4 maart, Bombay Aquatech India

tweede editie van Aquatech in India met naar verwachting zo’n 200 exposanten. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: (020) 549 22 99.

H2O / 02 - 2011

51


handel & industrie *thema Ergonomisch Nieuw type terugslagklep van hulpwerktuig Tideflex voor het openen van putdeksels AQA HydraSep introduceert een nieuw hulpwerktuig voor het openen van zware putdeksels. Deze zijn voortaan door één persoon met minimale krachtsinspanning te lossen, te tillen en te verplaatsen. Dat voorkomt overbelasting van de ruggen van medewerkers van rioleringsbeheer en dienstverlenende bedrijven. De Pick-up tilhulp is eigenlijk ontwikkeld uit eigen behoefte van AQA HydraSep. Voor inspecties van lamellenafscheiders en bergbezinkbassins moeten medewerkers geregeld zware putdeksels (tot 100 kg) met een doorsnede van 700 mm of groter verwijderen. Vaak zitten deksels vast door insluiting van vuil of roest. Lang niet altijd is kraanhulp aanwezig; met de puthaak lossen en tillen van de deksels vraagt zelfs met twee personen overmatige inspanning, in een ergonomisch slechte houding. Het gepatenteerde werktuig bestaat uit twee hefbomen - gekoppeld met assen en wielen die met een dubbelloper naar elkaar toe getrokken worden. De hevelwerking zorgt er - in combinatie met het takelen - voor dat met een kleine trekkracht een enorme hefkracht wordt ontwikkeld. Nadat de putdeksel is opgelicht, kan dit weggereden worden. Bij het terugleggen wordt het deksel eenvoudig in de juiste positie gebracht. De opklapbare tilhulp weegt 12 kg en is sinds medio januari leverbaar met diverse types wielen, aangepast aan het gebruik.

HITMA Process brengt de nieuwe CheckMate inline terugslagklep van de Amerikaanse fabrikant Redvalve-Tideflex op de markt. De klep is ontwikkeld om geuroverlast te voorkomen door het terugstromen van water tegen te gaan in rioleringen en drainages voor regenwater, bij overstorten en andere watertoepassingen.

De CheckMate beschermt tegen wateroverlast door in werking te treden bij drukverschil. De zeer lage weerstand is gunstig bij diverse toepassingen. Bij minder dan 1 inch lijndruk opent de klep. De terugslagkleppen zijn eenvoudig te installeren in elk type pijpleiding en hebben een lange levensduur. De Tideflex CheckMate Inline Check bestaat voor 100 procent uit een duurzame elastomeren constructie, wat corrosieproblemen voorkomt. De terugslagklep is uit één onderdeel opgebouwd. Er zijn geen bewegende delen die vuil vasthouden, corroderen of storingen veroorzaken. Hierdoor zijn ze vrijwel onderhoudsvrij wat een kostenbesparing oplevert.

Voor meer informatie: (072) 562 84 86. Voor meer informatie: (0297) 51 48 10.

Kabel- en leidingzoekers met kompas Radiodetection uit ‘s-Heerenberg lanceert een nieuwe serie precisie kabel- en leidingzoekers. De RD7000DL+ is speciaal ontworpen voor de watervoorziening- en rioleringssector. Ruim twee jaar geleden introduceerde Radiodetection de RD7000-serie kabel- en leidingzoekers met hoge prestaties in een ergonomisch en gebruiksvriendelijk platform. De vervangende RD7000+-producten komen tegemoet aan de eisen van de gebruikers. De dynamische bescherming tegen oversturing in elektrisch drukke omgevingen is verbeterd. Het kompas, dat de richting van de kabel of leiding stuurt, helpt bij het bepalen van de route en het verbeteren van de nauwkeurigheid bij het vaststellen van de exacte diepte.

52

H2O / 02 - 2011

Alle RD7000+-toestellen zijn uitgevoerd met Centros, een meetmethode gebaseerd op meer dan 30 jaar van voortdurende ontwikkeling, een combinatie van nieuwe en innovatieve algoritmes met bestaande software op een hoogwaardige processorkern. Voor meer informatie: (0314) 66 47 00.


handel & industrie Nederlands UV-systeem behandelt Riool rioolwater in VS ontstoppen zonder het af te sluiten *thema

De in Nederland gevestigde UV-desinfectiespecialist Berson heeft de plaats Carnation in de Amerikaanse staat Washington geholpen bij het ontwikkelen van een innovatieve en milieubewuste methode voor de behandeling van rioolwater met behulp van zijn InLine 7500+ UV-systemen.

Carnation, een plaats met ongeveer 1.900 inwoners, heeft nooit de beschikking gehad over een centraal rioleringssysteem. In plaats daarvan was men voor waterafvoer afhankelijk van individuele beerputten en afwateringsvelden. Uit bodemonderzoek uit 1987 bleek dat de huidige afvoermethode ontoereikend was voor de behoeften van de groeiende bevolking. Voortgezet gebruik van het systeem vormde een bedreiging vanwege verontreiniging van de plaatselijke onbeschermde watervoerende laag. Carnation voorzag dat toekomstige groei problemen zou kunnen veroorzaken voor het milieu en de volksgezondheid, tenzij zou worden gezorgd voor een beter waterlozingssysteem. De autoriteiten kozen voor integratie van een membraanbioreactor met UV-desinfectie, om te verzekeren dat het behandelde water schoon en milieuveilig zou zijn. Het teruggewonnen afvalwater zou vervolgens worden afgevoerd naar het natuurgebied Chinook Bend (24 hectare) om de groei van de wilde flora en fauna te bevorderen en het waterrijke gebied te herstellen. Berson leverde twee parallelle InLine 7500+ UV-eenheden, die in serie zijn geplaatst achter het MBR-systeem. De lampen zitten in een afgesloten UV-kamer, waardoor ze via een flensaansluiting rechtstreeks zijn aan te sluiten op het leidingwerk van de MBR. EĂŠn eenheid behandelt tot 5.300 kubieke meter per dag, terwijl de tweede eenheid een reservefunctie vervult. Het water uit de waterzuiveringsinstallatie in Carnation is zogeheten klasse A-water, het hoogste kwaliteitsniveau voor herwonnen water dat door de staat Washington wordt erkend.

Rio Boxx BV, met een kantoor in stadion Galgenwaard in Utrecht, introduceert een nieuw systeem dat het mogelijk maakt het riool te ontstoppen of te reinigen, terwijl het in bedrijf blijft. Het systeem kan lozingen dagen, zelfs weken, probleemloos verwerken. Tot nu toe was het niet mogelijk het riool te openen zonder afvalwater in de grond te knoeien. Met meer dan 600.000 verstoppingen per jaar gaat het om meer dan 30 miljoen liter afvalwater. Dat is nu verleden tijd.

Voor meer informatie: Peter Menne (040) 290 77 77.

De RioBoxx is een gepatenteerd product, in de vorm van een compacte kist die de rioleringspijp waterdicht omsluit. De omsloten pijp is te openen voor werkzaamheden, zonder dat afvalwater kan ontsnappen. Dit in combinatie met de opvangeenheid, voorzien van pomp, opvangtank, telemetrie en gereedschap. De introductie van het apparaat vond eind oktober plaats in Utrecht. Toen is gekeken naar de toepasbaarheid, milieuontlasting en duurzaamheid. Voor meer informatie: (0800) 347 32 84.

H2O / 02 - 2011

53


Bij ons krijg je de ruimte. Pak jij de kansen? Ondernemen in een complexe omgeving maar met overzicht, betrokkenheid en verstand van zaken. Resultaatgericht: iedereen zegt het, slechts enkelen maken het waar. ARCADIS: infrastructuur – water – milieu – gebouwen. Los van elkaar maar ook integraal. We geven de samenleving vorm door creatief te zijn in onze oplossingen en daadkrachtig in de uitvoering. Als medewerker van ARCADIS verlaat je gebaande paden. Je bent onderdeel van een netwerk van zakelijke professionals. Ingericht rondom klanten, zodat deze direct profiteren van onze kennis en ervaring. Wij brengen ideeën tot leven. Maak jij het mee?

Adviseurs en ontwerpers drink& industriewater Wij zoeken zelfstandige, proactieve en ondernemende professionals met ambitie die met ons vorm kunnen geven aan het opbouwen van ons team op het gebied van drinkwater en industriewater in Nederland.

Wij werven voor de volgende functieprofielen medior en senior professionals: - Projectleider ontwerp drinkwaterinstallaties - Procestechnoloog drinkwater - Adviseur/projectleider Asset Management - Adviseur/projectleider Industrieel Watermanagement Wij zoeken collega’s die een relevant werk- en denkniveau hebben op HBO- of academisch

niveau op het gebied van drinkwater of industriewater met meer dan 5 of 10 jaar relevante werkervaring en met een sterk netwerk. Kijk op www.werkenbijarcadis.nl voor een uitgebreid functieprofiel of bel met René Hoeijmakers, hoofd Watervoorziening, op tel. 06 2706 2362 of met René Teiken, recruiter, op tel. 06 5073 6710.

Imagine the result

11-41 adv H2O - 185x133mm.indd 1

12-01-11 15:38

verpompend goed bouwer van pompen www.desman.nl


Efficiëntie is fantastisch. Duurzaam hoge efficiëntie is van onschatbare waarde. Think about ITT.

Flygt N-pompen kunnen de zwaarste omstandigheden aan en klaren iedere klus. Elk onderdeel is ontworpen en geproduceerd om blijvend hoge prestaties te leveren. Dankzij de gepatenteerde N-technologie met de innovatieve zelfreinigende waaier, leveren Flygt N-pompen prestaties met de hoogste totaalefficiëntie. Dit verlaagt uw energiekosten drastisch en vermindert de kosten van ongepland onderhoud. Alles bij elkaar zorgt dat voor een totale gemoedsrust – en grote kostenbesparingen op de lange termijn. Kortom: kies de meest efficiënte afvalwaterpomp voor onafgebroken topprestaties. Kies Flygt. Ontdek meer op www.ittwww.com

Het ITT ‘Engineered Blocks’-symbool en de tagline ‘Engineered for life’ zijn geregistreerde handelsmerken van ITT Industries..©2010


&

grondwaterstanden

per...

riool overstort data

• grondwaterstanden en riool overstort data per email tot uw beschikking • tot 5 sensoren per modem • geïntegreerde elektronische luchtdruk- compensatie • batterij levensduur tot 10 jaar @ 1 meting / uur en 1 email / dag • op afstand her-programmeerbaar • data opslag in uw eigen SQL database • diverse automatische calculaties (MSL, flow etc) • automatische conversie naar Delft FEWS, Hydras, CSV etc

KELLER GSM2 modemlogger, life can be so simple.... KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK

WWW.KELLER-HOLLAND.NL

Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.