20110225073324

Page 1

nยบ

44ste jaargang / 25 februari 2011

4/

2011

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Samenwerking in de (afval)waterketen geen gelopen weg Duurzaam waterbeheer in groenblauwe long Randstad Interview met Jan Geluk Minder gewasbeschermingsmiddelen in Drentsche Aa



Arbeidsmarkt

D

e discussies over (meer) samenwerking in de waterketen en dan vooral tussen gemeenten en waterschappen lijken overschaduwd te worden door de vrees bij veel ambtenaren voor verlies van hun baan. Met de bezuinigingen die het kabinet Rutte wil doorvoeren, is menig ambtenaar niet langer zeker van zijn of haar werk. Om in zo’n situatie te praten over samenwerking met andere afdelingen of werknemers bij andere overheden, komt menigeen niet goed uit.

Gemeenten beginnen de opgelegde bezuinigingen te voelen. Die denken niet meer aan uitbreiding van taken, tenzij het ze opgedrongen wordt door ‘Den Haag’. Nu valt het grootste deel van de bezuinigingen volgens het kabinet (en door de Vereniging Nederlandse Gemeenten en Unie van Waterschappen) te halen

Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)

Met het verdwijnen de komende jaren van de oudere garde in de watersector, verdwijnt ook een heleboel kennis die niet evenredig terugkomt met nieuwe jonge medewerkers. Het personeelsbeleid wordt dus nog belangrijker dan het nu al is. Samenwerken lijkt alleen succesvol wanneer personen van verschillende instanties met elkaar overweg kunnen, hun eigen kennis kunnen inbrengen én niet op de nominatie staan om ontslagen te worden. Alles hangt namelijk af van de motivatie bij de betrokken mensen. Peter Bielars

inhoud nº 4 / 2011

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam

door ‘optimaler’ te werken (lees: efficiënter). Dat kost dus banen en bevestigt de vrees bij die uitvoerenden.

4 / Samenwerken in de (afval)waterketen geen gelopen weg

6 / Duurzaam waterbeheer in groenblauwe long Randstad

8 / Afspraken in Zuid-Holland over bouwen in buitendijks gebied

10

/ Jan Geluk: “Veiligheidsrisico primair punt van zorg” Maarten Gast

12

/ Minder gewasbeschermingsmiddelen in Drentsche Aa Theo Vlaar, Herman Wanningen en Anton Dries

16 / Glyfosfaat in stedelijk oppervlaktewater Tim van Hattum, Eric Marsman en Sigrid Haverkamp

18 / Innovatiemanagement als sleutel tot meer

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00

succes

Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.

24 / Waternetwerken 29 / Correctie van eigen luchtdrukmetingen is

Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4

10

Joost van der Cruijsen en Maarten Schaafsma

22 / Dikkopelrits bestreden in Gelderse Neede Frank Spikmans, Matthijs de Vos en José Vos

noodzakelijk

22

Thomas de Meij en Jos von Asmuth

33

/ Tolueenvorming bij de opslag van zuiveringsslib Amor Gaillard, Joop Baltussen, Berend Reitsma en en Cora Uijterlinde

36

/ Nieuwe technieken in de water- en slibketen Wim Wiegant, Wim Koopman, Dragan Knezevic en Cora Uijterlinde

40 / Handel & Industrie 42 / Agenda

Bij de omslagfoto: In de Drentsche Aa is de afgelopen jaren het aantal bestrijdingsmiddelen gestaag gedaald. Voor een vijftal middelen worden echter nog overschrijdingen van de norm waargenomen (zie pagina 12).


Samenwerking in de (afval)waterketen geen gelopen weg De samenwerking in de waterketen in Gelderland heeft de burger in deze provincie de afgelopen tien jaar ongeveer 70 miljoen euro opgeleverd. Die conclusie trok gedeputeerde Harry Keereweer op 17 februari tijdens een symposium in Arnhem waarop een einde kwam aan het project Toekomst Waterketen Gelderland. Gemeenten en waterschappen in deze provincie moeten nu het streven naar samenwerking overnemen. In de wandelgangen klonken echter ook andere conclusies.

B

ijna 200 mensen bezochten het symposium. Het gros van hen maakte deel uit van de stuurgroep en projectgroep Toekomst Waterketen Gelderland én de waterschappen Rivierenland, Rijn en IJssel, Vallei & Eem en de gemeenten in Gelderland. Namens de drinkwatersector waren in feite alleen Vitens en één vertegenwoordiger van Vewin aanwezig. Het betreft dan ook een streven naar samenwerking tussen met name de waterschappen en de gemeenten. Het drinkwaterbedrijf speelt daarin nauwelijks een rol. De gemeenten en waterschappen staan voor flinke wateropgaven. Het oppervlaktewater moet schoner (Kaderrichtlijn Water), de prestaties van de zuiveringsinstallaties moeten omhoog en het aantal riooloverstorten moet nog verder dalen. Rioolstelsels en de watersystemen in gemeenten en daarbuiten moeten steeds

4

H2O / 04 - 2011

grotere hoeveelheden regenwater in korte tijd verwerken óf het regenwater moet afgekoppeld worden. Bovendien wil het kabinet ook op het waterbeheer bezuinigen. In totaal gaat het om 380 miljoen euro per jaar. Let wel: deze bezuiniging speelt pas vanaf 2020. De gemeenten en de waterschappen (VNG en Unie van Waterschappen) hebben hier vorig jaar mee ingestemd. De bezuiniging valt eigenlijk alleen te halen als een aantal waterzaken gezamenlijk opgepakt gaat worden. ‘Doelmatiger waterbeheer’ heet dat. De kosten voor de burger - vooral de zuiveringsheffing en rioolheffing - zouden anders ook flink kunnen gaan stijgen. Nog een ander punt dat meespeelt in de discussie, is het afnemen van de hoeveelheid kennis en ervaring binnen gemeenten. Met het wegvallen van veel oudere werknemers nu en in de nabije toekomst valt behalve een

werkkracht ook veel kennis weg, die niet geheel opgevuld wordt door nieuwe werknemers. Door de aanwezige kennis op een breder vlak te gebruiken, wordt die kennisleemte enigszins gecompenseerd.

Pionier

Tien jaar geleden, in 2000, zagen enkele vertegenwoordigers van de gemeenten en waterschappen in Gelderland, Vitens en de provincie de bui al hangen en begonnen het project Toekomst Waterketen Gelderland. Nu tien jaar later moest dagvoorzitter Elisabeth Tuijnman (burgemeester van Overbetuwe) nog steeds herhaaldelijk aandringen op vertrouwen in elkaar. Feit is dat de mensen achter Toekomst Waterketen Gelderland (Peter Salverda en Wim Burgering) al in 2002 een onderzoek lieten verrichten naar het functioneren van gemeenten en waterschappen op het gebied van afvalwaterzuivering en riolering. Daaruit bleek dat soms onnodig veel geld


verslag

uitgegeven wordt omdat iedere gemeente op eigen wijze de waterzaken aanpakte. Voorgesteld werd het beheer en onderhoud van de riolering gezamenlijk uit te gaan voeren, investeringen in de afvalwaterketen af te stemmen en te streven naar één Wim Burgering

waterketenfactuur voor de burger. Vorig jaar volgde pas een dergelijke feitenonderzoek voor het hele land. Nu moeten de Gelderse regio’s zelf initiatieven gaan nemen op het gebied van samenwerking. Tijdens het symposium op 17 februari zouden de zes regio’s presentaties geven, maar daarvan waren er slechts twee te zien: van de regio Noord-Veluwe en de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Het betreft vooral samenwerking op het gebied van een grondwatermeetnet en gezamenlijke meet- en monitoringsprogramma’s. Gelderland neemt dus wel het voortouw in een verdergaande samenwerking in de (afval)waterketen. Landelijke zaken als de benchmark rioleringszorg, het aanstellen van waterambassadeurs en de keuze voor de zuiveringskring als vertrekpunt voor samenwerking vinden hun oorsprong in deze provincie. Het grote probleem in de toekomst blijft de bereidheid van de gemeenteambtenaren om mee te werken aan samenwerking. In een tijd waarin menige ambtenarenbaan onder druk staat, krijgt het nadenken over samenwerken met ambtenaren van andere organisaties niet de hoogste prioriteit. Dat het denken over samenwerken in de waterketen een zaak van onderaf aan opbouwen zou zijn, zoals menigeen in Arnhem beweerde, lijkt tegengesproken te worden door de ambtenaren die juist vinden dat de samenwerking hen door de bestuurders opgelegd wordt. Gedeputeerde Keereweer kon ook niet verbloemen dat de komst van een waterketenbedrijf in Gelderland voorlopig nog niet

aan de orde is. “Dat kost tijd en veel overtuiging”. Ina Adema (VNG) noemde dit jaar daarentegen het jaar van de doorbraak. Een noodzakelijke doorbraak, omdat bij het uitblijven van concrete samenwerking tussen gemeenten en waterschappen het Rijk die samenwerking wettelijk gaan regelen. Ook in het concept-Bestuursakkoord Water, dat sinds afgelopen week intern bij de waterschappen ter behandeling ligt, gaan de betrokken partijen uit van structurele samenwerking om de benodigde bezuiniging te behalen. Ger Verwolf (Unie van Waterschappen) riep als enige daarbij de drinkwaterbedrijven op ook mee te doen en hun ervaringen op het gebied van samenwerking van de laatste jaren in te brengen bij de gemeenten en waterschappen. Volgens Annemarie Moons (Vallei & Eem) kunnen de gemeenten en waterschappen zonder samen te werken het noodzakelijke werk niet goed uitvoeren. Zij vroeg wel expliciet aandacht voor de personele kwetsbaarheid van veel kleine gemeenten. Tussen de benodigde en beschikbare personeelsformatie zit volgens haar een verschil van ongeveer 40 procent. De gemeenteambtenaren in kwestie kunnen uitsluitend het dagelijkse beheer en onderhoud plegen. Zij hebben geen tijd om vooruit te kijken. Toch bleef ze optimistisch. “Bij vertrouwen in elkaar kunnen de gemeenten en waterschappen heel veel bereiken.” (foto’s: Rien Hokken).

H2O / 04 - 2011

5


Duurzaam waterbeheer in groenblauwe long Randstad Welke rol vervult water in ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart en hoe kunnen we deze ‘blauwgroene’ long van de Randstad in de toekomst voorzien van voldoende zoet water? Is in lage gebieden met een snelle bodemdaling een duurzaam, klimaatbestendig watersysteem te realiseren? En kan een (gezichts) bepalende functie als landbouw gehandhaafd worden op kwetsbare veengronden? Deze vragen stonden centraal tijdens de conferentie ‘Duurzaam waterbeheer, het blauwe toekomstperspectief van het Groene Hart’ op 10 februari in Woerden. Oud-minister Jacqueline Cramer: “Het Groene Hart moet een gebied blijven met een combinatie van functies. Water speelt daarin een centrale rol.”

M

et deze conferentie willen we een impuls geven aan duurzaam waterbeheer in het Groene Hart, aldus dijkgraaf Patrick Poelmann van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in zijn openingstoespraak in de raadzaal van het stadhuis. Samen met Stichting Groene Hart had het hoogheemraadschap de conferentie georganiseerd, in de aanloop naar de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Onderwerpen als bodemdaling, verzilting, voldoende zoet water en de combinatie van gebruiksfuncties moeten een plaats krijgen in de structuurvisie voor het Groene Hart. Daarbij zijn de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland betrokken. Wijnand Duyvendak, voormalig Tweede Kamerlid voor GroenLinks en tegenwoordig klimaatambassadeur, stelde water centraal in zijn visie op het Groene Hart. In de discussie over de gewenste verhouding tussen de gebruiksfuncties zal het ‘polderen’ blijven, voorspelde Duyvendak. “Mijn vertrekpunt is het Groene Hart als het ‘Central Park’ van de Randstad. Geef water de ruimte ten behoeve van de gebruiksfuncties en laat mensen ervan genieten door het boerenland en de dijken toegankelijker te maken voor recreatie.” Ruimte, rust, schoonheid en natuur moeten wat hem betreft voorop staan: geen ‘verrommeling’ van het cultuurhistorische landschap.

Bestuurlijke rommel

Duyvendak stond kritisch tegenover de bestuurlijke drukte in het Groene Hart, met vijf waterschappen, drie provincies, meer dan 50 gemeenten en het Rijk. “We moeten het meer als één gebied benaderen en besturen vanuit een centrale visie. De uitdagingen zijn te groot om ons deze bestuurlijke rommel te kunnen permitteren.” De wateropgaven worden volgens Duyvendak groter door zeespiegelstijging, verzilting en de effecten van een opwarmende aarde: kortere perioden met extreme neerslag en langere droogteperioden. “Water zal meer drukken op het Groene Hart.” Dat vereist adaptatiemaatregelen, zoals waterberging. “Maar we moeten ook blijven mitigeren en emissies beperken. Door droogvallend veen komt methaangas vrij, ook een broeikasgas.” Zo bezien is

6

H2O / 04 - 2011

vernatting van veengronden een vorm van mitigatie, die bovendien de bodemdaling tegengaat. Dat de veenweidepolders in het Groene Hart een uniek maar ook kwetsbaar landschap vormen, onderstreepte rijksadviseur voor het landschap Yttje Feddes. Haar boodschap: berg het zoete water, wees zuinig op het polderlandschap, spaar de kwetsbare gebieden met dunne veenpakketten en stel het veenweidegebied voorop in het project ‘Groene Ruggengraat’. Voor grotere boerenbedrijven is een differentiatie van natte en droge stukken land een mogelijkheid, opperde Feddes. Om bodemdaling en inklinking van het veen tegen te gaan is een slim peilbeheer noodzakelijk. De bepaling van het gewenste waterpeil voor kwetsbare polders noemde Feddes een ‘belangrijke opgave’ voor de waterschappen en provincies. Waarbij ze aantekende dat zeespiegelstijging en verzilting gevolgen hebben voor de inlaat van het benodigde zoetwater. “We moeten

vermijden dat het Groene Hart aan het infuus komt van het IJsselmeer.” Water vormt de basis van het landschap van het Groene Hart, stelde Feddes. Ze pleitte ervoor water in te zetten voor de versterking van het ‘poldermozaïek’ en het ‘park van de Randstad’ beter te ontsluiten voor recreanten. Dat betekent een voortzetting van het project ‘Recreatief routenetwerk’, met de aanleg van een netwerk van wandelpaden over de polderkaden en versterking van het vaarnetwerk (verbindingen tussen vaarten en plassen). Feddes: “Maak de vaarten bevaarbaar en de kaden beloopbaar. Geef het Groene Hart meer betekenis voor de omliggende steden.”

Combinatie van functies

Daarbij sloot oud-minister van VROM Jacqueline Cramer zich aan door het Groene Hart te betitelen als de ‘groenblauwe long’ van een verstedelijkt en geïndustrialiseerd gebied: de Randstad. “Het Groene Hart moet


verslag

Water meer sturend Moet water een meer sturende rol krijgen bij ruimtelijke ontwikkelingen en hoe borg je dat? Dat was de centrale vraag bij één van de vier themasessies. Christiaan Wallet van het ministerie van Infrastructuur & Milieu constateerde dat water, bodem en klimaat onvoldoende meegenomen worden bij ruimtelijke ordening. “We hebben nieuw beleid nodig.” Tijdens de discussie werd de vraag gesteld of überhaupt nog gebouwd moet worden in laaggelegen gebieden waar de grond instabiel is of het grondwaterpeil hoog. Volgens de aanwezigen zou het watersysteem een belangrijke randvoorwaarde moeten zijn bij nieuwbouwplannen. De waterschappen zouden meer eisen moeten stellen bij de keuzes voor bouwlocaties. Als water een meer sturend element is bij ruimtelijke ontwikkelingen, moet de rol van de waterschappen als waterautoriteit versterkt worden. Waterschappen moeten een zwaarwegender stem krijgen. De samenwerking tussen provincies (“te weinig waterkennis”) en waterschappen (“te weinig kennis van ruimtelijke ordening”) is voor verbetering vatbaar, aldus de deelnemers aan de conferentie. De themasessie over zoetwatervoorziening in het Groene Hart schetste toekomstige dilemma’s. Toenemende verzilting zet de inlaat van zoet water onder druk. Zo raakte in 2003 (droge zomer) de inlaat bij Gouda verzilt. In droge perioden voeren de rivieren minder water aan, waardoor de waterkwaliteit verslechtert (hogere concentraties van verontreinigingen). Ander probleem zijn de kleine marges bij flexibel peilbeheer in veenweidegebieden. Er ontstaat al snel wateroverlast of - bij te weinig water - verdroging van de bodem. En het tegengaan van bodemdaling door vernatting leidt tot een hogere vraag naar zoet water.

een gebied blijven met een combinatie van functies. Water speelt daarin een centrale rol.” Volgens Cramer, hoogleraar duurzaam innoveren en directeur van het Utrecht Centrum voor Aarde en Duurzaamheid, zijn veiligheid en klimaatbestendigheid sleutelwoorden bij ruimtelijke ontwikkelingen en beleidskeuzes. “In het Groene Hart komen veel problemen samen - zoals verzilting, bodemdaling en meer water terwijl we toch de gebruiksfuncties in stand willen houden.” Om het gebied in de toekomst vitaal te houden, zijn kennisbundeling en samenwerking in regionale clusters en in de waterketen ‘cruciaal’. Cramer: “Een complexe problematiek zoals in het Groene Hart kun je niet in je eentje oplossen. Daarvoor zijn een gezamenlijke aanpak en een integrale visie nodig. Laten we het kind niet met het badwater weggooien. Het is nog steeds een prachtig gebied. We moeten vasthouden aan een langetermijnperspectief op het Groene Hart als metropolitaan park van de Randstad.”

De aanleg van zoetwaterbuffers wordt als oplossing overschat, werd tijdens de discussie opgemerkt. Daarvoor moet men ruimte reserveren en infrastructuur aanleggen. De aanvoer van zoet water vanuit het IJsselmeer is wegens de benodigde investeringen in infrastructuur een kostbare optie. Voor de aanvoer van zoet water naar het Groene Hart is het benutten van water uit de Lek - en dus een slimme verdeling van het Rijnwater - praktischer.

H2O / 04 - 2011

7


actualiteit Afspraken in Zuid-Holland over bouwen in buitendijks gebied De belangstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen buitendijks neemt toe. In die gebieden bouwen is niet zonder risico’s. Om die inzichtelijk te maken en te beperken, hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en betrokken organisaties afspraken gemaakt over het buitendijks veiligheidsbeleid. Ze zijn afgelopen week in Rotterdam ondertekend.

D

e gemeenten Rotterdam en Dordrecht gaan de bijbehorende risicomethode gedurende een jaar testen bij een representatief aantal bestemmingsplanprocedures voor buitendijkse gebieden. Vele andere gemeenten zijn ‘enthousiast’ en willen meedoen aan de proef. “De hypothetische toetsing is in een eerder stadium al uitgevoerd, nu willen we in de praktijk testen of de methode met name door gemeenten goed toepasbaar is”, zegt ir. Evert van der Meide, senior beleidsmedewerker van de Provincie Zuid-Holland. “Tijdens de met 170 personen goed bezochte (bestuurlijke) conferentie - die 16 februari ter gelegenheid van de ondertekening plaatsvond - bleek uit de reacties op een daar geponeerde stelling dat buitendijks niet per definitie onveiliger hoeft te zijn dan binnendijks. Het water stijgt geleidelijk en bovendien kunnen mensen die in buitendijkse gebieden wonen, vaak bewuster zijn van het water en het zien aankomen. Wanneer een dijk doorbreekt, komt er in het

binnendijkse gebied ineens een hele golf water naar binnen, met mogelijk veel grotere gevolgen. Wel moet men in buitendijkse gebieden in de toekomst rekening houden met hogere waterstanden. Dat is de reden waarom we een methode ter beschikking stellen waarmee gemeenten hun buitendijkse gebieden toekomstgericht en overstromingsrobuust kunnen ontwikkelen.”

Bewust

Zeker wanneer gemeenten hun ruimtelijke inrichting en bouwmethoden buitendijks aanpassen, bijvoorbeeld door ophoging en het bouwen van woningen boven garages, zijn de risico’s te beperken. “Het is wel van belang dat bewoners van deze gebieden zich bewust zijn van de gevaren van buitendijks wonen en de maatregelen die zij, en/of de overheid, kunnen nemen. Het belang van goede risicocommunicatie is tijdens de conferentie nog eens benadrukt”, aldus Van der Meide. Het gaat om 37 gemeenten in Zuid-Holland die buitendijks gronden bezitten, met in

totaal 65.000 bewoners, van wie 40.000 in Rotterdam. Rotterdam en Dordrecht hebben zich gecommitteerd en nemen het voortouw tijdens het proefjaar. In Rotterdam komt een aantal haventerreinen vrij, waardoor het potentieel voor buitendijks bouwen in die gemeente nog groeit. Dat zoveel andere gemeenten met de proef willen meedoen en ook hun bestemmingsplannen volgens de risicomethode voor toetsing willen aanbieden, is volgens de initiatiefnemers een hoopvolle ontwikkeling. Daardoor kan de praktijktoets uitgebreid worden. Het gebruik van de risicomethode krijgt naar verwachting in 2012 een plaats in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. De ondertekenende partijen zijn gemeente Rotterdam, gemeente Dordrecht, Havenbedrijf Rotterdam, Stadsregio Rotterdam, Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hoogheemraadschap van Delfland, Waterschap Rivierenland en Provincie Zuid-Holland.

Hoewel het uit oogpunt van de waterhuishouding en veiligheid niet verstandig is, laten steeds meer gemeenten toe dat buitendijks gebouwd wordt. Het gaat dan niet alleen over bedrijfsgebouwen en nieuwe voorzieningen als drijvende kassen, maar ook om woningbouw.

8

H2O / 04 - 2011


verslag Samenspel water en land biedt Zeeland nieuwe mogelijkheden Zeecultuurparken in de zuidwestelijke delta kunnen er in de toekomst mede voor zorgen dat het samenspel van water en land in Zeeland niet alleen oplossingen biedt voor de zoet- en zoutwaterproblematiek, maar ook mogelijkheden voor ondernemers en de biogebaseerde economie. Dat zei waterstaatdeskundige en Zuid-Hollands Statenlid Ronald Waterman op 9 februari, tijdens de tweede Watertop van de stichting Kennis Netwerk Delta Water (KNDW) in het geheel vernieuwde Watersnoodmuseum in Ouwerkerk. Voor degenen die teleurgesteld zijn over het niet uitvoeren van het Kierbesluit wees Waterman erop dat er al kieren zitten in de Haringvlietsluizen.

D

oor de bouw van de Haringvlietdam is het Haringvliet veranderd in een zoetwatermeer. De afsluiting van het Haringvliet heeft ook nadelige gevolgen. Daarom besloot het Rijk in 2000 de Haringvlietsluizen ook bij vloed op een kier te zetten. Waterman: “In het noorden van de zuidwestelijke delta bevindt zich de Biesbosch (met zijn spaarbekkens), het Hollands Diep en het Haringvliet. De zoetwatervoorraad, die daar mede onder invloed van de Deltawerken is ontstaan, is van zeer grote betekenis als industriewater, irrigatiewater voor de landbouw en drinkwater. Het Kierbesluit was bedoeld om het estuariene karakter van het gebied weer te vergroten, om het zeeforel en zalm mogelijk te maken weer stroomopwaarts te trekken en paling de kans te geven zijn paargebied te bereiken.” Doordat er al vanaf het begin in de pijlers van de Haringvlietsluizen zes ‘kanalen’ zitten om vissen de mogelijkheid te geven van het Haringvliet naar de Noordzee te zwemmen en andersom, heeft volgens Waterman al uitwisseling van mariene organismen plaats. Wanneer de kier alsnog opengaat, mag het brakke water niet verder komen dan het spui. “We moeten de zoetwatervoorraad veiligstellen, omdat zoet water essentieel is voor de landbouw, zowel op Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland als in West-Brabant.

Verzilting

De enorme algenplaag in het voormalige intergetijdegebied Krammer-Volkerak en Zoommeer is volgens Waterman op te lossen door verzilting en zelfs het opnieuw toelaten van getijden. Daarvoor is het nodig een complex plan uit te voeren, dat bestaat uit het realiseren van een getijdencentrale van 60 à 70 megaWatt en de aanleg van een duurzame jachthaven op enige afstand van Port Zélande aan de binnenkant van de scheepssluis. “Door de Krammersluis open te zetten krijg je verzilting. Het gevaar dreigt dat een zoutlek optreedt vanaf de Volkeraksluis richting Biesbosch, Hollands Diep, Haringvliet en zelfs West-Brabant. In de Afsluitdijk doen we al proeven met een methode om dat te voorkomen: een dubbel bellenscherm, gekoppeld aan zoetwaterinjectie. Uiteindelijk willen we zeecultuurparken realiseren, zowel rond de Oosterschelde als Grevelingen, Krammer-Volkerak en Zoommeer. Ook de industrie heeft belangstelling voor het van de grond tillen van de biogebaseerde economie, die zich niet alleen hoeft te beperken tot (het

Door zes 'kanalen' in de pijlers van de Haringvlietsluizen heeft nu al uitwisseling van mariene organismen plaats (foto: Rijkswaterstaat).

stimuleren van) vormen van aquacultuur, zoals de kweek van vis als zeetong en tarbot of mariene organismen als zeekool, zeekraal en lamsoor.” Waterman denkt dat deze parken ook het toerisme zullen stimuleren en een rol kunnen spelen bij de ‘groene’ productie van fijne chemicaliën. “Daarnaast kijken we naar de mogelijkheid een eiland aan te leggen in de vorm van een valmeercentrale, met windmolens en opslag van energie, waardoor je onregelmatigheden in de toevoer van windenergie kunt afvlakken. Ten slotte overwegen we Bergen op Zoom weer met de zee te verbinden, door middel van een open verbinding van de Binnen- met de Oosterschelde.” Dat betekent volgens hem nieuwe mogelijkheden voor kwekers van kokkels en mosselen.

Zeeboerderij

Ook Willem Brandenburg van de Wageningen Universiteit kon uiteindelijk een positief vooruitzicht presenteren: “De agroproductie moet tegen 2050 zijn verdubbeld om de dan verwachte 9,2 miljard aardbewoners te kunnen voeden, kleden en van energie voorzien. Dat kan alleen wanneer we niet meer praten over biodiversiteit en duurzaamheid. Een betere oplossing is de productie naar zee brengen: grootschalige teelt van zeewier in combinatie met buitengaatse windparken. Meervoudig ruimtegebruik is een uitdaging.” Volgens Brandenburg wordt straks op zee meer droge stof per hectare geproduceerd dan op land. De op de open-zeeboerderijen gekweekte

wieren bieden de levensmiddelenindustrie bovendien een goede vervanging voor dierlijke eiwitten. Dat reduceert de ecologische voetafdruk. Golfdemping zorgt voor inpassing van de zeevoedselfabrieken in een klimaatbestendige kustverdediging. Over een paar maanden komt de eerste zeeboerderij in bedrijf bij de Schelphoek in de Oosterschelde. “Na analyse van de resultaten kunnen we naar de Voordelta.” De bijeenkomst maakte nog eens duidelijk dat het kweken van algen voor zowel energieopwekking als voedselproductie steeds belangrijker wordt. Spreker Martijn Stevens (adviseur op het gebied van vormgeving in het landschap) ging bijvoorbeeld, tijdens zijn lezing over nieuwe uitdagingen voor bedrijfsleven en overheden in de zuidwestelijke delta, in op een door het Amerikaanse ruimtevaartinstituut NASA ontwikkeld proces om algen te kweken op de oceaan. “We moeten groot denken en slim handelen en ons afvragen hoe we, in het kader van de biogebaseerde economie, landbouwgronden onder de waterspiegel kunnen realiseren.” De Watertop, die te beschouwen was als een doorkijkje naar de mogelijke toekomst van het deltagebied, trok ongeveer 50 bezoekers van onder meer bedrijven, Evides, Hogeschool Zeeland, Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen en overheden. Vooral de combinatie van vernieuwing, duurzaamheid en in een vroeg stadium gegenereerd maatschappelijk draagvlak - die in de presentaties doorklonk - viel op. H2O / 04 - 2011

9


interview_chapeau Jan Geluk, dijkgraaf van Waterschap Hollandse Delta:

“Interview_kop “Veiligheidsrisico primair punt van zorg” groen Eén van de jongste waterschappen in ons land is Waterschap Hollandse Delta interview_intro zwartmet het waterbeheer en de dijken in het zuidelijk deel in Ridderkerk, belast van Zuid-Holland. Een apart taxibusje brengt de bezoeker van het NS-station interview_vraag Barendrecht naargroen het Waterschapshuis langs de A15 aan de rand van een interview_plat groot bedrijventerrein. De ruimte om het gebouw verbeeldt de taken van het waterschap: een strakke gecultiveerde polder, met een geploegde akker (het parkeerterrein), een waterstrook als natuurlijke omgeving, met een gebouw als verbinding tussen beide. De eerste dijkgraaf van dit waterschap is Jan Geluk. Hierbij het verslag van een gesprek met hem, net terug van de marathon van New York, volbracht in 4 uur, 5 minuten en 45 seconden. Geen geringe prestatie voor iemand van 60 jaar.

Kunt u iets vertellen over het ontstaan van Hollandse Delta?

“Hollandse Delta beslaat het Eiland van Dordrecht, de Hoekse Waard, IJsselmonde, Voorne-Putten/Rozenburg en GoereeOverflakkee. Het is in 2005 ontstaan uit een fusie van vier waterschappen en het overeenkomstige deel van het vroegere zuiveringsschap. Nadat een nieuw bestuur was gevormd, heb ik gesolliciteerd op de advertentie voor een dijkgraaf, ben benoemd en in juli 2005 aangetreden. Ik kende de waterschapswereld van huis uit. Mijn vader was dijkgraaf van Waterschap Schouwen-Duiveland en heeft ook in het bestuur van de Unie van Waterschappen gezeten. Van dat waterschap ben ik zelf ook algemeen bestuurslid geweest. Toen ik solliciteerde, was ik zeven jaar lid van de VVD-fractie in de Tweede Kamer met onder andere de portefeuille water.”

Zullen wij eerst uw levensloop doornemen?

“Ik ben in 1950 geboren in Schuddebeurs op Schouwen-Duiveland, in Zeeland dus. Schuddebeurs ligt midden op Duiveland, op een zandrug tussen de oude kreken, in de bossen. Een plaats die in 1953 droog gebleven is. Mijn vader had daar een akkerbouwbedrijf van 190 hectare. In 1969 heb ik eindexamen gedaan op de Hogere Landbouw School in Dordrecht, daarna heb ik vijf jaar over de wereld gereisd, overal gewerkt en kennis en ervaring opgedaan. In Noorwegen ontmoette ik mijn vrouw. Met mijn HLS-diploma had ik ook in Wageningen kunnen gaan studeren. Ik heb dat overwogen, maar ik was op dat moment het studeren beu en ben dus de wijde wereld in getrokken. Achteraf heb ik daar wel eens spijt van gehad. Ik heb later nog een certificaat Rechten aan de Open Universiteit gehaald, maar zo’n keuze maak je als je jong bent.” “In 1974 kreeg mijn vader hartproblemen en ben ik versneld op de boerderij gekomen. Ik was actief in de landbouworganisaties, in het waterschap, zoals ik al zei, en in de politiek. Van 1986 tot 1991 heb ik voor de VVD in de Staten van Zeeland gezeten.”

10

H2O / 04 - 2011

“In 1993 kreeg ik zodanige rugklachten dat ik het werk op ons bedrijf door anderen moest laten doen en heb toen voor Cebeco International projecten in de voormalige SovjetUnie ontwikkeld, met name in Kazachstan en Oezbekistan.”

Wat voor projecten waren dat?

“Projecten voor de teelt en levering van aardappelen, suikerbieten en grove tuinbouwproducten, die verkocht werden aan de centrale overheid in die landen. Wij zetten ze op en begeleidden ze; we zorgden niet voor de afzet. Nu was het ook weer niet zo vreselijk moeilijk om daar succes te boeken. Als je in Nederland een opbrengst van 50 à 60 ton per hectare haalt en daar 15 ton per hectare gewoon is, kom je al gauw boven dat opbrengstniveau uit. Toen ik dat vijf jaar gedaan had, heb ik in 1996 een eigen bedrijf opgezet. Ik heb projecten voor de Europese Unie gedaan, bijvoorbeeld het leveren van graan aan Tadzjikistan, een hulpproject in een crisissituatie daar. Via de contacten die ik in Kazachstan had opgebouwd, liepen zulke leveringen.” “Eind 1997 kwam de vraag of ik op de lijst van de VVD voor de Tweede Kamerverkiezingen wilde staan. Ik kwam vrij hoog op de lijst en ben vanaf 1998 lid van de Tweede Kamer geweest, in de eerste jaren met Bolkestein als fractieleider. In 2002 ben ik er vijf maanden uit geweest toen de LPF zijn grote verkiezingswinst geboekt had. Toen de regering met de LPF erin gevallen was, ben ik weer in de fractie gekomen. Een interessante periode, ook binnen de VVD, met eerst het uittreden van Hirsi Ali en later dat van Wilders.”

Hebt u als Kamerlid dingen bereikt?

“Ik had de portefeuilles ruimtelijke ordening, landbouw en water. Toen ik benoemd was in 1998, hadden we die zware regenval die vooral in het Westland en op Voorne-Putten voor veel overlast zorgde. Ik heb voorgesteld dat het mogelijk zou worden een weerrisicoverzekering af te sluiten. Dat is later ook tot stand gekomen. Ik heb aandacht gevraagd voor het plan Waterman, het opspuiten van zandduinen in de vorm van rillen voor de

kust tussen Hoek van Holland en Scheveningen. Later kwam het plan van de huidige Zandmotor. Een vorm van ‘bouwen met de natuur’, zoals Waterman beoogde. In de sfeer van de ruimtelijke ordening diende ik de vereveningsmotie in: bouwen in groene gebieden compenseren met de aanleg van groen elders. ‘Groen voor rood’ dus en de kosten van dat groen door rood laten betalen. Het principe: voor wat, hoort wat.” “De Watersnoodramp van 1953 heb ik als klein kind meegemaakt, de evacuatie, het beeld van de boerderij van mijn grootvader, die onder water stond. Ook de hele wederopbouw in de jaren daarna tot en met de Deltawerken. Mijn vader is lang dijkgraaf geweest, van 1956 tot 1982. Ik heb dit vak dus echt met de paplepel ingegoten gekregen. Het verbaasde mij dan ook dat er in de Kamer nauwelijks gereageerd werd toen uit de eerste toetsing van de hoogwaterbescherming bleek dat er van alles mis was. Dat veranderde pas nadat Kathrina New Orleans verwoest had.”

Wat zijn hier uw punten van zorg?

“Dat is primair het veiligheidsrisico. Werkt de Maeslantkering als wij die nodig hebben? Een eerste risicoanalyse kwam uit op een faalkans van 1:8. Dat was een gevolg van zwaktes in het besturingssysteem: gevoeligheid van de software, de hoeveelheid brandstof voor de noodstroomvoorziening, etc. Inmiddels is de faalkans teruggebracht tot 1:100. In het ontwerp was echter uitgegaan van 1:1000. Daar zit dus nog steeds een factor 10 tussen. Wat gebeurt er als bij aanhoudende noordwestenwind en hoog water in de rivier de kering langere tijd dicht moet? Waar kan het rivierwater dan naartoe?” “Ik ben geen doemdenker, maar wij moeten het veiligheidsrisico niet onderschatten. We beheren 351 km hoofdwaterkering. Bij de tweede toetsing bleek 60 km niet aan de eisen te voldoen. Die versterken we nu. Bij de derde toetsing kwam daar nog een kilometer bij. We voelen ons veilig achter de dijken, maar die dijken vragen voortdurend om aandacht. Ze klinken in, normen worden bijgesteld, etc. Daarom zijn waterschappen


interview “Derde punt is de zuivering Dokhaven in Rotterdam-Zuid die sinds 1986 functioneert en ontworpen is aan de hand van de eisen die toen gesteld werden. Hollandse Delta haalt 50 tot 60 procent stikstof- en fosfaatverwijdering. We moeten nog steeds naar 75 procent verwijdering. Onder de grond uitbreiden gaat niet, dus wij moeten tot innovatie zien te komen zonder de gehele installatie te renoveren. Dat proberen we nu met het innovatieve Anammox-systeem te bereiken, in combinatie met verbetering van de energiehuishouding van de installatie.”

Verwacht u nog verdere opschaling?

Jan Geluk

zo wezenlijk. Zij zijn goed geëquipeerd met deskundige mensen die verstand hebben van waterzaken. En door de opschaling van de laatste jaren zijn het krachtige overheden geworden. Je kunt die taak niet aan gemeenten of provincies overlaten.”

Voor de Kamerverkiezingen waren vele partijen voor het opheffen van de waterschappen.

“Binnen de VVD is daarover ook de nodige discussie gevoerd. VVD-leden van colleges van Gedeputeerde Staten waren eerst ook voor opheffen. Uiteindelijk werd het partijstandpunt: waterschappen handhaven. Ook binnen het CDA is het standpunt bijgesteld. In het huidige regeerakkoord is vastgelegd dat de waterschappen blijven bestaan. Wel wil de regering de directe verkiezingen vervangen door indirecte. Ons algemeen bestuur is daar tegen. Dat is voorstander van een directe betrokkenheid van de burger bij zijn waterschap. Degenen die belasting betalen, moeten ook direct zeggenschap kunnen hebben. Je krijgt dan de discussie over het opkomstpercentage dat rond de 23 procent lag. Als we bij de komende verkiezingen voor de Provinciale Staten een opkomstpercentage van bijvoorbeeld 30 procent halen, gaat men toch ook niet voorstellen de provincies op te heffen? Belangrijk is de beeldvorming en die is nog altijd niet positief genoeg.” “In de regeringsverklaring staat ook dat het waterbeheer doelmatiger moet. Daar zijn we druk mee bezig. Waterschap Hollandse Delta heeft dat vastgelegd in het bestuursakkoord dat we met de gemeenten gesloten hebben. We zijn nu met 25 waterschappen, allemaal krachtige bestuursorganen, we worden serieus genomen, we stralen eenheid uit, we hebben ideeën die ertoe doen. Daar ben ik tevreden mee en ook trots op.”

De Telegraaf had de stijging van de waterschapsheffingen onlangs pregnant op de voorpagina.

“De lasten voor de burger zijn een permanent punt van zorg. Aan de ene kant zijn we druk bezig met bezuinigingen, maar we moeten ook onze verplichtingen nakomen. Het op hoogte brengen van de dijken, dat naast de zorg voor schoon en voldoende water een kerntaak van de waterschappen is, vraagt om investeringen die de kapitaallasten doen stijgen. Dat kan niet anders. Daarnaast zijn we nog steeds bezig met verder opschalen, zoals samenvoegen van laboratoria en samenwerken op ICT-gebied in Het Waterschapshuis. We hebben veel contacten met de gemeenten om door afstemming van riolering en zuivering, maar ook van dijk- en wegbeheer, de maatschappelijke kosten voor de burger zo laag mogelijk te houden. Belangrijk is dat je samen aan de burger laat zien wat je bespaart. “

“In Zuid-Holland niet. Waterschap Hollandse Delta is nu zes jaar onderweg. We zijn nog steeds bezig met het absorberen van de winst uit de fusie van 2005. Als je die tijd niet neemt, haal je het rendement wat in een fusie zit, er niet uit. Bovendien moet je als waterschap aanspreekpunt zijn voor de burger in jouw streek. Dat vraagt in principe om niet te grote eenheden, een eeuwig dilemma dus. Waterschap Hollandse Delta is 24 uur per dag, zeven dagen in de week, zowel telefonisch als via internet bereikbaar voor de belastingbetaler. Met bijvoorbeeld onze auto’s zijn wij zichtbaar in de regio, maar je moet ook als mens zichtbaar zijn. Dat wordt steeds moeilijker. Regionale kranten vallen weg, het lezen wordt minder. Maar we kijken voortdurend hoe we mensen wel kunnen bereiken, bijvoorbeeld door Twitter. Ook voor de gemeenten is dat een probleem, om over de provincie nog maar te zwijgen. Je kunt ook opschalen in de samenwerking. Je zou kunnen denken aan één landelijke projectvoorbereiding.” “Ook zullen we verder moeten zien te komen

“Bestuurders waterschap moeten “Inteview_streamer groen” zichtbaar zijn in de regio”

Wat speelt er in Nederland verder naast veiligheid?

“Tweede punt is het creëren van voldoende waterberging in de stedelijke omgeving, maar ook in het landelijk gebied waar vaak veel sloten zijn gedempt. Met name in Rotterdam en Dordrecht zijn we daar met de gemeenten volop mee bezig. Het kost veel, ieder betaalt zijn deel. Maar het speelt in alle 22 gemeenten in ons gebied. Hier is overal veel economische activiteit. We kunnen niet hebben dat bij zware regen de boel onder water komt te staan. Dan schiet je als waterschap tekort. Maar de lasten gaan daardoor wel omhoog.”

in bedrijfsmatig werken. De overheid zal wel moeten, gezien alle bezuinigingstaakstellingen. Het rapport van de Feitencommissie Doelmatig Beheer Waterketen geeft mogelijkheden aan.”

Dat rapport richt zich op het beheer.

“In het programma Zuiveren, één van onze kerntaken, is bijvoorbeeld veel ervaring met onderhoud. Die kun je ook weer benutten in andere systemen. Voor mij ligt de kracht van het waterbeheer toch vooral in het samen doen. Met andere waterschappen, maar ook met de andere overheden. Dat hebben waterschappen ook altijd gedaan. Wel op basis van deskundigheid. Je ziet bij de NS hoe het fout kan gaan als je die niet in de top van je organisatie hebt. Ik heb als jonge boer zelf sloten geschoond, ik weet uit de praktijk het belang daarvan. Die ervaring draag je je hele leven met je mee.” Maarten Gast

H2O / 04 - 2011

11


Minder gewasbeschermingsmiddelen in Drentsche Aa De Drentsche Aa wordt door Waterbedrijf Groningen gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Sinds 1881 worden de stad Groningen en omgeving deels voorzien van drinkwater vanuit gezuiverd oppervlaktewater: jaarlijks zo’n zeven miljard liter water. Het waterbedrijf controleert het water daarom regelmatig op de aanwezigheid van onder meer gewasbeschermingsmiddelen. Uit de meetresultaten van de afgelopen 15 jaar blijkt dat in de jaren ‘90 nog veel normoverschrijdingen werden geconstateerd. Maar na het instellen van beschermingsmaatregelen en de uitvoering van stimuleringsprojecten is het aantal normoverschrijdingen nu sterk gedaald. De laatste jaren worden voor een vijftal gewasbeschermingsmiddelen nog overschrijdingen waargenomen.

I

n de afgelopen decennia heeft Waterbedrijf Groningen regelmatig hoge concentraties gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen in het oppervlaktewater van de Drentsche Aa. Vanaf 1994 zijn daarom in het stroomgebied beschermingsmaatregelen genomen. Het vullen en spoelen van spuitapparatuur vanuit de beek is sinds 1994 verboden. Onder regie van de Provincie Drenthe zijn, samen met Waterbedrijf Groningen en Waterschap Hunze en Aa’s, diverse alternatieve vul- en spoelplaatsen voor de agrariërs aangelegd. Aan weerszijden van belangrijke watervoerende waterlopen is een strook van vier meter vanaf de insteek tot grondwaterbeschermingsgebied aangewezen. Deze strook fungeert als een spuitvrije zone, waarbinnen een verbod geldt op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, behalve pleksgewijze bestrijding van enkele onkruiden. Overigens is op deze landbouwkundige beperkingen een schadevergoedingsregeling van toepassing: een convenant tussen Waterbedrijf Groningen en LTO-Noord. Daarnaast hebben het waterschap en waterbedrijf vanaf 1995 gronden aangekocht ter verbreding van de schouwpaden1). Ook zijn diverse stimuleringsprojecten in het gebied opgezet om het middelengebruik en

Positief beeld, maar we zijn er nog niet

de milieubelasting te verminderen, zoals een kantdoppenproject en demonstraties van mechanische onkruidbestrijding. Bij het kantdoppenproject ging het om een stimuleringsbijdrage voor de aanschaf van kantdoppen voor het gebruik aan spuitmachines, om zodoende de drift (verwaaiing) van het middel naar het oppervlaktewater te verminderen. Door de sanering van diverse riooloverstorten vanuit stedelijk gebied is eveneens gewerkt aan de reductie van milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater. Voorbeeld hiervan is het saneren van de overstort in Nijlandsloopje in Assen. Effluent van rioolwaterzuiveringen wordt sinds 1985 niet meer geloosd op de Drentsche Aa.

Waterbedrijf Groningen bemonstert al tientallen jaren het oppervlaktewater op onder meer gewasbeschermingsmiddelen. Tussen 1992 en 1994 werd het onderzoek naar gewasbeschermingsmiddelen uitgevoerd op basis van steekbemonstering. Metingen worden verricht nabij het innamepunt voor de drinkwaterbereiding in De Punt. Sinds 1995 wordt aanvullend ook tijdsproportionele bemonstering ingezet, waarbij gedurende een week tien liter oppervlaktewater wordt verzameld. In afbeelding 1 is de ontwikkeling weergegeven in de normoverschrijdingen voor bestrijdingsmiddelen vanaf 1992 tot en met 2010. De normoverschrijding is uitgedrukt als het percentage van het totale aantal waarnemingen over een jaar. De concentraties zijn getoetst aan de drinkwaternorm (voor alle bestrijdingsmiddelen: 0,1 µg/l). Er is een onderverdeling gemaakt in klassen van normoverschrijding, van een geringe tot een forse overschrijding. Een overzicht van de aangetroffen middelen (en een metaboliet) boven de drinkwaternorm sinds 1995 is weergegeven in afbeelding 2.

Sinds 2001 is in Nederland het ‘Lozingenbesluit open teelt en veehouderij’ van kracht. Hierdoor mogen geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden toegepast in een zone van 0,5 tot 1,5 meter (afhankelijk van de teelt) aan weerszijden van alle watervoerende waterlopen. Het verbod moet de verwaaiing (drift), afspoeling en uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater reduceren. Voor de Drentsche Aa betekent het lozingenbesluit dat nu ook de watervoerende perceelsloten van een beschermingszone zijn voorzien.

Afb. 1: Normoverschrijdingen van bestrijdingsmiddelen. Bij de klasse ‘geringe overschrijding’ is de concentratie >0,1 en ≥0,2 µg/l (geel), de klasse ‘matige overschrijding’ staat voor >0,2 en ≥0,5 µg/l (paars), bij de klasse ‘forse overschrijding’ is de concentratie > 0,5 µg/l (rood).

In de jaren ‘90 werden vooral de stoffen simazine, atrazine, bentazon, MCPP, MCPA,

Afb. 2: Overzicht van het aantal aangetroffen gewasbeschermingsmiddelen in de Drentsche Aa boven de drinkwaternorm (0,1 µg/l) in de periode 1995-2010. 25

Ethofumesaat Bentazon Simazine Atrazine Diuron DNOC AMPA Glyfosaat 2,4D

20

MCPP MCPA

15

10

n a A

n e v o b n e g n i m e n r a a w l ta

/l g µ 1 , 0 n a v m r o rn te a w k n ri d e d

5

0

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002 Jaar

12

H2O / 04 - 2011

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010


achtergrond Project ‘Schone Bron Drentsche Aa’

De Drentsche Aa is zowel in provinciale als Europese wetgeving aangemerkt als bron voor de drinkwaterproductie (beschermingsgebied). Conform de Kaderrichtlijn Water (artikel 7), vertaald in de nationale wetgeving middels het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water 2009, moeten dergelijke wateren wat betreft de concentratie gewasbeschermingsmiddelen en biociden voldoen aan de drinkwaternorm van 0,1 µg/l. De Drentsche Aa bevat nog een vijftal herbiciden dat de komende jaren aandacht vraagt. Waterbedrijf Groningen, Provincie Drenthe en Waterschap Hunze & Aa’s zijn samen met andere organisaties uit de regio in 2009 gestart met het definiëren van het project ‘Schone Bron Drentsche Aa’2). Hiermee worden de lessen van het landelijke project Schone Bronnen vertaald naar de regionale situatie. Waterbedrijf Groningen heeft sinds 2007 geparticipeerd in dit project.

Het stroomgebied van de Drentsche Aa

diuron, DNOC, 2,4-D, glyfosaat en AMPA (een afbraakproduct van glyfosaat) aangetroffen in concentraties boven de drinkwaternorm (0,1 µg/l per individuele stof ). Afbeeldingen 1 en 2 laten een positief beeld zien: sinds het instellen van de beschermingsmaatregelen en de uitvoering van stimuleringsprojecten is het aantal normoverschrijdingen sterk gedaald. Ook worden minder soorten gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen boven de norm. Sinds 2000 worden de volgende herbiciden frequent aangetoond boven de drinkwaternorm in gehalten tot 0,62 µg/l: MCPA, MCPP, 2,4-D, glyfosaat en AMPA (zie afbeelding 2). In 2001 en 2008 kent vooral glyfosaat uitschieters in zowel concentratie als aantallen. Het gebruik van glyfosaat is toegenomen omdat het een belangrijke vervanger is van het middel diuron, dat sinds juni 1999 verboden is. Glyfosaat (bij de gebruiker bekend onder de naam Roundup) is een middel dat breed wordt toegepast als loofdoder in de aardappelteelt, als onkruidbestrijder, als middel voor het doodspuiten van gras bij wisselteelt met (poot) aardappelen en voor de bestrijding van onkruid op verhardingen door bedrijven, gemeenten en particulieren. Het aantal overschrijdingen van glyfosaat in 2008 is verontrustend. In 2009 en 2010 keert dit beeld niet weer, maar waakzaamheid blijft geboden.

oppervlaktewater sterk weersafhankelijk is. In perioden met veel neerslag zal meer afspoeling plaatsvinden. Weersomstandigheden bepalen ook de ziekte- en onkruiddruk op gewassen, wat gepaard kan gaan met extra bespuitingen.

In het kader van ‘Schone Bron Drentsche Aa’ worden in 2011 en 2012 de volgende activiteiten ondernomen om ervoor te zorgen dat de Drentsche Aa in 2015 voldoet aan de eisen van de KRW: • Middels een nog uit te breiden monitoringsnetwerk (tijdsproportionele bemonstering) wordt bekeken in welke zijtakken van de Drentsche Aa de genoemde ongewenste stoffen worden aangetroffen, zodat gericht aanvullende maatregelen kunnen worden genomen; • Omdat in het gebied de meeste technische maatregelen (instellen van spuitvrije zones en gebruik van kantdoppen en dergelijke) reeds zijn getroffen, zal in dit project de nadruk liggen op bewustwording bij de gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Het gaat niet alleen om de landbouw, maar ook om het gebruik door overheden, bedrijven en particulieren. De

Het Anreeperdiep, onderdeel van het bekenstelsel van de Drentsche Aa, nabij een groot bedrijvencomplex (foto: Theo Vlaar).

Opgemerkt moet worden dat de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in H2O / 04 - 2011

13


Provincie Drenthe vindt het belangrijk om zelf het goede voorbeeld te geven en is inmiddels begonnen met de certificering conform de zogeheten Barometer duurzaam terreinbeheer. De provincie wil dit traject gezamenlijk doorlopen met andere Drentse overheden. Met bovenstaande aanpak verlicht voor de Drentsche Aa de resterende belasting door gewasbeschermingsmiddelen. Theo Vlaar (Waterbedrijf Groningen) Herman Wanningen (namens Waterschap Hunze en Aa’s) Anton Dries (Provincie Drenthe) NOTEN 1) Wanningen H. en A. Soppe (2004). Drentsche Aa weer een stukje schoner. Maatregelen tegen met name bestrijdingsmiddelen beginnen effect te sorteren. H2O nr. 5, pag. 38-39. 2) Schuttelaar & Partners (2007). Schone Bronnen, nu en in de toekomst: tweede reeks knelpunten. Algemene bevindingen.

Het GrolloĂŤrdiep, onderdeel van het bekenstelsel van de Drentsche Aa, in een landbouwgebied (foto: Theo Vlaar).

advertentie

l Gorinchem Evenementenha 2011

a rt 1 5 , 1 6 e n 1 7 m a 20.00 uur : 12.00-

Openingstijden

n Tevens vindt dnaplaats! ge Rioleringsvakda

Evenementen

HAL

HARDENBERG GORINCHEM VENRAY

14

H2O / 04 - 2011

Evenementenhal Gorinchem Franklinweg 2 4207 HZ Gorinchem T 0183 - 68 06 80 F 0183 - 68 06 00 I www.evenementenhal.nl E gorinchem@evenementenhal.nl

Ons evenement. UW MOMENT.


achtergrond Brabant plukt vruchten van samenwerking in bebouwd gebied Uit onderzoek van het toenmalige ministerie van VROM blijkt dat in tien jaar tijd meer dan 100 miljoen euro valt te besparen door betere samenwerking op het gebied van riolering en zuivering. In Noord-Brabant is daar al veel ervaring mee opgedaan. De werkgroep Water in Bebouwd Gebied vervult een spilfunctie in kennisuitwisseling en samenwerking.

I

n Noord-Brabant volgen provincie, gemeenten, waterschappen en waterleidingmaatschappij de landelijke ontwikkelingen met grote interesse. In deze provincie wordt al jarenlang met succes samengewerkt in de waterketen. Een belangrijke rol hierin speelt de werkgroep Water in Bebouwd Gebied (WBG), die inmiddels meer dan tien jaar bestaat. De werkgroep signaleert en agendeert ontwikkelingen, mogelijkheden en knelpunten in het stedelijk waterbeheer (beleidsmatig en qua uitvoering). Het begint met informatie-uitwisseling en in beeld brengen van (gezamenlijke) standpunten om het draagvlak voor maatregelen te vergroten. Van belang daarbij is om te weten welke voorstellen vanuit welk belang ingediend worden. De basis vormt het streven naar een integrale benadering en de roep vanuit de samenleving en de politiek om meer samenwerking en efficiëntie in de waterketen. Aan bod komen de specifieke onderwerpen waarmee een organisatie worstelt. Hoe gaan andere partijen daarmee om en wat kan het waterschap of waterleidingbedrijf aan kennis en expertise inbrengen? Maar ook de keuzes van een waterschap, die invloed hebben op meerdere beleidsterreinen van een gemeente, zijn belangrijk om al in een vroegtijdig stadium te bespreken, zodat het later niet leidt tot onnodige discussies tussen waterschap en gemeenten. Vergroting van het onderlinge begrip en een verdieping van kennis vormen de kernbegrippen van de werkgroep Water in Bebouwd Gebied. Hiervoor maakt de WBG gebruik van een virtueel kantoor (www.apenstaartjebrabant.nl) en wordt informatie via een digitale nieuwsbrief aan niet-leden verspreid.

Resultaten

Welke concrete resultaten zijn geboekt in die tien jaar? Dat is lastig aan te geven in een keten waarin veel draait om overleg, afstemming, organisatie, kennisuitwisseling, enzovoorts. Hieronder toch enkele voorbeelden. KRW

In Brabant zijn goede ervaringen opgedaan met de gebiedsprocessen die per waterschap zijn opgezet voor de planvorming van de Kaderrichtlijn Water. De projectmatige samenwerking tussen waterschap en gemeenten zou eindigen bij de afronding van de KRW-planvorming. Op voorstel van de WBG hebben provincie, waterschappen en gemeenten besloten de gebiedsprocessen voort te zetten. De leden van de WBG ‘voeden’ de gebiedscommissies met

onderwerpen op het gebied van stedelijk water en de waterketen. In het gebiedsproces van Waterschap Aa en Maas zijn de uitwerking van het hemelwaterbeleid, de afzet van baggerspecie uit stedelijke waterlopen en proefprojecten voor overdracht van het onderhoud van stedelijke wateren aan de orde geweest. Bij Waterschap Brabantse Delta zijn onder andere de nieuwe Waterwet en het waterloket besproken, maar ook is informatie uitgewisseld over warmte/ koudeopslag. Daarnaast is een aantal gemeenten in West-Brabant gezamenlijk aan de slag gegaan met het realiseren van een grondwatermeetnet. Bij Waterschap De Dommel is aandacht geweest voor doelmatig waterbeheer. Ook is daar het concept ‘Waterrestaurant’ ontwikkeld. Dit houdt in dat gemeenten kunnen kiezen uit een ‘menu’ waarbij Waterschap de Dommel fungeert als dienstverlenende partij. Beleidskader verbreed GRP

Om de gemeenten in Brabant te ondersteunen bij de invulling van de nieuwe zorgplichten en de Wet gemeentelijke watertaken, heeft de WBG een handreiking voor het opstellen van Verbrede Gemeentelijke Rioleringsplannen opgesteld, het Beleidskader V-GRP NoordBrabant. Het belangrijkste onderdeel van het beleidskader zijn de procesafspraken die er in vastgelegd zijn. Daarnaast bevat het een toelichting op inhoudelijke thema’s (wettelijke, verplichte en facultatieve) die een plaats moeten krijgen in het V-GRP. Waterschap en provincie adviseren de gemeenten bij het maken van beleidskeuzes. Alles bij elkaar moet dit leiden tot kwalitatief goede inhoudelijke plannen waarin niet alleen voor nu maar ook in de toekomst de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater voor de gemeente geborgd zijn. Inmiddels heeft bijna driekwart van de 68 Brabantse gemeenten een actueel V-GRP vastgesteld waarmee provincie en waterschap hebben ingestemd. In de loop van dit jaar zal iedere gemeente in Brabant een actueel V-GRP hebben. Daarnaast ervaren gemeenten de actieve betrokkenheid en de rol van de provincie en het waterschap als positief. Het betreft niet alleen de inhoud, ook prijzen zij de ondersteuning bij de visievorming en de advisering over de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan. Het beleidskader heeft ervoor gezorgd dat de waterbelangen in een V-GRP beter geborgd zijn. Ook op dit gebied is de samenwerking versterkt. Stedelijk water-Mondriaan

Stedelijk water-Mondriaan is een overzicht van resultaten van een enquête die periodiek

wordt gehouden. Hierin worden allerlei aspecten van gemeentelijk waterbeleid ‘gescoord’. Het betreft vragen over onder andere riolering, de aanpak van diffuse bronnen en puntbronnen, beheer en onderhoud, de stedelijke wateropgave en stedelijk grondwater. Dit overzicht fungeert als een soort benchmark waarbij gemeenten onderling kunnen worden vergeleken. Wie heeft veel aandacht voor water in bebouwd gebied en leidt die aandacht ook tot resultaten? In de praktijk zorgt deze benchmark ervoor dat gemeenten bij hun buren op bezoek gaan om te vernemen hoe zij het stedelijk waterbeleid vormgeven. In Noord-Brabant heeft Boxtel de afgelopen twee enquêteperiodes het hoogste gescoord. De enquêteresultaten van 2010 worden binnenkort bekendgemaakt. Ongezuiverde lozingen in buitengebied

De sanering van de ongezuiverde lozingen van huishoudelijk water in het buitengebied is in Noord-Brabant voortvarend opgepakt. Vanaf begin 2004 zijn gemeenten actief aan de slag gegaan met een grootschalige en collectieve aanpak van deze lozingen. Het enthousiasme was zelfs zo groot dat, waar aanvankelijk nog werd gehoopt op deelname van de helft van de gemeenten, uiteindelijk 60 van de 68 Noord-Brabantse gemeenten deelgenomen hebben. Het succes van de saneringsoperatie ligt niet alleen in de positieve effecten voor het milieu, maar zeker ook in de samenwerking. De gezamenlijke aanpak heeft in NoordBrabant geleid tot de sanering van circa 12.000 ongezuiverde lozingen.

Veranderingen

De Unie van waterschappen en Vereniging Nederlandse Gemeenten streven in de (afval) waterketen structurele samenwerking op regionaal niveau na. De WBG is van mening dat de Brabantse werkwijze hiervoor een na te volgen voorbeeld kan zijn. De provincie heeft in het verleden de rol van voorzitter en secretaris van de werkgroep op zich genomen. De reden is dat de provincie veel belang hecht aan een Brabantbrede samenwerking en kennisuitwisseling. In de zomer van 2010 hebben Provinciale Staten de Agenda van Brabant vastgesteld. Hierin heeft de provincie zich herbezonnen over haar rollen en taken. Dit betekent onder andere dat de provincie een andere rol gaat spelen in de werkgroep. Voor de toekomst ligt meer een regisserende rol naar waterschappen en gemeenten in het verschiet. Qua uitvoering zijn nu de waterschappen en de gemeenten aan zet. De provincie wil wel een betrokken partij blijven, maar alleen capaciteit en middelen inzetten op onderwerpen waar de provincie de meeste toegevoegde waarde heeft. namens werkgroep Water in Bebouwd Gebied Karin Zwaga, voormalig voorzitter (Provincie Noord-Brabant)

H2O / 04 - 2011

15


Glyfosaat in stedelijk oppervlaktewater Veel gemeentes en bedrijven gebruiken chemische onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) voor de bestrijding van onkruid op verhardingen. Door afspoeling van hemelwater komt een deel van het gebruikte glyfosaat in het oppervlaktewater terecht. Dit kan leiden tot piekconcentraties in het stedelijk oppervlaktewater. Omdat er nog maar weinig meetgegevens van glyfosaat in stedelijk water beschikbaar zijn, hebben de Gelderse waterschappen samen met vier gemeenten gedurende de zomer van 2009 een indicatieve meetcampagne uitgevoerd naar de aanwezigheid van glyfosaat in het stedelijke oppervlaktewater. Hierbij zijn verrassend hoge concentraties glyfosaat aangetroffen.

S

inds januari 2007 mag chemische onkruidbestrijding op verharding alleen volgens de DOB-methode (Duurzaam OnkruidBeheer) worden uitgevoerd. Dat betekent dat gewerkt moet worden volgens een methode met emissiereducerende maatregelen met een beperkte afspoeling van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater. De methode levert een bijdrage aan het realiseren en behouden van een goede waterkwaliteit. De kwaliteitsnormen voor het oppervlaktewater zouden er niet mee worden overschreden. De methode houdt onder andere rekening met de kans op neerslag: het middel mag niet worden gebruikt als de kans op neerslag in de komende 24 uur groter dan 40 procent is. Het doel van de meetcampagne was om meer inzicht te krijgen in het verloop van de glyfosaatconcentraties in het oppervlaktewater van vier gemeentes, die werken volgens de DOB-richtlijnen.

Onderzoeksmethode

In de vier gemeentes (Duiven, Wezep, Geldermalsen en Bunschoten) zijn vier meetlocaties bemonsterd. De meeste locaties bevonden zich nabij een hemelwaterafvoer; enkele meetlocaties lagen nabij een overstort uit een gemengd rioolstelsel. Een nulmeting is uitgevoerd voorafgaand aan de eerste spuitronde om de startconcentraties glyfosaat te bepalen. De meetreeks begon na de eerste spuitronde (in het voorjaar) en na de eerste flinke hoeveelheid neerslag (cumulatief meer dan tien millimeter). Vervolgens zijn monsters genomen drie à vier dagen na de eerste bemonstering en na de tweede regenbui. Het bemonsteringsschema is herhaald voor de spuitronde in het najaar. De analyse werd door een sterlab-gecertificeerde instelling uitgevoerd. In totaal zijn 15 locaties bemonsterd en 91 analyses uitgevoerd. De concentraties glyfosaat zijn getoetst aan de milieukwaliteitsnorm (MKN) van 77 µg/l en de drinkwaternorm van 0,1 µg/l. Tevens is het afbraakproduct AMPA geanalyseerd. De concentraties AMPA zijn getoetst aan de MKN van 79,9 µg/l, de streefwaarde van 0,8 µg/l en de drinkwaternorm van 0,1 µg/l. Er is in het kader van dit onderzoek niet gecontroleerd of de regels van duurzaam onkruidbeheer zijn daarbij nageleefd. De gebruikte doseringen waren oplossingen van

16

H2O / 04 - 2011

1,5 tot 2 procent glyfosaat. De gemeenten zijn niet gecertificeerd.

Resultaten

De MKN voor glyfosaat en AMPA is gedurende het onderzoek op geen van de locaties overschreden. Wel is in 3 van de 4 gemeentes één of meerdere malen een glyfosaatconcentratie van ruim boven de streefwaarde (> 50 µg/l) gemeten. Ook de streefwaarde voor AMPA is op veel locaties overschreden. Uit afbeelding 1 blijkt bijvoorbeeld dat na de voorjaarsspuitronde piekconcentraties tot 65 µg/l zijn aangetroffen. De MKN van 77 µg/l is niet overschreden. Kennelijk is glyfosaat afgespoeld van verhardingen en via rioolafvoeren in het stedelijk oppervlaktewater terecht gekomen. Na enkele weken namen de concentraties weer af tot het niveau van de streefwaarde (0,77 µg/l). Hieruit kan worden afgeleid dat ondanks de DOB-methode toch relatief hoge concentraties glyfosaat in het oppervlaktewater kunnen worden aangetroffen. De zomer van 2009 was warm, zonnig en gemiddeld over het land vrij droog. Eind augustus/begin september is het onkruid voor de tweede keer in de vier kernen chemisch bestreden. Pas na enkele weken viel weer een normale hoeveelheid neerslag. Deze neerslag heeft niet geleid tot piekconcentraties in het ontvangende oppervlaktewater.

Afbeelding 2 laat de resultaten na de tweede spuitronde zien voor het meetpunt Wezep 1. Op 7 september 2009 vond de tweede spuitronde plaats. Pas na een maand ging het in Wezep regenen, maar deze bui (27 mm) heeft niet geleid tot piekconcentraties vergelijkbaar met de eerste spuitronde. Dit bevestigt dat het aantal dagen zonder neerslag vanaf het moment van spuiten bepalend is voor de afspoeling naar het oppervlaktewater. Een aantoonbaar verschil tussen de gemeten concentraties en het type rioolstelsel (verbeterd gescheiden of gemengd stelsel) is niet gesignaleerd. De nulmetingen tonen aan de glyfosaat in het voorjaar al in lage concentraties in het oppervlaktewater aanwezig was. De reden hiervan is mogelijk particulier gebruik.

Conclusies en aanbevelingen

Ondanks de emissiereducerende maatregelen van duurzaam onkruidbeheer kunnen toch hoge concentraties glyfosaat in het stedelijk oppervlaktewater voorkomen; • De onderzoeksresultaten laten zien dat glyfosaat in sterk verhoogde concentraties in het oppervlaktewater kan worden aangetroffen. Op drie locaties zijn piekconcentraties aangetroffen die de MKN van 77 µg/l benaderen. De streefwaarde is op vrijwel alle meetlocaties overschreden; •

Afb. 1: Verloop van de concentratie glyfosaat en AMPA en de hoeveelheid neerslag op het meetpunt Wezep 1 (in het voorjaar).


achtergrond

Afb. 2: Verloop van de concentratie glyfosaat en AMPA en de hoeveelheid neerslag op het meetpunt Wezep 1 (in het najaar).

Op enkele locaties zijn glyfosaat- en AMPA-concentraties aangetoond rond de streefwaarden. Dat wijst op andere bronnen zoals particuliere toepassing en bedrijventerreinen. Er zijn in het kader van dit onderzoek geen gegevens bekend over de mate van chemische onkruidbestrijding door particulieren en bedrijven in de vier gemeentes. Er kunnen daarom geen uitspraken worden gedaan over de

bijdrage vanuit deze toepassers op de gemeten concentraties glyfosaat en AMPA. • Aanbevolen wordt bij een dergelijke meetcampagne een nadere analyse uit te voeren van het gebruik door particulieren en bedrijven en te controleren of de DOB-regels worden nageleefd. • Winst kan mogelijk worden gehaald bij het toepassen van een lagere spuitdosering

(een oplossing van één procent in plaats van twee procent glyfosaat); • De effectiviteit van de DOB-methode blijkt erg afhankelijk te zijn van de weersomstandigheden. Alle piekconcentraties traden op na intensieve regenbuien kort na het spuiten. Weersvoorspellingen bevatten grote onzekerheden. Het gebruik van de weerfax zoals de DOB-methode voorschrijft biedt daarom geen zekerheid; • Dit onderzoek toont aan dat blijvende aandacht voor het gebruik van chemische onkruidbestrijding en de risico’s voor het aquatisch milieu nodig is. Er wordt nog maar weinig gemeten aan glyfosaat in het stedelijk oppervlaktewater. Gemeentes lijken in toenemende mate gebruik te maken van chemische onkruidbestrijding. Met een verwachte toename van hevige neerslag in de zomer als gevolg van de klimaatverandering neemt ook de kans op afspoeling van glyfosaat toe. Het monitoren van deze trends in het oppervlaktewater is van belang, alsmede het onder de aandacht brengen van deze meetgegevens bij de toepassers ervan. Tim van Hattum (Waterschap Rijn en IJssel, thans Alterra) Eric Marsman (Waterschap Rivierenland) Sigrid Haverkamp (Tauw)

Het bemonsterde stedelijk water.

H2O / 04 - 2011

17


Innovatiemanagement als sleutel tot meer succes Innovatiemanagement kan een organisatie veel opleveren. Een goede aanpak afgestemd op de organisatie is dan wel een voorwaarde. Uit onderzoek blijkt dat waterschappen heel verschillend aankijken tegen innovatiemanagement. Dit terwijl helder te definiëren randvoorwaarden en succesfactoren te onderscheiden zijn die het innovatieproces tot een succes kunnen maken. Samen vormen deze de theoretische achtergrond. Waterschap De Dommel heeft zijn innovatieproces aan de hand van dit theoretisch kader geanalyseerd. Op basis hiervan zijn selectiemethoden uitgewerkt om te komen tot een duidelijker innovatieproces en keuzes.

M

et de huidige ontwikkelingen staan waterschappen voor grote uitdagingen. Actuele voorbeelden zijn kostenbeheersing (Operatie Storm), besparing van energie (MJA-3) en duurzaamheid (klimaatakkoord en terugwinnen fosfaat). Om deze doelen te kunnen bereiken, zijn vernieuwingen ofwel innovaties nodig. Onderscheid is te maken in typen innovaties, waaronder technologische, proces- en sociale innovaties. De kunst is op transparante wijze waardevolle innovatieprojecten te selecteren. Deze projecten dienen gezamenlijk het meeste bij te dragen aan de gestelde doelen en te passen binnen de beschikbare middelen (financieel en qua capaciteit). Uit gesprekken met waterschappen blijkt dat vaak voldoende ideeën aanwezig zijn die een bijdrage leveren aan de gestelde doelen. Een struikelblok is echter het prioriteren en selecteren van de meest waardevolle ideeën. Dit proces verloopt in veel gevallen grillig en ad hoc, met veel ruimte voor onderbuikgevoel. Opvallend is verder dat aan het begrip innovatie sterk uiteenlopende definities worden gekoppeld, zowel binnen als tussen de waterschappen. Ook bestaat een duidelijk verschil in opvatting over het wel of niet beschikken over structuren om sturing aan te brengen in het innovatieproces. Ongeveer de helft van de waterschappen heeft structuren voor innovatie opgesteld, de andere helft (bewust) nog niet. Dit artikel beschrijft kort een algemeen theoretisch kader om te komen tot een succesvol innovatieproces. Het wordt toegelicht met twee praktijkonderzoeken bij Waterschap De Dommel.

Commerciële sector als inspiratie

In het bedrijfsleven vormt het efficiënt en effectief uitvoeren van taken de primaire randvoorwaarde om te overleven. Bedrijven die te maken hebben met een dynamische omgeving, passen om deze reden veelal innovatiemanagement toe, zodat zij optimaal in staat zijn op een efficiënte manier in te spelen op huidige en toekomstige ontwikkelingen. In de loop der jaren is dit proces intensief bestudeerd en zijn concepten ontwikkeld voor succesvol innovatiemanagement. Hoewel toegepast binnen het bedrijfsleven zijn deze concepten ook uitstekend toepasbaar bij de waterschappen. Beide hebben immers de opgave hun taken effectiever en efficiënter uit te voeren om de

18

H2O / 04 - 2011

Randvoorwaarden en succesfactoren voor een succesvol innovatieproces.

gestelde doelen te bereiken, zij het vanuit een ander perspectief.

Voorwaarden voor succesvolle innovatie

Uit literatuuronderzoek blijkt dat vier randvoorwaarden en succesfactoren kunnen worden onderscheiden om te komen tot een succesvolle innovatie1). De eerste randvoorwaarde is de interne cultuur. Deze heeft vooral een sterke invloed op de creativiteit van medewerkers en het draagvlak voor innovatie. De tweede randvoorwaarde gaat over de organisatiestructuur en stimulansen. Hieronder vallen bijvoorbeeld het niveau waarop de verantwoordelijkheden liggen (de mate van decentralisatie) en de beloningen gekoppeld aan innovatie. De derde randvoorwaarde behelst kennis en competenties. Zo is een positieve relatie aanwezig tussen de mate van specialisatie en de innovatieve capaciteiten van medewerkers2),3). Kennis- en innovatiemanagement hebben daarmee een sterke relatie. De vierde randvoorwaarde is het beschikken over financiële bronnen voor innovatie en externe relaties. Zo waarborgt een apart budget het snel oppakken en verder ontwikkelen van nieuwe initiatieven.

Een organisatie met een hoge potentiële innovativiteit beschikt niet automatisch over een succesvol innovatieproces. Allereerst is een duidelijke strategie van groot belang. Die verwoordt wat onder een innovatie wordt verstaan, wat de organisatie met innovatie wil bereiken en waar innovatie nodig is. Een duidelijke definitie voorkomt misverstanden in de communicatie. De speerpunten voor innovatie borgen dat het proces een bijdrage levert aan de doelen van het waterschap. Een tweede succesfactor is de wijze van projectselectie. In verschillende studies3),4),5) wordt aanbevolen gebruik te maken van selectiemethoden voor de selectie en tussentijdse evaluatie van innovatieprojecten. Het voordeel van deze vorm van portefeuillebeheer is dat projecten op een zo objectief mogelijke wijze worden geselecteerd aan de hand van vooraf opgestelde criteria. Voorbeelden van selectiemethoden zijn de financiële methode, het ballondiagram, de strategische methode en het scoremodel. Elke methode heeft specifieke sterke en minder sterke punten. Het gebruik van verschillende methoden resulteert in een sterk innovatieprogramma. Een sterk programma is afgestemd op de beschikbare middelen, bevat een goede verdeling over de speerpunten en een balans tussen de ‘zekere’


achtergrond

Fictief voorbeeld van een ballondiagram (score 0: zeer laag/negatief, score 20: zeer hoog/positief. De grootte van de ballonnen staat voor de omvang van de benodigde middelen).

kleine veranderingen en de grote risicovolle trajecten. De derde factor die van invloed is op het succes van het innovatieproces, is de afstemming van het projectteam op het type innovatie. Innovatieprojecten verschillen in omvang en type, waardoor elk project om een specifieke aanpak en fasering vraagt.

Innovatie bij De Dommel

Waterschap De Dommel is actief bezig met innovatiemanagement en pakt dat, als één van de weinige waterschappen, organisatiebreed op. De Dommel heeft twee procesmanagers innovatie, één voor de afvalwaterketen en één voor het watersysteem. Afstemming vindt organisatiebreed plaats via het themateam innovatie. Dit team bestaat uit managers die afkomstig zijn uit verschillende delen van de organisatie. Om het innovatieproces verder te bevorderen, is de huidige situatie geëvalueerd. Doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de sterke punten en aandachtspunten. De evaluatie is uitgevoerd via gesprekken en 50 stellingen. Uit de evaluatie bleek dat het waterschap veel aandacht besteedt aan de randvoorwaarden voor een innovatieve organisatie. Zo beschikt De Dommel over een goede interne cultuur waarin creativiteit en vrijheid om eigen initiatieven te ontplooien, sterk worden bevorderd. Ook heeft de organisatie een duidelijk beeld van de eigen kennis en competenties en liggen de verantwoordelijkheden laag in de organisatie. Om projecten snel op te kunnen pakken, beschikken de afdelingen over een eigen innovatiebudget. Aandachtspunten waren de wijze van projectselectie en -evaluatie en de communicatie rondom het innovatieproces. Innovatieprojecten werden vooral beoordeeld door deskundigen. Hierdoor was het moeilijk intern te communiceren waarom voor bepaalde projecten werd gekozen. Ook was het lastig de potentiële waarde van projecten onderling te vergelijken.

Portefeuillebeheer bij De Dommel

Om te komen tot een transparante wijze van selectie en evaluatie van innovatieprojecten is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de implementatie van portefeuillebeheer bij Waterschap De Dommel. Dit onderzoek was onderverdeeld in drie fasen: onderzoek naar de criteria die gezamenlijk de waarde van een project bepalen, het opstellen van een feitenoverzicht waarop per project alle

relevante informatie kan worden opgenomen ten behoeve van het selectieen evaluatieproces én het uitwerken van selectiemethoden ten behoeve van de prioritering van innovatieprojecten. De eerste fase van het vervolgonderzoek was gericht op het in beeld brengen van de selectiecriteria op basis waarvan de aantrekkelijkheid van een project voor De Dommel te bepalen is. Deze fase is uitgevoerd door gebruik te maken van een overzicht van de meest gebruikte criteria5), de strategie en speerpunten van het waterschap en door gezamenlijk discussies aan te gaan. Uiteindelijk is gekozen voor de financiële aantrekkelijkheid van het initiatief, de bijdrage aan het realiseren van de doelen van het waterschap, de bijdrage aan algemene doelstellingen, de kans van slagen (ontwikkeling en implementatie), de aanwezigheid van de benodigde kennis en competenties én de aanwezigheid van energie en motivatie. Op basis van deze criteria is in de tweede fase een feitenoverzicht samengesteld. Doel hiervan is per project voor elk criterium relevante informatie op te nemen. De procesmanager vult als enige op basis van gesprekken de feitenoverzichten in, houdt ze actueel en stemt ze af op de huidige inzichten, om te voorkomen dat dit op verschillende manieren gebeurt. De derde fase bestond uit het selecteren en uitwerken van verschillende selectiemethoden, die elk specifieke sterke en minder sterke punten hebben. De methoden vullen elkaar aan en dienen om deze reden op elkaar te worden afgestemd. Uiteindelijk is gekozen voor drie selectiemethoden, namelijk: • het scoremodel, waarmee per project voor de criteria duidelijk in beeld gebracht wordt in hoeverre het project hieraan voldoet5). Het nadeel is echter dat projecten relatief geïsoleerd worden beoordeeld3); • het ballondiagram, waarmee de eigenschappen van een project grafisch weergegeven worden. Het voordeel is dat gekeken wordt naar een groter aantal projecten, op basis waarvan kan worden gezocht naar de juiste balans3). Een nadeel is dat eerst de waarde per parameter in beeld moet worden gebracht en dat een afstemming op de strategische doelen niet mogelijk is; • de strategische methode, die vooral gebruikt wordt om de beschikbare middelen te verdelen over de projecten. Een voordeel van deze methode is dat de projecten kunnen worden afgestemd op de strategie. Het nadeel is dat het moeilijk is op basis van deze methode beslissingen te nemen5). Het scoremodel wordt door het waterschap gebruikt om per individueel project de potentiële waarde in beeld te brengen op basis van de benoemde criteria. De tien projecten met de hoogste score zijn gezamenlijk niet automatisch de aantrekkelijkste projecten. Dit komt doordat geen inzicht aanwezig is in de balans tussen de projecten. Om te komen tot een prioritering

en een goede balans tussen de projecten wordt daarom naast het scoremodel gebruik gemaakt van ballondiagrammen. Daarin worden de belangrijkste selectiecriteria tegen elkaar uitgezet. Voorbeelden zijn de bijdrage aan de doelrealisatie versus de kans op succes en de bijdrage aan de doelrealisatie versus de financiële aantrekkelijkheid (de doelmatigheid). Het uiteindelijke selectieproces wordt ondersteund door gebruik te maken van een strategische methode. Dit borgt dat een goede balans tussen de innovatiethema’s aanwezig is. Om de gegevens van alle projecten overzichtelijk te ordenen, is er een instrument dat het waterschap in staat stelt scores snel en eenvoudig te analyseren en ballondiagrammen op te stellen op basis van de ingevulde feitenoverzichten.

Conclusie

Waterschap De Dommel voldoet aan de randvoorwaarden voor een innovatieve organisatie en heeft daarmee een hoge potentiële innovativiteit. Zo’n organisatie beschikt niet automatisch over een succesvol innovatieproces. Een aandachtspunt van De Dommel was de wijze van selectie en uitvoering van innovatieprojecten en de communicatie over deze projecten. Met de ontwikkeling en implementatie van portefeuillebeheer wordt ingespeeld op deze aandachtspunten. Het waterschap beschikt nu over een methode om te komen tot een transparante selectie van de meest waardevolle innovatieprojecten. Daarnaast levert de methode een belangrijke bijdrage aan de interne communicatie over innovatie. Met portefeuillebeheer is immers een duidelijk overzicht aanwezig van alle nieuwe ideeën en lopende innovatieprojecten. Portefeuillebeheer is voor De Dommel een belangrijke stap in de richting van een succesvol innovatieproces. De positieve ervaringen bij het waterschap met innovatiemanagement hebben inmiddels de interesse gewekt van andere waterschappen. Wellicht dat de diverse portefeuilles van de waterschappen in de toekomst kunnen leiden tot één waterschapsportefeuille. NOTEN 1) Schaafsma M. (2009). Innovatiemanagement bij Waterschap De Dommel. Afstudeerproject Radboud Universiteit Nijmegen. 2) Rogers E. (1983). Diffusion of innovations. New York: The Free Press. 3) Tidd J., J. Bessant en K. Pavitt (2005). Managing innovation: Integrating technological, market and organizational change. Chichester: John Wiley and Sons. 4) Teece D. (1996). Firm organization, industrial structure, and technological innovation. Journal of economic behaviour & organization nr. 31, pag. 193-224. 5) Cooper R., S. Edgett en E. Kleinschmidt. (2001). Portfolio management for new products. Cambridge: Perseus.

Joost van der Cruijsen (Waterschap De Dommel) Maarten Schaafsma (MWH)

H2O / 04 - 2011

19


verslag Watersector verkent menselijke factor Overal waar mensen wonen, werken en leven, spelen eigenschappen, emoties en gewoonten een rol in de dagelijkse en minder dagelijkse beslissingen die genomen moeten worden. Soms een bepalende rol, soms een ondergeschikte rol. In de watersector is dat niet anders. Wij zien de invloed van deze menselijke factor in de sector echter toenemen, onder andere door de druk op doelmatigheid en de klimaatveranderingen. De technisch inhoudelijke kennis en ook de kennis van procesmanagement blijken regelmatig onvoldoende om op een doelmatige manier gewenste resultaten te bereiken. Belangrijke oorzaak: de menselijke factor.

R

uim een jaar geleden verzorgde DHV een bijeenkomst over de menselijke factor in de waterketen. Deelnemers van onder andere de Unie van Waterschappen, Stichting RIONED en een aantal waterschappen gaven toen unaniem aan dat menselijk (keuze)gedrag een dominante factor is bij het (al dan niet) op doelmatige wijze bereiken van gewenste resultaten. Toen vervolgens de gelegenheid zich aandiende om een kijkje te nemen binnen het vakgebied van de gedragswetenschappen, is die met beide handen aangegrepen. Het Tilburg Institute for Behavioral Economics Research (TIBER) hield eind vorig jaar in Amsterdam een bijeenkomst met als titel ‘Multiple selves & sustainable behavior’. Ondergetekenden waren daar, samen met Onneke Driessen (Waterschapsbedrijf Limburg), Ronald Kraaijestein (Waterschap Zuiderzeeland), Henny Bron (Waterschap Brabantse Delta) en Kees van der Lugt (Waternet). Gerenommeerde nationale en internationale gedragswetenschappers gaven inzicht in de toepasbaarheid van hun

onderzoeksresultaten op het stimuleren van duurzaam gedrag. In hoevere zijn de gedragsregels die uit het gepresenteerde onderzoek komen, toepasbaar op de watersector? Mensen worden gedreven door doelen die onder bepaalde omstandigheden meer of minder dominant kunnen zijn. In de theorie van Siegwart Lindenberg en Linda Steg van de Universiteit van Groningen zijn dat drie typen doelen: hedonistische (directe behoeftebevrediging, goed voelen), winst (bestaansbronnen verbeteren) en normatieve doelen (het juiste doen, wat goed is voor het collectief, doen wat hoort). De hedonistische en winstgerichte doelen zijn veel sterker motiverend dan de normatieve doelen. Samenwerking en duurzaamheid kunnen we zien als normatieve doelen die gericht zijn op de lange termijn, het is goed voor het collectief. In het hier en nu lijken deze doelen strijdig met hedonistische en winstgerichte doelen die vaak gericht zijn op de korte termijn. De directe voordelen van samenwerking en duurzaamheid zijn nog niet voelbaar, ze leveren onrust en onzekerheid

op en de langetermijnvoordelen zijn niet gegarandeerd. Om normatieve doelen hier en nu dominanter te laten zijn dan hedonistische of winstgerichte doelen, is constante herinnering aan de sociale norm en het belang voor het collectief nodig. Bij samenwerking is het zinvol te onderzoeken op welke manier de winstgerichte en hedonistische doelen zijn af te stemmen op het gewenste doel op de lange termijn. Op een laag abstractieniveau, dicht bij de dagelijkse praktijk, zijn mensen geneigd te kiezen voor gemak op de korte termijn, aldus Kenatoro Fujita van de Ohio State University. Op een hoger abstractieniveau weegt juist de meerwaarde voor het grotere goed zwaarder dan de winst op korte termijn. In samenwerkingstrajecten en bij optimalisatiestudies is dit principe terug te zien: hoe dichter bij de daadwerkelijke besluitvorming voor wat morgen moet gebeuren, des te zwaarder de ‘eigen’ belangen op korte termijn en bezwaren drukken op de collectieve belangen en de doelmatigheid op lange termijn. Een aspect dat hierbij ook een rol speelt, is de mate waarin mensen zelf controle over de situatie ervaren. Hoe directer de eigen invloed en dus controle zichtbaar is, des te meer verantwoordelijkheid mensen nemen. Het is dus belangrijk om het verband tussen acties op korte termijn (vaak op lager abstractieniveau) en de resultaten op de lange termijn (hoger abstractieniveau) zichtbaar te maken. Dit geeft tevens inzicht in het realiteitsgehalte van de gestelde doelen op de lange termijn.

Vervolg

De congresgangers waren het er over eens dat bewuste aandacht voor de menselijke factor kan helpen om realistische doelen te stellen, effectieve keuzes te maken en processen succesvol in te richten. Daarmee bevorderen we de doelmatigheid in de watersector. DHV is in gesprek met belanghebbenden in de watersector (bestuurders, directies en beleidsmedewerkers) om te verkennen hoe de watersector hieraan het beste invulling kan geven. Graag nodigen wij u uit om aan te haken bij deze verkenning. Voor meer informatie hierover kunt u terecht bij ondergetekenden. Wouter Stapel, Dana Kooistra en Reinoud Nägele (DHV)

20

H2O / 04 - 2011


achtergrond Drinkwaterbedrijven gaan richtlijnen systematisch onderhouden Richtlijnen bieden waterbedrijven handvatten voor een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering, van bron tot tap. Om hun waarde te behouden, is het nodig dergelijke praktijkrichtlijnen regelmatig te actualiseren en aan te passen aan nieuwe kennis, regelgeving en omstandigheden. Sinds 2008 pakt het ‘Platform Bedrijfsvoering’ het beheer van deze richtlijnen structureel aan. Medewerkers van drinkwaterbedrijven kunnen op Watnet een overzicht vinden van de geldende versies van richtlijnen, van de Hygiënecode Drinkwater tot een richtlijn voor keerkleppen of het Kennisdocument Putten(velden). Zo krijgen ze niet alleen gemakkelijk toegang tot de richtlijnen om ze in hun eigen werk te gebruiken, maar kunnen ze ook bijdragen aan het actualiseren met eigen aanvullingen, correcties of suggesties via deelname in projectgroepen.

W

aterbedrijven ondersteunen en waarborgen hun dagelijkse praktijk van bron tot tap aan de hand van richtlijnen, bedoeld om de efficiëntie en kwaliteit van hun bedrijfsvoering te handhaven of verbeteren. Deze richtlijnen dragen daarnaast bij aan een meer uniforme werkwijze binnen de drinkwatersector. Zij zijn privaatrechtelijk van aard en daarom in formele zin niet bindend. Veranderende omstandigheden, nieuwe regelgeving en nieuwe kennis leiden ertoe dat richtlijnen verouderen. Het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de drinkwaterbedrijven levert bijvoorbeeld regelmatig nieuwe inzichten op. Ook van andere onderzoeken kunnen de conclusies en aanbevelingen vertaald worden in richtlijnen of handboeken. Voorbeelden hiervan zijn het Kennisdocument Putten(velden) of KiwaMededeling nummer 100 over de optimale samenstelling van drinkwater. Eenmaal opgestelde richtlijnen en handboeken worden echter na afloop van dergelijke onderzoeksprojecten niet meer bijgewerkt.

Platform Bedrijfsvoering

De Nederlandse drinkwaterbedrijven wisselen praktische kennis en ervaring uit op het gebied van productie en distributie van drinkwater en alles wat daarmee samenhangt. Zij doen dit binnen het Platform Bedrijfsvoering, dat in 2003 is opgericht. De leden van het platform zijn medewerkers van de Nederlandse drinkwaterbedrijven die verantwoordelijk zijn voor de productie of distributie van drinkwater. Ook de certificatie-instelling Kiwa Nederland is vertegenwoordigd; drinkwaterbedrijf Oasen echter niet. KWR brengt kennis in en coördineert de activiteiten van het platform. De deelnemers aan het platform komen vier keer per jaar bij elkaar. Voorbeelden van de activiteiten zijn het project Externe Effecten Leidinglekkage, naar aanleiding van de leidingbreuk bij Stein in 2004, en het opstellen van een richtlijn voor de verdere kwaliteitsborging van waterbehandelingschemicaliën met een Kiwa-ATA.

deelnemers aan het Platform Bedrijfsvoering formuleren en actualiseren de richtlijnen samen en implementeren daarbij de nieuwste wet- en regelgeving en stand der techniek. Het platform ontplooit en financiert zelf geen onderzoeksactiviteiten om richtlijnen te actualiseren, maar verwerkt resultaten uit bijvoorbeeld het bovenstaande onderzoek. De bevindingen van het platform kunnen wel leiden tot nieuwe onderzoeksonderwerpen en -voorstellen, bijvoorbeeld voor het bedrijfstakonderzoek. Deze benadering heeft diverse voordelen: • Er ontstaat een groter draagvlak bij gebruikers en toezichthouders; • De drinkwaterpartijen kunnen samen optrekken in discussies met andere belanghebbenden (waaronder leveranciers, zoals tijdens het opstellen van de kwaliteitsrichtlijn voor ATA-chemicaliën); • De begeleidings- en financieringsstructuur verhoogt de efficiency van het beheerproces. De aanpak kan binnen de Vewin-benchmark bijdragen aan een grotere onderlinge vergelijkbaarheid van de processen bij de drinkwaterbedrijven. Het Platform Bedrijfsvoering werkt sinds 2008 aan verschillende richtlijnen. Afgerond zijn bijvoorbeeld de richtlijnen voor keerkleppen in huishoudelijke watermeters, een leidraad voor de selectie van leidingmaterialen in

verband met permeatie en de ontwerprichtlijnen voor vertakte distributienetten. Momenteel zijn zeven richtlijnen onder handen, die binnenkort worden afgerond; • het Kennisdocument Putten(velden), • de Hygiënecode Drinkwater (opslag, transport en distributie, inclusief het bijbehorende werkboekje); • de uitbreiding van een Kiwa-beoordelingsrichtlijn voor entzand en filterzand en -grind met microbiologische aspecten; • een REWAB-protocol in verband met de overdracht van waterkwaliteitsgegevens aan de VROM-Inspectie; • een richtlijn voor de realisatie van betonnen drinkwaterconstructies; • een multicriteria-analyse van leidingmaterialen; • en de richtlijn drinkwaterleidingen buiten gebouwen. Daarnaast is begonnen aan de voorbereiding van een Hygiënecode Drinkwater voor de waterzuivering. De drinkwaterbedrijven financieren samen het actualiseren van de richtlijnen, analoog met de kostentoerekening die voor het bedrijfstakonderzoek wordt gebruikt. Martin Meerkerk en Jan Vreeburg (KWR Watercycle Research Institute) Leo de Waal (Brabant Water)

De Hygiënecode Drinkwater geeft richtlijnen voor onder andere de opslag van drinkwaterbuizen.

Het Platform Bedrijfsvoering heeft in 2008 een opzet gemaakt voor systematisch beheer en onderhoud van richtlijnen. Daarbij hoort het periodiek actualiseren van bestaande richtlijnen en zo nodig formuleren van nieuwe richtlijnen, inclusief organisatie, financiering en begeleiding van het actualiseren. De H2O / 04 - 2011

21


Dikkopelrits bestreden in Neede De dikkopelrits is een exotische vissoort die sinds 2007 ook in Nederland wordt aangetroffen. De eerste Nederlandse vindplaats is in Neede (Gelderland). De soort kan drager zijn van een bacterie die een voor inheemse vissoorten dodelijke ziekte, Enteric Redmouth Disease, veroorzaakt. Vanwege de kans op overdracht van deze ziekte op gevoelige inheemse soorten en vanwege de mogelijkheid dat de soort zich verder verspreidt naar nabijgelegen beken, heeft Waterschap Rijn en IJssel de populatie onlangs vernietigd.

I

n de afgelopen tien jaar zijn zeven nieuwe vissoorten in Nederland opgedoken. De meeste van deze exoten komen binnen via de Rijn, maar ook de handel in vissen voor vijvers, aquaria en als pootvis zorgt met regelmaat voor een ‘verrijking’ van de biodiversiteit. In 2007 werd de dikkopelrits (Pimephales promelas) ontdekt in een stadsvijver in Neede. Het bleek te gaan om een populatie met een hoge dichtheid. Vanwege het risico dat uitgaat van deze exoot en vanwege de kans op verdere verspreiding naar een nabijgelegen beek, elimineerde Waterschap Rijn & IJssel de populatie. Van origine komt de dikkopelrits voor in Noord-Amerika1). Via de aquariumhandel en door het gebruik als aasvis in de sportvisserij heeft de soort zich echter kunnen verspreiden. Het visje komt nu voor in België, Frankrijk en Groot Brittannië, maar ook in Iran en Puerto Rico. In Frankrijk en België is reeds sprake van meerdere gevestigde populaties, met succesvolle voortplanting. Zo is de soort onder meer aanwezig in de rivier de Chiers in Frankrijk, die bij het Maasbekken behoort. In België is de dikkopelrits sinds 1995 aanwezig. Verkoop in onder meer tuincentra gebeurt onder diverse namen, zoals ‘Amerikaanse

22

H2O / 04 - 2011

goudrits’, ‘Mona Lisa’ of ‘Gouden Lisa’. Ook in Nederland is de dikkopelrits bij tuincentra verkrijgbaar. De eerste waarneming ‘in het wild’ werd gedaan in 2007. Met een hengel werd de dikkopelrits gevangen in een geïsoleerde vijver in Neede. Bij nader onderzoek in 2009 werden honderden exemplaren in verschillende lengteklassen gevangen in twee naast elkaar gelegen vijvers, wat duidt op reproductie van de uitheemse soort. De dikkopelrits is zeer waarschijnlijk door sportvissende buurtbewoners in de vijvers uitgezet.

Enteric Redmouth Disease

De dikkopelrits is potentieel gastheer van de enterobacterie Yersinia ruckeri. Deze bacterie veroorzaakt de ziekte Enteric Redmouth Disease (ERD) bij andere vissoorten, maar de dikkopelrits wordt niet ziek van de bacterie. Bij ERD ontstaan bloedingen aan weefsels zoals mondholte, lever, zwemblaas, spieren, geslachtsklieren en ogen, waarop de dood volgt. De bacteriën worden via het water, door uitwerpselen van besmette vissen overgedragen, maar ook via boten, onderhoudsmachines of uitwerpselen van vogels. De ziekte ERD is al gesignaleerd in

buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Denemarken)2). In Nederland zijn ERD en de Yersinia-bacterie voor zover bekend nog niet aangetoond. Met name zalmachtigen ontwikkelen ERD door de bacterie. Daarnaast is gevoeligheid voor de ziekte ook bekend van paling, karper, kwabaal en amfibieën. Een uitbraak van de ziekte kan geïnitieerd worden onder stressvolle omstandigheden, zoals in een viskwekerij, of door blootstelling aan zware metalen. Bij verhoogde watertemperatuur is er een grotere kans op verspreiding. In een kwekerij kan de sterfte in korte tijd oplopen tot 70 procent. Hoewel ook besmetting van vissen buiten kwekerijen wordt vastgesteld, is in de literatuur niets te vinden over een uitbraak van ERD. In België zijn sinds de vestiging van de dikkopelrits nog geen verschuivingen in de visgemeenschap waargenomen.

Besluit tot eliminatie

Waterschap Rijn & IJssel heeft Stichting RAVON en het Team Invasieve Exoten van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betrokken bij de afweging om de populatie te elimineren. Hierbij werden twee risico’s vastgesteld op basis waarvan is besloten de populatie uit te roeien. Het betreft


achtergrond

Dikkopelritsen (foto's: Bureau Kerkmeijer).

enerzijds de kans op verspreiding naar een nabijgelegen beek, wat als belangrijkste risico werd gezien. Bij een hevige regenbui loopt de vijver over naar de nabijgelegen Elsmansgoot. Volgens het waterschap zou zich dit eens per 15 jaar voor kunnen doen. Na vestiging in deze beek zouden er geen mogelijkheden meer zijn de situatie nog te beheersen en kan de soort zich wijd verspreiden. De vis kan hoge dichtheden bereiken, wat zowel de inheemse vis- als de macrofaunagemeenschap negatief kan beïnvloeden. Anderzijds bestond een risico op de overdracht van de Enteric Redmouth Disease op inheemse soorten. Aangezien dit risico onderschikt werd geacht aan het risico op verdere verspreiding, is vooraf geen onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke aanwezigheid van de bacterie en de ziekte. Ouwehands Dierenpark heeft na het leegpompen van de vijvers het Centraal Veterinair Instituut te Lelystad een tiental dikkopelritsen laten onderzoeken, waarbij is vastgesteld dat noch Yersinia ruckeri noch andere pathogenen, schimmels of parasieten aanwezig waren.

Exoten doden, mag dat?

Voordat met de wegvangactie begonnen werd, moest onderzocht worden hoe de populatie dikkopelritsen gedood kon worden. De dikkopelrits is niet opgenomen in de Flora- en faunawet, noch bestaat een provinciale wet die de dikkopelrits beschermt. Ook in het kader van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren bleek geen ontheffing nodig. Wel geldt bij het doden van dikkopelritsen een zorgplicht die stelt dat ze geen onnodig leed aangedaan mogen worden. Het doden dient dus op een zo humaan mogelijk manier uitgevoerd te worden, waarvoor het gebruik van een overdosis verdovingsmiddel geschikt lijkt. Momenteel zijn er echter geen

toelatingen van middelen om vissen te doden onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Ouwehands Dierenpark bleek echter interesse te hebben om de dikkopelritsen te gebruiken als voer voor enkele (uitheemse) dieren. Deze oplossing stuitte niet op juridische bezwaren. Bovendien hoefden de dikkopelritsen niet te worden vernietigd, maar waren de vissen nog van nut als vers en daarom gezond voedsel voor de dierentuin. De bestrijdingsactie in Neede heeft ertoe geleid dat er nu gezocht wordt naar een effectieve biocide waarmee op humane wijze vissen kunnen worden gedood. Het is namelijk de verwachting dat meer van dergelijke bestrijdingsacties plaats zullen gaan vinden in de nabije toekomst. Het waterschap heeft voorafgaand aan de actie uitleg gegeven over de achtergrond en het doel ervan. Een scala van schrijvende en filmende pers is daarop aanwezig geweest tijdens de actie. De buurtbewoners zijn met een brief op de hoogte gebracht. Zij begrepen de reden van de bestrijding en stonden er positief tegenover.

Om de populatie dikkopelrits te vernietigen, was het noodzakelijk de vijvers droog te pompen. De aanwezige vissen zijn voorafgaand hieraan gevangen. Er zijn in totaal zo'n 30.000 dikkopelritsen gevangen. Daarnaast bleken er nog negen inheemse vissoorten aanwezig (zie tabel). Gezien het feit dat het twee geïsoleerde vijvers betreft, is het evident dat ook deze hier zijn uitgezet. Inheemse vissen zijn geselecteerd en levend uitgezet in een nabijgelegen beek. De dikkopelritsen zijn levend vervoerd naar Ouwehands Dierenpark, waar ze gebruikt zijn

als voer voor kleinklauwotters, zeevissen en reigers. Nadat de vijvers droogvielen, is de aanwezige slib op de kant gezet en werd de bodem van de vijver afgedekt met een laag zand, zodat geen enkele vis zou overleven. Aangetroffen soorten en aantallen tijdens de eliminatieactie van dikkopelrits.

soort aantal zonnebaars 40.000 dikkopelrits 30.000 vetje 2.000 driedoornige stekelbaars 700 riviergrondel 650 ruisvoorn 470 blankvoorn 150 bermpje 125 karper 60 goudvis 55 bittervoorn 5 kolblei 1 paling 1 Deze zijn op humane wijze gedood en afgevoerd.

Frank Spikmans (Stichting RAVON) Matthijs de Vos (Waterschap Rijn en IJssel) José Vos (Team Invasieve Exoten) NOTEN 1) Spikmans F., N. van Kessel, M. Dorenbosch, J. Kranenbarg, J. Bosveld en R. Leuven (2010). Plaag Risico Analyses van tien exotische vissoorten in Nederland. Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek: Stichting RAVON, Radboud Universiteit Nijmegen, Stichting Bargerveen & Natuurbalans - Limes Divergens. 2) Furones M., C. Rodgers en C. Munn (1993). Yersinia ruckeri, the causal agent of enteric redmouth disease (ERM) in fish. Annual review of fish diseases.

H2O / 04 - 2011

23


watercolumn

Waternetwerk 3.0

I

n ons dagelijkse leven ontkomen we er niet aan. We zijn 24/7 online beschikbaar als we willen. Ik herinner me nog een sketch van Koot en Bie waarin Koot te lijden had onder infostress. Hoe waar ook: zo’n 15 jaar geleden had nog lang niet iedereen een eigen pc of mobieltje, laat staan een smart phone. Dus de infostress is alleen maar toegenomen. Rampen zijn direct on line via Twitter en we weten hoe het er in Libie echt aan toe gaat door You tube. De komende generatie, de screenagers, weten niet beter of er bestaan mobieltjes en pc’s. Kleren koop je via internet en met je kennissen praat je op Facebook en je ‘pingt’ de hele dag door met je vrienden. Zelfs het huiswerk lukt niet meer zonder ‘groepsping’. Het zelfvertrouwen van pubers wordt hier overigens positief door beïnvloed.

Het kan niet anders dan dat deze ontwikkelingen invloed hebben op de manier van communiceren en netwerken van de vereniging. We hebben al een aantal Linked in-groepen en onlangs ben ik voorzichtig begonnen met twitteren onder de naam waternetwerker. In ons komend voorjaarscongres op 14 april willen we de nieuwe media in gaan zetten en slaan we een brug tussen jong en oud. Want net als bij de kranten vullen print en digitaal elkaar aan. Ook bij KNW willen we onze bladen en bijeenkomsten laten versterken door de inzet van ‘social media’. De eerste stappen zijn reeds gezet, het komende jaar gaan we hiermee verder. Houd daarom 14 april in de gaten en ‘link in’. Monique Bekkenutte (Waternetwerk)

Techniek en communicatie: durf oude gewoontes los te laten Op 27 januari jl. werd bij Waternet in Amsterdam de themamiddag Techniek en Communicatie gehouden. Deze middag, waarbij het Koninklijk Nederlands Waternetwerk en communicatievereniging Logeion samenwerkten, was bedoeld om binnen de sector watercommunicatie de inhoud en de communicatie op een interactieve wijze bij elkaar te brengen. Noelle Aarts, hoogleraar Strategische Communicatie aan de Universiteit van Amsterdam en universitair hoofddocent in Wageningen, zette uiteen hoe het komt dat communicatie een steeds grotere rol speelt in het bedrijfsleven. Daarbij is het begrip framing van cruciaal belang, aldus Aarts: “Framing houdt in dat we de wereld bekijken vanuit een bepaald perspectief en daardoor vaak andere perspectieven over het hoofd zien. Dit zegt zowel iets over ervaringen als over verwachtingen. Organisaties hebben er belang bij hun eigen perspectief te reproduceren, zodat hun doelen zoveel mogelijk gehaald worden. Daarbij kijken we vaak naar gelijkgestemden, want het is prettig als er geen weerstand is. Dit houdt evenwel in dat een kritische blik, en daarmee soms noodzakelijke verandering of verbetering, ontbreekt.” Diane Kleinhout en Kenrick Heijn Naast dit theoretisch kader waren er ook verschillende voorbeelden over de rol die communicatie in de praktijk kan spelen. Pieter Lems (Waterschap Groot Salland en projectleider van het project Zandwetering) en Diane Kleinhout en Kenrick Heijn (beiden Waternet, van het project ‘Het Gein tussen Abcoude en Amsterdam’) spraken over hoe frames de communicatie kunnen beïnvloeden en hoe zij hier in de praktijk mee omgaan. Bij beide projecten bleken ze een rol te spelen in miscommunicatie en conflicten met bewoners. In de hieropvolgende discussie met de zaal ging het er niet om elkaar te vertellen wat dé oplossing is maar om echt naar elkaar te luisteren en te bespreken hoe er met deze situaties kan worden omgegaan. Heijn: “Goed luisteren is essentieel: alleen zo kan worden voorkomen dat een gekleurde blik leidt tot conflicten, zowel binnen een project waarbij bewoners zijn betrokken, als tussen sectoren. Dit kan ook voor de watersector meerwaarde hebben. Projectleiders zouden, naast op tijd en geld, ook afgerekend moeten worden op kwaliteit en omgeving. Door zo open mogelijk te communiceren, valt hier een grote slag te halen. We moeten oude gewoontes durven loslaten, zodat we optimaal profijt kunnen hebben van een betere samenwerking. Zelfs als dat aanvankelijk onwennig aanvoelt.”

International Water Week Amsterdam: verzoek om bijdragen In november vindt de International Water Week Amsterdam plaats. Door twee bestaande evenementen te koppelen (Aquatech en Aquaterra), er evenementen aan toe te voegen en delegaties op hoog niveau uit te nodigen, wil men een evenement realiseren met grote internationale alure. Waternetwerk verzorgt tijdens de IWW Amsterdam vijf congressen over:

24

H2O / 04 - 2011

innovaties op het gebied van watertechnologie, watersteden, de zogeheten Water Operator Partnerships, het gebruik van nanotechnologie bij waterbehandeling én duurzaamheid. Ook omvat deze week een uitgebreid jongerenprogramma. Tot 16 mei kunt u uw bijdrage inzenden. Voor meer informatie zie: www.moorga.com.


Brancheoverstijgend netwerken op bijeenkomst over watercolumn WKO Op 10 februari vond in het Waterhuis in ver.nieuws_column kop Nieuwegein een symposium plaats over warmte/koude-opslag (WKO). Doel van deze bijeenkomst, die georganiseerd werd door de themagroep Water en Ruimte van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, was om de bij WKO betrokken partijen bij elkaar te brengen en meer begrip te creëren voor elkaars standpunten.

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Bij WKO wordt gebruik gemaakt van de ondergrond om de energiebehoefte voor een deel op te vangen en daarmee een bijdrage te leveren aan de afname van de uitstoot aan kooldioxide. Waterhoudende lagen in de bodem lenen zich uitstekend om warmte en koude in op te slaan. In de zomer wordt het koele grondwater gebruikt om gebouwen te koelen. Het opgewarmde water dat hieruit overblijft, wordt opgeslagen in de bodem en vervolgens in de winter ingezet om de gebouwen te verwarmen. WKO is echter niet de enige branche die een beroep doet op grondwater. Ook drinkwaterbedrijven winnen een groot deel van hun grondstof uit grondwater. Vanuit de drinkwatersector bestaat dan ook de vrees dat de groei van WKO ongewenste risico’s met zich meebrengt, zowel wat betreft de hoeveelheid als de kwaliteit van het grondwater. Het symposium werd gehouden omdat er tegengestelde belangen zijn en de direct betrokken sectoren tot nu toe niet optimaal samenwerkten. Het belangrijkste doel hiervan was vertegenwoordigers van waterbedrijven, de WKO-branche en de provincies met elkaar in gesprek te brengen. Dagvoorzitter Eric van Griensven van Brabant Water: “We wilden op zoek gaan naar nieuwe samenwerkingsverbanden. Dat is gelukt. De partijen gingen voor het eerst met elkaar in gesprek. Dat is belangrijk. Vooral de open houding van de drinkwaterbedrijven en de bereidheid samen te kijken naar mogelijke oplossingen werd gewaardeerd. Een aantal drinkwaterbedrijven, waaronder Brabant Water en Waterbedrijf Groningen, zien voordelen in WKO en zijn inmiddels zelf initiatieven begonnen, zodat ze hun expertise op het gebied van wateropslag en de bijbehorende infrastructuur kunnen inzetten. “ “Daarnaast waren ook provincies vertegenwoordigd. Zij zijn medeverantwoordelijk voor de vorming van beleidskaders en proberen invulling te geven aan de energiesturing. Vanuit het Interprovinciaal Overleg werd een presentatie gehouden op het gebied van vergunningenbeheer, waarin naar voren kwam dat ze enerzijds bezig zijn de gaten die er op het gebied van vergunningen nog zijn, te dichten en anderzijds dat de provincies WKO willen stimuleren maar nog te weinig middelen hebben om dit concreet richting de gewenste collectieve systemen te sturen. Door de samenwerking aan te gaan met de andere betrokken partijen ontstaan mogelijkheden om elkaars

De sprekers en de organisatoren, v.l.n.r.: Marc Koenders (IF Technolgy, NVOE), Eric Van Griensven (Brabant Water, middagvoorzitter), Jan Willem Kooiman (KWR Watercycle Research Institute, Waternetwerk, initiator), Rob Eijsink (Vewin) en Marjolein van Hemert (Provincie Flevoland).

lacunes op te vullen en er samen voor te zorgen dat WKO vaker en beter kan worden ingezet, zonder dat de diverse belangen daarbij in het geding komen.” Om tot dergelijke collectieve systemen te kunnen komen, is nog wel enige actie vereist. Van Griensven: “Naar voren kwam dat alle partijen behoefte hebben aan collectieve systemen, maar een stimuleringskader hiervoor ontbreekt. Ook is een financierings-

kader nodig, wellicht in de vorm van een garantiefonds. Met name het Rijk en de provincies kunnen hierin een rol spelen. Alleen dan ontstaan mogelijkheden om meer samen te werken en te komen tot een collectief systeem.” “Het symposium was een eerste stap op het gebied van deze brancheoverstijgende vsamenwerking. Het is nu zaak dat alle partijen het op gaan pakken en er verder invulling aan geven. “

Nieuwe cursus Wateropleidingen verzorgt de komende maanden weer enkele nieuwe cursussen die voor de lezers van H2O van belang kunnen zijn.

Veldkennis watersysteem

Deze cursus behandelt de basiskennis van het aquatische ecosysteem. De fysische, chemische en ecologische aspecten komen aan bod en ook de onderlinge relatie tussen deze factoren. U leert de verschillende watersystemen kennen en weet welke plant- en diergroepen voorkomen. U krijgt inzicht in de relatie tussen het voorkomen van deze groepen en de waterkwaliteit. U bepaalt de waterkwaliteit aan de hand van de chemische en biologische gegevens. Deze cursus kan interessant zijn voor medewerkers waterbeheer. De cursus vindt plaats op 19 en 26 mei, 9, 16 en 23 juni in Utrecht en kost 1.975 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.

H2O / 04 - 2011

25


Waterpeil

watercolumn

In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselendplat hetinitiaal waterpeil aan er.nieuws_column de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en de internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat

ver.nieuws_column kop

V

ver.nieuws_column auteur

Vrije jongeren

I

n de volksopstand tegen president Mubarak speelden de ‘sociale media’ een grote rol: de afgelopen weken werden betogingen georganiseerd via Facebook en Twitter. Tweederde van de Egyptische bevolking is jonger dan 30 jaar en de werkloosheid onder deze jongeren is enorm: zo’n 90 procent van de werklozen in het land valt in deze leeftijdscategorie. Zij gebruiken de netwerken om hun onvrede te uiten. Zo spelen deze jongeren in Egypte een grote rol in het streven naar een betere leefwereld. Nu zijn de verschillen tussen arm en rijk in Egypte groot. In Nederland zijn de verschillen ook groot, maar dan vooral demografisch en niet economisch. Ook in de watersector is de vergrijzing zichtbaar; binnen enkele jaren zullen veel werknemers de waterwereld verlaten. Daar staat tegenover dat de watersector bij jongeren niet echt bekend is. Al hoeft de sector niet de straat op te gaan om verbeteringen te eisen, veranderingen, of liever gezegd verbeteringen, zijn wel welkom. Als voorzitter van Jong Waternetwerk vind ik het belangrijk dat jongeren in de watersector hun krachten bundelen. Enerzijds opdat jongeren gemakkelijk hun eigen netwerk kunnen opbouwen, inzicht leren krijgen in andere disciplines en bekend zijn met wat er gebeurt in onze sector. Anderzijds kunnen we ons dan inzetten om jongeren enthousiast te maken voor de watersector. In de komende columns op deze plaats zullen we daarom vertellen over de activiteiten van Jong Waternetwerk, maar ook over de ervaringen van jongeren met het werken in de watersector. Johan Duifhuizen (voorzitter Jong Waternetwerk)

Wie is de nieuwe waterwerker? Uitvoerende waterprofessionals zien de inhoud van hun werk steeds meer veranderen. Kon je vroeger met een louter technische insteek een heel eind komen, nu moeten medewerkers ook kunnen netwerken, samenwerken en buiten hun eigen domein durven kijken. Menig professional heeft op die punten koudwatervrees. Op 17 maart is er een themadag voor sectieleden die ingaat op deze nieuwe vaardigheden. De themadag heeft als titel ‘Ben jij de nieuwe waterwerker?’ en vindt plaats in Gorinchem tijdens de Aqua Nederland Vakbeurs. Tijdens de themadag kunnen operationele medewerkers binnen de watersector proeven van wat het nieuwe werken is. Denk hierbij aan grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, flexibel werken en persoonlijk leiderschap. Doel van de dag is om meer greep te krijgen op die nieuwe vaardigheden, zodat men die goed kan toepassen in de dagelijkse praktijk. Na een plenaire inleiding zijn er werkbijeenkomsten waarin dieper op bepaalde onderwerpen wordt ingegaan. In totaal zijn er zes onderwerpen, waaronder persoonlijk leiderschap, zelf roosteren en zelfsturende teams, werkplekinrichting en samenwerking in de waterketen. Nadien volgt een plenaire terugkoppeling. Aanmelden kan via internet. Als u zich voor 1 maart aanmeldt, krijgt u korting. Medewerkers uit de gehele breedte van de watersector zijn welkom.

Introductiedag voor nieuwe medewerkers Op 16 maart verzorgt het Koninklijk Nederlands Waternetwerk in samenwerking met Wateropleidingen en Netherlands Water Partnership (NWP) de eerste introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector. Dat gebeurt op het pompstation van Vitens in Soestduinen. Op deze dag kunnen nieuwe medewerkers kennismaken met de watersector en de mogelijkheden die deze biedt. Bovendien krijgen ze de gelegenheid een begin te maken met hun professionele netwerk. Mede-organisatoren Johan Duifhuizen (Vitens) en Huiberdien Sweeris (NWP): “De dag is opgezet aan de hand van de ‘zeven waterwonderen’: zeven interessante en relevante projecten die op dit moment spelen in de watersector. We hebben gekozen voor diverse wonderen uit allerlei takken van de sector, zodat een breed beeld ontstaat van wat de sector inhoudelijk te bieden heeft en wat er op het moment speelt. Zo kunnen we nieuwe medewerkers tonen hoe uitdagend de sector is. Daarnaast krijgen zij ook de mogelijkheid zelf nieuwe waterwonderen aan te dragen, waar we in een volgende introductiedag verder op in zullen gaan. Zo kunnen bedrijven zichzelf ook presenteren.” Volgens Sweeris, die vanuit NWP verbonden is aan het Human Capital Water & Deltaprogramma, heeft de introductiedag de sector veel te bieden. “Het Human Capital Water & Deltaprogramma is opgezet om de instroom van medewerkers in de sector te vergroten en zo de vergrijzing het hoofd te bieden. Verschillende partijen, zoals het NWP, de overheid, kennisinstellingen, het bedrijfsleven en opleidingen werken samen om studenten goed aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt, ze de sector in te trekken en daar ook te houden.”

26

H2O / 04 - 2011

Huiberdien Sweeris

“De introductiedag levert hier een bijdrage aan. Het biedt nieuwe medewerkers de mogelijkheid op een goede start en zorgt ervoor dat ze hun werk in een brede context kunnen plaatsen, waarmee ze hopelijk gestimuleerd worden om in de watersector te blijven werken. Dit resulteert in gemotiveerde werknemers met een goede basis en een beginnend professioneel netwerk. Dat heeft voor iedereen meerwaarde, zowel werknemers als werkgevers. Het geeft nieuwe medewerkers een voorsprong aan het begin van hun watercarrière.” Geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via www.waternetwerk.nl.


DRIJFVEER “Ik hoop jongeren te interesseren voor de sector” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? KNW portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Wilbert Menkveld (39), senior afvalwatertechnoloog en groephoofd industriewatertechnologie bij Witteveen+Bos. Hij is sinds 1995 lid.

Agenda watercolumn Op ver.nieuws_column 16 maart houdt Waternetwerk, samen kop met Wateropleidingen en NWP, de eerste introductiedag voor nieuwe medewerkers er.nieuws_column plat initiaal in de watersector. Er is maar een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Vroegboekkorting geldt als u zich voor 1 maart aanmeldt. Locatie: Aqua ver.nieuws_column plat Nederland Vakbeurs, Gorinchem. ver.nieuws_column auteur Op 17 maart vindt een themadag voor sectieleden plaats. Dit jaar zal het gaan over het nieuwe werken in de watersector. Vroegboekkorting geldt als u zich voor 1 maart aanmeldt. Locatie: Aqua Nederland Vakbeurs, Gorinchem.

V

Op 30 maart is er een ‘Op weg naar huis’-bijeenkomst met als titel: ‘Vergisting van vast afval: stand van zaken’. De toegang is gratis, wel graag opgeven via www.waternetwerk.nl. De locatie is VAR, Sluinerweg 12 in Twello. U kunt worden opgehaald van station Apeldoorn (contact: h.lubberding@unesco-ihe.org). Het programma begint om 17.00 uur en eindigt om 20.00 uur.

Wilbert Menkveld bij een algenvijver. “We doen hier een proefonderzoek naar hoe we stikstof en fosfaat uit afvalwater kunnen winnen door er algen te laten groeien. Deze algen oogsten we en gebruiken we als grondstof in onder andere de veevoederindustrie als vervanging van soja.”

Wilbert Menkveld heeft een volle agenda. Het is namelijk niet iemand die zich puur en alleen met zijn eigen functie bezighoudt, maar breed actief is. Zo is Menkveld momenteel druk bezig met het opzetten van een jongerencampagne, waarmee de sector gezamenlijk middelbare scholieren en andere jongeren hoopt te interesseren. “De jongerencampagne ‘werk aan waterwonderen’ is van en door alle organisaties in de watersector en wordt gecoördineerd door het NWP. Zo hopen we jongeren te verleiden tot een studie en uiteindelijk een carrière in de watersector,” vertelt Menkveld terwijl hij op weg is naar de première van de campagne.

groep collega’s aan die voor de industrie afval- en proceswaterinstallaties ontwerpen en optimaliseren. Naast deze aansturing trek ik ook projecten op het gebied van terugwinnen van fosfaat, zware metalen en energie uit afvalwater. Veel organisaties zien afvalwater nog als een afvalstof, maar ik zie het als grondstof met allerlei nieuwe toepassingsmogelijkheden. Ik ben graag innovatief bezig en laat mij op allerlei manieren inspireren. Om bij te blijven en voor inspiratie ga ik zo’n twee keer per jaar naar symposia van KNW. Wat mij betreft zouden er wel meer thema’s aan bod mogen komen die interessant zijn voor de industrie. Nu is het vaker gericht op waterschappen.”

“We hebben over tien tot 15 jaar een groot tekort aan allerlei soorten werknemers in de watersector, zoals watertechnologen, hydrologen en civiel-technici. Daar moeten we nu iets aan doen. Ik vind het belangrijk om in mijn werk naar de toekomst te kijken, om duurzaam bezig te zijn, en daar hoort dit ook bij. Ik wist zelf al vroeg dat ik de waterwereld ontzettend interessant vind. Tijdens mijn studietijd werd ik geboeid door water. Water is een primaire levensbehoefte, waardoor je met dit werk bijdraagt aan een duurzame maatschappij. Daarnaast is water boeiend omdat het veel verenigt: biologie, procestechnologie, chemie en economie - in mijn werk moet ik overal iets van af weten.”

“Het KNW zou daarnaast meer aandacht moeten besteden aan jongeren om ze te interesseren voor de watersector. De meeste jongeren kennen de watersector niet. Ze weten al helemaal niet wat deze sector aan beroepen omvat. Een idee wat opborrelt is om een prijsvraag uit te schrijven voor leerlingen op middelbare scholen om bijvoorbeeld de waterhuishouding voor 2050 te ontwerpen. Ze komen dan actief in aanraking met de sector en raken hopelijk geïnteresseerd in de waterwereld. Als we de komende jaren niet meer jongeren laten instromen naar technische studies of watergerelateerde studies in het bijzonder, dan hebben we over tien jaar een groot probleem."

“Bij Witteveen+Bos ben ik groepshoofd industriewatertechnologie. Ik stuur een

Martine Bruynooge

Op 14 april verzorgt het Koninklijk Nederlands Waternetwerk het voorjaarscongres. Thema dit jaar is: ‘Samen meer (water)keten: inspereren, leren en verbeteren’. Meten we de goede dingen, zijn we klaar voor de toekomst, hoe gebruiken we benchmarking als prikkel om samenwerking te stimuleren, doen we de goede onderzoeken, hoe maken we samenwerking meetbaar, en hoe organiseren we het leren? Het programma begint om 10.30 uur en eindigt om 17.00 uur. Vroegboekkorting geldt als u zich voor 1 maart opgeeft. Locatie: hotel Postillion in Amersfoort.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 04 - 2011

27


informatie Instructies voor het schrijven van artikelen voor Platform Onderstaand vindt u de belangrijkste instructies voor het schrijven van een artikel voor de rubriek Platform in H2O. In Platform horen artikelen thuis die resultaten weergeven van (wetenschappelijk onderbouwd) onderzoek op het gebied van watervoorziening en waterbeheer. Het is in uw eigen belang onderstaande instructies op te volgen, daar anders de redactie uw bijdrage niet in behandeling zal nemen.

A

llereerst de lengte van de artikelen. In H2O geldt als maximumlengte voor een artikel drie pagina’s in druk. Omgerekend betekent dit ongeveer 2100 woorden (700 woorden per pagina). Op iedere pagina is dan ruimte voor één foto of andersoortige illustratie over twee kolommen. Als u voor meer afbeeldingen kiest, gaat dat dus ten koste van de hoeveelheid tekst.

Opbouw

De artikelen in Platform moeten de aandacht van de lezer trekken en vasthouden. De belangrijkste regel is daarom dat in de tekst direct tot de kern van het verhaal wordt gekomen. Wat is het bijzondere in uw onderzoek dat van belang is voor mensen die werken in de watersector in Nederland? Uw artikel moet beginnen met een korte samenvatting, niet met een inleiding. Die komt na de samenvatting. Houd de samenvatting beknopt, hooguit een tiental regels over twee kolommen in druk. Maak het artikel niet te technisch, werk zo weinig mogelijk met afkortingen en formules. Het artikel moet ook leesbaar zijn voor mensen die niet in de materie thuis zijn.

Illustraties

U moet de illustraties - wanneer u ze digitaal verzendt - altijd als losse grafische bestanden versturen. De voorkeur gaat hierbij uit naar jpg-bestanden. De resolutie moet minimaal 300 dpi bedragen (hoge resolutie). Veel illustraties staan standaard in 72 dpi. Deze resolutie is voor een beeldscherm uitstekend, maar om het te kunnen afdrukken, is dit van een veel te geringe kwaliteit. Wanneer toch in 72 dpi wordt aangeleverd, kan de drukkerij de juiste resolutie alleen bereiken door de illustratie ‘in elkaar te drukken’, maar dit betekent dat de foto veel te klein wordt. Een foto met een resolutie van 72 dpi en een normaal formaat van 15 x 10 cm zal aangepast naar een resolutie van 300 dpi slechts 3,5 x 2,5 cm worden!

Maak geen gebruik van Powerpoint voor uw illustraties. Dit programma hanteert zogeheten rood-groen-blauw beelden in plaats van full-coulor en bovendien lage resolutie (72 dpi). De illustraties zullen hooguit op een kwart van de grootte geplaatst kunnen worden om een goede scherpte te behouden. De kleur zal ook enigszins afwijken.

28

H2O / 04 - 2011

Illustraties niet in een tekstbestand plaatsen.

Grafieken en tabellen

Grafieken en tabellen moet u pas gebruiken als de informatie niet in de tekst verweven kan worden. Maak er geen wiskundig opgebouwd artikel van vol tabellen en grafieken. Dit bevordert de leesbaarheid niet en bemoeilijkt de opmaak van de pagina’s. Grafieken en tabellen kosten bovendien veel ruimte. Grafieken moeten goed leesbaar zijn over één of twee kolommen. Pasfoto’s

Van iedere auteur hebben we een pasfoto nodig. Mocht deze niet in het archief zitten, dan dient u deze met het artikel mee te sturen. Portretfoto’s zijn geen pasfoto’s. Een pasfoto laat alleen het gezicht van iemand zien, recht de camera in kijkend en zonder storende achtergrond. Digitale pasfoto’s moeten ook een hoge resolutie hebben en het normale pasfotoformaat van 2 x 3 cm.

Kaders Kaders zijn bedoeld om onderdelen uit het artikel uit te leggen en/of meer nadruk te geven. Kaders zijn in principe altijd tamelijk kort, omdat het kader anders niet meer als kader opgemaakt kan worden, meestal namelijk over één kolom.

Geen verantwoording

We gaan er vanuit dat aan een artikel maximaal vier auteurs gewerkt hebben. Co-auteurs die minder dan 25 procent aan het artikel bijdragen, worden niet vernoemd. Het aantal pasfoto’s kan dus maximaal vier zijn. Deze pasfoto’s worden in een archief opgeslagen. In het artikel hoort geen aparte verantwoording thuis naar andere personen of instanties die meegewerkt hebben aan het onderzoek of project.

Literatuur

Houd de literatuurlijst bescheiden en hanteer de volgorde: naam, eerste voorletter, jaar waarin publicatie uitkwam, titel en medium waarin het artikel verscheen of organisatie die rapportage uitbracht. In het artikel geen literatuurverwijzingen noemen, maar met nummers chronologisch refereren naar de literatuurlijst.

Wijze van toezending

Wanneer u het artikel per e-mail verzendt, moeten de tekst en de grafische bestanden gescheiden aangeleverd worden: tekst als Word-bestand en illustraties als jpg- of excel-bestand, waarbij de illustraties een resolutie moeten bezitten van 300 dpi bij een afdruk over twee kolommen! Laat het gebruik van speciale letterfonts, achtergronden en andere ‘plaatjes’ in een grafiek achterwege. Dit kan problemen veroorzaken bij de grafische verwerking.

Procedure

Stuur uw definitieve en complete artikel (inclusief pasfoto’s) naar: h2o@nijgh.nl. De redactie redigeert het verhaal. U ontvangt voor publicatie een drukproef, waarin u eventueel nog enkele kleine aanpassingen kunt aanbrengen. Als uw artikel niet compleet is, wordt het (nog) niet in behandeling genomen.

Informatie

Mochten na het lezen van deze handleiding nog vragen overblijven over de inhoudelijke kant van de artikelen, dan kunt u contact opnemen met de redactie: (010) 427 41 65. De redactie


platform

Thomas de Meij, Provincie Overijssel Jos von Asmuth, KWR Watercycle Research Institute

Correctie van eigen luchtdrukmetingen is noodzakelijk Grondwatermeetpunten worden steeds vaker uitgerust met een automatische drukopnemer. Die meet de druk onder de grondwaterspiegel, waaruit de grondwaterstand is te berekenen. Daarvoor moet ook de luchtdruk boven het grondwater bekend zijn. Waterbeheerders en drinkwaterbedrijven verrichten daarom zelf waarnemingen van de luchtdruk. KWR heeft luchtdrukmetingen van Overijsselse waterbeheerders vergeleken met die van het KNMI. Daaruit blijkt dat de eigen ongecorrigeerde waarnemingen vaak onnauwkeurig en onbetrouwbaar zijn. Grote verbeteringen zijn mogelijk door meetreeksen te corrigeren met behulp van de KNMI-reeksen. Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste meetfouten die zijn aangetroffen en beschrijft een procedure voor correctie van eigen luchtdrukreeksen.

T

ot eind jaren negentig werden grondwaterstanden met de hand gemeten. Twee keer per maand liepen honderden waarnemers met een peilklokje langs alle peilbuizen om de diepte van het water in de buis te registreren. Tegenwoordig zijn steeds meer peilbuizen voorzien van een automatische drukopnemer. Dit instrument meet dagelijks of elk uur de druk onder water en slaat deze op in een geheugen. Twee of drie keer per jaar worden de drukmetingen uitgelezen en omgerekend naar een grondwaterstand. De automatische drukopnemer betekent een grote vooruitgang, maar er zijn ook nadelen. Bij handmatige waarnemingen is duidelijk wat de gemeten waarde voorstelt; de diepte van het grondwater ten opzichte van de bovenkant van de peilbuis. Fouten ontstaan wanneer de hoogte van de peilbuis verkeerd is ingemeten of doordat het meetlint van het peilklokje niet de juiste lengte heeft of onjuist wordt afgelezen. Meten met een drukopnemer is veel complexer, waardoor er ook meer fout kan gaan. Een automatische drukopnemer meet de druk in een peilbuis op enige diepte onder water. Die meetwaarde bestaat uit twee componenten: de druk van de waterschijf boven de sensor en de luchtdruk. Om de grondwaterstand te berekenen wordt de luchtdruk afgetrokken van de gemeten druk onder water. Een beheerder van een geautomatiseerd grondwatermeetnet zorgt

er daarom voor dat ook meetwaarden van de luchtdruk beschikbaar zijn. Dat kan op drie manieren, afhankelijk van het gebruikte instrument. Bij de Diver van Van Essen/Schlumberger wordt de luchtdruk gemeten met een afzonderlijk instrument, de Barodiver. Deze wordt opgehangen op een plek waar de luchtdruk naar verwachting gelijk is aan die in de peilbuis. Bovenin de schutkoker van een peilbuis is een veelgebruikte plek, maar ook in werkschuren hangen Barodivers. Het tweede type drukopnemer is de Keller. Dit instrument heeft twee druksensoren, één bovenin de peilbuis voor de luchtdruk en één onder het grondwater voor de druk in het grondwater. Het apparaat meet dus zowel de luchtdruk als de waterdruk en trekt beide waarden van elkaar af. De meetnetbeheerder hoeft niet achteraf een bewerking uit te voeren. Helaas wordt vaak vergeten dat er wel degelijk een luchtdrukmeting is verricht en dat daar een fout in kan zitten. Het derde type instrument is de Leveltroll. Hier brengt een luchtslang de luchtdruk naar de drukopnemer onder water en de sensor meet rechtstreeks het verschil tussen luchtdruk en totale druk onder water. Er wordt maar één meting verricht waardoor de meetfout kleiner is. Nadeel van deze methode is dat de luchtdruk achteraf niet meer bekend is. Als er iets mis gaat in de verschilmeting, bijvoorbeeld als de luchtdruk door een knik in de luchtslang niet goed

wordt overgebracht, zijn de meetwaarden onbruikbaar.

Nauwkeurigheid van drukopnemers

Zijn grondwaterstanden van een meetpunt met een drukopnemer net zo nauwkeurig en betrouwbaar als handmatige metingen met een peilklokje? Dat lijkt onwaarschijnlijk, alleen al doordat bij gebruik van een drukopnemer twee metingen worden verricht. Toch suggereren de specificaties die leveranciers opgeven, een hoge nauwkeurigheid. Onafhankelijk vergelijkend onderzoek is echter niet beschikbaar. Voor een indruk van de kwaliteit van drukopnemers zijn we daarom aangewezen op een vergelijking met onafhankelijke waarnemingen van de grondwaterstand en de luchtdruk. Veel meetnetbeheerders verrichten ter controle van drukwaarnemingen ook handmatige waarnemingen van de grondwaterstand met een peilklokje. Dat gebeurt meestal alleen tijdens het uitlezen van de instrumenten, hooguit drie tot vier keer per jaar. Men veronderstelt dat een drukopnemer goed functioneert, zolang de berekende grondwaterstand overeenkomt met de handwaarneming. Dat is niet altijd terecht. Fouten die op het moment van de handwaarneming toevallig tegen elkaar wegvallen, worden niet geconstateerd, evenmin als fouten die zich af en toe voordoen. Afzonderlijke fouten in de luchtdruk en de waterdruk H2O / 04 - 2011

29


Leeuwarden afstand (km)

Lelystad

Deelen

Volkel

Eindhoven

Maastricht

35

112

153

196

218

278

-2,2 tot 3,1

-4,2 tot 8,2

-5,8 tot 10,2

-12 tot 12,6

-7,5 tot 13,9

-9,4 tot 17,1

gemiddeld verschil (cm)

0,2

0,6

0,8

1,0

1,1

1,4

afwijking (2 sigma, cm)

+/- 0,9

+/- 2,8

+/- 4,0

+/- 5,0

+/- 5,5

+/- 6,9

0,4

1,2

1,7

2,1

2,3

2,9

minimaal en maximaal verschil (cm)

gemiddeld absoluut verschil (cm)

Luchtdrukverschil in centimeters waterdruk tussen KNMI-station Hoorn (Terschelling) en vijf zuidelijker gelegen stations. Cijfers gebaseerd op vergelijking van uurwaarden over een periode van tien jaar.

zijn niet van elkaar te onderscheiden. Handwaarnemingen alleen zijn dus niet voldoende om de meetwaarden van een drukopnemer te controleren.

Luchtdrukmetingen van het KNMI

Sinds 2009 zijn uurwaarden van de luchtdruk vrij beschikbaar op de internetpagina van het KNMI. Deze metingen geven onafhankelijk gemeten waarden van de luchtdruk. Meetnetbeheerders kunnen deze gebruiken om hun eigen waarnemingen te valideren. De nauwkeurigheid van de drukwaarnemingen van het KNMI is te vinden in het Handboek waarnemingen1). Daaruit blijkt dat de meetfout van het instrument kleiner is dan ééntiende millimeter waterdruk. In de praktijk kan de meetfout in het veld bij harde wind oplopen tot maximaal één centimeter. De luchtdruk die het KNMI publiceert, geeft dus een zeer nauwkeurige weergave van de werkelijke luchtdruk bij het meetstation. Binnen een afstand van enkele tientallen kilometers van het eigen meetpunt ligt meestal wel een meetstation van het KNMI. De werkelijke luchtdruk tussen beide locaties zal verschillen. Analyse van tien jaar uurwaarden van de luchtdruk van het KNMI laat zien dat deze verschillen relatief klein zijn. Over een afstand van ongeveer honderd kilometer is het verschil in luchtdruk tussen twee locaties gemiddeld slechts 0,6 cm waterdruk. Die afwijking geldt voor de noord-zuidrichting; van oost naar west zijn de verschillen kleiner. De variatie in de luchtdruk over enkele tientallen kilometers is relatief klein. Bovendien zijn de verschillen grotendeels willekeurig en voor correctie van meetreeksen zijn vooral de systematische verschillen van belang. Meetreeksen van de luchtdruk van het KNMI bieden een nauwkeurige en onafhankelijke basis voor het ijken en corrigeren van de eigen luchtdrukwaarnemingen.

Onderzoek naar luchtdrukmetingen

Om een indruk te krijgen van de kwaliteit van eigen luchtdrukwaarnemingen heeft KWR in opdracht van de Provincie Overijssel de kwaliteit van beschikbare meetreeksen onderzocht. Hiervoor zijn reeksen van de drukopnemer van Keller gebruikt van Provincie Overijssel en Divers van Waterschap Velt en Vecht en KWR. Provincie Zeeland stelde reeksen van de Leveltroll beschikbaar. Het onderzoek richtte zich op het bepalen van de belangrijkste foutenbronnen en het opstellen van een procedure om die fouten te voorkomen en achteraf te corrigeren. Er

30

H2O / 04 - 2011

is niet specifiek gekeken naar verschillen in kwaliteit tussen de drie typen instrumenten. De voorbeelden in dit artikel illustreren voorkomende fouten bij drukopnemers in algemene zin en impliceren geen oordeel over het gebruikte instrument. In de beoordeelde meetreeksen blijken drie typen meetfouten veel voor te komen: bias (een constant verschil tussen de werkelijke en de gemeten waarde), drift (een geleidelijk toenemende afwijking van de meetwaarde in de tijd) en meetfouten door variaties in de omgevingstemperatuur. Daarnaast blijken klokken van drukopnemers te verlopen, waardoor metingen op een ander tijdstip worden verricht dan de tijdswaarde van de sensor aangeeft. We beschrijven de meest voorkomende fouten aan de hand van voorbeelden.

Bias en drift

Beoordeling van honderden luchtdrukreeksen van zowel Keller-drukopnemers als Divers laat zien dat een groot deel van de instrumenten systematische afwijkingen vertoont van enkele centimeters. De fout kan oplopen tot meer dan tien, soms 30 centimeter. Vaak neemt de afwijking geleidelijk toe in de tijd, we spreken dan van drift. Afbeelding 1 geeft een verschilreeks voor een Keller-drukopnemer die is opgehangen

in een peilbuis boven de grondwaterspiegel. De reeks toont het verschil tussen de meetwaarden van deze drukopnemer en de luchtdruk die is gemeten door het KNMI. De verschilreeks zou een horizontale lijn moeten geven, met enige variatie rond de nullijn door toevallige meetfouten. In werkelijkheid beginnen de metingen op 1,2 cm onder de nullijn en laat de reeks een dalende trend zien. De afwijking neemt geleidelijk toe met ongeveer 1,3 cm per jaar. De meetruis, berekend als het gemiddelde van de absolute afwijkingen, bedraagt minder dan een centimeter. Dat is in overeenstemming met de specificaties van de leverancier. Het kan lang duren voordat de systematische fouten van dit instrument worden opgemerkt. Stel dat een meetnetbeheerder een verschil van vijf centimeter met de handwaarneming nog accepteert. Dan komt hij bij dit instrument pas na drie jaar tot de conclusie dat de drukopnemer vervangen moet worden. De meetreeks van het grondwater laat over die meetperiode een trendmatige daling in de grondwaterstand zien. Keller-drukopnemers bieden de mogelijkheid om in het veld bij het uitlezen het referentieniveau van de drukopnemer opnieuw in te stellen, zodat de berekende grondwaterstand weer gelijk is aan de handwaarneming. Meetnetbeheerders die daarvan gebruik

Afb. 1: Bias en drift van een lokale luchtdrukmeting. De reeks toont het verschil in centimeters waterdruk met een KNMI-station op 14 kilometer afstand.


platform maken, kunnen jarenlang werken met een instrument dat een dalende trend vertoont. Voor de eindgebruiker van meetreeksen is het vrijwel onmogelijk om fouten in deze reeksen achteraf nog te ontdekken en te corrigeren.

Temperatuurfouten

Een druksensor bestaat in essentie uit een vacuüm metalen doosje dat wordt ingedrukt door de luchtdruk. De mate waarin het oppervlak van de druksensor vervormt, is een maat voor de luchtdruk. Helaas verandert de druk die nodig is voor vervorming, omdat de stugheid van het materiaal verandert met de temperatuur. Een drukopnemer meet daarom ook altijd de omgevingstemperatuur en corrigeert daarmee de drukwaarde. Correctie voor temperatuurverschillen is slechts mogelijk binnen bepaalde grenzen. Volgens de specificaties liggen die voor drukopnemers tussen 0 en 50°C. Op een zonnige zomerdag kan het bovenin een schutkoker erg heet worden en ‘s winters daalt de temperatuur onder nul. In beide situaties is de luchtdrukwaarneming mogelijk onbruikbaar, maar meetnetbeheerders zijn zich daar niet altijd van bewust. Aan de leveranciers ligt het niet; die vermelden deze beperking in de specificaties.

Afb. 2: Effect van strenge vorst op de gemeten luchtdruk. De reeks toont het verschil in lokaal gemeten luchtdruk met de luchtdruk van KNMI-station Twenthe in centimeters waterdruk.

Afbeelding 2 toont een luchtdrukreeks die er in eerste instantie betrouwbaar uit ziet. De lijn is horizontaal met kleine schommelingen. De gemeten luchtdruk is gemiddeld twee centimeter te hoog, wat in de praktijk geldt als een acceptabele fout. Maar in december 2009 registreert het instrument plotseling een veel te lage luchtdruk. Het verschil neemt toe tot 15 centimeter in januari 2010. Schaatsliefhebbers herinneren zich dat we in deze periode een ongekend lange vorstperiode hebben gehad. Na de vorst zal de drukopnemer waarschijnlijk weer gewoon zijn werk doen. Bij visuele beoordeling achteraf valt een fout van 15 cm in de berekende grondwaterstand niet direct op, Afb. 3: Seizoensfluctuatie in de gemeten luchtdruk door sterk wisselende omgevingstemperatuur. Afb. 4: Fout in de gemeten luchtdruk bij verschillende temperaturen en drukwaarden. De vier lijnen geven de mediaan voor de vier kwartielen van alle gemeten drukwaarden. De reeks is afkomstig van een Barodiver opgesteld in een metalen behuizing van een gemaal.

doordat de fluctuaties van het grondwater veel groter zijn. Afbeelding 3 toont een drukreeks met een duidelijke seizoensfluctuatie. In de zomer is de fout positief en in de winter negatief. Daarnaast is er een dalende trend van ongeveer twee centimeter per jaar. Die is door de seizoensfluctuatie nauwelijks terug te zien in de meetreeks. Deze drukopnemer is opgehangen in de kast van een gemaal, een onverwarmde ruimte met een wand van metaal. In de zomer stijgt de temperatuur tot bijna 50°C, ‘s winters vriest het. Een uitgelezen kans om het effect van temperatuurwisselingen in beeld te brengen. In afbeelding 4 is de afwijking in de luchtdruk uitgezet tegen de temperatuur. Bij temperaturen tussen 0 en 10°C is de gemeten luchtdruk te hoog, boven de 10°C te laag. De temperatuurfout van dit instrument (een Barodiver) blijft bij alle temperaturen beperkt tot enkele centimeters waterdruk. De vier lijnen zijn berekend voor verschillende niveaus van de gemeten druk. Ze lopen niet H2O / 04 - 2011

31


gelijk. Dat betekent dat de temperatuurfout ook afhankelijk is van de grootte van de druk zelf. Bij een hoge druk moet de temperatuur dus anders worden gecorrigeerd dan bij een lage druk. Temperatuurfouten zijn een belangrijke foutenbron in meetreeksen van de luchtdruk, omdat de temperatuur van de lucht sterk kan fluctueren, afhankelijk van de ruimte waarin een instrument is opgehangen. Een luchtdruksensor moet altijd worden opgesteld in een ruimte met een zo constant mogelijke temperatuur, liefst tussen 0 en 10°C.

Praktijkvoorbeeld luchtdrukcorrectie

Afbeelding 5 toont drie keer fouten in dezelfde reeks van gemeten luchtdruk onderin een drooggevallen peilbuis, dus een omgeving met een constante temperatuur. De verschillen ontstaan doordat steeds andere luchtdrukmetingen zijn gebruikt om de meetreeks te compenseren. Bij de groene lijn is een luchtdrukreeks gebruikt van een drukopnemer die op korte afstand is opgehangen bovenin een schutkoker. Deze reeks toont grote temperatuurfouten. Voor de rode lijn is een nabijgelegen luchtdrukmeting onderin een droge peilbuis gebruikt, zonder temperatuurfouten. Het verschil tussen de rode en de groene reeks toont dus het effect van temperatuurfouten op de gemeten luchtdruk. De zwarte lijn is verkregen na compensatie met meetwaarden van KNMI-station Eelde op 21 km afstand. Deze reeks toont een grotere ruis (ongeveer 2 cm) dan de rode lijn (ongeveer 0,4 cm). De meest nauwkeurige schatting van de werkelijke luchtdruk ontstaat op basis van de rode reeks, na correctie voor bias en drift met behulp van de zwarte lijn. Een lokale luchtdrukmeting onder stabiele omstandigheden, gecorrigeerd voor systematische afwijkingen op basis van een KNMI-reeks, geeft hier het meest nauwkeurige resultaat.

Procedure voor correctie van meetreeksen

Gezien de geconstateerde fouten in de gemeten luchtdruk is het sterk aan te bevelen eigen meetreeksen achteraf te bewerken. Validatie en correctie verlopen in drie stappen: • Maak een verschilreeks van de lokale luchtdruk en uurwaarden van het KNMI. Houd er rekening mee dat de tijdsaanduiding bij de KNMI-waarden is uitgedrukt in UTM en dat de luchtdruk is omgerekend naar zeeniveau. In de verschilreeks van de luchtdruk zijn systematische fouten in de eigen meetreeks zoals bias, drift en temperatuurfouten, direct te zien. Corrigeer de lokale meetreeks voor de gemiddelde bias en drift. Kies voor een andere luchtdrukreeks bij grote temperatuurfouten; • Bereken de grondwaterstand uit het verschil van de gecorrigeerde luchtdruk en de gemeten druk onder water. Deze reeks bevat alleen nog meetfouten door bias en drift van de drukopnemer in het grondwater; • Corrigeer de grondwaterstandreeks voor bias en drift op basis van de handwaarnemingen van de grondwaterstand. Correctie van reeksen achteraf volgens deze procedure hoeft niet veel werk te kosten. De berekeningen zijn grotendeels te automatiseren. De beheerder beslist alleen of een berekende correctie wordt toegepast. In het softwarepakket Menyanthes is de benodigde functionaliteit om bias en drift te berekenen inmiddels opgenomen, waardoor snel gevalideerde grondwaterstandreeksen zijn te maken op basis van uitleesbestanden en handwaarnemingen. Een goede correctie van reeksen begint in het veld, met een betrouwbare administratie van kabellengtes en serienummers van gebruikte instrumenten. Bovendien moeten handwaarnemingen van de grondwaterstand worden verricht, uiteraard

Afb. 5: Meetfouten in de luchtdruk door temperatuurverschillen en afstandsverschil (in meter waterdruk).

voordat de drukopnemer eventueel uit de peilbuis wordt gehaald. Het resetten van het nulpunt van instrumenten in het veld op basis van de handwaarneming is af te raden. Meetfouten van het instrument zijn daardoor achteraf vrijwel niet meer te corrigeren. Drukopnemers moeten worden opgesteld in een ruimte met een constante omgevingstemperatuur, bij voorkeur onderin een droge peilbuis. In de praktijk blijken niet alle meetnetbeheerders zich te houden aan deze uitgangspunten.

Conclusies

Met de opkomst van drukopnemers beschikken we over steeds meer hoogfrequente reeksen van de grondwaterstand. Deze bevatten waardevolle gegevens over ons grondwater. Om die informatie goed te benutten, moeten meetnetbeheerders meer aandacht besteden aan correctie van gemeten drukwaarden. De onafhankelijke waarnemingen van de luchtdruk van het KNMI zijn daarvoor zeer geschikt. Correctie van de luchtdruk zorgt ervoor dat alle resterende systematische fouten uitsluitend zijn toe te schrijven aan meetfouten van de drukopnemer in het grondwater. Die afwijkingen zijn minder groot, vanwege geringe temperatuurvariaties. Ze zijn eenvoudig te corrigeren met behulp van handwaarnemingen van de grondwaterstand. Het rapport van KWR2) met daarin meer voorbeelden van geconstateerde afwijkingen, is te vinden op internet: www.menyanthes.nl. LITERATUUR 1) KNMI (2000). Handboek waarnemingen. 2) Von Asmuth J. (2010). Over de kwaliteit, frequentie en validatie van druksensorreeksen. KWR Watercycle Research Institute. Rapport 2010.001.

32

H2O / 04 - 2011


platform

Amor Gaillard, Tauw Joop Baltussen, BACO-adviesbureau Berend Reitsma, Tauw Cora Uijterlinde, STOWA

Tolueenvorming bij de opslag van zuiveringsslib Uit analyses bij rioolwaterzuiveringsinstallaties in het kader van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming1) bleek dat in indikkers en buffertanks van secundair zuiveringsslib verhoogde tolueengehalten voor kunnen komen. Dit tolueen wordt tijdens slibopslag gevormd. Vooral in secundair slibbuffers zijn relatief hoge waarden aangetroffen, tot wel 50 mg/l in het slibwater. Bij niet-afgedekte slibbuffers zijn geen ARBO-technische maatregelen nodig. In ongeventileerde kopruimtes van afgedekte secundair slibbuffers is de kans groot dat de MAC-waarde en de tien procent LEL (de onderste explosiegrens) voor tolueen worden overschreden waardoor ARBO-technische maatregelen, zoals ventilatie, noodzakelijk zijn. Uit het oogpunt van bodembescherming kunnen we er vrijwel zeker van zijn dat de tolueengehalten in het slibwater hoger zijn dan de interventiewaarde van 1 mg/l. Tenzij aangetoond kan worden dat het tolueen er niet in zit, is grondwatermonitoring bij secundair slibbuffers dus noodzakelijk. Stel dat daaruit blijkt dat contaminatie van het grondwater heeft plaatsgevonden (obv voorgeschreven gidsparameters CZV en N-NH4), dan moeten extra analyses worden uitgevoerd en moet in overleg met het bevoegd gezag een herstelplan gemaakt worden.

B

iologische tolueenvorming in slib in waterbodems komt op grote schaal voor. Een vertegenwoordiger daarvan is geïsoleerd: Tolumonas auensis, ook wel strain TA 4T2). Strain TA 4T is een vrij algemeen organisme, zonder speciaal gen, geen bijzondere enzymen of bijzondere omzettingsroutes. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat biologische Tolumonas auensis, een bacterie die tolueen produceert.

tolueenvorming een natuurlijke en veelvoorkomende omzetting is en dat er waarschijnlijk ook andere organismen zijn die op biologische wijze tolueen kunnen vormen3). De vorming van tolueen met strain TA 4T treedt op in aanwezigheid van algemeen voorkomende substraten, onder specifieke omstandigheden4). Tolueen kan door het organisme strain TA 4T worden gevormd uit fenylalanine en zijn omzettingsproducten fenylpyruvaat, fenyllactaat en fenylacetaat, met behulp van een koolstofbron. Fenylalanine is een aminozuur, dat in vrijwel elk dierlijk of plantaardig eiwit voorkomt.

Biologische tolueenvorming in rwzislib

Door middel van laboratoriumexperimenten in Duitsland zijn de optimale groeiomstandigheden voor strain TA 4T bepaald4). Bij experimenten in Polen5),6) is de tolueenvorming in rwzi-slib tijdens de slibgisting getest door middel van een pilotopstelling met een volume van 120 liter met primair en secundair slib. De testen werden uitgevoerd bij 25°C. De tolueenconcentratie nam sterk toe in de eerste tien tot 20 dagen (piekconcentraties ongeveer twaalf tot 40 mg/l), tegelijk met een sterke toename

van de vluchtige vetzuren. De hoogte van de tolueenpiek was gerelateerd aan de hoeveelheid gevormd vluchtig vetzuur en de slibverblijftijd in de laboratoriumgistingstank. Uit de resultaten bleek dat hoe meer vluchtig vetzuur gevormd wordt, des te meer tolueen er gevormd wordt. De relevante procescondities zijn: temperatuur ± 5 tot 30°C met optimum rond 22°C, pH ± 5,5 tot 8, anaerobe en anoxische condities, aanwezigheid van vluchtige vetzuren (acidogene fase).

Resultaten metingen

Van een viertal waterschappen zijn negen rwzi’s gekozen waar tolueenvorming werd vermoed. Er zijn metingen verricht om vast te stellen of tolueenvorming op rwzi’s op grote schaal voorkomt, de concentratie-range en de daarbij horende milieucondities. De uitvoering van het meetprogramma vond plaats tussen januari en april 2008. Per rwzi zijn meerdere monsters genomen van zowel de slibindikker (indien aanwezig) als de slibbuffer. Beide soorten tanks werden alleen gebruikt voor secundair slib. Er zijn geen metingen uitgevoerd bij slibbuffers voor primair slib (slib uit de voorbezinking), maar enkel bij secundair slib (slib uit de biologische zuivering). H2O / 04 - 2011

33


De tolueengehalten in slibindikkers zijn veel lager dan in de slibbuffers. In circa 90 procent van de slibbuffer-monsters is tolueen gemeten (bij watertemperaturen van tussen 7 en 15°C). Derhalve wordt geconcludeerd dat tolueenvorming generiek voorkomt in slibbuffers. Met een gemiddeld gehalte van circa acht milligram per liter wordt in de slibbuffers de interventiewaarde (indicator voor grondwaterkwaliteit) van één milligram per liter ruim overschreden. Uit dit oogpunt vormen slibbuffers een bodemrisico. Niet afgedekte indikkers en slibbuffers vormen geen risico voor overschrijding van de MAC- (maximaal aanvaarde concentratie) of LEL-waarde. Afgedekte slibbuffers die niet worden geventileerd, vormen wel een reëel risico. Dit geldt zowel voor overschrijding van de MAC-waarde als tien procent van de LEL-waarde. Een goede ventilatie/afzuiging minimaliseert in deze gevallen het risico. Afgedekte slibbuffers komen in Nederland nauwelijks voor. Er is geen onderzoek gedaan of volstaan kan worden met de algemeen gebruikte gasdetectie-apparatuur.

Tolueen is een verbinding bestaande uit een benzeenring waarvan één waterstofatoom vervangen is door een methylgroep7),8). De chemische structuurformule voor tolueen is C6H5CH3. Het is een kleurloze vloeistof, met kenmerkende geur. De damp vermengt zich goed met lucht, ontplofbare mengsels worden gemakkelijk gevormd. De stof is irriterend voor de ogen en de luchtwegen en is schadelijk voor de mens. Tolueen wordt vaak samen met benzeen, ethylbenzeen en xyleen als bodemverontreiniging aangetroffen. Tolueen kan worden gevormd uit fenylalanine. Dat is één van de 20 natuurlijk voorkomende aminozuren. Fenylalanine is een essentieel aminozuur dat nodig is voor diverse biochemische processen.

Molecuulstructuur van tolueen.

Molecuulstructuur van fenylalanine.

Tolueenvorming gerelateerd aan milieuomstandigheden

In het onderzoek op de negen rwzi’s is voor de slibbuffers gekeken of het gevonden tolueengehalte in verband kon worden gebracht met de verblijftijd van het slib, de temperatuur, de redoxpotentiaal en/of de vluchtige vetzuurgehalten. Een eenduidige relatie kon voor geen van de parameters worden vastgesteld. Vermeld moet worden dat het vaststellen van de hydraulische verblijftijd en redoxpotentiaal in slibbuffers bijzonder lastig is. In slibbuffers wordt water afgescheiden dat afgelaten wordt. Tussentijds wordt soms slib toegevoegd. Bovendien blijft tijdens het leegmaken van slibbuffers altijd wel slib achter. Het bepalen van een representatieve verblijftijd is daardoor bijna niet mogelijk. In slibbuffers

Slibindikker met op de achtergrond slibbuffers.

Gedeeltelijk gevulde slibbuffer.

Overzicht tolueenwaarnemingen.

indikkers aantal tolueenwaarnemingen

n

41

62

aantal tolueenwaarnemingen groter dan rapportagegrens

n

13

54

aantal tolueenwaarnemingen kleiner dan rapportagegrens

n

28

8

(mg/l)

< 0,1

8,1

gemiddeld tolueengehalte

34

slibbuffers

Conclusies

maximum tolueengehalte

(mg/l)

0,4

50

80% percentiel

(mg/l)

0,24

15,2

H2O / 04 - 2011

treden afbraakprocessen op, anaeroob dan wel anoxisch. Op microniveau kan de redoxpotentiaal sterk verschillen. Vermoed wordt dat in een slibbuffer de tolueenvorming van plaats tot plaats sterk kan verschillen, afhankelijk van de heersende milieucondities. Vermoed wordt dat in slibbuffers, met alleen vergist slib, geen hoge tolueenconcentraties voorkomen. Het slib heeft immers al een langdurige anaerobe (methanogenese) fase achter de rug waarin het voor tolueenvorming benodigde substraat en het eventueel gevormde tolueen reeds is omgezet (onder andere in biogas). Bovendien is het mogelijk dat het langdurige anaerobe milieu en de hoge temperatuur (> 30°C) ongunstig zijn voor tolueenvormende micro-organismen. Het komt erop neer dat in tanks/bassins die gebruikt worden voor de opslag van vergist slib, geen tolueen verwacht wordt. De vorming en afbraak van tolueen in rwzi slib is een algemeen natuurlijk proces. In opslagtanks waarin secundair slib wordt opgeslagen, kan tolueenvorming problemen opleveren. Bij opslagtijden van één tot twee


platform weken is tolueenvorming mogelijk, ook bij lage temperaturen van 7°C. Tolueenvorming is afhankelijk van de temperatuur, mineralisatiegraad en redoxpotentiaal van het slib. Het is daarom moeilijk te voorspellen of in een specifieke situatie tolueenvorming optreedt en hoe hoog het gehalte dan zal zijn. Wel is duidelijk dat hoe korter de tijdsduur van opslag is, des te minder tolueenvorming optreedt.

Maatregelen

Bij slibindikkers zijn de concentraties tolueen in het slibwater zo laag dat geen ARBO- of bodembeschermende maatregelen noodzakelijk zijn; • Voor niet-afgedekte secundair slibbuffers (zoals de meeste in Nederland zijn uitgevoerd) zijn er geen ARBO-technische risico’s; • In ongeventileerde kopruimtes van afgedekte slibbuffers is echter de kans groot dat de MAC-waarde en de tien procent LEL worden overschreden. Daarom zijn in dat geval ARBO-technische maatregelen, zoals ventilatie, noodzakelijk; •

Uit het oogpunt van bodembescherming kunnen we er vrijwel zeker van zijn dat de tolueengehalten in het slibwater van secundair slibbuffers groter zijn dan de interventiewaarde van één milligram per liter. Tenzij aangetoond kan worden dat het tolueen er niet in zit, is grondwatermonitoring bij secundair slibbuffers dus noodzakelijk. Stel dat daaruit blijkt dat contaminatie van het grondwater heeft plaatsgevonden (obv voorgeschreven gidsparameters CZV en N-NH4), dan moeten extra analyses worden uitgevoerd en moet in overleg met het bevoegd gezag een herstelplan gemaakt worden.

LITERATUUR 1) STOWA (2010). Bescherming van de bodem op rwzi’s. Rapport 2010-04. 2) Formation of toluene by microorganisms from anoxic freshwater sediments. Fresenius’ Journal of Analytical Chemistry 339, pag 785-787. 3) Mondelinge mededelingen van professor Mark van Loosdrecht. 4) Institut fur Pflanzenbiologie, Limnologische Station, Universitat Zurich, and Deutsche Sammlung von Mikroorganismen und Zellkulturen,

Braunschweig, Germany (1996). Tolumonas auensis gen. nov., sp. nov., a toluene-producing bacterium from anoxic sediments of a freshwater lake. C. Fischer-Romero, B. Tindall en F. Juttner. International Journal of Systematic Bacteriology, jaargang 46, nr. 1, pag. 183-188. 5) Mrowiec B., J. Suschka en T. Keener (2005). Formation and biodegradation of toluene in the anaerobic sludge digestion process. Water Environment Research, jaargang 77, nr. 3, pag. 274-278. 6) Department of Analytical Chemistry, Chemical Faculty, Gdansk University of Technology (2006). Determination of toluene formed during fermentation of sewage sludge. M. Marczak, L.. Wolska en J. Namiesnik. International Journal of Environmental Studies, jaargang 63, nr. 2, pag. 171-178. 7) Handbook of Chemistry and Physics, 83e editie (2002-2003), page 8-101. 8) Chemiekaarten, 6e editie (1990).

advertentie

H2O / 04 - 2011

35


Wim Wiegant, Royal Haskoning Wim Koopmans, Royal Haskoning Dragan Knezevic, Visser & Smit Hanab Cora Uijterlinde, STOWA

Nieuwe technieken in de water- en slibketen De afgelopen jaren is in de keten van afvalwaterbehandeling en slibverwerking een groot aantal interessante nieuwe technieken geïntroduceerd die kunnen bijdragen aan een energiezuiniger behandeling van afvalwater en slib. Deze technieken werden in opdracht van de Nederlandse waterschappen (via de STOWA) door Royal Haskoning ingebracht in een model om inzicht te krijgen in het energieverbruik, de kosten en de CO2-emissies van de processen en de onderlinge samenhang. Daarmee werden alle realistische combinaties van configuraties van rwzi’s gecombineerd met mogelijke routes van de eindverwerking. In dit artikel worden de resultaten van deze studie samengevat.

N

ieuwe energiezuinige technieken in de waterlijn van de rwzi zijn het tweetrapsproces, aeroob korrelslib (Nereda), de fijnzeving van het influent en de nog niet in de praktijk geteste eenstaps Anammox in de waterlijn. In de sliblijn biedt thermische voorbehandeling van het secundaire slib goede perspectieven. Superkritische vergassing en lagetemperatuurdroging zijn efficiënte methoden voor de slibverwerking; daarvan is de eerste alleen op laboratoriumschaal getest.

In een eerdere studie1) en eerdere artikelen2),3) werd aandacht besteed aan de vraag hoe in de toekomst de configuratie van de slibketen (water- en sliblijn van de rwzi en de eindverwerking van het slib) er het beste uit zou kunnen zien. Centrale vraag in de slibketenstudie was: ‘Hoe kan met een minimaal eigen verbruik aan energie in de keten zoveel mogelijk energie worden geproduceerd uit het CZV aanwezig in het afvalwater?’ De laatste jaren zijn veel interessante

Afb. 1: Water- en slibketen en de plaats van de (geel aangegeven) nieuw onderzochte elementen daarin.

technieken geïntroduceerd voor zowel de water- en sliblijn op de rwzi als voor de eindverwerking van het slib. Dit was de reden voor de STOWA om de gehele keten opnieuw te bezien en te kijken of er verschillen zijn met de situatie van 2003. De nieuwe technieken en hun plaats in de slibketen zijn schematisch weergegeven in afbeelding 1. Opnieuw werd de slibketen - van het influent van de rwzi tot aan de mineralisatie na eindverwerking - gemodelleerd. Met het rekenmodel kunnen alle denkbare ketenscenario’s met elkaar worden vergeleken. Centraal staan de aspecten energie, CO2-emissie en verwerkingskosten. Het rekenmodel gaat uit van een ‘groene weide’situatie: een nieuw te realiseren slib/waterlijn en eindverwerking van het slib. Een gedetailleerdere beschrijving van de modellering staat in de rapportage van het project1),4). In het rekenmodel is uitgegaan van ‘gemiddeld’ Nederlands afvalwater, dat wordt behandeld in rwzi’s van 100.000 i.e. en een schaalgrootte van de slibeindverwerking van 100.000 ton d.s./jaar voor verbranding en 20.000 ton d.s./ jaar voor de overige technieken. Er zijn verschillen en overeenkomsten met het werk voor De Energiefabriek. In deze studie wordt uitgegaan van een ‘groene weide’-situatie en worden potentiële energiebronnen van buiten de inrichting niet meegenomen. Verder is hier de gehele keten tot en met de eindverwerking (mineralisatie van het slib) in beschouwing genomen. Bij de Energiefabriek is uitgegaan van de huidige situatie, worden energiebronnen

36

H2O / 04 - 2011


platform van buiten de inrichting meegenomen en valt de slibeindverwerking buiten het aandachtsveld. Studies in verband met MJA3 en rwzi 2030 richten zich in principe op dezelfde zaken als deze studie.

Technieken in de waterlijn

In de waterlijn werden de volgende nieuwe technieken bestudeerd: Fijnzeving van het influent

Het zeven van het influent van een rwzi door een zeef met maaswijdte van minder dan 500 µm levert een aanzienlijke reductie van met name de hoeveelheid papiervezel (voornamelijk WC-papier) op. Dit materiaal kan goed op een andere manier worden verwerkt en het verlaagt de belasting naar de rwzi sterk. Hierover is vorig jaar een STOWA-rapport verschenen5). Tweetrapssysteem

Een tweetrapssysteem bestaat feitelijk uit twee actiefslibinstallaties achter elkaar. De eerste trap is zeer hoog belast en dient voornamelijk als voorbehandeling, de tweede trap verzorgt de nitrificatie. Door recirculatie wordt de denitrificatie voornamelijk in de eerste trap uitgevoerd. Dit systeem wordt in Nederland op vier grote rwzi’s toegepast. Aeroob korrelslib (Nereda)

Nereda is een innovatieve zuiveringstechnologie (door DHV gepatenteerd) die het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater met 20 tot 40 procent minder energie zuivert, waarbij gebruik wordt gemaakt van aeroob korrelslib6). Binnenkort gaat de eerste Nereda-installatie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater in bedrijf. Anammox in de hoofdlijn

Anammox in de hoofdlijn is een proces waarin de verwijdering van organische stof plaatsheeft in een actiefslibsysteem met korte slibleeftijd en waarin de stikstof wordt verwijderd met behulp van een ééntraps nitritatie - anammox-proces7). Met dit proces zou een actiefslibinstallatie niet meer op stikstofverwijdering gedimensioneerd hoeven te worden. De stikstofverwijdering zou volledig gedelegeerd kunnen worden naar een anammox-systeem (van Paques, Grontmij of Colsen). Het proces heeft zich al bewezen, maar is nog niet toepast bij lage temperaturen. Het wordt momenteel onderzocht. Biologische slibreductie (Cannibal en de wormenreactor)

Het Cannibal-proces, gepatenteerd door Siemens, beoogt de slibproductie te reduceren in een grotendeels anaeroob proces. In een deelstroom naast de retourstroom verblijft een deel van het retourslib zekere tijd in een reactor. Hierin wordt met intermitterende beluchting voorkomen dat de redoxpotentiaal te laag wordt. Het biologische mechanisme achter de slibreductie is nog niet duidelijk. Het vermoeden is dat in de reactor hydrolyse en verzuring optreden door anaerobe en facultatieve bacteriën. Deze processen zijn te vergelijken met de eerste afbraakprocessen bij slibgisting,

compostering of aerobe stabilisatie. Een trommelscherm behandelt eerst een deelstroom van het retourslib of er wordt een deelstroom van het actief slib gefilterd. Het verwijderde materiaal is enigszins te vergelijken met het materiaal dat tijdens de voorbehandeling met microzeven wordt verwijderd. Bij toepassing van het Cannibalproces zou de reductie in de slibproductie zeer groot zijn, in de ordegrootte van 60 tot 70 procent of meer. Dit is recentelijk in Nederland in pilotinstallaties ook aangetoond8),9). De reductie gaat vermoedelijk ten koste van een toename van het energieverbruik in de beluchte ruimte. De aanzienlijke slibreductie is het voornaamste voordeel van Cannibal. Nadelen zijn het grotere energieverbruik en ook de geringe slibproductie. De productie van zuiveringsslib is namelijk één van de weinige manieren om zware metalen uit het afvalwater te verwijderen. De nog goeddeels onbekende investeringen in en uitkomsten van het systeem kunnen mogelijk een beletsel vormen voor de toepassing.

Technieken in de sliblijn

Thermische slibvoorbehandeling

Thermische voorbehandeling beoogt bij hoge druk en temperatuur de afbreekbaarheid van met name secundair slib tijdens de slibgisting te vergroten. De afbreekbaarheid zou met zo’n 20 tot 50 procent toenemen. Bovendien wordt na de voorbehandeling de ontwaterbaarheid van het slib veel beter. Productie van ‘groen gas’

Biogas kan worden opgewekt tot de kwaliteit van aardgas: ‘groen gas’. Daar zijn diverse technieken voor beschikbaar. Het probleem voor een energiegunstig scenario is dat geen warmte beschikbaar is om het slib voor het vergistingsproces op de gewenste temperatuur te krijgen. Deze warmte is normaal gesproken het bijproduct van de WKK-installatie. Bij de productie van ‘groen gas’ is óf een andere warmtebron nodig, bijvoorbeeld een warmtepomp die wordt gedreven door de warmte in het effluent van de rwzi, óf een min of meer aanzienlijk deel van het biogas. Dit deel vermindert dus de productie van ‘groen gas’.

Technieken voor de eindverwerking Hydrothermal upgrading Hydrothermal upgrading is een vorm van

natte oxidatie die tot doel heeft een bruikbaar eindproduct op te leveren. Bij een temperatuur van 325°C en druk van 150 bar worden de organische stoffen in het slib omgezet naar een synthesegas dat voornamelijk uit waterstof en CO2 bestaat. Vergassing

Vergassing is in principe een voorbehandeling die tot een synthesegas leidt dat nuttig toegepast kan worden. Het gas bevat echter veel verontreinigingen die voor toepassing nog verwijderd moeten worden. Superkritische vergassing

Superkritische vergassing is een techniek die

nog in de experimentele fase verkeert. Boven de kritieke temperatuur en druk van water worden de organische verbindingen in het slib omgezet naar een synthesegas dat kan worden ingezet voor warmteproductie of de opwekking van elektriciteit. Lagetemperatuurdroging

Droging bij lage temperatuur (80 tot 120°C) kan met warmte plaatsvinden die anders niet of nauwelijks een nuttige toepassing heeft. Deze warmte kan afkomstig zijn van de WKK-installatie die bij een slibgisting staat of kan worden geleverd door (bijvoorbeeld) een verbrandingsinstallatie of elektriciteitscentrale. Deze laagwaardige warmte kan nuttig worden toegepast voor de droging van het slib, voordat het verder kan worden gedroogd en bijvoorbeeld kan worden meeverbrand in een elektriciteitscentrale.

Resultaten

Zoals uit afbeelding 1 kan worden afgeleid, is een bijzonder groot aantal combinaties mogelijk voor de configuratie van rwzi en slibeindverwerking. Waren er in de eerdere slibketenstudie slechts acht configuraties van de waterlijn en twaalf van de slibeindverwerking, in deze studie is het aantal (redelijke) configuraties in de waterlijn opgelopen tot 4.485 (van de in theorie 64.800 mogelijke) en die voor de slibeindverwerking tot 19. De grote hoeveelheid mogelijke configuraties levert een onoverzichtelijke hoeveelheid berekeningsresultaten op. Rwzi

Niet alle combinaties zijn realistisch of zinnig. De combinaties van technieken moeten tenminste voldoen aan de volgende voorwaarden: • Bij biologische slibreductie wordt geen voorbehandeling toegepast, behalve microzeven. Biologische fosfaatverwijdering heeft geen zin. Dat geldt ook voor slibgisting; • Als Anammox in de hoofdlijn wordt toegepast, is er geen deelstroombehandeling; • Als Anammox in de hoofdlijn wordt toegepast, is er geen A-trap maar een conventionele actiefslibinstallatie met slibleeftijd van twee dagen; • Als er geen slibgisting is, is er ook geen slibvoorbehandeling; • Aeroob korrelslib (Nereda) bevat automatisch biologische fosfaatverwijdering; • Als er voorbehandeling is, dan is er geen slibvoorbehandeling, behalve bij microzeven; • Als er geen slibgisting is, is er ook geen deelstroombehandeling. Alle realistische combinaties zijn onderzocht om te kijken of deze mogelijk energetisch en economisch interessant zijn ten opzichte van de conventionele technieken. Afbeelding 2 toont een selectie van de technieken die zowel energetisch als economisch gunstiger zijn dan de tegenwoordig gebruikelijke. In afbeelding 2 is een aantal groepen punten aangegeven. Dit betreft varianten H2O / 04 - 2011

37


die allemaal belangrijke elementen gemeen hebben. • groep 1: varianten met groen gas; • groep 2: varianten met Anammox in de hoofdlijn; • groep 3: varianten met Nereda in de hoofdlijn; • groep 4: varianten met een tweetrapsproces; • groep 5: varianten met thermische voorbehandeling van het slib. De afbeelding laat zien dat vooral combinaties van energetisch gunstige technieken veel voordeel kunnen opleveren. De grijze punten in de figuur betreffen verschillende, niet nader uitgezochte en niet gerelateerde combinaties van technieken. Biologische fosfaatverwijdering, gecombineerd met slibvoorbehandeling en chemische fosfaatverwijdering met thermofiele slibgisting zijn er twee van. Deelstroombehandeling (niet in de afbeelding aangegeven) in een Demon- of Anammox-proces levert bij de gekozen afvalwatersamenstelling voor de varianten in de afbeelding gemiddeld een kostenvoordeel op van 0,88 euro per i.e. en is energetisch zo goed als neutraal (verschil -0,006 GJprim/i.e.). Dit is consistent met eerdere berekeningen7). In deze analyse is rekening gehouden met de energie die voor de dosering van chemicaliën in rekening kan worden gebracht. Als dat niet wordt gedaan komt het beeld er iets anders uit te zien, omdat met name bij de toepassing van preprecipitatie maar ook bij chemische fosfaatverwijdering chemicaliën worden gedoseerd, die bijdragen aan het energieverbruik. Slibeindverwerking

Bij de huidige technieken voor de slibeindverwerking kost de eindverwerking netto

Afb. 2: Verschil in energieverbruik, uitgezet tegen het verschil in kosten, vergeleken met een referentievariant (voorbezinking met slibgisting met biologische fosfaatverwijdering), voor alle varianten voor de waterlijn die goedkoper zijn dan deze referentievariant en die voldoen aan de randvoorwaarde dat het verschil in kosten niet meer dan 0,12 euro/kWh (schuine lijn) mag bedragen.

bijna altijd energie. Dit betekent dat het altijd voordelig is om te streven naar een zo gering mogelijke slibproductie. Dit streven zou wel eens radicaal kunnen veranderen bij eindverwerkingstechnieken die netto energie opleveren. Zover is het echter nog niet. In afbeelding 3 is een overzicht te zien van de energiewinst en de kosten van de verschillende eindverwerkingstechnieken. Voor de nieuwe technieken in de slibeindverwerking kunnen uit afbeelding 3 de volgende algemene conclusies worden getrokken: Superkritische vergassing (18 in afbeelding 3) is energetisch gezien het gunstigst;

Afb. 3: Effect van het drogestofgehalte van het slib op de energieproductie bij de eindverwerking. De configuratie van de waterlijn is voorbezinking met slibgisting en chemische fosfaatverwijdering. Het gemiddelde drogestofgehalte van het slib in Nederland bedraagt circa 23,5 procent. De vier eindverwerkingstechnieken zijn: lagetemperatuurdroging (16), hydrothermal upgrading (17), superkritische vergassing (18) en vergassing (19). De overige technieken zijn bestudeerd in de eerste slibketenstudie, waarvan droging met meestoken in een cementoven (9, dikke grijze lijn) de gunstigste was.

Indirecte thermische droging gevolgd door meeverbranden in een cementoven (9) is energetisch het op één na gunstigst; deze techniek werd in de eerste slibketenstudie reeds bestudeerd.

De volgende technieken zijn energetisch ook interessant: lagetemperatuurdroging (16), indirecte thermische droging (restwarmte) en nieuwe technieken als vergassen (19) of (17). Ze lijken te kunnen concurreren met de bestaande - in Nederland toegepaste technieken. De integrale keten

De wisselwerking tussen rwzi en eindverwerking was één van de belangrijkste aspecten van beide slibketenstudies. De vraag of een andere eindverwerkingstechniek zou leiden tot de keuze van een andere configuratie op de rwzi is een heel belangrijke. Meer in het bijzonder zou de vraag kunnen luiden of slibgisting op de rwzi nog zin heeft als er netto energie wordt gewonnen bij de eindverwerking van het slib. De uitkomsten van de berekeningen in afbeelding 4 geven daar antwoord op. Het verschil in de energie voor de behandeling tussen de beide staafdiagrammen wordt bepaald door het feit dat met slibgisting de retourstroom aanzienlijk hoger is dan zonder. Ook is de slibproductie mét slibgisting aanzienlijk geringer; dus is het energieverbruik bij de eindverwerking dan ook geringer. Uit afbeelding 4 kan worden geconcludeerd dat slibgisting zelfs bij energetisch relatief gunstige eindverwerking als lagetemperatuurdroging nog steeds zin heeft: het totale energieverbruik over de keten is mét slibgisting lager dan zonder.

Conclusies

In deze studie zijn veel nieuwe technieken voor zowel de water- en sliblijn van de rwzi als voor eindverwerking van het slib onder de loep genomen. Energiegebruik en kosten

38

H2O / 04 - 2011


platform zou kunnen uitmaken van een grote rwzi (bijvoorbeeld groter dan 100.000 i.e.). Door de inzet van biomassa ter vervanging van fossiele brandstof is vergassing van vaste brandstoffen opnieuw in de belangstelling gekomen. Het leent zich voor een combinatie met alle vormen van droging en kan ook bij de afzet van het synthesegas gemakkelijk worden gecombineerd met een elektriciteitscentrale. Dit resulteert in een hoog energetisch rendement. De conclusies van deze studie komen in grote lijnen overeen met die van de Energiefabriek. Afb. 4: Het energiegebruik op de rwzi en bij de eindverwerking voor een actiefslibinstallatie met voorbezinking. Links: zonder slibgisting. Rechts: met slibgisting en energiewinning in een WKK-installatie.

waren de centrale parameters voor de beoordeling van de technieken. Zoals uit de beschouwing van de technieken voor de slibeindverwerking naar voren is gekomen, is de energiewinst tijdens de slibeindverwerking op zijn best niet zeer groot. De energievraag van de behandeling van de stikstof die bij de eindverwerking vrijkomt, is daar voor een belangrijk deel debet aan. Het produceren van veel slib om op de eindverwerking veel energie uit het slib te halen is geen goede optie gebleken. Veel beter is het om zoveel als mogelijk energie uit het slib te halen op de rwzi, door de toepassing van slibgisting. Verhoging van de energieproductie tijdens de slibgisting kan worden bereikt door te streven naar een hoge slibproductie bij de voorbehandeling, zoals bij voorbezinking, of meer nog bij een eerste trap van een tweetrapsproces en bij de installatie met een korte slibleeftijd zoals in een anammox-in-de-hoofdlijn configuratie. Ook de voorbehandeling van het slib kan leiden tot een aanmerkelijke toename in de energieproductie op de rwzi. Met name thermische voorbehandeling leidt tot een hoge energiewinst, die bovendien wordt gecombineerd met een aanzienlijke toename van het drogestofgehalte van het ontwaterde slib, door de betere ontwaterbaarheid. Bij al deze processen wordt meer dan bij de conventionele processen energie gewonnen op de rwzi. Combinaties van de energiegunstige processen kunnen leiden tot nog gunstiger processen, zoals in afbeelding 2 is te zien. De energiewinst uit het slib is van dezelfde ordegrootte als de energie die moet worden geïnvesteerd in de behandeling. Dit betekent dat beperking van de energievraag tijdens de behandeling bij benadering van even groot belang is als de maximalisatie van de energieproductie. Bij de voorbehandeling in de waterlijn (voorbezinking, preprecipitatie, microzeving, eerste trap van een tweetrapsproces) loopt de maximalisatie van de energieproductie door verhoging van de (primair) slibproductie parallel aan de besparing van energie in de waterlijn. In de hoofdlijn kan energie worden bespaard door toepassing van aeroob korrelslib (Nereda). Van een andere orde is het toepassen van Anammox in de hoofdlijn. Daarbij wordt energie bespaard doordat de actiefslibreactor alleen wordt gebruikt voor

verwijdering van BZV en zwevende stof. Verwijdering van stikstof wordt gedelegeerd naar een aparte, energiezuinige, nitritatie/ anammoxreactor die echter in de praktijk nog moet worden getest. Haaks hierop staat het streven naar minimalisatie van de slibproductie, zoals bij de aerobe slibreductie in het Cannibal-proces. Hierbij worden de kosten van de eindverwerking van het slib geminimaliseerd, tegen een hoger energieverbruik. Dit kan acceptabel worden geacht als een kostenbesparing wordt bereikt die groter is dan de extra energiekosten van 0,12 euro per kWh. Belangrijkste doel is het zuiveren van afvalwater. Dit betekent dat het behalen van een effluentkwaliteit die voldoet aan de lozingseisen, een randvoorwaarde is voor de toepassing van enig alternatief in de waterlijn. Een ongunstige afvalwatersamenstelling kan de toepassing van sommige vormen van voorbehandeling, zoals een tweetrapsproces of preprecipitate (zelfs bij toepassing van deelstroombehandeling), bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken. Het is van groot belang om dit bij de keuze tussen de verschillende mogelijkheden voorop te stellen.

LITERATUUR 1) STOWA (2005). Slibketenstudie - Onderzoek naar de energie- en kostenaspecten in de water- en slibketen. Rapport 2005-26. 2) Wiegant W., W. Koopmans, H. Kamphuis en C. Uijterlinde (2006). De integrale slibketen gemodelleerd en geanalyseerd. H2O nr. 16, pag. 34-36. 3) Koopmans W., J. van de Marel en C. Uijterlinde (2006). Exergie in de slibketen. Afvalwaterwetenschap nr. 4, pag. 217-223. 4) STOWA (2010). Slibketenstudie II: Nieuwe technieken in de water- en slibketen. Rapport 2010-33 5) STOWA (2010). Influent fijnzeven in rwzi’s. Rapport 2010-19. 6) STOWA (2005). Aeroob korrelslibtechnologie Pilotonderzoek naar toepassingsmogelijkheden voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater. Rapport 2005-34. 7) Wiegant W., W. van Betuw, J. Kruit en C. Uijterlinde (2009). Duurzame deelstroombehandeling voor stikstofverwijdering op rwzi heeft de toekomst. H2O nr. 10, pag. 40-43. 8) Van Efferen L. en C. Roubos (2008). 70% Slibgroeireductie door Cannibal: nieuwe techniek succesvol op kleine schaal getest. Neerslag nr. 4, pag. 51-55. 9) Roubos C., L. van Efferen en J. Groenhof (2008). Reductie slibgroei met 70% door Cannibal. H2O nr. 10, pag. 53-55.

Droging van zuiveringsslib met behulp van laagwaardige warmte is energetisch interessant, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn: de beschikbaarheid van een laagwaardige energiebron en de mogelijkheid om het gedroogde slib te benutten als secundaire brandstof voor de opwekking van elektriciteit of warmte. Dit houdt in dat de slibdroging bij de energiebron moet worden uitgevoerd. Met het oog op de benodigde investering leent deze techniek zich ook voor decentraal drogen (bijvoorbeeld op een schaal van één waterschap). De energetische benutting van het gedroogde slib kan daarna eventueel wel centraal plaatsvinden. Superkritische vergassing is zeker veelbelovend, maar nog onvoldoende bewezen. Grote voordelen zijn het hoge energetische rendement, het feit dat er geen mechanische ontwatering noodzakelijk is en de omzetting van ammoniumstikstof naar stikstof in de lucht met een hoog rendement. De optimale schaalgrootte is nog niet bepaald, maar het zou wenselijk zijn dat de techniek deel H2O / 04 - 2011

39


handel & industrie DHV verbetert drinkwatervoorziening in Vietnam

millenniumdoelen van de Verenigde Naties op het gebied van water en sanitatie.

DHV heeft twee opdrachten gekregen om de drinkwatervoorziening voor tienduizenden inwoners in het zuiden van Vietnam te verbeteren. DHV ontwerpt twee waterzuiveringsinstallaties, een pompstation en 150 kilometer drinkwaterleidingen. DHV levert met deze opdrachten in Vietnam een belangrijke bijdrage aan de millenniumdoelen van de Verenigde Naties. DHV ontvangt financiële steun van de Nederlandse overheid, in de vorm van ORIO-gelden (OntwikkelingsRelevante InfrastructuurOntwikkeling). De opdrachtgever is NL EVD Internationaal. Ook de Vietnamese overheid is bij de projecten betrokken. De totale opdrachtsom voor DHV bedraagt 618.000 euro. ORIO heeft als doel economische groei in ontwikkelingslanden te stimuleren, armoede te verminderen en het bedrijfsleven te betrekken bij projecten in arme landen. Voor beide projecten levert DHV naast de ontwerpen en technische specificaties ook de milieueffectrapportages en de sociaaleconomische studies. Met de uitkomsten van deze opdrachten zijn de projecten klaar om uitgevoerd te worden. DHV werkt in de Bên Tre-provincie aan uitbreiding van het netwerk van drinkwaterleidingen. Ook werkt de onderneming aan een nieuw pompstation, dat een capaciteit krijgt van 5.000 tot 10.000 kubieke meter water per dag. Nu hebben slechts 8.000 van de in totaal 40.000 inwoners van deze regio toegang tot schoon drinkwater en dan alleen tijdens het regenseizoen. Tijdens het droge seizoen is iedereen aangewezen op dure flessen water of vervuilde drinkwaterbronnen. De uitbreiding van het drinkwaternet moet in 2015 61.000 mensen van schoon drinkwater voorzien. De opdracht in het gebied nabij Ho Chi Minhstad is om de plattelandsbevolking te voorzien van schoon water. De huidige capaciteit van de drinkwatervoorziening is onvoldoende en de kwaliteit van het water is erg slecht. De noodzaak om het drinkwatersysteem uit te breiden en te verbeteren, is dan ook erg groot. In 2020 moeten alle inwoners op het platteland over schoon water beschikken.

Mozambique

DHV werkt ook aan een grootschalige uitbreiding en verbetering van het drinkwaternet in Maputo, de hoofdstad van Mozambique. Dat betekent een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van de drinkwatervoorziening en het behalen van de

40

H2O / 04 - 2011

Opdrachtgever in Mozambique is FIPAG, de overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de drinkwatervoorziening in Maputo. De opdrachtsom bedraagt 1,4 miljoen euro en de doorlooptijd is 35 maanden. DHV houdt namens de opdrachtgever toezicht op de bouw en de uitbreiding van het drinkwaternet, zoals de aanleg van vele kilometers nieuwe leidingen, reservoirs en pompstations. Het advies- en ingenieursbureau zorgt ervoor dat de twee aannemers (één uit China en één uit Frankrijk) de gewenste kwaliteit leveren, aan de gestelde eisen voldoen en zich houden aan de planning. Daarbij werkt DHV nauw samen met haar dochteronderneming SEED uit Mozambique. Het project is onderdeel van het Maputo Water Supply Project (MWSP). Maputo telt ongeveer 1,8 miljoen inwoners, van wie slechts 40 procent toegang heeft tot schoon drinkwater. In veel delen in de stad valt bovendien de waterdruk geregeld weg. Het MSWP heeft als doel om in 2014 1,5 miljoen inwoners drinkwater te kunnen leveren. De capaciteit moet worden verhoogd en de distributie van het water moet worden verbeterd.

Technische ondersteuning irrigatie in Moldavië Euroconsult Mott MacDonald is door de Moldavische regering gevraagd technische ondersteuning te bieden bij de reconstructie van irrigatiesystemen in het land. Doel is het introduceren van een nieuwe beheermethode van de beperkte hoeveelheid water, mede in verband met een verhoogde vraag. Een rapport uit 2009 van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties suggereert dat het watertekort door de klimaatverandering de komende 15 jaar met 16 tot 20 procent kan groeien. Daarvan zal de landbouwsector, die heel belangrijk is voor de economie van het land, schade ondervinden. Het zogenoemde ISRA-project bestaat uit kennisoverdracht op het gebied van het beheer van irrigatiesystemen en beheer van de stroomgebieden van rivieren. Mott MacDonald zal helpen door technische ondersteuning te geven bij het faciliteren van de irrigatieactiviteiten te faciliteren. Kerntaken daarbij zijn het ontwikkelen en onderhouden van werkplannen en hulpmiddelen voor risicobeheer. Dit programma loopt tot de zomer van 2015. Voor meer informatie: Caroline la Chapelle (026) 357 71 11.

Zuigspuitcombinatie voor waterketenbedrijf Moldavië VanderValk+deGroot heeft onlangs een zuigspuitcombinatie beschikbaar gesteld aan de Stichting Water Is Our World. Deze stichting draagt er zorg voor dat de vrachtauto in Moldavië komt en ingezet wordt om de 35 jaar oude riolering in Drochia weer schoon te maken. In het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen Aquario watermanagement BV uit Sneek, Vitens-Evides International, de Stichting Water is Our World uit Zwolle en het waterketenbedrijf Apa-Canal in het Moldavische Drochia heeft Aquario bemiddeld bij het verkrijgen van een zuigspuitcombinatie voor Drochia. Het gemeentelijke waterketenbedrijf Apa-Canal is verantwoordelijk voor zowel de drinkwater- als de afvalwatervoorziening voor de bijna 20.000 inwoners van Drochia in het noorden van Moldavië. VanderValk+deGroot heeft een vrachtauto (een DAF uit 1990) beschikbaar gesteld die voorzien is van een hogedruk- en vacuümpomp. De auto heeft de laatste jaren dienst gedaan in Engeland. Medio april gaat de vrachtauto naar Drochia. Cor Woudstra, werkzaam bij VanderValk+deGroot in Wolvega, gaat als vrijwilliger mee. Hij kan het personeel in Drochia opleiden. De afgelopen 35 jaar is er nooit onderhoud gepleegd aan het riool in Drochia, omdat men geen geschikt materieel had. In twee jaar tijd zal het personeel van ‘Apa-Canal’ nu zo’n 90 procent van het verstopte riool weer kunnen schoonmaken. Leo van der Valk (l.) (algemeen directeur VanderValk+deGroot) draagt de vrachtauto over aan Casper van Ommen (r.) (voorzitter van de Stichting Water is Our World). In het midden Ed den Breejen (Grootvalk Materieel bv).


EnviroChemie neemt ‘blauwe verantwoordelijkheid’

handel & industrie Watercontract in Oman voor Arcadis

EnviroChemie uit Haarlem neemt deel aan het initiatief ‘blauwe verantwoordelijkheid - duurzame watertechnologie’, waarbij enkele Duitse fabrikanten diverse producten presenteren die betrekking hebben op duurzaam watergebruik. Gedecentraliseerde behandeling van (afval) water, waterbesparende zuiveringsprocessen en energie uit afvalwater vormen thema’s die zijn onderzocht door EnviroChemie en vervolgens toegepast voor verdere ontwikkeling in haar installaties. Duurzame watertechnologieën worden steeds belangrijker voor de industriële klanten. Zo kan de Belgische industriële

wasserij CWS Boco jaarlijks 51 miljoen liter drinkwater besparen met behulp van door EnviroChemie geleverde afvalwaterrecyclingstechnieken. Dankzij de warmteterugwinning bespaart de toegepaste technologie de wasserij jaarlijks ook nog eens 1,9 gigaWatt uur. Voor meer informatie: (023) 542 69 13.

De membraanfiltratie-installatie in het Belgische bedrijf CWS BOCO.

Malcolm Pirnie, de waterdivisie van Arcadis, is door Veolia Water gevraagd ondersteuning te bieden bij het aansturen van de watersector in Oman. Het bedrijf zal de zogeheten Publieke Autoriteit voor Elektriciteit en Water (PAEW) van Oman assisteren bij het ontwerpen en invoeren van nieuwe technologieën, procedures en managementsystemen om het beheer van de watersector te professionaliseren. Het contract heeft een waarde van meerdere miljoenen euro's en een looptijd van vijf jaar. De opdracht omvat een analyse van de huidige informatie- en communicatiesystemen van PAEW, de implementatie van nieuwe ICT-systemen voor klantenservice en aansturing van de bedrijfsvoering en de ontwikkeling van operationele handboeken en procedures. Malcolm Pirnie combineert de eigen kennis van waterbedrijven met de dienstverlening van Veolia, waardoor ze toegevoegde waarde kunnen leveren aan de nieuwe klantorganisatie.

Grontmij houdt kust veilig met Zandwindmolen Het advies- en ingenieursbureau Grontmij heeft het concept Zandwindmolen bedacht waarbij windmolens de energie leveren om zand via leidingen naar de kust te transporteren. Grontmij werkt samen met Rijkswaterstaat het plan verder uit. Mogelijk worden ook andere partijen hierbij betrokken. Jaarlijks wordt twaalf miljoen kubieke meter zand met sleephopperzuigers landwaarts verscheept om de kust te beschermen. Deze inspanning blijft de komende eeuwen noodzakelijk vanwege de zeespiegelstijging en de autonome zandhonger van de Waddenzee. Het verplaatsen van zand naar de kust met sleephopperzuigers kost jaarlijks ongeveer 60 miljoen euro en geeft een uitstoot van 150.000 ton kooldioxide per jaar. De uitstoot is vergelijkbaar met de uitstoot van 80.000 auto’s. Grontmij onderzoekt of het verplaatsen van zand duurzamer en milieubewuster kan. “De natuurlijke energiebronnen zeestro-

Het project is een belangrijke stap voor PAEW in het behalen van de doelstellingen voor klantenservice, personeelsontwikkeling, bedrijfsvoering en milieu. Het zal positief uitpakken voor de leefomgeving van de klanten in Oman. Voor meer informatie: Joost Slooten (020) 201 10 83.

mingen en wind gebruiken we volledig. Het verspreiden van het zand langs de kust, maar ook het transporteren van het zand van 20 meter diepte uit de Noordzee naar de brandingszone langs het strand (een afstand van circa tien kilometer) kan op een natuurlijke en duurzame wijze. Zes molenparen leveren mogelijk al voldoende windenergie voor dat zandtransport”, aldus Jan Kollen, senior adviseur Water bij Grontmij. De eerste technische en financiële verkenningen laten zien dat het plan kans van slagen heeft. In consortiumverband onderzoekt Grontmij nu de haalbaarheid, zo mogelijk met een kleinschalige praktijkproef.

H2O / 04 - 2011

41


agenda 8 maart, Rotterdam Bouwen op water

eerste bijeenkomst van lectoren en hoogleraren in het kader van het RDM Campus Innovation Network over het thema ‘Bouwen op water’, met als gasten Piet Dircke en Chris Zevenbergen. Informatie: www.rdmcampus.nl.

9 maart, Middelburg Deltaplan 2.0

symposium over de stand van zaken van het Deltaplan 2.0: een plan dat de waterveiligheid en watervoorziening moet verbinden met de economische en ecologische potenties van de zuidwestelijke delta. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting. Informatie: www.waterenland.nl.

11 maart, Enschede De (toekomstige) veiligheid in Nederland tegen overstromingen

symposium naar aanleiding van het afscheid van hoogleraar River Basin Managament aan de TU Twente Wim van Leussen, wiens rede als titel heeft ‘het waterbeheer in Nederland volgens de stroomgebiedbenadering in een tijd waarin het klimaat verandert’. Organisatie: Centrum voor Studies in Technologie en Duurzame Ontwikkeling. Informatie: (053) 489 32 03.

15-17 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs

jaarlijkse nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie. Naast de beurs wordt een uitgebreid congresprogramma gepresenteerd. organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.

17 maart, Delft Water, wonen & ruimte

bijeenkomst die in het teken staat van veiligheid, met onder meer aandacht voor de toekomst van de Afsluitdijk en veilig bouwen in zee. Organisatie: Deltares, NL Ingenieurs, Oranjewoud en het vakblad Water, Wonen & Ruimte. Informatie: Ronald Smit van Elba Media: (033) 462 60 61.

17 maart, Leeuwarden Sandy Solutions

symposium over zand- en slibstromen in de Waddenzee, het dichtslibben van vaargeulen en havens, de invloed van bodemdaling op de sedimenthuishouding en het bevorderen van het meegroeien van de Waddenzee. Organisatie: Waddenvereniging. Informatie: info@waddenvereniging.nl.

42

H2O / 04 - 2011

22 maart, Amstelveen Are you my employer?

congres over de ontwikkeling van talent en de ambitie van toekomstige werknemers, met veel aandacht voor de wensen en verwachtingen van jongeren op de arbeidsmarkt. Organisatie: Socionext. Informatie: Niki Lintmeijer 06 33 96 88 91.

24 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

achtste kennisdag over de inspectie van waterkeringen, met dit jaar als thema de crisis: zowel crisis als gevolg van een calamiteit als de economische crisis en de mogelijke gevolgen hiervan op beschikbare budgetten. De vraag hoe meer te doen met minder en het benutten van de mogelijkheden van de crisis loopt als een rode draad door het programma. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

24 maart, Delft Leven met Water in de regio Haaglanden

symposium over de praktijk van innovatie en klimaatadaptatie in de watersector, met als voorbeeld de regio Haaglanden. Organisatie: Waterkader Haaglanden, Leven met Water, Deltares en CURNET. Informatie: www.levenmetwater.nl.

24 maart, Utrecht Minicursussen riolering

een dag met 21 minicursussen in vier categorieën: grondwater, techniek, beleid en regelgeving vor technici én regenwater. Elke cursus duurt een dagdeel. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

4 april, Putten De toekomst van geïntegreerd watermanagement

seminar over de volgende generatie van automatisering om te komen tot een efficiënte en duurzame waterketen. Dit congres is minder op de technische en meer op de strategische kant gericht. Organisatie: AB en Witteveen+Bos. Informatie: Sabbah Doudou (076) 508 63 73.

7 april, diverse locaties Dag van de Praktijk

open dag op verschillende plaatsen in Nederland waar bewust en duurzaam gebruik wordt gemaakt van de bodem en van grondwater. De informatie die deze dag oplevert, wordt later dit jaar gebruikt voor twee SKB-congressen. Organisatie: Initiatief Bewust Bodemgebruik en SKB. Informatie: www.bewustbodemgebruik.nl.

12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT

vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.

14 mei, diverse locaties Fish Migration Day

internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.

16-20 mei, Groningen - ICID

25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.

19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium

symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.

4-6 oktober, Den Bosch - Milieu

tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en recycling, lucht kwaliteitsverbetering, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.

29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek

een week met daarin de beurzen Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com. Buitenland

2-4 maart, Bombay Aquatech India

tweede editie van Aquatech in India met naar verwachting zo’n 200 exposanten. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: (020) 549 22 99.




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.