20110329083600

Page 1

nÂş

44ste jaargang / 25 maart 2011

6/

2011

Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer

Nog te veel dioxine in Nederlandse wateren Interview met Marten Scheffer Extra zuiverende trap op rwzi niet altijd doelmatig 3D-modellering van nutriĂŤntentransport in grondwater



Wereldwaterdag

D

e bewoners van de kustzone in het noordoosten van Japan zitten sinds de aardbeving en de daaropvolgende vloedgolf zonder drinkwater. Een eerste levensbehoefte waaraan zelfs in een sterk ontwikkeld land als Japan nu een gebrek bestaat. Deze week was het weer Wereldwaterdag. Een dag waarop overal ter wereld aandacht geschonken wordt aan met name die landen waar zuiver drinkwater en riolering nog geen vanzelfsprekendheid zijn. Normaal gaat de aandacht dan uit naar de arme landen in Afrika en deels Azië. Naar enorme steden waar voor de grote aantallen bewoners onvoldoende water voor handen is, riolering ontbreekt en van zuivering van het aanwezige water niet altijd sprake is. Het zijn

de bekende weinig opbeurende verhalen, die jaar na jaar actueel blijven. Hier en daar verbetert de situatie. Maar daartegenover staat de nog steeds groeiende bevolking, met name in de arme landen (en in de grote steden) en de steeds duidelijker wordende gevolgen van de opwarming van de aarde met wateroverlast maar ook meer droogte tot gevolg. Het is moeilijk om dan optimistisch te blijven. Toch moeten we - met onze kennis op het gebied van water en sanitatie deze problemen blijven aanpakken, nu maar ook op de lange termijn. Peter Bielars

inhoud nº 6 / 2011

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Nog te veel dioxine in Nederlandse wateren 8 / Marten Scheffer: “Ecosystemen kennen kantelpunten”

Maarten Gast

10

/ Extra zuiverende trap op rwzi niet altijd doelmatig Eric van Dijk, George Zoutberg en Marcel Boomgaard

13 / Wetenschappers en veldwerkers in

8

Gelderland bespreken gevolgen klimaatverandering

Teun Spek, Bert Kiljan, Britta verboom, Laurens Gerner, Jurjen Moorman, Micha van Aken, Jolijn van Engelenburg, Richard Meijer, Willemien Geertsema, Evelien Steingröver, Han Runhaar en Flip Witte

16

/ Vangen van krabbenscheer beschermt groene glazenmaker bij baggeren Sipke Holtes, Joost Brilleman en Gerard Dutmer

13

18

/ Meetapparatuur voor onderzoek in drinkwaterleidingen Mario Wildschut

20 / Cursussen 21 / Recensie van hernieuwde versie van hand-

boek over coagulatie- en filtratieprocessen Jasper Verberk

33

27

/ 3D-modellering van nutriëntentransport door bodem en grondwater Gijs Janssen, Jasper Griffioen, Bas van der Grift en Piet Groenendijk

30

/ Zuivering van drainwater in een beekbegeleidend moeras Francisca Sival, Hans Stevens, Eric Castenmiller en Jac Peerboom

33

/ Koppeling van de Grift aan de IJssel: belang van vismigratie en vishabitat Karin Didderen, Jan Kranenberg, Romeo Neuteboom Spijker en Ykelien Damstra

36

/ Australisch model voor sedimentophoping getoetst op Nederlands drinkwaternet Ad Vogelaar en Mirjam Blokker

40 / Aqua Nederland Vakbeurs

Bij de omslagfoto: Rietmoeras in beken moet ervoor zorgen dat fosfor makkelijker uit het water gehaald kan worden (zie pagina 30) (foto: Francisca Sival).


Nog te veel dioxine in Nederlandse wateren Staatssecretaris Henk Bleker (Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) wil per 1 april een vangstverbod instellen voor paling en wolhandkrab in alle grote Nederlandse rivieren en de wateren die daarmee in verbinding staan. Dat kondigde hij deze maand aan in een brief aan de Tweede Kamer. Als reden voor het vangstverbod - dat een jaar van kracht blijft - gaf Bleker aan dat de paling en wolhandkrab in deze wateren te veel schadelijke dioxines en dioxineachtige PCB’s (polychloorbifenylen) bevatten.

H

et aangekondigde vangstverbod geldt voor een omvangrijk gebied. Het beslaat het stroomgebied van de grote rivieren (Maas, Waal, Neder-Rijn/Lek en IJssel), het benedenrivierengebied (inclusief Haringvliet, Volkerak en de Biesbosch), de Hollandse IJssel, het Noordzeekanaal, de Roer en de uitstroompunten daarvan in de kustwateren en het Ketelmeer. In het IJsselmeer en bijvoorbeeld ook de Westerschelde blijft de palingvisserij toegestaan. Bij de begrenzing van het gebied baseert Bleker zich op de resultaten van jarenlange monitoring en op een recent advies van de onderzoeksinstituten IMARES (ecologie, visserij) en RIKILT (voedselveiligheid) van Wageningen Universiteit. In het onderzoeksrapport van IMARES en RIKILT worden gebieden beschreven waar dioxines en dioxineachtige PCB’s de Europese productnormen overschrijden. Uit het rapport blijkt dat in een deel van de binnenwateren de gevangen aal (in de lengteklasse 30 tot 40 cm) gemiddeld hogere waardes bevat dan de wettelijk toegestane

4

H2O / 06 - 2011

bovengrens van 12 picogram per gram versgewicht. Ook de wolhandkrab bevat te hoge dioxinewaardes. Gelet op de voor de volksgezondheid schadelijke dioxinegehaltes wil Bleker daarom voor beide soorten een vangstverbod instellen. Daartoe wordt de Visserijwet uit 1963 tijdelijk gewijzigd.

Industrie in buitenland

De vervuiling van Nederlandse wateren met PCB’s en dioxines - de dioxine-opeenhoping is vaak gebonden aan vervuild bodemslib - is vooral van historische aard. Bleker wijst in de nota op de geografische positie van Nederland: aan de benedenloop van ‘twee, voormalig zeer sterk vervuilde rivieren’. Veelal ligt de oorzaak van de verontreiniging van rivieren met PCB’s en dioxines bovenstrooms: in industriegebieden in Duitsland, Frankrijk en België. Dioxines kunnen vrijkomen bij de verbranding van gechloreerde koolwaterstoffen, zoals PVC en andere plastics. Trends in gemeten gehaltes PCB’s in paling uit het benedenrivierengebied tonen weliswaar aan dat de gehaltes sinds 1980

aanzienlijk zijn gedaald, maar na de jaren negentig nemen de concentraties in de Nederlandse wateren nog maar weinig af. De aanpak van vervuilde waterbodems gebeurde op basis van het saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren. Saneringen van de waterbodems vallen nu niet meer onder de Wet Bodembescherming, maar onder de Waterwet. Bleker heeft toegezegd dat hij zal toezien op permanente monitoring van vervuiling met dioxines en dioxineachtige PCB’s in paling en andere vissoorten. Mocht daaruit blijken dat een substantiële verbetering optreedt in de gebieden waarvoor het vangstverbod is aangekondigd, dan zal hij zijn beleid aanpassen. Maar voorlopig heeft Bleker geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op korte termijn het geval zal zijn.


actualiteit Nederland helpt Saoedi-Arabië met aanpak van waterproblemen Een delegatie van het Water Arabian Dutch Initiative (WADI)-consortium heeft begin februari in Saoedi-Arabië gewerkt aan optimalisatie van het waterbeheer van de stad Hafar Al-Batin.

O

p uitnodiging van de Saoedische staatssecretaris van Water en Energie heeft WADI naar de juiste aanpak gezocht van het overstromingsgevaar en de zuivering van afvalwater in deze snel groeiende stad. Tijdens een bijeenkomst met plaatselijke belanghebbenden zijn oplossingen bedacht die een goede basis vormen voor een integraal waterbeheerplan. Het WADI-consortium (DHV, Deltares, Alterra, Norit, Fugro en Bosch Slabbers) werkt in Hafar-Al Batin onder de paraplu van het Netherlands Water Partnership en ontvangt een financiële bijdrage uit het 2g@thereprogramma van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het is voor het eerst dat een Nederlands consortium alle betrokken waterbeheerorga-

nisaties in de stad rond de tafel heeft kunnen brengen. De Saoedi’s zien Nederland als koploper in de wereld op het gebied van waterbeheer en willen graag van de Nederlandse deskundigen horen wat ze moeten doen om de huidige waterproblemen aan te pakken en toekomstige problemen in Hafar Al-Batin te voorkomen. Door de ligging in de bedding van een grote wadi heeft regenval in bovenstroomse delen de afgelopen 50 jaar tien serieuze overstromingen veroorzaakt. Bij regenval in de stad zelf ontstaat wateroverlast, doordat er geen of onvoldoende voorzieningen zijn voor de opvang en afvoer. Naast de regenwaterproblemen wordt het afvalwater van de 400.000 inwoners niet ingezameld en gezuiverd. Verder staat de

drinkwatervoorziening voor grote uitdagingen door de verwachte explosieve bevolkingsgroei. De waterproblemen in Hafar Al-Batin zullen in de toekomst alleen maar groter worden door de snelle groei van de stad en het grilliger wordende klimaat. De stad wil voorkomen dat grote overstromingen, zoals recent in Jeddah, ook Hafar Al-Batin treffen. In 2009 overstroomde Jeddah, met 100 doden tot gevolg. Afgelopen januari werd Jeddah opnieuw getroffen door een overstroming met doden, gewonden, veel schade en publieke verontwaardiging tot gevolg. Dit heeft de problematiek hoog op de agenda van de Saoedische regering gezet.

Overijssel test drinkwater uit Roemenië in mobiel laboratorium Gedeputeerde Piet Jansen van de Provincie Overijssel heeft eind februari in de Roemeense provincie Teleorman een mobiel laboratorium in gebruik genomen. Onder toeziend oog van ruim 300 inwoners van het dorp Islaz voerde Jansen de eerste testen uit. Met het mobiele lab zal in de dorpen in Teleorman de kwaliteit van het drinkwater worden gemeten, wat tot nu toe vrijwel niet gebeurde.

D

e installatie voorziet in een duidelijke behoefte, want op veel plaatsen in Teleorman is de drinkwaterkwaliteit beneden peil. Met het mobiele lab kan worden getest of het drinken van grondwater veilig is. Bij de totstandkoming van het mobiele laboratorium is nauw

samengewerkt met Vitens. Het drinkwaterbedrijf heeft expertise op het gebied van waterkwaliteit en zuivering geleverd. Tijdens het bezoek werd Jansen onderscheiden als ereburger van de provincie Teleorman, als dank voor zijn inzet voor

waterprojecten in de Roemeense provincie. De gedeputeerde zet zich al sinds 2005 in voor samenwerking tussen Teleorman en Overijssel op het gebied van waterveiligheid en drinkwater. Jansen bezocht diverse keren met leden van Provinciale Staten dorpen in het zuiden van Roemenië. In 2008 opende hij samen met de burgemeester van Saelele en de Nederlandse ambassadeur in Roemenië een zuiveringsinstallatie voor drinkwater, gebaseerd op membraantechnologie. Deze installatie is met een bijdrage van het programma Partners voor Water tot stand gekomen. Ook werd met steun van de provincie een waterkenniscentrum opgericht om de Roemeense partijen te helpen bij het verbeteren van de drinkwatervoorziening en de bescherming tegen hoog water. Met de ingebruikname van het mobiele laboratorium en de oplevering van nog twee zuiveringsinstallaties, waarmee dorpen worden voorzien van schoon drinkwater, sluit de provincie de samenwerking met Teleorman af.

Gedeputeerde Piet Jansen omringd door geïnteresseerde Roemenen.

H2O / 06 - 2011

5


Toenemende complexiteit van het waterbeheer Wim van Leussen nam op 11 maart afscheid van de Universiteit Twente, waar hij in 2001 werd benoemd tot hoogleraar River Basin Management. In zijn afscheidsrede - ‘Waterbeheer volgens de stroomgebiedbenadering in een tijd van klimaatverandering’ - schetste Van Leussen de ontwikkelingen van de afgelopen decennia. Door de stroomgebiedbenadering is het waterbeheer complexer geworden: multidisciplinair en nauw verbonden met andere beleidsterreinen. De onzekerheden over klimaatverandering vergroten deze complexiteit.

W

geen wateroverlast veroorzaken en extreme droogte mag geen onomkeerbare schade opleveren voor het ecosysteem. Ook bescherming tegen hoog water en het verantwoord omgaan met de veiligheidsparadox (‘hoge veiligheid, maar ook hoge kwetsbaarheid’) vereisen volgens Van Leussen een robuust systeem.

im van Leussen onderscheidt in zijn afscheidsrede drie ‘golven’. In de eerste golf, sectoraal waterbeheer, stond de oplossing van een duidelijk gedefinieerd probleem centraal. Vanaf 1985 drong het besef door dat het gehele watersysteem in ogenschouw genomen moest worden voor het verkrijgen van veilige, schone en gezonde watersystemen. Een integrale benadering dus van het waterbeheer, met bijdragen vanuit verschillende onderzoeksdisciplines en beleidsterreinen. Nog recenter is het waterbeheer, als gevolg van de toenemende verstrengeling met andere beleidsterreinen, een collectief proces geworden met veel belanghebbenden. Waterproblemen zijn onderdeel geworden van een veel bredere problematiek. Waterbeheer heeft tegenwoordig ook te maken met natuurontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, recreatie en landbouw. De complexiteit is tevens vergroot door de stroomgebiedbenadering van het waterbeheer, die gemeengoed is geworden sinds de invoering van de Kaderrichtlijn Water in 2000. De Europese regelgeving en de noodzaak van grensoverschrijdende samenwerking hebben het waterbeheer volgens de stroomgebiedbenadering een impuls gegeven. Consequentie is de verdere toename van het aantal beleidsvelden en betrokken partijen. De overgang naar een stroomgebiedbenadering heeft bestuurlijke implicaties. Wat vroeger afzonderlijk werd aangepakt, zoals het beheer van een hoofdrivier en haar zijtakken, daarover wordt nu gezamenlijk vergaderd. Het anticiperen op de (verwachte) klimaatverandering versterkt dit en vraagt om nauwere relaties met bijvoorbeeld landbouw en biodiversiteit, waar klimaatverandering eveneens een belangrijke impact heeft. Daarnaast zullen waterschaarste en droogte een prominentere plaats krijgen op de politiek-bestuurlijke agenda.

Kernopgave

Omgaan met klimaatverandering vormt volgens Van Leussen de komende decennia de kernopgave voor het waterbeheer volgens de stroomgebiedbenadering. Door de verwachte veranderingen in neerslagpatronen, perioden van droogte en het niveau van de zeespiegel, is klimaatverandering één van de belangrijkste externe factoren die van invloed zijn op het waterbeheer. Voor een adequaat waterbeleid is het van belang hier tijdig rekening mee te houden en adaptatiemaatregelen te nemen. Maar over de te

6

H2O / 06 - 2011

Onzekerheden

Gelet op de onzekerheden omtrent klimaatverandering acht hij een stapsgewijze, adaptieve benadering in het waterbeheer onvermijdelijk. Waarbij het de kunst is op het juiste moment en op het juiste schaalniveau de juiste interventies te plegen. Monitoring is een belangrijk sturingselement bij het beoordelen van de situatie en de keuze van noodzakelijke maatregelen. Grootste uitdaging in het waterbeheer is volgens Van Leussen sturing geven aan een groot aantal samenhangende processen die worden gekenmerkt door een hoge mate van complexiteit en veel onzekerheden.

Wim van Leussen (foto: Vincent Basler).

verwachten veranderingen in het klimaat bestaat veel onzekerheid. De politiekbestuurlijke uitdaging in het waterbeheer zit daarom juist in het omgaan met deze onzekerheden en de grotere complexiteit vanwege de stroomgebiedbenadering. Klimaatverandering is een belangrijk aandachtspunt in het Europese waterbeleid. In de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen (eind 2009) is een hoofdstuk gewijd aan klimaatverandering. Het thema zal in de volgende planperiode nadrukkelijker aanwezig zijn. De tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen en bijbehorende maatregelen worden getoetst op hun klimaatbestendigheid. In de planperiode 2009-2015 wordt een monitoringprogramma opgesteld, worden klimaatscenario’s geactualiseerd en kennishiaten in beeld gebracht. Vanaf 2012, wanneer de Europese Commissie het rapport ‘Blueprint to safeguard European waters’ uitbrengt, zal klimaatverandering verder aan belang winnen. Ook bij de verdediging tegen hoogwater zal het een grotere rol spelen. De onzekerheid over klimaatverandering en de menselijke invloed op klimaatontwikkelingen vergroot dus de complexiteit in het waterbeheer. Stroomgebieden moeten voldoende veerkrachtig en robuust zijn. Het systeem moet onverwachte gebeurtenissen kunnen doorstaan. Intensieve neerslag mag

De afscheidsrede is verkrijgbaar bij Ada Krooshoop: (053) 489 32 02 of per e-mail: a.h.m.krooshoop@utwente.nl.

Vanwege het afscheid van Wim van Leussen en het tiende lustrum van de Universiteit Twente verzorgde het Centrum voor Studies in Technologie en Duurzame Ontwikkeling het symposium ‘De (toekomstige) veiligheid in Nederland tegen overstromingen’ op 11 maart. Sprekers waren Tjalle de Haan (topadviseur hoogwaterbescherming, Rijkswaterstaat), Han Vrijling (hoogleraar TU Delft), Robert Smaak (programmaleider Water en Veiligheid, DG Water) en Piet Dircke (programmadirecteur Water van Arcadis). Smaak onderstreepte in zijn presentatie ‘Nieuwe normen voor de waterveiligheid?’ dat het beveiligen van Nederland tegen overstromingen een continue opgave is. De veiligheidsnormen worden momenteel geactualiseerd omdat de huidige normen enkele decennia oud zijn en omdat de economische waarde en de bevolking achter de dijken zijn toegenomen. Dit voorjaar worden de maatschappelijke kosten-batenanalyses en slachtofferanalyses afgerond. Daarna volgt een consultatieproces met de gebieden binnen het Deltaprogramma, het Nationaal Wateroverleg en diverse adviesorganen.


actualiteit Duurzame oplossing voor brijnlozingen De Provincie Zuid-Holland wil brijnlozingen beëindigen. Het sinds 2006 geldende beleid is geëvalueerd. Geadviseerd wordt oplossingen te zoeken in een duurzame gietwatervoorziening voor de sector. Op korte termijn verandert er nog niets, maar in 2013 komt er een voorkeursvolgorde voor het gebruik van gietwater.

E

en goede gietwatervoorziening is essentieel voor de glastuinbouw en boomteelt. Jaarlijks worden miljoenen liters water verbruikt door (glas) tuinbouwbedrijven. Desondanks bestaat nog weinig aandacht voor goede en duurzame manieren om deze belangrijke sector te voorzien van water. Veel bedrijven gebruiken naast regenwater ook grondwater, dat gezuiverd wordt door een omgekeerde osmose-installatie tot zoet gietwater. Na deze zuivering blijft er zouter water over, het zogeheten brijn. Dat wordt geloosd in de bodem. Uit de evaluatie van de provincie blijkt dat het lozen van brijn in de bodem een probleem is, omdat de concentraties metalen in het brijn hoger zijn dan toegestaan of omdat er geen goede scheidende laag ligt tussen het onttrekkings- en lozingspunt. Hierdoor verzout het grondwater, waardoor het op termijn ongeschikt wordt voor gietwater. De provincie heeft, in overleg met het ministerie van Infrastructuur en Milieu, aan de Technische Commissie Bodem (TCB) advies gevraagd over de brijnlozingen en gietwatervoorziening in de glastuinbouw. De TCB adviseert een voorkeursvolgorde in te stellen bij de keuze voor een zo duurzaam mogelijke

bron van gietwater. De definitieve voorkeursvolgorde wordt opgesteld door Rijk, provincies en waterschappen, in overleg met de LTO. De provincie heeft besloten het idee van een volgorde in beginsel over te nemen. Wel vindt zij het nodig de volgorde verder uit te werken te onderbouwen voordat zij deze vaststelt of overneemt. Bovendien wil de provincie een regionale verfijning kunnen ontwikkelen van de algemene voorkeursvolgorde. De voorkeursvolgorde zal worden ingevoerd op het moment dat de huidige ontheffingen voor brijnlozingen aflopen, namelijk in juli 2013.

Goedkoop

Uit de evaluatie blijkt ook dat het gebruik van grondwater voor tuinders zeer goedkoop is. Het betreft minder dan één procent van de jaarlijkse bedrijfskosten. De provincie laat nu onderzoeken of een verhoging van de kosten van het gebruik van grondwater duurzamere (maar nu nog duurdere) alternatieven aantrekkelijker maakt. De opbrengst van zo’n heffing is dan te gebruiken voor het ontwikkelen of subsidiëren van duurzamere alternatieven voor de sector. Omdat de provincie het belangrijk vindt om innovatie en kennis over een duurzame

Convenant met Peka Kroef Aardappelverwerkingsbedrijf Peka Kroef in Odiliapeel en Waterschap Aa en Maas gaan aan schoner water werken. Beide partijen bekostigen een gezamenlijk onderzoek. Op 24 februari jl. ondertekenden zij het convenant hiervoor. Peka Kroef wil afvalwater gaan hergebruiken. Hierdoor stijgt echter de concentratie afvalstoffen in het afvalwater. Dit betekent vrijwel zeker dat het bedrijf niet meer kan voldoen aan de geldende eisen voor lozing op oppervlaktewater, ondanks toepassing van de best bestaande technieken in hun afvalwaterzuivering. Vorig jaar breidde Peka Kroef de eigen afvalwaterzuivering al uit om aan de lozingseisen voor het Peelkanaal te kunnen voldoen. Een mogelijke oplossing is het afvalwater via het bestaande transportsysteem naar de regionale rioolwaterzuiveringsinstallatie ‘Land van Cuijk’ in Haps te transporteren. Waterschap Aa en Maas exploiteert deze zuivering. Een gezamenlijk opgezet en gefinancierd onderzoek van Peka Kroef en Aa en Maas op de rioolwaterzuivering in Haps moet leiden tot een structurele oplossing.

Het probleem is namelijk dat de zuivering in Haps voor fosfaat de capaciteitsgrens heeft bereikt, terwijl het vrijkomende afvalwater van Peka Kroef deze stof juist bevat. Als de zuivering in de toekomst nog meer fosfaat te verwerken krijgt, is er onvoldoende capaciteit om deze stof adequaat uit het afvalwater te halen, met als gevolg dat ontoelaatbaar veel fosfaat in de natuur terechtkomt. Bovendien voldoet het waterschap dan zelf niet meer aan de lozingseisen en is dan in overtreding.

gietwatervoorziening blijvend te ondersteunen, heeft zij besloten een kennisplatform op te zetten om zo het ontstaan van innovatieve ideeën te stimuleren. In het kennisplatform zijn onder andere de LTO, gemeenten, waterschappen en enkele universiteiten vertegenwoordigd.

Kunstwerk zoekt wadi Wadi’s maken steeds vaker deel uit van het waterhuishoudingssysteem. Voor waterbeheerders is de werking en het nut van wadi’s bekend, maar bewoners kunnen niet altijd de verlaagde grasveldjes in de woonwijk plaatsen. Daarom hebben kunstenares Marie-Line van Vuuren en ontwerper Tyra van Mossevelde van studio Mosgroen in Utrecht een kunstwerk bedacht dat geplaatst kan worden in een wadi. Het kunstwerk is bedoeld om mensen op een beeldende manier bewust te maken van de aanwezigheid en de functie van de grasveldjes in hun woonwijk. Het kunstwerk zoekt nog een goede bestemming bij een gemeente of waterschap die op deze verfrissende wijze uitdrukking wil geven aan duurzaam waterbeheer. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met Tyra van Mossevelde: 06 12 16 10 25 of www.mosgroen.nl.

Specifiek richt het onderzoek zich op de bestemming voor een fosfaat- en sulfaathoudende afvalwaterstroom van circa 30 kubieke meter per uur. De zuiveringsinstallatie van Peka Kroef berust op het principe van omgekeerde osmose. De proceswaterstroom gaat door een zeer fijn filter dat zelfs zouten tegenhoudt. Het gezuiverde water (circa 70 procent) bevat nagenoeg geen verontreinigingen meer. Dit water zet Peka Kroef al in voor stoomopwekking en waswater om bijvoorbeeld het zand van binnenkomende aardappels te wassen. De afgevangen zouten leveren de circa 30 kubieke meter per uur aan sterk geconcentreerd afvalwater op (brijn).

H2O / 06 - 2011

7


Marten Scheffer, hoogleraar aquatische ecologie te Wageningen:

“Ecosystemen kennen kantelpunten” Aan de universiteit van Wageningen heeft het biologische wateronderzoek vanaf het begin jaren ‘60 deel uitgemaakt van de studie afvalwaterzuivering, later waterkwaliteitsbeheer. Gestart met één docent Hydrobiologie bij de vakgroep Natuurbeheer breidde dit kennisgebied zich uit tot de huidige afdeling Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer. Medio 2009 verscheen in de pers het bericht dat aan het hoofd van deze vakgroep, prof. dr. Marten Scheffer, de Spinozapremie was toegekend, de hoogste wetenschappelijke onderscheiding in Nederland, voor zijn onderzoek aan complexe systemen. Aanleiding tot een gesprek met hem dat begin februari kon plaatsvinden in zijn werkkamer in het gebouw Lumen in Wageningen.

Wat houdt uw leerstoel in?

“Ik ben hier hoogleraar aquatische ecologie en waterkwaliteitsbeheer. Het is de stoel die vroeger bezet werd door Bert Lyklema, in de jaren ‘80 en ‘90 een bekende naam in deze wereld. Lyklema was een chemicus en hij richtte zich vooral op de nutriëntenhuishouding van het water en de effecten daarvan. Ik ben een bioloog, ik ben hier in 1998 benoemd en sindsdien kijken wij niet alleen naar de chemische en fysische samenstelling van het water, maar ook naar de biologie en de gehele samenhang tussen alle aspecten van waterkwaliteit. Naar de invloed van verontreinigde waterbodems bijvoorbeeld, het effect van nanoparticles als roetdeeltjes. We doen veel onderzoek naar blauwalgen, die giftige stoffen maken. Welke blauwalgen doen dat, wat voor stoffen zijn het, wanneer doen zij dat? Zelf verricht ik veel onderzoek buiten de aquatische ecologie. Kennis van watersystemen en stabiele kwaliteitssystemen zoals de zelfreinigende werking van sloten, kun je ook toepassen op bijvoorbeeld het klimaatsysteem of het ontstaan van migraine. Watersystemen vormen een inspiratiebron voor andere complexe systemen.”

Wat voor onderzoek doet u aan watersystemen?

“Dat werk is enorm breed; er duiken steeds nieuwe dingen op. Zo onderzoeken we de verstorende werking van verontreinigende stoffen zoals hormoonstoffen en zeepachtige stoffen. We kijken ook naar het geurenlandschap onder water. Bekend was dat op het land geurstoffen van predatoren het gedrag van prooidieren beïnvloeden. Het verhaal dat op Prinsjesdag de paarden van de Gouden Koets wild werden toen er een keer leeuwenpoep op straat lag. Bij nachtvlinders zendt het vrouwtje een geurstof uit, die ze apart aanmaakt, zodat het mannetje haar kan vinden. Onder water zie je ook dergelijke gedragspatronen. Eencellige algen, die gegeten worden

8

H2O / 06 - 2011

door een watervlo, vormen als ze die watervlo ruiken, zodanig grote kolonies dat de watervlo ze niet meer kan opeten. Maar het gaat nog veel verder. Er vindt in de strijd om licht en voedsel een soort chemische oorlogsvoering plaats. De ene alg produceert toxische stoffen waar de andere alg niet tegen kan. Het gedragsrepertoire van zulke eencellige organismen is veel groter dan we ooit gedacht hadden. In de tijd van Lyklema dachten we: hoe meer nutriënten, hoe meer algen. Maar inmiddels blijkt dat er ook situaties zijn waarin je veel nutriënten hebt, maar geen algen. Je ontdekt dat die simpele eencellige algen hun gedrag kunnen aanpassen aan de omstandigheden.”

Hoe ontdek je zoiets?

“In zekere zin bij toeval. Maar je moet wel een open mind hebben, goed kijken en door wat je waarneemt aan het denken worden gezet. Hoe ontdekte Pasteur de penicilline? Doordat het feit dat er om bepaalde schimmels geen bacteriën groeiden, hem aan het denken zette. Miquel Lurling deed bij onze groep onderzoek naar het effect van de geur van watervlooien op algen. Hij volgde keurig het protocol en testte ook het effect van water zonder watervlooien. Daarop bleken de algen ook te reageren. De oorzaak van die reactie kon alleen liggen aan het filter dat gebruikt was. Van de fabrikant kreeg hij een lijst van de stoffen, die bij de productie van het filter gebruikt werden. Op één van die stoffen bleken de algen al in zeer lage concentraties te reageren. Zo kwam hij de invloed van een grote groep stoffen op het spoor. Doordat hij dus die onverwachte waarneming serieus nam en niet als een analysefout terzijde schoof.”

Kun je onder water ruiken?

“Ruiken is inderdaad meer gebonden aan de lucht. In water kun je waarschijnlijk beter over signaalstoffen spreken. Stoffen die in zeer lage concentraties effecten

Marten Scheffer

hebben, die nooit iemand had vermoed. Overigens speelde dit onderzoek al zo’n vijf jaar geleden. We zijn nu weer met nieuwe zaken bezig, zoals effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit en onderzoek naar blauwalgen. Vroeger dacht men dat blauwalgen een paar cyanotoxinen produceerden. Inmiddels weten we dat het om heel veel stoffen gaat, die in een breed spectrum werkzaam zijn. Men vermoed bijvoorbeeld dat een relatie bestaat met hersenziekten zoals Alzheimer. Wellicht zijn er onvermoede wegen waardoor we aan zulke stoffen worden blootgesteld. Koeien drinken bijvoorbeeld water waarin deze toxines kunnen zitten, via de melk komen deze dan misschien in de mens terecht. Oorzaak- en gevolgrelaties blijken


interview moeilijk vast te stellen. In China is veel kanker geconstateerd rond een meer met blauwalgen, waaruit drinkwater bereid wordt. Op een bepaald eiland komt veel Alzheimer voor door de werking van een blauwalg-gerelateerde stof in de hersenen. Hoe komt die stof daar in de hoge concentraties die waargenomen zijn? Deze mensen eten vliegende honden, een grote vleermuis. Deze dieren leven van de vruchten van een palm, waarvan de wortels een symbiose met blauwalgen hebben. Dat bleek de route te zijn. Zo komen we als aquatische ecologen in samenwerkingsverbanden met medici en chemici terecht.”

Hoe groot is uw vakgroep?

“Wat vroeger een vakgroep heette, is tegenwoordig een leerstoelgroep. Deze bestaat bij ons uit zes hoogleraren, twee fulltime en vier in deeltijd. Zelf ben ik leerstoelhouder, de andere fulltime hoogleraar is Bart Koelmans. Hij is chemicus en doet op het ogenblik bijvoorbeeld onderzoek aan fijne deeltjes in water en bodem. Hij heeft onlangs laten zien dat roetdeeltjes chemische stoffen absorberen, net als actieve kool, en daarmee het risico van bepaalde stoffen verlagen. Onze gehele groep telt 30 mensen, waarvan meer dan de helft promovendi en wetenschappelijk onderzoekers. De grootste groep op dit gebied aan de Nederlandse universiteiten.”

Is de waterkwaliteit in Nederland op voldoende niveau?

“Vanaf de tijd van Jac. P. Thijsse was Nederland ver afgegleden. Sinds de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in 1970 is er veel verbeterd, dankzij de inzet van veel mensen. Maar we zijn nog niet terug op het niveau van de waterkwaliteit die Thijsse beschrijft. ‘Wat heb je ervoor over’, maar ook de vraag naar kennis van het gedrag van ecosystemen. Als je kijkt naar het IJsselmeer, het grootste aquatische ecosysteem dat Nederland bezit, dan zie je een autonome neerwaartse trend, vooral bij de vogelpopulatie. Hoe komt dat? In het IJsselmeer heb je twee belangrijke voedselbronnen voor vogels: kleine vissen en driehoeksmosselen. Beide zijn enorm achteruitgegaan. Het visbestand is bovendien verschoven van de spiering naar de pos, die meer bij de bodem leeft. We onderzoeken samen met Rijkswaterstaat, Deltares en het NIOO wat de oorzaken zijn en wat je hieraan kunt doen. Een soortgelijk project hebben we in Afrika in het Victoriameer.”

Dat is wel een meer van een andere orde van grootte.

“Bovendien een onrustig gebied met allerlei tegenstellingen tussen de landen die aan het meer grenzen. Daar speelt het volgende. Vroeger leefden er honderden soorten cichliden in het meer, kleinere vissen. Toen heeft men de Nijlbaars geïntroduceerd, een grote roofvis. Eerst gebeurde er niets, toen nam deze de macht over en zijn vele soorten verdwenen. Nu vangt men grote vissen voor de export, maar is er geen kleine vis voor eigen consumptie door de lokale bevolking. We onderzoeken hoe je daar een duurzame visserij en voldoende biodiversiteit terug

kunt krijgen. Een ander voorbeeld is het onderzoek dat we verrichten bij het Great Barrier Rif, 4000 kilometer langs de noordoostkust van Australië. Hoe kun je de veerkracht van dat rif op peil houden terwijl er toch van alles verandert: het klimaat, de zuurgraad van het water, de bevissing, verontreiniging door water dat vanaf het land de zee in stroomt? Is die veerkracht te meten, wat bepaalt hem, zijn er factoren die je in de hand hebt? “

Is er al zicht op een antwoord?

“Wat je ziet bij meren is dat ze als ecosysteem een kantelpunt hebben, bijvoorbeeld van helder naar troebel. Het systeem houdt allerlei beïnvloedingen lang vol, maar slaat ineens om. En dan is het heel moeilijk de oude toestand weer terug te krijgen. We hebben dat in Nederland bij de Veluwerandmeren gezien. Omlaag brengen van het nutriëntengehalte alleen helpt niet. Er is een extra duw nodig, bijvoorbeeld het tijdelijk reduceren van de visstand om de gewenste situatie weer terug te krijgen. Dat fenomeen van een stabiel stadium en een plotselinge overgang naar een ander, vaak ongewenst maar wel stabiel stadium zie je bij allerlei systemen. Bij chemische reacties, financiële stelsels, riffen, maar ook in de fysiologie bij migraine, het geheugen en het gedrag van mensen. Ook bij klimaatsystemen. Samen met Duitse en Engelse instituten onderzoeken we de stabiliteit van klimaatsystemen als de warme golfstroom, moessonsystemen en het poolijs. Samen met de universiteit van Leiden doen we onderzoek naar migraine. Maar ook een financieel stelsel kan zo’n kantelpunt hebben. Het zijn wiskundig gezien universele wetmatigheden.”

een meteoorinslag? Nu blijkt dat als je goed kijkt, je de nadering van een kantelpunt kunt zien aankomen. Het spectrum van de fluctuaties verschuift zo te zeggen langzaam naar rood. De klimaatsprong aan het einde van de trias, 34 miljoen jaar geleden, kon je zien aankomen. Ervoor was de aarde vrijwel ijsvrij, de tijd van de grote dinosaurussen e.d., erna waren er ineens ijskappen. Er kwamen generieke signalen die een omslag aankondigden. Wat precies de oorzaak van deze signalen was, is niet bekend. Daarvoor is het te lang geleden. De huidige Sahara is 5000 jaar geleden plotseling ontstaan. Het was een gebied met meren, savannes en bossen. De moessoncirculatie bracht regen uit vochtige lucht die van de oceanen kwam.

“Watersystemen inspiratiebron voor andere complexe systemen”

Geldt het ook voor politieke systemen, zoals nu in de Arabische landen?

“Dat zou kunnen, en er kan daar ook vooral sprake zijn van een domino-effect. Systemen zijn met elkaar verbonden via netwerken. Denk maar aan het internet. Maar ook zo’n rif van 4000 kilometer lengte bestaat in feite uit duizenden kleine rifjes. Het kan zijn dat als er ergens iets gebeurt, de hele rest meegaat. Zo zijn we vanuit het werken aan sloten en plasjes terechtgekomen bij fundamentele theorieën over de werking van complexe systemen en komen er hier allerlei vreemde vogels over de vloer. Met de Universiteit van Amsterdam werken we aan mood-disorders, zoals manische depressiviteit, maar ook aan parodontitis: tandvleesontsteking die tot gebitsverlies kan leiden. “

Door de asymmetrie in de baan van de aarde om de zon en door verandering in de stand van de aardas werd de circulatie minder, nam de vegetatie af en was er ineens de omslag naar de woestijn. Zo zit de aarde vol met terugkoppelmechanismen. “

Hoe is uw loopbaan verlopen?

“Heel eenvoudig. Ik ben in 1958 in Amsterdam geboren, heb van 1975 tot 1983 biologie gestudeerd in Utrecht, ben daar ook gepromoveerd. Daarna heb ik als aquatisch bioloog bij het RIZA gewerkt en sinds 1998 ben ik hier hoogleraar.”

Waarvoor hebt u de Spinozaprijs gekregen?

“Voor wat ik allemaal verteld heb. Het onderzoek aan stabiliteit van complexe systemen. Vanuit ons wateronderzoek hebben we daarbij de oversteek naar andere systemen gemaakt, waardoor het onderzoek heel breed werd. De Spinozaprijs was 2,5 miljoen euro groot. Dat bedrag gaan we besteden aan dit brede soort onderzoek. Nu is daar net een ERC advanced grant van weer 2,5 miljoen euro bijgekomen voor onderzoek aan universele waarschuwingssignalen. We kunnen de komende tijd op volle kracht verder.” Maarten Gast

Wat onderzoekt u aan klimaatsystemen?

“Heel lang was de vraag of klimaatsystemen ook kantelpunten hebben. In de geschiedenis van de aarde zie je een aantal radicale veranderingen van het klimaat. Waren dat kantelpunten of was het een gevolg van beïnvloeding van buiten zoals H2O / 06 - 2011

9


Extra zuiverende trap op rwzi niet altijd doelmatig Om de doelmatigheid van uitbreiding van de rioolwaterzuiveringen met een extra zuiverende trap beter te kunnen beoordelen, heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een waterkwaliteitsmodel opgesteld van de Schermerboezem. Hiermee zijn de lozingen op en onttrekkingen vanuit het boezemwater gemodelleerd. Van deze bronnen zijn ook de stofstromen meegenomen. Uit modelanalyse blijkt dat de rwzi’s een aanzienlijke stempel drukken op de fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater. Verlaging van deze concentraties is mogelijk door het toevoegen van een extra zuiverende trap. Dit is echter niet doelmatig als het verschil tussen de effluentkwaliteit en de kwaliteit van het oppervlaktewater klein is en de fosfaatvracht in het effluent niet in verhouding staat tot de achtergrondvracht in het ontvangende oppervlaktewater.

D

e waterkwaliteit in het boezemsysteem van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de Schermerboezem, wordt beïnvloed door een groot aantal factoren, zoals de kwaliteit van het polderwater, inlaat vanuit het buitenwater en effluentlozingen. In het boezemwater geldt vooral fosfaat als een probleemstof. Langs de boezem liggen negen rwzi’s, waarvan er vijf op korte termijn worden uitgebreid: Beemster, Katwoude, Den Helder, Alkmaar en Geestmerambacht. Deze uitbreiding biedt mogelijkheden voor het realiseren van een extra zuiverende trap, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. In de voorliggende studie is modelmatig onderzocht hoe groot het effect van effluentlozingen op de waterkwaliteit van de boezem is en of verbetering van de rwzi’s tot lagere concentraties fosfaat in het boezemwater leidt. De Schermerboezem (zie kaart) is te classificeren als een polder-boezemsysteem. Het teveel aan water in de 75.000 ha polders wordt omhoog gepompt naar de boezem en wordt door de gemalen Helsdeur en Zaangemaal geloosd op respectievelijk de Waddenzee en het Noordzeekanaal. Daarnaast watert nog 5000 ha vrij af naar de boezem (duinen en boezemland). In droge perioden stroomt water uit het Markermeer naar de polders via de boezem. Het boezemsysteem is dus cruciaal voor zowel de aan- als afvoer van water.

Waterkwaliteitsmodellering

Van de Schermerboezem is een gecombineerd waterlopen- en waterkwaliteitsmodel vervaardigd in Sobek. Hierin zijn de boezem, de interactie met polders, het vrij afwaterende gebied, de buitenwaterstanden en het beheer van kunstwerken meegenomen. Met dit model zijn drie analyses uitgevoerd. Met een zogenoemde fractieanalyse voor het referentiejaar 2007 is de herkomst van het water bepaald. Vervolgens is voor hetzelfde jaar het verloop van de fosfaatconcentraties in het boezemwater gesimuleerd. Ten slotte is geanalyseerd hoe deze concentraties veranderen onder invloed van een betere effluentkwaliteit.

10

H2O / 06 - 2011

Afb. 1: Belangrijkste kunstwerken voor het beheer van de Schermerboezem, rwzi’s en berekende en gemeten zomergemiddelde fosfaatconcentraties.


achtergrond Huidige situatie

Voor de fractieanalyse is onderscheid gemaakt tussen het effluent van de rwzi’s, het water uit de polders (waarbij de polders met veel bollenteelt als aparte fractie zijn beschouwd), de neerslag en droge depositie die direct op de boezem valt en het inlaatwater vanuit het Markermeer. De volumes van deze bronnen zijn bepaald uit debietmetingen van Hollands Noorderkwartier en neerslagmetingen van het KNMI. De nutriëntenconcentraties zijn bepaald uit metingen van het hoogheemraadschap, de Emissieregistratie en de Rijkswaterstaatdatabank DONAR. Naast lozingen op de Schermerboezem zijn ook onttrekkingen door polders gemodelleerd, waarvan het volume is bepaald met een waterbalans van de boezem. De meetgegevens van de rwzi’s en het inlaatwater vanuit het Markermeer bleken volledig en betrouwbaar. De gemeten nutriëntenconcentraties in de polders bleken echter sterk uiteen te lopen en veel hiaten te vertonen. Daarom is het model gekalibreerd op basis van de gemeten concentratie totaalfosfaat in de boezem, waarbij de concentraties in het uitgeslagen polderwater als vrije variabelen zijn gebruikt. Het polderwater is daarbij in twee klassen onderverdeeld: polders met veel bollenteelt en overige polders. Met deze vereenvoudiging konden de concentraties in de boezem goed worden benaderd (zie afbeelding 2). De fosfaatconcentraties zijn het hoogste in de gebieden met veel bollenteelt en niet nabij de rwzi’s (zie afbeelding 1). De concentraties zijn het laagst nabij de Hornsluis, de Zuidersluis en de Duiker Monnickendam, omdat op deze punten water wordt ingelaten uit het Markermeer, waar de concentraties aanzienlijk lager zijn dan in de Schermerboezem. Beide conclusies worden bevestigd door metingen in het boezemwater. De invloed van bijna alle rwzi’s is aanzienlijk, zowel wat betreft aandeel in de waterbalans als wat betreft invloedslengte. De invloed van de rwzi’s Beemster en Katwoude is het grootst, omdat het effluentdebiet van beide zuiveringen relatief groot is ten opzichte van het doorstroomdebiet in het ontvangende water. Nabij gemaal Helsdeur, waar de samenstelling van het water representatief is voor de gehele Schermerboezem, bestaat uiteindelijk bijna 20 procent van het water uit effluent (zie afbeelding 3, links). De grootste fractie is echter water uit de polders zonder bollenteelt. De bijdrage van de rwzi’s in de fosfaatbalans (zie afbeelding 3, rechts) is groter dan de bijdrage in de waterbalans, omdat het effluent hogere concentraties bevat dan de overige bronnen. Zo is meer dan de helft van het fosfaat in het Noordhollands Kanaal nabij gemaal Helsdeur afkomstig van de rwzi’s. Ten slotte blijken polders met veel bollenteelt een grotere bijdrage te leveren aan de fosfaatbalans dan de overige polders, hoewel de bijdrage van de overige polders in de waterbalans groter is.

Afb. 2: Gemeten en berekend verloop van de concentratie totaal-fosfaat in het zomerhalfjaar 2007 nabij gemaal Helsdeur.

Afb. 3: Berekende zomergemiddelde water- (links) en fosfaatbalans (rechts) in het Noordhollandsch Kanaal nabij gemaal Helsdeur. In de fosfaatbalans staan de totale zomervrachten (mei t/m oktober) in kg en het percentage van de bronnen in de balans. Doorgerekende nutriëntenconcentraties (mg/l) in het effluent na verbetering door middel van een extra zuiverende trap1).

Ntotaal-gehalte

Ptotaal-gehalte

huidige concentraties o.b.v. vergunning

10,0

1,00

streefconcentraties

5,0

0,50

theoretisch haalbare concentraties

2,2

0,15

Effect zuiverende trap

Om het effect van een extra zuiverende trap te bepalen, is met de situatie van 2007 als basis in een modelanalyse bepaald in hoeverre lagere concentraties fosfaat in het effluent van de vijf uit te breiden rwzi’s invloed hebben op concentraties in het boezemwater. Voor het zuiverende rendement zijn twee varianten doorgerekend (zie tabel): m streefconcentraties die volgens ervaringen bij andere rwzi’s met nageschakelde zandfiltratie1) bereikt moeten kunnen worden; m theoretisch haalbare concentraties, die in de praktijk slechts zeer zelden worden bereikt. De vraag of een extra zuiverende trap de fosfaatconcentraties in de Schermerboezem significant kan verlagen, is niet eenduidig te

beantwoorden. Voor de rwzi’s Den Helder, Alkmaar en Geestmerambacht is nauwelijks verbetering zichtbaar. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat deze rwzi’s aan de hoofdafvoerroute van de boezem liggen. De doorstroming van het ontvangende oppervlaktewater is daarom relatief groot ten opzichte van de omvang van de effluentlozing. Doordat de doelmatigheid van de investeringen dus aantoonbaar gering is, kunnen hier aanzienlijke kostenbesparingen worden bereikt. Voor de rwzi’s Beemster en Katwoude blijkt een extra zuiverende trap wel een interessante optie. Of dit daadwerkelijk doelmatig is, hangt echter af van de bereikte fosfaatconcentraties in het effluent en de verhouding van deze concentraties tot de huidige effluentkwaliteit. Zo blijkt bij een H2O / 06 - 2011

11


fosfaatconcentratie van 0,5 mg/l in het effluent van de rwzi Beemster een reductie van 5 procent mogelijk (zie afbeelding 4). Bij het behalen van een fosfaatconcentratie van 0,15 mg/l is echter een reductie van 20 procent mogelijk. Beide reducties zijn over een afstand van enkele kilometers benedenstrooms van de rwzi merkbaar. Een fosfaatconcentratie van 0,5 mg/l in het effluent van de rwzi Katwoude blijkt echter nauwelijks invloed te hebben. Dit komt doordat het

huidige effluent over het algemeen van goede kwaliteit is. Pas als een fosfaatconcentratie van 0,15 mg/l bereikt wordt, verbetert de kwaliteit van het boezemwater aanzienlijk.

Nut en noodzaak van een extra zuiverende trap

Het onderzoek heeft een aantal inzichten naar voren gebracht over nut en noodzaak van een extra zuiverende trap op rwzi’s voor

de fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater: • Per rwzi is een advies op maat noodzakelijk omtrent de vraag of een extra zuiverende trap de fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater kan verlagen. Dit hangt immers af van de huidige effluentkwaliteit en de verhouding tussen de fosfaatvracht van het effluent en de achtergrondvracht van het ontvangende oppervlaktewater. In deze studie bleek een extra zuiverende trap slechts voor twee van de vijf zuiveringen een interessante optie, mits een fosfaatconcentratie in het effluent wordt bereikt van 0,15 mg/l. ; • De rwzi’s hebben in de zomer een aandeel in de water- en fosfaatbalans van de Schermerboezem van respectievelijk 19 en 56 procent; • In deze studie zijn meetgegevens en een waterkwaliteitsmodel in combinatie ingezet. Het verdient aanbeveling om deze combinatie vaker in te zetten in KRW-processen. 1) STOWA (2006). Filtratietechnieken rwzi’s. Stand van zaken en ervaringen met zandfiltratie. Rapport 2006-21.

Afb. 4: Berekende concentratie totaal-fosfaat in het Noordhollands Kanaal nabij de rwzi Beemster voor en na verbetering van de rwzi. Rioolwaterzuiveringsinstallatie Geestmerambacht.

12

H2O / 06 - 2011

Eric van Dijk (Nelen & Schuurmans) George Zoutberg en Marcel Boomgaard (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)


achtergrond

Wetenschappers en veldwerkers in Gelderland bespreken gevolgen klimaatverandering Waterschappen, provincies, waterbedrijven en andere partijen werken vaak samen aan ruimtelijke plannen voor de inrichting van het landelijk gebied. De optimalisering van de waterhuishouding voor landbouw en natuur speelt in zulke plannen meestal een cruciale rol. De vraag is echter of daarbij voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de veranderingen in het klimaat. Deze worden vooral onderzocht door wetenschappers op universiteiten en kennisinstituten, die zich doorgaans weinig bekommeren om gebiedsprocessen. In de provincie Gelderland zijn wetenschappers en mensen uit het veld onlangs samengekomen om de gevolgen van het warmer en grilliger wordende klimaat in kaart te brengen en na te denken over adaptieve maatregelen voor twee gebieden: Blauwe Bron en Baakse Beek.

D

e winter van 2009-2010 was sinds tijden weer een normale tot zelfs koude winter. Klimaatsceptici zagen hun gelijk bevestigd: “Hoezo opwarming van de aarde? Het vriest dat het kraakt”. Daarna volgde een warm en droog voorjaar en juni 2010 was zelfs een uitzonderlijk droge maand. Er verschenen in de media alarmerende berichten over te lage grondwaterstanden in de natuur en te weinig water voor de boeren. Ook in juli hield de droogte aan, maar toen kwam augustus, met aan het eind van die maand op veel plaatsen in de Achterhoek en Twente enorme neerslag (lokaal meer dan 100 millimeter op een dag). Daardoor ontstond wateroverlast met grote schade aan de landbouw tot gevolg, vooral aan de aardappeloogst. De droogte was weer vergeten; de watergangen moesten worden aangepast om water sneller af te voeren, zo klonk het uit het veld. Klimaatverandering is een sluipend proces, dat niet opvalt als je van dag tot dag leeft. Klimatologen kunnen uit de schijnbare chaos van meetcijfers wel trendmatige langetermijnveranderingen halen en zo op grond van metingen en fysische principes het klimaat voorspellen. Zowel metingen als voorspellingen tonen aan dat het klimaat hard aan het veranderen is. Om daarop tijdig te kunnen anticiperen, is een visie voor de lange termijn nodig, wars van de beslommeringen van alledag. Een schone taak voor beleidsmakers en politici, die daarbij ondersteuning verdienen van de wetenschap. De stichting Kennis voor Klimaat maakt het mogelijk dit ook werkelijk te doen.

verandering en van mogelijke adaptieve maatregelen én het signaleren van kennisleemten die nader onderzoek vergen. De studie is uitgevoerd door een consortium van wetenschappers en beleidsmakers van de Provincie Gelderland, Waterschap Rijn & IJssel, Waterschap Veluwe, Vitens, Alterra en KWR Watercycle Research Institute.

Twee sterk verschillende gebieden

De twee studiegebieden zijn gekozen, omdat ze sterk verschillen in landschappelijke opbouw en problematiek en tegelijk representatief zijn voor grote delen van Gelderland. Bovendien zijn er plannen deze twee gebieden verder te ontwikkelen, zodat bij deze ‘gebiedsprocessen’ kon worden aangesloten. Het gebied de Blauwe Bron omvat de overgang van het natuurgebied de Veluwe, via de oostelijke Veluwezoom met

zijn dorpen en landgoederen, naar een agrarisch IJsseldal met overwegend grasland en maïs. Water dat op de Veluwe infiltreert, wordt gedeeltelijk gebruikt voor de winning van drink- en industriewater. Een groter deel treedt uit in natte natuurgebieden en in sprengbeken op de Veluwezoom, die hoge natuur-, cultuurhistorische en aquatischecologische waarden vertegenwoordigen. De aanwezigheid van scheef gestelde klei- en leemlagen in de oostelijke stuwwal tussen Arnhem en Zwolle vertraagt de afvoer van grondwater, zorgt voor een sterke opbolling van de grondwaterspiegel en een zeer gelijkmatige afvoer van de sprengbeken. Belangrijkste opgaven voor dit gebied zijn de ontwikkeling van een vitale landbouw, landschapsontwikkeling voor natuur en recreatie en de ontwikkeling van de Wisselse Poort: een robuuste ecologische en hydro-

Een enorme hoeveelheid regen in korte tijd leverde in de Achterhoek veel wateroverlast op in de nazomer van 2010.

Binnen het KvK-programma ‘hotspot droge rurale zandgronden’ heeft de Provincie Gelderland in 2010 een studie laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van klimaatverandering in twee studiegebieden: het stroomgebied van de Baakse Beek en het gebied de Blauwe Bron (zie kaart). Doelen van de studie waren: het verkleinen van de kloof tussen wetenschap en praktijk, het verkennen van de gevolgen van klimaatH2O / 06 - 2011

13


Afb. 1: De Blauwe Bron en de Baakse Beek.

logische gradiënt tussen de Veluwe en de IJsselvallei. Het stroomgebied van de Baakse beek is een afwisselend landschap met een grote verwevenheid van functies. Op de rand van het Oost-Nederlands Plateau ontspringen snelstromende terrasrandbeken, die wegens de ondiep gelegen tertiaire kleilaag een grote afvoerdynamiek kennen. Deze beken gaan in het centrale bekken over in moeraslandbeken. In dit vlakkere dekzandlandschap liggen het Wolfersveen en Ruurlose Broek. Het landschap kenmerkt zich door een overwegend agrarisch landgebruik (grasland, maïs), waarop het watersysteem is afgestemd. Het minimaliseren van zowel watertekorten als wateroverlast is nodig voor de ontwikkeling van een klimaatbestendige landbouw. Het meest westelijke deel, de Graafschap, is bijzonder door de restanten van het historisch landgebruik, landgoederen, heideterreinen, beekbegeleidende bossen en graslanden. Voor bos en grasland liggen er vele potenties voor het herstel van lokale kwelsystemen. Het herstel van hoge grondwaterstanden en kwelsystemen is van groot belang om de huidige verdroging van de landnatuur op te lossen.

Klimaatverandering tastbaar gemaakt

Door middel van vier werkbijeenkomsten zijn wetenschap en praktijk bij elkaar gebracht: eerst twee bijeenkomsten (voor beide studiegebieden één) met het eerder genoemde consortium van wetenschappers en beleidsmakers, daarna twee waarbij tevens andere praktijkorganisaties uit de gebiedsprocessen waren vertegenwoordigd: LTO-Noord, het recreatieschap, gemeenten, terreinbeherende organisaties en het Gelders Particulier Grondbezit. Tijdens de bijeenkomsten bleek dat voor een aantal praktijkorganisaties klimaatverandering een abstract begrip is. Men weet wel dat de temperatuur omhoog zal gaan, maar realiseert zich bijvoorbeeld onvoldoende dat de winters natter worden

14

H2O / 06 - 2011

en de zomers droger en dat de neerslag vaker in de vorm van intensieve buien zal vallen. Omdat de gevolgen van klimaatverandering onzeker zijn, is het in de praktijk lastig om hiervoor een duidelijke strategie te ontwikkelen. De vertaling van neerslag- en temperatuureffecten naar een specifiek gebied, zoals gebeurde tijdens de bijeenkomst, maakt klimaatverandering tastbaar. De weerbarstigheid van de praktijk opende de onderzoekers juist de ogen. Het vergt veel overleg om de wensen van de partijen over de ontwikkeling van een gebied op elkaar af te stemmen. Bovendien zijn er verschillen tussen private en publieke belangen, in de gewenste termijn waarop maatregelen nodig zijn en in de eisen die aan de waterhuishouding worden gesteld. De onderzoekers profiteerden volop van de gedetailleerde gebiedskennis die bij de praktijkorganisaties aanwezig is en waren daardoor in staat concrete, effectieve adaptatiemaatregelen, toegespitst op de studiegebieden, te benoemen. Hierdoor kregen praktijkorganisaties inzicht in wat een algemene term als ‘de klimaatverandering’ in de praktijk voor praktische consequenties kan hebben.

Gevolgen, maatregelen en vragen

De effecten van klimaatverandering op water, natuur en landbouw zijn voor een groot deel onzeker. Weliswaar staat vast dat de kansen op wateroverlast en droogte in de zomer zullen toenemen, maar waar, wanneer en in welke mate is nog onduidelijk. Adaptatiemaatregelen moeten onder verschillende omstandigheden effectief zijn of het watersysteem robuust maken, zodat de gevolgen van klimaatverandering goed kunnen worden opgevangen en het herstelvermogen van bijvoorbeeld ecosystemen en landbouwbedrijven goed ontwikkeld is. Voor de Blauwe Bron wordt verwacht dat de grondwateraanvulling op de Veluwe gaat veranderen, met alle gevolgen voor de kwelafhankelijke landnatuur en de sprengbeken van dien. Over de richting en

grootte van deze verandering bestaat echter nog veel onzekerheid. Dat komt deels door de bandbreedte van de klimaatvoorspellingen, maar ook door een gebrek aan inzicht in mogelijke aanpassingsmechanismen van natuurlijke vegetaties aan het klimaat. Voor het landelijk gebied is daardoor niet goed te voorspellen wat de effecten zullen zijn. In het gebiedsproces bemoeilijkt deze onzekerheid de ontwikkeling en invoering van adaptatiemaatregelen, zo bleek uit de bijeenkomst met deelnemers uit de Blauwe Bron. Eén effect is zeker: door de toename van hevige buien wordt in stedelijk gebied meer wateroverlast verwacht. Hiertegen kunnen dus wel al gerichte maatregelen getroffen worden. De deelnemers aan de bijeenkomst over de Baakse Beek voorzien een toename van problemen door meer droogte in de zomer, in combinatie met minder mogelijkheden om te beregenen. Daarnaast voorzien ze problemen door wateroverlast als gevolg van hevige neerslag. De verwachting is dat deze problemen voor de landbouw deels in de bedrijfsvoering kunnen worden ondervangen, maar dat risico’s op misoogsten als gevolg van extremen toenemen. De vraag is of de geformuleerde natuurdoelen nog wel haalbaar zijn en ook of ze op de goede locaties zijn gepland. Vooral ecosystemen van voedselarme bodems zijn gevoelig voor droogte en overstroming met voedselrijk oppervlaktewater. Een nader te onderzoeken adaptatiemaatregel is het bergen van water voor droge tijden, bijvoorbeeld in de ondergrond of natuurlijke laagten in het landschap, eventueel in combinatie met het ontwikkelen van terrestrische doelvegetaties en het versterken van ecologische netwerken. Tijdens de bijeenkomst is onder de mensen uit de praktijk de behoefte aan kennis over de gevolgen van klimaatverandering geïnventariseerd. Voor beide studiegebieden zijn vragen geformuleerd die zijn op te pakken door de onderzoekers. Er blijkt vooral behoefte aan toepasbare kennis over


achtergrond adaptatiemaatregelen. Dit vergt onderzoek naar de gevolgen van klimaatverandering voor zowel de waterhuishouding als de landbouw en de natuur, bijvoorbeeld om de volgende vragen te beantwoorden: • Hoe reageert het watersysteem op klimaatverandering?

Zijn huidige natuurdoelen op de juiste locatie gepland, verdwijnen er natuurtypen en komen er nieuwe bij? • Wat zijn de effecten van klimaatverandering op de beekfauna? • Wat zijn de effecten van meer droogte en wateroverlast op de landbouw? •

Hoe verandert de verspreiding van ziekten en plagen en hun natuurlijke vijanden?

En vragen over adaptatiemaatregelen: Kan het herdimensioneren van beken en waterberging bijdragen aan preventie van wateroverlast en watertekort? • Welke kansen voor het behoud van biodiversiteit bieden ecologische netwerken en gradiënten in (bijvoorbeeld) vochtcondities binnen natuurgebieden? • Wanneer zijn natuurgebieden robuust? Hoe groot moeten ze zijn voor de opvang van extremen en welke interne heterogeniteit en ruimtelijke samenhang is hiervoor nodig? • Hoe kan de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven zich aanpassen aan klimaatverandering? Opvallend is dat er vooral vragen zijn over de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de waterhuishouding. •

Onderzoek

Een deel van de vragen zal de komende jaren binnen het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat worden onderzocht. Op korte termijn zullen de twee gebieden het moeten doen met maatregelen die onder diverse scenario’s gunstig uitpakken en waarop men later niet hoeft terug te komen. Tijdens de bijeenkomsten bleek dat veel van de lopende plannen in de gebieden goed passen binnen de huidige kennis over effectieve adaptatiestrategieën. De bestaande kennisleemten hoeven dan ook niet te leiden tot vertraging in de lopende plannen. Teun Spek, Bert Kiljan en Britta Verboom (Provincie Gelderland) Laurens Gerner en Jurjen Moorman (Waterschap Rijn en IJssel) Micha van Aken en Jolijn van Engelenburg (Vitens) Richard Meijer (Waterschap Veluwe) Willemien Geertsema en Evelien Steingröver (Alterra) Han Runhaar en Flip Witte (KWR Watercycle Research Institute) Potentiële gevolgen van een warmer en grilliger klimaat voor de landbouw: meer schade door zware neerslag én door droogte.

advertentie

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

H2O / 06 - 2011

15


Vangen van krabbenscheer beschermt groene glazenmaker bij baggeren In 2009 heeft Tauw in opdracht van de gemeente Veendam en Waterschap Hunze & Aa’s toezicht gehouden bij de sanering van de waterbodem van het Westerdiep te Wildervank. Tijdens de voorbereiding bleek dat de door de Flora- en faunawet beschermde libellensoort groene glazenmaker (Aeshna viridis) voorkomt bij krabbenscheervelden in het te baggeren traject. In samenwerking met de aannemer is toen een nieuwe werkwijze bedacht om de krabbenscheervelden en groene glazenmaker voor het gebied te behouden, maar ook de doorstroming van het water te garanderen. Ruim een jaar na dato blijkt dat de populatie krabbenscheer (Stratiotes aloides) de werkzaamheden heeft overleefd en dat de groene glazenmaker zich in het gebied handhaaft.

H

et Westerdiep is een voormalig veenkanaal van circa 4,5 kilometer lengte. In het noordelijke uiteinde, over een lengte van circa 400 meter, zijn krabbenscheervelden aanwezig die de groene glazenmakers gebruiken als leef- en voortplantingsgebied. Omdat de groene glazenmaker beschermd is volgens de Flora- en faunawet en de aantallen in Nederland de laatste jaren hard achteruit gegaan zijn, was (en is) het van groot belang de krabbenscheervelden voor de groene glazenmaker in stand te houden. Krabbenscheer is een meerjarige, in de waterbodem wortelende waterplant met uitlopers en een rozet van stugge, spitse bladeren. In de zomermaanden drijven krabbenscheerplanten bij een waterdiepte tot circa 80 cm aan de wateroppervlakte. Als het water dieper is dan een meter, is blijven ze geheel ondergedoken. In de herfst beginnen de planten af te sterven en zinken ze naar de bodem waar ze overwinteren. In het voorjaar vormen ze nieuwe bladeren en wortels en stijgen ze weer op naar de wateroppervlakte. Krabbenscheerplanten kunnen zich door uitlopers vegetatief zeer snel vermeerderen, waardoor de plant ‘s zomers in korte tijd grote wateroppervlakten kan bedekken. Groene glazenmakers zijn voor hun levenscyclus geheel afhankelijk van krabbenscheerplanten. Eieren worden uitsluitend in bladeren van deze plant, vlak onder de waterlijn afgezet. In het volgende voorjaar komen uit deze eieren de larven die tussen de bladeren van de krabbenscheerplanten leven. Deze larven overwinteren nog een keer en in de volgende zomer, vanaf eind juni tot begin augustus, sluipen uit deze larven de vliegvlugge groene glazenmakers. Ongeveer twee weken na het uitsluipen tot circa eind september keren de libellen naar het water met krabbenscheervelden terug om te paren en eieren te leggen.

Het Westerdiep

Langs het Westerdiep heeft, tussen 5e en 11e laan, vanaf 1881 tot 1986 de tricotagefabriek van Anton Schmidt gestaan. Deze fabriek loosde het afvalwater op het Westerdiep, samen met de aanpalende woningen en boerderijen, tot deze omstreeks 1960 op de

16

H2O / 06 - 2011

De beschermde libellensoort groene glazenmaker (Aeshna viridis).

riolering werden aangesloten. Door deze lozingen was het slib in het Westerdiep op veel locaties flink vervuild. Omstreeks 1970 is de watergang afgesloten voor vaarverkeer en is er niet meer gebaggerd. Daardoor is op veel plaatsen het slib geaccumuleerd en is het water relatief ondiep geworden en dichtgegroeid met waterplanten. Anno 2009 is het Westerdiep een watergang waarlangs veel huizen en nog een paar boerderijen staan. Door de ondiepte, de vervuiling van het slib met risico’s voor de volksgezondheid en de ontoereikende waterdoorvoer van de hoofdwatergang was het noodzakelijk om de waterbodem te saneren.

Baggeren

Baggerwerkzaamheden hebben over het algemeen tot doel de bagger te verwijderen tot op de vaste waterbodem, zodat weer voldoende diepte ontstaat voor een goede waterdoorvoer. Als de gehele watergang tot op de vaste bodem wordt gebaggerd, zullen krabbenscheerplanten dit in de meeste gevallen niet overleven. De reden is dat na het baggeren de watergang te diep geworden is en de krabbenscheerplant niet meer in de bodem kan wortelen. Als gevolg hiervan zal ook de groene glazenmaker het baggeren niet overleven en zal uit het gebied verdwijnen. Om het leefgebied van de


achtergrond groene glazenmaker te behouden, is het noodzakelijk om bij krabbenscheervelden niet te baggeren. Dan komen echter drie problemen naar voren: • De kans is groot dat te veel baggerspecie wordt verwijderd, waardoor de watergang te diep wordt en de krabbenscheerplanten zullen verdwijnen; • Tijdens het baggeren wordt slib opgewoeld. Hieruit kunnen voedingsstoffen maar ook schadelijke stoffen vrijkomen, waardoor ongunstige waterkwaliteitscondities ontstaan en planten afsterven; • De krabbenscheerplanten zijn gevoelig voor golfslag. Daardoor breken de wortels van de planten af waardoor ze afsterven. In de uitvoering zijn daarom de volgende basisregels gehanteerd: voldoende leefgebied voor de groene glazenmaker behouden door zo min mogelijk onder de krabbenscheervelden te baggeren, zorgen voor zo weinig mogelijk opwerveling van slib en voor zo weinig mogelijk golfslag. Het werken met een open bak is uitgesloten vanwege de golfslag en het werken met een baggerpomp was ongeschikt vanwege het beschadigen van wortels en de grotere hoeveelheid zwevend slib in het retourwater.

Oplossing

De oplossing bleek het krabbenscheer opzij te schuiven en bagger op te duwen naar een centraal punt. Bij het Westerdiep is de krabbenscheer veiliggesteld door de planten te ‘vangen’ met schapengaas en deze naar de westzijde van het kanaal te ‘duwen’ en daar vast te zetten met palen. Het werk is uitgevoerd in de periode tussen het opkomen van de krabbenscheer en voor de eiafzet van de groene glazenmaker (eind juli). In deze periode kan de meeste krabbenscheer verplaatst worden en wordt er zo

weinig mogelijk schade aan de populatie groene glazenmakers toegebracht. Bij deze werkwijze worden de larven van de groene glazenmaker veilig met de verschoven krabbenscheerplanten mee verplaatst. Na het verplaatsen van de krabbenscheer is het van deze krabbenscheer vrijgemaakte deel van het Westerdiep gebaggerd met een baggerduwboot. Het bijeen geschoven slib werd op één locatie verzameld en vervolgens in een open bak geschept en afgevoerd. Na uitvoering van het werk is het schapengaas weer verwijderd. Ondanks de getroffen voorzorgsmaatregelen was het afwachten wat de populatie van de groene glazenmaker zou gaan doen na het uitvoeren van een baggerwerk. Enerzijds kunnen individuen van de groene glazenmaker het werk niet overleven. Anderzijds kunnen ook de aanwezige krabbenscheerplanten dusdanig beschadigd raken dat deze het niet overleven. Tevens was het mogelijk dat het niet-verwijderde slib onder de krabbenscheervelden zou uitzakken en dat de gewenste ondiepte aan de westzijde van het Westerdiep niet in stand zou blijven. Na uitvoering van het werk en het verwijderen van het schapengaas is de krabbenscheervegetatie regelmatig op vitaliteit gecontroleerd. De krabbenscheerplanten bleken de werkzaamheden goed doorstaan te hebben. Op enkele plekken zijn planten afgestorven, mogelijk doordat de krabbenscheer te dicht opeen zaten geperst, maar het jaar erop was dat niet meer zichtbaar. Groene glazenmakers werden dat jaar ter plekke echter niet waargenomen. Een jaar na het baggeren zijn aan de westzijde van het Westerdiep tussen 5e laan en het Oosterdiep weer fraaie krabbenscheervelden aanwezig en zijn meerdere waarnemingen gedaan van territoriale mannetjes en eileggende vrouwtjes groene glazenmaker. Dit bewijst dat

het leefgebied van de groene glazenmaker door deze werkwijze als geheel gespaard is gebleven en weer volledig intact is. Er zijn al veel methoden bedacht om bij het baggeren van watergangen met krabbenscheer deze plant te sparen. In de praktijk blijkt dit lastig te zijn en blijkt na afloop van de werkzaamheden dat de krabbenscheerplant het baggeren meestal niet overleeft en vaak definitief verdwijnt. De oorzaak is in bijna alle gevallen dat er te diep gebaggerd is (dieper dan 80 cm) of dat wortels zijn afgebroken als gevolg van golven of door het gebruik van een baggerpomp. Het is dus belangrijk zo goed mogelijk rekening te houden met de aspecten diepte, golven, breuk van wortels en vervuiling. Als dat gedaan wordt, blijkt het mogelijk de krabbenscheer en de groene glazenmakers in een te baggeren gebied te behouden. Het opduwen van bagger is een methode waarvan bewezen is dat die geen of maar weinig schade toebrengt aan krabbenscheervelden en de groene glazenmaker. Deze baggermethode kan een waardevolle bijdrage zijn bij het beschermen en behouden van deze ernstig bedreigde libellensoort. Sipke Holtes en Joost Brilleman (Tauw) Gerard Dutmer (libellendeskundige)

Oude (l.) en nieuwe situatie.

H2O / 06 - 2011

17


Meetapparatuur voor onderzoek in leidingen Het grootste kapitaal van drinkwaterbedrijven bevindt zich onder de grond. Vaak zit meer dan de helft van het vermogen van het drinkwaterbedrijf in waterleidingen. Langzaam komt er meer aandacht voor deze infrastructuur. Het kwalitatief uitstekende drinkwater stroomt door duizenden kilometers leidingen naar de klanten toe. Daarbij kan de kwaliteit achteruit gaan en raakt water verloren door lekkages. Oasen is daarom enkele jaren geleden begonnen met een nieuw specialisme. Onder de noemer Infra-control houdt het zich bezig met het opsporen van verborgen lekkages, het lokaliseren van aansluitleidingen en het inwendig inspecteren van leidingen.

H

et is mogelijk met akoestische apparatuur verborgen of slecht zichtbare lekkages in leidingen op te sporen. Oasen werkt sinds 2005 met deze apparatuur. Uit een lek spuitend water produceert geluid. Een lekkage maakt in de waterleiding een hard geluid, omdat het water onder druk uit het lek ontsnapt. Voor het opsporen van dit lekgeruis kan daarom akoestische apparatuur gebruikt worden. In drie stappen is tot op de centimeter nauwkeurig de lekkage te lokaliseren. Allereerst moeten in een gebied ‘loggers’ op brandkranen en afsluiters geplaatst worden. Deze kleine metalen staafjes registreren of er geluid in de leiding klinkt. De loggers die geen geluid registreren, worden weggehaald. De loggers die wel geluid waarnemen, blijven zitten. Hiermee probeert Oasen de lekkage met twee loggers in te sluiten. Vervolgens luistert men zo’n verdachte locatie ‘s nachts tijdens de rustige periode tussen 02.00 en 04.00 uur af. Tijdens de volgende stap worden de twee loggers vervangen door twee zenders die men op een correlator aansluit. Dit apparaat ontvangt het ruissignaal van de zenders. Daarmee berekent de correlator tot minder dan een meter nauwkeurig op welke locatie in de leiding het meeste geluid wordt geproduceerd. In een grafiek op het schermpje van dit apparaat is dat te zien aan een duidelijke uitschieter in geluid. Bij de derde stap lokaliseert Oasen de lekkage. Op de aangegeven plek luistert men met een grondmicrofoon waar de lekkage zich exact bevindt. Dit bespaart onnodig graafwerk, tijd en het beperkt overlast omdat wegen niet afgezet en hersteld hoeven worden. De techniek is geschikt om grote en kleine onzichtbare lekkages te vinden. Vaak zijn dit lekkages die op een afgelegen plek zitten en onopgemerkt zouden blijven met als gevolg dat er jarenlang water uit blijft lekken.

Leidingen lokaliseren

Een andere nieuwe techniek die Oasen gebruikt, is het lokaliseren van kunststof aansluitleidingen. Regelmatig ontbreken tekeningen en kennis over de juiste ligging van aansluitleidingen. Als er een KLICmelding komt van een aannemer die wil graven op een plek waar de ligging van de aansluitleiding niet precies bekend is, gebruikt Oasen de vLocPro-kabelzoeker. Dit apparaat zoekt niet naar leidingen of kabels maar naar een magnetisch veld dat wordt uitgezonden door een elektrische stroom.

18

H2O / 06 - 2011

Een verborgen lekkage wordt zichtbaar doordat de grafiek een uitschieter (in geluid) weergeeft.

Om het juiste magnetische veld te vinden, heeft de stroom een unieke frequentie. Het systeem bestaat uit een zender en een ontvanger. De zender zit aan een dunne, geplastificeerde staalkabel die vanaf de watermeteropstelling van de klant onder druk in de aansluitleiding wordt gebracht. Hiervoor gebruikt Oasen een invoermanchet waarin twee rubberen keerringen zitten, zodat de kabel onder druk de leiding in kan. De zender brengt het stroompje met de unieke frequentie over op de geleidende kabel. Met een ontvanger waarin twee antennes zitten, is bovengronds het magnetisch veld te detecteren. Zo kan nauwkeurig bepaald worden hoe de aansluitleiding onder de grond loopt. Ook de diepteligging van de leiding is daarmee nauwkeurig in kaart te brengen. Oasen kan met deze techniek in zijn voorzieningsgebied ruim 15.000 aansluitleidingen lokaliseren waarvan geen tekeningen beschikbaar zijn of waarvan de maatvoering op papier niet klopt.

Inwendige camera-inspecties

Een schone leidingwand is belangrijk voor de kwaliteit van het water uit de kraan.

Drinkwaterbedrijven spoelen regelmatig de hoofdleidingen schoon met grootschalige spui-acties. Door voor en na deze acties de binnenkant van de leiding te inspecteren, is te zien welk effect het spuien heeft gehad. Oasen heeft hiervoor een speciale camera laten ontwikkelen door de firma Haitjema, waarmee het mogelijk is via een zwenkventiel in een onder druk staande drinkwaterleiding te kijken. De camera is geschikt voor een normale bedrijfsdruk tot circa vijf bar en biedt als groot voordeel dat de drinkwaterlevering aan de klant ongestoord blijft, omdat geen ingrepen in het leidingnet nodig zijn. Ook is de kans op bacteriële besmetting zeer klein, omdat de leiding niet open hoeft. Met de waterdichte camera kan in de leiding gekeken worden. Rond de lens zit een ring met LED-lampjes, zodat de donkere leiding goed te bekijken is. De opnames zijn bovengronds direct op het scherm te bekijken. Oasen heeft al op meer dan 1300 plaatsen zwenkventielen in het leidingnet, die als kijkgaten kunnen dienen voor de camera. Bij Oasen houdt een speciaal team zich sinds enkele jaren voltijds met Infra-control bezig. Eén ingenieur bedrijfsvoering voert het team


achtergrond aan, dat bestaat uit vier monteurs die zijn opgeleid om met de apparatuur te werken. Zij werken om beurten steeds een maand op Infra-control; zo heeft Oasen één FTE beschikbaar voor Infra-control. De kosten voor de apparatuur bedragen ruim 50.000 euro. Het belangrijkste echter is de kennis om met de apparatuur te werken. De monteurs leiden elkaar op met de kennis die zij in het veld opdoen. Verder onderhoudt Oasen hierover contacten met het buitenland. Zo heeft het Engelse bedrijf Essex Water ook ervaring met Infra-control. Oasen heeft sinds 2005 tientallen verborgen lekkages opgespoord, waarmee een lekverlies van ruim 400.000 kubieke meter water is opgelost. Daarnaast zijn ook vele honderden meters onnodig graafwerk en werkuren achterwege gebleven. Omgerekend heeft Oasen binnen relatief korte tijd enkele honderdduizenden euro’s bespaard. Op die manier verdient deze inspanning zich dus binnen enkele jaren meer dan volledig terug. De komende jaren wil Oasen zich op het gebied van Infra-control verder ontwikkelen, bijvoorbeeld door het plaatsen van leidingsensoren. Deze kunnen druk, flow en

Leidingen lokaliseren met de vLocPro.

temperatuur van het water meten. Hiermee kunnen de gevolgen van grote netschakelingen in het leidingnet in kaart gebracht worden. Verder wil Oasen gaan onderzoeken hoe men de geluidsprofielen voor verschillende soorten afsluiters kan opstellen. Dit

laatste betreft een uitgebreider onderzoek dat Oasen samen met een technische universiteit wil uitvoeren. Mario Wildschut (Oasen)

Monteurs Oasen ‘monteren’ weer Een monteur wil je zo min mogelijk lastig vallen met administreren. Een monteur wil monteren om storingen en lekkages op te lossen. Bij Oasen hebben ze daar iets op gevonden. Door middel van ‘slimme’ automatisering is de monteur daar minder tijd kwijt aan administratie.

B

ij automatisering worden in praktijk meestal oude papieren processen één op één nagebouwd in een digitale vorm. Dit leidt tot een zekere tijd- en kostenbesparing, maar het achterliggende werkproces blijft hetzelfde. Oasen wilde de administratie van de monteurs en andere medewerkers in de buitendienst zo automatiseren dat de werkprocessen van de grond af aan opnieuw opgebouwd worden. Elk proces is opnieuw in kaart gebracht: klachten van klanten, lekkages, afsluitercontroles, etc. Het uitgangspunt hierbij was om alleen dat te registreren wat monteurs echt nodig hebben. De proef begon in januari 2009. Drie monteurs moesten na hun werkzaamheden een vragenlijst invullen op de laptop in hun bus. Deze lijst staat in Field Service: een toepassing van het programma Microsoft Dynamics AX. Met dit programma registreert de monteur meldingen c.q. storingen, krijgt hij de planning van zijn werkzaamheden binnen en kan hij zijn administratie doen. In de vragenlijst vult de monteur in wat hij heeft gedaan. Hierop stelt het systeem vragen aan de monteur. Bijvoorbeeld bij de vraag om wat voor soort werk het ging. Als de monteur hier invult: ‘vernieuwen van een hoofdleiding’, dan zal het systeem vragen hoeveel meter nieuwe leiding hij nodig had. Deze informatie wordt automatisch naar het magazijn en het hoofdkantoor gestuurd.

De planner op het hoofdkantoor ziet wanneer de monteur klaar is met de klus. Alle informatie die door de monteur is vastgelegd, wordt automatisch verwerkt in de onderliggende systemen.

Tijdwinst

Deze nieuwe digitale werkwijze levert Oasen veel tijdwinst op. De monteur kan zijn administratie per klus nu gemiddeld 4,6 minuten sneller doen. Voorheen was hij daar 5,86 minuten aan kwijt; nu is dat nog maar 1,24 minuten. Een tijdwinst van 80 procent. Als een monteur die storingswerk verricht, acht klachten per dag verhelpt, scheelt dat ruim een half uur. De grootste tijdwinst boekte Oasen op het hoofdkantoor. Daar zijn twee FTE's minder nodig om het werk te doen. Deze besparing zit met name bij de afdeling die zich bezighoudt met administratieve ondersteuning. Deze afdeling was in de oude situatie verantwoordelijk voor de verwerking van de administratie van de monteurs. De werkzaamheden bestonden uit veel handmatige acties. Nu is dit werk geautomatiseerd. Niet alleen de administratieve afdeling, maar ook planners waren veel tijd kwijt met het aannemen, registreren en plannen van een klacht. Dit had waarschijnlijk te maken met

het grote aantal verschillende systemen en informatiebronnen waarmee de planner werkt (e-mail, klantinformatiesysteem Accent, excel). Het plannen van een klacht kost nu veel minder tijd dan in het oude systeem. De tijdwinst is 3,6 minuten per klacht, een vermindering van ongeveer 50 procent. Dit komt neer op een tijdwinst een klein uur per dag. Ook de productiviteit van een monteur is vergroot. In de oude situatie was een monteur tussen de 30 en 40 procent bezig met reizen van klacht naar klacht, zeven procent met administratie en de rest van de tijd verhielp hij de klacht. Door Field Service is hij nog maar twee procent van zijn tijd bezig met administratie. En aan die reistijd gaat Oasen iets doen als de nieuwe gegevensstroom goed geanalyseerd kan worden. De medewerkers van Oasen mochten kiezen om op afstand (telefonisch of door overname van de laptop) ondersteund te worden of door iemand mee te laten rijden om het werken met Field Service in de praktijk te ondersteunen. Op dit moment werken alle monteurs in Field Service. Zij ervaren dat de administratie nog steeds niet leuk is, maar wel veel gemakkelijker. Ze komen weer meer toe aan datgene wat hun vak is: monteren.

H2O / 06 - 2011

19


Informatie Cursussen over rioleringsplan Geoplan biedt de komende twee maanden een tweetal cursussen aan over het opstellen en het uitvoeren van een verbreed gemeentelijk rioleringsplan. Later in het jaar volgt een cursus over de nieuwe waterwetgeving en de consequenties voor het lokale waterbeheer.

D

e cursus ‘Opstellen verbreed GRP’ wordt op 5, 6 en 13 april in Utrecht gegeven. Deze driedaagse cursus leert de deelnemer de inhoud van wetswijzigingen te hanteren en hoe van het ‘oude’ GRP de overstap naar het ‘nieuwe’ verbrede GRP te maken. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere ontwikkelingen die in het veld spelen, zoals afkoppelen, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. De cursist heeft na afloop van de cursus het inzicht en het overzicht om een goed verbreed GRP op te stellen dan wel op te laten stellen. De kosten bedragen voor begunstigers van Stichting RIONED 2.145 euro en voor niet-begunstigers 2.695 euro. Op 8, 9 en 16 november wordt de cursus herhaald.

De cursus ‘Uitvoeren verbreed GRP’ ligt in het verlengde van de vorige cursus. In deze tweedaagse cursus leert de cursist vanuit het beleid in het eigen (verbrede) GRP de noodzakelijke maatregelen uit te voeren. De deelnemer leert wat in zijn of haar functie van belang is, welke persoonlijke vaardigheden van invloed zijn op het bereiken van een zo groot mogelijk resultaat en hoe de prioriteiten duidelijk worden. De cursist moet in de gaten krijgen waar zich valkuilen kunnen voordoen, hoe realistische jaarplannen en goed onderbouwde voorstellen opgesteld kunnen worden en hoe men hierover moet communiceren, draagvlak kan ontwikkelen, de uitvoering moet bewaken en rapporteren. De cursus omvat maatwerk en gaat uit van de werksituatie van de cursist. Deze cursus vindt plaats op 24 en 31 mei en 23 en 30 november in Utrecht. Deelname kost voor begunstigers van RIONED 1.745 euro en voor niet-begunstigers 1.995 euro.

In de tweedaagse cursus ‘Nieuwe waterwetgeving: consequenties voor het lokale waterbeheer’ leren de deelnemers welke veranderingen de nieuwe wetgeving meebrengt voor de uitvoeringspraktijk. De doelstellingen, procedures en beschikbare instrumenten (plannen en vergunningen) voor de uitvoering van het waterbeheer komen aan bod. Naast deze inhoudelijke uitleg gaat de cursus vooral in op de wijze waarop gemeenten en waterschappen met de nieuwe regels om moeten of kunnen gaan in de planontwikkeling (voor water en ruimte) en het dagelijkse operationele beheer. Daarbij speelt samenwerking met andere overheden en instanties een belangrijke rol, de nieuwe regelgeving is hier heel expliciet over.

20

H2O / 06 - 2011

Deze cursus heeft een hoog interactief karakter. Van de deelnemers wordt inbreng op prijs gesteld, via discussie en uitwisseling van voorbeelden en vragen uit de eigen praktijk. De deelnemers kunnen vooraf hun vragen indienen, maar ook op de dag zelf is daar voldoende ruimte voor. De groepsgrootte bedraagt maximaal 25 personen. De cursusdata zijn 14 en 21 november. De locatie is Utrecht. Deelname kost 1.545 euro.

Cursus over klimaatverandering Tijdens de cursus ‘Klimaatverandering: risico-inventarisatie en -communicatie’ van de Wageningen Business School wordt op 31 mei en 1 juni in Wageningen ingegaan op de risico’s, strategieën, communicatie en onzekerheden rond klimaatverandering. Gezien de mondiale omvang van het thema worden nationale en internationale voorbeelden gebruikt.

D

aarnaast wordt ingegaan op het verschil tussen risicoperceptie en het reële risico. Hoe daar mee om te gaan? Vanuit de drieslag technologieontwerp-communicatie krijgt de deelnemer een handelingsperspectief aangereikt over hoe in de toekomst met de risico’s van klimaatverandering kan worden omgegaan. Naast het overbrengen van kennis en inzichten wordt ook actief de dialoog aangegaan met de deelnemers en is ruimschoots gelegenheid om bij te praten met vakgenoten en de sprekers.

B

ij het volgen van een volledige cursus (vier modules) komen alle facetten aan bod die betrekking hebben op het correct laten functioneren van pompinstallaties. Ook het volgen van slechts één of enkele modules is mogelijk, omdat iedere cursus een afgerond geheel vormt en de cursussen in willekeurige volgorde bezocht kunnen worden. Gedurende het jaar worden de volgende cursussen aangeboden: Pompberekening, op 1 april en 7 oktober. Kosten: 475 euro. Leidingsystemen, op 8 april en 21 oktober. Kosten: 475 euro. Stromingsleer (theorie en praktijk), op 18 november. Kosten: 650 euro. Stromingsleer, op 25 november. Kosten: 525 euro. Storingen analyseren en oplossen, op 13 mei en 25 november. Kosten: 575 euro. Frequentieomvormers, op 17 juni. Kosten: 575 euro. Basis in pomptechniek, op 15 april en 11 november. Kosten: 475 euro. Alle cursussen duren een dag en vinden plaats in Naaldwijk. Voor meer informatie: www.cursuscentrumoverschie.nl.

Hbo-opleiding deltamanagement Vanaf september gaat de nieuwe hbo-opleiding Deltamanagement officieel van start aan de Delta Academy van Hogeschool Zeeland in Vlissingen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie heeft de opleiding definitief geaccrediteerd.

De doelgroep bestaat uit beleidsmedewerkers, ontwerpers, uitvoerders van rijks- en provinciale overheden, gemeenten, waterschappen, natuur- en milieuorganisaties, adviesbureaus en professionals uit het onderwijs. Daarnaast is de cursus interessant voor iedereen die professioneel geïnteresseerd is in klimaatverandering, wateroverlast, droogte, hitte, veiligheid, risicomanagement, gebiedsontwikkeling en ruimtelijke planning. Van de deelnemers wordt een hbo+/ wo-niveau verwacht. De deelnamekosten bedragen 1.250 euro.

De watersector zit dringend verlegen om jongeren met managementvaardigheden en technisch inzicht. ‘Deltamanagement’ leidt dit soort mensen op. De opleiding koppelt deltatechniek, ruimtelijke ontwikkeling en bestuurlijke elementen aan vraagstukken op het gebied van geografie en het klimaat. Studenten krijgen onder meer te maken met - naast het water - het klimaat, de ecologie, ruimtelijke ordening, wet- en regelgeving, economische inzichten, communicatie, stedenbouwkunde, waterveiligheid en procesmanagement.

Voor meer informatie: (0317) 48 16 22.

De opleiding is Engelstalig en geschikt voor mensen met een havo- of vwo-diploma met een zogeheten E&M-, N&G- of N&T-profiel en leerlingen met een mbo-opleiding op niveau 4.

Cursussen over pompen Onafhankelijk cursuscentrum Overschie in Naaldwijk biedt praktijkgerichte cursussen aan op het gebied van pompen. Centraal staat het ontwerp en onderhoud van installaties voor het verpompen van vloeistoffen met behulp van centrifugaalpompen.

Voor meer informatie: Lonneke Steenbakkers 06 49 20 34 58 of www.deltaacademy.nl.


recensie Hernieuwde versie van handboek over coagulatie- en filtratieprocessen Coagulatie- en filtratieprocessen zijn aanwezig in elke conventionele oppervlaktewaterzuivering, waar ook ter wereld. Door de American Water Works Association is recent een hernieuwde versie van het handboek ‘Operational control of coagulation and filtration processes’ uitgebracht. In de aankondiging van AWWA staat dat het handboek alle informatie bevat die nodig is voor het ontwerpen en de bedrijfsvoering van coagulatie, flocculatie, sedimentatie en filtratieprocessen. Een goede reden dus om dit handboek eens grondig door te nemen.

H

et handboek bestaat uit zeven hoofdstukken die zowel informatie geven over de processen van coagulatie en filtratie als ingaan op de verwijdering van deeltjes en organische stof (NOM) en sensoren om de effectiviteit van de zuiveringsprocessen te meten en besturen. Het boek sluit af met de behandeling van negen (Amerikaanse) casussen. Het boek begint met een hoofdstuk over de rol van deeltjes en organische stof in water en de noodzaak om deze stoffen te verwijderen. Daarnaast wordt ingegaan op hoe de zuiveringsprocessen coagulatie/ flocculatie, sedimentatie en filtratie deeltjes

en organische stof verwijderen en hoe deze processen beïnvloed kunnen worden voor een goede verwijdering van deze stoffen. Het hoofdstuk over online-sensoren voor monitoring en beheersing van zuiveringsprocessen behandelt verschillende sensoren die gebruikt worden om te meten hoe de processen functioneren. Verschillende typen sensoren komen aan de orde, voor troebelheid, pH, deeltjes, UV-adsorptie en organische stof (TOC). Voor elk zuiveringsproces wordt de toepasbaarheid van verschillende sensoren behandeld. Daarnaast wordt een (soms te) uitvoerige beschrijving gegeven van de werking van deze sensoren.

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift elke maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Arne Verliefde, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Verschillende proceshoofdstukken behandelen vervolgens de achtergrond van de zuiveringsprocessen waarbij het coagulatiehoofdstuk erg veel aandacht krijgt. Jar testing (bekerglasproeven) wordt zeer uitgebreid beschreven. In detail wordt uitgelegd hoe concentraties berekend moeten worden van verschillende doseringen aan vlokmiddelen en hoe bekerglasproeven uitgevoerd moeten worden. In de casussen wordt ingegaan op hoe het coagulatieproces de prestaties van een conventionele oppervlaktewaterzuivering beïnvloedt. De casusstudies zijn allemaal erg kort, maximaal vijf bladzijden, wat soms resulteert in meer vragen dan antwoorden.

Eindoordeel

De aankondiging op de internetpagina van AWWA is veelbelovend. Dit handboek zou alle informatie moeten bevatten over de processen van coagulatie en filtratie. Helaas bleek dit na lezing van het boek niet echt het geval. De hoofdstukken zijn geschreven door verschillende personen, waardoor een groot verschil in detail en diepgang tussen de hoofdstukken aanwezig is. Zo is het hoofdstuk over jar testing erg uitgebreid (50 bladzijden), terwijl het hoofdstuk over filtratie erg kort is (10 bladzijden). De behandelde casussen zijn ook erg kort. Al met al is het handboek leuk om door te bladeren, maar bevat het niet veel nieuwe en uitgebreide informatie. Aangeraden wordt om andere handboeken over coagulatie en filtratie door te nemen om meer te weten te komen over deze conventionele oppervlaktewaterzuiveringsprocessen. Alleen het hoofdstuk over online sensors geeft informatie die in handboeken over de processen niet aanwezig is. ‘Operational control of coagulation and filtration processes’ wordt uitgegeven door de American Water Works Association (ISBN 978-1-58321801-3) en telt 226 pagina’s.

Jasper Verberk (TU Delft)

H2O / 06 - 2011

21


watercolumn

Toys for boys

I

s het nieuwe werken een hype of is het een noodzakelijke verandering om op andere manier invulling te geven aan werk en vakmanschap? Is het oude wijn in nieuwe zakken, of weer zo’n managementding? Het nieuwe werken staat voor plaats- en tijdsonafhankelijk werken. Maar een onderhoudsmonteur heeft bijvoorbeeld weinig keuze: de storing bepaalt zijn werk. Toch is het nieuwe werken ook van toepassing op operationele medewerkers. We hebben het vaak over wat je doet in ‘de baas zijn tijd’. Maar wil de baas nu tijd van je of dat er iets gedaan wordt? We moeten niet meer sturen op iemand zijn aanwezigheid. Of het resultaat met een passende inspanning wordt bereikt, kan de medewerker zelf bepalen. Als de kaders maar duidelijk zijn. Een tweede aspect van het nieuwe werken is kennis delen. In plaats van te leunen op de beschikbare kennis binnen het eigen team, gebruiken we nu steeds meer internet als kennisbron. We willen de informatie- en communicatietechnologie zo slim mogelijk inzetten. Laat een onderhoudsmonteur onderhoud doen en geen administratie. ICT moet hier zorgen voor een minimale inspanning.

Gelukkig gaan de ontwikkelingen snel, maar het nieuwe werken gaat niet alleen over de gadgets. Iedere keer moet je je afvragen: ‘Wat betekent dit voor mijn werk?’ Want juist nu moeten we scherp op de kosten letten en niet alleen maar kijken naar toys for boys. Alex Veersma (projectleider Het Nieuwe Werken bij Waternet)

Sprekers voorjaarscongres blikken vooruit Het zal weinigen zijn ontgaan dat op donderdag 14 april weer het jaarlijkse voorjaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk wordt gehouden. Tijdens dit congres zullen sprekers, panel en publiek met elkaar in debat gaan over de toekomst van de watersector. Centrale vraag daarbij is: hoe vergroten we de doelmatigheid in de sector en welke rol speelt samenwerking daarin? De sprekers Piet Jonker (Dunea), Emil Hartman (DHV) en Romke van der Wal (VROM-Inspectie) blikken alvast vooruit op wat zij zien als de uitdagingen en moeilijkheden van de komende jaren.

“Belangrijke rol voor schaalvergroting”

“Ik denk dat schaalvergroting de komende jaren erg belangrijk wordt”, aldus Piet Jonker. “Ik verwacht echter dat het lastig wordt om dit voor elkaar te krijgen. We moeten daarom slimmer gaan samenwerken. Waterschappen zijn bezig met een combinatie van typisch bestuurlijke en typisch bedrijfsmatige zaken. De bestuurlijke zaken, waarin maatschappelijke belangen gelden, moeten – om betrokkenheid te garanderen – niet op grote schaal worden uitgevoerd. Maar op het gebied van bedrijfsmatigheid kan wel een slag worden gemaakt, vooral bij rioolbeheer en afvalwaterzuivering. Door dit soort taken uit te besteden aan bedrijfsmatige organisaties die voor meerdere gemeenten werken, is het mogelijk om de doelmatigheid te vergroten. Zo kunnen we toch vooruitgang boeken, als schaalvergroting lastig uit te voeren blijkt.”

“Vertrouwen en benchmarken sleutels tot succes”

Volgens Emil Hartman zijn benchmarken en het kweken van vertrouwen de komende jaren essentieel. “In Nederland is iedereen op zijn eigen manier met doelmatigheid bezig. Hij of zij doet zijn best om de taken zo goed mogelijk uit te voeren, maar dat gebeurt op zijn of haar eigen wijze. Als je kijkt vanuit de benchmark, dan zie je dat er heel veel verschillen bestaan, niet alleen in aanpak maar ook in doelmatigheid. Er is dus veel ruimte om van elkaar te leren en te professionaliseren. Een open, transparante houding is daarbij van belang. Je moet hiermee van onderaf te beginnen, vanaf de werkvloer. Daar ontbreekt vaak vertrouwen: kritiek van bovenaf kan worden opgevat als diskwalificatie van wat zij doen. Daarom is het essentieel dat vertrouwen wordt gewekt en dat iedereen erbij wordt betrokken. Daarbij moet ook worden gekeken naar de randvoorwaarden van alle betrokken partijen en naar de neutraliteit van de procesbegeleiders. Alleen dan heb je voldoende draagvlak om daadwerkelijk iets te verbeteren.”

“Kwaliteit staat voorop”

“De rijksoverheid heeft veel te maken met de drinkwatersector”, vertelt Romke van der Wal. “Deze sector balanceert altijd op een koord tussen enerzijds de roep om doelmatigheid en anderzijds het leveren van kwaliteit en zekerheid. Doelmatigheid verhogen is belangrijk maar mag niet ten koste gaan van kwaliteit. In het kader van de nieuwe Drinkwaterwet, die per 1 juli van kracht wordt, kijkt het ministerie van Infrastructuur & Milieu naar de voor- en nadelen van samenwerking met de drinkwaterbedrijven. Samenwerking is in het kader van de nieuwe wet van belang, vooral bij het invullen van de leveringsplannen die leveringszekerheid moeten garanderen, en bij (het transparant maken van) prestatievergelijkingen tussen drinkwaterbedrijven. We kijken nu naar hoe we hier invulling aan kunnen geven en de effectiviteit van de nieuwe Drinkwaterwet en de samenwerking kunnen vergroten, maar kwaliteit van het drinkwater blijft daarbij voorop staan.”

22

H2O / 06 - 2011


Bijeenkomst over koudewinning Ouderkerkerplas Innovatieve aanpak van eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een win-winsituatie? Die vraag staat centraal tijdens de bijeenkomst ‘Koudewinning Ouderkerkerplas’ op 12 april in het Waterschapshuis in Amersfoort. Waternet, Onderzoekcentrum B-Ware van de Radboud Universiteit Nijmegen en energieleverancier Nuon zijn in 2009 een gezamenlijk onderzoek begonnen in de Ouderkerkerplas. Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Provincie Noord-Holland. Op de Waternetwerkmiddag in Amersfoort worden het onderzoek en de eerste resultaten toegelicht. Het onderzoek beperkt zich tot de Ouderkerkerplas, maar geeft ook inzicht in de toepasbaarheid van de techniek op andere diepe en misschien ook wel ondiepe plassen in Nederland. De Ouderkerkerplas ligt aan de zuidkant van Amsterdam. De plas is zo’n 50 jaar geleden ontstaan uit een zandwinning. Sinds eind jaren ‘80 gaat de waterkwaliteit achteruit. Hoge concentraties fosfaat veroorzaken een jaarlijkse (blauw)algenbloei. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is waterkwaliteitsbeheerder van de plas die zowel de functie natuur als de functie zwemwater heeft. Waternet is de uitvoerende organisatie van AGV.

Zuurstoftoediening bij de bodem kan in bepaalde situaties bijdragen aan het oplossen van de fosfaatproblemen in diepe plassen in Nederland. Door de techniek bovendien te combineren met voorgenomen KRW-maatregelen en met koudewinning ontstaat een financieel aantrekkelijke combinatie die kan leiden tot een betere waterkwaliteit én een flinke reductie van de

uitstoot aan kooldioxide. De techniek is echter nog niet eerder op deze schaal in de praktijk toegepast, waardoor onzekerheden bestaan. Werkt de theorie in de praktijk? Hoe lang moet je zuurstof blijven toedienen? Treden ongewenste neveneffecten op? Dit en andere vraagstukken staan dus centraal op 12 april.

International Water Week Amsterdam Van 29 oktober tot 4 november wordt - voor het eerst in Nederland - de International Water Week Amsterdam (IWW) gehouden, een evenement voor waterprofessionals en leidinggevenden uit de industrie. De internationale waterweek is ontstaan uit een

samenwerking tussen het Netherlands Water Partnership (NWP), de International Water Association (IWA), het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW), RAI Exhibitions, de gemeente Amsterdam en Waternet. De week is gericht op het delen van kennis over

innovatieve oplossingen als het gaat om verbeteren van technologie, kwaliteit en watermanagement. Het idee is echter om de IWW dit jaar vooral te gebruiken om het merk ‘Amsterdam Waterstad’ te promoten, door haar bewoners en bezoekers kennis te laten maken met de talloze verhalen en beelden die de hoofdstad kenmerken. Koninklijk Waternetwerk en Waternet verzorgen congressen over watersteden, benchmarking, duurzaamheid, innovatie, watertechnologie, Water Operators Partnerships (WOP) en het Young Water Professionals-programma. Daarnaast omvat de week de internationaal bekende Aquatech Amsterdam en Aquaterra. De IWW onderscheidt zich van andere evenementen door zich te richten op integrale oplossingen die de gehele watercyclus beslaan. Zowel bedrijven als non-profit-organisaties, overheidsorganen en wetenschappers delen tijdens de International Water Week praktische oplossingen voor wereldwijde vraagstukken waarbij water een rol speelt. De internationale waterweek trekt tweejaarlijks meer dan 30.000 waterprofessionals van over de hele wereld. H2O / 06 - 2011

23


Waterpeil

watercolumn

In elke editie van H2O bekijkt

Waternetwerk de waterbranche vanuit ver.nieuws_column kop

een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselendplat hetinitiaal waterpeil aan er.nieuws_column de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat

V

Egypte

ver.nieuws_column auteur

H

oe veilig is het nu in Egypte? Ik ben er vier keer geweest, twee keer in het kader van de toenmalige NVAtwinningcommissie Egypte, één keer voor advieswerk - waarover dadelijk meer - en kortgeleden voor vakantie. Wat een emoties kwamen er begin februari boven op het Tahrirplein. Druk is het altijd op dat plein, voorheen met hemelstollend verkeer, toen met honderdduizenden mensen die het aftreden eisten van Mubarak. In 1998 mocht ik daar een advies uitbrengen over de waterkwaliteitsaanpak in Egypte. Er was een conflict op hoog niveau ontstaan tussen het ministerie dat verantwoordelijk was voor de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties, en het ministerie dat verantwoordelijk was voor de normering van de waterkwaliteit. Dit conflict liep zo hoog op dat vertraging in de bouw van nieuwe zuiveringsinstallaties dreigde te ontstaan. Over mijn advies was iedereen tevreden, maar de implementatie ervan is nooit van de grond gekomen. De reden hiervoor, zo werd mij achteraf via een toenmalig medewerkster van de ambassade medegedeeld, lag in een cultuurprobleem ten aanzien van het nemen van verantwoordelijkheid. Deze ervaring is één van de redenen geweest om tot de oprichting te komen van de contactgroep Internationaal van Waternetwerk. Het doel van de contactgroep is om tot kennisuitwisseling te komen, niet op het gebied van techniek, financiering of het juridische vlak, maar op het terrein van cultuuraspecten. Cultuuraspecten zijn voor de uiteindelijke verwezenlijking van werken of adviezen veelal van veel meer belang dan de inhoudelijke zaken. Daarom houdt de contactgroep regelmatig bijeenkomsten over ervaringen in (ontwikkelings)landen - tot nu toe over Vietnam, Afghanistan, Roemenië - en algemene ervaringen, zoals corruptie en het DNA van een goed project. Daarnaast willen we tot een meer informele persoonlijke uitwisseling komen via het LinkedIn-netwerk van KWN. Onze eerstkomende bijeenkomst is op 7 april en gaat over veilig werken in het buitenland. Hoe te handelen, waar op te letten, wat vooral niet te doen: over dit soort zaken wil onze contactgroep graag kennis uitwisselen. Dick Luijendijk

24

H2O / 06 - 2011

Cursussen Stichting Wateropleidingen verzorgt de komende maanden wederom een aantal (nieuwe) cursussen die voor waterbeheerders van belang kunnen zijn. Onderstaand vindt u een korte impressie van deze cursussen.

voor procesoperators, klaarmeesters en monsternemers op communale of industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De cursus vindt plaats op 6 en 13 april in Utrecht en kost 875 euro.

Grondwateroverlast in bebouwd gebied

Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.

Actueel in deze cursus is de aandacht voor de grondwaterzorgplicht en het verbrede gemeentelijk rioleringsplan. U leert omgaan met bestuurlijke keuzes en dilemma’s die spelen bij de grondwaterzorgplicht. De cursus biedt u kaders voor het stapsgewijs aanpakken van de grondwaterproblemen. Na het volgen van deze cursus kunt u direct aan de slag met uw plan van aanpak. De doelgroep bestaat uit waterbeheerders en beleidsmedewerkers. De cursus vindt plaats op 7 en 21 april in Utrecht en kost 1025 euro. Voor meer informatie: Claudia van den Bogaard (030) 606 94 10.

Highlights Drinkwaterdistributie

Deze cursus behandelt de belangrijkste principes van het ontwerp, de aanleg en het beheer van drinkwaterleidingsystemen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan relevante wetgeving, behoud van waterkwaliteit en de controle van drinkwaterinstallaties. U leert het distributieproces van drinkwater kennen. U krijgt inzicht in het ontwerp, de aanleg en het beheer van leidingsystemen. Daarnaast leert u de problemen met Legionella kennen en de rol die waterbedrijven spelen in de controle daarop en het voorkomen van besmetting. De doelgroep bestaat uit personen die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van de drinkwaterdistributie eigen willen maken. De cursus vindt plaats op 6 en 20 april in Utrecht en kost 845 euro. Voor meer informatie: Gilian van den Boom (030) 606 94 16.

Monsternemer afvalwaterzuivering

In deze cursus leert u een monster van zowel afvalwater als actief slib te nemen conform NEN 6600-1. U kent het belang van kwaliteitszorg en bent in staat uw apparatuur te kalibreren. U bent in staat het monster op de juiste wijze te conserveren en te verpakken conform NEN-EN-ISO 5667-3. Een aantal veel voorkomende bepalingen, zoals de slibvolumeindex, CZV en de gehalten aan ammonium en fosfaat leert u conform de normen uitvoeren. Deze cursus is met name interessant

Aquatische ecologie

Voor de Europese Kaderrichtlijn Water is inzicht nodig in de structuur en het ecologisch functioneren van de watersystemen, de populatiedynamiek van soorten en maatregel - effectrelaties. U krijgt in deze cursus inzicht in de relatie tussen (groepen van) soorten en hun fysischchemische milieu én tussen soorten onderling. U leert in de praktijk hoe de ecologische beoordeling wordt uitgevoerd en wat onder een goede en slechte ecologische toestand wordt verstaan. Ook kent u aan het einde van de cursus oplossingen voor ecologische problemen in aquatische systemen én de beheerscenario’s. De doelgroep omvat de (technisch) beleidsmedewerkers waterbeheer. De cursus beslaat 16 dagen in de periode maartseptember. De eerste bijeenkomst is op 30 maart. De kosten bedragen 4.500 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.


DRIJFVEER “Ik wil nieuwe werkvormen introduceren” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Marc van Eekeren (53), directeur Marketing en Business Development bij Royal Haskoning. Hij is dit jaar 25 jaar (actief ) lid van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Marc van Eekeren werd in 1986 lid van VWN en was betrokken bij veel activiteiten van de vereniging. Zo organiseerde hij met anderen meerdere Kiwa/VWN-colloquia, zoals ‘Conditioneren’ in 1988. In 1992 verliet Van Eekeren Kiwa voor een baan in de private sector. “Maar ik wilde lid blijven van ‘mijn’ VWN. In die tijd was het ongebruikelijk dat VWN-leden niet bij een waterbedrijf, Vewin of Kiwa werkten. Er ontstond discussie, maar ik mocht lid blijven. Sindsdien staat lidmaatschap open voor iedereen die werkzaam is de watersector.” “Later, VWN was inmiddels koninklijk, werd er steeds minder georganiseerd. Er kwam een nieuw bestuur met Martien de Blanken als voorzitter. Hij vroeg Sjef Ernes en mij of we de schouders wilden zetten onder het project ‘Nieuw elan’. We vormden de Commissie Strategie, in 2001, waar ook Nico van de Woude en Dick Sprong lid van werden. Met z’n vieren hebben we een aantal jaren hard getrokken aan het nieuwe elan voor KVWN.” “Eén van de projecten waar ik met trots op terugkijk, is ‘Toekomstverkennen voor de watersector’ in 2001, beter bekend onder de naam ‘De Kartonnen Doos’. Doel was om een Marc van Eekeren toekomstvisie voor de watersector te produceren. We rekruteerden ‘jonge honden’ van elk waterbedrijf, die een YP-beschikbaar stelden voor trendverkenningen. Het project ging over in ‘Horizonscanning’, wat nu nog bestaat onder de naam DWSI. We reisden met directeuren, onder de paraplu van KVWN, naar Shanghai en Singapore en legden de basis voor internationale samenwerking. Er volgde een trits voor- en najaarscongressen, met het voorjaarscongres van 2005 als een heel bijzondere. We hadden Katie McCain uitgenodigd, president van AWWA en initiatiefneemster van het YP-platform in de US. Er werd een officiële LOI gesloten tussen KVWN/AWWA om samen te werken op het YP-thema en het KWVN-YP-platform werd opgericht.” “Water vind ik een prachtig product. Ik schaats erop en ik zeil erop. En ik heb het altijd belangrijk gevonden om in een maatschappelijk nuttige sector te werken. Alles wat je met water doet, draagt bij aan maatschappelijke ontwikkeling. Dat vind ik belangrijk. Mijn werk bij Royal Haskoning vind ik uitermate inspirerend. Mijn ambitie is om de watersector verder te brengen en nieuwe werkvormen te introduceren. We introduceerden het concept ‘intelligent watermanagement’ en willen hiermee bijdragen aan een meer efficiënte en effectieve vorm van bedrijfsvoering bij waterbedrijven en waterschappen. Stoppen met het denken vanuit de techniek en in plaats daarvan handelen vanuit de functionaliteit van assets. Een vernieuwend concept: asset-controll in de plaats van assetmanagement, voor de toekomst is dat veel lucratiever. Ik ben altijd met toekomstvisies bezig geweest en ik zie in dit vernieuwende concept de volgende stap die de watersector kan zetten. Daar wil ik graag mijn schouders onder zetten.”

Agenda watercolumn Op ver.nieuws_column 30 maart is er een ‘Op weg naar huis’kop

bijeenkomst met als titel: ‘Vergisting van vast afval: stand van zaken’. Deplat Technische er.nieuws_column initiaal Commissie Anaerobie wil de huidige stand van zaken met betrekking tot het vergisten van vast afval in Nederland en de rest van Europa verhelderen. plat Diverse technieken en ver.nieuws_column de strategie bij de bedrijfsvoering wordt door drie sprekers toegelicht. ver.nieuws_column auteur De toegang is gratis, maar wel graag opgeven via www.waternetwerk.nl. De locatie is de VAR: Sluinerweg 12 in Twello. Dit adres is moeilijk te bereiken met het openbaar vervoer. U kunt worden opgehaald van station Apeldoorn (contact: h.lubberding@unesco-ihe.org). Het programma begint om 17.00 uur en eindigt rond 20.00 uur.

V

Op 7 april vindt een bijeenkomst plaats over veilig werken in het buitenland in het auditorium van Vitens, Reactorweg 47 in Utrecht. De aanvang is om 14.30 uur. Werknemers van Vitens, Evides en WML kunnen in verband met sponsoring gratis naar deze bijeenkomst. Eveneens op 7 april staat de bijeenkomst ‘Doelmatigheid verbeteren in stedelijk waterbeheer’ op het programma. In de vorig jaar gesloten overeenkomst tussen de VNG en de Unie van Waterschappen wordt gesproken over rationaliteit en doelmatigheidsverbetering. Daarvoor zou een meer bedrijfsmatige aanpak nodig zijn. Dit gegeven vormt de basis voor deze bijeenkomst, die wordt gehouden bij Arcadis in Apeldoorn. Het programma begint om 13.00 en eindigt rond 17.00 uur. Op 12 april wordt in het Waterschapshuis in Amersfoort de themamiddag 'Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een win-winsituatie?' gehouden. Op 14 april houdt KNW het voorjaarscongres.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 06 - 2011

25


Waterleiding – en lekdetectie

Leidingen localiseren

Voorlocalisatie

Lekgegevens loggen

Exacte lekplaats

Voor al uw vragen over leiding- en lekdetectieapparatuur kunt terecht KMT Services BV Waterinfodag te Werkendam. Interesse? Mail naar waterdag@kmtservices.nl voor info Kabell Meet Techniek-Services BV v d Kunstraat 10 4251 LN Werkendam

T+31(0)6 123 004 89 hans@kmtservices.nl www.kmtservices.nl

thinking in all dimensions Hydrologie in Groningen…

“Topsport” en multi-disciplinair samenwerken!

Mark Emke Projectleider Hydrologie en Olympisch roeicoach

“Het succes van het team wordt bepaald door de samenwerking en samenstelling.” De adviesgroep Water & Ecologie Noord Oost Nederland is op zoek naar een:

(oppervlaktewater)hydroloog Die een bijdrage kan leveren aan verschillende soorten projecten en die een commerciële bijdrage wil leveren aan de verdere groei van de succesvolle adviesgroep Water en Ecologie. Vind je het leuk om met verschillende disciplines samen te werken aan uitdagende projecten met een succesvol en collegiaal team? Heb je een Hbo/Wo opleiding en meer dan 5 jaar relevante werkervaring? Solliciteer dan via de website www.werkenbijroyalhaskoning.com of bel met Sander Weijsters voor meer informatie op 06-83560638.

www.royalhaskoning.com


platform

Gijs Janssen, Deltares Jasper Griffioen, Deltares Bas van der Grift, Deltares Piet Groenendijk, Alterra

3D-modellering van nutriëntentransport door bodem en grondwater Deltares heeft samen met Alterra een concept ontwikkeld voor driedimensionale modellering van nutriëntentransport. Door ANIMO te koppelen aan RT3D wordt de kennis over nutriëntenprocessen in de bodem gekoppeld aan transportprocessen in het diepere grondwater. Hiermee kan men de bijdrage van de uitspoeling uit de bodem aan de oppervlaktewaterkwaliteit, de afhankelijkheden tussen gebieden en de mate van bedreiging van bijvoorbeeld grondwaterlichamen en drinkwaterwinningen beter inschatten en voorspellen. Tegelijkertijd wordt een voorzet gegeven voor de invulling van een onderdeel van de kwaliteitsmodellering in het hydrologische modelspoor van het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium.

V

oor het formuleren van (kosten)effectieve en efficiënte maatregelen ter verbetering van de regionale oppervlaktewaterkwaliteit en bescherming van de kwaliteit van grondwaterlichamen is het noodzakelijk dat een gedegen inzicht bestaat in de herkomst van de verontreinigingen en de bijdragen van de bronnen aan de waterkwaliteit. Daarnaast bestaat voor diverse kaders (bijvoorbeeld KRW en Nitraatrichtlijn) de noodzaak van inzicht in de autonome ontwikkeling van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, en de verandering in die ontwikkeling na implementatie van voorgenomen maatregelen. Om dergelijke inzichten te verkrijgen, is modellering onontbeerlijk. Het meest verfijnde en toonaangevende nutriëntentransportmodel in het Nederlandse modellenlandschap is ANIMO1). ANIMO draait op ééndimensionale of quasi-tweedimensionale (SWAP-) hydrologie. Hierdoor is ANIMO in principe een veldschaalmodel, omdat ruimtelijke variatie in systeemeigenschappen (bijvoorbeeld landgebruik, bodemopbouw en (geo)hydrologische situatie) niet in de ene dimensie van SWAP en ANIMO verwerkt kan worden. Door ANIMO echter afzonderlijk te draaien voor ruimtelijk verdeelde eenheden, kan het model toch ruimtelijk verdeelde invoer genereren en op die manier gebruikt worden op hogere schaalniveaus. Dit

gebeurt bijvoorbeeld in de pilotgebieden van Monitoring Stroomgebieden (regionale schaal) en in STONE (landsdekkende schaal).

bedreigde objecten, zoals drinkwaterwinningen en grondwaterlichamen, niet met dit concept geëvalueerd worden.

Een belangrijke eigenschap van de SWAP/ ANIMO-combinatie is dat de onverzadigde en verzadigde zone als één entiteit beschouwd worden, waardoor de uitwisseling tussen deze domeinen vloeiend wordt gemodelleerd zonder dat daar een modelkoppeling voor nodig is. Een nadeel van de quasi-2D-aanpak is echter onder andere dat laterale uitwisseling door transport in het grondwater tussen de plots niet mogelijk is. Hiermee is de geldigheid van het concept beperkt tot een bepaalde diepte, omdat met de diepte de laterale componenten van grondwaterstroming belangrijker worden, en daarmee de laterale uitwisseling tussen de plots. Hoewel de diepte tot waar het quasi-2D concept geldig geacht kan worden afhangt van onder andere de bodemopbouw, de ruimtelijke schaal van het model en de mate van heterogeniteit tussen de ruimtelijk verdeelde eenheden, kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat de rol van diepere grondwaterstroming niet goed in dit concept kan worden gerepresenteerd. Daarmee vervalt de mogelijkheid om bijvoorbeeld de invloed van bemesting in een bepaald gebied op het grond- en kwelwater in een ander gebied te simuleren. Bovendien kunnen de risico’s voor dieper gelegen

ANIMO-RT3D

RT3D is een driedimensionale transportcode voor stoftransport in de verzadigde zone. Het kan gezien worden als een afgeleide van het beter bekende MT3DMS: de broncodes zijn grotendeels identiek, maar RT3D biedt een additionele optie om op modulaire wijze zelf de gewenste (multicomponent)reacties te definiëren. Door ANIMO te koppelen aan RT3D en het gewenste nutriëntengedrag daarin te implementeren, wordt het mogelijk om de in ANIMO besloten proceskennis driedimensionaal in te zetten en daarmee toe te passen op regionale schaal. ANIMO beschrijft het landgebruik, de bodem/plantinteracties en het stoftransport in de onverzadigde zone en het bovenste grondwater. Vanaf de diepte waaronder driedimensionale stroming belangrijk kan worden, neemt RT3D het over.

Keuze van het grensvlak

Bij de keuze van het grensvlak in een ANIMORT3D-simulatie moet rekening gehouden worden met twee tegenstrijdige belangen: • Het grensvlak moet diep genoeg zijn opdat voorkomen wordt dat onverzadigde condities ontstaan in het RT3D-domein. RT3D kan hier namelijk niet mee overweg en bovendien is in RT3D alleen die chemie H2O / 06 - 2011

27


Afb. 1: Het stroomschema van ANIMO-RT3D.

overgenomen uit ANIMO die van belang wordt geacht voor permanent verzadigde omstandigheden; • Het grensvlak moet binnen bovengenoemde randvoorwaarde zo hoog mogelijk liggen, omdat horizontale stroming boven het grensvlak niet mogelijk is vanwege het ééndimensionale karakter van ANIMO. De beste keuze voor het grensvlak is daarom een ruimtelijk variabel vlak van de laagste grondwaterstand per modelkolom gedurende de gesimuleerde periode. Het grensvlak volgt daarom uit de simulatie met het hydrologische model dat de fluxen aanlevert aan ANIMO-RT3D voor transportmodellering: het grensvlak wordt per modelkolom gepositioneerd op de onderkant van de modellaag van de laagste gesimuleerde grondwaterstand.

Modellering waterstroming

De hydrologische invoer voor het transportmodel (dat wil zeggen het fluxenveld) wordt aangeleverd door de modelkoppeling MODFLOW-MetaSWAP2). Deze ligt tevens ten grondslag aan het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium en de nieuwe generatie regionale grondwaterstromingsmodellen van Deltares en Alterra. Daarom sluit transportmodellering met ANIMO-RT3D aan bij recente ontwikkelingen in hydrologische modellering, wat een belangrijk voordeel is. De MODFLOW-uitvoer (fluxen) dient nu als invoer voor RT3D. De MetaSWAP-uitvoer (fluxen en watergehaltes) is na bewerking geschikt als invoer voor ANIMO.

Modellering chemie

Zoals gezegd kan de RT3D-gebruiker zelf de gewenste reacties programmeren. Voor ANIMO-RT3D zijn alle in ANIMO gemodelleerde processen, die voor het permanent verzadigde domein nog relevant worden

28

H2O / 06 - 2011

geacht, beschreven in RT3D. Daarbij wordt aangenomen dat de aeratie in het RT3D-domein nihil is en processen waarvoor aeratie nodig is (zoals nitrificatie en aerobe afbraak) niet in het RT3D-domein kunnen optreden. Dit is overigens in overeenstemming met ANIMO, waarin deze processen ook niet optreden in verzadigde omstandigheden. Ook de interactie met de vegetatie en het landbouwmanagement in ANIMO hoeven niet in RT3D opgenomen te worden, aangezien het RT3D-domein vanwege zijn definitie altijd enige afstand tot het maaiveld zal hebben. Dit alles heeft tot gevolg dat RT3D zich kan beperken tot het berekenen van de volgende processen: afbraak van organische stof, opgelost organische stof (DOC), opgelost organisch stikstof (DON) en opgelost organisch fosfaat (DOP), assimilatie van organische stof in humus/biomassa, denitrificatie, sorptie en mineralisatie/immobilisatie van ammonium, en sorptie, mineralisatie/ immobilisatie en precipitatie van fosfaat. Tussen ANIMO en RT3D worden op tijdstapbasis de volgende stoffen uitgewisseld: nitraat, ammonium, fosfaat, DOC, DON en DOP. Een grenszone bestaande uit twee modellagen (één onder en één boven het grensvlak) die zowel in ANIMO als in RT3D bestaan, fungeert daarbij als doorgeefluik. Deze modellagen bevatten steeds de geactualiseerde randvoorwaarde voor de ANIMOen de RT3D-berekeningen.

Rekenschema

Afbeelding 1 toont een vereenvoudigde weergave van het rekenschema van ANIMO-RT3D. Uit dit schema wordt duidelijk dat ANIMO de transportsimulatie aanvangt met de initialisatie van alle modelkolommen (inlezen en verwerken van modelinvoer). Zodra ANIMO hiermee klaar is, begint RT3D zijn initialisatie, waarbij optioneel ook

gebruik gemaakt kan worden van de door ANIMO ingelezen informatie zoals initiële concentraties. ANIMO vangt ondertussen de loop over de tijdstappen aan, waarbij het begint met het inlezen van de hydrologische informatie vanuit MODFLOW-METASWAP. Op basis van deze informatie wordt geëvalueerd in welke kolommen over het grensvlak inzijging plaatsheeft en in welke kolommen opwaartse stroming over het grensvlak optreedt. Dit is nodig omdat de ANIMO-kolommen met opwaartse stroming niet doorgerekend kunnen worden voordat RT3D de tijdstap heeft doorgerekend. RT3D kan echter niet beginnen aan de tijdstap voordat ANIMO de kolommen met inzijging heeft doorgerekend om de bovenrandvoorwaarde aan te leveren. Ergo, binnen een tijdstap berekent eerst ANIMO alle infiltrerende kolommen, rekent vervolgens RT3D met de geactualiseerde bovenrandvoorwaarde de tijdstap door (voor het gehele RT3D-domein) en berekent ANIMO ten slotte met de geactualiseerde onderrandvoorwaarde de kolommen met opwaartse stroming. Daarna begint ANIMO direct met de volgende tijdstap.

Rekenvoorbeeld

De modelkoppeling is getest op synthetische 1D- en 3D-modellen. Bij de 1D-test lag de nadruk op het valideren van de in RT3D ingebrachte chemie; in een 1D-model zou deze dezelfde resultaten moeten geven als origineel ANIMO. De 3D-test bood de mogelijkheid de gehele modelvoorbereiding en -postprocessing (bijvoorbeeld de definitie van het grensvlak, de daarop aangepaste verticale discretisatie van het modelgebied, invoer- en uitvoerstructuur) te doorlopen en te controleren, evenals de inzet van ANIMO in een ruimtelijk gedistribueerd model en de ruimtelijk gedistribueerde uitwisseling tussen ANIMO en RT3D.


platform Afbeelding 2 geeft het modelresultaat voor ammonium van de 3D-test. Deze bestaat uit een rechthoekig model (twaalf rijen x tien kolommen, met elf modellagen in het ANIMO-domein en tien lagen in het RT3D-domein), waarbij de parametrisatie van de modellagen grotendeels is ontleend aan een voorbeeldparametrisatie uit de ANIMOhandleiding3). Alle modelkolommen hebben dezelfde parametrisatie. In het model zijn twee parallelle waterlopen opgenomen: linksboven (kolom 1, rij 1-12) en rechtsboven (kolom 10, rij 1-12). Deze waterlopen doorsnijden de bovenste modellagen tot en met de eerste laag onder het grensvlak. Uitspoeling naar de waterlopen heeft dus zowel plaats vanuit het ANIMO- als het RT3D-domein. Beide bijdragen worden in afbeelding 2 weergegeven, evenals hun som (voor de waterflux en ammoniumvracht) en fluxgewogen gemiddelde (voor de fluxgewogen ammoniumconcentratie). Voor verdere details en uitleg van de modelresultaten wordt verwezen naar het rapport over de modelkoppeling4).

Hoe nu verder

In eerste instantie wordt beoogd met het nieuwe instrumentarium vooral regionale modelstudies uit te voeren, daarbij aansluitend bij de hoge-resolutie grondwaterstromingsmodellen die inmiddels voor vele regio’s zijn ontwikkeld (MIPWA, MORIA, IBRAHYM, Amigo). Op dit moment wordt gewerkt aan studies in de Drentse Aa en het westelijk deel van het Land van Maas en Waal (het bemalingsgebied Quarles van Ufford). De studies hebben tot doel de bruikbaarheid van de methode aan te tonen en te laten zien op welke punten ANIMO-RT3D meerwaarde biedt ten opzichte van de nu gangbare rekenmodellen. Naast deze regionale studies moet de toepasbaarheid van ANIMO-RT3D ook op lokale schaal nog geëvalueerd worden. Het nieuwe instrumentarium leent zich uitstekend voor het toepassen van de geboekte vooruitgang op het gebied van driedimensionale karakterisering van de Nederlandse ondergrond, zowel wat betreft doorlatendheid als geochemie5). De regionale transportmodellen kunnen gebruikt worden om de ontwikkeling van de grondwaterkwaliteit en de transportroutes door het grondwater beter dan voorheen in beeld te brengen. In gebieden waar veranderingen in de stroming en de kwaliteit van regionaal grondwater van invloed zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater (bijvoorbeeld beekdallandschap), is door de ontwikkeling van ANIMO-RT3D een betere voorspelling van de oppervlaktewaterbelasting te verwachten; deze diffuse bron vormt op dit moment een onzekere factor in bijvoorbeeld de KRW-Verkenner6) en de Emissiemodule7). Technisch gezien ligt een parallellisatie van ANIMO-RT3D voor de hand, omdat de modelkolommen van ANIMO onafhankelijk van elkaar doorgerekend worden en parallellisatie van MT3DMS al door Deltares tot stand is gebracht. Daarmee wordt uiteraard het sneller

Afb. 2: Een modelresultaat van ANIMO-RT3D. Getoond worden, voor een willekeurige periode, de waterflux naar de waterlopen in het model (een flux kleiner dan nul betekent drainage), de totale nitraatvracht naar de waterlopen en de fluxgemiddelde nitraatconcentratie van het drainagewater. De fluxgemiddelde concentratie wordt berekend door de vracht te delen door de waterflux. Bij de resultaten is een opsplitsing gemaakt in een bijdrage van het ANIMO-domein en een bijdrage van het RT3D-domein. De totale flux en vracht is dus de som van beide termen. De samengestelde fluxgemiddelde concentratie is een fluxgewogen gemiddelde van de ANIMO- en RT3D-bijdrage. De dagelijkse variatie in de getoonde resultaten is vrij gering; dit is het gevolg van het feit dat in het gebruikte MODFLOW-MetaSWAP model geen snelle afvoerroutes, zoals buisdrainage en maaiveldafvoer, waren opgenomen. ANIMO-RT3D vormt echter geen beperking voor het opnemen van dergelijke routes.

doorrekenen van grotere gebieden mogelijk en komen landsdekkende toepassingen in beeld. Het voordeel van het direct kunnen aansluiten bij de NHI-hydrologie is evident.

7) Penailillio R., H. Pomarius, R. van de Weerd en M. Hehenkamp (2010). Emissiemodule als schakel tussen emissiegegevens en waterkwaliteitsmodellen. H2O nr. 3, pag. 9-11.

LITERATUUR 1) Groenendijk P., L. Renaud en J. Roelsma (2005). Prediction and phosphorus leaching to groundwater and surface waters; process descriptions of the ANIMO 4.0 model. Alterra. Rapport 983. 2) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2006). SIMGRO 6.0.2. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913.1. 3) Renaud L., J. Roelsma en P. Groenendijk (2006). User’s guide of the ANIMO 4.0 nutrient leaching model. Alterra. Rapport 224. 4) Janssen G., B. van der Grift, J. Griffioen en P. Groenendijk (2009). ANIMO-RT3D 1.0; online koppeling van ANIMO en RT3D voor dynamische modellering van nutriëntentransport op regionale schaal. Deltares. Rapport 2008-U-R1289/A. 5) Van Gaans P. J. Griffioen, G. Mol, G. Klaver en J. Klein (2010). Geochemische karakterisering van de ondiepe ondergrond van Nederland. Aanpak voor bemonstering en analyse. Bodem nr. 4, pag. 9-11. 6) Driesprong A., P. Paulus, J. Goossen en E. de Bruine (2008). KRW-Verkenner toegepast op de wateren in Zeeuws-Vlaanderen. H2O nr. 1, pag. 34-36.

H2O / 06 - 2011

29


Francisca Sival, Alterra Hans Stevens, Dienst Landelijk Gebied Zuid Eric Castenmiller, Provincie Limburg Jac Peerboom, Waterschap Peel en Maasvallei

Zuivering van drainwater in een beekbegeleidend rietmoeras In Noord-Limburg liggen intensieve landbouwgebieden met een hoge belasting van het oppervlaktewater met fosfor. In 2006 is in één van die gebieden een rietmoeras aangelegd om de zuiveringsefficientie van fosfor uit drainwater in de praktijk te testen. Het moeras ligt aan de Eeuwelsche Loop in de buurt van Ospel. De Eeuwselsche Loop stroomt vanuit een landbouwgebied door het natuurgebied de Groote Peel naar de Aa in Brabant. De inrichting van het moeras is opgezet om een maximale hoeveelheid fosfor te verwijderen. De eerste resultaten zijn veelbelovend. Van het aangevoerde stikstof bedraagt de zuiveringsefficientie circa 30 procent en voor fosfor 50 procent. De rietgroei kwam moeizaam op gang en heeft nog niet zijn maximale productie bereikt. Het oppervlaktebeslag is twee procent en door de ligging aan de Eeuwelsche Loop biedt het ook ruimte voor waterberging en biodiversiteit van natte systemen. Mogelijkheden voor hergebruik van het maaisel en het ijzergruis kan de aanleg van meer rietmoerassen wellicht stimuleren.

D

e fosfaatgehalten in het oppervlaktewater van landbouwgebieden in Limburg zijn te hoog voor een goede ecologische kwaliteit, waar de Kaderrichtlijn Water om vraagt1). Fosfaat is vooral het probleem voor het oppervlaktewater waar het eutrofiëring veroorzaakt. Uit diverse analyses bleek dat het landelijke generieke mestbeleid, ook op termijn, onvoldoende soelaas biedt. Daarom is geld gereserveerd voor het stimuleren van extra fosfaatreducerende maatregelen. Ook in Limburg vormt de landbouw veruit de belangrijkste bron van fosfaat in het oppervlaktewater. Het mestbeleid laat nog steeds een gering fosfaatoverschot toe en streeft pas per 2015 naar een evenwichtsbemesting waardoor afname van de bodemvoorraad fosfaat voorlopig niet valt te verwachten. Op korte termijn is het nodig om naast het brongerichte mestbeleid ook andere, deels effectgerichte maatregelen te treffen om tijdig aan de KRW-normering te kunnen voldoen.

Theorie

De werking en effectiviteit van een zuiveringsmoeras is sterk afhankelijk van de hydraulische belasting (verblijftijd), de inrichting, het beheer en de lokale omstandigheden, zoals kwel en de mate van fosfaatverzadiging. De inrichting van het moeras is opgezet om een maximale hoeveelheid fosfor te verwijderen. Voor

30

H2O / 06 - 2011

stikstof en fosfor spelen verschillende factoren een rol die soms tegenstrijdig zijn. Beiden worden verwijderd door vegetatieopname. Maar de belangrijkste verwijderingsprocessen vereisen geheel verschillende omstandigheden: stikstof verdwijnt

voornamelijk uit het watersysteem door denitrificatie (anaeroob), terwijl fosfor niet omgezet wordt maar zich onder aerobe omstandigheden aan deeltjes hecht, naar de bodem zinkt en niet uit het watersysteem verdwijnt. Voor beide stoffen is voor de

Voorjaarsbeeld van beekbegeleidende rietmoeras (foto: Francisca Sival).


platform

Afb. 1: Opzet van het zuiveringsmoeras.

40 35 totaal P (kg)

500 400 300 200

30 25 20 15 10

100

5

0

0 210807

211007

211207

210208

210408

210608

210808

211008

OUT

211208

21- 2102- 0409 09

210609

210807

211007

211207

210208

210408

IN

210608

210808

211008

OUT

211208

210209

210409

210609

210209

210409

210609

IN

45

700

40

600

35

500

30

400

PO4 (kg)

In opdracht van Dienst Landelijk Gebied heeft Alterra een plan van aanpak opgesteld en de monitoring van maatregelen tegen fosfaatbelasting van het oppervlaktewater in Noord- en Midden-Limburg uitgewerkt2). Daarin worden meerdere maatregelen voorgesteld zoals uitmijnen, diepe drainage en natuurlijk zuiveren. Het beekbegeleidende zuiveringsmoeras is er één van. Bijkomend voordeel van een zuiveringsmoeras is dat het meerdere functies kan vervullen. Naast zuivering kan het moeras ook een waterberging- en een natuurfunctie hebben. Nadelen zijn de grondbehoefte en de kosten voor aanleg en onderhoud.

45

600

totaal N (kg)

Opzet

700

NO3 (kg)

verwijderingseffectiviteit dus verwijdering van de vegetatie (maaien en afvoeren) vereist. Voor fosfor is daarnaast vooral de mogelijkheid tot bezinken van deeltjes en de verwijdering door baggeren relevant.

300

25 20 15

200

10 100

5

0

0 210807

211007

211207

210208

210408

210608

210808

OUT

211008

211208

21- 2102- 0409 09

210609

IN

210807

211007

211207

210208

210408

210608

210808

OUT

211008

211208 IN

Inrichting en metingen

In 2006 is door Waterschap Peel en Maasvallei het beekbegeleidend zuiveringsmoeras naast de Eeuwselsche Loop aangelegd. In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied is het riet in augustus 2006 aangeplant. In juni 2007 zijn de pompen geïnstalleerd en in september zijn de analyses begonnen. Nadien zijn door het slecht aanslaan van het riet nogmaals in augustus 2007 en in april 2008 wortelstokken van riet aangeplant. In september 2009 is het riet voor de eerste keer gemaaid. Na hergroei ontstond vorig jaar een homogeen rietdek. Het zuiveringsmoeras is 290 meter lang en

Afb. 2: De langdurige retentie van de totale hoeveelheid stikstof, de totale hoeveelheid fosfor, NO3 en orthofosfaat van september 2007 tot september 2009.

4,5 meter breed en heeft daarmee een totale oppervlakte van 1.305 m2. Het moeras is in eerste instantie ingericht om water voor een cluster van percelen uit naburige landbouwpercelen te zuiveren. Het is daarmee in feite een end-of-pipe-maatregel die wordt opgenomen voor een groter gebied. Bij het beheer van het moeras kan voor twee varianten worden gekozen (zie afbeelding 1). Bij de eerste variant wordt alleen water gezuiverd afkomstig uit direct aangrenzende landbouwpercelen (westzijde van het zuive-

ringsmoeras, circa zes hectare). Het water wordt via een verzamelleiding ingelaten in het zuiveringsmoeras. Bij de tweede variant wordt ook water uit de Middenpeellossing gezuiverd. De wateraanvoer uit de Middenpeellossing kan met een schuif worden geblokkeerd. Het totale afwateringsgebied van de Middenpeellossing bedraagt ongeveer 80 hectare. Per 50 kubieke meter water wordt een monster genomen. Ieder mengmonster bestaat uit tien monsters. Naast de analyses H2O / 06 - 2011

31


van watermonsters is de bodem en het riet geanalyseerd op het voorkomen van nutriënten. In 2008 zijn sedimentmatten geplaatst om de sedimentatie van stikstof en fosfor te bepalen.

Nutriëntenretentie

De aangevoerde stikstof- en fosforconcentraties liggen boven de MTR-waarden van 2,2 mg N/l en 0,15 mg P/l. De concentraties van het drainwater vertonen een duidelijke seizoensvariatie. De concentraties totaalfosfor bedragen minimaal 0,2 mg P/l in de zomer en maximaal 1,1 mg P/l in de winter met een gemiddeld fosfaatconcentratie van 64 procent van het totaalfosfor. Voor totaalstikstof geldt hetzelfde verloop met een minimale concentratie in de zomer van 1,9 mg N/l en maximale concentraties in de winter van 19 mg N/l met een gemiddelde concentratie van 32 procent voor nitraat van het aangevoerde stikstof. De cumulatieve vrachten van stikstof en fosfor laten zien wat de effectiviteit van het zuiveringsmoeras is (zie afbeelding 2). Van het totaalfosfor wordt in twee jaar 12 van de 39 aangevoerde kilogram vastgelegd (32,5 procent). Van de 21 kilogram aangevoerde PO4 is elf kilogram (52 procent) vastgelegd. De vastgelegde percentages stikstof nihil. Daarvan wordt 36 procent NO3 vastgelegd met waarden van 88 kilogram van de 243 kilogram totale aanvoer. In de zomerperiode zijn de concentraties van zowel stikstof als fosfor laag. Daarmee neemt de retentie nauwelijks toe. De lage aanvoer van nutriëntenconcentraties en rietopname verklaren dat. De gemeten waarden zijn vergelijkbaar met die in andere recente studies in Nederland. In een rietmoeras op het landgoed Lankheet bedroeg de retentie van stikstof 32 tot 36 procent en voor fosfor 50 tot 59 procent3). Een experimenteel rietmoeras langs de Hunze had in de winterperiode een vastlegging van stikstof van 31 procent en van fosfor van 29 procent. In de zomerperiode komt 58 procent fosfor en 14 procent stikstof vrij4). Op het proefstation Vredenpeel lagen de rendementen duidelijk hoger met 53 procent stikstof5).

is arm aan nutrienten met een laag gehalte organisch stof van 1,5 procent en een erg lage fosfaatbezettingsfractie (Pox / (Feox + Alox)) met een gemiddelde waarden van 0,03. Daarbij valt op dat vooral Feox en Pox laag zijn. Feox is 1,2 mmol/kg, Pox is 0,9 mmol/kg en Alox is 25 mmol/ kg en ‘normaal’. Uit een dataset, ter beschikking gesteld door W. Chardon, blijkt dat de Feox gemiddeld 30 mmol/kg is en aluminium circa 38 van humusarme zandgronden. Bij het project Natuurlijk zuiveren zijn de Dienst Landelijk Gebied, Provincie Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei en een agrarier betrokken. Het project is uitgevoerd door Alterra6). Van 2006 tot 2009 gebeurde dit in opdracht van de Provincie Limburg. Van 2009 tot 2011 is het medegefinancierd door Agentschap NL. Ook vindt nu samenwerking plaats met collega’s van Plant Research Group van de universiteit van Wageningen die betrokken zijn bij zuiveringsmoerassen op het proefstation Vredenpeel. Recent is contact gelegd met collega’s in Lankheet.

Inrichtingsadviezen

De retentie van stikstof bestaat voor de helft uit processen binnen het zuiveringsmoeras en de andere helft waarschijnlijk uit denitrificatie en sedimentatie (zie tabel op de volgende pagina). Bij fosfor is dat anders en sedimenteert 97 procent van de wateraanvoer. De balans voor fosfor is niet helemaal sluitend; er komt vier procent vrij. Zuivering door opname is laag. De nutriëntenopname van het riet bedraagt negen procent voor stikstof en zeven procent voor fosfor. Het riet is in drie fasen aangeplant en groeit nu goed. De achtergebleven groei is de reden voor de lage stikstof- en fosforopname. Bij ouder worden van het riet zal het waarschijnlijk toenemen en een belangrijker rol gaan spelen.

De effectiviteit een zuiveringsmoeras wordt bepaald door meerdere factoren als de hydraulische belasting of verblijftijd, de hoeveelheid aangevoerde water, nutriëntenvracht of -concentratie in de aanvoer vanuit het invanggebied naar het moeras, fosforbindingscapaciteit van de bodem en van het beheer van het moeras. Ook speelt de oppervlakkige afstroming wellicht nog een rol. De verblijftijd is de verhouding tussen het areaal zuiveringsmoeras, areaal vanggebied en de gehandhaafde waterdiepte in het zuiveringsmoeras. Het hoogste rendement kan behaald worden door een hoge verblijftijd en een intensief beheer. Het zuiveringsmoeras in Limburg had het afgelopen jaar een fosforretentie van ongeveer 50 procent. Daarbij valt op dat de fosfaatopname erg laag is. De sedimentatie is daarentegen hoog. Dus hogere efficientie is te halen in de winterperiode en niet door gestage rietgroei.

Vastlegging fosfor

Conclusies

De bodem kan fosfor vastleggen door de aanwezigheid van ijzer en aluminium. De bodem bestaat voor 95 procent uit zand en

32

Jaarretentie in kilo’s per hectare voor de periode september 2008 tot september 2009.

H2O / 06 - 2011

De efficientie van het zuiveringsmoeras na twee jaar, waarbij het riet nog niet volgroeid is, is veelbelovend. De fosfor-

retentie is circa 50 procent en de stikstofretentie circa 30 procent; • De stikstof- en fosforconcentraties in de winterperiode zijn duidelijk hoger dan de concentraties in de zomer; • Het hele jaar door vindt fosforzuivering plaats, terwijl stikstofzuivering voornamelijk in de zomerperiode plaatsvindt. Ondanks de zuivering liggen de concentraties van stikstof en fosfor in het uitstroomwater nog wel boven de MTR-norm; • De stikstof- en fosforopname van het riet is erg laag, terwijl de sedimentatie beduidend hoger is; • Manieren om het moeras efficienter te maken voor de fosforzuivering kunnen bestaan uit verlengen van de verblijftijd en/of een verhoging van de fosforbindingscapaciteit van de bodem en niet door gestage rietgroei. Afgelopen najaar is daarom ijzergruis van Brabant Water aan het moeras toegevoegd; • Stimuleringsmaatregelen voor een toename van rietmoerassen kunnen bestaan uit mogelijkheden van hergebruik van het rietmaaisel voor energiedoelen en/of het hergebruik van het ijzergruis. Het landschapsbeeld door een toename van beekbegeleidende moerassen van beken zal Limburg een ander gezicht geven. LITERATUUR 1) Noij I., C. van der Salm, H. Massop, E. van Boekel, R. Schuiling, M. Pleijter, O. Clevering, P. van Bakel, W. Chardon en D. Walvoort (2009). Beleidskader fosfaat voor Noord- en Midden-Limburg. Alterra. Rapport 1894. 2) Noij I., P. van Bakel, R. Smidt, H. Massop en W. Chardon (2006). Fosfaatpilot Noord- en MiddenLimburg. Plan van aanpak en monitoring. Alterra. Rapport 1255. 3) Mulder H., L. van Gerven, E. Querner en A. van der Werf (2009). Waterkwaliteit op het landgoed Lankheet. Alterra. Rapport 1878. 4) Mouissie A., J. van Belle, R. van Diggelen en J. Knol (2008). Nutriëntenverwijdering in moerassen langs de Hunze. Onderzoeksresultaten en aanbevelingen voor plan Tusschenwater. Grontmij. 5) Van der Schoot J., J. de Haan en O. Clevering (2009). Zuiveringsmoerassen voor drainwater op Vredenpeel. Intern rapport. 6) Sival F., O. Clevering, G. Noij, A. van den Toorn, W. de Groot en J. van Kleef (2009). Zuiveringsmoeras Eeuwselsche Loop. Voortgangsrapportage 2006-2009. Intern rapport.


platform

Karin Didderen, Stichting RAVON Jan Kranenbarg, Stichting RAVON Romeo Neuteboom Spijker, Waterschap Veluwe Ykelien Damstra, Waterschap Veluwe

Koppeling van de Grift aan de IJssel: belang van vismigratie en vishabitat Eén van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor Waterschap Veluwe is een verbetering van de visstand in het beeksysteem van de Grift. Het opheffen van migratiebarrières voor vissen kan een belangrijke maatregel zijn voor het verhogen van de ecologische kwaliteit in beken. Waterschap Veluwe en RAVON hebben een haalbaarheidsstudie1) uitgevoerd voor het verbinden van de Grift, via een wetering, met de IJssel, waardoor de Grift optrekbaar wordt voor vissen vanuit die rivier. Uit het onderzoek blijkt dat de Grift onder de huidige omstandigheden onvoldoende opgroeigebied biedt voor gewenste grote stroomminnende vissoorten als kopvoorn, serpeling en winde. De kans dat deze soorten vanuit de IJssel de Grift vinden is gering, omdat ze vele kilometers ongeschikt habitat tegenkomen en hun abundantie in de IJssel laag is. Bovendien vormt de optrek van exotische vissoorten een mogelijk risico voor de inheemse visfauna. Interne herinrichting van de Grift, die het habitat van de reeds aanwezige doelsoorten verbetert, biedt een alternatief.

D

e Grift, die wordt gevoed door sprengenbeken die uittreden op de oostflank van de Veluwe, begint in Apeldoorn en komt ter hoogte van Heerde uit in het Apeldoorns Kanaal. De Grift is in de 14e eeuw gegraven voor de afvoer van grondwater en water uit de sprengenbeken van het gebied ten westen van de lijn Apeldoorn-Heerde. Zo werden deze gronden geschikt voor landbouw. Hoewel de Grift bijzondere beekvissen herbergt, zoals de rivierdonderpad en de beekprik, ontbreekt een aantal voor dit beektype karakteristieke vissoorten (kopvoorn, serpeling, kleine modderkruiper en vetje). Bovendien zorgt de lage dichtheid van migrerende soorten voor een onvoldoende score op de KRW-maatlat. Begin 2010 heeft Waterschap Veluwe een herstelplan voor de Grift vastgesteld, waarin maatregelen zijn opgenomen die de leefomstandigheden voor verschillende vissoorten sterk kunnen verbeteren2). Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van stapstenen, het aanpassen van het profiel en het laten afwateren van sprengenbeken naar de Grift.

Haalbaarheidsstudie

Waterschap Veluwe was geïnteresseerd in de mogelijkheden en ecologische effecten van een verbinding van de Grift met de IJssel

door het creëren van een verbindingszone via de in de IJsselvallei gelegen Grote Wetering of Nieuwe Wetering. De achterliggende gedachte is om vissoorten die nu niet in de Grift aanwezig zijn, tussen de IJssel en de Grift te laten migreren. Onzeker was in hoeverre stroomminnende doelsoorten (kopvoorn, serpeling, winde) geneigd zijn de weteringen op te trekken naar de Grift. Ook was het onduidelijk in hoeverre een relatief ondiepe beek als de Grift geschikt leefgebied biedt voor de levensstadia (paai-, opgroei- en foerageergebied) van deze doelsoorten. Een andere vraag was of ongewenste vissoorten, zoals exoten, de Grift vanuit de IJssel kunnen koloniseren met mogelijk negatieve gevolgen op de inheemse visfauna. Specifieke onderzoeksvragen waren: • Wat is het mogelijke effect van een verbinding tussen de Grift en de IJssel op de visgemeenschap in de Grift? • Wat zijn de verwachte effecten van een verbinding op de KRW-score (R5) in de Grift? • Is er na de maatregel geschikt leefgebied aanwezig voor de doelsoorten?

algemeen voor in de weteringen van de IJsselvallei. Winde en vetje zijn hier zeldzaam en serpeling wordt incidenteel aangetroffen. In de IJssel komt winde algemeen voor, rivierprik en kleine modderkruiper zijn zeldzaam, serpeling, kopvoorn en vetje worden incidenteel aangetroffen. Ook de dichtheden van de aal zijn laag en op basis van de sterke daling van de glasaalintrek vanuit zee is in de komende decennia nog geen herstel te verwachten. Gezien de lage dichtheden van veel doelsoorten in de IJssel en de weteringen is het niet te verwachten dat deze soorten binnen afzienbare tijd hoge dichtheden zullen bereiken in de Grift. Winde en kleine modderkruiper kunnen wel in hogere dichtheden verwacht worden (zie tabel 1). Exotische vissoorten als Kesslersgrondel, zwartbekgrondel en marmergrondel zijn op dit moment nog zeldzaam of worden incidenteel aangetroffen in de IJssel. De explosieve toename van deze soorten in andere Nederlandse Rijntakken, waaronder de Waal, duidt erop dat deze soorten in de toekomst waarschijnlijk ook in de IJssel algemener zullen worden.

Mogelijk effect van de verbinding

Effecten op de KRW-score

Van de doelsoorten die nog niet in de Grift aanwezig zijn, komt de kleine modderkruiper

Het creëren van een verbinding tussen de Grift en de IJssel via de Grote of de H2O / 06 - 2011

33


Nieuwe Wetering zonder aanvullende inrichtingsmaatregelen zal niet leiden niet tot een hogere KRW-score (zie scenario B in afbeelding 1). Hiervoor is het nodig om - naast vrije migratie - over grote lengte geschikt habitat in de Grift en verbindingswateren te creëren voor de optrekkende stroomminnende soorten. In de Grift gaat het om maatregelen in de midden- en de benedenloop over circa tien procent van de lengte. In de weteringen gaat het om grootschalige maatregelen, waarbij het dwarsprofiel over circa de helft van de loop aangepast moet worden. De inschatting is dat als deze maatregelen genomen worden, de ecologische score van de Grift kan stijgen van 0,51 (matig) in de huidige situatie naar 0,70 (voldoende) (zie scenario C in afbeelding 1). De hogere score wordt met name veroorzaakt door een toename van de score op deelmaatlat soortensamenstelling.

Geschikt leefgebied

Tabel 1. Voorkomen en verwachte migratie van soorten voor huidige situatie (A), scenario na verbinding van de Grift en IJssel via weteringen (B) en scenario B + inrichtingsmaatregelen in de weteringen en de Grift (C ). De dikte van de pijl geeft de verwachte mate van kolonisatie van de Grift aan.

Afb. 1: Score op de KRW-maatlat. Totale ecologische kwaliteitsratio (EKR)3)) en deelmaatlatten voor de soortensamenstelling en abundantie voor vissen voor het watertype R5 voor de drie scenario’s. Tabel 2. Habitatgeschiktheid van de Grift voor stroomminnende vissoorten. > = te diep/stroomsnelheid te hoog; < = te ondiep/stroomsnelheid te laag; <> = diepte/stroomsnelheid is deels te hoog en deels te laag. Het areaal geschikt habitat in de Grift is bepaald door de habitatvoorkeur van de doelsoorten voor diepte en stroomsnelheid te vergelijken met de uitkomsten van de modelmatig (SOBEK) voorspelde waarden van deze fysieke parameters in de Grift. STROOMMINNENDE SOORTEN

Marmergrondel

Kesslers grondel

Zwartbek grondel

Blauwband

Roofblei adult

Roofblei juveniel

H2O / 06 - 2011

Roofblei larve

34

Elrits

geschikt (> 50% van Grift geschikt) redelijk geschikt (10-50% van Grift geschikt) matig geschikt (5-10% van Grift geschikt) ongeschikt (0-5% van Grift geschikt)

Rivierdonderpad

<> <

Riviergrondel

Bermpje

Rivierprik adult (paaisubstraat)

Rivierprik larve/subadult

< <> <

Beekprik adult (paaisubstraat)

Beekprik larve/subadult

Kopvoorn adult

> >

Kopvoorn juveniel

<

Kopvoorn larve

Winde adult

Winde juveniel

< <

Winde larve

Serpeling adult

> <

Serpeling juveniel

Serpeling larve Stroomsnelheid Diepte Totaal*

EXOTEN

In de huidige situatie bevat de Grift naast geschikt habitat voor de reeds aanwezige soorten ook geschikt habitat voor de doelsoorten elrits, rivierprik, kleine modderkruiper en vetje. Ook voor de meeste onderzochte exotische vissoorten biedt de Grift in potentie geschikt leefgebied. Voor de grotere migrerende stroomminnende doelsoorten kopvoorn, serpeling en winde biedt de Grift onvoldoende opgroeigebied voor de larven en onvoldoende dieper, sneller stromend habitat voor de adulte dieren (zie tabel 2). Voor het juveniele stadium van deze soorten is wel voldoende geschikt habitat aanwezig. Om de Grift geschikt te maken als leefgebied voor stroomminnende doelsoorten is het nodig om diepere plaatsen te creëren. Adulte dieren die in de paaitijd optrekken, kunnen zich hier schuil houden. Daarnaast zijn ondiepe langzaam stromende plaatsen belangrijk voor de opgroei van larven. Ook is het wenselijk om het areaal ondiepe, grindrijke sneller stromende trajecten uit te breiden ten behoeve van de voortplanting van stroomminnende soorten. Deze eisen zijn meegenomen in het Raamplan ‘Naar een robuuste Grift’2). Om de weteringen geschikt te maken voor de optrek van migrerende soorten, is het van belang dat de stroomsnelheden door herinrichting toenemen. Voor de Nieuwe Wetering is het hiernaast van belang om diepere plaatsen te creëren waar adulte vissen, die in de paaitijd optrekken, zich schuil kunnen houden. Voor de exotische grondelsoorten is het habitat in de weteringen geschikt, waardoor deze vanuit de IJssel via de weteringen de Grift zouden kunnen bereiken.

De toekomst: risico’s en alternatieven > >

<

>

Het verhogen van de ecologische kwaliteit in de Grift voor vissen middels een verbinding met de IJssel via de weteringen kan alleen door het nemen van forse inrichtingsmaatregelen. Bovendien vormt de optrek van exotische vissoorten, die de afgelopen jaren explosief zijn toegenomen in de grote rivieren, een mogelijk risico voor de


platform

De Grift nabij Heerde. Leefgebied van onder andere rivierdonderpad en beekprik.

De Nieuwe Wetering nabij Heerde.

inheemse visgemeenschap van de Grift. Herinrichting van de Grift lijkt een goed alternatief en is zodoende opgenomen in het Raamplan ‘Naar een robuuste Grift’. De omstandigheden voor de reeds aanwezige doelsoorten worden hierdoor beter, waardoor de KRW-score toeneemt. Het creëren van ondiepe, grindrijke trajecten met schuilgelegenheid in de vorm van stenen, holle oevers en overhangende of in het water hangende boomwortels bevordert de habitatkwaliteit van stroomminnende doelsoorten als beekprik, bermpje, riviergrondel en rivierdonderpad. Voor de Grift is een afweging gemaakt tussen de voordelen van vrije vismigratie

De IJssel. Leefgebied van onder andere serpeling, kopvoorn en winde.

aan de ene kant en uitblijvende of zelfs negatieve effecten aan de andere kant. Het kostenaspect van de benodigde inrichtingsmaatregelen in de weteringen heeft hierbij ook een rol gespeeld. De uitgevoerde haalbaarheidsstudie onderstreept het belang van een habitatanalyse bij het herstellen van watersystemen. Op deze manier kan inzichtelijk gemaakt worden in hoeverre de onderdelen van het (beek) systeem voldoen aan de verschillende levensstadia van de vis(doel)soorten. De resultaten van het onderzoek in de Grift laten zien dat vismigratie als doel op zich niet altijd zal bijdragen aan een verbetering van de ecologische kwaliteit.

LITERATUUR 1) Kranenbarg J. en J. Bosveld (2009). Haalbaarheidsonderzoek koppeling Grift aan de IJssel en de verwachte effecten op de KRW-score voor vis. Stichting RAVON. Rapport 2009-020. 2) Waterschap Veluwe (2010). Naar een robuuste Grift. Raamplan. Beschrijving van het streefbeeld. 3) Van der Molen D. en R. Pot (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. Rijkswaterstaat. Rapport RWS-WD 2007 18.

H2O / 06 - 2011

35


Ad Vogelaar, KWR Watercycle Research Institute Mirjam Blokker, KWR Watercycle Research Institute

Australisch model voor sedimentophoping getoetst op Nederlands drinkwaternet De waterbedrijven proberen continu drinkwater te leveren van onberispelijke kwaliteit. Heel soms komt toch bruin water uit de kraan. Dat is het gevolg van het opwervelen van geaccumuleerde deeltjes in het leidingnet. Via een betere zuivering en de aanleg van een zelfreinigend net wordt accumulatie van deeltjes zoveel mogelijk voorkomen. Om dit proces beter te sturen, hebben waterbedrijven behoefte aan goede modellen om te voorspellen waar sedimentophoping optreedt. Een model uit AustraliĂŤ voor ophoping van deeltjes in het leidingnet (WQDMTB) is daarom getest aan de hand van gegevens uit de Nederlandse praktijk. Uit deze test bleek dat het model nog moet worden uitgebreid met onder meer variabelen voor de grootte, dichtheid, bezinksnelheden en opwerveling van deeltjes. Daarna kan WQDMTB bijvoorbeeld worden ingezet om de optimale locaties te bepalen voor het meten van de opwervelingspotentie. Deze wordt gebruikt om te bepalen welke delen van het leidingnet via spuien weer moeten worden schoongemaakt.

O

phoping van sediment in het leidingnet kan problemen met de waterkwaliteit veroorzaken. Sediment bezinkt en wervelt op onder invloed van de hydraulische omstandigheden in het leidingnet. Het Australische onderzoeksinstituut WQRA heeft deze processen op labschaal getest, in een model beschreven en toepasbaar gemaakt op een heel leidingnet in de vorm van het softwarepakket Water Quality Distribution Modelling Tool Box (WQDMTB)1). WQDMTB functioneert als applicatie bij het leidingnetberekeningsprogramma EPANET. Met WQDMTB is het mogelijk te voorspellen waar in het leidingnet het meeste sediment zal bezinken. KWR heeft dit model getoetst aan praktijkdata uit het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwaterbedrijven. De werking van het model is getest. Ook is een gevoeligheidsanalyse gemaakt voor de simulatieinstellingen en de invoervariabelen. De modeluitkomsten zijn daarnaast vergeleken met resultaten van spuiproeven in een transportleiding richting Zeewolde en in een vermaasd distributienet in Franeker.

Model voor bezinking en opwerveling

In het laboratorium van WQRA bleken twee mechanismen verantwoordelijk voor sedimentophoping: bezinking onder invloed

36

H2O / 06 - 2011

van de zwaartekracht (wet van Stokes) en depositie aan de wand (zie afbeelding 1)1). Deze mechanismen zijn op een schematische manier in WQDMTB opgenomen, waardoor enkele beperkingen ontstaan. EĂŠn van de doelen van KWR-onderzoek was om de invloed van deze beperkingen op de bruikbaarheid van het model te toetsen.

Zwaartekracht

Het eerste mechanisme, bezinking onder invloed van de zwaartekracht, wordt in WQDMTB beschreven door de maximumAfb. 1: Mechanismen voor sedimentatie in een leiding.

snelheid waaronder dit mechanisme optreedt (depositiesnelheid ud) en de snelheid waarmee deeltjes bezinken (bezinksnelheid us) (zie afbeelding 2). Theoretisch gezien hangt de bezinksnelheid sterk af van de afmetingen en dichtheid van de aanwezige deeltjes. Deze eigenschappen variĂŤren sterk. Het is dus belangrijk om deeltjes af pompstation goed te kunnen karakteriseren op basis van de verdeling van hun grootte en dichtheid, om zo hun bezinksnelheid te kunnen beschrijven. Een eerste beperking is dat in WQDMTB maar


platform één bezinksnelheid als rekenparameter kan worden ingevoerd. In werkelijkheid varieert de bezinksnelheid en zullen de deeltjes met de hoogste bezinksnelheid vóór in het net bezinken en deeltjes met een lagere bezinksnelheid achter in het net. In het model zijn drie stadia onderscheiden die de zwaartekracht-dynamica van deeltjes karakteriseren, afhankelijk van de stroomsnelheid in de buis (zie afbeelding 2): • u > urs: opwerveling van alle sediment. urs is de kritische snelheid waarboven deeltjes opwervelen en gerelateerd aan de schuifspanning. Deze neemt toe met de diameter van de buis en is een functie van de deeltjesgrootte, dichtheid en pakking van het sediment; • ud < u ≤ urs: transport van deeltjes door de buis, geen opwerveling en sedimentatie; • u ≤ ud: sedimentatie van deeltjes met een neerwaartse bezinksnelheid.

Depostie aan de wand

Het tweede mechanisme is depositie aan de wand. Ze wordt beschreven door de parameter β en geeft aan hoe snel en hoeveel sediment vanuit het water naar de wand gaat. β varieert met de stroomsnelheid. Depositie aan de wand treedt op als de snelheid groter is dan de depositiesnelheid en kleiner dan de opwervelsnelheid. Het ‘wandmodel’ voor dit mechanisme is nog niet goed in WQDMTB ingebouwd; de rekenresultaten komen niet overeen met de modelbeschrijving. Daardoor komt bij een variabel stromingspatroon sediment van de wand los als de snelheid lager is dan de opwervelsnelheid. Dit is een tweede beperking van WQDMTB. Vanwege deze beperking is dit mechanisme niet verder getest. Het moet nog verder worden onderzocht, vooral om te zien wat gebeurt bij veranderende stroomsnelheden, die in realistische situaties vaker voorkomen dan continue stroomsnelheden. Aanbevolen wordt dit mechanisme anders te modelleren en vervolgens te testen in een netwerk waarin hogere snelheden optreden. In het bedrijfstakonderzoek komt dit nog aan bod.

Afb. 2: Model voor opwerveling en bezinking onder invloed van de zwaartekracht.

het sediment wervelt slechts een deel van het sediment op. Sediment met een grotere dichtheid en pakking accumuleert daardoor vóór in het net, terwijl relatief lichter en losser sediment meer achter in het leidingnet ophoopt. Een derde beperking van WQDMTB is dus dat het slechts één opwervel-drempelsnelheid hanteert, ongeacht de dichtheid en pakking van het sediment.

Toepassen EPANET

Naast de standaardinvoer voor een EPANET-model (zoals lengte, diameter en wandruwheid van het leidingnet) vraagt WQDMTB de sedimentconcentratie aan de bron en beschrijvende parameters voor sedimentgedrag: de depositie-, bezink- en opwervelsnelheid. Op basis van een gevoeligheidsanalyse zijn de optimale rekeninstellingen bepaald, zoals de totale tijdsduur

van de simulatieperiode, het tijdsinterval van elke rekenstap en de grootte van de leiding-segmenten. Het rekenprogramma deelt het totale leidingnet namelijk op in kleine elementen voor de gewenste nauwkeurigheid. De belangrijkste WQDMTBspecifieke uitvoer is de actuele sedimentconcentratie per knoop en per leiding. Per tijdsinterval en voor elk leidingsegment houdt het rekenprogramma een balans bij van de invoer, sedimentatie, transport, opwerveling en uitvoer van sediment.

Transportleiding

Het rekenmodel WQDMTB is getoetst op twee netwerken: een transportleiding nabij Zeewolde en een distributienet in een woonwijk te Franeker. Beide testgebieden liggen in het voorzieningsgebied van Vitens. Het eerste testmodel betreft vier kilometer transportleiding van pompstation Fledite

Afb. 3: Gemeten en berekende sedimentconcentratie tijdens de spuiproef in de transportleiding richting Zeewolde.

Zelfreiniging

Het model WQDMTB bevat ook het mechanisme voor sedimentopwerveling boven een bepaalde stroomsnelheid: het zelfreinigende effect dat optreedt wanneer de opwervelsnelheid in het leidingnet regelmatig wordt overschreden. Omdat een deel van onze praktijktoetsing werd uitgevoerd met gegevens van een distributienet met te lage snelheden voor zelfreiniging, kon deze modelstap niet worden getest in een distributienet. In de transportleiding trad echter accumulatie van sediment op ondanks hoge dagelijkse snelheden. Dit duidt erop dat sommige deeltjes naast een hoge bezinksnelheid ook een hoge drempelsnelheid kunnen hebben: boven die snelheid wervelen ze op. Door de variatie in deeltjesgrootte, dichtheid en pakking van H2O / 06 - 2011

37


naar Zeewolde. De transportleiding is eerst schoongemaakt en na ruim één jaar normale bedrijfsvoering weer gereinigd. De stroomsnelheid varieert bij normale bedrijfsvoering van circa 0 tot 0,5 meter per seconde. Tijdens het spuien met een snelheid van 1,5 meter per seconde is de hoeveelheid sediment per leidingdeel vanaf het begin van de leiding bepaald. Op basis van de metingen tijdens het schoonmaken2),3) bleek dat het sediment, min of meer gesorteerd naar deeltjesgrootte en dichtheid, zich vooral in het eerste deel van de transportleiding ophoopte. Bij circa eenmaal verversen van de leiding werd namelijk een sedimentpiek gemeten die hierop duidt (zie afbeelding 3).

urs (m/s) opwervelsnelheid; drempelsnelheid in leiding waarboven deeltjes opwervelen

ud (m/s) depositiesnelheid; maximale snelheid in leiding waaronder bezinking optreedt

us (m/s) bezinksnelheid van het sediment

0,20

0,07

1,6 x 10-6

Tabel 1. Gebruikte standaardwaarden voor de zwaartekracht-modelparameters bij test in Franeker2).

Bij de eerste modeltesten met maar één bezinksnelheid voor alle deeltjes af pompstation bleek dat het mogelijk was een kloppende massabalans op te stellen. De resultaten van het model kwamen echter niet overeen met die van de spuiproef. Vervolgens zijn de resultaten van meerdere modelruns met verschillende bezink- en opwervelsnelheden gecombineerd. Bij een veronderstelde specifieke mix van ‘licht’ en ‘zwaar’ sediment kwamen de meet- en modelresultaten wel overeen. De relatief lichte deeltjes af pompstation blijven in suspensie of worden weer opgewerveld. Middelgrote deeltjes bezinken deels, maar wervelen daarna bijna dagelijks weer op. De zwaarste deeltjes slaan blijvend neer, vooral in het eerste deel van de transportleiding, omdat de drempelsneheid voor opwerveling niet meer wordt overschreden. Naast variatie van bezink- en opwervelsnelheden in de modelinvoer bestaat dus behoefte aan metingen af pompstation en in het Afb. 4: Gesimuleerde sedimentophoping in het Franeker-netwerk. Tabel 2. Verwijderd sediment (gemeten) en opgehoopt sediment (berekend) bij test in Franeker 2).

spuiactie

38

verwijderd sediment (gemeten) g/m)

opgehoopt sediment (berekend) g/m)

afwijking %

actie 1

1,081

0,457

58%

actie 2

1,096

0,708

35%

actie 3

0,368

0,519

41%

actie 4

0,311

0,404

30%

actie 5

0,816

0,695

15%

actie 6

0,425

0,629

48%

actie 7

1,686

0,325

81%

actie 8

0,473

0,719

52%

actie 9

0,239

0,359

50%

actie 10

0,202

0,559

177%

actie 11

0,680

1,089

60%

actie 12

0,498

0,652

31%

actie 13

0,845

1,464

73%

actie 14

0,657

0,943

43%

actie 15

0,512

0,480

6%

actie 16

0,139

0,771

457%

actie 17

1,162

0,627

46%

actie 18

0,153

0,533

249%

actie 19

0,819

0,682

17%

H2O / 06 - 2011

leidingnet voor een betere beschrijving van sedimentgedrag.

Distributienet

De tweede test betrof het leidingnet van een wijk in Franeker met alleen aanvoer van relatief kleine en lichte deeltjes. De zwaardere deeltjes zijn al in het aanvoertraject bezonken. Dit net is al uitgebreid onderzocht op sediment4). Bovendien was een rekenmodel beschikbaar met SIMDEUM-verbruikspatronen5) om de hydraulische condities realistisch na te bootsen. Na circa anderhalf jaar waarin deeltjes konden accumuleren in een schoon net, is de wijk gespuid. Met metingen vanaf pompstation en metingen tijdens de spuiactie is een sedimentmassabalans opgesteld. Het totaalresultaat van een modelrun met de ‘default’ sedimenteigenschappen (zie tabel 1) van WQDMTB kwam uit op circa zeven procent meer sediment dan daadwerkelijk werd gemeten tijdens de schoonmaakactie. Het model laat zoals in afbeelding 4 - zien op welke plaatsen in het leidingnet sediment accumuleert. Bij toetsing bleek echter dat het gemodelleerde patroon van sedimentophoping binnen de wijk slecht overeen kwam met de meetresultaten (zie tabel 2). Bij acht van de 19 acties verschilt de berekende sedimentophoping meer dan 50 procent van de gemeten hoeveelheid tijdens de spuiacties.


platform Verbetering

Om tot een betere modelmatige beschrijving en uiteindelijk tot een betere voorspelling van sedimentophoping te komen, werkt KWR aan een uitgebreid model, waarin naast gravitationele depositie en opwerveling ook andere (onder andere turbulente) processen worden meegenomen. Theoretische voorspellingen over het optreden van deze processen worden in een laboratoriumopstelling geverifieerd. Ook wordt een nieuwe meetmethode ontwikkeld om de genoemde processen beter te kwantificeren.

Conclusies

WQDMTB is een goed begin voor een vervuilingsvoorspellingsmodel, maar moet nog verbeterd worden vanuit beter inzicht in de mechanismen en in de werkelijke eigenschappen van deeltjes en stroomsnelheden in het distributienet. Om in de toekomst een dergelijk model in te zetten,

blijven specifieke praktijkmetingen nodig om deeltjes te kunnen beschrijven op basis van hun grootte en dichtheid en hun bezink- en opwervelsnelheid. De noodzaak tot spuien wordt nu bepaald aan de hand van de opwervelingspotentiemethode die wordt ingezet op willekeurige punten in het leidingnet. Dit geeft alleen een lokaal beeld van vervuilingen. Een goed vervuilingsvoorspellingsmodel levert een stevige basis voor de selectie van de meest vervuilde locaties, om gericht de opwervelingspotentie te meten, zodat een beter beeld ontstaat van de vervuiling van het hele leidingnet.

2) Vogelaar A. en M. Blokker (2010). Particle sediment modelling; Test and analysis of programme WQDMTB v4.3. KWR Watercycle Research Institute. BTO 2010.011. 3) Vreeburg J., A. Arsénio en H. Leijssen (2009). Origin and behavior of particles in drinking water transport networks. CCWI 2009 ‘Integrating water systems’, Sheffield, pag. 453-458. 4) Vreeburg J., D. Schippers, J. Verberk en H. van Dijk (2008). Impact of particles on sediment accumulation in a drinking water distribution system. Water Research nr. 16, pag. 4233-4242. 5) Blokker M. en A. Vogelaar (2007). Toepassing van SIMDEUM in het leidingnetmodel van Franeker. Kiwa Water Research. BTO 2007.006 (s).

LITERATUUR 1) Ryan G., P. Mathes, G. Haylock, A. Jayaratne, J. Wu, N. Noui-Mehidi, C. Grainger en B. Nguyen (2008). Particles in water distribution systems. Cooperative Research Centre for Water Quality and Treatment, Salisbury, Australia. Research report 33.

advertentie

Maatwerk met visie -inventarisatie en onderzoek -visie- en planvorming -inrichtings- en beheerplannen -monitoring en evaluatie -toetsing aan natuurwetgeving

Movares Water • Hoogwaterbescherming • Integraal Waterbeheer • Scheepvaart en Transport • Havens en Vaarwegen Creatieve oplossingen voor de problemen van onze opdrachtgevers, daar is Movares sterk in

Movares is op zoek naar creatieve adviseurs. Wij hebben de volgende vacatures: • Junior adviseur (geo)hydrologie • Senior adviseur waterkwantiteit • Senior adviseur gebiedsinrichting • Adviseur scheepvaart gecertificeerd ISO 9001, lid NL ingenieurs, lid Netwerk Groene Bureaus

Voor meer informatie, bekijk de website werkenbijmovares.nl of bel Camiel Dijkers 06-53950476

H2O / 06 - 2011

39


handel & industrie Aqua Nederland Vakbeurs succesvol verlopen De vijfde editie van de Aqua Nederland Vakbeurs, voor de tweede keer gekoppeld aan de Rioleringsvakdagen, is succesvol verlopen. De beurs, die op 15, 16 en 17 maart plaatsvond in Gorinchem, trok 9.270 bezoekers en ruim 230 exposanten.

M

et dit bezoekersaantal is de beurs opnieuw behoorlijk gegroeid ten opzichte van vorig jaar, toen ruim 6.000 bezoekers beide beurzen bezochten. Volgens de Evenementenhal Gorinchem, de

thuisbasis van de beurzen, zit de groei vooral in de Rioleringsvakdagen. Ruim een kwart van de bezoekers kwam binnen met een kaart voor de Rioleringsvakdagen. Dat betekent niet dat die bezoekers alleen voor de rioleringssector kwamen. Door de opzet van de beurzen is het waarschijnlijk dat de bezoekers met een kaart voor de ene beurs ook de andere bezocht hebben. Wat de groei van de Rioleringsvakdagen voor volgend jaar betekent, is nog niet duidelijk. Zeker is dat er volgend jaar weer een Aqua

Nederland Vakbeurs en Rioleringsvakdagen komen, maar of dat op dezelfde manier als nu wordt georganiseerd, is nog niet duidelijk. Hoewel beide onderwerpen mooi op elkaar aansluiten, zouden de Rioleringsvakdagen op termijn losgekoppeld kunnen worden van Aqua Nederland Vakbeurs.

Congressen

Op het parallel lopende congresprogramma varieerden de onderwerpen van water(her) gebruik in de glastuinbouw tot het ‘nieuwe werken’ in de watersector. Volgens een woordvoerster van de Evenementenhal Gorinchem zijn deze congressen en bijeenkomst zeker een aanwinst voor de beurzen. “Sommige sectoren lenen zich uitstekend voor congressen. De watersector is heel leergierig. Deze congressen worden goed bezocht en hoog gewaardeerd. Wat ons betreft worden volgend jaar weer congressen georganiseerd.”

Abucon Abucon uit Bemmel kwam per ongeluk niet voor in de voorbeschouwing van Aqua Nederland Vakbeurs. Daarom bij deze alsnog aandacht voor de installaties van dit bedrijf die vooral betrekking hebben op rioolwaterzuiveringssystemen.

KSB Door een misverstand stond in de voorbeschouwing van Aqua Nederland Vakbeurs een verkeerd bericht van KSB Nederland uit Zwanenbrug. het gepubliceerde bericht had betrekking op de deelname van KSB aan een andere beurs die tegelijkertijd in Frankfurt werd gehouden. Onderstaand daarom nogmaals de informatie die KSB in Gorinchem presenteerde. Op Aqua Nederland Vakbeurs introduceerde KSB twee nieuwe pompseries: de Amarex/ KRT zuinige afvalwaterpompen en de EtalineR-pompen voor gebruik in wolkenkrabbers De spaarmotoren die gebruikt worden in de Amarex/KRT-afvalwaterpompen, voldoen aan de nieuwe Europese rendementseisen IE3 voor standaard-motoren. Omdat KSB deze motoren zelf heeft ontwikkeld en produceert, zijn deze mechanisch en elektrisch optimaal aan de eisen van de hydrauliek van afvalwaterpompen aangepast. Door het optimaliseren van het elektrische en magnetische ontwerp is het de producent gelukt om bij het pomptype KRT momenteel al te voldoen aan de eisen van de rendementsklasse IE3 tot een aandrijfvermogen van 150 kW. Bij droog opgestelde uitvoeringen is het tot een vermogen van 45 kW ook mogelijk de

40

H2O / 06 - 2011

pompen door een door KSB ontwikkelde ‘SuPremE’-motor te laten aandrijven. Deze aggregaten werken nog eens met circa 15 procent minder verlies dan de toch al economische IE3-aandrijvingen. Met de toepassing van dergelijke motoren kan een gebruiker nu al techniek toepassen die de toekomstige wettelijke rendementseisen ver overtreft. Door de voortdurend stijgende grondprijzen worden wereldwijd steeds hogere wolkenkrabbers gerealiseerd. Als gevolg hiervan stijgt de vraag naar krachtige circulatiepompen voor verwarmings- en klimaatregelingssystemen. De nieuwe serie inlinepompen van KSB speelt hierop in. Dankzij het compacte inline-ontwerp vereist dit pomptype aanzienlijk minder ruimte dan conventionele fundatieplaatpompen. Het nieuwe type Etaline-R omvat 14 types met een maximaal motorvermogen van 315 kW. De maximale capaciteit bedraagt 1.900 kubieke meter per uur, terwijl de maximale opvoerhoogte 97 meter bedraagt. Het nodulair gietijzeren pomphuis en de mechanische asafdichtingen zijn ontworpen voor een maximale bedrijfsdruk van 25 bar. Verder wordt ieder aggregaat standaard geleverd met een IE2 elektromotor. De hoge efficiëntie hiervan draagt bij aan de energiezuinigheid van de nieuwe serie Etaline-R pompen. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

De meest opvallende producten in het assortiment zijn de smalle plaatbeluchters van Aerostrip en vastbedsystemen van Cleartec Biotextiel. De smalle plaatbeluchters hebben een aantal voordelen: hoge efficiëntie en lange levensduur, zeer kleine luchtbellen met daardoor maximale zuurstofoverdracht, leverbaar in lengtes van één tot vier meter en daardoor een optimale verdeling. De vermindering van efficiëntie na acht jaar blijft beperkt tot vijf procent bij een standtijd van tien tot15 jaar (bij EPDM is dat ongeveer vier jaar). De meerkosten van de investering in dit duurzame product worden binnen twee tot vijf jaar terugverdiend. Abucon levert ook een vastbedsysteem met toepassing van het innovatieve Cleartec Biotextiel als drager voor het slib. De voordelen hiervan zijn een verhoging van het drogestofgehalte zonder extra belasting van de nazuivering, uitstekende nitrificatie door de hoge slibleeftijd en vergroting van de bedrijfsstabiliteit. Verder is het systeem ophaalbaar, waardoor controle van de beluchtingsinstallatie en van de sessiele biologie, ook gedurende de bedrijfsvoering, mogelijk is. Het vastbedsysteem levert een vergroting van de capaciteit van bestaande installaties tot 30 procent op zonder dat dure bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen. Voor meer informatie: (026) 388 61 30.


handel & industrie Paques genomineerd voor wereldwaterprijs Paques, wereldwijd marktleider in anaerobe afvalwaterbehandeling, is genomineerd voor de Global Water Award voor het watertechnologiebedrijf van het jaar. Dat heeft Global Water Intelligence (GWI), leider in zakelijke informatievoorziening voor de waterindustrie, bekendgemaakt. Paques uit het Friese Balk is verantwoordelijk voor 6,6 miljoen ton redactie aan kooldioxide-uitstoot per jaar. Het geproduceerde biogas van zijn 830 anaerobe installaties is gelijk aan het jaarlijkse aardgasverbruik van 1,7 miljoen huishoudens. Volgens GWI heeft het bedrijf ‘een ongeëvenaard portfolio ontwikkeld van technologieën die waarde ontlenen aan afval’ en ‘in aanvulling op baanbrekende anaerobe afvalwaterzuivering, tevens technologieën voor stikstof- en fosfaatverwijdering (voor recycling als struvietmeststof ), sulfide- en sulfaatverwijdering (en terugwinning van elementair zwavel) en terugwinning van zware metalen. Vorig jaar lanceerde Paques de anaerobe flotatiereactortechnologie, die optimale biogasproductie van afvalwater met een hoog gehalte aan vet en zwevende stof mogelijk maakt. Kofi Annan, voormalig secretaris-generaal der Verenigde Naties, reikt de onderscheidingen uit tijdens een speciale ceremonie in Berlijn op 18 april, ter gelegenheid van de wereldwijde watertopconferentie.

Door onvoldoende publieke financiering en gefragmenteerd beleid is de kwaliteit van de infrastructuur op de in totaal vijf eilanden (Curaçao, Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten) niet op het juiste niveau gehouden. De noodzakelijke werkzaamheden bestaan uit het verbeteren van de technische en organisatorische capaciteit door trainingen op het gebied van projectbeheer, beheer en onderhoud en klantgerichte dienstverlening. Daarnaast wordt het asset- en informatiemanagementsysteem vernieuwd.

Pharmafilter operationeel De laatste stappen worden gezet om het Pharmafilterconcept te gaan testen in een ziekenhuis. Biologisch afbreekbare po’s, etensresten, wegwerpborden en -bestek verdwijnen in de vuilvermaler op de verpleegafdeling. De Pharmafilterinstallatie draait op volle toeren. De vergister is gereed en klaar voor gebruik. Het slib met micro-organisme, dat het organische afval in biogas moet omzetten, is op volledige sterkte en temperatuur. Het eerste afval van de verpleegafdeling, dat via de interne riolering naar de zuiveringsinstallatie ‘stroomt’, wordt in de hydrolyse voorbewerkt alvorens het wordt vergist. Ook de productie van schoon water komt op gang. Inmiddels zijn alle zuiveringsstappen doorlopen om het sterk met medicijnen vervuilde afvalwater schoon te maken.

Voor meer informatie: (088) 933 76 00.

Constructief houtherstel bij waterbouwwerken Houtconstructies in de waterbouw zijn vaak vooral aangetast ter hoogte van de waterlijn of bij verbindingen en paalkopen. Meestal wordt dan besloten het complete waterbouwwerk te vervangen. Dat is niet meer nodig bij het gebruik van Protek Aqua epoxy. Deze kunsthars is uitermate geschikt voor vochtig hout. Daardoor hoeft alleen de aangetaste plek te worden gerestaureerd, wat veel voordeliger en duurzamer is.

Voor meer informatie: www.pharmafilter.nl.

Neerslaginformatie DHV aan de slag voor waterop de Antillen beheerders DHV gaat de diensten voor openbare werken en de nutsbedrijven in ‘Caribisch Nederland’, op Curaçao en op Sint Maarten helpen bij het verbeteren van onder meer de levering van water.

Het bedrijf is één van de grootste uitgevers van weersinformatie in Nederland. De gegevens zijn belangrijk voor bijvoorbeeld de maritieme sector, maar ook voor het wateren rioolbeheer. Met lokale neerslagstations gecorrigeerde actuele weerinformatie maakt sturing op basis van die gegevens mogelijk. Via www.hydroweer.nl waarschuwt het bedrijf voor extreme neerslag.

DHV verleent technische ondersteuning en traint het personeel om de organisaties slagvaardiger te maken. Dit moet leiden tot betere dienstverlening aan en betere leefomstandigheden voor de inwoners.

Voor optimaal riool- en waterbeheer is betrouwbare, actuele en geïntegreerde neerslaginformatie essentieel. MeteoVista uit Zeist maakt gebruik van geavanceerde radarbeelden die de levering van deze informatie mogelijk maakt. De technologie corrigeert neerslaggevens met aanwezige lokale regenmeters, wat een zeer betrouwbaar beeld van de ruimtelijke spreiding van de gevallen regen in de betreffende regio oplevert.

DHV en het Britse adviesbureau WSPimc voeren deze opdracht samen uit voor de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen. De opdrachtsom bedraagt circa twee miljoen euro. De Europese Unie financiert het plan.

De neerslaginformatie uit de radar is leverbaar met een grid van één bij één kilometer nauwkeurig, per vijf minuten. MeteoVista kan dit integreren in alle telemetriesystemen.

Met het product wordt het aangetaste gedeelte verwijderd en (ook onder water) aangegoten met een speciale epoxy (kunsthars). Het is een goede oplossing voor de restauratie van meerpalen, bruggen en steigers. De werking en betrouwbaarheid van Protek Aqua zijn aangetoond tijdens trek- en buigproeven door de Technische Universiteit Eindhoven en duurzaamheidtesten van SHR Wageningen. Daarnaast bezit de producent, Protekta Aqua Tech uit Gemert, sinds eind 2009 octrooirecht op deze methode. Voor meer informatie: (0492) 364 292.

H2O / 06 - 2011

41


agenda 4 april, Putten De toekomst van geïntegreerd watermanagement

seminar over de volgende generatie van automatisering om te komen tot een efficiënte en duurzame waterketen. Dit congres is minder op de technische en meer op de strategische kant gericht. Organisatie: ABB en Witteveen+Bos. Informatie: Sabbah Doudou (076) 508 63 73.

5 april, Amersfoort Verdiepingsdag wet- en regelgeving water en ruimtelijke ordening

bijeenkomst over de essentie van de Waterwet, de Wabo en de Wro, de onderlinge relaties daartussen en de relevantie ervan voor waterbeheerders. Organisatie: Nirov. Informatie: (070) 302 84 32.

6-7 april, Soesterberg Watermozaïek

tweedaags symposium over de voortgang van de projecten van het programma Watermozaïek van STOWA, met op de eerste dag de stand van zaken van zes projecten met betrekking tot waterbodem en ecologie en op de tweede dag aandacht voor de wijze van monitoring bij de waterschappen. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

7 april, Apeldoorn Doelmatigheid verbeteren in stedelijk waterbeheer

bijeenkomst over de hoge kosten van reparaties en vervangingen van riolering, bekeken vanuit een bredere theoretische invalshoek. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

7 april, diverse locaties Dag van de Praktijk

open dag op verschillende plaatsen in Nederland waar bewust en duurzaam gebruik wordt gemaakt van de bodem en van grondwater. De informatie die deze dag oplevert, wordt later dit jaar gebruikt voor twee SKB-congressen. Organisatie: Initiatief Bewust Bodemgebruik en SKB. Informatie: www.bewustbodemgebruik.nl.

8 april, Middelburg Delta Water Award

informatiebijeenkomst voor wie de uitdaging van de Delta Water Award wil aangaan, met onder andere deltacommissaris Wim Kuijken en de sponsors van de wedstrijd over de mogelijkheden in de zuidwestelijke delta en Peter van Tilburg over de Delta Academy. Organisatie: Provincie Zeeland. Informatie: www.deltawateraward.com/8april.

42

H2O / 06 - 2011

12 april, Amersfoort Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een winwinsituatie?

bijeenkomst over het onderzoek naar en de eerste resultaten van een innovatieve aanpak van eutrofiëring, in combinatie met koudewinning. Werkt de theorie in de praktijk? Hoe lang moet je zuurstof blijven toedienen? Treden ongewenste neveneffecten op? Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT

vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.

14 april, Putten Samen meer (water)keten

congres over de toekomst van de watersector en de rol van samenwerking daarin. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

19 april, Den Haag Het Deltaprogramma, consequenties voor ruimtelijk Nederland

bijeenkomst over de gevolgen van het nieuwe Deltaprogramma voor de ruimtelijke ordening van Nederland. Wat heeft bijvoorbeeld de peilverhoging van het IJsselmeer voor consequenties voor de steden aan de oevers en voor Zwolle? Organisatie: Nirov. Informatie: (070) 302 84 32.

11-12 mei, Santpoort Nagroei in drinkwaterdistributie en -installaties

internationaal congres over microbiologische nagroei in drinkwaterdistributiesystemen en tapwaterinstallaties. Aan de orde komen: nagroei in verschillende landen, bijbehorende waterkwaliteitsproblemen, diagnose en oorzaken, preventie via waterbehandeling en -distributie én de onderzoeksbehoefte. Bovendien bestaat de gelegenheid voor een bezoek aan het duingebied en pompstation Heemskerk (PWN). Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: Niels.dammers@kwrwater.nl.

12 mei, Amersfoort Bescherming drinkwaterbronnen

middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen. Is de huidige regelgeving voldoende? Helpt de KRW en het nieuwe instrument Gebiedsdossiers? Hoe komen we van gebiedsdossiers tot ‘echte’ maatregelen? Handhaven we voldoende en werken we daarin goed samen? Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

14 mei, diverse locaties Fish Migration Day

internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.

16-20 mei, Groningen ICID

25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.

19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium

symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.

6-10 juni, Amsterdam Leading Edge Technology

congres waarop internationale technologen en onderzoekers bij elkaar komen om de laatste stand van zaken op het gebied van technologie te bespreken. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN, Waternet en IWA. Informatie: www.let2011.org.

27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief

bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.


The world’s leading trade events for process, drinking and waste water

www.aquatechtrade.com SHANGHAI • CN

1 - 3 JUNE

2011 2011 2012 2012 AMSTERDAM • NL

1 - 4 NOVEMBER

LAS VEGAS • USA

6 - 9 MARCH

NEW DELHI • IN

25 - 27 APRIL Organised by

Supported by


WATERBRANCHE TRENDS + VISIES

Logo waterbrache.indd 2

10-02-2011 14:17:30


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.