nº
44ste jaargang / 8 april 2011
7/
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
MEER GEGEVENS MAKEN DIJKEN (NOG) NIET STERKER WATERPROBLEMEN IN STEDEN VRAGEN OM INTEGRALE AANPAK SAMENWERKING TUSSEN ROTTERDAM EN HO CHI MINH STAD HENK BRONS: “NMA DIENT WATERTARIEVEN TE TOETSEN” 1101167_H2O nr 07 2011.indd 1
04-04-11 16:54
WATERBRANCHE TRENDS + VISIES
Logo waterbrache.indd 2
H2O_waterbranche_twitter.indd 1 1101167_H2O nr 07 2011.indd 2
10-02-2011 14:17:30
03-03-11 09:20 04-04-11 16:54
11 09:20
Nieuw Bestuurakkoord Water
H
et Rijk, de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten praten over een nieuw Bestuursakkoord Water. Het wordt het vervolg op het in 2007 afgesloten bestuurakkoord. Het nieuwe akkoord staat vooral in het teken van de bezuinigingen en een efficiënter werkende waterketen. Dat het akkoord nog besproken wordt door de gemeenten (tussen Rijk, waterschappen en provincies is er in feite al overeenstemming), betekent dat deze partij meer moeite lijkt te hebben met de inhoud dan de andere partijen. Voor de VNG gaat het ook meer om de interbestuurlijke verhoudingen en de verandering in het gemeentelijk takenpakket, met alle gevolgen voor de financiën en de werkgelegenheid vandien. Of daardoor het zuivere wateraspect
in het Bestuursakkoord Water onder druk komt te staan, is vanaf de zijlijn niet goed te beoordelen. Soms kan het verstandig zijn om een akkoord niet te breedschalig te maken. De kans bestaat dat het tot erg veel compromissen leidt waarmee niemand gelukkig is. Maar het kan ook leiden tot een breed gedragen bestuursakkoord waarmee de watersector de komende jaren vooruit kan. Of in het waterakkoord een verplichting opgenomen wordt tot het instellen van waterketenbedrijven binnen enkele jaren - als invulling van een grotere doelmatigheid - blijft nog even één van de belangrijkste vragen voor de bestuurders én werknemers in de watersector. Peter Bielars
inhoud nº 7 / 2011
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
4 / Meer gegevens maken dijken (nog) niet sterker
6 / Riolering Vlaanderen hetzelfde maar toch anders
7 / Stand van zaken op het gebied van emissies Anne de Boer
8 / Waterproblemen in steden vragen om integrale aanpak
10
/ Rotterdam en Ho Chi Minh Stad aan de slag met klimaatadaptatie Arnoud Molenaar en Martijn van de Groep
12
/ Henk Brons: “NMA dient watertarieven te toetsen” Maarten Gast
14 / Wil de watersector de BV Nederland Andre Struker en Johan de Bondt
16 / Vewin Waterspiegel Update 20 / Waternetwerk 25 / Meren en plassen in Nederland: toestand,
trends en hoe verder?
Harry Hosper, Roelf Pot en Rob Portielje
12
29
/ Waterberging en natuur: voorspellen van lokale overstromingseffecten Marion Hermus, Daan Besselink, Janet Olthof en Victor Beumer
32
/ Blauwalgen weg na herinrichting dorpsvijver Heesch Bart Engels, Joost van der Pol, Miquel Lurling en Guido Waajen
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
/ Een statistisch gefundeerde en dus pragmatische aanpak van monitoring verdrogingsbestrijding
1101167_H2O nr 07 2011.indd 3
10
redden?
Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag
www.vakbladh2o.nl
6
36
Joost Heijkers en Geert-Jan Nijsten
40 / Agenda 41 / Handel & Industrie
Bij de omslagfoto: op verschillende locaties in noord-Brabant worden proeven verricht om bloei van blauwalgen tegen te gaan, onder andere in Heesch (zie pagina 32).
04-04-11 16:55
Meer gegevens maken dijken (nog) niet sterker Niet de hoeveelheid gegevens is van belang maar de analyse ervan naar aanleiding van berekeningen aan de hand van die gegevens. Die opmerking stond wellicht centraal tijdens de 8e kennisdag inspectie waterkeringen van STOWA en Rijkswaterstaat op 24 maart in Arnhem. Deze editie stond namelijk voor een belangrijk deel in het teken van een verdere professionalisering en doelmatigheid van de inspectie van de keringen. Dat gebeurde onder andere aan de hand van presentaties van allerlei nieuwe meetapparatuur. Binnenkort wordt het resultaat bekendgemaakt van de derde toetsing van de keringen aan de meest recente veiligheidsnormen. Evenals bij de vorige toetsing blijken ook nu nog niet alle dijken daaraan te voldoen.
H
et Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft begin dit jaar aan minister van Infrastructuur en Milieu Melanie Schultz van Haegen laten weten dat honderden kilometers dijken, dammen en duinen nog steeds niet aan de wettelijke veiligheidsnormen voldoen. Maar volgens de provincies is niet in alle gevallen sprake van een acuut veiligheidsprobleem. Een verfijnder toetsingssysteem doet recht aan de werkelijke toestand van een kering, vinden de provincies. Met het voorgestelde systeem van rapportcijfers kunnen dijkvakken die het grootste risico opleveren, het eerst worden aangepakt. Bovendien kunnen de budgetten op deze manier efficiënter worden ingezet. Als toezichthouder op de waterkeringen hebben de provincies de wettelijke plicht om elke vijf jaar te rapporteren of de primaire waterkeringen in Nederland voldoen aan het wettelijk vastgestelde veiligheidsniveau. Ze doen dat samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat.
jaren op veel plaatsen dijkversterking is toegepast, blijkt dat nu niet meer voldoende. Er moet meer gebeuren om hoogte en stabiliteit van de waterkeringen op orde te brengen. De Provincie Limburg stelt dat het Rijk daarvoor de beurs moet trekken. De provincie gaat ervan uit dat de dijken uiterlijk 2020 op orde zijn. Waterschap Zuiderzeeland concludeerde uit de zesjaarlijkse veiligheidstoetsing van de circa 226 kilometer aan primaire waterkeringen in zijn beheergebied dat het merendeel aan de meest recente wettelijke veiligheidsnorm voldoet. 42,5 km moet aangepast worden om aan de nieuwe rekenregels te voldoen. Dit heeft te maken met de door het Rijk opnieuw vastgestelde maatgevende waterstanden, rekenregels en rekenmodellen.
Nieuwe regels
Vanwege het veranderende klimaat heeft het Rijk opnieuw modellen en rekenregels vastgesteld. Op basis van deze geldende modellen en nieuwe regels zou volgens de toetsing de bestaande steenbekleding op het buitentalud van bepaalde dijkvakken vervangen moeten worden. Slechts in één situatie (circa vier kilometer Drontermeerdijk) is sprake van onvoldoende dijkhoogte, maar het gaat hierbij slechts om een verhoging van een halve meter. De uitkomsten van de toetsing zijn aan de Provincie Flevoland gerapporteerd. Bij de toetsing van de dijken wordt onder andere gekeken naar de maatgevende hoogwaterstanden, technische voorschriften en rekenmodellen. Voor de dijkbekleding op de Drontermeerdijk en de Bremerbergdijk is nog
Dijkwachten van Waterschap Groot Salland.
De provincies willen dat het toetsen van waterkeringen anders gaat verlopen. Met de huidige criteria is een dijk goedgekeurd of afgekeurd; een middenweg is er niet. De provincies pleiten voor een verfijning van het beoordelingssysteem: een rapportcijfer voor de veiligheid en de gevolgen van een mogelijke doorbraak.
Regionaal
Veel dijken in Limburg blijken in ieder geval niet hoog en stabiel genoeg. Dat heeft de provincie Limburg reeds laten weten aan staatssecretaris Joop Atsma van Infrastructuur en Milieu. Eén en ander bleek uit onderzoek van de twee Limburgse waterschappen. In het kader van de Maaswerken wordt wel al veel gedaan aan het beveiligen van de Maas, maar uit het onderzoek blijkt dat de meeste Limburgse dijken niet voldoen aan de landelijke standaard voor de veiligheid van waterkeringen. Beide waterschappen maken nog dit jaar plannen voor dijkverbetering. In Limburg zijn veel dijken aangelegd in de periode 1995 – 1997, na twee grote overstromingen van de Maas. Die dijken voldoen echter niet meer aan de eisen die sinds 2005 gelden. Hoewel er de afgelopen
4
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 4
04-04-11 16:55
verslag geen toetsoordeel gegeven, omdat de nieuwe rekenregels nog niet compleet zijn om deze dijken te kunnen toetsen. Het feit dat een beperkt deel van de dijken de toets niet doorstaat, is een gevolg van de sinds kort geldende rekenregels. In werkelijkheid is de veiligheid tegen overstroming of dijkdoorbraak nergens in het geding. Het waterschap zal niettemin voor de betreffende dijkvakken beginnen met de voorbereiding voor dijkversterking, inclusief de afronding van de toetsing voor de dijkvakken welke nu nog ‘geen oordeel’ hebben. De hieruit verkregen inzichten worden ingebracht in het hoogwaterbe-
schermingsprogramma, waarin voor geheel Nederland dijkversterkingsprojecten worden geprioriteerd en gepland. Op dit moment is nog niet bekend wanneer de Flevolandse dijken eventueel worden aangepakt.
Kennis gaat verloren
Tijdens de paneldiscussie halverwege het symposium in Arnhem werd onder meer de stelling besproken dat de kennis bij waterbeheerders en het bedrijfsleven afneemt. Dat zou ook gelden voor de inspectie en toetsing van de keringen. De afname van kennis staat hier los van de vergrijzing, maar zou alles te maken hebben met de afnemende kwaliteit van het onderwijs in het algemeen en van de (water)opleidingen.
Zonder stevige waterkeringen zou 59 procent van Nederland regelmatig onder water staan. Het is daarom van groot belang dat de dijken en waterkeringen in goede conditie verkeren. Om te garanderen dat alle keringen in Nederland veilig zijn, worden de keringen eens in de vijf jaar gekeurd. De Inspectie ziet toe dat de keuring van de dijken goed en uniform verloopt. De uitkomsten worden gerapporteerd aan de Tweede Kamer.
‘Dijk is een opstal’ Een belangrijk onderdeel van deze 8e Kennisdag Inspectie Waterkeringen vormde de bespreking van de gevolgen van een recente uitspraak van de Hoge Raad over Wilnis. Mr. Marleen van Rijswick van de Universiteit van Utrecht nam dit voor haar rekening. De Hoge Raad ziet de dijk als een opstal, waarvoor de eigenaar een risicoaansprakelijkheid heeft. De waterschappen zijn daar verre van gelukkig mee, omdat de uitspraak grote financiële gevolgen voor hen kan hebben. Anderzijds menen sommige waterbeheerders dat door de uitspraak een einde komt aan de claimcultuur. Op 26 augustus 2003 schoof 60 meter veendijk aan de Ringvaart in het Utrechtse dorp Wilnis enkele meters het land in. Ongeveer 230.000 kubieke meter water stroomde de achterliggende woonwijk in. Hierdoor moesten honderden bewoners hun huizen verlaten. De verschuiving van de dijk had niet te maken met regenval, maar juist met het gebrek daaraan. De dijk was uitgedroogd. Volgens een rapport van GeoDelft was door de droogte de kleilaag onderaan de dijk waterdoorlatend geworden. De dijk werd instabiel en ‘dreef’ uiteindelijk weg. De rechtbank in Amsterdam oordeelde eind 2006 dat hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) niet nalatig was geweest in de zorg voor de dijk en daarom niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de schade. Een groep gedupeerde inwoners en de gemeente De Ronde Venen, waar Wilnis onder valt, hadden de rechtszaak tegen AGV aangespannen. Het gerechtshof in Amsterdam besloot vorig jaar echter dat AGV wel moet opdraaien voor de kosten van de dijkverschuiving. Volgens het hof is AGV aansprakelijk voor de schade, omdat die instantie moest waken over de kwaliteit van de waterkering. Dat extreme droogte in 2003 nog niet als gevaar voor dijken werd gezien, deed daar volgens het hof niet aan af.
Volgens de Hoge Raad hoeft het Waterschap Amstel Gooi en Vechtstreek voorlopig niet op te draaien voor de kosten van de dijkdoorbraak. De aansprakelijkheid van het waterschap staat namelijk nog niet vast. Of de dijk veilig was, hangt volgens de Hoge Raad deels af van de toenmalige stand van de wetenschap en techniek. De Hoge Raad verwees de zaak door naar het gerechtshof in Den Haag. Die zal de zaak opnieuw behandelen. De gemeente baseerde de vordering destijds op de aansprakelijkheid van een eigenaar voor een gebrekkige opstal (bouwwerk) (artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek). Deze wettelijke bepaling houdt in dat de eigenaar van een opstal aansprakelijk is voor de door de opstal veroorzaakte schade, als die opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden uit veiligheidsoogpunt mag stellen. Volgens de gemeente voldeed de dijk niet aan die veiligheidseisen. Volgens het hoogheemraadschap voldeed de dijk wel aan de eisen: de dijkverschuiving is veroorzaakt door langdurige droogte en een lage grondwaterstand en naar de toen bekende wetenschappelijke inzichten werd
dat niet gezien als risico voor de veiligheid; tot 2003 waren alleen hoog water en extreme neerslag als risicofactor voor veendijken bekend. De aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap voor schade van de gemeente als gevolg van de dijkverschuiving moet dus opnieuw worden onderzocht door het hof in Den Haag. De vraag die beantwoord moet worden, luidt: Kon AGV weten dat de dijk niet veilig was? En als AGV het niet kon weten, is het waterschap dan evengoed verantwoordelijk? Volgens Marleen van Rijswick hoeven de waterschappen niet te vrezen voor grote financiële gevolgen van de rechtspraak tot nu toe. Van belang is vooral dat ze adequaat handelen, geen maatregelen nalaten die noodzakelijk zijn (inspectie) en ingrijpen als de dijken niet aan de geldende normen voldoen. Wat het volledige resultaat is van de laatste toetsing van de dijken in Nederland, wordt medio dit voorjaar bekend.
De verschoven dijk in Wilnis.
Het hoogheemraadschap ging tegen de uitspraak van het hof in cassatie bij de Hoge Raad.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 5
5
04-04-11 16:55
Riolering Vlaanderen hetzelfde maar toch anders Hoewel Vlaanderen en Nederland met dezelfde problemen op rioleringsgebied te kampen hebben, is de situatie op sommige punten niet te vergelijken. Desondanks werken Stichting RIONED en de Vlaamse tegenhanger VLARIO vzw al jaren samen. Een samenwerking die tijdens de jaarlijkse VLARIO-dag op 29 maart versterkt werd door de ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst tussen beide kennis- en belangencentra. VLARIO ondertekende een soorgelijke overeenkomst met de Deutschen Vereinigung für Wasserwirtschaft, Abwasser und Abfall en het Institut für Unterirdische Infrastruktur. Doel van de overeenkomsten is om kennis te vergaren en te delen.
V
LARIO vzw bestaat 20 jaar en de jaarlijkse VLARIO-dag stond dan ook in het teken van dat jubileum. Vorig jaar was het voornemen om zich te ontwikkelen tot een volwaardig kenniscentrum voor en in samenwerking met de sector. Volgens Wendy Francken, directeur van VLARIO, is dat doel ondertussen een stuk dichterbij. Met het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst en het aanstellen van een onderzoekscoördinator zijn belangrijke stappen gezet. Verder is een aantal projecten in gang gezet, zoals deelname aan een Europees subsidieproject om energie uit afvalwater terug te winnen. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie om restwarmte uit riolering om te zetten in energie. Ook staat een Europese benchmark op het verlanglijstje van VLARIO, waarin financieel gelijkwaardige projecten met elkaar vergeleken worden. Uiteindelijk wil VLARIO als klankbord tussen de theorie en de praktijk fungeren. “Niet altijd makkelijk, maar wel noodzakelijk”, volgens Wendy Francken. “Het Vlaamse overlegplatform VLARIO en de Stichting RIONED maken beide een grote ontwikkeling door op kennisgebied. We
werken al jaren samen, hebben geregeld overleg en constateren dat we steeds meer naar elkaar toegroeien”, aldus Hugo Gastkemper, directeur van de stichting RIONED, na afloop van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met VLARIO in Antwerpen. Er zijn binnen de rioleringssector in beide landen zowel verschillen als overeenkomsten. “Vlaanderen is inmiddels geheel aangesloten op rioolwaterzuiveringsstations, maar er moet nog veel gebeuren. De hoeveelheid zoet water die in Vlaanderen per persoon in ruwe vorm beschikbaar is, bedraagt 1.700 kubieke meter; in Nederland is dat 4.900 kubieke meter. Deze cijfers tonen aan dat Vlaanderen zuinig moet omgaan met regenwater.” Beide landen hebben ervaring met afkoppelen. “Dat is één van de punten die we in Europees verband gemeenschappelijk kunnen uitdragen.” Volgens Gastkemper is het belangrijk kennisstrategieën te ontplooien om de rioolstelsels beter te laten functioneren en passende maatregelen te kunnen nemen. “Maar er is op dat gebied veel meer onderzoek nodig, onder meer in de vorm van metingen. Goed gegevensbeheer is essentieel. We gaan ermee aan de
V.l.n.r. VLARIO-directeur Wendy Francken, RIONED-directeur Hugo Gastkemper en de voorzitter van VLARIO, Hubert Decramer (foto: VLARIO).
slag en vinden het belangrijk zo veel mogelijk samen te doen. Het vormen van consortia is in ons belang. VLARIO en RIONED staan voor elkaar open. We kijken steeds naar concrete mogelijkheden om de samenwerking praktisch te organiseren. VLARIO zit anders in elkaar dan wij en werkt met werkgroepen en vrijwilligers, maar het streven is dat Vlaanderen en Nederland zich verder willen profileren en wederzijds de kennisbehoefte zo concreet mogelijk willen invullen.”
Afkoppelen
Afkoppelen heeft in Vlaanderen een andere status dan in Nederland. Waar in Nederland afkoppelen wordt gezien als een manier om de zuivering op rwzi’s efficiënter te laten werken om overlast (overstort) te voorkomen, wordt in Vlaanderen hergebruik van het hemelwater als belangrijkste doel gezien. Dat bleek uit het verhaal van Yannick Verstraete van VLARIO. Het kenniscentrum pleit dan ook voor garanties dat het hemelwater effectief wordt gebruikt. Verder zou infiltratie verplicht moeten worden, net als het gebruik van waterdoorlatende verharding in bebouwd gebied. Bij nieuwbouw zouden de architect en een afkoppelingsadviseur vooraf moeten overleggen, waarbij de adviseur niet alleen technisch advies geeft, maar ook gemeentelijke subsidies meeneemt in zijn verhaal. De Vlaamse minister-president Kris Peeters was in zijn toespraak vol lof over wat VLARIO heeft bereikt de afgelopen 20 jaar, maar waarschuwde ook dat er nog veel werk aan de winkel is op rioleringsgebied. “Vooral op lokaal vlak. Terecht wordt nu ook meer ingezet op het onderhoud van de rioleringen. Vooral in de steden zijn kwaliteitsvolle oude rioleringen essentieel.” Voor nieuwbouw wordt in juli van dit jaar een keuring verplicht die tot minder wateroverlast door hemelwater moet leiden. Voor de al bestaande rioleringen voorziet Peeters nog veel werk. “Hierbij is het belangrijk dat enerzijds de hinder beperkt blijft voor de gemeenten en hun inwoners en anderzijds dat één complete oplossing wordt geboden die zowel kijkt naar de rioleringen als naar verkeersveiligheid en mobiliteit. Om de pijn tijdens het werken te verzachten, heeft de Vlaamse overheid al een heel instrumentarium aan ‘minder hinder’-maatregelen ontwikkeld: een dagpremie bij sluiting, een overheidswaarborg voor overbruggingen en een rentevergoeding op leningen die worden aangegaan tijdens deze werken.”
6
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 6
04-04-11 16:55
verslag Stand van zaken op het gebied van emissies De watersector ligt op het gebied van emissies op schema als het om de Kaderrichtlijn Water gaat, maar er zijn nog voldoende punten waar dit jaar en in de tweede ronde van de KRW-plannen aan gewerkt moet worden. Tot die conclusie kwamen vertegenwoordigers van waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies, ingenieursbureaus en kennisinstituten op het jaarlijkse emissie symposium, dat op 17 maart plaatsvond in Driebergen en waarvan de organisatie in handen lag van Rijkswaterstaat, Deltares, STOWA, Alterra en het Koninklijk Nederlands Waternetwerk.
O
nder leiding van dagvoorzitter Gert-Jan de Maagd (ministerie van Infrastructuur en Milieu, DGW) werd in Driebergen de laatste stand van zaken op het gebied van emissies doorgenomen. Sacha de Rijk (Deltares) besprak de meest opvallende ontwikkelingen rond de databank EmissieRegistratie. De emissies van bedrijven blijken niet goed te zijn vertegenwoordigd, doordat gebruik wordt gemaakt van de bedrijfsemissies uit de nieuwe EU-richtlijn: de European Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR). Verder is een wijziging doorgevoerd in de methodiek voor atmos ferische depositie. Het regenwatermeetnet van RIVM is bepalend voor de trend van zware metalen. Ook is het meemesten van sloten aangepast. Door mest te injecteren is er minder directe afspoeling naar sloten. De vragen die tijdens het vorige symposium naar voren kwamen, zijn inmiddels opgepakt. Er is een TNO-studie naar atmosferische depositie verschenen en de Watsondatabank is uitgebreid met een importfunctie en opname van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Verdere actie is nog wel nodig. Zo zijn meer gegevens nodig voor de tweede fase van atmosferische depositie en wordt de Watson-databank verder uitgebreid. Daarnaast zullen nieuwe STONE-berekeningen worden uitgevoerd door Alterra en zal de informatie over de glastuinbouw geactualiseerd worden. Ook zal een nieuw schema worden opgenomen in de EmissieRegistratiekaart die beter aansluit bij het NHI, wordt onderzocht hoe de rioleringseen hedenkaart kan worden verbeterd en wordt de informatie over een aantal kleinere diffuse bronnen verbeterd door middel van literatuurstudies.
In het middagprogramma werden workshops gehouden. Het nieuwe Informatiehuis Water (IHW) presenteerde zijn werkzaamheden. IHW kan in de toekomst een bijdrage gaan leveren bij het ontsluiten van informatie uit de EmissieRegistratie. Hierbij zal de nadruk in eerste instantie liggen op de informatie die van belang is voor de KRW-rapportages.
stand van zaken en werd middels een demonstratie getoond hoe emissiebronnen in de KRW-Verkenner worden opgenomen en gekoppeld aan de watersystemen. Ook werd gedemonstreerd hoe maatregelen en scenario’s kunnen worden doorgerekend. In de workshop Landbouw en Waterbeheer werd gezocht naar aanknopingspunten om generiek en regionaal mestbeleid beter op elkaar af te stemmen en zo gericht de oppervlaktewaterkwaliteit te verbeteren. Uit de workshop kwam naar voren dat er voor het nieuwe NitraatActieProgramma behoefte bestaat aan scherpe generieke normen voor mestbeleid. Daarmee kunnen regio’s samen met waterbeheerders en agrariërs kijken naar de mogelijkheid van ruimere giften, waarmee het perspectief ontstaat om met maatwerk meer ruimte te bieden aan agrariërs. Regionaal moet de nadruk liggen op gebiedsprocessen, waarbij het voor succes belangrijk is om het profijt van de boer nadrukkelijk mee te nemen en mogelijk zelfs voorop te stellen, aldus de deelnemers.
Tijdens de workshop over de KRW-Verkenner werden de aanwezigen bijgepraat over de
Anne de Boer (Koninklijk Nederlands Waternetwerk)
door om zo verder inzicht te krijgen in de mogelijkheden om de nutriëntengehaltes te sturen en de waterkwaliteit te verbeteren. Dat een goede waterkwaliteit voor het ecosysteem niet per se ook gezond water voor menselijk gebruik betekent, vertelde Serge Polak (Waterschap de Dommel). Hij presenteerde een verkenning naar de gezondheidsaspecten van water. Door blootstellingsmogelijkheden te verbinden met gebruiksfuncties konden de mogelijke gebruikersrisico’s in kaart worden gebracht, aan de hand waarvan interventies kunnen worden gedaan. Communicatie is daarbij van groot belang.
Afmosferische depositie.
Diederik van der Molen (DG-Water) besprak welke acties nodig zijn in het kader van de tweede ronde KRW-stroomgebiedbeheerplannen, die men op dit moment voorbereidt. Het uitvoeren van maatregelen uit de eerste ronde ligt op schema, maar er zijn ook moeilijkheden, mede vanwege het regeerakkoord. Als tussentijds wijzigingen worden aangebracht in het maatregelpakket, dan voorziet Van der Molen dat partiële herziening van plannen nodig is. Dorothée van Tol-Leenders (Alterra) vertelde over het project Monitoring Stroomgebieden, waarbij onderzoek wordt gedaan naar de herkomst en routes van nutriënten in het oppervlaktewater. Door middel van aanvullende metingen en modellen zijn de stikstof- en fosfaatgehalten in vier pilot gebieden in kaart gebracht. Met de verkregen inzichten rekent men nu scenario’s H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 7
7
04-04-11 16:55
Waterproblemen in steden vragen om integrale aanpak Hét Nederlandse evenement op Wereldwaterdag (22 maart) stond in het teken van ‘urbane uitdagingen voor water, sanitatie en hygiëne’, in het verlengde van het internationale thema ‘Water for cities’. De wereldbevolking concentreert zich steeds meer in steden en stedelijke conglomeraties. Volgens cijfers van de VN-wereldgezondheidsorganisatie en Unicef beschikken nog altijd 884 miljoen mensen niet over veilig drinkwater en ontberen 2,6 miljard mensen adequate sanitaire voorzieningen. Gezien de voortgaande urbanisatie zal de waterproblematiek vooral in steden een steeds grotere rol gaan spelen. Dit vereist een integrale aanpak. Daarom was de bijeenkomst - georganiseerd door het Netherlands Water Partnership, Aqua for All, Royal Haskoning en de TU Delft (gastheer) - niet alleen gericht op de watersector, maar ook op financiering, ICT, energie, stadsplanning en de dwarsverbanden daartussen.
“
Iedere maand komen er in ontwikkelingslanden vijf miljoen stedelingen bij. Het grootste gevaar dat de komende 50 jaar op ons afkomt, is droogte”, zei Frank Heemskerk, oud-staatssecretaris van Economische Zaken en lid van de Raad van Bestuur van Royal Haskoning. Om de bevolkingsgroei in steden aan te kunnen en een (duurzame) watervoorziening te waarborgen, is volgens Heemskerk een multidisciplinaire aanpak nodig. In Nederland moeten we nadenken over doelmatige en effectieve besteding van het publieke geld - “circa zeven miljard euro per jaar” - dat in de watersector omgaat. “We moeten het geld efficiënter gebruiken en onze waterkennis internationaal verkopen. Wat kunnen we als watersector samen doen met de ICT- en energiesector?” Frederik van den Bosch van FMO (financieringsorganisatie voor ontwikkelingslanden) wees op de vele mensen wereldwijd die niet beschikken over veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Daar is een wereld te winnen met drinkwater- en sanitatie projecten. “Maar er gebeurt in de watersector te weinig vanuit een bankiersachtergrond”, constateerde Van den Bosch. Pas wanneer ook financiële duurzaamheid ingebouwd kan worden, worden waterprojecten interessant. “Lokale overheden moeten de eerste stappen zetten in het organiseren van de watervoorDoor de bevolkingsgroei en welvaartsstijging zal de energievraag de komende 40 tot 50 jaar verdubbelen. “Dat leidt tot een hogere stress op het ecosysteem, met water als belangrijke factor”, zei Allard Castelein van energieconcern Shell. Hij haalde enkele voorspellingen aan om het belang van water als grondstof te onderstrepen. In 2030 dreigt een watertekort van 40 procent. Het probleem van watertekorten zal vooral spelen in gebieden met economische groei en verstedelijking en in 2050 woont driekwart van de wereldbevolking in steden. Hij wees op de onderlinge afhankelijkheid van water, energie en voedsel. De ontwikkelingen in deze ‘driehoek’ zullen van groot belang zijn de komende jaren.
8
ziening en de voorwaarden creëren, zoals kwaliteitscontroles. Daarna kunnen private partijen de uitvoering van de zuivering, distributie en verkoop voor hun rekening nemen. Zo trek je ook private financiers aan.” Onder het motto ‘waardecreatie aan het waterfront’ ging Arthur Gleijm van financieeleconomisch adviesbureau Rebel Group in op stedelijke ontwikkeling, met oog voor water. Veel steden liggen in laaggelegen gebieden, in delta’s of langs de kust. “Waterfronten kunnen steden vitaliseren als ze toegankelijk zijn en trekken zo nieuwe investeringen aan.” Bij stadsplanning en de herontwikkeling van waterfronten langs rivieren en kusten moet water de ruimte krijgen en slim worden benut door wonen, werken en recreëren te combineren. Gleijm brak een lans voor publiek-private samenwerking: ‘zaaien’ met publiek geld en vervolgens privaat geld aantrekken. Een andere relatie tussen water en financiën legde George Molenkamp van accountantsbureau KPMG. Door waterschaarste - zeker in opkomende economieën als China, India en Brazilië - hangt aan water een prijskaartje. Watertekorten vormen een risico voor ondernemers. De beschikbaarheid van voldoende zoet water beïnvloedt bedrijven financieel, operationeel en bij het verkrijgen van vergunningen. “Dat heeft impact op de marktwaarde van bedrijven. Met de Water Visibility Index maken we de risico’s in verband met water inzichtelijk. We werken aan bewustwording”, aldus Molenkamp. Inmiddels meten en rapporteren veel bedrijven hun watervoetafdruk, als onderdeel van het risicomanagement. Op basis daarvan stellen ze doelen en maatregelen vast om het watergebruik te reduceren.
Communicatietechnologie
De watersector is ook gebaat bij samenwerking met ICT-bedrijven. Voorwaarde is dat data en informatie beschikbaar zijn. “Wat ons opviel is hoe geïsoleerd de watersector is”, zei Erik Rongen van automatiserings bedrijf IBM, een relatieve nieuwkomer in de waterwereld. Rongen hield een pleidooi voor ‘open data’. “De waterproblematiek is deels
een informatieprobleem. De technologische informatie en data die er al zijn, moeten aan elkaar gekoppeld worden.” De watersector kan ook gebruikmaken van gegevens uit geologisch onderzoek over ondergrondse watervoorraden. Rongen deed een oproep aan de watersector om informatie beschik baar te stellen en ermee aan de slag te gaan. “Zorg dat de informatie er is en duid het.” Er zijn bijvoorbeeld meer neerslaggegevens nodig, aldus Rolf Hut, die zich aan de TU Delft bezighoudt met de ontwikkeling van goedkopere weerstations. Wateroverlast in de stad kan drastische gevolgen hebben en het aantal (dure) KNMI-stations is beperkt. Om een beter beeld te krijgen van neerslagpatronen in steden zijn meer weerstations nodig. Hut gaf als voorbeeld een prototype met een piëzo-elektrisch element, dat naar regen ‘luistert’ en waarmee de neerslag hoeveelheid kan worden bepaald. “Met simpele bestaande elektronica kun je sensoren bouwen. Er is nu een revolutie gaande in de doe-het-zelf-wereld, waardoor veel meer sensoren beschikbaar komen. Dat levert veel data op, die een bedrijf als IBM toegankelijk en inzichtelijk kan maken. De link tussen de waterwereld en ICT-sector wordt gelegd door de doe-het-zelvers.” Automatisering van processen is binnen de watersector al gemeengoed, maar voor de ‘intelligente’ watervoorziening van de toekomst is meer nodig. “We hebben perfect drinkwater tegen een lage prijs. Daardoor bestaat het risico van zelfgenoegzaamheid in Nederland”, betoogde Marc van Eekeren van Royal Haskoning. “We moeten de schouders eronder zetten om onze voorsprong in water te behouden.” Van Eekeren verwees naar de soms gebrekkige staat van rioleringen en de lekkages in drinkwaterleidingen. “Nederland doet het niet goed genoeg. We doen heel weinig aan innovaties in het leidingnet. We verzamelen veel data, maar wat doen we ermee?” Van Eekeren pleitte ervoor de stap te zetten van asset management naar asset control (het in stand houden van de functies): intelligent netbeheer met behulp van sensoren in het leidingnet. “De essentie is dat je op afstand de informatie krijgt die je nodig hebt zodat je weet wat je moet doen.”
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 8
04-04-11 16:55
actualiteit Wetterskip Fryslân neemt Demosite in gebruik Wetterskip Fryslân heeft op 1 april een demonstratie-installatie naast de rwzi in Leeuwarden in gebruik genomen. Deze zogeheten Demosite past in de ontwikkeling naar een duurzame wereld, aldus professor Wubbo Ockels, die op de onderzoekslocatie voor afvalwaterzuiveringstechnologie sprak. Het is de bedoeling dat bedrijven, kennisinstellingen en (meerdere) waterschappen op de locatie snel en efficiënt innovatieve en duurzame technieken gaan testen en onderzoeken. In totaal hebben 24.000 leerlingen van 463 Nederlandse basisscholen op 23 maart meegedaan aan de jaarlijkse campagne ‘Wandelen voor Water’. De totale opbrengst was 628.000 euro. Ruim 10.000 leerlingen haalden 240.000 euro op voor Simavi, dat het bedrag verdubbelt tot 480.000 euro. Het geld is bestemd voor een gezondheidsproject in Papoea (Indonesië). Samen met een lokale partnerorganisatie voorziet Simavi 50.000 gezinnen van veilig drinkwater en toiletten, en geeft voorlichting over het
belang van hygiëne. Doel is het terugdringen van de kindersterfte en het aantal ziektes. Wandelen voor Water werd dit jaar voor de negende keer gehouden. Het is een initiatief van Aqua for All, dat het uitvoert met ZOA-Vluchtelingenzorg, Simavi en Amref Flying Doctors. Ook drinkwaterbedrijven en waterschappen zijn betrokken bij de campagne. De scholieren van de groepen zeven en acht liepen zes kilometer met zes liter water op hun rug, om te ervaren hoe hun leeftijdgenoten in ontwikkelingslanden dat dagelijks doen.
Delft Urban Water Onderzoekers van de TU Delft, UNESCO-IHE, Deltares en KWR Watercycle Research Institute hebben op Wereldwaterdag het onderzoeksplatform Delft Urban Water opgericht om kennis en wetenschappelijk onderzoek op het gebied van stedelijk water te bundelen. Met dit initiatief anticiperen ze op de mondiale problematiek van toenemende verstedelijking, overstromingen en schaarste van kwalitatief goed water.
W
ereldwijd krijgen snel groeiende steden te maken met verhoogde risico’s op overstroming, waterschaarste, toenemende vervuiling, bodemdaling en energieschaarste. Tegelijkertijd worden steeds hogere eisen gesteld aan de leefomgeving. Daartegenover staat dat steeds meer technologieën beschikbaar zijn om te meten, gegevens te verwerken en water te zuiveren voor meervoudig gebruik. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen helpen de problemen op het gebied van drinkwater, sanitatie en wateroverlast in ontwikkelingslanden verminderen. Overvloedig regenwater moet effectief kunnen worden verwerkt, maar regenwater vormt ook een bron van kwalitatief hoogwaardig water. Uit afvalwater worden lokaal energie, meststoffen en andere grondstoffen teruggewonnen. Water in de stad wordt van toenemend belang om huizen te verwarmen of via daken te koelen. Met behulp van nieuwe meet- en regeltech-
A
lle benodigde processtromen zijn ter plekke beschikbaar. Technologisch topinstituut Wetsus heeft op dezelfde locatie reeds een proefopstelling van een algenreactor in gebruik genomen. Brightwork uit Sneek en zusterbedrijf BWA Purmerend hebben als eerste ondernemers een proefopstelling op de Demosite geplaatst. Zij combineren een fijnzeeftechniek met een biologische zuivering, waardoor grote voorbezinktanks op rwzi’s overbodig worden. Na de voorzuivering van het afvalwater in de fijnzeef worden in de bioreactor volgens de zogeheten BioTrapmethode organische componenten, stikstof en fosfaat verwijderd. Op het verharde terrein, waar afvalwater, slib en gezuiverd water direct beschikbaar zijn, is plaats voor minstens vier grote zeecontainers of acht normale containers voor technologisch onderzoek. De portocabin is bestemd voor kleine experimenten en analyses. De openingshandeling.
nieken, informatiesystemen en innovaties krijgt water een sturende rol in het stedelijk systeem. Om deze toekomst vorm te geven, bundelt Delft Urban Water de ervaring en expertise van onderzoekers van de TU Delft, UNESCO-IHE, Deltares, KWR Watercycle Research Institute. Vanuit verschillende disciplines doen ruim 20 leerstoelen, met daaraan gekoppeld meer dan 100 (promotie) onderzoekers, momenteel onderzoek gerelateerd aan ‘stedelijk water’ in Delft. Het platform biedt de mogelijkheid om de verschillende schaalniveaus (gebouw, wijk en stad) en technologieën te integreren. In de stad van de toekomst wordt veel flexibeler gebouwd en stedelijk water efficiënter benut. De waterketen verandert in een watercyclus, ingebed in het watersyteem en de infrastructuur en gekoppeld aan de energievoorziening en terugwinning van grondstoffen. H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 9
9
04-04-11 16:55
Rotterdam en Ho Chi Minh Stad aan de slag met klimaatadaptatie Rotterdam gaat Ho Chi Minh Stad (het voormalige Saigon) de komende anderhalf jaar helpen met het ontwikkelen van een op Rotterdamse leest geschoeide klimaatadaptatiestrategie. In de uitvoering zal nauw samengewerkt worden met publieke en private partijen uit de Nederlandse watersector. De ondertekening van een Memorandum of Understanding in Ho Chi Minh Stad op 30 maart vormde het startschot voor het project met de titel ‘Ho Chi Minh City moving towards the sea with climate change adaptation’. Prins Willem-Alexander, de staatssecretarissen Bleker en Atsma en de Rotterdamse wethouder Van Huffelen waren hierbij aanwezig.
R
otterdam heeft zich in relatief korte tijd ontwikkeld tot kenniscentrum op het gebied van klimaatbestendige ontwikkeling van stad en haven. De keuze voor Rotterdam als locatie voor het Nationaal Watercentrum is daarvan een erkenning. Rotterdam is ook over de grens actief en zoekt samenwerking met andere deltasteden. Onder de paraplu van de C40 nam Rotterdam in 2008 het initiatief voor de oprichting van het kennisnetwerk Connecting Delta Cities, dat zich richt op de water- en klimaatopgave van laaggelegen kuststeden. In 2009 sloot Ho Chi Minh Stad zich aan bij dit initiatief en tekende een intentieverklaring om tot nadere samenwerking te komen bij klimaatadaptatie.
Vergelijkbare problemen
Ho Chi Minh Stad en de regio rond deze miljoenenstad is de economische motor van Vietnam en kent een stormachtige ontwikkeling als havenstad. De dichtbevolkte stad ligt in een voor overstromingen kwetsbare delta. De economische ontwikkelingen en snelle bevolkingsgroei creëren een toenemende ruimtebehoefte, met tal van ruimtelijke ordeningsproblemen als gevolg. Dat Ho Chi Minh Stad met Rotterdam wil samenwerken, heeft verschillende redenen. Zo hebben de steden en omliggende regio’s deels te maken met vergelijkbare problemen. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om het verplaatsen van havenactiviteiten naar de kust: Rotterdam bouwt aan de Tweede Maasvlakte en verschuift bepaalde havenactiviteiten richting Hoek van Holland, terwijl ook Ho Chi Minh Stad begonnen is met havenuitbreidingen aan de kust. In Rotterdam biedt dat mogelijkheden voor klimaatbestendige herontwikkeling van de verlaten havens, ook wel bekend als het project Stadshavens. Bij een verplaatsing naar de kust komt ook in Ho Chi Minh Stad ruimte vrij voor nieuwe ontwikkelingen.
Verschillen
Behalve overeenkomsten zijn er ook grote verschillen. Rotterdam behoort tot de veiligste havensteden ter wereld. Om dat zo te houden en de stad klimaatbestendig te maken, zijn weliswaar maatregelen nodig,
10
De ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst tussen Nederland en Vietnam.
maar Rotterdam heeft de tijd voor onderzoek en kan op basis daarvan de juiste beslissingen nemen. In Ho Chi Minh Stad ligt dat anders. Daar zijn nu al af en toe ernstige problemen en staan delen van de stad bij extreem hoogwater onder water. De urgentie van maatregelen is daarmee hoger dan in de Nederlandse delta. De aard van de problematiek en de geografische ligging vertonen echter duidelijke overeenkomsten.
Vernieuwend
Misschien nog belangrijker voor Ho Chi Minh Stad om de samenwerking met Rotterdam te zoeken, zijn drie aspecten van de Rotterdamse aanpak die voor Vietnam vernieuwend zijn. Eén van die aspecten is het ontwikkelen van een langetermijnvisie met betrekking tot de waterveiligheid voor zo’n 100 jaar: de tijdshorizon van het deelprogramma Rijnmond Drechtsteden. En het Rotterdam Climate Proof-programma richt zich op een volledige klimaatbestendigheid in 2025. Via de ‘terugvertaling’ van de lange naar de korte termijn is het mogelijk ‘no regret’-maatregelen te definiëren en op te nemen in een actieplan voor de korte termijn. Voor Vietnam is die tijdshorizon van 100 jaar, waarop investeringen voor de korte termijn zijn gebaseerd, een nieuw element. Het land maakt doorgaans plannen voor een periode van vijf jaar.
Nieuw voor Vietnam is ook het integrale karakter van de adaptatiestrategie die Rotterdam ontwikkelt. Het gaat niet alleen om de wateropgave maar ook om ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de stad en haven. Rotterdam heeft klimaatadaptatie altijd gekoppeld aan het aantrekkelijker maken van de stad en het versterken van de economie. Ho Chi Minh Stad hanteert tot nu toe een heel andere werkwijze: masterplannen worden per sector ontwikkeld. Water, landbouw, transport, logistiek en ruimtelijke ordening blijven in de planvorming gescheiden werelden. Vervolgens is het erg moeilijk deze werelden op elkaar af te stemmen en tot een geheel te maken. Tot slot zijn ook de in Rotterdam ontwikkelde en toegepaste innovaties in stedelijk watermanagement en klimaatadaptatie interessant voor Ho Chi Minh Stad. Voorbeelden zijn het integraal ontwerpen met water - waarvan de waterpleinen goede illustraties zijn - combinaties van ruimte gebruik en waterberging, verschillende typen dijken én vormen van adaptief bouwen.
Sectorale plannen integreren
Het bij elkaar brengen en integreren van de sectorale plannen is precies waar Rotterdam en Ho Chi Min Stad de komende anderhalf jaar aan werken. Alle sectorale plannen
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 10
04-04-11 16:55
actualiteit De samenwerking tussen Rotterdam en Ho Chi Minh Stad is nauwelijks los te zien van de samenwerking met Vietnam op rijksniveau in het kader van het programma Water Mondiaal van de ministeries van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en Infrastructuur & Milieu. Dit programma moet onder meer stimuleren dat kennis over klimaatadaptatie uitgewisseld wordt met andere deltalanden. Een andere doelstelling is versterking van de positie van de Nederlandse private watersector in het buitenland. De samenwerking met Vietnam krijgt onder meer al handen en voeten met de Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van het plan voor de Mekongdelta. Dit gebied geldt wereldwijd als één van de meest door klimaatverandering bedreigde delta’s. Een verkenningsmissie in het kader van Water Mondiaal leidde eind 2009 tot de conclusie de samenwerking niet tot de Mekongdelta te beperken, maar te verbreden tot Ho Chi Minh Stad en omgeving. Rotterdam is toen gevraagd de specifiek (haven)stedelijke samenwerking te coördineren. De Nederlandse inzet wordt grotendeels gefinancierd vanuit Water Mondiaal.
Waterzuiveringsproject Tijdens de missie van onder andere de staatssecretarissen Bleker en Atsma aan Vietnam is op 30 maart ook een overeenkomst getekend door provincievoorzitter (People’s Committee Chair) Tran Minh Sanh en Martin de la Beij, directeur Duurzame Economische Ontwikkeling van Buitenlandse Zaken, voor het verzorgen van de zuivering van huishoudelijk en industrieel afvalwater in Phu My in het zuiden van het land. DHV gaat het afvalwatersysteem ontwerpen. Op dit moment wordt het afvalwater niet gezuiverd met als gevolg ernstig vervuild oppervlakte- en grondwater en een verslechtering van de leefomstandigheden in het gebied. Voor het plan is 431.000 euro vrijgemaakt, waarmee DHV de ontwerpfase zal uitvoeren, aangevuld met Vietnamese gelden. Phu My is een nieuw stedelijk gebied in de provincie Ba Ria-Vung Tau, ongeveer 100 kilometer ten noorden van Ho Chi Minh Stad. De provincie wordt gezien als dé belangrijkste route van het zuiden van Vietnam naar de Grote Oceaan. Phu My is een belangrijk
centrum van industrie, havens, dienstverlening en toerisme. Het afvalwatersysteem dat DHV gaat ontwerpen, omvat de aanvoer naar de zuivering, de daarvoor benodigde pompstations, twee zuiveringsinstallaties en de lozing van het gezuiverde water op de rivier Thi Vai. Het afvalwaterproject Phu My is DHV’s derde ORIO-project in Vietnam. ORIO staat voor OntwikkelingsRelevante InfrastructuurOntwikkeling: een financieel instrument van de Nederlandse overheid met NL EVD Internationaal als opdrachtgever. ORIO heeft als doel economische groei in ontwikkelingslanden te stimuleren, armoede te verminderen en het bedrijfsleven te betrekken bij projecten in arme landen. DHV werkt in Vietnam reeds in de provincie Bên Tre aan uitbreiding van het netwerk van drinkwaterleidingen. In de provincie Ba Ria-Vung Tau is DHV bezig het drinkwatersysteem op het platteland uit te breiden en te verbeteren. Voor deze projecten levert DHV ook de milieueffectrapportages en de sociaaleconomische studies. Met de uitkomsten van deze opdrachten zijn de projecten klaar om uitgevoerd te worden.
worden als een ‘meerlaagse dia’ op elkaar gelegd en vervolgens wordt dat plaatje op basis van de Nederlandse expertise integraal ‘doorgelicht’. Doel is te komen tot een langetermijnvisie en daarop gebaseerde aanbevelingen voor de korte en lange termijn. Een integrale klimaatadaptatiestrategie voor Ho Chi Minh Stad, inclusief de regionale gebiedsontwikkelingen, zal de basis vormen. Daarna wordt dit voor twee wijken verder geconcretiseerd. De aanbevelingen richten zich op de eerste maatregelen op het gebied van veiligheid tegen overstromingen en de financiering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de opgedane ervaringen bij het opstellen van het nationale Deltaplan door de commissieVeerman en in het bijzonder het deelprogramma voor de regio Rotterdam-Rijnmond/ Drechtsteden. Zo grijpt Ho Chi Minh Stad het adaptatieplan niet alleen aan om kennis op te doen maar is het ook dé manier om interdisciplinair en sectoroverstijgend te leren werken.
Zelfwerkzaamheid
Bijzonder in de aanpak is dat het project Ho Chi Minh Stad niet alleen helpt beter ‘gewapend’ te zijn tegen hogere waterstanden; het leert de Vietnamezen het werk zelf te gaan doen, onder leiding van Nederlandse experts. Ze worden getraind om op een andere manier met planvorming om te gaan. Vanuit verschillende sectoren zijn in Ho Chi Minh Stad inmiddels mensen vrijgemaakt die vanaf het begin bij de integrale planvorming betrokken zullen zijn. Afgesproken is dat zowel Nederland als Vietnam de eigen inzet voor zijn rekening neemt.
Mogelijkheden voor Nederlandse watersector
De samenwerking met Ho Chi Minh Stad betekent meer dan het begin van ‘zo maar’ een project in een ver land. Meer dan de helft van de wereldbevolking woont momenteel in steden en dat aandeel zal alleen maar groter worden. Het grootste deel van die stedelijke bevolking woont bovendien in deltasteden. De sterke bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling, in combinatie met een warmer en grilliger klimaat, maken de deltasteden tot zeer kwetsbare gebieden. Dat brengt enorme opgaven met zich mee. Voor Nederland betekent dit dat zich veel mogelijkheden tot projecten zullen aandienen. De samenwerking met Ho Chi Minh Stad is daarom niet alleen goed voor de versteviging van de positie van Rotterdam als voorbeeldstad voor watermanagement en klimaatadaptatie in deltasteden. Het biedt
ook concrete mogelijkheden voor de Nederlandse watersector, zowel voor kennisinstituten als het bedrijfsleven. Nu gaat het nog om integrale visievorming als basis voor fysieke maatregelen. Door de Rotterdamse aanpak én deze samenwerking met Ho Chi Minh Stad als voorbeeld te koppelen aan het Nationaal Watercentrum wordt de keten innoveren-implementerenetaleren-exporteren versterkt. Zo ontstaat een portaal voor Nederlandse expertise op het gebied van integraal stedelijk watermanagement en klimaatadaptatie in deltasteden. Dat is een aanknopingspunt voor het betreden van de markt voor het klimaatbestendig maken van deltasteden. Arnoud Molenaar (programmamanager Rotterdam Climate Proof) Martijn van de Groep (coördinator Water Mondiaal, DG Water) H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 11
11
04-04-11 16:55
Henk Brons, directeur Water van VEMW
“NMA dient watertarieven te toetsen” De wijze waarop de waterbedrijven hun zakelijke afnemers benaderen, is de laatste jaren duidelijk veranderd. De activiteiten van Brabant Water, beschreven in het interview met Lars Kuipéri (zie H2O nr. 5 van dit jaar), zijn daar een duidelijk voorbeeld van. Andere waterleidingbedrijven ontplooien soortgelijke activiteiten. Bij de afvalwaterzuivering zijn reductie van de vuillast en hergebruik van waterstromen vergaand ontwikkeld. De invloed van het bedrijfsleven in het waterbeheer vindt zijn weg via vertegenwoordigers in Raden van Commissarissen en zetels in besturen. Daarnaast is er de Vereniging van Energie, Milieu en Water (VEMW), een landelijke spreekbuis maar ook een kenniscentrum en belangenbehartiger van de zakelijke gebruikers van energie en water. In dit nummer het verslag van een gesprek met Henk Brons, directeur Water van de VEMW, in zijn kantoor in Woerden.
Wat is VEMW voor organisatie?
“VEMW is een vereniging waarvan de leden zakelijke gebruikers van energie en water zijn. Energie, zowel gas als elektriciteit, is een netgebonden levering waar bedrijven evenals huishoudelijke consumenten aan het einde van de keten zitten. Voor water geldt dat ook: drinkwater is een netgebonden levering en afvalwater een stelselgebonden afname. Als een bedrijf marktproducten koopt, grondstoffen bijvoorbeeld of diensten, kan het gewoonlijk kiezen of het iets wel of niet neemt. Bij netgebonden leveringen bestaat die keuzemogelijkheid niet. In deze situaties treedt VEMW op als de belangenbehartiger van de zakelijke afnemers. Dat doen we zowel voor energie als voor water. Op beide gebieden kijken we ook naar de milieuaspecten, in het bijzonder de duurzaamheid. Specifiek voor water is dat het kringlopen doorloopt, zowel binnen als buiten het bedrijf. Intern kun je van alles met het water doen. We kijken hoe je als bedrijf het beste uit het water kunt halen, uit oogpunt van kostenefficiëntie, productkwaliteit, dienstverlening en duurzaamheid.”
Bent u een vereniging van grootverbruikers?
“Dat beeld bestaat, maar is onjuist. Elke zakelijke gebruiker kan lid van onze vereniging zijn. Uit de historie is dit wel te verklaren, want VEMW is in 1998 ontstaan uit een fusie van SIGE en Vereniging Krachtwerktuigen. SIGE was wel een stichting van industriële grootverbruikers van energie. Vereniging Krachtwerktuigen had een lange historie vanuit wensen van de industrie om in de eigen energiebehoefte te voorzien. Daar is later ook het waterbeheer in de bedrijven bijgekomen. Toen in 1998 de elektriciteitsmarkt als gevolg van de EU-regelgeving opengesteld werd, is besloten beide organisaties samen te voegen. Wel is het ingenieursbureau van
12
Krachtwerktuigen in Amersfoort blijven zitten. VEMW behartigt nu de belangen van grote en kleine bedrijven. Vaak trekken we samen op met de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis, omdat de belangen van huishoudelijke en zakelijke afnemers dikwijls parallel lopen.”
Wat zijn voor u de drie belangrijkste onderwerpen op watergebied?
“Ik wil beginnen met vast te stellen dat water in Nederland vaak een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven is. Op de zandgronden gaat het vaak om grondwater als grondstof, bij de bierbrouwerijen bijvoorbeeld, of om proceswater zoals in de papierfabrieken. Aan de Zaan, waar veel voedingsmiddelenbedrijven gevestigd zijn, wordt water vooral gebruikt als koelwater. Langs de kust gaat het om de bereikbaarheid voor grote schepen en ook om de koelwaterfunctie. We zien dat onder andere bij de chemiebedrijven in Rotterdam en Delfzijl. Bij alle functies die water in Nederland heeft, is die industriële functie een belangrijke. Uiteraard in balans met het belang van water voor natuur, landbouw en recreatie. Om nu op uw vraag te antwoorden, het eerste punt voor ons is de vergunningverlening op watergebied. Een bedrijf moet gemakkelijk bij water kunnen en vaak is dat niet het geval.”
Kunt u dit wat nader toespitsen?
“Als een bedrijf grondwater wil gebruiken, moet de provincie de vergunning verlenen. Daarna is de vraag wat het beoordelingskader is. Dat speelt bijvoorbeeld bij afvalwater. Bij een lozing op het gemeentelijke riool vinden we dat het ondernemingsbelang voorgaat en dat het oneigenlijk is dan een waterschapsbelang voor te laten gaan. Vroeger gebeurde dat wel eens, wat kon leiden tot een verbod op het lozen van dun water. VEMW vindt dat onjuist. De wetgever nu gelukkig ook. In de zogeheten
waterladder in de Wet milieubeheer gaat het belang van het bedrijf nu voor. Toch blijven de tarieven en voorwaarden voor de industrie op het gebied van afvalwater nog star en ondoorzichtig, terwijl sprake is van een vorm van dienstverlening. In de huidige tijd moet je die voorwaarden niet dichttimmeren met heffingen en vergunningen, maar moet een overheid samen met het bedrijf tot de beste maatschappelijke oplossing komen. We pleiten dus voor flexibiliteit in plaats van starheid.”
En bij lozing op oppervlaktewater?
“Bij lozing van afvalwater op oppervlaktewater is het de vraag waarom daarvoor nog een aparte lozingsvergunning nodig is. Voor ons is echter de vraag waarom het onderdeel ‘water’ niet meegenomen kan worden in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingrecht (WABO), zoals dat met ‘lucht’ en ‘geluid’ het geval is. In dat kader kan dan een integrale afweging worden gemaakt. Elke extra vergunning leidt voor bedrijven tot extra kosten en vertraging, vaak door gebrek aan afstemming. Zeker nu de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat zijn samengevoegd en het gehele beleidsterrein wordt behartigd door één staatssecretaris, zou ook het wateraspect opgenomen moeten worden in de omgevingsvergunning.” “Onze invalshoek is het belang van het bedrijf. We gaan in de praktijk kijken hoe dat het beste is te behartigen. We denken niet in Haagse termen en proberen bedrijven te helpen ontsnappen aan die Haagse stolp. Zo gaan we ook om met de Europese regelgeving. Nederland kan daarin twee benaderingen kiezen. De ene is streven naar een gelijk Europees speelveld. Dan moet je er vroeg bij zijn in ‘Brussel’ en als bedrijfsleven zoveel mogelijk proberen op te trekken met de Nederlandse overheid. De andere benadering is dat Nederland de regels uit ‘Brussel’ laat komen en er dan
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 12
04-04-11 16:55
interview een schepje bovenop doet door het beste jongetje van de klas te willen zijn. Daarmee benadeel je de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en bevorder je dat bedrijven naar het buitenland trekken.”
Speelt dat op enig punt?
“Bij koelwaterproblemen zie je dat. Als het water in de rivieren te warm dreigt te worden, heeft het geen zin in Nederland extra eisen te stellen, maar zul je in stroomgebiedverband moeten bezien wat de beste aanpak is. De Rijn komt op dit moment
garantie dat de hoogst mogelijke efficiëntie wordt bereikt. Toezicht blijft nodig, en vooral specifiek en deskundig toezicht. Het is prima dat de Inspectie Volksgezondheid toeziet op kwaliteit en betrouwbaarheid. Maar deze inspectie heeft geen financiële deskundigheid. Daartoe zou de minister de NMa moeten inschakelen. Die kan de tarieven toetsen. Alleen effectief toezicht houdt monopolisten scherp. We zijn heel benieuwd waar de staatssecretaris op 1 juli mee komt als hij de Drinkwaterwet in werking wil laten treden. Op afvalwatergebied zien we
worden. Wat het waterbeheer betreft is onze grote zorg dat er straks een doelmatige en sobere uitvoering van de maatregelen van de Deltacommissie komt. De stroomgebiedbenadering spreekt ons aan. We vinden dat de taken van Rijkswaterstaat en de waterschappen daarbij uitstekend samengevoegd kunnen worden in grote regionale eenheden.”
Wat is uw derde hoofdpunt?
“VEMW vindt dat de industrie een essentiële positie in de waterketen vervult. Die komt in deze tijd vooral op het punt van duurzaamheid tot uiting. Denk maar aan de rol van Dow Chemical in Terneuzen, waar het bedrijf samen met Evides en het waterschap werkt aan de zoetwatervoorziening van Zeeuws-Vlaanderen. Denk aan de rol van de Suiker Unie bij de productie van biogas in Dinteloord (zie H2O nr. 23 uit 2010). In Eerbeek zijn de papierfabrieken met de gemeente en het waterschap in gesprek over het combineren van de afvalwaterzuivering en de energievoorziening. Het is een andere manier van kijken, samen zoeken naar duurzame oplossingen op het gebied van water en energie: vormen van partnerschap en belemmeringen uit de weg ruimen op het gebied van regelgeving en heffingen.”
Hoe ziet uw loopbaan eruit? Henk Brons
warmer Nederland in dan hij de zee instroomt. Dat betekent dat in Nederland nog veel koelvermogen beschikbaar is, dat aan de randen van ons land door chemische bedrijven in combinatie met diepzeehavens benut kan worden. Dat staat los van de temperatuur in het IJsselmeer. Als die te hoog dreigt te worden, zul je stroomopwaarts in Duitsland iets moeten doen. Maatregelen moeten realistisch zijn, niet losstaan van de werkelijkheid.”
Wat is uw tweede punt?
“Dat is onze algemene stelling dat in Nederland water te duur is. Ik zal dat zo specifiek mogelijk onderbouwen. Bij de drinkwaterbedrijven zien we een verschuiving van het klassieke nutsbedrijf naar het multi-utiliteitsconcept. Het klassieke nutsbedrijf had een regionale functie; de regio zag er op toe dat de kosten laag bleven. Het drinkwaterbedrijf in Amsterdam, Waternet, is het laatste bedrijf dat dat karakter nog heeft. Bij de andere bedrijven is de rol van de regio vaak verwaterd. De winsten zijn sterk gestegen, er worden grote uitkeringen aan de aandeelhouders gedaan, maar aan gerechtvaardigde verlangens om transparantie wordt niet tegemoet gekomen. Ook in de Tweede Kamer is dit aan de orde gesteld.”
De vrijwillige benchmark heeft aanzienlijke gevolgen in de bedrijven gehad.
“Die benchmark is op zich goed. We geven de drinkwatersector ook het compliment dat deze zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen. Maar de benchmark is geen
hetzelfde. De Feitencommissie Doelmatigheid Waterketen heeft aangegeven dat in totaal 550 miljoen euro per jaar te bezuinigen valt. We vinden dat de wetgever moet regelen dat dit ook gerealiseerd wordt. Het Rijk kan niet achterover leunen en het aan de waterschappen en de gemeenten overlaten.”
Wat moet er gebeuren?
“Er moet een gevoel van absolute urgentie komen. Het speelkwartier is voorbij. Beleid en uitvoering moeten gescheiden worden. Het beheer van de riolering moet naar een professioneel, bovengemeentelijk niveau getild worden. Het beheer van de rwzi’s moet apart gezet worden, in de vorm van NV’s of stichtingen, als het maar leidt tot een bedrijfsmatige aanpak. In de nieuwe Waterwet is het pad daarvoor al geëffend, dankzij een amendement van Jan Boelhouwer. In artikel 3.8 wordt gesproken van ‘zelfstandig beheer van inname, inzameling en zuivering van afvalwater’. We vinden dat de minister niet tot 2013 moet wachten met voorstellen, maar dit proces moet versnellen.”
Resten de kosten van grondwater en het waterbeheer.
“Nederland is Europees kampioen grondwaterbelasting. In het kader van de verdrogingsbestrijding is die ooit ingesteld voor industrie, landbouw en drinkwater. Industrie en drinkwater halen inmiddels grondwater uit de diepe ondergrond. Staatssecretaris Wijn heeft indertijd de landbouw vrijgesteld. Die heffing dient dus inmiddels geen enkel milieudoel meer en moet gewoon afgeschaft
“Ik ben in 1968 geboren in Barneveld. Mijn grootvader was molenaar op een graanmolen in Kootwijkerbroek. Mijn vader is daar ook nog molenaar geweest. Van 1986 tot 1992 studeerde ik rechten in Utrecht, zowel de bedrijfsjuridische kant als sociaal-economisch recht, gecombineerd met een specialisatie in Europees recht. Die kennis komt nog steeds van pas. Mijn eerste baan was bij Intron in Houten, een instituut voor materiaal- en milieuonderzoek. Ik begeleidde de belangenvereniging voor hergebruik van bouw- en sloopafval. In 1998 ben ik directiesecretaris van de Pouw-groep geworden, een combinatie die zich bezighoudt met transport, grondreiniging en afvalverwerking. In 1999 werd ik dat in Utrecht bij de Vereniging van Afvalverwerkers, waarbij zowel particuliere als overheidsbedrijven op het gebied van storten, verbranden en composteren van afval waren aangesloten. Ik coördineerde ook het lobbywerk in Den Haag en Brussel. Daar kreeg ik de gelegenheid bedrijfskunde te studeren aan de Twente School of Management in combinatie met de Rijksuniversiteit Groningen. In 2003 heb ik die studie afgerond en ben ik overgestapt naar VEMW. De energiesector en de afvalverwerking waren inmiddels volwassen sectoren, gericht op de Europese markt. De watersector zat nog op slot. Men dacht niet vanuit de klant. Het waren nutsbedrijven in handen van de overheid. Dus zat het wel goed met de efficiëntie, was de gedachte. Maar de praktijk leerde anders. Mijn streven is de sector op dat punt te helpen veranderen. Water mag niet duurder zijn dan nodig en dat is helaas nog wel het geval. De klus is dus nog niet geklaard.” Maarten Gast H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 13
13
04-04-11 16:55
Wil de watersector de BV Nederland redden? De actie Storm is een leuk vervolg op het Bestuursakkoord Waterketen 2007, het Feitenonderzoek 2010 een eerste stap, maar het Bestuursakkoord Water 2011 (dat binnenkort ondertekend wordt) zal over 20 jaar niet in de analen van de geschiedenis staan. Om in de toekomst mee te spelen op het vlak van water zijn in Nederland veel grotere veranderingen nodig. Aldus André Struker van Waternet en Johan de Bondt van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Visie op lange termijn met betrekking tot water in huis.
D
e wereldbevolking zal groeien van 6,5 miljard nu naar 9 miljard mensen in 2050, van wie 70 procent in delta’s woont. Voedsel - en daarmee ook water - zal naast grondstoffen en energie nog belangrijker worden.
Gecombineerd met de gevolgen van het opwarmen van de aarde liggen er grote uitdagingen. Landelijk zijn de verschillende overheidsorganisaties en het bedrijfsleven druk zoekende welke rol Nederland in de toekomst moet gaan spelen en hoe de BV
Visie op lange termijn met betrekking tot bestaande bebouwing.
Nederland zijn geld met het bovenstaande gaat verdienen. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een duidelijke richting gegeven. De overheid voert een gerichter beleid om innovatie en ondernemerschap te bevorderen door samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid te stimuleren. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zet in op toekomstige economische topgebieden van Nederland, zoals water, voedsel, energie en tuinbouw. Richting ontwikkelingslanden heeft de regering het uitgangspunt hulp ingewisseld voor investeren, met als doel zelfredzaamheid in die landen. Ontwikkeling van de private sector zal één van de speerpunten worden, evenals het bijdragen aan het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelen. Daarbij wordt de nadruk gelegd op thema’s waar Nederland goed in is, zoals waterbeheer. Kennis en kunde worden ingezet en publiek-private partnerschappen uitgebreid. En via Water Operators Partnerships wordt publiek-publiek gewerkt aan verbetering van managementkwaliteit en
14
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 14
04-04-11 16:55
opinie
Visie op lange termijn met betrekking tot nieuwbouwwijken. Visie op lange termijn met betrekking tot het landelijk gebied.
Het kabinet heeft de verantwoordelijke waterpartijen uitgedaagd de voordelen van de waterketen nader uit te werken. In het eerste kwartaal van 2010 is daarop een ‘feitenonderzoek’ uitgevoerd. Alle partijen in de waterketen (Rijk, Vewin, IPO, VNG, UvW) hebben aan dit onderzoek bijgedragen. Het schetst de ambities voor de sector, zo veel mogelijk onderbouwd met feiten. Op landelijk niveau is de conclusie dat waterschappen in 2020 met betrekking tot de afvalwaterzuivering 100 miljoen euro kunnen besparen. Voor de drinkwatersector en riolering is dat respectievelijk 70 en 140 miljoen euro. Daarbovenop, indien riolering en afvalwaterzuivering als één geheel worden gezien en aangestuurd, is door integraal afvalwaterbeheer 140 miljoen euro besparing haalbaar. Mochten drinkwatertaken ook geïntegreerd worden, zijn nog eens besparingen van 100 miljoen euro mogelijk. In totaal komt dat neer op 550 miljoen euro. Het feitenrapport gaat niet alleen over geld. Ook kwaliteitsverbetering, betere kennisopbouw en een-aantrekkelijk-werkgever-zijn zijn voordelen. AGV en de gemeente Amsterdam, de initiatiefnemers van Waternet, denken dat deze besparingen haalbaar zijn, mits partijen ook écht durven. En veel tijd is er niet meer voordat het Rijk ingrijpt: het is vijf voor twaalf.
ontstaat ruimte voor nieuw beleid en innovatie én ben je een volwaardig gesprekspartij in publiek-private samenwerking. Deze voorwaarden zijn nodig om aantrekkelijk te zijn in partnerschappen en voor toekomstige werknemers. Bezuinigen is hierbij de prikkel om te investeren: in nieuw beleid en slimmere werkwijzen.
-capaciteit van waterorganisaties ter plekke. Naast het Rijk legt het NWP in zijn toekomstvisie ‘Water 2020’ de vinger op de zere plek. Om internationale ambities te kunnen waarmaken, zijn meer samenhang en minder versnippering binnen de sector nodig. Koppeling van de geschetste mondiale verwachtingen voor de komende decennia aan de ambities van het huidige kabinet, maakt dat een sterke, goed georganiseerde (water-)overheid nodig is. Waarom? Met de nadruk op de topgebieden wordt een duidelijk appèl gedaan op samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. De overheid - lees drinkwaterbedrijven, waterschappen en gemeenten kan deze rol alleen maar invullen als zij een volwaardige partij is voor het bedrijfsleven en de kennisinstituten. Voldoende massa - lees verdere opschaling en integratie - is daarbij een vereiste. Kijkende naar de wereldwijde waterbehoeften blijkt het van belang te denken in totaal-waterconcepten. Landen en delta’s redeneren vanuit de sanitatiegedachte en dat vereist dat partnerschappen ook in deze ‘sanitatielijn’ gaan denken. Dat impliceert dat de waterketen als totaalconcept wordt
benaderd. Een voorwaarde voor de Nederlandse watersector om zich tot wereldspeler te ontwikkelen is dat de regering ruimte biedt aan partijen om samen innovaties ook in de praktijk te realiseren. Rondom energieprojecten gaat dit regelmatig mis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de aanbesteding van een windenergieproject in de Noordzee, dat gegund is aan een Duits bedrijf terwijl ook Nederlandse partijen het konden realiseren. Wat nodig is, zijn overheidsorganisaties die van voldoende omvang zijn om de waterketentaken uit te voeren, kwaliteit te garanderen, kennis op te bouwen en verder te ontwikkelen (onder meer in partnerschappen), een aantrekkelijke werkgever te zijn, een internationale component hebben én een aantrekkelijk partij zijn in publiekprivate samenwerking.
De toekomst
Denken en handelen in totaalconcepten als de watercyclus moet, waarbij zowel de beleidsvoorbereiding als de uitvoering in één hand liggen. Samen met een pro-actieve rol is effectiever en efficiënter werken mogelijk. Door dit in een grotere organisatie te doen,
De waterketenpartijen (gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven) kunnen alleen bij verdergaande clustering een belangrijke bijdrage leveren aan de toekomst van de BV Nederland. Het Bestuursakkoord Water biedt daarvoor waarschijnlijk nog te weinig houvast. Het lijkt erop dat sentimenten en conservatismen een grote rol spelen. Ter illustratie: in het rapport ‘Leerervaringen drinkwatersector’ uit 2002 halen gemeenten ideële en financiële motieven aan om zich tegen verzelfstandiging van waterleidingbedrijven te verzetten. Deze motieven zijn niet overeind gebleven. Dezelfde motieven worden nu weer ingezet om tegen verzelfstandiging van riolering te zijn. André Struker (Waternet) Johan de Bondt (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht) NOTEN 1) De Bondt J. (2011). Bezuinigen en investeren. In ‘Water: crisis of nieuwe economie’ pag. 81 van de bundel van de 63e Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater, 14 januari 2011. 2) NWP (2011). Water 2020, Wereldleiders in water. 3) Dicke W., E. ten Heuvenhof en H. Stout (2002). Leerervaringen drinkwatersector. TU Delft.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 15
15
04-04-11 16:55
Water spiegel
Nieuwskatern van Vewin nummer 3, april 2011
‘Vergroting slagkracht WOP’s vergt structurele financiering’ Water Operator Partnerships (WOP’s), waarin ook Nederlandse drinkwaterbedrijven participeren, brengen de millenniumdoelen voor drinkwater en sanitatie dichterbij. Deze partnerschappen tussen waterbedrijven uit donorlanden en ontwikkelingslanden zijn effectief in het opbouwen van een duurzame watervoorziening. Voor vergroting van de slagkracht is meer bekendheid met het WOP-concept bij politici en overheden noodzakelijk, evenals (meer) structurele financiering. Ontwikkelingsbanken moeten de toegevoegde waarde van WOP’s inzien. Dat was de uitkomst van de GWOPA-conferentie in Kaapstad (20-21 maart), voorafgaand aan Wereldwaterdag.
D
oel van de eerste tweejaarlijkse conferentie van de Global Water Operators’ Partnerships Alliance (GWOPA), georganiseerd door UN Habitat, was versterking van de WOP-aanpak en vergroting van het bewustzijn over Water Operator Partnerships. “Zonder de professionele bijdrage van WOP’s werkt het water- en sanitatiebeleid niet”, zei prins Willem-Alexander, aanwezig bij het congres als voorzitter van de VN-adviesraad ‘Water en sanitatie’. Hij wees erop dat de partnerschappen tussen waterbedrijven uit donorlanden en ontwikkelingslanden op kosteneffectieve wijze capaciteit opbouwen in de lokale watervoorziening. “Dat is de beste manier om de millenniumdoelen voor drinkwater en sanitatie te bereiken.” De Nederlandse drinkwaterbedrijven, die al meer dan tien jaar actief zijn in langjarige partnerschappen met waterbedrijven in ontwikkelingslanden, werden als referentiepunt genoemd. De drinkwaterbedrijven stellen onder meer kennis over waterzuivering, leidinginfrastructuur en bedrijfsvoering beschikbaar aan hun partners en wisselen personeel uit. Met succes, want de WOP’s blijken een effi-
16
W A T E 44 H2O / 07 - 2011
R S P I E G E L
H2O_WSUp2011-03.indd 44 1101167_H2O nr 07 2011.indd 16
U P D A T E
/
ciënte en effectieve strategie om de drinkwaternood in ontwikkelingslanden te helpen verlichten. Met de erkenning van water als universeel mensenrecht is het belang van de toegang tot veilig drinkwater en adequate sanitatie voor ontwikkelingskansen onderstreept. Dit geeft een krachtige impuls aan de millenniumdoelen van de VN. Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen vormen de basis voor duurzame economische ontwikkeling en dragen bij aan de realisatie van alle acht millenniumdoelen. Duurzame watervoorzieningen – inclusief verantwoord bronnenbeheer en hergebruik van gezuiverd afvalwater – vragen om inzet en betrokkenheid van lokale overheden. De exploitatie en verdeling van water is een plaatsgebonden vraagstuk, dat lokale oplossingen vereist. Meer dan 90 procent van de watervoorziening wereldwijd is publiek georganiseerd. Aanpak van de waterproblematiek is daarom een taak van publieke water operators. WOP’s zijn een heel effectieve manier om duurzaam de waterproblematiek aan te pakken. Om de slagkracht en het succes van
N O V E M B E R
WOP’s te vergroten, moet het ‘merk’ verder geprofessionaliseerd worden. Aan het WOP-concept kleeft nog te veel de schijn van vrijblijvendheid omdat de ‘harde’ resultaten zich pas tonen na een aantal jaren van capaciteitsopbouw; het blijkt moeilijk ‘verkoopbaar’ aan financiers. “Effectieve financieringsmechanismen blijven een uitdaging”, aldus Willem-Alexander in Kaapstad. “Ontwikkelingsbanken erkennen het potentieel van WOP’s, maar er zijn meer investeringen nodig.” Essentieel is een solidere financieringsbasis bij ontwikkelingsbanken zoals de Wereldbank. Om het WOP-concept te versterken moeten politici en overheden overtuigd zijn van de toegevoegde waarde. UN Habitat kan fungeren als promotor en ‘advocaat’ van deze aanpak. Van belang is dat ontwikkelingsbanken de toegevoegde waarde van WOP’s inzien. Aan de partnerschappen de taak het succes en de resultaten inzichtelijk te maken. Aangezien donoren zich vaak richten op het arme deel van de bevolking, zullen WOP’s ook moeten laten zien hoe arme mensen ervan profiteren. Meer informatie via Hendrik Jan IJsinga: ijsinga@vewin.nl.
2 0 1 0
04-04-11 04-04-11 15:36 16:55
H2O_
1 15:36
‘Water apart houden in Raamwet omgevingsrecht’ Prioriteit drinkwater bij ruimtelijke afwegingen Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een Raamwet omgevingsrecht, waarin de regelgeving wordt gebundeld en vereenvoudigd. Met het oog op de bescherming van drinkwater(bronnen) vindt Vewin het belangrijk dat niet wordt getornd aan de uitgangspunten van de Waterwet. Voor oppervlaktewater, grondwater en de bodem blijven duidelijke kwaliteitsnormen noodzakelijk. Bij ruimtelijke afwegingen verdient drinkwater prioriteit wegens het maatschappelijk belang en de volksgezondheid. De provincie moet vergunningverlener blijven voor grondwateronttrekking en -infiltratie ten behoeve van drinkwaterbereiding.
I
n het regeerakkoord kondigde het kabinet-Rutte aan met voorstellen te komen voor de bundeling en vereenvoudiging van wet- en regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht. Minister Schultz van Haegen (Infrastructuur en Milieu) komt met een Raamwet omgevingsrecht, dat het milieurecht en ruimtelijke ordeningsrecht omvat. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister aangegeven dat ze het omgevingsrecht ‘over de volle breedte’ – ruimtelijke ordening, infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur, landbouw, mijnbouw en monumenten – eenvoudiger en beter hanteerbaar wil maken voor de gebruikers. De huidige wetgeving is volgens de minister versnipperd en mist samenhang. Eén van de uitgangspunten van het vernieuwde omgevingsrecht is een snellere en goedkopere besluitvorming. Schultz van Haegen gaat kritisch kijken naar onderzoeksverplichtingen en toetsingskaders in de huidige wetten. Ander uitgangspunt is de vereenvoudiging van regels, door aan te sluiten bij wat in Europese wetgeving verplicht is, en door overbodige regels te schrappen. Dit met het oog op een gelijk speelveld binnen de EU. Verder beoogt de minister een flexibeler regelgeving die meer ruimte biedt voor bestuurlijke afwegingen op lokaal en regionaal niveau. De minister wil nog voor de zomer de contouren van de nieuwe Raamwet presenteren.
Vewin vindt het van belang dat niet wordt getornd aan de uitgangspunten van de Waterwet. Bij de uniformering van uitgangspunten van diverse wetten is het belangrijk water apart te houden. Wel zouden de gevolgen van overschrijding van waternormen meer integraal aangepakt moeten worden in deze Raamwet. Aan overschrijding van normen moeten consequenties verbonden worden voor bijvoorbeeld vergunningverlening en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening is een dwingende reden van groot openbaar belang, zoals in artikel 2 van de Drinkwaterwet is geformuleerd. Dit zou in de Raamwet verankerd moeten worden. Bij de integratie van plannen en regels in de Raamwet is het zaak dat de bescherming van drinkwater(bronnen) blijft gehandhaafd, zoals nu gebeurt in provinciale milieuverordeningen en beleidsplannen door het aanwijzen van bijvoorbeeld grondwaterbeschermingsgebieden.
Uniformering van normstellingen in de Raamwet mag niet koste gaan van te realiseren water- en milieudoelstellingen. Voor oppervlaktewater, grondwater en de bodem blijven duidelijke, nationale kwaliteitsnormen noodzakelijk. Zonder heldere normen en monitoring is handhaving niet mogelijk. Dan is ook niet na te gaan of de waterkwaliteitsdoelen van de Kaderrichtlijn Water worden gehaald. Vewin pleit daarnaast voor onderlinge afstemming van normen. De normen voor de bodem (sanering van verontreinigingen) sluiten bijvoorbeeld niet goed aan op de normen voor gronden oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterbereiding.
Vergunningen
Wat betreft de ruimte voor ruimtelijke afwegingen wijst Vewin erop dat drinkwater prioriteit verdient. Het duurzaam
Vewin meent dat vergunningen noodzakelijk blijven. In tegenstelling tot vergunningen zijn meldingen (van mogelijk milieubelastende activiteiten) niet gekoppeld aan te behalen kwaliteitsdoelstellingen. In de nieuwe wetgeving zouden meldingen duidelijk moeten worden gerelateerd aan waterkwaliteitsdoelen. Beter een voortraject met heldere voorwaarden dan een niet te handhaven traject achteraf zonder duidelijke normen. Voor grondwateronttrekking en -infiltratie ten behoeve van de drinkwatervoorziening moet de provincie de vergunningverlener blijven. Meer informatie via Wendela Slok: slok@vewin.nl.
W a t e r s p i e g e l
H2O_WSUp2011-03.indd 45 17 1101167_H2O nr 07 2011.indd
u p d a t e
/
n o v e m b e r
H2O / 07 - 2011
2 0 1 0
4517
04-04-11 16:55 15:37 04-04-11
‘Voldoende ruimte voor leidingen in dijken’ Nationale afspraken tussen waterschappen en netbeheerders Er moet voldoende ruimte in dijken beschikbaar blijven voor de aanwezige infrastructuur, zoals drinkwaterleidingen. Als beheerder van de ruimte waarin kabels en leidingen liggen, zouden waterschappen meer rekening moeten houden met de belangen van netbeheerders, waaronder drinkwaterbedrijven. Deze moeten in een vroeg stadium van bijvoorbeeld dijkverzwaringstrajecten worden betrokken bij de uitvoering. Vewin pleit voor afspraken op nationaal niveau over de samenwerking tussen waterschappen en netbeheerders bij dijkverzwaring.
D
e uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het programma Ruimte voor de rivier gaat gepaard met grootschalige ruimtelijke ingrepen. Voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma hebben de waterschappen recent de veiligheid van de waterkeringen beoordeeld. Op veel plaatsen leidt dit tot dijkverzwaring, met mogelijke consequenties voor de aanwezige infrastructuur waaronder drinkwaterleidingen. Dijken maken voor netbeheerders – drinkwaterbedrijven, energiebedrijven en telecombedrijven – deel uit van de openbare ruimte. Als beheerder van de ruimte waarin de infrastructuur van netbeheerders is aangelegd, zouden waterschappen de regie moeten voeren over het gebruik en er zorg voor moeten dragen dat er voldoende plek is voor kabels en leidingen. Vaak houden waterschappen echter onvoldoende rekening met de belangen van netbeheerders en de aanwezigheid van kabels en leidingen. Drinkwaterbedrijven worden daardoor in dijkverzwaringsprocessen geconfronteerd met de beslissing dat er voor hen geen ruimte is. Het vinden van alternatieve tracés leidt tot hoge maatschappelijke kosten. Wanneer waterschappen alleen oog hebben voor dijkbe-
18
W a t e 46 H2O / 07 - 2011
r s p i e g e l
1101167_H2O nr 07 2011.indd 18 H2O_WSUp2011-03.indd 46
u p d a t e
/
heer en veiligheid als hun kerntaak, gaan ze voorbij aan alternatieve inrichtingsvarianten voor de leidinginfrastructuur die wellicht tegen lagere maatschappelijke kosten zijn te realiseren.
Belangen netbeheerders Vewin is van mening dat bij dijkverzwaring voldoende ruimte beschikbaar moet blijven voor kabels en leidingen. Ook bij projecten in het kader van Ruimte voor de rivier zal in een vroegtijdig stadium rekening gehouden moeten worden met de aanwezigheid van netten en de belangen van netbeheerders. Sommige waterschappen hanteren als beleidsuitgangspunt dat leidingen niet in dijken thuishoren en moeten worden verwijderd zodra dat mogelijk is. Netbeheerders bestrijden dit. Wettelijk gezien bestaat er geen enkele aanleiding om kabels en leidingen uit dijken te weren. Met de toetsingskaders VTV (voorschrift toetsen op veiligheid) en NEN 3650 (technische eigenschappen en sterkte waaraan leidingen moeten voldoen) kan de veiligheidssituatie van kabels en leidingen in dijken goed worden beoordeeld.
garanties. Drinkwaterbedrijven hebben bovendien grote aandacht voor het veiligheidsmanagement van hun waterleidinginfrastructuur. Daarbij worden ook potentieel risicovolle situaties opgespoord en beoordeeld. Indien nodig worden aanvullende beheermaatregelen genomen.
Tijdige inspraak Bij het herontwerpen van dijken vindt Vewin tijdige betrokkenheid en inspraak van drinkwaterbedrijven cruciaal om een optimaal ontwerp te kunnen realiseren, rekening houdend met de ligging van kabels en leidingen. Wanneer netbeheerders pas in de laatste fase van dijkverzwaring bij de uitvoering worden betrokken, bestaat het risico van niet-optimale oplossingen en hoge kosten voor de netbeheerder. In een aantal regio’s werken netbeheerders en waterschappen inmiddels aan samenwerkingsprotocollen. Vewin pleit voor afspraken op nationaal niveau over de samenwerking in dijkverzwaringstrajecten. Voldoende ruimte voor leidingen en kabels in dijken moet daarin als uitgangspunt worden verankerd. Meer informatie via Rob Eijsink: eijsink@vewin.nl.
Ook voor netbeheerders staat de veiligheid van dijken voorop. Daarvoor bieden de NEN-normen en VTV-toets voldoende
n o v e m b e r
2 0 1 0
04-04-11 15:37 16:55 04-04-11
H2O_
1 15:37
‘Aanbestedingsregels niet nodeloos ingewikkeld maken’ Huidige situatie met aparte AMvB’s behouden
Drinkwaterbedrijven willen de huidige situatie met twee aparte AMvB’s – Bao voor overheidsopdrachten en Bass voor speciale sectoren – behouden. Vewin is daarom voor het handhaven van twee aparte AMvB’s. Samenvoeging leidt tot ingewikkelde regelgeving en het risico van gerechtelijke procedures. Vewin pleit voor minder EU-voorschriften bij aanbestedingen, vanwege de administratieve rompslomp.
D
e Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd aan de hand van twee Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s), die eind 2005 in werking zijn getreden. Het gaat om het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (Bass). De Tweede Kamer heeft momenteel een wetsvoorstel van het ministerie van Economische Zaken in behandeling. Dit wetsvoorstel integreert de twee bestaande AMvB’s.
Brussel is tot nu toe geen enkel signaal ontvangen dat de Europese wetgever voornemens is de richtlijnen ineen te schuiven.
prikkels om zo efficiënt mogelijk in te kopen. Vewin is vóór vermindering van EU-voorschriften bij het plaatsen van opdrachten in de drinkwatersector.
Administratieve rompslomp
Meer informatie via Jolanda Stembord: stembord@vewin.nl.
Ondoorzichtig
Het zogeheten Groenboek voor de modernisering van de Europese aanbestedingsmarkt bevat ook allerlei vragen die gericht zijn op speciale sectorbedrijven over het nut en de toegevoegde waarde van de Europese aanbestedingsrichtlijnen.
Door de vele verwijzingen die het gevolg zijn van het samenvoegen van het Bao en het Bass is de wet echter ondoorzichtig geworden. Van vereenvoudiging van de regelgeving is geen sprake. Integendeel, met het wetsvoorstel dreigt de regelgeving te ingewikkeld te worden. Dat brengt het risico van juridisering en meer gerechtelijke procedures met zich mee. Het inkoopproces is bij drinkwaterbedrijven in handen van professionals die zelden worden geconfronteerd met gerechtelijke procedures. Zij willen deze huidige situatie bij aanbestedingen graag zo houden. Vewin sluit zich daarbij aan en pleit voor het behoud van de huidige aanbestedingspraktijk met twee aparte AMvB’s: het Bao en Bass. Ook vanuit
Vewin is voorstander van vermindering van het aantal EU-voorschriften bij het plaatsen van opdrachten in de drinkwatersector. De huidige regels veroorzaken veel administratieve rompslomp en lasten, terwijl hetzelfde resultaat ook met minder regels kan worden bereikt.
Efficiency De verplichtingen uit de EU-regelgeving zijn verankerd binnen de professionele inkoopprocessen van de tien drinkwaterbedrijven. Uit efficiencyoverwegingen maken de drinkwaterbedrijven maximaal gebruik van de aanwezige expertise van de leveranciersmarkten. Door jarenlange deelname aan benchmarks zijn de drinkwaterbedrijven gericht op efficiency en marktconform handelen. Voor hen zijn er meer dan voldoende W a t e r s p i e g e l
1101167_H2O nr 07 2011.indd H2O_WSUp2011-03.indd 47 19
Colofon Waterspiegel Update is een periodieke uitgave van Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland. Waterspiegel Update brengt nieuws en opinies uit de wereld van water en aanverwante sectoren. UITGEVER Rinus Vissers Nijgh Periodieken B.V. (directie@nijgh.nl) HOOFDREDACTIE Vewin Marco Zoon (zoon@vewin.nl) (EIND)REDACTIE Nijgh Periodieken B.V. Pieter de Vries (p.de.vries@nijgh.nl) DRUK EN LAY-OUT DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever.
u p d a t e
/
n o v e m b e r
H2O / 07 - 2011
2 0 1 0
4719
04-04-11 04-04-1116:55 15:37
waternetwerken watercolumn
And....action!!
E
en scène met een vliegende start. U kent dat beeld wel: de regisseur roept en de spelers komen vanuit stand in actie. Onze film gaat over de avonturen van het familiebedrijf Water. Eigendom van een gegoede, grote familie met veel ooms, tantes, neefjes en nichtjes. Beetje Buddenbrooks. Veel Discovery, met vlagen GTST en Dynasty. We zitten nu in aflevering 2011, waarin de familie er een beetje doorheen zit. Het familiebedrijf doet het best wel leuk, maar de kosten zijn te hoog en de spullen verkopen in het buitenland slecht. Eigenlijk weet iedereen wel dat het bedrijf te veel family business is geworden. Wat nu?
International Water Week
De International Water Week van 29 oktober tot en met 4 november moet de werelden van watertechnologie en watermanagement samenbrengen. De bedrijven, non-profitorganisaties, overheden en wetenschappers die deelnemen, zullen actief zoeken naar praktische oplossingen voor mondiale waterproblemen.
Om de boel beter aan de man te brengen, wordt een A-team ingeschakeld, een echt topteam. Met als regisseur een zwaargewicht uit het bedrijfsleven. Iemand die het klappen van de zweep kent. Veel van de wereld gezien. Geen echte familie, meer huisvriend dan oom. De familie kijkt er met een schuin oog naar, maar weet dat de schoen aan de kostenkant wringt. Eén van de tantes wil een aantal slimme neefjes en nichtjes opdracht geven nieuwe, innovatieve producten te bedenken. Het idee is daarmee de kosten omlaag te brengen en met diezelfde producten de markt op te gaan. Goed voorbeeld doet immers goed volgen. Slimme tante. Als het de jongelui lukt, moeten ze het bedrijf maar overnemen op termijn, vindt ze. Natuurlijk veel gebrom van een aantal wat oudere ooms. "Mot dat nou zo?" Maar diep in hun hart weten ze wel hoe laat het is. Soms kan een huisvriend helpen. Oom Wim is voor. Wie volgt? Romantische komedie, drama? Ik hoop dat ik in een actiefilm zit. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
De eerste editie van de International Water Week (IWW) heeft als doel geïntegreerde oplossingen te presenteren: een holistische benadering van het water vormt het uitgangspunt voor het oplossen van uitdagingen op het gebied van water in de wereld. Het zesdaagse evenement beoogt een platform te zijn voor de gehele waterindustrie en omvat de inter nationale beurs Aquatech en de conferentie Aquaterra over water en kustbescherming. Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk en Waternet organiseren conferenties over energie, steden, Water Operator Partnerships en internationale benchmarking. Bijdragen voor deze conferenties zijn welkom tot 16 mei. De Internationale Water Association, het Netherlands Water Partnership en Amsterdam RAI organiseren conferenties over kusten, innovatie en industrie. De deelnemers aan de conferenties krijgen de mogelijkheid een aantal goede praktijkvoorbeelden te bezoeken. Om te voldoen aan de wereldwijde uitdagingen op watergebied heeft de watersector een jonge doelgroep nodig met frisse ideeën en het vermogen onbegrensd te denken. De week biedt daarom een apart jongerenprogramma voor studenten en vakmensen onder de 35 jaar.
Activiteiten • E en selectie van jonge waterambassadeurs zal resultaten en standpunten uit de International Water Week uitdragen en een brug proberen te bouwen naar de volgende editie in 2013; • Voorafgaand aan de International Water Week in Amsterdam zal wereldwijd een oproep voor studenten en jonge vakmensen worden verzonden om een korte film over de watercyclus in hun omgeving in te sturen. De beste inzending wint de Water Film Award 2011; • Ook zal vooraf een oproep onder jong talent worden verspreid om na te denken over het oplossen van problemen in de watersector. De Wetskill Challenge is een wedstrijd gericht op creatieve en innovatieve ideeën. De uitdaging is om vanuit verschillende disciplines vragen als ‘hoe verminder je de totale ‘watervoetafdruk’ van een bepaald product?’ te beantwoorden. De ideeën worden beoordeeld en de jongeren met het beste idee winnen de Young Innovation Award 2011; • Een vierdaagse bijeenkomst waarop circa 35 internationale PhD-studenten en jonge vakmensen uit het bedrijfsleven een workshop voorbereiden door het schrijven van een wetenschappelijke bijdrage over het onderwerp ‘Wateruitdagingen bij verstedelijking’. Zij krijgen begeleiding van drie hoogleraren waterbeheer en een aantal senior-water deskundigen. De visies zullen op de laatste dag van de conferentie gepresenteerd worden en gepubliceerd in een tijdschrift dat na de International Water Week wordt verspreid.
20
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 20
04-04-11 16:55
waternetwerken Aanstormende watertalenten
WateRColuMn
Studenten, pas-afgestudeerden en andere nieuwe vakmensen uit de watersector waren 16 maart te gast bij pompstation Soestduinen van Vitens in Soest, voor de eerste introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector. De dag was georganiseerd door Koninklijk Nederlands Waternetwerk, NWP en Stichting Wateropleidingen. Aan de hand van vier waterwonderen werden de aanwezigen ingeleid in de watersector. Na een inspirerende inleiding van dijkgraaf Annemarie Moons (Waterschap Vallei & Eem) vertelde Walter van der Meer (Vitens) over duurzame toepassingen van methaan dat
samenwerking en over grenzen heen kijken essentieel zijn. De praktische toepasbaarheid en effectiviteit van deze werkwijze toonde hij er.nieuws_column plat initiaal aan aan de hand van het project ‘Puur water via meervoudig waterhergebruik’ in Zeeuws-Vlaanderen. Nadat de bezoekers het ver.nieuws_column platpompstation hadden bekeken, gingen ze op zoek naar het vijfde waterwonder: welke uitdagingen ver.nieuws_column auteur zien zij voor de toekomst? Een aantal zaken kwam naar voren, zoals meer buiten bestaande kaders handelen, betere kennisexploitatie naar het buitenland en lokale behoeften niet uit het oog verliezen bij schaalvergroting en kennisexport.
gewonnen wordt bij de productie van drinkwater. Hierna besprak Robert Schuuring (Nijhuis Pompen) de Marina Barrage in Singapore: een dam die wordt gebruikt om een duurzaam zoetwaterreservoir te creëren. Ferdinand Kiestra (Waterschap Aa en Maas) behandelde De Energiefabriek: het project waarbij rwzi’s worden gebruikt om groene energie te leveren. Lambèr Paping van de TU Delft sloot af met een pleidooi om tot een andere manier van werken te komen, waarbij het niet langer gaat om geld of politiek maar de klant, de techniek en de cijfers weer ouderwets centraal komen te staan en
ver.nieuws_column kop
V
Van NIKS naar dubbele PRET Tijdens de Waternetwerk-themadag over het nieuwe werken in de watersector, die op 17 maart plaatsvond, wisselden jong en oud en uitvoering en management hun ervaringen uit in vijf workshops. Van Negatief Individueel Kleinerend en Somber (NIKS) naar Positief Respect Enthousiasme en Teamwork (PRET), dat leidt tot Plezier Resultaat Energie en Trots (PRET), aldus Pascal Bos van Jazo over flexibel werken. Bert Visser (CoThink) liet de aanwezigen inzien dat vakspecialisten en generalisten elkaar aanvullen en nodig hebben. De workshop ‘Persoonlijk leiderschap en hoe richt ik mezelf in’ werd door André Doveren en Erick Oostermeyer van Vitens overtuigend gepresenteerd. Sjaak van Popering en Maurice Willikens (Geodan) lieten de uitgebreide mogelijkheden voor mobiele werkplekinrichting van auto tot iPad zien, waarbij de monteurswagen van Dunea als lichtend voorbeeld ten tonele werd gevoerd. Hoe binnen Waterschap De Dommel de zelfroosterende en zelfsturende teams een succes zijn geworden, werd door Michel van der Klei en Ruud Smulders verteld. De dag werd door de ruim 60 deelnemers ervaren als leerzaam, uitdagend en inspirerend. En voor herhaling vatbaar.
KNW houdt op 14 april weer zijn voorjaarscongres. Thema dit jaar is ‘Samen meer (water)keten: inspereren, leren en verbeteren’. Samen met andere vakmensen kunt u zich buigen over vragen als: Meten we de goede dingen? Zijn we klaar voor de toekomst? Hoe gebruiken we benchmarking als prikkel om samenwerking te stimuleren? Verrichten we de goede onderzoeken? Hoe maken we samenwerking meetbaar? Hoe organiseren we het leren? Tijdens het congres zal intensief gebruik worden gemaakt van nieuwe media. Het voorjaarscongres vindt plaats in hotel Postillion Amersfoort aan het Veluwemeer in Putten.
Bestuurlijke sensitiviteit: vaardigheden centraal Op 12 mei verzorgt het Koninklijk Nederlands Waternetwerk samen met Stichting Wateropleidingen een bijeenkomst over bestuurlijke sensitiviteit. Deze is interessant voor iedereen die in een bestuurlijke omgeving werkt. Het gaat vooral om het verkrijgen van vaardigheden. Daar zal in vijf workshops ervaring mee worden opgedaan. “Bestuurlijke sensitiviteit is niet alleen van belang voor mensen die in een politiek georiënteerde omgeving werken, maar ook voor functionarissen die vaak met een bestuur of management te maken hebben binnen een organisatie. Daar kom je precies dezelfde uitdagingen tegen.” Dit zegt Ingrid
Schröders van Wateropleidingen. Zij is al sinds 2006 met dit onderwerp bezig en vond het hoog tijd dat de aandacht voor dit onderwerp werd verstevigd. “Voor veel bezoekers zal het een eerste kennismaking zijn met bestuurlijke sensitiviteit; voor anderen is het een gelegenheid om hun vaardigheid op te frissen. Bestuurlijke gevoeligheid houdt in dat men onder andere een antenne heeft voor het opereren in een complexe omgeving en zich goed bewust is van de eigen belangen maar ook van die van een ander. Hoe kun je daarin de beste mix bereiken? Het onderwerp is altijd actueel, maar dreigt soms in de aandacht weg te zakken.”
Programma Marijke Vos, ex-Tweede Kamerlid en momenteel wethouder in Amsterdam, zal vertellen over haar ervaringen in het werken in een politiek georiënteerde omgeving. Paul Frissen, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, zal vanuit de wetenschap handreikingen verstrekken over hoe succesvol te acteren in een politieke dan wel bestuurlijke omgeving. Daarna zijn er twee rondes van vijf workshops die gericht zijn op het opdoen dan wel versterken van vaardigheden op het gebied van bestuurlijke sensitiviteit. H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 21
21
04-04-11 16:55
waternetwerken Waterpeil
WateRColuMn
In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselendplat hetinitiaal waterpeil aan er.nieuws_column de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat
ver.nieuws_column kop
V
Enthousiasme delen
ver.nieuws_column auteur
Z
o’n jaar geleden ging ik naar een brainstormsessie van Jong Waternetwerk. Op die dag werd gediscussieerd over wat de visie van jongeren was op de organisatie en wat de organisatie voor jongeren kon betekenen. De reden voor mijn komst was dat ik enthousiast was over mijn werk in de watersector en al een tijdje rondliep met ideeën over hoe jongeren een stempel konden drukken op de watersector. Al snel bleken erg veel mensen enthousiast en waren er talrijke ideeën over mogelijke activiteiten. Aangewakkerd door het enthousiasme van zoveel gelijkgestemden gaf ik aan dat het me leuk leek om ook een steentje bij te dragen aan de organisatie. Samen met drie andere jonge waterdeskundigen verzorgde ik in november 2010 een discussie- en netwerkdag voor jongeren over de waterbeheerder van de toekomst. Het belangrijkste doel voor ons was (en is) om ambitieuze en innovatieve jongeren uit het bedrijfsleven, overheid en onderwijs samen te brengen opdat zij hun ideeën kunnen uitwisselen over waterbeheer in Nederland nu en in de toekomst. De dag was een groot succes: een volle zaal, 15 ingezonden posters en volop discussie. Met deze dag hebben we Jong Waternetwerk nog steviger neergezet als het jongerenplatform binnen de watersector. Door deze dag te organiseren heb ik met veel vakmensen kennisgemaakt, jong en oud. Het viel mij op dat onder jongeren veel enthousiasme bestaat om kennis te delen, ideeën te toetsen en ervaringen uit te wisselen. Door deze inzet en het enthousiasme laat Jong Waternetwerk zich steeds meer als een jong en fris geluid binnen de watersector gelden. Miriam Duijkers (Jong Waternetwerk)
De trainee en haar werkgever Het is nieuw, het is avontuurlijk en het wordt door de gehele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig programma voor net afgestudeerde hbo’ers en wo’ers. Trainee en werkgever bij het Hoogheemraadschap van Rijnland nemen een attribuut mee dat hun gevoel bij het traineeship weergeeft. De trainee: Heleen Kiela (24), medewerker Advies & Onderzoek bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: puzzel. “Omdat ik na mijn studie Geohydrologie aan de Universiteit Utrecht zo snel mogelijk aan de slag wilde, heb ik me ingeschreven bij H2O-job. Daar hoorde ik over het Nationaal Watertraineeship. Niet alleen vond ik het concept goed klinken, maar ook bleek binnen het traineeship een hele leuke baan bij het Hoogheemraadschap van Rijnland beschikbaar te zijn. Als medewerker Onderzoek & Advies houd ik me bezig met de NBW-opgave voor de polders binnen het waterschap. Ik kijk waar de knelpunten zijn en waar aanpassing in de waterberging noodzakelijk is. Omdat een polder over het algemeen meerdere gebruikers heeft, moeten de functies binnen zo’n polder goed op elkaar afgestemd worden. Het mag niet zo zijn dat een bepaalde functie benadeeld wordt ten opzichte van andere. Het is soms een heel gepuzzel om de functies op de juiste manier op elkaar te laten aansluiten. Dat is precies wat ik zo interessant vindt aan mijn baan. “
“Ook tijdens de trainingsdagen op vrijdag staat het zoeken naar aansluiting centraal, maar dan op het gebied van communicatie en gedrag. Je kunt namelijk nog zo’n scherp doel voor ogen hebben, maar als je het niet efficiënt aan anderen kunt overbrengen, wordt het lastig dit te bereiken. Presenteren, omgaan met mensen die heel anders in elkaar zitten dan jezelf, kortom het puzzelen om de juiste aansluiting bij anderen te vinden: dat leren we. Door die trainingen word je je sneller dan in een ‘gewone’ baan bewust van je goede en minder sterke kanten. Daardoor kun je zaken ook in een vroeger stadium verbeteren.” De werkgever: Bas Tammes, Teamleider Advies & Onderzoek bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: plantje. “Waterbeheer is een heel boeiend vak. En bepalend voor de bijdrage die iemand aan dit vak levert, is naar mijn mening de mate waarin hij of zij zich ontwikkelt. Hoe meer aandacht je daarom schenkt aan de ontwikkeling van medewerkers, des te meer ze groeien in het vak. Net zoals bij een plant: als je er goed voor zorgt, groeit hij. Onze organisatie streeft ernaar een goede, aantrekkelijke werkgever te zijn, met veel aandacht voor persoonlijke ontwikkeling en competenties. Bovendien staat ons een behoorlijke vergrijzing te wachten. De eerste tekenen zijn nu al zichtbaar, maar over zeven tot acht jaar wordt dat echt een probleem. Instroom van jonge mensen is dus hard nodig. Het traineeship pas hier perfect bij, mede vanwege die grote aandacht voor persoonlijke ontwikkeling die hen binnen het programma wordt geboden. Daarnaast vind ik het erg leuk om mensen enthousiast te maken voor het vak en ze op te leiden. De stap van de hogeschool of universiteit naar de praktijk is namelijk best groot, het eerste jaar vergt veel begeleiding. Mijn doel is om Heleen binnen twee jaar een aantal basisvaardigheden te hebben bijgebracht, zoals modelleren, analysemethoden en kaders voor interpretatiemogelijkheden. De functie van Heleen is in wezen een gewone startersfunctie, maar wat betreft persoonlijke ontwikkeling gaat zij veel sneller. De kennis en inzichten die zij daar opdoet, neemt ze ook weer mee naar het werk, wat heel leuk is. Haar enthousiasme om zich te ontwikkelen binnen het watervak en de dynamiek die zij inbrengt in het team, maken het traineeship voor mij nu al geslaagd.” Suzanne van den Eynden (H2O-job)
22
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 22
04-04-11 16:55
waternetwerken DRIJFVEER “Er mag wel wat meer aandacht komen voor beleid” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in elke editie één van zijn leden. Deze keer: Arjen Hoekstra (43), hoogleraar Waterbeheer aan de Universiteit Twente. Hij leest H2O sinds zijn studententijd, eind jaren tachtig, en is sinds 2005 lid van KNW. “KNW biedt een prachtig forum voor uitwisseling tussen professionals bij overheden, bedrijven en adviesbureaus, maar ook een mooie brug tussen professionals en academici. Waternetwerk is uitgegroeid tot de Nederlandse beroepsvereniging voor waterbeheer in zijn volle breedheid. Als ik iets moet noemen wat anders kan, is dat er meer evenwicht mag komen in de thema’s die aan bod komen. Er is relatief veel aandacht voor technieken en modellen en minder voor beleid. “ “Ik wist al snel dat ik in deze wereld wilde werken. Tijdens de beroepskeuzetest op de middelbare school kwam het er al uit: 100 procent wetenschap en techniek. En ik ben bang dat dit nooit veranderd is. Als hoogleraar Waterbeheer geef ik colleges aan zowel eerstejaars als vierdejaars en begeleid ik afstudeerders en promovendi. Daarnaast leid ik een groep onderzoekers. Ik besteed zelf ook veel tijd aan onderzoek en het schrijven van artikelen. Tot slot ben ik wetenschappelijk directeur van het Water Footprint Network en heb in dat kader gewerkt aan het ontwikkelen van de mondiale standaard voor water footprint assessment, die nu in toenemende mate en wereldwijd door bedrijven en overheden wordt gebruikt. “ “Het idee van de watervoetafdruk heb ik in 2002 gelanceerd. De belangstelling buiten de academische wereld voor het gebruik van
het concept nam in de loop van 2007 steeds grotere vormen aan. We hebben toen het Water Footprint Network als onafhankelijke stichting opgericht om organisaties wereldwijd te kunnen ondersteunen, met zowel expertise als materialen, gegevens en instrumenten. Nu steeds meer bedrijven en overheden de watervoetfadruk gebruiken als hulpmiddel bij het formuleren van waterstrategie en -beleid, is het belangrijk dat watervoetafdrukken onderling vergelijkbaar zijn. Daarin voorziet de mondiale standaard die we eind februari hebben gelanceerd. In het proces daar naartoe hebben we samengewerkt met honderden organisaties verspreid over alle continenten.” “De watervoetafdruk volgt eenzelfde pad als de CO2-voetafdruk. Er zijn veel verschillen, maar de overeenkomst is dat bedrijven het bekijken van hun voetafdrukken zien als een goed startpunt voor het ontwikkelen van een duurzame bedrijfsvoering. En overheden beginnen te erkennen dat het voorkomen van zoetwaterschaarste en vervuiling net zo belangrijk is als het voorkomen van voortgaande opwarming van de aarde. De waterafdruk van de mensheid - die betrekking heeft op consumptief gebruik en vervuiling van water - moet omlaag, vooral in de stroomgebieden en perioden van het jaar waar rivieren droog komen te staan, grondwaterspiegels dalen en waterkwaliteitsnormen worden overschreden.” “Ik geniet van het werk voor het Water Footprint Network. En ik heb het ook erg naar mijn zin op de Universiteit Twente. Mijn werkzaamheden passen bij de drijfveren in mijn carrière, namelijk leren en wat bijdragen aan deze wereld op het gebied van duurzaamheid.”
Agenda WateRColuMn Op 12 april wordt in het Waterschapshuis in ver.nieuws_column kop Amersfoort de themamiddag ‘Innovatieve aanpaker.nieuws_column eutrofiëring in combinatie met plat initiaal koudewinning: een win-winsituatie?’ gehouden.
V
Op 14 april vindt hetplat voorjaarscongres ver.nieuws_column plaats. ver.nieuws_column auteur Op 12 mei houdt de themagroep Waterkwaliteit een middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen met discussie over actuele beleidsontwikkelingen en vragen als: Is de huidige regelgeving voldoende? Helpt de KRW en het nieuwe instrument Gebiedsdossiers? Hoe komen we van gebiedsdossiers tot ‘echte’ maatregelen? Handhaven we voldoende en werken we daarin goed samen? Inleidingen op deze discussie worden verzorgd door vertegenwoordigers van het RIVM, de provincies, enkele waterleidingbedrijven en gemeentelijke milieudiensten. Locatie: Waterschapshuis, Stationsplein 89, Amersfoort. Ook op 12 mei houdt KNW samen met Wateropleidingen een bijeenkomst over bestuurlijke sensitiviteit in het Waterhuis in Nieuwegein. Op 13 mei staat een bijeenkomst over fosfaatschaarste op het programma. Locatie: Antropia in Driebergen. Op 25 mei vindt in Amersfoort een bijeenkomst plaats met de titel ’Waterkwaliteit en waterberging – op zoek naar de kennislacune tussen wetenschap en waterschapspraktijk’. Op 26 mei houdt sectie Overijssel de landelijke sectiedag in de Universiteit Twente te Enschede. Het programma zal bestaan uit twee sessies van drie parallel lopende presentaties. Thema’s zijn samenwerking met gemeenten en energie en duurzaamheid. Het stadion van FC Twente kan ook bekeken worden.
Arjen Hoekstra
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 23
23
04-04-11 16:55
Stopper_H2O_drinkwater.indd 1 1101167_H2O nr 07 2011.indd 24
18-03-11 10:52 04-04-11 16:55
11 10:52
platform
Harry Hosper, Rijkswaterstaat Waterdienst Roelf Pot, Roelf Pot onderzoek en adviesbureau Rob Portielje, Rijkswaterstaat Waterdienst
Meren en plassen in nederland: toestand, trends en hoe verder? De waterkwaliteit van de Nederlandse meren en plassen is vanaf eind jaren ‘80 sterk verbeterd. De fysisch-chemische variabelen totaal-fosfor en totaalstikstof en ook chlorofyl laten een fors dalende trend zien. Het ecologisch herstel toont zich ook steeds meer, maar is op veel plaatsen nog niet in lijn met de verbeterde fysisch-chemische waterkwaliteit. Wat moeten we als waterbeheerder doen? Geduld hebben of aanvullende maatregelen nemen? Analyse van de waargenomen trends in relatie tot gegevens over het gevoerde beheer levert inzicht op in nut en noodzaak van verdere reductie van de fosforbelasting en extra maatregelen in de meren zelf.
A
l vanaf 1976 worden in Nederland regelmatig eutrofiëringsenquêtes uitgevoerd1),2),3),4),5),6). Deze richtten zich met name op de nutriënten stikstof en fosfor, en op chlorofyl en het doorzicht in meren en plassen. Voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt sinds 2004 ook de toestand van de biologische kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofauna, wateren oeverplanten en vissen) gevolgd. In de stroomgebiedrapportages die voor de KRW worden gemaakt, wordt alleen gerapporteerd over de aangewezen waterlichamen. Kleine wateren (meren met een oppervlakte van minder dan 0,5 km2) vallen hier buiten. Bovendien bestaan waterlichamen vaak uit een cluster van meren, zodat er een gemiddeld beeld van de situatie uit naar voren komt. Een nieuwe eutrofiëringsenquête gericht op aparte meren - die behalve fosfor, stikstof, chlorofyl en doorzicht ook de biologische kwaliteitselementen omvat werd daarom nuttig geacht7). In dit artikel beperken we ons tot de groep van de ondiepe, zoete meren (minder dan drie meter diep, totaal circa 200), waarvoor (vrijwel) dezelfde getalsmatige normen worden gehanteerd, afgeleid van de ‘goede ecologische toestand’ voor natuurlijke meren8). Data voor deze studie zijn afkomstig van twaalf waterschappen en Rijkswaterstaat en beslaan de periode 1980-2008. De beoordeling van de biologische kwaliteitselementen wordt uitgedrukt in een Ecologische KwaliteitsRatio (EKR), die een waarde heeft tussen 0 en 1. De EKR-schaal is verdeeld in vijf gelijke klassen (slecht, ontoereikend, matig, goed, zeer goed), waarbij de
Afb. 1: Trends op basis van medianen in de ondiepe meren in de periode 1980-2008. Bovenste lijnen/linker as: als geïndexeerde meetwaarden (1992 = 100 procent, overeenkomend met 96 ug/l chlorophyl, 34 cm doorzicht, 3,5 mg/l totaal stikstof en 0,28 mg/l totaal fosfor). Onderste lijnen/rechter as: als Ecologische KwaliteitsRatio.
ondergrens van de klasse ‘goed’ (EKR = 0,6) als norm dient die voor natuurlijke wateren minimaal moet worden bereikt8). Aan de algemene fysisch-chemische variabelen zijn per watertype ook toetswaarden toegekend voor dezelfde klassengrenzen9). De databank met gegevens van alle meren is te vinden op internet10).
Toestand en trends De fysisch-chemische waterkwaliteit van de ondiepe meren en plassen is vanaf eind
jaren ‘80 sterk verbeterd (afbeelding 1). Het fosforgehalte van de meren is in de periode 1990-2008 meer dan gehalveerd. Dit laat zich in de beoordeling zien als een stijging van twee EKR-kwaliteitsklassen, met een mediaan in de buurt van de norm (EKR = 0,6) aan het eind van de periode. Het stikstofgehalte is vanaf midden jaren ‘90 met een derde gedaald, waardoor de mediaan van de beoordeling ook met twee kwaliteitsklassen is gestegen, maar vanaf een lager beginniveau (van slecht naar matig). De H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 25
25
04-04-11 16:55
laatste jaren vlakt de trend af, maar er lijkt nog steeds sprake van enige daling. Bij fytoplankton is er een significante stijging in de EKR over de gehele periode 1987-2008, maar deze wordt vooral verklaard door de deelmaatlat gebaseerd op het chlorofylgehalte (zie afbeelding 1). De tweede deelmaatlat voor fytoplankton betreft de soorten die algenbloei veroorzaken. Hierin zien we een lichte (niet significante) verbetering (zie afbeelding 2). Bij de overige biologische kwaliteitselementen (macrofyten, macrofauna en vis) is nog nauwelijks verandering te zien. De macrofyten zijn door gebrek aan bruikbare data over ‘abundantie’ alleen beoordeeld met de deelmaatlat ‘soorten’. De dataset voor vis is overigens zeer beperkt. De trends indiceren weliswaar enige verbetering, maar deze is niet significant (zie afbeelding 2). Sommige individuele meren laten wel een significante verbetering zien, maar niet voor alle kwaliteitselementen, bijvoorbeeld de Veluwerandmeren, Botshol en Naardermeer7).
Hoe verder? Voor beheerders is het van groot belang te weten of ecologisch herstel vanzelf volgt wanneer de nutriëntenconcentraties eenmaal voldoende laag zijn of dat toch aanvullende maatregelen nodig zijn. De trendanalyse laat voor de meeste biologische kwaliteitselementen nog geen duidelijke verbetering zien. Alleen chlorofyl, een maat voor de primaire productiviteit van het systeem en dus de eerste stap in de biologische respons, heeft een duidelijke
Afb. 2: Trends van de biologische kwaliteitselementen in de ondiepe meren in de periode 1980-2008. Bovenste lijnen/linker as: als oplopende som van de gemiddelde jaarlijkse verandering in Ecologische KwaliteitsRatio in de afzonderlijke meren. Onderste lijnen/rechter as: als percentage van de meren met de ‘goede ecologische toestand’ (EKR > 0,6).
relatie met stikstof en fosfor. De relatie tussen chlorofyl en fosfor is daarbij het sterkst. De mediaan van de EKR voor fosfor ligt dichter bij de norm en daarom is het waarschijnlijk dat fosforbeschikbaarheid in de Nederlandse meren nog steeds een sterkere productiebeperkende factor is dan stikstofbeschikbaarheid. De waargenomen trends voor fosfor en chlorofyl kunnen we in verband brengen met
het gevoerde beheer. We onderscheiden drie trendtypen en daarmee drie groepen van meren waarin een duidelijke ontwikkeling heeft plaatsgehad (afhankelijk of de norm van EKR = 0,6 is gepasseerd) en koppelen deze aan getroffen maatregelen. Daarnaast is er een groep meren (ongeveer de helft) waarin weinig of geen veranderingen zijn waargenomen. De tabel geeft voorbeelden van meren met
Voorbeelden van meren met trendtypen 1, 2 en 3 in relatie tot uitgevoerde maatregelen en andere ingrepen of ontwikkelingen. Fosforreductie (+) staat voor significante verlaging van de externe fosfaatbelasting. (Bron is de betreffende waterbeheerder.)
fosforreductie
visserij
andere ingrepen of ontwikkelingen
bron
Veluwemeer
+
reductie brasem
doorspoelen
Lammens (Rijkswaterstaat)
Wolderwijd
+
reductie brasem
doorspoelen
Lammens (Rijkswaterstaat)
Beulakerwijde
+
effecten aalscholvers
toename aantal aalscholvers
De Vries (Waterschap Reest en Wieden)
Naardermeer
+
reductie grote snoek
baggeren
Hofstra (Waternet)
Slotermeer
+
-
-
Claassen (Wetterskip Fryslân)
Reeuwijkse plassen
+
-
-
Michielsen (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Nieuwkoopse plassen
+
-
-
Michielsen (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Loosdrechtse plassen
+
-
-
Ter Heerdt (Waternet)
Gooimeer-Eemmeer
+
reductie brasem
-
Lammens (Rijkswaterstaat)
Westeinder plassen
(+)
-
opkomst mosselen
Michielsen (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Bergse Achterplas
+
reductie brasem
baggeren, bezanden
Hemelraad (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard)
Kralingse plas
(+)
-
minder doorspoelen
Hemelraad (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard)
trendtype 1
trendtype 2
trendtype 3
26
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 26
04-04-11 16:55
platform trendtypen 1, 2 en 3 in relatie tot genomen maatregelen en eventuele andere ingrepen of ontwikkelingen. De trends in totaal-fosfor en chlorofyl voor de genoemde voorbeelden staan in de afbeeldingen 3, 4 en 5.
Beheerstrategieën Door trendtypen te koppelen aan gegevens over uitgevoerde maatregelen kan per trendtype worden afgeleid welke beheerstrategie de beste kans van slagen heeft. Trendtype 1: fosfor oké, chlorofyl oké. Strategie: handhaven huidig beheer
Een toenemend aantal ondiepe meren heeft in de recente jaren een EKR hoger dan 0,6 bereikt voor zowel het fosfor- als het chlorofylgehalte. In al deze wateren is de fosforbelasting verlaagd. Er blijkt daarnaast ook steeds sprake te zijn (geweest) van beïnvloeding van visstanden, meestal gedurende meerdere jaren. Dit betreft vooral brasemvisserijen maar soms ook stimuleren van de roofvisstand. Voorbeelden van meren met deze kenmerken: Naardermeer, Veluwemeer, Wolderwijd, Beulakerwijde.
Afb. 3: Vier voorbeelden van trendtype 1. Totaal-fosfor en chlorophyl zijn oké. Stippen zijn de jaren; de lijn geeft het voortschrijdend gemiddelde aan (op basis van vijf jaar) en eindigt in een pijlpunt. Beide variabelen zijn uitgedrukt in de Ecologische KwaliteitsRatio, waarbij 0,6 de ondergrens is van de gewenste ‘goede ecologische toestand’.
Trendtype 2: fosfor oké, chlorofyl niet oké. Strategie: inzetten op aanvullende maatregelen
Een tweede groep ondiepe meren laat een daling zien naar een voldoende laag fosforgehalte (EKR > 0,6) maar heeft nog steeds een te hoog chlorofylgehalte. Verlaging van de algenbiomassa en daarmee herstel van de biologie gaat kennelijk niet vanzelf. Een extra duwtje kan het ecosysteem mogelijk doen omslaan, maar dergelijke extra maatregelen zijn nog niet uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn de Friese meren en de Loosdrechtse, Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen. Trendtype 3: fosfor niet oké, chlorofyl wel oké. Strategie: inzetten op verdere fosforreductie
Een derde groep wateren heeft nog een te hoog fosforgehalte, maar laat toch (enig) herstel zien met een afnemend chlorofylgehalte. Voorbeelden van wateren met deze kenmerken zijn het Gooimeer, de Bergse Achterplas en Kralingse plas waar maatregelen met succes zijn uitgevoerd, maar waar het fosforgehalte nog te hoog is. Risico van terugval naar troebel water ligt dan op de loer. Ook de Westeinder plassen en de andere Rijnlandse boezemmeren hebben deze kenmerken, maar hier ligt de oorzaak van minder algenbiomassa waarschijnlijk in de sterke ontwikkeling van driehoeksmosselen in de jaren ‘90.
Afb. 4: Vier voorbeelden van trendtype 2. Totaal-fosfor is oké, chlorophyl is niet oké. Verder als afbeelding 3. Slotermeer is representatief voor de meeste Friese meren. Afb. 5: Vier voorbeelden van trendtype 3. Totaal-fosfor is (nog) niet oké, chlorophyl is oké. Verder als afbeelding 3.
Bij de meren waar geen enkele verbetering is te zien, is steeds sprake van een te hoge fosforbelasting. De strategie is in principe verdere fosforreductie. Deze groep omvat echter ook meren met een natuurlijke of door onomkeerbare ingrepen ontstane hoge achtergrondbelasting (fosfaatrijke kwel die natuurlijk kan zijn, maar ook kan zijn ontstaan door bijvoorbeeld inpoldering). In die gevallen moet het bijstellen van de ecologische doelen worden overwogen. Daarnaast kan gekozen worden voor symptoombestrijding van algenbloei, zoals H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 27
27
04-04-11 16:55
doorspoelen met geschikt water, verzilten of voor diepe meren mengen over grote diepte. Voorbeelden van meren met een hoge natuurlijke achtergrondbelasting zijn het Alkmaardermeer (meer dan drie meter diep) en Amstelmeer (brak).
Discussie De theorie van de ‘alternatieve stabiele toestanden’ vormt de basis voor de aanpak van ondiepe algenrijke meren11),12). Ondiepe meren kunnen bij een matig hoge fosforbelasting in twee verschillende min of meer stabiele toestanden verkeren: troebel en algenrijk of helder en rijk aan waterplanten. Voor een overgang van de ene toestand naar de andere is vaak een natuurlijke of door de mens geïnduceerde ‘schok’ nodig. Troebele, algenrijke meren kunnen bijvoorbeeld helder worden en blijven na een lange periode met ijsdek (en sneeuwdek) gevolgd door vissterfte of door intensieve visserij. Bepalende factor voor stabiel helder en plantenrijk water is de fosforbelasting. STOWA12) onderscheidt drie typen maatregelen ter bestrijding van de effecten van een verhoogde nutriëntenbelasting: bronmaatregelen verminderen de externe en interne nutriëntenbelasting, systeemmaatregelen (bijvoorbeeld moerasontwikkeling) maken het ecosysteem robuuster tegen verhoogde belastingen én interne maatregelen die ingrijpen op het voedselweb (bijvoorbeeld visstandbeheer) om de omslag van troebel naar helder te verkrijgen. Vermindering van de fosforconcentraties tot (soms ver) onder de norm voor de grens tussen goed en matig (EKR > 0,6, voor ondiepe meren 0,09 mg/l) heeft er voor een groot aantal ondiepe meren, ook na vele jaren, nog niet toe geleid dat deze meren helder zijn geworden. De genoemde norm voor totaal-fosfor is echter bepaald als de maximale concentratie die kan worden toegestaan om heldere meren in deze staat te houden9). Om troebele meren weer helder te krijgen via uitsluitend bronmaatregelen, zouden aanzienlijk lagere fosforconcentraties bereikt moeten worden. De strategie dient dan te zijn dat nagegaan wordt of systeemmaatregelen of interne maatregelen een kosteneffectiever alternatief voor verdergaande fosforreductie kunnen zijn. Daarbij moet het risico van ‘terugval’ naar troebel water worden ingecalculeerd. Bij de aanvullende maatregelen gaat het in de praktijk in veel gevallen om visstandbeheer, met name om het uitdunnen van de stand aan bodemwoelende vis. In bijvoorbeeld de Veluwerandmeren bleek dat als de fosforconcentratie voldoende laag (< 0,09 mg/l) is geworden, visstandbeheer succesvol kan zijn13),14). Andere maatregelen, aanvullend op fosforreductie, kunnen zijn gericht op manipulatie van de slibhuishouding, waardoor de helderheid van het water kan toenemen12), gevolgd door ecologisch herstel. Maatregelen gericht op verlaging van de interne fosforbelasting, zoals afdekken van de bodem met zand of het chemisch binden van fosfor,
28
Nieuwkoopse plassen.
kunnen effectief zijn in kleine afgesloten systemen12). De effectiviteit van baggeren wordt bestudeerd in het kader van het STOWA-programma Watermozaïek15). Een veelbelovende interne maatregel, ook onderwerp van onderzoek onder Watermozaïek, is het tijdelijk laten droogvallen van (delen van) meren. Dit kan leiden tot meer moerasontwikkeling en tot minder fosforafgifte uit het sediment, waardoor ecosystemen robuuster worden tegen verhoogde externe fosforbelasting. Ook als meren helder zijn geworden, zal het enige jaren duren voordat effecten op de biologische maatlatten voor met name water- en oeverplanten, macrofauna en visstand meetbaar worden. De maatlatten scoren immers vooral op soortenrijkdom en juist voor de ontwikkeling van meer soorten is tijd nodig. De waterbeheerders zijn voor het formuleren van de ecologische doelen uitgegaan van de ‘goede ecologische toestand’ voor natuurlijke meren, ook al zijn vrijwel alle Nederlandse meren kunstmatig of sterk veranderd. Dit kan voor bepaalde biologische kwaliteitselementen te hoog gegrepen zijn. Als het peilbeheer weinig ruimte biedt voor natuurlijke fluctuatie, zullen de ecologische doelen voor oeverplanten en bijbehorende macrofauna en vissoorten immers niet haalbaar zijn16). Dit artikel is een resultaat van de werkgroep ‘Routekaart heldere meren’. Waterbeheerders van rijk en regio werkten hierin samen aan een betere waterkwaliteit van meren en plassen. Toestand en trends zijn geanalyseerd en knelpunten in de voortgang van het herstel zijn benoemd. Gezamenlijk is gezocht naar oplossingen. Als product van de werkgroep verscheen in het voorjaar van 2010 de vijfde landelijke eutrofiëringsenquête voor meren en plassen7).
LITERATUUR 1) CUWVO (1976). Schets van de eutrofiëringssituatie van het Nederlandse oppervlaktewater en overzicht van de onderzoeksactiviteiten van de verschillende waterkwaliteitsbeheerders. Resultaten van de eerste eutrofiëringsenquête. Coördinatiecommissie Uitvoering WVO/RIZA Lelystad.
2) CUWVO (1980). Ontwikkeling van grenswaarden voor doorzicht, chlorophyl, fosfaat en stikstof. Resultaten van de tweede eutrofiëringsenquête. Coördinatiecommissie Uitvoering WVO/RIZA Lelystad. 3) CUWVO (1988). Vergelijkend onderzoek naar de eutrofiering in Nederlandse meren en plassen: resultaten van de derde eutrofiëringsenquête. Coördinatiecommissie Uitvoering WVO/RIZA Lelystad. 4) Portielje R. en D. van der Molen (1997). Trendanalyse eutrofiëringstoestand van de Nederlandse meren en plassen, deelrapport I voor de Vierde Eutrofiëringsenquête. RIZA-rapport 97.060. 5) Van der Molen D., R. Portielje en S. Klapwijk (1998). Vierde eutrofiëringsenquête van de Nederlandse meren en plassen. H2O nr. 11, pag. 16-22. 6) Hosper H., R. Portielje en E. Lammens (2007). Heldere meren in Nederland in 2015: droom of werkelijkheid? H2O nr. 18, pag. 31-33. 7) Pot R. (2010). Toestand en trends in de waterkwaliteit van Nederlandse meren en plassen. Onderzoeksrapport voor Rijkswaterstaat Waterdienst. Roelf Pot. 8) Van der Molen D. en R. Pot (red.) (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water. STOWA-rapport 2007 32, RWS Waterdienst-rapport 2007 018. 9) Heinis F. en C. Evers (2007). Afleiding getalswaarden voor nutriënten voor de goede ecologische toestand voor natuurlijke wateren. STOWA-rapport 2007 01, RIZA-rapport 2007 002. 10) www.limnodata.nl of www.roelfpot.nl 11) Scheffer M., S. Carpenter, J. Foley, C. Folke en B. Walker (2001). Catastrophic shifts in ecosystems. Nature 413, pag. 591-596. 12) Jaarsma N., M. Klinge en L. Lamers (2008). Van helder naar troebel.. en weer terug. Een ecologische systeemanalyse en diagnose van ondiepe meren en plassen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA-rapport 2008 04. 13) Lammens E., E. van Nes en W. Mooij (2002). Differences in the exploitation of bream in three shallow lake systems and their relation to water quality. Freshwater Biology 47, pag. 2435-2442. 14) Ibelings B., R. Portielje, H. Eddy, R. Lammens, R. Noordhuis, M. van den Berg, W. Joosse en M-L. Meijer (2007). Resilience of alternative stable states during the recovery of shallow lakes from eutrophication: Lake Veluwe as a case study. Ecosystems 10, pag. 4-16. 15) www.watermozaiek.nl 16) Van Emmerik W. en M. Kroes (2011). Voorstellen voor verbetering van KRW-vismaatlatten voor M-typen. H2O nr. 1, pag. 36-37.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 28
04-04-11 16:55
platform
Marion Hermus, Radboud Universiteit Nijmegen Daan Besselink, DHV Janet Olthof, DHV Victor Beumer, Deltares
Waterberging en natuur: voorspelling lokale overstromingseffecten Bij het toepassen van waterberging in natuurgebieden langs beken ontstaat de vraag welke effecten de veranderende overstromingsdynamiek zal hebben op aanwezige of beoogde natuurwaarden. Vanuit het water- en natuurbeheer bestaat behoefte aan een kwantificering van deze effecten. Een consortium van onderzoekers en gebruikers (Deltares, Universiteit Utrecht, TNO Bouw & Ondergrond, Alterra, DHV, Waterschap Rijn & IJssel en Waterschap De Dommel) heeft hiervoor de Beoordelingsmethodiek Overstromingseffecten in Beekdalen1) (BOB) ontwikkeld. De methode geeft op basis van gebiedsspecifieke kenmerken een beoordeling van lokale overstromingseffecten op de haalbaarheid van natuurdoelen. Een inventarisatie van gebiedsspecifieke gegevens bij beheerders gaf aan dat nog aanzienlijke aanpassingen in de monitoring nodig zijn om lokale overstromingseffecten te beoordelen. De BOB geeft inzicht in welke informatie en monitoring nodig is om de effecten goed te voorspellen. De beoordelingsmethode is op 10 februari jl. gepresenteerd tijdens een symposium van STOWA in Arnhem
W
aterberging en ecologisch beekherstel vormen kernwoorden in het waterbeleid voor de beekdalen. Bij een combinatie van beide opgaven ontstaat onvermijdelijk de vraag welke effecten een Afb. 1. Het BOB-stappenplan.
vergrote overstromingsdynamiek zal hebben op aanwezige en beoogde natuurwaarden. Om conflicten tussen water- en natuurbeheerder gedurende de planvorming te voorkomen, is een reproduceerbare voorspelling van deze effecten nodig.
Vanuit beide sectoren is hier een duidelijke behoefte aan. In de huidige planvorming worden de effecten meestal bepaald op basis van theoretische overwegingen en kennis van deskundigen. Onderbouwing met kwantitatieve gegevens zou het draagvlak voor de te nemen maatregelen kunnen verbeteren. De Beoordelingsmethodiek Overstromingseffecten in Beekdalen geeft de gebruiker inzicht in de effecten die gebiedsspecifieke kenmerken hebben op het voorkomen van natuurdoelen. De BOB gebruikt gebiedsspecifieke gegevens om de effecten van lokale overstromingen op de haalbaarheid van natuurdoelen, met name vegetatie, te voorspellen1) (zie eerste kader op pagina 30). Om een betrouwbare voorspelling van de effecten te kunnen geven, is monitoring van basisgegevens nodig. In dit onderzoek zijn de monitoringsgegevens van gebiedsspecifieke kenmerken bij de beoogde gebruikers van de BOB geĂŻnventariseerd. Daartoe is een analyse van een onderdeel van de BOB, de referentiedatabank, uitgevoerd. Hieruit volgen suggesties voor het optimaliseren van de monitoring van waterbergingsgebieden voor de beoordeling van overstromingseffecten in beekdalen. H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 29
29
04-04-11 16:56
De BOB is geconcretiseerd in de vorm van een stappenplan (zie afbeelding 1). In stap 1 wordt, door beantwoording van vragen over het waterbergingsgebied, toegewerkt naar een zonering van het gebied met min of meer homogene zones. Deze worden geselecteerd op basis van grondsoort, vegetatietype en overstromingsregime. In de daaropvolgende stap worden de gewenste gegevens verzameld door de uitvoering van een basismeetpakket. In stap 3 wordt een beslisboom doorlopen die resulteert in een overzicht van natuurdoeltypen die per zone kunnen ontstaan of, als ze daar al aanwezig zijn, behouden kunnen blijven. Een belangrijke voorwaarde voor succesvolle beoordelingen door de BOB is de beschikbaarheid van gebiedsspecifieke gegevens. Wanneer minder gegevens bekend zijn, is de BOB nog wel toepasbaar, maar wordt de beoordeling minder zeker. Naast de beslisboom bevat de BOB een referentiedatabank. Dit is een verzameling van gebiedsreferenties waarvan allerlei biotische en abiotische gegevens zijn opgevraagd en geordend. Het doel van de referentiedatabank is het onderbouwen van de voorspelde abiotiek en best passende natuurdoelen met concrete praktijkvoorbeelden (stap 4). De referenties moeten aanvullende informatie geven waarmee het doelgebied kan worden vergeleken. De BOB kan worden gebruikt in de discussie over het vraagstuk waterberging en natuur tussen waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties en provincies. Het heeft daarin de functie van ondersteunend instrument bij het ontwerpproces van inrichtingsprojecten. De beoordelingsmethode is toepasbaar op beekdalen in de regio van de hogere zandgronden van Nederland: de laaglandbeken in NoordBrabant, Limburg, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland.
Referentiedatabank De beoordeling van overstromingseffecten door de BOB wordt ondersteund door gebiedsreferenties in de referentiedatabank (zie afbeelding 1, stap 4). Het doelgebied wordt vergeleken met referenties uit de databank om de beoordeling door de BOB verder te nuanceren. Ook kan worden nagegaan welke knelpunten er in het referentiegebied waren bij de ontwikkeling van bepaalde natuurdoelen. Daarnaast onderstreept de referentiedatabank welke gegevens van waterbergingsgebieden beschikbaar zijn om de effecten van overstroming op vegetatie te kunnen beoordelen met de BOB. Om de referentiedatabank met gebiedsreferenties te vullen, zijn verschillende organisaties benaderd voor het aanleveren van gegevens van gebieden waarin de combinatie waterberging en natuur aanwezig is. Dit kunnen gebieden zijn waar van nature overstroming plaatsvindt of gebieden die zijn ingericht voor waterberging. Het opvragen van de gebieds-
30
specifieke gegevens verliep via hydrologen en projectleiders van waterschappen. Daarnaast zijn ook natuurbeheerders van verscheidene natuurbeschermingsorganisaties, een enkele provincie en de onderzoeksinstellingen Alterra en Universiteit Utrecht benaderd om gegevens aan te leveren. Het type gegevens dat is opgevraagd is afgeleid van de gewenste gegevens voor de toepassing van de BOB. Hierbij zijn de gegevens in zes categorieën ingedeeld: vegetatie, beek, overstroming, grondwater, bodem en sediment (zie kader). De beschikbaarheid van gegevens is geanalyseerd per parameter en per categorie. Het type gebiedsspecifieke gegevens dat nodig is voor toepassing van de BOB is te verdelen in zes categorieën. In totaal zijn 20 parameters belangrijk. Bij het gebruik van weinig of ongekwantificeerde gegevens loopt de gebruiker van de BOB het risico op een minder betrouwbare en waardevolle uitkomst. Voor de categorie vegetatie (één parameter) volstaat een inventarisatie van de vegetatiesamenstelling op soorten. Binnen de categorie overstroming (drie parameters) vallen gegevens over de frequentie en duur van een overstroming en de herkomst van het overstromingswater. Voor ‘beek’ (twee parameters) worden beekwaterpeilen en beekwaterkwaliteitgegevens gevraagd. De categorie grondwater (één parameter) bestaat uit grondwaterpeilgegevens. Voor ‘bodem’ en ‘sediment’ zijn respectievelijk zes en zeven parameters nodig. Voor beide categoriën zijn het organisch gehalte en het totaalgehalte van koolstof, ijzer, fosfaat en stikstof nodig. Voor ‘bodem’ wordt in de beoordelingsmethode ook naar de bodem-pH gevraagd en voor ‘sediment’ naar de verspreiding en de korrelgrootte verdeling. Voor de vergelijking met aanwezige monitoringsgegevens zijn de kwaliteitsparameters voor ‘bodem’ (organisch gehalte en totaalgehaltes C, Fe, P en N) als één parameter beschouwd. De kwaliteitsparameters voor ‘sediment’ en de parameter bodem-pH zijn niet geïnventariseerd en vallen daardoor buiten het onderzoek. In totaal zijn er tien parameters die worden meegenomen in de vergelijking.
Analyse van gegevensverzameling In de referentiedatabank bevinden zich 76 gebiedsreferenties, gebaseerd op min of meer homogene zones uit 40 waterbergingsgebieden binnen de werkvelden van 13 waterschappen (zie afbeelding 2). Afbeelding 3 laat zien van hoeveel gebieden een bepaald aantal parameters aanwezig is. Uit deze afbeelding blijkt dat van geen van de referentiegebieden alle gewenste gegevens aanwezig zijn. Van slechts vijf procent van de referentiegebieden zijn 90 procent van de gegevens beschikbaar. Hieruit blijkt dat de monitoring van waterbergingsgebieden niet één op één aansluit met de gegevens die gewenst zijn voor het beoordelen van lokale overstromingseffecten of het toepassen van de BOB. Voor alle referentiegebieden zouden aanvullende metingen verricht moeten
Afb. 2: De 13 waterschappen waarvan gegevens voor de gebiedsreferentie verzameld zijn (donkerblauw).
worden. Door de manier van gegevensverzameling bij de waterschappen kan worden aangenomen dat de aangereikte referenties breed gemonitord zijn, waardoor de voorgaande constatering een onderschatting is en er veel gebieden minder intensief zijn gemonitord. Hieronder wordt de beschikbaarheid van gegevens per categorie in meer detail beschreven: • vegetatie Vegetatiegegevens zijn voor het merendeel afkomstig van natuurbeheerorganisaties. Van 89 procent van de referenties kon de vegetatie door hen worden beschreven. Waterschappen bezitten deze informatie over het algemeen niet, maar zijn wel op de hoogte van de aanwezigheid daarvan bij de betreffende terreinbeheerders. De vegetatiebeschrijvingen in de referentiedatabank variëren van summiere soortenlijsten tot de aanduiding van natuurdoeltypen per deelgebied. Dit pleit voor meer uniformiteit van de vegetatiebeschrijving door de verschillende organisaties. Voor de gebruiker van de BOB is het belangrijk om met natuurbeheerders af te stemmen dat monitoring op de juiste wijze plaatsvindt; • overstroming Waterschappen bezitten voornamelijk veel informatie over het watersysteem, onder andere in de vorm van overstromingskarakteristieken. Gemiddeld is 96 procent van de gewenste gegevens over overstroming bij de waterschappen aanwezig. Hierbij zij opgemerkt dat de gegevens vaak door de beheerder geschat worden; • beek Van 74 procent van de referentiegebieden zijn de gegevens over beekwaterpeilen bij waterschappen bekend. De beekwaterkwaliteit is in 29 procent van de referentiegebieden niet gemonitord. Van de gebieden waarin monitoring plaatsvindt, is 59 procent van de gewenste kwaliteitsgegevens bekend. Voor de toepassing van de BOB betekent dit dat op projectbasis aanvullende monitoring zal moeten plaatsvinden. Meetpunten voor waterkwaliteit
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 30
04-04-11 16:56
platform zouden ook beter afgestemd kunnen worden op waterbergingsgebieden; • grondwater Grondwaterpeilgegevens zijn van 41 procent van de referentiegebieden aanwezig. Mogelijk zal in de toekomst voor deze categorie meer kwantitatieve onderbouwing plaatsvinden nu het grondwaterbeheer voornamelijk in handen ligt van de waterschappen; • bodem Standplaatsfactoren worden door onderzoeksinstellingen uitgebreid gemeten. Waterschappen en natuurbeheerders verzamelen deze gegevens niet, aangezien bodembeheer niet binnen het takenpakket van de waterschappen valt; • sediment Geen van de waterschappen heeft gedetailleerde informatie over sedimentatie. Minder dan de helft meent wel een inschatting te kunnen maken van de verspreiding van sedimentatie en sedimentkorrelgrootte. Een controle van de nauwkeurigheid daarvan heeft echter niet plaatsgevonden. Wanneer een beoordeling van overstromingseffecten moet worden gemaakt, zullen voor de categorieën bodem en sediment enkele metingen nodig zijn. De aanwezigheid van gebiedsspecifieke gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de beoordelingsmethode van de overstromingseffecten in beekdalen is per betrokken organisatie wisselend. Zoals te verwachten valt, beschikken waterschappen over gegevens van het watersysteem en kennen ze de overstromingskenmerken. Voor gegevens over oppervlaktewaterkwaliteit blijkt een betere afstemming tussen gebruikers van de BOB en monitoringscoördinatoren over de keuze voor locaties van meetpunten noodzakelijk. Ook zijn de lokale grondwaterstanden slechts spaarzaam aanwezig bij waterschappen of provincies. Deze taak zal de komende jaren breder opgepakt moeten worden door waterschappen. Natuurbeheerders monitoren de vegetatie, maar vaak wel op verschillende wijzen die niet altijd geschikt zijn voor toepassing in de BOB. Daarin wordt gewerkt met vegetatietypen, hoofdzakelijk gebaseerd op de beschrijvingen door Schaminée et al.2), waarmee een inschatting gemaakt kan worden van standplaatsfactoren zoals voedselrijkdom en zuurgraad. Vaak zijn de door natuurbeheerders gebruikte beheertypen echter onbruikbaar; dit behoeft betere afstemming. Onderzoeksinstituten meten de gewenste bodemgegevens uitgebreid, maar dit gebeurt slechts voor enkele waterbergingsgebieden1),3),4),5). Voor bodem- en sedimentatieonderzoek geldt dat het introduceren hiervan een zeer waardevolle toevoeging zou zijn bij de inschatting van de effecten van overstroming op natuur.
Afb. 3: Het aantal referenties waarvan een bepaald aantal benodigde gegevens beschikbaar is.
waarin natuurdoelen worden nagestreefd. Een methodiek en monitoringsrichtlijn als deze biedt ondersteuning in planvormingsprocessen en zou voor meerdere ingrepen in water- en natuurgebieden opgesteld kunnen worden. We kunnen concluderen dat de gegevensinventarisatie bij beoogde gebruikers slechts ten dele de informatie oplevert waarmee lokale overstromingseffecten door de BOB kunnen worden beoordeeld. De wijze van gegevensinventarisatie waarbij beheerders zelf de projecten hebben gekozen, heeft er naar verwachting toe geleid dat met name ‘paradepaardjes’ zijn ingebracht. Dat wil zeggen, projecten die meer dan gemiddeld onderzocht zijn. De werkelijke hiaten in monitoring zijn om die reden waarschijnlijk groter dan in dit artikel geschetst. Wanneer water- of terreinbeheerders lokale overstromingseffecten willen beoordelen, zal vooral meer moeten worden gemonitord op het gebied van bodem en sediment. Door afstemming tussen de betrokken
organisaties kan een optimale en efficiënte monitoring worden bereikt. LITERATUUR 1) Consortium BOB-project (2009). Beoordelingsmethodiek Overstromingseffecten in Beekdalen. Deltares, Universiteit Utrecht, TNO Bouw & Ondergrond, Alterra, DHV, Waterschap Rijn & IJssel, Waterschap De Dommel, Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem. 2) Schaminée J. et al. (1995-1999). De vegetatie van Nederland 1 t/m 5. Opulus Press, Uppsala/Leiden. 3) Sival F., H. ten Beest en R. Engelbertink (2010). Sedimentatie en nutriëntenaanvoer in kleine rivieren beekdalgraslanden. Alterra. Rapport 1064. 4) Sival F., M. Riksen, L. Verbeek en E. van der Lippe (2008). Hermeandering, waterberging en natuurontwikkeling in het Beerzedal: case de Logtse Baan. Alterra. Rapport 1576. 5) Stuijfzand S., R. van Ek en J. Klein (red.) (2008). Praktijkervaringen met waterberging en natuur in een beekdal. Achtergrondrapport Beerze. RWS-rapport 2007.014. Alterra-rapport 1631.
Hersteld inundatiegebied met echte koekoeksbloem langs de Groote Beerze.
Conclusie De beoordelingsmethodiek van de overstromingseffecten in beekdalen geeft aan welke parameters belangrijk zijn voor een volledige monitoring van waterbergingsgebieden H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 31
31
04-04-11 16:56
Bart Engels, Waterschap Aa en Maas Joost van der Pol, Waterschap Aa en Maas Miquel Lurling, Wageningen Universiteit Guido Waajen, Waterschap Brabantse Delta
Blauwalgen weg na herinrichting dorpsvijver Heesch Overlast door blauwalgenbloei is een veel voorkomend en hardnekkig waterkwaliteitsprobleem in zowel zwem- als stadswateren. Structurele oplossing van dit probleem blijkt lastig, omdat de uitgevoerde maatregelen vaak onvoldoende effect hebben. Waterschap Aa en Maas koos voor twee sporen om overlast door blauwalgen tegen te gaan: inventariseren in welke stadswateren blauwalgen voorkomen en onderzoek naar effectieve maatregelen om ze te kunnen bestrijden. Om de kennis van kansrijke effectieve maatregelen te vergroten, werkt Aa en Maas samen met de waterschappen Brabantse Delta en de Dommel, Wageningen Universiteit en STOWA. In Noord-Brabant wordt door deze partijen op verschillende locaties een aantal proeven op praktijkschaal uitgevoerd. Over de projectopzet en de daarin toegepaste maatregelen is eerder bericht1).
I
n dit artikel worden de resultaten van één van de proeflocaties, vijver De Ploeg in Heesch, toegelicht. In de tweede helft van 2009 is in deze dorpsvijver een enclosure-(behuizings)onderzoek uitgevoerd naar de effecten van baggeren en toedienen van Phoslock. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is de vijver begin 2010 gebaggerd. Ook is de aanwezige riooloverstort gesaneerd, zijn oevers heringericht, bomen gesnoeid en is de visstand aangepast. De effecten van deze uitgevoerde maatregelen zijn veelbelovend.
vijver én de jaarlijks terugkerende blauwalgen zijn reden geweest om De Ploeg op te nemen als één van de onderzoekslocaties. Uit de resultaten van een recent in het beheergebied van Waterschap Aa en Maas uitgevoerd onderzoek in 105 stadswateren is De Ploeg als zeer slecht beoordeeld. In dat onderzoek zijn gegevens verzameld over waterkwaliteit, voorkomen van blauwalgen, beleving en ecologische waarden3).
Baggeren en Phoslock In de vijver in Heesch zijn van juli tot en met oktober 2009 twaalf kunststof behuizingen (cilinders) geplaatst met elk een inhoud van circa 800 liter. Daarin is een tweetal maatregelen afzonderlijk en in combinatie toegepast en getest op effectiviteit (verminderen hoeveelheid blauwalgen). Deze maatregelen zijn: controle (niets doen) (A), Phoslock toevoegen (B),
Enkele cilinders in Heesch tijdens het experiment in de zomer van 2009.
Geïsoleerde vijver met jaarlijks blauwalgen Wereldwijd wordt eutrofiëring gezien als het belangrijkste waterkwaliteitsprobleem2). De belasting met nutriënten vormt een belangrijke belemmering voor het herstel en behoud van een goede ecologische toestand van het oppervlaktewater. Gevolgen van eutrofiëring zijn onder andere blauwalgenbloei en vertroebeling van het water. In vijver De Ploeg in Heesch is sinds 2002 jaarlijks sprake van blauwalgenbloei. De vijver is vrijwel geheel geïsoleerd en wordt vanuit het watersysteem alleen beïnvloed door kwel en regenwater. Van de aanwezige overstort vanuit het gemengd stelsel was niet duidelijk of deze functioneerde. De maximale diepte van de vijver bedraagt ongeveer 2,5 meter, de vijver is volledig beschoeid met hout en er is een (vis)steiger aanwezig. De vijver wordt verpacht aan een visvereniging. De fysieke kenmerken van een geïsoleerde
32
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 32
04-04-11 16:56
platform baggeren (C) én baggeren + Phoslock (D) toevoegen. Baggeren is een traditionele en vaak toegepaste maatregel om enerzijds watergangen op diepte te houden voor wateraanvoer en -afvoer en anderzijds een kwaliteitsmaatregel waarbij de voedselrijke waterbodem wordt verwijderd. Phoslock is een bentonietklei waaraan het aardmetaal lanthaan is toegevoegd. Door toediening van Phoslock wordt aangenomen dat het uit de toplaag van het sediment vrijkomende fosfaat permanent wordt vastgelegd. Het in de waterbodem aanwezige fosfaat is dan niet langer beschikbaar voor algengroei en de interne eutrofiëring vermindert. De Phoslockdosering in de behuizingen werd gebaseerd op de concentratie fosfaat in de waterkolom en de potentieel beschikbare fractie fosfaat in de bovenste vijf centimeter van het sediment4). Als maat voor de hoeveelheid blauwalgen is het gehalte blauwalgenchlorofyl-a gebruikt. Daarnaast is een aantal fysische en chemische variabelen onderzocht, waaronder de gehalten aan nutriënten en lanthaan. Ook zijn drijflagen geregistreerd en zijn tellingen van zoöplankton uitgevoerd.
Resultaten behuizingsexperiment Baggeren heeft een duidelijk positief effect op de chlorofyl-a-gehalten. Daarnaast valt de beperkte fixatie van fosfaat door Phoslock op en worden hoge lanthaangehalten gevonden in de waterkolom bij de combinatie baggeren+Phoslock. Significant baggereffect chlorofyl-a
Onderscheid is gemaakt tussen het totale chlorofyl-a-gehalte en het aandeel blauwalgenchlorofyl-a. In afbeelding 1 is te zien dat zowel bij baggeren als bij baggeren+Phoslock de hoeveelheid chlorofyl-a (totaal én aandeel blauwalgen) daalt. In vergelijking met de niet gebaggerde enclosures (A en B) is de verlaging al twee weken na uitvoering van de maatregelen significant. Toediening van alleen Phoslock Afb. 1: Concentraties chlorofyl-a in behuizingen met maatregelcombinaties A t/m D. Afb. 2: Doorzicht en zuurstofconcentraties tijdens het experiment met de cilinders.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 33
33
04-04-11 16:56
heeft geen significant effect op de hoeveelheid chlorofyl-a in de waterkolom4). Drijflagen verdwijnen bij baggeren
In de behuizingen is een soortgelijk beeld te zien als het gaat om aanwezigheid van drijflagen. Na enige weken verdwijnen de drijflagen in de behuizingen met de maatregelcombinaties baggeren en baggeren+Phoslock. In de niet-gebaggerde behuizingen (maatregelcombinaties A en B) zijn de drijflagen na 44 dagen nog steeds aanwezig. Beperkte vastlegging fosfaat door Phoslock
De toediening van Phoslock leidt binnen de behuizingen tot een daling van de hoeveelheid orthofosfaat in de waterkolom met ongeveer 25 procent. Aangetoond is dat Phoslockfosfaat bindt5,6), maar bij het experiment in De Ploeg is, ondanks een voor de vijver ruim voldoende dosering, niet al het aanwezige fosfaat gebonden. Bij de orthofosfaatwaarden is geen significant effect van baggeren en Phoslock gevonden. In de Phoslockbehandeling nam de fosfaatconcentratie zelfs toe van gemiddeld 93 µg/l na een week tot maar liefst 577 µg/l na 58 dagen. Voor totaal-P is een marginaal Phoslockeffect gevonden. Het meten van lanthaan in dit experiment is direct verbonden aan het feit dat met Phoslocktoevoeging ook lanthaan in het water wordt gebracht. De gemeten concentratie filtreerbaar lanthaan zijn in de niet met Phoslock behandelde behuizingen (A, C), zoals verwacht, laag (< 1 µg/l). In de gebaggerde en met Phoslock behandelde Vijver De Ploeg tijdens het baggeren.
behuizingen (D) bleef de concentratie filtreerbaar lanthaan gedurende het hele experiment rond de 100 µg/l schommelen. Een overschrijding van ongeveer tien maal de ad-hoc norm voor lanthaan (10,1 µg/l7)). Binnen de niet-gebaggerde maar wel met Phoslock behandelde behuizingen (B) daalde de concentratie filtreerbaar lanthaan na een maand tot beneden de norm van 10,1 µg/l. Een significante verbetering van het doorzicht (zie afbeelding 2) en de zuurstofhuishouding werd aangetroffen in de gebaggerde en niet in de met Phoslock behandelde behuizingen.
Conclusies en discussie Op grond van de resultaten in het behuizingsexperiment (significant verlaagde hoeveelheid totaal chlorofyl-a, blauwalgen chlorofyl-a, verdwijnen van drijflagen, verbeterd doorzicht en stabiele zuurstofhuishouding) wordt geconcludeerd dat in vijver De Ploeg baggeren een effectieve maatregel kan zijn om de overlast van blauwalgen te verminderen. Het toegediende Phoslock, in het experiment in De Ploeg, heeft niet alle fosfaten gebonden, waardoor de hoeveelheid blauwalgen in de behandelde behuizingen niet is afgenomen. De hoge lanthaanconcentraties in de waterkolom in deze behuizingen, gemeten op de tweede dag na toediening van Phoslock, duiden erop dat snelle bezinking naar het sediment niet de verklaring kan zijn voor de geringe vastlegging van fosfaat. Waarschijnlijk
speelt een ander mechanisme hier een rol. In de waterkolom zou genoeg lanthaan aanwezig moeten zijn om fosfaten te binden. Een mogelijke reden dat fosfaat, ondanks de aanwezigheid van lanthaan, in grote concentraties ongebonden aanwezig is, kan zijn het aantal effectieve bindingsplekken dat lanthaan heeft voor fosfaatvastlegging. Lanthaan bindt behalve fosfaten ook andere oxyanionen, zoals carbonaten en silicaten. Op basis van dit experiment lijkt toediening van Phoslock, als individuele maatregel, in De Ploeg niet effectief. Duidelijk is wel dat de combinatie van baggeren en Phoslock het meest succesvol lijkt om het eutrofiëringsprobleem en ook de blauwalgen te bestrijden. Knelpunt is dan echter het verhoogde gehalte lanthaan. Een verklaring voor de hoge lanthaanconcentratie in de waterkolom (tien maal overschrijding van de norm) ontbreekt. Mogelijk zorgen migrerende watervlooien hier voor het in de waterkolom brengen van Phoslock. Om deze hypothese te kunnen toetsen wordt een aanvullend experiment uitgevoerd in de proeflocatie Stiffeliovijver in Eindhoven.
Keuze maatregelen De keuze van de maatregelen die uiteindelijk zijn uitgevoerd bij de Ploeg, is niet alleen bepaald op basis van de resultaten van het experiment. Waterschap Aa en Maas zocht nadrukkelijk samenwerking met de gemeente Bernheze, omwonenden van de vijver en vooral ook met de plaatselijke visvereniging. Er zijn wijkbijeenkomsten belegd, voorlichtingsborden gemaakt evenals educatieve cartoons. De kinderen van de lokale basisschool zijn ook bij het project betrokken. Op grond van deze samenwerking én de resultaten van het behuizingsexperiment is gekozen voor duurzame maatregelen: het baggeren van de gehele vijver, saneren van een aanwezige overstort, actief biologisch beheer* en voorlichting over de effecten van gedragsverandering. Vanwege de in het experiment – bij de maatregelcombinatie baggeren+Phoslock – gemeten hoge lanthaanconcentraties is besloten Phoslock niet toe te dienen. De combinatie van baggeren en een Phoslockbehandeling voor de gehele vijver is niet toegestaan. Bijna alle geplande maatregelen zijn eind 2009 en begin 2010 uitgevoerd. In maart 2010 is de vijver officieel heropend met het uitzetten van een deel van de gewenste vissen en zijn voorlichtingsborden rond de vijver geplaatst. Door sterke peilfluctuaties in de vijver in 2010 kunnen de water- en oeverplanten pas dit voorjaar worden uitgezet.
Eerste ontwikkelingen na maatregelen Vanaf begin 2009 is de waterkwaliteit in vijver De Ploeg intensief onderzocht, onder andere op chlorofyl-a-gehaltes. De resultaten van deze monitoring zijn weergegeven in afbeelding 3 (blauwe en groene lijn). De genomen maatregelen zijn zeer succesvol. Voor het eerst sinds 2002 trad geen bloei van blauwalgen op. Het aandeel blauwalgenchlorofyl is vrijwel tot nul gereduceerd. Ook
34
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 34
04-04-11 16:56
platform de mogelijke invloed van bodemwoeling door vissen wordt meegenomen. Op basis hiervan wordt onderzocht of lanthaan na het toedienen van Phoslock via bodemwoeling (terug) in het oppervlaktewater terechtkomt.
Afb. 3: Concentraties chlorofyl-a- na uitvoering van de maatregelen in De Ploeg. Rode lijn = uitvoering gros maatregelen (o.a. baggeren).
het doorzicht is toegenomen van gemiddeld 20 tot 30 cm voor de uitvoering in 2009 naar gemiddeld 70 cm in 2010. Of deze resultaten standvastig zijn, zal de komende jaren moeten blijken. Het monitoringsprogramma wordt dit en de komende jaren voortgezet.
Vervolgexperiment Uit het behuizingsexperiment in Heesch blijkt dat baggeren een effectieve maatregel is om de interne eutrofiĂŤring terug te dringen. Daarnaast is geconstateerd dat de combinatie van baggeren en Phoslock kansrijk lijkt om de werkingsduur van
alleen baggeren te verlengen. Omdat deze maatregelcombinatie heeft geleid tot verhoogde gehalten filtreerbaar lanthaan in het oppervlaktewater - en daarmee tot het niet toepassen van Phoslock als maatregel - wordt een vervolgexperiment met behuizingen uitgevoerd in de Stiffeliovijver in Eindhoven. In dit experiment wordt gekeken of de resultaten uit vijver De Ploeg ook in Eindhoven vergelijkbare resultaten (verhoogde lanthaangehalten bij de maatregelcombinatie baggeren+Phoslock) opleveren. Een toevoeging, ten opzichte van het experiment in Heesch, is dat ook
LITERATUUR 1) Waajen G., M. Lurling, B. Engels en H. van Zanten (2010). Praktijkproeven blauwalgenbestrijding in Noord-Brabant. H2O nr. 5, pag. 60-63. 2) Smith V. en D. Schindler (2009). Eutrophication science: where do we go to from here? Trends in Ecology and Evolution 24-4, pag. 201-207. 3) Engels B. (2009). Onderzoek blauwalgen, waterkwaliteit en ecologie stadswateren. Waterschap Aa en Maas. 4) Lurling M. (2010). Phoslock en/of Baggeren? Enclosure experiment in vijver De Ploeg (Heesch). Rapport M348, AEW Wageningen Universiteit. 5) Douglas G., J. Adeney en M. Robb (1999). A novel technique for reducing bioavailable phosphorus in water and sediments. International Association Water Quality Conference on Diffuse Pollution: 517523. 6) Ross G., F. Haghseresht en T. Cloete (2008). The effect of pH and anoxia on the performance of Phoslock, a phosphorus binding clay. Harmful Algae 7: 545-550. 7) Sneller F., D. Kalf, L. Weltje en A. van Wezel (2000). Maximum permissible concentrations and negligible concentrations for rare earth elements (REEs). RIVM-rapport 601501011. NOTEN * Actief Biologisch Beheer bestaat uit het aanbrengen van oeververflauwing met een vegetatie van helofyten, vervanging van de visstand en snoeiwerkzaamheden om bladval in de vijver tegen te gaan.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 35
35
04-04-11 16:56
Joost Heijkers, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Geert-Jan Nijsten, Provincie Utrecht
een statistisch gefundeerde en dus pragmatische aanpak voor monitoring verdrogingsbestrijding Bij tal van beleidsthema’s is het noodzakelijk om te toetsen of aan de doelstellingen is voldaan. Deze toetsen zijn gebaseerd op monitoringsgegevens. In 2014 dienen de waterschappen en provincies onder andere aan het Rijk te rapporteren in hoeverre de beleidsdoelstellingen voor de TOP-gebieden zijn gehaald. TOP-gebieden zijn verdroogde gebieden met de hoogste prioriteit bij de aanpak van verdroging1). De Provincie Utrecht heeft samen met de waterschappen en terreinbeherende instanties een monitoringsontwerpsysteem ontwikkeld. Dit artikel beschrijft de ontwikkeling van deze monitoringsaanpak waarmee de gegevens kunnen worden verzameld die nodig zijn voor een objectieve en betrouwbare toets van beleidsdoelstellingen. Niet zelden wordt statistisch gefundeerde monitoring als theoretisch en niet pragmatisch bestempeld. Zonder een statistisch gefundeerde aanpak blijkt het echter moeilijk of zelfs onmogelijk te zijn om een betrouwbare en objectieve toets te kunnen uitvoeren. We hopen met dit artikel duidelijk te maken dat statistisch onderbouwde monitoring niet alleen meer oplevert in termen van objectiviteit en betrouwbaarheid, maar ook heel pragmatisch en kosteneffectief kan zijn.
E
en belangrijke vraag waarop monitoring van verdrogingsbestrijding antwoord moet geven, is of de gewenste grondwatersituatie is bereikt. Natuurlijk zijn naast grondwaterstanden ook oppervlaktewaterpeilen en de (grond)waterkwaliteit van belang. Deze factoren zijn ook meegenomen in het monitoringsontwerp. Bij wijze van voorbeeld beperken we ons in dit artikel tot freatische grondwaterstanden. De grondwatersituatie wordt gekarakteriseerd met de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). De GLG is gedefinieerd als de statistische verwachtingswaarde van de LG3’s gegeven het grondwaterregime en het klimaat (Aquo-standaard, 2010). De LG3 is het gemiddelde van de drie laagste grondwaterstanden in een hydrologisch jaar (1 april t/m 31 maart), gemeten bij een halfmaandelijkse frequentie. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is analoog gedefinieerd. De GVG is gedefinieerd als het langjarig gemiddelde van de grondwaterstand op 14 maart, 28 maart en 14 april (Aquo-standaard, 2010). GHG, GLG en GVG worden ook wel samengevat tot GxG.
36
Aanpak in hoofdlijnen Ontwerpfilosofie
Vanaf circa 2002 monitort Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit in het kader van de verdrogingsbestrijding. Toen al besloten de betrokken ambtenaren een statistisch gefundeerde aanpak te gebruiken om betrouwbaar en objectief iets te kunnen concluderen over de effecten van verdrogingsbestrijding. Geïnspireerd door een presentatie van Jaap de Gruijter (voorheen werkzaam bij Alterra, thans gepensioneerd) en een mede door hem geschreven rapport2) is toen voor drie verdroogde natuurgebieden waar het waterschap antiverdrogingsmaatregelen heeft uitgevoerd, een monitoringsontwerp gemaakt. Het primaire monitoringsdoel was het toetsen van beleidsdoelstellingen (‘is de verdroging bestreden?’). Omdat objectiviteit en validiteit van de toets belangrijk zijn, is gekozen voor een aanpak waarbij het resultaat van de toets niet afhangt van de kwaliteit van modelveronderstellingen (‘aannames van hoe het gebied in elkaar steekt’). Gekozen is voor een modelvrije aanpak, gebaseerd op een kanssteekproef. Een gestratificeerde,
a-selecte steekproef bleek geschikt voor toepassing in de gebieden. Stratificatie vond plaats op basis van bodem- en geohydrologische kenmerken. In elk stratum werden vijf meetlocaties geloot, waar automatische drukopnemers werden geplaatst. Na enkele jaren konden met behulp van een tijdreeksmodel klimaatrepresentatieve GxG’s worden bepaald3). Vervolgens kon met de formules voor een gestratificeerde a-selecte steekproef4) de gebiedsdekkend gemiddelde GVG en GLG worden berekend en bovendien de nauwkeurigheid van dit geschatte gemiddelde worden aangegeven. Dit laatste is noodzakelijk om een uitspraak te kunnen doen over de significantie van de uitkomst van de toets. Deze aanpak werkte goed, maar is niet optimaal: vijf monitoringspunten per stratum is erg veel, gegeven de geringe variatie van GxG-waarden binnen de strata. Bovendien is de aanpak niet optimaal om de GxG- en kwelwaarden ook vlakdekkend in kaart te brengen, zoals bijvoorbeeld bij een GD-kartering5). Toen begin 2010 behoefte bleek te bestaan aan een uniforme aanpak voor de Utrechtse TOP-gebieden is na grondige bestudering van De Gruijter e.a.6) door de hoofdauteur gewerkt aan een
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 36
04-04-11 16:56
platform benadering die wél voldeed aan de wens om zowel een ruimtelijk gemiddelde te toetsen als een kaart te maken. De ontwerpfilosofie die De Gruijter e.a.6) beschrijven, komt erop neer dat je eerst de informatiebehoefte bepaalt (‘Wat wil je weten?’) en daar vervolgens de steekproefopzet op baseert (‘Wat moet je daarvoor waar meten?’). Bij deze benadering worden dus in het begin van het ontwerpproces de methoden van dataverzameling en -verwerking afgestemd op de vereiste informatie. Daarmee wordt voorkomen dat na een monitoringsinspanning wordt geconcludeerd dat de verzamelde data niet bruikbaar zijn om de gewenste informatie te genereren.
Primaire informatiebehoeften De eerste stap in het ontwerp van het monitoringssysteem is het bepalen van de informatiebehoefte(n). Monitoring in de Utrechtse TOP-gebieden moet in ieder geval beantwoorden aan twee verschillende informatiedoelen: Toetsing aan beleid
Op basis van de monitoringsdata moet kunnen worden getoetst of aan de beleidsdoelstellingen is voldaan. Daarvoor is het noodzakelijk om per deelgebied binnen een TOP-gebied met een uniforme definitie qua abiotische randvoorwaarden (de ‘Utrechtse natuurdoeltypen’) te kunnen toetsen of de optimale waarden voor de GVG en GLG (en in sommige gevallen kwel, grondwaterkwaliteit en oppervlaktewaterkwaliteit) stroken met de deelgebiedsgemiddelde waarden voor GVG, GLG, etc. op basis van metingen. Voor een dergelijk toetsingsvraagstuk ligt een ontwerpgebaseerde aanpak het meest voor de hand, omdat via deze weg bijvoorbeeld een gebiedsgemiddelde kan worden geschat en de nauwkeurigheid van die schatting kan worden aangegeven, zonder dat daarvoor bepaalde modelveronderstellingen nodig zijn die moeilijk zijn te verifiëren. Genereren van een kaartbeeld
Per TOP-gebied is daarnaast ook behoefte aan een vlakdekkende kaart met het verloop van de GxG en vaak van de kwelflux. Een modelgebaseerde aanpak leent zich bij uistek voor het maken van een kaart. Hierbij worden, met behulp van een model voor de ruimtelijke samenhang, beschikbare puntgegevens geïnterpoleerd. Deze interpolatie kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd met geostatistische methoden zoals kriging6), waarbij ook de nauwkeurigheid van de geïnterpoleerde waarden kan worden aangegeven. Hierbij is echter wel een zogeheten variogram nodig, een model dat de ruimtelijke autocorrelatiestructuur van de meetpunten beschrijft6). De constructie van een dergelijk variogram behoeft vaak meer dan 100 meetpunten6)) en die zijn er meestal niet. Voor de meeste doelvariabelen waar we in het kader van de verdrogingsbestrijding in geïnteresseerd waren, zijn gelukkig al variogrammen afgeleid tijdens andere studies. Ook zijn vlakdekkende GxG-kaarten beschikbaar (hoewel vaak verouderd) voor gebieden met gelijke geohydrologische en
Een ontwerpgebaseerde aanpak wordt gekozen wanneer men geïnteresseerd is in statistieken van een bepaalde doelvariabale van een bepaald gebied of deelgebied, bijvoorbeeld de gemiddelde grondwaterstand in een natuurgebied óf wanneer getoetst moet worden aan normen, en wanneer er dus een modelonafhankelijke, zuivere schatting van een bepaalde statistiek dient te worden bepaald. Een harde randvoorwaarde is het gebruik van een a-selecte steekproef. Een modelgebaseerde aanpak wordt gekozen wanneer een kaart dient te worden vervaardigd van een bepaalde doelvariabele, bijvoorbeeld een kaartbeeld met per 25x25 gridcel een waarde voor GVG óf wanneer we een gebied willen bestuderen in termen van bijvoorbeeld zijn ruimtelijke structuren en samenhang. Bij deze aanpak worden geen formele eisen gesteld aan de wijze van aanwijzen van meetlocaties, hoewel een gelijkmatige verspreiding van meetpunten wel aanbevelingswaardig is.
Naast inzicht in de GxG is vaak ook inzicht in de regionale grondwaterstroming nodig voor het maken van een kwelkaart. Die kan bijvoorbeeld worden verkregen door de stijghoogten die zijn waargenomen in het eerste watervoerende pakket met kriging vlakdekkend te interpoleren. Zodoende hoeven geen extra monitoringspunten te worden geïnstalleerd en onderhouden, wat scheelt in de kosten. Probleem is wel het schatten van de weerstand van de (Holocene) deklaag. Informatie van drinkwaterleidingmaatschappijen (bijvoorbeeld uit pompproeven of andere vormen van lokaal geohydrologisch onderzoek), REGIS-II, GeoTOP of een gekalibreerde c-waarde uit een grondwatermodel zijn mogelijkheden om deze waarde te schatten. Vooral voor TOP-gebieden in Holoceen gebied is het ook van belang om inzicht te hebben in de (oppervlakte)water- en stoffenbalans. In dergelijke gebieden zullen ook metingen aan de aan- en afvoer van oppervlaktewater (moeten) worden uitgevoerd. Deze metingen kunnen overigens ook worden gebruikt om de kwelhoeveelheid in te schatten als de restterm van de waterbalans, waarna vervolgens ook de deklaagweerstand beter kan worden ingeschat en daarmee de vlakdekkende kwel8).
bodemkundige opbouw. Ook deze kaarten zijn te gebruiken om een variogram af te leiden. Indien gewenst/beschikbaar kan ook informatie uit bijvoorbeeld grondwater modellen (zoals het hydrologische modelinstrumentarium van De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en Vitens15)) benut worden, zodat bij de interpolatie rekening wordt gehouden met verschil in gradiënten tussen beschikbare meetpunten. Zie voor meer informatie over het verschil tussen de ontwerpgebaseerde en de modelgebaseerde methode het bovenste kader. Zie voor de overige informatiedoelen en mogelijkheden om daar statistisch gefundeerd mee aan de slag te gaan, het onderste kader.
Steekproefontwerp We zochten naar een steekproefopzet
waarbij aan beide informatiebehoeften voldaan wordt. Een ontwerpgebaseerde aanpak vraagt om een kanssteekproef. Een modelgebaseerde aanpak vraagt om min of meer gelijkmatig verdeelde meetpunten in de ruimte. We zijn op zoek gegaan naar een mogelijkheid om middels een kanssteekproef toch zoveel mogelijk spreiding te verkrijgen over de ruimte. Optimaliteit voor interpolatie wordt niet gegarandeerd, maar wel benaderd. Daar staat tegenover dat een toets betrouwbaar en objectief kan worden uitgevoerd, omdat de gegevens middels een kanssteekproef zijn verzameld. Ruimtelijke spreiding van meetpunten kan worden bereikt middels stratificatie. Bij stratificatie verdelen we het gebied (in ons geval een TOP-gebied of een gebied met een specifiek natuurdoeltype) in min of meer homogene deelgebieden,
Afb. 1: De TOP-gebieden in de provincie Utrecht.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 37
37
04-04-11 16:56
Afb. 2: Grens Overlangbroek.
Afb. 3: Hoofdstrata (2). NB: Het open water is uit de strata gefilterd, om te voorkomen dat daar meetpunten voor grondwaterstanden worden geloot.
Afb. 4: Substrata.
Afb. 5: Gelote punten waar gerichte opnames worden uitgevoerd.
waarbinnen locaties worden geloot. Op deze wijze kan de nauwkeurigheid van bijvoorbeeld het geschatte gebiedsgemiddelde worden verhoogd ten opzichte van een volledig a-selecte steekproef. Met stratificatie wordt dus ook de beschikbare ecohydrologische gebiedskennis benut in het ontwerp van de steekproef, waardoor nauwkeuriger schattingen worden verkregen. Omdat we in het geval van verdrogingsbestrijding geïnteresseerd zijn in onder andere de gemiddelde GLG en GVG per deel van een TOP-gebied, waar uniforme abiotische randvoorwaarden zijn gedefinieerd, zijn deze als hoofdstrata gedefinieerd. Ter illustratie toont afbeelding 2 voor het TOP-gebied Overlangbroek de gebiedsgrenzen en afbeelding 3 de hoofdstrata. De hoofdstrata zijn vervolgens ingedeeld in substrata (zie afbeelding 4). Deze verdere indeling draagt bij aan een grotere nauwkeurigheid en een betere ruimtelijke spreiding van de monitoringlocaties. Hierbij is gebruik gemaakt van Spatial Coverage Sampling14). Dit is een techniek waarmee 2D-objecten, met een willekeurige vorm, kunnen worden ingedeeld in deelgebieden met gelijke oppervlakte. Vervolgens worden binnen deze deelstrata monitoringlocaties geloot (zie afbeelding 5). Afbeelding 5 toont de relatief gelijkmatige verdeling van monitoringslocaties over het gebied. Een mogelijkheid om de punten gelijkmatiger te verdelen (zonder dat dit extra kosten met zich meebrengt) is om het aantal substrata te verhogen met een factor 2, en vervolgens per substratum maar een
38
punt a-select te loten. Het wordt dan wel lastiger om de nauwkeurigheid te bepalen (dit kan wel, maar de nauwkeurigheid wordt dan onderschat), maar het levert wel een betere ruimtelijke spreiding op. Omdat we veel waarde hechten aan een zuivere schatting van het gemiddelde met een zo groot mogelijke nauwkeurigheid, hebben we echter voor een andere optie gekozen: De monitoringsperiode bedraagt minimaal drie jaar. Elk jaar worden de twee punten per substratum opnieuw geloot. Dat betekent dus dat de gerichte opnames telkens op andere punten worden uitgevoerd (hetgeen kostentechnisch niets uitmaakt). Zodoende verkrijgen we op meer locaties schattingen van de GVG en GLG, en dit zorgt impliciet ook voor een betere spreiding. Tevens zorgt het ervoor dat de nauwkeurigheid wordt vergroot. Combinatie monitoring en gerichte opnames
Om kostenefficiënt in de informatiebehoefte te kunnen voorzien, combineren we monitoring en gerichte opnames. Dit betekent dat we per hoofdstratum één monitoringspunt met automatische drukopnemer plaatsen, al dan niet in bestaande peilbuizen. Daarmee bepalen we de dynamiek van het freatische vlak in de tijd. Binnen de deelstrata, waar we de meetlocaties loten, meten we op gerichte (GVG- en GLG-)momenten in de tijd, in twee boorgaten per stratum de freatische grondwaterstand. Deze gerichte opnames worden middels stambuisregressie9) omgevormd tot een GVG- en GLG-schatting. Deze aanpak levert natuurlijk een gigantische kostenbesparing op ten opzichte van een conventionele monitoringsaanpak.
Vooroordelen ontkracht ‘Moeilijk’ We hopen met dit artikel het tegendeel te hebben bewezen. • ‘Duur’ Vaak wordt gedacht dat een statistisch gefundeerd monitoringsontwerp zowel qua ontwerp als qua uitvoering veel duurder is dan een ‘conventionele’ aanpak. Juist door de gecombineerde inzet van bestaande en nieuwe monitoringspunten, gerichte opnames en statistische methoden voor en na uitvoering kan de gewenste informatie echter op een kosteneffectieve wijze worden geleverd. Bij het ontwerp kan eenvoudig gestuurd worden tussen het aantal meetpunten (kosten) en nauwkeurigheid van de resultaten. Een positief neveneffect is de objectiviteit van de toets; • ‘Je weet nooit waar je monitoringspunten terecht gaan komen, waardoor de uitvoering in het veld lastig wordt’ Door slim te stratificeren en gebruik te maken van bestaande monitoringspunten, heb je dat juist goed in de hand. Tevens kunnen vooraf delen van het gebied, zoals waterpartijen en/of bebouwing, buiten het doelgebied worden gehouden, zodat punten daar nooit worden geloot; • ‘Statistisch verantwoord ontwerpen is niet geschikt voor heterogene en/of Pleistocene gebieden’ Onze ervaring in TOP-gebieden in Pleistoceen Nederland laat zien dat onze aanpak ook daar zeer geschikt is, maar buiten dat is er geen enkel fundament voor deze bewering. Sterker nog, eerder zou kunnen worden gesteld dat de aanpak juist geschikt is voor heterogene gebieden, •
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 38
04-04-11 16:56
platform omdat optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande en nieuwe data, alsmede - indien gewenst - de inzet van ruimte-tijd inter- en extrapolatietechnieken; • ‘Bestaande meetpunten kunnen niet worden gebruikt’ Zuivere schattingen van gemiddelden kunnen inderdaad uitsluitend worden geschat op basis van een kanssteekproef. Er zijn echter diverse methoden waarmee je beschikbare metingen toch kunt inzetten7). Bij het schatten van een variogram en het toepassen van (co-)kriging worden verder (nagenoeg) geen beperkingen opgelegd aan de wijze waarop de locaties van monitoringspunten worden bepaald.
Conclusies In dit artikel is de ontwerp-aanpak voor monitoring van verdrogingsbestrijding in de Utrechtse TOP-gebieden gepresenteerd, welke uitgaat van de ontwerpprincipes van zowel ontwerpgebaseerde als modelgebaseerde monitoring; • Deze aanpak laat zien dat de combinatie van ontwerpgebaseerde en modelgebaseerde monitoring goed voorziet in de vereiste informatie. Het levert zowel nauwkeurige en objectieve schattingen van het gemiddelde (voor de toetsing aan beleid) als kaartbeelden. Het steekproefontwerp kan worden gegenereerd met standaard software. Dit geldt ook voor de verwerking van de data tot informatie; • De kosten zijn eenvoudig te bepalen en stuurbaar. Indien te hoge kosten worden bepaald, kan bijvoorbeeld het aantal strata of monitoringpunten per stratum worden beperkt; • Onze benadering stelt waterbeheerders in staat om vooraf de nauwkeurigheid van •
de uiteindelijke informatie te schatten2). Zodoende zijn kosten en informatiekwaliteit vooraf te optimaliseren; • Waterbeheerders kunnen de delen van het ontwerpproces zelf uitvoeren (monitoringsdoel bepalen, stratificeren, monitoringslocaties plotten, kosten inschatten), wat scheelt qua inhuur, zorgt voor kortere doorlooptijden en kostenreductie; • De gegevens die deze aanpak oplevert, zijn ook uitstekend geschikt voor model (her-)kalibratie en -validatie. Niet alleen de monitoringsdata maar ook de afgeleide statistieken kunnen daarbij worden gebruikt. De gepresenteerde aanpak is zowel statistisch gefundeerd als uitermate prag matisch. De benadering is ook toe te passen bij de monitoring voor andere waterbeleidsthema’s, zoals GGOR2) en de KRW10 t/m 13). LITERATUUR 1) Pleijte M., J. Vreke, F. van den Bosch, A. Gerritsen, R. Kranendonk en P. Kersten (2009). Verdrogingsbestrijding in het tijdperk van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Tussen government en governance. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu. WOtrapport 93. 2) Bierkens M., J. de Gruijter en T. Hoogland (2002). Ontwerp van een hydrologisch monitoringsysteem voor de Langbroekerwetering. Alterra-rapport 496. 3) Knotters M. (2001). Regionalised time series models for water table depths. PhD Thesis Wageningen University/Alterra Scientific Contributions 3. 4) Cochran W. (1977). Sampling Techniques, 3d edn. New York: Wiley. 5) Finke P., D. Brus, M. Bierkens, T. Hoogland, M. Knotters en F. de Vries (2004). Mapping groundwater dynamics using multiple sources of
exhaustive high resolution data. In: Geoderma 123: pag. 23-39. 6) Gruijter J., D. Brus, M. Bierkens en M. Knotters (2006). Sampling for Natural Resource Monitoring. 7) Brus D. en J. de Gruijter (2003). A method to combine non-probability sample data with probability sample data in estimating spatial means of environmental variables. In: Environmental Monitoring and Assessment. 8) Bierkens M. (1996). Foutenanalyse in waterbalansstudies. SC-DLO. Rapport 460. 9) Te Riele W. en D. Brus (1991). Methoden van gerichte grondwaterstandsmetingen voor het schatten van de GHG. Staring Centrum. Rapport 158. 10) Knotters M. en D. Brus (2010). Estimating spacetime mean concentrations of nutrients in surface waters of variable depth; In: Water Resour. Res. 46. 11) Brus D. en M. Knotters (2008). Sampling design for compliance monitoring of surface water quality: A case study in a polder area. In: Water Resources Research 44. 12) De Vos J., M. Knotters, I. Hoving en J. van Kleef (2008). Monitoring van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit op het melkveebedrijf Spruit 2004-2006. Alterra. Rapport 1603. 13) Knotters M. en J. de Vos (2007). Monitoring van nutriënten in het oppervlaktewater van de noordelijke Friese wouden. Alterra. Rapport 1456. 14) Walvoort D., D. Brus en J. de Gruijter (2010). An R package for spatial coverage sampling and random sampling from compact geographical strata by k-means. In: Source Computers & Geosciences, jaargang 36, nr. 10. 15) Heijkers W., A. Veldhuizen, W. Borren en G. Nijsten (2010). Het gebruik van gekarteerde GxG-schattingen voor de kalibratie van een hydrologisch model. Stromingen nr. 1.
Het TOP-gebied Overlangbroek.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 39
39
04-04-11 16:56
agenda 8 april, Middelburg Delta Water Award
informatiebijeenkomst over de Delta Water Award, met onder andere deltacommissaris Wim Kuijken. Organisatie: Provincie Zeeland. Informatie: www.deltawateraward.com/8april.
12 april, Amersfoort Innovatieve aanpak eutrofiëring in combinatie met koudewinning: een winwinsituatie?
bijeenkomst over het onderzoek naar en de eerste resultaten van een innovatieve aanpak van eutrofiëring, in combinatie met koudewinning. Werkt de theorie in de praktijk? Hoe lang moet je zuurstof blijven toedienen? Treden ongewenste neveneffecten op? Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT
vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.
14 april, Putten Samen meer (water)keten
congres over de toekomst van de watersector en de rol van samenwerking daarin. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
19 april, Den Haag Het Deltaprogramma, consequenties voor ruimtelijk Nederland
bijeenkomst over de gevolgen van het nieuwe Deltaprogramma voor de ruimtelijke ordening van Nederland. Wat heeft bijvoorbeeld de peilverhoging van het IJsselmeer voor consequenties voor de steden aan de oevers en voor Zwolle? Organisatie: Nirov. Informatie: (070) 302 84 32.
21 april, Amsterdam Leegloop in de watersector, hoe houden we de expertise op peil?
bijeenkomst over de grote uitstroom van ervaren medewerkers in de watersector. Hoe gaan de waterbeheerders daarmee om? Welke kennis en ideeën hierover zijn beschikbaar? Een aantal sprekers, onder wie Alexander Rinnooy Kan van de SER, gaat in op deze materie. Organisatie: WaterForce. Informatie: www.waterforce.nu.
40
21 april, Utrecht Waterkwaliteitsonderzoek
symposium ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Integraal Laboratorium Overleg Waterkwaliteitsbeheerders, over de toekomst van het waterkwaliteitsonderzoek, met lezingen en presentaties. Organisatie: Werkgroep Innovatie van ILOW. Informatie: innovatie@ilow.nl.
28 april, Utrecht Jong SKB ‘Meet, flirt en taste’
bijeenkomst voor jonge professionals om kennis te maken met leeftijdsgenoten uit andere, aanpalende vakgebieden. Doel is om coalities te vormen om in de toekomst vruchtbaar samen te werken in de ondergrond. Organisatie: Jong SKB. Informatie: info@jongskb.nl.
11-12 mei, Santpoort Nagroei in drinkwater distributie en -installaties
internationaal congres over microbiologische nagroei in drinkwaterdistributiesystemen en tapwaterinstallaties. Aan de orde komen: nagroei in verschillende landen, bijbehorende waterkwaliteitsproblemen, diagnose en oorzaken, preventie via waterbehandeling en -distributie én de onderzoeksbehoefte. Bovendien bestaat de gelegenheid voor een bezoek aan het duingebied en pompstation Heemskerk (PWN). Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: Niels.dammers@kwrwater.nl.
12 mei, Amersfoort Bescherming drinkwaterbronnen
middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen. Is de huidige regelgeving voldoende? Helpen de KRW en het nieuwe instrument Gebiedsdossiers? Hoe komen we van gebiedsdossiers tot ‘echte’ maatregelen? Handhaven we voldoende en werken we daarin goed samen? Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
14 mei, diverse locaties Fish Migration Day
internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.
16-20 mei, Groningen ICID
19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium
symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.
6-10 juni, Amsterdam Leading Edge Technology
congres waarop internationale technologen en onderzoekers bij elkaar komen om de laatste stand van zaken op het gebied van technologie te bespreken. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN, Waternet en IWA. Informatie: www.let2011.org.
9 juni, Utrecht Waterverdeling en verzilting: samenhang landelijk en regio
bijeenkomst over de waterverdeling in Nederland en de afspraken die gemaakt zijn over deze verdeling in perioden met lage rivierafvoeren, en aandacht voor verzilting. Organisatie: Platform Zoet-Zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief
bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie
8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.
4-6 oktober, Den Bosch Milieu
tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en recycling, lucht kwaliteitsverbetering, (afval) waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinder bestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.
25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 40
04-04-11 16:56
handel & industrie Ondernemersprijs voor Dyka Dyka, producent van kunststof leidingsystemen uit Steenwijk, ontving onlangs de bronzen PRIMA Ondernemen-prijs voor zijn inzet op het gebied van duurzaam ondernemen. De jury noemde Dyka een solide bedrijf met consequent beleid gericht op mens en milieu. Dyka’s Six Sigma-aanpak zorgt voor goede borging. Dyka heeft de laatste drie jaar een sterke versnelling ingezet richting duurzaam ondernemen en innoveren. Deze transitie geldt volgens de jury als voorbeeld voor andere grote bedrijven. Belangrijk is de aandacht voor ketendenken en -doen. Algemeen directeur Gabriel Spruijt: “Het behalen van deze belangrijke onderscheiding is een bevestiging van de ingeslagen weg op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid.” Het PRogramma Innovatief & MAatschappelijk verantwoord Ondernemen is een initiatief van de Nederlandse rubber-, recycling- en kunststofindustrie (NRK). Links op de foto Gabriël Spruijt. In het midden de winnaar van de ‘gouden’ prijs: Willem Böttger (NPSP), rechts Jos Schipper (Schipper Kozijnen, zilver).
ITT eerste bedrijf met Kiwa-Keurmerk BRL K14020 ITT Water & Wastewater is het eerste bedrijf dat voldoet aan het Kiwa-keurmerk BRL K14020: ‘Kwaliteitgestuurd onderhoud aan pompen en gemalen’. Met dit keurmerk kunnen opdrachtgevers zien dat een bedrijf voldoet aan kwaliteitseisen voor het onderhoudswerk aan pompinstallaties en gemalen. Nederland kende tot vorig jaar geen enkele kwaliteitsnorm specifiek voor het onderhoud
van pompinstallaties. Dat gaf soms aanleiding tot discussies tussen servicebedrijven en gemeenten, die de branche geen goed deden. Er bestond in de markt een duidelijke behoefte aan een keurmerk voor de kwaliteit van het onderhoudswerk aan pompinstallaties en gemalen. Eén van de punten van discussie tussen gemeenten en onderhoudsbedrijven was het moment van vervanging van pompen. Daar waren geen onafhankelijke, vaste criteria voor en de gemeenten moesten blind vertrouwen op de deskundigheid en de integriteit van de servicemonteurs. Ook daaraan maakt de BRL een einde: in K14020 zijn harde normen opgenomen voor het juiste moment waarop een pomp vervangen moet worden om betrouwbare werking te garanderen en een hoog energieverbruik en storingen te voorkomen. Uiteindelijk heeft Kiwa, op verzoek van de branche, de BRL opgesteld die op 12 juli vorig jaar officieel werd vastgesteld. Inmiddels zijn al enkele aanbestedingen op de markt gebracht waarin de eis gesteld wordt dat de monteurs en het bedrijf die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en de service van de pompinstallaties, het Kiwa-keurmerk voor BRL K14020 bezitten. De verwachting is dan ook dat die eis steeds vaker als standaard opgenomen wordt.
Overname Britse Biwater Services door MWH Global MWH Global, wereldwijd marktleider in de waterinfrastructuur en aanbieder van milieuvriendelijke diensten op het gebied van techniek, bouw en strategisch advies, heeft de Britse onderneming Biwater Services Limited overgenomen.
Beide ondernemingen hebben een gemeenschappelijke geschiedenis op de Britse markt die meer dan honderd jaar teruggaat.
Een nieuwe compacte industriële afvalwatereenheid Met een capaciteit tot 500 liter per batch levert Vision Consultancy uit Teteringen een nieuwe compacte industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie. Ze is eenvoudig te installeren en te bedienen. Het toestel is voorgemonteerd. Alle benodigde componenten zijn voorzien, zoals elektrische mixer, pompsystemen, doseerinstallaties, reactor, actief koolfilter en besturingseenheid. Het betreft een discontinu operationele zuiveringsinstallatie, volgens het vlokvormingsprincipe, met een chemisch poeder of een vloeibaar chemisch middel en met automatische regeling van de pH-waarde in het reactievat. Ook een actiefkoolfilter is ingebouwd. De onderhoudskosten zijn laag. Het gezuiverde water kan opnieuw gebruikt worden. De installatie is CE-gecertificeerd. Het slib dat ontstaat in het proces, wordt gefilterd en opgevangen in een filterzak. Het gebruikte materiaal is polypropyleen. Voor meer informatie: www.visionengineers.nl.
Biwater Services is een toonaangevend Brits waterbouwkundig bedrijf, dat als houdstermaatschappij optreedt voor Biwater Treatment, Farrer Consulting en BiProduct Recovery. De onderneming telt 675 werknemers. Wim Drossaert, directeur van MWH Europa en Afrika: “Deze overname stelt ons in staat de gehele levenscyclus van de klant te bedienen, van advies en ontwerp tot aanneming. Samen bieden wij een breder scala aan vaardigheden voor creatie, beheer en optimalisatie van de bestaande middelen van de waterinfrastructuur. Dit is vooral relevant in het licht van de veranderende en soms tegenstrijdige energiebehoeften, de sanering en herinrichting van de infrastructuur en de efficiëntie en de terugdringing van de uitstoot aan kooldioxide”, zegt Robert Uhler, voorzitter en CEO van MWH Global. H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 41
41
04-04-11 16:56
Watervenster Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com
KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.
Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.
KSB Nederland BV
KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com
KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen
is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.
Melspring International BV Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E hagen@melspring.com I www.watermelspring.com
Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. • Poly-electrolieten voor slibindikking en – ontwatering • Metaalzouten (ijzerchlorides/ijzerchloridesulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) • Koolstofbronnen (methanol/ethanol/
azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends • Verkoop/verhuur (installaties voor aanmaak, opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) • (Afval)waterbehandeling op maat, met kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com
Omegam Laboratoria B.V.
Omegam Laboratoria B.V. HJE Wenckebachweg 120 1096 AR Amsterdam T +31 (0)20 5976 769 E klantenservice@omegam.nl I www.omegam.nl
42
Omegam Laboratoria is een NEN-EN-ISO 17025 geaccrediteerd milieulaboratorium voor chemische, fysische en biologische analyses met ruim dertig jaar ervaring. 150 professionals voeren een breed pakket aan analyses uit volgens (inter-) nationale normen.
Wij zijn gespecialiseerd in wateronderzoek en marktleider op het gebied van bestrijdingsen geneesmiddelenonderzoek in water (KRW-onderzoek). Ook voor fytoplankton analyses en bacteriologisch onderzoek kunt u bij ons terecht.
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 42
04-04-11 16:56
Watervenster Q-flow International Q-flow is gespecialiseerd in alle denkbare werkzaamheden aan een waterbron. Vanuit ons nieuwe pand in Nijverdal voorzien wij in heel Nederland onderhoud, regeneraties, camera-inspecties en (ver)nieuwbouw van waterwinputten. Met meerdere camerasystemen inspecteren wij met downview en/of sideview kleurencamera’s bronnen tot 500 m diep en met een diameter van 80 tot 600 mm. De camerainspectie wordt door een ervaren camera-
specialist uitgevoerd en is direct op lokatie te volgen. Met negen specialisten verdeeld over vier compleet uitgeruste ploegen kunt u bij ons terecht met elk probleem in uw primaire watervoorziening. Elke ploeg heeft standaard de beschikking over een kraan, eigen stroomvoorziening en een speciale onderhoudsinstallatie om zelfstandig van Groningen tot Vlaanderen alle vereiste handelingen te kunnen uitvoeren.
Q-flow International R. Dieselstraat 14 7442 DR Nijverdal T 0548 622 999 T 0548 625 367 E info@q-flow.nl I www.q-flow.nl
Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.
singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.
De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-
Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing
Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl
Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.
Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.
Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl
Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Pompen vormen belangrijke en soms onmisbare schakels in bedrijfsprocessen. Daarom is de pompapplicatie, het specifieke proces en de individuele klantwens bij Van Wijk & Boerma Pompen B.V. de basis van ons denken en handelen. Wij voeren een breed en diep assortiment pompen voor uiteenlopende marktsegmenten, zoals de (petro)chemie & procesindustrie, de milieuen watersector, de voedingsmiddelen- en drankenindustrie, de farmaceutische industrie
en de Original Equipment Manufacturers. Daarnaast verzorgt Van Wijk & Boerma ook het onderhoud aan de pompen en kunnen skids worden ontworpen en worden gebouwd. Voor advies omtrent het te verpompen medium kunt u altijd contact opnemen. Tijdens de Aqua Nederland Vakbeurs kunt u ons vinden bij standnummer 132
Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Leningradweg 5, 9723 TP Groningen Postbus 95, 9700 AB Groningen T + 31 (0)50 549 59 00 F + 31 (0)50 549 59 01 E info@wijkboerma.nl I www.wijkboerma.nl
H2O / 07 - 2011
1101167_H2O nr 07 2011.indd 43
43
04-04-11 16:56
LOGISTICON WATER TREATMENT
Demiwater
DÉ SPECIALIST IN WATERBEHANDELING!
afvalwater
Koelwater
Proceswater
Een zuivere samenwerking Welke vorm van waterbehandeling u ook wenst, Logisticon levert u: Klant specifieke installaties Ontwerpen in 3D Procesontwerp en Werktuigbouw/Elektrotechniek in één hand Optie huur (pilot)installatie Aarzel niet en maak gebruik van onze expertise in water.
adv Productie 210x297(3).indd 1101167_H2O nr 07 2011.indd 144
Logisticon Water Treatment b.v. Postbus 38, 2964 ZG Groot-Ammers, Nederland Telefoon: +31 (0) 184 - 60 82 60 Website: www.logisticon.com
15-02-2010 17:11:39 04-04-11 16:56