nº
44ste jaargang / 6 mei 2011
9/
2011
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
Zorgen om toelating bestrijdingsmiddelen Afname eutrofiëring stagneert Interview met burgemeester Wieringermeer Nederlanders bestrijden afkalving kust Georgië
Het Koffertje van Koos
O
p 14 juni overhandigt Koos van Oord, boegbeeld van het Topteam Water, zijn koffertje met adviezen en voorstellen aan minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De bedoeling van die adviezen is om de positie van de Nederlandse watersector wereldwijd te versterken. Ik ga hier geen voorstellen of adviezen geven, dat kunt u veel beter dan ik. Maar ik vraag me wel af: waarom hebben we dat koffertje nodig? De Nederlandse watersector staat goed bekend. In Nederland zelf uiteraard, maar als ik in het buitenland kom wordt er ook met bewondering over gesproken. Ook over Cruijff, klompen en ‘the red light district’, maar daar zal ik niet over uitwijden. Toch neemt Nederland, met uitzondering van de baggersector wellicht, een
Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
De vraag stellen is deze beantwoorden: nee. We doen het niet slecht, maar het kan zoveel beter. Elkaar niet beconcurreren, maar samenwerken. Geef geen kennis weg, maar vraag er iets voor terug. Zorg dat grote financiële instellingen instappen zodat je een totaalpakket inclusief financiering kunt aanbieden. En vooral: wees niet bescheiden. We zijn goed met water, dus een klein beetje bluf mag wel. Als die bluf dan ook nog uit Den Haag komt is er een wereld te winnen. Michiel van Zaane
inhoud nº 9 / 2011
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam
bescheiden positie in de wereldwijde watersector in. Pakken we het wel slim genoeg aan?
4 / Zorgen over waterkwaliteit door EU-beleid voor toelating gewasbeschermingsmiddelen
6 / Actief personeel werven om kennis bij waterschap op peil te houden
7 / Flood Control 2015: van technologie naar beslissing
8 / Peter Leegwater: “Toekomst IJsselmeer leeft hier sterk”
7
Maarten Gast
10
/ Een groenblauwe structuur voor deel Haarlemmermeerpolder Henk van Tilborg, Martin Sulman en Jaap Klein
12 / Meer informatie voor minder geld Maarten Gast
13 / Nederlanders ontwerpen ‘overstromings-
8
wijk’ in Groot-Brittanië
14 / Nederlandse ingenieurs bestrijden afkalving kust Georgië
Edo Beerda
16
/ Chinese studenten zetten zich in voor wetlands Annelijn Steenbruggen
37
22 / Waternetwerken 27 / Afname eutrofiëring stagneert Peter van Puijenbroek, Peter Cleij en Hans Visser
30
/ Emissie geneesmiddelen bij de bron aanpakken Mathijs Oosterhuis, Alberta Groteboer en Peter van der Wiele
34
/ Perspectief voor een zelfvoorzienend watersysteem in de Veenkoloniën Peter Jansen, Cees Kwakernaak en Erik Querner
37
/ Praktijkonderzoek naar oorzaken schuimvorming in slibgistingtanks Ellen van Voorhuizen, André Visser, Frank Brandse en Cora Uijterlinde
41 / Agenda 42 / Handel & Industrie
Bij de omslagfoto: Nederlandse ingenieurs helpen bij de bestrijding van de afkalving van de Georgische kust, onder meer in de badplaats Batumi (zie pagina 14) (Foto: Ries van Wendel de Joode).
Zorgen over waterkwaliteit door EU-beleid voor toelating gewasbeschermingsmiddelen Harmonisatie van Europese regels voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen tot de markt kan nadelige gevolgen hebben voor de waterkwaliteit in Nederland. De afschaffing van de pre-registratietoets, die vaststelt of waterkwaliteitsnormen worden overschreden, beperkt de mogelijkheden aanzienlijk om op grond van (land)specifieke omstandigheden af te wijken van Europese beoordelingsmethoden. Toegelaten middelen die in andere EU-lidstaten geen problemen opleveren, kunnen in het waterrijke Nederland met zijn intensieve landbouw wel nadelige gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Dijkgraaf Paul van Erkelens, tevens lid van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb): “De zorg van waterschappen en drinkwaterbedrijven is dat de waterkwaliteitsaspecten ondersneeuwen.”
H
alf juni treedt de Europese verordening voor de markttoelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in werking. Hiermee wordt de beoordeling van het op de markt mogen brengen van deze middelen - in Nederland een taak van het Ctgb - geharmoniseerd. De Europese verordening is gebaseerd op een zonale indeling met een systeem van wederzijdse erkenning tussen EU-lidstaten. Dit betekent dat een land een middel in principe moet toelaten wanneer het in een ander land binnen dezelfde zone positief beoordeeld is. Nederland is ingedeeld in een zone met onder meer Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Polen en Tsjechië.
Pre-registratietoets
Om de Europese verordening te implementeren in de Nederlandse regelgeving wordt momenteel de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden gewijzigd. Tijdens een recent debat in de Tweede Kamer over de wetswijziging ging een meerderheid akkoord met het amendement van de Kamerleden Koopmans (CDA) en Snijder-Hazelhoff (VVD). Hierdoor wordt de pre-registratietoets voor oppervlaktewater afgeschaft. Sinds de jaren Foto: Shutterstock.
negentig wordt in Nederland bij de beoordeling van de markttoelating van gewasbeschermingsmiddelen in de land- en tuinbouwsector getoetst of de waterkwaliteitsnormen (maximaal toelaatbaar risico) in oppervlaktewater niet worden overschreden. Deze specifieke toets, die alleen Nederland kende, is dus vanaf medio juni verleden tijd. In de praktijk houdt dit in dat Nederland nauwelijks nog mogelijkheden heeft af te wijken van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden. Vewin en de Unie van Waterschappen hebben hun zorgen over het vervallen van de pre-registratietoets kenbaar gemaakt aan politici en beleidsmakers. Daarbij is onder meer gewezen op de specifieke waterhuishouding in Nederland: een waterrijk, dichtbevolkt land met een intensieve land- en tuinbouw. Vewin heeft benadrukt dat de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen nog altijd een probleem vormt voor de drinkwaterbronnen. Ten opzichte van de KRW-doelstelling van ‘eenvoudige zuivering’ leidt bronvervuiling onder meer door gewasbeschermingsmiddelen - tot miljoenen euro’s per jaar aan extra zuiveringskosten voor drinkwaterbedrijven.
Dat is in strijd met het principe ‘de vervuiler betaalt’. “De zorg van waterschappen en drinkwaterbedrijven is dat de waterkwaliteitsaspecten als gevolg van de Europese verordening gaan ondersneeuwen”, zegt Paul van Erkelens, dijkgraaf van Wetterskip Fryslân en tevens lid van het Ctgb. “Eigenlijk zegt de Tweede Kamer: ‘We gaan voor de Europese lijn en stellen geen specifieke Nederlandse voorwaarden.’ Maar we moeten goed bedenken voor welke probleemstoffen aanvullende gebruikseisen nodig zijn om de kwaal - de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen - niet erger te laten worden.”
Teeltvrije zones
Volgens Van Erkelens wordt met de afschaffing van de pre-registratietoets voorbijgegaan aan het feit dat gewasbeschermingsmiddelen die in andere landen geen problemen opleveren, in Nederland wel nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit. In grotere landen als Duitsland of Polen zijn de teeltvrije zones waar niet wordt gespoten, veel groter en is geen specifiek toetsingscriterium voor de waterkwaliteit nodig. “Maar in Nederland heeft de landbouw minder ruimte en wordt bijna elke vierkante meter van het land tot aan de sloot bewerkt.” Het Ctgb heeft - weliswaar beperkte mogelijkheden extra eisen te stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die in een ander land positief zijn beoordeeld. “Via het principe van wederzijdse erkenning moet het Ctgb in Nederland de toelating van een middel nog wel bevestigen. Maar als het college te veel specifieke (extra) eisen stelt en producenten bijvoorbeeld kosten moeten maken voor aanvullend onderzoek, bestaat het risico dat ze uitwijken naar andere landen en het middel in kwestie dus niet beschikbaar is voor Nederlandse agrariërs.” Het is een ‘economisch verhaal’, benadrukt Van Erkelens. Harmonisatie van de
4
H2O / 09 - 2011
actualiteit regelgeving in Europa beoogt een gelijk speelveld te creëren voor producenten van gewasbeschermingsmiddelen. Wanneer het Ctgb te strenge voorwaarden verbindt aan markttoelating, bestaat het risico dat fabrikanten de middelen in andere landen laten beoordelen en het hoogwaardige toetsingswerk daarmee uit Nederland verdwijnt. Daartegenover staat het Ctgb volgens Van Erkelens goed aangeschreven bij de producenten. “Hoe beter de toelatingsprocedure voor een middel is, des te veiliger voelen producenten zich. Ze zijn gebaat bij een zorgvuldige beoordeling van een middel, maar zitten niet te wachten op allerlei aanvullende eisen.”
Monitoring
Welke mogelijkheden ziet Van Erkelens nog om nadelige invloeden voor de water-
Topsector Water
Op 19 april jl. kwamen 300 vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid naar een bijeenkomst van Nederland Maritiem Land en het Netherlands Water Partnership om de inhoud van de Economische Topsector Water vorm te geven. Aan de hand van tien thema’s werden ideeën besproken: ‘Enabling Delta Life’, ‘winnen op zee’, ‘transport over water’, ‘complexe maritieme systemen’, ‘duurzaamheid’, ‘Water for All’, ‘More Crop per Drop’, ‘internationalisering en export’, ‘innovatie en samenwerking’ en ‘onderwijs en arbeidsmarkt’. De adviezen van de groepen werden aan het eind van de dag verzameld in ‘Het Koffertje van Koos’, dat op 14 juni aan minister Verhagen overhandigd wordt. Voorafgaand aan de sessies gaven Menno
kwaliteit te beperken, nu Nederland op de lijn zit van harmonisatie van de regels zonder landenspecifieke uitzonderingen? “We moeten in Brussel de nadruk leggen op het voorzorgsprincipe dat in de Europese richtlijnen staat. Nu waterschappen niet meer vooraf kunnen toetsen op het effect van middelen op de waterkwaliteit, wordt monitoring van de waterkwaliteit des te belangrijker om achteraf aan te tonen of iets schadelijk is. Verder moet de watersector in overleg met de landbouwsector afspraken maken over zorgvuldig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. En eigenlijk zouden we met het oog op de waterkwaliteit de teeltvrije zones moeten verbreden. Maar dat zal op weerstand van agrariërs stuiten vanwege de beperkte ruimte.”
Holterman (Stuurgroep Watertechnologie), Frank Verhoeven (Stuurgroep Deltatechnologie) en Sjef van Dooremalen (Stuurgroep Maritiem) een aantal wensen aan voor de lange termijn. Menno Holterman pleitte voor meer samenhang: “In Dubai maken Nederlanders nieuw land, vervolgens gaan ze erheen voor waterzuivering en daarna om Agriparken op te zetten.” Deze drie groepen zijn niet met elkaar verbonden. Frank Verhoeven pleitte voor de voortgang en uitbouw van projecten als ‘Ruimte voor de Rivier’, ‘Building with Nature’, kustversterking en ‘Flood Control 2015’. Sjef van Dooremalen gaf het belang aan van een grotere instroom in technische beroepen en pleitte voor het wegnemen van drempels voor export: “De maritieme sector verdient 60 procent van het geld op de buitenlandse markt.” Bilaterale relaties tussen de
PBL: Milieubelasting neemt niet verder af De milieudruk van gewasbeschermingsmiddelen is niet voldoende gedaald. Dat constateert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Balans van de Leefomgeving van 2010. Voor gewasbeschermingsmiddelen was de doelstelling dat de milieubelasting van oppervlaktewater vanuit de land- en tuinbouw in 2010 met 95 procent was afgenomen ten opzichte van 1998. Dit doel is niet bereikt. Na de scherpe daling van de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen in het jaar 2000 (met ruim 80 procent) is de milieubelasting sindsdien constant gebleven.
Nederlandse overheid en andere overheden noemde hij daarbij cruciaal. Het Topteam Water bestaat uit Meiny Prins (Priva), Annemieke Nijhof (DG Water, ministerie I&M), Nick van de Giesen (TU Delft), en Koos van Oord (voormalig CEO van Oord). De ideeën die zij op 19 april verzamelden, varieerden sterk: van vernieuwend en duurzaam (het emissieloze en bemanningsarme schip, het toilet 2.0 oftewel decentrale sanitatiesystemen met hergebruik van water) tot exportgericht (een Schengenregeling voor shortsea shipping, betere inzet van economische diplomatie) en de vraag om investeringen (een masterplan voor natte infrastructuur en gebruikmaken van kennis in wegenbouw als het om slappe grond gaat).
Het Topteam Water, v.l.n.r.: Meiny Prins (Priva), Annemieke Nijhof (DG Water, ministerie I&M), Nick van de Giesen (TU Delft) en Koos van Oord (voormalig CEO Van Oord).
H2O / 09 - 2011
5
Actief personeel werven om kennis bij waterschap op peil te houden De watersector staat voor grote opgaven die vragen om voldoende deskundigheid. Tegelijkertijd worden waterschappen geconfronteerd met vergrijzing en de uitstroom van ervaren personeel en dus kennis, terwijl het aantrekken van jong talent moeilijk blijkt. Aanleiding voor WaterForce, een platform van zelfstandige waterdeskundigen, om een symposium te organiseren onder de kop: ‘Leegloop in de watersector, hoe houden we de expertise op peil?’ Waterschappen moeten meer werk maken van strategisch personeelsbeleid en actieve werving onder jongeren om dreigende tekorten te voorkomen, zo bleek tijdens de bijeenkomt bij Waternet op 21 april. Dijkgraaf Hans Oosters van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard: “We hebben een achterstand in te halen.”
V
olgens Alexander Rinnooy Kan zal de toenemende krapte op de arbeidsmarkt ook de waterschappen ‘zeker’ raken. De voorzitter van de Sociaal-Economische Raad voorspelde tijdens het symposium dat de watersector er hard aan zal moeten trekken om voldoende te investeren in deskundigheid. Rinnooy Kan wees erop dat in weinig landen water zo centraal staat als in Nederland. Niet voor niets heeft het kabinet de watersector aangewezen als één van de topgebieden van het economisch beleid. Water is volgens Rinnooy Kan een sleutelgebied in de exportpositie. “Als we het belangrijk vinden dat Nederland zich profileert met water, moeten we genoeg talent binden en aantrekken. Goed onderwijs, voldoende onderzoekscapaciteit en innovatie. Deze trits heeft het topgebied water nodig om te kunnen floreren.” Bij de waterschappen stroomt jaarlijks acht procent van de werknemers uit. Daarom is voldoende instroom van (jong) gekwalificeerd personeel nodig om de kennis op peil te houden. “De sector zal zich al vroeg moeten profileren in de beeldvorming van de jeugd. Over de volle breedte moeten waterschappen de bekendheid met de sector vergroten en jongeren adresseren.” Rinnooy Waterschappen moeten zich voorbereiden op krapte op de arbeidsmarkt en maatregelen nemen om een tekort aan instroom van nieuw personeel te voorkomen. Dat blijkt uit een recent rapport van het Arbeidsmarkt- en Ontwikkelingsfonds Waterschappen. Het dreigende personeelstekort wordt veroorzaakt door drie ontwikkelingen. Ten eerste daalt het aantal jongeren dat een voor de watersector relevante opleiding afrondt. Daarnaast ondervinden waterschappen concurrentie van andere technische sectoren, terwijl de watersector relatief onbekend is bij jongeren. Van de starters is 72 procent onbekend met het waterschap; voor werknemers met twee tot tien jaar werkervaring is dit 61 procent. De wervingsdruk neemt verder toe door de uitstroom van pensioengerechtigden. Deze uitstroom - en dus de vervangingsvraag - is relatief groot bij de vergrijsde waterschappen, waar de gemiddelde leeftijd rond de 46 jaar ligt. Waterschappen moeten dus actief personeel gaan werven. Maar volgens de schrijvers van
6
H2O / 09 - 2011
Kan onderstreepte het belang van samenwerking tussen waterschappen en het onderwijs bij stages, leertrajecten en schoolprojecten. Het spanningsveld tussen enerzijds dreigende personeelstekorten en anderzijds de ambitie om de exportpositie van de watersector te versterken, hoeft niet op voorhand een probleem te zijn. Maar dan moet de watersector wel zorgen voor voldoende aantrekkingskracht ten opzichte van andere economische topgebieden. Of, zoals Rinnooy Kan het formuleerde: “De reputatie van Nederland als waterdeskundige vertalen naar het aantrekken van jongeren.”
Weinig studenten kiezen voor ‘water’
Wat dat betreft valt nog een wereld te winnen, zo bleek uit het betoog van Hans Oosters over de huidige arbeidsmarktproblemen bij de waterschappen. “Onbekend maakt onbemind. Dat is het grootste probleem van de watersector”, aldus Oosters, die verwees naar de geringe bekendheid met waterschappen onder starters en jonge deskundigen. Volgens Oosters moeten de waterschappen voortvarend aan de slag gaan met hun arbeidsmarktbeleid. “We hebben een achterstand in te halen.” De dijkgraaf het rapport vormen het stagebeleid, de begeleiding van afstudeerders en de contacten in het onderwijs over de gehele linie geen onderdeel van de wervingsstrategie. Binnen de sector is geen afstemming over de contacten met universiteiten en hbo-opleidingen, waardoor waterschappen afzonderlijk overleggen over samenwerking en de kwaliteit van het onderwijs. Bij veel waterschappen staat strategisch personeelsbeleid nog in de kinderschoenen. Wervingsactiviteiten en -middelen hebben vaak een ad hoc karakter. Waterschappen erkennen het belang van strategische personeelsplanning onvoldoende en sturen niet of nauwelijks op het voorkomen van wervingsproblemen. Ervaringskennis wordt onvoldoende overgedragen, zodat deze moet worden ingehuurd en de afhankelijkheid van externe partijen toeneemt. Doordat ervaring wordt vervangen door ‘ervaring van buiten’, blijft de gemiddelde leeftijd van werknemers hoog. Dit maakt waterschappen minder aantrekkelijk voor jong talent.
schetste ontwikkelingen die de noodzaak van een ‘doelmatig arbeidsmarktbeleid’ vergroten: de vergrijzing en relatief grote uitstroom van oudere werknemers, de groeiende vervangingsvraag en het feit dat weinig studenten kiezen voor ‘water’. Oosters wees op de tekorten aan afgestudeerden bij laboratoriumopleidingen (hbo) en mbo-opleidingen procestechnologie. In de periode 2009-2013 bedraagt de wervingsvraag bij waterschappen naar schatting 1.180 tot 1.700 fte op een personeelsbestand van in totaal 11.688 medewerkers (in 2008). “Het probleem van personeelstekorten is er nu nog niet, maar gaat wel komen”, zei Oosters. Het belang van strategisch personeelsbeleid bij waterschappen, dat volgens de dijkgraaf nog in de kinderschoenen staat, neemt alleen maar toe. “In de communicatie bij de werving hebben we nog een enorme stap te maken. We moeten de band met opleidingsinstituten versterken.” Complicerende factor is echter dat de waterschapswereld een lappendeken is met grote regionale verschillen. “Waterschappen zijn autonome organisaties, waardoor samenwerking lastig is. De gezamenlijk werving van personeel heeft nog geen grote vlucht genomen.” De behoefte aan voldoende instroom van gekwalificeerd personeel wordt verder gevoed door de uitdagingen waarvoor de watersector staat: adaptatiemaatregelen wegens het veranderende klimaat, bescherming tegen hoog water en bescherming van de zoetwatervoorziening. In het nieuwe Bestuursakkoord Water is overeengekomen dat doelmatiger waterbeheer door samenwerking in de (afval) waterketen tot kostenbesparingen moet leiden. Het Rijk bezuinigt en draagt een deel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma over aan de waterschappen. “Hier zit een enorme expertisevraag achter”, constateerde Oosters.
Zelfstandigen
Die expertise zal deels moeten komen van ZZP-ers (zelfstandigen zonder personeel). Zij vormen een groeiend aandeel in het personeelsaanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt, waar de vraag naar flexibele contracten op projectbasis stijgt. Maar de rechtspositie van ZZP-ers - bijvoorbeeld als het gaat om aanbestedingen - laat nog veel te wensen over.
verslag Flood Control 2015: van techologie naar beslissing Het innovatieprogramma Flood Control 2015 werkt sinds 2008 aan nieuwe, praktische hulpmiddelen voor operationele hoogwaterbescherming. Daarbij gaat het om technische hulpmiddelen om informatie te verzamelen en te presenteren, maar ook om organisatiestructuren, opleiding en communicatie en burgerparticipatie. Dat kan leiden tot een efficiënter en misschien goedkoper waterbeheer in Nederland, maar ook tot potentiële exportproducten en -diensten. Dat gaat niet vanzelf: in Nederland moeten (meer) proeftuinen komen, theoretische kennis moet naar de praktijk vertaald worden en er moet meer en beter worden samengewerkt. Dat bleek tijdens het tweede symposium Flood Control 2015, dat op 20 april in Groenekan plaatsvond.
D
agvoorzitter Piet Dircke (Arcadis) gaf aan dat ICT weliswaar de spil is om de enorme hoeveelheid gegevens die voor en tijdens een crisis te reguleren, maar dat het teglijkertijd maar een middel is. De gegevens moeten betrouwbaar en relevant zijn en duidelijk gepresenteerd, zodat de ‘beslisser’ makkelijker tot de hopelijk juiste - beslissing kan komen. Om tot zo’n informatieketen te komen, is door bedrijfsleven en overheid 21,6 miljoen euro beschikbaar gesteld. Ook beginnen heel voorzichtig in het buitenland pilotprojecten, zoals in Jakarta en Californië. In 2012 is Flood Control 2015 afgerond. Het is de bedoeling dat de voorlopige resultaten van het programma dan tijdens de grote internationale conferentie Flood Risk 2015 worden gepresenteerd. Jan Hendrik Dronkers (Directeur Generaal Rijkswaterstaat) stelde dat een goede crisisbestrijding staat of valt met de samenwerking van de betrokken partijen. Tijdens de laatste bijna-crisis (hoogwater begin dit jaar) bleek dat ook meer behoefte aan informatie bestaat. Tenslotte worden door diverse maatschappelijke ontwikkelingen andere eisen aan de overheid en andere partijen gesteld: de burger is kritischer, wil ‘meer waar’ voor zijn belasting en accepteert steeds minder risico’s. Door het gebruik van allerlei communicatievormen verandert het gedrag van burgers. Informatie komt veel sneller (hoewel niet altijd correct) beschikbaar voor iedereen. Burgers willen zelf keuzes maken. Het is aan de overheid om open en eerlijk te communiceren, ook als het gaat om onzekerheden. Volgens Dronkers is Nederland zeer goed in preventie, maar minder goed in crisisbestrijding. Er wordt hard gewerkt om dat te veranderen: in Lelystad is een landelijk Watermanagementscentrum opgericht, er zijn landelijke draaiboeken opgesteld, trainingen en opleidingen worden gegeven, betere modellen gemaakt en ingezet en soms een betere informatievoorziening. Dat zijn allemaal stappen die van Rijkswaterstaat een adequate crisisorganisatie moeten maken, zoals vastgelegd in het ondernemingsplan 2015 dat in juni van dit jaar verschijnt. Jan Geluk, dijkgraaf van Waterschap Hollandse Delta, ziet in innovatie een toegevoegde waarde voor de veiligheid van Nederland. Tegelijkertijd waarschuwt hij voor toenemende complexiteit. Hij pleitte in Groenekan voor de kracht van de eenvoud,
Flood Control 2015 maakt gebruik van de IJkdijk om technieken ‘in de praktijk’ uit te proberen.
met als voorbeeld het steeds ingewikkelder worden van de toetsing van waterkeringen. Er moeten goede, begrijpelijke toetsinstrumenten komen, waarbij de vraag per kering aan de orde komt hoe ver je vooruit moet kijken. Waterschappen moeten bij dergelijke overwegingen betrokken worden, evenals bij kennisontwikkeling. Dat kan door consortia met het bedrijfsleven te vormen, waarbij de waterschappen ook aandacht moeten besteden aan het betrekken van jongeren bij de watersector (zie ook pagina hiernaast, red.). Sybe Schaap, bestuursvoorzitter van het NWP, ziet als ideaalbeeld voor de toekomst een Nederland dat de ‘Water Valley’ van de wereld is. Daartoe heeft het NWP al diverse beleidsplannen opgesteld. Ook het instellen van de Topsector Water onder leiding van Koos van Oord (zie pagina 5) en Flood Control 2015 zijn stappen in die richting. Maar ondanks de sterke positie die Nederland heeft op watergebied zijn er ook beren op de weg. Als grootste probleem ziet Schaap de vergrijzing binnen de sector en het tekort aan jonge mensen. Eén van de mogelijkheden die hij opperde om dat problem op te lossen, is om jongeren in het buitenland op te leiden en naar Nederland te halen. Centrale vragen voor de Topsector Water, in feite voor de hele watersector, zijn: Welke ontwikkelingen zijn kansrijk? Welke markten bieden potentie en wat kunnen we daar? Met welke marktpartijen? Schaap concludeerde dat een integrale aanpak, waarbij de kennis in dienst moet staan van het ondernemerschap, de beste manier om tot succes te
komen. "Daarbij is financiering en investering noodzakelijk: die moet van de overheid komen, maar ook van de watersector zelf. De sector moet niet wachten op de overheid of het ‘Koffertje van Koos’, maar zelf gezamenlijk verdergaan." Ira Helsloot, hoogleraar crisisbeheersing aan de Vrije Universiteit Amsterdam, gaf een heel andere draai aan de innovatie binnen de watersector: hij pleitte voor ‘achterwaartse innovatie’. De kern van zijn verhaal was dat, zoals Jan Hendrik Dronkers al constateerde, Nederland goed is in de preventie van rampen (overstromingen), maar slecht in de bestrijding. In zijn optiek is het veiligheidsbeleid een monster van Frankenstein geworden, grote stapels papier die een goedkoop substituut voor echte veiligheid zijn. Het beleid is volgens Helsloot ondoorzichtig, onevenwichtig, onrechtvaardig en onuitvoerbaar. Burgers zijn volgens hem prima in staat met de risico’s van een mogelijke ramp om te gaan. Het zelfredzaam vermogen van burgers is veel groter dan overheden denken. Dat beeld wordt versterkt door de klassieke crisiscommunicatie en -enquête, die zinloos zijn volgens de hoogleraar. Als voorbeeld keek hij naar de bewoners van uiterwaarden in vroeger tijden: die waren zich bewust van de risico’s en leefden daar naar. Maar in de loop der tijden beschouwde de overheid dat als een risico, dat gerepareerd moest worden. De leverde vooral veel papieren plannen op. Helsloot pleitte dan ook voor eerherstel van de eigen verantwoordelijkheid van burgers, terug naar het verleden dus. H2O / 09 - 2011
7
Peter Leegwater, burgemeester Wieringermeer:
“Toekomst IJsselmeer leeft hier sterk” Wat blijft ons bij van alles wat wij leerden? Wat leeft voort in de geschiedenis? Soms zijn het getallen zoals 1600 Slag bij Nieuwpoort, soms namen zoals die van Jac. P. Thijse als grondlegger van de natuurbescherming, of Armstrong, die als eerste mens voet op de maan zette. Combinaties van beide zijn er ook: 754, Bonifacius bij Dokkum vermoord. De naam van Lely is verbonden aan de afsluiting van de voormalige Zuiderzee, aan de drooglegging van onze polders, in het bijzonder die in Noord-Holland. Daar werd het geld dat de Amsterdamse kooplieden met hun handel verdiend hadden, omgezet in nieuwe landbouwgrond. In het blad ‘Peil’ van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van september 2010 viel in een artikel over de toekomst van de waterschappen de naam Peter Leegwater, burgemeester van de gemeente Wieringermeer, op. Aanleiding voor een gesprek met hem in het gemeentehuis in Wieringerwerf op maandag 18 april jl. Leegwater stak meteen van wal. “U komt op een bijzondere dag. Gisteren, 17 april 2011, was het precies 66 jaar geleden dat hier in 1945 de dijk van de Wieringermeer werd opgeblazen door de Duitsers en de polder onder water kwam te staan. Ik ben hier nu vier jaar burgemeester, ik bezoek altijd mensen die 50 of 60 jaar getrouwd zijn en ik hoor bij deze bezoeken steeds weer wat voor een enorme indruk dat gebeuren gemaakt heeft. Men weet het nog haarscherp, het staat bij iedereen diep in het geheugen gegrift. Alle inwoners hebben toen huis en haard moeten verlaten. Men is alleen niet overhaast vertrokken, het was geen vloedgolf waarvoor je in allerijl moest zien weg te komen. Het duurde uren voordat het water zich over de hele polder verspreid had. De dreiging was er bovendien al weken lang. Iemand vertelde mij: ‘We hoorden grote ploffen en wisten daar gaat de dijk’. Maar moeder zei: ‘We gaan eerst eten, dan de spullen verzamelen en dan gaan we weg’. Die ruimte was er. Ik krijg ook altijd de foto’s te zien. Foto’s met beduimelde randen, zo vaak zijn ze al getoond.”
Wat speelt er nu in uw gemeente?
“Wat ons op dit moment het meeste bezighoudt, is de samenvoeging van de gemeenten Wieringen, Anna Paulowna, Niedorpen en Wieringermeer tot de nieuwe gemeente Hollands Kroon per 1 januari 2012. Aan de westkant van dit gedeelte van Noord-Holland worden de gemeenten Schagen, Zijpe en Harenkarspel samengevoegd. Den Helder blijft zelfstandig, Texel ook. Of we de naam ‘Hollands Kroon’ voor onze nieuwe gemeente mochten gebruiken, hebben we nog bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gecontroleerd. Het was ook de naam van het waterschap dat ontstaan was uit de fusie van de waterschappen ‘Aangedijkte Landen en Wieringen’ en ‘Texel’, en dat daarna is opgegaan in het huidige Hollands Noorderkwartier. Bij
8
H2O / 09 - 2011
Peter Leegwater
het hoogheemraadschap bestond geen bezwaar.”
En op watergebied?
“Hollands Noorderkwartier is bezig de bekleding van de IJsselmeerdijk opnieuw te zetten en waar nodig te vervangen. Maar dat is normaal onderhoudswerk. Wat de mensen meer bezighoudt, is het al dan niet voortbestaan van de hevels die gebruikt worden om aan de oostzijde van ons gebied de percelen van water te voorzien. Het zijn er nu 40, die water uit het IJsselmeer over de dijk heen het gebied inhalen. Ze worden gebruikt door akkerbouwers en veetelers, allereerst voor het eigen bedrijf, maar ook om de kwel die daar veel voorkomt te bestrijden. Het kwelwater heeft een slechte kwaliteit, het bevat onder andere teveel zout. Het hoogheemraadschap wil van deze hevels af; de boeren willen ze behouden. We proberen nu samen tot een oplossing te komen. Er ligt een plan om het aantal hevels terug te brengen tot vijf, maar dat vereist dan meteen een waterverdeelsysteem achter de dijk. Een kostbare ingreep, terwijl de heffingen onder
druk staan. Misschien blijft alles dus zoals het is. “ “Daarnaast speelt het baggeren van de vaarten, in het verleden aangelegd voor de scheepvaart. Ze zijn steeds verder in onbruik geraakt, maar de laatste tijd bestaat weer meer belangstelling voor het vervoer over water. Dat betekent dat de vaarten gebaggerd moeten worden. Dan krijg je de vraag wat we met het slib doen. Dat slib kan verwerkt worden op Wierholt: een gebied aan de zuidkant van het Robbenoordbos in de noordoosthoek van de Wieringermeerpolder. Op Wierholt zou ook slib uit andere delen van Nederland verwerkt kunnen worden. Uit de opbrengst daarvan kan eventueel het natuurontwikkelingsplan Kreileroord bekostigd worden. Natuurontwikkeling in de strook die loopt van het Robbenoordbos tot aan het dorp Kreileroord.”
Willen de boeren daar wel weg?
“In die strook ligt niet het beste land uit de polder. De boeren willen meedenken over natuurontwikkeling, mits hen op andere
interview plekken betere grond wordt aangeboden. Het is niet een plan dat alleen maar weerstand oproept.”
Hier speelde ook het Wieringerrandmeer.
“Daar hebben we met zijn allen tien jaar aan gewerkt, totdat het vorig jaar ineens door de provincie werd afgeblazen omdat het teveel financiële risico’s met zich mee zou brengen. Het plangebied lag voor éénderde in de gemeente Wieringen, voor tweederde in de gemeente Wieringermeer. Het was een plan van diezelfde provincie. Die heeft ooit het initiatief ertoe genomen. Het plangebied is zelfs onder provinciaal beheer gebracht, omdat Wieringen er niet aan wilde meewerken. De provincie heeft toen een zogeheten inpassingsplan opgelegd. Het plan zou voor een belangrijke sociaal-economische impuls zorgen, met woningbouw maar ook met vele andere activiteiten. De heer Hooymaijers, voormalig VVD-gedeputeerde, was de trekker van het plan. Door de Icesave-affaire kwam hij in opspraak. Daar kwam de kritiek op zijn rol bij de bebouwing van de Bloemendalerpolder bij.” “Na de laatste Statenverkiezingen heeft de nieuwe gedeputeerde, mevrouw Driessen, nog wel haar nek uitgestoken, maar inmiddels waren de Staten tegen. Na al die andere problemen heeft men de risico’s van het Randmeerproject opnieuw ingeschat en uiteindelijk als ‘te hoog’ beoordeeld. Het project was te groot voor de gemeenten om het vervolgens alleen op te pakken. Het ging om een totale investering van 300 miljoen euro. Jammer vind ik vooral dat de impuls voor nieuwe activiteiten daarmee ook weg is. Een commissie onder leiding van mevrouw Leemhuis-Stout buigt zich nu over de toekomstige ontwikkeling van dit gebied.”
Werkt u samen op watergebied?
“Volop. Dat speelt bijvoorbeeld in het kassengebied dat we in het zuidoosten van de gemeente Wieringermeer ontwikkelen: Agriport A7. De bedoeling is kassen uit het zuidelijk deel van Zuid-Holland, het noordelijk deel van Zeeland en het westen van Noord-Brabant hierheen te verplaatsen. We hebben al 1000 hectare uitgegeven, waarvan inmiddels 400 hectare daadwerkelijk is ingericht. Er worden enorme kassencomplexen gebouwd. De grootste tomatenteler van Nederland heeft zich hier gevestigd. “ “Belangrijk is dat de afwatering van de kassen en de riolering goed geregeld worden. Dat water moet naar de rwzi Wervershoof. De rwzi Wieringermeer langs de A7 is daarvoor te klein.” “Een jaar geleden vond hier een bijzondere calamiteit plaats. Bij Medemblik kwam ineens een vrij grote constante stroom van zoet kwelwater uit de grond, een stroom van zo’n 25 kubieke meter per uur. Het bleek water uit het IJsselmeer te zijn dat zijn weg gevonden had langs de randen van een doorpersing van een gasleiding, diep onder de dijk door. Uiteindelijk heeft men het gat weten te dichten door kleikorrels bij het instroompunt in het water te brengen. De
waterstroom nam deze korrels mee, die na enige tijd gingen opzwellen en daarmee de opening afdichtten. Technisch gezien een hele uitdaging om dat voor elkaar te krijgen.”
Leeft het Bestuursakkoord Water hier?
“Wat hier leeft, is de discussie over de toekomst van het IJsselmeer. Dat het peil verhoogd moet worden als de zeespiegel rijst en er meer water beschikbaar moet zijn voor de zoetwatervoorziening, is duidelijk. Vraag is welk scenario je gaat kiezen. Veerman heeft ingezet op een peilstijging van 1,5 meter, maar dat kan bijna niet. Een stijging van 30 cm geeft al grote problemen. De Afsluitdijk wordt opgeknapt, de spuicapaciteit moet vergroot worden, maar hoe men dat gaat doen, moet nog beslist worden. Spuien alleen of in combinatie met gemalen. Zelf denk ik dat een combinatie het beste is. Maar er zijn meer vragen. Moet het peil in het Markermeer ook verhoogd worden? Moet er een afsluiting komen bij de Ketelbrug? Moet er een randmeer komen aan de oostzijde van de Noordoostpolder?”
Wageningen, ik naar de Pabo in Alkmaar. Het was de tijd van de democratisering van het onderwijs, stemrecht voor de leerlingen, bezettingsacties, etc. In 1971 ben ik voor de klas gaan staan in Zaanstad. Kort daarna ook hoofd van de school geworden. Toen de Wet op het basisonderwijs van kracht werd en de scholen groter werden, vond men mij te jong om zo’n grote school te leiden. Ik ben toen wiskunde gaan studeren en al snel leraar in het voortgezet onderwijs geworden in Alkmaar. Ik gaf wiskunde en gymnastiek, samen een voltijdbaan.” “In die tijd is ook mijn bestuurlijk leven begonnen. In 1985 werd ik raadslid voor het CDA in de gemeente Schermer, in 1986 wethouder. Via die lijn kwam ik in 1998 in het algemeen bestuur van Uitwaterende
“Eén aanslag op basis van watergebruik”
Speelt de waterketengedachte in Wieringermeer?
“Niet dat ik er iets van merk. Ik heb vroeger in het bestuur van Uitwaterende Sluizen gezeten, ik ben nu voorzitter van de Bezwaren Adviescommissie van Hollands Noorderkwartier. Dat is de commissie die advies uitbrengt over bezwaren van de mensen over besluiten of activiteiten van het hoogheemraadschap. Dat kan gaan over peilbesluiten, beschoeiingen, stank of lawaai, etc. Maar de waterketengedachte klinkt in die contacten niet door. Dat was anders toen Hans van der Vlist dijkgraaf van Uitwaterende Sluizen was. Erik Vreedenburg was toen directeur van PWN. In die tijd is intensief gesproken over koppeling van de lasten van drinkwater en afvalwater in één tarief. Eén waterrekening op kubieke meterbasis is toen dichtbij geweest, maar uiteindelijk niet doorgegaan. Zelf ben ik nog altijd voorstander van die gedachte: één aanslag op basis van gebruik. Je beloont dan zuinig zijn met water en je bent af van die ongenuanceerde heffing op basis van één of drie vervuilingseenheden. Tegen één bedrijf zou ik ook geen bezwaar hebben. Het lijkt mij beter voor de samenleving. “ “PWN zou ook meer aan de weg moeten timmeren. Ik merk dat in de Wieringermeer de mensen geen idee hebben wat voor belangrijk innamestation vlakbij in Andijk staat. Dat vraagt om voorlichting.”
Hoe bent u burgemeester geworden? “Ik ben in 1949 in Schermerhorn geboren, op de grens van de Eilandspolder en de Schermer. Daar ben ik ook blijven wonen totdat ik hier benoemd werd. Mijn vader kweekte bollen in de Eilandenpolder, de Schermer en de Beemster. Hij was ook bestuurlijk in de politiek betrokken. Daar ben ik dus mee opgegroeid. Zijn kinderen moesten leren. Mijn broer ging naar
Sluizen en werd ik meteen ook lid van het dagelijks bestuur. Ik had de portefeuille Waterkeringen en Wegen. In de jaren daarna begon het proces van samengaan met de vijf inliggende waterschappen die er toen nog waren: De Waterlanden, Het Lange Rond, Groot Geestmerambacht, West-Friesland en Hollands Kroon. Ik ben lid geweest van de fusiecommissie onder leiding van mevrouw Leemhuis-Stout. Een boeiende periode.”
U bent in 2003 niet in het bestuur van het nieuwe waterschap gekozen?
“Neen, er waren teveel kandidaten voor eenzelfde zetel. Ik kwam 200 stemmen tekort. Ik vond dat jammer. Ik werd weer alleen wethouder in Schermer. Maar dat is geen fulltime baan. Tot 2000 werkte ik als wethouder en leraar, beide een halve dagtaak. Daarna werd het wethouder en hoogheemraad. Dat ging ook. Toen ik in 2003 bij het waterschap stopte, ben ik iets heel anders erbij gaan doen, namelijk het telen van pioenrozen. Mijn broer had inmiddels het bollenbedrijf van mijn vader overgenomen. Daar waren ook vaste planten bijgekomen. We zijn toen samengegaan: hij deed de teelt, ik de handel. In maart 2006 solliciteerde ik naar deze functie. In februari 2009 kon ik aan de slag. Een bestuurlijke functie in een agrarische omgeving, ideaal.”
Bent u familie van de beroemde Leegwater?
“Volgens Diederik Aten, de historicus van Hollands Noorderkwartier, moet dat zo zijn. Maar het is in onze familie nooit uitgezocht. Wel zijn veel van mijn voorouders molenaar geweest. Iedereen komt uit deze regio. Toen het zuidelijk gemaal van de Wieringermeer, het gemaal Lely, was opgeknapt, hebben we bij de opening ook de familie van Lely uitgenodigd. Jan Lely, een kleinzoon, hield een toespraak waarin hij zei: ‘Eindelijk ontmoeten hier Leegwater en Lely elkaar’. Een historisch moment.” Maarten Gast H2O / 09 - 2011
9
Een groenblauwe structuur voor deel Haarlemmermeerpolder De Haarlemmermeerpolder is ontstaan omdat men de ‘waterwolf’ wilde beteugelen. Amsterdam en Haarlem werden vanuit het Haarlemmermeer met overstroming bedreigd. Om de veiligheid van deze steden te vergroten, werd het Haarlemmermeer drooggelegd. Positief neveneffect waren de nieuwe landbouwgronden die beschikbaar kwamen. De polder is als agrarisch gebied ingericht en decennia lang zo beheerd. De waterhuishouding is nog altijd grotendeels afgestemd op het landbouwkundig gebruik van het gebied. Maar de Haarlemmermeerpolder is de afgelopen decennia sterk verstedelijkt en transformeert de komende jaren nog verder. Dit geldt zeker voor het gebied aan de oostkant van de polder, ten zuiden van Schiphol en ten oosten van Hoofddorp, waar de komende jaren het Amsterdam Connecting Trade (ACT) moet verrijzen, het “innovatiefste en duurzaamste” logistieke knooppunt van Europa.
G
rootschalige ontwikkelingen waarbij de landbouw plaats maakt voor andere functies, bieden de mogelijkheid een nieuwe vorm van waterbeheer in te stellen die beter aansluit op de verstedelijkte omgeving. Dit kan hand in hand gaan met het vergroten van de duurzaamheid. Maar dat is niet eenvoudig. Het vereist een andere, gebiedsoverstijgende manier van denken. Bovendien betreft het een langdurige en gefaseerde ontwikkeling, zodat de plannen ook in de tijd doordacht moeten worden.
Ontwikkelingen in het gebied
De vele ontwikkelingen in het gebied hebben verschillende schaalniveaus van regionaal tot locatiegebonden. Regionaal
De Haarlemmermeerpolder ligt midden in de Randstad en maakt de komende jaren
•
10
H2O / 09 - 2011
een transformatie door van agrarisch polderland naar verstedelijkt gebied; • Het Hoogheemraadschap van Rijnland streeft naar een duurzaam en robuust waterbeheer in de Haarlemmermeer. Het credo is ‘eigen broek ophouden’. Dus minder inlaat van water in droge periodes en minder uitpompen in natte periodes; • Behoud en versterking van Stelling van Amsterdam (Unesco werelderfgoed) en het omliggende gebied. Locatiegebonden
Amsterdam Connecting Trade (voorheen Werkstad A4) moet de concurrentiepositie van de Haarlemmermeer en de regio Amsterdam verbeteren. ACT wordt door de betrokkenen de innovatiefste en duurzaamste luchtvrachtgerelateerde logistieke locatie in Europa genoemd; • Aan de oostzijde van de A4 komt een hoogwaardig glastuinbouwgebied; •
Aanleg van wegen, zoals de N201, en de toekomstige verbreding van de A4.
•
Deze projecten en ontwikkelingen werden in het recente verleden veelal zelfstandig en dus gescheiden opgepakt, waarbij water één van de uit te werken aspecten was. Omdat projecten aan elkaar grenzen en soms elkaar overlappen, is het besef ontstaan dat de diverse projectorganisaties elkaar nodig hebben. Vanuit een streven naar meer ruimtelijke en functionele samenhang en het benutten van win-winsituaties bij het streven naar duurzaamheid, is besloten gezamenlijk naar de structuur van het groen en het water te kijken.
Water verbindende factor
Een gezamenlijke aanpak met een gemeenschappelijk doel dat het projectdoel overstijgt, vraagt van de betrokken partijen dat zij ook daadwerkelijk willen
achtergrond
samenwerken (bijvoorbeeld informatie willen uitwisselen en reeds gemaakte ontwerpen willen aanpassen) en openstaan voor oplossingen die afwijken van de gebaande paden (anders omgaan met water). In dit geval vormt het streven naar een overkoepelende groenblauwe structuur de basis van de samenwerking. De groenblauwe structuur moet gaan dienen als raamwerk voor de deelontwikkelingen. Het betreft de volgende partijen: gemeente Haarlemmermeer, Hoogheemraadschap van Rijnland, Provincie Noord-Holland (betrokkenheid vanwege Stelling van Amsterdam), Schiphol Area Development Company (ontwikkelaar A4-zone west) en Stallingsbedrijf Glastuinbouw Nederland (ontwikkelaar glastuinbouwgebied). De basis voor de samenwerking is het streven naar een duurzame en kwalitatief ingerichte ruimte. Voor alle partijen geldt dat water de verbindende factor is, zowel qua benodigde ruimte ter compensatie van de nieuwe bebouwing als benodigd voor glastuinbouw of ter versterking van de Stelling van Amsterdam. Het landschapsarchitectuurbureau H+N+S heeft een ontwerp opgesteld voor de groenblauwe structuur. De vervolgstap was de toetsing van het functioneren van het systeem en de optimalisatie. Dat is samen met Witteveen+Bos uitgevoerd.
Toekomstige waterhuishouding
Op basis van een gebiedsinventarisatie is de groenblauwe hoofdstructuur ontwikkeld die voldoet aan de waterdoelstellingen die per project worden gesteld en daarnaast zorgt voor het realiseren van doelstellingen voor een groter gebied zoals: transformatie naar toekomstgerichter waterbeheer en versterking van het landschap langs de Stelling van Amsterdam. Voor de waterstructuur en het functioneren van het watersysteem bestaan vele randvoorwaarden en wensen. Water en groen zijn voor een groot deel gepland in gebieden waar geen bebouwing is toegestaan en de aanleg van water juist een versterking van het landschap kan vormen. Het betreft stroken langs de A4 en zones langs de Stelling van Amsterdam. Het toepassen van open water langs de A4 benadrukt de nu aanwezige openheid in het gebied en maakt toekomstige aanpassingen van de snelweg mogelijk. Een belangrijk uitgangspunt is dat de vogelaantrekkende werking van het water is beperkt vanwege de risico’s voor het vliegverkeer rond Schiphol. Een groot deel van de waterberging bestaat daarom uit droge berging die slechts incidenteel wordt gebruikt. Aan weerszijden van de A4 vormen
de watergangen een ladderstructuur. Binnen de ladderstructuur liggen groene eilanden waar bij extreme neerslag water geborgen wordt. Ook bij de oeverinrichting wordt gekozen voor een profiel dat ruimte biedt voor water- en oeverplanten maar weinig aantrekkelijk is voor vogels. Robuustheid is gegarandeerd, doordat het systeem van watergangen en droge bergingen een overmaat aan berging bevat voor de nu verwachte ontwikkelingen. Ook indien rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatontwikkeling is er een beperkt surplus aan waterberging. De benodigde berging is 579.000 kubieke meter, uitgaande van uitgangspunten zoals door het Hoogheemraadschap van Rijnland worden gehanteerd, terwijl ruim 700.000 kubieke meter in het plangebied kan worden gerealiseerd. Voor ontwikkelingen op lange termijn is het waterbergingssysteem desgewenst eenvoudig uit te breiden in zuidelijke richting langs de A4. De waterberging, zowel droog als nat, langs de A4 past binnen het beoogde beeld en biedt daarnaast ruimte voor functiecombinatie, zoals opwekking van duurzame energie (zonnepanelen en teelt van biomassa). Langs de Geniedijk wordt de waterberging (ook deels in de vorm van droge berging) gerealiseerd in de beschermzone langs de dijk waar in verband met de cultuurhistorische waarde het open landschap behouden moet blijven. In de toekomst zal een deel van deze strook (incidenteel) onder water lopen. De strook krijgt verder een parkachtige inrichting als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Om het inlaten van boezemwater zoveel mogelijk terug te dringen, zal op termijn worden overgaan op invoering van flexibel peilbeheer in het nieuw ingerichte gebied. Directe invoering van een nieuw peilbeheer is niet mogelijk, omdat dit problemen kan opleveren voor woningen en bedrijven die nu nog in het gebied gevestigd zijn. Het gebied waar de groenblauwe structuur wordt aangelegd, is kwetsbaar voor opbarsting (wellen). Opbarsting zorgt voor het verzouten van het oppervlaktewater. Bij het invoeren van het flexibele peilbeheer worden de waterstanden iets verhoogd. Hierdoor neemt de kwel, die hier van slechte kwaliteit is, af. Ook wordt het risico op wellen geringer. Doordat de ontwikkelingen geleidelijk plaatsvinden, is alle waterberging pas nodig als het hele gebied is bebouwd. Daarnaast kan het gewenste dynamische peilbeheer pas worden ingevoerd nadat de huidige functies zijn vervallen. Witteveen+Bos en H+N+S
hebben hiervoor samen een doeltreffend antwoord bedacht met het gefaseerd graven van de brede watergangen. Relatief smalle hoofdwatergangen (10 tot 15 meter) zorgen vanaf het begin voor de aan- en afvoer van het water. Ondiepere water-bergingen worden gefaseerd langs de hoofdwatergang gegraven. Op deze wijze wordt het opbarsten van waterbodems tegengegaan. Na instelling van hogere waterpeilen (20 cm hoger) neemt het risico op opbarsten af. In dit latere stadium worden de watergangen verruimd tot 20 tot 25 meter breedte. Bovenstaande richt zich vooral op het watersysteem. Uitgangspunt voor de ontwikkelingen is dat ook op andere vlakken naar duurzaamheid wordt gestreefd, bijvoorbeeld door afstromend hemelwater zoveel mogelijk te benutten en hergebruiken. Dit is goed mogelijk in het glastuinbouwgebied. Wellicht bestaan hiervoor ook mogelijkheden bij andere bedrijven of door uitwisseling van water tussen projecten, bijvoorbeeld het benutten van een overschot aan hemelwater van de A4-zone west bij bestaande glastuinbouw.
Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk bestuurlijke vereiste voor nieuwe bedrijvenlocaties. ACT zoekt aansluiting bij het cradle-to- cradleprincipe. De groenblauwe hoofdstructuur biedt de mogelijkheid om, indien nodig, het wateroverschot van de logistieke bedrijventerreinen te benutten in de glastuinbouw. De grote waterpartijen maken het tevens mogelijk helofytenfilters in te bouwen en algen als bioenergie te kweken. Dit zal niet van vandaag op morgen gaan. De huidige technieken zijn nog onvoldoende ontwikkeld om direct geaccepteerd te worden door alle betrokken partijen. De ontwikkelingen gaan echter snel. Onder andere Schiphol experimenteert met diverse nieuwe ideeĂŤn voor schone energie. Reststromen (afval en afvalwater) uit diverse ontwikkelingen in het gebied zijn hiervoor te gebruiken. Daarnaast bieden de droge waterbergingen ruimte voor meervoudig ruimtegebruik door de teelt van biomassa of het plaatsen van zonnecellen. Door in dit geval verder te kijken dan de (fysieke) projectgrenzen wordt op verschillende vlakken winst behaald: voor het waterbeheer, op het gebied van duurzaamheid maar ook in cultuurhistorisch landschappelijk opzicht. Hank van Tilborg (H+N+S) Martin Sulman (gemeente Haarlemmermeer) Jaap Klein (Witteveen+Bos) H2O / 09 - 2011
11
verslag Meer informatie voor minder geld Vorig jaar bestond het Integraal LaboratoriumOverleg Waterkwaliteitsbeheerders (ILOW) 25 jaar. Bij het begin in 1985 een landelijk samenwerkingsverband van 25 waterkwaliteitslaboratoria, nu nog tien leden groot. Een aantal dat per 1 juli, als het nieuwe laboratorium Aquon in Breda gaat functioneren, terugloopt naar zeven en door verdere fusies nog kleiner zal worden. Het 25-jarig jubileum werd op 21 april jl. alsnog gevierd in Utrecht met een symposium over innovatie. Het was een ouderwetse studiedag met voordrachten, vragen en een posterpresentatie. Geen panels van ‘jonge honden’ en mastodonten die inbraken in de lezingen, geen anoniem getwitter op een apart scherm. Elke spreker maakte zijn verhaal af, de zaal luisterde aandachtig.
R
ob van der Meer, hoofd laboratorium Wetterskip Fryslân, ging in op de vraag of er voldoende ruimte is voor innovatie. Hij meldde dat 2,4 procent van de omzet aan innovatie wordt besteed tegenover 0,9 procent als landelijk vergelijkingsgetal. “Terwijl de uitvoering van het onderzoek eenvoudiger wordt, maakt de Kaderrichtlijn Water de onderzoeksvragen ten aanzien van het kwaliteitsbeheer complexer. Kennis op peil houden is belangrijk, onderlinge competitie stimuleert en vergelijking met de markt is noodzakelijk om een juist beeld van kosten en opbrengsten te hebben. Het hoofddoel van de innovatie is: meer informatie voor minder geld.”
Blauwalgen
Al in 1878 verschenen de eerste artikelen over de gevaren van de giftige stoffen die blauwalgen produceren. Door de klimaatverandering begint de groei van blauwalgen eerder, duurt de overlast langer en wordt deze ook intensiever. Reden voor veel nader onderzoek, toegelicht door Hans Ruiter van Rijkswaterstaat. Welke toxines zijn belangrijk, is sprake van mengtoxiciteit en hoe komen we aan normen? Moet je ze detecteren en tellen of volstaat een algemene chlorofylbepaling? Is de ontwikkeling in een waterlichaam voorspelbaar, worden altijd toxines uitgescheiden? Hebben we voldoende beheermaatregelen met reductie van de fosfaatbelasting, actief biologisch beheer, mengen, fosfaatfixatie en peroxide-injectie?
Invloed veenafbraak op macrofauna
Merrin Whatley uit Nieuw-Zeeland verricht promotie-onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam naar de invloed van veenafbraak op de macrofauna in het Wormer- en Jisperveld (Noord-Holland). Zij werkt hierbij samen met Waterproef en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het veen breekt af, in de sloten accumuleren kleine deeltjes tot een dunne blubber en de habitat voor de organismen verandert dramatisch. Welke soorten vind je nog aan de oever, op de bodem en op kunstmatig substraat (plastic waterplanten)? Wat is de conditie van wat er leeft? Basisinformatie voor de waterbeheerder, die de ontwikkeling van het aquatisch leven in dit natuurgebied graag een andere kant op zou sturen.
Tijdsgeïntegreerde bemonstering? Een steekmonster geeft informatie over de waterkwaliteit op een bepaald moment. Een 24-uurs monster geeft het beeld van een
12
H2O / 09 - 2011
dag. Maar kun je iets zeggen over een langere duur van blootstelling aan of contact met gifstoffen? Sander van Vliet van Rijkswaterstaat hield een voordracht over passieve bemonstering, een methode om microverontreinigingen gedurende zes weken te concentreren op dragermateriaal. De basis van deze benadering is de bioaccumulatie in ketens. Via een semipermeabel membraan worden stoffen, die vaak in zeer lage concentraties in water voorkomen, verzameld op een dragermateriaal. Apolaire hydrofobe stoffen bijvoorbeeld, maar ook meer polaire zoals bestrijdings- of geneesmiddelen. Metingen in zout water van 2002 tot heden laten een goede overeenkomst zien tussen wat zich op acht meetpunten in mosselen heeft opgehoopt en wat op het dragermateriaal. Onderzoek in zoet water staat op stapel.
Hoe meten we alles wat in water zit?
Op aarde zijn nu 65 miljoen stoffen geregistreerd. Hiervan zijn er 100.000 giftig voor het milieu. Van 10.000 stoffen wordt meer dan 1.000 ton per jaar geproduceerd. Elke chemische analyse in water laat dus niet meer dan een topje van de ijsberg zien. Toch wordt steeds verder gezocht. Ron van der Oost (Waternet/Waterproef ) lichtte het gebruik van bio-assays toe. In de drinkwaterwereld gebeurt dat in vivo met vissen, watervlooien, bacteriën, algen en mosselen. Veranderingen in het reactiepatroon vormen een indicatie van toxische effecten en aanleiding om chemisch verder
te gaan zoeken. Ook in vitro is mogelijk met al dan niet gemodificeerde cellen. Deze hebben een hogere gevoeligheid. In de gehele watercyclus kan dergelijk onderzoek toegepast worden om zicht te krijgen op bijvoorbeeld dioxine-activiteit, carcinogene effecten en neurotoxiciteit (blauwalgen). Zeker als dergelijk onderzoek gecombineerd wordt met passieve bemonstering. Van der Oost pleitte ervoor om toch vooral slim te monsteren: informatie over het ecosysteem als geheel (habitat, microbiologie en hydrobiologie) te benutten bij het kijken naar de reactie van levende organismen. En pas na indicatie van toxiciteit te gaan zoeken in die hooiberg van chemische stoffen. De goed bezochte studiedag onder leiding van Ron van Leuken toonde aan dat het ILOW door samenwerking, afstemming en informatie-uitwisseling hard werkt aan het verkrijgen van meer rendement uit het geld dat aan onderzoek besteed wordt. Onderzoeksvragen blijven er. De ontwikkeling naar grotere, goed geëquipeerde laboratoria geeft zeker meer kans op antwoorden. En als het goed is, voor minder geld. Maarten Gast
achtergrond Nederlanders ontwerpen ‘overstromingswijk’ in Groot-Brittannië Het Nederlandse architectenbureau atelier PRO heeft als onderdeel van een internationaal team in de Britse stad Norwich een woonwijk ontworpen die deels onder water kan komen te staan zonder daar overlast en schade aan over te houden. De ontwerpers zien mogelijkheden voor vergelijkbare duurzame ‘overstromingswijken’ in Nederland.
‘D
eal Ground’ heet het 20 hectare grote project aan de rand van Norwich. Het al 20 jaar braakliggende voormalige industriegebied wordt herontwikkeld tot woonwijk met circa 700 eengezinswoningen, appartementen en een klein winkelcentrum.
Er komen ook twee nieuwe bruggen over de rivieren die het gebied omsluiten, de Yare en de Wensum. Het zijn deze waterlopen die de ontwerpers als kern van hun ontwerp hebben genomen, zegt architect-directeur Dorte Kristensen, samen met Martijn de Visser verantwoordelijk voor het plan.
“De rivieren kunnen delen van het gebied onder water zetten, wat gemiddeld eens in de 20 jaar gebeurt. In plaats van het water te weren, gebruiken we het om er een ecologisch aantrekkelijk gebied van te maken. In sommige delen van de wijk geven we het water meer ruimte door de bodem te verlagen. De delen waar de woningen komen, hogen we met die grond op om ze juist voor overstromingen te behoeden. Het bestaande ecosysteem - drassig land - blijft zo behouden en wordt zelfs versterkt.” De ontwerpers onderzochten voor diverse scenario’s de waterniveaus, stromingsrichtingen en -snelheden, en hoe bewoners te allen tijde veilig hun huizen kunnen verlaten. Centraal in de nieuwe wijk ligt een groen-blauwe corridor waarop vrijwel alle woningen uitkijken. Ook voor Nederland zien de ontwerpers uit Den Haag mogelijkheden. “De belangrijkste les is om zaken die op het eerste gezicht een beperking lijken, juist als mogelijkheid te benutten. De milieu-eisen in Engeland op dit gebied zijn strenger dan in Nederland. Dus als het daar kan, zijn er ook hier mogelijkheden”, aldus Kristensen. Atelier PRO ontwerpt ‘Deal Ground’ samen met het Britse Baca Architects, in opdracht van Serruys Property Company. De kosten voor het project zijn geraamd op 110 miljoen pond (circa 125 miljoen euro). Als alle procedures rond zijn, kan naar verwachting in 2013 worden begonnen met de aanleg van de nieuwe woonwijk.
H2O / 09 - 2011
13
Nederlandse ingenieurs bestrijden afkalving kust Georgië De kust van Georgië heeft bij Batumi te maken met dusdanig ernstige erosie dat de hele badplaats kopje onder dreigt te gaan. Een Nederlands consortium werkt met de regering van de deelstaat Adjara aan een oplossing, gefinancierd door ‘Partners voor Water’.
I
n de winter beukt de zee ongenadig op de kust van Batumi. Op zichzelf is dat geen probleem, zo ging dat eeuwen geleden ook al. Groot verschil is alleen dat toen de rivier de Chorokhi nog niet was ingedamd en deels gekanaliseerd. “In het Turkse deel van de rivier zijn stuwdammen gebouwd en de moerasachtige delta waarin de rivier bij Batumi uitkomt, is gekanaliseerd. De rivier voert daardoor nauwelijks meer sediment aan”, vertelt Irakli Goradze in het regeringsgebouw van de regio Adjara op een paar honderd meter van de bedreigde kust. “Daardoor is de natuurlijke aangroei van de kust gestopt en stukken strand die iedere winter worden weggeslagen, worden van nature niet meer hersteld.” Het feit dat veel grind uit de rivier aan de bouwsector in de regio wordt verkocht voor de productie van beton, maakt het er niet beter op. Een consortium van de adviesbureaus Alkyon, HKV Lijn in Water en ARCADIS verricht sinds 2008 onderzoek. De Nederlandse betrokkenheid bij de kustaanpak in Batumi past in een al tien jaar durende samenwerking op milieugebied tussen Nederland en Georgië. Toenmalig minister Jacqueline Cramer van VROM heeft in het kader daarvan begin mei 2008 tijdens een driedaags bezoek aan Georgië een overeenkomst gesloten met haar ambtgenoot in Georgië, om deze samenwerking voort te zetten. Het bezoek van minister Cramer was meteen het startschot voor de studie in Batumi (dat voor een groot deel is gefinancierd door het programma Partners voor Water). Alkyon en
HKV Lijn in Water deden in 1999 en 2000 al onderzoek naar het erosieprobleem in Batumi, dus een vervolg met die twee bureaus lag voor de hand. ARCADIS (waar Alkyon inmiddels deel van uitmaakt) heeft bij de vervolgstudie bijgedragen in de economische aspecten en de effecten op het milieu. In de afgelopen drie jaar hebben de drie bureaus alle water- en sedimentstromen in kaart gebracht en het morfologische systeem geanalyseerd door middel van toepassing van eigen gebiedservaring en numerieke modellen. Vervolgens zijn de mogelijke maatregelen voor het stabiliseren van de kust en de te verwachten effecten en de kosten op een rijtje gezet. Uit het onderzoek volgt dat een groot deel van het sediment verdwijnt in een diepwaterkloof die recht voor de monding van de rivier ligt. Over het ontstaan van dergelijke diepwaterkloven bestaan diverse theorieën. “De kloof is op enkele honderden meters van de waterlijn al tientallen meters diep. De diepte loopt verder zeewaarts op tot wel honderden meters”, vertelt projectleider Martijn Onderwater (Alkyon). “Daar verdwijnt veel sediment in. Op het strand zelf komt slechts een fractie van het sediment uit de rivier terecht.” De kusterosie is fors. Op sommige plekken brokkelt wel vijf tot zeven meter per jaar af. Er zijn al huizen, hotels, wegen en een kippenvoercentrale in zee verdwenen. Ook het vliegveld van Batumi, een waterzuiveringsinstallatie en een vuilstort dreigen te worden weggeslagen door de golven als er niks gebeurt.
De badplaats Batumi dreigt kopje onder te gaan door de afkalving van de kust.
14
H2O / 09 - 2011
De regering van de deelstaat Adjara doet geregeld iets aan het probleem. De laatste jaren wordt in de zomerperiode kustonderhoud uitgevoerd door middel van grindsuppletie. Maar dat is telkens een kostbare operatie, want per jaar is er ongeveer 100.000 kubieke meter sediment nodig om de toestand stabiel te houden. Irakli: “En het materiaal dat we ervoor gebruiken komt uit dezelfde rivier, de Chorokhi. Daar kunnen we niet eeuwig mee doorgaan. We denken dat het over tien jaar ophoudt.” Batumi heeft dus een duurzame oplossing nodig, en daarvoor kwam hulp vanuit Nederland.
Spiraalstranden
Na uitvoerige studie heeft het Nederlandse consortium geadviseerd om in te zetten op een combinatie van strekdammen in het zuidelijke deel van de 7,5 kilometer lange kuststrook en zogeheten spiraalstranden aan de noordzijde. Tussen de strekdammen, die op een onderlinge afstand van 150 meter worden aangelegd, zal de kustlijn iets bijdraaien, waardoor transport van sediment langs de kust reduceert tot vrijwel nul. De spiraalstranden bestaan uit harde constructies in zee met ertussenin openingen. Achter de constructie wordt een min of meer cirkelvormig strand aangelegd. Spiraalstranden bieden de mogelijkheid om zandstranden te creëren. Dat is heel interessant voor Batumi, want daarmee zou het de enige badplaats aan de oostelijke Zwarte Zeekust worden met een zandstrand. “Je krijgt dan een langgerekt strand dat vrijwel onderhoudsvrij is. Met aan de waterlijn kiezels en vanaf pakweg drie meter
achtergrond boven de waterlijn een strand van fijn zand”, vertelt Onderwater. De totale kosten van de beschermingsmaatregelen worden geraamd op 50 tot 60 miljoen euro. Dat is veel geld, maar Batumi is van oudsher een rijke stad, die ook nu enorm in ontwikkeling is. Honderd jaar geleden was het al de stad van de Rothschilds en de gebroeders Nobel, die vanuit Baku een oliepijpleiding erheen aanlegden. In de communistische tijd was het één van de populairste badplaatsen van de Sovjet-Unie. Voor het huidige Georgië genereert het subtropische gebied nog steeds veel inkomen dankzij zijn toerisme. Na de onafhankelijkheid in 1991 is het aantal Russische toeristen gekelderd, maar uit omringende landen (Turkije, Azerbeidjaan, Turkije en Armenië) en uit West-Europese landen komen er des te meer. De regering van Adjara bekijkt momenteel nog een alternatief voor de oplossing die de Nederlanders hebben voorgesteld: een kunstmatig rif (een combinatie van een staalconstructie en steen). Maar de kans lijkt niet groot dat dit plan om de golfkracht te verminderen, uitgevoerd gaat worden. “Voordeel van een dergelijke oplossing is dat het rif onzichtbaar is vanaf het strand. Maar het is ook een kostbare oplossing. Hoe het zich houdt bij zware storm is bovendien onbekend”, geeft Goradze toe.
Postcommunistisch milieubeleid
In de studie heeft het Nederlandse consortium ook aandacht besteed aan de natuurwaarden in het gebied. Vooral het gebied nabij de monding van de rivier is van ecologische betekenis. Veel trekvogels fourageren hier op voormalige militaire oefenterreinen, die het leger achterliet nadat Georgië in 1991 zelfstandig werd. Er leven ook zeldzame slangen en kikkers. Of het gebied behouden blijft is de vraag. Het staat te koop, de vrees is dat hotelketens er het oog op laten vallen. Batumi is uitermate populair bij ontwikkelaars. Momenteel zijn alleen al 30 hotels in aanbouw langs de kust.
Irakli Goradze: "De natuurlijke aangroei van de kust is gestopt doordat de rivier nauwelijks meer sediment aanvoert.
De regio Adjara wil het ecotoerisme bevorderen, maar het kan ook zomaar dat ecologische waarden voor dergelijke bouwplannen moeten wijken. “Het postcommunistische milieubeleid in Georgië is dynamisch. Het milieu kan zomaar een andere prioriteit krijgen”, vertelt Floor Boerwinkel (ARCADIS). Dat de Georgische praktijk weerbarstig kan zijn merkte ze ook bij het verzamelen van gegevens voor de strategical impact assessment (MER-studie). Boerwinkel: “Vanaf 1990 is een aantal jaren helemaal geen gegevens bijgehouden. Die krijg je dus sowieso niet. Andere gegevens krijg je alleen als je zéér specifieke vragen stelt.” Gegevens van Turkse kant kreeg het Nederlandse consortium helemaal niet binnen de termijn van het project. De relatie tussen beide landen is niet geweldig. Met de bouw van drie stuwdammen stroomopwaarts hebben zij er immers in belangrijke mate voor gezorgd dat de Georgiërs nu een erosieprobleem hebben. De komende jaren
Gedeeltelijke kanalisering van de rivierdelta draagt bij aan de problemen met de kust.
willen de Turken nog eens 14 stuwdammen bouwen in de Chorokhi rivier.
Verhitte koppen
Tijdens een bijeenkomst met de Georgische overheid en de Zwarte Zee-commissie werd een multicriteria-analyse gedaan waarbij technische, ecologische en economische aspecten werden vergeleken. Dat leverde verhitte koppen op en discussies waarbij met de vuisten op tafel werd geslagen. Toch bleek de klant uitermate tevreden met het behaalde resultaat, want de regering betaalde vervolgens zelf voor de aansluitende detailstudie, uitgevoerd door Alkyon en ARCADIS. Onderwater: “Dat maakt dit project tot een voorbeeldproject voor het programma Partners voor Water: Nederlandse partijen pakken gezamenlijk in het buitenland een waterprobleem aan, en de klant draagt vervolgens daar zelf financieel zijn steentje aan bij in het vervolgtraject.” Het consortium en de Adjaarse autoriteiten hebben goede hoop dat dit jaar nog de uitvoering kan beginnen. De partijen zijn momenteel op zoek naar financiering. Gesprekken zijn onder meer gaande met de Wereldbank en de Asian Development Bank. Een obstakel daarbij is de vraag waar de grote volumes sediment vandaan moeten komen om de kustversterking mee uit te voeren. De enige bron van sediment lijkt de Chorokhi rivier te zijn. Gezien het benodigde volume zal dit echter tot aanzienlijke milieuschade aan de rivier leiden. Er bestaat nog een kans dat Nederland ook in de uitvoeringsfase nog een rol speelt. Boerwinkel: “Aanleggen van strekdammen en opspuiten van strand is iets dat de Nederlandse baggeraars goed beheersen. Wie weet, misschien kunnen zij hier nog een opdracht in de wacht slepen.” Edo Beerda Foto’s: Ries van Wendel de Joode H2O / 09 - 2011
15
Chinese studenten zetten zich in voor wetlands Het grondgebied van China omvat tien procent van de wetlands in de wereld. Door bevolkingsgroei en economische ontwikkeling staan deze gebieden echter onder druk. Hoe vertel je lokale vissers, boeren, schoolkinderen en toeristen over de benodigde natuurbescherming? Jaarlijks leidt het Wereldnatuurfonds 300 betrokken studenten op tot wetlandambassadeurs, medegefinancierd door Nederland. Studente geografie Yu Jin (18) is één van hen.
P
oyang is het grootste zoetwatermeer in China met ‘s zomers een oppervlakte van 4.000 vierkante kilometer. Het maakt deel uit van de Yangtze-delta en heeft grillige kustlijnen en een bewoond eiland dat bij laag water in de winter ook per auto bereikbaar is. Rond en in het voedselrijke Poyang-meer in centraal China overwinteren ieder jaar witte reigers, kraanvogels, ganzen, zwanen en honderden andere trekvogelsoorten uit onder andere Siberië en Australië. Het Poyang-meer ziet er uit als de Waddenzee bij eb: 70 procent is drooggevallen. Alleen duurt laag water hier de hele winter, waardoor het gras de tijd heeft om de klei- en zandbanken te begroeien. “Het peil van het meer wordt vooral bepaald door het regenseizoen”, legt Yu Jin (18) uit. Ze studeert Milieugeografie aan de universiteit van Nanchang City. Toen ze afgelopen zomer voor het eerst over het Poyang-meer uitkeek, gaf dat een totaal ander beeld. “Het was één grote watervlakte. In de zomer, als het veel regent, staat het water hoog. “ Dit studiejaar mag Yu Jin haar passie voor het Poyang-wetland uitdragen. Samen met 29 andere studenten uit haar studentenvereniging is ze gekozen tot wetlandambassadeur. “Het is onze taak om boeren, vissers, schoolkinderen en toeristen te vertellen over de waarde van het wetland. Daarnaast doen we onderzoek onder de belanghebbende partijen en de lokale bevolking.”
Motor van de economie
Het wetland is niet alleen de thuishaven van vele vogel- en vissoorten. Voor de omliggende steden en dorpen is het wetland de motor van de economie. Het watergebied vormt de bron voor drinkwater, visserij, zandwinning, landbouwgrond en grasland. Evenals de andere wetlands op de wereld wordt het Poyang-meer uitgeput door de Wetlands zijn waterrijke gebieden, moerassen, vennen, veen- of plasgebieden met stilstaand of stromend water waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter. Deze definitie is afkomstig uit het Wetlandsverdrag, oftewel het Verdrag van Ramsar, dat op 2 februari jl. zijn 40e verjaardag vierde. Momenteel zijn er 160 landen bij aangesloten, waaronder Nederland en China. Het doel van het verdrag is om wetlands te beschermen. Wetlands spelen een belangrijke rol in het opvangen en vasthouden van water. Door de effecten van
16
H2O / 09 - 2011
Yu Jin
intensieve menselijke activiteiten. “De wetlandambassadeurs spelen een cruciale rol in communicatie en educatie”, vertelt Baoyu Wei van de Chinese afdeling van het Wereldnatuurfonds (WNF). “Elk jaar trainen we 300 studenten, verdeeld over 15 universiteiten. Voor het Poyang-meer hebben we jaarlijks 30 ambassadeurs, zoals Yu Jin. De andere ambassadeurs werken voor andere regio’s in de Yangtze-delta.” Het ambassadeursproject begon tien jaar geleden. Het maakt deel uit van het project ‘Partnership for a Living Yangtze’ van het Wereldnatuurfonds. Boayu: “Het is de communicatiecampagne met de grootste impact. Zolang er geld is, gaan we er mee door. Wij zijn echter afhankelijk van financiers uit het buitenland. Het WNF is een internationale organisatie en mag geen fondsen en donateurs in China werven. Het wetlandactieplan wordt gefinancierd door gelden uit Nederland en Groot-Brittannië.” De studentenvereniging waarvan Yi Jun lid is, doet al zeven jaar mee met het wetlandklimaatverandering kan deze bufferfunctie steeds belangrijker worden. De wetlands zijn van onschatbare waarde voor natuur (watervogels, vissen, dolfijnen, schildpadden) en economie (visserij, landbouw, scheepvaart, recreatie). Bo vendien vormen de zoetwater-wetlands een significante drinkwaterbron voor mensen en dieren. De landen die het Verdrag van Ramsar tekenen, dragen de morele verantwoordelijkheid om hun gebieden te beschermen en er verstandig mee om te gaan. Ze moeten tenminste één wetland aanwijzen om op te
project. De erebaan van wetlandambassadeur krijg je echter niet zomaar. Tijdens een selectietraining moeten kandidaten eerst aantonen dat ze gemotiveerd zijn en een goede fysieke conditie hebben. Yu Jin: “Na zes weken zijn uit 60 kandidaten 30 nieuwe wetlandambassadeurs gekozen. Als eerste taak brachten we de natuurwaarde van het Poyang-meer in kaart. Ook hebben we op openbare plaatsen in Nanchang City voorlichting gegeven. In de zomervakantie zijn we een week naar het eiland gegaan om met de mensen daar te praten die voor hun broodwinning afhankelijk zijn van het wetland. We hebben uitgelegd hoe ze het wetland kunnen beschermen. De mensen beamen wat we zeggen, maar vertellen ook dat het voor hen lastig is om te veranderen. Ze hebben immers geld nodig om te leven. “ Baoyu Wei coördineert het wetlandproject op twee locaties: het Poyang- en het Donting-meer. Toen hij tien jaar geleden met het project begon, wisten de meeste mensen niets van wetlands af. Baoyu: “Mede dankzij nemen in de lijst van ‘wetlands van internationale betekenis’. Een belangrijk criterium is de 1%-drempel: als één procent van de populatie van een watervogelsoort geregeld in dat gebied verblijft. China heeft 37 wetlands met een totale oppervlakte van 3,2 miljoen hectare op de Ramsarlijst staan, waaronder het Poyang-zoetwatergebied. Nederland heeft 49 gebieden (800 duizend hectare) op de lijst staan, zoals de Waddenzee, de Zeeuwse wateren en het IJsselmeer.
achtergrond/verslag
Zandwinning vormt één van de gevaren voor het voortbestaan van het wetland Poyang in centraal China.
de inzet van de tien keer 300 wetlandambassadeurs is het wetland nu populair. Ook de regering ziet dat de wetlands van vitaal belang zijn voor China en heeft het idee van natuurbescherming omarmd.” Naast het ambassadeursproject organiseert Boayu ontmoetingen met belanghebbenden en ambtenaren. Boayu: “Gezamenlijk zoeken we naar duurzame oplossingen. Belangrijke resultaten zijn dat er ‘s winters minder koeien in het wetland grazen, er niet meer in de vogelgebieden gevist wordt en de vogeljacht
gestopt is. In plaats daarvan is de lokale bevolking nu betrokken bij vogelbescherming.”
Bedreigingen
Hoewel het WNF al resultaten geboekt heeft, is er nog een lange weg te gaan. Zandwinning, watervervuiling, overbevissing en overbegrazing zijn complexe problemen die alleen op te lossen zijn met alternatieve inkomstenbronnen. De volgende stappen van het WNF zijn dan ook het stimuleren van
ecotoerisme en duurzame visserij. Boayu: “Afgelopen herfst hebben we trainingen verzorgd voor lokale vissers. Ze hebben onder andere geleerd hoe je met grotere mazen alleen de volgroeide exemplaren vangt en de babyvisjes met rust laat. Het WNF zal de ‘eco-vis’, zoals wij het noemen, promoten zodat de vissers er een betere prijs voor kunnen krijgen. Op de lokale markt is er vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel.” Tekst & foto’s: Annelijn Steenbruggen
‘Assetmanagement, wat is dat?’ Assetmanagement is een ontwikkeling die ook aan de waterschappen niet voorbij is gegaan. Maar de manier waarop bedrijfsmiddelenbeheer - de letterlijke vertaling van assetmanagement - wordt opgepakt, is lang niet bij ieder waterschap optimaal, signaleert Tauw. In opdracht van dit ingenieursbureau onderzocht een groep zogeheten trainees uit het Nationaal Watertraineeship in hoeverre assetmanagement leeft bij waterschappen en wat de remmende factoren voor invoer zijn. Op 14 april gingen zij met enkele waterschappen in discussie over het onderwerp.
E
én ding is zeker: Werner Weeink, Judith Coenen, Lodewijk Biemond en Maarten Slot, de vier trainees die het onderzoek uitvoerden, hebben een actueel thema te pakken. “Assetmanagement is een hype”, aldus gastspreker Harry Strikwerda van Waterschap Zuiderzeeland. “Iedereen heeft het erover. Als je het vertaalt, komt het neer op het beheer van de bedrijfsmiddelen, de bouwstenen van je organisatie.” Maar wat houdt assetmanagement concreet in? Wat zijn de voordelen en waarom vlot de invoering ervan binnen de waterschappen niet? Aan de hand van een praktijkvoorbeeld uit zijn eigen waterschap, een storingsgevoelig gemaal, legde Strikwerda uit wat assetmanagement kan opleveren. Het betreffende gemaal kampte vanaf het begin met problemen: van tandslijtage tot koppelingen die gereviseerd moesten worden. Binnen het waterschap leefde het gevoel dat door de vele storingen en hoge exploitatielasten het gemaal uiterlijk in 2013 vervangen moest worden. Kosten: ruim acht miljoen euro. Het idee van ‘het werkt niet goed, dus snel vervangen’ omschrijft Strikwerda als het ‘standaard waterschapsgevoel’. “De basisgedachte van assetmanagement is dat je dat gevoel omzet in cijfers.” Met behulp van het
in assetmanagement gespecialiseerde Colibri Advies is onderzocht of vervanging inderdaad de juiste oplossing was. “Eerst zijn we nagegaan of gevaarlijke situaties ontstaan, of sprake was van wets- en normovertredingen en/of imagoschade. Dit was niet het geval. Vervolgens is gekeken naar de cijfers. Het kostentechnisch meest voordelige scenario was vervanging van het gemaal in 2020 in plaats van in 2013.” Een organisatie die assetmanagement optimaal toepast, is doelmatig, wat wil zeggen dat doelen op duurzame wijze worden gerealiseerd tegen minimale maatschappelijke kosten, licht Martine van den Boomen van Colibri Advies toe. “Je maakt als organisatie inzichtelijk hoe de maatregelen die je neemt bijdragen aan de doelstellingen op strategisch niveau. De risico’s worden systematisch geïnventariseerd, zodat je op basis daarvan prioriteiten kunt stellen. Zoals in het voorbeeld van het gemaal: doet het nog wat het moet doen? En is vervanging wel meteen gewenst of kan de investering verantwoord uitgesteld worden? De waterschappen krijgen de komende jaren te maken met bezuinigingen. Van hen wordt steeds meer verwacht dat ze hun uitgaven inzichtelijk maken, zodat de burger kan zien wat met het belastinggeld gebeurt.
Assetmanagement kan daarbij een hulpmiddel zijn.” Als het gaat om de zuiveringen, zijn waterschappen over het algemeen wat verder op het gebied van assetmanagement, signaleerden de trainees. Op kwantitatief gebied komt assetmanagement veel minder hard van de grond. “Zuiveringsinstallaties gebruiken meer energie en drukken dus harder op het budget. De installaties lijken meer op elkaar, terwijl geen gemaal hetzelfde is. En gemalen liggen veel meer verspreid over het land, terwijl zuiveringen een soort kleine fabriekjes zijn, en daardoor overzichtelijker”, lichtte Werner Weeink, trainee bij Tauw, toe. “Dat zijn in ieder geval belangrijke verschillen, die mogelijk een rol zouden kunnen spelen. We merken ook duidelijk dat over zuiveren meer kennis wordt uitgewisseld tussen de waterschappen. Bij de gemalen ontbreekt dat nog.” Ook over assetmanagement zelf wordt onderling niet veel gesproken. “Het ene waterschap dacht over het andere dat daar helemaal niet aan assetmanagement werd gedaan, terwijl het betreffende waterschap er juist heel ver in bleek te zijn. Dat verbaasde ons.” Suzanne van den Eynden (H2O-job) H2O / 09 - 2011
17
Water spiegel
Nieuwskatern van Vewin nummer 4, mei 2011
‘Bodemsanering beter afstemmen op drinkwaterwinning’ Pleidooi Vewin bij wijziging Wet Bodembescherming De Tweede Kamer behandelt momenteel de wijziging van de Wet Bodembescherming. De aanpassing van de wet maakt een integrale, gebiedsgerichte aanpak van complexe bodemverontreinigingen mogelijk. Vewin steunt deze aanpak, maar wijst wel op enkele resterende knelpunten voor drinkwaterbedrijven. Zo moeten verontreinigingen worden gesaneerd zodra overschrijding plaatsvindt van drinkwaternormen in grondwater dat voor waterwinning wordt gebruikt. Daarnaast pleit Vewin voor betere ontsluiting van informatie over bodemverontreiniging via de Basis Registratie voor de Ondergrond.
G
rootschalige, complexe bodemverontreinigingen – zoals in oude binnensteden en industriegebieden – vragen om een gebiedsgerichte aanpak. Een gevalsgerichte aanpak is in deze complexe verontreinigingssituaties minder goed mogelijk. Deze gebiedsgerichte benadering moet ook de waterwinningen beter beschermen. Vewin steunt deze pragmatische aanpak en pleit voor integratie met de gebiedsdossiers voor (kwetsbare) waterwinningen die de drinkwaterbedrijven samen met de provincies opstellen. Op circa zestig waterwinlocaties – een kwart van de (grond)waterwinningen – ervaren drinkwaterbedrijven knelpunten als gevolg van historische bodem- en grondwaterverontreiniging. Een snelle sanering van deze verontreinigingen is voor de drinkwaterbedrijven cruciaal. Het budget dat het kabinet ter beschikking heeft gesteld voor de sanering van deze spoedlocaties, moet voortvarend worden ingezet. Bodemsanering is in de huidige Wet Bodembescherming (Wbb) nog onvoldoende afgestemd op het veiligstellen van de
18
W a t H2O / 09 - 2011
e r s p i e g e l
u p d a t e
/
a p r i l
waterwinning. Waterbedrijven moeten voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen die aan drinkwater worden gesteld. Verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt echter pas aangepakt, wanneer de zogeheten interventiewaarden in de Wbb worden overschreden. Deze interventiewaarden, die bepalen op welk niveau van verontreiniging wordt overgegaan tot sanering, liggen veel hoger dan de drinkwaternormen. Drinkwaterbedrijven moeten al bij lage concentraties van vervuilende stoffen in het grondwater maatregelen nemen om aan de waterkwaliteitseisen te blijven voldoen. De regels voor bodemsanering zouden moeten bijdragen aan het oplossen van deze knelpunten voor de waterbedrijven. Daarom moet de Wbb zodanig worden aangepast, dat bodemverontreinigingen worden gesaneerd zodra drinkwaternormen worden overschreden in het grondwater dat voor de waterwinning wordt gebruikt.
Betere toegang tot informatie Voor drinkwaterbedrijven is het belang2 0 1 1
rijk om te weten waar bodemverontreinigingen voorkomen en om wat voor verontreiniging het precies gaat. Ook voor werkzaamheden in de ondergrond – zoals de aanleg, het onderhoud en beheer van leidingen – is het van groot belang dat de waterbedrijven over voldoende informatie kunnen beschikken. Probleem is dat de informatie over bodemverontreiniging momenteel zeer gebrekkig is ontsloten. De websites van bevoegde gezagen, zoals de provincie, geven slechts globale informatie. Dat is onvoldoende voor de drinkwaterbedrijven. Om de eventuele risico’s voor de waterwinning adequaat in te kunnen schatten en zich goed voor te kunnen bereiden op werkzaamheden in de ondergrond, is een betere toegang tot informatie onmisbaar voor de waterbedrijven. Daarom pleit Vewin ervoor dat gegevens over bodemverontreiniging worden opgenomen in de Basis Registratie voor de Ondergrond. Meer informatie via Rob Eijsink: eijsink@vewin.nl
Blueprint moet richting geven aan coherent waterbeleid binnen Europese Unie Bij de totstandkoming van de Blueprint voor het waterbeleid binnen de Europese Unie heeft Vewin verschillende aandachtspunten. Zo moet het Europese waterbeleid rekening houden met de geografische positie van Nederland in de delta en is meer afstemming nodig met andere beleidsterreinen én tussen landen onderling. De lidstaten moeten voortvarender te werk gaan bij de implementatie van de KRW. Vewin pleit voor vertaling van het principe ‘de vervuiler betaalt’ in concrete maatregelen en wijst op de noodzaak van het voorkomen van vervuiling aan de bron.
D
e Europese Commissie bereidt momenteel de Blueprint Europees Waterbeleid voor die in 2012 – het Europese jaar van het water – wordt gepresenteerd. Deze blauwdruk bestaat uit drie pijlers: beoordeling van de stroomgebiedbeheerplannen, waterschaarste en droogte en klimaatverandering. Doel van de Blueprint is het vaststellen en beoordelen van de voortgang van de implementatie van maatregelen om zo de beschikbaarheid en bescherming van waterbronnen binnen de EU te garanderen. Op de lange termijn moet het een duurzaam watergebruik en goede waterkwaliteit veiligstellen. Op grond van gerapporteerde bevindingen en analyses wordt bepaald waar nieuwe beleidsinstrumenten of wetgeving nodig zijn.
gen op het gebied van water op efficiënte wijze de beoogde doelstellingen realiseren. De fitness check moet ook vaststellen waar maatregelen en wetgeving tekort schieten om milieudoelen efficiënt te bereiken.
tenissen waarin weinig water beschikbaar is (klimaatverandering) en aanvullend op de fitness check het in beeld brengen van de noodzakelijke aanpassingen binnen andere beleidsterreinen om de waterdoelen te kunnen behalen.
Binnen het assessment komen diverse onderwerpen aan de orde: water governance, beschrijving van de eigenschappen van het stroomgebiedbeheerplan (SGBP), monitoring van grond- en oppervlaktewater, water beprijzing, de strategie voor waterschaarste en droogte, en klimaatadaptatie binnen de SGBP’s. Daarnaast worden de effectiviteit en efficiëntie getest van maatregelen met betrekking tot landbouw, hydromorfologie, chemische verontreiniging en grondwater.
Implementatie
Fitness check
Vewin is voorstander van het opstellen van de Blueprint via de fitness check. Prioriteiten zijn daarbij het behalen van de doelen voor de chemische waterkwaliteit, het voorbereid zijn op meer extreme gebeur-
▼
Tevens zal de Europese watersector worden onderworpen aan een ‘fitness check’. Daarbij wordt systematisch getest of de Europese richtlijnen en verordenin-
Vewin en de Unie van Waterschappen vragen gezamenlijk aandacht voor de specifieke Nederlandse situatie. Het Europese waterbeleid moet rekening houden met de geografische positie van ons land in de delta: het eindpunt van de grote rivieren voordat ze in zee stromen. Dit is de basisgedachte van de stroomgebiedbeheeraanpak. Bekend is dat veel lidstaten veel aspecten van de Kaderrichtlijn Water nog niet hebben geïmplementeerd. Dit benadrukt dat het van belang is dat de Europese Commissie in een continu proces voldoende aandacht besteedt aan de naleving, implementatie én handhaving van de richtlijn in de lidstaten.
EuropEEs watErbElEid moEt rEkEning houdEn mEt positiE van nEdErland in dE dElta W a t e r s p i e g e l
u p d a t e
/
a p r i l
H2O / 09 - 2011
2 0 1 1
19
▼
Een belangrijk punt voor de Europese Commissie is dat het principe ‘de vervuiler betaalt’ nog onvoldoende wordt vertaald in maatregelen. Het bereiken van artikel 7 van de KRW vraagt veel meer aandacht voor de beschermde gebieden binnen de totale aanpak. De betrokkenheid van de EU bij de implementatie van de KRW en de dochterrichtlijnen in de lidstaten moet worden versterkt. Het voorkomen van vervuiling aan de bron is noodzakelijk. Daarvoor dient het waterbeleid beter te worden afgestemd op andere beleidsterreinen (landbouw, natuur, biodiversiteit). De Blueprint moet duidelijk richting geven aan afstemming van waterbeleid tussen EU-lidstaten en meer oog hebben voor specifieke nationale omstandigheden. Er is behoefte aan een waterbalans per land.
20
W a t H2O / 09 - 2011
e r s p i e g e l
u p d a t e
/
a p r i l
Van belang is dat lidstaten en partijen uit de watersector informatie over lokale problemen en mogelijke oplossingen leveren aan de Europese Commissie. Bureau Brussel overlegt via koepels als EUREAU met de Commissie. Daarnaast hebben Vewin en de Unie van Waterschappen eind april met de waterdivisie van het Directoraat-generaal Milieu van de EU gesproken over de Blueprint.
Vervuiling voorkomen Voorkomen van vervuiling blijft het belangrijkste basisprincipe van de Kaderrichtlijn Water. Vewin vindt tevens dat grootverbruikers van water – zoals de landbouwsector en de industrie – een prijs moeten betalen voor water die recht doet aan de gemaakte kosten. Gewezen is ook op het belang van controle op de imple2 0 1 1
mentatie van de KRW door de lidstaten en het belang van grensoverschrijdende maatregelen in stroomgebiedbeheerplannen. De Nederlandse watersector ziet graag dat de Commissie rekening houdt met de verschillen tussen Europese landen, met name als het gaat om het strategie voor waterschaarste en droogte. De Blueprint moet gebaseerd zijn op een goed beeld van de verscheidenheid in Europa. Meer informatie via Nicole Zantkuijl: zantkuijl@vewin.nl
‘Invoering convenant Drinkwater in regio’s vergt meer commitment’ Goede samenwerking bij crisisbeheersing van groot belang Een jaar na de vaststelling van het landelijk convenant Drinkwater hebben acht van de 25 veiligheids- en politieregio’s het convenant ondertekend. Vewin constateert dat meer bestuurlijk commitment bij de veiligheidsregio’s nodig is voor de implementatie van de afspraken over crisisbeheersing en rampenbestrijding op regionaal niveau. Vewin heeft dit laten weten aan de betrokken leden van de Tweede Kamer, die op 1 juni overleggen over het thema Nationale Veiligheid.
H
et landelijk convenant Drinkwater is in april 2010 ondertekend door de koepels van de drinkwaterbedrijven, veiligheidsen politieregio’s. Hierin staan afspraken over crisisbeheersing en rampenbestrijding. De samenwerkingsafspraken moeten waarborgen dat de onderlinge communicatie, coördinatie en informatievoorziening tussen hulpverleningsdiensten en drinkwaterbedrijven goed verlopen tijdens drinkwatergerelateerde crises.
is bij de veiligheidsregio’s voor de ondertekening en implementatie van het convenant.
Na de vaststelling van het landelijk convenant heeft Vewin benadrukt dat een snelle implementatie van de afspraken op regionaal niveau van groot belang is. Hiermee komt namelijk een proces op gang, waarbij de verschillende partijen in de veiligheidsketen elkaar en elkaars werkwijze, taken en bevoegdheden beter leren kennen. En dat is noodzakelijk voor een effectieve aanpak van de rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Cyber Security Centrum
Eind april was het convenant in slechts acht regio’s ondertekend. Nummer negen volgt eind mei. In zes regio’s is het proces nog niet op gang gekomen en in de overige tien regio’s zitten de partijen in de start- en/of kennismakingsfase van het implementatietraject. Vewin meent dat meer bestuurlijk commitment nodig
De minister van Veiligheid en Justitie heeft het belang van samenwerking tussen overheid en vitale infrastructuur onderstreept in de voortgangsbrief Nationale Veiligheid. Daarin staat dat “de overheid met één stem moet spreken en acteren zodat overheid en vitale sectoren elkaar willen en weten te vinden voor, tijdens en na een crisis”.
Het kabinet heeft onlangs de Nationale Cyber Security Strategie aan de Kamer aangeboden. Kernpunten zijn onder andere een integrale aanpak van cyberveiligheid door publieke en private partijen en vergroting van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur tegen cyberaanvallen en uitval van ICT. Vewin ondersteunt de oprichting van een Nationaal Cyber Security Centrum, waarin private en publieke partijen hun expertise bundelen en dat ondersteuning biedt bij incidenten. Vewin pleit voor integratie van het Informatieknooppunt Cybercrime (IKC) in dit nieuwe centrum. Het IKC, vallend onder TNO, telt een aantal platforms van vitale sectoren die met overheidspartijen informatie uitwis-
selen over ICT-dreigingen en incidenten. Met het oog op bundeling van expertise en netwerken alsmede continuering van de bestaande samenwerking, ligt het voor de hand dat deze platforms worden opgenomen in het nieuwe centrum. Meer informatie via Sabine Gielens: gielens@vewin.nl
Colofon Waterspiegel Update is een periodieke uitgave van Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland. Waterspiegel Update brengt nieuws en opinies uit de wereld van water en aanverwante sectoren. UITGEVER Rinus Vissers Nijgh Periodieken B.V. (directie@nijgh.nl) HOOFDREDACTIE Vewin Marco Zoon (zoon@vewin.nl) (EIND)REDACTIE Nijgh Periodieken B.V. Pieter de Vries (p.de.vries@nijgh.nl) DRUK EN LAY-OUT DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever.
W a t e r s p i e g e l
u p d a t e
/
a p r i l
H2 20O1/ 109 - 2011
21
waternetwerken watercolumn
Hardnekkig geloof Er is in de wereld van het waterbeheer een mooie ontwikkeling gaande. Van het elkaar eenzijdig opleggen van beleid en voorschriften naar een wereld waarin op basis van gelijkwaardigheid in onderlinge afstemming en samenwerking gezocht wordt naar oplossingen voor problemen. De wet heeft als sturingsmiddel zijn langste tijd wel gehad. Sterker nog zeg ik dan: ‘als je het van de wet moet hebben, ben je ver heen’. Het gezonde verstand en wat ervaring leren dat met luisteren, praten en begrip tonen meer te bereiken valt dan met een juridische loopgravenoorlog. Klinkt gek wellicht van een jurist die jaren mee mocht werken aan de komst van de Waterwet, maar bedenk dan maar dat die wet voor mij nooit een doel op zich is geweest. Van een wet alleen worden kelders niet droog, stopt het veen niet met inklinken en krijgen rivieren niet meer ruimte. Toch blijf ik mij oprecht verbazen over de kracht die nog altijd van wetgeving uitgaat. Er hoeft zich maar een incident(je) voor te doen, en er wordt direct gewezen naar de wetgeving. Probeer een probleem eens met een aantal verschillende partijen die je eerlijk gezegd nog niet of maar nauwelijks kent, te bespreken. Tien tegen één dat het vrij snel uitmondt in een discussie over verantwoordelijkheden, bevoegdheden, mogelijke aansprakelijkheidsclaims en ‘wie gaat dat betalen?’. Zo’n gesprek leidt naar een moeras van hopeloze vertragingen, veel hogere kosten en bakkenvol irritatie. Jammer, en zeker niet doelmatig. Als we nu eens gewoon toegeven dat we niet altijd oog hebben voor het belang van de ander, dat we eerlijk gezegd graag zenden in plaats van te luisteren, dat we soms onzeker zijn over de eigen kennis en ervaring en dat we bang zijn ondergesneeuwd te worden door de ander. Zou het dan vanaf nu beter gaan? Is het waar dat processen meer en meer leidend worden en dat inhoud en structuren dan wel volgen? Is het waar dat het uiteindelijk gewoon de mensen zijn die problemen oplossen? Laat ik hier maar eens ‘ja’ op zeggen. Peter de Putter, Sterk Consulting
22
H2O / 09 - 2011
Doelmatigheid in stedelijk waterbeheer Tijdens een bijeenkomst van de Contactgroep Stedelijk Waterbeheer op 7 april jl. is aan de hand van twee inleidingen gediscussieerd over de vraag waar doelmatigheid verbeterd kan worden in het stedelijk waterbeheer, in dit geval vooral in de waterketen. Frank van der Heijden van Arcadis betoogde in zijn inleiding dat er nog veel mogelijkheden bestaan voor een beter beheer met assetmanagement. Hij noemde als voorbeelden het slimmer plannen van investeringen in de harde infrastructuur, het verbeteren van de datainwinning en -verwerking en het beter gebruik maken van deskundigheid binnen eigen of andere organisaties. Egbert Baars van Waternet ging vervolgens in op de praktijk van het rioleringsbeheer in Amsterdam. Het moment waarop het riool onderhouden, verbeterd of vervangen moet worden, wordt bepaald door het functioneren van het stelsel, veranderingen in beleid en in het klimaat, maar vooral door de afstemming met het beheer van de openbare ruimte. Het streven is rioolvervanging uit te voeren op het moment dat de wegverharding open moet vanwege reconstructie. Het coördinatiestelsel voor werken in de openbare ruimte in Amsterdam verplicht er ook toe dit maximaal te doen. Volgens Baars kijken we op het moment waarop die straat opengaat nog te veel op objectniveau (“is deze buis nog goed?”), terwijl we moeten kijken op stelselniveau (“is dit stelsel nu en straks nog goed?”). Hiermee had de zaal van ruim 30 aanwezigen genoeg stof voor discussie. Allereerst kwam naar voren dat assetmanagement van een productieproces in een fabriek en assetmanagement in de openbare ruimte waarin met veel belangen rekening moet worden gehouden, niet zomaar te vergelijken zijn. Bij het laatste kan het functionele optimum heel ergens anders liggen dan het economische en/of technische optimum. Een goede prikkel om de betekenis van goed assetmanagement scherp te krijgen, is vergelijking met collega’s. De benchmarks bieden hiervoor een goed aanknopingspunt. De drinkwaterbenchmark kent de langste geschiedenis; daarvan valt zeker te leren. De alle gemeenten omvattende benchmark riolering biedt ook al goede aanknopingspunten. Naarmate de verwevenheid van een taak met de omgeving groter wordt, is het lastiger een goede referentie voor optimaal beheer te bepalen. Voor een rioolwaterzuiveringsinrichting of een gemaal is het al makkelijker dan voor riolering. Voor watergangen in de openbare ruimte gaan omgevingsfactoren zo domineren dat het de vraag is of de bijdrage van goed assetmanagement aan de kostenbeheersing nog erg groot is. Kortom: er liggen zeker mogelijkheden om doelmatiger om te gaan met het stedelijk watersysteem, zolang we ons er maar van bewust zijn dat doelmatigheid in stedelijk waterbeheer niet hetzelfde is als een fabriek runnen. Eilard Jacobs
Interactie met jonge honden: tijdens het Voorjaarscongres bestond ruim gelegenheid om met de sprekers - en een panel ‘jonge honden’ en oudgedienden - van gedachten te wisselen. En daar werd veelvuldig gebruik van gemaakt: via stemkastjes en Twitter, maar ook door de hand op te steken. De nieuwe opzet leidde tot veel (meer) sfeer en samenspraak.
waternetwerken De trainee en haar werkgever Het is nieuw, avontuurlijk en wordt door de hele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig traineeprogramma voor net-afgestudeerde waterkundigen. We nemen een kijkje bij de deelnemers aan dit traject, waarbij trainee en werkgever een attribuut meenemen dat hun gevoel bij het traineeship weergeeft. Aflevering 4: gemeente Oss. De trainee: Manon Wester (28), technisch medewerker Rioolbeheer bij de gemeente Oss. Attribuut: Atlas Major van Joan Blaeu uit 1665. “De oude wereldkaarten in deze atlas staan voor mij symbool voor ontdekkingen, reizen, de wereld verkennen. Ook deze periode in mijn leven wordt hierdoor gekenmerkt. Het traineeschap is voor mij één grote ontdekkingsreis: naar de watersector, maar ook naar mezelf. Vorig jaar ben ik bovendien verhuisd van Noord-Holland naar Deurne; ook een behoorlijke reis.” “Daarnaast zie je op die oude wereldkaarten hoe Nederland er vroeger uitzag, en hoe het land veranderd en gevormd is door water. Ik denk dat water, in de vorm van het traineeschap en alles wat ik nu over de sector leer, mij ook behoorlijk zal beïnvloeden.” “Ik studeerde Aardwetenschappen en werk nu in de riolering. Mensen die weten wat het inhoudt, worden laaiend enthousiast als ik vertel wat ik doe. Anderen vinden het smerig, die denken meteen aan het toilet. Maar mijn werk heeft veel meer te maken met de opvang van hemelwater. Zo ben ik bijvoorbeeld bezig met een nieuw bedrijventerrein, waar een oplossing moet komen om het hemelwater te kunnen laten infiltreren in de grond. Van mijn studieachtergrond heb ik in mijn werk zeker profijt, omdat ik het natuurlijke gedrag van bodem en water ken. Het is de mens die als verstorende factor optreedt.” “Het traineeschap vind ik nog leuker dan ik had verwacht. Het biedt mij zoveel meer dan een gewone baan, waar je vijf dagen per week alleen met je werk bezig bent. Op de vrijdagen trekken we heel intensief met elkaar op en leer je veel over jezelf en elkaar. Mijn leukste traineemoment? Dat is zonder twijfel de dag in mijn eerste werkweek waarop ik het riool in mocht. Ronnie werd in het riool geïnterviewd door BNR Nieuwsradio. Ik mocht ook even een kijkje nemen. Dat moment zal ik niet snel vergeten.” De werkgever: Ronnie Hurkens, hoofd Rioolbeheer bij de gemeente Oss. Attribuut: promotiesticker Water in Oss. “Deze sticker gebruiken we onder meer voor het promoten van de watergerelateerde activiteiten van de gemeente Oss. Met het Nationaal Watertraineeship willen wij het watervak ook een boost geven, door hoger opgeleiden te interesseren voor een carrière in deze richting. Ook een vorm van promotie dus.” “We zijn bovendien al jaren bezig om op een andere manier na te denken over water, onder meer door het scheiden van regen- en afvalwater. Door mee te doen aan het traineeschap denken we op een andere manier na over onze personeelsinvulling. In de eerste plaats was mijn motivatie om eraan deel te nemen namelijk praktisch van aard: ik zat met een vacature waar ik niemand voor kon vinden. Dankzij het traineeschap heb ik nu Manon op deze post zitten.” “Het traineeschap zorgt voor een win-win-winsituatie: niet alleen heb ik die moeilijke vacature kunnen invullen, maar ook kan ik het vak waar ik zelf helemaal weg van ben, overbrengen op Manon. Zij heeft op haar beurt een baan waarin ze veel ervaring kan opdoen - ik moet haar soms haast afremmen, zo leergierig is ze - en ze pikt door het programma op de vrijdagen bovendien veel extra inzichten mee. We worden er dus allemaal beter van. Wat voor mij doorslaggevend was om mee te doen aan het traineeschap, is dat het om een langetermijnprogramma gaat. In een traineeschap waarbij iemand maar enkele maanden bij ons aan de slag gaat en dan weer weg is, zie ik niets. Dat kost mij als werkgever te veel tijd. Nu heb ik de gelegenheid om Manon veel te leren en hopelijk te enthousiasmeren voor het rioolbeheer.”
Cursussen Stichting Wateropleidingen biedt de komende tijd de onderstaande twee cursussen aan.
Regenwatervoorzieningen, van ontwerp tot beheer Vanaf begin jaren ‘90 nam de aandacht voor regenwater binnen de bebouwde omgeving sterk toe. Afstromend hemelwater is niet zo schoon als vaak wordt gedacht; soms is zuivering noodzakelijk. In deze cursus krijgt de cursist een aantal belangrijke tips en valkuilen bij aanleg, beheer en monitoring van systemen voor regenwateropvang. Hij of zij weet wat hemelwater ‘doet’ in stedelijk water en welke voorzieningen mogelijk zijn en wanneer besloten wordt dit hemelwater niet via de riolering af te voeren. Voor de meest voorkomende voorzieningen kan de cursist ontwerpregels toepassen. De doelgroep bestaat uit rioleringsmedewerkers, ontwerpers, beleidsmedewerkers stedelijk water. De cursus vindt plaats op 10, 17 en 24 mei in Utrecht. De kosten bedragen 895 euro. Voor meer informatie: Daniëlle Thomas (030) 606 94 02.
Veldkennis watersysteem De Kaderrichtlijn Water bepaalt dat het waterbeheer gericht is op het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand. Die kan worden vastgesteld door het meten van chemische parameters in water en het bepalen van de voorkomende planten (waterplanten en algen) en dieren (macrofauna en vissen). Deze cursus behandelt de basiskennis van het aquatische ecosysteem. De fysische, chemische en ecologische aspecten komen aan bod, evenals de onderlinge relatie tussen deze factoren. De cursist kent de verschillende watersystemen en weet welke de plant- en diergroepen voorkomen. Hij of zij krijgt inzicht in de relatie tussen het voorkomen van deze groepen en de waterkwaliteit. De cursist bepaalt de waterkwaliteit aan de hand van de chemische en biologische gegevens. De doelgroep bestaat uit medewerkers waterbeheer. De cursus vindt plaats op 19 en 26 mei én 9, 16 en 23 juni in Utrecht. De kosten bedragen 1.975 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.
Suzanne van der Eynden (H2O-job)
H2O / 09 - 2011
23
waternetwerken Waterpeil
watercolumn
In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselendplat hetinitiaal waterpeil aan er.nieuws_column de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat
ver.nieuws_column kop
V
Hoe helpt Nederland de internationale waterwereld?
ver.nieuws_column auteur
Sinds een paar jaar heeft Waternetwerk een Contactgroep Internationaal, dat Nederlands succes in het buitenland wil stimuleren door het ontwikkelen van activiteiten. Die activiteiten kunnen bepaalde landen belichten, of een aansprekend onderwerp - zoals corruptie of veiligheid voor werknemers - onder de aandacht brengen. Toen ik bij Royal Haskoning werkte, heette het nog Koninklijk. In die tijd kwamen de buitenlandmedewerkers per lijnvliegtuig weer thuis. Binnen het bedrijf was veel animositeit tussen binnenland en buitenland. Collega’s die voor kortere of langere tijd op missie gingen, werd steevast een prettige vakantie gewenst. Bij vacatures profiteerde het bedrijf van het internationale imago: de goede kans op internationaal werken trok goede kandidaten aan. Er werd ook altijd naar internationale ambities gevraagd en die waren altijd aanwezig. Toch zijn veel van deze nieuwe collega’s nooit in het buitenland terechtgekomen: het bleek moeilijk om binnenlands en buitenlands werk te combineren. Een schril contrast met Engelse collega’s: die gingen altijd en overal naartoe. Tegenwoordig is voor Nederlandse bedrijven, die zonder twijfel de meeste waterproblemen in de wereld kunnen oplossen, de gebrekkige samenwerking met andere Nederlandse partijen een probleem. Voor veel contracten in het buitenland moet je het hele spectrum, van ontwerp, bouw, beheer tot financiering, beheersen. Hier is Nederland zachtjes gezegd niet sterk in. En daardoor gaan Nederlandse bedrijven in het buitenland de concurrentie met elkaar aan. Hier gaan veel geld en energie mee verloren. Ik kan zo 50 landen noemen waar effectieve samenwerking tot meer Nederlandse omzet zou leiden. Daarmee zouden we de grote naam die Nederland heeft op het gebied van water veel beter waarmaken. Willem van Starkenburg (Contactgroep Internationaal Waternetwerk)
24
H2O / 09 - 2011
Innovatieve oplossingen voor toekomst Innovaties op het gebied van watertechnologie zijn onmisbaar bij het vinden van oplossingen voor de uitdagingen waar de watersector tegenwoordig mee te maken heeft. Tijdens de International Water Week, die van 31 oktober t/m 4 november plaatsvindt, verzorgt KNW daarom onder andere de conferentie Water & Innovation (op 3 en 4 november). Tijdens deze bijeenkomst worden nieuwe technieken en innovaties besproken. Mede-organisator Jan Peter van der Hoek (Waternet) legt uit waarom (water)technologen deze conferentie niet mogen missen. “De International Water Week staat in het teken van geïntegreerde wateroplossingen, die een meerwaarde hebben voor de gehele watercyclus. Dat is dé manier om te komen tot betere, duurzamere en efficiëntere oplossingen. Gezien de uitdagingen waar we als sector mee te maken hebben, zoals milieuvreemde stoffen, verouderde infrastructuur, klimaatverandering, verstedelijking, een tekort aan grondstoffen en de financiële crisis, is het niet langer wenselijk om met oplossingen te werken die zich tot een klein deel van de watercyclus beperken. De conferentie Water & Innovation speelt hierop in door innovaties in watertechnologie, met zoveel mogelijk geïntegreerde oplossingen, centraal te stellen.” Hoewel de inzendtermijn voor bijdragen nog niet gesloten is - inzendingen zijn nog welkom t/m 16 mei - heeft Van der Hoek nu al grote verwachtingen wat betreft de innovaties die ter sprake zullen komen. “Er is veel belangstelling vanuit universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven die zich richten op innovatie en ontwikkeling. Deze mensen zijn dé experts op hun vakgebied en zullen dus een belangrijke, inhoudelijke bijdrage kunnen leveren. Vooral op het
gebied van geïntegreerde en innovatieve oplossingen, nano-, bio- en sensortechnologie hebben we hoge verwachtingen. We zullen dingen te zien krijgen die nog niet uitgewerkt zijn, nieuwe aanpakken die een innovatie voor de sector betekenen. Daarnaast bestaat interesse van mensen uit de praktijk, zoals waterschappen, drinkwaterbedrijven, adviesbureaus en technologieleveranciers. De hoofdsponsor is bijvoorbeeld Oasen. Door ook dit drinkwaterbedrijf bij de conferentie te betrekken, blijft deze niet beperkt tot theorie maar komt ook de toepasbaarheid in de praktijk aan bod.” Naast de inhoudelijke presentaties staan werkbijeenkomsten op het programma, waarin deelnemers de discussie met elkaar kunnen aangaan en direct aan de slag kunnen met wat tijdens de conferentie naar voren komt. Van der Hoek: “We willen voorkomen dat het een passieve luistersessie wordt. Het gaat er juist om dat mensen in de praktijk met het onderwerp aan de slag gaan en kennis en ervaring kunnen uitwisselen met collega’s uit hun eigen maar ook uit andere sectoren. Op deze manier wordt het makkelijker de slag naar de praktijk te maken en kunnen wellicht contacten worden gelegd die in de toekomst van belang zijn. Voor de deelnemers is het dus een mooie gelegenheid om hun netwerk uit te breiden. Dat geldt ook zeker voor jonge vakgenoten; zij zullen een essentiële rol spelen bij het uitwerken van wat tijdens de conferentie ter sprake komt. Ik wil jongeren dan ook oproepen om deel te nemen aan de conferentie. De jeugd heeft tenslotte de toekomst; dat is zeker bij innovaties in watertechnologie van groot belang.” Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl of www.internationalwaterweek.com.
waternetwerken DRIJFVEER “Ik wil twee sectoren verbinden” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Wim Abels (45), beleidsmedewerker Water en Ruimte bij de Unie van Waterschappen. Hij heeft zich onlangs aangesloten bij KNW.
Agenda watercolumn Op ver.nieuws_column 12 mei houdt themagroep Waterkwaliteit kop
een middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen. er.nieuws_column plat initiaal Dan zal worden gediscussieerd over actuele beleidsontwikkelingen en vragen. Inleidingen worden verzorgd door vertegenwoordigers van het RIVM, provincies, ver.nieuws_column plat waterleidingbedrijven en gemeentelijke milieudiensten. Locatie: Waterschapshuis, Stationsplein 89 ver.nieuws_column auteur Amersfoort.
V
Op 12 mei houdt Koninklijk Nederlands Waternetwerk samen met Wateropleidingen een bijeenkomst over bestuurlijke sensitiviteit in het Waterschapshuis in Nieuwegein. Tijdens deze dag worden kennis en ervaringen gedeeld over sensitiviteit bij het werken in het publieke domein, het werken met verschillende organisaties (publiekrechtelijk en privaatrechtelijk) met verschillende publieke taken en het werken voor bestuur en directies. Op 13 mei houdt KNW een bijeenkomst over fosfaatschaarste, gezien vanuit de afvalwaterbehandeling. De locatie is: Antropia in Driebergen. Op 16 mei vindt bij Witteveen+Bos in Amsterdam een OWNH-bijeenkomst plaats met de titel ‘Assetmanagement bij geïntegreerde contractvormen’. Jeroen Mieris (TU Twente/Strukton) vertelt over zijn ervaringen als service provider in de bouwwereld met geïntegreerde contractvormen.
Wim Abels (foto: Jaap van Peperstraten)
Op 25 mei vindt in Amersfoort een bijeenkomst plaats met de titel ‘Waterkwaliteit en waterberging - op zoek naar de kennislacune tussen wetenschap en waterschapspraktijk’.
“Ik werd gevraagd voor deelname aan de themagroep Water en Ruimte en ik vind het niet kunnen om in een themagroep van een vereniging van alles te doen zonder lid van de vereniging zelf te zijn. Daarom heb ik me aangesloten bij KNW. Op zich sta ik nogal sceptisch tegenover vakverenigingen. Zo ben ik ook nooit lid van KIvI of Niria geweest. Ze zijn naar mijn mening te breed opgezet en te elitair ogend. KNW heeft dat minder, misschien omdat je als waterprofessional niet te beroerd moet zijn om je handen vuil te maken. Een nat pak gaat gewoon de was in. De eerste ervaringen bij KNW geven een goed gevoel. Er is oprechte interesse voor de leden, en de collegiale en professionele nieuwsgierigheid van de leden onder elkaar bevalt me.”
Op 26 mei is er een bijeenkomst met de titel ‘Leveringszekerheid en risicomanagement’. Om investeringen in kapitaalgoederen te optimaliseren, worden prestaties, risico’s en kosten met elkaar in verband gebracht. Hoe verhoudt zich het denken in risico’s tot de wijze waarop de Nederlandse drinkwatersector omgaat met calamiteiten? En hoe doen ze dat in andere sectoren?
“Ik ben van plan om ook de themagroep Stedelijk Water en de Historische Commissie te gaan volgen. Ik heb een zeer brede interesse. Mijn vakgebied is ruimtelijke inrichting en daarin heeft water in meerdere opzichten een rol. Soms is water het hoofdelement bij watergangen of grondwatervraagstukken, dan weer is water een element dat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en het gebruik, als leefruimte of als speelwater.” “Ik ben lid geworden van KNW omdat ik vanuit mijn eigen sector veel tijd besteed aan water. Dat is in de wereld van de ruimtelijke ordening helaas geen vanzelfsprekendheid. Water wordt vooral gebruikt vanwege de ruimtelijke werking. Dat kan volgens mij anders, veel functioneler. Verder worden in de watersector de ruimtelijke belangen van watermaatregelen steeds belangrijker. Het kost meer moeite om die maatregelen in te passen in een stedelijk plan of ontwerp voor de buitenruimte.” “Ik hoop als lid een bijdrage te leveren aan de verbinding tussen de beide sectoren en daarmee aan soepeler ontwerpen en werken met water. Mijn rol bij de Unie van Waterschappen is het aansturen op beleid en wet- en regelgeving die maatregelen voor het waterbeheer mogelijk maken. Ik wil daarmee een bijdrage leveren aan het optimaal functioneren van de waterschappen als regionale waterbeheerders en hun streven om water tot een mooi, functioneel en gebruiksvriendelijk inrichtingselement van de openbare ruimte te maken.”
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 09 - 2011
25
platform
Peter van Puijenbroek, Planbureau voor de Leefomgeving Peter Cleij, Planbureau voor de Leefomgeving Hans Visser, Planbureau voor de Leefomgeving
Afname eutrofiëring stagneert Eutrofiëring is één van de hardnekkigste milieuproblemen voor het Nederlandse oppervlaktewater. Met de implementatie van de Kaderrichtlijn Water zijn voor alle watertypen normen opgesteld voor nutriënten. Voor de meeste locaties geldt dat de gemeten concentraties voor stikstof en fosfor nog niet voldoen aan de norm. Dit geldt bij meren ook voor chlorofyl-a en het doorzicht. Wel neemt sinds 1990 de eutrofiëring van het zoete (en brakke) oppervlaktewater af. Deze afname stagneert echter de laatste jaren, vooral wat betreft fosfor.
E
utrofiëring vormt één van de hardnekkigste milieuproblemen voor het oppervlaktewater1) door hoge gehalten van stikstof en fosfor. Op de meeste locaties wordt de norm ruimschoots overschreden. De meeste zichtbare effecten treden op in meren waar hoge algengehalten leiden tot een slecht doorzicht en weinig waterplanten. Als gevolg van blauwalgen worden dan zwemverboden ingesteld. De waterkwaliteit in Nederland is in de vorige eeuw sterk achteruitgegaan en bereikte rond 1970 een dieptepunt. Sindsdien is de waterkwaliteit verbeterd, maar het is de vraag of deze verbetering nog doorzet. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft recentelijk een studie afgerond naar de eutrofiëring van het Nederlandse zoete (en brakke) oppervlaktewater2). Eén van de kernvragen was: zet de verbetering van de waterkwaliteit wat betreft stikstof en fosfor, en bij meren ook wat betreft chlorofyl-a en het doorzicht, nog steeds door of is sprake van stagnatie? In de studie is onderscheid gemaakt tussen zeven watertypen: sloten, beken, kanalen, regionale meren, rijksmeren, het IJsselmeer en de grote rivieren. Voor sloten, beken en kanalen is gebruik gemaakt van meetgegevens uit de Limnodata Neerlandica (STOWA, RWS, PBL), aangevuld met gegevens uit de CIW-waterkwaliteitsdatabank (RWS). Voor de meren zijn gegevens gebruikt van de vijfde eutrofiëringsenquête3) en voor de grote rivieren van meetgegevens uit DONAR (RWS).
alle geselecteerde meetlocaties werden gemiddeld (ruimtelijk gemiddelde). Voor sloten, kanalen en beken is de periode 1991-2008 onderzocht. Voor meren waren voldoende gegevens beschikbaar voor een trendanalyse van de periode 1981-2008 en voor de grote rivieren is de periode vanaf 1971 beschouwd. Voor de trendanalyses is gebruik gemaakt van het softwarepakket TrendSpotter4). Hiermee kunnen trends in tijdreeksen geschat worden, waarbij ook rekening gehouden kan worden met de mogelijke effecten van bijvoorbeeld variaties in het weer. Deze methode kan worden toegepast op trends die langzaam in de tijd veranderen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld methodes gebaseerd op de bekende lineaire regressie.
Verder kan de statistische significantie van trends en trendverschillen worden bepaald. Dit laatste is niet mogelijk bij bijvoorbeeld de veel gebruikte moving average techniek (‘glijdend middelen’). In afbeelding 1 is een voorbeeld te zien van de zomergemiddelde stikstofconcentratie in beken in de periode 1991-2008. Voor deze tijdreeks is met behulp van TrendSpotter een trendlijn geschat met een onzekerheidsband (linker grafiek). Hierbij is rekening gehouden met weersextremen, zoals in 1998 met extreem veel neerslag. De rechter grafiek geeft de verschillen weer tussen de trendwaarde in 2008 en die in de voorafgaande jaren, in combinatie met een 95-procent betrouwbaarheidsband.
Afb. 1: Voorbeeld van een analyse van een tijdreeks met TrendSpotter, met geschatte trend en 95-procent onzekerheidsband (linker grafiek). In de rechter grafiek het verschil in trendwaarde voor 2008 en de voorgaande jaren, inclusief 95-procent onzekerheidsband.
De uitgevoerde trendanalyses zijn gebaseerd op zomergemiddelde waarden voor meetlocaties met een goede spreiding van beschikbare meetwaarden over de beschouwde periode. Per watertype en parameter zijn tijdreeksen opgesteld, waarbij de zomergemiddelde waarden over H2O / 09 - 2011
27
De grafiek laat in dit voorbeeld zien dat de trendwaarde in 2008 significant lager is dan de trendwaarden in de periode 1991-2000 (de bovengrens van de onzekerheidsband ligt in deze periode onder de nullijn). Anders gezegd, vanaf 2001 verschilt de trendwaarde niet meer significant van de trendwaarde in 2008, ofwel de daling van de stikstofconcentratie stagneert vanaf 2001.
Trend per watertype
Op de meeste locaties zitten de concentraties van stikstof en fosfor (alle watertypen) en van chlorofyl en doorzicht (alleen meren) nog boven de norm. Om te weten of de kwaliteit nog verandert, zijn deze tijdreeksen met TrendSpotter geanalyseerd. Het resultaat van deze analyse voor stikstof en fosfor (alle watertypen) en voor chlorofyl en doorzicht (alleen meren) is voor de periode 1991-2008 samengevat in tabel 1. Duidelijk is dat de daling van de fosforconcentratie de laatste jaren voor bijna alle watertypen stagneert. Alleen in de grote rivieren daalt de fosforconcentratie nog. Voor de andere watertypen geldt dat al vele jaren geen significante verbetering meer optreedt. Stikstof laat een genuanceerder beeld zien. Voor vier van de zeven watertypen geldt dat de daling van de concentratie de laatste jaren stagneert. Voor meren, met uitzondering van het IJsselmeer, en de grote rivieren geldt dat de ingezette daling nog steeds doorzet. Ook de daling van de concentratie chlorofyl-a in meren stagneert, terwijl het doorzicht nog wel verbetert. Uitzondering is hier weer het IJsselmeer waar de stagnatie in de daling van de concentratie chlorofyl-a relatief vroeg intrad en waar het doorzicht over de hele periode 1991-2008 een geringe verslechtering laat zien.
Algemene trend
In de PBL-studie is ook getracht een algemeen beeld te schetsen van de trend in de eutrofiëring van het Nederlandse zoete oppervlaktewater. Dit kan door de meetresultaten voor stikstof en fosfor en de verschillende watertypen te aggregeren tot één enkele tijdreeks voor de eutrofiëring van het Nederlandse oppervlaktewater. Chlorofyl-a en doorzicht kunnen hierbij niet gebruikt worden omdat deze parameters alleen beschikbaar en relevant zijn voor meren. Bij een dergelijke aggregatie zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat de stikstof- en fosforconcentraties voor de verschillende watertypen niet zonder meer vergeleken kunnen worden, gezien de soms grote variaties tussen de (KRW-)normen per watertype. Het ligt dan ook voor de hand deze normen bij deze aggregatie een rol te laten spelen. Dit is gebeurd door gebruik te maken van de parameter ‘normoverschrijding’. Deze parameter is gedefinieerd als de verhouding tussen de zomergemiddelde concentratie en de bijbehorende norm, met een minimumwaarde van één. Door middeling per watertype en nutriënt van deze parameter over alle meetlocaties, gevolgd door middeling over alle zeven watertypen en beide nutriënten, wordt
28
H2O / 09 - 2011
stikstof (mg-N/l)
fosfor (mg-P/l)
chlorofyl-a (mg/l)
doorzicht (m)
sloten
verbetering stagneert vanaf 2001*
constant
beken
verbetering stagneert vanaf 2001
verbetering stagneert vanaf 1998
kanalen
verbetering stagneert vanaf 2000
verbetering stagneert vanaf 2001
regionale meren
verbetert nog steeds
verbetering stagneert vanaf 1994
verbetering stagneert vanaf 2003
verbetert nog steeds
rijksmeren
verbetert nog steeds
verbetering stagneert vanaf 1995
verbetering stagneert vanaf 2003
verbetert nog steeds
IJsselmeer
verbetering stagneert vanaf 2000
verbetering stagneert vanaf 1994
verbetering stagneert vanaf 1994
verslechtert nog steeds
grote rivieren
verbetert nog steeds
verbetert nog steeds
* Met weer een lichte verbetering vanaf 2006. Tabel 1: Trend per watertype voor de vier eutrofiëringsparameters in de periode 1991-2008.
een indicator verkregen die een algemeen beeld geeft van de eutrofiëring van het Nederlandse zoete oppervlaktewater. De gebruikte ‘normen’ zijn de (default)waarden per watertype voor de ondergrens van de goede ecologische toestand/potentie (GET/GEP) van de KRW5),6),7). In de stroomgebiedsbeheerplannen kunnen voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren per waterlichaam andere grenswaarden zijn vastgesteld. In deze studie is daar echter geen rekening mee gehouden en is per watertype op dezelfde grenswaarde getoetst (zie tabel 2). De tabel laat zien dat voor stikstof de normen uiteenlopen van 0,9 mg-N/l voor matig grote diepe gebufferde meren tot 4 mg-N/l voor beken. Voor fosfor variëren de normen van 0,03 mg-P/l, voor matig grote diepe meren, tot 0,22 mg-P/l voor sloten.
In afbeelding 2 is voor de zeven watertypen de over alle meetlocaties gemiddelde normoverschrijding weergegeven voor de periode 1991-2008. De afbeelding laat zien dat voor stikstof de normoverschrijding aanzienlijk minder is dan voor fosfor. Verder valt bij stikstof op, dat de gemiddelde normoverschrijding voor meren en sloten ruim twee maal zo hoog is als bij beken, kanalen en grote rivieren. Deze laatste watertypen kennen dan ook de hoogste normen (zie tabel 2). In afbeelding 3 zijn de tijdreeksen van de normoverschrijding voor stikstof en fosfor afzonderlijk en voor stikstof en fosfor gemiddeld weergegeven, samen met de geschatte trend. Voor stikstof stagneert de aanvankelijke daling van de normoverschrijding vanaf het jaar 2005. Voor fosfor
Tabel 2: De in de PBL-studie gebruikte normen per watertype voor stikstof en fosfor.
stikstof (mg-N/l)
fosfor (mg-P/l)
2,4
0,22
beken (R3-R6, R9-R15, R17-R18)
4
0,14
kanalen (M3, M4, M6, M7, M10)
2,8
0,15
ondiepe gebufferde meren (M11, M14)
1,3
0,09
ondiepe laagveenplassen (M25, M27)
1,3
0,09
diepe gebufferde meren (M16)
1,3
0,07
grote diepe meren (M21)
1,3
0,07
matig grote diepe gebufferde meren (M20)
0,9
0,03
brakke meren (M30, M31)
1,8
0,11
grote rivieren (R7, R8, R16)
2,5
0,14
sloten (M1, M2, M8)
platform treedt deze stagnatie al eerder op, namelijk vanaf 1999. Voor de gecombineerde trend is er sprake van stagnatie vanaf het jaar 2001. Afbeelding 3 laat tevens zien dat er in 2008 nog een aanzienlijke overschrijding van de normen voorkomt, voor fosfor meer dan voor stikstof.
Conclusies
De waterkwaliteit van het Nederlandse zoete (en brakke) oppervlaktewater is wat betreft eutrofiëring sinds 1991 duidelijk verbeterd. De laatste jaren stagneert deze verbetering echter, zij het in mindere mate voor stikstof dan voor fosfor. Voor stikstof is nog steeds (2008) sprake van een daling van de concentraties in de grote rivieren en meren, uitgezonderd het IJsselmeer. Ook het chlorofylgehalte in meren, behalve in het IJsselmeer, daalt nog steeds, terwijl ook het doorzicht nog steeds verbetert. Voor fosfor verbetert de situatie alleen nog in de grote rivieren. De grote rivieren waarin de waterkwaliteit nog steeds verbetert, worden sterk door het buitenland beïnvloed. In sloten en beken, die vooral door de uit- en afspoeling van landbouwgronden worden beïnvloed, treedt helemaal geen herstel meer op. De afgelopen 20 jaar zijn vooral de stikstof- en fosforemissies van rioolwaterzuiveringsinstallaties en vanuit de industrie sterk verminderd. De diffuse emissies vanuit landbouwgronden zijn wat betreft fosfor echter nauwelijks verminderd. Voor een omslag van de huidige stagnatie naar een verdere verbetering van de waterkwaliteit en het halen van de eutrofiëringsdoelen zullen dan ook extra maatregelen nodig zijn om vooral deze diffuse emissies te reduceren8). LITERATUUR 1) Ministeries van Verkeer en Waterstaat, VROM en LNV (2009). Stroomgebiedbeheerplan. Rijndelta, Maas, Schelde, Eems. 2) Van Puijenbroek P., P. Cleij en H. Visser (2010). Nutriënten in het Nederlandse oppervlaktewater: toestand en trends. Planbureau voor de Leefomgeving. Rapport 500208001. 3) Pot R. (2010). Toestand en trends in de waterkwaliteit van Nederlandse meren en plassen. Rijkswaterstaat Waterdienst. 4) Visser H. (2004). Estimation and detection of flexible trends. Atmospheric Environment 38, pag. 4135-4145. 5) Evers C. en R. Knoben (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de
Afb. 2: Gemiddelde normoverschrijding voor stikstof en fosfor per watertype (1991-2008).
Afb. 3: Gemiddelde normoverschrijding voor stikstof en fosfor afzonderlijk en voor stikstof en fosfor gecombineerd (1991-2008). Kaderrichtlijn Water. STOWA-rapport 2007-32b. RWS-WD-rapport 2007.019. 6) Van der Molen D. en R. Pot (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke wateren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA-rapport 2007-32, RWSWD 2007-018. 7) Van der Molen D. en R. Pot (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de
Kaderrichtlijn Water; aanvullingen kleine typen. STOWA-rapport 2007-32B. 8) Ligtvoet W., G. Beugelink, C. Brink, R. Franken en F. Kragt (2008). Kwaliteit voor later. Ex Ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. Planbureau voor de Leefomgeving.
Een goede waterkwaliteit met helder water, waterplanten en roofvis (foto G. Eggink)
H2O / 09 - 2011
29
Mathijs Oosterhuis, Waterschap Regge en Dinkel Alberta Groteboer, Waterschap Regge en Dinkel Peter van der Wiele, Waterschap Regge en Dinkel
Emissie geneesmiddelen bij de bron aanpakken Nationaal en internationaal krijgt de emissie van geneesmiddelen naar het oppervlaktewater veel aandacht. In allerlei meetcampagnes in oppervlaktewater en op rwzi’s zijn verschillende typen geneesmiddelen gedetecteerd. Waterschap Regge en Dinkel heeft samen met apothekers een inventarisatie van geneesmiddelen uitgevoerd en analyses laten verrichten van afvalwater van de rwzi’s in Enschede en Ootmarsum én in het ontvangende oppervlaktewater. Uit de metingen bleek dat drie stoffen een gemiddelde concentratie in de Bornschebeek hebben van meer dan één microgram per liter: metoprolol, metformine en irbesartan. Een metaboliet van metformine, guanylurea, is met een gemiddelde concentratie van 36 µg/l gedetecteerd. De samenwerking met apothekers heeft geleid tot nieuwe inzichten en geeft aanknopingspunten voor gerichte bronmaatregelen.
I
n meetcampagnes van oppervlaktewater en op rwzi’s1),2),3) werden hart- en vaatmiddelen, pijnstillers, röntgencontrastmiddelen, antibiotica en andere typen geneesmiddelen gedetecteerd. De concentraties in rwzi-effluent kunnen maximaal enkele µg/l bedragen en worden bepaald door de gebruikte hoeveelheid van het geneesmiddel en de verwijdering in een rwzi. De verwijdering in rwzi’s kan sterk verschillen per geneesmiddel. Zo wordt ibuprofen heel goed verwijderd in rwzi’s (90 procent), terwijl diclofenac en metoprolol veel slechter worden verwijderd, respectievelijk voor 0 tot 60 procent en 20 procent1). Ook röntgencontrastmiddelen staan bekend als zeer persistent. In een publicatie van onder andere KWR Watercycle Research Institute en het RIVM4) blijkt dat 20 tot 70 procent van de gebruikte röntgencontrastmiddelen in het Rijnstroomgebied teruggevonden wordt bij Lobith. Het hormoon in de pil (17a-ethinyloestradiol), wordt in nitrificerende actiefslibsystemen voor 80 tot 90 procent verwijderd, zo blijkt uit een literatuuroverzicht in het proefschrift van De Mes5). Voor een groot aantal stoffen is overigens nog maar weinig bekend over de verwijdering in een rwzi.
Effecten van geneesmiddelen
Ook naar effecten van geneesmiddelen is veel onderzoek gedaan: hormoonverstoring bij vissen en aanmaak van vitellogine of eicellen bij mannelijke brasems en blankvoorns is aangetoond in effluent-
30
H2O / 09 - 2011
gevoede beken, zoals de Dommel en de Bornschebeek6),7). Uit een literatuuroverzicht in H2O8) blijkt dat er chronisch-toxische effecten zijn van carbamazepine, diclofenac, sulfamethoxazol en andere geneesmiddelen op karpers, forellen, watervlooien en mosselen. De effecten treden op bij concentraties vanaf 1 µg/l. De hoogst gemeten concentraties in Nederlands oppervlaktewater liggen dicht bij de laagste concentraties waarbij een effect optreedt. Acute effecten zijn niet waarschijnlijk, aangezien de gemiddelde concentraties van geneesmiddelen in oppervlaktewater laag zijn1). Effecten van mengsels van geneesmiddelen zijn nog maar weinig onderzocht. Uit een onderzoek van Cleuvers9) blijkt wel dat het gecombineerde effect van 3 ß-blockers op Daphnia veel groter is dan van de afzonderlijke stoffen.
Maatregelen
Hoewel nog veel onderzoek nodig is naar effecten, worden al wel verschillende maatregelen verkend: afvalwaterbehandeling bij ziekenhuizen en zorginstellingen en gescheiden opvang en behandeling van urine gericht op verwijdering van geneesmiddelen10),11). Het merendeel van de geneesmiddelen wordt echter thuis geconsumeerd en uitgescheiden (voor circa eenderde deel via de feces). Behandeling van ziekenhuisafvalwater of aparte behandeling van urine lijkt daarom niet de meest effectieve maatregel om de emissie van geneesmiddelen naar het milieu terug te dringen. Nabehandeling van effluent lijkt effectiever
dan bovengenoemde bronmaatregelen en heeft als voordeel dat naast geneesmiddelen ook andere microverontreinigingen - zoals bestrijdingsmiddelen en zware metalen worden verwijderd. In Zwitserland wordt verwacht dat rwzi’s groter dan 10.000 inwonerequivalent uitgebreid worden met een nabehandeling voor verwijdering van microverontreinigingen12). De kosten van effluentbehandeling zijn echter nog behoorlijk hoog; schattingen lopen uiteen van vijf tot 31 euro per inwonerequivalent12),13),14). Deze hoge kosten staan implementatie van effluentnabehandeling in de weg. Een brongerichte stofbenadering waarbij alternatieven voor persistente geneesmiddelen gezocht worden, is mogelijk een efficiëntere methode om de geneesmiddelenemissie terug te dringen. Samenwerking met de gezondheidssector is hiervoor noodzakelijk. Waterschap Regge en Dinkel heeft in 2010 samen met apothekers een monitoringproject uitgevoerd naar geneesmiddelen in afval- en oppervlaktewater. Doel was het verkrijgen van inzicht in de emissie van geneesmiddelen naar het oppervlaktewater.
Stoffenselectie
Bij de Stichting Farmaceutische Kengetallen is een top-50 opgevraagd van meest verstrekte geneesmiddelen in Twente. De gegevens zijn aangeleverd in DDD’s (defined daily dosis). Om een beeld te krijgen van de milieubelasting, hebben de apothekers een vertaalslag gemaakt van DDD’s naar kilo’s per dag door gebruik van een gemiddelde
platform plaats in top-50
ATC-code Geneesmiddel
DDD/jaar
excretie
dagdosis (mg)
emissie (kg/jaar)
10
A10BA02 METFORMINE
5.448.000
1
2.000
10.896
17
C03CA01 FUROSEMIDE
3.810.000
1
310
1.181
37
A07EC02 MESALAZINE
1.962.000
0,21
2.000
824
19
C09CA03 VALSARTAN
3.487.000
1
200
697
11
C03AA03 HYDROCHLOORTHIAZIDE
5.377.000
1
56
301
16
C09CA01 LOSARTAN
3.821.000
0,64
75
183
4
C07AB02 METOPROLOL
8.025.000
0,11
175
154
36
C07AB03 ATENOLOL
1.980.000
1
75
149
3
A02BC01 OMEPRAZOL
8.372.000
0,19
70
111
23
C10AA07 ROSUVASTATINE
3.124.000
0,95
22,5
67
7
C09AA02 ENALAPRIL/ENALAPRILAAT
6.380.000
0,37
22,5
53
35
M01AB05 DICLOFENAC
2.192.000
0,16
135
47
42
N05CD07 TEMAZEPAM
1.721.000
0,9
25
39
6
C10AA01 SIMVASTATINE
7.524.000
0,1
42,5
32
26
C09AA05 RAMIPRIL
2.687.000
0,9
12,5
30
45
H02AB06 PREDNISOLON
1.647.000
0,5
31
26
34
C09AA03 LISINOPRIL
2.201.00
1
11,25
25
41
M05BA04 ALENDRONINEZUUR
1.758.000
0,5
25
22
39
C10AA03 PRAVASTATINE
1.942.000
0,42
25
20
50
N05BA04 OXAZEPAM
1.545.000
0,15
80
19
9
C08CA01 AMLODIPINE
5.908.000
0,38
7,5
17
22
C03CA02 BUMETANIDE
3.211.000
0,6
6
12
25
N06AB05 PAROXETINE
2.726.000
0,1
40
11
44
A02BC02 PANTOPRAZOL
1.658.000
0,25
25
10
32
C09CA04 IRBESARTAN1)
2.289.000
0,02*
225
10
47
C09AA04 PERINDOPRIL
1.596.000
0,8
5
6
2
C01DA14 ISOSORBIDEMONONITRAAT
2.370.000
0,03
70
5
49
A02BC04 RABEPRAZOL
1.583.000
0,1
20
3
43
B01AA07 ACENOCOUMAROL
1.691.000
0,05
6
1
1
G03AA07 OESTROGEEN MET LEVONORGESTREL
14.947.000
0,59
0,035
0,3
Tabel 1: Veel verstrekte geneesmiddelen in Twente (peiljaar 2009). Gearceerde rijen betreffen geneesmiddelen die in dit project gemeten zijn. De stoffen voor monitoring zijn geselecteerd op grond van de emissie en de verwachte milieurelevantie op basis van literatuurgegevens over toxiciteit, het voorkomen in oppervlaktewater en verwijdering in rwzi’s. Sommige geneesmiddelen zoals mesalazine kunnen (nog) niet worden geanalyseerd door de laboratoria. Andere verbindingen die niet in de top-50 voorkomen, kunnen eenvoudig meegemeten worden omdat ze onderdeel zijn van standaard analysepakketten van de ingeschakelde laboratoria.
dagdosis en een excretiefactor per geneesmiddel (zie tabel 1). Met excretie wordt de fractie van het geneesmiddel bedoeld die onveranderd wordt uitgescheiden via feces en urine. Geneesmiddelen voor de luchtwegen en bepaalde combinaties van geneesmiddelen zijn als irrelevant beschouwd en weggelaten.
Monitoringstrategie
In de eerste fase zijn geneesmiddelen gemeten in het influent en effluent van rwzi Enschede en rwzi Ootmarsum. Rwzi Enschede is een conventionele rwzi; rwzi Ootmarsum een hybride membraanbioreactor. In de tweede fase is ook gemeten in het ontvangende oppervlaktewater en in de ecologiseringszone van de rwzi Ootmarsum. Alle monsters zijn zoveel mogelijk genomen op droge dagen. In totaal zijn 60 verschillende stoffen (waarvan negen uit de top-50) gemeten door laboratoria van Omegam en Technologiezentrum Wasser in Duitsland. In fase 2 (in december) is ook een metaboliet gemeten.
Effluentconcentraties
Van de 60 onderzochte stoffen zijn 19 stoffen gedetecteerd in effluent. Voor 17a-ethinyloestradiol, het werkzame bestanddeel in de pil, lag de detectiegrens op 0,05 µg/l. Deze stof is niet gedetecteerd. In afbeelding 1 zijn de gemiddelde effluentconcentraties van de gedetecteerde stoffen op rwzi Enschede en rwzi Ootmarsum in september 2010 weergegeven. Vijf stoffen hebben een effluentconcentratie
>1 µg/l: metformine (antidiabeticum), hydrochloorthiazide, irbesartan, metoprolol, sotalol (hart- en vaatmiddelen). Voor zover ons bekend zijn de drie eerstgenoemde stoffen niet eerder gemeten in Nederland. Vijf stoffen hebben een effluentconcentratie tussen 0,1 en 1 µg/l. Behalve sotalol, carbamazepine en sulfamethoxazol, komen deze tien stoffen allemaal voor in de top-50 van meest verstrekte geneesmiddelen in Twente (zie tabel 1). Het gebruik van sotalol en carbamazepine in Twente is respectie-
Tabel 2: Fasering meetprogramma.
periode
frequentie
rwzi Enschede
rwzi Ootmarsum
fase 1 (september 2010)
vier dagen
influent/effluent
influent/effluent
fase 2 (december 2010)
vijf dagen
influent/effluent/ ecologiseringszone ontvangend oppervlaktewater
december 2010
drie dagen
Bornschebeek
Tilligterbeek
H2O / 09 - 2011
31
velijk 905.000 en 363.000 DDD’s. Vooral voor carbamazepine valt op dat de concentratie in het effluent relatief hoog is in relatie tot het gebruik van dit geneesmiddel. Ter vergelijking: rangnummer 50 uit tabel 1 is oxazepam met 1,5 miljoen DDD’s.
Aanvullend op de geselecteerde geneesmiddelen is in december een metaboliet van metformine gemeten: guanylurea. Deze verbinding is in concentraties van 40 tot 56 µg/l teruggevonden in effluent! Ter vergelijking: de gemiddelde concentratie
metformine in influent bedraagt 74 µg/l. Metformine wordt veel gebruikt en de gemiddelde dagelijkse dosis is met 2.000 mg hoog. De excretie van metformine is 100 procent, wat verklaart dat deze stof veel teruggevonden wordt in afvalwater en oppervlaktewater15). De verschillen tussen beide rwzi’s zijn niet eenduidig. Een MBR of een nageschakeld zandfilter levert geen significant lagere effluentconcentraties geneesmiddelen op.
Verwijdering in de rwzi
Voor 15 stoffen zijn eveneens influentconcentraties gemeten en verwijderingsrendementen bepaald (afbeelding 2).
Afb. 1: Concentraties geneesmiddelen in effluent rwzi Ootmarsum en Enschede (exclusief metaboliet guanylurea: 45 µg/l). Afb. 2: Gemiddelde verwijdering van geneesmiddelen in rwzi Enschede en Ootmarsum, inclusief spreiding.
Van de 15 stoffen waarvoor een verwijdering is bepaald, hebben zeven stoffen een verwijdering beneden de 70 procent. Voor diclofenac en irbesartan is zelfs nul procent verwijdering gemeten. De spreiding in verwijdering van geneesmiddelen is het grootst bij de zeven stoffen die slecht worden verwijderd. De verschillen tussen MBR en een conventionele rwzi zijn niet eenduidig. Een tweede meetsessie in december op rwzi Ootmarsum laat hetzelfde beeld zien. Hierbij is ook de ecologiseringszone meegenomen maar hier is geen verwijdering van geneesmiddelen vastgesteld. Van de zeven stoffen met een verwijdering lager dan 70 procent zijn de ß-blockers atenolol, metoprolol en sotalol en de geneesmiddelen diclofenac en carbamazepine veel gemeten in andere onderzoeken1). De verwijderingsrendementen die in deze onderzoeken worden gevonden liggen in dezelfde bandbreedte als in ons onderzoek. Over irbesartan en hydrochloorthiazide is nog maar weinig bekend. Radjenovic rapporteerde nul procent verwijdering voor hydrochloorthiazide in rwzi’s16). Irbesartan staat op een lijst geselecteerde geneesmiddelen voor toekomstverkenningen van het RIVM17).
Oppervlaktewater
Afb. 3: Concentraties geneesmiddelen in twee Twentse beken, (exclusief metaboliet guanylurea: 36 µg/l).
In het oppervlaktewater zijn in december 2010 eveneens geneesmiddelen gemeten. De Bornschebeek bestaat voor circa 40 procent uit effluent van rwzi Enschede en Hengelo en stroomt door stedelijk gebied. De Tilligterbeek bestaat voor circa 8 procent uit effluent van rwzi Ootmarsum en stroomt in het noordoosten van Twente door landelijk gebied. In afbeelding 3 zijn de geneesmiddelenconcentraties weergegeven in de twee Twentse oppervlaktewateren. De concentraties geneesmiddelen in de Bornschebeek zijn, zoals verwacht, veel hoger dan die in de Tilligterbeek en liggen in dezelfde orde van grootte als de concentraties in effluent. Het metaboliet van metformine, guanylurea is niet in de afbeelding weergegeven maar wordt teruggevonden in concentraties van circa 36 µg/l. Inclusief het metaboliet van metformine is de totale concentratie gemeten geneesmiddelen in de Bornschebeek ongeveer 45 µg/l. Bij de Tilligterbeek is de verdunning veel groter en is alleen metformine boven de 0,1 µg/l gemeten.
32
H2O / 09 - 2011
platform Maatregelen
Uit de metingen blijkt enerzijds dat van 60 geneesmiddelen maar een beperkt aantal in hoge concentraties wordt teruggevonden in oppervlaktewater. Het merendeel van de geneesmiddelen wordt goed verwijderd in een rwzi of het gebruik van een geneesmiddel is te laag om iets terug te kunnen vinden in het oppervlaktewater. Anderzijds, de concentraties van sommige geneesmiddelen en gevormde metabolieten kunnen in stedelijk oppervlaktewater, met een groot aandeel effluent, erg hoog zijn en het gebruik van veel geneesmiddelen neemt verder toe16). Het probleem mag dus niet onderschat worden. In de inleiding is al gesteld dat effluentbehandeling waarschijnlijk een effectieve maar vrij kostbare maatregel is. Het is dus belangrijk dat andere goedkopere alternatieven worden verkend. Een brongerichte stofbenadering is mogelijk zo’n goedkoper alternatief voor het terugdringen van geneesmiddelenemissies. Op grond van de beschikbare data over gebruik en excretie van geneesmiddelen kan gericht gezocht worden naar veel gebruikte geneesmiddelen in het watersysteem. Voor de meest persistente stoffen zou gezocht moeten worden naar een alternatief. Uit deze studie blijkt bijvoorbeeld dat stoffen met een vergelijkbare werking zoals valsartan, losartan en irbesartan voor respectievelijk 95, 90 en nul procent worden verwijderd in een rwzi. Irbesartan wordt in hoge concentraties in oppervlaktewater gedetecteerd. Er zou onderzocht kunnen worden in hoeverre irbesartan vervangen kan worden door losaratan en valsartan. De trend in gebruik van een bepaald geneesmiddel kan dienen als indicatie om een stof wel of niet als aandachtsstof aan te merken. Van carbamazepine is bijvoorbeeld bekend dat het gebruik al jaren daalt18). Om via een brongerichte benadering de emissie van geneesmiddelen terug te dringen, zou in eerste instantie de aandacht vooral gericht kunnen worden op geneesmiddelen die veel gebruikt worden en een hoge dagdosis en excretie hebben. Voor de meest persistente en milieubebelastende geneesmiddelen uit deze groep zou de gezondheidssector naar alternatieven moeten zoeken.
Vervolgonderzoek
Uit deze studie valt op dat de samenwerking met apothekers veel nieuwe informatie oplevert. Door de stoffenselectie komen veelgebruikte geneesmiddelen naar boven, die de grote laboratoria nog niet of nauwelijks meten. Daarentegen worden heel veel stoffen gemeten die weinig worden voorgeschreven en ver buiten de top-50 vallen. Ons inziens zou de samenwerking met apothekers en de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) geïntensiveerd moeten worden. De informatie over geneesmiddelenverstrekking kan dan deels de kostbare monitoring in afval- en oppervlaktewater vervangen. Voor een selecte groep persistente en milieubelastende geneesmiddelen moet beleid ontwikkeld worden om het gebruik terug te dringen.
De concentraties geneesmiddelen zijn het hoogst in de Bornschebeek en liggen voor een aantal geneesmiddelen in hetzelfde bereik (1 µg/l) als de laagste concentraties waarbij een effect gemeten wordt. Hormoonverstorende effecten zijn in de Bornschebeek reeds aangetoond7), maar schadelijke effecten van overige geneesmiddelen zijn dus ook mogelijk. Met behulp van bioassays op mengsels van door ons gevonden stoffen in relevante concentraties kan mogelijk onderbouwd worden wat het effect is van de gedetecteerde stoffen op de aquatische ecologie. Het aantonen van effecten in het oppervlaktewater is belangrijk om maatregelen af te kunnen dwingen.
Conclusies
Dankzij samenwerking in de medicijnketen zijn bepaalde stoffen voor het eerst gemeten en gedetecteerd in het oppervlaktewater in Nederland. De gebruikte stoffenselectiemethodiek op grond van gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen vormde hiervoor de basis; • De verwijdering van geneesmiddelen in een rwzi varieert van 0 tot 100 procent en verschilt niet veel tussen een MBR en een conventionele rwzi; • De verschillen in concentraties geneesmiddelen in de Tilligterbeek en de Bornschebeek zijn groot en zijn te verklaren door het aandeel effluent in het oppervlaktewater; • Van de volgende geneesmiddelen zijn concentraties in oppervlaktewater gedetecteerd boven 0,5 µg/l: irbesartan, metoprolol, metformine, valsartan, hydrochloorthiazide, sotalol; • Van deze stoffen wordt een aantal matig tot slecht verwijderd: metoprolol (43 procent), hydrochloorthiazide (36 procent), sotalol (28 procent) en irbesartan (0 procent); • De concentratie van een metaboliet kan zeer hoog zijn (tot 50 µg/l in oppervlaktewater), zo blijkt uit metingen van het metaboliet guanylurea van metformine. •
5) De Mes T. (2007). Fate of estrogens in biological treatment of concentrated black water. Dissertatie Universiteit van Wageningen. 6) Vethaak A., G. Rijs, S. Schrap, H. Ruiter, A. Gerritsen en J. Lahr (2002). Estrogens and xeno-estrogens in the aquatic environment of the Netherlands, occurrence, potency and biological effects. RIZA/ RIKZ-rapport 2002.001. 7) Gerritsen A. (2003). Oestrogene effecten in vissen in regionale wateren. RIZA. Rapport 2003.019. 8) Rademaker W. en M. de Lange (2009). De risico’s van geneesmiddelen in het aquatisch milieu. H2O nr. 5, pag. ..... 9) Cleuvers M. (2003). Aquatic ecotoxicity of pharmaceuticals including the assessment of combination effects. Toxicol Lett 142, pag. 185-194. 10) www.stowa.nl 11) Maurer M, W. Pronk en T. Larsen (2006). Treatment processes for source separated urine. Water Research 40. 12) Gälli R., J. Schmid-Kleikemper en M. Scharer (2009). Mikroverunreinigungen in den Gewässern: Bewertung und Reduktion der Schadstoffbelastung aus der Siedlungswässerung. Bundesamt für Umwelt. 13) STOWA (2009). Nageschakelde zuiveringstechnieken op de awzi Leiden Zuid-West. Rapport 2009-33. 14) STOWA (2005). Verkenning zuiveringstechnieken en KRW. Rapport 2005-28. 15) Scheurer M., F. Sacher en H. Jurgen Brauch (2009). Occurrence of the antidiabetic drug metformin in sewage and surface waters in Germany. J. Environ. Monit. 11. 16) Radjenovic J., M. Petrovic en D. Barceló (2007). Analysis of pharmaceuticals in wastewater and removal using a membrane bioreactor. Anal Bioanal Chem. nr. 4, pag. 1365-1377. 17) Van der Aa N., G. Kommer, G. de Groot en J. Versteegh (2008). Geneesmiddelen in bronnen voor drinkwater. Monitoring, toekomstig gebruik en beleidsmaatregelen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 609715002. 18) www.gipdatabank.nl
Aanbevelingen
In nauwe samenwerking met de gezondheidssector bronmaatregelen verkennen; • Onderzoeken wat het gecombineerde effect van de in dit onderzoek gedetecteerde geneesmiddelen en metabolieten is op de aquatische ecologie; • Ontwikkelen van analysemethoden voor mesalazine en furosemide; • Meer onderzoek naar metabolieten. •
LITERATUUR 1) Roig B. (2010). Pharmaceuticals in the environment, current knowledge and need assessment to reduce presence and impact. IWA Publishing. 2) Verg(h)ulde pillen: onderzoek naar de emissie van geneesmiddelen uit ziekenhuizen, Stowa rapport 2007, 03. 3) STOWA (2008). Verkenning geneesmiddelen en toxiciteit effluent rwzi’s. Rapport 2008-06. 4) Ter Laak T., M. van der Aa, C. Houtman, P. Stoks en A. van Wezel (2010). Temporal and spatial trends of pharmaceuticals in the Rhine. Association of River Waterworks - RIWA.
Voor dit onderzoek gaf Agentschap NL subsidie in het kader van de InnoWATORregeling. Apothekers uit Twente hebben data aangeleverd van onder andere de gemiddelde dagdosis van geneesmiddelen. Anja Derksen (Adecoadvies) leverde literatuurdata aan over de afbreekbaarheid van geneesmiddelen uit de top-50.
H2O / 09 - 2011
33
Peter Jansen, Alterra Cees Kwakernaak, Alterra Erik Querner, Alterra
Perspectief voor een zelfvoorzienend watersysteem in de Veenkoloniën Het klimaat verandert en dat heeft de nodige consequenties voor de zoetwatervoorziening en de verwerking van neerslagpieken. Inmiddels wordt al volop gewerkt aan plannen om Nederland klimaatbestendiger te maken, onder meer in het Deltaprogramma. In deze fase worden strategische keuzen rond lange termijn veiligheid en zoetwatervoorziening voorbereid. In dat kader past ook het verkennende onderzoek naar de watervoorziening in de Gronings-Drentse Veenkoloniën. Met een hydrologisch model is nagegaan of water vasthouden in regionale retentiegebieden een realistisch alternatief kan bieden voor het verminderen of zo mogelijk volledig stoppen van wateraanvoer vanuit het IJsselmeer.
D
e Deltacommissie heeft advies uitgebracht over de opgave hoe Nederland klimaatbestendiger kan worden ingericht1). Dat advies is vertaald in het Nationaal Waterplan2). Naast veiligheid staat een duurzame zoetwatervoorziening centraal. Het Deltaprogramma 20113) bereidt hiertoe een vijftal beslissingen voor, waaronder één over de voorkeursstrategie voor de zoetwatervoorziening in Nederland op de lange termijn. Daarbij wordt onder meer de vraag gesteld of, en zo ja in hoeverre, kan worden ingezet op zelfvoorziening per regio. In samenhang daarmee wordt ook een beslissing voorbereid over eventuele verhoging van het peil van het IJsselmeer. Omdat het watersysteem van de GroningsDrentse Veenkoloniën thans gevoed wordt vanuit het IJsselmeer, zijn de resultaten van het onderzoek naar perspectieven voor een zelfvoorzienend watersysteem in deze regio relevant voor beide beslissingen. Omdat in de toekomst de Rijn in droge tijden minder water zal afvoeren, neemt de beschikbaarheid van water uit het IJsselmeer voor de watervoorziening van de Veenkoloniën mogelijk af. Bovendien voeren de waterschappen Velt & Vecht en Hunze & Aa’s in natte perioden het te veel aan water zonder veel vertraging af. De verwachte toename van het watertekort in de zomermaanden kan eventueel worden opgelost door meer regenwater in het gebied vast te houden. Hiervoor is in het
34
H2O / 09 - 2011
kader van de Agenda voor de Veenkoloniën4) het project Ruimte voor Water (Water als Blauwe Motor) gestart. Sinds 2009 werken de waterschappen Velt & Vecht en Hunze & Aa’s samen met onderzoekers en onderwijsinstellingen in de Werkplaats Veenkoloniën aan de ontwikkeling van een strategische watervisie voor de regio. Doel daarvan is om te komen tot een duurzaam ingericht klimaatbestendig watersysteem, waarin ruimte wordt gevonden om wateroverlast en watertekort zoveel mogelijk te voorkomen en hiervoor oplossingen te vinden die elkaar kunnen versterken. Mogelijk biedt een dergelijk nieuw ingericht watersysteem ook nieuwe economische impulsen voor de regio. Eerder heeft de Stichting Innovatie Veenkoloniën opdracht gegeven voor het uitwerken van een viertal ontwerpen voor een mogelijke nieuwe inrichting van de Veenkoloniën (De Nieuwe Veenkoloniën 2050). In het ontwerp De Verscholen Bron5) wordt het gebruik van twee natuurlijke bronnen versterkt die voor levering van schoon water voor de Veenkoloniën zorgen, te weten de Hondsrug en het Natura 2000 gebied Bargerveen. Ook worden waterretentiegebieden genoemd die, in tegenstelling tot bergingsgebieden die alleen bedoeld zijn om piekafvoeren op te vangen, ervoor moeten zorgen dat de Veenkoloniën zelfvoorzienend zijn en niet meer afhankelijk van de complexe wateraanvoer vanuit het IJsselmeer. Voor het bergen van extreme neerslagpieken zijn in
het ontwerp oplossingen in de Veenkoloniën zelf gezocht door het oppervlak open water te vergroten. Dat kan worden gevonden in de cultuurhistorische ontginningsstructuur van bestaande wijken en kanalen. Het beschermen en behouden van dit open water is daarvoor essentieel en noodzakelijk. Willen de Veenkoloniën voor de droge zomerperiode met watertekorten ook zelfvoorzienend zijn, dan zal extra ruimte gevonden moeten worden om ook in droge perioden met eigen watervoorraden het met name agrarisch grondgebruik te kunnen bedienen. Dit artikel doet verslag van een verkennende hydrologische modelstudie6) die tot doel had na te gaan in hoeverre maatregelen in de Veenkoloniën effectief zijn om op strategische locaties water vast te houden voor de komende droge periode en welk ruimtebeslag daarmee gemoeid is.
Gebiedsbeschrijving en modelopzet
De Veenkoloniën is een voormalig hoogveengebied van 80.000 hectare in het oosten van Drenthe en in het aangrenzende gedeelte van Groningen (zie kaart). Het bodemgebruik bestaat uit 14 procent grasland en 62 procent akkerbouw (waarvan bijna de helft aardappelen). Daarnaast is het landgebruik hoogveennatuur (2 procent), bebouwing en wegen (15 procent) en loofbos (3 procent). De resterende 4 procent bestaat uit open water en overige natuur.
platform Op het Bargerveen in Zuidoost-Drenthe na is het veen in de afgelopen eeuwen vrijwel geheel afgegraven. Uit de dalgronden, die ontstonden uit vermenging van zandondergrond en de oorspronkelijke veenbovenlaag, is de organische stof door oxidatie inmiddels ook goeddeels verdwenen. Omdat het gebied daardoor droogtegevoelig is, wordt het in droge perioden via het kanalenstelsel van inlaatwater voorzien. Dat water komt via lange routes vanuit het IJsselmeer, waarbij vele meters hoogteverschil moeten worden overbrugd. Er zijn twee inlaatpunten waarlangs het water wordt aangevoerd: via Groningen en via Drenthe. De aanvoer door Groningen verloopt via het Winschoterdiep. Deze waterinlaat bedraagt op jaarbasis gemiddeld 30 miljoen kubieke meter. Vanuit Drenthe, waar suppletiewater via de Hoogeveensche Vaart plaatsvindt, is de aanvoer half zo groot, gemiddeld 15 miljoen kubieke meter. In droge jaren verdubbelt de aanvoer. Om de mogelijkheden voor een klimaatbestendiger watersysteem in de Veenkoloniën te kunnen evalueren, is gebruik gemaakt van het hydrologische model SIMGRO. SIMGRO is een programma dat regionale grondwaterstroming in relatie tot drainage, beregening, irrigatie en peilbeheer simuleert7). Hier is gekozen om naast de Veenkoloniën ook het gebied Westerwolde als interessegebied in het model op te nemen, omdat het ontwerp in het rapport De Verscholen Bron5) een oplossing aandraagt voor beide regio’s. Het hele modelgebied is wat groter dan het interessegebied om effecten van de modelrand op te vangen. De totale oppervlakte van het modelgebied bedraagt 260.000 hectare. Het SIMGRO-model is eerder beschreven en gekalibreerd voor een studie naar ‘Water vasthouden op het Drents Plateau’8). Voor deze studie is het model aanvullend gekalibreerd op gemeten grondwaterstanden en wateraan- en -afvoer. Voor de toetsing van berekende en gemeten wateraanvoer en voor de evaluatie van de modeluitkomsten zijn vier wateraanvoergebieden onderscheiden. Deze zijn overeenkomstig het bereik van de grote aanvoergemalen (zie afbeelding 1). Gemaal Veendam voert ook het water aan dat wordt doorgevoerd naar de deelgebieden Vennix en Ter Apelersluis.
Scenarioanalyse
De maatregelen zijn doorgerekend voor de periode 2001-2004 met gegevens over neerslag en verdamping van de meteostations Eelde, Hoogeveen en Nieuw Beerta. Het jaar 2001 is een tamelijk nat jaar met een neerslagtekort in het groeiseizoen van 50 millimeter. Het droogste jaar is 2003. Het neerslagtekort bedroeg toen 200 millimeter. De berekeningen zijn ook uitgevoerd met neerslag en verdamping van het meest extreme klimaatscenario (W+) voor het jaar 2050. De gegevens daarvoor zijn getransformeerd uit die van de periode 2001-2004 volgens de richtlijnen van het KNMI, zodat de uitkomsten voor de actuele en toekomstige situatie direct met elkaar vergeleken kunnen worden.
Afb. 1: De Veenkoloniën en het modelgebied.
De infrastructuur voor wateraanvoer vanuit het IJsselmeer is afgestemd op een maximumhoeveelheid van 0,20 tot 0,25 liter per seconde per hectare (mededeling Waterschap Hunze & Aa’s). Dit komt neer op een gemiddelde aanvoer van ongeveer twee millimeter per dag. De scenarioberekeningen bij klimaat W+ zijn met maximale inlaatcapaciteiten van 2, 0,5 en 0 millimeter per dag doorgerekend. Binnen de rekenperiode verschilt de wateraanvoer van jaar tot jaar. Met het huidige klimaat is de aanvoer in het droogste jaar met 97 millimeter dubbel zo groot als in het natste jaar. Met klimaatscenario W+ neemt de waterinlaat fors toe ten opzichte van de huidige situatie. Met een onveranderde inlaatcapaciteit (maximaal twee millimeter per dag) neemt de waterinlaat met gemiddeld 44 procent toe. Met een inlaatcapaciteit van maximaal 0,5 millimeter per dag neemt de waterinlaat met 34 procent af ten opzichte van de huidige situatie. De hoeveelheid water die wordt ingelaten heeft een beperkte invloed op de actuele verdamping. Minder dan tien procent van het ingelaten water komt direct ten goede aan de gewassen. Zelfs in het meest
extreme geval, als volgens klimaatscenario W+ helemaal geen water kan worden ingelaten, neemt de verdamping met maar enkele procenten af. Hierbij is geen rekening gehouden met de herstelperiode die een gewas na een droge periode nodig heeft en waarin de actuele verdamping langere tijd achterblijft bij de potentiële verdamping. Toch wordt het overgrote deel van de waterinlaat niet door gewassen opgenomen, maar gaat op aan het op peil houden van watergangen en het grondwater. In het ontwerp De Verscholen Bron is, verspreid over de Veenkoloniën en het gebied Westerwolde, een aantal regionale waterretentiegebieden bedacht. Een regionaal waterretentiegebied wordt voorgesteld als een relatief laaggelegen gebied van 100 tot 300 hectare waaruit in droge zomerperioden water onttrokken kan worden tot het niveau van de laagste grondwaterstand in de omgeving. Het water uit de retentiegebieden kan door een stelsel van waterlopen worden geleid van waaruit het voor grondwateraanvulling en beregening gebruikt kan worden. Het gedeelte van de netto inhoud van de retentiegebieden dat hiervoor beschikbaar is, wordt gezien als de effectiviteit. In principe is een effectiviteit van H2O / 09 - 2011
35
100 procent of meer mogelijk als het gebied tussentijds aangevuld wordt, waardoor per jaar meer dan eenmaal de netto inhoud beschikbaar is. Er zijn echter ook verliesposten die maken dat de effectiviteit lager is. Zo verdampt water uit het gebied en zakt in het voorjaar en de zomer het grondwater in de omgeving vaak dieper weg waardoor water vanuit het retentiegebied wegzijgt. In tabel 1 staat de gewogen gemiddelde effectiviteit van de retentiegebieden voor het huidige klimaat en het klimaatscenario W+ voor een situatie met en zonder waterinlaat. De onderlinge verschillen in effectiviteit van de retentiegebieden zijn klein. Ook maakt het weinig uit of wel of geen water wordt ingelaten. Wel bestaat een verschil tussen de effectiviteit bij het huidige klimaat en het klimaatscenario W+. Volgens dit laatste scenario is de effectiviteit twaalf procent kleiner. Dat komt omdat meer water zal wegzijgen en de verdamping groter is. Op basis van de effectiviteit kan de bijdrage van deze gebieden aan de compensatie voor wateraanvoer worden berekend. Dat is hier gedaan voor het deelgebied Zuid-Drenthe (zie afbeelding 1), omdat daar voornamelijk veenkoloniale gronden voorkomen. Als wordt uitgegaan van het planontwerp ‘de Verscholen Bron’ met 750 hectare aan retentiegebieden en dat daaruit 1,2 meter water onttrokken kan worden, dan dragen de ontworpen retentiegebieden voor 42 procent bij aan de hoeveelheid die normaliter wordt ingelaten. In droge jaren en met het klimaatscenario W+ neemt dit percentage af, tot 20 procent. Om het hele deelgebied Zuid-Drenthe via waterretentiegebieden zelfvoorzienend te maken, is een substantieel grotere oppervlakte aan retentiegebied nodig dan waarin is voorzien in het ontwerp van De Verscholen Bron (zie tabel 2). In het meest extreme geval, een droog jaar met het klimaatscenario W+, gaat het om een benodigd areaal ter grootte van 12,5 procent van het totale oppervlak. Hierbij is er rekening mee gehouden dat door de omzetting van landbouwgrond in retentiegebied de aanvoerbehoefte wat afneemt en dat de gewogen gemiddelde effectiviteit voor de situatie zonder waterinlaat enkele procenten lager is.
Conclusies
Met de huidige waterinlaatcapaciteit komt minder dan tien procent van het ingelaten water in de Veenkoloniën direct ten goede aan het gewas. Dit percentage neemt iets toe wanneer de aarde verder opwarmt en er een warmer en grilliger klimaat gaat gelden, maar dan wordt wel bijna de helft meer water ingelaten dan in de huidige situatie. Door
klimaat
huidige situatie
maximale inlaatcapaciteit (mm/dag)
2
0
2
0
effectiviteit (%)
78
76
66
64
Tabel 1: Gedeelte van het de inhoud van waterretentiegebieden dat ten goede komt aan de regionale watervoorziening voor scenario’s met en zonder waterinlaat bij het huidige klimaat en bij klimaatscenario W+.
de waterinlaatcapaciteit tot een kwart te reduceren, neemt de waterinlaat met maar een derde af, omdat de inlaat dan veel langer blijft functioneren om het oppervlaktewater aan te vullen. Het overgrote deel van het ingelaten water gaat op aan het op peil houden van waterlopen, aanvulling van het grondwater en verdamping (van open water). Omdat een aanzienlijk gedeelte van de grondwateraanvulling buiten het bereik van de plantenwortels blijft, zijn de gevolgen voor de vochtopname door de gewassen klein. Retentiegebieden waarin het peil tot het regionale GLG-niveau mag worden verlaagd, zijn aanzienlijk effectiever dan gebieden of oude wijken en verbrede waterlopen waar het peil weinig mag fluctueren. Het benodigde ruimtebeslag aan retentiegebieden om de Veenkoloniën onafhankelijk te maken van waterinlaat, bedraagt volgens klimaatscenario W+ ruim tien procent. Er is enkele procenten meer oppervlakte nodig als de gebieden ook in een droog jaar voldoende water moeten leveren. Hoewel de winters met klimaatscenario W+ natter zijn, waardoor de retentiegebieden beter gevuld zullen raken, neemt de effectiviteit toch af, omdat meer water verdampt en meer water voortijdig wegzijgt naar de omgeving.
Discussie
Hoewel de modelberekeningen voor toekomstscenario’s nog de nodige onzekerheden bevatten, is het duidelijk dat het inzetten van waterretentiegebieden goede perspectieven biedt voor een gedeeltelijk of zelfs geheel zelfvoorzienend watersysteem in de Veenkoloniën, zeker als dat gebeurt in combinatie met andere maatregelen zoals het verhogen van de drainagebasis, precisie beregening en/of de teelt van droogtetolerante gewassen. Het grote areaal water(retentiegebied) dat hiervoor nodig is, zal wel een grote impact hebben op de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik. In dit onderzoek is niet gekeken naar het draagvlak hiervoor in de regio. Wel blijkt de voorkeur te gaan naar een combinatie van de invulling van de wateropgave met gebiedsontwikkeling. Een onzekere factor is zeker ook het kostenaspect. In de huidige situatie is volgens een recente studie9) beregenen met water uit kleine retentiegebieden
Tabel 2: Benodigde oppervlakte aan waterretentiegebied in het veenkoloniale deelgebied Zuid-Drenthe (28.342 hectare) voor een zelfvoorzienende watervoorziening.
huidig klimaat
36
klimaatscenario W+
hectare
%
hectare
%
gemiddeld jaar
1.785
6,3
3.042
10,8
droog jaar
2.377
8,4
3.574
12,7
H2O / 09 - 2011
scenario W+
in economisch opzicht alleen rendabel voor intensieve teelten, maar dat kan in de toekomst anders zijn. Door klimaatverandering, het temporiseren van grondaankoop voor de ecologische hoofdstructuur en de afbouw van de inkomensondersteuning voor landbouwers bij introductie van het nieuwe Europese landbouwbeleid in 2013, kunnen prijzen van landbouwproducten en -gronden onder druk komen te staan. Deze ontwikkelingen maken het in de toekomst wellicht aantrekkelijker om te overwegen marginale landbouwgronden voor ‘blauwe diensten’ als retentiegebied in te richten. Daarbij kunnen deze nieuwe waterrijke gebieden wellicht een impuls geven voor landschappelijke vernieuwing en nieuwe economische dragers in de regio, zoals recreatie en wonen of de teelt van energiegewassen of algen. Het zou interessant zijn om de kosten en baten van de aldus heringerichte watersystemen van de Veenkoloniën eens te vergelijken met de besparingen die daarmee mogelijk worden op de wateraanvoer vanuit het IJsselmeer en op de investeringen voor het vergroten van de waterbergingscapaciteit in het IJsselmeer door peilverhoging. LITERATUUR 1) Deltacommissie (2008). Samen werken met water. Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst. Bevindingen van de Deltacommissie. 2) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2009). Het Nationaal Waterplan. 3) Ministeries van Verkeer en Waterstaat, LNV en VROM (2010). Werk aan de delta. Investeren in een veilig en aantrekkelijk Nederland, nu en morgen. Deltaprogramma 2011. 4) Agenda voor de Veenkoloniën (2007). Gebiedsprogramma 2008-2012. Wonen, werken, recreëren in een kansrijke en unieke open ruimte. 5) Van Nieuwenhuijze L. (2005). De Verscholen Bron. Een perspectief voor het veenkoloniale gebied in 2050. In: De Nieuwe Veenkoloniën 2050: Ontwerpen voor een Toekomst, pag. 45-73. Stichting Innovatie Veenkoloniën. 6) Querner E., P. Jansen en C. Kwakernaak (2010). Robuuste watersystemen in de Veenkoloniën. Verkennend onderzoek naar mogelijkheden voor zelfvoorzienende watersystemen. Alterra. Rapport 2110. 7) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2004). SIMGRO 5.01. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913. 8) Querner E., M. Rakhorst, A. Hermans en S. Hoegen (2005). Verkenning van mogelijkheden om water vast te houden op het Drents Plateau : pilot noordwest Drentse beken. Alterra. Rapport 1240. 9) Van Bakel P., A. Poelman, N. Kielen en J. Hoogewoud (2009). Waterreservoirs op bedrijfsniveau alternatief voor zoetwatervoorziening landbouw? H2O nr. 18, pag. 43-46.
platform
Ellen van Voorthuizen, Royal Haskoning André Visser, Royal Haskoning Frank Brandse, Waterschap Reest en Wieden Cora Uijterlinde, STOWA
Praktijkonderzoek naar oorzaken schuimvorming in slibgistingstanks Recent werden in een artikel in H2O1) op basis van de kennis van schuimvorming in de levensmiddelentechnologie aanbevelingen gedaan voor de opzet van praktijkonderzoek naar schuimvorming in slibgistingstanks. In dit artikel worden de resultaten besproken van onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van STOWA, naar de oorzaken van schuimvorming op zes praktijkinstallaties. Doel was om tot een protocol te komen voor het voorkomen of bestrijden van schuimvorming. Het onderzoek heeft aangetoond dat elke slibgistingstank de potentie heeft tot schuimvorming; een eenduidige oorzaak hiervoor werd niet gevonden. Verder is aangetoond dat een hoge schuimpotentie van het slib in de gisting niet altijd leidt tot schuimproblemen in de praktijk. Problemen met schuim kunnen grotendeels worden beheerst door een goede afvoer van slib en schuim of door voldoende ruimte in de tank te houden voor schuim.
V
oor schuimvorming zijn nodig: de aanwezigheid van gasbellen, oppervlakte-actieve stoffen en een zekere mate van menging. Deze factoren zijn in een slibgistingstank aanwezig, waardoor elke slibgistingstank de potentie heeft tot schuimvorming. Oppervlakte-actieve stoffen die in een slibgistingstank aanwezig zijn, kunnen zijn aangevoerd via het influent (bijvoorbeeld vetten) of worden gevormd in de slibgistingstank (hogere vetzuren en eiwitten). De vorming van laatst genoemde stoffen kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld een te korte verblijfttijd of een verstoring in de warmtehuishouding, zoals in Deventer werd waargenomen2). In Raalte werd de relatief lage hardheid van het water als één van de oorzaken genoemd voor de schuimproblemen.
van schuimproblemen in Nederland een correlatie gevonden met de mate van schuimproblemen en de aanwezigheid van drijflagen in aëratietanks4). Een drijflaag duidt op de aanwezigheid van draadvormers. Het ervaren van schuimproblemen is dus afhankelijk van de mate van schuimvorming, schuimstabiliteit en de getroffen maatregelen om schuim te beheersen. Om een protocol op te kunnen stellen voor het voorkomen en bestrijden van schuim-
vorming in slibgistingstanks, zijn hypotheses opgesteld die inzicht moeten geven in de oorzaken van schuimvorming-, en stabiliteit en de effectiviteit van schuimbeheersmaatregelen. De hypotheses zijn samengevat in tabel 1, waarin tevens het resultaat van de toetsing van de hypothese is weergegeven.
Onderzoeksopzet
De hypotheses zijn getoetst bij zes slibgistingstanks, waarvan drie geen last hebben van schuimvorming (Waalwijk, Veendam
Het testapparaat.
Een zekere mate van schuimpotentie hoeft nog niet te leiden tot schuimproblemen. Deze treden op wanneer het gevormde schuim zeer stabiel is en door onvoldoende afvoer of te weinig ruimte in de tank. De stabiliteit van het schuim wordt bepaald door de afbraaksnelheid, die kan worden vertraagd door draadvormers in het schuim. Draadvormers waren aanwezig in Zweden3), maar werden ook als één van de oorzaken gezien voor de problemen in Raalte2). Verder werd in een inventarisatie naar de omvang H2O / 09 - 2011
37
hypothese
validatie
schuimvorming Elke slibgistingstank heeft de potentie tot schuimvorming.
waar
Een lagere oppervlaktespanning van de vloeistof in de slibgistingstank leidt tot een hogere schuimpotentie.
waar
De oppervlakte-actieve stoffen die in een slibgistingstank leiden tot een verlaging van de oppervlaktespanning zijn vetten, eiwitten en hogere vetzuren.
niet aangetoond
Een lagere hardheid van de vloeistof in de slibgistingstank leidt tot een hogere schuimpotentie.
geen toetsing mogelijk*
Een hogere viscositeit van het slib leidt tot een hogere schuimpotentie.
mogelijk waar
Een slibgistingstank die niet goed presteert (reductie van organische stof, biogasproductie) heeft een hogere schuimpotentie door de aanwezigheid van oppervlakte-actieve stoffen, als gevolg van de verslechtering van de afbraak van onder andere hogere vetzuren.
niet aangetoond
schuimstabiliteit Een slibgistingstank met een hoge schuimpotentie produceert een stabielere schuimlaag.
niet aangetoond
Oppervlakte-actieve stoffen dragen bij aan de stabiliteit van het schuim.
niet aangetoond
Draadvormers dragen bij aan de stabiliteit van het schuim.
goede toetsing niet mogelijk**
schuimbeheersing De afvoer van schuim draagt bij aan een goede beheersing van de schuimproblemen.
waar
De dosering van anti-schuim draagt bij aan een goede beheersing van de schuimproblemen.
goede toetsing niet mogelijk***
* Geen goede metingen van de hardheid beschikbaar. ** Onvoldoende gegevens beschikbaar om hypothese te toetsen, monstername van gevormd schuim bleek niet mogelijk. *** Bij onderzochte gistingen vond geen dosering plaats, waardoor ervaringen ontbraken om hypothese te toetsen. Tabel 1: Hypotheses schuimvorming-, stabiliteit en beheersing en validatie hypotheses.
en Meppel) en drie die wel last hebben van schuimvorming (Scheemda, Hengelo en Enschede). Deze zes slibgistingstanks zijn tweemaal bemonsterd, waarvan de eerste keer in mei en juli van 2009, een periode waar weinig tot geen schuimproblemen zijn te verwachten. De tweede monstername vond plaats in februari en maart 2010, de periode waarin schuimproblemen waarschijnlijker zijn. In deze periode zijn de slibgistingstanks in Enschede viermaal bemonsterd om met name de rol van draadvormers te onderzoeken. Er zijn slibmonsters genomen in de slibgistingstanks, die vervolgens zijn geanalyseerd in de diverse laboratoria. De prestaties van de tanks zijn getoetst aan de hand van de biogasproductie (m3biogas•m-3reactor•d-1; m3biogas/Δ organische droge stof ), en de mate van (organisch) drogestofreductie (%). Meer details over de exacte uitvoering van de analyses staan in het STOWA-rapport over dit onderzoek5). Voor het bepalen van de schuimpotentie en -stabiliteit zijn een eenvoudig testapparaat en protocol ontwikkeld die gebaseerd zijn op Zwitsers onderzoek6). Dit testapparaat (zie foto op pagina 39) bestond uit een maatcilinder die werd aangesloten op een luchtpomp. De schuimpotentie is in eerste instantie bepaald bij een gassnelheid van 10,6 m/h; later is deze bijgesteld naar 2,0 m/h, overeenkomend met gassnelheden die in een slibgistingstank kunnen voorkomen bij gasmenging. Door 250 ml slib gedurende drie minuten te beluchten, werd de schuimpotentie bepaald door de hoogte van de schuimlaag af te lezen direct nadat de gasinblazing was stopgezet. De schuimstabiliteit werd bepaald door de schuimhoogte te bepalen 30 seconden nadat de gasinblazing was stopgezet. De schuim-
38
H2O / 09 - 2011
potentie is uitgedrukt als de ratio tussen het volume schuim en het volume slib. De schuimstabiliteit is uitgedrukt als ratio tussen het volume schuim na 30 seconden en het volume schuim direct na uitzetten.
Schuimvorming
De resultaten van de schuimpotentie voor de twee meetrondes zijn samengevat in tabel 2. Uit tabel 2 blijkt dat elke slibgistingstank de potentie heeft tot schuimvorming waarmee de eerste hypothese is bewezen (zie tabel 1). Verder valt op dat een grote variatie bestaat in de mate van schuimpotentie tussen gistingen, en dat de schuimpotentie tijdens de tweede meetronde in 2010 hoger ligt dan in 2009. Dit sluit aan bij de algemene waarneming dat schuimproblemen met name optreden in de overgang van winter naar voorjaar. In 2010 traden echter op geen van de slibgistingstanks problemen op met schuim, al werd in Scheemda wel een toename van de schuimlaag gemeten. Doordat in Scheemda echter voldoende ruimte in de tank aanwezig is voor schuimvorming, leidde dit niet tot problemen. De slibgistingstanks in Veendam, Waalwijk
en Meppel, die waren geselecteerd omdat ze geen last hebben van schuimvorming, laten - met uitzondering van Waalwijk - de laagste schuimpotentie zien. Een mogelijke verklaring voor de situatie in Veendam kan liggen in het feit dat daar fosfaat wordt verwijderd met polyaluminiumchloride dat toxisch is voor de meest voorkomende draadvormer in Nederlandse rwzi’s: Microthrix parvicella. Deze wijze van fosfaatverwijdering voorkomt wellicht dat deze draadvormer bijdraagt aan schuimproblemen in de slibgistingstank. De lage schuimpotentie in Meppel kan worden verklaard uit het feit dat hier alleen primair slib wordt vergist. Maar op het moment dat in Meppel secundair slib wordt vergist, leidt dit tot schuimproblemen, zodat geconcludeerd kan worden dat de oorzaak van schuimvorming samenhangt met secundair slib. Verder bestaat in Meppel door de constructie van de tank zeer weinig ruimte tussen het slibniveau in de tank en de gasafvoerleidingen, waardoor bij geringe schuimvorming direct problemen ontstaan. De waargenomen schuimpotentie kon worden gerelateerd aan de oppervlaktespanning gemeten aan de vloeistoffase van het slibmonster, zoals is te zien in afbeelding 1.
Tabel 2: Resultaten schuimpotentie gemeten bij zes slibgistingstanks bij verschillende gassnelheden.
slibgistingstank
mei-juli 2009 10,6 m/h
februari-mei 2010 10,6 m/h
februari-mei 2010 2,0 m/h
Veendam
11%
33%
27%
Waalwijk
170%
280%
43%
Meppel
23%
148%
12%
Hengelo
37%
61%
51%
Scheemda
23%
106%
32%
Enschede
37%
52%
33%
platform De relatie met de oppervlaktespanning is niet verassend, omdat een verlaging van de oppervlaktespanning noodzakelijk is voor schuimvorming. Hiermee wordt de tweede hypothese bewezen (zie tabel 1). Verder kon alleen een mogelijke relatie worden gevonden tussen de mate van viscositeit en de schuimpotentie; bij een hogere viscositeit werd een hogere schuimpotentie geconstateerd. De onderzochte oppervlakte-actieve stoffen (vetten, eiwitten en hogere vetzuren) konden afzonderlijk niet de waargenomen verlaging van de oppervlaktespanning en bijbehorende schuimpotentie verklaren; de derde hypothese werd dus niet aangetoond. Wel is het denkbaar dat ze samen verantwoordelijk zijn voor de verlaagde oppervlaktespanning. Door het ontbreken van goede analyseresultaten voor de hardheid kon de bijdrage hiervan aan de oppervlaktespanning en schuimpotentie niet worden vastgesteld. Verder kon geen relatie worden gevonden tussen de mate waarin de slibgistingstanks presteerden en de mate van schuimpotentie (de zesde hypothese). Dit sluit aan bij het ontbreken van een relatie tussen de schuimpotentie en de aanwezigheid van oppervlakte-actieve stoffen. Vastgesteld kan worden dat de onderzochte slibgistingstanks voldoende presteren om de vorming van hoge concentraties hogere vetzuren en eiwitten te voorkomen. Dit wordt ondersteund door het feit dat het slib in de meeste slibgistingstanks een voldoende lange verblijftijd (meer dan 20 dagen) en hoge temperatuur heeft, die voorkomen dat oppervlakte-actieve stoffen zich kunnen ophopen5). Uit bovenstaande blijkt dat geen eenduidige oorzaak kan worden gevonden voor de mate van schuimpotentie en dat onderzoek hiernaar in de praktijk complex is. Deze conclusie wordt ondersteund door het onderzoek in Engeland aan 16 slibgistingstanks7) en het onderzoek in de levensmiddelentechnologie1).
Schuimstabiliteit
Uit de testen is gebleken dat vooral bij een lage gassnelheid in zekere mate een stabiel schuim werd gevormd (zie tabel 3). Er kon echter geen relatie worden gevonden tussen de mate van schuimvorming en de gemeten schuimstabiliteit, waarmee hypothese 7 niet werd aangetoond. Hetzelfde geldt voor hypothese 8: er kon geen relatie worden vastgesteld tussen de mate van schuimstabiliteit en de oppervlaktespanning. De rol van draadvormers bij het stabiliseren van een mogelijk gevormde schuimlaag kon niet direct worden vastgesteld. Wel suggereert een aantal indirecte waarnemingen dat draadvormers een belangrijke rol spelen bij het vormen van een stabiel schuim dat mogelijk tot schuimproblemen leidt. Deze waarnemingen zijn: • de vorming van een schuimlaag in de slibgistingstank van Scheemda vanaf begin maart tot en met eind mei;
slibgistingstank
mei-juli 2009 10,6 m/h
februari-mei 2010 10,6 m/h
februari-mei 2010 2,0 m/h
Veendam
0%
0%
37%
Waalwijk
10%
43%
52%
Meppel
0%
11%
45%
Hengelo
79%
43%
56%
Scheemda
38%
23%
41%
Enschede
18%
7%
17%
Tabel 3: Resultaten schuimstabiliteit gemeten bij zes slibgistingstanks bij verschillende gassnelheden.
Afb.1: Relatie tussen schuimpotentie en oppervlaktespanning.
de afwezigheid van draadvormers in de slibgistingstank in Veendam waar in de waterlijn polyaluminiumchloride wordt gedoseerd; • een hogere hoeveelheid draadvormers in de slibgistingstank van Waalwijk in de tweede meetronde (maart 2010) dan in de eerste meetronde (juli 2009); • het ontstaan van schuimproblemen in Meppel op het moment dat secundair slib wordt toegevoegd aan de primaire slibvergisting; • het ontstaan van schuimproblemen in de slibgistingstank in Enschede op het moment dat de SVI stijgt (2008 en 2009); • de hogere schuimpotentie in het vroege voorjaar van 2010 (februari-maart) dan in het late voorjaar van 2009 (mei-juli). •
Om vast te stellen of draadvormers inderdaad een belangrijke rol spelen bij het stabiliseren van het schuim, is nader onderzoek nodig, omdat mogelijk ook de slibsamenstelling en de aanvoer naar de slibgistingstank in het voorjaar verandert.
Schuimbeheersing
Een goede afvoer of voldoende ruimte voor een schuimlaag tussen slib en gasafvoerleidingen is belangrijk voor een goede beheersing van het schuimprobleem (hypothese 10 is waar). In Scheemda bedraagt de ruimte tussen het slibniveau in de tank en de gasafvoerleidingen circa één meter, waardoor de waargenomen schuimlaag niet leidt tot operationele problemen. In Hengelo is na meerdere periodes van problemen met schuimvorming
de lengte van de afvoergoot vergroot, waardoor het schuim over een grotere lengte kan worden afgevoerd. Sinds deze aanpassing zijn er geen problemen met schuim meer opgetreden. Tot eind 2009 werd het uitgegiste slib uit de drie slibgistingstanks in Enschede afgevoerd via één leiding, en waren er elk jaar in het voorjaar grote operationele problemen met het schuim waardoor de gistingen zelf uit bedrijf moesten worden genomen. Eind 2009 is de situatie aangepast en is elke slibgistingstank voorzien van een afvoerleiding. Sinds deze aanpassing zijn geen schuimproblemen meer ervaren. Dit betekent overigens niet dat geen schuimvorming meer optreedt, maar dat het eventueel gevormde schuim beter kan worden afgevoerd. Door het ontbreken van voldoende ervaringen in dit onderzoek kon hypothese 11, het doseren van anti-schuim, onvoldoende worden getoetst. Wel is bekend dat met het doseren van anti-schuim op het slibbed en in de slibrecirculatiestroom in Raalte en Deventer de schuimvorming beheerst kon worden8).
Aanbevelingen
Doelstelling van dit praktijkonderzoek was het opstellen van een protocol voor het voorkomen en bestrijden van schuimvorming in slibgistingstanks. De aanbevelingen worden dan ook in de vorm van het protocol hieronder weergegeven. Ter voorkoming van schuimvorming wordt aanbevolen om: H2O / 09 - 2011
39
De bedrijfsvoering van slibgistingstank te handhaven conform het ontwerp (verblijftijd, temperatuur en belasting) om ophoping van oppervlakte-actieve stoffen zoals eiwitten en vetzuren te voorkomen; • De vorming van licht slib in de waterlijn zoveel mogelijk te beheersen om te voorkomen dat grote hoeveelheden draadvormers in de slibgistingstank terechtkomen; • Voldoende ruimte te creëren tussen slibniveau in de tank en de gasafvoer zodat mogelijk gevormd schuim niet direct tot operationele problemen leidt; • Te zorgen voor een goede (brede en lange) afvoer van slib/schuim.
De aanwezigheid van draadvormers in de waterlijn te controleren in combinatie met het verloop van de SVI; • Mogelijk een aluminiumzout te doseren indien is vastgesteld dat Microthrix parvicella de dominante draadvormer is in de waterlijn.
•
•
Ter bestrijding van schuim wordt aanbevolen om: • Anti-schuim te doseren op het sliboppervlak en in de slibrecirculatie;
LITERATUUR 1) Grollen K., P. Wierenga en G. Zeeman (2011). Onderzoek naar schuimproblemen in slibvergisters, H2O nr. 5, pag. 53-55. 2) Van Veldhuizen H. (2006). Schuimvorming in slibgistingstanks. Neerslag nr. 3. 3) Westlund A. en E. Hagland (1998). Foaming in anaerobic digesters caused by Microthrix parvicella, Water Science & Technology nr. 4-5, pag. 51-55. 4) Mulder A. (2007). Inventarisatie van omvang en kenmerken van schuimvorming in de slibgisting. STOWA. Rapport W-07.
advertentie H2O Gieterstopper
5) Van Voorthuizen E., W. Wiegant en A. Visser (2010). Praktijkonderzoek naar oorzaken schuimvorming in slibgistingstanks. STOWA. Rapport 2010-43. 6) Hug T. (2006). Characterization and controlling of foam and scum in activated sludge systems. PhD thesis, Swiss federal institute of technology Zurich. 7) Ganidi N. (2006). Anaerobic digestion foaming causes. PhD, Cranfield University, School of Applied Science, Department of Sustainable Systems, Centre for Water Science. 8) Mulder A. (2005). Verkenning en bestrijding van de oorzaken van de schuimvorming in de gistingstanks van de rwzi’s Raalte en Deventer. Amecon Environmental Consultancy.
26-03-2004
10:56
Pagina 1
Ruimte voor…
Beleidsmedewerker Water
Kijk voor meer informatie op
www.ede.
40
H2O / 09 - 2011
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
agenda 9 mei, Zwolle Medicijnresten in (of uit) ziekenhuisafvalwater
symposium over de ervaringen met de opstart van SLIK (Sanitaire Lozing Isala Klinieken), het rapport ‘Medicijnresten in afvalwater’ en de tussenresultaten van de onderzoeken PILLS, met in de middag een bezoek aan de SLIK-installatie. Organisatie: Waterschap Groot Salland. Informatie: hevenblij@wgs.nl.
11-12 mei, Dalfsen Extremen in rivierafvoer
voorjaarsbijeenkomst van de Nederlandse Hydrologische Vereniging, met dit jaar extremen in de rivierafvoer (hoogwater en droogte) als thema. Organisatie: NHV. Informatie: www.nhv.nu/symposia.
11-12 mei, Santpoort Nagroei in drinkwaterdistributie en -installaties
internationaal congres over microbiologische nagroei in drinkwaterdistributiesystemen en tapwaterinstallaties. Aan de orde komen: nagroei in verschillende landen, bijbehorende waterkwaliteitsproblemen, diagnose en oorzaken, preventie via waterbehandeling en -distributie én de onderzoeksbehoefte. Bovendien bestaat de gelegenheid voor een bezoek aan het duingebied en pompstation Heemskerk (PWN). Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: niels.dammers@kwrwater.nl.
12 mei, Amersfoort Bescherming drinkwaterbronnen
middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen. Is de huidige regelgeving voldoende? Helpen de KRW en het nieuwe instrument Gebiedsdossiers? Hoe komen we van gebiedsdossiers tot ‘echte’ maatregelen? Handhaven we voldoende en werken we daarin goed samen? Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
12 mei, Nieuwegein Bestuurlijke sensitiviteit
themamiddag voor iedereen in de watersector die adviezen levert aan (politieke) bestuurders en/of directie(s). Met sprekers en workshops. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
14 mei, diverse locaties Fish Migration Day
internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: Waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust, fust@sportvisserijnederland.nl.
16-20 mei, Groningen ICID
25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.
19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium
symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.
24 mei, Amersfoort - STOWA Afvalwaterketensymposium
tijdens dit symposium komen twee belangrijke ontwikkelingen op het gebied van riolering en afvalwaterzuivering aan de orde: ‘Anaerobe toekomst?’ en ‘Winst door afvalwaterketensamenwerking’. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
26 mei, Nieuwegein Samen de waterketen in
seminar met sprekers, interactieve sessies en een keynote-lezing door Jacqueline Cramer. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: danny.traksel@kwrwater.nl, (aanmelden) beryl.smit@kwrwater.nl.
26 mei, Leeuwarden Water
college door Johan Boonstra van Wetsus over de wereldwaterproblemen, de manier waarop Wetsus en de organisaties op de Watercampus oplossingen daarvoor ontwikkelen en de betekenis daarvan voor de economie in Friesland. Organisatie: De Maatschappij, departement Fryslân. Informatie: www.de-maatschappij.nl.
26 mei, Ede Het Bestuursakkoord Water
studiebijeenkomst over het ontstaan, de werking en de effecten van het Bestuursakkoord Water. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
31 mei, Hilversum Hoe waarderen we nieuwe watervormen in de bestaande stad?
bijeenkomst over de gevolgen van de toenemende verharding en de klimaatverandering op het waterbeheer in de stad. Organisatie: STOWA, Koninklijk Nederlands Waternetwerk en Tauw. Informatie: www.waternetwerk.nl.
6-10 juni, Amsterdam Leading Edge Technology
congres waarop internationale technologen en onderzoekers bij elkaar komen om de laatste stand van zaken op het gebied van technologie te bespreken. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN, Waternet en IWA. Informatie: www.let2011.org.
9 juni, Utrecht Waterverdeling en verzilting: samenhang landelijk en regio
bijeenkomst over de waterverdeling in Nederland en de afspraken die gemaakt zijn over deze verdeling in perioden met lage rivierafvoeren en aandacht voor verzilting. Organisatie: Platform Zoet-Zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
9 juni, Arnhem Sterke stroming op komst in veiligheidsregels voor de waterwereld
seminar over de (ver)nieuw(d)e wet- en regelgeving voor de watersector, met name die van de rwzi’s en riool- en poldergemalen. Organisatie: D&F Consulting. Informatie: Sonja van der Wegen (076) 504 72 41.
16 juni, Amersfoort CAPWAT kennisuitwisselingsmiddag
derde CAPWAT (CAPaciteitsverliezen afvalWATerpersleidingen) kennisuitwisselingsmiddag. Het thema is ‘Ervaringen na 1 jaar CAPWAT-handboek’. Op de agenda staat in ieder geval de update van het handboek, met door gebruikers gewenste aanpassingen. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
23 juni, Arnhem Watereducatie
landelijke watereducatiedag als vervolg op de bijeenkomst van 2010 met onder andere aandacht voor het leren arrangeren en vraaggericht werken en netwerkmogelijkheden voor mensen uit de sectoren natuur- en milieueducatie, water en onderwijs. Organisatie: SME Advies. Informatie: kuiper@sme.nl.
28 juni, Nijmegen Excursie KRW_Innovatieproject Droogval
bezoek aan proefvijvers bij de Radboud Universiteit waar experimenten worden uitgevoerd met tijdelijke droogval, in het kader van het gelijknamige STOWA Watermozaïekproject. Ook wordt een kijkje genomen bij de vijvers waar experimenten worden uitgevoerd in verband met het project Baggernut. Organisatie: Werkgroep Ecologisch Waterbeheer en STOWA. Informatie: www.wew.nu.
H2O / 09 - 2011
41
handel & industrie Duurzame oplossingen voor waterbehandeling Imtech Nederland (technisch dienstverlener op het gebied van elektrotechniek, ICT en werktuigbouw) biedt de industrie en waterbedrijven nieuwe duurzame oplossingen aan voor innovatieve waterbehandeling.
Voor meer informatie: www.hach-lange.com.
Het speciaal opgerichte Water Solutions verzorgt dienstverlening voor het winnen van energie uit waterbehandelingsafval, energie- en waterbesparing, efficiëntere productieprocessen en het mogelijk maken van milieudoelstellingen, waaronder reductie van de CO2-voetafdruk. Imtech past thermische hydrolyse toe om energie uit afval van waterbehandeling te winnen. Hierbij wordt slib verwarmd tot 170˚C, gepasteuriseerd en vervolgens anaeroob gegist. Het voordeel van dit slibverwerkingsproces is dat een grote hoeveelheid methaangas vrijkomt. Dit wordt gebruikt als brandstof voor warmtekrachtcentrales die een substantiële hoeveelheid elektriciteit opwekken. Het behandelde slib wordt daarnaast ontwaterd en verwerkt tot een soort ‘slibkoek’ die vrij is van ziektekiemen en als meststof voor de landbouw wordt gebruikt. Voor meer informatie: www.imtechnederland.nl.
Nieuwe dieptemeetsondes Jumo introduceert twee van in totaal vijf nieuwe dieptemeetsondes, die worden gebruikt voor hydrostatische drukmeting voor niveaumeting in tanks en reservoirs. Ook zijn er buitentoepassingen voor bronnen en open water. De Jumo Maera S25 (type 40.1015) is het basisproduct voor de niveaumeettechniek. De siliconen sensor meet 250, 400 en 600 mbar tot 1 bar. De basis is een piëzoresistieve meetcel die een hoge overbelastingsbestendigheid heeft. De dieptemeetsonde is op een volautomatisch meet- en kalibratiesysteem gekalibreerd. Als procesaansluiting kan M3 of G1/4” binnenschroefdraad met beschermkap gekozen worden. Door digitaal kalibreren of het omhullen van standaardkabels met voor de toepassing geschikt materiaal kan op productietijd en -kosten worden bespaard. De Jumo Maera S28 (type 40.4392) is ontwikkeld voor applicaties in het vrije veld. Buitengewoon langdurige stabiliteit door de
42
H2O / 09 - 2011
de fotometer via RFID-gegevensdragers op de kuvettentestverpakking. De fotometer bepaalt de houdbaarheidstermijn van de reagentia aan de hand van de nieuwe 2D-barcode en genereert zonodig waarschuwingen. Instelling is direct vanuit het laboratorium mogelijk. Er zijn ook kwaliteitsborgingsmaatregelen gepland en geïmplementeerd voor de monitor van de DR 3900. Volgens Hach Lange is er met de DR 3900 en RFID een nieuwe veiligheidsnorm op het gebied van wateranalyse. Verwisseling van monsterlabels behoort tot het verleden. Er wordt in elk stadium duidelijke informatie verstrekt. Klanten krijgen een soort garantie op de meetwaarden, wat vroeger ondenkbaar was, aldus het bedrijf.
Persfittingen krijgen nieuwe naam
piëzoresistieve meetcel en procesveiligheid door de geïntegreerde blikseminslagbescherming vormen twee voordelen van deze dieptemeetsonde. Tevens bestaat de optie naast niveau de temperatuur te meten. Door de roestvrijstalen behuizing is de dieptemeetsonde in vrijwel alle toepassingen te gebruiken. Voor meer informatie: www.jumo.net.
Nauwkeurigere registratie van meetwaarden Met de spectrofotometer DR 3900 introduceert Hach Lange nieuwe technologieën zoals radiofrequentieidentificatie (RFID) en de tweedimensionale barcode voor wateranalyses om relevante procesgegevens - van monstername tot en met de archivering van meetwaarden nauwkeurig te registeren, volledig te documenteren en eenvoudig terug te vinden. De relevante gegevens worden automatisch opgeslagen op RFID-gegevensdragers op de monsterflessen. Elk monster wordt duidelijk geïdentificeerd. De spectrofotometer DR 3900 leest de monstergegevens automatisch. Actualiseringen met verbeterde meetmethoden worden doorgestuurd naar
De VSH M-contour persfittingen van verzinkt staal, koper en RVS zijn voortaan verkrijgbaar onder de naam VSH XPress. Daarmee is er één persverbindingssysteem met M-profiel voor elke toepassing. VSH XPress is ook te combineren met buizen en gereedschap van andere merken met behoud van tien jaar garantie. Het grote voordeel van het verpersen met M-profiel is dat de kraag loodrecht in de buis wordt geperst. Hierdoor ontstaat een naadloze overgang tussen de fitting en de buis. Tijdens het persen wordt vanuit drie hoeken druk gezet op de kraag, waardoor de fitting zich perfect om de buis vormt. Bij M-profielfittingen bevindt de O-ring zich voorin de fitting, zodat het heel eenvoudig is om de O-ring te controleren. Een speciale functie zorgt ervoor dat fittingen die niet geperst zijn, gaan lekken als er waterdruk op het leidingnet wordt gezet. Voor meer informatie: www.vsh-flowcontrol.nl
Gasheldere ideeën voor water. Komt u zuurstof tekort in uw waterstroom of zuivering, wilt u uw slibstroom reduceren, is de pH van uw waterstromen te hoog, wilt u kalkafzettingen voorkomen of mist u oxidatiekracht? Wij bieden u toepassingen voor de behandeling van drinkwater, afvalwater, slib en dergelijke. Linde Gas Benelux levert hiervoor niet alleen zuurstof, ozon en koolzuur, maar ook technologie, equipment en jaren ervaring. Specialisten met kennis van gassen én water komen graag langs om u te helpen het gewenste resultaat te behalen. Bel onze applicatie-engineer Water Treatment: Joost van de Ven, telefoon 06 488 701 65.
Linde Gas – ideas become solutions.
Linde Gas Benelux B.V. Havenstraat 1, Postbus 78, 3100 AB Schiedam Tel. 06 488 701 65 joost.van.de.ven@linde.com, www.lindegasbenelux.com