nº
44ste jaargang / 20 mei 2011
10 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
WATERWONEN MAAKT HET WATER MEER WAARD INTERVIEW MET INA ADEMA (VNG) UITBREIDING NIEUWE NEERSLAGSTATISTIEK ECOLOGISCHE RISICO’S VAN KOPER EN ZINK IN OPPERVLAKTEWATER 1101170_H2O nr 10 2011.indd 1
16-05-11 16:40
Stopper_H2O_vacatures.indd 1 1101170_H2O nr 10 2011.indd 2
28-04-11 14:22 16-05-11 16:40
11 14:22
Droogte
D
roogte speelt sinds enkele maanden een steeds grotere rol in het waterbeheer. Het peil van de oppervlaktewateren nadert historisch lage dieptes, dijken moeten vaker gecontroleerd worden en sommige waterschappen overwegen beregeningsverboden. Het peil van het IJsselmeer is noodgedwongen met vijf centimeter verhoogd. Het zoute water uit de Noordzee rukt weer gestaag op naar het binnenland.
Het verhaal hierachter is bekend. De opwarming van de aarde zorgt voor meer warmte maar ook een grilliger neerslagpatroon. Naast meer regen in de winter en vaker zwaardere buien in de zomer betekent dit ook meer kans op lange droge perioden. En ook droogte kan voor
veiligheidsproblemen zorgen, denk aan de veendijk bij Wilnis. Om hoog water zonder problemen door de rivieren te loodsen, worden de komende jaren de rivieren op verschillende locaties verbreed of worden nevengeulen aangelegd. Om verzilting van laag water en barsten in dijken te voorkomen, zijn heel andere maatregelen noodzakelijk. Vooral maatregelen tegen verzilting zijn complex. Het westen van het land krijgt er echter in toenemende mate mee te krijgen. Veel meer mogelijkheden dan het inlaten van zoet water uit het IJsselmeer lijken op korte termijn niet voorhanden. Peter Bielars
inhoud nº 10 / 2011
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4 / Waterwonen maakt het water meer waard Steven de Boer
6 / ‘Risico op overstroming in stroomgebied van de Rijn neemt toe’
7 / 82 jaar oud verzamelriool gerenoveerd Johannes Odé
8 / Ina Adema: “Niet de structuur, maar de inhoud centraal stellen”
Maarten Gast
10
/ AGV-innovatieprijs: vernieuwende concepten en waterprojecten
12
/ Waterzuivering Aa en Maas gaat energie opleveren
14
/ ‘Watermanagement is informatiemanagement’
8
Anne Leskens, Peter Hollanders en Marcel Boomgaard
16
/ Fouten bij de aanleg van een nieuwe leidingwaterinstallatie Monique van der Aa
17 / Waternetwerken 21 / Uitbreidingen op de nieuwe
12
neerslagstatistiek
Siebe Bosch en Jan Gooijer
27
/ Ecologische risico’s van koper en zink in het oppervlaktewater Luc Bonten, Jos Vink en Anja Verschoor
30
/ Beoordelingsmethode waterkwaliteitsspoor riooloverstorten Hans Jansen, Adrie Otte, Victor van den Berg en Arjan Messelaar
33
/ Herstel van ondergedoken watervegetaties in sloten: het belang van overlevingsorganen Jeroen van Zuidam, Ernst Raaphorst, Bas van der Wal en Edwin Peeters
37 / Agenda 38 / Handel & Industrie
1101170_H2O nr 10 2011.indd 3
4
Bij de omslagfoto: In rotterdam is een 82 jaar oud verzamelriool opgeknapt. scheuren werden geïnjecteerd met een hars op polyurethaanbasis, aangetast beton weggehaald en men bracht een nieuwe laag spuitbeton aan (zie pagina 7) (foto: Johannes odé).
16-05-11 16:40
Waterwonen maakt het water meer waard Waterwonen combineert een bijzonder woonmilieu met klimaatadaptatie. Toch zijn de projecten met volwaardige waterwoningen op één hand te tellen. Gemeenten en waterbeheerders zijn terughoudend, omdat ze denken dat het duur is en te weinig geld oplevert. Uit een analyse van DHV blijkt echter dat - bij een slim ontwerp van de oever - waterwonen financieel aantrekkelijk is.
Z
owel gemeenten als projectontwikkelaars meten de financiële aantrekkelijkheid van nieuwbouw af aan de residuele grondwaarde. Deze wordt berekend door van de waarde van een woning de kosten af te trekken voor de bouw van het huis en de inrichting van het gebied (het zogeheten bouw- en woonrijp maken: het ophogen van het gebied, aanleg van water, groen, wegen en parkeerplaatsen, etc.). Hoe deze grondwaarde verdeeld wordt tussen de oorspronkelijke eigenaar van het water (bijvoorbeeld gemeente of waterschap) en de projectontwikkelaar hangt af van de onderlinge afspraken. Normaal gesproken heeft water een negatieve waarde: het kost geld om het aan te leggen maar er wordt geen geld mee verdiend. Uiteraard kan water wel bijdragen aan een aantrekkelijke woonomgeving en dus een hogere waarde van de woning. Maar deze waarde is niet eenvoudig te verzilveren voor de eigenaar van het water. Uit de drie onderzochte waterwoningen blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat water waarop gebouwd wordt, evenveel waard is als bouwgrond. Dit is alleen haalbaar als het ontwerp slim omgaat met de oevers en de ordening van de woningen. Maar zelfs als de waarde van het water slechts een fractie is van de grondwaarde van de referentiewoning, kunnen waterwoningen geld opleveren. Bij nieuwbouw moet vaak verplicht water worden aangelegd ter compensatie van nieuwe verharding. Dan is de vergelijking tussen de grondwaarde van een waterwoning en een referentiewoning minder relevant dan de vergelijking van de (negatieve) waarde van open water met de relatief beperkte waarde van water waarop gewoond wordt. Wat nog ontbreekt, is een objectieve en realistische inschatting van de grondwaarde van waterwoningen vooraf. Vanuit gemeenten zijn de verwachtingen vaak onrealistisch (te enthousiast of juist te pessimistisch) en projectontwikkelaars hebben een eigen belang bij de bedragen die zij noemen. Daarom heeft DHV op basis van drie gerealiseerde waterwoonprojecten een analyse gemaakt om te zien welke keuzes in het ontwerp het belangrijkst zijn voor de opbrengst van het water.
Onderzoek naar grondwaarde van water Van drie bestaande waterwoningen in Vinex-wijken is achteraf de grondwaarde bepaald. Gekozen is voor twee drijvende
4
Drijvende woning aan vaste steiger in Amsterdam (IJburg).
woningen in Amsterdam (IJburg) en Utrecht (Leidsche Rijn) die onderling sterk verschillen, en voor een niet-drijvende woning in Amersfoort (Nieuwland). De waarde van een woning is vooral afhankelijk van de locatie. Algemene uitspraken over de waarde van het water zijn lastig. Daarom is bij de drie onderzochte projecten een niet-waterwoning bekeken als referentie, om zo de meerwaarde van het water en de meerkosten van het waterwonen te bepalen. De grondwaarde kan dan vergeleken worden tussen de waterwoning en een referentiewoning in dezelfde wijk, en tussen de drie soorten waterwoningen onderling. De waterwoonprojecten zijn niet geëvalueerd om zo goed mogelijk achteraf te bepalen wat de grondwaarde was tijdens de bouw maar om op basis van ervaringen
meerwaarde waterwoning
conclusies te trekken voor nieuwe projecten. Dat kan alleen als de berekening eenduidig is voor de drie projecten. Daarom is, ongeacht het formele eigendom, bij alle waterwoningen gerekend met een kavel van 300 m2 per woning. Uitzonderlijke kosten die de vergelijkbaarheid van de uitkomsten verstoren, zijn niet meegenomen, zoals de sluis in IJburg. Meestal is namelijk geen sluis nodig. Hierdoor wijken de resultaten af van de werkelijke situatie tijdens de ontwikkeling van de onderzochte waterwoningen, maar worden de kwaliteiten van de ontwerpen duidelijker. Met deze lessen kan een nieuw project een beter ontwerp krijgen.
Uitkomsten van vergelijking
In vergelijking met de referentiewoningen leveren de waterwoningen meer op (vijf tot tien procent) en liggen de bouwkosten ook hoger. Voor de drijvende woningen zijn zowel de meerwaarde als de meerkosten
Terwijde
IJburg
Nieuwland
9%, 26.000 euro
10%, 47.000 euro
5%, 16.000 euro
hogere bouwkosten
30.000 euro
43.000 euro
12.000 euro
meerkosten bouw- en woonrijp maken
67.500 euro
22.500 euro
0 euro
hogere grondwaarde
-71.500 euro
-18.000 euro
4.000 euro
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 4
16-05-11 16:40
actualiteit hoger dan voor de vaste waterwoningen. Drijvend is lastiger te bouwen, maar wordt blijkbaar meer gewaardeerd door de bewoners. De oever bij drijvende woningen is duur. Alle kosten hiervan zijn aan de woningen toegerekend. Dit is doorslaggevend voor de hoge kosten van het bouw- en woonrijp maken van drijvende woningen. In IJburg is gekozen voor een kademuur, wat een dure oplossing is: 2.500 euro per meter. Ook is een dure steiger geplaatst. Het voordeel van een steiger boven een loopplank is dat meerdere rijen woningen mogelijk zijn. Hierdoor liggen in IJburg de woningen dichter op elkaar en is de lengte per woning aan de kademuur en steiger beperkt. In Terwijde zijn de kosten voor de oever hoog door de gebruikte damwand en doordat er veel strekkende meters oever zijn per woning. In Nieuwland is gekozen voor een zachte oever: een flauw talud dat begroeid is. Dit kost slechts 20 euro per meter en past goed bij een niet-drijvende waterwoning. Bij een drijvende woning is een flauw talud lastig omdat een minimale waterdiepte van 1,5 meter vereist is. Door een dure damwand of kademuur is het dicht bij de vaste wal al diep genoeg en zijn de woningen eenvoudig te bereiken. Bij een veel goedkopere zachte oever ligt de woning al snel zeven meter van de kant en is een lange loopplank of steiger nodig.
Drijvende woning aan de vaste wal in Utrecht (Terwijde). Woning half in het water in Amersfoort (Nieuwland).
Voorwaarden om water te kunnen bewonen
Niet al het water in een woonwijk is geschikt om in te kunnen wonen. Voor het draagvlak van een plan blijkt een groot verschil te bestaan tussen bestaand water waar woningen aan toegevoegd worden en een geplande woonwijk waar water in wordt ‘aangelegd’. Ook de omvang is belangrijk: op smalle wateren passen geen waterwoningen; de breedte moet minimaal tien meter zijn. Water dat in open verbinding staat met vaarwater, is geen vereiste. Slechts een kleine groep liefhebbers vindt het belangrijk om een boot bij het huis te kunnen aanleggen. Uit consumentenonderzoek komt naar voren dat een grotere groep van Vinexbewoners waterrijk wil wonen in een suburbane omgeving vanwege de ruimte die het water biedt en waarvoor het geen doorslaggevende reden lijkt om te drijven. Ook voor drijvende woningen is een verbinding met vaarwater niet nodig: ze worden elders gebouwd en kunnen over land worden aangevoerd. Hoeveel de waterstand varieert, is evenmin doorslaggevend. Dit heeft wel gevolgen voor de bouwtechniek, maar in Maasbommel is bewezen dat zelfs water met 5,5 meter peilvariatie bebouwd kan worden.
Conclusies
Op basis van een analyse van drie gerealiseerde waterwoonprojecten is een realistische inschatting te maken van de financiële aantrekkelijkheid van nieuwe waterwo-
ningen. Te optimistische verwachtingen bij projectontwikkelaars en gemeenten die de toepassing van waterwoningen belemmeren, kunnen zo vermeden worden. Want waterwonen kan financieel aantrekkelijk zijn, maar dat is niet vanzelfsprekend. Bij alle waterwoningen is de grondwaarde positief. Dus als in een gebied ruimte voor water vereist is, neemt de winst toe door dit voor waterwonen te gebruiken. De grondwaarde is alleen bij de niet-drijvende waterwoningen in Nieuwland iets hoger dan voor de referentiewoning. Zelfs als het water geen directe functie heeft in het waterbeheer, is h et dus winstgevend om het water aan te leggen, omdat de opbrengsten van de woningen de kosten meer dan
goedmaken. Drijvende woningen vergen een duurdere oever en door de bijbehorende hoge kosten voor de inrichting van het gebied is de grondwaarde dan lager dan van traditionele woningen. Ontwerpen voor nieuwe projecten kunnen met deze conclusies worden bijgestuurd op financiële aantrekkelijkheid. Vooral de oever verdient veel aandacht, omdat die bepalend is voor de grondwaarde en de plaats van de woningen binnen het gebied. Een zachte, groene oever scheelt veel kosten in vergelijking met een kademuur of damwand, maar de combinatie met drijvend wonen verdient extra aandacht. Steven de Boer (DHV) H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 5
5
16-05-11 16:40
‘Risico op overstroming in stroomgebied van de Rijn neemt toe’ Naar verwachting zal in het stroomgebied van de Rijn het overstromingsrisico blijven toenemen. Aardwetenschapper Aline te Linde van de Vrije Universiteit Amsterdam schat de toename van het overstromingsrisico in 2030 tussen de 54 en 230 procent, ten opzichte van 2000. De huidige maatregelen om te voorkomen dat de Rijn in de toekomst vaker overstroomt, schieten tekort. Dat stelt Te Linde in haar proefschrift waarop ze op 12 mei promoveerde. Het is een onderzoek naar het gecombineerde effect van klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen op het overstromingsrisico in het stroomgebied van de Rijn.
H
et hogere overstromingsrisico kan volgens Te Linde voor driekwart worden toegeschreven aan de effecten van een warmer en grilliger klimaat. Klimaatscenario’s voor het stroomgebied van de Rijn laten zien dat de neerslag in de winter zal toenemen, wat leidt tot een hogere rivierafvoer. Door mondiale opwarming doen afvoerpieken zich als gevolg van het eerder smelten van sneeuw in de Alpen vroeger in het jaar voor dan nu het geval is. Bij elkaar opgeteld resulteert dit in een hogere frequentie van extreem hoge afvoeren. Voor het overige kwart is het hogere overstromingsrisico het gevolg van sociaal-economische ontwikkelingen, zoals verstedelijking.
Verbeterde simulatiemethode
Voor de berekeningen heeft Te Linde gebruik gemaakt van een verbeterde simulatiemethode. Om de intensiteit en duur van zeldzame meteorologische situaties, zoals extreem zware en langdurige neerslag, beter te simuleren, is de weergenerator gebruikt. Deze genereert lange meteorologische tijdreeksen (tot 10.000 jaar dagwaarden), die in een hydrologische model worden ingevoerd. Dat maakt de analyse van
extreme waarden nauwkeuriger dan wanneer alleen de historische gegevens over 110 jaar worden gebruikt, zoals tot op heden gebeurt. Het effect van klimaatverandering op de rivierafvoer is berekend door gegevens van globale klimaatmodellen in te voeren in het zogeheten HBV-model. Te Linde baseert zich in haar onderzoek niet op de aanname dat riviersystemen stationair zijn. Ze past een methode toe die ze omschrijft als procesgeoriënteerd modelleren. Daarbij worden de invloed van klimaatverandering, de door de mens veroorzaakte veranderingen in landgebruik en de geometrie van de hoofdgeul meegenomen in de modellen. Op deze wijze kan het effect van deze veranderingen op het afvoergedrag worden gesimuleerd. Opvallende resultaten van de simulaties zijn de verwachte toename van de overstromingskans bij Lobith - in 2050 drie tot vijf keer zo hoog vergeleken met de referentieperiode 1961-1995 - en het 54 tot 230 procent hogere overstromingsrisico in het stroomgebied van de Rijn. Als gevolg van klimaatverandering is de gemiddelde
verhoging van de maximale waterstand tijdens piekafvoeren in 2050 gemiddeld 50 centimeter. Het gebied met het hoogste overstromingsrisico ligt in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen. Te Linde concludeert dat de huidige maatregelen in het kader van het Nederlandse Actieplan Hoogwater alsmede aanvullende maatregelen zoals de aanleg van retentiegebieden ontoereikend lijken om te voorkomen dat de overstromingskans in het stroomgebied van de Rijn toeneemt. De enige maatregel om te voorkomen dat de Rijn in de toekomst vaker overstroomt, is een drastische dijkverhoging van 1,30 tot 3,30 meter, afhankelijk van de locatie.
Onzekerheid
Hoewel in het onderzoek de statistische onzekerheid bij het schatten van piekafvoeren is verminderd, plaatst Te Linde de kanttekening dat altijd een bepaalde mate van onzekerheid resteert. Het effect van bovenstroomse overstromingen en de onzekerheid over de exacte gevolgen van een warmer en grilliger klimaat vergroten deze onvoorspelbaarheid voor de situatie in Nederland.
Verruiming Nederrijn begint De verruiming van de Nederrijn kan verder worden uitgewerkt en voorbereid. Op 17 mei is het contract hiervoor ondertekend. Boskalis kreeg de opdracht van Rijkswaterstaat om de rivier op vier locaties meer ruimte te geven. De werkzaamheden beginnen volgend jaar. Rijkswaterstaat besteedde het project aan op basis van ‘prestatie-inkoop’, waarbij de opdrachtnemer het project leidt vanuit de eigen expertise. De verruiming van de Nederrijn maakt deel uit van het landelijke programma Ruimte voor de Rivier.
B
oskalis voert de opdracht uit samen met Grontmij. Ingwer de Boer, programmadirecteur Ruimte voor de Rivier: “Zeker in een samenwerking als deze, waarbij de opdrachtgever meer uit handen geeft aan de markt dan normaal gesproken het geval is, zijn sleutelfunctionarissen die het project goed begrijpen erg belangrijk.” Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Waterbouwers, Frank Verhoeven: “We hebben ons er jarenlang voor ingezet dat de aannemerij eerder in de plannen betrokken wordt en deze mede vorm kan geven. Nu kunnen we de waterwereld laten zien dat dit leidt tot meer efficiency en kwaliteit.” Staatssecretaris Atsma van Infrastructuur &
6
Milieu had al eerder zijn goedkeuring gegeven aan de plannen voor Elst, de Tollewaard, Middelwaard en de Doorwerthse Waarden die Rijkswaterstaat op hoofdlijnen had gemaakt met bestuurders en de plaatselijke bevolking. In dit gebied tussen Renkum en Rhenen worden onder meer de uiterwaarden afgegraven. Behalve de veiligheid krijgen ook recreatie en natuur een nieuwe impuls. De werkzaamheden duren naar verwachting tot medio 2014. De verruiming van de Nederrijn is één van de projecten in het kader van het programma Ruimte voor de Rivier. De rijksoverheid neemt maatregelen om in de toekomst het rivierengebied beter te
Een deel van dit gebied langs de Nederrijn wordt vanaf volgend jaar afgegraven om de rivier meer ruimte te geven (foto: Martin van Lokven).
beschermen tegen overstromingen en meer ruimte te bieden aan natuur en recreatie. De rivieren worden op meer dan 30 plaatsen verruimd.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 6
16-05-11 16:40
actualiteit 82 jaar oud verzamelriool gerenoveerd Onlangs is het verzamelriool in de Benthuizerstraat in Rotterdam voor het eerst na zijn constructie in 1929 gerenoveerd.
I
n Rotterdam ligt 40 km verzamelriool dat afvalwater van huishoudens, bedrijven en regenwater via natuurlijk verval afvoert naar de waterzuivering. De helft daarvan wordt momenteel in opdracht van de dienst Gemeentewerken geïnspecteerd, gereinigd en waar nodig gerenoveerd. In de Benthuizerstraat is dit onlangs gebeurd. Richard Kors, projectleider van het ingenieursbureau van de dienst Gemeentewerken: “Vorig jaar hebben we een inspectie laten uitvoeren met een rijdende videocamera. De onderkant van het
verzamelriool bleek vrijwel overal intact. Maar de betonwand was op verschillende plaatsen aangetast door rioolgassen en op enkele plaatsen zagen we lichte lekkages bij stortnaden en bij aansluitingen op de secundaire rioolbuizen. Geen schokkende schade, maar wel voldoende reden om dit stuk verzamelriool te renoveren na 82 jaar in gebruik te zijn geweest. Je kunt wel zeggen dat ze in 1929 een goed stuk werk hebben geleverd.”
Twee en een halve maand ondergronds werk
Het project is uitgevoerd door Gebroeders van Kessel. Ruud Zijlmans is voorman van het project: “Om toegang te krijgen tot het verzamelriool, hebben we tussen de tramrails gaten moeten boren. De bovenkant
Het verzamelriool.
Door rioolgassen aangetast beton moet worden losgeboord.
ligt ruim een meter onder het maaiveld. Binnen is het niet hoger dan 1,44 meter en 1,50 meter breed, dus niet echt gemakkelijk werken voor de mannen. Over een lengte van 325 meter hebben we vervolgens het verzamelriool afgesloten, leeggepompt en schoon gespoten. Voor een gezonde werkomgeving hebben we verse lucht in het riool geblazen. Na een visuele inspectie zijn we met verschillende ploegen aan de slag gegaan: het injecteren van scheuren en naden, losboren van aangetast beton en aanbrengen van een laag spuitbeton. En na twee en een halve maand ondergronds werk is de klus geklaard en kan het riool zeker 50 jaar en mogelijk weer 80 jaar mee.” Tekst en foto’s: Johannes Odé
Stortnaden en scheuren worden geïnjecteerd met hars op polyurethaanbasis.
Een laag van 3 à 5 cm spuitbeton wordt aangebracht.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 7
7
16-05-11 16:40
Ina Adema, portefeuillehouder Water van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten:
“Niet de structuur, maar de inhoud centraal stellen” Het kabinet heeft eind april een nationaal bestuursakkoord gesloten met de koepels van andere overheden: het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen. Een akkoord over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden in de komende jaren en daarmee over de bijdragen die deze overheden zullen leveren aan het realiseren van de bezuinigingsdoelstelling van het kabinet. U hebt de foto’s van de ondertekening in de kranten gezien, de beelden op de tv. U hebt wellicht ook de uiteenlopende commentaren erbij gehoord. Onderdeel van dit brede akkoord is wat er ten aanzien van het waterbeheer overeengekomen is: het Bestuursakkoord Water. Gezien het regionale karakter van het waterbeheer een onderdeel waarvan de uitvoering in belangrijke mate bij de gemeenten en de waterschappen ligt. Aanleiding voor een gesprek met mr. Ina Adema, portefeuillehouder Water binnen de VNG, in het dagelijks leven burgemeester van de Brabantse gemeente Veghel.
Wat is Veghel voor een gemeente?
“Veghel telt op dit moment ongeveer 38.000 inwoners, verdeeld over zeven kernen: Veghel, Erp, Zijtaart, Mariaheide, Eerde, Keldonk en Boerdonk. De gemeente heeft zijn huidige vorm gekregen toen in 1994 de voormalige gemeenten Veghel en Erp zijn samengevoegd. Anky van Grunsven is één van onze ereburgers, maar wij zijn het bekendst vanwege de grote bedrijvigheid.” “Veghel is zo’n 700 jaar geleden ontstaan. Hier was een doorwaadbare plaats in de rivier de Aa, een plek waar mensen elkaar ontmoetten en waar handel en later ook bedrijvigheid ontstond. De gemeente ligt midden in een plattelandsomgeving met voornamelijk agrarische activiteit. Tegenwoordig zijn in Veghel vele grote bedrijven gevestigd, zowel multinationals van buiten de gemeente als grote bedrijven die in de gemeente ontstaan zijn. Mars heeft bijvoorbeeld in Veghel zijn hoofdkantoor voor Europa. Het is een familiebedrijf. De oude heer Mars had twee zonen. De één heeft de leiding gekregen van de vestiging in Australië, de andere van die in Europa. Daarvoor heeft men Veghel gekozen, precies in het midden tussen Rotterdam en het Ruhrgebied, aan een scheepvaartkanaal, de Zuid-Willemsvaart. Een plaats met een agrarische bevolking, gewend om hard te werken.”
Goossens, een grote meubelfabrikant. En nog vele andere.”
Hoe ontstaat zo’n grote concentratie in zo’n kleine plaats?
“Dat moet samenhangen met de aard van de bevolking. Het kan geen toeval zijn. Het is een samenleving die erg ondernemend is. Vanuit de vroegere bakker en de kruidenier zijn grote bedrijven ontstaan. In veel sterkere mate dan bij andere gemeenten van deze omvang het geval is. We hebben ook veel meer banen dan onze eigen beroepsbevolking groot is. De werkeloosheid ligt onder het landelijke gemiddelde, voor de crisis zelfs op de helft daarvan. Als u kijkt naar de oppervlakte van Veghel, dan is de ene helft
bestemd voor wonen en de andere helft voor bedrijven. Gelukkig hebben we ook voldoende cultuur in de vorm van festivals en andersoortige evenementen. Veghel heeft een goede mix van wonen, werken en recreatie.”
Wat speelt hier op watergebied?
“Het begint met de zorg voor de riolering, zoals in elke gemeente. Niet spectaculair, maar wel belangrijk. De Zuid-Willemsvaart is een groot scheepvaartkanaal, belangrijk voor de industrie. Veghel heeft ook een haven met een groot overslagbedrijf. Als Sinterklaas aankomt in de haven, wordt hij door 25.000 mensen ontvangen. De rivier de Aa stroomt door de gemeente. Samen met het waterschap hebben we voorzieningen aangebracht om regenwater beter te kunnen vasthouden en bergen, alvorens het tot afstroming komt. Om de sluizen zijn vistrappen aangelegd. Maar ik realiseer mij ook dat water hier een andere rol speelt dan in Deventer, waar ik zeven jaar wethouder was voordat ik hier benoemd werd. Daar had ik met ‘Ruimte voor de Rivier’ te maken.”
Wilt u eerst wat over uw levensloop vertellen?
“Ik ben in 1968 geboren in Amsterdam, maar verder opgegroeid in Dronrijp, ten westen van Leeuwarden. Van 1989 tot en met 1993 studeerde ik rechten in Groningen
Ina Adema.
Ik associeer Veghel met de Cehave.
“Dat is de oude naam. Tegenwoordig heet het bedrijf na de fusie met een bedrijf uit Meppel Agrifirm. Verder zitten hier de grote veevoederbedrijven De Heus en Victoria Mengvoeders, maar ook Campina, Sligro, groothandel in voedselproducten voor de horeca en de supermarkten Golf/Emté/ Sanders, twee grote cateraars, Maison van den Boer en Hutten, de centrale vestiging van Jumbo, de supermarktketen en
8
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 8
16-05-11 16:40
interview en het Duitse Göttingen: in Nederland privaat- en strafrecht, in Duitsland internationaal recht en Duits staatsrecht. Het was in die tijd mogelijk een deel van je studie in het buitenland te doen. Omdat ik dan ook vakken wilde halen, moest het vanwege de taal Engeland of Duitsland zijn. Het is Duitsland geworden. In 1994 volgde ik nog aanvullend colleges bestuursrecht. Mijn enige band met water in die tijd was dat ik geroeid heb. In 1994 kreeg ik mijn eerste baan: bedrijfsjurist bij een firma in Deventer die handelde in gokkasten en onroerend goed. Daarna was ik ook bedrijfsjurist, deels accountmanager bij een firma die gespecialiseerd was in bedrijfsovernames en fusies van bedrijven.”
Wat voor soort bedrijven waren dat?
“Dat kon van alles zijn. Mijn laatste grote opdracht was de aankoop van drie drukkerijen. In mijn huidige functie heb ik ook veel met bedrijven te maken. Nu is het wel handig dat ik veel bedrijven gezien heb, daarin heb rondgelopen en de binnenkant ervan heb gezien. In mijn studententijd was ik al actief bezig met politiek, in de VVD. Ik ben daarin steeds actief gebleven en in 1999 raadslid in Deventer geworden. Eind 2001 werd ik voor het eerst wethouder met als portefeuille volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, onderwijs en milieu. Vier maanden later waren er gemeenteraadsverkiezingen. De VVD kwam weer in het college, in mijn portefeuille werd toen onderwijs vervangen door gemeentewerken. Na de tussentijdse verkiezingen in 2005 had ik volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, onderwijs en jeugd. Al die jaren had ik met water te maken. Dat zat deels bij ruimtelijke ordening en deels bij milieu. Ik ben steeds coördinerend portefeuillehouder Water geweest. Daarnaast ook vier jaar vicevoorzitter van de landelijke VVD met Jan van Zanen als voorzitter. Voor mijzelf ging op een gegeven moment de vraag spelen hoelang je als wethouder goed kunt blijven functioneren.”
Jan Schrijen, de voorzitter van Roer en Overmaas, noemde de houdbaarheidstermijn van een burgemeester rond de tien jaar.
“Ik herken dat. Bij een wethouder is die termijn misschien nog wel wat korter, zo’n acht jaar, twee zittingsperioden dus. Dat gegeven moet je goed in de gaten houden. Zelf was ik begin 2009 al 7,5 jaar wethouder. Ik wilde niet nog een volgende verkiezingsronde in gaan. Ik solliciteerde toen naar de functie van burgemeester in Veghel en ben benoemd.” “Ik ben rooms-katholiek, dat was geen noodzaak, maar het helpt wel om de cultuur in Noord-Brabant te begrijpen, met zijn gilden en met veel meer banden tussen geestelijkheid en overheid dan elders in Nederland.” “Maar nu naar het water. Ik was lid van de commissie ‘Ruimte en wonen’ van de VNG. Daar viel water onder. Toen de voorzitter van de commissie het allemaal wat veel vond, vroeg deze mij of ik het water wilde gaan doen. Dat heb ik toen opgepakt. Ik
merkte dat het een lastig vakgebied is met een technische kant, waarvan je ook als bestuurder weet moet hebben wil je erin kunnen meedraaien. Dat is bij water sterker dan bij volkshuisvesting of ruimtelijke ordening. Bij ‘Ruimte voor de Rivier’ speelt die technische kant niet zo. Maar wel bij riolering, de Kaderrichtlijn Water en de vraag hoe schoon water moet zijn. Ik zal nooit een techneut worden, maar ik weet er inmiddels genoeg van om mij te redden.”
Wat waren voor u de hoofdpunten de laatste jaren?
“Dat was allereerst het Deltaprogramma. We zijn daar als gemeenten door het ministerie, in het bijzonder door Annemieke Nijhof, de DG Water, aan de voorkant goed bij betrokken. Een belangrijk proces dat stevig geagendeerd werd en daardoor nu veel gemakkelijker in de uitvoeringsfase komt. Die 1,5 meter peilverhoging van het IJsselmeer van Veerman was natuurlijk een steen in de vijver. Dat punt vraagt nog veel studie, maar voor de rest staat het programma er. Ook de PKB Ruimte voor de Rivier is destijds goed afgewikkeld door staatssecretaris Melanie Schultz van Haegen. Een voorbeeld van hoe je zo’n ingewikkeld proces landelijk kunt aanpakken.” “Nu speelt vooral de afvalwaterketen. We zijn bij een belangrijk moment gekomen. Na de Stormbrief van de Unie van 4 november 2009 is de VNG snel bij elkaar gaan zitten en heeft duidelijk gemaakt dat er geen sprake van overdracht van het beheer van de riolering kan zijn. Het beheer van de openbare ruimte is onze taak, zowel bovengronds als ondergronds. Daarin is de riolering een belangrijk element, daarover willen we zeggenschap behouden. Op dat punt vonden we elkaar uiteindelijk ook weer snel.”
is een voorbeeld in Zuidwest-Friesland, de zuiveringskring is als een eerste verband genoemd. Schaal is belangrijk, maar laat elk gebied zijn eigen systeem daarin kiezen. Laten we dat vooral niet van bovenaf opleggen. Dan komen we in een structuurdiscussie terecht en vergeten we de bezuinigingen waar het om gaat, te realiseren. Geef ons deze kabinetsperiode daarvoor. Het voortbestaan van de waterschappen staat niet meer ter discussie. We kunnen nu samen kijken hoe we het beheer van de waterketen zo kosteneffectief mogelijk kunnen inrichten.” “In de regio Veghel is een eerste overleg georganiseerd. Daar is ook de industrie bij betrokken. Ook die heeft met water te maken, met koelwater bijvoorbeeld. We willen samen kijken hoe we zo effectief mogelijk met water kunnen omgaan. Aan dat overleg neemt onze wethouder deel; daar blijf ik als burgemeester op de achtergrond.”
Zijn er ook contacten met het drinkwaterbedrijf?
“De Unie en de VNG hebben binnenkort een gesprek met Vewin om te zien hoe we verdere samenwerking vorm kunnen geven. Zelf heb ik een afspraak met Guiljo van Nuland, de directeur van Brabant Water, om eens nader te verkennen wat we voor elkaar zouden kunnen doen. Eerste toenaderingen om op basis van het Bestuursakkoord Water te zien wat je van elkaar kunt leren. Het akkoord ligt er nu vanaf 1 april. Het is onderdeel van het brede Bestuursakkoord, dat door de onderhandelaars is ondertekend maar bediscussieerd wordt in het land. Op 8 juni wordt er in het landelijke VNG-congres
“Uitvoering besparingen regionaal organiseren”
“Er zijn twee belangrijke rapporten verschenen. Het Feitenrapport heeft ervoor gezorgd dat beelden over bezuinigingsmogelijkheden in de waterketen vervangen zijn door feiten. De benchmark Rioleringszorg, waaraan alle gemeenten hebben deelgenomen, neemt de mythe weg dat de gemeenten hun riolering niet op orde hebben. Wel blijft staan dat er een golf vervangingsinvesteringen aankomt, die uit het rioolrecht betaald moeten worden, en dat de klimaatverandering aanpassingen van het stelsel vraagt. Belangrijk is dat de VNG nu de handschoen oppakt om die 380 miljoen euro aan bezuinigingen die het Feitenrapport aangeeft, ook te gaan realiseren. Daarvoor hebben de Unie en de VNG afspraken gemaakt. Het zou mooi zijn als ons dat lukt en landelijke wetgeving op dit punt niet nodig is.”
Het Feitenrapport spreekt over regionale uitvoeringsorganisaties.
“Dat weten we. Maar op dat punt hebben we te maken met sterk verschillende gebieden. Amsterdam doet het op zijn manier, Aquario
over gestemd. Hoe we omgaan met het deelakkoord water wordt daarna bepaald. Overigens zit de discussie vooral in de afspraken over sociale zekerheden, niet in die over water.”
Is de relatie met de provincies nog een punt?
“Voor de verkiezingen vormde de toekomst van de waterschappen een belangrijk discussiepunt. Daar heeft het kabinet een duidelijk standpunt over ingenomen. Sindsdien speelt dat niet meer. De VNG heeft een goede relatie met het IPO; ook in Noord-Brabant is de samenwerking goed.” “Neen, we hebben grotere zorgen dan het waterbeheer, bijvoorbeeld de hoeveelheid Midden- en Oost-Europese werknemers in Veghel. Dit in relatie tot onder meer huisvesting en overlast. Naar de toekomst toe is een gebrek aan werknemers te voorzien.” Maarten Gast H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 9
9
16-05-11 16:40
AGV-innovatieprijs: vernieuwende concepten en waterprojecten Eind april zijn de winnaars bekendgemaakt van de AGV Waterinnovatieprijs 2011, een initiatief van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Dit jaar werden 49 waterprojecten ingezonden waarbij innovatie centraal stond, verdeeld over vier categorieën: bedrijfsleven en belangenorganisaties, particuliere initiatieven, overheid en Waternet. Omdat aan de winnende projecten (op één na, zie kader) al eerder aandacht is besteed in H2O, worden in dit artikel drie andere projecten belicht. B-Shore (natuurvriendelijke oeverbescherming) en het KRW volg- en stuursysteem waren beide genomineerd. De ‘ontziltingsmachine’ kreeg een eervolle vermelding.
H
et KRW volg- en stuursysteem is een project van STOWA, Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Rijnland, Nelen & Schuurmans en Agentschap NL. De Kaderrichtlijn Water vraagt om aandacht voor het leven in water: hoe functioneert het, welke maatregelen leiden tot een verbetering en welke doelen worden daarmee behaald? De KRW stelt tevens een resultaatverplichting. Daarom is het belangrijk om te investeren in maatregelen die leiden tot daadwerkelijke resultaten. De kennis van het (ecologisch) functioneren van watersystemen is echter (vaak) beperkt. De vraag is dan ook hoe maatregelen in de praktijk uitpakken. Dit maakt het noodzakelijk om de effecten van maatregelen op operationele schaal te volgen, dus gekoppeld aan het dagelijkse waterbeheer. Die noodzaak hangt samen met de grote investeringen in deze maatregelen. Snel ingrijpen in de uitvoering van maatregelen
maakt een groter rendement op de investeringen mogelijk. Beheerders kunnen hun organisatie al in een vroeg stadium op de hoogte stellen van ongewenste ontwikkelingen en kunnen tijdig bijsturen. Het volg- en stuursysteem is een kennis- en informatiesysteem dat dit beheerproces ondersteunt. In dit systeem kunnen alle relevante informatie over het watersysteem, de meetgegevens en maatregelen worden ontsloten en inzichtelijk worden gepresenteerd. Het systeem voorziet in instrumenten voor analyse, evaluatie, rapportage en kennisdeling. En het zorgt voor een betere communicatie tussen de mensen die bij het waterkwaliteitsbeheer betrokken zijn. Daarmee helpt het volg- en stuursysteem een brug te slaan tussen beleidsmakers en operationeel beheer.
B-Shore
Natuurvriendelijke oevers vormen een niet meer weg te denken element in het landelijke beleid voor natuur-, milieu- en
waterbeheer. In de Europese Kaderrichtlijn Water is de aanleg van deze oevers één van de belangrijkste maatregelen om de doelstellingen voor de ecologische waterkwaliteit te behalen. In Nederland zal er de komende jaren honderden kilometers aan natuurvriendelijke oevers bijkomen. Speciaal voor dit type oevers heeft ingenieursbureau Witteveen+Bos samen met Anome Projects een biologisch afbreekbare oeverbescherming ontwikkeld: B-Shore. B-Shore staat voor biodegradable shoreline protection. Met behulp van biologisch afbreekbare elementen - zogeheten ground consolidators(GC) - wordt een mat gemaakt. GC’s zijn draadvormige elementen die in elkaar haken en een sterke ruimtelijke structuur vormen. De GC-mat beschermt de bodem van oevers tegen erosie door golven en stroming en bevat veel open ruimtes. Hierdoor kunnen jonge planten wortelen en groeien. Na verloop van tijd neemt de vegetatie de oeverbeschermende functie over en breken de GC’s - een composiet
KRW-volg- en stuursysteem ondersteunt het waterkwaliteitsbeheer.
10
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 10
16-05-11 16:40
achtergrond
De biologisch afbreekbare oeverbescherming B-Shore.
bestaande uit polymelkzuur, hennepvezel en kalk - volledig af tot natuurlijke stoffen. De gewenste afbreektijd van de mat kan worden gevarieerd door gebruik te maken van verschillende samenstellingen van biologisch afbreekbare stoffen. De levensduur kan worden aangepast aan de omstandigheden van de te beschermen oever en aan de gewenste oevervegetatie. B-Shore heeft diverse voordelen ten opzichte van traditionele methoden van tijdelijke oeverbescherming, zoals stenen vooroeverdammen en kunststofmatten voor bodembescherming (geotextiel). Stenen constructies passen vaak niet in het natuurlijke streefbeeld en bovendien is de verwijdering ervan duur, terwijl aan de biologisch afbreekbare GC-matten geen verwijderingskosten zijn verbonden. De open structuur van de matten is geschikt voor de groei van vegetatie, in tegenstelling tot geotextielen die door hun relatief dichte structuur de plantengroei belemmeren. GC’s vormen dus zowel vanuit ecologisch als economisch oogpunt een goed alternatief voor conventionele oeverbeschermingen. De materiaalkosten zijn laag en onderhoudskosten zijn er niet.
De ontziltingsmachine
In de laaggelegen polders in de kustzone van Nederland ontstaan problemen met verzilting vanwege het aantrekken van zout grondwater. Dit proces vormt een geleidelijk toenemend probleem, dat verbonden is met de aanleg van de polders. De verzilting manifesteert zich het sterkst in het oppervlaktewater en wordt bestreden door verversing met rivierwater. Naar verwachting is dit rivierwater in de toekomst steeds minder vaak beschikbaar, bijvoorbeeld tijdens langere droogteperioden als gevolg van het veranderende klimaat. Bovendien lost de inlaat van rivierwater het achterliggende probleem van de verzilting niet op.
Dit vormde voor onderzoeksbureau Artesia aanleiding om te zoeken naar een alternatieve inrichting van de waterhuishouding in de polders, waarmee een betere scheiding wordt gerealiseerd tussen zoet en zout water: de zogeheten ontziltingsmachine. Deze berust op het principe van stimulering van zoutwaterafvoer in periodes met neerslagoverschotten, zodat ruimte ontstaat voor de opbouw van een zoetwaterbuffer. Artesia heeft de haalbaarheid onderzocht van maatregelen om de verzilting te stoppen en de zoetwatervoorraad in de bodem te vergroten. De volgende vragen stonden daarbij centraal: • Welke condities zijn nodig om verzoeting in verziltende omstandigheden tot stand te brengen? • Is het mogelijk het afwateringssysteem in de winter te gebruiken voor de afvoer van extra zout water? • Is het mogelijk het polderwater tijdens de zomer zoet te houden met gebiedseigen water? Uit het haalbaarheidsonderzoek blijkt dat het goed mogelijk is de verzilting in polders een halt toe te roepen en de zoetwaterbuffer in de bodem te vergroten. De meest tot de verbeelding sprekende methode, ook vanwege de economische haalbaarheid, is het toepassen van verticale drainage onder bestaande waterlopen in verziltende polders. In combinatie met peilverlaging in de winter verhoogt verticale drainage de afvoer van zout water. Door de uitstroomhoogte van de drainagesystemen instelbaar te maken, is de duur van de drainageperiode te regelen. Het effect van verticale drainage is dat een groter deel van het neerslagoverschot infiltreert en de zoetwatervoorraad in de bodem vergroot. Deze buffer kan in de zomer worden aangesproken. Doorspoeling op basis van het zoutgehalte is dan overbodig.
eerste prijs categorie bedrijfsleven en belangenorganisaties: Pharmafilter. Pharmafilter is een integraal concept voor de verwerking en zuivering van afvalwater in zorginstellingen. Door de aanpak bij de bron komen ziektekiemen en medicijnresten niet meer in het rioolsysteem terecht (zie o. a. H2O nr. 23 uit 2010);
•
eerste prijs categorie particuliere initiatieven: de ecosluis en ecoduiker voor vismigratie. Deze speciale sluis en duiker zorgen ervoor dat vissen zich beter kunnen verplaatsen van het ene naar het andere water in poldergebieden met een peilverschil. Dit idee, afkomstig van een veehouder, neemt in het poldergebied de knelpunten voor vismigratie weg;
•
eerste prijs categorie overheid: Kallisto. Dit project monitort de waterkwaliteit vanaf de rioolaansluitingen bij woonhuizen tot aan de lozing op het oppervlaktewater. De integrale aanpak van gemeente en waterschap in dit project zorgt voor verbetering van de waterkwaliteit. Kallisto wordt als proef toegepast op de rivier de Dommel (zie H2O nr. 8 van 22 april jl.);
•
eerste prijs categorie Waternet: de Amsterdamse kunstmestfabriek. Het idee is om op de rwzi AmsterdamWest een fabriek te bouwen die fosfaat een belangrijke grondstof voor kunstmest - uit het afvalwater haalt. Dit project levert een bijdrage aan het probleem van fosfaattekorten en leidt tot lagere kosten van de rioolwaterzuivering (zie H2O nr. 11 uit 2010).
•
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 11
11
16-05-11 16:41
Waterzuivering Aa en Maas gaat energie opleveren In 2013 gaat de waterzuivering in Den Bosch radicaal op de schop. Een belangrijk deel van de installatie is aan renovatie of vervanging toe. Dit megaproject is een technologische en organisatorische uitdaging. Bovendien heeft Waterschap Aa en Maas zich ten doel gesteld de waterzuivering om te bouwen tot een ‘energiefabriek’.
D
e waterzuivering in Den Bosch is nu zo’n 30 jaar oud; het einde van de levenscyclus is in zicht. In 2009 werd dan ook de beslissing genomen de oude zuiveringsinstallatie te slopen en een geheel nieuwe te bouwen. De kosten werden geraamd op tussen de 70 en 80 miljoen euro. De economische crisis gaf volgens projectmanager Antoine van Geffen van Waterschap Aa en Maas echter aanleiding om nog eens naar de plannen te kijken. “In een tijd van recessie en minder middelen vonden we het vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoordelijkheid goed de zaak nog eens te herijken. En uit variantenanalyses bleek dat de combinatie van hergebruik en nieuwbouw een kostenefficiënte optie was zonder aan kwaliteit in te boeten. Normaal gesproken worden zuiveringen voor een levensduur van 30 jaar gebouwd. Maar technische ontwikkelingen
verlopen ook in onze branche in hoog tempo. Bovendien staat de wet- en regelgeving in de watersector niet stil. Daarom is het werk opgesplitst in twee fases van 15 jaar. Zo kunnen we maximaal anticiperen op maatschappelijke, technologische en politieke ontwikkelingen.” Inmiddels is de eerste fase van het project in voorbereiding. Een programma van eisen wordt uitgewerkt en getoetst. Na de zomer volgt een Europese aanbesteding. Uiterlijk in 2013 moet de schop de grond in. Er zal, alle kosten meegerekend, nu zo’n 40 à 45 miljoen euro mee gemoeid zijn. En de operatie zal geen eenvoudige zijn. Een waterzuiveringsinstallatie zoals die in Den Bosch kent verschillende procesfases. Rioolwater komt binnen via persleidingen en moet eerst mechanisch gezuiverd worden. Met harken worden grote stukken organisch en anorganisch afval dat in de riolering is
beland, verwijderd. Daarna wordt het water in twee overdekte bassins gepompt om te bezinken. Is dat gebeurd, dan wordt het water belucht, waardoor bacteriën aan het werk gaan. Zij verwijderen de verontreiniging, waarna een nieuw bezinkingsproces volgt. Uiteindelijk wordt het schone water geloosd op het oppervlaktewater. Het terrein van de zuiveringsinstallatie in Den Bosch is zo’n 20 hectare groot. De eerste bassins hebben een capaciteit van 14 miljoen liter per uur. De zuivering is continu in bedrijf. In dat laatste schuilt een belangrijke uitdaging voor de renovatie. De zuivering moet doorgaan terwijl de installatie radicaal verbouwd wordt. Dat levert vooral een uitdaging op in de eerste stappen binnen het complex. Daar is de aantasting het grootst; de overdekte bassins vervallen letterlijk door betonrot door waterstofsulfide. Er is wel sprake van parallelle stromen, waardoor het
Links Ferdinand Kiestra, rechts Antoine van Geffen voor de zuiveringsinstallatie van ‘s-Hertogenbosch (foto: Olaf Smit).
12
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 12
16-05-11 16:41
achtergrond waterschap aan de ene kan werken terwijl het wat meer capaciteit van de andere kant vraagt. Bijkomende factoren maken de renovatie echter uniek. De waterzuivering ligt midden in de natuur. En de nieuwe installatie moet opgaan in dat landschap. Dat is niet alleen de wens van Aa en Maas, maar ook van de gemeente en andere betrokkenen. Of het dan gaat over accentueren of camoufleren is nog niet bepaald, maar het aangezicht en andere kwaliteitsaspecten vormen belangrijke zaken binnen de aanbesteding. Dat is overigens niets nieuws voor Waterschap Aa en Maas. Binnen het bouwbudget blijven is het uitgangspunt, maar zaken als innovativiteit, onderscheidend vermogen en maatschappelijke waarden worden altijd meegewogen.
Energiebril
Ferdinand Kiestra, innovatiemanager van Waterschap Aa en Maas, zat halverwege 2008 om de tafel met vijf collega’s voor een brainstormsessie in het kader van een prijsvraag die was uitgeschreven door de Unie van Waterschappen. Doel was om in het kader van de toekomst van het waterschap met een aansprekend nieuw idee te komen. Uit de koker rolde het concept van De Energiefabriek, dat het opvallendste element van de nieuwe installatie in Den Bosch gaat vormen. Het idee was even simpel als revolutionair. Het slib dat overblijft in de
twee bezinkingsfases van het proces, wordt vergist voor de productie van biogas. Met het biogas worden turbines gestookt die energie terugleveren aan de installatie. Zo werd in het verleden tot de helft van de eigen energiebehoefte gedekt. Met enige modificaties moet het mogelijk zijn energieneutraal te draaien, zo was de gedachte. “Tot op dat moment was nooit door de energiebril naar onze werkzaamheden gekeken”, aldus Kiestra. “Maar door meer efficiëntie in het afvangen van slib te bewerkstelligen en minder af te voeren, de omzetting naar gas te verbeteren en de eigen energiehuishouding te optimaliseren, bleek het op papier mogelijk energieneutraal te zijn. Momenteel halen we op piekdagen al 80 procent. Wanneer de eerste fase van de verbouwing is afgerond, zullen we neutraal zijn, en misschien zelfs overcapaciteit hebben. En daarmee ontstaat een geheel nieuwe situatie die al vele vragen heeft opgeroepen. Het waterschap als significante energieleverancier van een nicheproduct: groen gas. Willen we dat en hoe moeten we dat dan organiseren? Er zijn ideeën genoeg. De wagens die ons slib afvoeren naar de verbranding, kunnen rijden op ons gas. Of, om dichter bij huis te blijven en binnen de afvalketen, het kan dienen als brandstof voor de wagens van de lokale afvalstoffendienst. Of meer principieel, we kunnen het teruggeven aan de burger en het bedrijfs-
leven, die immers belasting betalen voor onze diensten. Het kwartje van de dijkgraaf, een mooie gedachte.” Anno 2011 is de principiële discussie over de nieuwe rol van waterschappen deels ingehaald door de praktijk. De Energiefabriek is een concept dat nationaal en internationaal omarmd wordt. Hoewel het in Den Bosch is bedacht, zullen de eerste energieneutrale en energieproducerende installaties elders draaien. Andere waterschappen, zoals Rivierenland, hebben het in eerder geplande bouwprojecten kunnen verwerken. Maar Kiestra is daar niet rouwig om. “Inmiddels is er een club van 14 waterschappen die plannen in de koker heeft. Wij stonden aan de basis van een geheel nieuwe kijk op ons functioneren en een bijzondere en maatschappelijk relevante ontwikkeling. Voor mij persoonlijk, maar ook voor waterschap Aa en Maas als geheel, geeft dat een gevoel van trots en voldoening.”
Groot Salland leidt internationaal energieproject Waterschap Groot Salland speelt een voortrekkersrol in het nieuwe, internationale energieproject Inners. Het waterschap zet een demonstratieproject op voor het leveren van warmte aan het plaatselijke zwembad vanuit de rwzi Raalte. Een ander deelproject is een studie naar de technische haalbaarheid van duurzame energie uit geconcentreerde (afval)stromen in Deventer.
I
nners (Innovative Energy Recovering Strategies in the urban watercycle) draait vooral om het verbeteren van de energieterugwinning en het hergebruik uit afvalwater. Naast Groot Salland nemen universiteiten, onderzoeksinstellingen, gemeenten en waterschappen uit Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland deel aan het project. De collegapartij uit Nederland is Waterschap Vallei & Eem. De deelnemers hebben Waterschap Groot Salland gevraagd op te treden als leidinggevende partij in dit grensoverschrijdende samenwerkingsproject. Het waterschap is verantwoordelijk voor de uitvoering inclusief financiën en communicatie.
De rwzi Raalte.
De totale kosten van Inners bedragen bruto 6.674.000 euro. Dankzij een bijdrage van 50 procent van de Europese Unie komt dit netto neer op 3.384.000 euro. De nettokosten voor Groot Salland zijn maximaal 620.000 euro (afhankelijk van de medefinanciering door andere partijen), inclusief de deelprojecten in Raalte en Deventer. Daaraan hebben naast de Europese Unie ook andere partijen hun financiële bijdrage toegezegd. H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 13
13
16-05-11 16:41
‘Watermanagement is informatiemanagement’ In dit artikel worden twee belangrijke ontwikkelingen in het watermanagement geïllustreerd. Ten eerste een technologische ontwikkeling in modellen en gegevens. Ten tweede een ontwikkeling naar meer integrale en open besluitvormingsprocessen. De centrale vraag is hoe beide ontwikkelingen van elkaar kunnen ‘profiteren’. Een calamiteitenoefening in Delft wordt als casus gebruikt om antwoord te kunnen geven op deze vraag. Hierbij zijn een zeer gedetailleerd overstromingsmodel met 3D-visualisatie en een webportaal toegepast in het integrale besluitvormingsproces van de calamiteitenoefening.
In het project 3Di-waterbeheer werken TU Delft, Deltares en Nelen & Schuurmans samen aan een nieuwe generatie modellen en een informatieraamwerk. Het doel hiervan is waterbeheerders te voorzien van meer nauwkeurige en waarheidsgetrouwe informatie, die bruikbaar is bij te nemen beslissingen. Dit wordt bereikt door modellen op een fijner schaalniveau te laten rekenen, aansluitend op de nieuwe hoogtekaart (AHN2). De presentatie van de modelresultaten vindt plaats door driedimensionale stereo-visualisatie. Hiertoe wordt een nieuw rekenhart ontwikkeld dat een factor 100 sneller kan rekenen dan de huidige rekenharten. De resultaten worden ontsloten binnen een internetinformatieportaal, waarbinnen ook andere watergerelateerde informatie wordt ontsloten, zoals metingen en gebieds- en ervaringskennis. Het project wordt gesubsidieerd door de hoogheemraadschappen Hollands Noorderkwartier en Delfland, het programma Kennis voor Klimaat en Waterkader Haaglanden.
W
atermanagement is de koppeling tussen enerzijds het water met al zijn technische en fysische kenmerken en anderzijds het management dat wordt gekenmerkt door een grote en diverse groep betrokkenen met uiteenlopende belangen bij water. Waar watermanagement dus gaat om de koppeling tussen twee werelden, tekent zich in de praktijk vaak juist een scheiding af. Aan de
‘waterkant’ richt men zich op de fysische eigenschappen, de werking van water en het modelleren van deze processen en aan de ‘managementkant’ op de verdeling van verantwoordelijkheden en de behartiging van uiteenlopende belangen (die vaak verder gaan dan water alleen). Hierdoor kan een kloof ontstaan, waardoor de inzichten die door de ‘waterkant’ worden geproduceerd, onvoldoende aansluiten bij de behoefte in de besluitvormingsprocessen. Hierdoor dringt waardevolle waterinhoudelijke kennis niet altijd door in besluiten die worden genomen. Aan beide kanten zijn belangrijke ontwikkelingen gaande. Aan de waterkant hebben de mogelijkheden om waterstromen te modelleren in de afgelopen jaren een vlucht genomen door het beschikbaar komen van de nieuwe hoogtekaart (AHN2), snellere rekenmethodes en meer integrale modelconcepten. Aan de managementkant is een ontwikkeling waarneembaar naar meer integrale en open besluitvormingsprocessen. Hierin worden problemen niet uitsluitend vanuit watertechnisch oogpunt bekeken, maar spelen ruimte, milieu en sociale omgeving ook een belangrijke rol. Vertegenwoordigers hiervan worden vaker nauw betrokken in het proces van besluitvorming. De centrale vraag in dit artikel is hoe beide ontwikkelingen op elkaar kunnen aansluiten, zodat de output van de nieuwste generatie simulatiemodellen zo wordt gebruikt en aangeboden dat dit tot bruikbare informatie in besluitvormingsprocessen leidt. Om de hierboven beschreven ontwikkelingen in modellen en besluit-
vorming te illustreren, is een calamiteitenoefening van het Hoogheemraadschap van Delfland, die vorig jaar november plaatsvond, als casus gebruikt.
Calamiteitenoefening
Het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Delft hebben samen met het bedrijf Trimension crisisbeheersing een scenario opgesteld voor een calamiteitenoefening waaraan 120 medewerkers van beide organisaties meededen. In het crisisscenario viel hoogwater in de Schie samen met een ongeval met een vrachtwagen, waarbij verontreinigende stof in de gracht van de binnenstad van Delft was gestroomd. Het voorgestelde scenario was erop gericht een dilemma te creëren waarbinnen snel keuzes gemaakt moesten worden door de crisisorganisatie. Het dilemma betrof het open- of dichtzetten van de noodstuwen die de binnenstad van Delft afsluiten van de Schie. Openzetten van de stuwen zou een positief effect op de verontreiniging hebben (doorspoeling en verdunning), maar ook wateroverlast in Delft veroorzaken. Dichtzetten van de stuwen zou wateroverlast voorkomen maar ook een blijvende verontreiniging in de grachten van Delft betekenen (zie afbeelding 1).
Ingezette technologie
Tijdens de calamiteitenoefening is een zeer gedetailleerd simulatiemodel (Sobek) gebruikt voor het berekenen van de overstroming en de verspreiding van de verontreinigende stof. Het detailniveau van
Afb. 1: Dilemma tussen wateroverlast (links) of verontreiniging grachten (rechts).
14
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 14
16-05-11 16:41
achtergrond dit model bedroeg twee bij twee meter. Ter indicatie, normaal gesproken ligt de resolutie van dergelijke modellen rond de 50 bij 50 meter. De modelresultaten konden driedimensionaal worden bekeken (zie afbeelding 2) of in een informatieportaal worden geraadpleegd. De maatregelen konden tijdens de calamiteit vrijwel direct worden doorgerekend. Omdat het informatieportaal via internet ontsloten werd, waren de resultaten voor zowel de gemeenten als het waterschap direct beschikbaar.
Integrale besluitvorming
De calamiteitenorganisatie die in dergelijke gevallen in werking treedt, vormt een goed voorbeeld van een integraal besluitvormingstraject. Naast de waterstaatkundige aspecten van de calamiteit worden ook bevolkingszorg en milieu meegewogen in de te nemen besluiten. Zowel het waterschap als de gemeente heeft hierin een belangrijke rol. Daarbij wordt ook de Veiligheidsregio, in de vorm van brandweer en politie, betrokken. De integrale besluitvorming tijdens de calamiteit is tekenend voor een algemene tendens in besluitvorming. Waar enkele jaren geleden de besluitvorming rond wateroverlast en overstromingsrisico’s voornamelijk door normering en voorgeschreven rekenmethodes plaatsvond, is nu een tendens waarneembaar naar meer open besluitvormingsprocessen. Hierin worden naast de watertechnische aspecten ook ruimtelijke, culturele en sociale aspecten meegewogen. Een voorbeeld hiervan is de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s. Hierin dienen, voor het in kaart brengen van overstromingsrisico’s, naast de waterdiepte ook economische, culturele en ecologische schade te worden meegewogen.
Resultaten
De vraag blijft in hoeverre de beschreven technologie het integrale besluitvormingsproces kan ondersteunen. Aan 120 deelnemers is een vragenlijst uitgedeeld, waarin is (door)gevraagd in hoeverre de modellen daadwerkelijk als bruikbare informatie hebben gediend in de te nemen beslissingen. Daarnaast is in twee focusgroepen doorgepraat over de rol van de 3D-visualisatie en het informatieraamwerk. Het webportaal, met daarin diverse scenario’s, uitgerekend bij verschillende maatregelen, vormde het centrum van de oefening. Het werd gebruikt als ‘praatplaatje’ bij diverse discussies over wat moest gebeuren. Het doorrekenen van nieuwe scenario’s was het werk van enkele waterexperts. Zij gebruikten de uitkomsten als uitleg aan de overige deelnemers. Voor de deelnemers die ‘knopen moesten doorhakken’, was een indicatie voor de betrouwbaarheid van de uitkomsten en onder welke condities een bepaalde berekening geldig was, zeer belangrijk. Door
Afb. 2: Impressie van 3D-visualisatie van wateroverlast in Delft2).
de realistische visualisatie kan een pseudobeeld van de werkelijkheid ontstaan. De modeluitkomsten worden dan als directe werkelijkheid gezien. Het is dus cruciaal de modelresultaten altijd in samenhang te zien met andere informatie, zoals meldingen, metingen en expertkennis.
Conclusie en discussie
Het laatstgenoemde punt uit de evaluatie, de onzekerheid van modeluitkomsten, is een veelgehoord argument om modellen een niet te grote rol te geven in besluitvorming. Het gevaar bestaat namelijk dat een pseudowerkelijkheid wordt gecreëerd waarin de crisiscoördinatoren de problemen op het computerscherm gaan bestrijden in plaats van de werkelijke problemen. Anderzijds is de algemene opinie dat we niet zonder watertechnische informatie kunnen, aangezien kennis van gevolgen, oorzaken en effectiviteit van voorgenomen maatregelen relevant is om uiteindelijk knopen door te hakken. Naar aanleiding van de observaties in de casus bleken twee aspecten belangrijk te zijn voor een zinvol gebruik van de modellen: planning en combinatie. De inzet van het model gedurende het hele besluitvormingsproces verschilt. Zo kan 3D-visualisatie veel toegevoegde waarde hebben in de fase van beeldvorming. Deze informatie moet daartoe wel op een manier gecommuniceerd worden die begrijpelijk is en aansluit bij de intuïtie van de gebruikers. Bij de latere fases van oordeelsvorming en uiteindelijk besluitvorming bestond minder behoefte aan een realistische weergave zoals in de 3D-visualisatie. In deze fases werd het gedetailleerde model voornamelijk binnen het informatieraamwerk geraadpleegd om scenario’s door te rekenen en onderling te vergelijken. Dit versterkte het zogeheten scenariodenken. Hierin wordt het model niet
gebruikt om een directe afspiegeling van de realiteit te geven maar om de grenzen van het probleem in kaart te brengen en de effectiviteit van maatregelen te toetsen. De modeluitkomsten moeten altijd in een context gezet worden, gebruikmakend van aanvullende gegevensbronnen. Zo is betekenis te geven aan de uitkomsten en is de onzekerheid in te schatten. Dit betekent dat niet alleen onzekerheidsmarges aan de uitkomsten worden meegegeven, maar ook dat de modeluitkomsten in samenhang met andere informatie worden bekeken. Dit kunnen bijvoorbeeld meetinformatie, expertkennis en meldingen uit het gebied zijn. Uit de ervaringen van de calamiteitenoefening mag dus worden geconcludeerd dat gedetailleerde modellen zeker meerwaarde bieden, mits de uitkomsten op maat worden ingebracht in het besluitvormingsproces. Dit betekent dat het overbrengen van de modeluitkomsten via visualisatietechnieken verschilt per fase van het besluitvormingsproces. Daarnaast is het nodig modeluitkomsten samen met andere gegevensbronnen in een bepaalde context te plaatsen, zodat gebruikers de bruikbaarheid en zekerheid in kunnen schatten. NOTEN 1) De Haan G. (2010). Scalable visualization of massive point clouds. In ‘Management of massive point cloud data: wet and dry’ van P. van Oosterom, M. Vosselman, Th. van Dijk en M. Uitentuis (red.). Nederlandse Commissie voor Geodesie nr. 49, pag. 59-67.
Anne Leskens (Nelen & Schuurmans / Universiteit Twente) Peter Hollanders (Hoogheemraadschap van Delfland) Marcel Boomgaard (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 15
15
16-05-11 16:41
opinie Fouten bij de aanleg van een nieuwe leidingwaterinstallatie Leidingwaterinstallaties worden vaak niet volgens de eisen aangelegd. Al enige jaren blijkt dat bij nieuwbouw circa eenderde van de leidingwaterinstallaties gebreken vertoont, wat een sterk verhoogd risico voor de gebruiker oplevert. Door intensievere samenwerking met architecten en installateurs (bijvoorbeeld Oasen) hopen drinkwaterbedrijven het kennisniveau te verhogen en het aantal afkeuringen drastisch terug te dringen.
I
k kende de verhalen van drinkwaterinspecteurs van de jaarlijkse uitwisseling van ervaringen tijdens het legionellasymposium. Verder betrof mijn kennis vooral de RIVM-rapporten met beschrijvingen van deze inspecties. Daarom was ik extra oplettend tijdens de aanleg van een nieuwe leidingwaterinstallatie en vloerverwarming bij de renovatie van ons huis. Het betrof een flinke verbouwing die wel even zou gaan duren. Aangezien de voormalige schuur door de vorige eigenaar al was ingericht als logeerruimte, besloten we daar tijdelijk naartoe te verhuizen. Enkele kleine reparaties aan de leidingwaterinstallatie lieten we uitvoeren door een loodgieter uit de buurt. Toen ik vertelde dat later ook de watermeter vervangen en verplaatst moest worden, bood hij aan dat zelf te regelen voor een paar honderd euro, want ‘als je dit door het drinkwaterbedrijf laat doen, wat eigenlijk verplicht is, ben je zeker het dubbele kwijt’.
Toch maar gewoon het drinkwaterbedrijf gebeld en de prijs bleek erg mee te vallen. Bovendien zou een drinkwaterinspecteur meekijken bij de aanleg van de nieuwe leidingwaterinstallatie. De installateur was aangesloten bij VNI. Hij zou de tekeningen van het leidingnet en de vloerverwarming opsturen naar het drinkwaterbedrijf. Toen dit wel erg lang duurde, kwam de drinkwaterinspecteur de situatie ter plekke maar eens bekijken. Tijdens zijn rondgang door het huis constateerde hij helaas de bekende problemen: koudwaterleidingen lagen op diverse plaatsen te dicht bij de vloerverwarming en cv-leidingen. In de zolderkamer wilden we graag in de toekomst een wastafel kunnen aansluiten. Daarom moest daar een ‘loze’ waterleiding naartoe gelegd worden. De installateur had bedacht deze vier meter te overbruggen door middel van een aftakking met een dood einde, want ‘dode leidingen in een installatie, daar
In de badkamervloer kon niet de vereiste afstand tussen vloerverwarmingsbuizen en koudwaterleiding worden bereikt. Maar onder de badkamervloer (geribbelde staalplaat) bleek voldoende ruimte om de blauwe koudwaterleiding te leggen.
ontkom je niet aan’. Dat het in ons geval erg eenvoudig was dode leidingen te voorkomen, bleek toen we samen naar andere oplossingen zochten. Met een paar kleine aanpassingen en een extra lus bleek de dode leiding helemaal niet nodig. Ook de vereiste afstand tussen vloerverwarming en koudwaterleiding was makkelijk te realiseren door de leidingen net iets anders te leggen. Het oplossen van de geconstateerde problemen bleek helemaal niet duur of ingewikkeld, omdat we er gelukkig op tijd bij waren en de leidingen nog niet in beton waren gestort.
Problemen
Ik ben ervan geschrokken dat ik bij mijn eerste en waarschijnlijk enige praktijkervaring meteen tegen alle problemen aangelopen die ik kende uit onze eigen rapportages. Voor onze drinkwaterinspecteur is dit helaas dagelijkse praktijk. Door in gesprek te gaan en installateurs te wijzen op documenten als de Checklist hotspots drinkwaterinstallaties, zijn veel gebreken op te lossen. Op een prettige manier wees hij de installateur op de problemen en mogelijke oplossingen. Die werden ook zonder discussie geaccepteerd en vervolgens prima opgelost door de installateur. Er valt veel te winnen als je er op tijd bij bent. Controle tijdens de aanleg is voor iedereen prettig. Gebreken zijn nog goed zichtbaar voor de inspecteur en relatief makkelijk tegen weinig extra kosten te corrigeren door de installateur. Als de leidingwaterinstallatie pas was gecontroleerd bij oplevering, met alle leidingen gestort in beton of weggewerkt achter gestucte muren, was het een ander verhaal geweest. Dan had je niets meer kunnen doen en ben je aangewezen op lapmiddelen. Dit geval maakt nog maar eens duidelijk hoe belangrijk en nuttig de rol van de drinkwaterinspecteur is, zolang het kennisniveau van de installateurs onvoldoende is. Een uurtje meekijken en meedenken doet wonderen en kan veel ellende en extra kosten achteraf besparen. Ik ben een praktijkervaring en een legionellaveilige leidingwaterinstallatie rijker. Nu de rest van het huis nog. Monique van der Aa (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)
16
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 16
16-05-11 16:41
waternetwerken watercolumn
Het belang van wereldwijd samenwerken Van 29 oktober tot 4 november wordt de International Water Week Amsterdam (IWW) gehouden, een evenement voor waterprofessionals en industrieleiders. Tijdens die week gaat het om het delen van kennis over innovatieve oplossingen die leiden tot een verbetering van de technologie, verhoging van de kwaliteit en het watermanagement. Zowel bedrijven, non-profitorganisaties, overheidsorganen als wetenschappers delen tijdens de International Water Week praktische oplossingen voor wereldwijde vraagstukken waarbij water een rol speelt.
Hitte en droogte als waarschuwing
N
ederland beleeft een heerlijk voorjaar. Helaas geen Elfstedentocht in de koude maanden januari, februari en maart maar wel een paar uitgelezen, zonnige schaatsweekends. April ‘deed wat ie wil’ met een zonnige Koninginnedag en in mei een minstens even zomerse Bevrijdingsdag. Zelden heeft Amsterdam een mooier grachtenconcert bij zijn Magere Brug beleefd. Inmiddels barstten kranten en tv-zenders los met een spervuur aan vragen over dreigende droogtes. Of er wel voldoende water was om in alle behoeftes - van boeren tot consumenten - te voorzien. Eenzelfde soort vragen werd onlangs ook gesteld tijdens een excursie door Nederland met bezoekers uit diverse Afrikaanse en Aziatische landen. Allereerst verbazing dat er al over droogte gerept werd terwijl het gras hier nog groen was (in Afrika veelal geel). Maar bovenal bewondering over de ruim aangelegde watervoorraden in meren (IJsselmeer, Panheel), kunstmatige bassins (Biesbosch) en duinen (Den Haag en Haarlem). Met name de daarbij in gebruik zijnde infiltraties en de detectiemethodes trokken veel aandacht.
Gerard Rundberg
Eén van de congressen gaat over Water Operators’ Partnerships (WOP’s). Bij een WOP wordt de expertise van bijvoorbeeld Nederlandse waterbedrijven ingezet om elders in de wereld lokale waterbedrijven te ondersteunen in hun bedrijfsprocessen. Hierdoor verbeteren de waterlevering en -kwaliteit structureel en kunnen meer mensen toegang krijgen tot veilig drinkwater. Nauw hierbij betrokken is Gerard Rundberg, als directeur Wereld Waternet sinds de oprichting lid van het Steering Committee van de UN Global Water Operator’s Partnerships (GWOPA). “Deze bevordert en faciliteert samenwerkingsverbanden tussen waterbedrijven in het Noorden met die in het Zuiden. Via Wereld Waternet is Nederland in GWOPA vertegenwoordigd. Nederland wordt in dit verband als gidsland gezien.” “De wereld zou er een stuk beter uitzien als alle waterbedrijven in rijke landen een WOP zouden onderhouden met één of meer collega’s in armere landen”, zegt Rundberg. “Daartoe is politieke en wettelijke ruimte voor publieke waterbedrijven nodig. WOP’s zouden een voorwaarde moeten zijn voor financieringsinstellingen: er is dan meer garantie dat de investeringen kosteneffectief, duurzaam en efficiënt worden gedaan.” De positieve effecten van WOP’s zijn divers, meent Rundberg: “Waterbedrijven in arme landen krijgen hulp van een ervaren en onafhankelijke collega uit het rijke noorden om duurzame keuzes te maken en om mensen op te leiden. Bovendien bereik je in dergelijke samenwerkingsverbanden veel meer bewustwording op institutioneel en zelfs politiek niveau, waardoor de waterbedrijven kostendekkend (en met meer gekwalificeerd personeel) kunnen opereren, zodat ook de armen in het concessiegebied van goed drinkwater en adequate riolering worden voorzien.” De rol van de publieke waterbedrijven, het belang ervan voor de armoedebestrijding, het bereiken van de millenniumdoelen in de wereld en de economische spin-off zijn zichtbare voordelen van een WOP, zegt Rundberg. “Maar ik wil ook het belang ervan voor de eigen waterorganisaties benadrukken. Onze branche vergrijst. Het wordt een grote uitdaging om jongeren te interesseren voor een baan bij de publieke waterbedrijven. Als de waterbedrijven hun kennis delen met collega’s in de armere landen, dragen zij bij aan armoedebestrijding door een goede watervoorziening én maken ze de functies in deze sector aantrekkelijker voor jongeren. Waternet ervaart nu al dat juist jongeren solliciteren omdat medewerkers via Wereld Waternet bij die internationale activiteiten betrokken kunnen worden.”
Met die oplopende temperaturen zijn wij in de waterwereld natuurlijk nog niet klaar. Het steeds warmere zeewater zal in de late zomer ongetwijfeld problemen opleveren. De dijkgraven Buma en Geluk in het westen van het land kunnen hun borst alvast maar beter nat maken en hun noodpompen en slangen bij de Nieuwe Waterweg in gereedheid brengen. Ik ben geen meteoroloog als Peter Timofeeff, maar herken in dit voorjaar veel karakteristieken van de warmere jaren van het laatste decennium: stuk voor stuk eindigend in (dreiging van) veel wateroverlast in het Westland. Zet de klimaatverandering dus echt door? Ik aarzel, het is zo’n beladen begrip geworden. Ontkennen doe ik het echter zeker niet. Duidelijk is dat early warning-systemen (EWS) voor wateroverlast niet louter op pijlers als regen, sneeuw en waterstijging gebaseerd kunnen worden. Het kan verkeren: hitte en droogte als supervroeg EWS-signaal. Voor die Afrikanen overigens - zo bleek - geen verrassing. Theo Schmitz (Vewin)
Meer informatie over deze conferenties en de overige activiteiten en congressen die tijdens de IWW worden gehouden, is te vinden op de nieuwe website www.internationalwaterweek.com.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 17
17
16-05-11 16:41
waternetwerken watercolumn Hoe zeker ben
je dat je als bedrijf altijd kunt leveren? organisaties hebben het onderwerp ver.nieuws_column Overheden en bedrijven in de (drink)waterkop verstoringsanalyse met daarin een
sector worden steeds vaker gedwongen mogelijke risico’s in hun bedrijfsvoering te er.nieuws_column plat initiaal identificeren, maatregelen daartegen op te stellen en te verantwoorden wat is gedaan om risico’s te verkleinen. Aanleiding voor deze ontwikkeling is onder andere nieuwe ver.nieuws_column plat wetgeving en de toepassing van assetmanagement. Op 26 auteur mei is er een bijeenkomst ver.nieuws_column die specifiek gaat over leveringszekerheid en risicomanagement.
V
De bijeenkomst is georganiseerd door de themagroep Watervoorziening. Aanleiding vormt de Drinkwaterwet die hoogstwaarschijnlijk deze zomer in werking treedt en de aandacht voor assetmanagement in de watersector. Hierbij wordt gekeken naar prestaties, risico’s en kosten om de investeringen in kapitaalgoederen te optimaliseren. De leveringszekerheidstoets van Vewin fungeerde lang als norm voor het omgaan met calamiteiten in de drinkwatersector. Maar nu eist de Drinkwaterwet dat drinkwaterbedrijven leveringsplannen maken en een
Cursussen Stichting Wateropleidingen wil de volgende drie cursussen onder de aandacht brengen.
Bemonsteren van het aquatisch ecosysteem Om ervoor te zorgen dat bemonstering en analyse van het aquatisch ecosysteem op een eenduidige manier wordt uitgevoerd, is het handboek Hydrobiologie ontwikkeld. De cursus laat zien hoe de voorschriften zijn opgebouwd. U oefent in het veld met het nemen van monsters. Deelnemers moeten over het Handboek Hydrobiologie van STOWA beschikken. De cursus is bedoeld voor veldmedewerkers, analisten en ecologische en hydrobiologische medewerkers. De cursusdata zijn 7 en 21 juni (hele lesdagen) en 21 september (middag). De cursus wordt gegeven in Culemborg. De kosten bedragen 975 euro. Voor meer informatie: (030) 606 94 00.
opsomming van eventuele bedreigingen en benodigde maatregelen.
“De drinkwatersector had natuurlijk al eerder gekeken naar mogelijke risico’s voor de leveringszekerheid en wat daartegen te doen, maar nu moet er meer systematisch gekeken worden naar bedreigingen en de kans dat deze zich voordoen. Ook is het risicodenken meer op de agenda geplaatst door assetmanagement,” zegt Rob Visser, voorzitter van de themagroep Watervoorziening. “Dit onderwerp speelt niet alleen in de drinkwatersector, maar ook bij waterschappen en gemeenten die een bepaalde leveringszekerheid hebben, bijvoorbeeld droge voeten en een goede werking van de riolering. We kijken op de bijeenkomst daarom niet alleen naar ontwikkelingen binnen de drinkwatersector, maar ook naar hoe andere sectoren met dit vraagstuk omgaan.” Daarom zijn er op 26 mei ook presentaties van de Gasunie, TenneT en ProRail. Deze
Reiniging en desinfectie van leidingwaterinstallaties
leveringszekerheid een stevige plek gegeven in de bedrijfsvoering. “Het is duidelijk dat de watersector in brede zin hiervan kan leren. Hoe ga je om met leveringszekerheid? Hoe kwantificeer je dat? Welke prestaties moet ik leveren? Hoe verenig je wetgeving en assetmanagement? Het is niet alleen een technisch vraagstuk; het heeft ook te maken met procedures en met de beschikbaarheid van vakbekwame mensen.” In het algemeen presteert de drinkwatersector goed qua leveringszekerheid, maar het kan natuurlijk altijd beter. De vraag is hoe effectief de maatregelen zijn die de sector tot nu toe heeft genomen. Op de bijeenkomst wordt daarom ook gekeken naar verstoringen die de afgelopen tien jaar optraden bij drinkwaterbedrijven en hoe zij daarmee omgingen. Verstoringen zijn bijvoorbeeld grote leidinglekken, schade door een aannemer, stroomstoringen, schakelfouten en werkzaamheden aan een pompstation.
Wereldwijd werken
Het reinigen en desinfecteren van leidingwaterinstallaties wordt toegepast bij besmetting van de leidingwaterinstallatie met Legionella. Daartoe zijn Waterwerkbladen opgesteld. In deze cursus worden deze behandeld. U leert hoe u zorg kunt dragen voor een goede reiniging en desinfectie van uw leidingwaterinstallatie. De cursus, die plaatsvindt in Utrecht, is bestemd voor installateurs, eigenaren en beheerders van collectieve leidingwaterinstallaties. De deelnamekosten voor de cursus, die op 14 juni gegeven wordt, bedragen 675 euro.
In samenwerking met het Tropeninstituut in Amsterdam verzorgt Wateropleidingen dit jaar de cursus Wereldwijd werken. Het programma maakt medewerkers die projecten in het buitenland uitvoeren, bewust van de cultuuraspecten bij het samenwerken. De cursisten krijgen inzicht in de Nederlandse cultuur, doen kennis op van cultuurkenmerken en de omgang daarmee in Europa, Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan praktijkervaringen van mensen uit de watersector in het buitenland. De cursusdata zijn 1 en 15 juni.
Voor meer informatie: Daniëlle Thomas (030) 606 94 02.
Voor meer informatie: Daniëlle Langendijk 06 12 16 03 50.
De nieuwe brochure van Wateropleidingen voor het cursusjaar 2011/2012 is uit. Daarin staan bekende cursustitels op het gebied van drinkwater, riolering en stedelijk water, waterzuivering, waterbeheer, waterveiligheid, vergunningen en handhaving, beheer en onderhoud, didactiek en communicatie en internationale zaken, maar ook nieuwe cursussen. Alle cursussen kunnen als maatwerk uitgevoerd worden. Ook verricht Wateropleidingen de didactische en logistieke begeleiding van bedrijfsopleidingen of projecten in het buitenland. Voor meer informatie: (030) 606 94 00.
18
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 18
16-05-11 16:41
waternetwerken DWSI agendeert de water-voedsel-energienexus Dutch Water Sector Intelligence (DWSI) is weer begonnen met haar jaarlijkse denktanksessies. Strategen van organisaties uit de watersector buigen zich in deze sessies over de belangrijkste trends en ontwikkelingen, gaan na wat daarvan de impact is op de watersector en bepalen hoe daarop in te spelen. In de denktanksessie van 5 april jl. agendeerde DWSI het thema de water-voedsel-energienexus. De denktank behandelde daarin de vraag hoe de stad van 2040 wordt voorzien van water, voedsel en energie: nog altijd door drie grotendeels los van elkaar opererende sectoren of zijn de sectorgrenzen dan zo vervaagd dat de stad op integrale wijze deze drie basisvoorzieningen krijgt geleverd? De sessie werd ingeleid door gastspreker Carolyn Steel, auteur van het goed verkopende boek ‘The Hungry City: how food shapes our lives’. Zij liet zien hoe voedsel lange tijd nauw verweven was met de culturele, politieke en fysieke vorming van de stad en haar inwoners. Voedsel vormde letterlijk en figuurlijk het middelpunt van het bestaan in een stad. Die verwevenheid is er nu nog steeds, maar het is een volledig impliciete geworden, stelt Steel. Een aantal mensen in grote steden weet niet meer waar het eten vandaan komt of hoe het gemaakt wordt. Het maakt hen blind voor de grote consequenties van ons huidige, mondiale voedselsysteem, zoals het feit dat de landbouw 70 procent van de mondiale zoetwatervoorziening nodig heeft. Concepten als de watervoetafdruk slaan de brug tussen water, voedsel en energie. De watervoetafdruk maakt ons bewust van de ‘virtuele’ import van water, door de import van voedsel uit al dan niet waterschaarse gebieden. Dergelijke concepten zijn ook de watersector steeds minder vreemd. Het denken in keten of cycli, zo gaf de denktank aan, wint aan belang in de watersector. Verder wees de denktank op veel nuttige kennis die al in de watersector aanwezig is. Die kan worden ingezet voor een duurzamere voedsel- en energieproductie: koude-warmteopslag, het terugwinnen van nutriënten uit afvalwater en het creatief inzetten van omzettingstechnieken. Om daaraan nadere invulling te geven, is het vormen van coalities, ook minder voor de hand liggende, vereist. De denktank kwam voorts met het idee van een vernieuwde vorm van beprijzing. Eén die een integraal kostenplaatje van voedsel, water en energie mogelijk maakt en die beter rekening houdt met ‘virtuele’ kosten. De zogeheten sociale media kunnen ook hier worden ingezet om een duurzame omgang met water, voedsel en energie te stimuleren. Deze voorstellen sluiten aan bij wat Steel beoogt: een herbezinning op onze omgang met water, voedsel en energie. Het komt boven alles neer op visie en het maken van normatieve keuzes, aldus Steel. Veranderen we bijvoorbeeld ons eetgedrag of houden we intensief koeien en andere dieren in flatgebouwen? Nieuwe netwerken op stedelijk niveau en tussen steden en het achterland kunnen helpen een omgeving te creëren waarin deze fundamentele vragen worden behandeld en verandering wordt ingezet. Veel relaties zijn impliciet al aanwezig. Zo ook de samenhang tussen water, voedsel en energie, zo leidde Steel af uit de sessie. Het is nu zaak ook deze nexus de juiste richting in te sturen. Neemt de watersector het initiatief? DWSI is het platform voor gezamenlijke horizonscanning voor en door de gehele watersector. De overige twee denktanksessies die DWSI dit jaar houdt, zijn op 21 juni en 11 oktober. Voor meer informatie: www.dwsi.nl.
Waterpeil
watercolumn
In elke editie van H2O bekijkt
Waternetwerk de waterbranche vanuit ver.nieuws_column kop
een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselend het er.nieuws_column platwaterpeil initiaal aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat
V
ver.nieuws_column auteur
Jong blijven
M
et mijn 25 jaar en nog geen jaar ervaring in de waterbranche - ik werk sinds september vorig jaar bij Vitens - mag ik mij zonder vrees de jongere generatie noemen. Een generatie waar, zo hoor ik steeds weer, de waterbranche een grote behoefte aan heeft. Maar het spreekt voor zich dat die jongere generatie anders tegen de wereld aankijkt dan de oudere, er andere ideeën op nahoudt en op een andere manier problemen aanpakt. Neem het nieuwe werken. Niet langer verwacht je een vast bureau met computer en telefoon op een vaste plek in een gebouw, met het koffieapparaat en om half tien rookpauze. Nee, de jongere generatie groeit op met de gedachte dat het er niet om gaat hoe of waar je je werk uitvoert, als je het werk maar gedaan krijgt - en goed. Zo maak je je eigen leven, zowel privé als op je werk. Ikzelf ben met deze manier van werken opgegroeid, omdat Vitens er bewust voor heeft gekozen om zijn mensen steeds minder in een vast stramien van plaats en tijd te passen maar ze eigen verantwoordelijkheid te geven om hun klussen te klaren. Natuurlijk is dat iets dat moet groeien, want veel mensen zijn nu eenmaal aan de rust en orde van dat systeem gewend. Evolutie dus, geen revolutie. We noemen dat intern ‘sociale innovatie’. Vanuit dat perspectief organiseer ik een bijeenkomst van jongerennetwerk ‘Spraakwater’ over het nieuwe werken. Die vindt plaats op 9 juni. Dan gaan we kennis en ervaringen delen. Want het is ook weer niet zo dat dit voor jongeren altijd gesneden koek is of zal zijn. Ook wij moeten blijven leren, ons vernieuwen. Zoals een collega onlangs tegen me zei: over vijf jaar is er alweer een nieuwe jonge generatie. En bepaalt die de toekomst. Minke Buizer
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 19
19
16-05-11 16:41
waternetwerken watercolumn Water en sediment:
ook weten wat je nog niet weet ver.nieuws_column Op woensdag 25 mei vindt in het Waterkop meer in bestaande beekdalen die vaak een met de effecten van waterberging op
schapshuis in Amersfoort de bijeenkomst ‘Water en sediment bij waterberging: er.nieuws_column plat initiaal kennislacunes tussen wetenschap en waterschapspraktijk’ plaats. KNW heeft deze geïnitieerd om de aansluiting tussen wetenschap en waterschapspraktijk te ver.nieuws_column plat verbeteren. De deelnemers wordt na enkele korte inleidingen gevraagd ver.nieuws_column auteur om gezamenlijk kennislacunes te benoemen.
V
“De waterschappen staan voor de opgave om stedelijke gebieden te beschermen tegen wateroverlast vanuit het regionale watersysteem. Veelal worden daarvoor (grotere) waterbergingsgebieden gerealiseerd, onder
natuurfunctie hebben of nog in agrarisch gebruik zijn. De bergingslocaties zijn bedoeld om tijdens extreem hoge (winter)afvoeren het teveel aan water tijdelijk te parkeren. Het is dan van groot belang om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van waterberging. Waterschappen lopen daar in hun gebiedsprojecten tegen aan. De eerste resultaten van wetenschappelijk onderzoek bieden dan niet altijd voldoende houvast,” aldus Marcel Clewits namens KNW.
Eén van de sprekers is Martijn Antheunisse, adviseur ecologie bij Waterschap De Dommel. Als ecoloog houdt hij zich onder andere bezig
bestaande en toekomstige natuurwaarden. Dat blijkt nog veel vragen op te roepen. “Er is al redelijk wat kennis beschikbaar over de effecten van waterkwaliteit, maar de extreme omstandigheden tijdens de inzet van waterbergingslocaties roepen nog vragen op. Denk bijvoorbeeld aan bodemmateriaal dat bovenstrooms wordt meegenomen en mogelijk in de bergingsgebieden sedimenteert. Wat is daarvan het resultaat? Hoe verhoudt dat zich tot de natuurlijke aanvoer in het ecosysteem? Het is kennis waar we erg om zitten te springen. Oftewel: er zijn nog kennislacunes en die willen we gezamenlijk in beeld krijgen.”
Stedelijke wateropgave vereist andere aanpak Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk en STOWA verzorgen op 31 mei de bijeenkomst ‘Hoe waarderen we nieuwe watervormen in de bestaande stad?’ Centraal staat de vraag hoe waterbeheerders in bestaand stedelijk gebied omgaan met de wateropgave als gevolg van klimaatverandering en verstedelijking. De wateropgave in stedelijk gebied vergt steeds meer van waterbeheerders om wateroverlast en dergelijke te voorkomen. Ook de maatschappelijke acceptatie van wateroverlast kent zijn grenzen. Zag het er aanvankelijk nog naar uit dat de nieuwe wateropgave neerkwam op het realiseren van waterberging in de stad, nu is duidelijk dat je er daarmee niet bent. “Er zijn tal van andere zaken die daarbij van belang zijn, zoals de waterhuis-
houding in de stad, effecten van alternatieve maatregelen, beheer en onderhoud, taakverdeling en juridische duidelijkheid.” Dit zegt Kees Broks namens STOWA. Volgens hem is het duidelijk dat de traditionele vorm van waterbeheer niet toereikend is voor de komende wateropgave in de stad. “Maar hoe het dan wel precies moet, is nog niet uitgekristalliseerd. Er wordt op vele plekken verschillend mee omgegaan. Daarom houden we deze bijeenkomst waar knelpunten, ideeën, kennis en ervaringen kunnen worden uitgewisseld. Ook bij waterbeheerders intern wordt de stedelijke wateropgave op diverse niveaus soms verschillend ervaren. Het is goed wanneer dat aan de oppervlakte komt.”
Broks wijst erop dat het onderwerp raakvlakken heeft met onder meer techniek, ruimtelijke ordening, organisatie en burgerparticipatie. Daarom zijn er ook meerdere partijen bij betrokken. “Ik denk dat het voor een goede oplossing noodzakelijk is dat er structurele afstemming komt tussen bijvoorbeeld riolering en oppervlaktewater en tussen riolering en openbare ruimte. Ook andere vormen van financiering moeten in ogenschouw genomen worden en de vraag wie bepaalde voorzieningen op welke wijze gaat beheren.” “We willen op 31 mei het onderwerp praktijkgericht aanpakken om zoveel mogelijk van elkaars ervaringen te kunnen leren.”
Wateroverlast in een gemeente.
20
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 20
16-05-11 16:41
waternetwerken DRIJFVEER “Ik zou graag meer vrouwen tegenkomen” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Grietje Zeeman (59), universitair hoofddocent Milieutechnologie aan de Wageningen Universiteit. Ze is al 30 jaar lid van wat nu KNW heet.
Agenda Watercolumn Op 25 mei vindt in het Waterschapshuiskop in ver.nieuws_column
Amersfoort de bijeenkomst ‘Water en sediment bij waterberging: kennislacunes tussen er.nieuws_column plat initiaal wetenschap en waterschapspraktijk’ plaats.
V
Op 26 mei staat de bijeenkomst ‘Leveringszekerheid en risicomanagement’ in Soest op ver.nieuws_column plat het programma. Deze bijeenkomst is onder andere bedoeld voor managers ver.nieuws_column auteur en medewerkers van drinkwaterbedrijven en waterschappen. Op 26 mei houdt de sectie Overijssel de landelijke sectiedag op de Universiteit Twente te Enschede, met als thema samenwerking met gemeenten en energie en duurzaamheid. Op 31 mei vindt in Hilversum een bijeenkomst plaats met de titel ‘Hoe waarderen we nieuwe watervormen in de bestaande stad?’. Van 6 tot 10 juni vindt het achtste Leading Edge Technology-congres plaats, georganiseerd door Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN en Waternet in samenwerking met IWA. Het congres wordt bezocht door internationale technologen en onderzoekers, die de laatste stand van zaken op het gebied van technologie en ontwikkelingen met elkaar bespreken. Het is de tweede maal sinds het ontstaan dat het LET-congres in Nederland zal plaatsvinden. Voor meer informatie over het programma en aanmelden: www.waternetwerk.nl.
Grietje Zeeman
“Ik ben al sinds het begin van de jaren '80 lid van de vereniging en het bevalt nog altijd uitstekend. De informele contacten, de informatievoorziening en de discussies op themadagen - het zijn belangrijke aspecten. Ik zou niet weten wat er beter kan bij KNW, behalve dan dat ik het op prijs zou stellen als ik wat meer vrouwen zou zien bij de bijeenkomsten.” “Ik werk alweer een tijdje in deze sector. Als hoofddocent Milieutechnologie aan de universiteit van Wageningen begeleid ik onder meer PhD-onderzoekers. Een belangrijk onderzoeksveld waarin ik momenteel zeven studenten begeleid, is ‘nieuwe sanitatie’: de scheiding van huishoudelijke afval(water)stromen aan de bron. Het doel is energieproductie uit dat afvalwater, nutriëntenterugwinning voor bijvoorbeeld meststof in de landbouw en waterhergebruik als bijvoorbeeld irrigatiewater (in droge gebieden), infiltratie of uiteindelijk in het huishouden. Het concept is sinds 2006 toegepast in Sneek voor 32 huizen wordt nu in Wageningen en Venlo op een grotere schaal toegepast.” “Het is een inspirerende baan. Ik krijg namelijk de mogelijkheid om vernieuwend bezig te zijn. Ik vind het ook prettig dat ik mag werken in een internationale groep met mensen uit zeer diverse landen. De watersector boeit me eindeloos. Water is overal in de wereld belangrijk, in vele landen nog veel belangrijker dan in Nederland. Er zijn nog zulke grote stappen te zetten in de duurzame behandeling van water. In ontwikkelingslanden is het de grootste uitdaging om te zorgen dat iedereen toegang tot sanitaire voorzieningen krijgt en dat die voldoen aan duurzaamheidseisen. Daarmee kunnen ze direct een stap verder komen dan de geïndustrialiseerde wereld. Dat is nog een hele uitdaging.” “Of ik privé ook iets met water heb? Jazeker. Ik heet Zeeman en mijn vader was een zeeman. Ik ben opgegroeid met de zee en de zee is nog steeds een plek waar ik me thuis voel, zeker als het flink waait. Maar voorlopig blijf ik vooral professioneel bezig met water. Ik hoop te bereiken dat in alle gevallen waar nieuwbouw plaatsvindt, riolen moeten worden vervangen of de waterzuivering wordt uitgebreid of vernieuwd, ‘nieuwe sanitatie’ als een alternatief scenario wordt meegenomen in de beslissingen. Door middel van onderzoek zullen we laten zien dat het concept verder kan worden verbeterd en producten (water en meststoffen) veilig kunnen worden toegepast.”
Op 9 juni is in het Waterschapshuis in Amersfoort een bijeenkomst met de titel ‘Regionale processen en samenwerking’. Tijdens deze themamiddag wordt op een nieuwe wijze naar de mens en samenwerking gekeken. De organisatie probeert te ontdekken waarom sommige vormen van samenwerking succesvol zijn en andere niet. Welke ingrediënten zijn noodzakelijk voor een succesvolle samenwerking? En wat kan men zelf doen om de samenwerking te laten slagen?
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 21
21
16-05-11 16:41
H2O Gieterstopper
26-03-2004
10:56
Pagina 1
Maatwerk met visie -inventarisatie en onderzoek -visie- en planvorming -inrichtings- en beheerplannen -monitoring en evaluatie -toetsing aan natuurwetgeving
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
gecertificeerd ISO 9001, lid NL ingenieurs, lid Netwerk Groene Bureaus
010 - 4274180
Duurzaam beheer van grondwater Schlumberger is één van s’werelds grootste dienstverleners voor de olie- en gasindustrie. In de watersector opereren wij onder de naam Schlumberger Water Services (SWS). SWS biedt een compleet scala aan technologie en advies op het gebied van grondwater management. Deze geintegreerde oplossingen hebben we succesvol toegepast in de volgende werkvelden: • Interpretatie van de ondergrond (seismiek, geofysische logging) • Exploratie en optimalisatie grondwateronttrekkingen • Ondergrondse opslag van water (Aquifer Storage & Recovery) • Monitoring grondwaterkwantiteit en -kwaliteit • Data management www.swstechnology.com
1101170_H2O nr 10 2011.indd 22
• Grondwatermodelstudies
16-05-11 16:41
platform
Siebe Bosch, Hydroconsult Jan Gooijer, Waterschap Noorderzijlvest
uitbreidingen op de nieuwe neerslagstatistiek Toen STOWA in 2004 haar rapport ‘Statistiek van extreme neerslag in Nederland’1) uitbracht, werd het ogenblikkelijk door waterschappen en adviesbureaus omarmd voor gebruik in hoogwaterstudies en voor de toetsing van watersystemen aan de normen van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Maar zoals zo vaak het geval is met nieuwe kennis, ontstond al snel een behoefte aan uitbreidingen en verfijningen. In dit artikel bespreken we een verfijning van deze nieuwe neerslagstatistiek: het aanbrengen van een onderscheid tussen de zomer- en winterkansverdeling over de zeven neerslagpatronen.
D
e waterschappen gaan in 2012 hun watersystemen weer toetsen aan de NBW-normen voor wateroverlast. De gebruikte neerslagstatistiek kan gevolgen hebben voor de maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te brengen. Om ons optimaal voor te bereiden, hebben we een begin gemaakt met het verfijnen van de bestaande neerslagstatistiek. Eigenlijk is het iets wat iedere waterbeheerder al weet: de kans op een grote neerslagpiek is in de zomer groter dan in de winter. De kans op een langdurige, vlakke neerslaggebeurtenis is juist groter in de winter. Dit verschil is echter niet eerder uitgewerkt in de nieuwe neerslagstatistiek. Het ligt voor de hand dat dit verschil tussen neerslagpatronen in de zomer en in de winter, eenmaal aangebracht in hoogwaterstudies, invloed zal hebben op berekende overschrijdingswaterstanden.
Ontwerpbuien
STOWA onderscheidt in haar publicatie uit 2004 de volgende zeven typen neerslagpatronen: hoog (een enkele hoge piek), middelhoog (een enkele, iets lagere piek), middellaag (een enkele, nog iets lagere piek), laag (een enkele lage piek), kort (twee pieken, kort op elkaar), lang (twee pieken, lang na elkaar) en uniform (geen piek). Deze neerslagpatronen zijn zo ontworpen dat ze gezamenlijk het gehele kansveld aan mogelijke neerslagpatronen vertegenwoordigen. Het ontwerp is gebaseerd op de aanname dat iedere bui twee pieken, één piek of geen enkele piek bevat. De vorm en classificatieparameters zijn vervolgens zodanig gekozen dat ieder type een vrijwel even grote kans op vóórkomen heeft.
Afb. 1. De zeven neerslagpatronen die STOWA onderscheidt, hier afgebeeld voor de neerslagduur van 24 uur. Tabel 1: De kansverdeling over de zeven ontworpen neerslagpatronen1).
patroontype
24 uur
48 uur
96 uur
192 uur
216 uur
uniform
0,12
0,09
0,10
0,14
0,14
laag
0,16
0,15
0,15
0,14
0,14
middellaag
0,16
0,15
0,15
0,14
0,14
middelhoog
0,16
0,15
0,15
0,14
0,14
hoog
0,16
0,15
0,15
0,14
0,14
kort
0,13
0,19
0,18
0,18
0,18
lang
0,11
0,12
0,13
0,12
0,13
totale kans
1,00
1,00
1,01
1,00
1,00
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 23
23
16-05-11 16:41
Voor vijf neerslagduren is in 2004 de jaarrond-kansverdeling over deze neerslagpatronen vervaardigd en gepubliceerd. Tabel 1 presenteert die kansverdelingen. In deze tabel wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen het zomer- en winterhalfjaar. Hoewel zomerbuien over het algemeen een feller karakter hebben, vallen ze meestal op een relatief drogere ondergrond. Veel van de zomerneerslag komt daarom niet tot afstroming en draagt niet bij aan het stijgen van waterstanden. Veel buien van het type ‘hoog’ hebben naar verwachting dus niet zo’n grote invloed op maatgevende waterstanden. We veronderstellen daarom dat het maken van onderscheid tussen zomer- en winterbuien in de neerslagstatistiek zal leiden tot lagere overschrijdingswaterstanden. Om dit onderscheid te kunnen aanbrengen, moest allereerst de oorspronkelijke classificatie uit 2004 worden gereproduceerd. Daartoe hebben we de gehele neerslagreeks met uursommen van KNMIstation De Bilt voor de periode van 1906 t/m 2003 opnieuw nabewerkt en geclassificeerd. Hierbij is zo veel mogelijk de oorspronkelijke werkwijze uit 2004 gevolgd: • Uit de 98 jaren aan uursommen werden voor alle vijf de neerslagduren de duizend zwaarste neerslaggebeurtenissen geëxtraheerd; • Voor iedere neerslaggebeurtenis werd met een wandelend venster bepaald of die twee pieken, één piek of geen piek bevatte; • Op basis van de neerslagvolumes uit het wandelende venster werd uiteindelijk bepaald tot welk type iedere bui behoorde. Hoewel de oorspronkelijke werkwijze vrij uitgebreid is beschreven, konden we het resultaat daarvan wel benaderen maar niet exact reproduceren. Om die reden hebben we zelfstandig parameterinstellingen bepaald waarmee de kansverdelingen uit 2004 wel exact worden gereproduceerd. Het gaat te ver om in dit artikel de gehele classificatiemethode uiteen te zetten. De werkwijze inclusief broncode kan worden teruggevonden op internet2). Met de eigenhandig bepaalde parameterinstellingen zijn we erin geslaagd de oorspronkelijke kansverdeling uit tabel 1 in zijn geheel, dus tot op twee decimalen achter de komma, te reproduceren. Bovendien worden de ontwerpbuien zelf ook met de classificatiemethode tot de juiste categorie gerekend. Dit resultaat gaf voldoende vertrouwen om de volgende stap te zetten: het aanbrengen van een onderverdeling naar een zomeren winterkansverdeling. In tabellen 2 en 3 presenteren we het resultaat.
patroontype
24 uur
48 uur
96 uur
192 uur
216 uur
uniform
0,08
0,07
0,07
0,10
0,09
laag
0,12
0,12
0,13
0,13
0,13
middellaag
0,14
0,15
0,11
0,12
0,12
middelhoog
0,18
0,17
0,16
0,16
0,17
hoog
0,25
0,21
0,23
0,18
0,17
kort
0,14
0,18
0,16
0,18
0,20
lang
0,10
0,11
0,15
0,12
0,12
totale kans
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
Tabel 2: Zomerse kansverdeling over de zeven neerslagpatronen van STOWA.
patroontype uniform
24 uur
48 uur
96 uur
192 uur
216 uur
0,16
0,11
0,11
0,17
0,18
laag
0,19
0,18
0,17
0,14
0,15
middellaag
0,18
0,16
0,18
0,16
0,16
middelhoog
0,15
0,13
0,14
0,12
0,12
hoog
0,08
0,10
0,09
0,11
0,11
kort
0,12
0,20
0,20
0,18
0,17
lang
0,12
0,13
0,12
0,12
0,12
totale kans
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
Tabel 3: Winterse kansverdeling over de zeven neerslagpatronen van STOWA.
winter een kans van slechts 0,08 heeft. Type ‘laag’ bij een duur van 24 uur heeft aan de andere kant in de zomer een kans van 0,12 en in de winter een kans van 0,19. Hoewel voor type ‘hoog’ de verschillen tussen zomer en winter redelijk groot blijven voor grotere neerslagduren, nemen de verschillen in het algemeen wel af met de lengte van de maatgevende duur.
Gebiedsstudie: de Noordpolder
Om het effect van de bovenstaande resultaten aan de praktijk van NBW-analyses te toetsen, hebben we de Stochastentool van Hydroconsult3) uitgebreid met de
gevonden kansverdelingen voor neerslagpatronen. Vervolgens hebben we met zowel de oorspronkelijke jaarrond-kansverdeling als met de verfijnde versie een volledige stochastenanalyse uitgevoerd. Het studiegebied voor deze praktijktest is het gebied de Noordpolder in het beheergebied van Waterschap Noorderzijlvest. De Noordpolder is een zeekleipolder aan de Waddenzee waarin vooral agrarische activiteiten plaatsvinden. Als maatgevende neerslagduur is de oorspronkelijke 96 uur aangehouden. Elke stochastenanalyse omvatte in totaal 392 berekeningen met SOBEK: 14 klassen van neerslagvolumes x zeven neerslagpatronen
Afb. 2: Kansverdelingen over de zeven neerslagpatronen voor de tijdvensters jaarrond, winterhalfjaar en zomerhalfjaar.
Om deze resultaten inzichtelijk te maken volgt in afbeelding 2 een diagram met alle resultaten uit tabellen 1, 2 en 3. De resultaten bevestigen het algemene beeld, namelijk dat buien met een hevige piek ‘s zomers vaker voorkomen dan in de winter. Zo heeft dat neerslagpatroon van het type ‘hoog’ en een duur van 24 uur in de zomer een kans van 0,25, terwijl dat in de
24
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 24
16-05-11 16:41
platform
De Noordpolder, gezien vanaf het gemaal aan de waddendijk.
x twee seizoenen x twee initiële grondwaterklassen. Merk op dat we voor de zomer en de winter elk twee unieke klassen voor de initiële grondwaterstand hebben gebruikt. In afbeelding 3 presenteren we voor de T=100 overschrijdingswaterstand het verschil (in cm) tussen de analyse met en de analyse zonder onderscheid naar zomerse- en winterse neerslagpatronen. De resultaten bevestigen de hypothese, namelijk dat het aanbrengen van dit onderscheid leidt tot lagere overschrijdingswaterstanden. Het aanbrengen van het genoemde onderscheid resulteert in de Noordpolder in dalingen van de T=100 overschrijdingswaterstanden met waarden tussen 0 en 3,9 cm. Voor de T=10 overschrijdingswaterstanden gelden vergelijkbare dalingen: tussen 0 en 3,4 cm. In absolute zin lijkt dit niet veel, maar in verhouding tot de peilstijgingen gaat het toch om veranderingen tot circa 15 procent. Om meer inzicht te krijgen in het hoe en waarom achter deze verlaagde overschrijdingswaterstanden, kijken we in detail naar de afwateringseenheid met de grootste daling: GFE1255. De overschrijdingsgrafiek bestaat uit 392 maximum waterstanden. Aan ieder punt in de grafiek ligt een volledige SOBEK-berekening ten grondslag, met een bepaalde initiële grondwaterstand, neerslagvolume en neerslagpatroon. Door deze 392 maximum waterstanden te sorteren, kunnen we voor iedere waterstand de overschrijdingskans bepalen. Die is immers gelijk aan de som van de kans op alle gebeurtenissen die in de analyse een hogere waterstand opleverden.
De figuur laat twee overschrijdingsgrafieken zien: één waarin we de oorspronkelijke jaarrond-kansverdeling over de zeven neerslagpatronen hebben toegepast (blauw) en één waarin het onderscheid naar zomer en winter is doorgevoerd (oranje). Voor het vervaardigen van beide grafieken was slechts één stochastenanalyse van 392 sommen nodig, omdat de verfijning in de statistiek uitsluitend zit in het herverdelen van kansen over de zeven neerslagpatronen: de nabewerking. Beide grafieken laten dus exact dezelfde waterstanden zien, alleen met een andere kansverdeling. Als gevolg daarvan zien we dat beide grafieken in horizontale richting uit elkaar gaan lopen en op het
einde weer bij elkaar komen. Dit laatste toont aan dat de totale kansdichtheid voor beide methodes gelijk is. In de detailuitsnede wordt duidelijk wat er precies gebeurt. Bij de waterstand die volgt uit een zomerbui van het type ‘laag’, liggen de herhalingstijden nog niet zo heel ver uit elkaar, maar de daarop volgende waterstand uit een zomerbui van het type ‘hoog’, drijft de herhalingstijden volgens beide methoden verder uit elkaar. Dit kunnen we eenvoudig verklaren met het feit dat een zomerbui van het type ‘hoog’ volgens de verfijnde kansverdeling een veel grotere kans (0,23; zie tabel 2) toegewezen krijgt dan volgens
Afb. 3: Verandering van de T=100 overschrijdingswaterstanden (in cm) als gevolg van aangebracht onderscheid tussen zomer- en winterneerslagpatronen.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 25
25
16-05-11 16:41
Afb. 4: Twee overschrijdingsgrafieken (boven) plus een detailuitsnede (beneden) voor afwateringseenheid 1255.
de oorspronkelijke jaarrond-kansverdeling (0,15; zie tabel 1). Rond de herhalingstijden waarin waterbeheerders geïnteresseerd zijn (t/m T=100), zien we dat de neerslaggebeurtenissen die met de verfijnde methode een grotere kans toegewezen krijgen, het overwicht hebben. Bij hogere waterstanden zijn het vooral de gebeurtenissen die met de verfijnde methode juist een kleinere kans toegewezen krijgen die het overwicht hebben, waardoor het verschil tussen beide grafieken weer terugloopt.
kerende vraagstuk rond de maatgevende neerslagduur en het afleiden van de volledige statistiek voor neerslagreeksen die met het digitale klimaatinstrument van het KNMI4) zijn geconverteerd. Andere belangrijke thema’s zijn: de omgang met de verschillende neerslagduren en afhankelijke stochasten zoals wind en opwaaiing. Het doel moet daarbij zijn om te begrijpen waarom een watersysteem faalt, zodat de maatregelen ook op die oorzaak kunnen worden afgestemd.
Hoe verder?
Conclusies
Deze studie toont aan dat de statistiek van extreme neerslag, hoewel al goed uitgewerkt, nog altijd voor verbetering vatbaar is voor gebruik in hoogwaterstudies. Naast alle aandacht die recentelijk is ontstaan voor het kwantificeren van onzekerheden in de wateropgave in aanloop naar de nieuwe toetsronde voor het NBW, heeft het dus zin om ook te blijven investeren in het verder verbeteren van de neerslagstatistiek. Denk bijvoorbeeld aan het regelmatig terug-
26
Wanneer onderscheid wordt aangebracht naar de zomerse en winterse kansverdeling over de zeven neerslaggebeurtenissen van STOWA, blijkt dat dit een verlagend effect heeft op de berekende overschrijdingswaterstanden. Voor de T=100 overschrijdingswaterstanden in de Groningse Noordpolder liggen deze verlagingen tussen de 0 en 3,9 cm. De effecten zijn in absolute zin niet heel groot, maar in relatieve zin wel degelijk van belang. Omdat het doorvoeren van het
zomer- en winteronderscheid per definitie een verbetering is ten opzichte van de oorspronkelijke neerslagstatistiek, kan het implementeren ervan worden gezien als een geen-spijt-maatregel voor toekomstige hoogwateranalyses. Daarnaast loont het om verder te zoeken naar mogelijke verbeterpunten alvorens de nieuwe toetsronde voor het NBW in 2012 begint. LITERATUUR 1) STOWA (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. Rapport 2004-26. 2) Modelwalhalla (2011). Macro voor classificatie van neerslagreeksen over de 7 neerslagpatronen. 3) Hydroconsult (2011). Stochastentool versie 7.3, een toepassing in Excel voor het uitvoeren van hoogwaterstudies volgens de stochastenmethode. 4) KNMI (2010). Online transformatie van neerslagreeksen naar de ‘06 klimaatscenario’s. www.climexp.knmi.nl.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 26
16-05-11 16:41
platform
Luc Bonten, Alterra Jos Vink, Deltares Anja Verschoor, CML / RIVM
ecologische risico’s van koper en zink in het oppervlaktewater Het merendeel van de Nederlandse (rijks)wateren voldoet niet aan de door de Kaderrichtlijn Water vereiste chemische en ecologische toestand1). In veel oppervlaktewateren in Nederland zijn de concentraties van de metalen koper en zink hoger dan de wettelijke normen. Tot dusver is het echter niet duidelijk in hoeverre deze normoverschrijdingen tot risico’s leiden. Ecologische risico’s van zink en koper in het oppervlaktewater kunnen nu worden geschat door recente ontwikkelingen op het gebied van Biotic Ligand-modellen (BLM). Deze kunnen de effecten van koper en zink op een groot aantal organismen inschatten en houden daarbij niet alleen rekening met de metaalconcentraties maar ook met andere factoren die de biologische beschikbaarheid bepalen, zoals pH en DOC. Uit BLM-berekeningen aan een groot aantal oppervlaktewatermonsters blijkt dat voor zink bij overschrijding van de huidige oppervlaktewaternorm inderdaad ecologische risico’s worden verwacht. Voor koper worden bij de meeste normoverschrijdingen echter geen ecologische risico’s berekend.
I
n veel oppervlaktewateren in Nederland overschrijden de concentraties van koper en zink de geldende normen. Deze normen hebben als doel om risico’s voor het water-ecosysteem te voorkómen. Voor koper en zink zijn deze normen generiek voor heel Nederland en onafhankelijk van de samenstelling en eigenschappen van het oppervlaktewater. Ecologische risico’s van koper en zink zijn echter niet alleen afhankelijk van de concentraties van koper en zink, maar ook van de verdere samenstelling van het oppervlaktewater. Hierdoor hoeft een normoverschrijding niet te betekenen dat er ook daadwerkelijke ecologische risico’s zijn. In de afgelopen jaren hebben Biotic Ligandmodellen voor metalen een sterke ontwikkeling doorgemaakt; met deze modellen is het mogelijk om effecten op aquatische organismen te voorspellen. De modellen houden, in tegenstelling tot huidige normen, rekening met chemische eigenschappen van het oppervlaktewater als zuurgraad en concentraties van andere elementen. In dit onderzoek is voor een groot aantal metingen van koper- en zinkconcentraties met Biotic Ligand-modellen berekend of ecologische risico’s optreden. Zware metalen worden in Europa gezien als probleemstoffen in oppervlaktewater. Zo zijn cadmium, lood, nikkel en kwik geselecteerd als prioritaire stoffen binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In
Nederland overschrijden vooral koper en zink regelmatig de normen voor oppervlaktewateren en zijn daarmee nationale probleemstoffen. Normoverschrijding impliceert dat er (soms kostbare) maatregelen genomen dienen te worden om onacceptabele risico’s te vermijden. De huidige normen zijn ecologische normen gebaseerd op het toetsen van opgeloste metaalconcentraties aan een generiek maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) en dus onafhankelijk van de samenstelling en eigenschappen van het oppervlaktewater. Nieuwe wetenschappelijke inzichten duiden er op dat deze wijze van toetsen niet veel zegt over daadwerkelijk optredende ecologische risico’s2),3). Biotic Ligand-modellen kunnen worden gebruikt om de biobeschikbaarheid van metalen te verdisconteren in de beoordeling, als alternatief voor totaal opgeloste concentraties. Het gebruik ervan maakt watertype-afhankelijke effectvoorspelling van metalen mogelijk. Hoewel de discussies over de nieuwe risicogrenzen voor de genoemde metalen nog niet zijn afgerond, valt te verwachten dat deze discussies zullen leiden tot een methodiek die niet alleen met een beperkte inspanning in de praktijk kan worden gebracht, maar die ook een beter beeld zal geven van daadwerkelijk optredende ecologische risico’s. Waterbeheerders pakken dit nu voortvarend op door monitoringprogramma’s voor de KRW aan te passen, mede op advies van de Werkgroep MIR5). Dit betekent wel dat Biotic
Ligand-modellen beschikbaar moeten komen voor directe toetsing van monitoringsgegevens. Op Europees niveau worden deze nieuwe inzichten momenteel verwerkt in de Europese risicobeoordelingen (onder andere REACH4)) van koper, zink en nikkel.
Wat is een Biotic Ligand-model?
In een Biotic Ligand-model wordt er vanuit gegaan dat effecten van een stof op een organisme worden bepaald door de mate van binding van die stof aan receptoren (de biotische liganden) van het organisme. Hierbij geldt dat hoe hoger het percentage receptoren dat bezet is door de desbetreffende stof, des te groter het (negatieve) effect op het organisme. Voor bijvoorbeeld vissen zijn deze receptoren bindingplaatsen voor metalen op de kieuwen6). Deze binding aan biotische liganden wordt enerzijds bepaald door de vrije concentratie van die stof (ook wel activiteit genoemd) in het water en anderzijds door andere stoffen die concurreren voor binding aan dezelfde receptoren. De vrije concentratie wordt bepaald door de mate waarin de desbetreffende stof bindt aan opgelost organisch materiaal (DOC; organische liganden), en aan andere opgeloste stoffen (anorganische liganden). De verdeling over de verschillende chemische vormen wordt speciatie genoemd. Afbeelding 1 geeft dit schematisch weer. De som van de vrije metaalconcentratie en het metaal gebonden aan (an)organische liganden is de totale H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 27
27
16-05-11 16:41
metaalconcentratie in oplossing, zoals die ook gemeten wordt bij de standaardanalyse van watermonsters. De mate waarin stoffen binden aan biotische liganden, kan sterk verschillen voor verschillende organismen. Hierdoor kunnen organismen anders reageren op veranderingen in concentraties van koper en zink, maar ook op veranderingen in de verdere samenstelling van het oppervlaktewater. De afgelopen jaren zijn voor zink en koper voor de belangrijkste taxonomische groepen (vissen, invertebraten, algen en planten) de bindingsterktes van koper, zink en concurrerende stoffen aan de biologische liganden bepaald. Bovendien is voor zink en koper voor een groot aantal organismen bepaald bij welke mate van ligandbezetting effecten optreden. Dit betekent dat de invloed van veranderende concentraties en overige omstandigheden op deze organismen kan worden berekend. Omdat dit is gedaan voor een groot aantal verschillende organismen, kunnen niet alleen de effecten voor de afzonderlijke organismen worden berekend, maar ook de risico’s voor verschillende taxonomische groepen en uiteindelijk een aquatisch ecosysteem als geheel.
Berekeningsmethode
Toxiciteitsproeven worden meestal uitgevoerd onder andere omstandigheden dan die van het oppervlaktewatermonster. Met een BLM is het mogelijk om de uitkomsten van een toxiciteitstest te vertalen naar de omstandigheden in het veld. Om de uitkomsten van toxiciteitsproeven te vertalen naar een oppervlaktewatermonster en daarmee een schatting te kunnen maken van de ecologische risico’s, is een aantal berekeningsstappen nodig: • stap 1: uitrekenen van de chemische speciatie in de toxiciteitstesten; • stap 2: uitrekenen van de binding van elementen aan biotische ligand in de toxiciteitsproef; • stap 3: vertaling van de gegevens uit toxiciteitstesten naar de condities van het betreffende oppervlaktewatermonster; • stap 4: eventueel opschalen van effecten op individuele soorten naar risico’s voor een ecosysteem. Afb. 2: Voorbeeld van een SSD-curve voor zink voor 19 verschillende soorten organismen. De rode pijl geeft de HC5-waarde weer.
28
Afb. 1: Schematische weergave van het Biotic Ligand-model.
Chemische speciatie
Met behulp van een chemisch evenwichtsmodel (hier WHAMVI)7) wordt allereerst de chemische speciatie van de verschillende elementen in het medium dat is gebuikt in de toxiciteitstest berekend. Binding aan biotisch ligand
Met behulp van metaal- en taxonspecifieke bindingsconstanten wordt de binding van het vrije metaalion aan het biotisch ligand berekend bij de gevonden NOEC, dat wil zeggen de hoogste concentratie van een stof waarbij geen negatieve effecten op het organisme worden waargenomen. Hierbij wordt rekening gehouden met de vrije ionconcentraties van concurrerende elementen in de toxiciteitstest. Normalisering gegevens naar kritische concentraties in het water
Voor de berekening van kritische concentraties in het oppervlaktewater wordt eerst de chemische speciatie berekend in het oppervlaktewatermonster. Hiervoor wordt hetzelfde model gebruikt als voor de berekening van de chemische speciatie bij de toxiciteitstest. Tenslotte wordt berekend wat de vrije ionconcentratie van koper of zink in het oppervlaktewatermonsters zou moeten zijn om te komen tot eenzelfde bezettingsgraad aan het biotisch ligand als
in de toxiciteitstest (zie stap 2). Nu wordt uitgegaan van de vrije ionconcentraties van concurrerende elementen in het oppervlaktewatermonster. Dit betekent dat een NOEC wordt berekend die specifiek is voor het oppervlaktewatermonster. Deze normalisering wordt apart uitgevoerd voor de verschillende soorten organismen, verschillende toxicologische eindpunten (sterfte, reproductie, groei, etc.) per organisme en verschillende toxiciteitstesten per eindpunt per soort. Van individuele soorten naar het ecosysteem
Om te komen van effecten op individuele soorten naar risico’s voor een ecosysteem, wordt een species-sensitivity distribution (SSD) geconstrueerd. Een SSD is een cumulatieve frequentieverdeling van de in stap 3 berekende NOEC’s voor elke soort. Allereerst worden hierbij de NOEC’s van alle toxiciteitstesten met een zelfde soort en een zelfde eindpunt gemiddeld. Vervolgens wordt voor elke soort het eindpunt gekozen met de laagste NOEC. Als voorbeeld is in afbeelding 2 een SSD van zink weergegeven voor een oppervlaktewatermonster, waarbij toxiciteitsgegevens van 19 soorten (de cirkels) zijn gebruikt (Voor koper zijn gegevens van 32 soorten beschikbaar). De doorgetrokken lijn is de gefitte frequentieverdeling. Beleidsmatig is de HC5 als
Afb. 3: Huidige normen en HC5-waardes van zink (links) en koper (rechts) voor 1090 oppervlaktewatermonsters.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 28
16-05-11 16:41
platform acceptabel beschermingsniveau gekozen. Deze HC5 is de concentratie waarbij vijf procent van de soorten een nadelig effect ondervindt. Een HC5 kan uitgedrukt worden als concentratie van de vrije ionen, maar ook als totale concentratie in oplossing, waarbij de vrije concentratie met het chemisch speciatiemodel wordt teruggerekend naar een totale opgeloste concentratie. Deze HC5-waarde kan dan vergeleken worden met de gemeten concentraties van koper en zink in het oppervlaktewater.
Resultaten
De beschreven berekeningsmethode is toegepast voor 1090 watermonsters uit Nederlandse oppervlaktewateren. Voor al deze watermonsters zijn met behulp van Biotic Ligand-modellen kritische concentraties (HC5) van koper en zink berekend. In afbeelding 3 zijn deze kritische waarden (als opgeloste concentraties) vergeleken met de huidige normen voor oppervlaktewaterkwaliteit. Voor koper is dit de milieukwaliteitseis oppervlaktewater (MKE) van 1,5 µg/la en voor zink zijn dit twee waarden: een jaargemiddelde maximale concentratie (JG-MKN) van 7,8 µg/l en een maximaal toelaatbare concentratie (MAC-MKN) van 15,6 µg/l. Voor zink vertonen de kritische concentraties een spreiding rondom de MAC-MKN en zijn de kritische concentraties in bijna alle gevallen groter dan de JG-MKN. Omdat de kritische waarden betrekking hebben op risico’s bij chronische blootstelling, kunnen deze waarden het beste vergeleken worden met de JG-MKN. Dit betekent dat in nagenoeg alle gevallen de huidige norm voor het jaargemiddelde voldoende bescherming biedt voor ecosystemen. Op basis van de MAC-MKN bestaat voor 52 procent van de wateren een ecologisch risico. Voor koper blijkt dat de berekende kritische waarden veel groter zijn dan de huidige norm. Dit betekent dat zelfs bij een forse overschrijding van de huidige norm er nog geen sprake hoeft te zijn van ecologische risico’s. Afbeelding 4 laat zien op welke locaties de gemeten concentraties van koper en zink de huidige normen en de berekende kritische waarden overschrijden. Voor zink zijn de verschillen tussen een toetsing van de concentraties aan de huidige normen en aan de met Biotic Ligand-modellen berekende kritische concentraties vrij klein. Dit betekent dat voor zink de huidige norm dus recht doet aan de kritische grenzen zoals die volgen uit de berekeningen. Voor koper daarentegen zijn de verschillen zeer groot. De gemeten koperconcentraties overschrijden voor de meeste meetpunten de huidige normen. Wanneer de gemeten concentraties echter worden vergeleken met de berekende kritische concentraties van dat meetpunt, dan blijkt dat voor geen enkel meetpunt de berekende kritische grens wordt overschreden. Ondanks het grote aandeel normoverschrijdingen wordt voor
Afb. 4: Overschrijdingen van oppervlaktewaternormen (boven) en HC5-waarden (onder) op verschillende meetpunten voor zink (links) en koper (rechts).
geen enkel meetpunt een ecologisch risico berekend. Dit betekent dat het beschermingsniveau van de huidige kopernorm waarschijnlijk groter dan noodzakelijk is wat betreft ecologische risico’s. Dit onderzoek laat zien dat Biotic Ligandmodellen gebruikt kunnen worden om te komen tot een ecologisch beter onderbouwd beoordelingssysteem dan de huidige wettelijke normtoetsing. Daarnaast kan door deze modellen de inzet van maatregelen voor waterkwaliteitsdoelen worden verbeterd, doordat robuuste en kwetsbare gebieden goed kunnen worden geïdentificeerd. Voor een efficiënt en kosteneffectiever waterbeheer is het operationaliseren van deze methodiek daarom een pré.
3)
4)
5)
6)
7)
Een uitgebreide weergave van dit onderzoek is te vinden in het Alterra-rapport 2024 ‘Uitspoeling van zware metalen uit bodems naar het oppervlaktewater. Ecologische risico’s van metalen in het oppervlaktewater en bronnen van metaaluitspoeling’ van L. Bonten, J. Groenenberg, G. Koopmans, P. Römkens, J. Vink en A. Verschoor. LITERATUUR 1) Noordhoff (2010). De Bosatlas van Nederland Waterland. 2) Vink J. en A. Verschoor (2010). BLM-berekeningen voor zware metalen in oppervlaktewateren. Speciatieberekeningen en NOEC/HC5 afleiding voor koper en zink voor verschillende
taxonomische groepen. Deltares. Rapport 1005-0076. Vink J. en A. Verschoor (2010). Biotic Ligand Models: availability, performance and applicability for water quality assessment. Deltares. Rapport 1203842-000-BGS-0006. REACH (2006). Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen. Werkgroep MIR (2008). Protocol toetsen en beoordelen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring. Arcadis. Pagenkopf G. (1983). Gill surface interaction model for trace metal toxicity to fishes; role of complexation, pH and water hardness. Environ. Sci. Technol. 17, pag. 342-347. Tipping E. (1998). Humic Ion-Binding Model VI: an improved description of the interactions of protons and metal ions with humic substances. Aquatic Geochemistry nr. 4, pag. 3-48.
NOTEN Eigenlijke norm voor koper is 3,8 µg op basis van totaal koper (= inclusief koper aan zwevend stof ). Dit komt overeen met een concentratie opgelost koper van 1,5 µg/l.
a)
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 29
29
16-05-11 16:41
Hans Jansen, Tauw Adrie Otte, Tauw (thans Bioniers*) Victor van den Berg, Waterschap Brabantse Delta Arjan Messelaar, STOWA
Beoordelingsmethode waterkwaliteitsspoor riooloverstorten Overstortingen uit gemengde rioolstelsels kunnen voor een aanslag op de kwaliteit van het oppervlaktewater zorgen. Voorbeelden daarvan waren ook in juli 2010 weer duidelijk te zien: er was veel vissterfte in stadsvijvers als gevolg van de hevige regenval in deze warme maand. Emissies uit gemengde riolen zijn door de basisinspanning wel verminderd, maar voor een goede waterkwaliteit is in sommige gevallen meer nodig. Zeker wanneer als gevolg van klimaatverandering het aantal extreme neerslaggebeurtenissen gaat toenemen. Dit artikel beschrijft een eenvoudige methode, die als hulpmiddel kan dienen om een verkenning van de effecten van overstorten uit te voeren en problematische overstorten te identificeren. Het model is geschikt voor stromende oppervlaktewateren en daarmee ook toepasbaar in ‘hoog’ Nederland.
I
n laag Nederland maakt men voor het waterkwaliteitsspoor van riooloverstorten veel gebruik van modelberekeningen. De knelpuntenmethode van de Werkgroep Riolering West-Nederland (WRW) kan daarbij als voorselectie ter prioritering van overstorten dienen. Deze methode is helaas niet goed toepasbaar voor permanent (snel) stromende wateren als beken en rivieren, zo bleek al uit een rapport van de Commissie Integraal Waterbeheer uit 20011). Tot nu toe was er voor hoog Nederland geen geschikte eenvoudige prioriteringsmethode van riooloverstorten. In opdracht van STOWA (Commissie Stedelijk Waterbeheer) is samen met waterschappen en gemeenten een eenvoudige beoordelingsmethode ontwikkeld. Het toetsingsinstrument is beschikbaar als een Excelspreadsheet, waarin met een minimum aan invoergegevens en toepassing van kengetallen een oordeel kan worden gegeven over de invloed van overstorten op de waterkwaliteit. Aanvankelijk was het de bedoeling om in de knelpuntenbeoordelingsmethode de relatie met de ecologische waterkwaliteit te leggen; in het ontwikkeltraject bleek dit echter niet haalbaar. Het ontbreken van (ecologische) meetgegevens waaruit een eenduidige relatie tussen overstort en waterkwaliteit kan worden
30
afgeleid, is hierbij het belangrijkste knelpunt (zie ook kader op pagina 31). Daarom is ervoor gekozen om de methode te baseren op enkele waterkwaliteitseffecten die eenduidig aan het optreden van overstortingen zijn te relateren: • verstoring van de zuurstofhuishouding, waarbij de mate waarin een bepaald minimum zuurstofgehalte wordt onderschreden en de tijd die dit duurt het kwaliteitsoordeel bepalen; • aanwas van slib in de waterloop, waarbij de omvang van het verspreidingsgebied en de snelheid waarmee de slibdikte toeneemt het kwaliteitsoordeel bepalen. Het instrument voert op basis van kenmerken van het watersysteem en de overstorten die daarop lozen, berekeningen uit met betrekking tot de zuurstofhuishouding en de aanwas van slib. Afhankelijk van de doelstelling die voor het watersysteem geldt, levert dit een score op waarmee duidelijk wordt of sprake kan zijn van een knelpunt. De berekening kan worden uitgevoerd voor een bestaande situatie of voor mogelijke toekomstige situaties, bijvoorbeeld na uitvoering van maatregelen. In afbeelding 1 is de methode schematisch weergegeven.
Zuurstofhuishouding
Voor de beoordeling van de effecten van overstortingen op de korte termijn wordt gebruik gemaakt van een eenvoudig model dat het zuurstofdeficiet beschrijft. Dat is het tekort aan zuurstof in het water ofwel het verschil tussen de zuurstofconcentraties in met zuurstof verzadigd water (nulsituatie) en de werkelijke concentratie in het water. Het tekort aan zuurstof hangt af van vele processen, zoals biochemisch zuurstofverbruik (BZV), algen, waterplanten en bodemslib, uitwisseling met de lucht, zuurstofproductie door planten onder invloed van licht. De knelpuntenmethode neemt niet alle processen mee, omdat het model dan te ingewikkeld wordt. Het vereenvoudigde model gaat alleen uit van de uitwisseling met de lucht (re-aeratie) en het zuurstof gebruik door BZV geloosd vanuit de puntlozing (riooloverstort). Dit is te verantwoorden, omdat vooral wordt gekeken naar de meer extreme gebeurtenissen waarbij riooloverstortingen een dominante rol spelen in de zuurstofhuishouding. Bij een lozing komt een hoeveelheid zuurstofverbruikende stoffen (BZV) in het water. Door oxidatie neemt het BZV in de periode na de lozing af, totdat alle BZV tot de achtergrondconcentratie is afgenomen. In deze periode daalt de zuurstofconcentratie tot onder de normale
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 30
16-05-11 16:41
platform termijn zijn in de knelpuntenmethode verdisconteerd in de vorm van een factor ‘slibaanwas’. Op basis van de kenmerken van het watersysteem, het gemiddelde jaarlijkse overstortingsvolume en de gemiddelde kenmerken van zwevend stof in overstortwater wordt de invloedssfeer van een overstort bepaald. Vervolgens wordt de factor ‘slibaanwas’ uitgedrukt in de jaarlijkse toename van de slibdikte rond de overstort, als percentage van de diepte van de watergang.
Cumulatieve effecten
De berekening en de beoordeling kan voor individuele overstorten plaatsvinden, in veel situaties lozen echter meerdere overstorten op één watersysteem. De lozingen beïnvloeden gezamenlijk de waterkwaliteit.
Afb. 1: Stroomschema knelpuntenmethode.
concentratie. Soms daalt het zuurstofgehalte zo sterk dat vissen en andere waterorganismen sterven. Het verloop van het BZV en de zuurstofconcentratie wordt met het beoordelingsinstrument berekend. Hierbij zijn de volgende punten van belang: • verdunning (initiële BZV-concentratie): menging van het geloosde BZV met het water in het watersysteem zelf (door turbulentie en dispersie) en met aangevoerd water (landelijke afvoer en schoon regenwater vanaf afgekoppelde oppervlakken); • zuurstofverbruik: de in het oppervlaktewater aanwezige zuurstof wordt verbruikt door de afbraak van organische stof en ammonium (gezamenlijk BZV) die in het water worden geloosd. De snelheid waarmee deze afbraak plaatsvindt, is onder andere afhankelijk van de temperatuur; • re-aeratie: de snelheid waarmee de zuurstofhuishouding in het watersysteem zich herstelt na een overstorting, hangt onder meer af van de snelheid waarmee zuurstof vanuit de lucht naar het water diffundeert. Dit mechanisme wordt re-aeratie genoemd. De re-aeratiesnelheid hangt af van het verschil tussen de actuele zuurstofconcentratie en de zuurstofverzadigingsconcentratie, de waterdiepte, de windsnelheid en de stroomsnelheid van het water. Hoe dieper een watergang, hoe kleiner het effect van re-aeratie is; de re-aeratie is groter bij een hogere stroomsnelheid van het water. Ook de aanwezigheid van stuwen heeft invloed op de re-aeratie. De re-aeratiefactor kan
daarom indien nodig handmatig worden aangepast. Het model kan het zuurstoftekort op elke plek na de overstort berekenen. Een belangrijke parameter die het model uitrekent, is de locatie waar het zuurstoftekort het grootst is (als afstand vanaf het lozingspunt) en welke waarde het zuurstoftekort daar aanneemt. Deze locatie en de zuurstofdip die daar optreedt, bepalen de grootte van het knelpunt dat de overstort oplevert. Hierbij telt zowel de diepte van de dip als de duur van de onderschrijding van een norm mee.
Slibaanwas
De effecten van overstortingen op de lange
Er zijn twee mogelijkheden om hiermee om te gaan: • clustering van de lozingen. Het kan voorkomen dat verschillende overstorten zo dicht bij elkaar liggen, dat ze kunnen worden beschouwd als één lozing. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld; • berekening in serie. Wanneer meerdere overstorten op enige afstand van elkaar op eenzelfde waterloop lozen, bestaat de mogelijkheid om met het instrument uit te rekenen wat - uitgaande van de meest bovenstrooms gelegen overstort - het zuurstoftekort, de zuurstofconcentratie en de resterende BZV-concentratie is bij de volgende overstort. Deze waarden moeten dan als initiële condities worden overgenomen voor de volgende overstort. Dit kan in principe tot een oneindige reeks overstorten worden uitgebreid. Wanneer overstortingen optreden in een netwerk van waterlopen met variabele stromingsrichting, is toepassing van deze knelpuntenbeoordelingsmethode niet goed mogelijk. Modellering van het watersysteem in een hydrologisch model ligt dan meer voor de hand.
Toepassing
Met het instrumentarium kunnen de effecten van overstortingen van enige
Uit studies naar de beïnvloeding van de waterkwaliteit door riooloverstorten komt naar voren dat de ecologische waterkwaliteit (bijvoorbeeld vastgesteld met EBEOstad) in wateren zonder lozingen van riooloverstorten (gemengde stelsels) gemiddeld beter is dan in wateren met riooloverstorten. Desondanks is het op een eenduidige wijze leggen van een relatie tussen de aanwezigheid van een overstort of het optreden van een overstorting enerzijds en de waterkwaliteit anderzijds niet mogelijk, omdat vele andere beïnvloedingsfactoren hierbij een rol spelen. Dit leidt ertoe dat in specifieke situaties wateren mét overstort toch een goede kwaliteit kunnen hebben, terwijl wateren zonder overstort een slechte waterkwaliteit hebben, bijvoorbeeld door een sterk onnatuurlijke inrichting en/of een gebrek aan doorstroming.
Kwaliteitsoordeel van wateren met en zonder overstort volgens een quick-scan van Waterschap Brabantse Delta.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 31
31
16-05-11 16:41
omvang (T=1, T=2, etc.) op het watersysteem worden beoordeeld; voor de weergave van de resultaten van de beoordeling is een tabelvorm zeer geschikt, zeker wanneer meerdere varianten of scenario’s worden doorgerekend. Een fictief voorbeeld is weergegeven in tabel 1. Hieruit wordt in één oogopslag duidelijk wat de verhoudingen zijn tussen de effecten van de verschillende overstorten en wat het gevolg is van verschillende scenario’s. Afbeelding 2 toont een fictief voorbeeld van een weergave van de knelpuntenscores op kaart; dit levert een ruimtelijk beeld op van de problemen.
Conclusies
Het resultaat van dit project is een instrumentarium waarmee de effecten van overstortingen van enige omvang (T=1, T=2, etc.) op het watersysteem kunnen worden beoordeeld; uit toepassing van het instrumentarium op de casussen ‘Dommel Eindhoven’ (Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven) en ‘Bornsebeek’ (Waterschap Regge en Dinkel en de gemeenten Enschede, Hengelo en Borne) blijkt dat in die situaties redelijke overeenstemming kan worden bereikt tussen gemeten en berekende minimum zuurstofgehalten. Hierbij is nog wel een nuancering op zijn plaats: de beoordeling of een overstort een knelpunt oplevert, vindt in het instrumentarium plaats op basis van het laagst optredende zuurstofgehalte en de duur van de normonderschrijding daarbij. In de beschouwde systemen treedt dit op op een andere (benedenstrooms gelegen) plaats dan waar de meetlocaties zijn gelegen. Het instrumentarium is beschikbaar voor alle waterbeheerders in Nederland (zie het einde van dit artikel). Hiermee kan het worden ingezet als hulpmiddel in concrete projecten in het stedelijk waterbeheer en een rol spelen in de communicatie tussen waterschap en gemeente. Het instrumentarium kan dan worden gebruikt om een indicatie te geven van de effecten. Het geeft echter geen zwart-wit oordeel, daarvoor zijn er teveel onzekerheden. Het instrument mag dan ook nooit de enige onderbouwing vormen voor definitieve maatregelen aan de riolering die van forse omvang zijn. Aanvullende gebiedsspecifieke onderbouwing is dan noodzakelijk.
Aanbevelingen
Een belangrijke constatering in het kader van dit onderzoek is dat er heel weinig goede meetgegevens zijn om een dergelijk instrumentarium goed te kunnen ijken. Het verdient aanbeveling dat waterbeheerders hier (veel) meer aandacht aan besteden als onderbouwing van aanvullende eisen aan overstorten. Uiteindelijk gaat het bij het nemen van maatregelen om grote investeringen en is het van belang het nut en de noodzaak hiervan goed te onderbouwen. Het is niet nodig om bij iedere overstort een uitgebreide meetcampagne op te zetten, maar anderzijds blijkt in de praktijk dat
32
scenario 0
scenario 1
scenario 2
scenario 3
score
score
score
score
kern 1, wijk 1, overstort 1
2,2
2,2
1,9
1,6
kern 1, wijk 1, overstort 2
5,8
3,7
3,4
3,4
kern 1, wijk 2, overstort 1
3,8
3,1
3,1
2,5
kern 1, wijk 2, overstort 2
4,8
4,1
3,1
3,1
kern 1, wijk 2, overstort 3
8,7
6,5
5,8
4,1
kern 1, wijk 3, overstort 1
8,2
5,8
4,1
3,4
kern 2, wijk 1, overstort 1
6,5
4,1
3,4
3,4
kern 2, wijk 1, overstort 2
4,1
3,1
3,1
2,8
kern 2, wijk 1, overstort 3
3,4
2,8
2,5
2,2
kern 2, wijk 1, overstort 4
6,5
4,1
3,4
3,4
overstort
kern 2, wijk 1, overstort 5
5,5
1
1
1
geen knelpunt
beperkt knelpunt
matig knelpunt
groot knelpunt
Tabel 1. Scores bij beoordeling van individuele overstorten bij verschillende scenario’s (fictief voorbeeld).
Afb. 2: Ruimtelijke weergave van de knelpuntenscores van riooloverstorten (fictief voorbeeld).
de onzekerheden in berekeningen groot zijn. Een (gezamenlijke) inspanning van waterbeheerders om deze onzekerheden te beperken kan een belangrijke bijdrage leveren aan een betere onderbouwing van nut en noodzaak van maatregelen. De verzamelde meetgegevens moeten dan ook (kunnen) worden ingezet voor de verbetering van modellen en rekentools. Wanneer op basis van berekeningen van het nu ontwikkelde instrumentarium een knelpunt wordt gesignaleerd, is verificatie van dit knelpunt in de praktijk aan te bevelen. Het is niet noodzakelijk hiervoor een compleet meetstation in te richten met continue registratie en monstername, maar dit kan in eerste instantie relatief eenvoudig door gericht de zuurstofconcentratie te gaan meten op de verwachte knelpuntlocatie twaalf tot 24 uur na het optreden van de overstorting. De aldus verzamelde gegevens
kunnen bijdragen aan de verificatie en verdere verbetering van het instrumentarium. Een uitgebreide beschrijving van de knelpuntenbeoordelingsmethode en het bijbehorende Excel-instrument is opgenomen in STOWA-rapport 201017 ‘Knelpuntenbeoordelingsmethode waterkwaliteitsspoor overstorten; naar een algemeen geldende en overal toepasbare methode voor prioriteitstelling voor de aanpak van riooloverstorten’. Het instrumentarium zelf is op internet te vinden (www.stowa.nl). LITERATUUR 1) Commissie Integraal Waterbeheer (2001). Riooloverstorten, deel 1. Knelpuntencriteria riooloverstorten. NOOT * Eenmansbedrijf op het gebied van duurzaamheid.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 32
16-05-11 16:41
platform
Jeroen van Zuidam, Wageningen Universiteit Ernst Raaphorst, Hoogheemraadschap van Delfland Bas van der Wal, STOWA Edwin Peeters, Wageningen Universiteit
herstel van ondergedoken watervegetaties in sloten: het belang van overlevingsorganen Het project PLONS1) geeft meer inzicht in processen die een rol spelen bij het functioneren van sloten. Watervegetaties spelen daarin een cruciale rol. Soortenrijke, ondergedoken vegetaties in sloten zijn op veel plekken verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor kroosdekken die voordeel putten uit de overmatige nutriëntenrijkdom. Sloten met ondergedoken vegetatie en sloten met kroosdekken kunnen gezien worden als alternatieve stabiele situaties die gekenmerkt worden door terugkoppelingsmechanismen die er voor zorgen dat de huidige situatie in stand gehouden wordt. Kroos is blijkbaar in staat om de omstandigheden zodanig aan te passen dat die gunstig zijn voor de ontwikkeling van een kroosdek. In deze bijdrage, een bewerking van een gepubliceerd wetenschappelijk artikel2), wordt ingegaan op de rol van overlevingsorganen in het sediment bij het in stand houden van kroosdekken.
N
ederland is met zo’n 250.000 km in totale lengte rijk aan sloten. Watervegetaties spelen een cruciale rol in het ecologisch functioneren van deze sloten. Het overgrote deel van de sloten ligt in agrarisch gebied. Door toenemend gebruik van kunstmest in de vorige eeuw zijn veel sloten rijker geworden aan nutriënten. Die toevoer van nutriënten heeft op veel plekken geleid tot het verdwijnen van de rijke, ondergedoken vegetatie ten gunste van een uniform dek van drijvende planten als kroos. Een gesloten kroosdek heeft negatieve gevolgen voor de leefomstandigheden voor veel dieren, mede als gevolg van het zuurstofloos worden van het water onder een kroosdek. Sloten met ondergedoken vegetatie en sloten met kroosdekken kunnen gezien worden als alternatieve stabiele stadia3). Kenmerk hiervan is dat terugkoppelingsmechanismen bestaan die er voor zorgen dat de bestaande situatie gestabiliseerd wordt. Kroos is dus in staat om de omstandigheden zodanig aan te passen dat die gunstig zijn voor de ontwikkeling van een kroosdek. Dit heeft gevolgen voor het beheer van zulke systemen. Aangezien grote voedselrijkdom de oorzaak is van het ontstaan van een kroosdek, is het tegengaan van eutrofiëring een goede maatregel om kroosdekken te voorkomen.
Lessen uit het verleden hebben geleerd dat het verminderen van de nutriënten tot het niveau waar vroeger nog ondergedoken vegetaties voorkwamen, niet resulteert in de terugkeer van de gewenste levensgemeenschap in kroos gedomineerde systemen3),4). Om de omslag naar ondergedoken waterplanten te bereiken, is een veel grotere reductie in nutriënten nodig. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving5) zal bij voortzetting van het huidige mestbeleid een reductie in fosfaatbelasting van circa drie procent bereikt kunnen worden in 2027. Deze reductie alleen is onvoldoende om de ontwikkeling van een kroosdek te voorkomen. Voor het herstellen van de waterkwaliteit in sloten met een kroosdek zullen dan ook andere, additionele maatregelen nodig zijn.
Effectiviteit kroos verwijderen
Eén van de maatregelen die wordt toegepast, is het verwijderen van kroos6). De gedachte hierachter is dat door het verwijderen van een kroosdek diffusie van zuurstof uit de lucht naar het water weer optreedt waardoor zuurstofloosheid minder vaak voorkomt. Daarnaast is dan ook weer licht beschikbaar op de slootbodem wat gunstig is voor de ontwikkeling van ondergedoken waterplanten. Ondanks de gunstige
omstandigheden na het verwijderen van kroos laten praktijkstudies zien dat na het verwijderen van kroos toch geen ondergedoken watervegetatie tot ontwikkeling komt. Tot op heden is niet duidelijk waarom het verwachte herstel niet plaatsvindt.
Hoe overleven waterplanten?
(Water)planten kennen verschillende strategieën om perioden met ongunstige leefomstandigheden te overbruggen. Eén daarvan is het vormen van overlevingsorganen, doorgaans opgeslagen in het sediment. Deze bestaan uit zaden, wortelknollen, winterknoppen, wortels en fragmenten van groene planten. De mate waarin het opnieuw vestigen van planten kan plaatsvinden door het weer uitgroeien van deze overlevingsorganen hangt van velerlei factoren af, zoals de houdbaarheid en het bestaan van de juiste condities om tot groei te komen. In veel sloten wordt periodiek onderhoud gepleegd om verlanding tegen te gaan en de afvoerfunctie in stand te houden. Maaien en baggeren van sloten kunnen een negatief effect hebben op de diversiteit aan planten en dieren. Daarnaast mag verwacht worden dat maaien en baggeren leiden tot een verstoring van het sediment met mogelijke gevolgen voor de productie, aanwezigheid H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 33
33
16-05-11 16:41
en kiemkracht van de zaadbank in het groeiseizoen. In het kader van het PLONS-onderzoek is onderzocht of de zaadbank in het sediment van sloten met een kroosdek kan dienen als bron voor herstel van ondergedoken vegetaties. Daartoe zijn sedimenten verzameld uit sloten met verschillende typen vegetaties. In een kiemingsexperiment is onderzocht welke plantensoorten en hoeveel individuen tot ontwikkeling komen. Tevens is gekeken naar het effect van sedimentverstoring in de zomer op de kieming van de planten.
voor verstoring: aprilaugustus (112 dagen)
Het kiemingsexperiment
Spirodela polyrhiza (84, 5)
Op basis van eerdere inventarisaties zijn drie sloten in Nederland geselecteerd waar jaarlijks een kroosdek tot ontwikkeling komt, drie sloten met dominantie van waterpest en drie sloten met een rijkgeschakeerde vegetatie (zie foto’s). In maart 2008 zijn deze sloten bezocht en is per plek zo’n tien liter sediment verzameld van de bovenste vijf cm van de baggerlaag. In een open kas is het kiemingsexperiment uitgevoerd onder de op dat moment heersende weersomstandigheden. Voor iedere sloot zijn vier aquaria gevuld met 1,5 liter sediment en 9,5 liter kraanwater. Iedere dag is bekeken of er planten opkwamen. Zodra een gekiemde plant op naam gebracht kon worden (genus of soort), is deze voorzichtig verwijderd uit het aquarium met zo weinig mogelijk verstoring van het sediment. Eind augustus 2008 (toen de kieming ten einde was gekomen en alle kiemplanten geïdentificeerd en verwijderd waren) is in alle aquaria het sediment stevig geroerd om zo sedimentverstoring door maaien te imiteren. Vier weken later zijn wederom alle gekiemde planten geïdentificeerd en geteld.
na verstoring: augustusseptember (24 dagen)
aantal individuen/m2
bedekking (%)
Spirodela polyrhiza (84,5)
1.747
14,76
7
0,06
181
0,02
0
0,00
897
1,03
0
0,00
2.825
15,81
7
0,06
Wolffia arrhiza (1) Lemna sp. (11,5) totaal
kroos gedomineerd (n=3)
aantal individuen/m2
bedekking (%)
waterpest of divers (n=6)
aantal individuen/m2
bedekking (%)
aantal individuen/m2
bedekking (%)
350
2,95
10
0,08
Wolffia arrhiza (1)
189
0,02
1
0,00
Lemna sp. (11,5)
1.564
1,80
22
0,03
14
0,14
0
0,00
2.116
4,91
33
0,11
Azolla filiculoides (100) totaal
Aantal individuen per m2 en bijbehorende bedekking (%) voor ieder van de geobserveerde soorten drijvende planten in de 112 dagen voor en 24 dagen na de sedimentverstoring (uitgevoerd op 21 augustus). Voor het aantal individu en per m2 zijn gemiddelde waarden weergegeven voor de vegetatietypen. De bedekking is berekend met de oppervlakte van een individu per soort. Achter de soortnaam is de oppervlakte tussen haakjes weergegeven in mm2 8).
van kroossloten komen in totaal 50 maal zo veel kroos individuen op als uit de andere typen sedimenten. Er zijn geen significante verschillen waarneembaar in het totaal aantal soorten en individuen van ondergedoken planten tussen de verschillende typen sloten maar er bestaan wel duidelijke verschillen in de opkomst van de emergente
planten: aan het einde van het groeiseizoen (augustus) zijn er minder opgekomen in de kroossloten. Afbeelding 1 toont dat gemiddeld genomen de drijvende planten 17 dagen na de start van het experiment opkomen en dat is significant vroeger dan de opkomst van
Opstelling van het kiemingsexperiment.
Overlevingsorganen in het sediment handhaven kroosdekken
Afbeelding 1 geeft de ontwikkeling door de tijd van het aantal opgekomen individuen en soorten planten, uitgesplitst naar drijvende planten, ondergedoken planten en emergente planten. Uit de afbeelding kan afgeleid worden dat het aantal soorten drijvende planten dat in totaal opkomt uit het sediment van kroossloten twee maal zo groot is als uit het sediment van de andere sloten. Spectaculair zijn de verschillen in het aantal individuen dat opkomt: uit sedimenten De drie bemonsterde vegetatiesamenstellingen: sloten met een dicht kroosdek (links), met een dominantie van waterpest (midden) en met een rijkgeschakeerde vegetatie (rechts).
34
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 34
16-05-11 16:42
platform ondergedoken en emergente planten (na respectievelijk 74 en 80 dagen). Na zo’n 40 dagen komen er nog nauwelijks nieuwe drijvende planten op en ook dat is significant eerder dan wanneer de laatste ondergedoken en emergente planten opkomen (100 dagen). De patronen voor de opkomst van individuen en aantallen soorten zijn vergelijkbaar. Vanaf begin augustus komen er geen nieuwe planten meer op. De drijvende planten ontkiemen zo’n twee maanden eerder in het experiment dan ondergedoken en emergente planten en dat geeft kroos een belangrijke voorsprong in de concurrentie met de ondergedoken planten. Kroos heeft daarnaast een hogere groeisnelheid. Onder gunstige omstandigheden, waarbij de groei niet gelimiteerd wordt, verdubbelt het aantal individuen zich gemiddeld eens in de drie dagen; uit een individu ontstaan dan na een maand ruim 1.000 individuen, overeenkomend met een bedekking van circa een procent voor klein/bultkroos (Lemna minor/ gibba)8). In het experiment kwamen binnen een maand na aanvang meer dan 100 individuen op uit het sediment. Wanneer deze gaan groeien en zich vermenigvuldigen, kan bij gunstige omstandigheden binnen een maand een volledige bedekking bereikt worden. Mochten ondergedoken of emergente planten gaan kiemen, dan zorgt de combinatie van een hoge groeisnelheid van kroos en het grote aantal kiemen uit het sediment ervoor dat binnen korte tijd geen licht meer beschikbaar is.
Versterken kroosdominantie door maaien en baggeren
Na de verstoring van het sediment (eind augustus) komen in de vier weken erna alleen drijvende planten op en geen enkele ondergedoken of emergente plant (zie tabel). Drijvende planten komen met name op uit sedimenten uit kroossloten en nauwelijks uit sedimenten van sloten met waterpest of een diverse vegetatie. In de korte periode na de verstoring zijn veel meer individuen opgekomen dan in de hele periode voorafgaand aan de verstoring. Met name veelwortelig kroos (Spirodela polyrhiza) draagt hieraan bij. Ook bij maaien en baggeren vindt verstoring van het sediment plaats. In sloten met waterpest of een diverse plantengemeenschap in de zomer leidt dit tot de kieming van slechts een enkele drijfbladplant. Uit de sedimenten van kroossloten komen na zo’n verstoring echter grote hoeveelheden drijvende planten op. Door het beroeren van het sediment komen blijkbaar levensvatbare overlevingsorganen van drijvende planten aan het oppervlak van het sediment te liggen, die vervolgens tot ontkieming kunnen komen. Dit leidt ertoe dat kroos zich weer massaal kan ontwikkelen en overlevingsorganen produceert die het volgend voorjaar weer kunnen ontkiemen. Met het baggeren van sloten wordt fosfaat verwijderd. Ook overlevingsorganen van drijvende planten verdwijnen hierdoor. Dieper begraven overlevingsorganen van andere planten komen naar de oppervlakte.
Afb. 1: Cumulatief aantal gekiemde individuen en soorten gedurende het experiment. Ieder punt in de grafieken staat voor het gemiddelde aantal van drie sloten. Per sloot is hiertoe eerst het totale aantal berekend van de vier aquaria. De lijntjes tonen de standaardafwijking. De grafieken A t/m F tonen het cumulatieve aantal individuen (A) en soorten drijvende planten (B), het aantal individuen (C) en soorten submerse planten (D) en het aantal individuen (E) en soorten emergente planten (F).
Baggeren zou derhalve een maatregel kunnen zijn om het herstel van de ondergedoken en emergente planten te bevorderen. Boedeltje7) beschrijft voor ondiepe beschutte zones in een kanaal dat de bedekking van kroos na baggeren weliswaar minder wordt door minder opkomst uit het sediment en door de verminderde hoeveelheid nutriënten in het water, maar ook dat geen andere planten ontkiemden. Dat laatste kan mogelijk veroorzaakt zijn door het ontbreken van overlevingsorganen van deze planten in het sediment. Een mogelijke additionele maatregel is het introduceren van overlevingsorganen van elders, wat succesvol is toegepast in zowel terrestrische als aquatische ecosystemen. In hoeverre zo’n maatregel succesvol kan zijn in sloten verdient nadere studie. LITERATUUR 1) Peeters E., J. de Klein en M. Scheffer (2007). Onderzoek naar het ecologisch functioneren van Nederlandse sloten. H2O nr. 6, pag. 30-31. 2) Zuidam J., E. Raaphorst en E. Peeters (2011). The role of propagule banks in drainage ditches
3)
4)
5) 6)
7)
8)
dominated by free-floating or submerged plants in vegetation restoration. Restoration Ecology. In druk. Scheffer M., S. Szabo, A. Gragnani, E. van Nes, S. Rinaldi, N. Kautsky, N. Jon, R. Roijackers en R. Franken (2003). Floating plant dominance as a stable state. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 100, pag. 4040-4045. Arts G. en T. Leenders (2006). Biotische indicatoren voor veranderingen in nutriëntenbelasting in sloten en beken. Een literatuurstudie. Alterra. Rapport 1324. Planbureau voor de Leefomgeving (2008). Kwaliteit voor later - Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. STOWA (1997). Onstaan en bestrijden van deklagen van kroos. Praktijkonderzoek naar maatregelen tegen kroosdekken. Rapport 97-18. Boedeltje G., A. Smolders, L. Lamers en J. Roelofs (2005). Interactions between sediment propagule banks and sediment nutrient fluxes explain floating plant dominance in stagnant shallow waters. Archiv für Hydrobiologie 162, pag. 349-362. Weeda E., C. Westra en T. Westra (2003). Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties. KNNV uitgeverij.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 35
35
16-05-11 16:42
informatie Instructies voor het schrijven van artikelen voor Platform Onderstaand vindt u de belangrijkste instructies voor het schrijven van een artikel voor de rubriek Platform in H2O. In Platform horen artikelen thuis die resultaten weergeven van (wetenschappelijk onderbouwd) onderzoek op het gebied van watervoorziening en waterbeheer. Het is in uw eigen belang onderstaande instructies op te volgen, daar anders de redactie uw bijdrage niet in behandeling zal nemen.
A
llereerst de lengte van de artikelen. In H2O geldt als maximumlengte voor een artikel drie pagina’s in druk. Omgerekend betekent dit ongeveer 2100 woorden (700 woorden per pagina). Op iedere pagina is dan ruimte voor één foto of andersoortige illustratie over twee kolommen. Als u voor meer afbeeldingen kiest, gaat dat dus ten koste van de hoeveelheid tekst.
Opbouw
De artikelen in Platform moeten de aandacht van de lezer trekken en vasthouden. De belangrijkste regel is daarom dat in de tekst direct tot de kern van het verhaal wordt gekomen. Wat is het bijzondere in uw onderzoek dat van belang is voor mensen die werken in de watersector in Nederland? Uw artikel moet beginnen met een korte samenvatting, niet met een inleiding. Die komt na de samenvatting. Houd de samenvatting beknopt, hooguit een tiental regels over twee kolommen in druk. Maak het artikel niet te technisch, werk zo weinig mogelijk met afkortingen en formules. Het artikel moet ook leesbaar zijn voor mensen die niet in de materie thuis zijn.
Illustraties
U moet de illustraties - wanneer u ze digitaal verzendt - altijd als losse grafische bestanden versturen. De voorkeur gaat hierbij uit naar jpg-bestanden. De resolutie moet minimaal 300 dpi bedragen (hoge resolutie). Veel illustraties staan standaard in 72 dpi. Deze resolutie is voor een beeldscherm uitstekend, maar om het te kunnen afdrukken, is dit van een veel te geringe kwaliteit. Wanneer toch in 72 dpi wordt aangeleverd, kan de drukkerij de juiste resolutie alleen bereiken door de illustratie ‘in elkaar te drukken’, maar dit betekent dat de foto veel te klein wordt. Een foto met een resolutie van 72 dpi en een normaal formaat van 15 x 10 cm zal aangepast naar een resolutie van 300 dpi slechts 3,5 x 2,5 cm worden!
•
Maak geen gebruik van Powerpoint voor uw illustraties. Dit programma hanteert zogeheten rood-groen-blauw beelden in plaats van full-coulor en bovendien lage resolutie (72 dpi). De illustraties zullen hooguit op een kwart van de grootte geplaatst kunnen worden om een goede scherpte te behouden. De kleur zal ook enigszins afwijken.
•
36
Illustraties niet in een tekstbestand plaatsen.
•
Grafieken en tabellen
Grafieken en tabellen moet u pas gebruiken als de informatie niet in de tekst verweven kan worden. Maak er geen wiskundig opgebouwd artikel van vol tabellen en grafieken. Dit bevordert de leesbaarheid niet en bemoeilijkt de opmaak van de pagina’s. Grafieken en tabellen kosten bovendien veel ruimte. Grafieken moeten goed leesbaar zijn over één of twee kolommen. Pasfoto’s
Van iedere auteur hebben we een pasfoto nodig. Mocht deze niet in het archief zitten, dan dient u deze met het artikel mee te sturen. Portretfoto’s zijn geen pasfoto’s. Een pasfoto laat alleen het gezicht van iemand zien, recht de camera in kijkend en zonder storende achtergrond. Digitale pasfoto’s moeten ook een hoge resolutie hebben en het normale pasfotoformaat van 2 x 3 cm.
Kaders Kaders zijn bedoeld om onderdelen uit het artikel uit te leggen en/of meer nadruk te geven. Kaders zijn in principe altijd tamelijk kort, omdat het kader anders niet meer als kader opgemaakt kan worden, meestal namelijk over één kolom.
Wijze van toezending
Wanneer u het artikel per e-mail verzendt, moeten de tekst en de grafische bestanden gescheiden aangeleverd worden: tekst als Word-bestand en illustraties als jpg- of excel-bestand, waarbij de illustraties een resolutie moeten bezitten van 300 dpi bij een afdruk over twee kolommen! Laat het gebruik van speciale letterfonts, achtergronden en andere ‘plaatjes’ in een grafiek achterwege. Dit kan problemen veroorzaken bij de grafische verwerking.
Procedure
Stuur uw definitieve en complete artikel (inclusief pasfoto’s) naar: h2o@nijgh.nl. De redactie redigeert het verhaal. U ontvangt voor publicatie een drukproef, waarin u eventueel nog enkele kleine aanpassingen kunt aanbrengen. Als uw artikel niet compleet is, wordt het (nog) niet in behandeling genomen.
Informatie
Mochten na het lezen van deze handleiding nog vragen overblijven over de inhoudelijke kant van de artikelen, dan kunt u contact opnemen met de redactie: (010) 427 41 65. De redactie
Geen verantwoording
We gaan er vanuit dat aan een artikel maximaal vier auteurs gewerkt hebben. Co-auteurs die minder dan 25 procent aan het artikel bijdragen, worden niet vernoemd. Het aantal pasfoto’s kan dus maximaal vier zijn. Deze pasfoto’s worden in een archief opgeslagen. In het artikel hoort geen aparte verantwoording thuis naar andere personen of instanties die meegewerkt hebben aan het onderzoek of project.
Literatuur
Houd de literatuurlijst bescheiden en hanteer de volgorde: naam, eerste voorletter, jaar waarin publicatie uitkwam, titel en medium waarin het artikel verscheen of organisatie die rapportage uitbracht. In het artikel geen literatuurverwijzingen noemen, maar met nummers chronologisch refereren naar de literatuurlijst.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 36
16-05-11 16:42
agenda 24 mei, Amersfoort Afvalwaterketen
symposium over twee ontwikkelingen op het gebied van riolering en afvalwaterzuivering: ‘anaerobe toekomst?’ en ‘winst door samenwerking in de afvalwaterketen’. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
25 mei, Den Haag Managing response and recovery
internationale werkconferentie van NUWCReN, een netwerk van drie Nederlandse en drie Amerikaanse kennisinstellingen, gericht op kennisuitwisseling over crisismanagement en rampenbestrijding bij overstromingen. Organisatie: Netherlands US Water Crisis Research Network. Informatie: Saskia Hommes van Deltares (088) 335 77 54.
26 mei, Ede Nationaal Bestuursakkoord Water
studiebijeenkomst over het ontstaan, de werking en de effecten van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
26 mei, Leeuwarden Water
college door Johan Boonstra van Wetsus over de wereldwaterproblemen, de manier waarop Wetsus en de organisaties op de Watercampus oplossingen daarvoor ontwikkelen en de betekenis daarvan voor de economie in Friesland. Organisatie: De Maatschappij, departement Fryslân. Informatie: www.de-maatschappij.nl.
26 mei, Nieuwegein Samen de waterketen in
seminar met sprekers, interactieve sessies en een keynote-lezing door Jacqueline Cramer over onder andere onderzoek voor de watercyclus, samenwerking en duurzaamheid. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: (030) 606 95 70, (aanmelden) beryl.smit@kwrwater.nl.
31 mei, Hilversum Hoe waarderen we nieuwe watervormen in de bestaande stad?
bijeenkomst over de gevolgen van de toenemende verharding en de klimaatverandering op het waterbeheer in de stad. Organisatie: STOWA, Koninklijk Nederlands Waternetwerk en Tauw. Informatie: www.waternetwerk.nl.
6-10 juni, Amsterdam Leading Edge Technology
congres waarop internationale technologen en onderzoekers bij elkaar komen om de laatste stand van zaken op het gebied van technologie te bespreken. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN, Waternet en IWA. Informatie: www.let2011.org.
8 juni, Apeldoorn Water
symposium over de praktische consequenties van de nieuwe Regeling Materialen en Chemicaliën drink- en warmtapwatervoorziening. Organisatie: Kiwa Nederland. Informatie: www.kiwa.nl.
9 juni, Amersfoort Samenwerken, terug naar de bron
bijeenkomst over waarom sommige samenwerkingsverbanden in de watersector wel en sommige niet succesvol zijn. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
9 juni, Arnhem Sterke stroming op komst in veiligheidsregels voor de waterwereld
seminar over de (ver)nieuw(d)e wet- en regelgeving voor de watersector, met name die van de rwzi’s en riool- en poldergemalen. Organisatie: D&F Consulting. Informatie: Sonja van der Wegen (076) 504 72 41.
9 juni, Utrecht Waterverdeling en verzilting: samenhang landelijk en regio
bijeenkomst over de waterverdeling in Nederland en de afspraken die gemaakt zijn over deze verdeling in perioden met lage rivierafvoeren en aandacht voor verzilting. Organisatie: Platform Zoet-Zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
16 juni, Amersfoort CAPWAT
derde bijeenkomst over CAPWAT (CAPaciteitsverliezen afvalWATerpersleidingen) met nu aandacht voor de ervaringen met het CAPWAT-handboek. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
23 juni, Arnhem Watereducatie
landelijke watereducatiedag als vervolg op de bijeenkomst van 2010 met onder andere aandacht voor het leren arrangeren en vraaggericht werken en netwerkmogelijkheden voor mensen uit de sectoren natuur- en milieueducatie, water en onderwijs. Organisatie: SME Advies. Informatie: Anne de Klerk (030) 635 89 01.
23 juni, Assen Anders omgaan met regenwater
bijeenkomst over de verwerking van regenwater in stedelijk gebied met afkoppelprojecten en vergroting van de bergingscapaciteit in de wijken en de mogelijkheid om een beroep te doen op de burger of bedrijven om op het eigen perceel het regenwater vast te houden. Organisatie: Debets b.v. Informatie: (050) 524 84 25.
28 juni, Nijmegen KRW-innovatieproject Droogval
excursie naar de proefvijvers bij de Radboud Universiteit waar experimenten worden uitgevoerd met tijdelijke droogval, in het kader van het gelijknamige STOWAWatermozaïekproject. Ook wordt een kijkje genomen bij de vijvers waar experimenten worden uitgevoerd in verband met het project Baggernut. Organisatie: Werkgroep Ecologisch Waterbeheer en STOWA. Informatie: www.wew.nu.
27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief
bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie
8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.
4-6 oktober, ‘s-Hertogenbosch Milieu
tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en hergebruik, lucht kwaliteitsverbetering, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.
29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek
een week met daarin Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com.
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 37
37
16-05-11 16:42
handel & industrie Vakbeurs LegionellaPurmerend Pumps & Valves preventiebeschermt in Ahoy systeem oevers met Hatenboer hergebruikt pvc goedgekeurd door Ctgb Het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft HatenboerWater een officiële goedkeuring verleend voor het toepassen van het LiquiTech koper/zilver-ionisatiesysteem dat de vorming van Legionella moet tegengaan.
De gemeente Purmerend gebruikt sinds enkele maanden Prolock Omega oeverbescherming van gerecycled pvc. De schermen zijn geproduceerd door Profextru.
Met de goedkeuring voldoet het LiquiTechsysteem aan het Waterleidingbesluit. Het is onder meer beoordeeld op de werkzaamheid en de gezondheidsrisico’s voor mens en milieu. De installatie is toegelaten onder nummer 13431 N en is geldig tot 1 april 2021. Dit betekent dat het kan worden toegepast ter bestrijding van Legionella in drinkwater in leidingen van een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet. Het gedifferentieerde toelatingsbeleid voor de bestrijding van Legionella is komen te vervallen. Dit betekent dat alleen goedgekeurde systemen, zoals het LiquiTechsysteem, nog mogen worden toegepast. De koper/zilverionisatie-installatie van Hatenboer-Water werd al toegepast onder het toen van kracht zijnde gedifferentieerde toelatingsbeleid. De gepatenteerde LiquiTech-technologie wordt al meer dan 20 jaar met succes wereldwijd gebruikt.
De vakbeurs Pumps & Valves voor pompen, kleppen en afsluiters die eerder door Fairtec is georganiseerd in Antwerpen, vindt dit jaar op 5 en 6 oktober plaats in Ahoy in Rotterdam.
Bij andere vakbeurzen vormen pompen, kleppen en afsluiters vaak slechts een onderdeel; Pumps & Valves richt zich uitsluitend op deze sector. Daarmee is deze beurs hét platform voor een branchespecifieke stand van zaken. De deelnemerslijst van Pumps & Valves groeit gestaag. De afgelopen weken legden Rental Pumps, Netzsch pompen, Knoll Maschinenbau, Nestinox, IV Valves, Bedu pompen, GPW Turbine support, Inventflow en TYCO Valves & Controls hun stand vast. Voor meer informatie: www.easyfairs.com.
Biesheuvel Techniek ‘premium partner’ van ITT Lowara Technische groothandel Biesheuvel Techniek is ‘premium partner’ van pompfabrikant ITT Lowara Nederland geworden, waardoor het aanbod van Biesheuvel Techniek in diverse pompen compleet wordt. ITT Lowara Nederland ondersteunt de klanten van Biesheuvel Techniek met advies over pompen.
Voor meer informatie: Maarten Belt (010) 409 12 03. Het LiquiTech koper/zilverionisatiesysteem als preventie tegen het voorkomen van Legionella in drinkwaterleidingen. Legionella in drinkwaterleidingen.
De inzet van pvc als bouwmateriaal is flink in opmars. Het is - na de eerste 50 jaar - tot zes keer toe geschikt voor hergebruik. De oeverbescherming van Profextru past in het duurzame en kostenefficiënte inkoopbeleid van gemeenten en overheden.
Biesheuvel Techniek maakt deel uit van de IPH-OREXAD Groep, één van de leiders in de Europese Industrial Supplies-markt, met vestigingen - buiten Nederland - in België, Frankrijk en Roemenië. Het bedrijf telt 23 vestigingen in Nederland. Lowara is in Europa een grote speler op de markt van pompen voor residentieel en industrieel gebruik en maakt deel uit van ITT, de grootste producent ter wereld van pompen en aanvullende producten voor water en industriële vloeistoffen. Voor meer informatie: www.lowara.com.
Pvc is in vergelijking met hout of staal veel flexibeler bij weerstand. Het vraagt daarom wel om een andere manier van plaatsen, bijvoorbeeld met behulp van een heiraam. Het materiaal is nagenoeg onderhoudsvrij. Voor meer informatie: Erik Weerts (035) 582 27 30.
38
H2O / 09 - 2011
1101170_H2O nr 10 2011.indd 38
16-05-11 16:42
Voor de afdeling Vergunningverlening en Handhaving zoeken wij een fulltime:
Afvalwatertechnoloog m/v
Als het Waterschap zijn werk niet doet, staat meer dan de helft van de provincie Utrecht onder water en vervuilt het oppervlaktewater. Dat kan alleen voorkomen worden als wij samenwerken. Durf jij hier werk van te maken? De afdeling Vergunningverlening en Handhaving verleent vergunningen en handelt meldingen af in het kader van de Waterwet en de Keur en controleert op de naleving hiervan. Daarnaast geeft de afdeling advies aan andere overheden over watergerelateerde onderwerpen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In die gevallen is de provincie of een gemeente het bevoegd gezag en heeft het waterschap een adviesrol, omdat wij er voor zorgen dat de RWZI’s doelmatig kunnen werken en het oppervlaktewater wordt beschermd. De functie Je geeft informatie en adviezen aan bedrijven en andere overheden over de toepassing van de Waterwet en het daaruit voortvloeiende beleid, over afvalwaterlozingsvoorschriften, emissies en vergunningen. Daarnaast schrijf je vergunningen voor bedrijven die afvalwater willen lozen op oppervlaktewater. Je behandelt eventuele zienswijzen en beroepschriften in technische zin en geeft toelichting op vergunningen bij de Raad van State. Je denkt mee over en doet voorstellen tot eventuele aanpassing van het emissie- en vergunningenbeleid. Wij vragen Wij zoeken een medewerker op HBO-niveau met een opleiding op het gebied van chemische technologie, milieutechnologie of vergelijkbaar.
Kennis over de Waterwet en onderliggende besluiten als het Barim is gewenst. Daarnaast ben je in bezit van een rijbewijs (B). Wij bieden Wij bieden een zelfstandige en afwisselende functie met een goede mix van contacten binnen en buiten ons waterschap. De functie is ingedeeld in schaal 10 van de salarisschalen voor waterschapspersoneel. Het salaris is minimaal € 2.827,- en maximaal € 3.926,- bruto per maand (bij een 36-urige werkweek). Inschaling vindt plaats op basis van kennis en werkervaring. De waterschapssector kent een eigen CAO, de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. We kennen een interessant pakket arbeidsvoorwaarden waaronder een eindejaarsuitkering van 4% en een arbeidsvoorwaardelijk keuzesysteem. Kijk voor meer informatie op www.destichtserijnlanden.nl/vacatures of neem tijdens kantooruren contact op met Corry Langemeijer, coördinator Vergunningen, tel. (030) 634 5792 of Loes Boers, P&O-adviseur, tel. (030) 634 5923. Stuur je reactie onder vermelding van vacaturenummer 2011.13 voor 3 juni 2011 via een e-mail aan solliciteren@hdsr.nl. Wij stellen acquisitie naar aanleiding van deze advertentie niet op prijs.
Schoon water Veilige dijken Droge voeten
1101170_H2O nr 10 2011.indd 39
16-05-11 16:42
Stopper_H2O_waterbeheer.indd 1 1101170_H2O nr 10 2011.indd 40
12-05-11 13:09 16-05-11 16:42