20110715073707

Page 1

nยบ

44ste jaargang / 15 juli 2011

14/15 /

2011

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

DRUGS EN KALMERINGSMIDDELEN IN HET OPPERVLAKTEWATER BETERE BESCHERMING DRINKWATERBRON DOOR GEBIEDSDOSSIER INTERVIEW MET ALGEMEEN DIRECTEUR UNIE VAN WATERSCHAPPEN IS ECOLOGISCH HERSTEL ONDIEPE PLASSEN GOED TE MODELLEREN?


2 september 2011: Themanummer Grondwater

www.BeeldbankVenW.nl, Rijkswaterstaat

Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Wilt u de beslissers in de waterbranche optimaal bereiken? Plaats uw advertentie in het themanummer Grondwater. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl


Rust

D

e jaarlijkse zomervakantie is aangebroken. Tijd voor die dingen waar het de rest van het jaar vaak niet toe komt. En soms tijd om overal weer eens bij stil te staan. En om de bureaus op te ruimen en vooruit te werken. Het aantal toegezonden onderzoeksartikelen groeide afgelopen week weer fors. Het is de gebruikelijke hausse net voor de zomer. Ik weet niet hoe het u vergaat als u enkele weken weggaat en straks weer terugkomt; ik heb dan altijd even moeite om weer in de dagelijkse cadans te komen. Ik ben net na de zomer ook altijd veel kritischer bij de beoordeling of iets nieuwswaardigs is of dat een

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

onderwerp of artikel sowieso voldoende inhoud heeft om het te publiceren. Als ik deze vakantieperiode min of meer doorwerk, zijn de contacten met u ook vaak veel prettiger. Ik heb de tijd, u hebt de tijd. Afgelopen weekeinde was het voor mij trouwens ook al vakantie: met de familie kanoën over de Berkel. Schoon water, veel waterplanten, rust en wat wandelaars langs de oevers. Daar doe je het als waterbeheerder ook voor. Ik wens u een goede vakantie. Peter Bielars

inhoud nº 14/15 / 2011 / 4 / Drugs en kalmeringsmiddelen in het oppervlaktewater Monique van der Aa, Ellen Dijkman, Erik Emke, Robert Bijlsma, Bianca van de Ven, Rick Helmus, Pim de Voogt en Felix Fernández

7 / Delft Urban Water presenteert CaLoRIcs: waterleidingen en riolering bron voor warmte en koude

8 / Nanotechnologie in de drinkwatersector

10

toekomstmuziek Robin van Leerdam, Maarten Nederlof, Jan Hofman, Rinnert Schurer, Luc Palmen en Stephan van de Wetering

10

/ Albert Vermuë: “Waterschappen staan nu beter op de kaart” Maarten Gast

14 / De Waterplanner als middel tegen droog-

16

teschade in Polen Jochem Garthoff en Rutger van Hogezand

16

/ Waterberging in de Eendragtspolder: kwaliteitsimpuls voor water, landschap en ecologie Ronald van der Heijde, Marit Meijer, Piet-Jan Westendorp en Sebastiaan Schep

19

/ Betere bescherming drinkwaterbronnen door gebiedsdossiers èn gebiedsaanpak

34

Hans van Eijk, Marcel Boerefijn, Peter Schipper en Susanne Wuijts

22

/ Uitvoeringsprogramma gebiedsdossiers in Overijssel Cors van den Brink, Menno ten Heggeler en Jan van Essen

31

/ Uitvoering watertoets bij aanpassing Wilhelminakanaal Erik Matla, Mirjam Stark, Michel Braad en Evert Aukema

34

/ Is ecologisch herstel van ondiepe plassen goed te modelleren? Edwin van der Pouw Kraan, Mario Maessen en Jack Hemelraad

37

/ Handvatten voor systematische beoordeling maatregelen KRW-waterlichamen Hanneke Maandag en Sebastiaan Schep

Bij de omslagfoto: Een grondwatermeetpunt langs de Eemdijk (zie pagina 19).


Drugs en kalmeringsmiddelen in het oppervlaktewater In het oppervlaktewater van de Rijn en de Maas zijn lage concentraties aangetoond van twaalf in de Opiumwet opgenomen stoffen. Het gaat om amfetaminen, slaap- en kalmeringsmiddelen (barbituraten en benzodiazepinen), opiaten en cocaïne. Deze stoffen zijn waarschijnlijk al in het watersysteem aanwezig sinds mensen ze gebruiken, maar kunnen nu worden opgespoord dankzij geavanceerde meettechnieken die sinds kort beschikbaar zijn. Tijdens de drinkwaterzuivering worden de meeste stoffen verwijderd of sterk in concentratie verlaagd. In het drinkwater worden uiteindelijk nog drie stoffen aangetroffen, allen barbituraten. De concentraties zijn zeer laag; maximaal 12 nanogram per liter. De gezondheidskundige risiconormen voor drinkwater worden dan ook niet overschreden. Het is raadzaam de aanwezigheid van deze stoffen in het watersysteem te blijven volgen. Daarnaast wordt aanbevolen de mogelijke effecten op het ecosysteem te onderzoeken.

I

n opdracht van de VROM-Inspectie van het ministerie van Infrastructuur & Milieu is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van drugs, kalmeringsmiddelen en hun metabolieten in Nederlands water1). Het onderzoek is uitgevoerd door het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), in samenwerking met KWR Watercycle Research Institute (KWR) en het Research Institute for Pesticides and Water (IUPA) van de Spaanse universiteit Jaume I (UJI). Behalve oppervlakte- en drinkwater is ook stedelijk afvalwater onderzocht. Aanleiding voor dit onderzoek vormde de detectie van drugs in oppervlaktewater en afvalwater in de Verenigde Staten en enkele Europese landen2),3),4),5),6). Bij dit eerste verkennende onderzoek in Nederland stonden de volgende vragen centraal: t Zijn drugs en kalmeringsmiddelen aanwezig in het oppervlaktewater (met name Rijn en Maas) en bij innamepunten voor drinkwater? t Zijn deze stoffen aanwezig in het ruw water en het drinkwater dat hieruit wordt geproduceerd? t Indien deze stoffen worden aangetroffen, wat zijn de risico’s voor de volksgezondheid? t Zijn deze stoffen aanwezig in het stedelijk afvalwater van rioolwaterzuiveringsinstallaties die hun afvalwater lozen op de Rijn en Maas?

Onderzochte middelen In totaal zijn 37 soorten zogeheten drugs of abuse (DOA) en hun afbraakproducten geanalyseerd. Ze behoren onder andere tot de amfetaminen, barbituraten, benzodiazepinen, cannabinoïden, cocaïnen en opiaten. De term drugs of abuse verwijst naar zowel illegale drugs (bijvoorbeeld cocaïne) als het misbruik van geneesmiddelen, zoals slaap- en kalmeringsmiddelen. Deze middelen zijn opgenomen in de Nederlandse Opiumwet (lijst I, voornamelijk harddrugs of lijst II, vooral legale, maar verslavende middelen). Het was mogelijk zo’n groot aantal stoffen te analyseren dankzij de samenwerking tussen laboratoria van het

4

H2O / 14/15 - 2011

RIVM, KWR en de Spaanse universiteit UJI. Enkele rwzi-monsters zijn ook geanalyseerd door de universiteit van Antwerpen. De meetlocaties (zie afbeelding 1) kunnen onderverdeeld worden naar de drie soorten water die zijn bemonsterd: Afb. 1: Overzicht van de meetlocaties.

t

oppervlaktewater Bij alle negen innamepunten voor drinkwaterproductie in Nederland zijn monsters genomen. Hiervan liggen er acht in het stroomgebied van Rijn en Maas en één in het stroomgebied van de Eems. Daarnaast zijn monsters genomen bij vijf


actualiteit t

t

locaties langs de Rijn en Maas die ook onderdeel zijn van het Landelijk Meetnet Water van Rijkswaterstaat; ruw en rein water Bij tien productielocaties waar drinkwater wordt bereid uit oppervlaktewater en bij zeven productielocaties waar drinkwater wordt bereid uit oevergrondwater, zijn monsters genomen van zowel ruw als rein water; stedelijk afvalwater Bij acht rwzi’s die stedelijk afvalwater behandelen, zijn monsters genomen van zowel het influent als het effluent.

De in totaal 65 meetlocaties zijn eenmalig bemonsterd in oktober 2009. Bij de acht rwzi’s zijn op een weekenddag 24-uurs debietsproportionele monsters genomen van het influent en effluent.

Resultaten In het oppervlaktewater van Rijn en Maas zijn twaalf stoffen aangetroffen tot een maximale concentratie van 68 ng/liter: t de amfetamines metamfetamine en MDMA (ecstasy) t cocaïne en zijn belangrijkste metaboliet benzoylecgonine t de opiaten codeïne, morfine en methadon t de barbituraten pentobarbital, fenobarbital en barbital t de benzodiazepinen oxazepam en temazepam. Fenobarbital, oxazepam, temazepam en benzoylecgonine zijn de meest voorkomende stoffen, namelijk in meer dan 70 procent van de in totaal 14 oppervlaktewatermeetpunten. In ruw water zijn zes stoffen aangetroffen tot een maximale concentratie van 27 ng/liter: t pentobarbital, fenobarbital en barbital t oxazepam en temazepam t benzoylecgonine. In rein water zijn drie stoffen aangetroffen tot een maximale concentratie van 12 ng/liter. Dit betreft de barbituraten pentobarbital, fenobarbital en barbital. In zes (35 procent) van de in totaal 17 reinwatermonsters zijn barbituraten aangetroffen in concentraties hoger dan de rapportagegrens.

Afb. 2: Gemiddelde concentraties van de aangetroffen stoffen per drinkwaterproductietype.

is gehouden met verblijftijd in de zuivering, zijn hieruit geen harde conclusies te trekken.

Oorsprong aangetroffen stoffen Pentobarbital en barbital zijn vaker aangetroffen in ruw en rein water dat wordt geproduceerd uit oevergrondwater dan in ruw en rein water dat wordt geproduceerd uit oppervlaktewater. De aanwezigheid van barbital is mogelijk gerelateerd aan het grotere aandeel relatief ouder grondwater in oevergrondwater. Dit kan de reden zijn waarom barbital, een middel dat inmiddels niet meer wordt gebruikt, nog steeds wordt aangetroffen. Barbital is een kalmeringsmiddel dat in het begin van de 20e eeuw in Nederland op de markt kwam, maar al enkele decennia niet meer wordt voorgeschreven. Vanaf de jaren ‘60 is het middel vervangen door met name benzodiazepines, zoals oxazepam en temazepam. Hoewel de bron van het aangetroffen barbital nog onbekend is, toont eerder onderzoek aan dat vuilstorten een mogelijke bron zouden kunnen zijn voor het lekken van barbituraten naar grondwater7). Barbituraten, zoals pentobarbital, worden tevens in de veterinaire praktijk gebruikt, met name voor euthanasie.

Drinkwaterzuivering Afbeelding 2 laat zien dat de amfetaminen, cocaïnen en opiaten die zijn aangetroffen bij de innamepunten voor drinkwaterproductie, niet zijn aangetroffen in het ruw water. Vermoedelijk worden deze stoffen verwijderd gedurende het verblijf in de oppervlaktewaterbekkens, de voorzuivering of bodempassage die plaats hebben gevonden voor het ruwwaterbemonsteringspunt. Oxazepam, temazepam, benzoylecgonine en fenobarbital zijn wel aangetroffen in het ruw water, maar in lagere concentraties dan bij de innamepunten. Oxazepam en temazepam zijn niet aangetroffen in oevergrondwater dat geproduceerd is uit ruw water: waarschijnlijk worden deze stoffen verwijderd gedurende oeverfiltratie. Dit is niet het geval voor de barbituraten, die slechts gedeeltelijk worden verwijderd gedurende de drinkwaterzuivering. Aangezien in dit onderzoek geen rekening

Voor fenobarbital is het gebruik als voorgeschreven geneesmiddel waarschijnlijk een belangrijke bron, naast mogelijk illegaal gebruik van dit middel, dat onder de Opiumwet is geregistreerd als een lijst II-stof. Dit geldt ook voor oxazepam en temazepam, die behoren tot de top 10 van meest voorgeschreven geneesmiddelen in Nederland. Een substantieel deel van de onderzochte stoffen in de Maas en Rijn komt uit het buitenland. Bij Lobith is de vracht van oxazepam het hoogst en vergelijkbaar met vrachten van andere veel gebruikte geneesmiddelen, zoals antibiotica. Vervolgens draagt ook het afvalwater van Nederlandse rioolwaterzuiveringsinstallaties bij aan de totale vracht stroomafwaarts.

Stedelijk afvalwater In de rwzi-influenten zijn 18 en in de rwzi-effluenten 25 stoffen aangetroffen en

gekwantificeerd. Dat sommige stoffen niet zijn aangetroffen in het influent maar wel in het effluent, kan te maken hebben met deconjugatie van conjugaten tijdens het zuiveringsproces. Ook kan voor sommige stoffen de hogere rapportagegrens van de influentmonsters een rol spelen. Met uitzondering van de cannabinoïden zijn alle onderzochte stofgroepen aangetroffen; amfetaminen, barbituraten, benzodiazepinen, cocaïnen en opiaten. Over het algemeen waren de concentraties in het effluent lager dan in het influent, wat wijst op degradatie of sorptie van deze stoffen gedurende de waterbehandeling in de zuivering. Dit is in overeenstemming met resultaten van enkele buitenlandse studies. Aangezien in dit onderzoek geen rekening is gehouden met verblijftijd in de zuivering, zijn hieruit echter geen conclusies te trekken. De gevonden concentraties in Nederlands afvalwater zijn van dezelfde orde van grootte als in enkele andere West-Europese landen, waaronder Spanje, Verenigd Koninkrijk, Italië en België4),5),8).

Vergelijking met gezondheidskundige risiconormen voor drinkwater De concentraties van de aangetroffen stoffen in drinkwater liggen ver beneden de signaleringswaarde van 1 μg per liter, die is vastgesteld in het Drinkwaterbesluit voor organische verontreinigingen van antropogene oorsprong. Voor de hier onderzochte individuele stoffen zijn geen wettelijke drinkwaternormen beschikbaar. Daarom zijn op basis van de beschikbare toxicologische gegevens, gezondheidskundige ‘voorlopige’ risiconormen voor drinkwater afgeleid. Voor stoffen die tot dezelfde chemische groep behoren en waarvan het werkingsmechanisme vergelijkbaar is, is een risiconorm afgeleid voor de groep (som parameter). Dit geldt voor de barbituraten en benzodiazepinen. De in het drinkwater aangetroffen concentraties barbituraten in drinkwater liggen een factor 1800 beneden de risiconorm. Er zijn dan ook geen directe risico’s voor de volksgezondheid te verwachten.

H2O / 14/15 - 2011

5


Voor benzoylecgonine, oxazepam, temazepam, pentobarbital, fenobarbital en barbital, die zijn aangetroffen in ruw water, ligt de risiconorm een factor 300 tot 7.000 hoger dan de aangetroffen concentraties. In de Rijn en Maas ligt de risiconorm voor alle stoffen meer dan 1000 keer hoger dan de gemeten concentraties, met uitzondering van oxazepam en temazepam. Voor de som van deze twee stoffen ligt de risiconorm een factor 80 hoger.

Berekening cocaïneconsumptie Met behulp van de gemeten concentraties benzoylecgonine was het mogelijk om de cocaïneconsumptie in een aantal steden te schatten en met elkaar te vergelijken. Dit is een alternatieve en mogelijk betrouwbaardere manier om drugsgebruik in beeld te brengen dan aan de hand van vragenlijsten. De cocaïneconsumptie wordt volgens de methode van Zuccato et al.2) berekend per inwonerequivalent van de rwzi, waarbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijke inwonerequivalent van die dag. Afbeelding 3 laat zien dat de totale cocaïneconsumptie (grijze kolommen) over het algemeen afneemt naarmate de rwzi kleiner is: het hoogst in Amsterdam-West en het laagst in Culemborg. Om voor de rwzi-grootte te corrigeren is ook de cocaïneconsumptie per 1000 inwoners berekend. Deze is duidelijk het hoogst in Amsterdam en het laagst in Apeldoorn en Culemborg. Eindhoven, Utrecht, Maastricht (Limmel en Bosscherveld) en ‘s-Hertogenbosch zitten hier tussenin. Deze berekening is slechts gebaseerd op één meting, maar binnenkort verschijnen resultaten van een uitgebreidere weektrendbemonstering9).

Aanbevelingen Aangezien nog niets bekend is over mogelijke ecotoxicologische effecten van de aangetroffen stoffen, wordt aanbevolen deze te onderzoeken. Dit geldt met name voor de

benzodiazepinen nabij locaties waar rwzi-effluent in het oppervlaktewater wordt geloosd. Hoewel de gezondheidskundige risiconormen voor drinkwater niet worden overschreden, is het zaak alert te blijven. De ontwikkeling van nieuwe analytische technieken om mogelijke nieuwe verontreinigingen (bijvoorbeeld medicijnen en producten voor persoonlijke verzorging) te detecteren, is belangrijk, evenals onderzoek naar de mogelijke effecten van de gecombineerde aanwezigheid van de aangetroffen stoffen in lage concentraties. NOTEN 1) Van der Aa M., E. Dijkman, L. Bijlsma, E. Emke, B. van de Ven, A. van Nuijs en P. de Voogt (2011). Drugs of abuse and tranquilizers in Dutch surface waters, drinking water and wastewater - Results of screening monitoring 2009. RIVM. Rapport 703719064. 2) Jones-Lepp T., D. Alvarez, J. Petty en J. Huckins (2004). Polar organic chemical integrative sampling (POCIS) and LC-ES/ITMS for assessing selected prescription

Afb. 3: Geschatte totale cocaïneconsumptie en de cocaïneconsumptie per 1000 inwoners bij acht rwzi’s op een weekenddag tussen 4 oktober en 11 november 2009.

and illicit drugs in treated sewage effluents. Arch. Environ. Cont. Toxicol. 47, pag. 427-439. 3) Zuccato E., C. Chiabrando, S. Castiglioni, D. Calamari, R. Bagnati en S. Schiarea (2005). Cocaine in surface waters: a new evidence-based tool to monitor community drug abuses. Environ. Health 4, pag. 14. 4) Postigo C., M. Lopez de Alda en D. Barceló (2008). Fully automated determination in the low nanogram per litre level of different classes of illicit drugs in sewage water by on-line solid-phase extractionliquid chromatography-electrospray-tandem mass spectrometry. Anal. Chem. 80, pag. 3123-3134. 5) Bijlsma L, J. Sancho, E. Pitarch, M. Ibáñez en F. Hernández (2009). Simultaneous ultra-high-pressure liquid chromatography-tandem ms determination of amphetamine and amphetamine-like stimulants, cocaine and its metabolites, and a cannabis metabolite in surface water and urban wastewater. J. Chromatogr. A, 1216, pag. 3078-3089. 6) Castiglioni S., E. Zuccato, C. Chiabrando, R. Fanelli en R. Bagnati (2008). Mass spectrometric analysis of illicit drugs in wastewater and surface water. Mass Spectrometry Reviews 27, pag. 378-394. 7) Holm J., K. Rügge, P. Bjerg en T. Christensen (1995). Occurrence and distribution of pharmaceutical organic-compounds in the groundwater downgradient of a landfill (Grindsted, Denmark). Environ. Sci. Technol. 29, pag. 1415-1420. 8) Van Nuijs A., B. Pecceu, L. Theunis, N. Dubois, C. Charlier, P. Jorens, L. Bervoets, R. Blust, H. Neels en A. Covaci (2009). Cocaine and metabolites in waste and surface water across Belgium. Environ. Pollut. 157, pag. 123-129. 9) Bijlsma L., E. Emke, F. Hernández en P. de Voogt (2011). Monitoring of drugs of abuse and relevant metabolites in Dutch urban wastewater by LC-LTQ FT Orbitrap MS. Environ. Int. (ter beoordeling).

Monique van der Aa, Ellen Dijkman, Bianca van de Ven en Ans van der Steegh (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) Erik Emke, Rick Helmus en Pim de Voogt (KWR Watercycle Research Institute) Robert Bijlsma en Félix Hernández (Universiteit Jaume I)

6

H2O / 14/15 - 2011


actualiteit Delft Urban Water presenteert CaLoRIcs Begin dit jaar is door onderzoekers van de TU Delft, UNESCO-IHE, Deltares en KWR Watercycle Research Institute het onderzoeksplatform Delft Urban Water opgericht om kennis en wetenschappelijk onderzoek op het gebied van stedelijk water te bundelen. Daaronder valt ook terugwinning van grondstoffen en energie uit de stedelijke waterketen. In dat kader zijn de TU Delft en KWR Watercycle Research Institute met CaLoRIcs begonnen: een initiatief dat zich richt op toegepast wetenschappelijk onderzoek op het gebied van warmte(terug)winning uit en koelcapaciteit van drink-, afval- en industriewater.

W

inning van thermische energie uit leidingsystemen (riolering en drinkwaterleidingen) en koelwatervoorzieningen van de industrie vormt een belangrijke optie bij een transitie naar een duurzame energievoorziening. TU Delft en KWR Watercycle Research Institute beogen met CaLoRIcs een platform te bieden voor brede samenwerking met betrokken partijen in zowel de energie- als de watersector, binnen én buiten Nederland om benutting van thermische energie uit leidingsystemen een impuls te geven. Het totale energieverbruik voor de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving bedraagt in Nederland 555 PJ (of 555 x 1014 joule per jaar1). De meeste energie in de stedelijke waterketen - van drinkwaterwinning en -productie tot zuivering van afvalwater (63 PJ per jaar) - is nodig voor verwarming van water in de huishoudens (48 PJ per jaar2)). Nieuwe, innovatieve methoden moeten het mogelijk maken om tenminste 20 PJ per jaar uit de stedelijke waterketen weer nuttig te gebruiken. Dat kan onder andere door warmte cq. koude te winnen uit de leidingsystemen van drink- en afvalwater. In de industrie en bij elektriciteitsopwekking komt een surplus aan energie vrij in de vorm van laagwaardige warmte, zo’n 600 tot 800 PJ per jaar1). In een aantal gevallen wordt deze restwarmte reeds nuttig ingezet in bijvoorbeeld warmtenetwerken, maar voor een groot deel gaat dit surplus verloren in koeltorens en door lozing in rivieren. Nieuwe mogelijkheden moeten leiden tot meer nuttig gebruik van restwarmte. Een inschatting hiervan is moeilijk te maken, maar een nuttige inzet van tien procent of meer (70 PJ per jaar) moet haalbaar zijn. In totaal kan dan door terugwinning van thermische energie uit de stedelijke waterketen (de ambitie is 20 PJ per jaar) en benutten van surpluswarmte in de industrie (de ambitie is 70 PJ per jaar) een energiebesparing in de orde van grootte van 90 PJ per jaar behaald worden. Dit komt overeen met ruim 15 procent van de totale warmtebehoefte in de bebouwde omgeving, maar lokaal kan dit betekenen dat volledig in de warmtebehoefte kan worden voorzien. Dit impliceert een jaarlijkse reductie van de kooldioxide-emissie van vijf miljoen ton en een besparing van twee miljard euro, uitgaande van de huidige energiemix. Daar staan natuurlijk wel investeringskosten voor het terugwinnen van de energie tegenover. Met de stijgende energieprijzen zal een

positieve balans echter steeds dichterbij komen.

Aanpak langs verschillende lijnen Realisatie van de genoemde besparingen vraagt een integrale, innovatieve aanpak langs verschillende lijnen. Zo zijn technologische vernieuwingen nodig om de thermische energie terug te winnen. Ook zal de energie efficiënt moeten worden opgeslagen: vraag en aanbod van energie lopen immers niet synchroon in plaats en tijd. Daarnaast is aandacht nodig voor bestuurlijke, juridische en organisatorische aspecten: welke organisatie pakt welke rol, waar liggen de verantwoordelijkheden? Ook speelt samenwerking en bundeling van krachten in de energiesector en waterketen een cruciale rol om de mogelijkheden goed te benutten. TU Delft en KWR Watercycle Research Institute zijn de initiatiefnemers voor het platform, maar het staat open voor alle partijen die een bijdrage willen leveren aan de transitie naar een duurzame energievoorziening door gebruik van thermische energie uit leidingsystemen. STOWA is één van de partijen die enthousiast is over dit platform en reeds actief is op het gebied van winning van thermische energie uit de waterketen.

vergroten. In het najaar vindt een werkbijeenkomst plaats voor partijen uit de wateren energiesector om kennis te delen, mogelijkheden verder te verkennen en te vertalen naar zo concreet mogelijke activiteiten. Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met Jos Boere van KWR (jos.boere@ kwrwater.nl) en Jan Peter van der Hoek van Waternet / TU Delft (j.p.vanderhoek@tudelft.nl). NOTEN 1) Hellinge C. (2010). De energievoorziening van Nederland - Vandaag (en morgen?). 2) Roest K., J. Hofman en M. van Loosdrecht (2010). De Nederlandse watercyclus kan energie opleveren. H2O nr. 25/26, pag. 47-51. 3) De Graaff M., E. Klaversma, S. Vliegen en A. de Man (2011). Energieverbruik in watercyclus in Amstelveen en Wijlre. H2O nr. 11, pag. 34-36. 4) Sukkar G., J. Kluck en J. Blom (2009). Mastercase energie in de waterketen, casus Leeuwarden. STOWA. Rapport 2009.46. 5) Blom J., G. Sukkar en P. Telkamp (2010). Energie in de waterketen. STOWA. Rapport 2010.35. 6) Sukkar G. en J. Kluck (2011). De haalbaarheid van terugwinning van energie uit afvalwater, de casus Zwolle. STOWA. Rapport in voorbereiding.

Concrete activiteiten Een aantal activiteiten is inmiddels begonnen. Er is een analyse opgesteld van energiestromen in de waterketen2),3). Tauw heeft in opdracht van STOWA onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van terugwinning van thermische energie4),5),6). KWR en TU Delft voeren, samen met Waternet en Tauw, een project uit over terugwinning van warmte uit afvalwater in het kader van het bedrijfstakonderzoek. Er gaat onderzoek lopen naar het ontwikkelen van innovatieve concepten, gericht op de ontkoppeling van terugwinning en gebruik van de thermische energie om zo de toepasbaarheid van het principe te

Vakantie De eerstvolgende uitgave van H2O verschijnt op vrijdag 19 augustus. De redactie blijft in de komende weken bereikbaar, hetzij telefonisch, hetzij per e-mail. De kopijsluitingsdatum voor de eerste uitgave na de zomer is vrijdag 5 augustus. Wij wensen u een goede vakantie.

H2O / 14/15 - 2011

7


Nanotechnologie in de drinkwatersector toekomstmuziek Hoe kan nanotechnologie toegepast worden in de watersector? Daar draaide het om tijdens de eerste internationale IWA Specialist Conference ‘Applications of Nanotechnologie in the Water Sector’. De conferentie in het Zwitserse Ascona was georganiseerd door de Specialist Group ‘Nano and Water’. Verschillende sprekers van onderzoeksgroepen uit de gehele wereld presenteerden de laatste ontwikkelingen. In het kader van het bedrijfstakonderzoek (BTO) bezocht een afvaardiging van de Nederlandse drinkwaterbedrijven en KWR deze conferentie.

N

anotechnologie is het begrijpen en controleren van materie en processen op de nanoschaal (kleiner dan 100 nm). Nanomaterialen en -processen hebben eigenschappen, die voordelen kunnen bieden voor de waterzuivering. In zijn inleidende presentatie gaf Pedro Alvarez (Rice Universiteit, VS) een overzicht van de mogelijkheden voor nanomaterialen in de (drink)waterbehandeling. Deze liggen op het vlak van geavanceerde oxidatie (katalyse), membraanfiltratie (nanodeeltjes in of op het membraanoppervlak) en nieuwe adsorbentia.

Adsorbentia Robert Grass (Institute for Chemical and Bioengineering, Zwitserland) beschreef het gebruik van gemodificeerde magnetiet nanodeeltjes voor het specifiek binden van verontreinigingen in plaats van het filtreren van het hele volume. De deeltjes worden verwijderd met een magneet. Mamadou Diallo (CalTech, VS) gaf aan dat dendritische macromoleculen (sterk vertakt vanuit één punt) als bouwstenen gebruikt kunnen worden voor een nieuwe generatie specifieke sorbentia, bijvoorbeeld voor het verwijderen van boor uit zout water. Andere sprekers behandelden adsorptie van polyaromatische verbindingen aan carbon nanotubes: holle buisjes met een wand bestaande uit één enkele laag koolstofatomen gebonden in zesringen. Chad Vecitis (Harvard School of Engineering and Applied Sciences, VS) liet zien

dat een netwerk van deze buisjes kan worden gebruikt als elektrochemisch filter voor de verwijdering en oxidatie van kleurstoffen.

(Foto)katalytische oxidatie en reductie Titaniumdioxide (TiO2) is een veelgebruikte en onderzochte fotokatalysator. Door sporen goud of stikstof aan TiO2 toe te voegen, kunnen ook golflengtes uit het zichtbare licht gebruikt worden en neemt de katalytische activiteit toe (David Rickerby, Institue for Environmental and Sustainability, Italië). Frank Seitz (IBL Umwelt- und Biotechnik, Duitsland) presenteerde een pilotonderzoek naar de foto-oxidatie van microverontreinigingen met behulp van TiO2 of Pd op magnetiet. Nicole Müller (EMPA, Zwitserland) toonde de resultaten van pilot- en praktijkproeven in Tsjechië en Duitsland met metallische nanoijzerdeeltjes voor de katalytische reductie van gechloreerde koolwaterstoffen in vervuild grondwater.

Besloten Aansluitend op de conferentie hield de Global Water Research Coalition een besloten werkbijeenkomst, waarbij men discussieerde over een veilige introductie van nanotechnologie in de watersector. Er zijn projectvoorstellen geformuleerd over kennismanagement, onderzoek naar vóórkomen en stabiliteit van nanodeeltjes en analytische methoden.

drinkwatersector. Andere toepassingen om biofouling te voorkomen, zijn het gebruik van D-aminozuren (Qilin Li, Rice Universiteit, VS) en impregnatie van membranen met bolvormige koolstofmoleculen (Mark Wiesner, Duke Universiteit, VS). Jan Hofman (KWR, Nederland) liet zien dat RO-membranen met negatieve zeolietdeeltjes in de scheidende toplaag beter hydrofiele componenten verwijderen en een extreem hoge waterflux geven.

Membraantoepassingen Bij membranen worden nanodeeltjes toegepast voor verbetering van de flux of het voorkomen van vervuiling. Meagan Mauter (Yale Universiteit, VS) liet zien dat zilvernanodeeltjes op oppervlakken van ultrafiltratiemembranen biofouling kunnen tegengaan. De langzaam vrijkomende zilverionen werken desinfecterend, maar vormen een belemmering voor de toepassing in de

Nederlandse deelnemers namens het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven: Robin van Leerdam (KWR), Stephan van de Wetering (Brabant Water), Luc Palmen (WML), Rinnert Schurer (Evides) en Maarten Nederlof (KWR).

Veel aandacht bestond ook voor toepassing in point-of-use-apparatuur om zo een bijdrage te leveren aan de millenniumdoelstellingen. Door bijvoorbeeld oppervlaktewater te filtreren over een ‘theezakje’ op een flessenhals, met een combinatie van desinfecterende polyvinyl alcohol nanovezels en actief kool, kan in noodgevallen direct drinkwater worden gemaakt (Eugene Cloete, Universiteit Stellenbosch, Zuid-Afrika).

Vooruitzichten Er wordt veel academisch onderzoek gedaan naar nanotechnologie. Dit kan leiden tot nieuwe en efficiëntere zuiveringstechnologie, maar is voorlopig nog te kostbaar voor toepassing binnen de drinkwatersector. Voor de drinkwatersector is het belangrijk dat praktijkgericht onderzoek wordt verricht naar de effecten van opschaling, de watermatrix, en het vrijkomen, de afbreekbaarheid en de toxiciteit van nanodeeltjes. De eerste toepassingen voor de drinkwatersector worden verwacht in het verbeteren van bestaande technologie, zoals het modificeren van membranen, en in de ontwikkeling van nanosensoren voor bijvoorbeeld de detectie van pathogenen. Robin van Leerdam, Maarten Nederlof en Jan Hofman (KWR) Rinnert Schurer (Evides) Luc Palmen (Waterleiding Maatschappij Limburg) Stephan van de Wetering (Brabant Water)

8

H2O / 14/15 - 2011


verslag/achtergrond achtergrond Watersector richt zich bij NanoNextNL op waterzuivering én risico’s Het onlangs begonnen onderzoeksprogramma NanoNextNL stimuleert met subsidie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie innovatie op het gebied van nanotechnologie in Nederland. Ook de watersector is betrokken bij dit programma. Dit richt zich vooral op de mogelijkheden van nanotechnologie in de waterzuivering en op de risico’s van nanomaterialen voor mens en milieu.

N

anotechnologie is de technologie van het ontwerpen en maken van materialen op nanoschaal, oftewel met één of meer dimensies tussen één en 100 nanometer. Ter vergelijking: een watermolecuul is ongeveer 0,3 nanometer in doorsnee, een celmembraan is vier tot vijf nanometer dik en de doorsnee van een virus ligt tussen tien en 300 nm. Door dit kleine formaat en het daardoor grote specifieke oppervlak krijgen nanomaterialen speciale eigenschappen. Daarom zijn steeds grotere hoeveelheden nanomaterialen te vinden in steeds meer verschillende toepassingen, zowel in consumentengoederen en industriële processen als in de medische wetenschap. Enkele voorbeelden: sokken met nanodeeltjes tegen zweetlucht, verf en coatings met nanodeeltjes als pigment of om vuil af te stoten, nanodeeltjes die de opname (en werking) van geneesmiddelen in het lichaam verbeteren en nanostructuren in nanoelektronica.

NanoNextNL De economische omvang van nanotechnologie bedroeg in 2010 circa 290 miljard dollar en dat zal de komende jaren alleen maar verder toenemen. Nanotechnologie vormt daarmee een belangrijke basis voor innovatie en kan de Nederlandse economie een impuls geven. Daarom hebben in Nederland meer dan 100 bedrijven, 13 universiteiten, zes academische ziekenhuizen en negen technologische instituten samen een programma ontworpen om innovatie in nanotechnologie te stimuleren. Dit programma, NanoNextNL, loopt van 2010 tot 2015 (zie kader). Het budget bedraagt 250 miljoen euro. De

NanoNextNL richt zich op interdisciplinair onderzoek en valorisatie van de ontwikkelde kennis via samenwerking met commerciële en maatschappelijke organisaties. Ontwikkelingen en resultaten zullen naar buiten worden gebracht via wetenschappelijke publicaties, proefschriften, rapporten, workshops, congressen en vakbladen als H2O. Binnen NanoNextNL zijn tien thema’s benoemd: de risico’s van nanotechnologie en technologie-assessment, energievraagstukken, nanogeneeskunde, (schoon) water, voedsel, elektronica, de ontwikkeling van nieuwe nanomaterialen, biologische nanomaterialen, nanomaterialen in fabricageprocessen en in sensoren.

deelnemende partijen investeren zelf de helft. Gezien het grote belang van innovatie in nanotechnologie heeft het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie - ondanks de economische tegenwind - een subsidie van 125 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Watersector NanoNextNL omvat tien onderzoeksthema’s. Binnen elk thema worden één of meer clusters gedefinieerd. De themacoördinatoren fungeren als opdrachtgevers vanuit het programma. Consortia van bedrijven en kennisinstellingen, onder leiding van programmadirecteuren, voeren binnen elk cluster samen onderzoek uit. Het eerste thema, dat zich bezighoudt met de risico’s van nanotechnologie en technologieassessment, wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de andere thema’s. Vooral dit eerste thema en het thema Schoon water zijn relevant voor de watersector. Themacoördinator van het eerste thema is Adriënne Sips (RIVM), met Annemarie van Wezel van KWR als programmadirecteur van ‘Risico’s voor het milieu’. Voor het thema Schoon water is Gertjan Euverink (Wetsus) themacoördinator, terwijl Rob Lammertink (Universiteit van Twente) programmadirecteur van ‘Nanotechnologie in waterapplicaties’ is. De Nederlandse drinkwaterbedrijven leveren een bijdrage via hun collectieve onderzoeksprogramma BTO en via Wetsus.

Schoon water Het consortium voor het thema Schoon water bestaat uit Vitens, bedrijven als Norit, LioniX, Phycom, Stork, Veco en Philips, en kennisinstellingen zoals de Universiteit Twente, Wageningen Universiteit en KWR. Samen zoeken zij naar nanotechnologische oplossingen voor duurzame en betaalbare productie van veilig en gezond drinkwater, nu en in de toekomst. Binnen dit thema worden vier projecten uitgevoerd. In het eerste wordt onderzoek gedaan naar ontwikkeling van membranen voor desinfectie en ontzouting en enzymatische omzetting, die worden gemodelleerd naar biologische structuren. Het tweede project onderzoekt de mogelijkheden van functionele metalen in isoporeuze membranen (membranen waarin alle poriën een gelijke diameter hebben). Het derde project is gericht op (foto)katalytische waterzuivering en in het vierde project wordt onderzocht hoe membranen kunnen worden

ingezet om nanodeeltjes uit water te verwijderen. Deelnemers aan het thema Risicoanalyse en technologie-assessment zijn Vewin, RIVM, Philips, de universiteiten van Amsterdam, Utrecht, Wageningen en Nijmegen, Deltares, TNO en KWR Watercycle Research Institute. Het thema omvat drie clusters: risico’s voor het milieu, risico’s voor de mens en maatschappelijke acceptatie. Om het grote technologische, economische en maatschappelijke potentieel van nanotechnologie optimaal te benutten, is het essentieel de risico’s ervan te begrijpen en te kunnen beheersen. De publieke opinie kan zich tegen nanotechnologische ontwikkelingen keren als te weinig bekend is over de risico’s. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met biotechnologische ontwikkelingen met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen. Om deze redenen heeft het thema risicoanalyse een centrale rol gekregen binnen NanoNextNL. Centrale vragen zijn in hoeverre nanodeeltjes zich anders gedragen dan ‘normale’ chemicaliën en in hoeverre de bestaande risicobeoordelingsmethoden moeten worden aangepast om goed om te gaan met nanodeeltjes. Om de antwoorden te vinden, richt het programma over humane risico’s zich op de ontwikkeling van methoden om beter inzicht te krijgen in de risico’s van nanodeeltjes voor werknemers en consumenten. Het programma over milieurisico’s richt zich op analysemethoden voor nanodeeltjes in het milieu, het gedrag in het milieu inclusief de voedselketen en toxiciteit, modellering van emissieroutes en concentraties in het milieu. Uiteindelijk wordt de verworven kennis geïntegreerd in een zo nodig aangepaste risicobeoordelingsmethode. Thomas ter Laak, Jan Hofman en Annemarie van Wezel (KWR Watercycle Research Institute) Rob Lammertink (Universiteit Twente) Adriënne Sips (RIVM)

H2O / 14/15 - 2011

9


ALBERT VERMUË, ALGEMEEN DIRECTEUR UNIE VAN WATERSCHAPPEN:

“Waterschappen staan nu beter op de kaart” Golfbewegingen behoren bij het element water. Eb en vloed, op- en neergang, toppen en dalen, heen en weer bewegen, allemaal uitingen van het proces van het golven. De golfbeweging toont zich ook in de discussie over de organisatie van het waterbeheer. Waar een jaar geleden voor de laatste verkiezingen de dagen van het waterschap als zelfstandig bestuursorgaan geteld leken, staan zij na het regeerakkoord weer volledig op de kaart. “Erop of eronder”, schrijft Peter Glas, de voorzitter van de Unie, in Het Waterschap van mei jl., het eigen tijdschrift. “Nu komt het erop aan”, kopt de volgende bladzijde. Aanleiding voor een gesprek met degene die sinds een jaar leiding geeft aan het bureau van de Unie van Waterschappen in Den Haag: ir. ing. Albert Vermuë, nieuwkomer in de wereld van het waterbeheer.

Hoe kijkt u terug op dit eerste jaar? “Het heeft even geduurd voordat ik april vorig jaar in functie kon treden. Als directeur Visserij bij het ministerie van LNV had ik een staatsbezoek van de koningin aan Noorwegen begin juni 2010 mede voorbereid. Daarin was een gehele dag aan visserijproblematiek gewijd, een dag die ik beslist wilde meemaken. Meteen daarna ben ik begonnen.” “Voor ik begon, gebeurde er veel: het kabinet viel en in de aanloop naar de verkiezingen stond het voortbestaan van de waterschappen ter discussie. In die tijd heb ik mij wel eens achter mijn oor gekrabd en mij afgevraagd of ik met mijn sollicitatie naar deze functie een juiste stap had gezet. Maar we hebben nu ook weer gezien hoe ongrijpbaar het proces van zo’n kabinetsformatie is. Het regeerakkoord stelt het voortbestaan van de waterschappen veilig en Albert Vermuë

inmiddels staan we er alweer veel beter voor. Onze gelederen zijn gesloten, de achterban is volledig betrokken, wij zijn een serieuze gesprekspartij voor het Rijk en het Bestuursakkoord Water is getekend.”

Wat heeft het verschil gemaakt in zo’n korte tijd? “Ik heb een onderhandelaarsachtergrond. Van daaruit kijkend, zeg ik dat de waterschappen een goed verhaal hadden, ook goed gelobbyd hebben bij Kamerleden e.d.. Onze kracht zat vooral in de manier waarop we degenen benaderden die over de vorming van een nieuw kabinet onderhandelden. Die hadden maar één groot probleem: de 18 miljard euro die bezuinigd moest worden. De meesten die bij de formateurs langs kwamen, vroegen om meer geld. Wij niet, wij boden aan om gezamenlijke problemen op te lossen, ook financieel.

Die opstelling, die maakte het verschil. Ons verhaal viel in vruchtbare aarde. Winst voor beiden, eigenlijk vrij eenvoudig.” “Overigens heeft er nooit een grondige analyse plaatsgevonden over de vraag of het opheffen van waterschappen een probleem zou oplossen. Die ideeën over opheffing waren zeker niet gebaseerd op een gedegen verhandeling.”

De bestuurlijke drukte was steeds het argument. “Ja, maar wat is het probleem waar men het dan over heeft? Gaat het om de bestuurlijke organisatie of heeft men het over het feit dat het in een complexe samenleving lastig is om zaken snel voor elkaar te krijgen? Overal spelen meerdere belangen, heb je te maken met gedetailleerde wetgeving, vaak ook met Europese regelgeving. We willen schone lucht, dan krijg je regels voor luchtkwaliteit en dan wordt het bijvoorbeeld moeilijk om ergens een nieuwe weg aan te leggen. Met natuur gaat het net zo. Bescherming gaat gepaard met beperkingen. Ik denk dat de bestuurlijke drukte vroeger groter was, dat je toen met veel meer besturen te maken had. Maar goed, nu is in ieder geval in het regeerakkoord vastgelegd dat zich niet meer dan twee bestuurslagen met één probleem mogen bemoeien.”

Wat zijn de belangrijkste onderwerpen uit het Bestuursakkoord Water? “Het eerste is dat de waterschappen medeverantwoordelijk worden voor de realisatie en de bekostiging van de primaire waterkeringen (voor de helft). Er komt een gezamenlijk bureau, dat een programma opstelt, financiële afwegingen maakt en een budget beheert, waarin Rijk en Unie ieder voor de helft bijdragen. Alle waterschappen dragen daaraan bij, ook die geen primaire keringen in hun gebied hebben.” “Waterschappen die wel primaire keringen hebben, leveren daarnaast nog een projectbijdrage. Dit om voldoende prikkel

10

H2O / 14/15 - 2011


interview tot efficiënt werken te houden. Het geheel is dan geborgd: de planfase, de toetsing en de uitvoering. Samen met Rijkswaterstaat en DG Water zetten we dat bureau nu op. Unie en Rijk betalen ieder jaarlijks 180 miljoen euro. Voor 360 miljoen per jaar wordt dus nu het hoogwaterbeschermingsprogramma uitgevoerd.”

Staat het Deltaprogramma hier los van? “We zullen natuurlijk nog moeten bepalen wat de consequenties van een eventueel hoger veiligheidsniveau zijn. Daar wordt nu in het kader van het Deltaprogramma over gesproken. Maar in principe staat de één miljard euro per jaar, die vanaf 2020 beschikbaar komt voor de uitvoering van het Deltaprogramma, hier los van. We hebben toegezegd dat we de eerste 100 van die 180 miljoen per jaar zullen leveren zonder heffingen te verhogen; voor de tweede tranche geldt dat niet. Dat kan ook niet. Wel zullen besturen alles doen om de lasten zo beperkt mogelijk te laten stijgen.” “Punt twee uit het akkoord is de gezamenlijke kostenbesparing van 380 miljoen euro per jaar, die VNG en Unie van Waterschappen voor de afvalwaterketen hebben afgesproken op basis van het rapport van de Feitencommissie. Dat betreft dus een stevige samenwerking tussen gemeenten en waterschappen op dit terrein. Dat je daarmee de autonome lastenstijging compenseert, staat weliswaar duidelijk in dat rapport, maar ‘men’ dreigt dat weleens te vergeten. Deze opgave wordt nu overal in de regio gezamenlijk opgepakt. Centrale aansturing is alleen een stok achter de deur. Punt drie betreft plannen en toezicht. De plannenmakerij wordt teruggedrongen. Het provinciale en het nationale waterplan verdwijnen. Het toezicht wordt soberder, meer gebaseerd op vertrouwen.”

Welke plannen blijven? “De waterschappen stellen eenmaal per zes jaar een waterbeheerplan op en het Rijk een stroomgebiedbeheerplan, voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water. De inspectie van dijken gaat van eens in de zes naar eens in de twaalf jaar. In dat proces valt de provincie er tussenuit. Het levert geen miljoenen op, maar wel een slagvaardiger overheid met minder mensen. We zijn gezamenlijk nog aan het kijken wat met de resterende provinciale watertaken, zoals het beheer van het zwemwater en het diepe grondwater en het vaarwegbeheer, moet gebeuren. De provincie blijft regionaal het kaderstellende orgaan, uitvoerende taken komen in één hand. Of van het Rijk of van de waterschappen, zo is het in het Bestuursakkoord Water afgesproken.”

Wat zijn de andere punten? “Het vierde betreft betere samenwerking tussen de beheerders in de afvalwaterketen, met Rijkswaterstaat, maar ook tussen de waterschappen onderling, bijvoorbeeld op het gebied van inkoop, bij de aanpak van grote projecten e.d.. Bundeling van krachten dus. We zullen ook kijken wat we van de drinkwaterbedrijven kunnen leren

op het gebied van assetmanagement, van onderhoud, etc.” “Het vijfde punt is het institutionele veld. Moeten de provincies waterschapsverordeningen blijven goedkeuren? Hoe worden de waterschapsbesturen verkozen? Het Rijk wil naar indirecte verkiezingen toe, wij blijven voorstander van directe. Dus ons voorstel is een dag van de lokale democratie te organiseren: gelijktijdige verkiezingen voor de gemeenteraad en het waterschapsbestuur. Maar het Rijk wil er niet aan, de gemeenten overigens ook niet. Het voorstel tot wetswijziging ligt al om advies bij de Raad van State.”

Naar hoeveel waterschappen gaan we toe? “Als je terugkijkt, zie je dat de waterschapswereld een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. We zijn nu met 25 professionele organisaties. Er komt nog de fusie van de waterschappen Veluwe en Vallei & Eem, over een aantal andere samenvoegingen is overleg gaande. Maar er is meer dan fusie. We kijken naar een gezamenlijke belastingheffing, ook met gemeenten. We hebben het Waterschapshuis en onze gezamenlijke laboratoria. We zullen gaan samenwerken met de nieuwe regionale uitvoeringsdiensten die opgezet worden.” “Ik geloof eerlijk gezegd niet in zes à zeven waterschappen. Je moet kunnen blijven vertellen wie je bent: een functioneel, regionaal bestuur met eigen taken en eigen belastingen. Bestuurders moeten kennis van de regio hebben, de mensen daar kennen, zelf ook gekend worden. Dat is je kracht. Die moet je koesteren. Daarnaast werken we aan landelijke bekendheid. Door het Bestuursakkoord Water staan we weer beter op de kaart. Met de droogte kwamen er regelmatig dijkgraven op televisie. Peter Glas is gekozen tot de op één na beste bestuurder van Nederland. We hebben onze communicatie verder geprofessionaliseerd. We treden meer zelfbewust naar buiten, niet alleen richting DG Water, maar ook naar de politiek, het ministerie van Financiën en Binnenlandse Zaken. In een groot onderzoek van Intermediair kwamen de waterschappen als werkgever in de publieke sector op de tweede plaats, na de politie. Sterk in de regio, zelfbewust in ‘Den Haag’ dus.”

ministerie van LNV in dienst gekomen als lid van de denktank op dat ministerie. We schreven beleidsnota’s voor de minister over het internationale beleid, de gevolgen van macro-economische ontwikkelingen en de opstelling van Nederland in Europa.” “In 1999 ben ik benoemd tot plaatsvervangend directeur Internationale Zaken en heb ik zes jaar lang voor Nederland op ambtelijk niveau onderhandeld in Brussel over het Europese landbouwbeleid. In 2005 schreef ik met Cees Veerman zijn visie op de toekomst van de Nederlandse agrarische sector: meer ondernemerschap, weg uit het collectieve, weg uit het ambachtelijke en meer professionaliteit. Toen ik in dat jaar benoemd werd tot directeur Visserij bij het ministerie gaf Veerman mij mee om te kijken of ik die visie ook in de visserijwereld kon toepassen: niet alleen maar eindeloos praten

“Bestuursakkoord Water basis voor de komende jaren”

Hoe ziet uw eigen loopbaan eruit? “In ben in 1963 geboren in ‘s-Heerenhoek. Dat ligt op Zuid-Beveland tussen Goes en Vlissingen. Mijn vader was akkerbouwer. Ik ging eerst naar de Middelbare Landbouw School, vervolgens naar de HAS in Den Bosch. Toen ik die in 1987 afgerond had, ben ik eerst een paar jaar journalist geweest. Ik heb geschreven voor een Agrarisch Weekblad en Intermediair. In 1990 ben ik naar Wageningen gegaan. Met mijn vooropleiding kon ik daar snel afstuderen. Ik heb mij vooral met de economische vraagstukken beziggehouden, de politieke besluitvorming en het Europese recht. In 1992 ben ik bij het

over de vangstquota, maar een vernieuwingsslag maken naar meer duurzaamheid, naar innovaties, naar ontwikkeling van markten waar je meer kunt verdienen, e.d..”

Is dat gelukt? “Het vorige kabinet had wat meer geld te besteden dan nu het geval is. Voor de ChristenUnie was visserij van belang. We kregen dus een goed budget. We hebben studiegroepen opgezet zoals in de tuinbouw. We zijn tot aanzienlijke energiereductie gekomen door niet langer met zware kettingen de platvis op te schrikken maar met elektrische pulsjes. Door innovaties krijg je vanzelf nieuwe dynamiek in een sector. Dan wordt niet langer ieder stukje zee dat afgesloten wordt, als verlies gezien, maar ook als een mogelijkheid voor iets nieuws. Sinds juni 2010 ben ik hier aan de slag.”

Welk doel hebt u voor ogen? “Dat over vier jaar, bij de volgende parlementsverkiezingen niet weer het bestaansrecht van de waterschappen ter discussie staat. Ik weet dat de politiek onvoorspelbaar kan zijn, maar dat is wel mijn doel en ik denk dat wij een aantal goede stappen in die richting gezet hebben.” “De taken die we behartigen, zijn existentieel. We hebben in Nederland met de waterschappen een bewezen systeem. Het Deltaprogramma komt op ons af. Met de zeespiegelrijzing en de klimaatverandering worden de problemen bepaald niet kleiner, zowel in natte als in droge periodes. Een goede structuur is dan belangrijk. Je moet natuurlijk altijd kritisch blijven, want het kan ook verstarrend werken. Maar ook voor een enorme stabiliteit zorgen. Wij gaan voor dat laatste.” Maarten Gast

H2O / 14/15 - 2011

11


Studenten bedenken waterveilige oplossingen voor ‘nieuw’ Heijplaat In een week tijd hebben 32 tweede- en derdejaarsstudenten watermanagement van de Hogeschool Rotterdam in acht groepen scenario’s uitgewerkt voor de duurzame en waterveilige stedenbouwkundige ontwikkeling van het dorp Heijplaat bij Rotterdam. Ze presenteren de beste elementen uit hun ontwerpen na de zomervakantie tijdens een presentatie op locatie. “Ik denk dat er aspecten bij zijn die de opdrachtgevers - DHV en woningcorporatie Woonbron - zullen aanspreken en waarmee ze wat zouden kunnen doen”, zegt Laurence Koetsier (22), die samen met mede-groepsleden Gijs Woldring (projectleider), Jorte Weij en Brian Abel het idee voor een schottenkering heeft ontwikkeld en onderbouwd. “Ze zeggen dat ons idee het compleetst is.”

“O

m aan de normen voor waterveiligheid in buitendijks gebied te voldoen, moet Heijplaat eigenlijk flink worden opgehoogd. Dat kost te veel. Daarom is een casus bedacht om alternatieve manieren te bedenken voor het veiliger, bewoonbaarder en aantrekkelijker maken van het dorp”, aldus Koetsier. In het kader van het eerste Wateratelier van de Hogeschool Rotterdam, dat is bedacht door begeleidend docente Marjolijn van Eijsden, hebben de studenten in de ateliers van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst bij RDM Heijplaat hun ideeën en ontwerpen uitgewerkt. “Wij hadden als extra thema flexibele waterkering, waarbij we uitgingen van het stedenbouwkundig ontwerp en daar de waterkering op aansloten. In onze visie moet het gebied levendig genoeg zijn om jonge gezinnen en starters te trekken. We hebben gekeken welke keringen daarbij passen én economisch gezien realistisch zijn. Een andere groep deed het andersom en nam de kering als uitgangspunt. Dat leverde heel andere uitkomsten op. Weer andere groepen namen als basis economische risico’s en de verzekerbaarheid van het gebied.” “Vanuit vier kernwaarden (duurzaamheid, hoogwaterveiligheid, havenbeleving - om de aantrekkelijkheid voor de doelgroepen te vergroten - en economische haalbaarheid) zijn we aan de slag gegaan. Er was al bepaald dat een kering zou moeten zorgen voor de bescherming tegen hoog water. Het gebied heeft de vorm van een driehoek. Uiteindelijk hebben we alleen bij de kaden naar de Maas in het noorden gekozen voor een flexibele waterkering, die alleen functioneert als het nodig is. Een vaste kering zou daar, waar de connectie met het water het sterkst is, een ongewenste barrière vormen tussen het water en dorp. Langs de zijkanten willen we wel vaste waterkeringen. Een dijk kan het dorp daar afschermen tegen de minder prettige kanten van de haven, met alle bijbehorende activiteiten en herrie.”

Opklapbare schottenkering Laurence Koetsier en zijn groep hebben voor de bescherming van het noordelijke stukje Heijplaat bewust gekozen voor een opklapbare schottenkering, die alleen in geval van nood zichtbaar boven de grond komt. “De eerste rij bebouwing aan het water is waterdicht. De schotten zijn verbindingsstukken die de wegen tussen de woningen en dijken afsluiten bij hoog water. Dit

12

H2O / 14/15 - 2011

Brian Abel, Jorte Weij, Laurence Koetsier en Gijs Woldring (v.l.n.r.) kozen voor een opklapbare schottenkering voor de beveiliging van het dorp Heijplaat bij Rotterdam.

systeem belast de bewoners niet met de opslag van de schotten, die in de praktijk misschien eens per tien jaar worden opgezet. Ze moeten natuurlijk wel regelmatig oefenen met het in elkaar zetten ervan, zodat ze zijn voorbereid op eventuele noodsituaties. Ze kunnen er een wedstrijdje van maken (wie het eerste klaar is) of kinderen de schotten laten beschilderen, zodat ze er naar uitzien en de oefening met plezier uitvoeren.” Koetsier: “We hadden van tevoren in grote lijnen wel een plan, maar voor diepgaand onderzoek is een week te kort. We hebben vooral de belangrijkste aspecten onderzocht die relevant waren voor de onderbouwing van ons plan. Een andere groep keek naar de norm- en risicobepaling in het kader van de hoogwaterveiligheid. Uit hun onderzoek, waarvan wij gebruik konden maken, kwam naar voren dat in en rond Heijplaat alleen sprake is van overlast en dan nog in vrij beperkte mate. Omdat het een buitendijks gebied is, vallend onder dijkkring 14, is echter bepaald dat de veiligheidsnorm 1:10.000 moet zijn (een extreme gebeurtenis per 10.000 jaar). Het gebied ligt nu op 2,80 meter boven NAP. Dat zou volgens ons een verhoging naar drie meter nodig maken, met daar bovenop een te keren hoogte van één meter.” De groep heeft gekeken naar een

eventuele meerwaarde van groene daken en waterpleinen, maar die oplossingen zijn niet relevant voor Heijplaat. “Er is genoeg oppervlaktewater om op af te voeren, er is geen extra kleinschalige berging nodig.” Niet alleen Heijplaat heeft straks wellicht baat bij de bevindingen van de studenten, ook zijzelf profiteren van het Wateratelier dat theorie en praktijk samenbrengt en tegelijk de verschillen ertussen laat zien. Koetsier: “Doordat je begeleiding krijgt van bedrijven zie je gelijk waar zij waarde aan hechten. Binnen de opleiding watermanagement ben je puur gericht op watergerelateerde aspecten, maar in de praktijk kijken ze niet meteen naar groene daken of waterpleinen, maar vooral naar oplossingen die voor hun bedrijf om omgeving nut hebben. Zo’n Wateratelier is zeer leerzaam.” De bevindingen van de acht groepen worden gebundeld in een boekje, dat wordt overgedragen aan Woonbron en DHV.


actualiteit Aa en Maas gebruikt zandwinplas om droogte te bestrijden Waterschap Aa en Maas gebruikt zandwinplas Hoogdonk om de droogte te bestrijden. Het peil van de plas wordt tijdelijk met 20 cm verhoogd, waardoor 80.000 kubieke meter water extra gebufferd wordt. Daarmee kan het waterschap in het geval van een extreem droge zomer het waterpeil op de Oude Aa langer op peil houden. Met deze proef hoopt Aa en Maas de negatieve gevolgen van droogte voor de waterkwaliteit, natuur en landbouw in de regio zoveel mogelijk te beperken.

O

ndanks de soms hevige buien die afgelopen weken vielen, is nog steeds sprake van aan neerslagtekort. De toplaag van de bodem is vochtig, maar grondwaterstanden zijn extreem laag terwijl de zomer nog maar net is begonnen. Waterschap Aa en Maas bereidt zich daarom voor op een scenario van een droge zomer. Zandwinplas Hoogdonk is eigendom van Xella Kalkzandsteenfabriek en ligt ten noordoosten van Liessel in de gemeente Deurne. Waterschap Aa en Maas en de eigenaar zijn eerder overeengekomen dat de plas in tijd van hoog water ingezet kan worden als tijdelijke waterberging om wateroverlast stroomafwaarts te voorkomen. Uniek is dat de waterberging nu gebruikt gaat worden als buffer in tijd van aanhoudende droogte. Water vanuit het Kanaal van Deurne wordt via de Oude Aa naar de zandwinplas geleid en kan op een later tijdstip gecontroleerd terugvloeien en zorgen voor een hogere grond- en oppervlaktewaterstand. Het betreft een proef om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om te handelen wanneer de droogte aanhoudt of verergert. Dijkgraaf Lambert Verheijen draait de stuw op zomerpeil of hoger om zoveel mogelijk water vast te houden.

Dijkgraaf Lambert Verheijen: “Deze tijd van extreme droogte vraagt om bijzondere maatregelen en oplossingen. De regio Gemert-Bakel-Deurne behoort tot één van de droogste regio’s van Nederland. Met deze proef bereiden we ons voor op een mogelijk extreem droge zomer. Hiermee geven we aan hoe ernstig de situatie nu al is. Ondanks de soms hevige buien moet het nog dagen aaneengesloten regenen om het opgelopen tekort aan grond- en oppervlaktewater weer op het normale peil te krijgen. Water is van levensbelang voor landbouw en natuur.” Hoewel het de afgelopen weken soms flink geregend heeft, steeg de grondwaterstand in Noord-Brabant nauwelijks. Veel sloten en riviertjes zijn uitzonderlijk vroeg drooggevallen of staan beneden het normale waterpeil. Normaal gesproken onstaat dat beeld later pas in de zomer. Waterschap Aa en Maas neemt zoveel mogelijk maatregelen om het water in het gebied te houden en daarmee te voorkomen dat te veel droogval ontstaat. In het hele beheergebied staan de circa 1700 stuwen nu op zomerpeil of hoger om zoveel mogelijk water vast te houden. Ook wordt ervoor gezorgd dat al het water dat in de waterlopen past, ook het gebied inkomt via de inlaatpunten. De waterkwaliteit lijdt nog niet noemenswaardig onder de droogte. Er is nog maar een beperkt aantal gevallen van blauwalg geconstateerd.

H2O / 14/15 - 2011

13


De Waterplanner als middel tegen droogteschade in Polen Nelen & Schuurmans, Dacom en MeteoConsult gaan samen met subsidie van ‘Partners voor Water’ het watermanagement in de landbouw in Polen optimaliseren. Met behulp van een lokale partij, het Instituut van Technologie en Life Sciences (ITP), is een pilotgebied uitgekozen waar extreme droogte tot gewasschade leidt. Hier wordt de Waterplanner uitgeprobeerd: een instrument dat helpt bij het zo efficiënt mogelijk met water omgaan. Het project strekt zich uit over twee jaar, zodat de waarde van het instrument in twee teeltcycli kan worden onderzocht.

I

n centraal Polen heeft de landbouw te kampen met frequent optreden van droogte met oogstverlies en daardoor economische schade als gevolg. Door klimaatveranderingen is de verwachting dat deze droogteproblemen verder toe zullen nemen. Poolse agrariërs komen dus steeds meer onder druk te staan om het uiterste uit hun bedrijfsvoering te halen voor een concurrerende positie op de markt. De beschikbaarheid van water speelt hierin een sleutelrol. Het gaat dan niet alleen over hoe het water wordt ingezet, maar ook inzicht in wanneer en hoeveel water kan worden gebruikt. Een agrariër die over de middelen beschikt om dit inzicht te verkrijgen, zal dus een grotere kans maken om te overleven bij een sterk wisselend wateraanbod. Door de opwarming van de aarde worden onder andere het voorjaar en de zomer droger (zie afbeelding 1), maar neemt ook de kans op extreme zomerbuien toe. Hierdoor stijgt de kans op schade voor agrariërs. Voor een duurzame agrarische sector, niet alleen in Polen maar ook daarbuiten, is het belangrijk dat agrariërs ook tijdens perioden van droogte over voldoende water van goede kwaliteit kunnen beschikken. In Nederland is inmiddels veel kennis en ervaring over het sturen van waterstromen om wateroverlast en -schade te voorkomen. Voor droge zomerperiodes wordt deze informatie steeds urgenter. De Waterplanner moet inzicht geven in hoe de watervraag zich Afb. 1: Neerslagtekort in Nederland medio mei.

14

H2O / 14/15 - 2011

verhoudt tot het aanbod. Dit stelt de landbouwer in staat om strategisch met de beschikbare watervoorraad om te gaan, terwijl de waterbeheerder op de watervraag kan anticiperen. Hierdoor kan het tekort aan water tijdens droge perioden voor de agrarische sector drastisch verminderen.

Pilotgebied: Gasawka Het stroomgebied van de Gasawka ligt ten zuidwesten van Bydgoszcz, beslaat 440 hectare en is een substroomgebied van het tien keer grotere Notec-stroomgebied (zie afbeelding 2). Het neerslagtekort bedraagt gemiddeld 200 millimeter per jaar. Ter vergelijking: in Nederland komt een dergelijk tekort alleen in extreme (record)jaren voor (zie afbeelding 1). Irrigatie van landbouwgrond vindt zowel plaats door oppompen van grondwater als via gravitatie uit secundaire en tertiaire watergangen. Deze watergangen worden gecontroleerd door agrariërs en/of lokale agrarische bonden. De stroomopwaarts gelegen rivieren en primaire kanalen worden beheerd door het regionale waterschap.

Waterplanner De Waterplanner is een via internet toegankelijk informatiesysteem dat het wateraanbod en de irrigatie van percelen (watervraag) optimaal afstemt (zie afbeelding 3) op basis van de specifieke gewasbehoefte, de actuele en verwachte bodemvochttoestand en de actuele en verwachte waterbeschikbaarheid.

Hiervoor meet Dacom het bodemvochtgehalte in de percelen en vertaalt dit via een modelberekening in combinatie met de te verwachten verdamping en neerslag van MeteoConsult naar een specifieke gewasbehoefte. Het regionale waterschap meet in samenwerking met ITP de waterstanden van de stuwpanden, zodat de beschikbaarheid van water inzichtelijk wordt. Vervolgens ontsluit Nelen & Schuurmans de meetgegevens en modelresultaten in de Waterplanner en stelt via een waterbalans een advies op dat zowel de agrariër als de waterbeheerder kan toepassen. Door het gebruik van lokale metingen en modellen wordt een individueel advies gegeven over het gewasmanagement. Hiermee sluit het informatiesysteem nauw aan bij de hedendaagse precisielandbouw, waarbij planten en dieren heel nauwkeurig die behandeling krijgen die ze nodig hebben.

Lokaal waterbeheer Bij het waterbeheer in het stroomgebied van de Gasawka zijn drie partijen betrokken. Het regionale waterschap is verantwoordelijk voor de hoeveelheid water van de Gasawka, de boerenfederatie voor de hoeveelheid water van de irrigatiekanalen aan de individuele agrariër en de individuele agrariërs voor de hoeveelheid water van de irrigatiekanalen op hun eigen land. Door gebrek aan financiering bij de boerenfederatie, vanwege het wegvallen van

Afb. 2: Locatie pilotgebied. Het stroomgebied van de Gasawka.


Afb. 3: Voorbeeld Waterplanner met een advies voor het waterschap om de stuwhoogte aan te passen.

staatssteun, zijn er te weinig middelen voorhanden om beheer en onderhoud goed uit te voeren. In sommige gevallen leidt dit tot verstopping van de kanalen, waardoor de irrigatiecapaciteit afneemt. Aan de andere kant ziet de boerenvereniging het onderhoud van de kanalen niet als prioriteit zolang het regionale waterschap onvoldoende condities creĂŤert om irrigatie mogelijk te maken. Dit leidt tot discussie over de vraag welke partij verantwoordelijk is voor de afwezigheid van irrigatiewater tijdens droge periodes. De Waterplanner kan ook als middel worden

ingezet om zwakke plekken in de beheerorganisatie inzichtelijk te maken en te verbeteren.

Deze zomer Deze zomer wordt de waterbehoefte gemeten en de waarde van de Waterplanner geanalyseerd. Op basis van bodemvochtmeters en lokale weersverwachtingen zal men via modellen de watervraag bepalen. Bij de regelbare stuwen in de Gasawka worden de waterstanden gemeten. Op basis van een waterbalans zal vervolgens het wateraanbod

van de rivier tegen de watervraag van de agrariĂŤrs worden afgezet. De komende teeltperiode gaat men analyses uitvoeren en het gebruik van het informatiesysteem verfijnen. Daarnaast zal het gebruik onder de aandacht worden gebracht bij Nederlandse waterschappen. Jochem Garthoff (Nelen & Schuurmans) Rutger van Hogezand (Nelen & Schuurmans / Hogeschool van Amsterdam)

H2O / 14/15 - 2011

15


Waterberging in de Eendragtspolder: kwaliteitsimpuls voor water, landschap en ecologie Hoe kan men een inrichtingsplan vanuit ecologische principes in de Randstad vorm geven? De Eendragtspolder ligt ten noorden van Rotterdam, langs de Rotte. Deze diepe droogmakerij heeft een rijke zeekleibodem en kon daarom jarenlang als akkerland gebruikt worden. Van de 470 hectare akkerland wordt momenteel 300 hectare ingezet voor de berging van maximaal vier miljoen kubieke meter water. Gezocht is naar een combinatie van waterberging, topsport, recreatie en natuur. Een opgave waarin gezocht is naar een ‘robuust’ watersysteem dat ruimte biedt aan nevenfuncties, een landschappelijke impuls geeft aan de regio en een belangrijke stap is naar een klimaatbestendige Randstad.

O

m te komen tot een samenhangend inrichtings- en beheerplan hebben de vijf betrokken overheden (Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenaarwaard, het Recreatieschap Rottemeren, de gemeente Zuidplas (grondgebied) en de gemeente Rotterdam (financiering roeibaan)) zich verenigd in de Stuurgroep Eendragtspolder. Copijn Tuin- en landschapsarchitecten is gevraagd een inrichtingsplan te maken. Witteveen+Bos

moet het plan ten aanzien van waterkwaliteit en ecologisch beheer vormgeven. De belangrijkste uitgangspunten voor het inrichtingsplan waren: t het realiseren van een waterberging voor het Rottesysteem; t uitbreiding van het recreatieve aanbod langs de Rotte, met rustige vormen van recreatie (water- en natuurbeleving) en meer sportieve activiteiten (wedstrijdroeibaan en kanovaart);

t

t

het realiseren van een stabiel helder en plantenrijk watersysteem, zonder waterkwaliteitsproblemen als blauwalgen en botulisme; een gebied dat met betaalbare maatregelen door Groenservice ZuidHolland te beheren is.

Het inrichtingsplan De basisgedachte van het inrichtingsplan is een eigentijds polderlandschap te creëren, waarin het watersysteem feitelijk de

Deze foto is genomen tijdens de realisatiefase. De contouren van het ontwerp zijn al duidelijk zichtbaar, met name de roeibaan (foto: Eduard van Dam).

16

H2O / 14/15 - 2011


achtergrond

In de Eendragtspolder is een flexibel peilbeheer mogelijk dat wenselijk is voor natuurdoelen, recreatie en waterberging. Links op deze dwarsdoorsnede is de plas met roeibaan en onderwatereilanden weergegeven. Rechts het plas-drasgebied. Het waterpeil van de Rotte (-1,00 m NAP) ligt veel hoger dan de beoogde waterpeilen in de Eendragtspolder (basispeil -4,70 m NAP). Dit illustreert tevens het waterbergend vermogen van het gebied (maximaal 4 miljoen m3).

inrichting bepaalt. Een open landschap met rietvlaktes en hier en daar een boom. Een stelsel van kades vormt de basis en biedt het benodigde volume voor waterberging. Binnen dit stelsel is een omvangrijk watersysteem ontworpen. Daarin bevinden zich twee deelgebieden: de plas en het plasdrasgebied. Centraal in de plas ligt de wedstrijdroeibaan met daar omheen open water en omvangrijke rieteilanden. Het plas-drasgebied bestaat uit een reeks lange kades van oost naar west met watergangen. Binnen de kades liggen eilanden met verschillende graslandtypen van droog tot zeer nat. Tussen de twee deelgebieden liggen drie eilanden met recreatieve voorzieningen omringd door grasland. Met deze eilanden worden inkomsten voor het beheer gegenereerd.

De waterbergingsfunctie heeft tot gevolg dat in de Eendragtspolder regelmatig voedselrijk water zal worden ingelaten vanuit de Rotte. Het inrichtingsplan of ontwerp moet dus voldoende robuust zijn om deze klappen op te vangen. Op basis van globale inzichten vanuit de MER en een eerste verkennend ecologisch onderzoek heeft Copijn in 2005 een voorlopig ontwerp gemaakt. Witteveen+Bos is vervolgens gevraagd om een inschatting te maken van de toekomstige waterkwaliteit. Uit aanvullend bodemonderzoek en ecologische modelberekeningen bleek dat zonder aanvullende maatregelen het water

op den duur zou omslaan in een troebel, door algen gedomineerd systeem. Dit had twee oorzaken: de nutriĂŤntenbelasting op het watersysteem was hoog en het watersysteem zelf was onvoldoende robuust. De belangrijkste maatregelen die in het verfijnde ontwerp werden opgenomen zijn: meer ondiepe en moerassige delen, strijklengte beperken, afdekken of afgraven van de voedselrijke bodem en defosfatering. De eerste twee maatregelen hebben betrekking op het meer robuust maken van het watersysteem. In moerassige delen van een watersysteem worden fosfaat en stikstof vastgelegd en voor een deel ook afgevoerd.

De Eendragtspolder bestaat uit een grote plas met roeibaan en onderwatereilanden (westelijk deel) en een plas-drasgebied (oostelijk deel) met bloemrijk grasland en waterpartijen. Op de overgang tussen beide gebieden bevinden zich blokvormige eilanden met velden voor recreatie en evenementen.

Waterberging Het gebied is primair aangewezen als waterberging. Het gehele gebied is hier dan ook op ontworpen. Bij een overschrijding van de maximum waterpeilen op de Rotte wordt water onder vrij verval ingelaten in de grote plas. In de plas kan circa drie miljoen kubieke meter water geborgen worden (systeemberging). Vanuit de plas kan water doorgelaten worden naar het tweede deelgebied waar nog eens - in het geval van een calamiteit - een miljoen kubieke meter water extra geborgen kan worden. Nadat de peilen op de Rotte voldoende gedaald zijn, kan het water weer uit het gebied gelaten worden langs een uitlaat aan de zuidkant van het plas-drasgebied.

Watersysteem De Eendragtspolder ligt op rijke zeeklei, die decennialang gebruikt is als intensief akkerland. Het naleverend vermogen van de bodem is daarom groot. Vooral de fosfaatbelasting vormt op voorhand een bedreiging voor de waterkwaliteit in de Eendragtspolder.

H2O / 14/15 - 2011

17


Om het ontwerp te realiseren en ten behoeve van natuurontwikkeling worden momenteel grote delen ontgraven en vergraven.

Met een goede verhouding in moerassige en plantenrijke delen en dieper open water kan gestuurd worden op voldoende aanwezigheid van watervlooien en roofvissen zoals snoek. Daarnaast heeft de strijklengte invloed op de mate waarin de (voedselrijke) bodem op kan wervelen. In het ontwerp zijn deze principes meegenomen door natuurlijkvriendelijke oevers en een serie ‘onderwatereilanden’ in de grote plas. De eilanden bestaan uit een patroon van ruggen die net onder het waterniveau liggen, waarop zich een robuuste moerasvegetatie kan vormen. Daarbij beperkt de eilandenstructuur de strijklengte. Door te werken in een patroon van ruggen en sleuven ontstaan ecologische gradiënten, maar ook zichtlijnen die belangrijk zijn voor de beleving van het landschap. De laatste twee maatregelen hebben betrekking op het verkleinen van de nutriëntenbelasting. Uit het bodemonderzoek bleek dat de bodem in potentie over vele jaren grote hoeveelheden voedingsstoffen kon naleveren. Centraal in de grote plas ligt de roeibaan met een oppervlak van circa 20 hectare en een grote strijklengte. Hiermee bestaat in de roeibaan een groot risico op opwerveling door wind en vis én nalevering uit de bodem. Het verkleinen van de waterbreedte en diepte is hier gezien de functie absoluut niet mogelijk. Daarom is ervoor gekozen de bodem af te dekken met een zanddek van circa 35 cm. Verder wordt door het gebied heen de meest voedselrijke toplaag afgegraven en in de kaden verwerkt. Om de interne (bodem) en externe (inlaat) nutriëntenbelasting te verkleinen, is ten westen van de roeibaan een defosfateringsinstallatie gepland. Het aflaatwater gedurende een berging defosfateren is vanwege de enorme hoeveelheden niet mogelijk. De installatie is nu zo ontworpen dat via een circulatiestroom ‘intern’ gedefosfateerd kan worden.

Met maatregelen alleen is het ontwerp nog steeds niet robuust genoeg. Bij het ontwerp hoort een afgestemd beheer, waardoor de genomen inrichtingsmaatregelen ook daadwerkelijk gaan functioneren.

Ecologisch beheer en monitoring De genoemde inrichtingsmaatregelen zorgen voor een goede basis voor een stabiel helder watersysteem. Het systeem blijft echter kwetsbaar, waardoor extra maatregelen zijn genomen die betrekking hebben op het beheer van het gebied. Daarom heeft Witteveen+Bos een ecologisch beheer- en monitoringsplan opgesteld. In het beheer speelden drie belangrijke vragen: Hoe realiseren we de gewenste natuurdoelen en houden die in stand? Welk beheer is nodig voor het behouden van een goede waterkwaliteit? En welk beheer is nodig voor functies als roeien en kanoën? Het waterpeilbeheer is bewust ingezet als sturende factor voor een aantal belangrijke ecologische processen zoals de ontwikkeling en instandhouding van de rietzones. Vanaf het begin is uitgegaan van een natuurlijke peilfluctuatie (in de winter hoog, in de zomer laag), waardoor watergebonden vegetaties en dieren zich goed kunnen vestigen en ontwikkelen en een evenwichtig ecologisch systeem kan ontstaan. Voor het flexibel peilbeheer van de Eendragtspolder wordt een bandbreedte van 30 cm gehanteerd. Als ontwerppeil voor de polder geldt de bovengrens van de bandbreedte als basispeil. In de praktijk betekent dit dat het peil in de zomer zo’n 30 cm uitzakt. De hoogste delen van de eilanden vallen hierbij gemiddeld jaarlijks in de zomer droog en vormen de ideale vestigingsbasis voor riet. De lagere delen staan jaarrond onder water (waterriet). De afwisseling tussen nat en droog, diep en ondiep zorgt ervoor dat optimale omstandigheden voor de ontwikkeling van riet en andere oeverplanten ontstaat. Daarnaast kan het waterpeil in de zomermaanden actief verlaagd worden met nog

18

H2O / 14/15 - 2011

eens 20 cm. Hiermee vallen delen van de onderwatereilanden en de oevers droog. Droogval is een natuurlijk proces dat in veel wateren niet meer voorkomt, door het ingestelde waterbeheer. Maar droogval heeft positieve effecten op de ontwikkeling van water- en oevervegetatie. Verschillende zaden - waaronder rietzaad - kiemen alleen op droogvallende oevers en waterbodems. Daarnaast wordt tijdens een droogvalperiode fosfaat beter aan ijzer in de bodem gebonden. Ook treden afbraakprocessen op, waardoor de aanwas van bagger vermindert. Verder is in het peilbesluit opgenomen dat het bestuur van het hoogheemraadschap in geval van een slechte waterkwaliteit kan besluiten het gehele watersysteem droog te zetten. Daarbij wordt het ecosysteem dat zich verkeerd ontwikkelt, teruggezet in successie, waardoor de ontwikkeling weer bijna geheel van voren af aan kan beginnen. In Nederland bestaat vanuit natuur- en waterbeheer de wens om naar een meer natuurlijk waterpeilregime te gaan. Dit vanwege de hierboven genoemde positieve effecten. In veel bestaande gebieden is dit echter niet mogelijk vanwege de verschillende functies en de aanwezige (infra) structuur. Bij de Eendragtspolder zijn alle voorzieningen ontworpen op een flexibel peilbeheer. Dit is één van de weinige gebieden in Nederland waar op deze manier invulling wordt gegeven aan het gedachtegoed van de Kaderrichtlijn Water. Piet-Jan Westendorp en Sebastiaan Schep (Witteveen+Bos) Ronald van der Heijde (landschapsarchitect Copijn) Marit Meier (Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard)


achtergrond

Betere bescherming drinkwaterbronnen door gebiedsdossiers én gebiedsaanpak De afgelopen jaren hebben het Rijk en de provincies onderzocht hoe ze drinkwaterbronnen beter kunnen beschermen. Inmiddels is landelijk besloten om gebiedsdossiers in te zetten voor het halen van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Afgesproken is om vóór 2015 voor iedere winning een gebiedsdossier op te stellen. Dit helpt om in ruimtelijke planvorming het belang van schoon drinkwater zwaarder mee te laten wegen, de bewustwording van een winning bij de regionale partijen te vergroten en actoren aan te zetten om afspraken te maken over lokale maatregelen. De Provincie Utrecht gebruikt dit moment om haar dossiers te vernieuwen en de gebiedsaanpak te verstevigen. Daar werden twaalf jaar geleden al voorlopers van gebiedsdossiers opgesteld voor kwetsbare winningen. De ervaring in Utrecht leert dat zulke dossiers pas gaan leven als ook structureel met de betrokken partijen gewerkt wordt aan een gebiedsaanpak.

D

e overheid draagt zorg voor een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Een belangrijk onderdeel van deze zorg betreft de beschikbaarheid van bronnen en de bescherming daarvan tegen verontreiniging. De wettelijke basis voor deze zorg wordt gevormd door de Waterwet (implementatie van de KRW), de Wet milieubeheer en de Drinkwaterwet.

Het Rijk wil, ter ondersteuning van het beschermingsbeleid, het instrument ‘gebiedsdossiers waterwinning’ inzetten. In 2010 zijn hierover met de belanghebbende partijen nadere afspraken gemaakt, die zijn vastgesteld in het Nationaal Wateroverleg. Inmiddels zijn de meeste provincies voortvarend aan de slag gegaan met het opstellen van gebiedsdossiers (zie het artikel hierna over Overijssel). Daarbij is begonnen

Afb. 1: Samenhang gebiedsdossier en -aanpak bescherming drinkwaterbronnen.

met de winningen die kwetsbaar zijn voor verontreiniging. De eerste ervaringen laten zien dat het gebiedsdossier vooral meerwaarde krijgt als tegelijkertijd ook structureel gewerkt wordt aan een gebiedsaanpak waarmee bewustwording en betrokkenheid worden gecreëerd bij de verschillende partijen (met name provincie, gemeente, waterbeheerder en drinkwaterbedrijf ) ten aanzien van de winning.

Landelijke afspraken en protocol gebiedsdossiers De landelijke afspraken hebben betrekking op negen onderwerpen (zie kader). Het gebiedsdossier bevat alle informatie die van belang is voor de waterkwaliteit bij de winlocatie. Dit betreft de (hydrologische) kenmerken van de winning, de ontwikkeling van de waterkwaliteit, de aanwezigheid van verontreinigingsbronnen en de mate waarin de beleidsmatige bescherming is ingevuld. Op basis van deze analyse worden mogelijke beschermingsmaatregelen geïdentificeerd en in het dossier opgenomen. Afspraken over de uitvoering van beschermingsmaatregelen komen niet in het dossier. Het effect van uitgevoerde maatregelen wordt bij de periodieke actualisering van het gebiedsdossier meegenomen. Op basis van de landelijke afspraken en de ervaringen uit het veld is het bestaande protocol gebiedsdossiers hierop geëvalueerd en bijgewerkt1).

Gebiedsdossiers Utrecht Zo’n twaalf jaar geleden had de Provincie Utrecht voor de 17 (zeer) kwetsbare drinkwaterwinningen al voorlopers van de huidige gebiedsdossiers opgesteld. In de periode 2006-2008 is omwille van de

H2O / 14/15 - 2011

19


implementatie van de KRW specifiek gekeken naar de ontwikkeling van de kwaliteit van het water dat voor de drinkwaterwinningen wordt onttrokken2),3). Tegelijkertijd is kritisch gekeken naar bekendheid en het feitelijke gebruik van de Utrechtse dossiers. Daaruit bleek dat met name gemeenten en milieudiensten behoefte hebben aan meer duidelijkheid. Bij welke ontwikkelingen of acties in een gebied moeten zij specifiek rekening houden met het drinkwaterbelang en op welke wijze kunnen zij dit doen? De nieuwe Utrechtse gebiedsdossiers4) volgen het landelijke protocol en vullen informatie aan daar waar deelnemende organisaties behoefte aan hebben. Eén zo’n aanvulling betreft het signaleringsdiagram. Dit communicatie-instrument geeft snel een beeld van de winning voor wat betreft de grondwaterkwaliteit, het risico op verontreiniging én het daarvoor geëigende beschermingsbeleid en -uitvoering. Veel rood betekent een risico, groen betekent een goede situatie. De onderste respectievelijk bovenste helft van het diagram bevat informatie over de ondergrond danwel de bovengrond. De linkerhelft van het diagram geeft de huidige toestand weer van bijvoorbeeld de grondwaterkwaliteit of landgebruiksfuncties. De rechterhelft beschrijft (de uitvoering van) het beschermingsbeleid of het ontbreken daarvan. In bijgaand voorbeeld wordt een probleem gesignaleerd met de kwaliteit van het toestromende grondwater, maar dit leidt nu nog niet tot een normoverschrijding in het totaal onttrokken water. Het signaleringsdiagram geeft op deze wijze bestuurders snel een goed beeld van de huidige problemen, concrete en potentiële risico’s en aangrijpingspunten voor (uitvoering van) beleid of te treffen maatregelen. Het ondersteunt de besluitvorming hierover. Het geeft een ‘signaal’ en nodigt uit tot nadere analyses. Uiteraard zijn de scores op de acht indicatoren enigszins subjectief. Het signaleringsdiagram leidt daarmee uiteraard

1. Doel en toepassing gebiedsdossier. Het gebiedsdossier geeft de betrokken partijen inzicht in de kwaliteitsrisico’s bij een winning, zodat de vereiste beschermingsmaatregelen kunnen worden getroffen. 2. Reikwijdte. Het gebiedsdossier levert geen nieuwe juridische bevoegdheid, maar is wel mede gericht op het halen van een nieuw doel, namelijk de doelstellingen van de KRW. Dit doel is wel juridisch verankerd. Voor de uitvoering van maatregelen wordt gebruik gemaakt van bestaande instrumenten. 3. Status en verankering. Het gebiedsdossier wordt conform het besluit van het Nationaal Wateroverleg niet in een wettelijke regeling verankerd. In de regio zullen nadere bestuurlijke afspraken worden gemaakt over het opstellen van gebiedsdossiers en de uitvoering van maatregelen. Beleidsmatig wordt het gebiedsdossier verankerd in de Nota Drinkwater. 4. Regie. De regierol voor het opstellen van gebiedsdossiers voor (oever)grondwaterwinningen ligt bij de provincie. Voor oppervlaktewaterwinningen wordt een verdeling gemaakt tussen Rijkswaterstaat en provincies. De taken voor het opstellen van een dossier zijn in beeld gebracht, evenals een verdeling daarvan over de betrokken partijen. 5. Kosten. Alle betrokken partijen dragen bij aan het opstellen van de dossiers vanuit de eigen verantwoordelijkheid. De regiehouder draagt de kosten voor het opstellen van het dossier zelf. 6. Uniformiteit. Per type winning bestaat behoefte aan uniformiteit op het vlak van de inhoud en aspecten zoals aanpak, actualiteit en de te betrekken partijen. Het protocol gebiedsdossiers is hierop bijgewerkt1). 7. Planning en prioritering invoering. Voor de meest kwetsbare drinkwaterwinningen (137) wordt in 2012 een gebiedsdossier opgesteld. Voor de overige winningen (111) wordt dat 2014. Voor deze categorie winningen wordt een vereenvoudigd gebiedsdossier ontwikkeld. 8. Openbaarheid van gegevens. De drinkwatervoorziening in Nederland is aangemerkt als vitale infrastructuur. De Leidraad uitwisseling gevoelige informatie vormt het uitgangspunt voor het beschikbaar stellen van informatie. Gegevens van overheden vallen onder de Wet Openbaarheid van Bestuur. 9. Overige afspraken. De toepasbaarheid van deze afspraken voor industriële winningen moet nog worden bezien.

tot vragen en discussie en vormt daarmee ‘een goede opstap om in gesprek te zijn en zinvolle maatregelen af te spreken’. Tevens is in Utrecht aan de gebiedsdossiers een overzicht toegevoegd van de autonome ontwikkelingen in de beschermingszones. Het gaat daarbij niet alleen om ruimtelijke plannen maar ook om anderssoortige geplande maatregelen zoals baggerwerkzaamheden en peilaanpassingen.

Overige aspecten Utrechtse gebiedsaanpak Analyse en goede maatregelen en afspraken bedenken is één ding. Afspraken nakomen en zaken realiseren is een tweede. Daarvoor is een goede regie nodig. In Utrecht heeft de

provincie daarvoor de gebiedsaanpak geïntroduceerd. Hieronder wordt verstaan een continue en gecoördineerde aanpak van risico’s die de kwaliteit van het te onttrekken (grond)water bedreigen en het maken van afspraken over handhaving van regels en uitvoering van maatregelen in samenspraak met de betrokken partijen. Deze elementen komen ook terug in de landelijke afspraken die zijn gemaakt over de invulling van de regierol. De specifiek Utrechtse elementen in de gebiedsaanpak zijn hieronder nader toegelicht. Continue en gecoördineerde aanpak

Bescherming van de kwetsbare winningen is een continu proces. Om de gebiedsaanpak in te vullen is voor iedere kwetsbare winning een provinciale beleidsmedewerker als gebiedscoördinator aangewezen.Deze coördinator heeft in elk geval de volgende taken: het frequent organiseren van een gebiedsgesprek (minimaal jaarlijks), het bijhouden van informatie over het gebied, het actualiseren van het gebiedsdossier en het bewaken van het doelbereik, de uitvoering van maatregelen en het nakomen van afspraken. De gebiedsschouw

De gebiedsschouw is een schouw door het gebied rond de winning om in de praktijk ‘te zien, horen, voelen, ruiken en nagaan’ wat er aan de hand is in het gebied, bij bedrijven of particulieren, tijdens activiteiten of festiviteiten, enzovoort. De schouw vindt plaats samen met meerdere partijen, ieder vanuit hun eigen invalshoek, deskundigheid of bevoegdheid. Te denken valt hierbij aan de milieudiensten, gemeenten, waterschappen, drinkwaterbedrijf en provincie. De gebiedsschouw bevat elementen van toezicht

20

H2O / 14/15 - 2011


achtergrond

Grondwatermeetpunt langs de Eemdijk.

(handhaving), communicatie, voorlichting en onderzoek (wat gebeurt hier of daar) in zich, maar geeft vooral invulling aan gebiedsgerichte samenwerking. De gebiedsschouw vult de reguliere toezichttaak aan. In principe vindt regelmatig, bijvoorbeeld eens per vier jaar, onder regie van de provincie deze gebiedsschouw plaats. De schouw is breder dan alleen het controleren van de bedrijven in het gebied. Afspraken over samenwerking in de uitvoering

De Provincie Utrecht heeft een conceptcontract gemaakt om afspraken over grondwaterbescherming tussen de provincie, de gemeenten, de drinkwaterbedrijven, de waterschappen en de milieudiensten per gebied op managementniveau te bekrachtigen. Het gaat daarbij over de inzet op het gebied van de samenwerking (gebiedsaanpak, gebiedsdossiers), de prioriteit die bij reguliere handhaving wordt gegeven aan de grondwaterbeschermingsgebieden (frequentie en nadruk op de juiste aandachtspunten) en het participeren in de gebiedsschouw. De ruimtelijke bescherming

Bij de ruimtelijke bescherming geldt voor elke ontwikkeling in de beschermingszones het principe van een stap voortwaarts en wat betreft de risico’s voor verontreiniging van het grondwater, in ieder geval geen achteruitgang. Deze afweging ligt bij bestemmingsplanwijzigingen primair bij de gemeente ter beoordeling. Bij grotere ontwikkelingen die een duidelijke toename van de risico’s voor het grondwater betekenen, zal in het gebiedsgesprek of in contacten tussen de gebiedscoördinator en

Drinkwaterwinpunt in de provincie Utrecht.

de gemeente aandacht zijn voor de locatie, de alternatieven, de mogelijke maatregelen of voorzieningen, e.d. In een nog vast te stellen Utrechts Handboek Grondwaterbescherming worden hiervoor handvatten gegeven. Communicatie

De publieke ontsluiting van de informatie over de winningen gebeurt op de provinciale internetpagina. Op dit moment zijn alle kaarten, milieuregels en ruimtelijke regels raadpleegbaar. Dit jaar wordt bekeken welke informatie uit de gebiedsdossiers en het handboek verder nog voor ieder beschikbaar komt en toegankelijk wordt gemaakt.

Conclusies In iedere provincie worden nu gebiedsdossiers opgesteld. Het doel en de ambitie zijn bij alle provincies vergelijkbaar, namelijk een adequate, duurzame, bescherming van drinkwaterbronnen zodat we op de lange termijn de inspanning voor zuivering kunnen verlagen. Nu kan er een wereld van verschil zijn tussen het wensbeeld en de ambitie van de betrokken partijen aan de ene kant, en de uitvoeringspraktijk aan de ander kant. Vandaar dat het motto bij de Utrechtse gebiedsaanpak is: ‘the proof of the pudding is in the eating’. Ofwel, de uitvoeringspraktijk en het realiseren van concrete maatregelen en nakomen van afspraken is de maat voor succes of falen van de grondwaterbescherming.

NOTEN 1) Wuijts S. (2011). Evaluatie en actualisatie protocol gebiedsdossiers. RIVM. Rapport 609716002. 2) Schipper P., L. Vergouwen en M. Vissers (2010). Bronnenonderzoek bestrijdings- en geneesmiddelen drinkwater Utrecht. Grontmij. Rapport 13/99098959/PS. 3) Schipper P., J. Beemster, M. Vissers en M. van der Schans (2008). Detailanalyse KRW-Grondwater Provincie Utrecht. Technisch achtergronddocument. Grontmij. Rapport 3/99088677/PS. 4) Boerefijn M., J. Balkema en J. Hoekstra (2010). Gebiedsdossier waterwinningen Bunnik en Vrumona. Informatie voor gebiedsgerichte grondwaterbescherming Provincie Utrecht. Tauw. In opdracht van Provincie Utrecht. Projectnummer 4691849. 5) Boerefijn M. en J. Balkema (2010). Handleiding Gebiedsdossiers kwetsbare drinkwaterwinningen Provincie Utrecht. Tauw. In opdracht van Provincie Utrecht. Projectnummer 4691849.

Hans van Eijk (Provincie Utrecht) Marcel Boerefijn (Tauw) Peter Schipper (Alterra) Susanne Wuijts (RIVM)

H2O / 14/15 - 2011

21


Uitvoeringsprogramma gebiedsdossiers in Overijssel Ook in Overijssel zijn onder regie van de provincie gebiedsdossiers opgesteld voor alle drinkwaterwinningen en de risico’s in beeld gebracht. Inmiddels is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de negen kwetsbaarste winningen. De hierin opgenomen maatregelen zijn bedoeld om achteruitgang van de kwaliteit van het grondwater te voorkomen.

G

ebiedsdossiers vormen een essentiële basis om samen met betrokken partijen afspraken te maken over maatregelen die nodig zijn om de KRW-doelstellingen te realiseren. De noodzaak voor het nemen van maatregelen wordt onderbouwd door de drie invalshoeken te combineren: kwaliteit van het ruwwater, de actuele risico’s en de staat van de bescherming (zie afbeelding 1). De kwaliteit van het ruwwater illustreert de ‘bewezen’ kwetsbaarheid van de winning. De actuele risico’s worden theoretisch afgeleid door de kwetsbaarheid van de winning te combineren met de aard van de bedreigingen. Bij de staat van de bescherming gaat het met name om de regeling van de planologische bescherming, daar deze bepalend is voor de toekomstige risico’s. In aanvulling hierop is het voor het veiligstellen van de grond- en drinkwaterkwaliteit van belang dat vergunningverlening, handhaving en monitoring in orde zijn. Al deze aspecten komen aan de orde bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma van de maatregelen. De invalshoeken zijn schematisch weergegeven in afbeelding 1. Deze drie invalshoeken vormen de basis voor de beoordeling van de toestand van een winning (risicoanalyse) en de benodigde maatregelen om deze winning in een goede toestand te brengen c.q. te houden.

deze criteria betekent dat in principe maatregelen getroffen moeten worden. Uiteraard is het zaak wel steeds te overwegen of de mogelijke maatregelen zinvol en maatschappelijk verantwoord zijn. In de tabel zijn de toetsingscriteria met achterliggende gedachten voor de drie invalshoeken aangegeven.

Voor de beoordeling op elk van de drie invalshoeken zijn toetsingscriteria opgesteld. Het overschrijden c.q. het niet voldoen aan

De criteria zijn primair gericht op winning uit grondwater en daarmee geschikt voor grondwater- en oeverinfiltratiewinningen.

Afb. 1: Invalshoeken voor de toetsing van grondwaterwinningen.

Het wegnemen van actuele knelpunten heeft met name betrekking op punt- of andere verontreinigingen die een klein en begrensd deel van het onttrekkingsdebiet beïnvloeden of bedreigen. In die gevallen is het mogelijk en effectief om ‘een stroombaan’ te onderscheppen, aan maaiveld of op weg naar de winning, om daarmee de bedreiging voor de winning tegen te gaan. Het in balans brengen van de belasting van het grondwatersysteem met het drinkwater-

Beoordeling van de drie invalshoeken.

huidige kwaliteit ruwwater

actuele risico’s

staat bescherming

locatie toetsing

winput

maaiveld

bestemmingsplan, structuurplan

toetsing aan:

Waterleidingbesluit + BKMW

kwetsbaarheid

rijks- en provinciaal beleid

toetsnorm

100 en 75% (vroege waarschuwing)

relatief risico

(1) doorwerking geborgd, (2) voldoende bescherming door functies en voorschriften, (3) voorgestane ontwikkelingen in lijn met drinkwaterbelang

wijze toetsen

expertanalyse kwaliteitsdata 20002010 en trend in de toekomst bij voldoende lange meetreeksen*

beoordeling risicokaart

beoordeling plantekst en -kaart

zuiveringsinspanningen in beeld. Maatregelen verlagen in principe deze inspanningen

betreft invoer grondwatersysteem. invoer in balans brengen met drinkwaterbelang

ruimtelijk beleid bepalend voor grondgebruik. Voorkomen nieuwe belastingen

achterliggende gedachten

* De toetsing van de kwaliteit van de individuele winputten dient als signalering van mogelijke bedreigingen c.q. verontreinigingen van de winning. Vanwege het veelal ontbreken van geschikte langjarige kwaliteitsmeetreeksen voor deze winputten worden de trends vooralsnog alleen vastgesteld op basis van de totale ruwwaterkwaliteit (REWAB-data), dus de kwaliteit van het gemengde ruwwater uit alle winputten. Naar verwachting zal meer gemeten gaan worden in winputten, zodat in de toekomst de trendontwikkeling ook hierop gebaseerd kan worden.

22

H2O / 14/15 - 2011


achtergrond belang richt zich meer op vlakdekkende diffuse belastingen, zoals ruimtegebruik. In die gevallen is het onmogelijk of niet effectief om ‘een stroombaan’ te onderscheppen, omdat een groot deel van het onttrekkingsdebiet belast is. Maatregelen waar dan aan gedacht kan worden, zijn onder meer maatregelen die het landbouwkundige en niet-landbouwkundige gebruik van bestrijdingsmiddelen beperken en maatregelen die de landbouwkundige belasting met nutriënten verminderen. Maatregelen om nieuwe belastingen te voorkomen, richten zich veelal op het met het oog op het drinkwaterbelang uitvoeren van wettelijke taken. Dit betreft bijvoorbeeld het inspecteren van rioleringen en zo nodig maatregelen treffen, het opstellen van calamiteitenplannen en een adequate planologische bescherming. Ook een adequate en goed afgestemde vergunningverlening en handhaving is noodzakelijk voor het voorkomen van risicovolle emissies naar het grondwater. Dit geldt zowel voor het milieu- als het ruimtelijke ordeningspoor. Voor vergunningverlening en handhaving dienen Rijk, gemeenten, provincie en waterschappen alle relevante belangen te betrekken in hun afweging bij de vergunningverlening, het stellen van voorschriften en de uit te voeren handhaving. Daarbij dient de handhaving zich ook uit te strekken tot activiteiten die op grond van wet- en regelgeving vallen onder algemene regels. Het belang van de openbare drinkwatervoorziening dient hierin, gegeven de Drinkwaterwet (drinkwatervoorziening is

dwingende reden van groot openbaar belang), een prominente plek te krijgen. Mede richtinggevend zijn daarbij ook de bepalingen zoals die zijn opgenomen in de provinciale verordening op grond van artikel 1.2 van de Wet milieubeheer. Bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma worden maatregelen gekoppeld aan risico’s vanuit de drie invalshoeken. Het doel van de maatregelen is immers het verminderen of wegnemen van risico’s voor de drinkwaterwinning. In de ‘methode Overijssel’ wordt de volgende strategie gehanteerd om te komen tot het bepalen van maatregelen voor de beschreven situaties volgend uit de gebiedsdossiers: Bij (dreigende) overschrijding 75%-norm winput: t onderscheppende maatregelen in de bodem door verontreinigd grondwater af te vangen (padgerichte maatregelen/ interceptie); t andere maatregelen aan maaiveld (brongerichte maatregelen); t doel: actuele knelpunten wegnemen. Bij (dreigende) overschrijding (landelijke) normen in en grote risico’s voor ondiep grondwater binnen intrekgebied: t algemene maatregelen aan maaiveld om normen te bereiken; t maatregelen gericht op reductie grootste risico’s aan maaiveld c.q. voorkomen achteruitgang; t doel: belasting grondwatersysteem in balans met drinkwaterbelang.

Bij onvoldoende staat (ruimtelijke) bescherming: t maatregelen ter verbetering van bestemmingsplannen; t maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van vergunningverlening en -handhaving; t doel: voorkomen nieuwe belasting. Bij onvoldoende informatie en/of ontbreken maatschappelijk verantwoorde maatregelen: t monitoringsmaatregel; t onderzoeksmaatregel; t doel: bepalen of maatregelen alsnog mogelijk of noodzakelijk zijn. In de eerste planperiode (2010-2015) is nog niet geheel te overzien of het pakket met genomen maatregelen zal leiden tot het bereiken van de KRW- en aanvullende nationale beschermingsdoelen. Hiertoe is te weinig informatie voorhanden over bijvoorbeeld trendontwikkeling, het functioneren van de bodem en de rol van de historische belasting daarin en de effectiviteit van de maatregelen. Het uitvoeringsprogramma is daarom vooralsnog op drie pijlers gefundeerd: direct werkende maatregelen, monitoring (moet minimaal de voortgang op de drie invalshoeken meten) en onderzoek dat vooral gericht is op het bereiken van het doel en de (kosten)effectiviteit van de maatregelen. Cors van den Brink (Royal Haskoning) Menno ten Heggeler (Provincie Overijssel) Jan van Essen (Vitens)

Waterwingebied Vechterweerd (foto: Stichting Ark).

H2O / 14/15 - 2011

23


Chinese vertaling Europees handboek vismigratie Dit voorjaar is een Chinese versie van het handboek vismigratie ‘From sea to source’ gepresenteerd op een forum over de Yangtze in China. Het handboek geeft richtlijnen en ideeën over de aanpak van vismigratieproblemen. Barrières als dammen, sluizen en stuwen blokkeren rivieren vaak, waardoor vissen hun paai en opgroeigebied niet meer kunnen bereiken. De grootste rivier van China, de Yangtze, is hiervan het sprekende voorbeeld.

Waterschappen weten steeds meer Marlous Blankesteijn onderzocht voor haar promotie aan de Universiteit van Amsterdam dit voorjaar de rol van kennis in de transitie in het Nederlandse waterbeheer. De resultaten hiervan zijn in boekvorm gepubliceerd.

Rond het thema vismigratie groeit de behoefte aan praktische kennis en benaderingen om de teloorgang van karakteristieke riviervissen en zoogdieren, zoals de Chinese steur en de rivierdolfijn, het hoofd te bieden. Met het handboek in de hand hoopt de Chinese overheid een stap voorwaarts te zetten. Het samenwerkingsverband tussen de Europese Unie en China (het EU-China River Basin Program) maakte de uitgave van de Chinese vertaling financieel mogelijk. Het handboek vismigratie is in 2006 door Waterschap Hunze en Aa’s ontwikkeld in het kader van het Europese Interregproject ‘Community Rivers’. Het boek gaat niet alleen in op de technische aandachtspunten die komen kijken bij het verbeteren van de vismigratie, maar ook op de middelen als educatie en communicatie. Waterschap Hunze en Aa’s is trots dat het gedachtegoed, waterbeheer van bron tot monding, ingang heeft gevonden in China. Momenteel werkt het waterschap mee aan de totstandkoming van een wereldwijde versie die in 2012 verschijnt. De Europese versie van het handboek is in te zien op: www.hunzeenaas.nl/themas,vismigratie.

24

H2O / 14/15 - 2011

‘Tussen wetten en weten. De rol van kennis in waterbeheer in transitie’ van Marlous Blankesteijn is een uitgave van uitgeverij Boom|Lemma (ISBN 978-90-5931-653-9) en kost 41 euro.

Feiten en fabels over klimaatverandering Pier Vellinga zet in zijn boek ‘Hoezo klimaatverandering’ de belangrijkste feiten en fabels over klimaatverandering op een rij. Zonder de onzekerheden uit de weg te gaan, geeft dit boek een helder inzicht in wat bekend is over het (versterkte) broeikaseffect - en wat er tegen te doen is. De dijken verhogen bijvoorbeeld om het rijzen van de zeespiegel te kunnen opvangen.

I

n deze rivier bevinden zich meer dan 15.000 dammen voor het opwekken van energie, scheepvaart, drinkwaterproductie en water voor irrigatie. De economische ontwikkelingen gaan razendsnel en het is moeilijk om dat zelfde tempo op ecologische vlak bij te houden. Hierdoor kent China grote ecologische problemen, zoals de eutrofiëring van meren en verarming van karakteristieke flora en fauna.

Blankesteijn illustreert de veranderende rol van kennis in waterbeheer aan de hand van zes initiatieven. Het boek is interessant voor beleids- en bestuurskundigen, wetenschappers en professionals op het terrein van waterbeheer en bestuurders van waterschappen.

I

n ‘Tussen wetten en weten’ beschrijft Marlous Blankesteijn uitgebreid en helder hoe het voortbestaan van de waterschappen in de jaren ‘60 in gevaar kwam. De discussie over het bestel vond toen plaats binnen de context van een overgangsperiode in het waterbeheer, waarbij de nadruk in toenemende mate op natuuraspecten kwam te liggen. Het debat over de democratische legitimiteit van deze overheden en de kennisontwikkeling rond ‘het natuurbelang’ beïnvloedden elkaar sterk. De rijksoverheid trekt zich inmiddels steeds meer van deze terreinen terug, maar juist op milieugebied is het tegenovergestelde het geval. De waterschappen, die vroeger vaak niet geneigd waren zich aan te passen aan de wensen van anderen dan hun ‘ingelanden’, hebben zich grotendeels van dat imago ontdaan. Het belang van natuur via waterbeheer blijkt, aldus Blankesteijn, echter minder eenduidig te definiëren dan de sectorale belangen die waterschappen van oudsher behartigden. Deskundigen krijgen een belangrijke rol toebedeeld in het omschrijven ervan. De vraag is wat dat betekent voor de toekomst van het waterschapsbestel in Nederland. De auteur eindigt met een theoretisch perspectief op de rol van kennis in transities. Deze studie beoogt nieuw licht te werpen op vraagstukken rond de organisatie van waterbeheer en de inrichting van de Nederlandse kennis- en innovatie-infrastructuur. Niet alleen de erkenning van het belang van kennis, maar ook de snelle opkomst van twee nieuwe disciplines, cultuurtechniek en hydrobiologie, is een opmaat geweest voor verandering.

I

n duidelijke taal, met een genuanceerd oog voor de twijfels, maar vooral ook met een scherpe analyse van de feiten en ontwikkelingen, geeft Vellinga zijn visie op één van de belangrijkste onderwerpen van onze tijd: de verhouding tussen mens en natuur op de schaal van de aarde. Vellinga heeft als één van de eerste wetenschappers gepubliceerd over klimaatverandering. Als mede-oprichter en bestuurslid van het wetenschappelijk klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) geldt hij internationaal als autoriteit op het gebied van klimaatonderzoek. Vellinga geeft leiding aan grote nationale en internationale onderzoekprogramma’s en is betrokken bij het werk van de tweede Deltacommissie en bij de uitvoering van plannen om Venetië te beschermen tegen de stijging van de zee. Hij bekleedt leerstoelen in Wageningen en aan de Vrije Universiteit Amsterdam. ‘Hoezo klimaatverandering’ van Pier Vellinga is een uitgave van uitgeverij Balans (ISBN 978-9460-03303-2) en kost 14,95 euro.


informatie/reactie ‘Bestuursakkoord Water leidt wél tot doelmatiger beheer’ In H2O nummer 12 van 17 juni jl. stond een opinie-artikel van de heren Vos de Wael (Oasen) en Van Terwisga (Vitens). Zij spraken hierin de verwachting uit dat het zojuist gesloten Bestuursakkoord Water niet tot de gewenste resultaten zal leiden. De beide directeuren geven de voorkeur aan minder vrijwilligheid en voor meer (wettelijke) bemoeienis van de rijksoverheid. Dat noopte Eric Oosterom en Peter Vonk (Algemene Waterschapspartij) tot onderstaande reactie.

W

ij willen met name onze verbazing uitspreken over het feit dat twee kopstukken in de watersector in Nederland enigszins zuur en afwijzend reageren op een bestuursakkoord dat zulke grote mogelijkheden biedt. Daar waar de Vewin mede-ondertekenaar is van het bestuursakkoord, is het verrassend dat de directeuren van twee prominente Vewin-leden zo’n lage verwachting hebben van de keuze van hun eigen koepel, en daarmee het Bestuursakkoord Water enkele weken na de ondertekening als het ware al in de vuilnisbak gooien. Inhoudelijk valt op dat de heren de structuurdiscussie blijven oprakelen, terwijl alle partijen in het Bestuursakkoord Water concluderen dat die discussie zinloos is. Bovendien beperken zij de waterketen tot (gebruikt) drinkwater, terwijl iedereen kan

weten dat in de waterketen regen- en grondwater een dominante rol spelen, en dat de waterketen onlosmakelijk verbonden is aan het watersysteem en de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Dat gebrek aan inzicht in combinatie met de toon van het opiniestuk baart zorgen voor de verbintenis aan de afspraken in het bestuursakkoord, dat de drinkwaterbedrijven, waterschappen en gemeenten verdere samenwerking zullen zoeken, alle relevante kennis, inzichten, diensten en technieken gaan delen en zo de doelmatigheid gezamenlijk verder verhogen. De waterschappen en gemeenten kunnen profiteren van relevante expertise van de drinkwaterbedrijven, en omgekeerd.

Wij hopen dat de drinkwaterbedrijven en hun directeuren op positieve en constructieve wijze de samenwerking met de andere water(keten)partijen zullen zoeken. Wij roepen daartoe ook op. Anders zouden wat ons betreft de gemeenten en provincies de volgende aandeelhoudersvergadering van de drinkwaterbedrijven moeten aangrijpen om deze oproep kracht bij te zetten.

Het Feitenonderzoek uit 2010, waarvan Van Terwisga één van de opstellers was, becijfert

Eric Oosterom en Peter Vonk (Algemene Waterschapspartij)

dat 450 miljoen euro doelmatigheidswinst te behalen is. In het Bestuursakkoord Water zijn daartoe alle benodigde afspraken gemaakt. Zouden de heren Vos de Wael en Van Terwisga zich realiseren dat hun stellingname en houding contra-productief werken, zelfs een soort self-fulfilling prophecy kan blijken te zijn?

‘Waterschap komt toezeggingen niet na’ In dezelfde uitgave (H2O nr. 12 van 17 juni) lokte het artikel ‘Ecologisch herstel Overasseltse vennen’ een reactie uit van de Stichting bewonersbelangen Haterse en Overasseltse vennen. Volgens haar bevatte het artikel een aantal onjuistheden. De stichting vindt dat het de nietsvermoedende lezer het beeld geeft van ‘een wel zeer wenselijke situatie waarin het waterschap in goed overleg met belanghebbenden een besluit heeft genomen ten aanzien van de vernatting van het vennengebied’.

H

et waterschap blijkt een onbetrouwbare partner te zijn als het gaat over het nakomen van toezeggingen. Zo zou bijvoorbeeld geïnventariseerd gaan worden welke schade door belanghebbenden mogelijk te verwachten zou zijn ten gevolge van de uitvoering van de plannen. Er zou gesproken worden over compenserende maatregelen. Dat is allemaal (nog) niet gebeurd. In feite is aan zes van de acht randvoorwaarden - opgesteld door de gemeenten Wijchen en Heumen - nog niet voldaan om over te kunnen gaan tot uitvoering van het beoogde plan. Dit zijn: een goed communicatieplan, een goed monitorsysteem/evaluatiesysteem, een schaderegeling, overeenstemming over een schaderegeling met de bewoners, een budget voor het beheer van het natuurgebied én een beheerplan. De praktijk is dat in het gebied nog steeds veel weerstand van bewoners en andere belanghebbenden bestaat tegen de plannen van de provincie en Waterschap Rivierenland. Het gaat met name over de grote hoeveelheden bos die zouden verdwijnen en het besluit tot het verhogen van het waterpeil in het gebied en in het bijzonder het Wijchens ven.

In het artikel van H2O wordt de indruk gewekt dat alle discussies achter de rug zijn en er voldoende draagvlak bestaat bij onze stichting bewonersbelangen om de plannen (waaronder de 70 hectare boskap) door te zetten. Dat is beslist niet het geval. De verantwoordelijke projectleider van het waterschap is op 12 mei jl. nog gewezen op de te verwachten ongewenste gevolgen als de plannen voor de vernatting worden uitgevoerd. Hier is inhoudelijk niet op gereageerd. Een telefoontje met hem leverde als reactie dat men niet bij hem moest zijn maar bij de hydroloog die verantwoordelijk zou zijn voor het vaststellen van het peilbesluit van gebied Citters. Die had ons echter in een eerdere fase juist verwezen naar de projectleider. Er is hier dus duidelijk sprake van een ‘kastje-muur-strategie’ met als gevolg dat zelfs de stichting als vertegenwoordiger van een groot aantal bewoners van dit gebied, geen gehoor krijgt bij het waterschap. Dit vinden wij een zeer kwalijke zaak. Pieter van der Have (bestuurslid Stichting Bewonersbelangen Haterse en Overasseltse vennen)

Weerwoord Waterschap Rivierenland betreurt de reactie van Pieter van der Have van de Stichting Bewonersbelangen Haterse en Overasseltse vennen. De schrijver gaat in op ontwikkelingen in de uitvoeringsfase. Het artikel beschrijft echter de aanpak van het waterschap tijdens de planvorming, de fase waar Waterschap Rivierenland regie voerde. Het door Van der Have geuite ongenoegen gaat niet over het herstelplan maar over de manier waarop het nu wordt uitgevoerd. Van der Have stelt daarnaast dat het waterschap ten onrechte de indruk heeft gewekt dat belanghebbenden hebben ingestemd met het maatregelenplan. Er is wel degelijk instemming verkregen van georganiseerde bewonersorganisaties die ten tijde van de planvorming actief waren. Een groep bewoners in het natuurgebied zelf, pas later in een stichting geformeerd, heeft zich op het eind van de planvorming nog tegen de plannen gekeerd. Het waterschap heeft toen ook met hen gesprekken gevoerd, hetgeen inderdaad niet heeft geleid tot eensgezindheid. Tot slot is het overleg met bewoners over compenserende maatregelen momenteel wel degelijk gaande. Harro Kraal (Waterschap Rivierenland)

H2O / 14/15 - 2011

25


waternetwerken WATERCOLUMN

Samenwerken begint met loslaten

E

en waargebeurd verhaal: op het eind van een studiedag, waarop de kreet ‘samenwerking’ regelmatig viel, ontmoette ik een oud-collega van Waterschap de Dommel. Ik vroeg hem hoe het stond met de slibgisting van Mierlo/Eindhoven, waarover al ruim 25 jaar wordt nagedacht. Hij vertelde mij dat ze er nu aan denken om het vers ontwaterde slib ter vergisting te transporteren naar Tilburg-Noord. Helemaal van zuidoost naar noordwest, een afstand van 50 km. Rij dan naar Moerdijk (45 km), of ga samenwerken met de zuivering van Helmond (slechts 14 km). Maar nee: die zuivering betrof een ander waterschap. We willen allemaal graag samenwerken, we zeggen dat in onze spreekbeurten, beleidsen visie-nota’s, etc., maar als het er op aankomt, blijven we toch binnen onze vertrouwde fysieke grenzen en/of organisatiegrenzen. Ook op het gebied van de waterketen, afvalwaterinzameling, riolering, hemelwaterbehandeling en zuivering komen we, ik zeg het cru, geen stap verder als we daaraan blijven vasthouden. Dat valt me ook op als je het hebt over het winnen van nutriënten uit urine (van menselijke of dierlijke oorsprong of als restant na vertering door een niet-dierlijke reactor, een vergister). Praat je daar met een Amerikaan en je zegt dat je uit Holland komt, dan denken ze echt dat je marihuana hebt gebruikt. We willen wel samenwerking, maar die gaat stroef, stroperig. Volgens mij is er maar één oplossing: loslaten. We hoeven niet en masse ontslag te nemen, het gaat om de beoordeling van de andere kant. Loslaten begint dus ook met het ontmoeten van die andersdenkenden aan de andere kant van de grens. Ook daarvoor biedt onze vereniging een platform: het psychologisch effect van loslaten. Johan Raap (bestuur KNW)

IWW: water- en energiewereld steken koppen bij elkaar Tijdens de International Water Week (IWW) in Amsterdam (van 29 oktober tot en met 4 november) vinden diverse conferenties en evenementen plaats. Eén daarvan is de conferentie ‘Water related to sustainable energy’ (op 1 en 2 november) over de op duurzaamheid gerichte verbinding tussen de water-, energie- en afvalsector. Uitgangspunt van de conferentie is dat door samenwerking en kennisuitwisseling veel duurzaamheidswinst te boeken valt. André Struker (Waternet) is voorzitter van de programmacommissie die de conferentie organiseert. Volgens hem is het hoog tijd dat de water-, energie- en afvalsector de koppen bij elkaar gaan steken. “Er is in die sectoren een groeiend besef over de eindigheid van grondstoffen en fossiele brandstoffen. En de bewustwording dat nu mogelijkheden voor duurzaamheid onbenut blijven, omdat de sectoren te weinig aan elkaar denken. Met deze conferentie willen we nadrukkelijk de verbinding leggen en concrete toepassingen laten zien van samenwerking gericht op duurzaamheid.” “In (afval)water zit behoorlijk wat energie, maar in veel gevallen gebeurt daar niets mee. Dit komt door onbekendheid met concrete toepassingen, maar ook doordat iedere sector in het dagelijks werk vooral gericht is op de eigen kernactiviteiten. Een andere manier van denken en kijken is gewenst om de verbinding succesvol te leggen. De conferentie wil daar een flinke aanzet toe geven. Begonnen wordt met inspirerende sprekers, onder wie Ad van Wijk (hoogleraar in Delft en voorheen inspirerend duurzaamAndré Struker heidsondernemer), die de deelnemers gaat prikkelen om die verbinding te leggen. Niet alleen verbinding tussen water en energie, maar ook tussen techneuten, beleidsmensen, managers en directieleden. Daarna zal in diverse presentaties ingezoomd worden op concrete win-winsituaties, bijvoorbeeld de koppeling tussen afvalwaterzuivering en biogaswinning, het efficiënter toepassen van warmtekoudeopslag of het benutten van nutriënten uit afvalwaterstromen.” “Maar we gaan ook kijken naar installaties waar we die win-winsituatie kunnen zien, bijvoorbeeld bij Orgaworld, specialist op het gebied van organische reststoffenrecycling en energiewinning. Daar wordt - in samenwerking met Waternet - uit afvalwaterzuivering en organische reststromen biogas gewonnen dat in het aardgasnet gestopt zal worden met als doel er voertuigen op te laten rijden. Te denken valt aan vrachtwagens, de taxi’s in Amsterdam, maar in elk geval het eigen wagenpark van Waternet. Dit is geen toekomstmuziek, in 2012 zal dit werkelijkheid worden. Het programma omvat ook een bezoek aan de huisvuilcentrale HVC in Alkmaar, waar onder meer met slib uit de rwzi warmte wordt gewonnen die wordt geleverd aan enkele gemeenten en aan het waterschap. Tot slot bezoeken we enkele installaties in Amsterdam waar de verbinding tussen warmte-koudeopslag en stadsverwarming centraal staat.” “Ik ben tevreden als verschillende sectoren elkaar duidelijk ontmoeten op de conferentie, informatie uitwisselen, inspiratie opdoen en verdere stappen zetten richting concretisering van de verbinding. Ook een toename van bewustwording is erg belangrijk om te bereiken dat het over de schutting heen kijken gemeengoed wordt. Weliswaar hebben die drie sectoren lang gescheiden geopereerd, maar er zijn geen pleitbezorgers om dat zo te houden. Ik ben blij dat ik vanuit de energiesector veel belangstelling zie voor samenwerking met de watersector. Ik verwacht in totaal tussen de 150 en 200 deelnemers.” Struker wijst er op dat hijzelf het levende voorbeeld is van de verbinding tussen water en energie. “Ik heb lang in de energiesector gewerkt. Via de gemeente Amsterdam, waar ik me met de drinkwatervoorziening bezighield, ben ik terechtgekomen bij Waternet. Ik denk dat we op de conferentie een flinke stap vooruit zullen zetten en dat we over twee jaar, bij de volgende International Water Week, een integratie zien tussen water en energie.”

26

H2O / 14/15 - 2011


waternetwerken Overheden: drinkwaterbronnen samen beter beschermen De provincies werken - samen met de drinkwatersector en betrokken partijen - hard aan het opstellen van gebiedsdossiers. Dit loopt voorspoedig. Aansluitend op gebiedsdossiers moeten afspraken worden gemaakt over extra beschermende maatregelen. Overijssel loopt hierin voorop, zo bleek op 16 juni tijdens een bijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen, georganiseerd door de themagroep Waterkwaliteit (zie ook pagina 19 t/m 23). Op basis van de Kaderrichtlijn Water is in 2009 door het Nationaal Wateroverleg afgesproken om gebiedsdossiers op te stellen voor drinkwaterwinningen. Het gebiedsdossier bevat alle informatie die van belang is voor de waterkwaliteit in de omgeving van de winning. De provincie staat voor grondwateren oeverwinningen aan de lat om deze gebiedsdossiers op te stellen samen met de drinkwatersector en andere betrokken partijen zoals waterschappen, gemeenten, milieudiensten en LTO. Daarmee zijn ze voortvarend aan de slag, maar hoe verloopt de uitvoering van de maatregelen?

Peter Schipper (Alterra), dagvoorzitter van de bijeenkomst, wijst op de mogelijke bedreigingen voor de drinkwatervoorziening. “In Nederland zijn veel drinkwaterbronnen kwetsbaar, vooral de oppervlaktewater-, oever- en ondiepe grondwaterwinningen. Het onttrokken water is namelijk dikwijls vervuild met nitraat, chloorkoolwaterstoffen, bestrijdingsmiddelen en andere milieuvreemde stoffen. De KRW eist dat de bronnen minder vervuild raken. Gebiedsdossiers worden nu voortvarend en met maatwerk opgesteld. Deze laten de belangrijkste bedreigingen voor een winning zien en geven ook aan welke type maatregelen nuttig en nodig zijn om de winning beter te beschermen.” Hij wijst erop dat de crux voor een succesvolle aanpak zit in de bereidheid van de betrokken partijen om daadwerkelijk te komen tot maatregelen. De Provincie Overijssel heeft in haar uitvoeringsprogramma duidelijke afspraken met partijen gemaakt over beschermende maatregelen. Andere provincies zijn nog niet zo ver, maar willen dit

wel in 2012 gereed hebben. Dan moet voor de KRW over de afgesproken maatregelen gerapporteerd worden. Op de bijeenkomst kwam naar voren dat bestuurders geen hoge prioriteit geven aan de bescherming van drinkwaterbronnen. De toegewezen regierol is duidelijk en evenzo de afspraak dat iedere partij binnen haar taakveld verantwoordelijk is voor te nemen maatregelen. Maar wat te doen als partijen die verantwoordelijkheid niet nemen? Peter Schipper: “Het is beter ons nu te richten op de maatregelen die de partijen wel willen uitvoeren. De afgesproken maatregelen lijken nog wat mager. In deze tijd van bezuinigingen bestaat het risico dat toezeggingen voor dure maatregelen, zoals het saneren van bodemverontreinigingen rond kwetsbare winningen, niet worden nagekomen of dat het Rijk hiervoor geen middelen geeft.” Vooral de provincies en waterleidingbedrijven stelden de bijeenkomst op prijs en willen graag volgend jaar weer aan een vervolg deelnemen.

Oproep: geschiedenis vastleggen voor de toekomst “Het verleden kan ons leren hoe zaken zijn verlopen. Vaak zien we dingen verdwijnen en later weer terugkomen alsof het iets nieuws is. De oorzaak is vaak het ontbreken van kennis over het verleden, maar soms ook dat nieuwe ontwikkelingen een verbeterde toepassing mogelijk maken. De leden van de Historische Commissie hebben zich beziggehouden met het verzamelen van oude apparatuur, foto’s e.d. op het gebied van afval- en rioolwaterzuivering en hebben daarmee een stuk geschiedenis bewaard. Het vastleggen van gegevens uit archieven e.d. over de periode 1900-1954, de periode van beerput tot oxidatiesloot, heeft veel zaken verduidelijkt. Het bestuur (destijds nog NVA) heeft voor dit alles mogelijkheden gegeven.”

beschrijven (met begrip van en een terugblik naar eerder), zodat later de ontwikkelingen en hun achtergronden kunnen worden nagegaan en begrepen.

Naar mijn mening ligt hier een uitdagende taak voor betrokken KNW-leden en een stimulerende taak voor het bestuur.”

Kees van Lohuizen

“Naar mijn mening wordt het nu tijd om de periode tot 2000 vast te leggen en liefst door mensen die het (grotendeels) nog bewust hebben meegemaakt. De betrekkelijkheid der dingen zal groot blijken te zijn. Zo zullen ook uw goede, hedendaagse gedachten in de toekomst wellicht als merkwaardig en/of simpel worden beoordeeld. Geschiedenis zou zich niet moeten herhalen, maar dienen als fundament voor vooruitgang. Begrijpen waarom dingen goed of fout gingen. Kan het slimmer, kan het beter, kan het worden aangepast met nieuwe technieken en inzichten? Daarom is geschiedenis voor elk vakgebied van grote betekenis; ook voor de zuivering van afval- en rioolwater.” “Ik hoop dat de handschoen wordt opgepakt en mensen zich melden om het wel en wee van de periode 1954-2000 te

H2O / 14/15 - 2011

27


waternetwerken Waterpeil

WATERCOLUMN

In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselend hetinitiaal waterpeil aan er.nieuws_column plat de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat

ver.nieuws_column kop

V

Houden we het nat? De miljoenennota in waterperspectief Op 27 september, de vierde dinsdag in september, komt de watersector tijdens een interactieve ontbijtsessie bijeen om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de waterwereld te bespreken. Dit jaar zal de afvalwaterketen centraal staan: vanuit de toekomstige schaarste aan grondstoffen, waaronder water, is het noodzakelijk deze op een andere manier te gaan beschouwen. Daarbij wordt niet alleen naar de Nederlandse watersector gekeken, maar wordt ook de verbinding met Europa gelegd.

ver.nieuws_column auteur

Sprekers (v) gezocht

O

ok als ondernemer ben je een doelgroep voor uitgeverijen en congresorganisaties. Laatst werd ik gebeld, een aardige (mannelijke) verkoopmedewerker vroeg me of ik interesse had in informatie over een tweedaagse conferentie over asset life cycle management. Het is mijn vak, dus stuur maar op, die informatie. Ik ontving een mooie brochure, u kent ze wel, met pasfoto’s van de sprekers. Het eerste wat me opviel, was dat er in die twee dagen geen enkele vrouw op het programma stond. Verder vond ik het nogal prijzig. Uit eigen ervaring weet ik dat dat geld niet naar de sprekers gaat die naast een presentatie ook het materiaal voor de bundel met lezingen aanleveren, maar dat is een ander verhaal. Twee dagen later werd ik opnieuw gebeld met de vraag of de informatie mijn interesse had gewekt. Het was een volhoudende organisatie en ik begreep ineens waarom het zo prijzig was. Die mensen die mij van mijn werk afhouden, moeten ook worden betaald. Tja, het was een interessant programma, dat kon ik niet ontkennen, maar waarom stond er geen enkele vrouw op? Toen werd het even stil. Meestal rolt er nog een lading verkoopargumenten uit de kast, maar deze vraag stond blijkbaar niet in het script. “Staat er geen vrouw op het programma? Dat is toch toevallig, want het is wel door een vrouw georganiseerd!” Dat vond ik nou weer niet zo overtuigend. “Zijn er geen vrouwen met kennis over dit onderwerp?”, vroeg ik. “Kent u ze?”, vroeg hij. “Jazeker”, beaamde ik. Hij zou het doorgeven voor de volgende keer. Natuurlijk nooit meer iets gehoord. Martine van den Boomen

Om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, is het noodzakelijk dat de afvalwatersector gaat hervormen. Uitgangspunt daarbij is dat deze sector zich niet langer alleen richt op zuiveren, maar ook op een rol als producent. De afvalwaterketen biedt genoeg mogelijkheden hiertoe, van het opwekken van energie en het terugwinnen van grondstoffen tot het produceren van veilig en schoon zoet water. Om volop van deze mogelijkheden gebruik te kunnen maken en eruit te halen wat erin zit, is echter een cultuuromslag nodig. Wat betekent dit voor de mensen, de mentaliteit en het beleid, en hoe krijgen we dit voor elkaar? Tijdens de bijeenkomst komen praktijkvoorbeelden aan bod waaruit geput kan worden ter inspiratie. Ook wordt - onder andere door een Europese bril - gekeken naar de toekomst (wat verwachten we in 2025?). Welke mogelijkheden zien we bij andere sectoren? Welke ruimte is er binnen de huidige wet- en regelgeving? Wat is de rol van de Europese Unie bij deze ontwikkelingen? Welke gevolgen zal de Miljoenennota hierop hebben? Waar moet de watersector op inhaken om ook in de toekomst genoeg zoet water te hebben? Waterprofessionals, maar ook politici, zullen het vuur na aan elkaars schenen leggen over deze en andere vragen.

Water wordt digitaal Van bassins naar bytes: de toenemende digitalisering en toepassing van IT-trends in de watersector zijn een onomkeerbaar gegeven. Volgens Monique Bekkenutte, directeur van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW), vormt de informatie- en communicatietechnologie een essentieel element van de watersector in de toekomst. Bekkenutte: “De roep om doelmatigheid wordt steeds groter. Daarnaast heeft iedereen, ook de watersector, te kampen met de economische crisis, en zijn bezuinigingen onontkoombaar. Het middel daarvoor is direct of indirect te vinden in de informatie- en communicatietechnologie. Meten, analyseren, sturing, de integratie van meet- en informatiesystemen: waterbeheer kan allang niet meer zonder IT. Het najaarscongres van KNW staat daarom in het teken van de belangrijkste IT-trends. Onder de slogan ‘Water wordt digitaal’ worden verschillende aspecten van de digitalisering van de sector besproken. Dingen kunnen sneller, beter en efficiënter. Het is hoog tijd dat we met concrete toepassingen van digitalisering komen. De speerpunten van KNW (leren van elkaar en van andere sectoren en het uitwisselen van kennis en ervaring) staan daarbij centraal.” Luuk Rietveld, hoogleraar aan de TU Delft, sluit zich hierbij aan. “Digitalisering en de informatie- en communicatietechnologie zijn in alle sectoren in opkomst. Denk maar aan de inzet van sociale media en toepassingen voor de zogeheten smartphones. Ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Het is daarom goed dat de watersector daar nu op inspringt. Tijdens het congres zal aan de hand van de thema’s ‘meten’, ‘analyseren’, ‘sturen’ en ‘integreren’ gekeken worden naar wat de komende jaren nodig is om de watersector een duurzame en efficiënte toekomst te geven.”

28

H2O / 14/15 - 2011


waternetwerken WATERCOLUMN

ver.nieuws_column kop “Mijn meerwaarde ligt in het verbinden van mensen” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in elke editie één van zijn leden. Deze keer: Rick Meynen (34), die tot 1 juli consultant Water bij MWH was. Momenteel woont hij in Brussel. Van daaruit is Meynen op zoek naar een nieuwe uitdaging.

betrek je de leden en de samenleving daarbij? In die zin zou een jaaromvattend thema voor KNW leuk zijn. Ik ben momenteel niet actief in een themagroep. Ik woon al een tijdje half in Den Haag en half in Brussel. Rick Meynen

Drijfveren in het werk

“Toen ik beleidsmedewerker Water bij de Provincie Overijssel was, medio 2002, ben ik lid geworden van het toenmalige NVA. Vooral om mensen te ontmoeten. Op een gegeven moment heb ik me teruggetrokken, omdat ik mij met minder inhoudelijke waterzaken bezig ging houden. De jaren daarna, in mijn tijd bij ONRI / NL ingenieurs, heb ik vooral nieuwe mensen leren kennen in de bouwsector. Na een bestuurslidmaatschap van De NieuwBouw, het jongerennetwerk in de bouwsector, was ik op zoek naar een vernieuwend waternetwerk. Toen ik consultant werd bij MWH, wees mijn teamleider mij op het Waternetwerk.” “Sindsdien ben ik weer lid. Belangrijk bij KNW vind ik het netwerk van mensen. De inhoud is leuk en erg interessant, maar dat zit in mensen. Zij doen het werk. Maar het hebben van een netwerk schept ook verantwoordelijkheden. Wat wil je nu als vereniging en hoe

“In mijn werk is mijn belangrijkste drijfveer het verbinden van mensen. Tijdens mijn afstuderen in Colombia en op de afdeling communicatie van de Provincie Overijssel kwam ik achter mijn fascinatie voor de toepassing van (civiele) techniek. Te vaak blijven discussies hangen, omdat mensen elkaar niet begrijpen en een andere taal spreken. Aangezien ik mij gemakkelijk in allerlei omgevingen begeef, kwam ik er achter dat mijn meerwaarde in het verbinden ligt. Zo heb ik mij de afgelopen jaren verdiept in de relatie met de politiek (lobby), jong en oud (generatieleren), de gebouwde omgeving (in plaats van ‘de bouw’) en nu (terug bij af ) dus het grijze vlak tussen kosten en prestatie in de watersector.”

De sector

Agenda Op 27 september komt de watersector bijeen om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de waterwereld te bespreken. Locatie: Nieuwspoort Den Haag. Aanmelden kan via internet. Op 29 september houdt KNW samen met het Instituut voor Bouwrecht de studiemiddag ‘Risico-aansprakelijkheid voor opstallen in het waterrecht’ naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de dijkverschuiving in Wilnis. Op deze middag worden door deskundige sprekers niet alleen de juridische vragen behandeld, maar wordt ook inzicht gegeven in de mogelijke technische, beleidsmatige en bestuurlijke consequenties van het arrest. Locatie: Raadzaal Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200. Aanvang: 13.00 uur. Op 6 oktober verzorgen KNW en de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie bij Tata Steel in IJmuiden de themadag ‘Praktijkcases van behandeling van industrieel afvalwater’. Ook op 6 oktober houdt de themagroep Asset management een Onder Weg Naar Huis-bijeenkomst over ervaringen met assetmanagement op het gebied van water, gas en elektriciteit. Locatie: Kiwa Gas Technology, Wilmersdorf 50 in Apeldoorn. Aanvang: 16.30 uur (einde rond 20.00 uur).

V

er.nieuws_column plat initiaal Aangezien ik niet alles kan oppakken, ben ik rustig aan het kijken waar ik het beste actief in zou kunnen worden. Een themagroep met geïnteresseerden in de ver.nieuws_column platlaatste ontwikkelingen in ‘Brussel’ zou het meest interessant zijn. Als het Waternetwerk een jaarthema zou ver.nieuws_column auteur kiezen, dan is daar zeker vanuit de Europese Unie een bijdrage aan te leveren, denk ik.”

En tot slot is er op 6 oktober ook nog een inspiratiedag over zelfvoorzienendheid in zoet water. Zelfvoorzienendheid staat hoog op de agenda bij het Deltaprogramma, is een speerpunt van het STOWA-kennisprogramma Deltaproof én een belangrijk thema binnen ‘Kennis voor Klimaat’. Tijdens de bijeenkomst wordt dieper ingegaan op de vraag wat zelfvoorzienendheid inhoudt, hoe je dat vorm kunt geven in de praktijk en met wie je daarvoor kunt samenwerken. In een aantal sessies passeren diverse inspirerende praktijkvoorbeelden de revue. De locatie is nog niet bekend. Op 24 november vindt het KNW-najaarscongres plaats in Burgers’ Zoo in Arnhem. De titel luidt: ‘Water wordt digitaal!’. Het congres behandelt IT-trends in de watersector. De belangrijkste spreker is één van de leidinggevenden van het bedrijf TomTom: Edwin Adriaansen. Aan de orde komen trends in vergaren, modelleren, sturen en integreren van data. In workshops wordt verder gewerkt aan de betekenis van IT voor de ambities van de organisaties in de watersector. Het congres wordt voorafgegaan door een algemene ledenvergadering. Aanmelden is al mogelijk via internet.

“Om de waterwereld ook voor jonge en toekomstige werknemers spannend en interessant te houden, hoop ik dat de sector een concrete ambitie kan neerzetten en waarmaken. Denk bijvoorbeeld aan een bepaald bedrag per kubieke meter gezuiverd afvalwater. Hierdoor moet gericht samenwerking in de afvalwaterketen tot stand komen en kunnen kennisinstituten inzetten op innovatie die bijdraagt aan die ambitie. Sectorbreed zou ik feest willen vieren als we dergelijke ambities halen.”

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 14/15 - 2011

29


informatie Instructies voor het schrijven van artikelen voor Platform Onderstaand vindt u de belangrijkste instructies voor het schrijven van een artikel voor de rubriek Platform in H2O. In Platform horen artikelen thuis die resultaten weergeven van (wetenschappelijk onderbouwd) onderzoek op het gebied van watervoorziening en waterbeheer. Het is in uw eigen belang onderstaande instructies op te volgen, daar anders de redactie uw bijdrage niet in behandeling zal nemen.

A

llereerst de lengte van de artikelen. In H2O geldt als maximumlengte voor een artikel drie pagina’s in druk. Omgerekend betekent dit ongeveer 2100 woorden (700 woorden per pagina). Op iedere pagina is dan ruimte voor één foto of andersoortige illustratie over twee kolommen. Als u voor meer afbeeldingen kiest, gaat dat dus ten koste van de hoeveelheid tekst.

Opbouw De artikelen in Platform moeten de aandacht van de lezer trekken en vasthouden. De belangrijkste regel is daarom dat in de tekst direct tot de kern van het verhaal wordt gekomen. Wat is het bijzondere in uw onderzoek dat van belang is voor mensen die werken in de watersector in Nederland? Uw artikel moet beginnen met een korte samenvatting, niet met een inleiding. Die komt na de samenvatting. Houd de samenvatting beknopt, hooguit een tiental regels over twee kolommen in druk. Maak het artikel niet te technisch, werk zo weinig mogelijk met afkortingen en formules. Het artikel moet ook leesbaar zijn voor mensen die niet in de materie thuis zijn.

Illustraties t

t

U moet de illustraties - wanneer u ze digitaal verzendt - altijd als losse grafische bestanden versturen. De voorkeur gaat hierbij uit naar jpg-bestanden. De resolutie moet minimaal 300 dpi bedragen (hoge resolutie). Veel illustraties staan standaard in 72 dpi. Deze resolutie is voor een beeldscherm uitstekend, maar om het te kunnen afdrukken, is dit van een veel te geringe kwaliteit. Wanneer toch in 72 dpi wordt aangeleverd, kan de drukkerij de juiste resolutie alleen bereiken door de illustratie ‘in elkaar te drukken’, maar dit betekent dat de foto veel te klein wordt. Een foto met een resolutie van 72 dpi en een normaal formaat van 15 x 10 cm zal aangepast naar een resolutie van 300 dpi slechts 3,5 x 2,5 cm worden! Maak geen gebruik van Powerpoint voor uw illustraties. Dit programma hanteert zogeheten rood-groen-blauw beelden in plaats van full-coulor en bovendien lage resolutie (72 dpi). De illustraties zullen hooguit op een kwart van de grootte geplaatst kunnen worden om een goede scherpte te behouden. De kleur zal ook enigszins afwijken.

t

Illustraties niet in een tekstbestand plaatsen.

Grafieken en tabellen

Grafieken en tabellen moet u pas gebruiken als de informatie niet in de tekst verweven kan worden. Maak er geen wiskundig opgebouwd artikel van vol tabellen en grafieken. Dit bevordert de leesbaarheid niet en bemoeilijkt de opmaak van de pagina’s. Grafieken en tabellen kosten bovendien veel ruimte. Grafieken moeten goed leesbaar zijn over één of twee kolommen.

Wijze van toezending Wanneer u het artikel per e-mail verzendt, moeten de tekst en de grafische bestanden gescheiden aangeleverd worden: tekst als Word-bestand en illustraties als jpg- of excel-bestand, waarbij de illustraties een resolutie moeten bezitten van 300 dpi bij een afdruk over twee kolommen! Laat het gebruik van speciale letterfonts, achtergronden en andere ‘plaatjes’ in een grafiek achterwege. Dit kan problemen veroorzaken bij de grafische verwerking.

Procedure Pasfoto’s

Van iedere auteur hebben we een pasfoto nodig. Mocht deze niet in het archief zitten, dan dient u deze met het artikel mee te sturen. Portretfoto’s zijn geen pasfoto’s. Een pasfoto laat alleen het gezicht van iemand zien, recht de camera in kijkend en zonder storende achtergrond. Digitale pasfoto’s moeten ook een hoge resolutie hebben en het normale pasfotoformaat van 2 x 3 cm.

Kaders Kaders zijn bedoeld om onderdelen uit het artikel uit te leggen en/of meer nadruk te geven. Kaders zijn in principe altijd tamelijk kort, omdat het kader anders niet meer als kader opgemaakt kan worden, meestal namelijk over één kolom.

Geen verantwoording We gaan er vanuit dat aan een artikel maximaal vier auteurs gewerkt hebben. Co-auteurs die minder dan 25 procent aan het artikel bijdragen, worden niet vernoemd. Het aantal pasfoto’s kan dus maximaal vier zijn. Deze pasfoto’s worden in een archief opgeslagen. In het artikel hoort geen aparte verantwoording thuis naar andere personen of instanties die meegewerkt hebben aan het onderzoek of project.

Literatuur Houd de literatuurlijst bescheiden en hanteer de volgorde: naam, eerste voorletter, jaar waarin publicatie uitkwam, titel en medium waarin het artikel verscheen of organisatie die rapportage uitbracht. In het artikel geen literatuurverwijzingen noemen, maar met nummers chronologisch refereren naar de literatuurlijst.

Stuur uw definitieve en complete artikel (inclusief pasfoto’s) naar: h2o@nijgh.nl. De redactie redigeert het verhaal. U ontvangt voor publicatie een drukproef, waarin u eventueel nog enkele kleine aanpassingen kunt aanbrengen. Als uw artikel niet compleet is, wordt het (nog) niet in behandeling genomen.

Informatie Mochten na het lezen van deze handleiding nog vragen overblijven over de inhoudelijke kant van de artikelen, dan kunt u contact opnemen met de redactie: (010) 427 41 65. De redactie


platform

Erik Matla, Oranjewoud Mirjam Stark, Oranjewoud Michel Braad, Oranjewoud Evert Aukema, Rijkswaterstaat

Uitvoering watertoets bij aanpassing Wilhelminakanaal Rijkswaterstaat, de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg willen al geruime tijd een deel van het Wilhelminakanaal vergroten en verdiepen. Deze ingreep moet dat deel van het kanaal bevaarbaar maken voor klasse IV-schepen ofwel schepen met een diepgang tot drie meter. De benodigde maatregelen veroorzaken een peilverlaging van het kanaal. Om de gevolgen voor omgeving en watersysteem te bepalen, is de watertoetsprocedure doorlopen. Daarbij werd gebruik gemaakt van een model dat Oranjewoud in het kader van het geohydrologisch onderzoek opstelde. Dit artikel beschrijft het watertoetsproces, de manier waarop het geohydrologische model is ingezet en de manier waarop de effecten zijn berekend.

I

n de jaren ‘70 is het stroomafwaartse deel van het Wilhelminakanaal verbreed en verdiept, zodat klasse IV-schepen vanaf de Amersluis II de westzijde van Tilburg kunnen bereiken. Het kanaal is echter bovenstrooms van die sluis minder breed en minder diep. Hierdoor kunnen grotere schepen de bedrijventerreinen van Tilburg niet bereiken. In 2000 is een milieueffectrapportage opgesteld om te onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn en welke milieueffecten ze sorteren. In 2007 ondertekenden Rijkswaterstaat, Provincie Noord-Brabant en Tilburg een bestuursovereenkomst. Hierin legden de partijen vast dat het Wilhelminakanaal tussen sluis II en III wordt verbreed en verdiept. Sluis II wordt verwijderd en naast de monumentale sluis III komt een nieuwe sluis, geschikt voor schepen van categorie IV.

Mogelijke gevolgen De verwijdering van sluis II zorgt ervoor dat het peil ter hoogte van de woonwijk Reeshof en het bedrijventerrein Vossenberg in het westen van Tilburg met 2,55 meter daalt: van het huidige kanaalpeil van NAP +7,70 meter tot het peil beneden sluis II van + 5,15 meter. Door de verbreding en verdieping van het kanaal worden de slechter doorlatende lagen die zich in de afgelopen decennia op de kanaalbodem hebben afgezet, verwijderd. Onder de nieuwe kanaalbodem

ligt slechts enkele meters deklaag met een beperkte weerstand. Dit zorgt voor vrijwel direct contact tussen kanaal en grondwater in het eerste watervoerende pakket. De verwachting is dat dit grote invloed heeft op de grondwaterstand en mogelijk ook op landbouw, natuur, bebouwing en het oppervlaktewatersysteem.

Grondwatermodellering De effecten zijn met een grondwatermodel in beeld gebracht. Als basis is het grond-

Het brede Wilhelminakanaal ten westen van sluis II en (boven op de foto) het smallere kanaal ten oosten ervan (foto: J. van Houdt).

Zoeken naar consensus In overeenstemming met het gedachtengoed van de watertoets betrok Rijkswaterstaat in een vroeg stadium de belanghebbende partijen bij het proces. Oranjewoud verzorgde onder meer twee specialistensessies. EĂŠn sessie behandelde de problemen van het geohydrologisch model. In de tweede bijeenkomst stonden de problemen van het bepalen van de ecologische effecten centraal. Deze aanpak leidde bij de belanghebbenden tot consensus over de onderzoeksresultaten. Deze lieten overigens zien dat niet alle effecten gemitigeerd konden worden. Over de resteffecten vond bestuurlijke besluitvorming plaats.

H2O / 14/15 - 2011

31


watermodel MODFLOW gebruikt dat voor de integrale gebiedsanalyse ‘Bovenlopen Donge’ van Waterschap Brabantse Delta is opgezet. De modelgrenzen zijn aangepast aan het interessegebied voor dit onderzoek. De modellering moet de effecten bij de maatgevende situatie in beeld brengen en eventuele maatregelen dimensioneren. Na indicatieve berekeningen luidde de conclusie dat de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) voor de meeste belangen maatgevend is. Daarnaast is inzicht in de effecten bij de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wenselijk. Verder werd geconcludeerd dat de resultaten van dynamische berekeningen niet tegen de benodigde extra inspanning opwegen. Tijdens het onderzoek is relatief veel tijd besteed aan kalibratie, verificatie en gevoeligheidsanalyses van het model en de ingreep. Bij kalibratie en verificatie zijn vijf situaties onderzocht: extreem nat, bij een gemiddeld hoogste grondwaterstand, gemiddeld, bij een gemiddeld laagste grondwaterstand en extreem droog. Het accent lag vooral op de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand. Voor de toekomst is de bodemweerstand van het Wilhelminakanaal na de verdieping van groot belang. In overleg met Deltares is gekozen om een slechtst denkbaar scenario te gebruiken. Hiermee wordt een relatief groot invloedsgebied berekend. Het resultaat is dat bepaalde effecten in werkelijkheid eerder kleiner bleken dan berekend en de dimensies van maatregelen (zoals de capaciteit van waterinlaat) eerder te groot dan te klein. Met het grondwatermodel zijn de effecten van de ingreep berekend. Dit zijn de verandering van de freatische grondwaterstand, van de stijghoogte in het watervoerende pakket, van de kwel/infiltratie en waterbalans op verschillende locaties, de stroombanen vanaf de (potentiële) bodemverontreinigingen én de indicatieve verandering van het oppervlaktewaterpeil (zie kader). Na de bepaling van de hydrologische

In het grondwatermodel is het peil van het kanaal als een vaste waarde ingevoerd. Een verlaging van het oppervlaktewaterpeil is geen directe uitkomst van het model en daarom slechts indicatief te bepalen. Per cel waarin een waterloop is gedefinieerd, is eerst vastgesteld of sprake is van drainage of van wateraanvoer. Is één van beide het geval, dan is de aanname dat geen verlaging van het oppervlaktewaterpeil optreedt. Alleen in het geval dat na de ingreep geen drainage voorkomt en ook geen sprake is van wateraanvoer, kan het waterpeil dalen. De grootte van de daling is per cel bepaald als de verlaging van de grondwaterstand in de betreffende cel. Vervolgens is per waterloop het gemiddelde van de verlagingen berekend, aangezien het water binnen één waterloop zich zal verdelen. Met deze aanpak is het indicatieve effect op het oppervlaktewaterpeil berekend.

32

H2O / 14/15 - 2011

effecten is de ‘normale’ vervolgaanpak gevolgd: t Bepaling van gevolgen voor belangen, met name natuur, landbouw, bodemzetting, oppervlaktewater, bodemverontreiniging (de werkwijze voor het berekenen van de effecten op natuur staat verderop in dit artikel beschreven); t Waar effecten groter zijn dan gewenst, zijn mogelijke maatregelen benoemd en doorgerekend; t De mogelijke maatregelen zijn vervolgens aan de hand van hun effectiviteit en haalbaarheid (technisch en financieel) vergeleken.

Beperking onzekerheden Tijdens het onderzoek zijn verschillende maatregelen beoordeeld. Uiteindelijk kwam als meest kansrijke maatregel de inlaat van water vanuit het Wilhelminakanaal in het watersysteem van de Reeshof en Vossenberg uit de bus. Hiermee wordt het waterpeil in de sloten voldoende hoog gehouden en de verlaging van de grondwaterstand voldoende gecompenseerd om negatieve effecten op bodemzetting en groenvoorzieningen te voorkomen. De betrokken partijen concludeerden dat alleen berekeningen met een model - hoe nauwkeurig ook - geen solide basis bieden voor de uitvoering van deze ingreep. Mocht de werkelijkheid anders zijn dan het model, dan ontstaat een niet terug te draaien probleem. Om deze maatregelen verder uit te werken, is uitgebreid vervolgonderzoek uitgevoerd.

de laagste en bij de hoogste waterbehoefte functioneert. Vervolgens is gekeken naar het effect van het inlaten van kanaalwater op de kwaliteit van het ontvangende water. De kwaliteit van het Wilhelminakanaal is aan de hand van meerdere bemonsteringsrondes vergeleken met de kwaliteit in de watersystemen van de Reeshof en Vossenberg. Wanneer de waterkwaliteit verslechtert door de inlaat, is het middel wellicht erger dan de kwaal. Hoewel in de Reeshof en Vossenberg nog niet voldoende kwaliteitsgegevens verzameld konden worden, spraken Rijkswaterstaat en Waterschap Brabantse Delta toch het vertrouwen uit dat de inlaat van water een beheersbare en haalbare maatregel is. Door voortzetting van de monitoring worden in de komende tijd meer gegevens verzameld, zodat een goede sturing van de waterinlaat plaats kan vinden. Verder is onderzocht welke invloed onvoorziene omstandigheden hebben op het watersysteem. De tijdelijke beëindiging van waterinlaat door bijvoorbeeld calamiteiten op het Wilhelminakanaal was hierbij een aandachtspunt. Tenslotte is een uitgebreid monitoringsprogramma opgesteld. Dit programma brengt de (grond)watersystemen van de Reeshof en de Vossenberg in detail in beeld. Eerst voor de huidige situatie en tijdens en na de uitvoering van de kanaalverruiming voor de dan aanwezige situatie. Hiermee kan de inlaat van water worden gestuurd, zodat negatieve effecten worden voorkomen.

Vervolgonderzoek

Effecten op natuur

Als eerste is de huidige inrichting van de watersystemen van de Reeshof en Vossenberg met een veldverkenning in beeld gebracht. Belangrijke vragen waren: kan het water wel op de gewenste locaties komen en zijn de watergangen - waar nodig - zo aan te passen dat de infiltratie goed kan verlopen? Bij de modelberekeningen zijn varianten met infiltratieweerstanden doorgerekend. Dit zorgde voor inzicht in de variatie van inlaatdebieten die kan optreden. Het benodigde watersysteem is zo uitgewerkt dat het bij

De effecten van de voorgenomen peilverandering op de natuur in het onderzoekgebied zijn bepaald aan de hand van de actuele natuurwaarden in het invloedsgebied. Binnen het gebied zijn elf deelterreinen geselecteerd met grondwaterafhankelijke natuurdoeltypen/vegetatietypen of een beschermde status. Met de terreinbeheerders is contact opgenomen om actuele natuurgegevens te verzamelen, zodat toetsing aan de Flora- en faunawet mogelijk was. De hydrologische randvoorwaarden van de


platform natuurdoeltype

gemiddelde grondwaterstand in voorjaar

gemiddeld laagste grondwaterstand (ven)

huidige grondwaterstand in voorjaar

A1

B1

B2

A2

A1

B1

B2

A2

ven (ongebufferd /gebufferd)

-100

-38

-11

50

-*

-*

3

50

natte heide

-20

verlaging grondwaterstand in voorjaar

verlaging grondwaterstand in droogste periode

2-5

2-10

2-5

2-10

20 +mv - 60 -mv -3

19

40

-*

-*

3

25

De natuurdoeltypen en hydrologische randvoorwaarden2) in deelterrein Huis ter Heide. Daarnaast wordt de huidige grondwaterstand gegeven en de verlaging(en) in het voorjaar en in de droogste periode (in centimeters beneden maaiveld), (-* = geen randvoorwaarde voor de natte zijde van de GVG, GLG of droogtestress (type rechts begrensd).

(grondwaterafhankelijke) natuurdoeltypen zijn beschreven aan de hand van Handboek Natuurdoeltypen1), Waternood2) en ‘OGOR Natuur in Noord-Brabant’3). De natuur- en beheergebiedsplannen van de Provincie Noord-Brabant zijn gebruikt als uitgangspunt voor de natuurdoeltypen. Op basis hiervan is bepaald of een verlaging van de grondwaterstand een (negatief ) effect heeft op de natuurdoeltypen en beschermde soorten in de deelterreinen. De grondwaterstandverlaging is per deelterrein in kaart gebracht. De eerste analyse wees uit dat bij drie deelterreinen geen verlaging optreedt. Bij de overige deelterreinen treedt een verlaging van de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar (0,02 tot 0,25 meter) en gemiddeld laagste grondwaterstand (0,02 tot 0,50 meter) op. In de tabel zijn de natuurdoeltypen van het deelterrein Huis ter Heide weergegeven. Dit gebied maakt onderdeel uit van het natuurherstelproject Plan Lobelia. De meest gevoelige natuurdoeltypen (grondwaterafhankelijk) in het deelterrein Huis ter Heide zijn de vennen en de natte heide. De hydrologische randvoorwaarden zijn weergegeven in de tabel. Uit de gegevensanalyse blijkt dat het deelgebied een verlaging van de voorjaarsgrondwaterstand tussen de twee en vijf centimeter kan verwachten. De gemiddeld laagste grond-

waterstand geeft een verlaging van vijf tot tien centimeter (zie afbeelding 1). Ook blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar voor een optimale ontwikkeling van de vennen in die periode boven maaiveld staat. Dit is grotendeels ook het geval bij de huidige voorjaarsgrondwaterstand. Verder is te zien dat een optimale ontwikkeling (B1 en B2) van het doeltype beperkt mogelijk is en aan de droge zijde van de GVG zit. Een verlaging van het grondwater in het voorjaar met twee tot vijf centimeter heeft mogelijk effect op dit doeltype, omdat deze waarschijnlijk binnen de beïnvloedingsfeer ligt. De vennen kunnen overigens een verlaging van enkele centimeters hebben. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt bij venen matig ondiep. Op basis van afbeelding 1 is te zien dat de huidige grondwaterstand nabij de (Leike)vennen vrij laag staat: tussen de 20 en 80 cm beneden maaiveld. Dit zijn plaatselijke omstandigheden. Doordat bij een natuurlijke dynamiek het peil ‘s zomers laag staat, waardoor droogval kan optreden, heeft een verlaging van vijf centimeter in het hele deelgebied geen negatief effect op het natuurdoeltype. De frequentie van droogval kan iets hoger worden dan in de huidige situatie. Op basis van de huidige GVG en de hydrologische randvoorwaarden kan het natuurdoeltype ‘natte heide’ zich optimaal

ontwikkelen rond de Leikevennen. Een verlaging van twee tot vijf centimeter, door de ingreep, heeft hier geen invloed op. De grondwaterstandverlaging heeft geen wezenlijke negatieve effecten op de gevoelige natuurwaarden in Huis ter Heide. Mogelijk dat verlaging in het voorjaar een negatief effect heeft op een optimale ontwikkeling van de vennen. De aanwezige beschermde amfibieën ondervinden hier echter geen effecten van. Mitigerende maatregelen kunnen de negatieve effecten teniet doen. LITERATUUR 1) Bal D., H. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A. van Opstal en F. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen in Nederland. Tweede, geheel herziene editie. Rapport Expertisecentrum LNV 2001/020. 2) Elbersen J. en S. Hennekens (2005). Doelbenadering aquatische natuur in Waternood. STOWA. Rapport 2005-17. 3) Ertsen D., P. de Louw en J. Buma (2005). OGOR natuur in Noord-Brabant. Hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuurdoeltypen. In opdracht van Provincie Noord-Brabant, directie Ecologie.

Afb. 1: Deelterrein Huis ter Heide (gedeeltelijk) en verlaging van de gemiddelde laagste grondwaterstand.

H2O / 14/15 - 2011

33


Edwin van der Pouw Kraan, Grontmij Mario Maessen, Grontmij Jack Hemelraad, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Is ecologisch herstel van ondiepe plassen goed te modelleren? De uitvoering van ecologische herstelmaatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water is momenteel in voorbereiding. De maatregelen die in de stroomgebied- en waterbeheerplannen zijn genoemd, worden uitgewerkt en uitgevoerd. Bij veel waterbeheerders bestaat echter behoefte aan nader inzicht in de effectiviteit van herstelmaatregelen, zeker nu de financiĂŤle middelen schaarser worden. PCLake is een instrument dat de effectiviteit van herstelmaatregelen vooraf in beeld kan brengen.

I

n dit artikel is voor de Bergse Plassen bij Rotterdam beschreven hoe goed ecologische herstelmaatregelen met behulp van dit instrument te simuleren zijn. In de Bergse Plassen zijn door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vanaf 1997 verschillende herstelmaatregelen uitgevoerd, waarvan de effecten goed zijn gemonitord. Deze monitoringsresultaten zijn vergeleken met de modelresultaten. Hieruit blijkt dat het ecologisch herstel van de Bergse Achterplas met PCLake deels te simuleren is. Het baggeren blijkt echter een moeilijk te modelleren maatregel te zijn.

PCLake is een door het Planbureau voor de Leefomgeving ontwikkeld waterkwaliteitsmodel voor volledig gemengde meren en plassen1). Het model beschrijft de fysischchemische en ecologische processen in de waterkolom en de sedimenttoplaag die sturend zijn voor het doorzicht. Met PCLake is het mogelijk het effect van ecologische herstelmaatregelen vooraf in te schatten. De maatregelen waar in verband met de Kaderrichtlijn Water aan wordt gedacht, zijn onder andere in de Bergse Achterplas uitgevoerd en hebben geresulteerd in een heldere toestand. Deze maatregelen zijn gemodelleerd en de

De Bergse Plassen en op de achtergrond de Rotte waar zij op afwateren (foto: Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard).

modeluitkomsten zijn vergeleken met de veldmetingen. De resultaten van deze vergelijking zijn in dit artikel beschreven.

Ecologisch herstel Bergse Achterplas In de jaren ‘80 werd geconstateerd dat de Bergse Plassen sterk waren geĂŤutrofieerd. Uit nader onderzoek bleek dat de waterbodem extreem hoge concentraties fosfaat bevatte. Het fosfaat werd nageleverd aan de waterkolom en leidde zo jaarlijks tot een explosieve bloei van blauwalgen. Een andere constatering was dat er geen grote externe belasting van de plas was. Tevens bleek dat de waterbodem verontreinigd was met zink en koper, waardoor een sanering noodzakelijk was. De volgende maatregelen zijn uitgevoerd en meegenomen in de modellering: t verwijderen van circa 85.000 kubieke meter chemisch verontreinigd en nutrientrijk slib in 1997 en 1998; t volledig baggeren en afdekken van de bodem met zand in 2001 en 2002; t defosfateren van het inlaatwater bij gemaal Ringdijk vanaf 2003; t uitdunnen van de visstand in de winterperioden van 2004-2005 en 2005-2006. De simulatie betreft de periode van ecologisch herstel en de acht jaren ervoor (in totaal 19 jaar). De tabel beschrijft de wijze waarop de invoerwaarden voor deze periode zijn verkregen.

Kalibratie en validatie De kalibratie baseert zich op de gegevens uit 1990 tot en met 1995. De validatie baseert zich op de gegevens uit 1996 en 1997 tot het eerste moment van baggeren. De kalibratie heeft zich voornamelijk toegespitst op

34

H2O / 14/15 - 2011


platform invoerparameter

waarden

morfologie strijklengte

200 meter, aanname als gevolg van aanwezigheid van eilandjes

diepte

2 meter, gemiddelde diepte

vereenvoudigde waterbalans in gemaal Ringdijk

dagelijks debiet berekend met een afgeleide relatie tussen het maandelijkse aantal maaluren in 2002-2008 en de maandelijkse netto neerslag

neerslag

dagelijkse gegevens van het KNMI-station Rotterdam

water vanuit de Rotte via de Strekvaart en Voorplas

berekend als sluitpost op basis van het gegeven dat in de Bergse Plassen een vast peil gehanteerd wordt

uit water naar de Rotte via de Voorplas

sluitpost, zie inkomende post

verdamping

1,2 keer verdamping volgens Makkink berekend met FAO-methode2) op basis van de dagelijkse zonneschijnduur en minimale en maximale luchttemperatuur van het KNMI-station Rotterdam

infiltratie

0,23 millimeter per dag

belasting nutriënten

debiet van aanvoer gemeten x berekende of - in het geval van neerslag - aangenomen concentratie van totaal-stikstof en totaal-fosfaat. PCLake berekent op basis van een opgegeven fractieverdeling de belasting van de verschillende nutriëntenfracties.

(an)organisch zwevend stof

debiet van aanvoer x berekende concentratie op basis van drooggewicht en gloeirest

weer en watertemperatuur zonnestraling

parameter in de uitvoer van de berekeningsmethode voor de verdamping

windsnelheid

dagelijkse gegevens van KNMI-station Rotterdam

watertemperatuur

gemeten waarden van het zuidelijke meetpunt in Bergse Achterplas

initiële condities onder andere bodemsamenstelling en visstand

berekend op basis van literatuurgegevens3),4),5)

Invoer van PCLake voor de simulatie van ecologische herstelmaatregelen in de Bergse Achterplas.

procesparameters die betrekking hebben op bioturbatie (het door elkaar verplaatsen van sediment door organismen), de valsnelheid van zwevend materiaal, fosfaatimmobilisatie, nitrificatie en mineralisatie van detritus. Daarnaast is een aantal karakteristieken van algen, zoöplankton en zoöbenthos gevarieerd. Met het oog is vastgesteld of de variatie van de parameters goed aansloot op de meetreeks van doorzicht, chlorophyl-a, totaal-fosfaat, totaal-stikstof, (an)organisch zwevend materiaal, ammonium, nitraat en fosfaat.

Simulatie van de maatregelen De ecologische herstelmaatregelen zijn kort na elkaar uitgevoerd. Hierdoor was het niet mogelijk de procesparameters voor de nieuwe situatie opnieuw te kalibreren. Daarom zijn alleen de componenten waarop de maatregelen direct betrekking hebben, aangepast. Met deze insteek zijn de maatregelen als volgt gesimuleerd. Het baggeren is gesimuleerd door het model op het moment van het baggeren te herstarten met nieuwe bodemeigenschappen. Dit betekent dat voor de hoeveelheden bodemcomponenten, zoals detritus en zoöbenthos, nieuwe beginwaarden zijn opgegeven. Deze zijn berekend door de

waarden aan het einde van de voorgaande periode met 20 procent te reduceren, aangezien het baggeren 20 procent van het oppervlak betrof. Daarnaast is voor de verschillende bodemfracties, zoals het drooggewicht, een gewogen gemiddelde berekend van de achtergebleven bovenlaag en de blootgelegde onderlaag. Voor de initiële hoeveelheden van de bodemcomponenten was dit in eerste instantie ook gedaan, maar dat was niet praktisch en had nauwelijks effect. De tweede keer baggeren met afgraven van zand is eveneens gesimuleerd door het model te herstarten met een aangepaste bodem. Voor de bodemfracties (drooggewicht en dergelijke) zijn waarden gekozen die kenmerkend zijn voor een zandbodem. Op basis daarvan zijn ook nieuwe initiële hoeveelheden voor anorganisch materiaal, detritus en humus berekend. Het is waarschijnlijk dat een deel van het bodemmateriaal na het baggeren en afzanden is achtergebleven. Daarom zijn de hoeveelheden van de biologische componenten in de bodem die in voorgaande periode zijn berekend, met 90 procent gereduceerd. De hoeveelheid nutriënten in het poriewater is gecorrigeerd op basis van de verandering in porositeit.

Voor het simuleren van afvissen heeft PCLake de zogeheten oogstfactor. Deze factor heeft alleen betrekking op volwassen witvis, die het model als bodemwoelende vis beschouwt. In de afvisperioden is deze factor ingesteld op een waarde die afgeleid is van visstandgegevens4),5). Het wegvangen van jonge witvis, die in PCLake planktivoor is, is gesimuleerd met behulp van een tijdsvariabele waarde voor de mortaliteit van jonge witvis. Daarvoor is een vergelijkbare waarde gehanteerd als voor de oogstfactor, omdat beide parameters modelmatig een vergelijkbare werking hebben en planktivore en benthivore vis in dezelfde mate zijn weggevangen. Het defosfateren, een jaar vóór het afvissen, is gesimuleerd door de belasting van totaal-fosfaat via de inlaatbron waar de defosfateringsinstallatie is gerealiseerd, te reduceren met het verwijderingsrendement van deze installatie.

Resultaten Doordat het doorzicht en de concentratie van chlorophyl-a een belangrijke rol spelen in de ecologische toestand van dit type watersystemen, zijn in afbeelding 1 de modelberekeningen en de gemeten waarden van deze twee parameters weergegeven. De gemeten waarden van het doorzicht en chlorophyl-a vóór het ecologische herstel

H2O / 14/15 - 2011

35


Afb. 1: Gemeten en met PCLake gesimuleerd verloop van doorzicht en chlorophyl-a in de Bergse Achterplas. De punten verbonden met een stippellijn zijn de meetwaarden. De groene lijn is de gesimuleerde reeks van maatregelen. De roze lijn is een extrapolatie van de kalibratie-validatieaansluiting, ofwel een simulatie zonder maatregelen, ter vergelijking van het effect van de maatregelen in de berekeningen. De Romeinse cijfers staan voor perioden tussen de beginpunten van de maatregelen: (I) kalibratievalidatieperiode, (II) eerste keer baggeren, (III) volledig baggeren en afzanden, (IV) defosfateren en (V) afvissen. Het berekende doorzicht stuit op een ‘plafond’ vanwege de ingestelde, gemiddelde diepte van twee meter.

zijn goed gesimuleerd (periode I). Dit geeft aan dat het model goed is gekalibreerd. Het effect van de eerste keer baggeren is opvallend genoeg nauwelijks terug te zien in de berekende waarden (periode II). De lichte toename van het doorzicht die na de eerste keer baggeren is gemeten, komt niet uit de modelsimulatie naar voren. Sterker nog, de reeks met maatregelen valt samen met de reeks zonder maatregelen. Bij chlorophyl-a is wel een klein effect van het baggeren in de modelberekeningen te zien. In de beginjaren na het baggeren is de zomerpiek namelijk iets lager. De gesimuleerde reeks met maatregelen trekt uiteindelijk toch naar die zonder maatregelen. De gemeten sterke daling van chlorophyl-a wordt niet gesimuleerd. Het volledig baggeren in combinatie met het afzanden heeft wél effect in de modelberekeningen (periode III). Bij chlorophyl-a laat de reeks met maatregelen een toenemende daling zien ten opzichte van de reeks zonder maatregelen. In de gemeten waarden van chlorophyl-a is eveneens een afname waarneembaar. Dat de berekende waarden nog sterk afwijken van de gemeten waarden, heeft alles te maken met de berekeningsresultaten uit de voorgaande periode. In de berekende waarden van het doorzicht is in periode III eveneens een klein effect in de richting van de gemeten waarden te zien. Als gevolg van het defosfateren neemt het berekende doorzicht verder toe en de berekende chlorophyl-a verder af, zoals in de metingen ook gebeurt (periode IV). Dit is deels een gevolg van de tweede keer baggeren (en bij chlorophyl-a ook van autonome ontwikkelingen). Uit een extrapolatie van de tweede baggerfase blijkt het defosfateren echter voor een extra bijdrage te zorgen. Het afvissen heeft een sterk effect gehad in de simulatie (periode V). Het berekende doorzicht neemt na de eerste afvissing direct sterk toe, tot op de bodem. Doordat in het model de gemiddelde diepte is ingesteld op twee meter, kan het doorzicht niet groter worden dan twee meter. De berekende waarden voor het doorzicht komen overeen met de gemeten waarden, alleen de toename verliep in praktijk geleidelijker. Chlorophyl-a neemt in de simulatie sterk af

36

H2O / 14/15 - 2011

na het doorvoeren van de maatregel tot zelfs onder gemeten niveau.

Discussie en conclusie Met de gekozen modelinvoer en parameterinstellingen zijn de gemeten waarden van het doorzicht en chlorophyl-a vóór het ecologische herstel goed gesimuleerd: de gemeten en berekende waarden voor deze parameters komen goed overeen. De effecten van de beschouwde herstelmaatregelen zijn met wisselend succes te modelleren. De eerste keer baggeren heeft in de modellering nauwelijks effect, terwijl in werkelijkheid een groot effect op chlorofyl-a en doorzicht waarneembaar was. Het is niet helemaal duidelijk waarom het effect van de eerste keer baggeren niet goed te modelleren is. Het model lijkt enigszins ongevoelig voor veranderingen in de bodem. Alleen sterke veranderingen in de bodemeigenschappen, zoals bij het volledig baggeren en afzanden, hebben effect. Na de eerste keer baggeren kunnen ook interacties op aquatisch-ecologisch niveau zijn ingezet die specifiek zijn voor de Bergse Plassen en die niet goed in het model gevat zijn, of met de gehanteerde parameterinstelling niet goed zijn gemodelleerd. Het gevolg is dat ook het verdere verloop van chlorophyl-a en doorzicht na de andere maatregelen, en dus ook de onderliggende processen, niet exact meer waren te simuleren. Het berekende effect na het volledig baggeren en afzanden geeft aan dat het herstarten met aangepaste bodemhoeveelheden en -parameters wel een goede manier is geweest voor het simuleren van deze maatregel. Het defosfateren heeft in de berekeningen ook een positief effect gehad, zij het klein. Het geringe effect kan komen, doordat de waterbalans voor de Bergse Plassen niet nauwkeurig genoeg in beeld was, waardoor de fractie inlaatwater is onderschat. Het effect van afvissen is duidelijk terug te zien in de modellering en is zelfs groter dan in werkelijkheid optrad. Dit komt doordat het effect van afvissen op chlorophyl-a via een verminderde predatiedruk op zoöplankton door jonge vis in de simulatie enigszins is overdreven. Bij het simuleren

van het afvissen zijn naast de mortaliteit van jonge vis ook enkele eigenschappen van het zoöplankton aangepast. PCLake beschouwt het zoöplankton namelijk als één soort, terwijl het wegvangen van planktivore vis veelal een verschuiving van kleine naar grote zoöplanktonsoorten teweegbrengt. Uit de literatuur6) bleek ook, weliswaar niet zo sterk, dat de zoöplanktonsamenstelling in de Achterplas veranderd was als gevolg van het wegvangen van planktivore vis. Het model is echter gevoelig voor de gevarieerde eigenschappen van het zoöplankton, waardoor variatie van deze parameters een groot effect heeft. Bij de gehanteerde waarden dienen ook vraagtekens te worden gezet. Een aanvullende kalibratie van deze waarden was echter niet mogelijk, doordat het verloop van chlorophyl-a vóór het afvissen niet exact kon worden gesimuleerd. Op grond van de ervaring die hier is opgedaan, lijkt het model geschikt voor het doorrekenen van de effecten van afvissen en defosfateren. De resultaten zijn dan te gebruiken voor een indicatie van de ontwikkelingsrichting en niet zozeer als voorspeller van de absolute kwaliteit. Baggeren lijkt vooralsnog niet eenvoudig te modelleren te zijn. Dit is voor een deel te wijten aan het model, dat echter ook nog in ontwikkeling is. LITERATUUR 1) Janse J. (2005). Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches. Thesis Wageningen Universiteit. 2) FAO (1998). Crop evapotranspiration. Guidelines for computing crop water requirements. FAO Irrigation and drainage paper 56. 3) De Jong G. (1992). Integrale eutrofiëringsbestrijding Bergse Plassen: Eindrapportage inventariserend onderzoek. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. 4) OVB (2003). Visstandbeheerplan Bergse Plassen 2003-2013. 6) Schaub B. en E. de Bokx (2007). Saneringsmaatregelen Bergse Voorplas en Achterplas 1996-2006: Effecten op fytoplankton en zoöplankton en verschillende omgevingsvariabelen. In opdracht van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. 5) Witteveen+Bos (2006). Ecologisch Herstel Bergse Plassen; De uitdunning van de visstand in 20042005.


platform

Hanneke Maandag, Waterschap Hollandse Delta Sebastiaan Schep, Witteveen+Bos

Handvatten voor systematische beoordeling maatregelen KRW-waterlichamen Waterschap Hollandse Delta heeft voor waterlichaam Den Bommel op basis van een watersysteemanalyse onderzocht welke maatregelen bijdragen aan het bereiken van de KRW-doelstelling. Op basis van deze analyse is een selectie gemaakt van maatregelen waarvan verwacht wordt dat die de KRW-doelstelling dichterbij brengen. Het onderzoek geeft handvatten voor een systematische aanpak van een prioritering van KRW-(onderzoeks) maatregelen voor andere waterlichamen. Het onderzoek laat zien dat begrip van het watersysteem een belangrijke basis vormt voor het vergroten van de effectiviteit van maatregelen en verlaging van kosten.

W

aterschap Hollandse Delta heeft in gebiedsplannen samen met gemeenten KRW-maatregelen benoemd, evenals diverse onderzoeksmaatregelen, om te komen tot effectieve aanvullingen daarop. Een aantal van deze onderzoeken is gebiedsbreed op te pakken, maar de meeste onderzoeksmaatregelen zijn waterlichaamspecifiek. Binnen het KRW-pilotonderzoek Den Bommel is gezocht naar een systematische aanpak, die handvatten geeft voor de aanpak van de overige waterlichamen.

t

het uitwerken van een werkwijze en aanpak van de onderzoeksvragen voor andere KRW-waterlichamen. Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is een systematische aanpak gevolgd. Deze werkwijze is geëvalueerd en heeft geresulteerd in een advies voor de systematische aanpak van de overige waterlichamen.

Beantwoording KRW-onderzoeksvragen

Eén van de onderzoeksvragen is wat de

effecten zijn van een aan te leggen doorspoelcircuit op het waterlichaam Den Bommel. Voor het bepalen van dat effect is inzicht in de huidige hydrologie cruciaal. Kenmerkend voor Den Bommel is dat slechts één procent van het verzorgingsgebied uit open water bestaat, waardoor de verblijftijd erg kort is. Uit de balans blijkt dat de verblijftijd in de zomer gemiddeld zo’n 15 dagen is. Bij dergelijke verblijftijden spelen biologische processen een beperkte rol. De waterkwaliteit lijkt op de kwaliteit van het

Afwatering Den Bommel, gebufferd regionaal kanaal.

Huidige toestand In het KRW-waterlichaam Den Bommel (type M3: gebufferd regionaal kanaal) zijn nauwelijks waterplanten aanwezig. Dit is dan ook het slechtst scorende kwaliteitselement voor de KRW. Fytoplankton en macrofauna scoren ontoereikend. Vis scoort matig. Van de ondersteunende parameters scoren respectievelijk totaal fosfaat en doorzicht matig en ontoereikend.

maatlat

totaalfosfaat (zomer)

≤ 0,15 mg/l

Doel KRW-pilot Den Bommel

totaalstikstof (zomer)

≤ 2,8 mg/l

Het doel van deze pilot is tweeledig:

chloride (zomer)

< 300 mg/l

t

het beantwoorden van de KRW-onderzoeksvragen. Voor Den Bommel zijn in het gebiedsplan diverse onderzoeksvragen geformuleerd die met de aanpak, zoals omschreven in het kader, (deels) zijn te beantwoorden. Op basis van de systeemanalyse worden tevens de nieuwe en bestaande uitvoeringsmaatregelen geprioriteerd;

situatie 2008

doelstelling

macrofauna

EKR ≥ 0,6

overige waterflora

EKR ≥ 0,6

fytoplankton

EKR ≥ 0,6

vis

EKR ≥ 0,6

temperatuur (maximum)

≤ 25

doorzicht (zomer)

≥ 0,65

zuurgraad (zomer)

5,5 - 8,5

zuurstofverzadiging (zomer) legenda

40 - 120 procent goed

matig

ontoereikend

slecht

H2O / 14/15 - 2011

37


De oorspronkelijk aanpak bestaat grofweg uit drie stappen: t huidige belasting bepalen. De basis voor het bepalen van de belasting is de water- en stoffenbalans. Uit de waterbalans volgt ook de verblijftijd en de mate waarin processen een rol spelen. Essentieel voor deze stap is de aanwezigheid van voldoende gegevens over de waterkwantiteit en de waterkwaliteit; t kritische belasting bepalen. Afwatering Den Bommel is een lijnvormig water. Hiervoor is de kritische belasting te bepalen met het ecologisch model PCditch; t beantwoorden van de onderzoeksvragen. Met behulp van aanvullende analyses wordt inzicht verkregen om antwoord te geven op de onderzoeksvragen.

Het waterlichaam Den Bommel (groene lijn) ligt nagenoeg geheel in landelijk gebied op Goeree-Overflakkee en voor een deel nabij de kern van Den Bommel. Het waterlichaam watert af op en laat water in vanuit het Haringvliet. De oevers bestaan grotendeels uit een rietkraag. Het stedelijk deel is beschoeid. Er is sprake van een tegennatuurlijk peil met een winterpeil dat 30 cm lager ligt dan het zomerpeil.

inlaatwater. De hoge fosfaatbelasting ten opzichte van de kritische belasting komt in dit waterlichaam niet altijd tot uiting in algengroei. Het effect van het doorspoelcircuit is dat de verblijftijd nog korter wordt. Uit de waterbalans blijkt dat het meeste water in de winter afkomstig is van de drainage en in de zomer van de inlaat. Uit een nadere analyse blijkt dat het drainagewater gemiddeld voor 20 procent uit dieper grondwater bestaat. De rest is regenwater dat via de landbouwpercelen uitspoelt naar het oppervlaktewater. Het grondwater bevat een hoge concentratie chloride. Dit zorgt ervoor dat in natte perioden door uitspoeling de chlorideconcentratie in het water regelmatig oploopt tot 500 mg/l (doelstelling is 300 mg/l). In de zomerperiode, als het zoete inlaatwater de kwaliteit bepaalt, kan de concentratie chloride dalen tot onder de 100 mg/l. Uit een vergelijking van de verblijftijd met de algenconcentratie blijkt dat met een toename van de verblijftijd de algenproductie toeneemt. Hoewel de werkelijke belasting (60 tot 160 mg/m2/dag) veel hoger is dan de kritische belasting (10 tot 20 mg/ m2/dag), is de overlast van algen en kroos

Afb. 1: Het waterlichaam Den Bommel.

beperkt. Bij een verblijftijd van vier dagen of korter komen alleen nog concentraties chlorofyl voor van minder dan 50 Îźg/l. Het inlaatwater zelf bevat nauwelijks algen. De aanleg van het wateraanvoercircuit zal leiden tot meer doorvoer van water door het waterlichaam. Er zal nog minder vaak sprake zijn van pieken in de concentratie chloride, fosfor en algen. De fosforconcentratie zal gaan lijken op die in het inlaatwater met als gevolg dat in de zomer wordt voldaan aan de MTR-norm. Ook de KRW-norm komt voor fosfor dichterbij.

Afb. 2: Waterbalans Den Bommel.

80000 sluitfout tov gemaal 60000 berging

debiet (m3/dag)

40000

inlaat

20000

gedraineerd

0

neerslag maalstaat

-20000

intrek

-40000

verdamping -60000 uitlaat overige gebieden -80000 2004

38

H2O / 14/15 - 2011

2005

2006

2007

2008

2009

2010

EĂŠn van de onderzoeksvragen is of het nodig is de belasting vanuit het riool verder terug te brengen. Binnen dit onderzoek is alleen gekeken naar de nutriĂŤntenbijdrage van riooloverstorten op het waterlichaam. De lokale effecten op de zuurstofconcentratie of belasting met milieuvreemde stoffen zijn niet onderzocht. Uit de analyse van de externe fosfaatbelasting (zie afbeelding 3) blijkt dat het drainagewater vanuit de percelen veruit de grootste bron vormt voor het oppervlaktewater. Wederom is het beperkte oppervlak open water hiervoor bepalend. Er komt hierdoor veel drainagewater met een hoge fosforconcentratie op een relatief klein stukje oppervlaktewater. De bijdrage op jaarbasis is groter dan 90 procent. Inlaatwater zorgt voor het resterende deel van de fosforbelasting. In droge perioden is de bijdrage relatief groot. De belasting kan dan oplopen tot 15 mg/m2/dag. De fosforconcentratie in het drainagewater is sterk afhankelijk van de relatieve bijdrage van grondwater. Het foutenbalkje geeft een indicatie van de onzekerheid. De bijdrage aan de totale fosforbelasting als gevolg van riooloverstorten is aan de hand van kentallen en het basis rioleringsplan ingeschat op 0,02 mg/m2/dag. Deze bijdrage is zo klein (minder dan 1/1000e van de totale belasting) dat emissiereductie van riooloverstorten geen noemenswaardige invloed heeft op de nutrientenhuishouding van het waterlichaam. Op basis van bodemonderzoek is een inschatting gemaakt van de bijdrage van interne fosforbelasting. Uit dit onderzoek


platform

Eén van de onderzoeksvragen voor waterlichaam Den Bommel betreft de invloed van vis op de waterkwaliteit en nut en noodzaak van maatregelen in het visbeheer. De totale visbiomassa bedraagt 450 kilo per hectare, hetgeen gebruikelijk is voor wateren met een (gedeeltelijke) kleibodem. Meer dan de helft hiervan bestaat uit bodemwoelers (grote karper en brasem). Dit laat duidelijk zien dat sprake is van een bentisch voedselweb (zie afbeelding 4). Dit betekent dat de bodem door deze vissen voortdurend wordt opgewoeld op zoek naar voedsel. De kleibodem wervelt makkelijk op en dit heeft een nadelig effect op het lichtklimaat. Door de bodemwoeling krijgen wortelende waterplanten bovendien nauwelijks een kans zich te vestigen. Op basis van een analyse van het doorzicht in relatie tot algengroei is in dit onderzoek geconstateerd dat niet de algenconcentratie de belangrijkste beperkende factor is voor de slechte lichtcondities, maar de aanwezigheid van vis. Door regulering van de visstand kan een impuls worden gegeven aan de vestigingskansen van ondergedoken waterplanten. Herstel van ondergedoken waterplanten is een belangrijke voorwaarde voor herstel van macrofauna en vis. Regulering van de visstand is een maatregel die in potentie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de KRW-doelstelling. De effectiviteit hangt af van andere voorwaarden, zoals bodemtoxiciteit (zie ook hierna). Nog een andere onderzoeksvraag is wat de oorzaak is van het grotendeels ontbreken van waterplanten en het nut en noodzaak van actief vegetatiebeheer. Aan de hand van een analyse met het model AqMad en bodemonderzoek is dit onderzocht. Met dit model kunnen de aanwezige waterplantgemeenschappen worden vergeleken met andere die representatief zijn voor het referentiewater (afhankelijk van het KRW-watertype). De bedekking met ondergedoken waterplanten is over het algemeen gering. Lokaal is grof hoornblad dominant. Met een lage bedekking komen ook smalle waterpest en diverse kroossoorten voor. De vegetatie indiceert dat nutriënten het belangrijkste knelpunt vormen. Verder is het zoutgehalte te hoog. Voor de oeverplanten vormt volgens AqMad het zoutgehalte de belangrijkste beperking. Ook nutriënten vormen een knelpunt voor oeverplanten. Uit waterbodemonderzoek blijkt dat de waterbodem voor waterplanten toxische hoeveelheden ammonium/ammoniak bevat. Vis is dus niet de enige belemmerende factor voor herstel van ondergedoken waterplanten. Het stikstof dat met name vrijkomt bij afbraak van organisch materiaal, wordt door de reductieve omstandigheden niet omgezet van ammonium naar nitraat

Neerslag

Fosfaatbelasting (mg/m²/dag)

blijkt dat de waterbodem chemisch eerder fosfaat vastlegt dan nalevert. Dit komt doordat er veel calcium en opgelost ijzer in het bodemvocht zit. Biologisch is nalevering van de grote hoeveelheid fosfor die in de bodem is vastgelegd wel mogelijk, bijvoorbeeld via vis of waterplanten.

1996 1997 1998 140 1999 2000 120 2001 2002 2003 100 2004 2005 80 2006 2007 60 2008 2009

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Inlaat 13,1459 8,306953 3,545363 8,070116 6,837845 6,052804 4,338985 15,46375 6,684736 3,679626 9,337372 4,445401 4,724983 8,194441

Gedraineerd 1,680566 Zomerhalfjaargemiddelde fosfaat belasting 16,049 104,9953 19,1219 16,9028 82,56916 23,47915 3,51526 17,5003 34,19484 24,31754 59,42493 27,70114 15,31977

Gedraineerd Inlaat Neerslag

40 20 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Afb. 3: Zomerhalfjaargemiddelde externe fosfaatbelasting.

Afb. 4: Visstand in kilo’s per hectare.

en vervolgens stikstofgas. Hierdoor hoopt ammonium zich op. Ammonium is in evenwicht met ammoniak, wat een giftige stof is. De waterbodem heeft dus een negatief effect op de vestiging van waterplanten. Actief vegetatiebeheer is alleen in combinatie met visstandbeheer (verbetering van doorzicht) kansrijk. Hierbij moeten die vegetatiesoorten worden uitgezet die aangepast zijn aan de relatief ongunstige bodemcondities. Te denken valt aan stomphoekig sterrenkroos, fijn hoornblad, zilte waterranonkel, schedefonteinkruid of Zanichellia. Het uitzetten vergroot de kans op snelle terugkeer van waterplanten. Het risico bestaat dat deze zich massaal gaan ontwikkelen.

Conclusie en advies Door de geringe hoeveelheid open water (één procent) is de verblijftijd in het verzorgingsgebied van Den Bommel erg kort. Hierdoor is de ecologische kwaliteit in het waterlichaam sterk verblijftijdbepaald en hebben processen in het oppervlaktewater, zoals algengroei, weinig invloed. De fosfaatbelasting is erg hoog. De voornaamste bronnen zijn het drainagewater en in de zomer ook het inlaatwater. Op momenten dat de verblijftijd toeneemt, schiet de algenconcentratie omhoog. De gewenste planten-

groei wordt met name gehinderd door de toxische condities in de waterbodem en door een overmaat aan bodemwoelende vis. Waterschap Hollands Delta verwacht op grond van de watersysteemanalyse dat met de uitvoering van de volgende maatregelen met name het doorzicht zal toenemen en de bodemcondities zullen verbeteren, waardoor waterplanten een impuls krijgen om tot ontwikkeling te komen. Macrofauna en vis zullen hier direct van profiteren. De maatregelen zullen daarmee bijdragen aan het behalen van de doelstelling (GEP): t beheervisserij* en bij voldoende effect op doorzicht gevolgd door lokaal uitzetten van vegetatie passend bij bodemcondities en het uitvoeren van reeds geplande maatregelen, vispaaiplaatsen en natuurvriendelijke oevers; t doorspoelen en daarbij sturen op chloride en fosfaat. Eerste prioriteit ligt bij de beheervisserij. Pas wanneer blijkt dat dit voldoende effect heeft op doorzicht, zijn de onderliggende maatregelen van belang. Hiervan wordt een aanzienlijke verbetering verwacht op de ecologische parameters. Daarnaast ligt de prioriteit bij het doorspoelen. Momenteel kan dit nog niet jaarrond worden toegepast. Indien de kans zich voordoet om dit aan te passen (naar aanleiding van het verbrakken

H2O / 14/15 - 2011

39


van het Volkerak-Zoommeer) moet dit zeker meegenomen worden en kan hiervan een behoorlijk positief effect verwacht worden op nutriënten (met name fosfaat), chloride en chlorofyl en in mindere mate op de ecologie.

Uitwerken aanpak onderzoeksvragen andere waterlichamen Het zeer kleine percentage open water is zeer bepalend voor het functioneren van dit waterlichaam. Vermoedelijk zullen veel

andere lijnvormige waterlichamen binnen het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta vergelijkbaar functioneren. De eerste stap richting de andere waterlichamen is dan ook het bepalen van het percentage open water in de verzorgingsgebieden. Van waterlichamen met een vergelijkbaar grondwaterregime en klein percentage open water in landelijk gebied kunnen we aannemen dat ook deze verblijftijdgestuurd zijn en dat de kwaliteit hoofdzakelijk wordt bepaald door drainagewater. Voor deze waterlichamen kan het opstellen van een waterbalans voorlopig worden overgeslagen. Wel zullen analyses worden gemaakt van de waterkwaliteit (chloride, nutriënten), visstand, algengroei, doorzicht en waterbodem. Waterlichamen met een groter percentage open water zullen nader bekeken moeten worden. Hiervoor wordt begonnen met het opstellen van een waterbalans en het bepalen van de verblijftijd. Bij voldoende verblijftijd moeten ook de nutriëntenbelasting, de limitatie en de kritische belasting worden bepaald. NOTEN * Voor de uitvoering van de beheervisserij wordt eerst overleg gevoerd met de betreffende visrechthebbenden en wordt onderzocht of hiervoor voldoende juridische basis bestaat.

advertentie

Afvalwater Services Services voert voert afvalwaterafvalwateronderzoek onderzoek uit uit om om de de zuiveringsheffing verontreinigingsen/of verontreinigingsheffing op een heffing op een juiste wijze vast te juiste wijze vast te stellen en de stellen en de controle op vergunningscontrole op vergunningsvoorwaarden voorwaarden te vergemakkelijken. te vergemakkelijken. Afvalwater Services maakt het voor Afvalwater Services maakt het voor uw

uw bedrijf mogelijk om alle aan wettelijke alle bedrijf mogelijk om aan wettelijke eisen te voldoen, eisen te voldoen, zonder dat zonder u daar te veel dat uvoor daarbetaalt. te veel voor betaalt.

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT

Tevens verzorgen wij bemonsteringen van oppervlaktewater.

Hambakenwetering 16, Postbus 433, 5201 AK ‘s-Hertogenbosch Telefoon: 073 - 644 33 32, Telefax: 073 - 644 19 74 info@afvalwaterservices.nl, www.afvalwaterservices.nl

40

H2O / 14/15 - 2011

Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180


agenda 23-29 juli, Amsterdam Membranes and Membrane Processes (ICOM) internationaal congres over fundamentele en toegepaste membraanwetenschap, -techniek en -technologie. Organisatie: Membraan- en Technologiegroep (Universiteit Twente). Informatie: www.icom2011.org.

20 september, Maastricht PestO: bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden symposium over een meerjarig onderzoek naar het vóórkomen van bestrijdingsmiddelen in de grondwaterbeschermingsgebieden in Limburg. Organisatie: Waterleiding Maatschappij Limburg, Provincie Limburg, KWR Watercycle Research Institute, DHV en DLV Plant. Informatie: www.limburg.nl/pesto.

7 september, Nieuwegein Samen de waterketen in seminar als opvolger van de ‘OPIW-middag’, die tot vorig jaar werd georganiseerd door KWR Industrie & Water. Doel is horen waar de interesse van de eindgebruiker ligt, netwerken en nieuwe thema’s op de agenda zetten. Organisatie: KWR Industrie & Water. Informatie: www.kwrwater.nl.

22 september, ‘s-Hertogenbosch SIKB jaarcongres over de wijzigingen van regels, beleid, uitvoering en toezicht op de bodem die dit najaar verwacht worden én een evaluatie van het Besluit bodemkwaliteit. Organisatie: SIKB. Informatie: www.sikb.nl.

22-23 september, Amersfoort Water is zoveel meer dan H2O conferentie over ‘vitaal water’, met op donderdag een wetenschappelijk seminar over fundamentele vragen voor waterprofessionals die verbreding zoeken en vrijdag vooral praktische toepassingen. Organisatie: DHV. Informatie: www.dhv.nl.

24 september, Amersfoort Watervitalisering conferentie over wat te verwachten is van watervitalisering en welke ervaringen ermee zijn opgedaan. Organisatie: Stichting WATER Drager van Leven. Informatie: Peter Schukking (030) 695 92 95 of www.stichtingwater.nl.

24 september, diverse locaties Dag van de Dijk publieksevenement over waterveiligheid waar innovaties en bewustwording centraal staan. Breed scala aan doe-activiteiten op en rond waterkeringen. Organisatie: Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat. Informatie: www.dagvandedijk.nl.

27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september, Amsterdam Bouwen in diepe polders: doormodderen of verregaande stappen? bijeenkomst over de problemen met het bouwen in diepe polders. Ondanks een zorgvuldige watertoets kan grondwater in diepe polders voor problemen zorgen. Hoe kan dat in de toekomst voorkomen worden? Welke rol speelt (beter) bouwrijp maken van de grond daarbij? Wat is er mogelijk met de huidige kennis en instrumenten en hoe blijven de kosten onder controle? Organisatie: Waternet i.s.m. platform Beter Bouwen Beter Wonen. Informatie: (020) 608 36 35.

4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie 8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.

4-5 oktober, Rotterdam Pumps & Valves 2011 vakbeurs voor pompen, kleppen en afsluiters. Het enige gespecialiseerde ontmoetingsmoment voor de sector in 2011. Organisatie: easyFairs. Informatie: www.easyfairs.com.

4-6 oktober, ‘s-Hertogenbosch Milieu tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en hergebruik, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.

6 oktober, IJmuiden Praktijkcases Behandeling Industrieel Afvalwater themadag over het verbreden van kennis omtrent het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwater-zuiveringen. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW) en de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW). Informatie: www.waternetwerk.nl.

13 oktober, Breda Waterbouwdag jaarlijkse bijeenkomst met aandacht voor de gevolgen van de bezuinigingen op een aantal grote (water)bouwprojecten. Gekeken wordt naar uitvoerbare en concrete plannen om bestaande waterproblemen op te lossen en tegelijkertijd de ecnomische crisis te lijf te gaan. Organisatie: CURNET. Infirmatie: www.waterbouwdag.nl.

13 oktober, Rotterdam Water, Wonen & Ruimte congres over gebiedsontwikkeling. Het combineren van de verschillende functies van water, zoals waterberging met wonen, natuurontwikkeling en recreatie, is noodzakelijk. Dit vraagt om creatieve, innovatieve oplossingen op het gebied van ontwerp, techniek, organisatie en financiën. Samenwerken en over grenzen heen kijken is dan ook geboden. Organisatie: Elba Media. Informatie: www.waterwonenenruimtecongres.nl.

29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek een week met daarin Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com.

15 november, Driebergen Monitoring stroomgebieden afsluiteind symposium van het project Monitoring Stroomgebieden. Waar komen de nutriënten in het oppervlaktewater vandaan? Welke rol speelt de landbouw? Heeft het mestbeleid effect gehad? Welke sturingsmogelijkheden zijn er voor schoon water? Organisatie: Alterra en Deltares. Informatie: www.monitoringstroomgebieden.nl.

24 november, Arnhem Water wordt digitaal! najaarscongres van Koninklijk Nederlands Waternetwerk over technologische trends en ict in de watersector. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

29-30 november, Lunteren Bodem Breed 23e symposium om wetenschappelijke kennis naar de praktijk te brengen, met aandacht voor het kwantificeren van het nut en gebruik van de bodem (ecosysteemdiensten), de dynamiek en gedrag van stoffen in de bodem (beschikbaarheid) en hydrologie van de bodem en fysische aspecten van grondwater. Organisatie: Curnet. Informatie: www.symposiumbodembreed.nl.

H2O / 14/15 - 2011

41


handel & industrie Nieuwe aanpak real time drinkwatermonitoring

kwalitatieve data in verschillende systemen was namelijk lastig.

Grontmij en Optiqua hebben een innovatieve aanpak ontwikkeld voor real time drinkwatermonitoring. Dit stelt klanten in staat om beter grip te krijgen wat er werkelijk gebeurt met de waterkwaliteit tussen productie en eindgebruiker. Het vermindert ook de reactietijd bij een calamiteit aanzienlijk, waardoor het een geschikt instrument is om gevolgschade te beperken. Allereerst implementeert Optiqua het zogeheten EventLab. Dit is gebaseerd op zijn gepatenteerde optische sensor. EventLab monitort een volledig spectrum van mogelijke verontreinigingen in het drinkwater. De generieke sensor maakt het mogelijk dat deze met relatief lage kosten op meerdere strategische locaties in een drinkwatersysteem kunnen worden geplaatst. Een hoge dichtheid van meetinstrumenten zorgt voor een effectief waarschuwingssysteem dat de reactietijden en herstelkosten beperkt. Daarna brengt Grontmij haar ervaring in op het gebied van datamanagement en kwaliteitscontrole van het productieproces en de drinkwaterdistributie. Met Bactiquant bijvoorbeeld is Grontmij in staat om de bacteriologische kwaliteit binnen 20 minuten vast te stellen. Door beide informatiebronnen te verbinden in een databank en hydraulische modellen kunnen de verspreidingsrisico’s worden bepaald. Ook is het mogelijk om verschillende maatregelen te verifiëren, om de beste oplossing in de kortst mogelijke tijd vast te stellen. Optiqua is een dochteronderneming van het Nederlandse optische sensorbedrijf Optisense.

Neerslagdata op basis van radar De Gelderse gemeente Overbetuwe gaat, dankzij een samenwerking van de gemeente, Mous Pompenbouw, meteorologiebedrijf MeteoVista en softwareontwikkelaar I-Real, actuele hydrologische informatie zichtbaar maken in Mous Aquaweb. De samenwerking vloeit voort uit een grotere opdracht die de gemeente Overbetuwe Mous Pompenbouw in maart 2010 verstrekte met het doel alle locaties in het stelsel via telemetrie te ontsluiten. Dat lukte vorig jaar zomer. Toen kwam de vraag of het mogelijk was betrouwbare neerslagdata in dat Aquaweb te integreren. Het vergelijken van

42

H2O / 14/15 - 2011

In de pilotfase ontwikkelde MeteoVista een aanpak om haar radarmetingen die nog niet nauwkeurig genoeg bleken, te corrigeren op specifieke bemalingsgebieden. ‘De neerslagdata worden gecorrigeerd door de resultaten te vergelijken met grondwaarnemingen die afkomstig zijn van ruim 200 weerstations in Nederland,’ licht Jitske Roos, commercieel manager van MeteoVista toe. ‘Dit resulteert in betrouwbare, locatiespecifieke neerslaginformatie waarop de beheerder vanuit het systeem zijn beleid kan afstemmen.’ De gemeente verkiest nauwkeurigheid boven snelheid. ‘De gecorrigeerde data komen een etmaal later beschikbaar in Aquaweb’, licht projectleider Groeneveld van Mous Pompenbouw toe. ‘Eenmaal gedefinieerd in Aquaweb zijn de neerslagdata in bemalingsgebieden bij opening van grafieken direct te raadplegen.’

jaar garantie op de AquaValve, inclusief het lichten van de klep uit de bron bij problemen. Volgens Van Eekelen is het nu tijd om verder te kijken. “AquaNed is een boorbedrijf en geen kleppenfabrikant. Met twee boorinstallaties, zes boormeesters en diverse installatieploegen willen ons concentreren op datgene waar we goed in zijn: bronnen boren en het aanleggen van duurzame energiesystemen.” Voor meer informatie: (0165) 34 91 11.

Voor meer informatie: Mous Pompenbouw (0514) 60 89 00.

Octrooi voor WKO-injectieklep Aquaned Bronboringen bv uit Rucphen heeft octrooi gekregen voor een nieuwe injectieklep voor wamte/koude-opslagsystemen. Met de AquaValve is het mogelijk water te onttrekken aan en infiltreren in een bron. De klep is ongevoelig voor vervuiling en heeft geen bewegende afdichtingen, wat veel storingen voorkomt. Volgens directeur Peter van Eekelen is dat belangrijk omdat de gevolgschade van een klepstoring aanzienlijk kan zijn. De kleppen zijn op grote diepte in de bron aan een onderwaterpomp gemonteerd. Bij een storing moet de klep met onderwaterpomp omhoog worden getakeld uit de bron. Vervolgens moet zo’n klep worden gerepareerd. Dat kost veel geld en tijd, terwijl de storing aan zo’n klep soms door een simpel zandkorreltje, een versleten rubbertje of een gebroken veertje is veroorzaakt. Klanten en medewerkers van AquaNed staken daarom een aantal jaren geleden de koppen bij elkaar en besloten een geheel nieuwe klep te ontwikkelen die ongevoelig is voor vervuilingen en geen bewegende delen kent. AquaNed investeerde ruim twee jaar in het bouwen van prototypes en proeven. De afgelopen anderhalf jaar zijn ruim 50 AquaValve-kleppen geïnstalleerd die probleemloos functioneren. Ze variëren in grootte en capaciteit. AquaNed heeft de 3” en 4” uitvoering al veelvuldig geïnstalleerd en inmiddels zijn ook een 2” en 5” variant leverbaar. Standaard geeft AquaNed twee

De WKO-injectieklep.

Nijhuis neemt Thecogas over Naast het zuiveren en hergebruiken van industrieel afvalwater kan Nijhuis Water Technology uit Dinxperlo nu ook mest en organische reststromen omzetten in biogas. “We hadden altijd al een mooi dienstenpakket op het gebied van water”, aldus directeur Frank Tillmann van Nijhuis Water Technology. “Dankzij de kennis en ervaring van Thecogas Biogastechniek kunnen we nu een nog completere service bieden, waarbij het accent ligt op duurzaamheid. Want reststromen en afvalwater hoef je niet te lozen. Je kunt dit water op allerlei manieren zuiveren en er waardevolle, herbruikbare componenten uithalen.” Sinds 1 mei van dit jaar vormen de specialisten van Thecogas Biogastechniek een aparte divisie binnen Nijhuis Water Technology. Zij werken vanuit de locatie in Dinxperlo. Voor meer informatie: Jan Drost (0315) 65 54 66.




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.