nยบ
44ste jaargang / 16 september 2011
18 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
WORLD WATER WEEK: MEER GROEN IN STEDEN WAARSCHUWING BIJ AFSCHEID HANS VAN DIJK HONDERD JAAR AFVOERGEGEVENS BORGHAREN BETERE HOOGWATERVOORSPELLINGEN DOOR ZWARE REGENVAL
Duurzame toekomst
V
olgende week dinsdag maakt het kabinet haar plannen voor het komend jaar bekend. Die plannen zullen vooral in het teken staan van de crisis in de huidige economie en noodzakelijke bezuinigingen, omdat de overheid veel te veel geld uitgegeven heeft. Althans veel meer dan ze in kas had. Is te veel geld ten onrechte uitgegeven? Leefden we de afgelopen jaren (decennia) te ‘luxe’? Kortom, gaven we geld uit dat er in feite niet was? Feit is dat de huidige economie onder zware druk staat. De economie hangt erg af van productie. Hergebruik van materialen of goederen krijgt nauwelijks prioriteit. De watersector steekt daar in positieve zin gunstig tegen af. Het waterverbruik is redelijk stabiel. Maar vooral
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 73 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
de producenten (de drinkwaterbedrijven), maar ook de zuiveraars (de waterschappen) werken al jaren aan een steeds duurzamere kringloop. Met name de waterschappen zijn in gestaag tempo bezig hun zuiveringsinstallaties energieneutraal te maken. Sterker nog, sommige installaties gaan straks energie opleveren. Deze verduurzaming van de afvalwaterketen is een belangrijke ontwikkeling. Ze bespaart bovendien veel geld. Eigenlijk kan de landelijke overheid zolangzamerhand een voorbeeld gaan nemen aan de waterschappen. De watersector wordt steeds duurzamer. Peter Bielars
inhoud nº 18 / 2011 4 / World Water Week Stockholm: investeer in groen in steden Michael van der Valk
6 / Waarschuwing bij afscheid Hans van Dijk: “Verder reorganiseren en bezuinigen onverstandig”
8 / Interview met Els van Grol en Herman Haas (Platform Zoet-Zout)
4
Maarten Gast
10
/ ‘Vitaal water niet meten, maar zelf ervaren en beleven’
12
/ De honderdste verjaardag van de afvoerreeks Borgharen Mirjam van Roode en Rolf van der Veen
15
/ Recensie: ‘Nutrient Removal’ is een nuttig handboek
10
Arjen van Nieuwenhuijzen
16 / Waternetwerken 23 / Extreme regenval en overstromingen in het stroomgebied van de Hupselse Beek Claudia Brauer, Ryan Teuling, Aart Overeem en Remco Uijlenhoet
27 / Geneesmiddelen in afvalwater: aanpak bij
12
zorginstellingen of woonwijken? Lideke Vergouwen, Barry Pieters en Bert Palsma
31
/ Nieuwe mogelijkheden voor herziening van de HELP-tabel Jan van Bakel en Gé van den Eertwegh
34
/ Ruim tien jaar wateronderzoek: een statistische goudmijn Ed van der Mark, Ferry Roman, Luc Zandvliet en Toine Ramaker
37 / Agenda 38 / Handel & Industrie Bij de omslagfoto: De Overijsselse Vecht, een voorbeeld van natuurlijke meandering die ervoor zorgt dat het water vitaler zou worden (foto: Healing Water Institute) (zie pagina 10).
World Water Week Stockholm: investeer in groen in steden Zo’n 2.500 politici, burgemeesters, wetenschappers, zakenlui, vertegenwoordigers van internationale organisaties en waterdeskundigen hebben tijdens de World Water Week in Stockholm een pleidooi gehouden om in groen te investeren. Met minder bebouwd en/of bestraat gebied en meer groen kan de watervoorziening in (met name de grote) steden in de toekomst beter zeker gesteld worden. Meer investeringen in rampbestendige infrastructuur en een slimmer waterbeheer moeten voorkomen dat overstromingen, droogte en watervervuiling gevaar opleveren voor de productie van voedsel en energie, en voor de beschikbaarheid van water.
D
e jaarlijkse World Water Week in Stockholm vond plaats van 21 tot en met 26 augustus. Het thema luidde ‘Water in an urbanized world’. Dit betekende veel sessies over steden en panels met burgemeesters, maar ook was er als vanouds veel aandacht voor klimaatverandering, landbouw en natuur. Omdat bijna overal de dorpen (aan elkaar) groeien, werd ook dit opgevat als verstedelijking. Kortom, genoeg onderwerpen voor een breed perspectief op waterbeheer. Middels een aantal sessies werd getracht inzicht te krijgen in het traject op weg naar het zesde World Water Forum, dat in maart 2012 in Marseille plaatsvindt, maar of dit is gelukt, daarover verschillen de meningen. Terwijl er al stands in Marseille kunnen worden gereserveerd, is over het programma nog weinig bekend. Van Den Haag tot Parijs en Washington zijn er voorbehouden ten aanzien van het proces dat nogal door Franse invloeden lijkt te worden overheerst. De komende maanden staat in ieder geval nog het nodige te gebeuren. Ook in Marseille zullen steden centraal staan - de wereldkaart kent inmiddels al meer dan 50 megasteden met meer dan vijf miljoen inwoners. Naar verwachting woont in 2050 zo’n 80 procent van de wereldbevolking in steden: meer dan de gehele wereldbevolking op dit moment. Daarnaast bevindt de meeste groei zich in gebieden met een watertekort of een hoge kans op overstromingen.
Henk van Schaik
Klimaatverandering Klimaatverandering blijft een belangrijk onderwerp in Stockholm. Tijdens een door Henk van Schaik georganiseerd High Level Panel on Climate and Water, met onderhandelaars uit Frankrijk, de Verenigde Staten en Zweden, pleitte de minister voor Milieu en Water uit Zuid-Afrika voor meer aandacht voor water tijdens de klimaatconferentie COP-17 van UNFCCC. De onderhandelaars bepleitten meer actieve deelname van deskundigen op watergebied in het UNFCCC-proces en met name het Nairobi Work Programme, dat zich bezig houdt met
de gevolgen van klimaatverandering en de noodzakelijke aanpassingen in het waterbeheer. In een andere sessie maakte UN-Habitat duidelijk dat in het zuiden vaak sprake is van een ongebreidelde en oncontroleerbare informele groei van krottenwijken, waar het ontbreekt aan bestuurlijke structuren, financiële draagkracht en nutsvoorzieningen als schoon (drink)water en goede sanitaire voorzieningen. Bij het treffen van maatregelen voor toenemende extreme situaties en langjarige klimaateffecten zal men van deze
Willem-Alexander Voorafgaand aan de World Water Week nam de Prins van Oranje deel aan een bijeenkomst van het 15-jarige Global Water Partnership (GWP), waarvan hij al sinds 1998 beschermheer is. De bijeenkomst vond elders in de stad plaats en was alleen op uitnodiging, wat niet altijd in goede aarde viel bij betrokkenen. Prins Willem-Alexander verwees naar de banden tussen het GWP en zijn werk als voorzitter van de UNSGAB: de adviesraad voor water en sanitatie van de secretaris-generaal van de VN. Het Hashimoto Action Plan bepaalt de agenda voor de UNSGAB: sanitatie, innovatie in waterbeheer en waterefficiëntie in de landbouw teneinde zowel water- als voedselzekerheid te bewerkstelligen. Dit alles werd in het kader geplaatst van de Rio+20-bijeenkomst volgend jaar. Het was ook de prins opgevallen dat de bevolkingsexplosie sneller gaat dan de groei van het aantal sanitaire faciliteiten.
4
H2O / 18 - 2011
Tegelijk valt waar te nemen dat men eerder een mobiele telefoon of televisie heeft dan een toilet. “There is no wastewater, only water that is wasted!”, riep Willem-Alexander, verwijzend naar een betere (her)benutting van afvalwater. Bij GWP, dat zich vanouds vooral voor integraal waterbeheer inzette, valt een verschuiving naar sanitatie waar te nemen. Ook verwees de prins naar de gevolgen van klimaatverandering, die zich vooral uiten in de waterkringloop, en naar het feit dat we zo weinig horen over de recente overstromingen in Pakistan. “Water is the medium that links the challenges of food security, energy security, climate change, economic growth and human livelihoods”, stelde de prins, zodat de oplossingen niet alleen binnen de watersector kunnnen worden gevonden maar vooral ook daarbuiten.
verslag
realiteit uit moeten gaan. Dit is geheel tegengesteld aan de omstandigheden in geïndustrialiseerde landen en steden. Wellicht zal men voor de krottenwijken primair moeten inzetten op vroegtijdige waarschuwingen en niet op onbetaalbare infrastructuur. Maar is dat haalbaar en is het ook acceptabel? Een punt van aandacht, ook voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.
initiatief van een groot aantal betrokken organisaties, voorgezeten door de natuurorganisatie Conservation International. Sowieso werd een groot deel van het programma door steeds meer natuurorganisaties gedragen. Naast Conservation International namen onder meer The Nature Conservancy, WWF en IUCN aan een groot aantal seminars en workshops in Stockholm deel.
De World Water Week omvatte ook een panel over de adaptatiewensen voor informatie, financiering en integratie, en hoe daaraan tegemoet te komen - ondanks de vroege zondagochtend leverde dit een volle zaal op. Interessant in dit verband is de nieuwe Alliance for Global Water Adaptation: een
Tijdens een bijeenkomst van UN-Water later in de week zijn een nieuwe voorzitter en vice-voorzitter gekozen: respectievelijk Michel Jarraud (secretaris-generaal van WMO) en Bert Diphoorn (UN-Habitat). Het is voor het eerst dat het voorzitterschap op dit hoge niveau is gebracht - een teken dat de
Verenigde Naties een steeds groter belang aan water toekent. De eerdere nominatie van Achim Steiner (UNEP) heeft het niet gehaald. Opvallend was de grootschalige aanwezigheid van UNESCO, zowel via het International Hydrological Programme (IHP) dat meerdere met Nederlandse hulp georganiseerde sessies coördineerde, als via het UNESCO-IHE dat ook nog nooit eerder met zo veel mensen aanwezig was. Het IHP en het IHE deelden samen een drukbezochte en centraal gelegen stand. De World Water Week was dit jaar weer een ideale netwerkmogelijkheid voor wateraangelegenheden, onder meer in de aanloop naar het World Water Forum volgend jaar; er werd dan ook gretig gebruik van gemaakt. De week werd afgesloten met een ‘Stockholm Statement to the 2012 United Nations Conference on Sustainable Development in Rio de Janeiro (Rio+20 Summit)’. De verklaring richt zich op overheidsvertegenwoordigers die juni volgend jaar zullen deelnemen aan de Rio+20-bijeenkomst en roept op tot de universal provisioning of safe drinking water, adequate sanitation and modern energy services by the year 2030. Men streeft onder meer naar een toename met 20 procent van de efficiëntie van het waterverbruik in de landbouw en een evenredige afname van de verontreiniging van het water. Hoe dat bepaald moet worden, blijft in het midden, waarmee het vooral een richtinggevende roep om meer en beter is. met dank aan Michael van der Valk foto's: SIWI
H2O / 18 - 2011
5
Waarschuwing bij afscheid Hans van Dijk: “Verder reorganiseren en bezuinigen onverstandig” De jaarlijkse benchmark die de drinkwaterbedrijven uitvoeren, kan op termijn negatieve gevolgen hebben. Na een aanvankelijk positief effect op zowel de kosten als de kwaliteit bestaat het risico dat de bedrijven vooral naar de financiële kant van de bedrijfsvergelijking kijken. Dat zou ten koste kunnen gaan van de kwaliteit. Daarvoor waarschuwde Hans van Dijk in zijn afscheidsrede als hoogleraar aan de TU Delft. Na 20 jaar werkzaam te zijn geweest als hoogleraar Drinkwatervoorziening aan de Technische Universiteit nam de 57-jarige Van Dijk op 9 september jl. afscheid.
D
e Nederlandse drinkwatersector heeft volgens Van Dijk vooral veel om trots op te zijn: het Nederlandse drinkwater geldt als het beste ter wereld. Hij ging in zijn rede ook in op potentiële bedreigingen. Is het bijvoorbeeld denkbaar dat drinkwaterbedrijven de volgende prooi zullen worden van internationale opkoopfondsen en consortia, net als ABN AMRO? Volgens Van Dijk is een drinkwaterbedrijf potentieel een zeer interessant product voor een internationale belegger. “Nu is het wel zo dat de gemeentelijke en provinciale eigenaren van de drinkwaterbedrijven momenteel niet geneigd zijn om de aandelen te koop aan te bieden. In de nieuwe drinkwaterwet is het publieke eigendom zelfs vastgelegd. Maar hoe zeker zijn deze zaken op de langere termijn wanneer we in een volgende, Europese crisis belanden en de overheid weer dringend om geld verlegen zit?” vroeg Van Dijk zich af. “We hebben bij de verkoop van de energiebedrijven gezien dat overheden het heel moeilijk vinden om neen te zeggen tegen een zak met geld.”
Op korte termijn is de verkoop van drinkwaterbedrijven niet aan de orde. “Voor de komende jaren hebben we meer reden om ons zorgen te maken over de effecten van fusies en het benchmarken, dus de onderlinge vergelijking van de bedrijven.” Dit laatste heeft volgens Van Dijk een enorme impact gehad. In eerste instantie is deze invloed positief geweest. De onderlinge vergelijking leidde tot ‘leereffecten’, zodat de kosten de afgelopen twaalf jaar met 24 procent zijn gedaald terwijl de waterkwaliteit nog steeds uitstekend is. De grens van het benchmarken is nu echter wel bereikt. Doordat verreweg de meeste aandacht uitgaat naar de financiële paragraaf, komen steeds meer bedrijven voor dilemma’s te staan hoe nog verder te bezuinigen. Het risico wordt steeds groter dat men te ver gaat snijden, waardoor de kwaliteit onder druk komt.”
Halvering personeelsbestand Het personeelsbestand in de drinkwatersector is het afgelopen decennium gehalveerd. “Vele deskundigen zijn vertrokken en nieuwe managers zijn gekomen. De managers letten vooral op de
Hans van Dijk
kosten, waardoor kwaliteit en vakkennis verloren dreigen te gaan. Her en der is het al erg dun gesteld met de bezetting en worden steeds meer taken uitbesteed aan consultants en externe bedrijven waardoor men in noodsituaties niet meer kan ingrijpen.
Aanleg kwelgeul Amerongse Bovenpolder De Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Rijkswaterstaat zijn op 8 september begonnen met de aanleg van een kwelgeul in de Amerongse Bovenpolder. De werkzaamheden volgen uit Europese afspraken voor de verbetering van de waterkwaliteit. De kwelgeul wordt gegraven in de uiterwaard van de Nederrijn bij Amerongen en wordt zes kilometer lang.
6
H2O / 18 - 2011
Verder reorganiseren en bezuinigen op personeel is daarom onverstandig. Met de kaasschaaf verder bezuinigen op investeringen en onderhoud zal ook onvermijdelijk leiden tot een afname van de kwaliteit en de leveringszekerheid. We komen dan in een negatieve spiraal die het vertrouwen in de drinkwatervoorziening zal ondermijnen en zal leiden tot ongewenste maatschappelijk effecten en kosten.”
Vakkennis in RvC minimaal De directeuren van de drinkwaterbedrijven waren tot voor kort altijd civiel ingenieurs. “Zij hadden vakkennis en visie en namen de juiste beslissingen over kosten en kwaliteit”, constateert Van Dijk. “Maar de afgelopen jaren zijn ook directeuren benoemd van buiten de sector. Dit zijn ongetwijfeld prima algemene managers, maar zij beschikken niet over de inhoudelijke kennis op het vakgebied. In de Raad van Commissarissen is de inhoudelijke kennis bij de meeste bedrijven ook minimaal. Nu ben ik geen Johan Cruijff die vindt dat alles moet wijken voor vakkennis, maar enige inhoudelijke kennis bij het bestuur van een drinkwaterbedrijf lijkt me toch wel noodzakelijk.”
verslag Nederlandse watersector vraagt aandacht EU voor energiewinning uit water Nationale en Europese regelgeving zitten de afzet en een goede prijs voor energie en bijvoorbeeld fosfaat uit water nu soms in de weg. Energie uit water is, net als andere alternatieve energiebronnen, nu zonder aanvulling met publieke middelen nog niet concurrerend met traditionele energie. Daar moet Europese regelgeving over overheidssteun dus niet in de weg zitten. Ook zijn er Europese richtlijnen die nog weinig effect hebben, zoals de richtlijn voor hernieuwbare bronnen. Het Europarlement kan daar verandering in aanbrengen. Tot die conclusie kwam een 120-tal deelnemers aan het door de Nederlandse watersector georganiseerde seminar ‘Resourceful Water’ op 6 september in Brussel.
“Ik pleit daarom - in aansluiting op de code Tabaksblat en de code Banken - voor een code Waterbedrijven waarin wordt geborgd dat directie en de Raad van Commissarissen van waterbedrijven ook inhoudelijke kennis op hoog niveau bezitten, zodat de juiste afweging van kosten en kwaliteit gemaakt kan worden zonder dat het bedrijf ‘uitgebeend’ wordt en de eigen kennis, weerbaarheid en beroepstrots verloren gaan,” aldus Hans van Dijk.
Judith Merkies en Roelof Kruize
H
D
e geul wordt ‘gevoed’ met schoon water door kwel vanuit twee richtingen: de Utrechtse Heuvelrug én de Rijn. Dit feit plus de lengte van de geul maken het project uniek in Nederland. DLG en Rijkswaterstaat rekenen erop dat de geul volgend voorjaar klaar is. Het Utrechts Landschap, Staatsbosbeheer en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gaan het gebied beheren. De werkzaamheden kosten ongeveer drie miljoen euro. Opdrachtgevers zijn de ministeries van Infrastructuur en Milieu én van Economie, Landbouw en Innovatie. Dienst Landelijk Gebied is verantwoordelijk voor de uitvoering, ondersteund door Arcadis. Boskalis is de aannemer die onder andere het graafwerk en de kleiwinning verzorgt. Dit is het eerste project naar aanleiding van het samenwerkingsconvenant van Dienst Landelijk Gebied en Rijkswaterstaat voor uitvoering van de Kaderrichtlijn Water.
et initiatief tot het seminar lag bij Europarlementariër Judith Merkies (PvdA). Samen met de Unie van Waterschappen, Vewin, Waternet, Peter Pex van bureau Brussel en de Europese waterorganisaties Eureau en WssTP wilde Merkies als rapporteur voor het parlement voor de InnovatieUnie en co-rapporteur voor de grondstoffenstrategie voor Europa - de belangstelling peilen bij de Europese Unie voor de mogelijkheden die innovatie voor de watersector biedt en het belang van efficiëntie in het watergebruik. De deelnemers van het seminar kwamen uit alle EU-landen. Voor een klein deel waren het de waterdeskundigen en -bestuurders, maar voor het overgrote deel politici en ambtenaren uit Brussel voor wie het een eerste kennismaking inhield met de potenties van energie uit water. Bij hen bleek een grote behoefte te bestaan aan meer informatie over dit onderwerp. Daarom werd een programma gepresenteerd waarin de potenties van energie en andere stoffen uit water bekeken werden vanuit Europees perspectief. De verantwoordelijke Europese commissaris Janez Potocnik is bezig
met een visie voor een Europa dat efficiënt omgaat met onder meer de beschikbare hoeveelheid zoet water. Deze toekomstschets is nog volop in ontwikkeling; besluitvorming vind pas volgend jaar plaats. De watersector wordt uitgenodigd mee te denken. Uit de bijdragen kwam naar voren dat energie uit water, maar vooral ook warmteen koude-opslag, kunnen voorzien in zo’n tien procent van de energiebehoefte. Dit is niet alleen maar toekomstmuziek. Inleidingen uit Hamburg, Kopenhagen en Nederland (de ‘energiefabriek’ en de eerste resultaten in Amsterdam) lieten zien dat de handschoen al is opgepakt en hard gewerkt wordt aan vergroting van de bijdrage van energie uit water aan de reductiedoelstellingen voor de uitstoot van kooldioxide. Judith Merkies stuurde de 120 aanwezigen aan het einde van de dag naar huis met de opdracht om met concrete voorstellen te komen om de rol van de Europese Unie op het terrein van energiewinning uit water te versterken. met dank aan Eilard Jacobs (Waternet)
H2O / 18 - 2011
7
ELS VAN GROL EN HERMAN HAAS VAN HET PLATFORM ZOET-ZOUT:
“Deskundigen moeten elkaar ontmoeten” De strijd tussen zoet en zout is een oude strijd met vele aspecten. In de 14e en 15e eeuw werden handel en walvisvaart bedreven vanuit steden als Alkmaar en De Rijp, toen in open verbinding met de Zuiderzee, nu al eeuwen midden in het groene land. Het Deltaplan, opgesteld na de stormvloed van 1953, ging oorspronkelijk uit van volledig gesloten dammen. Het behoud van het ecosysteem in de Oosterschelde was aanleiding om die dam half gesloten te maken. De kierstand van de Haringvlietsluizen maakt vismigratie naar hun paaigebieden mogelijk. In het advies van de Commissie Veerman vormen de verziltingbestrijding en de zoetwatervoorziening in West-Nederland belangrijke redenen om een drastische peilverhoging op het IJsselmeer te overwegen. Sinds 2001 bestaat een Platform Zoet-Zout, waarin deskundigen kennis uitwisselen. Binnenkort viert dit platform zijn tienjarig bestaan. Aanleiding voor een gesprek met voorzitter Els van Grol en Herman Haas, trekker van het platform, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat in Lelystad.
Hoe is dit platform ontstaan? “Dit platform is opgericht naar aanleiding van het gereedkomen van een studie van het RIZA en het RIKZ, vroeger beide adviesdiensten van Rijkswaterstaat; het RIZA voor het zoete en het RIKZ voor het zoute water. De gezamenlijke studie ging over de mogelijkheden en wenselijkheden van een herstel van estuariene gradiënten in Nederland. Hierover was een brede literatuurstudie verschenen die de gehele kust besloeg van De Dollard in Oost-Groningen tot Het Zwin in Zeeuws-Vlaanderen. Over dit onderwerp was veel kennis in Nederland aanwezig, maar erg versnipperd en zonder dat er veel contacten tussen die deskundigen waren. Eén van de aanbevelingen van dit Els van Grol
rapport was het opzetten van het Platform Herstel Zoet-Zout. In december 2001 vond een eerste bijeenkomst plaats in de visafslag in Scheveningen. Tweemaal per jaar geeft het platform een nieuwsbrief uit en regelmatig verzorgt het een netwerkbijeenkomst.”
Wie nemen daaraan deel? “Rijkwaterstaat organiseert deze bijeenkomsten. Het platform telt ruim 200 leden: medewerkers van Rijkswaterstaat, DG Water, het vroegere LNV, waterschappen, provincies en gemeenten, maar ook consultants, kennisinstituten en onderwijsinstellingen. Op de bijeenkomsten komen zo’n 50 à 75 mensen.” “De motor van dit platform zit vanouds bij Rijkwaterstaat, maar ook de waterschappen die met de zoet-zoutproblematiek te maken hebben, raken steeds meer betrokken. Rijkswaterstaat trekt daar steeds meer samen mee op. Geleidelijk is ook het aandachtsgebied van het platform breder geworden. Niet alleen de ecologie en problemen van vismigratie, maar ook alle andere aspecten van het zoet-zoutvraagstuk, waaronder de zoetwaterverdeling, zijn meer in beeld gekomen.”
Wat is het hoofdprobleem nu? “Het vraagstuk van de verdeling van het zoete water in tijden van droogte tussen het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen. Verzilting is dan een groot aandachtspunt. Het platform richt zich daarbij primair op het oppervlaktewater. Verzilting via het grondwater komt daarbij wel aan de orde. De invloed van zoute kwel is ook integraal onderdeel van alle modellen, maar op het grondwater richt het platform zich niet specifiek. Tijdens een droge periode is de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling het centrale orgaan. Daar komt alle informatie bij elkaar die nodig is
8
H2O / 18 - 2011
om het beschikbare zoete water optimaal te verdelen. De commissie geeft adviezen over de te nemen maatregelen die in uitzonderlijke situaties nodig zijn en coördineert ze ook.”
Wat zijn die maatregelen? “Om te beginnen zijn er de preventieve maatregelen die waterbeheerders kunnen nemen als zich een periode van droogte aandient. Op rijksniveau zijn dat het aanpassen van de programma’s voor de stuwen in de Nederrijn en de Lek, het dichtzetten van de Haringvlietsluizen en het verhogen van het peil van het IJsselmeer. Ook regionaal wordt zoveel mogelijk water vasthouden. Als er daadwerkelijke tekorten ontstaan, wordt de landelijke verdringingreeks gehanteerd. Aan de verschillende categorieën van waterbehoefte een prioriteitsvolgorde toegekend. Categorie 1 betreft veiligheid en het voorkomen van de onomkeerbare schade; categorie 2 de nutsvoorzieningen; categorie 3 het kleinschalig hoogwaardig gebruik en categorie 4 alle overige belangen, waaronder ook landbouw en scheepvaart. De mate van watertekort wordt in vier gradaties aangeduid, van blauw (normale situatie) naar rood (crisis). In droge perioden verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling tweewekelijks een droogtebericht over de stand van zaken en de genomen maatregelen. Indien nodig wordt deze frequentie verhoogd naar wekelijks. Het Platform Zoet-Zout biedt aan de commissie de gelegenheid om de verziltingseffecten van droogte en mogelijke maatregelen met collega’s en andere beheerders te bespreken.”
Wat is er het afgelopen voorjaar gebeurd? “Vanwege de droogte is een aantal maatregelen genomen. De stuwen in de
interview maar de gewone teelten zullen vooralsnog blijven overheersen.” “De echte verzilting is overigens alleen een probleem van laag-Nederland. Door de stijging van de zeespiegel en het inklinken van het veen zal in de toekomst meer zoet water nodig zijn om het zoute water weg te spoelen. Daarbij komt dan nog dat bij lagere afvoeren het zoute water verder de rivier opdringt. Vanuit kennisinstituten horen wij overigens dat droogteschade erger is dan zoutschade. De beschikbaarheid van het water is dus het belangrijkst.”
Waar is de verziltingproblematiek het grootst?
Herman Haas
Nederrijn en de Lek zijn gesloten, de Haringvlietsluizen ook, het Volkerak-Zoommeer is maar beperkt doorgespoeld. Op het IJsselmeer is het zomerpeil (hoger dan het winterpeil) versneld ingesteld en later nog eens met tien centimeter extra verhoogd. Daarnaast is een hele reeks kleinere maatregelen genomen bij stuwen en sluizen. Ten slotte is in alle watersystemen geprobeerd water te bergen tot het hoogste peil. Deze maatregelen tezamen sorteerden voldoende effect voor deze periode. Ondanks de lage afvoer van de Rijn was voldoende buffer gevormd.”
“Dat is in het zuidwesten van Nederland, met name in de Rijn-Maasmonding. De situatie daar is ingewikkeld. Intensivering van teelten vraagt om meer doorspoeling in verband met de zoute kwel. De bestrijding van blauwalgen vraagt om doorspoeling of om een hoger zoutgehalte. Verzilting is dus een mogelijkheid, maar dan wel met mitigerende maatregelen voor de zoetwatervoorziening. Ook de drink- en industriewatervoorziening vragen om zoet water. Als de verdamping langdurig groter is dan de neerslag, krimpen de zoetwaterlenzen op de eilanden, die van cruciaal belang zijn voor de watervoorziening van de landbouw. Ook dat vraagt om meer zoet water van buiten. De regionale watersystemen zijn nu nog vooral ingericht op de afvoer van overtollig water,
begonnen te verbinden vanuit RIKZ en RIZA. In 2006 ben ik hoofd van de afdeling Vergunningverlening van de Dienst Noordzee geworden. In 2009 ben ik bij de Waterdienst komen werken als hoofd Waterkwantiteit. Ik coördineer onder meer voor DG Water de bijdrage van Rijkswaterstaat aan de beleidsvoorbereiding op een aantal gebiedsdossiers, zoals de Waddenzee, Noordzee, de zuidwestelijke delta, en Deltaprogramma Rijnmond en Drechtsteden en IJsselmeergebied. Verder ondersteunt mijn afdeling Rijkswaterstaat op het terrein van waterverdeling en ontwikkelen we op dit terrein kaders voor het hoofdwatersysteem. Ik ben ook voorzitter van de Stuurgroep NHI die zich, samen met STOWA, Planbureau voor de Leefomgeving, de drinkwatersector en Deltares bezighoudt met het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium. Sinds een jaar ben ik voorzitter van dit platform.” Herman Haas: “Ik ben in 1956 geboren in Rotterdam en opgegroeid in Ridderkerk. Ik volgde de Hogere Landbouwschool in Dordrecht en ben aansluitend in 1979 afgestudeerd aan het Van Hallinstituut in Groningen, waar milieukunde toen een nieuwe studierichting was. In 1981 ben ik bij de Deltadienst komen werken, in Middelburg bij de afdeling Milieu en Inrichting. We waren voornamelijk bezig met de milieukundige begeleiding van de Oosterscheldewerken. Met de oplevering van de stormvloedkering in 1986 waren
“Verzilting wezenlijk onderdeel zoetwatervraagstuk”
Wanneer wordt de verzilting een probleem? “Ook die vraag kwam tijdens de laatste bijeenkomst van het platform op 9 juni jl. aan de orde. De drinkwatervoorziening hanteert als chloridenorm 150 mg/l. Normen voor ander gebruik zijn soms minder duidelijk. We zien in de praktijk dat het ene waterschap voor bepaalde teelten een streefwaarde van 200 mg/l aanhoudt en het andere voor diezelfde teelten 600 mg/l. Dat vraagt dus om gedegen onderzoek en uitwisseling van kennis en ervaring. Als men altijd water met minder dan 200 mg/l chloride kreeg en daarmee goede teeltresultaten had, dan wil men dat zo houden. Vraag blijft waar die grens nu echt ligt en hoe hoog de zoutgevoeligheid van allerlei gewassen is. Bovendien neemt de plant het water uit de wortelzone op, het bodemwater. Je moet dus ook weten wat de interactie is tussen het water in de sloot en het grondwater. Die bepaalt het chloridegehalte in de wortelzone. Alterra is bezig de kennis op dat gebied te actualiseren en te vergroten.”
Het NOS-journaal meldde laatst de teelt van zoute aardappelen. “Dat geeft aan hoe men overal met het probleem van de verzilting bezig is. Het zal zeker zo zijn dat bepaalde rassen hogere zoutgehalten kunnen verdragen dan andere,
maar zullen meer water moeten kunnen bufferen. Kortom: de problemen zijn groot en complex. Maar ook in het Groene Hart kunnen die aanzienlijk worden als bij Gouda geen water uit de Hollandse IJssel ingelaten kan worden omdat de zouttong via de Nieuwe Waterweg te ver het land indringt.”
Kunt u wat over uw beider loopbaan vertellen? Els van Grol: “Ik ben geboren in Den Haag in 1969 en opgegroeid in Leidschendam. Van 1987 tot 1991 volgde ik eerst de toenmalige Hogere Bosbouw- en Cultuurtechnische School in Velp. Aansluitend studeerde ik in Wageningen van 1991 tot 1994 versneld Hydrologie en waterbeheer. Mijn eerste baan was bij de Heidemij (Arcadis) in Deventer, waar ik van 1994 tot 1996 als geohydroloog werkte. In 1996 ben ik overgestapt naar de Dienst Weg- en Waterbouw van Rijkswaterstaat. Daar heb ik aan natuurvriendelijke oevers en beheer- en onderhoudsplansystematiek gewerkt. Via het RIKZ kwam ik in het internationale en ‘zoute werk’ terecht: de problemen die delta’s ondervinden in het Verre Oosten, waaronder India en Vietnam, maar ook in landen in Midden- en Oost-Europa, zoals Polen, Hongarije en Kroatië, waar we zoete en zoute thema’s al
de Deltawerken klaar. Ik kwam toen bij de Dienst Getijdewateren, die in 1990 opging in het RIKZ. Mijn aandachtsgebied werd steeds breder. De zoet-zoutvraagstukken kwamen erbij: de problemen van Volkerak-Zoommeer en Grevelingen, de blauwalgen en de (slechte) waterbalansen tussen de systemen. Vanuit die kennis en ervaring zijn we landelijk aandacht gaan besteden aan alle zoet- zoutvraagstukken in geheel Nederland. Sinds 2009 werk ik bij de Waterdienst als adviseur bij de afdeling waterkwantiteit. Verzilting werd oorspronkelijk gezien als een kwaliteitsvraagstuk, maar het kwantiteitsaspect ervan is inmiddels steeds meer in beeld gekomen. Ik ben de contactpersoon voor het platform en verzorg de inhoudelijke programmering.”
Wat beoogt het platform voor de komende tijd? “De deelnemers aan het platform merken steeds meer hoe belangrijk het ‘verbinden’ van instanties en van mensen is. Daar gaat veel energie vanuit. Het platform wil dit nog meer bevorderen. Elkaar informeren over je werk, erover discussiëren, maar vooral elkaar ontmoeten.” Maarten Gast
H2O / 18 - 2011
9
HANS VAN SLUIS EN HELLE VAN DER ROEST:
‘Vitaal water niet meten, maar zelf ervaren en beleven’ Water is water. Soms is het schoon en soms zitten er vervuilende stoffen in, maar de chemische stof H2O is er maar in één smaak. Of niet? Al jaren wordt gesproken over ‘vitaal water’: water dat andere eigenschappen heeft dan ‘plat’ water. Hoewel veel wetenschappers sceptisch staan tegenover dat ‘vitale’ water, zijn in de loop der jaren uit diverse onderzoeken interessante resultaten naar voren gekomen. Zo is tussen 1981 en 1985 op landgoed Thedinghsweert (Tiel) de invloed van ‘flowforms’ (een vorm van keramiek of beton waarin water dat er doorheen stroomt, ritmisch gaat bewegen) op aquatische ecosystemen onderzocht. Hoewel in de chemische samenstelling van het water geen verschillen werden gevonden, verschilde de plantengroei in de vijvers wezenlijk. En zo zijn er meer resultaten die erop wijzen dat het ene water het andere niet is. Toch blijft ‘vitaal water’ een moeilijk bespreekbaar onderwerp in wetenschappelijke kringen. Hans van Sluis en Helle van der Roest van DHV hopen dat daarin met de conferentie ‘Vitaal water: meer dan H2O’, die van 22 tot en met 24 september in Amersfoort plaatsvindt, verandering komt. “In een schone bergbeek is de kans groot dat je vitaal water tegenkomt. Dat merk je meteen als je het drinkt. Het smaakt beter, het lest je dorst beter” stelt Hans van Sluis. “Het kan ook positieve effecten hebben. Mensen met bijvoorbeeld een slechte spijsvertering of een slechte huid kunnen profijt hebben van water dat gevitaliseerd is.” Maar wat is dat dan, dat vitale water? Kan het ook uit de kraan komen? Of kun je water zelf ‘vitaal’ maken? “Vitaal water kan niet op de gangbare chemische manier bewezen
worden” stelt Van Sluis. “Toch blijkt uit allerlei proeven dat vitaal water effecten heeft op zaken als de groei en bloei van waterplanten, de macrofauna en de geur en smaak van het water. Vitaal water kan ook uit de kraan komen. Veel gebruikers merken dat. Uit proeven blijkt dat acht van de tien personen kunnen aangeven welk water vitaal is door het alleen maar te proeven. Maar als het drinkwater dagenlang onder druk in het waterleidingnet heeft gezeten of als je aan het eind van het leidingnet zit, dan smaakt het vaak ‘plat’, niet vitaal. Je
kunt water echter weer vitaal maken. Daar liggen vijf principes aan ten grondslag. Water moet vrij en wervelend kunnen stromen, moet in contact komen met licht en lucht en natuurlijke mineralen, niet belast worden door vervuilende stoffen en stralingsvelden zoals elektriciteit, en het water moet onderdeel uitmaken van een natuurlijke kringloop en voorraadvorming.” Hans van Sluis kwam in 1978 via beeldhouwer en wateronderzoeker John Wilkes in aanraking met vitaal water. Na
Kieming en vroege groei van graankorrels: veel sterkere wortelontwikkelingen na flowformbehandeling (links zonder, rechts met).
10
H2O / 18 - 2011
interview het zien van een film was de aan de TU Delft afgestudeerde chemicus overtuigd van de geldigheid van het fenomeen. Zijn overtuiging werd bevestigd door de proeven op landgoed Thedingsweert bij Tiel. Daar werd in 1980 een flowforminstallatie in gebruik genomen en het effect van het water dat door de flowform liep, werd vergeleken met water dat over een trapcascade met rechte treden werd gevoerd. Van 1981 tot en met 1985 werden chemische, fysische en biologische onderzoeken verricht in het groeiseizoen van water- en oeverplanten. In fysisch en chemisch opzicht werden geen significante verschillen gemeten, maar biologisch wel. De planten in de vijvers die werden gevoed door het ‘flowform-water’, bloeiden eerder en langer. Ook lag de verhouding tussen de macrofaunasoorten in de vijvers anders. In de flowformvijvers kwamen meer beweeglijke soorten voor, karakteristiek voor ruim, open water; in de ‘trapvijvers’ werden vooral tragere soorten, die kenmerkend zijn voor sedimentrijke wateren, gevonden. Hoewel er dus empirische bewijzen zijn voor de effecten van vitaal water, ontbreekt een verklaring (nog) - volgens Van Sluis en Van der Roest een reden waarom de academische wereld vaak nog afwijzend staat tegenover dit verschijnsel. Van der Roest snapt dat wel. “Ik geloof ook niets dat ik niet zelf ervaren heb. Ik heb in het verleden veel uitgeprobeerd en ervaar de effecten van vitaal water, bijvoorbeeld op mijn eigen gezondheid. Als we op vakantie zijn, ben ik altijd op zoek naar vitaal water in de natuur. Als ik dan een beek zie, weet ik of het goed water is of niet. Als het vitaal water is, vul ik mijn veldfles ermee; een halve liter water uit zo’n beek is een half jaar langer leven. Maar dat zijn effecten die je zelf moet ervaren, je kunt mensen niet met woorden Helle van der Roest (links) en Hans van Sluis.
Magneetbehandeling bij slibontwatering: struviet wordt niet langer afgezet op onder andere de pomprotor.
of argumenten overtuigen van de waarde van vitaal water.” De discussie laait af en toe op en laat duidelijk de kloof zien tussen de gebruikelijke wetenschappelijke opvattingen en de empirische resultaten op het gebied van vitaal water. Zo stelde hoogleraar theoretische chemie Ad van der Avoird in een interview in H2O nummer 23 uit 2008 dat ‘water geen geheugen kan hebben’. Hans van Sluis reageerde met verwijzingen naar onderzoek waaruit de mogelijkheid van een geheugen van water wél zou blijken. In zijn weerwoord bleef Van der Avoird bij zijn stelling en refereerde aan een onderzoek dat uiteindelijk niet reproduceerbaar bleek. De relatie tussen het algemeen erkende wetenschappelijke beeld van het watermolecuul H2O en de principes van vitaal water blijven dus moeizaam. Hoewel een breed geaccepteerde verklaring voor de effecten van vitaal water nog ontbreekt, proberen Hans en Helle de principes zoveel mogelijk mee te nemen in hun advieswerk. DHV biedt daar niet alleen de ruimte voor maar ondersteunt het
ook. “Op een gegeven moment was er een ideeënwedstrijd binnen DHV. Ik gaf toen aan dat DHV alles van water weet maar nog weinig van vitaal water. Daar werd positief op gereageerd. Vanaf dat moment werd elk jaar budget beschikbaar gesteld voor verkenning en onderzoek” zegt Van Sluis. Het toepassen van de principes van vitaal water in het ontwerpwerk levert ook al duidelijke resultaten op. Een goed voorbeeld daarvan is het gebruik van elektromagneten om struvietafzetting in rioolwaterzuiveringsinstallaties tegen te gaan. Door deze magneten neemt de afzetting van struviet significant af, waardoor geen sterk zuur voor de verwijdering meer nodig is, of handmatig wegbikken. Ook de Waterharmonica op de rwzi Soerendonk vormt een mooi voorbeeld van de vitale waterprincipes, waarbij speciaal voor deze toepassing ontworpen grootschalige flowforms tussen de zandfilters en de vlooienvijvers worden geplaatst. Nu de principes van vitaal water langzaam maar zeker worden toegepast in de praktijk, blijkt uit allerlei gesprekken dat veel waterdeskundigen zich al jaren bezighouden met dit idee. Maar doordat er vanuit wetenschappelijke hoek weinig erkenning is, houden ze dat liever voor zichzelf, stellen Van Sluis en Van der Roest. In een poging daarin verandering te brengen, houdt DHV op 22 en 23 september een symposium onder de noemer ‘Vitaal water, meer dan H2O’. Op 24 september houdt vervolgens de stichting WATER Drager van Leven’ aansluitend een symposium waarin vooral ervaringen vanuit de praktijk met elkaar worden gedeeld. De bedoeling van deze dagen is om mensen met elkaar in contact te brengen en te enthousiasmeren. Van Sluis: “Als mensen na het symposium het idee hebben: hier wil ik iets mee, als het thema in de wereld wordt gezet, dan ben ik tevreden.” “Er moet een vonk overspringen, mensen moeten elkaar gaan benaderen en durven vinden” vult Van der Roest aan. “Vitaal water moet zich verder materialiseren. Hoe dat er uiteindelijk uit gaat zien, is niet belangrijk, als de eerste stapjes maar worden gezet. Het belangrijkste is dat mensen de effecten van vitaal water zelf gaan ervaren. Dat kan alleen als ze er zich voor openstellen. Wij willen hiervoor graag de gelegenheid en een platform bieden, zodat we met elkaar de werkelijke betekenis van water gaan ontdekken.”
H2O / 18 - 2011
11
De honderdste verjaardag van de afvoerreeks Borgharen De afvoermeetreeks bij Borgharen viert dit jaar zijn honderdste verjaardag. Een bijzonderheid, zeker gezien het feit dat er bij Borgharen geen afvoeren (Q) maar waterstanden (h) worden geregistreerd. Deze waterstanden worden middels een Q/h-relatie omgezet in afvoeren. Het oudste deel van de afvoerreeks is gereconstrueerd op basis van waterstandsmetingen te Visé. Vanaf 1951 is de reeks bepaald aan de hand van Q/h-relaties te Borgharen. De meetmethodieken zijn in de loop der jaren steeds geavanceerder geworden. Door wijzigingen in het rivierprofiel is de Q/h-relatie regelmatig geactualiseerd. Ook in de toekomst, met allerlei rivierwerkzaamheden in het verschiet, zal actualisatie van de relatie noodzakelijk blijven. Antropogene invloeden hebben een groot effect op het afvoerregime van de Maas. Voor statistische doeleinden en studies naar afvoertrends is het daarom noodzakelijk om de gehomogeniseerde afvoerreeks te gebruiken: een reeks waarin alle historische afvoeren zijn vertaald naar de huidige toestand van de rivier.
A
ls bruggen, kanalen en stuwen een respectabele leeftijd bereiken, staan ze in de schijnwerpers totdat ze té oud worden. Dan wordt het tijd voor afbraak, demping of vervanging. Heel anders is het gesteld met minder tastbare objecten, zoals meetreeksen. Ze kunnen niet oud genoeg worden. De afvoerreeks van de Maas bij Borgharen is met een leeftijd van 100 jaar Het waterstandstation langs de Maas bij Borgharen.
12
H2O / 18 - 2011
één van de oudste afvoerreeksen van Europa. Reden voor een feestje! Het is immers deze meetreeks waarop we ons inzicht met betrekking tot hoog- en laagwatersituaties op de Maas grotendeels baseren.
Het meten van de afvoer Dat Rijkswaterstaat beschikt over een honderdjarige afvoerreeks bij Borgharen
betekent niet dat hier al honderd jaar lang dagelijks afvoermetingen worden verricht. Integendeel, het werkelijke aantal afvoermetingen is zeer beperkt. De afvoeren in de beschikbare reeks zijn grotendeels afgeleid uit gemeten waterstanden. In het befaamde meethuisje bij Borgharen worden dan ook geen afvoeren maar waterstanden geregistreerd. Middels een vastgestelde relatie
achtergrond waterstand
stroomsnelheid dwarsprofiel
QH-relatie
continue afvoerreeks
locatie
1911-1950
1951-1956
1956-1965
1965-1975
1975-1987
1987-2001
2001-2009
2009-heden
Visébeneden
Borgharenbeneden
Borgharenbeneden
Borgharenbeneden
Borgharendorp
Borgharendorp
Borgharendorp
Borgharendorp
km-raai
0,420
15,460
15,460
15,460
16,000
16,000
16,000
16,000
frequentie
1 x per dag
6 x per dag
6 x per dag
6 x per dag
1 x per uur
1 x per 10 min.
1 x per 10 min.
1 x per 10 min.
methode
peilschaal
peilschaal
peilschaal
peilschaal
zelf registrerende peilschaal
digitale niveaumeter
digitale niveaumeter
digitale niveaumeter
methode
drijver
drijver
Ott-molen
Ott-molen
Ott-molen
Ott-molen
ADCP
ADCP
droog
waterpas
waterpas
waterpas
theodoliet
theodoliet
theodoliet
GPS
GPS
nat
peilstok
peilstok
peilstok
staaldraad + peilstok
staaldraad + peilstok
staaldraad + peilstok
meetschip en lodingsysteem
meetschip en lodingsysteem
methode
visueel
visueel
visueel
visueel
visueel
visueel / kleinste kwadraten
kleinste kwadraten
kleinste kwadraten
QH
QH
QH
QH
QH
QH
QH + akoestische debietmeter
akoestische debietmeter + balans; QH achteraf
Historisch overzicht van meetmethodieken.
tussen de afvoer en de waterstand worden deze waterstanden omgezet in afvoeren. Uiteraard worden bij Borgharen ook af en toe ‘echte’ afvoermetingen uitgevoerd, al was het maar om de relatie periodiek vast te stellen. Een afvoermeting bestaat uit de gemiddelde stroomsnelheid, het dwarsprofiel van de rivier en de waterstand. De technische mogelijkheden rondom het meten van deze drie hebben in de afgelopen 100 jaar een enorme vlucht genomen (zie tabel). Tot 1956 werden stroomsnelheden gemeten met stok- en kettingdrijvers. Het basisprincipe van een drijver is eenvoudig: gooi hem in het water en meet hoe lang hij erover doet om een bepaald traject af te leggen. Je zou hiervoor bij wijze van spreken ook sinaasappelen kunnen gebruiken, ware het niet dat je daarmee alleen de stroomsnelheid aan het wateroppervlak meet. De stok (of ketting) geeft de drijver een verticale component. Middels een correctiefactor werd de gemiddelde stroomsnelheid in de diepte berekend. Metingen met stok- en kettingdrijvers moesten diverse malen en op verschillende afstanden van de oever herhaald worden. Tussen 1956 en 2001 werden stroomsnelheden gemeten met Ott-molens: een propeller die aangedreven wordt door het stromende water. Ott-molenmetingen waren een stuk nauwkeuriger dan drijvermetingen, omdat een vrijwel rechtlijnig verband bestaat tussen de omwentelingssnelheid van de as van de propellor en de stroomsnelheid. Om het gehele snelheidsprofiel in beeld te brengen, moesten Ott-molenmetingen op verschillende locaties en meerdere dieptes worden uitgevoerd. Metingen met drijvers of Ott-molens konden meerdere uren in beslag nemen. Omdat de
Maasafvoer nabij Borgharen sterk kan fluctueren, was het lastig om een representatieve stroomsnelheid (en dus afvoer) bij een bepaalde waterstand te bepalen. Pas met de introductie van de acoustic doppler current profiler (ADCP) in 2001 zijn veel snellere stroomsnelheidsmetingen mogelijk geworden. Voor de bepaling van het dwarsprofiel wordt onderscheid gemaakt tussen het ‘droge’ en ‘natte’ profiel van de rivier. Het droge profiel werd aanvankelijk vastgelegd met de waterpas, later maakte men gebruik van de theodoliet. Tegenwoordig wordt het dwarsprofiel met GPS bepaald. Voor het natte profiel is de langdurig gebruikte peilstok geleidelijk vervangen door lodingen op basis van geluidspulsen. Vanaf 2001 is de meting van het natte dwarsprofiel geïntegreerd in de ADCP-meting. De waterstand bij Borgharen werd aanvankelijk slechts één keer per dag bepaald door visuele aflezing van een peilschaal, de zogenaamde 8-uurwaarde. De peilschaal is in het begin van de vorige eeuw diverse malen verplaatst. Pas in 1931 werd ‘Borgharen’ een vaste meetlocatie. Ook vonden in het verleden regelmatig graafwerkzaamheden plaats, waardoor het rivierprofiel steeds wijzigde. Het gevolg hiervan is dat de waterstandreeks van Borgharen tot 1950 een slechte maat voor de afvoer is. Vanaf 1951 werd de peilschaal zes maal per dag visueel afgelezen. Om te komen tot een daggemiddelde afvoer werd visueel een gewogen gemiddelde bepaald. In 1974 werd de eerste zelfregistrerende peilschaal geïnstalleerd, waarmee de waterstanden op een grote papierrol automatisch geregistreerd werden. In 1987 werd deze peilschaal vervangen door de digitale niveaumeter. Op basis van circa 360 waarnemingen per tien minuten wordt
sindsdien een centraal 10-minutengemiddelde waterstand berekend.
De totstandkoming van de Q/h-relatie Bij Borgharen wordt gebruik gemaakt van een Q/h-relatie om gemeten waterstanden om te kunnen zetten in afvoeren. Om die relatie te kunnen vaststellen, moeten de beschikbare afvoermetingen met bijbehorende waterstanden uitgezet worden in een grafiek. Vroeger trok men visueel een lijn door de punten, tegenwoordig wordt de kleinste-kwadratenmethode toegepast. Met de Q/h-functie kan vervolgens iedere waterstand in een afvoer worden omgezet. Omdat de waterstandreeks bij Borgharen uit de eerste helft van de vorige eeuw geen goede maat voor de afvoer is, is het lastig betrouwbare Q/h-relaties voor deze periode op te stellen. Van het meetpunt Visé (België) is vanaf 1911 gelukkig wel een niet beïnvloede waterstandreeks beschikbaar. Door de beschikbare historische afvoermetingen te koppelen aan de waterstanden van Visé, is een bijzondere Q/h-relatie ontstaan met de ‘h’ van Visé en de ‘Q’ van Borgharen. Hiermee is het oudste deel van de afvoerreeks Borgharen (1911-1950) gereconstrueerd. Vanaf 1951 bestaat de Q/h-relatie uit ‘eigen’ Borgharense waterstanden. De Q/h-relatie voor Borgharen is in de afgelopen honderd jaar regelmatig aangepast als gevolg van geleidelijke en soms grote veranderingen in het dwarsprofiel. Zo is het winterbed door de aanleg van het Julianakanaal (1935) en de aanleg van kades (1995) verkleind. Daarnaast is het zomerbed door grindwinning en autonome bodemdaling aanzienlijk lager komen te liggen. Het beperkte aantal hoogwatersituaties maakt actualisatie echter lastig door gebrek aan meetgegevens, met name in het hoge afvoerbereik. Deze leemte wordt zo
H2O / 18 - 2011
13
goed mogelijk ingevuld met resultaten van hydraulische modelberekeningen. In de komende jaren liggen nog diverse wijzigingen van het dwarsprofiel in het verschiet, zoals de rivierverruiming bij Bosscherveld, Borgharen en Itteren. De komende jaren zal de Q/h-relatie bij Borgharen daardoor nog regelmatig wijzigen. Rijkswaterstaat heeft daarom in 2009 besloten het referentiepunt voor de hoogwatervoorspelling te verplaatsen van Borgharen naar meetstation St.-Pieter. Dit meetstation is voorzien van een akoestische debietmeter (ADM).
Wijzigingen in het afvoerregime In de afgelopen honderd jaar heeft de mens het afvoerregime van de Maas behoorlijk beïnvloed, met name door de aanleg van kanalen. In 1911 werd voor de voeding van het kanaal Maastricht-Luik (1850) en de Zuid-Willemsvaart (1826) zo’n 19 kubieke meter per seconde onttrokken aan de Maas bovenstrooms van Borgharen. In de jaren ‘30 kwamen daar de onttrekkingen van het Julianakanaal (1935) en het Albertkanaal (1939) nog bij. Het Albertkanaal heeft zich ontwikkeld tot de belangrijkste scheepvaartverbinding tussen Luik en Antwerpen. In Nederland verlegde de belangrijkste scheepvaartroute zich naar het Julianakanaal. Het kanaal Maastricht-Luik werd in de jaren ‘60 gedeeltelijk gedempt. Het Albertkanaal en het Julianakanaal gingen steeds meer water aan de Maas onttrekken. Samen met de Zuid-Willemsvaart bedroeg de totale onttrekking in 2009 gemiddeld ongeveer 52 kubieke meter per seconde, bijna drie keer zoveel als in 1911. Ten opzichte van de gemiddelde afvoer bij Borgharen van 225 kubieke meter per seconde is dat een substantiële afname van het beschikbare water. Tijdens de droge zomer van 1976 zijn bij de sluizen op het Julianakanaal pompen geïnstalleerd (deels gereviseerd) waarmee het waterverbruik door schutten en lekverliezen sindsdien kan worden beperkt. Op het Albertkanaal worden thans om dezelfde reden ook pompen geïnstalleerd. Ook stuwen en waterkrachtcentrales beïnvloeden het afvoerverloop van de rivier. In het gehele stroomgebied van de Maas veroorzaken ze onnatuurlijke pieken en dalen in het dagelijkse afvoerverloop. Op de langetermijngemiddelden hebben deze fluctuaties echter geen invloed.
Gebruik afvoerreeks Een lange historische afvoermeetreeks is van grote betekenis voor waterbeheerders, beleidsmakers en initiatiefnemers van riviergebonden activiteiten. Hoe langer de afvoerreeks, des te groter de statistische waarde. Kijken we alleen naar de afgelopen tien jaar, dan zullen de uitkomsten heel anders zijn dan als we de afgelopen honderd jaar onder de loep nemen (zie grafiek). Daarnaast wordt de afvoerreeks gebruikt voor het ontwikkelen van toekomstscenario’s. Is wellicht sprake van een bepaalde trend? Krijgen we gemiddeld steeds meer of
14
H2O / 18 - 2011
Afb. 1: Herhalingstijden van de daggemiddelde Maasafvoer te Monsin (nabij Luik).
steeds minder water? En hoe zit het met de kans op hoog- of laagwater? Trends in de afvoer kunnen het gevolg zijn van veranderingen in het stroomgebied, maar ook van klimaatveranderingen. Het KNMI heeft enkele jaren geleden klimaatscenario’s ontwikkeld die wijzen op hogere winterafvoeren en lagere zomerafvoeren in de toekomst. Hogere winterafvoeren leiden tot een verhoogde kans op hoogwater. Of de kans op een extreem laagwater ook groter wordt, is de vraag. Mogelijk wordt een afname van de zomerneerslag (deels) gecompenseerd door een verhoging van de basisafvoer*. Om dit te onderzoeken, is een tijdreeksanalyse van de afvoer essentieel. Zoals eerder beschreven kent de historische afvoerreeks van de Maas grote antropogene invloeden, die de statistiek danig in de war kunnen brengen. Zolang geen rekening wordt gehouden met deze invloeden, is de meetreeks niet geschikt voor statistische uitspraken en trendanalyses. Iedere onnatuurlijke verandering in het riviersysteem veroorzaakt immers een trendbreuk in de reeks. Om nu toch de gehele meetreeks te kunnen gebruiken voor statistische doeleinden, is de afvoerreeks gehomogeniseerd. Dit houdt in dat afvoeren uit het verleden vertaald zijn naar de huidige toestand van de rivier. Voor de laagwaterstatistiek zijn vooral de veranderingen in de onttrekkingen van belang. Een afvoer uit 1911 uit de honderdjarige meetreeks van Borgharen is in de gehomogeniseerde reeks met 33 kubieke meter per seconde verlaagd om rekening te houden met de onttrekking van later gerealiseerde kanalen (Albert- en Julianakanaal). Bij de hoogwaterstatistiek wordt naast verandering in de onttrekkingen ook rekening gehouden met een schatting van de werkelijke afvoertop en met de veranderingen in de rivier. Zo is de piekafvoer van 1.205 kubieke meter per seconde uit het hydrologisch jaar 1911 verhoogd met 119 kubieke meter. Op basis van de gehomogeniseerde reeks kan worden vastgesteld met
welke frequentie een bepaalde afvoer in de huidige situatie te verwachten is. Daarmee kunnen vervolgens uitspraken worden gedaan ten aanzien van bijvoorbeeld de rentabiliteit van een waterkrachtcentrale, de kans van voorkomen van een afvoerrange in het paaiseizoen van vis of de kans van voorkomen van een hoogwater.
Het vervolg De honderdste verjaardag van de afvoerreeks Borgharen mag met recht gevierd worden. Maar of de reeks lang genoeg is om ons waterbeleid voor de toekomst erop te kunnen baseren? Rijkswaterstaat streeft naar het zo lang mogelijk voortzetten van de meetreeks en is inmiddels begonnen met de registratie van de tweede eeuw afvoergetallen. Een eeuwreeks die opvallend genoeg begonnen is met een flink hoogwater (afgelopen januari), op de voet gevolgd door een ongewoon (voor de tijd van het jaar) lange periode met lage afvoeren. Is dit een signaal dat daadwerkelijk meer hoogwaters in het verschiet liggen en dat onze zomers steeds meer gekenmerkt zullen worden door lagere afvoeren? Onze achterkleinkinderen zullen het weten, als zij over honderd jaar hun statistische analyses uitvoeren. En wellicht dat ook zij er dan een artikel over zullen schrijven in H2O. Mirjam van Roode (Rijkswaterstaat Limburg) Rolf van der Veen (Rura Arnhem) NOTEN * De Wit M. (2008). Van regen tot Maas. Veen Magazines.
recensie ‘Nutrient Removal’ is een nuttig handboek De Water Environment Federation (WEF) is de Noord-Amerikaanse tegenhanger van de IWA. Deze organisatie heeft recent een nieuw handboek uitgebracht dat fundamentele wetenschappelijke informatie over nutriëntenverwijdering koppelt aan de praktijk. Dit blijkt een nuttige combinatie. Het handboek ‘Nutrient Removal, nr. 34’ bevat informatie uit een vorige WEF-uitgave uit 1998, aangevuld met diverse bijdragen van specialistische WEF-conferenties, wetenschappers en adviseurs uit met name de Verenigde Staten.
H
et boek moet meer inzicht genereren in de wetenschappelijke basis voor de chemische en vooral biologische verwijdering van stikstof en fosfaat uit afvalwater en deze kennis toepasbaar maken voor de praktijk. Het belangrijkste gebruik is het begrijpen van de theorie achter de nutriëntenverwijdering, zodat de technologieën effectiever toe te passen zijn in ontwerpen en de bedrijfsvoering. Ten opzichte van Europa wordt in de Verenigde Staten anders omgegaan met nutriëntenverwijdering uit afvalwater. Handel in emissierechten voor met name stikstof en sporadisch fosfaat zijn aan de orde van de dag. Zeker in de gevoelige wateren van de Chesapeake Bay (in de staten Maryland, Pennsylvania, Virginia en Washington) en de Long Island Sound (New York en Connecticut), maar ook de ‘grote meren’ (Superior, Michigan, Huron, Erie en Ontario) en de Mississippi-delta. De staten kennen een nogal verschillende regelgeving, alhoewel de Environmental Protection Agency (EPA) algemene eisen oplegt. Wel is het zo dat - afhankelijk van het ontvangende oppervlaktewater - de diverse afvalwaterzuiveringsinstallaties aangepaste maatregelen moeten nemen. Dat gaat niet altijd zover als in de Europese Unie en zeker niet zoals in Nederland. De regelgeving (Clean Water Act) en de achtergronden van de emissiehandel in nutriënten worden in het handboek nader toegelicht. Dit kan ook wel eens voor de Europese regelgeving een interessante basisgedachte zijn! Het nieuwe handboek biedt voor de wetenschappelijke beschrijving van nutriëntenverwijderingsprocessen nieuwe oplossingen. De lezer kan de mogelijkheden, risico’s en voordelen van die oplossingen onderling beoordelen. Daarvoor hanteert de WEF een duidelijke ‘kookboekbenadering’: elk procesonderdeel kan als een recept gelezen worden en individuele procesparameters kunnen in de overzichtelijke index getraceerd en aan een ‘procesrecept’ gekoppeld worden. Dit geeft de gebruiker van het handboek houvast bij het zoeken naar de beste oplossing voor zijn eigen probleem. De hoofdauteur, Johnson,
Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift elke maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Arne Verliefde, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
adviseert dan ook de algemene kennis in het handboek te gebruiken als basis voor het opzetten van zuiveringsinstallaties en vanuit operationele optimalisaties de beste instellingen te zoeken, zodat elke rwzi zijn eigen methode en afstemming heeft afhankelijk van de noodzakelijke maatregelen en eisen. Een goede basis voor de fundamentele processen is daarbij van belang, iets wat dit handboek nastreeft en toegankelijk probeert te maken. Zo efficiënt mogelijk omgaan met de beschikbare biologische processen in combinatie met fysisch-chemische processen is de drijfveer om tot ultra lage concentraties aan nutriënten in het rwzi-effluent te komen. Dit wordt zo duurzaam (laag energieverbruik en laag chemicaliëngebruik) en doelmatig (kosteneffectief ) mogelijk toegepast, is het devies van het handboek. Ten opzichte van de eerdere versie van ‘Nutrient Removal’ van eind vorige eeuw zijn met name het hoofdstuk over deelstroomprocessen voor nutriëntenverwijdering en het hoofdstuk over modellering van stikstof- en biologische fosfaatverwijdering nieuw. Tevens is het hoofdstuk over regelgeving en beleid (in de VS) volledig geactualiseerd. De basis voor de hoofdstukken bestaat geheel uit publicaties die zijn beoordeeld door gerenommeerde Amerikaanse wetenschappers én ingenieurs, die met beide voeten in de praktijk staan. Daarmee worden de wetenschappelijke principes op een toegankelijke en begrijpelijke manier voor adviserende ingenieurs en bedrijfsvoerders gepresenteerd, zodat deze direct in de praktijk toepasbaar zijn. De auteurs beschrijven een individueel verwijderingsproces ook in zijn context binnen het overkoepelende zuiveringsproces (vooral het actiefslibproces). Optimalisatiemogelijkheden om processen aan elkaar te koppelen worden toegelicht met daarbij een duidelijke beschrijving van de onderlinge voorwaarden en afhankelijkheden. Hiermee kan de adviseur een breed spectrum van optimalisatiemogelijkheden verkennen en de juiste combinatie voor het betreffende praktijkprobleem vinden. Het hoofdstuk ‘Troubleshooting for Full-Scale Nutrient Removal Facilities’ is hiervoor heel interessant en toepasbaar.
of beluchter is nu het beste om een bepaald knelpunt op te lossen in het actiefslibproces; hoe richt ik een Anammox-proces in de praktijk in? Dit zijn onderwerpen die niet aan bod komen en waarvoor de lezer toch weer een externe adviseur moet raadplegen of binnen de eigen organisatie op zoek moet naar invulling van de vragen. Ook is er alleen aandacht voor de verwijdering van nutriënten uit afvalwater. Opties voor het terugwinnen van voedingsstoffen uit afvalwater, dat momenteel in Nederland en Europa vooral voor fosfaat hoog op de agenda staat, worden in dit boek niet benoemd. Zelfs de gedachte om nutriënten uit afvalwater her te gebruiken, wordt nergens aangehaald. Blijkbaar is dit onderwerp in de VS (nog) niet aan de orde. Al met al is ‘Manual of Practice on Nutrient Removal’ een heel nuttig handboek voor wetenschappers en ingenieurs die nutriëntenverwijdering in de vingers willen krijgen. Het is daarbij wel een aandachtspunt dat de regelgeving en de toepassingen sterk gebaseerd zijn op de situatie in de Verenigde Staten, die zeker voor technologische keuzes en toepassingen niet overal gelijk is aan de praktijk in Nederland. Daardoor blijft dit handboek een werk voor de liefhebber en voor diegenen die de achtergronden van nutriëntenverwijdering tot in detail tot zich willen nemen. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos)
Wat enigszins mist in het boek is de vertaling van technologische processen naar daadwerkelijke technische oplossingen, ofwel de vertaling van technologische aspecten naar werktuigbouwkundige oplossingen in de vorm van installaties. Welk type voorstuwer
‘Nutrient Removal, Nr. 34’ (ISBN 978-0-07173709-8) is een uitgave van WEF Press en kost 130 Amerikaanse dollar. Te bestellen via www.portlandpress.com.
H2O / 18 - 2011
15
waternetwerken WATERCOLUMN
De kracht van herhalingen
D
e zomervakantie is weer achter de rug. Terwijl ik met het gezin van bergen en zon genoot, lagen honderden klussen te smachten om afgerond te worden. Intussen hebben we die klussen alweer ter hand genomen en zijn de kinderen weer naar school. Dit jaarlijks terugkerend fenomeen doet me denken aan een BBC-documentaire die ik laatst zag over de Mandelbrot-fractals: een verzameling patronen en structuren die ontstaan volgens een simpele wiskundige formule. Structuren waarmee de inmiddels overleden wiskundige Benoît Mandelbrot (1924-2010) terugkerende patronen in economie, vloeistofdynamica en natuurlijke processen verklaarde. Denk maar aan de steeds terugkerende fluctuatie in bijvoorbeeld aandelenkoersen, bezuinigingen en de wetmatigheden in de vertakkingen in onze longen en in rivierdelta’s. Zijn simpele wiskundige formule bevat twee cruciale elementen: iteratie en positieve feedback. Dat brengt mij bij de derde dinsdag in september. Ook dit is een jaarlijks terugkerend fenomeen, waar ook de watersector een visie op moet hebben. Dit jaar geeft Prinsjesdag ons vooral aanleiding om ons te focussen op schaarste, afval als grondstof en kijken van buiten naar binnen. En aandacht te schenken aan samenwerking en van elkaar leren in Europees verband. Om de samenwerking in de watersector te bezien in het licht van Mandelbrots theorie, is de kijkrichting van belang. Samenwerkingsclusters en -verbanden worden steeds kleiner wanneer we in de watersector duiken. Draai je de kijkrichting om, dan ontstaat een rijk geschakeerde sectoroverstijgend patroon. Het is daarom goed om nu de blik naar buiten te richten, om met behoud van het goede en voorzien van feedback de problemen van schaarste te bekijken in een groot samenwerkingsverband. Om zo samen oplossingen te vinden voor de problemen van morgen. Zoals dat met andere woorden in andere tijden ook al gebeurde. Ik nodig u uit gebruik te maken van de kracht van herhalingen. Carleen Mesters
16
H2O / 18 - 2011
“We praten onder elkaar in kleuren” Het is nieuw, het is avontuurlijk, en het wordt door de gehele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig traineeprogramma voor net afgestudeerde hbo’ers en wo’ers. We nemen een kijkje bij de deelnemers aan dit traject, waarbij trainee en werkgever een attribuut meenemen dat volgens hen symbool staat voor het traineeship. Aflevering 8: Hoogheemraadschap van Rijnland. De trainee: Kris Spierings (29), junior procesleider bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: Rubik’s kubus. “Na een aantal jaren als journalist te hebben gewerkt, kreeg ik steeds meer de behoefte om zélf iets neer te zetten in plaats van alleen op te schrijven wat andere mensen vinden en wisten. Omdat ik uit ideologisch oogpunt ook graag iets wilde leren waarmee ik wat zou kunnen betekenen voor anderen, ben ik de master Environment & Resource Management gaan doen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.” “Het traineeship geeft me de mogelijkheid mijn kennis van de watersector flink uit te breiden en mijzelf verder te ontwikkelen. Als junior procesleider werk ik momenteel aan drie projecten. Het project dat ik met Jasper doe, betreft het vormgeven aan een vernieuwde samenwerking in de afvalwaterketen tussen het waterschap en 30 gemeenten in onze regio. Verder hou ik me bezig met assetmanagement en ben ik coördinator van onze deelname aan de Wilde Waterweek in november. Je krijgt hier al snel de mogelijkheid van alles op te pakken.” “De trainingen binnen het traineeship zijn behoorlijk intensief. Twaalf vrijdagen achter elkaar zijn we met ‘zelfmanagement’ bezig geweest. De gesprekken gingen al snel heel diep. Daardoor heb ik mijn medetrainees in korte tijd goed leren kennen. Zelf heb ik vooral geleerd dat ik soms even moet wachten voordat ik mijn mond open doe. Eerst begrijpen, dan begrepen worden. Het werken met het personal colour-model, waarin je persoonlijkheid aan de hand van een kleurenschema in kaart wordt gebracht, werkt heel verhelderend. We praten onderling ook al in kleuren: ‘Jeetje, dat was echt heel erg blauw wat je net zei’. ” “Deze kubus staat voor mij om meerdere redenen symbool voor het traineeship. In de eerste plaats omdat ik erg van spelletjes hou en werk voor mij ook vooral leuk moet zijn. Daarnaast bestaat het traineeship, evenals de kubus, uit allerlei elementen: werk, projecten, trainingen en nieuwe mensen. Alles bij elkaar een mooi geheel.” De werkgever: Jasper Tamboer, projectmanager bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: frisbee. “Bij het formeren van een projectgroep voor de samenwerking binnen de afvalwaterketen met de gemeenten, merkte ik dat ik capaciteit tekort kwam. Ik had al positieve geluiden gehoord over de andere watertrainees die bij Rijnland aan het werk zijn. Toen mijn afdelingshoofd voorstelde om onder meer voor dit project ook een trainee aan te nemen, was ik daarom direct enthousiast. Trainees zijn breed geïnteresseerd en gemotiveerd om van alles aan te pakken. Dat is positief voor een project als dit, dat ineens bestuurlijk urgent werd. In haar rol als junior project- en procesleider houdt Kris de vaart er in en zorgt ze ervoor dat ik me op de hoofdlijnen kan concentreren. We denken samen veel na over het project en hoe bepaalde zaken aan te pakken.” “Zelf merk ik dat ik het leuk vind om iemand te begeleiden in dit vak. Toen ik een jaar of zeven geleden zelf bij Rijnland begon, heb ik ook veel begeleiding gekregen. Ik vind het zinvol om het vuurtje binnen de organisatie door te geven.” “Het traineeship sluit erg aan bij de filosofie van onze organisatie wat betreft persoonlijke ontwikkeling. Daaraan wordt veel aandacht geschonken. Ook wij werken met het personal colour-model. We bespreken hoe de zelfanalyses die Kris tijdens de trainingen maakt, ingezet kunnen worden in het project.” “Een mooi moment tot dusverre vond ik het moment dat we aanliepen tegen iemand binnen het team met wie de samenwerking wat stroef verliep. We hebben dit toen met zijn drieën opgelost. Ik vond het knap hoe Kris hiermee omging. Ze benoemde welk effect bepaald gedrag op haar had - zonder de ander te beschuldigen.” “De frisse wind, de dynamiek en de flexibiliteit die een trainee kenmerken, vind ik ook terug in een frisbee. Voor frisbeeën moet je ontwikkelingsbereid zijn. En je leert het kunstje spelenderwijs. Ook in de samenwerking met de gemeenten ontstaat een nieuw speelveld, waarbij je regelmatig flexibel moet meebewegen om uiteindelijk een gezamenlijk doel te bereiken.”
waternetwerken International Water Week: WATERCOLUMN “Je merkt dat steeds meer organisaties aanhaken”ver.nieuws_column kop De eerste editie van de International Water Week eind oktober in Amsterdam heeft als thema ‘Integrated Solutions’: het wil geïntegreerde oplossingen bieden door vanuit een holistische visie waterproblemen te benaderen. Het zesdaagse evenement wordt een platform voor de volledige waterbranche, waarin ook Aquatech en Aquaterra (conferentie over water en kusten) zijn opgenomen. Het Koninklijk Waternetwerk Nederland is al sinds jaar en dag betrokken bij deze tweejaarlijkse beurzen, waar gemiddeld zo’n 20.000 bezoekers op afkomen. Tot nu toe concentreerde Waternetwerk zich op het organiseren van de fitterswedstrijden, maar dit jaar zal KNW zich voor het eerst actief inzetten voor een uitgebreid kennis- en ervaringsprogramma.
Belangrijk is dat jongeren worden aangesproken, zegt Bekkenutte, “want we zijn een club die zeker aanwas van een jongere generatie nodig heeft. Ik ben daar hoopvol over, want er is veel belangstelling voor het jongerenprogramma. We hebben een speciale IWW-ambassadeur voor het YWP-programma: Dirk Janssen, Nederlands jongerenvertegenwoordiger naar de Verenigde Naties. Tijdens de IWW zal hij de verkiezing van de nieuwe ambassadeur voorzitten. We hebben al reacties van mensen uit zes landen die ambassadeur voor de jongeren in de Nederlandse watersector willen worden. Dus ook mensen van buiten Nederland zijn hier enthousiast over. Dat is hoopgevend.”
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Steentje bijdragen “Water staat steeds hoger op de maatschappelijke agenda: water is één van de negen focusgebieden van onze overheid”, zegt Monique Bekkenutte, directeur van KNW. “Wij hebben de ambitie om binnen Nederland de verbindende schakel te zijn voor de branche, maar die positie kun je niet los zien van internationale ontwikkelingen. We moeten binnen én buiten de sector meer samen gaan werken, want water stopt niet bij de grens en we hebben vanwege de klimaatverandering vaker met weersextremen te maken. Internationaal samenwerken is nodig met het oog op Europa, de snelle technologische ontwikkelingen en internationale innovatienetwerken. Zo wordt het internationale belang van Nederland zichtbaar doordat veel van onze waterprofessionals in het buitenland werkzaam zijn: we weten van veel KNW-leden die meewerken in internationale projecten, zoals waterbeheer in grensstreken, beleidsbeïnvloeding in Brussel, de export van kennis en bijdragen in multinationale advies- en ingenieursbureaus. Het is dus voor ons van belang om niet alleen nationaal maar ook internationaal actief bij te dragen aan de uitwisseling van kennis en ervaring. Aquatech en Aquaterra bieden ons de mogelijkheid om aan te haken en op die manier ons kennispotentieel beter te verspreiden.”
Hoopgevend KNW heeft de handen ineengeslagen met partners en betrokkenen om meerwaarde te creëren voor het evenement, zegt Bekkenutte. “We zijn ambitieus in de activiteiten die we op het programma hebben staan. Maar het is nieuw en dus ook een leerproces. Ook met de betrokken partijen is het nog een beetje zoeken om alles op een goede manier voor elkaar te krijgen. We verzorgen vijf congressen over actuele, relevante waterthema’s, met daarnaast een uitgebreid jongerenprogramma. Het programma draait niet alleen om congresbezoek, het bevat ook diverse excursies. We zorgen ervoor dat mensen elke dag op pad kunnen om ook in de praktijk kennis en ervaring op te doen.”
Wat betekent dit voor het imago van KNW? “We willen een goed werkend netwerk vormen van relevante kennis en kennissen. Dat doen we door middel van activiteiten, waarbij kennis en ervaring wordt uitgewisseld. We laten zien dat we op het gebied van relevante, actuele thema’s een aardig steentje bijdragen, dat we én ambitieus zijn én dingen voor elkaar weten te krijgen. Door samenwerking met relevante partijen kunnen we nationaal én international Nederland beter op de kaart zetten. En dat past heel goed bij het doel van KNW om te komen tot kennisuitwisseling en vooraan te staan bij ontwikkelingen en innovaties.” Verwachten jullie hier meer leden uit te halen? “De beurzen en congressen versterken elkaar en dat biedt KNW de gelegenheid om te laten zien waar het voor staat. Natuurlijk hoop je dat als onze congressen tijdens de IWW succesvol zijn, het aantrekkelijker wordt om je bij KNW aan te sluiten. Naarmate je netwerk groter en sterker is, kun je meer voor de branche betekenen.”
Monique Bekkenutte
zo actieve bijdrage levert aan een spraakmakend internationaal evenement. Wat ons betreft is dit het begin van een traditie.” Alle informatie over de International Water Week is te vinden op www.internationalwaterweek.com. De inhoud van alle KNW-congressen wordt digitaal vastgelegd; congresbezoekers krijgen die data mee naar huis.
Aanzwengelend effect “We proberen het aantal deelnemers te verhogen, maar ook de kwaliteit van de deelnemers én de inhoudelijke kwaliteit van de IWW. We mikken op ten minste honderd deelnemers per congres. Het zou mooi zijn als we meer bezoekers binnenhalen dan in voorgaande jaren. Maar ook nu al hebben we indicaties dat het een succes wordt. Weet je dat er voor de Young Scientists workshop 160 inschrijvingen voor bijdragen zijn binnengekomen?” “Andere initiatieven haken nu ook aan. Zo zal in de IWW-week het tweede Deltacongres plaatsvinden. En er komt een aantal EU-commissies naar Amsterdam. Het aanzwengelende effect van de congressen is dus evident: als je aanhaakt bij bestaande evenementen en je creëert daarmee meerwaarde, dan is dat voor anderen ook weer aantrekkelijk om erop in te springen. En dan laat je je als Nederland goed zien. We mogen er best trots op zijn dat KNW een
Programma KNW verzorgt de volgende conferenties en evenementen tijdens de International Water Week: een jongerenprogramma, de fitterijwedstrijden, de congressen: ‘ Water related transition of sustainable energy (31 oktober en 1 november), ‘ Watercities in transition’ (1 en 2 november), ‘ Water & innovation: water technology (3 en 4 november), ‘ Water Operator Partnerships (3 en 4 november), i internationale conferentie over benchmarking (3 en 4 november).
H2O / 18 - 2011
17
waternetwerken WATERCOLUMN Water gaat
digitale weg op ver.nieuws_column Informatietechnologie (IT) wordt steeds kop een doelmatige belangrijker voor de watersector. Meer dan ooit ligt de nadruk op doelmatigheid, er.nieuws_column plat initiaal bezuinigingen en slimme investeringen. Actuele, nauwkeurige informatie is van groot belang en meten, modellen en informatiesystemen vormen daarbij ver.nieuws_column plat essentiële hulpmiddelen. Dit thema staat dan ook centraal op het najaarscongres ver.nieuws_column auteur ‘Water wordt digitaal!’, dat op 24 november plaatsvindt in Burgers’ Zoo in Arnhem. Volgens Fons Nelen, directeur van Nelen & Schuurmans, bestuurslid van KNW en lid van het organisatiecomité van het najaarscongres, zal informatietechnologie onmisbaar zijn voor de watersector van de toekomst.
V
De houding ten opzichte van meten is de afgelopen 10 tot 15 jaar veranderd, aldus Nelen. “Destijds werd meten gezien als duur en complex en werd er vooral vanuit theoretische modellen gedacht. Nu willen we alles zo precies en nauwkeurig mogelijk weten, zodat we in deze tijden van bezuinigingen en economische crisis doelmatiger kunnen werken en slimmer kunnen investeren. Technisch gezien is al veel mogelijk en zijn er allerlei ontwikkelingen gaande. Het is nu van belang dat we die gaan toepassen in de watersector.” Samenwerken vormt daarbij een belangrijk punt. “Deze ontwikkelingen gelden voor de gehele watersector; iedereen krijgt er in meer of mindere mate mee te maken. Dat geldt zowel voor de bestuurders en managers die betrouwbare informatie nodig hebben voor het nemen van juiste beslissingen als voor medewerkers die actuele gegevens uit het veld nodig hebben. Om daadwerkelijk tot
waterketen te komen, moeten we meer informatie uitwisselen. Het is onmogelijk juiste beslissingen te nemen als je niet weet wat jouw besluiten voor invloed hebben op het ontvangende systeem. We moeten over grenzen heen kijken en de samenwerking actief opzoeken, niet alleen in de watersector maar ook daarbuiten.” Het is dan ook niet toevallig dat tijdens het congres aandacht geschonken wordt aan ontwikkelingen in andere sectoren. “De belangrijkste spreker is Edwin Adriaanse van TomTom. Iedereen is inmiddels gewend aan Fons Nelen zo’n kastje in de auto, aan actuele en snelle informatie die altijd en overal beschikbaar is. Deze vanzelfsprekendheid zouden we ook in de watersector moeten nastreven. Waarom hebben wij dat nog niet? De techniek is beschikbaar. In de watersector hebben we soms de neiging wat behoudend te zijn bij het nemen van beslissingen, maar dat werkt niet meer. Kijken naar wat andere sectoren doen kan erg
Risico-aansprakelijkheid voor opstallen in waterrecht Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de dijkverschuiving in Wilnis houdt KNW op donderdag 29 september samen met het Instituut voor Bouwrecht de studiemiddag ‘Risico-aansprakelijkheid voor opstallen in het waterrecht’. Op 17 december 2010 besliste de Hoge Raad dat een veendijk een opstal is en dat op de bezitter van een dijk een risico-aansprakelijkheid rust indien de dijk vanwege een gebrek schade veroorzaakt. Dit was het geval bij een veendijk in Wilnis die na een periode van langdurige droogte in de nacht van 25 op 26 augustus 2003 verschoof, waarna 230.000 kubieke meter water een woonwijk instroomde. Het arrest roept vele vragen op en kan grote consequenties hebben voor het waterveiligheidsbeleid in Nederland. Op deze middag worden door deskundige sprekers niet alleen de juridische vragen behandeld maar wordt ook inzicht gegeven in de mogelijke technische, beleidsmatige en bestuurlijke consequenties van het arrest. Het programma begint om 13.00 uur met de opening door dagvoorzitter Marleen van Rijswick. De heer Kok spreekt om 13.40 uur over het verweer dat werd gevoerd in de zaak Wilnis. Er wordt inzicht gegeven in innovatieve ontwikkelingen als klimaatdijken, waarna Martijn Scheltema zich over de casus Wilnis afvraagt wat er nu precies aan de hand was. Na de pauze spreekt Bruno van Ravels over risico-aansprakelijkheid voor opstallen als dijken, riolering, bodemenergiesystemen, etc. en de vergelijking met de risico-aansprakelijkheid voor wegen, kabels en leidingen. Tot slot vertelt Sybe Schaap over de beleidsmatige en bestuurlijke consequenties van het arrest. Hierbij wordt aandacht besteed aan de gevolgen voor de waterbeheerders en wordt ingegaan op de vraag of het arrest een rem zet op nieuwe ontwikkelingen als klimaatdijken en de ontwikkeling van monitoringssystemen. De middag eindigt rond 16.45 uur. Locatie: Raadzaal Universiteit Utrecht.
18
H2O / 18 - 2011
verfrissend zijn en kan ons helpen om verder te komen. Alles wat we met water doen zal steeds meer via de digitale weg tot ons komen. Hoog tijd dus om daarop in te springen.”
De kwaliteit van oppervlaktewater in de bestaande stad Op 29 september verzorgt KNW een bijeenkomst over de kwaliteit van het oppervlaktewater in de bestaande stad. In Nederland vindt momenteel in meer wijken herstructurering plaats dan dat nieuwe wijken ontwikkeld worden. Dat biedt de mogelijkheid om eventuele problemen in het bestaande watersysteem aan te pakken. De bijeenkomst is onder meer bedoeld om de dialoog tussen gemeentelijke stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, groenbeheerders, etc. en de hydrologen van het waterschap een impuls te geven. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de beleving van de burger. Geïnteresseerden worden om 13.00 uur verwacht in het Waterschapshuis aan het Stationsplein 89 in Amersfoort. Daar heeft Jeroen Langeveld (TU Delft) het openingswoord, waana Erwin Rebergen (gemeente Utrecht) zal praten over de wijkwaterplannen van Utrecht en Martine Beuken (gemeente Den Bosch) over het Waterstructuurplan van Den Bosch. Na de pauze volgen parallelsessies over kwaliteitsbeelden voor stedelijk water, vissen in de stad, het project Kallisto en waterkwaliteitsindicatoren. Om 16.30 uur is het tijd voor de borrel.
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop Tien jaar opleiding HTAZ De opleiding Hogere Techniek Afvalwaterzuivering (HTAZ) van Stichting Wateropleidingen bestaat tien jaar. Het is één van haar parels. Destijds vanaf een leeg vel papier helemaal cumulatief opgebouwd, is HTAZ uitgegroeid tot een volwaardige en toonaangevende opleiding waarmee al bijna 300 afvalwateren procestechnologen hun voordeel hebben kunnen doen.
beheer, systeemkeuze, programma van eisen, hoe te dimensioneren, etc. aan de orde komen. TAZ en UTAZ zijn gericht op het zuiveringsproces; bij HTAZ moet het zuiveringsproces al bekend of snel eigen te maken zijn. De opleidingen kenmerken zich doordat alle aspecten van optimalisatie en procesmanagement aan bod komen. “In oktober gaan we HTAZ als pilot opzetten. Het leerproces dat we al kennen, gaan we koppelen aan allerlei mogelijkheden die de informatie- en communicatietechnologie ons biedt. Met deze digitale wateropleidingen kunnen we nog beter inspelen op toekomstige ontwikkelingen.” Maenhout wijst er nadrukkelijk op dat deze nieuwe manier het leren makkelijker en aantrekkelijker maakt voor de deelnemers. De interactie tussen cursisten en docenten blijft hoog in het vaandel staan. “De uitwisseling van ervaring en expertise tussen beide partijen vormt wat ons betreft nog steeds de onmisbare kern die onze opleidingen karakteriseert.”
Agnes Maenhout
“Het was een goede zet toen wij tien jaar geleden de noodzaak van een dergelijke opleiding inzagen”, constateert directeur Wateropleidingen Agnes Maenhout. “We beschikten toen alleen over de afvalwateropleidingen TAZ op vmbo+- en UTAZ op mbo+-niveau. De ontwikkelingen binnen de afvalwaterzuiveringswereld hebben sindsdien een grote vlucht genomen en daar paste een hbo+-opleiding goed bij. Omdat onze docenten, van wie een aantal al bij de opbouw van de opleiding was betrokken, direct vanuit de praktijk hun kennis op de cursisten overbrengen, zijn we voortdurend in staat geweest alle nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks in deze opleiding mee te nemen.” Het totale opleidingspakket (TAZ, UTAZ, HTAZ) geldt volgens Maenhout als ‘de ruggengraat’ voor de hele afvalwaterzuiveringsbranche. De opleidingen zijn inmiddels zover doorontwikkeld en geactualiseerd dat alle aspecten op het gebied van ontwerp,
Jan Willem Mulder, jarenlang bij diverse waterschappen werkzaam geweest en van begin af aan bij de opleiding betrokken, doceert op het gebied van systeemkeuze en ontwerp van afvalwaterzuiveringsinstallaties. Volgens hem kunnen de cursisten kennis nemen van de hele cyclus rond het zuiveringsproces. “De opleiding geeft niet alleen verdieping maar vooral ook verbreding.” Volgens Mulder is het de laatste jaren vooral de veranderende regelgeving geweest die de inhoud van het vak en daarmee ook het lesmateriaal beïnvloedde. “Neem bijvoorbeeld de strengere effluenteisen uit de Kaderrichtlijn Water. Maar ook het streven naar zo laag mogelijke bedrijfskosten, minimalisatie van het energieverbruik en een zo hoog mogelijk zuiveringsrendement maken dat het lesmateriaal steeds weer aan de nieuwste ontwikkelingen is aangepast.” Ook de praktijkkennis die Mulder over waterzuivering en het produceren van water voor industriële processen opdoet bij Evides Industriewater, kan hij goed gebruiken voor de opleiding en alle nieuwe ontwikkelingen die op de watersector afkomen. Mulder benadrukt dat HTAZ zeker geen kennismakingsopleiding is, maar op hbo+-niveau wordt gegeven. “Het lijkt er soms op dat er wat te gemakkelijk over wordt gedacht. Enige affiniteit met het vakgebied is noodzakelijk. Er wordt veel analytisch vermogen of vaardigheid verlangd en veel zelfstudie.”
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Kees Bodegom
bij de afvalwaterzuivering in Nederland komt kijken. Een heel integraal opgezette training die mij nu in staat stelt met elke discipline en mensen die hier al 30 jaar werken, te kunnen communiceren. Wat mij vooral opviel was dat mijn mede-cursisten stuk voor stuk zeer gemotiveerd waren en de docenten, zeker op technisch vlak, zeer goed op de hoogte waren van alle ontwikkelingen binnen de branche tot op de dag van vandaag.” “Wat ik mis in de opleiding is het aspect van leidinggeven in een veranderende wereld die ook binnen de afvalwaterzuivering zijn intrede heeft gedaan. Ik doel daarbij op de overgang naar procesgerichte organisaties. Dat vergt een heel andere manier van denken. Daar zou binnen de opleiding zeker ruimte voor moeten worden vrijgemaakt.” Bodegom blijkt zelf ook zeer gemotiveerd en enthousiast te zijn zowel wat zijn vakgebied betreft als zijn betrokkenheid bij de opzet van HTAZ. De suggesties die hij heeft gedaan om de opleiding nog verder te perfectioneren, hebben er inmiddels toe geleid dat hij gevraagd is toe te treden tot de commissie die de inhoud van de HTAZ-opleiding bewaakt. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met opleidingscoördinator Petra Barte: 06 20 30 20 78.
Kees Bodegom, sinds 1,5 jaar teamleider afvalwaterzuivering bij het Hoogheemraadschap van Rijnland en daarvoor 15 jaar werkzaam bij Akzo Nobel, heeft als ‘zij-instromer’ de HTAZ onlangs met succes afgerond. “Deze opleiding heeft mij een compleet beeld gegeven van wat er allemaal
H2O / 18 - 2011
19
waternetwerken Waterpeil
WATERCOLUMN
In elke editie van H O bekijkt kop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit een 2
eigen er.nieuws_column invalshoek. In dezeplat column meten we initiaal afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen.
V
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Verandering vraagt politiek leiderschap
“D
e technische oplossingen voor waterproblemen zijn er”, zei prins Willem-Alexander tijdens Wereld Water Dag in Kaapstad. Dat is dus het probleem niet. Om waterproblemen écht op te lossen, is politiek leiderschap nodig. “En dat ontbreekt nu net”, is wat UN Habitat’s directeur Joan Clos ook tijdens de Stockholm World Water Week eind augustus bleef vaststellen. Wat is er nodig om politiek leiderschap in de watersector op gang te helpen?
De huidige aanpak faalt omdat er een tekort aan actie is, de oplossingen niet blijken te kloppen of niet worden gedragen door de lokale bevolking, en de mondiale bevolkingsgroei de verbeteringen tenietdoet. Aan de mondiale bevolkingsgroei kan de watersector niets doen, aan het tekort aan actie en het overschot aan niet-werkende actie wél. In Stockholm zag ik een stand van een Indische man met foto’s van meisjes die hun bekers vullen met water dat lekt uit waterpijpen en rijen mensen met een jerrycan bij de pomp. Met de foto’s wilde de Indiër mensen herinneren waar ons werk echt om zou moeten draaien: om de kinderen en gemeenschappen waar armoede heerst en waterproblemen de ontwikkeling beperken. “These technical people should know what it is really about.” Tijdens internationale conferenties worden met name wetenschappelijke en technische oplossingen aangedragen, nauwelijks politieke. maar vraagt een werkende oplossing juist niet steun van belanghebbenden en gepassioneerde leiders? De werkelijkheid is anders. “We zitten met politici opgescheept die zich weinig bewust zijn van waterproblemen” zei een lokale politicus in Mali. Politici doordringen van het belang van water helpt, zei hij. Op conferenties misschien door meer ontmoetingen met aandeelhouders. En misschien.. dat meer vakmensen uit de watersector gepassioneerde politici gaan worden? Dirk Janssen (VN-jongerenvertegenwoordiger en parttime adviseur bij de Unie van Waterschappen). Ging namens KNW naar Stockholm World Water Week.
20
H2O / 18 - 2011
Wat kunnen we van de gas- en elektriciteitsector leren over assetmanagement? Op donderdag 6 oktober verzorgt de themagroep Assetmanagement een Onder Weg Naar Huis-bijeenkomst over ervaringen met assetmanagement in de water-, gas- en elektriciteitssector. Behalve kennisuitwisseling vormt ook netwerken met mensen uit de gas- en elektriciteitsector een belangrijk doel. Binnen de watersector wordt de laatste jaren regelmatig hardop nagedacht over toepassing en verbetering van assetmanagement. De gas- en elektriciteitsector is daar al langer mee bezig. Het ligt voor de hand om te willen leren van de kennis en ervaringen die daar zijn opgedaan. “Het is voor de watersector van belang om over de eigen sector heen te kijken om leerzame ervaringen op te doen”, zegt Erik van den Brink, die vanuit de themagroep betrokken is bij de organisatie van de middag. In het dagelijks leven werkt hij bij Kiwa Gas Technology, waar hij dagelijks contacten heeft met mensen uit de gas- en elektriciteitswereld. “De lijn was snel gelegd om een dergelijke bijeenkomst te organiseren. De themagroep Assetmanagement ziet zichzelf voornamelijk als een kennisuitwisselingsplatform met open oog voor wat buiten de watersector gebeurt.” Op de bijeenkomst vertellen twee net-beheerders (Cogas en DELTA) over de ervaringen die zij hebben met assetmanagement. “De bijeenkomst is met name Erik van den Brink
bedoeld voor mensen die beheer en onderhoud van bedrijfsmiddelen in hun takenpakket hebben en die betrokken zijn bij assetmanagement. Het gaat dan niet alleen om ondergrondse infrastructuur zoals leidingen en kabels, maar ook ook om installaties en infrastructuren die door bijvoorbeeld waterschappen worden beheerd. De bijeenkomst is voor iedereen interessant die met afwegingen over bedrijfsmiddelen in de gehele waterketen te maken heeft of krijgt. Bijvoorbeeld afwegingen als: wat als ik niks doe, onderhoud uitstel of meer samenwerk met een partner en activiteiten uitbesteed?”
Rondleiding Voorafgaand aan de bijeenkomst biedt Kiwa de gelegenheid om deel te nemen aan een rondleiding door twee onderzoekslaboratoria waar leidingmaterialen worden beproefd. Na de presentaties is vanzelfsprekend gelegenheid voor discussie, maar ook om te netwerken. Erik van den Brink: “Dat netwerken vinden wij belangrijk om assetmanagement binnen de watersector vooruit te helpen. Het is niet alleen van belang voor bestaande en nieuwe contacten, maar vooral ook om contacten te leggen buiten de eigen sector. Daarom zorgen we er ook voor dat er voldoende betrokkenen uit de gas- en elektriciteitsector aanwezig zijn.” De bijeenkomst vindt plaats bij Kiwa in Apeldoorn; aanmelding is mogelijk via de website van KNW.
waternetwerken “Water als drager voor samenwerking” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Frank van der Heijden (56), hoofd adviesgroep Stedelijk Water bij Arcadis.
Agenda WATERCOLUMN Op ver.nieuws_column 29 september houdt KNW samenkop met het Instituut voor Bouwrecht de studiemiddag ‘Risico-aansprakelijkheid voor er.nieuws_column plat initiaal opstallen in het waterrecht’ naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de dijkverschuiving in Wilnis. Tijdens deze middag worden nietplat alleen de juridische ver.nieuws_column vragen behandeld, maar wordt ook inzicht gegeven in de mogelijke technische, ver.nieuws_column auteur beleidsmatige en bestuurlijke consequenties van het arrest. Locatie: Raadzaal Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200. Aanvang: 13.00 uur.
V
KNW en de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW) verzorgen op 6 oktober bij Tata Steel in IJmuiden de themadag ‘Praktijkcases van behandeling van industrieel afvalwater’. Op 6 oktober houdt de themagroep Assetmanagement een Onder Weg Naar Huis-bijeenkomst over ervaringen met assetmanagement op het gebied van water, gas en electriciteit. Locatie: Kiwa Gas Technology, Wilmersdorf 50 in Apeldoorn. Aanvang: 16.30 uur.
Frank van der Heijden
“Ik ben al lid van KNW sinds ik in de watersector werk, dat is nu zo’n 19 jaar. Ik werkte daarvoor in het onderwijs en ben via-via in het stedelijk waterbeheer terechtgekomen. Inmiddels ben ik hoofd van de adviesgroep Stedelijk Water bij Arcadis. Daar waar het water stedelijke functies beïnvloedt en omgekeerd, dat rekenen wij tot ons aandachtsgebied. Naast mijn leidinggevende rol ben ik ook inhoudelijk met het vak bezig. Dat is ook nodig om binding te houden met wat er speelt. Vooral de koppeling tussen beleid en praktijk is wat mij boeit. Zelf ben ik het meest bezig geweest met het inpassen van duurzame watersystemen in nieuwe en te renoveren stedelijke gebieden. Ik werk daarbij samen met stedenbouwkundigen. Dat was toen nog nieuw maar inmiddels hebben zij meer begrip gekregen voor water. Sterker nog, men ziet inmiddels in dat water een grote rol kan spelen bij de leefbaarheid in een stedelijk gebied. Ik vind het leuk dat in mijn vak verschillende disciplines bij elkaar komen. Je hebt te maken met vormgevers, technici, financiën, projectontwikkelaar, de toekomstige markt, enzovoorts. “ “Wat ik in mijn werk nastreef, is om een goed, robuust en solide, duurzaam watersysteem te bouwen dat in de omgeving past en er een bijdrage aan levert. Daar zijn meerdere partijen bij betrokken. Een goede samenwerking hierbij kan veel winst opleveren. Ik zie in de praktijk jammer genoeg veel plannen waar onnodige fouten worden gemaakt. Het kost veel minder geld om een fout te voorkomen dan om achteraf te proberen die te herstellen. Hier is vaak nog sprake van verkeerde zuinigheid. Teveel bezuinigen in het begin van het traject kan verderop in het plan veel geld kosten. Een goede samenwerking zorgt voor bundeling van kennis bij opdrachtgevers, waardoor zij betere besluiten kunnen nemen. Dat is in ieders belang.” “Om hier een bijdrage aan te leveren, ben ik betrokken bij een themadag van KNW waar samenwerking centraal staat, op 8 december aanstaande. Dan staat een andere benadering van samenwerking centraal, namelijk vanuit dieren. Dieren werken op een basaler niveau samen. Bij mensen gaat het vaak over structuren en organisaties, terwijl basale gevoelens als met wie je graag samenwerkt en wie je vertrouwt, eerder bepalen of een samenwerking succesvol is of niet. Primatoloog Jan van Hooff zal ons hier nuttige inzichten in kunnen geven. Daarnaast kijken we naar wat samenwerking voor mensen betekent. Goede samenwerking begint bij mensen, met vertrouwen in jezelf en in anderen. Het is nu actueler dan ooit om daar winst uit te halen.”
Op 6 oktober is er een inspiratiedag over zelfvoorzienendheid in zoet water. Zelfvoorzienendheid staat hoog op de agenda bij het Deltaprogramma, is een speerpunt van het STOWA-kennisprogramma Deltaproof én een belangrijk thema binnen ‘Kennis voor Klimaat’. Het is een thema dat zowel voor waterschappen als drinkwaterbedrijven interessant kan zijn. Op 24 november vindt het KNW-najaarscongres plaats in Burgers’ Zoo in Arnhem. ‘Water wordt digitaal!’ gaat over IT-trends in de watersector. Belangrijkste spreker is de CTO van Tom Tom: Edwin Adriaansen. Aan de orde komen trends in vergaren, modelleren, sturen en integreren van data. In workshops wordt verder gepraat over de betekenis van IT voor de ambities van de waterorganisaties. Het congres wordt voorafgegaan door de algemene ledenvergadering.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 18 - 2011
21
EcZWj mWj[h d_[j lWdp[b\ifh[a[dZ mWj[h _i$ 6Vc lViZg `jci j bZi ]Zi WadiZ dd\ c^Zi o^Zc lVi Zg^c o^i# IdX] ^h Y^Z ^c[dgbVi^Z ^c kZaZ h^ijVi^Zh kVc \gddi WZaVc\ hdbh oZa[h aZiiZga^_` kVc aZkZchWZaVc\# <Zaj``^\ `jci j gZ`ZcZc de Egd LViZg Wk! kddg ZZc gj^b Vhhdgi^bZci bZZiVeeVgVijjg kVc idebZg`Zc Vah =Zna! Adk^WdcY! <d Zc @jcioZ# D[ ]Zi cj \VVi db Yg^c`lViZg! egdXZhlViZg! V[kValViZg d[ olZbWVY" lViZg! bZi dcoZ VeeVgVijjg `jci j kg^_lZa Za`Z YZc`WVgZ eVgVbZiZg cVjl`Zjg^\ bZiZc! odlZa dca^cZ Vah ]VcYbVi^\# OdYVi j egZX^Zh lZZi lVi kddg Z]### lViZg j ^c YZ `j^e ]ZZ[i#
Fhe MWj[h 8$L$ r BWdi_da[im[] * r -++) 7; >[d][be r D[Z[hbWdZ r mmm$fhemWj[h$db r _d\e6fhemWj[h$db
platform
Claudia Brauer, Wageningen Universiteit Ryan Teuling, Wageningen Universiteit Aart Overeem, Wageningen Universiteit, thans KNMI Remko Uijlenhoet, Wageningen Universiteit
Extreme regenval en overstromingen in het stroomgebied van de Hupselse Beek Op 26 en 27 augustus 2010 werd het stroomgebied van de Hupselse Beek getroďŹ&#x20AC;en door extreme neerslag: 160 mm in 24 uur (herhalingstijd: meer dan 1.000 jaar). Hierdoor steeg de afvoer in 22 uur van vier naar 5.000 liter per seconde. Door deze stortvloed in detail te onderzoeken, is meer inzicht ontstaan in de werking van stroomgebieden tijdens extreme situaties. Deze informatie kan gebruikt worden om modellen en hoogwatervoorspellingen te verbeteren.
E
en serie zware buien zorgde op 26 en 27 augustus 2010 in het oosten van Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland voor veel regen en overstromingen. De kern van de neerslag trok precies over het stroomgebied van de Hupselse Beek, een gebied dat wetenschappers van de universiteit van Wageningen sinds de jaren â&#x20AC;&#x2DC;60 gebruiken voor experimenteel onderzoek. Dit was een unieke mogelijkheid om de werking van het stroomgebied tijdens een extreme situatie te onderzoeken. Met een uitgebreide verzameling meteorologische en hydrologische gegevens zijn alle onderdelen van het neerslag-afvoerproces ontleed. Het doel van het onderzoek was te begrijpen hoe zulke overstromingen ontstaan en of er processen zijn die tijdens normale omstandigheden geen rol spelen maar in extreme condities wel. Met deze kennis kunnen neerslag-afvoermodellen, monitoringsnetwerken en hoogwatervoorspellingen verbeterd worden.
Het KNMI heeft de neerslag gemeten met een automatische regenmeter in het stroomgebied (10-minutenwaarden), handregenmeters in de omgeving (dagwaarden) en de weerradars van De Bilt en Den Helder (5-minutenwaarden). De twee in dit artikel gepresenteerde grondwaterreeksen zijn gemeten met drukopnemers in twee peilbuizen in een intensief bemeten veld (15-minutenwaarden). EĂŠn peilbuis staat op een lokale verhoging in het veld en de andere
in een kuil (ongeveer 50 cm hoogteverschil). Ook is in dit veld bodemvocht gemeten op 40 cm diepte (15-minutenwaarden). Waterschap Rijn en IJssel beheert een overlaat waarmee de afvoer uit het stroomgebied is gemeten. Een uitgebreide analyse toonde aan dat de afvoer relatief nauwkeurig is gemeten, met een maximale overschatting van tien procent1). Vijf veldbezoeken verschaften kwalitatieve informatie over
Afb. 1: Regensommen gemeten met radar en regenmeters tussen 26 augustus 10:00 uur en 27 augustus 10:00 uur.
Het stroomgebied van de Hupselse Beek ligt in de Achterhoek, tussen Eibergen en Groenlo. De oppervlakte van het stroomgebied bedraagt 6,5 km2, de hoogte varieert van 22 tot 35 m +NAP en het gemiddelde hellingspercentage is 0,8. De bodem bestaat uit 0,2 tot tien meter lemig zand op een afsluitende kleilaag. Het landgebruik is voornamelijk gras. In de helft van de percelen zijn drainagebuizen geplaatst. De beek is volledig gekanaliseerd, maar delen zijn weer meanderend gemaakt. Op verschillende plaatsen stroomt de beek door duikers.
H2O / 18 - 2011
23
oppervlakte-afvoer, plasvorming, overstromingen en de toestand van stuwen en duikers.
Regen Op 26 augustus 2010 regende het in De Bilt 18 uur lang bijna continu. Doordat de buien zich langs een lijn verplaatsten, werden lokaal hoge neerslagsommen bereikt. De regen bestond uit langdurige stratiforme neerslag van lage intensiteit in combinatie
met convectieve buien met een hogere intensiteit. Afbeelding 1 geeft de neerslagsommen weer van 26 augustus 10:00 uur tot 27 augustus 10:00 uur (lokale tijd), gemeten met radar en handregenmeters. Locaties en meetwaarden van de handregenmeters rondom de Hupselse Beek zijn ook weergegeven. De grootste neerslagsom gemeten met een handregenmeter was in Lievelde (138 mm), vier kilometer ten zuiden van de Hupselse
Beek. Deze extreem hoge hoeveelheid regen behoort tot de hoogste gemeten in Nederland sinds 1951. De twee grootste neerslagsommen zijn respectievelijk 148 en 146 mm. De derde, vijfde en zevende plaats worden ingenomen door waarnemingen op 26/27 augustus 2010: Lievelde (138 mm), Hupsel (131 mm) en Rekken (126 mm). Op de locatie van de automatische regenmeter heeft de radar (aangepast met
Afb. 2: Hydrologische respons van het stroomgebied van de Hupselse Beek. (a) Neerslag (uursommen) gemeten met de automatische regenmeter (aangevuld met radar), (b) bodemvochtgehalte op 40 cm diepte, (c) grondwaterstand in twee peilbuizen, (d + e) afvoer op logaritmische en lineaire as. De grijze band duidt de periode met neerslag aan. De Romeinse cijfers en grijze strepen geven momenten van veldbezoeken aan. De plattegrondjes tonen achtereenvolgens de locatie van de drie fotoâ&#x20AC;&#x2122;s ernaast, de locatie van de neerslag-, bodemvocht- en grondwatermetingen ĂŠn de locatie van de afvoermetingen (zie ook de onderste drie foto's).
24
H2O / 18 - 2011
platform handregenmeters) een dagsom van 146 mm gemeten (10-10 uur). De maximale 24-uursom gemeten met de regenmeter (aangevuld met de radar) bedraagt 160 mm (6-6 uur). De totale regenval duurde van 26 augustus 4:00 uur tot 27 augustus 6:00 uur en zorgde voor 163 mm.
stijging). Doordat grondwaterstanden de grondwaterstroming naar beek en greppels bepalen, was de afvoer in deze fase gevoelig voor veranderingen in berging: de afvoer steeg snel bij een geringe toename in berging. Fase III: Plasvorming en oppervlakte-afvoer
Radarbeelden verschaffen ook informatie over de uitgestrektheid van de neerslag. De 24-uursom overschreed 100 mm in een gebied van ongeveer 2100 km2, 120 mm in 740 km2 en 140 mm in 170 km2. De schaal van deze gebeurtenis is met stip de grootste in de afgelopen elf jaar: in de op één na grootste bui werd in een gebied van 450 km2 meer dan 100 mm gemeten2).
Hydrologische respons In veel stroomgebieden bestaat een duidelijke relatie tussen de afvoer bij het uitstroompunt en de totale hoeveelheid water die is opgeslagen in het stroomgebied. Water kan in een stroomgebied op verschillende plaatsen worden opgeslagen: als bodemvocht in de onverzadigde zone, als grondwater in de verzadigde zone, als plassen op het maaiveld of als oppervlaktewater. De opeenvolgende vulling van deze ‘reservoirs’ en de interactie ertussen bepaalt de reactie van het stroomgebied op de verandering in berging en, daarmee samenhangend, op neerslag. De reactie van het stroomgebied op deze regenbui kan worden verdeeld in vier fases, die gekoppeld zijn aan de genoemde bergingsvormen. Door ruimtelijke variatie in regenval, bodemeigenschappen en topografie liepen deze fases op verschillende plaatsen niet synchroon.
Rond 22:15 uur was de bodem bij de peilbuis in de lokale depressie verzadigd en ontstond een plas. Door de grotere hoeveelheid beschikbare berging duurde het tot 00:45 uur voordat ook de bodem bij de lokale verhoging verzadigd was. Op de lokale verhoging zijn geen plassen ontstaan, doordat het water naar de lokale depressies stroomde. Hierdoor vertoonde de grondwaterstand in de lokale verhoging meer dynamiek, terwijl het peil in de lokale depressie meer dan zes dagen boven maaiveld bleef, met een maximale plasdiepte van elf cm. Uit veel van de plassen is oppervlakte-afvoer ontstaan. Tijdens ons veldbezoek op 27 augustus rond 15 uur stroomde nog op veel plaatsen water over het maaiveld naar de sloten. Toen plasvorming optrad, traden twee mechanismen in werking met tegengesteld effect op de afvoertoename. Ten eerste nam de specifieke berging toe: een millimeter neerslag zorgde voor een millimeter stijging van de ‘grond’waterstand. Ten tweede werd, toen de plassen met elkaar in verbinding kwamen, oppervlakte-afvoer een belangrijk afvoermechanisme. Hierdoor steeg de afvoer
zeer snel bij een toename in de berging. Het tijdstip waarop deze oppervlakte-afvoer begon, bepaalde voor een groot deel de afvoerpiek. Fase IV: Oppervlaktewateropstuwing
Op verschillende plaatsen, voornamelijk in de lager gelegen gebieden, heeft de afvoer de ontwerpafvoer van de duikers overschreden, waardoor bovenstrooms van de duikers opstuwing en overstromingen ontstonden (zie foto’s in afbeelding 2). Door oppervlaktewateropstuwing werd het hoogteverschil tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil kleiner. Doordat de grondwaterstroming gedreven werd door deze peilgradiënt, nam de drainagesnelheid af. Bovendien zorgde de oppervlaktewateropstuwing voor een afvlakking van de afvoerpiek, doordat de afvoer door duikers slechts langzaam toenam bij toenemende waterhoogte. In deze fase was de afvoer dus nauwelijks meer gevoelig voor veranderingen in de berging.
Afvoer Deze processen hebben samen voor een relatief langzame afvoerrespons gezorgd. De afvoer begon zeven uur na het begin van de bui te stijgen. Binnen 23 uur was de afvoer van 4 l/s gestegen tot 5.000 l/s, binnen zeven uur van 50 tot 4.500 l/s en binnen 5 uur van 420 naar 4.000 l/s. Tussen 26 augustus en 7 september is 184
Afb. 3: Cumulatieve regenval (boven) en afvoer op lineaire (midden) en logaritmische schaal (onder) van de zes hoogste afvoergolven sinds 1969.
Fase I: Bodemvochtaanvulling
Aan het begin van de bui was de bovenlaag van de grond relatief droog en werd alle neerslag opgenomen in de onverzadigde zone. Vóór de bui was het bodemvochtgehalte 23 procent (zie afbeelding 2). Pas tien uur na het begin van de regenbui, na meer dan 30 mm neerslag, raakte de bodem verzadigd (45 procent). Een gebrek aan doorlatendheid heeft ervoor gezorgd dat de grondwaterstanden niet direct met het bodemvochtgehalte mee stegen. Hierdoor reageerde de afvoer aanvankelijk nauwelijks op veranderingen in berging. Fase II: Grondwaterstijging
De diepte en dynamiek van grondwaterstanden worden bepaald door de afstand tot open water, drains en microtopografie. Voor de bui waren de grondwaterstanden in de twee peilbuizen 90 (lokale depressie) en 115 cm (lokale verhoging) beneden maaiveld (zie afbeelding 2). Het grondwater begon te stijgen om 13:30 uur; 7,5 uur na het begin van de bui en 4,5 uur na het begin van de stijging van het bodemvochtgehalte. Om 19:30 uur, toen het grondwater 48 en 88 cm diep stond, versnelde de stijging doordat de onverzadigde zone verzadigd raakte. Extra regen zorgde voor een versnelde verzadiging van de bodem. Onder deze omstandigheden was de specifieke berging klein: 0,06 (0,06 meter waterberging per meter grondwater-
H2O / 18 - 2011
25
mm regen gevallen, waarvan 92 mm is afgevoerd. De andere helft is opgeslagen in de bodem (~70 mm) of verdampt (~20 tot 25 mm).
Analyse extreme waarden Uit de beschrijving hiervoor blijkt dat deze neerslag en afvoer extreem zijn. De kans dat zoâ&#x20AC;&#x2122;n regenbui voorkomt op een bepaalde plaats in Nederland is onderzocht met een statistiek van extreme waarden (GEV-verdeling) van de reeksen van twaalf automatische regenmeters (samen 514 jaar data)3). Een grove schatting van de herhalingstijd van de maximale 24-uursom van 160 mm is ongeveer 6.000 jaar. De onzekerheid in deze berekening is groot: voor een herhalingstijd van 6000 jaar ligt het 95%-betrouwbaarheidsinterval van de 24-uursom tussen 130 en 200 mm. Ondanks deze grote onzekerheid is de herhalingstijd van deze bui in elk geval groter dan 1.000 jaar. Natuurlijk is de kans dat deze gebeurtenis ergens in Nederland plaatsvindt, veel groter dan voor een bepaalde (vaste) plaats. We hebben ook een analyse van extreme waarden toegepast op de afvoerpiek (Gumbelverdeling). In de periode 1969-2009 was de hoogste afvoer 21 mm/d, corresponderend met een herhalingstijd van 98 jaar. Voor een herhalingstijd van 98 jaar is het 95%-betrouwbaarheidsinterval groot: 18 tot 25 mm/d. Hieruit blijkt dat het, zelfs in dit goed bemeten stroomgebied, onmogelijk is om de herhalingstijd van de piekafvoer van 42 mm/d (bijna twee keer zo veel) nauwkeurig te schatten.
Vergelijking met afvoerpieken in het verleden Laten we deze afvoerpiek en de initiĂŤle condities eens in een historisch perspectief
zetten. Uit de totale afvoerreeks (1969-2010) is een gemiddelde afvoer berekend van 60 l/s. Eind augustus (20-31 aug.) bedraagt de gemiddelde afvoer 16 l/s. Gedurende een procent van de tijd wordt een afvoer van 170 l/s overschreden (eind augustus: 43 l/s). Soms is er nauwelijks afvoer: eind augustus is de afvoer gedurende tien procent van de tijd lager dan 1,1 l/s. Op 25 augustus 2010 was de afvoer 4,4 l/s, een afvoer die 81 procent (45 procent in eind augustus) van de tijd wordt overschreden. Een afvoer van 4,4 l/s is dus laag, maar niet uitzonderlijk. Sinds 1969 is de afvoer zes keer boven de 1000 l/s gekomen (zie afbeelding 3). Vergeleken met deze eerdere hoogwaters was in 2010 de initiĂŤle afvoer 50 keer lager. Deze lage initiĂŤle afvoer (en dito berging) heeft ervoor gezorgd dat 3,6 keer meer neerslag (dan deze eerdere gebeurtenissen) tot slechts een 2,2 keer hogere afvoerpiek heeft geleid. Het verschil in initiĂŤle afvoer is goed zichtbaar in de onderste graďŹ ek van afbeelding 3. Deze laat ook zien dat de eerste 78 mm van de bui nodig waren om de afvoer te laten stijgen tot het initiĂŤle niveau van de andere piekafvoeren.
Slotopmerkingen Twee bevindingen zijn in het bijzonder van belang voor het waterbeheer en voor de ontwikkeling van neerslag-afvoermodellen: t
Door de relatief droge initiĂŤle condities (in vergelijking met eerdere afvoerpieken) kon veel water geborgen worden in de bodem en zijn de overstromingen beperkt gebleven. Als deze bui tijdens nattere omstandigheden had plaatsgevonden of in gebieden waar de berging sowieso kleiner is (zoals de Randstad), waren de overstromingen en schade veel groter
t
geweest. Deze resultaten laten zien dat informatie over de hydrologische staat van een stroomgebied (bodemvocht-, grondwater- en afvoergegevens) even belangrijk kunnen zijn voor overstromingsvoorspellingen als neerslagverwachtingen; Duikers beĂŻnvloeden het neerslag-afvoerproces nauwelijks tijdens normale situaties, maar kunnen een belangrijke rol spelen bij zeer hoge afvoeren in laaglandstroomgebieden zoals dat van de Hupselse Beek. Hierdoor kunnen grondwatergradiĂŤnten en afvoerpieken gereduceerd worden. Vaak worden neerslag-afvoermodellen gemaakt en gekalibreerd met minder extreme neerslag- en afvoergegevens en vervolgens gebruikt om piekafvoeren te voorspellen. In dergelijke modellen wordt deze oppervlaktewateropstuwing niet meegenomen en als gevolg daarvan kunnen piekafvoeren overschat worden. Implementatie van zulke grondwater-oppervlaktewaterinteracties in hydrologische modellen is onderwerp van vervolgonderzoek.
Voor meer details van dit onderzoek verwijzen wij naar ons artikel in het open access tijdschrift HESS1) (voor iedereen gratis toegankelijk). LITERATUUR 1) Brauer C., A. Teuling, A. Overeem, Y. van der Velde, P. Hazenberg, P. Warmerdam en R. Uijlenhoet (2011). Anatomy of extraordinary rainfall and ďŹ&#x201A;ash ďŹ&#x201A;ood in a Dutch lowland catchment, Hydrology and Earth System Science 15, pag. 1991-2005. 2) Overeem A., A. Buishand, I. Holleman en R. Uijlenhoet (2010). Extreme value modeling of areal rainfall from weather radar. Water Resources Research 46, W09514. 3) Overeem A., A. Buishand en I. Holleman (2008). Rainfall depth-duration-frequency curves and their uncertainties. Journal of Hydrology 348, pag. 124-134.
advertentie
6OLEVSLHJHOPHWHU PHW LQJHERXZGH GUDDGOR]H VLJQDDORYHUGUDFKW 1LHXZH *HQHUDWLH 6OLEVSLHJHOPHWHU
0HW GH QLHXZH (FKRVPDUW ZRUGW VOLEVSLHJHO PHWHQ HHQ VWXN HHQYRXGLJHU 'H (FKRVPDUW LV GH HHUVWH VOLEVSLHJHOPHWHU PHW LQJHERXZGH GUDDGOR]H VLJQDDORYHUGUDFKW HQ QHWZHUNIXQFWLH 0HW QDPH ELM LQVWDOODWLH RS GUDDLHQGH EUXJJHQ LV GLW HHQ DDQWUHNNHOLMNH HQ NRVWHQEHVSDUHQGH RSORVVLQJ
([SHUWV LQ 0HHWWHFKQRORJLH 26
H2O / 18 - 2011
ZZZ LQYHQ QO
platform
Lideke Vergouwen, Grontmij Barry Pieters, Grontmij Bert Palsma, STOWA
Geneesmiddelen in afvalwater: aanpak bij zorginstellingen of woonwijken? Geneesmiddelen zijn ongewenst in oppervlaktewater vanuit het oogpunt van ecologische waterkwaliteit en drinkwaterbereiding. Daarnaast veroorzaakt de aanwezigheid van geneesmiddelen in het milieu maatschappelijke onrust. Om te weten waar je zinvol zou kunnen ingrijpen in de waterketen, moet de omvang van de bronnen bekend zijn. In het project ZORG zijn daarom in het beheergebied van de waterschappen Vallei & Eem, Roer en Overmaas, Hunze en Aa’s, Aa en Maas, Scheldestromen, Rivierenland, De Dommel en Brabantse Delta metingen verricht naar geneesmiddelen in afvalwater van verschillende typen zorginstellingen en woonwijken en van in- en effluenten van rwzi’s. Samen met de meetresultaten bij ziekenhuizen uit het eerder uitgevoerde project Verg(h)ulde Pillen zijn kentallen afgeleid voor de emissies vanuit deze verschillende bronnen. Die zijn te extrapoleren naar onbekende situaties. Het blijkt dat de totaalvracht aan geneesmiddelen uit woonwijken vele malen groter is dan die uit zorginstellingen, ondanks het feit dat mensen uit zorginstellingen veel meer geneesmiddelen per persoon uitscheiden. Ook zijn er duidelijke verschillen in de typen geneesmiddelen vanuit de bronnen.
Z
owel humane als veterinaire geneesmiddelen zijn al regelmatig aangetoond in grond-, drink- en oppervlaktewater. Waterschappen willen graag emissies van geneesmiddelen naar oppervlaktewater verminderen. Geneesmiddelen zijn immers ongewenst in het watersysteem. Daarnaast zijn er mogelijk schadelijke gevolgen voor het aquatische ecosysteem en kan de kwaliteit beïnvloed worden van uit oppervlaktewater bereid drinkwater. Om maatregelen te kunnen nemen, is het nodig te weten wat de belangrijkste bronnen van deze geneesmiddelen zijn.
aantal patiënten in ziekenhuizen. In 2009 is daarom gezamenlijk het project ZORG opgestart. Begonnen is met een inventarisatie van de inname van geneesmiddelen bij verschillende typen zorginstellingen in een bureaustudie2),3). Met behulp van uitscheidingsfactoren uit literatuur zijn de concentraties van verschillende geneesmiddelen in het afvalwater berekend. In vervolg op deze bureaustudie zijn daadwerkelijke metingen verricht in het beheersgebied van de acht deelnemende waterschappen. De deelresultaten zijn gerapporteerd in acht deelrapporten4). In een eindrapportage zijn alle resultaten geïntegreerd5.
Geneesmiddelen komen na inname door uitscheiding van feces en vooral urine in het afvalwater terecht en bereiken zo via het effluent van rwzi’s het oppervlaktewater. In het project Verg(h)ulde Pillen1) is gemeten wat de relatieve bijdrage van ziekenhuizen is aan de vracht geneesmiddelen in het influent van rwzi’s. De resultaten van dit project waren voor STOWA en acht waterschappen aanleiding om ook de bijdrage vanuit zorginstellingen en woonwijken te inventariseren. Het aantal bewoners van zorginstellingen is namelijk vele malen groter dan het
Kentallen emissies op basis van metingen Op basis van metingen van geneesmiddelen in afvalwater van drie ziekenhuizen1), acht zorginstellingen van verschillende typen en zeven woonwijken en van in- en effluenten van acht rwzi’s5), zijn kentallen (gram/persoon/jaar) afgeleid voor emissie van geneesmiddelen. Bij de kentallen is onderscheid gemaakt in verschillende groepen geneesmiddelen volgens de classificatie van de internationaal erkende-ATC codering (zie tabel 1).
Wat meten we wel en niet? Lang niet alle geneesmiddelen komen in de gangbare analysepakketten voor. Andere geneesmiddelen, die wel geanalyseerd worden, zijn vaak niet met voldoende lage rapportagegrenzen gerapporteerd. Deze geneesmiddelen kunnen daarom niet in vrachtberekeningen meegenomen worden. Gelukkig worden de geneesmiddelen die in de grootste vrachten voorkomen, wel gemeten en in vrachtberekeningen betrokken. In zorginstellingen is sprake van een relatief homogene populatie (ouderen, gehandicapten en GGZ-patiënten) en bewoners verblijven er vaak langere tijd of zelfs continu. De toe te dienen geneesmiddelen zijn veelal bestemd voor chronische ziekten. De emissie naar het afvalwater zal in het verloop van een jaar daarom niet veel variëren. Dit maakt het mogelijk voor zorginstellingen een uitspraak te doen over de verwachte vrachten geneesmiddelen in het afvalwater op basis van innamegegevens of recepten van apotheken. De meetresultaten blijken redelijk goed overeen te komen met de berekende resultaten uit de bureaustudie2),3).
H2O / 18 - 2011
27
bron
ziekenhuizen
verpleeg- en verzorgingshuizen
instellingen voor gehandicapten
GGZinstellingen
woonwijken
influent rwzi
spijsvertering (metformine)
26,6
6,1
bloed- en bloedvormende organen
1,1
0,6
effluent rwzi
17,6
5
6,7
0,5
0,2
0,2
0,3
0,01
type geneesmiddel
hart- en vaatmiddelen
2,3
1,8
0,7
0,7
0,3
0,6
0,4
anti-infectiemiddelen (antibiotica)
15,2
0,2
0,4
0,3
0
0,05
0,03
4,8
0,9
1,5
2,5
1
1,2
0,07
zenuwstelsel
0,2
3,8
8,4
7,6
0,3
1
0,5
varia (röntgencontrastmiddelen)
507
immunomodulerend spier- en skeletsysteem
overig
0,001
1,6
0
totale vracht (g/p/j)
531,2
34,5
17,6
28,9
6,8
9,7
1,5
totale vracht (g/p/j) exclusief röntgencontrastmiddelen en metformine
24,2
7,9
11,5
11,3
1,8
3
1
Tabel 1. Kentallen vrachten geneesmiddelen (gram/persoon/jaar) in afvalwater van ziekenhuizen, zorginstellingen, woonwijken en in- en effluenten van rwzi’s op basis van metingen onderverdeeld naar ATC-hoofdgroepen.
In ziekenhuizen wisselt het aantal patiënten sterk, patiënten verblijven er veelal kort en het type toegediende geneesmiddelen betreft vaak incidentele ziekten. Bovendien worden geneesmiddelen in ziekenhuizen vaak meegegeven aan patiënten voor thuisgebruik. Voor specifieke medicijnen zal de variatie van de emissie naar het afvalwater daarom groot zijn. Voor ziekenhuizen is het op basis van innamegegevens of recepten van apotheken dan ook moeilijk voor specifieke geneesmiddelen een uitspraak te kunnen doen over de verwachte vrachten geneesmiddelen in het afvalwater. Voor de meest gangbare medicijnen in ziekenhuizen, die in totaal ook
in de grootste vrachten worden toegediend, zal de emissie, evenals de emissie van deze middelen uit woonwijken, naar verwachting niet veel variatie kennen.
Verwijderingspercentages in rwzi’s Tussen de geneesmiddelen bestaan grote verschillen in de mate van verwijdering door een rwzi. Sommige worden vrijwel volledig door de de rwzi verwijderd en andere vrijwel niet (zie afbeelding 1). Ook binnen dezelfde groep geneesmiddelen is sprake van een grote spreiding in de verwijderingspercentages. Zo wordt het anti-epilepticum levetiracetam voor 84 procent verwijderd
en het anti-epilepticum carbamazepine voor 9 procent. Het gemiddelde verwijderingspercentage van de totaalvracht (exclusief röntgencontrastmiddelen) aan gemeten geneesmiddelen bedraagt 81 procent. Wanneer metformine niet in de berekening wordt meegenomen, daalt het verwijderingspercentage sterk naar 65 procent. Zeker gezien het feit dat de bemonsterde rwzi’s geen nageschakelde zuiveringsstappen hebben, worden door reguliere rwzi’s dus al aanzienlijke vrachten geneesmiddelen verwijderd. Bij één rwzi is het zuiveringsslib uit de
Afb. 1: Gemiddelde verwijderingspercentages op basis van metingen in in- en effluenten bij zeven rioolwater- en één afvalwaterzuiveringsinstallatie.
28
H2O / 18 - 2011
platform
1
2
Afb. 2: De route van elk geneesmiddel naar het oppervlaktewater. De vracht in het effluent, de verdunning in het oppervlaktewater en de toxiciteit van het geneesmiddel bepalen uiteindelijk het milieurisico van het individuele geneesmiddel.
nabezinktank geanalyseerd op aanwezigheid van geneesmiddelen om na te gaan in hoeverre slibafvoer in een rwzi bijdraagt aan verwijdering uit het oppervlaktewater. Enkele geneesmiddelen voor het zenuwstelsel blijken voor een aanzienlijk percentage afgevoerd te worden met zuiveringsslib (carbamazepine (4,5 procent), gabapentine (9,7 procent), pipamperon (14,6 procent), clozapine (39 procent), quetiapine (8,1 procent) en oxazepam (6,5 procent). Vergeleken met de overige geneesmiddelen zijn deze stoffen waarschijnlijk meer slibgebonden dan opgelost in de waterfractie. Slibafvoer uit de rwzi betekent daarom niet altijd dat geneesmiddelen uit het milieu verwijderd zijn. De route, verwerking en bestemming van het zuiveringsslib bepalen waar geneesmiddelen uiteindelijk terechtkomen. De verwachting is dat alleen bij verbranding van zuiveringsslib geneesmiddelen volledig uit het milieu te verwijderen zijn.
zuiveringskring 1
zuiveringskring 2
één ziekenhuis met 600 bedden
één ziekenhuis met 600 bedden
vijf zorginstellingen met elk 100 bedden
twee zorginstellingen met elk 100 bedden
50.000 inwoners
10.000 inwoners
Afb. 3: De relatieve bijdrage van de vracht geneesmiddelen vanuit verschillende bronnen aan het influent en effluent van een rwzi verschilt per zuiveringskring. Twee fictieve voorbeelden.
Kentallen zijn bruikbaar voor emissieschattingen De afgeleide kentallen in deze studie zijn bruikbaar voor emissieschattingen en moeten daarom niet als harde cijfers beschouwd worden. Inherent aan kentallen is immers dat zij gebaseerd zijn op (gewogen) gemiddelden en elk individueel geval kan afwijken. Bovendien is duidelijk geworden dat een aantal onzekerheden bestaat in de aannamen en berekeningsmethoden van de afgeleide kentallen. Zo zijn niet voor alle geneesmiddelen chemische analyses beschikbaar en bestaan verschillen tussen de samenstelling van de analysepakketten van het project bij de ziekenhuizen en de zorginstellingen. Ook kennen de analyses zelf een onzekerheid en zijn de extrapolaties gebaseerd op een momentopname, ondanks het feit dat meerdere monsternamen hebben plaatsgevonden. De kentallen zijn generiek genoeg en kunnen voldoende houvast bieden om op basis daarvan beleid te kunnen formuleren.
Elk geneesmiddel is verschillend Voor een schatting van het milieurisico van een medicijn moeten alle onderdelen van de route van het geneesmiddel in de hele waterketen meegenomen worden: de hoeveelheid geneesmiddel die ingenomen wordt, het percentage van deze hoeveelheid dat uitgescheiden wordt en in het afvalwater terechtkomt, de hoeveelheid die verwijderd wordt door de rwzi, de toxiciteit van het geneesmiddel in het oppervlaktewater en de verdunning die optreedt in het oppervlaktewater (zie afbeelding 2). Met uitzondering van de verdunning, die afhankelijk is van lokale omstandigheden, is elk onderdeel verschillend voor elk geneesmiddel. De metingen in het project ZORG hebben voor de geanalyseerde geneesmiddelen meer duidelijkheid verschaft over hun gedrag bij enkele onderdelen in deze waterketen.
Om voor een zuiveringskring globaal af te leiden welke vrachten geneesmiddelen van welke bronnen afkomstig zijn, kunnen de volgende getallen gehanteerd worden: ziekenhuizen 24 g/p/j, zorginstellingen 10 g/p/j en woonwijken 1,8 g/p/j (zie tabel 2). Berekening op basis van deze kentallen geeft inzicht in de onderlinge verhoudingen vanuit de verschillende bronnen bij verschillende zuiveringskringen (zie voorbeelden in afbeelding 3). In afbeelding 4 is het landelijk beeld te zien van de emissievrachten vanuit de verschillende bronnen. In het influent van de rwzi’s komt jaarlijks circa 32 ton geneesmiddelen waarvan 28 ton afkomstig is van woonwijken. Vanuit het effluent van de rwzi’s komt jaarlijks elf ton geneesmiddelen in de Nederlandse wateren terecht.
Vooruitblik De route van geneesmiddelen door de afvalwaterketen heen is complex. Ook de ecologische risicobeoordeling van geneesmiddelen in het aquatisch milieu is geen eenvoudige zaak, omdat weinig bekend is van de ecotoxiciteit, biobeschikbaarheid en persistentie van geneesmiddelen. In oppervlaktewater bevinden zich naast humane geneesmiddelen ook andere stoffen die een risico vormen voor het milieu en drinkwaterbereiding. Hieronder vallen bijvoorbeeld veterinaire geneesmiddelen en hormoonverstorende stoffen, zoals brandvertragers en weekmakers (nonylfenolen). De ‘andere’ stoffen kennen naast verspreiding via de (afval)waterketen ook andere verspreidingsroutes. Op basis van de resultaten van de projecten ZORG en Verg(h)ulde Pillen zijn kentallen gegenereerd voor emissies van humane geneesmiddelen uit verschillende typen zorginstellingen, ziekenhuizen, woonwijken en voor vrachten in in- en effluent van rwzi’s. Deze kentallen voor humane geneesmiddelen dragen bij aan een onderbouwing van de besluitvorming óf er maatregelen in de afvalwaterketen genomen moeten worden om de emissie van deze geneesmiddelen naar het afvalwater te reduceren en zo ja op welke plaats deze maatregelen het best genomen kunnen worden. Het effect van maatregelen bij een specifieke bron blijkt vaak verschillend te zijn. Voor individuele situaties kan het voor de beantwoording van een specifieke vraag noodzakelijk zijn aanvullende metingen te verrichten. Globale kentallen dragen immers bij aan globale oplossingen en voor specifieke situaties zijn mogelijk specifieke getallen nodig. Specifieke situaties blijven maatwerk. Beoordeling van de risico’s voor het milieu op basis van kennis van individuele stoffen blijft
H2O / 18 - 2011
29
lastig: kilo’s per jaar in effluenten van rwzi’s zegt niets over ecotoxiciteit. Het zal moeilijk blijven alle individuele geneesmiddelen te analyseren en hun toxiciteit te beoordelen. Daarnaast zijn veel geneesmiddelen
individueel niet direct problematisch, maar zijn de totaalvracht en de combinatie van specifieke geneesmiddelen uiteindelijk relevanter voor eventuele humane of ecotoxicologische effecten. STOWA en de
waterschappen verkennen momenteel de mogelijkheden van effectmetingen als screeninginstrument. Het grote voordeel van deze aanpak is dat de verschillende effecten van alle stoffen samen beoordeeld kunnen worden. LITERATUUR 1) Roorda J., J. Derksen, M. Kuiper en S. Kools (2009). Verg(h)ulde pillen eindrapport. STOWA. Rapport 2009-06. 2) Pieters B., A. Vergouwen, J. Derksen, J. Horstman en N. Coutton (2010). ZORG. Zoeken naar Oplossingen voor Reductie van Geneesmiddelenemissies uit zorginstellingen. Deel A. Bureaustudie. STOWA. Rapport 2010-06. 3) Pieters B., A. Vergouwen, B. Palsma en J. Derksen (2010). Emissies van geneesmiddelen uit zorginstellingen. H2O nr. 25/26 pag. 52-54. 4) Vergouwen A. en B. Pieters (2011). ZORG Deel B Metingen. 8 rapporten met 8 casestudies. Waterschappen Aa en Maas, Vallei & Eem, Roer en Overmaas, Hunze en Aa’s, Scheldestromen, Rivierenland, Dommel en Brabantse Delta. STOWA. Rapporten 2011-W01A t/m W01H. 5) Vergouwen A., B. Pieters en S. Kools (2011). ZORG. Inventarisatie van emissie van geneesmiddelen uit zorginstellingen. Deel C eindrapportage. STOWA. Rapport 2011-02.
Afb. 4: Landelijk beeld emissies geneesmiddelen vanuit verschillende bronnen.
advertentie
YHUSRPSHQG JRHG ERXZHU YDQ SRPSHQ ZZZ GHVPDQ QO 30
H2O / 18 - 2011
platform
Jan van Bakel, De Bakelse Stroom Gé van den Eertwegh, KWR Watercycle Research Institute
Nieuwe mogelijkheden voor herziening van de HELP-tabel Voor de bepaling van de effecten van ingrepen in de waterhuishouding op de landbouwopbrengsten wordt vrijwel altijd de HELP-tabel gebruikt. Deze tabel is in 1987 opgesteld en ten behoeve van het Waternoodinstrumentarium uitgebreid met meer gewassen en meer bodemprofielen. De berekening van zowel de nat- als droogteschade zijn echter niet meer van deze tijd. De productieomstandigheden in de landbouw zijn door technologische en teelttechnische ontwikkelingen dramatisch veranderd. Bovendien is de methode niet geschikt om met steeds extremere weersomstandigheden rekening te houden. Inmiddels is ruim voldoende kennis beschikbaar om structurele verbeteringen door te voeren en de HELP-tabel klimaatbestendig te maken. In dit artikel worden de tekortkomingen geschetst en voorstellen gedaan om de HELP-tabel daadwerkelijk te actualiseren. Alleen met een herziening van de methode kunnen we zorgen voor een robuuste bepaling van de doelrealisatie Landbouw in de Waternood-systematiek, als ook een realistische vaststelling van de GGOR voor zowel het huidige klimaat als het klimaat van de (nabije) toekomst.
H
et vaststellen van de effecten van ingrepen in de waterhuishouding op de opbrengst van landbouwgewassen is altijd een belangrijk onderdeel van de evaluatie van landinrichtingsprojecten geweest. Met hulp van de HELP-tabel1) kunnen nat- en droogteschades van zowel grasland als bouwland worden vastgesteld voor bij grondwatertrappen (Gt) behorende combinaties van de gemiddeld hoogste (GHG) en laagste grondwaterstand (GLG). De voor 15 gewassen of gewasgroepen uitgebreide en herziene tabel is continu gemaakt en ingebouwd in Waternood2). Dit instrumentarium is nu de facto de methode om van ingrepen in de waterhuishouding de veranderingen in gewasopbrengst vast te stellen, zowel fysiek als financieel. Het is dus van groot belang dat de methode actueel blijft en zo realistische schadebepalingen geeft. De bepaling van zowel de droogte- als natschade is echter verouderd en vertoont tekortkomingen die hierna worden beschreven. Daarnaast besteden we aandacht aan zoutschade, die niet met de huidige HELP-tabel kan worden bepaald.
Tekortkomingen De droogteschade is gebaseerd op uitkomsten van berekeningen met het LAndinrichtingsdienst Model voor Onverzadigde Stroming (LAMOS), dat afgeleid is van het Model for Unsaturated flow above a Shallow waterTable (MUST)3). Het is een fraai voorbeeld van een metamodel4), waarbij
modelresultaten zijn verwerkt tot een ander model. In dit geval gaat het om een tabel waarmee de droogteschade als functie van de GHG en de GLG kan worden bepaald. De wijze van berekening is echter gedateerd en de uitkomsten zijn niet toepasbaar onder veranderende klimatologische omstandigheden (zie kader).
t
t
Natschade Natschade kent vele facetten. Een structurele vernatting van een landbouwperceel kan leiden tot de volgende veranderingen:
t
Verkorting van het groeiseizoen, omdat natte grond in het voorjaar minder snel opwarmt; Verminderde bewerkbaarheid en berijdbaarheid, omdat de draagkracht voor machines en vee verslechtert bij nattere omstandigheden. Daardoor kunnen de werkzaamheden in voor- en najaar maar ook tijdens het groeiseizoen te laat of helemaal niet worden uitgevoerd; Koeien in de wei vertrappen de zoden meer bij natte omstandigheden of moeten worden opgestald. Overigens is dit een
De berekening van droogteschade in de HELP-tabel met het LAMOS-model is om meerdere redenen achterhaald: t De quasi-stationaire rekenwijze van LAMOS is te vervangen door een niet-stationaire berekening met het model Soil Water Atmosphere Plant (SWAP), waardoor sommige modelartefacten niet meer optreden; t De onderrandvoorwaarde ‘op 1 april altijd starten met de dezelfde grondwaterstand en veeljarig gemiddeld op 1 oktober uitkomen op de GLG’ was destijds een noodzakelijke vereenvoudiging vanwege rekentijden, maar met SWAP kan moeiteloos 30 jaar achter elkaar worden doorgerekend; t Alleen de langjarig gemiddelde schade is in de tabel opgenomen. In de praktijk zijn we steeds meer geïnteresseerd in de variatie van de droogteschade in de tijd, van jaar tot jaar, of zelfs binnen een specifiek jaar; t De gebruikte meteorologische invoerdata zijn uit de periode 1951-1980. Nu zijn recentere weerreeksen beschikbaar. Ook KNMI-klimaatreeksen zijn te genereren; t Er zijn voor een beperkt aantal gewassen berekeningen uitgevoerd. Dit aantal kan worden uitgebreid; t Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat langdurige droogtestress kan leiden tot structurele schade aan het gewas, zoals vroegtijdig afsterven van aardappelen of afsterven van de graszode. Dit fenomeen is van aanzienlijke invloed op de gewasschade.
H2O / 18 - 2011
31
t
t
t
t
t
goed voorbeeld van veranderde bedrijfsvoering sinds 1987: door het mestbeleid lopen tegenwoordig minder koeien in de wei; Bewerken van natte grond leidt tot extra structuurbederf en slempgevoelige gronden verslempen eerder onder natte omstandigheden; Onder natte omstandigheden is de gasuitwisseling tussen wortelzone en atmosfeer minder en kan zuurstofstress optreden; Sommige schimmels en parasieten gedijen beter onder natte omstandigheden; Hoe natter, hoe sterker de denitrificatie waardoor stikstofgebrek kan optreden voor het gewas; Hoe natter, hoe mobieler het fosfaat in de bodem en des te minder beschikbaar voor het gewas.
De natschade in de HELP-tabel is vooral gebaseerd op expertise5). Alle facetten van natschade, zoals een tragere start van de gewasgroei in het voorjaar, verminderde bewerkbaarheid, berijdbaarheid en betreedbaarheid, alsmede remming van de transpiratie en afsterven van planten door zuurstoftekort in de wortelzone, zijn impliciet in de tabel verwerkt. Het voordeel is de eenvoud. Het nadeel is echter dat de onderbouwing niet reproduceerbaar is. Een ander nadeel van dit soort relaties is dat ze niet bestendig zijn tegen externe veranderingen, zoals een verandering in de bedrijfsvoering. Denk daarbij aan zwaardere machines, maar ook aan adaptatiemogelijkheden zoals aandrijving op alle wielen en bredere en/of slappere banden. En niet onbelangrijk: bepaling van de natschade gaat alleen uit van de grondwaterstand, terwijl juist de combinatie met de temperatuur belangrijk is. Hierdoor is de huidige natschadebepaling niet klimaatbestendig. Door de gemiddeld hogere temperaturen is het groeiseizoen immers langer, maar ook de reactie van de plant op zuurstoftekort in de wortelzone is sterk afhankelijk van de temperatuur. Uit de landbouw is bijvoorbeeld bekend dat juist de combinatie van hoge temperatuur en intensieve neerslag schadelijk is voor de planten. Het is de combinatie van factoren die de mate van gewasschade bepaalt; deze komt niet tot uiting in GxG-waarden. Daarbij moet nog vermeld worden dat de GVG onder invloed van klimaatveranderingen niet significant verandert en dus geen geschikte maat kan zijn voor de reactie van gewassen en vegetatie op andere klimaatcondities in Nederland.
Afb. 1: Relatieve wateropname (F) als functie van de drukhoogte (h) volgens Feddes17), zoals gebruikt in SWAP. De wateropname door wortels neemt lineair af van h3 tot h4 door droogtestress, evenals tussen de kritische grenswaarden h2 en h1 door zuurstofstress. Tussen h2 en h3 is de wateropname optimaal (F=1).
bijvoorbeeld een onjuiste bepaling van de doelrealisatie Landbouw in de Waternoodsystematiek. Bovenal kunnen de uitkomsten ter discussie worden gesteld, hetgeen de vaststelling van de GGOR ernstig kan verstoren. Zoals ook een aantal jaren geleden is gesteld6): de huidige HELP-tabel is toe aan actualisering. Welke ontwikkelingen zijn hiervoor van belang?
Nieuwe ontwikkelingen Droogteschade
Droogteschade op lokale schaal kan met simulatiemodellen zoals SWAP goed worden berekend, waarbij ook de structurele schade aan het gewas kan worden meegenomen. Dit levert per afzonderlijk jaar de geleden droogteschade op. Er is daarmee geen noodzaak meer de droogteschade in een metamodel om te zetten. Bovendien kan (en volgens ons moet) het adaptatievermogen van de agrariër worden meegenomen, zoals slim beregenen op basis van monitoring van de toestand van grond en gewas en van de weersverwachting. De berekening van de droogteschade met behulp van SWAP is voor meerdere gewassen uit te voeren, waarbij ook een koppeling kan worden gelegd tussen gewasverdamping en gewasgroei. Daarbij kan worden aangesloten op de gewasindeling en toegekende gewaseigenschappen voor het NHI7) én de economische vertaling met behulp van AGRICOM8).
voor de bedrijfsvoering als functie van GHG en GLG bepalen. De wateropname van wortels kan niet alleen worden gereduceerd door te droge, maar ook door te natte omstandigheden in de wortelzone. Onder droge omstandigheden moet de plant meer moeite doen om water op te nemen. Dit proces is in de meeste simulatiemodellen voor verdamping en gewasgroei gemodelleerd als een eenduidige relatie tussen drukhoogte en reductie van de wateropname. Bij natte omstandigheden wordt het gastransport in de wortelzone geremd, waardoor zuurstofstress kan optreden. Dit proces is fysisch goed te beschrijven, maar operationalisering van deze kennis in simulatiemodellen is lastig, omdat de bepalende (bodem)eigenschappen moeilijk zijn vast te stellen. In de modelcode SWAP12) kan reductie van de gewasverdamping als gevolg van te natte omstandigheden in de wortelzone worden bepaald door de wateropname door wortels te laten afnemen als de drukhoogte bij de wortels hoger wordt dan een bepaalde drempelwaarde. Er is dan sprake van natschade door zuurstofstress. In afbeelding 1 wordt deze methode toegelicht. De drukhoogte waarbij natschade begint en in welke mate deze optreedt, is experimenteel bijzonder slecht onderbouwd. Bovendien is een ernstige tekortkoming dat een relatie voor zuurstofstress, zoals in afbeelding 1, niet temperatuurafhankelijk is.
Natschade
Zoutschade De zoutschade in de landbouw kan niet met de huidige HELP-tabel worden bepaald. Door deze omissie kan de schade vanwege te hoge zoutconcentraties in het bodemvocht van de wortelzone niet vastgesteld worden. In gebieden in het westen en noorden van Nederland met zoute/brakke kwel of aanvoer van chloridehoudend water is het vóórkomen of reduceren van zoutschade in de landbouw één van de belangrijkste wateropgaven. De met de HELP-tabel bepaalde landbouwkundige effecten kunnen daardoor leiden tot
32
H2O / 18 - 2011
Uit eerder onderzoek9),10) zijn voor verschillende grondsoorten experimenteel relaties gelegd tussen bewerkbaarheid/ berijdbaarheid en waterhuishoudkundige omstandigheden. Deze relaties zijn goed bruikbaar in simulatiemodellen om daarmee de effecten op de bedrijfsvoering en -inkomsten te bepalen. Het daarvoor ontwikkelde model Waterpas, toegepast voor veenweidebedrijven, is daarvan een goed voorbeeld11). Met een dergelijke aanpak kan wederom een metamodel worden opgesteld, bijvoorbeeld per bedrijfstype de nat- en droogteschade
Ruud Bartholomeus (KWR) promoveerde eind 2009 op het proefschrift 'Moisture Matters. Climate-proof and process-based relationships between water, oxygen and vegetation.' Eén van de daarin opgenomen artikelen13) beschrijft een model dat de effecten van bodem, temperatuur en vochtgehalte op zuurstofstress van planten kan berekenen. Deze publicatie werd beloond met NHV-hydrologieprijs 2007-2009. Het juryrapport roemt niet alleen de wetenschappelijke kwaliteit maar ook de praktische toepassingsmogelijkheden: “De benadering biedt perspectieven om de zuurstofstress
platform zodanig in het model te brengen dat daarmee op reproduceerbare wijze de natschade door zuurstofstress kan worden berekend en, niet onbelangrijk, klimaatbestendig kan worden gemaakt”. Zoutschade
Uit in het verleden en recent uitgevoerde studies en inventarisaties14),15) is bekend dat in het westen van Nederland bij vollegrondsteelt schade kan optreden als gevolg van zoute kwel of beregening met grondwater en/of oppervlaktewater met een verhoogde chlorideconcentratie van boven 200 tot 1.200 mg/l, afhankelijk van de teelt. Het model is SWAP-geschikt om de zoutschade te berekenen. Daarbij zijn experimenteel vastgestelde relaties tussen zout in de wortelzone en opbrengstreductie gebruikt die veelal zijn vastgesteld voor semi-aride omstandigheden. De noodzaak voor proeven onder Nederlandse klimatologische en agrohydrologische omstandigheden is natuurlijk evident. Of het aangevoerde water soms en op sommige plaatsen wat zouter mag zijn16), of juist minder zout (in ieder geval minder rigide), bepaalt immers voor een belangrijk deel de zoetwatervraag in het noorden en westen van Nederland.
Conclusie De berekening van nat- en droogteschade met behulp van de HELP-tabel is om meerdere redenen niet meer van deze tijd. Zoutschade is zelfs niet in de huidige HELP-tabel opgenomen. Er hebben sinds het uitkomen van de tabel de nodige ontwikkelingen in kennis en modelleertechniek plaatsgevonden die het zeer wel mogelijk maken nu een actualisering uit te voeren. Zo kunnen we ervoor zorgen dat we de komende jaren werken met een eigentijdse methode. We streven daarom naar een
moderne methode om te komen tot een betrouwbare doelrealisatie Landbouw in Waternood en een realistische vaststelling van de GGOR. Voor het huidige klimaat, maar zeker ook voor het steeds grilliger klimaat van de nabije toekomst. Vanzelfsprekend is ook voor een nieuwe methode een validatie van de modeluitkomsten noodzakelijk. Dat kan op basis van bestaande gegevens, met ‘klassieke’ veldproeven maar ook met behulp van informatie die verkregen is met remote sensing. De constatering dat ‘de HELP-tabel aan vervanging toe is’ is niet nieuw, maar er zijn nu mogelijkheden voor een actualisering door het beschikbaar komen van nieuwe kennis en modellen. Met dit artikel doen we een oproep deze mogelijkheid te grijpen. STOWA verzorgt deze maand een bijeenkomst waarbij de beschikbare kennis over de landbouwschadefuncties zal worden geconfronteerd met de gewenste kennis vanuit waterschappen. LITERATUUR 1) Werkgroep HELP-tabel (1987). De invloed van de waterhuishouding op de landbouwkundige productie. Mededelingen Landinrichtingsdienst 176. 2) Van Bakel P., J. Huinink, H. Prak en F. van der Bolt (2005). HELP-2005. Uitbreiding en actualisering van de HELP-tabellen ten behoeve van het Waternoodinstrumentarium. STOWA/DLG/Alterra/LNV. STOWA-rapport 2005-16. 3) De Laat P. (1980). Model for unsaturated flow above a shallow water-table. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen. 4) Van Bakel P., D. Walvoort, W. Akkermans en J. Kroes (2004). Metamodellen: doe meer met minder. H2O nr. 16, pag. 20-22. 5) Werkgroep Landbouwkundige Aspecten (1984). Landbouwkundige Aspecten van
GrondwaterOnttrekking (LAGO). Commissie Grondwaterwet Waterleidingbedrijven. 6) Van Bakel J. en J. Heijkers (2004). Is de HELP-tabel aan vervanging toe? H2O nr. 23, pag. 8-10. 7) NHI (2008). Modelrapportage. Deelrapport Gewaskenmerken. 8) Van Bakel P., V. Linderhof, C. van ‘t Klooster, A. Veldhuizen, D. Goense, H. Mulder en H. Massop (2010). Definitiestudie Agricom. Alterra. Rapport 1934. 9) Wijk A., R. Feddes, J. Wesseling en J. Buitendijk (1988). Effecten van grondsoort en ontwatering op opbrengst van akkerbouwgewassen. 10) Beuving J., K. Oostindie en Th. Vellinga (1989). Vertrappingsverliezen door onvoldoende draagkracht van veengrasland. Staring Centrum. Rapport 6. 11) Vos J., I. Hoving, P. van Bakel, J. Wolf, J. Conijn en G. Holshof (2004). Effecten van peilbeheer in de polders Zegveld en Oud-Kamerik op de nat- en droogteschade in de landbouw. Alterra. Rapport 987. 12) Kroes J. en J. van Dam (red.) (2004). Reference manual SWAP version 3.0.3. Alterra. Rapport 773. 13) Bartholomeus R., J-P. Witte, P. van Bodegom, J. van Dam en R. Aerts (2008). Critical soil conditions for oxygen stress to plant roots: Substituting the Feddes-function by a process-based model. J. of Hydr. 360, pag. 147-165. 14) Van Bakel P., R. Kselik, C. Roest en A. Smit (2010). Review of crop salt tolerance in the Netherlands. Alterra. Rapport 1926. 15) Van Bakel P. en L. Stuyt (2011). Actualisering van de kennis van de zouttolerantie van landbouwgewassen. Op basis van literatuuronderzoek, expertkennis en praltische ervaringen. Alterra. Rapport 2201. 16) Van Bakel J., N. Kielen, O. Clevering en K. Roest (2010). Waterkwaliteit en landbouw: mag het ook een beetje zouter zijn? H2O nr. 5, pag. 56-59. 17) Feddes R., P. Kowalik en H. Zaradny (1978). Simulation of field water use and crop yield. Simulation Monographs. Pudoc.
H2O / 18 - 2011
33
Ed van der Mark, Dunea Ferry Roman, Ropec Luc Zandvliet, Het Waterlaboratorium Toine Ramaker, Dunea
Ruim tien jaar wateronderzoek: een statistische goudmijn Sinds de jaren ‘90 slaat Dunea de resultaten van drinkwateronderzoek op in de LIMS-databank. Inmiddels is het aantal waterkwaliteitsmetingen van het distributienet de 400.000 gepasseerd. Op deze data is statistisch onderzoek uitgevoerd in het kader van DisConTO*. Resultaten hiervan met betrekking tot Aeromonas spp. laat zien dat een wijziging in de meetfrequentie een trendbreuk oplevert in de onderzochte periode 1999 tot en met 2010. Ook wordt duidelijk dat een significante relatie bestaat tussen het aantal Aeromonas en de drinkwatertemperatuur. Verder laat het onderzoek zien dat nagroei van Aeromonas regionaal verschillend is.
D
rinkwaterbedrijven voeren wateronderzoek uit van bron tot kraan. De metingen zijn deels verplicht gesteld in het Drinkwaterbesluit en deels gebaseerd op bedrijfsspecifieke eisen, zoals voor kwaliteitsbewaking, bedrijfsvoering en onderzoek. Dunea beschikt met LIMS (het Laboratorium Informatie ManagementSysteem) over ruim twaalf jaar aan analyseresultaten. Dit zijn 400.000 waarnemingen in het voorzieningsgebied van Dunea (van Hillegom tot Den Haag en van Den Haag tot Nieuwerkerk aan den IJssel). Sinds de jaren ‘90 is de toegankelijkheid van de data sterk verbeterd door gebruik van databanken. Hét moment dus om statistisch onderzoek uit te voeren. Statistisch onderzoek kan inzichten opleveren over de ontwikkeling van de waterkwaliteit in het distributienet over een langere periode. Maar ook eventuele kwaliteitsverschillen per regio kunnen in beeld worden gebracht. Daarnaast kan worden getoetst of resultaten van onderzoeksparameters onderlinge relaties hebben of in verband gebracht kunnen worden met externe factoren. Bevindingen uit statistisch onderzoek kunnen dus aanleiding vormen voor aanbevelingen om de waterkwaliteit in het distributienet verder te verbeteren, meetnetten te optimaliseren of beslissingen op het gebied van assetmanagement te voeden. Hoe kwamen we hiertoe?
Cijfers kunnen bedriegen Voordat de statistische analyses daadwerkelijk kunnen beginnen, zijn de opgeslagen data kritisch bekeken. Er is namelijk een aantal valkuilen:
34
H2O / 18 - 2011
t
t t
t
t
wijziging van de systematiek van het getal dat wordt opgeslagen als het gevonden gehalte kleiner is dan de onderste analysegrens; wijziging(en) in de analysemethode(n); metingen ter plaatse versus metingen in het laboratorium, van bijvoorbeeld zuurgraad en troebelheid; wijziging van de meetfrequentie van de parameter tijdens het onderzoek; monsterneming direct na openen van de kraan of nadat de temperatuur van het drinkwater constant is geworden.
Deze wijzigingen leveren andere meetresultaten op en geven trendbreuken in grafieken. Dit kan de lengte van de periode waarover statistisch onderzoek kan worden uitgevoerd, sterk beïnvloeden.
‘De koe bij de horens vatten’ De analyse begon met de parameter Aeromonas: een groep van bacteriën die over het algemeen in lage hoeveelheden voorkomt in drinkwater. Het is een bedrijfskundige parameter, dus niet schadelijk voor de gezondheid maar wel beeldvormend voor de waterkwaliteit ter plaatse. Het geeft een indicatie voor de mate van nagroei en daarmee de biologische stabiliteit van het drinkwater. Aeromonas is in staat om zich boven een temperatuur van 12 tot 14°C te vermeerderen bij lage gehalten aan makkelijk afbreekbare verbindingen. Deze parameter leent zich goed voor analyse, omdat hiervan stabiele meetdata over een langere periode (twaalf jaar) beschikbaar zijn. In het Waterleidingbesluit is voor Aeromonas een norm opgenomen van < 1.000 kve/100
ml. Dunea past een bedrijfsnorm toe van < 200 kve/100 ml.
Toetsen van drie relaties Bij de analyse van Aeromonas gaat de interesse uit naar drie mogelijke relaties: t nagaan of de reductie in de meetfrequentie in 2004 tot een trendbreuk heeft geleid; t toetsen van de hypothese dat een relatie bestaat tussen het aantal Aeromonas en de temperatuur van het drinkwater; t toetsen of een verschil bestaat in het aantal Aeromonas in regio Noord en regio Zuid. Regio Noord krijgt drinkwater van productielocatie Katwijk en koopt in bij Waternet, in een verhouding van ongeveer 9,5:0,5. Regio Zuid wordt voornamelijk voorzien van drinkwater van productielocaties Scheveningen en Monster en koopt in bij Evides globaal in een verhouding van 8,4:1,5:0,1. Trendbreuk
In totaal zijn in de jaren 1999 tot en met 2010 19.479 watermonsters onderzocht op Aeromonas. De bedrijfsnorm (< 200 kve/100 ml) is in deze periode 481 keer en de Waterleidingbesluit-norm (< 1000 kve/100 ml) 28 keer overschreden. Dit betekent dat in 97,5 procent van de gevallen de watermonsters voldeden aan de bedrijfsnorm en in 99,8 procent van de gevallen aan het Waterleidingbesluit. Voor de regio Noord bedroeg het aantal overschrijdingen van de bedrijfsnorm en het Waterleidingbesluit respectievelijk 26 en 1 en voor de regio Zuid respectievelijk 455 en 27. Belangrijke vermelding hierbij is dat regio Zuid ongeveer
platform
Afb. 1: Aantal metingen Aeromonas per maand per regio.
Afb. 2: De gemeten aantallen Aeromonas laten eenzelfde patroon zien als de temperatuur van het drinkwater (periode: 1999 tot en met 2010).
Afb. 3: De relatie van 10log(maandgemiddelde aero30) versus de maandgemiddelden van de temperatuur.
Afb. 4: Grafische residu-analyse voor de 10log-maandgemiddelden van Aeromonas.
tweemaal zoveel aansluitingen heeft als de regio Noord. Uit een eerste beschouwing van de data van Aeromonas blijkt dat in de meetfrequentie in de afgelopen twaalf jaar (1999 tot en met 2010) in 2004 flink veranderde (zie afbeelding 1). Het aantal metingen per maand nam in beide regio’s af. Deze frequentieverlaging roept de vraag op of de resultaten van voor 2004 nog te vergelijken zijn met de periode na 2004. Uit de cijfers blijkt dat de trefkans van een overschrijding bij een lagere meetfrequentie in ieder geval kleiner is (zie tabel 1). Met een zogeheten t-toets is na te gaan of de maandgemiddelden in beide perioden significant van elkaar afwijken. Een t-toets is alleen toepasbaar als de waarnemingen normaal zijn verdeeld. Met behulp van een test is geconcludeerd dat de waarnemingen alleen normaal zijn verdeeld als de data getransformeerd worden naar de 10log van de maandgemiddelden (p = 0,182). Dit maakt gebruik van de t-toets mogelijk na transformeren van de data in 10log-waarden. Uit de t-toets blijkt dat de gemiddelden over beide perioden van 1999 tot en met 2003 en van 2004 tot en met 2010 significant verschillend zijn (p = 0,000). Dit betekent dat de reductie in onderzoeksfrequentie een negatieve invloed heeft op de representativiteit van Aeromonas die na 2004 in het
voorzieningsgebied wordt aangetroffen. In de periode 1999 tot en met 2010 treedt dus een trendbreuk op in 2004.
schrijdingen aan. Dit is tevens de periode dat de drinkwatertemperatuur haar maximum bereikt.
Relatie Aeromonas en de temperatuur
Met behulp van regressierekenen kan worden bepaald of er een lineair verband bestaat tussen het aantal Aeromonasbacteriën en de drinkwatertemperatuur. Omdat bekend is dat de maandgemiddelden lognormaal verdeeld zijn, kan ook hier de t-toets worden uitgevoerd.
Aan de hand van boxplots per maand van de gemiddelden van 1999 tot en met 2010 is eenvoudig te zien dat zowel Aeromonas als de drinkwatertemperatuur een seizoenseffect laten zien (zie afbeelding 2). Voor de hand ligt dat een relatie bestaat tussen de groei van Aeromonas en de temperatuur van het drinkwater. In tabel 1 was reeds vermeld dat in de twaalfjarige periode 481 overschrijdingen van de bedrijfsnorm en 28 overschrijdingen van de norm in het Waterleidingbesluit hebben plaatsgevonden. In de maanden juli tot en met oktober treffen we de meeste normover-
In afbeelding 3 is de logaritme van de aantallen kve van Aeromonas, log(maandgemiddelde aero30) uitgezet tegen de maandgemiddelden van de temperatuur. De berekende regressielijn is log(maandgemiddelde aero30) = 0,3939 + 0,06864*temp. met de volgende parameters: S = 0,206959, R-Sq(adj) = 51,0%, p=0,000.
Tabel 1. Aantal overschrijdingen van de bedrijfsnorm- (< 200 kve / 100 ml) en de norm uit het Waterleidingbesluit (< 1000 kve / 100 ml) per regio per periode.
regio
noord
zuid
totaal
periode
bedrijfsnorm
%
norm uit Waterleidingbesluit
%
aantal metingen
1999 t/m 2003
24
0,5
1
0,02
5.274
2004 t/m 2010
2
0,2
0
0
1.189
1999 t/m 2003
389
3,7
25
0,24
10.525
2004 t/m 2010
66
2,6
2
0,08
2.491
1999 t/m 2010
481
2,5
28
0,14
19.479
H2O / 18 - 2011
35
Afb. 5: Toets op lognormale verdeling van de data van beide regio’s.
De p-waarde is kleiner dan 0,05 en dus significant te noemen. Afbeelding 4 geeft een residugrafiek weer. Bij deze analyse van verschillen in modelwaarden en geobserveerde waarden kan de kwaliteit van de uitgevoerde lineaire regressie eenvoudig grafisch worden beoordeeld. De residuen moeten dan wel een normale verdeling volgen, rondom de nullijn zijn verdeeld en het histogram moet een klokvorm hebben. Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat een positieve, significante relatie bestaat tussen de drinkwatertemperatuur en het aantal Aeromonas-bacteriën in het distributienet. Dat de temperatuur van het drinkwater af productielocatie varieert van ongeveer 8°C tot 16°C, geeft aan dat de temperatuur in het distributienet nog sterk wordt beïnvloed door de diepteligging van de leiding en straatbekleding erboven. Stijging van de drinkwatertemperatuur als gevolg van klimaatverandering zou dus in de toekomst voor meer nagroei van Aeromonas in het voorzieningsgebied kunnen zorgen. In het bedrijfstakonderzoek van de waterleidingbedrijven wordt hier aandacht aan besteed. Regioverschillen
Omdat regio Noord voornamelijk wordt voorzien van drinkwater van productielocatie Katwijk en regio Zuid door Scheveningen,
Afb. 6: Boxplot log maandgemiddelden per regio over de periode 1999 t/m 2010.
is het interessant om na te gaan of een significant regionaal verschil bestaat voor Aeromonas. De datasets van beide regio’s zijn lognormaal verdeeld (zie afbeelding 5); de t-toets kan dus worden toegepast. De toets levert een p-waarde op van 0,000. Dus de gemiddelden van regio Noord en regio Zuid over de jaren 1999 t/m 2010 zijn significant verschillend. De grafiek met de boxplots per regio in afbeelding 6 laat dit ook zien. De langjarige gemiddelden zijn respectievelijk 10 en 29 kve/100ml. Met andere woorden: de nagroei van Aeromonas in het drinkwater van de noordelijke regio is significant minder dan die in de zuidelijke regio. Dit verschil kan worden veroorzaakt door diverse factoren, zoals de kwaliteit van het geproduceerde drinkwater, verschil in leidingmateriaal, verblijftijd van het drinkwater, mate van vermaasdheid van het net en menggebieden. Om dit vast te stellen, is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Gedegen statistisch onderzoek naar waterkwaliteitsgegevens is een belangrijk gereedschap om trends en relaties in de waterkwaliteit vast te leggen. Tijdens dit onderzoek kwam aan het licht dat de verlaging van de onderzoeksfrequentie voor Aeromonas in 2004 leidde tot een trendbreuk in de data. Ook de trefkans van normoverschrijdingen is in deze periode afgenomen. Met deze informatie kan het meetnet en de frequentie van de metingen kritisch worden
.0,; <> >,9=05. =669 9 673,0+05. 7,9:65,,3 05 /,; 1<0:;, =(; Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbe beheer. Neem contact op met Roelien Voshol, tel. 010 - 42 74 154 4 of Brigitte Laban, tel. 010 - 42 74 152
H2O / 18 - 2011
Dunea gaat verder met de analyse van de waterkwaliteitsgegevens. De resultaten van de analyse op Aeromonas heeft belangrijke informatie opgeleverd om de ontwikkeling van de waterkwaliteit in het distributienet beter te begrijpen, het meetnet nog eens kritisch te beschouwen en mogelijk later voeding te geven aan investeringsbeslissingen.
Conclusie
advertentie
36
bekeken en geëvalueerd. Tevens kon via dit statistisch onderzoek de voor de hand liggende hypothese dat groei van Aeromonas temperatuurafhankelijk is, worden vastgesteld. Dit ondanks de doorgaans zeer lage waarden Aeromonas die in het voorzieningsgebied van Dunea worden aangetroffen. Verder bleek dat de gemiddelde waarden voor Aeromonas in de regio Noord significant lager zijn dan in de regio Zuid. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen, die nader onderzoek vragen.
NOTEN * DisConTO is een samenwerkingsverband van Vitens, PWN, Brabant Water, RIVM, TU Delft, DHV, softwarebedrijf UReason en Dunea, dat onderzoek verricht naar de ontwikkeling van de drinkwaterkwaliteit in het distributienet onder normale omstandigheden en bij calamiteiten. Het onderzoek wordt financieel ondersteund door AgentschapNL.
agenda 19 september, Driebergen Natuurvriendelijke oevers themadag over de ecologische resultaten van de aanleg van natuurvriendelijke oevers, met de presentatie van een handreiking met betrekking tot standplaatsfactoren. Organisatie: STOWA. Informatie: (033) 460 32 00.
20 september, Maastricht PestO: bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden symposium over een meerjarig onderzoek naar het vóórkomen van bestrijdingsmiddelen in de grondwaterbeschermingsgebieden in Limburg. Organisatie: WML, Provincie Limburg, KWR, DHV en DLV Plant. Informatie: www.limburg.nl/pesto.
21 september, Den Haag Klimaatverandering, conflicten en migratie: de watercontext symposium waarop wetenschappers, beleidsmakers en betrokkenen vanuit de praktijk spreken over capaciteitsopbouw en herstel in gebieden met waterproblemen, over het voorkomen van conflicten rondom water en over een internationaal juridisch kader voor de bescherming van klimaatmigranten. Organisatie: UNESCO-IHE, ministerie van Buitenlandse Zaken, Wereld Natuur Fonds e.a. Informatie: www.hydrology.nl.
22 september, s-Hertogenbosch SIKB jaarcongres over de wijzigingen van regels, beleid, uitvoering en toezicht op de bodem die dit najaar verwacht worden én een evaluatie van het Besluit bodemkwaliteit. Organisatie: SIKB. Informatie: www.sikb.nl.
22-23 september, Amersfoort Water is zoveel meer dan H2O conferentie over ‘vitaal water’, met op donderdag een wetenschappelijk seminar over fundamentele vragen voor waterprofessionals die verbreding zoeken en vrijdag vooral praktische toepassingen. Organisatie: DHV. Informatie: www.dhv.nl.
24 september, Amersfoort Watervitalisering conferentie over wat te verwachten is van watervitalisering en welke ervaringen er mee zijn opgedaan. Organisatie: Stichting WATER Drager van Leven. Informatie: Peter Schukking (030) 695 92 95 of www.stichtingwater.nl.
24 september, diverse locaties Dag van de dijk publieksevenement over waterveiligheid waar innovaties en bewustwording centraal staan. Breed scala aan activiteiten op en rond waterkeringen. Organisatie: Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat. Informatie: www.dagvandedijk.nl.
28 september, Amsterdam Bouwen in diepe polders: doormodderen of verregaande stappen? bijeenkomst over de problemen met het bouwen in diepe polders. Ondanks een zorgvuldige watertoets kan grondwater in diepe polders voor problemen zorgen. Hoe kan dat in de toekomst voorkomen worden? Organisatie: Waternet en het platform Beter Bouwen Beter Wonen. Informatie: (020) 608 36 35.
30 september, Zwolle Sustainable sanitation: five years drive to 2015 eerste symposium over de gelijknamige motie van de Verenigde Naties dat duurzame sanitatie, hergebruik van nutriënten en samenwerking moet bevorderen, met de nadruk op plannen die uitgevoerd kunnen worden met partijen in ontwikkelingslanden. Organisatie: Aqua for All, Lettinga Foundation, ministerie van Buitenlandse Zaken, Waterschap Groot Salland, Netherlands Water Partnership, het Nutriënten Platform en WECF. Informatie: wilma.wolswinkel@wecf.eu.
1 oktober, Zoetermeer Geuzentocht 40e editie van deze jaarlijkse tocht van de Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting, met nu aandacht voor de werkzaamheden van Hoogheemraadschap Rijnland. Informatie: www.waterenland.nl.
3 en 4 oktober, Leeuwarden Co-operation in innovation, a global requirement? jaarlijks tweedaags congres van Wetsus met dit jaar aandacht voor de noodzaak om samen te werken bij innovatie op watertechnologisch gebied (eerste dag) en de internationale wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van waterbehandelingstechnologie (tweede dag). Informatie: www.wetsus.nl.
4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie 8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.
4-5 oktober, Rotterdam Pumps & Valves vakbeurs die helemaal in het teken staat van pompen, kleppen en afsluiters. Organisatie: easyFairs. Informatie: www.easyfairs.com.
4-6 oktober, ‘s-Hertogenbosch Milieu tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek en duurzaam inkopen. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.
6 oktober, IJmuiden Behandeling industrieel afvalwater themadag over het verbreden van kennis omtrent het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk en de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.waternetwerk.nl.
6-7 oktober, Vijfhuizen - No-Dig jaarlijks evenement rond sleufloze technieken waarbij aanleg, onderhoud, renovatie en vervangen van ondergrondse leidingen kan plaatsvinden zonder dat wegen opengebroken hoeven te worden. Met een beurs en een congres (op 6 oktober). Organisatie: Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen. Informatie: (079) 325 22 60.
12 oktober, Petten Het belang van de NoordHollandse kust binnen het zandig systeem van Calais tot Denemarken symposium over de zwakke plekken aan de Noord-Hollandse kust en de noodzakelijke versterking daarvan. De kustmorfologie en het Noord-Hollandse kustsysteem worden onder de loep genomen, maar ook onder andere de ruimtelijke kwaliteit. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting. Informatie: www.waterenland.nl.
13 oktober, Breda Waterbouwdag jaarlijkse bijeenkomst met aandacht voor de gevolgen van de bezuinigingen op een aantal grote (water)bouwprojecten. Gekeken wordt naar uitvoerbare en concrete plannen om bestaande waterproblemen op te lossen en tegelijkertijd de economische crisis te lijf te gaan. Organisatie: CURNET. Informatie: www.waterbouwdag.nl.
13 oktober, Rotterdam Water, wonen en ruimte congres over gebiedsontwikkeling en het combineren van de verschillende functies van water, zoals waterberging met wonen en natuurontwikkeling en recreatie. Dit vraagt om creatieve, innovatieve oplossingen op het gebied van ontwerp, techniek, organisatie en financiën én samenwerking. Organisatie: Elba Media. Informatie: www.waterwonenenruimtecongres.nl.
H2O / 18 - 2011
37
handel & industrie DrinkwaterHonderdste molen in bedrijf BIFIPRO overgedragen Het politiekorps Haaglanden heeft op 6 september de honderdste door Holland Watertechnology (HWT) geproduceerde en geleverde BIFIPRO in ontvangst genomen. HWT produceert en levert al enkele jaren de apparatuur voor het bestrijden van Legionella in drink- en koelwater. Afnemers (in binnen- en buitenland) zijn onder meer hotels, ziekenhuizen, zorgcentra, gevangenissen, sportcentra, zwembaden en vakantieparken. “We zijn er trots op, dat nu ook de politie Haaglanden voor ons systeem heeft gekozen”, aldus directeur Leo de Zeeuw van Holland Watertechnology. HWT heeft de BIFIPRO geleverd voor het hoofdbureau in Den Haag en de bureaus in Delft en Leidschendam-Voorburg, onder meer voor de cellencomplexen.
In het Newton Park IV in Leeuwarden is een drinkwatermolen verrezen. Het bedrijf Dutch Rainmaker ontwikkelt en bouwt windturbines die onder meer water produceren uit lucht. In totaal gaat het om circa 8.000 liter per dag. De turbines van Dutch Rainmaker zijn vooral bestemd voor de landbouw in warmere en droge gebieden, waar nauwelijks of geen water beschikbaar is, zoals Afrika. De windmolen in Leeuwarden is een demonstra-
Voor meer informatie: (058 ) 280 07 30.
Monitoring waterketen glastuinbouw De Provincie Zuid-Holland heeft Witteveen+Bos opdracht gegeven zes praktijkproeven met betrekking tot de waterketen in de glastuinbouw te monitoren. Het doel van de praktijkproeven in de glastuinbouw en boomteelt is een duurzame (gesloten) watervoorziening te realiseren. Het gaat om projecten in de Overbuurtse Polder, Zuidplaspolder, 4-B Waalblok en Boskoop.
Holland Watertechnology zal voor elk van de komende 100 te verkopen BIFIPROsystemen 100 euro doneren aan de Stichting Veteranenziekte. Zij kan dus 10.000 euro verwachten van het bedrijf. De BIFIPRO is bij HWT in Driebergen ontwikkeld. Vorig jaar werd het systeem door de Nederlandse overheid erkend en inmiddels ook door haar veelvuldig toegepast voor de bestrijding van Legionella.
tiemodel. Directeur Gerard Schouten: “Nu we een ‘regenmaker’ in de buurt hebben, kunnen we buitenlandse geïnteresseerden veel gemakkelijker informeren. Daarnaast hebben we de mogelijkheid om dichtbij huis aan de verdere ontwikkeling te werken. Newton Park IV is door het Leeuwarder college van burgemeester en wethouders aangewezen als een duurzaam experimenteergebied.
Het demonstratiemodel van de windmolen in Leeuwarden die water kan produceren uit lucht.
Witteveen+Bos toetst of de projecten in de praktijk voldoen aan de oorspronkelijke duurzaamheidsdoelstellingen en de provinciale beleidsambitie ‘maximale zelfvoorzienendheid’. De bevindingen vormen de basis van een advies aan de Statencommissie voor medio 2012.
Toekomst waterbeheer zweeft in de ruimte Satellieten worden steeds vaker gebruikt voor waarnemingen van de aarde op afstand (remote sensing). Daaruit is bijvoorbeeld nuttige hydrologische informatie af te leiden. Die gegevens worden nu voornamelijk gebruikt door commerciële partijen en nauwelijks door de waterschappen. Dat verandert. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de waterschappen Brabantse Delta, De Dommel, Groot Salland en Aa en Maas zijn in juli begonnen met de inkoop van dagelijkse satellietinformatie bij het bedrijf WaterWatch. Het gaat, binnen het project Sat-Water, om informatie over actuele verdamping, bodemvocht en biomassaproductie. Doordat de beelden vlakdekkend zijn, zijn ze te gebruiken voor het verbeteren van de sturing in het waterbeheer, bijvoorbeeld voor
waterverdeling of het bepalen van nat- en droogschades. Daarnaast dienen de beelden als communicatiemiddel, waardoor de waterschappen zichtbaarder worden voor hun ingelanden.
Gebiedsdekkend informatie- en sturingssysteem voor het waterbeheer.
38
H2O / 18 - 2011
Waterschap Aa en Maas brengt het operationele waterbeheer nu naar een volgend, optimaal peil met het project Peilbeheer 3.0: een beslissingsondersteunend systeem dat op basis van diverse informatiebronnen (hoogwaardige satellietbeelden, oppervlakte- en grondwatermodellen, weersvoorspellingen, gemeten veldwaardes en veldkennis) beslisregels genereert. Verbetering van het waterbeheer moet uiteindelijk tot kostenbesparing leiden, bijvoorbeeld bij waterberging en verdrogingsbestrijding, en tot minder schade voor burgers, landbouw en natuur.
Kamstrup is een sterk op innovatie gerichte fabrikant van systeemoplossingen voor het meten van energie en water. Kamstrup, met hoofdvestiging in Denemarken, is wereldwijd actief, kenmerkt zich door hoge groeicijfers en is mondiaal de leidende fabrikant van ultrasone energiemeters. De nieuwste ontwikkeling van Kamstrup is een op afstand uitleesbare, “slimme”, ultrasone watermeter, gebaseerd op de bewezen technologie van de Kamstrup warmtemeters. Om deze revolutionaire watermeter op de juiste wijze in de Nederlandse markt te positioneren en bij de primaire doelgroep, de drinkwaterbedrijven, onder de aandacht te brengen, zijn wij op zoek naar een enthousiaste en resultaatgerichte
ACCOUNT MANAGER / BUSINESS UNIT MANAGER - WATER Ondernemende verkoopdiplomaat, die een markt ontwikkelt
De functie: Na een gerichte producttraining word je in deze functie verantwoordelijk voor de commerciële resultaten in Nederland. Je bepaalt de verkoopstrategie, stelt plannen op en zoekt intensief naar mogelijkheden. Naast de directe marktbewerking, neem je deel aan beurzen en seminars en verzorg je presentaties over het product. Je rapporteert aan de Sales Manager Nederland. Omdat het, in deze vorm, een nieuw product betreft moet de markt intensief en met ondernemingszin bewerkt worden. Kortom: er ligt een grote uitdaging. Je stijl van werken is te kenmerken als ‘consultative selling’ en je gesprekpartners zijn engineers, inkopers en directieleden. Als adviseur en specialist moet je goed kunnen analyseren wat de specifieke wensen en eisen van de klant zijn en moet je op de juiste wijze daarop kunnen inspelen. Je profiel: Een echte pionier en sales professional die gemakkelijk een klik weet te maken met de verschillende gesprekspartners op diverse niveaus in het commerciële traject. Je functioneert op een technisch HBO-niveau. Je hebt een aantal jaren praktische commerciële buitendienstervaring, waarbij nutsbedrijven tot je doelgroep
behoren. Ervaring met de drinkwaterbedrijven in Nederland, is een duidelijke pré. Verder zijn creativiteit, een constructief-kritische houding en een open mind de kenmerken die je geschikt maken voor deze uitdagende functie. Kamstrup biedt: Een uitdagende job bij een vooruitstrevende organisatie met een gevestigde naam en met toonaangevende producten en diensten. In deze nieuwe functie heb je als Account Manager / Business Unit Manager een zeer zelfstandige baan met veel verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Je runt als het ware je eigen bedrijf onder de vlag van Kamstrup. Bij het ontwikkelen van de markt krijg je alle steun van de Nederlandse en Deense organisatie. De platte structuur maakt snel schakelen mogelijk. Een uitstekend salaris en een auto van de zaak zijn vanzelfsprekendheden voor deze functie. Heb je interesse? Wij zien je sollicitatie met belangstelling tegemoet. Sollicitaties graag richten aan Hans Kuiper, directeur van Kamstrup b.v. (email: hku@kamstrup.nl).
Kamstrup b.v. } Leigraafseweg 4 } 6983 BP Doesburg } Tel: 0313 471 998 } www.kamstrup.com en www.multical21.com
Part of
The worldâ&#x20AC;&#x2122;s leading trade event for process, drinking and waste water
1 - 4 NOVEMBER
2011
Meer dan 800 exposanten uit 40 landen Bijzondere waterprojecten uitgelicht op IAS Netwerkmogelijkheden met duizenden collegaâ&#x20AC;&#x2122;s Speciale aandacht voor industrieel gebruik van water
Registreer als bezoeker op www.amsterdam.aquatechtrade.com Organised by:
Co-located with: