nยบ
44ste jaargang / 11 november 2011
22 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema nabeschouwing Aquatech / IWW NIEUWE OPZET BEVALT GOED RUTTE: NIEUW DELTAPLAN UNIEK IN DE WERELD INDUSTRIAL LEADERS FORUM: SAMENWERKING IS DE SLEUTEL
ALS JE WERKTERREIN 70 % VAN DE AARDE OMVAT, MAAK JE MET MONDIALE EXPERTISE OP WATE A RGEBIED EEN GEWELDIGE START UIT ITT ONTSTAAT XYLEM. Wereldwijd marktleider in water technologie 12.000 medewerkers Vertegenwoordigd in meer dan 150 landen Meer dan een eeuw ervaring in de waterindustrie Een unieke focus op innovatie biedt wateroplossingen in de hele wereld
XYLEMINC.COM [NYSE: X YL]
International Water Week
D
e International Water Week met als belangrijke publiekstrekker de internationale waterbeurs Aquatech, maar ook het Aquaterra-congres, een groot aantal ‘losse’ presentaties en bijvoorbeeld ook de tweede editie van het Nederlandse Deltacongres, krijgt een vervolg. De nieuwe aanpak is de organisatoren goed bevallen. Als bezoeker moest je je agenda goed plannen, want het aantal bijeenkomsten was soms wel erg groot. Af en toe ging je dit internationale watergebeuren in Amsterdam vergelijken met het Wereld Water Forum. Zelfs een bijna zuiver nationaal Deltacongres kon daar niets aan afdoen. Aquatech blijft een
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
belangrijke rol in het geheel spelen. Dit jaar trok deze beurs – ondanks de minder rooskleurige economische situatie – uiteindelijk toch meer exposanten dan drie jaar geleden. Ook meer bezoekers, maar hier is de vergelijking natuurlijk moeilijker te trekken vanwege de andere opzet. Positieve geluiden dus. Nu nog wat meer samenwerking tussen de afzonderlijke onderdelen en minder nationale bijeenkomsten. Dan krijgt de International Water Week wellicht een vaste plek op de internationale wateragenda. Peter Bielars
inhoud nº 22 / 2011 / *thema 4 / Nieuwe opzet Aquatech en IWW bevalt goed*
6 / Rutte: nieuw Deltaplan uniek in de wereld* 8 / Industrial Leaders Forum: samenwerking is de sleutel*
12
/ Interview met Kris Lambert en Frans Durieux
4
Maarten Gast
14
/ Historisch onderzoek Wieringermeer met moderne technieken Louise Klingen, Olivier Hoes, Wytze Schuurmans en Jan Strijker
18
/ Van klimaatafdruk naar reductie CO2 bij waterschappen Giel Linthorst, Charlotte van Erp Taalman Kip, Mark Verheij en Henry Legtenberg
12
20
/ Eenduidige storingsgegevens voor aansluiting benchmarks rioleringszorg en zuiveringsbeheer Jeroen Langeveld en Hans Korving
24 / Verenigingsnieuws 29 / KRW-spagaat: een integrale benadering vanuit de watercyclus
14
Petra Scholte Veenendaal, Job Rook, Jacques van Alphen en Jan Peter van der Hoek
32 / SHARON steekt de grens over Mieke Teunissen en Arjan Borger
36
/ Omvang en oorzaak overschrijding kwaliteitseisen door nagroei in drinkwater Paul van der Wielen en Dick van der Kooij
39
/ Quickscan voor interne nutriëntenmobilisatie Moni Poelen, Leon van den Berg, Ronald Bakkum en Leon Lamers
43
/ Nieuwe test met ultrasone slibdesintegratie op rwzi Willem Annapolder Rob van Pinxteren, Daniëlle Heimendach-van Ham en Albert de Jonge
47 / Agenda
Bij de omslagfoto: De eerste editie van de International Water Week met daarin ondergebracht Aquatech is alle deelnemers en de bezoekers goed bevallen (zie pagina 4 e.v.) (foto: Bestshot Fotografie).
Nieuwe opzet Aquatech en IWW bevalt goed De International Water Week 2011, de combinatie van de bekende beurs Aquatech en een groot aantal congressen, symposia en andere bijeenkomsten, is succesvol verlopen. Met een totaal van ongeveer 21.000 bezoekers aan de RAI zelf en 881 exposanten had de IWW meer aanloop dan Aquatech Amsterdam 2008. Zo’n 75 nationaliteiten deden de RAI aan, waaronder diverse prominenten. Hoogtepunt in dat opzicht was het bezoek van ministerpresident Rutte. De premier was aanwezig om de Deltaparade, een overzicht van Nederlandse innovaties om werken en wonen in delta’s mogelijk te maken, te openen. Uiteindelijk liet hij zich verleiden om een rondje over de beurs te maken. Kroonprins Willem-Alexander kon niet aanwezig zijn, maar onderstreepte middels een videoboodschap tijdens de openingsceremonie op 31 oktober het belang van innovatie en samenwerking om mondiale waterproblemen op te lossen. 35 PhD-studenten en internationale young professionals. De workshop richtte zich op de uitdagingen van waterlevering en watersystemen in stedelijke gebieden. De uitkomst werd gerapporteerd in een memorandum die aan alle conferentiegedelegeerden is uitgereikt. Verder was er een filmwedstrijd, waarbij de waterkringloop aan de hand van een enkele druppel in beeld moest worden gebracht. De jury kreeg 24 inzendingen uit de hele wereld ter beoordeling toegestuurd. Rick Blokdijk, Miquel Ballester, Andries van Wijhe en Daniel Arena werden tot winnaar gekozen. Een andere speciaal op jongeren gerichtte activiteit was de Wetskills Challenge, waarin jongeren werden uitgedaagd hun visie op stedelijk waterbeheer te geven. In multiMinister-president Mark Rutte, vergezeld door Wim Kuijken en Theo Lingmont van Amsterdam RAI. Sarah Dickin.
B
Jongerenprogramma
waterproblemen op dit moment het gebrek aan goed drinkwater en sanitatie zijn. Deze problemen raken heel veel mensen, met name in ontwikkelingslanden. Miljoenen mensen worden ziek terwijl dat niet nodig is. Bovendien leveren investeringen in een goede infrastructuur voor water geld op. Minder ziektekosten, meer arbeidsproductiviteit en meer welvaart.” Dickin hoopt vóór het einde van haar ambassadeursschap het jongerennetwerk binnen de waterwereld groter en diverser te hebben gemaakt: meer jongeren, maar ook meer disciplines. “Jongeren moeten beseffen dat ze belangrijk zijn en deel kunnen uitmaken van de oplossing. Het is voor jongeren makkelijker om kritisch te zijn, ze hebben nog geen gevestigde belangen en kunnen makkelijker afwijken van de norm. Ondanks de economische crisis wereldwijd moeten we blijven investeren in water. Jongeren kunnen daarbij een cruciale rol spelen.”
De Canadese Sarah Dickin werd op 31 oktober benoemd tot nieuwe jonge waterambassadeur. Zij volgt de Nederlander Dirk Jansen op. Gedurende haar ambassadeursschap tot 2013 hoopt zij de ideeën van jongeren over integrale oplossingen voor mondiale waterproblemen over het voetlicht te brengen. “Ik denk dat de grootste
Voor de jongeren was tijdens de IWW een apart programma georganiseerd door het Koninklijk Nederlands Waternetwerk samen met Waternet, Deltares, PWN en Witteveen+Bos. Zo werd een Young Scientist Workshop gehouden, een vijfdaags wetenschappelijk evenement voor ongeveer
ehalve het al aangehaalde kennisprogramma (zie verder) en de beurs was de International Water Week het toneel van diverse andere activiteiten. Zo waren op verschillende plaatsen Aqua-Stages gebouwd, waar voor een selecte groep toeschouwers allerlei innovaties werden belicht. Een nieuw onderdeel was de expositie Integrated Aqua Solutions, waar innovatieve water(bouw)oplossingen uit de hele wereld te zien waren. De verschillende projecten hebben een holistische aanpak gemeen, waarbij zoveel mogelijk aspecten zijn meegenomen om de bestaande waterproblemen op te lossen. Verder werden tijdens de IWW uiteraard de Innovation Awards uitgereikt, de wereldkampioenschappen fitten gehouden en werd tijdens de openingsceremonie de nieuwe ‘Young Water Ambassador’ benoemd.
4
H2O / 22 - 2011
*thema
verslag
disciplinaire groepen werkten ze aan een toekomstvisie voor de praktijksituatie Watergraafsmeer. Na excursies naar de Watergraafsmeer en lezingen en workshops werden de oplossingen gepresenteerd. Uiteindelijke winnaar werden Wouter Knoben (UT), Rocy Ocwelwang (NWU, Zuid-Afrika), Mehdi Koopaeidar (Saxion) en Niels Deijkers (HvA). Met hun concept voor een integraal waterontwerp ‘Living with Water, and Loving it’ overtuigden zij de jury. De jury prees het enthousiasme in de groep en was zeer te spreken over de integrale en positieve benadering van het concept, waarbij niet alleen gekeken werd naar technische oplossingen maar ook naar het plezier beleven aan water.
Innovation Awards Vast onderdeel van Aquatech zijn de Innovation Awards. Deze onderscheiding wordt uitgereikt aan het meest innovatieve product, dienst of oplossing in de waterbranche. Dit jaar ging de onderscheiding naar de visvriendelijke pomp van Pentair Nijhuis. Naast de algehele winnaar zijn Ingrepro, Capilix BV, Nano H2O en Pentair X-flow aangewezen als winnaar van een Category Award. De winnaar werd bekend gemaakt tijdens de officiële opening. Het doel van de onderscheiding is om organisaties en bedrijven te stimuleren om te innoveren en zich te onderscheiden van de concurrentie.
De winnaar van de Innovation Award: Pentair Nijhuis. Veel actie tijdens de fitterijwedstrijden.
Fitterijdwedstrijden Een ander vast onderdeel van Aquatech zijn de fitterijwedstrijden. Ook deze editie was het toneel van de wereldkampioenschappen. Evenals vorig jaar in Chicago werd het team van Waternet, bestaande uit Marco Borhem, Arie van Bladeren en Ben Harmens, wereldkampioen. Tweede werd het Britse team van Balfour Beatty’s Lincoln, derde het team uit de Verenigde Staten uit BirminghamAlabama. Het team van Waternet won ook de open Nederlandse kampioenschappen fitten. Behalve de ‘professionals’ waren er ook wesstrijden voor de dames (gewonnen door Waternet 2), managers (gewonnen door Groningen) en teams van leerlingen. Hier was Brabant Water de snelste. Marieke Leenhouts van de Amsterdam RAI is tevreden over de eerste International Water Week. Met een groei van 17 procent vergeleken met de vorige Aquatech, waarbij nog niet de congressen en excursies elders in de stad zijn meegeteld, is de belangstelling voor de nieuwe opzet groot. “Het kennisprogramma is duidelijk van toegevoegde waarde. Voor de volgende editie willen we daar mee doorgaan. Samen met de partijen met wie we dit hebben opgezet (Waternet, International Water Association, Netherlands Water Partnership en het Koninklijk Nederlands Waternetwerk) gaan we evalueren en kijken hoe we het volgende keer gaan doen. We zijn er vooral trots op dat 40 buitenlandse delegaties zijn gekomen, waaronder ministers, staatssecretarissen en hoofden van departementen. Dat geeft aan dat de IWW ook in het buitenland serieus wordt genomen.” Foto's: Bestshot Fotografie
H2O / 22 - 2011
5
Rutte: nieuw Deltaplan uniek in de wereld “Zoals wij in Nederland werken aan het nieuwe Deltaplan, dat nu en in de toekomst oplossingen biedt tegen hoog water en droogte, is een aanpak die uniek is in de wereld. Ook biedt ons nieuwe Deltaplan, het Deltaprogramma, mogelijkheden voor de Topsector Water. De watersector is onwaarschijnlijk belangrijk voor het innovatieve vermogen van de Nederlandse economie. Het is een exportproduct pur sang”. Dat zei minister-president Mark Rutte tijdens het Tweede Nationaal Deltacongres dat georganiseerd werd door Deltacommissaris Wim Kuijken en plaatsvond op 3 november tijdens de International Water Week. Ruim 1200 mensen, voor het merendeel Nederlanders, bezochten dit congres.
S
taatssecretaris Joop Atsma opende het Nationaal Deltacongres en ging vooral in op de bereikte resultaten van het afgelopen jaar. Hij noemde het aannemen van de Deltawet door de Tweede Kamer en het Bestuursakkoord Water dat het Rijk met de provincies, gemeenten, de waterschappen en de drinkwaterbedrijven overeen is gekomen. “Met het Bestuursakkoord is de financiering voor het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma, waarmee onze dijken en duinen op orde gebracht worden, veilig gesteld.” “Naast waterveiligheid moet ook het op orde houden van de zoetwatervoorziening hoog op de agenda blijven. De droogteperiode eerder dit jaar illustreert dat voldoende zoetwater lang niet altijd vanzelfsprekend is. Waterveiligheid en zoetwaterzekerheid zijn de thema’s voor de toekomst”, aldus Atsma.
discussies los. Zoals tussen directeur Johan van de Gronden van het Wereld Natuur Fonds en dijkgraaf Lambert Verheijen van Aa en Maas over het begrip waterschaarste. Volgens Van de Gronden is in Nederland geen sprake van waterschaarste zolang zoet water ‘verspild’ wordt voor het doorspuiten van onder meer de Nieuwe Waterweg. De discussie was aangezet door Ans van den Bosch (leider van het deelprogramma Zoetwater). Volgens haar loopt het watersysteem in Nederland tegen haar grenzen aan. “De zoetwatervoorraad in het IJsselmeer wordt overvraagd. Rivieren hebben in droge tijden te weinig water. De inlaatpunten van zoet water in het zuidwesten van het land dreigen te verzilten en in zowel die zuidwestelijke delta als de hoge zandgronden in het zuiden en oosten is soms onvoldoende wateraanvoer mogelijk.”
Het Deltaprogramma - een nieuw Deltaplan - heeft als doel Nederland nu en in de toekomst te beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde te houden. Het Deltaprogramma staat onder regie van deltacommissaris Wim Kuijken. Het Nationaal Deltacongres wordt sinds vorig jaar ieder jaar door de deltacommissaris georganiseerd en heeft tot doel iedereen die actief is op het gebied van water en andere betrokkenen bij het Deltaprogramma met elkaar te verbinden.
Van den Bosch pleitte daarom voor een flexibeler en efficiënter watersysteem en een grotere rol voor het IJsselmeer in de zoetwatervoorziening van Nederland.
Discussie ‘s Middags werd het deltacongres inhoudelijker van aard. Toen kwamen ook direct de
De andere deelnemers aan dit debat (Theo Schmitz van de Vewin, gedeputeerde Water in Drenthe Tanja Klip en voorzitter Albert Jan Maat van LTO Nederland) waren het erover eens dat het een verdelingsvraagstuk blijft. Theo Schmitz wil graag dat de landbouw minder water opeist, Tanja Klip dat het waterpeil niet langer bepaald wordt door de functie van het gebied en Albert Jan Maat dat er liefst niets verandert in de huidige waterverdeling.
Ruim 1.200 mensen bezochten het Tweede Nationaal Deltacongres (foto: Bestshot Fotografie).
Directeur Maarten Hajer van het Planbureau voor de Leefomgeving, die de in totaal drie debatten ‘beoordeelde’, zag als rode draad in deze eerste discussie dat water de basis vormt voor alle ruimtelijke ordening in Nederland. De grote vraag is volgens hem wat we met de Nieuwe Waterweg doen als door een stijging van het Noordzeepeil en meer droge perioden het water langzaamaan verzilt. En voor de droogteproblemen in Noord-Brabant zag hij zo gauw geen goede oplossing.
Adaptief deltamanagement Het tweede debat betrof adaptief deltamanagement oftewel het leggen van verbanden tussen maatregelen op de korte termijn en de opgaven voor de lange termijn (2050, soms tot 2100). Zo heeft men destijds met de uitbreiding van Arnhem er geen rekening mee gehouden dat in de Rijn daardoor een flessenhals gecreeërd werd. Adaptief management betekent ook dat iedere partij zijn verantwoordelijkheid neemt en zich desnoods aanpast. Volgens Maarten Hajer is de huidige tijd er echter meer één van sectoraal denken in plaats van samenwerken aan één (water)opgave. De beslissingen die in 2015 ten aanzien van de zuidwestelijke delta genomen moeten worden, zijn volgens hem niet te zien als één groot pakket maar meer als een heleboel afzonderlijke besluiten. Om tegen die besluiten niet te veel weerstand te laten ontstaan, zou het volgens Hajer verstandig zijn om ruim van tevoren al het één en ander van de voornemens te laten doorschemeren. Overigens merkte de burgemeester van Deventer op dat de betrouwbaarheid van de rijksoverheid van groot belang is voor de andere betrokken partijen. Het mag volgens hem niet zo zijn dat “Den Haag’ terugkrabbelt met betrekking tot bijvoorbeeld de plannen rond ‘nieuwe natuur’ bij de verruiming van de IJssel.
Veiligheid Dit jaar nog verschijnen verschillende rapportages die met de veiligheid van de dijken en keringen in Nederland te maken hebben: een maatschappelijke kosten-batenanalyse, een slachtofferrisico-analyse, de derde landelijke toetsing van de keringen, zoneringskaarten voor de inrichting van Nederland en enkele deltascenario’s voor de toekomst. Dijkgraaf Paul van Erkelens van Wetterskip Fryslân hoopt op nog een rapport, en wel over nieuwe veiligheidsnormen voor de dijken. Met de uitvoering van de werkzaamheden naar aanleiding van die nieuwe normen kan wat hem betreft niet snel genoeg begonnen worden. De
6
H2O / 22 - 2011
verslag Kuijken hamert op voorkomen van waterproblemen *thema
“Bij het voorbereiden van maatregelen voor de toekomst zijn we een nieuwe weg ingeslagen: we proberen rampen te vermijden in plaats van er achteraf op te reageren. Wij hopen dat we in 2015 een dusdanig sterke verzameling maatregelen kunnen presenteren dat de politiek op basis daarvan beslissingen kan nemen. De grote vraag is hoe die zullen uitvallen”, zei Deltacommissaris Wim Kuijken tijdens de eerste dag van Aquaterra, een belangrijk onderdeel van de International Water Week. deltabeslissingen over veiligheid en de zoetwatervoorziening hebben voor Erkelens een grotere prioriteit dan de besluitvorming over bijvoorbeeld de Drechtsteden (één van de andere ‘dossiers’). Chris Kuijpers (DG Ruimte en Water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu) hield de aanwezigen voor niet bang te zijn dat er geen geld is voor de te nemen veiligheidsmaatregelen. In principe is volgens hem hiervoor tot 2028 geld gereserveerd dat het kabinet niet aan andere zaken mag uitgeven.
Flexibel of zekerheid? ‘s Ochtends had onder andere voorzitter Ed Nijpels van NLingenieurs zich afgevraagd of de uitvoerders van de deltawerkzaamheden niet een groot financieel risico gaan lopen. Komt het beloofde geld wel? De discussie over aanpassing van de veiligheidsnormen voor de dijken hangt volgens hem ook samen met de toename van het aantal mensen in vooral de Randstad en het rivierengebied en de hogere waarde van de infrastructuur. Salomon Kroonenberg, emeritus hoogleraar geologie aan de TU Delft, daarentegen is tevreden met de flexibiliteit van de verschillende scenario’s voor de toekomst. Hij relativeerde de te verwachten zeespiegelstijging nog eens. “Niemand heeft recht op een constante zeespiegel. “ Interessant voor Nederland was volgens Kroonenberg de situatie in de Kaspische Zee. Daar steeg het peil veel sneller, maar daalt het nu weer. “Daar is te zien wat ons te wachten staat.”
I
nternationale samenwerking is volgens Kuijken noodzakelijk, omdat wereldwijd alle delta’s en kustregio’s voor dezelfde problemen staan. “Het zijn de aantrekkelijkste en meest dynamische gebieden om in te wonen en werken, maar tegelijk kent het waterbeheer daar de grootste uitdagingen. We moeten de delta’s daarom elke dag in de gaten houden”, aldus Kuijken tegen zijn internationale gehoor. ”We staan onder druk. De zeespiegel stijgt en de bodem daalt. Rivieren nemen in omvang toe en af. De regenintensiteit verandert, de zoutintrusie neemt toe en tegelijkertijd gebruiken we het land intensiever en bouwen we meer. Overal ter wereld komen we deze problemen tegen. Daarom moeten we - uitgaande van de waarden solidariteit (tussen regio’s en generaties), flexibiliteit (in verband met de onzekere toekomst) en duurzaamheid - samen naar oplossingen zoeken die de doelstelling - de bevolking aan het einde van deze eeuw te beschermen en de zoetwatervoorziening veilig te stellen - dichterbij brengen. Niet als antwoord op, maar ter voorkoming van een ramp.”
Leren van elkaar Volgens Kuijken heeft Nederland, vanwege de innovatieve oplossingen die ontwikkeld zijn en worden, andere landen veel te bieden. “Maar dankzij onze partnerschappen met hen leren ook wij elke dag opnieuw. Met vijf deltalanden - Bangladesh, Egypte, Indonesië, Mozambique en Vietnam - delen we via het interdepartementale programma Water Mondiaal kennis over klimaatadaptatie in de watersector en het beheer van hun delta’s.”
Dr. ir. Arie Moerwanto van het Indonesische ministerie van Openbare Werken en hoofd van het onderzoekscentrum voor waterbronnen, zei in zijn lezing dat het grootste probleem waarmee zijn land kampt, de perceptie is die de inwoners hebben van water. “Ze dachten altijd dat het water van God kwam en dat het daardoor niet op kon raken, maar inmiddels groeit het tekort aan zoet water op Java, het dichtstbevolkte eiland. Onze grootste uitdaging is de bevolking te laten begrijpen hoe belangrijk water is, zodat groter draagvlak ontstaat voor de noodzakelijke maatregelen die de regering neemt en wil nemen.”
Geen alternatief Gastheer Menno Holterman, voorzitter van de Netherlands Water Technology Innovation Board, benadrukte het internationale karakter van de International Water Week. “We hebben 20.000 bezoekers, met officiële delegaties uit 40 landen. “Het gaat ook om een mondiale watercrisis. Van al het beschikbare water is slechts 2,5 procent zoet, waarvan 0,3 procent toegankelijk is. Bovendien is er nog steeds geen alternatief voor water. De vraag groeit elke dag, evenals de problemen (vaker droogtes of overstromingen) en de watervoetafdruk (het beslag dat ieder individu legt op het schaarse beschikbare water, bijvoorbeeld door vervuiling van schoon water). Geïntegreerde wateroplossingen en een holistische benadering zijn cruciaal voor het oplossen van de problemen.”
Prins Pieter-Christiaan AGT, wereldwijd leverancier van publieke veiligheidsoplossingen, presenteerde tijdens de International Water Week een integrale oplossing voor problemen met waterbeheer: het Integrated Water Asset Management-platform. Het maakt deel uit van AGT’s beheerportfolio voor stedelijke en waterrijke omgevingen, dat bestaat uit onder meer dijkbewaking, overstromingswaarschuwingssystemen en integratie met meldkamers van hulpdiensten. Het systeem biedt gedetailleerd inzicht in de actuele status van alle gemonitorde objecten en levert operationele adviezen, zodat autoriteiten tijdig kunnen inspelen op dreigende hoogwaterproblemen en dijkbreuken, overstromingen kunnen simuleren en tijdig worden geïnformeerd over zwakke plekken in dijken. “De bestaande deeloplossingen voor waterbeheer zijn niet toereikend voor vraagstukken als snelle verstedelijking, toenemende druk op natuurlijke hulpbronnen en bevolkingsmigratie”, aldus prins Pieter-Christiaan, CEO van AGT Netherlands, in zijn toespraak tijdens de International Water Week in Amsterdam. “Het Integrated Asset Management-platform verzamelt real-time meetgegevens van nieuwe en bestaande systemen, koppelt die aan historische en externe data en genereert op basis daarvan een
actueel beeld van het object, zoals een dijk, en zijn omgeving. Dit levert een duidelijk beeld en geeft indicaties over de status en stabiliteit van de dijk, terwijl we met behulp van geavanceerde voorspellingsen simulatiesoftware waarschuwingen en aanbevelingen kunnen formuleren. Onze oplossing stelt autoriteiten in staat hun middelen effectief te investeren, wat zich vertaalt in verbeterd beheer en management, wat weer leidt tot een hoog rendement op de oorspronkelijke investering en minimaal aanvullende uitgaven.” AGT Netherlands werkt momenteel mee aan het pilotproject LiveDijk Utrecht, dat gedetailleerd inzicht zal bieden in de conditie van twee dijken in de provincie.
H2O / 22 - 2011
7
Industrial Leaders Forum: samenwerking is de sleutel De wereldbevolking groeit naar verwachting van zeven miljard mensen nu naar negen miljard in 2050. De komende 20 jaar groeit de vraag naar energie, water en voedsel al met 30 tot 50 procent. Die ontwikkeling legt een substantiële en toenemende druk op de zoetwatervoorziening en dus op de industrie, die haar watervoetafdruk - door steeds minder water te gebruiken in het productie- en logistieke proces - moet verkleinen. De eerste succesvolle stappen zijn gezet, maar duidelijk is dat geen enkele bedrijfstak, regering of organisatie deze uitdaging alleen aankan. Samenwerking is de sleutel tot de oplossing. Daarover zijn de leiders van de grote Nederlandse ondernemingen, die deelnamen aan een forum tijdens de International Water Week, het eens.
“D
e schaarste aan zoet water zal tot 2030 toenemen. Een steeds groter aantal van onze wereldwijd meer dan 200 productielocaties zal daarmee te maken krijgen. Dat plaatst ons voor de uitdaging dat we lokale oplossingen moeten zoeken voor een mondiaal probleem”, aldus DSM-directeur Robert Claasen. “Een oplossing die we overal kunnen toepassen bestaat niet.” Terugkijkend vanuit 2030, de opzet van het forum, zegt hij: “In dat jaar zijn we onderdeel van een ecosysteem dat uitsluitend gebruik maakt van duurzame waterbronnen en net zo efficiënt is als een kever die in droge gebieden elke druppel water optimaal benut om te kunnen overleven.” Volgens Claasen is water erg goedkoop en zouden regeringen moeten zorgen voor een reële prijs van drinkwater, waardoor water een interessanter product wordt voor het bedrijfsleven. De overheid kan daardoor een katalysator worden voor het vinden van oplossingen voor watergerelateerde problemen.” Verder pleit hij voor de ontwikkeling van samenwerkingsmodellen die gericht zijn op innovatieve oplossingen. “Water is niet onze kerncompetentie, dus zijn anderen nodig om te bepalen hoe we ons werk nog beter kunnen doen. Samenwerking is dus onze grootste uitdaging, omdat het doel groter is dan onze individuele belangen.”
Landbouw De landbouw is mondiaal gezien voor 70 procent verantwoordelijk voor de onttrekking van zoet water. De industrie verbruikt 20 procent en huishoudens zijn goed voor tien procent. Gerald Schotman, uitvoerend vice-president innovatie, onderzoek en ontwikkeling van Shell, onderschrijft deze cijfers, maar wijst er ook op dat energieproducenten tot de grootste gebruikers van zoet water behoren: “Zonder water kunnen we het grootste deel van de energie niet produceren. De komende decennia moeten landen en energiebedrijven niet alleen meer energie opwekken, maar tegelijk voldoen aan de milieuuitdagingen. Belangrijke personen en organisaties in de olie- en gasindustrie moeten gezamenlijk werken aan strategisch waterbeheer. Doordat water, energie- en voedselproductie met elkaar zijn verbonden, zijn integrale innovatieve oplossingen nodig en vraagt het implementeren van effectieve beleidsmaatregelen en methoden om een gedeelde inzet, voortdurende verbeteringen en duurzame en gezamenlijke actie.”
8
H2O / 22 - 2011
Dat er al veel wordt gedaan, ook door Shell, blijkt uit een aantal voorbeelden. Schotman noemt ook het grootste commercieel geëxploiteerde rietveld voor de productie van ruwe olie in Oman, waar in de waterbehandelingsfabriek per dag 45.000 kubieke meter water wordt gezuiverd, oplopend tot 90.000 kubieke meter over enige tijd. Concluderend: “We moeten na energieproductie en de uitstoot van kooldioxide ook water en energie ontkoppelen, in de zin dat het produceren van meer energie niet automatisch een verhoogd watergebruik inhoudt.”
Consumenten Consumenten kopen 160 miljoen keer per dag een product van Unilever. Volgens Hans Dröge, senior vice-president onderzoek en ontwikkeling, bepalen zij dan ook een groot deel van de watervoetafdruk van het bedrijf. “Het veranderen van het consumentengedrag is daarom, samen met samenwerking in de totale waardeketen en technische doorbraken, de komende jaren een belangrijk aandachtspunt. In de Verenigde Staten zijn we een campagne begonnen om mensen te bewegen minder lang onder de douche te staan als ze met onze verzorgingsproducten hun haren of lichaam wassen. Daarnaast proberen we bijvoorbeeld in derdewereldlanden het watergebruik tijdens het wassen van kleding te verminderen van drie naar een emmer, wat op jaarbasis 500 miljard liter water scheelt.” Ook met de leveranciers van ruw materiaal voor de voedselproductie worden afspraken gemaakt om de watervoetafdruk te verminderen: “Boeren moeten water en voeding via speciale pijpen direct aan de planten afgeven. Dat voorkomt waterverspilling. Daarnaast moet in natte perioden water worden opgevangen, dat tijdens droogte kan worden gebruikt. Spinazieboeren in Italië doen een proef met een irrigatiesysteem dat werkt met lage druk.”
Voorschotten Daan Dijk, directeur duurzame ontwikkeling van de Rabobank, denkt dat we niet kunnen doorgaan met het nemen van voorschotten op de toekomst. Los van gewenste puur economische aanpassingen pleit hij voor meer samenwerking met klanten op het gebied van ecosysteem- en waterbeheer. “Dat gebeurt al, bijvoorbeeld bij een groot zuivelproductiebedrijf in Amerika, waar energie uit mest wordt gehaald en het afvalwater wordt gerecycled, waardoor het niet meer nodig is water uit de rivier te
onttrekken. Bovendien komen geen fosfaten en stikstof in het grondwater terecht. In Californië, waar 40 procent van het land wordt geïrrigeerd, lanceren wij een infrastructuur voor lokale waterdistricten die het grondwaterpeil willen vergroten door over te schakelen naar oppervlaktewater in natte seizoenen.”
Discussie Tijdens de discussie constateerde Snehal Desai, wereldwijd marketingdirecteur van Dow Water & Process Solutions Inc., dat duurzaamheid hoger op de agenda is gezet: “We moeten over muren heenkijken en heb er alle vertrouwen in dat we dan dichterbij oplossingen komen, zeker wat het element water betreft. De focus op duurzaamheid heeft een grotere verandering teweeggebracht. Robert Claasen: “We gaan de goede richting uit, maar nog niet snel genoeg. We moeten samen met de watersector de uitdaging aangaan.” Volgens Bill Dee, wereldwijd directeur water van Arcadis, is een platform nodig waar de industrie en de watersector elkaar kunnen vinden, met een geïntegreerde agenda, want ook volgens
De vertegenwoordigers van enkele grote Nederlandse onderneming
verslag Ruimte voor de Rivier: op tijd klaar binnen het budget *thema
hem kan geen enkele organisatie het alleen. Schotman: “Meer openheid en duidelijkheid zijn noodzakelijk. Dat heeft met mentaliteit te maken en is waar het in de waardeketen om draait.” De systemen van het Israëlische bedrijf Amiad Filtration Systems zorgen ervoor dat al het effluentwater kan worden behandeld en veilig hergebruikt voor het irrigeren van fruit en groenten. Volgens CEO Arik Dayan moet het bewustzijn van water worden vergroot en moeten loodgieters consumenten erop wijzen welke besparingen in huishoudens mogelijk zijn. De oplossingen van de paneldiscussie worden meegenomen naar de volgende International Water Week om ervoor te zorgen dat de waterindustrie gezamenlijk bepaalt hoe zij een duurzame toekomst kan realiseren en de watercyclus op de lange termijn kan optimaliseren.
gen die deelnamen aan het forum (foto: Bestshot Fotografie).
Het hoogwaterbeschermingsproject Ruimte voor de Rivier komt waarschijnlijk grotendeels op tijd af (2015) en binnen het geplande budget. Dat is de uitkomst van een tussentijdse evaluatie van de Erasmus Universiteit en managementadviesbureau Berenschot. Een viertal projecten komt waarschijnlijk niet op tijd af. Bovendien staat nog veel te gebeuren in 2015, waardoor het risico bestaat dat onverwachte tegenvallers alsnog roet in het eten gooien. Toch concluderen de onderzoekers dat ‘een grote prestatie is geleverd, zeker gezien de complexiteit van de opgave’. Ingwer de Boer, directeur van ‘Ruimte voor de Rivier’, is dan ook tevreden. Bovendien is de Nederlandse werkwijze een potentieel exportproduct, zo stelde De Boer tijdens een bijeenkomst tijdens de International Water Week. “Wat vijf jaar geleden een bedreiging was, biedt nu mogelijkheden.”
‘R
uimte voor de Rivier’ moet de veiligheid van zo’n vier miljoen inwoners rond de Rijn(takken) gaan garanderen. Het uitgangpunt daarbij is om meer ruimte voor de rivier te creëren in plaats van dijkverhoging/versterking. Het hele project omvat rivierverbreding op meer dan 30 locaties, op negen verschillende manieren. Dat varieert van dijkverlegging tot ontpoldering. Daarbij wordt vooraf samengewerkt met de lokale en regionale overheden, maar ook met de bewoners, aldus De Boer. Bij dat proces is veel aandacht voor niet alleen het project zelf maar ook voor onderhoud en beheer na de afronding van de werkzaamheden. Toch valt niet te voorkomen dat belanghebbenden het niet altijd eens zijn met de plannen. Tot nu toe zijn twee deelprojecten bij de Raad van State terecht gekomen. In het ene geval (Overdiepse Polder) zijn alle bezwaren verworpen, in het andere geval (Noordwaard) verwierp de Raad van State het principiële bezwaar maar gaf wel aan dat beter rekening moet worden gehouden met individuele belangen. Uiteraard geeft De Boer de voorkeur aan een minnelijke schikking als het gaat om grondverwerving. Hij verwacht ook dat dat in ruim 90 procent van de gevallen (zo’n 500) zal lukken. Op dit moment is zo’n 70 procent van het budget van 400 miljoen euro voor grondverwerving uitgegeven, conform de planning. Vier deelprojecten zullen in 2015 nog niet zijn afgerond. Het gaat om de dijkverlegging bij Lent (Nijmegen), de hoogwatergeul bij Veessen-Wapenveld en de dijkverleggingen bij Cortenoever en Voorsterklei. Dat is al gemeld aan de Tweede Kamer: de reactie was dat zorgvuldigheid in dit geval boven het versneld afronden van de projecten gaat. De tussenrapportage is ook positief over de zorgvuldigheid waarmee gewerkt wordt: “De organisatie van ‘Ruimte voor de Rivier’ is met zorg ingericht en functioneert in algemene zin goed en naar tevredenheid van vrijwel alle betrokken partijen en en personen.” Verder stelt het rapport: “Het beoogde ‘partnership’, dat de relatie tussen centrale opdrachtgever en decentrale uitvoerder moet kenmerken, is verwezenlijkt: er is sprake van strak management, zonder dat dit ten koste gaat van de decentrale bestuurlijke steun.” Volgens De Boer komt dat doordat de
plannen worden opgesteld met de betrokken partijen. Daardoor wordt ook meteen duidelijk wie verantwoordelijk is voor wat. In het buitenland wil dat nog wel eens naders gaan, vertelde hij. Zo was De Boer op bezoek in Australië naar aanleiding van grote overstromingen in Queensland. Het waterbeheer daar bleek verdeeld te zijn over vijf ministeries. Het Nederlandse model lijkt daarmee een gunstig exportproduct. Behalve de hoogwaardige (tastbare) technologie staat het buitenland open voor de Nederlandse ‘zachte’ aanpak. Zo werd De Boer benaderd door een Chinese delegatie die zeer geïnteresseerd is hoe bij ‘Ruimte voor de Rivier’ is omgegaan met de belangen van de bewoners. Daarmee lijkt weer een nieuw product te zijn toegevoegd aan de Nederlandse exportportfolio. Dat in het buitenland deze manier van werken wordt gewaardeerd, blijkt uit het toekennen van de Waterfront Center Award 2011 aan de dijkteruglegging bij Lent. De Waterfront Center Award is een internationale organisatie die elk jaar een prijzen toekent aan succesvolle waterprojecten. “Deze prijs toont aan dat de Nederlandse kennis van watermanagement internationaal sterk onderscheidend blijft” volgens Ingwer de Boer. ‘Ruimte voor de Rivier’ ontvangt jaarlijks meer dan tien buitenlandse delegaties. Tijdens de International Water Week blijkt ook aanzienlijke belangstelling te zijn voor de aanpak en de projecten. Maar ook op reizen naar het buitenland promoot De Boer de ‘Dutch approach’. In zijn kielzog reizen regelmatig Nederlandse bedrijven mee, die hierdoor makkelijker in contact komen met buitenlandse overheden dan wanneer ze alleen zouden komen. Daarna is het aan de Nederlandse bedrijven zelf om - al dan niet gezamenlijk - opdrachten in de wacht te slepen.
H2O / 22 - 2011
9
opinie Beëindiging industriële grondwateronttrekkingen in steden
*thema
In de periode 1950-1970 maar ook daarvoor werd in een aantal (industrie) steden nieuwe en veelal grote grondwaterwinningen opgestart. Deze winningen moesten industriële complexen van voldoende proceswater van goede kwaliteit voorzien en hebben daarbij een belangrijke hydrologische bijdrage geleverd aan de (verdere) industriële ontwikkeling van Nederland. In (industrie)steden als Eindhoven, Tilburg, Utrecht, Amersfoort en Delft worden deze grondwateronttrekkingen, die decennia lang hun stempel op het stedelijk grondwaterpeil hebben gedrukt, beëindigd door wijzigingen in of het afstoten van productieprocessen. Als gevolg hiervan zal de hydrologische situatie - soms ingrijpend - gaan veranderen. Tijdens de International Water Week vonden een groot aantal korte presentaties plaats. Eén daarvan betrof bijgaand betoog van advocaat omgevingsrecht Minou Woestenenk en geohydroloog Rimbaud Lapperre.
W
ie tegenwoordig nog een nieuwe grondwateronttrekking wil beginnen, moet van goeden huize komen. Veel provincies hanteren als beleidsuitgangspunt dat ze in principe geen nieuwe grondwaterwinningen meer vergunnen. Onder bepaalde voorwaarden kunnen bestaande winningen (beperkt) verplaatst worden en/of de capaciteit tot een bepaald maximum vergroot. Daartoe moet dan een scala aan hydrologische en civieltechnische aspecten inzichtelijk gemaakt worden. Daarna wordt door het bevoegd gezag beoordeeld of de gevraagde verplaatsing of vergroting van de wincapaciteit toelaatbaar (vergunbaar) is. Maar er is zelden of nooit nagedacht over de gevolgen van het decennia later beëindigen van deze zelfde grondwaterwinningen. Aan dit aspect wordt in de vergunningaanvraag niet of nauwelijks aandacht besteed. Uit onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer (december 2007) bleek dat van alle onderzochte 84 lopende vergunningen voor grondwateronttrekkingen in slechts drie gevallen een meldingsvoorschrift voor het stopzetten was opgenomen. Nu grote bedrijven hun industriële complexen in stedelijk gebied sluiten of inmiddels gesloten hebben, zijn de veelal grote grondwaterwinningen niet meer nodig. Het beëindigen van de winningen leidt ertoe dat het grondwaterpeil gaat stijgen. Daarbij treedt nabij de winlocatie de grootste stijging op en een geringere, maar nog steeds merkbare, stijging in de wijde omgeving. Grondwateroverlast in kelders, kruipruimten en toch al lager gelegen stadsdelen is het gevolg. Is deze (im)materiële en financiële schade te verhalen, bijvoorbeeld op de vergunninghouder of de vergunningverlener? Om de negatieve effecten van een stijgend grondwaterpeil in stedelijk gebeid te voorkomen of tot een minimum te beperken, worden creatieve oplossingen gezocht. Een drietal voorbeelden. In 1916 zijn de voorgangers van DSM Gist in Delft begonnen met het onttrekken van
10
H2O / 22 - 2011
grondwater voor industriële doeleinden. In 1996 werd een vergunning afgegeven om op jaarbasis 13,8 miljoen kubieke meter grondwater te onttrekken. Dat betekent, dat gemiddeld 1.575 kubieke meter grondwater per uur onttrokken wordt. Met deze waterstroom kan een Olympisch zwembad in minder dan twee uur gevuld worden. De hydrologische effecten van deze grondwaterwinning, evenals de gedeeltelijke stopzetting daarvan, beperken zich niet tot de gemeente Delft, maar reiken tot in de wijde omgeving (onder meer Rijswijk, Voorburg en Den Haag). Het voornemen om te stoppen leidde tot heftige discussies tussen betrokken gemeente, provincie en waterschap over aansprakelijkheidskwesties. In 2007 wees de civiele rechter vonnis. In 2009 is afgesproken dat de grondwateronttrekking voorlopig door moest blijven gaan en wie voor de kosten opdraait. Het overtollige grondwater wordt momenteel gespuid in de Noordzee. Het onderzoek naar alternatieven is gaande. De kosten voor het zowel het continueren als het beëindigen van de winning lopen in de miljoenen euro’s. Philips onttrekt al sinds circa 1960 grondwater op het industriële complex Vredeoord in het centrum van Eindhoven. In die stad werd tot de jaren ‘90 ongeveer 20 miljoen kubieke meter grondwater onttrokken door waterwinbedrijven en
industrie samen. De winning van Philips was in die periode goed voor een bijdrage van vier miljoen kubieke meter. Inmiddels wordt in Eindhoven (en door Philips) niet meer dan de helft onttrokken. Om een (verdere) stijging van het grondwaterpeil in het stedelijk gebied te voorkomen, wordt de winning op het Philips-complex en een drinkwaterwinning aan de Aalsterweg in stand gehouden. Voor de oorspronkelijke bedrijfsvoering en de winning van drinkwater is dit echter helemaal niet meer nodig. Alternatieve aanwending van deze waterstroom is dringend gewenst en wordt onderzocht. Vanuit de duurzaamheidsgedachte ligt het voor de hand om de grondwaterwinning Vredeoord voor drinkwaterdoeleinden te gebruiken. De aanwezigheid van mobiele grondwaterverontreinigingen maakt dit echter moeilijk, waarschijnlijk zelfs onmogelijk. Zou een sanering van het grondwater mogelijk zijn, in combinatie met de winning van energie (koude- en warmteopslag) waarbij de grondwaterstand voldoende laag gehouden wordt? In dat geval worden tenminste drie vliegen in één klap geslagen! Ook wereldwijd bestaat veel aandacht voor de effecten van fluctuerende grondwaterpeilen in stedelijk gebied. De belangen zijn groot, de oorzaken gevarieerd en mogelijke oplossingen complex. We kunnen een
Afb. 1: Fluctuatie van het grondwaterpeil in Berlijn (meetpunt Charlottenstraße) tussen 1870 en 2010.
*thema
verslag
Nieuw afvalwaterpomp bespaart 50 procent energie Xylem, het wereldwijd opererende watertechnologiebedrijf dat zich onlangs heeft afgescheiden van ITT, heeft tijdens Aquatech het nieuwe, revolutionaire afvalwaterpompsysteem Flygt Experior gelanceerd. “Door de voordelen van de meest geavanceerde hydraulica, zeer efficiënte motoren en intelligente besturing in dit concept te combineren, kan tot 50 procent energie worden bespaard in vergelijking met conventionele afvalwaterpompen. Bovendien is dit pakket gemakkelijk te installeren en gebruiken”, aldus directeur René Prins.
hydrologische wereldreis langs alle continenten maken. Zo zal het grondwaterpeil van steden in veel kustgebieden stijgen als gevolg van de reeds ingezette zeespiegelstijging. In andere gebieden daalt juist het aardoppervlak en in veel grote steden vormt historisch menselijk handelen de oorzaak van ongewenste fluctuaties en overlast. In Berlijn wordt het grondwaterpeil sinds 1870 onafgebroken gemeten en worden enorme fluctuaties in grondwaterpeilen geregistreerd (zie de grafiek). Drainage van grote gebieden, het winnen van drink- en proceswater en het onttrekken van grondwater ten behoeve van zeer omvangrijke bouwconstructie hebben het grondwater tot tien meter verlaagd. Een scala aan maatregelen, zoals het invoeren van grondwaterbelasting, het vergroten van hemelwaterinfiltratie en het beëindigen van talloze grondwaterwinningen leidde vervolgens tot een sterke stijging van het grondwaterpeil. Het huidige peil benadert het historische peil in de periode 1870-1900. Dat was de periode waarin drainagesystemen voor ontwatering werden aangelegd. Wat betekent dit voor het toekomstig grondwaterpeilbeheer in deze metropool?
Flygt Exterior verbetert drie bestaande functies. De verscheidenheid aan adaptieve N-pompen wordt uitgebreid. De efficiënte Premium motoren hebben een vermogen van 70 kW en zijn geoptimaliseerd voor het verpompen van afvalwater. Sommige modellen zijn voorzien van een Line Started Permant Magnet-ontwerp. Ten slotte zijn gemakkelijk te gebruiken SmartRun-besturingen geïntroduceerd om het pompsysteem te kunnen voorprogrammeren en vooraf te kunnen instellen om elke afvalwatersituatie aan te kunnen. SmartRun optimaliseert en reduceert het energiegebruik tot wel 30 procent.
Nieuw digitaal tijdperk doseertechniek Grundfos presenteerde op Aquatech de SMART digitale doseerpompen. Ze bieden een oplossing voor steeds complexere doseertoepassingen in de waterbehandelings- en procesindustrie. Ze zorgen ervoor dat processen precies, betrouwbaar en kosteneffectief verlopen. De pompen maken gebruik van een intelligent FlowControl-systeem. De DDA-, DDC- en DDE-modellen maken de introductie van nieuwe standaarden mogelijk wat betreft doseringen tot 30 l/u en 16 bar. Alle modellen zijn standaard uitgevoerd met een digitale aandrijvingstechnologie.
Oproep Er is veel voor te zeggen om reeds opgedane internationale kennis en ervaring met het zoeken en vinden van creatieve oplossingen om wateroverlast in stedelijk gebied op te lossen, verder te bundelen. Daarbij moet ook gekeken worden naar de (im)materiële en financiële schade die kan ontstaan en de (on)mogelijkheden om voor compensatie in aanmerking te komen. Het probleem is onderkend, de eerste creatieve oplossingen zijn bedacht en worden gerealiseerd. Maar, het moet nog veel creatiever. We moeten letterlijk en figuurlijk over bestaande grenzen heen durven kijken om tot integrale, duurzame en financieel verantwoorde oplossingen te komen. Er rest ons de komende jaren op dit punt nog een hydrologische en juridische uitdaging van stedelijk formaat. Het is daarom tijd om een bevlogen, deskundig en creatief internationaal kennisplatform op te richten. Rimbaud Lapperre (milieuadviesbureau Landslide) Minou Woestenenk (advocatenkantoor Franken)
H2O / 22 - 2011
11
KRIS LAMBERT EN FRANS DURIEUX, DIRECTIE VEOLIA WATER NEDERLAND:
“Toekomst vereist kennis en creativiteit” De International Water Week en Aquatech zijn voorbij. Waterbedrijven uit binnenen buitenland hebben zich gepresenteerd. Vele lezers van dit blad hebben kennis genomen van nieuwe ontwikkelingen. Een bekende Nederlandse naam, die dit maal voor het laatst aanwezig was, is die van Rossmark Waterbehandeling BV. Vroeger in Almelo gevestigd, na een reeks van fusies en wisselingen van eigenaar, inmiddels onderdeel van Veolia Environment geworden en gehuisvest in het uiterste westen van de gemeente Ede. Aanleiding voor een gesprek met algemeen directeur Kris Lambert en commercieel directeur Frans Durieux van Veolia Water Solutions and Technologies BV Nederland.
Kunt u iets over de geschiedenis van Rossmark vertellen? Frans Durieux: “Het bedrijf is al 130 jaar oud, ooit begonnen als fabrikant van brandweerauto’s. Voor blussen is water nodig en op de één of andere manier is daaruit de belangstelling voor waterbehandelingsapparatuur ontstaan. Toen in 1970 de Wvo van kracht werd en de behandeling van het afvalwater actief ter hand genomen werd, was Fons Borre, één van de eersten die in Wageningen afvalwaterzuivering studeerde, directeureigenaar. In zijn tijd is Rossmark gefuseerd met Van Wijk en Boerma en achtereenvolgens rond 1997 verkocht aan Wheelabrator, overgenomen door US Filter, dat op zijn beurt overgenomen werd door het toenmalige Vivendi, de voorganger van Veolia.” Frans Durieux (l.) en Kris Lambert
“Rossmark was van oudsher een bedrijf dat voor projecten het ontwerp maakte en dit vervolgens ook zelf realiseerde. Het bedrijf telde toen zo’n 250 werknemers en had voor alle aspecten van het werk eigen mensen in huis, met uitzondering van het bouwkundig gedeelte. Aan die situatie is een einde gekomen toen begin jaren ‘90 het Europees aanbestedingbeleid van kracht werd. Dat veroorzaakte een grote knik in de levensloop van Rossmark. Wat we goed konden, mochten we niet meer doen. Het bedrijf onderging daardoor een fundamentele wijziging.”
Kunt u dat nader toelichten? “De Europese Unie eiste dat vanaf bepaalde bedragen voor leveringen of werken meerdere aanbiedingen gevraagd werden. Dat is initieel door de overheidsinstanties vertaald in het volledig laten uitwerken van de projecten in bestekken. Leveranciers of aannemers konden daarop dan een aanbieding baseren; de laagste in prijs kreeg de opdracht. Zo werkten en werken wij niet. Wij keken samen met onze opdrachtgever naar een probleem en waren gewend samen een oplossing te zoeken en die dan gedetailleerd uit te werken en te realiseren. Zo werkten we voor drinkwater-
12
H2O / 22 - 2011
bedrijven, gemeenten en waterschappen. We boden complete installaties aan, maar ook deelvoorzieningen, apparatuur en procesautomatisering. Door de keuze van de overheidsinstanties om gedetailleerde bestekken te laten uitwerken door adviesbureaus, bestond minder behoefte aan deze competenties en is de uitvoering van die bestekken door grote aannemers en bouwcombinaties overgenomen.”
U werkte toch ook voor de industriële markt? “Dat was zo en dat is nog zo. USF heeft in haar tijd diverse bedrijven overgenomen en samengevoegd om op die markt sterker te staan, bijvoorbeeld Homé, een handelsfirma en servicebedrijf in waterbehandelingsapparatuur en Hubert Stavoren, leverancier van mechanische installaties (thans weer zelfstandig). Wij houden ons bezig met proces- en afvalwater én hergebruik van water. Binnen het grote Vivendi richtte men zich vooral op grote overheidsopdrachten. Als je projecten had kleiner dan tien miljoen telde je niet mee. Aan onze exporttak was binnen Vivendi al helemaal geen behoefte.”
Hoe zit u nu in Veolia? Kris Lambert: “Veolia is met zijn 350.000 werknemers één van de grootste bedrijven op aarde, zo niet de allergrootste. Wij maken deel uit van Veolia Environment, dat vier takken heeft die samen het gehele milieuveld afdekken: water (met in 2010 een omzet van 12,1 miljard euro), afvalbeheer (9,3 miljard), energiediensten (7,5 miljard) en transport (8 miljard). Veolia Water heeft wereldwijd zo’n 30.000 medewerkers. “ “Nu hadden we binnen Veolia Water in de Benelux afdelingen die nogal gescheiden van elkaar opereerden en sterk in grootte verschilden. Voor het beheer van de rwzi’s Harnaschpolder bij Den Haag (1,7 miljoen v.e.) en Brussel Noord (1,2 miljoen v.e.) beschikken we over een flinke groep mensen met taken op het gebied van bedrijfsvoering en onderhoud aanwezig. Voor het zoeken van oplossingen voor moeilijke problemen heb je andere mensen nodig met vooral creativiteit en inventiviteit. Die kennis bundelen we nu in Veolia Water Solutions and Technologies (VWS) met twee vestigingen: VWS Nederland in Ede (het oude Rossmark met 85 medewerkers) en VWS België in Tienen bij Brussel met
interview 22 medewerkers. Zelf ben ik algemeen directeur van het geheel VWS Benelux, Frans Durieux is commercieel directeur voor het geheel. Beide vestigingen hebben een operationeel directeur.”
Ziet u voldoende mogelijkheden voor VWS? “De grote verandering is dat we van een productgerichte naar een klantgerichte organisatie gaan. Een klant kon vroeger te maken hebben met verschillende mensen van ons bedrijf, afhankelijk van zijn vraag. Nu heeft elke klant een vast aanspreekpunt die alles voor hem regelt. Wij zijn primair gericht op de industriële markt, proceswater, waterhergebruik en afvalwaterzuivering. Om daarin bedrijven goed van dienst te kunnen zijn, moet je processen van die bedrijven goed kennen. Ik heb het dan over bijvoorbeeld de zuivelindustrie, olieraffinage en bierproductie. Dan gaat het niet alleen om de techniek van het ontzouten van de wei in een zuivelfabriek, maar ook over het voldoen aan de steeds hogere hygiënische eisen in de gehele voedingsindustrie.” Frans Durieux: “We hebben een aparte poot laboratoriumwater. Moderne analyseapparatuur stelt steeds hogere eisen aan het water dat daarin gebruikt wordt. Er is ultrapuur water nodig, dat vroeger in flessen aangeleverd werd, maar nu ter plaatse bereid moet worden. Elke afwijking in de zuiverheid van dit water kan een verstoring geven in de analyse-uitkomst. Wij zijn één van de weinigen die de apparatuur hiervoor kunnen leveren. We gaan eigenlijk steeds meer terug naar het oude Rossmark-concept om samen met de klant een probleem op te lossen. En ik zie ook weer ruimte komen in de overheidsmarkt.”
Wat voor ruimte ontstaat daar? “Een voorbeeld: Waterschap Noorderzijlvest ondervindt problemen met de rwzi Garmerwolde. Het lukt maar een beperkte periode in het jaar om die installatie te laten voldoen aan de stikstofeis van maximaal tien mg N per liter. De rest van het jaar wordt deze norm overschreden. Waardoor is niet volledig duidelijk. Daarnaast moet deze rwzi uitgebreid worden van 300.000 naar 350.000 i.e. Men is er zelf met adviesbureaus mee aan de slag gegaan, maar zag de kosten steeds verder boven het beschikbare budget uitstijgen. Dat kan natuurlijk niet in een tijd waarin uitgaven en heffingen onder druk staan. Bovendien geeft een adviesbureau nooit de garantie dat de gekozen oplossing ook echt werkt. Het waterschap brengt deze problematiek nu als een design-buildproject op de markt. Er is geen bestek, alleen een programma van eisen en de vraag is: kom met een turn-key-oplossing. Daarmee zijn we weer terug bij onze oorspronkelijke manier van werken. Er wordt een beroep gedaan op de creativiteit van de bouwers.”
Hoe zit dat bij u met de verantwoordelijkheid? “Als een installatie in bedrijf komt, de situatie voldoet aan de uitgangspunten uit het programma van eisen en de installatie niet voldoende functioneert, dan moeten we
dat probleem op onze kosten oplossen. Dat doen we ook. Als er in de uitgangssituatie iets verandert, bijvoorbeeld in de kwaliteit van het water dat als grondstof gebruikt wordt, dan zoeken we samen met de opdrachtgever naar een oplossing.” “De gebruikelijke manier van aanbesteden staat innovatie in de weg. Een adviesbureau kan alleen als laagste inschrijven als het gebruik maakt van een bestaand ontwerp, waardoor slechts een zeer beperkt aantal verschillende zuiveringstechnologiëen zijn gebruikt in Nederland. Er zijn uitzonderingen, waaronder DHV met zijn bereidheid in het Nereda-proces te investeren. Wereldwijd zijn er echter veel meer ontwikkelingen dan wij ons hier realiseren. Met zo’n andere manier van aanbesteden doe je een beroep op de ontwerpers daarnaar te gaan zoeken.”
Langs welke weg bent u op deze posities gekomen? Kris Lambert: “Ik ben in 1973 geboren in Tielt (West Vlaanderen). Aan de Universiteit van Leuven studeerde ik milieutechnologie, in het bijzonder waterbehandeling en bodemsanering. Mijn eerste baan was bij Seghers Water, een bedrijf dat zich bezig hield met industrie- en afvalwater. Daarna richtte ik mijn eigen bedrijf op: Seawater, een firma in membraantechnologie en bioreactoren. Daar heb ik in de praktijk ervaren dat in deze branche alles draait om technologie. Als je die kennis niet hebt, kun je misschien aardige PLC-systemen leveren, maar kun je je klanten niet helpen aan de goede oplossingen waarop zij zitten te wachten. Ik zie de meerwaarde van die kennis alleen maar groter worden: eisen worden steeds strenger en kosten moeten naar beneden. Twee bewegingen die lastig zijn te verzoenen. De eisen uit de geneesmiddelenindustrie doen nu ook hun intrede in de voedingsindustrie en in de ziekenhuizen. Afvalwater moet aan steeds zwaardere eisen gaan voldoen. Je moet kunnen beschikken over alle technologieën die er zijn en dat zijn er duizenden. Binnen Veolia hebben we daar toegang toe. In ons concern werken we met specifieke kenniscentra. Dat is de kracht van een wereldspeler. Daarom vervangen we nu per 1 januari 2012 de naam Rossmark door Veolia.”
jaar zit ik weer hier in een decentraal geleide organisatie. Met een grote groeiambitie; we gaan volgend jaar 30 procent meer omzet hebben.”
Zijn daar mogelijkheden voor? “In het industriële segment zie je nog altijd groei bij de voedingsmiddelen- en drankbedrijven. Bij de waterschappen begint de eerste generatie rwzi’s te verouderen. Die zijn aan vervanging en verbetering toe. Daarnaast heb je de rwzi als energiefabriek. Veolia heeft een concept om meer energie uit slib te halen. Al sinds tientallen jaren wordt slib vergist, voor de productie van biogas en het verminderen van de hoeveelheid af te voeren slib. De nieuwe opzet is thermische drukhydrolyse (vrijzetten van opgeloste organische stof door openbreken van de celwanden) gevolgd door vergisten. We hebben daarnaast een nieuw, gepatenteerd concept, waarbij we beginnen met conventioneel vergisten. Daarna wordt het slib ontwaterd tot minimaal 20 procent droge stof. Je hebt dan voor thermische drukhydrolyse een veel kleinere reactor nodig en minder energie. Bovendien verloopt het openbreken van de cellen efficiënter, waardoor je in een tweede gisting een veel hogere gasopbrengst krijgt en minder slib overhoudt. De kosten van slibafvoer zijn nog altijd zeer aanzienlijk. In Denemarken staat een installatie die zo werkt, en er zijn zes projecten in aanbouw. Met name bij projecten waarbij de klant een hoge netto energieopbrengst wil hebben, is deze technologie optimaal inpasbaar.”
Doet u ook iets op het gebied van drinkwater? “We hebben dit jaar het Engelse Werk van Vitens opgeleverd. Daar hebben we samen met Visser en Smit een nanofiltratieinstallatie ingericht. We zien mogelijkheden voor een nieuwe technologie, het Carixsysteem: ionenwisseling waarbij geregenereerd wordt met CO2. Bij de ontharding in pelletreactoren voeg je zouten (kalkmelk) toe, bij nano-filtratie anti-scalant, biociden. Bij de Carix-technologie gebeurt dat niet. Bovendien vraagt ze minder energie en zijn de operationele kosten veel lager. Het
“Alles draait om technologie”
Frans Durieux: “Ik kom uit Hendrik Ido Ambacht, geboren in 1971. Aan de HTS Hilversum studeerde ik chemische technologie. Eerst heb ik bij een aantal firma’s op het gebied van membraanfiltratie gewerkt. In 1998 ben ik bij Rossmark in dienst gekomen als accountmanager voor de overheidsmarkt. In 2000 werd ik commercieel directeur bij Zenon in Duiven. We leverden de membranen voor de membraanbioreactor in Varsseveld en voor de MBR-installatie in Noord-Bergum. In 2006 werd Zenon onderdeel van General Electric, een centraal geleid bedrijf. Alles werd vanuit de Verenigde Staten geregeld. Sinds een half
systeem is ook in te zetten voor nitraatverwijdering waar men in Noord-Brabant problemen mee heeft, voor ontzouting in Noord- en Zuid-Holland en voor verwijdering van kleur in Friesland. Bij drinkwater zul je altijd moeten afstemmen op de specifieke chemie van het betreffende water. Ook daar zie ik op termijn zeker mogelijkheden voor ons. We zijn nu met een aantal drinkwaterbedrijven in gesprek om deze technologie te implementeren.” Maarten Gast
H2O / 22 - 2011
13
Historisch onderzoek Wieringermeer met moderne technieken In 1945 is vlak voor het eind van de oorlog de IJsselmeerdijk van de Wieringermeerpolder opgeblazen. Dit had een totale overstroming van de Wieringermeerpolder tot gevolg waarbij waterdieptes werden bereikt van vier meter. De polder stond acht maanden onder water. Van deze overstroming is een modelstudie uitgevoerd en gekalibreerd op basis van archiefmateriaal. Voor de reconstructie zijn gegevens gebruikt uit het Regionaal Archief te Alkmaar, het Rijksarchief in Haarlem, het Nieuwland Erfgoed Centrum te Lelystad en het NIOD in Amsterdam. Door deze archiefgegevens te combineren met een simulatie van de overstroming ontstaat een uniek inzicht in hoe deze polder inundeerde. Deze studie is uitgevoerd uit historische interesse, maar geeft ook waardevol inzicht in het verloop van het inundatieproces en de marge waarbinnen de resultaten van de door de waterschappen gebruikte modellen moeten worden geïnterpreteerd.
O
p 17 april 1945 is de IJsselmeerdijk van de Wieringermeerpolder door de verliezende Duitse bezetter opgeblazen, waarna de polder in 48 uur volstroomde. De polder was pas 15 jaar eerder voor het eerst drooggelegd en ontgonnen. Op de vruchtbare grond was het goed boeren en het gebied werd dan ook de graanschuur van Nederland genoemd vanwege het belangrijke aandeel in de voedselproductie van het land. De polder had in 1945, vlak voor de inundatie, 7.000 officiële inwoners. Vanwege de goede voedselvoorziening en de hongerwinter in andere delen van het land verbleven nog eens 2.000 onderduikers in de polder.
Onderwaterzetting Wieringermeer 17 april 1945 (bron: Niestadt-fotocollectie Zijper Museum Schagerbrug).
Nu nog zijn de bressen goed zichtbaar in het landschap (bron: Google Earth).
Het IJsselmeer kende toen ook al een winterstreefpeil van -0,40 meter NAP en zomerstreefpeil van -0,20 meter NAP. Ter voorbereiding op de inundatie werd het IJsselmeerpeil vanaf september 1944 opgezet tot boven +0,12 meter NAP. Voor het opblazen van de dijk zijn vanaf februari 1945 in de kruin en op het binnen- en buitentalud van de dijk 20 gaten van zeven meter diep gegraven. Hierin werden, onder het mom van versteviging van de dijk, putten gemetseld. Het werkelijke doel van het metselwerk was het versterken van de uitwerking van de explosie. De inwoners vertrouwden het niet en hun vermoeden werd bevestigd. Op 17 april, rond vier uur ‘s nachts, werd de burgemeester medegedeeld dat de Wieringermeer onder water gezet zou worden. De gaten waren inmiddels elk gevuld met 1.000 kg aan springstof en om 12.15 uur werd de dijk opgeblazen. De explosie veroorzaakte twee bressen vlak naast elkaar die in eerste instantie nauwelijks water doorlieten, maar uiteindelijk groeiden tot 200 en 160 meter breed en twee ontgrondingskuilen van 30 en 23 meter diep.
Schade en slachtoffers De meeste bewoners hebben zichzelf in veiligheid gebracht door met de bezittingen die ze mee konden nemen, naar het oude
14
H2O / 22 - 2011
achtergrond land te lopen. Bij de uitgangswegen van de polder stond echter de Duitse bezetter om iedereen te controleren en werden 29 mensen gevangen genomen. Ten tijde van de inundatie zijn ook tientallen mensen thuis achtergebleven. Sommigen om plunderingen te voorkomen. Anderen omdat ze dachten dat het water toch maar enkele decimeters hoog zou komen. Daarnaast was er een groep die haar toevlucht zocht in het stevig gebouwde kantoor van de Domeinen in Wieringerwerf en op een vier hectare grote terp nabij Wieringerwerf. Doordat pas aan het begin van de avond het water kniediep in Wieringerwerf stond, hadden deze mensen zich goed voorbereid. Met het meegebrachte eten en de aangespoelde spullen hebben zij van 17 april tot 7 mei 1945 in vrijheid en onder relatief goede omstandigheden kunnen overleven. Hoewel de voorbereidingstijd voor de evacuatie vrij kort was, is er niemand verdronken. Ook het meeste vee is op tijd uit de polder geëvacueerd. In de loop der tijd zijn de kadavers van slechts één paard, 26 stuks rundvee en twee varkens aangespoeld. Vier maanden na de onderwaterzetting werd het gat in de IJsselmeerdijk in zes weken gedicht door een 700 meter lange dijk om de bres heen. Na de voltooiing van de nieuwe dijk kon het droogmalen op 9 augustus 1945 beginnen. Naast de twee bestaande gemalen Leemans en Lely zijn elf hulpgemalen geplaatst, met een gezamenlijke capaciteit van 3.600 kubieke meter per minuut. Op 11 december was de polder weer droog. De Wieringermeerbodem bood toen een trieste aanblik van ruïnes van wat ooit kerken, boerderijen en huizen in een vruchtbare polder waren geweest. De totale schade bedroeg 22 miljoen gulden: herstel van dijken en kaden 911.000 gulden; droogmaken van de polder 220.000 gulden; herstel van kanalen, vaarten en infiltratieleidingen 1.220.000 gulden; herstel van wegen, bruggen en dienstgebouwen 1.486.000 gulden;
Afb. 1: Inundatieverloop van de overstroming van 1945 in de tijd.
puinruimen 400.000 gulden; herbouw van scholen 510.000 gulden; herbouw boerderijen 10.500.000 gulden; aanbrengen beplantingen 364.000 gulden; herstel van leidingen 884.000 gulden én kosten van algemeen beheer, personeel, inrichting arbeiderskampen en vervoer 5.700.000.
Modelsimulatie Voor de studie is gebruikt van het overstromingsprogramma SOBEK1D2D. De modelschematisering is in eerste instantie gebaseerd op de AHN-hoogtegegevens en het huidige waterlopenstelsel. De schematisering is vervolgens gecorrigeerd voor de veranderingen die sinds 1945 in en buiten de polder hebben plaatsgehad. Zo was het oppervlak van het IJsselmeer - zonder Houtribdijk en Flevopolder - groter dan nu.
Resultaten Afbeelding 1 geeft op verschillende tijdstippen het inundatiebeeld weer. In de eerste uren vult het water het waterlopen-
stelsel nabij de bres, van waaruit het zich daarna over de polder verspreidt. Uiteindelijk stroomt de polder vanuit het IJsselmeer in 48 uur vrijwel vol. Pas na 60 uur is het peil in de polder gelijk aan het peil in het IJsselmeer. In die tijd is het peil in het IJsselmeer gedaald vanaf +0,12 meter NAP met 15 cm tot -0,03 meter NAP. In afbeelding 2 staan de waterdieptes tijdens de inundatie op drie locaties in de polder. Het duurt drie uur voordat het water punt een heeft bereikt en acht respectievelijk 23 uur totdat punt twee en drie zijn bereikt.
Vergelijking met waarnemingen De modelresultaten zijn vergeleken met de in verschillende archieven opgenomen ooggetuigenverslagen. In afbeelding 3 zijn de locaties weergegeven. Zo is bekend dat op locatie A in Middenmeer het water op woensdag 18 april om 11.00 uur al meer dan een halve meter hoog stond. In het model staat daar op dat tijdstip rond de 75 cm water. Van locatie B is bekend dat daar het water om
Afb. 2: Verloop waterdieptes tijdens de inundatie op drie locaties, na de doorbraak.
H2O / 22 - 2011
15
05:30 uur arriveerde. En bij de boerderij op locatie C zijn tijdens de inundatie de stijgsnelheden van het water gemeten. Ook deze waren nagenoeg gelijk aan de modelresultaten. Om het aantal slachtoffers en de schade te berekenen is de schade- en slachtoffermodule HIS-SSM gebruikt. In de huidige situatie, met 12.500 inwoners, zouden er volgens HIS-SSM 270 slachtoffers vallen. In werkelijkheid zijn er geen slachtoffers gevallen dankzij de zelfredzaamheid van de gewaarschuwde bewoners en het feit dat het betrekkelijk lang duurde voordat de bres groot genoeg was om de polder met bulderend geweld te vullen.
Conclusie De waterschappen in Nederland gebruiken voor verschillende studies overstromingsmodellen. Deze zijn niet te kalibreren, doordat bijna altijd praktijkgegevens van overstromingen ontbreken. In deze studie is geprobeerd om een met een model uitgevoerde overstroming te verifiëren aan de hand van historische gegevens. Geconcludeerd kan worden dat deze historische gebeurtenis goed is te reproduceren en sterk overeenkomt met de in archieven gevonden waarnemingen. De meerwaarde van de combinatie van modelsimulatie en historisch onderzoek voor de geschiedenis is dat een completer beeld ontstaat van het verloop van de inundatie, ook op plekken waar geen waarnemingen zijn. Voor de waterwereld is de combinatie van modelsimulatie en historisch onderzoek ook van belang. Gebleken is dat het inundatieproces van een polder uitsluitend realistisch te modelleren is door voldoende details op te nemen. Zo is het waterlopenstelsel - tot en met de kleinere waterlopen aan toe bepalend voor hoe in de eerste uren het water door de polder stroomt. Hierdoor kan het water ver van de bres in de lager gelegen stukken van de polder vanuit de watergangen het land inunderen. Verder blijkt dat door de HIS-schade- en slachtoffermodule meer slachtoffers zijn berekend dan
Afb. 3: Locaties metingen en inundatiebeeld van 18 april 05.30 uur.
in werkelijkheid zijn gevallen. Hiervoor zijn verschillende redenen. Zo vonden de inundatie en evacuatie overdag plaats, duurde het na de doorbraak nog vrij lang voordat Middenmeer, Wieringerwerf en Slootdorp werden bereikt en is ook de zelfredzaamheid van burgers niet zonder meer in een model te vatten.
Louise Klingen (student Land- en Watermanagement Van Hall-Larenstein) Olivier Hoes (TU Delft / Nelen & Schuurmans) Wytze Schuurmans (Nelen & Schuurmans) Jan Strijker (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)
Afb. 4: Verloop van de waterstanden in de Wieringermeer (middenin de polder) en het IJsselmeer gedurende de nundatie.
16
H2O / 22 - 2011
verslag “Rio de Janeiro ‘importeert’ drijvende bollen” Een grotere versie van de drie aan elkaar geschakelde drijvende halve bollen, die in de Rotterdamse Rijnhaven samen een futurisch, klimaatbestendig, innovatief, duurzaam en flexibel paviljoen vormen, komt in Rio de Janeiro te liggen. Een delegatie van ondernemers uit de Braziliaanse stad - die volgend jaar juni Rio+20, de conferentie over duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, houdt - was enthousiast na een bezoek aan Rotterdam.
“D
e bollen worden in Rotterdam gebouwd en van daaruit verscheept”, kondigde de Rotterdamse wethouder Alexandra van Huffelen (Duurzaamheid) aan tijdens het Nationaal Water, Wonen & Ruimtecongres ‘Water werkt’ op 13 oktober op de RDM Campus in Heijplaat. Of dat ook werkelijk lukt binnen ongeveer acht maanden, is de vraag. De bouw van het oorspronkelijke drijvende paviljoen - een ontwerp van PublicDomain Architecten/Deltasync - door Dura Vermeer nam een jaar in beslag. “De Braziliaanse bollen worden niet alleen groter, er komen ook drijvende sportvelden en groenvoorzieningen bij”, aldus de wethouder. “In verband met de aanbesteding van de bouw van een drijvende woonwijk in de Rijnhaven is het prettig dat er nu afspraken zijn voor het bouwen op water”, constateerde de wethouder, nadat zij uit handen van Jan Wesseldijk, algemeen directeur van het Nederlands Normalisatie Instituut, de Nederlands Technische Afspraak (NTA) 8111 voor drijvend bouwen had ontvangen. De markt, waaronder de gemeenten Rotterdam en Amsterdam, heeft - gezien de vele onzekerheden en het steeds opnieuw moeten uitvinden van het wiel - zelf gekozen voor het maken van afspraken, om zo de grootste knelpunten te kunnen wegnemen. Het oude en nieuwe Bouwbesluit focussen te veel op bouwen op land en houden geen rekening met specifieke uitdagingen van wonen en werken op het water.
Buitendijks bouwen Vooral in Zuid-Holland kijken veel steden en dorpen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ook naar buitendijks bouwen. In een afsprakenkader buitendijks veiligheidsgebied hebben ze een methodiek opgenomen om de waterveiligheidsrisico’s in kaart te brengen en vooraf bestemmingsplannen te toetsen. In Rotterdam (65.000) en Dordrecht wonen nu al veel inwoners buitendijks. “De provincie heeft de leiding genomen bij de
ontwikkeling van een instrument om gemeenten handvatten te geven voor het goed kunnen inschatten van risico’s en het gebruiken van de mogelijkheden die het buitendijkse gebied biedt. Daarbij is het belangrijk dat we situaties vanuit verschillende invalshoeken benaderen en voorkomen dat regelgeving innovatie onnodig beperkt”, aldus Han Weber, gedeputeerde Water en Groen van de provincie Zuid-Holland, tijdens de paneldiscussie. Piet Sleeking, wethouder van de gemeente Dordrecht: “Het gaat om een toepassing waarmee bestuurders in een oogopslag kunnen zien wat de risico’s zijn. Weber: “Ze wordt in een aantal plaatsen, waaronder Schiedam en Hellevoetsluis, getest. De pilotfase loopt in 2012 af. Samen met de gemeenten bekijken we hoe we dit instrument kunnen faciliteren.” Hans Klepper, loco-dijkgraaf van Waterschap Hollandse Delta: “De ontwikkeling van de watertoets houdt verband met de waterveiligheid. We kijken welke haken en ogen aan buitendijks bouwen zitten, maar ook naar de veiligheid van het binnendijks gebied wanneer op of bij dijken wordt gebouwd, wat decennia lang eigenlijk verboden was. Met buitendijks bouwen knabbelen we natuurlijk wel aan het programma Ruimte voor de Rivier. We geven veel geld uit om het water de ruimte te geven, maar tegelijk gaan we in diezelfde ruimte bouwen.” Buitendijks wonen en werken hoeft niet gevaarlijker te zijn dan binnendijks. “In nieuwe woonwijken ervaart men niet dat het buitendijks is. Bewoners en bedrijven in het havengebied zijn voorbereid en kunnen anticiperen op het feit dat het 20 tot 30 centimeter onder water kan komen te staan”, zegt wethouder Sleeking. Overstromingen in het vaak lager gelegen binnendijks gebied, bijvoorbeeld wanneer de dijk doorbreekt, komen naar verwachting minder voor, maar kunnen een veel groter effect hebben.
Frans Vlieg, programmadirecteur Nieuwbouw en Herstructurering van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beaamt dat. “Buitendijkse gebieden liggen vaak hoger en zijn veel veiliger, ondanks de terughoudendheid die er is in verband met mogelijke risico’s. In het grote Deltaprogramma is gekeken hoe veiligheid en zoetwatervoorziening op de lange termijn te borgen zijn. De analysefase is afgerond. Het programma gaat een volgende ronde in. Wat buitendijks wonen betreft zijn we als rijksoverheid blij met het experiment, vooral omdat we ervan kunnen leren. Het Rijk heeft gekeken of er een wettelijke, juridische grondslag moet komen voor beschermende maatregelen bij buitendijks bouwen en geconcludeerd dat die niet nodig is. Degene die bouwt is verantwoordelijk en de gemeenten bepalen wie dat is. Wij zijn wel voor een uniforme aanpak”, aldus Vlieg, die daarmee vooral doelt op de bescherming van kwetsbare nutsvoorzieningen in het buitendijkse gebied. “Daar moeten we zoveel mogelijk op dezelfde manier mee omgaan.”
Prijs voor Plan Tij Gedeputeerde Han Weber heeft tijdens het congres de Water, Wonen & Ruimte Award 2011 van het gelijknamige vakblad uitgereikt aan Plan Tij in Dordrecht. De vakjury, bestaande uit 20 water-wonen-en-ruimteprofessionals, zocht dit jaar nadrukkelijk naar voorbeeldprojecten die aantonen dat het mogelijk is geld te verdienen met water. In totaal 18 projecten haalden de eindlijst, waaruit de jury de drie meest in het oog springende projecten nomineerde. Naast Plan Tij waren dat de Blauwe Verbinding in Rotterdam en de Maasvilla’s in Ohé en Laak. Plan Tij is een jonge woonwijk met twee hectare natuur en 96 woningen waar wordt geleefd op het ritme van eb en vloed. De woningen liggen verspreid door het gevarieerde landschap met natuurlijke oevers en hebben een directe relatie met het water van de Vlij, onderdeel van de Biesbosch.
Getijdenenergiecentrale in Brouwersdam Het is wenselijk en maatschappelijk verantwoord de Brouwersdam gedeeltelijk te openen en in de opening een energiecentrale te bouwen die gebruik maakt van het getij van de Noordzee. Dat is de conclusie van een onderzoek dat de bestuurscommissie MIRTverkenning Grevelingen de afgelopen twee jaar uitvoerde. De haalbaarheid van de exploitatie van een dergelijke centrale hangt af van eventuele bijdragen van de overheid. De rapporten van de bestuurscommissie worden binnenkort voltooid en gepubliceerd en aangeboden aan staatssecretaris Joop Atsma. Naar verwachting zal het investerings- en exploitatieplan voor de reconstructie van de Brouwersdam en de getijdencentrale over een jaar
beschikbaar zijn. Op basis daarvan kunnen het Rijk en het bedrijfsleven besluiten nemen. De aanleiding voor de MIRT-Verkenning was het gebrek aan zuurstof in het water van de Grevelingen, waardoor de natuur in grote delen van het meer achteruit gaat. Dit leidt tot schade aan de natuur boven water, de visserij en de recreatiesector. Het probleem verergert sinds de afsluiting van de Grevelingen van de Noordzee in 1971. De oplossing is dat het Grevelingenmeer door middel van een grote (afsluitbare) opening weer in verbinding komt met de Noordzee. Daardoor ontstaat een gemiddelde getijslag van 50 cm, wat voor voldoende verversing van het water zorgt.
H2O / 22 - 2011
17
Van klimaatvoetafdruk naar reductie CO2 bij waterschappen Veel waterschappen zijn actief bezig met het aanpakken van de gevolgen van de klimaatverandering en het inbedden van duurzaamheid in de organisatie. Waterschappen geven hier invulling aan door deel te nemen aan de meerjarenafspraken Energie-Efficiency. De Unie van Waterschappen heeft daarnaast met het Rijk een Klimaatakkoord afgesloten. Het opstellen van een nulmeting van de broeikasgasemissies in de vorm van een klimaatvoetafdruk lijkt een goed begin om aan de duurzaamheidsambitie invulling te geven.
D
e waterschappen hebben in het Klimaatakkoord afgesproken in 2020 30 procent minder broeikasgasemissies uit te stoten ten opzichte van 1990. Om vast te stellen wat de huidige uitstoot aan kooldioxide is en waar mogelijkheden voor reductie van die uitstoot liggen, is een nulmeting noodzakelijk. Een klimaatvoetafdruk omvat een inventarisatie van de broeikasgasemissies die vrijkomen uit bijvoorbeeld het gebruik van energie, grondstoffen en transport. De meest gehanteerde methode is het internationaal geaccepteerde Green House Gas-protocol (GHG-protocol). Hierbij maakt men gebruik van gevalideerde kengetallen en rekent men emissies terug naar CO2-equivalenten, zodat een vergelijking mogelijk is. Door deze methode toe te passen, ontstaat inzicht in de activiteiten die binnen het waterschap de grootste gevolgen hebben voor het klimaat. De bepaling van de klimaatvoetafdruk begint met het vaststellen van de systeemgrenzen. Het is van belang dat alle waterschappen dezelfde grenzen hanteren om onderling vergelijken mogelijk te maken. De directe en indirecte CO2-uitstoot zouden deel moeten uitmaken van elke klimaatvoetafdruk. Het GHG-protocol geeft geen strikte of algemeen geaccepteerde richtlijnen over welke andere indirecte CO2-uitstoot meegenomen moet worden in de klimaatvoetafdruk. De te rapporteren emissies van deze laatste soort hangen vaak af van de gevolgen, de beïnvloedbaarheid en de
beschikbaarheid van data over deze emissies. Een voorbeeld van zo’n emissie voor een waterschap zijn de broeikasgassen die bij de productie van chemicaliën, zoals aluminiumchloride, worden uitgestoten. Hoewel een andere partij de chemicaliën levert, zijn de vrijgekomen emissies wel direct gerelateerd aan de bedrijfsvoering van een waterschap. Een ander voorbeeld is de levering van warmte door een rwzi aan een woonwijk verderop. Goede afbakening van deze emissies is belangrijk om de berekening van de klimaatvoetafdruk niet te complex te maken. Tevens dient de afbakening in nauwe samenhang met de klimaatvoetafdrukberekening van andere partijen bepaald te worden om dubbeltellingen te voorkomen. In afbeelding 1 zijn de systeemgrenzen weergegeven voor de bepaling van de klimaatvoetafdruk voor de sector zuiveringsbeheer van een waterschap.
Peiljaar 1990 Het peiljaar voor de emissiereductiedoelstellingen uit het Klimaatakkoord is gesteld op 1990. De meeste waterschappen hebben echter geen inzicht in de broeikasgasemissies in dat jaar, aangezien het thema klimaatverandering 20 jaar geleden nog nauwelijks een rol speelde. Dit geldt ook voor waterschappen die tussen 1990 en nu gefuseerd zijn. Er zal dus een schatting moeten worden gemaakt van de toenmalige klimaatvoetafdruk. Dit lijkt een pittige opgave, aangezien de afvalwaterwereld er in 1990 heel anders
uitzag. Zo golden minder strenge lozingsnormen voor de afvalwaterzuivering en werden andere zuiveringsprocessen gebruikt dan nu. Toch is het geen onbegonnen werk. Op basis van oude technologische jaarrapporten en het CBS-archief kan een aardige schatting gemaakt worden van de uitstoot van CO2, CH2 en N2O.
Welke waterschapspecifieke onzekerheden zijn van belang? De waterschappen stoten naast kooldioxide door verbranding van fossiele brandstoffen ook andere broeikasgasemissies uit, zoals methaan en lachgas. Deze laatste kunnen op rwzi’s ontstaan tijdens (de)nitrificatieprocessen maar ook bij de deelstroombehandeling van rejectiewater. Omdat de emissies van lachgas niet goed kunnen worden voorspeld, bestaat grote onzekerheid over de omvang. Onderzoek aan een aantal rwzi’s in Nederland laat zien dat er een factor 100 verschil kan zitten tussen de totale emissies van lachgas. Deze onzekerheid kan aanzienlijke gevolgen hebben voor de daadwerkelijke grootte van de totale klimaatvoetafdruk. In opdracht van de STOWA worden momenteel betrouwbare emissies voor lachgas opgesteld. Afbeelding 2 toont een voorbeeld van een klimaatvoetafdruk van een waterschap. Hieruit wordt duidelijk dat directe procesemissies uit de water- en sliblijn, zoals methaan en lachgas, verantwoordelijk zijn voor de helft van de totale klimaatvoetafdruk. Het elektriciteitsgebruik van de rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft daarna de grootste impact op de voetafdruk.
Afb. 1: Schematische weergave van de mogelijke systeemgrenzen voor de berekening van de klimaatvoetafdruk voor de sector zuiveringsbeheer van een waterschap.
18
H2O / 22 - 2011
achtergrond Daadwerkelijke verlaging uitstoot broeikasgas De voetafdruk geeft waterschappen inzicht in wat de grootste emissiebronnen zijn. Op basis hiervan kan vervolgens worden geconcludeerd waar de belangrijke mogelijkheden tot besparing liggen. Deze dragen niet alleen bij aan de emissiereductiedoelstellingen, maar - wanneer deze slim worden geselecteerd - ook aan kostenbesparing voor de waterschappen. De eerste stap hiervoor is het verkrijgen van een goed overzicht van mogelijke maatregelen. Dit kan op het niveau van een rwzi maar ook organisatiebreed. Hierbij ligt een groot deel van de kennis bij de medewerkers van het waterschap. Denk hierbij aan procestechnologen en medewerkers die dagelijks met de installaties werken. Nadat de maatregelen zijn geïdentificeerd en geconcretiseerd, kunnen de maatregelen worden geordend en kan worden ‘gescoord’ op criteria, zoals reductie van de uitstoot van kooldioxide, energiebesparing, kosteneffectiviteit, innovatie en risico’s. Van de hoogst scorende maatregelen kunnen gedetailleerde plannen worden uitgewerkt om tot een investeringsbeslissing te komen. Nadat die beslissing is genomen, kan de maatregel uitgevoerd worden en is het van belang om de effectiviteit ervan te monitoren op werkelijke kosten en besparingen. Giel Linthorst (Ecofys) Charlotte Van Erp Taalman Kip (MWH Global) Mark Verheij (Waterschap Veluwe) Henry Legtenberg (Waterschap Velt en Vecht) NOTEN 1) Kampschreur M. (2010). Basisaspecten van microbiële N2O-emissies. Symposium ‘Broeikasgasemissies vanuit rwzi’s’ op 27 september in de TU Delft.
Afb. 2: De klimaatvoetafdruk van een waterschap. 2) Van Voorthuizen E. (2010). Emissies van broeikasgassen vanuit rwzi’s, metingen uit de praktijk, Symposium ‘Broeikasgasemissies vanuit rwzi’s’ op 27 september in de TU Delft. 3) STOWA (2010). Emissies van broeikasgassen van rwzi’s. Rapport 2010-08. 4) STOWA (2008). Op weg naar een klimaatneutrale waterketen. Rapport 2008-17. 5) World Resources Institute. GHG-protocol.
advertentie
H2O / 22 - 2011
19
Eenduidige storingsgegevens voor aansluiting benchmarks rioleringszorg / zuiveringsbeheer Alle technische installaties krijgen tijdens hun levensduur te maken met storingen, ook gemalen. Veel waterschappen en gemeenten gebruiken storingsgegevens vooral intern: het aansturen van de storingsdienst en het fiatteren van werkbriefjes. In dit artikel stellen ondergetekenden voor om de storingsgegevens onderdeel te laten uitmaken van de toekomstige benchmarks in de afvalwaterketen. De storingsgegevens kunnen daarbij één van de pijlers zijn waarmee de benchmarks rioleringszorg en zuiveringsbeheer op elkaar aansluiten. Daarnaast bieden zij meerwaarde in de samenwerking tussen gemeente en waterschap. Het is namelijk buitengewoon leerzaam om de verschillen in ontwerpfilosofie tussen gemeenten en waterschappen voor gemalen terug te zien in de storingsmeldingen.
Uit de benchmark rioleringszorg volgt dat per gemaal gemiddeld per jaar 3,6 storingen optreden. Wanneer dit wordt omgerekend naar alle 15.600 gemeentelijke gemalen, betekent dit 56.160 storingsmeldingen bij alleen al de gemeenten per jaar.
Met name de KPI’s uit de bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer reflecteren de tijdgeest in de sector waarin vooral wordt gestuurd op geleverde inspanning (heb ik de juiste gemaalcapaciteit geïnstalleerd?) en kosten (en wat kost dat?). De vraag of de gemalen ook hebben gefunctioneerd zoals bedoeld, blijft volledig buiten beschouwing. De KPIgemaalstoringen uit de Benchmark Rioleringszorg 2010 brengt weliswaar het aantal storingen per gemaal per jaar in beeld, maar dit aantal zegt nog niets over de vraag of het gemaal op dat moment wel
moest pompen. Zo heeft een kortdurende storing in een RWA-pomp op een droge dag geen effect op het functioneren van de riolering, terwijl een langdurende storing in een eenpompsgemaal waarschijnlijk wel zal leiden tot falen van de riolering. Gemiddeld genomen leiden gemaalstoringen overigens tot een extra emissie van ongeveer 15 procent op jaarbasis3), ofwel een extra emissie ter grootte van ongeveer éénderde van de basisinspanning. Het standaard uitwisselingsformaat voor storingen in het afvalwatersysteem is opgezet om juist dit onderscheid wel te kunnen maken. Dit artikel geeft een korte beschrijving van de achterliggende systematiek van SUF-SAS en de resultaten
Afb. 1: Falen afvalwatersysteem door gedeeltelijke verstopping pomp 1; deze pomp is gedurende vier weken continu in bedrijf. Dit gedeeltelijk falen kwam pas aan het licht bij regenval, waardoor een overstort optrad. waterstand (m+NAP)
De verschillen per sector komen duidelijk naar voren in de verschillen tussen de Benchmark Rioleringszorg 20101) en de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer 20092). Het functioneren van gemalen komt in de Benchmark Rioleringzorg naar voren in de zogeheten Kritische PrestatieIndicator (KPI) gemaalstoringen: het aantal storingen per gemaal per jaar.
teren van afvalwater uitgedrukt in Euro per 1.000 m3 getransporteerd water over een lengte van 1 km (euro/(1.000 m3*km).
overstorting
-1 -2 -3 -4 1920
1925
1930 tijd (dagen)
1935
1940
1920
1925
1930 tijd (dagen)
1935
1940
3 neerslag (mm/h)
G
emalen vormen het centrale punt in de samenwerking tussen gemeenten en waterschappen. Beide organisaties beheren gemalen, gemalen vormen vaak het eind- of beginpunt van de taken van de organisatie en gemalen hebben een grote invloed op zowel het functioneren van het bovenstroomse rioolstelsel als de benedenstroomse afvalwaterzuivering. In de praktijk blijken grote verschillen te bestaan in de wijze waarop gemeenten en waterschappen omgaan met gemalen. Dit uit zich met name in het ontwerpstadium waar, enigszins gechargeerd, waterschappen een Mercedes willen en gemeenten een Opel, maar ook in de beheerfase zijn de verschillen groot.
2 1
KPIgestandaardiseerde kosten transporteren afvalwater: gestandaardiseerde kosten van het transpor-
20
H2O / 22 - 2011
status
KPIafnameverplichting: beschikbare transportcapaciteit in m3/h / afnameverplichting in m3/h *100% (%). Deze KPI wordt berekend als gewogen gemiddelde op basis van ontwerpcapaciteit van de gemalen op de overnamepunten. Bij overcapaciteit geldt een maximum van 100%.
0
2
pomp 4 weken continu in bedrijf
1 0
storingen
In de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer zijn twee KPI’s gerelateerd aan gemalen:
-1 -2 1920
1925
1930 tijd (dagen)
1935
1940
achtergrond
Pompstoringen, onder andere door verstoppingen, zorgen gemiddeld voor een toename van de jaaremissie met 15 procent (foto: Stichting RIONED/bv Beeld).
van de in de afgelopen periode uitgevoerde pilots. Voor een meer uitgebreide omschrijving van de systematiek wordt verwezen naar de rapportage SUF-SAS2) en voor de omschrijving van de pilots naar het artikel ‘Standaard Uitwisselingsformaat voor Storingen in AfvalwaterSystemen (SUF-SAS), ontwikkeling en toetsing van de systematiek’3). SUF-SAS combineert storingsgegevens met procesgegevens oftewel gegevens op het niveau van een object (pomp) en een systeemonderdeel (gemaal). Hiermee kan een vertaling worden gemaakt van storingen naar falen. Falen is in SUF-SAS gedefinieerd als het niet leveren van de gevraagde prestatie van een systeemonderdeel (zie afbeelding 1). De consequenties of de impact van dit falen op de omgeving maakt geen onderdeel uit van SUF-SAS, maar is voor beheerders de drijfveer om de omvang van falen op een acceptabel niveau te krijgen. SUF-SAS levert naast inzicht in het voorkomen van storingen ook inzicht in de consequenties van deze storingen voor de prestatie van het afvalwatersysteem. SUF-SAS heeft betrekking op verschillende onderdelen van het afvalwatersysteem. Deze zijn geselecteerd op basis van de invloed van het falen van een specifiek onderdeel op het primaire proces. Bij een gemaal is dit het transporteren, bij een rwzi het zuiveren van afvalwater. Dit artikel richt zich voor de leesbaarheid op gemalen, maar geldt onverkort voor de andere onderdelen van het afvalwatersysteem die in storing kunnen raken. Het SUF-SAS-uitwisselingsformaat is grotendeels gebaseerd op de bestaande
systemen, maar alleen storingen die erop duiden dat een onderdeel niet werkt, zijn erin opgenomen. Dit betekent dat meldingen zoals ‘hoogwater’ en ‘teveel schakelingen’, maar ook onduidelijke meldingen zoals ‘combinatie storing’ en ‘conditie storing’ genegeerd worden. SUF-SAS voorziet in de eenduidige registratie (conform CIW-format) van: storingen. Per onderdeel van het afvalwatersysteem wordt de identificatie van het onderdeel (nummer en naam) geregistreerd, evenals datum en tijd en status van de storing; procesgegevens. Voor de uitwisseling van de procesgegevens die met een bepaalde frequentie worden verzameld, wordt uitgegaan van het bestaande CIWuitwisselingsformat voor metingen in de riolering; instellingen. De registratie van in- en uitslagen van gemalen en spoel-/ ledigingspompen en standen van kleppen/schuiven is overeenkomstig de registratie van storingen.
Resultaten pilots SUF-SAS is getest in drie pilots: het afvalwatersysteem Beverwijk, afvalwatersysteem Westpoort (Amsterdam) en een deel van het verzorgingsgebied van rwzi Dokhaven (Rotterdam). De pilots waren gericht op het inzichtelijk maken van de mogelijkheden voor implementatie en de meerwaarde voor de beheerders. Inzicht in mogelijkheden implementatie
De drie pilots geven inzicht in de mogelijkheden voor implementatie. In geen van de casussen bleek het mogelijk om de gegevens
in het gewenste formaat aangeleverd te krijgen. De inspanning die benodigd was om de storings- en procesgegevens aan te leveren in het voor SUF-SAS gewenste formaat verschilt sterk per beheerder. In Rotterdam was de aanlevering het eenvoudigst, omdat de ontwikkelaar van het opslagsysteem voor de data in dienst is bij de gemeente. In Beverwijk bleek het zelfs helemaal niet mogelijk om de gegevens uit de SCADA-omgeving beschikbaar te krijgen. Voor deelname aan de SUF-SAS-pilots zou dit systeem tegen onacceptabel hoge kosten omgebouwd moeten worden. Meerwaarde voor beheerders
De registraties in SUF-SAS bieden de mogelijkheid om te bepalen wat de meest doelmatige wijze is om de negatieve effecten van storingen op te vangen. Dit kan door hier in het ontwerp al op in te spelen en te kiezen voor redundantie of juist in te zetten op een zeer adequate storingsdienst. De verschillen tussen de pilots in Amsterdam en Rotterdam vormen hiervan een goede illustratie. In Amsterdam is gekozen voor redundantie in de pompen per gemaal, waardoor bij een gemiddeld aantal storingen van tien of elf per gemaal per jaar het aantal keer falen per gemaal uitkomt op 1,7 keer per jaar. In Rotterdam ligt het gemiddeld aantal storingen op 40 per gemaal en het aantal keer falen op zes per gemaal per jaar. Bij een lagere redundantie vertalen storingen zich sneller door naar falen dan bij een hogere redundantie. Overigens moet hier wel bij bedacht worden dat het gaat om meldingen die aangeven dat de pomp stilstaat. Rotterdam kan hierin veiliger instellingen gekozen hebben dan Amsterdam. Eerder onderzoek3) heeft laten zien dat de
H2O / 22 - 2011
21
gemiddelde storingsduur in Amsterdam significant hoger is dan in Rotterdam. Dit past bij het geconstateerde verschil in redundantie in de pompen, omdat bij meer redundantie de noodzaak om snel te reageren bij een storing minder groot is. Uit de analyse van de storingsdata in combinatie met procesgegevens is ook naar voren gekomen dat zowel storings- als procesgegevens regelmatig onvolledig of onjuist zijn. Het combineren van beide soorten gegevens biedt de mogelijkheid om inzicht te krijgen in het functioneren van het telemetriesysteem. Dit is bijvoorbeeld van belang voor het wel of niet doorgemeld krijgen van storingen bij de storingsmonteur. Het is goed mogelijk dat de storingsmeldingen door communicatiestoringen of onjuist programmeren niet doorkomen, terwijl een gemaal niet functioneert zoals bedoeld. De pilots hebben laten zien dat het combineren van storingsgegevens met procesgegevens een duidelijke meerwaarde biedt. In Rotterdam komt de melding ‘door AWZI via CMRK buiten bedrijf’, ofwel wanneer worden de gemalen uitgezet ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie, vaak voor. De meerwaarde van SUF-SAS is dat dergelijke meldingen meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van de performance van het afvalwatersysteem en in het bijzonder van de gemalen. De meeste beheerders nemen dit nu overigens niet mee in de beoordeling.
Introductie nieuwe KPI ‘Falen per gemaal per jaar’ Het inzichtelijk maken van aantallen storingen in relatie tot het aantal keren falen Een riooloverstort (foto: Jeroen Langeveld).
22
H2O / 22 - 2011
per gemaal per jaar maakt dat beheerders binnen hun eigen beheergebied hun inspanningen beter kunnen prioriteren. Het maakt het ook mogelijk om de aanpak van verschillende beheerders eenduidig te vergelijken en de doelmatigheid binnen de afvalwaterketen te vergroten. De benchmarks rioleringszorg en zuiveringsbeheer zouden hiervoor aangevuld kunnen worden met de KPI ‘Falen per gemaal per jaar’, die naast de KPI aantal storingen per gemaal per jaar, inzicht geeft in de impact van gemaalstoringen of onjuist functioneren van het gemaal. De nieuwe KPI is als volgt te definiëren voor gemalen zonder debietmeter: KPIGemaalfalen: ∑ tijd gemaal in werking/ ∑ tijd gemaalcapaciteit gewenst *100% Voor gemalen met debietmeter is de KPI nog specifieker te maken: KPIGemaalfalen: ∑ verpompt volume per tijdstap/ ∑ gewenst verpompt volume per tijdstap *100% Op een dergelijke wijze wordt ook inzichtelijk of gemalen wel in werking zijn, maar bijvoorbeeld maar de helft van de capaciteit leveren. De resultaten van het pilotonderzoek naar de toepassing van SUF-SAS hebben laten zien dat de operationele procesgegevens en de storingsmeldingen van gemalen zeer veel informatie kunnen leveren over het functioneren van de gemalen. Gegeven het belang van goed functionerende gemalen
voor zowel de rioleringszorg als het zuiveringsbeheer en het ontbreken van een prikkel in de huidige benchmark in beide sectoren om het gemalenbeheer ‘goed’ te doen, is een nieuwe gezamenlijke KPI ‘gemaal falen’ voorgesteld voor zowel de benchmark zuiveringsbeheer als de benchmark rioleringszorg. Met deze KPI leren beide sectoren dezelfde taal spreken, waarmee de intensievere samenwerking die zeker op het vlak van gemalenbeheer te verwachten is, wordt gefaciliteerd. Jeroen Langeveld (Royal Haskoning/TU Delft) Hans Korving (Witteveen+Bos) NOTEN 1) Oosterom E. (2010). Riolering in beeld. Benchmark rioleringszorg 2010. 2) Unie van Waterschappen (2011). Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer 2009. 3) Korving H. (2004). Probabilistic Assessment of the Performance of Combined Sewer Systems. TU Delft. 4) Korving H. en J. Langeveld (2007). Uniforme registratie van storingen in het afvalwatersysteem SUF-SAS. STOWA-rapport 2007-06. RIONED Waterkip nr. 4. 5) Rombouts P., H. Korving, E. Liefting en J. Langeveld (2010). Standaard uitwisselingsformaat voor storingen in afvalwatersystemen (SUF-SAS), ontwikkeling en toetsing van de systematiek. WT-Afvalwater nr. 6.
Generation .2
Bezoek ons op de Waternetwerkdag
Aandrijvingen met Profibus DP-V2 De aandrijvingen van Auma’s nieuwe Generatie .2 maken op intelligente wijze gebruik van de mogelijkheden van Profibus DP-V2.
17 november 2011
■
Eenvoudige integratie van de aandrijvingen d.m.v. FDT/DTM technologie en toegang vanuit de controlekamer tot alle parameters van de aandrijving.
■
Verhoogde veiligheid bij de overdracht van data, aangezien het gestandaardiseerde Profibus DP-V2 redundantieconcept wordt ondersteund.
■
Via het bussysteem toegang tot het digitale logbook van de aandrijving, waarin de data met tijdregistratie opgeslagen zijn.
www.generation2.auma.com Auma Benelux B.V | Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden , The Netherlands Tel. +31 71 5814040 | www.auma.com
waternetwerken WATERCOLUMN
Citoyens et Citoyennes
L
’histoire ce répète als je ouder wordt. Je loopt zomaar tegen de herhaling in je eigen ‘Kondratieff-golf’ aan. Ik leg het uit. In de jaren zestig was arbeiderszelfbestuur in bepaalde kringen een gewichtig issue. Ooit als student verdwaald in een collegezaal met rode vaandelzwaaiers die op de banken staand dat binnen de universiteit opeisten. Macht aan het volk! Ik moest er aan denken toen ik laatst bijpraatte met een goede collega uit de Haagse onderzoekswereld. Aha een déjà vu. Nee, mijn instituut kwalificeert zichzelf niet als publiek kennisinstuut. Omdat het een besloten vennootschap is en aandeelhouders commercieel zijn. Kortom, dat is niet publiek.
Najaarscongres: IT-trends en mogelijkheden
Edwin Adriaansen
Wat is hier aan de hand? Dolend op zoek naar hét betrouwbare publieke bedrijfsmodel van morgen? In dat verband in gedachten twee constructies vergeleken: mijn ondernemende Kennis BV van de toekomst met het opperste publieke wezen De Nederlandse Bank NV. Allebei voor maatschappelijk goede doelen. De bank is van ons allemaal. Burgers zijn immers aandeelhouder en gedwongen maatschappelijke klant ineen. Wij zijn die bank. Maar toch ging het mis met het plan, do, check, act. Nu mijn Kennis bv van de toekomst. Een kennisonderneming met moderne werknemers die via aandeelhouderschap investeren in de publieke zaak. Eigenlijk hún zaak en dat lijkt mij heel goed voor het plan, do, check, act. Revolutie? Welnee, modern burger- en werknemerschap zou ik denken. Een golfje later en een ervaring rijker klinkt dat beter dan ooit. Geen revolutie, maar evolutie en innoverend burgerschap. Mee eens? Dan wil ik jullie nu wel weer op de banken zien. Met vaandeltje én theatrale dictie. Gooi die aanhef er maar uit: “Citoyens et citoyennes”. En het dan in eigen woorden even uitleggen. Succes! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
Op 24 november vindt in Burgers’ Zoo in Arnhem het KNW-najaarscongres plaats. Het thema luidt: Water wordt digitaal! Want informatietechnologie wordt steeds belangrijker voor waterbeheerders, beleidsmakers en bestuurders. Metingen, modellen en informatiesystemen zijn niet meer weg te denken uit het moderne watermanagement. Het najaarscongres richt een open blik op de toekomst: “We moeten over grenzen heen kijken en de samenwerking actief opzoeken,” aldus de organisatie. Meten, analyseren, sturing, de integratie van meet- en informatiesystemen: waterbeheer kan allang niet meer zonder informatie- en communicatietechnologie. Het najaarscongres van KNW staat daarom in het teken van de belangrijkste trends en uitdagingen op dit gebied. “Digitalisering en IT zijn overal in opkomst. Denk maar aan ‘sociale’ media en zogeheten applicaties voor smart phones”, zegt Luuk Rietveld. “De ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Het is belangrijk dat de watersector daar op inspringt.” Volgens Monique Bekkenutte, directeur KNW, wordt de roep om doelmatigheid en efficiëntie steeds groter. “En het middel daarvoor is direct of indirect te vinden in de informatietechnologie. Dingen kunnen sneller, beter en efficiënter. Het is hoog tijd dat we met concrete toepassingen komen. Het najaarscongres biedt daartoe een Monique Bekkenutte
24
H2O / 22 - 2011
Fons Nelen
uitgelezen mogelijkheid.” De belangrijkste gast die dag is Edwin Adriaansen, vice-president bij TomTom. “Op elk moment van de dag over actuele verkeersinformatie en de juiste routegegevens beschikken vinden we heel normaal. Maar dezelfde accuratesse is ook mogelijk in waterbeheer. Om hier optimaal mee om te kunnen gaan en het meeste te halen uit de mogelijkheden die IT tegenwoordig biedt, is het van belang om naar oplossingen te kijken in andere sectoren. Daarom kom ik naar het najaarscongres: het delen van kennis en het doorbreken van grenzen is essentieel.” Volgens Fons Nelen, directeur van Nelen & Schuurmans, bestuurslid van KNW en lid van het organisatiecomité van het najaarscongres, draait het vooral om samenwerken: “Om daadwerkelijk tot een doelmatige waterketen te kunnen komen, moeten we meer informatie uitwisselen. We moeten over grenzen heen kijken en de samenwerking actief opzoeken, niet alleen in de watersector maar ook daarbuiten.” “Het najaarscongres is bij uitstek de plaats om die informatie op te doen, want het doet precies waar KNW naar streeft”, zegt Bekkenutte: “Centraal staan leren van elkaar en van andere sectoren én het uitwisselen van kennis en ervaring. Dus hoe kun je het je veroorloven er níet bij te zijn?”
waternetwerken Verslag bijeenkomst ‘Duurzaamheid in stedelijk waterbeheer’ De roep om samenwerking en het doorbreken van grenzen wordt steeds luider en zal weinigen zijn ontgaan. Ook de stedelijk waterbeheerders zoeken elkaar, maar ook andere deskundigen steeds vaker op, zoals tijdens de bijeenkomst ‘Duurzaamheid en stedelijk water’ op 13 oktober in Den Bosch van de Contactgroep Stedelijk Water. Mede-organisator Marco Vroege (Arcadis): “De Contactgroep Stedelijk Water probeert ongeveer elk half jaar een toegankelijke en laagdrempelige bijeenkomst te organiseren rond een actueel thema, waar collega’s elkaar kunnen ontmoeten. Dat zijn niet altijd dezelfde mensen, we zien vaak nieuwe gezichten en ook studenten op onze bijeenkomsten, wat de uitwisseling van kennis en ervaring uiteraard bevordert. Deze keer hebben we contact gezocht met de stedenbouwkundige sector.” Tijdens twee lezingen kwamen interessante casussen ter sprake. Vroege: “William Peters (gemeente Heusden) en Eugène Heeremans (Waterschap Aa en Maas) bespraken de waterhuishouding in de bebouwde omgeving van Vlijmen. Daarbij zijn ze niet project- maar gebiedsgericht te werk gegaan. Er werd één totaalplan gemaakt voor twee nieuwbouwwijken én de wateroverlast in de bestaande woonkern. Uit de casus bleek dat het goedkoper en efficiënter was om de opgaven voor de wijken samen aan te pakken dan om dit los binnen elk afzonderlijk plangebied te benaderen, zoals gebruikelijk is. Het kan dus soms lonen om gangbare paden los te laten.” “Tijdens de bijdrage van Hiltrud Pötz (bureau opMaat) werd op een andere manier over grenzen heen gekeken. Als stedenbouwkundig ontwerper/architect bekijkt ze water veel meer als integraal element van een duurzame openbare ruimte en liet dit aan de hand van diverse voorbeelden zien. Dat bracht verfrissende inzichten met zich mee, bijvoorbeeld dat woningen met gezamenlijk beheer van een waterrijke openbare ruimte beter verkopen dan woningen waar dit niet het geval is.”
Gezamelijke aanpak goedkoper en efficiënter
De bijeenkomst past goed binnen de huidige discussies over duurzaamheid en samenwerking. Vroege: “Duurzaamheid wordt vaak geassocieerd met kleinschaligheid, maar uit de voorbeelden bleek dat het soms loont om juist in een groter verband te kijken en om te durven grenzen los te laten. Daar kunnen we ons voordeel mee doen bij toekomstige projecten.”
Positieve vibe in anaerobie Innovaties op het gebied van anaerobie: op 11 oktober hield de Technische Commissie Anaerobie een symposium over dit thema. Mede-organisator Carl Schultz: “Anaerobie is sinds haar ontstaan alleen maar in belang toegenomen, dat zei ook professor Willy Verstraete, die inmiddels met emeritaat is. Anaerobie vormt namelijk steeds vaker een spil in een geïntegreerde, duurzame oplossing voor waterproblemen.” Het symposium trok circa 70 deelnemers uit de industrie, waterschappen, adviesbureaus en de universitaire wereld. “Wat ik terugkreeg, waren positieve reacties: het was een leuk programma met goede sprekers. Eén van de belangrijkste doelstellingen is een platform te hebben om elkaar te ontmoeten en ideeën uit te wisselen. Daarnaast kijken we naar wat voor vernieuwingen zijn ontwikkeld én hoe die in de praktijk toegepast kunnen worden. Op deze manier gaat het leven, mensen krijgen ideeën: het heeft veel aanknopingspunten opgeleverd voor een positieve vibe. Ditmaal hebben we het hele symposium geconcentreerd rond innovatie - maar eigenlijk maakt dat altijd deel uit van welk thema dan ook.” Een verslag van het symposium stond in H2O nummer 21 (pagina 7).
Sterke impuls verwacht van symposium over assetmanagement Op 29 november houdt de themagroep Asset Management een symposium over assetmanagement. Doel daarvan is dat de drinkwaterbedrijven en waterschappen van elkaar leren, maar met name ook van energienetbeheerders die al verder zijn met assetmanagement. Een grotere doelmatigheid staat voorop. “Uit het Bestuursakkoord Water volgt dat partijen in de watersector meer met elkaar moeten gaan samenwerken en door bezuinigingen doelmatiger moeten gaan werken.” Dit zegt Kees Snaterse van de themagroep Asset Management. “Via het symposium willen we hier concreet aan werken. De hele waterketen staat aan de lat. Het gaat om ondergrondse transportsystemen, zoals leidingen en riolen. Omdat energienetbeheerders al verder zijn met assetmanagement en fris staan ten opzichte van de watersector, hebben we uit die sector een spreker uitgenodigd. Overigens vind ik dat de gemeenten door de verplichtingen uit de Wet milieubeheer ook behoorlijk ver zijn op het gebied van assetmanagement.”
Ralph Beuken, ook lid van de themagroep, legt uit dat de partijen in de waterketen vaak naast elkaar in de ondergrond leidingen hebben liggen en dat ze vanwege hun technische oriëntatie elkaar snel moeten kunnen verstaan. “Energienetbeheerders hebben de bundeling van gas en elektriciteit achter de rug. De watersector kan daarvan leren. Ook laten we nadrukkelijk de drinkwatersector reageren op de presentaties uit de afvalwatersector en andersom. Ik ga er vanuit dat we door samenwerking ons vak beter kunnen uitoefenen. Op 29 november maken we ook de uitslag bekend van de enquête naar ervaringen van assetmanagement in de waterwereld.” “Assetmanagement gaat over een goede balans tussen risico’s, prestaties en geld”, zegt Geert Jan van Heck, die ook betrokken is bij de organisatie van het symposium en bij Waternet werkt. “Een hoogleraar van de TU Delft zal vertellen over modellen voor assetmanagement en infrastructuur op de lange termijn, lopend onderzoek en slim gebruik van data uit de infrastructuur. Bij Waternet zijn we al een jaar of vijf bezig met assetmanagement. We krijgen steeds beter zicht op de conditie van de leidingen en kunnen daar maatregelen aan koppelen.”
H2O / 22 - 2011
25
waternetwerken Waterpeil
WATERCOLUMN
In elke editie van H O bekijkt ver.nieuws_column kop Waternetwerk de waterbranche vanuit 2
“Enorme toegevoegde waarde in mijn eerste baan”
een eigen invalshoek. deze column er.nieuws_column platIninitiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat
V
Het is nieuw, avontuurlijk en wordt door de hele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig programma voor pas afgestudeerde waterkundigen. Waternetwerk neemt een kijkje bij de deelnemers aan dit traject, waarbij trainee en werkgever iets meenemen wat hun gevoel voor het traineeship het beste weergeeft. Aflevering 10: het Hoogheemraadschap van Rijnland.
ver.nieuws_column auteur
De trainee: Maarten Slot (26), medewerker Beleid en Plannen & Projecten bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: routekaart voor bergwandelingen.
Assetmanagement
‘A
ssetmanagement omvat de organisatie en alle taken die nodig zijn om bedrijfsmiddelen gedurende de levensduur op kosteneffectieve wijze in te zetten voor het (primaire) proces, ter realisatie van de bedrijfsdoelstellingen (Traduco b.v.)’. Bovenstaande omschrijving geeft in het kort weer wat assetmanagement inhoudt. Als een organisatie ervoor kiest om hiervoor te gaan, dan betekent dat een hele verandering voor die organisatie. Zo ook voor Vitens. Vitens is bezig met een reorganisatie om efficiënter te kunnen gaan werken en de prijs per kubieke meter water voor de burger op hetzelfde niveau te houden. Een delegatie uit Mongolië deed onlangs bij Vitens inspiratie op en koos er inmiddels voor om de organisatie anders in te richten en de nadruk te leggen op assetmanagement. Samen met een collega ben ik nu drie keer in Mongolië geweest om hen te begeleiden bij dit proces. Vanuit Nederland nemen we veel informatie mee die we gebruiken om ze uit te leggen wat het betekent voor de organisatie om volgens dit principe te gaan werken. Het leuke van dit proces is dat het Mongoolse waterbedrijf nog helemaal aan het begin staat. In Mongolië moet bijvoorbeeld nog begonnen worden met het goed in kaart brengen van welke middelen ze hebben. Ook kan assetmanagement volgens PAS 55 niet één op één gekopieerd worden maar moet het worden aangepast aan de aanwezige cultuur en werkwijze. Dit maakt het werken in Mongolië interessant en boeiend. Aan het begin staan van veranderingen die grote impact hebben op de organisatie maar ook het uitdenken en tegelijk toepassen van die veranderingen passend bij hun cultuur en werkwijze.
“Net zoals je zonder routekaart geen bergen kunt beklimmen, is het als starter op de arbeidsmarkt ook wel zo prettig om wat begeleiding en sturing te krijgen. Deze kaart met bergroutes symboliseert daarom voor mij het Nationaal Watertraineeship. Tijdens mijn studie Hydrologie aan de Vrije Universiteit was ik vooral met de inhoud van het vak bezig, de opleiding ging erg de diepte in. Na mijn afstuderen vond ik het dan ook moeilijk om te bepalen welke baan en werkgever bij me zouden passen. Toen een studiegenoot vertelde over het Nationaal Watertraineeship, vond ik dat meteen heel goed klinken. Je werkt weliswaar voor dezelfde werkgever, maar door de projecten leer je ook andere organisaties kennen. Je gaat daar ook op locatie aan de slag. Mijn begeleiders bij Rijnland, de projectbegeleiders én de trainer en coach van het traineeship helpen mij - net zoals een routekaart dat doet in de bergen - versneld mijn weg te vinden in de watersector.” “Binnen Rijnland werk ik twee dagen per week bij de afdeling Plannen & Projecten, waar ik me bezig hou met watergebiedsplannen. Momenteel werk ik aan de polder Vierambacht, waar volgens de NBW-richtlijn kans is op wateroverlast. De twee resterende dagen zit ik bij de afdeling Beleid. Daar doen we inventarisaties van mogelijke knelpunten in een aantal polders. Het is werk waar ik erg hydrologisch bij moet nadenken, en dat ligt me wel.” “Tijdens de trainingen leer je ontdekken waar je passie ligt, waar je goed in bent en waarin minder goed. De trainer en coach houden je een spiegel voor, om ervoor te zorgen dat jij op die plek komt waar je het beste uit jezelf kunt halen. Eigenlijk zou iedereen die net met werken begint, een dergelijk proces moeten meemaken. Ik vind het in ieder geval een enorme toegevoegde waarde in mijn eerste baan.”
John Duifhuizen (Vitens) De werkgever: Philip Visman, teamleider Projecten. Attribuut: een TomTom. “Met de juiste begeleiding kan ieder mens op die plek en positie uitkomen waar hij het beste tot zijn recht komt. Daar ben ik heilig van overtuigd. Een navigatieapparaat biedt die begeleiding, net zoals het traineeship dat doet voor Maarten en zijn mede-trainees, en is daarbij in mijn ogen nog iets flexibeler dan een kaart: de TomTom kiest voor iedere afzonderlijke situatie de juiste route. Die
26
H2O / 22 - 2011
flexibiliteit en leerervaring proberen wij ook te bieden aan de trainees binnen onze organisatie, samen met de trainer, coach en projectbegeleiders.” “Een combinatie van factoren maakte dat ik meteen overtuigd was toen wij benaderd werden voor deelname aan het Nationaal Watertraineeship. Relatief weinig mensen met een waterachtergrond denken aan een waterschap wanneer ze beginnen met werken. De vergrijzing zorgt over enkele jaren ook bij ons voor een tekort aan personeel. Bovendien waren de projectleiders in mijn team veel tijd kwijt aan klussen op detailniveau, wat niet efficiënt is. Het traineeship vormt een antwoord op al deze punten: we hebben een aantal jonge, enthousiaste mensen kunnen binnenhalen, die de projectleiders het nodige werk uit handen hebben kunnen nemen. De aantrekkingskracht van het concept blijkt ook groot: toen we gingen werven met het Nationaal Watertraineeship, bleken we een ingang te hebben gecreëerd naar nauwere aansluiting bij net afgestudeerde jongeren.” “Doordat het persoonlijk ontwikkelingstraject via het traineeship wordt geregeld, kunnen de projectleiders zich helemaal richten op het vakinhoudelijk begeleiden van de trainees. Dat is voor ons als organisatie prettig. Daarnaast vind ik het goed dat de trainees kennis maken met andere organisaties, en dat daartussen ook commerciële bedrijven zitten. Om te voorkomen dat ze in hun eerste baan al gaan navelstaren, is het belangrijk dat ze breder werken. Binnenkort presenteren Maarten en zijn collega-trainees de resultaten van het project waaraan ze momenteel als groep werken. Trainees zijn niet verlegen, ze trekken rustig hun mond open en er wordt ook steeds meer naar ze geluisterd. Het lijkt mij geweldig als ze tijdens die presentatie het publiek verrassen met hun bevindingen en laten zien waartoe ze inmiddels in staat zijn. “
waternetwerken WATERCOLUMN
“Doelmatigheid vergroten door assetmanagement” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een watervakman of -vrouw? Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Huub Glas (50), zelfstandig projectleider bij Zeven Deugden Advies & Management. “Mijn interesse ligt bij assetmanagement, niet alleen in de watersector maar ook op het gebied van milieu en omgeving. Al tijdens mijn studie Civiele Techniek bleek ik meer interesse te hebben in milieuvraagstukken. Ik kwam terecht in de afvalwaterzuivering, waar ik me bezighield met de uitstoot van stoffen in het milieu en oppervlaktewater. Toen ging er een wereld voor me open en ben ik ook dieper de watersector in gedoken. Inmiddels werk ik als zelfstandig projectleider en houd ik me bezig met de milieu- en omgevingsvergunningen, maar ook met groene buitenruimtes in steden. Doelmatigheid, één van de drijfveren in mijn werk, speelt daarbij een belangrijke rol.” “Het is een opgave om je bij ieder vraagstuk elke keer af te vragen wat de meest doelmatige manier is en wat het beste effect op zal leveren. In de watersector wordt veel publiek geld besteed. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Een tweede drijfveer is verantwoordelijkheid nemen voor dat geld waar je als projectleider tijdelijk iets mee mag doen. Assetmanagement kan hierbij helpen. KNW biedt mij een platform om dit werk te ontwikkelen.” “Ik ben ooit, samen met een groep mensen, met assetmanagement begonnen naar aanleiding van een congres. Inmiddels zijn we uitgegroeid tot een themagroep, organiseren we regelmatig bijeenkomsten en ondersteunen we de ontwikkeling van producten, bijvoorbeeld het assetmanagementspel. Op deze manier proberen we het onderwerp onder de aandacht te brengen. Er valt nog veel winst te behalen, zeker met de toenemende roep om doelmatigheid in de watersector.” “Omdat het Koninklijk Nederlands Waternetwerk bestaat uit leden uit alle hoeken van de watersector, was het mogelijk een groep te verzamelen die een dwarsdoorsnede vormt van deze sector. Zo kun je gebruik maken van elkaars expertise, weet je wat er speelt en wat nodig is. Dit helpt mij bij het behalen van mijn doel: de transparantie en doelmatigheid in de watersector vergroten.” Huub Glas
Agenda ver.nieuws_column kop Excursie themagroep Watervoorziening Op 17 er.nieuws_column en 18 november houdt de plat initiaal themagroep Watervoorziening een excursie naar twee installaties waar een combinatie van innovatieve en bestaande technologie zorgdragen voor de plat productie van ver.nieuws_column hoogwaardig water op maat: de Puurwaterfabriek in Emmen en de Proceswaterfabriek ver.nieuws_column auteur in Ter Apelkanaal.
V
Najaarscongres Op 24 november wordt het KNW-najaarscongres gehouden in Burgers’ Zoo in Arnhem. Het congres ‘Water wordt digitaal!’ gaat over IT-trends in de watersector. Symposium Assetmanagement riolering en drinkwaternetten Op 29 november houdt de themagroep Asset Management het symposium Assetmanagement riolering en drinkwaternetten: leren van elkaar, verschillen en overeenkomsten. Waterzaken doen in Noord-Afrika Op 1 december houdt de Contactgroep Internationaal een middag over waterprojecten in de Arabische wereld. Twee experts zullen iets vertellen over de consequenties van de revolutionaire ontwikkelingen in Noord-Afrika en hun visie geven over toekomstige samenwerking aldaar. Sleutel tot succesvolle samenwerking Op 8 december vindt de bijeenkomst ‘Sleutel tot succesvolle samenwerking’ plaats. Met het Nationaal Bestuursakkoord Water is de weg vrij om dit samenwerken nu daadwerkelijk op te pakken. Maar hoe werk je succesvol samen? Jan van Hooff geeft voorbeelden van communicatie en organisatie in de dierenwereld. De bijeenkomst begint om 13.00 uur en duurt tot 16.00 uur.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl
H2O / 22 - 2011
27
9 december: Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector
Op 9 december aanstaande verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Proceswater. Reserveer uiterlijk vóór 25 november advertentieruimte.
In dit nummer onder andere een interview met Rob Heim van Paques en de laatste ontwikkelingen op het gebied van proceswater.
Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, (010) 427 41 54 Brigitte Laban, (010) 427 41 52, adv.h2o@nijgh.nl
platform
Petra Scholte Veenendaal, Waternet Job Rook, Waternet Jacques van Alphen, Waternet Jan Peter van der Hoek, Waternet / Technische Universiteit Delft
KRW-spagaat: een integrale benadering vanuit de watercyclus Waternet verkeert als watercyclusbedrijf in een bijzondere situatie bij de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Enerzijds worden maatregelen genomen voor verbetering van de ecologie in het watersysteem, waarbij de chemische waterkwaliteit een beperkte rol speelt. Dat blijkt uit de focus op inrichtingsmaatregelen. Anderzijds wordt ervoor gepleit de chemische waterkwaliteit te verbeteren voor de drinkwatervoorziening, waarbij de ecologische kwaliteit van ondergeschikt belang is. Hoe uit deze schijnbare spagaat te komen? Waternet heeft de spagaat proberen te duiden door de herkomst van relevante aangetroffen chemische stoffen te achterhalen. Hiermee wordt duidelijk welke maatregelen vanuit zowel watersysteemperspectief, als drinkwaterperspectief mogelijk zijn die recht doen aan de gehele watercyclus.
B
ij het opstellen van KRW-maatregelen focussen de waterschappen momenteel sterk op beheer- en inrichtingsmaatregelen om de ecologie van het water te verbeteren. Dit resulteert vooral in maatregelen gericht op inrichting en nutriënten. Voor het bereiken van een goede chemische toestand wordt het terugdringen van emissies van prioritaire stoffen1) op landelijk niveau toereikend geacht. De drinkwaterbedrijven vragen specifieke aandacht voor de bescherming van de drinkwaterbronnen. Zij pleiten ervoor dat ook in de gebiedsgerichte programma’s de chemische waterkwaliteit verbeterd wordt. De lijst van stoffen die de drinkwaterbedrijven veel moeite en geld kosten om te verwijderen is breder dan de lijst van prioritaire stoffen. Het gaat onder meer om loodvervangers in benzine, maar ook geneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen2),3). Waternet is de uitvoeringsorganisatie van de gemeente Amsterdam en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en zorgt voor de drinkwatervoorziening, riolering, afvalwaterbehandeling, grondwatermonitoring, oppervlaktewaterkwaliteit, veiligheid en het vaarwegbeheer, ofwel de gehele watercyclus. Vanwege de soms schijnbaar tegengestelde KRW-belangen en prioriteiten kan Waternet in een spagaat komen4). Die speelt niet alleen
op inhoudelijk, maar ook op bestuurlijk niveau. Ze wordt immers vooral veroorzaakt door verschillende belangen en prioriteiten. In dit artikel worden alleen de vakinhoudelijke aspecten van de KRW-richtlijnen die aanleiding geven tot de spagaat, behandeld en de voordelen van een integrale aanpak om hier uit te geraken. De resultaten worden in het vervolgstadium gebruikt voor de uitwerking op bestuurlijk niveau.
Aanpak Allereerst is alle relevante informatie over de waterhuishouding, afval- en drinkwater van het studiegebied samengebracht. Dit betreft monitoringsgegevens van waterkwantiteit en -kwaliteit van afvalwatereffluent, oppervlaktewater en drinkwaterinname. Afb. 1: De Bethunepolder en omgeving.
Bethunepolder In de KRW-spagaat is ingezoomd op de Bethunepolder en omgeving (zie kaart). De polder ligt in de gemeente Stichtse Vecht (voorheen Maarssen) aan de zuidzijde van de Loosdrechtse Plassen. Juist in deze omgeving komen alle taken die Waternet uitvoert op gebied van afvalwaterbeheer, drinkwaterbereiding en oppervlaktewaterbeheer fysiek bij elkaar. Waternet is hier vergunningverlener, handhaver en plaatselijk beheerder van zowel water als land. Het kwelwater uit de Bethunepolder wordt door Waternet gebruikt voor de productie van drinkwater. Voor dit gebied is een analyse gemaakt van de milieuvreemde stoffen die hier voorkomen en haar bronnen en intrekgebieden. Deze stoffen kunnen problemen vormen voor de drinkwaterproductie, afvalwaterzuivering en het watersysteem.
H2O / 22 - 2011
29
Tevens is nauwkeurig geanalyseerd hoe de waterhuishouding in de Bethunepolder functioneert. Daardoor is meer inzicht ontstaan over de watercyclus in het studiegebied. Zo is de herkomst van het kwelwater voor alle betrokken taakgebieden duidelijker geworden.
Waterhuishouding De Bethunepolder is een gesloten oppervlaktewatersysteem met een kwelwateroverschot van gemiddeld 34 miljoen kubieke meter per jaar. Hiervan wordt minimaal 25 miljoen kubieke meter gebruikt voor de productie van drinkwater. Het was al bekend dat de kwel ten dele afkomstig is van omliggende polders met onder andere de herkomstgebieden Loosdrechtse Plassen, Maarsseveense Plassen en Maarsseveense Zodden. De benadering, vanuit drinkwaterén watersysteemperspectief, heeft geresulteerd in een meer gedetailleerd beeld van de herkomst van deze kwel. Dat heeft een aantal nieuwe inzichten opgeleverd. De bijdrage van kwel uit de Utrechtse Heuvelrug blijkt kleiner te zijn. Het stedelijk gebied Maarssen en de Vecht blijken relevante herkomstgebieden van een deel van de kwel in de Bethunepolder te zijn. Door de nieuwe informatie werd het ook mogelijk om peilbuizen binnen de Bethunepolder meer gedetailleerd dan voorheen te koppelen aan herkomstgebieden. In droge periodes wordt water uit Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht gebruikt om de gebieden (onder andere de Loosdrechtse Plassen) rond de Bethunepolder op peil te houden. Hoewel een deel van dat water, uit het Amsterdam-Rijnkanaal, wordt voorgezuiverd middels defosfatering wordt de waterkwaliteit van de ontvangende gebieden hierdoor toch nadelig beïnvloed. Vanuit het watersysteem is de beïnvloeding van kwaliteit ten aanzien van nutriënten goed bekend. Voor de drinkwatertaak van Waternet is de beïnvloeding van de ruwwaterkwaliteit door aanwezigheid van milieuvreemde stoffen (industriële verontreinigingen, geneesmiddelen e.a.) gaandeweg in dit onderzoek gegroeid.
Verontreinigingsbronnen Waternet kan de verschillende watertaken in het onderzoeksgebied, zoals de handhaving op vergunningen, registratie van meldingsplichtige activiteiten en beheermaatregelen op land en water, op elkaar afstemmen. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste vergunningsplichtige, directe lozingen in het onderzoeksgebied, zoals afvalverwerkers en containerteeltbedrijven, weinig invloed hebben op de kwaliteit van het kwelwater in de Bethunepolder. Mogelijke uitzondering hierop is de rwzi Utrecht. In het gebied bevinden zich ook meldingsplichtige bedrijven, zoals jachthavens en bedrijven waar veeteelt of land- of tuinbouw wordt bedreven. Door het grote aantal van dit soort bedrijven, waar mogelijk activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater, is het moeilijker vooraf te voorspellen of deze bedrijven de kwaliteit van het oppervlaktewater rond de Bethunepolder beïnvloeden.
30
H2O / 22 - 2011
De belangrijkste mogelijke invloeden van rioolstelsels in het onderzoeksgebied zijn enerzijds de kwaliteit van het afstromende hemelwater en anderzijds foute vuilwateraansluitingen op het hemelwaterstelsel (regenwaterriolen) in Loosdrecht. Daarnaast kunnen ook riooloverstorten van gemengde stelsels in het stedelijk gebied Maarssen van invloed zijn. De invloed van ongerioleerde percelen in het onderzoeksgebied is nog onduidelijk.
Waterkwaliteit: 45 milieuvreemde stoffen De drinkwaterzuiveringen van Waternet zijn uitgebreide en geavanceerde fysische, chemische en biologische behandelingen met onder andere een oxidatie en actieve koolfiltratie. Artikel 7 van de Kaderrichtlijn Water spreekt over het voorkomen van de achteruitgang van de kwaliteit van waterlichamen die gebruikt worden voor waterwinning ten behoeve van drinkwaterproductie. Dit teneinde het niveau van zuivering dat voor de productie van drinkwater is vereist, te verlagen. Tussen de herkomstgebieden van het ruwe water en de transportleiding van het reinwater voor de drinkwaterzuivering van Weesperkarspel - die gebruik maakt van water uit de Bethunepolder - zijn 45 milieuvreemde stoffen aangetroffen die verlaging van het niveau van zuivering in de weg staan. Het gaat daarbij om onder andere bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen en industriële grondstoffen (zie tabel 1).
Tien verontreinigingsbronnen Doordat het mogelijk is geworden de locatie van de peilbuizen in de Bethunepolder te koppelen aan herkomstgebieden en dit te combineren met informatie uit de watercyclus in deze gebieden, zijn de verontreinigingsbronnen in de watercyclus in beeld gebracht. Een voorbeeld is de
aanwezigheid van afbraakproducten van het aangroeiwerend middel voor boten (antifouling) dichlofluanid in de Loosdrechtse Plassen en de Bethunepolder. Wanneer de betreffende probleemstof ook daadwerkelijk in het herkomstgebied, het kwelwater en het oppervlaktewater binnen de Bethunepolder is aangetoond, kan een verontreinigingsbron definitief worden toegekend. Op grond van de herkomstgebieden zijn met behulp van de waterbalans en de waterkwaliteitsgegevens rond de Bethunepolder in de watercyclus tien potentiële verontreinigingsbronnen aangemerkt (zie tabel 2). Met betrekking tot de suppletie van de Loosdrechtse Plassen met voorgezuiverd water uit het Amsterdam-Rijnkanaal is één groep van stoffen, de naftaleen di- en trisulfonaten, herleidbaar. De stofgroep komt zowel in het Amsterdam-Rijnkanaal, de Loosdrechtse Plassen en de Bethunepolder voor. Deze industriële stoffen worden al ruim een eeuw in een breed gebied toegepast (voedsel, kleurstoffen, surfactanten, detergenten, etc.). Omdat ze in waterig milieu erg mobiel zijn (polair karakter, lage Kow) worden naftaleensulfonaten wijd verspreid teruggevonden in oppervlaktewater. Hierdoor kunnen ook andere verontreinigingsbronnen uit tabel 1 nog een rol spelen in hun aanwezigheid in de Bethunepolder. Voor de overige stoffen en verontreinigingsbronnen zijn nog aanvullende kwaliteitsmetingen nodig om ze definitief aan de verontreinigingsbronnen toe te kennen.
Toekomst en conclusie Door kennis en informatie uit de verschillende sectoren binnen Waternet te bundelen is het mogelijk om het voorkomen van milieuverontreinigende stoffen in de watercyclus in beeld te brengen. Hiermee kan de relevantie
Tabel 1. Milieuvreemde stoffen in en rond de Bethunepolder.
bestrijdingsmiddelen: AMPA, BAM, bentazon, dichlobenil, glyfosaat, MCPP, metoxuron antifouling: N,N-dimethylaminosulfanilide (DMSA), N,N-dimethylsulfamide (DMS)* geneesmiddelen: cafeïne, carbamazepine, diclofenac, fenazon, metoprolol, sulfadimidine hormoonverstoorders: stoffen met oestrogene activiteit röntgencontrastmiddelen: amidotrizoëzuur, iohexol, iomeprol, iopamidol, iopromid PAK’s: fenantreen naftaleen di- en tri-sulfonaten: naftaleen 1,5-disulfonaat, naftaleen 1,6-disulfonaat, naftaleen 1,7-disulfonaat, naftaleen 2,7-disulfonaat, naftaleen 1,3,5-trisulfonaat, naftaleen 1,3,6-trisulfonaat, naftaleen 1,3,7-trisulfonaat methylbenzenen: methylbenzeen, 1,2-dimethylbenzeen, 1,3- en 1,4-dimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen complexvormers: DTPA, EDTA, NTA overige organische microverontreinigingen: dichloormethaan, di(ethylhexyl)ftalaat, diisobutylftalaat, ETBE, MTBE, olie, PFOA metalen: lood macro-parameters: ammonium, orthofosfaat * metabolieten van de antifouling dichlofluanid
platform van de mogelijke verontreinigingsbronnen definitief worden vastgesteld. De suppletie van de Loosdrechtse Plassen uit het Amsterdam-Rijnkanaal is getraceerd als verontreinigingsbron voor naftaleensulfonaten in de Bethunepolder. Voor andere probleemstoffen ontbreken nog kwaliteitsgegevens om het verband tussen verontreinigingsbronnen, transportroutes en ontvangende watersystemen hard te maken. Aanvullende analyses zijn daarom nodig. Een analyse zoals hier gedaan voor de Bethunepolder, maakt inzichtelijk hoe het systeem (de watercyclus) in elkaar zit en wat de potentiële probleemstoffen zijn. Dit is een essentiële stap om daarna met gerichte meetinspanningen het lot van verschillende milieuverontreinigingen in de watercyclus in beeld te brengen. Op basis van de zo verkregen inzichten kan vervolgens worden nagedacht over mogelijke maatregelen, waarbij in beeld gebracht zal worden hoe effectief deze maatregelen in verschillende onderdelen van de watercyclus zijn. Bij Waternet is de inhoudelijke analyse van waterschapsbelangen tegen drinkwaterbelangen een interne aangelegenheid, wat het vinden van de juiste balans in de voor te stellen maatregelen vergemakkelijkt. Nu is het nog onduidelijk of dit brongerichte dan wel curatieve maatregelen worden. Wat al wel duidelijk is, is dat deze aanpak en
lokale invloed van landbouw in en rond de Bethunepolder lokale invloed van veeteelt in en rond de Bethunepolder invloed van recreatiegebied ‘De Strook’ invloed van de recreatievaart riooloverstorten (stedelijk gebied Maarssen) regenwaterriolen Loosdrecht ongerioleerde percelen en objecten suppletie van Maarsseveense Zodden, Plassen en Polder met water uit de Vecht suppletie van Loosdrechtse Plassen met water uit het Amsterdam-Rijnkanaal directe kwel uit de Vecht
Tabel 2. Potentiële verontreinigingsbronnen in de watercyclus rond de Bethunepolder.
discussie leidt tot een goede afweging van schijnbaar tegengestelde belangen en dat Waternet door een integrale watercyclusbenadering de KRW-spagaat inhoudelijk achter zich heeft gelaten. LITERATUUR 1) Dochter Richtlijn Prioritaire Stoffen 2008/105/EC van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid NL Publicatieblad van de Europese Unie (24-12-2008) L 348/84. 2) Puijker L., C. de Jongh, E. Cornelissen, R. HofmanCaris en B. Hofs (2011). Robuustheid zuiveringen
DPW 2010: overzicht en selectie van prioritaire stoffen. KWR Watercycle Research Institute. Rapport 2010.109. 3) Houtman J. (2010). Emerging contaminants in surface waters and their relevance for the production of drinking water in Europe. Journal of Integrative Environmental Sciences. 4) Van der Hoek J., J. Hofman en T. van Someren (2011). Innovation and integration of the urban water cycle: the Waternet experience. Journal of Environmental Science and Engineering 5, nr. 5, pag. 533-544.
advertentie
Pompen - Afsluiters - Systemen
Start your smartphone‘s QR reader app, take a photo of the code and learn more. It‘s the first fi time you‘re using a QR code? Then download a free QR code reader software.
Wij geven al onze energie. Zodat u energie bespaart.
110354
Fluid Future - dat is de naam van ons veelomvattende energieeffi ficiëntieconcept voor uw totale hydraulische systeem. Het concept is bedoeld om de doelmatigheid van uw installatie te verbeteren. Daarvoor hebben wij vijf op elkaar afgestemde modules ontwikkeld, waarmee u gedurende de totale levenscyclus van uw pompen en afsluiters besparingsmogelijkheden kunt identificeren fi en benutten. Door op die manier het rendement van uw installatie te optimaliseren, zorgen wij ervoor dat uw installatie gunstiger, efficiënter fi en langer loopt. Fluid Future - een aanwinst voor uw bedrijf, het milieu en alle toekomstige generaties. www.ksb.com/fluidfuture fl KSB Nederland B.V. - www.ksb.nl - infonl@ksb.com
H2O / 22 - 2011
31
Mieke Teunissen, Grontmij Arjan Borger, Grontmij
SHARON steekt de grens over Als reactie op de strenger wordende stikstofeisen aan het effluent van een rioolwaterzuiveringsinstallatie is circa 20 jaar geleden een technologie ontwikkeld voor het behandelen van de stikstofrijke deelstroom die ontstaat bij het ontwateren van uitgegist slib: SHARON. Sinds 1997, het jaar waarin de eerste SHARON-installatie is opgestart op de rwzi Utrecht, zijn veranderingen doorgevoerd in het ontwerp en de bedrijfsvoering. Die worden in dit artikel toegelicht, om de huidige stand van zaken rond SHARON te schetsen. Het aantal buitenlandse referenties is de laatste jaren sterk toegenomen. SHARON is hiermee een mooi voorbeeld van een succesvol geëxporteerde Nederlandse watertechnologie.
S
HARON staat voor Stable High Ammonia Removal Over Nitrite en is in de jaren ‘90 ontwikkeld door de TU Delft, Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en Grontmij. Het is een continusysteem zonder slibbezinking. De eerste stap in het SHARON-proces bestaat uit de nitrificatie van ammonium tot nitriet. Het feit dat geen oxidatie van nitriet naar nitraat plaatsvindt, is het gevolg van de combinatie van een korte oxische verblijftijd (1,5 dag) met een hoge procestemperatuur (35°C). Onder deze omstandigheden groeien de ammoniumoxiderende bacteriën (AOB) sneller dan de nitrietoxiderende bacteriën (NOB); de laatste groep groeit niet snel genoeg om zich te kunnen handhaven (zie afbeelding 1). Tweede stap is de verwijdering van nitriet door middel van denitrificatie. Het primaire doel van denitrificatie is pH-correctie; het doseren van een koolstofbron blijkt goedkoper dan bijvoorbeeld loogdosering. Stikstofverwijdering via nitriet in plaats van nitraat resulteert in een circa 25 procent lager energieverbruik voor beluchting en een ongeveer 40 procent lager koolstofbronverbruik voor denitrificatie (zie afbeelding 2). De hoge procestemperatuur is zonder externe verwarming te handhaven als gevolg van de hoge influenttemperatuur en de microbiële warmteproductie (zie afbeelding 3). SHARON biedt voordelen indien de hoofdzuivering problemen kent met de stikstofverwijdering, bijvoorbeeld ten gevolge van onvoldoende beluchtingscapaciteit, een te korte aerobe slibleeftijd voor nitrificatie of onvoldoende denitrificatiecapaciteit. De bouw van een SHARON-installatie voor de behandeling van rejectiewater is goedkoper dan conventionele uitbreiding van de rwzi. Een SHARON-installatie behaalt een
32
H2O / 22 - 2011
Afb. 1: Groeisnelheden van ammonium- en nitrietoxiderende bacteriën als functie van de temperatuur.
nitrificatierendement van 96 tot 98 procent. Typisch SHARON-effluent bevat 30 tot 50 mg ammonium-N en 50 tot 80 mg nitriet-N per liter.
Full scale-referenties De tabel geeft een overzicht van alle referenties. Alle full scale SHARON-installaties behandelen rejectiewater (centraat of filtraat) dat ontstaat bij de ontwatering van uitgegist slib. De sliblijn in Whitlingham is uitgerust met een installatie voor thermische drukhydrolyse (THP); in deze installatie wordt het slib onder hoge druk en temperatuur gekraakt voordat het wordt vergist. Voor zover bekend is de SHARON-installatie in Whitlingham de eerste en enige deelstroombehandelingsinstallatie in de wereld die THP-centraat succesvol behandelt.
Ontwikkelingen Uit de ervaringen die zijn opgedaan met de full-scale SHARON-installaties zijn punten naar voren gekomen die verbetering
Afb. 2: Stikstofverwijdering via nitriet kost minder koolstofbron en energie.
behoeven. In de loop der jaren zijn deze geïmplementeerd in het ontwerpproces en de procesvoering voor nieuwe SHARONinstallaties. Uitvoering als tweetankssysteem
SHARON is ontwikkeld als een ééntanks-
platform systeem dat alternerend werd belucht om nitrificatie en denitrificatie in één reactorvolume mogelijk te maken. In een tweetankssysteem vinden nitrificatie en denitrificatie in twee gescheiden compartimenten plaats. Voeding gebeurt in de (voor)denitrificatieruimte, zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van het influent-BZV. Qua stikstofverwijdering is een eentankssysteem gelijkwaardig aan een tweetankssysteem. Omdat in een tweetankssysteem de nitrificatietank 24 uur per dag kan worden belucht, wordt de behandeling van hooggeconcentreerd rejectiewater (> 1.400 mg N/l) mogelijk. Bovendien kan worden volstaan met een kleinere beluchtingscapaciteit. Beluchting
De eerste SHARON-installaties zijn voorzien van ejecteurbeluchting, mede omdatde leveranciers van (energie-efficiëntere) membraanbeluchtingselementen destijds geen garanties wilden afgeven bij hogere temperatuur. Tegenwoordig worden SHARONinstallaties standaard voorzien van schotel- of plaatbeluchting, hetgeen een besparing oplevert op de operationele kosten. SHARON Houtrust is de eerste installatie waarbij de efficiëntere beluchting is toegepast. Koolstofbrondosering
In het verleden was methanol de standaard koolstofbron voor SHARON, maar vanwege de instabiele en vaak hoge methanolprijs is gezocht naar alternatieven. Zo maakt SHARON Beverwijk gebruik van vluchtige vetzuren die aanwezig zijn in het condensaat van de slibdroging, zodat geen koolstofbron hoeft te worden ingekocht. SHARON Zwolle en SHARON Utrecht maken gebruik van restproducten uit de biodieselindustrie. Op SHARON Utrecht is tijdelijk een restproduct uit de levensmiddelenindustrie gedoseerd. In SHARON Linköping wordt een ethanolreststroom uit de aardolie-industrie gebruikt. Feitelijk komt elke reststroom in aanmerking die eenvoudig biologisch afbreekbaar en goed verpompbaar is en een hoog CZV-gehalte heeft. Eén en ander is op laboratoriumschaal te testen. Het gebruik van een alternatieve koolstofbron leidt tot een verdere verlaging van de operationele kosten. Procestemperatuur
SHARON wordt standaard bedreven bij een procestemperatuur van 35°C. In SHARON Garmerwolde en SHARON Houtrust bleek het echter mogelijk de reactor gedurende langere tijd op een temperatuur van 40 of 41°C te bedrijven, zonder dat de nitrificatie of de zuurstofinbreng hieronder leden. In nieuwe SHARON-ontwerpen wordt daarom standaard uitgegaan van een maximale procestemperatuur van 40°C. Dit verkleint de noodzaak tot koelen bij de behandeling van extra warme of geconcentreerde rejectiewaterstromen. Daarnaast wordt een hoger ammoniumverwijderingsrendement bereikt. Uiteraard moet bij het bepalen van de zuurstofvraag wel rekening worden gehouden met de hogere maximale temperatuur. Monitoring
Ten tijde van de bouw van de eerste SHARON-installatie was het nog geen
Afb. 3: Warmtebalans van de SHARON-installatie in Rotterdam (Sluisjesdijk).
rwzi
land
capaciteit (kg NH4-N/dag)
operationeel
Utrecht
Nederland
900
1997
Rotterdam (Sluisjesdijk)
Nederland
850
1999-2002
Zwolle
Nederland
410
2003
Beverwijk
Nederland
1.200
2003
Groningen (Garmerwolde)
Nederland
2.500
2005
Nederland
1.200
2005-2007
New York (Wards Island)
Den Haag (Houtrust)
Verenigde Staten
5.000
2010
MVPC-Shell Green
Groot-Brittannië
1.600
2010
Zweden
570
2010
Linköping Genève (Aïre2) Whitlingham Parijs (Seine Grésillons)
Zwitserland
1.700
2010
Groot-Brittannië
1.500
2011
Frankrijk
3.500
voorzien 2012
Overzicht van SHARON-installaties.
gangbare praktijk om een NOx-sensor op te nemen. De koolstofbrondosering vond in een vaste verhouding tot het influent plaats. De online NOx-sensor maakt het mogelijk om de koolstofbrondosering aan te passen aan de daadwerkelijke behoefte, hetgeen leidt tot een lager verbruik. Voor de meting van ammonium wordt tegenwoordig gebruik gemaakt van goedkopere ionselectieve elektrodes in plaats van de traditionele systemen gebaseerd op chemische analyse. Het actuele ammoniumgehalte dient als inbreng voor de zogeheten ammoniummatrix: een regeltabel waarmee het beluchtings- en voedingsregime automatisch wordt aangepast aan de actuele capaciteit van de SHARON. Door toepassing van deze beide online sensoren wordt een vergaande automatisering van het proces verkregen, hetgeen de inzet van beheerders vermindert.
Proefopstellingen De mogelijkheid bestaat om de toepasbaarheid van SHARON op een bepaald afvalwater te testen voordat overgegaan wordt op een full scale-installatie. Bij communale afvalwaterstromen (rejectiewater van de communale slibvergister)
bestaat voldoende full scale-ervaring, zodat testen vooraf niet noodzakelijk is. Met industrieel afvalwater is dit moeilijker, omdat de afvalwaterstromen vaak zeer specifiek zijn en niet bekend is of remmende componenten aanwezig zijn. Daarom bestaat de mogelijkheid om ‘vreemd’ afvalwater op laboratorium- en pilotschaal te testen (respectievelijk 5 en 900 liter). De pilotopstelling is ingezet in het onderzoekstraject voor Shell Green (Manchester). De laboratoriumopstelling is gebruikt om de werking van SHARON op het THP-centraat van Whitlingham te testen. Deze onderzoeken hebben geleid tot de bouw van SHARON Shell Green en SHARON Whitlingham.
Processtabiliteit In de praktijk blijkt dat de stikstofverwijdering in een SHARON zeer stabiel is, ondanks de soms grote fluctuaties in influentdebiet en -samenstelling. Een voorbeeld hiervan is het drogestofgehalte in het centraat. Bij de opstart van centrifuges, bijvoorbeeld na het weekeinde, kan dit oplopen van 1.000 mg/l tot vele grammen per liter. In systemen met slibretentie moet als reactie hierop meer slib worden gespuid.
H2O / 22 - 2011
33
De SHARON-installatie in Garmerwolde.
Een SHARON kent echter geen slibretentie: het is een continu doorstroomde reactor waarbij de slibleeftijd gelijk is aan de hydraulische verblijftijd. Fluctuaties in aanvoer van zwevende stof hebben dus geen invloed op de slibleeftijd. Dit is mede aangetoond door modellering van SHARON in BioWin (zie afbeelding 4). Een verhoogde aanvoer van zwevende stof heeft weliswaar een tijdelijk verhoogde concentratie zwevende stof in de SHARON tot gevolg, maar dit heeft geen invloed op de nitrificatie. Zodra de concentratie zwevende stof in het influent weer is gedaald, vermindert ook de concentratie in SHARON. De beheerder van de installatie hoeft geen extra acties te ondernemen met betrekking tot het spuien van slib. Een tweede voorbeeld is een fluctuerend influentdebiet. Dit debiet kan geleidelijk wisselen, maar ook in discrete stappen, indien geschakeld wordt tussen één, twee of drie centrifuges. Deze wisselingen worden opgevangen door de ammoniummatrix: de beluchte tijd wordt automatisch aangepast aan het debiet zodat een constante oxische verblijftijd wordt gehandhaafd. Als geen influent beschikbaar is, wordt automatisch overgeschakeld op ‘onderhoudsbeluchting’: het systeem wordt een paar minuten per uur belucht teneinde slibbezinking te voorkomen en de nitrificatiecapaciteit te behouden. De praktijk leert dat het mogelijk is om op deze manier de capaciteit gedurende een aantal dagen vast te houden; gevolg is dat de belasting direct van 0 naar 100 procent kan worden gebracht zonder noemenswaardige effecten op de effluentkwaliteit (zie afbeelding 5).
34
H2O / 22 - 2011
Afb. 4: Effect van een verhoogd influent-slibgehalte op het slibgehalte in een SHARON-installatie en het NH3- en NO2-gehalte in het effluent (modellering met BioWin) (onder).
platform Conclusies Sinds de eerste SHARON-installatie zijn verbeteringen doorgevoerd in het ontwerp en de monitoring. Hierdoor kunnen hooggeconcentreerde rejectiewaterstromen (>1.400 mg N/l) worden behandeld, zijn de kosten voor koolstofbronverbruik en beluchtingsenergie verlaagd, kan SHARON bij een hogere temperatuur functioneren (waardoor minder koelcapaciteit nodig is en een hoger ammoniumverwijderingsrendement wordt behaald) en is vergaande automatisering bereikt (waardoor de inzet van operators vermindert). Deze verbeteringen hebben geleid tot een vergroting van de intrinsieke stabiliteit van SHARON. Mede hierdoor heeft deze Nederlandse afvalwatertechnologie zich ontwikkeld tot een volwassen technologie die volop in de buitenlandse belangstelling staat.
Afb. 5: Effect van een tijdelijke onderbreking van de influenttoevoer op het NH4-gehalte in SHARON. Boven: modellering met BioWin. Onder: metingen in een full scale SHARON-installatie.
LITERATUUR 1) STOWA (2004). Rejectiewaterbehandeling geëvalueerd. Rapport 2004-15. 2) STOWA (1995). Behandeling van stikstofrijke retourstromen op rioolwaterzuiveringsinrichtingen - Evaluatie van Nederlandse praktijkonderzoeken. Rapport 1995-08. 3) STOWA (1996). Behandeling van stikstofrijke retourstromen op rioolwaterzuiveringsinrichtingen - Enkelvoudig reactorsysteem voor ammoniumverwijdering via nitriet. Rapport 1996-01.
advertentie
JURQGZDWHUVWDQGHQ RYHUVWRUWJHJHYHQV ‡ JURQGZDWHUVWDQGHQ HQ RYHUVWRUW JHJHYHQV SHU HPDLO WRW XZ EHVFKLNNLQJ ‡ WRW VHQVRUHQ SHU PRGHP ‡ OXFKWGUXNJHFRPSHQVHHUG GXV JHHQ H[WUD EDURVHQVRUHQ QRGLJ ‡ EDWWHULMOHYHQVGXXU MDDU # PHWLQJ XXU HQ HPDLO GDJ ‡ RS DIVWDQG KHUSURJUDPPHHUEDDU ‡ GDWDRSVODJ LQ XZ HLJHQ EHKHHU RS EDVLV YDQ 64/ GDWDEDVH ‡ FRQYHUVLH QDDU VWLMJKRRJWH 1$3
‡ YRODXWRPDWLVFKH RI KDQGPDWLJH H[SRUW QDDU 'HOIW )(:6 +\GUDV &69 HWF
.(//(5 *60 PRGHPORJJHU OLIH FDQ EH VR VLPSOH .(//(5 0HHWWHFKQLHN %9 3RVWEXV $% 5((8:,-.
::: .(//(5 +2//$1' 1/
7HO )D[ H2O / 22 - 2011 35 ( VDOHV#NHOOHU KROODQG QO
Paul van der Wielen, KWR Watercycle Research Institute Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute
Omvang en oorzaak overschrijding kwaliteitseisen door nagroei in drinkwater Een analyse van gegevens van het koloniegetal van 22°C (KG22) en Aeromonas in gedistribueerd drinkwater in Nederland over de periode 2004 tot en met 2007 laat zien dat in 16 van 176 geanalyseerde voorzieningsgebieden de wettelijke eis voor Aeromonas werd overschreden; KG22 bleef steeds onder de wettelijke eis. Drie voorzieningsgebieden met drinkwater bereid uit oppervlaktewater en acht voorzieningsgebieden met drinkwater bereid uit grondwater scoorden het hoogst in de rangschikking naar Aeromonas- en KG22-aantallen.
M
eervoudige regressieanalyses laten zien dat de aantallen Aeromonas en KG22 in het drinkwater uit vijftig verschillende voorzieningsgebieden zijn gerelateerd aan het gehalte organisch koolstof, temperatuur, calciumconcentratie, percentage gietijzer in het leidingnet en de ammoniumconcentratie in het ruwwater. Een clusteranalyse van de ruwwaterkwaliteit van een aantal grondwaterpompstations gaf aanwijzingen voor mogelijke verbeteringen in de waterbehandeling bij sommige grondwaterpompstations. Nagroei van micro-organismen in drinkwaterdistributiesystemen en binneninstallaties is ongewenst, omdat daarbij vermeerdering van ziekteverwekkende micro-organismen kan optreden. Daarnaast kan nagroei leiden tot klachten van consumenten over troebelheid, afwijkende geur en smaak en groei van dierlijke organismen in drinkwater. In Nederland beperken de waterbedrijven de nagroei in het leidingnet door drinkwater te distribueren met een zeer lage concentratie aan groeibevorderende stoffen.
voeren de waterbedrijven het (geometrisch) gemiddelde en het aantal metingen en overschrijdingen in van KG22 en Aeromonas in de landelijke databank ‘Registratie opgaven van WAterleidingBedrijven (REWAB)’. Het RIVM gebruikt deze databank voor de jaarlijkse landelijke rapportage over de kwaliteit van het drinkwater in Nederland1). In deze rapportage worden de overschrijdingen van de parameters beschreven. De REWABgegevens van KG22 en Aeromonas zijn echter ook te gebruiken om een landelijk overzicht van de nagroeiproblemen te maken. Daarnaast zijn gegevens van microbiologische en (fysisch-)chemische parameters en karakteristieken van de waterbehandeling en het distributiesysteem aan te wenden voor het achterhalen van de factoren die een relatie hebben met de aantallen Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde drinkwater. Met de resultaten van
36
H2O / 22 - 2011
Aanpak Over de periode 2004 t/m 2007 zijn de volgende gegevens uit REWAB gebruikt: het geometrisch gemiddelde van KG22, het rekenkundig gemiddelde van Aeromonas, het aantal geanalyseerde monsters en het aantal overschrijdingen van de wettelijke norm van Aeromonas (1000 kve/100 ml) en KG22 (geometrisch jaargemiddelde < 100 kve/ml) in drinkwatermonsters uit de voorzieningsgebieden van negen van de tien Nederlandse waterleidingbedrijven. Vervolgens werden de 50-, 75-, 90- en 95-percentiel berekend met de gegevens van KG22, Aeromonas en het percentage overschrijdingen van de
Tabel 1. De klassenindeling en bijbehorende score voor het geometrisch gemiddelde van KG22, het rekenkundig gemiddelde van Aeromonas en het percentage overschrijdingen wettelijke eis van Aeromonas gebaseerd op gegevens van 176 voorzieningsgebieden.
klasse
percentielbereik
KG22 (kve/ml)
Aeromonas (kve/100 ml)
% overschrijdingen eis Aeromonas
score
1
X < 50
X < 3,0 X
X < 4,8
X=0
0
2
50 < X < 75
3,0 < X < 5,1
4,8 < X < 23,0
NVT
1
3
75 < X < 90
5,1 < X < 8,6
23,0 < X < 89,5
NVT
2
4
90 < X < 95
8,6 < X < 11,3
89,5 < X < 125
0 < X < 0,49
3
5
X > 95
X > 11,3
X > 125
X > 0,49
4
Aeromonas en KG22 In het Waterleidingbesluit zijn twee bedrijfstechnische parameters opgenomen als indicatie voor de mate van nagroei in het drinkwater uit het distributiesyteem: periodieke metingen van het koloniegetal op glucose-gist-extract-agar na drie dagen incuberen bij 22°C (KG22) en periodieke metingen van het koloniegetal van Aeromonas op ampicilline dextrine agar na 20 tot 24 uur incuberen bij 30°C. Jaarlijks
dergelijke analyses is het mogelijk een meer gerichte aanpak te ontwikkelen voor het verbeteren van de kwaliteit van het gedistribueerde drinkwater bij pompstations met te hoge aantallen van Aeromonas en KG22.
platform wettelijke eis van Aeromonas. Op basis van deze percentielswaarden werden klassen gedefinieerd en aan elk voorzieningsgebied scores toegekend op basis van KG22, Aeromonas en overschrijdingen van Aeromonas (zie tabel 1). Daarna werden de drie scores per voorzieningsgebied bij elkaar opgeteld. De totaalscore werd gebruikt om de voorzieningsgebieden te rangschikken. De rangschikking van de voorzieningsgebieden werd mede gebruikt om in totaal 50 productielocaties te selecteren met een hoge (17 gebieden), gemiddelde (13 gebieden) of juist een lage score (20 gebieden). De waterbedrijven stelden hiervoor meetwaarden van een aantal parameters (zie tabel 2; periode 2006 t/m 2008) bij deze 50 productielocaties beschikbaar. Van elke parameter werd het rekenkundig gemiddelde (fysisch-chemische parameters), geometrisch gemiddelde (microbiologische parameters) en de 95-percentielswaarde uitgerekend. Tevens werden van de productielocaties gegevens gebruikt over de behandelingsprocessen in de zuivering, het aantal uren dat de zuivering per dag in bedrijf is, de jaarproductie en het percentage gietijzer, PVC en asbestcement in het leidingnet. De relatie tussen het geometrisch gemiddelde of 95-percentiel van Aeromonas of het geometrisch gemiddelde of 95-percentiel van KG22 van het gedistribueerde drinkwater en het gemiddelde of 95-percentiel van meerdere (fysisch-) chemische parameters werd bepaald met meervoudige regressieanalyses die werden ontwikkeld met het statistisch computerprogramma SPPS 18.0. Eerst werd getest of de (loggetransformeerde) parameters normaal verdeeld waren. Vervolgens werd in de meervoudige lineaire regressieanalyse stapsgewijs steeds een parameter verwijderd waarvan het significantieniveau (p-waarde) het meest boven de 0,05 lag. Deze stapsgewijze procedure werd herhaald totdat de overgebleven parameters een p-waarde hadden onder de grenswaarde van 0,05. De regressieanalyses werden apart uitgevoerd voor de grondwater- (n=38) en oppervlaktewaterlocaties (n=12). Met een clusteranalyse werden de 38 geselecteerde grondwaterpompstations gegroepeerd naar ruwwatersamenstelling (methaan, ammonium, TOC, ijzer en mangaan). In een eerste stap werden de concentraties van deze parameters getransformeerd, zodat de getallen voor iedere parameter hetzelfde bereik hadden. Vervolgens is met SPSS 18.0 een hiërarchische clusteranalyse uitgevoerd, waarbij Euclidische afstanden tussen de waarden zijn uitgerekend door de within groups-clustermethode te gebruiken. Deze clusteranalyse resulteerde in een dendrogram (diagram met boomstructuur). Op basis van dit dendrogram werden de pompstations vervolgens in clusters (groepen) verdeeld. Iedere groep van pompstations heeft daarbij dus een vergelijkbare ruwwatersamenstelling. Deze groepering is vervolgens gebruikt om te achterhalen of bepaalde processen in de zuivering of factoren in het leidingnet kunnen verklaren waarom er bij pompstations met een vergelijkbare
ruwwater
reinwater
gedistribueerd drinkwater
methaan
KG22
KG22
ammonium
Aeromonas 30°C
Aeromonas 30°C
DOC/TOC
DOC/TOC
DOC/TOC
ijzer
ijzer
ijzer
mangaan
mangaan
mangaan
temperatuur
temperatuur
temperatuur
zuurgraad
zuurgraad
calcium
calcium
Tabel 2. Parameters van het ruwwater, reinwater en drinkwater in het distributiesysteem (gedistribueerd drinkwater) van 50 productielocaties over de jaren 2006, 2007 en 2008.
ruwwatersamenstelling verschillen bestaan in de gevonden aantallen KG22 en Aeromonas in het voorzieningsgebied.
Rangschikking voorzieningsgebieden De wettelijke eis voor Aeromonas werd bij 16 van de 176 onderzochte voorzieningsgebieden overschreden in de periode 2004 t/m 2007; de wettelijke eis voor KG22 werd in die periode niet overschreden. De rangschikking van de voorzieningsgebieden naar KG22, Aeromonas en Aeromonasoverschrijdingen laat zien dat 11 van de 176 voorzieningsgebieden een score van negen of hoger hebben (zie afbeelding 1). Bij deze elf voorzieningsgebieden zijn relatief hoge aantallen Aeromonas en/of KG22 waargenomen in het gedistribueerde drinkwater. Hier is de mate van nagroei te verbeteren door het optimaliseren van de waterbehandeling en/of distributie. Drie van deze elf voorzieningsgebieden werden gevoed met drinkwater bereid uit oppervlaktewater. De overige acht voorzieningsgebieden werden gevoed met drinkwater bereid uit grondwater. Op een aantal van deze locaties vinden momenteel projecten plaats om de biologische stabiliteit van het drinkwater te verbeteren. Het gebruik van REWAB heeft bruikbare informatie opgeleverd voor de rangschikking
van de voorzieningsgebieden, maar dat neemt niet weg dat het ook beperkingen heeft. Zo wordt het drinkwater in een aantal voorzieningsgebieden geleverd door twee of meer pompstations (menggebieden), waardoor de gemiddelden van KG22 en Aeromonas niet altijd representatief zijn voor het voorzieningsgebied van een bepaald pompstation. Ook worden de gemiddelden beïnvloed door gegevens van herhalingsmonsters die soms wel en soms niet in REWAB staan. Daarnaast geven Aeromonasen KG22-aantallen onvolledige informatie over de biomassa en mate van nagroei in het distributiesysteem. Eerder uitgevoerd onderzoek heeft laten zien dat ATP beter geschikt is om de hoeveelheid actieve biomassa in het gedistribueerde drinkwater te bepalen2)/ Daarom wordt aanbevolen om, naast Aeromonas en KG22, ook het ATP-gehalte van het water in het distributiesysteem periodiek te bepalen.
(Fysisch-)chemische parameters Met behulp van meervoudige regressieanalyses is onderzocht of bepaalde (fysisch-) chemische factoren in het gedistribueerde drinkwater, reinwater en ruwwater (zie tabel 2) een relatie hebben met het geometrisch gemiddelde of het 95-percentiel van Aeromonas of KG22 in het gedistribueerde drinkwater. De meeste regressie-
Afb. 1: Rangschikking van de 176 voorzieningsgebieden naar de totale score voor de drie microbiologische parameters KG22, Aeromonas en percentage overschrijdingen wettelijke eis van Aeromonas in het voorzieningsgebied. De maximale totale score bedraagt 12.
H2O / 22 - 2011
37
modellen verklaren een hoog percentage van de variantie (59 tot 79 procent) van Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde drinkwater met een aantal (fysisch-) chemische parameters, maar geen van de verkregen modellen verklaart 100 procent van de variantie. Dit betekent dat ook nietonderzochte parameters, zoals factoren in de zuivering of het distributiesysteem, van invloed zijn op de aantallen Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde drinkwater. In de meeste meervoudige regressieanalyses is de TOC-concentratie van het ruwwater of het gedistribueerde drinkwater één van de significante parameters die de logaantallen Aeromonas en KG22 in het drinkwater van het distributiesysteem beschrijven. Een hogere TOC-concentratie resulteert hierbij in hogere aantallen Aeromonas en KG22. Waarschijnlijk heeft de TOC-concentratie een indirecte relatie met KG22 en Aeromonas, doordat een hogere TOC-concentratie in het ruwe water bijvoorbeeld resulteert in hogere AOC-concentraties in het reinwater en tot meer biomassavorming in de zuivering, dat ook in het reinwater terecht komt. De hogere biomassa- en AOC-concentraties in het reinwater versterken de groei van Aeromonas en heterotrofe bacteriën (KG22) in het distributiesysteem. De meeste meervoudige regressieanalyses voor Aeromonas laten zien dat gietijzer in het leidingnet een significante factor is in de regressiemodellen; een toename in gietijzer resulteert daarbij in hogere aantallen Aeromonas in het drinkwater. Onderzoek toonde eerder aan dat door corrosie van gietijzeren leidingen meer biomassa wordt gevormd3). Een deel van deze biomassa wordt waarschijnlijk door Aeromonas afgebroken in het distributiesysteem. Andere significante (fysisch-)chemische parameters in de meervoudige regressiemodellen die de logaantallen van Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde drinkwater bereid uit grondwater beschrijven, zijn de calciumconcentratie van het gedistribueerde drinkwater, de pH van het gedistribueerde drinkwater of reinwater en de ammoniumconcentratie van het ruwwater. Bij de oppervlaktewaterlocaties zijn het 95-percentiel van de drinkwatertemperatuur, de ijzerconcentratie van het gedistribueerde drinkwater en de mangaanconcentratie van het ruwwater significante parameters in de regressiemodellen voor Aeromonas en/of KG22.
Groepering grondwaterpompstations Met de clusteranalyse, die is uitgevoerd met waarden van een aantal chemische parameters (methaan, ammonium, TOC, ijzer en mangaan) in het ruwwater, worden 38 onderzochte grondwaterpompstations verdeeld over negen groepen van twee of meer grondwaterpompstations en twee afzonderlijke pompstations (Spannenburg en Veghel) die niet bij andere pompstations groeperen (zie afbeelding 2). De pompstations Witharen, Zuidwolde, Noordbergum en Oldeholtpade groeperen bij elkaar (groep 1 in deze afbeelding). Pompstation Oldeholtpade eindigde echter lager in de rangschikking naar Aeromonas en KG22 in het
38
H2O / 22 - 2011
Afb. 2: Groepering van 38 grondwaterpompstations naar de samenstelling van het ruwwater (methaan, ammonium, DOC, ijzer en mangaan).
gedistribueerde drinkwater dan de andere drie pompstations. Mogelijk is het toepassen van ionenwisseling in de zuivering van Oldeholtpade de oorzaak voor dit verschil. Bij de gegroepeerde pompstations Hoogeveen, Nietap, Halsteren en Breehei (groep 4 in afbeelding 2) zijn de aantallen Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde drinkwater van pompstation Halsteren hoger dan bij de drie andere pompstations. Op basis van de ruwwatersamenstelling zou Halsteren drinkwater moeten kunnen leveren met lagere aantallen Aeromonas en KG22 in het gedistribueerde water. In het voorzieningsgebied van Assen zijn de aantallen Aeromonas en KG22 lager dan in het voorzieningsgebied van pompstations Vlieland, Zutphenseweg en Ceintuurbaan die gezamenlijk groeperen (groep 6 in afbeelding 2). Assen is het enige pompstation van de groep waar de beluchting plaatsvindt voor de filters die, in tegenstelling tot filters van de andere drie pompstations, zijn gevuld met zand en antraciet. Mogelijk verklaren deze verschillen de lagere aantallen Aeromonas en KG22 in het voorzieningsgebied van pompstation Assen. De clusteranalyse groepeert ook de pompstations Zoelen, Hanik, Tilburg, Haaren en Schijndel bij elkaar (groep 7 in afbeelding 2). De aantallen KG22 en Aeromonas in het distributiesysteem van Zoelen zijn echter hoger dan in de distributiesystemen van de vier andere pompstations (zie afbeelding 1). De zuivering bij pompstation Zoelen bestaat
uit een enkele beluchting/filtratie. De andere pompstations passen dubbele beluchting/ filtratie toe. Dit verschil veroorzaakt mogelijk hogere aantallen Aeromonas en KG22 in het distributiesysteem van Zoelen.
Conclusies t
t
t
t
Bij meer dan 90 procent van de 176 onderzochte voorzieningsgebieden wordt de wettelijke eis van Aeromonas en KG22 in het drinkwater niet overschreden; Bij elf voorzieningsgebieden is de mate van nagroei te verminderen door de waterbehandeling en/of distributie te optimaliseren; De nagroei van Aeromonas en KG22 in het distributiesysteem is van meerdere factoren afhankelijk; De clusteranalyse is een bruikbaar instrument om verschillen tussen grondwaterpompstations op te sporen en aanbevelingen te definiëren voor optimalisatie van de zuivering.
LITERATUUR 1) Versteegh A. en H. Dik (2010). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2009. VROM-inspectie. Publicatienummer VI-2010-21. 2) Van der Wielen P. en D. van der Kooij (2010). ATP-metingen geven informatie over kans op nagroeiproblemen bij drinkwaterdistributie. H2O nr. 21, pag. 38-40. 3) Camper A., W. Jones en J. Hayes (1996). Effect of growth conditions and substratum composition on the persistence of coliforms in mixed-population biofilms. Appl. Environ. Microbiol. nr. 62, pag. 4014-4018.
platform
Moni Poelen, Onderzoekcentrum B-Ware Leon van den Berg, Radboud Universiteit Nijmegen Ronald Bakkum, Hoogheemraadschap van Delfland Leon Lamers, Radboud Universiteit Nijmegen / Onderzoekcentrum B-Ware
Quickscan voor inschatting interne nutriëntenmobilisatie Zowel onderzoeken als ervaringen maar ook de ervaringen van waterbeheerders wijzen uit dat niet alleen de externe aanvoer van nutriënten, maar ook hun mobilisatie uit de onderwaterbodem een grote rol kunnen spelen bij de kwaliteit van de oppervlaktewateren. Het bodemvocht fungeert daarbij als ‘doorgeefluik’ van bodem naar water. Metingen aan het bodemvocht in combinatie met de nalevering van fosfor en stikstof vanuit de onderwaterbodem naar de waterlaag geven de mogelijkheid om een koppeling te maken tussen deze processen. Gebleken is dat een zeer goede correlatie bestaat tussen opgelost fosfor in het bodemvocht en de mate van nalevering van fosfor naar de waterlaag. Daarnaast blijkt een goed verband te bestaan tussen de nalevering van fosfor en de nalevering van stikstof. Dit is een zeer gunstige ontwikkeling voor waterbeheerders; met een eenvoudige meting is nu een betrouwbare voorspelling te doen over de nalevering van nutriënten uit de bodem.
D
e onderwaterbodem speelt een grote rol in de oppervlaktewaterkwaliteit1),2),3),4),5),6),7). Dit geldt zeker voor de Nederlandse wateren, waarvan het merendeel ondiep (één tot twee meter) is en het water boven iedere vierkante meter bodem dus een relatief klein volume heeft. Daarnaast zijn bodems veelal sterk opgeladen met nutriënten. Veel wateren in Nederland voldoen niet aan de norm die volgens de Kaderrichtlijn Water in 2015 gehaald moet worden, en de aanwezigheid van (blauw)algen en het ontbreken van onderwatervegetatie vormen dikwijls een probleem. Dit is het gevolg van eutrofiëring (verrijking met voedingsstoffen), waarbij door (blauw)algenbloei het doorzicht verslechterd is en onderwaterplanten verdwenen zijn. Bij toenemende organische belasting wordt het water steeds zuurstofarmer, met uiteindelijk vissterfte als gevolg. Daarnaast hangt ook de troebelheid door opwerveling van kleine bodemdeeltjes samen met de verandering van de vissamenstelling en de hogere afbraak door eutrofiëring. Zeker op locaties met een grote strijklengte van de wind veroorzaakt dit veel troebelheid. Indien een plas of watergang eenmaal troebel is, is het niet eenvoudig om de heldere situatie terug te krijgen4),8). Daarom is het van belang, ook als het water helder is, een inschatting te kunnen maken van de toestand waarin het oppervlaktewater verkeert en de mogelijke invloed van de
onderwaterbodem op de nutriëntenbalans. Bij afbraak van bodemmateriaal komen nutriënten vrij; in eerste instantie in het bodemvocht, waarna diffusie naar de waterlaag plaatsvindt. Dit proces wordt nalevering (interne eutrofiëring) genoemd en kan op zowel fosfor als stikstof betrekking hebben. De mate waarin nalevering en afbraakprocessen optreden is van een aantal factoren afhankelijk. De samenstelling van de bodem en de mate waarin de bodem in het verleden is opgeladen met fosfor en stikstof zijn in eerste instantie belangrijk. Veenbodems bijvoorbeeld bestaan vrijwel geheel uit afgestorven plantenmateriaal en bevatten potentieel zeer veel nutriënten die door mineralisatie kunnen vrijkomen in het bodemvocht. Daarnaast is de bodemfractie waaraan fosfor gebonden is, van belang. Er is calciumgebonden, ijzer- en aluminiumgebonden, en organisch gebonden fosfor. Deze fracties kunnen onder verschillende omstandigheden vrijkomen. De ijzergebonden fractie is het meest labiel en gevoelig voor verandering van de redoxpotentiaal. IJzer is onder anaerobe omstandigheden minder goed in staat om fosfaat te binden, waardoor het fosfaat gemobiliseerd kan worden. Op de grenslaag van bodem en water wordt ijzer geoxideerd, waarbij fosfaat uit de waterlaag vastgelegd wordt. Dit wordt de ijzerval genoemd. Bij aanvoer van sulfaatrijk water wordt dit proces verstoord, doordat ijzer makkelijker met het in de bodem gevormde sulfide binding
aangaat, dan met fosfaat. Als er minder ijzer beschikbaar is voor binding, zal fosfaat naar het bodemvocht en vervolgens naar de waterlaag diffunderen. Behalve hoge sulfaatconcentraties is ook water met een hoge alkaliniteit niet zonder risico. Onder invloed van een hoge alkaliniteit kunnen afbraakprocessen in bodems met een relatief lage alkaliniteit gestimuleerd worden. Daarbij wordt vervolgens door reductieprocessen meer alkaliniteit gegenereerd waardoor een positieve terugkoppeling ontstaat2),3). Al met al is het een samenhang van vele processen die bepalend is voor de mate waarin fosfor en stikstof naar de waterlaag gemobiliseerd worden.
Van onderzoek naar quickscan Om inzicht te krijgen in de bijdrage van al deze processen aan nutriëntenmobilisatie (interne eutrofiëring) is een uitgebreid pakket van metingen noodzakelijk. Diverse plassen en watergangen in Nederland zijn daarom intensief onderzocht in een onderdeel van het project Baggernut dat valt binnen het programma Watermozaïek van STOWA. De quickscan is samen met Witteveen+Bos opgesteld. Het project wordt gefinancierd door het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water van het Agentschap NL en twaalf Nederlandse waterschappen. Er zijn inmiddels 14 locaties in Nederland onderzocht en er staan nog 14 locaties op de planning voor dit jaar. Doordat de locaties verschillen in ligging, waterdiepte, bodem-
H2O / 22 - 2011
39
Het verzamelen van monsters en van intacte bodemkernen die direct in glazen cilinders worden aangebracht.
samenstelling en kwaliteit van het oppervlaktewater ontstaat een uitgebreide set gegevens van de Nederlandse watertypen. Het hoofddoel van dit deelonderzoek is het vinden van een eenvoudige, snelle en goedkope meting die een betrouwbare inschatting geeft van de nutriëntenfluxen vanuit de bodem. Hiermee kan de bijdrage van interne eutrofiëring aan de totale eutrofiëring bepaald worden, wat essentieel is voor het definiëren van herstelmaatregelen en het stellen van doelen. Dit artikel gaat in op de tussentijdse resultaten van het onderzoek, evenals de mogelijke directe toepassingen voor waterbeheerders. Per locatie is een zeer breed pakket aan metingen uitgevoerd op de onderwaterbodem, het bodemvocht (-10 cm) en het bovenstaande oppervlaktewater. Het bodemvocht is hierbij anaeroob verzameld met behulp van een keramische cup, bevestigd aan een spuit die met de hand vacuüm getrokken wordt. Daarnaast zijn cilinderexperimenten met intacte bodemkernen van de veldlocaties uitgevoerd om de nalevering van fosfor en stikstof te bepalen, onder invloed van twee verschillende concentraties sulfaat en bicarbonaat (alkaliniteit). Hierbij is over een periode van acht weken de flux van fosfor gemeten vanuit de onderwaterbodem naar de waterlaag in het donker. Als temperatuur is voor 15°C gekozen, aangezien dit de gemiddelde bodemtemperatuur van de meeste wateren gedurende het groeiseizoen is. De nalevering van fosfor blijkt, zoals verwacht, te correleren met een aantal parameters uit het bodemvocht zoals de alkaliniteit. De beste correlatie (93% verklaring) wordt echter gevonden tussen de nalevering en opgelost fosfor in het anaeroob verzamelde bodemvocht (zie
40
H2O / 22 - 2011
afbeelding 1). Orthofosfaat gaf een vergelijkbaar maar minder betrouwbaar beeld, doordat de meting hiervan vaak wordt verstoord bij hoge ijzerconcentraties in het bodemvocht. Bij een aantal locaties werd de nalevering van fosfaat tot 100 procent hoger onder invloed van een sulfaatrijke behandeling, ten opzichte van de sulfaatarme behandeling. Onder invloed van de aanvoer van sulfaatrijk water (niet alleen uit rivieren, maar vooral ook uitgespoeld bij verdroging en gemobiliseerd door nitraat3),4)) kan dus extra fosfaat gemobiliseerd worden naar de waterlaag, afhankelijk van het bodemtype. Het effect van hoge sulfaatconcentraties en het al dan niet ophopen tot giftige concentraties van sulfide in het
bodemvocht is al eerder aangetoond met behulp van cilinders in een veldsituatie9). De toevoeging van extra alkaliniteit had voor de onderzochte bodems echter geen effect, aangezien het bodemvocht van vrijwel alle locaties al een hogere alkaliniteit had dan de waterlaag, met name door anaerobe reductieprocessen. Naar verwachting speelt de alkaliniteit van het oppervlaktewater alleen een rol bij bodems met een lage alkaliniteit (< 2 meq/l), en na een langere periode (half jaar tot een jaar). Naast de metingen aan het bodemvocht zijn ook uitgebreide bodemextracties uitgevoerd om de totaalconcentraties te bepalen. Het geëxtraheerde fosfor en de totaalconcen-
Afb. 1: Correlatie tussen de nalevering van fosfor uit de cilinderexperimenten en het opgelost fosfor in het anaeroob verzamelde bodemvocht van de onderwaterbodems van de 14 gemeten locaties (veen, zand en klei). 100 μmol/l komt overeen met 3.1 mg P/l.
platform
Vervolgens wordt in een klimaatcel de fosfor- en de stikstofnalevering gemeten.
behalve voor locaties met een zeer lage fosformobilisatie. Daarnaast verdwijnt uiteraard ook veel stikstof naar de atmosfeer door denitrificatie en anaerobe ammoniumoxidatie.
traties aan fosfor lieten echter beduidend minder goede correlaties zien met de fosfornalevering. Bij een Fe/P-ratio lager dan 1, blijkt de fosfornalevering extreem toe te nemen, hetgeen overeenkomt met resultaten van andere onderzoeken4),5),7). Deze relatief dure extracties blijken dus onnodig voor een quickscan.
Lakmoesproef: quickscan in de praktijk
Wanneer de stikstofnalevering naar de waterlaag wordt uitgezet tegen de fosfornalevering, blijkt er een duidelijk lineair verband te zijn, met uitzondering van die locaties waarin de fosfornalevering zeer laag is (afbeelding 2). Dit betekent dat aan de hand van de fosforconcentratie in het bodemvocht niet alleen de nalevering van fosfor, maar ook de nalevering van stikstof naar de waterlaag voorspeld kan worden,
Eén van de 28 locaties waar in het kader van Baggernut een naleveringsexperiment is uitgevoerd, is de Karitaat Molensloot: een polderwater en KRW-waterlichaam in de Zuidpolder van Delfgauw, in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het afwateringsgebied van deze polder is zeer heterogeen. De bodem bestaat afwisselend uit klei- en veenpakketten. Het grondgebruik is een mengelmoes van agrarisch gebied, woningen, glastuinbouw
Afb. 2: De correlatie tussen de nalevering van stikstof en fosfor, gebaseerd op 14 locaties in Nederland.
en natuur. De polder wordt doorgespoeld vanuit de boezem; het overschot aan water wordt uitgemalen op diezelfde boezem. Voor dit waterlichaam zijn wateren stoffenbalansen (N, P, Cl) opgesteld. Heterogeen landgebruik gaat gepaard met heterogene belasting van het oppervlaktewater. De externe emissies naar het oppervlaktewater zijn gekwantificeerd op basis van KRW-registratie, Waternood, literatuur10) en metingen. Hier is een binnen het project gemeten interne nalevering vanuit de waterbodem aan toegevoegd, gecorrigeerd voor temperatuur, sulfaat en alkaliniteit. In plaats van de interactie met de waterbodem als restterm in een balans in te brengen, is deze dus op basis van metingen gekwantificeerd. Dit resulteert in een beter onderbouwde stoffenbalans. Uit de metingen blijkt dat zowel de concentratie fosfaat in het bodemvocht als de alkaliniteit zeer hoog is. De concentratie ijzer in het bodemvocht is te laag om fosfaatmobilisatie te voorkomen. In het oppervlaktewater zijn hoge concentraties fosfaat waargenomen, waardoor een sterk verhoogde kans op algenbloei bestaat. Ook de sulfaatconcentratie is hoog, waardoor interne eutrofiëring door sulfaatreducerende processen aannemelijk wordt. Daarnaast is regelmatig ammonium de overheersende stikstofcomponent, wat duidt op het periodiek voorkomen van anaerobe omstandigheden in de waterkolom. De belasting van het polderwater is geïllustreerd in afbeelding 3. De combinatie van water- en stofvrachten resulteert in een voorspelling van de waterkwaliteit die goed blijkt overeen te komen met de gemeten waterkwaliteit in het waterlichaam (donkergroene lijn versus paarse stippen). Uitzondering hierop vormen de waargenomen
H2O / 22 - 2011
41
Afb. 3: Maandelijkse fosfaatbelasting van het oppervlaktewater van de Karitaat Molensloot naar herkomst voor de periode 2007-2009 en de op basis hiervan berekende en gemeten oppervlaktewaterkwaliteit.
piekconcentraties in de zomer van 2008. Op basis van de balans kan deze piek niet worden verklaard. Een zeer waarschijnlijke verklaring is dat er die periode anaerobie is opgetreden door hoge temperaturen, waarbij de zuurstofconsumptie sterk toeneemt en de oplosbaarheid sterk afneemt. Onder anoxische condities wordt fosfaat veel gemakkelijker gemobiliseerd, doordat ijzer gereduceerd wordt. Dit verklaart ook massale bloei van (blauw) algen in warme periodes. Nader onderzoek in het tweede onderzoeksjaar van Baggernut zal ook over naleveren onder zuurstofarme condities een uitspraak doen. De balans leert ons dat nalevering uit de waterbodem in de zomermaanden in dit waterlichaam voor ongeveer de helft de waterkwaliteit bepaalt. Met een goede balans als uitgangspunt is het vervolgens mogelijk het effect van maatregelen in beeld te brengen. Een lopende actie in het gebied is het aansluiten van emissies uit de glastuinbouwsector op het riool. Voor dit waterlichaam is het als maatregel alleen onvoldoende om de gewenste verbetering te realiseren (lichtgroen lijn in afbeelding 3). Oorzaak hiervan is de nalevering uit de waterbodem. Als het mogelijk is om ook deze bron succesvol te reduceren, volgt een forse verlaging van de zomergemiddelde fosfaatconcentraties (beige lijn). Of dit voldoende zal zijn om de ecologie van het waterlichaam een impuls te geven, moet nog blijken uit aanvullende analyses.
Lopend onderzoek Komend jaar worden nog 14 locaties in Nederland op exact dezelfde wijze onderzocht. In lopende experimenten worden de effecten van stroming, zuurstofconcentraties en temperatuur verder
42
H2O / 22 - 2011
onderzocht. Daarnaast zijn we op zoek naar een goede en eenvoudige manier om de afbraaksnelheid en baggerproductie van de onderwaterbodem in te kunnen schatten. Ook zijn uitgebreide experimenten gaande met betrekking tot de invloed van waterplanten en bodemwoelende vissen op de nalevering van nutriënten.
Conclusie Het blijkt mogelijk om vanuit een meting van de fosfaatconcentratie in het anaerobe bodemvocht de flux van fosfaat en stikstof vanuit de waterbodem naar de waterlaag in te schatten. Dure naleveringsexperimenten worden hierdoor minder noodzakelijk. Dit is voor waterbeheerders een goedkope en snelle oplossing om veel informatie te vergaren over de toestand van een watersysteem en de invloed die de onderwaterbodem speelt in de nutriëntenbalans. Op grond hiervan kan gekozen worden voor externe (onder andere defosfatering en isolatie) of interne maatregelen (bijvoorbeeld baggeren). Bij de keuze voor baggeren is het essentieel om vooraf informatie te hebben over de vrijkomende bodemlaag, om ongewenste verrassingen met betrekking tot interne eutrofiëring te voorkomen. Waterbeheer is ook waterbodembeheer. LITERATUUR 1) Michielsen B., L. Lamers en F. Smolders (2007). Interne eutrofiëring van veenplassen belangrijker dan voorheen erkend? H2O nr. 8, pag. 51-54. 2) Roelofs J. en F. Bloemendaal (1988). Eutrofiëring en oligotrofiëring. In ‘Waterplanten en waterkwaliteit’. KNNV, pag. 139-145. 3) Smolders A., L. Lamers, E. Lucassen, G. van der Velde en J. Roelofs (2006). Internal eutrophication: ‘How it works and what to do about it’, a review. Chemistry and Ecology 22, pag. 93-111.
4) Lamers L. (red.), J. Sarneel, J. Geurts, M. Dionisio Pires, E. Remke, H. van Kleef, M. Christianen, L. Bakker, G. Mulderij, J. Schouwenaars, M. Klinge, N. Jaarsma, S. van der Wielen, M. Soons, J. Verhoeven, B. Ibelings, E. van Donk, W. Verberk, H. Esselink en J. Roelofs (2010). Onderzoek ten behoeve van het herstel en beheer van Nederlandse laagveenwateren. OBN Eindrapportage 2006-2009 (Fase 2). Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Kennis. 5) Boers P. (1991). The release of phosphorus from lake sediments. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen. 6) Lyklema L. (1977). The role of iron in the exchange of phosphate between water and sediments. In ‘Interactions between sediments and fresh water’ van H. Golterman (red.). W. Junk BV publ., pag. 313-317. 7) Geurts J., A. Smolders, A. Banach, J. van de Graaf, J. Roelofs en L. Lamers (2010). The interaction between decomposition, net N and P mineralization and their mobilization to the surface water in fens. Water Research 40, pag. 3487-3495. 8) Jaarsma N., M. Klinge, L. Lamers en B. van Weeren (2008). Van helder naar troebel... en weer terug : een ecologische systeemanalyse en diagnose van ondiepe meren en plassen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. 9) Lamers L., S.-J. Falla, E. Samborska, I. van Dulken, G. van Hengstum en J. Roelofs (2002). Factors controlling the extent of eutrophication and toxicity in sulfate-polluted freshwater wetlands. Limnology & Oceanography 47, pag. 585-593. 10) Aalderink H., J. Langeveld, E. Liefting en A. de Weme (2009). Oppervlaktewaterkwaliteit: wat zijn relevante emissies? Vergelijkende analyse van vervuilingsbronnen en maatregelen aan het afvalwatersysteem, beoordeeld op hun effect op de kwaliteit van diverse oppervlaktewateren. Stichting RIONED en STOWA.
platform
Rob van Pinxteren, Knol Training & Advies B.V. Daniëlla Helmendach-van Ham, Waterschap Scheldestromen Albert de Jonge, STI B.V.
Nieuwe test met ultrasone slibdesintegratie op rwzi Willem Annapolder Het verhogen van de gasproductie uit de vergisters op rwzi’s geniet onder andere in het kader van de MJA3-afspraken grote belangstelling bij de waterschappen. Bij een aantal waterschappen zijn in het verleden testen uitgevoerd met slibdesintegratie door middel van ultrasoon geluid. Deze testen toonden niet eenduidig aan dat er meer gasproductie, en daarbij vermindering van het organisch gehalte, plaatsvond1),2),3). Een nieuwe test op de rwzi Willem Annapolder toont echter aan dat ultrasone slibdesintegratie wel werkt. Er is een duidelijke verhoging van de biogasproductie, de energieopwekking en een extra afname van het organische gehalte gemeten.
O
p de rwzi Willem Annapolder is van augustus 2006 t/m maart 2007 een test met ultrasone slibdesintegratie uitgevoerd. Die gaf geen verbetering van de biogasproductie te zien. Vergelijkbare installaties in het buitenland bewerkstelligden wel een substantiële verhoging van de gasproductie en een vermindering van het organisch gehalte in het slib. STI analyseerde samen met Knol Training & Advies de testen van 2006-2007. De resultaten zijn met Waterschap Scheldestromen besproken, dat over een ultrasone reactor van STI beschikt op de rwzi Willem Annapolder. Gezamenlijk is besloten een nieuwe test uit te voeren op de rwzi Willem Annapolder. AgentschapNL verleende subsidie.
genomen en geanalyseerd worden op het percentage droge en organische stof. Door middel van deze analyses worden de dagvrachten en massabalans over de gisting bepaald. Tevens moet de samenstelling van het biogas dagelijks bepaald worden, aangezien het de verwachting is dat het methaangehalte door ultrasone slibdesintegratie zal toenemen. Daarnaast is het van belang dat de ultrasone reactor continu in bedrijf is, zodat een goede adaptatie van de biomassa in de gisting kan plaatsvinden. Geconstateerd werd dat de tegendruk in de ultrasone reactor te hoog was. Voor ultrasone slibdesintegratie geldt een optimale druk in de reactor van circa 1,5 bar. Een te hoge druk kan de werking van ultrasone slibdes-
integratie verminderen of zelfs geheel teniet doen4),5).
Nulmeting Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de situatie zonder en met ultrasone slibdesintegratie, is voorafgaande aan de test een nulmeting uitgevoerd waarin de ingaande en uitgaande stromen van de gisting en de kwaliteit van het biogas bijna dagelijks zijn geanalyseerd. Deze periode liep van 13 september t/m 10 oktober 2010. In deze periode zijn er geen bijzonderheden geweest. De reductie organische stof over de gisting bedraagt in de nulmeting 31,6 procent, wat overeenkomt met het langjarig gemiddelde van rwzi Willem Annapolder.
Opstelling van de ultrasone reactor bij rwzi Willem Annapolder.
Analyse test 2006-2007 Uit de analyse van de uitgevoerde testen in 2006-20073) blijkt dat de ultrasone reactor tijdens de testen veel stil heeft gestaan door een niet goed werkende voedingspomp (lobbepomp). Hierdoor kon de werking van ultrasone slibdesintegratie niet aangetoond worden. Verder kwam een aantal punten naar voren dat in een nieuwe test uitgevoerd moet worden om een betrouwbare analyse te kunnen maken van de processen die zich afspelen. Eén van de belangrijkste verbeteringen is een juiste bepaling van de massabalans over de gisting. Aangezien de fluctuaties erg groot zijn, moeten dagelijks van alle ingaande en uitgaande stromen van de gisting proportionele dagmonsters
H2O / 22 - 2011
43
Ingaand surplus slib ultrasone reactor, 100 x vergroot.
Tijdens de nulmeting is de ultrasone installatie nagekeken, de voedingspomp vervangen voor een frequentiegeregelde slangenpomp en zijn de benodigde aanpassingen aan het leidingwerk (verwijdering van verjongingen in het leidingwerk) uitgevoerd. De slangenpomp heeft in de gehele testperiode zonder problemen gefunctioneerd en het debiet is goed te regelen. Op 11 oktober 2010 is de ultrasone reactor opgestart met een capaciteit van 1,25 kubieke meter surplusslib per uur. Om te bepalen wat het effect is op het surplusslib, zijn metingen van opgelost CZV uitgevoerd op het ingaande en uitgaande slib van de ultrasone reactor. Er blijkt een toename te zijn met een factor vier. De laboratoriumtesten die aan het begin van de pilot zijn uitgevoerd, gaven aan dat een CZV-toename van factor zes mogelijk moet zijn. Om dit te realiseren, is besloten om de capaciteit terug te brengen naar 1,05 kubieke meter per uur, waardoor meer energie in het slib gebracht kan worden. Na deze aanpassing zijn nogmaals opgelost CZV-metingen uitgevoerd op het ingaande en uitgaande slib met als resultaat een toename van opgelost CZV met een factor vijf tot zes. De toename in opgelost CZV bevestigt dat slib afgebroken wordt. Dit is ook goed te zien
Uitgaand surplus slib ultrasone reactor, 100 x vergroot.
aan het biologisch beeld van het slib voor en na behandeling (zie de tweede en derde foto). De eerste testperiode liep van 6 november t/m 6 december 2010, 25 dagen na de opstart van de ultrasone reactor, 1,6 verblijftijden in de gisting. Na 6 december waren er problemen met de toevoer van het primair slib, waardoor geen goede vergelijking meer mogelijk was met de nulmeting. Pas op 4 januari 2011 zijn alle problemen met de toevoer van het primair slib opgelost. De tweede testperiode is op 5 januari begonnen en liep t/m 31 januari.
Resultaten Gedurende de testperiode is de verblijftijd in de gisting vier dagen korter dan tijdens de nulmeting, namelijk 15 in plaats van 19 dagen. Gedurende de gehele testperiode is ongeveer eenderde van het surplusslib dat naar de gisting gaat, behandeld door de ultrasone reactor. Tijdens de eerste testperiode is gemiddeld 22,4 kubieke meter surplusslib per dag door de ultrasone reactor behandeld. In de tweede testperiode gaat het om 16,8 kubieke meter per dag. Ongeveer één kubieke meter per dag is te verklaren door een lager debiet. Het overige verschil is te verklaren doordat de
Afb. 1: Slibreductie, droge stof en organische stof in gisting.
ultrasone reactor minder draaiuren per dag maakte. Het debiet van het primair slib is in de tweede testperiode hoger dan in de eerste testperiode. Om dezelfde verblijftijd in de gisting te houden, is het debiet van het ingedikte surplus slib naar de gisting lager. Na het opstarten van de ultrasone reactor is een stijging waarneembaar van de afbraak van droge stof en organische stof in de gisting (zie afbeelding 1). De horizontale lijnen zijn de gemiddelden over desbetreffende periode. De afbraak van droge stof loopt op van 22,9 procent tijdens de nulmeting naar 30,4 procent in de eerste testperiode. In de tweede testperiode bedraagt de afbraak van droge stof 25,3 procent. De oorzaak hiervan is een lage toevoer van primair slib naar de gisting op drie dagen en en een hogere toevoer van surplusslib. Hierdoor is de gemiddelde ingaande concentratie aan droge stof lager dan de concentratie droge stof in de gisting. Dit heeft tot gevolg dat de ingaande vracht droge stof lager is dan de uitgaande droge stof. Dit geeft een negatieve slibreductie. Ook de afbraak van de organische fractie van het droge stof neemt toe. In de nulmeting bedraagt de reductie 31,6 procent wat overeenkomt met het langjarig gemiddelde. In de eerste testperiode is de afbraak in organisch stof opgelopen naar 42,2 procent. In de tweede testperiode is de afbraak in organisch stof 40,4 procent. Ook in deze periode ligt het gemiddelde wat lager door de lage toevoer van primair slib. In tabel 1 staat een overzicht van de afbraak van droge stof en organisch stof in procenten en vracht/dag. Een toename van de reductie van organisch stof moet resulteren in een toename van biogas, ofwel de hoeveelheid methaan. In afbeelding 2 staat de biogasproductie.
Tabel 1. Overzicht droge stof en organische stof reductie.
droge stof afbraak
nulmeting
organische stof afbraak
kg ds/d
%
kg ds/d
%
1.296
22,9
1.158
31,6
eerste testperiode
2.019
30,4
1.880
42,2
tweede testperiode
1.620
25,3
1.784
40,4
6-11-2010 t/m 31-09-2011*
1.629
24,5
1.763
37,6
* Na opstart en exclusief maand december 2010 i.v.m. met een storing in de toevoer van primair slib.
44
H2O / 22 - 2011
De biogasproductie neemt in de eerste testperiode gemiddeld met 6 procent toe. In de tweede testperiode is er een duidelijke toename in de biogasproductie van 21,2 procent (331 kubieke meter per dag). De samenstelling van het biogas verandert ook door de ultrasone behandeling. Het methaangehalte ligt hoger dan normaal. Deze verandering moet goed gemeten worden, omdat dit bepalend is voor de uiteindelijke totale toename in de productie van methaan. Tijdens de nulmeting is het methaangehalte 60,5 procent. Vooral in de eerste testperiode loopt het methaangehalte sterk op met pieken tot ruim boven de 70 procent (zie afbeelding 3) met een
platform gemiddelde van 66,3 procent. In de tweede testperiode is de toename minder groot (64,5 procent). Opmerkelijk is dat in de periode van 27 december 2010 t/m 4 januari 2011, waarin nagenoeg geen primair slib maar wel behandeld surplusslib naar de gisting is gegaan, het methaangehalte sterk toeneemt.
In de laatste maanden wordt al het surplus slib, inclusief het extern aangevoerde slib, in gisting gebracht. De verblijftijd verminderde van 19,8 dagen in 2010 naar gemiddeld 13,9 dagen in de testperiode. Dit is 29,8 procent korter. De ingaande tonnen organisch stof stegen in de periode van 3.411 naar 4.690 kilo
Met de biogasproductie en gehalte aan methaan wordt de methaanproductie bepaald (zie afbeelding 4). Deze bedraagt tijdens de nulmeting gemiddeld 942 kubieke meter per dag. In de eerste testperiode loopt dit op naar 1.094 kubieke meter per dag: een toename van 16,1 procent. Deze toename komt vooral door het hogere gehalte aan methaan in het biogas. In de tweede testperiode is de methaanproductie 1.217 kubieke meter per dag, wat een toename inhoudt van 29,2 procent.
Afb. 2: Biogasproductie.
In de energieopwekking door warmtekrachtkoppeling is de toename ook waarneembaar (zie afbeelding 5). Hierin is goed te zien dat de energieproductie toeneemt met de biogasproductie. In de eerste testperiode neemt de energieproductie toe met 8,2 procent of 230 kWh/d. In de tweede testperiode is de toename 663 kWh/d een toename van 23 procent. De toename in energieproductie is lager dan de toename in methanproductie. Een mogelijk verklaring is dat de warmekrachtkoppeling niet optimaal werkt bij een hoger methaangehalte. Bij het hoge gehalte aan methaan in de eerste testperiode blijft de energieproductie verder achter dan bij de tweede testperiode. In tabel 2 staat een overzicht van de biogasproductie, het methaangehalte en de energieopwekking.
per dag (meer surplus slib toegevoegd). Dit is 37,5 procent meer. De metaanproductie is, ondanks de veel kortere verblijftijd, omhoog gegaan van 945 naar 1.107. Dit is een toename van 17,2 procent. In de energieopwekking is dit zelfs 18,9 procent meer (522 kWh per dag meer). Zie voor de resultaten tabel 1 en 2.
Afb. 3: Kwaliteit biogas.
Kosten en opbrengsten Voor de bepaling van de kosten en opbrengsten van het inzetten van ultrasone desintegratie zijn de gewogen gemiddelden van de twee testperiodes genomen6. De opbrengsten omvatten extra energieopwekking door meer biogas (432 kWh/d), een besparing van het energieverbruik voor de slibontwatering (73 kWh/d), minder afzetkosten door betere verwijdering van droge stof in de gisting (2,2 ton ontwaterd slib/d) en hierdoor een lager polymeerverbruik bij de ontwatering (7.283 kg per jaar). De kosten bestaan uit het energieverbruik van de ultrasone reactor (78 kWh/d), vervanging van de vijf sonotrodes eenmaal per jaar (12.000 euro) en vervanging van de slang van de slangenpomp (twee keer per jaar, totaal 700 euro). Voor elektriciteit is gerekend met twaalf cent/ kWh, afzet slib inclusief transport 62,07 euro/ ton ontwaterd slib en polymeer met 2,38 euro/kg. Dit geeft een netto besparing van 73.000 euro per jaar. De initiĂŤle investering bedraagt 223.708 euro. Met een rente van vijf procent geeft dit een terugverdientijd van 3,06 jaar6.
Afb. 4: Methaanproductie.
Afb. 5: Biogasproductie en opgewekt vermogen.
Resultaten na een jaar testen Waterschap Scheldestromen heeft, naar aanleiding van bovenstaande resultaten, besloten om een ultrasone reactor in bedrijf te houden. De reactor is nu, inclusief de opstartperiode, meer dan een jaar in bedrijf.
H2O / 22 - 2011
45
biogas 3
m /d
gehalte methaan
toename
% methaan
toename
60,5
methaan 3
m /d
toename
942
elektriciteitsproductie kWh/d
toename
nulmeting
1.556
2.722
eerste testperiode
1.649
6,0%
66,3
9,5%
1.094
16,1%
3.028
11,3%
tweede testperiode
1.887
21,2%
64,5
6,6%
1.217
29,2%
3.473
27,6%
6-10-2010 t/m 31-09-2011*
1.814
16,5%
61,7
1,6%
1.107
17,2%
3.242
19,2%
* Na opstart en exclusief maand december 2010 i.v.m. met een storing in de toevoer van primair slib. Tabel 2. Overzicht biogasproductie en elektriciteitsopwekking.
Conclusie Het toepassen van de ultrasone reactor op de rwzi Willem Annapolder geeft in de tweede testperiode een duidelijke verhoging in biogasproductie (21,2 procent) en energieopwekking (23,6 procent). Ook neemt het gehalte aan methaan in het biogas sterk toe (6,6 procent). Dit bij een verblijftijd die 23 procent korter is dan de nulmeting en een ultrasone reactor die gemiddeld 14 uur per dag in bedrijf is. De procesomstandigheden moeten nog verder geoptimaliseerd worden. De ultrasone reactor moet indien mogelijk 24 uur per dag in bedrijf zijn, zodat het surplusslib optimaal wordt behandeld. Ook naar het bijna een jaar in bedrijf hebben van de ultrasone slibdesintegratie blijft de toename van biogas en de energieopwekking goed.
De terugverdientijd van drie jaar geeft in het kader van MJA-3 een verplichting om deze techniek, waarmee een energiebesparing te realiseren is door extra eigen opwekking, waar mogelijk toe te passen. Op 17 oktober is een nieuw onderzoek begonnen naar ultrasone slibdesintegratie op rwzi Nieuwgraaf. Hier staan twee identieke parallel geplaatste gistingen. Op één gisting zal getest worden met ultrasone slibdesintegratie, op de andere niet. Hierdoor is een goede vergelijking mogelijk. Dit onderzoek is een STOWA-project. AgentschapNL verleend ook een subsidie voor dit onderzoek.
LITERATUUR 1) STOWA (2008). Slibdesintegratie; eindrapportage van ervaringen met slibdesintegratie op rwzi’s Bath, Enschede en Nieuwgraaf. 2) STOWA (2007). Slibdesintegratie; tussenrapportage. 3) Grontmij (2007). Onderzoek desintegratie rwzi Willem Anna Polder. 4) Stomp T., J. Nieuwlands en A. de Jonge (2010). Perspectieven voor ultrasone slibdesintegratie. H2O nr. 25/26, pag. 7. 5) Stomp T. (2010). Ultrasone slibdesintegratie; achtergrond, perspectieven en de toekomst. Neerslag nr. 6, pag. 52-54. 6) Van Pinxteren R. (2010). Onderzoeksrapport Slibdesintegratie met ultrasoon geluid op rwzi Willem Annapolder. Knol Training & Advies. Rapport R-8078-001.
Het onderzoeksrapport is te verkrijgen bij Knol Training & Advies.
advertenties
GIET UW WERVIN VING VOOR OPLEIDING & PERSO SONEEL IN HET JUISTE VAT AT Reserv rveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening ervoorziening en waterb waterbeheer.
010 - 42 4274180
46
H2O / 22 - 2011
agenda 15 november, Driebergen Sturen op schoon water slotsymposium van het project Monitoring Stroomgebieden, met aandacht voor de stand van zaken rond de nutriënten in het oppervlaktewater en het mestbeleid. Organisatie: Alterra en Deltares. Informatie: www.monitoringstroomgebieden.nl.
15 november, Vessem De levende Beerze werkbijeenkomst over de gebiedsontwikkeling De Levende Beerze. Organisatie: NIROV en Waterschap De Dommel. Informatie: www.nirov.nl.
16 november, Den Haag Haaglanden Waterproof slotconferentie van het project Waterkader Haaglanden, waarbij is gezocht naar oplossingen voor complexe wateropgaven in combinatie met ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Organisatie: Waterkader Haaglanden. Informatie: www.waterkaderhaaglanden.nl.
17 november, Nieuwegein Waternetwerkdag netwerkbijeenkomst voor vakmensen uit de watersector op allerlei gebieden, van waterbeheer tot ICT en van personeelszaken tot bedrijfskundigen. Organisatie: Het Waterschapshuis, Rijkswaterstaat, Informatiehuis Water, STOWA, Unie van Waterschappen en het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerkdag.nl.
17 november, Nieuwegein Waardevolle stoffen in de goot:hoe draaien we de geldkraan dicht? bijeenkomst over hergebruik van nutriënten en energie uit afvalwater. Organisatie: SKIW. Informatie: www.skiw.nl.
24 november, Arnhem Water wordt digitaal! najaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk over technologische trends en de betekenis van informatie- en communicatietechnologie in de watersector. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
24 november, Dordrecht Dijken voor de toekomst studiedag over verhoging of verbetering van dijken. Organisatie: Kennis voor Klimaat en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
24 november, Rotterdam Implementatie nieuwe wet- en regelgeving legionellapreventie symposium over de toepassing van de per 1 juli jl. van kracht geworden nieuwe wet- en regelgeving voor drinkwater en indirect ook de legionellapreventie. Organisatie: ISSO. Informatie: (010) 206 59 69.
29-30 november, Lunteren Bodem Breed 23e symposium met aandacht voor het kwantificeren van het nut en gebruik van de bodem (ecosysteemdiensten), de dynamiek en gedrag van stoffen in de bodem (beschikbaarheid) en hydrologie van de bodem en fysische aspecten van grondwater. Organisatie: Curnet. Informatie: www.symposiumbodembreed.nl.
1 december, Amersfoort Klimaatkennis in een veranderende wereld slotconferentie van het programma Klimaat voor Ruimte, met interviews met kopstukken van de onderzoeksprogramma’s, gesprekken met scholieren en workshops in treinwagons. Organisatie: Programmabureau klimaat. Informatie: www.klimaatonderzoeknederland.nl.
1 december, Wageningen Milieurisicoanalyse bijeenkomst over de ontwikkelingen op het gebied van de milieurisicoanalyse die van belang zijn voor water(bodem)management. Hoe kan biotechnologie de risicoanalyse verbeteren en aan de andere kant hoe kan risicoanalyse bijdragen tot de verbetering en innovatie van milieu(bio)technologie, zoals waterzuiveringstechnologie? Organisatie: Nederlandse Biotechnologische Vereniging en de Wageningen Universiteit. Informatie: www.nbv.kncv.nl.
8 december, Zwolle Automatisering binnen de waterketen seminar over de ontwikkelingen binnen de procesautomatisering, toegespitst op de praktijk binnen de waterketen. Aan de hand van concrete voorbeelden wordt de balans gezocht tussen nieuwe technische mogelijkheden en oude, bewezen waarden. Organisatie: HUMIQ. Informatie: www.humiq.nl.
9 december, Stramproy Ontwikkeling ecologische hoofdstructuur veldsymposium over een voorbeeld van gebiedsontwikkeling, waarbij zowel nieuwe natuur is gerealiseerd als landbouwgrond is verbeterd. Organisatie: ARK natuurontwikkeling. Informatie: www.ark.eu.
12 december, Driebergen/Zeist Waterrapportagedag informatiebijeenkomst over de ontwikkelingen op het gebied van het inwinnen, verwerken en rapporteren van waterkwaliteitsgegevens. Organisatie: Informatiehuis Water. Informatie: (0320) 29 89 99 of www.informatiehuiswater.nl. 2012
26 januari, Rotterdam InfraCampus brancheontmoeting voor jongeren met potentie en professionals uit de infrastructuur. Het thema ‘Samen infra-ambities waarmaken op Olympisch niveau’ wordt na het plenaire programma uitgewerkt in workshops. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.
17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdelats.org. Buitenland
24 november, Müllheim an der Ruhr (Duitsland) Forum Wasserbereitung tiende editie van dit jaarlijkse forum over (drink)waterzuivering, met aandacht voor nieuwe zuiveringstechnieken maar ook maatschappelijke ontwikkelingen als de winning van schaliegas. Organisatie: DVGW Technisches Komitee Wasseraufbereitungsverfahren. Informatie: www.dvgw.de.
24-26 november, Saigon The world of water converge@ Vietwater het grootste internationale congres over sanitatie en afvalwaterbehandeling in Indochina. In de parallelle conferentie van de Vietnamese waterindustrie aandacht voor efficiëntie op operationeel en energiegebied. Organisatie: United Business Media. Informatie:www.vietwater.com.
29 november-2 december, Parijs - Pollutec Horizons internationale beurs over duurzaamheid, energie en vervuiling, met onder meer aandacht voor de zuivering van afvalwater en energiebesparing en -opwekking in de watersector. Organisatie: Reed Exhibitions France. Informatie: www.pollutech.com.
H2O / 22 - 2011
47
Waternetwerkdag 17 november 2011 ´INNOVATIE VERBINDT´
VCD Business Intelligence is een professionele partner met een no-nonsense mentaliteit. Met 60 medewerkers bieden wij u: -
Bewezen Business Intelligence oplossingen; Planning en Consolidatie; Consultancy en opleidingen; Servicedesk voor onderhoud en beheer.
Wij kunnen u ondersteunen en begeleiden op het gebied van managementinformatie, maar u ook het werk (en de infrastructuur) volledig uit handen nemen. Wilt u meer informatie over de oplossingen van VCD BI? Neem dan contact met ons op via e-mail info@ vcdbi.nl of telefonisch via 050-5975500.
Dashboard Waterveiligheid HKV LIJN IN WATER heeft binnen het samenwerkingsverband Flood Control 2015 (www.floodcontrol2015.com) het Dashboard Water-veiligheid ontwikkeld om cruciale informatie over hoogwater en veiligheid in één oogopslag aan gebruikers te tonen. Voor gebruikers, zowel burgers als professionals, moet direct duidelijk zijn waar problemen als gevolg van hoogwater optreden of verwacht worden en wat de ernst van de situatie is. De verschillende soorten gebruikers hebben ieder een persoonlijke behoefte aan wat voor soort informatie ze willen zien. Er zijn daarom verschillende soorten 'dashboard meters' ontwikkeld. Het Dashboard stelt gebruikers in staat om - in een webomgeving - naar eigen voorkeur meters toe te voegen en te vullen met relevante informatie. Dit resulteert in persoonlijke Dashboards die geschikt zijn voor presentatie aan zowel burgers als verschillende professionals.
VCD Business Intelligence is al ruim 10 jaar de grootste BusinessObjects partner in Nederland. Sinds dit jaar hebben we ook de Elite-status bereikt in ons partnership met QlikView. Daarmee is VCD BI de enige BI specialist die de hoogste partnerstatus heeft van zowel SAP BusinessObjects als van QlikView.
HKV LIJN IN WATER is een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van water en veiligheid in binnen- en buitenland.
VCD Business Intelligence Eemsgolaan 17 – 9727 DW Groningen Postbus 917 – 9700 AX Groningen T +31 50 - 5975500 I www.vcdbi.nl
HKV LIJN IN WATER BV Botter 11-29 - 8232 JN Lelystad T 0320 - 294242 I www.hkv.nl
PROFIELK ATERN 48
H2O / 22 - 2011
actualiteit Waternetwerkdag 17 november 2011 ´INNOVATIE VERBINDT´
Koning & Hartman, uw partner in watermanagement Met ruim 500 medewerkers is Koning & Hartman een uniek technologiebedrijf voor de telecom, industrie en infrastructuur. We leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse en Belgische infrastructuur op het gebied van watermanagement. Koning & Hartman onderscheidt zich door klanten het hele scala van diensten aan te bieden, van advies en ontwerp, tot technische oplossingen, producten, en inbedrijfstelling en beheer. Met andere woorden, een integrale diensten- en productenportfolio voor een integrale aanpak van uw watermanagement project. Zo werkt Koning & Hartman al jaren voor diverse Nederlandse waterschappen en waterzuiveringbedrijven. We werken samen met vooraanstaande partners zoals Mitsubishi, Citect, Control Microsystems, en leveren technische producten en oplossingen aan grote multinationals.
Het nieuwe buiten werken met Geodan We leven in een wereld waarin we gewend zijn om altijd en overal over informatie te kunnen beschikken. U checkt uw mail op uw smartphone, op uw tablet ziet u het laatste nieuws en met de routeplanner navigeert u eenvoudig naar een afspraak in een onbekende stad. De techniek die in deze mobiele apparaten is ingebouwd biedt echter ook mogelijkheden voor slimme toepassingen in uw werk. Denk bijvoorbeeld aan de mobiele applicatie voor het opnemen van peilschalen. Bevindingen niet meer intekenen op de traditionele kaart en papier, maar online in het veld registreren en offline direct verwerkt in de centrale database. Nieuwsgierig geworden naar hoe Geodan hier verder invulling aan geeft? Ontmoet ons op de Waternetwerkdag op 17 november in stand 29 of lees hier verder:
Koning & Hartman kan u bijstaan met o.a. Peilwaterbeheer en Afvalwater: Peilwaterbeheer - Standaard telemetrieconcept voor stuwen en pompen - Telemetrieprotocollen DNP3 en IEC870 - Communicatie op basis van PSTN, GSM en GPRS - Remote monitoring, control en onderhoud - Data logging met time stamp Afvalwater - Modulaire hiërarchische structuur - Remote monitoring, bediening en onderhoud - Centrale dataopslag en ontsluiting - Semascript, SMS en semafoon alarmmelding - Open watermanagementsysteem - Accurate overstortlogging rioolgemalen Voor meer informatie over onze technische producten en diensten voor watermanagement vindt u op onze website. Bezoek ook onze stand 21 op de Waternetwerkdag en spreek met een van onze waterspecialisten.
Koning & Hartman BV River Building - Haarlerbergweg 21e-23e Postbus 416 - 1000 AK Amsterdam T +31 (0)20 - 5877600 E info@koningenhartman.com I koningenhartman.com
www.geodan.nl/mobielwater Ontmoet Geodan ook tijdens de volgende presentaties Geodan is tijdens de Waternetwerkdag niet alleen aanwezig met een stand, maar verzorgt ook twee presentaties waar u van harte welkom bent. - Henk Scholten en Sjaak van Popering ‘Ruimtelijk denken binnen het waterdomein, de volgende stappen’ (projectpresentaties - 14.15 uur) - Maurice Willekens ‘Het mobiele nieuwe werken met Geodan’ (marktontwikkelingen - 14.15 uur)
Geodan President Kennedylaan 1 1079 MB Amsterdam T 020 - 5711311 E info@geodan.nl I www.geodan.nl
PROFIELK ATERN H2O / 22 - 2011
49
Waternetwerkdag 17 november 2011 ´INNOVATIE VERBINDT´
BASISREGISTRATIE ONDERGROND Innovatie in bedrijfsvoering
Basisregistratie Ondergrond
Het waterschap van de komende jaren
De Basisregistratie Ondergrond, BRO, is een van de Geobasisregistraties van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In de BRO zal naast de registratie Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOloket. nl) van TNO Geologische Dienst Nederland ook het Bodem Informatie Systeem (Bodemdata.nl) van Alterra Wageningen UR worden opgenomen. In een later stadium worden mogelijk gegevens over archeologie en milieukwaliteit aan BRO toegevoegd.
Geen verspillingen ➔ Lean Faciliteren: Efficiënt en effectief, op maat ➔ Het nieuwe werken Niet meer alleen eigen afdeling, waterschap ➔ Samenwerken Resultaten in plaats van inzet ➔ Triple A: Actief sturen, Actief Verbeteren, Actief verantwoorden
Denk groot, begin klein
Hoffman Krul & Partners ondersteunt u op basis van kennis en ervaring.
Ook innoveren? Neem contact op met Remco Heijnen op telefoonnummer (06) 42018 000 of per mail rheijnen@hkp.nl.
Grondwater in de BRO BRO bevat gegevens over de geologische en bodemkundige opbouw, de ondergrondse infrastructuur en gebruiksrechten. Ook grondwaterstanden, -meetnetten en –putten zullen in de BRO worden opgenomen. Het gebruik van geologische en bodemkundige gegevens vindt veelal plaats in de vorm van kaarten en profielen gebaseerd op geologische en bodemkundige modellen. Deze modellen maken onderdeel uit van de BRO. Het belang van een adequate informatie over de bodem en ondergrond zal in de toekomst alleen maar toenemen ook in het kader van Europese regelgeving. De exacte inhoud van BRO zal worden vastgelegd in een Catalogus BRO. Tijdens het implementatietraject zal deze catalogus in samenwerking met de belanghebbenden worden vastgelegd. Gestreefd wordt om BRO in 2014 operationeel te hebben. Voor meer informatie over de BRO, zie www.dinoloket.nl
Hoffman Krul & Partners Management consultants Postbus 10380 – 7301 GJ APELDOORN T 06 – 42018000 I www.hkp.nl
TNO Geologische Dienst Nederland Princetonlaan 6 – 3584 CB Utrecht Postbus 80015 – 3508 TA Utrecht T 088 - 8864477 I www.dinoloket.nl
PROFIELK ATERN 50
H2O / 22 - 2011
actualiteit Waternetwerkdag 17 november 2011 ´INNOVATIE VERBINDT´
(outline)
ICT biedt hoogwaardige technologische oplossingen op het gebied van informatie en communicatie technologie in diverse functionele toepassingsgebieden, met name in de Automotive, Logistics, Machine & Systems, Industrial Automation, Energy & Utilities en Healthcare. Binnen het segment Water, biedt ICT onder andere de oplossingen Waterproof en Smartcontrol. De organisatie is actief in Nederland met de dochteronderneming HUMIQ en in Duitsland. Ze biedt haar klanten oplossingen op het terrein van detachering van ervaren en hoogopgeleide werknemers, realiseren van systeemoplossingen op projectbasis en services voor het in stand houden van ICT systemen. Via deelnemingen in Intraffic en Improve is de organisatie tevens actief in de sectoren Verkeer & Vervoer en Testen.
CSO verbindt! Nederland heeft van oudsher een haat-liefdeverhouding met water: enerzijds brengt de ligging in een delta ons welvaart, anderzijds vormt de nabijheid van water een voortdurende bedreiging. Dachten we vorige eeuw het water met technische voorzieningen wel te kunnen 'temmen', de klimaatverandering drukt ons in de 21ste eeuw weer met onze neus op de feiten: de natuur is sterker dan wij. In plaats van te vechten tegen het water, kunnen we ons dus maar beter aanpassen op het water of sterker nog, gebruik maken van het water als natuurlijke bondgenoot. Dit inzicht vraagt om een integrale benadering van het waterbeheer en dat wordt inmiddels vanuit alle sectoren erkend. Een integrale benadering bij ruimtelijke planvorming is voor ons als fysisch geografisch adviesbureau een eerste natuur. Of het nu gaat om hoogwaterbescherming, waterberging, natuurontwikkeling, beekherstel, verbetering van vaarroutes, waterbodemsanering of gebruiksfuncties in overstromingsgebieden, vanuit onze natuurlijke positie als 'spin in het web' verbinden wij proces met inhoud. Onze succesfactoren? Een gedegen kennis van natuurlijke processen, beleid, regelgeving en mogelijkheden op het gebied van inrichting en beheer, gepaard met een ruime expertise en deskundigheid inzake ruimtelijke analyses en ruimtelijke planvorming! Ons prijswinnende concept 'Van Zoute vijand naar Zilte vriend' is een mooi voorbeeld van een innovatief inrichtingsproject, dat alle actoren in een gebied met elkaar verbindt. Deze en andere voorbeelden, waaronder een dijkversterkingsproject, een natuurontwikkelingsproject, een ruimtelijke ontwikkelingsvisie en een methode om kansen en knelpunten in kaart te brengen, presenteren wij in onze stand op de Waternetwerkdag in Nieuwegein. ’ U kunt natuurlijk ook kijken op onze website!
ICT Science Park Eindhoven 5006 5692 EA Son T +31 (0) 40 - 2669100 E info@humiq.nl I www.humiq.nl
CSO Adviesbureau voor Milieu, Ruimte en Water Hoofdkantoor Bunnik Postbus 2 - 3981 CA Bunnik T 030 - 6594321 I www.cso.nl
PROFIELK ATERN H2O / 22 - 2011
51
BEDANKT VOOR UW BEZOEK AAHN AQUATEC 2011
Gecombineerde ISE sensor voor Nitraat & Ammonium: AN-ISE sc ➔ On-line Ammonium en Nitraat meten met één sensor ➔ Kalibratie-vrij: alle sensoren in één compacte cartridge ➔ Stabiel: driftvrij differential referentie element
L® ! MET CARTRICA TECHNOLOGIE
➔ Betrouwbaar: continue en automatische compensatie voor Chloride en Kalium ➔ Rendabel: minimum aan investering en onderhoud
Laboratoriumanalyse VIS Spectrofotometer met RFID DR 3900 Nieuw: B Betrouwbaarheid dankzij dan RFID-technologie ➔ Monsterherkenning met 100% herleidbaarheid: verwisseling onmogelijk tijdens het analyseproces dankzij RFIDtechnologie ➔ Automatische update: vanaf RFIDtag in verpakking kuvettentest direct naar DR 3900 ➔ Actuele batchinformatie: alle gegevens direct via RFID beschikbaar voor uw kwaliteitssysteem
Voor meer informatie bel: Tel: +31 (0)344 63 11 30 www.hach-lange.nl