20111223075726

Page 1

nยบ

44ste jaargang / 23 december 2011

25/26/

2011

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

DE DRINKWATERVOORZIENING IN NEDERLAND IN 2040 INTERVIEW MET MAARTEN GAST BOUWSTENEN VOOR ACTUALISERING WATERVEILIGHEIDSNORMEN LAGERE RIJNAFVOER DOOR VERANDERING KLIMAAT


20 januari 2012:

Themanummer Riolering Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Op 20 januari 2012 verschijnt het themanummer Riolering van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Aan bod komen onder meer de resultaten van een internationaal onderzoek naar broeikasgassen uit de riolering en onderzoek naar het efficiënt opsporen en effectief aanpakken van rioolvreemd water. Tenslotte kijken we vooruit op de jaarlijkse RIONED-dag.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Riolering. Reserveer uiterlijk vóór 6 januari 2012 advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl


Terug naar de basis

H

et jaar 2011 zit er alweer op. Ik beloofde u dat de opmaak van H2O afgelopen jaar zou wijzigen. De uitwerking van dat voornemen vergt helaas nog enige tijd. Maar van uitstel komt geen afstel, dat durf ik u wel te beloven. We moeten dit laatste nummer van 2011 wel afscheid nemen van Maarten Gast met zijn interviews. En hoe kan dat beter dan met een interview met de interviewer. Over 2011 is erg veel te vertellen. Het was een uitermate belangrijk jaar, waarin de economie onder forse druk kwam te staan en het economisch denken en de financiële structuur voor het eerst in lange tijd zwaar bediscussieerd worden. Banken moeten weer de nutsbedrijven worden van weleer. Voor de drinkwaterbedrijven geldt dit wellicht ook; het zijn tenslotte nutsbedrijven. Ze moeten voor schoon drinkwater zorgen, zonder problemen.

De waterschappen staan ook onder druk om hun uitgaven te beperken. Door niet (voldoende) samen te werken, veel geld aan gebouwen en besturen te besteden en te veel te verwachten op het gebied van automatisering, is in 2011 (te) veel belastinggeld uitgegeven. Hopelijk zien we in 2012 de eerste veranderingen op dit terrein. Doe waarin je goed bent, werk samen en verspil geen geld aan niet-waterzaken. Ik wens u een duurzaam nieuw jaar. Peter Bielars

inhoud nº 25/26 / 2011

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers

Dat is hun taak. Alle andere bezigheden doen er in feite niet toe. Winst moet terugvloeien naar de klant, zoals ook waterbesparing geld moet opleveren. Dat stimuleert namelijk zuiniger gebruik.

4 / De drinkwatervoorziening in 2040 Susanne Wuijts, Wilco Verweij, Ana Maria de Roda Husman en Chris Büscher

6 / Interview met Maarten Gast Maarten Gast

Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator)

/ Economisch optimale niveaus voor de bescherming van dijkringen tegen grootschalige overstromingen

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00

/ Waterbeheer in het kader van een duurzame ontwikkeling

Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

8 / Bouwstenen voor actualisering veiligheidsnormen beschikbaar

Joost Beckers, Karin de Bruijn, Jarl Kind en Herman van der Most

6

10

Jarl Kind, Johan Gouderis, Matthijs Duits en Carlijn Bak

13

/ Overstromingsscenario’s voor rampenbestrijding Bas Kolen, Jakolien Leenders, Martin Bos, Jessica Zoethout en Stefan Nieuwenhuis

8

16

Henk van der Honing

18 / Informatie over boeken 20 / Waternetwerken 31 / Lagere Rijnafvoer bij veranderingen in

42

klimaat en landgebruik

Erik Querner, Tristan Bergsma, Henny van Lanen en Cees Kwakernaak

35

/ Bakelse Plassen geschikt voor waterconservering? Rimbaud Laperre, Mark Kerkhoff en Leo van Wee

39

/ Optimalisatie van een waterinlaat met een fosfaatmodel Jaap Oosthoek en Julian Maijers

42

/ Zijn natuurvriendelijke oevers effectief voor de KRW? Michelle de la Haye, Edwin Verduin, Ciska Blom en Gert Everaert

45 / Handel & Industrie

Bij de omslagfoto: erosie in zuid-limburg (foto: Herman Wanningen)


De drinkwatervoorziening in Nederland in 2040 Hoe ziet de drinkwatervoorziening in Nederland er uit in 2040? Het RIVM heeft in samenwerking met KWR voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu een toekomstverkenning uitgevoerd naar de drinkwatervoorziening in Nederland in 2040. De verkenning geeft ontwikkelingen aan in de drinkwatervraag en de kwaliteit van bronnen voor drinkwater en is gemaakt als voorbereiding voor de nog op te stellen Nota Drinkwater van dit ministerie. Dit gebeurt naar aanleidig van de Drinkwaterwet die sinds juli jl. van kracht is.

O

m een beeld te krijgen van Nederland in 2040 en met welke ontwikkelingen voor de drinkwatervoorziening rekening zou moeten worden gehouden, is in deze studie1)gewerkt met toekomstscenario’s. Hiervoor is gebruik gemaakt van al beschikbare scenario’s voor de welvaart en leefomgeving2),3) en voor het klimaat 4),5). Deze scenario’s zijn verder uitgewerkt voor de ontwikkeling van de drinkwatervraag en de beschikbaarheid en kwaliteit van bronnen in 2040. Een andere manier om meer inzicht te krijgen in de toekomst is kijken naar het heden en het verleden. Onderzocht is in hoeverre de doelstellingen van het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (VROM, 1995) ten aanzien van de ontwikkeling van de drinkwatervraag en de bescherming van drinkwaterbronnen zijn bereikt. Terugkijkend kunnen daar lessen uit worden getrokken voor de toekomst. Ten slotte zijn ook de visies van drinkwaterbedrijven in deze toekomstverkenning meegenomen. Welke ontwikkelingen signaleren de bedrijven en hoe denken zij daar mee om te gaan? Als vertrekpunt voor de Nota Drinkwater heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu samen met de belanghebbenden een streefbeeld opgesteld voor de drinkwatervoorziening in Nederland. Hierin geeft het ministerie weer wat het op hoofdlijnen met de drinkwatervoorziening in Nederland in 2040 bereikt wil hebben. Uit de vergelijking van dit streefbeeld met de geschetste toekomstperspectieven is afgeleid bij welke onderwerpen nadere (beleids-)maatregelen nodig zijn. De basis vormt het streven naar een duurzame drinkwatervoorziening in 2040. Dit houdt in: voldoen aan de vraag naar drinkwater op de langere termijn (2040), voldoende bronnen van goede kwaliteit met een zo laag mogelijke zuiveringsinspanning, een zo kosteneffectief mogelijke wijze van drinkwaterproductie en -distributie, onderdeel van het omgevingsbeleid en voldoen aan hoge eisen van veiligheid en beveiliging.

Analyse

De scenario’s voor de welvaart- en leefomgeving zijn uitgewerkt rond twee sleutelonzekerheden: de mate waarin landen internationaal samenwerken en de verdeling tussen publieke en private verantwoordelijkheden. De klimaatscenario’s zijn ook

4

H2O / 25/26 - 2011

uitgewerkt rondom twee centrale onzekerheden: de luchtstromingspatronen en de mondiale toename van de luchttemperatuur. Ontwikkeling drinkwatervraag

Voor de verschillende scenario’s is de ontwikkeling van de drinkwatervraag berekend6). Hieruit blijkt dat in het scenario Wereldeconomie (Global Economy) een duidelijke toename van het drinkwatergebruik is te verwachten van ongeveer 30 procent ten opzichte van het huidige niveau. Dit komt door de groei van het aantal inwoners, de sterke economische groei en daarmee samenhangende consumptie (bijvoorbeeld stortdouches en zwembaden), de teruggetrokken rol van de overheid en het niet-effectieve milieubeleid. Ook neemt in dit scenario het aandeel niet-westerse allochtonen het meest toe. Het drinkwaterverbruik onder deze groep is hoger dan het gemiddelde verbruik in Nederland. Dit heeft te maken met de grote invloed van culturele factoren op het drinkwatergebruik6). In het scenario Regionale gemeenschappen (Regional Communities) is een afname te verwachten van het drinkwaterverbruik van circa 15 procent ten opzichte van het huidige niveau. Dit komt door de krimp van het aantal inwoners, de geringe economische groei, de actieve rol van de overheid en het effectieve milieubeleid. In de scenario’s Sterk Europa (Strong Europe) en Transatlantische markt (Transatlantic Market) verandert echter weinig aan het drinkwatergebruik ten opzichte van de huidige situatie. Er blijkt dus een aanzienlijke bandbreedte mogelijk in de ontwikkeling van de drinkwatervraag tot 2040. Ontwikkeling kwaliteit bronnen

Veranderingen in demografie en gedrag werken door in de kwaliteit van bronnen voor drinkwater. Dit manifesteert zich het snelst in de kwaliteit van oppervlaktewater, maar op termijn zal dit ook in de kwaliteit van het grondwater tot uiting komen. Vergrijzing is een ontwikkeling die in alle scenario’s van dezelfde orde van grootte is en kan leiden tot toenemend medicijngebruik. Hiermee kan de emissie van medicijnresten toenemen, evenals de uitstoot van pathogenen en de ontwikkeling van resistentie tegen antibiotica. Ook ontwikkelingen als liberalisering en klimaatverandering zullen naar verwachting het geneesmiddelengebruik doen toenemen. Zonder aanvullende emissiebeperkende

Het totale drinkwatergebruik in Nelderland vanaf 1970 tot 2040 in miljoenen kubieke meters per jaar.

maatregelen zal daarmee de belasting van het oppervlaktewater toenemen. In alle scenario’s neemt de recreatie toe. De mate waarin verschilt echter. De groei van recreatie rondom oppervlaktewater kan leiden tot meer emissies van en blootstelling aan pathogene micro-organismen. In combinatie met de mogelijke temperatuurstijging zal de groei van recreatie ook leiden tot een toename van het gebruik van producten voor persoonlijke verzorging, met daarin onder andere nanodeeltjes. Nanodeeltjes worden steeds meer toegepast, bijvoorbeeld in geneesmiddelen, zonnebrandmiddelen en kleding. Over de emissies van nanodeeltjes naar het oppervlaktewater is weinig bekend en over de risico’s nog minder. Alle scenario’s beschrijven in meerdere of mindere mate een toename van de welvaart. Met deze groei kan de consumptie van producten toenemen en daarmee de afvalstroom. De scenario’s beschrijven ook dat de toename van de afvalstroom niet is op te vangen door hergebruik. Oplossingen zoals verbranden of storten kunnen leiden tot meer emissies. Met uitzondering van het wereldeconomiescenario wordt een afname van het diergeneesmiddelengebruik verwacht door de reductie van de intensieve veehouderij en verbeterde huisvesting van de veestapel. Verder wordt getracht via beleidsmaatregelen het antibioticagebruik in de veehouderij te reduceren. Het gebruik van antibiotica voor mens en dier brengt het risico met zich mee dat resistente bacteriën in het milieu kunnen ontstaan en zich verspreiden, met blootstelling van mens en


actualiteit dier hieraan tot gevolg. Bovendien kan het milieu zelf als reservoir dienen voor nieuwe combinaties van antibiotica en microorganismen. De verwachte temperatuurstijging en daarmee gepaard gaande plagen kunnen leiden tot het gebruik van meer en andere gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Klimaatverandering is ook van invloed op de aanwezigheid van ziekteverwekkende micro-organismen (pathogenen) in water. Sommige soorten sterven sneller af bij hogere watertemperaturen, andere soorten nemen toe in aantal en nieuwe soorten komen op als deze eerder al geïntroduceerd werden. Door hevige regenval kunnen tijdelijk lokaal zeer hoge aantallen microorganismen voorkomen, door afspoeling van mest of overstortend (ongezuiverd) rioolwater. De toename van reisbewegingen, ook naar meer afgelegen gebieden en de import van producten, kunnen een bron vormen van nieuw ontstane of nieuw geïntroduceerde pathogenen. Klimaatverandering leidt in droge perioden tot lagere rivierafvoeren en daarmee tot hogere concentraties van bovengenoemde verontreinigingen. Verzilting bedreigt de kwaliteit van oevergrondwater.

Daarom is in dit rapport1) bij de meeste bevindingen een bandbreedte aangegeven. In de vertaalslag naar de Nota Drinkwater is het van belang om met deze bandbreedte rekening te houden. Dit kan door voor de korte termijn concrete maatregelen te benoemen die ontwikkelingen in de toekomst niet in de weg staan. Zo kan voor het bronnenbeleid worden gedacht aan de ruimtelijke reserveringen die nu moeten worden gedaan om de drinkwatervoorziening voor de lange termijn veilig te stellen. Drinkwatervraag op langere termijn

De ontwikkeling van de drinkwatervraag tot 2040 wordt gekenmerkt door een flinke onzekerheid en kan variëren van groei tot krimp. In de visies van drinkwaterbedrijven wordt hier veelal geen rekening mee gehouden, maar uitgegaan van een min of meer gelijkblijvende watervraag op de middellange termijn tot 2025. Technische innovaties en andere waterbesparingsmaatregelen kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de ontwikkeling van de drinkwatervraag. Door verstedelijking zal de drinkwatervraag in stedelijk gebied toenemen en in landelijk gebied afnemen. Beschikbaarheid en kwaliteit bronnen

Innovatie

In de scenario’s werkt de invloed van innovatie op verschillende manieren door: in de scenario’s met een sterke marktwerking wordt de inzet van innovatie als noodzakelijk geacht om de concurrentiepositie te kunnen behouden. In de andere scenario’s gebruikt de overheid beleidsmaatregelen om innovatie bij de bescherming van het milieu te stimuleren. Innovatie bevat zowel technologische als organisatorische (sociale) aspecten en kan in algemene zin worden ingezet bij de ontwikkeling van producten (geneesmiddelen met een specifiek werkingsgebied), terugdringing van emissies (terughoudend voorschrijven van medicijnen, sluiten van kringlopen), de ontwikkeling van zuiveringstechnologieën (bijvoorbeeld hergebruik van afvalwater) en geavanceerde online-monitoring.

De hoeveelheid oppervlaktewater die geschikt is voor drinkwaterproductie staat onder druk (een robuuste ontwikkeling die plaatsvindt in elk scenario). In het bijzonder geldt dat de beschikbaarheid van Maaswater, in droge periodes, in toenemende mate een knelpunt wordt en een beperkte beschikbaarheid van oppervlaktewater kan leiden tot verhoogde druk op de beschikbare grondwatervoorraad. In droge periodes verslechtert de oppervlaktewaterkwaliteit door verzilting en de relatief grotere bijdrage van lozingen. Ook hevige regenval en temperatuurverandering beïnvloeden de waterkwaliteit in belangrijke mate. Deze ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van kwalitatief goed oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening.

De mate van internationalisering en de rol van de overheid in de scenario’s zullen van invloed zijn op de eisen die aan drinkwaterbedrijven worden gesteld. Afhankelijk van het scenario kan daarmee dus ook de strategie van de drinkwaterbedrijven veranderen. Dit kan zich uiten in de organisatie van het bedrijf, bedrijfsmatige afwegingen, bijvoorbeeld ten aanzien van de inzet op preventieve bescherming dan wel vergaande zuivering én de relatie met de overheid. De huidige combinatie van verzakelijking in de sector en een terugtrekkende overheid vraagt om een nieuwe balans tussen toezichthouder en producten, waarbij wederzijdse verwachtingen worden uitgesproken en afspraken vastgelegd.

De kwaliteit van ongeveer de helft van de grondwaterwinningen werd dit jaar in enige mate beïnvloed door menselijk handelen. Dit betreft de invloed van landbouw, verstedelijking (lekkende riolering), (oude) verontreinigingen door (bedrijfsmatige) activiteiten, (oude) stortplaatsen en de infiltratie van oppervlaktewater. Op basis van de scenario’s wordt verwacht dat landelijk gezien de toekomstige belasting van het grondwatersysteem van dezelfde orde van grootte blijft. Op rijks- en regionaal niveau is er een trend om ruimtelijke reserveringen voor onttrekkingen los te laten. Dit geldt overigens niet voor alle provincies. Deze strategie houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de beschikbaarheid van oppervlaktewater onder druk kan komen te staan en de watervraag kan toenemen.

Conclusies

Drinkwaterfunctie in het omgevingsbeleid

Strategie en positie drinkwaterbedrijven

Omgaan met onzekerheid

Een toekomstverkenning als deze gaat gepaard met een grote mate van onzekerheid.

een punt van zorg. Bovendien is de verwachting dat de ‘concurrentie’ tussen ruimtelijke functies (boven- en ondergronds) zal toenemen. De aanwijzing van de drinkwaterfunctie als zwaarwegend openbaar belang (Drinkwaterwet) kan hierin een belangrijke rol gaan vervullen. De doorwerking naar het ruimtelijk beleid moet echter nog plaatsvinden. Relatie overheid - drinkwaterbedrijf

Afhankelijk van het scenario kan de drinkwatersector er flink anders uit gaan zien (schaalvergroting, waterketenbenadering, verzakelijking). Hierdoor kan de positie van de overheid ten opzichte van de drinkwaterbedrijven veranderen.

Aandachtspunten voor het beleid

De vier aandachtspunten voor het toekomstig beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening zijn: het analyseren van de ontwikkeling van de drinkwatervraag versus beschikbaarheid bronnen samen met de belanghebbenden, het afstemmen van het opstellen van de Nota Drinkwater met het Deltaprogramma, het zoeken naar een robuuste invulling van de rolverdeling tussen de overheid en het drinkwaterbedrijf én het meenemen van de internationale context bij het zoeken naar oplossingen. In het rapport1) zijn deze aanbevelingen nader uitgewerkt. Susanne Wuijts, Wilko Verweij en Ana Maria de Roda Husman (RIVM) Chris Büscher (KWR Watercycle Research Institute) NOTEN 1) Wuijts S., C. Büscher, M. Zijp, W. Verweij, C. Moermond, A.M. de Roda Husman, B. Tangena en A. Hooijboer (2011). Toekomstverkenning drinkwatervoorziening in Nederland. RIVM. Rapport 609716001/2011. 2) Centraal Planbureau / Planbureau voor de Leefomgeving (2006). Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040. 3) Centraal Planbureau / Planbureau voor de Leefomgeving (2006). Welvaart en Leefomgeving. Achtergronddocument. 4) Van den Hurk B., A. Klein Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh en C. Katsman (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI. 5) Klein Tank A. en G. Lenderink (red.) (2009). Klimaatverandering in Nederland. Aanvullingen op de KNMI’06 scenario’s. KNMI. 6) Baggelaar P., A. Hummelen en C. Büscher (2010). Vier scenario’s voor de drinkwatervraag in 2040. KWR Watercycle Research Institute. In opdracht van het ministerie van VROM. Rapport KWR 2010.012.

Het landelijk beleid is gericht op een goede inbedding van de drinkwaterfunctie in het ruimtelijk beleid. De lokale doorwerking is nu H2O / 25/26 - 2011

5


MaarteN Gast:

“Water blijft een intrigerend element” Begin 2005 ging de redactie van H2O in op mijn aanbod een serie van twaalf interviews te houden: vier met een directeur van een drinkwaterbedrijf, vier met een dijkgraaf en vier met een hoogleraar. Het werden er uiteindelijk 160, vooral dankzij de positieve respons die er uit de kring van de lezers kwam. Vandaag het laatste in deze reeks waarin ik mijzelf interview op soortgelijke wijze waarop ik dat de afgelopen jaren steeds gedaan heb, de loop van een gesprek volgend. Het verslag van een terugblik, opgeschreven in mijn appartement in Bloemendaal, veilig aan de binnenduinrand.

Waarom ben je ooit aan deze reeks begonnen?

“Eerst moet ik zeggen dat ik altijd graag geschreven heb en dat nog steeds doe. Taal vind ik fascinerend, wat je allemaal met woorden kunt doen en bereiken. Doel van deze interviews was voor mijzelf om de mensen die werkzaam zijn in de watersector te laten weten wat hun hoogste leidinggevenden, de bazen van hun diensten of bedrijven, maar ook hoogleraren en specialisten denken en doen. Waar zij zich mee bezig houden, vanuit wat voor achtergrond zij hun werk doen, wat hun visie op de toekomst is. Uit eigen ervaring weet ik hoe groot de afstand tussen top en basis kan zijn, hoeveel moeite je als directeur moet doen om medewerkers over algemene ontwikkelingen, over grote lijnen zodanig te informeren dat je boodschap aankomt.”

Is dat gelukt?

“Diverse malen heb ik op het punt gestaan te stoppen. Dan liep ik bij de Vakantiecursus in Delft of op dagen van NVA of KVWN, nu Waternetwerk, lezers van H2O tegen het lijf die mij vertelden hoe interessant zij deze interviews vonden en mij aanspoorden er toch vooral mee door te gaan. Ik heb wel de indruk gekregen dat de eigen organisatie en collega’s het betreffende interview met de meeste aandacht lazen en dat is ook begrijpelijk. Ik denk dus dat het antwoord op de vraag ‘ja’ is.”

Waarom stop je nu wel?

“Ik heb het zeven jaar gedaan; ik vind het mooi geweest. Zelf ben ik even zoveel jaren met pensioen en ik heb geen idee meer waar oud-collega’s nu in hun kringen mee bezig zijn. Ik weet niet meer dan wat ik in de krant of in H2O lees, of tijdens een interview hoor. Als ik het binnenkatern van H2O zie, krijg ik het beeld dat er vele enthousiaste jonge mensen in onze sector werkzaam zijn. Als er behoefte aan is, zijn daar ongetwijfeld mensen onder die dit werk van mij over kunnen nemen. Bovendien moet je op tijd weten te stoppen. Dat geldt voor sportmensen, voor mensen in allerlei functies. Ik heb dat zelf gedaan toen ik de Nationale Werkgroep Riolering en Waterkwaliteit leidde. Wij hadden zeven jaar onderzoek gedaan, een behoorlijke

6

H2O / 25/26 - 2011

Maarten Gast (foto: Michelle Muus)

hoeveelheid licht in de duisternis van het functioneren van rioolstelsels gebracht en tegen alle wensen in om door te gaan, heb ik toen gezegd te stoppen. ‘Laat de praktijk nu eerst maar eens met de resultaten van ons onderzoek aan de gang gaan’ was mijn opvatting. Dat hebben beheerders en adviesbureaus toen ook gedaan.”

Sprongen bepaalde interviews er voor jou uit? “Met iedereen, niemand uitgezonderd, heb ik een open, boeiend gesprek gehad. Vrijwel iedereen vindt het leuk om over zijn werk te vertellen, ook over de loop van zijn leven. Omdat ik zelf in alle delen van de waterkringloop gewerkt heb, weliswaar al op mijn 36e directeur geworden ben, maar toch altijd de band met de inhoud van het vakgebied in stand heb kunnen houden, kon ik het meeste goed volgen. Twee keer kwam ik aan de grens van mijn bevattingsvermogen. Dat was in de gesprekken met Ad van der Avoird, hoogleraar theoretische

chemie in Nijmegen (H2O 2008, nummer 23) en Mischa Bonn, hoogleraar experimentele fysica in Amsterdam (H2O 2010, nummer 9). Beide keren ging het over de structuur van het H2O-molecuul, over de krachten die daarin spelen en over het zoeken naar een verklaring voor de bijzondere eigenschappen die water heeft. Beide hoogleraren deden veel moeite om hun verhaal zo begrijpelijk mogelijk over te brengen. Die inspanning herinner ik mezelf uit de tien jaar dat ik Klaarmeestercursussen in Alkmaar heb gegeven. In de jaren voordat de SWO van Agnes Maenhout was opgericht. De uitdaging om kennis zo onder woorden te brengen dat je toehoorders het kunnen volgen, daar heb ik veel van geleerd.”

Ben jij nu een afvalwater- of een drinkwaterman?

“Van opleiding ben ik een afvalwaterman. Ik ben in 1942 geboren in Meppel en zocht in 1960 na mijn gymnasium examen een


interview mogelijkheid om op de praktijkgerichte biologie te gaan studeren. Dat werd Wageningen, waar in 1961 de eerste groep studenten met de nieuwe specialisatie Afvalwaterzuivering binnen de studierichting Cultuurtechniek startte. Een prachtige pionierstijd want Fohr werd pas in 1965 benoemd tot hoogleraar.” “Na mijn afstuderen in 1967 was DHV in Amersfoort mijn eerste werkgever. Daar heb ik het geleerde in de praktijk mogen brengen: ontwerpen voor nieuwe rwzi’s, maar ook bedrijfscontroles van bestaande installaties voor de Stichting Bedrijfsonderzoek Afvalwaterzuiveringsinstallaties. Gemeenten konden daarmee een abonnement afsluiten voor periodieke technische en mechanisch-elektrische controle van hun rwzi’s. De relatie met het ontvangende water werd een punt, aanleiding tot oprichting van de landelijke Werkgroep Biologisch Wateronderzoek. De Carrousel maakte het principe van de Pasveersloot tot elke grootte toepasbaar.” “Op instigatie van professor Koot ben ik in 1974 overgestapt naar het toenmalige Uitwaterende Sluizen in Edam. Daar heb ik het grote verschil in maatschappelijke verantwoordelijkheid tussen een adviseur en een beherende overheid ervaren. Na de samenvoeging van secretarie en technische dienst bij Uitwaterende Sluizen en na het ontslag van Plas ben ik in 1978 voorzitter van het directieteam geworden.” “Een paar jaar later merkte ik dat ik op mijn routine begon te draaien. Ik zocht een nieuwe uitdaging en solliciteerde toen naar de functie Hoofd Riolering en Waterbeheersing bij de Dienst Openbare Werken Amsterdam. Vanwege de ziekte van Kees Schuurman zocht men een nieuw hoofd. Daar ben ik eind 1981 aan de slag gegaan met André Wismeijer als adjunct. Vanuit die Amsterdamse setting ben ik in 1986 benoemd tot directeur Gemeentewaterleidingen, dat toen een zelfstandig gemeentelijk bedrijf was, als opvolger van Cor van der Veen. Twee jaar later ben ik hem ook als president-directeur van de WRK opgevolgd. Het begin van mijn drinkwaterperiode waarin ik ook vele functies binnen de Vewin, RIWA, IAWR en Eureau vervuld heb. In een toespraak in Duitsland heb ik mezelf eens voorgesteld als ‘der fleischgewordener Wasserkreislauf’. Ik ken beide kanten, inclusief de riolering.”

Weleens een waterketenbedrijf overwogen?

“Bij diverse bezuinigingsoperaties in Amsterdam kwamen mogelijkheden van samenvoeging aan de orde: eind jaren ‘80 met het toenmalige GEB tot een integraal nutsbedrijf, midden jaren ‘90 met DWR tot een waterketenbedrijf. Los van allerlei praktische problemen en de onzekerheid over het voordeel dat te bereiken zou zijn, was mijn grote zorg het in de hand houden van de overhead in een grote overheidsorganisatie. Bij Openbare Werken Amsterdam had ik van nabij gezien in welke onmogelijke spagaat een directie

terechtkomt die enerzijds heel trouw en toegewijd alle wensen en besluiten van een politiek bestuur wil uitvoeren, anderzijds door datzelfde bestuur ter verantwoording geroepen wordt over de hoge overheadkosten die daar het gevolg van zijn. Als er geen markt is die corrigerend werkt, heb je daar een ander mechanisme voor nodig. De combinatie van een zekere afstand door verzelfstandiging en benchmarking heeft bewezen zo te kunnen werken. Dat is de algemene ervaring in de drinkwatersector en dat is ook het effect van de stichtingvorm van Waternet. Daarnaast biedt de automatiseringstechniek nu veel meer mogelijkheden tot schaalvergroting dan destijds.” “Ik heb grote bewondering voor de visie van Roelof Kruize, voor de vergaande integratie die hij nu al heeft weten te bereiken. Ik hoop dat Waternet zijn overhead kan beheersen, zeker wanneer het steeds groter wordt.”

nooit goed: voor de buitenwacht te slap, voor de eigen bedrijven te streng. Zeer leerzaam.” “In de Board of Management van Eureau heeft het mij jaren gekost om door te krijgen hoe in ieder EU-land de besluitvorming op watergebied plaatsvindt. Ook heb ik gezien hoe werkzaam EU-richtlijnen zijn: alles komt in beweging.” “In mijn nadagen bij Amsterdam heb ik twee holdings van gemeentebedrijven mogen afbouwen. Daarbij zat de verkoop van een skybox in de Arena. Daar zou ik een apart interview mee kunnen vullen.”

“Wat denken en doen uw bazen?”

Wat is de relatie met het Feitenonderzoek?

“Daarin hebben wij de ervaringen uit de drinkwatersector doorvertaald naar de andere delen van de waterketen, de riolering en de afvalwaterzuivering met name. Het zijn allemaal overheidsgebonden monopolistische nutsactiviteiten, die je prima bedrijfsmatig kunt uitvoeren. In de juiste schaalgrootte en zonder directe bestuurlijke aansturing. Het politieke bestuur stelt de kaders vast, de rest is uitvoering. Zowel qua technische invulling als qua financiering, onder verantwoordelijkheid van een bedrijfsdirectie.”

Waarvan heb jij in je werk het meest geleerd?

“Bij DHV heb ik meebeleefd hoe een idee tot realisatie gebracht kan worden. Klein en Zeper probeerden in een afwasteiltje het voortstuwingsprincipe van de Carrousel onder de knie te krijgen. Zelf heb ik de eerste Carrousel, die van Oosterwolde (Fr.) in bedrijf mogen stellen. Lo de Ruiter was dijkgraaf van Uitwaterende Sluizen toen ik daar werkte. Deze erudiete en veelzijdige man liet ons als directie alle ruimte, maar was er altijd als hij nodig was. Ideaal om als directeur mee samen te werken. Een groot gastheer bovendien, een begenadigd spreker.” “Toen de Volgermeerkwestie begon te spelen, heb ik gezien hoe ervaren beleidsambtenaren van Amsterdam als Cley (directeur Milieudienst) en Heida (directeur Gemeentelijk Centraal Milieu Laboratorium) hun burgemeester en wethouders ondersteunden en uit de wind hielden. Grote klasse, die ik later ook op de ministeries ontmoet heb.” “De bentazonaffaire in 1989 heeft mij geleerd hoe gevoelig de kwaliteit van drinkwater in de samenleving ligt en wat er met je gebeurt als de hele pers zich maandenlang op je stort. Bij BASF deed de directie van de interne milieudienst het

Verlaat je nu de waterwereld?

“Neen, nog niet. Ik ben voorzitter van het bestuur van de stichting Waterproef, het laboratorium van Hollands Noorderkwartier en Waternet in Edam. Daar zitten wij in interessante processen van interne efficiencyverbetering en onderzoek naar fusiemogelijkheden zowel horizontaal in de regio als verticaal binnen de waterketen.” “Ook ben ik lid van het bestuur van het Strömungsinstitut in Herrischried (D) en voorzitter van de Stichting Water, Drager van Leven. Water is en blijft een bijzonder intrigerend element. Zo’n eenvoudige structuur, zo vele anomalieën, eigenschappen die je niet verwachten zou, zijn rol bij het ontstaan van leven, waar wij zo vanzelfsprekend over praten, maar waar wij nauwelijks iets zinnigs over kunnen zeggen. Het vitaliseren van water, wat is dat, wat gebeurt daar, hoe kun je de ervaringen van al die mensen uit de praktijk duiden? Zeggen dat iets onzin is, lost niets op als je daarmee de feiten ontkent. Kortom interessante vragen genoeg.”

Heb je nog een slotwoord?

“Zowel in mijn studie als in mijn werk heb ik mij steeds door ‘kwaliteit’ laten leiden. Die instelling vond ik in de drinkwaterbedrijven ook. Dat is ook het enige dat de afnemers echt interesseert. Ik hoop dat men dat aspect ook in de toekomst op de eerste plaats blijft zetten. Verder wil ik graag iedereen die mij in al deze interviews zo open te woord stond, hartelijk danken.” “Bijzonder veel dank ben ik mijn vroegere WRK-secretaresse Loes Pieterse en haar man Cees verschuldigd die al deze interviews publicatiegereed gemaakt hebben. Met de redactie van H2O, Peter Bielars en Michiel van Zaane, hebben wij telkens weer een evenwichtig programma per half jaar op kunnen stellen.” “Het was zinvol en uitdagend werk, het beste wat een mens kan hebben.” Maarten Gast H2O / 25/26 - 2011

7


Bouwstenen voor actualisering waterveiligheidsnormen Voor de onderbouwing van de actualisering van de waterveiligheidsnormen voerde Deltares in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu een analyse van slachtofferrisico’s en een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit. De rapportages zijn op 29 november door staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu aangeboden aan de Tweede Kamer. De rapporten leveren bouwstenen voor de deltabeslissing met betrekking tot de waterveiligheid. De kosten-batenanalyse richt zich op de kosten en baten van de bescherming tegen overstromingen. De analyse van slachtofferrisico’s geeft inzicht in de overlijdenskansen voor individuen en groepen als gevolg van overstromingen. De uitkomsten van beide analyses duiden op drie aandachtsgebieden: het rivierengebied, delen van de regio Rijnmond-Drechtsteden en Almere.

D

e huidige wettelijke normen voor bescherming tegen (grootschalige) overstromingen vanuit zee, rivieren en meren vinden hun basis grotendeels in de jaren ‘60. Sinds die tijd namen de bevolking en de economische waarden in de overstroombare gebieden sterk toe en daarmee ook de potentiële gevolgen van een overstroming. De kennis om overstromingsrisico’s (kans op en gevolgen van) te berekenen, is vergroot en de methoden voor het onderbouwen van (economisch) optimale beschermingsniveaus zijn verbeterd. Voor de actualisering van de waterveiligheidsnormen is daarom een aantal jaren terug het beleidstraject ‘Waterveiligheid 21e Eeuw’ (WV21) in gang gezet. Inmiddels maakt de actualisering deel uit van het generieke deelprogramma ‘Veiligheid’ van het Deltaprogramma. Binnen dat deelprogramma staat de vraag centraal hoe we Nederland in de toekomst kunnen beschermen tegen overstromingen op een maatschappelijk aanvaardbaar risiconiveau.

Analyse van slachtofferrisico’s

Het expliciet betrekken van slachtofferrisico’s is nieuw binnen het waterveiligheidsbeleid. Analoog aan het terrein van de externe veiligheid zijn in de analyses twee indicatoren van het slachtofferrisico onderscheiden: het individuele risico en het risico op grote aantallen dodelijke slachtoffers tijdens een overstroming (groepsrisico). Bij de bepaling van potentiële aantallen slachtoffers is rekening gehouden met de mogelijkheid van preventieve evacuatie. Het gaat in de analyse van slachtofferrisico’s om de kans slachtoffer te worden van overstromingen in samenhang met het te verwachten aantal slachtoffers. Als maat voor het individuele risico wordt het Lokaal Individueel Risico (LIR) gebruikt. Dit is gedefinieerd als de kans per jaar om op een bepaalde locatie te overlijden door een overstroming. Op basis van de berekende LIR-waarden kunnen meer en minder risicovolle gebieden worden aangegeven. De meest risicovolle gebieden zijn veelal (kleine) diepe polders langs de grote rivieren. Ook kleine dijkringen kennen veelal een hoge LIR-waarde.

8

H2O / 25/26 - 2011

Het groepsrisico geeft inzicht in de kans op een overstroming met meer dan 10, 100, 1000 of nog meer slachtoffers. Een overstromingsramp met een groot aantal slachtoffers kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Een groot aantal slachtoffers in één keer kan maatschappelijk minder aanvaardbaar worden gevonden dan een aantal kleinere incidenten met eenzelfde verwachte aantal slachtoffers (risico-aversie). De bijdragen van de diverse regio’s van Nederland aan het groepsrisico verschillen. Voor gebeurtenissen met minder dan zo’n 1000 slachtoffers is de bijdrage van het bovenrivierengebied dominant. Voor gebeurtenissen met meer dan 1000 slachtoffers geldt dit voor het benedenrivierengebied. Wanneer men rekening houdt met risicoaversie, is het benedenrivierengebied eveneens bepalend voor de beoordeling van het groepsrisico voor Nederland als geheel.

Maatschappelijke kostenbatenanalyse

De (maatschappelijke) kosten-batenanalyse heeft als belangrijkste doel om economisch optimale beschermingsniveaus te berekenen. De analyse van de eerste Deltacommissie (1960) van het economisch optimaal beschermingsniveau voor de dijkring Centraal Holland staat hiervoor aan de basis. De methode komt er op neer dat de totale kosten van investeren in de waterkering en van de verwachte schade worden geminimaliseerd. De in de analyse toegepaste methode houdt daarbij rekening met klimaatverandering, bodemdaling en economische ontwikkeling. De kosten van maatregelen ter versterking van de waterkeringen en de baten van vermeden schade vormen de belangrijke elementen van een kosten-batenanalyse. In de analyse is daarbij ook rekening gehouden met immateriële schade door verlies aan mensenlevens en door overlast die getroffenen ondervinden. Deze slachtoffergerelateerde schade is in de MKBA monetair gewaardeerd. In de MKBA zijn voor alle dijkringen economisch optimale beschermingsniveaus berekend. Voor het rivierengebied, centraal Holland en Almere worden de relatief

hoogste beschermingsniveaus berekend; voor de overige delen langs de kust en IJsselmeer liggen deze lager. Daarnaast is berekend welke investeringen nodig zijn om vanuit de referentiesituatie de economisch optimale beschermingsniveaus (voor de primaire waterkeringen) te realiseren. De kosten voor het aanpassen worden geschat op vijf tot tien miljard euro. Dit is exclusief de kosten die nodig zijn voor het compenseren van de effecten van klimaatverandering en exclusief de kosten van lopende programma’s en projecten (voor een uitgebreidere beschouwing van de resultaten van de MKBA zie het artikel op pagina 10).

Vergelijking uitkomsten met huidige normen

De analyses zijn uitgevoerd in termen van overstromingskansen van dijkringdelen. Deze overstromingskansen zijn niet één op één vergelijkbaar met overschrijdingskansen van hoogwaterstanden per dijkvak (de grondslag van de huidige norm). Beide typen kansen geven echter wel een consistent beeld van (regionale verschillen in) de mate van de bescherming tegen overstromingen. Om enkele opvallende verschillen te duiden: • De huidige normen gaan uit van vrij grote aaneengesloten gebieden waarvoor dezelfde norm geldt. De nu berekende economische optimale beschermingsniveaus worden vooral bepaald door de verhouding tussen de kosten van een hoger beschermingsniveau en de omvang van de (te vermijden) schade. Tussen de dijkringdelen bestaan grote verschillen in kosten, schaden en slachtofferaantallen. De berekende economisch optimale beschermingniveaus laten dan ook een grote ruimtelijke variatie zien. Een generieke verhoging van het beschermingsniveau voor alle dijkringdelen met bijvoorbeeld een factor 10 wordt door de uitkomsten van de MKBA niet ondersteund; • De huidige normhoogten zijn het scherpst langs de kust en het minst scherp in het (boven)rivierengebied: het beschermingsniveau van het bovenrivierengebied is bijna tien keer lager dan het beschermingsniveau van Centraal Holland. De


achtergrond

Het rivierengebied (foto: Staartjes fotografie, Deventer).

MKBA berekent daarentegen voor een reeks dijkringdelen in het bovenrivierengebied economisch optimale beschermingsniveaus die gelijk of hoger zijn dan die voor Centraal Holland. Het regionale beeld van de economisch optimale overstromingskansen vanuit de MKBA verschilt dus van de ruimtelijke verdeling van de huidige normhoogten.

Dijk bij Kinderdijk (foto: Staartjes fotografie, Deventer).

De uitgevoerde analyses kennen veel onzekerheden. In absolute zin kennen de berekeningsresultaten een forse bandbreedte. Het is daarbij wel belangrijk te onderkennen dat de analyses voor de verschillende dijkringdelen met dezelfde methoden en gegevens zijn uitgevoerd. De invloed van onzekerheden werkt doorgaans voor alle dijkringdelen in dezelfde richting. De verschillen die tussen dijkringdelen worden gevonden, zijn dan ook significanter dan uit een bandbreedte zou kunnen worden geconcludeerd.

Bouwstenen voor de Deltabeslissing Waterveiligheid

De rapporten over de kosten-batenanalyse en de analyse van slachtofferrisico’s zijn in het kader van kwaliteitsborging voorgelegd aan het Centraal Plan Bureau (CPB) en het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW). Na advies zijn de rapporten op 29 november door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu toegezonden aan de Tweede Kamer. De rapporten stonden op de agenda van het overleg van de Kamercommissie van 5 december jl.. In dit overleg heeft de staatssecretaris aangegeven dat de rapporten bouwstenen vormen voor de deltabeslissing met betrekking tot waterveiligheid, maar dat beslissingen over beschermingsniveaus moeten worden genomen op basis van een bestuurlijke en politieke dialoog. Vanuit de Tweede Kamer is ook op zo’n dialoog aangedrongen. De MKBA en slachtofferrisicoanalyses leveren informatie en inzichten op die ondersteunend kunnen zijn bij de maatschappelijke afwegingen over actualisering van de

waterveiligheidsnormen. Daarmee leveren de analyses bouwstenen voor de ontwikkeling van strategieën gericht op waterveiligheid binnen de gebiedsgerichte deelprogramma's van het Deltaprogramma. Een proces dat naar verwachting richting 2015 zal uitmonden in de Deltabeslissing Waterveiligheid. Joost Beckers, Karin de Bruijn, Jarl Kind en Herman van der Most (Deltares)

Meer achtergronden over de maatschappelijke kosten-batenanalyse zijn te vinden in het aparte artikel verderop in dit nummer. Voor de analyse van slachtofferrisico’s volgen deze achtergronden in het volgende nummer. De rapporten van de MKBA en de slachtofferrisicoanalyses staan op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl) en Deltares (www.deltares.nl). Op de laatste website zijn ook de achtergrondrapporten met basisinformatie over kansen, gevolgen en kosten beschikbaar.

H2O / 25/26 - 2011

9


Economisch optimale niveaus voor de bescherming van dijkringen tegen grootschalige overstromingen In de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) Waterveiligheid 21e eeuw zijn economisch optimale beschermingsniveaus voor primaire waterkeringen berekend. Hiervoor is uitgegaan van de kosten van dijkverhoging (lees versterking) en de gevolgen (in brede zin) van een overstroming. De MKBA wijst op drie gebieden waar het economisch efficiënt is de normen in de periode tot 2050 te verhogen: het rivierengebied, delen van de regio Rijnmond-Drechtsteden en Almere. De MKBA geeft geen ondersteuning voor de aanbeveling van de Commissie Veerman om het beschermingsniveau voor alle gebieden in Nederland met een factor 10 te verhogen.

H

et belangrijkste doel van de MKBA WV21 is om economisch optimale beschermingsniveaus voor dijkringen te berekenen. De analyse is gebaseerd op de kosten en baten van dijkversterking, omdat dit over het algemeen de goedkoopste manier is om de overstromingskans te verkleinen. Daarmee wordt verondersteld, dat wanneer later gekozen wordt voor rivierverruiming in plaats van dijkversterking, het berekende economisch optimale beschermingsniveau nog steeds optimaal is. De extra kosten van rivierverruiming dienen dan nader afgewogen te worden tegen de extra baten die rivierverruiming oplevert (natuurbaten, ruimtelijke kwaliteit, etc.). De uitgevoerde analyse is een maatschappelijke kosten-batenanalyse, wat inhoudt dat niet alleen de financieel-economische schade wordt meegenomen maar ook de schade aan onder andere natuur, cultuurhistorie en het verlies aan mensenlevens. Maatregelen die er op gericht zijn om - in plaats van de overstromingskans - de gevolgen te beperken, zijn in de MKBA niet meegenomen. Deze maatregelen zullen de komende jaren in de gebiedsgerichte deelprogramma’s van het Deltaprogramma alsnog onderzocht worden en kunnen dan - in elk geval in theorie - worden afgewogen tegen maatregelen die leiden tot een verkleining van de overstromingskans.

Methode

In de MKBA is gebruik gemaakt van een wiskundig model (OptimaliseRing). Dat is een Afb. 1: Algemeen principe van de MKBA.

10

H2O / 25/26 - 2011

Aan de basis van de MKBA WV21 staat de economische analyse die de eerste Deltacommissie liet uitvoeren om een economisch optimaal beschermingsniveau voor dijkring 14, Centraal Holland, te berekenen. Die methode komt erop neer dat de totale kosten van investeren in de waterkering en de verwachte schade worden geminimaliseerd. Afbeelding 1 schetst het principe. In de waterkering wordt net zolang geïnvesteerd totdat de kosten van de laatste investering net niet meer opwegen tegen de verdere afname van de verwachte schade. In dat punt zijn de totale kosten minimaal en is de hoogte van de waterkering (en daarmee het beschermingsniveau) economisch optimaal.

uitgebreide versie van het model dat het Centraal Planbureau eerder gebruikte voor het bepalen van economisch optimale beschermingsniveaus per dijkring in het kader van de KBA Ruimte voor de Rivier. OptimaliseRing berekent een economisch optimale, investeringsstrategie in dijkverhogingen voor de lange termijn. ‘Optimaal’ wil zeggen dat de totale kosten van investeringen in dijkverhoging en de verwachte schade (kans maal schade) over een langere periode worden geminimaliseerd, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering en economische groei. Het model rekent een optimale investeringsstrategie uit met optimale tijdstippen en optimale omvang van dijkverhogingen. Uit de optimale investeringstrategie worden vervolgens economisch optimale overstromingskansen voor dijkringen afgeleid. Als gevolg van klimaatveranderingen en economische groei is het investeren in de waterkeringen een terugkerende beslissing. Omdat dijkverhoging gepaard gaat met een flink deel aan vaste kosten, is het efficiënt de

dijk periodiek flink te verhogen en dan weer een tijd lang te wachten. De vraag is dus niet alleen hoeveel een dijk moet worden verhoogd, maar ook wanneer en wanneer opnieuw. Hierdoor is het beschermingsniveau in de tijd ook niet constant: net na een investering is de overstromingskans het kleinst en net voor een investering het grootst. Het verloop van de overstromingskans in de tijd vertoont een zaagtandpatroon met sprongen op de momenten van investeren. In afbeelding 2 is dit zaagtandpatroon weergegeven voor het eenvoudige geval waarin een dijkring door één dijk wordt beschermd. In afbeelding 2 neemt de overstromingskans (‘zaagtand’-lijn) eerst toe als gevolg van klimaatverandering en bodemdaling, tot een bepaalde, vanuit economisch perspectief maximaal toelaatbare overstromingskans is bereikt (bovenste lijn). Op dat moment wordt geïnvesteerd, zodat daarna een hoog beschermingsniveau gehaald wordt (onderste lijn). De verhouding tussen vaste en variabele kosten bepaalt de omvang van

Afb. 2: Economisch efficiënt verloop van overstromingskansen bij herhaald investeren.


achtergrond

Afb. 3: Maximale waterdiepten na een overstroming.

Afb. 4: Economisch optimale overstromingskansen per dijkringdeel.

Afb. 5: Huidige wettelijke beschermingsniveaus.

deze investering: bij relatief veel vaste kosten loont het een grotere investering te doen zodat een volgende ingreep minder snel noodzakelijk zal zijn. Vervolgens neemt de overstromingskans weer toe, tot opnieuw een maximum is bereikt. Dit keer ligt het maximum lager, omdat de te beschermen waarden in de dijkring zijn toegenomen.

Globaal beeld overstromingscenario’s

concluderen dat het patroon van de berekende economisch optimale beschermingsniveaus opmerkelijk anders is dan die van de huidige wettelijke beschermingsniveaus - met juist een relatief hoge bescherming van het gehele kustgebied en een relatief lage bescherming van het rivierengebied.

Door economische groei neemt de potentiële overstromingsschade in de tijd toe. Hierdoor wordt de economisch optimale overstromingskans in de loop van de tijd ook steeds kleiner. Omdat in het Nationaal Waterplan het streven is vastgelegd dat de maatregelen die moeten worden uitgevoerd om aan geactualiseerde normen te voldoen, in 2050 gerealiseerd moeten zijn, is in de MKBA een economisch optimale overstromingskans voor dat jaar berekend. Meer precies is in de MKBA de economische optimale middenkans berekend, die in het midden van het in afbeelding 2 geschetste veiligheidsinterval ligt. De optimale middenkans ligt tussen een optimale toets- en optimale ontwerpnorm in.

Basisgegevens

Voor de berekeningen zijn veel gegevens nodig. Dit zijn de kosten voor de dijkverhogingen, de overstromingskansen in de uitgangssituatie en de veranderingen daarin veroorzaakt door klimaatverandering en bodemdaling. Daarnaast is ook informatie nodig over het effect van dijkverhoging op de overstromingskans en de verwachte schade, en over de omvang van de potentiële schade en het aantal slachtoffers als gevolg van een overstroming alsmede de ontwikkeling daarvan in de tijd. In het kader van WV21 zijn uitgebreide onderzoeken en berekeningen verricht om deze gegevens aan te leveren. Daarnaast zijn binnen de context van de MKBA WV21 nog aanvullende studies verricht, onder meer naar de monetaire waardering van slachtoffers als gevolg van een overstroming, de indirecte effecten van overstromingen, risico-aversie en de hoogte van de discontovoet.

De potentiële schade en aantallen slachtoffers zijn berekend op basis van een groot aantal overstromingsscenario’s die laten zien welke gebieden overstromen na een dijkdoorbraak. Afbeelding 3 geeft de maximale waterdiepten na een overstroming weer. De kaart levert een beeld op waarin vooral in het rivierengebied en langs het IJsselmeer dijkringen diep onder water kunnen komen te staan. Overstromingen van kustgebieden zijn veelal in omvang beperkter en de waterdieptes zijn hier minder groot. Dit leidt er ook toe dat de gevolgen van een overstroming in het rivierengebied en Flevoland het grootst zijn.

Economisch optimale beschermingsniveaus

Afbeelding 4 laat de berekende economisch optimale overstromingskansen voor het jaar 2050 zien. Voor het centrale rivierengebied liggen deze overwegend tussen 1/2000 en 1/4000 per jaar. Langs de IJssel en de onbedijkte Maas zijn deze over het algemeen iets groter, rond 1/1250 per jaar. In het benedenrivierengebied en Centraal Holland zijn de economisch optimale overstromingskansen voor de meeste dijkringen tussen 1/4000 en 1/10.000 per jaar. In het IJsselmeergebied is de economisch optimale overstromingskans voor Almere het kleinst (circa 1/10.000 per jaar). Voor de overige dijkringen in het IJsselmeergebied lopen de economisch optimale overstromingskansen uiteen van 1/500 tot 1/4000 per jaar. Voor dijkringen aan de Waddenzee is de economisch optimale overstromingskans 1/500 per jaar en voor de kop van NoordHolland 1/1250 per jaar. Voor Zeeland lopen de economisch optimale overstromingskansen uiteen van 1/500 tot 1/4000 per jaar. Alhoewel de berekende economisch optimale overstromingskansen voor het jaar 2050 uit de MKBA (afbeelding 4) niet één op één vergelijkbaar zijn met de huidige wettelijke normen (afbeelding 5), valt wel te

Bandbreedte

De basisgegevens die nodig zijn voor het maken van berekeningen, worden gekenmerkt door onzekerheid. De hoogte van de berekende economisch optimale overstromingskansen is dus ook onzeker. Om deze onzekerheid in beeld te brengen, is een Monte Carlo-analyse uitgevoerd: door verschillende experts is voor de meest bepalende variabelen een kansverdeling geschat. Vervolgens is voor 10.000 trekkingen uit deze kansverdelingen de economische optimale overstromingskans berekend en een betrouwbaarheidsinterval rondom de economisch optimale overstromingskans afgeleid. Uit deze analyse volgt dat de betrouwbaarheidsinterval rondom de economisch optimale overstromingskansen groot is. Voor de meeste dijkringen ligt deze met 80 procent zekerheid tussen -60 en +100 procent van de gemiddelde economisch optimale overstromingskans. Anders gezegd, wanneer een gemiddelde economisch optimale overstromingskans is berekend van 1/2000 per jaar, dan ligt deze met 80 procent zekerheid tussen 1/5000 (-60 procent) en 1/1000 per jaar (+100 procent) per jaar. Afbeelding 6 geeft deze onzekerheidsbanden voor de verschillende dijkringen aan. De onzekerheid in de raming van de gevolgen van een overstroming (schade en slachtoffers) is voor de meeste dijkringen de belangrijkste bron van onzekerheid. Onzekerheden over onder meer het overstromingsverloop, evacuatiefracties, schade- en mortaliteitsfuncties en economische groei versterken elkaar. Omdat de invloed van H2O / 25/26 - 2011

11


onzekerheden doorgaans voor alle dijkringen in dezelfde richting doorwerken, zijn ondanks de grote bandbreedtes (zie afbeelding 6) de geschetste relatieve verhoudingen van de economisch optimale overstromingskansen tussen de dijkringen significanter dan uit een bandbreedte zou kunnen worden geconcludeerd.

Conclusie

Uit de MKBA volgen voor de verschillende dijkringen economisch optimale beschermingsniveaus. Alhoewel deze niet één op één zijn te vergelijken met de huidige overschrijdingskansnormen, duiden de resultaten op drie gebieden waar het duidelijk economisch efficiënt is de normen in de periode tot 2050 te verhogen: het rivierengebied, delen van de regio RijnmondDrechtsteden en Almere. De aanbeveling van de Commissie Veerman het beschermingsniveau voor alle gebieden in Nederland met een factor 10 te verhogen, wordt door de uitkomsten van de MKBA niet ondersteund.

Actualiseringskosten

Vooral in het rivierengebied, delen van de regio Rijnmond-Drechtsteden en Almere zijn op grond van de MKBA-uitkomsten dus extra inspanningen te verwachten voor het verhogen van het beschermingsniveau. De kosten hiervan worden in de MKBA geraamd op een totaal van vijf tot tien miljard euro (inclusief BTW, prijspeil 2009). Dit zijn de kosten van dijkversterkingen, inclusief de kosten voor het verhelpen van de problemen met piping. De kosten zijn exclusief de kosten van lopende projecten en de kosten die nodig zijn voor het compenseren van de effecten van klimaatverandering en bodemdaling.

Second opinion

Het Centraal Planbureau heeft op verzoek van het ministerie van I&M een second opinion opgesteld. Daarin is aangegeven dat ‘de KBA WV21 beter is dan alle andere tot nu toe gemaakte veiligheidsberekeningen. Het vormt ook een goed uitgangspunt voor beleid, mits goed rekening wordt gehouden met de genoemde kritiek die nader onderzoek vereist’. Over de Monte Carlo-analyse schrijft het CPB: ‘Dit is een sterk vernieuwend onderdeel van deze kosten-batenanalyse, want het is vermoedelijk de eerste keer dat dit zo uitgebreid is gedaan.’ Jarl Kind (Deltares) Johan Gauderis (Rebelgroup) Matthijs Duits (HKV Lijn in water) Carlijn Bak (Deltares) Alle onderzoeksrapporten van Deltares voor WV21 zijn in te zien op de interpagina van Deltares. NOTEN 1 Bockarjova M., P. Rietveld en E. Verhoef (2009). First results immaterial damage valuation: value of statistical life (VOSL), value of evacuation (VOE) and value of injury (VOI) in flood risk context, a stated preference study (III). VU Amsterdam, Department of Spatial Economics.

12

H2O / 25/26 - 2011

Afb. 6: 80 procent betrouwbaarheid rondom de economische optimale overstromingskansen (balkjes in kleur). Witte cirkel: gemiddelde waarde, horizontale lijn: huidige overschrijdingskansnorm. 2 CPB (2011). Second Opinion Kosten-batenananalyse Waterveiligheid 21e eeuw. Op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, DG Water. CPB notitie, 31 augustus 2011. 3 Dantzig D. van (1956). Economic decision problems for flood prevention. Econometrica nr. 24, pag. 276-287. 4 Dantzig D. van en J. Kriens (1960). Het economische beslissingsprobleem inzake de beveiliging van Nederland tegen stormvloeden. Deel 3, bijlage JI.2 van het rapport van de Deltacommissie.

5 Duits M. (2011). OptimaliseRing - Technische documentatie van een numeriek rekenmodel voor de economische optimalisatie van veiligheidsniveaus van dijkringen - Versie 2.3. HKV Lijn in water. 6 Eijgenraam C. (2005). Veiligheid tegen overstromen - Kosten-batenanalyse voor Ruimte voor de Rivier, deel 1. Centraal Plan Bureau. CPB-document 82. 7 Gauderis J. (2009). Schade ten gevolge van productie-uitval bij overstromingen. Discussienotitie in het kader van de KBA Waterveiligheid 21e eeuw. In opdracht van Deltares.


achtergrond

Overstromingsscenario’s voor rampenbeheersing Overstromingscenario’s liggen aan de basis van de organisatorische voorbereiding op overstromingen door waterbeheerders. Zo’n scenario beschrijft het verloop van een overstroming op basis van afgesproken randvoorwaarden en uitgangspunten. Maar in hoeverre zal een overstroming zich hieraan houden? En zijn de gekozen maatregelen dan nog effectief? Bekend is dat de omvang van een overstroming sterk kan variëren. Ook de beschikbare tijd staat niet vast. Dit artikel beschrijft scenario’s die voor rivieren, meren en kusten zijn ontwikkeld als voorbereiding op overstromingen. De scenario’s zijn samengesteld uit klassen voor de omvang en tijd. Deze kunnen worden ingevuld met bestaande scenario’s als die voor de ergst denkbare overstroming en zoals die ontwikkeld zijn in ‘Veiligheid Nederland in Kaart’. De combinatie van klassen vormt het maatgevende overstromingsscenario. Het is toepasbaar voor rampenplannen én de uitwerking van risicoprofielen.

T

ijdens de oefening Waterproef (in november 2008) bleek dat in geval van een crisis de beschikbaarheid van en de benodigde kennis van overstromingsscenario’s onvoldoende is. Verschillende scenario’s, zoals ontwikkeld in het kader van ‘Veiligheid Nederland in Kaart’ (VNK), de Provinciale Risicokaart of de ergst denkbare overstromingsscenario’s (EDO) zijn beschikbaar. Maar hoe kunnen we hier tijdens een dreigende overstroming en in de planvorming mee omgaan? In opdracht van de Stuurgroep Management Overstromingen, Projectgroep Kennisinfrastructuur en Rijkswaterstaat beschreef HKV Lijn in water hoe met overstromingscenario’s in de

rampenbeheersing kan worden omgegaan. Hiervoor is een pakket aan scenario’s opgesteld1). De systematiek is mede opgesteld op basis van een enquête die Waterschap Rivierenland uitvoerde onder calamiteitencoördinatoren van waterbeheerders2). Bij het gebruik van overstromingscenario’s is helderheid van belang over de betekenis van het begrip ‘voorbereiden’. Het is evident dat we niet voorbereid zijn op een ergst denkbare overstroming: grote schade en veel slachtoffers zijn dan waarschijnlijk. Ook bij een kleinere overstroming zal grote schade optreden en zijn er mogelijk vele slachtoffers. Mogelijk dat een deel van de mensen, dieren en verplaatsbare goederen in veiligheid

kunnen worden gebracht. De economische processen komen echter tot stilstand en landbouw, industrie en stedelijke gebieden overstromen en lopen dus schade op. Onder voorbereiden verstaan we dan ook: het door doeltreffend optreden schade en slachtoffers zo veel mogelijk kunnen beperken gegeven de inzet van (hulpverlenings) middelen en infrastructuur, inclusief acties die mensen zelf ondernemen op basis van de dan beschikbare informatie. Dit betekent dat op ieder genoemd scenario voorbereiding kan plaatsvinden, maar dat de uitkomst van de ondernomen activiteiten verschillend zal zijn. Er bestaan nog geen resultaatsnormen in termen van acceptabele schade en slacht-

Overstroming van de Maas in januari 2011 (foto: Waterschap Aa en Maas).

H2O / 25/26 - 2011

13


offers waarin de mate van voorbereiding kan worden afgewogen. Voorbereiden is niet het per definitie zorgdragen dat schade en slachtoffers geheel worden voorkomen. De overstromingsscenario’s bieden wel de mogelijkheid voor het uitvoeren van kosten-batenanalyses en het kwantificeren van het nut van rampenbeheersing.

Inventarisatie onder calamiteitencoördinatoren

Om een beter beeld te krijgen van de behoeftes aan scenario’s is een enquête uitgevoerd onder calamiteitencoördinatoren van waterschappen. Hieruit bleek dat men in de huidige praktijk scenario’s gebruikt die zijn gebaseerd op verschillende uitgangspunten. Ook wordt vaak een enkele uitwerking van een scenario geselecteerd uit een scala van mogelijkheden; soms wordt alleen de ergst denkbare overstroming gebruikt en in andere situaties een scenario bij toetspeil. Duidelijk is de roep om een overzicht over de te hanteren scenario’s en de wens voor uniformering en standaardisatie ten aanzien van de scenario’s en de presentatie ervan. Door de waterbeheerders worden kanttekeningen gezet bij het hanteren van enkel de ergst denkbare overstroming als hét uitgangspunt voor planvorming; meerdere scenario’s zijn noodzakelijk. Een andere wens is het borgen van de actualiteit van de scenario’s. De calamiteitencoördinatoren willen de noodzakelijke gegevens kunnen opslaan. Het beheer van de databanken en de relevante overstromingsscenario’s moet wat hen betreft bij de overheid liggen.

Het juiste scenario bestaat niet

Een scenario beschrijft het verloop van een gebeurtenis op basis van afgesproken randvoorwaarden. Op basis van overstromingscenario’s zijn we in Nederland al wel in staat om gemiddelden en verwachtingswaarden van waterstanden, overstromingsrisico’s en

Tabel 1. Rol van de klassen voor de omvang van de scenario's in het geheel aan overstromingsscenario's.

voorspeltijden op te stellen. Van oudsher wordt op basis hiervan een scenario geselecteerd dat als maatgevend scenario voor planvorming functioneert. In werkelijkheid zal de natuur zich niet houden aan de in het model gemaakte afspraken. De werkelijke overstroming zal anders verlopen en daar zal de rampenbeheersing rekening mee moet houden. Door onderscheid te maken in scenario’s, waaronder ook minder waarschijnlijke, kan inzicht ontstaan in de variabiliteit en veerkracht van het systeem en maatregelen. Maatregelen die soms werken en soms niet, maar ook die vaak werken of alleen in specifieke situaties kunnen worden geïdentificeerd. Het is op voorhand onmogelijk om alle mogelijke overstromingsscenario’s te identificeren en voor te bereiden. Ook tijdens een crisis is het onmogelijk om het exacte scenario te voorspellen wat uiteindelijk zal optreden. Ook een nieuw te ontwikkelen scenario zal dan niet leiden tot zekerheid. Voor de voorbereiding op overstromingen zal dan ook gebruik gemaakt moeten worden van vooraf bepaalde overstromingsscenario’s. Als

Tabel 2. Rol van de verschillende tijden bij de verschillende scenario's voor deelgebieden in Nederland.

14

H2O / 25/26 - 2011

er veel variabiliteit in mogelijke scenario’s (tijd en omvang) zit, kan het gebruik van meerdere scenario’s noodzakelijk zijn. Ten tijde van een crisis kan met actuele gegevens een bedreigd gebied met een risicozonering worden samengesteld op grond van de basisscenario’s.

Tijd en omvang

Een overstromingsscenario wordt in de rampenbeheersing gebruikt voor het samenstellen van een bedreigd gebied en het plannen en beoordelen van maatregelen. Deze maatregelen (bijvoorbeeld evacueren) worden veelal voor de doorbraak genomen. Hierdoor wordt een extra onzekerheid geïntroduceerd: het is niet bekend waar en hoe waterkeringen zullen bezwijken en hoe de overstroming eruit zal zien. Bij de toepassing van een overstromingsscenario in de rampenbeheersing kan onderscheid gemaakt worden in de omvang en in de tijd. Een overstromingsscenario begint dus niet bij het moment van de doorbraak maar bij het moment van de dreiging. Tabel 1 beschrijft hoe met scenario’s van verschillende omvang kan worden omgegaan.


achtergrond De tijd beschrijft hoe de gehele periode van de dreiging verloopt. Deze periode begint bij het opmerken van een verhoogde overstromingskans. Deze zal variëren en na verloop van tijd dan wel afnemen of er zal werkelijk een overstroming optreden. Tabel 2 licht de rol van de verschillende tijden bij verschillende scenario’s toe. Per deelgebied is voor Nederland de kans bepaald voor de klassen ‘onverwachte overstromingen (geen tijd), ‘meest geschikt’ (maximale tijd) en ‘verwachtingswaarde’ (gemiddelde tijd). Bij deze inschatting is gebruik gemaakt van de alarmprocedures van de berichtencentra maar is ook rekening gehouden met de beschikbaarheid van verwachtingen op de lange termijn3). Bovendien is verondersteld dat een beslissing niet eerder wordt genomen dan nodig vanwege de gevolgen van een dergelijke beslissing. Zo is in de meest gunstige situatie voor het rivierengebied uitgegaan van ongeveer twee dagen, omdat meer tijd niet nodig is. Voor de kust van Zuid-Holland gaat het dan om vier dagen, al zal de kans dat deze situatie optreedt klein zijn.

Maatgevend scenario

Het pakket aan scenario’s beschrijft de overstromingsvarianten voor verschillende typen dreiging voor rivieren, meren en de kust. Per locatie is de samenhang tussen scenario’s beschreven en hoe hiermee om te gaan voor de uitwerking in rampenbeheersing. De scenario’s tesamen kunnen worden beschouwd als ‘het maatgevende scenario’. Het is dus een bundeling van de ergst denkbare overstroming, de overstromingssimulaties zoals ontwikkeld in VNK (en nog worden ontwikkeld), de informatie over beschikbare tijd zoals opgesteld bij de slachtofferbepaling in het ‘Waterbeheer

voor de 21e eeuw’ en de kennis van statistiek van hydraulische randvoorwaarden zoals ontwikkeld voor de toetsing van de waterkeringen. De scenario’s zijn gebaseerd op een risico-aanpak door het onderscheid in omvang en tijd. Zo is er een eenvoudige (vier klassen) en een meer gedetailleerde uitwerking (twaalf klassen) (zie afbeelding 1). De eenvoudige uitwerking kan worden gehanteerd als het verschil tussen een verwachte, de slechtst denkbare of een ondermaatgevende overstroming gering is. Geadviseerd wordt om de meer gedetailleerde uitwerking toe te passen als het verschil tussen deze scenario’s meer is dan tien procent. Dit criterium wordt ook binnen VNK gebruikt voor uitwerking van meer scenario’s boven toetspeil4). Bij een reële dreiging is nieuwe informatie over de omvang en tijd bekend op basis van de verwachtingen zoals opgesteld door het Watermanagement Centrum Nederland en de actuele status van de waterkeringen zoals bekend bij de waterschappen. De crisisorganisaties kunnen zich dan richten op de meest relevante dreigingscenario’s.

Conclusies en aanbevelingen

Het pakket aan overstromingsscenario’s classificeert het scala aan mogelijke scenario’s als basis voor rampenbeheersing. Bij de uitwerking van regionale risicoprofielen, planvorming, risicocommunicatie en voorbereiding op crisiscommunicatie kan dit pakket als vertrekpunt worden gehanteerd. Hiermee ligt er ook een basis voor verdere uitwerking van een risicobenadering in de rampenbeheersing waarmee de effectiviteit in termen van het voorkomen van schade en slachtoffers bepaald kan worden.

Geadviseerd wordt om enkele pilots uit te voeren met de implementatie van dit pakket om ervaring op te doen. Hierna kunnen per dijkring en dijkvak de relevante scenario’s (VNK en EDO) worden opgenomen en geborgd. Daarnaast wordt geadviseerd om vierjaarlijks (dezelfde frequentie als voor het actualiseren van rampenplannen) of zesjaarlijks (bij afleiden niet-hydraulische randvoorwaarden en toetsing) de geldigheid van de overstromingsscenario’s te toetsen. Bas Kolen en Jakolien Leenders (HKV Lijn in water) Martin Bos (Wetterskip Fryslân) Jessica Zoethout (Waterschap Rivierenland) Stefan Nieuwenhuis (Rijkswaterstaat Waterdienst) NOTEN 1) Kolen B., J. Zoethout en J. Leenders (2010). Overstromingsscenario’s voor rampenbeheersing. Methodiek, borging en implementatie. HKV Lijn in water. In opdracht van Stuurgroep Management Overstromingen). 2) Zoethout J. (2010). SMO-kennisinfrastructuur: inventarisatie overstromingsscenario’s. 3) Maaskant B., B. Kolen, R. Jongejan, B. Jonkman en M. Kok (2009). Evacuatieschattingen Nederland. HKV Lijn in water. 4) VNK (2006). Leidraad overstromingsberekeningen voor VNK2.

Afb. 1: De overstromingsscenario's met een onderscheid in omvang en tijd bij een eenvoudige en geavanceerde aanpak.

H2O / 25/26 - 2011

15


Waterbeheer in het kader van een duurzame ontwikkeling Duurzaamheid is een zeer breed en volgens sommige mensen vaag begrip. Het is echter heel gemakkelijk zeer concreet te maken, zeker in het waterbeheer: ‘Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die tegemoet komt aan de noden van de huidige generatie, zonder toekomstige generaties de mogelijkheid te onthouden hun eigen behoeften te bevredigen’ (Brundtland 1987). Deze definitie maakt duidelijk dat het niet gaat om een activiteit of iets statisch; het is een wijze van denken en doen en voortdurend in ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling is dus mede bepalend voor het doen en laten van waterschappen en drinkwaterbedrijven, beleid en beheer, verder genoemd als ‘waterbeheer’.

D

rie begrippen staan centraal: planet, people en profit. Die zijn voor het waterbeheer van groot belang, want aarde, (menselijk) leven, water en het nut ervan, zijn onlosmakelijk verbonden. De waterschappen, als de overheid op dit terrein, met daarnaast een rol voor provincies, gemeenten en drinkwaterbedrijven, spelen een belangrijke rol. Ze richten zich op het maatschappelijke nut van de juiste hoeveelheid water van de gewenste kwaliteit op de juiste plaats en tijd. Duurzaamheid betekent dat het huidige menselijke gebruik van ruimte, energie en materialen waarborgen biedt voor de de potentie van de aarde voor komende generaties.

Brede kijk en visie

Het duurzaamheidsdenken vereist een ‘brede kijk’ en een integrale benadering met visie. Voor de moderne waterschappen met historisch gevoel is dit gesneden koek. Waterbeheer begon met ‘water weren’, gevolgd door kwantiteit beheren, nu ook kwaliteit garanderen en alles maximaal integreren. Duurzame ontwikkeling geeft ook aan dat het waterbeheer altijd alert moet zijn op veranderingen, niet met alle nadruk op techniek zoals in het verleden misschien iets te veel werd gedaan, maar ook op maatschappelijke veranderingen in binnenen buitenland. De ontwikkelingen gaan snel en de verantwoordelijkheden en belangen zijn groot. Nu wordt algemeen de aandacht gericht op de geld- en de energiecrisis, wat belangrijke afgeleiden zijn, maar in een watercrisis gaat het om leven en of dood! Duurzaamheid wordt zelfs op rijksniveau nog vaak in één adem genoemd met duur, in plaats van het te zien als de basis voor echte innovatie, die nog maar nauwelijks van de grond komt.

KRW en Natura 2000

In het waterbeheer is echter de aandacht al lang gericht op de ontwikkelingen van het klimaat en de mogelijke gevolgen daarvan voor Nederland. Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, stroomgebiedbeheerplannen, waterbeheerplannen en het rapport van de Deltacommissie vormen hiervan de concrete uitwerkingen. De KRW is expliciet gericht op verbetering van de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater, waardoor de aquatische ecologie verbetert en de biodiversiteit behouden blijft. De waterbeheerders spelen hierbij de hoofdrol. Belangrijke maatregelen zijn vermindering

16

H2O / 25/26 - 2011

van de belasting met stikstof en fosfaat en andere (micro)verontreinigingen. Maar ook de aanleg van ecologische verbindingszones langs waterlopen en bestrijding van verdroging van de natuur zijn essentieel. In het kader van duurzaamheid wordt nog maar zeer weinig gesproken over de biodiversiteit die wereldwijd, dus ook in Europa en Nederland, sterk terugloopt. De Europese Commissie wees een netwerk van natuurgebieden aan voor herstel en behoud van biodiversiteit: de Natura 2000-gebieden. Dit is gedaan naar aanleiding van voorstellen vanuit de verschillende landen. In Nederland zijn 162 gebieden aangewezen. De belangrijkste problemen bij de realisatie van de betreffende doelstellingen zijn: een te hoge stikstof- en in mindere mate fosfaatbelasting en verdroging. Voor het oplossen van deze problemen moeten waterbeheerders een prominente rol spelen. Verdroging is vaak mede ontstaan door een, voor agrarisch gebruik, verbeterde afwatering door waterschappen en onttrekkingen voor drinkwaterwinning. Het jaar 2010 werd door de VN uitgeroepen tot Jaar van de biodiversiteit. Een viertal waterschappen heeft zich in dit kader geprofileerd. De waterschappen, de Unie van Waterschappen en STOWA zouden zich maatschappelijk op dit thema meer kunnen profileren, doordat ze door hun werk veel (kunnen) doen voor de biodiversiteit in Nederland. Het Rijk en de provincies hebben echter ook een belangrijke taak om dit geheel te integreren in het ruimtelijke beleid voor platteland en stad.

MVO en internationaal waterbeheer

Het Nederlandse bedrijfsleven speelt actief in op de maatschappelijke ontwikkelingen rond duurzaamheid en vertaalt dit naar maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hierbij spelen echter meer ‘sociale’ factoren als het niet gebruik maken van kinderarbeid en slavernij en een eerlijk inkomen voor lokale ondernemers in ontwikkelingslanden. Bij het verlenen van het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council) is de bevordering van de biodiversiteit één van de tien principes. Duurzaamheid wordt nu nog het meest genoemd in het kader van het gebruik van energie en daarbij nog vaak vanuit een technische invalshoek. Het is wellicht verklaarbaar vanwege de grote belangen van

Biodiversiteit in de bodem (foto: Everhard van Essen).

energiemaatschappijen, aardolie- en gasmultinationals en nieuwe bedrijven met de nieuwe energietechnologieën. Hun economische, maatschappelijke en politieke invloed is groot. Waterschappen zijn ondernemend, maar vanuit hun taak als overheid. Zij moeten deze principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen uiteraard als uitgangspunt hebben voor bijvoorbeeld hun inkoopbeleid. Zij kunnen echter verder gaan en voorop lopen, zoals vele al doen. Er zijn veel goede praktische voorbeelden zoals de toepassing van alternatieve energiebronnen. De afvalwaterzuivering als ‘energiefabriek’, gebruik van duurzame materialen, enz. Waterbeheer speelt ook een centrale rol in de grote wereldvraagstukken, zoals klimaatverandering, het wereldvoedselvraagstuk en de snelle verarming van de biodiversiteit. Het zijn de politiek verantwoordelijken die hierin de juiste keuzes moeten maken, maar het is de taak van het waterbeheer in het denken hierover, voorop te lopen en te komen met de voorstellen voor de noodzakelijke maatregelen op hun terrein. Gelukkig beperken de goede voorbeelden bij de waterbeheerders zich niet alleen tot Nederland en het heden. Het waterbeheer stelt kennis, ervaring en geld beschikbaar om ook in ontwikkelingslanden bij te dragen aan duurzaam waterbeheer.


opinie Biodiversiteit bodem draagt bij aan duurzaam watersysteembeheer In het artikel ‘Waterbeheer en duurzaamheid’ schetst Henk van der Honing het brede begrip duurzaamheid en geeft hij aan dat de waterschappen daarin mede voorop zouden moeten lopen. Uiteindelijk komt hij tot het pleidooi om in het waterbeheer meer aandacht te besteden aan de biodiversiteit. Daar sluiten wij ons, ook vanuit het watersysteem- en het bodembeheer, graag bij aan. Bodem en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een goede bodem, die mede door de in de bodem aanwezige organismen in conditie wordt gehouden, kan bijdragen aan een goed functionerend watersysteem. Het kan ertoe leiden dat meer water in de bodem kan worden geborgen, waardoor piekafvoeren afnemen, terwijl juist in droge perioden meer vocht voor de plant beschikbaar is. Meer water kan naar het grondwater infiltreren en minder nutriënten zullen naar het oppervlaktewater af- en uitspoelen. Een duurzaam waterbeheer begint dan ook bij een duurzaam bodembeheer.

D

Uitdagingen

Waterschappen zijn dus bezig met duurzame ontwikkeling maar durven zich, met name als het gaat om de bevordering van biodiversiteit, niet echt te profileren als natuurbeheerders van hun wateren. Hun uitdaging is elkaar te stimuleren steeds alert te zijn op de behoeften die Nederland, Europa en de wereld hebben in relatie tot het waterbeheer. Duurzaamheid zal een belangrijk thema blijven, want wij weten nu nog niet welke behoeften de volgende generaties hier en wereldwijd zullen hebben. Waterbeheer in duurzame ontwikkeling moet gaan voor (water)veiligheid, optimalisatie van omstandigheden voor natuur, landbouw in volle breedte, optimalisatie van afvalwaterbehandeling, dus ontwikkeling van robuuste watersystemen. Behoud en ontwikkeling van biodiversiteit in grote en kleine wateren en de daarvan afhankelijke natuurgebieden is en blijft een concrete uitdaging voor de Nederlandse waterbeheerders en daaraan gerelateerde overheden. Henk van der Honing (Henk van der Honing Advies)

e afgelopen jaren zijn we geleidelijk aan tegen de grenzen van ons waterbeheer aangelopen. Jarenlang hebben we geprobeerd de watervoorziening af te stemmen op vraag en aanbod en daarbij hebben we ons te weinig afgevraagd of vraag en aanbod wellicht te beïnvloeden zouden zijn. In de discussie over de trits vasthouden, bergen en afvoeren zouden we naast de oplossingen in de haarvaten van het oppervlaktewatersysteem toch juist in de haarvaten van de onverzadigde bodemzone moeten kijken, omdat daar de vochtvoorraad kan worden opgeslagen. De laatste decennia is de bodem, door intensief gebruik gedegenereerd. Ook de VN-wereldvoedselorganisatie FAO luidt wat dat betreft de noodklok: "We hebben de aardbodem uitgeput, terwijl we in 2050 juist veel meer voedsel moeten produceren om negen miljard monden te voeden" (bron: Trouw 3 december jl.). Het gevolg is dat de boer in sterkere mate afhankelijk is van wateraan- en afvoer dan bij een optimaal functionerende bodem het geval zou zijn. Juist nu de grenzen van ons waterbeheer mede door de klimaatverandering en toenemende verzilting meer in zicht komen, kijkt ook de landbouw zelf in toenemende mate naar de mogelijkheden om met bodemstructuurverbeterende maatregelen de eigen watervoorziening veilig te stellen. Een goede bodem heeft een losse structuur, heeft geen storende lagen, bevat veel organische materiaal en bevat veel grote en kleine poriën. Juist daar kan een grote biodiversiteit in de bodem aan bijdragen. Denk aan het gewoel en gekrioel van al die miljoenen wormen en insecten die voortdurend bezig zijn het organisch materiaal in de bodem te trekken en bezig zijn de grond om te woelen. In de landbouw zijn technieken voorhanden om de bodemstructuur te verbeteren. Met niet kerende grondbewerking, rijpaden, mulching, het aanbrengen van compost, bekalking, het uitzetten van wormen, het telen van diepwortelende gewassen en het aanpassen van de bedrijfsvoering kan veel worden bereikt. Op dit moment vinden op meerdere plaatsen in Nederland proeven plaats met goede resultaten. Zo stonden de gewassen tijdens de droogte van dit voorjaar op een aantal proefvelden in Drenthe er

aanzienlijk beter bij dan op vergelijkbare percelen. De precieze invloed van deze maatregelen op het watersysteem laat zich echter moeilijk kwantificeren. Dat is de reden dat STOWA en SKB, in het kader van hun programma’s Deltaproof en Duurzame Ontwikkeling van de Ondergrond, de komende tijd aandacht voor het onderwerp vragen en inventariseren welke lopende initiatieven er zijn om tot betere onderbouwing van de maatregelen te komen. Op deze wijze komen de vakgebieden bodem en water weer dichter bij elkaar. En kunnen we beide kennisvelden optimaal inzetten en aanvullen. Het bevorderen van de bodembiodiversiteit vormt geen kernactiviteit van de waterschappen. Het watersysteembeheer is wel een kernactiviteit. Als we daartoe de biodiversiteit in de bodem moeten bevorderen, dan moeten we dat zeker niet nalaten. Duurzaam waterbeheer houdt niet op bij de haarvaten van het watersysteem, het begint bij de bodem. Die bepaalt wanneer water van welke kwaliteit naar het oppervlaktewater afstroomt. Daarop zullen we in de toekomst onze aandacht ook moeten richten. Werk met werk maken heette dat vroeger. Bjartur Swart (MWH Global) Michelle Talsma (STOWA) Sonja Kooiman (SKB)

Oproep

Duurzaamheid komt steeds vaker in de H2O-kolommen voor. Het onderwerp speelt ook een belangrijke rol in het waterbeheer dat zich automatisch op de toekomst richt. Daarom nodigt de redactie u uit om met ons mee te denken over de (on)duurzaamheid van het Nederlandse waterbeheer. Vind u het een zinvolle discussie? Heeft u suggesties voor onderwerpen? Of wilt u zelf een opiniestuk schrijven? U kunt uw bijdrage sturen naar h2o@nijgh.nl.

H2O / 25/26 - 2011

17


Pleidooi voor herstel vloeiweiden

De Indus, biografie van een rivier

Boeren hebben al sinds de middeleeuwen vloeiweiden ontworpen: ingenieuze bevloeiingsstelsels die de opbrengst van grasland verhogen door het gecontroleerd onder water te zetten. G. Baaijens, E. Brinckmann, P. Dauvellier en P. van der Molen beschrijven deze stelsels in vogelvlucht in het boek ‘Stromend landschap. Vloeiweidenstelsels in Nederland’.

Een paar maanden geleden verscheen de Nederlandse vertaling van het boek ‘Empires of the Indus’, van de Engelse schrijfster Alice Albinia (1976). Zij doceert nu Engelse literatuur en Zuid-Aziatische geschiedenis in Cambridge. Daarvoor werkte zij twee jaar als journalist en redacteur in Delhi. Het is een fantastisch boek over één van de machtigste rivieren van onze wereld, 3000 km lang, stromend in het grensgebied van India, Afghanistan en Pakistan. Ontspringend in de bergen van Tibet en uitmondend bij Karachi in de Indische Oceaan.

Waterrecht en recht op water in een veranderende wereld Veranderen het recht op water en het waterrecht mee met het veranderende klimaat? Gaat de weten regelgeving over water mee met het steeds flexibeler waterbeheer? De sprekers van een UNESCO- en Upeacecolloquium hebben hun visies en bevindingen op schrift gesteld.

Het verschil tussen de Engelse en de Nederlandse titel geeft een indicatie van de breedte en de diepte van dit boek. De schrijfster volgt de rivier stroomopwaarts. De rivier zelf, maar ook de gebieden waar ze doorheen stroomt. Met groot gemak springt zij heen en weer tussen de tijd van Alexander de Grote en de hedendaagse situatie in deze landen die ons enigszins bekend in de oren klinkt.

De stelsels zorgden ervoor dat het gronden oppervlaktewater zich verspreidde naar zoveel mogelijk plekken. Op deze wijze werd het land zo lang mogelijk vorstvrij gehouden en bemest met slib en humus. De opbrengst van bevloeide gronden lag beduidend hoger. De komst van kunstmest maakte uiteindelijk aan die praktijk een einde. Bijna overal in Hoog-Nederland zijn restanten van vloeiweidenstelsels terug te vinden. Het gaat om allerlei landschapselementen: wallen, bekkens, sprengen, flanksloten, kanaaltjes, opvangsloten, overlaten en spaarbekkens, naast het waterstaatkundig erfgoed van houten en stenen stuwen, duikers, schuiven en stuwbruggen. Beken die op het eerste gezicht vrij natuurlijk ogen, blijken in werkelijkheid transportleidingen voor basenrijk mineraalwater. De geschiedenis van landgoed Het Lankheet, waar ze recent in ere zijn hersteld, illustreert het actuele belang van vloeiweiden. In ‘Stromend landschap’ vragen beleidsmakers en landschapsbeschermers om meer aandacht voor historische watersystemen en het omzetten ervan in eigentijds waterbeheer. ‘Stromend landschap. Vloeiweidenstelsels in Nederland’ van G. Baaijens, E. Brinckmann, P. Dauvellier en P. van der Molen is een uitgave van Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (ISBN 9789050113892) en kost 29,95 euro.

18

H2O / 25/26 - 2011

Tussen oeroude culturen, talen en religies waar wij in onze streken nooit van gehoord hebben en de tijd van de Britse overheersing, en de daaropvolgende bevrijdingsstrijd waaruit bekendere namen opduiken. En ze legt relaties tussen de ontwikkelingsperiodes. De schrijfster is ook een ondernemende en moedige vrouw. ‘Neen’ van autoriteiten lijkt voor haar niet te bestaan; de positie van de vrouw in deze landen weet zij te hanteren. Als lokale mensen haar ontraden ergens heen te gaan, moet zij er zeker naar toe. Kalm, vastberaden en niet bang, met een onwaarschijnlijke hoeveelheid kennis als bagage. Een rijk boek dat je bepaald niet in één nacht uitleest. Een boek ook dat je als West-Europeaan bescheiden maakt. Maarten Gast ‘De Indus, biografie van een rivier’ van Alice Albinia is een uitgave van De Bezige Bij (ISBN 978.90.234.66970) en kost 27,50 euro.

Laurence Boisson de Chazournes (Universiteit van Genève) schetst de internationale juridische kaders die expliciet in relatie staan tot (toegang tot) water en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Ze merkt op dat water nog onvoldoende is ingebed in het debat over klimaatverandering, niet in de laatste plaats vanwege de juridische context. Thea Hilhorst (Wageningen Universiteit) benadrukt het belang van aandacht voor de sociologische, institutionele en sociaaleconomische context, waarin aanspraak wordt gemaakt op bepaalde rechten of ontwikkelingswerk wordt uitgevoerd, soms met een averechts effect. Wat in Nederland werkt, hoeft bijvoorbeeld niet te werken in Mozambique, waarbij ze enkele voorbeelden geeft. Joyeeta Gupta (Vrije Universiteit Amsterdam / UNESCO-IHE) verdiept het door Boisson de Chazournes geschetste kader en geeft aan dat in feite sprake is van drie ‘concurrerende discussies/stromingen’. Gregory Hobbs (rechter aan het Hooggerechtshof van Colorado) licht toe hoe hij in de Verenigde Staten betrokken is bij rechtszaken over water. Hij beschrijft hoe deze zaken over het algemeen ontstaan en hoe het waterbeheer veelal spontaan is georganiseerd, op basis van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’: de oudste rechten gaan vaak voor andere belangen, waarbij een marktsysteem ervoor zorgt dat rechten worden opgekocht van de oorspronkelijke eigenaars. “De waterrechten van elke afzonderlijke tuin zijn inmiddels verkocht.” Juan Amaya-Castro (Vrije Universiteit Amsterdam en University for Peace) legt uit


informatie dat een rechter zich eigenlijk aan het eind van een proces bevindt. Daarvóór kan er al heel wat gebeuren. Aan de hand van een aantal voorbeelden maakt Amaya-Castro duidelijk dat, net als de waterverdeling, recht vaak ook tamelijk willekeurig is, ook al wordt meestal graag iets anders beweerd. Barend ter Haar, ten tijde van het schrijven Nederlands ambassadeur bij de UNESCO, schetst op lucide en aansprekende wijze hoe internationale afspraken over duurzaamheid en recht in de praktijk soms weinig betekenen, mede door te weinig concrete afspraken. Daarnaast maakt Ter Haar duidelijk dat een recht op water alleen niet voldoende is, aangezien dit vaak samenhangt met andere rechten, een werkend rechtssysteem en een goed bestuur. Michael van der Valk De publicatie is in te zien op www.hydrology.nl.

Natuurherstel als complex en dynamisch proces In ‘Complex and dynamic implementation processes: analyzing the renaturalization of the Dutch Regge River’ beschrijven Cheryl de Boer en Hans Bressers (beiden werkzaam aan de Universiteit Twente) de resultaten van twee jaar onderzoek aan het natuurherstel in het stroomgebied van de Regge. Het betreft een evaluatie van projecten die de afgelopen tien jaar plaatsvonden in het kader van het opstellen van een visie voor de Regge. Op de voorzijde van het boek zien we een foto van een Van Ruisdael-achtig tafereel, waarbij gezellige Hollandse koeien de verse natuurvriendelijke oevers van een door het Twentse landschap meanderend water vertrappen. Vermoedelijk is hier een voedselrijke bodem afgegraven om plaats te maken voor een naargeestige kale vlakte waar eens een Spaanse Ruiter het nieuw te vormen blauwgrasland zal

moeten komen verrijken. Het is dit landschap waar de actoren hun diverse rollen spelen. Per deelproject wordt het participatieproces beschreven, hoe ideeën botsen en op welke wijze dit weerklank vindt in de resultaten. Zo is gekeken naar de wijzen waarop actoren invloed hebben in de processen, en hoe ze zijn betrokken, wat hun drijfveren en argumentaties zijn, hoe in een enkel geval een rechtszaak ontstaat en op basis van welke percepties al dan niet wordt gehandeld. Hier en daar - waar niet? - wordt de beleidsimplementatie gecompliceerd door een veelheid aan strategieën voor multifunctionele projecten, waarbij overlappende projectdoelen, open communicatie en het inspelen op nieuwe mogelijkheden gezien worden als een sleutel naar een succesvol natuurherstel. Een flexibel en coherent bestuur kan het proces ondersteunen middels wat de auteurs governance system resilience noemen. Bij menig hedendaags beleidsproces lijkt volbrenging van het proces het doel, waarbij het uiteindelijke doel van het proces kan worden vergeten. De ambtenaar vinkt ‘s avonds ‘inspraak betrokkenen’ af en haalt zo zijn ‘target’ van vijf inspraakavonden. Dan is de implementatie afgerond - wat als een succes wordt gezien - en lijkt de natuurbeleving een positieve kwaliteitsimpuls te hebben gekregen. Of de natuur zelf ook vindt of zij er beter van is geworden, blijft wat in het midden.

deskundigen van deelgebieden. Het Grondwaterzakboekje bevat tevens een voorwoord van Huub Savenije, voorzitter van de Nederlandse Hydrologische Vereniging. Voor meer informatie en bestellen zie www.grondwaterzakboekje.nl.

Jubileumboek 40 jaar STOWA Onder de titel ‘Brug tussen kennis en kunde’ schreef Geert Vinke een boek ter ere van het 40-jarig jubileum van STOWA. Oorspronkelijk opgericht onder de naam STORA (Stichting Toegepast Onderzoek Reiniging Afvalwater) om de waterschappen te helpen met het uitvoeren van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, is STOWA in de afgelopen 40 jaar uitgegroeid tot een kennisorganisatie die álle aspecten van het waterbeheer behandelt. Het boek bekijkt deze ontwikkeling vanuit menselijk perspectief, door de ogen van bij STOWA betrokken medewerkers, onderzoekers, bestuurders en waterbeheerders.

Het boek is geen kookboek, maar biedt enkele handvaten voor de praktijk. Die zijn ook nodig, want, zo besluiten de auteurs, “contextueel waterbeheer is een evenwichtsoefening”. Een duwtje in de rug kan hierbij onvoorziene gevolgen hebben, waarbij de opties in dit boek dan steun kunnen bieden middels interessante perspectieven voor de gereedschapskist van de hedendaagse procesmanager. Michael van der Valk De publicatie is in te zien op www.hydrology.nl.

Het Grondwaterzakboekje Het Grondwaterzakboekje is een compendium voor de grondwaterpraktijk in Nederland. Het is geen leerboek, maar een naslagwerk van 250 pagina’s vol kengetallen, formules, overzichten, defaultwaarden, vuistregels, controlelijsten, samenvattingen, tabellen, grafieken, illustraties, voorbeelden, enzovoorts. Alle grondwateraspecten komen aan de orde in de 21 hoofdstukken met uitgebreide bijlagen. Het boekje wordt in eigen beheer uitgegeven door de auteur Bram Bot, die de verzameling aantekeningen uit zijn loopbaan als uitgangspunt gebruikte. Het compendium is geverifieerd en zo evenwichtig mogelijk uitgebreid onder begeleiding van 37

De invalshoeken zijn divers: technisch en technologisch, maar ook bestuurlijk, juridisch en sociaal-maatschappelijk. Daarbij wordt volop aandacht besteed aan het (door) ontwikkelen van innovatieve technieken en technologieën (onder andere Nereda, membraanbioreactoren en de IJkdijk) en het praktisch toepasbaar maken van kennis voor de waterschappen. De programmering is de laatste jaren steeds meer gebundeld in grotere kennisprogramma’s om de beschikbare middelen doelmatig in te zetten en versnippering te voorkomen. Zo zoekt men in het programma Deltaproof samen met de waterschappen naar antwoorden op (toekomstige) vragen rond waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water. Watermozaïek onderzoekt de haalbaarheid, betaalbaarheid en effectiviteit van maatregelen om de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. In het jubileumboek schetst Vinke een beeld van 40 jaar ontwikkeling, niet alleen bij de kennisorganisatie zelf maar van de hele watersector. In 112 pagina’s en met veel illustraties wordt teruggeblikt en voorzichtig vooruit gekeken. Het boek is op te vragen bij STOWA: (033) 460 32 00.

H2O / 25/26 - 2011

19


waternetwerken WatercOluMN

De afdronk van 2011

B

ij het aanbreken van Kerst valt deze H2O bij u op de mat - tja, en wie ben ik dan om het dan NIET over Kerst te hebben? Aan de andere kant: ik wil u ook niet vermoeien met een persoonlijke diepzinnige kerstgedachte waar ‘t braadvet van afdruipt. Liever light and lean dus, om de beeldspraak in onze eigen branche te houden: geen wijn maar water. Het glas tegen het licht houdend, het exquise bouquet opsnuivend en met een lichte slurpen proevend zeg ik: 2011 was absoluut geen slecht waterjaar. Het heeft een volle body van bijeenkomsten, met duidelijke tinten van netwerkactiviteiten en een frisse nagisting van innoverend denken. En wat een afdronk! De smaakontwikkeling van ons najaarscongres doet mij niet anders dan hoopvol stemmen voor het waterjaar 2012. Want de branche - ik laat de metafoor nu maar los - staat aan de vooravond van de implementatie van al dat innoverend denken: digitalisering, het zonder hindernissen laten stromen van data en kennis, is niet alleen noodzakelijk maar ook heel erg vruchtbaar. Dat maakt het werken meteen prettiger, effectiever en zinvoller. Natuurlijk vraagt dat soms wat aanpassingen, het is ook even wennen. Maar wennen gaat érg makkelijk als je er de effecten van ervaart. Die vrije doorstroming van informatie kent ook een niet-digitale, meer menselijke component: netwerken. Daarbij gaat het niet om data, maar om kennis, ervaring en het weghalen van sociale of maatschappelijke drempels. Daar mag je best tijd en aandacht in steken, want netwerken is net werken. Het komt uiteindelijk hier op neer: samenwerken is samen delen. Tjonge, heb ik toch nog die kerstgedachte te pakken. Monique Bekkenutte

20

H2O / 25/26 - 2011

Vakantiecursus 2012: excelleren in tijden van bezuiniging De jaarlijkse Vakantiecursus van de TU Delft gaat - wat het drinkwatergebeuren betreft - zijn 64e editie beleven op vrijdag 13 januari. De organisatie ligt als vanouds bij de sectie Gezondheidstechniek van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Zij krijgt enige hulp van Vewin, het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, RIVM, KWR Watercycle Research Institute, Stichting RIONED en STOWA. Mieke Hubert, verbonden aan de TU Delft en mede-organisator van de Vakantiecursus, is er al zeven jaar bij betrokken. “Het succes van de Vakantiecursus zit in de mix: het is de eerste bijeenkomst van het nieuwe jaar, alle mensen uit de Nederlandse waterwereld ontmoeten elkaar, je leert er van interessante ontwikkelingen in binnen- en buitenland, je zit weer even nostalgisch in de collegebanken en het is ook weer even elkaar gezellig bijpraten.” Het thema luidt deze keer ‘Water NL naar de top: excelleren in tijden van bezuiniging’. “De commissie heeft weer een boeiend programma ontwikkeld, met vanuit allerlei invalshoeken mensen die boeiend kunnen vertellen over hun vakgebied.” Sprekers vertellen over onder meer ontwikkelingen in de ICT-sector, een duurzame drinkwatervoorziening, investeren in tijden van financiële benchmarking en bezuiniging en Nederlandse innovaties op het gebied van water. Dit wordt afgewisseld met korte, snelle presentaties. Ook worden aan het eind van de dag de Jaap van der Graaf-prijs en de Gijs Oskam-prijs uitgereikt. Na afloop is er de traditionele nieuwjaarsborrel. “Vorig jaar kwamen meer dan 500 mensen naar de Vakantiecursus; dit jaar hopen we in ieder geval die 500 te halen. We proberen meer jonge mensen bij de Vakantiecursus te betrekken. Dat gaat nu meestal via mond-tot-mondreclame, maar we gaan kijken of we jongeren actiever kunnen aanspreken, misschien via ‘sociale’ media. We zijn ook aan het kijken hoe we die actief kunnen inzetten tijdens de Vakantiecursus.” De organisatie vraagt veel werk, maar het is de moeite waard, zegt Hubert: “Je brengt mensen bij elkaar, vakmensen die elkaar inhoudelijk bijpraten. Er worden ontwikkelingen besproken, je leert van elkaar, je ontmoet oude bekenden en en je leert nieuwe mensen kennen. Dat is heel belangrijk. De Vakantiecursus biedt een wisselwerking van inhoud en gezelligheid. Het is elk jaar weer een succes.” De Vakantiecursus Drinkwater 2011.


waternetwerken Meetbare doelmatigheid: wat staat ons te wachten? Op dinsdag 24 januari houdt de themagroep Doelmatigheid en Kosteneffectiviteit een bijeenkomst met de titel: ‘Doelmatigheid meetbaar maken’. De dag heeft alles te maken met het Bestuursakkoord Water, dat een doelmatigheidswinst voorziet van 750 miljoen euro per jaar in 2020.

Robert van Cleef

De realisatie van dit enorme bedrag zal nauwgezet worden gemonitord, en hiertoe is een voorstel opgesteld door de Werkgroep Monitoring financiële doelmatigheid. Medepenvoerder van dit voorstel en voorzitter van de themagroep die de bijeenkomst organiseert, is Robert van Cleef van Sterk Consulting. “Het monitoren van financiële doelmatigheid kent drie sporen: hoe ontwikkelen zich de lokale lasten, welke concrete acties en maatregelen worden genomen en lever je het verwachte prestatieniveau? Het gaat erom dat je dat meetbaar maakt; daarover moeten we van gedachten wisselen. We gaan dus vertellen en uitleggen hoe in het voorstel van de Werkgroep Monitoring financiële doelmatigheid is opgenomen en hoe partijen dit zelf kunnen (en moeten) realiseren.”

Scriptieprijs grote motivatie voor winnaar Bergmans Op 24 november, tijdens het Najaarscongers in Burgers’ Zoo, is de zesde Scriptieprijs uitgereikt. Winnaar is Bart Bergmans (TU Delft) met zijn stuk ‘Struvite recovery from digested sludge’. De tweede prijs ging naar de scriptie ‘Monitoring en evaluatie van vismigratievoorzieningen’ van Martijn Jansen (Saxion Hogeschool). Jurylid Ad de Waal Malefijt licht de beslissing toe: “Beide genomineerden staken volgens onze criteria - vernieuwend en bruikbaar boven de andere inzendingen uit. Martijn heeft een praktische, zeer gestructureerde, toegankelijke en leesbare studie uitgevoerd naar de werking en effectiviteit van vispassages op 14 locaties in de beheergebieden van zes waterschappen in het midden en oosten van het land. Bart heeft zich verdiept in de problematiek van struvietvorming in de slibbehandeling van zuiveringsinstallaties. Op basis van literatuurgegevens en resultaten van een pilotinstallatie, aangevuld met eigen laboratoriumexperimenten, legde Bart enkele mechanismen van struvietvorming bloot en vertaalde ze naar mogelijke oplossingen in een praktijksituatie van rwzi Amsterdam-West.” “De oplossingen voor struvietvorming maar vooral de mogelijkheden van struvietwinning betekenen een flinke stap vooruit bij dit mondiale probleem. Zijn onderzoek heeft niet alleen vernieuwende resultaten opgeleverd maar is ook direct toepasbaar in de waterpraktijk. Om deze redenen hebben wij hem tot winnaar uitgeroepen.”

De struvietverwijderinsgsinstallatie komt ook daadwerkelijk bij Waternet en zal naar verluidt operationeel zijn in 2013. Bergmans, inmiddels werkzaam bij Arcadis, reageerde verrast. “Ik ben erg vereerd, het motiveert mij om verder te gaan met dit onderwerp. Het biedt veel mogelijkheden, niet alleen bij de rwzi Amsterdam-West, maar ook bij andere awzi’s. Het onderwerp leeft dan ook enorm in de sector. Ik vind het erg leuk dat verschillende mensen vanuit verschillende invalshoeken zich met de problematiek bezighouden. Dit merkte ik ook na afloop van de prijsuitreiking, toen ik door diverse mensen werd aangesproken die hiermee bezig zijn. Het is leuk om op deze manier een podium te krijgen, contacten te kunnen opdoen en het onderwerp ook na mijn scriptie verder op te kunnen pakken. Ik wil me er in de toekomst dan ook zeker verder in verdiepen.” De Waternetwerk Scriptieprijs voor jongeren is in februari 2006 ingesteld door de vereniging en heeft tot doel de relatie tussen KNW en de hogere opleidingen op het gebied van watersysteem en waterketen te versterken. Met de scriptieprijs wil KNW de jongeren interesseren voor het vakgebied water.

Bart Bergmans (l) en Martijn Jansen tijdens de uitreiking op het congres.

Tijdens de bijeenkomst gaan waterbeheerders in op de vraag hoe zij deze doelmatigheid meetbaar willen gaan maken. Op basis van de resultaten van de bijeenkomst zal de werkgroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit een artikel schrijven en publiceren in het blad Watergovernance. “De bijeenkomst zal een goed beeld geven van de stand van zaken en maakt inzichtelijk wat er van je verwacht wordt als het gaat om het leveren van gegevens en het behalen van doelen. De bijeenkomst biedt je veel inzicht in de stand van zaken - dus is het essentieel om erbij te zijn.” H2O / 25/26 - 2011

21


waternetwerken WatercOluMN Enquête:

assetmanagementkop in ver.nieuws_column opbouwfase er.nieuws_column plat initiaal

V

Assetmanagement is een belangrijk thema voor de watersector. Maar hoe leeft het binnen de organisaties? De themagroep Assetmanagement van ver.nieuws_column plat het Koninklijk Nederlands Waternetwerk inventariseerde middels een enquêteauteur welk beeld ver.nieuws_column betrokkenen uit de watersector hebben bij assetmanagement en hoever de watersector is met de implementatie. De enquête is ingevuld door 82 personen, waarvan 31 uit de drinkwatersector, 15 uit de rioleringssector, 28 uit de afvalwatersector en 8 overigen (vooral adviseurs). Veel organisaties omarmen assetmanagement, maar zij zoeken nog naar een gemeenschappelijke taal, stuurparameters en de verbinding tussen strategisch (onder andere bedrijfswaarden), tactisch en operationeel niveau. Daarbij valt het op dat de respondenten zeggen zelf een helder beeld te hebben van assetmanagement, maar dat dit beeld niet gedeeld wordt binnen de eigen organisatie. Verder lijkt het er op dat vooral op tactisch en operationeel niveau wordt gewerkt aan assetmanagement en dat de aansluiting met strategisch niveau later wordt gezocht. Dat komt mogelijk omdat strategische beleidsplannen vaak ontbreken. Er bestaat behoefte aan sterkere strategische aansturing. Ook vraagt men taken en rollen beter vast te leggen. Ten slotte verlangt men goede instrumenten waarmee betere analyses kunnen worden gemaakt. Daarbij speelt de beschikbaarheid en kwaliteit van data een grote rol.

“Helaas nog geen luchtige literatuur over watertechnologie” Het is nieuw, avontuurlijk en wordt door de hele watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig programma voor pas afgestudeerde waterkundigen. Waternetwerk neemt een kijkje bij de deelnemers aan dit traject, waarbij trainee en werkgever iets meenemen wat hun gevoel voor het traineeship het beste weergeeft. Aflevering 11: het Netherlands Water Partnership. De trainee: Duco Driessen (26), projectmedewerker NWP Attribuut: blauwe bril “Tijdens mijn studie Bedrijfskunde liep ik stage bij een durfkapitalist, waar ik business proposals bekeek en mede beoordeelde. Op een gegeven moment kreeg ik een voorstel voor een opvangsysteem voor douchewater, water dat vervolgens gebruikt kon worden om het toilet door te spoelen. Fascinerend, alleen zag mijn werkgever er geen heil in. In die periode las ik in The Economist over de wereldwijde waterproblematiek. Dat opende mijn ogen voor de omvang en ernst van dit probleem - en voor het belang van innovatieve ideeën zoals het genoemde wateropvangsysteem. In deze interessante sector wilde ik na mijn afstuderen zelf ook wel aan de slag. Via via kwam ik toen in contact met H2O-job, en binnen het Nationaal Watertraineeship bleek een plek vrij te zijn bij het NWP voor iemand die met projecten aan de slag ging waarvoor een technische achtergrond niet was vereist. Ik heb eerst een project gedaan voor het Human Capital Water & Delta programma, waarvoor ik onderzoek deed naar de internationalisering van het wateronderwijs. Momenteel werk ik binnen het NWP aan projecten op het gebied van watertechnologie, waaronder marktstudies.” “Door de samenwerking met de andere trainees in de projecten en tijdens de trainingen is mijn kennis over de watersector in korte tijd enorm toegenomen. Er bestaat helaas nog geen luchtige literatuur over watertechnologie, dus het is fijn om van mijn mede-trainees te kunnen leren. Soms leen ik ook studiemateriaal uit hun eerste jaar.” “Door het traineeship kijk ik met een steeds ‘blauwere’ blik naar de wereld. Het is mijn ambitie om vanuit mijn bedrijfskundige achtergrond de waterproblemen op de kaart te blijven zetten. Dat is hard nodig, als ik naar mijn omgeving kijk: ik word vaak een beetje glazig aangekeken als ik vertel waar ik mee bezig ben. Dan moet ik echt nog uitleggen hoe urgent het probleem van waterschaarste is.”

Volgens een groot deel van de respondenten vormt assetmanagement een speerpunt van de organisatie, maar leidt het maar gedeeltelijk tot verhoging van de effectiviteit. Assetmanagement leeft in veel organisaties, maar bevindt zich nog in de opbouwfase. Het volledige artikel over de enquête is te vinden op www.waternetwerk.nl.

Huiberdien Sweeris en Duco Driessen

De werkgever: Huiberdien Sweeris, programmamanager Human Capital Water & Delta bij het Netherlands Water Partnership Attribuut: blauwe bril “Het Nationaal Watertraineeship is onderdeel van het Human Capital Water & Delta programma, dat als doel heeft de instroom in de watersector te vergroten en te zorgen dat mensen er ook blijven werken. De mogelijkheid om ook werkgever in het traineeship te zijn, had ik van tevoren niet bedacht, maar is wel heel leuk. Het NWP is een jonge club en wil dat graag blijven. Een trainee past dan ook goed bij ons. Door het traineeship maakt Duco zich de sector snel eigen en bouwt hij een eigen netwerk op. Daar hebben wij ook weer voordeel van. Voor ons als organisatie is het trainingsprogramma dat Duco volgt, een belangrijke toegevoegde waarde. Niet alleen is het prettig dat dit via H2O-job wordt verzorgd, ook merk ik dat Duco zich daardoor sneller ontwikkelt. Hij is in toenemende mate bewuster, meer reflecterend met zijn werk bezig.” “Dat Duco geen waterkundige achtergrond had, was voor ons geen probleem. Bij het NWP is het belangrijk om een brede blik te hebben, marktkansen te zien voor de watersector en begrip voor de positie van de Nederlandse watersector te versterken.” “Ik kijk zelf al een aantal jaren door een ‘blauwe’ bril naar de wereld en vind het belangrijk én leuk om die blik naar een nieuwe generatie over te dragen. Het is mooi om dit nu ook heel direct te kunnen doen via het begeleiden van een trainee.”

22

H2O / 25/26 - 2011


waternetwerken Excursie naar WatercOluMN Fotoworkshop Polen innovatieve ver.nieuws_column kop Roy Vink en Thea Bezemer, de winnaars van de fotowedstrijd die eerder dit jaar plaatsvond, in Polen. industriewaterzuivering volgden van 8 tot en met 11 september een fotoworkshop er.nieuws_column plat initiaal

V

Op 17 en 18 november bezocht een select gezelschap twee innovatieve industriewaterzuiveringen in Drenthe en Groningen. De excursie was georganiseerd door de themagroep Watervoorziening.

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Directeur Hilde Prummel van WLN was gastvrouw namens NieuWater en Northwater, twee industriewaterdochters van de waterbedrijven in Drenthe en Groningen. In Emmen bezocht de groep de nieuwe puurwaterfabriek van NieuWater: een joint venture van Waterleidingmaatschappij Drenthe en Waterschap Velt en Vecht met als doel water te leveren voor de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Gezuiverd rioolwater uit Emmen vormt de bron voor de fabriek: het water wordt geschikt gemaakt voor NAM, die het ultrapure water als stoom in de bodem injecteert om daarmee de oliewinning uit het Schoonebeker olieveld weer op te starten. Het project is een voorbeeld waar onconventioneel denken in de waterketen toe kan leiden. In Ter Apelkanaal heeft Northwater, industriewaterdochter van Waterbedrijf Groningen en Evides Industriewater, een proceswaterzuivering gerealiseerd voor AVEBE. Northwater zuivert daartoe kanaalwater, dat vooral goed moet worden gedesinfecteerd omdat AVEBE het water gebruikt bij de productie van voedingsmiddelen. Hoewel het op beide locaties om een innovatieve inzet van technologie gaat, verschilt de uitwerking sterk. Samenhangend met de behoeftes van de klanten is maatwerk gerealiseerd, die verschilt in toegepaste zuiveringsprocessen, mate van redundantie en kosten.

“In Stare Jablonki werden we voorgesteld aan Patryk Lewko, onze cursusleider, en een Poolse deelnemer, Jerzey Malicki. Na een uitleg over landschapfotografie gingen we naar buiten om het prachtige meer te bewonderen en ineens is daar de regenboog. De volgende ochtend staan we om 5.30 uur klaar om de zonsopgang vast te leggen, maar het was bewolkt, dus zijn we nog even wezen uitslapen. Tijdens een wandeling in de omgeving stoppen we bij het treinstation waar we zo’n anderhalf uur blijven om foto’s te maken.” Zaterdag 10 september: “Om 6.45u een schitterende zonsopgang met mistige taferelen. Uitslapen is er niet bij dit weekend. We maken een boottocht van 10 uur naar

Elblag. Onze tocht gaat over vijf kanaalpanden met een totaal hoogteverschil van circa 100 meter! Een speciale kabelinstallatie trekt de boot langzaam over een hellingbaan in het volgende kanaalpand. Het merengebied is bekend om de gevarieerde vogelstand. Heel bijzonder was de vissende jonge zeearend op een paar honderd meter van de boot. Ook deze dag was zeer de moeite waard.” “De laatste avond gaan ook wij, naar Pools gebruik, aan de wodka. En we konden de volgende ochtend uitslapen tot 8.00 uur. In Warschau is er nog even tijd om de stad even te bekijken, en toen was het tijd om naar huis te gaan.”

De themagroep Watervoorziening organiseert al Bezichtiging van slibvijver van AVEBE. sinds jaar en dag een meerdaagse excursie, maar ziet wel dat deelname aan dergelijke excursies steeds minder vanzelfsprekend lijkt te worden. Vermindering van het aantal waterbedrijven én de verhoogde werkdruk lijken daar de redenen van te zijn. Toch biedt het programma veel toegevoegde waarde. De deelnemers waren nu ook enthousiast over het ‘kijkje in de keuken’ dat hen werd gegund. Rond het officiële programma vond intensieve onderlinge uitwisseling van ervaringen plaats. De commissie zal dus door blijven gaan met het organiseren van dergelijke excursies. H2O / 25/26 - 2011

23


waternetwerken WatercOluMN

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

Tijdig inspelen op extreem weer is nu heel goed mogelijk

De afgelopen eeuw is het klimaat in Nederland structureel veranderd. ver.nieuws_column platdie veranderingen de komende decennia zullen De verwachting is dat doorgaan. In het zomerhalfjaar neemt het aantal zeer droge perioden afgewisseld met extreme hoosbuien toe en daarmee de schades en ver.nieuws_column auteur hoge kosten die hiermee gepaard gaan. Ook dit jaar zijn de schadeposten door extreme regenval weer enorm. Waterbeheerders bij provincies, waterschappen en gemeenten denken op verschillende manieren na over de wijze waarop ze om moeten gaan met deze weersextremen. Hierbij wordt vooral ingezet op het treffen van maatregelen door bijvoorbeeld voorzieningen aan te leggen om extreme neerslag op te kunnen vangen of bij droogte extra water aan te trekken. Om de juiste acties te kunnen nemen en deze voorzieningen efficiënt in te kunnen zetten, is kennis van het weer en weersverwachtingen voor de korte en lange termijn noodzakelijk. In de praktijk blijkt echter dat er nog niet optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie op dit gebied. Weersomstandigheden en waterbeheer zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Toch blijkt in de praktijk dat hydrologie en meteorologie vakgebieden zijn die niet eenvoudig op elkaar aansluiten. Arnold Lobbrecht van HydroLogic en weerman Gerrit Hiemstra hebben daarom de handen ineen geslagen. Gerrit Hiemstra: “In de meteorologische wereld is de afgelopen jaren veel veranderd. Er komen steeds meer gegevens beschikbaar in grotere hoeveelheden en verscheidenheid. Er kan veel meer dan een jaar of vijf geleden, maar de gebruikers moeten daardoor ook meer van het proces begrijpen om deze gegevens te kunnen toepassen.” Arnold Lobbrecht, die gespecialiseerd is in het integreren van weerinformatie in het waterbeheer, vult aan: “We kunnen in het operationeel waterbeheer ons voordeel doen met het toepassen van meteorologische gegevens. Bijvoorbeeld door deze gegevens te gebruiken in een adviessysteem of computersimulatie om te ervaren hoe meteorologische gegevens van invloed zijn op beslissingen in het waterbeheer.”

24

H2O / 25/26 - 2011

Om antwoord te kunnen geven op de vragen van de waterbeheerders verzorgen Arnold en Gerrit daarom sinds enkele jaren samen met Wateropleidingen de cursus Weer en waterbeheer. Iedere keer is dit voor hen weer een leuke uitdaging om samen hun kennis en ervaringen te delen. Arnold Lobbrecht: “Bij de start van de cursus proberen we helder te krijgen waar de deelnemers meer over zouden willen weten. Vaak zijn dit praktische vragen of zoeken de deelnemers naar oplossingen van problemen die men tegenkomt in het veld. Bij sommige waterbeheerders wordt al gebruik gemaakt van adviesmodules met actuele weersinformatie om operationele beslissingen te nemen. We geven dan met gerichte praktijkvoorbeelden en opdrachten het inzicht in de werking en de effectiviteit.” “Zo werken we met peilbeheerders aan een opdracht waarbij zij een gemaal aansturen op basis van de weersverwachting en meteorologische gegevens. Het is interessant om te zien hoe zij op deze manier al spelenderwijs inzicht krijgen in de praktische mogelijkheden.” De cursus Weer en waterbeheer heeft een praktische insteek. Cursisten maken praktijkopdrachten. Tijdens de laatste middag wordt een bezoek gebracht aan het weerstation van het KNMI in De Bilt. Hier leggen we uit hoe professionele meteorologische metingen worden verricht, in het bijzonder aan neerslag. Bij elke meting is namelijk sprake van meetfouten; de oorzaken daarvan komen uitgebreid aan bod. De belangrijkste doelstelling van de cursus is dat na afloop de deelnemers op basis van meteorologische informatie betere operationele beslissingen kunnen nemen in het waterbeheer. Daarnaast blijft voor de docenten het doel staan dat het interessant is en energie geeft om kennis te delen met mensen uit het werkveld van het waterbeheer. Dit jaar is de cursus vernieuwd en uitgebreid met een extra lesdag om meer aandacht te kunnen geven aan de praktijkopdrachten. De vernieuwde driedaagse cursus Weer en waterbeheer begint op woensdag 28 maart 2012. Aanmelden kan via www.wateropleidingen.nl.


waternetwerken DRIJFVEER

WatercOluMN

ver.nieuws_column kop “Mensen bij elkaar brengen en samen oplossingen bedenken” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Johan Oost (30), project officer voor World Water Academy bij Wateropleidingen. “Ik ben al vanaf jongs af aan geïnteresseerd in water. Het is begonnen met een werkstuk over de Deltawerken in groep 7. Tijdens mijn studie Civiele Techniek heb ik dan ook gekozen voor de richting Waterbeheer. Na mijn studie ben ik bij HKV Lijn in water aan de slag gegaan en daarna bij DHV, waar ik me bezig hield met overstromingen. Sinds november 2010 werk ik voor Wateropleidingen als project officer voor de internationale activiteiten.” “Bij Wateropleidingen werken we met het World Water Academy-concept. Het is een soort business case die wij gebruiken om onze cursussen en opleidingen vorm te geven. Er is meestal een vraag naar een bepaalde opleiding of kennis in de markt, maar vroeger zag je dat men niet goed wist hoe dit op te pakken. Wij hebben dat op een manier gedaan die uniek is in de waterwereld; we maken gestructureerd en intensief gebruik van zowel waterprofessionals als docenten. Dit gebeurt zonder enige vorm van overheidssteun. We willen dit concept exporteren met onze internationale activiteiten.” Johan Oost

“Naast mijn werkzaamheden voor Wateropleidingen ben ik mede-trekker van Wetskills, een programma voor studenten en net-afgestudeerden. Zij worden in gemengde groepen ingedeeld en gaan vervolgens met elkaar een watervraagstuk oplossen in een twee weken durend programma. Ze presenteren hun oplossing op een poster die ze bespreken met de andere deelnemers. Dit heeft tijdens de afgelopen International Water Week plaatsgevonden en eerder ook in Shanghai, Jakarta en Casablanca. Momenteel ben ik projectleider voor een Wetskills in Oman, vanwege het staatsbezoek van de koningin daar begin januari. Ik heb een sterke interesse in wateronderwijs, dus dit project past goed bij mij.” “Ik wil graag bijdragen aan de groei van de sector. Ik ben groot voorstander van samenwerken, ook internationaal gezien. We moeten samen nieuwe wateroplossingen zien te realiseren. Ik zie het World Water Academy-concept als instrument om wereldwijd de sector te verbeteren, waardoor Nederland een goed internationaal netwerk kan opbouwen. Door je kennis op een goede manier te exporteren, kun je andere landen helpen maar jezelf uiteindelijk ook. Ik vind het inspirerend om mensen te zien groeien en daarin te coachen.” “Ik ben nu ongeveer een jaar lid van de vereniging en zet me in voor Jong KNW, met name op internationaal gebied. We zijn bezig

V

er.nieuws_column plat initiaal met het ontwikkelen van manieren om Jong KNW internationaal gezien meer op de kaart te zetten. Wetskills zou daar een rol bij kunnen spelen. Mijnplat drijfveer is om te ver.nieuws_column netwerken, mensen bij elkaar te brengen en met elkaar oplossingen te bedenken die ver.nieuws_column auteur voor iedereen goed zijn. Daar word ik warm van, zo hoop ik mijn steentje te kunnen bijdragen aan de sector.”

Agenda Vakantiecursus 2012 Op 13 januari vindt de Vakantiecursus plaats aan de TU Delft. Het is de traditionele nieuw jaarsreceptie voor de waterwereld en een congres met actuele onderwerpen. Op de website van de TU Delft is meer informatie te vinden. Doelmatigheid meetbaar maken Op 24 januari houdt de themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit bij het Hoogheemraadschap van Rijnand in Leiden een bijeenkomst waarop waterbeheerders ingaan op de vraag hoe zij doelmatigheid meetbaar willen gaan maken. Praktijkcasussen industrieel afvalwater Op 9 februari verzorgen de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW) en het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW) de tweede themadag over het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen. De bijeenkomst vindt plaats bij Attero in Wijster. De titel is hetzelfde: ‘Praktijkcasussen van behandeling van industrieel afvalwater’. De dag omvat een bezoek aan waterbehandelingsinstallaties (biologie, nanofiltratie en omgekeerde osmose). Aanvang: 9.15 uur vanaf station Hoogeveen. Einde rond 17.15 uur op hetzelfde station. Voor de excursie is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 25/26 - 2011

25


Water spiegel

Nieuwskatern van Vewin nummer 9, december 2011

Motto Europese Commissie voor 2012: Elan voor concreet resultaat Bijdrage drinkwatersector aan duurzaamheid Onder het motto ‘Een nieuw Europees elan omzetten in tastbare resultaten’ heeft de Europese Commissie medio november haar werkprogramma 2012 uitgebracht. Topprioriteit voor de Europese Commissie is het stimuleren van de groei én de werkgelegenheid: een duurzaam en vlot economisch herstel dat nieuwe banen oplevert. De Europese Commissie stelt in haar werkprogramma de twee strategieën ‘efficiënt omgaan met hulpbronnen’ en ‘een koolstofarme economie’ centraal. Groene technologische vernieuwing en het versterken van de kennis- en innovatiebasis zijn hierin sleutelbegrippen. Voor het Vewin-programma ‘Water Technology & Green Economy’ geeft het een helder kader voor de discussies die in 2012 in Europa de boventoon gaan voeren en waar de drinkwatersector uitstekend haar bijdrage aan kan leveren. Energiefabriek

T

echnologische doorbraken en het vlot en breed implementeren van technologische vernieuwingen zijn een noodzakelijke economische basis voor Europa. Alleen de energiesector heeft in de priode 2011-2020 1 biljoen euro nodig om de infrastructuur te vernieuwen, de introductie van hernieuwbare energie te versnellen en de EU-infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit te bouwen. Energie-efficiëntie kan daarnaast potentieel gemiddeld 1.000 euro per jaar per huishouden besparen en 2 miljoen nieuwe banen opleveren. Daarnaast raken voorraden van natuurlijke hulpbronnen, zoals olie en metalen, steeds sneller op door de toenemende vraag van de groeiende wereldbevolking. De prijzen van deze grondstoffen stijgen. Ook wordt het steeds moeilijker en kostbaarder om grondstoffen te winnen en de milieuschade te beperken: wereldwijd is de watervervuiling ten gevolge van het delven van

26

H2O / 25/26 - 2011

olie, metalen en mineralen aanzienlijk. Striktere milieu-eisen in combinatie met nieuwe technologische mogelijkheden kunnen de situatie hier verbeteren. De watersector kan met de energiefabriek in de toekomst een goede bron zijn voor groene energie in Europa. Ook zijn bijvoorbeeld nieuwe technieken om nutriënten terug te winnen en biomassa te drogen in ontwikkeling: een potentieel goede afnemer van restwarmte. Juist nieuwe samenwerkingen kunnen tot nieuwe oplossingen leiden. De ‘Connecting Europe’ faciliteit biedt een hefboom voor de financiering van projecten met het hoogste rendement voor de Europese economie en maakt van infrastructuur een instrument voor groei. Een belangrijk voorbeeld van hoe dit doorwerkt in sectoraal beleid is de Blue Print om de toegang tot schoon en voldoende water veilig te stellen, die de Europese Commissie in 2012 uitbrengt.

Topkwaliteit Horizon 2020 moet de nieuwe kennis- en innovatiebasis van Europa vormgeven. De ondersteuning van MKB-bedrijven staat hierbij voorop. De Europese Commissie komt met voorstellen om de nationale onderzoekssystemen beter op elkaar aan te laten sluiten en één Europese onderzoeksruimte tot stand te brengen. Hierin fungeren meer concurrentie en nauwere samenwerking als katalysator voor topwetenschap en innovatie van wereldformaat. Naar het voorbeeld van het succes van grote multinationals staat ‘open innovatie’ hierin centraal. Nederlands drinkwater is wereldwijd van topkwaliteit: gezond, smaakvol én goed betaalbaar. Door continue te investeren in een brede kennis en technologiebasis hebben de drinkwaterbedrijven dit gerealiseerd. Een uitstekende positie om bij te dragen aan het uitbouwen van de Europese green economy. Meer informatie via Nicole Zantkuijl: zantkuijl@vewin.nl


Vermindering regeldruk moet drinkwaterbronnen niet in gevaar brengen Wijziging Activiteitenbesluit en –regeling

De overheid wil minder regeldruk. Het Activiteitenbesluit regelt dat. Een bedrijf hoeft geen vergunning meer aan te vragen voor een lozing. Het Activiteitenbesluit bevat namelijk algemene regels waar bedrijven zich voor een bepaalde activiteit aan moeten houden, zoals een lozing. Als een bedrijf een activiteit wenst op te starten, meldt zij dit bij de overheid. Hierdoor ontstaat een te licht regime. Drinkwaterbedrijven wensen inspraak te houden in het geven van toestemming voor bijvoorbeeld lozingen, zodat drinkwaterbronnen niet onnodig in gevaar komen.

I

n deze wijziging worden nog meer vergunningsplichtige activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Nieuw is bijvoorbeeld dat sommige algemene regels van het Activiteitenbesluit ook gaan gelden voor energiecentrales, chemische bedrijven, grote intensieve veehouderijen en afvalverwerkende bedrijven. Met als resultaat dat lozingen alleen gemeld hoeven te worden terwijl effecten op drinkwaterbronnen ongewis zijn.

Maatwerkvoorschrift en wateren met drinkwaterfunctie Het Activiteitenbesluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet. Doelstelling van de Waterwet is de bescherming en verbetering van het oppervlaktewater en grondwater en de drinkwaterfunctie. In het nieuwe Activiteitenbesluit kunnen bij maatwerkvoorschrift voorwaarden worden gesteld aan de aard en metingen van de lozing. Dit hĂłeft dus niet en dat vindt Vewin een te licht regime

voor de bescherming van oppervlakte- en grondwater waar drinkwater van wordt gemaakt. Momenteel bestaat de verplichting een waterwetvergunning te weigeren indien een vergunning niet verenigbaar is met de doelstellingen van de Waterwet. Vewin vindt daarom dat in deze wijziging van het Activiteitenbesluit een bepaling opgenomen moet worden die regelt dat voor water met de functie drinkwater de plicht bestaat om maatwerkvoorschriften te stellen om de doelstellingen te bereiken of te handhaven.

Deregulering met waarborging De overheid wil minder regeldruk door algemene regels. Cruciaal is dat het Activiteitenbesluit voldoende dekking moet geven om niet-verantwoorde lozingen te voorkomen, het meldingensysteem correct werkt en de handhaving door de waterbeheerder goed wordt uitgevoerd. Vewin wil samen met de overheid vaststellen hoe de waterkwaliteit van bronnen met drinkwaterfunctie geborgd kan worden in het Activiteitenbesluit.

Inspraak behouden Drinkwaterbedrijven hebben inspraak bij de verlening van vergunningen. Door deze wijziging worden onderdelen van grote bedrijven gereguleerd door algemene regels. Hierdoor zullen bedrijven in een aantal gevallen geen vergunning meer aanvragen en kunnen volstaan met een melding waardoor drinkwaterbedrijven geen inspraak meer hebben in het proces. Drinkwaterbedrijven wensen inspraak te behouden bij aanvragen voor chemischeen koelwaterlozingen. Overheden moeten voldoen aan de milieukwaliteitseisen die gelden voor oppervlaktewater bestemd voor drinkwater. Drinkwaterbedrijven mogen alleen oppervlaktewater innemen dat aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Indien de algemene regels deze bescherming bedreigen, dan moet inspraak en ten minste advisering door het drinkwaterbedrijf en inzage van de lozing mogelijk blijven. Meer informatie via Arjen Frentz: frentz@vewin.nl en Wendela Slok: slok@vewin.nl H2O / 25/26 - 2011

27


Waterspiegel Update voortaan digitaal en mobiel De laatste ontwikkelingen in de drinkwatersector ook op smartphone of tablet De Vewin-nieuwsbrief Waterspiegel Update houdt u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de drinkwatersector. Tot nu toe werd deze nieuwsbrief verspreid via het vakblad H20. Vanaf januari 2012 gaat dat veranderen.

ABONNEER U NU OP DE DIGITALE WATERSPIEGEL UPDATE VIA WWW.VEWIN.NL/WATERSPIEGELUPDATE.

28

H2O / 25/26 - 2011


Structuurvisie ondergrond: kader voor kwaliteit grondwatervoorraden Duurzaamheid en voorzorgsprincipe centraal

Het Ministerie van Infrastructuur & Milieu werkt aan een structuurvisie voor de ondergrond. Gepland is om deze eind 2013 naar de Tweede Kamer te sturen. Deze visie zal afwegingskaders bevatten voor ondergronds ruimtegebruik en een aantal ruimtelijke keuzes maken die voor het nationale niveau van belang zijn (bijvoorbeeld winlocaties voor aardwarmte of schaliegas). Vewin vindt het terecht dat in de structuur visie ook bescherming van de drinkwaterwinning als nationaal belang wordt opgenomen. Daarbij moeten duurzaamheid en het voorzorgsprincipe voorop staan.

D

e structuurvisie gaat uit van kansen die de ondergrond biedt voor bijvoorbeeld winning van aardwarmte of voor ondergrondse opslag van kernafval. Voor deze vormen van ondergronds ruimtegebruik zullen potentiekaarten worden opgesteld. Deze kaarten zullen vervolgens aan provincies worden voorgelegd voor een vergelijking met hun ruimtelijke beleid. Op basis hiervan worden varianten ontwikkeld en beleidskeuzen gemaakt. Daarvoor wordt een afwegingskader opgezet. In de structuurvisie zal drinkwater als nationaal belang worden opgenomen.

Duurzaam gebruik Vewin is van mening dat de structuur-visie opgesteld moet worden vanuit een aantal heldere uitgangspunten zoals duurzaam gebruik van de ondergrond en op basis van het voorzorgsprincipe. In de verkennende fase zal gekeken moeten worden naar alle voorzienbare vormen van ondergronds ruimtegebruik en de ruimtevraag die dit oplevert. Ook waterwinning voor de drinkwatervoorziening zal daarbij in beschouwing genomen moeten worden. In de afwegingskaders voor ondergronds ruimtegebruik zal drinkwaterwinning prioriteit moeten krijgen boven andere vormen van ondergronds ruimtege-

bruik. Praktische uitwerking daarvan kan plaatsvinden in de vorm van een verdringingsreeks zoals die bijvoorbeeld ook voor oppervlaktewater wordt toegepast. Hiermee wordt gradatie in onderwerpen aangebracht, waarbij de kwaliteit van het grondwater voor drinkwaterbereiding hoog op de lijst moet komen te staan. Vewin vindt dat de structuurvisie waarborgen zal moeten bieden voor ruimtelijke doorwerking van beschermingsgebieden naar bestemmingsplannen van lagere overheden.

voor knelpunten in de waterkwaliteit die drinkwaterbedrijven ondervinden zoals bodemverontreiniging of bestrijdingsmiddelen. Meer informatie via Rob Eijsink: eijsink@vewin.nl

Grondwaterbescherming De structuurvisie zal de basis moeten leggen voor de ruimtelijke doorwerking van de grondwaterbescherming. Het is daarom gewenst dat in de structuurvisie kaarten worden opgenomen van alle huidige en voorzienbare toekomstige waterwingebieden met hun beschermingszones en intrekgebieden. Binnen dergelijke gebieden gelden restricties voor andere vormen van bovengronds of ondergronds ruimtegebruik. Het is daarom van belang dat deze gebieden ook worden opgenomen in ruimtelijke plannen van lagere overheden. De structuurvisie en ook de AMvB Ruimte zullen daartoe aanwijzingen moeten geven. Tot slot zal de structuurvisie bij moeten dragen aan het vinden van oplossingen

Colofon Waterspiegel Update is een periodieke uitgave van Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland. Waterspiegel Update brengt nieuws en opinies uit de wereld van water en aanverwante sectoren. UITGEVER Rinus Vissers Nijgh Periodieken B.V. (directie@nijgh.nl) HOOFDREDACTIE Vewin Marco Zoon (zoon@vewin.nl) DRUK EN LAY-OUT DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever.

H2O / 25/26 - 2011

29


Debietmeting voor waterbeheer en -management Waterzuiveringsinstallaties Natuurlijke waterlopen Riolering Drinkwaterwinningen

Industrie

Proceswater

Eijkelkamp Agrisearch Equipment is in Nederland distributeur voor de ultrasone debietsensoren van Nivus. Nivus is marktleider voor ultrasone debietsensoren t.b.v. (half)gevulde leidingen, open afvoergoten, natuurlijke waterlopen, proceswater en regenwater. Nivus heeft een uitgebreid assortiment aan meettechnologie, sensormodellen en uitleesunits. De apparatuur is geschikt voor tijdelijke meetcampagnes, vaste installatie en GPRS dataoverdracht naar een webportal. Naast leveren kan Eijkelkamp als distributeur de volledige installatie verzorgen. Eijkelkamp Agrisearch Equipment bv Nijverheidsstraat 30 • 6987 EM • Giesbeek Tel. 0313 880200 • Fax. 0313 880299 www.eijkelkamp.com Email: nivus@eijkelkamp.com


platform

Erik Querner, Alterra Tristan Bergsma, Alterra, thans student Wageningen Universiteit Henny van Lanen, Wageningen Universiteit Cees Kwakernaak, Alterra

lagere rijnafvoer bij veranderingen in klimaat en landgebruik Alterra onderzocht samen met de Wageningen Universiteit de gevolgen van klimaat- en landgebruikverandering op lage afvoeren in de Rijn1). Hiervoor maakten ze gebruik van het grond- en oppervlaktewatermodel SIMGRO. Uit het onderzoek komt naar voren dat extreme klimaatscenario’s in 2050 zullen leiden tot aanzienlijk lagere afvoeren in de Rijn en bovendien een toename in de duur. Verder blijkt dat veranderingen in het landgebruik een veel kleiner effect hebben op lage afvoeren dan veranderingen in het klimaat. Hierdoor kunnen lagere afvoeren door klimaatverandering moeilijk opgevangen worden met alleen aanpassingen in het landgebruik.

A

fgelopen november bereikte de waterstand in de Rijn historisch lage waarden. Ook in mei stond de Rijn extreem laag. Juli en augustus waren daarentegen natter dan normaal. In de droge zomer van 2003 werd duidelijk welke gevolgen lage afvoeren van Rijn en Maas hebben op de zoetwatervoorziening. Het is van groot belang voor de landbouw, de ecologie, de scheepvaart, winning voor drinkwater en het gebruik van water voor industrie en als koelwater. Nederland is in de zomer voor een groot deel aangewezen op water uit het Rijnstroomgebied. Als de afvoer van de Rijn bij Lobith minder bedraagt dan 1.400 kubieke meter per seconde in mei, aflopend naar 1.000 kubieke meter per seconde in september, is sprake van een watertekort in Nederland. Rijkswaterstaat moet dan in overleg met betrokkenen keuzes maken over de verdeling van het water. Daarnaast komt het IPCC met nieuwe informatie over extreme weersomstandigheden in de komende decennia2). Het risico op langdurige droogte neemt toe. Het is dus van belang om te weten of we in de toekomst vaker te maken zullen krijgen met extreem lage afvoeren. Hoe gevoelig is het afvoerpatroon van de Rijn voor een veranderend klimaat en kunnen we dat wellicht opvangen met veranderingen in het

landgebruik of andere maatregelen in het stroomgebied van de Rijn? Om deze laagwaterproblemen in de Rijn te kunnen kwantificeren, is een modelstudie uitgevoerd naar ontwikkelingen in de laagwaterafvoer in het stroomgebied.

Opzet en toetsing rekenmodel Bij het modelleren van het afvoerpatroon van de Rijn wordt veelvuldig het HBV-model toegepast3). Dit model heeft echter beperkingen voor het berekenen van lage afvoeren door het ontbreken van een ruimtelijk gedistribueerd grondwatersysteem. Juist bij lage afvoeren vormt de nalevering vanuit het grondwater een heel belangrijke component van de afvoer. In het onderzoek is er daarom voor gekozen om gebruik te maken van het computerprogramma SIMGRO. In het model wordt het grondwatersysteem wel gedistribueerd gemodelleerd, wat leidt tot een betere simulatie van lage afvoeren. Om voor Nederland de aanvoer vanuit Duitsland in beeld te krijgen, is alleen het gedeelte van het stroomgebied bovenstrooms van Lobith gemodelleerd. Het modelgebied beslaat circa 160.000 km2 en is opgedeeld in 8.144 knooppunten met elk een eigen invloedsgebied. Gemiddeld beslaat zo’n gebied een oppervlak van ongeveer 25 km2. Voor het landgebruik is de

databank CORINE gebruikt, die gebaseerd is op satellietbeelden. Het bodemgebruik in het stroomgebied bestaat hoofdzakelijk uit akkerbouw (33 procent), grasland (21 procent), loofbos (20 procent), naaldhout (15 procent), bebouwd (4 procent) en overig (7 procent). Voor het grondwater is één watervoerend pakket gebruikt. De doorlatendheid van de ondergrond verschilt ruimtelijk en is gebaseerd op een hydrogeologische kaart van het stroomgebied van de Rijn4). Voor de karstgebieden in Duitsland is zo goed als mogelijk rekening gehouden met de complexe grondwatersituatie door in het model de freatische bergingscoëfficiënt daarvan aan te passen. Voor het oppervlaktewater is gebruik gemaakt van een GIS-bestand5) dat is afgeleid van een digitaal terreinmodel. Daardoor is voor alle waterlopen ook het afwaterend oppervlak bekend. De grote zijrivieren (met een stroomgebied van meer dan 400 km2) zijn gebruikt om de afwateringsstructuur van het oppervlaktewater te definiëren. Het resultaat van deze schematisering zijn 630 deelgebieden waarvoor in elke afzonderlijk de dynamiek van het oppervlaktewater wordt berekend6). Van 134 stations zijn de dagelijkse weergegevens (neerslag, potentiële verdamping en temperatuur) beschikbaar gesteld door de Internationale Commissie voor de Hydrologie van de Rijn. Voor grote delen van het stroomgebied is het belangrijk dat ook de winterse omstandigheden worden meegenomen. H2O / 25/26 - 2011

31


Hiervoor is een eenvoudige sneeuwmodule toegevoegd die op basis van de temperatuursom bepaalt of neerslag valt in de vorm van regen of sneeuw en daarnaast de sneeuwsmelt berekent. Bij het vergelijken van gemeten en berekende afvoeren bleek dat de verschillen hiertussen gering zijn. Afbeelding 1 geeft voor Lobith de gemeten en berekende afvoer voor het jaar 1994 weer; de gemeten afvoer wordt redelijk goed benaderd. Wel is sprake van een iets te snelle afname van de afvoer in het voorjaar en een iets te snelle toename in het najaar. Hier speelt vermoedelijk de grondwaterberging (karstgebieden) een rol. Verschillen tussen gemeten en berekende afvoeren worden in de hydrologie vaak uitgedrukt met behulp van de Nash-Sutcliffecoëfficiënt. Op basis van berekeningen over de periode 1990 t/m 1995 bedraagt deze voor Lobith 0,89. Bij een waarde van 1 komt de gemeten afvoer precies overeen met de berekende afvoer met het model. Voor het merendeel van de 42 meetstations, die gebruikt zijn bij de toetsing van het model, waren de resultaten goed1). Voor het Zwitserse gedeelte van het stroomgebied vielen deze echter wat tegen. Dit komt waarschijnlijk door het operationeel beheer van de (stuw)meren voor de opwekking van elektriciteit. Mogelijk is ook de complexe geologie van de Alpen en de buffering door sneeuw en gletsjers daar debet aan.

Extreem lage afvoer Om extreem lage afvoeren te definiëren, is een drempelwaarde bepaald. Hiervoor is de Q90 gehanteerd: 90 procent van de tijd is de afvoer groter dan de drempelwaarde. Deze drempelwaarde, op basis van de berekende afvoeren over de periode 1990 t/m 1995, kwam uit op 1.265 kubieke meter per seconde. Deze drempelwaarde ligt tussen de drempelwaarden die Rijkswaterstaat vaststelde voor het bepalen van het afvoertekort in de Rijn. Bij de modelberekeningen is bijgehouden hoe lang een extreem lage afvoer optreedt. Daarnaast wordt het afvoertekort berekend als het totale watertekort onder de drempelwaarde van 1.265 kubieke meter per seconde. Dit tekort geeft dus aan hoeveel water met maatregelen in het bovenliggend stroomgebied aangevuld moet worden om te voorkomen dat in de Rijn een extreem lage afvoer optreedt.

Verandering in landgebruik In het onderzoek zijn voor twee extreme scenario’s voor grootschalige veranderingen

Afb. 1: Gemeten en berekende afvoer van de Rijn bij Lobith in 1994.

in het landgebruik de gevolgen op lage afvoeren berekend. Gekozen is voor extreme scenario’s om zo de gevoeligheid hiervoor te onderzoeken. In het eerste scenario worden alle akkerbouwpercelen, die 33 procent van het stroomgebied boven Lobith beslaan, omgezet naar grasland. Het tweede scenario bestaat uit het omzetten van alle percelen akkerbouw naar bos. Afbeelding 2 geeft voor de landgebruikscenario’s de afvoer voor de zomer van 1992 weer. Voor het scenario ‘akkerbouw naar bos’ treedt een duidelijke verlaging van de afvoer op. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de afvoer in juli en augustus met gemiddeld 83 kubieke meter per seconde af. Bij het scenario ‘akkerbouw naar gras’ is de verandering in afvoer gering. Bij akkerbouw is in het voorjaar de grond nog onbewerkt; zodoende is de verdamping lager dan voor gras. Dit effect zien we terug in de iets hogere afvoer. Daarentegen is gedurende de zomer bij een volledige ontwikkeling van de akkerbouwgewassen de verdamping hoger; zodoende neemt de afvoer iets af. De tabel geeft voor deze scenario’s de periode weer met een extreem lage afvoer (minder dan 1.265 kubieke meter per seconde) en het afvoertekort. Daarnaast zijn de procentuele veranderingen ten opzichte van de huidige situatie weergegeven. In de huidige situatie heeft de Rijn gedurende de zes rekenjaren (1990 tot en met 1995) gemiddeld 37 dagen per jaar een extreem lage afvoer. Dit neemt toe met zeven dagen (19 procent) wanneer alle akkerbouw

verandert in grasland en met 16 dagen (43 procent) als de akkers omgezet worden in bos. Verder zien we in de tabel voor beide scenario’s ook duidelijk een toename in het afvoertekort. Bij het scenario ‘akkerbouw naar gras’ neemt het tekort toe met 13 procent. Bij het scenario ‘akkerbouw naar bos’ is de toename groter: 58 procent.

Klimaatverandering Om de gevolgen van klimaatverandering op lage afvoeren te berekenen, is gebruik gemaakt van de KNMI-klimaatscenario’s. Deze geven veranderingen in temperatuur, neerslag, wind en zeeniveau weer voor 2050 ten opzichte van 1990. Het KNMI onderscheidt vier scenario’s: G, G+, W en W+. De twee G-scenario’s gaan uit van een wereldwijde temperatuurstijging van één graad en de twee W-scenario’s van twee graden. De plus in G+ en W+ geeft een verandering weer in de luchtstromen boven West-Europa: een meer westelijke wind in de winter en een meer oostelijke wind in de zomer. Hierdoor zullen de winters milder en natter worden en de zomers droger en warmer. Zodoende zijn de veranderingen in de neerslag en verdamping in de scenario’s W+ en G+ groter dan in de scenario’s W en G. Gekozen is voor W+ en G+ om inzichtelijk te krijgen wat de invloed is van mogelijke extreme klimaatverandering op de afvoer van de Rijn. Bij deze scenario’s zal tijdens de zomer minder neerslag vallen (-10 procent bij G+ en -19 procent bij W+) en meer verdamping optreden (+8 procent bij G+ en +15 procent bij W+).

Aantal dagen met extreem lage afvoer (minder dan 1.265 kubieke meter per seconde) en het afvoertekort bij Lobith voor het landgebruik en de klimaatscenario’s, gemiddeld op jaarbasis voor de periode 1990 tot en met 1995.

huidige situatie

dagen extreem lage afvoer

37

% toename t.o.v. huidig situatie afvoertekort (miljoen m3) % toename t.o.v. huidig situatie

32

H2O / 25/26 - 2011

363

landgebruik

klimaatscenario

akkerbouw naar gras

akkerbouw naar bos

G+

W+

44

53

74

109

19%

43%

100%

194%

409

572

1020

1835

13%

58%

181%

406%


platform Afbeelding 2 geeft voor de scenario’s G+ en W+ de verandering weer in afvoer voor 1992, een gemiddeld weerjaar. Er is een duidelijke verlaging van de afvoer te zien en een toename in de duur van extreem lage afvoeren. Dit geldt voor beide klimaatscenario’s, maar het scenario W+ toont duidelijk de grootste verlaging in de afvoer. Eind augustus bedraagt in de huidige situatie de afvoer ongeveer 1.110 kubieke meter per seconde en voor het scenario W+ ongeveer 880 kubieke meter. Afgelopen mei bedroeg de laagste afvoer ongeveer 950 kubieke meter per seconde, vanwege een extreem droog voorjaar. Maar ook eind november was de afvoer laag: circa 790 kubieke meter per seconde, ook weer na een lange droge periode. Je kunt dus stellen dat we dit jaar een situatie hebben gehad die al heel veel lijkt op het W+-scenario. Voor de scenario’s G+ en W+ is een duidelijke toename berekend van het gemiddeld aantal dagen dat de Rijn een extreem lage afvoer heeft (zie tabel). Bij het scenario G+ zien we een toename van gemiddeld 37 naar 74 dagen per jaar, een verdubbeling. Bij het W+-scenario zien we een nog grotere toename tot 109 dagen (toename 194 procent). Dit betekent dat bij het W+-scenario de afvoer gedurende 109 dagen gemiddeld per jaar extreem laag is. Dit is meer dan drie maanden per jaar. Dat levert grote problemen op voor de zoetwatervoorziening, de scheepvaart en het koelwater voor energiecentrales. Verder geeft de tabel ook het afvoertekort voor de klimaatscenario’s. G+ leidt tot een toename van het afvoertekort van 363 miljoen kubieke meter tot een totaal van 1.020 miljoen kubieke meter: een toename van 181 procent. Bij W+ wordt het gemiddeld afvoertekort 1.835 miljoen kubieke meter: een toename van 406 procent. Dit wil dus zeggen dat uitgaande van het scenario W+ gemiddeld 1.835 miljoen kubieke meter water op jaarbasis nodig is om het tekort op te heffen. Dit komt neer op een waterschijf van elf millimeter over het gehele Rijnstroomgebied bovenstrooms van Lobith.

Vergelijking effecten In afbeelding 3 zijn de veranderingen in de afvoer bij Lobith afgebeeld ten opzichte van de huidige afvoer voor de scenario’s landgebruik en klimaat. Op deze manier wordt zichtbaar hoe extreme veranderingen in klimaat en landgebruik zullen doorwerken op de berekende afvoer voor de huidige situatie. In de zomer zien we dat alle scenario’s leiden tot een afname in de afvoer, met uitzondering van het scenario waarin akkerbouw omgezet worden naar gras, waar voor een korte periode iets meer afvoer optreedt. Verder zien we bij het scenario ‘akkerbouw naar bos’ in de zomer een afname in de afvoer van vijf tot tien procent. Bij het scenario G+ neemt de afvoer sterker af: tien tot 15 procent in de zomer; bij het scenario W+ met 20 tot 30 procent. Er is dus een groot verschil tussen de scenario’s met betrekking tot landgebruik en klimaat; de klimaatverandering heeft veel grotere gevolgen voor lage afvoeren dan verande-

Afb. 2: Afvoer bij Lobith bij verschillende vormen van landgebruik en verschillende klimaatscenario’s voor de zomer van 1992. (Een afvoertekort treedt op als de afvoer lager is dan de drempelwaarde van 1.265 kubieke meter per seconde).

Afb. 3: De procentuele verandering in de afvoer bij Lobith met betrekking tot de verschillende vormen van landgebruik en klimaatscenario’s in 1992.

ringen in het landgebruik. Dit leidt ertoe dat de gevolgen van mogelijke veranderingen in het klimaat voor de laagwaterafvoer en de daarvan afhankelijke functies in Nederland moeilijk, zo niet onmogelijk, opgevangen kunnen worden met alleen veranderingen in het landgebruik in het Rijnstroomgebied. Hiervoor zijn andere maatregelen nodig, zoals het vasthouden van water in de grotere (stuw)meren. Om het afvoertekort in de zomer te beperken, is het mogelijk om water vast te houden in tijden met veel afvoer. Om het afvoertekort voor het scenario W+ op te heffen, is voor het gehele Rijnstroomgebied een gemiddelde grondwaterstandsverhoging van 11 cm nodig, uitgaande van een gemiddelde bergingscoëfficiënt voor het grondwater van 0,1. Om dit afvoertekort te compenseren door gebruik te maken van wateropslag in het Bodenmeer, is het nodig om het peil van dat meer met ongeveer 3,4 meter te verhogen. Zo’n peilverhoging is onrealistisch.

Als alle grotere (stuw)meren in het stroomgebied (met een wateroppervlak van meer dan vijf km2) ingezet worden om water vast te houden, is nog een peilverhoging van 1,3 meter nodig. Zo’n oplossing is realistischer, eventueel in combinatie met andere oplossingen, zoals waterconservering en kunstmatige grondwateraanvulling.

Discussie De gehanteerde klimaatscenario’s geven een mogelijk toekomstbeeld aan. Het is onzeker of zo’n projectie ook werkelijkheid wordt voor Nederland. Bovendien moet verder onderzocht worden wat het effect is van het toepassen van de KNMI-scenario’s voor het gehele stroomgebied. Ook wordt er nu al rekening mee gehouden dat de klimaatscenario’s voor Nederland nog niet extreem genoeg zijn; de Deltacommissie hanteerde extremere scenario’s7). Dit jaar was misschien al een voorproefje van wat Nederland nog aan extreme situaties te wachten staat. H2O / 25/26 - 2011

33


Conclusies Dit jaar heeft de Rijn enkele records van lage waterstanden en afvoeren gebroken. Door extreem lage afvoeren zakte de waterstand zo ver dat schepen veel minder lading konden vervoeren. Dit leidde tot economische schade. Ingrijpende maatregelen in het Rijnstroomgebied zijn nodig om de laagwaterafvoer in de Rijn op niveau te houden. Als gevolg van klimaatverandering moeten we ernstig rekening houden met nog lagere afvoeren in de Rijn. Daarnaast blijkt dat veranderingen in het landgebruik relatief geringe verschillen in afvoer geven. Om problemen van langdurig lage waterstanden in de Rijn in de toekomst te voorkomen, zijn creatieve oplossingen in het Rijnstroomgebied nodig. Er moet meer ruimte komen om water tijdelijk te bergen en vast te houden in bodem en ondergrond in tijden van overschot, zodat het beschikbaar

kan komen in tijden van droogte, om de negatieve effecten van extreem droge zomers te beperken. LITERATUUR 1) Bergsma T., E. Querner en H. van Lanen (2010). Studying the Rhine basin with SIMGRO; Impact of climate and land use changes on discharge and hydrological droughts. Alterra. Rapport 2082. 2) IPCC (2011). Summary for policymakers. In: Managing the risks of extreme events and disasters to advance climate change adaptation. A special report of working group I and working group II of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge University Press. 3) Te Linde A. (2011). Rhine at risk?: Impact of climate change on low-probability floods in the Rhine basin and the effectiveness of flood management measures. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. 4) CHR/KHR (1978). Das Rheingebiet, Hydrologische Monographie / Le bassin du Rhin, Monographie Hydrologique.

5) Vogt J., P. Soille, A. de Jager, E. Rimaviciute, W. Mehl, P. Haastrup en M. Paracchini (2007). Developing a pan-European data base of drainage networks and catchment boundaries from a 100 meter DEM. Proceedings 10th AGILE International Conference on Geographic Information Science, Aalborg, Denemarken. 6) Querner E. (2010). Een SIMGRO-model voor het Rijnstroomgebied: hoe ver kun je komen met beperkte data en tijd. Stromingen nr. 4, pag. 57-71. 7) Klein Tank A. en G. Lenderink (red.) (2009). Klimaatverandering in Nederland, aanvullingen op de KNMI’06-scenario’s. KNMI.

advertentie

Zoek jij je uitdaging in het water? Duik in het diepe en kom werken bij ons waterschap; waterautoriteit en partner in samenwerking!

Heb jij

water in zicht?

Voor de sector Waterbeleid zijn wij op zoek naar een:

HYDROBIOLOGISCH ANALIST

V M

VOOR 36 UUR PER WEEK, LOCATIE ZWOLLE Functie-inhoud: In deze functie ben je verantwoordelijk voor het determineren van aquatische macrofauna en verrichten van vegetatie-inventarisaties. Je ondersteunt bij het bemonsteren van oppervlaktewater voor ecologisch onderzoek, verwerkt gegevens in een ecologische database en zorg je voor kwaliteitsborging. Functie-eis: Wij gaan ervan uit dat je minimaal beschikt over een MBO werk- en denkniveau. Dit blijkt bij voorkeur uit een afgeronde opleiding richting biologie, aangevuld met een opleiding richting determinatie-methoden.

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

34

H2O / 25/26 - 2011

Salarisindicatie: Wij bieden je een maximum salaris van € 2.735,- (schaal 7) bruto per maand op basis van een 36-urige werkweek. Informatie: Kijk voor meer informatie op www.wgs.nl/vacature

Postbus 60, 8000 AB Zwolle Tel. (038) 455 72 00, www.wgs.nl


platform

Rimbaud Lapperre, Landslide milieu-adviesbureau Mark Kerkhoff, Waterschap Aa en Maas Leo van Wee, Witteveen+Bos

Bakelse Plassen geschikt voor waterconservering? Het klimaat in Nederland verandert. De zomer van 2011, de natste sinds 1906, past in dit beeld. Deze klimatologische veranderingen hebben gevolgen voor het hydrologische systeem en de wijze waarop het watersysteem in de toekomst ingericht, beheerd en onderhouden gaat worden. Vooral het watersysteem van de hoge, droge zandgronden is kwetsbaar en gevoelig voor veranderingen. Daarom vragen waterschappen en provincies op de hoge zandgronden aandacht voor deze problemen middels het Deltaplan Hoge Zandgronden1). In dit artikel wordt ingegaan op de geohydrologische en ecologische (on)mogelijkheden om water te conserveren in de Bakelse Plassen. Wanneer tijdens een periode van wateroverschot tijdelijk water op deze plassen ‘geparkeerd’ kan worden, om gedurende droogte weer in te zetten, dan kan het watersysteem beter klimaatbestendig worden ingericht. Zijn de Bakelse Plassen hiervoor geschikt? Om op deze vraag antwoord te krijgen, is een unieke test uitgevoerd, de stratificatie bepaald en zijn berekeningen met een driedimensionaal grondwatermodel uitgevoerd.

D

e Bakelse Plassen liggen even ten noorden van Bakel (gemeente Gemert-Bakel). In 2009 ontwikkelde de agrarische sector (ZLTO) een visie waarbij ze de Bakelse Plassen inzet voor de conservering van water. In natte perioden zou water ingelaten moeten worden uit een nabijgelegen waterloop (Snelle Loop), die primair water ontvangt uit het Peelkanaal. Dat water kan dan in droge perioden weer gebruikt worden, bijvoorbeeld door

voeding (nalevering) naar het grondwater. Waterschap Aa en Maas liet de haalbaarheid van waterconservering in de Bakelse Plassen door een onafhankelijk consortium onderzoeken2),3). Achtereenvolgens is een test uitgevoerd om de (on)mogelijkheden van peilopzet te bestuderen, een veldonderzoek naar de stratificatie van de plas en zijn modelmatig berekeningen uitgevoerd om de hydrologische en ecologische effecten te voorspellen.

Afb. 1: De onderzoekslocatie en een dwarsdoorsnede van de (geo)hydrologische situatie.

Geohydrologisch systeem De Bakelse Plassen liggen op de Peelhorst ingeklemd tussen de Milheezebreuk (oostzijde) en de Peelrandbreuk (westzijde) en hebben een diepte van circa 30 meter (zie afbeelding 1). De hoger gelegen horst kenmerkt zich ter plaatse door overwegend zeer goed doorlatende zand- en grindafzettingen van Pleistocene ouderdom (Formatie van Sterksel en Veghel). De grondwaterstroming is westelijk gericht en wordt ter plaatse van de breuken naar het maaiveld afgebogen. Als gevolg daarvan treedt aan de oostzijde van beide breuken ijzerrijk grondwater uit (wijstgronden). De plassen worden aan de oostzijde met grondwater gevoed en verliezen dat weer aan de westzijde. In droge(re) perioden stroomt het grondwater van alle kanten naar de plassen toe en tijdens een periode van hoge(re) plaspeilen ontwateren de plassen in alle richtingen.

Test In het voorjaar van 2009 vond een unieke proef plaats. Gedurende ruim negen dagen is eerst 66.000 kubieke meter water overgepompt van plas 3 (peilverlaging) naar plas 1 + 2 (peilverhoging). Daarna is dagelijks gemeten met welke snelheid het peil in plas 1 + 2 zich herstelde tot het oorspronkelijke peil. De hoeveelheid overgepompt water en de omvang van beide plassen maken de proef uniek. De snelheid van het peilherstel (een eerste indicatie voor het H2O / 25/26 - 2011

35


uitzakken van het geconserveerde water naar de omgeving) na beëindiging van het overpompen vormt een eerste aanwijzing of en in welke mate waterconservering mogelijk is en wat de effecten op de omgeving zijn. Tijdens de praktijkproef is tevens het grondwaterpeil gemeten in elf strategisch gesitueerde peilbuizen.

Stratificatieonderzoek In het najaar van 2009 werd vanuit een boot de temperatuurvariatie van het water in plas 1 + 2 gemeten. De temperatuur van het wateroppervlak neemt af van 13,5 naar 6°C op een diepte van 30 meter. Deze afname verloopt niet geleidelijk, maar sprongsgewijs. De eerste, kleine temperatuursprong treedt op op een diepte van 2,5 meter. De watertemperatuur daalt daarbij van 13,5 naar 12,5°C. De tweede, grote en scherpe temperatuursprong treedt op op een diepte van 15 meter. Daarbij daalt de watertemperatuur uiteindelijk naar een constante temperatuur van circa 6°C. De betekenis van deze in-situ gemeten stratificatie blijkt in het vervolg van dit artikel. Het gemeten temperatuurverloop wordt in afbeelding 6 weergegeven.

Modellering (geohydrologie en ecologie)

Afb. 2: Overzicht onttrekking uit plas 3 (peilverlaging) en conservering in plas 1 + 2 (peilverhoging).

Witteveen+Bos heeft van 2005 tot en met 2008 een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd naar effecten van uitbreiding van de Bakelse Plassen4). Hiervoor gebruikte het een gedetailleerd niet-stationair grondwatermodel. Dit model is gekalibreerd op afvoer in waterlopen en op grondwaterstanden, waarbij de afwijkingen tussen berekende en gemeten waarden in het IGP-plangebied minder dan 0,10 meter bedroegen. In het onderzoek is destijds bijzondere aandacht besteed aan de modellering van de zandwinplassen, taludbekleding van de plas, de wijstgebieden en breuken in de ondergrond. Dit door de provincie Noord-Brabant goedgekeurde grondwatermodel is gebruikt voor het geohydrologisch en ecologisch onderzoek naar de haalbaarheid van waterconservering in de Bakelse Plassen. Het bestaande grondwatermodel is gevalideerd aan de hand van de resultaten van de beschreven test om zo in een later stadium betrouwbare voorspellingen met het model te kunnen doen. Daarvoor is het belangrijk om te weten of de modelresultaten en de praktijkmetingen voldoende overeenkomen. In het model is daarom water onttrokken aan plas 3 en ingelaten in plas 1 + 2 (zie afbeelding 2). De peilstijging in plas 1 + 2 is daarbij berekend als gevolg van een inlaat van ruim 66.000 kubieke meter. Het berekeningsresultaat voor plas 1 + 2 staat in afbeelding 3. Uit deze figuur blijkt dat het waterpeil als gevolg van de wateraanvoer met 16 cm stijgt. Elf dagen na het stoppen van de watertoevoer is het waterpeil met acht centimeter (de helft van de gerealiseerde peilstijging) gedaald, voornamelijk door wegzijging uit de plas. Dit resultaat komt goed overeen met de veldresultaten van de test en bevestigt daarmee de nauwkeurigheid en meerwaarde van het model.

36

H2O / 25/26 - 2011

Afb. 3: Modelmatig berekende en in-situ gemeten peilveranderingen in plas 1 + 2 gedurende de praktijkproef. Afb 4: Modelmatig berekende peilstijging voor de verschillende scenario’s.


platform Met het model zijn vervolgens drie inlaatscenario’s doorgerekend. Daarbij is gevarieerd met de duur en met de omvang van de waterinlaat: •

inlaat van 57 l/s gedurende 1 maand (scenario 1: maximale inlaat gedurende korte periode); inlaat van 57 l/s gedurende 4,5 maand (scenario 2: maximaal hydrologisch effect); inlaat van 30 l/s gedurende 4,5 maand (scenario 3: kleine inlaat gedurende langere periode).

In de modelberekening is ervan uitgegaan dat water kan worden ingelaten vanuit de Snelle Loop. In werkelijkheid is er tussen de plassen en de waterloop geen verbinding. Een inlaat van 57 l/s staat gelijk aan de volledige, gemiddelde afvoer van de Snelle Loop. Deze hoeveelheid is niet altijd beschikbaar. Daarom is ook met een gehalveerde inlaat (30 l/s) gerekend. Afbeelding 4 geeft de effecten op het plaspeil weer en het verschil in plaspeil tussen de uitgangsituatie en de drie scenario’s. Uit afbeelding 4 valt tevens af te leiden dat een groot deel van het ingelaten water de plas aan het begin van de zomer weer heeft verlaten (als gevolg van lekverliezen). Op dat moment is nog maar circa de helft van de peilstijging over. Dat geldt voor alle doorgerekende scenario’s. Tabel 1 geeft voor elk scenario aan voor hoeveel dagen water in de plas beschikbaar is als aan het begin van de zomer weer 57 l/s aan ‘geparkeerd’ water benut wordt. Voor scenario 1 geldt dat aan het begin van de zomerperiode meer dan de helft van het geparkeerde water reeds is verdwenen en dat voor een periode van ongeveer 14 dagen water aanwezig is (bij een onttrekking van 57 l/s). Voor scenario 3 is maximaal 19 dagen water beschikbaar. De berekeningsresultaten laten voor alle scenario’s grote lekverliezen naar de omgeving zien en een beperkte periode waarin water beschikbaar is. De beschreven geohydrologische situatie is hier debet aan. Bij deze tabel moet verder nog worden opgemerkt dat de werkelijke beschikbaarheid van water korter is dan berekend, omdat ook tijdens de beschikbare periode nog lekverliezen naar de omgeving optreden. Daardoor zal het plaspeil sneller zakken en is de werkelijke beschikbaarheid korter dan berekend. De peilstijging als gevolg van de inlaat van water in de Bakelse Plassen heeft effect op de freatische grondwaterstand in de omgeving. Afbeelding 5 geeft dat effect weer ten tijde van de maximale peilstijging als gevolg van inlaatscenario 3. De stijging van de freatische grondwaterstand in de omgeving van de plassen kan, afhankelijk van het actuele grondwaterpeil, leiden tot natschade voor de landbouw. In het noordelijk gelegen natuurgebied de Stippelberg kan een positief effect optreden als gevolg van de verhoogde grondwaterstand, die de verdroging van het gebied tegengaat. Beide effecten zijn het gevolg van een toename van de lekverliezen uit de plassen als gevolg van de

scenario

maximale peilstijging in het voorjaar door inlaat (m)

resterende peilstijging begin zomer als gevolg inlaat winter (m)

aantal dagen water beschikbaar volgens model (gebruik 57 l/s) (dagen)

0,23

0,12

14,5

1 2

0,60

0,28

34,0

3

0,31

0,16

19,0

Tabel 1. Aantal dagen dat water beschikbaar is voor onttrekking uit de Bakelse Plassen.

kunstmatig gerealiseerde peilverhoging en een overwegend zandige en grindhoudende bodemopbouw. Aansluitend op de kwantitatieve effecten van het conserveren van water in de Bakelse Plassen zijn de effecten op de waterkwaliteit en ecologie onderzocht. Dit is inzichtelijk gemaakt door te bepalen wat de extra nutriëntenaanvoer is als gevolg van de waterconservering. Het eventueel in te laten water bevat een (veel) hogere nutriëntenconcentratie dan de hydrologisch geïsoleerd gelegen diepe zandwinplassen met een overwegend voedselarm en zuur karakter. Eerst is een water- en stoffenbalans opgesteld waaruit de nutriëntenbelasting is berekend. Hierbij is op jaarbasis uitgegaan van een volledig gemengd systeem. Dat is gerechtvaardigd vanwege de najaarsdestratificatie. Uit de stoffenbalans (zie tabel 2) blijkt dat in de huidige situatie de plas laag belast is; namelijk 0,07 gram fosfaat per vierkante meter per jaar. Dat komt overeen met een totale vracht van 42,1 kg fosfaat per jaar. In scenario 1, 2 en 3 is de fosfaatbelasting respectievelijk ongeveer een factor 2, 5 en 3 hoger dan in de huidige situatie. Verder volgt uit de stoffenbalans dat de verhoudingen van de belastingen

Afb. 5: Effect inlaatscenario 3 (30 l/s gedurende een periode van 4,5 maanden) op het grondwaterpeil in de directe omgeving van de plassen.

Tabel 2. Stoffenbalans.

scenario 1

scenario 2

scenario 3

huidige situatie

1 maand inlaat

4,5 maand inlaat

4,5 maand inlaat gereduceerd

inlaat

0,00

0,06

0,28

0,14

instroom GW

0,06

0,06

0,04

0,05

neerslag

0,01

0,01

0,01

0,01

totaal

0,07

0,13

0,33

0,21

inlaat

0,00

1,76

7,67

3,98

instroom GW

3,75

3,75

2,75

3,27

neerslag

1,67

1,67

1,67

1,67

totaal

5,43

7,18

12,10

8,92

79

54

36

43

fosfaat (g/m2/j)

stikstof (g/m2/j)

N/P-ratio

H2O / 25/26 - 2011

37


van stikstof en fosfaat dusdanig groot zijn (N/P-ratio >> 10), dat er vanuit gegaan mag worden dat fosfaat de limiterende factor is voor het ecologisch functioneren van het systeem. Vervolgens is de berekende nutriëntenbelasting getoetst aan de toelaatbare belasting. Hiervoor is een nieuwe methode voor diepe, stratificerende plassen gebruikt5). Deze methode is door Witteveen+Bos in een samenwerkingsverband uitgewerkt in opdracht van de STOWA. In Noord-Amerika, Duitsland en Groot-Brittannië wordt deze methode al geruime tijd toegepast op diepe, stratificerende meren. Diepe plassen functioneren immers door het voorkomen van stratificatie anders dan ondiepe plassen. Ook de Bakelse Plassen kennen een duidelijke stratificatie. In-situ werd op 21 oktober 2009 het verloop in watertemperatuur gemeten tot op een diepte van circa 30 meter. Het temperatuurverloop is weergegeven in afbeelding 6. In afbeelding 7 is de verhouding diepte/ verblijftijd uitgezet tegen de fosfaatbelasting van het systeem voor de drie scenario’s. Tevens is de toelaatbare belasting

weergegeven, waaruit blijkt dat in de huidige situatie de belasting ruim onder de grens ligt. Hierdoor wordt een goede ecologische kwaliteit verwacht. Dit komt ook overeen met praktijkwaarnemingen van de fosfaatgehalten in de plas. Deze zijn overwegend laag (vaak < 0,01 mg P/l). De huidige lage fosfaatbelasting is vanuit waterkwaliteitsoogpunt gunstig. De ecologische waarde van de plas wordt echter vooral bepaald door de zuurgraad (lage pH). In scenario 2 zal de fosfaatbelasting de toelaatbare en bovenmatige belasting overschrijden, waardoor de kans op waterkwaliteitsproblemen, zoals overmatige algengroei en normoverschrijdingen, sterk toeneemt. Eén en ander is ook afhankelijk van de zuurgraad. Toevoer van oppervlaktewater kan bufferend werken, waardoor de pH stijgt. Blijft de plas zuur, dan zal dit de algengroei mogelijk weer remmen. In scenario 1 en 3 neemt de belasting ook toe tot net boven de toelaatbare belasting, maar blijft onder de bovenmatige belasting. Ook in dat geval neemt de kans op waterkwaliteitsproblemen toe.

Conclusies en aanbevelingen Zowel beleidsmatig als hydrologisch

Afb. 6: Temperatuurverloop (stratificatie van plas 1 + 2) op 21 oktober 2009.

beschouwd is onderzoek naar de inzet van grote waterlichamen (zoals voormalige zandwinplassen) zinvol. Wanneer dergelijke plassen ingezet kunnen worden voor het structureel conserveren van water in perioden van overschot en het opvangen van piekbuien om het ‘geparkeerde’ water vervolgens later weer te gebruiken in perioden van droogte, ontstaat een klimaatbestendiger watersysteem. Wanneer specifiek naar de Bakelse Plassen gekeken wordt, blijkt aan de inzet daarvan een aantal nadelen en potentiële hydrologische en ecologische risico’s verbonden. Ten eerste zorgt de hoge doorlatendheid van de ondergrond ervoor dat het in de winterperiode geconserveerde water in de zomer al voor een belangrijk deel is weggestroomd naar de omgeving. Het geconserveerde water kan daarom slechts beperkt direct worden benut. Bovendien leidt het ‘wegstromen’ rondom de plassen tot hogere grondwaterpeilen. Voor verdroogde natuurgebieden kan dit een positief effect hebben, maar voor aangrenzende landbouwgebieden kan het grondwaterpeil in delen van het jaar te veel stijgen, waardoor natschade kan ontstaan. Tenslotte kleven aan het inlaten van nutriëntenrijk(er) water vanuit de Snelle Loop in de geïsoleerd gelegen nutriëntenarme Bakelse Plassen ook nog ecologische risico’s. Uit onderzoek, waarvan het vaststellen van de stratificatie van de plassen onderdeel uitmaakte, blijkt dat het risico op het ontstaan van waterkwaliteitsproblemen reëel is. Voor de Bakelse Plassen geldt dat tenminste het idee om water te conserveren alleszins de moeite van het onderzoeken waard was. De uitkomsten leiden echter voor deze locatie niet tot de gezochte oplossing. Mogelijk biedt het aan de Bakelse Plassen grenzende natuurgebied Stippelberg betere mogelijkheden voor waterconservering.

Afb. 7: Fosfaatbelasting in de huidige situatie en drie scenario’s vergeleken met de grenzen voor toelaatbare en bovenmatige belastingen.

De gehanteerde werkwijze, waarbij gekozen is voor een combinatie van veldonderzoek (test en stratificatiebepaling) en modelmatige berekeningen (effecten op de grondwaterpeilen in de omgeving en de nutriëntensamenstelling van het plaswater), geeft echter een goed beeld van relevante aspecten van een dergelijk haalbaarheidsonderzoek en eventuele alternatieven. Deze werkwijze, eventueel uit te breiden met specifieke aandachtspunten voor zoeklocaties elders, kan bijdragen aan het verkrijgen van beter inzicht in de inzet van (voormalige) zandwinplassen voor waterconservering. Zo kunnen hydrologische en beleidsmatige keuzes beter onderbouwd worden. Wat bij de Bakelse Plassen niet mogelijk bleek, kan elders misschien wel. LITERATUUR 1) Deltaplan Hoge Zandgronden: Naar een klimaatbestendige watervoorziening voor hoog Nederland (2009). 2) Aequator Groen & Ruimte (2010). Waterconservering/buffering op de Bakelse Plassen? 3) Witteveen+Bos (2010). Hydrologisch onderzoek inzake waterconservering Bakelse Plassen. 4) Witteveen+Bos (2008). Geohydrologisch onderzoek inzake waterconservering Bakelse Plassen. 5) STOWA (2010). Kennisdocument diepe meren en plassen.

38

H2O / 25/26 - 2011


platform

Jaap Oosthoek, Waterschap Brabantse Delta Julian Maijers, Waterschap Brabantse Delta

Optimalisatie van waterinlaat met een fosfaatmodel Vanwege problemen met blauwalgen overweegt Rijkswaterstaat om het Volkerak-Zoommeer te verzilten. Waterschap Brabantse Delta denkt daarom met belanghebbenden na over een alternatieve zoetwatervoorziening. Naast de bestaande waterinlaat vanuit de Amer (via het Wilhelminakanaal) bestaat behoefte aan een nieuwe waterinlaat vanuit het Hollands Diep (via de Roode Vaart Noord). Uit kostenoverweging is het gewenst om de nieuwe waterinlaat klein te houden. Uitgaande van de waterkwaliteit is het juist gewenst om veel water uit het (schonere) Hollands Diep te betrekken. Uit een modelstudie blijkt dat de optimale inlaat bestaat uit maximaal 12,5 kubieke meter per seconde vanuit het Hollands Diep en daarna aanvullend maximaal tien kubieke meter per seconde via het Wilhelminakanaal.

I

n het Volkerak-Zoommeer is tijdens zomerperioden regelmatig sprake van overlast door blauwalgen. Als oplossing voor dit probleem overweegt Rijkswaterstaat om het meer te verzilten. Hiermee gaat het verloren als zoetwaterbron. Waterschap Brabantse Delta denkt daarom met belanghebbenden na over een alternatieve zoetwatervoorziening om de landbouw en natuur van water te kunnen blijven voorzien. Daarnaast dient zoutindringing via de sluiscomplexen tegengegaan te worden om de West-Brabantse rivieren niet te laten

verzilten. Gedacht wordt aan een extra waterinlaat vanuit het Hollands Diep. Deze inlaat zou moeten worden gerealiseerd via de Roode Vaart Noord (door het centrum of ten oosten van Zevenbergen). Bij Oosterhout ligt al een inlaatduiker die water aanvoert vanuit de Amer via het Wilhelminakanaal. Uit eerdere studies1),2),3) blijkt dat in een tien procent droog jaar maximaal 12,5 kubieke meter water per seconde nodig is voor de zoetwatervoorziening van West-Brabant, Tholen en St. Philipsland. Daarnaast is tien

kubieke meter doorspoeldebiet per seconde nodig om de zoutindringing via de sluiscomplexen Dintelsas (Dintel) en Benedensas (Vliet) te reduceren. De zoetwatervoorziening van Tholen en St. Philipsland wordt bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer verzorgd vanuit West-Brabant via sifons onder het Schelde-Rijnkanaal (zie afbeelding 1).

Inzetstrategie inlaatduikers De vraag is hoe de beide inlaatduikers optimaal kunnen worden ingezet, zodat op een kostenefficiĂŤnte manier relatief schoon

Afb. 1: Het hoofdwatersysteem van Waterschap Brabantse Delta.

H2O / 25/26 - 2011

39


water wordt ingelaten. Vanuit financieel oogpunt is het wenselijk om de nieuwe inlaat vanuit het Hollands Diep klein te houden. Uitgaande van de waterkwaliteit is het juist gewenst om veel water uit het (schonere) Hollands Diep te betrekken. Het buitenpand Wilhelminakanaal bevat relatief wat meer fosfaat door de aanwezigheid van de rwzi Dongemond (zie afbeelding 1). Op basis van het voorgaande wordt ervoor gekozen om in eerste instantie water in te laten vanuit het Hollands Diep. Bij pieken in de inlaatbehoefte wordt vervolgens de inlaatduiker vanuit het Wilhelminakanaal ingezet. Om de regeling van beide inlaatduikers verder uit te werken en te optimaliseren, is een modelstudie uitgevoerd. Deze richt zich op de probleemstof fosfaat, waarvan relatief veel meetgegevens beschikbaar zijn.

Het kwantiteitsmodel Er bestond al een gekalibreerd en gevalideerd Sobek CF-RR kwantiteitsmodel van de Mark-Dintel-Vliet-boezem. Dit model is uitgebreid met het buitenpand Wilhelminakanaal, de nieuwe inlaatvoorziening en de waterdoorvoer naar Zeeland. Aan het model zijn vervolgens de volgende randvoorwaarden opgelegd: • ‘s Zomers gaat (circa) drie kubieke meter water per seconde vanuit de haven van Steenbergen naar Zeeland ten behoeve van de zoetwatervoorziening (betreft Tholen en St. Philipsland); • Er wordt altijd een doorspoeldebiet van circa vijf kubieke meter per seconde bij sluis Benedensas in de Vliet opgelegd; • Als het doorspoeldebiet van vijf kubieke meter bij sluis Benedensas niet wordt gehaald, wordt de afvoer bij sluis Dintelsas geknepen, zodat er toch het gewenste doorspoeldebiet beschikbaar komt bij sluis Benedensas; • Benedenstrooms van sluis Dintelsas ligt een controlepunt van het model. Als door het ‘knijpen’ (zie vorige randvoorwaarde) minder dan vijf kubieke meter water per seconde door sluis Dintelsas stroomt, wordt de waterinlaat via de Roode Vaart Noord gestart. Deze inlaat stopt als weer meer dan vijf kubieke meter water per seconde door sluis Dintelsas richting het Volkerak-Zoommeer stroomt; • Als de inlaat bij de Roode Vaart Noord maximaal is, zorgt het model ervoor dat de aanvullende inlaat vanuit het Wilhelminakanaal start. De maximum inlaat bij de Roode Vaart bedraagt 12,5 of 20 kubieke meter per seconde, afhankelijk van het scenario.

Het kwaliteitsmodel De fosfaatconcentratie in water wordt beïnvloed door bijvoorbeeld de opname door algen, afsterving van algen, bezinking en resuspentie. Daarnaast spelen uitwisselingsprocessen met de bodem een rol die onder andere worden beïnvloed door het ijzergehalte van de bodem en de sulfaatconcentratie in het oppervlaktewater. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van meetgegevens is in deze studie ervoor gekozen om de voorgenoemde processen te simuleren met een eenvoudig eerste orde

40

H2O / 25/26 - 2011

afbraakmodel op basis van onderstaande formule. c(t) = c(0)*e-k*t, waarin c(t) = de concentratie fosfaat op een bepaald moment c(0) = de concentratie fosfaat op t=0 k = de afbraakcoëfficient t = de tijdstap Het waterkwaliteitsmodel is gekalibreerd met de afbraakcoëfficiënt uit de formule. Met andere woorden: de afbraakcoëfficiënt is zo gekozen dat de modelresultaten het beste lijken op de in het veld gemeten fosfaatconcentraties. De beste resultaten werden verkregen met een afbraakcoëfficiënt van 0,01 per dag. Daarnaast is gekalibreerd met de dispersiecoëfficiënt. Hiermee wordt aangegeven in welke mate de hoogte van de concentratie in de loop van de tijd uitvlakt door transportprocessen. Een dispersiecoëfficiënt van 6 m2/s bleek de beste resultaten te geven.

de leeftijdsberekening van water. In de leeftijdsberekening wordt een afbreekbare stof vergeleken met een niet afbreekbare stof. Het lot van de afbreekbare stof is wél gebaseerd op een eerste orde afbraakformule en is in dit model gebruikt om de afbraak van fosfaat te simuleren.

Scenario’s Er zijn drie verschillende scenario’s met het model doorgerekend: •

Sobek is niet standaard voorzien van een eerste orde afbraakmodel. Op advies van Sobek Support is gebruik gemaakt van Afb. 2: Wateraanvoer naar hoofdsysteem, eerste scenario.

Afb. 3: Wateraanvoer naar hoofdsysteem, tweede scenario.

Een referentiesituatie waarin geen extra water nodig is vanuit de Noordelijke Roode Vaart. Er wordt wel water ingelaten via het Wilhelminakanaal. Dit scenario simuleert het tien procent droge jaar 2003; Een scenario waarbij maximaal 12,5 kubieke meter water per seconde via Roode Vaart Noord en vervolgens aanvullend maximaal 10 kubieke meter uit het Wilhelminakanaal wordt ingelaten; Een scenario waarbij maximaal 20 kubieke meter water per seconde via de Roode Vaart Noord en vervolgens aanvullend maximaal 2,5 kubieke meter water uit het Wilhelminakanaal wordt ingelaten.


platform Modelresultaten waterkwantiteit Van de drie scenario’s is voor het hoofdsysteem bepaald wat de herkomst van het water is. Dit is in afbeelding 2 en 3 gepresenteerd met gestapelde vlakgrafieken; de diverse aanvoeren van water zijn bovenop elkaar gestapeld. De bovenkant van de grafiek geeft de totale wateraanvoer weer, de verhouding tussen de gekleurde vlakken geeft aan welke wateraanvoeren op een bepaald moment het belangrijkst zijn. Uit afbeelding 2 blijkt dat in het eerste scenario het hoofdsysteem ‘s winters vooral wordt gevoed door de bovenstroomse beken (donkerblauw). Vanaf mei geven de beken steeds minder afvoer en wordt het hoofdsysteem gevoed door water dat vanuit het Volkerak-Zoommeer terugstroomt naar het hoofdsysteem (lichtblauw). Vanaf juni wordt bovendien de inlaatduiker Oosterhout geopend en wordt water uit het Wilhelminakanaal ingelaten (geel). Afbeelding 3 beschrijft de modelresultaten van het tweede scenario. In de zomer vormt de bijdrage van het Wilhelminakanaal (gele vlak) circa 17 procent van de totale wateraanvoer. De resultaten van het derde scenario lijken sterk op die van het tweede scenario. De resultaten van het derde scenario zijn niet in een afbeelding weergegeven. Uit de modelberekeningen blijkt dat in het derde scenario het Wilhelminakanaal in de zomer circa vier procent bijdraagt aan de totale waterinlaat.

Modelresultaten waterkwaliteit De tabel beschrijft de modelresultaten voor fosfaat. Hieruit blijkt dat de inlaat van zoet water in het tweede en derde scenario leidt tot een geringe toename van zomergemiddelde fosfaatconcentraties in Mark, Dintel en Vliet in vergelijking met het eerste scenario. Dit is in eerste instantie een verrassend resultaat. In het tweede en derde scenario komt immers het meeste water uit het Hollands Diep en deze rivier is wat betreft fosfaat schoner dan Mark, Dintel en Vliet. De oorzaak blijkt te liggen in de grote afname van de verblijftijd van het water. Er wordt zoveel water ingelaten dat het water veel sneller door het Mark-Dintel-Vliet-systeem stroomt, waardoor minder tijd is voor ‘afbraak’ van fosfaat. Uit de tabel blijkt bovendien dat scenario 2 en 3 onderling niet verschillen in effect op de fosfaatconcentratie in de Dintel en de Vliet. Ook dit is in eerste instantie een verrassend resultaat. Verwacht werd immers dat scenario 3 met relatief veel water uit het Hollands Diep tot schoner water op de Dintel en de Vliet zou leiden. De oorzaak blijkt te liggen in het feit dat het Wilhelminakanaal in zowel scenario 2 als in scenario 3 slechts een beperkte bijdrage levert aan de wateraanvoer. Met andere woorden: in beide scenario’s is het merendeel van het water ‘s zomers afkomstig uit het Hollands Diep.

Discussie In afbeelding 4 worden de modelresultaten van het eerste scenario vergeleken met veldmetingen van het jaar 2003. Het blijkt

Afb. 4: Kalibratie van het fosfaatmodel.

dat de modelresultaten gemiddeld over het zomer- of winterseizoen qua orde van grootte overeenkomen met de veldmetingen. Het model is echter niet in staat om de schommelingen tussen de maanden goed te simuleren. Dit komt waarschijnlijk doordat het gebruikte eerste orde afbraakmodel te simpel is om alle (complexe) processen te beschrijven. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan interne eutrofiëring waarbij de inlaat van sulfaatrijk water er voor zorgt dat het al aanwezige (aan de bodem gebonden) fosfaat beschikbaar komt. Een beperking van deze studie is dat de chemische waterkwaliteit in werkelijkheid door meer stoffen wordt bepaald dan alleen fosfaat. Daarnaast moet opgemerkt worden dat in deze studie niet is ingegaan op de ecologische effecten van het inlaten van gebiedsvreemd water. Het model geeft dus een inschatting van de gevolgen van de extra inlaat, maar er zijn nog onzekerheden die nader onderzoek vergen.

weliswaar tot vergelijkbare fosfaatconcentraties op Mark, Dintel en Vliet, maar het voordeel van scenario 2 is dat de (nieuwe) inlaatvoorziening vanuit de Roode Vaart minder groot hoeft te zijn. Dit is kostenefficiënter. LITERATUUR 1) Witteveen+Bos (2008). Effecten van een zout Volkerak-Zoommeer op de West-Brabantse Rivieren. Rapport BR585-1/winb/013. 2) Witteveen+Bos (2009). Nadere verkenning alternatieve zoetwatervoorziening West-Brabant, Tholen en St.Philipsland. Rapport HT367-1/ bote/024. 3) Witteveen+Bos (2011). MIRT3 uitwerking project zoetwatervoorziening VZM; IP 235. Zes deelrapporten onder referentie BR585-3.

Conclusie Uit de modelstudie blijkt dat extra waterinlaat iets hogere fosfaatconcentraties oplevert op de Dintel en de Vliet; in scenario 1 (de referentie) bedraagt de fosfaatconcentratie in de Dintel en de Vliet 0,13 mg/l. In de scenario’s waar extra water wordt ingelaten, stijgt de fosfaatconcentratie in de Dintel naar 0,15 mg/l en in de Vliet naar 0,14 mg/l. De optimale regeling van beide inlaatduikers is scenario 2. Dit is het scenario met maximaal 12,5 kubieke meter water per seconde via Roode Vaart Noord en vervolgens aanvullend maximaal tien kubieke meter water per seconde uit het Wilhelminakanaal. Scenario 2 en 3 leiden Modelresultaten: zomergemiddelde concentratie totaalfosfaat (mg/l).

meetpunt

scenario 1

scenario 2

scenario 3

Dintel voor instroom Volkerak-Zoommeer

0,13

0,15

0,15

Vliet voor instroom Volkerak-Zoommeer

0,13

0,14

0,14

H2O / 25/26 - 2011

41


Michelle de la Haye, Grontmij Edwin Verduin, Grontmij Ciska Blom, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden Gert Everaert, Universiteit Gent

Zijn natuurvriendelijke oevers effectief voor de KrW? De aanleg van natuurvriendelijke oevers biedt mogelijkheden voor het ontwikkelen van water- en oeverplanten en daarmee voor andere leefgemeenschap, zoals macrofauna en vissen. Dit positieve effect is echter niet eerder statistisch onderbouwd. Met de grootschalige aanleg van natuurvriendelijke oevers voor de Kaderrichtlijn Water willen we er zeker van zijn dat het geld goed geïnvesteerd wordt. Daarnaast bestaan veel vragen over welke sleutelfactoren belangrijk zijn in de aanleg en het beheer van natuurvriendelijke oevers. In het onderzoek ‘Scoren met natuurvriendelijke oevers’ zijn bestaande gegevens van oevers van verschillende waterschappen verzameld. Deze gegevens zijn gestandaardiseerd en geanalyseerd door middel van regressie-analyse, waarbij beslissingsbomen zijn opgesteld. In de resultaten komt naar voren dat de EKR-scores bij natuurvriendelijke oevers beter zijn dan bij beschoeide oevers. Tevens is een aantal sleutelfactoren voor de aanleg en het onderhoud van natuurvriendelijke oevers gedefinieerd. Deze kunnen in de toekomst handvatten bieden voor waterbeheerders.

I

n de stroomgebiedbeheerplannen, waarin de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water staan, is de aanleg van natuurvriendelijke oevers opgenomen als belangrijke maatregel om de ecologische kwaliteit van de waterlichamen te verbeteren. In de Rijndelta alleen al is de aanleg van ongeveer 3.500 kilometer natuurvriendelijke oevers ingepland1). Het doel hiervan is het bieden van ruimte voor flora en

fauna in het watersysteem. Bovendien kan de aanleg van natuurvriendelijke oevers leiden tot een vermindering van de nutriëntenbelasting in watergangen2). Omdat op dit moment nog een kennisleemte bestaat met betrekking tot de dosis-effectrelatie van natuurvriendelijke oevers - in het bijzonder in regionale wateren - is het project ‘Scoren met natuurvriendelijke oevers’

Een natuurvriendelijke oever, plasberm met vooroeverbescherming, bij fort Honswijk, Houten.

opgezet. Het omvat onderzoek naar de kwantificering van de belangrijkste sturingsfactoren voor de aanleg én het beheer en onderhoud van natuurvriendelijke oevers, met als doel de waterbeheerders handvatten te geven voor toekomstige oeverprojecten. Het onderzoek is betaald met een subsidie van Agentschap NL in het kader van het Innovatieprogramma KRW en bijdragen van verschillende waterschappen. De volgende vragen zijn geformuleerd: • Verbetert de ecologische kwaliteitsratio (EKR) na de aanleg van natuurvriendelijke oevers? • Wat zijn belangrijke sleutelfactoren voor ecologisch beter scorende natuurvriendelijke oevers? • Zijn deze sleutelfactoren statistisch te onderbouwen? • Is het mogelijk met kennis over deze sleutelfactoren beheerders handvatten te bieden voor toekomstige inrichting en beheer? Het onderzoek richtte zich op de oevers van kanalen, sloten en meren in regionale, zoete wateren. De afbakening van het onderzoek is onder meer een gevolg van de datalevering van de deelnemende waterschappen (zie afbeelding 1). Aangezien die voornamelijk uit laag Nederland kwamen, waren geen tot weinig gegevens over stromende

42

H2O / 25/26 - 2011


platform

Afb. 1: Overzicht met de beheergebieden van de meewerkende waterschappen en de ligging van de oeverlocaties van dit onderzoek.

wateren aanwezig. Bij de waterschappen zijn van diverse oevertypen (beschoeid, niet-beschoeid, natuurvriendelijk, plasberm, onderwaterwand, etc.) de volgende gegevens opgevraagd: biologische-, fysischchemische waterkwaliteitsgegevens, morfologische gegevens en gegevens over beheer en onderhoud. Waar mogelijk is daarnaast gebruik gemaakt van andere onderzoeken, uit zowel het wetenschappelijke als het ‘grijze’ circuit. Vaak zijn dit interne rapporten met zeer waardevolle praktijkervaringen van waterschappers, om gevonden relaties te toetsen en zo mogelijk verder te kwantificeren.

Werkwijze en beoordeling modellen Vanwege de relatief korte looptijd van twee jaar is geen praktijkproef gedaan binnen dit onderzoek. In plaats daarvan is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande monitoringgegevens die door de waterschappen in de afgelopen jaren verzameld waren. Het onderzoek is in vier stappen uitgevoerd: verzamelen bestaande monitoringgegevens van oevers, meten van ontbrekende data, analyse van de data én de rapportage. Door het bundelen van de gegevens van verschillende waterschappen kon in relatief weinig tijd een behoorlijke databank opgebouwd worden. De aangeleverde data zijn eerst gestandaardiseerd en gecontroleerd, waarna een eerste analyse volgde op scheefheid van de data. Hieruit bleek dat oevers met goede EKR-scores zeldzaam zijn in de databank. In 2010 is de databank daarom gericht aangevuld met één seizoen veldmetingen in 30 potentieel goede scorende oevers voor de kwaliteitselementen waterplanten, macrofauna en vis. De data zijn vervolgens statistisch geanalyseerd om inrichting- en beheerfactoren in relatie tot ecologische ontwikkelingen in

Afb. 2: Stroomschema beoordeling modellen.

oevers, voor zover mogelijk, statistisch te onderbouwen3). •

De data-analyse geeft ‘beslisbomen’ als uitkomst4), hierna modellen genoemd. In het onderzoeksrapport zijn alleen de statistisch verantwoorde modellen weergegeven. Dit zijn modellen waarbij 70 procent van de casussen door het model goed voorspeld worden en waarbij de betrouwbaarheidsindex Kappa groter is dan 0,4 (zie afbeelding 2). Naast een statistische beoordeling is ook op basis van het oordeel van deskundigen bepaald of de modellen ecologisch verklaarbaar waren. Hiervoor zijn de modellen gespiegeld aan een aantal regels die in de huidige praktijk algemeen geaccepteerd zijn met betrekking tot processen die van invloed zijn op het voorkomen van macrofauna en water- en oeverplanten in oevermilieus. Deze regels zijn de volgende: • Natuurvriendelijke oevers geven hogere EKR-scores voor macrofyten en macrofauna dan niet-beschoeide oevers, en van beschoeide oevers verwachten we dat ze de laagste scores hebben; • In oevers met een flauw talud, zowel boven als onderwater, is de EKR-score voor macrofyten en macrofauna hoger; • Brede natuurvriendelijke oevers hebben een hogere ecologische kwaliteit dan smalle oevers; • Flexibel en natuurlijk peilbeheer zijn beter voor oeverplanten dan vast en tegennatuurlijk peilbeheer. Voor een goede groei van riet en andere helofyten is een natuurlijke fluctuatie van het waterpeil noodzakelijk. Voor waterplanten is het peil minder belangrijk, wel wordt het begroeibaar areaal kleiner bij tegennatuurlijk peil5); • Voedselarme zandbodems leveren over het algemeen interessantere vegetaties en macrofauna gemeenschappen op dan de

vaak voedselrijkere klei- en veenbodems en dus hogere EKR-scores; Waterplanten groeien beter in helder water en relatief voedselarme omstandigheden (fosfaat laag, stikstof laag) dan in troebel voedselrijk water; Variatie in habitats levert meer verschillende soorten macrofyten en macrofauna op; Maaien/schonen met afvoeren is de beste vorm van beheer6),7) waarmee vermesting en verruiging door strooisel ophoping wordt voorkomen en verlanding vertraagd wordt; Klepelen is slecht voor water- en oevervegetatie. Door ophoping van organisch materiaal treedt snel verlanding op; Niet beheren en onderhouden van watergangen en oevers leidt tot verlanden en uiteindelijk tot bosvorming; In kanalen met een aan- en afvoerfunctie zijn hogere EKR-scores te verwachten dan in kanalen met scheepvaart, omdat in deze laatste door scheepvaart meer golfslag is, waardoor meer verstoring optreedt.

In de modellen zijn steeds alleen goede en slechte scores weergegeven. Om de variatie te beperken, zijn alleen goed en slecht scorende oevers meegenomen in het onderzoek (er is een doorgedreven stratificatie toegepast op de data3)).

Uitkomsten van het onderzoek Er zijn in dit onderzoek modellen gegenereerd voor macrofauna en macrofyten, waarvan de meeste de relatie weergeven tussen eigenschappen van oevers en de ecologische scores volgens de KRW-maatlatten: de EKR-score. Van de honderden gegenereerde modellen zijn er maar enkele tientallen overgebleven die statistisch sterk genoeg waren én voldoende te onderbouwen vanuit ecologisch oogpunt. H2O / 25/26 - 2011

43


Conclusies Belangrijke conclusies op basis van deze modellen zijn: • Van de in deze studie onderzochte parameters zijn watertype, beheer, onderhoud, bodemtype, peilbeheer, oevertype en type natuurvriendelijke oever in de modellen het meest geselecteerd als factor(en) voor het verklaren van EKR-score voor macrofyten en macrofauna; • Natuurvriendelijke oevers bereiken een hogere ecologische score voor macrofyten en macrofauna dan beschoeide oevers, dit geldt in mindere mate ook voor onbeschoeide oevers ten opzichte van beschoeide oevers; • De ecologische score van macrofyten laat zich met deze aanpak gemakkelijker voorspellen dan de kwaliteit van de macrofaunagemeenschap. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een complexere relatie met de omgeving van macrofauna dan die van macrofyten; • Zowel uit de analyse met de volledige dataset als uit de subset met natuurvriendelijke oevers komt naar voren dat beheer door middel van maaien belangrijk is voor zowel macrofyten als macrofauna; • Bij natuurvriendelijke oevers is een flauw onderwater talud/plasberm gunstiger voor waterplanten dan een steil talud; • In oevers en natuurvriendelijke oevers is enige vorm van afkalving (oevererosie) goed voor de ontwikkeling van macrofyten; • Parameters die een goede EKR-score voor macrofyten opleveren, zijn niet altijd dezelfde als die voor een hoge macrofaunascore zorgen; • Natuurlijk ontstane vegetaties scoren beter dan aangeplante vegetaties; • In natuurvriendelijke oevers is duidelijk meer vis aangetroffen dan in de traditionele oevers. Verder is voor twee plantenminnende soorten (bittervoorn en ruisvoorn) aangetoond dat ze meer voorkomen in natuurvriendelijke oevers dan erbuiten (omdat onvoldoende visgegevens beschikbaar waren, is deze conclusie niet op basis van een modelanalyse getrokken maar op basis van een traditionele statistische analyse); • Bij een statistisch analyse is ook gekeken of de EKR-score een paar jaar na aanleg van een natuurvriendelijke oevers een optimum vertoont. Zo’n optimum is niet aangetoond voor macrofyten of macrofauna. De ervaring leert dat enige tijd nodig is (enkele jaren) voor de ontwikkeling van een vegetatie en de daarbij horende macrofauna levensgemeenschap. Om te bepalen in hoeverre het onderzoek bijdraagt aan de behoefte van de waterbeheerders beantwoorden we hier de vragen die bij het begin van het onderzoek zijn opgesteld. Verbetert de ecologische kwaliteitsratio na de aanleg van natuurvriendelijke oevers? Enkele modellen geven een duidelijke indicatie dat de EKR-scores bij natuurvriendelijke oevers beter zijn dan bij beschoeide oevers. We hebben in ons onderzoek echter alleen bestaande oevers onderzocht, we

44

H2O / 25/26 - 2011

hebben geen vergelijking kunnen maken tussen watergangen voor en na aanleg van natuurvriendelijke oevers. We kunnen dan ook op basis van onze gegevens niet stellig zeggen dat door de aanleg van natuurvriendelijke oevers de EKR van dat waterlichaam verbetert. Wat zijn belangrijke sleutelfactoren voor ecologisch beter scorende natuurvriendelijke oevers? Vanuit de modellen blijken watertype, oevertype, peilbeheer, geen vegetatie aangeplant, beheer, onderhoud, afkalving, type natuurvriendelijke oever, waterdiepte en bodemtype de belangrijkste sleutelfactoren voor ecologisch beter scorende oevers. Zijn deze sleutelfactoren statistisch te onderbouwen? Een aantal factoren wel, echter niet allemaal. Een aantal sleutelfactoren komt in meerdere modellen als bepalend naar voren, dit zijn beheer, onderhoud, bodemtype, watertype, peilbeheer en oevertype en type natuurvriendelijke oever. Is het mogelijk met kennis over deze sleutelfactoren beheerders handvatten te bieden voor toekomstige inrichting en beheer? Ja, namelijk beheer en onderhoud loont, uit meerdere modellen blijkt dat met maaien en onderhoud betere ecologische scores bereikt worden, zowel bij de macrofyten als indirect bij de macrofauna. Ook door oevers onbeschoeid te laten kan natuurwinst behaald worden, zeker in combinatie met ecologisch beheer. Flauwe taluds zowel onderwater als bovenwater zijn positief voor de EKR-score van water- en oeverplanten.

Aanbevelingen Een belangrijke leerpunt uit dit onderzoek is het ontbreken van goede en gevalideerde data van oevers bij de waterbeheerders. Vanuit het onderzoek willen we graag een aantal aanbevelingen aan waterbeheerders doen voor het verzamelen en vastleggen van oeverdata, zodat dit onderzoek over een aantal jaar met minder inspanning nog eens gedaan kan worden met meer gegevens over de stuurvariabelen: • Leg bij nieuwe oeverprojecten de zogenaamde kopgegevens (jaar van aanleg, profiel, etc.) goed vast. De voor deze studie opgezette controlelijst kan hiervoor dienen als uitgangspunt3); • Standaardiseer de monitoring van je oevers; • Leg de gegevens van de oever vast in centrale databanken die door verschillende afdelingen eenvoudig te benaderen zijn; • Zorg voor een gestandaardiseerd opslagsysteem voor biologische gegevens, chemische gegevens, morfologische gegevens en aanlegparameters. Een invoerprotocol zorgt ervoor dat de data bij verschillende partijen en gebruikers op een soortgelijke manier wordt verzameld en vastgelegd. Dit maakt standaardisatie en validatie mogelijk; • Bij het veranderen van meetmethoden of protocollen ook rekening houden

met bestaande gegevens en aandacht besteden aan hoe die te actualiseren zijn, zodat ze in toekomst bruikbaar blijven.

Gewenst nader onderzoek Helaas geeft ‘Scoren met natuurvriendelijke oevers’ niet voldoende inzicht om de vragen van waterbeheerders met betrekking tot effectiviteit van natuurvriendelijke oevers voor de KRW afdoende te beantwoorden. Een belangrijke vraag van waterbeheerders ‘Wat is de invloed van het peilbeheer op de effectiviteit van natuurvriendelijke oevers?’ blijft staan. Het onderzoek laat zien dat flexibel peil over het algemeen slechter scoort voor zowel macrofauna als macrofyten dan tegennatuurlijk en vast peil. De achtergronden hiervan en de mogelijke invulling van natuurvriendelijke oevers bij een bepaald peil moeten beter onderzocht worden. LITERATUUR 1) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Stroomgebiedbeheerplannen. 2) Sollie S., H. Coops en J. Verhoeven (2006). Oeverzones langs ondiepe meren, peilbeheer en nutriënten. 3) De la Haye M., E. Verduin, G. Everaert, P. Goethals, I. Pauwels en C. Blom (2011). Scoren met natuurvriendelijke oevers. Rapportage van het onderzoek naar het ecologisch functioneren van oevers langs regionale M-typen wateren. Grontmij. Rapport 275711. 4) Everaert G., P. Boets, K. Lock, S. Dzeroski en P. Goethals (2011). Using classification trees to analyze the impact of exotic species on the ecological assessment of polder lakes in Flanders, Belgium. Ecological Modelling 222, pag. 2202-2212. 5) Coops H. (red.) (2002). Ecologische effecten van peilbeheer: een kennisoverzicht. RIZA. Rapport 2002.040. 6) Keizer P., L. van den Hengel en C. Groshart (2006). Leidraad beheer groenvoorzieningen. Rijkswaterstaat dienst Weg- en Waterbouwkunde. 7) Ter Heerdt G. (2010). Natuurvriendelijk onderhoud en ecologische kwaliteit. Literatuuronderzoek naar de ideale frequentie van schonen en onderbouwing van het nut van het afvoeren van maaisel. Waternet. Rapport 10.012104.


Witteveen+Bos ontwerpt demiwaterzuivering in Kazachstan Witteveen+Bos heeft de opdracht gekregen voor het ontwerpen van een demiwaterzuivering, een zuurwaterstripper en een afvalwaterzuivering voor Tengizchevroil, de beheerder van het Tengiz olieveld in Kazachstan. De installatie is van belang voor de uitbreiding van de oliewinning en het verminderen van de totale waterinname door Tengizchevroil door het sluiten van de waterkringloop. Voor dit contract werkt Witteveen+Bos Kazakhstan samen met PSN Kazstroy in Atyrau. De samenwerking begon afgelopen maart met een ander afvalwaterproject voor dezelfde opdrachtgever. De waarde van deze nieuwe opdracht bedraagt zo’n vier miljoen euro. Witteveen+Bos is al sinds 1999 actief in Kazachstan. De eerste werkzaamheden betroffen het ontwerp van (boor)

handel & industrie Slimme dijkbewaking in China

Een wateropslagtank.

eilanden in de Kaspische Zee. Het totale aantal permanente medewerkers van het Nederlandse ingenieursbureau in Kazachstan bedraagt ruim 60.

Grontmij helpt Brits waterbedrijf besparen Grontmij gaat een thermische hydrolyse-installatie ontwerpen en opzetten voor Yorkshire Water, waardoor het Britse nutsbedrijf jaarlijks miljoenen ponden kan besparen door een lager elektriciteitsverbruik en lagere lasten. Om het project te realiseren, is Grontmij een samenwerkingsverband aangegaan met het Britse bedrijf Morgan Sindall. Het project heeft, gedurende de looptijd van twee jaar, een meerwaarde voor Grontmij van 1,5 miljoen euro. Yorkshire Water beheert

AGT International, leverancier van publieke veiligheidsoplossingen, gaat de eerste fase realiseren van een langlopend programma voor het invoeren van een systeem dat vroegtijdig waarschuwt bij dreigende overstromingen in het stroomgebied van de Gele Rivier in China. Het bedrijf voert het programma uit in samenwerking met de Yellow River Conservancy Commission (YRCC).

de inzameling, verwerking en distributie van ongeveer 1,24 miljard liter water per dag in het graafschap Yorkshire. De 300 ha grote faciliteit in Esholt is één van Yorkshire Waters grootste en bedient circa 750.000 inwoners. De thermische hydrolyse-installatie is de eerste voor Yorkshire Water. Bij het thermische hydrolyseproces wordt in een zuiveringsinstallatie zuiveringsslib omgezet in biogas, dat vervolgens wordt verbrand voor de opwekking van elektriciteit. Zodoende wordt energie opgewekt uit menselijk afval en afvalwater.

Trainee in civiele techniek

Jelmer, de grootste aanbieder van multicompany traineeships in de civiele techniek, heeft zijn zakelijke netwerk uitgebreid met drie nieuwe partijen: Heijmans Wegenbouw, aannemer Van den Biggelaar én Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het aantal werkplekken voor Jelmer-trainees groeit hierdoor sterk. De in totaal nu 17 zakelijke partijen bieden momenteel plaats aan zo’n 25 trainees. Het opleidingstraject houdt in dat talentvolle starters met

Om de in Nederland aanwezige expertise volledig te benutten, voert AGT Netherlands het project samen met TNO uit. AGT International en YRCC zetten het Flood Early Warning System (FEWS) in voor het verzamelen en analyseren van actuele gegevens over waterstatus, dijkstabiliteit, overstromingsdreiging en dijkbeweging. Door het actueel meten van de dijkstabiliteit kan de YRCC vroegtijdig maatregelen nemen in geval van mogelijke dijkdoorbraak. Tevens is een overstromingsprognose te geven, zodat men de bevolking vroegtijdig kan evacueren. Bovendien zal het systeem een bijdrage leveren aan het dagelijks onderhoud en het beheer van de dijk. Ten slotte biedt AGT een toepassing voor het simuleren van mogelijke overstromingen op basis van de gegevens van het monitoringssysteem. Hiermee kunnen autoriteiten zich voorbereiden op mogelijke calamiteiten. Voor meer informatie: Eveline Mulder (020) 406 59 30.

een technisch hbo- of wo-diploma steeds voor één jaar bij verschillende organisaties in de sector werken. Daarnaast volgen ze een uitgebreid persoonlijk ontwikkelingsprogramma. Het doel is beginnende professionals in drie jaar een goed beeld te geven van de brede civiele sector en hen klaar te stomen voor een carrière als civiele professional. Voor meer informatie: Ester van Heuven (0297) 23 10 23.

Op 2 november vierde RWB in Artis haar 10-jarig bestaan. De gasten werden met salonboten naar de dierentuin gebracht. Daar werden ze ontvangen door zeemeerminnen.

H2O / 25/26 - 2011

45


Watervenster Flowserve B.V.

Flowserve B.V. Flow Solutions Group Postbus 55, 7550 AB Hengelo T 074 - 240 40 00 F 074 - 242 56 96 E info-hengelo@flowserve.com I www.flowserve.com

Flowserve is wereldwijd toonaangevend op het gebied van vloeistof- en gasbeheersing. Ook service, reparatie en de upgrading van bestaande installaties dragen bij aan de gedegen reputatie van Flowserve. Flowserve heeft productiebedrijven in Etten-Leur, Hengelo en Roosendaal. Vier servicecentra, Etten-Leur en Hengelo in Nederland, en Antwerpen en Verrebroek in België, zorgen voor service en reparatie in de Benelux.

Flowserve Hengelo is marktleider in het upgraden van boezemgemalen in Nederland. Recente projecten zijn de gemalen Hoogland, Katwijk en Gouda. Daarnaast is Flowserve Hengelo gespecialiseerd in pompen voor de meest uiteenlopende watertoepassingen. Het programma omvat ook het repareren, opwaarderen en modificeren van pompen conform klantwensen.

Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E infonl@krohne.com I www. Krohne.com

KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.

Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen

is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.

Melspring International BV Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E hagen@melspring.com I www.watermelspring.com

46

H2O / 25/26 - 2011

Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. • Poly-electrolieten voor slibindikking en – ontwatering • Metaalzouten (ijzerchlorides/ijzerchloridesulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) • Koolstofbronnen (methanol/ethanol/

azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends • Verkoop/verhuur (installaties voor aanmaak, opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) • (Afval)waterbehandeling op maat, met kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com


Watervenster Omegam Laboratoria B.V. • • • • • •

Afvalwateronderzoek Drinkwateronderzoek (o.a. legionella) Zwemwateronderzoek Medicijnresten Bestrijdingsmiddelen Biociden Omegam Laboratoria meet zeer lage concentraties van een groot aantal verbindingen in water. Gaat het nu om oppervlakte-, zwem-, afval- of grondwateronderzoek, wij leveren

snel betrouwbare analyseresultaten. Wij maken gebruik van moderne technieken en analysemethoden conform (inter-) nationale normen. Naast chemische analyses voeren wij bacteriologisch en hydrobiologisch onderzoek uit. Denkt u maar aan e-coli, legionella en blauwalg. Voor meer informatie kunt u altijd contact met ons opnemen of onze website bezoeken.

Omegam Laboratoria B.V. HJE Wenckebachweg 120 1096 AR Amsterdam T +31 (0)20 5976 769 E klantenservice@omegam.nl I www.omegam.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl

Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Pompen vormen belangrijke en soms onmisbare schakels in bedrijfsprocessen. Daarom is de pompapplicatie, het specifieke proces en de individuele klantwens bij Van Wijk & Boerma Pompen B.V. de basis van ons denken en handelen. Wij voeren een breed en diep assortiment pompen voor uiteenlopende marktsegmenten, zoals de (petro)chemie & procesindustrie, de milieuen watersector, de voedingsmiddelen- en drankenindustrie, de farmaceutische industrie

en de Original Equipment Manufacturers. Daarnaast verzorgt Van Wijk & Boerma ook het onderhoud aan de pompen en kunnen skids worden ontworpen en worden gebouwd. Voor advies omtrent het te verpompen medium kunt u altijd contact opnemen. Van Wijk & Boerma is opgericht in 1907 en maakt onderdeel uit van de Verder Groep.

Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Leningradweg 5, 9723 TP Groningen Postbus 95, 9700 AB Groningen T + 31 (0)50 549 59 00 F + 31 (0)50 549 59 01 E info@wijkboerma.nl I www.wijkboerma.nl

H2O / 25/26 - 2011

47



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.