20120106080411

Page 1

nยบ

45ste jaargang / 6 januari 2012

1/

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

EERSTE RESULTAAT BIOMONITORING KIEZELALGEN MET DNA EARLY WARNING BIJ GRONDWATERWINNING VOOR DRINKWATER METEN VAN WATERKWALITEIT MET PASSIEVE MONSTERNAME RWZI-EFFLUENT GEBRUIKEN VOOR VISMIGRATIE



2012

D

it nieuwe jaar kunt u het één en ander verwachten van H2O. Allereerst komt er binnenkort een lezersonderzoek, waarbij we de resultaten gaan vergelijken met het laatste onderzoek uit 2005. Afhankelijk hiervan gaan we de opmaak en eventueel ook de indeling van dit tijdschrift aanpassen. De Vewin-bijdrage Update gaat verder in digitale vorm. Vewin gaat weer samen met KWR Watercycle Research Institute en het Koninklijk Nederlands Waternetwerk het katern met het verenigingsnieuws vullen.

De redactie heeft de grote voorraad aan artikelen van derden intussen enigszins weggewerkt. Op het ‘hoogtepunt’ afgelopen najaar lagen zo’n 55 (semi-)wetenschappelijke artikelen en projectbeschrijvingen op onze bureaus. Die stapel is ongeveer

Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator)

Laten we van 2012 een prettig en duurzaam jaar maken. Peter Bielars

inhoud nº 1 / 2012

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers

gehalveerd. Hopelijk trekt de advertentiemarkt weer wat aan, zodat de omvang van de uitgaven weer kan groeien. Van groot belang is ook wat 2012 de watersector gaat brengen. In de drinkwatervoorziening, de afvalwaterzuivering en de riolering blijft voldoende werk aan de winkel. Deze nutsvoorzieningen lijden niet onder bezuinigingen. Wel ligt de nadruk steeds meer op het zo zorgvuldig mogelijk uitgeven van het geld van de afnemers, de Nederlandse huishoudens en de Nederlandse industrie. En daarbij moet de kwaliteit en de dienstverlening onverminderd hoog zijn.

4 / Eerste resultaten DNA-gebaseerde biomonitoring kiezelalgen

Holger Cremer, Frank Schuren, Bendert de Graaf en Bas van der Wal

6 / Afscheid Harry Hosper Guido Waajen

7 / Pesticiden in grondwaterbeschermingsgebieden in Limburg

Jos Peters, Henny Moonen, Erika Frankhuizen en Matthijs Bonte

8 / Tarieven waterschappen stijgen regionaal fors

9 / Kennis beter ontsluiten en benutten met Deltafacts

Michelle Talsma, Rob Ruijtenberg, Tim van Hattum en Lija van Vliet

/ Early warning bij grondwaterwinningen voor drinkwater: leuk of noodzakelijk?

Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.

Marijn Kuijper en Roelof Stuurman

Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

23

10

Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00

Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag

13

Susanne Wuijts, Twan Tiebosch en Cors van den Brink

13

/ Hydrologen zorgen voor duurzaam gebruik van grondwater in India

16

/ Zuiniger doorspoelen in stedelijke wateren

34

Aniel Balla, Janna Schoonakker en Marit Meier

23

/ Slim monitoren van de waterkwaliteit met passieve monstername Ron van der Oost, Mai Thao Nguyen en Fred de Haan

28

/ Monitoren en beheersen van biofouling en scaling op RO-membranen Marcel Boorsma, Simon Dost, Sjack Klinkhamer en Jan Schippers

31

/ Sulfaat, bedreiging of zegen voor vorming kalkmoeras? Gijsbert Cirkel en Kees van Beek

34 / Rwzi-effluent gebruiken voor vismigratie Edwin Foekema, Erwin Winter, Frank Kleissen en Diana Slijkerman

37 / Agenda 38 / Handel & Industrie

omslagfoto: Herman wanningen


Eerste resultaten DNAgebaseerde biomonitoring kiezelalgen In 2010 begon het project Hydrochip met als doel een DNA-chip te ontwikkelen waarmee men de biodiversiteit van aquatische habitats snel en objectief kan analyseren. De chip wordt initieel ontwikkeld voor kiezelalgen. Van ongeveer 80 soorten kiezelalgen zijn unieke DNA-fragmenten verwerkt in een eerste prototype van de chip. De eerste resultaten uit de praktijk zijn beschikbaar en zien er veelbelovend uit.

D

e kwaliteit van Europese oppervlaktewateren staat behoorlijk onder druk door zowel chemische, fysische, als biologische stressfactoren. Een goede waterkwaliteit is echter van groot belang voor de kwaliteit van de ecosystemen. De politiek erkent dit belang, hetgeen onder meer leidde tot het opstellen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Als uitvloeisel hiervan zijn waterbeheerders vanaf 2000 verplicht regelmatig te rapporteren over de kwaliteit van de door hen beheerde oppervlaktewateren. Hiervoor moeten grote aantallen water- en substraatmonsters relatief snel en betrouwbaar onderzocht worden. De vier biologische kwaliteitselementen van de KRW zijn fytoplankton, macrofyten, macrofauna en vissen. Fytobenthos, specifiek de kiezelalgen, wordt momenteel alleen in beeld gebracht voor stromende wateren en ongebufferde plassen. Deze gegevens worden vervolgens vertaald naar een kwaliteitscijfer (de Ecologische KwaliteitsRatio of EKR) voor het onderzochte water. Het monitoringssysteem voor fytoplankton en -benthos is in Nederland momenteel gebaseerd op microscopisch onderzoek van indicatororganismen, dat een aantal nadelen kent vergeleken met de in dit artikel beschreven DNA-chip (zie afbeelding 1). Daarom begon in 2010 een multidisciplinaire onderzoeksgroep met de ontwikkeling van de Hydrochip: een DNA-gebaseerde analyse van water- en substraatmonsters die waterschappen en waterbeheerders in staat moet stellen om in de toekomst snel en betrouwbaar de fytoplankton en fytobenthos biodiversiteit en kwaliteit van oppervlaktewateren in kaart te brengen.

DNA-barcodering en -chips

De indeling van planten en dieren in groepen is traditioneel gebaseerd op zichtbare verschillen in vorm, kleur, grootte en afmetingen, op basis waarvan men soorten van elkaar onderscheidt. De laatste jaren wordt hiervoor steeds meer gebruik gemaakt van verschillen in DNA-samenstelling, omdat dit in een aantal gevallen gevoeliger blijkt te zijn en zich beter leent voor grootschalige analyses. In plaats van elk monster afzonderlijk door een expert te laten determineren kunnen met DNA-gebaseerde analyses tientallen tot

4

H2O / 1 - 2012

Afb. 1: Voor- en nadelen van biomonitoring met behulp van een DNA-chip.

honderden monsters tegelijkertijd worden geanalyseerd. De resultaten van die analyses worden vergeleken met een databank met gegevens (de genetische codes) van alle bekende soorten. Deze aanpak wordt inmiddels steeds meer gebruikt voor kiezelalgen of diatomeeën1),2) en vormt de basis voor de ontwikkeling van de Hydrochip. Hiertoe worden op een oppervlak van glas of kunststof kleine stukjes DNA, die specifiek zijn voor de te onderscheiden soorten algen, naast elkaar aangebracht. Dit is de zogeheten microarray of chip (zie afbeelding 2). Zo kan een patroon worden gevormd waar tientallen tot enkele honderden verschillende DNA-codes in zijn verwerkt.

Werkwijze

De analyse van de soortsamenstelling van een monster met de Hydrochip is een relatief eenvoudige procedure. Monsters worden op dezelfde wijze verzameld zoals dat nu gebeurt en beschreven staat in het Handboek Hydrobiologie3). In het laboratorium gaat de Hydrochip-methode afwijken van het huidige protocol. In plaats van het prepareren van monsters voor microscopische analyse, wordt DNA geïsoleerd uit de monsters (zie afbeelding 3). Dit kan per monster gebeuren maar ook met grotere aantallen tegelijkertijd (tot 96 of veelvouden hiervan) plaatsvinden door gebruik te maken van automatiseringssystemen. Uit het totale DNA wordt één specifiek stuk vermeerderd en gekleurd, waarna een incubatie op de Hydrochip plaatsvindt. Na het uitvoeren van

enkele wasstappen kan de Hydrochip worden afgelezen, waarbij een patroon ontstaat. Het verkregen patroon kan dan worden vertaald naar een soortenlijst.

Eerste praktijkresultaten

In een eerste serie tests zijn in totaal 108 monsters zowel met behulp van de klassieke microscopische methode als met de Hydrochip geanalyseerd. De gebruikte eerste versie kan 75 soorten kiezelalgen aantonen. Planktonische kiezelalgen werden in 45 watermonsters en vastzittende kiezelalgen in 63 monsters (rietstengels of andere waterplanten) bestudeerd. De monsters zijn afkomstig van 19 locaties die elf van de in Nederland aanwezige meer- en riviertypes representeren. De opgestelde soortenlijsten werden vervolgens gebruikt om de trofiegraad van het herkomstwater te berekenen. Voor deze habitattypering werden ecologische indicatiegetallen van kiezelalgensoorten toegepast4), zoals beschreven in het Handboek Hydrobiologie. Voor het habitatkenmerk trofiegraad geeft de indicatiewaarde tussen 1 en 7 het optimum van de desbetreffende kiezelalgensoort weer. In een volgende stap werd de indicatiewaarde van de aangetroffen kiezelalgengemeenschap voor elk monster volgens het Handboek Hydrobiologie berekend. Afbeelding 4 toont een vergelijking van de habitattypering, berekend op basis van kiezelalgengemeenschappen opgesteld door zowel microscopische als DNA-gebaseerde analyse. Er blijkt een duidelijke overeenkomstige trend in de resultaten van de methoden te zitten, met de grootste verschillen bij de


actualiteit indicatiewaarden voor oligo-mesotrofe en mesotrofe wateren. De oorzaak hiervan is dat de DNA-sequenties van de meeste kiezelalgensoorten met een oligo-mesotrofe of mesotrofe indicatiewaarde voor trofiegraad op dit moment nog niet in kaart gebracht zijn. Voor eutrofe en hypertrofe wateren blijken de berekende trofieklassen van de twee methoden wel goed overeen te komen. Voor de soorten met een eutrofe indicatiewaarde zijn reeds meer DNA-sequenties beschikbaar, waardoor deze soorten ook beter vertegenwoordigd zijn op de eerste versie van de Hydrochip.

Vooruitblik

De resultaten verduidelijken de potentie die DNA-gebaseerde methoden in de reguliere biomonitoring kunnen hebben in de toekomst. Dit eerste onderzoek toont aan dat de Hydrochip een goede oplossing kan bieden voor het snel en objectief in kaart brengen van de soortsamenstelling van biologische monsters. Het is dan wel noodzakelijk dat de Hydrochip een betere dekking krijgt van de in Nederland aanwezige kiezelalgen. In totaal zijn voor Nederland 1.700 soorten beschreven en wordt de totale biodiversiteit op 2.500 soorten geschat5). Bij de doorontwikkeling zal de nadruk liggen op die soorten die het meest voorkomen en die een belangrijke rol spelen als indicatororganismen. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het verkrijgen van DNA-sequenties van diatomeeënsoorten waarvan deze informatie nog niet beschikbaar is. Deze informatie zal dan worden toegevoegd aan de huidige Hydrochip. Hierbij wordt ook veel aandacht besteed aan het zo goed mogelijk meenemen van de verschillende watertypen die in Nederland voorkomen. Het streven is om eind 2012 een versie van de Hydrochip te kunnen presenteren voor gebruik in routinematige monitoring en geschikt voor het bepalen van de KRW-klasse. Op dit moment richt de Hydrochip zich alleen op kiezelalgen, maar op soortgelijke wijze kunnen vergelijkbare chips voor elke andere relevante groep van organismen worden ontwikkeld, waarbij blauwalgen nadrukkelijk in beeld zijn. Tevens bestaat de mogelijkheid om een chip te ontwikkelen waarmee meerdere verschillende groepen organismen, die nu voor biomonitoring worden gebruikt, in één procedure te analyseren zijn. De verwachting is dat DNA-gebaseerde analysemethoden de komende jaren een steeds grotere rol gaan spelen in de biomonitoring, zoals waterbeheerders die moeten gaan uitvoeren in het kader van de KRW. Holger Cremer en Frank Schuren (TNO) Bendert de Graaf (Vitens) Bas van der Wal (STOWA) NOTEN 1) Mann D. en K. Evans (2007). Molecular genetics and the neglected art of diatomics. In: J. Brodie, J. Lewis (eds.) Unravelling the algae: the past, present, and future of algal systematics. Systematics Association Special jaargang 75. CRC Press, Boca Raton, pag. 231-265.

Afb. 2: Voorbeelden voor genetisch onderzoek en praktijkchips. De chips bevatten een grote hoeveelheid zogeheten spots met daarin vloeistoffen met DNA. Elk spot bevat één gen of sonde met een bekende sequentie die kernmerkend is voor één specifieke soort, bijvoorbeeld een diatomee.

Afb. 3: Schematische en vereenvoudigde weergave van de werkwijze van de Hydrochip-procedure. In een eerste stap wordt een chip gemaakt die specifieke sondes (= DNA-sequenties) van diatomeeënsoorten bevat (1). Vervolgens wordt DNA van diatomeeënsoorten uit het te toetsen water- of waterplantmonster geïsoleerd en gemarkeerd; hierna laten reageren van gemarkeerde DNA uit het monster met chip (2). Tijdens de reactie binden complementaire DNA-sequenties in het monster en de chip en resulteren in een bindingspatroon (3) die met speciale apparatuur middels transmissiedetectie uitgelezen (4) en met speciale computerprogramma’s geanalyseerd (5) kan worden.

Afb. 4: Typering van het habitatkenmerk trofiegraad voor 45 fytoplankton (A) en 63 fytobenthos (B)-monsters. Alle monsters werden zowel met een DNA-chip (de Hydrochip) als ook microscopisch op diatomeeën getoetst. Vervolgens werd de trofiegraad getypeerd volgens de methode beschreven in het Handboek Hydrobiologie. Beide assen geven de klassenindeling weer voor de trofiegraad: op de x-as degene berekend op basis van soortidentificatie met de Hydrochip, en op de y-as degene die berekend werd op basis van microscopische soortidentificatie.

2) Evans K. en D. Mann (2009). A proposed protocol for nomenclaturally effective DNA barcoding of microalgae. Phycologia 48, pag. 70-74. 3) Bijkerk R. (2010). Handboek Hydrobiologie. Biologisch onderzoek voor de biologische beoordeling van Nederlandse zoete en brakke oppervlaktewateren. STOWA. Rapport 2010-28. 4) Van Dam H., A. Mertens en J. Sinkeldam (1994). A coded checklist and ecological indicator values of freshwater diatoms from The Netherlands.

Netherlands Journal of Aquatic Ecology 28, pag. 117-131. 5) Van Dam H. (2010). Kiezelalgen. In: J. Noordijk, R. Kleukers, E. van Nieukerken, A. van Loon (red.). De Nederlandse biodiversiteit. Nederlandse Fauna 10. Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis & European Invertebrate Survey, pag. 131-133.

H2O / 1 - 2012

5


Afscheid Harry Hosper Het Platform Ecologische Herstel Meren en Plassen verzorgde op 1 december een symposium rond de pensionering van één van zijn grondleggers, Harry Hosper van Rijkswaterstaat Waterdienst.

D

e titel van de door ruim 150 mensen bezochte bijeenkomst ’Clearing Lakes Revisited’ verwees naar het proefschrift van Hosper over de relaties tussen nutriënten, lichtcondities, de groei van (blauw)algen en ecosysteemelementen als vissen, zoöplankton en waterplanten. Dit alles met een praktisch oog voor het verbeteren van de waterkwaliteit en het verminderen van effecten van eutrofiering. Hosper was trekker van de beide eerste CUWVO-eutrofiëringsenquetes, die de basis vormden voor de latere normstellingen voor doorzicht, chlorofyl en nutriënten. In de jaren ‘80 introduceerde hij Actief Biologisch Beheer in Nederland als mogelijke maatregel om de algengroei te verminderen en de kwaliteit van het ecosysteem te verbeteren. Dit was een sterke stimulans voor een hele generatie van waterbiologen in hun strijd tegen de kwalijke effecten van vermesting van het oppervlaktewater. De inzichten, verkregen met proeven en praktijktoepassingen, hebben de basis gelegd voor de sterke verbetering van de kwaliteit van het Veluwemeer en andere meren, zoals die vanaf de jaren ‘90 werden gerealiseerd. Er ontstond een totale ecosysteemaanpak, waarbij het terugdringen van de belasting met nutriënten, in combinatie met andere herstelmaatregelen, een centrale plaats innam. Ervaringen en kennis op dit vlak werden en worden gedeeld binnen het Platform Ecologisch Herstel Meren en Plassen. In het eerste decennium van deze eeuw was Hosper betrokken bij het verbeteren van de kwaliteit van grote wateren als het IJsselmeer,

Markermeer en Volkerak-Zoommeer. Ook was hij initiator van de Werkgroep Routekaart Heldere Meren en van de vijfde eutrofiëringsenquête die in 2010 verscheen.

Friese merengebied

Tijdens het symposium werd duidelijk dat de strijd tegen eutrofiëring zeker niet gewonnen is. Dit bleek al tijdens het ochtendprogramma, waarin een aantal sprekers aan de hand van duidelijke voorbeelden uitleg gaf hoever we hierin staan en welke rol het werk van Harry Hosper daarin speelde. Theo Claassen (Wetterskip Fryslân) schetste de ontwikkelingen in het Friese merengebied. Ondanks een duidelijke afname van nutriëntengehalten en algengroei is nog geen sprake van herstel van de ecologie. De grote brasemstand in de meren vormt een belemmering voor het ontstaan van helder water. Gerard ter Heerdt (Waternet) schetste de kwaliteitsontwikkeling van de Loosdrechtse Plassen vanaf de vooroorlogse periode tot nu. De afgelopen jaren heeft Hosper bij het voorbereiden van maatregelen een belangrijke rol gespeeld. Eddy Lammens (Rijkswaterstaat Waterdienst) ging in op de aanpak die bij de Veluwerandmeren leidde tot een sterke kwaliteitsverbetering. Ook de onzekerheden waarmee men te maken had en hoe men daarmee is omgegaan kwamen onder de aandacht. Harry speelde hierin een sturende rol. Ruurd Noordhuis (Deltares) sloot het ochtendprogramma af door te beginnen met de invloed van de Romeinen op de waterhuishouding van het huidige IJsselmeergebied. Via het werk van Lely belandde hij in de

Marten Scheffer neemt muzikaal afscheid van Harry Hosper.

6

H2O / 1 - 2012

huidige tijd. Hij ging in op recente ontwikkelingen wat betreft de kwaliteit van water en ecosysteem (minder vogels, meer waterplanten) en de mogelijkheden hierin te sturen. Erik Jeppesen (universiteit van Århus, Denemarken) beet de spits af van het internationale middaggedeelte door in te gaan op de gevolgen van klimaatverandering op de waterkwaliteit. Een warmer en grilliger klimaat versterkt de eutrofiëring; dit is op diverse plaatsen al zichtbaar. Maatregelen gericht op bestrijding van eutrofiëring moeten daarom krachtiger worden, willen ze effectief zijn. Brian Moss (University of Liverpool, Verenigd Koninkrijk) ziet parallellen tussen ecologische processen in meren en gebeurtenissen die we in de samenleving zien. Inzicht in ecologische principes is van belang bij het zoeken naar oplossingen voor problemen in de samenleving. Harry Hosper zelf had het laatste woord en schetste de ontwikkeling die hij in zijn loopbaan doormaakte, de groep van deskundigen waarmee hij bij Rijkswaterstaat en daarbuiten samenwerkte en de plannen voor de toekomst. De bijeenkomst werd afgesloten met het uitreiken van het erelidmaatschap van het Platform Ecologisch Herstel Meren en Plassen aan Hosper. Guido Waajen (Waterschap Brabantse Delta, voorzitter Platform Ecologisch Herstel Meren en Plassen)


verslag Pesticiden in grondwaterbeschermingsgebieden in Limburg WML en Provincie Limburg hebben onderzoek laten doen naar gewasbeschermingsmiddelen in grondwater onder de naam ‘PESTO’. Het onderzoek bestond uit bureaustudies, veldmetingen en modelberekeningen. KWR Watercycle Research Institute, DHV, DLV Plant, Centrum voor Landbouw en Milieu en Witteveen+Bos voerden het uit. WML was gastheer op het afrondend symposium afgelopen september. Aanleiding was de Kaderrichtlijn Water en een eerder onderzoek ‘Brede Screening’. Hieruit bleek dat in 30 procent van de monsters minstens één probleemstof aanwezig was in een concentratie hoger dan 0,1 µg/l.

H

et project begon met een bureaustudie naar het gedrag van gewasbeschermingsmiddelen rondom de kwetsbare kalksteenwinningen waar de grondwaterstand plaatselijk erg diep is. Het transport in de onverzadigde zone is geschat met behulp van de Milieumeetlat van CLM. In het verzadigde grondwater is het transport berekend met een één dimensionaal transport model. Een eerste conclusie was dat risico’s voor het ruwe water gering lijken. Vervolgens is veldwerk uitgevoerd en het gedrag van stoffen gemodelleerd. In Zuid-Limburg zijn in 13 van de 30 grondwatermonsters één of meerdere bestrijdingsmiddelen en/of metabolieten aangetroffen, met name dimethylsulfamide (DMS) en dichloorbenzamide (BAM). In Noord- en Midden-Limburg werden in 19 van de 35 monsters één of meerdere probleemstoffen gevonden, naast DMS en BAM ook bentazon. Vervolgens zijn de binnen de intrekgebieden gebruikte stoffen geïnventariseerd. Vanaf 1985 is een sterke afname te zien van de middelen die gemakkelijk uitspoelen: resultaat van het strikte toelatingsbeleid en

van groeiende bewustwording bij het landbouwbedrijfsleven. Voor middelen en afbraakproducten die regelmatig worden aangetroffen of slecht afbreken in de onverzadigde zone, is berekend in welke mate ze uitspoelen naar het diepe grondwater. In grote lijnen bevestigde dit het veldwerk. Met het grondwaterkwaliteitmodel Respond is berekend tot welke kwaliteit dit leidt in het gemengd ruwe water. Stoffen die mobiel én persistent zijn in zuurstofloos diep grondwater vormen risico’s voor het ruwe water: bentazon, DMS, BAM en kresoxim. Vooral bentazon vormt een probleem in de winningen in Noord- en Midden-Limburg. DMS en BAM zijn metabolieten van de inmiddels verboden stoffen tolylfluanide en dichlobenil. DMS wordt in de veldmetingen veelvuldig aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat deze stof schadelijk is voor de mens, maar bij behandeling van water met ozon wordt DMS omgezet in het kankerverwekkende NDMA. Communicatie met het landbouwbedrijfsleven is essentieel ter informatie en bewustwording van de risico’s, zeker als sprake is van

een probleemstof. Noodzakelijk is het om ondernemers een alternatief te bieden en een breed middelenpakket. Zo is in geval van een verbod op het gebruik van bentazon de teelt van uien en peulvruchten nagenoeg niet meer mogelijk. Een breed pakket middelen is ook noodzakelijk om resistentie tegen bepaalde middelen te voorkomen. Naast het stimuleren van alternatieve bestrijdingsmiddelen zijn innovatieve technieken beschikbaar om het gebruik van middelen terug te dringen. De toelating van middelen wordt gedomineerd door Europese regels. Partijen zijn gebonden aan een strikt tijdpad van aanvragen, aanbieden van informatie, opvragen en aanleveren van gegevens. Het risico voor het grond- of drinkwater is relevant, maar ook voor aquatische organismen en voor de toedieners van het middel. Het College voor Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden gaat uit van een kansberekening. Een stof kan rekenen op toelating als onderzoek uitwijst dat toepassing in 90 procent van de bodems niet tot problemen leidt. In het afrondende debat in Limburg riepen aanwezigen op de samenwerking te continueren waar het gaat over het bereiken van bewustwording van de risico’s, het nadenken over het toelatingsbeleid en het bevorderen van maatregelen om de risico’s te beperken. WML blijft om die reden het project ‘Duurzaam Schoon Grondwater’ uitvoeren. Vertegenwoordigers van het landbouwbedrijfsleven gaven aan ingenomen te zijn met het onderzoek en samen met alle partijen tot een verdere afname te willen komen van het gebruik van middelen die gemakkelijk uitspoelen. Er liggen zeker nog vragen over de discrepantie tussen de CLM-methodiek en de huidige praktijk van toelating en over stoffen die zijn toegelaten maar tóch tot problemen leiden en stoffen die mogelijk onterecht niet zijn toegelaten. Een uitgebreid verslag en alle rapporten zijn te vinden op www.limburg.nl/pesto. Jos Peters (DHV) Henny Moonen (WML) Erika Frankhuizen (Provincie Limburg) Matthijs Bonte (KWR)

H2O / 1 - 2012

7


actualiteit Tarieven waterschappen stijgen soms fors De waterschapslasten voor één- en meerpersoonshuishoudens zijn per 1 januari gemiddeld met bijna drie procent gestegen. De Unie van Waterschappen beaamt dat de tariefsverhoging net boven de inflatie - die wordt geraamd op twee procent - zal uitkomen, maar wijst erop dat de cijfers pas in de loop van januari definitief worden. Duidelijk is dat de lasten in sommige regio’s met 8 tot 11 procent stijgen. Als wijzigingen in het fiscale stelsel doorgaan, gaan de lasten in 2013 verder omhoog voor huiseigenaren (en omlaag voor grondbezitters).

V

olgens Vereniging Eigen Huis werken de waterschappen onvoldoende samen met gemeenten en drinkwaterbedrijven, waardoor concrete besparingen uitblijven en de lasten blijven stijgen. Uit haar onderzoek zou blijken dat burgers mede daardoor 75 euro per huishouden te veel betalen voor schoon water. De Unie zegt dat het feitenonderzoek ‘Doelmatig beheer waterketen’ uit 2009-2010, waarop de vereniging zich baseert, juist de aanleiding was voor het maken van afspraken in het Bestuursakkoord Water. “Afgesproken is zoveel mogelijk te besparen door efficiënt en slim samen te werken met onder andere gemeenten, bijvoorbeeld door gezamenlijk in te kopen. Uiteindelijk levert dat besparingen op tot wel 750 miljoen euro per jaar in 2020. Het kost echter enige tijd voordat die maatregelen iets opleveren, je moet tenslotte eerste investeren in samenwerken voordat je kunt oogsten.” Bovendien is, aldus de Unie, tegelijk sprake van een autonome kostenstijging van 600

8

H2O / 1 - 2012

miljoen euro. In totaal stijgen de kosten dus. “Dat komt mede doordat de normen op het gebied van afvalwater en veiligheid van dijken strenger worden en we daarnaast te maken hebben met steeds meer weersextremen. Verder nemen we extra taken op ons, zoals muskusrattenbestrijding en betalen we een deel van de kosten van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Enige lastenstijging voor de burger is niet te voorkomen, maar we proberen die wel zoveel mogelijk te beperken”, belooft de Unie.

Verschillen

Waterschapslasten zijn regionale belastingen, dus de kosten hangen af van de inrichting van het gebied. In een stedelijk gebied is het nu eenmaal veel meer werk om het afvalwater te zuiveren en in Friesland liggen meer dijken dan in Limburg. Waterschap Reest en Wieden (Overijssel en Drenthe) laat de lasten met meer dan elf procent stijgen, voor zowel één- als meerpersoonshuishoudens. De laatste categorie is ook in Delfland veel duurder uit

(+ 7,87 procent) en de eerste in het gebied van Waterschap De Dommel (+ 9,18 procent). Ook de waterschappen en hoogheemraadschappen Rijnland, Aa en Maas, Groot Salland en Brabantse Delta verhogen hun tarieven voor beide categorieën bovengemiddeld (+ 4 tot 8 procent). Waterschap Zuiderzeeland verlaagt als enige de lasten, maar staat met een jaarlijkse last van ruim 252 euro voor eenpersoons- en 356,52 euro voor meerpersoonshuishoudens op respectievelijk de zesde en achtste plaats op de lijst van duurste waterschappen. Dat overzicht wordt bij de meerpersoonshuishoudens aangevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland (419,82 euro) en bij de eenpersoonshuishoudens door Hollands Noorderkwartier (303,50 euro). Het minst zijn huishoudens kwijt bij Waterschap De Dommel (respectievelijk 113,88 en 204,84 euro voor één- en meerpersoonhuishoudens). Gemiddeld over Nederland bedragen de lasten respectievelijk 205,90 en 313,57 euro.


informatie Kennis beter ontsluiten en benutten met Deltafacts Binnen universiteiten, kennisinstituten en bij de waterbeheerders wordt veel kennis ontwikkeld en vergaard. Om te kunnen blijven innoveren, is het belangrijk deze kennis met elkaar te delen zodat we stappen kunnen maken richting verdere ontwikkeling van de watersector. Hierin is een wereld te winnen omdat kennis niet optimaal bekend is, versnipperd is of besloten ligt in moeilijk toegankelijke rapporten. Binnen het STOWA-kennisprogramma Deltaproof spreken de waterschappen de wens uit werk te maken van het ontsluiten van kennis. STOWA pakte de boodschap op en nam het initiatief voor het ontwikkelen van Deltafacts.

S

TOWA vroeg Alterra en Deltares te kijken welke kennis binnen de instituten in de watersector aanwezig is. Begeleiding van het proces gebeurt in nauwe samenwerking met de begeleidingscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van STOWA, de waterschappen, Rijkswaterstaat Waterdienst en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. De Deltafacts sluiten aan bij de kennisvragen van de waterbeheerders op het gebied van de delta-opgaven: zorgen voor waterveiligheid en voldoende zoet water.

Wat zijn Deltafacts?

Deltafacts zijn online kennisdossiers met een korte en krachtige samenvatting van de ‘state of the art’ over een bepaalde kennisvraag. Elk Deltafacts is opgebouwd uit een aantal vaste elementen: definitie van het onderwerp, technische kenmerken, de kosten en aspecten van governance. Daarnaast bieden ze een overzicht van praktijkervaringen, lopende initiatieven en kennisleemtes. Deltafact kennen een ‘gelaagde opbouw’ door te verwijzen naar de belangrijkste rapporten die over het onderwerp zijn verschenen. Tot slot wordt een casus besproken die recente ervaringen en onderzoeken illustreert. Deltafacts bieden dus snel inzicht in de stand van zaken van bepaalde onderwerpen en bieden informatie voor zowel de inhoudelijk deskundigen als relatief onbekenden met het onderwerp. Ze kunnen een bijdrage leveren aan het maken of onderbouwen van keuzes. Deltafacts zijn onderverdeeld in drie hoofdlijnen: waterveiligheid, zoetwatervoorziening en nieuwbouw en herstructuring (in ontwikkeling). Deze indeling sluit aan bij de generieke deelprogramma’s van het Deltaprogramma. Waterveiligheid

De bescherming tegen overstromingen wordt in Nederland gegarandeerd door het stelsel van primaire en regionale waterkeringen met een aanvaardbaar risiconiveau. De kennisvragen rondom waterveiligheid richten zich op diverse ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Denk aan Waterveiligheid 21e eeuw (WV21), het op orde brengen van de regionale keringen in 2020 (Ontwikkelingsprogramma Regionale Keringen) en nieuwe monitoringssystemen. Inmiddels zijn de volgende Delfacts gereed: deltadijken, bouwen in en op waterkeringen en gevolgenbeperking van compartimentering van dijkringen. Gewerkt wordt aan de consequenties van een snelle daling van het waterpeil op een

waterkering bij de inzet van een bergingsgebied, de stabiliteit van veendijken mede onder invloed van de klimaatverandering, borging van een vitale infrastructuur bij overstroming, reserveringszones én sensoren voor waterveiligheid en toetsing. Zoet water

Het huidige waterbeheer is erop gericht voldoende zoet water van de juiste kwaliteit op de juiste plek te krijgen en te houden om in de bestaande gebruiksfuncties te kunnen (blijven) voorzien. Het uitgangspunt is vasthouden, bergen en aanvoeren van water. Bij zoetwatervoorziening wordt gekeken naar de mogelijkheden om te komen tot meer zelfvoorzienendheid en de uit te voeren maatregelen. Onder zelfvoorzienendheid wordt verstaan in hoeverre een gebied meer in de eigen zoetwatervoorziening kan voorzien. Voor zoetwatervoorziening zijn Deltafacts gereed voor samengestelde peilgestuurde drainage, zouttolerante teelten, waterreservoirs op bedrijfsniveau en dynamisch peilbeheer. Gewerkt wordt aan de effectiviteit en baten van waterinlaat, het beprijzen van water, de invloed van de bodemstructuur op de regionale waterhuishouding en grondwater- en bodemvochtgestuurd beregeningsbeleid, in samenhang met oppervlaktewater.

Structuur

De ambitie is om met de Deltafacts een uitgebreid digitaal dossier op te bouwen, waarin de beschikbare kennis eenvoudig gevonden kan worden. Naar mate het aantal Deltafacts toeneemt, groeit de behoefte aan meer structuur. Om dit te faciliteren wordt gekeken naar zoekmogelijkheden. Voor de zoetwatervoorziening wordt gedacht aan een overzichtstabel met per type maatregel het gebied waar deze effectief toegepast kan worden. Bij waterveiligheid lijkt een ordening aan de hand van de meerlaagse veiligheid benadering zinvol.

De eerste Deltafacts zijn te vinden op de website van Deltaproof (www.deltafacts. nl). Ook staan ze op het Deltaportal van het Deltaprogramma (www.deltaprogramma.pleio.nl). Binnen het Deltaportal wordt gelegenheid geboden om (via ‘sociale’ media) aanvullingen, verbeteringen en discussies te voeren naar aanleiding van de Deltafacts. Op basis van het commentaar en ontwikkelingen in onderzoek zullen de Deltafacts periodiek worden geactualiseerd. Daarnaast organiseert STOWA bijeenkomsten met wetenschappers, waterschappers en medewerkers van ingenieursbureaus waarin men ontwikkelingen rond onderwerpen presenteert en deelt. Zo is op 13 oktober jl. bij Waterschap Rijn en IJssel over peilgestuurde drainage gesproken.

Door het online karakter wordt de kennis voor een ieder toegankelijk en een platform geboden om kennis gezamenlijk verder uit te breiden.

Wens

STOWA hoopt dat de Deltafacts uitgroeien tot gezamenlijke kennisdossiers met een breed draagvlak binnen de watersector. We nodigen een ieder uit om nieuwe inzichten en kennis aan te bieden om te verwerken in de Deltafacts. Ook verbreding naar andere opgaven, zoals de Kaderrichtlijn Water, behoort tot de mogelijkheden. De Deltafacts zouden de Topsector Water een mooie manier bieden om onze kennis als watersector te etaleren. Michelle Talsma (STOWA) Rob Ruijtenberg (Bureau WeL, namens STOWA) Tim van Hattum (Alterra) Lija van Vliet (Deltares)

Voor wie?

Door de ‘gelaagdheid’ is de kennis zowel van waarde voor de leek, die wil weten waar het onderwerp over gaat, als de inhoudelijk deskundige die op zoek is naar verdieping. De Deltafacts dragen bij aan de behoefte van onder andere de waterschappen, maar eigenlijk voor de hele watersector, om een overzicht van beschikbare kennis en kennisleveranciers te hebben. Met de Deltafacts willen de betrokken partijen bereiken dat kennis gaat ‘ontsnipperen’. H2O / 1 - 2012

9


Early warning bij grondwaterwinningen voor drinkwater: leuk of noodzakelijk? Het gebruik van early warning-systemen kan grondwaterwinningen voor drinkwater beter beschermen tegen risico’s op verontreiniging. De mate waarin dit het geval is, wordt bepaald door verschillende factoren, zoals de kwetsbaarheid van een winning voor verontreinigingen en de doorwerking van het beschermingsbeleid. Het vroegtijdig signaleren van risico’s maakt het voor de betrokken partijen (gemeente, provincie en drinkwaterbedrijf) mogelijk om tijdig maatregelen te treffen en verdere verspreiding van verontreinigingen te voorkomen. Early warning kan worden gezien als een aanvulling op het gebiedsdossier voor de openbare drinkwatervoorziening.

I

ngegeven door de stroomgebiedbeheerplannen is in 2009 landelijk afgesproken om een onderzoek te beginnen naar de bescherming van de drinkwaterfunctie van grondwater. In dit onderzoek wordt daarom ingegaan op de vraag, of, en op welke wijze, een early warning-systeem kan worden ingericht om winningen voor drinkwater te beschermen tegen verontreinigende stoffen. Het stellen van deze vraag betekent niet dat grondwaterwinningen voor drinkwater op dit moment niet beschermd worden. Integendeel: beleidsmatig wordt de drinkwaterfunctie beschermd via onder meer het vaststellen van zoneringen zoals het waterwingebied, het grondwaterbeschermingsgebied en de boringsvrije zone. Binnen deze zoneringen gelden beperkingen ten aanzien van functies en activiteiten die een risico kunnen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Ook zijn provincies bezig met het opstellen van gebiedsdossiers van winningen voor de openbare drinkwatervoorziening. In deze gebiedsdossiers wordt in samenwerking met de bij de winning betrokken partijen informatie verzameld die relevant is voor de ontwikkeling van de waterkwaliteit ter plaatse van de winning. Dit betreft informatie over de kenmerken van de winning, de boven- en ondergrondse belasting van activiteiten en de uitvoering van het beschermingsbeleid. Op basis van deze analyse kunnen effectieve beschermingsmaatregelen worden ontwikkeld. Ten slotte hebben drinkwaterbedrijven reeds jaren een meetnet met waarnemingsputten rondom de meeste winningen. Dit kan worden beschouwd als een vorm van early warning. Analyse van de gerapporteerde overschrijdingen laat zien dat hiermee een deel van de risico’s - met name de huidige risico’s - goed in beeld te brengen is. Vanwege de druk op de beschikbare ruimte en de doelstellingen van de Kaderrichtlijn

10

H2O / 1 - 2012

Water is het niet langer voldoende dat de risico’s pas in beeld zijn in wanneer de verontreinigingen aanwezig zijn in het bepompte pakket.

Drenthe, Friesland, Groningen, Overijssel en Gelderland voor het onderbouwen van de noodzaak van maatregelen bij grondwaterwinningen1).

Early warning zou daarom monitoring moeten bevatten van de grondwaterkwaliteit, in de winputten, maar ook in ondiepere waarnemingsputten in het intrekgebied; van boven- en ondergrondse activiteiten in het intrekgebied en de risico’s daarvan voor de grondwaterkwaliteit én van de beleidsmatige bescherming van winningen.

Effecten op grondwaterkwaliteit

Deze benadering is afgeleid van het kader dat recent is ontwikkeld door de provincies Bron: KWR Watercycle Research Institute.

In een studie in opdracht van de drinkwaterbedrijven concludeert KWR2) dat de vigerende monitoring van grondwater, buiten de incidentele onderzoeksprojecten, vooral gericht is op ‘klassieke’ stoffen zoals zware metalen, PAKs, gechloreerde koolwaterstoffen, lang gebruikte pesticiden en minder op opkomende milieuvervuilende stoffen of omzettingsproducten daarvan. Deze stoffen zijn vaak gerelateerd aan het


achtergrond gedrag van consumenten, zoals farmaceutica, drugs-of-abuse, hormoonverstoorders en gefluoreerde verbindingen. KWR analyseerde op welk punt in de drinkwaterketen technieken potentie hebben om te worden toegepast in de monitoring. Het naast elkaar gebruiken van chemische analyse, screening en identificatie, biomonitoring en gezondheidsgerichte effecttesten leidt tot een beter inzicht in de ontwikkeling van de grondwaterkwaliteit. Voor een aantal grondwaterwinningen wordt momenteel dan ook in samenwerking met de betrokken drinkwaterbedrijven een toegesneden monitoringprogramma ontwikkeld. Naast het monitoren van de grondwaterkwaliteit zelf kan het analyseren van belastingen vanaf maaiveld, aanwezige bodemverontreinigingen en de interactie met oppervlaktewater informatie opleveren over mogelijke risico’s voor de grondwaterkwaliteit.

Risico’s van activiteiten

De kwetsbaarheid van een grondwaterwinning is bepalend voor de wijze waarop functies en activiteiten aan maaiveld een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het onttrokken grondwater. Zo zal een geohydrologisch goed beschermde winning (hier aangeduid als een weinig kwetsbare winning) niet of nauwelijks worden beïnvloed door activiteiten aan maaiveld, terwijl een freatische winning die niet of nauwelijks wordt beschermd door een slecht doorlatende laag (kwetsbare winning), sterk kan worden beïnvloed door activiteiten aan maaiveld. Early warning zal vooral in de laatstgenoemde situatie toegevoegde waarde bieden (zie ook de tabel). Het combineren van informatie over de kwetsbaarheid van een winning met informatie over de activiteiten in het intrekgebied en daarbij behorende emissies leidt tot een inschatting van de risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Voor bestaande en bekende functies zijn beoordelingssystematieken, zoals REFLECT3), beschikbaar. Nieuwe functies en onbekende stoffen maken hier geen deel van uit. Uit toelatingskaders kunnen mogelijk drinkwaterrelevante stoffen vroegtijdig worden opgemerkt. Heugens et al.4) doen suggesties over hoe op een snelle wijze mogelijk relevante stoffen kunnen worden geïdentificeerd.

Beleidsmatige bescherming van winningen

Provincies wijzen intrek- en grondwaterbeschermingsgebieden aan en leggen bijzondere regels voor deze gebieden vast in de provinciale milieuverordening. Het doel van dit beschermingsbeleid (ex. Wet milieubeheer) is om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Bestaande grondwaterverontreinigingen worden echter niet via de provinciale milieuverordening maar via de Wet bodembescherming

belasting

kwetsbaarheidscore weinig kwetsbaar

landgebruik passend bij drinkwaterfunctie (openbaar groen, natuur)

kwetsbaar

(diepe freatische winning)

(ondiepe freatische winning)

(diepere winning onder afdichtende laag)

drinkwaterfunctie en landgebruik onder voorwaarden te combineren (landbouw, recreatie, sportterreinen, volkstuinen) risicovol landgebruik voor grondwaterwinning (bedrijventerreinen, stortplaatsen, spoorwegen)

matig kwetsbaar

(stedelijke winning)

(oeverinfiltratie)

ondergronds ruimtegebruik (WKO, infrastructuur) Tussen haakjes is het type winning aangegeven waaraan kan worden gedacht. groen: Early warning heeft nauwelijks toegevoegde waarde, omdat winning weinig kwetsbaar is en/of niet bedreigd wordt. Het dient ter controle van bestaande situatie en effectiviteit van beschermingsbeleid. geel: Early warning heeft toegevoegde waarde om mate van bedreiging en veranderingen daarin te duiden bij weinig of matig kwetsbare winningen. rood: Early warning heeft grote toegevoegde waarde, omdat winning kwetsbaar is en/of bedreigd wordt (ter aanvulling van bestaande beschermingsbeleid).

aangepakt. De feitelijke doorwerking van de ruimtelijke aspecten van het provinciaal beschermingsbeleid vindt plaats in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Om te beoordelen of winningen adequaat zijn beschermd, zou voor de relevante bestemmingsplannen moeten worden bepaald of het vigerende beschermingsbeleid goed is overgenomen en of de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen niet in strijd zijn met de drinkwaterfunctie. De ervaring met het opstellen van gebiedsdossiers tot nu toe heeft geleerd dat de doorwerking van grondwaterbeschermingsbeleid naar bestemmingsplannen in de praktijk vaak niet volledig is. Het monitoren van de uitwerking van de beleidsmatige bescherming is echter van een geheel andere aard dan de monitoring van de grondwaterkwaliteit: het betreft een analyse van plannen, regels en procedures. Early warning beoogt niettemin deze beide categorieën in samenhang te bezien. In de tabel hierboven is weergegeven waar early warning toegevoegde waarde kan bieden bij een volledig geïmplementeerd beschermingsbeleid. Hoe onvollediger de implementatie van het beschermingsbeleid, des te eerder early warning van toegevoegde waarde kan zijn bij het beschermen van de winning.

Praktijkvoorbeelden

De beschreven werkwijze is getoetst in twee praktijksituaties: de winningen Engelse Werk en Hoge Hexel. Beide winningen kunnen worden aangemerkt als kwetsbaar. De kwaliteit van het grondwater in waarnemingsputten, winputten en de gemengde ruwwaterstroom (wettelijke meetpunt voor ruwwaterkwaliteit) is allereerst onderling vergeleken en daarnaast vergeleken met de (risico’s) van activiteiten in het intrekgebied en de infiltratie van oppervlaktewater. Daarbij is gebruik gemaakt van informatie uit de gebiedsdossiers die voor deze winningen zijn opgesteld5). Uit de analyse blijkt dat voor deze winningen het gebruik van early warning systemen toegevoegde waarde kan bieden bij de bescherming ervan.

Gebiedsdossiers

In een gebiedsdossier wordt door de betrokken partijen informatie verzameld die van belang is voor de waterkwaliteit bij de waterwinning. Op basis van deze informatie worden mogelijke beschermingsmaatregelen, gericht op preventie en risicobeheersing, ontwikkeld. Vervolgens nemen de betrokken partijen een besluit over de uit te voeren maatregelen. De informatie om vast te stellen of early warning toegevoegde waarde heeft bij de bescherming van een grondwaterwinning kan worden ontleend aan het gebiedsH2O / 1 - 2012

11


dossier. Wanneer dit het geval blijkt, en invulling gegeven wordt aan early warning door monitoring van de drie beschreven pijlers, kan de daaruit verkregen informatie worden gebruikt om het dossier actueel te houden. Early warning kan vanuit deze optiek worden gezien als een verfijning van het gebiedsdossier.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de verkenning6) blijkt dat early warning meerwaarde kan bieden bij de bescherming van de grondwaterkwaliteit van winningen en reserveringen voor waterwinningen. Die is afhankelijk van de kwetsbaarheid van de winning voor verontreinigingen, de aanwezigheid van risicovolle activiteiten in het intrekgebied en daaraan gerelateerde calamiteiten én de mate waarin het ruimtelijk beschermingsbeleid is uitgewerkt en geïmplementeerd. Daarnaast kan early warning ook worden gebruikt bij het beoordelen van het effect van maatregelen.

Uit de verkenning blijkt dat de vertaling van risico’s van activiteiten naar monitoringsprogramma’s voor winningen nog nadere invulling behoeft. Drinkwaterbedrijven zijn hier al mee bezig, in samenwerking met KWR. Hiervoor zou ook relevante informatie uit de toelatingskaders kunnen worden gebruikt. Provincies zijn hier nog niet direct bij betrokken. Vanuit hun verantwoordelijkheid als grondwaterbeheerder is dit wel te overwegen. Daarnaast zou de relatie tussen early warning en het gebiedsdossier en de inpassing in het KRW-proces verder moeten worden uitgewerkt. Susanne Wuijts (RIVM) Twan Tiebosch (Esplanada Advies) Cors van den Brink (Royal Haskoning) NOTEN 1) Van den Brink C. en J. van Essen (2011). Beoordelen drinkwaterwinningen. Royal Haskoning. In opdracht van de Werkgroep grondwater Noordoost Nederland (provincies Drenthe, Friesland, Groningen, Overijssel en Gelderland).

2) Van der Kooij D., J. van Genderen, M. Heringa, A. Hogenboom, C. de Hoogh, M. Mons, L. Puijker, N. Slaats, J. Vreeburg en A. van Wezel (2010). Drinkwaterkwaliteit Q21: een horizon voor onderzoek en actie. KWR Watercycle Research Institute. BTO-rapport 2010.042. 3) Laeven M., W. Beekman, L. Drogendijk, P. van Bergen en C. van den Brink (1999). Functieverweving en duurzame waterwinning REFLECT: bepaling van risico’s van functies voor grondwaterwinningen. Kiwa / Iwaco. SWE 99.007. 4) Heugens E., J. Rila, J. Linders, M. Montforts, T. Vermeire en S. Wuijts (2008). Probleemstoffen bij de drinkwaterbereiding. RIVM. Rapport 601024001/2008. 5) Van den Brink C., H. Bakker, J. van Grootheest, M. ten Heggeler, B. Groenhof en J. van Essen (2009). Gebiedsdossiers kwetsbare drinkwatervoorzieningen Overijssel. Royal Haskoning. In opdracht van de Provincie Overijssel. Rapport 9T8964. 6) Tiebosch T. C. van den Brink en S. Wuijts (2011). Verkenning early warning bij grondwaterwinningen voor drinkwater. RIVM. Rapport 609452001/2011.

Kenniscoaches voor regionale uitwerking Bestuursakkoord Water De kenniscoaches gaan met hun werk beginnen, nu staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu een financiële bijdrage heeft verleend. Stichting RIONED is namens de partijen van het bestuursakkoord verantwoordelijk voor de coördinatie van de kenniscoaches en heeft Gert Dekker aangesteld als coördinator. Een kenniscoach ondersteunt gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven die samen werken aan een doelmatiger waterbeheer. In het Bestuursakkoord Water zijn hierover afspraken gemaakt.

K

enniscoaches zijn onafhankelijke deskundigen, die een regio of samenwerkingsverband van gemeenten, waterschappen en/of drinkwaterbedrijven kunnen inschakelen. De coaches brengen hoogwaardige kennis en/of procesvaardigheid in, waarmee zij nieuwe impulsen aan de regionale samenwerking geven. De inzet van de coaches richt zich op de realisatie van de doelen van het Bestuursakkoord Water, zoals het bevorderen van de juiste en noodzakelijke investeringen. Dit doen zij onder meer door vragen te stellen, zaken ter discussie te stellen en ideeën aan te dragen. Hun houding zal kritisch-opbouwend zijn. Kenniscoaches zorgen dus door reflectie voor versnelling en verdieping van het regionale samenwerkingsproces. Hiermee leveren zij een bijdrage aan de lopende cultuurverandering in de sector; van normen naar argumenten. De bedoeling is dat de kenniscoaches zoveel mogelijk van en voor de samenwerkende partijen zijn. Daarom zijn zij in principe zelf werkzaam bij een gemeente, waterschap, drinkwaterbedrijf of het ministerie. De regio bepaalt wanneer zij een kenniscoach inzet en met welke vraag. De vraag moet wel passen bij en bijdragen aan

12

H2O / 1 - 2012

het realiseren van de doelen van het bestuursakkoord. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu neemt de helft van de kosten op zich. De samenwerkende partijen in de regio dragen de andere helft. Gert Dekker coördineert de kenniscoaches. Hij werkt ruim 15 jaar in het stedelijk waterbeheer. De afgelopen vijf jaar was hij onder andere coördinator van het programma van de Gemeenteambassadeurs Water. Ook was hij actief betrokken bij de totstandkoming van het Bestuursakkoord Water. Als coördinator verzorgt hij de informatie aan de regio’s, de werving van kenniscoaches en de koppeling van regio (vraag) en coach (aanbod). Dekker krijgt begeleiding van vertegenwoordigers van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen, Vewin en Stichting RIONED. Samenwerkingsverbanden kunnen hun belangstelling melden bij Stichting RIONED. Op de RIONEDdag op 2 februari a.s. verschijnt een brochure met uitgebreide informatie.

Gert Dekker (foto: BvBeeld/Stichting RIONED)


achtergrond

Hydrologen zorgen voor duurzaam gebruik van grondwater in India Sinds 2007 werkt Deltares samen met ICCO, TNO en de Indiase NGO Gram Vikas aan het project Barefoot Hydrologist. Het richt zich op het verbeteren van de drinkwater- en sanitatievoorzieningen in rurale gebieden in de staat Orissa in India. Het project wordt gefinancierd door bovenstaande organisaties en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Gram Vikas werkt sinds 1994 aan verbetering van water- en sanitatievoorzieningen in rurale gebieden in Orissa. De aanpak kenmerkt zich door een duidelijke nadruk op vergroting van betrokkenheid en eigenwaarde van de lokale bevolking. Wat zijn de resultaten tot nu toe en hoe ziet de toekomstige rurale drinkwatervoorziening in India er uit?

H

et doel van de Nederlandse organisaties is Gram Vikas op weg te helpen met duurzaam waterbeheer. Zoals vele non-gouvernementele organisaties is ook deze organisatie opgericht door maatschappelijk opgeleide initiatiefnemers: een goede basis voor een organisatie die zich inzet voor armoedebestrijding, sociale gelijkheid van mannen en vrouwen en eerlijke kansen voor kastelozen. De opkomst van water- en sanitatieprogramma’s brengt echter een nieuw dilemma met zich mee. Veel ngo’s, zoals Gram Vikas, hebben zelf geen kennis over de ondergrond en watersystemen, terwijl enige basiskennis voor het slagen van deze programma’s toch onontbeerlijk is. Steun vanuit de overheid is marginaal. Juist in gebieden zoals Orissa zullen de gevolgen van klimaatverandering bovendien een grote

impact hebben op voedselzekerheid en drinkwatervoorziening. In de afgelopen tien jaar is in de periode voorafgaand aan de moesson een significante grondwaterstanddaling gemeten van 0,23 meter. Deze daling is het gevolg van toegenomen droogte en hogere temperaturen in combinatie met menselijke ingrepen.

elkaar negatief beïnvloeden. Ook moeten ze zelf de drinkwaterkwaliteit kunnen controleren en beheren. Hiervoor is een meetkist samengesteld met alle gereedschappen voor eenvoudige monitoring van chemische en microbiologische waterkwaliteit en -kwantiteit. In vrijwel alle gevallen wordt hiermee voor het eerst de waterkwaliteit bepaald.

Een deel van Gram Vikas’ staf is inmiddels opgeleid tot barefoot hydrologen: de kennis die zij opdoen, is sterk gericht op praktische aspecten van grondwaterbeheer. Ondersteuning van belangrijke beslissingen over het gebruik van grondwatervoorraden en inzicht in mogelijke beïnvloeding daarvan door menselijke activiteiten staan hierin centraal. Het doel is hen zelf onderbouwde beslissingen te laten nemen over locaties van nieuwe waterputten en toiletten, zonder dat deze

Weinig data

Al vanaf de eerste kennismaking in India werd duidelijk dat duurzame drinkwatervoorziening in India in alle aspecten verschilt van de ervaringen in Nederland. De staat Orissa met een oppervlak van 155.842 km2, circa vier maal zo groot als Nederland, grenst aan de Baai van Bengalen en kenmerkt zich door een oppervlak van hard gesteente (72%) en pakketten rivier- en kustsedimenten (28%). De precieze verbreiding van

Een grote open put vormt vaak de watervoorziening in een dorp.

H2O / 1 - 2012

13


De hydrologen in Dunguruguda.

geologische pakketten en het voorkomen van breuken is op lokale schaal niet gedocumenteerd. Er zijn daarnaast nauwelijks gegevens beschikbaar over de kwaliteit van het grond- en drinkwater. Om een goed beeld te krijgen van de lokale situatie zijn tijdens de trainingen gebiedsgegevens verzameld uit eigen observaties in combinatie met de barefoot metingen. Drinkwaterwinning in de dorpen gebeurt met drie soorten putten: grote ondiepe, vaak open putten met een diameter tot circa tien meter, ondiepe boorputten met een handpomp en diepe boorputten met een elektrische pomp. De keuze van het soort put is sterk afhankelijk van wie de put aanlegt: de overheid kiest voor handpompen, Gram Vikas voor elektrische pompen die water vanuit de open put of boorput naar een watertoren pompen. Indien mogelijk kiest Gram Vikas voor op een helling gelegen putten waaruit onder vrij verval water wordt aangevoerd naar een lager gelegen watertoren. Ook de bereikbaarheid van de putlocatie, de beschikbaarheid van financiering uit fondsen of lokale arbeid, en de adviezen van wichelroedelopers spelen een belangrijke rol. Alles eigenlijk, behalve de grondwaterstand, mogelijke verontreinigingsbronnen, de geologische situatie en kennis over bestaande putten. Wat draagt Nederland hieraan bij? Het demonstratieproject Campus richt zich op het in beeld brengen van de ondergrond van het kantoor- en woonterrein van Gram Vikas, de circa 140 hectare grote campus. Een belangrijk doel is om grondwater zichtbaarder te maken. Om een beeld te krijgen van de lokale geohydrologie werden grondwaterstanden, neerslag en verdamping

14

H2O / 1 - 2012

en grondwaterkwaliteit gemeten vanaf 2007 tot en met 2010. Daarnaast zijn geo-elektrische en elektromagnetische metingen uitgevoerd en aangevuld met veldobservaties. Ook is een digitaal hoogtebestand gebruikt, afkomstig van satellietbeelden, met een gridgrootte van circa 90 bij 90 meter. De ondergrond van de campus is representatief voor gebieden met een ondergrond van harde gesteenten, waaruit een groot deel van India is opgebouwd. Onderzoek van het Indo-French Centre for Groundwater Research wijst uit dat de geologische ondergrond zeer heterogeen is, maar in grote lijnen bestaan de aquifers uit een gelaagd systeem met een kenmerkend verweringspatroon, van onder naar boven: niet verweerd gesteente (schist, gneiss, graniet) met incidenteel aanwezige diepe verticale breukstructuren, matig verweerde spleetrijke laag met een hoge doorlatendheid maar lage bergingscapaciteit én een sterk verweerde toplaag met hoge bergingscapaciteit maar lage doorlatendheid. Geofysische metingen bevestigen het voorkomen van dit gelaagde systeem binnen het campusterrein. Het meeste grondwater wordt aangetroffen op de grens van de toplaag en de spleetrijke laag, veelal op een diepte van minder dan 50 meter beneden maaiveld. Om een verklaring te vinden voor verschillen in het gedrag van de grondwaterstand in de putten zijn met een waterdichte camera opnamen gemaakt van de binnenkant van de boorput. Opvallend daarin was de grote hoeveelheid wortels die vanuit de toplaag, net onder de PVC-beschermkoker, de put waren binnengedrongen, tot een diepte van

meer dan tien meter. Vermoedelijk zijn oorspronkelijke breuken in de spleetrijke laag door deze wortels dichtgegroeid, wat een sterke afname van grondwatertoestroming naar de put veroorzaakte. Het toont ook aan hoe belangrijk het is om de overgang van de koker naar het diepere, harde gesteente goed te cementeren. De camera toonde ook ijzerafzetting in de watertoevoerende breuken. Dit wordt veroorzaakt door het gehanteerde pompregime. Het is namelijk gebruikelijk om watertorens in korte tijd aan te vullen. Dat veroorzaakt tijdelijke sterke grondwaterstandverlaging met als gevolg ijzeroxidatie. Belangrijk is het ook om bij het plaatsen van nieuwe putten een schone locatie te kiezen. Waterkwaliteitmetingen in de diepe putten doen vermoeden dat de aanwezige breuken en wortelgangen snelle verbindingen kunnen vormen voor verontreinigd water vanaf maaiveld naar grote dieptes, waardoor we hoge concentraties nitraat (50-250 mg/l) en E. coli-bacteriën op deze dieptes hebben aangetroffen. Voor Gram Vikas was het ook een opmerkelijk gegeven dat natuurlijke bronnen vaak een betere waterkwaliteit bezaten dan de duur betaalde diepe boorputten. Deze natuurlijke bronnen liggen meestal in een helling met natuurlijke begroeiing.

Hard water in Dunguruguda

Het dorp Dunguruguda is één van de locaties waar de hydrologen hebben geoefend met het zoeken van een locatie voor een nieuwe grondwaterput. De bewoners hadden daar problemen met het bereiden van dahl, waarschijnlijk als gevolg van een zeer hoge waterhardheid. De hydrologen leerden een schets te maken van de lokale situatie en de


achtergrond waterkwaliteit in bestaande putten in het dorp te analyseren. Het dorp staat model voor wat we zagen in vele andere dorpen. Het dorp bevindt zich op een lichte helling. Tussen de huizen loopt vee, vindt opslag plaats van mest en zijn toiletten aangelegd met een open bezinkput, direct in contact met de ondergrond. Het effect hiervan zien we terug in de metingen: water uit een handpomp bovenstrooms van het dorp bevat geen nitraat en heeft een lage EC van 335 µS/cm. De watertoren en de handpomp staan aan de rand van het dorp en grenzen aan een bosrijke helling, zonder landbouw of bewoning, een ideale schone locatie voor de nieuwe put. Benedenstrooms vertoont de diepe boorput duidelijke invloed van verontreiniging: een hoge nitraatconcentratie van 250 mg/l, ver boven de gezondheidslimiet van 50 mg/l (WHO) en een EC van 1210 µS/cm. Aanvullend op een schone locatie is een goede installatie en afdichting van de put natuurlijk nodig om verontreiniging van bovenaf tijdens moessonperioden te voorkomen.

Verzilting in Niladripur

In Niladripur lijkt de situatie meer op die in Nederland. Het dorp bevindt zich in het kustgebied, vlak langs een circa 1.200 m brede duingordel. De bevolking kreeg buikpijnklachten als gevolg van brak tot zout grondwater. Uit literatuur en waarnemingen is bekend dat het kustgebied bestaat uit een dik pakket zand en klei-afzettingen van voormalige transgressie- en regressieperioden. Het harde gesteente bevindt zich, door vroegere verschuiving langs een breuklijn parallel aan de kust, op grote diepte. De waterput van Niladripur is een open put met een diameter van zes meter en een diepte van 5,5 meter beneden maaiveld. Bij aanleg van de put was het grondwater zoet, maar na enkele jaren vond verzilting

van de put plaats en steeg het chloridegehalte van 650 mg/l in 2007 tot meer dan het dubbele in 2009. Helaas staat de put aan de rand van de duinen, dichtbij een kanaal, waar de zoetwaterlens dun is. Uit geofysische metingen weten we dat de zoetwaterlens ter plaatse waarschijnlijk een maximale dikte heeft van 30 meter. Met Gram Vikas is besproken dat nieuwe putten in het midden van de duinenrij meer zekerheid biedt op zoet grondwater. Ook is besproken dat meerdere ondiepe putten, evenwijdig aan de kust, de voorkeur genieten boven een diepe put; de boorkosten zijn gelijk, maar de kans op het aantrekken van zout water wordt er sterk door verminderd. Dit is, zeker gezien toekomstige zeespiegelstijging en toenemende droogte, een belangrijke factor om rekening mee te houden. Deze langgerekte duingordel met een grotendeels natuurlijke begroeiing bezit uitstekend grondwater dat nauwelijks wordt gebruikt, omdat transport meestal een knelpunt vormt.

Groeiende perspectieven voor toekomstige waterveiligheid

De afgelopen jaren is een begin gemaakt met het creëren van bewustzijn over het belang van bescherming van het beschikbare grondwater, zowel op het gebied van beschikbaarheid als de waterkwaliteit. Hoe gaat het nu verder? Naast de technische benadering van metingen en trainingen zijn contacten gelegd met onderzoeksinstellingen, overheden en ngo’s die zich in India met dit onderwerp bezighouden. In mei 2010 leidde dit tot een eerste brede bijeenkomst tussen deze waterorganisaties. Deze bijeenkomst over duurzame drinkwatervoorziening in Orissa was gericht op kennisuitwisseling en acties ten aanzien van duurzame water- en sanitatievoorzieningen in rurale gebieden.

Daaruit trokken de betrokkenen drie conclusies: • Bestaande kennis zou veel meer gedeeld moeten worden, binnen de overheidsgelederen, maar ook met kennisinstellingen en ngo’s; • Monitoring van grondwaterkwaliteit en -kwantiteit is nodig voor een beter begrip van het natuurlijke systeem om daarmee waterveiligheid en waterbeschikbaarheid voor de toekomst te kunnen veiligstellen; • Behoefte bestaat aan een georganiseerd forum om de samenwerking tussen de waterorganisaties, universiteiten, overheid en ngo’s te versterken en kennis te kunnen uitwisselen. Grondwaterbescherming en de relatie met drinkwater en sanitatie staat in India nog in de kinderschoenen. Zeker niet onbelangrijk hierbij is de uitgestrektheid en de sterke isolatie van veel rurale gebieden. Van vele waterputten is nog nooit een waterkwaliteitsmeting uitgevoerd en in de best bemeten districten in Orissa (Ganjam en Koraput) is maximaal 15 procent van alle waterputten ooit de waterkwaliteit gecontroleerd. Er is dus nog een lange weg te gaan. Maar er gaat iets veranderen. De Wereldbank en de Europese Unie benadrukken de ernst van nitraat en biologische verontreinigingen en de gevolgen voor de toekomst. Bij Gram Vikas en de Indiase overheid komt grondwater en waterkwaliteit steeds hoger op de agenda te staan. Een goede basis voor samenwerking, met groeiende perspectieven voor toekomstige waterveiligheid en -zekerheid. Marijn Kuijper en Roelof Stuurman (Deltares)

Afb. 1: Putwaterkwaliteit boven- en benedenstrooms van Dunguruguda.

H2O / 1 - 2012

15


Zuiniger doorspoelen in stedelijke wateren In veel oppervlaktewateren in stedelijk gebied wordt in droge perioden niet alleen water ingelaten voor peilbeheer maar ook voor het voorkomen van problemen met de waterkwaliteit, zoals overmatige algen- of kroosgroei. In het laatste geval gaat het over het ‘doorspoelen’ van stedelijke watersystemen. Door emissiereducerende maatregelen en inrichting met bijvoorbeeld natuurvriendelijke oevers kan lokaal in het stedelijk gebied de noodzaak voor doorspoelen vervallen en is hierdoor zelfs een betere waterkwaliteit te bereiken. Verminderen van het doorspoelen van watergangen is echter alleen mogelijk bij een voldoende robuust ecologisch watersysteem. Inzicht in het functioneren van het systeem en lokale ecologische potenties zijn medebepalend voor de mate waarin het doorspoelen is te reduceren.

V

anwege de veranderingen in het klimaat, waarbij het in West-Europa warmer wordt en er sprake zal zijn van langduriger droge perioden, is te verwachten dat de behoefte aan water voor peilbeheer (peilhandhaving) en mogelijk ook doorspoelen zal toenemen. De beschikbaarheid van voldoende water van goede kwaliteit staat echter onder druk als gevolg van verminderde rivierafvoeren en verzilting. Zij vormen een duidelijke aanleiding voor zuiniger inlaatbeheer. Ook vanuit duurzaamheidsoogpunt is dit een streven, aangezien het rondpompen van water leidt tot (onnodig) energieverbruik. De huidige waterwetgeving en het waterbeleid onderstrepen het belang van zuinig doorspoelen van stedelijke watersystemen. Zo is in de Waterwet een verdringingsreeks voor de watervoorziening opgenomen, waarbij het doorspoelen van stedelijke watersystemen als ondergeschikt belang wordt aangemerkt ten opzichte van andere, zwaarwegender categorieën van watergebruik. De verdringingsreeks is opgezet om in tijden van watertekorten te kunnen bepalen met welke prioriteit de verschillende watervragers water krijgen, bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en drinkwater. Het doorspoelen van stedelijke watersystemen is in dit verband te beschouwen als kleinschalig hoogwaardig gebruik, indien veel maatschappelijke overlast te voorkomen is. Daarmee hebben de categorieën ‘Veiligheid en voorkomen onomkeerbare schade’ en ‘Nutsvoorzieningen’ voorrang boven doorspoelen en heeft doorspoelen voorrang boven de categorie ‘Overige belangen’. De verdringingsreeks speelt vooral in op het waterleveringsvraagstuk. Het Deltaprogramma en de hierin uitgewerkte strategieën vragen ook om het beperken van de waterbehoefte. Eén van de hierbij genoemde pijlers is zelfvoorzienendheid in de (zoet-) watervoorziening. Bij waterbeheer is die te bereiken door bijvoorbeeld water te bufferen of flexibel peilbeheer toe te passen. In (nieuw) stedelijk gebied kan hierop ingespeeld worden door het inrichten en het beheren van robuuste systemen die bestand

16

H2O / 1 - 2012

lage interne belasting & hoge externe belasting

hoge interne belasting & hoge externe belasting

reductie interne belasting mogelijk?

Nee

Ja

doorspoelen beste optie (mogelijke reductie externe belasting bijvoorbeeld door zuiveren inlaat water)

reductie interne belasting: bron of effectgerichte maatregelen (bijvoorbeeld snoeien, bladvissen, Baggeren of saneren overstort)

optimaliseren doorspoeling

minimaliseren waterinlaat voor peilbeheer

Afb.1: Principe van waterkwaliteitsbeeldgestuurd inlaatbeheer.

zijn tegen of zelfs baat zouden kunnen hebben bij een langdurige periode van droogte of bestand zijn tegen water met verhoogde chloridegehalten. De mate waarin een robuust watersysteem verkregen kan worden, hangt echter sterk af van de lokale gebiedspotenties.

Waterkwaliteitsbeelden

Een methode om de lokale gebiedspotenties in beeld te krijgen, is die van waterkwaliteitsbeelden. Waterkwaliteitsbeeldgestuurd inlaatbeheer kent twee belangrijke pijlers: de nutriëntenbelasting en de verblijftijd (zie afbeelding 1). De toestand van een watersysteem kan grofweg troebel of helder zijn, afhankelijk van de nutriëntenbelasting op het watersysteem. Is die lager dan de (kritische) belasting die het watersysteem kan verwerken, dan blijft het water helder en kan de ecologie in het gebied zich goed ontwikkelen. In deze gevallen is waterinlaat voor doorspoelen niet nodig en kan met een minimale inlaat voor waterkwantiteitsbeheer worden volstaan. Wanneer de belasting veel hoger is dan het watersysteem kan verwerken, wordt de verblijftijd bepalend voor de toestand. Zonder doorspoelen ontstaan lange verblijftijden en zal de hoge belasting leiden

tot troebel water dat rijk is aan algen en/of kroos. In doorgespoelde watersystemen is sprake van een verblijftijdgestuurd systeem en komt de belasting minder tot uiting. Kroos wordt uit de watergangen gespoeld, waardoor helder maar overwegend plantenarm water ontstaat. De doorspoeling is in deze gebieden te minimaliseren, tot een verblijftijd van maximaal tien dagen is bereikt. De verblijftijd is dan te kort om problemen te krijgen met interne biologische processen, zoals algengroei en kroosvorming.

Praktijkvoorbeeld

Voor de peilgebieden in Capelle aan den IJssel zijn met behulp van water- en stoffenbalansen de nutriëntenbelasting en verblijftijd bepaald (zie afbeelding 2). Vervolgens zijn op basis hiervan en van de inrichting van het watersysteem en het (gewenste) beheer en onderhoud de bestaande en haalbare waterkwaliteitsbeelden bepaald. Dit leverde de volgende inzichten op: • Gebieden waar het stopzetten van doorspoelen kansrijk is In ‘s-Gravenland ligt de belasting momenteel nog ver boven de streefwaarden. Verreweg de meeste belasting wordt veroorzaakt door


achtergrond waterinlaat. In dit gebied liggen goede mogelijkheden om de inlaat en de resterende externe en interne belasting te reduceren. De verwachting is dat de totale belasting hiermee zodanig verlaagd wordt dat een procesgestuurd systeem bereikbaar wordt; • Gebieden waar de inlaat al is verminderd tot wat nodig is voor peilbeheer Het sportpark in Capelle aan den IJssel heeft al een lage nutriëntenbelasting. Het hoogheemraadschap heeft de inlaat verminderd. In de Molenbuurt is sprake van een veerkrachtig, procesgestuurd en plantenrijk watersysteem. Er is weinig nalevering uit de waterbodem, doordat de veenbodem is afgedekt met een zandlaag. De nutriëntenconcentraties zijn voldoende laag (circa 0,06 mg P/l). Waarschijnlijk dragen hieraan ook de ijzerrijke kwel en een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie bij. Ook in de wijken Middelwatering en Oostgaarde is de waterinlaat door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard reeds beperkt tot wat minimaal nodig is voor peilbeheer. Dit leidde de afgelopen jaren tot een zichtbare verbetering in de soorten water- en oeverplanten en de aangetroffen abundantie. De huidige inlaathoeveelheid is noodzakelijk voor het peilbeheer (peilhandhaving) in het gebied. Er wordt geen extra water ingelaten om watergangen mee door te spoelen ten behoeve van de waterkwaliteit; • Gebieden waar het kansrijk is het inlaatwater te zuiveren In Capelle-West is het ook in de toekomst nodig relatief veel water in te laten voor peilbeheer. Het gebied ligt relatief hoog, waardoor de aanvoer van grondwater

beperkt is. De nutriëntenbelasting overschrijdt met name door de waterinlaat de kritische grenzen. Een mogelijkheid in dit gebied is om een bestaand helofytenfilter beter te benutten om het ingelaten water te zuiveren. Het filter dient dan eerst te worden opgeknapt, zodat het goed functioneert. Hierdoor is een kansrijke reductie mogelijk van de stikstof- en fosfaatbelasting tot onder of net boven de kritische belastingen, zodat een robuust systeem met helder en plantenrijk water kan ontstaan; • Gebieden waar rekening gehouden wordt met het voortzetten van doorspoelen In de peilgebieden Bloemenbuurt, Haagwinde en Dotterlei wordt thans door inlaat van water uit de Ringvaart de verblijftijd verkort tot minder dan tien dagen. Uit een bronnenanalyse blijkt dat de totale nutriëntenbelasting veel hoger is dan het systeem kan verwerken. Met name de fosfaatbelasting, maar ook de stikstofbelasting is te hoog. Het water uit de Ringvaart, dat in grote hoeveelheden wordt ingelaten, vormt een grote bron van belasting. Er is in deze gebieden sprake van een verblijftijdgestuurd watersysteem. Algen en kroos worden uit de watergangen gespoeld, waardoor de meeste waterlopen er helder maar plantenarm uitzien. In de drie peilgebieden komen weinig ondergedoken waterplanten voor. In watergangen waar minder stroming staat, treden kroosdekken op en wordt het water troebeler. Hiervan is vooral plaatselijk sprake in de buurt Haagwinde. Met de water- en stoffenbalans is bepaald wat het effect zal zijn van het minimaliseren van de waterinlaat (tot uitsluitend inlaat voor peilbeheer) op de

Afb.2: De betreffende wijken in Capelle aan den IJssel en de inlaatstrategie.

Legenda Gemeentegrens Wijkgrens Inlaatbeheer reeds beperkte inlaat

Schollevaar

kansrijk voor stopzetten inlaat zuiveren inlaatwater voortzetten waterinlaat nader te bepalen met praktijkproef

Molenbuurt

Sport park

Schenkel

Dotterlei

Haagwinde

Bloemenbuurt

Capelle-West

Schollebos

art Ringva

Middelwatering 's-Gravenland

?

Oostgaarde

nutriëntenbelasting. Verwacht wordt dat de nalevering van voedingsstoffen uit de waterbodem op dat moment nog te veel nutriënten bevat. Daardoor wordt in deze gebieden gekozen voor het vooralsnog behouden van het doorspoelen. Hierbij wordt wel rekening gehouden met het verminderen van de waterinlaat tot hetgeen dat minimaal nodig is voor voldoende doorspoeling. De komende periode wordt onderzocht wat de nutriëntenlevering vanuit de (water) bodem is en of vaker baggeren mogelijkheden biedt voor een procesgestuurd systeem zonder waterinlaat. In Schollevaar bestaat de indruk dat de benodigde nutriëntenreductie in dit voedselrijke systeem niet (altijd) voldoende terug te brengen is. Daarom is gekozen voor het handhaven van doorspoelen. Thans wordt hierbij water ingelaten vanuit de Ringvaart via het watersysteem van Schollebos. Middels een praktijkproef zal bepaald worden of waterinlaat via Schollebos geen knelpunt vormt voor de ecologie in Schollebos.

Vervolgtraject Capelle

De ecologische systeemanalyse die het hoogheemraadschap samen met de gemeente en Witteveen+Bos maakte van de situatie in Capelle aan den IJssel, leverde veel inzicht op over het functioneren van het gebied. In een aantal peilgebieden wordt reeds gewerkt richting een watersysteem met minimale waterinlaat. In andere gebieden bestaan mogelijkheden voor het verminderen van de inlaat, indien de interne belasting terug te brengen is (tot onder de kritische grenzen). Voor een aantal gebieden wordt verwacht dat doorspoelen nodig zal blijven, onder andere vanwege de nutriënten-nalevering vanuit de waterbodem. Deze diffuse bron maakt deel uit van natuurlijke processen waarbij de uitdaging is benedenstroomse gebieden hiermee zo min mogelijk te belasten (niet afwentelen). Het reduceren van de inlaat is één van de maatregelen waarmee wordt ingezet op een betere waterkwaliteit (in procesgestuurde systemen) in Capelle aan den IJssel. Ook inrichtingsmaatregelen, zoals nieuwe natuurvriendelijke oevers en onderhoudsmaatregelen, zijn in beeld. Het hoogheemraadschap zal met ondersteuning van Witteveen+Bos aanvullend gaan monitoren ter controle van de haalbaarheid (onder andere onderzoek naar de nalevering van de waterbodem). Op basis hiervan zal gewerkt worden richting waterkwaliteitsbeeldgestuurd beheer. Onderdeel hiervan is ook waterkwaliteitsbeeldgestuurd inlaatbeheer, hetgeen uiteindelijk zal resulteren in concrete instructies voor de beheerder in het gebied. Hiermee wordt de slag gemaakt van ‘theoretische’ waterkwaliteitsbeelden naar de praktijk. Het hoogheemraadschap gebruikt de ervaringen in Capelle aan den IJssel ook in andere stedelijke gebieden. Aniel Balla en Janna Schoonakker (Witteveen+Bos) Marit Meier (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) H2O / 1 - 2012

17


waternetwerken wAtErcolumN

Geen buzz maar bizz

A

qua for All heeft voor de derde maal een publiek-privaat partnerschap afgesloten met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Al in 2005 begon Aqua for All met wat in de volksmond al snel ‘de verdubbelaar in de watersector’ werd genoemd. Het directoraatgeneraal van Internationale Samenwerking legt op elke euro inzet van de watersector en haar aandeelhouders (dus ook gerichte fondsenwerving op water- en sanitatieprojecten) een euro bij, waarbij contractering, beheer, monitoring en evaluatie door Aqua for All plaatsvindt. In de afgelopen vijf jaar is op die manier ruim 16 miljoen euro van het ministerie gekoppeld aan bijna 14 miljoen euro uit de Nederlandse watersector, in de vorm van kennis, slimme allianties tussen bedrijven en ngo’s, startfinanciering in voorbeeldprojecten en financiering van effectieve low cost-opties. Verkapte steun aan het bedrijfsleven? Natuurlijk niet. Gebonden hulp? Niet als het aan ons ligt. Waar Aqua for All in gelooft, is het lokaal sterker maken van het bedrijfsleven, de overheden en de burger. Zodat ze onafhankelijker worden van hulp, giften en liefdadigheid (die altijd nodig zal blijken, zelfs in Nederland). In die capaciteitsversterking kan de Nederlandse watersector een enorme rol spelen, met innovaties en kennis, met partnerschappen en met training. Afrika als sterke partner in plaats van een bodemloze put. Als we kwaliteit willen voor onze belastingcenten en als de ontvangende landen hoogwaardige kwaliteit willen, kan ontwikkelingsgeld van de overheid een overbruggend instrument zijn. Zonder tegenprestaties te eisen, maar wel eisen stellen aan prestaties en geschiktheid. Ook Aqua for All legt bewust de verbinding tussen hulp en handel, maar met de allerarmsten als doelgroep, verbetering van de leefomstandigheden als ijkpunt, en veilig water en deugdelijke sanitatie als product. Dit creëert, zo is bewezen, een enorm hefboomeffect. Eén euro investering in drinkwater of toilet levert acht tot 35 euro rendement op, in de vorm van arbeidsproductiviteit, vermeden gezondheidskosten, verbeterd leefmilieu, mogelijkheden voor meisjes om naar school te gaan, etc.

Koninklijk Nederlands Waternetwerk 2012 Als de maatschappij en de wereld veranderen, dan verandert het Koninklijk Nederlands Waternetwerk ook. Hoe ziet KNW er anno 2012 uit? “KNW kan terugkijken op een dynamisch en vruchtbaar jaar”, aldus directeur Monique Bekkenutte. “Naast 40 bijeenkomsten, twee grote internationale evenementen (‘Leading Edge Technology’ en de International Water Week) is de vereniging gegroeid met meer dan 100 leden. Jong KNW en de themagroepen waren actief met actuele en relevante thema’s in de watersector. Daarmee laten we zien dat wij onze ambitie om een verbindende factor in de watersector te zijn, serieus nemen en invulling geven.” “We zijn dé personenvereniging voor en door professionals in de watersector”, zegt voorzitter Roelof Kruize. “We bundelen de kennis en ervaring uit de uiteenlopende vakgebieden, verspreiden die en breken discussies open. Onze leden hebben toegang tot ons uitgebreide netwerk - en de kennis van ruim 4.000 waterprofessionals, waarmee ze hun deskundigheid kunnen vergroten, hun netwerk uitbreiden, werken aan innovatieve oplossingen en contact leggen met collega’s binnen en buiten de sector.” Die contacten zijn ook nadrukkelijk internationaal, zegt Bekkenutte: “We onderhouden contacten met zusterorganisaties in de Benelux, we hebben een twinningovereenkomst met onze zusterorganisatie SITWM in Polen, daarnaast is KNW lid van de International Water Association en vertegenwoordigd in het Nederlands Comité van deze wereldorganisatie. Verder is KNW actief betrokken bij de organisatie van de tweejaarlijkse International Water Week en ondersteunen we de jongerenambassadeur van de YWP-IWW.” KNW is op 1 januari 2009 ontstaan uit de Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen (KVWN) en de Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer (NVA) en telt momenteel bijna 4.000 leden. Kruize: “KNW is een brede laagdrempelige vereniging, waarvan de actieve leden een kennis(sen) netwerk vormen waarmee we een toegevoegde waarde bieden aan de watersector. Onze leden zijn afkomstig uit alle takken van de watersector en zowel uit binnen- als buitenland. Juist deze variatie maakt KNW tot een inspirerend kennisplatform.”

Wij gaan ervoor. Sjef Ernes (Vitens)

Het bestuur van KNW is in de loop van 2011 gewijzigd. Zo namen Johan Raap, Nicolette Rigter en Peter de Jong afscheid. Zij zijn opgevolgd door Gert Dekker en Heleen Nieuwenhuis. De opbouw van bestuur anno 2012 is als volgt: Roelof Kruize (voorzitter), Fons Nelen (secretaris), Ronald Wielinga (penningmeester), Frans Visser, Carleen Mesters, Ad de Waal Malefijt, Gert Dekker en Heleen Nieuwenhuis. De organisatie van de bijeenkomsten van KNW is in handen van een aantal themagroepen. Daarnaast is een aantal werkgroepen en commissies actief:

18

H2O / 1 - 2012

Themagroep Afvalwaterbehandeling richt zich op technieken voor de behandeling (zuivering) van afvalwater in brede zin; Themagroep Anaerobie stelt zich ten doel de uitwisseling van kennis en ervaring over de toepassing van anaerobe processen bij de behandeling van afval, afvalwater en proceswater te bevorderen; Themagroep Assetmanagement richt zich op onderwerpen als transparantie, rechtmatigheid en doelmatigheid van gemaakte keuzes én een strategie voor de lange termijn voor het beheer en onderhoud van de gebouwen en infrastructuur; Themagroep Bestuurlijk-juridische aspecten in de watersector legt de nadruk op het bestuurlijk en juridisch instrumentarium dat overheidsorganen gebruiken voor het waterbeheer. Ook kijkt de themagroep naar de institutionele inbedding van dat instrumentarium; Themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit houdt zich bezig met vraagstukken van doelmatig en kosteneffectief functioneren van waterbeheer; Themagroep Internationale samenwerking streeft naar vergroting van de (niet-technische) kennis van KNW-leden over werken met buitenlanders en in het buitenland; De nieuwe themagroep IT-toepassingen in de watersector wil kennisontwikkeling en kennisuitwisseling bevorderen van het gebruik van informatietechnologie in de gehele watersector. De themagroep richt zich vooral op het inzichtelijk maken van de toegevoegde waarde van informatietechnologie voor het efficiënter inrichten, beter besturen, monitoren en beheren van watersystemen, infrastructuur en waterzuiveringsprocessen; Jong KNW wil jonge waterprofessionals samenbrengen en de kennisuitwisseling tussen de generaties stimuleren;


waternetwerken •

Platform ICT wil een uitnodigend platform zijn, waarbij zowel gebruikers en IT-managers als leveranciers van diensten en producten elkaar ontmoeten en ideeën met elkaar uitwisselen; Themagroep Stedelijk Water wil de dialoog rond stedelijke watervraagstukken versterken;

praktische aspecten van het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van watergangen en dergelijke. De totstandkoming van het jaarprogramma wordt bepaald door de jaarplannen van deze themagroepen. Men richt zich daarbij op een

ervaring met het vaste-prijzenbeleid in 2011 is toch overwegend positief. Voor 2012 stelt het bestuur voor om de prijzen te verhogen, maar de mogelijkheid te bieden om beargumenteerd en in overleg af te wijken van de afgesproken bedragen.” Ook voor OWNH-bijeenkomsten maakt KNW

Commissie Studiereizen organiseert (veelal internationale) studiereizen, met de nadruk op kennisuitwisseling over vergelijkbare waterproblemen; Vrouwen Waternetwerk is een intervisiegroep voor vrouwen in de watersector om ervaringen en ideeën uit te wisselen en de zichtbaarheid van vrouwen in de sector te vergroten; Themagroep Waterkwaliteit wil kennis en expertise over waterkwaliteit en emissies vergroten en verbreden; Themagroep Watervoorziening richt zich op de kwaliteit van de (drink)watervoorzieningen in brede zin; Themagroep Water en maatschappij beziet het handelen van organisaties in de watersector tegen de achtergrond van de maatschappij en haar burgers; Themagroep Water en ruimte richt zich op alle aspecten die te maken hebben met water en ruimte. Speciaal aandachtspunt vormen waterveiligheid en het waterkwantiteitbeheer; De tijdelijke werkgroep Bestuursakkoord Water probeert vanuit het KNW de krachten te bundelen om adequaat in te spelen op (de eisen uit) het Bestuursakkoord Water. De werkgroep stimuleert de ontwikkeling van kennis en kunde die nodig is om uitvoering van het akkoord mogelijk te maken; Regionale secties richten zich op de mensen die werkzaam zijn in de waterzuivering en aan de operationele kant van het waterbeheer. De acht secties organiseren technische bijeenkomsten en excursies die zich met name richten op de

goede geografische spreiding, al worden locaties toch primair gekozen op basis van het onderwerp. Voor wat betreft de secties wil KNW in 2012 toewerken naar een meer eenvormige manier van organiseren, waarbij de secties meer gebruik gaan maken van de ondersteuning van het bureau. “Daardoor worden bijeenkomsten ook beter toegankelijk voor andere secties”, aldus Bekkenutte. “We richten ons erop dat elke sectie in 2012 ten minste één van zijn bijeenkomsten op deze manier gaat organiseren. Uiteraard is ook hier het bureau bereid (meer) ondersteuning te bieden.” Ook KNW kan niet zonder financiering van zijn activiteiten. “Kennisoverdracht vertegenwoordigt een waarde en daar mag een realistische financiële bijdrage voor worden gevraagd”, meent Kruize. “Al geven sommige leden aan dat de toegangsprijs voor bijeenkomsten soms kan afschrikken, de

kosten, zoals voor publiciteit en administratie. Daarom vraagt KNW een kleine bijdrage per deelnemer. Dat kan worden vertaald in een (lage) toegangsprijs of gesponsord door de gastheer. “Belangrijke vernieuwing in het lidmaatschap van KNW is de gelijkwaardigheid van de leden. De basiscontributie is gelijkgetrokken en bedraagt nu 35 euro, vertelt Bekkenutte. “Hiermee schakelen we de lidmaatschappen gelijk en geven we (potentiële) leden de keuze voor een abonnement voor H2O en/of Neerslag. Tegelijkertijd is er slechts een kleine prijsverhoging voor de bestaande leden. Ook de inhoud van het begunstigend lidmaatschap wordt aangepast. Tot nu toe konden begunstigende leden zelf kiezen welk bedrag tussen 300 en 1.000 euro ze wilden bijdragen. Dit gaat veranderen. “Als tegenprestatie krijgt de betreffende organisatie wel de mogelijkheid zich via de KNW-congressen te profileren”, aldus Bekkenutte. H2O / 1 - 2012

19


waternetwerken Waterpeil

wAtErcolumN

In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2

V

een eigen invalshoek. Ininitiaal deze column er.nieuws_column plat meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

2012: een nieuw begin? We staan aan het begin van een nieuw jaar: 2012. Voor de Maya’s is 2012 het jaar nul. Een jaar waarin de vierde cyclus van 26.000 jaar wordt afgesloten. Maar ook het jaar waarin begonnen wordt met een transitie naar een samenleving met meer evenwicht en samenwerking, de vijfde cyclus. Of de Maya’s gelijk hebben en de wereld echt anders wordt, ik denk het niet. Maar de Nederlandse watersector staat wel aan de vooravond van een verandering. Natuurlijk werken we in de watersector al decennia succesvol samen. Een instituut als KWR was bijvoorbeeld nooit ontstaan als de drinkwaterbedrijven niet bereid waren geweest de handen ineen te slaan. Maar de behoefte aan nog verdergaande samenwerking is aanwezig. De sector vergrijst en we verliezen collega’s door bezuinigingen. Dit terwijl de uitdagingen waar we voor staan groot en organisatie overstijgend zijn. We moeten dus gebruik gaan maken van de kennis en ervaring van collega’s bij andere organisaties. Het Platform WOW (www.platformwow.nl), een samenwerking van diverse overheidsorganisaties, heeft deze ontwikkeling vertaald in actie. Op directieniveau zijn afspraken gemaakt over het onderling uitwisselen van medewerkers. En veel belangrijker, de eerste uitwisselingen zijn gestart en in de loop van 2012 volgen er nog meer. Maar hoe vind je elkaar? Daarvoor is in oktober 2011 de Waterkennisbank gelanceerd. De Waterkennisbank heeft als doelstelling de kennis en ervaring die de Nederlandse watersector rijk is goed en snel vindbaar/beschikbaar te maken en houden. Inmiddels hebben zich 13 organisaties aangesloten bij dit initiatief en zijn er 300 collega’s die een profiel aangemaakt hebben. Of er in 2012 echt sprake is van een nieuw begin? Vast niet, maar begin je jaar goed en registreer ook jouw profiel op www.waterkennisbank.nl. Ronald Wielinga (Waterkennisbank)

20

H2O / 1 - 2012

Themadag optimalisatie industriële afvalwaterzuiveringen De Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW) en de themagroep Afvalwaterbehandeling van KNW verzorgen samen een tweede themadag over het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen. Deze vindt plaats op donderdag 9 februari bij Attero in Wijster, met wederom als titel ‘Praktijk Cases van Behandeling van Industrieel Afvalwater’. Ook nu is ‘door en voor de praktijk’ de rode draad en wordt deze via diverse presentaties over industriële afvalwaterzuivering belicht, deze keer echter door grotendeels andere bedrijven en sprekers en op een andere boeiende locatie. Deze dag omvat ook een bezoek aan de waterbehandelingsinstallaties (biologie, nanofiltratie en omgekeerde osmose) van Attero. Aanleiding voor deze tweede themadag is het succes van de eerste bijeenkomst, die op 6 oktober jl. plaatsvond bij Tata Steel in IJmuiden, vertelt Antoine van Hoorn, senior consultant bij de milieuafdeling van Tata Steel in IJmuiden, die zowel via SKIW als KNW bij de organisatie van de themadag betrokken is. “De samenwerking van SKIW met KNW heeft er onder meer toe geleid dat we aan de praat zijn geraakt over industrieel afvalwater. Als SKIW waren we veel bezig met koel- en proceswater, maar aan de zuivering van afvalwater werd maar weinig aandacht besteed, ook niet door KNW. Door de samenwerking kregen we de kans om de krachten te bundelen en specifiek de industrie te benaderen en daar doet dan niemand moeilijk over, want op dat gebied zijn we geen concurrenten. En dat maakte het mogelijk om met name in te zetten op fouten en missers: praat dáár nou eens over in plaats van alleen over de successen. En dat blijkt hardstikke goed te gaan, want je schetst een vaak herkenbaar probleem en je kunt ook laten zien hoe je dat uiteindelijk opgelost hebt.” Om de themadag invulling te geven, vaardigde de themagroep geen verzoek om bijdragen uit, maar zocht het de sprekers in eigen gelederen. “Binnen een paar weken hadden we meer sprekers dan we in één dag kwijtkonden. Een luxeprobleem dus. De dag zelf sloeg ook bijzonder goed aan: we hadden 90 deelnemers en meer konden er niet in de bussen die we gehuurd hadden. We hadden wel meteen sprekers voor de tweede themadag natuurlijk. Door de presentatie per onderwerp te clusteren zit er thematisch ook een lichte verschuiving in deze tweede dag: de eerste bijeenkomst ging puur over biologisch zuiveren, nu behandelen we ook fysisch-chemische zuivering.” “Ik ben ervan overtuigd dat het weer een succes wordt. Toch zou ik nog meer mensen uit de industrie willen zien aanschuiven: de helft van de toehoorders bestaat uit toeleveringsbedrijven en maar een kwart bestaat uit vertegenwoordigers van de industrie. Ik ben er echter van overtuigd dat elke industrie die relatief veel water gebruikt, kennis over waterbehandeling en zuivering in huis moet hebben. En op zo’n dag kunnen we veel van elkaar leren. Ik denk gewoon dat veel mensen niet eens doorhebben dat er zoveel kennis is die we uit kunnen wisselen.” Voor aanmelding: zie www.waternetwerk.nl of www.skiw.nl. Voor de excursie is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.


waternetwerken DRIJFVEER “Ik zoek energie en durf om bruggen te bouwen” Paulien Hartog, strategisch adviseur bij Waternet, was in haar geboorteplaats Elst bij Rhenen meestal in de natuur te vinden. “Mijn interesse betrof niet zozeer bepaalde planten of dieren, ik verwonderde me vooral over hoe die ecologische systemen in elkaar staken. Vooral in verband met water, want dat bepaalt toch vaak de fysische systemen. Daarom heb ik tijdens mijn opleiding Biologie aan de Universiteit van Groningen de hydro-ecologische richting gekozen. In die tijd was je gek als je ecologie studeerde, want daar was toch geen werk in te vinden, zei men.

wAtErcolumN

Agenda ver.nieuws_column kop Vakantiecursus Op 13 er.nieuws_column januari vindt weer de plattraditionele initiaal vakantiecursus plaats aan de TU in Delft. Het is de traditionele nieuwjaarsreceptie voor de watersector en een congres met elk jaar nieuwe actuele onderwerpen en meer dan ver.nieuws_column plat 400 deelnemers. De Vakantiecursus wordt georganiseerd door de sectie Gezondheidsver.nieuws_column auteur techniek van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft) in samenwerking met Vewin, Waternetwerk, RIVM, KWR, RIONED en STOWA.

V

Doelmatigheid meetbaar maken De themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit houdt op 24 januari op het kantoor van het Hoogheemraadschap van Rijnand in Leiden een bijeenkomst waarop waterbeheerders ingaan op de vraag hoe zij doelmatigheid meetbaar willen maken. Praktijkcasussen industrieel water Op 9 februari wordt de tweede themadag ‘Praktijkcasussen behandeling industrieel afvalwater’ gehouden (zie pagina 20). Voorjaarscongres KNW Het Voorjaarscongres vindt plaats op 19 en 20 april in Groningen en heeft als thema duurzame gebiedsontwikkeling, met sprekers uit de wetenschap, het bedrijfsleven en de overheid. Voor meer informatie www.waternetwerk.nl Paulien Hartog

Maar er bleek best vraag naar: ik ging voor een klein Gronings ecologisch adviesbureau natuurgebieden van Staatsbosbeheer inventariseren: het hele zomerseizoen buiten in de modder en ‘s winters beheeradviezen schrijven. Ik heb in de praktijk veel geleerd over systeemanalyse en hydrologie. In 1994 begon ik bij Witteveen+Bos als ecoloog, maar ik ging er weg als integraal waterbeheerder. Ik werd daar uitgedaagd de brug te slaan naar de hydrologen en de samenhang tussen de werkvlakken te tonen.” “Later heb ik de totstandkoming van het eerste waterplan voor Den Haag gecoördineerd. Dat omvatte ook de riolering, dus dat zegt wat over hoe mijn werk veranderde. Juist het communiceren, de bruggen slaan, daar was ik goed in. In 2001 ging ik werken voor de sector Waterbeheer van DWR, het huidige Waternet: in die tijd kwam ‘Waterbeleid 21e eeuw’ op en ik wilde dat vanuit een overheidsrol implementeren. Dat vroeg om een beleidsmatige aanpak en veel netwerken. In 2006 kwam ik zo bij het strategisch centrum van Waternet terecht, waarbij ik steeds meer voor de gemeente Amsterdam ging werken. In 2007 koos ik de stad als werkterrein. Er wordt daar veel langs elkaar heen gewerkt. Ik heb gekeken hoe we dat beter kunnen doen. Ik heb geïnvesteerd in samenwerking met ruimtelijke ordening en andere partijen. Ook heb ik gemerkt hoe leuk en inspirerend het is om internationaal met mensen ervaringen uit te wisselen en elkaar te inspireren.” “Ik ben lid van KNW sinds ongeveer 1995. In eerste instantie omdat ik artikelen voor H2O ging schrijven - daar werden we bij Witteveen+Bos toe gestimuleerd. Het netwerken vind ik essentieel. Ik zoek in een netwerk de energie en de durf om je kwetsbaar op te stellen, zodat je samen een stap vooruit kunt zetten. De kracht van netwerken zit niet alleen in kennis en ervaring delen, maar ook in persoonlijke banden opbouwen en elkaar enthousiast maken.” “Ik ben actief voor KNW. Zo hielp ik mee in de organisatie van twee internationale congressen over steden en water. Verder bezoek ik regelmatig bijeenkomsten. Als strategisch centrum van Waternet zijn we sowieso actief binnen KWN. Want voor strategen draait het om het opbouwen van netwerken, ontwikkelingen verkennen en daar dan wat mee doen. En dan mag je best fouten maken. Want ook daar leer je van.”

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 1 - 2012

21


DÉ OPLOSSING VOOR HET LEGIONELLA PROBLEEM Voor een structurele bestrijding van de Legionellabacterie is nu het Markstreamer®System beschikbaar. Het Markstreamer®System kan overal worden ingezet: gescheiden of mengwater leidingen zijn geen probleem. Het unieke van Markstreamer®System is de dagelijkse doorstroming van het volledige leidingsysteem waardoor beheersmaatregelen overbodig worden. Tegelijkertijd biedt het systeem, wanneer nodig, de mogelijkheid om op elk gewenst moment en/of met elke frequentie (dagelijks,wekelijks enz.) een thermische desinfectie uit te voeren. De thermische desinfectie bestrijdt de bacteriën tot vlak in de kraan en levert een uiterst effectief resultaat. Het Markstreamer®System kan ook als geforceerd spoelsysteem worden gebruikt in combinatie met andere technieken op het gebied van Legionella preventie. Markstreamer®System wordt op maat geleverd. B E Z O E K

W W W . A Q U A D O R . N L

V O O R

M E E R

I N F O R M A T I E

Nieuwe Parker

LIQUIfit ™ lekvrije insteekkoppelingen voor vloeistof applicaties

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

Parker Legris introduceert het LIQUIfit™ programma, een nieuwe reeks van lekvrije insteekkoppelingen, slangen en toebehoren voor talrijke applicaties in de water- en drankindustrie. Meer weten? Scan de QR-code!

www.parker.com/nl


platform

Ron van der Oost, Waternet Mai Thao Nguyen, Waterproef Laboratorium Fred de Haan, Waternet

Slim monitoren van de waterkwaliteit met passieve monsternamemethoden De microchemische waterkwaliteit wordt al jarenlang gemonitord door chemische analyse van zogenaamde steekmonsters. Het nadeel van die momentopname is dat bij een grote variatie in de concentraties van risicostoffen geen betrouwbaar beeld wordt gekregen. De laatste jaren zijn er echter steeds meer ontwikkelingen op het gebied van de passieve bemonstering. Het grote voordeel van deze methode is dat er een tijdsgeĂŻntegreerd beeld ontstaat van de verontreiniging op een waterlocatie. De ecologische relevantie van deze methode is bovendien hoger omdat alleen de opgeloste fractie van milieuverontreinigde stoffen - de fractie die het meest biologisch beschikbaar is - zich concentreert in de monsters. Door de hoge concentratie in het veld is het mogelijk om veel lagere stofgehalten dan met traditionele bemonstering reproduceerbaar te detecteren (<0,01 ng/l). De passieve monsternamemethoden voor apolaire organische stoffen kunnen bovendien worden gebruikt om de ophoping van deze stoffen in waterdieren te voorspellen. Waterproef en Waternet hebben in 2010 met succes een proef uitgevoerd met passieve bemonstering in combinatie met chemische en toxicologische analyses, om de microchemische waterkwaliteit te analyseren. Deze nieuwe manier van bemonstering lijkt klaar voor toepassing bij de reguliere monitoring van de watercyclus.

P

assieve monsternamemethode zijn materialen die een aantal weken in het water worden geplaatst zodat bepaalde typen stoffen zich er in ophopen. Stoffen in het water worden door een sorptiefase (soms omhuld met een membraan) opgenomen met een snelheid die evenredig is aan de concentratie van de vrij opgeloste stof1). Er zijn verschillende typen passieve monsternames die alle een bepaald type stoffen ophopen. Door evenwichtsreacties (apolaire stoffen) of sterke adsorptie (polaire stoffen, metalen en nutriĂŤnten) zullen de gehalten in de passieve monsters hoger zijn dan in de waterfase, zodat in het veld een concentratie van opgeloste stoffen plaatsvindt. De verdelingsprocessen die hierbij een rol spelen, zijn weergegeven in afbeelding 1. De gehalten van stoffen kunnen worden omgerekend naar waterconcentraties.

Afb. 1: Schematische weergave van de verdeling tussen sediment, water, organismen en verschillende passieve monsternamemethode (passive sampling).

Apolair organisch

Passive sampling SPMD & PS SR

Polair organisch

Organismen metabolisme excretie distributie actieve opname

POCIS

Nutrienten, metalen

Sorbisense

Verschillen tussen steekmonsters en passieve bemonstering Op dit moment wordt de reguliere monitoring van de microchemische H2O / 1 - 2012

23


waterkwaliteit uitgevoerd met steekmonsters. Hoewel vaak wordt gedacht dat de chemische analyses van deze steekmonsters erg nauwkeurig zijn, kan zowel een overschatting (incomplete scheiding tussen oplossing en deeltjes) als een onderschatting (adsorptie aan filters en glaswerk) van de opgeloste fractie worden gemeten. Monitoring van stoffen in water via steekmonsters heeft als nadeel dat het een momentopname is, terwijl de waterconcentraties sterk tijdsafhankelijk kunnen zijn. Die problemen kunnen met behulp van passieve monsternamemethode deels omzeild worden. Als de concentraties tijdsafhankelijk zijn, zijn de stofhoeveelheden in de passieve monsters een maat voor de tijdgeintegreerde concentratie in het water2). Een ander belangrijk voordeel is dat de stoffen die zich in de passieve monsters ophopen, maatgevend zijn voor de biologisch beschikbare fractie. Er zijn veel ontwikkelingen om deze methode van monstername uit de wetenschappelijke sfeer te halen en meer toepassingsgericht te maken3). Om de microchemische waterkwaliteit beter te kunnen monitoren, doen Waterproef en Waternet onderzoek naar passieve monsternamemethoden4). Ook de overige ILOWlaboratoria experimenteren met de methode. Er is onderzoek uitgevoerd naar de waterkwaliteit op tien locaties in het beheergebied van Waternet, die zijn betrokken bij drie projecten (zie afbeelding 2):

Waterkringloop Amstelveen: onderzoek naar het hergebruik van nagezuiverd afvalwater voor het doorspoelen van het stadswater van Amstelveen; Sanering Vecht: programma om de verontreinigde bodem van de Vecht te baggeren om de waterkwaliteit te verbeteren; KRW-spagaat: onderzoek naar de herkomst van probleemstoffen voor de drinkwaterbereiding met water uit de Bethunepolder.

A1 A2 A3 V2 V3

Veldwerk In september 2010 werden tien locaties gedurende 28 dagen bemonsterd. Op elke locatie werden POCIS-samplers en siliconen rubbers geplaatst om respectievelijk de polaire en de apolaire organische stoffen in het water te concentreren. Zes siliconenrubbers (afbeelding 3a) en drie POCISsamplers (afbeelding 3b) werden op houders vastgemaakt. De houders werden in een kooi bevestigd (afbeelding 3c) die met een touw in het water wordt gehangen, zodat het geheel zich onder water (niet op de bodem) bevond.

Resultaten De resultaten van de met de passieve monsternamemethoden berekende waterconcentraties van organische stoffen zijn weergegeven in afbeelding 4. De resultaten van de biologische tests die met de passieve monsternamemethoden werden uitgevoerd staan in de tabel op pagina 22.

V4

B

C

24

H2O / 1 - 2012

MP

V5 V6

Afb. 2: De onderzoekslocaties.

Amstelveen

In Amstelveen zijn op drie plaatsen monsters uitgehangen: A1, nabij het inlaatpunt van het stadswater vanuit de Poel, A2, nabij het uitlaatpunt van het stadswater naar de Amstel en A3, effluent van rwzi Amstelveen. De hoogste concentraties PAK’s en PCB’s werden gevonden in A1 en A3, terwijl de concentraties in het water lager waren. De hoogste concentraties aan organochloor bestrijdingsmiddelen, gedomineerd door hexachloorcyclohexanen (HCH’s), werden

Afb. 3: Uitzetten van de passieve monsters in het veld. A: bevestiging siliconen rubbers, B: bevestiging POCIS en C: SR en POCIS in kooi.

A

V1


platform

Afb. 4: Berekende waterconcentraties (ng/l) van A. PAK’s (som van 16), B. PCB’s (som van 7), C. OCB’s (som van 33), D. negatieve polaire pesticiden (som van 18), E. positieve polaire pesticiden (som van 20), F. NP-pesticiden (som van 86) en G. medicijnen (som van 44).

H2O / 1 - 2012

25


gevonden in A3 (rwzi). Ook de gehalten aan polaire pesticiden (vooral onkruidbestrijdingsmiddel MCPP en insecticide imidacloprid) bleken het hoogst in A3. De concentraties stikstof- en fosforhoudende bestrijdingsmiddelen (onder andere het ongediertebestrijdingsmiddel diazinon, anti-muggenmiddel DEET en insecticide chloorpyrifos) bleken het hoogst te zijn op locatie A2. De concentraties diazinon en chloorpyrifos lagen boven de MTR-waarde. De hoogste concentraties geneesmiddelen (vooral bloeddrukverlager hydrochlorthiazide en beta-blokker sotalol) werden, zoals verwacht, gevonden in het rwzi-effluent A3. In dat water werd ook de hoogste antibiotica-activiteit waargenomen. In apolaire extracten van A1 en A2 was ook antibiotica-activiteit aantoonbaar. Met de chemische medicijnenanalyse werden geen antibiotica aangetoond in de Amstelveenextracten, maar bij deze analyse zijn lang niet alle antibiotica bepaald. Omdat voor veel antibiotica geen betrouwbare analysemethode bekend is, lijkt de bioassay zinvol om het risico van deze groep stoffen te bepalen. Op de extracten van Amstelveen zijn nog aanvullende bioassays uitgevoerd. Zoals verwacht werden met de ER-, AR- en GR-CALUX bioassays voor respectievelijk estrogene, androgene en glucocorticoïde activiteit ook de hoogste hormoonverstorende effecten in het polaire A3-extract

Afb. 5: Vergelijking tussen de gemeten (1993) en de met passieve bemonstering berekende (2010) bioaccumulatie van PAK’s in mosselen.

met de Ames II-test een genotoxisch effect aangetoond. De overige onderzochte organische verbindingen (vluchtige koolwaterstoffen, gebromeerde brandvertragers, organotinverbindingen, alkylfenolen en diverse aromaten) werden (vrijwel) niet aangetroffen.

waargenomen. De estrogene activiteit lag voor alle locaties onder de voorlopige richtlijn voor oppervlaktewater van 1 ng EEQ/L. In alle POCIS-extracten werd een sterk anti-estrogeen effect waargenomen, waarvoor nog geen verklaring is gevonden. In de apolaire extracten van A1 en A2 werd

Resultaten bioassays op extracten POCIS en siliconenrubbers.

locatiecode

B

A1

A2

A3

V1

V2

V3

V4

V5

V6

MP

µg AEQ*

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

Tetracycline

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Quinolonen

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Macroliden/?lactam

-

-

-

1,5

-

0,4

-

-

0,4

0,7

-

Sulphonamides

-

-

-

2,0

-

-

-

-

-

-

-

Aminoglycosiden

-

-

-

0,4

-

-

-

-

-

-

-

antibiotica apolair

µg AEQ*

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

µg AEQ

Tetracycline

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Quinolonen

-

3,0

2,2

-

-

2,2

-

3,0

3,0

-

-

Macroliden/?lactam

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Sulphonamides

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Aminoglycosiden

-

-

0,7

-

-

-

-

-

-

-

-

ng EEQ**

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

ng EEQ

SR REA

-

-

2,6

-

-

-

0,8

1,4

1,2

1,7

1,0

PS REA

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

PS REA anti-E2

±

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

antibiotica polair

estrogenen

*: AEQ = antibiotica-equivalenten ten opzichte van standaarden voor de verschillende groepen antibiotica: respectievelijk oxytetracycline, flumequine, erythromycin/peniciline, sulfamethoxazole en neomycine **: EEQ = estradiol-equivalenten ten opzichte van de E2 standaard; + = sterke remming; ± = lichte remming; - = geen effect

26

H2O / 1 - 2012


platform Als het rwzi-effluent zonder verdere zuivering zou worden gebruikt om het Amstelveense stadswater te doorspoelen, verhogen de gehalten aan polaire stoffen (pesticiden en medicijnen) licht, terwijl het effect op de gehalten aan apolaire stoffen (PAK’s, PCB’s, OCB’s en NP-pesticiden) marginaal zou zijn. Dit beeld wordt bevestigd met de DR- en PAH-CALUX bioassays. De PCB’s in het effluent hebben wel een relatief hoger bioaccumulatiepotentieel, waardoor de ophoping in waterorganismen iets toe zou kunnen nemen. De acute toxiciteit van alle polaire Amstelveen-extracten lag bij drie bioassays onder de detectiegrens. Omdat het water daarmee op alle locaties voldoet aan de voorlopige richtwaarde voor chronische toxiciteit in oppervlaktewater (geen acuut effect bij 20 x concentreren), lijken de risico’s voor het ecosysteem niet hoog. Dit onderzoek is onlangs in een drogere periode herhaald. Vecht

Het onderzoek in de Vecht is uitgevoerd om de T0-situatie van de microchemische waterkwaliteit van de Vecht vóór de sanering te onderzoeken. Op zes plaatsen zijn passieve bemonsteraars uitgehangen: van noord naar zuid V1 bij Uitermeer, V2 bij Nigtevecht, V3 bij Overmeer, V4 bij Breukelen (gemeente Stichtse Vecht), V5 bij Oud Zuilen (gemeente Stichtse Vecht) en V6 in Utrecht. De hoogste waterconcentraties aan PAK’s, PCB’s en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB’s) werden gevonden bij locaties V5 en V6, dicht bij de stad Utrecht. De waterconcentraties op de noordelijke locaties waren duidelijk lager. De OCB-gehalten werden gedomineerd door hexachloorcyclohexanen (HCH’s), vooral lindaan (g-HCH). Ook de gehalten aan polaire pesticiden (vooral het onkruidbestrijdingsmiddel MCPP en het fungicide carbendazim) bleken het hoogst bij V5 en V6. De gehalten aan stikstof- en fosforhoudende bestrijdingsmiddelen (onder andere het ongediertebestrijdingsmiddel diazinon, het anti-muggenmiddel DEET en het insecticide chloorpyrifos) bleken het hoogst te zijn op locaties V4, V5 en V6. Ook de hoogste concentraties geneesmiddelen (onder andere de bloeddrukverlager hydrochlorthiazide, het anti-epilepticum carbamazepine en de betablokker sotalol) werden gevonden op de locaties V5 en V6. In het polaire extract van het water op locatie V6 werd de hoogste antibiotica-activiteit waargenomen. De antibiotica-activiteit was ook in de extracten van locaties V2, V4 en V5 aanwezig. Met de chemische medicijnenanalyses werden ook in de Vecht-extracten geen antibiotica aangetoond. Met de REA-assay voor estrogene activiteit werd het hoogste hormoonverstorende effect in het apolaire extract van V6 waargenomen. In de extracten van V3, V4 en V5 werd ook estrogene activiteit waargenomen. Die lag voor alle locaties onder de waarde volgens de voorlopige RIZA-richtlijn voor oppervlaktewater van 1 ng EEQ/L. Vrijwel zonder uitzondering werden de hoogste concentraties aan stoffen en effecten gevonden op de locaties dichtbij

Utrecht (V6 en V5); ook is er een afnemende gradiënt naar het noorden van de Vecht. Veel van de aangetroffen stoffen kunnen via het rwzi-effluent of riooloverstorten in het water komen (medicijnen, estrogenen, antibiotica), danwel via verhard oppervlak met regenwater uitspoelen (bestrijdingsmiddelen). De concentraties van PAK’s, OCB’s en polaire pesticiden liggen vaak boven de streefwaarden. Over enkele jaren wordt dit onderzoek herhaald om de saneringsefficiëntie te bepalen. Maarsseveense plassen

In zijsloot van de Kleine Maarsseveense plassen zijn passieve bemonsteraars uitgehangen. De berekende waterconcentraties op dit punt waren in het algemeen laag of niet aantoonbaar. De OCB’s werden, zoals op de meeste locaties, gedomineerd door hexachloorcyclohexanen. Van de polaire pesticiden werden alleen lage concentraties van het onkruidbestrijdingsmiddel MCPP, het herbicide MCPA en het fungicide carbendazim aangetoond. Van de stikstofen fosforhoudende bestrijdingsmiddelen kon alleen het anti-muggenmiddel DEET worden aangetoond. Ook de concentraties van de vier aangetroffen geneesmiddelen waren zeer laag. In het polaire extract werd geen antibiotica-activiteit waargenomen. Met de REA-assay voor estrogene activiteit werd een licht hormoonverstorende effect in het apolaire extract waargenomen. Deze estrogene activiteit lag ver onder de waarde volgens de voorlopige RIZA-richtlijn voor oppervlaktewater van 1 ng EEQ/L. Het water uit de kleine Maarsseveense plassen kan via grondwaterstroming in de Bethunepolder terecht komen, waar het innamepunt voor drinkwater van Waternet voor de zuivering Weesperkarspel ligt. Alle berekende waterconcentraties van organische stoffen liggen onder de zogeheten Threshold of Toxicological Concern van 100 ng/L. Daarom lijkt dit water uitstekend geschikt voor de productie van drinkwater. Bioaccumulatie in mosselen

De in het water aanwezige microverontreinigingen kunnen aanleiding geven tot ophoping in de weefsels van waterorganismen. Op basis van de met siliconenrubber concentraties berekende waterconcentraties wordt ingeschat dat PAK’s en PCB’s, vooral op de Vechtlocaties V4, V5 en V6 en het rwzi-effluent A3, kunnen leiden tot verhoogde concentraties in waterorganismen. De virtuele bioaccumulatie van PAK’s in mosselen kan worden berekend door de met data van de passieve monsternamemethoden bepaalde waterconcentraties te vermenigvuldigen met de bioaccumulatiefactoren die werden bepaald door Smedes5). De berekende gehalten in mosselen komen zeer goed overeen met de gehalten die in 1993 door RIVO zijn gemeten in driehoeksmosselen uit dezelfde Vechtlocaties met passieve bemonstering (afbeelding 5). Op de locaties V1-4 waren de gehalten vrijwel hetzelfde, terwijl op de meest vervuilde locaties dicht bij Utrecht (V5-6) de PAK-ophoping is toegenomen in vergelijking met 1993.

Conclusies en aanbevelingen In de extracten van de passieve monsternamemethoden kon een veelheid aan organische stoffen en biologische effecten worden aangetoond, terwijl de blanco extracten redelijk schoon waren (met uitzondering van een ftalaat (DEHP). De berekende waterconcentraties liggen in het 0,01-1.000 ng/l-gebied. Een bijkomend voordeel van bemonstering met passieve methoden is dat veel lagere concentraties (<1 ng/l) kunnen worden bepaald dan in steekmonsters. De berekende bioaccumulatie in mosselen uit de Vecht komt zeer goed overeen met gehalten die in 1993 werden gemeten in gekooide mosselen op dezelfde locaties. Passieve bemonstering is dus een effectieve techniek om accumulatie van milieuverontreinigingen uit water vast te stellen, als alternatief voor proeven met levende dieren. De goede overeenkomst tussen de gemeten en de met passieve bemonstering berekende bioaccumulatie is tevens een indicatie voor de betrouwbaarheid van de berekende waterconcentraties. Extracties van siliconenrubbers en POCIS zijn afgelopen jaar verder geoptimaliseerd bij Waterproef. Omdat het voor de waterbeheerders ook interessant lijkt om zware metalen en nutriënten op een tijdgeïntegreerde manier te bemonsteren, worden nu ook proeven verricht met passieve bemonsteraars die geschikt zijn om deze stoffen op te hopen. LITERATUUR 1) Vrana B, E. Vermeirssen, I. Allen, J. Kohoutek, K. Kennedy, G. Millsen R. Greenwood (2009). Passive sampling of emerging pollutants in the aquatic environment: state of the art and perspectives. Position paper. Norman Association rapport W604002510. 2) Smedes F. (2010). Passive sampling en biomonitoring. Deltares. Rapport 1202337-004-BGS-001. 3) Smedes F., D. Bakker en J. de Weert (2010). Het gebruik van passive sampling in KRW-monitoring. De mogelijkheden van siliconenrubber als passive sampler. Deltares. Rapport 1202337-004-BGS-027. 4) Van der Oost R. en M. Nguyen (2011). Passive sampling 2010: onderzoek naar de waterkwaliteit in het Waternet beheersgebied met passieve bemonstering. Waternet. Rapport 11.035464. 5) Smedes F. (2007). Monitoring of chlorinated biphenyls and polycyclic aromatic hydrocarbons by passive sampling in concert with deployed mussels. In ‘Comprehensive analytical chemistry’ van R. Greenwood, G. Mills en B. Vrana, jaargang 48, pag. 407-448. Elsevier.

H2O / 1 - 2012

27


Marcel Boorsma, WLN water onderzoek en advies Simon Dost, Waterleidingmaatschappij Drenthe Sjack Klinkhamer, Waterleidingmaatschappij Drenthe Jan Schippers, Global Membrains / UNESCO-IHE

monitoren en beheersen van biofouling en scaling op ro-membranen Met het installeren van twee verschillende ‘inline’ monitoren kan een omgekeerde osmose-installatie in een vroeg stadium biofouling en scaling signaleren. Met de ‘inline’ biofoulingmonitor is aangetoond dat biofouling in de eerste trap zich hoofdzakelijk voordoet in het eerste element. Hierdoor wordt het criterium om te reinigen - bij het stijgen van de drukval van 15 procent - voor dit element veel eerder bereikt dan tot dusver is aangenomen. Reiniging dient dus eerder en frequenter te worden uitgevoerd om het risico dit eerste element te beschadigen te vermijden. Met de ‘inline’ scalingmonitor kan in een vroegtijdig stadium scaling in het laatste element van de tweede trap gesignaleerd worden. Toepassing van deze monitor opent de mogelijkheid om de antiscalantdosering en/of de recovery te optimaliseren. Gedurende het onderzoek - bij één van de units van een fullscale installatie - is de antiscalantdosering geleidelijk verlaagd en op een gegeven moment zelfs helemaal gestopt. Desondanks is geen scaling in het laatste element geconstateerd.

B

ij een industriewaterfabriek van NieuWater BV in het zuidoosten van Drenthe werd de afgelopen jaren periodiek ernstige vervuiling van de omgekeerde osmose-membranen geconstateerd. Gevolg hiervan was een hoge frequentie van chemische reinigingen. Om meer inzicht te verkrijgen in het ontstaan van de vervuiling, is onderzoek uitgevoerd naar de toepasbaarheid van inline monitoren. Uitgangspunt hierbij was het vroegtijdig kunnen signaleren van biofouling en scaling, zodat eventueel de dosering van bacterieremmende stoffen en antiscalant geoptimaliseerd kan worden. Voor dit onderzoek zijn twee inline monitoren ontwikkeld, geïnstalleerd en beproefd: de biofouling- en de scalingmonitor.

Inline biofoulingmonitor Uit diverse studies naar biofouling komt naar voren dat dit type vervuiling zich in veel installaties voornamelijk manifesteert als een verhoging van de drukval in het voedingconcentraatkanaal van spiraalgewonden membraanelementen1). In de meeste gevallen bevindt het grootste deel van de biomassa zich in het eerste element van de eerste trap. Om deze aanname te toetsen is voor dit

28

H2O / 1 - 2012

onderzoek de inline biofoulingmonitor ontwikkeld. In een drukbuis van de eerste trap is na het eerste element een aanboring gemaakt. Hierdoor is het mogelijk de drukval in het voeding-concentraatkanaal over het eerste element nauwkeurig te monitoren en te vergelijken met de drukval over de andere vijf elementen en de drukval over de gehele eerste trap. De drukval wordt vervolgens in de procesautomatisering weergegeven, genormaliseerd naar een temperatuur van 20°C (NPD). Biofouling kan hierdoor in een zeer vroeg stadium worden Afb. 1: Principe van de inline biofoulingmonitor.

gesignaleerd. Ook kunnen de effecten van een reiniging, dosering van bacterieremmende stoffen en ingrepen in de procesvoering nauwkeurig worden gevolgd. In afbeelding 1 is het principe van de inline biofoulingmonitor weergegeven.

Scalingmonitor Scaling is het neerslaan van slecht oplosbare anorganische stoffen zoals calciumcarbonaat, calcium- en bariumsulfaat. Het wordt over het algemeen het eerst geconstateerd in het laatste element van de laatste trap.


platform Speciaal voor de scalingmonitor is een aanboring gemaakt in een drukbuis van de tweede trap voor het laatste element. Op deze aanboring is een druksensor geplaatst, zodat het drukverschil over het laatste element kan worden gemeten. In de procesautomatisering is het drukverschil over dit laatste element genormaliseerd naar een temperatuur van 20°C, worden de gegevens in een grafiek gezet en gevolgd. Een toename van de drukval is een indicatie van het optreden van ernstige scaling. Behalve het drukverschil wordt ook de permeabiliteit (MTC) van het laatste element gevolgd. De productie van permeaat van het laatste element dient hiervoor separaat te worden gemeten. De permeaatafvoer van dit element is gescheiden van de voorgaande vijf andere elementen. Het is hiermee mogelijk de MTC van dit laatste element te vergelijken met de MTC van de gehele laatste trap. Een afname van de MTC in het laatste element is eveneens een indicatie voor het optreden van scaling. Met behulp van deze inline scalingmonitor kan scaling in een zeer vroeg stadium worden gesignaleerd en het effect van een reiniging en ingrepen in de procesvoering nauwgezet worden gevolgd. Ook kan de antiscalantdosering en/of de recovery worden geoptimaliseerd. In afbeelding 2 is het principe van de inline scalingmonitor weergegeven.

Afb. 2: Principe van de inline scalingmonitor.

Een aanboring op een al bestaande installatie (de onderzoekslocatie van NieuWater bij Norit Klazienaveen) en één waarbij de sensor al is geïntegreerd in de drukbuis (nieuwe locatie NieuWater: Puurwaterfabriek te Emmen).

Resultaten inline biofoulingmonitor Doel van het ontwikkelen van een dergelijke monitor is een stuk gereedschap te hebben waarmee vervuiling beter en sneller is te signaleren/monitoren. In afbeelding 3 is het ontstaan van (bio)fouling in de eerste trap goed zichtbaar (paarse lijn, stijging drukval). Met behulp van de inline biofoulingmonitor wordt duidelijk dat de geconstateerde vervuiling in de eerste trap zich grotendeels in het eerste element bevindt (groene lijn). Dit wordt pas echt goed zichtbaar bij de gemiddelde drukval over de overige vijf elementen (blauwe lijn), deze blijft gedurende de onderzoeksperiode stabiel. De geconstateerde drukval over de eerste trap (vervuiling; biofouling) vindt voornamelijk over het eerste element plaats. Volgens opgave van de membraanleverancier mag de drukval over een element maximaal 69 kPa (0,69 bar) bedragen. Omgerekend betekent dit een maximale drukval over de eerste trap van 410 kPa (6 x 69 kPa). Afbeelding 3 toont dat de maximale drukval over de eerste trap ongeveer 300 kPa is geweest. Uit de grafiek blijkt ook dat de drukval over de niet vervuilde elementen gemiddeld 30 kPa bedraagt (licht blauwe stippellijn). De totale drukval over de gehele drukbuis is bij aanvang dus ongeveer 180 kPa (6 x 30 kPa). Wordt er van uitgegaan dat de drukval (lees vervuiling) over de zes elementen gelijk is verdeeld, dan dient bij een toename van de drukval met 15 procent ofwel circa 210 kPa te worden gereinigd (reinigingcriteria membraanleverancier). Uit dit onderzoek blijkt echter dat deze drukval geheel in het eerste element

Afb. 3: Genormaliseerde drukval over het eerste element (groen), de hele eerste trap (roze) en element 2 t/m 6 (licht blauw).

optreedt. De drukval in het eerste element is periodiek met maar liefst 330 procent toegenomen (tot 100 kPa versus 30 kPa). Er kan in dergelijke gevallen ernstige schade optreden en er dient dus veel eerder en frequenter te worden gereinigd. Op basis van de resultaten is het niet mogelijk gebleken de (bio)fouling in een nog eerder stadium te constateren, de drukval over de gehele eerste trap vertoont eenzelfde beeld als de drukval over alleen het eerste element. Dit is toe te schrijven aan de hoge kwaliteit van de sensoren waarmee de drukval over de gehele eerste trap wordt gemeten.

Resultaten inline scalingmonitor Met behulp van de inline scalingmonitor

blijkt de werking van het laatste element van de tweede trap nauwkeurig te kunnen worden geregistreerd. Het continue volgen van de drukval en MTC van het laatste element en vergelijken met de drukval en MTC van de gehele laatste trap geeft vrijwel direct inzicht in het optreden van scaling in het laatste element. Gedurende het onderzoek is in het laatste element geen scaling aangetoond, zowel de drukval als MTC bleven stabiel (zie afbeeldingen 4 en 5). De drukval van de gehele tweede trap is tijdens de onderzoeksperiode periodiek echter wel gestegen. Deze stijging van de drukval op de tweede trap is mogelijk veroorzaakt door (bio)fouling op het eerste element van de tweede trap. H2O / 1 - 2012

29


Vanaf medio mei 2009 is - op de betreffende RO-installatie - gedurende een lange periode de antiscalantdosering gehalveerd (van ongeveer 3,5 naar circa 1,8 mg/l), zonder dat hiervan enig nadelig effect op de werking

van de RO-installatie is geconstateerd. De MTC en de drukval over zowel de hele tweede trap als het laatste element vertonen dezelfde trend. Vanaf eind mei 2010 tot oktober 2010 is op

de test-RO de antiscalantdosering helemaal gestopt, terwijl geen scaling optrad.

Conclusies De inline biofoulingmonitor heeft aangetoond dat de toename van de drukval die zich in de eerste trap van één van de RO-units voordeed (optreden van biofouling), zich voornamelijk manifesteert in het eerste element. Consequentie hiervan is dat de toelaatbare toename van de drukval over de elementen eerder wordt bereikt en dat de membranen eerder en frequenter gereinigd dienen te worden dan tot dusver is aangenomen. Met de inline scalingmonitor blijkt dat de permeabiliteit en de drukval over het laatste element van de tweede trap nauwgezet kan worden gevolgd. Het is dus goed gereedschap om in een vroegtijdig stadium scaling te signaleren.

Afb. 4: Genormaliseerde NPD van het laatste element van de tweede trap (rood), over hele tweede trap (groen) en de gemiddelde NPD over de eerste vijf elementen (blauw).

Gedurende het onderzoek is de antiscalingdosering op één van de installaties geleidelijk verlaagd en uiteindelijk helemaal gestopt, terwijl geen scaling in het laatste element is geconstateerd. Het is dus goed mogelijk met de scalingmonitor de antiscalantdosering te optimaliseren. Ook kan eventueel de recovery worden geoptimaliseerd. Inmiddels zijn alle drie RO-installaties van de industriewaterfabriek voorzien van scalingmonitoren. De omgekeerde osmoseinstallaties bij de Puurwaterfabriek te Emmen zijn eveneens uitgerust met de inline biofilmen de inline scalingmonitor. LITERATUUR Vrouwenvelder J., J. van Paassen, J. Kruithof en M. van Loosdrecht (2009). Sensitive pressure drop measurements of individual lead membrane elements for accurate early biofouling detection. J. Membr. Sci 338, pag. 92-99.

Afb. 5: Genormaliseerde drukval (rood) en MTC van het laatste element van de tweede trap (licht blauw) en de MTC van de hele tweede trap (donker blauw).

30

H2O / 1 - 2012


platform

Gijsbert Cirkel, KWR Watercycle Research Institute Kees van Beek, KWR Watercycle Research Institute

Sulfaat, bedreiging of zegen voor vorming kalkmoeras? Aanvoer van sulfaatrijk grondwater en sulfaatreductie worden gezien als een bedreiging voor het voortbestaan van grondwaterafhankelijke natuur. Sulfaat kan namelijk in anaerobe milieus organisch materiaal oxideren, waarbij onder andere ingebouwd fosfaat en ammonium vrijkomen. Bovendien ontstaat bij dit proces sulfide, dat voor de meeste plantensoorten toxisch is. Daar komt bij dat sulfide in staat is fosfaat van ijzercomplexen te verdringen1). Hoge sulfaatconcentraties kunnen dus op diverse manieren oorzaak zijn van achteruitgang van karakteristieke vegetaties voor voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden. Onderzoek in een Utrechts kwelgevoed kalkmoerasje roept echter de vraag op of sulfaatrijk grondwater altijd een probleem is en of het in sommige omstandigheden niet zelfs een voorwaarde is voor kalkrijke omstandigheden.

I

n het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwaterbedrijven in Nederland en een door NWO gefinancierd promotieonderzoek is vanaf 2008 tot en met 2010 het hydrologisch en hydrochemisch functioneren van natuurgebied ‘het Meeuwenkampje’ onderzocht. Dit nabij Veenendaal gelegen kalkmoeras herbergt op een oppervlak van slechts enkele hectaren een zeer groot aantal plantensoorten, waaronder maar liefst 23 soorten die op de rode lijst voorkomen, en negen wettelijk beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet (onder andere vetblad en grote muggenorchis). Ondanks de nabijheid van intensieve landbouw, een spoorlijn, een snelweg en stedelijk gebied zijn de soortensamenstelling en vegetatiepatronen al tientallen jaren stabiel.

Vetblad, één van de vele zeldzame soorten in het Meeuwenkampje.

Kalkmoerassen komen verspreid over heel Europa voor, waarbij het vrijwel altijd gaat om relatief kleine en bijzondere plekken. Door ontwatering en bemesting zijn kalkmoerassen extreem zeldzaam geworden. In Nederland is bijvoorbeeld nog slechts tien hectare aanwezig. De hoge soortenrijkdom en de vele zeldzame soorten hangen samen met het bijzondere milieu: natte, voedselarme, kalkrijke bodems. Vanwege de bedreigde soorten in dit zeldzame milieu is het belangrijk meer inzicht te krijgen in de werking van het systeem. Vragen bij het onderzoek waren onder meer: wat is de herkomst van het grondwater, wat is de oorzaak/basis voor de gebufferde H2O / 1 - 2012

31


omstandigheden, welke risico’s bestaan op verzuring en eutrofiëring door veranderingen in grondwaterstromingen en door grondwaterverontreiniging, en welke acties zijn eventueel nodig om het kalkmoeras duurzaam in stand te houden? Om bovenstaande vragen te beantwoorden, is een groot aantal metingen uitgevoerd aan de kwaliteit van het grondwater, het oppervlaktewater en het bodemvocht in en rond het reservaat. Deze metingen in combinatie met historische gegevens van onder andere Alterra2) en met aanvullende analyse van diepe peilbuizen door Vitens bleken een goed inzicht te geven in de hydrologische en hydrochemische werking van het systeem.

Herkomst opwellend grondwater Het voorkomen van zoveel bijzondere plantensoorten is natuurlijk niet toevallig. Het reservaat ligt precies op de rand van de verbreiding van Eemklei en Drenthe klei in de ondergrond. Verder liggen ten westen en ten zuiden van het reservaat de overschoven stuwwallen Emmikhuizerberg en de Vendel. Onder de Eemklei en Drenthe klei toestromend grondwater wordt hierdoor als het ware naar boven gedwongen, waardoor een forse kwelflux ontstaat over de Eemklei. Dit resulteert in een zeer stabiele waterhuishouding. Vaak wordt het voorkomen van zeer soortenrijke ‘kwelafhankelijke’ natuur toegeschreven aan de toestroom van oud diep grondwater, bijvoorbeeld afkomstig van de Veluwe. Het Meeuwenkampje wordt echter niet zozeer gevoed door dit oude grondwater van de Veluwe, maar door een veel lokaler op de regionale grondwaterstroming genest systeem met een intrekgebied rond Ederveen. Uit analyses van de waterkwaliteit blijkt dit lokale water, in tegenstelling tot het van de Veluwe afkomstige grondwater, sterk antropogeen beïnvloed. Dit uit zich onder meer in hoge chloride- en ammoniumgehaltes (respectievelijk tot boven 100 en 2 mg/l). Opvallend is verder de sterk verhoogde sulfaatconcentratie (tot ruim 200 mg/l) en hoge totale hardheid en alkaliteit. Dit roept uiteraard de vraag op hoe het kan dat de vegetatie in het Meeuwenkampje, ondanks de hoge concentratie sulfaat in het toestromende grondwater, geen significante tekenen van achteruitgang of eutrofiëring vertoont. Na 1976 (toen tweehuizige zegge en geelhartje verdwenen) zijn geen soorten meer uit het reservaat verdwenen.

Waterkwaliteitsveranderingen in de ondiepe ondergrond Om de invloed van het sulfaatrijke kwelwater te onderzoeken, zijn op vier dieptes bodemvochtmonsters genomen. Na een meetperiode van ruim twee jaar zijn grondmonsters gestoken en geanalyseerd. De chemische samenstelling van het bodemvocht en grondwater laat een over de tijd opvallend stabiel patroon zien. Ter illustratie zijn de meetresultaten van september 2008 en maart 2009 weergegeven (zie afbeelding 1).

32

H2O / 1 - 2012

Afb. 1: Waterkwaliteit ondiep grondwater en bodemvocht in september 2008 en maart 2009.

Omdat chloride een conservatieve stof is, kan het concentratieverloop worden gebruikt als ijklijn voor de mate van verdunning van andere stoffen. Het verloop met de diepte van chloride is een nagenoeg rechte verticale lijn. Indikking of verdunning treden dus vrijwel niet op. Dit wijst op relatief sterke (opwaartse) doorstroming van het profiel. Op basis van modelberekeningen is de kwelflux geschat op twee tot drie millimeter per dag. Zeer opvallend is de vrijwel lineaire afname van sulfaat. Deze afname duidt op een sterke reductie. Bij reductie van sulfaat onder invloed van organisch materiaal worden sulfiden en bicarbonaat gevormd (zie kader op pagina 33). Deze worden door het aanwezige ijzer vastgelegd als pyriet. Omdat organisch materiaal nooit volledig wordt afgebroken, ontstaan naast bicarbonaat brokstukken organisch materiaal. Het grondwater in het profiel is verzadigd met kalk. De productie van extra bicarbonaat als gevolg van de afbraak van organische stof resulteert daarom in oververzadiging en daarmee tot neerslag van kalk. Deze is zichtbaar in de vrij sterke afname van Ca2+ in de stromingsrichting. In het verloop van de afname van Ca2+ en HCO3- is een trendbreuk zichtbaar. De afnamesnelheid van Ca2+ is onderin het profiel hoger dan vanaf circa 75 cm beneden maaiveld. Een mogelijke oorzaak hiervoor is de toename van organische zuren (DOC) en fosfaat in de stroomrichting, waardoor het neerslaan van calciet gehinderd wordt4). Zoals al aangegeven komen bij de afbraak van organisch materiaal door sulfaatreductie naast HCO3- en DOC ook nutriënten vrij. Het gaat hierbij vooral om fosfaat(complexen) en stikstof in de vorm van ammonium. Opvallend genoeg is in de metingen echter geen verhoogde concentratie fosfaat

aanwezig en neemt het ammoniumgehalte sterk af in de stroomrichting. De gemeten fosfaatconcentratie in het bodemvocht is kleiner dan de detectiegrens en dus zeer laag. Een mogelijke verklaring is de aanwezigheid van een overmaat Ca2+ en een pH tussen 6,7 en 6,9. Fosfaat kan hierdoor op verschillende manieren worden vastgelegd, hetzij geadsorbeerd aan ijzer en/of aluminium hydroxiden, hetzij als co-precipitaat met calciet of als calciumfosfaatneerslag. Het voedselarme karakter blijft hierdoor gehandhaafd. Geochemische analyse van bodemmonsters ondersteunt bovenstaande redenering. In het traject tussen 1.3 en 1.0 meter beneden maaiveld bestaat de bodem voor tweederde uit kalk. Kalkgyttja uit het vroeg-Holoceen wellicht? Boven één meter beneden maaiveld daalt het kalkgehalte naar het nog steeds vrij hoge niveau van twee tot vijf procent, wat duidt op actieve afzetting van kalk in het veen. In het profiel is op ongeveer één meter beneden maaiveld een sprong aanwezig naar hoge mineraal zwavelgehalten (FeS, FeS2) die hoog blijven tot circa 0,35 meter beneden maaiveld, om dan zeer snel weer af te nemen. De aanwezigheid van deze ijzersulfiden (pyriet) wordt ondersteund door verhoogde gehaltes van voor pyriet typische sporenelementen als nikkel, zink en arseen in dit deel van het profiel. Opvallend is verder de afname van reactief ijzer die gelijk opgaat met de toename van pyriet. De totale hoeveelheid ijzer in de vaste fase van het profiel neemt echter niet af in de stromingsrichting. IJzer(hydr)oxiden worden dus direct omgevormd in ijzersulfiden en mogelijk ijzercarbonaten. Tegen de tijd dat het kwelwater de onderzijde van de wortelzone bereikt, zijn vrijwel geen sulfaat of sulfides meer in oplossing en is het water arm aan nutriënten. Het water is echter nog steeds extreem rijk aan calcium


platform en bicarbonaat. Door het doorstromen van de veenlaag is het kwelwater met een sterke landbouwinvloed omgezet naar een watertype dat gunstig is voor plantensoorten van relatieve voedselarme en zeer basenrijke standplaatsen zoals de zeldzame grote muggenorchis en vetblad.

Bedreiging of zegen? Aanvoer van sulfaatrijk grondwater en sulfaatreductie worden vrijwel altijd gezien als bedreiging voor grondwaterafhankelijke natuur. Metingen in een extreem soortenrijk kalkmoeras laten echter zien dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Het lijkt er zelfs op dat de instroom van sulfaatrijk, maar hard en alkalisch grondwater bijdraagt aan de gewenste condities voor het ontstaan van een kalkmoerasvegetatie in een Pleistoceen dekzandlandschap (i.e. zeer basenrijk grondwater, zeer lage beschikbaarheid van fosfaat). De beperkte veranderingen in vegetatiestructuur en -samenstelling over de laatste tientallen jaren laten zien dat het systeem zeer stabiel is zolang voldoende reactief ijzer en organisch materiaal beschikbaar zijn en de waterhuishouding op orde blijft. De accumulatie van pyriet in het bodemprofiel maakt het gebiedje namelijk wel zeer kwetsbaar voor bijvoorbeeld door klimaatverandering toenemende grondwaterstandsdynamiek en hiermee gepaard gaande oxidatie. De vraag is natuurlijk hoe lang de aanvoer van aan sulfaat, calcium en bicarbonaat rijk grondwater al plaatsvindt. Hoge zwaveldepostities na de Tweede Wereldoorlog en pyrietafbraak door nitraat zijn voor de hand liggende bronnen. Maar het kan ook zijn dat sulfaataanvoer al begon met de ontginning en ontwatering van het voormalige Ederen Doesburgerveen en daarmee al veel langer een (semi-) natuurlijke rol speelt bij de vorming van kalkmoeras in dekzandgebieden. Nadere uitwerking en kwantificering van de meetgegevens is hiervoor gewenst. In het Meeuwenkampje zijn vooralsnog geen duidelijk negatieve effecten aantoonbaar van instroom van sulfaatrijk water. De aanvoer van sulfaat en vorming van pyriet lijkt in het Meeuwenkampje zelfs een positieve bijdrage te leveren aan de aan instandhouding/ontwikkeling van het kalkmoeras. Is het Meeuwenkampje hierin een gelukkige uitzondering of zijn er meer kwelgebieden waar pyrietoxidatie in het intrekgebied een rol speelt of heeft gespeeld bij het ontstaan van kalkrijke condities? Het versterkende effect van secundaire pyrietvorming op de vorming van moeraskalk is bekend van kalkmoerassen in Slowakije6). Recent bodemonderzoek in natuurgebied Willinks Weust wijst er eveneens op dat ook hier pyrietoxidatie en secundaire vastlegging van zwavel in een kwelgebied mogelijk bijdroeg aan de vorming van (inmiddels fossiele) moeraskalk. Mogelijk is bijstelling nodig van het beeld dat aanvoer van sulfaatrijk grondwater altijd nadelig is vanwege eutro-fiëring en vergiftiging.

De hydrochemie van het naar het Meeuwenkampje toestromende grondwater kan worden verklaard aan de hand van een drietal zones. De locaties van de zones zijn in afbeelding 2 ruimtelijk weergegeven. Zone 1: infiltratie, oxidatie pyriet en oplossing kalk

Voor de vorming van pyriet zijn afbreekbaar organisch materiaal, ijzer, aanvoer van sulfaat en reducerende omstandigheden de sleutelfactoren3). Deze waren tot in de eerste helft van de 20e eeuw allemaal aanwezig in het natte voormalige Eder- en Doesburgerveen (huidig intrekgebied Meeuwenkampje). Hierdoor heeft zich over lange tijd een grote voorraad pyriet in het profiel kunnen opbouwen. Met de aanleg van het Valleikanaal in de jaren ‘30 en de verdere ontwatering van de Gelderse Vallei is dit gebied van hydrologisch neutraal omgeslagen naar infiltratie. Tegelijk is de landbouw steeds intensiever geworden, waardoor ook de nitraatbelasting toenam. Zowel ontwatering als belasting met nitraat resulteert in pyrietoxidatie volgens de volgende vergelijkingen: Ontwatering (atmosferische zuurstof ): 4 FeS2 + 15 O2 + 14 H2O -> 4 Fe(OH)3 + 16 H+ + 8 SO42Bemesting (nitraat): 10 FeS2 + 30 NO3- + 20 H2O -> 10 Fe(OH)3 + 10 H+ + 20 SO42- + 15 N2 Bij de oxidatie van pyriet wordt naast sulfaat ook zuur gevormd, waardoor kalk in oplossing gaat. Op deze manier ontstaat een sulfaatrijk, hard en carbonaat rijk watertype wat afstroomt in de richting van het reservaat. Zone 2: transport en beperkte reductie van sulfaat

Tijdens transport in de richting van het Meeuwenkampje ontmoet het grondwater nog enkele veenlaagjes. Een deel van het opgeloste sulfaat zal hierdoor weer gereduceerd worden en vastgelegd als ijzersulfides. Bij de reductie van sulfaat ontstaat bicarbonaat, waardoor het grondwater nog alkalischer wordt. Gedeeltelijke reductie sulfaat en afbraak organische stof: 2 CH2O + SO42- -> 2 HCO3- + H2S (+ DOC + HPO42- + NH4-) Vastlegging ijzersulfides: 2 FeOOH + 3 HS- -> 2 FeS + S° + H2O + 30H- en FeS + S0 -> FeS2 Zone 3; kwel, reductie van sulfaat en neerslag van kalk

In het Meeuwenkampje kwelt het water door een veenlaag van circa 0,5 tot drie meter dikte. Het instromende sulfaat wordt gereduceerd en uiteindelijk vastgelegd als pyriet. Ten gevolge van de reductieprocessen neemt de alkaliteit toe, waardoor kalk in het profiel kan neerslaan. Door de hoge pH en overmaat aan calcium zal vrijkomend fosfaat direct worden vastgelegd. Neerslag kalk: Ca2+ + CO32- -> CaCO3

Afb. 2: Hydrochemische zonering toestromend grondwater. LITERATUUR 1) Lamers L., G. Dolle, S. van den Berg, S. van Delft en J. Roelofs (2001). Differential responses of freshwater wetland soils to sulphate pollution. Biogeochemistry 55, pag. 87-101. 2) Jansen P. en R. Kemmers (1995). Ecohydrologisch onderzoek in het natuurreservaat Het Meeuwenkampje. SC-DLO-rapport 398. 3) Van Beek K., M. Jalink en A. Meuleman (2001). De verzwaveling van grondwater in zandgronden. Landschap nr. 4.

4) Inskeep W. en P. Bloom (1986). Kinetics of calcite precipitation in the presence of water-soluble organic ligands. Soil Sci. Soc. Am. J. 50, pag. 1167-1172. 5) Grootjans . et al. (2005). Calcareous spring mires in Slovakia; jewels in the crown of the Mire Kingdom. Biologiezentrum Linz, Austria. 6) Van Delft B., F. Brouwer, M. van der Werff en R. Kemmers (2010). Natuurpotentie Willinks Weust, resultaten van een ecopedologisch onderzoek. Alterra.

H2O / 1 - 2012

33


Edwin Foekema, IMARES Erwin Winter, IMARES Frank Kleissen, Deltares Diana Slijkerman, IMARES

rwzi-effluent gebruiken voor vismigratie Zeewaarts migrerende schieralen laten een gedragsverandering zien wanneer zij geconfronteerd worden met een lozingspluim van rwzi-effluent. Ruim de helft van de vissen verandert van zwemrichting en tracht langs de rand van de pluim te passeren. Het risico dat een permanente migratiebarrière ontstaat is bij de meeste rwzi’s niet groot door het dynamische karakter van de lozingspluim. Bij rwzi’s die lozen op wateren met een beperkt afvoerdebiet, kunnen wel migratiebarrières ontstaan, maar met relatief eenvoudige aanpassingen kan de kans daarop worden verkleind. De onderzoeksresultaten geven aan dat rwzi-effluentpluimen potentie hebben om te worden ingezet voor de geleiding van stroomafwaarts migrerende vissen naar een veilige route langs gevaarlijke situaties zoals koelwaterinlaten, gemalen en waterkrachtcentrales.

V

ismigratie is een belangrijk onderwerp binnen de Kaderrichtlijn Water en er wordt dan ook veel inspanning verricht om barrières in migratieroutes op te heffen. Dit gebeurt veelal door het aanleggen van vistrappen of visgeleidingssystemen die fysieke barrières zoals dammen, stuwen en de gevaarlijke turbines van waterkrachtcentrales passeerbaar maken. Naast genoemde barrières worden migrerende vissen mogelijk ook geconfronteerd met nietfysieke obstakels, zoals de aanwezigheid van lozingspluimen. Met name stroomafwaarts migrerende vissen kunnen hierdoor geconfronteerd worden met een scherpe overgang naar water met gebiedsvreemde karakteristieken. In de praktijk is het gedrag van migrerende vissen bij confrontatie met een dergelijke lozingspluim echter nog nauwelijks onderzocht. Binnen het project ‘Een pluim voor vismigratie’ is van 2009 tot en met 2011 door IMARES en Deltares onderzoek verricht naar de relatie tussen lozingspluimen en migrerende vis. Daarbij lag de aandacht niet alleen op mogelijke verstoring van de migratie, maar juist ook op de potentie van lozingspluimen om te worden ingezet bij de geleiding van migrerende vis. Het project werd gefinancierd vanuit de Innovatieregeling Kaderrichtlijn Water 2008 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en is uitgevoerd met behulp van de hoogheemraadschappen van Rijnland en Noorder-

34

H2O / 1 - 2012

kwartier, de waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest én Waternet. Onderzocht zijn lozingen van koelwater, zout(kwel)water en rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het risico van lozingen van zout (kwel)water lijkt nihil. Lozingen van koelwater zouden vismigratie kunnen beïnvloeden, maar door de vaak turbulente omgeving waarin deze lozingen plaatsvinden, is dit moeilijk in de praktijk te onderzoeken. Bij de vergunningverlening voor koelwaterlozingen wordt al enigszins met vismigratie rekening gehouden. In dit artikel beperken we ons tot lozingen van rwzi-effluent, omdat hier de meest sprekende resultaten werden behaald.

Lokale vissen Met behulp van een akoestische camera (DIDSON) zijn opnames gemaakt van de visgemeenschap rond vier rwzi-lozingspunten. Met de camera kan onder water worden ‘gekeken’ ongeacht de troebelheid of de lichtsterke (zie hiernaast). Er worden bewegende beelden geproduceerd met voldoende resolutie om van individuele vissen de soort, grootte en het gedrag te bepalen. Zoals gebruikelijk in Nederlands oppervlaktewater worden de visgemeenschappen rond rwzi-lozingspunten gedomineerd door karperachtigen (brasem en voorn). Daarnaast werden karpers, snoekbaarzen, snoeken en alen waargenomen. Het aantal vissen dat tijdens verschillende waarnemingsperioden van 30 minuten op

eenzelfde locatie werd gezien, varieerde sterk. De gemiddelde aantallen vissen die buiten en binnen de invloedssfeer van de lozingspluim werden waargenomen, waren niet significant verschillend. Steevast werden echter de hoogste dichtheden waargenomen binnen de invloedssfeer van de lozingspluim (zie afbeelding 1, links). Ook veranderden deze vissen vaker van zwemrichting binnen het zicht van de DIDSON dan de vissen die zich buiten de invloedssfeer van de lozingspluim bevonden (zie afbeelding 1, rechts). Deze resultaten laten zien dat lokale vissen een rwzi-lozingspluim zeker niet vermijden maar deze wellicht zelfs opzoeken of graag in Momentopname van de DIDSON, met aan de bovenzijde van het beeld een school kleine vis.


platform de invloedssfeer blijven hangen. Mogelijk om te foerageren in het relatief nutriĂŤntenrijke water.

Migrerende vissen Met de camera werden (migrerende?) alen waargenomen, maar de frequentie van deze waarnemingen was te gering om hieraan conclusies te kunnen verbinden. Bovendien is het gezichtsveld van de camera beperkt tot enkele vierkante meters, waardoor gedrags-/richtingverandering van langstrekkende migrerende vissen moeilijk is vast te leggen. Om deze reden is in het najaar van 2009 en 2010 gebruik gemaakt van telemetrische technieken bij het lozingspunt van rwzi Garmerwolde en in 2010 ook bij rwzi Amsterdam-West. Gevangen schieralen, afkomstig uit hetzelfde water maar buiten de invloedssfeer van de rwzi-lozing, werden voorzien van een zender en ongeveer een kilometer stroomopwaarts van de rwzi weer in het kanaal teruggeplaatst. Met behulp van een achttal strategisch opgestelde ontvangers (zie afbeelding 2) werden de gezenderde vissen individueel gevolgd terwijl zij hun stroomafwaartse migratie vervolgden en daarbij geconfronteerd werden met de lozingspluim uit de rwzi. De afgelegde zwemroute van de gezenderde vissen is gekoppeld aan de dynamische invloedssfeer van de lozingspluim. Hiertoe is de lozingspluim gemodelleerd met behulp van het programma Delft3D-FLOW1). Een lozingspluim heeft een sterk dynamisch karakter als gevolg van onder meer veranderingen in het lozingsdebiet en de stroomsnelheid van het ontvangende water. De belangrijkste gegevens voor het model waren de werkelijke lozingsdebieten van de rwzi, de constructie van de lozingsopening, de stroomsnelheid en structuur van het ontvangende water. Het resultaat geeft inzicht in het gedrag van de pluim in ruimte en tijd. Door combinatie van het gedrag van de vis en de positie van de lozingspluim op hetzelfde tijdstip konden verschillende

Afb. 1: Typisch voorbeeld van brasem, waargenomen buiten (referentie) en binnen (grens) de invloedssfeer van een rwzi-lozingspluim. De linkerfiguur geeft het aantal waargenomen vissen weer, de rechterfiguur het percentage van deze vissen dat binnen het gezichtsveld van zwemrichting veranderd. De opnames zijn gemaakt op de rwzi Amsterdam-West gedurende acht perioden van 30 minuten.

Afb. 2: Een gezenderde schieraal passeert een onder water opgestelde ontvanger. Door kruispeiling tussen strategisch opgestelde ontvangers kan de positie van de aal worden bepaald.

Afb. 3: Een met een zender uitgeruste schieraal wijzigt meerdere malen zijn zwemroute (oranje lijn) bij nadering van de lozingspluim uit rwzi Garmerwolde in het Eemskanaal alvorens langs de rand van de lozingspluim te passeren. De gemodelleerde positie van de lozingspluim is op het moment van de passage weergegeven (lichtblauw).

H2O / 1 - 2012

35


Afb. 4: Gedragsreacties van de gezenderde schieralen tijdens het passeren van rwzi Garmerwolde in het Eemskanaal in het najaar van 2009 en 2010. Per periode werden 20 gezenderde schieralen uitgezet.

reacties van de vis op de lozingspluim worden onderscheiden (zie afbeelding 3). Bij het eerste contact met de lozingspluim verandert bijna 60 procent van de alen van zwemrichting (zie afbeelding 4). Een deel keert om en zal eventueel op een later tijdstip terugkeren, een ander deel zoekt zijn weg langs de rand van de lozingspluim. Circa 40 procent van de vissen laat geen merkbare verandering in gedrag of zwemrichting zien. Het is niet duidelijk of deze vissen ongevoelig zijn voor de veranderende waterkarakteristieken op de grens van de pluim of dat ze toch een opening langs de pluim hebben gevonden die niet door het Delft3D-flow model, met een resolutie van een half uur, berekend kon worden. Uit dit veldonderzoek bleek dat wanneer de lozingspluim de volledige breedte van de waterweg overbrugt, deze een barrière vormt voor (een deel van) de migrerende vissen. Vanwege het dynamische karakter van de lozingspluim ontstaan echter op de onderzochte locaties regelmatig openingen waarlangs vis kan migreren, bijvoorbeeld wanneer het debiet van de lozing afneemt en/of wanneer de pluim door stroming van het ontvangende water langs de oever wordt gedrukt. Op de onderzoekslocatie wist dan ook 90 procent van de gezenderde alen uiteindelijk, al dan niet met vertraging, de pluim te passeren.

Barrièrevormende pluimen Met de eenvoudige rekenformule die ook wordt toegepast bij de inschatting van de impact van koelwaterlozingen in het kader van milieuvergunningen, is berekend in welke mate rwzi-lozingen in Nederland de potentie hebben om de gehele watergang te overbruggen en zo een barrière te vormen voor migrerende vissen. De belangrijkste parameters hierbij waren de droogwaterafvoerdebieten van de rwzi’s en de zomergemiddelde afvoerdebieten van het

36

H2O / 1 - 2012

ontvangend oppervlaktewater. Uit de berekeningen bleek dat de rwzi’s die lozen op de grotere waterlopen als de Waal, de IJssel, de Lek, de Overijsselse Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal, geen lozingspluimen zullen creëren die de potentie hebben om de watergang volledig te overbruggen. Dit kan wel het geval zijn in waterlopen met een laag (zomer)debiet. Zo blijken drie rwzi’s die lozen op de rivier de Vecht, de potentie te hebben om een lozingspluim te veroorzaken die een barrière kan vormen. Hoewel hieraan geen berekeningen zijn uitgevoerd, kan dit ook worden verwacht voor grotere rwzi’s die in het effluent in bijvoorbeeld polder(boezem) wateren lozen. Wij stellen voor dat in deze gevallen het effluent vanuit een voorzorgsprincipe in de stroomrichting langs de oever geloosd wordt of in die richting wordt afgebogen. De kans is dan kleiner dat de lozingspluim de gehele breedte van de watergang zal overbruggen dan bij een lozingsrichting haaks op de stroomrichting, zoals nu gebruikelijk is. Discontinuïteit in het lozingsdebiet kan tevens worden ingezet als maatregel ter voorkoming van een stabiele barrièrevormende pluim.

Lozingspluimen als visgeleiding Uit het veldonderzoek blijkt dat 60 procent van de migrerende alen de lozingspluim mijdt en een belangrijk deel van deze vissen langs de randen van de pluim de migratieweg vervolgt. Dit gegeven biedt mogelijkheden om een lozingspluim in te zetten om stroomafwaarts migrerende vissen, zoals aal, te sturen naar bijvoorbeeld vistrappen en/of weg te leiden van obstakels of gevaarlijke situaties als inlaten van waterkrachtcentrales. Wij veronderstellen dat met een speciaal voor dit doel ontworpen stabiele lozingspluim de zwemrichting van meer dan 60 procent van de vissen kan worden gemanipuleerd.

De onderzoeksresultaten van het gehele project zijn samengevat in het rapport ‘Vismigratie en lozingspluimen: project samenvatting2). Meer gedetailleerde achtergrondgegevens zijn te vinden in het rapport ‘Vismigratie en lozingspluimen: deelonderzoeken3). LITERATUUR 1) Deltares (2010). Delft3D-FLOW: Simulation of multidimensional hydrodynamic flows and transport phenomena, including sediments. User Manual, Version: 3.14, Revision: 12556. 2) Foekema E., H. Winter, F. Kleissen, O. van Keeken, A. Rippen en D. Slijkerman (2011). Vismigratie en lozingspluimen: projectsamenvatting. IMARES. Rapport C077-11. 3) Foekema E., H. Winter, F. Kleissen, O. van Keeken, A. Rippen en D. Slijkerman (2011). Vismigratie en lozingspluimen: deelonderzoeken. IMARES. Rapporten C078 tot 081-11 (gebundeld).


agenda 10 januari, Velp De ecologische en economische waarde van cultuurhistorie

congres waarop het verband tussen cultuurhistorie en de economische en ecologische ruimtelijke ontwikkeling van gebieden onder de loep wordt genomen, waaronder waterberging. Kunnen natuur- en landschapswaarden meeliften met andere maatschappelijke ontwikkelingen? Organisatie: Hogeschool Van Hall Larenstein. Informatie: www.vanhall-larenstein.nl.

11 januari, Leeuwarden Centre of Expertise Watertechnology

officiële opening van de Water Campus (met staatssecretaris Halbe Zijlstra), korte lezingen en voorbeelden van onderzoeksthema’s, zoals waterbesparing en -hergebruik, water en energie, nutriënten en landbouw, industriewater en sensortechnologie. Organisatie: CEW. Informatie: info@cew-leeuwarden.nl of (058) 210 09 19.

13 januari, Delft Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater

64e editie van de Vakantiecursus Drinkwater en de 31e editie van de Vakantiecursus Afvalwater met als overkoepelend thema ‘Water NL naar de top: excelleren in tijden van bezuiniging’. Organisatie: faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft, Vewin, KWR, Koninklijk Nederlands Waternetwerk, Stichting RIONED en STOWA. Informatie: (015) 278 33 47.

19 januari, Gouda Flora- en faunawet: Wanneer mogen we baggeren?

thema-ochtend over het effect van de Floraen faunawet op het verrichten van baggerwerkzaamheden. Wat leveren bijvoorbeeld de gedragscode en werkprotocollen op? Organisatie: Baggernet en de Vereniging van Waterbouwers. Informatie: www.baggernet.info.

26 januari, Rotterdam InfraCampus

brancheontmoeting voor jongeren en professionals uit de infrastructuur met als thema ‘Samen infra-ambities waarmaken op Olympisch niveau’. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.

26 januari, Hoek van Holland De Zandmotor

themabijeenkomst ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van de Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting, met lezingen over beleidsaspecten van de Zandmotor in het bijzonder en bouwen met de natuur in het algemeen. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting. Informatie: www.waterenland.nl.

2 februari, Utrecht RIONEDdag

jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan de rioleringszorg in Nederland, met onder andere bijdragen van Chris Kuijpers (DG Ruimte en Water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu), de nieuwe voorzitter van Stichting RIONED Hans Gaillard en hoogleraar riolering François Clemens én de uitreiking van de RIONEDinnovatieprijs 2012. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net of (0318) 63 11 11.

6-10 februari, Utrecht VSK 2012

vakbeurs met ruim 450 exposanten uit de installatiebranche en een aantal symposia en seminars over de stand van zaken rond bijvoorbeeld de aanpak van Legionalla in leidingsystemen. Verder worden de VSK-Awards uitgereikt, een prijs voor innovatie in deze branche. Organisatie: VNU Exhibitions. Informatie: www.vsk.nl.

9 februari, Wijster Praktijkcases behandeling industrieel afvalwater

tweede themadag over de behandeling van industrieel afvalwater met een bezoek aan een waterbehandelingsinstallatie. Organisatie: SKIW en Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

6 maart, Delft Tijdreeksanalyse in hydrologisch toepassingsperspectief

minisymposium over tijdreeksanalyse, met een wetenschappelijk, Engelstalig ochtenddeel dat in het teken staat van zowel de promotie van Jos von Asmuth op 5 maart als de pensionering en het formele afscheid van Kees Maas bij KWR en TU Delft. Het middagdeel is meer op de praktijk gericht én de voertaal is Nederlands. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute, TU Delft en NHV. Informatie: www.nhv.nu.

29 maart, Rotterdam Nationale conferentie Baggerspecie

conferentie over het Verbeterplan Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichten en andere relevante wet- en regelgeving op het gebied van baggeren. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.

17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s

internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdeltas.org. Buitenland

9-11 februari, Uttar Pradesh (India) Everything About Water Expo

negende editie van deze internationale beurs over waterbeheer en watergerelateerde technologie, met vooral aandacht voor waterzuivering en afvalwaterbeheer. Organisatie: EA Water Private Limited. Informatie: www.eawater.com.

14-16 februari, Gent Infratech

nationale vakbeurs voor de grond-, wateren wegenbouw, in combinatie met IFEST, de grootste milieu- en energiebeurs in de Benelux en een aantal seminaries. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infratechbelgium.nl.

25 en 27 april, New Delhi Aquatech India

beurs en congres over drink-, industrie- en afvalwater, inclusief een speciale technische conferentie over toekomstige uitdagingen in geïntegreerd waterbeheer. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: www.aquatechtrade.com.

7-11 mei, München IFAT Entsorga

internationale vakbeurs voor water-, riool-, afvalwater- en grondstoffenbeheer. Organisatie: Messe München International. Informatie: www.ifat.de

16-21 september, Busan (Zuid-Korea) World Water Congress & Exhibition

internationale waterbeurs, met conferenties over diverse watergerelateerde onderwerpen. Organisatie: International Water Association (IWA). Informatie: www.iwa2012busan.org of (070) 382 00 28.

29 en 30 maart, Groningen Vismarkt

conferentie over vismigratie, met de presentatie van recente ontwikkelingen rond vismigratie-onderzoeken en -technieken en een minicursus vispassages bouwen. Organisatie: Waterschap Noorderzijlvest en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

H2O / 1 - 2012

37


handel & industrie Vervangen Nieuwe vacuümpompen duurzame eenvoudiger waterontharders Induvac, specialist voor vloeistofringvacuümpompen, heeft een manier gevonden om pompen van andere merken gemakkelijker te vervangen door producten die vaak een hoger rendement leveren of van betere materialen zijn gemaakt.

Lubron uit Oosterhout introduceert een nieuwe serie waterontharders onder de naam Easysoft. Bij de ontwikkeling van deze ontharders is veel aandacht besteed aan het besparen op water- en zoutverbruik. De serie is verkrijgbaar met een minimale capaciteit van 450 liter per uur tot 1.700 liter per uur. De belangrijkste voordelen van Easysoft zijn een kostenbesparing op energieverbruik van apparatuur en reinigingsmiddelen en een reductie van het spoelwaterverbruik (tot 40 procent) door eigentijdse besturingstechnologie. De ontharders werken op batterijen, zijn compact gebouwd, eenvoudig te bedienen en worden gratis door een servicemonteur geïnstallleerd voor optimale werking. Voor meer informatie: (0162) 42 69 31.

Met het Induvac retrofitprogramma kan het bedrijf zijn klanten alle zorg uit handen nemen bij bestelling van een nieuwe vacuümpomp; de oude wordt gedemonteerd, het leidingwerk zonodig aangepast en de nieuwe geplaatst en in bedrijf genomen. Induvac kent van de bekende merken vloeistofringvacuümpompen die verkrijgbaar zijn op de Nederlandse markt de afmetingen en heeft hiervoor standaard piping ontworpen om snel een vervangende pomp te kunnen regelen. Voor meer informatie: (079) 363 38 90.

Veilige drukver- Nieuwe schiltransmitter afsluiters en keerkleppen Met de recente SIL2-veiligheidscertificering beschikt de nieuwe generatie Deltabar M van Endress+Hauser over alle in de praktijk gewenste toelatingen en testen, zoals voor toepassing in explosiegevaarlijke gebieden of voor veldbusapplicaties.

De robuuste Deltabar M PMD5, met een hoge turndown van 100:1 is een uitstekende keuze voor utiliteitstoepassingen, zoals waterdistributiesystemen, stikstofmeting en koelsystemen. Met een drukverschilmeetbereik van 10 mbar tot 40 bar, een nauwkeurigheid vanaf 0,075 procent en het lichtgewicht en compacte ontwerp biedt de PMD55 maximale flexibiliteit, waardoor het ideaal is voor OEM-toepassingen. Een uitgebreid assortiment diensten, zoals onderhoud in eigen huis, beheer van afgeleverde softwarepakketten, reparatie en kalibratie, is beschikbaar. Voor meer informatie: (035) 695 87 57.

38

H2O / 1 - 2012

Viega heeft het programma Easytop regelventielen uitgebreid met systeemafsluiters en EA keerkleppen voor hoofdverdeelleidingen van grote objecten en industriële installaties. De nieuwe Easytop afsluiters zijn leverbaar in de afmetingen DN 50, 65, 80 en 100. De ventielen zijn vervaardigd van hoogwaardig brons, uitgevoerd met een onderhoudsvrije spindel en een slijtvaste RVS klepzitting en kennen geen dode ruimten. De schroefdraad is ingekapseld, zodat elk contact met het drinkwater of andere media wordt voorkomen. Voor de leidingsystemen Sanpress, Sanpress Inox, Profipress en Pexfit-Fosta golden deze voordelen van de Easytop regelventielen alleen voor installaties met ‘kleine’ nominale diameters. Daar brengen de nieuwe XL-systeemafsluiters nu verandering in.

Drinkwaterinstallaties zijn voortaan ook met XL-afsluiters in afmetingen van DN 50 t/m DN 100 uitvoerbaar. De afsluiters en controleerbare keerkleppen zijn uitgevoerd met een flensaansluiting conform NEN EN 1092-1. Voor koppeling van de afsluiters met de Viega perssystemen zijn flensovergangen in koper, brons en RVS leverbaar. Met name bij buisleidingen met grote diameters, waar hoge drukken en doorstroomsnelheden optreden, is het stromingsgedrag in de ventielen van groot belang. Middels speciale software heeft Viega dit stromingsgedrag in de XL-ventielen gesimuleerd en de drukverliezen in de stroomkanalen tot een minimum gereduceerd.

Nieuwe titanium druk- en niveausensoren Keller Meettechniek uit Reeuwijk introduceert een nieuwe serie druken niveausensoren, die gemaakt zijn van titanium. Het belangrijkste voordeel van deze sensoren is dat ze bestand zijn tegen corrosie. Titanium wordt gebruikt als een vervanging voor staal in de luchtvaartindustrie, voornamelijk vanwege het lage gewicht. In de sector medische hulpmiddelen is de chemische- en biologische neutraliteit van titanium zeer belangrijk. Deze eigenschap is te danken aan een permanente laag oxide op het oppervlak van het materiaal. Componenten gemaakt van titanium zullen zelfs niet corroderen in zout of gechloreerd water. Een titanium behuizing maakt het mogelijk hydrostatische niveaumetingen uit te voeren in brak water of zelfs in ijzerchloride. Keller gebruikt deze eigenschappen in een nieuw ontwikkelde sensor met een diameter van 9 mm. Een ander belangrijk voordeel is dat een titanium diafragma geen vervorming vertoont bij temperaturen tot 120°C. Hierdoor nemen stabiliteitsfouten enorm af. Voor meer informatie: (0182) 39 98 40.


20 januari 2012:

Themanummer Riolering Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Op 20 januari 2012 verschijnt het themanummer Riolering van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Aan bod komen onder meer de resultaten van een internationaal onderzoek naar broeikasgassen uit de riolering en onderzoek naar het efficiënt opsporen en effectief aanpakken van rioolvreemd water. Tenslotte kijken we vooruit op de jaarlijkse RIONED-dag.

Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Riolering. Reserveer uiterlijk vóór 6 januari 2012 advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, adv.h2o@nijgh.nl


Watercycle Research Institute


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.