20120203080431

Page 1

nยบ

45ste jaargang / 3 febuari 2012

3/

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

GEZAMENLIJKE ONDERZOEKSAGENDA VOOR WATERCYLUS KNAPEN: WATERVOORZIENING IN BENIN STAPSGEWIJS VERBETEREN INVENTARISATIE GEBRUIK BESTRIJDINGSMIDDELEN DETECTIE VAN GROTE MODDERKRUIPER MET ENVIRONMENTAL DNA



Kernafval

D

e Nationale Instelling voor Radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) in België heeft eind vorig jaar de regering in Brussel geadviseerd het hoogradioactieve afval van de kerncentrales in België op te slaan in de kleilagen van Boom, in de Kempen vlak onder de Nederlandse grens. Brabant Water en de Provincie Brabant hebben daar al tegen geprotesteerd. Zij vrezen voor radioactieve besmetting van het grondwater. De berging zou plaatsvinden in een grondlaag direct onder een watervoerende laag die volgens professor Theo Olsthoorn van groot belang is voor de drinkwatervoorziening in Noord-Brabant en België.

Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Wie per se kernenergie wil, is ook verantwoordelijk voor het afval. Dat is nooit veilig op te slaan, nu niet, straks ook niet. Niemand durft daarvoor haar of zijn verantwoordelijkheid te nemen. Peter Bielars

inhoud nº 1 / 2012

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers

In Nederland moet uiteindelijk ook een keuze gemaakt worden voor de opslag van radioactief afval. Het InterProvinciaal Overleg (IPO) liet vorig jaar minister Verhagen weten dat geen enkele provincie iets voelt voor die opslag vanwege de enorme risico’s voor lange tijd. Het lijkt me niet onverstandig dat behalve Brabant Water ook alle andere drinkwaterbedrijven protest aantekenen tegen de opslag.

4 / Gezamenlijke onderzoeksagenda KWR,

STOWA, RIONED, TU Delft en Waternet voor 2012

6 / Knapen: “Watervoorziening in Benin stapje voor stapje verbeteren”

Mariken Stolk en Johannes Odé

7 / Was hoog water in Noord-Nederland te voorkomen?

Erik Querner en Cees Kwakernaak

4

8 / Frankrijk en Nederland wisselen KRW-ervaringen uit

Michaël Bentvelsen en Leo Santbergen

10

/ Nieuw watertransportsysteem vanuit spaarbekkens Biesbosch werkt goed Leon Mecksenaar, Jo Arens, Ed Holierhoek en Emir Arpazic

12 / Optimalisatie van boezemkades en

25

watersysteem Hollands Noorderkwartier

Maarten Poort, Miriam Duijkers en Doeke Kampman

14 / Effectievere normering van boezemkades Miriam Duikers, Olga Pleumeekers en Peter Hollanders

16

/ Inventarisatie gebruik en risico’s bestrijdingsmiddelen in Noordoost-Nederland Cors van den Brink, Carolien Steinweg, Willem Jan Zaadnoordijk en Anton Dries

31

25

/ Detectie van grote modderkruipers met behulp van Environmental DNA Jelger Herder, Alice Valentini en Jan Kranenborg

28

/ Evaluatie KRW-maatlatten en afleiding ecologische doelen Reijer Hoijtink, Niels Evers, Leon van Kouwen en Eddy Lammens

31

/ Modellering slibstromen rwzi Amsterdam West Rennie Neef, Hans van Fulpen en Astrid van de Ven

34 / Waterchemie voor drinkwater modelleren

met PHREEQC

Peter de Moel, Hans van Dijk en Walter van der Meer

37 / Agenda 38 / Handel & Industrie

Bij de omslagfoto: Staatssecretaris Knapen bezocht onlangs Benin om daar de samenwerking tussen Nederland en Benin op het gebied van een betere drinkwatervoorziening en betere sanitaire voorzieningen te bekrachtigen. linksboven op de foto staat de minister van water en energie van Benin (zie pagina 6) (foto: Johannes Odé).


Gezamenlijke onderzoeksagenda KWR, STOWA, RIONED, TU Delft en Waternet voor 2012 KWR Watercycle Research Institute, de TU Delft, STOWA, Stichting RIONED en Waternet volgen dit jaar een gezamenlijke onderzoeksagenda met betrekking tot de watercyclus. De afstemming op landelijk niveau gebeurt voor de eerste keer. Het is de reactie op de oproep in het Bestuursakkoord Water richting kennisinstituten voor de waterketen en het stedelijk waterbeheer om toe te werken naar zo’n gezamenlijke kennisagenda.

D

e genoemde partijen zijn nagegaan of thema’s en onderzoeksvragen blijven liggen of dubbel opgepakt worden. De groep bestaat in feite uit drie soorten organisaties: drie kennisinstituten die zich bezighouden met toegepast onderzoek, een watercyclusbedrijf dat innovaties in de praktijk probeert toe te passen en een technische universiteit die wetenschappelijk onderzoek verricht op de lange termijn. Gezamenlijk levert dit een breed perspectief op. Stichting RIONED, STOWA en KWR hebben de afgelopen maanden hard gewerkt aan de gezamenlijke kennisagenda. Het resultaat van die inspanningen presenteerde Ton Beenen van Stichting RIONED, mede namens STOWA (Bert Palsma) en KWR (Gertjan Medema en Jan Hofman), half december in Amsterdam. Het gaat de partijen om langjarige samenwerking gericht op afgestemde programma’s en gezamenlijke projecten. Centraal in de ‘Kennisagenda Waterketen en Stedelijk Waterbeheer’ staat ondersteuning van de watersector bij het bereiken van doelmatigheid. Het gaat met name om de goede dingen doen (gezond, leefbaar, klimaatbestendig en duurzaam water) en om de dingen goed te doen. Aldus de initiatiefnemers. De kennisinstellingen doen een oproep aan hun achterbannen om nu samen deze kennisagenda verder te vullen met gezamenlijke praktijkprojecten. Waternet koos hierbij voor vier innovatiethema’s: water, energie en grondstoffen, water in de stad, watercyclus in de regio en IT & Water. De TU Delft richt zich vooral op innovatieve technologieën en toepassing hiervan in de praktijk.

Water in dorpen en steden vormt één van de belangrijkste onderzoeksthema's. Op de foto Amersfoort.

Pleidooien •

Onderzoeksthema’s

De belangrijkste onderzoeksthema’s voor dit jaar zijn: chemische energie uit water, thermische energie uit water, water in de stad (gezond gebruik van de watercyclus), water in de stad (centraal of decentraal), participatie in de watercyclus, vervangen van de bestaande infrastructuur, watercyclus in de praktijk (van innovatie naar implementatie) en stofstromen in de watercyclus (waar grijp je in en wie betaalt de rekening?). Ruim 115 vertegenwoordigers van kennisinstituten, drinkwaterbedrijven, adviesbureaus, gemeenten, waterschappen en universiteiten waren bij de bijeenkomst in

4

H2O / 3 - 2012

Gepleit is voor meer samenwerking met energiebedrijven en afnemers, het maken van brede afwegingen en een gebiedsgerichte aanpak. Energieconversie is benoemd als onderzoekshiaat en onderzoek naar energie uit de watercyclus verbinden met grondstofwinning en centrale-decentrale watervoorzieningen verdient meer aandacht; Gezond gebruik van de watercyclus vraagt om de vele kennis die er is beter te verbinden met wensen van bewoners en bedrijven wat betreft hun leefomgeving. En deze sneller in de praktijk te brengen in de vorm van pilots om daarvan te leren over effectiviteit, slimme wijze van organisatie en kosten-batenafweging; Onderzoek naar decentrale systemen in het stedelijk gebied spitst zich toe op twee gebieden: de mens als centrale factor binnen het stedelijk water en de kostenafweging. Technisch zijn bijvoorbeeld lokale drinkwaterwinning (met keramische filters uit het oppervlaktewater) en volledige droogtoiletten al mogelijk. Hoewel in Nederland een groot aantal projecten op gebied van afvalwater (nieuwe sanitatie) is uitgevoerd, bestaat grote behoefte aan lokale voorbeeldprojecten om te onderzoeken wat voor burgers en bedrijven werkt. De tweede generatie eigenaren van decentrale concepten is daarbij een belangrijke doelgroep. Maar wanneer de doelen duidelijk zijn, kan worden bepaald wat de waardecreatie is. Onderzoeksprojecten mogen niet ten koste gaan van de in 150 jaar opgebouwde volksgezondheid en consumentenvertrouwen. Concrete onderzoeksmogelijkheden liggen in eerste instantie bij de industrie en daarnaast op huishoudniveau; Als belangrijke te onderzoeken stofstromen in de watercyclus zijn genoemd fosfaat, sulfaat, kooldioxide, hormonen, geneesmiddelen, pesticide en lichaamsverzorgingsproducten. Verdere uitwerking verdienen ecologische kwaliteitsmaatlatten die aangeven welke concentraties acceptabel zijn en inzet van nieuwe methoden op vlak van monitoring, sensoring en bioassays. Als voorbeeld werd onderzoek naar hergebruik van effluentwater van rwzi Amstelveen voor doorspoeling van het stedelijk watersysteem aldaar genoemd.


actualiteit

Amsterdam aanwezig. Zij kregen de gelegenheid om kritisch mee te denken en de thema’s verder te verdiepen. Een middag is begrijpelijkerwijs niet lang om de onderzoeksagenda Watercyclus voor 2012 af te stemmen.

perspectief. Degenen die in Amsterdam aanwezig waren, gaan hun eigen onderzoeksagenda 2012 nogmaals kritisch bekijken en waar wenselijk afstemmen of aanpassen.

Kennisontwikkeling

KWR, TU Delft, STOWA, RIONED en Waternet hebben de behoefte uitgesproken om ook langetermijnbeelden (hoe ziet de watercyclus er in 2020 uit, een langjarige onderzoeksagenda) vaker te bespreken en de discussie aan te gaan over invalshoeken en doelen. Ze willen meer aandacht voor doelstellingen en minder afleidende discussies over de middelen. Want leidt afstemmen van doelen tot meer doelmatigheid en te veel nadruk op middelen tot middelmatigheid?

De meerwaarde van het samenwerken binnen de watersector moet ook tot uiting gaan komen bij elke geïnvesteerde euro in het onderzoek. Niet iedere organisatie moet haar eigen pilot willen. Samen aan enkele serieuze proeftuinen werken, die dan misschien niet in het eigen gebied liggen, gaat daarbij helpen. Vaak is niet de techniek de beperkende factor maar het ontbreken van de juiste mix van beta- en gammavaardigheden om onderzoeksresultaten daadwerkelijk te implementeren. Ten slotte blijft de noodzaak om over de grenzen van de eigen organisatie maar ook van de eigen watersector en vakgebieden te kijken en handelen. Met het oog op de export van waterkennis moet de nationale onderzoeksagenda ook bekeken worden vanuit internationaal

Naar 2020

Komende maanden

De - aangepaste - onderzoeksprogramma’s van Waternet kunnen in april bekeken worden op de internetpagina over innovatie die Waternet dan gereed heeft. De kennisagenda Waterketen en Stedelijk Waterbeheer is inmiddels vastgesteld door STOWA, Stichting RIONED en KWR.

Begin maart wordt deze ook vastgesteld door de stuurgroep Doelmatig Waterbeheer die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Bestuursakkoord Water. Dan zal de kennisagenda ook landelijk gepresenteerd worden. Samen met de waterschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten zal de agenda verder ingevuld worden via regionale en themaspecifieke bijeenkomsten. Een voorbeeld daarvan is de bijeenkomst op 6 maart van Routekaart 2030 Afvalwater waarin de gemeente en waterschappen de kennisagenda voor water, energie en grondstoffen verder invullen. Op het BTO-congres van 29 en 30 maart bespreken de drinkwaterbedrijven de verdere invulling van de kennisagenda. met dank aan Kees van der Lugt en Maarten Claassen (Waternet), Ton Beenen (Stichting RIONED), Bert Palsma (STOWA), Gertjan Medema (KWR Watercycle Research Institute) en Luuk Rietveld (TU Delft)

De watercyclus (bron: KWR Watercycle Research Institute).

H2O / 3 - 2012

5


actualiteit Knapen: “watervoorziening in Benin stapje voor stapje verbeteren” Begin januari maakte staatssecretaris Ben Knapen (Buitenlandse Zaken) bekend dat hij het budget voor waterprogramma’s in ontwikkelingslanden wil laten stijgen van 156 miljoen euro in 2011 naar 254 miljoen euro in 2015. Kort daarna bracht hij een bezoek aan waterprojecten in Ghana en Benin (West Afrika). In Benin sprak H2O met Knapen over het accent op water in ontwikkelingssamenwerking.

I

n de plaats Kessounou staat de lokale bevolking Ben Knapen al op te wachten. Voordat hij het dorp betreedt, wordt water voor hem op de grond gegoten. De vrouwen dansen en zingen. In een vrolijke optocht gaat het naar het waterpunt, waar vrouwen met emmers op hun hoofd water komen halen. Terwijl het hele dorp om hem samendringt, krijgt Knapen uitleg over het belang van deze waterinstallatie. Met de bouw van een waterpomp, een waterreservoir en 18 waterpunten, kan de hele bevolking (6.700 inwoners) dichtbij huis schoon drinkwater halen. Knapen is achteraf onder de indruk: “Met weinig middelen kun je zoveel bereiken. Een simpele opslagtank en waterpomp maken een wereld van verschil voor dit dorp. Mensen verdienen de kost, arbeidskracht wordt vrijgemaakt voor andere dingen. Dat is erg stimulerend om te zien. Water is een onderwerp dat bij Nederland past, waar we verstand van hebben. Het moet niet al te ingewikkeld zijn om hier laaghangend fruit te plukken.”

Interne kritiek op steun

Nederland steunt Benin sinds 2004 (met in totaal ruim 52 miljoen euro) op het gebied van drinkwatervoorziening, sanitatie en capaciteitsversterking van de (lokale) overheden en andere actoren werkzaam op dit thema. Van de steun wordt 70 procent besteed in de rurale gebieden. Onder andere door de inzet van Nederland, Duitsland, Denemarken en Frankrijk heeft zo’n tweederde van de plattelandsbevolking toegang tot schoon drinkwater. De steun die Nederland aan Benin geeft, is echter wel voor verbetering vatbaar, zo blijkt uit een recent rapport van de IOB, een onafhankelijke inspectiedienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Enkele conclusies van de IOB: de hygiëne krijgt onvoldoende aandacht en mede daardoor is de kwaliteit van het drinkwater niet gegarandeerd. Daarnaast blijft de verspreiding van latrines ver achter bij de oorspronkelijke doelstellingen. Knapen reageert hier tijdens zijn bezoek op: “Ontwikkelingssamenwerking is weerbarstig. Je kunt niet volstaan met het neerzetten van waterpunten en latrines en dan drie jaar later zeggen dat het niet heeft gewerkt. Het moet gepaard gaan met gedragsverandering en die verandering gaat heel diep. Ik heb vandaag een school bezocht waar kinderen leren dat ze hun handen moeten wassen na het toiletbezoek en voor het eten. Wij vinden dat in Nederland heel erg gewoon. Maar als je het hier op school leert en er thuis vervolgens

6

H2O / 3 - 2012

niet wordt geoefend, verandert er niets. De meest betrokkenen in het dorp moeten er in een eerder stadium bij betrokken worden. Je moet hen meekrijgen en hen ervan bewust van maken dat een cultuuromslag nodig is. Ik denk dat we daar wat scherper op moeten zijn. Maar overigens ben ik helemaal niet zo somber hierover, het zal stap voor stap beter gaan, het heeft tijd nodig.”

Waterplatform Nederland-Benin

Knapen ondertekende tijdens zijn bezoek een intentieverklaring met de minister van water en energie uit Benin, Jonas Aliou Gbian, voor de samenwerking op drinkwater en sanitatie. Met deze intentieverklaring werd het Benins-Nederlandse waterplatform een feit. Voor water en sanitatie in Benin is de komende vier jaar gemiddeld 15 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld. Knapen: “We gaan de komende tijd gebruiken om plannen te maken voor de mogelijke dingen die we hier kunnen gaan doen. Daarbij zal een sterke nadruk liggen op gebruik maken van lokale capaciteit. Maar ook kijken we naar mogelijke inzet van Nederlandse expertise. Daarbij zijn verschillende vormen mogelijk, zoals het afgeven van garanties, zodat het risico voor deelnemende private partijen minder groot is. De verdeling van de in te zetten gelden, zo heb ik afgesproken met de Tweede Kamer, zal 50 procent deltabeheer en integraal waterbeheer en 50 procent drinkwater/sanitatie zijn. Dat is geen wet van meden en perzen, per land kan dat anders uitpakken.”

Nederland richt zich op meerdere thema’s met haar nieuwe waterprogramma. De nadruk komt te liggen op efficiënt waterbeheer, met name in de landbouw, verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s, toegang tot veilig drinkwater en sanitatie en werken aan goed bestuur. Per thema zijn focuslanden gekozen. In elf van de 15 partnerlanden van Nederland worden waterprogramma’s geformuleerd of uitgevoerd: Bangladesh, Indonesië, de Palestijnse gebieden, Jemen (zodra het daar weer rustig is), Mozambique, Ghana, Kenia, Mali, Zuid-Sudan, Rwanda én Benin.

Een belangrijk deel van de gereserveerde gelden zal besteed worden in samenwerking met kennisinstellingen, ngo's en de (semi-) private sector. Via deze zogeheten PPP-faciliteit wordt de komende vijf jaar 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor waterprojecten in elf ontwikkelingslanden. Daarbij komt de bijdrage die van deelnemende partijen wordt gevraagd, van dezelfde omvang. Mariken Stolk en Johannes Odé In het volgende nummer van H2O volgt een reportage over werkzaamheden die met steun van Nederland zijn uitgevoerd in een Benins dorp en het effect daarvan. Daarnaast meer over de plannen die de Nederlandse watersector heeft om Benin te ondersteunen.

Staatssecretaris Knapen tekent de intentieverklaring. Rechts van hem de minister van energie en water van Benin: Jonas Aliou Gbian (foto: Johannes Odé).


opinie Was hoog water in Noord-Nederland te voorkomen? In Noord-Nederland steeg door hevige regenval het waterpeil in de boezem sinds de jaarwisseling enorm. Een belemmerende factor was dat dit overtollige water nauwelijks op zee geloosd kon worden vanwege de aanhoudende harde tot stormachtige noordwestenwind en daardoor zeer hoge waterstanden in de Waddenzee. De inzet van bergingsgebieden moest de extreem hoge waterstanden verlagen. Het is de allereerste keer dat de noordelijke waterschappen met succes gebruik maakten van deze voorzieningen. Erik Querner en Cees Kwakernaak pleiten voor het bovenstrooms vasthouden van water, waarmee overlast te vermijden is.

D

e aanleg van de bergingsgebieden werd noodzakelijk geacht na de ernstige wateroverlast van 1998. Sindsdien zijn de waterstanden niet zo hoog geweest. Het weer was het afgelopen najaar zeer extreem. Na een zeer droog najaar volgde begin december eerst een natte periode met zo’n 63 mm regen. De grond was daardoor al goed verzadigd. Daarna viel geregeld regen; rond de jaarwisseling in een periode van vijf dagen nog eens ruim 66 mm (station Eelde). In de noordelijke provincies ontstonden halverwege de eerste week van januari reële risico’s op inundaties en dijkdoorbraken. De situatie was kritiek, maar wat als er nog meer neerslag was gevallen? Bij meer neerslag neemt ook de waterafvoer van beken toe vanuit Drenthe of oostelijk Friesland Het beekwater stroomt nu vrij af naar de Groningse en Friese boezem, maar zou bij extreme neerslag veel meer bovenstrooms vastgehouden kunnen worden. Voor enkele noordwest-Drentse beken onderzocht Alterra in 2005 in hoeverre water in de bovenlopen vastgehouden zou kunnen worden, conform de adviezen van de Commissie WB’21, om overlast benedenstrooms tegen te gaan1),2). In het onderzoek zijn mogelijke maatregelen bekeken, waarbij

het bovenstrooms begrenzen van piekafvoeren een zeer effectieve maatregel bleek. De afvoer van een beek wordt dan begrensd door middel van een kunstwerk, bijvoorbeeld een duiker of stuw met een beperkte opening. Water stroomt er vrij door tot een zeker maximum; daarboven wordt het tegengehouden. Je kunt zo de afvoer net zo veel of weinig beperken door de opening daarop in te stellen. Het is daarmee flexibel en snel inzetbaar om water tijdelijk vast te houden. Zodoende wordt de piekafvoer naar de boezem verminderd. Bij zo’n kunstwerk krijg

Stuw in de Drentsche Aa. Na het verkleinen van de opening is deze goed te gebruiken om de afvoer te vertragen.

je dan wel beperkte inundaties, maar als je daarmee overstroming van een polder met bewoning benedenstrooms kunt voorkomen, is dat veel minder ingrijpend. Voor de situatie in november 1998 bleek uit berekeningen dat met dergelijke stuwen in de bovenlopen op drie locaties maximaal 3,2 miljoen kubieke meter water wordt vastgehouden gedurende één week, grotendeels in het oppervlaktewater maar ook als grondwater. Dit betekent een reductie van de piekafvoer tot 50 procent. Met meer van deze kunstwerken is het mogelijk de capaciteit om water bovenstrooms vast te houden, fors uit te breiden. Daarmee vermindert de hoogwaterafvoer in de boezem bij extreme neerslag. Door klimaatverandering zal het harder gaan regenen, waardoor de situatie die nu optrad vaker zal voorkomen. In aanvulling op de benutting van waterbergingsgebieden is het heel zinvol om de vrije afstroming van water uit de hoger gelegen gebieden te kunnen beperken om zodoende wateroverlast benedenstrooms te beperken, zonder dat dit tot grote kosten of schade hoeft te leiden. Het verdient aanbeveling om nader te verkennen waar en hoe zoveel mogelijk water in de bovenlopen van de beken kan worden vastgehouden en hoe effectief dat zal bijdragen aan een structurele vermindering van de hoogwaterproblematiek in de Gronings-Friese boezem. Erik Querner en Cees Kwakernaak (Alterra) NOTEN 1) Querner E. (2006). Vasthouden water op Drents Plateau effectief. H2O nr. 3, pag. 23. 2) Querner E., M. Rakhorst, A. Hermans en S. Hoegen (2005). Verkenning van mogelijkheden om water vast te houden op het Drents Plateau; Pilot Noord West Drentse Beken. Alterra. Rapport 1240.

H2O / 3 - 2012

7


Frankrijk en Nederland wisselen KRW-ervaringen uit Een kleine delegatie uit de Nederlandse waterwereld bezocht afgelopen november het ministerie van ecologie en duurzame ontwikkeling in Parijs. Doel van de informele bijeenkomst was het uitwisselen van ervaringen met de implementatie van de Kaderrichtlijn Water, met speciale aandacht voor de milieudoelstellingen. Van Franse zijde waren circa 15 mensen aanwezig, zowel van het ministerie als van een aantal regionale waterautoriteiten (Agences de l’Eau). Van Nederlandse kant namen het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Unie van Waterschappen, de waterschappen Roer en Overmaas en Brabantse Delta en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden deel.

F

rankrijk en Nederland namen in 1995 het initiatief tot het Europese waterdirecteurenoverleg en pleitten toen voor een kaderrichtlijn water. Later maakte zij zich sterk voor de richtlijn overstromingsrisico’s, waarin een integrale stroomgebiedbenadering centraal staat. De planning van de bijeenkomst afgelopen november bleek gunstig: de Europese Commissie stelde beide lidstaten recent een aantal vragen over de ingediende stroomgebiedbeheerplannen. Bovendien moet nagedacht gaan worden over de vormgeving van de tweede plancyclus.

Ambitieuze Franse slag

Frankrijk heeft een natuurlijke band met de stroomgebiedbenadering, aldus Damien Goislot, één van de regionale vertegenwoordigers van een Frans wateragentschap. Het land is opgedeeld in zeven grote stroomgebieden. Per stroomgebied is er een regionaal comité dat onder regie staat van de regionale directie van het ministerie. In deze comités ontwerpen het rijk, regionale overheden, waterbeheerders, private partijen en belangenorganisaties de hoofdlijnen van het waterbeleid en -beheer. Daarnaast zijn er zes regionale waterautoriteiten, die functioneren als agentschappen voor de uitvoering en financiering van (een deel van) de afgesproken maatregelen. Frankrijk presenteerde een stevige ambitie. Zo zijn 11.523 waterlichamen gedefinieerd, waarvan slechts 7,5 procent als sterk veranderd is aangemerkt. De KRW vraagt om een substantiële verbetering van het grond- en oppervlaktewater. De bepalingen van artikel 4 (de milieudoelstellingen) voor fasering en doelverlaging zijn in beginsel uitzonderingen. Daarom wil Frankrijk hiervan vooralsnog zeer spaarzaam gebruik maken. De hoge ambitie blijkt onder andere uit de volgende cijfers: in 2009 is al voor 41 procent van de waterlichamen een goede ecologische toestand bereikt. Men zet in op een doelbereik van 64 procent in 2015. Voor de chemische toestand zijn de cijfers 43 procent (2009) en 80 procent (2015). Voor slechts 50 waterlichamen wordt in de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen ingezet op doelverlaging conform artikel 4.5. Frankrijk kent een mengeling van landelijke, regionale en lokale investeringen: ook investeringen van private partijen zijn in beeld gebracht, maar de totale projectkosten worden niet aan de Europese Commissie gemeld. Ook in Frankrijk vindt stimulering van maatregelen door boeren plaats via

8

H2O / 3 - 2012

groenblauwe diensten, die betaald worden uit de opbrengsten van de drinkwatertarieven. Deze zijn te vergelijken met de waterschapslasten in Nederland. De haalbaarheid van het voor langere tijd invoeren van blauwgroene diensten op grote schaal is vanwege de hoge kosten gering en is ook niet mogelijk vanwege Europese spelregels voor overheidssteun.

Vergelijkbare vragen

Voor de uitvoerbaarheid van maatregelen worden dezelfde vragen als in Nederland gesteld: is er een verantwoordelijke partij die de maatregel kan uitvoeren, welke juridische procedures zijn nodig en hoe snel kan het werk uitgevoerd worden? De nationale handleiding is regionaal vertaald. Politieke afwegingen spelen een belangrijke trechterende rol in het keuzeproces. De kosten van maatregelen voor diffuse verontreiniging zijn bijvoorbeeld tien maal hoger dan de bestaande uitgaven. Er is dan een politiek acceptabel uitgavenniveau gekozen als vertrekpunt. Daarna is op detailniveau gekeken welke maatregelen kosteneffectief zijn. Als baten worden onder andere recreatie en een goedkopere drinkwaterproductie genoemd. Ter illustratie: een badgast levert 32 euro per jaar op. Net als in Nederland is de aanpak van oppervlaktewater eenvoudiger dan van grondwater. Vanwege de beperkte hoeveelheid meetgegevens wordt gebruikt gemaakt van een statistische aanpak om problemen en oplossingen in beeld te brengen. Een voorbeeld is het grondwaterlichaam in Lotharingen: het deel dat een te hoog nitraatgehalte heeft (> 50 mg/l), daalt en zal in 2021 bijna verdwenen zijn. Maatregelen voor het realiseren van gewenste chloridegehalten vragen veel tijd. Voor drinkwaterwinninggebieden zal het doel in 2021 bereikt zijn, voor het hele stroomgebied in 2027. De Fransen schetsten over het geheel een positief beeld, maar met de kanttekening dat niet alle maatregelen juridisch zijn dichtgetimmerd. Een belangrijk deel bestaat uit bestuurlijke intenties. Sanering van kleine kernen (minder dan 2000 inwoners) is bijvoorbeeld als generieke maatregel opgenomen: de maatregelen zijn niet in detail beschreven (niet benoemd wordt waar rwzi’s en extra rioleringen komen, maar er wordt voor een heel waterlichaam aangegeven dat de emissie van kleine kernen met bijvoorbeeld 50 procent omlaag zal gaan). In dit stroomgebied heeft men ook te maken met internationale afstemming,

vooral met de Duitsers. Men heeft hier goede ervaringen mee. Ondanks soms hinderlijke verschillen in wetgeving (bijvoorbeeld over hoogwaterbescherming) is overeenstemming bereikt over een aantal maatregelen met grensoverschrijdende effecten. Er is veel ervaring opgebouwd in wederzijdse samenwerking via de Internationale Rijn Commissie. De monitoring is al goed afgestemd.

Maatwerk in de polders

Marc de Rooy (DG Ruimte en Water) presenteerde in Frankrijk de opbrengst van de eerste KRW-planvormingscyclus in Nederland. Zijn motto ‘uitzonderingen zijn geen uitzonderingen in Nederland’ ontlokte de Fransen de uitspraak dat Nederland van nature sterk veranderd is. Het hoge percentage sterk veranderde/kunstmatige waterlichamen (97 procent) is volgens hen een logisch gevolg van de sterke menselijk invloed op het Nederlandse polderlandschap. Na een korte toelichting op de organisatie van het Nederlandse waterbeheer noemde hij de KRW-rapportcijfers. Belangrijke uitdagingen liggen op het vlak van herstel van hydromorfologische condities en de aanpak van diffuse bronnen. Het totale geschatte investeringsbedrag voor KRW-maatregelen tot eind 2027 bedraagt circa vier miljard euro. Nederland maakt veelvuldig gebruik van de faseringsoptie, terwijl verlaging van doelen nog niet aan de orde is. Marc de Rooy schetste ook de gewijzigde financiële context in Nederland. De consequenties van de bezuinigingen op de uitvoering van de maatregelen worden de komende tijd nader in beeld gebracht. De Fransen zijn vooral geïnteresseerd in de Nederlandse procedure om het GEP (het Goede Ecologische Potentieel) van de GET (de Goede Ecologische Toestand) af te leiden. Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta) presenteerde de uitdagingen voor het afleiden van doelen en maatregelen in het overgangsgebied van hoge, droge zandgronden (in het grensgebied met Vlaanderen) naar laaggelegen kleipolders. ‘t Merkske is een grensvormende beek waarvoor het waterschap inzet op afstemming met de Vlaamse zuiderburen. De afstemming is moeizaam op gang gekomen, omdat beide landen eerst alle energie hebben gestoken in het zich eigen maken van de nieuwe KRW-systematiek. Men begint nu op stoom te komen. Zo is een gezamenlijke meetcampagne begonnen waarbij doelen en meetresultaten met elkaar worden vergeleken. Vanwege de complexe bestuurlijke context (met veel betrokken partijen en


verslag

Aan de raamkant van de tafel v.l.n.r.: Hervé Gilliard (regionaal wateragentschap), Yolande Wessels (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden), Marc de Rooy (DG Ruimte en Water), Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta). Aan de voorzijde (op de rug gezien) v.l.n.r.: Harry Tolkamp (Waterschap Roer en Overmaas), Guillaume Demortier (regionaal wateragentschap) en Michaël Bentvelsen (Unie van Waterschappen).

uiteenlopende besluitvormingstradities en ruimtelijke ordeningsprocedures) zet het waterschap in op een pragmatische aanpak: geleidelijk aan toewerken naar afgestemde doelen en meetcijfers. De nadruk ligt op het samen nemen van kosteneffectieve en duurzame maatregelen. Dit waterlichaam verdient speciale aandacht omdat het één van de weinige in Nederland is waarvoor de Goede Ecologische Toestand (op lange termijn) haalbaar wordt geacht. Kritische factoren zijn diffuse bronnen en herstelmogelijkheden voor een aantal gevoelige vissoorten (waaronder de beekprik). Santbergen schetste het dilemma van het kiezen van een passende natuurlijke referentie en het formuleren van KRW-doelstellingen voor wateren waar door menselijk handelen het type is veranderd. Zo zijn de zwak brakke, langzaam verzoetende meren nabij Bergen op Zoom (de Binnenschelde en het Markiezaatsmeer) ontstaan uit de zoute Oosterschelde (na aanleg van de Deltawerken). Hij vroeg de Fransen of men vergelijkbare waterlichamen kende. Dit speelt in Frankrijk met zijn grote rivierstroomgebieden veel minder. Met moeite kwam men met één voorbeeld van een afgesloten haven. Ook bij stuwdammen speelt dit niet, omdat dan vaak een minimumafvoer is vastgelegd om een ecologische basisstroming in de rivier te handhaven. Voor de stuwmeren geldt dan wel dat zij geclassificeerd worden als sterk veranderd. Er zijn ook geen recente voorbeelden van nieuwe projecten, dus het is niet bekend hoe de keuze dan zou uitvallen. Leo Santbergen sloot af met de hardnekkige problematiek van de rijkelijk met fosfaten geladen waterbodems in de nieuwe meren die leiden tot overdadige algenbloei en een over het algemeen ontoereikende tot slechte ecologische toestand. Het weer zout maken van de meren is één van de opties die nader wordt verkend. Harry Tolkamp (Waterschap Roer en Overmaas) gaf weer hoe de

afstemming tussen de waterschappen in het stroomgebied van de Maas heeft plaatsgevonden. Er is een nieuwe, informele stroomgebiedbrede afstemmingsorganisatie ontstaan waarbij kosten en baten van verschillende maatregelscenario’s in beeld zijn gebracht. De baten zijn daarbij onderbelicht gebleven. Ten slotte vertelde Yolanda Wessels over de aanpak van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Van de 30 waterlichamen zijn er vijf sterk veranderd (de Oude Rijn en de Hollandse IJssel bijvoorbeeld) en 25 kunstmatig. Belangrijkste bezwaar tegen herstel van de natuurlijke situatie is dat heel veel landbouwgrond nodig is, als het überhaupt al mogelijk is omdat inmiddels inversie van het hoogteprofiel heeft plaatsgevonden (voortschrijdende bodemdaling). Een ander voorbeeld van een essentiële gebruiksfunctie is de waterbehoefte voor besproeiing van fruitbomen bij nachtvorst, waardoor een onnatuurlijk aanvoerregime in de Kromme Rijn nodig is. Het argument van disproportionele kosten is voornamelijk gebruikt voor de onderbouwing van fasering van vispassages. Technisch niet haalbaar voor 2015 is vaak als argument gebruikt voor maatregelen als natuurvriendelijke oevers en verbreding van watergangen, waarvoor grondverwerving noodzakelijk is.

Conclusies

Frankrijk heeft een opvallend stevige ambitie gekozen voor de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen. Ondanks het sterke agrarische landgebruik heeft men relatief veel waterlichamen als natuurlijk bestempeld. Waar de hydro-geografische situatie van het land uitnodigt tot een stroomgebiedbenadering is het sterk door de mens bepaalde Nederlandse polderlandschap van nature grotendeels sterk veranderd van karakter. De aanpak in Frankrijk is wat sterker geregisseerd dan in

Nederland. Vooral de wijze waarop met fasering en doelverlaging wordt omgegaan, lijkt systematischer en dus transparanter dan in Nederland. Het zal voor Frankrijk daarom gemakkelijker zijn een verantwoordingsrapportage op te stellen. Ook de adviseurs die de Europese Commissie inhuurt voor een eerste blik op de plannen, kunnen waarschijnlijk prima met deze aanpak uit de voeten. Frankrijk is optimistischer danwel ambitieuzer wat betreft de mogelijkheden om uiteindelijk aan de KRW te voldoen. De Franse stroomgebiedbeheerplannen lijken wat algemener van opzet en bevatten minder concrete maatregelen. Niet precies wordt beschreven op welke locaties maatregelen precies genomen zullen worden. In Nederland is, alleen al door de veel kleinere geografische schaal, het detailniveau wat groter. Er zijn vooral ook veel overeenkomsten: de inhoudelijke problemen die Bretagne heeft met eutrofiering, lijken erg op die in Nederland. Frankrijk heeft vanwege die situatie in Bretagne inmiddels een Europese ingebrekestelling aan de broek en er is nog geen uitzicht op een structurele oplossing van de problemen. Ook in Frankrijk is het maatregelenpakket tot stand gekomen in een interactief proces tussen nationaal en regionaal niveau, waarin de mogelijkheden van de regio en de nationale randvoorwaarden op elkaar zijn afgestemd. In beide landen zijn de aandeelhouders actief betrokken geweest. Men ziet de bestuurlijke overeenstemming over de maatregelpakketten als een belangrijke sleutel voor een succesvolle uitvoering. Ten slotte, de bijeenkomst bleek niet alleen nuttig om meer inzicht te krijgen in de Franse aanpak. De Nederlandse waterschappers leerden ook veel over de overeenkomsten en verschillen in de door hen gekozen aanpak. Michaël Bentvelsen (Unie van Waterschappen) en Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta) H2O / 3 - 2012

9


Nieuw watertransportsysteem vanuit spaarbekkens Biesbosch werkt goed Het afgelopen jaar vergrootte 130 kilometer lange watertransportsysteem vanuit de spaarbekkens in de Brabantse Biesbosch blijkt in de praktijk grotendeels te werken zoals de ontwerpers voor ogen hadden. De vernieuwende combinatie van hydraulische computermodellen en meet- en regeltechniek resulteerden in een stabiel systeem met voordelen voor de beheerder ĂŠn de afnemers. Evides legde extra parallelle leidingen aan om de capaciteit en de leveringszekerheid van het transportsysteem te vergroten.

H

et watertransportsysteem van Evides transporteert Maaswater, dat is opgeslagen in spaarbekkens in de Brabantse Biesbosch, naar Zeeuws-Vlaanderen (zie afbeelding 1). Hier wordt het gebruikt als grondstof voor de productie van drink- en industriewater en voor levering aan de landbouw in Midden-Zeeland. Evides wilde dit transportsysteem vergroten om de leveringszekerheid voor Zeeland te verhogen. Bovendien heeft Evides in Zandvliet een proceswaterinstallatie in gebruik genomen die het Maaswater opwerkt tot proceswater voor de verderop gelegen vestiging van BASF Antwerpen. Deze installatie heeft een capaciteit van 2.000 kubieke meter per uur. Het totale watervolume in het leidingsysteem bedraagt circa 70.000 kubieke meter. Deze enorme watermassa, vergelijkbaar met 1200 grote zeecontainers van 12 meter lengte, mag uiteraard niet te snel in beweging komen of afremmen. Daardoor kan niet alleen waterslag optreden, maar kunnen ook grote debietvariaties ontstaan bij andere afnemers die op het systeem zijn aangesloten. De aanpassing van het watertransportsysteem was aanleiding voor Royal Haskoning om een hydraulische studie uit te voeren. Daarbij combineerde het de laatste inzichten op het gebied van hydraulische computermodellen met meet- en regeltechniek. De eerste resultaten zijn volgens beheerder Jo Arens, die ruim 30 jaar ervaring heeft met het watersysteem vanuit de Brabantse Biesbosch, positief.

Verschillen oud en nieuw systeem

Om de positieve ervaringen van Arens in het juiste perspectief te kunnen plaatsen, is het essentieel om nog eens goed naar de verschillen tussen het bestaande en het vernieuwde watertransportsysteem in de Biesbosch te kijken. In de oude situatie verpompte het pompstation op de locatie Petrusplaat van Evides het water uit de spaarbekkens in het transportsysteem (zie afbeelding 2). Opjager Wouw zorgde voor een drukverhoging, zodat onder andere Bath en Kraaijenberg water onder voldoende druk krijgen. De opjager van Bath leverde water aan de industrie en de landbouw in Midden-Zeeland. De pompen van Kraaijenberg leverden water via opjager

10

H2O / 3 - 2012

regelen met een klep. Het overgebleven water gaat naar het spaarbekken op de Braakman.

Voldoende waterdruk

Afb. 1: Het watertransportsysteem van de Biesbosch naar Zeeuws-Vlaanderen.

Vogelwaarde aan diverse locaties, waaronder de Deco-installatie, waarmee Evides diverse kwaliteiten proceswater produceert voor Dow Chemical. Het eindstation is drinkwaterproductielocatie Braakman. Het grootste verschil met de oude situatie is dat in de nieuwe situatie Petrusplaat het water direct doorpompt in plaats van de tussenstations Bath en Kraaijenberg gebruik te maken (zie afbeelding 3). De totale lengte van Petrusplaat naar Zeeuws Vlaanderen is 110 km (exclusief 20 kilometer Midden Zeeland). Het totale aanvoerdebiet bedraagt 5.100 kubieke meter per uur waarvan maximaal 2.000 kubieke meter naar de nieuwe proceswaterinstallatie gaat en 1.800 kubieke meter naar Midden Zeeland. Op basis van prognoses (weekvoorspelling) stelt de bedrijfsvoerder het totale gewenste debiet van het transportsysteem in. Dit is het gemiddelde afnamedebiet plus een hoeveelheid om het spaarbekken op de locatie Braakman aan te vullen. Deze hoeveelheid hangt af van het niveau in het spaarbekken. De grootste afnamevariaties zijn seizoensgebonden. De afnemers stellen het gewenste debiet in dat ze vervolgens

Petrusplaat regelt primair op debiet. Door middel van een schakelschema wordt het aantal pompen dat het meest efficiĂŤnt zal zijn, gekozen. Deze pompen worden opgevoerd totdat het gewenste debiet is bereikt. Boosterstation Wouw en Vogelwaarde regelen primair op zuigdruk. Het surplus stroomt naar het spaarbekken van de Braakman. De vulleiding is voorzien van een regelklep die ervoor zorgt dat de voordruk een minimale waarde houdt. Hiermee blijft er, onafhankelijk van het niveau in het spaarbekken, voldoende druk op het systeem voor alle verbruikers. De regelklep in het begin van de leiding richting Midden-Zeeland zorgt ervoor dat de druk op niveau blijft om te voorkomen dat er lekkages ontstaan als gevolg van een te hoge druk. De regelklep van Bath regelt de gewenste druk achter de klep. Naast het voorkomen van lekkages in het landbouwwatersysteem heeft deze ook tot doel om te zorgen dat er voldoende druk is om alle afnemers van voldoende water te voorzien. Voor elk leidingstelsel is de verhouding tussen druk en debiet constant. De gewenste druk van de regelklep is afhankelijk van het (gemeten) debiet naar Midden-Zeeland. Als het debiet laag is, is het drukverlies tussen de regelklep en de afnemers het kleinst. In dat geval zal de regelklep druk maximaal smoren. Bij grote debieten wordt minimaal gesmoord. De leidingkarakteristiek is in de besturing van de regeling opgenomen.


achtergrond Zuigdruk Boosterstations Wouw en Vogelwaarde regelen op zuigdruk. Uit de modelberekeningen blijkt dat de boosterstations sneller moeten regelen dan de debietregeling van Petrusplaat. Doordat Wouw snel regelt, wordt - als gevolg van een wijziging in het systeem door afnamevariaties - de zuigdruk zo snel mogelijk naar de gewenste waarde geregeld. De hydraulische lijn tussen Petrusplaat en Wouw blijft door de snelle zuigdruk-regeling nagenoeg constant, zodat de debietregeling van Petrusplaat niet in actie hoeft te komen. Als het gewenste debiet van Petrusplaat omhoog moet, zullen de pompen moeten optoeren. Door debiettoename vanuit Petrusplaat zal het debiet na verloop van tijd van Wouw en eveneens de zuigdruk doen toenemen. De regelparameters van Wouw zijn zodanig gekozen dat de zuigdruk binnen een bepaalde tijd naar de gewenste waarde wordt geregeld. Dit mag zeker niet te langzaam, omdat anders de regeling van Petrusplaat gaat corrigeren met als gevolg dat beide regelingen elkaar gaan ‘bijten’. Ook mag de zuigdrukregeling niet te snel zijn. Daardoor is het mogelijk dat er niet alleen een instabiele regeling (flipperen) ontstaat, maar ook dat de gewenste zuigdruk niet meer wordt gehaald. Afbeelding 4 geeft de (fictieve) debietwijziging in Petrusplaat (van 4.525 naar 4.800 kubieke meter per uur) van de simulatie weer. Als gevolg hiervan neemt na 50 seconden het debiet van Wouw toe. De gemeten zuigdruk (rechter Y-as) is groter dan de gewenste zuigdruk. De regeling zorgt ervoor dat de pompen van Wouw zullen gaan opvoeren zodat de zuigdruk daalt. Na circa vijf minuten is het gewenste debiet bereikt en uitgebalanceerd. De zuigdruk van Wouw is nog niet direct uitgebalanceerd. Dit is het gevolg van hydraulische drukschommelingen van het systeem achter Wouw. Na ongeveer tien minuten is het systeem stabiel. De zuigdrukregeling van Vogelwaarde functioneert op dezelfde manier als Wouw. De regelparameters zijn bepaald op basis van Afb. 4: De fictieve debietwijziging in Petrusplaat.

Afb. 2 (boven): De oude situatie en afb. 3 (onder): De nieuwe situatie.

maximale debietwijzigingen van de afnemers.

Positieve testresultaten

Het grootste gedeelte van de tijd gaat het om een reguliere systeemregeling. Er zijn echter uitzonderingen of bijzonderheden om van de reguliere regeling af te wijken. Daarbij gaat het onder meer om de volgende twee gevallen: toe- of afname van het waterverbruik door de landbouw in Midden-Zeeland en een persdrukbeveiliging van het boosterstation Wouw. De nieuwe functionaliteit van het transportsysteem is in vier dagen getest. De eerste dag betrof het een capaciteitstest. Op de tweede en derde dag zijn de regelingen voor de reguliere situatie gecontroleerd. Het gedrag van de regelingen is onderzocht bij de meest

extreme debietvariaties van het systeem. Onder andere de maximale debietwijziging naar Midden Zeeland, van 800 naar 1.800 kubieke meter per uur en vice versa, en een debietwijziging naar de proceswaterinstallatie van 400 naar 2.000 kubieke meter per uur. Tijdens de test bleek het systeem grotendeels te functioneren zoals het door de ontwerpers was bedacht. Verschillende praktijkervaringen zijn door Royal Haskoning in het model verwerkt. Zo zijn bijvoorbeeld de regelparameters aangepast en in de praktijk geïmplementeerd. Tijdens de test bleek dat de regelklep van Bath te snel regelde. Hierdoor ontstonden drukfluctuaties, waardoor de gewenste waarde niet meer haalbaar was. Uiteindelijk bleek dat de regeling toch goed was bepaald, maar dat alleen de conversie van de regeleenheden niet goed was omgezet. Het waterslagprogramma van Deltares rekent met SI-eenheden. Deze moeten worden geconverteerd naar de eenheden van het besturingsysteem. Bij Bath is het regelbereik 0 tot 1.000 kPa, terwijl was gerekend met een bereik van 0 tot 100 mwk. Dit is hetzelfde, maar de besturing herkent alleen getallen, waardoor het verschil een factor 10 is. Deze factor had aanzienlijk invloed op de regeling. Inmiddels heeft Royal Haskoning een conversie-instrument ontwikkeld. De laatste dag zijn de regelingen met succes getest. Was men vroeger dagen, weken en soms zelfs jaren bezig om een betrouwbaar systeem te krijgen, nu blijkt het binnen enkele uren ‘geregeld’ te zijn. De modelberekeningen besparen niet alleen een hoop tijd (en daarmee ook geld), maar verkleinen ook de kans op risico’s, zoals waterslag. Leon Mecksenaar (Royal Haskoning) Emir Arpadzic, Jo Arens en Ed Holierhoek (Evides)

H2O / 3 - 2012

11


Optimalisatie van boezemkaders en watersysteem Hollands Noorderkwartier De waterschappen toetsen in hoeverre hun boezemkades aan de normen voldoen en stellen maatregelen op om de ‘falende keringen’ te verbeteren. Wanneer boezemkades niet aan de normen voldoen, wordt vaak uitsluitend gedacht aan kadeverbeteringen. Er kan effectiever en goedkoper aan de normen worden voldaan door niet alleen kades op te knappen maar ook het watersysteem. Zo kan een kering op norm gebracht worden door een verlaging van de maximale waterstanden in de boezem.

E

en breuk in een boezemkade is weliswaar minder bedreigend dan een dijkdoorbraak vanuit zee of één van de grote rivieren, maar kan desalniettemin grote gevolgen hebben. Daarom is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de veiligheid van het achterland voldoende wordt gegarandeerd. Door op integrale wijze maatregelen op te stellen, is het mogelijk om effectief ‘falende keringen’ te verbeteren. Hiervoor zijn zowel kade- als watersysteemexperts nodig. Alleen door de kennis van beide disciplines te combineren, kan een optimaal maatregelenpakket opgesteld worden. Vervolgens is het belangrijk om het effect en de baten die een maatregel oplevert, helder te krijgen. Oftewel, hoeveel kilometer keringen voldoet door de maatregelen nu wel in de toetsing en hoeveel baten (gemiddelde schadereductie) levert de

maatregel feitelijk op? Door op deze wijze de keuze en prioritering van de maatregelen vast te stellen, wordt effectief en kostenefficiënt de veiligheid voor het achterland gegarandeerd. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft deze methode gevolgd om een effectief maatregelenpakket op te stellen voor de boezemkades.

Type maatregelen

Om ‘falende keringen’ op norm te brengen, worden zowel maatregelen met betrekking tot de kades als het watersysteem genomen. Het betreft zowel preventieve als corrigerende maatregelen (in het geval van een calamiteit). Maatregelen aan kades zijn kadeverhogingen, -versterkingen en noodversterkingen (zoals zandzakken). In het watersysteem worden maatregelen genomen om de maximale waterstand te verlagen door bemaling, compartimentering

en noodcompartimentering. Maatregelen aan het watersysteem zijn over het algemeen aantrekkelijker, omdat met een enkele maatregel (zoals het plaatsen van een extra gemaal) de kans op een doorbraak voor een groot gedeelte van het boezemstelsel wordt verlaagd. Wil je ditzelfde effect bereiken met kadeversterkingen, dan moeten vele kilometers boezemkades worden versterkt; dit is over het algemeen veel kostbaarder. Wanneer uit de toetsing bekend is welke boezemkades falen, is het zaak om een divers pakket van mogelijke maatregelen op te stellen. De inbreng vanuit diverse disciplines is hiervoor onontbeerlijk. Binnen Hollands Noorderkwartier hebben gebiedsexperts 13 mogelijke maatregelpakketten bedacht. Zij konden het effect van de maatregelen op de uitkomst van de toetsing direct opzoeken in het informatiesysteem Lizard.

Een bijeenkomst bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier waar vanuit verschillende disciplines nagedacht wordt over mogelijke maatregelen.

12

H2O / 3 - 2012


achtergrond

Toetsoordeel boezemkades in de Schermerboezem. Links het huidige toetsoordeel, rechts het effect van een maatregelpakket op de uitkomst van de toetsing.

Effect maatregelen

Om het beste maatregelpakket te kiezen, moet het effect van de maatregelen helder zijn. Vaak wordt hier alleen naar het effect op de uitkomst van de toetsing gelet. Maar ook andere beoordelingscriteria, zoals draagvlak, ecologie, recreatie en boezembeheer kunnen (positief of negatief ) beïnvloed worden door de maatregelen. Deze effecten dienen ook meegenomen te worden in de besluitvorming. Binnen Hollands Noorderkwartier zijn drie maatregelpakketten naar voren gekomen die het grootste effect hebben tegen de laagste kosten. Hierbij zijn verschillende beoordelingscriteria meegewogen in de keuze voor de maatregelen. Zo wordt door het plaatsen van twee extra boezemgemalen niet alleen de veiligheid voor het achterland van de boezemkades vergroot, maar ook de peilhandhaving in het dagelijks boezembeheer beter gefaciliteerd. Door het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen neemt het aantal falende keringen binnen het beheergebied van Hollands Noorderkwartier met ruim 90 procent af. De overblijvende 63 kilometer kering (van de ruim 1000 km boezemkade) die nog steeds faalt na uitvoering van de voorgenomen maatregelen, wordt verder

onderzocht en, waar nodig, worden maatregelen aan het kadesysteem genomen.

Efficiëntie van de maatregelen

Om meer inzicht in de efficiëntie van voorgenomen maatregelen te krijgen, kan een risico-analyse worden uitgevoerd. Het doel van zo’n analyse is om meer inzicht te krijgen in waar maatregelen het meest doeltreffend zullen zijn. Met een dergelijke risico-analyse wordt bepaald wat de baten zijn (gemiddelde schadereductie die een maatregelpakket oplevert). Deze baten worden niet inzichtelijk als uitsluitend naar de toetsing aan de norm gekeken wordt. Wanneer de baten worden gewogen tegen de aanlegkosten en beheerkosten van een maatregelpakket wordt de efficiëntie van de maatregel wel duidelijk. Binnen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier - zo blijkt uit de risicoanalyse - bestaat de mogelijkheid om het risico (gemiddelde schade per jaar) met ongeveer 90 procent te verminderen. De kosten van de bijbehorende maatregelen bedragen 40 miljoen euro. Deze kosten zullen binnen zo’n 50 jaar terugverdiend zijn door de aanzienlijke schadereductie die de maatregelen met zich meebrengen.

Conclusie

Maatregelen in het boezemwatersysteem blijken zeer doelmatig bij het op norm brengen van een groot aantal keringen. Binnen het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier kan met een maatregelpakket van ongeveer 40 miljoen euro het merendeel van de falende boezemkades op orde worden gebracht. Door maatregelen aan het watersysteem uit te voeren neemt het risico op doorbraken af, waardoor de gemiddelde schade per jaar ten gevolge van doorbraken ook afneemt. Binnen Hollands Noorderkwartier wordt, met drie maatregelpakketten (extra gemalen, compartimenteringskeringen en verbeterde calamiteitenorganisatie), de gemiddelde schade door doorbraken verlaagd met 90 procent. De locaties waar de baten van de maatregelen het hoogst zijn, kunnen prioriteit krijgen in de uitvoering. Door zowel het effect op de toetsing als de kostenreductie mee te nemen in de keuze en prioritering van maatregelen wordt effectief en kostenefficiënt de veiligheid voor het achterland gegarandeerd. Maarten Poort (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) Miriam Duijkers en Doeke Kampman (Nelen & Schuurmans)

H2O / 3 - 2012

13


Effectievere normering van boezemkades De normering van boezemkades heeft betrekking op de kans op schade als gevolg van een doorbraak van een boezemkade. Met vernieuwde basisgegevens, technologieën en simulaties kan men de normering van boezemkades gedetailleerder uitvoeren. Zo is de norm nu per kadevak in plaats van per polder of kilometer boezemkade vast te stellen. Door op een dergelijke resolutie te normeren, kan in de toetsing worden bepaald welke delen van de boezemkade werkelijk falen en kunnen gericht maatregelen worden genomen. Dit bevordert de effectieve en kostenefficiënte handhaving van de norm voor boezemkades. In dit artikel staat een praktijkstudie in de Plaspoel- en Schaapweipolder (in het beheergebied van Delfland) centraal.

D

oordat steeds gedetailleerdere gebiedsinformatie beschikbaar komt en de rekentijd van simulaties afneemt, is het mogelijk de gevolgschade van een doorbraak gedetailleerder te modelleren. Met overstromingsmodellen wordt de gevolgschade van doorbraken (en daarmee ook de normering van boezemkades) bepaald. Doordat de resolutie van basisgegevens is toegenomen en de normering op kadevakniveau wordt uitgevoerd (in plaats van per kilometer kade of per polder), is het inundatiepatroon per kadevak te bepalen. Hierdoor kan de norm per kadevak in plaats van per polder of per kilometer boezemkade worden vastgesteld. Zo kan blijken dat een kadevak op basis van een nauwkeuriger overstromingsberekening in een lagere normeringsklasse (IPO-klasse, zie tabel) wordt ingedeeld, dan wanneer de polder als geheel genormeerd en getoetst wordt. Met deze gedetailleerdere normering wordt een duidelijker beeld geschetst van welke (delen van) kades al dan niet aan de norm voldoen, waardoor de handhaving van de norm voor boezemkades gerichter kan plaatsvinden. In de huidige normering van Delfland is de Plaspoel- en Schaapweipolder ingedeeld in IPO-klasse III (zie tabel). Dat was oorspronDe TU Delft, Deltares en Nelen & Schuurmans menen dat de nauwkeurigheid van overstromingsmodellen kan en moet worden verbeterd, mede gelet op de grote investeringen die hierop zijn gebaseerd. In het project 3Di-waterbeheer wordt daarom een nieuwe generatie modellen ontwikkeld die geschikt is voor snelle, hogeresolutieberekeningen. Het project duurt vier jaar, tot april 2014. De hoogheemraadschappen van Delfland en Hollands Noorderkwartier, Waterkader Haaglanden en Kennis voor Klimaat ondersteunen het. Binnen 3Di wordt een integraal modelinstrumentarium ontwikkeld voor wateroverlast door neerslag en/of kadebreuken. Het model wordt 100 keer sneller dan de huidige modellen door het gebruik van nieuwe numerieke technieken en rekenalgoritmes. Het doel is om gedetailleerdere overstromingssimulaties mogelijk te maken en betere communicatie tussen burgers, bestuurders en specialisten te faciliteren. Zo wordt gebruik gemaakt van een realistische 3D-visualisatie van omgeving en modelberekeningen.

14

H2O / 3 - 2012

IPO-klasse

herhalingstijd*

schade bij falen (in miljoenen euro)

I

1/10

<8

II

1/30

8 - 25

III

1/100

25 - 80

IV

1/300

80 - 250

V

1/1000

>250

* Overstromingen met een afvoer die eens in de ‘n’ aantal jaar voorkomen. De normering volgens IPO-klasses.

kelijk, op basis van één berekening, IPO-klasse I. Omdat de schade aan het boezemsysteem zelf niet is meegenomen in deze schade-overweging, heeft Delfland destijds aangeraden alle polders op te schalen naar minimaal IPO-klasse III. De provincie heeft dit advies overgenomen in haar besluitvorming.

Nieuw model

Gedetailleerdere overstromingsimulaties worden ingezet om tot een nauwkeuriger normering van boezemkades te komen. In

deze studie is gebruik gemaakt van de meest actuele en nauwkeurige gebiedsinformatie, zoals het recent geactualiseerde en meer gedetailleerde hoogtebestand van Nederland (AHN-2). Het bestaande overstromingsmodel van de Plaspoel- en Schaapweipolder is verbeterd door het huidige simpele (bakjes) model te vervangen door een nieuw 1D2D-overstromingsmodel met een resolutie van vijf meter. In een 2D-model worden de stroming en waterstand in open waterlopen uitgerekend (1D) en de resulterende inundaties van het omringende land

Afb. 1: Het studiegebied de Plaspoel- en Schaapweipolder met een oppervlakte van 751 hectare. De aangrenzende boezemkade is 81 km lang.


achtergrond berekend (2D). Om te bepalen in hoeverre de polder inundeert als gevolg van een doorbraak van de boezemkade, zijn overstromingsberekeningen uitgevoerd. Met de nieuwe 3Di-rekenalgoritmes vormt rekencapaciteit geen beperkende factor meer voor overstromingsberekeningen, waardoor de gedetailleerde basisgegevens effectief zijn te gebruiken in de overstromingsberekeningen, de normering en de toetsing. Voor die berekeningen zijn doorbraken van afzonderlijke kadevakken gesimuleerd in plaats van een enkele simulatie voor de gehele kade, zoals tot nu toe gebruikelijk was. In totaal zijn 54 mogelijke doorbraaklocaties doorgerekend, wat neerkomt op een doorbraak per 150 meter boezemkade. De wijze om de resulterende schade en slachtoffers te bepalen is onveranderd gebleven (HIS SSM). Op basis van de hieruit resulterende schade is de norm per kadevak bepaald.

Afb. 2: Inundatiebeeld van het oude model waarbij één waterstand is opgedrukt aan het AHN (links) en het nieuwe model waarbij de verspreiding van water vanaf de doorbraaklocatie is meegenomen (rechts).

Verbeterde normering

Bij het simuleren van een doorbraak berekent men niet langer slechts één gemiddelde waterstand in de polder, maar bepaalt men de verspreiding en diepte van het water per kavel en zelfs per huis (zie afbeelding 2). Binnen het beheergebied van Delfland zijn deze technieken ook al toegepast in de Oranjepolder. Hierbij zijn de uitkomsten van de hogeresolutie-overstromingsmodellen afgestemd met ruimtelijke ordenaars. Op basis van de resultaten zal het vergunningenbeleid wellicht worden aangepast. Nu wordt in de diepste delen van deze polder gebouwd zonder dat men zich bewust is van het hoge overstromingsrisico.

Afb. 3: Inundatiebeeld met het nieuwe model bij twee verschillende doorbraaklocaties.

Wellicht moet de bouwvergunning voor de diepe delen van de polder zo aangepast worden dat een maaiveldverhoging of beschermende muur vereist is voordat men hier toestemming krijgt om te bouwen. Naast het verhogen van de resolutie van het overstromingsmodel zijn in deze studie ook doorbraken van afzonderlijke kadevakken gesimuleerd in plaats van één enkele simulatie voor de gehele kade. In afbeelding 3 is te zien hoe verschillend het inundatiepatroon binnen de polder kan zijn bij twee verschillende doorbraaklocaties. Op basis van deze nieuwe ruimtelijk gedifferentieerde aanpak is het mogelijk de boezemkade per kadevak te normeren. Hiermee wordt de norm van boezemkades op hogere resolutie bepaald en kan meer maatwerk worden geboden in de handhaving van de norm. Afbeelding 4 toont een vergelijking van de oorspronkelijke IPO-normering van de boezemkades binnen de Plaspoel- en Schaapweipolder met de IPO-normering die resulteert uit deze studie.

Conclusies

Het is mogelijk tot een nauwkeuriger normering van boezemkades te komen, doordat nu meer gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn. Zo is recent het hoogtebestand van Nederland geactualiseerd en de resolutie verhoogd van vijf naar 0,5 meter

Afb. 4: IPO-normering Plaspoel- en Schaapweipolder in de oorspronkelijke situatie (links) en op basis van de nieuwe studie (rechts).

(AHN-2), zijn overstromingsmodellen voorhanden die nauwkeuriger de werkelijkheid simuleren, hoeft rekencapaciteit geen beperkende factor meer te zijn (als onderdeel van het 3Di-project worden nieuwe rekenalgoritmes gebruikt, wat de rekentijd met een factor 100 verkleint) en zijn modelresultaten helder en integraal te ontsluiten in een informatieraamwerk (Lizard-flooding).

Hierdoor zijn de boezemkades gedetailleerder en effectiever te normeren en te toetsen en kan meer maatwerk worden geboden in de kostenefficiënte handhaving van boezemkades. Miriam Duijkers en Olga Pleumeekers (Nelen & Schuurmans) Peter Hollanders (Hoogheemraadschap van Delfland)

De nieuwe en gedetailleerdere gegevens, modellen en visualisatie hebben bij de Plaspoel- en Schaapweipolder tot een beter inzicht in de overstromingsgevolgen geleid. H2O / 3 - 2012

15


Inventarisatie gebruik en risico’s bestrijdingsmiddelen in Noordoost-Nederland De aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in grond- en oppervlaktewater vormt een bedreiging voor de duurzaamheid van de drinkwatervoorziening en kan een bedreiging vormen voor het realiseren van de KRW-doelstellingen. Op initiatief van de provincies Drenthe, Overijssel, Groningen en Fryslân, en samen met de aldaar werkzame waterschappen en waterleiding-bedrijven, zijn gebruik en risico’s van bestrijdingsmiddelen geïnventariseerd1). Hiermee sluit dit onderzoek aan op lopende initiatieven in Noordoost-Nederland, zoals de projecten ‘Schone Bron Drentsche Aa’, ‘Bezem door de middelenkast’, ‘Aanpak diffuse bronnen’ en de stimuleringsprojecten binnen grondwaterbeschermingsgebieden (bijvoorbeeld resultaatbeloning voor vermindering milieubelasting en het gebruik van een sleepdoek om drift te verminderen).

K

ern van de aanpak is het bijeenbrengen van informatie vanuit verschillende invalshoeken om op basis daarvan een succesvolle strategie te ontwikkelen voor het verminderen van de risico’s van bestrijdingsmiddelen. Hiervoor zijn als invalshoeken gehanteerd de werkelijk aanwezige concentraties in grond- en oppervlaktewater op basis van monitoringsgegevens en het landgebruik met bijbehorend gebruik van bestrijdingsmiddelen en het vertalen daarvan naar risico’s via de milieumeetlat van CLM. De gebruikte monitoringsgegevens van het grondwater betreffen gegevens van de nulmeting uit 2006 van de provincies en de metingen uit 2007, 2008 en 2009. De nulmeting is uitgevoerd voor alle

meetpunten van het KRW-meetnet grondwater. Dit betreft geselecteerde meetpunten van de landelijke en provinciale meetnetten grondwaterkwaliteit. De filterdieptes zijn ongeveer 10 en 25 m-mv. De punten waarin in 2006 een overschrijding is gemeten, zijn in periode 2007-2009 opnieuw geanalyseerd. De monitoring van het oppervlaktewater wordt uitgevoerd door de waterschappen. De monitoringsgegevens die in dit onderzoek zijn gebruikt, zijn afkomstig uit de door de waterschappen opgezette databank in het kader van het project ‘Maak het verschil; samen op weg naar een schone sloot’2). Voor de invalshoek vanuit het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn door regionale experts en adviseurs gebruiksgegevens

geïnventariseerd voor de jaren 1997 en 2010. Daarnaast is een gebruiksscenario uitgewerkt op basis van KWIN-AGV3). KWIN (kwantitatieve informatie akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt) is een naslagwerk met daarin kosten voor het telen van gewassen. Bij die kosten staan ook de benodigde bestrijdingsmiddelen. Met deze gebruiksgegevens zijn de risico’s van bestrijdingsmiddelen met de milieumeetlat uitgerekend op basis van de bodemtype, landgebruik en gebruikte bestrijdingsmiddelen. Deze meetlat is als module opgenomen in het rekeninstrument MD-SAT4). De milieubelastingpunten (MBP) worden uitgerekend voor zowel de risico’s voor bodemleven, waterleven als uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar het grondwater. MD-Sat produceert vlakdekkende kaarten die gecombineerd zijn met

Afb. 1: Berekende risico’s in grondwater op basis van de praktijkcijfers 1997, KWIN en praktijkcijfers 2010 afgezet tegen de monitoringsgegevens in grondwater.

16

H2O / 3 - 2012


achtergrond probleemstof

in spuitschema 1997

voor gewas

in spuitschema voor gewas 2010

in spuitschema voor gewas KWIN

ethofumesaat

ja

suikerbieten

ja

suikerbieten

ja

MCPA

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe ja (klei, zand), zomergerst, zomertarwe

gras, wintertarwe (zand), zomergerst en zomertarwe

MCPP

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

wintertarwe (klei)

dichlobenil1

nee

linuron

ja

lelies en peen

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels en peen

ja

peen en lelies

bentazon

ja

zetmeelaardappels, gras, maïs, ui, zomertarwe

ja

consumptie-, zetmeelaardappels, gras, maïs, ui, zomertarwe

ja

ui

bromacil2

nee

glyfosaat

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, rogge, ui, wintertarwe (klei, zand) zomergerst, zomertarwe

2,4-DP

ja

haver, maïs, rogge, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe nee (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

carbetamide

ja

cichorei, koolzaad, luzerne, ui

ja

cichorei, luzerne

dicloran1

nee

1 2

nee

ja

suikerbieten

nee

nee

nee

nee

ja

ja

lelies

cichorei

nee

Deze middelen zijn toegepast tussen de jaren 1997 en 2010. Hierdoor zitten ze niet in de spuitschema’s, maar worden ze wel in het grondwater aangetroffen. Dit middel was al voor 1997 verboden, maar wordt nog steeds in grondwater aangetroffen.

Tabel 1. Meest aangetroffen bestrijdingsmiddelen (probleemstoffen) in het grondwater op 10 en 25 meter beneden maaiveld en de aanwezigheid in de spuitschema’s.

monitoringgegevens van grond- en oppervlaktewater. Dit heeft inzicht opgeleverd in probleemteelten en -gebieden.

Resultaten

De resultaten voor grond- en oppervlaktewater zijn weergegeven in de afbeeldingen 1 en 2. Het KRW-meetnet grondwater laat zien

dat bestrijdingsmiddelen in grondwater voornamelijk in zandgronden worden aangetroffen, terwijl in oppervlaktewater een verschuiving optreedt naar de zwaardere bodemtypen. Het overschrijdingspercentage in de provincie Fryslân is voor zowel grond- als oppervlaktewater lager dan in de overige provincies in Noordoost-Nederland.

Dit wordt veroorzaakt door het grote aandeel grasland en het relatief geringe gebruik van bestrijdingsmiddelen op grasland. In tegenstelling tot grondwater is het overschrijdingspercentage in het oppervlaktewater in bos- en natuurgebieden aanzienlijk, namelijk respectievelijk 24 en 28 procent.

Afb. 2: Berekende risico’s in oppervlaktewater op basis van de praktijkcijfers 1997, KWIN en praktijkcijfers 2010 afgezet tegen de monitoringsgegevens in oppervlaktewater.

H2O / 3 - 2012

17


probleemstof

in spuitschema 1997

voor gewas

in spuitschema voor gewas 2010

in spuitschema voor gewas KWIN

Metribuzin

ja

consumptie-, zetmeelaardappels

ja

ja

Metolachoor

nee

ja

Imidacloprid

nee

nee

Dimethoaat

ja

consumptie-, zetmeel-, pootaardappels, haver, rogge, peen, suikerbieten, wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe

ja

peen, rogge, suikerbieten, wintertarwe (klei, zand) en zomertarwe

ja

cichorei, peen en zomergerst

Azoxystrobin

ja

wintertarwe (klei, zand), zomergerst en zomertarwe,

ja

pootaardappels, lelies, peen, ui, wintertarwe (klei, zand) en zomergerst

ja

lelies en wintertarwe (zand, klei)

Kresoxim-methyl

nee

ja

suikerbieten, ui, zomergerst, zomertarwe en wintertarwe (klei, zand)

ja

lelies en ui

N,N-diethyl-3methylbenzamide (N,N-diethyl-mtoluamide) (DEET)

nee

nee

Isoproturon

ja

wintertarwe klei

ja

wintertarwe (klei, zand)

ja

rogge, wintertarwe (klei, zand)

Ethyleenthioureum (ETU)

ja

lelies

ja

lelies

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels, lelies en ui

Linuron

ja

lelies en peen

ja

ja

peen en lelies

Iprodion

ja

koolzaad en peen

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels en peen koolzaad

ja

koolzaad

Propoxur

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels, lelies en ui

nee

Pirimicarb

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand),zomergerst en zomertarwe

ja

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels, haver, peen, rogge, suikerbieten, wintertarwe (klei, zand), zomergerst, zomertarwe

ja

consumptie-, pootaardappels, cichorei, lelies en peen

Aminomethylfosfonzuur (AMPA) Glyfosaat

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand),zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, rogge, ui, wintertarwe (klei, zand) zomergerst, zomertarwe

ja

lelies

2-methyl-4chloorfenoxyazijnzuur (MCPA)

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand),zomergerst en zomertarwe

ja

gras, haver, rogge, wintertarwe (klei, zand), zomergerst, zomertarwe

ja

gras, wintertarwe (zand), zomergerst en zomertarwe

consumptie-, poot-, zetmeelaardappels en peen cichorei, lelies, maïs en suikerbieten

ja

consumptie-, zetmeelaardappels en peen cichorei

nee

nee

nee

Tabel 2. Top 15 van de meest aangetroffen bestrijdingsmiddelen (probleemstoffen) in het oppervlaktewater en de aanwezigheid van deze stoffen in de spuitschema’s.

De vergelijking tussen de ondiepe en diepe grondwaterfilters wijst mogelijk op een afname van de landbouwkundige belasting en een toename van de stedelijke belasting. In akkerbouw- en graslandgebieden is het overschrijdingspercentage namelijk hoger in diepe filters (‘ouder grondwater’) dan in de ondiepe filters (‘jonger grondwater’). Dit zou kunnen duiden op een afname van de belasting van het grondwater, wat strookt met de ontwikkelingen in de landbouw. In stedelijke gebieden is het overschrijdings-

18

H2O / 3 - 2012

percentage in de ondiepe filters juist hoger. Het jongere grondwater lijkt dus daar zwaarder belast dan het oudere. Het Overijssels zandgebied heeft voor zowel grondwater als oppervlaktewater een relatief hoog overschrijdingspercentage (namelijk 29 procent grondwater totaal en 36 procent oppervlaktewater). Uit de vergelijking van het gebruik in 1997 en 2010 blijkt dat de milieubelasting afnam met maar liefst 80 tot 90 procent, zowel

landbouwkundig als niet-landbouwkundig. Opmerkelijk is hierbij dat het verschil binnen en buiten grondwaterbeschermingsgebieden verwaarloosbaar is, ondanks de beperkingen in het middelengebruik in deze gebieden. De probleemgebieden voor het grondwater zijn met name de akkerbouwgebieden op zandgronden. Voor het oppervlaktewater is dit vooral akkerbouw op zand, klei en zeeklei. De probleemteelten voor Noordoost-Nederland zijn vooral wintertarwe, suikerbieten, aardappels, uien


achtergrond en bollen. Het niet-landbouwkundig gebruik vormt bij het hanteren van de milieumeetlat opmerkelijk lage risico’s. De berekende en gemeten concentraties komen voor circa 70 procent overeen in zowel het grond- als het oppervlaktewater. Deze vrij grote mate van overeenstemming is voldoende om het instrument ook te gebruiken voor het ontwikkelen van scenario’s ter vermindering van de risico’s van bestrijdingsmiddelen.

onderdeel is van de beschouwde gebruiksgegevens. DEET is vooral bekend als muggenolie, maar wordt in onder meer de veehouderij veel breder als insecticide gebruikt en daarnaast toegepast in vlooienbanden voor honden en katten. Opmerkelijk is verder dat propoxur wordt aangetroffen in het oppervlaktewater maar niet voorkomt in de spuitschema’s van 2010 en KWIN, omdat het inmiddels verboden is.

Het vergelijken van de gebruikte bestrijdingsmiddelen en de waarnemingen in grond- en oppervlaktewater laat ook een aantal duidelijk probleemstoffen naar voren komen (zie tabellen 1 en 2). De waterschappen hebben een top-10 opgesteld van de probleemstoffen in het oppervlaktewater2). Ook in het grondwater is een top-10 gemaakt5). Deze stoffen zijn grotendeels terug te vinden in de spuitschema’s en hebben vaak ook hoge MBP. De probleemstoffen in het oppervlaktewater komen terug in de inventarisatie van de praktijkgegevens in 2010 en in de gegevens uit KWIN. Dit zijn de stoffen die nu en in het recente verleden worden/werden gebruikt. De probleemstoffen in het grondwater zijn vaak te relateren aan de stoffen uit de inventarisatie van het middelengebruik in 1997. Het grondwatersysteem is een traag systeem en daardoor zal het langer duren voordat stoffen die aan het maaiveld worden gebruikt, in het diepe grondwater worden aangetroffen.

Het komt ook voor dat stoffen worden aangetroffen in de meetnetten, die volgens de milieumeetlat geen of weinig MBP scoren en daarmee geen belasting zouden moeten vormen voor het grond- en oppervlaktewater. Zo worden glyfosaat en het omzettingsproduct AMPA aangetroffen in oppervlaktewater en grondwater, terwijl de milieumeetlat nauwelijks risico’s toekent aan het gebruik van glyfosaat. Kijkend naar de monitoringsgegevens onderschat men dus de berekende risico’s. Dit komt mogelijk door de standaardwaarden voor het percentage verharding en type waterafvoer, maar heeft waarschijnlijk ook te maken met een te optimistische inschatting van het stofgedrag van glyfosaat in de milieumeetlat.

Conclusies •

Discussie

Voor met name oppervlaktewater zijn de resultaten van de berekening en de metingen niet één op één te vergelijken. De oppervlaktewatermetingen van de waterschappen zijn concentraties, terwijl de milieumeetlat getallen geeft die het acute risico voor waterleven kwantificeren. Gezien de overeenkomsten tussen de gemeten en berekende probleemgebieden is wel een relatie tussen beide gegevens te leggen. Verder wordt de vergelijking van de oppervlaktewatergegevens bemoeilijkt door de stroming van het oppervlaktewater, waardoor een belasting van het water op een andere plaats gemeten wordt of het gevolg is van waterinlaat. Voor grondwater speelt een verschuiving in de ruimte minder, maar is die in de tijd groter: het grondwater in de filters op 25 m-mv is in het algemeen gevormd door het grondgebruik van jaren geleden. Een opvallend aspect is dat een aantal in de meetnetten aangetroffen bestrijdingsmiddelen niet voorkomt in de spuitschema’s. Dit geldt onder meer voor imadicloprid en DEET. Imadicloprid kent in de toelating een onderscheid tussen professioneel en niet-professioneel gebruik en wordt blijkbaar (veel) vaker gebruikt dan in beeld is in de handboeken (KWIN) en bij regionale experts. Mogelijke verklaring schuilt in het feit dat Imadicloprid op vrij grote schaal gebruikt wordt als zaadbehandelingsmiddel, dat in de praktijk wordt gezien als ‘voorbehandeld zaaigoed’ en niet als ‘volvelds gebruikt bestrijdingsmiddel’, zodat het geen

Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is enorm afgenomen, maar risico’s/milieubelasting zijn bij sommige teelten en in sommige regio’s nog te groot; Het toelatingsysteem van bestrijdingsmiddelen binnen grondwaterbeschermingsgebieden heeft niet tot significant lagere milieubelasting geleid. Aanvullende maatregelen specifiek gericht op verminderen milieubelasting is voor die gebieden zinvol en noodzakelijk; Het ontwikkelde vlakdekkend rekeninstrument is nuttig gebleken voor het in beeld brengen van huidige risico’s (probleemgebieden en probleemteelten) én voor verkennen scenario’s; Samenwerking met provincies, waterbedrijven, waterschappen, DLV en Agrifirm levert niet alleen verschillende invalshoeken, maar ook verschillende bronnen van informatie op (gebruiksgegevens bestrijdingsmiddelen, grond- en oppervlaktewatergegevens) en daarmee een breed draagvlak voor de resultaten en te nemen maatregelen.

Hoe verder?

Het brede draagvlak voor de onderzoeksresultaten vormt het startpunt voor het gezamenlijk ontwikkelen van een strategie, aansluitend bij probleemstoffen, -teelten en gebieden, en afspraken over actiepunten en uitvoering daarvan. De effectiviteit van verschillende strategieën kan worden bepaald met MD-SAT. Dit instrument is dusdanig van opzet dat wijzigingen in grondgebruik, bodemtype, spuitschema’s eenvoudig opnieuw doorgerekend kunnen worden, maar ook de effecten van bepaalde verfijningen als aanpassing van middelengebruik in grondwaterbeschermingsgebieden, duurzame onkruidbestrijding door gemeenten of bepaalde

scenario’s. Daarnaast is het detailniveau dusdanig dat kan worden ingezoomd op regionaal en lokaal niveau om daarmee gebiedsprocessen te ondersteunen. Cors van den Brink en Carolien Steinweg (Royal Haskoning) Willem Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning, nu KWR Watercycle Research Institute) Anton Dries (provincie Drenthe), namens de projectgroep Onderzoek bestrijdingsmiddelen Noordoost-Nederland NOTEN 1) Van den Brink C., C. Steinweg en W.-J. Zaadnoordijk (2011). Bepalen strategie vermindering risico’s bestrijdingsmiddelen Noordoost-Nederland. Royal Haskoning. Rapport 9V5482. In opdracht van de provincies Drenthe, Fryslân, Groningen en Overijssel. 2) Waterschap Vallei & Eem, Waterschap Groot Salland, Waterschap Rijn & IJssel, Waterschap Regge & Dinkel, Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest, Waterschap Hunze & Aa’s, Waterschap Reest & Wieden, Waterschap Velt & Vecht, Waterschap Veluwe en Waterschap Zuiderzeeland (2011). Gezamenlijk meetnet bestrijdingsmiddelen. Factsheets resultaten 2000-2009. 3) PPO (2010). Kwantitatieve informatie Akkerbouw en vollegrondsgroente. 4) Van den Brink C. (2009). Land use and groundwater quality. How technical instrumentation and scientific knowledge can support groundwater planning. Proefschrift Universiteit Utrecht. 5) Van Veen R. en C. van den Brink (2008). Actualisatierapportage deelstroomgebieden Rijn-Noord, Rijn-Oost en Nedereems. Royal Haskoning. Rapport 9T2681. In opdracht van de provincies Drenthe, Fryslân, Groningen en Overijssel.

Aanleveren van artikelen Het gebeurt helaas regelmatig dat artikelen aangeleverd worden die niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de beoordeling en verwerking van deze verhalen). Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie oftewel 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). De meeste illustraties worden op 2 kolommen afgedrukt. Let hierop bij grafieken. Ze moeten dan nog leesbaar zijn. Uiteraard dienen foto’s en andersoortige illustraties - wanneer zij digitaal verstuurd worden - niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (bij voorkeur jpg-bestanden voor foto’s en excel-bestanden voor grafieken).

H2O / 3 - 2012

19


waternetwerken WATERcOlUmN

Leiderschap en vertrouwen

S

inds een aantal jaren waait een nieuwe wind door het Nederlandse waterbeleid en de daaruit voortkomende wetgeving. Hiermee is een algemeen beginsel toegevoegd aan het begrip ‘behoorlijk bestuur*’: het samenwerkingsbeginsel.

Voorjaarscongres richt zich op Noord-Nederland Het Voorjaarscongres van Waternetwerk vindt dit jaar plaats op 19 en 20 april in Groningen. De locatie wordt niet alleen aangegrepen om te laten zien wat er allemaal gebeurt in de noordelijke provinciën, in het bijzonder op het vlak van de (inter)nationale ontwikkelingen op watergebied.

Het waterbeleid en de -wetgeving zijn sterk gedereguleerd en gebaseerd op onderlinge afstemming en samenwerking tussen overheidspartijen. In het Bestuursakkoord Water is deze lijn verder doorgevoerd. De regionale uitwerking van het bestuursakkoord vraagt van gemeenten en waterschappen een fundamenteel andere aanpak en werkwijze: van norm naar argument. Is dat logisch? Stel de vraag op een verjaardagsfeestje en het antwoord is volmondig ja. Natuurlijk werk je als overheidspartijen samen aan een effectief en efficiënt waterbeheer in Nederland. Maar waarom blijkt het in de praktijk dan toch zo moeilijk om met andere partijen inhoudelijk af te stemmen en samen te werken? Dat heeft in mijn ogen te maken met verschillende perspectieven van partijen op de vraagstukken en verschillende belangen die een rol spelen. Het onderlinge begrip en de waardering voor elkaars positie zijn niet altijd aanwezig en daarmee ontbreekt een vertrouwensbasis. Zelf heb ik vooral zicht op de ontwikkelingen in het stedelijk waterbeheer en de waterketen. Mijn beeld: Er is veel beweging en de eerste resultaten zijn zichtbaar. Bij de koplopers is sprake van vertrouwen tussen de deelnemers. Bovendien zijn in deze gebieden mensen opgestaan die de kar trekken. Soms bestuurders, maar vaak ook beleidsmedewerkers en vakmensen. Altijd vanuit eigen kracht (in plaats van macht) en redenerend vanuit de inhoud en werkprocessen (in plaats van organisatievorm). De betrokkenheid en de wil om te verbeteren zijn groot. In managementtermen is sprake van een ‘leidende coalitie’. Deze vorm van leiderschap en het onderlinge vertrouwen zijn volgens mij de sleutel voor succes. Het realiseren van de doelen van het bestuursakkoord vraagt om visie en leiderschap. Laten wij er samen verder invulling aan geven. Ons werk wordt er leuker van. Gert Dekker (VNG) * Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Algemene wet bestuursrecht)

20

H2O / 3 - 2012

Eveline Corbeel is als hoofd communicatie van Waterbedrijf Groningen nauw betrokken bij de organisatie van het congres. “Het initiatief om het Voorjaarscongres naar Groningen te halen komt van directeur Harm Hoogveen. Hij wil laten zien hoeveel er in deze contreien gebeurt. We hebben de twee noordelijke waterschappen (Noorderzijlvest en Hunze & Aa’s) gevraagd als medegastheren. Zij hebben ook meegedacht over het programma.” De ontwikkelingen in Groningen zijn voor Waternetwerkleden interessant, omdat deze provincie grote ambities heeft op het gebied van water en energie én integrale duurzame gebiedsontwikkeling, het thema van het voorjaarscongres. “Op het gebied van duurzaamheid barst het van de initiatieven in onze regio”, licht Corbeel toe. “Zowel bij gemeenten (bijvoorbeeld de ambitie van de stad Groningen om in 2035 energieneutraal te zijn) als in de industrie (Eemsdelta Green). Waterbedrijf Groningen steunt deze initiatieven waar mogelijk en is bijvoorbeeld betrokken bij projecten op het gebied van warmte-koude-opslag. Water kan een belangrijke verbindende schakel zijn bij het realiseren van deze regionale ambities. “ De titel van het congres spreekt bijna voor zich: ‘What’s (h)appening in Groningen?’ “Die ‘h’ staat tussen haakjes omdat we ook een zogeheten app (applicatie oftewel in goed Nederlands: toepassing, red.) ontwikkelen”, glimlacht Corbeel. “Daarmee willen we het netwerken en het elkaar inspireren faciliteren en stimuleren.” Het congres wordt over twee dagen uitgesmeerd. Op 19 april staan ‘s middags een aantal excursies op het programma naar initiatieven op het gebied van integrale gebiedsontwikkeling en water en energie. ‘s Avonds is er een informeel programma met diner. Op 20 april vindt het congres plaats, bij de Gasunie, met topsprekers uit wetenschap, bedrijfsleven en overheid, die hun visie en ambities toelichten. Ook staan enkele korte presentaties gepland.” De organisatie denkt op 20 april, net als in voorgaande jaren, circa 200 gasten te ontvangen; op 19 april worden 70 tot 100 mensen verwacht. Voor bezoekers die twee dagen komen, heeft de organisatie hotelkamers gereserveerd. Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl/agenda/evenement/131/.


waternetwerken Themagroep Bestuurlijk-Juridische Zaken: “Water governance wordt steeds belangrijker” Het hart van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk vormen de thema- en werkgroepen, die ervoor zorgen dat actuele onderwerpen op de agenda komen en behandeld worden in bijeenkomsten. Dat geldt ook voor de bestuurlijke en juridische aspecten in de watersector. Voorzitter van de themagroep Bestuurlijk-Juridische Zaken is Herman Havekes, werkzaam voor de Unie van Waterschappen als strategisch adviseur van bestuur en directie, daarnaast verbonden aan het Water Governance Centre. “Er bestaat al bijna 25 jaar een werkgroep voor bestuurlijk-juridische aspecten, voorheen was dat een programmagroep bij de NVA, bij Waternetwerk is dat in een ander jasje gegoten. Vanuit mijn werk heb ik veel met deze aspecten te maken. Daarnaast heb ik het altijd leuk gevonden om, in aanvulling op werk, met andere mensen na te denken over ontwikkelingen in de branche en hoe je daaraan een bijdrage kunt leveren. Heel nuttig en leerzaam om met mensen van andere organisaties hierover te praten.” De themagroep legt de nadruk op het bestuurlijk en juridisch instrumentarium dat diverse overheidsorganen gebruiken voor het waterbeheer. Ook is er aandacht voor de institutionele inbedding van dat instrumentarium. “We kijken met name naar nieuwe ontwikkelingen, zoals de consequenties van wetgeving op Europees en nationaal niveau. Zwaartepunt van de werkgroep ligt op bestuurlijk-organisatorische en bestuurlijkjuridische aspecten van waterbeheer, de water governance. We willen met name ook niet-juristen in begrijpelijke taal op de hoogte brengen van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van ‘bestuur en recht’. We gaan daarom vooral in op de gevolgen van wetgeving voor de praktijk.”

enorm toe. Zo is de huidige wereldwatercrisis vooral een governance-crisis: we bouwen op verkeerde plekken, hebben geen goede financiering, et cetera.” Governance bepaalt ook de bijeenkomsten die de themagroep gaat organiseren. “Eind maart wijden we een bijeenkomst aan de beoogde nieuwe integrale omgevingswet, die ook de Waterwet omvat. Er zijn vanuit waterbeheer gezonde aarzelingen en kanttekeningen, daar moeten we aandacht aan besteden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen om waterschappen efficiënter te organiseren en mogelijk zelfs onder te brengen bij andere overheden. Ook dat kunnen en willen we niet laten liggen. Verder komt er wellicht eind dit jaar een bijeenkomst over funderingschade.” Zijn de bestuurlijk-juridische aspecten voor

veel Waternetwerkers geen ver-van-mijnbedshow? “De meesten hebben de effecten ervan niet direct op hun netvlies”, meent Havekes. “Zo zagen we tijdens een bijeenkomst van een paar jaar geleden over de nieuwe Waterwet, toch mensen verrast opkijken. Dat zal bij de nieuwe Omgevingswet ongetwijfeld ook gebeuren. In de regel komen 60 tot 70 mensen naar onze bijeenkomsten, soms zelfs 150. Dat is een divers publiek, al ontbreken regelmatig vertegenwoordigers van gemeenten.” De themagroep zelf is even gemêleerd, zegt Havekes. We hebben mensen uit waterschappen, het Rijk en de provincie, de wetenschap, de advocatuur en adviesbureaus. Ook handig omdat je via die mensen een grote achterban kunt bereiken. Dus toen twee vacatures vrijkwamen voor de themagroep, waren die snel gevuld.”

De themagroep aan één van de Utrechtse grachten: van boven naar beneden Geert van Dijk (Rijkswaterstaat), Peter de Putter (Sterk Consulting), Marleen van Rijswick (hoogleraar Europees en nationaal waterrecht Universiteit Utrecht), voorzitter Herman Havekes (Unie van Waterschappen en Water Governance Centre) en secretaris Desirée van Zwieten (Provincie Noord-Brabant). Niet op de foto: Dimitri Poos (Rijkswaterstaat), Joost Rutteman (Natuur en Milieu / advocatuur), Hanny Geerdink (bureau Landsadvocaat Pels Rijcken) en Willem Wensink (Unie van Waterschappen).

Neemt het juridische belang ook in de waterbranche toe? “Ik ben van huis uit jurist, maar ik zal de neiging om hard ‘ja’ te roepen onderdrukken. Het recht is belangrijk, maar blijft een hulpmiddel om efficiënt en goed waterbeheer te optimaliseren. We merken wel dat het recht ‘veramerikaniseert’; er wordt meer geprocedeerd. Zo was het vroeger not done als een agrariër met wat water op zijn land een schadeclaim indiende tegen zijn eigen waterschap. Nu stapt men sneller naar de rechter - en met succes ook. De nieuwe Waterwet heeft het waterbeheer sterker genormeerd; je moet die normen halen. Logisch, want mensen betalen veel voor waterbeheer. Vorig najaar hebben we een geslaagde bijeenkomst gehouden over het arrest van de Hoge Raad inzake de kade-afschuiving bij Wilnis in 2003.” Het toenemende belang van de themagroep ligt in water governance, meent Havekes. “Governance is nationaal en internationaal een belangrijk onderwerp, het belang van de institutionele kant van waterbeheer neemt H2O / 3 - 2012

21


waternetwerken Waterpeil

WATERcOlUmN

In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2

V

een eigen invalshoek. In deze column er.nieuws_column plat initiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Water in overvloed

P

rachtig om te lezen en horen dat Vewin één van haar kernstandpunten heeft bereikt: het afschaffen van de (grond)waterbelasting. Grootste bezwaar hiertegen was namelijk dat zogezegd ‘achteloos’ belasting op een primaire levensbehoefte werd geheven. Unaniem werd het voorstel in de Eerste Kamer aangenomen.

Hoewel veel argumenten voor de afschaffing van de waterbelasting begrijpelijk en terecht zijn, vraag ik me af of de waterhuishouding in Nederland hier beter van wordt? Dat tientje per jaar op de waterrekening zet geen zoden aan de dijk. Ik heb al veel mensen horen klagen over de hoge prijzen van een treinreis of een biertje, maar de drinkwaterrekening haalt geen discussie op feest of partij. Als ongevraagd de prijs wordt verlaagd, zal van schaarste wel geen sprake zijn. Kunnen we weer fijn de tuinsproeier aanzetten en tanden poetsen met de lopende kraan. De grootste watergebruiker is de (agro)industrie. Voor Voltea probeer ik samen met de industrie slimmer met water om te gaan en zo besparingen te realiseren. Er zijn meer en meer bedrijven die duurzaamheid oprecht belangrijk vinden. Voltea’s innovatieve CapDIontzoutingstechnologie levert nieuwe mogelijkheden om hun doelstellingen te behalen. Maar net zoals bij elke andere investering is een aantrekkelijke Return on Investment (verdienen met een investering, red.) een keiharde voorwaarde. Wanneer de waarde van een besparing daalt, neemt de prikkel tot besparing omgekeerd evenredig af. Het is erg jammer om te spreken met duurzaamheidsmanagers die een nauwkeurig opgezet waterbesparingsproject zien verdampen door een ogenschijnlijk populistische maatregel als het verlagen van de drinkwaterprijs. Zou het niet veel beter voor de Nederlandse watersector zijn om de waterprijzen te handhaven en de 25 procent besparing te storten in een Nationaal Waterfonds van waaruit de Nederlandse watersector gestimuleerd en op niveau gehouden wordt? De suggestie dat de consument met het bespaarde tientje een waterbesparende douchekop aanschaft, lijkt me wat naïef. Erik Driessen (Voltea)

22

H2O / 3 - 2012

Op 13 januari vond in Delft de Vakantiecursus 2012 plaats met als thema ‘Water NL naar de top: excelleren in tijden van bezuiniging!’ (zie het verslag in de vorige H2O). Medeorganisator Mieke Hubert (TU Delft) is tevreden over de dag: “De Vakantiecursus is hét jaarlijkse congres van de watersector, waar iedereen op de hoogte kan blijven van de actuele ontwikkelingen op het vakgebied en collega’s kan ontmoeten. Jaarlijks komen zo’n 500 directeuren en staffunctionarissen van de drinkwaterbedrijven, de waterschappen, de overheid, de consultants en de industrie op de tweede vrijdag van het nieuwe jaar naar collegezaal A en B van de CiTG voor deze ‘nieuwjaarsbijeenkomst’ van de sector. Ook dit jaar vormde het congres weer een inspiratiebron en boegbeeld voor zowel studenten als deskundigen en leidinggevenden uit het vakgebied. Een mooie start van het nieuwe jaar.”


waternetwerken DRIJFVEER

WATERcOlUmN

ver.nieuws_column kop “Ik wil bijdragen aan wereldwijde wateroplossingen” er.nieuws_column plat initiaal

V

Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Dirk Eilander (23), student Watermanagement TU Delft.

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

“Ik ben net lid geworden van de vereniging. Ik zit nu tegen mijn afstuderen aan. Dat is een mooi moment om mijn horizon te verbreden en meer werk te maken van mijn netwerk. Ik wil graag na mijn afstuderen op de hoogte blijven van wat er allemaal speelt op mijn vakgebied, maar ook in de rest van de watersector. Daarnaast ben ik bezig met een project in Cambodja en zijn (internationale) contacten voor mij van groot belang.” “In het kader van een masterproject ga ik samen met drie andere studenten in Cambodja hydrologisch onderzoek doen. De bedoeling is om te onderzoeken wat de stand van zaken is op het gebied van waterbeschikbaarheid en -kwaliteit. Dat vormt het uitgangspunt van een mogelijk vervolgproject om de situatie in dat gebied te verbeteren. Het project wordt georganiseerd vanuit de lokale organisatie Bridges Across Borders Cambodja, in samenwerking met Ingenieurs Zonder Grenzen. Ik vind het belangrijk dat de vraag voor dit project uit een lokale organisatie is gekomen, zodat ons werk ook bij hun vraag aansluit. Voor mij is het een mooie gelegenheid om te zien hoe het is om in het buitenland te werken. Ik ben erg geïnteresseerd in buitenlandse (ontwikkelings)projecten en wil me hier ook na mijn studie mee bezighouden. Ik heb bewust voor een vakgebied gekozen waarin nog veel onderzocht en verbeterd kan worden. Water is een actueel en wereldwijd zeer belangrijk onderwerp, waar ik in mijn werk een bijdrage aan hoop te kunnen leveren. Het project vormt een mooie gelegenheid om te

onderzoeken hoe dit vorm zou kunnen krijgen. Dit kan me later helpen in mijn carrière.” “We vertrekken in februari voor tien weken naar Cambodja, maar moeten voor die tijd nog wel het één en ander regelen. Bridges Across Borders Cambodia en Ingenieurs Zonder Grenzen hebben namelijk geen

Agenda Tweede themadag over behandeling industrieel afvalwater Op 9 februari verzorgen SKIW en KNW een tweede themadag over het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen bij hotel Van der Valk in Spier. Voorjaarscongres KNW Op 19 en 20 april vindt in Groningen het voorjaarscongres plaats, met als thema: duurzame gebiedsontwikkeling, met sprekers uit wetenschap, bedrijfsleven en overheid (zie ook pagina 20). Studiereis Duitsland Na zeer geslaagde studiereizen naar Singapore, Australië en Parijs verzorgt de Commissie studiereizen van 28 oktober t/m 3 november een studiereis naar Duitsland. Bezocht worden Berlijn (informatie over oppervlaktewater, watervoorziening, waterketen & privatisering en beheer regenwater), Hamburg (waterzuivering, energiefabriek en beheer regenwater) en het Ruhrgebied (NEWaterconcept en het hermeanderen van de rivier de Emscher). De studiereis gaat door bij een minimale deelname van 20 personen, het maximum is 30. De kosten worden in dit stadium geraamd op 1.750 euro per persoon. Geïnteresseerd? Meld dit uiterlijk 17 februari bij Kees de Korte van Waternet (Kees. de.Korte@waternet.nl), Jans Kruit van Paques (j.kruit@paques.nl) of Peter Dane van Vewin (dane@vewin.nl).

financiële middelen om het project te ondersteunen. We zijn dus nog bezig met het zoeken naar voldoende sponsors. Ik hoop dat we nieuwe sponsors kunnen vinden zodat het project tot een goed einde gebracht kan worden. Ik heb er in ieder geval veel zin in.” Voor meer informatie: www.hydrologycambodia. wordpress.com.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl H2O / 3 - 2012

23


www.ifat.de

Beleef de toekomst van de milieutechniek D E T R E N D S E N T E C H N O L O G I E Ë N I N D E WAT E R E N A F VA LWAT E R B R A N C H E

Generation .2 Aandrijvingen met Profibus DP-V2 ’ S W E R E L D S L E I D E N D E VA K B E U R S V O O R D E WAT E R - , A F VA LWAT E R - , R I O O LWAT E R - , A F VA L- E N G R O N D S TO F B R A N C H E

7 t/m 11 MEI 2012 in MÜNCHEN

De aandrijvingen van Auma’s nieuwe Generatie .2 maken op intelligente wijze gebruik van de mogelijkheden van Profibus DP-V2.

Uw bijeenkomst voor waardevolle kontakten, nieuwe impulsen in één blik een totaal marktoverzicht

Eenvoudige integratie van de aandrijvingen d.m.v. FDT/DTM technologie en toegang vanuit de controlekamer tot alle parameters van de

Omvangrijk themaspectrum: alle toepassingen, producten

aandrijving.

en dienstverleningen Innovaties van gerenommeerde technologieleiders

en interessante nieuwkomers

Internationaal trefpunt van de gezamenlijke water- en afvalwaterbranche

Verhoogde veiligheid bij de overdracht van data, aangezien het gestandaardiseerde Profibus DP-V2

Optimaal platform voor uw bestaande relaties en nieuwe kontakten

redundantieconcept wordt ondersteund.

Hoogwaardig forum programma inclusief het GeBioEnergie congres Online registratie voor bezoekers: www.ifat.de/tickets/en ■

Via het bussysteem toegang tot het digitale logbook van de aandrijving, waarin de data met tijdregistratie opgeslagen zijn.

Neem ook deel aan de IE expo (voormalige IFAT China). Meer informatie: www.ie-expo.com

Auma Benelux B.V | Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden , The Netherlands Tel. +31 71 5814040 | www.auma.com

Informatie: Van Ekeris Expo Service B.V. Haarlem Tel. +31 (0) 23 525 8500 info@vanekeris.nl

www.generation2.auma.com

E N T SO RG A A WORLD OF ENVIRONMENTAL SOLUTIONS


platform

Jelger Herder, Stichting RAVON Alice Valentini, Spygen Jan Kranenbarg, Stichting RAVON

Detectie van grote modderkruipers met behulp van Environmental DNA In oktober 2008 presenteerde een Franse onderzoeksgroep de ontdekking van Environmental DNA (afgekort eDNA): een nieuwe inventarisatiemethode gebaseerd op de detectie van DNA dat soorten die in het water leven, achterlaten. Door watermonsters te analyseren op de aanwezigheid van DNA is het voorkomen van soorten vast te stellen. RAVON zag in de methode een grote potentie voor het inventariseren van lastig te detecteren soorten. Vorig jaar voerde de stichting voor onderzoek naar reptielen, amfibieën en vissen samen met de Franse partnerorganisatie Spygen een succesvolle pilot uit voor het gebruik van eDNA voor het detecteren van grote modderkruipers. Op zeven van de acht locaties werden die met behulp van eDNA aangetoond (trefkans 87,5 procent). Environmental DNA blijkt betrouwbaarder en nauwkeuriger dan traditionele methoden en bovendien kostenefficiënter.

Z

oet water behoort tot één van de meest bedreigde habitats ter wereld. Om de continue achteruitgang van de ecologische waterkwaliteit en de achteruitgang van soorten en hun habitats tegen te gaan, riep de Europese Unie de Kaderrichtlijn Water en de Habitatrichtlijn in het leven. Daarnaast kent Nederland de Flora- en faunawet voor de bescherming van soorten. De waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat stemmen hun beleid en beheer af op de genoemde richtlijnen en evalueren de effecten hiervan door de waterkwaliteit en het voorkomen van beschermde soorten te monitoren. De grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) is een zeldzame vis die is opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn en tabel 3 van de Flora- en faunawet. Door de verborgen levenswijze1) is deze soort lastig te inventariseren. De soort komt voor in ondiepe, vaak verlandende sloten en wateren en vlucht bij gevaar de bodem of dichte vegetatie in. De trefkans bij een éénmalig bemonstering met traditionele onderzoeksmethoden zoals het schepnet, elektrisch vissen of fuiken, is relatief laag2), zeker als de soort in lage dichtheden voorkomt. In dit artikel presenteren we een nieuwe detectiemethode: Environmental DNA (afgekort eDNA). Deze methode is gebaseerd

op het feit dat elk organisme dat in het water leeft, hierin kleine stukjes DNA achter laat via feces, urine en huidcellen. Door het unieke oplossende vermogen van water worden deze stukjes DNA verspreid over een groot oppervlak. Door watermonsters te verzamelen en te analyseren op de aanwezigheid van DNA kan het voorkomen van een doelsoort zoals de grote modderkruiper worden aangetoond. In 2008 is deze methode voor het eerst beschreven en succesvol toegepast bij Amerikaanse brulkikkers3). Aanvullend onderzoek toonde aan dat vrij in het water aanwezig DNA binnen drie weken afbreekt. Detectie van eDNA in watermonsters wijst dus op een recente aanwezigheid van de doelsoort4). In 2011 voerde RAVON samen met het Franse onderzoeksbureau Spygen - als onderdeel van het Meetnet Beek- en Poldervissen van het Netwerk Ecologische Monitoring - een pilot uit in Nederland waarbij de Environmental DNA-methode is getest voor de grote modderkruiper5).

een Polymerase Chain Reactie (PCR) alleen dat DNA vermenigvuldigd dat gebonden is aan de primers. Na vermeerdering via de PCR wordt het product aangebracht op een gel waarop enkel indien de soort aanwezig is een streepje zal verschijnen (positieve PCR-reactie). Het ontwikkelen van goede primers die enkel aan de doelsoort hechten Grote modderkruiper.

Werkwijze Ontwikkeling van soortspecifieke primers

Voor het aantonen van de aanwezigheid van eDNA in een watermonster wordt gebruik gemaakt van soortspecifieke primers: kleine stukjes DNA-code die enkel hechten aan het DNA van de doelsoort. Vervolgens wordt via H2O / 3 - 2012

25


Voordelen

100%

Detectie

Deze grafiek toont schematisch de kans op detectie met traditionele methoden (groen) en Environmental DNA (oranje) bij een afnemende dichtheid van de doelsoort. Bij lagere dichtheden neemt de trefkans met traditionele methoden veel sneller af dan die met Environmental DNA.

en niet aan andere soorten, is cruciaal, omdat DNA van andere soorten anders voor valse positieven kan zorgen. Voor het ontwikkelen van de primers is DNA verzameld van acht verschillende populaties grote modderkruipers binnen Nederland. Door dit DNA met elkaar te vergelijken, is gezocht naar een stukje DNA dat binnen alle populaties gelijk is. Vervolgens is hierbinnen gezocht naar een sequentie die uniek is voor de grote modderkruiper. Dit is gedaan door het DNA van de grote modderkruiper te vergelijken met DNA van 44 andere Nederlandse vissoorten uit onze eigen databank (verzameld voor dit project) en met reeds bekende DNA-codes die zijn opgeslagen in Genbank, een databank met daarin van alle soorten de DNA-codes die reeds bekend zijn. De gevonden primers zijn vervolgens succesvol getest op weefsel van de grote modderkruiper en weefsel van 44 andere Nederlandse vissoorten. Monstername

In oktober 2011 zijn in twaalf wateren water-

hogere detectiekans: Environmental DNA is veel gevoeliger dan traditionele bemonsteringsmethoden, met name bij lage dichtheden en moeilijk te detecteren doelsoorten (zie grafiek); kostenefficiënt: het bemonsteren vraagt veel minder tijd dan de traditionele methode; nauwkeuriger: door soortspecifieke primers zijn determinatiefouten uitgesloten; geen verstoring: voor het aantonen van een kwetsbare soort hoeft deze niet gevangen te worden.

monsters genomen. Hierbij zijn vier wateren met hoge dichtheden en vier wateren met lage dichtheden grote modderkruipers geselecteerd. Daarnaast zijn ook vier controlewateren meegenomen waar de grote modderkruiper niet voorkomt. Deze wateren zijn van belang om aan te tonen dat de primers specifiek genoeg zijn en niet toevallig DNA van andere soorten vermeerderen tijdens de PCR en daardoor valse positieven geven. De watermonsters zijn verzameld op basis van een nieuw gestandaardiseerd protocol, dat ontwikkeld is door Spygen. Hierbij is zeer nauwkeurig gewerkt met voor elke monsterlocatie telkens nieuw gesteriliseerd materiaal om besmetting van monsters met DNA van andere locaties te voorkomen. Bij het verzamelen van de monsters is ook gebruik gemaakt van de aanwezige kennis over het habitatgebruik van grote modderkruipers om zo op de meest kansrijke plaatsen watermonsters te verzamelen.

dichtheden aan DNA (soms kan het een enkele streng in een monster zijn) is het van groot belang onder optimale condities te werken. Aan de ene kant om besmetting van monsters te voorkomen, aan de andere kant om de extracties van DNA uit de monsters te optimaliseren. Indien dit namelijk onnauwkeurig gebeurt, kan een lage hoeveelheid DNA in de monsters gemist worden, waardoor ten onrechte wordt aangenomen dat de doelsoort niet aanwezig was (valse nul-waarneming). Bij het opwerken van het eDNA zijn afzonderlijk van elkaar zowel het vrij in het water opgeloste DNA als het aan het organisch materiaal gebonden DNA geëxtraheerd. Per monster en per extractie (vrij opgelost/organisch gebonden DNA) zijn acht afzonderlijke PCR-reacties gedraaid. Ook is een positieve controle met daarin eerder verzameld DNA van de grote modderkruiper en een aantal negatieve controles zonder DNA meegenomen.

Analyses

De controles laten zien dat geen besmetting van de monsters optreedt tijdens de analyse (negatieve controles) en dat de analyse en primers goed werken (positieve analyse).

De monsters zijn geanalyseerd in een speciaal voor eDNA ingericht laboratorium. Doordat gewerkt wordt met zeer lage

Resultaten van de Environmental DNA-analyses. In de eerste kolom staat het monsternummer, gevolgd door de locatie en dichtheid van grote modderkruipers. De kolommen eDNA water en eDNA organisch geven het aantal positieve PCR-reacties (eDNA grote modderkruiper aangetroffen) van respectievelijk de analyse van het water en het organisch materiaal. De laatste kolom geeft aan of de grote modderkruiper is aangetoond.

26

locatie

dichtheid grote modderkruiper

eDNA water

eDNA organisch

grote modderkruiper aangetoond

1

Rijnstrangen - A

laag

4/8

2/8

ja

2

Rijnstrangen - B

hoog

7/8

7/8

ja

3

Wageningen

hoog

1/8

0/8

ja

4

golfbaan de Batouwe

hoog

1/8

0/8

ja

5

Rijswijkse Veld

hoog

0/8

2/8

ja

6

Lelystad

afwezig

0/8

0/8

nee

7

Zaandam

afwezig

0/8

-

nee

8

Molenbeek Zutphen

laag

1/8

5/8

ja

9

Kromme Beek

laag

1/8

1/8

ja

10

Zuidlaardermeer

laag

0/8

0/8

nee

11

Loppersum

afwezig

0/8

-

nee

12

Tuinvijver Nijmegen

afwezig

0/8

-

nee

H2O / 3 - 2012


platform

Rijnstrangen, een locatie met een lage dichtheid grote modderkruipers (foto’s: Jelger Herder).

Resultaten De resultaten van de analyse van de twaalf monsters staan in de tabel. De vier controlelocaties waar de grote modderkruiper afwezig was, scoorden zoals verwacht negatief in de analyse. Dit geeft aan dat de primers soortspecifiek zijn voor de grote modderkruiper en niet onbedoeld het DNA van andere soorten vermeerderen. Los van elkaar is gekeken naar de aanwezigheid van in het water opgelost DNA en DNA gebonden aan het organisch materiaal (bodemdeeltjes). Bij de analyse van het vrij in het water opgeloste DNA werd de aanwezigheid van grote modderkruiper op zes van de acht locaties aangetoond. Bij de analyse van het aan het organisch materiaal gebonden DNA werd de grote modderkruiper eveneens op zes van de acht locaties aangetoond. Met de combinatie van beide analyses is de grote modderkruiper aangetoond in zeven van de acht wateren. Wateren met een hoge dichtheid aan grote modderkruiper gaven een 100 procent detectie (vier van de vier) en wateren met een lage dichtheid grote modderkruiper gaven een 75 procent detectie. Gemiddeld komt dit neer op een detectiescore van 87,5 procent op basis van een eenmalig bezoek waarbij een watermonster verzameld is.

Discussie De enige locatie waar het niet gelukt is de grote modderkruiper met behulp van eDNA aan te tonen, betreft het Zuidlaardermeer. Hier zijn in het voorjaar van 2011 met zeer grote inspanning (twee dagen elektrovissen, een dag schepnetvissen, een fuiken ronde en het meelopen met schoningswerkzaamheden) slechts enkele individuen aangetroffen. Enige tijd voor de eDNA-bemonstering is er geschoond op deze locatie, waardoor de grote modderkruipers mogelijk zijn gevlucht naar andere sloten. De hoeveelheid aangetroffen eDNA in de monsters was lager dan verwacht in verge-

Wageningen, een locatie met een hoge dichtheid grote modderkruipers, een typische habitat waar de soort lastig te bemonsteren is met traditionele methoden.

lijking met eerder uitgevoerde studies. Dit is waarschijnlijk te verklaren door de periode waarin de watermonsters genomen zijn. In oktober zijn de grote modderkruipers minder actief dan tijdens het groeiseizoen en de voortplantingsperiode (met name april en mei)2). Als de dieren inactiever zijn, produceren ze minder eDNA (feces, urine en huidcellen). In stilstaand water verplaatst dit DNA zich ook nog eens minder door de waterkolom. Desondanks is de aanwezigheid van de grote modderkruiper op zeven van de acht locaties met het in oktober verzamelde eDNA aangetoond. Ook op locaties met lage dichtheden van de soort blijkt Environmental DNA goed te werken. Zo werd op de locatie Rijnstrangen - A in het verleden slechts één juveniel dier aangetroffen. Gezien de zeer hoge detectiekans (87,5 procent) en de kleine inspanning per locatie (20 tot 30 minuten) is de Environmental DNA-methode veel efficiënter en betrouwbaarder dan traditionele methoden zoals schepnet, elektrovissen of fuiken.

Blik op de toekomst De Environmental DNA-methode is een doorbraak binnen het veldonderzoek naar het voorkomen van (lastig te detecteren) watergebonden soorten. De methode kan tot forse kostenbesparingen leiden, wat zeer welkom is nu monitoringsbudgetten onder druk komen te staan. Op het moment van schrijven zijn succesvol primers ontwikkeld voor onder andere grote modderkruiper, kamsalamander, knoflookpad, Amerikaanse brulkikker, gevlekte witsnuitlibel, otter en de humus-kieuwpootkreeft. RAVON is samen met Spygen bezig met het ontwikkelen van soortspecifieke primers voor meer soorten. Daarnaast richt het onderzoek zich op nieuwe toepassingen van Environmental DNA en het verbeteren van de monstermethodes. Voor de nabije toekomst werkt RAVON ook aan een tweede toepassing van

eDNA, waarbij gebruik wordt gemaakt van universele primers6). Deze richten zich niet op een doelsoort maar vermenigvuldigen al het eDNA in een watermonster. Vervolgens worden de DNA-codes van alle losse stukjes DNA uitgelezen met behulp van een DNA-sequencer. De gevonden DNA-codes worden daarna door een computer vergeleken met een databank van bekende DNA-codes. Op deze manier kan een soortenlijst worden gegenereerd. Het genereren van complete soortenlijsten voor vissen en amfibieën uit eDNA-monsters is reeds succesvol getest. Het onderzoek richt zich nu op het kwantificeren van de hoeveelheid DNA per soort in de monsters in relatie tot de werkelijke dichtheid van de soorten in een water. De verwachting is dat het in de nabije toekomst mogelijk wordt om met deze methode naast de soortensamenstelling ook dichtheden per soort te bepalen. Hieruit kan vervolgens de KRW-score voor vis in een waterlichaam berekend worden. LITERATUUR 1) De Bruin A. en J. Kranenbarg (2009). Fossiel uit een dynamisch deltagebied. Verspreiding en achteruitgang van de grote modderkruiper in een historisch perspectief & aanbevelingen tot behoud van deze soort. Stichting RAVON. 2) Spikmans F., T. de Jong, F. Ottburg en J. Kranenbarg (2008). Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper. Stichting RAVON. 3) Ficetola G., C. Miaud, F. Pompanon en P. Taberlet (2008). Species detection using environmental DNA from water samples. Biol Letters nr. 4, pag. 423-425. 4) Dejean T., A. Valentini, A. Duparc, S. Pellier-Cuit, F. Pompanon, P. Taberlet en C. Miaud (2011). Persistence of Environmental DNA in freshwater ecosystems. PLoS one 8, e23398. 5) Herder J. (2011). Pilot Environmental DNA grote modderkruiper. Stichting RAVON. Rapport 2011-102. 6) www.environmental-dna.nl.

H2O / 3 - 2012

27


Reijer Hoijtink, Arcadis Niels Evers, Royal Haskoning Leon van Kouwen, Deltares Eddy Lammens, Rijkswaterstaat Waterdienst

Evaluatie KRW-maatlatten en afleiding ecologische doelen De afgelopen jaren hebben de waterbeheerders ecologische doelstellingen afgeleid voor de waterlichamen in hun beheergebied. Hierbij hielden ze rekening met de omkeerbaarheid van ingrepen uit het verleden en mogelijke maatregelen. Met maatlatten beoordeelden ze hoe de huidige toestand zich verhoudt tot deze doelen. Om het ‘gat’ daartussen te overbruggen, zijn maatregelpakketten samengesteld die voor 2015 moeten worden uitgevoerd. De opgedane ervaring is goed te benutten voor de actualisering van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015. Daarom evalueerde een consortium van Arcadis, Royal Haskoning en Deltares, onder regie van de Werkgroep Ecologische Maatlatten, de KRW-maatlatten en doelafleiding en identificeerde waar nodig voorstellen tot verbetering1).

D

e Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat alle wateren uiterlijk in 2027 in een ‘goede toestand’ moeten verkeren. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden. Zo mogen de grenswaarden voor prioritaire (chemische) stoffen niet worden overschreden. Daarnaast moet ook de ecologische toestand op orde zijn. Deze wordt onder meer bepaald door de beoordeling van een aantal fysischchemische parameters en biologische kwaliteitselementen: fytoplankton, overige waterflora (fytobenthos en macrofyten), macrofauna en vis. ‘Brussel’ schrijft hiervoor geen normen voor, maar verplicht de lidstaten zelf doelen per waterlichaam af te leiden. In Nederland komen nauwelijks waterlichamen voor die nog in een (nagenoeg) natuurlijke toestand verkeren (3 procent). Veel waterlichamen zijn in het verleden dusdanig door mensen beïnvloed dat de natuurlijke toestand niet te herstellen is (‘sterk veranderd’, 42 procent). Daarnaast kennen we een grote groep kunstmatige, door mensen aangelegde waterlichamen (55 procent). Voor de niet-natuurlijke waterlichamen worden de ecologische doelen uitgedrukt als het goed ecologisch potentieel (GEP). Dit is de na te streven toestand die, ondanks het sterk veranderde of kunstmatige karakter van het waterlichaam, toch een goede waterkwaliteit kent. Het GEP is door de waterbeheerders afgeleid van de ‘natuurlijke’ watertypen. Zij hebben daarbij

28

H2O / 3 - 2012

in de meeste gevallen gebruik gemaakt van enkele voor dit doel ontwikkelde methodieken. Voor het beoordelen van de toestand van de waterlichamen zijn de afgelopen jaren maatlatten ontwikkeld door een aantal expertgroepen2). Daarmee zijn de monitoringsgegevens te vertalen naar een score (ecologische kwaliteitsratio of EKR) en, na vergelijking met de afgeleide doelen, naar een kwaliteitsklasse voor het betreffende kwaliteitselement. Zowel met de doelafleiding als de toepassing van de maatlatten is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan. In dit artikel beschrijven we de belangrijkste resultaten van de evaluatie van beide processen en geven we een doorkijk naar de voorziene verbeteringen.

Methode Voor de evaluatie van het doelafleidingsproces en de geschiktheid en toepasbaarheid van de KRW-maatlatten zijn verschillende bronnen geraadpleegd: • een enquête onder waterbeheerders en experts over hun ervaringen; • interviews met experts die betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van de maatlatten en met enkele waterbeheerders over de doelafleiding in de stroomgebieden; • resultaten van een data-analyse, waarbij bestanden zijn geraadpleegd met gegevens over de afgeleide doelstellingen,

meetprogramma’s en de huidige toestand per waterlichaam; reeds beschikbare rapportages ten aanzien van het functioneren van de maatlatten.

Resultaten en aanbevelingen doelafleiding De doelafleiding is gericht op het bepalen van het GEP voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Het afleiden van het GEP is zowel van bovenaf, via de ‘koninklijke methode’, als van onderop, met de ‘Praag-matische’ methode mogelijk. Bij de methodiek van bovenaf wordt vanuit een natuurlijke referentietoestand toegewerkt naar het GEP, wanneer het van onderop gebeurt wordt het GEP vastgesteld op basis van de huidige toestand en het mogelijke maatregelpakket. In de praktijk is de Praagse methode vaker gebruikt dan de koninklijke. In een beperkt aantal gevallen zijn daarnaast ook andere, enigszins afwijkende methoden gebruikt. Voor het afleiden van het GEP zijn de laatste jaren verschillende methoden en handleidingen ontwikkeld, waaronder de Handreiking MEP/GEP3), de Default MEP/ GEP’s4) en de Maatlatten voor sloten en kanalen5). Uit de enquêtes blijkt dat de waterbeheerders in verreweg de meeste gevallen ook één of meer van deze handleidingen hebben geraadpleegd (zie afbeelding 1). Daarnaast is regelmatig gebruik gemaakt van expertkennis en enkele andere methoden. Belangrijke redenen hiervoor waren dat veel


platform handleidingen pas laat in het KRW-proces beschikbaar kwamen of voor een watertype alleen een natuurlijke maatlat beschikbaar is. De handleidingen zijn over het algemeen beoordeeld als redelijk tot goed bruikbaar. Desondanks boden ze weinig hulp bij de rekenstap naar de uiteindelijke scores op de maatlat, juist één van de lastigste stappen. Een ander probleem dat regelmatig naar voren kwam, is dat onvoldoende gedocumenteerde en kwantificeerbare kennis over maatregeleffectrelaties beschikbaar is. Dit geldt zowel voor herinrichtings- en hydrologische maatregelen als voor een aantal algemenere waterkwaliteitsmaatregelen. Om de relatie tussen maatregelen en effecten beter te kunnen voorspellen (bij voorkeur ook kwantitatief ), wordt aanbevolen hiernaar meer onderzoek te verrichten. Hiervoor is bijvoorbeeld het project Watermozaïek van STOWA opgestart en wordt de KRW-verkenner verder ontwikkeld. Meer transparantie rond de zeggingskracht van de berekende EKR-waarden en de relatie met maatregelen zijn daarbij belangrijk. Deelmaatlatten, die de relatie tussen verschillende drukken en respons leggen, zijn hiervoor essentieel. Daarnaast klinkt in de respons duidelijk door dat we moeten leren van de ervaringen van de afgelopen jaren. We moeten zowel de positieve als de negatieve ervaringen ter harte nemen en de benodigde acties voor de komende jaren tijdig in gang zetten en communiceren.

Resultaten maatlatevaluatie Voor de evaluatie van de maatlatten zijn de watertypen verdeeld in vijf clusters: rivieren, zoete meren, sloten en kanalen, brakke wateren en kust- en overgangswateren. In tabel 1 is per cluster weergegeven in hoeverre de maatlatten voor de biologische kwaliteitselementen bruikbaar worden geacht voor de toestandbeoordeling. Deze beoordeling is tot stand gekomen op basis van een integrale analyse van de geraadpleegde bronnen.

Afb. 1: Respons op de enquêtevragen over het gebruik van de handleidingen voor doelafleiding.

De maatlatten voor de fysisch-chemische parameters voldoen over het algemeen matig tot redelijk. Voor zuurgraad, zuurstofverzadiging en chloride is een verbetering te bereiken door niet het zomergemiddelde maar individuele meetwaarden aan het normbereik te toetsen. De maatlatten voor nutriënten voldoen goed in de zoete meren en de kust- en overgangswateren en matig in de meeste andere typen. De maatlat voor stikstof in rivieren scoort bijvoorbeeld te soepel; die voor fosfaat in brakke wateren juist te streng. Duidelijk is dat een deel van de (deel) maatlatten niet goed functioneert. De waterbeheerders herkennen de score op de maatlat in bepaalde gevallen niet en hebben de score daarom vaak handmatig aangepast. Ook komt het voor dat maatlatscores niet of slecht reproduceerbaar zijn. Dit alles is nadelig voor de transparantie en de reproduceerbaarheid van de KRW-doelafleiding en de bijbehorende maatregelpakketten.

Naast informatie over de werking van specifieke maatlatten en wensen of voorstellen voor de verbetering hiervan heeft de evaluatie ook meer algemene opmerkingen opgeleverd. Deze betreffen vooral de wens tot vereenvoudiging van maatlatten en de relatie met monitoring. Redenen om de maatlatten te versimpelen zijn gebruiksgemak, begrijpelijkheid (voor niet-experts zijn de maatlatten lastig te begrijpen) en vermindering van de monitoringsinspanning. Vereenvoudiging van de maatlatten kan daarentegen leiden tot informatieverlies en verminderde betrouwbaarheid. Daarnaast zijn waterlichamen over het algemeen heterogeen en herbergen ze een grote diversiteit aan deelhabitats en deeltrajecten. De maatlatsystematiek en de wijze van bemonstering moeten op elkaar afgestemd zijn om deze heterogeniteit goed te beschrijven (keuze voor bemonstering en beoordeling van waterlichamen of locaties). In het algemeen is meer onderzoek gewenst naar variabiliteit in ruimte en tijd

Tabel 1. Beoordeling van het functioneren van de huidige KRW-maatlatten

watertypencluster

fytoplankton

fytobenthos

rivieren R4, R5, R6, R7, R8, R9, R12, R13, R14, R15, R16, R17, R18

niet van toepassing

R4, R5, R6

macrofyten/ angiospermen

macrofauna

vis

R8 overige

zoete meren M14, M20, M21, M23, M27, M9, M12 sloten en kanalen M1a/b, M2, M3, M4, M6a/b, M7a/b, M8, M10

M6b, M7b, sommige M3’s

M6b, M7b

overige

overige

brakke wateren M30, M31 kust- en overgangswateren K1, K2, K3, O2, M32

niet van toepassing

Rood: maatlat functioneert slecht of is nog niet ontwikkeld. Oranje: maatlat is ongeschikt voor juiste beoordeling. Geel: maatlat is matig geschikt. Groen: maatlat is geschikt voor juiste beoordeling, maar er zijn verbeteringen mogelijk. Blauw: maatlat functioneert goed, geen verbeteringen nodig.

H2O / 3 - 2012

29


om de betrouwbaarheid van de maatlatten te kunnen bepalen. Ten slotte bestaat de wens om ook kleinere wateren te kunnen beoordelen die thans niet als waterlichaam zijn begrensd.

prioriteit

type

biologisch kwaliteitselement

verbetering

alle typen behalve kusten overgangswateren

macrofyten

maatlat minder gevoelig maken voor monitoringsinspanning door bijvoorbeeld het toevoegen van soorten die negatief scoren of een correctiefactor voor het aantal opnamen

alle typen behalve kusten overgangswateren

macrofyten

begroeibaar areaal (met effect van beschaduwing) en definitie van oeverbegroeiing verduidelijken. Daarnaast ook verschillen tussen verleden en de huidige praktijk meenemen. Bij oeverbegroeiing in meren moet daarnaast beter omschreven worden wat goed ontwikkelde emergente vegetatie is.

2

rivieren (R7, R8, R12 t/m R18)

fytobenthos

valideren per (cluster van) watertype(n), met bijvoorbeeld onderscheid naar langzaam stromend, snel stromend, grote rivieren en getijdenrivieren

3

rivieren

vis

maatlat en monitoring op elkaar afstemmen/aandeel kenmerkende soorten relatief maken

4

rivieren (grote R-typen), meren, sloten en kanalen, brakke wateren

Vis

toevoegen leeftijdsopbouw of lengtefrequentie

1

Verbeteringen en prioritering De evaluatie van de maatlatten heeft een grote hoeveelheid voorstellen tot verbetering opgeleverd. Deze zijn zoveel mogelijk geordend naar kwaliteitselement en naar de onderscheiden clusters van watertypen. De meeste verbeteringen hebben betrekking op specifieke maatlatten, sommige zijn algemener van aard. Algemene aanbevelingen hebben onder meer betrekking op het verbeteren van de relaties tussen maatlatten en drukken, het verbeteren en completeren van datasets die aan de maatlatten ten grondslag liggen en op het gebruik maken van opgedane kennis, bijvoorbeeld uit de interkalibratie. Daarnaast zijn er enkele aanbevelingen ten aanzien van typologie gedaan. De twee brakke typen M30 en M31 worden als te divers ervaren: de dimensies en aard van de wateren binnen deze typen verschillen zozeer dat de maatlatten niet goed kunnen functioneren. Dit bezwaar is te ondervangen met een differentiatie van de typologie (werken met subtypen). Daarnaast is het aan te bevelen om voor de M3-kanalenvarianten met en zonder scheepvaart te onderscheiden, zoals eerder voor M6 en M7 is gedaan. Uiteraard hebben aanpassingen in typologie ook gevolgen voor de maatlatten. De verbeteringen zijn met een multicriteria-analyse geprioriteerd. Hierbij zijn de volgende criteria gehanteerd: • interkalibrering Is de maatlat al in internationaal verband ‘geïnterkalibreerd’? Zo ja, dan komt deze in principe niet meer in aanmerking voor aanpassing; • functionaliteit Hoe bruikbaar is de huidige maatlat? Het is belangrijker slecht functionerende maatlatten substantieel te verbeteren dan goed functionerende maatlatten een beetje. Daarnaast is ook de mate van doorwerking van de aanpassing aan de (deel)maatlat op de uiteindelijke maatlatscore van belang; • respons Leidt de verbetering tot een meer realistische maatlatscore? Hoe meer dit het geval is, des te belangrijker de verbetering; • monitoring Is de verbetering in lijn met de monitoringsvoorschriften uit het Handboek Hydrobiologie6) en de Richtlijn monitoring7)? Het voorstel leidt bij voorkeur tot een verbetering in de relatie tussen maatlat en de standaard monitoringspraktijk; • watertype Aan hoeveel waterlichamen is het beschouwde watertype toegekend? Aanpassingen aan maatlatten die aan meer dan tien waterlichamen zijn toegekend, hebben de hoogste prioriteit; • kosten Wat zijn de geschatte kosten die met de verbetering zijn gemoeid?

30

H2O / 3 - 2012

Tabel 2. Meest belangrijke voorstellen voor verbetering van de KRW-maatlatten.

Tabel 2 geeft de top 5 van verbeteringen weer volgens de multicriteria-analyse. Deze voorstellen hebben betrekking op de maatlatten voor macrofyten, fytobenthos en vis. Andere verbeteringen die tijdens het evaluatieproces zijn ingebracht, zijn geregistreerd maar hebben vooralsnog niet voldoende prioriteit om met de beschikbare middelen te worden uitgevoerd of zijn om inhoudelijke redenen afgevallen.

Hoe nu verder? De Werkgroep Ecologische Maatlatten heeft de geprioriteerde voorstellen voorgelegd aan het Cluster Monitoring, Rapportage en Evaluatie. Die heeft besloten de belangrijkste verbeteringen (zie tabel 2) te laten doorvoeren. Zo wordt het bijvoorbeeld mogelijk de macrofytenmaatlat op locatieniveau toe te passen. Ook wordt de typologie van watertypen M30 en M31 aangepast. De verbeterde KRW-maatlatten komen in maart beschikbaar, op tijd voor de gebiedsprocessen voor de actualisering van de stroomgebiedbeheerplannen die in 2013 begint en in 2015 afgerond moet zijn. Voor de toestandbepaling wordt het programma QBWat aangepast en voor de doelafleiding schrijft de Werkgroep Ecologische Maatlatten een instructie ter ondersteuning. Dit speelt na maart. Het is belangrijk te beseffen dat de aanpassing van de KRW-maatlatten doorwerkt op de toestandbepaling en doelafleiding van de waterlichamen. De doelen voor de waterlichamen (waarvan maatlatten veranderen) moeten daarom in veel gevallen opnieuw worden afgeleid. Dit heeft betrekking op de volgende planperiode. Het leidt niet tot aanpassingen in de doelen zoals

vastgesteld in de vigerende plannen voor de periode 2010-2015. De uitgangspunten voor het vaststellen van de maatregelpakketten voor waterlichamen, waaronder haalbaarheid en betaalbaarheid, veranderen niet. De aanpassing van de KRW-maatlatten zal dan ook niet doorwerken op de maatregelpakketten die zijn vastgesteld en opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2010-2015. LITERATUUR 1) Hoijtink R., C. Evers, L. van Kouwen, A. Reeze, R. Knoben en A. Buijse (2010). Evaluatie KRWmaatlatten en doelafleiding. Arcadis, Royal Haskoning en Deltares. In opdracht van DG Water. 2) Van der Molen D. en R. Pot (red.) (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2007-32 / Rijkswaterstaat-WD. Rapport 2007.018. 3) De Smit D. (red.) (2005). Handreiking MEP/GEP. RIZA. Rapport 2006.002 / STOWA. Rapport 2006-02. 4) Pot R. (red.) (2005). Default-MEP/GEP’s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren. Conceptversie 8. 5) Evers C. en R. Knoben (red.) (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2007-32b / Rijkswaterstaat-WD. Rapport 2007.019. 6) Bijkerk R. (red.) (2010). Handboek hydrobiologie. Biologisch onderzoek voor de ecologische beoordeling van Nederlandse zoete en brakke oppervlaktewateren. STOWA. 7) Faber W., D. Wielakker, A. Bak, J. Spier en C. Smulders (2011). Richtlijn KRW monitoring oppervlaktewater en Protocol toetsen & beoordelen. Rijkswaterstaat.


platform

Remmie Neef, Brightwork Hans van Fulpen, Waternet Astrid van de Ven, Brightwork

modellering slibstromen rwzi Amsterdam West Voor de rwzi Amsterdam West is de logistiek van de slibstromen gemodelleerd om te komen tot een optimale benutting van de gisting. Het model omvat de interne slibproductie en de aanvoer van extern slib via de Centrale Slibontvangst Inrichting naar de gisting. Het resultaat is dat niet langer gestuurd moet worden op een minimale verblijftijd van het slib in de gisting, maar dat de aanvoer afgevlakt moet worden. Pieken in de aanvoer hebben namelijk een groter negatief effect dan een slibverblijftijd van 18,5 in plaats van 20 dagen. Dit in combinatie met het verhogen van het gehalte droge stof van het slib zal er toe leiden dat een stabieler gistingsproces ontstaat dat resulteert in een hogere biogasproductie en een betere energiehuishouding van de rwzi.

R

wzi Amsterdam West functioneert inmiddels zes jaar. Momenteel staat het vergistingsproces enigszins onder druk door het sluiten van de slibverwerking op rwzi Hilversum. De drie slibstromen die daar werden verwerkt (van de rwzi’s Hilversum, Huizen en Blaricum), worden nu ook verwerkt op rwzi Amsterdam West. Uit metingen blijkt dat de gemiddelde verblijftijd in de gisting regelmatig onder de 20 dagen komt, waardoor de biologische omzetting van het slib in biogas niet meer optimaal werkt. Een goede sturing van de slibstromen naar de gisting is daarom van essentieel belang. Om meer inzicht te krijgen waarop deze sturing gebaseerd moet worden, is een studie uitgevoerd. Het doel was om door middel van een systematische analyse van de praktisch uitvoerbare methodes de keten van logistiek en verwerking zo in te richten dat die een maximaal energetische opbrengst oplevert. Dit draagt bij aan de energiedoelstellingen van Waternet.

Amsterdam West en Westpoort bedraagt 86 procent van de totale hoeveelheid ingedikt slib die wordt verwerkt. Het ingedikte primair- (IPS) of secundairslib (ISS) van acht andere zuiveringen binnen het beheergebied wordt per as aangevoerd naar de Centrale

Slibontvangst Inrichting (CSI): een park van vier opslagtanks met pompen en een verdeelinstallatie. Afhankelijk van het type slib (primair, secundair of uitgegist), wordt het vanuit de CSI naar de gistingtanks of de uitgegistslibbuffer verpompt.

Afb. 1: De onderzochte slibstromen naar CSI en rwzi Amsterdam West.

Rwzi Amsterdam West verwerkt naast het eigen slib ook het vloeibare slib van andere rwzi’s binnen het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, dat bestaat uit twaalf zuiveringen. Afbeelding 1 geeft de logistiek van de slibstromen weer. Het primair- (PS) en secundairslib (SS) van de nabijgelegen zuivering, rwzi Westpoort, wordt per leiding apart aangevoerd. Deze leidingen voeden respectievelijk de primairslibindikkers (PSI) en de slibindikkingsbanden (BID). Het slib van de rwzi H2O / 3 - 2012

31


Op de zuivering Amsterdam West staan drie gistingtanks met een totaalvolume van 34.400 kubieke meter. Het uitgegiste slib gaat via de uitgegistslibbuffer naar de ontwateringscentrifuges. Het ontwaterd slib wordt per as naar het naastgelegen Afval Energie Bedrijf gebracht, waar het samen met het huisvuil wordt verbrand. Twee zuiveringen binnen het beheergebied, rwzi Horstermeer en rwzi Amstelveen, beschikken over een eigen slibontwatering. Dit slib gaat rechtstreeks naar het Afval Energie Bedrijf.

Uitgangspunten Een belangrijke aanname is dat de data uit de eerste helft van 2010 representatief zijn voor de huidige situatie. Het model gaat er tevens vanuit dat de stroom slib vanuit de CSI naar de vergister continu te besturen is. In principe kan op elk moment van de dag een bepaalde hoeveelheid ingedikt slib vanuit de CSI naar de vergister worden verpompt. In de praktijk zal dit ook plaatsvinden aan de hand van niveaumetingen in de buffers gecombineerd met een looptijd-wachttijdregeling. Een ander uitgangspunt is dat aan het begin van elke werkdag de gegevens van de voorgaande dag bekend zijn, zodat men een berekening kan maken waarop de hoeveelheid te verpompen slib gebaseerd kan worden. Dit is een sturingsprincipe dat in de praktijk ook kan worden toegepast.

Afb. 2: Effect van sturing in de huidige situatie.

Model De eerste modelleringkeuze is dat de verblijftijd gemodelleerd wordt aan de hand van de aanvoer van slib in de vergister van de afgelopen 20 dagen: Als in 20 dagen méér slib is aangevoerd dan het volume van de vergister, dan heeft dit slib een verblijftijd gehad van minder dan de gewenste 20 dagen. Aan het begin van de ochtend wordt op basis van de gegevens van de dag ervoor berekend hoeveel ruimte er is om slib naar de vergister te pompen. Vervolgens wordt bepaald hoeveel slib in de CSI aanwezig is. Als dit minder is dan de ruimte in de vergister, dan wordt al het slib in de CSI verpompt en blijft ruimte over om slib dat later binnenkomt direct door te pompen naar de gisting. Als meer slib aanwezig is in de CSI dan er ruimte is in de vergister, wordt alleen doorgegaan zolang er ruimte is. Het slib dat de rest van de dag binnenkomt, wordt in de CSI opgeslagen. Wanneer de CSI volraakt gedurende de dag, moet het slib alsnog naar de vergister worden gepompt. Als er geen ruimte is, wordt in de ochtend geen slib verplaatst naar de vergister. Als er die dag nog slib aankomt, gaat dat rechtstreeks de CSI in tenzij deze vol is, dan wordt er toch naar de vergister gepompt. Gebasseerd op deze aannames is een recursief model gebouwd waarbij, telkens als een beslissing wordt genomen, deze enkel wordt gedaan op basis van de gegevens die op dat moment bekend kunnen zijn, namelijk die van de dag ervoor. Dit is een methode die in de praktijk gevolgd zou kunnen worden.

Resultaten Afbeelding 2 geeft de uitkomst van de eerste simulatie weer. De lijn van de sturing (groen)

32

H2O / 3 - 2012

Afb. 3: Effect van sturing bij hogere droge stofgehalten in het slib.

zou hierbij zo dicht mogelijk tegen de rode stippellijn moeten liggen die de inhoud van de gisting weergeeft. De conclusie luidt dat in de huidige omstandigheden het toepassen van sturing geen significante verbetering zal betekenen: het buffervolume van de CSI is beperkend. Om te kunnen voldoen aan de eis van 20 dagen verblijftijd moet de CSI worden uitgebreid. Een andere reële optie is het verhogen van het droge stofgehalte van het slib. Deze optie wil Waternet verder gaan uitwerken, uitgaande van 0,6 procent verhoging van het extern slib en 0,5 procent van het slib op rwzi Amsterdam West. Dit lijkt een goede maatregel te zijn (groene lijn in afbeelding 3). Het effect van de sturing is dat de ruimte in de gisting zo optimaal mogelijk wordt benut en de verblijftijd wordt gemaximaliseerd. Uit de simulaties blijkt ook dat een verblijftijd van 20 dagen niet haalbaar is. Deze zal uitkomen op 18 of 19 dagen. Een kortere verblijftijd zal mogelijk leiden

tot een lagere gasopbrengst, maar het is voorstelbaar dat een wisseling in de belasting (pieken in de aanvoer) een grotere invloed heeft. Vandaar dat niet langer is uitgegaan van een doelstelling van een verblijftijd van 20 dagen, maar van het zo gelijkmatig mogelijk houden van de toevoer naar de gisting. Uit analyse van de hydraulische belasting van de gisting en de biogasproductie bleek dat hoe sterker de hoeveelheid slib naar de vergister toe afneemt hoe beter de vergister presteert. In dit geval werkt een hoge standaardafwijking dus positief. Hoe sterker de hoeveelheid slib naar de vergister toeneemt hoe slechter de vergister presteert. In dit geval werkt een hoge standaardafwijking negatief. Dit effect is te zien in afbeelding 4. Met deze kennis is een nieuw model gebouwd met als doel de toevoer naar de gisting af te vlakken en pieken zoveel mogelijk te voorkomen. Het nieuwe model geeft aan hoeveel slib vandaag naar de


platform Met een toename van de droge stof zullen twee effecten optreden die zorgen voor een toename van de gasproductie. Het eerste is het feit dat door de sturing een betere benutting van de CSI optreedt en pieken worden afgevlakt. Het tweede is dat de verblijftijd in de gisting zal toenemen. Het eerste effect zal met het toenemen van de droge stof afnemen. In de tabel is dit goed te zien; tevens is het voordeel van meer biogasproductie weergegeven. Het effect op de afname van het slibvolume en daaraan gekoppelde kostenreductie op de slibverwerking is buiten beschouwing gelaten.

Conclusies

Afb. 4: Biogasproductie (y-as) ten opzichte van standaardafwijking bij vijf dagen consequent stijgen of dalen van de aanvoer (x-as).

Afb. 5: Sturing op basis van afvlakking en verhogen droge stof extern slib met 0,6 procent.

gisting mag worden verpompt op basis van onder meer de gemiddelde aanvoer van de afgelopen vijf dagen. Tevens kan in het model het drogestofgehalte worden gevarieerd om tot een optimale situatie te komen. Het model berekent tevens de toename van de biogasproductie, zodat het effect van de sturing direct duidelijk wordt. Afbeelding 5 geeft de uitkomst weer van de verhoging droge stofgehalte extern (%)

verhoging droge stofgehalte West (%)

optimalisatie van het verder indikken van het externe slib met 0,6 procent. Dit is ĂŠĂŠn van de maatregelen die Waternet als eerste zal uitvoeren. Duidelijk is te zien dat met het toepassen van het model (groene lijn) een meer gelijkmatige toevoer naar de gisting te realiseren is, die zal resulteren in meer biogasopbrengst (zie tabel).

buffergrootte CSI (m3)

Een wiskundige modellering van de impact van de sliblogistiek op het rendement van het gistingsproces leidt tot het verhogen van het inzicht in de sturende parameters. Sturing op afvlakking van het slibaanvoerpatroon naar de vergister sorteert meer effect en een hoger rendement van de biogasproductie dan sturing op een minimale verblijftijd van 20 dagen. Het model beperkt zich tot het vaststellen van het effect van de variaties in het externe slibaanvoerpatroon. Aangezien de verhouding extern/intern slib circa 1:7 is, luidt de conclusie dat positieve effecten optreden bij het afvlakken van het slibaanvoerpatroon van de interne slibstromen van Westpoort en Amsterdam West. Uit analyse van de hydraulische belasting en de biogasproductie bleek dat verlaging van de gemiddelde verblijftijd in de vergister naar 18,5 dag nauwelijks effect sorteert op de gemiddelde biogasproductie. Specifiek voor de situatie van Amsterdam West kan de conclusie luiden dat - zonder aanpassing van de grootte van het CSI-buffervolume en/ of het volume van de vergister - alleen een verbetering kan worden gerealiseerd door verhoging van het drogestofgehalte van het ingedikte slib. De kosten die gemoeid zijn met het bouwen van het model, zijn zeer gering en worden binnen een jaar terugverdiend door de hogere biogasopbrengst als gevolg van afvlakking van het aanvoerpatroon.

percentuele toename biogasproductie

alleen sturing

totaal

opbrengst op basis van aardgas (euro)

0%

0%

1.050

0,45 %

0,45 %

18.301

0,5 %

0%

1.050

0,33 %

1,02 %

41.710

0.75 %

0%

1.050

0,28 %

1,20 %

49.145

1%

0%

1.050

0,26 %

1,33 %

54.728

1,5 %

0%

1.050

0,22 %

1,53 %

62.778

H2O / 3 - 2012

33


Peter de Moel, TU Delft Hans van Dijk, TU Delft Walter van der Meer, Vitens / TU Delft, thans Oasen

Waterchemie voor drinkwater modeleren met PHREEQc Voor geohydrochemici is PHREEQC de defacto standaard als het gaat om geochemische berekeningen. Hiermee kan de waterkwaliteit van grondwater op wetenschappelijke basis gemodelleerd worden. In PHREEQC zijn alle relevante chemische evenwichten en reacties opgenomen. Buiten de geochemie is PHREEQC geheel onbekend. Uit recente afstudeeropdrachten blijkt dat PHREEQC ook uitstekend toepasbaar is voor de chemie van drinkwater en voor processen bij de drinkwaterproduktie. Daarom is een onderwijsmodule voor drink-en afvalwatertoepassingen ontwikkeld. Het eerste deel hiervan is beschikbaar via het OpenCourseWare-programma van de TU Delft.

V

anaf 1980 ontwikkelde PHREEQC zich tot de standaard voor waterchemie, in het bijzonder de waterchemie in de ondergrond (geohydrochemie). Het programma wordt wereldwijd gebruikt op universiteiten. In de wetenschappelijke literatuur duikt PHREEQC dan ook in toenemende mate op. Het programma is ontwikkeld door de United States Geological Survey (USGS), waar nog steeds actief gewerkt wordt aan de verdere ontwikkeling. De ontwikkeling van PHREEQC kent een belangrijke bijdrage vanuit Nederland (VU Amsterdam). Het programma is te zien op de USGSwebsite1), inclusief uitgebreide documentatie met voorbeelden en aanverwante programma’s waaronder een grafische schil (PHREEQCI) en modules voor inbouw in eigen programmeeromgeving (IPHREEQC). In PHREEQC zijn de belangrijkste chemische evenwichten in water opgenomen. De gehele chemische basis van PHREEQC is voor een ervaren gebruiker geheel navolgbaar en inzichtelijk. Naast de waterfase kent PHREEQC ook gasfasen (zoals lucht) en vaste stof fasen (zoals CaCO3 neerslag), waarbij PHREEQC zorgt voor sluitende massabalansen bij een fase-overgang. Afbeelding 1 geeft dit weer, met de bijbehorende sleutelwoorden voor PHREEQC en de basisgegevens voor massabalansen. Voor de chemische evenwichten rekent PHREEQC niet met concentraties maar met thermodynamische activiteiten. Voor de relatie tussen deze grootheden maakt PHREEQC

34

H2O / 3 - 2012

gebruik van conversiemodellen. Daarnaast rekent PHREEQC met molariteiten in water (mol per kgw), hetgeen voor praktisch gebruik gelijk gesteld kan worden aan mol/L. Om de instap in PHREEQC te vereenvoudigen, zijn binnen de TU Delft Excel-versies ontwikkeld, zoals controle van een drinkwateranalyse of de ontharding van grondwater in een korrelreactor. Deze omvatten ook een bijbehorend invoerbestand voor PHREEQC, alsmede de volledige uitvoer. Het gebruik van PHREEQC voor drinkwater wordt in dit artikel geĂŻllustreerd aan de hand van de analysestaat van pompstation Oldeholtpade van Vitens (zie afbeelding 2). Deze geeft ook niet-

chemische parameters, zoals troebelheid en koloniegetal, die uiteraard niet in PHREEQC ingevoerd kunnen worden (paars in afbeelding 2). Daarnaast bestaat een aantal microverontreiningingen, zoals arseen, kwik en negen andere zware metalen, die niet ingevoerd kunnen worden omdat deze elementen niet in het gebruikte achtergrondbestand zijn gedefinieerd (oranje). Voor deze elementen moet een meer uitgebreid achtergrondbestand gebruikt worden. Voor het voorbeeld zijn de analyseresultaten van de monstername van 26 april 2011 gebruikt. Op de analysestaat staan ook diverse parameters die zich met PHREEQC laten berekenen, zoals verzadigingsindex,

Afb. 1: PHREEQC gaat altijd uit van een waterige oplossing, met eventueel een vaste en/of gasfase. De bijbehorende steutelwoorden en defaultwaarden zijn aangegeven.


platform

Afb. 2: De analysestaat van een pompstation kan deels in Phreeqc worden ingevoerd (geel) en deels door Phreeqc worden berekend (groen). Parameters die niet ingevoerd kunnen worden, zijn niet-chemische parameters (paars) en parameters die niet zijn gedefinieerd in de database (oranje). In de invoer van Phreeqc zijn de invoerwaardes geel.

totale hardheid, kooldioxide, agressief kooldioxide en geleidingsvermogen (groen in afbeelding 2).

Ionenbalans Uit de ingevoerde gegevens berekent PHREEQC dat in totaal 0,34 meq/kgw meer positieve dan negatieve ionen in het water zouden zitten, ofwel een onbalans van 3,8 procent (verschil/som). Deze onbalans is aanzienlijk groter dan de twee procent die de Amerikaanse Standard Methods 1030E accepteert. Met PHREEQC kan worden berekend dat voor een sluitende balans het HCO3-gehalte elf procent hoger zou moeten zijn. Voor andere parameters zou een grotere relatieve afwijking nodig zijn.

Geleidingsvermogen PHREEQC berekent een geleidingsvermogen (EGV) van 31,4 mS/m bij de temperatuur van het water. Vitens rapporteert een EGV bij 20°C, die met behulp van NEN-ISO 7888 terug te rekenen is tot 31,2 mS/m. De berekende en de gemeten waarden komen dan nagenoeg overeen. Met PHREEQC kan worden berekend dat een elf procent hoger HCO3-gehalte een EGV van 32,4 mS/m zou geven.

drinkwaterbedrijven de berekeningswijze conform NEN 6533 (1990), die gezien moet worden als een gedateerde norm die afwijkt van internationaal gehanteerde berekeningswijzen (DIN, Standard Methods). In Standaard Methods 23302) wordt PHREEQC genoemd als één van de mogelijke berekeningsmethoden, waarbij wordt opgemerkt dat uitgebreide computermodellen zoals PHREEQC een veel groter toepassingsgebied hebben dan de klassiek toegepaste meer simpele berekeningsmethoden die niet of slechts in beperkte mate rekening houden met ionpaarbinding (zoals NEN 6533). In de TU Delft Excelversie van PHREEQC voor drinkwater worden ook de SI-waarden van een andere kristalvorm van calciumcarbonaat (argoniet), gips, dolomiet en hydroxyapetiet weergeven. In PHREEQC zelf

worden voor dit water en dit achtergrondbestand nog 36 andere neerslagvormen berekend. De vele ijzer-, mangaan- en silikaatverbindingen zijn meer van belang in andere situaties. Een voorbeeld hiervan is de menging van water uit verschillende grondwaterputten3).

Ionvormen PHREEQC berekent de concentraties van verschillende ionvormen. Afbeelding 3 toont de resultaten voor de ionvormen van totaal anorganisch koolstof (TAC) en sulfaat. Het totaal anorganisch koolstof is voor 95,4 procent aanwezig als HCO3- en voor 3,1 procent als CO2. De overige 1,5 procent zit voornamelijk in CaHCO3+ en in mindere mate in CO32-, CaCO30 en MgHCO3+. Sulfaat is voor 89,5 procent aanwezig als SO42-, voor 8,2 procent als CaSO40, voor 1,7 procent

Afb. 3: De verdeling van totaal anorganisch koolstof (links) en sulfaat (rechts) in verschillende ionvormen.

Verzadigingsindex PHREEQC berekent een verzadigingsindex (SI) voor calciet van +0,18. Dit komt redelijk overeen met de door Vitens berekende SI van +0,16. Vitens hanteert zoals alle Nederlandse H2O / 3 - 2012

35


CO2

PHREEQC berekent uit de ingevoerde pH en alkaliteit (HCO3-gehalte) een CO2-gehalte van 4,4 mg/kgw, hetgeen nagenoeg overeen komt met de door Vitens berekende waarde van 4,5 mg/L. Het totaal anorganisch koolstof (TAC) is bij beide berekeningen ook gelijk (40 mg/kgw). Voor de berekening van het gehalte agressief CO2 danwel theoretisch afzetbaar calciumcarbonaat laten we in PHREEQC het water in evenwicht komen met calciet (SI = 0). Hierbij geeft PHREEQC aan dat daarbij 0,05 mmol/kgw neerslaat, ofwel -2,2 mg CO2 per kgw. Vitens berekent een waarde van minder dan 1 mg/L.

Calciumgehalte na kalkaanslag hard versus zacht water hard water

zacht water

90

Calcium (mg/L)

als MgSO40 en voor 0,7 procent als NaSO4-. De andere 16 door PHREEQC berekende ionvormen van sulfaat kunnen worden verwaarloosd. Het zijn juist al deze verschillende ionvormen die niet of in onvoldoende mate worden meegenomen in de simpele berekeningswijzen voor de saturatieindex4). Ook NEN 6533 houdt geen rekening met ionparen voor magnesium en sulfaat.

80 70 60 50 40 30 20 10 0 10

20

30

40

50

60

70

80

90

Water temperatuur (0C)

Corrosie Binnen de Excel-versie van PHREEQC zijn alle concentraties bekend die gebruikt worden bij de bepaling van corrosie-indexen, zoals gedefinieerd in de norm NEN-EN 12502-3, maar ook het lood- en koperoplossend vermogen van Kiwa-mededeling 100. Bij corrosie speelt ook de buffercapaciteit van het water een rol. In de Excel-versie van PHREEQC wordt de buffercapaciteit uitgerekend uit de pH-verandering na dosering van 0,01 mmol/kgw HCl en het effect op de pH van 0,1 mmol/kgw uit zuurvorming.

Kalkneerslag in heet water Voor een temperatuur van 90°C wordt uitgerekend dat 0,39 mmol/kgw neerslaat tot het evenwicht. Deze waarde wordt vaak aangegeven als de TACC90 (theoretische afzetbaar calciumcarbonaat bij 90°C). PHREEQC rekent op soorgelijke wijze de TACC60 uit als 0,20 mmol/kgw. Het berekende fenomeen is algemeen bekend als kalkaanslag in boilers en wasmachines (TACC60) en als witte troebeling in theewater (TACC90). Door ontharding van het water op de pompstations zorgen Nederlandse drinkwaterbedrijven ervoor dat deze kalkaanslag beperkt blijft. Het verschil tussen kalkaanslag bij hard en zacht water wordt voor dit pompstation weergegeven in afbeelding 4. Te zien is dat in het qua volume meest voorkomende temperatuurstraject (bad- en douchewater naar 60°C) het relatieve verschil tussen beide watersoorten zelfs veel groter is dan bij 90°C.

Oplosbaarheid gassen Uit de theorie van chemische evenwichten is bekend dat SI voor gasvormige stoffen gedefinieerd is als SI = log(pa), waarin pa de partiële gasdruk weergeeft (in atm danwel bar). PHREEQC geeft voor het water van Oldeholtpade een SI van -0,68 voor zuurstof (O2), -1,88 voor water (H2O) en 2,70 voor koolzuur (CO2). Dit komt overeen met partiële gasdrukken van 10-68 = respectievelijk 0,21, 0,013 en 0,0025 bar. De partiële gasdruk

36

H2O / 3 - 2012

Afb. 4: De afname van het calciumgehalte door kalkaanslag (tot SI = 0) bij het verwarmen van hard versus zacht water, is zichtbaar te maken met de directe uitvoer van PHREEQC in Excel.

van zuurstof komt overeen met die in de atmosfeer (0,21 bar ofwel 0,21 volume%), wat aangeeft dat door de intensieve beluchting in de zuivering een volledig evenwicht met atmosferische lucht ontstaat.

kunnen maken van de kennis die in PHREEQC is ingebouwd. Deze modules komen voor iedereen gratis beschikbaar via het OpenCourseWare programma van de TU Delft5).

Stikstof

LITERATUUR 1) US Geological Survey (2011). PHREEQC (Version 2). wwwbrr.cr.usgs.gov/projects/GWC_ coupled/phreeqc/ 2) Standard Methods (2000). 2330 Calcium Carbonate Saturation. WPHA/AWWA/WEF. 3) Van Dijk T. (2011). SLIMM(M) schakelen van winputten bij de drinkwaterzuivering. BSc thesis Hogeschool Utrecht (chemische technologie). 4) De Moel P. en H. van Dijk (1983). Zakrekenmachines en het kalk- koolzuurevenwicht. H2O nr. 15, pag. 336-338. 5) www.ocw.tudelft.nl/courses/watermanagement/ aquatic-chemistry-for-engineers

In PHREEQC worden ammonium, nitriet en stikstofgas in zuurstofhoudend water automatisch omgezet in nitraat op basis van thermodynamische evenwichten. In de praktijk is de kinetiek zo langzaam dat deze stoffen zich bijna als inerte stoffen gedragen. Dit probleem is bij TU Delft ondervangen via een aangepast achtergrondbestand voor PHREEQC. Hierin zijn zowel N2 als NH4+ als inerte stoffen gedefineerd.

Waterbehandeling Bij de waterbehandeling is niet alleen het chemisch evenwicht van belang. Door de relatief korte verblijftijden speelt de kinetiek een overheersende rol. Toch zal wel steeds een aanzienlijk deel van de beoogde reacties ook daadwerkelijk verlopen binnen de zuiveringsprocessen. Binnen het onderzoeksprogramma van TU Delft worden deze kinetische processen verder onderzocht en gekwantificeerd.

Conclusie Uit de getoonde voorbeelden blijkt dat PHREEQC geschikt is voor de berekening van chemische kwaliteitsparamaters zoals SI, CO2-gehalte en gehalte agressief CO2, oplosbaar zuurstofgehalte, corrossieindex, etc. Vanwege de wetenschappelijke basis met internationale erkenning wil de vakgroep Gezondheidstechniek van de TU Delft PHREEQC verder ontwikkelen voor modellering van waterbehandeling. Voor toepassing in het onderwijs van TU Delft is PHREEQC ingebouwd in diverse Excel-varianten, waardoor studenten voor specifiek toepassingen direct gebruik


agenda 6-10 februari, Utrecht VSK

vakbeurs met ruim 450 exposanten uit de installatiebranche en een aantal symposia en seminars over de stand van zaken rond bijvoorbeeld de aanpak van Legionella in leidingsystemen. Verder worden de VSK-Awards uitgereikt, een prijs voor innovatie in deze branche. Organisatie: VNU Exhibitions. Informatie: www.vsk.nl.

9 februari, Wijster Behandeling industrieel afvalwater

tweede themadag over de behandeling van industrieel afvalwater met een bezoek aan een waterbehandelingsinstallatie. Organisatie: SKIW en Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

16 februari, De Bilt Innovatieprogramma Watertechnologie

bijeenkomst met discussies en zeepkistpresentaties rond het beëindigen van het Innovatieprogramma Watertechnologie en de regeling Innovatiemakelaars en ideeën voor innovatie in de toekomst. Organisatie: Mannen van de WIT. Informatie: www.nwp.nl.

16 februari, Utrecht Grondwater in ruimtelijk perspectief

bijeenkomst over grondwater als één der sturende elementen in de ruimtelijke ordening. Organisatie: VVM secties water- en bodemmanagement. Informatie: www.vvm.in.

2 maart, Amersfoort Klimaatadaptief waterbeheer: wat biedt de bodem?

bijeenkomst waarin wordt onderzocht welke kennis beschikbaar is over de rol die de bodem kan spelen bij het klimaatadaptief maken van het watersysteem. Ook is er een markt waarop partijen zich kunnen presenteren. Organisatie: STOWA en SKB. Informatie: www.stowa.nl.

6 maart, Delft Tijdreeksanalyse in hydrologisch toepassingsperspectief

minisymposium over tijdreeksanalyse, met een wetenschappelijk, Engelstalig ochtenddeel dat in het teken staat van zowel de promotie van Jos von Asmuth op 5 maart als de pensionering en het formele afscheid van Kees Maas bij KWR en TU Delft. Het middagdeel is meer op de praktijk gericht en de voertaal is Nederlands. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute, TU Delft en NHV. Informatie: www.nhv.nu.

20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs en de Rioleringsvakdagen

trefpunt waar ondernemers en relaties uit de waterbranche elkaar kunnen ontmoeten. Deze dagen staan waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie en uiteraard riolering centraal. Behalve het beursgedeelte is er ook een uitgebreid kennisprogramma met bijeenkomsten, presentaties en congressen. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem en Aqua Nederland. Informatie: www.aquanederland.nl.

22 maart, heel Nederland Wereld Water Dag

In 1992 heeft de Verenigde Naties 22 maart uitgeroepen tot Wereldwaterdag. Op deze dag worden wereldwijd evenementen georganiseerd om de wereldwaterproblematiek onder de aandacht te brengen. Jaarlijks organiseren het Netherlands Water Partnership en Aqua for All rondom 22 maart de Nederlandse versie van Wereldwaterdag. Hierbij staan samenwerking, kennisoverdracht en innovatieve ontwikkelingshulp centraal. Maar ook andere organisaties organiseren door heel Nederland activiteiten waarin water centraal staat. Informatie: www.wereld-water-dag.nl.

29 maart, Arnhem Inspectie Waterkeringen

de negende Kennisdag waterkeringen staat dit jaar in het teken van ondermeer de voorjaarsdroogte van 2011. Centraal staat de handreiking inspectie waterkeringen. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

29 maart, Rotterdam Baggerspecie

10e editie van het congres Baggerspecie, met dit jaar onder meer het Verbeterplan Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichten en andere relevante wet- en regelgeving op het gebied van baggeren. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.

29-30 maart, Groningen Vismarkt

conferentie over vismigratie, met de presentatie van recente ontwikkelingen rond vismigratie-onderzoeken en -technieken en een minicursus vispassages bouwen. Organisatie: Waterschap Noorderzijlvest en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

5 april, Nieuwegein Omgevingswet

12 april, Nieuwegein Samen verdienen aan waterveiligheid

congres over creatieve manieren om de waterveiligheid te (blijven) garanderen ondanks krimpende budgetten en mogelijke bezuinigingen. Samenwerken, private financiering en integrale projecten zijn enkele van de onderwerpen die aan de orde komen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s

internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdeltas.org.

19-20 april, Groningen What’s (h)appening in Groningen?

voorjaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk met als titel ‘What’s (h)appening@groningen’, over water, energie en duurzame gebiedsontwikkeling. Op 19 april diverse middagexcursies, op 20 april de algemene ledenvergadering met aansluitend het congres. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

24 april, Rotterdam Juridische update voor de watersector

congres over de stand van zaken van diverse wetten en regels waar de watersector mee te maken krijgt, zoals de nieuwe Omgevingswet, het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Bestuursakkoord Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.

26 april, Utrecht Het laboratorium van de toekomst

middagsymposium over het waterschapslaboratorium van de toekomst, waarbij innovatie centraal staat. Behalve het symposium zijn er ook stands en posterpresentaties van leveranciers, laboratoria en onderzoeksinstellingen. Organisatie: Integraal Laboratorium Overleg waterkwaliteitsbeheerders. Informatie: www.ilow.nl.

congres over de nieuwe Omgevingswet, waarin meer dan 60 wetten, 100 algemene maatregelen van bestuur en honderden ministeriële regelingen worden samengevoegd die ook de watersector raken. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl/omgevingswet.

H2O / 3 - 2012

37


handel & industrie Nieuwkomer op de pompenmarkt

Vooral bij buisleidingen met grote diameters, waar hoge drukken en doorstroomsnelheden optreden, is het stromingsgedrag in de ventielen van groot belang. Middels speciale software simuleerde Viega dit stromingsgedrag in de XL-ventielen en reduceerde de drukverliezen in de stroomkanalen tot een minimum.

Quality Pumps & Machines uit het Belgische Lochristi, een nieuwkomer op de pompenmarkt, is voortaan exclusief dealer in de Benelux voor de technisch geavanceerde SuperHawk pompsets en officieel Flygt-partner voor aannemers.

De SuperHawk Q4 met open deur.

Het bedrijf beschikt over een uitgebreid gamma aan dompelpompen voor riolering-, kanaal-, rivier- en sluiswerken. Verder beschikt de firma over een assortiment tijdelijke (nood)pompen, werfpompen en dieselpompsets voor het verpompen van bentoniet, slib of slurry, evenals pompen voor het drooghouden van bouwputten, kelders, grachten en beken. Ten slotte beschikt het bedrijf met meer dan 100 pompen in de huurvloot over een ruim gamma aan huurpompen voor zowat alle toepassingen. Voor meer informatie: www.qualitypumps.be of 0032 9 342 32 32.

Nieuwe koppeling en vlinderkleppen van Imbema Denso Met de HAWLE Synoflex koppelingen introduceert Imbema Denso een aanvulling op haar HAWLEprogramma. De Synoflex-serie omvat een compleet programma universele trekvaste grootbereik koppelingen die geschikt zijn voor alle soorten leidingen. Verder breidde Imbema Denso haar activiteiten uit met de vertegenwoordiging van de vlinderkleppen van Duvalco. De nieuwe koppeling wordt toegepast bij het leggen van nieuwe waterleidingen en het renoveren van bestaande ondergrondse leidingen. Met de Synoflex-serie is nu geen koppeling meer nodig per diameter en per leidingsoort maar slechts één voor meerdere diameters en leidingen. Andere voordelen zijn de sterke corrosiewering, eenvoudige en snelle montagewijze en tien jaar fabrieksgarantie.

38

H2O / 3 - 2012

Voor meer informatie: www.viega.nl.

De vlinderkleppen van Duvalco zijn gemaakt van hoogwaardige materialen, geschikt voor alle soorten bedieningen, eenvoudig in gebruik, onderhoudsarm en bieden een lange levensduur. De verkoopactiviteiten en leveringen van deze vlinderkleppen zullen vanuit Haarlem plaatsvinden. Voor meer informatie: (023) 517 24 24.

Nieuwe afsluiters van Easytop Viega heeft het programma Easytopregelventielen uitgebreid met systeemafsluiters en EA-keerkleppen voor hoofdverdeelleidingen van grote objecten en industriële installaties. De afsluiters zijn leverbaar in de afmetingen DN 50, 65, 80 en 100. De ventielen zijn vervaardigd van hoogwaardig brons, uitgevoerd met een onderhoudsvrije spindel en slijtvaste RVS-klepzitting en kennen geen dode ruimten. Het schroefdraad is ingekapseld om elk contact met het drinkwater of andere media te voorkomen. De voordelen van de Easytop regelventielen gelden, dankzij de nieuwe XL-afsluiters, nu ook voor installaties met grotere nominale diameters van de leidingsystemen Sanpress, Sanpress Inox, Profipress en Pexfit-Fosta. Drinkwaterinstallaties kunnen nu ook met XL-afsluiters in afmetingen van DN 50 t/m DN 100 worden uitgevoerd. De afsluiters en controleerbare keerkleppen zijn uitgevoerd met een flensaansluiting conform NEN EN 1092-1. Voor koppeling van de afsluiters met de Viega perssystemen zijn verschillende flensovergangen in koper, brons en RVS leverbaar.

Alternatief bestrijdingssysteem voor Legionella krijgt Kiwa-certificering De firma ATECA ontving op 18 januari de Kiwa-certificering voor haar ICA-systeem uit handen van Jos van der Westen. Het systeem elimineert Legionella in drinkwater en koeltorens door middel van koperzilverionisatie. Met de Kiwa-certificering voldoet het ICA-systeem als eerste volledig aan BRL K14010-1/2 zoals genoemd in het Drinkwaterbesluit. Dit betekent dat het ICA-systeem nu officieel het enige alternatieve bestrijdingssysteem voor Legionella is dat in Nederland mag worden ingezet.

Het nieuwe Drinkwaterbesluit verplicht bij inzet van een alternatieve legionellapreventietechniek dat deze gecertificeerd is op basis van BRL K14010-1/2. Een voorwaarde om hieraan te kunnen voldoen, is dat het systeem een Kiwa-ATA-keur en toelating van het Ctgbb heeft. Deze twee had ATECA al in zijn bezit. Daarnaast test Kiwa de werking en veiligheid van het systeem en moet ook het beheer aan alle gestelde eisen voldoen. ATECA is al tien jaar expert en marktleider op het gebied van legionellabestrijding op basis van koper-zilverionisatie in drinkwaterinstallaties. In de afgelopen tien jaar heeft het ICA-systeem op meer dan 100 prioritaire locaties in Nederland gezorgd voor een blijvend legionellaveilige omgeving. Het Kiwa-certificaat zal dus binnenkort op meer dan 100 ICA-systemen prijken. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mark Engelenburg: (070) 362 81 75.


Gedreven door water

Wil je werken in een organisatie die midden in de samenleving staat, solliciteer dan naar de functie van

Professioneel

KAM COÖRDINATOR

verbindend en

Als KAM coördinator voor ons geaccrediteerde Laboratorium zorg je voor het opzetten, implementeren en verbeteren van het kwaliteitsmilieu- en arbomanagementsysteem. Je adviseert en informeert het management van het laboratorium over trends en ontwikkelingen op het gebied van KAM. Je bent klantgericht, vasthoudend zonder de nodige flexibiliteit te verliezen, zelfstandig, niet bang om initiatieven te nemen en in staat een teamplayer te zijn. Een afgeronde relevante hbo-opleiding, kennis en ervaring in het vakgebied en praktische chemisch analytische kennis zijn voor deze functie vereist. De nadruk van deze functie ligt op het kwaliteitsmanagement.

resultaatgericht

Wetterskip Fryslân beheert, verdeelt en zuivert het water in de provincie Fryslân en het Groninger Westerkwartier. Onze

Wetterskip Fryslân biedt uitstekende arbeidsvoorwaarden en een goede balans tussen werk en privé. Kijk voor meer informatie op:

kerntaak is het waterbeheer in deze

www.wetterskipfryslân.nl/vacatures

regio optimaal te verzorgen. Wij

Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

hebben de ambitie dit continu te verbeteren. Burgers en bedrijven kunnen bij ons rekenen op een professionele, op samenwerking gerichte en kostenbewuste benadering voor het oplossen van vraagstukken op het gebied van waterbeheer.

W W W. W E T T E R S K I P F R Y S L A N . N L


Installeer vandaag de technologie van morgen

Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiĂŤnte schroefblowers Kiezen tussen betrouwbaarheid en energiebesparing hoeft niet meer. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiĂŤnter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.