20120302074107

Page 1

nยบ

45ste jaargang / 2 maart 2012

5/

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

VOORBEREIDINGEN ZESDE WORLD WATER FORUM IN MARSEILLE LAGERE KOSTEN DOOR STRUVIETVORMING UIT ZUIVERINGSSLIB MEERLAAGSVEILIGHEID KANSRIJK IN HET MAASDAL MOERASSEN HALEN NUTRIร NTEN GOEDKOOP UIT HET WATER



Recht op veilig drinkwater

H

et zesde World Water Forum, dat op 12 maart in Marseille begint, staat in het teken van het recht op veilig drinkwater. Meer concreet de implementatie van dat recht. Vandaar dat dit jaar veel waterjuristen aanwezig zullen zijn bij de beraadslagingen. Ook de ministersconferentie gaat voor een belangrijk deel over de uitvoering van het eerder genomen besluit. In het concept voor de ministeriële verklaring staat dat de ministers en delegatieleiders de resultaten van het overleg in Marseille mee zullen nemen naar de conferentie over duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (Rio+20).

Geprobeerd wordt met name de kwetsbare bevolking in de ontwikkelingslanden te helpen met een snelle invoering van het recht op veilig drinkwater. Daarvoor is dan wel de medewerking nodig van de regeringen van de desbetreffende landen. En dat blijft natuurlijk een zwakke schakel. Daarom is het van groot belang dat tijdens het World Water Forum zo veel mogelijk ministers uit die landen aanwezig zijn en dat zij niet dwars gaan liggen. Peter Bielars

inhoud nº 5 / 2012

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Voorbereidingen zesde World Water Forum in volle gang

Michael van der Valk

7 / Aanzienlijke kostenreductie door de vorming van struviet

Alex Meindersma en Elbert Majoor

10

/ Grensoverschrijdend nutriëntenproject met een jaar verlengd Bram Zandstra en Stefan Pelz

7

11

/ Meerlaagsveiligheid kansrijk in het Maasdal Maarten Spijker, Jette Eshuis en Berthe Brouwer

14

/ Sturen op waterkwantiteit én -kwaliteit rond Apeldoorn Zeeger van de Koppel, Irma Wonink, Everard van Wilgenburg en Manon van Gestel

11

16 / Kennismakelaardij voor duurzaamheid Ragna Zeiss en Wiebe Bijker

18 / Waternetwerken 23 / Zuivering van sloot- en drainwater in

helofytenfilters is kosteneffectief

Janjo de Haan, Jan Rinze van der Schoot, Abco de Buck en Francisca Sival

14

26

/ REA-toets voor analyse van estrogene activiteit in de watercyclus Ron van der Oost, Mai Thao Nguyen en Toine Bovee

29

/ Vormt predatie in langzame zandfiltratie een risico voor doorslag van Cryptosporidium? Yolanda Dullemont, Martine Rosielle, Anke BrouwerHanzens en Wim Hijnen

32 / Handel & Industrie 34/ Agenda

Bij de omslagfoto: Werkzaamheden bij de sluis in de tjonger, een riviertje in het zuiden van Friesland (foto: Herman Wanningen)


Voorbereidingen zesde World Water Forum in volle gang Van 12 tot en met 17 maart vindt in Marseille het zesde World Water Forum plaats. De voorbereidingen zijn nu ook in Nederland in volle gang. Ze gingen relatief laat van start, wat leidde tot enige nervositeit bij potentiële deelnemers. Inmiddels lijken de grootste problemen overwonnen en hebben vele partijen voorstellen voor sessies ingediend. Ook dit keer zijn Nederlanders weer prominent aanwezig als thematische coördinatoren.

G

er Bergkamp (IWA) coördineert het thema ‘toegang tot geïntegreerde sanitatie’, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie is verantwoordelijk voor de coördinatie van het thema ‘integraal waterbeheer’ en Henk van Schaik coördineert het thema ‘klimaat- en mondiale veranderingen in een verstedelijkende wereld’. Zoals gebruikelijk zal op maandag de openingsceremonie plaatsvinden, In aanwezigheid van een groot aantal hoogwaardigheidsbekleders. Aan het hoofd van de Nederlandse overheidsdelegatie staat staatssecretaris Joop Atsma. Ook Deltacommissaris Wim Kuijken en de directeur van de directie Klimaat, Energie, Milieu en Water van het ministerie van Buitenlandse Zaken,

Kitty van der Heijden, nemen deel aan de zesde editie van het World Water Forum. Prins Willem-Alexander zal (afhankelijk van de gezondheidssituatie van prins Johan Friso) ook aanwezig zijn in Marseille in zijn rol van voorzitter van de adviesraad voor water en sanitatie van de Secretaris-Generaal van de VN (UNSGAB). Vanuit het USA Corps of Engineers komen in ieder geval tien personen, met daarbij nog vijf vertegenwoordigers vanuit het Department of the Interior en een aantal van het State Department, onder wie delegatieleidster Maria Otero. Zij vervangt Hillary Clinton. Maandagmiddag vindt de presentatie van het vierde World Water Development Report plaats door de directeur-generaal van

Prins Willem-Alexander tijdens één van zijn bijdragen aan het World Water Forum in 2009.

UNESCO, Irina Bokova. Het document met de titel ‘Managing Water under Uncertainty and Risk’ heeft tot doel alle betrokkenen vroeg bij beslissingen te betrekken om zodoende de kwaliteit en acceptatie van de beslissingen te verbeteren. Het rapport beschrijft de mondiale veranderingen en daarmee gepaard gaande onzekerheden en risico’s. Daarnaast zal het ingaan op de status en trends aangaande watervoorziening, watergebruik, beheer, instituties en financiering. Het beschrijft zogenaamde hot spots, seksegelijkheid, rampen, gezondheid en de rol van ecosystemen. Dezelfde maandagavond zal voor de aanwezige Nederlanders een receptie plaatsvinden. Gedurende het gehele zesde World Water Forum zullen in meerdere sessies het recht op water en juridische aspecten veel aandacht krijgen, reden dat ook dit keer veel waterjuristen deel zullen nemen. Turkije richt zich vooral op het opstellen van stroomgebiedbeheerplannen voor de 25 Turkse rivieren en op de monitoring van de waterkwaliteit. Voor Nederland is de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op dit terrein al jaren actief. DLG werkt tot op hoog ambtelijk en politiek niveau samen met het Turkse ministerie van Bosbouw en Water; reden voor twee bijeenkomsten over de samenwerking.

Grondwater op de IWRM-agenda

Tegen de verwachting in van de door ervaring wijs geworden grondwatermensen, is voor dinsdagmiddag een sessievoorstel over grondwater binnen het thema integraal waterbeheer gehonoreerd. Professor Campana, Oregon State University: "Much to my amazement, my session ‘Groundwater - Can We Put the ‘Integrated’ into Integrated Water Resources Management?’ has been approved for inclusion into the upcoming Sixth World Water Forum.” Hierin komt aan de orde dat grondwater ook binnen integraal waterbeheer vaak een vergeten deel van de

4

H2O / 5 - 2012


actualiteit waterkringloop is. Daarnaast blijkt ook fossiel grondwater vaak te worden gebruikt voor drinkwater en irrigatie, terwijl dit per definitie niet wordt aangevuld en dus het gebruik ook niet duurzaam is. UNESCO besteedt al enkele jaren aandacht aan dit onderwerp en heeft onder meer een handboek voor beleidsmedewerkers gemaakt. In verband met het World Water Assessment Programme presenteert het International Hydrological Programma van UNESCO aan het eind van de sessie een nieuw rapport: ‘Groundwater: securing water availability and environmental values in time of rapid change’. Verder vindt de sessie ‘IWRM for all’ plaats waarbinnen Nederlandse kennis op het gebied van integraal waterbeheer en het afwegen van meervoudige aanspraken op land en watergebruik zal worden getoond. UNESCO heeft 5.000 extra exemplaren laten produceren van de door het Amsterdamse CrossVision, samen met het IHP-Comité en UNESCO, geproduceerde dvd ‘International hydrology and water resources’ met daarop een verzameling van relevante internationale waterpublicaties. Eerder zijn op het Indische subcontinent en in de rest van de wereld al 11.000 exemplaren van deze dvd verspreid. De 5.000 extra exemplaren zullen tijdens het World Water Forum worden verspreid.

zich mede in verband hiermee inzetten voor de concrete implementatie van water als een mensenrecht. Daarnaast zijn de toegangskosten voor het World Water Forum voor veel betrokkenen die net zijn afgestudeerd en enthousiaste mensen die net zijn gepromoveerd, gewoonweg te hoog, zodat ook zij ‘slechts’ kunnen deelnemen aan een alternatief forum, waarvoor geen hoge toegangskosten worden gerekend.

Ministeriële verklaring

Inmiddels is tijdens twee voorbereidende bijeenkomsten in Parijs de zogenaamde PrepComs, een concept voor een ministeriële verklaring, opgesteld. In drie pagina’s met 30 alinea’s stellen de ministers en delegatieleiders dat ze de resultaten van het Forum mee zullen nemen naar de United Nations Conference on Sustainable Development ‘Rio+20’, de conferentie over duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. Speciale aandacht hierbij gaat uit naar: • het versnellen van de implementatie van het recht op veilig drinkwater, in het bijzonder voor de meest kwetsbaren; • de water, energy and food security nexus; • en het opnemen van water in een nieuw kader voor nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGs).

Klimaat als speerpunt Een samenwerkingsverband van Franse en Nederlandse jongeren zet zich in om in Marseille ook te worden gehoord. Er is een verklaring op internet beschikbaar, die kan worden ondertekend (www.hydrology.nl).

Alternatief forum

Inmiddels is ook bij deze zesde editie van het World Water Forum weer een groeiende groep mensen die zich bij een alternatief Wereld Water Forum aansluit, dat eveneens in Marseille plaatsvindt. Enerzijds betreft het mensen die zich afzetten tegen commerciële beïnvloeding van de World Water Council door marktpartijen, anderzijds groepen die

De Nederlandse coördinator voor het thema klimaat is er weer in geslaagd een gestructureerd programma voor de hele week op te stellen, samen met vele internationale partijen, van maar liefst tien sessies. In een openingssessie wordt gekeken hoe vanuit verstedelijking om wordt gegaan met klimaatverandering. Vervolgens komen delta’s, de steden zelf, klimaatonderzoek, scenario’s voor water mondiaal en klimaatpolitiek aan de orde, gevolgd door een multistakeholder-panel, verzekeringen, de Alliance for Global Water Adaptation (AGWA) en een sessie waarin een synthese wordt gegeven. AGWA verzorgt drie sessies in Marseille, onder meer over beslissingsonder-

steunende systemen en een rondetafel over klimaatverandering in een urbaniserende wereld. Middels rondetafels zal worden getracht de samenwerkingsverbanden voor verschillende onderwerpen te versterken: modellering, financiering en economie. Samen met de OESO, de Europese investeringsbank en de Aziatische ontwikkelingsbank zal worden gekeken hoe consistent veerkrachtige beslissingen over waterbeheer genomen kunnen worden. Een ‘Village of Solutions’ van zo’n 4.000 m2 moet op een plezierige en educatieve manier de aandacht trekken. Oplossingen voor waterproblemen worden getoond in een school, een bibliotheek, het stadhuis, een bank en een fabriek. De bibliotheek etaleert bijvoorbeeld kennis, terwijl de bank financiële oplossingen toont. Uit de verhalen uit Marseille lijkt het op een interessante kermis vol ontdekkingen. Aan de rand van het dorp biedt zelfs een krottenwijk nieuwe inzichten.

800 uur aan debat

Alles bij elkaar wordt tijdens 300 sessies en meer dan 100 bijeenkomsten in en om de congreslocaties meer dan 800 uur aan discussie en debat verwacht, circa 20 politieke bijeenkomsten op hoog niveau, een ministeriële conferentie, een parlementaire conferentie en een conferentie van lokale en regionale wateroverheden. Daarnaast wordt gerept over 140 bijeenkomsten van ‘Grassroots & Citizenship’ rondom het Forum. De organisatoren zien het zesde World Water Forum als een cruciale stap voor het maken van overeenkomsten en samenwerkingsverbanden die bij moeten dragen aan de Earth Summit in Rio in juni van dit jaar en aan de World Water Week eind augustus in Stockholm. Michael van der Valk

Een impressie van de vijfde World Water Forum in 2009 in Turkije.

H2O / 5 - 2012

5


actualiteit Steeds meer discussie over behoud voldoende zoet water in West-Nederland De plaatsing van een bellenscherm in de Nieuwe Waterweg zal zeker bijdragen aan het terugdringen van de verzilting in West-Nederland, maar volgens Vincent Beijk van Rijkswaterstaat moeten we er geen wonderen van verwachten. De uitkomst van de discussie tijdens de conferentie ‘Zoetwater in West-Nederland - Opties voor de toekomst’ op 10 februari in Rotterdam was positiever: “Als het scherm helpt, moeten we het plaatsen.”

M

eer dan 50 vertegenwoordigers van overheden en organisaties op het gebied van land- en tuinbouw, natuurbeheer, recreatie, industrie en scheepvaart - die belang hebben bij een goede zoetwatervoorziening - waren het er bovendien over eens dat de inzet van alle betrokkenen nodig is om de nadelige gevolgen van langdurige droogte ook in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Een andere belangrijke conclusie was dat “we niet moeten nalaten op korte termijn effectieve maatregelen te nemen, waarvan het tevoren aannemelijk is dat we er geen spijt van krijgen.” Zoals de introductie van het bellenscherm. Niet alleen de techniek kwam aan de orde, ook vragen als ‘tot op welk niveau is zoetwatervoorziening een taak voor de overheid en in welke mate zijn drinkwaterbedrijven en agrariërs in staat in de eigen

behoefte te voorzien?’ bleken volop actueel. Met vijf miljoen inwoners, de havens van Rotterdam en Amsterdam, de bollenteelt, de glastuinbouw en prachtige natuur en recreatiegebieden zijn de belangen die spelen bij de zoetwatervoorziening voor West-Nederland, groot.

Onderzoek naar zoutgehalte

Lodewijk Stuyt (Alterra) verrichtte onderzoek naar de normen die waterbeheerders hanteren bij het bepalen van het zoutgehalte van het water. Hij vond flinke verschillen. “Veel normen zijn door de jaren heen tot stand gekomen en in sommige gevallen te streng.” Dat biedt volgens hem handelingsruimte aan waterbeheerders. Of die ruimte ook in de praktijk is te gebruiken, bleef voor sommige aanwezigen de vraag. Een vertegenwoordiger van een organisatie op het gebied van natuur en milieu zei het zo: “Een snoek kan zich niet aanpassen.”

De Boskoopse kweker Peter Bontekoe, die zich samen met collega’s inspant om in de eigen waterbehoefte te voorzien, benadrukte dat “daarmee enorme economische belangen zijn gemoeid.” Daarop ontstond een flinke discussie, met grote meningsverschillen. “Als dat niet kan, is het dan denkbaar het water ergens ander vandaan te halen? En zo ja, wie staat daar dan voor aan de lat?” Duidelijk werd dat het laatste woord nog niet is gesproken als het gaat om zoet water in West-Nederland. Die conclusie kwam eveneens naar voren in de afsluitende woorden van Patrick Poelmann, voorzitter van het Platform Zoetwater West Nederland: “We moeten het samen doen, en als er nu al oplossingen zijn waar we geen spijt van krijgen, moeten we daar voor gaan.”

Brabant Water introduceert papierloze inspecties Brabant Water heeft ruim een miljoen aansluitingen, waarvan 60.000 bij bedrijven en instellingen. Omdat bij deze collectieve drinkwaterinstallaties een groter risico bestaat op vervuiling, worden zij regelmatig geïnspecteerd. Brabant Water laat sinds half februari het inspectieproces vanaf de afspraak tot en met het eindrapport digitaal verlopen.

B

rabant Water telt 20 inspecteurs voor vier regio’s. De uitvoering van inspecties is vastgelegd in de Inspectie Richtlijn, opgesteld door het toenmalige ministerie van VROM met de drinkwaterbedrijven op grond van de Drinkwaterwet. Konden identieke situaties voorheen verschillend worden beoordeeld en gerapporteerd, met het nieuwe proces wordt dit probleem ondervangen. Als de inspecteurs allemaal met hetzelfde programma werken,

beoordelen en rapporteren zij vanzelf op eenduidige manier. Brabant Water heeft drie doelen met het nieuwe inspectieproces: efficiënter en klantgerichter werken én de communicatie verbeteren. De voorbereiding en de rapportages verlopen nu volgens het drinkwaterbedrijf inefficiënt. De inspecteur noteert zijn bevindingen bij de klant op papier en vervolgens verwerkt de administratie zijn aantekeningen tot een rapport.

Overdrachtmomenten en dataverwerking zijn tijdrovend en foutgevoelig. Daarnaast wil Brabant Water haar klanten overtuigen van het nut en de noodzaak van de inspecties. Tot slot past de nieuwe werkwijze bij Brabant Waters interne aanpak van ‘het nieuwe werken’ in resultaatgerichte, zelfsturende teams. Ook de monteurs en opzichters gaan gebruikmaken van mobiele apparatuur en eigen planning.

Fotobijschrift

Bij het verslag van de RIONED-dag in de vorige H2O stond bij deze foto een verkeerd bijschrift. Links staat namelijk Siebe Riedstra en rechts Hans Gaillard.

6

H2O / 5 - 2012


achtergrond

Aanzienlijke kostenreductie door de vorming van struviet uit zuiveringsslib De kosten voor de ontwatering en de afzet van het zuiveringsslib van Waterschap Velt & Vecht daalden met 15 procent door de vorming van struviet alvorens het zuiveringsslib te ontwateren. In juli 2010 is de installatie in bedrijf genomen1). Sindsdien is een stijgende lijn zichtbaar in de capaciteit van de slibontwatering en in het drogestofgehalte van het ontwaterde slib. Het is aannemelijk dat de kosten dit jaar verder dalen. Gezien de positieve ervaringen in Duitsland en in Emmen is de verwachting dat een groot aantal waterschappen in Nederland volgt.

I

n 2003 besloot Waterschap Velt & Vecht al het zuiveringsslib centraal te gaan vergisten in Emmen om een maximale slibreductie en een maximale biogasproductie te bereiken. Ongeveer de helft van al het zuiveringsslib is afkomstig van zes kleinere rwzi’s met voornamelijk biologische fosfaatverwijdering. Sinds de renovatie in 2006 heeft de rwzi Emmen een anaerobe ruimte voor de biologische verwijdering van fosfaat met een ondersteunende chemische fosfaatverwijdering. De rwzi Emmen is de enige zuiveringsinstallatie in het beheergebied met voorbezinktanks en een vergistingsinstallatie voor zuiveringsslib.

Verandering kostenbalans door de vorming van struviet.

kostenpost

toename

minder afvoer slib door hoger ds% extra afvoer slib door struviet

12% 0,8%

minder verbruik polymeer

2%

minder verbruik natriumaluminaat waterlijn

4%

verbruik magnesiumchloride sliblijn

3%

totaal

4%

nettobesparing

afname

19% 15%

Rechts op de foto de struvietreactor (voormalige na-indikker) met op de voorgrond een tijdelijke blower en de bijbehorende generator voor het beluchten. Links de kleinste van de twee slibgistingstanks van de rwzi Emmen.

H2O / 5 - 2012

7


Sinds al het slib centraal wordt vergist, zijn de kosten van de verwerking en afzet van zuiveringsslib aanzienlijk hoger dan voorzien. Enerzijds was de capaciteit door de slibontwateringsmachine niet voldoende, anderzijds was het zuiveringsslib na het ontwateren nog relatief nat. Dit resulteerde in onder meer hogere kosten voor de afzet van zuiveringsslib, totdat in juli van 2010 is begonnen met de vorming van struviet na de slibgisting alvorens het slib te ontwateren1). Sindsdien is een kentering zichtbaar en daalden de afzetkosten aanzienlijk.

Ervaringen met struviet en de installatie

De relatie tussen de slibontwateringseigenschappen, de fosfaatconcentratie en de vorming van struviet is recent gelegd2),3). In Duitsland verslechterden de ontwateringseigenschappen van het zuiveringsslib bij hoge concentraties opgelost fosfaat na introductie van biologische verwijdering van fosfaat. Het vergiste slib in Emmen bevatte fosfaatconcentraties van circa 350 tot 400 mg/l dankzij de voornamelijk biologische verwijdering van fosfaat. In het voorjaar van 2010 is een aantal testen op laboratoriumschaal uitgevoerd om het neerslaan van fosfaat en het vormen van struviet te testen. Vervolgens is getest of het polymeer van de gehele ontwateringsinstallatie werkzaam blijft bij dosering van magnesiumchloride en de vorming van struviet. Al deze verkennende testen gaven een positief resultaat. Daarop is besloten om de bestaande homogenisatietank (voormalige indikker) te voorzien van grove bellenbeluchting en een dosering van magnesiumchloride. De benodigde verblijftijd van het vergiste slib in de struvietreactor bedraagt slechts enkele uren op basis van laboratoriumexperimenten. Onder minder optimale omstandigheden, zoals een lagere pH, minder overdosering en minder intensieve menging, is wellicht een langere verblijftijd nodig. In de regel zal de verblijftijd in een na-indikker en/of homogenisatietank voor een slibontwateringsinstallatie aanzienlijk langer zijn dan nodig. In Emmen varieert de verblijftijd tussen de zes en twaalf uur. De grove bellenbeluchting is in 2011 vervangen door een intensieve mechanische menging. Dit blijkt al te resulteren in het voldoende strippen van kooldioxide. De installatie is nu eenvoudiger en vraagt minder energie. De intensieve beluchting leek een negatief effect te hebben op de slibontwateringseigenschappen. Zowel in het laboratorium als in de praktijk viel op dat de pH stijgt en de temperatuur daalt als gevolg van het beluchten. Wellicht is de

8

H2O / 5 - 2012

Afb. 1: Verloop van het drogestofpercentage van het ontwaterde slib in Emmen.

temperatuurdaling ongunstig voor de inmenging en effectiviteit van het polymeer. Magnesium is verkrijgbaar in de vorm van een licht zuur magnesiumchloride en als basisch magnesiumhydroxide. In Emmen is gekozen voor magnesiumchloride, omdat opslag in een niet gemengde tank mogelijk is en het eenvoudiger te doseren is. De doseringsverhouding is met circa 2 mol Mg/ mol P wat hoger dan in Duitsland. In Emmen blijkt dit zinvol.

slibontwatering als op de effluentkwaliteit en het chemicaliënverbruik van de rwzi. De terugverdientijd van de installatie bedraagt slechts een aantal maanden. In de tabel zijn de relatieve kosten en opbrengsten opgenomen.

Effecten struviet op slibontwatering en zuiveringsproces

Het drogestofpercentage van het ontwaterde zuiveringsslib is sterk toegenomen: van circa 19 tot 25 procent drogestof (zie afbeelding 1). De

De vorming van struviet heeft een positieve invloed op zowel het functioneren van de

De volgende procesverbeteringen zijn het resultaat: • hoger drogestofpercentage en grotere ‘doorzet’ slibontwatering

Afb. 2: Daling van de vulling van de pers na uitval van de struvietvorming.


achtergrond

hoeveelheid af te voeren zuiveringsslib nam hierdoor drastisch af. Dit is merkbaar in het aantal transporten per vrachtwagen en in een daling van de kosten voor de afzet van het slib. Daarnaast is de vulling van de slibontwateringsmachine toegenomen van circa 1.200 tot 1.600 kg drogestof per persing. In afbeelding 2 is te zien hoe in korte tijd de vulling van de membraanfilterpers dramatisch afneemt bij het uitvallen van de magnesiumdosering in de struvietreactor. In de winter daalt het drogestofpercentage van het ontwaterde slib nog ten opzichte van de zomer. Als de capaciteit van de warmtekrachtkoppeling is uitgebreid en de pieken in de productie van primair slib zijn afgevlakt, is de verwachting dat deze daling in de winterperiode niet meer optreedt en het jaargemiddelde drogestofpercentage verder zal stijgen; •

lager verbruik polymeer slibontwatering Voordat struviet werd gevormd, bleken maar weinig polymeren bruikbaar te zijn voor de ontwatering van het zuiveringsslib van Emmen. Testen met producten van verschillende leveranciers leverden geen verlaging op van het polymeerverbruik en geen verbetering van het drogestofgehalte van het slib na het ontwateren. In combinatie met de vorming van struviet blijken andere polymeren wel toepasbaar. De kosten per kg van het huidige product zijn vrijwel gelijk, maar het verbruik is gehalveerd, zoals blijkt uit afbeelding 3;

Afb. 3: Verbruik polymeer voor de slibontwatering in Emmen. •

verbetering stikstofverwijdering waterlijn De verwijdering van stikstof in de rwzi verbetert door enerzijds het vastleggen van ammonium in struviet in de sliblijn en anderzijds doordat de biologische actieve fractie in het actiefslib in de zuiveringsinstallatie toeneemt. De stikstofvracht uit de sliblijn naar de waterlijn daalde met circa tien procent;

aandeel van struviet in het drogestofpercentage

fosfaatverwijdering meer in sliblijn De aanvoer van slibben van bio-P-installaties maakt een aanvullende chemicaliëndosering in Emmen nodig om voldoende fosfaat te verwijderen. Het vastleggen van fosfaat in de vorm van struviet heeft een verschuiving tot gevolg van aanvullende chemische fosfaatverwijdering van de waterlijn naar de sliblijn. Voorheen werd continu in de waterlijn gedoseerd, terwijl nu alleen bij regenweeraanvoer een beperkte dosering nodig is. Het verbruik van natriumaluminaat in de waterlijn daalde met circa 75 procent. De kosten van de magnesiumdosering worden meer dan gecompenseerd door de vermindering in verbruik van natriumaluminaat. De concentratie fosfaat in het filtraat van de slibontwatering is gedaald van circa 300-400 mg P/L tot 10-50 mg P/L. Volgens de literatuur3) neemt de ontwaterbaarheid sterk toe tussen 60 en 10 mg P/L. De verwachting is dat in Emmen nog enige verhoging van het drogestofpercentage is te bereiken door de fosfaatconcentratie structureel verder te verlagen;

In de huidige configuratie in Emmen wordt struviet niet afgescheiden, maar afgevoerd met het andere biologisch en chemisch gebonden fosfaat in het zuiveringsslib. Geen enkele rwzi van Velt & Vecht gebruikt ijzer voor de binding van fosfaat. Een voordeel hiervan is dat alle fosfaat centraal kan worden teruggewonnen. De af te voeren hoeveelheid drogestof neemt door de vorming van struviet toe met naar schatting een half tot één procent drogestof.

de abrasieve eigenschappen van struviet. Wellicht dat afscheiden van struviet dan noodzakelijk is. Gezien de positieve ervaringen in Emmen en in Duitsland is de verwachting dat een groot aantal waterschappen in Nederland volgen. Alex Meindertsma en Elbert Majoor (Waterschap Velt & Vecht) NOTEN 1) H2O nr. 17/2010, pag. 7. Velt en Vecht past struvietvorming toe voor betere ontwatering zuiveringsslib. 2) Veltman A., J. de Danschutter en C. Uijterlinde (2010). Terugwinnen van fosfaatkunstmest uit zuiveringsslib verlaagt kosten van slibverwerking. H2O nr. 11, pag. 4-5. 3) Ewert W. (2009). Verfahren zur optimierung der anaeroben Schlammbehandlung bei anwendung der biologischen Phosphatelimination. Klärschlammtage Fulda.

Toepasbaarheid op andere locaties

Het functioneren van de centrale slibontwatering van Waterschap Velt & Vecht verbeterde sterk door de vorming van struviet. Als gevolg daarvan daalden de kosten van de verwerking en afzet van het zuiveringsslib met circa 15 procent. De technologie lijkt eenvoudig toepasbaar voor de ontwatering van vergist zuiveringsslib met membraan- en kamerfilterpersen of zeefbandpersen. In geval van ontwatering van slib met centrifuges bestaat een risico op extra slijtage en onderhoud als gevolg van H2O / 5 - 2012

9


Grensoverschrijdend nutriëntenproject met jaar verlengd Waterschap Rijn en IJssel begon in 2009 samen met Kreis Borken (in NordrheinWestfalen) een nutriëntenproject in het stroomgebied van de Bovenslinge, ten oosten van Winterswijk. In het project voeren 35 landbouwbedrijven aan weerszijden van de grens maatregelen uit die de uitstoot van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater moeten verminderen. De waterkwaliteit in het gebied wordt in de projectperiode intensief gemonitord. Na de eerste positieve ervaringen hebben waterschap en Kreis besloten het project met een jaar te verlengen tot eind 2012, om beter zicht te krijgen op de effectiviteit van de landbouwmaatregelen en de ontwikkeling van de waterkwaliteit.

H

et grensoverschrijdende project langs de Bovenslinge is bedoeld om kennis en ervaring op te doen met maatregelen die de nutriëntenbelasting van oppervlaktewater uit diffuse bronnen verminderen. Met deze doelstelling past dit project in een reeks van Nederlandse projecten die vallen binnen het Innovatieprogramma KRW, dat een looptijd had t/m 2011. De resultaten zijn zowel voor het waterschap als voor de Duitse partijen (Kreis Borken, Gemeinde Südlohn, Landwirtschaftskammer en Bezirksregierung Münster) van belang voor het opstellen van het volgende stroomgebiedbeheerplan. Het project omvat niet alleen landbouwkundige maatregelen en kwaliteitsmonitoring maar ook een kennisuitwisseling tussen medewerkers in het stedelijk waterbeheer aan weerszijden van de grens.

Gebiedsanalyse waterkwaliteit

Dat er voor verbetering van de waterkwaliteit nog een opgave ligt, is duidelijk geworden uit de gebiedsanalyse die in 2010 is opgesteld. In deze analyse zijn de kwaliteitsgegevens 2006-2009 van Waterschap Rijn en IJssel en de Duitse collega’s van alle beken in het grensgebied van de Bovenslinge getoetst aan de geldende normen. Daaruit blijkt dat de toestand voor fosfaat en stikstof op de grensmeetlocaties in Nederland matig tot ontoereikend is. Ter nuancering van dit beeld zijn ook uitkomsten van een 25-jarige trendanalyse bekeken. Deze geven aan dat in de Bovenslinge de belasting met nutriënten, vooral fosfaat, in de afgelopen periode flink afnam, maar juist de laatste jaren stabiliseert. Een ander interessant gegeven is dat de Duitse norm voor stikstof duidelijk soepeler is dan de Nederlandse. Ook toetst men in Duitsland de jaargemiddelde cijfers in plaats van de zomerhalfjaargemiddelden. Door deze verschillen valt de toetsing in Duitsland duidelijk positiever uit dan die aan Nederlandse zijde. De toetsing in het Duitse stroomgebied laat alleen voor fosfaat de noodzaak tot verbetering zien. Naast een toetsing van de waterkwaliteit is ook een bronnenanalyse voor het projectgebied uitgevoerd. Daaruit blijkt dat circa 85 procent van de stikstof- en fosfaatbelasting van de Bovenslinge afkomstig is uit landbouwgebied. In de grensoverschrijdende belasting blijkt het relatieve aandeel vanuit het Duitse stroomgebied 65 procent te zijn en vanuit het Nederlandse stroomgebied

10

H2O / 5 - 2012

Bovenslinge bij Winterswijk

35 procent. Deze cijfers weerspiegelen de verschillen in omvang tussen landbouw- en bosgebied enerzijds en het Duitse en Nederlandse deelstroomgebied anderzijds.

Landbouwmaatregelen

In de groeiseizoenen 2010 en 2011 voerden de 35 landbouwbedrijven in het project een breed scala aan maatregelen uit, waarvan (vaak indirect) een vermindering van nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater wordt verwacht. Het gaat om maatregelen langs beekoevers (mest- en veevrije zones), op grasland en maispercelen (onder andere nitrificatieremmers en precisiebemesting) en op het bedrijfserf (erfafspoeling). Deze uitvoering wordt dit jaar herhaald, mede vanwege het afwijkende weerbeeld in de afgelopen twee jaar die mogelijk de maatregelen beïnvloedde. Door adviseurs van NMI Wageningen en de Landwirtschaftskammer Borken is per bedrijf een set maatregelen opgesteld die goed uitvoerbaar is door het betreffende bedrijf. Bij de Duitse bedrijven ligt het accent op het bereiken en vasthouden van een goede mineralenbalans op bedrijfsniveau. Dit wordt ondersteund door meerdere keren per groeiseizoen stikstofmonsters te nemen op een aantal proefpercelen, waardoor de behoefte aan (na)bemesting precies kan worden bepaald. Bij de Nederlandse bedrijven wordt veel gedaan aan precisie-

bemesting en nitrificatieremmers, op proefpercelen. Dit wordt ondersteund door analyses van de bodemkwaliteit op een groot aantal parameters. Om het werkelijke effect van de maatregelen te meten is in 2011 van de proefpercelen in Duitsland en Nederland de opbrengst (gras, mais) bepaald. Gezien de positieve resultaten hiervan en om meer gegevens te verzamelen, worden de metingen dit jaar herhaald.

Netwerk

De uitwisseling van ervaringen en kennis tussen de Duitse en Nederlandse deelnemers is sinds 2010 goed op gang gekomen. De medewerkers van de gemeenten Winterswijk en Südlohn en het waterschap hebben de rwzi’s en rioolwateropvangvoorzieningen aan weerszijden van de grens bezocht. Voor dit jaar staan analyses van effluentkwaliteit en van de investeringsprogramma’s stedelijk water op het programma. De groep boeren bezocht deelnemende landbouwbedrijven in het grensgebied om de uitvoering van de maatregelen in de praktijk te bekijken. Het project draagt daardoor ook bij aan het ontstaan van een grensoverschrijdend netwerk van waterbeheerders en landbouwers die door maatregelen in de eigen bedrijfstak gezamenlijk werken aan de waterkwaliteit. Bram Zandstra (Waterschap Rijn en IJssel) Stefan Pelz (Kreis Borken)


achtergrond

Meerlaagsveiligheid kansrijk in het Maasdal Als onderdeel van het Deltaprogramma ‘Veiligheid’ zijn zes gebiedspilots uitgevoerd naar de potentie van meerlaagsveiligheid voor het op efficiënte wijze verkleinen van het overstromingsrisico. Eén hiervan betreft de dijkringen Maastricht en Venlo. Meerlaagsveiligheid blijkt goed toepasbaar in het Limburgse Maasdal. Naast preventie wordt ingezet op een bestendige ruimtelijke inrichting en een effectieve calamiteitenbestrijding. Zo kunnen de schade en het aantal slachtoffers aanzienlijk worden beperkt door het compartimenteren van de dijkring. Het versterken van het hoogwaterbewustzijn verdient eveneens aanbeveling. In de pilot zijn geavanceerde, hoge resolutie overstromingsmodellen ontwikkeld en toegepast om de effecten van een breed scala aan veiligheidsstrategieën door te rekenen. De pilot resulteert in het advies aan het Deltaprogramma Rivieren om voor het Limburgse Maasdal in te zetten op meerlaagsveiligheid.

De Maas bij de Servaasbrug in Maastricht.

H

et waterveiligheidsbeleid in Nederland is van oudsher gericht op het terugdringen van het overstromingsrisico door de kans op een overstroming te verkleinen. Tot in de jaren ‘90 gebeurde dit vooral door het keren van water, daarna aangevuld met rivierverruimende maatregelen gericht op waterstandsverlaging. Tegenwoordig wordt voor waterveiligheid steeds meer ingezet op de risicobenadering, waarbij naar zowel kans als gevolg wordt gekeken. Zo heeft het Rijk via een zestal gebiedspilots, waaronder de Limburgse Maas, de toepasbaarheid van meerlaagsveiligheid voor het op efficiënte wijze verkleinen van het overstro-

mingsrisico onderzocht. Bij het toepassen van meerlaagsveiligheid worden gebiedspecifieke waterveiligheidsstrategieën opgesteld waarbij naast preventie (laag 1) ook het beperken van de gevolgen van een overstroming door maatregelen in de ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3) onderdeel van een strategie kunnen zijn.

bouwstenen aan te leveren voor het aanscherpen van het landelijke beleid voor waterveiligheid. Dit is gebeurd in de vorm van een synthese, waarin de resultaten van zes gebiedspilots in samenhang zijn beschouwd. Het voorliggende gaat alleen in op de toepassing van meerlaagsveiligheid in de Limburgse Maas.

De gebiedspilot Limburgse Maas diende twee doelen. Ten eerste om vanuit het meerlaagsveiligheidsconcept ervaring op te doen met een integrale gebiedsgerichte afweging van waterveiligheidsmaatregelen uit de drie lagen. Het tweede doel was om op basis van de resultaten van de gebiedspilot

De Limburgse Maas

In het Limburgse Maasdal ligt een groot aantal, veelal kleine dijkringen. Voor de gebiedspilot zijn de volgende twee dijkringen geselecteerd: Venlo (68) en Maastricht-Oost (90). Dit zijn dijkringen die beide een grote economische en maatschapH2O / 5 - 2012

11


pelijke waarde vertegenwoordigen maar fysiek verschillend zijn. Zo is de hoogwatervoorspeltijd voor Maastricht een stuk korter dan voor Venlo en liggen de hoge gronden in Maastricht-Oost verder van de rivier dan in Venlo. In vergelijking met de Rijn is het stroomgebied van regenwaterrivier de Maas klein. Deze relatief beperkte omvang van het stroomgebied en de nabijheid van de snel naar de Maas afvoerende Belgische Ardennen zorgen ervoor dat intensieve regenval in het stroomgebied al binnen een dag tot forse waterstandstijgingen in Zuid-Limburg kan leiden. Van oudsher leeft Limburg met de Maas. De hoogteverschillen tussen het overstroombare laagterras en het (vrijwel) hoogwatervrije middenterras zijn vrij groot (vijf tot tien meter). Pas na de hoogwaters van 1993 en 1995 zijn op grote schaal waterkeringen in het laagterras aangelegd, waarmee de overstromingskans is verkleind. Dit verhogen van het veiligheidsniveau heeft ertoe geleid dat bewoners minder geneigd zijn om zelf actie te ondernemen bij hoog water. Men voelt zich veilig achter de dijk en beseft onvoldoende dat er een kans op falen bestaat. Wanneer dan onverhoopt toch een overstroming plaatsvindt, zijn de schade en het aantal slachtoffers hoger dan vroeger. De Limburgse dijkringen worden gekenmerkt door de beperkte omvang, de langgerekte en smalle vorm (Maasdal), de nabijheid van de hoge gronden en bebouwing als voornaamste landgebruik. Door de beperkte omvang vullen de dijkringen zich relatief snel in hoogwatersituaties. Daarmee is de waterstand op de Maas in grote mate bepalend voor de inundatiediepte in de dijkringen. Het beschermingsniveau voor de waterkeringen in Limburg is vastgelegd op 1/250 per jaar. Met name in Venlo komen relatief grote verschillen voor in het huidige veiligheidsniveau van de keringen binnen de dijkring; het beschermingsniveau in het noordelijk deel van de dijkring is momenteel lager dan de beoogde norm van 1/250 per jaar. Hierdoor overstroomt het noordelijk deel van de dijkring vaker dan het zuidelijk deel. Verloop van het maaiveld binnen de dijkring is eveneens bepalend voor de gevolgen van een overstroming. Het water stroomt binnen de dijkring naar de lagere delen. Daar waar het waterpeil aan de binnendijkse zijde van de kering hoog oploopt, kan het water over de kering weer terugstromen naar de Maas. Er is dus een dynamische wisselwerking tussen binnendijks gebied en de Maas in hoogwatersituaties.

Overstromingsmodellering

Om inzicht te krijgen in de gevolgen van een overstroming en mogelijkheden om deze gevolgen te verminderen, zijn geavanceerde overstromingsmodellen toegepast. Deze dienden aan hoge eisen te voldoen vanwege het bijzondere karakter van de Limburgse dijkringen in combinatie met de wens om maatregelen uit de drie veiligheidslagen te kunnen doorrekenen.

12

H2O / 5 - 2012

De belangrijkste eisen waren: • een gedetailleerde overstromingsmodellering, zodat de stedelijke stromingspatronen via wegen, viaducten en fietstunnels nauwkeurig worden nagebootst. Niet alleen voor het in beeld krijgen van de huidige situatie maar ook om veiligheidsmaatregelen door te rekenen; • het correct modelleren van zowel dijkdoorbraak als overloop; • het op juiste wijze modelmatig verankeren van de dynamische wisselwerking tussen Maas en dijkring (heen en weer stromen van water); • een analyse van maatregelen binnen de dijkring en in het winterbed, zoals compartimentering en rivierverruiming. Vanuit deze eisen is gekozen voor een combinatie van het bestaande (Waqua-) model van de Maas aangevuld met een hoge resolutie overstromingsmodel in Sobek (10 x 10 meter). Alleen het gebruik van Waqua was niet mogelijk vanwege de vrij grove resolutie (100 x 100 meter) van het 2D-grid en de onvoldoende detaillering voor de analyse van het stedelijk gebied. De meerwaarde van gedetailleerde overstromingsberekeningen met het Sobek-model is in de pilot duidelijk naar voren gekomen. Enerzijds ligt deze meerwaarde in de (h) erkenning van de resultaten van de doorgerekende maatregelen, hetgeen bijdraagt aan het draagvlak. Anderzijds is een gedetailleerd model essentieel om in het stedelijk gebied tot slimme waterveiligheidsstrategieën te komen. Bijvoorbeeld het afsluiten van straten of het sturen van water door een tunnel is alleen in hoge resolutie modellen verantwoord te modelleren. De uitdaging is om het overstromingsproces zodanig te beïnvloeden dat schade en slachtoffers worden beperkt. Zoals bekend wordt door Maaswerken ingezet op het verlagen van de maatgevende waterstanden door rivierverruiming. Met deze preventieve ingrepen wordt naast de

overstromingskans ook het overstromingsgevolg beperkt, omdat lagere maatgevende waterstanden in Limburg direct doorwerken in de maximale inundatiediepten binnen de dijkringen. Deze rivierverruimingsmaatregelen zijn in het Waqua-model geïmplementeerd en leiden tot lagere waterstanden bij de dijkdoorbraaklocaties en een beperktere overloop. Met het Sobek-model is steeds het overstromingsproces in de dijkring berekend, inclusief eventuele terugloop naar de Maas. Dit is gebeurd door in Waqua de belangrijkste uitwisselpunten tussen rivier en dijkring te identificeren en deze vervolgens specifiek per Maasgolf in Sobek te brengen. De gedetailleerde weergave van de stromingspatronen in het stedelijk gebied maakte een zorgvuldige verificatie door waterschap, gemeente, provincie en veiligheidsregio mogelijk. Het samenwerken bij de totstandkoming van het model en het integreren van specifieke gebieds- en systeemkennis in combinatie met het detailniveau hebben geleid tot aanzienlijk draagvlak voor het model. Terugkijkend is dit één van de succesfactoren van het project geweest. Met het geverifieerde model is vervolgens de veiligheidssituatie in beeld gebracht. De modelresultaten hebben hierbij ook veel kennis opgeleverd over de werking van het systeem en de kritische mechanismen in de Limburgse Maas. Deze probleemanalyse heeft nuttige informatie geleverd voor het opstellen van effectieve veiligheidsstrategieën. Zo blijkt dat dijkdoorbraken de dijkring wel iets sneller vullen dan een overloop, maar dat de maximale inundatiediepten vergelijkbaar zijn.

Meerlaagsveiligheid in Limburg

In de gebiedspilot zijn met de belanghebbende partijen maatregelen opgesteld in de drie veiligheidslagen, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de specifieke situatie in de twee dijkringen: extra

Afb. 1: Het samenstellen van waterveiligheidstrategieën uit de verschillende lagen.


achtergrond bescherming van de dicht bevolkte delen, gebruik maken van de ruimte in het rivierbed, compartimentering via de loodrecht op de rivier liggende verhoogde infrastructuur en afstand tot de hoge grond. Deze maatregelen zijn doorgerekend en beoordeeld. Vervolgens zijn deze maatregelen gebundeld tot drie veiligheidstrategieën per dijkring (zie schema). Deze beslaan zoveel mogelijk de hoeken van het speelveld en bevatten maatregelen uit alle drie de veiligheidslagen. De strategieën zijn doorgerekend en beoordeeld op veiligheid, robuustheid, haalbaarheid, economische effecten en omgeving, ruimtelijke ordening en beleidseffecten.

Veiligheidstrategieën •

Nul-slachtoffers: strategie gericht op het minimaliseren van het aantal slachtoffers door in te zetten op het vergroten van de zelfredzaamheid, preventieve evacuatie en het optimaliseren van calamiteitenbestrijding. Daarnaast worden, waar nodig, verrassingseffecten door dijkdoorbraak voorkomen door de aanleg van zogenaamde ‘deltadijken’; Leven met de rivier: strategie waarin de samenleving op incidentele overstromingen is voorbereid. In deze strategie worden de dijken niet verder verhoogd maar de gevolgen van een overstroming beperkt, bijvoorbeeld door het compartimenteren van de dijkring waarmee het water wordt gestuurd om economisch belangrijke en dichtbevolkte delen van de stad te ontzien. Hoogwaterrobuust bouwen in overstromingsgevoelige gebieden maakt ook deel uit van deze strategie; Getemde rivier: strategie waarin wordt ingezet op preventieve maatregelen. Rivierverruiming en dijkversterking om de overstromingskans te verminderen. Vanwege de lagere overstromingskans wordt niet extra ingezet op het verbeteren van de evacuatie en calamiteitenbestrijding.

Uit de analyse van de ‘Nul-slachtoffers’strategie blijkt dat preventieve evacuatie effectief is vanwege de nabijheid van de hoge gronden. Bovendien ontstaat geen ‘afwenteling’ van evacués op andere dijkringen. Zeker voor Venlo lijkt het voorkomen van slachtoffers realistisch vanwege de redelijke voorspeltijd van de hoogwatergolf. Verder kan een verbetering van de calamiteitenorganisatie, bijvoorbeeld evacuatieplannen voor kwetsbare objecten zoals gevangenissen en kinderdagverblijven, bijdragen aan minder slachtoffers. Het gericht sturen van water in de strategie ‘Leven met de rivier’ is effectief in het beperken van de gevolgen. Vooral het compartimenteren van dijkringen door het dichtzetten van de onderdoorgangen in verhoogd aangelegde infrastructuur, leidt in de maatgevende situatie van 3.800 kubieke meter water per seconde (1/1.250) ertoe dat grote delen van beide dijkringen droog blijven (zie afbeelding 2). De kosten van deze maatregel zijn relatief beperkt. In nog

Afb. 2: Compartimentering is zeer effectief onder maatgevende of benedenmaatgevende omstandigheden. De gevolgschade en het aantal slachtoffers dalen met 60 procent.

extremere omstandigheden bij een afvoer van 4.600 kubieke meter per seconde (bovenmaatgevend) heeft compartimentering beperkt effect: het water stroomt dan immers van verschillende zijden over de primaire kering. Voor de strategie ‘Getemde rivier’ zijn in Maastricht meer mogelijkheden voor rivierverruiming dan in Venlo. Benedenstrooms van Venlo bestaan wel goede mogelijkheden voor rivierverruiming. Deze strategie wordt positief beoordeeld wat betreft robuustheid, haalbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Rivierverruiming is relatief duur, maar wel een ‘zekere’ maatregel die leidt tot waterstandverlaging en dus tot minder schade en slachtoffers. Ook het verhogen van de veiligheidsnorm (> 1/250) is positief zolang dat kan worden behaald met rivierverruiming.

Conclusies

De meerlaagsveiligheidbenadering heeft voor de Limburgse Maas zeker meerwaarde. De geringe omvang van de dijkringen en de nabijheid van de hoge gronden bieden extra mogelijkheden voor hoogwaterrobuuste ruimtelijke ordening en crisisbeheersing. Door het benutten van ‘het beste uit de drie lagen’ kan de meest efficiënte veiligheidsstrategie worden gevonden.

terbewustzijn voor maximale preventieve evacuatie, compartimentering van de Roermondse Poort en rivierverruiming. Het compartimenteren van de John F. Kennedysingel is in Maastricht (dijkring 90) een effectieve maatregel. Hierdoor blijft een groot deel van de stad (langer) droog. Deze maatregel kan worden aangevuld met verruiming van de Maas en het vergroten van de voorspeltijd van de hoogwatergolf. Dit laatste is van belang voor het verbeteren van de preventieve evacuatie. De pilot voor de Limburgse Maas laat zien dat het interessant is om bij het verlagen van het overstromingsrisico niet alleen preventieve maatregelen te onderzoeken, maar ook naar een duurzame ruimtelijke inrichting en (vooral) het verbeteren van de rampenbeheersing te kijken. Dit leidt wat ons betreft tot een oproep aan het Deltaprogramma Rivieren en het Deltaprogramma Nieuwbouw en Herstructurering om in Limburg in plaats van alleen rivierverruiming in ieder geval breder in te zetten op meerlaagsveiligheid. Maarten Spijker (HydroLogic) Jette Eshuis (CSO adviesbureau) Berthe Brouwer (Infram)

Voor Venlo (dijkring 68) zijn de meest kansrijke elementen uit de geanalyseerde strategieën het verhogen van het hoogwaH2O / 5 - 2012

13


Sturen op waterkwantiteit Ên waterkwaliteit rond Apeldoorn Waterschap Veluwe en Oranjewoud passen in het project de Grift rond het Apeldoorns Kanaal een nieuwe manier van waterverdeling toe. Ze kiezen voor een sturing op zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. De kwantiteitssturing bepaalt of het water naar de beek de Grift of naar het Apeldoorns Kanaal stroomt. De kwaliteitssturing zorgt ervoor dat de waterkwaliteit van het Apeldoorns Kanaal niet achteruit gaat. Voor het meten van chlorofyl is een sonde ontwikkeld. Voor het meten van doorzicht, pH, temperatuur en zuurstof wordt gebruik gemaakt van bestaande sensoren, die het waterschap normaal gesproken in rwzi’s gebruikt. Het is voor het eerst dat men dergelijke sondes in een watersysteem toepast.

B

eekherstel van De Grift is een belangrijk project binnen Waterschap Veluwe (zie kader). De Grift is een van zuid naar noord stromende beek waarin onder andere twee west-oost stromende beken uitkomen: de Smallertse Beek en de Klaarbeek. Parallel aan de Grift, soms slechts enkele meters daarvandaan, ligt het Apeldoorns Kanaal. Een belangrijke pijler van dit project is de waterverdeling: al het schone water gaat (in principe) naar de Grift, vanwege de ecologische functie van deze beek en de plannen om vanuit de Grift water te winnen voor infiltratie voor een duurzame drinkwatervoorziening. Minder schoon water wordt zoveel mogelijk afgevoerd via het Apeldoorns Kanaal. Een belangrijke randvoorwaarde die het waterschapsbestuur

14

H2O / 5 - 2012

daarbij stelt, is dat de waterkwaliteit van het Apeldoorns Kanaal niet achteruit mag gaan. De Grift moet het aanwezige water delen met het Apeldoorns Kanaal. Het kanaal is, vooral in droge tijden, afhankelijk van water uit de Smallertse Beek en de Klaarbeek. Er is onvoldoende water beschikbaar om beide watergangen goed te bedienen. Het Apeldoorns Kanaal is een KRW-lichaam. Daarnaast kwam in het verleden blauwalg voor in het kanaal. De rwzi loost haar afvalwater er op. Het beekherstel bestaat onder andere uit de afkoppeling van veel water van het Apeldoorns Kanaal ten gunste van de Grift, waardoor minder schoon water in het Apeldoorns Kanaal stroomt.

Omdat de waterkwaliteit van het Apeldoorns Kanaal niet achteruit mag gaan, is de centrale vraag: op welke wijze kan de waterverdeling tussen het Apeldoorns Kanaal en de Grift het beste gebeuren? De oplossing lijkt gevonden in een dynamische waterverdeling. Hierdoor kan gekozen worden of het water naar de Grift of naar het Apeldoorns Kanaal wordt gestuurd. Om dit te bereiken wordt een automatische sturing gerealiseerd. Hoofddoelstelling hiervan is de optimalisatie van het kwalitatieve beheer binnen de ruimte die het kwantitatieve beheer hiertoe biedt.

Waterkwantiteitssturing

Op hoofdlijnen streeft Waterschap Veluwe naar het handhaven van de gewenste condities voor de Grift, waarbij een teveel aan water wordt afgelaten naar het


achtergrond Robuuste Grift

Sinds eind jaren ‘80 werkt Waterschap Veluwe aan het herstel van de beken op de Veluwe. Dit gebeurt in het kader van het provinciale Beken en Sprengen-programma. Op dit moment werkt het waterschap aan het sluitstuk van het beekherstel: Herstel van de Grift. Specifieke doelen voor de Grift zijn goed functioneren in natte en droge tijden en waar mogelijk extensief onderhoud. De Grift is een watergang die de beken aan de oostzijde van de Veluwe tussen Apeldoorn en Heerde met elkaar gaat verbinden. De Grift moet het aanwezige water delen met het parallel liggende Apeldoorns Kanaal. Het Apeldoorns Kanaal is, vooral in droge tijden, afhankelijk van water dat uit de beken komt die de Grift met elkaar gaat verbinden. Om alle aanwezige wateren van voldoende water te voorzien, is onvoldoende water beschikbaar. Voor een juiste waterverdeling wordt op afstand gestuurd. Uitgebreide informatie over de Robuuste Grift is te vinden op www.veluwe.nl.

Apeldoorns Kanaal. Daarom worden de Smallertse Beek en de Klaarbeek voorzien van twee kantelstuwen om water af te voeren: één richting de Grift en één richting het Apeldoorns Kanaal. Zo kunnen de beken afgekoppeld worden, wat wateroverlast voorkomt en waardoor zoveel mogelijk schoon water naar de Grift stroomt.

Waterkwaliteitssturing

Voor de waterkwaliteit betekent dit dat water in het Apeldoorns Kanaal ververst kan worden door water uit de Grift te gebruiken. Meten

Waterschap Veluwe meet het doorzicht, de pH, chlorofyl, temperatuur en zuurstof. Dit gebeurt op drie locaties in het Apeldoorns Kanaal. De sondes zijn per locatie geplaatst in drie individuele kokers die als het ware aan de brug hangen. Ze zijn afgesloten met goede doppen. Zo zijn de kokers zowel goed bereikbaar voor onderhoud als vandaalbestendig. De kritische periode is met name de zomer (en tegenwoordig ook vaak het voorjaar) vanwege de hoge temperatuur. De initieel in het Apeldoorns Kanaal in te stellen grenswaarden zijn: doorzicht < 0,65 meter, zuurstof < 5 mg/l chlorofyl < 23 µg/l. Sturing

De sensoren voeren iedere vijf minuten een meting uit. Eén keer per dag worden de meetgegevens automatisch naar de hoofdpost verstuurd. Het systeem is beveiligd: wanneer de stroom uitvalt of wanneer een meetinstrument kapot gaat, wordt automatisch een signaal naar de hoofdpost gestuurd. Afhankelijk van het probleem kan dit op afstand worden gerepareerd of moet iemand dit ter plaatse repareren. Voor dit project is een sturingsprotocol geschreven. Dit bepaalt of het water naar de

Grift of het Apeldoorns Kanaal wordt gestuurd. Het sturingsprogramma maakt gebruik van de meetgegevens die naar de hoofdpost worden gestuurd en de rekenregels in het protocol. Het bepaalt hoe gestuurd gaat worden en welke instellingen daarbij horen. Deze instellingen worden vervolgens doorgegeven aan de stuwen, zodat die (automatisch) ingesteld kunnen worden.

Meetboot vaart door de grachten van Amsterdam

Apparatuur

Een speciale meetboot vaart deze zomer door de grachten van Amsterdam om een beter begrip te krijgen van het watersysteem en het effect van verschillende maatregelen daarop, waarbij de nadruk ligt op het effect van doorspoelen. Afgelopen zomer gebeurde dat voor het eerst.

Voor het meten van chlorofyl is een sonde ontwikkeld. Verder wordt voor deze nieuwe toepassing grotendeels gebruik gemaakt van bestaande sensoren. Voor doorzicht, pH, temperatuur en zuurstof wordt gebruik gemaakt van sensoren die ook in rwzi’s worden toegepast. Het is de eerste keer dat dergelijke sensoren in een watersysteem worden toegepast. De overeenkomst is dat in beide gevallen dezelfde parameter wordt gemeten. Het verschil is dat de omgeving anders is. Zo is het water in het Apeldoorns Kanaal kouder dan in een rwzi. Dit beïnvloedt de meting echter niet. Daarnaast worden de sensoren aan andere omstandigheden blootgesteld. Zo is de pH-sensor van glas en kan deze kapotvriezen. In een rwzi zou dit grote problemen geven, omdat hiermee bijvoorbeeld de dosering van chemicaliën gestuurd wordt. In het Apeldoorns Kanaal heeft dit veel minder grote gevolgen, omdat het een robuuster systeem is. Schommelingen komen van nature vaker voor en kunnen binnen het systeem worden opgevangen. Wanneer het signaal komt dat de sensor beschadigd is, is er voldoende tijd om deze te repareren.

Testjaar en doorgroei

Het project is vanaf mei 2011 in uitvoering en is net opgeleverd. Waterschap Veluwe gaat nu eerst een jaar proefdraaien met het systeem. Alle gegevens worden gemeten en opgeslagen en het protocol geeft aan hoe gestuurd moet worden. Alleen vindt de sturing het eerste jaar nog niet automatisch plaats; de beheerder zal eerst nog handmatig akkoord moeten geven. Voorlopig kent de stuw maar twee standen: water gaat naar de Grift of naar het Apeldoorns Kanaal. Na het testjaar is het de bedoeling om de stuwen automatisch op de juiste stand in te stellen. Op de middellange termijn is het wellicht ook mogelijk om te sturen op het debiet. Ook is het op die termijn de bedoeling om zoveel inzicht in het systeem te krijgen dat duidelijk wordt in welke seizoenen welke waarden verwacht mogen worden. Dan zal het ook mogelijk zijn om te anticiperen op bepaalde omstandigheden. Zeeger van de Koppel en Irma Wonink (Waterschap Veluwe) Everard van Wilgenburg en Manon van Gestel (Oranjewoud)

D

e met meetapparatuur ingerichte boot vormt een belangrijke schakel in een nieuw monitoringsysteem dat Waternet ontwikkelde samen met Witteveen+Bos. Het systeem combineert vaste en mobiele meetpunten. Door metingen op de juiste manier te combineren, kunnen witte vlekken tussen de vaste meetpunten op een betrouwbare manier worden ingevuld en ontstaat ruimtelijk inzicht in de waterkwaliteit. Dit is kosteneffectief, omdat één bewegend meetinstrument een aantal locaties die maandelijks bemonsterd worden, kan vervangen. Het meetsysteem is gebaseerd op het detecteren van veranderingen op basis van hoogfrequente monitoring met eenvoudige sensoren. Deze sensoren meten een beperkt aantal aan de onderzoeksvraag gekoppelde parameters. Dit wijkt af van bestaande meetsystemen voor waterkwaliteit met laagfrequente monitoring op basis van monstername van een vaste uitgebreide set parameters, die met name gericht zijn op het aantonen van algemene langjarige trends. In het nieuwe monitoringsysteem blijken eenvoudig meetbare parameters (elektrisch geleidingsvermogen, zuurstof, temperatuur, redoxpotentiaal en troebelheid) voldoende inzicht te geven in de belangrijkste (vervuilings)bronnen van de grachten. Waternet neemt in opdracht van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht diverse maatregelen om het grachtenwater schoner te maken. Om het zuurstofgehalte op peil te houden en vissterfte te voorkomen, wordt het water in de grachten meerdere malen per week schoongespoeld met water uit het IJmeer. Hiernaast pakte men lozingen aan en sloot men alle woonboten de afgelopen jaren aan op de riolering. Binnen Witteveen+Bos maakt het meetsysteem deel uit van het onderzoeksprogramma ‘Slim meten en monitoren’. Hierin ontwikkelt het ingenieursbureau monitoringsystemen die gebruikt kunnen worden in actuele praktijksituaties. Die moeten representatief zijn voor de vraagstukken in het waterbeheer van (binnen)steden in Nederland. Eva de Bruin (Waternet) Hans Korving (Witteveen+Bos)

H2O / 5 - 2012

15


Kennismakelaardij voor duurzaamheid In H2O nr. 11 van 3 juni 2011 beargumenteerden Erik Aarden en Ragna Zeiss van de universiteit van Maastricht waarom ‘kennismakelaardij’ in relatie tot duurzame afvalwaterzuivering aandacht verdient. Verschillende belangen van actoren, de publieke verantwoordelijkheid van het waterschap en onduidelijkheid over het concept duurzaamheid werden als belangrijkste hindernissen geïdentificeerd voor duurzame afvalwaterzuivering. Gesteld werd dat het op het eerste gezicht lijkt te gaan om uiteenlopende problemen met verschillende oorzaken en mogelijke oplossingen. Toch speelt kennis een belangrijke rol. Binnen het project Brokering Environmentally Sustainable Sanitation for Europe’ (BESSE) zijn kennismakelaardij en kennis binnen waterschappen verder onderzocht in relatie tot duurzaamheid.

K

ennismakelaardij speelt zich af op verschillende niveaus en locaties en vindt plaats binnen een afdeling van een waterschap, binnen een waterschap als geheel, tussen waterschappen onderling, tussen waterschappen en andere spelers zoals gemeenten, onderzoeksinstellingen en advies- en ingenieursbureaus en op het niveau van bijvoorbeeld STOWA en de Unie van Waterschappen. Kennis is hierbij niet hetzelfde als informatie en makelaardij is niet gelijk aan communicatie. Kennis is meer dan informatie die simpelweg kan worden opgeschreven en verspreid door middel van papieren documenten: kennis is onderdeel van organisatorische processen, routines, praktijken, rituelen; het zit in mensen, technieken en instituties. Dit maakt kennis moeilijk te hanteren. Tegelijkertijd is kennis een erg belangrijk onderdeel van organisaties en kan het bijvoorbeeld concurrentievoordeel opleveren. Maar hoewel dit vaak wordt voorondersteld, ook binnen waterschappen, is het niet automatisch zo dat als één deel van een organisatie over kennis beschikt, de organisatie als geheel daarvan profiteert. Om op een goede manier met kennis om te gaan, moet men juiste kennis identificeren, bewerken en verspreiden. Gebruikers moeten zich kennis eigen maken en toepassen in hun context. Dit proces, het verbinden van de kennis over hoe, waarom en wie, noemen we kennismakelaardij.

grensconcept: iedereen weet ongeveer wat het betekent, ook al geeft men er lokaal verschillende invullingen aan. Die verschillende lokale betekenissen kunnen tot problemen leiden. Sommigen hebben kritiek op de nadruk die wordt gelegd op energie als belangrijkste duurzaamheidsfactor, vanwege het dubbelzinnige karakter. Tegengestelde technieken van slibreductie of slibproductie kunnen immers leiden tot energiereductie. Sommigen benadrukken dat naast energie ook grondstoffengebruik en emissies een rol moeten spelen in duurzaamheid, evenals financiële en sociale duurzaamheid. Vooral wanneer het gaat om concrete (operationele) beslissingen, wijst duurzaamheid vaak niet ondubbelzinnig in één richting. Daarnaast kent duurzaamheid zowel een normatief (hoe belangrijk is duurzaamheid voor onze organisatie?) als een beschrijvend (wat is het/waaruit kan het concreet bestaan?) aspect. Deze twee aspecten kunnen tot verwarring leiden als ze niet uit elkaar worden gehouden.

Duurzaamheid

Verschillende ideeën over duurzaamheid in de sector zijn te verklaren door de ervaring van de persoon of bijvoorbeeld door het gebied waarin iemand werkt: een manager kan duurzaamheid zien als een nieuw aspect om rekening mee te houden, terwijl iemand in de bouw het als een bekend ontwerp-

Duurzaamheid speelt al enige jaren een prominentere rol in de afvalwatersector. Duurzaamheid is een concept dat mensen verbindt. Misschien juist omdat het géén ondubbelzinnige definitie heeft, krijgt het vaak de neuzen dezelfde kant op. Het is een

Waterschappen

Binnen waterschappen wordt verschillend gedacht over het belang van duurzaamheid: hoe nieuw is het idee, hoe breed moet je het invullen en hoe precies moet je het definiëren? Deze vragen gelden zowel voor het beschrijvende (hoe zit het?) als het normatieve (hoe moet het?) aspect van duurzaamheid.

Grensconcept

Normatief

Duurzaamheid

Lokale/concrete betekenis

16

H2O / 5 - 2012

Descriptief

Het onderzoeksproject ‘Brokering Environmentally Sustainable Sanitation for Europe’ (www.besse-project.info) wordt gefinancierd door de Europese Commissie als onderdeel van het Zevende Kaderprogramma. In het project werken onderzoeksinstituten en afvalwaterzuiveringorganisaties uit Nederland, Italië, Bulgarije en het Verenigd Koninkrijk samen onder coördinatie van de Universiteit Maastricht. Het project richt zich voornamelijk op de rol van kennis in relatie tot duurzame afvalwaterzuivering in Europa.

principe beschouwt. Duurzaamheid als nieuw aspect is uitdagend en motiverend voor de één maar kan een extra taak vormen voor de ander. Ideeën over het belang van duurzaamheid verschillen van kritische succesfactor tot alleen-nuttig-als-het-geldoplevert. Voor sommigen zijn kosten vrijwel het enige criterium, terwijl het voor anderen om een combinatie van lage kosten en milieueffecten gaat. Zelfs wanneer binnen de organisatie kennis aanwezig is over deze laatste combinaties, zijn weinig medewerkers op de hoogte van concrete voorbeelden. Vaak treden mensen met waardevolle kennis niet op als kennismakelaars. Dit leidt regelmatig tot dubbel werk. Kennis blijft binnen de kleine groep mensen die eraan gewerkt heeft; er is geen routine om dit soort kennis te bespreken en met andere kennis te combineren. Veel blijft hiermee onduidelijk voor iedereen binnen de organisatie: waar staan we in relatie tot duurzaamheid en wie beslist hierover? Wie heeft welke kennis en hoe is die te gebruiken? Kennismakelaardij wordt hier belangrijk. Het is niet zo dat er geen kennis over duurzaamheid is. Bijeenkomsten worden over dit onderwerp georganiseerd, in nieuwsbrieven wordt er melding van gemaakt, maar deze informatie blijft vaak buiten de dagelijkse praktijk, wordt ter kennisgeving aangenomen en verdwijnt na verloop van tijd. Een veel actiever proces is nodig. De vraag is: wie kan optreden als kennismakelaar? Enthousiasme, legitimiteit, zichtbaarheid en invloed zijn hierbij belangrijk, evenals de vaardigheid kennis te integreren. Een kleine groep enthousiaste medewerkers - zonder beslissingsbevoegdheid - kan zichtbaar zijn


opinie en anderen enthousiast maken, maar loopt ook het risico dat duurzaamheid wordt gezien als alleen haar verantwoordelijkheid. Een ander risico is dat het normatieve aspect overheerst; discussies over de waarde van duurzaamheid kunnen dan de aandacht voor praktische oplossingen overheersen. Beeldvorming als ‘daar heb je de duurzaamheidsgroep weer’ is soms niet bevorderlijk voor hun positie als kennismakelaar. Een managementteam heeft een goede positie om op te treden als kennismakelaar vanwege zijn beslissingsbevoegdheid. Maar soms zit de specifieke invulling die managers aan duurzaamheid geven, daarbij in de weg. Voor managers kan het heel prettig werken als duurzaamheid een meerduidig begrip blijft, terwijl mensen op de werkvloer een concrete invulling nodig hebben. Uitwisseling en makelaardij van kennis binnen een organisatie zijn daarom belangrijk.

Buitenwereld

Kennismakelaardij vindt ook plaats tussen het waterschap en gemeenten, onderzoeksinstellingen en advies- en ingenieursbureaus. Vaak gebeurt dit na een toevallige ontmoeting op basis van de intuïtie dat de organisaties wat aan elkaar kunnen hebben of op basis van een tender. Een expliciete analyse van de eventuele belanghebbenden voor een bepaald project heeft zelden plaats. Een systematische belanghebbendenanalyse

kan echter naar zeer verschillende samenwerkingspartners wijzen, afhankelijk van de selectiecriteria. Selectie op basis van belangen en macht, dreiging voor de eigen organisatie of maatschappelijke legitimiteit levert verschillende belanghebbenden op. Soms zijn het publiek of de media belanghebbenden, soms is dat alleen een gemeentebestuur. Bewust nadenken over de selectie van partijen om mee samen te werken vormt een belangrijke voorwaarde voor effectieve kennismakelaardij. Dit geldt zeker ook voor projecten waarin duurzaamheid een rol speelt. Een bepaalde invulling van duurzaamheid door de initiërende organisatie leidt tot een specifieke selectie van belanghebbenden, waarbij het van belang is ook hun invulling van duurzaamheid te kennen. Hun ideeën over duurzaamheid zullen, in een gezamenlijk proces van kennismakelaardij, immers ook de invulling van het begrip van de initiërende organisatie beïnvloeden. Tevoren kan daarom worden nagedacht over de kant die men met duurzaamheid op wil en welke partijen hierbij van specifieke waarde kunnen zijn.

meer dan het delen van informatie. Een hardnekkig idee over kennis én over duurzaamheid is dat het vanzelf zijn weg wel vindt en onderdeel wordt van een organisatie. Wij hebben betoogd dat dit niet gebeurt, en dat bewuste kennismakelaardij noodzakelijk is. In Nederland vindt, in vergelijking met veel andere landen, een hoge mate van kennisuitwisseling plaats rond duurzame afvalwaterzuivering. Er zijn congressen en veel informele contacten en ook STOWA speelt hierin een belangrijke rol. Onze ervaring is echter dat nog veel onduidelijkheid over duurzame afvalwaterzuivering bestaat binnen waterschappen en dat er weinig expliciete aandacht voor is in het aangaan van externe samenwerkingen. Verhelderen hoe de spelers duurzaamheid invullen en welk belang ze eraan hechten, is daarom cruciaal. Juist Nederland met zijn hoge mate van kennisuitwisseling kan hierin een voortrekkersrol spelen. Het inventariseren van projecten en experimenten op dit gebied kan een eerste stap zijn. Ragna Zeiss en Wiebe Bijker (Universiteit Maastricht)

Conclusie

Kennismakelaardij is belangrijk binnen een organisatie en tussen organisaties. Het is

Waterschappen goed op weg Kennismakelaardij en duurzaamheid zijn belangrijke thema’s voor elke branche. Ragna Zeiss en Wiebe Bijker hebben helemaal gelijk dat daar bewust aan gewerkt moet worden: het is noodzakelijk om de dingen goed te doen, maar vooral ook om de góéde dingen te doen. Het thema duurzaamheid maakt dat nog lastiger vanwege het grensconcept zoals zij het noemen: iedereen heeft daar zijn eigen beeld bij. Met name bij de beheertaken en werkprocessen is daar nog een grote slag te maken. Bij zo’n transitie moet je je echter wel focussen op de goede voorbeelden. Met name bij nieuwe projecten zie ik hele mooie pareltjes die laten zien dat we goed op weg zijn.

O

m te beginnen heeft de waterschapsbranche duurzaamheid voor nu heel duidelijk gevat in afspraken, zoals de Meerjarenafspraak voor energie en het klimaat- en fosfaatakkoord. Daaruit zijn ook concrete actieplannen gerold met meetbare eindresultaten. De sociale kant van duurzaamheid komt terug in onze plannen ten aanzien van bijvoorbeeld mensenrechten, werkomstandigheden, eerlijke werkwijzen en maatschappelijke betrokkenheid. Deze ambities zie je nu vertaald in de aanbestedingen van renovatie of nieuwbouw van rioolwaterzuiveringen. Daaruit volgt vervolgens het economisch meest aantrekkelijke ontwerp om die ambities te realiseren. Een mooi voorbeeld van samenwerking met marktpartijen op het vlak van duurzaamheid. Professor Weggeman formuleerde kennis al als de functie van informatie, ervaring, vaardigheden en houding. Kort door de bocht: het gaat niet (alleen) om het vinden van de juiste documenten, maar om het

vinden van de juiste mensen. Daaruit wordt ook heel duidelijk hoe belangrijk zichtbaarheid en netwerken zijn. De meerwaarde van ‘sociale media’ is daarin overduidelijk. De nieuwe software en manier van werken maakt organisaties veel transparanter en open, waardoor interessante kruisbestuivingen ontstaan. De waterschappen maken daar veelvuldig gebruik van, met externe partijen als gretige afnemers. De Energiefabriek en de Grondstoffenfabriek zijn hiervan mooie voorbeelden: netwerken met gedeelde belangen en inspirerende doelen. Die mensen kennen elkaars motieven, weten elkaar te vinden, kunnen als één partij spreken, koppelen slim projecten en gebruiken elkaars competenties en informatie. Ze creëren met hun activiteiten ook een podium naar buiten toe, waardoor samenwerkingen met andere branches, bedrijven en overheden ontstaan. Het huidige project De Routekaart doet hetzelfde: een branchebrede projectorganisatie die samen met het bedrijfsleven

en onderzoeksinstellingen in dit geval de richting en het stappenplan bepaalt voor de afvalwaterketen in 2030. Know why, know how en know who in optima forma. Natuurlijk kan het beter en wordt door Zeis en Bijker terecht gewezen op het belang van het thema. Misschien is inspiratie te halen uit de opmerking van Martijn Aslander (een verkenner in de netwerk- en informatiesamenleving): ‘We vragen ons te weinig af welke waarde we nog toevoegen’. Als we dat voor onszelf kritisch blijven aftasten en verbeteren ben ik overtuigd dat kennis, ook ten aanzien van duurzaamheid, toch vanzelf zijn weg gaat vinden. Ferdinand Kiestra (Waterschap Aa en Maas)

Oproep

Duurzaamheid komt steeds vaker in de H2O-kolommen voor. Het onderwerp speelt ook een belangrijke rol in het waterbeheer dat zich automatisch op de toekomst richt. Daarom nodigt de redactie u uit om met ons mee te denken over de (on)duurzaamheid van het Nederlandse waterbeheer. Vind u het een zinvolle discussie? Heeft u suggesties voor onderwerpen? Of wilt u zelf een opiniestuk schrijven? U kunt uw bijdrage sturen naar h2o@nijgh.nl.

H2O / 5 - 2012

17


waternetwerken WAtercoluMn

The taste of Holland

Z

oet en zout zijn als tintelingen op de tong. Een snufje zout bij een eitje aan het zondagse ontbijt. Een kopje thee of koffie met wat suiker erbij. Ogen dicht en genieten. Energie voor een goede dag. Maar zout bij de koffie of suiker op het eitje? Gruwel, gruwel, een zondagochtend in duigen.

Workshop IT en water tijdens Aqua NL Vakbeurs

Zout en zoet, zoet en zout. Niet alleen de mens worstelt met die combinatie maar ook moeder aarde. Zeeën vol zout, telkens bijgevuld met zoete rivieren. In Rotterdam opende de kroonprins onlangs de tentoonstelling Zoet en Zout in het Nederlands ArchitectuurInstituut (NAI). Tot 2 juni kan iedereen de sfeer opsnuiven van de strijd tussen zoet rivierwater en zout zeewater. Romantiek, mystiek en realiteit over het opwerpen van dijken en het afsluiten van (binnen)zeeën. Het veranderend klimaat zal het zoet-zoutverhaal in de komende decennia opnieuw oprakelen. Hogere temperaturen gevolgd door zomerdroogtes, nattere winters, meer verdamping en veranderende luchtcirculaties. Het NAI toont hoe en waar onze voorouders mitigeerden en adapteerden. Maar dan de vraag: hoe zullen wij het als huidige generatie gaan doen? Geven wij water zijn sturende rol in ons ruimtelijk ordeningsbeleid of moet water volgen? Wat voor land en water treffen de generaties na ons binnenkort aan? Een bellenscherm op de Waterweg, een andere verdeling bij Pannerden? Risico’s of droge voeten, vuile of schone bronnen? Mag ik u vanaf de wal bovenal realiteitszin aanbevelen en uitbundig ‘respect’ voor natuur en weer, die even voorspelbaar (immense kracht) zijn als onvoorspelbaar (waar en wanneer?). Koers vanuit vandaag, peil de stroming en dagdroom nooit. De zee is als de zee en water blijft altijd water, of het nu zoet is of zout. Blijf onevenaarbaar oplettend en flexibel. Meet het sop ruim, neem voor alle zekerheid en veiligheid een ‘buitenboordhulpje’ mee. Cost effectivity doesn’t always pay. Theo Schmitz (Vewin)

Joep Grispen (l) en Fons Nelen.

Van 20 t/m 22 maart vindt in Gorinchem de Aqua Nederland Vakbeurs plaats, gelijktijdig met de Rioleringsvakdagen. Drie dagen lang is Aqua Nederland hét trefpunt waar ondernemers en relaties uit de waterbranche elkaar ontmoeten, informatie uitwisselen, ideeën opdoen, contacten leggen en onderhouden en zaken doen. Koninklijk Nederlands Waternetwerk is betrokken bij de organisatie van dit evenement en verzorgt onder andere een themaochtend op 20 maart over intelligent waterbeheer. Deze bijeenkomst is bedoeld voor sectieleden van KNW en andere geïnteresseerde bezoekers van de beurs en de Rioleringsvakdagen. Co-organisatoren Joep Grispen en Fons Nelen, respectievelijk adviseur water en IT en directeur van Nelen en Schuurmans, hebben voor dit thema gekozen vanwege de actualiteit. “IT is één van de hoofdthema’s in het waterbeheer”, zegt Nelen. “Het is een onderwerp waar zowel gemeenten als waterschappen heel actief mee bezig zijn. Enerzijds vanuit de noodzaak om slim met de beschikbare infrastructuur om te gaan, anderzijds om geld te besparen en doelmatig te investeren.” Het bijzondere aan de werkbijeenkomst is dat de deelnemers zelf mogen nadenken welke intelligentie ze willen gaan toevoegen”, zegt Grispen. “In het huidige tijdperk is het namelijk steeds meer de gebruiker die bepaalt wat hij aan zo’n systeem wil toevoegen. Tegenwoordig worden ongelooflijk veel data ontsloten. Het gaat erom wat je van die data wilt en kunt gebruiken. De rioolbeheerder bijvoorbeeld kijkt niet langer alleen naar metingen uit de riolering maar heeft tergelijkertijd toegang tot actuele neerslaggegevens, grondwaterstanden oppervlaktewatermetingen, gegevens van de rwzi, etc. Het zijn gegevens waar men voorheen niet direct over kon beschikken, maar waarvan het nu technisch mogelijk is om ze te gebruiken. De bijeenkomst gaat over wat je hiermee zou willen doen. Ofwel: hoe komt modern waterbeheer eruit te zien?” Het idee is opgekomen tijdens het najaarscongres van KNW, zegt Nelen: “Daar sprak onder meer de CTO van TomTom. Zijn visie op IT bleek een goede analogie. Want eerst keek je op een landkaart hoe je ergens moest komen. Nu maakt TomTom de selectie van de data op basis van de aangegeven parameters. TomTom voegt ook steeds meer toe: waar pompstations en restaurants zijn en hoe je files kunt vermijden. In het waterbeheer gaan wij ook die kant op. ” Grispen: “Tijdens de workshop is de centrale vraag: hoe maken we het systeem intelligent, zodat kostbare infrastructuur optimaal gebruikt kan worden. We willen vooral naar de mogelijkheden en de wensen kijken, we willen de fantasie van de deelnemers prikkelen.”

18

H2O / 5 - 2012


waternetwerken Nederlandse waterdocenten in Vietnam In het najaar van 2011 verzorgde Wateropleidingen samen met Vietnamese collega’s cursussen voor het management van Vietnamese drinkwaterbedrijven, deels verzorgd door Nederlandse watermanagers. “Ons eerste echte buitenlandproject was ook in Vietnam, maar dan voor operators bij waterbedrijven,” zegt organisator Agnes Maenhout van Wateropleidingen. “Dit keer stond de directie centraal, want die had een grote behoefte aan training.” Zo gaf Peter Vermaat, algemeen directeur van Evides, inzicht in financiële planning en controle. “Wij doen veel elektronisch, maar in Vietnam moet de consument elke maand contant betalen. Ook het jaarbudget en de investeringsbeslissingen kunnen daar planmatiger worden aangepakt. Vietnam is geen Nederland, maar je kunt wel een inspirerend voorbeeld zijn.” Vermaat merkte dat hij zijn toehoorders anders dan in Nederland - tot vragen stellen moest bewegen. “Pas bij concrete voorbeelden krijg je leuke interactie. En dan werkt hun enthousiasme óók heel inspirerend.” Gerard Soppe, non-revenue waterexpert bij Vitens Evides International, werkte eerder als resident projectmanager in Danang. Hij sprak over assetmanagement. “Dat staat in Vietnam nog in de kinderschoenen; dus het blijft bij een eerste indruk. Maar in Nederland heeft het ook tien jaar geduurd voordat het op het huidige niveau was.” Hij weet uit eerste hand dat de Vietnamese cultuur heel hiërarchisch is. “Vandaar dat je uitleg geeft aan de directie: zij geeft het weer aan haar medewerkers door.”

enthousiast bleken over de kennis en ervaring die zij konden opdoen, maar ook het feit dat zij konden kennisnemen van elkaars kennis. "Dus er is ook Vietnamese kennis verspreid. We hopen dat de training de directies zodanig heeft geënthousias-

meerd dat het niet bij een verkenning blijft. Wij willen voor Nederland Waterland samen met hen stappen zetten naar een Vietnamese Water Academy en daarmee het gedachtegoed van Partners for Water uitdragen!"

Symposia over industrieel afvalwater: gat in markt

Absoluut aanraden Martien den Blanken, directeur van PWN, schetste een beeld van hoe de drinkwatersector in Nederland georganiseerd is. “Het gaat uiteindelijk om het streven een hoger kwaliteitsniveau en leveringszekerheid. Ons niveau is nog geen haalbare kaart, maar je biedt ze zo wel een perspectief. Vietnamese drinkwaterbedrijven zijn, als onderdeel van lokale overheden, vaak een politieke speelbal. Maar wij zijn weer geen voorstander van privatisering. Dat levert boeiende gesprekken op. Ze leren van je, maar je gaat jezelf ook vragen stellen.” Rein Berger, hoofd Personeel en Organisatie bij Brabant Water, sprak met zijn Vietnamese collega’s over human resources management (HRM). “HRM doen ze daar niet op directieniveau, dus je moet ze geen worst voorhouden waar ze niet bijkunnen. Je moet het simpel houden en ze helpen de juiste stappen te zetten.” Berger werd wel geraakt door de bijeenkomsten: “Je merkt hoe leuk het is om kennis over te dragen en ze te helpen. Ik ben nu ook meer betrokken bij onze eigen buitenlandactiviteiten. Ik kan het lesgeven een ander dan ook absoluut aanraden.” Maenhout, die de opleiding organiseerde, zegt dat de deelnemers alom heel

SKIW en KNW organiseerden samen twee symposia over industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen. Het eerste symposium, op 6 oktober 2011, werd zeer goed ontvangen. Er was voldoende animo. Ook waren er genoeg te behandelen onderwerpen om een tweede dag (op 9 februari jl.) te organiseren, vertelt medeorganisator Berend Reitsma. “We ontvingen na een oproep voor bijdragen 13 presentaties; de meest technologische hebben we gebruikt voor de eerste dag; voor de tweede dag kozen we voor de presentaties die met name de samenwerking en interactie tussen bedrijven en waterhergebruik behandelen.” Naast de presentaties omvatte de laatste bijeenkomst een excursie naar de biologische percolaat- en de Noblesse afvalwaterzuive-

ringsinstallatie en de afvalscheiding- en verbrandingsinstallatie van Attero Wijster. De aanpak is hetzelfde geweest als op 6 oktober, zegt Reitsma: “De presentaties, het netwerken, de dagvoorzitter, de goede sfeer: het eerste symposium is zowel qua inhoud als aanpak prima bevallen. Daarom hebben we die aanpak gehandhaafd. Ruim 90 mensen bezochten het eerste symposium en ruim 100 het tweede. De opkomst was zo hoog dat we zelfs mensen moesten teleurstellen. Ik denk dat de symposia mede in de smaak vielen omdat er over industrieel afvalwater de laatste tijd niet zoveel themadagen zijn georganiseerd: dit bleek een gat in de markt.” Inmiddels wordt gedacht aan een derde dag. Die zal naar verwachting in 2013 plaatsvinden. H2O / 5 - 2012

19


waternetwerken Waterpeil

WAtercoluMn

In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2

V

een eigen invalshoek. In initiaal deze column er.nieuws_column plat meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Pakezel of lastpak?

O

p de basisscholen werd vroeger al kenbaar gemaakt dat jonge mensen de toekomst hebben. Dat ging door tot aan de hogeschool/universiteit. Maar wat daarna? Is de waterprofessional van nu werkelijk de toekomst? Of zijn jonge professionals genoodzaakt de belofte terug te leggen bij de jeugd? De watersector (en vooral de waterschappen) heeft zijn bestaansrecht te wijten aan een behoudend karakter, en met succes. Sommige bestaan zelfs al langer dan 700 jaar. De wijze waarop adviesbureaus, overheden van de algemene democratie en waterschappen opereren, is nog steeds behoudend - enkele uitzonderingen daargelaten.

Emissiesymposium: zelfde taal, zelfde cijfers Op 15 maart vindt in het Grand Hotel Karel V in Utrecht het jaarlijks Emissiesymposium plaats, georganiseerd door Deltares en Waternetwerk in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. Tijdens de dag wordt u op de hoogte gebracht van de laatste nationale en internationale ontwikkelingen rond emissies, de EmissieRegistratie en de Kaderrichtlijn Water. Sacha de Rijk van Deltares is actief betrokken bij de dag. “Het is, omdat wij verantwoordelijk zijn voor het leveren van watergegevens, aan de EmissieRegistratie onze taak om mensen op de hoogte te houden. Vandaar dat we het symposium organiseren. We organiseren dit eens per jaar. Daarnaast verzorgen we regiodagen en hebben we een e-mailnieuwsbrief.” Belangrijk onderdeel van het symposium van dit jaar is de voorbereiding op de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen, vertelt De Rijk: “Om die plannen te kunnen opstellen, heb je emissiecijfers nodig, want je kunt de waterkwaliteit pas verbeteren als je weet waar de vervuiling vandaan komt. In 2013 beginnen de KRW-gebiedsprocessen als eerste stap naar de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen die in 2015 klaar moeten zijn. Tijdens het Emissiesymposium bespreken we de emissiecijfers die waterbeheerders kunnen gaan gebruiken, emissiereducerende maatregelen en de effecten op de waterkwaliteit. We willen in discussie gaan over het belang van uniformiteit in emissiecijfers binnen het KRW-proces. Hoe belangrijk is het dat we dezelfde taal spreken en dezelfde cijfers gebruiken?” Het team Emissieregistratie van Deltares: v.l.n.r. Sacha de Rijk, Nanette van Duijnhoven en Joost van den Roovaart.

Maar nieuwe tijden vragen om meer flexibiliteit, en daarmee om een nieuw geluid. Jong KNW probeert een beweging op gang te krijgen van jonge waterprofessionals om goed voorbereid te zijn op toekomstige ontwikkelingen die ons brede vakgebied treffen. De waterprofessional van de toekomst, dat is de jonge waterprofessional op dit moment. Jong KNW wil initiatieven op gebied van water koppelen aan concrete activiteiten. Hiermee willen we het bewustwordingsproces teweegbrengen dat de toekomst is aangebroken binnen de watersector. Ondersteuning van werkgevers van initiatieven van jongeren, is hard nodig. Creativiteit en frisse ideeën zijn dan het resultaat. Kortom, geef initiatieven de ruimte, anders blijven we clichématig ‘laaghangend fruit plukken’. Twan Drinkhof (Waternet) lid Kernteam Jong KNW

‘Jong gezegd, oud geleerd’ Jong KNW organiseert na enkele jaren weer een Jong KNW Café. Voorafgaand aan gezellig netwerken en borrelen is er op dinsdag 13 maart een interactieve workshop over het communiceren van verfrissende inzichten op een nieuwe werkplek. “Veel jonge werknemers kunnen zich verbazen over het reilen en zeilen bij een nieuwe werkgever, maar doen daar hun mond niet over open”, zegt Miriam Duijkers, adviseur watermanagement bij Nelen & Schuurmans en secretaris van de themagroep Jong KNW. “En dat terwijl directies juist erg blij kunnen zijn met die frisse inzichten, omdat ze zelf vaak last hebben van enige bedrijfsblindheid. Het gaat er dus om je niet stil te houden.” Carleen Mesters, bestuurslid Waternetwerk en mediator (Stroom en Onderstroom), zal een korte en interactieve workshop geven over hoe je effectief om kunt gaan met deze initiële verbazing. Deze vindt plaats om 16.00 uur bij Nelen & Schuurmans in Utrecht en kost tien euro. Aansluitend (om 17.00 uur) is het jong KNW Café in hartje Utrecht bij Grandcafé King Arthur. Dit is om de hoek vanaf Nelen & Schuurmans. “Het animo voor de bijeenkomst lijkt groot: een dag na de bekendmaking hadden we al vijf aanmeldingen binnen. We willen het houden bij maximaal 30 mensen. Aansluitend in het café verwachten we meer mensen”, zegt Duijkers: “Het Jong KNW Café past precies bij de doelgroep. Niet te zwaar, de nadruk op netwerken, en waar kan dat voor jongeren beter dan in de entourage van een café. We praten over wat jongeren bezighoudt en zoeken samen met andere themagroepen een goede invulling van de bijeenkomsten.”

20

H2O / 5 - 2012


waternetwerken DRIJFVEER

WAtercoluMn

ver.nieuws_column kop “Voldoende betrouwbaar drinkwater voor iedereen”

V

er.nieuws_column plat initiaal Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Heleen Westerink (29), procestechnoloog (technologie en bronnen) bij Evides. “Ik ben ongeveer anderhalf jaar geleden in de waterbranche terechtgekomen. Daarvoor werkte ik als procestechnoloog in de voedingsmiddelenindustrie. Hoewel ik daar Heleen Westerink

met veel plezier heb gewerkt, was ik toe aan een nieuwe stap in mijn carrière. Ik vind drinkwater interessant, omdat het een stabiele branche is en het vakgebied mij boeit. Ik was altijd al geïnteresseerd in en bezig met brandstoffen in combinatie met water, nu wilde ik mij meer specifiek richten op drinkwater en mijn kennis verdiepen. Via Evides kon ik een opleiding volgen bij Wateropleidingen en kreeg ik ook een interne opleiding. Inmiddels werk ik als procestechnoloog drinkwater en houd ik me bezig met de kwaliteit van water over het gehele proces, van bron tot tap.” “Ik zie het als een uitdaging om een bijdrage te leveren aan de realisatie van voldoende betrouwbaar drinkwater, voor nu en voor de toekomst. Het tekort aan schoon zoet (drink)water wereldwijd wordt steeds groter. Gelukkig beschikken we in Nederland voorlopig nog over voldoende goede drinkwaterbronnen. Desondanks vinden we het binnen Evides belangrijk om de ontwikkeling van onze bronnen nauwgezet te volgen,

Agenda Mest- en slibvergisting Op 29 maart houdt de Technische Commissie Anaerobie haar jaarlijkse Onder-Weg-NaarHuis-bijeenkomst. Thema dit jaar is mest- en slibvergisting. De bijeenkomst vindt plaats bij Waterschap Veluwe in Apeldoorn, waar firma Host een proefinstallatie bouwde. Brandblusvoorziening Op 3 april houdt de themagroep Watervoorziening een middagsymposium over de brandblusvoorziening uit de drinkwaterinfrastructuur, voor zowel medewerkers uit de waterleidingsector als medewerkers van de brandweer. Opzet van de middag is om ervaringen te delen zowel vanuit het perspectief van drinkwater als van bluswater, met als doel nieuwe strategieën voor zowel de drinkwaterbedrijven als de brandweer op te zetten en te komen tot een maatschappelijk verantwoorde wijze van samenwerking voor de bluswatervoorziening. Voorjaarscongres KNW Het Voorjaarscongres van KNW vindt plaats op 19 en 20 april in Groningen en heeft als thema duurzame gebiedsontwikkeling, met

sprekers uit wetenschap, bedrijfsleven en overheid. Chemisch/fysische proces- en afvalwaterbehandeling Op 26 april verzorgt SKIW de Onder-WegNaar-Huis-bijeenkomst ‘De state-of-art in chemisch/fysische proces- en afvalwaterbehandeling’. Sinds oudsher spelen technieken die gebruik maken van chemische en fysische eigenschappen, een belangrijke rol bij de bereiding en zuivering van water. Al even lang worden deze technieken doorontwikkeld en staan deze ook anno 2012 garant voor een efficiënte en robuuste waterbehandeling. Tijdens de bijeenkomst zullen sprekers vanuit de praktijk de laatste technieken tonen en hun geleerde lessen met de aanwezigen delen. Mooiste IT-ideeën Op 25 mei vindt de bijeenkomst ‘Het beste idee en de mooiste IT-toepassingen in de watersector’ plaats. Meer informatie over het programma, de locatie en aanmelden wordt binnenkort bekendgemaakt. Introductiedag nieuwe medewerkers Op 8 juni vindt de tweede introductiedag

zodat we tijdig eventuele ver.nieuws_column plat maatregelen kunnen nemen. Zo zorgen we ervoor dat we altijd voldoende en betrouwbaar drinkwater ver.nieuws_column auteur blijven leveren aan onze klanten. Ik ben daarom ook binnen Evides betrokken bij het project ‘de Maas de baas’, waarbij we onderzoeken hoe we op strategisch niveau kunnen anticiperen op waterkwaliteitsveranderingen in onze ruwwaterbron.” “Het uitwisselen van kennis en ervaring met collega’s en het op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen zijn daarbij uiteraard van groot belang. Dat is ook waarom ik lid ben geworden van KNW. Door onder andere vakblad H2O blijf ik op de hoogte van wat er speelt en welke bijeenkomsten er plaatsvinden. Daarnaast is de vereniging een handig platform om collega’s van mijn eigen leeftijd te ontmoeten waar ik de dialoog mee aan kan gaan. Ik ben dan ook geïnteresseerd in de activiteiten van Jong KNW en wil graag bekijken of en in welke vorm ik daar in de toekomst bij betrokken kan zijn. Op die manier denk ik een actieve bijdrage te kunnen blijven leveren aan de kwaliteit en leveringszekerheid van goed schoon drinkwater.”

voor nieuwe medewerkers plaats. Deze dag is bedoeld om hen wegwijs te maken in de watersector en te helpen met het opbouwen van een relevant netwerk. Met de introductiedag hoopt KNW meer (jonge) aanwas en enthousiasme voor de sector te creëren.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 5 - 2012

21


informatie Instructies voor het schrijven van artikelen voor Platform Onderstaand vindt u de belangrijkste instructies voor het schrijven van een artikel voor de rubriek Platform in H2O. In Platform horen artikelen thuis die resultaten weergeven van (wetenschappelijk onderbouwd) onderzoek op het gebied van watervoorziening en waterbeheer. Het is in uw eigen belang onderstaande instructies op te volgen, daar anders de redactie uw bijdrage niet in behandeling zal nemen.

A

llereerst gaat de redactie er vanuit dat de auteurs de kopij door vakgenoten hebben laten lezen voordat het artikel aangeleverd wordt. De voorkeur gaat uit na het gebruik van actieve taal zonder jargon en zonder allerlei afkortingen die niet algemeen bekend zijn. In H2O geldt als maximumlengte voor een artikel drie pagina’s in druk. Omgerekend betekent dit ongeveer 2100 woorden (700 woorden per pagina). Op iedere pagina is dan ruimte voor één foto of andersoortige illustratie over twee kolommen. Als u voor meer afbeeldingen kiest, gaat dat dus ten koste van de hoeveelheid tekst.

Opbouw

De artikelen in Platform moeten de aandacht van de lezer trekken en vasthouden. De belangrijkste regel is daarom dat in de tekst direct tot de kern van het verhaal wordt gekomen. Wat is het bijzondere in uw onderzoek dat van belang is voor mensen die werken in de watersector in Nederland? Uw artikel moet beginnen met een korte samenvatting, niet met een inleiding. Die komt na de samenvatting. Houd de samenvatting beknopt, hooguit een tiental regels over twee kolommen in druk. Maak het artikel niet te technisch, werk zo weinig mogelijk met afkortingen en formules. Het artikel moet ook leesbaar zijn voor mensen die niet in de materie thuis zijn.

Illustraties •

22

U moet de illustraties - wanneer u ze digitaal verzendt - altijd als losse grafische bestanden versturen. De voorkeur gaat hierbij uit naar jpg-bestanden. De resolutie moet minimaal 300 dpi bedragen (hoge resolutie). Veel illustraties staan standaard in 72 dpi. Deze resolutie is voor een beeldscherm uitstekend, maar om het te kunnen afdrukken, is dit van een veel te geringe kwaliteit. Wanneer toch in 72 dpi wordt aangeleverd, kan de drukkerij de juiste resolutie alleen bereiken door de illustratie ‘in elkaar te drukken’, maar dit betekent dat de foto veel te klein wordt. Een foto met een resolutie van 72 dpi en een normaal formaat van 15 x 10 cm zal aangepast naar een resolutie van 300 dpi slechts 3,5 x 2,5 cm worden! Maak geen gebruik van Powerpoint voor uw illustraties. Dit programma hanteert zogeheten rood-groen-blauw beelden in plaats van full-coulor en bovendien lage

H2O / 5 - 2012

resolutie (72 dpi). De illustraties zullen hooguit op een kwart van de grootte geplaatst kunnen worden om een goede scherpte te behouden. De kleur zal ook enigszins afwijken.

die rapportage uitbracht. In het artikel geen literatuurverwijzingen noemen, maar met nummers chronologisch refereren naar de literatuurlijst.

Illustraties niet in een tekstbestand plaatsen.

Wanneer u het artikel per e-mail verzendt, moeten de tekst en de grafische bestanden gescheiden aangeleverd worden: tekst als Word-bestand en illustraties als jpg- of excel-bestand, waarbij de illustraties een resolutie moeten bezitten van 300 dpi bij een afdruk over twee kolommen! Laat het gebruik van speciale letterfonts, achtergronden en andere ‘plaatjes’ in een grafiek achterwege. Dit kan problemen veroorzaken bij de grafische verwerking.

Grafieken en tabellen

Grafieken en tabellen moet u pas gebruiken als de informatie niet in de tekst verweven kan worden. Maak er geen wiskundig opgebouwd artikel van vol tabellen en grafieken. Dit bevordert de leesbaarheid niet en bemoeilijkt de opmaak van de pagina’s. Grafieken en tabellen kosten bovendien veel ruimte. Grafieken moeten goed leesbaar zijn over één of twee kolommen. Pasfoto’s

Van iedere auteur hebben we een pasfoto nodig. Mocht deze niet in het archief zitten, dan dient u deze met het artikel mee te sturen. Portretfoto’s zijn geen pasfoto’s. Een pasfoto laat alleen het gezicht van iemand zien, recht de camera in kijkend en zonder storende achtergrond. Digitale pasfoto’s moeten ook een hoge resolutie hebben en het normale pasfotoformaat van 2 x 3 cm.

Kaders Kaders zijn bedoeld om onderdelen uit het artikel uit te leggen en/of meer nadruk te geven. Kaders zijn in principe altijd tamelijk kort, omdat het kader anders niet meer als kader opgemaakt kan worden, meestal namelijk over één kolom.

Geen verantwoording

We gaan er vanuit dat aan een artikel maximaal vier auteurs gewerkt hebben. Co-auteurs die minder dan 25 procent aan het artikel bijdragen, worden niet vernoemd. Het aantal pasfoto’s kan dus maximaal vier zijn. Deze pasfoto’s worden in een archief opgeslagen. In het artikel hoort geen aparte verantwoording thuis naar andere personen of instanties die meegewerkt hebben aan het onderzoek of project.

Literatuur

Houd de literatuurlijst bescheiden en hanteer de volgorde: naam, eerste voorletter, jaar waarin publicatie uitkwam, titel en medium waarin het artikel verscheen of organisatie

Wijze van toezending

Procedure

Stuur uw definitieve en complete artikel (inclusief pasfoto’s) naar: h2o@nijgh.nl. De redactie redigeert het verhaal. U ontvangt voor publicatie een drukproef. Als uw artikel niet compleet is, wordt het (nog) niet in behandeling genomen. De redactie zal kopij aan auteurs retourneren als blijkt dat ze niet voldoen aan bovenstaande instructies.

Informatie

Mochten na het lezen van deze handleiding nog vragen overblijven over de inhoudelijke kant van de artikelen, dan kunt u contact opnemen met de redactie: (010) 427 41 65. De redactie


platform

Janjo de Haan, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Wageningen Universiteit en Research Center Jan Rinze van der Schoot, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Wageningen Universiteit en Research Center Abco de Buck, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Wageningen Universiteit en Research Center Francisca Sival, Alterra

Zuivering van sloot- en drainwater in helofytenfilters is kosteneffectief Speciaal aangelegde moerassen met rietplanten kunnen bij een gecontroleerde watertoevoer ruim 60 procent van de stikstof of 40 procent van het fosfaat verwijderen uit drain- en slootwater. Dat blijkt uit proeven in Limburg door de universiteit van Wageningen. Aanleg van dit soort zuiveringsmoerassen kan voor de landbouw een belangrijke maatregel zijn om aan de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Het is een goedkope methode om stikstof of fosfaat uit het water te halen. De kosteneffectiviteit ligt in de orde van vijf tot 40 euro per kilo verwijderd stikstof, afhankelijk van de keuze van schaalgrootte. De kosten-effectiviteit van fosfaat is 115 euro per kilo verwijderd fosfor. Nadeel is de benodigde ruimte. Het koppelen aan andere functies, zoals waterberging, recreatie of biomassaproductie, kan natuurlijke zuiveringssystemen aantrekkelijker maken.

Z

uiveringsmoerassen of helofytenfilters zijn in de ex-ante evaluatie van de KRW benoemd als een perspectiefvolle en kosteneffectieve maatregel om in landbouwgebieden emissies van stikstof en fosfaat te beperken1),2). Dit is echter vooral gebaseerd op modelstudies en ervaringen uit het buitenland. Buitenlandse systemen zijn meer gericht op zuivering van oppervlakkige afstroming dan op sloot- en drainwater. De onzekerheid over de effectiviteit en kosteneffectiviteit van deze systemen voor de Nederlandse situatie is groot. Slechts in enkele gevallen is de effectiviteit van natuurlijke zuiveringssystemen gemeten, zoals bij de zuivering van beekwater op landgoed Lankheet3), in moerasbufferstroken langs de Chaamse beek4) en in moerassen langs de Hunze5). Om betere uitspraken hierover te kunnen doen, voerde de universiteit van Wageningen tussen 2005 en 2010 onderzoek uit naar de technische mogelijkheden en de perspectieven van diverse zuiveringsmoerassen6). Dit onderzoek is de laatste twee jaar gefinancierd vanuit het Innovatieprogramma KRW. Naast de effectiviteit en kosten is ook gekeken naar de landbouwkundige inpasbaarheid, het ruimtebeslag en de

combineerbaarheid met andere functies in het landelijke gebied van verschillende typen zuiveringsmoerassen die nitraat en/of fosfaat verwijderen uit landbouwwater.

Onderzochte typen zuiveringsmoerassen Drie zuiveringsmoerassen met wateropslag en twee beekbegeleidende vloeivelden zijn onderzocht (zie de tabel op pagina 26). De drie zuiveringsmoerassen met wateropslag liggen op proefbedrijf Vredepeel in NoordLimburg en zijn gericht op een maximale zuivering van stikstof uit drainwater. Met de wateropslag kan drainwater in de winterperiode worden opgevangen en in de zomerperiode gezuiverd, omdat in de winter veel nitraatrijk drainwater beschikbaar is en in de zomer het zuiveringsrendement veel hoger is. Daarnaast is gekozen voor kleinschalige systemen dichtbij de bron, zodat nog geen verdunning optreed. Een belangrijk nadeel van deze systemen is het grote grondbeslag van het waterreservoir. Er zijn drie zuiveringsmoerassen aangelegd: een vloeiveld met riet, een horizontaal infiltratiefilter met riet en een horizontaal infiltratiefilter deels gevuld met stro. Vloeivelden zijn goedkoper in aanleg dan infiltratiefilters, maar nemen meer ruimte in voor eenzelfde zuiveringscapaciteit.

Riet levert de benodigde koolstof voor het denitrificatieproces waarmee stikstof wordt verwijderd. Stro vervult deze rol in het laatste zuiveringsmoeras. In dit moeras ontstond na enkele jaren een zeer gevarieerde vegetatie, die –met onder andere lisdodde– goed past in het zuidoostelijk zand waar riet veel minder vaak voorkomt. Daarnaast is op het proefbedrijf een beekbegeleidend vloeiveld getest voor zuivering van stikstof uit drainwater. Dit systeem heeft een lager verwacht zuiveringsrendement bij een veel lager grondbeslag. Tot slot is een beekbegeleidend zuiveringsmoeras naast de Eeuwselseloop bij Ospel gemonitord. Dit is aangelegd om fosfor te zuiveren uit drainagewater en slootwater van aanliggende landbouwgronden. Dit zuiveringsmoeras, aangelegd in samenwerking met Waterschap Peel en Maasvallei en Dienst Landelijk Gebied met financiering van de Provincie Limburg is uitgebreid beschreven in een H2O-artikel in het voorjaar van 20117) en zal daarom hier slechts summier worden behandeld. In alle zuiveringsmoerassen zijn onder andere de hoeveelheden in- en uitgaand water gemeten en de concentraties totaal stikstof, nitraat, totaal fosfor en fosfaat van zowel het influent als het effluent debietproportioneel bepaald. Hiermee is het H2O / 5 - 2012

23


zuiveringsmoerassen met wateropslag Vredepeel vloeiveld

horizontaal zuiveringsmoeras met riet

locatie

beekbegeleidende vloeivelden

horizontaal zuiveringsmoeras met stro

PPO-proefbedrijf Vredepeel

type

vloeiveld

horizontaal doorstroomd

hoofdelement van zuivering

voor stikstof

voor fosfaat

PPO-proefbedrijf Vredepeel

Ospel, langs Eeuwselseloop

horizontaal doorstroomd

vloeiveld

stikstof

vegetatie

riet

riet

maaibeheer

stikstof rietzwenkgras/ natuurlijke vegetatie

fosfaat riet

maart

maart

september

lengte (m)

10

5

5

25

290

afmeting (m2)

64

32

32

75

1.300

locatie

op perceel

startjaar meting

langs watergang

2006

hydraulische belasting (mm/dag)

8-50

15-100

2007 15-100

0-1.000

100

Karakteristieken van de geteste zuiveringsmoerassen en vloeivelden.

zuiveringsrendement in procenten en kilo’s per hectare zuiveringsmoeras uitgerekend. In het vloeiveld langs de Eeuwselseloop zijn tevens bodem- en sedimentbemonsteringen gedaan om de sedimentatie van fosfor te bepalen.

Stikstofzuivering In de zuiveringsmoerassen met wateropslag zijn op jaarbasis zuiveringsrendementen bereikt van 60 tot 80 procent, ofwel 1.000 tot meer dan 2.500 kg stikstof per ha zuiveringsmoeras (zie afbeelding 1). Het horizontaal doorstroomde filter met riet had een aanloopperiode van drie jaar nodig voordat het goed functioneerde. De inlaatconcentraties waren na 2008 lager dan daarvoor door veranderd landgebruik, met als gevolg lagere hoeveelheden gezuiverde stikstof. Het horizontaal doorstroomde filter met stro heeft de hele meetperiode van vijf jaar een hoog rendement gehad. In het vloeiveld werden, met uitzondering van 2008, ook goede zuiveringspercentages gehaald. In vergelijkbare horizontale moerassen zonder wateropslag zijn lagere retenties bereikt: maximaal 42 procent bij een internationale vergelijking van diverse zuiveringsmoerassen8) en maximaal 55 procent in Waterpark Het Lankheet3).

In het beekbegeleidend vloeiveld voor verwijdering van stikstof was de stikstofverwijdering in percentages relatief gering (minder dan tien procent). De wateraanvoer vond met name plaats in de winterperiode, wanneer weinig zuivering optreedt. In een deel van de zomer stond het vloeiveld droog als gevolg van te weinig drainwater en werd de zuiveringscapaciteit minder goed benut. Dit is vergelijkbaar met de bufferstrook langs de Strijbeekse beek te Noord-Brabant, waar een verwijderingsefficiëntie van stikstof uit het drainwater van gemiddeld 7,5 procent werd bereikt4). De verwijderde totale hoeveelheden stikstof waren soms relatief hoog, in 2009 zelfs hoger dan het vloeiveld met gereguleerde aanvoer vanuit de waterzak. Het lijkt aan te bevelen om te zorgen dat het vloeiveld gedurende perioden zonder aanvoer van drainwater door andere bronnen wordt gevoed om de totale zuivering te verbeteren. Het beekbegeleidende vloeiveld langs de Eeuwselseloop zuivert naast fosfor ook stikstof en had een regelmatiger wateraanvoer in vergelijking met het beekbegeleidend vloeiveld in Vredepeel en een vrij lange verblijftijd. Het zuiveringspercentage was dan ook beduidend hoger,

maar uitgedrukt in kilo’s stikstof per hectare werd minder gezuiverd, mede vanwege de veel lagere stikstofconcentraties in het influent. De doelconcentraties of MTR-waarden voor stikstof van 2,2 mg/l werden in de systemen gedurende een deel van de zomer bereikt. De stikstofretentie fluctueerde echter sterk, met name tussen het zomer- en winterseizoen maar ook binnen het zomerseizoen. In de zuiveringsmoerassen met wateropslag varieerden de concentraties bij de uitstroom van 2 tot 42 mg/l N totaal tot 2009 en daarna met maxima van 15 mg/l. Ook in het beekbegeleidend vloeiveld langs de Eeuwselseloop daalden de stikstofconcentraties tot onder de MTR, vooral in de zomer. In het beekbegeleidend vloeiveld op proefbedrijf Vredepeel werden de stikstofconcentraties van het drainwater in het zuiveringsmoeras slechts beperkt verlaagd en werd de MTR zowel in de zomer als de in de winter niet gehaald. Het inbrengen van stro in zuiveringsmoerassen blijkt een goede optie te zijn. Het lijkt er echter sterk op dat de organische stof uit de wortels van de vegetatie ook van belang is voor de stikstofverwijdering, aangezien

Afb. 1: Zuiveringsrendementen per jaar in percentage verwijderd stikstof (links) en de retentie in kilo’s stikstof per hectare (rechts).

80

24

horizontaal zuiveringsmoeras met stro

60

vloeiveld

40 20 0

H2O / 5 - 2012

3000

horizontaal zuiveringsmoeras

2006

2007

2008

2009

2010

beekbegeleidend vloeiveld voor verwijdering van stikstof beekbegeleidend vloeiveld voor verwijdering van fosfaat

Stikstofretentie (kg/ha)

Zuiveringsrendement N (%)

100

2500 2000 1500 1000 500 0

2006

2007

2008

2009

2010


platform het stro grotendeels nog niet verteerd is terwijl dat op basis van de stikstofretentie wel verwacht werd.

Fosfaatzuivering In het beekbegeleidend vloeiveld langs de Eeuwselseloop werd door sedimentatie en binding de inlaatconcentratie van fosfaat met gemiddeld meer dan 50 procent verlaagd naar 0,22 mg/l; een retentie van 14 kilo fosfaat per hectare per jaar. Alleen in piekperiodes werd de MTR overschreden. De verwijdering van totaal fosfor lag gemiddeld iets onder de 50 procent. De waarden gemeten in Waterpark Lankheet3) zijn vergelijkbaar. Het eind 2010 geplaatste ijzerfilter draagt bij aan een verdere verlaging van het fosforgehalte. Het moeras langs de Eeuwselseloop was vele malen langer dan de andere systemen om een voldoende verblijftijd voor bezinking en binding van fosfor te krijgen. Uit metingen in de bodem blijkt echter dat de meest sedimentatie in de eerste 40 van de totaal 300 meter plaatsvindt. Het lijkt dus mogelijk de verblijftijd en/of de lengte van het filter te verkorten zonder op het zuiveringsrendement voor fosfaat in te boeten. Het fosforgehalte in het drainwater van Vredepeel was meestal zeer laag: lager dan de MTR-waarde van 0,3 mg/l fosfor. De zuiveringscapaciteit voor fosfor van de moerassen op Vredepeel is daarom niet vast te stellen.

Afb. 2: Kosteneffectiviteit in euro per kilo verwijderde stikstof van diverse varianten van zuiveringsmoerassen op verschillende schaalniveaus met en zonder wateropslag.

Kosteneffectiviteit De geteste systemen zijn zeer klein van omvang en daarom niet bruikbaar om te gebruiken in een berekening voor kosteneffectiviteit. Daarom is ervoor gekozen zeven varianten door te rekenen die meer realistisch zijn voor een praktijktoepassing, variërend van perceels- tot gebiedsniveau met en zonder wateropslag in de vorm van een vijver. Er is ook een variant meegenomen met zuivering in het bestaande slootsysteem. De kosteneffectiviteit, uitgedrukt in euro’s per verwijderde hoeveelheid stikstof, daalt van 40 euro per kilo stikstof op kleine schaalniveaus naar vijf euro op grotere schaalniveaus (zie afbeelding 2). De zuivering is dan verder verwijderd van de bron, waardoor de effectiviteit daalt. De keuze voor een wateropslag heeft weinig invloed op de kosteneffectiviteit. Het afstemmen van rietbeheer op de retentie van nutriënten in de sloot is waarschijnlijk al bij een laag verwijderingspercentage een zeer kosteneffectieve maatregel op gebiedsniveau. Deze retentie zal sterk fluctueren wegens ongecontroleerde omstandigheden, maar wordt wel door het hele gebied gerealiseerd. Voor fosfaat is de kosteneffectiviteit berekend op 115 euro per kilo fosfor. Alle berekeningen zijn schattingen. De werkelijke kosten en effectiviteit zijn sterk afhankelijk van het precieze gebied, de concentraties van stikstof en fosfaat in het water, de omvang van het zuiveringsmoeras en de mogelijkheden voor koppeling aan andere functies.

Inpasbaarheid Als grootste nadeel van zuiveringsmoerassen wordt het ruimtebeslag gezien. Met name met wateropslag is het ruimtebeslag met ruim vier procent van het te zuiveren areaal

groot, zonder wateropslag daalt het ruimtebeslag naar minder dan één procent. Op grotere schaal ontstaan meer mogelijkheden voor combinatie met overige functies als waterberging, natuur, recreatie en biomassaproductie. Een waterreservoir in de vorm van een aangelegde vijver kan deze functies verder versterken. Agrarisch ondernemers zullen, zolang de baten lager zijn dan de kosten, niet vrijwillig gaan investeren in de aanleg en beheer van zuiveringsmoerassen. Gezien het belang voor de waterkwaliteit en de gunstige kosteneffectiviteit van zuiveringsmoerassen op gebiedsniveau, lijkt aanleg en beheer onder verantwoordelijkheid van waterschappen het meest logisch. Wel kunnen agrariërs een rol spelen in het beheer van de systemen als blauwgroene dienst.

Meetperiode De meetperiode van de experimenten is met 3,5 tot 5 jaar nog relatief kort voor de levensduur van de filters (meer dan 20 jaar). In enkele zuiveringsmoerassen, met name het horizontaal zuiveringsmoeras met riet, zagen we nog een duidelijke toename van de zuiveringsrendementen. Ook is nog onduidelijk welk onderhoud aan de zuiveringsmoerassen nodig is om ze goed te laten functioneren, zoals de maaifrequentie en het wel of niet afvoeren van het gemaaide riet. In het zuiveringsmoeras met stro was de verwachting dat elke drie tot vijf jaar het stro moet worden vervangen. Maar dit blijkt tot nu toe niet nodig te zijn. De resultaten van het beekbegeleidend vloeiveld in Vredepeel waren in de eerste 3,5 jaar zeer wisselend, waardoor nog geen harde conclusies

getrokken kunnen worden zowel wat betreft rendement als kosteneffectiviteit. LITERATUUR 1) Van der Bolt F., E. van Boekel, O. Clevering, W. van Dijk, I. Hoving, R. Kselik, J. de Klein, T. Leenders, V. Linderhof, H. Massop, H. Mulder (2008). Ex-ante evaluatie landbouw en KRW. Effect van voorgenomen en potentieel aanvullende maatregelen op de oppervlaktewater-kwaliteit voor nutriënten. Alterra. Rapport 1687. 2) Ligtvoet W., G. Beugelink, C. Brink, R. Franken en F. Kragt (2008). Kwaliteit voor later; ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. Planbureau voor de leefomgeving. Publicatie 50041001. Milieu- en NatuurPlanbureau. 3) Meerburg B., P. Vereijken, W. de Visser, J. Verhagen, H. Korevaar, E. Querner, A. de Blaeij en A. van der Werf (2010). Surface water sanitation and biomass production in a large constructed wetland. Wetlands Ecology and Management 18, pag. 463470. 4) Antheunisse A., M. Hefting en E. Bos (2008). Moerasbufferstroken langs watergangen; haalbaarheid en functionaliteit in Nederland. STOWA. Rapport 2008-07. 5) Moussinie M., R. van Diggelen en U. Vegter (2009). Nutriëntenverwijdering in overstromingsmoerassen. H2O nr. 12, pag. 29-32. 6) De Haan J., F. Sival, J. van der Schoot en A. de Buck (2011). Natuurlijke zuiveringssystemen voor zuivering van drain- en slootwater uit de landbouw. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. Publicatie 429. 7) Sival F., H. Stevens, E. Castenmiller en J. Peerboom (2011). Zuivering van drainwater in een beekbegeleidend rietmoeras. H2O nr. 5, pag. 28-30. 8) Vyzamal J. (2009). Removal of nutrients in various types of constructed wetlands. Sci. Tot. Env. 380, pag. 48-65.

H2O / 5 - 2012

25


Ron van der Oost, Waternet Mai Thao Nguyen, Waterproef Laboratorium Toine Bovee, RIKILT

reA-toets voor analyse van estrogene activiteit in de watercyclus De aanwezigheid van hormoonverstorende stoffen in het oppervlaktewater vormt nog steeds een punt van zorg voor waterbeheerders en drinkwaterbedrijven. Omdat chemische analyses van watermonsters op hormoonverstorende stoffen erg duur zijn, is het aantrekkelijker om eerst het potentiele hormonale effect van het totale mengsel te toetsen met bioassays. De ER-CALUX voor estrogene activiteit is in Nederland de meest bekende test om dit onderzoek uit te voeren. Een andere test voor het detecteren van estrogene activiteit is de REA-bioassay. Deze is gebaseerd op genetisch gemodificeerde gistcellen die na blootstelling aan estrogene stoffen een groen fluorescerend eiwit produceren. Waterproef, het laboratorium van Hollands Noorderkwartier en Waternet, implementeerde, optimaliseerde en valideerde de toets voor wateranalyses volgens de regelgeving van de Europese Unie. De test blijkt concentraties onder de 1 ng estradiol-equivalenten (EEQ) per liter water te kunnen aantonen, wat betekent dat de watermonsters kunnen worden getoetst aan de voorlopige richtlijnen voor oppervlakte- en drinkwater.

D

e effecten van estrogene stoffen op waterdieren, zoals de vervrouwelijking van mannetjes vissen, worden alleen in wateren met een hoge belasting van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of industriële effluenten waargenomen. Toch vormt de aanwezigheid van deze stoffen bij waterbeheerders en drinkwaterbedrijven nog steeds een punt van zorg. Het is daarom belangrijk om een goede monitoringstrategie voor deze groep stoffen te ontwikkelen. Het meest efficiënt is om eerst het totale effect van alle hormoonverstorende stoffen in het water te meten met een bioassay. Pas als dat effect hoger is dan bepaalde grenswaarden voor drinkwater, oppervlaktewater of afvalwater is het relevant om chemische analyses uit te voeren naar de stoffen die het effect veroorzaken. Het best onderzochte hormoonverstorende effect wordt veroorzaakt door stoffen met een estrogene activiteit. Er zijn verschillende testen bekend waarmee dit onderzoek kan worden uitgevoerd, waarvan de ER-CALUX en de REA-test het best gekarakteriseerd zijn. Aan het implementeren van ER-CALUXtesten op eigen laboratoria zijn licentiekosten verbonden. De REA (RIKILT yeast

26

H2O / 5 - 2012

Estrogen bioAssay), die gebruik maakt van genetisch gemodificeerde gistcellen, is echter vrij verkrijgbaar1). Als deze gistcellen worden blootgesteld aan stoffen met een estrogene activiteit, produceren ze een groen fluorescerend eiwit, dat gemakkelijk kan worden gedetecteerd en geanalyseerd met een fluorometer. Het doel van het hier beschreven onderzoek is om de toepasbaarheid van REA voor de analyse van watermonsters te toetsen. Hiervoor is eerst een extractieprocedure ontworpen en geoptimaliseerd. Daarna is de analyse gevalideerd volgens een Europees protocol voor bioassays, waarbij herhaalbaarheid, detectiegrenzen, specificiteit en stabiliteit werden getoetst. Tenslotte is de estrogene activiteit van een aantal watermonsters uit de beheergebieden van Hollands Noorderkwartier en Waternet bepaald met de REA-test.

Protocol voor de REA-analyse van watermonsters De protocollen voor de extractie van watermonsters en de uitvoering van de REA-test zijn respectievelijk overgenomen van KWR Watercycle Research Institute en RIKILT en gemodificeerd door Waterproef.

Extractie van watermonsters

De hormoonverstorende stoffen worden uit watermonsters geëxtraheerd met SPE (Solid Phase Extraction) en Oasis HLB-kolommen, die polaire en apolaire stoffen binden. Bij de SPE-extractie wordt een liter water over de kolom geleid, die na drogen drie maal geëlueerd wordt met aceton. Het totale extract wordt ingedampt en in DMSO opgelost. Uitvoering van de REA-test

De gistcellen worden geënt op platen met selectief medium, die enkele maanden kunnen worden bewaard. Een kolonie van deze selectieve agar plaat wordt overnacht in vloeibaar medium geïncubeerd bij 30°C. Voor het uitvoeren van de meting wordt de gistsuspensie toegevoegd aan monsterextracten en standaarden in DMSO. Na 0 uur en na 20-24 uur incubatie worden de fluorescentie en de optische dichtheid gemeten.

Resultaten REA-validatie-onderzoek De eigenschappen van de REA-test voor de analyse van watermonsters zijn gevalideerd aan de hand van de Europese richtlijnen, zoals vastgelegd in EC Decision 2002/6572). Dosis-respons

Er werden dosis-respons curven bepaald


platform van vijf estrogene stoffen: 17β-estradiol (E2), 17α-ethynylestradiol (EE2), diethylstilbestrol (DES), mestranol (MES) en β-zearalanol (ZEA). Uit de curves (zie afbeelding 1) kon de relatieve estrogene potentie (REP) ten opzichte van E2 worden bepaald met de verhouding tussen de concentraties die de helft van het maximale effect veroorzaakten (EC50). De REP-waarden kwamen goed overeen met de waarden die eerder RIKILT publiceerde (zie tabel). Extractie efficiëntie

De efficiëntie van de eerder beschreven SPE-extractieprocedure is met verschillende oplosmiddelen getest voor de vijf estrogene stoffen E2, EE2, DES, MES en ZEA. De recoveries van deze stoffen waren het hoogst na elutie met aceton, respectievelijk 90, 95, 87, 85 en 56 procent. Deze opbrengsten zijn, met uitzondering van ZEA, zeer goed. Detectielimiet

De detectielimiet van de analyse is vastgesteld met de REA-analyse van 20 blanco watermonsters en 100 watermonsters met daarin de vijf stoffen met estrogene activiteit (E2, EE2, DES, MES en ZEA) die in verschillende weken waren geëxtraheerd en geanalyseerd. Met behulp van deze analyses werden bovendien de beslissingsgrens (CCα = gemiddelde van de blanco + 2.33*sd blanco) en het detectievermogen (CCβ = CCα + 1.64*sd ‘estrogene’ monsters) van de test bepaald. De resultaten staan in afbeelding 2. De uitslagen voldeden aan de criteria die aan CCα en CCβ worden gesteld. De detectielimiet van de analyse werd vastgesteld op 0,3 ng estradiol-equivalenten per liter water. De voorgestelde richtlijnen voor ecologische risico’s in oppervlaktewater (Waterdienst) en humane risico’s van drinkwater (RIVM) zijn respectievelijk 1 en 7 EEQ/L water. De detectiegrens van de REA-test is dus ruim voldoende om normoverschrijdingen aan te tonen.

Afb. 1: REA-dosis-responscurven voor vijf estrogene stoffen.

Afb. 2: Resultaten van het validatieonderzoek met 20 blanco en 100 analyses van water waaraan estrogene stoffen waren toegevoegd.

Reproduceerbaarheid

De reproduceerbaarheid van de REA-analyse van watermonsters is met en zonder toevoeging van de vijf estrogene stoffen onderzocht. Zes series van 20 monsters werden alle op drie verschillende dagen geëxtraheerd en geanalyseerd. De dosisresponscurven kwamen qua vorm en helling goed overeen. De standaarddeviatie van de maximale respons bedroeg negen procent. De standaarddeviatie van extracten van monsters met gehalten juist boven de detectielimiet bedroeg minder dan 20 procent, terwijl de standaarddeviaties van de triplo metingen van hetzelfde monster minder dan vijf procent waren. De extractie en de REA-test zijn dus goed reproduceerbaar.

Specificiteit en storingen

De specificiteit van de REA is getoetst door toevoeging van hoge concentraties testosteron (androgeen) en progesteron (progestageen). Deze toevoegingen hadden in de blanco en in de met lage dosis estrogenen aangevulde monsters geen effect op de REA-respons (zie afbeelding 3). De test is dus specifiek voor estrogene activiteit. Stabiliteit

De estrogene activiteit van een watermonster met estradiol dat bij 4°C werd bewaard, bleef gedurende vier weken constant. Hoewel dit alleen voor estradiol

Relatieve estrogene potenties van vij estrogene stoffen.

component

EC50 Waterproef

REP Waterproef

REP RIKILT

E2

0,56

1,00

1,00

EE2

0,38

1,47

1,20

DES

0,73

0,77

1,00

MES

7,03

0,08

0,11

ZEA

30,61

0,02

0,03

is onderzocht, is dit een indicatie dat watermonsters voor langere tijd gekoeld kunnen worden bewaard tot de analyse. Bij Waterproef wordt er echter naar gestreefd om de analyse van watermonsters binnen een week uit te voeren. Vergelijking Waterproef en RIKILT

Een serie monsters die zowel door Waterproef als door RIKILT werden opgewerkt en geanalyseerd, liet een goede overeenkomst tussen de beide laboratoria zien. In elf van de 16 monsters werd een vergelijkbare estrogene activiteit gevonden. Doordat RIKILT een kleiner watervolume extraheerde kon Waterproef in vijf monsters die bij RIKILT onder de detectiegrens lagen, wel een effect meten.

Estrogene activiteit van rwzieffluenten en deconjugatie Er zijn monsters verzameld van twaalf rwzi’s in het beheergebied van Waternet en Hollands Noorderkwartier. In negen van de twaalf rwzi-effluenten (Wervershoof, Zaandam, Alkmaar, Amsterdam West, Maarssen, Beverwijk, Geestmerambacht, H2O / 5 - 2012

27


Horstermeer en Blaricum) lag de estrogene activiteit onder de detectiegrens van 0,3 ng EEQ/L. In drie effluenten (Amsterdam Westpoort, Amstelveen en Den Helder) werden estrogene activiteiten gemeten van respectievelijk 1, 4 en 11 ng EEQ/L. Voor deze extracten moesten verdunningen worden ingezet omdat ze onverdund cytotoxisch waren (de groei van de gistcellen werd meer dan 25 procent geremd). Door de hogere verdunning waren de detectiegrenzen voor deze monsters iets hoger, maar dat bleek in de praktijk geen beperking te zijn. Vaak wordt verondersteld dat het estrogene effect van praktijkmonsters lager is doordat de estrogene stoffen gebonden zijn aan andere stoffen (‘conjugatie’), waardoor de estrogene activiteit lager wordt. Estradiol wordt door dieren (via urine) grotendeels als conjugaat uitgescheiden. Om dit te onderzoeken is op alle rwzi-monsters een deconjugatiestap uitgevoerd (toevoeging van enzymen). De deconjugatie had in geen van de rwzi monsters een significant effect.

Afb. 3: Onderzoek naar de specificiteit en de verstoring van de REA-test door andere hormonen.

Vergelijking tussen de REA- en ERCALUX-test De ER-CALUX is meest gebruikte test in Nederland om estrogene activiteit in watermonsters te bepalen. De test werkt volgens hetzelfde principe als de REA, met als belangrijkste verschillen dat de ER-CALUX wordt uitgevoerd met een kweek van humane borstkankercellen en dat geen fluorescerend eiwit maar een luciferase enzym wordt gevormd na blootstelling aan estrogene stoffen. Na toevoeging van luciferine wordt licht geproduceerd door de cellen. Een nadeel van deze cellen is dat ze gevoeliger zijn voor cytotoxiciteit, lastiger te kweken en duurder in gebruik zijn. Een nadeel van gistcellen is dat de gevoeligheid van de test lager is dan die van de ER-CALUX-cellen, maar de specificiteit is weer beter. Zo hebben gistcellen een minder actief hormoonmetabolisme dan dierlijke cellijnen, zodat de kans op inactiveren door omzettingen kleiner is. De kansen op vals-negatieve en valspositieve uitslagen zijn daarom kleiner bij gistcellen. Aan de andere kant is het mogelijk dat sommige stoffen juist na omzetting een estrogene werking krijgen, wat weer een voordeel van cellijnen zou kunnen zijn. Gistcellen en celkweken worden als meest geschikte bioassays voor hormoonverstoring beschouwd3). Om de assays te vergelijken is een serie monsters onderzocht met zowel de ER-LUC (geanalyseerd op de universiteit van Wageningen met dezelfde cellijn als ER-CALUX) als de REA. Een serie van 24 monsters bestond uit een 20L watermonster, XAD-concentraten, POCIS passive sampler extracten en blanco’s. In afbeelding 4 is te zien dat de met ER-LUC vastgestelde gehalten gemiddeld hoger zijn dan die van de REA. 21 monsters geven met de ER-LUC een positieve respons, terwijl bij de REA-test acht monsters boven de detectiegrens komen. Zeven monsters zijn volgens ER-LUC hoger dan 1 ng EEQ/L, maar volgens de REA lager dan de detectiegrens. Het is onbekend

28

H2O / 5 - 2012

Afb. 4: Vergelijkend onderzoek tussen de REA- en de ER-LUC-test voor estrogene activiteit.

of deze zeven monsters vals positief zijn in de ER-LUC of vals negatief in de REA. Er is één monster waarbij de REA een hoger gehalte vaststelt dan de ER-LUC.

Conclusies De REA-test is gevalideerd voor de analyse van watermonsters volgens de regels van de Europese Unie. De efficiëntie van een SPE-opwerking met Oasis kolommen en aceton-elutie was voldoende. De gevoeligheid, reproduceerbaarheid, specificiteit en stabiliteit van de REA-test voldoen aan de gestelde eisen. Daarnaast is een goede overeenkomst gevonden met analyses van watermonsters tussen Waterproef en RIKILT. De conjugatie van estrogenen lijkt geen rol te spelen in rwzi-effluenten, want een deconjugatiestap had geen effect op de estrogene respons. In vergelijking met de ER-CALUX is de REA-test minder gevoelig, maar de detectiegrens is voldoende laag om relevante concentraties in de watercyclus aan te tonen en deze te toetsen aan de richtlijnen.

LITERATUUR 1) Bovee T. (2006). Development, validation and routine application of the in vitro REA and DRCALUXr reporter gene bioassays for the screening of estrogenic compounds and dioxins in food and feed. Academisch proefschrift Universitet van Wageningen. 2) Nguyen M., R. van der Oost en T. Bovee (2011). Validation of the REA bioassay to detect estrogenic activity in the water cycle. Toxicology in Vitro 25, pag. 2003-2009. 3) Bovee T. en .. Pikkemaat (2009). Bioactivity-based screening of antibiotics and hormones. J. Chrom. A 1216, pag. 8035-8050. 4) Legler J., C. van den Brink, A. Brouwer, A. Murk, P. van der Saag, A. Vethaak en B. van der Burg (1999). Development of a stably transfected estrogen receptor-mediated luciferase reporter gene assay in the human T47D breast cancer cell line. Toxicol. Sciences 48, pag. 55-66.


platform

Yolanda Dullemont, Waternet Martine Rosielle, Het Waterlaboratorium Anke Brouwer-Hanzens, KWR Watercycle Research Institute Wim Hijnen, KWR Watercycle Research Institute

Vormt predatie in langzame zandfiltratie een risico voor doorslag van Cryptosporidium? De gezamenlijke Nederlandse drinkwaterbedrijven die met langzame zandfiltratie als zuiveringsstap werken, ondernamen doseerexperimenten om de eliminatiecapaciteit van deze zuiveringsstap te bepalen voor pathogene micro-organismen. De decimale eliminatiecapaciteit (DEC) van langzame zandfiltratie ten aanzien van oöcysten van Cryptosporium parvum blijkt hoog: 4,3 tot 4,7 logeenheden. Predatie en gefaciliteerd transport van oöcysten door zoöplankton, het zogenaamde vectorgedrag, kunnen inderdaad plaatsvinden, maar het risico hiervan voor de veiligheid van drinkwater is verwaarloosbaar.

I

n het Waterleidingbesluit zijn kwaliteitseisen opgenomen voor ziekteverwekkende (pathogene) microorganismen in drinkwater. De algemene eis is dat de concentratie van deze pathogenen zo laag moet zijn dat de jaarlijkse kans op infectie via drinkwater minder is dan 10-4 per persoon. Omdat deze concentratie niet meetbaar is, dient een zogeheten analyse microbiologische veiligheid drinkwater (AMVD)1) te worden uitgevoerd. Bij deze kwantitatieve risicoanalyse wordt de concentratie pathogenen in het drinkwater bepaald uit de concentratie in het ruwe water en de verwijdering tijdens de drinkwaterproductie.

Verwijderingscapaciteit langzame zandfiltratie Voor het opstellen van de AMVD’s verrichten drie Nederlandse drinkwaterbedrijven samen met KWR Watercycle Research Institute en het RIVM onderzoek naar de decimale eliminatiecapaciteit (DEC) van langzame zandfiltratie voor de in het Drinkwaterbesluit genoemde indexpathogenen1),2),3). Aan de hand van de resultaten van deze doseerexperimenten wordt door het RIVM momenteel een procesmodel ontwikkeld om de DEC te kunnen bepalen onder verschillende condities (filtratiesnelheden, watertemperatuur en korrelgrootte4)). In één van de doseerexperimenten is de DEC bepaald voor de oöcysten (soort

sporen) van de pathogeen Cryptosporium parvum in de proefinstallatie te Leiduin (filtratiesnelheid 0,3 m/uur, d50 =0,28 mm)5). De eliminatiecapaciteit van het proeffilter voor de oöcysten was hoog, namelijk 4,7 logeenheden. Uit de massabalansgegevens van de oöcysten bleek dat in het filterbed het aantal oöcysten sterk was afgenomen. Als verantwoordelijk mechanisme werd hiervoor predatie voorgesteld. Predatie van oöcysten door zogeheten raderdieren is eerder in de literatuur aangetoond6). Op grond hiervan en de waarneming dat raderdieren veelvuldig in het effluent voorkomen, rees de vraag of het mogelijk is dat in het zoöplankton opgenomen oöcysten het filterbed kunnen passeren (het zogenoemde vectorgedrag). De berekende 4,7 logeenhedenverwijdering zou daarmee een mogelijk overschatting van de DEC kunnen zijn.

Het werd vervolgens gedurende 1,5, 3, 4,5 en 24 uur geïncubeerd voor microscopische analyse. Daarna werd het zoöplankton gedood met vier procent ijskoude gluteraldehyde (twee procent eindconcentratie) om uitscheiding van ingeslikte oöcysten te voorkomen7). De doorzichtige zoöplanktonorganismen werden elk afzonderlijk door middel van fluorescentieRaderdier (Philodina sp. of Rotaria sp.) met drie ingeslikte oöcysten na drie uur incubatietijd.

Predatie-experiment op labschaal Uit zand van de vuillaag van een langzaam zandfilter - de bovenste laag van twee tot drie centimeter waarin zich de hoogste concentratie aan zoöplanktonorganismen bevindt - is in het laboratorium het zoöplankton verzameld. Het zand is geschud en gefiltreerd over 100- en 30 µm-zoöplanktonfilters. Het zoöplankton kreeg na een uithongeringsperiode van circa 18 uur een suspensie van met Easystain gekleurde C. parvum-oöcysten aangeboden in een concentratie van 80.000 oöcysten/ml. H2O / 5 - 2012

29


microscopie beoordeeld op inname van de gekleurde oöcysten. Alleen raderdieren van het geslacht Rotaria sp. en/of Philodina sp. bleken de oöcysten te eten. Bij gemiddeld vijf procent van deze organismen werden één of meer oöcysten in het lichaam aangetroffen. Aan de scherpe begrenzing van oöcysten is te zien dat zij het kauwapparaat, de mastax, ongeschonden zijn gepasseerd. In de literatuur zijn nog geen aanwijzingen gevonden dat de opgenomen oöcysten worden gemetaboliseerd5). Het beeld dat een oöcyst zich na drie uur incubatie dicht bij de anus bevindt en nog intact lijkt, zou kunnen worden gezien als een bevestiging hiervan. Tevens laat dat zien dat passage door het lichaam optreedt in een tijdsbestek van maximaal drie uur. Vanwege deze resultaten worden de raderdieren van het geslacht Philodina sp. en/of Rotaria sp. als mogelijke vectororganismen gezien voor oöcysten.

Doseerexperiment op proefinstallatieschaal Onderzoek naar het vectorgedrag van zoöplankton is eerder uitgevoerd met een actief koolfilter8), waarbij een methode ontwikkeld is waarmee het vectorgedrag van zoöplankton bij filtratie is aan te tonen. In het kader van de ontwikkeling van het procesmodel4) is een tweede doseerproef op een proeffilter te Weesperkarspel met een hogere filtratiesnelheid (0,45 m/h) en grovere korreldiameter (d50= 0,61 mm) uitgevoerd. Hierbij is ook het vectorgedrag van zoöplankton onderzocht. Er werd een hoge concentratie UV-bestraalde oöcysten (C. parvum; 3,3 x 104 (± 5093) per liter) gedurende 24 uur gedoseerd (totaal aantal 9,1 x 108). Het proeffilter werd gevoed met filtraat van een actief koolfilter. Tijdens de doseerproef zijn in de eerste 24 uur acht monsters van een liter direct en in de daarop volgende vier weken acht monsters van 1,4 kubieke meter met hemoflow-concentraat onderzocht op oöcystendoorslag. Gebaseerd op de gemiddelde oöcystenconcentratie in het influent en de maximale gevonden waarde in het effluent is een DEC van 4,3 logeenheden berekend (concentraties zijn gecorrigeerd voor terugwinning van opzettelijke toegevoegde hoeveelheden oöcysten die behandeld zijn met een kleurstof ).

Zoöplankton in het water en de vuillaag Het zoöplankton met een grootte van ≥30 µm is uit 250 liter (dag 3 en 17) en 100 liter (dag 31) monsters van het in- en effluent geïsoleerd, gedetermineerd en geteld. Het totaal aantal organismen in het influent varieerde tussen 4000 en 11.000 per kubieke meter en bestond voor een belangrijk deel uit raderdieren (zie tabel 1). Het aantal nam af met 0,7-1,0 log. Ook in het effluent was het percentage raderdieren hoog. Van de raderdieren behoort respectievelijk 27 en 21 procent in het influent en effluent tot het geslacht Rotaria/Philodina (gemiddelde van drie metingen). Op dag 9 en dag 45 zijn steekmonsters van de bovenste tien centimeter van het filterbed genomen, waarin de zoöplanktonorga-

30

H2O / 5 - 2012

dag

influent aantal (%)

effluent aantal (%)

3

4100 (36)

1000 (91)

17

3500 (86)

340 (38)

31

10000 (97)

890 (48)

Tabel 1. Aantal raderdieren per kubieke meter en het percentage van het totaal aantal zoöplanktonorganismen verzameld uit influent en effluent.

5 minuten monsters (n/m3) zoöplankton uit circa 1,5 m3

behandeling

24-uur monsters (n/m3) zoöplankton uit circa 100 m3

geen HES

HES

geen HES

HES

dag 4-10

< 6,2

< 0,11

< 9,7

< 0,32

dag 11-17

< 68

< 0,04

< 67

< 0,46

dag 18-24

< 2,8

-

< 8,5

0,06

dag 25-31

< 6,8

< 0,11

< 67

< 0,95

Tabel 2. Aantal oöcysten in de zoöplanktonmonsters, verzameld uit het effluent.

zandmonster

zoöplanktonmonster uit zand

geen HES

geen HES

HES

tijd (dagen)

oöcysten n/g (vrij)

oöcysten n/g (vrij)

oöcysten n/g (gebonden)

9

458 (314)a

0,45

0,75

45

11

<0,41

2,6

a

na een week in de koeling en een week bij 15°C

Tabel 3. Het aantal vrije en opgenomen oöcysten per gram zand, bemonsterd op twee momenten tijdens het onderzoek (mengmonsters van twee afzonderlijke monsters genomen op twee locaties in het filterbed).

nismen zijn gedetermineerd en geteld. De aanwezige dominante soorten komen over het algemeen overeen met de soorten die ook in het in- en effluent worden gevonden. Op basis van deze twee metingen lijkt tussen dag 9 en dag 45 een afname van het aantal soorten en verschuiving in de dominante soorten te hebben plaatsgevonden. Opvallend is de toename van het aantal Rotifera van 1260 naar 5700 per 30 gram zand, mogelijk als gevolg van een groter aanbod in het influent (zie tabel 1).

Studie naar vectorgedrag in een proeffilter Om vast te stellen of de in het filterbed afgevangen oöcysten door predatie alsnog het effluent konden bereiken, diende een zo groot mogelijke hoeveelheid zoöplankton in het effluent te worden afgefiltreerd, die onmiddellijk moest worden gedood om voortijdige fecale uitscheiding en uitspoeling van de oöcysten door het planktonnet te voorkomen. Om deze reden werden gedurende vier weken na de doseerproef driemaal daags korteduurmonsters (vijf minuten) van 100 liter van het effluent gefiltreerd over een 30 µm-planktonnet en direct gefixeerd met glutaaraldehyde. Ter verhoging van de detectiekans werden tevens 24-uurs zoöplanktonmonsters (30 µm) genomen die op dezelfde wijze werden gefixeerd. De afzonderlijke korteduur- en 24-uurs concentraten van een week werden samengevoegd tot twee verzamelmonsters van zoöplankton

van respectievelijk ongeveer 1,5 en ruim 100 kubieke meter. De zoöplanktonmonsters zijn onderzocht op de aanwezigheid van vrij gesuspendeerde oöcysten en vervolgens na een voorbehandeling met hoge energetische sonificatie (HES)8) opnieuw onderzocht op oöcysten die opgenomen zijn door zoöplankton. De HES-behandeling is bedoeld om het zoöplankton in de monsters te desintegreren. Speciaal aangepaste zoöplanktonmonsternameapparatuur voor het totale filtraat met een debiet van 1,15 kubieke meter per uur.


platform Het terugwinnen van de hoeveelheid met kleurstof behandelde oöcysten was over het algemeen gering: gemiddeld 8 procent (0,0-24 procent). In de zoöplanktonconcentraten konden geen vrije oöcysten worden aangetoond (zie tabel 2). Slechts in één van de 24-uursmonsters (dag 18-24) is één opgenomen oöcyst gevonden. Na correctie voor het herstel betekent dat zeven oöcysten zijn gevonden in het zoöplankton met een grootte van > 30 µm geïsoleerd uit totaal circa 400 kubieke meter effluent over de gehele periode van 30 dagen. Uit onderzoek in zandmonsters van het proeffilter bleek dat het aantal vrije oöcysten tussen dag 9 en dag 45 duidelijk afnam en het aantal opgenomen oöcysten toenam (zie tabel 3). Dit is een bevestiging van eerder onderzoek5).

Toegevoegd doorslagrisico van opgenomen oöcysten In het filter vindt een sterke afname plaats van het aantal oöcysten dat in de bovenste tien centimeter is geaccumuleerd. Dit wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door predatie, zoals blijkt uit de waargenomen toename van het door zoöplankton ingeslikte oöcysten (zie tabel 3). Uit de gegevens van dit onderzoek (zie tabel 2) blijkt dat het vectorgedrag van het zoöplankton niet alleen bij actieve koolfiltratie optreedt maar ook bij langzame zandfiltratie. Uit het predatie-experiment op laboratoriumschaal en de doseerproefgegevens kan worden geschat of en in welke mate dit vectorgedrag de DEC van langzame zandfiltratie voor Cryptosporidium betekenisvol verlaagt.

In het slechtste geval is te stellen dat in de 30 dagen van het onderzoek een doorslag van 2 x 104 opgenomen oöcysten mogelijk is als vijf procent van de raderdieren (Rotaria/ Philodina) in het influent drie oöcysten eten en hiervan tien procent het filterbed passeert (1 log zoöplanktonverwijdering). Hierdoor neemt de DEC van het langzame zandfilter voor vrije oöcysten af van 4,3 naar 4,2 log. De gemeten doorslag in het proeffilter was echter veel lager. In de 5-minuten en 24-uurs zoöplanktonmonsters zouden volgens bovenstaande benadering respectievelijk 143 en 9500 opgenomen oöcysten moeten zitten. Dit verschil kan zijn veroorzaakt doordat de aannames voor het slechtste geval te slecht waren of doordat de proeffiltergegevens de werkelijkheid niet goed beschreven (geringe terugwinning en/of ‘uitscheiding’ tijdens monsterneming).

Conclusie Evenals in het voorgaande doseerexperiment blijkt dat de eliminatiecapaciteit van langzame zandfilters voor niet gebonden oöcysten met 4,3 logeenhedenverwijdering zeer hoog is, ondanks grover zand en een hogere filtratiesnelheid. Het proces van door zoöplankton gefaciliteerd transport van oöcysten door het filterbed vindt inderdaad plaats, maar het toegevoegde doorslagrisico van deze opgenomen Cryptosporidiumoöcysten aan het doorslagrisico van de vrije Cryptosporidium-oöcysten bij deze filters is zeer klein.

LITERATUUR 1) Wetsteyn F. (2005) Analyse microbiologische veiligheid drinkwater. VROM-Inspectie. 2) Hijnen W., J. Schijven, P. Bonné, A. Visser en G. Medema (2004). Elimination of viruses, bacteria and protozoan oocysts by slow sand filtration. Wat. Sci. Technol. 50 (1), pag. 147-154. 3) Dullemont Y., J. Schijven, W. Hijnen, M. Colin, A. Magic-Knezev en W. Oorthuizen (2006). Removal of microorganisms by slow sand filtration. Recent progress in slow sand and alternative biofiltration processes. IWA Publishing. 4) Schijven F. et al (2008). Effect filtratiesnelheid, temperatuur en korrelgrootte op de verwijdering van micro-organismen door langzame zandfiltratie. RIVM. Rapport 3304002. 5) Hijnen W, Y. Dullemont, J. Schijven, A. HanzensBrouwer, M. Rosielle en G. Medema (2007). Removal and fate of Cryptosporidium parvum, Clostridium perfringens and small-sized centric diatoms (Stephanodiscus hantzschii) in slow sand filters. Water Research 41, pag. 2151-2162. 6) Stott R., E. May, E. Ramirez en A. Warren (2003). Predation of Cryptosporidium oocysts by protozoa and rotifers: implications for water quality and public health. Water Science & Technology. 47 (3), pag. 77-83. 7) Sibille I., T. Sime-Ngando, L. Mathieu en J. Block (1988). Protozoan bactivory Escherichia Coli survival in drinking water distribution systems. Applied and Environmental Microbiology. 64 (1), pag. 197-202. 8) Bichai F., B. Barbeau, Y. Dullemont en W. Hijnen (2009). Role of predation by zooplankton in transport and fate of protozoan (oo)cysts in granular activated carbon filtration. Water Research 44, pag. 1072-1081.

advertentie

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Neem contact op met Roelien Voshol, tel. 010 - 42 74 154 of Brigitte Laban, tel. 010 - 42 74 152

H2O / 5 - 2012

31


handel & industrie Verbetering waterkwaliteit levert duurzame energie op Waterschappen beheren een enorme bron van nog onbenutte energie, het oppervlaktewater. Door een aantal bestaande technieken op een innovatieve wijze te combineren ontwikkelde IF Technology een concept voor duurzame warmtelevering aan woningen (WOW) in combinatie met een verbetering van de waterkwaliteit door actief waterbeheer. Door het oppervlaktewater als primaire energiebron te gebruiken en zomerwarmte in een bodemenergiesysteem op te slaan voor de wintermaanden, ontstaan enkele grote energetische, financiële en milieutechnische voordelen. Het onttrekken van warmte uit het oppervlaktewater heeft een aantal positieve effecten. Het belangrijkste effect op de waterkwaliteit is afkoeling. Dit gaat de ontwikkeling van (blauw)algen en botulisme tegen. Ander voordeel is dat kouder water meer zuurstof bevat, wat vissterfte tegengaat en ook bijdraagt aan het voorkomen van botulisme. De temperaturen kunnen per watersysteem variëren maar het temperatuurverschil tussen inname en uitstroom ligt gemiddeld rond de zeven graden. Dit betekent dat als met een temperatuur van 25°C water wordt onttrokken dit met 18°C kan worden teruggebracht. Door de uitlaat aan het oppervlakte van het water te plaatsen of deze uit te voeren als cascade of waterval, neemt het water nog meer zuurstof op. Door het innamepunt en de uitstroom slim te plaatsen, ontstaat stroming binnen een statisch watersysteem. Hiermee komen waterpartijen in nieuwbouwwijken of binnenstedelijke gebieden in beweging. Het vormen van problematische hoeveelheden blauwalgen in dode stukken is hiermee opgelost. De waterhoeveelheden en stroomsnelheden hangen hierbij af van het aantal woningen dat kan worden aangesloten, maar inmiddels zijn studies verricht naar wijken met een oppervlaktewatercirculatie van 4000 kubieke meter per uur en tien miljoen kubieke meter per jaar en zijn er enkele kleinere systemen gerealiseerd. Een ander voordeel is het verzamelen van zwerfvuil, zeker binnen stedelijke gebieden. Door het introduceren van stroming naar één bepaald punt ontstaat een lopende band effect. Hierdoor verzamelt zwerfvuil zich op één locatie waar het eenvoudig kan worden verwijderd.

Energielevering in de lente en zomer.

In de zomer, als het oppervlaktewater erg warm is, wordt een bodemenergiesysteem als opslagbuffer geladen met een zo hoog mogelijke temperatuur. Het resultaat hiervan is dat het oppervlaktewater afkoelt. Door de woningen ook nog te koelen kan de opslagbuffer extra warm worden gemaakt. Zodra in de herfst warmtevraag vanuit de woningen ontstaat, wordt deze geleverd vanuit het oppervlaktewater. Hierdoor wordt de opgeslagen warmte in de ondergrondse buffer niet aangesproken en bewaard voor het koudste deel van de winter. Als het oppervlaktewater te koud is om de warmtepomp mee te voeden (< 12°C) zal de ondergrondse buffer worden aangesproken. Deze heeft een gemiddelde temperatuur van 20°C. Dat is hoger dan bij traditionele bodemenergiesystemen (15 C). Daardoor ontstaat er een hoger rendement tijdens de koudste maanden. Energielevering in de herfst en winter.

De techniek om het oppervlaktewater in te nemen, heeft zich bewezen in de waterwinning, voor drinkwater en industriële onttrekkingen. Het filteren vindt plaats in het oppervlaktewater met een filter van 1,5 millimeter, dat vissen en ander waterleven tegenhoudt. Het innamepunt en de uitstroom zijn door het gebruik van kunststofleidingen flexibel in te passen in een watersysteem. Hierdoor wordt de stroming optimaal benut. Als er in de vroege lente warmtevraag bestaat vanuit de woningen, wordt deze geleverd vanuit het oppervlaktewater aan een warmtepomp. Hierdoor wordt de bodem niet uitgeput, in tegenstelling tot de traditionele bodemenergiesystemen.

32

H2O / 5 - 2012

De warmte uit het oppervlaktewater is ook geschikt om warm tapwater mee te maken. Een warmtepomp zal warmte onttrekken uit het oppervlaktewater en de temperatuur daarna verhogen, zodat een warme douche mogelijk is. Het afgekoelde oppervlaktewater wordt teruggebracht in het watersysteem met alle bijbehorende voordelen. Oppervlaktewater als primaire energiebron voor verwarming en warm tapwater bereiding heeft vele energetische en dus financiële voordelen ten opzichte van traditionele bodemenergiesystemen: lagere investeringskosten, hoger rendement warmtepompsystemen, lagere kosten voor eindgebruiker of exploitant, MER-grens wordt later bereikt, bronnen kunnen dichter bij elkaar en minder bodemwarmtewisselaars nodig voor dezelfde hoeveelheid woningen. Het resultaat is een rendabele duurzame energiebron met een verbeterde oppervlaktewaterkwaliteit.


handel & industrie Opdrachten voor DHV in Turkije en Polen DHV werkt aan een riolerings- en drainagenetwerk en een afvalwaterzuiveringsinstallatie voor Siverek in Oost-Turkije. Dit project, waarin DHV in een consortium samenwerkt met WYG International, WYG Turkije en ER-GE Design Engineering Consulting, maakt deel uit van het Environmental Operational Programme van het Turkse Ministerie van Milieu en Bosbouw. De waarde van de ondersteuning door het consortium bedraagt drie miljoen euro. Siverek heeft op dit moment geen goede riolering en geen afvalwaterzuivering. Dankzij het project zullen meer dan 100.000 mensen de beschikking krijgen over goede sanitaire voorzieningen. Om efficiënt en duurzaam beheer te garanderen, zal het consortium ook het lokale waternutsbedrijf ondersteunen. DHV begeleidt het ontwerp van het zuiveringsproces en adviseert tijdens de bouw van de afvalwaterzuivering. Het ingenieursbureau heeft ook een substantiële rol bij het versterken van het waterbedrijf. In totaal 65 werknemers krijgen een training. Het project wordt eind 2015 afgerond.

Polen KuiperCompagnons en DHV zijn gevraagd een ontwikkelingsstrategie op te stellen voor de rivierzone van de Warta in Poznan, Polen. De gemeente Poznan en een projectontwikkelaar participeert in het project, dat steun krijgt van het Nederlandse programma ‘Wereldwijd werken met water’. De totale investering bedraagt 400.000 euro. De afgelopen jaren overstroomde de Warta bij Poznan meerdere keren met grote materiële en financiële schade als gevolg. De gekanaliseerde rivierloop kan de steeds groter wordende piekafvoeren niet meer verwerken. De kern van de opgave is het opstellen van een strategie waarmee ingrepen ten behoeve De rivier de Warta en Poznan.

van de waterveiligheid inpasbaar zijn binnen de brede maatschappelijke ontwikkeling van Poznan. Tegelijk wordt de ruimtelijke ontwikkeling aangepast aan de noodzakelijke waterhuishoudkundige ingrepen. De nu verwaarloosde rivieruiterwaarden worden hersteld en aantrekkelijk gemaakt en de waterveiligheid wordt verbeterd. De Nederlandse partijen zetten hun ervaringen in uit diverse ‘Ruimte voor de Rivier’-projecten en van stedelijke vernieuwingen wereldwijd.

Duitse radars voorspellen neerslag beter DHV en Nelen & Schuurmans hebben een Europese aanbesteding gewonnen voor het verbeteren van neerslaginformatie voor waterbeheerders. Waterbeheerders kunnen hierdoor beter anticiperen op hevige regenbuien. Het consortium werkt nauw samen met het KNMI, Deltares en experts van Nederlandse universiteiten. De aanbesteding is uitgeschreven door Waterschap Noorderzijlvest. De opdracht moet leiden tot hét nieuwe standaard neerslagproduct voor de Nederlandse watersector. Het consortium combineert en corrigeert Nederlandse en Duitse radarbeelden met gegevens van neerslagstations van het KNMI, waterschappen, gemeenten en provincies. De informatie wordt verwerkt in een neerslaginstrument, dat elke vijf minuten actuele neerslaginformatie geeft en neerslagvoorspellingen verbetert. Het consortium wil de nieuwe neerslaginformatie binnen een half jaar opleveren en beschikbaar maken via een softwareinstrument. De software wordt open source ontwikkeld binnen het onlineplatform Lizard, waardoor het hele proces transparant verloopt.

Van buis naar fitting Tubetransformation uit Rotterdam heeft een nieuw platform gelanceerd voor het koud of warm vervormen en machinaal bewerken van buizen en pijpen. Standaard beschikbare stalen, aluminium of koperen buizen worden in een nieuwe vorm gebracht door geavanceerde bewerkingen. Daarnaast zijn verschillende oppervlaktebehandelingen buiten maar ook binnen in de buis mogelijk. Naast traditionele bewerkingen zoals buigen, boren, trompen, afschuinen, aanlassen en draadsnijden gaat het om vloeidraaien (spinnen), hydraulisch vervormen en lasersnijden.

Vooral roestvast stalen buizen in gelaste of naadloze uitvoering kunnen door hydraulische vervorming vele vormen krijgen. Voor dikwandige buizen is met lasersnijden veel mogelijk. Met stuikbewerkingen zijn buizen te vervormen en van vertande koppelingen te voorzien. Door gebruik te maken van nagetrokken buizen zijn veel ongebruikelijke afmetingen met hoge precisie mogelijk met een goede oppervlaktestructuur. Tubetransformation levert behalve in Europa ook in Turkije, Tunesië, India, Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Voor meer informatie: www.tubetransformation.com.

PP 3-lagenbuis Als eerste in de markt introduceert Pipelife een PP 3-lagenbuis. De buiten- en binnenlaag worden geproduceerd van nieuw PP-materiaal. De tussenlaag wordt voorzien van geschuimd PP, wat gebruik van gerecycleerd materiaal mogelijk maakt. De buis werd tijdens de Infra relatiedagen begin deze maand in Hardenberg voor het eerst aan het publiek getoond.

De PP 3-lagenbuis.

Voordelen van de PP 3-lagenbuis zijn onder meer de hoge ringstijfheid en de geluidsreductie (van belang voor binnenriolering). Aan het bestaande assortiment aan keilinlaten zal Pipelife op korte termijn twee nieuwe modellen toevoegen. Het betreft de maten 315x200 en 400x200 mm. Naast de bestaande 125 mm en 160 mm zijn dan ook aftakkingen tot 200 mm te maken op nieuwe en bestaande pvc-riolen. De nieuwe keilinlaten zullen hun weg met name vinden in agrarische toepassingen, maar ook voor het maken van huisaansluitingen. Voor meer informatie: www.pipelife.nl.

H2O / 5 - 2012

33


agenda 6 maart, Delft Tijdreeksanalyse in hydrologisch toepassingsperspectief

minisymposium over tijdreeksanalyse, met een wetenschappelijk, Engelstalig ochtenddeel dat in het teken staat van zowel de promotie van Jos von Asmuth op 5 maart als de pensionering en het formele afscheid van Kees Maas bij KWR en TU Delft. Het middagdeel is meer op de praktijk gericht én de voertaal is Nederlands. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute, TU Delft en NHV. Informatie: www.nhv.nu.

13 maart, Rotterdam Adaptief bouwen in deltasteden

bijeenkomst met discussie over het realiseren van flexibele, waterbestendige en duurzame stedelijke gebieden in kwetsbare delta’s en het belang van samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven. Organisatie: RDM Campus. Informatie: www.rdmcampus.nl/lezingen.

20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland en Rioleringsvakdagen

vakbeurs over waterbehandeling, -management en -technologie en uiteraard riolering, met naast de beurs ook een uitgebreid programma met bijeenkomsten, presentaties en congressen. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem en Aqua Nederland. Informatie: www.aquanederland.nl.

22 maart, heel Nederland Wereldwaterdag

Nederlandse versie van Wereldwaterdag, waarop samenwerking, kennisoverdracht en innovatieve ontwikkelingshulp centraal staan. Organisatie: Netherlands Water Partnership en Aqua for All. Informatie: www.wereld-water-dag.nl.

29 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen

de negende editie van deze kennisdag, die dit jaar in het teken staat van onder meer de voorjaarsdroogte van 2011 en de handreiking inspectie waterkeringen. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

29 maart, Rotterdam Baggerspecie

de tiende editie van dit congres, met dit jaar onder meer als onderwerpen het Verbeterplan Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichtingen en andere relevante weten regelgeving op het gebied van baggeren. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.

34

H2O / 5 - 2012

29-30 maart, Groningen Vismarkt

conferentie over vismigratie, met de presentatie van recente ontwikkelingen rond vismigratie-onderzoeken en -technieken en een minicursus vispassages bouwen. Organisatie: Waterschap Noorderzijlvest en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

3 april, Delft Deltaprogramma Kennisconferentie

tweede editie van de grootschalige conferentie waarin het Deltaprogramma vanuit drie invalshoeken wordt benaderd: een wetenschappelijke, een internationale en een praktische. Organisatie: TU Delft. Informatie: Fransje Hooimeijer: f.l.hooimeijer@tudelft.nl.

5 april, Nieuwegein Omgevingswet

congres over de nieuwe Omgevingswet, waarin meer dan 60 wetten, 100 algemene maatregelen van bestuur en honderden ministeriële regelingen worden samengevoegd die ook de watersector raken. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl/ omgevingswet.

12 april, Nieuwegein Samen verdienen aan waterveiligheid

congres over creatieve manieren om de waterveiligheid te (blijven) garanderen ondanks krimpende budgetten en mogelijke bezuinigingen. Aan bod komen onder meer private financiering en integrale projecten. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.

17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s

internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdeltas.org.

18 april, Nijmegen Water

mini-symposium met als onderwerpen waterbeheer in stedelijk gebied, de fosfaatfabriek, watervoetafdruk achterlaten en Deltaprogramma Rivieren. Organisatie: KIVI NIRIA Gelderland en Vakafdeling Land en Watermanagement. Informatie: www.kiviniria.nl/gelderland.

19 april, Ede Onzekerheden in besluitvorming, oefening en realiteit. Casus Noorderzijlvest

symposium over de rol die informatie over onzekerheden kan spelen bij crisisbeheersing en besluitvorming. Aanleiding is de hoogwaterdreiging waarmee Waterschap Noorderzijlvest te maken kreeg na een calamiteitenoefening. Organisatie: STOWA, Deltares, HKV Lijn in Water. Informatie: www.stowa.nl.

19-20 april, Groningen What’s (h)appening in Groningen?

voorjaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk met als titel ‘What’s (h)appening in Groningen’, over water, energie en duurzame gebiedsontwikkeling. Op 19 april diverse middagexcursies, op 20 april de algemene ledenvergadering met aansluitend het congres. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

24 april, Rotterdam Juridische update voor de watersector

congres over de stand van zaken van diverse wetten en regels waar de watersector mee te maken krijgt, zoals de nieuwe Omgevingswet, het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Bestuursakkoord Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.

26 april, Enschede De Roombeek

excursie door de wijk Roombeek in Enschede met volop aandacht voor de waterbouwkundige aspecten. Organisatie: Nirov en Waterschap Regge en Dinkel. Informatie: Willem Heesen (070) 302 84 15.

26 april, Nieuwegein De state-of-art in chemisch/ fysische proces- en afvalwaterbehandeling

middagbijeenkomst waarop gesproken wordt over de steeds verder gaande ontwikkeling van zuiveringstechnieken aan de hand van praktijkvoorbeelden. Organisatie: SKIW. Informatie: www.skiw.nl.

26 april, Utrecht - Het laboratorium van de toekomst

middagsymposium over het waterschapslaboratorium van de toekomst, waarbij innovatie centraal staat. Behalve het symposium zijn er ook stands en posterpresentaties van leveranciers, laboratoria en onderzoeksinstellingen. Organisatie: Integraal Laboratorium Overleg waterkwaliteitsbeheerders. Informatie: www.ilow.nl.


SyMPOSiUM ZOet&ZOUt

Water en de Nederlanders Maandag 26 maart 2012, 9.30 - 15.00 uur Kunsthal Rotterdam

Bij de tentoonstelling Zoet&Zout. Water en de Nederlanders organiseert de Kunsthal Rotterdam een symposium over onze verbondenheid met het water. Nederland en het water: het is een verhaal van strijd en gewin, van ramp en voorspoed. Eeuwenlang hebben we ons bekwaamd in het beheersen van het water, zo beschrijft en onderzoekt journaliste Tracy Metz dit in haar boek Zoet&Zout. Water en de Nederlanders. Kunsthistoricus Maartje van den Heuvel belicht de cultuurhistorische kant van dit proces. Voor de gelijknamige tentoonstelling in de Kunsthal selecteerde ze ruim honderdtwintig kunstwerken en mediabeelden waarin betekenissen van water voor Nederlanders verbeeld zijn. Hoe kunnen deze beelden van inspiratie zijn bij de nieuwe vormgeving van Nederland? Het symposium gaat in op een van de grote opgaven voor Nederland in de 21e eeuw, de omgang met het water. Met een uitgebreid programma over kunst en water met kunstenaars, wetenschappers en bestuurders. Sprekers zijn onder meer Adriaan Geuze, landschapsarchitect en Jenny Reynaerts, conservator Rijksmuseum Amsterdam. Kijk voor het volledige programma op www.kunsthal.nl

www.kunsthal.nl

Datum: Maandag 26 maart 2012, 9.30 - 15.00 uur Locatie: Kunsthal Rotterdam Prijs: U betaalt als H2O-lezer â‚Ź 30 in plaats van â‚Ź 35 (inclusief lunch) aan de kassa van de Kunsthal. Voorverkoop aan de kassa vanaf zaterdag 3 maart of bestel kaarten via balie@kunsthal.nl



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.