20120511073453

Page 1

nยบ

45ste jaargang / 11 mei 2012

10/

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

WATERSCHAPPEN KLAAR VOOR DE 'WATERHARMONICA' SERIEUS SPEL OM ROTTERDAM VEILIG TE HOUDEN DRUKKE NDSM-WERF AMSTERDAM VEREIST SECUUR WATERBEHEER GERICHTER STUREN OP WATERKWALITEIT DRENTSCHE AA


Monti Valves Amperestraat 56-58 1446 TS Purmerend Tel: (0299) 64 11 18 Fax: (0229) 64 49 99


Onvoorziene bijkomstigheid

M

et de val van het kabinet Rutte en de komst van het ‘Kunduzakkoord’, waarin een gelegenheidscoalitie - naar Haagse begrippen - bliksemsnel tot een vergelijk kwam over een pakket bezuingingsmaatregelen, leek de onzekerheid voor even uit de lucht. Hoe de bezuinigingen zullen uitpakken is onduidelijk, maar dat geldt voor elk maatregelenpakket, ongeacht de achterliggende politieke visie. De val van het kabinet heeft ook een, voor waterbeheerders, onvoorziene bijkomstigheid: het zou zo maar kunnen dat de Tweede Kamer de nog te behandelen Waterschapswet controversieel verklaard.

Behalve de voorgestelde bezuinigingen in deze wet, die we in deze tijd goed kunnen gebruiken, wordt ook de overdracht van het

Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) André Struker (Waternet) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Staatssecretaris Atsma heeft aangegeven dat hij er alles aan zal doen om het Haagse tij te keren en de Waterschapswet alsnog door de Tweede Kamer te loodsen. Ik hoop dat het hem lukt. Michiel van Zaane

inhoud nº 10 / 2012

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers

beheer van een aantal waterkeringen door de waterschappen op de lange baan geschoven. Toegegeven: het lijkt me onwaarschijnlijk dat de betreffende dijken door het doorschuiven van dit wetsvoorstel ineens zullen doorbreken, maar toch... Je kunt het maar geregeld hebben. Zonder die dijken zou er een stuk minder Nederland zijn om te regeren.

4 / Waterschappen klaar voor de 'Waterharmonica'

Rob van der Boomen, Cora Uijterlinde en Edwin Foekema

6 / Remote sensing-data kunnen (nog) beter gebruikt worden

Maarten Verkerk, Veronique Kaiser, Rutger van Ouwerkerk en Joost Heijkers

8 / Maatwerk voor normering en toetsing

6

boezemkades

Miriam Duikers, Doeke Kampman en Maarten Poort

10 / Het lot van Rotterdam ligt in uw handen Nikeh Booister, Darja Tretjakova, Evelien van Weelde en Leander Ernst

12

/ Waterbeheer op de NDSM-werf in Amsterdam Jeroen de Jong

10

15

/ Pragmatisch en dynamisch peilbeheer in Zeewolde Albert Burggraaf, Elmer Benjamin, Jaap Klein en Margot Drost

18

/ ‘Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta rammelt’ Wil Borm, Martien Boelaars en Clemens de Witte

35

20 / Waternetwerken 27 / Dynamiek van uitwisseling grond- en

oppervlaktewater in Nederland

Dimmie Hendriks, Hans Peter Broers, Remco van Ek en Jacco Hoogewoud

31

/ Gerichtere sturing van de oppervlaktewaterkwaliteit Jan Roelsma, Dorothée van Tol-Leenders, Anton Drie, Marian van Dongen

35

/ Calciet als alternatief entmateriaal bij ontharding produceert hoogwaardige kalkkorrel Luc Palmen, Wim Oorthuizen, Hay Koppers en Bas Hofs

38 / Agenda

Bij de omslagfoto: Het terrein van de NDSM-werf in Amsterdam transformeert de komende jaren in een stedelijk gebied waar wonen, werken en cultuur samengaan. om dat mogelijk te maken, moet het waterbeheer aangepast worden aan de nieuwe activiteiten (zie pagina 12 t/m 14) (foto: Jeroen de Jong).


Waterschappen klaar voor de 'Waterharmonica' Meer dan 15 jaar praktijkervaring met de Waterharmonica kwam aan bod tijdens een goed bezochte bijeenkomst in de Efteling. De Waterharmonica is een speciaal ingerichte verbindingszone tussen een rwzi en het oppervlaktewater, waarin het effluent een meer natuurlijk karakter krijgt. Belangrijk voor waterbeheerders, omdat de Kaderrichtlijn Water expliciet om een goede ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater vraagt. Waterharmonicasystemen zijn de afgelopen jaren op verschillende locaties in Nederland aangelegd. Op basis van de (positieve) ervaringen zijn er momenteel meerdere in ontwikkeling. De werking van de systemen is in die jaren onderzocht met aandacht voor onder andere nutriëntenverwijdering, desinfectie, zwevend materiaal, buffercapaciteit, ecotoxicologie, beheer en onderhoud, kosten en vergunningen. Tijdens het symposium werden de laatste ontwikkelingen op dit gebied gepresenteerd en werd een veldbezoek gebracht aan het Waterharmonicasysteem van de Efteling.

I

n een terugblik van Ruud Kampf, Theo Claassen en Lluis Sala werd in vogelvlucht het idee van de Waterharmonica als schakel tussen waterketen en watersysteem van idee tot wasdom gepresenteerd. In 1985 werd bij de rwzi Elburg een rietsysteem aangelegd voor de behandeling van effluent en in 1994 werd bij de rwzi Everstekoog op Texel een eerste Waterharmonica aangelegd: een systeem met eerst een (vlooien)vijver, dan sloten met riet of lisdodde en tot slot een compartiment met ondergedoken waterplanten. Hier werd de beperkte hoeveelheid zoet water van het eiland geschikt gemaakt voor hergebruik in de landbouw en hygiënisch betrouwbaar gemaakt, omdat het water langs een woonwijk stroomt. De lessen die zijn getrokken uit dit systeem resulteerden in tien gerealiseerde Waterharmonica’s en nog zo’n 20 initiatieven die in verschillende fasen van ontwerp zijn c.q. zijn gebleven. De Waterharmonica Grou naast de traditionele rwzi.

Lluis Sala presenteerde zijn ervaringen in Spanje evenals de kennisuitwisseling met Nederland over Waterharmonica. Het waterbedrijf waar hij voor werkt, levert behandeld afvalwater voor irrigatie van golfbanen, aanvulling van de grondwatervoorraad, gebruik in natuurlijke omgeving en als huishoudwater. In de jaren tussen 1995 en 2012 zijn vele onderzoeksrapporten verschenen. Recent zijn daar nieuwe rapportages aan toegevoegd: ‘Waterharmonica’s in Nederland, 1996-2011: van effluent tot bruikbaar oppervlaktewater’ (STOWA-rapport 2012-12), ‘Waterharmonica, onderzoek naar zwevend stof en pathogenen’ (hoofd- en bijlagenrapport, STOWA-rapport 2012-10 en 2012-11) en ‘WIPE: de invloed van moerassystemen op de milieukwaliteit van rwzi-effluent en aanbevelingen tot optimalisering’ (IMARES-rapport C005/12). Bovendien lopen twee promotieonderzoeken naar verdere diepgang van Ruud Kampf en Bram

Mulling. Tijdens de bijeenkomst in Kaatsheuvel zijn de onderzoeksresultaten van deze studies gepresenteerd plus ervaringen van eigenaren en gebruikers van Waterharmonica’s.

Onderzoeksresultaten

Rob van den Boomen (Witteveen+Bos) gaf een korte toelichting op het recente STOWA-project naar de werking van Waterharmonica-systemen en belichtte de rol in relatie tot zwevend stof en nutriënten. In verschillende Waterharmonica’s wordt een afname van de hoeveelheid actief slib gemeten, maar eveneens een toename van meer natuurlijk zwevend stof. Netto neemt de hoeveelheid dan ook niet af, maar verandert wel de samenstelling. Er zijn verschillende analysetechnieken onderzocht en beschreven om het zwevend stof te karakteriseren. Bij een piekbelasting, zoals een slibuitspoeling uit de rwzi, wordt meer dan 95 procent van die vracht aan zwevend stof en nutriënten achtergehouden. Stikstof en fosfaat kunnen het beste in de zuivering zelf worden verwijderd, maar een aanvullende verwijdering tot 40 procent komt ook voor. Bij een hogere belasting neemt het rendement af. Bram Mulling ging in op de verandering van de hygiënische samenstelling van het water door een Waterharmonica. Aan het einde van het systeem zijn de hoeveelheden indicatorpathogenen (E. coli en Enterococci) meestal lager dan de zwemwaternorm voor oppervlaktewater. De belangrijkste processen daarin lijken de begrazing door zoöplankton en de invang door biofilms in de rietsloten. Bezinking, natuurlijke afsterving, afsterving door UV en de extra aanvoer door bijvoorbeeld watervogels lijken een minder belangrijke rol te spelen. Edwin Foekema gaf namens het WIPEconsortium een overzicht van de onderzoeksresultaten, waarbij de invloed van Waterharmonica’s op (de effecten van) toxische stoffen is onderzocht op de rwzi’s van Grou, Land van Cuijk en Hapert. Er werden meer dan 230 stoffen gemeten in het

4

H2O / 10 - 2012


verslag

Schoner effluent én een aantrekkelijk uiterlijk.

effluent, waarbij het relatieve aandeel van brandvertragers en bestrijdingsmiddelen opvallend hoog was. Behoudens een incidentele sterfte onder stekelbaarsjes werden geen risico’s op acute effecten aangetoond. Wel werden ecotoxicologische responsen gemeten in bioassays met algen en Daphnia’s en indicaties gevonden voor hormoonverstoring in zowel in-vitro-toetsen als in de genexpressie van stekelbaarsjes. In de loop van de Waterharmonica was een vermindering van de ecotoxicologische risico’s zichtbaar.

Ervaringen

Oscar van Zanten presenteerde een bevlogen verhaal over de belevingswaarde van een Waterharmonica. In het beheergebied van Waterschap De Dommel zijn meerdere Waterharmonica’s aangelegd of in ontwerp (Tilburg, Hapert, Soerendonk, Sint Oedenrode en Biest-Houtakker) waarbij educatie, beleving en het verhogen van de natuurwaarde een centrale rol spelen. Het water wordt schoner en de rwzi wordt beter/ minder geïsoleerd in de omgeving geplaatst. In gebiedsprocessen kan de Waterharmonica goed worden ingeschoven. Wim van der Hulst presenteerde de laatste stand van zaken van het functioneren van de Waterharmonica bij de rwzi land van Cuijk. Dit systeem levert nu water voor het achterliggende landbouw- en natuurgebied. Om lagere fosfaatgehalten te halen, is in 2008 een zandfilter met chemische defosfatering toegevoegd. Het helofytenfilter levert echter de laatste jaren eerder fosfaat na dan dat het dit vastlegt. Gezocht wordt nog naar

oorzaken en mogelijke oplossingen; deze Waterharmonica functioneert overigens verder goed met betrekking tot anti-verdrogingsbestrijding, ecologisering, desinfectie en stikstofverwijdering. Een bezoek aan het verticale helofytenfilter op het terrein van het golfpark van de Efteling gaf de aanwezigen inzicht in de praktische werking van deze Waterharmonica. Een deel van het water van de rwzi Kaatsheuvel wordt daar nabehandeld alvorens het door diverse vijvers in het golfpark naar de waterattracties in de Efteling stroomt. Er worden hoge eisen gesteld aan de betrouwbaarheid van dit water.

Openstaande vragen

In een paneldiscussie met Sybren Gerbens (Wetterskip Fryslân), Edwin Foekema (Imares), Ton Schomaker (Royal Haskoning) en Rob van den Boomen (Witteveen+Bos) onder leiding van dagvoorzitter Cora Uijterlinde (STOWA) kwamen vragen aan bod over het gebruik van de internationale kennis over moerassystemen, het beheer en onderhoud, de samenwerking met de omgeving (bijvoorbeeld met agrariërs in de omgeving), het nut van de Waterharmonica ten opzichte van meer (traditionele) technische oplossingen, de rol van de organische belasting, de fosfaatverwijdering en fosfaatnalevering en mogelijke oplossingen daarvoor, de noodzaak om meer naar ecologische parameters te kijken, de productie van biomassa en de rol van de Waterharmonica in relatie tot nieuwe (bijvoorbeeld hormoonverstorende) stoffen.

Conclusie

Geconcludeerd werd door de aanwezigen dat de Waterharmonica een belangrijke rol kan spelen in de schakel tussen waterketen en watersysteem, dat het de plek van mengzone kan invullen in de Kaderrichtlijn Water en dus ‘ecologisch’ water kan afleveren, dat het een goede integratie van de rwzi in de omgeving kan bewerkstelligen met educatie en recreatie, dat het systeem een goede buffering vormt voor (onbedoelde) pieken in het effluent van zwevend stof, nutriënten, pathogenen en dat het water uit de Waterharmonica veelal voldoet aan de zwemwaternormering. Onzekerheden of onbekendheid bestaat nog met betrekking tot de werkelijke verblijftijd van het water (vaak korter dat gedacht), de onderhoudskosten (onderhoud van het riet), de microverontreinigingen en het opladen van de sliblaag. De basisdimensioneringsgrondslagen zijn nu bekend. Of deze systemen ook goed kunnen werken bij de buffering van water en of door slim ontwerp nog meer fosfaat en stikstof kan worden verwijderd, vraagt nog meer kennis. Het Platform Waterharmonica (onder andere Ruud Kampf, Theo Claassen, Rob van den Boomen, Ton Schomaker, Johan Blom en Hans van Sluis) roept iedereen op zich aan te sluiten en deze kennis met elkaar te delen (www.waterharmonica.nl). Rob van den Boomen (Witteveen+Bos) Cora Uijterlinde (STOWA) Edwin Foekema (IMARES)

H2O / 10 - 2012

5


Remote sensing-data kunnen (nog) beter gebruikt worden De inzet van op remote sensing gebaseerde data om inzicht te krijgen in het functioneren van hydrologische systemen en de waterhuishouding, heeft de afgelopen jaren, zeker in academische kring, een hoge vlucht genomen. De waterschappen hebben slechts een beperkt deel van dit gigantische potentieel benut om hun werkprocessen te verbeteren. Waterschappen leiden sinds langere tijd het landgebruik, maaiveld en sinds enkele jaren ook de neerslaghoeveelheden af op basis van remote sensingmethoden, maar op dit vlak valt nog veel uit te breiden en te verbeteren.

V

ijf waterschappen (Aa en Maas, Brabantse Delta, De Dommel, Stichtse Rijnlanden en Groot Salland) richtten vorig jaar SAT-WATER op (het Hoogheemraadschap van Rijnland volgde spoedig daarna), een consortium dat op remote sensing gebaseerde data over verdamping, bodemvocht en gewasgroei inkoopt voor het strategische, tactische en operationele waterbeheer. SAT-WATER bestaat inmiddels uit negen waterschappen. In het eerste jaar is veel werk verzet. Het consortium presenteerde daarom zijn bevindingen op 15 maart aan de waterschapswereld.

Momenteel lopen met diverse ketenpartijen (provincies, terreinbeherende instanties, Rijkswaterstaat en de ZLTO) gesprekken om tot nadere samenwerking te komen. Via een publiek-private constructie wordt met een vijftal marktpartijen samengewerkt. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden die de Nationale Satellietdatabank biedt voor de waterbeheerders in Nederland.

Maarten Verkerk werkt bij Waterschap Aa en Maas, dat voor een aantal jaren een bedrag

ter beschikking stelde voor SAT-WATER. Het belang ervan bleek reeds uit de gezamenlijk ingekochte verdampingsdata die op remote sensing gebaseerd zijn. Vorig jaar weken die tot 60 millimeter per zomerhalfjaar af van de gangbare methode om verdamping in beeld te brengen. Verdamping vormt na neerslag de grootste waterbalanspost. Remco Dost (eLEAF) vertelde over de recente samensmelting van de bedrijven WaterWatch en BASfood tot de nieuwe organisatie eLEAF. Dit bedrijf levert satellietgebaseerde ruimtelijke informatie over

Waterschappers die deelnemen aan SAT-WATER bezochten onlangs het onderzoeksterrein van Cabauw. Daar werken onder meer KNMI, TU Delft en de universiteit van Wageningen samen bij het verzamelen van data voor de validatie van remote sensingproducten. Het is de enige plek in Nederland waar al 20 jaar structureel wordt gemonitord aan de actuele evapotranspiratie. Voor meer informatie over Cabauw zie: www.cesar-observatory.nl.

6

H2O / 10 - 2012


verslag

Op 31 mei houdt de Nederlandse Hydrologische Vereniging, samen met eLEAF, Fugro, Provincie Utrecht en de Unie van Waterschappen, een symposium over remote sensing. Op die dag zal een breed scala aan onderwerpen de revue passeren, waaronder remote sensing van vegetaties, bodemvocht, verdamping, maaivelddaling, grondwater en zoet-zout in de ondergrond. Niet alleen ontwikkelaars maar vooral ook gebruikers komen aan het woord. Als dagvoorzitter zal Nick van de Giesen (TU Delft) fungeren. Voor meer informatie: www.nhv.nl.

water, vegetatie en klimaat, ter ondersteuning van watermanagement en voedselproductie. Het bedrijf levert zo’n 50 datacomponenten. Het betreft producten die gebaseerd zijn op remote sensingbeelden en door het bedrijf ontwikkelde algoritmes, in de vorm van rasterkaarten met een specifiek gridformaat (variërend van 10 tot 250 meter) en een specifieke temporele resolutie (van een dag tot een jaar). Op dit moment kopen de waterschappen van SAT-WATER dagelijks data van eLEAF in over verdamping, verdampingstekort, neerslagoverschot/tekort en biomassaproductie, in eerste instantie voor onderzoeksvraagstukken.

Lopende onderzoeken

Joost Heijkers (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) lichtte de lopende onderzoekstrajecten binnen SAT-WATER toe. Zo zal een validatiestudie worden uitgevoerd die meer inzicht moet geven in de nauwkeurigheid en dus de kwaliteit van de door eLEAF verschafte verdampingsgegevens. Dit gebeurt door de validatie van deze data aan de hand van beschikbare

monitoringsgegevens. Deze gegevens worden weer vergeleken met modelberekeningen van het NHI en enkele regionale modellen. Hierdoor ontstaat naar verwachting niet alleen veel inzicht in de kracht en zwakte van op remote sensing gebaseerde monitoring van de actuele verdamping, maar ook in de voorstelling van modellen, en dus hoe beide methoden elkaar kunnen versterken. Binnen dit deelproject werkt SAT-WATER samen met STOWA en enkele kennisinstituten. Daarnaast wordt samen met vijf marktpartijen gewerkt aan een instrument dat remote sensingdata bundelt tot actuele informatie over de berging in bodem en oppervlaktewater. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van gegevens van eLEAF en het KNMI. Deze informatie kan van groot belang zijn om beslissingen te nemen binnen het operationele peil- en waterbeheer. De resultaten van beide onderzoeken volgen dit najaar.

Toepassingen

Veronique Kaiser (waterschap Groot Salland) gaf aan dat de actuele verdamping veel inzicht kan bieden in de mate van watertekort in de diverse fasen van het groeiseizoen. Benadrukt werd de toepassingsmogelijkheid van het anticiperen in plaats van reageren, in samenhang met het gebruik van beschikbare informatie. Verder gaf ze aan dat het gebruik van deze data een goede bijdrage levert aan de besluitvaardigheid bij peilovergangen, het preventief bergen van water, het opstellen van evaluaties voor het peilbeheer en het verbeteren van de communicatie met grondgebruikers, met het uitgangspunt dat beelden meer zeggen dan woorden. Remote

sensing kan volgens haar een goede bijdrage leveren aan het optimaliseren van het peilbeheer. Rutger van Ouwerkerk (waterschap Brabantse Delta) hield ten slotte een gloedvol betoog over de inzet van remote sensing bij calamiteiten. Daarbij werden niet alleen voorbeelden geschetst die betrekking hadden op watertekorten, maar kwamen ook zaken als wateroverlast en keringen aan bod. Het verhaal toonde de potentie van satellietgebaseerde remote sensing aan om te dienen als waarschuwingssysteem voor zowel droogte als hoogwater. Het relatieve gemak waarmee deze data kunnen worden ingelezen in standaard informatiesystemen voor waterschappen zoals HYDRONET, IRIS en FEWS is daarbij een extra succesfactor, volgens Van Ouwerkerk.

Toekomst

SAT-WATER gaat de komende jaren voort op de ingeslagen weg (zie kader) en doet dat het liefst met nog meer partijen, ook niet-waterschappers. De uitdrukkelijke wens is behalve data over verdamping en biomassaproductie ook data over bodemvocht, grond- en oppervlaktewater in te winnen in landelijk en stedelijk gebied. Een ander belangrijk aandachtspunt ligt bij het afleiden van nieuwe informatieproducten (zoals de al genoemde actuele berging), door het combineren van diverse datastromen. Maarten Verkerk (Waterschap Aa en Maas) Veronique Kaiser (Waterschap Groot Salland) Rutger van Ouwerkerk (Waterschap Brabantse Delta) Joost Heijkers (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)

Andere remote sensingprojecten Veel waterschappen maken gebruik van neerslaginformatie die voor een deel is opgebouwd uit RADAR-data: een remote sensingproduct dat efficiënter de gebiedsneerslag meet dan neerslagmeters alleen; • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gaat samen met onder meer Waternet participeren in een project waarin met een modelvliegtuig diepte van tertiaire watergangen gekarteerd gaat worden; Naast het standaard inkopen van op remote sensing gebaseerde GIS-producten (TOP10NL, LGN, luchtfoto’s, Actueel Hoogtebestand Nederland) gebruikt Stichtse Rijnlanden een methodiek die gebruik-makende van de genoemde luchtfoto’s en het AHN2 het hoogheemraadschap in staat stelt het oppervlaktewater en de relevante kenmerken ervan digitaal te karteren: de Kartering Oppervlaktewater Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; Joost Heijkers is bezig met een promotiestudie waarin de inzet van remote sensing een grote rol speelt. De centrale gedachte van dit onderzoek is het gecombineerde gebruik van modellen, monitoringsdata en remote sensingdata voor het schatten van de waterbalanscomponenten en de grondwaterstandfluctuaties; • DHV heeft in opdracht van Aa en Maas de droogte van 2011 geëvalueerd met behulp van remote sensing;

Eén van de meeste recente projecten is een traject waarbij diverse overheidsinstanties samen met de TU Delft onderzoeken welke mogelijkheden satellieten bieden om de verandering in maaiveld wekelijks in beeld te brengen. Het project levert een methodiek op die complementair is aan AHN-producten. AHN is namelijk niet geschikt voor het bepalen van bodemdaling (variatie), wel voor de absolute hoogte van het maaiveld (referentie). Discussies met omwonenden over de hoogte van het maaiveld die niet actueel bekend is en eens per zes jaar ingemeten wordt (dus langdurig een vertekend beeld geeft), kunnen met deze nieuwe techniek geslecht worden. De verwachting is dat de besluitvorming en planvorming hiermee aanzienlijk eenvoudiger worden en dus goedkoper en doelmatiger; Met behulp van ‘nabij infrarood’ luchtfotografie kan vegetatiestress gekarteerd worden. Aa en Maas werkt samen met Ecoflight een aantal proeven uit voor toepassingen daarvan, uiteenlopend van de opsporing van muskusratten, het detecteren van oude verkavelingspatronen en het vervaardigen van 3D-gebiedsfoto’s voor de communicatie met ingelanden.

H2O / 10 - 2012

7


Maatwerk voor normering en toetsing boezemkades In de huidige wijze waarop boezemkades genormeerd en getoetst worden, is het gangbaar om relatief hoge veiligheidsmarges te hanteren. Hierdoor is de toetsuitkomst veilig maar vrij conservatief. Op basis van nieuwe informatie, technologie en inzicht kan meer maatwerk worden geboden in zowel de normering als de toetsing. Daardoor verkleinen de veiligheidsmarges. Onnodige overdimensionering wordt hierdoor voorkomen. Dit bespaart veel geld, terwijl voldoende veiligheid gegarandeerd blijft.

B

oezemkades dienen voldoende hoog en sterk zijn om de bescherming van het achterland te garanderen. Het minimale vereiste veiligheidsniveau verschilt per boezemkade afhankelijk van de hoeveelheid gevolgschade die kan optreden bij een doorbraak. Deze veiligheidsnorm per boezemkade wordt uitgedrukt in IPO-klasses (veiligheidsklasse I tot V). Aan de IPO-klasses zijn eisen gekoppeld wat betreft de minimale stabiliteit van de kades en de hoogte van de kades (in relatie tot de maximale waterstand). In de toetsing wordt bepaald in hoeverre de boezemkades voldoen aan de gestelde eisen. Drie parameters die gebruikt worden in de normering en toetsing, kunnen nauwkeurig worden bepaald op basis van nieuwe, gedetailleerdere basisbestanden (zoals het AHN-2), nauwkeurigere en snellere modellen, en nieuwe inzichten: de gevolgschade in het achterland, de maximale waterstand in de boezem en de sterkte van de boezemkades. Door deze parameters nauwkeuriger te berekenen, kan men de normen nauwkeuriger vaststellen en de toetsing realistischer uitvoeren. Hierdoor verkleinen de veiligheidsmarges en ontstaat een scherper beeld van de keringen die werkelijk ‘falen’. Door deze keringen prioriteit te geven bij het nemen van maatregelen vindt de bescherming van het achterland doelmatiger plaats.

Gevolgschade in het achterland

De IPO-klasse van een boezemkade wordt bepaald op basis van de hoeveelheid gevolgschade die kan optreden door een doorbraak. De gevolgschade wordt berekend door de inundatie te simuleren met overstromingsmodellen en deze vervolgens te koppelen aan schademodules. Door technologische ontwikkelingen zijn inmiddels snellere en nauwkeurigere modellen voorhanden om deze inundatie te berekenen. Zo worden in bijvoorbeeld Lizard-flooding simulaties per kadevak in plaats van per kilometer kade of zelfs polder uitgevoerd, is de resolutie toegenomen en een dynamischere berekening van de verspreiding van water opgenomen, waardoor schade en slachtoffers door hoge stroomsnelheden nauwkeuriger berekend kunnen worden. Hierdoor ontstaat een realistischer beeld van de gevolgschade en kunnen boezemkades nauwkeuriger worden genormeerd. Bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn de IPO-klasses van de boezemkades opnieuw bepaald door op 1600 locaties de gevolgen van een

8

H2O / 10 - 2012

Simulatie waterdiepte bij een doorbraak bij Heerhugowaard na 6, 12, 24 en 48 uur in Lizard Flooding.

kadebreuk te berekenen met Lizard-flooding. Hierdoor vielen een groot aantal keringen in een lagere IPO-klasse (zie tabel 1).

Maximale waterstand

De boezemkades dienen voldoende hoog te zijn, zodat in tijden van hoge waterstand in de boezem het boezemwater niet over de kade kan stromen. De eis voor de hoogte van boezemkades is gedifferentieerd naar IPO-klasses; bij de hogere (en strengere)

klasses wordt getoetst aan waterstanden die minder vaak voorkomen. De maximale waterstand die kan voorkomen, wordt bepaald door hevige neerslag en wind. Nu gebeurt dat vaak door een veilige marge bovenop het peil te hanteren die is gebaseerd op jarenlange ervaring binnen het waterschap. Alhoewel deze marge een veilig maximum biedt, overschat deze over het algemeen de maximale waterstand die kan optreden.

Tabel 1: IPO-klasseverdeling in 2008 en 2011 voor de te toetsen boezemkades van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.


achtergrond

Met het programma Promotor worden maximale waterstanden door hevige neerslag en windopzet berekend. Met dit programma kan men per kadesectie een maximaal voorkomende waterstand bepalen. Omdat dit nauwkeuriger en gedifferentieerder plaatsvindt, is het resultaat een realistischer beeld van waar bij een maximale waterstand werkelijk water over de boezemkades loopt en waar maatregelen effectief ingezet kunnen worden. Bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier leidde het berekenen van een ruimtelijk gedifferentieerde maximale waterstand met Promotor tot een verlaging van de gemiddelde maximale waterstanden (zie tabel 2).

Sterkte boezemkades

Om de sterkte van een boezemkade te toetsen, wordt gekeken of de kering voldoende stabiel is. Per IPO-klasse geldt een minimale stabiliteit. Een veel gebruikte methode is het werkelijke kadeprofiel in te passen in toetsprofielen. De kanttekening van deze methode is dat in veel gevallen het toetsprofiel (te) ruim is bepaald. Hierdoor worden veel kadesecties onterecht afgekeurd. Een toetsing, waarbij de stabiliteitsfactor van het werkelijke profiel direct wordt berekend, is een directere en nauwkeurigere wijze om te toetsen of een kadesectie aan de norm voldoet. Doordat in de afgelopen jaren de rekenkracht van modellen is toegenomen,

Tabel 2: Verdeling van de hoogte-eis voor de te toetsen boezemkades van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

kan tegenwoordig de stabiliteit relatief snel worden bepaald. Bij Hollands Noorderkwartier leidde deze methode tot een afname van het aantal falende keringen van 35 naar vijf procent.

Conclusie

Door de nauwkeurigheid van basisgegevens en methodes te verbeteren, wordt de uitkomst van de toetsing van boezemkades ook nauwkeuriger. Doordat de veiligheidsmarges verkleinen ontstaat een realistischer beeld van de kritische boezemkades. Op deze locaties kan effectief ingegrepen worden met doelgerichte maatregelen. Zo wordt met minder geld meer veiligheid gegarandeerd. Aandachtspunt is dat de basisgegevens in de hele linie een minimale kwaliteit moeten hebben. De toetsuitkomst is immers zo betrouwbaar als de nauwkeurigheid van de zwakste schakel binnen de basisgegevens. Om de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de toetsing te verbeteren is het nodig dat de nadruk van investeringen verschuift van de uitvoering van maatregelen naar betere informatievoorziening. Op basis van betere informatie kunnen ook betere besluiten genomen worden over te nemen maatregelen. Dit zal ook een positief effect hebben op de kostenefficiëntie van maatregelen. Miriam Duijkers en Doeke Kampman (Nelen & Schuurmans) Maarten Poort (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)

Dijkverbetering Keent-Grave gestart Waterschap Aa en Maas is begonnen met de werkzaamheden om de dijk te verbeteren vanaf Grave tot Neerloon en de dijk rond het eiland Keent. De werkzaamheden duren tot oktober. “Veiligheid is een belangrijk thema voor het waterschap. Deze verbeteringen aan de dijk dragen daaraan bij”, volgens Ernest de Groot, lid van het dagelijks bestuur van Aa en Maas. In 2011 werd het eiland Keent door het hoge water omsloten.

De werkzaamheden bestaan uit het ophogen van de bermen aan de teen van de dijk en op sommige plaatsen worden de taluds verflauwd. Ook wordt er in de uiterwaarden klei ingegraven en komen er steunbermen in de dijk om hem stabieler te maken. Vorig jaar is al een start gemaakt met de werkzaamheden. Toen is het traject Grave - Overlangel aangepakt. Maar omdat er in de periode van oktober tot en met maart niet aan dijken gewerkt mag worden, is het werk stilgelegd. Per april mogen de werkzaamheden weer worden opgepakt. Uiterlijk in 2013 zijn de werkzaamheden helemaal klaar. Het project beschermt ca. 200.000 bewoners in het achterland, van Grave tot en met ‘s-Hertogenbosch. H2O / 10 - 2012

9


Het lot van Rotterdam ligt in uw handen Hoewel de Nederlanders in een veilige delta leven is de kans op een overstroming altijd aanwezig. Uit onderzoek van Flood Control 2015 en studenten van de Hogeschool Rotterdam bleek onlangs opnieuw dat de communicatie in tijden van een (mogelijke) overstroming niet optimaal verloopt. Om deze reden hebben de studenten tijdens het Innovation Lab Flood Control een spel ontwikkeld om de crisiscommunicatie te verbeteren.

N

ederland beschikt over het meest geavanceerde systeem op het gebied van overstromingsbescherming ter wereld. Het bestaat uit duizenden kilometers van dijken, dammen en stormvloedkeringen. Dit systeem is onder andere ontworpen om het economische hart van het land te beschermen tegen een overstroming die statistisch gezien eens in de 10.000 jaar voorkomt. Dat laatste is een nadeel: overstromingen komen zo zelden in Nederland voor dat de mate van het bewustzijn van overstromingsrisico’s bijna nihil is. Ook onder deskundigen bestaat soms weinig kennis over welke problemen op het gebied van communicatie zich kunnen voordoen als een overstroming plaats zou vinden. Gezien het feit dat de opwarming van de aarde de kans op een overstroming verhoogt, is dit gebrek aan ervaring storend voor de verantwoordelijke overheden. In het geval van een overstroming zullen de betrokken gemeenten, waterschappen, het nationaal crisiscentrum, veiligheidsregio’s en andere operationele instanties samenwerken om concrete beslissingen te nemen, acties te ondernemen en schade te voorkomen. Aangezien de waarschijnlijkheid van een grootschalige overstroming in Nederland statistisch gezien heel laag is, is het uitvoeren van oefeningen in deze noodsituaties moeilijk. Vanuit Flood Control 2015 kwam daarom de vraag om een spel te ontwikkelen om in deze

trainingsbehoefte te voorzien. Dat gebeurde door het lectoraat Stad en Water, onderdeel van het Kenniscentrum Sustainable Solutions van de Hogeschool Rotterdam. De uitvoering lag in handen van een interdisciplinaire groep vierdejaars studenten van de hogeschool, onder begeleiding van onder meer vakmensen van ARCADIS, Deltares en IBM.

Communicatieproblemen

Binnen Flood Control 2015 is geconstateerd dat de communicatie tussen de veiligheidssector en de watersector beter kan. Door middel van literatuuronderzoek en gesprekken met vakmensen uit het werkveld is dit beeld bevestigd. De communicatieproblemen variëren van een gebrek aan begrip van verantwoordelijkheden tussen de samenwerkende lichamen tot de complexiteit van de informatiestromen tussen hen. Kern van het probleem is dat de watersector vooral gericht is op preventie, de veiligheidssector vooral op repressie én dat nauwelijks calamiteiten optreden in het waterbeheer. Hierdoor bestaat weinig tot geen ervaring met daadwerkelijke problemen. Áls zich een calamiteit voordoet in de Randstad, kunnen de gevolgen immens zijn (gezien de lage ligging, hoge economische waarde en het grote aantal mensen dat daar woont). De huidige wijze van oefenen lost de communicatieproblemen niet geheel op. Gezamenlijke oefeningen tussen de water-

en veiligheidssector vinden voor een groot deel op afstand en/of digitaal plaats en zijn gebaseerd op de landelijke overstromingsscenario’s. Deze zijn sterk gericht op de directe gevolgen van hoogwater en houden geen rekening met bijkomende gebeurtenissen als uitval van elektriciteit, het ontstaan van files, gedragsbeïnvloeding door ‘sociale’ media, uitbraak van branden, etc. Deskundigen uit de water- en veiligheidssector die aan zet zijn bij calamiteiten, worden derhalve niet getraind in het omgaan met de gevolgen van deze onverwachte gebeurtenissen. Niet alleen weten zij daardoor niet hoe zij zelf in een echte crisissituatie zullen reageren, maar zij weten ook niet hoe anderen waarmee zij dan moeten samenwerken dat zullen doen. Het is zelfs denkbaar dat het getraind zijn in voorgeprogrammeerde calamiteiten en de correcte digitale respons daarop, het flexibel en adequaat reageren tijdens een daadwerkelijke crisis kan tegenwerken.

Het spel

Het (grotendeels) ontbreken van daadwerkelijke trainingen en het niet oefenen met grillige scenario’s is het startpunt geweest van de ontwikkeling van het spel. Anders dan veel andere spellen in de watersector, is ‘Rotterdam Flood Control’ in de vorm van een bordspel uitgevoerd. Het heeft als doel de deelnemers bewust te maken van samenwerking om dilemma’s in crisissituaties op te lossen. ‘Rotterdam Flood Control’ kent vijf spelers en een spelleider. Iedere speler vertegenwoordigt een partij (gemeente, veiligheidsregio, waterschap, hoogheemraadschap en Rijkswaterstaat). Als verantwoordelijken voor crisisrespons moeten de partijen samenwerken om de polders en inwoners van Rotterdam veilig te stellen. Naast gezamenlijke belangen hebben de individuele partijen persoonlijke belangen en eigen beheergebieden die moeten worden beschermd. De spelers hebben als doel om gezamenlijk te winnen én hun persoonlijke belangen te behartigen. Door bepaalde gebeurtenissen en keuzes is overleg en samenwerking noodzakelijk om te kunnen winnen. Het spel toont een versimpelde versie van de realiteit. Er is uitgegaan van een bestaand gebied met in de werkelijkheid aanwezige partijen. Een onderzoek is uitgevoerd naar de manier waarop deze partijen communiceren tijdens een (dreigende) waterramp. De gebeurtenissen in het spelscenario en de gevolgen daarvan zijn gebaseerd op reële

10

H2O / 10 - 2012


achtergrond

objecten (bijvoorbeeld dijken en gemalen) en waarden van het gebied. Het spel, dat zelfs in Indonesië is getest, is inmiddels twee maal gespeeld bij Waterschap Hollandse Delta door medewerkers van het waterschap, Rijkswaterstaat, de veiligheidsregio en Flood Control 2015. Ze zijn daarbij geënquêteerd om de effecten van het spelen van het spel te kunnen onderzoeken. Hoewel het aantal metingen te klein is om statistisch onderbouwde uitspraken te kunnen doen, zijn de uitkomsten interessant. Al snel komen spelers er in het spel achter dat samenwerken voordelen heeft. Uit onderzoek onder de spelers bleek dat zij veel leren van de onderlinge discussie die het spel opwekt. Men wordt bewuster van ieders verantwoordelijkheden en taken. Het spelen van het spel maakt de spelers bewust van de mogelijke gebeurtenissen tijdens een (dreigende) overstroming. Wanneer deze strijdig of juist behulpzaam zijn, ontdekt men dat communicatiemoeilijkheden ontstaan. Meer dan 80 procent van de spelers gaf aan dat ze bewuster is geworden van de communicatieproblemen die tijdens een overstroming kunnen optreden. In Indonesië heeft men regelmatig te maken met overstromingen, waardoor de burgers zich bewust zijn van de gevaren en weten hoe ze hier mee om moeten gaan. Ondanks dat verlopen crisissituaties op overheidsniveau rommelig. De partijen zijn zich op dit niveau niet of nauwelijks bewust van ieders belangen en in geval van overstroming probeert ieder naar eigen inzien te handelen. Dat terwijl het crisisbeheer hier van bovenaf zou moeten worden aangestuurd (volgens overheidsinstanties) begint de uitvoering juist onderaan. Om deze reden is in Jakarta het spel met de vertegenwoordigers van de crisis- en watersector gespeeld. Het spel werd ontvangen als een nieuwe manier om elkaar te leren kennen en een effectieve manier om met elkaar om te leren gaan. Daarnaast was het volgens waterexperts in Jakarta een bijzondere manier om iets over de Nederlandse watersituatie te leren.

Gebruik

Vanuit het programma Flood Control 2015 zijn gesprekken gaande met de Universiteit van Wageningen, Hogeschool van Hall Larenstein en Hogeschool Zeeland over de implementatie van de ontwikkelde kennis. Ook wordt bekeken hoe het spel verder geïmplementeerd kan worden bij Waterschap

Hollandse Delta. De opleiding Watermanagement van de Hogeschool Rotterdam zal de ontwikkelde kennis verwerken in de module Risicomanagement. Ook zullen studenten van deze opleiding samen met het lectoraat Stad en Water meer scenario’s ontwikkelen en meer maatregelen uitwerken die de betrokken organisaties (al dan niet gezamenlijk) kunnen treffen ten tijde van een calamiteit. In de opleiding Informatica zal het spel Flood Control dienen als basis voor het ontwikkelen van digitale spellen. Er zijn plannen ontstaan binnen gemeentewerken Jakarta om het spel voor de situatie in Jakarta na te maken. De situatie is heel anders, waardoor er een vergelijkbaar spelontwikkelingstraject doorlopen moet worden, maar in de grove lijnen kan het spelmechanisme overgenomen worden. Het spel zou ook voor andere Nederlandse steden redelijk eenvoudig aangepast kunnen worden. Naast professionals kan het spel bijdragen aan de bewustwording en het leren kennen van de watersector bij burgers en kinderen. De Nederlandse burgers hebben geen handelingsperspectief voor overstromingen; de meeste weten niet of ze binnen- of buitendijks wonen en welke risico’s ze daardoor lopen. Internationale ervaring laat zien dat wanneer de burgers weten wat ze moeten doen tijdens een ramp, de calamiteitenorganisaties één probleem minder hebben.

Tot slot

Om er voor te zorgen dat Nederland op alle vlakken de veiligste delta in de wereld blijft, zal de organisatie in tijden van crisis moeten verder worden geoptimaliseerd. Het spel Rotterdam Flood Control kan hier een bijdrage aan leveren, omdat het de opmaat kan zijn voor discussies over de wijze van samenwerken. Door het spelen van het spel is een aantal deskundigen zich er op dit moment al meer bewust van dat tijdens een overstroming communicatieproblemen kunnen ontstaan. Nikeh Booister, Darja Tretjakova, Evelien van Weele en Leander Ernst (Hogeschool Rotterdam) NOTEN 1) Bakker R. (2012). Informatiestromen bij waterrampen. 2) Booister N. (2011). Crisiscommunicatie tijdens een overstroming in Jakarta. 3) Booister N., D. Tretjakova en E. van Weele (2012). Social game tegen problemen in crisiscommunicatie. 4) Bouwens C. (2012). Marktonderzoek social game. 5) De Boer J., W. Botzen en T. Terpstra (2012). Percepties van burgers over binnen- en buitendijks wonen. Kennis voor Klimaat.

H2O / 10 - 2012

11


Waterbeheer op de NDSMwerf in Amsterdam De NDSM-werf in Amsterdam-Noord is een levendig gebied. Op deze voormalige scheepswerf verzamelen zich steeds meer kunstenaars, bedrijven, bewoners en festiviteiten. De NDSM-werf wordt de komende tien tot 20 jaar ontwikkeld tot een gemengd stedelijk gebied met ruimte voor wonen, werken en cultuur. De NDSM-werf ligt op een markante plek aan de noordelijke IJ-oever, met een vrij uitzicht op het water. Karakteristiek zijn een aantal unieke scheepshellingen en gebouwen die behouden blijven. Een grote aanjager voor de ontwikkeling van het gebied is de komst van het hoofdkantoor van de HISWA annex nieuwe havenkantoor, de aanbouw van een jacht- en evenementenhaven en de internationale botenbeurs HISWA te water.

D

e verandering richting een sterk stedelijk gebied vraagt om aandacht voor water. De ontwikkelingen en activiteiten stellen andere eisen aan het grondwater, ondergronds bouwen en de waterkwaliteit. Amsterdam staat voor de opgave om de watersituatie op elk moment op orde te hebben, om zo de partijen met initiatieven een grote vrijheid te geven in hun (bouw)plannen. Voor de NDSM-werf heeft de gemeente Amsterdam een concept Investeringsbesluit en een MER gemaakt. Ingenieursbureau Amsterdam (IBA) analyseerde het watersysteem en schreef vervolgens de waterparagraaf voor het concept Investeringsbesluit en toetste de MER. De belangrijkste conclusies uit de waterparagraaf zijn: • De oude scheepshellingen kunnen in gebruik blijven als waterberging;

Realisatie van de overige vereiste waterberging vindt plaats in hetzelfde watersysteem drie kilometer verderop; Ondergrondse parkeerkelders zijn mogelijk in bepaalde gebieden ondanks de complexe grondwatersituatie en de matig doorlatende bodem; Oevers moeten bij vervanging worden aangepast door ze doorlatender te maken voor het grondwater.

NDSM betekent Nederlandse Droogdok Scheepvaart Maatschappij. De NDSM-werf is vanaf 1909 opgehoogd met bagger uit de Amsterdamse grachten en havens. Vanaf 1916 is het terrein ingericht als scheepswerf met meerdere scheepshellingen. Ook de Fokker vliegtuigfabriek vestigde zich hier. Na de teloorgang van de scheepsbouwindustrie en het faillissement van de scheepswerf in de jaren ‘80 bleef een verontreinigd terrein achter. De gemeente Amsterdam saneerde delen van

Afb. 1: Overzicht van de NDSM-werf en de oevers (bron: gemeente Amsterdam).

Doorlatende taludoever Semi-doorlatende taludoever Semie doorlatende verticale oever Ondoorlatende verticale oever

12

H2O / 10 - 2012

het terrein. In 2004 zorgde de ingebruikname van de veerpont van het Centraal Station naar de NDSM-werf voor een extra impuls. Er ontstond een creatieve plek voor veel kunstenaars en ateliers. Sindsdien hebben onder meer MTV, het hoofdkantoor van de HEMA en Discovery Channel zich hier gevestigd. In september verhuist het grootste watersportevenement van Nederland, de jaarlijkse HISWA te water, naar de NDSM-werf.

Oppervlaktewater

De NDSM-werf ligt aan het IJ, dat deel uitmaakt van de Noordzeekanaalboezem. Rijkswaterstaat handhaaft hier een streefpeil van NAP -0,40 meter. Als gevolg van de gebiedsontwikkeling met enkele aanplempingen vindt per saldo demping van het oppervlaktewater plaats. Ook neemt het verharde oppervlak toe. In totaal moet circa 1,6 hectare water worden gecompenseerd (teruggebracht) in het oppervlaktewaterOude en nieuwe damwanden.


achtergrond systeem van de Noordzeekanaalboezem. De compensatie is drie kilometer verderop gevonden in de Noorder IJplas. Deze voorheen geĂŻsoleerde plas wordt verbonden met het Noordzeekanaal door een bres te maken in een grondlichaam. Zo ontstaat een grote waterberging van 8,2 hectare. De waterberging is zo groot dat ze ook als compensatie fungeert voor de buurprojecten Buiksloterham en Overhoeks.

Grondwater en bodemopbouw

De NDSM-werf wijkt af van een normaal bouwrijp gemaakt gebied vanwege zijn grillige en soms slecht doorlatende bodemopbouw. Het maaiveld in het gebied ligt van oudsher op circa NAP +1,3 meter, met uitzondering van NDSM-west waar het maaiveld is opgehoogd tot NAP +2,85 meter. Er zijn nog geen meldingen van wateroverlast, maar wel van plaatsen met een hoge grondwaterstand. Om wateroverlast in de toekomst te voorkomen, moet een stijging van de grondwaterstand worden voorkomen. De vraag is of dit beperkingen stelt aan de bouw van ondergrondse parkeergarages. Grondwatermodel

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft Ingenieursbureau Amsterdam een grondwatermodel opgesteld. De uitkomst van het model moet met enige reserve worden behandeld omdat de bodemopbouw op de NDSM-werf heterogeen is: geen enkele plek is gelijk. Concreet betekent dit dat de uitkomsten een marge van +/- 20 cm hebben. Het grondwatermodel laat zien waar en hoeveel ondergrondse constructies mogelijk zijn. Het ingenieursbureau verrichtte onderzoek naar het opstuwend effect van parkeerkelders op het grondwater. Dat blijkt beperkt:

Afb. 2: Cunet als grondwatermaatregel.

0,1 tot 0,2 meter grondwaterstijging. Als de bodem lokaal weinig doorlatend is, is het effect van de ondergrondse parkeergarage ook maar beperkt. Belangrijk is wel dat bepaalde afstroomroutes voor het grondwater open blijven. Dat kan door op deze plekken geen ondergrondse constructies te bouwen. Het model laat ook zien dat de oevers veelal uit damwanden bestaan, die slecht waterdoorlatend zijn. Dit belemmert de afstroming van grondwater. Op sommige plekken staat het grondwater achter de damwand maar liefst 90 cm boven het oppervlaktewaterpeil. Corrosie heeft ervoor gezorgd dat enkele damwanden in de loop der jaren doorlatender zijn geworden. Een ontwikkeling waar hydrologen blij mee zijn, omdat het grondwater beter kan afstromen. Maar ook een ontwikkeling die wijst op een aanstaande vervanging. De toename van de verharding heeft een ander effect. Het grondwater wordt minder aangevuld door hemelwater en dat levert een lichte grondwaterdaling tot 0,2 meter op.

Grondwaternorm

Als straks zonder kruipruimte gebouwd gaat worden, wordt op enkele locaties niet voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm van 50 cm onder maaiveld. Het bouwen van kruipruimten raadt Ingenieursbureau Amsterdam af, omdat hiervoor een strengere norm van 90 cm onder maaiveld geldt. Hierbij treedt eerder grondwateroverlast op. Kelders vallen buiten de grondwaternorm, omdat deze waterdicht worden uitgevoerd. Kelders mogen tot in het grondwater reiken. De grondwaternorm geldt voor een natte situatie met herhalingstijd van twee jaar. Welke oplossingen zijn mogelijk om aan de norm te voldoen? In een voormalig baggerdepot is grondverbetering geen optie. Daarvoor moet namelijk verontreinigde grond worden weggegraven en afgevoerd, met hoge kosten. Grondwaterbeheersmiddelen zijn maatregelen om het grondwater te beĂŻnvloeden, zoals drainages of grindkoffers. Grindkoffers hebben maar

Scheepshelling in oostelijk deel NDSM-werf (foto: Jeroen de Jong).

H2O / 10 - 2012

13


Gebiedsontwikkeling in het westelijk deel van de NDSM-werf (foto: Jeroen de Jong).

een gering effect, omdat het water door de matig doorlatende bodem moeilijk naar de grindkoffer toe kan stromen. Bovendien is deze optie ongewenst voor de bewaker van de grondwaterzorgplicht (Waternet), omdat beheer en onderhoud nodig is. De drie mogelijke oplossingen voor de NDSM-werf zijn: • het maaiveld ophogen In het westelijk deel wordt een volledig nieuwe infrastructuur aangelegd voor toekomstige ontwikkelingen. Het maaiveld is hier verhoogd van circa NAP +1,3 m naar NAP +2,85 m (de ‘HEMA-terp’). Het oostelijk deel van het gebied bevat vooral industrieel erfgoed, in de vorm van gebouwen en rails. Dit gebied blijft sterk verwijzen naar de oude situatie met scheepsbouw. Omdat veel bestaande gebouwen blijven staan, is een ophoging van het maaiveld niet goed mogelijk. Het hemelwater stroomt dan naar de gebouwen toe en de rails verdwijnen onder de grond. Als in de toekomst toch grondwateroverlast ontstaat, dan kunnen de volgende maatregelen grondwateroverlast mogelijk voorkomen: •

Cunetten graven onder nieuwe wegen

Cunetten zijn een goed voorbeeld van ‘werk met werk maken’. Bij nieuwe wegen kan een cunet met goed doorlatend zand worden gevuld. Maar als de standaard RAW-eisen van het gangbare zand in aanvulling (wegenzand) worden gehanteerd en de aannemer nét aan zijn verplichtingen voldoet, dan kan zand resteren met een doorlatendheid van slechts één of twee meter per dag. Voor de NDSM-werf is een doorlatendheid van minstens tien meter per dag gewenst. Dit laatste is op advies

14

H2O / 10 - 2012

van Ingenieursbureau Amsterdam als doorlatendheidseis in de bestekken opgenomen. •

Slecht waterdoorlatende oevers vervangen door meer doorlatende oevers

Projectbureau Noordwaarts van de gemeente Amsterdam heeft de regie bij het vervangen van oevers. Het stelt voor de NDSM-werf de eis dat voor elke te vervangen slechtdoorlatende verticale kade een beter doorlaatbare oever terugkomt. In het naburige Buiksloterham is deze aanpak al met succes toegepast. Ook zijn daar perforaties gemaakt in bestaande damwanden. Het plaatsen van geotextiel achter de perforaties voorkomt uitspoeling.

Hemelwater

Om het ontvangende watersysteem te ontlasten, moet hemelwater zo traag mogelijk worden afgevoerd. Op de NDSM-werf is het niet mogelijk om water te infiltreren in de bodem, omdat deze niet doorlatend genoeg is. De nu al hoge grondwaterstanden gaan dan stijgen. Wel is het mogelijk water vast te houden op kavels door de aanleg van groene of blauwe daken, vijvers met een dichte bodem of door hergebruik van water in de gebouwen. Deze maatregelen zijn vooral mogelijk in het nieuw te ontwikkelen deel. Het is belangrijk om in de waterparagraaf en in de contracten met ontwikkelaars zowel de mogelijkheden als de onmogelijkheden, zoals een infiltratieverbod, op te nemen. Duurzame maatregelen zijn wenselijk: Amsterdam vereist vanaf 2015 een (vrijwel) klimaatneutrale nieuwbouw. Water speelt hierbij vaak een rol, maar de mogelijkheden hangen dus af van de bodemopbouw. Ingenieursbureau Amsterdam stelt voor de

afvoer van hemelwater te verbeteren door het aantal hemelwateruitlaten op de koppen van de doodlopende insteekhavens uit te breiden. Het resultaat is meer doorstroming, minder drijfvuil en een betere waterkwaliteit.

Waterkwaliteit

Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers zorgt voor een verbetering van de waterkwaliteit en een hogere belevingswaarde. De aanleg van een jachthaven en golfbreker maken dat de haven nog meer haar op scheepvaart gerichte functie terug krijgt. De komst van de internationale bootshow HISWA te water is daar een mooi voorbeeld van. De gemeente Amsterdam geeft voor de botenshow een evenementenvergunning af. Hierin staan ook voorwaarden over de afvalinzameling, zodat de waterkwaliteit goed blijft. Buiten de evenementen is de jachthaveneigenaar verantwoordelijk voor de reguliere afvalverzameling.

Ten slotte

Hoewel we nu nog niet precies weten hoe de NDSM-werf er over tien jaar uitziet, kunnen we wel zorgen voor een stevig fundament: een bodem- en een (grond)watersituatie die goed in beeld zijn gebracht in de waterparagraaf, die de (on)mogelijkheden duidelijk aangeeft. Dat biedt houvast voor toekomstige ontwikkelingen. Belangrijk is dat (technische) kennis gedurende de hele looptijd van het project goed wordt vastgelegd en bewaakt, zowel in de deelprojecten als in het overkoepelende project. Het is zeer belangrijk dat de opdrachtgever de regie hierop heeft van start tot realisatie. Jeroen de Jong (Ingenieursbureau Amsterdam)


achtergrond

Pragmatisch en dynamisch peilbeheer in Zeewolde Een alternatief voor de aanleg van waterberging is de invoering van dynamisch peilbeheer, waarbij in extreme omstandigheden de mogelijkheden voor het vasthouden van water optimaal worden benut. In Zeewolde worden dergelijke mogelijkheden onderzocht. Het onderzoek bestond niet alleen uit theoretisch vooronderzoek maar omvatte ook enkele praktijkproeven. Welke lessen zijn daaruit te trekken?

I

n Nederland bestaat waterbeheer vaak uit het handhaven van een vast waterpeil. Door strikt te sturen op dit waterpeil wordt echter geen rekening gehouden met de weersgesteldheid. Dit kan leiden tot het uitmalen en inlaten van onnodig grote hoeveelheden water. Verder kunnen zich knelpunten voordoen tijdens een bijzonder droge of natte periode. Daarom worden steeds vaker ruime marges rond een streefpeil aangehouden, zodat een buffer ontstaat voor natte en droge perioden. Het toestaan van marges in het waterpeilbeheer wordt aangeduid als flexibel of dynamisch peilbeheer. Dynamisch peilbeheer kan om verschillende redenen worden ingevoerd. Voorbeelden zijn het vasthouden van water om elders wateroverlast te voorkomen, het vormen van een buffer voor droge perioden of het verbeteren van de omstandigheden voor natuurontwikkeling. In Flevoland werden mogelijkheden gezien om het waterbeheer te optimaliseren door het toepassen van dynamisch peilbeheer. Rond 2005 besloot het waterschap daarom op enkele plaatsen pilots dynamisch (toen nog flexibel) peilbeheer te beginnen. Het proefproject bij Zeewolde is samen met de gemeente opgepakt.

Situatie in Zeewolde

Omdat Zeewolde in een relatief hoog deel van Flevoland ligt, werden mogelijkheden gezien hier extra water vast te houden en daarmee overlast in het benedenstroomse gebied te voorkomen. Het waterschap en de gemeente hebben daarom gezamenlijk de mogelijkheden voor dynamisch peilbeheer onderzocht. Voor deze locatie heeft het dynamisch peilbeheer als bijkomend voordeel dat een groter peilvak ontstaat. In

Waterschap Zuiderzeeland hanteert het begrip dynamisch peilbeheer voor het (extra) vasthouden van water in bovenstrooms gelegen peilvakken om wateroverlast in het benedenstroomse gebied te voorkomen. Bij dynamisch peilbeheer wordt de waterstand alleen aangepast bij dreigende wateroverlast. Het grootste deel van de tijd is sprake van een vast waterpeil. Bij flexibel peilbeheer mag de waterstand binnen bepaalde marges vrij fluctueren en is geen sprake van een vast waterpeil. Flexibel peilbeheer kan bijvoorbeeld worden ingevoerd om een meer natuurlijk peilbeheer te bereiken.

Daarnaast zijn verschillende instellingen voor het te hanteren waterpeil bekeken. Met behulp van modelberekeningen voor het oppervlaktewater, het grondwater en de riolering zijn verschillende varianten voor de inrichting van het watersysteem en de te realiseren berging bestudeerd. Afbeelding 1 geeft de opzet van de proef weer.

het verleden traden soms watertekorten op door het gebruik van oppervlaktewater voor beregening van sportterreinen (onder andere een golfbaan). Nu ontstaat een groter peilvak waarin deze onttrekkingen makkelijker zijn op te vangen. Voor de invoering van dynamisch peilbeheer was onderzoek noodzakelijk. In de praktijkproef in Zeewolde zijn de effecten die in werkelijkheid optreden, vergeleken met de verwachtingen die uit het theoretische model volgen. Hiermee zijn de effecten van de invoering van dynamisch peilbeheer vooraf goed in te schatten en is, indien nodig, bijsturing op basis van de praktijkproef mogelijk.

Met de modellen is getoetst in hoeverre water kon worden vastgehouden in extreem natte perioden en wat de gevolgen van de stijgende waterstanden zijn. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van kritieke objecten - zoals lage paden, kelders, bruggen - om de effecten op de omgeving te bepalen. De gevolgen voor de grondwaterstand, het functioneren van de riolering en de gevolgen voor de aanwezige vegetatie (vooral bomen) zijn onderzocht. Aan het einde van het theoretisch onderzoek luidde de conclusie dat geen schade door wateroverlast wordt verwacht en dat in Zeewolde dynamisch peilbeheer goed mogelijk is.

Praktijkproef

In het theoretisch onderzoek zijn de mogelijkheden bekeken voor de aanpassingen aan het watersysteem (zie afbeelding 1). De bestaande vaste stuw die de waterpeilen stuurde, was aan vervanging toe en werd vervangen door een beweegbare stuw. Onder normale omstandigheden zal de stuw een vast waterpeil handhaven. In extreem natte omstandigheden wordt de stand van de stuw verhoogd om in het hoge deel van de polder meer water vast te houden en zo het lagere deel van de polder te ontzien. Er is onderzocht wat de meest gewenste locatie voor de nieuwe stuw is.

Samenvoegen drie peilvakken

Op basis van dit vooronderzoek is gekozen voor de variant waarbij de stuw in benedenstroomse richting is verplaatst. Hierdoor werden drie peilvakken samengetrokken, waaronder de dorpskern van Zeewolde. In een deel van Zeewolde is hierbij het vaste peil verhoogd (met 10 of 55 cm). Op basis

Afb. 1: Opzet praktijkproef Zeewolde.

Dorpskern Grachten

Horstertocht

Spiektocht

-4,25 m -4,65 m -4,75 m

Fase 1 en 2 Fase 3a Fase 3b

Horsterwold

Hoofdafwatering Spiektocht

-4,25 m

Horstertocht

-4,25 m

-4,65 m

-4,65 m

-5,2 m

-5,2 m

Vijvers Golfbaan

Greppels (droog)

-4,25 m

-4,25 m

ca. -4,7 m Ă 4,5 m

waterstand bij calamiteiten verhoogd vast peil oorspronkelijk peil

H2O / 10 - 2012

15


-4

-3,9

Waterstand (m NAP)

-4

-4,4 -4,6 -4,8 -5

-4,1 -4,2 -4,3 -4,4 -4,5

gemeten waterstand OWP37

berekende waterstand sobek

01 -1 010 15 -1 010 29 -1 010 12 -1 110 26 -1 110 10 -1 210 24 -1 210 07 -0 111

1 23 -0 3

-1

1 -1 13 -0 3

-1 03 -0 3

-1 21 -0 2

-1 11 -0 2

-1 01 -0 2

berekende waterstand sobek met lekstroom 100 m3/uur

1

-4,7 1

-4,6

-5,4

1

-5,2

1

Waterstand (m NAP)

-4,2

berekende waterstand sobek

gemeten waterstand OWP26

Afb. 2: Model- en meetresultaten.

van het vooronderzoek worden geen negatieve gevolgen door de structurele peilverhoging verwacht. Deze peilverandering is in 2007 doorgevoerd. Incidenteel is door het verhogen van de stuw extra water op te zetten om in extreem natte perioden het laaggelegen, benedenstroomse gebied te ontzien. Op basis van het theoretisch onderzoek is het voorstel gedaan het peil tijdelijk extra op te zetten met 50 cm. In de praktijk zal deze verhoging met 50 cm niet in één keer worden doorgevoerd, maar in een aantal stappen afhankelijk van de stijging van de waterstand in het benedenstroomse peilvak. De verhoging met 50 cm zal zich in de praktijk naar verwachting eens in de 100 jaar voordoen. Het tijdelijk opzetten van de waterpeilen en de gevolgen daarvan zijn met praktijkproeven onderzocht. Hiervoor is na de aanpassingen aan het watersysteem onderzoek uitgevoerd naar de effecten in de praktijk. De praktijkproeven zijn in vier fasen uitgevoerd: • verhoging van het vaste peil in het dorp met 10 tot 55 cm (ingevoerd 2007) (fase 1a), gevolgd door een extra peilopzet in de dorpskern met 50 cm (eerste proef in 2007, tweede in 2010) (fase 1b), • bijschakelen Horstertocht (bos en golfbaan), verhoging vast peil (2011) (fase 2a), gevolgd door een extra peilopzet in de Horstertocht met 40 cm (2011) (fase 2b). Verhoging vaste peil in dorpskern

Voorafgaand aan de proeven zijn (in 2007 en 2011) de omwonenden geïnformeerd over de doelstellingen van de proef, de mogelijke effecten en contactgegevens van betrokken medewerkers van gemeente en waterschap. Tijdens de eerste proef deed zich al snel een onverwachte situatie voor: de beoogde peilen in fase 1b werden niet gehaald, doordat zich bij de peilopzet in de dorpskern een lekstroom voordeed. Op basis van de beschikbare informatie over het watersysteem, drainagesystemen en riolering, was de oorzaak niet direct vast te stellen. Door de proef te herhalen (in 2010) en tegelijkertijd het functioneren van het watersysteem en het rioleringssysteem intensief te monitoren, is vastgesteld dat water via de hemelwaterriolering wegstroomde naar het peilvak benedenstrooms. De uitlaten van het

16

H2O / 10 - 2012

hemelwaterstelsel werden tijdelijk afgesloten en de proef werd voortgezet. Nu was de beoogde peilopzet wel te bereiken. Paden, bomen en steigers langs de oevers in Zeewolde kwamen onder water te staan. Veel bewoners hebben de hoge waterstanden en de ondergelopen paden bij de gemeente en het waterschap gemeld. Bij de meeste meldingen was geen sprake van schade of ernstige overlast. De bewoners wilden vooral weten wat er aan de hand was en wanneer de oorspronkelijke waterstanden hersteld zouden worden. De peilopzet van circa 0,5 meter duurde ongeveer een week. Hierdoor kwamen ook de grondwaterstanden langs de watergangen wat hoger te liggen. Ondanks de zorgen van de inwoners van Zeewolde is geen (ernstige) schade ontstaan. Wel is tijdelijk sprake geweest van enige overlast. Omdat de praktijkproef een situatie simuleert met waterstanden die met een kans van 1/100 per jaar optreden, wordt deze overlast als acceptabel beschouwd. De geconstateerde effecten kwamen in hoofdlijnen overeen met de verwachtingen vooraf. Bijschakelen Horstertocht

Later is de praktijkproef uitgebreid met de Horstertocht. Door deze uitbreiding komen het Horsterwold en de golfbaan in het invloedsgebied van de proef en kan meer water worden vastgehouden. In samenwerking met Staatsbosbeheer en de beheerders van de golfbaan is de opzet van de proef uitgewerkt. Ook hier is gekeken naar de effecten van zowel het verhogen van het vaste peil als de extra peilopzet onder extreem natte omstandigheden. In dit geval is voor de peilopzet een tijdelijke waterverbinding met het watersysteem van het dorp gemaakt en is elders een tijdelijke dam aangelegd (zie afbeelding 2). Uit de praktijkproef bleek dat de vaste peilverhoging geen problemen opleverde voor de ont- en afwatering van de golfbaan en het bos. Vervolgens is het peil tijdelijk verder opgezet om de effecten van het vasthouden van extra water in de praktijk te testen. Uit de proef bleek dat de beschikbare marge klein is. Bij de tijdelijke peilopzet wordt de ontwatering van de golfbaan belemmerd, omdat de waterstanden in de

vijvers mee gaan stijgen en de waterstand stijgt tot boven het niveau van de uitmonding van de drainage. Hierdoor ontstaat het risico dat de baan langer gesloten moet blijven na een extreme neerslaggebeurtenis. De inkomsten voor de golfbaan kunnen hierdoor afnemen. Deze ongewenste situatie zal zich zeer incidenteel voordoen (een kans van 1/100 per jaar voor de maximale waterstand) en wordt daarom door alle betrokkenen als acceptabel beschouwd. Daarnaast bestond de zorg dat een verhoging van het grondwater schadelijk zou zijn voor de aanwezige bomen. De metingen aan de grondwaterstanden wijzen echter uit dat de grondwaterstand nauwelijks stijgt door de peilopzet. Na afloop van de proeven zijn de resultaten gepresenteerd aan de vertegenwoordigers van de golfbaan en Staatsbosbeheer. Daarbij is uitgelegd wat de gevolgen in de praktijk zullen zijn en welke risico’s er bestaan. Beide organisaties konden op basis van de toelichting instemmen met het instellen van dynamisch peilbeheer in Zeewolde.

Theorie en praktijk

Met behulp van metingen zijn de proeven geëvalueerd (zie afbeelding 2). De metingen betroffen neerslag, oppervlakte- en grondwaterstanden. Uit de proef blijkt dat het verhogen van het streefpeil in de watergangen in de dorpskern geen negatieve effecten op het grondwater, de riolering of de waterkwaliteit heeft veroorzaakt. De meetresultaten zijn gebruikt om het oppervlaktewatermodel te kalibreren. Zowel de pieksituatie als het waterstandverloop onder normale omstandigheden worden in de dorpskern goed gesimuleerd met het model. In de Horstertocht werd de beoogde waterstand niet behaald en waren de waterstanden voor de pieksituatie niet goed te simuleren. Hier doet zich waarschijnlijk een kleine, maar onbekende lekstroom voor bij de aangebrachte dam. In het algemeen worden de waterstanden goed gesimuleerd. De onzekerheden in pompcapaciteiten, draaiuren en eventuele lekkage door de damwand zorgen echter voor afwijkingen ten opzichte van de metingen.


achtergrond Conclusies

De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn: • Verhoging van het vaste peil kan worden ingevoerd na aanpassing van enkele kritieke objecten; • Een 0,5 meter extra peilopzet in extreem natte omstandigheden is mogelijk zonder dat grote schade optreedt; er is een aantal aanpassingen aan het watersysteem nodig om de overlast te beperken (onder andere bij de riolering); • Metingen van de waterstanden en aansturing van de stuw moeten geautomatiseerd of real time plaatsvinden; • Communicatie met de inwoners is belangrijk maar dient wel op het juiste tijdstip te gebeuren. Het beste moment is als men kan zien wat er gebeurt. Beleid, plannen en aankondigingen op papier zijn prima, maar zeggen de inwoners vaak weinig. Pas als zichtbaar wordt wat de effecten zijn, gaat men reageren; • Het uitvoeren van de proeven heeft in dit geval toegevoegde waarde gehad omdat het functioneren van het watersysteem in de praktijk goed in beeld kon worden gebracht; afwijkingen van de theoretische voorspellingen werden zichtbaar (bijvoorbeeld het optreden van een lekstroom).

Vertaling naar andere locaties

De opgave is om de gevolgen van de voorspelde klimaatverandering in onze

watersystemen op te vangen. Dit houdt onder andere in dat rekening moet worden gehouden met extreme neerslag en dat robuuste watersystemen nodig zijn. Naast de aanleg van extra waterberging kan ook worden gezocht naar de optimale inzet van de beschikbare berging in het bestaande watersysteem. Dynamisch peilbeheer biedt een relatief goedkope oplossing, die bovendien snel is te realiseren (in dit geval vijf jaar). In het geval van Zeewolde kan dit tegen relatief beperkte kosten (circa één euro voor elke kubieke meter water die wordt vastgehouden). Een goede inventarisatie van de belangen en risico’s is hierbij belangrijk: welk risico wordt verkleind, waar ontstaan nieuwe risico’s en welke investering moet hiervoor worden gedaan? De investeringen, zoals kunstwerken, beheer en besturing, moeten immers opwegen tegen de schade die wordt voorkomen of de winst die wordt behaald. De mogelijkheden voor dynamisch peilbeheer moeten locatiespecifiek worden bekeken. Een eerste inventarisatie bepaalt de mogelijkheden en onmogelijkheden voor dynamisch peilbeheer in een gebied. Indien het theoretisch (model)onderzoek vervolgens uitwijst dat dynamisch peilbeheer kansrijk is, kan worden bepaald of een praktijkproef wenselijk is. Deze afweging hangt onder andere af van de onzekerheden in het functioneren van het watersysteem ter plekke, de schade die kan optreden en de onzekerheid daarin.

De ervaring in Zeewolde leert dat zich in de praktijk onverwachte situaties kunnen voordoen (zoals de lekstroom via de riolering). De informatievoorziening aan bewoners en andere belanghebbenden over veranderingen in het peilbeheer is belangrijk. Onderdelen hierbij zijn: de doelstellingen, mogelijke gevolgen, de verwachte frequentie van de peilstijging, de periode dat verhoogde waterstanden aanhouden en ten slotte de instantie waar men zich bij problemen kan melden. Onze ervaring is dat veel betrokkenen en burgers zich bewust zijn van mogelijke effecten van klimaatveranderingen en willen meewerken aan een oplossing, ook wanneer dit enige overlast oplevert. Voorwaarde is wel dat vooraf inzicht wordt gegeven in de mogelijke effecten en er geen sprake is van (grote) schade. Geschikte momenten zijn bijvoorbeeld het vaststellen van een nieuw peilbesluit en momenten waarop fysieke ingrepen in het watersysteem zichtbaar zijn (bijvoorbeeld uitvoering van een proef of de uitvoering van werkzaamheden). Albert Burggraaff (gemeente Zeewolde) Elmer Benjamin (Waterschap Zuiderzeeland) Jaap Klein en Margot Drost (Witteveen+Bos)

Ondergelopen pad en steiger en een flexibele stuw.

H2O / 10 - 2012

17


‘Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta rammelt’ De duurzaamheid van het Nederlands watersysteem wordt bepaald door de samenhang van keuzes op basis van een nationale visie. Deze samenhang ontbreekt bij het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta, zo meent de Adviesgroep Borm & Huijgens. Sinds 2008 volgt ze de totstandkoming van het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+ op de voet. In dit artikel geeft Borm & Huijgens aan hoe het regionale programma in strijd is met het landsbelang. Het plan rammelt volgens haar aan alle kanten. Waterveiligheid vraagt om een zuivere analyse van plannen en afgewogen besluiten.

D

e Stuurgroep Zuidwestelijke Delta heeft door eigen publicaties, uitgaven en gevoerde propaganda in de afgelopen jaren haar planvorming breed in de publiciteit gebracht en zo de indruk gewekt alsof ze op de goede weg was. Maar zijn ze wel op de goede weg? Wij vinden van niet en concluderen dat kostbare tijd, moeite en geld verloren zijn gegaan. Dit alles heeft de overgang naar een klimaatbestendig Nederland ernstig gestagneerd.

levensvatbaarheid van de plannen niet ter discussie stonden. De hele planvorming loopt op de muziek vooruit en de gewenste samenhang van een integrale visie ontbreekt vrijwel volledig. Toch omschreef de voorzitter van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta de definitieve versie met de titel ‘Veilig Veerkrachtig Vitaal’ van april 2011 als: “het vertrekpunt voor het zoeken naar oplossingen voor de lange termijn.”

Een deelprogramma behoort een gezonde basis voor een samenhangend toekomstbeeld te zijn. Het ontwerp-uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta ontpopte zich echter als een bundeling van zeven aparte gebiedsprogramma’s. De gewraakte compartimentering van de voormalige deltawateren blijkt enkel in een ander vaatje gegoten te zijn. Deze ‘hercompartimentering’ werd op 1 april 2010 tijdens de 4e Werkconferentie Zuidwestelijke Delta gepresenteerd onder de noemer ‘samenhang op bekkenniveau’. De plankaarten van de gebiedsprogramma’s waren en zijn allemaal nog voorzien van het stempel ‘in ontwikkeling’. Volgens de Adviesgroep Borm & Huijgens was en is het verbrokkelde programma niet rijp voor promotie of inspraak, laat staan voor aanbieding aan het (demissionaire) kabinet. In 2010 volgde een spectaculaire regiotour, waarbij de aandacht bewust werd verlegd naar de lokale wensen in relatie tot de vermeende planvorming. De organisatie benadrukte dat de onderbouwing en de

Maar is dit rapport wel het juiste vertrekpunt? Het landelijk waterbeleid staat inmiddels met de rug tegen de muur en kan zich geen fouten van formaat meer veroorloven. Wij vragen ons af of en wie op tijd inziet dat men fout bezig is. De tijd begint immers te dringen.

De landelijke waterveiligheid

De kwetsbaarheid van onze waterwerken is groot. Bij storm op zee in combinatie met hevige regenval krijgen de noordelijke provincies spoedig te kampen met wateroverlast. Wanneer gelijktijdig sprake is van piekafvoeren door de rivieren, valt van de noordelijke regio’s geen wezenlijke bijdrage te verwachten aan het oplossen van de waterproblemen. Met de realisatie van de projecten van Ruimte voor de Rivier wordt de doorstroming in het Nederlandse rivierentraject nog eens extra versterkt. Alles komt vervolgens op het bordje van de zuidwestelijke delta en die is hier niet op berekend. Als vervolgens dijkring 14

Beeld na het uitvoeren van de projecten en maatregelen uit het uitvoeringsprogramma (illustratie: H+N+S Landschapsarchitecten) (bron: Uitvoeringprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+).

doorbreekt, gaat het pas echt goed mis. Een overstroming vanuit het Rijnmondgebied zou het bankroet van Nederland betekenen. Evacuatie van de Randstad is een onmogelijke opgave. Alleen een doelmatige herinrichting van de zuidwestelijke delta kan het gevaar van een dergelijke ramp wegnemen. Hiervoor zijn door andere partijen diverse alternatieve plannen ontwikkeld, maar deze worden stelselmatig terzijde geschoven. De cruciale rol voor de nationale waterveiligheid is in het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta onderbelicht en onvoldoende uitgewerkt. Een samenhang tussen de plannen voor de delta met onder meer Rijnmond en IJsselmeer is hierbij een vereiste. Zij hebben namelijk een grote invloed op elkaar. In de terzijde geschoven plannen is wel degelijk sprake van een landelijke samenhang en de sleutelrol van de zuidwestelijke delta voor de nationale waterveiligheid. Op bovenstaand plan heeft de Adviesgroep Borm & Huijgens stevige kritiek. Het sprookjesachtige plan rammelt aan alle kanten, aangezien het geheel voorbij gaat aan de doelen van het Nationaal Waterplan in de Deltawet, namelijk: ‘ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden.’

Een verbazingwekkend streefbeeld De verzilting van het Volkerak-Zoommeer, het Kierbesluit, de 'watermachine' in de Brouwersdam, Waterstad Rotterdam, gedempt getij, het Volkerak-Zoommeer als eerste noodberging, een complete riviermonding Haringvliet, klimaatbuffer Oesterdam, recreatieve voorzieningen, een gewijzigde zoetwatervoorziening en tal van andere vaak onsamenhangende zaken werden de afgelopen jaren in de planvorming voor de zuidwestelijke delta opgenomen. Volgens de Adviesgroep Borm & Huijgens maakt dit het uitvoeringsprogramma tot een samenraapsel van oude en nieuwe voornemens. Bijgaande tekening toont het streefbeeld van het huidige uitvoeringsprogramma. Hierbij zijn de bestaande zoetwatervoorraden verdwenen, krijgt verzilting de ruimte en het merendeel van de deltawateren is onttrokken aan estuariene dynamiek.

Hoe men de zaak ook wendt of keert, effectieve invullingen van de omschreven doelen voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en een gezonde delta zijn hierin niet te ontdekken. Integendeel, er worden nieuwe hydrologische en ecologische problemen gecreëerd met forse economische consequenties.

Het tij is nog te keren

Het verzilten van het Volkerak-Zoommeer is een onnodige en kostbare zaak en beperkt sterk de inrichtingsmogelijkheden voor de zuidwestelijke delta. De inrichting van de delta is echter cruciaal voor de landelijke waterveiligheid en de zoetwatervoorziening.

18

H2O / 10 - 2012


opinie Er is nu gelukkig alleen nog sprake van papieren producten en is het tij nog te keren. Het cumulatieve effect op andere projecten, dat ontstaat bij het halsstarrig vasthouden van foute keuzes, kan leiden tot onveiligheid, kapitaalvernietiging en milieuschade. Negatieve publiciteit in de media tast vervolgens de geloofwaardigheid van de overheid aan. In deze tijd van economische recessie zou de politiek geen groen licht mogen en moeten geven aan planvorming waarvan het rendement sterk betwijfeld wordt. Volgens Borm & Huijgens moet er zo snel mogelijk kritisch naar de inmiddels gepresenteerde regionale planvorming voor de zuidwestelijke delta worden gekeken, door deze te toetsen aan de gestelde doelen van het Nationaal Waterplan en objectief te vergelijken met relevante inrichtingssuggesties.

Toetsen aan Nationaal Waterplan

De inrichting van de delta moet voldoen aan de doelen van het Nationaal Waterplan. De te nemen maatregelen moeten Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en

leefbaar houden en de mogelijkheden die water biedt, benutten. Het Nationaal Waterplan streeft behalve naar waterveiligheid ook naar garanties voor de zoetwatervoorziening en naar estuariene dynamiek. Hierbij vragen zowel het tegengaan van de dreigende rivieropwaartse invloed van de zee als het bestrijden van de toenemende verzilting om blijvende zorg. Dit ontbreekt vrijwel volledig in de huidige planvorming. Voor de inrichting van de Zuidwestelijke Delta betekent dit volgens de Adviesgroep Borm & Huijgens het volgende: • De nationale waterveiligheid vereist een maximaal oppervlak aan noodberging en spuimogelijkheden in zee, in combinatie met een goede en korte primaire zeewering; • De zoetwatervoorziening wordt gegarandeerd door het behoud en het aanleggen van zoetwatervoorraden en het beperken van zoetwaterverliezen; • Een estuarium ontwikkelt zich in een open traject tussen zee en rivieren, waarbij de nodige lengte en regulatiemogelijkheden

een geleidelijke overgang van zout naar zoet waarborgen. Voor de vismigratie is dit een noodzakelijke en duurzame oplossing.

Samenvattend

Het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta behoort een uitwerking te zijn van een deelprogramma binnen het landelijk Deltaprogramma. Dat is het nu zeker niet. De Adviesgroep Borm & Huijgens meent dat het huidige uitvoeringsprogramma spoedig van tafel moet worden geschoven vanwege de tegenstrijdigheden met de nationale belangen. Zij meent dat alleen wanneer de doelen van de Deltawet en het Nationaal Waterplan als uitgangspunten worden gehanteerd, men kan komen tot een goede inrichting van de zuidwestelijke delta. Dit om tevens te komen tot een regionaal en nationaal breed gedragen, passende en effectieve landelijke inrichtingsvisie. Wil Borm, Martien Boelaars en Clemens de Witte (Adviesgroep Borm & Huijgens)

Maak Deltawerken compleet De Adviesgroep Borm & Huijgens pleit voor maatregelen om de Deltawerken ‘compleet’ te maken. Bij de Deltawerken heeft men nagelaten om ook de Westerschelde en de Nieuwe Waterweg aan te pakken. Men heeft het niet aangedurfd om de machtige havensteden Antwerpen en Rotterdam achter zeesluizen te situeren. Het kwam wellicht niet eens ter sprake. Intussen is deze vergissing door de tijd ingehaald. Antwerpen is een haven op een middeleeuwse locatie. Een haven die eeuwenlang achter de ketting heeft gelegen en die nu in de vaart der volkeren wil concurreren met een wereldhaven als Rotterdam. Rotterdam is echter zodanig geëvolueerd dat het zwaartepunt steeds meer buitengaats is komen te liggen aan de Maasvlakte. Niet Rotterdam zelf, maar de Europoort wordt belangrijker. In België verschuift het accent naar Zeebrugge. Het diep uitbaggeren van de Westerschelde betekent niet alleen blijvende hoge kosten en afkalving van oevers (zandhonger). Ook de ontstane trechtervorm veroorzaakt een torenhoge getijdeslag in de smalle Schelde bij Antwerpen. En daar moet een open Hedwigepolder de pleister op de wonde worden? Bij de Nieuwe Waterweg is het zout nog nauwelijks tegen te houden. Het merendeel van al het zoete water wordt hier verspild om zoutindringing tegen te gaan. Voor een handjevol zeereuzen, die ook aan de zeezijde zouden kunnen aanmeren, worden zowel de Westerschelde als de Nieuwe Waterweg extreem diep uitgebaggerd. Dit is een prestigezaak, geen economische afweging. Zowel de Westerschelde als de Nieuwe Waterweg dienen zo spoedig mogelijk afgesloten te worden. Dat brengt dan wel aanzienlijke kosten met zich mee, maar wat heeft het voor zin om deze onontkoombare investeringen alsmaar vooruit te schuiven? Het in stand houden van deze open verbindingen is onverantwoordelijk voor de waterveiligheid. De ecologische consequenties van de jarenlange patstelling vragen om natuurcompensatie langs de Schelde en maatregelen tegen verzilting bij de Nieuwe Waterweg. Allerlei lapmiddelen worden aangedragen om natuur te compenseren en zoutindringing te temperen. Door het nodeloos uitdiepen van de Westerschelde gaat natuur verloren en wordt er te pas en te onpas voorgesteld om te ontpolderen en zo de Europese Commissie tevreden te stellen. De soap rondom de Hedwigepolder begint menigeen de keel uit te hangen. Wanneer vindt de omschakeling plaats van al die zogenaamde innovatieve toekomstvisies naar doeltreffende ingrepen? Wordt het niet eens tijd voor een totaalplan voor de hele zuidwestelijke delta, inclusief de Westerschelde? Een plan waarbij de huidige kustlijn nog

Wordt de Oosterschelde de levensader van de grote rivieren? (foto: C. Huijgens).

eens aanzienlijk wordt verkort door afsluiting van Westerschelde en Nieuwe Waterweg. Dan kan de Westerschelde als vanouds weer verbonden worden met de Oosterschelde. De Scharrrezee, een doorsteek door Goeree, mag opnieuw Haringvliet en Grevelingen verbinden en zo maken alle voormalige zeegaten plots deel uit van een gezond estuarium dat via de stormvloedkering in open verbinding staat met zee. De Oosterschelde als één gezamenlijke monding van Rijn, Maas en Schelde. Behoud van polders en ruime landaanwinning ter compensatie van landverlies door projecten, een korte primaire zeewering, een volledig gezond estuarium dat bij nood geheel afsluitbaar is met de stormvloedkering, behoud en toename van zoetwatervoorraden, een einde aan het grootschalige zoetwaterverlies, het landelijk tegengaan van verzilting, een getijloze Rijn-Scheldecorridor en noem maar op maken dit voor de toekomst de meest voor de hand liggende oplossing. Nog belangrijker dan al deze grote voordelen is dat hierdoor de waterveiligheid voor Antwerpen en het Rijnmondgebied wordt gegarandeerd. Met een dergelijke inrichting wordt vismigratie weer mogelijk en voldoen we meer dan gevraagd aan de Europese natuurdoelstellingen. Extreme afvoeren, laag of hoog, worden afgezwakt doordat de hele delta gedeeld wordt door drie grote rivieren. Een maximale noodberging in alle deltawateren in combinatie met extra spuimogelijkheden maakt dat deze inrichting eveneens berekend is op piekafvoeren vanuit de rivieren. Blijven we nog jaren doormodderen of kiezen we voor een toekomstbestendig totaalplan, waarbij we, voortbouwend op de aanwezige infrastructuur, de Deltawerken compleet maken en geheel laten voldoen aan de eisen voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening, economie en ecologie? De keuze lijkt niet zo moeilijk.

H2O / 10 - 2012

19


waternetwerken WAtercoluMN

Kies exact! "Ik zie de toekomst niet somber in, maar wel boordevol moeilijkheden", een uitspraak van Vincent van Gogh die me te binnen schoot bij het lezen van de notitie ‘Creëer je toekomst met water’ van de Human Capital Agenda. De boodschap kort samengevat: ‘De BV Nederland heeft goud in handen met haar waterkennis maar mist de mensen om de innovatie op de lange termijn gaande te houden.’ De instroom in de sector moet groeien en de kwaliteit moet omhoog. Acties die worden genoemd zijn stages, gastcolleges en traineeships.

Samen sterk tegen extreme neerslag De themagroep Stedelijk Water houdt op 31 mei een bijeenkomst over het anticiperen op extreme neerslag in de stad. Doel is om de professionals bewust te maken van het toepassen van bovengrondse oplossingen in de stad. Hierbij wordt ingegaan op zowel de techniek (methodes) en analyses als de uitvoering (succesverhalen en valkuilen). Dit gebeurt aan de hand van praktijkvoorbeelden, onderzoeksresultaten en het zelf ervaren aan de hand van casussen in werksessies. De themagroep werkt hierbij samen met de Hogeschool van Amsterdam, waar een jaar geleden het onderzoeksproject ‘anticiperen op extreme neerslag’, onderdeel van het onderzoeksprogramma ‘De stad, duurzaam vitaal’ werd gestart, vertelt Rutger van Hogezand, coördinator watermanagement aan de HvA.

Zinvol, maar niet voldoende. Het bedrijfsleven doet dit al jaren en toch verliezen vooral hbo’ers hun unieke positie als ‘opwerkers’ van ideeën en technieken, terwijl juist in die rol praktijkgerichte specialisten tot hun recht komen. Het gaat mis in de basis van de lesprogramma’s, bij het onderwijs in de exacte vakken. Sluipenderwijs is de traditionele ‘optrekfunctie’ van het hoger technisch onderwijs als schakel tussen het beperkte exacte eindniveau van het havo en de eisen van het bedrijfsleven, geërodeerd. Begrijpelijk, omdat schoolverlaters zich bij de studiekeuze steeds meer richten op een ‘leuke studie’ en zich pas later realiseren dat het gaat om een baan met ontwikkelingskansen. Hogescholen gaan dan hun imago communiceren in plaats van lesprogramma’s en de exacte lat gaat omlaag. Maar zonder wis- en natuurkunde geen hydro-informatica. Wat te doen? De exacte basis versterken en de opleidingen focussen op die technische kennis die later via cursussen niet meer kan worden bijgespijkerd. Het is minder sexy en niet zo hapklaar als anekdotische gastcolleges maar het moet gebeuren. Bovendien zullen studenten het oppakken, zeker wanneer in de werving de kansen voor persoonlijke ontwikkeling concreet worden gemaakt en het hoge niveau van de opleiding als imago wordt omarmd. ‘Leverancier van essentiële kennis’ mag dan op de gevel boven de ingang. Voor hogescholen met transitieangst creëren we als sector een fonds dat het risico van tijdelijke instroomvermindering afdekt. Elgard van Leeuwen

“We merken dat in den lande, vooral bij gemeentes, steeds meer de vraag opkomt hoe om te gaan met (de gevolgen van) extreem weer en klimaatverandering. Het blijkt dan vaak dat je mensen moet samenbrengen die nogal op hun eigen eilandje actief zijn: deskundigen op het gebied van riolering en van ruimtelijke ordening praten nauwelijks met elkaar. Het is belangrijk dat ze kijken hoe ze de problematiek samen kunnen aanpakken. Dat kwartje moet vallen. We hebben samen met de themagroep Stedelijk Water deze bijeenkomst georganiseerd, omdat wij willen dat dit op de agenda komt.” Bewustmaken van de problematiek en het stimuleren van samenwerking vormen dan ook de belangrijkste insteek van de bijeenkomst, zegt Van Hogezand. “Want er zijn nog maar weinig mensen mee bezig. Maar daarnaast willen we ook heel praktisch zijn, want we moeten ons er niet alleen bewust van zijn, maar er ook iets aan dóen. Dus het gaat ook om mensen activeren.” Het is niet eenvoudig om mensen van hun ‘eilandjes’ te krijgen, weet ook Van Hogezand. “Da’s lastig: mensen uit de waterwereld zijn in dit verband vooral technisch bezig met ondergronds waterbeleid, terwijl de mensen van ruimtelijke ordening een bovengronds aandachtsveld hebben - dat praat moeilijk, want het is een wereld van verschil. Maar als je die denkbeelden aan elkaar kunt koppelen, kun je veel efficiënter werken en kosten besparen. Dus het is de moeite waard. Daarnaast: het is mooier om water bovengronds te laten zien door het in te passen in de landschapsinrichting.” Van Hogezand verwacht circa honderd deelnemers, zowel uit de rioleringswereld als vanuit ruimtelijke ordening. Maar men kan zich nog steeds aanmelden via de website van KNW. “Het zou mooi zijn als men na afloop met elkaar in gesprek gaat en kaartjes uitwisselt. We hebben bewust ook adviseurs uitgenodigd, allemaal om te laten zien dat je samen anders kunt omgaan met wateroverlast door extreme neerslag. Dit jaar gaat het primair om bewustwording. Volgend jaar willen we, als ons onderzoeksprogramma afgerond is, nog een bijeenkomst organiseren.”

20

H2O / 10 - 2012


waternetwerken “Misverstanden over gebruik drinkwater als bluswater” Onlangs werd een workshop gehouden met als titel: ‘Is de dorst naar bluswater geblust?’Het onderwerp ‘bluswatervoorzieningen’ bleek gevoelig te liggen binnen de drinkwatersector. Waterbedrijven zijn eind vorige eeuw op verschillende wijzen de kosten van bluswatervoorzieningen gaan doorberekenen aan gemeenten en brandweer, terwijl tegelijkertijd binnen de brandweersector nieuwe inzichten zijn ontstaan over het nut en de noodzaak van deze voorzieningen. Hierdoor staan bestaande afspraken tussen waterbedrijven en brandweer op veel plaatsen ter discussie. De workshop had tot doel de ontwikkelingen in Nederland met elkaar te delen: Waar heeft de brandweer behoefte aan en hoe kunnen waterbedrijven daarop inspelen?

Waterpeil In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen.

Discriminatie? Op een workshop voor sociale media kwam het onderwerp vrouwenplatform ter sprake. Eén van de heren aan tafel reageerde met de opmerking “als we een mannenplatform zouden starten, zou iedereen dat discriminatie vinden, maar wij mogen wel buitengesloten worden.” Ik wil hierbij reageren zoals ik op de workshop ook deed: hier ben ik het niet mee eens, als mannen behoefte hebben aan een mannenplatform: vooral doen! En als er mannen willen komen buurten bij het vrouwenplatform, jullie zijn welkom. Een dergelijk platform gaat niet over buitensluiten.

Dagvoorzitter Loet Rosenthal (PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland) leidde de workshop. Sprekers waren onderzoeker Jan Vreeburg (KWR Watercycle Research Institute / TU Delft), brandweerman Herman Koopman (Brandweer Apeldoorn) en drie sprekers van waterbedrijven: Peter Horst (PWN), Anton Sluijs (Vitens) en Petra Holzhaus (Waterleidingmaatschappij Drenthe). Een greep uit de bevindingen die naar voren kwamen: • Er bestaan veel misverstanden tussen brandweerkorpsen en waterbedrijven over nut en gebruik van bluswatervoorzieningen zoals brandkranen. Eén van de deelnemers merkte daarover op: “Grote winst van de afgelopen jaren is dat de discussie nu tenminste is gestart. Vroeger werden blusvoorzieningen klakkeloos aangelegd.” • Analyse van bluswatergebruik door de brandweer Apeldoorn laat een nieuw licht schijnen op traditionele ontwerpcriteria. Voorheen werd om de 80 meter een brandkraan gevraagd waar tenminste 60 kubieke meter per uur water uit moest komen. Analyse laat zien dat de afstand tussen brandkranen veel groter kan zijn en dat 30 kubieke meter per uur bijna altijd wel genoeg is, afhankelijk van de bebouwing. • Dezelfde analyse toont aan dat 80 procent van de branden geblust wordt met het water dat aanwezig is in de tankautospuit (maximaal 1500 liter). Het maakt ook duidelijk dat als meer water nodig is, er enige tijd is om dat op te bouwen. • Enkele brandweerkorpsen gaan over op inzet van tankauto’s voor aanvoer van water. In een aantal gevallen is dit een extra voorziening voor locaties waar andere waterbronnen ontbreken, in andere gevallen komen deze tankauto’s in de plaats van het gebruik van brandkranen. Uit de praktijkvoorbeelden werd duidelijk dat zowel brandweer als waterbedrijven zoeken naar de optimale oplossing. Wat in één van de praktijkcasussen door het brandweerkorps werd gepresenteerd als ‘ei van Columbus’, deed een collega-brandweerman de wenkbrauwen optrekken. Maar ook de opstelling van de waterbedrijven kent een grote verscheidenheid. Ontwerprichtlijnen voor zelfreinigende leidingnetten worden door nagenoeg iedereen gebruikt, maar met de kosten voor afwijkingen wordt verschillend omgegaan. Uitersten kunnen resulteren in het opzeggen van contracten voor brandkranen door brandweerkorpsen aan de ene kant, tot alles bij het oude laten aan de andere. Tussen deze uitersten kwamen tijdens de workshop interessante oplossingen aan de orde, zoals aanleg van brandkranen afhankelijk van bebouwing. Jan Vreeburg verwoordde: “Ik durf de stelling wel aan dat brandkranen op maximaal 160 meter, die ten minste 30 kubieke meter per uur kunnen leveren, in elk drinkwaternet in te passen zijn zonder nadelige consequenties voor het zelfreinigend effect. Dit zou een hele goede basisvoorziening zijn. Ook grotere bluswatervraag voor specifieke locaties waar mensen samenkomen als scholen, winkels, kantoren en andere kwetsbare bebouwing zijn door goed ontwerp prima in te passen.” Al met al werd in de workshop duidelijk dat het onderwerp ‘bluswater’ nog volop in beweging is. Er zijn nog geen eenduidige oplossingen gevonden, niet bij de brandweerkorpsen en niet bij de waterbedrijven. Maar wellicht dat de workshop hieraan een bijdrage heeft kunnen leveren. Het begint immers bij kennis en begrip. Om één van de deelnemers te citeren: “Ik heb hier vandaag veel nieuws gehoord, dat ik ga gebruiken in onze bedrijfsvoering en bij het ontwerp, maar ook in onze gesprekken met de brandweer.”

Bij mijn oude studentenvereniging was een herendispuut, maar geen damesdispuut. Niemand die dat vreemd vond, het was gewoon natuurlijk zo gegroeid. Een stel mannen had, omdat ze het leuk vonden, besloten samen te komen en whiskey te drinken terwijl ze sigaren rookten. Er was altijd de mogelijkheid om een damesdispuut op te richten. Daar heb ik in ieder geval toen nooit de behoefte aan gehad. En nu in het werkveld merk ik dat ik er wel behoefte aan heb. Ik heb ontzettend fijne collega’s (heren als jullie dit lezen, ik vind dat we een superteam hebben!) maar soms wil ik een vrouwenperspectief. Dus heb ik stappen genomen om dat mogelijk te maken. Moet kunnen toch? Om aan te sluiten bij de workshop, we omringen ons nou eenmaal graag met gelijkgestemden, mensen met wie we iets gemeen hebben. Mensen bij wie we ons op ons gemak voelen. Dat is onze comfortzone. Heren, ik daag jullie uit: haal ons uit onze comfortzone. Kom buurten bij het vrouwenplatform (op LinkedIn of in het echt). Wie weet levert het interessante discussies op. En idee voor de najaarsvergadering: een discussie tussen een mannengroep en een vrouwengroep over de toekomst van het Nederlandse waterbeheer? Sita Vulto

Henk Brink (Waterleidingmaatschappij Drenthe) en Loet Rosenthal (PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland) H2O / 10 - 2012

21


waternetwerken WAtercoluMN Voorjaarscongres

KNW ver.nieuws_column Het voorjaarscongres van KNW werdkop op 19

en 20 april gehouden in Groningen. Doordat het congres deze keer twee er.nieuws_column platdagen initiaalduurde, was het mogelijk een uitgebreider programma aan te bieden. Er was dan ook grote belangstelling voor het congres, dat ondanks de noordelijke ver.nieuws_column plat locatie een hoge opkomst kende. ver.nieuws_column auteur

V

Excursies en trendtalk

Deelnemers konden op 19 april kiezen uit maar liefst acht verschillende excursies, waarbij ze diverse waterprojecten en -locaties in Groningen bezochten. Deze opzet viel erg goed bij de deelnemers. Margriet de Vries (Waterbedrijf Groningen) ging mee met de excursie naar Eemshaven. De Vries: “Ik vond het een leuke opzet om voorafgaand aan het congres met een excursie mee te kunnen. Niet alleen kregen we een uniek kijkje achter de schermen bij de nieuwe waterplant die recent is neergezet bij de Nuon Magnum-centrale, iets waar ik als medewerker ook niet zomaar binnenkom, maar je bent bij een excursie met een klein

V.l.n.r. Erwin Beekman, Hans Veenhuis en Margriet de Vries winnen ‘Zout aan de broek’ tijdens de presentatie van Harm Post.

de voorspellingen voor de watersector van de toekomst volgen én erop reageren. Ook tijdens het congres zelf werd van sociale media gebruik gemaakt en deed een heus Twitterpanel rechtstreeks verslag van de discussie.

Samenwerken, betrokkenheid en grenzen doorbreken Tijdens het congres zelf werd door meerdere sprekers gewezen op het belang van samenwerken, het betrekken van burgers/ gebruikers en het doorbreken van grenzen. Harmen Hoogeveen (directeur Waterbedrijf Groningen) sprak in zijn voorwoord onder andere over het belang van samenwerken en de nieuwe houding die langzaam maar zeker bij nutsbedrijven zichtbaar wordt. "Bedrijven houden zich steeds meer bezig met de vraag Het twitterpanel houdt volgers via een rechtstreeks verslag op de hoogte.

groepje. Dat maakt het leggen van nieuwe contacten makkelijker dan bij het congres zelf. Daarnaast was de excursie ook heel leerzaam. Tijdens het congres op vrijdag heb ik zelfs een prijs gewonnen met de vragenlijst die Harm Post het publiek liet invullen! Zo hou ik er niet alleen zakelijk nieuwe contacten aan over maar ook een leuk privé-uitje.” De voorzitters en secretarissen van de themagroepen van KNW kregen een workshop sociale media aangeboden, zodat ze beter inzicht krijgen in de mogelijkheden en die kunnen inzetten bij toekomstige bijeenkomsten en in hun werk. Sociale media speelden ook tijdens het avondprogramma een belangrijke rol. Tijdens het diner, dat plaatsvond bij ForumImages in Groningen, deed trendwatcher Richard Lamb een voorspelling over de watersector van de toekomst. Via Twitter konden aanwezigen, maar ook mensen die er niet bij konden zijn,

22

H2O / 10 - 2012

Gert de Roo spreekt over integrale energielandschappen.


waternetwerken ‘hoe kunnen wij bijdragen en wat wil men van ons?’ en denken minder vanuit hun eigen product. Deze houding komt op alle punten terug en is essentieel in de huidige maatschappij, waarbij de burgers en gebruikers een steeds grotere rol krijgen. Samenwerken is daarbij van groot belang, bedrijven en overheden kunnen niet meer op hun eigen eiland blijven zitten maar moeten verder kijken". Harm Post (directeur Groningen Seaports) gaf een aantal zeer sprekende en levendige voorbeelden van hoe de haven en de watersector elkaar kunnen vinden op het gebied van energie, recycling, agribusiness, chemie, logistiek en MKB, en liet zien hoe Groningen Seaports hieraan nu al invulling geeft. Ton Schroor (wethouder gemeente Groningen) pleitte voor het bevorderen van ondernemerschap in de watersector. "De gemeente heeft als ambitie in 2035 energieneutraal te zijn, een doel dat een nieuwe houding vraagt van de betrokken partijen. In de huidige gebiedsontwikkeling zijn, naast de nieuwste innovaties en technieken, samenwerking, verbinding en betrokkenheid van essentieel belang. Alleen dan zijn zulke ambitieuze doelen te bereiken". Gert de Roo, hoogleraar Planologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, ging in zijn bijdrage in op integrale energielandschappen, waarbij water, energie en ruimtelijke planning samenkomen. Hij stelde dat de structuur, functie en ontwikkeling van energielandschappen zijn veranderd en dat deze trend fundamenteel zal doorzetten. Geïntegreerde energielandschappen van de toekomst maken optimaal gebruik van lokale, regionale en mondiale mogelijkheden en leggen verbindingen daartussen. Dit vereist een nieuwe houding en nieuwe samenwerkingsverbanden, waarbij water een belangrijke rol zal gaan vervullen.

Flitspresentaties Tussen de keynote speeches door werden

WAtercoluMN

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Forumpanel v.l.n.r.: Gert de Roo, Bert Middel, Harm Post, Jeroen Niezen en Koen Castelein.

diverse inspirerende flitspresentaties verzorgd. Landschapsarchitect en kunstenaar Maaike Vellinga vertelde over projecten waarbij burgers betrokken werden. Door hen vanaf het begin te betrekken bij het herinrichten van een gebied, ontstaat meer draagvlak en tevredenheid. Koen Castelein (masterstudent Rijksuniversiteit Groningen) vroeg zich hardop af of artikel 21, waarin staat dat de overheid een zorgplicht heeft met betrekking tot de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, nog aan de realiteit van vandaag de dag voldoet. Hebben de huidige ontwikkelingen niet tot gevolg dat de overheid opnieuw naar haar rol moet kijken? Waterambassadeur Groningen en NoordDrenthe, Jeroen Niezen, sprak over samenwerking in de waterketen en stelde dat het vaak nog aan de houding van een bedrijf ligt als samenwerking niet lukt. Bedrijven moeten inzien dat het maatschappelijk belang te allen tijde voor het eigen belang

De winnaars van de H2O-prijs 2012: v.l.n.r. Peter Piekema, Enna Klaversma, Frank Brandse en jurylid Johan Raap.

van het bedrijf of de instelling zou moeten gaan en dat ze meer kunnen bereiken als ze echt durven samen te werken.

Forumdiscussie In de afsluitende forumdiscussie, onder leiding van dagvoorzitter Aize Bouma, en bij de afsluiting door dijkgraaf Bert Middel (Noorderzijlvest), werd verder ingegaan op deze thematiek. Daarbij kwam naar voren dat het goed zou zijn als overheden en bedrijven over hun eigen belangen heen kunnen stappen en meer naar het algehele belang van de sector kijken, waarbij ook burgers en gebruikers meer betrokken worden. Dit wordt echter bemoeilijkt door financiële en politieke belangen. Er zijn voorzichtige ontwikkelingen waar te nemen, de zaak is nu om dit verder op te pakken en de handen ineen te slaan. Daar is bij het congres alvast een goede stap mee gemaakt.

Uitreiking H2O- en Neerslagprijs

Tijdens het congres werden zoals ieder jaar de winnaars van de H2O- en Neerslagprijs bekendgemaakt. De winnaars van de H2O-prijs zijn Jacqueline de Danschutter, Enna Klaversma en Peter Piekema (allen Waternet). Zij schreven over de ‘Kosten en duurzaamheid van de technieken voor fosfaatverwijdering’, volgens de jury “een heldere uiteenzetting van fosfaatverwijderingstechnieken met hun kosten, milieu- en duurzaamheidsaspecten die nog niet in deze vorm en compleetheid beschikbaar was. Hiermee kun je in de praktijk een afgewogen keuze maken.” Het winnende artikel van de Neerslag-prijs is ‘Energiebesparing door hybride beluchting’ en is geschreven door Frank Brandse en Rutger Dijsselhof van Waterschap Reest en Wieden en Mike van Boldrik van Tauw. De jury vindt “energiebesparing in bestaande rwzi’s een relevant onderwerp en het artikel een sterk voorbeeld van de realisatie van eigen initiatief.”

H2O / 10 - 2012

23


waternetwerken WAtercoluMN Uitwisselen

van kennis en ervaring: gewoon doen! ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

Het delen van kennis en ervaring is essentieel. De vergrijzing van de sector en de noodzaak tot intensieve samenwerking maken dit onderwerp steeds belangrijker. Ter inspiratie hier maandelijks een praktijkvoorbeeld waarbij daadwerkelijk kennis en ervaring gedeeld worden. Herbert van Laar is teamleider Operationeel Beheer en Handhaving bij Rijkswaterstaat Dienst Oost-Nederland. De afgelopen maanden liep hij één dag in de week stage in het team van Erik Vollenbroek, manager Vergunningverlening en Handhaving bij Waterschap Rijn en IJssel.

De verschillen Een belangrijke observatie van Van Laar is dat het waterschap in verhouding tot Rijkswaterstaat kleinschaliger is. Hierdoor zijn, aldus Van Laar, de lijnen merkbaar korter en kan men slagvaardiger werken. Daarnaast is het opvallend dat de medewerkers van het waterschap heel concreet voor en met de ingelanden werken aan waterveiligheid, kwantiteit en kwaliteit. Dit maakt de vraag wat de kerntaak van het waterschap is wel complexer. De belangen van de ingelanden worden immers vertaald naar vergunningverlening, handhaving, uitvoering en onderhoud. Nog meer dan bij Rijkswaterstaat vraagt dit proces een diepgaande gebiedskennis. Een aspect dat Van Laar in het begin van zijn stage onvoldoende onderkende. Het gaat niet alleen om kennen, maar ook om gekend worden.

Toekomstige samenwerking

Jonge waterwerkers bespreken ‘hot items’ Op 8 juni vindt voor de tweede keer een introductiedag plaats voor nieuwe medewerkers in de watersector. De bedoeling is ze wegwijs te maken in onze branche: tijdens de introductiedag krijgen ze inzicht in de sector met al zijn mogelijkheden en worden ze op weg geholpen bij het opbouwen van een relevant netwerk. “Met de introductiedag hopen we meer (jonge) aanwas en enthousiasme voor de sector te creëren. We hebben te maken met vergrijzing van de sector, dus het is belangrijk dat jongeren hun stem meer laten horen en actiever worden”, zegt Johan Duifhuizen, die vanuit de themagroep Jong Waternetwerk bij de bijeenkomst betrokken is. De vorige introductiedag vond plaats maart 2011. Toen kwamen er circa 60 jongeren op de dag af. “Daar kwamen veel positieve reacties op”, zegt Duifhuizen, “Dus was het zinvol om weer een dag te organiseren.” Het thema van 8 juni is ‘Geef water de ruimte’. “De focus ligt op de vraag: hoe krijgen we een gesloten waterketen?”, zegt Duifhuizen. “Belangrijke spreker daarbij is Christoffer Lasseur van het European Space Agency, die vertelt over het creëren van een gesloten waterketen in de ruimte. Daarnaast is het thema ‘gesloten waterketen’ sowieso een hot item binnen de watersector. We laten de deelnemers aan de dag ook zelf een ontwerp maken van een gesloten systeem.” Behalve dat jongeren worden uitgenodigd om aan de dag deel te nemen, heeft de groep dit jaar ook bedrijven aan het jasje getrokken. “Bedrijven moeten hier achter staan door jonge medewerkers naar deze dag sturen. Ook voor hen is van belang dat jongeren verder kijken dan alleen de eigen organisatie.” Opgeven voor de bijeenkomst kan via de website van KNW: www.waternetwerk.nl.

24

H2O / 10 - 2012

Een belangrijk aspect van de stage was om elkaar beter te leren kennen. Dit om in de toekomst de samenwerking te verbeteren en efficiënter te gaan werken. Zowel Van Laar als Vollenbroek geven aan dat het voor een succesvolle samenwerking vooral belangrijk is dat je elkaars taal spreekt, elkaars belangen kent, elkaar serieus neemt en over en weer begrip hebt. De referentiekaders van Rijkswaterstaat en het waterschap hebben veel overeenkomsten, maar ook een paar grote verschillen. Hierdoor is er ruimte voor het bespreken van onbedoelde misverstanden. De verschillen zijn volgens Van Laar en Vollenbroek eenvoudig te overbruggen als je open staat voor elkaar en denkt in oplossingen en niet in tegenstellingen. Via deze uitwisseling hebben zij daarin een belangrijke eerste stap gezet. Van Laar en Vollenbroek hebben beiden veel plezier gehad van deze uitwisseling. “Het verrijkt en ontwikkelt je,”vertelden ze. Dus als je de kans krijgt, zet die eerste stap en ga kennismaken met je collega’s! Heb je ook interesse in een uitwisseling? wowmakelaar@platformwow.nl. Deze personeelsuitwisseling is tot stand gekomen via het platform WOW (www.platformwow.nl) en de Waterkennisbank (www.waterkennisbank.nl).


waternetwerken DRIJFVEER “Relevante vraagstukken helpen oplossen” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Henk van Schaik (64), programmacoördinator Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC), die op 27 april met pensioen ging.

Agenda WAtercoluMN Het beste idee en de mooiste ver.nieuws_column kop IT-toepassingen Op 25er.nieuws_column mei houdt de KNW-themagroep plat initiaal de bijeenkomst ‘IT-toepassingen in de watersector’ in Delft.

V

Anticiperen op extreme ver.nieuws_column plat neerslag Op 31 mei verzorgt de themagroep Stedelijk Water een inhoudelijke middag over het ver.nieuws_column auteur anticiperen op extreme neerslag in de stad. Introductiedag nieuwe waterwerkers Op 8 juni vindt de tweede introductiedag voor nieuwe medewerkers plaats. Assetmanagementsysteem: borging voor goed beheer en kostenreductie Op 13 juni houdt KNW samen met Lloyds Register en CMS Asset Management het seminar 'Assetmanagementsysteem: borging voor goed beheer en kostenreductie'. Tijdens de bijeenkomst wordt de huidige stand van zaken in Nederland in kaart gebracht, wordt gekeken naar best practises en naar waar de behoeftes nog liggen en kunnen de aanwezigen met elkaar de discussie aangaan over de rol die assetmanagementsystemen in hun bedrijf en in de sector kunnen spelen. New developments in IT & water Van 4 t/m 6 november houdt KNW, in samenwerking met de Instrumental Control and Automation-groep van de International Water Association, de conferentie New Developments in IT & Water. De bijeenkomst vindt plaats in Amsterdam. Bijdragen kunnen worden ingezonden tot 1 juni.

“In 2000 kwam het derde IPCC-rapport uit, waardoor klimaatverandering door de wetenschap voortaan als onafwendbaar werd beschouwd en waarmee werd erkend dat klimaatverandering effecten zou hebben op de waterkringloop. Naar aanleiding van deze nieuwe problematiek werd een zogenaamde ‘Dialogue’ gestart, waarbij de watersector de taak kreeg om op de veranderingen te reageren. Ik stelde me kandidaat voor de Dialogue, met ondersteuning vanuit DGIS en het RIVM. De universiteit van Wageningen droeg Pavel Kabat voor, en we werden beiden benoemd: Pavel als wetenschappelijk directeur en ik als verantwoordelijke voor het ontwikkelen van dialogen. Opdracht daarbij was het verbinden van klimaatwetenschap en waterbeheer. Dit was nodig omdat klimaat tot die tijd nog een onbekende, ver-van-mijn-bed-show was voor de watersector. Drinkwater, sanitatie en waterverdelingsplannen stonden hoger op de lijst. Met klimaatverandering was destijds niemand bezig.” “Aanvankelijk stuitten mijn pogingen om de dialoog tot stand te brengen op verzet vanuit de sector, maar we hebben doorgezet en zijn erin geslaagd de klimaatproblematiek stevig op de kaart te zetten. Nu, twaalf jaar na het begin van de Dialogue, is het meenemen van klimaatverandering niet meer weg te denken uit de politiek, het beleid, de uitvoering en de techniek in de watersector. Dat is een belangrijk resultaat.” “Voordat ik me ging bezighouden met klimaatverandering werkte ik jarenlang in de drinkwatersector, van 1976 tot 2000. Het is altijd mijn drijfveer geweest om me bezig te houden met relevante vraagstukken. Vóór de klimaatthematiek waren dat voornamelijk vraagstukken in de drinkwatersector. Er zijn altijd onderwerpen waar je je in kunt verdiepen, het is uiteindelijk aan jou om te bepalen waarin je geïnteresseerd bent en daar dan ook voor te gaan. Ik ben blij dat ik dit heb kunnen doen.” “Het werken met mensen en aan ontwikkeling is me zo dierbaar dat ik hier ook na mijn pensionering mee zal doorgaan. Vooralsnog zal dat op drie fronten gebeuren. Ten eerste is dat als trekker van de WATER-portefeuille binnen het vanaf 1 januari j.l. gestartte UPEACE The Hague Centre. Daarnaast werk ik mee aan de organisatie van een conferentie over water en monumenten tijdens de International Water Week 2013 en ben ik betrokken bij de organisatie van een colloquium over Green Growth in augustus. Op deze manier wil ik me blijven inzetten voor nieuwe uitdagingen.”

Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 10 - 2012

25



platform

Dimmie Hendriks, Deltares Hans Peter Broers, TNO Remco van Ek, Deltares Jacco Hoogewoud, Deltares

Dynamiek van uitwisseling grond- en oppervlaktewater in Nederland De uitwisseling van grond- en oppervlaktewater is cruciaal in het Nederlandse waterbeheer. In dit artikel wordt de seizoensafhankelijke interactie tussen grond- en oppervlaktewater voor heel Nederland in beeld gebracht voor een nat, een gemiddeld en een droog jaar. Uit deze studie, waarbij gebruik gemaakt is van versie 2.1 van het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI), blijkt die interactie overal een rol te spelen. Wel zijn er sterke ruimtelijke verschillen in de hoeveelheid en de aard ervan. Ook in de tijd bestaat een sterke variatie in de interactie tussen grond- en oppervlaktewater: zowel de verschillen tussen de jaren als de variaties van maand tot maand zijn in veel gebieden groot. De uitgevoerde studie biedt goede perspectieven voor toepassing. Zo kunnen de kaarten en de methodiek door waterbeheerders ingezet worden in het KRW-proces.

D

e uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater speelt in allerlei vraagstukken van bodem- en waterbeheer een belangrijke rol. Om meerdere redenen bestaat behoefte aan een methode om de fysisch-chemische interactie op nationale en regionale schaal te karakteriseren: • bij het bepalen van een toekomstrobuuste zoetwatervoorziening, omdat het met het oog op waterverdelingvraagstukken relevant is om inzicht te hebben in welke gebieden in welke mate en gedurende welke perioden inlaat van water aan de orde is; • bij het inschatten van effectieve waterbeheermaatregelen, omdat de aard van de interactie immers van invloed is op de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van veel oppervlaktewateren. Via de ondergrond kan de toestroom van schoon grondwater een buffer vormen tegen watertekorten en droogval. Indien vervuild kan het grondwater echter een hardnekkige milieubelasting zijn voor het oppervlaktewater. Te denken valt aan de intensiteit van kwel of wegzijging via waterlopen en -plassen of aan de diffuse belasting van het oppervlaktewatersysteem vanuit de landbouwgronden;

bij karakterisering en toestandsbeoordeling van waterlichamen voor de KRW; • voor grondwaterafhankelijke natuurgebieden waarbij waterlopen met een ecologische functie in verbinding staan met regionaal toestromend grondwater. De uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater is nog zelden op een reproduceerbare manier in landelijke beelden vertaald1). Ook is veelal onbekend wat de verschillen zijn in de tijd en via welke orde van waterlopen de interactie voornamelijk plaatsvindt. In dit artikel tonen we een deel van de resultaten van onze studie naar het dynamische landelijke beeld van de interactie tussen grond- en oppervlaktewater en wordt de onderliggende methodiek beschreven. Een volledig overzicht van de resultaten is beschikbaar via het Dinoloket (www.dinoloket.nl) of het NHI (www.nhi.nu). •

Methoden: inzet waterbalansen NHI Voor het in beeld brengen van de interactie tussen grond- en oppervlaktewater is het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (versie 2.1) gebruikt. Het NHI is een geïntegreerd landsdekkend grond- en oppervlaktewatermodel van Nederland (zie ook de vorige uitgave van H2O). Het grondwater, de onverzadigde zone en het regionale en landelijke oppervlaktewater zijn gekoppeld

doorgerekend met een resolutie van 250 x 250 m2 om hydrologische ondersteuning te bieden aan studies op landelijk en regionaal niveau2). Voor onze studie is het NHI op dagbasis doorgerekend voor een periode van tien jaar (1996-2006). Vervolgens zijn de resultaten geaggregeerd naar het niveau van afwateringseenheden. Het NHI onderscheidt 8.347 afwateringseenheden waarvoor een waterbalans van het oppervlaktewater wordt bijgehouden. Het NHI kent twee typen afwateringseenheden: peilbeheerst en vrij afwaterend. Peilbeheerste afwateringseenheden worden gekenmerkt door een streefpeil dat wordt gehandhaafd door het vasthouden van water, het inlaten van gebiedsvreemd water of juist door het uitmalen van een teveel aan water (diepe polders). Peilbeheerste afwateringseenheden zijn vooral te vinden in het holocene deel van Nederland. Vrij afwaterende afwateringseenheden representeren het oppervlaktewater in hellend Nederland. Deze worden gekenmerkt door afvoerafhankelijke waterstandvariatie; met een toenemende afvoer neemt ook de waterstand toe. Vrij afwaterende afwateringseenheden kennen geen streefpeil, peilopzet of wateraanvoer. Tijdens de studie zijn voor alle afwateringseenheden waterbalansen berekend op H2O / 10 - 2012

27


dagbasis, waarin alle waterfluxen tussen grondwater en oppervlaktewater worden bepaald. Het gaat hierbij om het opkwellen van grondwater in primaire, secundaire en tertiaire waterlopen, afvoer via buisdrainage, en afvoer via oppervlakkige afstroming (grondwaterstand boven maaiveld), maar ook om infiltratie van oppervlaktewater via primaire, secundaire en tertiaire waterlopen. Algemeen kan worden gesteld dat hoe meer afvoer van grondwater wordt gegenereerd vanuit primaire en secundaire waterlopen, des te dieper de herkomst van dit grondwater. Afvoer via buisdrainage en oppervlakkige afstroming betreft meestal ondiep grondwater. Om de dynamiek van de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater op landelijke schaal te belichten, zijn de waterfluxen tussen grond- en oppervlaktewater berekend voor drie kalenderjaren, waarvan de weersomstandigheden jaargemiddeld te kenmerken zijn als zeer nat (1998: 1.238 mm neerslag te De Bilt en 492 mm verdamping), gemiddeld (2004: 860 mm neerslag en 568 mm verdamping) en zeer droog (2003: 614 mm neerslag en 635 mm verdamping), conform de analyse van Hakvoort3). Belangrijk bij het interpreteren van de resultaten is dat de afzonderlijke maanden van deze jaren niet per definitie deze eigenschap hebben. Zo is januari 2004 veel natter dan januari 1998 en zijn mei 1998 en 2004 beide droger dan mei 2003.

Dynamisch landelijk beeld Afbeelding 1 toont een landsdekkend beeld

van de interactie tussen grond- en oppervlaktewater aan het begin van het groeiseizoen (april), in de zomer (augustus) en aan het einde van het jaar (november) van 1998 (zeer nat) en 2003 (zeer droog). Een eerste blik op de kaarten maakt de verschillen tussen de jaren direct duidelijk. Zowel in april als in november kwelt in 1998 (nat jaar) in het hele land grondwater op via waterlopen, terwijl in april 2003 in grote delen van het land infiltratie via waterlopen plaatsvindt en ook in november 2003 aanzienlijk minder grondwater opkwelt dan in een nat of een gemiddeld jaar. Zichtbaar is ook dat in augustus 2003 in veel grotere gebieden infiltratie plaatsvindt dan in 1998 en dat in de overige gebieden de kwel naar het oppervlaktewater zeer beperkt is. De verschillen tussen de jaren zijn het sterkste in de peilgestuurde gebieden (behalve diepe polders). Dit komt doordat in deze gebieden water aangevoerd wordt om het streefpeil te handhaven, waardoor bij droogte veel oppervlaktewater naar het grondwater infiltreert. In de vrij afwaterende gebieden treedt in deze periode droogval op of wordt het laatste (grond)water wat zich nog in het gebied bevindt, afgevoerd via drainage en waterlopen. De verschillen tussen jaren en gebieden worden zeer duidelijk wanneer we het aantal maanden waarin grondwaterexfiltratie overheerst (ofwel maanden zonder infiltratie) in beeld wordt gebracht (zie afbeelding 2). In het natte jaar (1998) is in de meeste gebieden acht tot tien maanden per jaar sprake van een kwelsituatie. Uitzonderingen worden

gevormd door gebieden langs grote rivieren en de veengebieden langs diepe polders, waar ook in een nat jaar veel infiltratie via waterlopen optreedt. In het droge jaar (2003) is in grote delen van het land slechts twee tot zeven maanden per jaar sprake van een kwelsituatie. Alleen in diepe polders en in delen van het vrij afwaterende gebied vindt nauwelijks infiltratie van oppervlaktewater plaats. In diepe polders wordt dit veroorzaakt door de constante aanvoer van diepe kwel en het constant uitmalen van water om het peil te handhaven. In vrij afwaterende gebieden wordt in droge perioden geen infiltratie van oppervlaktewater naar grondwater aangenomen in NHI 2.1. In werkelijkheid treedt in vrij afwaterende gebieden mogelijk wel infiltratie op, bijvoorbeeld als gevolg van lozingen van rwzi-effluent4). Als we wat verder inzoomen, kan onderscheid gemaakt worden tussen grofweg vijf hydrotypen wat de uitwisseling betreft tussen grond- en oppervlaktewater: diepe polders, veenweidegebied, rivierengebied, sterk ontwaterd vrij afwaterend gebied met dun watervoerend pakket ĂŠn relatief natuurlijk vrij afwaterend gebied met dik watervoerend pakket. Alle gebieden vertonen sterke variatie, zowel over het jaar als in de verdeling van de waterflux over de afvoercomponenten. Deze verschillen tussen de hydrotypen worden in beeld gebracht in afbeelding 3, waarin voor 2003 voor vijf deelstroomgebieden de interactie tussen grond- en oppervlaktewater per maand wordt getoond.

Afb. 1. Landelijk beeld van de maandelijkse interactie tussen grond- en oppervlaktewater (totale afvoer flux in mm/d) op schaalniveau van afwateringseenheden voor april, augustus en november van een zeer nat jaar (1998, boven) en een zeer droog jaar (2003, onder). De flux per afwateringseenheid is hierbij geprojecteerd op de hoofdwatergangen binnen deze afwateringseenheid. Blauwe kleuren zijn stroomgebieden met opkwellend grondwater; rode kleuren zijn gebieden met infiltrerend oppervlaktewater.

28

H2O / 10 - 2012


platform

Afb. 2: Landelijk beeld van de kwelperiode voor 1998, 2003 en 2004. Dit is de periode waarin op schaalniveau van afwateringseenheden geen infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater optreedt.

In de Haarlemmermeerpolder (diepe polder) valt vooral de sterke variatie van maand tot maand en de overheersende bijdrage van de drainage op. De veenpolder Ronde Hoep (veenweidegebied) en de Lingewaard (rivierengebied) worden gekenmerkt door een lange periode van infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater via de primaire en secundaire waterlopen. In deze gebieden wordt veel water ingelaten om het oppervlaktewaterpeil in stand te houden. In de vrij afwaterende gebieden (Middensloot en Drentsche Aa) vindt op maandbasis geen infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater plaats. Wel is te zien dat in het relatief natuurlijke systeem met een dik watervoerend pakket van de Drentsche Aa de kwelflux veel groter is dan het sterk ontwaterde stroomgebied Middensloot met een dun watervoerend pakket.

Conclusies en discussie De belangrijkste conclusie van onze studie is dat in alle gebieden in Nederland sprake is van uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater en dat deze sterk dynamisch is. Er zijn grote verschillen waarneembaar tussen een nat, droog en een gemiddeld jaar, maar de variaties van maand tot maand zijn in veel gebieden minstens zo groot. In een nat jaar (1998) is in de meeste gebieden acht tot tien maanden per jaar sprake van een kwelsituatie (geen infiltratie van oppervlaktewater naar grondwater), terwijl dit in een droog jaar (2003) slechts voor twee tot zeven maanden per jaar geldt en in veel gebieden een groot deel van het jaar infiltratie optreedt. De ruimtelijke patronen van die dynamiek zijn voor het eerst op landelijke schaal in beeld gebracht. Snel reagerende gebieden (dun watervoerend pakket, sterk ontwaterd) laten een sterke variatie in de interactie tussen grond- en oppervlaktewater over de tijd zien, in tegenstelling tot langzamer reagerende gebieden (dik watervoerend pakket, beperkt ontwaterd). Erg belangrijk is ook het verschil tussen wel- en niet peilgestuurde gebieden: door waterinlaat gedurende droge maanden

treedt in de peilgestuurde gebieden infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater op. Een onderscheid kan worden gemaakt tussen grofweg vijf hydrotypen: diepe polders, veenweidegebied, rivierengebied, sterk ontwaterd vrij afwaterend gebied met dun watervoerend pakket en relatief natuurlijk vrij afwaterend gebied met dik watervoerend gebied. De verschillen tussen de gebieden hebben niet alleen betrekking op de totale uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater, maar ook op de verdeling van de afvoercomponenten: in sterk ontwaterde, gecultiveerde gebieden zonder waterinlaat is de invloed van buisdrainage sterk, terwijl in gebieden met waterinlaat interactie via de waterlopen belangrijk is. In vrij afwaterende gebieden met een dik watervoerend pakket spelen alle grondwater-oppervlaktewaterfluxen een rol. Onderzoek5) wijst uit dat de verdeling van de uitwisseling over deze fluxen sterk varieert in de tijd. Dat dit niet zichtbaar is in deze studie, is waarschijnlijk het gevolg van de schaal (250 meter) van de NHI-schematisatie. Bij het interpreteren van de resultaten moet rekening gehouden worden met het feit dat het een modelstudie betreft. De resultaten zijn dus handvatten om de interactie tussen grond- en oppervlaktewater op landelijke schaal inzichtelijk te maken, maar kunnen lokaal afwijken van de werkelijke situatie. De waterbalansen per afwateringseenheid zijn tijdens deze studie niet gevalideerd. Het NHI 2.1 is wel gevalideerd maar op landelijke schaal en voor grote stroomgebieden. De informatie die nodig is voor validatie van de waterbalansen op het niveau van afwateringseenheden, ligt erg verspreid en is moeilijk te achterhalen, waardoor het uitvoeren van een complete validatie zeer tijdrovend is.

Vooruitblik De uitgevoerde studie biedt mogelijkheden voor toepassing ĂŠn vervolgonderzoek. Zo is het de bedoeling om de resultaten te gebruiken bij verkennende, landelijke

scenarioanalyses. Bijvoorbeeld: hoe verandert de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater bij aanpassingen van het beregeningsbeleid of de detailontwatering? Of: neemt droogval van waterlopen toe als gevolg van toekomstige klimaatverandering en, zo ja, in welke gebieden? De landelijke kaarten kunnen door waterbeheerders ingezet worden bij de Kaderrichtlijn Water. Hierbij is het volgens ons wel van belang om eerst tot een verfijning te komen van de nu gemaakte onderverdeling in vijf hydrotypen. Waterbeheerders kunnen op basis van de karakteristieken van de hydrotypen op snelle en heldere wijze inzicht krijgen in het aandeel van de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater in de waterbalans van een bepaald (deel) stroomgebied en het effect hiervan op de waterkwaliteit. Zo bestaat een rechtstreeks verband tussen de dynamiek van de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater en de nutriĂŤntenconcentraties in een stroomgebied5). Dat blijkt bijvoorbeeld uit een eerdere analyse van nutriĂŤntenconcentraties in door de landbouw gedomineerde regionale wateren, waarin hoge stikstof- en fosfaatvrachten vooral in de wintermaanden voorkomen6). De landelijke kaarten kunnen helpen om een inschatting te maken van de effecten van maatregelen in gebieden met een verschillende grondwater-oppervlaktewatertypologie. Een andere manier waarop de landelijke kaarten ingezet kunnen worden tijdens het KRW-proces, is bij onderzoek naar de mate waarin waterlopen voldoen aan ecologische eisen op het gebied van stroomsnelheid, waterdiepte en waterkwaliteit7). Vooral op het gebied van minimale afvoer, waterdiepte en waterkwaliteit is de bijdrage van grondwater van groot belang. Tevens kan aan de hand van de landelijke kaarten globaal worden vastgesteld welke grondwaterafhankelijke natuurgebieden in gebieden liggen met opkwellend grondwater. H2O / 10 - 2012

29


4.0

diepe polder: Haarlemmermeer

primaire waterlopen secundaire waterlopen tertiaire waterlopen oppervlakkige afstroming buisdrainage

3.0 2.0 1.0

4.0

3.0

2.0

1.0

W G

G

0.0

0.0

-1.0

-1.0 4.0

veenweidegbied: Ronde Hoep

3.0 2.0 1.0

G

0.0 -1.0 4.0

rivierengebied: Lingewaard

3.0 2.0

G

1.0 0.0 -1.0 4.0

sterk ontwaterd, vrij afwaterend gebied, dun watervoerend pakket: Middensloot

3.0 2.0

G

1.0 0.0 -1.0

4.0

natuurlijk vrij afwaterend gebied, dik watervoerend pakket: Drentsche Aa

3.0 2.0

G

1.0 0.0

jan-03

feb-03

mrt-03

apr-03

mei-03

jun-03

jul-03

aug-03

sep-03

okt-03

nov-03

dec-03

gemidd.

-1.0

Afb. 3: Maandelijkse variatie in de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater voor vijf hydrotypen: een diepe polder (Haarlemmermeerpolder, Hoogheemraadschap van Rijnland), een veenweidegebied (Ronde Hoep, Waternet en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht), een sterk ontwaterd, vrij afwaterend gebied (Middensloot, Waterschap Regge en Dinkel), het rivierengebied (Lingewaard, Waterschap Rivierenland) en een relatief natuurlijk vrij afwaterend gebied (Drentsche Aa, Waterschap Hunze en Aa’s).

advertentie

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

30

H2O / 10 - 2012

De methode die in deze studie toegepast is, lijkt een goede basis voor verdere verfijning van de karakterisatie van de uitwisseling tussen grond- en oppervlaktewater. Hiervoor kunnen regionale of lokale grondwatermodellen en meetgegevens worden gebruikt. Een belangrijke voorwaarde is wel dat deze grondwatermodellen een realistische schematisatie van de uitwisseling bevatten. Een dergelijke verfijning biedt direct de mogelijkheid om de waterbalansen per afwateringseenheid en per stroomgebied van het NHI (versie 2.1) te valideren. LITERATUUR 1) Stuijfzand S., R. van Ek en H. Ruiter (2006). Handreiking afstemming KRW-monitoring: oppervlaktewater-grondwater en beschermde gebieden. Rapport Rijkswaterstaat-RIZA. 2) Hoogewoud J., A. Veldhuizen en G. Prinsen (2011). NHI-toetsing; ontwikkeling en toepassing van methode voor toetsing van NHI 2.1, inclusief vergelijking met NHI 2.0. Deltares. 3) Hakvoort H., M. Spijker en P. van Bakel (2011). Verkennende kwantificering grondwateroppervlaktewater. Hydrologic. 4) Kuijper M., D. Hendriks, R. van Dongen, J. Waaijenberg en B. Worm (2012). Sturen op basisafvoer: een analyse van zomerafvoeren in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel en hoe daar in de toekomst mee om te gaan. Deltares. 5) Rozemeijer J. en H. Broers (2007). The groundwater contribution to surface water contamination in a region with intensive agricultural land use (NoordBrabant, The Netherlands). Environmental Pollution nr. 3, pag. 695-706. 6) Klein J, J. Rozemeijer, H. Broers en B. van der Grift (2011). Meetnet NutriĂŤnten LandbouwSpecifiek Oppervlaktewater t.b.v. evaluatie mestbeleid. Deltares. 7) Hendriks D., P. de Louw en R. van Ek (2010). Effecten van drainage, beregening en klimaatverandering op basisafvoer van beken. H2O nr. 6, pag. 40-43.


platform

Jan Roelsma, Alterra Dorothée van Tol-Leenders, Alterra Anton Dries, Provincie Drenthe Marian van Dongen, Waterschap Hunze en Aa’s

Gerichtere sturing van de oppervlaktewaterkwaliteit De fosforconcentraties in het oppervlaktewater stijgen in de door landbouw gedomineerde delen van de Drentsche Aa ondanks de flinke afname van het gebruik van meststoffen door het aangescherpte mestbeleid. In het project Monitoring Stroomgebieden is in detail gekeken naar de relatie tussen het mestbeleid en de oppervlaktewaterkwaliteit. De stijgende trend in delen van het stroomgebied van de Drentsche Aa kan worden verklaard door de toegenomen fosfaatverzadiging van de landbouwbodems in combinatie met toename van neerslag en hogere grondwaterstanden. Door bij de interpretatie van de oppervlaktewatermetingen beter gebruik te maken van de informatie uit het bodemkwaliteitsmeetnet kan zeer gericht worden gestuurd op een goede oppervlaktewaterkwaliteit.

D

e mate waarin stikstof en fosfor vanuit landbouw- en natuurbodems uit- en afspoelen naar het grondwater, sloten en beken hangt af van tal van factoren. Datgene wat in de oppervlaktewateren wordt gemeten, is niet alleen de uit- en afspoeling vanuit het bodemsysteem. Ook van invloed zijn andere bronnen van nutriënten en processen in het oppervlaktewater. Om beter inzicht te krijgen in de relatie tussen het mestbeleid en de oppervlaktewaterkwaliteit begon in 2003 het project Monitoring Stroomgebieden1). In vier proefgebieden is gedetailleerd velden modelonderzoek verricht naar bodem, grondwater en oppervlaktewater (zie kader).

Stijgende fosforconcentraties in de Drentsche Aa Eén van de proefgebieden is het stroomgebied van de Drentsche Aa. Dat gebied bestaat uit een vrij afwaterend stelsel van

beken in hoofdzakelijk zandgronden met in de beekdalen laagveen. In grote delen van het stroomgebied komen keileemlagen voor, die ervoor zorgen dat het regenwater snel afwatert in de beek en niet wegzakt in de zandbodem. In de beekdalen ontbreken de keileemlagen. Hier is de invloed van kwelwater dan ook zichtbaar. Het stroomgebied bestaat voor meer dan de helft uit agrarisch gebied en voor een derde uit natuur. Het beekdallandschap de Drentsche Aa bezit de status van Nationaal Park: het Nationaal beek -en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Drentsche Aa gesaneerd. De kwaliteit van het oppervlaktewater is in de afgelopen decennia voor stikstof en fosfor dan ook significant verbeterd (zie afbeelding 2). De huidige waterkwaliteit in de Drentse Aa is goed. Geheel benedenstrooms liggen de stikstof- en fosforconcentraties lager dan de normen die Waterschap Hunze en Aa’s hanteert vanuit de Kaderrichtlijn Water (respectievelijk 2,2 mg/l N en 0,10 mg/l P). Afb. 1: Proefgebieden van het project Monitoring Stroomgebieden.

Het stroomgebied de Drentsche Aa wordt gekenmerkt door relatief lage nutriëntenbelasting vanuit de landbouw in het verleden. In de jaren ‘90 zijn in het gebied maatregelen genomen in het kader van het project ROM/ WCL2). Hierbij zijn rioolwaterzuiveringswaterinstallaties en overstorten gesaneerd. Ook zijn verontreinigde waterbodems in de

In het project Monitoring Stroomgebieden hebben Alterra en Deltares onderzoek verricht naar de nutriëntenstromen in vier proefgebieden (Drentse Aa, Schuitenbeek, Quarles van Ufford en Krimpenerwaard). Onderzocht werd wat de effecten van het mestbeleid zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Met behulp van alle beschikbare meetdata, modelberekeningen en systeemkennis zijn voor alle vier de proefgebieden de bronnen en emissieroutes ontrafeld en gekwantificeerd. Dé bepalende factoren voor de nutriëntenstromen zijn hiermee in beeld gebracht. Op basis hiervan zijn de sturingsmogelijkheden om een goede oppervlaktewaterkwaliteit te bereiken of te handhaven, voor het beleid verkend. Daarnaast is inzichtelijk geworden welke rol de landbouw hierin speelt. De stroomgebiedsgerichte aanpak kan als voorbeeld dienen voor het nutriëntenonderzoek in andere stroomgebieden.

H2O / 10 - 2012

31


Uit metingen in het kader van het project Monitoring Stroomgebieden blijkt echter dat de fosforconcentraties in delen van het gebied toenemen3),4). Deze toename is duidelijk zichtbaar in het meest door landbouw gedomineerde deelstroomgebied van de Drentsche Aa: het Zeegserloopje. In dit deelstroomgebied wordt een significante stijging van fosforconcentraties in het oppervlaktewater waargenomen (zie afbeelding 3). Om de trends in de nutriĂŤntenconcentraties van het oppervlaktewater beter te kunnen begrijpen en voorspellen, is in het project Monitoring Stroomgebieden gekeken naar de kwaliteit van de ondiepe bodem (0-25 cm) en het bovenste (freatische) grondwater. Deze metingen zijn afkomstig van het bodemkwaliteitsmeetnet Drentsche Aa van Provincie Drenthe.

Bodemkwaliteit Algemeen geldt dat door intensief mestgebruik in het verleden de landbouwbodems met fosfor verzadigd zijn geraakt5). De capaciteit om fosfor, in de vorm van fosfaat, te binden aan de bodem is hiermee sterk afgenomen. Het risico voor het uitspoelen van fosfaat naar grond- en oppervlaktewater neemt hierdoor toe. De mestgiften zijn door het mestbeleid afgenomen. De snelheid waarmee de bodems meer verzadigd raken met fosfaat, is daardoor afgenomen. Er is echter nog altijd sprake van een fosfaatoverschot, waarbij gemiddeld genomen de fosfaatverzadiging nog verder toeneemt. Het streven van het beleid is om in 2015 te komen tot fosfaatevenwichtsbemesting, zodat de fosfaatverzadiging van de bodem niet verder toeneemt. In het stroomgebied van de Drentsche Aa is de mestproductie laag, vergeleken met de rest van de landbouwgebieden in Nederland4). Het mestgebruik is echter hoger. Dit is te verklaren doordat aanvoer van mest van buitenaf plaatsvindt. Mest wordt getransporteerd van gebieden met een hoge mestproductie en een tekort aan afzetmogelijkheden naar gebieden met lage mestproductie en mogelijkheid tot afzet van mest, zoals het gebied rond de Drentsche Aa. De mest wordt vooral afgezet op gronden van

Afb. 2: Trendanalyse van de gehalten totaalstikstof en totaalfosfor in het oppervlaktewater van het uitstroompunt van de Drentsche Aa.

akkerbouwbedrijven, omdat deze geen mest produceren en voor de nutriĂŤntenbehoefte afhankelijk zijn van kunstmest of dierlijke mest. In het kader van het mestbeleid worden (akkerbouw)bedrijven die dierlijke mest accepteren, financieel beloond. In afbeelding 4 is de jaarlijkse mestaanvoer, uitgedrukt in fosfaat, in de drie gemeenten waar het stroomgebied van de Drentsche Aa deel van uit maakt, weergegeven6). Hieruit blijkt dat met name de laatste jaren de mestaanvoer rond de Drentsche Aa toenam. Deze toename kan effect hebben op onder meer de kwaliteit van de bodem. In 1994 is een bodemkwaliteitsmeetnet door de Provincie Drenthe ingericht voor het stroomgebied van de Drentsche Aa en Elperstroom. Hiermee wilde de provincie de toestand van de bodem- en grondwaterkwaliteit met betrekking tot vermesting en verspreiding vastleggen en de veranderingen volgen in tijd7). Het bodemkwaliteitsmeetnet van de Drentsche Aa bestaat uit circa 70 meetlocaties, waarvan ruim de helft op landbouwgronden. De andere meetlocaties liggen

Afb. 3: Trendanalyse concentratie totaalfosfor in het door landbouw gedomineerde Zeegserloopje.

op natuurterreinen of natuurlijk beheerd grasland. Uit metingen van het bodemkwaliteitsmeetnet blijkt dat op ruim de helft van de meetlocaties op landbouwpercelen de fosfaatverzadiging boven de streefwaarde van 25 procent ligt8). De voor uitspoeling naar het grondwater kritische waarde van 25 procent op zandgronden5) wordt daarmee overschreden. Juist bij hoge grondwaterstanden kan hierdoor de fosfaatbelasting toenemen. Verder blijkt dat vooral in de bouwlandgronden een stijging van de fosfaatverzadiging zichtbaar is (zie afbeelding 5). Eveneens blijkt uit metingen van het bodemkwaliteitsmeetnet dat op dezelfde meetlocaties hoge nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater worden gevonden. De langjarige waargenomen gemiddelde nitraatconcentratie op deze meetlocaties is ruim 100 mg/l NO38). Dit is meer dan tweemaal de norm die vanuit de EU-nitraatrichtlijn wordt nagestreefd. Hiermee liggen de gemeten nitraatconcentraties in de Drentsche Aa hoger dan de landelijk gemiddelde nitraatconcentratie in het ondiepe grondwater onder zandgronden9). Wanneer de gemeten nitraatconcentraties worden gecorrigeerd voor de effecten veroorzaakt door het weer (bijvoorbeeld neerslag), dan is vanaf 2007 een stijging in de nitraatconcentraties zichtbaar8). Deze stijging is duidelijker zichtbaar voor de bouwlandgronden dan voor de graslandgronden. De stijging in nitraatconcentraties kan worden verklaard door toename van het mestgebruik in de Drentsche Aa. De hoge nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater en de stijging daarvan bevestigen het beeld van de fosfaatverzadiging op de landbouwgronden in de Drentsche Aa.

De bodem als bron voor fosfor Voor het stroomgebied van de Drentsche Aa komt nagenoeg alle in het oppervlaktewater aanwezige fosfor vanuit het landsysteem, aangezien er geen andere bronnen van fosfor, zoals puntbronnen, in het gebied

32

H2O / 10 - 2012


platform zijn4). Van de bronnen in het landsysteem komt circa driekwart van de in het oppervlaktewater aanwezige fosfor uit de bodem (zie afbeelding 6). Hiervan is het overgrote deel terug te voeren op bemesting uit het verleden (historische bemesting). De huidige bemesting (de afgelopen tien jaar) is maar voor een beperkt deel een bron voor fosfor in het oppervlaktewater. De invloed van de bemesting voor fosfor is veel beperkter in vergelijking tot stikstof (zie kader).

Grondwater als route voor fosfor De belasting vanuit de bodem naar het oppervlaktewater met fosfor wordt niet alleen bepaald door de verschillende bronnen. De bronnen samen met de route bepalen de uiteindelijke belasting van het oppervlaktewater. Het grondwater is een belangrijke transportroute van nutriënten naar het oppervlaktewater. De stand van het grondwater bepaalt via welke route de nutriënten in het oppervlaktewater terechtkomen. In het project Monitoring Stroomgebieden is voor het stroomgebied van de Drentsche Aa onderzocht welke routes voor stikstof en fosfor het belangrijkst zijn10). Hiervoor zijn alleen metingen van de waterkwantiteit en waterkwaliteit van de beken gebruikt. Uit deze analyse blijkt dat voor de Drentsche Aa 55 procent van de in het oppervlaktewater aanwezige fosfor vanuit het bodemwater of het bovenste grondwater komt. De ondiepe route is in de Drentsche Aa belangrijk voor de transport van fosfor. De transportroutes van nutriënten zijn bepaald op basis van een meetreeks van de waterkwantiteit over de periode 1981-201010). Analyse van de transportroutes over een recentere periode (2007-2010) laat zien dat de meest snelle route (de meest ondiepe route) met circa 20 procent is toegenomen ten opzichte van de gemiddelde transportroutes over de gehele periode (1981-2010). De route via de basisafvoer (de meest diepe route) nam juist met ruim 20 procent af. De verschuiving van de diepe (langzame) route naar de ondiepe (snelle) route geeft aan dat door nattere omstandigheden in de recente periode meer fosfaat vanuit de ondiepe fosfaatrijke bodemlagen of via het maaiveld wordt afgevoerd.

Afb. 4: Aanvoer van dierlijke mest in de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo.

Sturingsmogelijkheden in de Drentsche Aa De toename van de fosforconcentraties in het oppervlaktewater in door landbouw gedomineerde deelgebieden van de Drentsche Aa vertonen sterke overeenkomsten met de toegenomen fosfaatverzadiging van bodems onder landbouwpercelen. Vooral onder bouwlandpercelen is deze toename het sterkst, zoals blijkt uit de metingen van het bodemkwaliteitsmeetnet de Drentsche Aa. Het terugdringen van het aandeel fosfaatverzadigde bodems is volgens de bronnenanalyse het meest effectief voor het stroomgebied de Drentsche Aa. Door middel van fosfaatuitmijning - hierbij is de onttrekking van fosfaat uit de bodem door het gewas groter dan de toevoeging van fosfaat aan de bodem - kan het aandeel fosfaatverzadigde bodems teruggedrongen worden. Uit modelsimulaties voor de Drentsche Aa blijkt dat fosfaatuitmijning het meest effectief is in de nabijheid van de beekdalen4). Om deze reden spreekt men meestal van gerichte fosfaatuitmijning als sturingsmogelijkheid. Uit de toename van het aandeel van de snelle en ondiepe transportroute van de

laatste jaren blijkt dat weerseffecten een versterkend effect hebben op het risico van uitspoelen van fosfor. Wanneer de hoeveelheid fosfor in de bodem door uitmijnen wordt teruggebracht, neemt het risico op uitspoelen af. Hierdoor hebben weerseffecten een minder groot effect op de fosforhoeveelheid die van de ondiepe lagen van bodem uitspoelt naar het oppervlaktewater.

‘Vinger aan de pols’ Meetgegevens in het oppervlaktewater geven een vertraagd beeld van de toestand van het bodemsysteem weer. Veranderingen in de bodemvoorraad van fosfor, bijvoorbeeld door aanpassing van de mestwetgeving, zijn pas na verloop van tijd zichtbaar in het oppervlaktewater. Bij fosfaat in het bodemsysteem is daarnaast nog van belang dat pas boven een bepaalde drempelwaarde fosfaat in verhoogde concentraties uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Om adequaat op de normen in het oppervlaktewater te kunnen sturen, is het van belang om te kunnen beschikken over actuele waarnemingen in het bodemsysteem. De meetresultaten van het bodem-

Afb. 5: Gemiddelde waargenomen fosfaatverzadiging in de bodem voor grasland op podzol (links) en bouwland op podzol (rechts).

0.7

Fosfaatverzadiging (-) grasland op podzol

gemiddelde fosfaatverzadiging

0.7

bouwland op podzol

0.6

0.6

0.5

0.5

0.4

0.4

0.3

0.3

0.2

0.2

0.1

0.1

0

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006

Fosfaatverzadiging (-)

0

gemiddelde fosfaatverzadiging

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006

H2O / 10 - 2012

33


Afb. 6: Bronnen van fosfor in het landsysteem van de Drentsche Aa.

kwaliteitsmeetnet Drentsche Aa kunnen worden gezien als een vroeg waarschuwingssignaal (naar KRW-termen een early warningsysteem) met betrekking tot de oppervlaktewaterkwaliteit in het stroomgebied van de Drentsche Aa. De ervaring is dat waterkwaliteitbeheerders niet of zelden gebruik maken van de meetresultaten van een bodemkwaliteitsmeetnet. Zoals hier voor de Drentsche Aa naar voren komt, kunnen door zo’n meetnet trends in het verloop van de tijd beter worden verklaard en kan beter Het Zeegserloopje (foto: Jan Roelsma).

34

H2O / 10 - 2012

Afb. 7: Aandeel stikstofbronnen in de Drentsche Aa.

worden voorspeld hoe de waterkwaliteit zich zal ontwikkelen. Bovendien zal het meetnet waardevolle informatie geven over het effect van regionale maatregelen om het mestgebruik te verminderen. Deze meetnetten staan echter sinds kort bij diverse provincies onder druk. Door bij de interpretatie van de oppervlaktewatermetingen optimaal gebruik te maken van de informatie uit het bodemkwaliteitsmeetnet, kan zeer gericht worden gestuurd op een goede oppervlaktewaterkwaliteit.

Circa driekwart van de stikstof in de Drentsche Aa komt van de bemesting van de afgelopen tien jaar. Andere bronnen zijn de historische bemesting (van meer dan tien jaar geleden), de atmosferische depositie op het land en in mindere mate vanuit het bodemsysteem (mineralisatie) en kwelwater. Doordat de huidige bemesting de grootste bron vormt van stikstof in het beekwater van de Drentsche Aa, zijn maatregelen om mestgiften efficiënter toe te passen en het stikstofoverschot te verkleinen het meest effectief om de waterkwaliteit te verbeteren.

LITERATUUR 1) Woestenburg M. en T. van Tol-Leenders (2011). Sturen op schoon water: eindrapportage project Monitoring Stroomgebieden. 2) Dries A. (2000). Bodemkwaliteitsmeetnet Drentsche Aa en Elperstroom. Resultaten ondiep grondwater 1995 t/m 1999. Provincie Drenthe. 3) Roelsma J., P. Bogaart en C. Siderius (2010). Meetgegevens in de gebieden Drentse Aa, Schuitenbeek, Krimpenerwaard en Quarles van Ufford. Alterra. Rapport 1957. Reeks Monitoring Stroomgebieden 19. 4) Roelsma J., B. van der Grift, H. Mulder en T. van Tol-Leenders (2011). Nutriëntenhuishouding in de bodem en het oppervlaktewater van de Drentse Aa; bronnen, routes en sturingsmogelijkheden. Alterra. Rapport 2218. Reeks Monitoring Stroomgebieden 25-I. 5) Schoumans O. (2004). Inventarisatie van de fosfaatverzadiging van landbouwgronden in Nederland. Alterra. Rapport 730.4. 6) Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Statline. 7) Seine W. (1996). De resultaten van de eerste meetronde van het Bodemkwaliteitsmeetnet stroomgebieden Drentsche Aa en de Elperstroom. Provincie Drenthe. 8) Roelsma J. en M. Knotters (2009). Evaluatie van het bodemkwaliteitsmeetnet Drentsche Aa en Elperstroom. Alterra. Rapport 1911. 9) Boumans L. en B. Fraters (2011). Nitraatconcentraties in het bovenste grondwater van de zandregio en de invloed van het mestbeleid. Visualisatie afname in de periode 1992 tot 2009. RIVM. Rapport 680717020/2011. 10) Van der Grift B., J. Klein, N. de Boorder en J. Rozemeijer (2011). Grondwaterbijdrage aan oppervlaktewaterkwaliteit in de Drentse Aa en Schuitenbeek. Deltares. Rapport 1202790-000-BGS0009. Reeks Monitoring Stroomgebieden 24.


platform

Luc Palmen, Waterleiding Maatschappij Limburg Wim Oorthuizen, Dunea Hay Koppers, Reststoffenunie Bas Hofs, KWR Watercycle Research Institute

calciet als alternatief entmateriaal bij ontharding produceert hoogwaardige kalkkorrel Kalkkorrels die als restproduct ontstaan bij drinkwaterontharding, worden als (secundaire) grondstof contractueel afgezet naar afnemers in diverse sectoren. Deze kalkkorrels bestaan uit twee componenten: een kern van entzand en een schil van kalk (calciumcarbonaat). In 2010 hebben Waterleiding Maatschappij Limburg en het samenwerkingsverband tussen Dunea, Waternet en PWN (DPW), in samenwerking met KWR Watercycle Research Institute en de Reststoffenunie, onderzocht of het mogelijk is om calciet in plaats van zand als entmateriaal toe te passen. Het voordeel van ontharden met calciet (calciumcarbonaat) is dat de gevormde kalkkorrels voor nagenoeg 100 procent uit kalk zullen bestaan. Daardoor is een hoogwaardige afzet van kalkkorrels mogelijk.

U

it proefonderzoek bij Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) en Dunea bleek dat calciet als alternatief voor zand goed toepasbaar is zonder concessies te doen aan de drinkwaterkwaliteit. Uit de eerste bedrijfseconomische afweging (waarbij de kosten van het entmateriaal zijn afgewogen tegen de opbrengsten van de kalkkorrels) blijkt dat een overgang van granaatzand op calciet voor WML haalbaar is. Maar de onthardingsvarianten met commercieel verkrijgbaar calciet bij Dunea kwamen ongunstiger uit ten opzichte van de varianten met entzand. WML overweegt om over te stappen op calciet, verkent in samenwerking met de Reststoffenunie de interesse van potentiële afnemers van kalkkorrels en onderzoekt de toepasbaarheid van commercieel verkrijgbare calcietproducten. In DPW-verband wordt dit jaar de mogelijkheid onderzocht om kalkkorrels zelf te vermalen en een gezeefde fractie calciumcarbonaat te hergebruiken als entmateriaal.

Drinkwaterontharding en reststoffen Uit overwegingen van comfort, gezondheid en milieu wordt op een groot aantal drink-

waterproductiebedrijven in Nederland ontharding toegepast. Ontharding wordt in Nederland vrijwel uitsluitend in korrelreactoren uitgevoerd. Ongeveer de helft van het Nederlandse drinkwater wordt op deze wijze behandeld. In deze reactoren bevindt zich een fluïde bed met entmateriaal (zilver-, rivier- of granaatzand) en kalkkorrels. Door toevoeging van kalkmelk of natronloog raakt calciumcarbonaat oververzadigd en kristalliseert het op het oppervlak van het entmateriaal en de kalkkorrels. De kalkkorrels bestaan uit een kern van zand en een schil van kalk. Periodiek worden de kalkkorrels afgetapt wanneer deze één tot drie millimeter groot zijn.

Proefreactor van Dunea in Scheveningen.

Chemische en fysische parameters bepalen waar de kalkkorrels als product afgezet kunnen worden. De korrelkleur kan variëren van spierwit tot donkerbruin. Kalkkorrels worden donkerder van kleur als het water meer ijzer, mangaan, en/of organische stof bevat. Wanneer deze stoffen afwezig zijn, zoals het geval is in de kalksteengronden in Zuid-Limburg, zijn de korrels wit van kleur. Vanaf het midden van de jaren ‘90 zijn de kalkkorrels vooral ingezet bij de productie H2O / 10 - 2012

35


van staal en opwekking van energie uit fossiele brandstof. In de laatste vijf jaar vinden de kalkkorrels ook hun weg naar de bouw- en glasindustrie, de mineralengrondstoffenhandel en de agrarische sector. In het voorjaar van 2011 is de levering van kalkkorrels aan de staalindustrie beëindigd.

Nieuwe afzetmogelijkheden vragen om aanpassing onthardingsproces Vooral de glas- en papierindustrie vormen interessante nieuwe afzetmarkten voor kalkkorrels1). Bij deze industrieën is een hogere korrelkwaliteit van belang, ten aanzien van het ijzergehalte, kleur en type entmateriaal. Het gewichtspercentage ijzer (als Fe) dient onder de 0,1 gew-% te zitten, bij voorkeur zelfs onder de 0,01 gew-%2). Voor toepassing in de papierindustrie dienen de kalkkorrels vermalen te worden. De kalk mag geen zandkorrels bevatten, omdat zand slijtage van de machines veroorzaakt en leidt tot een slechtere papierkwaliteit. Bij verwerking in de glasindustrie worden de kalkkorrels gesmolten, zodat er alleen eisen zijn ten aanzien van ijzergehalte en kleur. Het ijzer in de korrel is afkomstig uit het water en/of uit het entmateriaal. Het ijzergehalte en de kleur van de korrel worden door enkele factoren bepaald: • procesconfiguratie. Bij directe ontharding van anaeroob (onbelucht) water wordt ijzer en mangaan in carbonaatvorm ingebouwd in de kalkkorrel. Ongeacht de keuze van het entmateriaal ontstaat een bruine korrel die niet kan worden afgezet naar de glas- dan wel papierindustrie; • kwaliteit te ontharden water. Wanneer de ontharding in het zuiveringsproces na de verwijdering van ijzer en mangaan is geplaatst (bijvoorbeeld snelfiltratie), kan het water nog steeds organische stof en wellicht kleine ijzerdeeltjes bevatten, Full scale onthardingsreactor van WML (IJzeren Kuilen).

welke de kwaliteit van de kalkkorrel beïnvloeden; type entmateriaal. Vanuit het perspectief van het ijzergehalte bezien is de aanwezigheid van granaatzand als entmateriaal een nadeel. Dit entmateriaal bestaat voor circa 30 gew-% uit ijzeroxide en maakt dat het ijzergehalte van de kalkkorrel alleen hierdoor al kan oplopen tot boven de grenswaarde. Zilver- of rivierzand als entmateriaal vormt in beginsel geen bezwaar voor de glasindustrie, wel voor de papierindustrie. Calciet (calciumcarbonaat) als entmateriaal is voor beide toepassingsgebieden gunstig, omdat daarmee kalkkorrels worden gevormd die nagenoeg volledig uit kalk bestaan; soort onthardingschemicaliën. Het gebruik van kalkmelk levert doorgaans een betere kwaliteit kalkkorrel op dan bij gebruik van natronloog. Er wordt dan immers tweemaal zoveel kalkkorrels geproduceerd en daarmee halveert de concentratie van de meeste ‘verontreinigingen’, zoals ijzer of mangaan.

De procesconfiguratie en de samenstelling van het water zijn relatief lastig te beïnvloeden. De gebruikte hulpstoffen (entmateriaal en chemicaliën) zijn factoren die gemakkelijker zijn te beïnvloeden. Een alternatief entmateriaal, zoals calciet, kan dus zorgen voor de productie van een homogene kwaliteit kalkkorrels die daardoor hoogwaardig afzetbaar zijn. Voorop staat steeds de kwaliteit van het drinkwater, maar drinkwaterbedrijven hebben binnen zekere grenzen mogelijkheden om de kwaliteit van de kalkkorrel en daarmede de afzetmogelijkheid van deze reststof te beïnvloeden.

Proefonderzoek calciet als entmateriaal Om de kansen van afzet van kalkkorrels bij

bovengenoemde industrieën te vergroten zijn enkele onderzoeken uitgevoerd: • WML en Dunea hebben in 2010 proefonderzoek uitgevoerd met calciet als entmateriaal. Door te ontharden op calciet ontstaat een korrel die uit één component bestaat (kalk), welke eenvoudiger verwerkt kan worden in het vervolgtraject. Scheiding van zand en kalk is daardoor niet nodig en het ijzergehalte van de korrel wordt niet bepaald door het entmateriaal maar alleen nog door de kwaliteit van het te ontharden water; • Voorafgaand aan bovengenoemd onderzoek is door Reststoffenunie, WML en verschillende andere partijen onderzocht in hoeverre het mogelijk is om kalkkorrels te vermalen en het zand en de kalk daarna te scheiden. Dit bleek dermate complex en kostbaar dat besloten is om het onderzoek te richten op ontharding met calciet. De onderzoeksdoelen voor de projecten van WML en Dunea zijn vierledig: • vaststellen van de mogelijkheden van het gebruik van calciet als alternatief entmateriaal en aantonen dat ontharden op calciet mogelijk is; • bepalen wat de gevolgen zijn voor de waterkwaliteit; • het produceren van geschikte calcietkorrels voor de bepaling van de afzetmogelijkheden, waarbij kwaliteitscontrole door Reststoffenunie plaatsvindt; • en achterhalen wat het calcietverbruik is en vaststellen of de toepassing van calciet (financieel) haalbaar is.

Onderzoek WML Onthardingsproductiebedrijf IJzeren Kuilen heeft een capaciteit van 15 miljoen kubieke meter per jaar en omvat vijf onthardingsreactoren. De reactoren kragen niet uit aan de bovenkant, waardoor geen snelheidsverlaging optreedt. Het ruwwater is afkomstig uit vijf verschillende satellieten waar water gewonnen wordt uit de kalksteen pakketten. Het water wordt met kalkmelk onthard van 3,8 naar 1,7 mmol/l. In deze installatie is het full scale proefonderzoek uitgevoerd met calciet als entmateriaal. Eén reactor is gedurende een half jaar gevoed met calciet. In die periode is één van de twee entmateriaal-silo’s en -wassers gereserveerd voor calciet. Gekozen is voor een geleidelijke overgang van granaatzand op calciet in plaats van een start met een reactor zonder kalkkorrels en maagdelijk calciet. In de betreffende periode is 40 ton calciet verbruikt met de volgende eigenschappen: dichtheid 2.700 kg/m3, stortgewicht 1.450 kg/m3 en een d50 van 0,6 millimeter (deeltjesgrootte tussen 0,4 en 0,7 mm). Er is gestuurd op een kalkkorrel met een d50 van 1,3 millimeter. In de referentiesituatie wordt onthard op granaatzand met een grootte van tussen de 0,212 en 0,425 millimeter. Om te achterhalen of de overgang op calciet leidt tot een verandering van de kwaliteit van het effluent van de reactor, is de prestatie van de proefreactor vóór en na calciet met

36

H2O / 10 - 2012


platform

Kalkkorrels van verschillende Nederlandse installatie's.

elkaar vergeleken en zijn de prestaties van de proefreactor en een referentiereactor vergeleken om uit te zoeken of variaties in de waterkwaliteit veroorzaakt worden door calciet of door andere factoren. De vergelijking beperkt zich tot de effluentkwaliteit, omdat het wegens bedrijfsvoeringstechnische redenen niet mogelijk was om een representatieve vergelijking te maken van de nafiltraten. De belangrijkste onderzoeksresultaten zijn3): • Ontharding op calciet is mogelijk en de gewenste eindhardheid kan gehaald worden; • Er zijn geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Dit dient bevestigd te worden middels bepaling van de kalkafzettendheid van het water na filtratie; • Het calcietverbruik is circa een factor drie hoger dan het granaatzandverbruik; • Op basis van een bedrijfseconomische afweging lijkt de overgang op calciet financieel haalbaar. De verwachte hogere opbrengsten wegen op tegen de hogere verbruikskosten van entmateriaal; • Op basis van een afweging van nietfinanciële criteria scoort de calcietvariant positief. Dit wordt voornamelijk bepaald door de positieve score ten aanzien van duurzaamheid wegens de herkomst van het entmateriaal (granaatzand is afkomstig uit Australië, calciet uit Europa) en afzettoepassing (toepassing in herbruikbare producten).

Onderzoek Dunea In Scheveningen is in een proefinstallatieonderzoek uitgevoerd naar ontharding, in het bijzonder naar calciet als alternatief entmateriaal. Het onderzoek richtte zich op de vergelijking van verschillende entmaterialen (rivierzand, granaatzand en calciet), onthardingschemicaliën (kalkmelk en natronloog) en de opschaalfactor van de proefinstallatie (diameter 43 cm). Het bij Dunea uitgevoerde onderzoek komt voort uit het DPW-onderzoeksplan 2010. De DPW-bedrijven zijn vooral vanuit het oogpunt van duurzaamheid geïnteresseerd in onderzoek naar calciet als entmateriaal en hebben dit onderzoek gezamenlijk en in samenwerking met KWR Watercycle Research Institute begeleid. Voor Dunea is het verschil tussen kalkmelk en natronloog van belang, omdat Dunea bij de ontharding in Scheveningen zal overstappen van kalkmelk op natronloog. Bij Dunea en Waternet wordt op dit moment onthard met granaatzand en natronloog, bij Dunea in Scheveningen nog met rivierzand en kalkmelk.

Allereerst is ontharding met rivierzand en kalkmelk in een proefreactor vergeleken met de praktijkreactoren. Een tweede onderzoek naar de ontharding met granaatzand en natronloog was niet succesvol vanwege het doorslijten van de reactorbodem. Ten derde is ontharding met calciet en natronloog onderzocht. Bij alle combinaties zijn verschillende doseercurven (onder andere totale hardheid versus pH) en relevante onthardingsparameters bepaald. Tevens zijn pH-profielen en korreldiameterprofielen over de hoogte van de proef- en praktijkreactor bepaald. De belangrijkste onderzoeksresultaten zijn4): • Onderzoek met rivierzand en kalkmelk toont aan dat de ontharding in de proefreactor vergelijkbaar is met de praktijkreactoren; • Onderzoek naar ontharding met calciet en natronloog laat zien dat de ontharding goed verloopt en een vergelijkbare waterkwaliteit behaald wordt als bij ontharding met granaatzand en natronloog; • De chemische samenstelling van de kalkkorrels met calcietkern is bepaald: de korrels bestaan uit 97 gew-% CaCO3 met ijzer als belangrijkste ‘verontreiniging’ (0,08 gew-% Fe). De röntgendiffractiemetingen laten zien dat zowel het entmateriaal als de korrels voornamelijk uit calciet bestaan; • Uit de onderzoeken naar de mogelijke onthardingsvarianten blijkt de huidige situatie (rivierzand en kalkmelk) het voordeligst te zijn. De hogere kosten voor calciet (hoger dan kosten entzand) wegen niet op tegen de opbrengsten zoals nu voorzien. De verschillen tussen de zakelijke afwegingen van WML en Dunea worden veroorzaakt doordat de verwachte opbrengsten van de kalkkorrels voor beide bedrijven onderscheidend zijn en doordat de referentiesituatie verschillend is (WML gebruikt nu granaatzand dat duurder is dan calciet, Dunea gebruikt rivierzand dat goedkoper is dan calciet). Uit aanvullend DPW/KWR-onderzoek in 2011 bleek dat kalkkorrels met calcietkern zeer goed kunnen worden vermalen tot entmateriaal met de gewenste afmetingen (50 procent opbrengst). Naar verwachting geldt dit ook voor kalkkorrels met een zandkern. Hierdoor is het in principe mogelijk om zelf lokaal het entmateriaal voor ontharding te produceren, wat een positief effect kan hebben op de bedrijfseconomische haalbaarheid. Lokaal hergebruik van vermalen en gezeefde kalkkorrels is

naar verwachting de duurzaamste optie. In combinatie met afzet naar bijvoorbeeld de papierindustrie - die juist de vermalen kalkkorrels wil -, is dit mogelijk een interessante optie.

Conclusies en vervolg Op basis van het onderzoek bij WML en Dunea kunnen de volgende gemeenschappelijke conclusies worden getrokken: • Ontharding met calciet als entmateriaal is mogelijk; • Met calciet als entmateriaal kan de gewenste eindhardheid gehaald worden en zijn geen negatieve effecten op de waterkwaliteit aangetoond. Bij een eventuele toepassing van calciet zijn de volgende zaken van belang: • Vanwege de geringe hardheid van calciet is aandacht nodig voor het transport; • De certificering van calciet en de borging van de leveringsketen dient geregeld te worden. Tevens is aandacht nodig voor de microbiologische betrouwbaarheid. Op basis van een brede afweging overweegt WML om bij verschillende installaties over te stappen op calciet. WML vervolgt haar onderzoek met het verkleinen van de onzekerheden in de bedrijfseconomische afweging en voert daartoe gesprekken met potentiële calcietleveranciers en verkent de afzetmarkt in nauw overleg met Reststoffenunie. Tevens wordt een implementatieplan opgesteld voor het omschakelen van onthardings-productiebedrijf IJzeren Kuilen op calciet. In DPW-verband zal bij Waternet vervolgonderzoek worden uitgevoerd naar het vermalen, zeven en wassen van (calciet) korrels om de toepasbaarheid van dit entmateriaal vast te stellen. Gekeken zal worden naar het mogelijke effect van slijtage van de maalmachine op de waterkwaliteit. Omdat bij Waternet de watertemperatuur beneden de 5°C komt, zal het verloop van het onthardingsproces met vermalen kalkkorrels bij deze lage temperaturen onderzocht worden. Ook zal een duurzaamheidsstudie worden meegenomen. Op basis van deze resultaten zal de bedrijfseconomische afweging in DPW-verband worden geactualiseerd. LITERATUUR 1) Brink H. en H. Koppers (2008). Investeren in betere verwerking reststoffen loont. H2O nr. 22, pag. 8-9. 2) Mondelinge mededeling Hay Koppers. 3) WML (2010). Rapportage calcietproef OPB IJzeren Kuilen. 4) DPW/KWR (2011). Calciet als alternatief entmateriaal; proefinstallatieonderzoek DPW. KWR 2010.108.

H2O / 10 - 2012

37


agenda 24 mei, Amersfoort HydroCity

tweede bijeenkomst waarop de eerste resultaten van HydroCity-studies worden gepresenteerd: een online platform waarop waterbeheerders kennis kunnen delen en waar informatie en analyse-gereedschappen te vinden zijn. Organisatie: HydroLogic. Informatie: www.hydrocity.nl.

24 mei, Amsterdam Beheer en onderhoud van drainage in stedelijk gebied

bijeenkomst over beheer en onderhoud van drainage in stedelijk gebied, met zowel aandacht voor de theorie als de praktijk. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: Jelle.Buma@deltares.nl.

31 mei, Zeist Remote sensing

bijeenkomst die in het teken staat van het gebruik van remote sensing voor het winnen van gegevens over verdamping, maaivelddaling, grondwaterpeil en de zoet-zoutverdeling in de ondergrond. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging. Informatie: www.nhv.nu.

31 mei-1 juni, De Koog (Texel) Verzilting en waterbeheer

bijeenkomst waar wetenschappers, waterbeheerders en beleidsmakers de ontwikkelingen rond verzilting in kaart brengen en via kennisuitwisseling aanzetten geven tot goede samenwerking bij het vinden van oplossingen. Organisatie: Kennis voor Klimaat, Platform Zoet-Zout en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.

6-8 juni, Utrecht Riolering en gemeentelijke infrastructuur

jaarlijkse beurs waar riolering en gemeentelijke infrastructuur in de openbare ruimte centraal staan en daarnaast een uitgebreid kennisprogramma. De eerste dag staat in het teken van duurzaamheid en milieu, de tweede dag onderhoud en beheer en de derde dag infrastructuur. Organisatie: HolaPress Communicatie. Informatie: www.vakbeursriolering.net.

7 juni, Delft UV-desinfectie voor opkomende en ontwikkelingslanden

internationaal symposium over uv-desinfectie. Organisatie: UNESCO-IHE. Informatie: www.formdesk.com/iuva.delft.

8 juni, Den Hoorn Geef water de ruimte

introductiedag om jonge medewerkers te laten kennismaken met de brede watersector, inclusief een bezoek aan de awzi Harnaschpolder. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

38

H2O / 10 - 2012

18-19 juni, Nieuwegein Microverontreinigingen, metabolieten en mengsels in drinkwater

tweedaagse workshop over de ‘nou en’-vraag van microverontreinigingen, metabolieten en complexe mengsels in drinkwater(bronnen). Organisatie: KWR Watercycle Research Institute, IWW, ARC en Norman-netwerk. Informatie: www.kwrwater.nl.

28 juni, Arnhem Watereducatie

landelijke watereducatiedag die in het teken staat van de aanbevelingen van de Landelijke Stuurgroep Watereducatie. Hierbij komen vragen aan de orde als: wat is de toekomst van watereducatie en wat betekenen de aanbevelingen voor bestuurders, beleidsmakers, ontwikkelaars of uitvoerders? Organisatie: SME Advies. Informatie: www.sme.nl/NME.

4-5 september, ‘s-Hertogenbosch Water Framework Directive

bijeenkomst naar aanleiding van de uitkomsten van de eerste evaluatie in juni (halverwege de eerste implementatietermijn) van de Kaderrichtlijn Water. Aan bod komen vragen als: Welke voorbeelden van slimme netwerken en opbrengsten kunnen we met elkaar delen en wat leren we hiervan met het oog op toekomstige investeringen? Het Engelstalige congres biedt plaats aan maximaal 150 deelnemers. Organisatie: Noord-Brabantse Waterschapsbond, Unie van Waterschappen, Provincie Noord-Brabant en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Informatie: : www.wfdconference.com.

11 oktober, Wageningen Samengestelde peilgestuurde drainage

‘Van technische resultaten naar beleidsdoelen’, symposium ter gelegenheid van de uitreiking van het eindrapport, met samenvatting van de resultaten van proeftuinen en discussies. Organisatie: STOWA en Wageningen-UR.

4-6 november, Amsterdam Nieuwe ontwikkelingen in IT en water

internationale conferentie die ingaat op het belang van IT in de watercyclus. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk en International Water Association. Informatie: www.iwcconferences.com.

30 november, Baarn Grondstoffen en energie

najaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, met als thema grondstoffen en energie. Informatie: www.waternetwerk.nl.

Buitenland

15-16 mei, Brussel Water Innovation Europe

tweedaagse reeks van conferenties en debatten over innovaties op watergebied in Europees verband. Tevens uitreiking van de Project Innovations Awards voor Europa. Organisatie: Water Supply and Sanitation Technology Platform, ACQUEAU en IWA. Informatie: www.wsstp.eu.

6-8 juni, Shanghai Aquatech China

beurs en congres over drink-, industrieen afvalwater, waarbij de focus ligt op oplossingen voor bestaande én toekomstige problemen. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: www.china.aquatechtrade.com.

26-31 augustus, Stockholm World Water Week

jaarlijkse internationale bijeenkomst waarin mondiale waterproblemen centraal staan. Dit jaar is het thema: water- en voedselzekerheid, waarbij duurzaamheid, efficiënt watergebruik en landbouw centraal staan. Behalve het kennisprogramma (workshops, congressen, lezingen) wordt ook een aantal prijzen en onderscheidingen uitgereikt, zoals de Stockholm Water Prize, de Junior Water Prize en de Industry Water Award. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.

16-21 september, Busan (Zuid-Korea) World Water Congress & Exhibition

internationale waterbeurs, met conferenties over diverse watergerelateerde onderwerpen. Organisatie: International Water Association (IWA). Informatie: www.iwa2012busan.org of (070) 382 00 28.

29-31 oktober, Beijing Water Expo China en Water Membrane China

jaarlijkse beurs over vrijwel alle aspecten van water, met dit jaar voor het eerst een aparte expositie specifiek over membranen. De circa 450 exposanten verwachten zo’n 30.000 bezoekers, waaronder Chinese leidinggevenden. China gaat de komende jaren enorme bedragen uitgeven aan de waterinfrastructuur. Organisatie: Messe Frankfurt, Chinese Hydraulic Engineering Society en de Membrane Industry Association of China. Informatie: www.waterexpochina.com.

6-8 november, Hanoi (Vietnam) Vietwater

beurs en conferentie over drink- en afvalwater, sanitatie en zuivering. Vierde editie met naar verwachting 250 deelnemers uit 30 landen. Organisatie: Vietnam Water Supply and Sewerage Association. Informatie: www.vietwater.com.


ion BV pu bli cat

she r , als o pu bli

of H 2O

20 11 -2 01 2

In coo per atio

2011 - 2012

w of the For an overvie tor, see Dutch water sec pages 4 - 28

For business par pages 29 - 114 For and index

tners, see

of addresses,

see pages 113

n wit h:

- 134

ww w.n wp.nl

iod iek en A Nij gh Per

tor Dutch WaterSec

r o t c e S r e t a DutchW

05-08-2010

14:42:53


We moeten minder polderen

Foto: Sas Terpstra

Het Nationaal Bestuursakkoord Water 2011 is ruim een jaar geleden ondertekend. Samenwerking moet leiden tot doelmatiger waterbeheer. De regio’s staan nu aan de lat voor verdere uitwerking. De opgave vraagt om een (inhoudelijke) regionale ambitie met bijbehorende samenwerkingsstrategie en het lef om te kiezen. Deze ambitie moet zich doorvertalen in gezamenlijke allianties, ketens, PPS of netwerken. Kennis van samenwerking, organisatie Ên water is hierbij essentieel. De managers en organisatieadviseurs van Twynstra Gudde komen al ruim 45 jaar over de vloer bij de publieke sector en het bedrijfsleven. We spreken de taal van de bestuurder, de ambtenaar en de ondernemer en ook die van de ingenieur en waterdeskundige. Die combinatie maakt ons succesvol in complexe (samenwerkings)opgaven en het duurzaam verbinden van partijen in de waterwereld.

Wij geloven in samenwerking. Daarom zijn we betrokken bij samenwerkingsopgaven bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Zowel in verticale als horizontale samenwerking, zowel in watersysteem als waterketen. Of het nu gaat om het uitwerken van de samenwerkingstrategie voor een waterschap, alliantievorming voor Rijkswaterstaat, of vormgeving van de samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in de waterketen. Bij Twynstra Gudde vindt u de kennis en ervaring om de afspraken uit het bestuursakkoord samen met u tot een succes te maken. Wilt u ook profiteren van inzichten die in de praktijk productief blijken te zijn? Kijk op www.twynstragudde.nl of bel voor een inspirerend gesprek Jan Willem Westerweel: 06-22417711

Twynstra Gudde Anders denken, gewoon doen


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.