20120706095029

Page 1

nยบ

44ste jaargang / 6 juli 2012

14/15 /

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema stedelijk waterbeheer

NEERSLAGVERANDERING IN EUROPA GROTER DAN VERWACHT MICROPLASTICS IN NEDERLANDS WATERMILIEU IS ER AL EEN VERSNELDE ZEESPIEGELSTIJGING?


DE JONGH PIPESYSTEMS B.V. Toonaangevend en de specialist Wij bieden u advies en leveren een breed assortiment aan producten en diensten voor een hoogwaardig PE-HD kunststof gas- en waterdicht leidingnet. PE-HD kunststof leidingsystemen • Gasleidingen • Drinkwaterleidingen • Afvalwaterleidingen • Industriële leidingen • Geothermie

Hulpstukken • FRIALEN elektrolasfittingen • Spie- eind fittingen voor spiegel- en elektrolas • MAGNUM klemfittingen • Permasert- en PermaLock mechanische buiskoppelingen • AGRU kogelkranen

Betonbescherming • BKU I, hard PVC T-grip beplating • BKU II, PE-HD T-grip beplating • PE-HD noppenbeplating • Vlakke PVC- en PE-HD renovatie beplating

Werkplaats • Prefab laswerkzaamheden voor aanlevering op maat

Gereedschappen • Verkoop en verhuur voor optimale PE-HD lasverbindingen

Postbus 11 - 4670 AA Sluisweg 2 - 4794 SW Telefoon 0031 (0) 167 Telefax 0031 (0) 167 E-mail Internet

Dinteloord Heijningen 521739

521837 info@dejonghpipesystems.nl www.dejonghpipesystems.nl


Vakantie!

V

oor u ligt een dubbeldik nummer. De redactie heeft geprobeerd alle actuele zaken in deze uitgave te publiceren plus een aantal interessante verhalen over water(beheer) in verschillende steden. Maar ook enkele nieuwswaardige onderzoeksartikelen treft u in dit laatste nummer voor de zomervakantie aan.

Verder berichten we over de trends over de concentraties nutriënten in de oppervlaktewateren in de Nederlandse landbouwgebieden. Het mestbeleid zorgt sinds 1986 voor verbetering van de waterkwaliteit maar aanvullende maatregelen blijken nodig.

Zo berichten we over een verkennende studie naar lozing van microplastics door de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland, een onderzoek waaruit blijkt dat de veranderingen in neerslaghoeveelheden in Europa tot nu toe groter zijn dan verwacht en wordt de vraag beantwoord of al sprake is van een versnelde zeespiegelstijging.

De redactie blijft in juli bereikbaar maar gaat wel even in een rustiger tempo werken. De eerstvolgende uitgave vindt u vrijdag 17 augustus op uw deurmat. Wij wensen u een prettige vakantie.

inhoud nº 14/15 / 2012 / *thema

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) André Struker (Waternet) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Peter Bielars

4 / Groenblauwe netwerken maken de stad klaar voor de toekomst*

Michelle Talsma en Bert jan van Weeren

8 / Toenemende verzilting vraagt ‘mentale

omslag bij waterbeheerders en -gebruikers’

Michelle Talsma en Rob Ruijtenberg

12

/ Ric van de Water brengt industriewater naar TU Delft

8

14

/ Maatregelen tegen wateroverlast in IJmuiden met gedetailleerd model* Michel Moens, Marcel Glasbergen en Richard van Hardeveld

16

/ Terugwinning energie uit rioolnet Ferweradiel met riothermie* Karel Veneman

18 / Doelmatig waterbeheer in Amersfoort*

12

Wytse Dassen, Ina Loovers en Arnold Lobbrecht

22

/ Op weg naar een betere ontsluiting van de kennis van waterbeheerders* Arjan Messelaar, Bert Palsma, Ton Beenen, Judith de Bruijne en Michel Moens

24

/ Ames-fluctuatietest geschikt alternatief voor omslachtige en dure plaattest Minne Heringa, Mirjam Luijten en Jan van Benthem

14

37 / Is er al versnelde zeespiegelstijging? Douwe Dillingh, Fedor Baart en John de Ronde

42

/ Neerslagverandering in Europa tot nu toe groter dan verwacht Ronald van Haren, Geert Jan van Oldenborgh, Geert Lenderink en Wilco Hazeleger

45

/ Verkennende studie naar lozing van microplastics door rwzi’s Heather Leslie, Miriam Moester, Merle de Kreuk en Dick Vethaak

48

/ Nematoden als indicator voor de waterkwaliteit Susan Sollie, Jeroen Kluck, Adrie van Hooff en Johannes Helder

51

/ Toestand en trends nutriëmten in landbouwspecifiek oppervlaktewater Janneke Klein, Joachim Rozemeijer, Hans Peter Broers en Marianne Mul

Bij de omslagfoto: water in de stad, in dit geval culemborg (foto: John lewis marshall).


Groenblauwe netwerken maken de stad klaar voor de toekomst De laatste jaren wordt volop nagedacht over de vraag hoe we onze steden aantrekkelijk, leefbaar en duurzaam kunnen maken en houden. Vooral met het oog op klimaatverandering (toenemende kans op wateroverlast en hittestress), maar ook vanwege biodiversiteit en lokale energie- en voedselproductie. Als het gaat om de mogelijke oplossingen wordt veel verwacht van groenblauwe netwerken: grotere, aaneengesloten en zo veel mogelijk met elkaar verbonden groenblauwe gebieden die als levensaders door de stad lopen. In de gebieden kunnen diverse functies worden ‘gestapeld’: recreatie, waterretentie, maar ook biodiversiteit, koelte en lokale energie- en voedselproductie. Her en der in de wereld worden vanuit dit integrale concept al projecten uitgevoerd, zoals in Londen en Singapore.

O

p 26 april vond in het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam een bijeenkomst plaats over groenblauwe netwerken in de stad. Toen is het boek ‘Groenblauwe netwerken voor een duurzame en dynamische stad’ gepresenteerd. STOWA was betrokken bij de totstandkoming van het boek en organiseerde het symposium, dat plaatsvond in het kader van de 5e Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Corné Nijburg van het Water Governance Center noemde het boek over groenblauwe netwerken van Hiltrud Pötz en Pierre Bleuzé uniek en inspirerend, omdat het de stap maakt van theorie naar praktijk. Het laat aan de hand van tal van voorbeelden zien hoe je groenblauwe netwerken kunt toepassen in de praktijk van het stedelijk ontwerp, aldus Nijburg.

Samen stad maken

Volgens directeur nationale ruimtelijke ordening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, Henk Ovink, zijn de grote ruimtelijke opgaven vandaag de dag niet meer verbonden met de wijze waarop we daar nu mee omgaan in regels, beleid en samenwerking. Het boek van Pötz en Bleuzé biedt volgens hem belangrijke aanknopingspunten om deze connectie weer tot stand te brengen, zodat alle betrokken partijen (politiek, ontwerpers, maatschappij en markt) ‘samen stad kunnen maken’. Hij waarschuwde om de toekomst niet als oplossing te zien maar als een perspectief. “Anders ben je altijd te laat”. Volgens Ovink heeft het Rijk de afgelopen jaren de rollen en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening duidelijk van elkaar gescheiden. Daarmee is volgens hem de broodnodige ruimte gecreëerd om op een effectieve wijze samen de stedelijke opgave aan te gaan.

Brandpunten

Hiltrud Pötz memoreerde de geweldige opgaven waar we wereldwijd voor staan: klimaatverandering, teruglopende

4

H2O / 14/15 - 2012

Paula Verhoeven (Rotterdam Duurzaam) ontvangt het eerste exemplaar van het boek ‘Groenblauwe netwerken in de stad’ uit handen van Henk Ovink (ministerie van Infrastructuur en Milieu) (foto: Amar Sjauw En Wa, bureau opMAAT).

biodiversiteit en het opraken van fossiele brandstoffen. Steden vormen van oudsher brandpunten: plekken waar problemen het eerst en het hevigst tot uitdrukking komen, aldus Pötz. Maar hier komen volgens haar ook altijd de oplossingen vandaan. Zo is bijvoorbeeld de riolering ontstaan. Groenblauwe netwerken kunnen volgens haar een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven waar we nu voor staan. Het maakt de stad volgens haar niet alleen klimaatbestendig maar ook veel duurzamer, groener en dus aantrekkelijker. Henk Ovink bood namens het ministerie van Infrastructuur en Milieu het boek daarna aan aan een belangrijke toekomstige gebruiker ervan, programmadirecteur Rotterdam Duurzaam Paula Verhoeven. Rotterdam zit volgens Verhoeven midden in een spannende fase “waarin we alle betrokken partijen proberen te verleiden met ons mee te doen om de transformatie te maken naar een duurzame stad, omdat het de stad ecologisch, economisch en recreatief

interessanter maakt.” Het boek kan volgens haar daarbij dienen als belangrijke inspiratiebron én praktisch hulpmiddel.

Tekentafel

Groenblauwe netwerken zijn op sommige plekken in de wereld de tekentafel voorbij. Bijvoorbeeld in Londen, waar men enkele jaren geleden concreet aan de slag ging om de talloze verspreid en geïsoleerde groene en blauwe gebieden met elkaar in verbinding te brengen en sterker te maken. Dat gebeurt volgens The All London Green Grid, een gids voor stedenbouwkundige planning. Onder deze vlag worden 400 ruimtelijke projecten uitgevoerd. Die worden gekenmerkt door het feit dat ze altijd meerdere doelen hebben, volgens senior-projectofficer Matthew Turner. Met als bijkomend voordeel dat vaak met succes een beroep kan worden gedaan op uiteenlopende financieringsbronnen. Turner somde enkele projecten op, zoals het ontsluiten, herinrichten en weer beleefbaar maken van de Rainham Marshes, een natuurgebied direct langs de Thames. Het is


*thema

verslag

nu een waterbergingsgebied met interesssante natuur en biodiversiteit. Een ander aansprekend voorbeeld was het koppelen van landschap en recreatie aan een kilometers lang hoofdriool door de stad waarlangs nu kan worden gewandeld en gefietst. Het succes van de Green Grid is dat geen sprake is van een centraal bedachte oplossing voor de perfecte stad maar dat het gaat om uiteenlopende, diffuse projecten vanuit een centrale visie om van bestaande (water)infrastructuur mooie dingen te maken die multifunctioneel zijn, aldus Turner. Bovendien blijkt het denken in netwerken volgens hem een hele krachtige en aanprekende manier te zijn om in contact te komen met degenen die de beslissingen nemen.

Singapore

Gerhard Hauber van Atelier Dreisetl, een internationaal opererend stedenbouwkundig ontwerpbureau dat zich specialiseert in groenblauwe ontwerpoplossingen voor stedenbouwkundige opgaven, liet aan de hand van voorbeelden zien hoe water weer een volwaardige, multifunctionele plek krijgt in de stad. Bij de herinrichting van een park in Singapore bijvoorbeeld is het in beton gegoten kanaal voor een snelle afvoer van overtollig regenwater veranderd in een meanderende rivier en volledig in het groen geïntegreerd. Deze rivier midden in de miljoenenstad is een belangrijke drager geworden van waterretentie, natuur, landschap, ecologie en beleving.

in onze kenniseconomie volgen bedrijven de mensen waar ze het van moeten hebben. Kortom: een duurzame, groenblauwe stad is ook een economisch aantrekkelijke stad. “Elke vierkante meter groen is daarmee goud waard voor Amsterdam”, aldus Daalder.

Goud waard

Eigen karakter

Niet alleen in het buitenland worden stappen gezet, ook in Nederland gebeurt al het nodige op het gebied van groenblauwe netwerken, bijvoorbeeld in Amsterdam. In de laatste structuurvisie (Amsterdam 2040) wordt de waarde van dergelijke netwerken nadrukkelijk onderkend, aldus stadsecoloog en projectleider van de structuurvisie Remco Daalder. Amsterdam zet erop in, omdat uit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van blauw en groen voor veel mensen belangrijk is bij de keuze om ergens te gaan wonen. En Culemborg (foto: John Lewis Marshall, bureau opMAAT).

Londen (foto: Berkeley Homes).

Amsterdam beschermt die vierkante meters zorgvuldig, via zijn eigen hoofdgroenstructuur. Alleen onder strenge voorwaarden mag binnen die structuur nog iets ontwikkeld worden. De volgende stap is het verbinden van de stad met de direct eromheen gelegen buitengebieden. Dat gaat de komende jaren gebeuren. Daalder had nog een paar tips voor stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars. Bewoners willen tegenwoordig wonen in een wijk met een eigen karakter. In IJburg hebben ze met

succes de natuur ‘ingezet’ om dat karakter te creëren. De wijk, met veel water en natuurvriendelijke oevers, is een gewilde woonlocatie geworden. Kortom: door slim in te spelen op wensen ten aanzien van wonen, werken en recreatie in de stedelijke omgeving, kun je heel veel betekenen voor de natuur.

Lokale energieproductie

Ferdinand Kiestra van Waterschap Aa en Maas besprak de mogelijkheden voor lokale energieproductie in en bij de stad. Rioolwaterzuiveringsinstallaties hebben de potentie uit te groeien tot producenten van groene energie voor lokaal gebruik. In ‘De Energiefabriek’, een project waar veel waterschappen aan deelnemen, worden daartoe de mogelijkheden onderzocht. Rwzi’s zijn al heel lang gedeeltelijk zelfvoorzienend, omdat via het vergisten van zuiveringsslib biogas produceren. Hiermee kan elektriciteit worden opgewekt of het kan worden opgewerkt tot groen aardgas. Maar vooral de laatste jaren maken de waterschappen serieus werk van de productie en afzet van lokaal, steeds slimmer geproduceerde (waterschaps) energie. Niet alleen via slibgisting, maar bijvoorbeeld ook via het gebruiken van de in het afvalwater aanwezige warmte. Kiestra riep de aanwezigen op om bij stedenbouwkundige planning te kijken naar mogelijke samenwerking met waterschappen op dit gebied. Michelle Talsma en Bert Jan van Weeren (STOWA) Het boek Groenblauwe netwerken voor een duurzame dynamische stad is te bestellen via bureau opMAAT. U kunt een bericht sturen naar: boek@opmaat.info.

H2O / 14/15 - 2012

5


verslag Stedelijke watersector in Europa bereidt zich voor op klimaatverandering

*thema

‘Be Prepared’. Sir Walter Scott zei het rond 1830 al tegen de Brownies. Anno 2012 is het nog steeds actueel, voor de watersector zelfs in toenemende mate. Door de opwarming van de aarde komen er nogal wat dreigingen af op de watersector. De aard en omvang ervan kent een grote mate van onzekerheid. ‘Prepared Enabling Change’, dat gecoördineerd wordt door KWR Watercycle Research Institute, is een vier jaar durend onderzoeks- en demonstratieproject dat mede wordt gefinancierd door de Europese Commissie vanuit het 7e kaderprogramma. Het richt zich op de impact die klimaatverandering heeft op de stedelijke waterketen en heeft tot doel de Europese watersector voor te bereiden op de mogelijke gevolgen voor de afvalwaterbehandeling, drinkwatervoorziening en de regenwaterafvoer. In mei, halverwege de looptijd van het project, hield het Prepared-consortium een internationale conferentie tijdens het IWA World Congress on Water, Climate and Energy in Dublin.

B

innen Prepared werken twaalf Europese steden en hun nutsbedrijven samen aan adaptatie in de stedelijke waterketen. Daarmee wordt het onderzoek direct gestuurd vanuit de behoefte van de eindgebruiker: het waterbedrijf, waterschap of de afvalwaterbeheerder. De conferentie maakte duidelijk dat de Europese watersector zal moeten investeren in optimalisatie van bedrijfsvoering en aanpassing en waarnodig uitbreiding van bijvoorbeeld zuiveringsinstallaties. Maar hoe kan de watersector zich voorbereiden op en investeren in een toekomst die een grote

mate van onzekerheid kent? Het management moet zichzelf vragen stellen als ‘hoe groot is het risico dat ik als bedrijf accepteer?’ en ‘welke investering kan ik nog goed verkopen aan de klant?’ Hoe weet je dat de oplossing die nu gekozen wordt over een aantal jaren nog voldoet, met andere woorden: hoe flexibel en tegelijk hoe robuust is de gekozen oplossing? Deze dilemma’s werden in Dublin bediscussieerd door eindgebruikers van Prepared uit verschillende steden. Conclusie was dat besluitvormers op een andere manier afwegingen moeten gaan maken in het te volgen investeringsbeleid. Bij de keuze voor

Door droogte geteisterd Cyprus liet dit natte voorjaar water uit reservoirs wegstromen naar zee (foto: Adriana Hulsmann).

een bepaalde technologie of uitbreiding/ renovatie is niet alleen aan de orde hoe lang deze meegaat, maar ook onder welke toekomstige omstandigheden (klimaatverandering en verstedelijking) de gekozen oplossing en investering nog blijven voldoen aan de gestelde eisen. In de bijeenkomst onder leiding van de professoren Richard Ashley (universiteit van Sheffield) en Simon Tait (universiteit van Bradford) is ervaring opgedaan met het werken van toekomstscenario’s in de besluitvorming. Scenariodenken in combinatie met het opstellen van zogeheten Water Cycle Safety Plans (WCSP) is een innovatieve manier van op de toekomst gericht plannen in de watersector. Hiervoor is vaak een cultuuromslag in het management van de sector noodzakelijk. WCSP brengen systematisch alle risico’s in de stedelijke waterketen in kaart. Onderzoek in de sector heeft uitgewezen dat investeringen veelal uitgesteld worden omdat onvoldoende zekerheid bestaat over de aard en omvang van de klimaatverandering. No-regretscenarios zijn op de korte termijn altijd een goede keuze; voor de langere termijn kan Prepared helpen om een gefundeerde keuze voor de toekomst te maken. Met behulp van Real Time Control kan op korte termijn veel gewonnen worden via een optimaal gebruik van de bestaande systemen. Doel hierbij is gecombineerde riooloverstorten zoveel mogelijk te voorkomen en de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening te garanderen. Prepared is ver gevorderd in de ontwikkeling van sensorenplatforms en radarinstallaties. Waar de grenzen van het bestaande systeem (bijna) bereikt zijn, kan Prepared adviseren over flexibele en robuuste vernieuwing en uitbreiding van bestaande systemen. Al met al gaf het IWA-congres de mogelijkheid Prepared in breed kader neer te zetten en te bediscussiëren met wetenschappers, praktijkmensen en beleidsmakers buiten het project. De discussiepunten worden meegenomen bij de verdere invulling van Prepared in de komende twee jaar. Adriana Hulsmann en Gerard van den Berg (KWR Watercycle Research Institute)

6

H2O / 14/15 - 2012


verslag Nederland voorop in duurzaam water, achteraan in duurzame energie De drinkwatersector in Nederland werkt duurzaam: de sector gebruikt alleen duurzame energie en vrijwel alle reststoffen worden hergebruikt. De afvalwaterzuivering wordt steeds duurzamer. Door nieuwe technieken en ontwikkelingen verbruiken de zuiveringen steeds minder energie en gaan zelfs energie opwekken. De Nederlandse energiesector blijft daarbij achter. De doelstelling is om in 2020 14 procent van alle energie duurzaam te laten opwekken. Als deze doelstelling wordt gehaald, staat ons land daarmee 21e binnen de Europese Unie. En het is nog niet eens zeker dat dit doel gehaald wordt. Maar kunnen de water- en de energiesector elkaar helpen? En hoe zien beide sectoren er in 2040 uit? Die vragen kwamen aan de orde tijdens het symposium ‘Energie en water schrijven toekomst’ van Deltares, TU Delft, Stichting Warmtenetwerk en KWR Watercycle Research Institute op 20 juni.

M

aar eigenlijk is er helemaal geen energieprobleem, volgens Ad van Wijk van de TU Delft. Er is energie in overvloed. Zo levert de zon in een uur meer energie dan de hele mensheid in een jaar gebruikt. Het probleem is de efficiëntie van ons energieverbruik (twee procent wordt nuttig gebruikt), de opslag en de distributie.

Drinkwater

Jan Peter van der Hoek (TU Delft/Waternet) nam de drinkwatervoorziening onder de loep. In zijn optiek wijkt die in 2040 niet zoveel af van nu. De zuivering geschiedt nog steeds centraal, de efficiëntie is verder toegenomen en de samenwerking binnen de waterketen of zelfs de watercyclus is een aantal stappen verder. De (lage) temperatuur van met name grote leidingen kan gebruikt worden voor koeling en door slimme technologie wordt de betrouwbaarheid van de drinkwaterlevering nog hoger. Het verhaal van Matthijs Bonte (KWR) onderstreepte dat de drinkwatersector efficiënt werkt. Toch bestaan voldoende mogelijkheden om energie terug te winnen of zelfs op te wekken. Daarvoor kunnen het eigen distributienet of de grote ruwwaterleidingen gebruikt worden. Ook kan het drinkwaterbedrijf samen met anderen aan de slag: warmteterugwinning uit rioleringen bijvoorbeeld. Daarbij ziet Bonte drie rollen voor het drinkwaterbedrijf: focus op de kerntaak en het daarbij zo efficiënt mogelijk werken (energiebesparing), als tweede een faciliterende rol zodat anderen energie kunnen opwekken, bijvoorbeeld door de regie van WKO-systemen in de ondergrond te nemen, en als laatste een zogeheten proactieve opstelling waarbij het drinkwaterbedrijf zelf energie wint door bijvoorbeeld geothermie of als ontwikkelaar op de WKO-markt. Marco Dignum en Stefan Mol (Waternet) beschreven een onderzoek waarbij een potentieel probleem, het toenemen van de temperatuur van drinkwater in het distributienet, wordt omgebogen in de mogelijkheid om die warmte te benutten. Uitgangspunt daarbij is uiteraard dat de drinkwaterkwaliteit gehandhaafd blijft. Uit metingen in Diemen blijkt dat het benutten van die warmte mogelijk is, bijvoorbeeld via een WKO-systeem. Het mes snijdt daarbij aan

twee kanten: het drinkwater blijft koel en de energie kan elders worden benut. Ook een grotere leiding, zoals de WRK-leiding van Nieuwegein naar de Waterleidingduinen, kan benut worden. In dit geval zou Schiphol de lage temperatuur binnen de leiding kunnen benutten voor koeling op de luchthaven. Uit een haalbaarheidsonderzoek blijkt dat mogelijk te zijn: Schiphol en Waternet werken aan een intentieverklaring.

Oppervlaktewater

Maar behalve drinkwaterleidingen kan uiteraard ook oppervlaktewater gebruikt worden voor koeling. Pascal Boderie (Deltares) beschreef een onderzoek naar het gebruik van het Nieuwe Meer (Amsterdam) voor koeling in de zomer. Het is mogelijk daar gebruik van te maken, maar er moeten wel maatregelen worden genomen om opwarming en daarmee kwaliteitsverslechtering tegen te gaan. Datzelfde geldt voor de Oudekerkerplas. In beide plassen moet op de juiste diepte zuurstof worden toegediend om problemen te voorkomen. Ook moet het relatief warme retourwater met beleid worden ingebracht. Boderie concludeerde dat het gebruik van diepe plassen voor koeling mogelijk is. Ook kan oppervlaktewater gebruikt worden voor de regeneratie van WKO-systemen. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren, met name het (vergunningsplichtige) lozen van het afgekoelde water.

Afvalwater

Cora Uijterlinde (STOWA) ging in op ontwikkelingen binnen de afvalwatersector die veel energie besparen en zelfs opleveren. De ambities van de sector zijn groot en op veel verschillende plaatsen vastgelegd: KRW, Green Deal, Klimaatakkoord, Meerjaren Afspraken Energie-efficiency, etc. In de loop der tijd heeft de gemiddelde zuivering zich ontwikkeld van een installatie die water zuivert en energie kost tot een locatie waar water wordt gezuiverd, grondstoffen worden teruggewonnen en energie wordt opgewekt (Energiefabriek). Met nieuwe ontwikkelingen (Nereda, Anammox) zijn die ambities haalbaar. Daarbij is samenwerking en maatwerk wel een vereiste.

Riolering

Het rioolstelsel zelf kan ook gebruikt worden voor de (terug)winning van energie, met

name warmte. Jan Hofman (KWR) liet zien dat het opwarmen van water de belangrijkste ‘energievreter’ in de watercyclus is. Opwarming kost 10 tot 15 maal meer energie dan die nodig is voor het zuiveren en transporteren van water. Cijfers laten zien dat het (warme) afvalwater van zo’n 20 tot 30 huizen genoeg energie oplevert om een huis mee te verwarmen. Op dit moment loopt een aantal onderzoeken om die warmte te benutten. In Amsterdam (Laanweg) wordt bij 136 appartementen gemeten hoeveel warmte beschikbaar is en hoe die verdeeld wordt. Daaruit blijkt dat het water dat het riool ingaat gemiddeld 25 tot 30°C is. In Groningen wordt onderzoek gedaan naar een dergelijk systeem. Hofman concludeerde dat op jaarbasis ongeveer 1 GJ aan energie beschikbaar is. Uit het verhaal van Klaas de Jong (Stichting Warmtenetwerk) bleek dat het Nederlandse energienet op de schop moet. Daarbij zou Scandinavië, met name Denemarken, als voorbeeld kunnen dienen. Daar wordt veel meer gebruik gemaakt van warmtenetten etc. Ook samenwerking tussen partijen vormt volgens De Jong een struikelblok. Daardoor scoort Nederland op Europees niveau laag als het gaat om het gebruik van duurzame energie. Ook voor de toekomst zijn de ambities laag. Denemarken daarentegen staat nu op de zevende plaats.

Ivo Pothof (Deltares) tenslotte ging in op de smart thermal grid in de TU-wijk. In deze wijk, waar veel gebouwen van de TU Delft staan, wordt gepoogd de vragers en aanbieders van warmte en koude slim met elkaar te verbinden. Door duurzame energiebronnen te koppelen aan meetapparatuur en slimme sturing wordt de opgewekte energie zo goed mogelijk benut, daar waar deze nodig is. Door ook gebruik te maken van energieneutrale kantoren (nieuwbouw of gerenoveerde gebouwen) kan een aanzienlijk energieverbruik worden gerealiseerd. Al met al lijken voldoende mogelijkheden te bestaan voor de energie- en watersector om gezamenlijk een forse stap te zetten om het duurzame energiegebruik te stimuleren. Maar de Nederlandse ambitie voor duurzame energie mag volgens de deelnemers aan het symposium wel een paar tandjes hoger. H2O / 14/15 - 2012

7


Toenemende verzilting vraagt ‘mentale omslag bij waterbeheerders en -gebruikers’ Het programma Kennis voor Klimaat, het platform Zoet-zout van Rijkswaterstaat en STOWA hielden op 31 mei en 1 juni op Texel een symposium over de toenemende, door de opwarming van de aarde extra aangejaagde verzilting van grond- en oppervlaktewater. Volgens Jan Busstra (deltadeelprogramma Zoetwater) moeten water-beheerders en -gebruikers een mentale omslag maken en ‘creatief leren meebewegen met datgene waartegen we geen weerstand kunnen bieden’.”

H

et verziltingsprobleem speelt al sinds we bezig zijn de waterhuishouding naar onze hand te zetten, maar wordt wel steeds prangender. Zeespiegelrijzing, bodemdaling en het vóórkomen van langdurige droge perioden met lage rivierwaterafvoeren versnellen het verziltingsproces. Het wordt steeds lastiger (interne) verzilting te bestrijden via het doorspoelen van polders, zoals in laag Nederland nu op grote schaal gebeurt. Bij inlaatpunten is steeds vaker onvoldoende water van goede kwaliteit voorhanden om dat te doen, doordat zeewater in perioden met lage rivierafvoeren steeds verder het binnenland intrekt. Het Rijk bereidt strategische beslissingen voor over de toekomst van het waterbeheer. Eén van die in 2014 te nemen delta-

Lessen van Texel

beslissingen gaat over het omgaan met het almaar schaarser wordende zoete water en de daarmee samenhangende toenemende verzilting. Michelle Talsma (STOWA) en Els van Grol (Rijkswaterstaat Waterdienst) spraken de hoop uit dat de bijeenkomst een aantal concrete handvatten zou opleveren voor deze beslissing, die wordt voorbereid in het deltadeelprogramma Zoetwater, dat tot doel heeft het ontwikkelen van een (voorkeurs)strategie voor een duurzame, economisch doelmatige zoetwatervoorziening. Jan Busstra gaf de mogelijkheden aan om het probleem aan te pakken. Zo is er wat te doen aan de aanbodkant, zoals het peil in het IJsselmeer extra opzetten om de zoetwatervoorraad te vergroten. Dat biedt echter onvoldoende soelaas, waarschuwde hij. Volgens Busstra moeten we ook wat

Onder het motto ‘Wat zijn de lessen van Texel?’ ging dagvoorzitter Els van Grol ter afsluiting van het symposium in gesprek met een panel, bestaande uit René Boeters (RWS Zeeland), Wilbert van Zeventer (ministerie van Infrastructuur en Milieu), Ad Jeuken (Kennis voor Klimaat), Neeltje Kielen en Dolf Kern (deltadeelprogramma Zoetwater) en Mariken Fellinger (programmabureau Groene Hart). Fellinger constateerde dat bepaalde heilige huisjes veel minder heilig zijn dan vooraf gedacht en dat losser omgaan met normen bespreekbaar is. Werken met bepaalde serviceniveaus door waterschappen zou uitkomst kunnen bieden. Volgens Jeuken is het verziltingsprobleem alleen succesvol aan te pakken door hoofdsysteem en regionale systemen in samenhang te bekijken en oplossingen zoeken op grotere schaalniveaus, ook buiten de eigen beheergebieden.

8

H2O / 14/15 - 2012

doen aan de vraagkant, via efficiënter en slimmer gebruik van zoet water. Hij verwacht dat we het huidige serviceniveau qua zoetwatervoorziening (kwantitatief en kwalitatief ) in de toekomst niet kunnen vasthouden om weerstand te bieden tegen droogte en verzilting. Waterbeheerders én gebruikers moeten volgens hem een mentale omslag maken en in bedreigingen mogelijkheden zien.

Kennis voor Klimaat

Ad Jeuken (Kennis voor Klimaat, thema Zoetwatervoorziening) ging dieper in op mogelijkheden voor een klimaatbestendige zoetwatervoorziening in (laag) Nederland. Er zijn veel vragen en weinig antwoorden, mede veroorzaakt door onzekerheden over aard en omvang van klimaatverandering en de kennis daarover. De klimaatscenario’s bieden uiteenlopende uitkomsten over bijvoorbeeld toekomstige rivierwaterafvoeren. Daarnaast zijn er onzekerheden aan de vraagkant: hoe ontwikkelt de regionale watervraag zich en in welke mate kan regionale zelfvoorzienendheid bijdragen aan het oplossen van de zoetwater- en verziltingsproblemen? Jeuken gaf, gebruikmakend van twee assen, aan welke mogelijke oplossingen er zijn. Een waterbeheerder kan hogere chloridegehaltes voor inlaatwater toestaan of de zoetwatervoorraden vergroten door opslag in zoetwaterlenzen,


verslag Bestuursakkoord Water: “Iedereen wacht tot de ander wat doet”

kreekruggen en kustzones. Aan de private kant kunnen gebruikers zouttolerante(re) teelten verbouwen of strakke zouttoleranties loslaten en zoeken naar een optimum tussen droogte- en zoutschade bij teelten. Bij het zoeken naar oplossingen laat ‘Kennis voor Klimaat’ zich leiden door robuustheid, aldus Jeuken, doelend op de mate waarin het watersysteem kan omgaan met verstoringen. Dat vertaalt zich concreet in het zoeken naar mogelijkheden om de rek in het systeem te vergroten en het kijken naar manieren om de gevolgen van minder zoet water en toenemende chloridegehaltes te verkleinen.

Rekenen

Steeds vaker spelen kosten en baten van mogelijke maatregelen een rol. Goed voorbeeld is het voor beheergebied Rijnland ontwikkelde rekeninstrument Eureyeopener. Het hoogheemraadschap laat jaarlijks bij Gouda 40 tot 60 miljoen kubieke meter water in. De helft is bestemd voor doorspelen ter bestrijding van zoute kwel. Het instrument laat zien ziet hoe water- en chloridebalansen reageren op wijzigingen in de waterbeheersing. Zo is van allerlei maatregelen - meer of minder doorspoelen, met meer of minder zout water - het effect te zien op diverse plekken in het beheergebied. Volgens Lodewijk Stuyt (Alterra) is het een ontzettende krachtig instrument bij het ontwikkelen van succesvolle oplossings-strategieën. De zoet-zouttweedaagse had plaats op Texel. Een zorgvuldig gekozen locatie: het eiland is noodgedwongen zelfvoorzienend als het gaat om zoet water. Het kan geen gebruik maken van de grote zoetwatervoorraad van IJsselmeer en Markermeer, die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gebruikt om zoetwatertekorten op het vasteland aan te vullen en verzilting te bestrijden. De boeren op Texel moeten hun eigen zoetwaterbroek ophouden. Dat is lastig, omdat ze niet mogen beregenen. Dit om te voorkomen dat ze ‘van de zoete regen in de zoute drup komen’. Texel is een mooi voorbeeld van de manier waarop de landbouw kan omgaan met veranderende zoetwateromstandigheden. Texelse boeren willen nadrukkelijk hun eigen verantwoordelijkheid willen nemen bij het zoeken naar oplossingen, aldus Michiel Schreijer van het hoogheemraadschap. Ze geven zelf aan dat zolang het waterschap faciliteert, zij ‘achterover kunnen blijven leunen’. Michelle Talsma en Rob Ruijtenberg (STOWA)

“De partijen in de waterketen moeten vooral door samenwerking 750 miljoen euro bezuinigen. Daarnaast denken we nog winst te behalen door inzichten te delen met derden, ook van buiten de watersector”, aldus Dieter de Vroomen, voorzitter van de werkgroep Bestuursakkoord Water op 20 juni tijdens een zogeheten regionale verkenning. Die bijeenkomst kende geen concrete doelen, maar was vooral een uitnodiging om te luisteren en mee te denken. Wel met een stok achter de deur, aldus hoofd distributie bij Oasen, Peter Mense: “Het is belangrijk dat hierin stappen gemaakt worden voordat de overheid beslissingen voor de watersector neemt. Want dan moeten we waarschijnlijk samenwerken op een manier die we niet willen.”

D

e bijeenkomst werd bezocht door circa 50 mensen. Zoals de organisatoren gehoopt hadden, waren hierbij niet alleen de gebruikelijke partijen aanwezig, maar ook woningcorporaties, de GGD, kabel- en telecombedrijven en organisatiedeskundigen. Gemeenten waren niet vertegenwoordigd. Twee concrete casussen van Oasen moesten de toon zetten: laten zien hoe je kunt samenwerken en hoe dat besparingen kan opleveren. Met name dat laatste bleek een struikelblok. Bij de eerste casus, de sanering van tien kilometer gietijzeren gasleidingen in een wijk in Gouda, wist Oasen wel te participeren in het gezamenlijk leidingen vervangen, maar toch werden de mogelijke voordelen niet gehaald, vertelde Jasper Meerman (hoofd leidingen): “Je bespaart doordat je de kosten van sleuven graven en herbestraten met elkaar deelt, maar omdat met name ieder organisatorisch zijn eigen traject heeft, kun je veel efficiëntievoordelen niet behalen.” Hetzelfde geldt voor de tweede casus: een tracé van circa 18 kilometer dijkversterking, waar over elf kilometer ook waterleidingen mee gemoeid zijn. “Er is bijvoorbeeld geen integrale sturing”, zegt projectleider ondergrondse infra Wouter van Herk, “en als een besparing voor nutsbedrijven kosten met zich meebrengt, dan zeggen die ‘nee’.”

Gezamenlijke doelen

Met de casussen in het achterhoofd werden in wisselende groepjes deelonderwerpen bij de kop gepakt: wat kan of moet anders bij het top- en middenmanagement en op de werkvloer? Daarnaast: wat zou van partijen buiten de keten te leren zijn? De deelnemers menen dat het topmanagement zich niet moet richten op zijn eigen doelen maar op gemeenschappelijke belangen, waarbij niet het bedrijf maar de klant centraal staat. Een onafhankelijke regisseur kan in de samenwerking alle neuzen dezelfde kant op houden. Het gebrek aan een gezamenlijk doel en de afwezigheid van een duidelijke regie worden ook geconstateerd in de samenwerking met derden. Het middenmanagement moet in samenwerkingsverbanden zijn werkwijze standaardiseren en niet steeds opnieuw het wiel uitvinden. Daarnaast moet risicomijdend denken plaatsmaken voor initiatief tonen en verder dan het eigen terrein. De werkvloer mag meer verantwoordelijkheid krijgen en kan

zich meer als kennisdrager profileren. Basisvoorwaarde is: realistische opdrachten vanuit het middenmanagement. Het middenmanagement als motor dus.

Gebrek aan ambitie

Er is een duidelijke rode lijn aan te wijzen: van boven naar beneden moeten visie en inzicht gedeeld en gesynchroniseerd worden. Een onafhankelijke regisseur kan dan zowel als aanjager fungeren als geschillen beslechten. Door de gemeenschappelijke visie met de hele organisatie te delen ontstaan heldere werkkaders, waardoor onnodige ruis en inefficiëntie worden voorkomen en de doelstellingen ook aan derden doorgegeven kunnen worden. Dit alles schept ook de voorwaarden om meer lef te tonen, want juist onduidelijkheid leidt tot onzekerheid. Er kleeft echter een groot ‘maar’ aan dit hele verhaal: de branche moet daartoe in actie komen. En toen De Vroomen de zaal vroeg: “Wat denkt u, gaat er nu de komende jaren wat veranderen?” was het antwoord toch eenduidig ‘Nee’. “Er ontbreekt een maatschappelijke ambitie”, zo formuleerde mede-organisator Carleen Mesters het. “Niemand zegt: ‘Ik ga er mee aan de slag’. We wachten allemaal tot de ander wat doet.” Vanuit de zaal werd opgemerkt dat veel mensen in de branche vastgeroest zijn en zich niet flexibel kunnen opstellen richting andere partijen in de waterketen. Dat leidde tot een oproep meer jongeren bij dit traject te betrekken, die minder gehecht zijn aan bestaande structuren of bedrijven. Daarnaast vond men het uiteindelijke doel niet concreet genoeg: “We moeten 750 miljoen bezuinigen per jaar. Dat komt neer op zo’n 3,5 miljoen per werkdag. Halen we dat? We moeten het meetbaar maken.” En toch: ondanks pessimisme over de ambitie van de branche was het opvallend hoe geanimeerd de bezoekers na de bijeenkomst met elkaar bleven discussiëren: in de zaal, in de foyer en buiten op de stoep bleven groepjes mensen tot lang na de afsluiting met elkaar in gesprek. Antal Giesbers

H2O / 14/15 - 2012

9


De eerste ‘energiefabriek’ van Waterschap Groot Salland Uit het afvalwater van Kampen wordt evenveel energie gehaald als nodig is om het afvalwater te zuiveren en het slib te verwerken. Voor de vernieuwde Kamper rioolwaterzuivering van Waterschap Groot Salland betekent dit dat de zuivering van afvalwater zonder al te veel maatregelen nu al energieneutraal functioneert.

W

aarom gebruikt het waterschap de energie uit het afvalwater niet voor het zuiveren van dit water? Dàt is de kerngedachte achter de Energiefabriek, een initiatief van de waterschappen om de rioolwaterzuiveringen energieneutraal en op den duur zelfs energieleverend te krijgen. Zo zijn burgers, bedrijven en andere partijen van groene energie te voorzien. Kortom, een win-winsituatie voor iedereen. Ook bij de rioolwaterzuivering in Kampen. Voorjaar 2010 nam Waterschap Groot Salland in Kampen de vernieuwde rwzi officieel in gebruik. De vorige zuiveringsinstallatie dateerde uit 1980. De vernieuwing was nodig om de toenemende stroom afvalwater uit de gemeente Kampen volgens de geldende normen te kunnen zuiveren voordat men het op de IJssel loost. Daar waar nodig is de installatie ook gemoderniseerd. Er zijn energiezuinige technieken toegepast. In totaal is ongeveer negen miljoen euro geïnvesteerd. Het eindresultaat is een moderne en energiezuinige rioolwaterzuivering die klaar is voor een duurzame toekomst.

Bijzonder?

Kampen is een kleine zuivering met een capaciteit van 81.500 i.e., met voorbezinking en een slibvergisting, waar geen externe slibben worden aangevoerd. Naast elektriciteit gebruikt de zuivering ook chemicaliën en een beperkte hoeveelheid aardgas en diesel. Als het totale energiegebruik van het zuiveren van het afvalwater en het verwerken van het slib bij elkaar worden opgeteld, blijkt dat de totale benodigde hoeveelheid energie uit het afvalwater wordt opgewekt. Hoe is het mogelijk dat deze kleine zuivering energetisch zo goed draait? •

10

Waterschap Groot Salland heeft tot op heden als beleid dat nutriëntenverwijdering gestuurd wordt op een gebiedsrendement voor stikstof en fosfaat van 75 procent. Dit betekent voor de rwzi’s die lozen op grote wateren (relatief kleine bijdrage aan de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater), dat de lozingseisen vervallen. Hierdoor is het mogelijk een hoogbelast systeem toe te passen. De rwzi Kampen heeft de afgelopen jaren een effluent geloosd met Ntotaal van circa 12-13 mg/l en Ptotaal van 2,5 mg/l. In het ontwerp is hiermee ook rekening gehouden, de BZV-slibbelasting bedraagt circa 0,080 kg BZV/kg ds.dag; Door de hoge slibbelasting wordt relatief energierijk spuislib geproduceerd. De

H2O / 14/15 - 2012

De warmtekrachtkoppelingsinstallatie in Kampen.

voorbezinktank heeft een relatief hoog rendement. Daarnaast kent de slibgisting een lange verblijftijd (meer dan 35 dagen); Het biogas wordt met een hoog rendement omgezet in elektriciteit. Jaargemiddeld wordt 2,4 kWh per kubieke meter biogas geproduceerd; De beluchting van rwzi Kampen is van het type plaatbeluchter, fabrikaat Oxyflex MF1100. De plaatbelasting is in nominale situatie circa 18 nm3/m2.h, waardoor de zuurstofoverdracht efficiënt verloopt; Vrijwel al het water wordt op hoogte aangevoerd op de zuivering; het influent hoeft niet meer verpompt te worden; Het uitgegiste slib van de rwzi Kampen wordt op de rwzi Zwolle ontwaterd. Het water dat hierbij vrijkomt (met hoge concentraties nutriënten), wordt op de rwzi Zwolle verwerkt in een efficiënte deelstroombehandeling. De energiewinst hiervan wordt toegerekend aan de energiebalans van het afvalwater van rwzi Kampen; Tijdens de eindverwerking van het slib wordt ook energie teruggewonnen, doordat men het slib verbrandt in een elektriciteitscentrale.

Verdere optimalisatie

Waterschap Groot Salland ziet mogelijkheden het al behaalde resultaat verder te

verbeteren. Met behulp van restwarmte is de temperatuur van de slibgisting in Kampen tijdens de zomerperiode te verhogen, waardoor de biogasopbrengst toeneemt. Ook de regeling van de recirculatie op de voorbezinktank is te optimaliseren. De slibretourpompen zijn te voorzien van een aan-uitregeling. Door het toepassen van deze maatregelen is het mogelijk om netto energieleverend te worden.

Conclusie

Binnen de Energiefabriek gaat de meeste aandacht uit naar grote zuiveringen, waar het mogelijk is vergaande technieken toe te passen. Waterschap Groot Salland heeft gekozen het afvalwater van Kampen te volgen en de analyse toe te passen op de totale verwerking van het afvalwater en het slib. Hierdoor is het mogelijk ook kleinere rwzi’s te optimaliseren en de energiebesparing of -opwekking uit het afvalwater daar te laten plaatsvinden waar dit het efficiëntst is te realiseren. Hierdoor is ook het afvalwater van een minder dichtbevolkt gebied energieneutraal te zuiveren. Herman Evenblij en Heleen Pinkse (Waterschap Groot Salland)


actualiteit Zwolse regio beter beschermd tegen hoog water Een dijkverlegging in Westenholte en een uiterwaardvergraving bij de Scheller en Oldener buitenwaarden moeten Zwolle en het achterland veilig en droog houden. Demissionair staatssecretaris Joop Atsma (Infrastructuur en Milieu) gaf op 18 juni het startschot voor het ‘Ruimte voor de Rivier’-project bij Zwolle. Onderdeel daarvan is het 300 meter landinwaarts verleggen van ruim twee kilometer IJsseldijk waardoor de rivier meer ruimte krijgt.

“B

ij hoog water daalt dankzij deze innovatieve maatregelen het niveau van de IJssel bij Zwolle met ongeveer 14 centimeter. Hierdoor houden de inwoners en bedrijven in de Zwolse regio droge voeten,” aldus Atsma. De maatregelen maken deel uit van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier, waarin meer dan 30 maatregelen zijn opgenomen die riviergebieden zowel veiliger bij hoog water als aantrekkelijker voor natuur en recreatie maken. Op dit moment is 80 procent van de projecten in uitvoering en

zijn al twee projecten opgeleverd: Zuiderklip (Noord-Brabant) en Hondsbroeksche Pleij (Gelderland). Atsma: “Er wonen vier miljoen Nederlanders in de buurt van rivieren. Om hen tegen het toenemende overstromingsgevaar te beschermen, moet de waterstand omlaag. Dat lukt niet met alleen het verhogen van huidige dijken. Daarvoor zijn ook innovatieve maatregelen zoals hier nodig”. Bij hoog water op de IJssel - veroorzaakt door hoogwateraanvoer vanuit de Rijn - bestaat overstromingsgevaar voor Zwolle en het

achterland. Mede door de dijkverlegging bij Westenholte en de uiterwaardvergraving bij de Scheller en Oldener buitenwaarden daalt het niveau van de IJssel bij hoogwater aanzienlijk, niet alleen bij Westenholte maar ook bij Schelle (8 centimeter). De uitvoering van de maatregelen berust bij Waterschap Groot Salland, die de werken uitvoert samen met de Provincie Overijssel, gemeente Zwolle, Rijkswaterstaat OostNederland en de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie én Infrastructuur en Milieu.

De situatie bij Westenholte voor en na de aanpassingen.

H2O / 14/15 - 2012

11


Ric van de Water brengt industriewater naar TU Delft De faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG) van de TU Delft en Evides Industriewater hebben vorig jaar mei een exclusieve langetermijnsamenwerkingsovereenkomst getekend, met als doel het opzetten van een onderzoeksprogramma gericht op industriële watervoorziening. Ir. Ric van de Water, eerder in diverse functies werkzaam bij Shell, is inmiddels één tot anderhalve dag per week fysiek op de faculteit aanwezig als programmadirecteur Industriewater. Gedurende drie jaar is het één van zijn belangrijkste taken industrie en kennisinstituut dichter bij elkaar te brengen.

Ric van de Water (foto: Jacques Geluk)

H

et programma richt zich op fundamenteel en toegepast onderzoek naar technologieën voor industriële waterproductie, afvalwaterbehandeling, hergebruik en beperking van de totale uitstoot om de watercyclus te optimaliseren en de watervoetafdruk te minimaliseren. “Binnen de TU Delft houden zich zo’n 30 hoogleraren bezig met water in al zijn vormen. Het is de bedoeling ook een permanente basis te creëren voor substantiële expertise en kennis op het gebied van industiewatervoorziening. Dat kan uiteindelijk leiden tot de instelling van een leerstoel industriële afvalwaterbehandeling”, aldus Ric van de Water (60). “Omdat ik volgens de daarvoor geldende criteria niet ‘professorabel’ ben, maar wel over de kennis beschik en vanwege mijn industriële verleden gemakkelijk de verbinding kan leggen met het kennisinstituut, ben ik eind vorig jaar gevraagd en aangesteld als programmadirecteur en niet als deeltijd

12

H2O / 14/15 - 2012

hoogleraar, wat aanvankelijk de bedoeling was.” Na zijn vertrek bij Shell, volgend op een reorganisatie in 2010, begon chemisch ingenieur Van de Water een eigen werkmaatschappij: Chemicals Green Fuels Consultancy. In die hoedanigheid heeft hij onlangs nog een Amerikaanse leverancier geadviseerd over de markt voor kleurstoffen in brandstoffen in Europa.

Watertechnologie aantrekkelijker maken

Uitbreiding van structurele kennis over bestaande technologieën en het ontwikkelen van nieuwe, zal de watertechnologiesector volgens Van de Water aantrekkelijker maken voor jonge, hoogopgeleide professionals. “Evides sponsort de TU Delft, zodat de universiteit onderzoekers, promovendi en afstudeerders op projecten kan zetten die meer gerelateerd zijn aan industriewater. Om dat te bereiken heb ik intensief contact met de hoogleraren Luuk Rietveld (integratie en innovatie in de stedelijke watercyclus) en

Jules van Lier (afvalwatertechnologie). In januari zijn al twee afstudeerders begonnen met toegepast onderzoek op het gebied van industriewater. Daarnaast volg ik twee promovendi. Dat betekent niet dat ik hen ook begeleid. Hun projecten kunnen echter interessant zijn voor Evides Industriewater, dat de afgelopen jaren veel projecten begon en installaties bouwde die zeer schoon water produceren. Denk aan de demi-installaties in Nederland, België en nu ook in Duitsland. Evides heeft door het contract met de TU Delft gemakkelijker toegang tot ‘slimme afstudeerders’ of promovendi, die daardoor grote kans maken op een baan bij het bedrijf. Sponsoring levert op die manier een win-winsituatie op voor zowel het waterbedrijf als de TU Delft en haar studenten.” Eén van de promovendi heeft zich beziggehouden met de Harnaschpolder. Evides verricht op deze afvalwaterzuiveringsinstallatie, in het kader van het project Delft Blue Water, samen met andere organisaties


interview

Ric van de Water studeerde chemische technologie aan de Technische Hogeschool Eindhoven, met als afstudeerproject het 90 jaar geleden door de Duitse chemici Fischer en Tropsch ontwikkelde proces, waarbij een gasmengsel van koolstofmonoxide en waterstof op basis van kolen wordt omgezet in vloeibare brandstof. Een onderwerp waarmee hij zich nog steeds bezighoudt. “De Turkse promovenda, één van de twee met wie ik in contact sta op de TU Delft, kijkt naar een aan dit gebied gerelateerd proces: het geheel indikken van de waterstroom, waarbij geen vloeibare stoffen vrijkomen. Met andere woorden: bij dit proces wordt een heleboel water geprocudeerd maar niets geloosd op het mileu. Het is niet goedkoop, maar wel schoon en duurzaam.” Bij Shell is Van de Water 32 jaar lang werkzaam geweest. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de inkoop van chemische producten, katalysatoren en additieven voor de raffinaderijen van Shell en chemische fabrieken wereldwijd. Bovendien vielen onder hem het leggen en onderhouden van contacten en het afsluiten van mondiale contracten met leveranciers als Nalco en GE op het gebied van waterbehandeling en -verwerking. “Water was geen onderdeel van mijn opleiding, maar veel processen in raffinaderijen hebben er wel mee te maken. Daarom leer je ter plekke en van leveranciers heel veel over water. Ik kocht ook veel water in en eigenlijk beschouwde ik het als een chemicalie.”

onderzoek naar de mogelijkheden van levering van water voor de ruimtelijke inrichting (boezemwater en grondwatersuppletie) en de glastuinbouw (gietwater). “In proefopstellingen wordt bijvoorbeeld gekeken of er eenvoudige methoden zijn om het afvalwater dat nu nog wordt geloosd op de Noordzee, zo te zuiveren van medicijnresten en giftige stoffen dat het inderdaad is te gebruiken als gietwater of terug is te brengen in de bodem.“ “De verzilting neemt steeds verder toe. Door het zoete water dat de tuinders uit de grond halen, op deze manier aan te vullen, kunnen we deze ontwikkeling een halt toeroepen”, aldus Van de Water. “Het waterbedrijf kijkt op dit moment ook naar projecten in de Rotterdamse stadshavens. De tweede promovendus ontwikkelt een visie op de

toekomst van dit gebied en de waterinfrastructuur. Wil je daar gescheiden riolering, regenwater en urine/fecaliën apart inzamelen? Wil je wc’s doorspelen met water uit de Nieuwe Maas of kostbaar drinkwater? Dat zijn zaken om over na te denken en te onderzoeken.”

Klimaatverandering

“Vele zaken die op watergebied spelen, hebben te maken met klimaatverandering. Dat geldt niet alleen voor riolering, ook voor industriewater”, constateert Van de Water. “Ik probeer me in te leven door daarover veel te lezen en literatuuronderzoek te doen. Op de TU Delft zijn al vele technologieën ontdekt waarvan het de bedoeling is dat ze uiteindelijk leiden tot processen en het bouwen van installaties en apparatuur. Het liefst door de Nederlandse industrie, zeg ik vanuit mijn achtergrond bij het bedrijfsleven. Een universiteit richt zich vooral op haar studenten, want die komen daar voor hun opleiding. Dat is dus de primaire functie. Daarnaast vindt onderzoek plaats dat zeker op een technische universiteit pragmatisch, concreet en toegepast is. Ik adviseer Evides naar aanleiding van de dingen die ik oppik”, aldus Van de Water, die daarmee de cirkel rondmaakt. “Ik ga ook naar congressen, symposia en evenementen om kennis op te doen en op te treden als een soort ambassadeur van Evides. Om dezelfde redenen bezoek ik bijvoorbeel de opening van het Nereda-project in Epe.” Onlangs heeft Van de Water in Rotterdam Ahoy een dagvullend, aan de Eco Marathon gelieerd evenement van Shell en de gemeente bijgewoond over hoe we in 2050 omgaan met energie, water en voedsel. “Dan zijn we niet met zeven, maar met negen miljard mensen, van wie bovendien een groter percentage een hogere levenstandaard heeft. Daar waren experts aanwezig die aangaven wat de effecten van de opwarming van de aarde over 40 jaar zijn. Een Britse deskundige liet aan de hand van foto’s uit 1921 en 2011 zien hoe de gletsjers in de Himalaya veranderen, waardoor de grote rivieren in het Tibetaanse hoogland kunnen droogvallen met alle destrasteuze gevolgen vandien."

- zeker als het gaat over milieumaatregelen sloten daar goed op aan en dus ook op mijn werk op de TU Delft. De industrie wil graag een consistente overheid, die niet te veel maar wel duidelijke regels stelt. De industrie stelt daarnaast prijs op samenwerking met (lokale) overheden en kennisinstituten. Voor bijvoorbeeld de TU Delft geldt dat je wel dingen kunt bedenken, maar dat er niets mee gebeurt als de industrie, het MKB of in dit geval bijvoorbeeld een ingenieursbureau, er niets mee doen. De Gouden Driehoek (industrie, overheid en kennisinstituten) moet op watergebied zorgen voor een vruchtbare samenwerking. Het is niet mijn taak daar een rol in te spelen, maar als het kan zorg ik graag voor inbreng.”

Virtuele samenwerking

“Uit een gesprek dat ik onlangs had met Van Lier en Rietveld, begreep ik dat de samenwerking tussen het opleidingsinstituut UNESCO-IHE, Deltares, KWR en de TU Delft te wensen overliet, maar dat daarin verandering komt. De vier instellingen gaan niet bij elkaar in één gebouw zitten, maar bundelen hun krachten voortaan virtueel, om gemakkelijker kennis te kunnen delen. Optimaal zou zijn wanneer zo’n virtueel samenwerkingsverband ook in het buitenland kan opereren en deelneemt aan projecten waarbij ook Evides is betrokken." "Ik heb daarover meegedebatteerd. Ik wil meedenken over oplossingen. Ik weet hoe bedrijven bepaalde zaken aanpakken en die achtergrond kan belangrijk zijn. Wanneer je een fabriek bouwt, is tien procent van de kosten, zo heb ik uitgerekend, watergerelateerd. Denk aan koeltorens, afvalwaterzuiveringsinstallaties, ketels, demiwaterinstallaties, nutsvoorzieningen en een heleboel andere infrastructurele zaken. Veel mensen onderschatten het belang daarvan. Dat komt wellicht omdat water nog steeds heel goedkoop is: één euro voor 1000 liter. Een groot deel van het drinkwater wordt echter nog steeds geproduceerd uit oppervlaktewater, wat een relatief duur proces is. Grondwater kun je bij wijze van spreken zo drinken.”

"Het interview met Shell-topman Peter Voser en de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb en de forumdiscussie met topfunctionarissen van Philips, Unilever, IBM en Siemens over de rol die overheid en industrie op de lange termijn kunnen spelen H2O / 14/15 - 2012

13


Maatregelen tegen wateroverlast in IJmuiden met gedetailleerd model Door verandering van het klimaat en verstedelijking neemt de druk op de stedelijke watersystemen gestaag toe. Veel gemeenten tasten nog af hoe hierop te anticiperen, maar de gemeente Velsen staat het water al tot de enkels. De bewoners van de Planetenweg in IJmuiden maken zich ongerust over het risico op wateroverlast. Voor het bepalen van de noodzakelijke maatregelen liet de gemeente de afstroming van de bovengrond zeer gedetailleerd modelleren, tot en met de straatkolken. Met dit rekenmodel zijn de afstroming van regenwater, het uittreden van rioolwater en de ondergrondse stroming als één geheel te berekenen. Hierdoor is het effect van de maatregelen betrouwbaarder.

D

e afgelopen tientallen jaren zijn forse stappen gezet in het modelleren van rioleringssystemen. Er zijn nieuwe ontwerpbuien ontwikkeld, de modellen zijn verfijnd en praktijkmetingen worden verricht ter verbetering van de modellen. Inmiddels zijn met behulp van deze rekenmodellen de grootste missers uit het verleden wel opgelost. Grote sprongen in de drukverhanglijn als gevolg van te kleine leidingdiameters vormden altijd dankbare knelpunten om op te lossen. De overgebleven (en toekomstige) knelpunten laten zich minder eenvoudig gladstrijken. Ondergrondse oplossingen liggen niet meer voor de hand, waardoor de aandacht verschuift naar de bovengrond. De bovengrond vormt daarom een cruciaal onderdeel van het nieuwe rekenmodel. Het gaat niet meer om buisdiameters van tientallen centimeters maar kleine hoogteverschillen in de orde van enkele centimeters. Dit nieuwe model vereist oog voor de details en precisiegereedschap.

Water voor de deur De Planetenweg na een forse bui op 20 augustus 2006 (foto: Richard van Hardeveld). Idem maar dan op 18 september 2011 (foto: Frank Knottenbeld).

De bewoners van de Planetenweg en Steenbokstraat in IJmuiden kampten sinds 2006 zeven maal met aanzienlijke hoeveelheden water op straat. Vooral bij een rijtje nieuwe woningen, opgeleverd in 2003, is sprake van overlast. Het water staat tot aan de voordeur en voorbijrijdend verkeer zorgt voor golven waardoor het water de woningen in kan stromen. De Planetenweg is een belangrijke ontsluitingsweg met een hoge verkeersintensiteit. Het rioolstelsel in IJmuiden telt een beperkt aantal riooloverstorten, over het algemeen lozend op het Noordzeekanaal. De Planetenweg en Steenbokstraat liggen ongeveer drie kilometer van de hoofdoverstort vandaan en het maaiveld is beduidend lager dan de directe omgeving. Het gebied is daardoor gevoelig voor wateroverlast, zowel vanuit de riolering als door afstroming van water over het maaiveld. De verkanting van de weg (een helling dwars op de weg) ligt in de richting van de woningen.

Gecombineerd rekenmodel

Voor het onderzoek naar maatregelen voor het oplossen van de wateroverlast is het ééndimensionale rioleringsmodel uitgebreid met een tweedimensionaal maaiveldmodel.

14

H2O / 14/15 - 2012


*thema

Het resultaat van het traditionele ééndimensionale model van ‘bui 8’.

Met het traditionele ééndimensionale rekenmodel is niet of nauwelijks inzichtelijk te maken wat het gedrag van het water is op het moment dat het op het maaiveld terechtkomt. Als broninformatie voor het maaiveldmodel zijn de gefilterde AHN2-laserpunten gebruikt. De puntdichtheid van deze data bedraagt circa tien punten per m2 en ligt hiermee erg hoog. De dataset is opgeschoond, zodat bebouwing en andere obstakels, zoals auto’s, niet meegenomen worden. Het voordeel van het gebruik van laserpunten met een hoge puntdichtheid is dat hoogteverschillen, die bijvoorbeeld worden veroorzaakt door stoepranden, niet uitgevlakt worden. Bij gridcellen van 0,5 x 0,5 meter is de kans op deze uitvlakking wel aanwezig. Uiteraard moet de AHN2 wel actueel zijn; omdat de frequentie van actualisering van de AHN2 beperkt is, kan het hoogtemodel reeds achterhaald zijn. De laserpunten zijn ingeladen als hoogtemodel. Gecombineerd met de vlakkenkaart is op basis hiervan een tweedimensionaal rekenmodel opgebouwd. De bebouwing uit de vlakkenkaart is gebruikt om de gebieden te bepalen waar geen water over het maaiveld kan stromen. De wegverharding is gebruikt als harde grens in het rekenmodel; stoepranden worden bijvoorbeeld zodanig meegenomen dat een rekencel niet over een stoeprand heen valt. Bij het gecombineerd doorrekenen van het riolerings- en maaiveldmodel op dit detailniveau is het ‘standaard’ rioleringsmodel niet voldoende voor een goede interactie tussen beide systemen. In veel gevallen is de verkanting van de weg zodanig dat de inspectieputten hoger liggen dan de straat- en trottoirkolken. De gemeente Velsen heeft de locaties van de kolken goed in beeld, omdat deze worden gebruikt voor de reinigingsplanning en -uitvoering. Voor het plangebied zijn dan ook de kolken in het model opgenomen. Het rekenmodel is doorgerekend met de ontwerpbuien 8 en 10 uit de Leidraad Riolering. De resultaten van de berekeningen zijn minder ernstig dan de praktijk: bij bui 8

achtergrond

Het resultaat van een gecombineerd één- en tweedimensionaal model van dezelfde ‘bui 8’.

blijft het water in de berekeningen nog tussen de banden staan. Bij bui 10 komt het water wel tot aan de voordeur. Uit de resultaten van de huidige situatie is direct een maatregel voor de korte termijn naar voren gekomen: het verwijderen van een inritconstructie om zo een groot deel van het overtollige water naar een nabijgelegen parkeerplaats te leiden. De effectiviteit van deze maatregel is getoetst met het rioleringsmodel.

voeren, stuitte deze maatregel op te veel weerstand vanuit de wegbeheerder, verkeers- en stedenbouwkundigen. Dit is niet uniek voor de gemeente Velsen; bij veel gemeenten is sprake van een zekere terughoudendheid in het realiseren van maatregelen ter voorkoming van wateroverlast op maaiveldniveau. Het oplossen van hardnekkige waterproblemen vereist dus ook anders denken bij andere beheerders.

Maaiveldinrichting

Uiteindelijke keus

Een deel van de Planetenweg staat op de nominatie voor renovatie. Dit biedt mogelijkheden om niet alleen naar de meer traditionele oplossingen voor wateroverlast, zoals diametervergroting, te kijken, maar ook naar de maaiveldinrichting. In het onderzoek zijn verschillende mogelijke oplossingen bekeken: het afkoppelen van verhard oppervlak, het vergroten van het riool richting hoofdoverstort, aanpassing van inen externe overstortconstructies (verlagen, verbreden) én de maaiveldinrichting én het aanleggen van (ondergrondse) berging. Voor elk van deze opties is, net als bij de huidige situatie, voor ontwerpbuien 8 en 10 de kans bepaald op wateroverlast. Voor de eerste drie mogelijke oplossingen is een duidelijke verbetering zichtbaar bij bui 8. De verbetering bij bui 10 is echter zeer beperkt en vormt niet of nauwelijks een oplossing, ondanks de aanzienlijke investeringen die met de maatregelen gemoeid zijn. Bij de aanpassing van de maaiveldinrichting is de verkanting van de weg omgedraaid, zodat het water van de huizen af naar het midden van de straat loopt. De bestaande verhoogde groenstrook wordt verlaagd tot een groene berging. Op deze manier kan op het maaiveld een aanzienlijke hoeveelheid water geborgen worden. De maatregel is niet bedoeld om ondergelopen straat te voorkomen, maar om de overlast en schade te beperken. Deze maatregel combineert het oplossen van de wateroverlast met de reeds op stapel staande wegrenovatie. Ondanks de (kosten)effectiviteit van deze oplossing en de mogelijkheid deze in combinatie met de wegrenovatie uit te

De uiteindelijke keus van de gemeente is gevallen op de aanleg van een ondergrondse berging in de vorm van infiltratiekratten (600 kubieke meter). De ervaring van de gemeente leert dat het water dat op maaiveld komt te staan vrijwel volledig bestaat uit hemelwater en daardoor geschikt is voor infiltratie. Via ondergrondse overstorten wordt de infiltratievoorziening gevuld bij overbelasting van het rioolstelsel. Het voordeel van deze maatregel ten opzichte van de maaiveldinrichting is dat het water hier onder maaiveld blijft. Deze maatregel wordt aangevuld met afkoppelmaatregelen uit de optimalisatiestudie, vooral bedoeld om de bestaande rwzi te ontlasten.

Aanbevelingen

De aanpak in de gemeente Velsen koste meer tijd door (interne) afstemming dan bij een meer traditionele aanpak. Het probleem maakt duidelijk dat andere belangen een belangrijke rol kunnen spelen. Groen- en wegbeheerders zullen aan het idee moeten wennen dat ook zij aan de lat staan om mee te denken aan oplossingen. Voor gemeenten waar de noodzaak tot maatregelen niet direct aanwezig is, kan in ieder geval alvast worden gewerkt aan de benodigde cultuuromslag. Michel Moens en Marcel Glasbergen (ARCADIS) Richard van Hardeveld (gemeente Velsen)

H2O / 14/15 - 2012

15


Terugwinning energie uit rioolnet Ferwerderadiel met riothermie De gemeente Ferwerderadiel heeft onlangs Tauw opdracht verleend voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar riothermie: een methode om energie terug te winnen uit het riool. Het onderzoek richt zich op de toepassing van riothermie in combinatie met de aanleg van een warmtenet in de kern Burdaard in de gemeente Ferwerderadiel. Daarnaast worden voor het zwembad in Hallum de mogelijkheden onderzocht om warmte te winnen uit het verzamelriool van dit dorp en hiermee het zwembad (deels) van warmte te voorzien. Wetterskip Fryslân, de Provinsje Fryslân en afvalwaterketenbedrijf Aquario financieren het onderzoek.

D

e gemeente Ferwerderadiel richtte een fonds op dat investeert in duurzame energie: LEF (Lokale Enerzjy Ferwerderadiel). De mogelijkheden op dit vlak op provinciaal, regionaal of lokaal niveau zijn voor de steeds groter wordende, geprivatiseerde energiebedrijven niet interessant genoeg (te kleine schaal), maar te groot, te complex of te langdurend voor kleinere private partijen. Juist nu de economische activiteiten door de crisis een steun in de rug van de overheid kunnen gebruiken, ligt er een mogelijkheid om het stimuleren van de economie te combineren met de overgang naar duurzame energie. Inwoners van Ferwerderadiel hebben zeggenschap in LEF en ontvangen een deel van het rendement. De voordelen van de gezamenlijke lokale aanpak van gemeente en gemeenschap zijn onder andere benutting van lokale mogelijkheden, schaalgrootte, draagvlak, toegang tot subsidies en voordelige(r) financiering. Partijen profiteren van elkaars kennis, kapitaal en contacten. Eerder is onderzocht welke duurzame energiebronnen kunnen worden aangewend om het beoogde warmtenet in Burdaard te gaan voorzien van warmte. In eerste instantie zou warmte worden betrokken uit vergisting van biomassa bij een agrarisch bedrijf. Dit initiatief is echter gestrand op het niet toekennen van subsidies uit het Waddenfonds. Daarnaast bleek bij een uitgevoerde optimalisatiestudie Afvalwaterketen Noordwest-Friesland dat de potentie aan terug te winnen energie (warmte) bij het effluent van de rwzi in

De rioolwaterzuiveringsinstallatie van Burdaard.

Afb. 1: Het warmtenet van Burdaard.

Warmteverlies door rioolputje

Burdaard zo groot is dat voorzien kan worden in de warmtevraag. Dit was de aanleiding om de toepassing van riothermie nader te onderzoeken. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de technische haalbaarheid en de kosten, maar ook wettelijke en juridische aspecten van de warmtewinning en levering door publiek/ private partijen, de mogelijke organisatievormen voor de toekomstige exploitatie en uiteindelijk de exploitatie zelf. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is het interesseren van mogelijke investeerders.

In Nederland bedraagt de vraag naar warmte circa 40 procent van de totale energievraag, meer dan tweemaal de elektriciteitvraag. Deze substantiële energiepost kan verkleind worden door terugwinning van warmte uit het afvalwater. Tot die tijd blijft het warmteverlies een onzichtbare kostenpost die geschat wordt op circa 20 procent van het totale energieverbruik binnen huishoudens (zie afbeelding 2). Naarmate de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van een gebouw daalt, neemt het energielek via warmwaterlozing van gebouwen toe. Een betere isolatie

Afb. 2: De verdeling van de energievraag. Verwarmen en warm water Verlichten Koelen Wassen en drogen Koken aardgas

Warm water aardgas

16

H2O / 14/15 - 2012

Diverse apparaten

Verwarmen aardgas


*thema

achtergrond

Georg Galama (locatiemanager Aquario): “Dit project past in de strategie van Aquario als uitvoeringsorganisatie in de afvalwaterketen. Aquario wil daarbij koploper zijn in het toepassen van ontwikkelingen binnen de afvalwaterketen die gericht zijn op verder professionaliseren en duurzaamheid. Samen met de andere partijen in de afvalwaterketen biedt dit project hiervoor een uitgelezen kans. Ten aanzien van het beheer en onderhoud zal Aquario zijn jarenlange ervaring inbrengen.” Sybren Gerbens (afvalwatertechnoloog Wetterskip Fryslân): “Warmteterugwinning uit het effluent draagt bij aan een verduurzaming van de waterketen en past perfect in de filosofie van maatschappelijk verantwoord ondernemen.”

van de woning (lage EPC) leidt dus tot een relatief hoger verlies van warmte door het rioolputje, wat kan oplopen tot circa 50 procent van het totale warmteverlies van een huishouden.

De techniek

Met riothermie kan thermische energie uit de riolering worden teruggewonnen. Deze energie is te gebruiken voor het verwarmen of koelen van gebouwen of installaties, die in de nabijheid van de riolering staan. Hiertoe wordt een warmtewisselaar in de riolering geplaatst waarmee warmte of koude wordt gewonnen. Het rioolwater stroomt over de warmtewisselaar en geeft zijn warmte hieraan

af. Door de warmtewisselaar stroomt een transportvloeistof die de warmte opneemt en deze via buizen transporteert naar de afnemer. De temperaturen zijn dan nog relatief laag. Door middel van een warmtepomp wordt de temperatuur naar een bruikbaar niveau gebracht. Voor inzicht in de beschikbaarheid van energie uit het afvalwater worden Kansenkaarten Riothermie opgesteld. Afbeelding 4 is de kansenkaart van de gemeente Eindhoven uit een recente studie van Tauw. Een vaak gehoord bezwaar voor het onttrekken van warmte uit afvalwater in de

Afb. 4: Aantal huishoudens in Eindhoven die met riothermie verwarmd kunnen worden (rekening gehouden met afvalwaterafkoeling van één graad).

Afb. 3: Riothermie schematisch weergegeven.

winterperiode is de vrees voor nadelige effecten op de prestatie van de zuiveringsinstallatie. Om dat te vermijden wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap de locatie en de omvang van de onttrekking te bepalen. Tauw ontwikkelde hiervoor een model dat het mogelijke effect op de rwzi kan voorspellen. Het effect van warmteterugwinning te Hallum op de temperatuurverandering bij het influent van de rwzi wordt meegenomen in het onderzoek. In Burdaard speelt dit probleem niet, omdat warmte wordt onttrokken aan het effluent van de rwzi. Riothermie is goed te combineren met andere ‘thermische technieken’, zoals warmtekoudeopslag (WKO) in de bodem en thermische energie uit oppervlaktewater. Bij WKO kan riothermie toegepast worden om een eventuele onbalans in de ondergrond te herstellen. De onbalans in vraag en aanbod (in hoeveelheid of in beschikbaarheid) is een vaak voorkomend probleem dat momenteel verholpen wordt door inzet van fossiele brandstoffen.

De feiten

Riothermie wordt wereldwijd al veelvuldig toegepast, waarbij bewezen is dat de jaarlijkse energiekosten en de uitstoot van broeikasgassen flink lager uitvallen. In Nederland begint de interesse voor deze techniek ook op gang te komen. Zo zijn onder andere Enschede en Arnhem bezig met plannen voor het verwarmen en koelen van appartementencomplexen met warmte en koude uit het riool. Bij de rwzi Harnaschpolder wordt gewerkt aan de realisatie van de eerste grootschalige riothermiecentrale in Nederland. De warmte zal ingezet worden voor het verwarmen van de nieuwbouwwijk Harnaschpolder in de gemeente Delft. In het buitenland wordt de techniek al meer dan 25 jaar toegepast. Zo was het Olympisch dorp in Vancouver van een dergelijk systeem voorzien en zijn in Zwitserland al meer dan 40 riothermiecentrales gerealiseerd. Karel Veeneman (Tauw)

H2O / 14/15 - 2012

17


Doelmatig stedelijk waterbeheer in Amersfoort De gemeente Amersfoort staat voor een aantal uitdagingen op het gebied van stedelijk water en riolering. Om wateroverlast rondom ‘de berg’ te beperken, wil de gemeente zoveel mogelijk water bovenstrooms vasthouden. Om beter inzicht te krijgen in de werking van het watersysteem (boven- en ondergronds) participeert de gemeente in het innovatieproject HydroCity. Onderdeel hiervan is de mogelijkheid om op internet voor de gemeente om gemakkelijk data uit verschillende databanken te verzamelen en verbinden. Wat is de meerwaarde van een informatieplatform zoals HydroCity voor doelmatig(er) waterbeheer?

H

evige neerslag zorgt de laatste jaren steeds vaker voor wateroverlast in Amersfoort, vooral aan de rand van ‘de berg’: een sterk hellend gebied in het zuidwesten van de gemeente (zie afbeelding 1). De gemeente heeft maatregelen genomen door de aanleg van infiltratieriolen, -kratjes en een grote infiltratievijver aan de voet van ‘de berg’. Bij een flinke bui ontstaat echter nog steeds wateroverlast op sommige locaties. De gemeente wil nu zoveel mogelijk water bovenstrooms vast gaan houden. Dit kan door optimalisatie van het bestaande systeem of door de aanleg van extra voorzieningen (boven- of ondergronds). Om de juiste besluiten te nemen, is meer inzicht nodig in de werking van het (afval)watersysteem. Amersfoort wil daarom investeren in het genereren en ontsluiten van goede data waardoor de aanleg van dure onnodige maatregelen wordt voorkomen en de bedrijfszekerheid van het rioolsysteem wordt vergroot.

Afb. 1: Hoogtekaart van het zuidoosten van Amersfoort.

Kern van HydroCity is de ontwikkeling van een digitaal informatieplatform waarin gegevens van diverse systemen en partijen worden samengebracht en gedeeld. De bundeling van deze informatie en kennis is volgens het Bestuursakkoord Water de sleutel tot meer doelmatigheid in het stedelijk waterbeheer. De verzameling gegevens levert voor Amersfoort een belangrijke bijdrage aan deze integrale informatievoorziening. Alle beschikbare gegevens van de stedelijke hydrologische kringloop komen beschikbaar, omdat bestaande databanken van gemeenten en waterschappen aangesloten zijn op het HydroCity-systeem. Voor de gemeente Amersfoort zijn op het moment drie databanken ontsloten: • de Flygt hoofdpost met data van gemalen (niveaumetingen, pompvolumes, energiegebruik, etc), neerslagmeters en overstorten, • het rioolbeheersysteem met gegevens over de locatie van putten, strengen en straatkolken (ook de reinigingsgegevens), • HydroNET met neerslaginformatie (radarmeting en verwachting) per km2 per vijf minuten. Afbeelding 2 toont het dagelijks pompvolume van het gemaal aan de Amsterdamseweg uit de Flygt Hoofdpost en de gevallen neerslag uit HydroNET (links). De grafieken kan de waterbeheerder vervolgens zelf samenvoegen tot één grafiek (rechts). Door deze toepassing is de gemeente in staat om snel en gemakkelijk correlaties tussen variabelen van de stedelijke hydrologische kringloop vast te stellen en te analyseren. De gegevens worden op verschillende manieren

Afb. 2: Selecteren van gegevens van datasets (links) en het zelf combineren tot één grafiek (rechts).

18

H2O / 14/15 - 2012

gevalideerd: één daarvan verloopt automatisch met behulp van de Dataprofeet van Witteveen+Bos. In het algemeen is bij inconsistentie van datasets vaak behoefte aan verder onderzoek en specifieke gebiedskennis. Belangrijk is dat de waterbeheerder gestimuleerd wordt om de gemeten waarde te vergelijken met gebieds- en systeemkennis, zeker bij afwijkende data. Het verbinden van data moet de waterbeheerder prikkelen om naar buiten te gaan om patronen in het veld te herkennen en verdere ervaring op te bouwen. Voor een snelle respons in crisissituaties is het essentieel dat de beschikbaarheid van gegevens eenduidig en actueel is. Verder moeten de gegevens gevalideerd worden, zodat beslissingen kunnen worden genomen op basis van de werkelijke situatie. Om dit te ondersteunen, maakt de gemeente Amersfoort gebruik van het gepersonaliseerd beeldscherm. Daarop wordt bijvoorbeeld een prognose van de neerslag voor delen van de stad geanalyseerd, samen met de beschikbare berging in riolen. Hierbij hoort ook informatie over de nauwkeurigheid van de gegevens. Verder kan men de samengestelde informatie van afbeelding 2 toevoegen. Het beeldscherm is volledig configureerbaar (zie afbeelding 3). Het systeem is toegankelijk vanaf elke plek met internet en op mobiele apparaten. Daarnaast heeft de gemeente Amersfoort een aantal toepassingen tot haar beschikking, zoals het vergelijken van gevallen neerslag met normbuien, het automatisch genereren van een waarschu-


*thema

achtergrond

HydroCity wordt in eerste instantie gefinancierd door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Aan het project nemen onderzoeksinstellingen (o.a. TU Delft en ITC) en adviesbureaus (o.a. HydroLogic, NEO, Haskoning, Witteveen+Bos, Riodesk en IBM) deel. De bijdrage van 1,5 miljoen euro werd uitgereikt voor het beste Small Business Innovation Research (SBIR)-project in 2011. Het project omvat verschillende taken, waaronder een nauwkeurige monitoring en prognose van neerslag voor het stedelijk gebied en de ontwikkeling van een afvoer- en infiltratiemodel met behulp van gedetailleerde geo-informatie. Het HydroCity-informatieplatform wordt momenteel getest en beoordeeld in elf steden, waaronder Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Amersfoort. Afb. 3: Een gepersonaliseerd beeldscherm met relevante informatie per gebruiker.

wingsbericht indien hevige neerslag wordt verwacht en het detecteren van toegenomen verhard oppervlak op basis van onder andere satellietbeelden.

Conclusie

Stichting RIONED verwacht dat voor het vervangen van oude rioolstelsels in de

periode 2010-2020 landelijk een kleine zeven miljard euro aan investeringen nodig is. Ook in de gemeente Amersfoort ligt een dergelijk opgave. Om de ambities op het gebied van stedelijk water en riolering, zoals opgenomen in het Waterplan en het Gemeentelijk Rioleringsplan, te verwezenlijken, is inzicht in het eigen systeem

essentieel. Hiervoor is een goede dataontsluiting de eerste stap. Wytse Dassen (HydroLogic) Ina Loovers (gemeente Amersfoort) Arnold Lobbrecht (HydroLogic / UNESCO-IHE)

advertentie

Koeman en Bijkerk is een bedrijf voor ecologisch onderzoek en advies. Wij werken vanuit Haren.

In het water en op het land Expertise • Flora- en faunawet • Broedvogelscan • Faunapassages • Stedelijk water • Zwemwaterkwaliteit • Stadsnatuur

koeman en bijkerk bv info@koemanenbijkerk.nl www.koemanenbijkerk.nl

H2O / 14/15 - 2012

19


Gemeenten en waterschap in Brabant krijgen grip op water De gemeente Boxmeer stelde vorig jaar samen met Waterschap Aa en Maas een projectenboek op. Doel op voorhand was de rol van water binnen de gemeente verder te versterken. Het document biedt daartoe de mogelijkheid om intern en extern overzicht te creëren en behouden. Het resultaat behelsde echter veel meer dan alleen een document: gemeente en waterschap hebben de samenwerking gestroomlijnd. De gemeente Cuijk werd er zo enthousiast van dat ze eind vorig jaar een vergelijkbaar traject inzette. De gemeente Sint Anthonis is onlangs ook gestart: wie volgt?

G

emeenten en waterschappen in Nederland werken samen aan diverse watergerelateerde thema’s. De komende jaren komt op dit gebied veel op gemeenten en waterschap af: het klimaat verandert, er is meer fysieke ruimte nodig voor water en de maatregelen uit de Kaderrichtlijn Water moeten op korte termijn worden geïmplementeerd. Daarnaast hebben gemeenten en waterschappen in toenemende mate te maken met een gebrek aan vakkundig personeel. In de afvalwaterketen moet de komende jaren worden besloten over onder andere vervanging van de riolering. Tegelijk zullen de kosten van het beheer van de afvalwaterketen in 2020 circa 600 miljoen euro hoger liggen dan in 2010. In mei 2011 ondertekenden VNG, Unie van Waterschappen, Rijk, IPO en Vewin het Bestuursakkoord Water. Hierin zijn afspraken over intensieve samenwerking in de watersector opgenomen. Door slim samen te werken kan structureel en substantieel

20

H2O / 14/15 - 2012

bezuinigd worden (tot 550 miljoen euro per jaar in 2020). Ook verhoogt samenwerking de kwaliteit en vermindert de kwetsbaarheid. Het samenwerken tussen overheden op het gebied van water is ook in NoordoostBrabant niet nieuw. De regio kent al een aantal intensieve samenwerkingstrajecten, waaronder het Land van Cuijk (samenwerkende gemeenten) en sinds 2006 het Gebiedsproces Water (gemeenten, provincie en Waterschap Aa en Maas). De gemeente Boxmeer en Waterschap Aa en Maas herkenden de ontwikkelingen en wilden samen actief aan de slag. In het kader daarvan hebben zij de afgelopen twee jaar intensief samengewerkt aan ‘Doelmatig waterbeheer door samenwerking: WaterplanProjectenboek Boxmeer 2011-2013’. Naast de landelijke ontwikkelingen was de wens hiertoe ingegeven door de onderling niet optimaal verlopende samenwerking: vergunningprocedures liepen (te) lang en binnen waterschap en gemeente was een

gebrek aan afstemming over de contacten met de ander. De gemeente Boxmeer wilde ‘water’ meer integreren in de gemeentelijke organisatie en de samenwerking met het waterschap versterken. Het waterplan (2008) van Boxmeer en de andere gemeenten in het Land van Cuijk sprak dan ook al over een nauwere en gerichtere samenwerking tussen de waterpartijen. Het traject ‘Doelmatig waterbeheer door samenwerking’ is een vervolg op dat waterplan. Het Projectenboek was een aanvulling op het waterplan ten behoeve van de uitvoering. Het document biedt de mogelijkheid om intern en extern overzicht over de projecten te creëren en behouden. Na een streng selectieproces zijn tien projecten in het document nader uitgewerkt in termen van doelstellingen, budget, planning en taakverdeling tussen en binnen gemeente en waterschap. De beschreven projecten betroffen onder andere grotere projecten die gemeente en


*thema waterschap samen uitvoeren (bijvoorbeeld optimalisatie van de afvalwaterketen), beheervraagstukken (met name het beheer van de ecologische verbindingszones), afstemmingsvraagstukken (de stedelijke en regionale wateropgave), het versterken van de (gemeentelijke) relatie tussen ruimtelijke ordening en water, communicatie en educatie én het gebruik maken van recreatieve mogelijkheden in waterprojecten. Door gezamenlijk in gesprek te gaan over de projecten kwam veel informatie naar boven en ontstond meer duidelijkheid en overzicht over alle watergerelateerde activiteiten. De vragen in de voorbereidende interviews dwongen de gemeente en het waterschap ook om keuzes te maken en na te denken over prioritering. Gemeente en waterschap kregen meer ‘grip op water’, wat hielp om hun rol steviger in te vullen, de voortgang te bewaken en bestuurlijke overleggen op het juiste abstractieniveau voor te bereiden en te voeren. Doordat de betrokkenen zelf meer overzicht kregen, werd het ook makkelijker om ‘water’ binnen de eigen organisatie zowel op management- als op uitvoerend niveau onder de aandacht te houden. Waterschap en gemeente worden nu ondersteund in het ‘grip houden op water’

achtergrond

Terugkijkend naar de doelen van het Bestuursakkoord Water heeft het proces bijgedragen aan kostenbesparing, het verkleinen van de kwetsbaarheid en het vergroten van de waterkwaliteit. De efficiëntie is namelijk vergroot door een heldere overlegstructuur tussen gemeente en waterschap. Zaken worden ook niet meer dubbel gedaan. Bovendien is het afstemmen van investeringen in de afvalwaterketen eenvoudiger geworden. Het projectenboek waarborgt de continuïteit van de activiteiten. Het vertrouwen dat zaken door een ander goed worden opgepakt, is sterk gegroeid. En doordat gemeente en waterschap meer overzicht hebben gekregen over hun eigen en elkaars activiteiten, vallen geen activiteiten meer ‘tussen wal en schip’.

door een vaste (ambtelijke en bestuurlijke) overlegstructuur. De gemeentelijke water-coördinator en de medewerker waterbeheer bij het waterschap staan hierin centraal en hebben een spilfunctie waar het gaat om samenwerking tussen beide organisaties.

De gemeenten Boxmeer en Cuijk en Waterschap Aa en Maas roepen andere gemeenten op ook aan de slag te gaan en ‘grip op water’ te krijgen, als middel om vorm te geven aan de landelijke afspraken maar vooral vanwege de grote meerwaarde voor de eigen organisatie.

Het traject hielp om een beter beeld te krijgen van de eigen rol van gemeente en waterschap en die van de andere partij. In een serie gesprekken is meer bewustzijn ontstaan en zijn afspraken gemaakt over de reeds lopende gezamenlijke projecten en de wensen voor de toekomst. Mede hierdoor is de onderlinge afstemming verbeterd en is een professionaliseringsslag gemaakt.

Nicolette Peters (gemeente Boxmeer) Marcel Cox (Waterschap Aa en Maas)

Telefoon: 0187-605200 . www.schmidt.nl

SCHMIDT WATERTECHNIEK B.V.

advertentie

EWE-watermeterput al meer dan 20 jaar succesvol in gebruik

…tot in het detail!

. . . . . . . .

Kunststof (PE) compacte watermeterput 100% vorstvrij en waterdicht Ideaal voor tappunten, woonboten, parken, bijzondere aansluitingen etc. Voor watermeters QN 1,5/ 2,5 / 3,5 / 6 Binnenwerk uitneembaar door flexibele siliconenslangen Afsluitbaar gietijzeren deksel, verkeersklasse A Optioneel gietijzeren putrand, verkeersklasse B Meer dan 100.000 stuks in EU geplaatst

Uw proces verdient…

...een Verderflex Dura Kijk voor ons compleet fitnessprogramma op www.wijkboerma.nl of bel 050 549 59 00 H2O / 14/15 - 2012

21


Op weg naar een betere ontsluiting van kennis van meetnetbeheerders Het Bestuursakkoord Water van april 2011 zet de kaders neer voor doelmatiger waterbeheer in Nederland. Meer inzicht in het daadwerkelijk functioneren van de verschillende objecten en systemen in de (afval-) waterketen draagt hieraan bij. In toenemende mate zijn en worden meetnetten opgericht en informatiesystemen gekoppeld om dit te bewerkstelligen. Steeds vaker gebeurt dit in regionaal verband. Binnen de samenwerkingsverbanden is inmiddels veel kennis en ervaring opgedaan met betrekking tot gezamenlijk meten en monitoren. Met het oog op een doelmatige en (kosten)efficiënte oprichting en exploitatie van meetnetten wil STOWA deze kennis beter ontsluiten. ARCADIS heeft hiertoe interviews met acht procestrekkers, inhoudelijk deskundigen en ervaringsdeskundigen afgenomen.

D

e manier waarop de samenwerking georganiseerd wordt, is van wezenlijk belang voor een succesvol verloop. Een belangrijke eerste stap is het gezamenlijk definiëren van de ‘stip op de horizon’. In de meeste gevallen is dit het bereiken van een bepaalde streefkwaliteit van het oppervlaktewater of het beter functioneren van de riolering. Het analyseren van metingen kan hierbij het gewenste inzicht opleveren om in combinatie met modellering de juiste maatregelen te nemen. Zo bleek bij het omvangrijke en langlopende Kallistoproject in de regio Eindhoven het blijvend koersen op het uiteindelijke einddoel (goede waterkwaliteit) de belangrijkste succesfactor. Alle geïnterviewde personen zijn het erover eens bij de uitwerking alle interne en externe partijen vroegtijdig te betrekken om voldoende draagvlak te creeëren en synergie te laten ontstaan. Te betrekken partijen zijn het bestuur, het management en de buitendienst van de organisatie, leveranciers van meetapparatuur en specialisten met kennis van ICT, gegevensvalidatie en meetanalyse. De samenwerking moet op een gelijkwaardige basis worden ingestoken, waarbij wederzijdse betrokkenheid en interesse centraal staan. Dit zorgt ervoor dat beleids- en buitendienstmedewerkers kritischer op het functioneren van het systeem worden. Ze willen allen een verklaring bij geconstateerde afwijkingen. Uit de samenwerking van Platform Water Vallei & Eem blijkt dat men elkaar al doende beter leert kennen en van daaruit weer andere samenwerkingsinitiatieven ontstaan. Het succes van regionale meetprojecten kan drempelvrees wegnemen en zo de weg vrijmaken voor samenwerking in andere projecten. Dit vergroot het onderling vertrouwen, een belangrijk aspect bij een groeiende samenwerking.

Kostenverdeling

Een gezamenlijke basis werkt tot op een bepaald niveau, maar daarboven is en blijft maatwerk nodig om doelmatig te werk te gaan, beaamt een procesbegeleider. ‘Gewoon beginnen of gewoon doen’ is een veelgehoord motto van partijen die de leiding hebben genomen. Laat het geheel organisch of gefaseerd groeien en biedt partijen de kans om geleidelijk in te stappen.

22

H2O / 14/15 - 2012

Van belang is het om het proces (juridisch) goed vast te leggen en een helder financieel overzicht te maken van wat iedere partij uiteindelijk krijgt voor haar financiële bijdrage. Concreet betekent dit duidelijke kostenverdeelsleutels afspreken bij het begin en daaraan vasthouden. Zo heeft het door een grote gemeente achteraf tornen aan de verdeelsleutel, de samenwerking met andere kleine gemeenten behoorlijk op scherp gezet.

Maatschappelijk belang voorop

Daarnaast is het van belang om ‘systeemdenken’ centraal te stellen: over de grens van het eigen werkgebied kijken en de consequenties van beslissingen op het (afvalwater) systeem van een ander werkgebied overzien. Als organisatie moet men ‘een andere bril op durven zetten’ en het maatschappelijk belang voorop stellen. Dit betekent openstaan voor de meetresultaten en het feit dat het afvalwatersysteem wellicht anders functioneert dan gedacht, volgens een betrokken onderzoeker. Zo bleek uit zijn onderzoek een gemeten piekvracht op de zuivering telkens op hetzelfde tijdstip ongelijk te lopen met het debiet. De verklaring bleek uit een onverwachte hoek te komen: de verstoring van het zuiveringsproces werd veroorzaakt door een reguliere lozing van de eigen slibverwerking elders.

Het kwartje kan twee kanten opvallen

Uit de interviews blijkt dat de meeste regionale meettrajecten zich nog in de voorbereidings-/oprichtingsfase bevinden. Bij al functionerende meetnetten worden de meetgegevens vaak nog weinig gebruikt. Mede daarom is nog betrekkelijk weinig resultaat te noteren. Wel heeft een gemeente bijvoorbeeld door praktijkmetingen de aanleg van kostbare randvoorzieningen weten af te houden. Deze investeringen bleken op grond van de meetgegevens niet doelmatig. Maar het kwartje kan ook de andere kant opvallen. Door te meten kan immers ook duidelijk worden dat gedane investeringen minder doelmatig zijn dan verwacht. Om op een later tijdstip de gedane investeringen te kunnen evalueren, is een nulpuntbepaling van het einddoel (in veel gevallen de

oppervlaktewaterkwaliteit) zeer gewenst. Toch ontbreekt het daar in veel gevallen nog aan.

Kopen van sensoren of meetdata

Meten in de riolering is een complexe materie en vraagt om een hoger opleidingsniveau en de betrokkenheid van specialistische marktpartijen, zo blijkt uit consultatie van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De markt van meetapparatuur is innovatief en ontwikkelt zich snel. Om deze reden is het raadzaam om voorafgaand aan de aanbesteding een marktconsultatie te doen. De aanschaf en installatie van louter meetsensoren is geen garantie voor succes volgens één van de procesbegeleiders. In het traject van gegevensverzameling naar informatieverstrekking gaat nog veel mis. Sommige partijen kopen daarom meetdata in plaats van meetsensoren. Hiermee verleggen ze het risico van onbetrouwbare meetapparatuur naar derden. Het kopen van meetdata vereist echter het dichttimmeren van risico’s richting de markt en dat blijkt nog wel een lastige opgave.

Veldbezoek en beheer

Naast een marktconsultatie blijkt het ook raadzaam om voorafgaand aan de aanbesteding alle meetlocaties te bezoeken en grondig te inventariseren. Volgens Waterschap Hollandse Delta valt hiermee al veel ‘laaghangend fruit’ te plukken. Dit varieert van dichtgemetselde of vergeten overstortputten, onbedoelde verbindingen of anders functionerende bergbezinkvoorzieningen. Een betrokken onderzoeker raadt samenwerkingsverbanden aan om te beginnen met minder nauwkeurige en hoogfrequente metingen in plaats van zeer nauwkeurige laagfrequente metingen. Door te starten met een kortdurend onderzoek ontstaat snel inzicht in de werking van het systeem en groeit het besef wat er allemaal bij een meetproject komt kijken. Daarnaast beaamt de onderzoeker dat beheer en onderhoud van meetapparatuur een niet te onderschatten factor is. Buitendienstmedewerkers zijn over het algemeen niet gewend dure en gevoelige apparatuur te onderhouden. Zij zien daar soms ook niet het


*thema belang van in. Het vroegtijdig betrekken van deze mensen bij de gestelde meetdoelen en hen goed opleiden in deze nieuwe materie maakt dat geconstateerde afwijkingen sneller worden gemeld.

Koppeling tussen sensoren en systemen

De grootste behoefte ligt op dit moment bij ‘slimme’ koppelingen tussen sensoren en systemen, software voor geautomatiseerde gegevensverwerking, onderhoudsprotocollen en standaardisatie, aldus een medewerker van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Collega’s van de waterschappen Hollandse Delta en De Dommel bevestigen dat uniforme gegevensopslag en uitwisseling belangrijke voorwaarden zijn om elkaars ontwikkelde producten te kunnen gebruiken en hiermee nieuwe ontwikkelingskosten uit te sparen. Op regionaal niveau worden hiertoe initiatieven genomen. Zo worden nieuwe informatiesystemen ontwikkeld, grootschalige meetnetten gezamenlijk aanbesteed en gezamenlijke formatieplaatsen voor gegevensverwerking gecreëerd.

Aanpak verder professionaliseren

Via de huidige samenwerkingsinitiatieven komen meten en monitoren uit de ‘hobbysfeer’ richting een meer professionele aanpak. Bovendien blijkt het dat meten het samenwerkingsproces tussen gemeenten en waterschappen een flinke impuls geeft. Meten verbindt partijen, vergroot het onderlinge vertrouwen én kan kostenbesparingen opleveren. Nu is het zaak om deze initiatieven goed op elkaar te laten aansluiten. Dit voorkomt dubbel werk en zorgt dat overheden elkaars expertise optimaal benutten en marktpartijen efficiënter worden ingezet. Hiervoor is een professionele, uniforme basisaanpak nodig, die ook nog voldoende keuzemogelijkheden biedt voor maatwerk. Te denken valt aan koppelingen tussen sensoren en systemen, software voor geautomatiseerde gegevensverwerking, onderhoudsprotocollen en standaardisatie.

achtergrond

pilots voor de inrichting van een gezamenlijke hoofdpost voor het meten en besturen van de afvalwaterketen. Gemeenten kunnen daarop aanhaken. Ook moet voldoende aandacht komen voor opleiding, beheer en communicatie. Platform Water Vallei & Eem, STOWA en Stichting RIONED hebben in dit proces een belangrijke stap gezet. Zij tekenden op 12 april jl. een samenwerkingsovereenkomst voor de Proeftuin gegevensbeheer en informatievoorziening. Deze proeftuin moet het praktisch nut gaan aantonen en de weg voorbereiden naar een landelijke implementatie van het informatiemodel. Arjan Messelaar en Bert Palsma (STOWA) Ton Beenen (Stichting RIONED) Judith de Bruijne en Michel Moens (ARCADIS)

Te denken valt aan koppelingen tussen hard- en software en standaardisatie. Zo lopen bijvoorbeeld bij Waterschap De Dommel en binnen de ISA Hoeksche Waard al

advertentie

Dít is de toekomst van watertechnologie

De Watercampus Leeuwarden neemt hierin het voor touw. Wetenschappers uit alle delen

dat is ’t mooie van

van de wereld doen op de Watercampus onderzoek naar oplossingen op het gebied van o.a. drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering.

UNIEK

leeuwarden

PRINCE KUNSTSTOFBOUW

IN HOGE MATE GROOT IN MAATWERK

WATER

Zuiver water binnen handbereik. Het lijkt zo vanzelf sprekend, maar het is dé uitdaging voor de toekomst. De beschikbaarheid van zoet water staat wereldwijd onder druk terwijl de waterbehoefte explosief groeit. Dit vraagt in de hele watersector om innovatieve oplossingen en nieuwe technieken.

GECERTIFICEERD

kijk

MAATWERK

Watercampus Leeuwarden

De Watercampus biedt bedrijven, kennisinstituten en onderwijsinstellingen alle voorwaarden om kennis te bundelen en innovatie mogelijk te maken. Hiermee is Leeuwarden hard op weg om de Europese hoofdstad van watertechnologie te worden.

Meer informatie? Kijk op www.wetsus.nl of www.wateralliance.nl

WWW.PRINCE.NL

WWW.PRINCE.NL WWW.PRINCE.NL H2O / 14/15 - 2012

23


Ames-fluctuatietest geschikt alternatief voor omslachtige en dure plaattest In het bedrijfstakonderzoek van de gezamenlijke drinkwaterbedrijven introduceerde KWR Watercycle Research Institute onlangs de Amesfluctuatietest. Het is een alternatieve versie van de klassieke Ames-plaattest, die wereldwijd de bekendste mutageniteitstest is en al 30 jaar door KWR gebruikt wordt in studies voor de drinkwaterbedrijven. De nieuwe testvorm is, mede in het bedrijfstakonderzoek, de afgelopen jaren internationaal gestandaardiseerd en verfijnd. Eind vorig jaar is een eerste bijeenkomst gehouden over de toepassing van deze testvorm, waarna internationale partijen dit jaar en de komende jaren meer mogelijkheden tot optimalisatie gaan onderzoeken.

D

e Ames-fluctuatietest wordt toegepast om water te controleren op de aanwezigheid van mutagene (of genotoxische) stoffen. Deze stoffen veroorzaken mutaties - blijvende en overerfbare veranderingen in het DNA - die kunnen leiden tot ziektes, zoals kanker. Deze stoffen kunnen ook met chemisch analytische technieken worden aangetoond, zoals LC-UV of LC-MS, maar daarmee worden alleen de bekende mutagene verbindingen gedetecteerd. Een ander manier is om gebruik te maken van in vitro genotoxiciteitstesten. Daarin worden specifieke cellen blootgesteld aan een geconcentreerd watermonster,

waarna de hoeveelheid DNA-mutaties in de cellen wordt gemeten. Hiermee wordt het totale effect van alle mutagene stoffen samen in het waterextract bekend. In Nederlands drinkwater kunnen hooguit heel lage concentraties van stoffen voorkomen. Omdat mutageniteit echter al bij lage concentraties kan optreden, is het toch relevant om dit effect in drinkwater te meten. De Ames-fluctuatietest gebruikt bepaalde stammen Salmonella typhimurium-bacteriën, die niet kunnen groeien zonder histidine, maar door specifieke mutaties door mutagene stoffen juist wel weer kunnen

groeien zonder histidine. De mate van inductie van deze mutaties is een maat voor de genotoxiciteit van het watermonster. In de Ames-fluctuatietest is dit te zien aan de gele kleur die de bron met deze bacteriën dan krijgt. Het voordeel van de fluctuatietest is dat er minder waterextract voor nodig is dan voor de klassieke plaattest. Dit bespaart kosten. Bovendien kunnen meer monsters gelijktijdig worden opgewerkt en wordt het mogelijk kleine volumes water uit zuiveringsopstellingen in de laboratoria te testen. Omdat deze versie van de test echter andere

Deelnemers aan de bijeenkomst over de Ames-fluctuatietest, v.l.n.r.: Merijn Schriks (KWR), Jan van Benthem (RIVM), Paul Baggelaar (Icastat), Philippe Vanparys (Altoxicon, België), Georg Reifferscheid (BfG, Duitsland), Mirjam Luijten (RIVM), Jacky van Gompel (Janssen Pharmaceutica, België), Sini Flückiger-Isler (Xenometrix, Zwitserland), David Kirkland (Kirkland Consulting, Verenigd Koninkrijk), Minne Heringa (KWR), Henk Ketelaars (Evides) en Bram Martijn (PWN).

24

H2O / 14/15 - 2012


achtergrond

getallen oplevert dan de Ames-plaattest, wilden KWR en de drinkwaterbedrijven samen met internationale experts vaststellen of de flucutatietest geschikt is om de plaattest te vervangen. Hiertoe werd afgelopen november samen met het RIVM een werkbijeenkomst gehouden, waar ook meer uitleg over de tests werd gegeven. Tijdens die bijeenkomst heeft een kleine, besloten groep met internationale deskundigen, onder leiding van dr. David Kirkland (adviseur), presentaties van enkele gebruikers van de Ames-fluctuatietest aangehoord en zich gebogen over een lange lijst met vragen van de drinkwaterbedrijven. Belangrijke onderwerpen die besproken werden, waren de gevonden overeenkomsten tussen de klassieke test en de fluctuatietest bij dezelfde stoffen, de acceptabele intra-labvariaties en de goede resultaten van het ringonderzoek dat onderdeel was van de ISO-standaardisatie van de test.

Conclusies •

Hoewel de naam Ames II vaak gehanteerd wordt, is het beter te spreken over de Ames-fluctuatietest, omdat de naam Ames II gereserveerd is voor een gepatenteerde Ames-fluctuatietest met alleen de bacteriestammen TA98 en TAMix; De Ames-fluctuatietest en de klassieke Ames-plaattest zijn uitwisselbaar. Beide versies van de test zijn geschikt voor genotoxiciteitsmetingen; Op dit moment zijn er twee statistische evaluatiemethoden, waaronder die van KWR, die beide geschikt zijn om te bepalen of een monster genotoxisch is of niet; Net zoals voor de Ames-plaattest is het ook voor de Ames-fluctuatietest beter de test niet alleen met de bacteriestammen TA98 en TA100 uit te voeren, zoals tot nu toe gebruikelijk was, maar met de vijf stammen, zoals beschreven in de OECD-richtlijn voor de Ames-test. Op die manier kunnen alle mogelijke mutagene stoffen worden opgespoord. Als naast de Ames-test ook een test voor chromosoomaberraties wordt uitgevoerd, kan met minder additionele stammen worden volstaan (TA97, TA98, TA100); Nader onderzoek is nodig naar het effect van de achtergrondwaarden van de

Ames-fluctuatietest op de detectie van genotoxische activiteit bij lage concentraties. Sommige experts verwachten dat bij hogere achtergrondwaarden dan nu de gevoeligheid toeneemt. Andere experts, onder wie van KWR en statisticus Paul Baggelaar (Icastat), hebben daar hun twijfels over, maar alleen metingen kunnen hier uitsluitsel over geven; •

Indien de achtergrondwaarden gelijk aan nul zijn, is de test niet acceptabel en moet deze herhaald worden tot een achtergrond > 0 verkregen wordt; Een onafhankelijke herhaling van een test op hetzelfde waterextract is vereist om voldoende zekerheid over het resultaat te verkrijgen.

om een echte risicobeoordeling voor de gezondheid te kunnen geven. De conclusie luidt dat met vertrouwen gebruik kan worden gemaakt van de Ames-fluctuatietest in de analyse van de chemische waterkwaliteit. Momenteel wordt door experts, die deelnamen aan de bijeenkomst eind vorig jaar bekeken hoe de test verder verbeterd kan worden door onderzoek naar de sturing van de hoogte van de achtergrond. Minne Heringa (KWR Watercycle Research Institute) Mirjam Luijten en Jan van Benthem (RIVM)

Een belangrijke vraag is hoe de resultaten van de fluctuatietest te vergelijken zijn met die van de klassieke plaattest. Volgens David Kirkland zijn de testen niet kwantitatief te vergelijken, omdat de klassieke test in een vast medium (een gel van agar) wordt uitgevoerd en de fluctuatietest in vloeibaar medium. Hierdoor is de beweging van de chemische stoffen door het medium, en daarmee de kans op het veroorzaken van DNA-schade, bij beide testmethoden fundamenteel verschillend. De Amesfluctuatietest is om deze reden waarschijnlijk gevoeliger dan de Ames-plaattest. Volgens Jan van Benthem (RIVM) zijn uit de uitkomsten van genotoxiciteitstesten geen directe gezondheidsrisico’s af te leiden. Stoffen kunnen na opdrinken, voor zij de cellen bereiken, tegengehouden worden door de darmwand, omgezet worden in onschadelijke stoffen in de lever, snel uitgescheiden worden door de nieren, opgeslagen worden in vet, etc. Dit soort processen wordt niet meegenomen met in vitro testen als de Ames-fluctuatietest. Een positieve uitkomst in deze test is daarom alleen een signalering van een mogelijke bedreiging. Het is wel een signalering die serieus genomen dient te worden, omdat de Ames-fluctuatietest een relatief laag percentage vals positieven kent. Als een positieve respons in het reine water wordt gevonden, is het zaak eerst te kijken of de genotoxische activiteit eenvoudig verwijderd kan worden uit het water. Is dit onmogelijk, te lastig of te duur, dan is het nodig de veroorzakende stof te identificeren

Website

Iedere werkdag kunt u op www.vakbladh2o. nl het laatste nieuws uit de waterwereld lezen. U hoeft zich sinds begin dit jaar niet meer te registreren om de volledige berichten te kunnen lezen. Op de internetpagina staat bovendien een overzicht van de belangrijkste informatie uit het laatst verschenen nummer van de papieren H2O. Abonnees van H2O kunnen op internet het archief raadplegen. Daarin staan alle artikelen die in het tijdschrift verschenen sinds 1998. Van de artikelen die vanaf september 2006 werden gepubliceerd, zijn pdf-bestanden beschikbaar.

H2O / 14/15 - 2012

25


Oeverfiltratie als drinkwaterbron in het buitenland Productie van drinkwater via oeverfiltratie is in Nederland een bekende techniek. Grondwater, gewonnen nabij een rivier zoals de Rijn, wordt opgepompt en na zuivering als drinkwater geleverd. De nabijheid van de rivier zorgt voor aanvulling van het grondwater. Voor drinkwaterbedrijf Oasen is dit de belangrijkste zuiveringstechniek. Op 26 juni verzamelden zich in Karlsruhe deskundigen op het gebied van oeverfiltratie vanuit wetenschap, techniek en praktijk. De techniek wordt in Duitsland met circa 300 winningen veel gebruikt, bijvoorbeeld langs de Rijn. In Berlijn draagt het voor driekwart bij aan de drinkwatervoorziening. In andere landen, zoals de VS, wordt oeverfiltratie niet breed toegepast maar wel onderzocht als middel voor het leveren van microbiologisch betrouwbaar drinkwater.

D

e sprekers op dit symposium waren afkomstig uit de drinkwatersector (waterleidingbedrijven uit Keulen, Düsseldorf, Essen en Leipzig), de industrie (Basel) en de wetenschap (onderzoeksinstituten uit Dortmund, Dresden en Karlsruhe). De deelnemers kwamen voornamelijk uit Duitsland, maar ook uit Oostenrijk en Zwitserland; de Nederlandse afvaardiging bleef beperkt tot Oasen. Belangrijk thema was de verwijdering van schadelijke stoffen door de bodempassage. Bekend is dat organische verontreinigingen, zoals geneesmiddelen en pesticiden, vooral wanneer het polaire moleculen betreft, in enkele gevallen door de bodem heen in het grondwater terecht kunnen komen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit systematisch onderzoek uitgevoerd in Berlijn. Storck, van het Technologiecentrum Water (TZW) in Karlsruhe, ging in op de verwijdering van organische microverontreinigingen. Van de bodemeigenschappen zoals temperatuur, zuurstofgehalte en aanwezigheid van micro-organismen blijkt vooral het redoxmilieu invloed te hebben op het verwijderingsrendement. Een nieuwe ontwikkeling is het gebruik van zoetstoffen, zoals acesulfam (wat zowel moeilijk afbreekbaar als slecht te scheiden van water is) als tracer, om te bepalen welk deel van gewonnen grondwater afkomstig is uit de rivier. Dergelijke zoetstoffen zijn namelijk vrijwel volledig afkomstig van afvalwaterzuiveringen, die lozen op een rivier. Een open vraag is nog wanneer door stijgende concentraties zoet water ook daadwerkelijk zoet gaat smaken. Microbiologische verontreinigingen worden bij oeverfiltratie niet gezien als een risico. De bodempassage zorgt voor het volledig afvangen van bacteriën en virussen. Preuss, van het instituut voor wateronderzoek in Dortmund, liet zien dat bij langzame zandfiltratie al in de toplaag van ongeveer tien centimeter een sterke afname optreedt. Bij langzame zandfiltratie is de verwijdering niet altijd volledig, zodat in de nabehandeling een desinfectiestap noodzakelijk is.

Duitsland

Een groot deel van de dag werd besteed aan het uitwisselen van praktijkervaringen. De aftrap werd gegeven door Schmitt, van Rheinenergie Keulen, met een overzicht van hydrogeologische aspecten bij oeverfiltratie.

26

H2O / 14/15 - 2012

Hij pleitte voor een grondige bewaking van de grondwaterkwaliteit, om verrassingen te voorkomen en zo nodig te begrijpen. Eckert, van het drinkwaterbedrijf Düsseldorf liet hiervan een mooi voorbeeld zien. Door bemonsteringen en modellering van grondwater kon namelijk de bron van een onbekende mangaanverontreiniging worden gevonden. Krüger, van het waterbedrijf rond Leipzig met ongeveer twee miljoen klanten, liet zien hoe de waterkwaliteit gevolgd kan worden tot het puttenveld dat op zo’n 200 meter van de Elbe ligt, en dat het beheer van alle gegevens gediend is met een zorgvuldig opgebouwde datastructuur. In Duitsland wordt kunstmatige infiltratie van oppervlaktewater veel toegepast in infiltratiegebieden langs de rivier, als een soort kunstmatig versterkte oeverfiltratie. Praktijkervaringen met het onderhoud van dergelijke zandfilters werden getoond door Lutz, van het drinkwaterbedrijf Essen, langs de Ruhr. Bij hoogwater bestaat bijvoorbeeld de kans dat de infiltratiegebieden overstroomd raken met onbehandeld water. Hiervoor zijn protocollen ontwikkeld, om in dergelijke gevallen de bekkens maximaal te vullen. Als laatste in de serie praktijkervaringen schetste Wuelser uit Basel het belang van een goed functionerend rivierbodemsysteem bij oeverfiltratie. Al te grondige revitalisering van een voor oeverfiltratie in gebruik zijnde rivier leidde daar tot doorbraak van microorganismen in een winput, waardoor deze uiteindelijk moest worden opgegeven en zelfs het verplaatsen van de winning aan de orde kwam. Dit voorbeeld illustreert dat de betrouwbaarheid van oeverfiltratie gebaat is bij zorgvuldig beheer van de omgeving, in dit geval van de rivierbodem.

Noord- en Zuid-Amerika, Rusland, Zuidoost-Azië en Noord-Afrika

Hoe het buitenland oeverfiltratie toepast, werd uit de doeken gedaan door Grischek van de technische hogeschool in Dresden. Uitgangspunt en groot voordeel van de techniek is dat vrijwel zonder inspanning het water bij bodempassage wordt gezuiverd, terwijl door de nabijheid van de rivier de grondwatervoorraad continu wordt aangevuld. Hierbij geldt Nederland als gewonnen voor de goede zaak, de inspanningen van dit als het ware Duitse exportproduct richten zich op andere continenten.

Drinkwater in Karlsruhe in meeneemverpakking.

Opvallend is dat na jaren van studie er geen doorbraak is gekomen van toepassingen in de VS, al worden daar wel installaties gerealiseerd, zoals in Ohio. Meer succes is er in bijvoorbeeld Zuid-Amerika, Zuidoost-Azië, Rusland en Egypte. Met name de eenvoud van de techniek, waarmee zowel chemisch als biologisch de kwaliteit van oppervlaktewater sterk wordt verbeterd, leidt daar tot toepassingen. Bijvoorbeeld in India, waar door intensief gebruik het oppervlaktewater sterk fecaal is verontreinigd, kan oeverfiltratie de volksgezondheid flink verbeteren. Ter bevordering is hiervoor een Duits-Indisch samenwerkingsverband opgericht.

Servië en Indonesië

Tot slot schetste Stauder van TZW Karlsruhe toepassingen in Servië en Indonesië. In Servië blijkt ook chemisch gezien oeverfiltratie een geschikt alternatief te kunnen zijn voor het winnen van diep grondwater, bijvoorbeeld als hier moeilijk te verwijderen bestanddelen in zitten en de aanvulling van het diepe grondwater beperkt is. In Indonesië was, zoals in India, vooral aandacht voor het verbeteren van de microbiologische kwaliteit. Hier bleek op slechts zeven meter afstand van de rivier de concentraties van indicatorbacteriën al met vier ordes van grootte af te nemen.

Natuur

De praktische benadering in Duitsland leidt gestaag tot meer begrip en tot prima drinkwater. Interessant verschil met Nederland is tenslotte de waarde die wordt gehecht aan de werkzaamheid van de natuur, in tegenstelling tot de techniek. Dit uit zich bijvoorbeeld in de waarde die gehecht wordt aan mineralen, zoals calcium en magnesium, als gezond bestanddeel van drinkwater. Maar ook in de voorliefde voor oeverfiltratie, als natuurlijke techniek voor de bereiding van drinkwater. Willem Jan Knibbe (Oasen)


verslag / opinie Na energie ook water decentraal? De afgelopen decennia is de ontwikkeling van duurzame energie gepaard gegaan met een opmerkelijke ontwikkeling naar decentralisatie van de energievoorziening. Wie 30 jaar geleden had voorspeld dat het anno 2012 voor huiseigenaren mogelijk zou zijn met zonnepanelen, aardwarmte en eigen windmolens voldoende energie op te wekken om in de eigen behoefte te voorzien, en dan ook nog tegen concurrerende prijzen, zou waarschijnlijk meewarig zijn aangekeken. Toch is dat de huidige situatie! Als ik nu voorspel dat over 30 jaar elke woning zelfvoorzienend kan worden in zijn eigen water aan- en afvoerbehoefte wordt ik even meewarig aangekeken. Maar is dat terecht?

D

e grote opgave voor de komende decennia is de schaarste aan energie, grondstoffen en water. De huidige opzet van zowel de drinkwatervoorziening als de afvalwaterzuivering is over het algemeen grootschalig van opzet, enkele uitzonderingen daargelaten: bij de levering van drinkwater en de afvalwaterzuiveringen gold lang het adagium ‘hoe groter hoe beter’. Duurzaam waterbeheer staat, zie ook de opiniebijdragen in H2O, duidelijk in de belangstelling. Met concepten als de energie- en grondstoffenfabriek en nieuwe sanitatie is de verduurzaming van de afvalwaterketen ingezet. Ook in drinkwaterwinning is duurzaamheid een belangrijk thema. Zal deze trend in het water dan ook leiden naar decentralisatie?

Nederland kent natuurlijk geen echt watertekort en ook de kostprijs van water vormt geen doorslaggevend argument om naar alternatieven te zoeken. Wat veel mensen echter niet weten is dat circa 25 procent van de energieconsumptie van de huishoudens uiteindelijk als warm water in het riool verdwijnt. De afgelopen jaren zijn al verschillende onderzoeken en projecten gerealiseerd die laten zien dat grondstoffen (bijvoorbeeld fosfaat) en energie (zowel als warmte als verkregen via gisting) goed uit afvalwater zijn terug te winnen. Het aardige is dat dit zowel op grote (de energiefabriek) als op kleine schaal mogelijk is. Op de tekentafels zijn al schetsen gemaakt hoe onze huizen en wijken er na 2040 uit kunnen zien. En de eerste decentrale initiatieven zijn al in de praktijk beproefd: bijvoorbeeld in Sneek is in een nieuwe wijk gescheiden sanitatie toegepast en de Waddeneilanden hebben afgesproken in 2020 zelfvoorzienend te zijn. Veranderingen zullen evenwel langzaam gaan. Het grootschalig ombouwen van de bestaande infrastructuur vraagt enorme investeringen en een lange adem. Daarbij kunnen veel vragen worden gesteld als het gaat om maatschappelijk rendement van deze investeringen, het schaalniveau op huis- of wijkniveau en de risico’s als het gaat om de volksgezondheid. Uitgangspunt van een verdere transitie zou een integrale benadering van de hele keten moeten zijn waarin maatschappelijke optimalisatie voorop staat. Ook is het doorontwikkelen van

innovatie/kennis en producten nodig. En natuurlijk dienen de concepten onderdeel te worden van duurzaam bouwen en dient de bestaande infrastructuur daaraan aangepast te worden. Kortom er liggen nog wel wat uitdagingen te wachten. Maar toch, maakt dat de ontwikkeling van decentrale waterketensystemen onmogelijk? Ik denk het niet. Belangrijk zullen de drijfveren zijn van woningbezitters. Welke voordelen denken zij te behalen met een decentraal systeem boven een centrale voorziening? Zijn dat alleen de kosten of ook de wil om zelfvoorzienend te willen zijn? Voor ons als deskundigen zijn er nog veel onzekerheden, maar de uitdaging naar de toekomst ligt er ook. In de manier waarop we daarop inspelen zijn draagvlak en samenwerking sleutelbegrippen. Voor innovatie en productontwikkeling zijn kennisinstituten en private partijen nodig. Ook in de jaren ‘70 is een groot deel van de waterbesparing gerealiseerd door innovaties in de private sector, denk aan de waterbesparende wasmachines en duurzaam bouwen met waterbesparende douches. Als we daarmee aan de slag gaan, krijgen we antwoord op de vraag in welke mate decentralisatie een maatschappelijke verantwoorde investering is om water, energie en grondstoffen te besparen en terug te winnen. De tijd zal het leren. Peter Salverda (Vitens)

Decentraal wordt noodzaak Bij pleidooien voor nieuwe vormen van sanitatie kan nooit genoeg benadrukt worden dat de volksgezondheid een harde randvoorwaarde is. Daarnaast moet een systeem het gewoon doen. Mijn collega Dries Jansma stelt met zekere regelmaat: ‘De burger kent maar twee soorten riolering, eentje die het doet en eentje die het niet doet’. Deze uitspraak is voor ons als waterprofessionals ook goed om ter relativering in het achterhoofd te houden als het gaat om systemen in het algemeen. De opmerkingen laten onverlet dat volgens mij decentralitieit een noodzaak wordt.

P

eter Salverda voorspelt in zijn artikel hiernaast dat in navolging van de energievoorziening over 30 jaar iedereen ook zelfvoorzienend kan zijn in zijn wateraan- en afvoerbehoefte. Feitelijk kan dit nu al, de techniek is voorhanden, zoals die dat 30 jaar geleden ook was als het ging om zelfvoorzienendheid op het gebied van energie. Op energiegebied is deze techniek in die periode doorontwikkeld tot het plug- & play-niveau dat het nu heeft. Dit kan met betrekking tot water ook. Voor watervoorziening is het gebruik van regenwater nu al een reëel alternatief. De systemen voor regenwaterbenutting zijn van een dusdanige kwaliteit dat je er als gebruiker niets van merkt dat het toilet of de wasmachine gespoeld wordt met regenwater. Voor drinkwaterkwaliteit is meer nodig, maar het kan. Door zwart en grijs aan de

bron te scheiden is de warmte in met name de grijs-waterstroom optimaal te benutten. Grijs water is na behandeling in een helofytenfilter schoon genoeg om te lozen op het oppervlaktewater. Het zwarte water is in combinatie met andere biomassa goed te vergisten. De technische mogelijkheid tot zelfvoorzienendheid maakt het nog niet noodzakelijk. De noodzaak tot decentraliteit zit hem vooral in het einde van grootschalige gebiedsontwikkelingen. Een goed voorbeeld hiervan is Meerstad in Groningen. In het oorspronkelijke plan is rekening gehouden met ruim 9000 woningen, gebaseerd op 600 woningen per jaar tot 2025. Deze prognose is fors naar beneden bijgesteld, maar de investering in de grond en onder andere een deel van de nutsvoorzieningen zijn al wel gedaan met als gevolg een rentelast die de betrokken overheden de das om kan doen. Om in de toekomst gebiedsontwikkeling toch mogelijk te maken, zal die een veel kleinschaliger karakter krijgen. Bijvoorbeeld het mogelijk maken van het ‘doe-het-zelf’-principe, dat goed aansluit bij de huidige trend van kleinschaligheid op het gebied van energie, voedsel en het stimuleren van de lokale economie met respect voor de natuurlijke hulpbronnen. Zelfvoorzienendheid op het gebied van water is een logisch vervolg op deze trend. Met het ontstaan van de nutsvoorzieningen is het leven voor iedereen gezonder en comfortabeler geworden. Maar dit heeft ook een vervreemding van de leefom-

geving met zich meegebracht en daarmee een verspilling van bronnen en een vervuiling van het ecosysteem. Kleinschaligheid en decentraliteit bieden ook meer mogelijkheden voor innovatie. Een mooi voorbeeld hiervan is Waterland in de Groningse wijk Drielanden. Hier is bij de aanleg halverwege de jaren ‘90 een gescheiden systeem voor zwart en grijs water aangelegd. Het grijze water wordt sindsdien ‘s zomer behandeld in een vloeiveld en ‘s winters geloosd op de riolering. Ook het zwarte water wordt geloosd op de riolering. Nu, een kleine 20 jaar later, heeft de techniek zich zo ontwikkeld dat lokale behandeling van beide stromen goed mogelijk is. Door de omvang en schaalgrootte kunnen we de komende jaren het systeem aanpassen aan de huidige stand der techniek en daarmee innovatie stimuleren. Overigens is er ook ruimte voor innovatie in combinatie met het huidige systeem van bestaande riolering; het Pharmafilter-concept toont dit aan. Een gescheiden rioolstelsel kan bijvoorbeeld ook op de schaal van een wijk of dorp geschikt gemaakt worden voor het lozen van andere biomassa, zoals groente- en fruitafval. Door deze biomassa te verwerken met bijvoorbeeld agrarische stromen in combinatie met een lokale waterzuivering kan afval(water)verwerking een veel duurzamer karakter krijgen en wordt de verbondenheid met de leefomgeving versterkt. Anne Helbig (gemeente Groningen) H2O / 14/15 - 2012

27


Duurzaam en doelmatig omgaan met stedelijk water: complexe uitdaging vraagt visie en maatwerk Het begrip ‘duurzaamheid’ kent uiteenlopende definities en er bestaan dus ook meerdere visies op de gewenste aanpak. Ditzelfde geldt voor de begrippen ‘doelmatigheid’ en ‘stedelijk water’. In het Bestuursakkoord Water is een kader geschetst voor een oplossingsrichting: maatwerk door regionale samenwerking. Op dit moment wordt druk overlegd om te komen tot ‘duurzame’ samenwerking maar er zijn nog weinig echte innovaties. Een nieuwe bredere visie op inhoud en vorm is nodig om voor een doorbraak zorgen. Omdat de gemeentelijke riolering in deze discussies vaak een belangrijke rol speelt, ligt daar in deze bijdrage de nadruk op.

D

e fysieke rol van de riolering binnen het stedelijk water kan worden geïllustreerd aan de hand van het schema op deze pagina. Het schema geeft weer dat het stedelijk watermanagement enerzijds bestaat uit de kleine waterkringloop, ook wel aangeduid met waterketen (roze), en anderzijds uit de grote stedelijke hydrologische kringloop (blauw). Dit schema wordt gebruikt binnen het multidisciplinaire onderzoeksplatform ‘Delft Urban Water’1) waarin de TU Delft samenwerkt met andere kennisinstellingen. Het onderzoeksproject ‘Urban Drainage’, dat ondersteund wordt door Stichting RIONED, vormt daar een onderdeel van. De complexiteit van de rioleringsproblemen wordt deels verklaard door het feit dat de riolering onderdeel is van beide kringlopen.

Klimaatadaptatie en mitigatie

De klimaatdiscussies hebben ook invloed op de duurzaamheid en doelmatigheid van de aanpak van het stedelijk water. Het interessante is dat het optimaliseren van de duurzaamheid van de stedelijke hydrologische kringloop (blauw) vooral gericht is op klimaatadaptatie (het beperken van wateroverlast) en het optimaliseren van de duurzaamheid van de drink- en afvalwatercyclus vooral op klimaatmitigatie (het bestrijden van de oorzaken van de klimaatverandering door besparing op fossiele brandstof ). Ook het zorgvuldig omgaan met grondstoffen krijgt hierbij steeds meer aandacht, bijvoorbeeld door het toepassen van nieuwe sanitatietechnieken. Gezien de aanzienlijke verschillen van inzicht op dit gebied, zowel wetenschappelijk als politiek, is het niet verwonderlijk dat het stellen van bestuurlijke prioriteiten en het kiezen van effectieve maatregelen complex is.

Volksgezondheid en ecologie

Naast deze actuele thema’s blijven ook in Nederland de klassieke doelstellingen aandacht vragen: volksgezondheid en ecologie. Bij het zoeken naar duurzame oplossingen moeten we er wel voor blijven waken dat we de huidige hoge kwaliteit niet verwaarlozen. In het buitenland, en vooral in ontwikkelingslanden, ligt de prioriteit nog sterk bij de problemen met de volksgezondheid. De millenniumdoelen van de Verenigde Naties voor drink- en afvalwater vormen, vooral voor afvalwater(sanitatie), nog een grote uitdaging.

28

H2O / 14/15 - 2012

Assetmanagement

Assetmanagement (doelmatig beheer van objecten) krijgt de laatste tijd terecht veel aandacht. Als we ook op dit punt naar de riolering kijken, blijkt dat doelmatigheid opnieuw complex is. Bij het optimaliseren van de technische levensduur blijkt er een sterke afhankelijkheid van het wegonderhoud en de (her)inrichting van de openbare ruimte. Ook bij deze technische invalshoek speelt duurzaamheid een rol, bijvoorbeeld bij de materiaalkeuze en de mogelijkheden tot hergebruik van afgeschreven objecten. Daar komt nog bij dat de economische (functionele) levensduur van de riolen sterk afhangt van noodzakelijk geachte maatregelen voor adaptatie, mitigatie en de klassieke doelstellingen. Bij de riolering is de discussie over doelmatig beheer daarom complexer dan in de drinkwatersector.

Watergovernance

De bestuurlijke aspecten van het omgaan met stedelijk water zijn eveneens complex. Enerzijds zitten gemeenten en waterschappen met meerdere petten aan tafel, anderzijds zijn drinkwaterbedrijven, burgers en bedrijven belangrijke spelers (zowel actief als passief ). In een recent krantenartikel2) werd dit waterdossier beschreven als een bestuurlijke nachtmerrie. Een belangrijk knelpunt is ook nog dat methodische en

bestuurlijke ervaring met het ‘structureel’ en ‘duurzaam’ samenwerken in de regio op het gebied van stedelijk water vrijwel ontbreken. Daar komt bij dat er een taboe rust op het geven van blauwdrukken vanuit Den Haag. Iedere regio mag dus zelf het wiel uitvinden.

Stedelijk watermanagement, waterbeheer of watercyclus?

De complexiteit van de discussie wordt geïllustreerd door het gebruik van veel begrippen met subtiele accentverschillen die niet voor iedereen duidelijk zijn. Het begrip ‘stedelijk watermanagement’3) heeft betrekking op alle wateraspecten in de stad, zoals ook weergegeven in het schema. Het begrip ‘stedelijk waterbeheer’ wordt op dit moment veelal gebruikt voor de combinatie van ‘inzameling en transport van afvalwater en hemelwater’ en ‘beheer van het stedelijk grond- en oppervlaktewater’. Het Amsterdamse Waternet is, als enige in Nederland, verantwoordelijk voor alle stedelijke watertaken en gebruikt daarvoor het woord ‘watercyclus’ om uit te drukken dat men streeft naar gesloten kringlopen. Daarnaast worden de termen ‘waterketen’ en ‘afvalwaterketen’ vaak gebruikt. Iedere partij heeft hierbij zijn eigen (verborgen) agenda. Het is dringend gewenst een toekomstvisie te ontwikkelen op de duurzame doelstellingen van beide kringlopen, die uitstijgt boven het niveau van belangenbehartiging.

De pijlen geven de (afval)waterstromen weer en de blokken de fysieke objecten die deze stromen beïnvloeden.


*thema

De recent gepubliceerde gezamenlijke kennisagenda voor de waterketen en het stedelijk waterbeheer4) van KWR, STOWA en Stichting RIONED biedt daartoe een goede aanzet.

Organisatievorm en schaalniveau

Bij het streven naar meer organisatorische doelmatigheid is, naast het hebben van een visie, ook de keuze van het juiste schaalniveau belangrijk. De drinkwatervoorziening en de afvalwaterzuivering zijn in belangrijke mate al gecentraliseerd in bovenregionale eenheden. De organisatorische knelpunten zitten vooral bij het stedelijk waterbeheer zoals hierboven omschreven. Het betreft meerdere deeltaken van zowel gemeenten als waterschappen die organisatorisch sterk versnipperd zijn met weinig synergie op beleidsmatig, strategisch en operationeel niveau. Ook de personele bezetting is vaak kwetsbaar. Op dit moment wordt hierover druk overlegd maar er bestaat nog weinig consensus over de optimale oplossing. Een belangrijk bezwaar is dat er nog te veel gekeken wordt naar (kleine) efficiëntiewinst op de korte termijn en te weinig naar grote besparingen door structurele innovaties in beide kringlopen.

Regionale netwerkoplossingen

Govert Geldof heeft jaren geleden al geschreven dat je complexe problemen niet kunt oplossen met eendimensionale oplossingen5). De achterliggende jaren is herhaaldelijk geprobeerd eendimensionale oplossingen (bijvoorbeeld waterketenbedrijven) te introduceren, echter steeds zonder veel succes3). De laatste tijd zijn er meerdere signalen dat netwerkoplossingen wellicht het meest adequaat zijn om dit type problemen aan te pakken6). Het grote voordeel hierbij is dat een flexibel evenwicht kan worden gevonden tussen het zoeken naar effectiviteit van investeringen in relatie tot alle voornoemde doelstellingen en de efficiëntie van het operationele beheer. Ook kunnen hierbij bestuurlijke valkuilen worden vermeden, omdat de formele verantwoordelijkheden ongewijzigd blijven7). Een belangrijke impuls kan komen van ICT-oplossingen in de vorm van informatieplatforms waarmee hoogwaardige informatie regionaal, efficiënt kan worden gedeeld.

Internationaal perspectief

Om te komen tot meer duurzaamheid en doelmatigheid bij het omgaan met stedelijk water is het in Nederland dus nodig los te

opinie

komen van bestaande, sterk versnipperde structuren en normgerichte werkmethoden. Hierdoor kunnen zowel landelijk als regionaal innovatieve technische en methodische oplossingen in de praktijk worden toegepast. Vanuit een sterke thuismarkt kunnen deze oplossingen flexibel worden geëxporteerd naar het buitenland. De Topsector Water zal hier blij mee zijn. Dick Vat (Stad & Watervisie) NOTEN 1) Van Lier J. en K. Roest (2011). Sewer mining: multiple use of urban water. Stockholm. 2) Het Financieel Dagblad (2011). Fusie watertaken bestuurlijke nachtmerrie. Editie 30 november. 3) Geldof G. en D. Vat (2009). Bestuurlijk handboek Riolering & Stedelijk Watermanagement. 4) KWR, STOWA en Stichting RIONED (2012). Kennis om de goede dingen goed te doen. 5) Geldof G. (2002). Omgaan met complexiteit bij integraal waterbeheer. 6) Vat D. (2011). Netwerkorganisatie voor de afvalwaterketen. Waterforum Magazine oktober. 7) Vat D. (2012). Afvalwaterketen: het is nu tijd voor een doorbraak. Waterforum Magazine maart.

H2O / 14/15 - 2012

29


Naar een ecologische kosteneffectiviteitsanalyse De crisis raakt ook het waterbeheer. Waterkwaliteitsprojecten komen op diverse plaatsen in Nederland in de knel, maar ongeacht de economische situatie dienen gemeenschapsgelden goed overwogen te worden aangewend. Een kosteneffectiviteitsanalyse (KEA) is hierbij een nuttig hulpmiddel, omdat het berekent hoe een beoogd effect met minimale kosten is te bereiken. Er is nog veel ruimte om de toepassing en daarmee het maatschappelijke voordeel van KEA’s te benutten. In dit artikel presenteren wij onze visie op de kosteneffectiviteitsanalyse als wetenschappelijk onderbouwd, inzichtgevend instrument voor afwegingen in het waterkwaliteitsbeheer.

B

ij de totstandkoming van de eerste stroomgebiedsbeheerplannen werd van waterschappen en Rijkswaterstaat expliciet gevraagd op zoek te gaan naar de meest kosteneffectieve maatregelen voor het bereiken van de KRW-doelstelling. Waterbeheerders stonden voor de uitdaging het begrip kosteneffectiviteit vorm te geven: een flinke worsteling met wisselend resultaat. In de aanloop naar de stroomgebiedsbeheerplannen is veel informatie en kennis ontwikkeld, zoals het handboek over kosteneffectiviteit van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de KRW-Verkenner. In de Ex ante evaluatie van het Planbureau voor de Leefomgeving werd echter geconstateerd dat nog veel onzekerheden bestaan ten aanzien van effecten en kosten en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering. Hoe zorgen we ervoor dat deze daadwerkelijk worden benut? Zonder te beweren de waarheid in pacht te hebben, willen we enkele denkrichtingen presenteren waarvan we denken dat deze de verdere ontwikkeling van de kosteneffectiviteitsanalyse kunnen stimuleren. Het basisprincipe is dat het effect gedeeld dient te worden door de kosten.

Grootte ecologisch effect

De grootte van het ecologisch effect wordt vaak op basis van een deskundig oordeel gegeven. Dit gaat echter ten koste van de

Rob van der Veeren (Rijkswaterstaat): De afgelopen jaren is in het waterbeheer een groeiende interesse ontstaan voor beslissingsondersteunende analyses, zoals kosteneffectiviteitanalyses en kosten-batenanalyses. Kosteneffectiviteitanalyses kijken naar het grootste effect per geïnvesteerde euro. Kosten-batenanalyses kijken of maatregelen meer geld opleveren dan ze kosten. Bij milieumaatregelen is het echter vaak lastig baten eenduidig in geld uit te drukken. Zoals het PBL in de Ex ante evaluatie aangeeft, bestaan twijfels over de kwaliteit van beschikbare studies. Daardoor is het niet goed mogelijk maatschappelijke baten van ecologische kwaliteit op een betrouwbare wijze te kwantificeren en monetariseren. Het PBL heeft daarom de baten van de KRW weergegeven in EKR’s en niet in geld. Zo wordt voorkomen dat discussies ontstaan over de gehanteerde methode om baten in geld uit te drukken, in plaats van waar het eigenlijk over zou moeten gaan: de afweging tussen ecosysteemverbetering en de kosten die daarvoor moeten worden gemaakt. Voor deze afweging kan de beschreven aanpak worden gehanteerd. Het bepalen van ecologische effecten is echter geen eenvoudige opgave, die bovendien gepaard gaat met onzekerheden. Dergelijke (kosteneffectiviteit) analyses zijn daarom vooral te gebruiken om een rangorde aan te brengen tussen maatregelen die (mogelijk) interessant zijn (kosteneffectief ) en maatregelen die dat zeker niet zijn.

transparantie. Om de onderbouwing en transparantie te verhogen, moet het watersysteem ontleed worden in biologische kwaliteitselementen, parameters die per element belangrijk zijn en de voornaamste stuurfactoren die invloed hebben op de parameters. In het schema is een voorbeeld uitgewerkt. Vastgesteld wordt hoe de maatregel deze stuurfactoren kwantitatief verandert en welk kwantitatief effect dit heeft op de responsvariabele van het kwaliteitselement. Hiervoor is het nodig kennisregels, vuistregels en (statistische) modellen te

Afb. 1: Stuurfactoren voor de parameter biomassa van het kwaliteitselement fytoplankton.

gebruiken, zoals resultaten van de eutrofiëringsenquêtes, de modellen PCLake en PCDitch, de kennisregels van de KRW-verkenner en de resultaten van het KRW-innovatieproject Volg- en Stuursysteem. Ook kan nog veel informatie ontsloten worden uit publicaties of proefschriften van aquatisch ecologen of door adequate statistische analyses van de resultaten van monitoringsprogramma’s. Toegegeven, ook in deze werkwijze zal op enig moment nog deskundig oordeel nodig zijn, maar door goed te documenteren welke regels, relaties en informatiebronnen gebruikt zijn en hoe op basis daarvan een eindoordeel is geformuleerd, zijn toch de transparantie en onderbouwing te verbeteren.

Ruimtelijke schaal

Bij het effect van een maatregel kan ook van belang zijn op welke ruimtelijke schaal het effect optreedt. Dit kan worden weergegeven met het aantal hectares (wateroppervlak) of het aantal waterlichamen waar het effect van de maatregel optreedt. Het totale effect is het product van de grootte van het effect en de ruimtelijke schaal. Het gebruik van het aantal waterlichamen als maat voor de ruimtelijke schaal past het beste bij de systematiek van de KRW met afrekening per waterlichaam. Er valt echter ook veel voor te zeggen het aantal hectares als maat voor de ruimtelijke schaal te gebruiken. Een groot natuurgebied is immers meer waard dan een klein natuurgebied van dezelfde kwaliteit. De keuze hangt van de doelstelling van de KEA af.

Tijdschaal

Ten slotte is ook de tijdschaal van belang. Een maatregel kan een kortdurend effect hebben,

30

H2O / 14/15 - 2012


opinie

zodat die regelmatig (bijvoorbeeld elk jaar) herhaald moet worden. Het effect kan ook veel langduriger zijn. Hiermee kan rekening gehouden worden door voor alle maatregelen de kosten per jaar te berekenen, met inachtneming van de kapitaalskosten (afschrijving en rente) en de kosten voor beheer en onderhoud. Het KBW-instrumentarium (Kosten - Baten - Water, Helpdesk water) is te gebruiken om te komen tot eenduidiger en meer gestandaardiseerde berekeningen. Bij een kosteneffectiviteitsanalyse spelen eventueel nog meer aspecten een rol, zoals de kans op succes van een maatregel, synergie tussen maatregelen en de waardering van watertypen, bijvoorbeeld conform de natuurpuntenwaardering van het Planbureau voor de Leefomgeving. Al deze aspecten zijn mee te nemen in de analyse. Welke keuzes ook gemaakt worden, van belang is dat binnen een KEA voor alle maatregelen vergelijkbare keuzes worden gemaakt en goed gedocumenteerd wordt wat gedaan is en waarom. Het resultaat van een goed uitgevoerde kosteneffectiviteitsanalyse is dat op eenvoudige wijze een verstandige en politiek verdedigbare keuze voor maatregelen gemaakt kan worden: het meeste effect per bestede euro. Met de in dit artikel beschreven benadering hopen we een goede voorzet te hebben gedaan voor verdere ontwikkeling en toepassing van de KEA binnen of buiten de KRW. Ronald Bijkerk (Koeman en Bijkerk BV) Reinder Torenbeek (Torenbeek Consultant) Michiel Wind (Eco-consult Environmental Economics) Robert van Cleef (Sterk Consulting)

Bas van der Wal (STOWA): De implementatie van de KRW in het Nederlandse waterbeleid heeft geleid tot het overhaast beschrijven van landelijk min of meer generieke normen en het plannen van standaardmaatregelen met een verondersteld effect. Er is te weinig oog voor het bepalen van de effectiviteit van maatregelen in het waterbeheer. De monitoring richt zich te veel op het beschrijven van de toestand en te weinig op het willen begrijpen van het functioneren. Pas de laatste jaren zien we een voorzichtige trend naar het uitmijnen van de vele gegevens die de waterbeheerders (meestal voor toestandbeschrijving) de afgelopen decennia hebben verzameld. Door over een langere periode en op een hoger schaalniveau naar relaties te zoeken, begrijpen we steeds beter welke maatregelen er werkelijk toe doen (en welke niet). Het herdefiniëren van monitoringsprogramma’s, waarbij meer aandacht is voor onderzoek naar watersysteemfunctioneren, zal aan het begrip van effectiviteit nog veel kunnen toevoegen. Daarbij geldt dat de (kosten)effectiviteit aanzienlijk kan toenemen als de samenhang tussen maatregelen mede in beschouwing wordt genomen. Maatregelen ín het watersysteem zijn minder effectief, zolang ze niet in samenhang geplaatst worden met maatregelen in het (terrein)beheer, de waterbeheersing (hydrologie) en de ruimtelijke ordening (inrichting). Vergroting van de effectiviteit gaat vaak gepaard met een toename van de complexiteit, wat extra druk zet op het beleid. In dat proces is het eenduidig toepassen van KEA’s belangrijk. De waterbeheerders werken (via STOWA) samen aan het ontwerpen van prestatie-indicatoren voor het ecologisch waterbeheer. Het brengt de KEA’s dichterbij.

H2O / 14/15 - 2012

31


recensie Tel je zegeningen: geen metalen in ons drinkwater Het drinkwater in Nederland is van een zeer hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Zijn er nog bedreigingen voor een stabiele waterkwaliteit van het drinkwater? Op stofgroepniveau kunnen dat er vele zijn, denk aan geneesmiddelen, hormoonontregelende stoffen, zouten, metalen, enzovoorts. In het boek ‘Metals and related substances in drinking water’ worden de metalen en aanverwante stoffen in relatie tot drinkwater besproken.

H

et is een boek waarvan je er in principe graag meer zou hebben: het resultaat van vier jaar onderzoek en discussies in en tussen specialisten uit 26 landen. Maar voldoet de verwachting ook aan het resultaat en de inhoud van dit boek en kunnen Nederlandse drinkwaterbedrijven iets met de gepresenteerde resultaten? Dit boek bevat de gebundelde notulen van de slotconferentie in 2010 in het kader van de COST-workshop Action 637 - Metals and Related Substances in Drinking Water. Vanuit Nederland werd de inbreng verzorgd door Marcel Tielemans van Het Waterlaboratorium. De COST-workshop werd voorgezeten door Colin Hayes (School of Engineering, Swansea University, Verenigd Koninkrijk) en Maria João Gouveia Benoliel (Empresa Portuguesa das Aguas Livres, Portugal).

zijn opgesteld. Een studie die beschreven wordt in deze bundel, is naar de relatie tussen hardheid van het water en eczeem bij kinderen. Helaas staat het resultaat niet vermeld, maar moet je daar via een verwijzing naar een internetpagina achteraan. Toch maar even gedaan: de relatie tussen hardheid van het water en eczeem bij kinderen is niet aangetoond. Dit betekent dat een ontharder thuis voor het voorkomen of verminderen van eczeem geen toegevoegde waarde heeft. Een ander onderzoek (van KWR Watercycle Research Institute en Maastricht Universiteit) toont aan dat een grotere hardheid geen positief en beschermend effect heeft op het risico van cardiovasculaire ziekten. Een magnesiumconcentratie hoger dan 4 mg/l heeft echter mogelijk wel een positief effect in het voorkomen van een hartaanval bij

Wat bij lezing al snel opvalt is dat veel bijdragen afkomstig zijn van auteurs uit landen met een minder betrouwbare drinkwatervoorziening. Zo kom je alles te weten over de drinkwaterkwaliteit in steden als Belgrado, Warschau en Kraków en landen als Roemenië en Servië. De problemen die men in met name Oost-Europa kent met een onbetrouwbare (drink)waterkwaliteit zijn toch van een andere orde van grootte. Het probleem van arseen in het water kennen wij nauwelijks en levert in elk geval geen grote problemen op. Wereldwijd ligt dat een stuk gecompliceerder, waardoor toch veel onderzoek wordt verricht naar zuiveringstechnieken om dit metaal te verwijderen.

Gezondheidsaspecten en mineralenbalans drinkwater

Metalen en daaraan gerelateerde stoffen kunnen nare gevolgen hebben voor de gezondheid. Dit is één van de belangrijkste redenen waarom voor deze stoffen normen

32

H2O / 14/15 - 2012

Flessenwater

Ten slotte wordt in een viertal bijdragen ingegaan op de kwaliteit van gebotteld water. De kwaliteit blijkt per merk grote verschillen in samenstelling te laten zien. De concentraties kunnen onderling zes logeenheden verschillen. De smaak van het water wordt bepaald door de concentratie van ijzer, koper en zink; de concentraties van deze stoffen liggen bijna altijd boven de drempelwaarde, waardoor de smaak niet nadelig wordt beïnvloed. In een enkel geval worden stoffen boven de drempelwaarde gevonden, bijvoorbeeld voor nitraat tot 3,5 keer boven de norm van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO.

Oordeel

Risicobeheer

De bundel begint met een viertal bijdragen over risicomanagement, waarbij onder andere de bruikbaarheid van waterveiligheidsplannen wordt besproken. Door gestructureerd te kijken van bron via zuivering naar distributie en het leidingnet bij de klant thuis is het mogelijk om veiligheid van het drinkwater voor de consument te waarborgen. Daar zijn vele belanghebbenden bij betrokken, wat volgens de auteur (Bob Breach, Verenigd Koninkrijk) moet leiden tot partnerschappen met en tussen betrokkenen (drinkwaterbedrijf, leveranciers van materialen, installatiebranche en consumenten). Samen kan je in de keten bewust op eventuele risico’s anticiperen en risico’s minimaliseren.

benoemt ze niet. En daarmee is dit exemplarisch voor deze bundel: het is NIET het handboek ‘hoe ga ik om met metalen in relatie tot drinkwater’. Nee, het is fragmentarisch met nauwelijks oog voor details en hoofdlijnen en het ontbreken van de geleerde lessen, die in de interactie in deze COST-workshop toch zeker moeten zijn ontstaan. Spijtig. Zuiveringsprocessen en bronnen, oftewel hoe verwijder je deze metalen uit het ruwe water? Ze komen allemaal voorbij: chemische precipitatie, omgekeerde osmose, adsorptie aan zeolieten, etcetera. De probleemstof is veelal arseen (komt in Nederland nauwelijks voor). Veel nieuws biedt het niet voor de Nederlandse lezer.

mannen die weinig magnesium via het voedsel innemen. Voor vrouwen is het tegenovergestelde in dezelfde studie gevonden. Tja, dat maakt het ons weer niet gemakkelijker om dit te vertalen naar bruikbare drinkwaterkwaliteit. In toenemende mate wordt in gebieden met schaars zoet water gebruik gemaakt van ontzoutingsprocessen als omgekeerde osmose om zout water om te zetten tot drinkwater. Dat vraagt echter een geheel eigen aanpak voordat het water ook gedronken kan worden. Het zoutgehalte is namelijk ongezond laag geworden (vooral calcium en magnesium) en moet worden aangevuld met deze zouten. Het adagium is dus: eerst ontzouten en vervolgens zout toevoegen en pas daarna consumeren. En voor wie graag wil weten op welke manier in Polen de drinkwaterkwaliteit wordt gemonitord: volgens de index wordt dit besproken. Helaas, de samenvatting van 15 regels verwijst alleen naar uitkomsten, maar

Dit boek biedt een kijkje in de keuken van Europese onderzoeksinstellingen, waarbij de Oost-Europese instellingen breed zijn vertegenwoordigd. Veel nieuws levert het boek niet op en de publicaties zijn veelal slordig. Voor specialisten op het gebied van metalen en waterkwaliteit kan het wel toegevoegde waarde hebben. Mijn suggestie zou echter zijn: investeer in een goed handboek. Een andere conclusie die naar boven komt: wat mogen wij Nederlanders blij zijn met ons betrouwbare water. Dat is geen vanzelfsprekendheid (hoewel we het vaak zo beschouwen), maar wel een hele goede basis voor onze klanten nu en in de toekomst. Tel dus je zegeningen en drink erop met een glaasje kwalitatief hoogwaardig drinkwater uit je kraan. Jelle Roorda (Waterleiding Maatschappij Limburg) ‘Metals and related substances in drinking water. Proceedings of the 4th International Conference, METEAU’ van Prosun Bhattacharya, Ingegerd Rosborg, Arifin Sandhi, Colin Hayes en Maria João Benoliel (ISBN 9781780400358) telt 292 pagina’s en is verkrijgbaar via IWA (www.iwapublishing.com).


agenda 4-5 september, ‘s-Hertogenbosch Water Framework Directive

bijeenkomst naar aanleiding van de uitkomsten van de eerste evaluatie in juni (halverwege de eerste implementatietermijn) van de Kaderrichtlijn Water. Aan bod komen vragen als: welke voorbeelden van slimme netwerken en opbrengsten kunnen we met elkaar delen en wat leren we hiervan met het oog op toekomstige investeringen? Het Engelstalige congres biedt plaats aan maximaal 150 deelnemers. Organisatie: Noord-Brabantse Waterschapsbond, Unie van Waterschappen, Provincie Noord-Brabant en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Informatie: : www.wfdconference.com.

14 september, Someren-Heide Samen werken aan een schone Maas

slotmanifestatie van het KRW-project dat tot doel heeft de belasting van het oppervlaktewater met gewasbeschermingsmiddelen te reduceren. Met de uitreiking van de Internationale Maasprijs en demonstraties van emissiereducerende spuittechnieken en zuiveringssystemen. Organisatie: Samen werken aan een schone Maas. Informatie: info@clm.nl; www.schonemaas.org.

19-20 september, Bunnik Kunstwerken in de waterbouw

tweedaagse conferentie over de bouw, het beheer en onderhoud van bruggen, sluizen, kademuren, etc. in de waterbouw. Organisatie: Institute for International Research. Informatie: www.iir.nl.

27 september, Rotterdam Water, Wonen & Ruimte

jaarlijks congres op het gebied van water en ruimtelijke ordening, met aandacht voor de economische ontwikkelingen. Gebiedsontwikkeling in relatie tot water ligt nagenoeg stil en nieuwe projecten komen nauwelijks van de grond. Vastgoed is niet meer de motor voor gebiedsontwikkeling, ook niet die waarbij water een cruciale rol speelt. Onder de noemer ‘nieuwe successen’ komen nieuwe contractvormen, innovatieve ontwerpen, nieuwe principes voor waterveiligheid en andere verdienmodellen aan de orde. Organisatie: Elba Media. Informatie: www.waterwonenenruimtecongres.nl.

27 september, Wageningen Kringloopsluiting in de industrie

jaarlijks symposium van de Technische Commissie Anaerobie over het sluiten van (water)kringlopen in de industrie en hergebruik van water, energie en grondstoffen zoals fosfaten. Organisatie: Waternetwerk, Themagroep Anaerobie. Informatie: www.waternetwerk.nl.

9 oktober, Soesterberg Nieuwe sanitatie

negende platformbijeenkomst die in het teken staat van de toepassingsmogelijkheden van nieuwe sanitatie in het buitengebied. Organisatie: STOWA. Informatie: swart@stowa.nl.

11 oktober, Wageningen Samengestelde peilgestuurde drainage

symposium ter gelegenheid van de uitreiking van de eindrapportage ‘Van technische resultaten naar beleidsdoelen’ met een samenvatting van de resultaten van de proeftuinen en discussie. Organisatie: STOWA en Wageningen Universiteit.

19 oktober, Rotterdam Ruimte voor de Rivier

internationale, wetenschappelijke conferentie naar aanleiding van het programma Ruimte voor de Rivier. Aan de orde komt de internationale relevantie van het programma. Ook biedt de conferentie een platform voor wetenschappers en praktijkmensen om ervaringen uit te wisselen op het gebied van adaptief waterbeheer. Organisatie: Ruimte voor de Rivier. Informatie: www.roomfortheriver.nl.

4-6 november, Amsterdam Nieuwe ontwikkelingen in IT en water

internationale conferentie die ingaat op het belang van de informatie- en communicatietechnologie in de watercyclus. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk en International Water Association. Informatie: www.iwcconferences.com.

6 november, Utrecht Winst door zuinig ontwerp van leidingwaterinstallaties

bijeenkomst over een nieuwe manier van ontwerpen en dimensioneren van waterleidingen en warmtapwaterbereiders in gebouwen. Organisatie: ISSO, Uneto-VNI, TVVL, OTIB en KWR. Informatie: www.isso.nl.

13-15 november, Hardenberg Aqua Nederland Vakbeurs Noord-Oost

regionale editie voor Drenthe, Flevoland, Overijssel, Friesland, Groningen en een deel van Gelderland, met stands van bedrijven die zich richten op waterbehandeling, waterbeheer, pompen, meet- en regeltechniek, filters, leidingsystemen, membraanbioreactoren en waterbouw. Organisatie: Evenementenhal Hardenberg. Informatie: www.evenementenhal.nl

19 november, Rotterdam Een nieuwe ‘governance’benadering van overstromingsrisicobeheer

internationale wetenschappelijke conferentie in het kader van het programma ‘Ruimte voor de rivier’, met lezingen, een paneldiscussie en een wetenschappelijke evaluatie van geleerde lessen en ervaringen. Organisatie: Ruimte voor de rivier. Informatie: www.roomfortheriver.nl.

30 november, Baarn Grondstoffen en energie

najaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, met als thema grondstoffen en energie. Informatie: www.waternetwerk.nl. Buitenland

26-31 augustus, Stockholm World Water Week

jaarlijkse internationale bijeenkomst waarin mondiale waterproblemen centraal staan. Dit jaar is het thema: water- en voedselzekerheid, waarbij duurzaamheid, efficiënt watergebruik en landbouw centraal staan. Behalve het kennisprogramma (workshops, congressen, lezingen) wordt ook een aantal prijzen en onderscheidingen uitgereikt, zoals de Stockholm Water Prize, de Junior Water Prize en de Industry Water Award. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.

16-21 september, Busan (Zuid-Korea) World Water Congress & Exhibition

internationale waterbeurs, met conferenties over diverse watergerelateerde onderwerpen. Organisatie: International Water Association (IWA). Informatie: www.iwa2012busan.org of (070) 382 00 28.

8-11 oktober, Melbourne Riversymposium

15e editie van dit symposium waarin de steeds druk door toenemende bevolking op rivieren onder de loep wordt genomen. Thema van dit jaar is ‘rivieren in verstedelijkende wereld’. Organisatie: International Watercentre. Informatie: www.riversymposium.com.

H2O / 14/15 - 2012

33


waternetwerken watercolumn

Water awareness

R

ecent heb ik mijzelf verwond tijdens het klussen. Een stukje metaal onder mijn nagel. Ik had behoorlijk met mijzelf te doen. Tot ik diezelfde dag iemand ontmoette die als gevolg van een ongeval zijn volledige hand moest missen. Mijn pijn was behoorlijk gezakt. Pijn is een relatief begrip. Een soortgelijke ervaring had ik kortgeleden. Waar gaat dit naar toe, denkt u? Laat me dat uitleggen. In Nederland zien we steeds hogere pieken in onze neerslag. Gelukkig klagen we vervolgens niet alleen veel over wateroverlast, maar we pakken de problemen ook slagvaardig aan en komen tot oplossingen. Kortom: we bouwen ervaring op. En die Nederlandse kennis en ervaring zouden we in NWP-verband met enkele vakgenoten wel eens naar São Paulo brengen: de Brazilian Dutch Dialogues. Want, zo hadden we begrepen, in Brazilië speelt wateroverlast ook. En wat is er nou mooier dan onze ervaring daar in te zetten, toch? Met de spirit van zendelingen, gingen wij aan de slag. Tot wij doorkregen met welke wateroverlast de circa 25 miljoen mensen in São Paulo worstelen. Maar liefst 75 cm water in de straat na een regenbui is geen uitzondering. Er vallen zelfs regelmatig slachtoffers. Ook tijdens ons verblijf was er zo’n situatie waarbij je auto’s ondersteboven door de straat zag dobberen. Onze ervaring met wateroverlast werd danig op de proef gesteld; hoezo wateroverlast in Nederland: 10 tot 15 cm? Wateroverlast is een relatief begrip. Gelukkig werd snel duidelijk dat onze aanpak, zelfs bij deze voor ons extreme omstandigheden, wel degelijk hout snijdt. Water awareness noem ik dat. Want dat hebben wij wel degelijk in Nederland en dat is nieuw voor São Paulo. Vooral het besef dat er duurzame oplossingen mogelijk zijn, is nog onvoldoende bekend. Wij kunnen dus nog veel voor ze betekenen en dat geeft een goed gevoel. De pijn aan mijn duim is trouwens nog lang niet over. Frank van der Heijden (hoofd adviesgroep Stedelijk Water ARCADIS)

Introductie nieuwe waterwerkers: gesloten waterketen en ruimtevaart Op 8 juni werd bij Delfluent in Den Hoorn de tweede introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector gehouden. Tijdens deze dag kwamen mensen die nieuw zijn in het water, bijeen om een indruk te krijgen van de mogelijkheden en vraagstukken die de sector te bieden heeft en om met elkaar kennis te maken en hun netwerk uit te breiden.

Onder leiding van dagvoorzitter Gijs Koning (Wateropleidingen) begonnen de deelnemers met het in kaart brengen van hun werkgebieden, aan de hand van een overzicht van de waterketen. Daarna gaf Monique Bekkenutte (directeur Koninklijk Nederlands Waternetwerk) een introductie in de watersector, waarbij de belangrijkste partijen en onderwerpen ter sprake kwamen, aangevuld door Erik de Bruine (Witteveen+Bos), die de deelnemers vertelde over de activiteiten van Jong KNW. Directeur Niels van Gool van Delfluent vertelde vervolgens over Harnaschpolder en het project Afvalwater Haagse Regio. Van Gool ging daarbij in op hoe Delfluent door striktere eisen vanuit de EU genoodzaakt was uit te breiden naar een tweede locatie en hoe dit, in een publiek-private samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland, precies in zijn werk is gegaan. Daarna kregen de aanwezigen een rondleiding over de awzi, waar ze de praktijk zelf konden bekijken. Bij

34

H2O / 14/15 - 2012

terugkomst kregen de deelnemers de opdracht om in groepjes na te denken over een gesloten waterketensysteem in een huis. Dit leidde tot inventieve en creatieve oplossingen. Het woord werd vervolgens gegeven aan Brigitte Lamaze-Lefebvre van de ESA, die uitgebreid inging op het gesloten watersysteem dat in de ruimtevaart wordt gebruikt en de problemen en oplossingen die daarbij komen kijken. Daarbij was, naast de uitleg over het gesloten waterketensysteem op het ISS, ook erg interessant hoe technologieën worden getest in Antarctica, waar men in de winter niet alleen te maken heeft met extreme temperaturen, maar ook nog volledig afgesloten is van de buitenwereld. Dit dwingt de ESA om slim om te gaan met water - bij temperaturen ver onder nul is dat immers vrijwel alleen in bevroren staat toegankelijk. De opgedane inzichten worden ingezet bij het ontwerpen van systemen voor in de ruimte.


waternetwerken Speciale opleiding assetmanagement Het delen van kennis en ervaring is essentieel en wordt, mede door vergrijzing van de sector en de noodzaak tot intensieve samenwerking, steeds belangrijker. Ter inspiratie geeft het Koninklijk Nederlands Waternetwerk maandelijks een praktijkvoorbeeld waar daadwerkelijk kennis en ervaring gedeeld wordt.

vervoervoorzieningen. Voor het provinciaal bestuur zijn het beheer en onderhoud de grootste kostenposten. Alleen al daarom wil ik het bestuur laten zien dat een goed beheer van de infrastructuur een goede ‘investering’ is. Ik merk wel dat professionaliseren andere kwaliteiten in de organisatie vergt. Het vak is onderbelicht en dat moet veranderen.”

Chris de Vries is directeur beheer en uitvoering bij de Provincie Noord-Holland. Daarnaast is hij bestuurslid bij het platform WOW. Als bestuurslid is hij medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van een opleiding assetmanagement. Deze wordt op dit moment ontwikkeld door een werkgroep van diverse overheden. Het belang van assetmanagement groeit, meent De Vries: “Het realiseren van infrastructuur, het uitbreiden en nieuw bouwen, krijgt veel aandacht, ook politieke. Het vak en het werk van de beheerder waren vaak een ondergeschoven kindjes. Gaandeweg echter is het besef gegroeid dat het in stand houden en vooral het telkens opnieuw laten voldoen van het systeem aan de eisen die eraan gesteld worden, enorm belangrijk is. Het professionaliseren van het assetmanagement is daarom een speerpunt geworden bij veel beheerders in Nederland. Het moet ons in staat stellen het belang van assetmanagement ook daadwerkelijk zichtbaar te maken, slimmer en efficiënter te werken, te bewijzen dat de middelen goed, doelgericht en kostenbewust worden ingezet en dat een goede inzet daarvoor de moeite dubbel en dwars waard is. Het voorkomt veel problemen en hoge kosten in de toekomst.”

“Het bestuur van WOW heeft assetmanagement tot speerpunt benoemd”, vertelt De Vries. “Het leek ons goed om collega’s bij elkaar te brengen, die vanuit verschillende organisaties met dit vak bezig zijn en dat ook willen ontwikkelen. Dat gebeurde en we noemen dit het vakbroederoverleg. In dit overleg delen we kennis. Geconcludeerd is dat het absoluut een goed idee is om een landelijke opleiding voor assetmanagement te ontwikkelen. Dat versterkt op den duur de basiskennis en kwaliteit, leert ons dezelfde taal spreken en brengt ook weer ‘vakbroeders’ op alle niveaus tot elkaar.”

Waterpeil

watercolumn

In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2

V

een eigen invalshoek.plat In deze column er.nieuws_column initiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

De Vries heeft in zijn dagelijks leven direct te maken met assetmanagement, zegt hij: “Ik geef leiding aan de directie beheer en uitvoering van de Provincie Noord-Holland en ben verantwoordelijk voor het beheer van wegen, vaarwegen, fietspaden, bruggen, sluizen, busbanen en andere openbaar Chris de Vries

Wat heeft de opleiding te bieden? “In een kort tijdsbestek van drie tot vier dagen kunnen onderhoudsspecialisten met de belangrijkste begrippen en inhoud van assetmanagement vertrouwd raken. Aan de orde komt onder andere het niet uitsluitend vanuit de onderhoudstoestand benaderen van assets, maar vanuit prestaties. Door de gemengde samenstelling van de groep, leggen medewerkers tijdens de cursus ook contacten met andere beheerders. Samenwerking wordt makkelijker gemaakt door meer en meer vanuit eenzelfde optiek en begrippenkader te werken.” In september begint een pilot. In november gaat de eerste opleiding van start. Geïnteresseerden kunnen een bericht sturen naar info@platformwow.nl. Zij worden dan op de hoogte gehouden van cursusdata, kosten en ander nieuws over de opleiding.

Tot voor kort werkzaam bij...

I

k ben de tijdelijke ‘extra handjes’ op water die dit jaar nodig zijn bij gemeente Almelo. Voordat ik daar aan de slag ging, zat ik drie maanden werkloos thuis. Ik werk nu in een ‘veredelde ZZP-constructie’, zoals ik het zelf noem. Nadat we overeenstemming bereikten over een half jaar, vond ik een klein adviesbureau (Eelerwoude) bereid mij voor die periode in dienst te nemen en te verhuren aan Almelo. Het als ZZP’er oppakken zag ik niet zitten: dan ben je zo alleen. Collega’s bepalen voor mij een groot deel van het plezier in mijn werk. En in water is altijd werk, toch? Het is alleen zoeken naar een nieuwe werkvorm die past bij deze tijd. Water is bijna per definitie een werkveld waar je een langetermijnvisie moet durven hebben om er echt de vruchten van te plukken. Die vruchten zijn niet alleen meer veiligheid maar ook kwaliteit van de leefomgeving of bijvoorbeeld de sleutel tot samenwerking. Maar in bestuurlijk Nederland anno 2012 moet vooral op korte termijn bezuinigd worden, dus ook op water. Op een recente themamiddag in Amsterdam werden twee sprekers achter elkaar voorgesteld als ‘tot voor kort werkzaam bij..’ En ook mijn buurman in de zaal paste de schoen. Drie bekende adviesbureaus. Bij de gemeenten en waterschappen staat de rem erop, als gevolg daarvan is het advieswiel ook sterk ingekrompen en veel jonge mensen moeten het veld ruimen om te voorkomen dat het krakend tot stilstand komt. Het werk in Almelo houdt straks op en een nieuwe baan is nog niet in zicht. Dus weer aan de studie? Iets anders dan? Ik begin toch ook te wennen aan het idee van ZZP’er worden. Met de contacten binnen (jong) waternetwerk toch niet helemaal alleen. Mischa Verhoef-Wanders

H2O / 14/15 - 2012

35


waternetwerken Agenda

watercolumn

ver.nieuws_column kop Cursusaanbod er.nieuws_column plat initiaal op het gebied van stedelijk water en riolering

V

ver.nieuws_column plat dit jaar ook een aantal cursussen en Wateropleidingen biedt opleidingen die specifiek stedelijk water betreffen. Hieronder volgt een overzicht. auteur ver.nieuws_column

Grondwateroverlast in bebouwd gebied Grondwateroverlast komt steeds vaker voor in bebouwde gebieden, bijvoorbeeld in kruipruimten, vocht in kelders, funderingsschade en drassige tuinen. Vaak is moeilijk te zeggen wie aansprakelijk is voor de schade en verantwoordelijk voor de oplossing. Onderdeel van deze cursus vormt de grondwaterzorgplicht en het verbrede gemeentelijk rioleringsplan. U leert omgaan met bestuurlijke keuzes en dilemma’s die spelen bij de grondwaterzorgplicht. De cursus biedt kaders voor het stapsgewijs aanpakken van de grondwaterproblemen. De cursus begint op 15 november, een tweede cursus start op 18 april 2013. Cursisten moeten minimaal hbo-niveau hebben. De doelgroep bestaat uit beleids- en waterbeheerders.

Regenwatervoorzieningen, van ontwerp tot beheer De aandacht voor regenwater binnen de bebouwde omgeving is sterk toegenomen. Afstromend hemelwater is niet altijd schoon en soms is zuivering noodzakelijk. In deze cursus hoort u een aantal belangrijke tips en valkuilen bij aanleg, beheer en monitoring van systemen voor regenwateropvang. U weet wat hemelwater ‘doet’ in stedelijk water en wanneer besloten wordt dit hemelwater niet via de riolering af te voeren. Na het volgen van deze cursus kent u de systemen en voorzieningen en kunt u voor de meest voorkomende voorzieningen de ontwerpregels toepassen. De cursus begint op 25 september, een tweede cursus op 7 mei 2013. Voor deze cursus is hbo-niveau vereist. De doelgroep bestaat uit rioleringsmedewerkers, ontwerpers en beleidsmedewerkers stedelijk water.

Stedelijk water De verandering in intensiteit en hoeveelheid neerslag veroorzaakt toenemende problemen in het stedelijk gebied. Water moet daarom een plaats krijgen binnen het stedelijk ontwerp. Dit vraagt een ontwerp met een integrale aanpak van ruimtelijke ontwikkeling én water. Deze cursus is gericht op de beleidsmatige en technische aspecten van de stedelijke wateropgave. Na het volgen kent u de wetgeving en het beleid over water en ruimtelijke ordening. U heeft inzicht in het stedelijk watersysteem en weet hoe u met andere partijen in het watersysteem een goed ruimtelijk en waterhuishoudkundig ontwerp kunt maken. De cursus begint op 25 september, een tweede cursus op 14 mei 2013. Voor deze cursus is hbo-niveau vereist. De doelgroep bestaat uit (beleids)medewerkers stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Voor meer informatie over bovenstaande cursussen kunt u contact opnemen met Petra Barte: 06 20 30 20 78 of petra.barte@wateropleidingen.nl.

Op het gebied van riolering biedt Wateropleidingen de volgende opleidingen en cursussen aan: basisopleiding Riolering (begint 3 september), cursus over het basisrioleringsplan (3 oktober en 20 maart 2013), de opleiding Rioleringstechniek (2 oktober) en de opleiding Vloeistofmechanica voor de (afval)waterketen (3 oktober). Voor meer informatie over deze opleidingsmogelijkheden en de cursus kunt u contact opnemen met Gijs Koning: 06 57 57 33 13 of gijs.koning@wateropleidingen.nl. NB: voor alle opleidingen en cursussen geldt dat ze ook in-company of als maatwerk kunnen worden georganiseerd.

36

H2O / 14/15 - 2012

Bestuursakkoord Water en Gemeentelijk Rioleringsplan Op 6 september verzorgt de werkgroep Bestuursakkoord Water een bijeenkomst met de vraagstelling: Wat betekent het Bestuursakkoord Water voor uw Gemeentelijk Rioleringsplan? Het Bestuursakkoord Water gaat uit van een besparingsmogelijkheid voor de afvalwaterketen van 380 miljoen euro (in 2020). Maar wat betekent dit voor u? Hoe maakt u dit concreet in, bijvoorbeeld, uw gemeentelijk rioleringsplan? Wat zijn uw mogelijkheden om te verbeteren, besparen, innoveren en samen te werken? Tijdens deze bijeenkomst laten vakgenoten voorbeelden zien. Ontwikkelingen in anaerobe processen De Technische Commissie Anaerobie houdt op 27 september een symposium over de huidige mogelijkheden tot verreikend hergebruik van water, energie en andere bronnen zoals fosfaat, die vaak vergezeld gaan van anaerobe processen. De nieuwste ontwikkelingen op het gebied van hergebruik uit Nederland en België zullen worden gepresenteerd en bediscussieerd. Hoe zuiver is lozen? De themagroepen Afvalwaterbehandeling, Bestuurlijk-juridische aspecten en Waterkwaliteit houden samen op 11 oktober het symposium ‘Hoe zuiver is lozen nog: meer chemie tussen waterzuivering, waterkwaliteit en watervergunning’?, over de samenhang tussen waterkwaliteit, de lozingen door de rwzi en de vergunning-verlening. Nieuwe ontwikkelingen in IT en Water Van 4 t/m 6 november verzorgt KNW samen met de Instrumental Control and Automation-groep van de International Water Association de conferentie ‘New Developments in IT & Water’. De bijeenkomst vindt plaats in Amsterdam. Najaarscongres KNW Het najaarscongres en de algemene ledenvergadering vinden dit jaar plaats op 30 november in Baarn. Thema is grondstoffen en energie.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl


platform

Douwe Dillingh, Deltares Fedor Baart, Deltares / TU Delft, afdeling Waterbouwkunde John de Ronde, Deltares

Is er al een versnelde zeespiegelstijging? Dat de gemiddelde zeespiegel wereldwijd stijgt, is inmiddels algemeen bekend. Veel is echter nog onduidelijk; de berichten zijn soms tegenstrijdig. Gepubliceerde scenario’s voor de toekomstige zeespiegel geven echter alle voor de komende honderd jaar een versnelde stijging aan. Sommige auteurs zien daar in de metingen al een aanwijzing voor, anderen juist voor vertraagde. Satellietmetingen laten overigens weer wat anders zien dan traditionele metingen van getijmeetstations langs kusten. De vraag die dan opkomt, is in hoeverre Nederland nu rekening moet houden met versnelde zeespiegelstijging. Dit is een actuele vraag, met name voor Rijkswaterstaat als beheerder van de Nederlandse kust.

D

e zandige Nederlandse kust wordt op z’n plaats en op ‘niveau’ gehouden door middel van zandsuppleties. Het huidige kustbeleid is erop gericht de kust en de vooroever net zo hard mee te laten stijgen als de zeespiegel. Voor het programmeren van de suppleties is het dus nodig inzicht te hebben in de zeespiegelstijging van nu en voor de komende jaren langs de Nederlandse kust.

Kustbeleid

dwarsprofiel totdat profiel en hydraulische omstandigheden weer in evenwicht zijn. De vooroever wordt daarbij ongeveer zoveel opgehoogd als de zeespiegel stijgt. Het daarvoor benodigde zand wordt aan de duinkust onttrokken, met als resultaat een eroderende kust. De werkelijkheid is natuurlijk veel gecompliceerder, maar als eenvoudig model van de oorzaak van kusterosie als gevolg van zeespiegelstijging valt dit goed te begrijpen.

Duinen, strand en onderwateroevers vormen een natuurlijke waterkering die voortdurend in beweging is door natuurkrachten. Als sprake is van een dynamisch evenwicht, is er niets aan de hand. Dan verdwijnt gemiddeld netto evenveel zand uit het systeem als er binnenkomt. Als dit dynamisch evenwicht verstoord wordt, ontstaan problemen. Die verstoring kan veroorzaakt worden door menselijke ingrepen in het kustsysteem, zoals de aanleg van civieltechnische kunstwerken (bijvoorbeeld havenwerken en afsluitdammen), door baggerwerkzaamheden, maar ook door invloeden van buiten het systeem, zoals veranderingen in het windklimaat en zeespiegelstijging.

Met het oog op behoud van veiligheid tegen overstromen en bescherming van de vele functies en waarden van de kust is blijvende kustachteruitgang niet meer acceptabel. Daarom is in 1990 (1e Kustnota) besloten om de kustlijn te handhaven op de plaats waar hij lag in dat jaar. Dit wordt de basiskustlijn genoemd. Men spreekt in dit verband over het ‘dynamisch handhaven’ van de kustlijn. Voor een aantal kustgebieden is geen basiskustlijn gedefinieerd, zoals de strandvlakten op de uiteinden van sommige waddeneilanden. Hier is de veiligheid niet in het geding en laat men de natuur zoveel mogelijk haar gang gaan. De basiskustlijn geeft ongeveer de positie weer van de gemiddelde laagwaterlijn in 1990.

Zeespiegelstijging is voor Nederland een belangrijke oorzaak van structurele kusterosie. Het bestaande kustprofiel past niet meer bij verhoogde gemiddelde hydraulische omstandigheden (waterstanden en golven). Hierdoor ontstaat een herverdeling van het zand in het

In de Nota Ruimte van 2006 is het begrip kustfundament ingevoerd. Om duurzame veiligheid tegen overstroming vanuit zee te waarborgen, wordt het nodig geacht dit kustfundament in stand te houden en daarin voldoende ruimte beschikbaar te hebben voor versterking van de zeewering. Het

kustfundament wordt volgens deze nota zeewaarts begrensd door de doorgaande NAP-20 m.-lijn. Aan de landzijde omvat het kustfundament alle duingebieden en alle daarop gelegen harde zeeweringen. De landwaartse grens valt bij smalle duinen en dijken samen met de grens van de waterkering, uitgebreid met de ruimtereservering voor 200 jaar klimaatverandering en omvat waar de duinen breder zijn dan de waterkering, het gehele duingebied.

Beleidsscenario’s voor zeespiegelstijging In de 3e kustnota ‘Traditie, Trends en Toekomst’ van december 2000 wordt een sterke relatie gelegd tussen kustveiligheid en ruimtegebruik. Vooral versnelde zeespiegelstijging vergt in de toekomst bredere en sterkere waterkeringen. Vanaf het land wordt de kust echter door steeds meer functies gebruikt, die de ruimte voor verbreding van de waterkeringen beperken. Er zal dus ruimte gereserveerd moeten worden. Gezien de grote onzekerheden over de omvang van toekomstige zeespiegelstijging, wordt voor het beleid en beheer uitgegaan van scenario’s: • een minimaal scenario van 20 cm per eeuw: toepassen bij beslissingen met korte ontwerpduur (levensduur waarop de constructie wordt ontworpen; hier ongeveer vijf jaar), geringe investering of hoge mate van flexibiliteit (zandsuppleties); H2O / 14/15 - 2012

37


een middenscenario van 60 cm per eeuw: toepassen bij beslissingen met langere ontwerpduur (50 tot 100 jaar), grote investering en weinig flexibiliteit (dijken en stormvloedkeringen); een maximaal scenario van 85 cm per eeuw + 10% toename wind: toepassen bij reservering van ruimte.

Er wordt dus niet altijd uitgegaan van het ongunstigste scenario, mits er voldoende mogelijkheid blijft voor maatregelen als het tegenvalt. Dus hoe moeilijker het wordt tegenvallers op te vangen, des te hoger het toe te passen scenario. Deze beleidsscenario’s voor zeespiegelstijging moeten wel onderscheiden worden van klimaatscenario’s zoals die door het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) van de Verenigde Naties en door het KNMI gemaakt worden (zie verderop in dit artikel). De klimaatscenario’s van het IPCC (mondiaal) en het KNMI (voor Nederland) zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en worden elke vijf of zes jaar geactualiseerd op basis van de nieuwste inzichten. De beleidsscenario’s vertalen deze inzichten naar de problemen van het betrokken beleidsterrein. Ze hoeven dan ook niet per definitie elke keer mee te wijzigen met de wetenschappelijke scenario’s; een langere houdbaarheid is over het algemeen zelfs gewenst. De Deltacommissie 2008 (Commissie Veerman) gaat in haar advies uit van een absolute zeespiegelstijging voor Nederland van 0,55 tot 1,20 meter in 2100 ten opzichte van 1990. Dit wordt door haar gezien als een plausibel bovengrensscenario. Omdat in het huidige kustbeleid uitgegaan wordt van de KNMI’06-scenario’s is het bovengrensscenario van de Deltacommissie 2008 hier verder buiten beschouwing gelaten.

de zeespiegel. In de praktijk gebeurt dat door het suppleren (aanvullen) van zand, afkomstig van de Noordzeebodem zeewaarts van de NAP-20 m.-lijn. Deze suppleties worden zoveel mogelijk uitgevoerd als onderwatersuppleties in het kustfundament, waarna natuurlijke processen zorgen voor verder transport langs de kust en naar de kust toe. Omdat de Waddenzee en de Westerschelde in morfologische zin één systeem, het kustsysteem, vormen met het kustfundament, groeien ze ook mee met de zeespiegel. Als het nodig is voor het handhaven van de basiskustlijn, wordt op het strand gesuppleerd. De totale benodigde hoeveelheid te suppleren zand is in beginsel gelijk is aan het oppervlak van het kustsysteem vermenigvuldigd met de zeespiegelstijging. De geschatte waarde voor de zeespiegelstijging is dus zeer bepalend voor het schatten van het benodigde suppletievolume. Ook de waterkeringen groeien als het ware mee met de zeespiegel. In de Waterwet van januari 2009 is geregeld dat elke zes jaar de veiligheid van de primaire waterkeringen moet worden beoordeeld. Voor elke toetsperiode worden de hydraulische randvoorwaarden waaraan deze waterkeringen moeten voldoen, geactualiseerd op veranderende belastingen, zoals door zeespiegelstijging. Bij het ontwerpen van eventueel benodigde versterkingen wordt rekening gehouden met toekomstige zeespiegelstijging volgens de beleidsscenario’s voor zeespiegelstijging. De gemiddelde hoogwaterstanden langs de Nederlandse kust stijgen gemiddeld iets sneller dan de gemiddelde zeespiegel. Dat is belangrijk voor waterkeringen. Hiervoor wordt een toeslag van vijf centimeter per eeuw op de toekomstige zeespiegelstijging in rekening gebracht.

Meegroeien met de zeespiegel

Nu al rekening houden met versnelde zeespiegelstijging?

Het huidige kustbeleid is dus gericht op het handhaven van de basiskustlijn en het laten meegroeien van het kustfundament met

Uit het voorgaande volgt dat al rekening gehouden wordt met versnelde zeespiegelstijging bij beslissingen met langere

Afb. 1: De verschillen tussen de hoogten van het primaire net voor en na de NAP-publicatie van 1 januari 2005. De figuur geeft een redelijke indicatie voor de relatieve bewegingen die hebben plaatsgevonden (afkomstig van RWS-DID).

38

H2O / 14/15 - 2012

ontwerplevensduur, grote investeringen en weinig flexibiliteit en bij het reserveren van ruimte voor toekomstige versterking van de waterkeringen. De vraag is of er voor het benodigde suppletievolume voor de nabije toekomst ook al rekening moet worden gehouden met versnelde zeespiegelstijging of dat hiervoor volstaan kan worden met het huidige scenario van 20 cm per eeuw. De afgelopen jaren is gemiddeld ongeveer twaalf miljoen kubieke meter zand per jaar gesuppleerd, terwijl voor de gemiddelde zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust 18 cm per eeuw werd aangehouden. Inmiddels wordt uitgegaan van een gemiddelde zeespiegelstijging van 20 cm per eeuw, waarvoor naar de huidige inzichten een suppletievolume van circa 14 miljoen kubieke meter per jaar nodig is om met de zeespiegel mee te groeien.

De NAP-publicatie 2005 In Nederland worden waterstanden gemeten ten opzichte van het NAP (Normaal Amsterdams Peil). Voor de landelijke verspreiding van het NAP-vlak bestaat een netwerk van ondergrondse merken, waartoe ook de nulpalen van de waterstandmeetstations behoren. Ze zijn alle gefundeerd op het pleistoceen. De instandhouding van het NAP is thans ondergebracht bij de Data-ICTDienst van de Rijkswaterstaat. Na de vijfde nauwkeurigheidswaterpassing (1996-1999) is vast komen te staan dat ongewenste verschillen bestaan tussen de formele hoogtes van ondergrondse merken en nulpalen en de werkelijke hoogtes volgend uit de recente metingen. Om die reden is besloten een nieuwe NAP-publicatie uit te brengen die de werkelijke hoogteverschillen weer correct weergeeft. Op 1 januari 2005 is deze publicatie ingevoerd en zijn de hoogtes van de NAP-bouten en -peilmerken aangepast. Afbeelding 1 toont de hoogteverschillen van alle ondergrondse merken en nulpalen voor en na deze NAP-publicatie. Het gebied rond de aardgaswinning in Groningen is hierin weggelaten. In deze figuur zijn bekende structuren

Afb. 2: De knopencyclus in de tijdreeks vanaf 1890 van het gemiddelde van de tijdreeksen van de jaargemiddelde waterstanden van de zes hoofdstations. Op de verticale as staat het gemiddelde zeeniveau langs de kust (in cm). De lichtblauwe lijnen geven het 95% betrouwbaarheidsinterval van de regressielijn (donkerblauwe lijn). De amplitude van de sinusoïde (zwarte lijn) bedraagt 2,5 cm.


platform veroorzaakt door geologische processen (compactie, isostasie en tektoniek) te herkennen. Te zien is dat Nederland in grote lijn afloopt in de richting van de Noordzee, volgens een kanteling om een noordoostzuidwest gerichte as. Daar bovenop zijn kleinschaliger bewegingen aanwezig waarin bepaalde geologische structuren zijn te herkennen, zoals de Roerdalslenk, de Peelhorst en het Zuiderzeebassin.

Correctie gemiddelde waterstanden na NAP-publicatie 2005 Met de discontinuïteiten in de waterhoogtegegevens door de NAP-publicatie moet wel rekening worden gehouden bij trendanalyses van jaargemiddelde waterstanden. Tabel 1 geeft de hoogtewijzigingen weer van de zes stations die hier verder worden geanalyseerd. Van deze stations zijn lange tijdreeksen beschikbaar. Ze liggen bovendien goed verspreid langs de Nederlandse kust. Om te voorkomen dat de wijzigingen van 2005 tot onjuiste conclusies over de zeespiegelstijging leiden, zijn de data vanaf 1 januari 2005 gecorrigeerd alsof er geen NAP-publicatie 2005 was ingevoerd. De aldus bepaalde zeespiegelstijging is relatief ten opzichte van een vast punt op de nulpaal van het peilmeetstation en dus ook ten opzichte van de bovenkant van het pleistoceen langs de kust, en niet ten opzichte van het NAP. Dat betekent dat behalve de zeespiegelstijging ook de daling van de kust en het kustfundament in de meetwaarden is meegenomen. Dat is van belang, omdat zeespiegelstijging en bodemdaling een vergelijkbaar effect hebben op de kusterosie.

Correctie gemiddelde waterstanden voor de 18,6-jarige cyclus Astronomische getijcomponenten met periodes veel kleiner dan een jaar worden in de jaargemiddelde waterstanden uitgemiddeld. Dat geldt echter niet voor getijcomponenten met een periode langer dan een jaar. Spectraalanalyse op de data van de zes hoofdstations en de gemiddelde tijdreeks van die stations heeft laten zien dat een component met een periode van 18,6 jaar, de zogenaamde knopencyclus, in de meeste tijdreeksen duidelijk aanwezig is. Deze cyclus zorgt voor een periodieke stijgingsen dalingsbijdrage in de tijdreeksen van de jaargemiddelde zeestanden. Afbeelding 2 laat dat zien voor de gemiddelde tijdreeks voor de zes hoofdstations. Hierbij is de som van een lineaire trendlijn en een sinusfunctie met een periode van 18,6 jaar gefit aan de data door middel van een kleinste kwadratenaanpassing. Om te voorkomen dat de analyseresultaten worden beïnvloed door deze cyclus, zijn de gebruikte tijdreeksen ook hiervoor gecorrigeerd.

naam

hoogte oud NAP (m.)

hoogte nieuw NAP (m.)

verschil (m.)

Delfzijl

4,2853

4,2771

-0,0082

Harlingen

6,9925

6,9860

-0,0065

Den Helder

6,2707

6,2539

-0,0168

IJmuiden

4,4713

4,4495

-0,0218

Hoek van Holland

4,8548

4,8271

-0,0277

Vlissingen

4,6998

4,6701

-0,0297

Tabel 1: Hoogtewijzigingen m.i.v. 1 januari 2005 van de nulpalen bij de zes geanalyseerde kuststations.

een bepaalde kromming van de trendlijn toestaat, en is gekeken of dit een significante verbetering opleverde van de verklaarde variantie van de tijdreeksen. Dat bleek alleen voor Den Helder het geval. De gemiddelde zeespiegel voor de Nederlandse kust stijgt al ruim 100 jaar min of meer lineair. Dat is met het oog zichtbaar en wordt bevestigd door de uitgevoerde analyses. Er is geen sprake van een significant versnelde zeespiegelstijging. Afbeelding 3 laat ter illustratie de lineaire regressielijn zien voor de gemiddelde tijdreeks van de zes hoofdstations. De gemiddelde lineaire stijgsnelheid langs de Nederlandse kust, berekend over de periode 1890-2008, bedraagt 19 cm per eeuw, met een bijbehorend betrouwbaarheidsinterval van 17 tot 20 cm per eeuw, ten opzichte van de bovenkant van het pleistoceen. Alle waarden zijn hierbij afgerond op hele centimeters.

Analyseperiode Een belangrijke vraag is hoe lang de tijdreeks moet zijn om een goed beeld te krijgen van de huidige zeespiegelstijging, uitgaande van een lineaire trendlijn. Tabel 2 laat de lineaire trends zien voor de stations en voor de gemiddelde tijdreeks voor enkele analyseperiodes. De tabel toont duidelijk de gevoeligheid van de berekende trend voor de reeks waarover hij wordt berekend. De analyseperiode 1993-2008 is toegevoegd, omdat vanaf 1993 satellietdata beschikbaar zijn (zie verderop). Kennelijk is het nodig een relatief lange analyseperiode te gebruiken

voor een robuuste schatting volgens een lineaire trend. Voor de Nederlandse kust lijkt hiervoor een analyseperiode van minstens 50 à 60 jaar nodig te zijn.

Mondiale zeespiegelstijging volgens peilmeetstations en satellieten De vraag kan gesteld worden hoe de resultaten voor de Nederlandse kust zich verhouden tot die van buitenlandse stations en de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging. In het vierde beoordelingsrapport van het IPCC (uit 2007) wordt de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging over de 20e eeuw geschat op 17 cm per eeuw. De moeilijkheid bij het afleiden van de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging uit metingen van peilmeetstations over lange periodes is de ongelijke geografische verdeling van de stations en de verticale beweging van het land waarop ze staan. Correcties voor verticale bodembeweging berustten primair op modellen van de glacial isostatic adjustment (GIA). In de nabije toekomst zullen de meetreeksen met behulp van GPS lang genoeg zijn om betere schattingen te kunnen geven van de werkelijke bodemdalingcomponenten in de meetreeksen van de peilmeetstations. Vanaf 1993 zijn meetgegevens van de zeespiegel beschikbaar vanuit satellieten. De mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging volgens deze metingen bedraagt volgens een lineaire trendlijn 3,2 mm per jaar (32 cm per eeuw) over de periode 1993-2011, inclusief een GIA-correctie die een verhoging

Afb. 3: Gemiddelde waterstand, gemiddeld over de zes hoofdstations, met gecorrigeerde data in de periode 1890-2008; de lineaire trend.

Is al een versnelde zeespiegelstijging te zien? Om een eventuele versnelling aan te kunnen tonen, zijn eerst lineaire trends berekend op de gecorrigeerde tijdreeksen van de zes hoofdstations en hun gemiddelde tijdreeks. Vervolgens is aan deze lineaire regressielijnen een kwadratische term toegevoegd, die dus H2O / 14/15 - 2012

39


station

1890-2008

1950-2008

1993-2008

1959-2008, laatste 50 jaar

1969-2008, laatste 40 jaar

1979-2008, laatste 30 jaar

1989-2008, laatste 20 jaar

1999-2008, laatste 10 jaar

Delfzijl

19

23

19

23

25

21

21

-15

Harlingen

13

16

43

15

15

12

36

12

Den Helder

15

18

22

20

27

15

19

3

IJmuiden

22

19

24

22

30

19

31

-3

Hoek van Holland

24

28

30

33

31

21

30

4

Vlissingen

21

17

38

20

26

26

39

38

gemiddelde

19

20

29

22

26

19

29

7

Tabel 2: Trends gemiddelde zeestanden (gecorrigeerde data) volgens lineaire regressie voor verschillende analyseperiodes (afgerond, cm/eeuw).

van de waarde voor de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging geeft van drie centimeter per eeuw. Opmerkelijk is de verlaging van de mondiaal gemiddelde zeespiegel in 2010. Deze wordt toegeschreven aan effecten van El Niño/La Niña Southern Oscillation (ENSO), een oscillerend klimatologisch patroon (luchtdruk en watertemperatuur) dwars over de tropische Stille Oceaan met een periode van ruwweg vijf jaar. De satellietmetingen geven een goed beeld van de regionale verschillen in zeespiegelstijging. Afbeelding 4 laat gebieden zien met een stijging die een aantal malen groter is dan de mondiaal gemiddelde stijging en gebieden met zelfs een zeespiegeldaling over de betreffende periode. Dat betekent dat de zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust af kan wijken van de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging. Dat de satellieten een grotere stijging laten zien dan de kuststations, wil nog niet zeggen dat sprake is van een versnelling. Satellieten meten een andere grootheid met een ander meetinstrument en voor andere locaties. Bovendien is de beschikbare tijdreeks nog relatief kort en laten de tijdreeksen van het jaargemiddelde van de mondiaal gemiddelde zeespiegel de nodige fluctuaties zien. Als rekening wordt gehouden met de knopencyclus, geven de satellietmetingen voor de Noordzee een absolute zeespiegelstijging van 7 cm per eeuw. Door de korte reeks is de betrouwbaarheid hiervan niet groot.

Koppeling metingen en projecties In 2006 publiceerde het KNMI zijn klimaatscenario’s voor Nederland: de KNMI’06scenario’s. Deze geven voor de zeespiegelstijging projecties met een marge van 15 tot 35 cm voor het jaar 2050 en van 35 tot 85 cm voor het jaar 2100, beide ten opzichte van 1990. Het huidige Deltaprogramma, dat maatregelen en voorzieningen bevat voor waterveiligheid en adequate zoetwatervoorziening in de toekomst, gaat ook uit van deze marge voor het jaar 2100. Het verschil tussen de KNMI’06-projecties en die van het vierde beoordelingsrapport van het IPCC (18-59 cm in 2100) zit voornamelijk in een extra regionale zeespiegelstijging in het noordoosten van de Atlantische Oceaan van 0-15 cm, omdat het water van

40

H2O / 14/15 - 2012

de warme Golfstroom hier naar de diepte gaat en de bijdrage van de uitzetting van het zeewater door temperatuurverhoging dus relatief groot is (opwarming over grotere diepte). Bovendien heeft het KNMI wel een (zij het nog zeer onzekere) bijdrage van de waargenomen versnelde ijsuitstroom aan de randen van de Groenlandse en Antarctische ijskap in de cijfers verwerkt. De centrale waarde van 60 cm en de bovengrens van 85 cm van de KNMI’06scenario’s voor zeespiegelstijging zijn dus getalsmatig in overeenstemming met de waarden van het vigerende middenscenario respectievelijk maximumscenario van het huidige kustbeleid. Voor het schatten van de suppletiebehoefte voor de komende jaren zijn de projecties voor één of twee jaartallen niet voldoende, maar dient het hele verloop beschikbaar te zijn. Dergelijke verlopen ontbreken bij de IPCC- en KNMI’06-projecties. In afbeelding 5 zijn twee mogelijke ontwikkelingen van het gemiddelde van de jaargemiddelde waterstanden van de zes hoofdstations getekend, die exact door de KNMI’06-projecties gaan voor 2050 en 2100. Dat is gedaan door vanaf 1990 een exponentiële functie toe te

voegen aan de lineaire regressielijn van 19 cm per eeuw die raakt in het jaar 1990. Het jaar 1990 is gekozen, omdat IPCC en KNMI hun projecties ook hebben berekend ten opzichte van dat jaar. De lijnen zijn bedoeld om een indruk te geven van een mogelijke versnelling in de zeespiegelstijging. Het gedwongen verloop door het hoge scenario voor 2050 zorgt voor een hoge versnelling in de eerste decennia en geeft voor het jaar 2010 een zeespiegelstijging van 49 cm per eeuw. Deze versnelling staat duidelijk op gespannen voet met de waarnemingen. Het verloop volgens het lage scenario sluit daar beter aan op de waarnemingen.

Veiligheid Voor de veiligheid tegen overstromingen gaan we niet uit van de stijging van de gemiddelde zeespiegel maar van de gemiddelde hoogwaterstand. De stormvloedstanden waartegen ze bestand moeten zijn, de zogenaamde toetspeilen, worden immers niet alleen beïnvloed door de gemiddelde waterstand maar ook door verandering van het getij, bijvoorbeeld als gevolg van de invloed van menselijke ingrepen in het kustsysteem. Bij de suppletiebehoefte kan volstaan worden met een landelijk gemiddelde waarde voor de

Afb. 4: Recente geografische verdeling van de lineaire trend in de gemiddelde zeespiegel, berekend over de periode 1993-2011, gebaseerd op de TOPEX/Poseidon/Jason-satellietaltimetrie. Deze verdeling weerspiegelt dus het effect van de variabiliteit van het klimaat op de regionale verdeling van de zeespiegelstijging op een tijdschaal die overeenkomt met de meetperiode. Alle factoren die van invloed zijn op de lokale gemiddelde zeespiegel, zitten impliciet verwerkt in de lokale trends.


platform zeespiegelstijging, omdat het suppletiezand van buiten het kustfundament in een strook langs de kust wordt gebracht en verder in het kustsysteem wordt verspreid door natuurlijke processen. Bij waterkeringen is regionaal of zelfs lokaal maatwerk noodzakelijk.

Conclusies De vraag of al rekening moet worden gehouden met versnelde zeespiegelstijging is afhankelijk van het betrokken onderwerp. Voor het ontwerpen van dijken, dammen, sluizen, stormvloedkeringen e.d. moet rekening gehouden worden met versnelde zeespiegelstijging vanwege de lange levensduur, grote investering en weinig flexibiliteit. Voor zandsuppleties wordt thans uitgegaan van een relatieve zeespiegelstijging (ten opzichte van de bovenkant van het pleistoceen) van 20 cm per eeuw. De afgelopen eeuw heeft een stijgsnelheid van 19 cm per eeuw laten zien. De koppeling van deze lineaire trendlijn aan het lage KNMI’06scenario levert een stijging van ongeveer 23 cm per eeuw voor het heden op. Omdat een significante versnelling niet is aangetoond, is het advies om het huidige uitgangspunt van 20 cm per eeuw vooralsnog te handhaven. Over circa zes jaar (cyclus van de toetsing van de primaire waterkeringen) kan opnieuw worden bekeken of het suppletieprogramma aangepast moet worden aan nieuwe inzichten. Dat is een verantwoorde strategie

Afb. 5: Extrapolatie van de gemiddelde zeestand, gemiddeld over de zes hoofdstations op basis van een lineaire regressie over de periode 1890-2008 en een daarop gesuperponeerde exponentiële functie vanaf 1990 door de KNMI’06-scenario’s voor 2050 en 2100.

vanwege de grote flexibiliteit van het suppletieprogramma. Voor meer informatie verwijzen wij u naar het rapport ‘Definitie zeespiegelstijging voor bepaling suppletiebehoefte. Rekenmodel t.b.v. handhaven kustfundament’ van Deltares (Rapport 1201993002-VEB-0003).

LITERATUUR Baart F., M. van Koningsveld en M. Stive (2011). Trends in sea-level trend analysis. Journal of Coastal Research nr. 21. Baart F., P. van Gelder, J. de Ronde, M. van Koningsveld en B. Wouters (2011). The effect of the 18.6-year lunar nodal cycle on regional sea-level rise estimates. Journal of Coastal Research nr. 21.

advertentie

Veilig leven in de delta begint bij Deltares Deltares is het onafhankelijke kennisinstituut voor water, ondergrond en infrastructuur. Wij richten ons op het veiliger maken van het leven in delta’s, kustregio’s en riviergebieden. Voortdurend verdiepen en vernieuwen we onze kennis. Nationaal en internationaal hebben vele overheden en bedrijven de weg naar ons al gevonden. Samen zoeken wij naar praktische, duurzame en innovatieve oplossingen. Zo maken we het leven in deltagebieden elke dag weer een stuk veiliger. Voor nu en straks. Deltares biedt: • actuele kennis en onderzoek over veilig leven in delta’s, kust- en riviergebieden; • praktische, duurzame adviezen voor overheden en bedrijven; • onderbouwing van strategische besluiten; • meer dan 800 specialisten op het gebied van water, ondergrond en infrastructuur; • een netwerk in meer dan 80 landen.

www.deltares.nl H2O / 14/15 - 2012

41


Ronald van Haren, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Geert Jan van Oldenborgh, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Geert Lenderink, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Wilco Hazeleger, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

neerslagverandering in europa tot nu toe groter dan verwacht In de vorige eeuw onderging de seizoensgemiddelde neerslag boven grote delen van Europa een duidelijke verandering. De gemiddelde neerslag in de winter nam toe in grote delen van Noordwest-Europa, terwijl deze in Zuid-Europa juist afnam. Tijdens de zomer was vooral sprake van een toename van de neerslag aan de Europese westkust. Uit dit onderzoek naar neerslagtrends in klimaatsimulaties blijkt dat modellen de trends voor grote delen van Europa structureel onderschatten; de waargenomen trends zijn vaak groter. Regionale klimaatmodellen, gebaseerd op waargenomen atmosferische circulatie en de temperatuur van het zeewateroppervlak (SST) blijken echter veel beter in staat de waargenomen trends te reproduceren.

M

et een eenvoudig statistisch model onderzochten we de invloed van de grootschalige atmosferische circulatie en SST op de neerslagtrends in Europa. Hieruit blijkt dat verandering in grootschalige atmosferische circulatie een belangrijke factor is geweest voor de trends in winterneerslag. De verandering in de temperatuur van het zeewateroppervlak is waarschijnlijk een belangrijke factor geweest voor de toename aan neerslag langs de Europese westkust. Op dit moment is de oorzaak van deze veranderingen nog onduidelijk, waardoor het onzeker is of deze veranderingen ook in de toekomst door gaan zetten. Dit maakt het niet eenvoudig om de historische trends te extrapoleren naar de toekomst. Verder onderzoek naar de fysische mechanismen achter de veranderingen is dan ook nodig om met meer vertrouwen toekomstige scenario’s voor neerslagveranderingen te kunnen maken. Onder klimaat verstaan we de statistiek van het weer over een langere periode, zoals het gemiddelde, de variabiliteit en de kans op extremen. Het klimaat wordt beïnvloed door de stijgende concentratie broeikasgassen in de atmosfeer, zoals is aangetoond in tal van studies. Deze toename zorgt niet alleen voor een toename van de temperatuur, maar heeft ook invloed op andere klimaatvariabelen zoals neerslag. Klimaatsimulaties van het huidige en toekomstige klimaat worden gedaan met behulp van klimaatmodellen. Dit zijn op

42

H2O / 14/15 - 2012

fysica gebaseerde computerprogramma’s die het klimaat simuleren. Hierin worden onder andere de grootschalige stromingen in de atmosfeer (en oceaan) expliciet gemodelleerd. Het is nog niet mogelijk om alle kleinschalige processen, zoals wolken of regenbuien, expliciet te modelleren. Voor dit soort processen wordt daarom gebruik gemaakt van parameterisaties: empirische technieken gebaseerd op waarnemingen en fysisch inzicht om een bepaald proces te beschrijven. Klimaatmodellen bevatten dus inherente onzekerheden. Daarnaast zijn toekomstige projecties afhankelijk van onzekere sociaal-economische ontwikkelingen en veranderingen in landgebruik. Ook vertoont het klimaat natuurlijke variaties op allerlei tijdschalen. Om met bovenstaande onzekerheden om te gaan en om deze te bestuderen, wordt vaak gebruik gemaakt van resultaten van simulaties met meerdere klimaatmodellen: een ensemble. De spreiding tussen de modeluitkomsten is een combinatie van modelonzekerheden en natuurlijk voorkomende variaties in het klimaat. De modelonzekerheid is niet gelijk aan de spreiding van een dergelijk ensemble, maar kan zowel groter (als alle modellen een essentieel proces niet goed representeren) of juist kleiner (als er slechte modellen in het ensemble zitten) zijn. Om vertrouwen te hebben in projecties van het toekomstige klimaat is het van belang om de prestaties van de modellen

in het verleden te bekijken. In dit artikel onderzoeken we of veranderingen in de seizoensgemiddelde neerslag in Europa en Nederland - zoals gesimuleerd door klimaatmodellen - overeenkomen met de waargenomen veranderingen.

Resultaten In de vorige eeuw nam de gemiddelde winterneerslag toe in grote delen van Noordwest-Europa, terwijl deze in de zuidelijke helft van Europa, met name in de tweede helft van de vorige eeuw, juist afnam. Tijdens de zomer was vooral sprake van een toename aan neerslag langs de Europese westkust. De waargenomen trends voor de periode 1961-2000 zijn weergegeven in afbeelding 1a voor het zomerhalfjaar (april-september) en afbeelding 1d voor het winterhalfjaar (oktober-maart). Hoewel deze waarnemingen zeker ook onzekerheden bevatten, zijn de veranderingen die we in dit artikel bespreken vaak veel groter dan deze onzekerheden. Tevens geeft de consistentie tussen neerslagtrends berekend over de laatste 50 jaar en over de gehele vorige eeuw vertrouwen in de waargenomen trend. De afbeeldingen 1b en 1e laten de gemiddelde neerslagtrend in een ensemble van regionale klimaatmodellen zien. Deze resultaten zijn verkregen door de regionale modellen te forceren met de grootschalige atmosferische stromingspatronen en zeewatertemperaturen vanuit mondiale klimaatmodelsimulaties (zie afbeelding 2). Het valt op dat de neerslagverandering in


platform regionale klimaatmodellen in grote delen van Europa kleiner is dan de waargenomen verandering. De waargenomen trend blijkt in veel gebieden zelfs groter te zijn dan de trend in elk van de modellen. Kijken we naar de uitvoer van de mondiale klimaatmodellen over de gehele vorige eeuw dan vinden we vergelijkbare resultaten. Regionale klimaatmodellen aangedreven door waargenomen grootschalige circulatie en oppervlakte-zeewatertemperaturen blijken echter veel beter in staat het waargenomen grootschalige trendpatroon te reproduceren (zie afbeeldingen 1c en 1f ). Hoewel op kleine schaal nog steeds grote verschillen te vinden zijn, is op veel plaatsen het verschil tussen waarnemingen en modellen duidelijk afgenomen. Ook blijkt de waargenomen trend nu vaker binnen de spreiding van het ensemble te vallen, hoewel de spreiding door de voorgeschreven circulatie en SST kleiner is. We concluderen dat het verschil tussen de waargenomen en gemodelleerde trends voor een groot gedeelte komt door een onjuiste voorstelling van de temperatuur van het zeewateroppervlak en grootschalige circulatie in de modellen. De relatieve invloed van deze twee factoren kunnen we beschrijven met een statistisch model waarmee we het lineair van circulatie afhankelijke deel van de neerslagtrend scheiden van de totale trend. Hieruit blijkt dat een groot gedeelte van de trend in de winter lineair afhankelijk is van circulatie. Een toename van meer westelijke winden tijdens de vorige eeuw in een groot gedeelte van Europa zorgde voor een toename aan neerslag in Noord-Europa en een afname in Zuid-Europa. Deze toename aan westelijke winden is niet gerelateerd aan het drukverschil tussen IJsland en de Azoren (NoordAtlantische Oscillatie of NAO) maar juist met het drukverschil tussen de Middellandse Zee en ScandinaviĂŤ. Dit continentale drukverschil heeft een significante positieve trend over de afgelopen eeuw, in tegenstelling tot de NAO welke alleen over de laatste 40 jaar van de vorige eeuw een niet-significante positieve trend heeft. Tevens verklaart het continentale drukverschil meer van de neerslagvariantie in Europa.

Afb. 1: Waargenomen en gemodelleerde neerslagtrends in Europa (% per eeuw) (1961-2000): (a) waargenomen trend zomerhalfjaar; (b) gemiddelde trend van een ensemble van door mondiale modellen aangedreven regionale klimaatmodellen zomer halfjaar; (c) gemiddelde trend van een ensemble van door waargenomen grootschalige atmosferische circulatie en SST aangedreven regionale klimaatmodellen zomer halfjaar; (d-f) hetzelfde maar dan voor het winterhalfjaar.

De neerslagtrend in de zomer is niet lineair afhankelijk van circulatie. Trends in de temperatuur van het zeewateroppervlak worden onderschat in mondiale klimaatmodellen en spelen waarschijnlijk een rol in de onderschatting van neerslagtrends langs een groot gedeelte van de Europese kust.

Discussie Voor het maken van klimaatscenario’s wordt vaak een combinatie gebruikt van mondiale en regionale klimaatmodellen. De relatief lage resolutie van mondiale klimaatmodellen - deze modellen hebben een oplossend vermogen in de orde van 100 tot 300 kilometers - bemoeilijkt het onderzoek naar lokale veranderingen en weerfenomenen die op kleinere schaal plaatsvinden. Regionale modellen hebben een kleiner modelgebied waarover de berekeningen gedaan worden

Afb. 2: Versimpelde schematische weergave van het mondiaal klimaatmodel (GCM) en het regionaal klimaatmodel (RCM).

en kunnen hierdoor een typische resolutie van enkele tientallen kilometers bieden (zie afbeelding 2). Aan de rand van het regionale modelgebied wordt de atmosferische toestand (wind, temperatuur en vochtigheid) en SST voorgeschreven2), de zogenaamde randvoorwaarden. Afhankelijk van de aard

van het onderzoek worden deze randvoorwaarden gehaald uit uitkomsten van mondiale klimaatmodellen of uit observaties. Het klimaat in Europa en Nederland hangt niet alleen samen met de wereldwijde opwarming maar ook met regionale en H2O / 14/15 - 2012

43


lokale processen. Niet al deze processen kunnen puur binnen het domein van een regionaal klimaatmodel worden opgelost en zijn afhankelijk van de aan het model voorgeschreven randvoorwaarden. Een trend in de voorgeschreven grootschalige circulatie of SST kan bijvoorbeeld een groot effect hebben op de neerslagverandering in een gebied. In de vorige sectie hebben we gezien dat juist deze twee randvoorwaarden een rol spelen bij de onderschatting van waargenomen neerslagtrends in klimaatmodellen in Europa. Ook voor Nederland is dit het geval. In de winter is een groot deel van de neerslagtrend lineair afhankelijk van de circulatie. In de zomer spelen trends in zeewatertemperatuur langs de Europese westkust een rol in de onderschatting van neerslagtrends in Nederland. Of deze trends ook in de toekomst doorzetten, is op dit moment niet bekend. Ze zijn dan ook niet zomaar te extrapoleren naar de toekomst. Met afbeelding 3 kijken we beter naar de waargenomen3),4) en gemodelleerde verandering in neerslag in Nederland. Het zomerhalfjaar zag tussen 1961 en 2000 een lichte afname in neerslag (afbeeldingen 3a en 3b), terwijl over langere periodes een lichte toename te zien is (afbeelding 3c): een combinatie van een natter wordende kuststrook en een niet natter wordend binnenland3). Geen van de mondiale klimaatmodellen simuleert een toename van de neerslag in de zomer die zo groot is als die in de waarnemingen over de periode 1911-2010 (zie afbeelding 3c). Over de kortere periode 1960-2000 is de natuurlijke variabiliteit groter, waardoor de uitvoer van regionale modellen meer toename (en afname) laat zien en de waarnemingen juist een kleine afname. De overeenstemming in afbeelding 3a is dus voor een deel toeval. Als de regionale klimaatmodellen met waargenomen atmosferische circulatie en SST wordt aangedreven, verschuift de verdeling naar hogere waarden, meer in overeenstemming met de langetermijntrend en met meer zuidelijk gelegen kuststroken in afbeelding 1.

Voor het winterhalfjaar is de neerslagtrend in Nederland voor een groot gedeelte lineair afhankelijk van grootschalige circulatie en spelen lokale, kleinschalige processen een minder belangrijke rol. De toename aan westelijke winden in de winter tijdens de vorige eeuw wordt niet goed gerepresenteerd in mondiale modellen en resulteert in een onderschatting van de neerslagtrend in de winter (zie afbeeldingen 3d en 3f ). Wanneer de juiste grootschalige circulatie opgelegd wordt aan de modellen door middel van waargenomen randvoorwaarden, zijn de modellen goed in staat om de waargenomen verandering te reproduceren (zie afbeelding 3e). Een reproductie van geobserveerde trends in klimaatsimulaties en een goed begrip hiervan vormen belangrijke voorwaarden om vertrouwen te krijgen in klimaatprojecties voor de toekomst met diezelfde klimaatmodellen. De hier getoonde resultaten laten zien dat voor neerslagverandering aan deze voorwaarde in beperkte mate is voldaan. Dit wil echter zeker niet zeggen dat toekomstprojecties met klimaatmodellen geen waarde hebben. De processen die aanleiding geven tot de geobserveerde trends kunnen relatief onbelangrijk zijn voor projecties voor het eind van deze eeuw. Hoewel een extrapolatie van geobserveerde trends naar de toekomst daarom niet zomaar gedaan kan worden, moet wel rekening gehouden worden met de mogelijkheid van optreden van zulke veranderingen.

trends een belangrijke bijdrage kan leveren aan nieuwe klimaatscenario’s. Nieuwe KNMI-klimaatscenario’s staan op het ogenblik gepland voor eind 2013. LITERATUUR 1) Van Haren R., G. van Oldenborgh, G. Lenderink, M. Collins en W. Hazeleger (2012). SST and circulation trend biases cause an underestimation of European precipitation trends. Climate Dynamics. 2) Kattenberg A. (2008). Toestand van het klimaat in Nederland 2008. KNMI. 3) Buishand T., T. Brandsma, G. de Martino en J. Spreeuw (2011). Ruimtelijke verdeling van neerslagtrends in Nederland in de afgelopen 100 jaar. H2O nr. 24, pag. 31-33. 4) Sluijter R., H. Leenaers en M. Camarasa (2011). De Bosatlas van het Klimaat. Noordhoff Uitgevers. 5) Van den Hurk B., A. Klein Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI climate change scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI. 6) Klein Tank A. en G. Lenderink (2009). Klimaatverandering in Nederland. Aanvullingen op de KNMI’06 scenario’s. KNMI.

Wel toont dit onderzoek de beperkingen van het directe gebruik van modeluitvoer voor toekomstige klimaatscenario’s aan. Onder andere om deze redenen bestaan de KNMI’06 klimaatscenario’s5),6) niet uit directe modeluitvoer, zoals in omliggende landen vaak wel gebruikelijk is. Zo worden modellen met een duidelijke circulatieverandering apart beschouwd en worden gevoeligheidsstudies verricht naar de invloed van een opwarmende Noordzee. De KNMI’06-scenario’s houden daarom ook rekening met brede onzekerheidsmarges, zoals een relatief nat scenario voor de zomer. Dit alles laat onverlet dat een beter begrip van geobserveerde

Afb. 3: Distributie van waargenomen (gehomogeniseerde neerslagreeks3)) en gemodelleerde (gemiddelde) neerslagtrends voor Nederland (% per eeuw): (a) ensemble van door mondiale modellen aangedreven regionale klimaatmodellen voor het zomerhalfjaar (1961-2000); (b) ensemble van door waargenomen grootschalige atmosferische circulatie en SST aangedreven regionale klimaatmodellen voor het zomerhalfjaar (1961-2000); (c) ensemble van mondiale klimaatmodellen voor het zomerhalfjaar (19112010); (d-f) hetzelfde maar dan voor het winterhalfjaar.

44

H2O / 14/15 - 2012


platform

Heather Leslie, Instituut voor Milieuvraagstukken Miriam Moester, LaserLaB Amsterdam Merle de Kreuk, TU Delft Dick Vethaak, Instituut voor Milieuvraagstukken / Deltares

Verkennende studie naar lozing van microplastics door rwzi’s In het Nederlandse watermilieu is een nieuw soort vervuiling geconstateerd: microplastics. Kunststof zwerfafval, waaronder microscopische kleine kunststofdeeltjes wordt al overal ter wereld aangetroffen, veel ook in zee. Buitenlands onderzoek toont aan dat de effluenten van rioolwaterzuivering onder andere synthetische textielvezels bevatten die afkomstig zijn van het spoelwater van wasmachines. In dit artikel laten we zien dat microplastics ook de Nederlandse rioolwaterzuiveringsinstallaties bereiken en voor een deel weer geloosd worden als component via het effluent. Daarnaast vonden wij in watermonsters van de Noordzee microplastics. De emissiebronnen hiervan zijn divers: een deel komt voort uit grotere stukken plastic afval die in het milieu afbreken, een ander deel bestaat uit speciaal door de industrie ontworpen kunststof deeltjes. Deze komen onder andere voor in cosmetica en zijn ook onderzocht in deze studie.

I

n het Nederlandse watermilieu is een nieuw soort vervuiling gesignaleerd: microplastics. Dat zijn synthetische polymeer deeltjes met een doorsnede tussen 1 µm en 5 mm, bekend uit onderzoeken naar kunststof zwerfvuil in grote cirkelvormige oceaanstromen, maar onlangs dus ook in de Noordzee en in het Nederlandse kustwater aangetroffen1),2),3),4),5),6). De milieuproblemen van kunststof zwerfafval, inclusief microplastics, staat zowel in Nederland als internationaal volop in de belangstelling. Onder druk van de EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) wordt de komende jaren gewerkt aan een meer gecoördineerde en innovatieve aanpak van het zwerfafval op zee. Hoewel afval helaas nog steeds direct op zee wordt geloosd, kan een belangrijk deel van het kunststof afval in zee toch afkomstig zijn van het land. Door transport via de rivieren en de wind komen kunststoffen uiteindelijk ook in zee terecht. Grote stukken kunststof, ook wel ‘macroplastics’ genoemd, kunnen onder invloed van weer en wind en langzame afbraakprocessen fragmenteren tot microplastic formaat7). Kleinere deeltjes kunnen in het aquatische milieu komen via het afvalwater; microscopische synthetische textielvezels kunnen loskomen van kleding, vooral tijdens wasbeurten. Daarnaast bevatten verschillende cosmeticaproducten, zoals douchegel, scrubs en tandpasta, tegenwoordig deeltjes

van polyethyleen (PE), polyethyleentereftalaat (PET) of polymethylmethacrylaat (PMMA). Methoden voor het bemonsteren, opwerken en analyseren van microplastics zijn volop in ontwikkeling4),8). Het aantonen van microplastic in (milieu)monsters gebeurt met behulp van filtratie, waarbij de microplastics uit het monster geëxtraheerd worden, en vervolgens telling onder een lichtmicroscoop. Voor identificatie van de polymeersoort wordt meestal FourierTransform InfraRood-spectroscopie (FTIR) gebruikt. In dit onderzoek wordt de nieuwe techniek Raman microscopie toegepast. Die heeft een aantal voordelen ten opzichte van FTIR, zoals het nauwkeuriger kunnen meten van kleinere deeltjes en minder monstervoorbewerking.

Oriënterend onderzoek in Nederland Om een beter idee te krijgen van het vóórkomen van microplastics in het Nederlandse watermilieu kan in verschillende matrices gemeten worden. De meeste studies in het buitenland richten zich hierbij op het oppervlaktewater, waar de lichte deeltjes blijven drijven, en het sediment, waar de zwaardere deeltjes (onder andere door biofouling) door bezinking terechtkomen. In dit onderzoek op het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit in Amsterdam zijn verschillende bronnen en

locaties van microplastic deeltjes bestudeerd. Zo bevatte water bemonsterd in open zee bij de Doggersbank en aangeleverd door Stichting de Noordzee verschillende typen microplastics, zoals folie en blauwe filamenten6). Dit zijn naar ons weten de eerste metingen in Nederland van microplastics in zeewater. De oorspong van deze microplastics is moeilijk vast te stellen, maar vermoedelijk is er een combinatie van stromen. Behandeld afvalwater, geloosd als effluent van rwzi’s, is waarschijnlijk een belangrijke bron. Microplastics kunnen op veel manieren in het afvalwater terecht komen, denk aan: regenwaterafvoer met erin kunststof zwerfafval en microplastic deeltjes (slijtage van verpakkingen, schoenen, fiets en autobanden, kunststof bouwmaterialen, etc.), synthetische textielvezels (afvoer van wasmachine), cosmetica en industriële scrubs. Eén van deze bronnen, de cosmetica, is onderzocht op de aanwezigheid van microplastic deeltjes6). Stukken polyethyleen van 100 tot 700 µm werden gevonden in handzeep, deodorant, gezichtsscrub, douchegel en tandpasta. PET-microdeeltjes (circa 40 µm) werden ook aangetroffen in badschuim voor kinderen. Er zijn producten waarvan tien procent van het gewicht uit microplastic bestaat. Het polymeertype werd H2O / 14/15 - 2012

45


Afb. 1: Microplastic vezel in rwzi-effluent onder een lichtmicroscoop (bron: Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit, Amsterdam).

bepaald met Raman spectroscopie en vergelijking met referentiekunststoffen. Een recent onderzoek uit Groot-Brittannië toonde aan dat één wasbeurt van één stuk synthetische kleding 1.900 microplastic deeltjes (synthetische textielvezels) oplevert in het rioolwater dat richting rwzi’s gaat3). In dezelfde studie zijn microplastics gevonden in rwzi-effluenten. Dit betekent dat rwzi’s dit soort microplastic deeltjes gedeeltelijk doorlaten en daarmee een puntemissie van deze verontreiniging vormen. Gemeten concentraties in de zeebodem waar in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld tot 1998 zuiveringsslib werd gestort, waren drie keer hoger dan op de referentielocaties3), wat tevens aangeeft dat de microplastics accumuleren in actief slib en zo (deels) uit het milieu verwijderd zouden kunnen worden. Omdat mineralisatie van synthetische polymeren een zeer traag proces is, kunnen de deeltjes die niet in de rwzi worden verwijderd, intact in zee terechtkomen, waar zij vermoedelijk de komende eeuwen aanwezig zullen blijven7).

Microplastics in Nederlandse rwzi’s In samenwerking met Deltares, TU Delft en Waterschap Hollandse Delta is gekeken naar de aanwezigheid van microplastics in verschillende stromen van een rwzi. Macroplastics worden verwijderd met het roostergoed, terwijl microplastics mogelijk terechtkomen in het effluent of bezinken met het slib. Er zijn monsters genomen van het influent, slib, effluent van de conventionele actiefslibinstallatie en effluent van de membraanbioreactor (een ultrafiltratiereactor met poriegrootte 0,08 µm). Op het moment van bemonsteren werden de twee installaties apart en parallel bedreven. De eerste resultaten tonen aan dat ongeveer 20 microplastic deeltjes per liter aanwezig waren in het effluent van de actiefslibinstallatie en ongeveer de helft daarvan in het effluent van de MBR (zie afbeelding 1). Zoals bij de microplastics in cosmetica kon Raman spectroscopie weer ingezet worden bij het bepalen van polymeersoort, bijvoorbeeld een deeltje dat mogelijk afkomstig is

46

H2O / 14/15 - 2012

Afb. 2. Raman spectra van polyethyleen referentiemateriaal (zwart) en een rond wit bolletje, diameter circa 150 µm, uit een conventioneel rwzi-effluent (rood). Het deeltje wordt geïdentificeerd als polyethyleen.

van een cosmeticaproduct (zie afbeelding 2). Een andere studie naar het effluent van twee rwzi’s in Australië vond maar één microplastic vezel per liter rwzi-effluent3). In het influent van rwzi Heenvliet werden ongeveer 200 deeltjes per liter gevonden, wat aangeeft dat 90 procent van de microplastics tijdens de zuivering wordt verwijderd, iets minder dan de zwevende stof-verwijdering van 97 procent. Kanttekening hierbij is dat de microplastics in steekmonsters genomen zijn, tijdens regenweer, om ongeveer 11 uur ‘s ochtends (verwachte piek vanuit doucheproducten). De effluentmonsters zijn rond dezelfde tijd genomen. Bij een vervolgonderzoek zouden gedurende langere tijd 24 uurs monsters genomen moeten worden om een werkelijk verwijderingsrendement te bepalen; het hier genoemde rendement is louter indicatief van aard. Nederlands zuiveringsslib is onderzocht op de aanwezigheid van microplastics. Een kijkje onder de microscoop geeft een verscheidenheid aan zeer kleine kunststof vezels en brokjes in een breed scala aan kleuren, met groottes van 1 t/m 40 µm. Bij het centrifugeren van één liter zuiveringsslib werden in de supernatant meer dan 200 microplasticdeeltjes per liter slib waargenomen. Deze deeltjes werden gevangen op een filter met 0,7 µm poriegrootte. Deze resultaten duiden erop dat een groot deel van de microplastics verdwijnt met het primaire en secundaire slib richting slibverwerking. Er is nog geen inzicht wat er dan gebeurt; komt een deel van de microplastics weer vrij bij ontwatering (het slib van rwzi Heenvliet wordt ontwaterd op rwzi Hellevoetsluis) en wat is het lot van microplastics in de vergisting (accumulatie in uitgegist slib of in rejectiewater)? Waarschijnlijk zal een groot deel van de microplastics naar de slibverbranding afgevoerd worden, waar ze definitief uit het milieu verwijderd worden. Maar als de 20 miljard kubieke meter effluent die jaarlijks in Nederland geproduceerd wordt, gemiddeld 10 of 20 deeltjes per liter bevatten, kan dit een behoorlijke belasting voor het watermilieu

en de Noordzee betekenen, te meer gezien het onafbreekbare karakter van de deeltjes. Daarom zou beter in kaart gebracht moeten worden hoe en waar de deeltjes voorkómen of verwijderd kunnen worden. Hoe de microplasticemissie vanuit rwzi’s zich verhoudt tot de (vele) andere bronnen van microplastic vervuiling, is nog een onderwerp voor nader onderzoek.

Volks- en ecosysteemgezondheid Uit literatuuronderzoek door Deltares en IVM4) blijkt dat verschillende soorten organismen, inclusief de mens, in staat zijn microplastics in hun weefsels en/of lichaamsvochten op te nemen, waardoor gezondheidsproblemen kunnen optreden. In mariene soorten, van diverse trofische niveaus, zijn microplastics aangetroffen die afkomstig zijn van het sediment, voedsel of de waterkolom (wadpieren, zeepokken, mosselen, kreeften, stormvogels en zeehonden). De mogelijke effecten daarvan worden momenteel nader onderzocht, maar een pionierstudie in de Verenigde Staten toonde al aan dat zeer fijne deeltjes polystyreen een negatieve impact op het fotosynthetische vermogen van zowel zoete als mariene groenalgen kunnen hebben9). Daarnaast zijn zeer fijne kunststofdeeltjes in staat om opgenomen te worden in het maag-darmkanaal van mensen, waarna ze in lymfe-, hart- en vaatstelsels terecht kunnen komen10). De opgenomen deeltjes zouden onder andere lokale ontstekingen en veranderingen in de genexpressie en een reeks van fysiologische effecten kunnen veroorzaken. Een recente studie laat zien dat polystyreen deeltjes tot 240 nm in diameter via de placenta van moeder naar kind doorgegeven kunnen worden11). Hoewel synthetische polymeren als zodanig chemisch inerte macromoleculen zijn, zit in kunststof producten bijna altijd een mengsel van polymeermateriaal met verschillende additieven en restmonomeren die uit kunnen logen. Hieronder vallen stoffen waarvan hormoonverstorende, neurotoxische of andere nadelige effecten bekend zijn, zoals bisfenol A en ftalaten12). Textielvezels kunnen ook chemicaliën


platform bevatten, zoals kleurstoffen, vlamvertragers en surfactanten. De ernst en omvang van de risico’s en gevolgen van de huidige concentraties microplastics in het watermilieu voor de ecologie en volksgezondheid en de bijdrage van rwzi-effluenten hieraan is niet vast te stellen op basis van de tot nu toe beschikbare data. Er bestaat wel een brede belangstelling en op verschillende niveaus de politieke wil om hoe dan ook te werken aan een kunststofvrij milieu. Stichting de Noordzee begon een campagne om de cosmetica-industrie en de politiek te overtuigen dat microplastic beter niet in cosmetica gebruikt kan worden, vanwege de onafbreekbaarheid ervan. Vanuit het voorzorgsprincipe is het belangrijk om (drink)water en de voedselketen zo veel mogelijk vrij te houden van microplastics.

Koppeling van KRM en KRW Maatregelen voor het voorkomen of verminderen van microplastics in het milieu zouden getroffen moeten worden als onderdeel van de implementatie van de Europese KRM. Deze stelt onder meer dat zwerfvuil op zee geen nadelige invloed mag hebben op het milieu. Met behulp van monitoringsprogramma’s wordt het behalen van de KRM-doelstellingen en de goede milieutoestand continu geëvalueerd. De

implementatie van de KRM zal onder andere vragen om een koppeling met de Kaderrichtlijn Water (KRW) om te verkennen hoe de uitstoot van kunststofafval (zowel micro of macroformaat) via effluent en rivieren naar zee het best teruggedrongen kan worden. Het aanpakken van vanaf land afkomstige afvalbronnen is cruciaal om marien afval te bestrijden. Daarom verdient dit onderwerp aandacht van waterbeheerders, eigenaren van rwzi’s en lokale autoriteiten. Onderzoek naar het lot van microplastics in rwzi’s en slibstromen en maatregelen om persistente materialen, zoals kunststof, uit biologische cycli te houden, kan helpen om de verontreiniging met kunststof in zoet en zout water tegen te houden. LITERATUUR 1) UNEP Yearbook 2011. 2) Thompson R., Y. Olsen, R. Mitchell, A. Davis, S. Rowland, A. John, D. McGonigle en A. Russell (2004). Lost at sea: where is all the plastic? Science 304, pag. 838-838. 3) Browne M., P. Crump, S. Niven, E. Teuten, A. Tonkin, T. Galloway en R. Thompson (2011). Accumulations of microplastic on shorelines worldwide: sources and sinks. Environ. Sci. Technol. 45, pag. 9175-9179. 4) Leslie H., M. van der Meulen, F. Kleissen en D. Vethaak (2011). Microplastic litter in the Dutch marine environment. Deltares. Rapport 1203772-000.

5) Edwards M., G. Beaugrand, D. Johns, P. Helaouet, P. Licandro, A. McQuatters-Gollop en M. Wootton (2011). Ecological status report: results from the CPR survey 2009/2010. SAHFOS Technical Report 8, pag. 1-8. 6) Leslie H. (2012). Microplastic in Noordzee zwevend stof en cosmetica. IVM. Rapport W-12/01. 7) Andrady A. (2011). Microplastics in the marine environment. Mar. Pollut. Bull. 62, pag. 1596-1605. 8) Hidalgo-Ruz V., L. Gutow, R. Thompson en M. Thiel (2012). Microplastics in the marine environment: A review of the methods used for identification and quantification. Environ. Sci. Technol. 46, pag. 3060-3075. 9) Bhattacharya P., S. Lin, J. Turner en C. Pu (2010). Physical adsorption of charged plastic nanoparticles affects algal photosynthesis. Phys. Chem. C. 114, pag. 16556-16561. 10) Hussain N., V. Jaitley en A. Florence (2001). Recent advances in the understanding of uptake of microparticulates across the gastrointestinal lymphatics. Adv. Drug Delivery Rev. 50, pag. 107-142. 11) Wick P., A. Malek, P. Manser, D. Meili, X. MaederAlthaus, L. Diener, P. Diener, A. Zisch, H. Krug en U. von Mandach (2010). Barrier capacity of human placenta for nanosized materials. Environ. Health Perspect 118, pag. 432-436. 12) Yang C., S. Yaniger, V. Craig Jordan, D. Klein en G. Bittner (2011). Most plastic products release estrogenic chemicals: a potential health problem that can be solved. Environ. Health Perspect 119, pag. 989-996.

advertentie

Draadloze grondwater monitoring Schlumberger Water Services heeft een nieuw systeem ontwikkeld dat u in staat stelt om op een efficiënte manier data van Divers in het veld uit te lezen. Dit systeem noemen wij Diver-NETZ. Met Diver-NETZ hoeft u de peilbuis niet meer te lokaliseren en te openen. Uw aanwezigheid in de buurt van de peilbuis is voldoende. Met uw eigen mobiele telefoon kunt u eenvoudig contact leggen met de Divers en de data uitlezen. Dit bespaart tijd en geld! Diver-NETZ werkt met behulp van een radiomodule. Deze module, de Diver-DXT, wordt bovenop de Diver kabel gemonteerd. Naast uw mobiele telefoon heeft u tevens een kleine radio-unit nodig: de Diver-Gate(M). De Diver-Gate(M) is de interface tussen de Diver-DXT en uw mobiele telefoon.

www.swstechnology.com

Kenmerken Diver-NETZ: • Compatibel met alle bestaande Divers. • Bereik van 500 m LOS (Line of Sight). • 85% efficienter dan traditionele uitleesmogelijkheden. • Diver-DXT registreert tevens luchtdruk

H2O / 14/15 - 2012

47


Susan Sollie, Tauw Jeroen Kluck, Tauw Adrie van Hooff, Tauw Johannes Helder, Wageningen Universiteit

nematoden als indicator voor de waterkwaliteit Het beoordelen van de waterkwaliteit is een lastige zaak. Vaak wordt de chemische kwaliteit bepaald, maar eigenlijk willen we weten welke effecten die heeft op de biologische kwaliteit. Veld- en microscopisch onderzoek aan biologische indicatoren is bewerkelijk en bovendien zijn de resultaten niet eenduidig. Met de ontwikkeling van DNA-analysetechnieken is het mogelijk geworden nematoden in de waterbodem snel en accuraat te analyseren. Nematoden zijn kleine aaltjes (lengte 0,3 tot 1,0 mm) die in grote aantallen en met een aanzienlijke diversiteit in de waterbodem aanwezig zijn. De combinatie van hoge dichtheden en grote verscheidenheid maakt de nematodengemeenschap tot potentiële bio-indicator voor de waterwaterkwaliteit. Een pilot liet zien dat DNA-analyse van nematoden in de waterbodem duidelijke signalen van eutrofiëring aangaf en daarmee inzicht gaf in de waterkwaliteit.

I

nzicht in de waterkwaliteit is noodzakelijk (en wenselijk) om situaties te beoordelen en de noodzaak van maatregelen ter verbetering van die waterkwaliteit af te kunnen wegen. Zo verplicht de KRW waterbeheerders de chemische en biologische kwaliteit van oppervlaktewater in waterlichamen te beoordelen. Ook buiten waterlichamen (bijvoorbeeld in stedelijk gebied) dient de waterkwaliteit te voldoen aan gestelde normen.

Wat is er mis met de huidige indicatoren?

Maar het beoordelen van waterkwaliteit is een lastige zaak. De chemische kwaliteit is relatief eenvoudig te bepalen, de biologische kwaliteit is lastiger. Chemisch onderzoek zegt bovendien niet alles; het is erg lastig om het gecombineerde effect van meerdere vervuilende stoffen in te schatten. De biologische waterkwaliteit (voorkomen en variatie van soorten) is een gevolg van de fysisch-chemische waterkwaliteit. Het kan zijn dat de chemische waterkwaliteit tijdelijk verslechtert, maar dat dit - afhankelijk van de bio-beschikbaarheid - geen of geen langdurige effecten heeft op de biologie in het watersysteem.

Afb. 1: Uitkomst van PCR, waarbij iedere lijn een andere nematodefamilie representeert. Naarmate de stijgende lijn meer naar links ligt, zit er meer van de betreffende nematode in.

En juist die veerkracht en gevoeligheid van het systeem is een goede indicatie of een systeem ‘gezond’ is. Het is daarom van belang om een geschikte biologische indicator te vinden die de gezondheid van het systeem op betrouwbare wijze bepaalt.

48

H2O / 14/15 - 2012

De biologische kwaliteit wordt meestal bepaald door het inventariseren en tellen van soorten planten en dieren (vaak met binoculair of microscoop). Dit is over het algemeen een arbeidsintensieve en tijdrovende taak die alleen door specialisten kan worden uitgevoerd. Dit resulteert in minimale bemonstering en analyse van de biologische waterkwaliteit. Daarnaast speelt

er nog iets anders. De huidige biologische indicatoren geven vaak geen goed beeld van de veerkracht. Vissen kunnen wegzwemmen van vervuiling, planten reageren traag op veranderingen in de waterkwaliteit en macrofauna heeft (ten opzicht van nematoden) een lange levenscyclus. Wij denken dat nematoden een aantal zeer positieve eigenschappen hebben om als goede bio-indicator te fungeren voor de waterkwaliteit.


platform Nematoden als bio-indicator Nematoden zijn microscopisch kleine wormpjes die in grote hoeveelheden en soortaantallen in de waterbodem voorkomen. Er zijn diverse argumenten om juist deze groep als indicator te gebruiken. Nematoden zijn abundant (tienduizenden individuen per m2), zodat vrij kleine monsters voldoende informatie opleveren om statistisch verantwoorde uitspraken te doen. Daarnaast omvatten nematoden verschillende trofische groepen (bacterivoren, algen-eters, predators en omnivoren), waarmee effecten op alle lagen van het voedselweb kunnen worden gedetecteerd. Nematoden vertonen een breed spectrum aan gevoeligheden voor verstoringen, waarmee gemeten kan worden in een wijd scala van stresscondities. Bovendien is de mobiliteit van nematoden in zoetwaterbodems gering, zodat resultaten ook echt het effect weerspiegelen van lokaal aanwezige stressoren. De levenscyclus van nematoden is zo kort, dat er vrijwel direct (= binnen een paar dagen) reacties te zien zijn op vervuiling. Ten slotte zijn nematoden goed onderzocht; dit betekent dat geconstateerde veranderingen in de meeste gevallen ecologisch verklaard kunnen worden. De afgelopen jaren heeft het Laboratorium voor Nematologie (Wageningen Universiteit) een ribosomaal DNA-databank gegenereerd die vrijwel alle in Nederland voorkomende nematodengenera omvat (in totaal nu ongeveer 2.500 soorten)1). Daarmee is het mogelijk geworden middels DNA-barcoding nematodenfamilies en aantallen per familie in de bodem te bepalen. Het grote voordeel hiervan is dat een tijdrovende bezigheid vervangen is door een efficiënte, snelle en betrouwbare methode om nematoden te inventariseren. Deze methodiek wordt al breed toegepast voor de analyse van grondmonsters2). De toepassing voor waterbodems is nieuw, maar het functioneren van de DNA-barcoding staat (als bewezen techniek) hier niet ter discussie.

Het onderzoek In het najaar van 2011 hebben we een pilot-project uitgevoerd om te onderzoeken of nematoden een goede indicator voor de waterkwaliteit kunnen zijn én of DNA-barcoding een werkbare methode is voor waterbodems3). In het beheergebied van drie waterschappen (Veluwe, De Dommel en Velt en Vecht) en twee gemeenten (Bergen (NH) en Oisterwijk) zijn bemonsteringen uitgevoerd op locaties waarvan bekend was dat ze vervuild waren door een overstort. Ter controle zijn ook bovenstrooms monsters genomen. Voor bemonstering van de bovenste vijf centimeter van de waterbodem is een Uwitec sedimentboor gebruikt. Uit deze waterbodemmonsters zijn de nematoden geëxtraheerd. Deze nematoden zijn vervolgens zowel microscopisch als middels DNA-barcoding gedetermineerd en geteld (tot familieniveau). De microscopische analyse gaf hetzelfde beeld te zien als de DNA-barcoding. Van te voren hadden we een groep samengesteld van de meest voorkomende nematoden-

Nematode van de familie Tobrilidae.

families in zoetwatersystemen. Het betreft 18 families, een praktisch bruikbaar aantal waarbij verschillende voedingstypen en verschillende mate van stresstolerantie zijn opgenomen. Kwantitatieve testen voor deze families zijn ontwikkeld in een Genes4Waterproject4).

Veelbelovende resultaten De resultaten van deze pilot wijzen erop dat nematoden en DNA-barcoding de potentie hebben om als indicator voor de waterkwaliteit te dienen. In de waterbodemmonsters waren nematodenfamilies aanwezig die zowel op de vervuilde als op de controlelocaties voorkwamen. Daarnaast waren er enkele kenmerkende soorten die alleen op één van beide locaties zijn aangetroffen. Op elke locatie vonden wij minimaal zes verschillende families. In totaal zijn elf verschillende families aangetroffen. Deze pilot was te klein opgezet om significante verschillen aan te tonen (daarvoor zouden meer herhalingen nodig zijn), maar wanneer een familie binnen één watersysteem op de ene locatie wel aanwezig is en op de

andere locatie totaal afwezig is, is dit wel een duidelijk signaal. Omdat dit type resultaten de meeste informatie geven, bespreken we alleen de zogenaamde ‘kenmerkende families’ (families die alleen op één locatie voorkomen) (zie tabel). In Klijndijk zijn op de controle locatie de bactivoren Monhysteridae en Plectidae gevonden, terwijl op de vervuilde locatie juist de bactivoor Alaimidae is gevonden (naast overeenkomende families). Monhysteridae en - in mindere mate - Plectidae zijn zeer veel voorkomende zoetwater nematoden. In literatuur geldt een algemeen beeld dat Monhysteridae aantallen afnemen naarmate eutrofiëring toeneemt. Het volledig afwezig zijn van deze groep in de vervuilde (sterk geëutrofieerde) locatie Klijndijk was echter onverwacht en opmerkelijk. We hebben dit beeld op geen enkele andere vervuilde locatie aangetroffen. De familie Alaimidae (bacterie-eters) zijn aanwezig in de sterk geëutrofieerde locatie in Klijndijk en niet op de controlelocatie. De aanwezigheid van deze groep duidt op

Kenmerkende nematodenfamilies zoals die naar voren komen uit een experiment dat is uitgevoerd in november en december 2011 op vijf zoetwaterlocaties in Nederland. De locaties voor Oisterwijk ontbreken hier. Door de lage extractie-efficiëntie konden we daar geen volledige analyse uitvoeren.

locatie

controlelocatie

vervuilde locatie

Klijndijk

Monhysteridae, Plectidae

Alaimidae

Veluwe

-

Tobrilidae

Geldrop

-

Tobrilidae

Bergen (NH)

-

Tripylidae

H2O / 14/15 - 2012

49


hoge bacteriële dichtheden. Anders dan in terrestrische systemen is over de ecologie van deze groep in zoetwatermilieus nog weinig bekend. Voor de locaties op de Veluwe en in Geldrop zijn de Tobrilidae van belang: deze familie is wel op de vervuilde locaties en niet op controlelocaties aangetroffen. Tobrilidae is een familie die een aanzienlijk aantal geslachten omvat waaronder Tobrilus, Epitobrilus, Semitobrilus en Eutobrilus. Ecologisch gezien lijken de geslachten veel op elkaar. In deze studie zijn ze als groep gedetecteerd. In het algemeen is deze familie kenmerkend voor onvervuilde locaties, met een opmerkelijke uitzondering: Tobrilus diversipapillatus5),6). Het is om deze reden zeer wel mogelijk dat het specifieke signaal dat in De Dommel bij Geldrop en in Epe (Veluwe) gemeten is - Tobrilidae op de vervuilde locatie veroorzaakt is door deze ene soort, Tobrilus diversipapillatus. In deze pilot is echter niet op soort gedetermineerd. Dit zou interessant zijn voor een vervolgstudie. In het zeer ondiepe stroompje in Bergen vonden wij de familie Tripylidae op de vervuilde locatie, terwijl deze op de controlelocatie ontbrak. Soorten van deze familie komen zowel terrestrisch, aquatisch als in brakwatersystemen voor. In literatuur is, voor zover we hebben kunnen nagaan, nog niet eerder een specifieke toename van Tripylidae als gevolg van eutrofiëring beschreven. Waarschijnlijk betreft het hier een andere oorzaak. Concluderend is in Klijndijk een duidelijke relatie te leggen tussen eutrofiëring en de aanwezige nematoden. Voor de andere locaties zien we duidelijk verschillen in nematoden tussen de vervuilde en controlelocatie. Hoe we deze moeten duiden is nog niet bekend. Nader onderzoek dient uit te wijzen door welk type vervuiling het voorkomen (of juist afwezigheid) van families veroorzaakt wordt, of dit algemeen geldig is, veel voorkomt of juist soms wordt tegengesproken.

DNA-barcoding werkt De gevolgde methoden voor het bemonsteren, het extraheren van de monsters en de analyse van aanwezige families middels DNA-barcoding bleek in deze pilot zeer goed te werken. Na in eerste instantie Ludox te gebruiken om de monsters te zuiveren, bleek een wattenfilter beter te werken. Deze methode leverde een goed werkbare hoeveelheid nematoden op. De uitvoering van de DNA-analyse middels een Q-PCR leverde geen problemen op. Deze methode bleek zeer betrouwbaar en bijkomend voordeel is dat er geen specialisten voor determinatie meer nodig zijn. Deze pilot heeft aangetoond dat het goed mogelijk is om middels DNA-barcoding te bepalen welke nematodenfamilies aanwezig zijn in de waterbodem en in welke aantallen ze voorkomen. Op de gekozen locaties zijn met name veranderingen in families gevonden die eutrofiëring indiceren. Door het beperkte aantal herhalingen was het

50

H2O / 14/15 - 2012

niet mogelijk om statistisch onderbouwde uitspraken te doen over de resultaten. Toch zijn de resultaten uit deze pilot veelbelovend, omdat voor iedere locatie duidelijke signalen gevonden zijn. Dit is voldoende reden om verder onderzoek te doen aan het gebruik van nematoden.

Wat kunnen we ermee en het vervolg Deze pilot heeft de potentie van nematoden als indicator voor de waterkwaliteit aangetoond, maar er zijn nog veel vraagtekens en open einden. Zo kunnen de nematoden nu gedetermineerd worden tot op familieniveau. Een flinke stap kan gemaakt worden in ecologische beoordeling wanneer tot op geslachtsniveau wordt gedetermineerd. Er loopt inmiddels een subsidieaanvraag bij het Netherlands Genome Institute om dit te realiseren. In een vervolgonderzoek willen we tevens meer herhalingen meenemen en een groter aantal locaties bemonsteren. In het onderzoek richten we de aandacht op de relatie tussen de samenstelling van de nematodengemeenschap en traditioneel gemeten waterkwaliteitsparameters. Door aan te sluiten bij lopend waterkwaliteitsonderzoek, liefst waar zowel chemische als biologische analyses worden gedaan, kunnen we kosteneffectief de toepasbaarheid van nematoden verder onderzoeken.

LITERATUUR 1) Van Megen H., S. van den Elsen, M. Holterman, G. Karssen, P. Mooyman, T. Bongers, O. Holovachov, J. Bakker en J. Helder.(2009) A phylogenetic tree of nematodes based on about 1,200 full-length small subunit ribosomal DNA sequences. Nematology 11, pag. 927-950. 2) Neilson R., S. Donn, B. Griffiths, T. Daniell, K. Rybarczyk, S. van den Elsen, P. Mooyman en J. Helder (2009). Molecular tools for analysing nematode assemblages. In: Nematodes as environmental indicators, van M. Wilson en T. Kakouli-Duarte. 3) Helder J., A. van Hooff en S. Sollie (2011). Nematoden als indicator voor water(bodem) kwaliteit. DNA barcodes voor de kwantitatieve karakterisering van nematodengemeenschappen in waterbodems. Tauw. Rapport R001-4791328AIHhda-V01-NL. 4) Helder J., R. Landeweert en I. Dinkla (2012). DNA barcoding-gebaseerde monitoring van (veranderingen in) nematodengemeenschappen in zoetwaterhabitats. Ministerie van Verkeer en Waterstaat / Deltares. 5) Arthington A., G. Yeates en D. Conrick (1986). Nematodes, including a new record of Tobrilus diversipapillatus in Australia, as potential indicators of sewage effluent pollution. Aust. J. Mar. Freshw. Res. 37, pag. 159-166. 6) Bazzanti M. (2000). Macrobenthic nematodes as biological indicators in a Mediterranean lowland river in Central Italy: A case study. Archiv für Hydrobiologie 1, pag. 59-70.

Monstername in de watergang bij Klijndijk in november 2011.


platform

Janneke Klein, Deltares Joachim Rozemeijer, Deltares Hans Peter Broers, Deltares Marianne Mul, Unie van Waterschappen

toestand en trends nutriënten in landbouwspecifiek oppervlaktewater In driekwart van de Nederlandse landbouwgebieden is de waterkwaliteit in sloten en beken onvoldoende en wordt niet voldaan aan de norm voor stikstof of fosfor. Het mestbeleid heeft vanaf 1986 wel voor verbetering gezorgd, maar verdere maatregelen zijn nodig. Deze conclusies zijn gebaseerd op meetgegevens uit het nieuwe Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO).

D

e intensieve veehouderij in Nederland produceert grote hoeveelheden mest die worden verspreid op akkers en weilanden. Het gebruik van deze dierlijke mest, nog aangevuld met kunstmest, zorgt voor te veel stikstof en fosfor in bodem, grondwater en oppervlaktewater. De Nederlandse regering heeft daarom in 1986 de Meststoffenwet ingevoerd. Elke vijf jaar wordt het effect van de emissiebeperkende maatregelen uit de Meststoffenwet geëvalueerd.

Afb. 1: Normoverschrijdingen in 2007 t/m 2010 voor de combinatie van N-totaal en P-totaal, getoetst aan de norm die de waterschappen hanteren. Het vakje is alleen groen als zowel N-totaal als P-totaal aan de norm voldoet. Voor elke locatie wordt voor vier jaren het toetsingsresultaat weergegeven (linksboven: 2007, rechtsboven: 2008, linksonder: 2009, rechtsonder: 2010).

Dit jaar is er een nieuwe evaluatie van de Meststoffenwet, de EMW2012. Voor deze evaluatie heeft Deltares samen met de waterschappen en het ministerie van Infrastructuur en Milieu een meetnet opgezet voor landbouwspecifiek oppervlaktewater1). Het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) is samengesteld uit bestaande meetlocaties van de waterschapsmeetnetten voor waterkwaliteit. In samenwerking met de 25 waterschappen is een selectie gemaakt van meetlocaties waar landbouw de enige niet-natuurlijke bron van nutriënten is. De meetgegevens uit het MNLSO zijn gebruikt om vast te stellen of de waterkwaliteitsdoelen met betrekking tot nutriënten worden gehaald in landbouw-specifiek oppervlaktewater en of er dalende of stijgende trends zijn in de nutriëntenconcentraties2).

Resultaten In totaal zijn 167 meetlocaties geselecteerd voor het MNLSO, waarvan er 87 geschikt zijn voor trendanalyse doordat ze minimaal H2O / 14/15 - 2012

51


vanaf het jaar 2000 bemeten worden. Uit de toestandanalyse voor de jaren 2007 t/m 2010 blijkt voor N-totaal dat, afhankelijk van de weersomstandigheden (zie kader), tussen de 39 en 62 procent van de meetlocaties niet voldoet aan de door de waterschappen gestelde normen (zie tabel 1). Voor P-totaal voldoet 45 tot 57 procent niet. Bij een toetsing op de combinatie van stikstof en fosfor voldoet 61 tot 76 procent van de meetlocaties niet (zie afbeelding 1). Dit betekent dat in een ongunstig weerjaar slechts 24 procent van de landbouwspecifieke meetlocaties voor beide nutriënten voldoet aan de norm. Dit belemmert de mogelijkheden om een goede ecologische toestand te bereiken in de betreffende waterlopen. Normoverschrijdende meetlocaties komen voor in zand-, klei- en veengebieden. In de zandgebieden voldoet een iets hoger percentage van de meetlocaties aan de norm dan in het kleigebied. In het veengebied voldoet het laagste percentage van de meetlocaties aan de norm. Uit de dalende trends die zowel voor N-totaal als P-totaal met verschillende trendanalysetechnieken worden gevonden (zie tabel 2 en afbeelding 2), blijkt dat het mestbeleid bijdraagt aan het verlagen van nutriëntenconcentraties in het landbouwspecifieke oppervlaktewater.

Invloed van weersomstandigheden op de waterkwaliteit Variaties in weersomstandigheden zijn een belangrijke oorzaak van variaties in de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater4),5). In natte periodes worden ondiepe en oppervlakkige stromingsroutes van percelen naar het oppervlaktewatersysteem belangrijker. Via deze ondiepe routes worden meer nutriënten en andere landbouwverontreinigingen meegevoerd (zie afbeelding). Ook zijn in natte condities de verblijftijden in het oppervlaktewater relatief kort, waardoor biologische omzetting- of vastleggingprocessen minder vat kunnen krijgen op de verontreinigingen. De lagere temperaturen in natte periodes zorgen bovendien voor een lagere bacteriologische activiteit, wat de biochemische omzettingsprocessen vertraagt.

De invloed van weeromstandigheden levert niet alleen grote verschillen op tussen zomer en winter, maar ook tussen droge en natte weerjaren. Zo was 1998 een voor de waterkwaliteit erg ongunstig jaar. Na drie relatief droge jaren viel in 1998 veel neerslag en was er veel meer uitspoeling van landbouwstoffen dan normaal. De invloed hiervan is zichtbaar in meetgegevens van diverse regionale grond- en oppervlaktewaterkwaliteitsmeetnetten2). De weergerelateerde verschillen tussen jaren komen ook terug in de MNLSO-toetsingsresultaten over 2007-2010: in het relatief natte jaar 2007 komen de meeste normoverschrijdingen van N-totaal voor en in het relatief droge jaar 2009 de minste (zie tabel 1). Gezien de verschillen tussen jaren is het aan te bevelen meerdere jaren te betrekken bij toestandanalyses en geen trendanalyse uit te voeren over periodes korter dan circa tien jaar.

voldoet (%)

voldoet niet (%)

aantal meetlocaties

stikstof 2007

38

62

125

2008

43

57

125

2009

61

39

121

2010

53

47

100

fosfor 2007

55

45

122

2008

52

48

122

De dalende trends zijn ook vastgesteld voor de zomer- en winterconcentraties afzonderlijk en voor de deelgebieden zand en klei. Ook zijn de dalende trends met verschillende technieken voor trendanalyse en voor verschillende meetperioden vastgesteld. Hieruit blijkt dat de conclusie dat de nutriëntenconcentraties dalen niet afhangt van de gekozen statistische methode, meetperiode of deelgebied. Een uitgebreide beschrijving van de methodes, de resultaten en de gevoeligheidsanalyses is opgenomen in de onderzoeksrapportage2).

2009

52

48

118

Aandachtspunten

2010

43

57

100

combinatie van stikstof en fosfor 2007

24

76

125

2008

29

71

125

2009

39

61

120

2010

31

69

100

Tabel 1. Het percentage van de meetlocaties dat voor stikstof, fosfor en voor de combinatie hiervan wel en niet voldoet aan de waterschapsnorm voor de jaren 2007 t/m 2010.

jaar

Tabel 2. Resultaten van de trendtest: aantal significant (p<0,05) stijgende en dalende trends en het aantal locaties zonder significante trend voor het gehele MNLSO en voor de deelgebieden klei, veen en zand.

52

klei

veen

zand

totaal

stikstof aantal opwaarts

0

0

0

0

aantal neerwaarts

27

5

34

66

geen trend aantoonbaar

8

3

10

21

fosfor aantal opwaarts

2

2

7

11

aantal neerwaarts

21

2

22

45

geen trend aantoonbaar

12

4

15

31

H2O / 14/15 - 2012

In dit onderzoek is door het samenstellen van een landelijk meetnet en door het analyseren van gemeten nutriëntenconcentraties vastgesteld of een waterkwaliteitsprobleem voorkomt in landbouwspecifiek oppervlaktewater. De resultaten uit dit onderzoek en de discussie over de invloed van landbouw op de waterkwaliteit roepen echter ook vragen op die niet op basis van een landelijk meetnet beantwoord kunnen worden. Juist de combinatie van een landelijke analyse van meetgegevens met gedetailleerd meet- en modelleeronderzoek in pilot-stroomgebieden is zeer waardevol voor het beantwoorden van die beleidsvragen. Zo zijn in pilotstudies, zoals de projecten Monitoring Stroomgebieden3) en DYNAQUAL4),5), procesmatige verbanden tussen mestgebruik en waterkwaliteit aangetoond. Met deze kennis kunnen resultaten uit regionale meetnetstudies, zoals de hier beschreven toestand- en trendanalyse van het MNLSO, beter worden geïnterpreteerd.


platform

Afb. 2: Met verschillende methoden afgeleide trends met 95% betrouwbaarheidsintervallen voor stikstof (a) en fosfor (b). Het grijze vlak is het gebied tussen de 25 en 75-percentiele LOWESS-trendlijn2).

Een aandachtspunt met betrekking tot de Nederlandse aanpak van normtoetsing op zomergemiddelde concentraties is dat geen aandacht bestaat voor de hoge nutriëntenconcentraties en vrachten in de winter. Dit aspect is minder belangrijk voor de locale ecologie, maar de wintervrachten beïnvloeden wel de ecologische en chemische waterkwaliteit in benedenstroomse gebieden. Uit de meetgegevens van het MNLSO en uit gedetailleerd meetonderzoek in pilotgebieden3),4),5) blijkt dat de hoogste nutriëntenconcentraties in landbouwspecifiek oppervlaktewater in de winter voorkomen. Door de hogere concentraties én de hogere afvoeren wordt het overgrote deel van de jaarvracht aan stikstof en fosfor in de winter afgevoerd (zie afbeelding 3). Zelfs als de normen voor de zomerconcentraties in een landbouwgebied worden gehaald, kan dus sprake zijn van negatieve effecten op ontvangende waterlichamen. Deze afwenteling wordt niet

onderkend bij de toetsing op zomerconcentraties. Wij pleiten ervoor om die afwenteling mee te wegen in de toestandsbeoordeling.

Conclusie Uit de analyse van de meetgegevens van het MNLSO blijkt dat nutriëntenconcentraties in landbouwspecifiek oppervlaktewater dalen, maar ook dat in veel landbouwgebieden nog niet aan de normen wordt voldaan. Met andere woorden: het mestbeleid werkt, maar we zijn er nog niet. De combinatie van regionale of landelijke meetnetten en gedetailleerd pilotonderzoek heeft voor de evaluatie van het mestbeleid duidelijk meerwaarde.

2) Klein J., J. Rozemeijer, H.P. Broers en B. van der Grift (2012). Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater. Deelrapport B: toestand en trends. Bijdrage aan de Evaluatie Meststoffenwet 2012. Deltares. Rapport 1202337-000-BGS-0008. 3) Woestenburg M. en D. van Tol-Leenders (2011). Sturen op schoon water. Eindrapportage project Monitoring Stroomgebieden. Alterra / Deltares. 4) Van der Velde Y. (2011). Dynamics in groundwater and surface water quality. From field-scale processes to catchment-scale models. Proefschrift Wageningen Universiteit. 5) Rozemeijer J. (2010). Dynamics in groundwater and surface water quality. From field-scale processes to catchment-scale monitoring. Proefschrift Universiteit Utrecht.

LITERATUUR 1) Klein J., J. Rozemeijer en H.P. Broers (2012). Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater. Deelrapport A: opzet meetnet. Bijdrage aan de Evaluatie Meststoffenwet 2012. Deltares. Rapport 1202337-000-BGS-0007.

Afb. 3: Cumulatieve jaarvrachten Drentse Aa (zomerperiode is geel, winterperiode blauw). Hoe steiler de lijn, des te groter de vracht op dat tijdstip. De totaalvrachten verschillen sterk per jaar en komen vooral in de winter tot afvoer (steile lijnen in de winters, vlakke lijnen in de zomers) (figuur op basis van meetgegevens uit project Monitoring Stroomgebieden3)).

H2O / 14/15 - 2012

53


handel & industrie *thema Nieuwe awzi Rendac levert energie Rendac Son (onderdeel van VION Ingredients) gaat samen met het Friese Paques een nieuwe waterzuivering bouwen die ‘groene’ energie produceert.

Rendac Son verzamelt en verwerkt alle dierlijke restmaterialen van Nederland (zoals kadavers en slachtafval). In de fabriek in het Brabantse Son wordt het grootste deel van het dierlijke afval verwerkt tot biobrandstof voor bijvoorbeeld elektriciteitscentrales. Hierbij komt een grote hoeveelheid afvalwater vrij die in een traditionele waterzuivering wordt gezuiverd waarbij relatief veel energie wordt verbruikt. De nieuw te bouwen zuiveringsinstallatie levert energie. Dit wordt mogelijk gemaakt door de combinatie van anaerobe zuiveringstechnologie, waarmee organische afvalstoffen worden omgezet naar biogas, en het ANAMMOX-proces waarmee daarna stikstof op efficiënte wijze wordt verwijderd. Het biogas wordt omgezet naar elektriciteit en warmte in een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. De geproduceerde hoeveelheid elektriciteit en de besparing ten opzichte van de huidige afvalwaterzuiveringsinstallatie komt overeen met het verbruik van ongeveer 3.000 huishoudens. De toekomstige zuivering heeft volgens de gebruikelijke maatstaven voor dit soort afvalwater een bijzonder klein grondoppervlak. Het geproduceerde biogas wordt biologisch ontzwaveld met het THIOPAQ-proces. Voor meer informatie: www.paques.nl.

Filtersubstraat voor lijngoot Doordat regenwater niet meer kan infiltreren in de bodem, verstoort de verdichting van verkeerswegen, industriegebieden en/of woongebieden het ecologische evenwicht, wat leidt tot overlast bij de zuiveringsinstallaties. Hauraton heeft een filtersubstraat ontwikkeld, dat niet alleen voldoet aan de

54

H2O / 14/15 - 2012

hoogste belastingen maar ook effectief schadelijke stoffen kan filteren en binden. Dit afwateringssysteem is gecertificeerd door het Deutsche Institut für Bautechnik. Het gaat bij dit dit speciale filtersubstraat om een carbonaathoudend mengsel met een groot vermogen om het zuur te naturaliseren bij een normale pH-waarde, waarin meer dan 99 procent van de meegekomen deeltjes van slechts 0,006 mm effectief uitgefilterd worden. De poriën van dit mengsel zijn zo nauw samengesteld dat zelfs de kleinste deeltjes aan de oppervlakte van het substraat worden tegengehouden. Overdadig veel water bij extreme regenval wordt in de grote retentieruimten van de lijngoten opgeslagen, waardoor geen overstort nodig is. Aansluitend wordt het regenwater door een drainagebuis in de lijngoot naar de infiltratie getransporteerd.

Onderhoud drijvende moerasplantenfilters

Voor meer informatie: (053) 536 34 36.

Het slib blijft boven op het filtersubstraat liggen, zodat het er eens in de zoveel tijd eenvoudig vanaf kan worden gezogen. In heel deeltjesrijk water kan er ook voor gekozen worden om de filters in cascade te schakelen. Het eerste filter wordt dan vooral voor de grove deeltjes gebruikt, het tweede voor de verwijdering van nutriënten. De samenstelling van het substraat kan hier op worden aangepast zodat het zelfs mogelijk is onbeperkt fosfaat te binden.

Bright Water Company heeft twee drijvende helofytenfilters met moerasplanten in een deeltjesrijke overstortvijver in Groningen een opknapbeurt gegeven. De door elektriciteit aangedreven filters verzamelen zeer efficiënt fosfaat, stikstof, algen en bacteriën, maar ook slib.

Sleufgoten tegen wateroverlast Door bij het ontwerp van het terras al rekening te houden met de afvoer van regenwater, is veel wateroverlast te voorkomen. ACO, specialist in afwateringstechniek, levert vrijwel onzichtbare sleufgoten om het water in goede banen te leiden. Overstroomde terrassen - ook bij grote terrastegels met zo smal mogelijke voegen - zijn daardoor verleden tijd. De sleufgoten worden tussen de terrastegels geplaatst waardoor het water vanaf het terras in de goot stroomt. De designsleuven zijn vrijwel onzichtbaar, terwijl andere sleufgoten juist aansluiten bij de bestrating en een mooi accent aan het terras geven. Het reinigen van een sleufgoot kan eenvoudig met behulp van een tuinslang of hogedrukreiniger. De opvanggoot, die het regenwater afvoert, is van oersterk vorstbestendig polymeerbeton of robuuste kunststof. Daarnaast is deze esthetisch aantrekkelijke oplossing voor lijnafwatering te combineren met infiltratie- of regenwatergebruiksystemen. Voor meer informatie: www.aco.nl.

De filters kunnen in singels, grachten of vijvers geplaatst worden. Tijdens het recente onderhoud in Groningen bleek dat de filters de strenge winter met schaatsers zonder schade overleefd hebben. Nadat de leidingen en pomp zijn gecontroleerd, worden de filters weer op bedrijfsniveau gebracht. Met perslucht zijn de Bright Water Company filters eenvoudig op de juiste hoogte af te stellen. In het najaar krijgen de filters wederom een poetsbeurt. Voor meer informatie: www.brightwatercompany.nl.



te

t ei it

O pp

v ti

er v

la

Ze

l fv oo rzi

kt ew at er kw al

it ei t

en ing

Wat ersc haars

ipatie ar tic ek e p

Watervoetafdruk

Publi ce an rn ve Go

ac tr At

Bio

aatro

t wa

d

ite

Klim

on Gr

it

buus

Drin

Veiligheid

Lekverliezen

Doe

ents

lmat

mitm

Dr

uik

ink

r

rb

lve

iaa

er at

g

ienin

oorz terv

kwa

theid

Com

it

lite

wa

erk

div ers

wa

ter

ighe

ve rb

id ve

ru

ning iewin Energ

nt en wi nn ing riĂŤ

t

Nu t

ei it

ng

ring uive

eri

iol

teit z

gr tin

li Kwa sslib

Energie-efficiĂŤntie

Watercycle Research Institute

lui ns Aa

O

nd e

rh ou

al kw er at kw rin D

d

M

ik

rbru

ik


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.