20120831074911

Page 1

44ste jaargang / 31 augustus 2012

17 /

2012

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

VERKIEZINGSPROGRAMMA’S MAKEN WATERBELEID NIET HELDER MOGELIJKHEDEN AANVOER ZOET WATER NAAR WEST-NEDERLAND VERBETERING DRINKWATERSYSTEEM IN TANZANIA “SLIMMER ONZE KRW-DOELEN HALEN”


Watervenster Entec Holland B.V.

Entec Holland B.V. Zeemanstraat 47 2991 XR Barendrecht T 010-458 00 22 F 010 458 43 30 E info@entec-holland.nl I www.entec-holland.nl

Entec Holland is toonaangevend als totaal leverancier van (riool) waterzuiveringen apparatuur. Denk hierbij aan hyperboloïde- / statisch mengers, beluchtingsytemen en is marktleider met geurfilters om overlast van rioolgas, zoals H2S tegen te gaan. Vrijwel elke waterzuiveringsinstallatie in Nederland kent de grote voordelen van onze hyperboloïde mengers. Zeer lange levensduur door hoogwaardige materiaal keuze, geen tot minimaal onderhoud, zeer

efficiënt in gebruik bij lage energiekosten, eenvoudige montage. In selectortanks kan door de specifieke werking van de hyperboloïde menger zelfs bespaard worden op tussenwanden. In vergelijk met conventionele mengers zijn deze units onvergelijkbaar. Entec Holland bezit een hoge graad van ervaring om optimaal rendement voor zuiveringsprocessen te verwezenlijken met betrekking tot levering en onderhoud.

Flowserve B.V.

Flowserve B.V. Flow Solutions Group Postbus 55, 7550 AB Hengelo T 074 - 240 40 00 F 074 - 242 56 96 E info-hengelo@flowserve.com I www.flowserve.com

Flowserve is wereldwijd toonaangevend op het gebied van vloeistof- en gasbeheersing. Ook service, reparatie en de upgrading van bestaande installaties dragen bij aan de gedegen reputatie van Flowserve. Flowserve heeft productiebedrijven in Etten-Leur, Hengelo en Roosendaal. Vier servicecentra, Etten-Leur en Hengelo in Nederland, en Antwerpen en Verrebroek in België, zorgen voor service en reparatie in de Benelux.

Flowserve Hengelo is marktleider in het upgraden van boezemgemalen in Nederland. Recente projecten zijn de gemalen Hoogland, Katwijk en Gouda. Daarnaast is Flowserve Hengelo gespecialiseerd in pompen voor de meest uiteenlopende watertoepassingen. Het programma omvat ook het repareren, opwaarderen en modificeren van pompen conform klantwensen.

KSB Nederland BV

KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I. infonl@ksb.com

KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen

is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.

Melspring International BV Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E hagen@melspring.com I www.watermelspring.com

Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. • Poly-electrolieten voor slibindikking en – ontwatering • Metaalzouten (ijzerchlorides/ijzerchloridesulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) • Koolstofbronnen (methanol/ethanol/

azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends • Verkoop/verhuur (installaties voor aanmaak, opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) • (Afval)waterbehandeling op maat, met kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com


Zandmotor

G

aat het paradepaardje van Rijkswaterstaat en de Provincie ZuidHolland, de Zandmotor, zijn eigen gang en moeten we gevaarlijke toestanden voor zwemmers en sinds kort een dodelijk slachtoffer en een aantal gewonden voor lief nemen? Feit is dat de Provincie ZuidHolland voor een deel van het gebied tussen Monster en Kijkduin een zwemverbod voor onbepaalde tijd heeft ingesteld. Door een sterke stroming rond het opgespoten gebied komen zwemmers namelijk massaal in de problemen. De reddingsbrigades hadden de afgelopen weken hun handen er aan vol.

Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) André Struker (Waternet) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00

Peter Bielars

inhoud nº 17 / 2012

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers

De Zandmotor verandert voortdurend. Vooral aan de noordkant kwamen grote stroomsnelheden voor, waar de zandbank van het strand gescheiden was door een geul. De provincie heeft die daarom noodgedwongen gedicht. Hoe het nu verder gaat met de Zandmotor, die de kust veiliger moest maken, blijft een vraagteken. Dit najaar begint een omvangrijk onderzoek naar de ontwikkeling van dit kustgebied. Dat onderzoek onder leiding van de TU Delft gaat vijf jaar duren. Tot die tijd blijft het daar opletten.

4 / Verkiezingsprogramma’s maken waterbeleid niet helder

6 / Nieuwe mogelijkheden voor aanvoer zoet

water naar West-Nederland bij extreme droogte

Johan Westhuis en Arjen Koomen

9 / Sleutel naar optimalisatie en adaptief beheer drinkwatersystemen

Shelitha van Hunen en Erik van Slobbe

12

/ ‘Werkplaatsen’ om doelmatiger werken te leren Govert Geldof, Albert Cath, Gijsbert van der Heijden en Roel Valkman

14 / Slimmer onze KRW-doelen halen Ronald Gylstra, Niels Evers, Bas van der Wal en Ruben van Kessel

16 / Recensie: ‘Standard Methods’ bijna té

12

compleet

Merle de Kreuk

18

/ Reactie op ‘Optimalisatie van een grondwatermeetnet’ Jaco van der Gaast

20

Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.

/ Reactie op verslag over bijeenkomst Bestuursakkoord Water

Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag

Karin Lekkerkerker-Teunissen, Ton Knol, Peter van ‘t Hart en Gregory van Willigen

Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.

/ Monitoring proefsloten Lopikerwaard: hoe werkt een boerensloot in het veenweidegebied?

www.vakbladh2o.nl

4

Hans Middendorp en Gerard Boks

14

21

/ Reactie op discussie over duurzaam waterbeheer Willem van Starkenburg

27

/ Ozon- én UV-AOP voor effectieve en synergetische omzetting van organische microverontreinigingen

30

Fons Smolders, Tom van de Broek, Esther Lucassen en Bas Spanjers

33

/ Ontwikkeling standaardaanpak watersysteemtoetsing Waterschap Rivierenland Janneke de Graaf, Hilde Ketelaar, Ton Ruigrok en Maarten Spijker

Bij de omslagfoto: Vrouwen van de maasai-gemeenschap in tanzania bij een drinkwatertappunt (foto: Shelitha van Hunen) (zie pagina 9).


Verkiezingsprogramma’s maken waterbeleid niet helder De toekomst van de waterschappen en de Hedwigepolder is allerminst zeker. De programma’s van partijen die 12 september deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen, laten niet duidelijk zien voor welke oplossingen straks een meerderheid in het parlement te vinden is. Voldoende schoon en zoet water en een goede bescherming tegen het wassende water willen alle partijen wel. De manier waarop ze dat denken te bereiken, verschilt echter. Een overzicht, samengesteld uit de verkiezingsprogramma’s.

A

chtereenvolgens komen aan bod de visies van VVD, SP, PVV, PvdA, CDA, D66, Christenunie, GroenLinks en SGP.

VVD

Gemeenteraden moeten voortaan de waterschapsbesturen kiezen, schrijft de VVD in haar verkiezingsprogramma. “De waterschappen zijn de afgelopen periode fors opgeschaald. De beleidsvormende provincies en de waterschappen kunnen elkaar aanvullen.” Waterveiligheid noemt de partij van essentieel belang: “Doordat de financiële middelen beperkt zijn, moeten we scherpe keuzes maken.” De VVD kiest daarom voor een risicobenadering: niet de kans op een overstroming maar de gevolgen voor het gebied achter de dijk moeten centraal staan. Economische belangen moeten daarbij meewegen. Waar mogelijk kunnen waterveiligheid en natuur en recreatie hand in hand gaan, maar veiligheid heeft prioriteit. De VVD kijkt daarom kritisch naar de bestedingen uit het Deltafonds. Onderzoek is nodig naar de wijze waarop de natuur kan bijdragen aan waterveiligheid, bijvoorbeeld door te dienen als waterbergingsgebied. In de behoefte aan voldoende zoet water kunnen we volgens de liberalen voorzien door naast het IJsselmeer te kiezen voor een tweede zoetwatervoorziening, zoals het Haringvliet. De afvalwaterketenplannen van het demissionaire kabinet blijven gehandhaafd: “Afspraken dienen onverwijld te worden uitgevoerd.” De VVD wil de bestaande omgevingsrecht terugbrengen tot één basis-Omgevingswet, die bestaande wetten, waaronder de Waterwet, Crisis- en Herstelwet en de Wet Ruimtelijke Ordening, vervangt. Dit betekent: minder regels, kortere procedures, meer flexibiliteit en transparantie en minder onderzoek en kosten. Ten slotte: “Naar aanleiding van een reeks verontrustende wetenschappelijke studies en publicaties over de geringe effectiviteit van besteding van ontwikkelingsgelden is het ontwikkelingsbeleid aangepast. Er is meer focus op thema’s waar Nederland toegevoegde waarde heeft, zoals landbouw-, voedsel- en watermanagement.”

SP

De SP wil de waterschappen onderbrengen bij de provincies. “Dingen dubbel doen is zinloos en duur. Daarom verminderen we de

4

H2O / 17 - 2012

overlap van bestuurslagen in Nederland. We maken de provincies, als bestuurslaag tussen Rijk en gemeente, eenvoudiger, efficiënter en democratischer.” De socialisten willen de bestaande watertoets bij ruimtelijke plannen verbeteren door landelijke eisen te stellen aan de inhoud ervan. “Zo zorgen we ervoor dat ruimtelijke ontwikkelingen geen risico opleveren uit het oogpunt van waterveiligheid en zoveel mogelijk leiden tot verbetering van de waterkwaliteit. Een derde van de belangrijkste dijken en dammen voldeed bij de laatste inspectie niet aan de veiligheidsnormen. Gelet op de mogelijke gevolgen van klimaatverandering willen we dat over maximaal twaalf jaar de primaire waterkeringen minimaal voldoen aan de veiligheidsnormen van 1960.” Natuur is te gebruiken als buffer of overloop bij wateroverlast. De verbetering van de waterkwaliteit dient men aan te pakken aan de bron, onder andere door het terugbrengen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en (kunst)mest. De SP is, vanwege de bevordering van natuur in het deltagebied, voorstander van het op een kier zetten van het Haringvliet (‘Kierbesluit’). De partij wil geen verdere

verdieping van de Westerschelde, om aantasting van de ecologische kwaliteit van het natuurgebied te voorkomen. Ook zoekt de SP een alternatief voor het onder water zetten van de Hedwigepolder. De partij wil rioolbeheer (een gemeentelijke taak) en afvalwaterzuiveringen (door het waterschap) samenbrengen in regionale nutsbedrijven. Dat levert een aanzienlijke besparing op. Op langere termijn zouden deze nutsbedrijven kunnen fuseren met de drinkwaterbedrijven in de regio tot brede publieke waterbedrijven.

PVV

De Partij voor de Vrijheid is voor een zo schoon mogelijke leefomgeving en vindt dat we niet terug moeten naar de jaren ‘60, “toen Nederland volop luchtvervuiling kende en het binnenwater smerig was.” In haar verkiezingsprogramma schrijft de PVV dat de Hedwigepolder droog moet blijven. Een polder onder water zetten is volgens de partij “een belediging van onze geschiedenis en volksaard.”

PvdA

De waterschappen gaan in de visie van de PvdA verder als uitvoeringsorganisaties

Alle politieke partijen willen dat de regering voldoende geld steekt in maatregelen die overstromingen en wateroverlast zoveel mogelijk beperken of voorkomen.


actualiteit onder bestuur van de provincies. Volgens het concept-verkiezingsprogramma vormt innovatie de basis waarop we met toekomstige uitdagingen, ook op watergebied, moeten omgaan. Op het gebied van natte natuur liggen er veel mogelijkheden: “Denk aan het plan voor Markerwadden in het Markermeer, natte heide op het Dwingelderveld of hoogveen in De Peel. Natuurgebieden kunnen Nederland beschermen tegen hoogwater.” Er moet één nieuwe Omgevingswet komen ter vervanging van tientallen andere wetten. De PvdA wil toe naar een ontwikkelingsgerichte aanpak en doelstellingen voor de lange termijn vastleggen, bijvoorbeeld op het gebied van schoon water en alle initiatieven die daar per saldo aan bijdragen, volop de ruimte geven. De partij is voorstander van een solidariteitsfonds om de grote kennis die het Nederlands bedrijfsleven heeft van de mogelijke gevolgen van klimaatverandering op onder meer het waterbeheer toe te passen in arme landen. “Zo zetten we onze watersector internationaal op de kaart.” Nederland steunt in de visie van de partij het Social Protection Floor Initiative van de Verenigde Naties en draagt daarmee bij aan de promotie van sociale rechten en toegang tot gezondheidszorg, water, sanitatie, onderwijs, voedsel en huisvesting.

CDA

Waterschappen zijn volgens de christendemocraten een belangrijk, democratisch onderdeel van de Nederlandse staatsinrichting. Omdat zij zelf hun belastingen heffen, is toezicht vanuit de samenleving noodzakelijk, uit te voeren door een democratisch direct gekozen bestuur. Waterschapsverkiezingen dienen gelijktijdig plaats te vinden met de gemeenteraadsverkiezingen. Nederland moet de veiligste delta ter wereld blijven. Voor het CDA heeft de uitvoering van het hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit; zwakke plekken (zoals de Afsluitdijk) moeten worden aangepakt. De financiering vindt plaats via het Deltafonds. Daarnaast is aandacht nodig voor voldoende zoet water tijdens droge periodes en het tegengaan van verziltingsprocessen. Het verkiezingsprogramma rept met geen woord over de toekomst van de Hedwigepolder.

D66

De democraten willen de waterschappen onderbrengen in een zogeheten middenbestuur. Ze denken dat tot 2050 flexibiliteit forse investeringen, een landelijke aanpak en lokale kennis nodig zijn om Nederland zowel tegen een teveel als een tekort aan (zoet) water te kunnen beschermen. “Om het water de ruimte te geven en het op een slimme wijze in te richten moeten we het Deltafonds voeden.” Daarbij wil D66 voorzieningen als het aanleggen van klimaatbuffers ook als natuurproject zoveel mogelijk benutten. Bij het investeren in dijken of alternatieven is een nieuwe risicobenadering nodig. Investeren in natuurgebieden als wateropvang vindt D66 een goede, rendabele keus. D66 wil ook de Europese afspraken over een betere waterkwaliteit

De waterschappen moeten daarom hun werk kunnen blijven doen, maar of ze als onafhankelijke organisatie blijven voortbestaan of onderdeel gaan uitmaken van het provinciebestuur of een nieuwe organisatie is de grote vraag. Op de foto de dijkgraven van noord-Nederland tijdens de verkiezingscampagne van de waterschappen in 2004.

opnieuw prioriteit geven in het Nederlandse milieubeleid. “Als het om water gaat, moet de vervuiler betalen. Dit vereist een doelmatiger en transparante waterketen: betalen per liter water. Geen vaste of verborgen kosten meer, maar alle kosten in de literprijs.”

ChristenUnie

De ChristenUnie is voorstander van democratisch gelegitimeerde waterschappen. Wel zou het goed zijn als het aantal door fusies verder vermindert. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, waarin tussen alle overheden afspraken zijn gemaakt om tot een effectiever en efficiënter waterbeheer te komen, dient volgens de CU onverkort te worden uitgevoerd. De partij kiest voor een toekomstbestendig waterbeheer, waarbij het Deltaprogramma sturend moet zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Veilig leven in de dichtbevolkte delta vereist continue inzet en investeringen. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst in een veilig en aantrekkelijk land kunnen blijven wonen en werken, is het nodig het nationale Deltaprogramma voortvarend uit te voeren. Dat geldt zowel voor de huidige grote projecten, zoals ‘Ruimte voor de Rivier’ als waterveiligheids- en zoetwatermaatregelen die nu worden voorbereid. De ChristenUnie vindt bezuinigingen op het Deltafonds onwenselijk. Zwakke plekken in dammen, duinen en dijken (bijvoorbeeld de Afsluitdijk) dienen te worden versterkt. Om te voorkomen dat dit decennia gaat duren, wil de ChristenUnie dat het Rijk en de waterschappen, aanvullend op de reeds gemaakte afspraken, gezamenlijk extra investeren in beschermingsmaatregelen tegen hoog water. De ChristenUnie wil bovendien de beschikbaarheid van schoon zoet water bevorderen.

GroenLinks

GroenLinks wil dat Nederland zich in Europees verband inzet voor optimaal herstel van de biodiversiteit door behoud van de natuurrichtlijnen van de Europese Unie, zoals

de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water, én bescherming van de Natura 2000-gebieden. Natuurlijke klimaatbuffers, zoals uiterwaarden, overloopgebieden en kwelders, moeten Nederland beschermen tegen overstromingen en wateroverlast. “Pas wanneer natuurlijke buffers niet mogelijk zijn, wordt veiligheid bereikt door de inzet van techniek en/of de aanleg van nieuwe dijken. Open verbindingen tussen rivieren en de Noordzee moeten we zoveel mogelijk herstellen, zodat trekvissen hun achterland kunnen bereiken. Het Haringvlietkierbesluit dient uitgevoerd te worden. Nederland is voldoende beschermd tegen natte voeten, juist door water de ruimte te geven. Hierbij geldt de stelregel: eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren. We moeten de mogelijkheden die waterberging biedt voor natuur en recreatie, benutten en rivieren verruimen.”

SGP

Waterschappen hebben zich al eeuwen op positieve wijze bewezen. Hun bestaansrecht en zelfstandige positie vormen daarom voor de SGP geen punt van discussie. Aan de zelfstandige positie van waterschappen mag niet worden getornd. Het Deltafonds moet de benodigde financiële middelen voor waterveiligheid veiligstellen. Verder vindt de partij het ongewenst het waterpeil van het IJsselmeer met 1,5 meter te verhogen, zoals is voorgesteld door de Deltacommissie. De SGP wil onderzoek naar alternatieven. Onverstandige bouwprojecten in kwetsbare gebieden moeten voorkomen worden door het eerder inzetten van de watertoets. Waterschappen moeten in beroep kunnen gaan tegen ‘onveilige’ bestemmingsplannen. Ten slotte mag goede landbouwgrond niet worden ontpolderd. Dit principe blijft volgens de SGP ook gelden voor de Hedwigepolder en het hele Westerscheldegebied. Natuurherstel moet zoveel mogelijk plaatsvinden via buitendijkse maatregelen en zo min mogelijk via ontpoldering. H2O / 17 - 2012

5


Nieuwe mogelijkheden voor aanvoer zoet water naar West-Nederland bij extreme droogte Binnen het Deltaprogramma is de opdracht voor het deelprogramma Zoetwater het verkennen van strategieën voor een duurzame zoetwatervoorziening in Nederland. In dat kader heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de WARM-studie uitgevoerd (WaterAanvoer Regio Midden-West Nederland). Het doel was het in beeld brengen van structurele mogelijkheden voor het vergroten van de aanvoer van zoet water via de Stichtse Rijnlanden naar Midden-West Nederland. Een belangrijke conclusie van de studie is dat de doorvoermogelijkheden van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel niet volledig worden benut en dat bij een doorvoer bij Bodegraven van meer dan 12 tot 15 kubieke meter water per seconde bij Gouda een tweede doorvoerpunt nodig is. Daarnaast luidt een conclusie dat meerdere mogelijkheden bestaan om het watersysteem van de Stichtse Rijnlanden (inclusief een deel van het watersysteem dat in beheer is bij Rijkswaterstaat) te voeden vanuit het hoofdwatersysteem.

D

oor de verwachte klimaatverandering (warmere en qua neerslag grilligere zomers met meer neerslag in korte tijd maar ook meer droogte) en maatschappelijke ontwikkelingen zal in de toekomst meer en vaker aanvoer van zoet water naar het westen van het land noodzakelijk zijn. Een stijging van de zeespiegel en een daling van de rivierwaterstanden leiden tot een verdere indringing van zout water in de grote rivieren. Hierdoor kunnen de huidige zoetwaterinlaatpunten bij Gouda van de hoogheemraadschappen van Rijnland en Schieland en de Krimpenerwaard in een droge periode vaker onbruikbaar worden. Ook zal de zoute kwel toenemen, wat tot een hogere zoetwatervraag kan leiden. Vanwege deze ontwikkelingen is de afspraak dat in bijzondere omstandigheden 6,9 kubieke meter water per seconde naar Rijnland gestuurd wordt, in de toekomst waarschijnlijk niet meer toereikend. In de WARM-studie is onderzocht wat de mogelijkheden binnen het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden zijn om dit debiet te vergroten.

Gouda

Normaal gesproken wordt Zuid-Holland grotendeels van zoet water voorzien via de Hollandsche IJssel. Als de afvoer van de Rijn beneden de 1.100 kubieke meter per seconde komt, kan zout water vanuit de Noordzee via de Nieuwe Waterweg door gebrek aan tegendruk ver het land inkomen, soms tot aan Gouda. Onder deze omstandigheden kunnen Rijnland en Schieland en de Krimpenerwaard hier geen water meer inlaten, aangezien het zilte water schadelijk kan zijn voor de land- en tuinbouw en de natuur. Om die reden zijn in de jaren

6

H2O / 17 - 2012

‘80 andere bestaande gemalen en inlaten geschikt gemaakt om bij dreigende verzilting van de Hollandsche IJssel zoet water van elders aan te voeren. Hierover zijn afspraken vastgelegd in het Waterakkoord Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen1) (KWA). In tijden van watertekort wordt dan zoet water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek via het watersysteem van de Stichtse Rijnlanden en Rijkswaterstaat naar de Zuid-Hollandse polders gevoerd via het bestaande en via het speciaal voor dit doel ontworpen stelsel van watergangen, sluizen en gemalen (zie afbeelding 1). Afgesproken is dat de Stichtse Rijnlanden op zo’n moment minimaal 6,9 kubieke meter water per seconde levert aan Rijnland. Hiervan is een deel bestemd voor Delfland en een deel voor Schieland en de Krimpenerwaard.

In 2003 en 2011 trad de KWA in werking. Door gunstige omstandigheden bleek het toen mogelijk om circa tien kubieke meter water per seconde aan Rijnland te leveren. De eigen watervraag vanuit het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden was in de periodes dat de KWA in die jaren functioneerde, niet heel groot.

De WARM-studie

De doelstelling van de WARM-studie was het in beeld brengen van kansrijke structurele mogelijkheden voor het vergroten van de aanvoer van zoet water via het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden naar Midden-West Nederland met een maximumcapaciteit van 30 kubieke meter water per seconde om in de mogelijke watervraag van 2050 te voorzien (scenario W+).

Afb. 1: De watergangen uit het Waterakkoord Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen.


actualiteit In de studie zijn alleen de opties via het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden onderzocht. De buurwaterschappen hebben zelf onderzoek verricht naar de opties via hun beheergebied. In regionaal verband worden de mogelijkheden van de beheergebieden tegen elkaar afgewogen. De genoemde 30 kubieke meter per seconde is mede gebaseerd op de uitkomsten van een knelpuntenanalyse uit 20112). Voor de WARM-studie is er vanuit gegaan dat voldoende zoet water beschikbaar is in het hoofdwatersysteem. In een onderzoek van Rijkswaterstaat wordt nagegaan of dat zo is en wat de (optimalisatie)mogelijkheden zijn van het hoofdwatersysteem. Deze onderzoeken zijn op elkaar afgestemd. In de WARM-studie zijn eerst alle (realistische) mogelijkheden in kaart gebracht. Naast kleinschalige mogelijkheden (KWA-opties) is ook gekeken naar grootschalige aanpassingen van het systeem (GWA-opties), zoals het graven van een nieuw kanaal tussen Maarssen en Bodegraven. Vervolgens is per optie bepaald wat het effect is op de doorvoer, de kosten, de technische haalbaarheid en het draagvlak

optie

omschrijving

extra doorvoercapaciteit (m3/s)

1a

nieuw gemaal bij Vreeswijk

4

1b

nieuw gemaal bij Zuidersluis

6

2

uitbreiding van Lopikerwaard-route

8

3

realiseren van Bossenwaard-route

5

Kansrijke opties voor uitbreiding van de kleinschalige wateraanvoervoorzieningen.

in het gebied. Via een multicriteria-analyse is een pakket aan maatregelen samengesteld waarmee aan de 30 kubieke meter per seconde aan doorvoer kan worden voldaan. Specifiek aandachtspunt hierbij was de mogelijkheid van adaptief deltamanagement. Bestaan mogelijkheden tot fasering, waarbij aansluiting wordt gezocht bij autonome ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied en voortschrijdend inzicht in de watervraag door klimaatverandering? Medewerkers van de Stichtse Rijnlanden, Rijnland, Delfland, Schieland en de Krimpenerwaard, Waternet, Rijkswaterstaat,

Provincie Utrecht en Arcadis hebben het onderzoek begeleid.

Uitkomsten3)

Globaal kan gesteld worden dat een uitbreiding tot in totaal 12 tot 15 kubieke meter water per seconde via Bodegraven nog mogelijk is. Een verdere uitbreiding is alleen mogelijk als ook via de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel bij Gouda water wordt doorgevoerd. In de huidige situatie wordt de doorvoercapaciteit van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel niet volledig benut. Een belangrijke randvoorwaarde voor doorvoer bij Gouda is mogelijk wel dat de stormvloed-

Afb. 2: Kansrijke opties voor uitbreiding van de kleinschalige wateraanvoervoorzieningen.

H2O / 17 - 2012

7


kering bij Krimpen aan de IJssel tijdelijk gesloten moet worden (met als gevolg hinder voor scheepvaart). Hiernaar wordt verder onderzoek uitgevoerd. Afbeelding 2 geeft de onderzochte KWA-opties voor de uitbreiding van de huidige KWA in hoofdlijnen weer. De kansrijke opties hiervan staan in de tabel en zijn genummerd op deze kaart. De onderzochte GWA-opties zijn onder andere het graven van een nieuw kanaal evenwijdig aan de A12 en een nieuw kanaal Maarssen-Bodegraven. Het plan voor een kanaal Maarssen-Bodegraven betreft een oud plan. In een rapport van het Werkcomité Watervoorziening Midden-West Nederland uit 1967 is al sprake van dit plan. De conclusie van de WARM-studie is dat alle onderzochte GWA-opties vooral vanwege de hoge kosten niet haalbaar zijn. De totale kosten van de opties uit de tabel worden globaal geraamd op 60 tot 95 miljoen euro. Met de vier opties kan via het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden naar het westen in totaal 23 kubieke meter water per seconde extra worden doorgevoerd ten opzichte van de afgesproken 6,9 kubieke

De strategie van adaptief deltamanagement is goed toepasbaar bij een eventuele uitbreiding van de capaciteit van de KWA. Deze uitbreiding kan gefaseerd plaatsvinden. Dit biedt de mogelijkheid om enerzijds te reageren op voortschrijdend inzicht in klimaatverandering en de daarmee samenhangende watervraag en anderzijds op ontwikkelingen in het gebied. Op grond van de uitgevoerde analyses is de tabel op te vatten als een groeimodel ten opzichte van het huidige KWA-waterakkoord.

Vervolg

Een uitbreiding van de KWA via het beheergebied van de Stichtse Rijnlanden is dus goed mogelijk. De doorvoermogelijkheden van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel worden niet volledig benut en naast Bodegraven kan Gouda op termijn als tweede doorvoerpunt gaan fungeren. Daarnaast bestaan meerdere kansrijke mogelijkheden om het watersysteem van de Stichtse Rijnlanden te voeden. Deze passen prima in het concept van adaptief deltamanagement. De totale kosten binnen het

beheergebied van de Stichtse Rijnlanden om 23 kubieke meter water per seconde extra door te voeren naar Rijnland worden globaal geraamd op 60 tot 95 miljoen euro. Op dit moment worden de resultaten van de WARM-studie gebruikt bij de derde fase van het onderzoek naar de mogelijkheden voor het vergroten van de zoetwateraanvoer naar West-Nederland. Dit gebeurt in het kader van het deelprogramma Zoetwater van het Deltaprogramma. In regionaal en nationaal verband worden de maatregelen tegen elkaar afgewogen en afgestemd. In 2014 moet een beslissing vallen over de nieuwe strategie voor de zoetwatervoorziening voor de lange termijn. Johan Westhuis (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) Arjen Koomen (Arcadis) NOTEN 1) Waterakkoord Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen Midden-Holland (2005). 2) Bestuurlijk Platform Zoetwater West-Nederland (2011). Knelpuntenanalyse 1.0 Zoetwatervoorziening West-Nederland. 3) Projectgroep WARM-studie (2012). Wateraanvoer Regio Midden-West Nederland (WARM-studie). Arcadis.

Record watergebruik

Kieswijzer water

Het tropische weekeinde van 18 en 19 augustus zorgde voor een record waterverbruik in Nederland. Waterbedrijven registreerden veel meer watergebruik dan gemiddeld in andere weekenden.

VEMW heeft een kieswijzer gelanceerd voor water (www.vemw.nl). Via dit instrument kunnen kiezers hun stem toetsen als het gaat om essentiële waterdossiers en het daarmee verbonden milieu- en klimaatbeleid. Op basis van de verkiezingsprogramma’s van tien politieke partijen zijn tien stellingen geformuleerd. Door middel van deze stellingen, en het belang dat wordt gehecht aan het onderwerp, krijgt de kiezer een advies over de politieke partij die het best zijn of haar opvattingen honoreert.

D

e temperatuur liep het hoogst op in Limburg, tot 36,7 °C. De inwoners kregen daar volgens het KNMI met een regionale hittegolf te maken. Waterleiding Maatschappij Limburg registreerde daardoor 25 procent meer waterverbruik. Voor Oasen (Gouda en omstreken) en Brabant Water was 18 augustus de recorddag van 2012. Oasen levert normaal 120.000 kubieke meter op een zaterdag. Op 18 augustus liep dit

Tappunten Tot 2020 willen de drinkwaterbedrijven in steden en op het platteland duizenden watertappunten realiseren als moderne variant op de dorpspomp. In steden als Den Bosch, Utrecht, Groningen en Alkmaar staan de moderne watertappunten al waar iedereen gratis wat kan drinken of een flesje kan vullen. Dat is ook het idee achter de komst van de nieuwe tappunten. Vewin wil mensen in de gelegenheid stellen te kiezen tussen bijvoorbeeld frisdrank of water, tussen waterflesje kopen of gratis vullen. Nu is die keuze er vaak niet, aldus een woordvoerder.

8

meter. Vervolgonderzoek is nodig naar de samenhang met mogelijke maatregelen binnen andere beheergebieden.

H2O / 17 - 2012

op tot 140.000 kubieke meter (+ 16 procent). Voor Brabant Water ligt de gebruikelijke afzet op 500.000 kubieke meter per dag. Op 18 augustus gaf de teller 662.430 kubieke meter aan (+ 32 procent). Dunea, dat ook water levert in badplaatsen, registreerde een totaalverbruik van 232.266 kubieke meter. Voor dit waterbedrijf was het geen recorddag; die stamt uit juli 2006. Toen werd 253.200 kubieke meter water verbruikt. Alhoewel het waterbedrijf in Drenthe wel meer water afzette, bleek dat de natte zomer het sproeien van de tuinen minder nodig maakte, waardoor de pieken in dat gebied uitbleven. Ook Evides (Zuid-Holland Zuid, Zeeland en de Brabantse Wal) heeft geen bijzonderheden waargenomen. De tien aangesloten waterbedrijven constateren al langere tijd een toenemende behoefte aan het drinken van water. Nu zijn er enkele tientallen watertappunten in Nederland, maar in 2014 moeten dat er al enkele honderden zijn. In de jaren daarna komen er duizenden tappunten in steden en op het platteland bij fiets- en wandelroutes. Belangrijk aspect bij de initiatieven is dat het drinken van kraanwater niet alleen milieuvriendelijker is, maar dat het ook bijdraagt aan het verminden van overgewicht, aldus de waterbedrijven. Daarom doet Vewin ook mee in het project om kraanwater te promoten vanaf het najaar in de JOGG-gemeenten (Jongeren Op Gezond Gewicht).

A

lle politieke partijen besteden meer of minder aandacht aan water(problematiek) (zie pagina 4 en 5). Voor waterdossiers ontbreken in alle verkiezingsprogramma’s echter belangrijke elementen waarover in de komende regeerperiode beslissingen moeten worden genomen. VEMW noemt voor haar belangrijke punten als: Wie durft een einde te maken aan de geldverspillende fragmentatie van de waterketen? Wanneer krijgen zakelijke gebruikers van water voldoende ruimte voor duurzame innovaties? De belangenorganisatie voor de industriële waterverbruiker hoopt dat in debatten politici ook op dit terrein hun verantwoordelijkheid nog willen nemen en voor 12 september duidelijkheid geven over deze waterzaken.


achtergrond

Sleutel naar optimalisatie en adaptief beheer drinkwatersystemen De zorgen over de strijd om water en de toekomstige balans tussen vraag en aanbod in gebruiksfuncties zijn wijd verspreid, zeker in het licht van klimaatverandering, bevolkingsgroei, technologische en economische veranderingen. Instituties die duurzamer zijn en goed met onzekerheden omgaan kenmerken zich door mechanismen die snelle aanpassing aan veranderingen mogelijk maken. Monitoren van de waterkwaliteit kan verrassingen voorkomen. Het is een geschikte methode, die zowel aansluit op de behoefte aan adaptief beheer als inzichten oplevert die leiden tot een beter resultaat. Ter illustratie dient een studie die in het noorden van Tanzania is uitgevoerd naar een drinkwatersysteem dat wordt beheerd door een lokale Maasai-gemeenschap.

M

et het oog op de bezuinigingen is het debat rondom de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking aangewakkerd. Op het gebied van sanitatie en drinkwater klinken geluiden dat hulp uit westerse landen weinig of zelfs geen resultaten oplevert. De discussie in Nederland is volop gaande, maar de beste manier om een antwoord te geven op dit complexe vraagstuk is door de resultaten van projecten te meten en drinkwatersystemen waar nodig bij te stellen om blijvend te kunnen optimaliseren en verduurzamen.

Duurzaam drinkwaterbeheer

In het noorden van Tanzania huist een Maasai-gemeenschap die met een bijdrage

van de Nederlandse hulporganisatie Simavi een eigen drinkwatersysteem heeft opgezet: OLMULO Development Trust. Door droogte, overbegrazing en de daaruit voortkomende erosie wordt water in hun rurale leefgebied steeds schaarser, waardoor het drinkwatersysteem nu letterlijk van levensbelang is. De implementatie van de fysieke infrastructuur is bijna voltooid en daarmee begint eigenlijk nu pas het echte werk: duurzaam beheer van het stelsel. Te allen tijde moet het systeem meer dan genoeg water leveren om tegemoet te komen aan de vraag van gebruikers, nu, maar zeker ook in de toekomst. De zorgen over de strijd om water en de toekomstige balans tussen vraag en aanbod

Het meten van de hoeveelheid water die de Maasai-gemeenschap in Tanzania verbruikt.

zijn echter wereldwijd wijd verspreid. Klimaatverandering dreigt dit probleem nog te vergroten1). Ook andere stressfactoren, zoals bevolkingsgroei en technologische en economische veranderingen veroorzaken onzekerheid en zorgen voor schommelingen in de vraag naar water2). Daarnaast is de wereldwijde hoeveelheid water waarmee niets wordt gedaan, verbluffend. In een aantal lage-inkomenslanden bedraagt dit verlies 50 tot 60 procent van het aangevoerde water, met een wereldwijd gemiddelde van 35 procent3).

Monitoren waterkwantiteit

Het is dus van belang de watervoorziening in bestaande systemen te monitoren en de verzamelde gegevens in te zetten om verliezen te minimaliseren. Dat laatste wordt echter vaak vergeten of niet uitgevoerd. Monitoren om het monitoren is niet zinvol. Het moet gaan om de verzameling en (beleids)toepassing van gegevens. Dit hogere doel blijft echter vaak onaangeraakt4),5),6). Monitoren - mits goed uitgevoerd - is in ieder geval op twee manieren essentieel voor duurzaamheid van een systeem: het draagt bij aan optimalisatie en versterkt de adaptieve capaciteit van het beheer. Optimalisatie

Monitoren bewijst dat men doet wat men beoogt7). Tevens geeft het duidelijkheid of ingrepen in het systeem werken of andere maatregelen nodig zijn, zodat men het huidige handelen kan bijstellen. Heel belangrijk hierbij is dat monitoren niet puur wordt gezien als gegevens verzamelen, maar juist als basis van de benodigde kennis voor het nemen van beslissingen en het verbeteren van het beheer. Monitoren draagt eveneens bij aan het opsporen van illegale aansluitingen en onzichtbare lekkages, geeft inzicht in de benodigde hoeveelheid water en levert daardoor een bijdrage aan optimalisatie van het systeem. Adaptief beheer

Een belangrijke eigenschap van duurzamere instituties is dat ze omgaan met onzekerH2O / 17 - 2012

9


prestatiemodel’, dat het effect van adaptieve capaciteit op prestatie visualiseert12),13),14). Het bestaat uit drie essentiÍle elementen: focus, wil en vermogen. Door middel van monitoringsoefeningen, trainingen, interviews, literatuuronderzoek en observaties is onderzocht wat nog nodig is om de prestatie op de diverse beheerniveaus te optimaliseren.

Resultaten

De drie elementen van het prestatiemodel.

heden door mechanismen in te zetten die aanpassing bij veranderingen mogelijk maken8). Het bekendste type onzekerheid is het gevolg van gebrek aan kennis door beperkte beschikbaarheid en variabiliteit van data. Implementatie van een effectief monitoringssysteem biedt hier uitkomst9). Kennis over de waterkwantiteit is van grote waarde, doordat men benodigdheden beter kan inschatten, veranderingen eerder ziet aankomen en op die manier het aantal verrassingen vermindert. Daarmee voorziet monitoren in de behoefte van adaptief beheer de juiste inzichten te leveren, die essentieel zijn voor het maken van noodzakelijke keuzes en verbeterd handelen. Brooks et al.10) merken hierbij op dat het vroegtijdig voorkomen van verrassingen, extra tijd oplevert om op veranderingen in te spelen. Het potentieel van monitoren is dus groot, maar in veel ontwikkelingslanden zijn gemeenschappen en waterbedrijven zich onvoldoende bewust van de toegevoegde waarde voor het voortbestaan van de drinkwatervoorziening.

Gemeenschapsbeheer

Monitoren kan het best zo lokaal mogelijk worden uitgevoerd, door de mensen zelf. Binnen gemeenschappen hebben de gebruikers zelf baat bij betrouwbare en duurzame dienstverlening. Zij kennen hun situatie beter dan mensen van buitenaf, verzamelen informatie en hebben de mogelijkheid er snel op te reageren en de verworven kennis om te zetten in actie5),6). Dit is anders dan de huidige praktijk, waarin veelal externe, onafhankelijke professionals de metingen doen en de gegevens terugkoppelen naar de bevolking. In deze benadering

10

H2O / 17 - 2012

van bovenaf schuilt het risico dat de lokale mensen de monitoringsrapportages niet begrijpen en pas (te)laat ontvangen11). Verder moet monitoren geen losstaande activiteit zijn, maar idealiter onderdeel worden van het beheer. Het moet worden ingebed in de dagelijkse activiteiten zodat het continu wordt uitgevoerd. In veel rurale gebieden in Afrika, maar specifiek in Tanzania, dragen gemeenschappen de verantwoordelijkheid hun eigen drinkwatersysteem te beheren (ondanks hun gebrek aan kennis en ervaring). Met vallen en opstaan trachten mensen een weg te vinden in het beheren van hun systeem, maar daar maakt monitoren meestal geen deel van uit en dat draagt bij aan de problematiek dat veel drinkwatersystemen op lange termijn ineffectief worden.

Specifieke studie

Het idee om monitoren van waterkwantiteit in te zetten als middel om adaptief beheer te bewerkstelligen, is bestudeerd in de Maasai-gemeenschap. Het doel was het monitoren te implementeren in het dagelijks beheer en de gemeenschap bewust te maken van de toegevoegde waarde van adaptiever management van hun drinkwatersysteem. Allereerst is de huidige organisatiestructuur in kaart gebracht en is daarna samen met de diverse organen overlegd welke monitoringsactiviteiten passen bij de huidige taken van eenieder. Ook is bediscussieerd waar de benodigde capaciteit al voldoende aanwezig is en waar die nog aanvulling nodig heeft. Dit is gedaan mede aan de hand van het ‘drie elementen

Allereerst blijkt dat de focus in OLMULO sterk ligt op het detecteren van waterverliezen, waarbij planning en vraaggericht beheer buiten beschouwing worden gelaten. Men heeft nare ervaringen met het illegaal aftappen van water uit hun stelsel door mensen uit dorpen bovenstrooms waar de leiding ondergronds doorheen gaat, maar die geen deel uitmaken van de gemeenschap. Ook bestaat het vermoeden dat organisaties en plantages in het gebied water onttrekken zonder ervoor te betalen. Hoe het systeem er over een paar jaar bijligt en hoeveel consumenten dan water afnemen, wordt gezien als zorg voor later, terwijl dat juist nu zeer relevant is. Thans moet men op de toekomstige vraag inspelen en plannen maken om problemen voor te zijn. Dit inzicht is nieuw, maar men heeft er wel oren naar. Verder zijn transparantie en open communicatie over systeemprestaties en beter begrip van taken en verantwoordelijkheden nodig, niet alleen van het management, maar ook van de mensen zelf. Ook geldt dat alle leden van de diverse managementniveaus hun bijdrage willen leveren aan de monitoringsactiviteiten. De motivatie en gedrevenheid van deze mensen zijn hoog. Iedereen werkt op vrijwillige basis, met de sociaal-economische ontwikkeling van de hele gemeenschap als hoger doel. Motieven om deel te nemen aan een beheerorgaan en mee te doen aan monitoringsactiviteiten zijn zowel extrinsiek als Water halen.


achtergrond intrinsiek, maar deze laatste zijn veel sterker aanwezig. Men noemt als redenen om te assisteren: de hoge urgentie voor water, een manier om meer te leren en graag educatie willen ontvangen. Bovendien zien ze het als een manier om in contact te komen met andere mensen in het gebied en vrienden te maken en hebben ze het vooruitzicht op wellicht een betaalde baan in de toekomst. De mensen willen graag uitleg geven over hun werkzaamheden en zijn zeer gemotiveerd om trainingen en discussies bij te wonen. Na instructiebijeenkomsten aan waterverkopers over het bijhouden van meterstanden, etc, zijn alle uitgegeven monitoringsformulieren ingevuld en teruggegeven. Een aantal waterverkopers geeft zelfs aan sinds de instructie dagelijks voor zichzelf de meterstand bij openen en sluiten bij te houden en de dagopbrengst te tellen. Men gaf diverse keren aan het zeer op prijs te stellen nieuwe inzichten op te doen vanuit de trainingen en begeleiding te krijgen bij het opzetten van de degelijk monitoringssysteem. Ten slotte geldt dat voor alle participanten meer educatie nodig is over de diverse aspecten van monitoren om de activiteiten op een juiste manier uit te voeren. Om te beginnen met het opnemen van de correcte meetgegevens. Een aantal mensen is analfabeet, wat goede schriftelijke registratie van meterstanden, geldbedragen en mogelijke problemen (o.a. lekkage, geen waterdoorstroom) in de weg staat. Ook weet men vaak niet welke meter moet worden afgelezen en wordt op krediet verkocht water niet geregistreerd. Tevens is voor de analyse van gegevens en het betekenis geven aan de informatie die daaruit voortkomt meer educatie nodig. Kennis over welke meterstanden met elkaar vergeleken moeten worden, berekeningen maken en daaruit conclusies trekken is hoog gegrepen. Het daadwerkelijk gebruiken van de verkregen kennis bij het beheer en het nemen van beslissingen is ook nieuw en behoeft meer aandacht.

Conclusie en discussie

Samen met de lokale bevolking een ontwerp maken, de fysieke infrastructuur implementeren en de gemeenschap leren hoe ze het geheel moet beheren, is van belang voor de opzet van een gemeenschapsstelsel. Voor het langdurig voortbestaan van het systeem is het echter essentieel de bevolking eigen te maken met alle stappen van een effectief monitoringssysteem. Dat is de sleutel naar adaptief en duurzaam beheer van een drinkwaterstelsel. Dit heeft een langdurig leerproces als gevolg. Continu testen, leren en het ontwikkelen van kennis en begrip over hoe om te gaan met veranderingen en onzekerheden is nodig voor de aanpassing van systemen. Monitoren is hier van groot belang, aangezien data en informatie worden gebruikt als bouwstenen voor leerprocessen en kennisontwikkeling. Volgens Guijt5) is meten - en dus monitoren een voorwaarde voor leren. Zij stelt tevens dat betrouwbare terugkoppeling nodig is om uitkomsten te begrijpen en verbeteringen te indiceren. Vanuit wetenschappelijk perspectief

Een waterpunt.

wordt monitoren nog te veel gezien en geimplementeerd als het verzamelen van data en zelden als betekenisgevingproces. Interpretatie van adaptief beheer blijft op abstract niveau en uitleg over hoe het concept praktisch toepasbaar is blijft veelal achterwege. Kortom: de verbinding tussen gegevens- en informatieverzameling, analyse, conclusies trekken en de opgedane kennis gebruiken bij het nemen van beslissingen en management moet veel sterker worden benadrukt. Vanuit maatschappelijk oogpunt wordt het belang van het in de gaten houden van de waterkwantiteit nog weinig toegepast in beleidstukken en wet- en regelgeving omtrent (drink)water. Ook operationeel wordt het nog onvoldoende benut. Het is daarom essentieel om meer aandacht besteden aan de sleutelrol die monitoren van waterkwantiteit speelt in adaptief beheer van drinkwatersystemen en duurzaam behoud daarvan. Shelitha van Hunen en Erik van Slobbe (Wageningen Universiteit) LITERATUUR 1) Ivey J., J. Smithers, R. de Loe en R. Kreutzwiser (2004). Community capacity for adaptation to climate-induced water shortages: linking institutional complexity and local actors. Environmental Management nr. 1, pag. 36-47. 2) Schouten T. en P. Moriarty (2008). Community water, community management. Second edition. Practical Action. 3) Farley M., G. Wyeth, Z. Ghazali, A. Istandar en S. Singh (2008). The manager’s non-revenue water handbook: a guide to understanding water losses. USAID. 4) Bosch O., W. Allen en R. Gibson (1996). Monitoring as an integral part of management and policy making.

5) Guijt I. (2008). Seeking surprise: rethinking monitoring for collective learning in rural resource management. Thesis (PhD) Wageningen Universiteit. 6) Shordt K. (2000). Action monitoring for effectiveness: improving water, hygiene and environmental sanitation programmes. IRC International Water and Sanitation Centre. 7) Salafsky N., R. Margoluis en K. Redford (2001). Adaptive management: a tool for conservation practioners. Biodiversity Support Program. 8) Abernethy C. (2001). Intersectoral management of river basins: Proceedings of an international workshop on ‘Integrated water management in water-stressed river basins in developing countries: strategies for poverty alleviation and agricultural growth’. Loskop Dam, South Africa, 16-21 October 2000. International Water Management Institute en German Foundation for International Development. 9) Pahl-Wostl C., J. Sendzimir, P. Jeffrey, J. Aerts, J. Berkamp en K. Cross (2007). Managing change toward adaptive water management through social learning. Ecology and Society nr. 2, pag. 30. 10) Brooks N., W. Adger en P. Kelly (2005). The determinants of vulnerability and adaptive capacity at the national level and the implications for adaptation. Global environmental change nr. 15, pag. 151-163. 11) CAO (2008). Participatory water monitoring: a guide for preventing and managing conflict. Office of the Compliance Advisor/Ombudsman. 12) Drew S. en P. Smith (1995). The learning organization: change proofing and strategy. The Learning Organization nr. 1, pag. 4-14. 13) Smith P. en H. Saint-Onge (1996). The evolutionary organization: avoiding a Titanic fate. The Learning Organization nr. 4, pag. 4-21. 14) Armitage D. (2005). Adaptive capacity and community-based natural resource management. Environmental Management nr. 6, pag. 703-715.

H2O / 17 - 2012

11


‘Werkplaatsen’ om doelmatiger werken te leren De opgaven in het waterbeheer zijn groot. In een maatschappij met een hikkende economie willen we doelen bereiken op het gebied van waterveiligheid, de waterketen - waarbij het begrip afvalwater wijkt voor grondstoffen - en de kwaliteit van de leefomgeving, met niet geringe KRW-uitdagingen en innovatieve ontwikkelingen in zowel het landelijke als het stedelijk gebied. Het begrip ‘doelmatigheid’ gaat hier als een speer doorheen. De opgaven moeten we op doelmatige wijze realiseren: kostenbewust, maar met volop ruimte voor innovatie. En daar wil het nog wel eens gaan schuren. Hoe dan ook, er tekent zich een toenemende complexiteit af. In dit artikel laten ondergetekenden de contouren zien van een werkwijze voor het hanteren van deze complexiteit en daarmee een mogelijk antwoord op de doelmatigheidseis. Deze werkwijze is fundamenteel anders dan benaderingen die in zwang zijn. De werkwijze komt tot leven in zogenaamde werkplaatsen.

D

it artikel bouwt voort op een studie voor ‘Leven met Water’ naar de betekenis van ervaringskennis voor het waterbeheer. Deze resultaten hebben we ook gepresenteerd in het artikel ‘Van weten naar kunnen’ in H2O van 2010. Hierin beschrijven we dat ervaringskennis cruciaal is voor het succesvol handelen in complexe situaties. We zijn in het onderzoek, dat zich met name richtte op waterschappen, twee problemen tegengekomen. De eerste is het kwantitatieve probleem: de ervaringskennis neemt af. We zien vooral dat de gebiedskennis van ‘verwortelde mannen en vrouwen’ erodeert. Het tweede probleem is het kwalitatieve probleem. De ervaringskennis die er wel is de waterwereld is nog gezegend - wordt te vaak moeizaam ingebracht. Dat komt doordat die ervaringskennis geïsoleerd raakt in ‘groepen’ (zie afbeelding 1). We noemen deze groepen ‘sferen’. Daarbinnen spreken mensen dezelfde taal en weten elkaar vaak goed te vinden. De ‘sferen’ blijken uit elkaar te groeien en zich verder op te splitsen. Waardevolle ervaringen van mensen uit de ene ‘sfeer’ dringen niet door tot mensen in de

andere ‘sferen en andersom’. Daardoor brokkelt de broodnodige samenwerking af.

Complex en ingewikkeld

Wat is hiervan het gevolg? Ingewikkeldheid. Bij veel projecten die we tegenkwamen zien we dat betrokken medewerkers en bestuurders verstrikt raken in een spaghetti van ingewikkeldheid. Daar waar ervaringskennis onvoldoende in het spel wordt gebracht, compenseren we dat door generieke principes te introduceren (zie afbeelding 2). Het betreft regels, jurisprudentie, protocollen, handboeken, beslissingsondersteunde systemen, modellen, beleidsuitgangspunten en nog veel meer. Alle zijn bedoeld om eenvoudiger de weg te vinden door de complexiteit heen. Los van elkaar hebben ze vaak veel waarde, maar opgeteld vormen ze een onontwar-bare kluwen. Mensen in het veld verbazen zich weleens over wat zich afspeelt ‘op kantoor’. Een praktisch ingestelde beheerder van een rwzi vertrouwde ons toe: “Ik weet niet wat ze doen op kantoor. Het enige dat ik weet is dat wát ze doen, dat doen ze heel erg traag.” Het

Afb. 1: Vijf waargenomen ‘sferen’ bij waterschappen en de ‘schaduw’.

12

H2O / 17 - 2012

lijkt erop dat we ons steeds meer oriënteren op een papieren werkelijkheid en vervreemd raken van wat zich in de praktijk afspeelt. Illustratief is de volgende uitspraak: “Het doel van de KRW is om op tijd de rapportage in Brussel te hebben.” Uiteraard is wat we hier schrijven enigszins overdreven, maar het beeld roept wel veel herkenning op tijdens lezingen die we in het land geven en in het buitenland.

Organiseren

Bijzonder is om te zien hoe we bij complexe projecten binnen de waterwereld een organisatie optuigen met een project-, stuur-, klankbord- en enige werkgroepen. Kennelijk hoort dat zo. Deze groepen overleggen regelmatig met elkaar. Veel medewerkers zitten in meerdere projecten, dus slibt de agenda vol met overleg. Van elk overleg wordt een verslag gemaakt met actielijstjes en niet zelden is er onvoldoende tijd om acties daadwerkelijk uit te voeren. Iedereen heeft het “druk, druk en druk.” Het is de vraag of dit doelmatig is. Uiteraard wordt er niet alleen vergaderd en overlegd. Om invulling te geven aan het

Afb. 2: Het is complex, maar we hebben het ingewikkeld gemaakt.


opinie integrale karakter van projecten worden werkbijeenkomsten georganiseerd. Daar wordt gediscussieerd en mogen deelnemers ideeën en opmerkingen plaatsen. En dan is het vaak teleurstellend hoe weinig hiermee wordt gedaan. Vaak tonen mensen tijdens de bijeenkomsten veel enthousiasme en komen ze met prachtige ideeën. Maar op de één of andere wijze raken deze ondergesneeuwd in de ingewikkeldheid. Een medewerker van een waterschap die volop betrokken is bij innovaties in de waterketen, vertelde dat weinig van wat wordt bedacht zijn weg naar de praktijk vindt.

Werkplaatsen

Om ervaringskennis in het spel te brengen en meer de complexiteit op te zoeken in plaats van de ingewikkeldheid hebben we een onderzoeksvorm ontwikkeld die we aanduiden als ‘werkplaats’. We praten hier nadrukkelijk over onderzoeksvorm, omdat het niet een nieuwe werkvorm is waarmee alle problemen kunnen worden opgelost. Het is geen truc of instrument waarmee je voorspelbaar meer succes hebt. Het levert wel een andere grondhouding op waarmee we complexiteit benaderen. In de tabel vergelijken we een ‘werkplaats’ met werkbijeenkomsten zoals we die regelmatig tegenkomen. Daarbij is de werkbijeenkomst vaak een ontmoeting van één dag en de ‘werkplaats’ een serie bijeenkomsten verspreid over enkele maanden.

Klein, lokaal en concreet

Wellicht komt dit aspect van ‘werkplaatsen’ onlogisch over. We richten ons immers op complexe waterprojecten. Waarom dan klein? Is het dan nog wel complex? Ons antwoord: ja. Hoe klein een project ook, de volledige complexiteit komt wel in het spel. De complexiteit heeft namelijk niet zozeer te maken met de omvang van een project maar met de wisselwerking met de omgeving, de context. Binnen de ‘werkplaatsen’ laten we de context de context en proberen we deze niet binnen het project te trekken. Bij traditionele werkbijeenkomsten wordt integraal werken vaak vertaald met ‘het zo compleet mogelijk zijn’. Er worden steeds nieuwe facetten en aspecten benoemd - “want die hebben ook een relatie met ons project” - en er wordt een opsomming gegeven van actoren die erbij betrokken moeten worden. Het compleet zijn lijkt dan een doel op zich. Bij een ‘werkplaats’ zit de crux in het lokale en concrete. Het gaat om projecten in de praktijk en de intentie is om in die praktijk daadwerkelijk iets te veranderen. Op zich is dat complex.

We oriënteren ons vaak op een papieren werkelijkheid, waardoor we oog verliezen voor wat in de praktijk gebeurt.

Op dit moment bevinden zich twee ‘werkplaatsen’ in de afrondende fase, één loopt volop en met een vierde zijn we zojuist begonnen. De onderwerpen variëren sterk. Tot nu toe gaat het om de wateroverlast rond een beek in Noord-Brabant, de aanbesteding met best value procurement van de renovatie van een rwzi, de overdracht van stedelijk water van gemeente naar waterschap en het vormen van een gebiedsteam.

Deelnemers

In de ‘werkplaatsen’ tot nu toe zitten zeven tot negen medewerkers en bestuurders, aangevuld met twee onderzoekers. Daarnaast worden zo nu en dan gasten uitgenodigd. Het is dus ook qua omvang klein van opzet. Belangrijk is evenwel dat tenminste vier van de vijf ‘sferen’ (zie afbeelding 1) vertegenwoordigd zijn. En dat is nieuw. We willen namelijk ervaringskennis laten stromen tussen de ‘sferen’. In ons onderzoek tot nu toe hebben we gemerkt dat vooral de bestuurders en de medewerkers in het veld het meest op afstand worden gehouden. Van de medewerkers in het veld weten de meeste mensen het wel. Hun kennis wordt niet of nauwelijks benut, net zomin als de kennis van boeren en de mensen die wonen, werken en recreëren in de stedelijke omgeving. Zonde. Maar velen zijn zich niet bewust dat door de vergaande rationalisering van het waterbeheer ook de invloed van bestuurders sterk wordt beperkt. “Zij mogen kiezen tussen ‘ja’ en ‘ja graag’”, zo stelde iemand. Bestuurders krijgen veel informatie maar zelden krijgen ze het echte verhaal te horen dat verscholen ligt achter tabellen, grafieken

Vergelijking van de ‘werkplaats’ met de traditionele werkbijeenkomst.

werkbijeenkomst

‘werkplaats’

integraal, compleet, ingewikkeld

klein, lokaal en concreet

met medewerkers uit verschillende disciplines of posities bij besluitvorming

met medewerkers en bestuurders uit tenminste vier van de vijf ‘sferen’

over een project

binnen een project

discussie, veelal uitmondend in onderhandeling

narratieve benadering, werkend aan een gezamenlijk verhaal

focus op logos

focus op ethos

resultaat: een ontwerp of een plan

resultaat: een speech act, als startpunt voor sociale vernieuwing

en rekensommetjes. In de ‘werkplaatsen’ laten we mensen uit alle ‘sferen’ ervaringen uitwisselen; dat resulteert in spannende gesprekken. De ‘werkplaatsen’ worden zo dicht mogelijk op het onderwerp georganiseerd, het liefst in het projectgebied. De veldverkenning speelt dan ook een belangrijke rol. Door in de praktijk te kijken en elkaar te bevragen komen de ervaringen in het spel. Dit lijkt logisch en eenvoudig uitvoerbaar, maar dat is het niet. Alleen mensen die regelmatig buiten zijn, zien veel als we het projectgebied bezoeken. Maar medewerkers die vooral op kantoor zitten en de wereld waarnemen via de beeldbuis, weten nauwelijks vragen te stellen. De ervaringen zijn tot nu toe wisselend. In het ene geval worden emotionele discussies gevoerd, in het andere zie je medewerkers bij veldbezoek zich onttrekken aan de groep om “even een telefoontje te plegen.” Ook zien we medewerkers soms op afstand vanuit een buitenperspectief naar het project kijken om vooral te praten over wat anderen beter wel en niet kunnen doen. Op dit punt valt nog veel te leren. Vooralsnog trekken we de conclusie dat gebrek aan gevoel voor de praktische realiteit een groot obstakel vormt voor doelmatig werken. De narratieve benadering is zeer moeilijk, zo blijkt. Er is namelijk maar één manier om ervaring in het spel te brengen en dat is op de verhalende wijze. Een narratief is een verhaal. Zo lang mensen bestaan dragen ze ervaringskennis over door elkaar verhalen te vertellen. Dat proberen we in de ‘werkplaatsen’ ook voor elkaar te krijgen. Het blijkt echter dat veel mensen, vooral de hoogopgeleiden, daar moeite mee hebben en bij voorkeur op discursieve wijze met elkaar de dialoog aangaan. In die redenerende benadering vertrek je vanuit de beschikbare informatie en probeer je stapje voor stapje op ordelijke wijze tot een oplossing te komen. Sommigen noemen dit “de rationele benadering.” Maar omdat verschillende belangen spelen, eindigt deze benadering vrijwel altijd als een onderhandeling over de waarheid. Het is moeilijk, zoals gezegd, maar waar we in de ‘werkplaatsen’ het voor elkaar krijgen, ontstaan fantastische dingen. De deelnemers werken dan aan een gezamenlijk verhaal. H2O / 17 - 2012

13


Over ethos kunnen we een boek schrijven. Voor ons ligt in dit begrip de kern van de sociale innovatie. We gaan in dit artikel even heel kort door de bocht. In onze ‘werkplaatsen’ streven we naar wijsheid. Aristoteles sprak ooit over phronesis: praktische wijsheid. Deze kent drie basisingrediënten: logos, pathos en ethos. Bij logos gaat het om logische consistentie, het inhoudelijk en rationeel beargumenteren van het handelen op basis van de geanalyseerde werkelijkheid. Bij pathos gaat het erom te handelen met gevoel, inleving en op basis van de ervaren werkelijkheid. Bij ethos gaat het om grondhouding, om persoonlijkheid. Deze gezindheid ligt ten grondslag aan het handelen van de mens en geeft er richting aan. In ons onderzoek merkten we dat ethos een achilleshiel is voor waterbeheerders, op alle overheidsniveaus. Van logos krijgen we vaak een overdosis, niet zelden een bijdrage leverend aan de ingewikkeldheid. In de ‘werkplaatsen’ werken we aan een gezonde balans tussen deze drie, hetgeen in de praktijk betekent dat we vooral werken aan ethos.

Slimmer onze KRW-doelen halen De invoering van de Kaderrichtlijn Water heeft het ecologisch waterbeheer weer op de bestuurlijke agenda gezet. Dat leidt er ontegenzeggelijk toe dat de ecologische kwaliteit van veel wateren verbetert. Om grotere stappen te zetten in de waterkwaliteitsverbetering blijft echter extra inzet nodig. De doelen en maatregelen zijn nog niet altijd goed op elkaar afgestemd en de uitvoering van de maatregelen loopt achter op schema. Een herijking van de doelen en maatregelen kan plaatsvinden in de tweede generatie stroomgebiedsbeheersplannen. Inmiddels zijn er ook meer instrumenten en is ook meer kennis beschikbaar om dit te faciliteren. Maar we zijn er nog niet. Met dit artikel pleiten ondergetekenden voor een herbezinning op de inzet van het gereserveerde KRW-budget met het oog op doelmatigheid en wat haalbaar en betaalbaar is.

Speech act als resultaat

Veel werkbijeenkomsten resulteren in een ontwerp of een plan. Dat is een intentie om wat te doen. Soms volgt een intentieverklaring, ondertekend door enkele partijen. Maar in ‘werkplaatsen; willen we een stap verder gaan, voorbij de intentie. Dan spreken we over een speech act oftewel een taalhandeling tussen voornemen en actie in. Hierin wordt op beeldende wijze bekrachtigd dat daadwerkelijk acties worden ondernomen. Daarom is het ook van belang dat de ‘werkplaats’ over een vraagstuk handelt dat klein, lokaal en concreet is. Voor een omvangrijk, globaal en abstract vraagstuk krijg je dat nooit voor elkaar.

Vooruitzicht

Ook al zijn we als onderzoekers ruim 20 jaar bezig met complexiteit, we hebben het gevoel dat we nog maar net begonnen zijn. In de lopende ‘werkplaatsen’ doen we dag in dag uit ontdekkingen en worden we ons steeds meer bewust van het feit dat we veel niet weten of kunnen weten. Maar we hebben wel het idee bevestigd gekregen dat je ten opzichte van de werkwijzen die in zwang zijn een fundamentele koerswijziging moet inzetten. De vorm van de ‘werkplaats’ is daartoe een fraaie openingszet. We vermoeden dat als waterbeheerders volharden in traditionele projectorganisaties met project-, stuur-, klankbord- en werkgroepen, de invulling van het begrip doelmatigheid nauwelijks verder komt dan enige kaasschaafbezuinigingen en de sociale innovaties die nodig zijn om tot technische innovaties vorm te geven, niet van de grond komen. In een mist van ingewikkeldheid kunnen we dan heel lang naar elkaar blijven wijzen en roepen van “we moeten dit” of “we moeten dat”, maar dan blijven we hangen in de groef van de logos. Govert Geldof, Albert Cath, Gijsbert van der Heijden en Roel Valkman

14

H2O / 17 - 2012

Een natuurlijk ingerichte bypass is alleen bij hogere afvoeren in gebruik. Het is voldoende voor vismigratie. De rest van het jaar fungeert de laagte als een beekmoeras (foto: Hans de Mars, Royal HaskoningDHV).

V

oor het realiseren van de KRW-doelen heeft Nederland voor ongeveer vier miljard euro aan maatregelen gedefinieerd. Hieronder vallen veel inrichtingsmaatregelen, zoals het hermeanderen van beken en de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs kanalen en vaarten. De waterbeheerders zijn hard aan de slag om deze te realiseren. Men ziet echter steeds meer in dat een deel van de investeringen niet bijdraagt aan het bereiken van het ecologisch doel. In een kosten-batenanalyse van STOWA wordt de potentiële misinvestering geschat op circa 15 procent1). Wat is de oorzaak van deze discrepantie tussen maatregelen en doelen en wat kunnen we er aan doen?

Doelen worden niet gehaald

Op de eerste plaats zijn de doelen (GEP’s) met veel informatie van deskundigen opgesteld en gekoppeld aan maatregelen. Dit was toen (2006-2009) de enige methode, omdat er geen goede instrumenten tijdig beschikbaar waren om dit kwantitatief te

doen. Uit de Ex ante evaluatie KRW van het PBL2),3) is naar voren gekomen dat we de huidige doelen met het vastgestelde maatregelenpakket niet overal gaan halen. Het ontbreken van voldoende kennis van het watersysteem en de effectiviteit van maatregelen zijn hier de belangrijkste oorzaken van. De basis onder deze voorspelling was het Expertsysteem Ecologische Effecten (EEE2). Dit instrument is inmiddels ook regionaal toegepast bij enkele waterschappen4). Ook deze gedetailleerde analyses bevestigen dat niet alle doelen haalbaar zijn met de huidige vastgestelde maatregelpakketten. Deze pakketten bevatten vooral maatregelen met betrekking tot de inrichting van watersystemen, terwijl andere ecologisch relevante sturende factoren onderbelicht blijven. Lang niet overal zijn daardoor evenwichtige combinaties van maatregelen voorgesteld. Er is vooral beperkte aandacht voor een natuurlijker peilbeheer en ecologisch onderhoud (maaien en baggeren)


en ook de aanpak van de eutrofiëring blijft in veel waterlichamen achterwege. De inrichtingsmaatregelen zijn daardoor maar deels effectief.

‘Brussel’ mist ambitie

Hoewel Nederland veel geld uitgeeft aan maatregelen, is ‘Brussel’ niet tevreden met het ambitieniveau. In een eerder artikel in H2O5) komen daarbij drie belangrijke zaken aan de orde: • We verpakken vooral reeds geplande maatregelen als KRW-maatregel; • Nederland valt op door hoge stikstofnormen in beken, nauwelijks natuurlijke wateren, etc.; • We richten ons op de waterlichamen; de overige wateren krijgen te weinig aandacht. Hoewel deze kritiek niet geheel onterecht is, zijn er naar onze mening wel kanttekeningen erbij te plaatsen. Zo zijn er door het grote aantal herinrichtingsmaatregelen die al voor de implementatie van de KRW gepland stonden, weinig extra maatregelen geformuleerd. De uitvoering van het reeds geplande was immers al een behoorlijke opgave. Dat Nederland slechts een beperkt aantal natuurlijke wateren heeft, is uiteraard ook niet vreemd gezien de hoge bevolkingsdichtheid. Daarnaast wordt de interkalibratie gebruikt om binnen Europa de doelen te uniformeren, waardoor bijvoorbeeld de stikstofnormen in natuurlijke beken strenger worden. Tot slot is er inmiddels ook meer aandacht gekomen voor de grote groep aan overige (kleinere) wateren. Hiervoor is een doelstellingenkader met bijbehorende maatlatten in voorbereiding. Ondanks dit alles zal ‘Brussel’, net als de andere lidstaten, Nederland kritisch blijven volgen bij de uitvoering van de KRW.

Maatregelen komen niet geheel tot uitvoering Zoals betoogd zijn de beschreven maatregelen niet altijd passend bij de doelen. Daarnaast komen geplande maatregelen moeilijk tot uitvoering, mede door de financiële crisis en politieke belangen. Projecten worden niet opgestart wegens subsidiestop door provincies, grondaankopen die niet slagen en verlies van bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Hierdoor blijft een deel van de maatregelen liggen en zal ook niet al het budget dat aan ‘Brussel’ is voorgelegd, besteed gaan worden. Hiermee komt de resultaatsverplichting op de afgesproken maatregelen in het gedrang.

De oplossing via diverse paden

De oplossing voor deze uitdagingen loopt naar onze mening via verschillende sporen. Het eerste stroomgebiedsbeheerplan loopt in 2015 af. De hele aanpak met doelafleiding op maatlatten op basis van effectiviteit van maatregelen en de daaraan gekoppelde resultaatsverplichting was nieuw en heeft nog niet tot de juiste combinatie van doelen

en maatregelen kunnen leiden. Voor het tweede stroomgebiedsbeheerplan mogen de waterbeheerders deze echter herzien. Het is belangrijk dat de waterbeheerder doelen beter gaat afstemmen op de potenties van het watersysteem en daarbij passende maatregelen kiest. Door instrumenten die in de afgelopen jaren ontwikkeld zijn, is het nu mogelijk om de effectiviteit van maatregelen beter in te schatten en daarmee zijn de doelen beter te kwantificeren. Denk daarbij aan de nieuwe KRW-Verkenner met koppeling naar het EEE24) en het Volg en Stuursysteem1). De voorbereidingen voor het tweede stroomgebiedsbeheerplan beginnen inmiddels op gang te komen. Dit is een mooi moment om te kijken hoe we het gereserveerde budget zo effectief mogelijk in kunnen zetten. De nadruk op andere typen maatregelen en ontwikkeling van meer systeemkennis om tot de juiste maatregelen en doelen te komen, zijn hiervoor naar onze mening essentieel. Behalve het uitvoeren van dure herinrichtingsmaatregelen zouden we een klein deel van het budget slimmer kunnen inzetten. Door vooraf beter te onderzoeken welke maatregel het meest effectief is, kunnen veel desinvesteringen worden voorkomen. Door budget vrij te maken voor doelgerichte informatieverstrekking kan meer draagvlak gecreëerd worden en een gedragsverandering worden behaald. Denk voor deze gedragsverandering niet alleen aan het voorlichten van agrariërs en tuinders als het gaat om gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, maar juist ook aan gedragsverandering binnen het waterschap, zowel op ambtelijk als bestuurlijk vlak. Als we slimme dingen doen, kan met veel lagere kosten een hoger doel behaald worden. Hiervan zijn inmiddels ook al enkele voorbeelden in de praktijk: • Het visvriendelijker bedienen van een spuisluis in het noorden van Groningen door de beheerder zorgt voor betere visoptrekbaarheid zonder bijkomende kosten of negatieve bijeffecten; • Door een natuurlijk ingerichte bypass rond een stuw of watermolen die bij hoge afvoeren in gebruik is, kunnen vissen het knelpunt passeren zonder dat er dure civieltechnische maatregelen noodzakelijk zijn. De rest van het jaar fungeert de laagte als beekmoeras (zie foto). De bypass heeft dus een ecologisch meervoudige functie; • Verschillende KRW-innovatieonderzoeken, zoals tijdelijke droogval van wateren en mudtraps waarmee binnen het profiel een vergelijkbare fosfaatverwijdering bereikt wordt met de eerder geplande helofytenfilters waar heel veel grond voor nodig was.

Het programma WatermozaIek van STOWA heeft met het geld uit het KRW-innovatiefonds veel nieuwe maatregelen in de praktijk getest met veelbelovende eerste resultaten. Een mooi voorbeeld is tijdelijke droogval in stilstaande wateren. Door het voortzetten van deze projecten kan echter nog veel meer kennis worden vergaard. De inzet van een beperkt deel van het maatregelbudget in dit traject kan uiteindelijk tot betere en wellicht goedkopere maatregelen gaan leiden.

Conclusie

Beter afgestemde doelen en slim inzetten van het maatregelenbudget brengt onze KRW-doelen een stuk dichterbij en voorkomt tegenvallende resultaten. Hiermee hebben we een beter verhaal naar ‘Brussel’, want we hebben ons opgegeven budget uitgegeven en doelgaten zoveel mogelijk gedicht. Daarnaast hebben we door het bewerkstelligen van een gedragsverandering binnen het waterbeheer en de landgebruikers duidelijk iets anders gedaan dan het herverpakken van reeds geplande maatregelen. Een verschuiving van een klein deel van het budget van uitvoering van wat nu blijkt ineffectieve maatregelen naar ontwikkeling van meer systeemkennis kan daarbij in de toekomst tot betere maatregelen leiden. Deze maatregelen zouden ook zomaar eens een stuk goedkoper kunnen zijn. Ronald Gylstra (Waterschap Rivierenland) Niels Evers (Royal HaskoningDHV) Bas van der Wal (STOWA) Ruben van Kessel (Waterschap Vallei en Eem) De auteurs spreken op persoonlijke titel. NOTEN 1) Ambient (2012). Business case VVS. Een kwantitatieve beschrijving van de kosten en baten van het Volg- en Stuursysteem. In opdracht van STOWA. 2) Knoben R., N. Evers, J. Jansen en W. Ligtvoet (2008). Kunstmatig neuraal netwerk ingezet voor Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 16. 3) Planbureau voor de Leefomgeving (2008) Kwaliteit voor later. Ex ante-evaluatie KRW. 4) Evers N., R. Gylstra, T. Ruigrok en T. Schomaker (2011). Regionale toepassing rekeninstrument EEE2 geeft beter overzicht van effecten KRW-maatregelen. H2O nr. 23. 5) Van der Wal B. en T. van der Wijngaart (2012). Ook STOWA zet tandje bij in Europees waterkwaliteitsbeheer. H20 nr. 8.

Hoewel in de laatste jaren al veel nieuwe kennis is ontwikkeld, zijn we er nog niet. De gelden uit ‘Leven met Water’ en het KRW-innovatiefonds zijn uitgegeven, maar de kennisontwikkeling is nog niet voltooid. H2O / 17 - 2012

15


recensie Naslagwerk bijna té compleet Toen ik het pakket op een regenachtige dag in juni aannam, besefte ik dat ik duidelijk zonder nadenken had ingestemd met deze recensie. Het leek mij uitermate handig om de ‘Standard Methods for the Examination of Water and Wastewater’ in de kast te hebben voor allerhande vragen van onze jonge academici. Het voordeel van deze rubriek is ook dat je mag houden wat je recenseert. Maar hoe beoordeel je een standaard werk van 2,8 kilo en 1.496 pagina’s? Normaal zou ik bij het begin gaan lezen en kijken hoever ik kom, aldoende druk aantekeningen makend. Ik ging echter al vrij snel op vakantie en ik vond het geen geschikte lectuur voor op de camping. Aangezien het een opsomming is van analyse- en determinatiemethoden voor (afval)water, zoals de titel zo mooi zegt, was aan het begin beginnen ook wat saai. Dan maar kijken waar het naslagwerk verschilt van voorganger (20e editie uit 1998) die ik in ons lab terugvond, hoe compleet het is en hoe makkelijk in het gebruik.

D

e eerste editie van de Standard Methods verscheen in 1905 en wordt tegenwoordig in gezamelijkheid uitgegeven door de American Public Health Association (APHA), de American Water Works Association (AWWA) en de Water Environment Federation (WEF). In 1880 werd de eerste commissie opgericht om het gebruik van meer uniforme en efficiënte methoden voor wateranalyse te bevorderen, wat resulteerde in de eerste vijf onderwerpen, die met name over zuurstofbindend vermogen van water gingen en allerhande stikstofconcentraties. Aangezien ook behoefte bestond aan een standaardmethode voor het bacteriologisch onderzoek van water, richtte de APHA een tweede commissie op, wat uiteindelijk leidde tot die eerste uitgave waarin fysische, chemische, microscopische en bacteriologische methoden werden beschreven voor analyse van water. Een lange geschiedenis met nog 22 uitgaven volgde, met uitbreidingen voor afvalwateronderzoek, die later geintegreerd werden met de schoonwateranalyses, met een herziene nummering van de methoden. Er kwamen uitbreidingen over veiligheid bij in 1995 en kwaliteitscontrole in 1998. In 2004 verscheen zelfs een digitale versie met de meest recente methoden. Je hebt alleen wel een betaald abonnement nodig om deze in te zien (één of twee jaar onbeperkte toegang kost 295 tot 404 dollar, met een fikse korting als bedrijven meer mensen tegelijk laten kijken).

technieken om diversiteit in actief slib of andere biomassa te bestuderen. Omdat ik benieuwd was hoe men met deze ontwikkeling omgegaan was, ben ik de methodes daar op gaan uitpluizen en inderdaad, in het deel ‘Microbial Examination’ zijn keurig paragrafen toegevoegd waarin genoemd wordt dat tegenwoordig gespecialiseerde laboratoria DNA-sequencing kunnen uitvoeren. Er wordt echter niet op de methoden ingegaan. Het lijkt alsof de schrijvers van het handboek toch meer van isoleren houden en FISH gaat in het boek gewoon over vissen en niet over Fluorescent In Situ Hybridisation.

Als ik kijk naar wat op mijn eigen werkterrein de afgelopen acht jaar is veranderd, dan is dat met name het gebruik van moleculaire

16

H2O / 17 - 2012

De sectie waar ik nog lang ben blijven rondhangen was de biological examination, waar fantastische determinatietabellen te vinden zijn die me tot (voor mij) exotische diersoorten leidde en mooie tekeningen van algen (in kleur), vliegenlarven, krabbetjes, slakkenhuizen, etc. Dit zijn nog steeds ‘echte’ tekeningen, die ooit ijverig met zwarte (kroontjes)pen getekend zijn. Tot mijn verbazing trof ik bij de two winged flies vier larven aan, die met de computer geïllustreerd leken. Een kleine controle leerde mij dat deze in 1998 nog niet waren opgenomen en vraag mij nu af of er nieuwe muggensoorten bij zijn gekomen of dat men deze in 1998 niet de moeite waard vond.

Eindoordeel

Veranderingen

Wat is er nu veranderd ten opzichte van de 21e uitgave in 2005? Uitgaande van het voorwoord is deel 1 (inleiding) herschreven. Dit onderdeel gaat over kwaliteitscontrole, veiligheid, de monstername en voorbehandeling en het verzamelen en presenteren van data. Het laatste is vrij actueel in de academische wereld. Ik raad alle onderzoekers aan dit onderdeel nog maar eens aandachtig door te lezen. Ook bij de overige onderdelen zijn de beschrijvingen omtrent kwaliteitscontrole aangepast naar de huidige standaard. Daarnaast zijn alle methoden met de ongeveer 500 meewerkende deskundigen grondig onder de loep genomen, becommentarieerd en aangepast waar nodig.

dan vind ik toch sneller wat ik zoek dan in deze index. Een vergelijking met de 20e editie liet zien dat het boek toen minder pagina’s bevatte, maar wel een uitgebreidere index: daar had ik de uitkomst al bij suspended matter. Ik moet zeggen dat ik alle andere analyses die ik aan een test onderwierp, sneller vond.

Een andere test waaraan ik het handboek onderwierp, is het gebruik als naslagwerk, waar het mijns inziens voor bedoeld is. Nu had ik net een discussie over droge stof en asrestbepaling en om te zien of volgens de ‘Standard Methods’ twee uur in de oven op 550°C goed genoeg was, ging ik vlijtig met de index in de weer. Ash content leverde niets op evenals inorganic fraction, volatile suspended solids en suspended solids. Gewoon solids dan? Toen had ik beet; onder solids stond in één van de subkopjes fixed and volatile solids ignited at 550°C en inderdaad, volgens de ‘Standard Methods’ moet je het monster iedere 20 minuten uit de oven halen, afkoelen, wegen en dit herhalen tot het gewicht niet meer dan vier procent verandert. Wellicht google ik teveel, maar

Zoals eigenlijk ieder waterlaboratorium wel weet, is dit een boek dat, in welke editie dan ook, aanwezig hoort te zijn. Af en toe moet je in dit boek kunnen bladeren om te zien of je je analyses wel naar behoren uitvoert, of er misschien nog een andere methode is om bepalingen te doen wanneer de welbekende testkits op, niet aanwezig of alleen in de foute range te bestellen zijn of om er op een verloren moment achter te komen welke methode achter die kleurtjes van de cuvetten zit. Daar waar het boek bijna te volledig is, vond ik de index te mager en niet handig: een groot minpunt voor een naslagwerk. Met de logische sectie- en hoofdstukindeling vind je echter uiteindelijk wel wat je zoekt en kom je onderweg misschien weer methoden tegen waarvan je het bestaan niet had durven dromen. Merle de Kreuk ‘Standard Methods For the Examination of Water and Wastewater - 22nd Edition 2012’ met als auteurs Eugene Rice, Rodger Baird, Andrew Eaton en Lenore Clesceri is een uitgave van AWWA en kost 295 dollar (ISBN 978-087553-013-0).


informatie Cursussen Nu de vakantie bijna voorbij is, begint het cursusseizoen weer. Onderstaand vindt u enkele cursussen die in de komende maanden plaatsvinden en die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders.

P

latform31, de fusie-organisatie van KEL, Nicis Institute, Nirov en SEV, verzorgt vijf cursussen die van belang kunnen zijn voor lezers van H2O. De eerste cursus vindt plaats op 11 september en heeft als titel ‘Varianten voor beleid en waterbeheeropgaven’. Doel van deze cursus is mensen trainen in het denken in diverse oplossingen (lees: varianten) voor een beleidsprobleem of waterbeheeropgave. De systeembenadering en creatief denken zijn handvatten die hierbij helpen. Cursisten worden dan ook getraind in het maken van een systeembeschrijving die het speelveld aangeeft waarbinnen men op zoek gaat naar varianten. Vervolgens worden de deelnemers getraind in het formuleren van varianten die tenslotte getoetst worden op toekomstbestendigheid. Deelname aan deze cursus kost 550 euro. Van 13 september tot en met 29 november staat de cursus ‘Inleiding planologie en ruimtelijke ordening’ op het programma (één praktijkmiddag, één excursiedag en acht bijeenkomsten van halve dagen). Deze cursus is bedoeld voor medewerkers die niet specifiek in de planologie en ruimtelijke ordening zijn opgeleid maar in hun werk wel met ruimtelijke ordeningsvraagstukken te maken hebben en hierin meer inzicht willen krijgen. De deelnemers hebben een gevarieerde achtergrond: van havenbedrijf tot gemeente, van provincie tot waterschap, van cultuurcommissies, bouwers, woningcorporaties, Kamers van Koophandel tot adviesbureaus. De kosten voor deze cursus bedragen 3.059 euro voor arrangementhouders en 3.978 euro voor niet-arrangementhouders. De cursus ‘Upside down: ondergrond en ruimtelijke ontwikkeling’ volgt op 8 november. De cursist leert de samenhang te zien tussen de lagen van de lagenbenadering, de occupatielaag (gebruik en functies op het maaiveld), de netwerklaag (communicatie) en de ondergrond en hoe ze elkaar kunnen aanvullen en versterken. Deze cursus kost 560,00 euro voor arrangementhouders en 728 euro voor niet-arrangementhouders. Hoe win ik tijd en geld en hoe kan ik mijn belang beter borgen door een andere manier van werken? Dat leert de cursist tijdens de Masterclass Water en gebiedsontwikkeling op 13 en 14 november in Utrecht. Deze masterclass richt zich op mensen met ervaring in gebiedsontwikkeling, met name waterbeheerders die zich bezig houden met planvorming, strategisch advies en beleidsadvisering en mensen uit de ruimtelijke vakwereld die nauw samenwerken met waterbeheerder of een waterbelang in hun werk hebben. De deelnamekosten bedragen 1.350 euro voor arrangementhouders en 1.755 euro voor niet-arrangementhouders.

Platform31/Nirov en het programma Kennis voor Klimaat hebben gezamenlijk de cursus ‘Ruimtelijke strategie klimaatadaptatie’ ontwikkeld. In het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte en ‘Kennis voor Klimaat’ is veel relevante kennis voor de ruimtelijke vakwereld ontwikkeld. Deze kennis en instrumenten zijn vertaald naar deze praktijkgerichte ééndaagse cursus, die op 22 november in Utrecht plaatsvindt. De kosten bedragen 450 euro voor arrangementhouders en 585 euro voor niet-arrangementhouders. Meer informatie over deze cursussen is te vinden op www.nirov.nl.

Drainagetechniek

Eurocom geeft samen met Royal Haskoning en het milieu-adviesbureau Landslide milieuadviesbureau op 18 september in Utrecht en op 12 december in Eindhoven de eendaagse cursus drainagetechniek. Drainage is weliswaar een oeroude methode om het waterpeil in de bodem te regelen, maar veranderende klimaatomstandigheden en ingrepen in de waterhuishouding vragen tegenwoordig ook om een adequate en actuele kennis van de rol die een goed drainagesysteem kan spelen. Zo kan peilgestuurde drainage een nuttig instrument zijn om water vast te houden of juist af te voeren op het gewenste moment. Deze cursus is bedoeld om zowel ‘oude’ kennis op te frissen als actuele informatie te bieden over drainage en de waterbalans. De cursus is met name bestemd voor medewerkers van gemeenten, waterschappen, adviesbureaus en aannemers maar ook andere doelgroepen die affiniteit met dit onderwerp hebben. Er worden geen specifieke vooropleidingseisen gesteld, maar er wordt wel uitgegaan van een mbo/ hbo-niveau en enige kennis van wis- en natuurkunde. De kosten voor deze cursus bedragen 675 euro. Voor meer informatie: www.eurecom.nl.

Hydrodynamica van leidingsystemen

Deltares geeft op 10, 11 en 12 oktober in Delft de cursus ‘Hydrodynamica van leidingsystemen - pompen en appendages’. Bij het ontwerp, gebruik en onderhoud van leidingsystemen voor vloeistoftransport is kennis van de hydraulische eigenschappen van pompen, kleppen, terugslagkleppen en leidingen onontbeerlijk. Deze kennis vormt in belangrijke mate de basis voor een efficiënte, probleemloze en onderhoudsvriendelijke bedrijfsvoering van leidingsystemen. Het doel van de cursus is de deelnemer zoveel inzicht te verschaffen dat hij/zij in staat is om een hydraulisch verantwoorde pomp- en/of klepkeuze te maken. Behandeld worden onder andere klep-, pomp- en systeemkarakteristieken en het ontwerp van een pompkelder. Daarnaast is er aandacht voor

invloeden van het leidingsysteem op de pomp en de klep. Naast het overdragen van kennis zal er tijdens de cursus ruim gelegenheid zijn om onderling ervaringen uit te wisselen. Inschrijven kan tot uiterlijk 17 september. De deelnamekosten bedragen 1.475 euro. Voor meer informatie: www.deltaresacademy.nl.

Riolering

Stichting RIONED geeft dit najaar weer haar traditionele cursusdag. Op 27 september staat de Jaarbeurs in Utrecht in het teken van de mini- en maxicursussen riolering: cursussen die respectievelijk een halve en een hele dag duren. De minicursussen zijn vooral praktijkgericht en worden gegeven door praktijkmensen. De bedoeling is om in korte tijd veel informatie over een onderwerp over te dragen. Voor wie iets meer verdieping wil, zijn er de maxicursussen, waarin praktijk en theorie aan de orde komen. De deelnemer kan zijn of haar eigen dagprogramma samenstellen: twee minicursussen naar keuze of een maxicursus. Het aanbod bestaat uit de volgende maxicursussen: Hydraulisch functioneren rioolstelsels, Hydraulisch functioneren afvalwatersysteem, Hydraulisch functioneren infiltratievoorzieningen, Opleveringsinspectie en reparatiemogelijkheden, Goed meten: hoe moet dat, Goed opdrachtgeverschap, Alles over financiën en tenslotte Plaatselijke renovatie van riolen en inlaten. De aangeboden minicursussen zijn: Actuele ontwikkelingen in beleid en regelgeving, Regelgeving aansluiten en lozen, Aansprakelijkheid bij water op straat, Bezuinigen gebruik uw vakkennis, Communicatie met bewoners, Verzakkingen door te laag grondwater, Aanpak vochtproblemen, Ervaringen met doorlatende verharding, Beheer en onderhoud infiltratievoorzieningen, Klimaat: consequenties watertaken gemeenten, stankoverlast, ontluchting en beluchting, Wat te doen met rioolinspecties en als laatste: Rioolgemalen: ontwerp, functioneren en beheer. De kosten voor het volgen van één maxi- of twee minicursussen bedragen 340 euro voor begunstigers van Stichting RIONED of 680 euro voor niet-begunstigers. De kosten voor een minicursus bedragen 230 euro voor begunstigers en 460 euro voor nietbegunstigers. Voor meer informatie: www.riool.net.

H2O / 17 - 2012

17


Reactie op ‘Optimalisatie van een grondwatermeetnet’ In de loop der tijd zijn er vele meetnetten van het freatische grondwater in projectverband tot stand gekomen. Het is echter de vraag in hoeverre deze in stand moeten worden gehouden om een waterschap te voorzien van de gewenste informatie. Daarnaast brengen meetnetten relatief veel kosten met zich mee. Voor een waterschap is het daarom aantrekkelijk het bestaande meetnet eens tegen het licht te houden in de vorm van een meetnetoptimalisatie. Hierbij is het echter wel van cruciaal belang dat wordt uitgegaan van de juiste informatie. Het is de vraag of in het recent verschenen artikel ‘Integrale en innovatieve optimalisatie van het grondwatermeetnet’ (H2O nr. 13, pag. 23-25) gebruik is gemaakt van de juiste informatie. Aldus Jaco van der Gaast.

D

e inzet van het grondwatermodel en meervoudige tijdreeksanalyse worden gezien als innovatieve onderdelen bij het optimaliseren van het grondwatermeetnet. Er is echter een aantal aspecten die in hoge mate bepalend zullen zijn voor de resultaten maar in het artikel ‘Integrale en innovatieve optimalisatie van het grondwatermeetnet’ onderbelicht zijn. In 2007 nam Waterschap Regge en Dinkel het initiatief een project te beginnen rond het meten van grondwaterstanden. Het onderzoek naar stijghoogteverschillen als gevolg van weerstandsbiedende lagen in het bodemprofiel en de rol van antropogene verdichting hierin is in Twente geïnitieerd. Aanleiding hiervoor was een discussie binnen het Waterschap Regge en Dinkel op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau over verschillen tussen de hydrologische situatie en de hydrologische modelberekeningen met de doorvertaling naar natschade en de interpretatie van grondgebruikers1). Uit dit onderzoek blijkt dat op de meeste onderzochte meetplekken stijghoogteverschillen voorkomen wanneer gemeten wordt in verschillende peilfilters met een filterstelling die is afgestemd op de horizonten die in de bodem aanwezig zijn. Op alle probleemplekken met wateroverlast zijn stijghoogteverschillen waargenomen die regelmatig tot dicht aan of zelfs boven het maaiveld komen. Ook op een deel van de niet-probleemplekken zijn stijghoogteverschillen geconstateerd. De waargenomen stijghoogteverschillen kunnen aanzienlijk zijn en zelfs oplopen tot meer dan één meter. In de meeste gevallen is het gemeten stijghoogteverschil toe te schrijven aan het voorkomen van weerstandbiedende lagen in de ondergrond. De filterstelling van de peilbuizen in een anisotroop bodemprofiel heeft onmiskenbaar invloed op de hoogte van de gemeten stijghoogten. In de praktijk zal een grondgebruiker hierdoor een landbouwperceel eerder als nat ervaren dan metingen in grondwaterstandbuizen met te diep geplaatste filters doen vermoeden. De hoofdconclusie uit dit onderzoek is dan ook dat het verschil in praktijk en theorie wat betreft hydrologie en natschade in Twente door anisotropie in het bodemprofiel kan worden verklaard. De anisotropie wordt veroorzaakt door van nature aanwezige

18

H2O / 17 - 2012

weerstandsbiedende bodemhorizonten en kan daarnaast worden veroorzaakt of versterkt door antropogene verdichting. Op basis van een onderzoek naar grondwatergegevens van duizenden peilbuizen in Noord-Amerika is geconstateerd dat meer dan 65 procent van de peilbuizen die sinds het eind van de jaren 70 in Noord-Amerika zijn geplaatst, één of meerdere problemen hebben en derhalve niet correct zijn geplaatst met betrekking tot de meetdoelstelling. Dit heeft als gevolg dat voor veel van deze peilbuizen gegevens over de grondwaterstand, doorlatendheid of kwaliteit zijn afgeleid die niet representatief zijn voor het doel waarvoor ze zijn geplaatst. De consequentie hiervan is: onjuiste en misleidende grondwaterstanden of stijghoogtekaarten en de hiermee samenhangende stromingsrichting en gradiënten, onjuiste en misleidende stroomsnelheidsberekeningen én onjuiste en misleidende grondwaterkwaliteitsgegevens2). Ook in Nederland blijkt 80 procent van de landbouwbuizen in vergelijking met het fluctuatietraject van de grondwaterstand een te diepe filterstelling te hebben3). Indien peilbuizen of een gedeelte van de peilbuizen worden gebruikt voor toepassingen waarvoor deze niet geschikt zijn, kan dit – in navolging van het eerdergenoemde internationale handboek – tot gevolg hebben dat de peilbuisinformatie onjuist wordt geïnterpreteerd en derhalve tot misleidende informatie leiden. Het verschil tussen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte gemeten in een piëzometer kan worden veroorzaakt door een verticale stromingsweerstand. In de meeste gevallen wordt deze weerstand veroorzaakt door gelaagdheid in de bodem en de hiermee samenhangende anisotropie, als gevolg van zowel geologische omstandigheden als pedogenese (bodemvorming)4). De consequentie van het voorgaande is dat, om het gebruik van misleidende informatie te voorkomen, voor het interpreteren van tijdreeksgegevens van metingen in bestaande peilbuizen het noodzakelijk is bodemkundige profielinformatie voor de totale diepte van de desbetreffende peilbuis mee te nemen. Deze informatie is nodig om een schatting te kunnen maken van de kwaliteit van het meetpunt met betrekking tot de filterstelling (zowel filterdiepte als filterlengte in relatie tot weerstandbiedende

laagjes). Daarnaast is deze informatie noodzakelijk om ten behoeve van modellering een bodemfysische interpretatie mogelijk te maken en van belang om de representativiteit van het meetpunt in te kunnen schatten. Het is evident dat vooral bij het optimaliseren van een grondwatermeetnet het van belang is rekening te houden met het voorgaande. Dit impliceert dat alleen gebruik kan worden gemaakt van peilbuisgegevens indien deze gegevens bruikbaar blijken te zijn voor de meetdoelstelling. Dit komt ook tot uiting in het antwoord van de staatssecretaris op Tweede Kamervragen dat elke gebiedsstudie begint met een screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen. Hierbij geeft de staatssecretaris tevens aan dat resultaten van deze screening gewoonlijk in de betreffende rapportage van de studie staan. In het hierboven genoemde artikel is hieraan echter geen aandacht besteed. Het is dan ook de vraag of de gebruikte meetgegevens betrekking hebben op het freatisch grondwater. Het gaat hierbij zowel om de meetgegevens die gebruikt zijn bij de meervoudige tijdreeksanalyse als om de meetgegevens die gebruikt zijn voor het ijken van het grondwatermodel. Het voorgaande impliceert ook dat het gebruik van een grondwatermodel waarin gebruik is gemaakt van de standaardset van 21 bodemprofielen - waaraan gemiddelde waarden voor de doorlatendheids- en vochtkarakteristiek zijn gekoppeld - niet toereikend zal zijn voor meetnetoptimalisatie. Ook dit aspect komt tot uiting in het antwoord van de staatssecretaris op Tweede Kamervragen, waarin is aangegeven dat de grootste onzekerheid met betrekking tot modelberkeningen voortvloeit uit de schematisatie van de werkelijkheid in modellen: de aannames met betrekking tot dikte en doorlatendheid van bodemlagen in het model. Samenvattend kan worden gesteld dat naast ‘meten is weten, mits we weten wat we meten’ het ook van belang is de tekortkomingen in (statistische)modellen te kennen alvorens hier kennis aan te ontlenen, teneinde het gebruik van onjuiste misleidende informatie te voorkomen. Derhalve is het bij meetnetoptimalisatie van belang zowel bestaande meetnetlocaties te controleren op bruikbaarheid met betrekking tot onder meer de laagopbouw in de


reactie ondergrond als gebruik te maken van voldoende gedetailleerde onafhankelijke fysische informatie teneinde beter aan te kunnen sluiten bij de werkelijke praktijksituatie. Jaco van der Gaast NOTEN 1) Van den Akker J., W. de Groot, H. Vroon, F. van der Bolt en A. van Kekem (2009). Stijghoogteverschillen en verdichting: een eerste Twentse verkenning in de praktijk. Alterra. Rapport 1735. 2) Nielsen D. en R. Schalla (2006). Design and installation of groundwater monitoring Wells. In: D. Nielsen, Practical Handbook of Environmental Site Characterization and Ground-Water Monitoring. CRC Press, New Mexico. 3) Van der Gaast J., H. Massop en H. Vroon (2009). Actuele grondwaterstandsituatie in natuurgebieden: een pilotstudie. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. Rapport 94. 4) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2006). Verdroging veelal systematisch overschat. H2O nr. 21, pag. 39-43.

Weerwoord

De auteurs delen de mening van Van der Gaast dat bij het meten van grondwaterstanden de filterstelling een belangrijk onderdeel is bij het juist meten van de (freatische) grondwaterstand. Naar ons idee is dit punt door Van der Gaast, eerder aangeduid als ‘numerieke verdroging’, reeds uitgebreid gemaakt in eerdere uitgaven van H2O en in het vakblad Stromingen. Wij erkennen het belang van ondiepe weerstandbiedende lagen voor het in detail begrijpen en in beeld brengen van de freatische grondwaterstand en het optreden van schijngrondwaterspiegels. Uiteraard moeten zowel metingen als model met verstand van zaken en het juiste doel voor ogen worden geïnterpreteerd. De reactie van Van der Gaast raakt echter slechts in zeer beperkte mate de inhoudelijke essentie van Hendriks e.a..

De optimalisatie van het freatisch grondwatermeetnet van Waterschap Regge en Dinkel had als doel het meetnet te optimaliseren, zodanig dat het de dynamiek in het ondiepe grondwatersysteem met voldoende ruimtelijke dekking representeert. Het grondwatermodel, dat als één van de optimalisatietechnieken is ingezet, is daarbij uiteraard altijd een versimpeling van de werkelijkheid, maar voor dit doel vooralsnog de best mogelijke interpolator van alle beschikbare fysische, tijdsafhankelijke informatie en daarmee een toegevoegde waarde naast het gebruik van alleen de geselecteerde metingen. Als aanvulling op de analyse met het grondwatermodel is een meervoudige tijdreeksanalyse van de meetreeksen uitgevoerd, waarmee juist de lokale verschillen in grondwaterstandfluctuaties als gevolg van fenomenen als schijngrondwaterspiegels worden opgespoord. Op basis van de meetnetoptimalisatie wordt door Waterschap Regge en Dinkel het routinematig meetnet bijgesteld om de

voortgang in de belangrijkste beleidsopgaven te monitoren. Daarnaast wordt nog apart op projectbasis gemeten. In beide gevallen wordt - waar nodig - intensiever gemeten om lokale fenomenen zoals anisotropie te onderzoeken. In een momenteel lopend project Landbouw op peil wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van op ‘numerieke verdroging’ anticiperende meetnetopstellingen. Daarnaast worden standaard boorbeschrijvingen gemaakt bij het plaatsen van alle peilbuizen van het waterschap. Later dit jaar komt ook het handboek Grondwater Meten uit, waaraan Waterschap Regge en Dinkel een belangrijke bijdrage levert. Wij zijn aldus van mening dat we op een goede manier met de beschikbare middelen, gegevens en modellen omgegaan zijn bij de optimalisatie van het freatisch grondwatermeetnet van Waterschap Regge en Dinkel. Dimmie Hendriks, Marijn Kuijper en Wiebe Borren (Deltares) Rob van Dongen (Waterschap Regge en Dinkel)

Themanummers

De komende maanden verschijnen drie themanummers van H2O: op vrijdag 14 september staat grondwater centraal, op vrijdag 26 oktober duurzaamheid en op vrijdag 7 december proceswater. Voor het themanummer grondwater kunt u bijdragen ter beoordeling inleveren tot 3 september, voor het themanummer duurzaamheid tot 12 oktober en voor het themanummer proceswater tot 23 november. Wanneer u (semi-)wetenschappelijke artikelen wilt schrijven, neem dan contact op met de redactie: (010) 427 41 65. Gemiddeld genomen moeten dergelijke Platformartikelen een maand voor publicatie binnen zijn, compleet met goed illustratiemateriaal. Het e-mailadres van de redactie luidt: h2o@nijgh.nl.

advertentie

V I S I O N O N S U S TA I N A B I L I T Y ➔ Water & Waste Water Technologies ➔ Recycling ➔ Waste to Energy Complete turnkey oplossingen | Montage, opstart en after sales | Ontwerp, engineering en productie | Volledige proces garanties | Wereldwijd meer dan 2200 referenties Nijhuis Water Technology | www.nijhuis-water.com | Dinxperlo HQ - Cairo - Chicago - Hamburg - Hong Kong - Jakarta - Kendal UK - Moscow - Warsaw

H2O / 17 - 2012

19


Reactie op verslag bijeenkomst over Bestuursakkoord Water Onder druk van het Bestuursakkoord Water uit 2011 zijn waterschappen en gemeenten naarstig op zoek naar mogelijkheden om te besparen op beheer- en onderhoud van de afvalwaterketen. Het bestuursakkoord is een uitgebreide mix van samenwerkingsafspraken tussen de overheden, met als doel stapsgewijs te komen tot een concrete bezuiniging in de (afval)waterketen van maar liefst 750 miljoen euro per jaar in 2020. Het Bestuursakkoord Water steekt in op toenemende technische efficiëntie door een betere coördinatie tussen overheden. In het akkoord is de bal nadrukkelijk neergelegd bij gemeenten en waterschappen; de drinkwaterbedrijven worden vooralsnog op afstand gehouden.

I

n een recente bijeenkomst van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk over de invulling van het Bestuursakkoord Water werd de ‘drukte in de ondergrond’ als voorbeeld gesteld, met de vele kabels van dienstverleners, de publieke bedrijven voor gas en drinkwater en de gemeentelijke riolering (zie het artikel ‘Bestuursakkoord Water: “Iedereen wacht tot de ander wat doet” ’ uit H2O nr. 14/15 van 6 juli, pagina 9). De discussie ging vooral over het optimaliseren van projectuitvoering bij het beheer en onderhoud van alle leidingenstelsels, om tot een betere coördinatie te komen. Een strakke samenwerking met alle betrokken partijen lijkt een harde voorwaarde om ook in de afvalwaterketen tot jaarlijkse besparingen te komen. Als casus werd een voorbeeld gegeven uit de uitvoeringspraktijk, waarbij het vervangen van de drinkwaterleidingen door Oasen werd ‘gezwaluwstaart’ met het vervangen van gietijzeren riolering door de gemeente Gouda. Deze samenwerking leidde tot een jaarlijkse vermindering van de totale beheer- en onderhoudskosten. Wat ondergetekenden vooral opviel, was dat de discussie ging over de rolverdeling tussen de gemeente (Gouda), het gas- en energiebedrijf (Stedin), het drinkwaterbedrijf (Oasen) en de kabelaars. De waterschappen lijken niet betrokken bij dit soort projecten in de gemeentelijke ondergrond. Toch hebben zij wel degelijk een belang, omdat vaak veel grondwater via de riolering wordt ‘gedraineerd’. Dat beïnvloedt het functioneren van de rwzi direct. De gemeente als beheerder van de openbare ruimte zou ook de regie moeten voeren op het beheer van de ondergrond. In veel gemeenten bestaat dan ook al een ‘kabelsen leidingenoverleg’, waarin de gemeente het tempo aangeeft waar en wanneer de straten worden opgebroken. Het gasbedrijf, het drinkwaterbedrijf en de kabelbedrijven proberen vervolgens hun planning hierop af te stemmen. Niettemin blijft iedere partij zo nog steeds afzonderlijk verantwoordelijk voor de eigen werkzaamheden, zodat toch verschillende aannemers na elkaar in dezelfde sleuf aan de slag moeten. Bij een echte optimalisatie moet niet de werkkalender van de gemeente het uitgangspunt zijn, maar zou in een

20

H2O / 17 - 2012

gezamenlijk terugkerend overleg tussen alle betrokken partijen naar een win-winsituatie moeten worden gezocht. Dit vanuit de aanname dat een strakkere coördinatie van de werkzaamheden in de ondergrond ook tot minder kosten leidt. Essentieel om deze samenwerking vorm te geven is het respecteren van elkaars expertise en een flexibele houding van alle partijen in de werkvoorbereiding en uitvoering.

Samenwerken in de ondergrond

Wie is dan wel de juiste partij om de regie te nemen? Om tot een strakkere samenwerking te komen, kan bijvoorbeeld een gezamenlijk ‘projectbureau ondergrond’ worden opgericht. Of kan het beheer van de ondergrond integraal worden uitbesteed aan één van de partijen. Drinkwaterbedrijven kijken al enige tijd naar het beheer van de riolering als mogelijke groei van hun dienstverlening, met als argument dat hierop belangrijke besparingen kunnen worden gerealiseerd.

Verschillen tussen regio’s

Voorbeelden van samenwerkingsverbanden vind je in de zandgronden in Brabant en Overijssel (bijvoorbeeld Synfra). Daar worden de ondergrondse werkzaamheden aan kabels en drinkwaterleidingen per regio aanbesteed om vervolgens integraal te worden uitgevoerd. Een volgende stap zou zijn om ook werkzaamheden aan de riolering in de regionale aanbestedingen mee te nemen. Er is wel een schaalverschil: voor de kabels en leidingen moet het trottoir open, maar het riool ligt midden onder de weg. In het westen van Nederland zijn dergelijke initiatieven nog geen gemeengoed. Het beheer van de ondergrond in veenweidegebieden, zoals in het Groene Hart, is ook veel dynamischer dan in zandgrond, waar leidingen gemakkelijk 100 jaar precies op hun plek blijven liggen. In Gouda en omgeving moeten wegen en straten periodiek worden opgehoogd als gevolg van de bodemdaling in het veen. Dit is veelal de aanleiding van het project en noodzaakt andere partijen om ‘aan te haken’. Samenwerken in de ondergrond gaat niet overal vlekkeloos. In Friesland zien we zelfs een tegengestelde tendens. Het waterschap heeft daar samen met het drinkwaterbedrijf het samenwerkingsbedrijf Aquario opgericht

voor het integrale beheer van de waterketen (afvalwater én drinkwater). Maar daar zie je nu een versmalling van de doelstelling naar de afvalwaterketen (zonder drinkwater). Ook vindt geen uitbreiding plaats van het aantal gemeenten dat de rioleringstaak overdraagt aan Aquario. Ook bij het voorbeeldproject in Noordwijkerhout (samenwerking in de afvalwaterketen tussen waterschap, drinkwaterbedrijf en gemeente) haken de omringende gemeenten niet aan bij deze brede samenwerking, maar zoeken elkaar onderling op in gezamenlijk intergemeentelijk beheer van het rioolstelsel.

Conclusie

Op veel plaatsen is de wil tot samenwerken aanwezig, maar daaraan gestalte geven in de praktijk behoeft nog extra aandacht. Niemand twijfelt eraan dat strakke samenwerking in de ondergrond zal leiden tot minder kosten voor het beheer en onderhoud. Het vergt wel een constructieve houding van alle betrokken partijen en speelt zich af op een breder speelveld dan alleen de samenwerking van het Bestuursakkoord Water. Het handen en voeten geven aan deze strakke samenwerking komt in de waterketen maar moeizaam van de grond. Vaak lukt het nog wel om tot een vorm van afstemming te komen, maar een gezamenlijk projectbureau ondergrond of het integraal uitbesteden van alle beheerswerkzaamheden blijft vooralsnog een stip aan de horizon. Hans Middendorp en Gerard Boks (Balance-Advies, Projecten, Interim*) NOOT * Balance adviseert gemeenten, drinkwaterbedrijven en waterschappen bij de optimalisatie van de waterketen.


reactie Reactie op discussie over duurzaam waterbeheer Duurzaam waterbeheer. Ik vind het een prachtige term. Je beheert water en je doet dat duurzaam. Vind ik win-win. In H2O nr. 16 van 17 augustus jl. stond op pagina 19 een artikel van mevrouw Wiegman van de ChristenUnie over duurzaam waterbeheer. Eindelijk komt dit belangrijke onderwerp bij de politiek. Het idee dat dit met de verkiezingen te maken heeft, verdring ik. Dat kan ik me niet voorstellen, schrijft Willem van Starkenburg.

M

evrouw Wiegman schrijft heel deskundig over Afrika en Oeganda en hoe erg het daar is. Gelukkig heeft ze de nood van die mensen gelenigd door mee te lopen met Walk4Water. Ik vind Walk4Water een uitstekend initiatief. Ik schijn bekend te staan als een cynicus, maar bij Walk4Water kan ik geen kritische noot verzinnen. Het levert ook nog geld op om daadwerkelijk iets mee te doen. Dat mevrouw Wiegman niet weet waar ze het over heeft, werd me overigens na een paar zinnen al duidelijk. Ze spreekt over waterzuiveringsbedrijven die de noodklok luiden over medicijnresten en bestrijdingsmiddelen in het afvalwater. Na enige tijd drong het tot me door dat ze de waterschappen bedoelt. Overigens was het luiden van noodklokken me volledig ontgaan. Ik ontken niet dat er problemen zijn die aan de bron aanpak verdienen. De relaties tussen Oeganda en de resten in ons afvalwater waren mij nooit opgevallen. In het tweede deel van haar bijdrage haalt de politicus de Verenigde Naties erbij. Er is ook

iets met de balans tussen investeringen in water, sanitatie en hygiëne en geïntegreerd waterbeheer. In ieder geval is de combinatie één van de kritische succesfactoren van de Nederlandse drinkwatersector. Voor de duurzaamheid is het belangrijk hele stroomgebieden en alle gebruikers mee te nemen. Als je dat allemaal gelezen hebt, lig je gebroken in je stoel. Wat een visie, wat een inzicht. Hier wordt een tafelkleed tot het formaat van een servet teruggevouwen. Dan komt het: schoon drinkwater gaat over mensen, niet over leidingen! Dat uitroepteken vind ik daarbij heel belangrijk. Ik weet niet waarom, het is een gevoel. Als een politicus zonodig iets wil zeggen over waterbeheer en de rol van Nederland in het buitenland, kom dan met oplossingen of met oplossingsrichtingen. U had kunnen zeggen dat Nederland zich op een beperkt aantal landen moet concentreren, dat de discussie over verlaging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking een non-discussie is of dat u het budget dat nu

wordt besteedt aan hulp op een andere manier gaat inzetten. Als u vindt dat de Nederlandse watersector - dit is meer dan waterschappen en drinkwaterbedrijven, daar hoort ook de private sector bij - een rol in de internationale oplossing van het waterprobleem zou moeten spelen, dan zou u aan moeten geven hoe u de verschillende partijen zou willen helpen. Verwijzing naar de christelijke stichting TEAR is dan niet voldoende. Moslims en hindoes hebben ook dorst. Als het blijft bij algemeen (na)gepraat, dan komen dit soort schrijfseltjes toch niet verder dan gewauwel. En dan, als ik er nog een laatste vernietigende zin tegenaan wil gooien, zie ik het. Net boven de helft van de pagina staat het: advertentie. Ben ik er toch weer ingetuind. Willem van Starkenburg Esmé Wiegman is gevraagd om een weerwoord maar zag hiervan af, omdat zij het lastig vond feitelijke kritiek in de bijdrage van Willem van Starkenburg te ontdekken.

advertentie

Pompen - Afsluiters - Systemen

KSB INTRODUCEERT HOOG-EFFICIËNTE AFVALWATERPOMPEN tot 150kW KSB introduceert afvalwaterpompen van het type Amarex/KRT met energiezuinige motoren. Deze motoren voldoen aan de toekomstige Europese rendementseisen IE3 (Premium Efficiency) voor standaardmotoren. De nieuwe pompsets, zijn toepasbaar als dompelpomp en als overstroombare droogopgestelde kort gekoppelde blokpomp en kunnen zowel met als zonder Ex-beveiliging worden geleverd. De uitvoering in natte en droge opstelling funtioneren zonder koelmantel en zonder mediumkoeling. Bij zowel nominale belasting als bij deelbelasting worden hogere rendementen gehaald dan bij standaard dompelmotoren, maar ze zijn even robuust.

110021

KSB is een van ’s werelds meest vooraanstaande producenten van pompen, afsluiters en bijbehorende systemen voor industrie en gebouwentechniek, water- en afvalwaterbeheer alsmede energietechniek en mijnbouw. KSB Nederland B.V. - www.ksb.nl - infonl@ksb.com

H2O / 17 - 2012

21


waternetwerken WatercolumN

Zoals het nu gaat, gaan we verliezen Duurzaam waterbeheer wordt een steeds groter probleem. Door de financiële crisis worden tal van adaptatiemaatregelen op de lange baan geschoven of zelfs helemaal niet uitgevoerd. Dat is gevaarlijk. Te weinig adaptatie leidt tot een regelrechte crisis bij de drie P’s (people, planet, profit).

Assetmanagement: ‘asset‘ bij professionalisering Op 13 juni vond in Den Hoorn de bijeenkomst ‘Asset Managementsysteem: borging voor goed beheer en kostenreductie’ plaats. Bij veel waterschappen is een trend waar te nemen naar professionalisering van het beleid. Daarbij wordt gekeken naar de vraag of assetmanagementsystemen hieraan een bijdrage kunnen leveren. Deze vraag stond tijdens de bijeenkomst centraal.

De problemen worden urgenter door de groei van de wereldbevolking. En de enorme groei van de steden in de toekomst, de zogenaamde metacities, leidt tot nieuwe problemen op een tot dusver ongekende schaal. De stijging van de zeespiegel maakt goede dijken noodzakelijk. De klimaatverandering voegt daar nog een extra complicerende factor aan toe. Voor die ontwikkeling moeten we naar een grote verandering in onze manier van denken en werken. Op dit moment is duurzaamheid vooral een kwestie van theoretische innovatie, waar slechts een paar grote bedrijven mee bezig zijn . En die boeken successen. Het zijn echter te kleine stapjes, het moet allemaal groter, sneller. Zoals het nu gaat, gaan we verliezen. Het bedrijfsleven heeft al de kennis en kunde om de waterproblemen op te lossen. In Nederland hebben wij de afgelopen 1.000 jaar de waterproblematiek onder de knie gekregen. Vanuit Nederland kan het huidige beleid scherper. De overheid moet een paar speerpunten kiezen en zich daar op concentreren. De overheid is katalysator voor innovatie. Daarbij kunnen bedrijven nog terrein winnen door beter samen te werken, met name als het om complementaire producten gaat. Waterzuiveraars, baggeraars, dijken- en bruggenbouwers. Allemaal gefocust op één holistisch waterinfrastructuurproject. Theo Schmitz (Vewin)

Medeorganisator Luc de Laat (TU Delft en lid van themagroep Asset Management): “De waarde van assetmanagement in het bedrijfsleven en bij de overheid is inmiddels al meerdere malen bewezen. Door middel van het goed beheren van ‘assets’ kan veel geld worden bespaard en het wordt dan ook steeds meer toegepast. Ook waterschappen, die bezig zijn met een professionaliseringslag, kijken naar de vraag of asset managementsystemen hieraan een bijdrage kunnen leveren. Is het voor assetmanagement bijvoorbeeld voor dijken, gemalen of kunstwerken ook mogelijk om de ervaring van een andere tak binnen de watersector te gebruiken voor de beeldvorming? En hoe kunnen we vervolgens van elkaars ervaring en behoefte leren? Dat wilden we tijdens de bijeenkomst aan bod laten komen.” Het doel van de dag was niet zozeer het uitleggen van wat assetmanagement is, dat is inmiddels bij de meesten wel duidelijk, zegt De Laat: “We weten wat er kan en wat we ermee zou moeten, maar nu zijn we op zoek naar het ‘hoe’. Hoe kan een systeem helpen? En hoe kunnen we van elkaar leren? De dag stond voor een belangrijk deel in het teken van het leggen van verbindingen. Bij zuiveringen en gemalen worden al dergelijke systemen gebruikt, maar bij peilbeheer nog niet. In Engeland is men verder met het gebruik van assetmanagementsystemen dan in Nederland, daar gebruiken ze het PAS55-systeem. De internationale opvolger hiervan is ISO 55000, waar we ook in Nederland mee aan de slag zijn gegaan. Delfluent heeft al langer ervaring met het gebruik van een assetmanagementsysteem en is hiervoor ook gecertificeerd. Zij hebben tijdens de bijeenkomst hun ervaringen gedeeld, waarbij werd stilgestaan bij de gevolgen van een systeem voor zowel de interne organisatie als de externe aandeelhouders. Ook Waterschap Groot Salland was aanwezig, waar een balgstuw is gecertificeerd, en in de Nederlandse energiewereld wordt een vergelijkbare norm gebruikt. Allemaal voorbeelden die aan bod kwamen zodat aanwezigen een beter beeld kregen van hoe assetmanagementsystemen in de praktijk kunnen worden toegepast en welke rol ze in hun bedrijf en in de sector kunnen spelen.” Het mooie van assetmanagement is dat het op meer niveau’s speelt dan alleen de onderhoudsafdeling, zegt De Laat: “Het kan ook worden toegepast bij bijvoorbeeld planvorming, nieuwbouw, systemen en zuiveringen. Het zou dan ook meer geïntegreerd moeten worden in het beleid, zodat betere keuzes kunnen worden gemaakt over de gehele linie. En daar is - ook gezien de hoge opkomst - veel interesse in. Veel bedrijven en instellingen hebben nog het beeld dat assetmanagement vooral veel tijd en kosten met zich meebrengt. De voorbeelden die aan bod kwamen lieten zien dat dat niet zo is. Het kan in de organisatie worden ingebed zonder nieuwe afdelingen met zich mee te brengen. De bedreigingen die mensen voelen zijn dus eigenlijk ongegrond. Het is mooi dat we dit onder een grotere groep onder de aandacht hebben kunnen brengen.” Foto’s van de bijeenkomst zijn te vinden via www.waternetwerk.nl/fotos/categorie/42/. Op de hoogte blijven over asset management? Op 8 november wordt het KNW-symposium Assetmanagement 2012 gehouden. Noteer de datum alvast in uw agenda, meer informatie over het programma volgt binnenkort via www.waternetwerk.nl/agenda/evenement/160/.

22

H2O / 17 - 2012


waternetwerken Symposium over sluiten van industriële kringlopen Op 27 september houdt de Technische Commissie Anaerobie (TCA) haar jaarlijkse symposium. Centraal staat deze keer het sluiten van de kringlopen in de industrie. Mede-organisator Nico Groeneveld (Royal HaskoningDHV): “Door middel van onze symposia willen wij de uitwisseling van kennis en ervaring over de toepassing van anaerobe processen bij de behandeling van afval, afvalwater en proceswater stimuleren. Daarbij richten we ons op verschillende vakgebieden, zoals fysische chemie, biochemie en microbiologie, en benaderen we het onderwerp vanuit beleid, onderzoek en praktijk. We kijken wat er speelt en haken daar middels het programma op in. Tijdens het symposium op 27 september staat het sluiten van kringlopen in de industrie centraal. Dit was een aantal jaar geleden een onderwerp dat veel aandacht kreeg en wij willen nu in kaart brengen wat de huidige stand van zaken is.”

Divers programma De TCA heeft een divers programma weten samen te stellen, waarin het onderwerp van verschillende kanten belicht wordt, vertelt Groeneveld. “De nieuwste mogelijkheden voor vergaande recycling van water, energie en andere bronnen, zoals fosfaat - die vaak gepaard gaan met of versterkt worden door anaerobe processen - komen uitgebreid aan bod. Ook zal worden gesproken over het sluiten van kringlopen in de zuivel- en grondstoffenindustrie. Daarmee hopen we een aantrekkelijk programma te bieden aan mensen uit de industrie en de waterschappen. Maar ook studenten zijn van harte welkom.”

Mogelijkheden Doel van het symposium is om in beeld te brengen welke mogelijkheden er inmiddels zijn, zegt Groeneveld: “Waar staan we nu? Wat kunnen we al? Hoe past de grondstofwinning hierin? Waar zijn anderen mee bezig, van wie kunnen we leren? Daarbij kijken we niet alleen naar Nederland, maar ook naar België, omdat ze daar al verder zijn dan wij. Het symposium vormt een mooie gelegenheid om te netwerken en nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan. We hopen dan ook op een hoge opkomst: hoe meer aanwezigen, hoe meer het symposium zal opleveren!”

Symposium over samenhang waterkwaliteit, waterzuivering en lozingsvergunningen Op 11 oktober houden de themagroepen Afvalwaterbehandeling, Bestuurlijk-juridische aspecten en Waterkwaliteit het gezamenlijk symposium ‘Hoe zuiver is lozen nog: meer chemie tussen waterzuivering, waterkwaliteit en watervergunning’. Tijdens het symposium, dat plaatsvindt bij Waternet in Amsterdam, staat de samenhang tussen waterkwaliteit, de lozingen door de rwzi en de vergunningverlening centraal. Mede-organisator Sigrid Scherrenberg, werkzaam bij TU Delft/Evides Industriewater en voorzitter van de themagroep Afvalwaterbehandeling, legt uit wat de opzet van het symposium is: “De vakgebieden waterkwaliteit en waterzuivering ontmoeten elkaar in de lozingsvergunning. Deze drie werkvelden vragen elk hun specifieke expertise, maar er zijn ook veel raakvlakken. Desondanks is er opmerkelijk weinig interactie, de chemie ontbreekt. Er is wel veel samenwerking in de drie velden op zichzelf, maar nauwelijks buiten die grenzen. Dat leidt tot onbegrip, discussie en niet altijd even optimale oplossingen. Met het symposium willen we hier verandering in brengen door op dit kruispunt te gaan zitten en waterkwaliteit, waterzuivering en vergunningverlening bij elkaar te brengen. We hopen hiermee het wederzijdse begrip te versterken, wat de samenhang tussen de werkvelden verbetert.” Nieuwe eisen “Het programma begint met het bespreken van de praktijksituatie bij rwzi Horstermeer vanuit drie invalshoeken: waterkwaliteit en lozingen, waterzuivering, en wet- en regelgeving”, vertelt Scherrenberg. “Horstermeer, beheerd door Waternet, is recent uitgebreid om te kunnen voldoen aan nieuwe, strengere eisen. Daar komen een hoop vragen bij kijken: Hoe ga je om met deze eisen? Hoe ga je om met (strenger wordende) wet- en regelgeving, ook vanuit Europa? Wat gaat er mis, wat gaat er goed? Moet je nog wel lozen, of kun je beter focussen op waterhergebruik? Daar komt bij dat rwzi Utrecht, van Waterschap De Stichtse Rijnlanden, ook invloed heeft op de kwaliteit van de Vecht. Hier moet je dus ook rekening mee houden. Dit alles vormt een mooie case voor het symposium, met veel actuele voorbeelden uit de praktijk.” In het middagprogramma worden de drie thema’s in deelsessies verder uitgediept en geven verschillende deskundigen een toelichting op actuele ontwikkelingen. Dan volgt een discussie in een ‘open space’-setting onder leiding van dagvoorzitter Bert Palsma (STOWA), waarbij aanwezigen verder op het onderwerp van hun keuze kunnen ingaan. Na afloop worden de conclusies met de rest gedeeld en is er ruimte om te netwerken. “Hoewel de discussie die centraal staat op zich niet nieuw is - de vragen die we stellen zie je vaker terugkomen in de werkvelden op zich - ontbrak de verbinding”, aldus Scherrenberg. “Door deze vragen en onderwerpen met elkaar op te pakken, willen we de discussie nu eens goed voeren. Dat zal de praktijk ten goede komen.” www.waternetwerk.nl/agenda/evenement/154/

Sigrid Scherrenberg: “De vakgebieden waterkwaliteit en waterzuivering vragen elk hun specifieke expertise, maar er zijn ook veel raakvlakken.”

Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl/agenda/evenement/155/.

H2O / 17 - 2012

23


waternetwerken Waterpeil

WatercolumN

In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2

V

een eigen invalshoek.plat In deze column er.nieuws_column initiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur

is ambitie mannelijk? Laatst hadden we tijdens de lunch een discussie. Een mannelijke collega gooide de volgende stelling in de groep: “Ambitieuze vrouwen zijn irritant, want ambitie is niet vrouwelijk.” Naar aanleiding van die opmerking ben ik gaan googlen met als zoekterm: ‘karaktereigenschappen van een ambitieuze vrouw’. Het heersende beeld is, zoals mijn collega opmerkte, dat ambitie een mannelijke eigenschap is, en dus dat vrouwen mannelijk moeten zijn om ambitieus te zijn. De website www.carrieretijger.nl stelt dat vrouwen die de afgelopen jaren tot zakenvrouw van het jaar zijn verkozen, beschikken over een aantal eigenschappen die niet vrouwelijk zijn, zoals efficiëntie, ambitie en rationaliteit. Om de top te bereiken, moeten vrouwen volgens deze website veranderen van een lief meisje in een snelle meid en zich mannelijke eigenschappen aanleren. Het is dat, of ter compensatie haar soft-skills verder ontwikkelen, zoals intuitie, sociaal en maatschappelijk betrokken zijn, en goed kunnen jongleren. Ik vond ook een rapport van de taskforce Deeltijd Plus met als titel: ‘gezocht: ambitie m/v’. Dit rapport vergelijkt de ambitieniveaus van mannen en vrouwen. Het maakt onderscheid in privé- en een zakelijke ambities. Voor dit onderzoek zijn meer dan 7.000 enquêtes afgenomen. Hieruit blijkt dat vrouwen en mannen zakelijk even ambitieus zijn en dat vrouwen een hogere privéambitie hebben. Maar als werkdoelen en privédoelen, bijvoorbeeld door tijdgebrek, met elkaar in botsing komen, zijn vrouwen eerder geneigd om privé-ambities voor te laten gaan. Het rapport concludeert ook dat de verschillen tussen de seksen kleiner zijn dan de verschillen binnen de seksen (tussen de verschillende opleidingsniveaus of inkomensniveaus en dergelijke). Met andere woorden: ambitie is helemaal niet mannelijk of vrouwelijk. Dat is een conclusie die mij bevalt. Ik zoek niet verder. En als het irritant is dat een vrouw ambitieus is? Ik ben irritant, vraag maar aan mijn broers. Sita Vulto

24

H2O / 17 - 2012

Wereld van afvalwaterzuivering toekomstbestendiger door vernieuwde opleiding Wateropleidingen heeft haar opleiding Hogere Techniek Afvalwaterzuivering (HTAZ) vernieuwd. De herziene opleiding begint in oktober en speelt in op ontwikkelingen op het gebied van technieken en processen in de afvalwaterzuivering. “Er komt steeds meer aandacht voor toekomst en duurzaamheid”, licht Jan Willem Mulder toe. Hij is als docent betrokken bij het herzieningsproces en tevens werkzaam bij Evides Industriewater. “Als het gaat om duurzaamheid, speelt water een steeds grotere rol. Vroeger was afvalwater bijvoorbeeld nog gewoon een afvalproduct, maar tegenwoordig wordt het steeds vaker hergebruikt.” In de opleiding is daarnaast ook aandacht voor de technische innovaties waar de sector mee te maken heeft. De nieuwe opleiding maakt de sector dus toekomstbestendiger en dat is de grote meerwaarde, aldus Mulder. In het nieuwe programma gaan cursisten aan de slag met ontwikkelingen op het gebied van processen en technieken in de afvalwaterzuivering. Zo heeft de afvalwaterzuivering te maken met strengere effluenteisen en een streven naar minimale bedrijfskosten en maximaal zuiveringsrendement. De opleiding gaat in de complexe problemen bij het analyseren en beoordelen van bestaande of nieuwe installaties. Met deze analyse leren cursisten bovendien oplossingen te bedenken en te implementeren, zodat bij nieuwe installaties of bij uitbreiding van bestaande installaties de juiste stappen doorlopen worden. De vernieuwing van de opleiding was ook nodig omdat de tentamenresultaten terugliepen. Om de kwaliteit van de opleiding ook voor de toekomst te waarborgen heeft Wateropleidingen de hulp ingeroepen van drie ervaren docenten. “Het niveau en de inhoud van de opleiding was eigenlijk niet echt veranderd, dus we moesten bekijken of de opleiding nog wel aansloot bij het type cursisten van nu”, vertelt Mulder. “Je ziet dat steeds meer cursisten nieuw in de sector zijn, terwijl er vroeger veel waren die al jarenlang in de afvalwaterzuivering werkzaam waren. Er is nu dus een grotere diversiteit aan cursisten. Daarnaast is ook de manier van leren en kennis delen veranderd, dus daar moet je als opleidingsinstituut op inspelen.” Voor meer informatie over de opleiding Hogere Techniek Afvalwaterzuivering of om u hiervoor in te schrijven kunt u de QR-code scannen. Ook kunt u contact opnemen met Petra Barte: 06 20 30 20 78 of via petra.barte@wateropleidingen.nl.

Cursusaanbod in september Basisopleiding Riolering (vernieuwd) 3 september Techniek Afvalwaterzuivering (vernieuwd) 4 september Toezicht en handhaving - water 4 september Integraal waterbeheer 5 september Uitgebreide techniek afvalwaterzuivering 5 september Basisopleiding Drinkwaterproductie 18 september Basisopleiding Drinkwaterdistributie 20 september Demiwater 20 september Slibgisting (nieuw) 20 september Stedelijk water 25 september Regenwatervoorzieningen, van ontwerp tot beheer 25 september Actuele zuiveringstechnieken bij drinkwaterbereiding 26 september Studiebegeleiding Basisopleiding Drinkwaterdistributie 27 september Studiebegeleiding Basisopleiding Drinkwaterproductie 27 september Handhaving Grondwateronttrekkingen 27 september Koelwater 27 september Actuele zuiveringstechnieken bij drinkwaterbereiding 26 september Studiebegeleiding Basisopleiding Drinkwaterdistributie 27 september Studiebegeleiding Basisopleiding Drinkwaterproductie 27 september Handhaving Grondwateronttrekkingen 27 september Koelwater 27 september

Voor meer informatie over het cursusaanbod kunt u contact met ons opnemen (030) 606 94 00, info@wateropleidingen.nl of www.wateropleidingen.nl.


waternetwerken DRIJFVEER “Stad waterbestendig maken bij extreme neerslag” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Daniël Goedbloed (43), adviseur stedelijk water bij gemeente Rotterdam.

Agenda WatercolumN Bestuursakkoord Water en Gemeentelijk ver.nieuws_column kop

Rioleringsplan Op 6 september houdt de werkgroep er.nieuws_column plat initiaal Bestuursakkoord Water een bijeenkomst met als vraagstelling: Wat betekent het Bestuursakkoord Water voor uw Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)? Tijdens deze ver.nieuws_column plat bijeenkomst laten vakgenoten voorbeelden zien waarbij ze kansen hebben gezien en ver.nieuws_column auteur hun aanpak hebben veranderd.

V

Ontwikkelingen in anaerobe processen De technische commissie Anaerobie geeft op 27 september een symposium over de huidige mogelijkheden tot verreikende recycling van water, energie en andere bronnen zoals fosfaat, die vaak vergezeld gaan van anaerobe processen. De nieuwste ontwikkelingen in recycling uit Nederland en België zullen worden gepresenteerd en bediscussieerd. Zie pagina 23. De ideeënfabriek - Bodem ontmoet Water Op 28 september houden Jong SKB en Jong KNW de gezamenlijke middag Bodem ontmoet Water, waar jongeren (<35 jaar) in de bodem- en de watersector elkaar ontmoeten en over de grenzen van het eigen vakgebied heen kijken.

Daniël Goedbloed.

“Ik heb na mijn studie Civiele Techniek aan de TU Delft eerst gewerkt als adviseur bij een ingenieursbureau. Hoewel dat werk beviel, wilde ik meer gaan werken vanuit de opdrachtgeverkant, zodat ik niet alleen een adviserende rol zou hebben, maar me ook echt met de uitvoering kon bezighouden. Ik ben in 2000 begonnen bij de afdeling functioneel beheer - inmiddels is dat strategie, beleid en advies - van de gemeente Rotterdam. Dit sprak me aan omdat de gemeente toen zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit beheerde. Ik kon me daar niet alleen met rioolbeheer maar ook met oppervlaktewater bezighouden. Die diversiteit trekt me aan.” “Bij de gemeente Rotterdam ben ik verantwoordelijk voor het ontwikkelen van de stedelijk waterstrategie. Daarbij kijk ik naar onderwerpen als klimaatverandering en de toenemende extreme neerslag waar we mee te maken hebben. Wat komt er op ons af, hoe moeten we de stad aanpassen? Mijn drijfveer is om de stad waterbestendig te maken bij extreme neerslagsituaties. Omdat we in de stad te maken hebben met een beperkte hoeveelheid ruimte - zo hebben we in het centrum voor al het regenwater maar één kanaal, de Westersingel - zijn we daarbij genoodzaakt om innovatieve, nieuwe maatregelen te bedenken. Dat is enorm leuk en uitdagend werk.” “Zo hebben we bijvoorbeeld de aanbouw van een nieuwe ondergrondse parkeergarage gecombineerd met een enorme ondergrondse

waterberging, aangesloten op het rioolstelsel. Deze werd in 2011 opgeleverd en inmiddels is er al een aantal keer gebruik van gemaakt. Een ander voorbeeld is het project waterpleinen, een innovatief concept waarbij we pleinen zodanig inrichten dat het water tijdens een hevige bui daar naartoe stroomt en tijdelijk wordt vastgehouden. Op deze manier vangen we niet alleen het water op, maar creëren we ook een aantrekkelijke buitenruimte. Ook het project groene daken, waar ik coördinator van ben, is daar een voorbeeld van.” “Wat ik erg leuk aan het werk vind is de interactie en samenwerking met de stedenbouwkundigen en ruimtelijke ordenaars. In 2005 hebben we meegedaan aan de architectuurbiënnale, met als thema ‘the flood’. Wij hebben toen een beeld geschetst van wateroplossingen in de stad in 2035, rekening houdend met de verwachte klimaatveranderingen. Het was bedoeld als inzending voor de prijsvraag, maar er is een veel betere samenwerking uit ontstaan. Voorheen keken verschillende disciplines naar hun eigen cases, maar nu zien we in dat we door samenwerken niet alleen het watersysteem, maar de hele stad aantrekkelijker en economisch sterker kunnen maken. Deze lijn zetten we nu voort. Mijn netwerk, dat ik deels via de bijeenkomsten van KNW en mijn voormalig lidmaatschap van een themagroep heb opgebouwd, komt daarbij goed van pas. Door samenwerking kunnen we meer betekenen voor de stad dan als we alleen zouden opereren.”

Hoe zuiver is lozen? De themagroepen Afvalwaterbehandeling, Bestuurlijk-juridische aspecten en Waterkwaliteit houden op 11 oktober het symposium ‘Hoe zuiver is lozen nog: meer chemie tussen waterzuivering, waterkwaliteit en watervergunning’, over de samenhang tussen waterkwaliteit, de lozingen door de rwzi en de vergunningverlening. Zie pagina 23. Dialoog over duurzaam stedelijk waterbeheer Op 11 oktober houdt de themagroep Stedelijk Water de tweede Dialoog over duurzaam stedelijk waterbeheer. Benchmarking! Op 11 oktober geeft SKIW een OnderWegNaar-Huis-bijeenkomst over benchmarking.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl

H2O / 17 - 2012

25



platform

Karin Lekkerkerker-Teunissen, Dunea Ton Knol, Dunea Peter van ‘t Hart, Dunea Gregory van Willigen, Dunea

ozon- én uV-aoP voor effectieve en synergetische omzetting van organische microverontreinigingen Dunea heeft de achterliggende jaren veel onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om het gehalte aan organische microverontreinigingen te verlagen. Zo verrichtte het drinkwaterbedrijf onderzoek naar lamptechnologieën voor toepassing van UV/H2O2. Hieruit kwam naar voren dat de lagedruklamp voor Dunea het meest efficiënt is op het gebied van energieverbruik en bijproductvorming. Een onderzoek naar O3/H2O2 leerde dat bij een lage ozondosering al veel stoffen goed worden omgezet en de bromaatvorming beperkt kan blijven. De combinatie van deze twee onderzoeksresultaten zette Dunea aan het denken. Waarom de twee technieken niet combineren? Op basis van eerste onderzoeken naar deze combinatie bouwde Dunea de proefinstallatie in de voorzuivering te Bergambacht om. Het bedrijf test nu een jaar lang de combinatie H2O2/O3/UV. Eind dit jaar neemt Dunea een besluit of, en zo ja hoe, de zuivering uit te breiden is met een extra barrière tegen organische microverontreinigingen.

O

ndanks flinke inspanningen om de bron te beschermen, worden (nieuwe) microverontreinigingen in oppervlaktewateren gedetecteerd. Deze zijn moeilijk te verwijderen met de huidige barrières, bij Dunea duinfiltratie en poederkool. Van de tot nu toe aangetroffen stoffen in drinkwater zijn de concentraties nog dusdanig laag dat geen gezondheidskundige effecten te verwachten zijn1). Omdat de aanwezigheid van microverontreinigingen in oppervlaktewater in de toekomst naar verwachting toeneemt, en omdat Dunea preventief maatregelen wilt nemen, verricht het drinkwaterbedrijf onderzoek naar nieuwe onderzoekstechnieken. In 2006 begon Dunea een samenwerkingsproject met KWR Watercycle Research Institute, Philips, Greater Cincinatti Water Works en de AwwaRF, waarbinnen lamptechnologieën voor het UV/H2O2-proces met elkaar zijn vergeleken2). Voor Dunea leverden de werkzaamheden als resultaat op dat als de zuivering uitgebreid gaat worden met een

UV/H2O2-installatie, deze geplaatst wordt in de voorzuivering, dus voor de duinfiltratie. Daarnaast kwam de lagedruk UV-lamp als meest efficiënt naar voren op het gebied van energieverbruik en werden de minste bijproducten gevormd3). Gedurende het onderzoek zijn ook testen uitgevoerd met ozon/peroxide. Dit proces bleek in staat veel organische microverontreinigingen effectief om te zetten, terwijl de bromaatvorming lager bleek dan verwacht4),5). Dit alles zette Dunea aan het denken: zijn de twee processen niet te combineren?

UV/H2O2

In het UV/H2O2-onderzoek zijn drie verschillende lamptechnologieën met elkaar vergeleken: de middendruklamp die een spectrum aan golflengtes uitstraalt waarvan die tussen de 200 en 300 nm van belang zijn, de lagedruklamp die een golflengte uitstraalt van 254 nm en de dielectrical barrier discharge-lamp die Philips momenteel

ontwikkelt en die een beperkt aantal golflengtes uitstraalt rond de 240 nm. Alle lampen worden gecombineerd met een waterstofperoxidedosering, om onder invloed van UV-licht OH-radicalen te vormen, die een a-selectieve reactie aangaan met de organische microverontreinigingen. Om de prestatie van de lampen te vergelijken wordt de in de proefinstallatie gemeten omzetting omgerekend naar de hoeveelheid energie die nodig is om de stof atrazine voor 80 procent om te zetten. Atrazine is als modelstof gekozen, omdat het een lastige stof is om om te zetten en daarnaast reageert met zowel UV-straling als OH-radicalen. Het 80 procent omzettingscriterium volgt uit een innamestop wanneer een organische microverontreiniging in het Maaswater wordt aangetroffen in een concentratie van 0,5 µg/l. De maximale concentratie die in het duin geïnfiltreerd mag worden, bedraagt 0,1 µg/l. Voor de drie lampen leverde dit de volgende energieverbruiken op: 0,85 kWu per kubieke meter voor de middendruklamp, 0,45 kWu H2O / 17 - 2012

27


voor de lagedruklamp en ongeveer 1 kWu voor de dielectrical barrier discharge-lamp. De laatste met grotere onzekerheid, omdat de geteste lamp en driver nog prototype waren. Naar verwachting zullen alle getallen in een full scale installatie lager uitvallen.

O3/H2O2

In de tussentijd is ook een aantal experimenten met ozon/peroxide uitgevoerd, onder andere samen met ITT Wedeco (nu Xylem) met vijf kubieke meter per uur in een loopreactor. Deze techniek gebruikt veel minder energie dan UV/H2O2, maar een nadeel is de vorming van bromaat uit bromide. Nieuwe inzichten gaven aan dat dit te beperken is door een inventieve ozondosering. De gehele ozondosis werd steeds in kleine stapjes gedoseerd, waardoor op elk doseerpunt een grote overmaat aan peroxide aanwezig was. Hierdoor reageert meer ozon met de peroxide tot OH-radicalen en minder met het in het water aanwezige bromide. De omzetting van de meeste modelstoffen was goed tot zeer goed. Enkele stoffen zijn niet met ozon/peroxide om te zetten: de fotolytisch gevoelige stoffen als NDMA. Belangrijk was ook de bromaatvorming tijdens de experimenten, gezien de lage drinkwaternorm van 1,0 µg/l bij oxidatie. Het bromidegehalte van de Maas varieert door het jaar tussen de 70 en 150 µg/l. Om de robuustheid van deze techniek naar de toekomst toe te testen, is een experiment uitgevoerd waarbij we het bromidegehalte hebben laten opvoeren tot 320 µg/l. De bromaatvorming tijdens deze experimenten is weergegeven in afbeelding 1. Bij een ozondosering van één gram per kubieke meter blijft de bromaat onder de 1 µg/l. Bij een ozondosering van twee gram zie je duidelijk de afhankelijkheid van de peroxidedosering. Zonder peroxide bedraagt de bromaatvorming 9 µg/l, bij een peroxidedosering van 5 ppm 3 µg/l en bij 10 ppm peroxide 0,5 µg/l. Bij hogere ozondoseringen is de bromaatvorming voor Dunea onacceptabel hoog.

Peroxide én ozon én UV? De twee onderzoeken leverden dus de volgende twee constateringen op: • UV/H O kan ingezet worden om 2 2 onze doelstoffen te verwijderen. De lagedruklamp is dan het meest efficiënt qua energie en bijproducten. Toch zou verdere energiebesparing wenselijk zijn; • O /H O zet veel maar niet alle stoffen 3 2 2 efficiënt om. Bij een dosering tot 2 mg/l is de bromaatvorming te beperken, maar wordt nog niet de gewenste 80 procent omzetting van atrazine gehaald. Deze twee constateringen riepen de gedachte op om beide processen te combineren. De stoffen die niet worden omgezet met ozon/peroxide zijn vaak de fotolytisch gevoelige stoffen die met de UV-installatie goed worden omgezet (zie afbeelding 2). Een ander voordeel is dat de ozon ook reageert met de watermatrix (met name NOM). Dit verhoogt de UV-transmissie van het water, zodat het nageschakelde UV-proces efficiënter en daarmee de installatie kleiner wordt. Dit zorgt zowel voor

28

H2O / 17 - 2012

Afb. 1: Bromaatvorming met ozon/peroxide voor verschillende instellingen.

Afb. 2: Omzetting van organische microverontreinigingen met UV-AOP, ozon-AOP en gecombineerde AOP.

aanzienlijk lagere investeringskosten (aantal reactoren) als operationele kosten (energieverbruik, lamponderhoud). Eerste berekeningen laten zien dat voor de combinatie van ozon/peroxide + UV-lagedruklampen een energieverbruik nodig is van 0,30 kWu per kubieke meter om 80 procent atrazine om te zetten (zie afbeelding 3).

Meervoudige barrière tegen organische microverontreinigingen Met deze complete zuiveringsopzet zou Dunea in de toekomst kunnen beschikken over een meervoudige barrière tegen organische microverontreinigingen. De combinatie van zowel ozon-AOP als UV-AOP zorgt voor een drietal omzettingsmechanismen (ozonoxidatie, OH-radicalenoxidatie en UV-fotolyse), waardoor een breed scala aan stoffen omgezet kan worden. Daarnaast zijn er meer knoppen om aan te draaien om de zuivering af te stemmen op het aanbod van organische microverontreinigingen en zo bijproductvorming zoveel mogelijk te voorkomen. Door deze installatie voor de duinen te plaatsen, wordt niet alleen uitstekend drinkwater naar de consument gewaarborgd maar ook voorkomen dat

deze milieuvreemde stoffen in de duinen accumuleren. Bij een omzettingsproces worden de moederstoffen niet verwijderd, maar omgezet in over het algemeen kleinere en minder schadelijke transformatieproducten. Deze kunnen in nageschakelde biologische en adsorptieve processen verder worden verwijderd. Duinfiltratie en actief kool kunnen bij Dunea deze rol vervullen. AOP reageert ook met de watermatrix. Zo kan DOC worden omgezet in assimileerbaar organisch koolstof (AOC). Het AOC-gehalte van het drinkwater van Dunea is momenteel zeer laag; dat moet in de toekomst zo blijven. Het plaatsen van de AOP-installatie in de voorzuivering heeft als extra voordeel dat duinfiltratie én de langzame zandfilters in de nazuivering het gevormde AOC weer zullen verwijderen.

Wel of niet bouwen? Op basis van de eerste resultaten naar de gecombineerde techniek van peroxide, ozon en UV, heeft Dunea besloten de proefinstallatie in Bergambacht om te bouwen en nog een vol jaar onderzoek te doen.


platform Hoofdvragen zijn vooral een verdere beperking van de bromaatvorming, het afstemmen van de gewenste ozon- en UV-doseringen en de prestatie van de combinatie over het jaar, afhankelijk van de seizoensvariatie in de waterkwaliteit van het voorgezuiverde rivierwater. Dit jaar wordt gebruikt om een afgewogen standpunt in te nemen over de noodzakelijkheid en de wenselijkheid om de zuivering daadwerkelijk uit te breiden met een extra zuiveringstap tegen organische microverontreiningen. Eind dit jaar neemt Dunea hierover een besluit. LITERATUUR 1) Schriks M. et al. (2012). Toxicological relevance of emerging contaminants for drinking water quality. Water Research nr. 2, pag. 461-476. 2) Hofman-Caris R., D. Harmsen, E. Beerendonk, M. Heringa, T. Knol, K. Lekkerkerker-Teunissen, J. Geboers, M. Meyer en D. Metz (2011). International project on new concepts for UV/H2O2 oxidation. IUVA. 3) Lekkerkerker-Teunissen K., T. Knol, J. Derks, M. Heringa, C. Houtman, R. Hofman-Caris, E. Beerendonk, A. Reus, J. Verberk en H. van Dijk (2012). Pilot plant results with three types of UV lamps for advanced oxidation. Geaccepteerd door Ozone science and engineering.

Afb. 3: Energie in kWu per kubieke meter die nodig zou zijn voor 80 procent omzetting van atrazine. 4) Lekkerkerker-Teunissen K., J. Scheideler, T. Knol, A. Ried, J. Verberk, G. Amy en H. van Dijk (2009). Advanced oxidation and artificial recharge: a synergistic hybrid system for removal of organic micropollutants. Water Science and Technology Water supply nr. 9, pag. 643-651.

5) Scheideler J., K. Lekkerkerker-Teunissen, T. Knol, A. Ried, J. Verberk en H. van Dijk (2011). Combination of O3/H2O2 and UV for multiple barrier micropollutant treatment and bromate formation control - an economic attractive option. Water Practise and Technology nr. 6, pag. 1-8.

advertentie

Dít is de toekomst van watertechnologie

Watercampus Leeuwarden Zuiver water binnen handbereik. Het lijkt zo vanzelf sprekend, maar het is dé uitdaging voor de toekomst. De beschikbaarheid van zoet water staat wereldwijd onder druk terwijl de waterbehoefte explosief groeit. Dit vraagt in de hele watersector om innovatieve oplossingen en nieuwe technieken. De Watercampus Leeuwarden neemt hierin het voor touw. Wetenschappers uit alle delen

kijk dat is ’t mooie van

leeuwarden

van de wereld doen op de Watercampus onderzoek naar oplossingen op het gebied van o.a. drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering. De Watercampus biedt bedrijven, kennisinstituten en onderwijsinstellingen alle voorwaarden om kennis te bundelen en innovatie mogelijk te maken. Hiermee is Leeuwarden hard op weg om de Europese hoofdstad van watertechnologie te worden.

Meer informatie? Kijk op www.wetsus.nl of www.wateralliance.nl

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

H2O / 17 - 2012

29


Fons Smolders, onderzoekcentrum B-WARE / Radboud Universiteit Nijmegen Tom van de Broek, Royal Haskoning Esther Lucassen, onderzoekcentrum B-WARE / Radboud Universiteit Nijmegen Bas Spanjers, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

monitoring proefsloten lopikerwaard: hoe werkt een boerensloot in het veenweidegebied? In de Lopikerwaard, en dan met name in de polder Keulevaart, meet het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hoge concentraties nutriënten: de norm voor totaal-fosfor wordt op sommige meetpunten tot vijf maal overschreden. In 2010 begon het hoogheemraadschap, samen met de Provincie Utrecht en LTO, het project ‘Waterkwaliteit op waarde geschat, Lopikerwaard’. Daarin zoeken de partijen ontwikkelingsperspectieven voor een duurzame landbouw in relatie tot een betere waterkwaliteit. Het uiteindelijke doel is het uitvoeren van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit artikel gaat over een deelonderzoek dat als doel had meer inzicht te krijgen in de processen die de oppervlaktewaterkwaliteit bepalen in het veenweidegebied. Uit opgestelde fosforbalansen blijkt dat voor een drietal gemonitorde sloten de fosforrijkdom van de waterlaag niet wordt bepaald door de netto influx van fosfor. De fosforconcentratie van de waterlaag lijkt vooral bepaald te worden door interacties tussen ijzer, zwavel en fosfor in het watersysteem.

V

oor de drie proefsloten in de Keulevaart werd gedurende een jaar (1 april 2010 t/m 31 maart 2011) een monitoring uitgevoerd van de kwaliteit van het oppervlaktewater, het poriewater van de onderwaterbodem, het ondiepe grondwater van de omringende percelen en het regenwater1). Daarnaast werden grondwaterstanden in de omringende percelen, de waterstanden in de sloot en de neerslaghoeveelheden gemonitord. Uitgangspunt voor de keuze van de sloten was dat deze representatief moesten zijn voor de gebruiksvormen die voorkomen in de Lopikerwaard. Daarom is gekozen voor extensief beheerd grasland met onderbemaling (sloot 1), intensief beheerd grasland met polderpeil (sloot 2) en extensief beheerd grasland met polderpeil (sloot 3). Met behulp van de gemeten parameters werd een waterbalans opgesteld en een balansstudie uitgevoerd voor fosfor, waarbij de balansposten zijn gekwantificeerd.

30

H2O / 17 - 2012

Sloot 1 en 2 werden gekenmerkt door een rijke waterplantenvegetatie, waarbij voornamelijk soorten die karakteristiek zijn voor harde en eutrofe wateren werden aangetroffen, zoals smalle waterpest, stomphoekig sterrenkroos, schedefonteinkruid, aarvederkruid, kikkerbeet en gedoornd hoornblad. Daarnaast kwamen ook niet wortelende waterplanten voor zoals puntkroos, bultkroos, klein kroos, veelwortelig kroos en grote kroosvaren. Behalve een behoorlijk aantal soorten waterplanten werden ook vissen, exotische zoetwaterkreeften en amfibieën aangetroffen. Sloot 3 was erg arm aan wortelende waterplanten en werd, vanaf het voorjaar, gedomineerd door draadwieren. De afwezigheid van wortelende waterplanten op deze locatie kan worden toegeschreven aan hoge sulfideconcentraties in de onderwaterbodem. Sulfide is voor de meeste waterplanten zeer giftig; het leidt tot wortelsterfte. Daarnaast remde ook de concurrentie met de draadalgen de ontwik-

keling van een ondergedoken waterplantenvegetatie.

Fosforfluxen

Afbeelding 1 toont de totale jaarfluxen voor fosfor voor de drie sloten en de gemiddelde fosforconcentraties in het water en het poriewater, evenals de totale fosforvoorraad in de bodem (bovenste halve meter) en de waterplantenbiomassa (vegetatie). Alle concentraties en fluxen zijn omgerekend naar vierkante meter slootoppervlak. We zien dat in sloot 1 en 2 veel fosfor binnenkomt met het freatische grondwater (veenwater). Afstroming en inlaat zijn kwantitatief veel minder belangrijk. Dit toestromende grondwater is echter niet alleen rijk aan fosfor maar nog veel rijker aan ijzer (zie tabel). Bij het uittreden van dit grondwater oxideert het ijzer, waardoor het met fosfaat neerslaat en precipiteert in de waterbodem. Een groot deel van het fosfor komt dus in de waterbodem terecht en niet in de waterlaag. Verlies van fosfor uit de sloten vindt vooral


platform plaats via uitlaat, maar deze post is veel minder groot dan de influx. Dit alles resulteert voor sloot 1 en 2 in een netto influx van respectievelijk 66 en 50 mmol m2 per jaar. De gemiddelde fosforvoorraad in de waterlaag is, gelet op de netto influx van fosfor, relatief laag. Er hoopt zich dus netto fosfor op in de sloten, met name in de bodems. Een deel wordt ook opgenomen door de vegetatie. In de waterplantenbiomassa vinden we een aanzienlijke fosforvoorraad van respectievelijk 47 en 25 mmol m2. De wortelende waterplanten zullen echter ook een aanzienlijk deel van het fosfor opnemen uit de waterbodem. Vergeleken met de totale fosforvoorraad in de bovenste 50 cm van de onderwaterbodem is de netto influx van fosfor echter gering (twee procent voor sloot 1 en nog lager voor de overige sloten) (zie afbeelding 1). Voor sloot 3 is de situatie totaal anders. Daar vormt de inlaat van oppervlaktewater de belangrijkste influx van fosfor. Netto treedt geen grondwater uit in de sloot. Verlies via inzijging naar het freatische grondwater vormt de belangrijkste verliespost. Uiteindelijk is de netto influx vrijwel nihil (0,5 mmol m2 per jaar), maar de fosforconcentratie van de waterlaag juist het hoogste (zie tabel). We hebben hier met een doorstoomsysteem te maken. Het gebied ligt duidelijk hoger dan de omgeving, waardoor netto grote waterverliezen optreden die worden gecompenseerd door inlaat van relatief fosfaatrijk en ijzerarm inlaatwater. De fosforconcentratie in de vegetatie is relatief laag (6,6 mmol m2). Dit heeft te maken met het feit dat, mede door de hoge sulfideconcentraties in het poriewater, nauwelijks wortelde waterplanten kunnen groeien op deze locatie.

Interacties tussen ijzer, zwavel en fosfor Het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door kleiige veenbodems. Deze organische

bodems bevatten veel zwavel in de vorm van zowel organisch zwavel als gereduceerde zwavelverbindingen, waaronder sulfide. Dit gereduceerde zwavel is in de waterverzadigde diepere delen van de bodems stabiel en precipiteert met gereduceerd ijzer als ijzersulfides. Hierdoor wordt het gereduceerde zwavel geïmmobiliseerd in de natte anaerobe bodems. Bij lage grondwaterstanden bereikt zuurstof de toplaag van het anaerobe veen en oxideert hier het organische materiaal. Hierbij wordt het organische materiaal deels omgezet in kooldioxide. Het zwavel uit de bodems komt na oxidatie vrij als sulfaat. Dit sulfaat is zeer mobiel en kan gemakkelijk uitspoelen uit de bodem naar het oppervlaktewater. Verder komen bij de afbraak van het organische materiaal ook nutriënten vrij, met name in de vorm van fosfor en ammonium. In sloot 1 zakte, vanwege de onderbemaling die hier plaatsvindt, het grondwater tot zo’n 30 cm dieper uit dan in sloot 2 en 3 (polderpeil). In sloot 1 werden in het grond- en oppervlaktewater ook veel hogere sulfaatconcentraties gemeten dan op de overige locaties (zie tabel). Zeer waarschijnlijk is de versterkte oxidatie van de bodem, als gevolg van de lagere waterstanden, hiervan de oorzaak. De verhouding tussen opgelost ijzer en fosfor in het poriewater van de waterbodem is bepalend voor de nalevering van fosfor aan de waterlaag. Voldoende hoge ijzerconcentraties in het poriewater beperken, zolang de waterlaag voldoende zuurstof bevat, de nalevering van fosfaat naar de waterlaag. Relatief goed oplosbaar gereduceerd ijzer (Fe2+) wordt in het geoxideerde toplaagje van het sediment geoxideerd tot slecht oplosbaar Fe3+. Dit kan samen met fosfaat neerslaan als ijzer(III)fosfaat. Dit proces heet de ‘ijzerval’. Zolang dus voldoende gereduceerd ijzer in het poriewater in oplossing is en de waterlaag voldoende zuurstof bevat, zal de nalevering van fosfaat naar de waterlaag beperkt zijn.

Gemiddelde eigenschappen van het grondwater, het poriewater, de waterbodem en de bodem van de drie onderzoekssloten.

sloot 1

sloot 2

sloot 3

freatische grondwater sulfaat (µmol/l) ijzer (µmol/l) fosfor toestroom grondwater

3.709 114 51 ja

1.218 93 27 ja

1.661 28 23 nee

jaargemiddelde jaargemiddelde jaargemiddelde

waterbodem ijzer/zwavel (mol/mol) fosfor (mmol/kg)

0,60 35,0

1,13 36,2

0,43 31,6

toplaag: 0-20 cm toplaag: 0-20 cm

poriewater onderwaterbodem ijzer (µmol/l) sulfide (µmol/l) fosfor (µmol/l) ijzer/fosfor (mol/mol)

107 <1 188 0,57

503 <1 124 5,05

1 438 165 0,01

jaargemiddelde meting in juli 2011 jaargemiddelde jaargemiddelde

2.464 7,0

550 3,1

1.130 20,1

oppervlaktewater sulfaat (µmol/l) fosfor (µmol/l)

opmerking

jaargemiddelde jaargemiddelde

Afb. 1: Balansposten voor fosfor. Tevens worden de gemiddelde concentraties in het water en het poriewater gegeven, alsmede de totale fosfaatvoorraad in de bodem (bovenste halve meter) en de waterplantenbiomassa (vegetatie). De waarden worden gegeven in mmol m2 per jaar. De netto influx is het verschil tussen de binnenkomende posten en de uitgaande posten.

Sulfaat dat via inlaatwater of via afspoeling uit de percelen in de sloot komt, kan de ijzer/fosforbinding echter verstoren. In de anaerobe onderwaterbodems wordt sulfaat gereduceerd tot sulfide, dat vervolgens reageert met aanwezige ijzercomplexen waarbij slecht oplosbare ijzersulfiden worden gevormd2). Op deze wijze kan uiteindelijk een groot deel van het in de bodem aanwezige ijzer worden vastgelegd. Een goede maat voor de mate waarin dit gebeurt, is de verhouding tussen ijzer en zwavel van de waterbodem. Door de vastlegging van ijzer daalt de ijzerconcentratie van het poriewater en kan de nalevering van fosfaat naar de waterlaag toenemen, afhankelijk van de fosfaatconcentratie van het poriewater. Uit de tabel blijkt dat de fosforconcentratie van het poriewater niet sterk verschilt tussen de drie sloten. Wel treden grote verschillen op in de ijzerconcentratie van het porievocht. In sloot 3 is vrijwel geen vrij ijzer meer aanwezig in de onderwaterbodem en de sulfideconcentratie van het poriewater is hoog. In deze sloot wordt sulfaatrijk en tevens ijzerarm oppervlaktewater ingelaten om verdroging te voorkomen. Dit heeft ertoe geleid dat alle ijzer gebonden is aan gereduceerd zwavel, waardoor de nalevering van fosfaat naar de waterlaag hier fors is. Met name voor sloot 1 is de sulfaatbelasting ook erg hoog. Deze belasting vindt hier plaats via het toestromende grondwater. Op deze locatie is het grondwater erg rijk aan sulfaat (3.700 µmol/l) H2O / 17 - 2012

31


als gevolg van de oxidatie van veen door de onderbemaling. De ijzerconcentratie van het poriewater van de waterbodem is in deze sloot echter nog niet uitgeput. Mogelijk komt dit omdat hier ook ijzer toestroomt via het grondwater. Wel zien we in sloot 1 dat de verhouding tussen ijzer en zwavel van de onderwaterbodem al zeer ongunstig is, net als de verhouding tussen opgelost ijzer en fosfor van het poriewater. Dit resulteert in een hogere gemiddelde fosforconcentratie in de waterlaag dan op sloot 2, waar de verhouding tussen ijzer en zwavel van de onderwaterbodem veel gunstiger is.

Kroosdek als gevolg van zuurstofloze waterlaag Het ijzer in het poriewater kan niet altijd voorkomen dat fosfor wordt nageleverd naar de waterlaag. Voorwaarde voor de werking van de ijzerval is namelijk de aanwezigheid van voldoende zuurstof in de waterlaag. Wanneer de waterlaag zuurstofarm wordt, kan het fosfaat samen met het ijzer naar de waterlaag diffunderen. Dit gebeurt met name aan het einde van de zomer wanneer het warm is en er veel reactief organisch materiaal (met name dode algen en plantenresten) aanwezig is. De hoge microbiële activiteit kan er dan, samen met het feit dat in warmer water minder zuurstof kan oplossen, voor zorgen dat de zuurstofconcentratie van de waterlaag sterk daalt. Vaak zien we dan dat zich in de nazomer of het najaar een kroosdek ontwikkelt in dit soort sloten (zie afbeelding 2)3). Het kroos kan profiteren van de verhoogde beschikbaarheid van fosfor in de waterlaag. Wanneer zich eenmaal een kroosdek heeft ontwikkeld, blijft de waterlaag zuurstofarm, omdat kroos zuurstof afgeeft aan de atmosfeer en niet aan de waterlaag. Tevens belemmert kroos de diffusie van zuurstof uit de atmosfeer naar het water. In afbeelding 2 wordt dit geïllustreerd aan de hand van de situatie in sloot 2 uit de Lopikerwaard. In deze sloot daalt vanaf eind augustus de zuurstofconcentratie, waardoor ijzer en fosfor in de waterlaag ophopen. Vanaf dat moment wordt de sloot gedomineerd door een kroosdek. In de winter zien we in februari (zie afbeelding 2) een piek van de fosforconcentratie van het oppervlaktewater. De ijzerconcentratie blijft laag. Deze piek wordt veroorzaakt door (oppervlakkige) afspoeling van mest uit het recent bemeste weiland.

Conclusies Niet de absolute fosforbelasting (influx) van het watersysteem maar met name de interactie met het ijzer en zwavel in de waterbodems is bepalend voor de beschikbaarheid van fosfor in de waterlaag. We zien dat de sloten van de locaties 1 en 2 ondanks de relatief hoge netto influx van fosfor toch de beste waterkwaliteit vertonen. Weliswaar gaat het nog steeds om zeer eutrofe sloten die gedomineerd worden door voor voedselrijk water karakteristieke soorten. Toch zijn de sloten gezien de omstandigheden redelijk biodivers. De resultaten indiceren dat het van belang

32

H2O / 17 - 2012

Afb. 2: Verloop van de fosfor- en ijzerconcentratie in een eutrofe boerensloot (locatie 2) uit de Lopikerwaard. Vanaf eind augustus werd de sloot bedekt door een kroosdek. In februari werd een fosforpiek gemeten die werd veroorzaakt door afspoeling van mest van het perceel. De foto’s van links naar rechts laten de bemonstering van waterplanten zien, het kroosdek op sloot 2 en draadwieren op sloot 3.

is dat de influx van fosfor naar deze sloten plaatsvindt via toestromend freatisch grondwater, zodat behalve fosfaat ook ijzer toestroomt naar de sloten. Hierdoor slaat het via dit grondwater aangevoerde fosfor grotendeels neer en hoopt het in eerste instantie op in de waterbodem. De belangrijkste bronnen van het fosfaat vormen de oxidatie van veen en de uitspoeling van fosfor uit de bemeste toplaag van de bodem. Onderbemaling leidt tot een versterkte oxidatie van veen en hierdoor tot hogere sulfaat- en fosforconcentraties in het freatische grondwater. Op locatie 1 en 2 wordt behalve sulfaat ook ijzer aangevoerd via het grondwater. Hierdoor worden de effecten van de sulfaatbelasting via het grondwater enigszins gemitigeerd. Aanvoer van sulfaat via het oppervlaktewater, zoals in sloot 3, is het meest ongunstig omdat oppervlaktewater arm is aan opgelost ijzer. Belasting van organische onderwaterbodems met sulfaat leidt tot een verlaging van de ijzer/zwavel-ratio van deze bodems en een afname van de ijzer/fosfor-ratio van het poriewater van de waterbodem. Als gevolg hiervan neemt de nalevering van fosfor naar de waterlaag toe. Wanneer de ijzerconcentratie in het poriewater erg laag wordt, kan giftig sulfide ophopen. Hoge sulfideconcentraties en een eutrofe waterlaag voorkomen de ontwikkeling van ondergedoken wortelende waterplanten en resulteren in een lage biodiversiteit. Afvoer van voedingstoffen uit de slootsystemen is mogelijk door het plegen van

goed slootonderhoud. Door het schonen van de sloten kunnen aanzienlijke hoeveelheden nutriënten worden afgevoerd. In het geval van de sloten 1 en 2 bedraagt dit naar schatting 50 tot 70 procent van de jaarlijkse netto influx van fosfor. Verwijderen van 90 procent van de waterplantenbiomassa laat voldoende materiaal achter om in het voorjaar een snelle hergroei van waterplanten mogelijk te maken. Mogelijke maatregelen om de waterkwaliteit van de boerensloten in het onderzoeksgebied te verbeteren bestaan uit het terugdringen van het aantal onderbemalingen en het streven naar een evenwichtsbemesting. Eventueel kan gedacht worden aan het beijzeren van sloten (bijvoorbeeld met ijzerrijk slib van drinkwaterwinningen). Ook het toepassen van onderwaterdrainage zou een gunstig effect kunnen hebben, omdat de oxidatie van het veen minder snel gaat. LITERATUUR 1) Smolders F., T. van den Broek, E. Lucassen, M. van der Welle en W. Zaadnoordijk (2011). Monitoring proefsloten Lopikerwaard. Onderzoekcentrum B-WARE en Royal Haskonig. Rapport 2011-30. 2) Smolders F., L. Lamers, E. Lucassen, G. van der Velde en J. Roelofs (2006). Internal eutrophication: How it works and what to do about it, a review. Chemistry and Ecology 22, pag. 93-111. 3) Boedeltje G., F. Smolders, L. Lamers en J. Roelofs (2005). Interactions between sediment propagule banks and sediment nutrient fluxes explain floating plant dominance in stagnant shallow waters. Archiv für Hydrobiologie 162, pag. 349-362.


platform

Janneke de Graaf, HydroLogic Hilde Ketelaar, Waterschap Rivierenland Ton Ruigrok, Waterschap Rivierenland Maarten Spijker, HydroLogic

ontwikkeling standaardaanpak watersysteemtoetsing Waterschap rivierenland Voor een succesvolle watersysteemtoetsing is een gedegen aanpak noodzakelijk. Zo zijn de keuze voor het modelinstrumentarium en de te hanteren rekenmethodiek allesbepalend voor de wateropgave. De waterbeheerder wordt geconfronteerd met complexe vragen: moet gebruik worden gemaakt van de tijdreeks- of toch de stochastenmethode en is mijn model wel geschikt voor hoogwatersimulaties en de gewenste rekenmethodiek of zijn aanpassingen nodig? Ter voorbereiding op de aankomende toetsing van watersystemen voor regionale wateroverlast ontwikkelde Waterschap Rivierenland in nauwe samenwerking met HydroLogic een standaardaanpak voor de watersysteemtoetsing. Om te komen tot een voor Rivierenland passende werkwijze zijn in een pilotstudie modellen, rekenmethodieken en nabewerkingen beproefd voor het deelgebied Lek en Linge. Met de in de pilot geformuleerde standaardwerkwijze toetst het waterschap inmiddels de andere deelgebieden op uniforme wijze. Dit artikel beschrijft de belangrijkste inhoudelijke keuzen en afwegingen die aan de standaardwerkwijze ten grondslag lagen.

W

aterschap Rivierenland voerde samen met HydroLogic in 2011 een pilotonderzoek uit naar een standaardaanpak van watersysteemtoetsingen voor het bepalen van de wateropgave. Deze nieuwe ronde watersysteemtoetsingen is nodig voor het herijken van de opgave voor wateroverlast en het herijken van de effecten van het geplande maatregelpakket.

Tevens had de pilot als doel een vergelijking uit te voeren met de wateropgave die in 2005 is bepaald en te bepalen in hoeverre reeds uitgevoerde maatregelen bijdragen aan de afname van de opgave. In het H2O-artikel ‘Waterschappen zoeken standaardaanpak voor toetsing van het watersysteem’ uit nummer 16 van 17 augustus jl. is nader ingegaan op de verschillen tussen de hertoetsing en de toetsing uit 2005.

In dit artikel is de technische inhoudelijke uitwerking van de standaardaanpak beschreven. De eerste ervaringen met de watersysteemtoetsing in Rivierenland zijn onlangs gepresenteerd1),2).

Allereerst is de keuze voor het model gemaakt, waarna met het gekozen modelinstrument de rekenmethodieken zijn beproefd en tot slot de gewenste methode voor het uitvoeren van de inundatieberekening is bepaald.

Doel Het belangrijkste doel van de pilot is de inhoudelijke uitwerking van de standaardaanpak voor de watersysteemtoetsing. Voor het bepalen van een betrouwbare wateropgave is een gedegen aanpak van de hertoetsing noodzakelijk. Binnen de aanpak zijn drie aspecten bepalend gebleken voor de uiteindelijke wateropgave: het modelinstrumentarium, de rekenmethode en de inundatieberekening.

Keuze modelinstrumentarium

Het waterschap had bij de start van de pilot reeds de beschikking over een gecombineerd Sobek Channel Flow/Moria (grondwater) model, waarbij de watergangen in Sobek zijn gemodelleerd en de neerslagafvoer door Moria wordt gegenereerd. Bij het begin van het project was het echter de vraag of het bestaande model op dit moment geschikt is voor de hertoetsing of dat een alternatief

neerslagafvoermodel noodzakelijk is voor een adequate modellering van het neerslagafvoerproces onder extreme omstandigheden. Om de keuze voor een geschikt model te kunnen maken, zijn de resultaten van het bestaande Sobek/Moria-model vergeleken met de resultaten van een nieuw ontwikkeld Sobek CF/RR-model. Allereerst zijn de resultaten van beide modellen vergeleken met meetgegevens en luchtfoto’s van de hoogwatersituatie van 2007. Tijdens dit hoogwater is op een aantal locaties water vanuit de watergangen het maaiveld op gestroomd. Het Sobek CF/ RR-model bleek de onderzochte situatie goed te simuleren; de afvoer- en waterstandspieken waren vergelijkbaar met de metingen en de vervaardigde inundatiekaarten kwamen overeen met de luchtfoto’s. De kwaliteit van de modelresultaten van het Sobek CF/Moria-model was onvoldoende: de afvoer- en waterstandspieken werden niet gesimuleerd. Daarbij was het de verwachting dat het dusdanig actualiseren van Moria tot een adequaat hoogwatermodel veel tijd (en risico) in beslag zou nemen. Tevens zijn met beide modellen de normeringsberekeningen uit 2005 uitgevoerd H2O / 17 - 2012

33


en vergeleken met de resultaten uit 2005, indertijd verkregen met Duflow/Ram. Ook uit deze vergelijking blijkt dat het Sobek CF/Moria-model de extreme afvoer- en waterstandspieken onderschat. Afbeelding 1 geeft de resultaten van deze vergelijking weer. In de onderste grafiek zijn de resultaten gegeven uit 2005 die met het Duflowmodel zijn verkregen. De resultaten van het Sobek CF/RR-model bleken goed aan te sluiten bij de resultaten die eerder met het gekalibreerde Duflow-model zijn verkregen. De verschillen konden worden verklaard door aanpassingen in het systeem, zoals verandering in de peilgebiedsbegrenzing en afvoercapaciteit. De projectgroep heeft op basis van de bevindingen besloten voor de watersysteemtoetsing gebruik te maken van het Sobek CF/ RR-model. Rekenmethode

De rekenmethodiek is bepalend voor de wijze waarop de waterstandstatistiek wordt afgeleid en vormt daarmee de basis voor de wateropgave. Binnen de pilot zijn drie rekenmethodieken beproefd voor het uitvoeren van een watersysteemtoetsing: de ontwerpbuimethode (vergelijkbaar met de toetsing die in 2005 is uitgevoerd), tijdreeksen stochastenmethode. Met de ontwerpbuimethode wordt het watersysteem per herhalingstijd doorgerekend met één specifieke ontwerpbui, die maatgevend wordt geacht voor extreme situaties. Voor de overige aspecten die kunnen bijdragen aan wateroverlast (initiële grondwaterstand, benedenstroomse randvoorwaarden) worden aannamen gedaan. De herhalingstijd van de neerslag (ontwerpbui) wordt gelijk verondersteld aan de herhalingstijd van de berekende waterstand. Inmiddels wordt de ontwerpbui niet meer als een adequate methode beschouwd voor het uitvoeren van de watersysteemtoets1), omdat deze methode onvoldoende recht doet aan het meenemen van faalmechanismen die tot wateroverlast kunnen leiden.

Bij de tijdreeksmethode wordt het watersysteem doorgerekend met een voldoende lange (hydrometeorologische) tijdreeks waarin zich extreme en minder extreme neerslaggebeurtenissen voordoen. ‘Achteraf’ wordt statistiek toegepast voor het bepalen van de T10-T100 waterstanden, deels op basis van extrapolatie. Wateroverlastbepalende factoren, zoals de grondwaterstand en de afwatering naar het buitenwater, kunnen of modelmatig worden bepaald of tijdsafhankelijk met het model worden gekoppeld. In tegenstelling tot de ontwerpbui hoeft hierin geen generieke aanname te worden gedaan. Bij de stochastenmethode wordt de statistiek niet toegepast op de uitkomsten van het model maar op de invoer. Zo wordt het watersysteem doorgerekend met vele combinaties van variabelen (stochasten) die tot hoge waterstanden kunnen leiden. Het verschil met de ontwerpbuimethode is dat niet vooraf wordt bepaald welke unieke combinatie van variabelen leidt tot een T10-waterstand, maar dat dit door het model wordt uitgerekend op basis van de gegeven stochastische input. Zodoende kunnen er ook verschillende combinaties van stochasten zijn die leiden tot een T10-waterstand. De belangrijkste verschillen tussen de tijdreeks- en stochastenmethode bij een adequate toepassing in het Nederlandse waterbeheer staan in de tabel hiernaast. De tijdreeks blijkt tot lagere waterstanden te leiden dan de stochasten en de ontwerpbui. Dit werd veroorzaakt doordat het gebruikte model is vervaardigd voor afvoersituaties en niet geschikt is gebleken voor jaarrondberekeningen. Het model droogde in de zomerperioden uit en onderschatte daardoor de initiële situaties voor bepalende neerslaggebeurtenissen. In afbeelding 2 is voor één bepaald punt het resultaat weergegeven; andere punten laten een vergelijkbaar beeld te zien. In de figuur is de tamelijke willekeur van de tijdreeksfit zichtbaar. De losse punten zijn de vier meest extreme punten in de

Afb. 1: Resultaten van de ontwerpbuimethode. In de bovenste figuren zijn de resultaten van het Sobek CF/ RR-model gegeven (links) en van het Sobek CF/Moria-model (rechts). In de onderste figuur zijn de resultaten van toetsing uit 2005 gegeven, verkregen met het Duflow-model.

tijdreeks en op basis hiervan kunnen verschillende lijnen worden gefit. Zowel de tijdreeks- als de stochastenmethode leiden in een T10-situatie tot een hogere waterstand. In een gebied met veel grasland, waar de T10-opgave een groot deel van de wateropgave vormt, kan een keuze voor een verfijnde rekenmethodiek (tijdreeks- of stochastenmethode) grote gevolgen hebben voor de te bepalen wateropgave. De stijging (richtingscoëfficiënt van de lijn) van de T10- naar de T100-situatie is bij de stochasten- en tijdreeksmethode vergelijkbaar, terwijl de ontwerpbuimethode een afwijkend patroon laat zien (veel sterkere stijging). Deze grote stijging wordt veroorzaakt doordat bij de ontwerpbui alleen het neerslagvolume differentiërend is, terwijl bij de andere methodes ook rekening wordt gehouden met verschillende factoren (initiële grondwaterstand, buivorm etc.), wat nivellerend werkt. De waterstandstijging tussen T10 en T100 van de tijdreeks- en stochastenmethode is dan ook realistischer. Op basis van de resultaten, de voor- en nadelen van de methoden, de beschikbare gegevens en modellen is door de projectgroep de keuze gemaakt voor het gebruik van de stochastenmethode binnen de watersysteemtoetsing. Deze methode is reeds met succes in eerdere projecten van het waterschap toegepast voor toetsingen van dijken. Een bijkomend voordeel van deze methodiek is daarmee de vergelijkbaarheid in aanpak van toetsing van dijken en watersystemen. Inundatie

De te vervaardigen knelpuntenkaart vormt de basis voor het bepalen van de wateropgave. Een knelpuntenkaart wordt verkregen door inundatiekaarten te toetsen aan een normeringskaart en locaties te identificeren waar te frequent inundaties optreden. De inundatiekaarten die ten grondslag liggen aan de knelpuntenkaarten, dienen daarom op hydrologisch consistente wijze te worden berekend. De pilot heeft uitgewezen dat hierbij drie aspecten van belang zijn: het berekenen van een betrouwbare hoogwaterstand bij inundatie van het maaiveld, de schematisatie van het bergend vermogen van het oppervlaktewater en de toepassing van een GIS-analyse waarbij de opgave op betrouwbare wijze wordt bepaald, rekening houdend met het oppervlaktewater, ingesloten laagtes en waterkeringen. Om extreme waterstanden voldoende nauwkeurig te kunnen berekenen, zijn in de dwarsprofielen op maaiveldniveau overstromingsvlaktes gemodelleerd om te voorkomen dat het water onrealistisch hoog boven het maaiveld stijgt (en een te grote wateropgave wordt berekend). Het knikpunt van deze profielen (de overgang van het profiel naar het maaiveld) is bepaald op basis van het Actuele Hoogtekaart Nederland. Afbeelding 3 toont twee inundatiekaarten die aangeven in welke mate een overschatting van de hoogwaterstand doorwerkt op het overstromingsbeeld en

34

H2O / 17 - 2012


platform technisch inhoudelijke aspecten

stochasten

tijdreeks

omgang met niet-lineariteiten (inundatie, maalstop, afwatering buitenwater)

goed

goed bij voldoende lange tijdreeks matig bij beperkte tijdreeks wanneer knikpunten niet worden geĂŻdentificeerd

meenemen van andere faalmechanismen dan neerslagafvoer

goed

redelijk, afhankelijk of mechanismen zich in rekenperiode hebben voorgedaan

onderlinge afhankelijkheden tussen wateroverlastbepalende aspecten

redelijk, afhankelijkheden kunnen worden meegenomen, mits voldoende gegevens

goed

extrapolatie statistiek

redelijk, vooraf

matig, achteraf: bij niet-lineariteiten treden grote afwijkingen op

begin-grondwaterstand als wateroverlastbepalende factor

goed, wel opletten bij geaggregeerde modellen

goed, mits modellen jaarrond rekenen

communiceerbaarheid

redelijk

goed

consistentie met aanverwante dossiers

goed, idem als waterkering

redelijk

bewerkelijkheid

redelijk, methode vergt lange rekentijd wanneer een groot aantal combinaties moet worden doorgerekend en kansverdeling stochasten moet goed worden doordacht (rekening houdend met afhankelijkheden)

goed

Afb. 2: Resultaten van rekenmethodieken voor een representatief punt in het onderzoeksgebied Lek en Linge.

daarmee de wateropgave. De kaart links is gemaakt met een model dat de hoogwaterstanden onvoldoende nauwkeurig berekent; de inundaties en knelpunten worden overschat. De kaart rechts is een inundatiekaart waarbij verbeterde profielen in het model zijn gebracht om realistischere inundaties te berekenen. De omvang van de inundaties is duidelijk afgenomen. Het bergend vermogen is door middel van bergingswatergangen in het model geschematiseerd, waarbij rekening is gehouden met het bergend vermogen van de kleinere (b en c) watergangen die tot het hoofdwatersysteem behoren. Dit bergend vermogen is bepaald op basis van kleine afwateringseenheden met gebiedsgroottes die variĂŤren van 25 tot 50 hectare. De inundatieanalyse kan op basis van verschillende GIS-methodes worden bepaald, waarbij de ene methode bewerkelijker zal zijn dan de andere. Een belangrijk aandachtspunt bij de vervaardiging van een betrouwbare inundatiekaart is consistentie tussen het model en de GIS-informatie. De hoeveelheid inunderend water in het model dient qua grootte vergelijkbaar te zijn met het berekende volume water in GIS, om te voorkomen dat een onrealistisch hoge wateropgave wordt

Afb. 3: De linkerfiguur is een inundatiekaart die is gemaakt met een model dat de inundaties en daarmee de knelpunten overschat. De rechterfiguur is een inundatiekaart die is gemaakt met een verbeterd model en realistischere inundaties toont.

berekend. Verder dienen ingesloten laagtes waar geen inundaties mogelijk zijn, niet te worden meegenomen in het bepalen van de wateropgave. Inundatie van het oppervlaktewater dient ook te worden uitgesloten; zij telt niet mee in de wateropgave.

Conclusies De standaardaanpak voor de hertoetsing van het watersysteem van Waterschap Rivierenland is een uitwerking van de landelijke aanpak, waarbij gefundeerde keuzen zijn gemaakt op drie essentiĂŤle punten: het modelinstrumentarium, de rekenmethodiek en de inundatieberekening. Voor het waterschap is in het kader van een pilotonderzoek maatwerk geleverd, waarbij belangrijke keuzen op de organisatie en het watersysteem zijn toegespitst. De stochastenmethodiek is verkozen boven de tijdreeksmethode, omdat deze methode beter omgaat met niet-lineariteiten in het systeem en reeds met succes in eerdere studies van het waterschap is toegepast. Tevens bleek het model ongeschikt voor de tijdreeksmethode. Tot slot vormt de berekening van realistische hoogwaterstanden voor een gedegen inundatieanalyse de basis voor

een betrouwbare wateropgave. Belangrijke aspecten hierbij zijn het op de juiste manier meenemen van de berging op het maaiveld, de oppervlaktewaterberging en de toepassing van een nauwkeurige GIS-analyse. Hoewel bij de uitwerking van de landelijke aanpak maatwerk benodigd is, is reeds bij de toetsing van andere deelgebieden gebleken dat veel van de inzichten die tijdens de pilot zijn opgedaan ook elders van toepassing zijn; De standaardaanpak is inmiddels ook voor andere deelgebieden van Waterschap Rivierenland succesvol toegepast. De nieuwe standaardaanpak voor de watersysteemtoetsing van het waterschap is een belangrijke stap vooruit ten opzichte van de vorige toetsing. Binnen de toetsing is gebruik gemaakt van betere (basis)gegevens en modellen en is een geavanceerdere rekenmethodiek gebruikt. LITERATUUR 1) Velner R en M. Spijker (2011). Standaardwerkwijze voor de toetsing van watersysteem aan de normen voor regionale wateroverlast. STOWA. Rapport 2011-31. 2) Spijker M., T. Ruigrok, D. Gorter en J. de Graaf (2012). Ervaringen watersysteemtoetsing in Rivierenland. H20 nr. 16, pag. 20-22.

H2O / 17 - 2012

35


agenda 4 september, Den Haag Waterpoort

bijeenkomst van het Netherlands Water Partnership, voorafgegaan door een debat met als titel: ‘Water de Kamer in, aan de vooravond van de verkiezingen’. Organisatie: MWH, NL-Ingenieurs, Unie van Waterschappen, Vewin en Waterforum. Informatie: www.nwp.nl en waterdebat@schuttelaar.nl.

4-5 september, ‘s-Hertogenbosch Water Framework Directive

bijeenkomst naar aanleiding van de uitkomsten van de eerste evaluatie in juni (halverwege de eerste implementatietermijn) van de Kaderrichtlijn Water. Aan bod komen vragen als: welke voorbeelden van slimme netwerken en opbrengsten kunnen we met elkaar delen en wat leren we hiervan met het oog op toekomstige investeringen? Het Engelstalige congres biedt plaats aan maximaal 150 deelnemers. Organisatie: Noord-Brabantse Waterschapsbond, Unie van Waterschappen, Provincie Noord-Brabant en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Informatie: : www.wfdconference.com.

14 september, Someren-Heide Samen werken aan een schone Maas

slotmanifestatie van het KRW-project dat als doel heeft de reductie van de belasting van het oppervlaktewater met gewasbeschermingsmiddelen. Met de uitreiking van de Internationale Maasprijs en demonstraties van emissiereducerende spuittechnieken en zuiveringssystemen. Organisatie: Samen werken aan een schone Maas. Informatie: Yvonne Gooijer (0345) 47 07 19 en www.schonemaas.org.

19-20 september, Bunnik Kunstwerken in de waterbouw

tweedaagse conferentie over de bouw, beheer en onderhoud van bruggen, sluizen, kademuren, etc. in de waterbouw. Organisatie: Institute for International Research. Informatie: www.iir.nl.

25-28 september, Amsterdam Het Instrument

technologiebeurs met veel aandacht voor industriële elektronica, automatisering en laboratoriumtechnologie en dit jaar specifiek watergerelateerde activiteiten. Organisatie: Federatie van technologiebranches. Informatie: www.hetinstrument.nl of Inge van der Zwaag (033) 465 75 07.

36

H2O / 17 - 2012

27 september, Rotterdam Water, Wonen & Ruimte

jaarlijks congres op het gebied van water en ruimtelijke ordening, met aandacht voor de economische ontwikkelingen. Gebiedsontwikkeling in relatie tot water ligt nagenoeg stil en nieuwe projecten komen nauwelijks van de grond. Vastgoed is niet meer de motor voor gebiedsontwikkeling, ook niet die waarbij water een cruciale rol speelt. Onder de noemer ‘nieuwe successen’ komen nieuwe contractvormen, innovatieve ontwerpen, nieuwe principes voor waterveiligheid en andere verdienmodellen aan de orde. Organisatie: Elba Media. Informatie: www.waterwonenenruimtecongres.nl.

27 september, Rotterdam Groenblauwe klimaatadaptieve maatregelen in de stad

symposium over ruimtelijke ordening en waterberging, baten van groen en een nieuw praktisch handboek voor de ruimtelijke vakwereld. Organisatie: Waterkader Haaglanden, Hoogheemraadschap van Delfland, STOWA, Bureau OpMaat, Actieprogramma Water en Ruimte en Kennis voor Klimaat. Informatie: www.stowa.nl/agenda.

27 september, Wageningen Kringloopsluiting in de industrie

jaarlijks symposium van de Technische Commissie Anaerobie over het sluiten van (water)kringlopen in de industrie en hergebruik van water, energie en grondstoffen zoals fosfaten. Organisatie: themagroep Anaerobie van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september, Ulft OASE 2012

eerste klimaatcongres in de Achterhoek en de Liemers, waarin overheden, bedrijven en kennisinstellingen samen op zoek gaan naar mogelijkheden om risico’s op overstromingen én verdroging te beperken. De beste ideeën worden met steun van de Radboud Universiteit Nijmegen en Waterschap Rijn en IJssel uitgewerkt tot concrete projecten. Organisatie: Waterschap Rijn en IJssel, het Klimaatverbond, LTO-Noord, de Radboud Universiteit Nijmegen en Achterhoek 2020. Informatie: www.wrij.nl/oase.

1-2 oktober, Leeuwarden Wetsus

jaarlijks tweedaags congres van Wetsus met op de eerste dag een breed Nederlands programma en op de tweede dag een inhoudelijk Engelstalig wetenschappelijk programma op het gebied van waterbehandelingstechnieken. Informatie: www.wetsus.nl.

3 oktober, Nieuwegein Desinfectie

bijeenkomst over de desinfectiemethodes voor proces- en afvalwater, met een overzicht van het onderzoek bij KWR naar Legionella en aandacht voor alternatieve desinfectietechnieken. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute. Informatie: yvonne.rietveld@kwrwater.nl.

9 oktober, Soesterberg Nieuwe sanitatie

negende bijeenkomst van het platform Nieuwe Sanitatie die in het teken staat van de toepassingsmogelijkheden van nieuwe sanitatie in het buitengebied. Organisatie: STOWA. Informatie: swart@stowa.nl.

11 oktober, Wageningen Samengestelde peilgestuurde drainage

symposium ter gelegenheid van de uitreiking van de eindrapportage ‘Van technische resultaten naar beleidsdoelen’ met een samenvatting van de resultaten van de proeftuinen en discussie. Organisatie: STOWA en Wageningen Universiteit.

11 oktober, Driebergen TerrAgenda

symposium over de toekomst van het bodembeleid, met onder meer aandacht voor schoon en voldoende drinkwater en een veilige delta. Organisatie: Technische Commissie Bodem en het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

17 oktober, Wageningen Innovaties in slibbehandelingstechnieken

bijeenkomst over nieuwe behandelingstechnieken voor (bagger)slib, die qua kosten kunnen concurreren met opslag van vervuild slib. Ook komt nieuw beleid, gebaseerd op biologische beschikbaarheid in plaats van de totale verontreiniging, aan de orde. Organisatie: Wageningen Universiteit, STW, Norit, RIVM, Deltares en Boskalis Dolman. Informatie: www.ete.wur.nl of www.aew.wur.nl.

19 oktober, Rotterdam Ruimte voor de Rivier

internationale, wetenschappelijke conferentie naar aanleiding van het programma Ruimte voor de Rivier. Aan de orde komt de internationale relevantie van het programma. Ook biedt de conferentie een platform voor wetenschappers en praktijkmensen om ervaringen uit te wisselen op het gebied van adaptief waterbeheer. Organisatie: Ruimte voor de Rivier. Informatie: www.roomfortheriver.nl.


agenda 4-6 november, Amsterdam Nieuwe ontwikkelingen in IT en water

internationale conferentie die ingaat op het belang van de informatie- en communicatietechnologie in de watercyclus. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk en International Water Association. Informatie: www.iwcconferences.com.

6 november, Utrecht Winst door zuinig ontwerp van leidingwaterinstallaties

bijeenkomst over een nieuwe manier van ontwerpen en dimensioneren van waterleidingen in gebouwen. Organisatie: ISSO, Uneto-VNI, TVVL, OTIB en KWR. Informatie: www.isso.nl.

7 november, Lelystad Waterinfodag

bijeenkomst in combinatie met de opening van het Watermanagementcentrum bij Rijkswaterstaat, met aandacht voor ontwikkelingen in de informatievoorziening en innovaties in de watersector en een waterbeurs. Organisatie: Sense. Informatie: www.waterinfodag.nl.

8 november, Rotterdam Waterbouwdag: een tijd van verandering

jaarlijkse Waterbouwdag met aandacht voor de plannen voor de zuidwestelijke delta, hoogwaterdreiging en mogelijke maatregelen hiertegen, verouderde kunstwerken, verslapping van de aandacht voor de primaire waterkering en de Waterbouwprijs. Organisatie: Curnet. Informatie: www.waterbouwdag.nl.

13-15 november, Hardenberg Aqua Nederland Vakbeurs Noord-Oost

regionale editie voor Drenthe, Flevoland, Overijssel, Friesland, Groningen en een deel van Gelderland, met stands van bedrijven die zich richten op waterbehandeling, waterbeheer, pompen, meet- en regeltechniek, filters, leidingsystemen, membraanbioreactoren en waterbouw. Organisatie: Evenementenhal Hardenberg. Informatie: www.evenementenhal.nl

19 november, Rotterdam Een nieuwe benadering van overstromingsrisicobeheer

internationale wetenschappelijke conferentie in het kader van het programma Ruimte voor de Rivier, met lezingen, een paneldiscussie en een wetenschappelijke evaluatie van geleerde lessen en ervaringen. Organisatie: programmabureau Ruimte voor de Rivier. Informatie: www.roomfortheriver.nl.

20-22 november, Rotterdam Flood Risk: science and policy, closing the gap

internationaal congres over het programma Flood Risk Assessment en Flood Event Management, waarop wetenschap, beleid en praktijk op het gebied van overstromingsrisico’s samen moeten komen. Organisatie: Deltares, HR Wallingford en Samui. Informatie: www.floodrisk2012.net.

30 november, Baarn Grondstoffen en energie

najaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, met als thema grondstoffen en energie. Informatie: www.waternetwerk.nl.

6-8 november, Hanoi Vietwater

beurs en conferentie over drink- en afvalwater, sanitatie en zuivering. Vierde editie met naar verwachting 250 deelnemers uit 30 landen. Organisatie: Vietnam Water Supply and Sewerage Association. Informatie: www.vietwater.com.

19-21 november, Müllheim-ander-Ruhr Water contamination emergencies

vijfde editie van een serie internationale congressen over bewuste vervuiling van (drink)water en distributienetwerken. Deze keer staat risicobeheersing centraal. Organisatie: SecurEau. Informatie: www.wcec5.eu.

Buitenland

16-21 september, Busan (Zuid-Korea) World Water Congress & Exhibition

internationale waterbeurs, met conferenties over diverse watergerelateerde onderwerpen. Organisatie: International Water Association (IWA). Informatie: www.iwa2012busan.org of (070) 382 00 28.

8-11 oktober, Melbourne Riversymposium

15e editie van dit symposium waarin de steeds toenemende druk door toenemende bevolking op rivieren onder de loep wordt genomen. Thema van dit jaar is ‘rivieren in een verstedelijkende wereld’. Organisatie: International Watercentre. Informatie: www.riversymposium.com.

2013

22-24 januari, Bangkok Water, wastewater and waste treatment

internationale waterbeurs met congresprogramma en korte trainingsprogramma’s op het gebied van (afval)waterbehandeling. Organisatie: TechnoBiz Expo’s. Informatie: www.3w-expo.com.

1-3 februari, Ahmedabad (India) India Water Expo

grote beurs op het gebied van afval- en industriewater, met daarnaast een aantal symposia en workshops. Organisatie: EA Water Pvt Ltd. Informatie: www.indiawaterexpo.com.

29-31 oktober, Beijing Water Expo China en Water Membrane China

jaarlijkse beurs over vrijwel alle aspecten van water, met dit jaar voor het eerst een aparte expositie over membranen. De circa 450 exposanten verwachten zo’n 30.000 bezoekers, waaronder Chinese leidinggevenden. China gaat de komende jaren enorme bedragen uitgeven aan de waterinfrastructuur. Organisatie: Messe Frankfurt, Chinese Hydraulic Engineering Society en de Membrane Industry Association of China. Informatie: www.waterexpochina.com.

30 oktober, Brussel The European year of water, upcoming challenges

achtste internationale conferentie van de European Water Association over de uitdagingen op Europees vlak met betrekking tot water (zowel op gebied van kwaliteit als kwantiteit én de noodzakelijke aanpassingen in het waterbeheer naar aanleiding van het veranderend klimaat). informatie: www.ewa-online.eu.

H2O / 17 - 2012

37


handel & industrie Innovatief systeem voor vuilwaterafvoer Wilo heeft een innovatief vastestofscheidingssysteem (Anti Block Chamber- of ABC-systeem) voor de vuilwaterafvoer ontwikkeld.

De pompen komen bij het nieuwe systeem niet meer in aanraking met vaste materialen, zoals maandverband en vezeldoekjes. Op deze manier worden verstoppingen vermeden en dus ook hoge servicekosten en vroegtijdig uitvallen van de pompen voorkomen. Met een maximale doorsnede van 3,6 meter kan het geprefabriceerde EMUPORTpompsysteem ook een grote toevoer van 600 kubieke meter per uur met gemak aan. Hiertoe worden de Wilo-EMU FA-pompen ingezet die een maximale opvoerhoogte kunnen bereiken van 65 meter. De inbouwdiepte is variabel en aan te passen aan de wensen van de klant. Het scheidingssysteem voor vaste materialen is uitgevoerd als dubbelpompsysteem waarin de pompen in wisselbedrijf lopen. Elke pomp is voorzien van een scheidingskamer. Hierdoor gaat alleen water zonder grove vaste delen door de pomp. Zo kan de kogeldoorlaat van de pompen aanzienlijk kleiner worden, waardoor de hydraulische efficiëntie van de pomp verbetert en de pompmotor minder stroom verbruikt.

Wilo biedt het systeem als een dubbele pomp aan, die afwisselend werkt. Iedere pomp is verbonden met een scheidingstank voor vaste stoffen.

Nieuwe chloordioxidegenerator

chemicaliënverbruik mogelijk. Het voorraadsysteem van de generator is zo ontworpen dat te allen tijde vers chloordioxide beschikbaar is. Een geïntegreerde pomp maakt een variabele dosering mogelijk.

ProMaqua, dochter van ProMinent, introduceert de Bello Zon CDLb-chloordioxidegenerator, die het verbruik van chemicaliën verder terugbrengt. Kenmerk van deze chloordioxide-oplossing is een zeer hoge stabiliteit.

De chloordioxidegenerator is interessant voor drinkwaterbereiding en bij legionellapreventie, de behandeling van koelwater en voor de drankenindustrie.

De generator maakt een chloorvrije chloordioxide-oplossing uit natriumchloriet en -zoutzuur. Het reactorontwerp zorgt voor het bereiken van een omzettingsgraad van meer dan 90 procent. Hierdoor is een milieuvriendelijke chloordioxideproductie met minimaal

Waterzuivering met compacte elektrolyseinstallatie

De nieuwe chloordioxidegenerator.

Voor meer informatie: (030) 677 92 80.

Siemens Industry Automation beschikt sinds enkele maanden over compacte(re) elektrolyse-installaties voor de zuivering van water. Ze beschikken ook over een nieuwe elektrolysecel. De buiselektrolyse-installaties produceren een 0,8 procent natriumhypochlorietoplossing uit water en zout. Ze zijn geschikt voor het desinfecteren van drink-, proces- en zwembadwater. De grootste uitvoering van de nieuwe Osec B-Pak-260-modellen produceert bijvoorbeeld tot vijf kilo chloor per uur.

38

H2O / 17 - 2012

Voor meer informatie: (088) 945 60 00.

De nieuwe elektrolyse-installatie van Siemens voor waterzuivering kent een hogere capaciteit dan de voorganger.

Door natriumhypochloriet op locatie en naar behoefte te produceren worden de gevaren die normaal gesproken verbonden zijn aan de opslag en het transport van chloorgas of een conventionele natriumhypochlorietoplossing, vermeden. Bovendien liggen de bedrijfskosten van Osec B-Pak lager dan de inkoop van kant-en-klaar natriumhypochloriet, waardoor men de aanschafkosten snel kan terugverdienen. De automatisch te besturen installaties zijn ruimtebesparend op een frame gemonteerd en ontwikkeld voor een lange levensduur. Het hart van de nieuwe installaties wordt gevormd door de nieuwe robuuste elektrolysecel met plexiglasbehuizing, die een desinfectieoplossing met een hoge stabiliteit produceert. Door de lage concentratie van de geproduceerde oplossing worden corrosie en de afbraak van actief chloor tijdens opslag tot een minimum beperkt. Voor meer informatie: Remko Knol (070) 333 32 52.


Watervenster Miramap B.V. Kijken in dijken Miramap detecteert vanaf een quad met een ruimtevaartscanner de samenstelling van dijken onder de dijkbekleding: dijklagen, luchtbellen en vocht. Deze methode is inzetbaar tijdens de diverse fasen van dijkversterking. Monitoring droogte Vanuit een vliegtuig brengt Miramap met dezelfde technologie de droogtevariaties in

de grond in beeld op een regionale bodemvochtkaart. Deze methode is inzetbaar als monitoringsinstrument, of tijdens extreem natte of droge perioden. Voor de analyse van de metingen werkt Miramap samen met Transmissivity, een spin-off bedrijf van de VU Amsterdam. Meetresultaten van onze diensten worden voor u verwerkt in een heldere rapportage en zijn direct te gebruiken in uw eigen GIS-systeem.

Miramap B.V. Business Center ‘De Terp’ Kokermolen 11, 3994 DG Houten The Netherlands T + 31 (0)6 449 82 806 E info@miramap.com I www.miramap.com

Bureau Waardenburg B.V. De Kaderrichtlijn Water brengt voor waterbeheerders verplichtingen met zich mee. Maar ook kansen. Bureau Waardenburg helpt hieraan invulling te geven. We toetsen bijvoorbeeld maatregelen voor hoogwaterbescherming op positieve en negatieve KRW-effecten. We adviseren hierbij ook hoe de synergie tussen veiligheidsdoelstellingen en KRW-doelen versterkt kan worden.

Daarnaast voeren we studies uit naar de effectiviteit van herstelmaatregelen in rijksen regionale wateren. Zo monitoren en evalueren we de effectiviteit van beekherstel, natuurvriendelijke oevers, flexibel peilbeheer en vispassages. We onderzoeken op welke plek en in welke vorm de maatregelen de meeste KRW-winst oplevert. Met deze kennis kunnen we onder meer adviseren bij de programmering voor de tweede KRW-planperiode (2015 – 2021).

Bureau Waardenburg B.V. Varkensmarkt 9, 4101 CK Culemborg Postbus 365, 4100 AJ Culemborg T 0345-512 710 F 0345-519 849 E info@buwa.nl I www.buwa.nl

Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.

singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.

De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-

Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing

Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E info@waterstromen.nl I www.waterstromen.nl

Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.

Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E info@wattsindustries.nl I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl


14 september 2012: Themanummer Grondwater

www.BeeldbankVenW.nl, Rijkswaterstaat

Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector

Wilt u de beslissers in de waterbranche optimaal bereiken? Plaats uw advertentie in het themanummer Grondwater. Reserveer nú uw advertentieruimte.

Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 , r.voshol@nijgh.nl Brigitte Laban, 010 – 42 74 152, b.laban@nijgh.nl www.vakbladh2o.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.