nº
45ste jaargang / 7 december 2012
24 /
2012
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema proceswater
BASF ANTWERPEN WERKT MET PROCESWATER EVIDES RISICO’S VAN NATUURONTWIKKELING OP LANDBOUWGROND LEGIONELLA VINDT NICHE IN KOELTORENS
PIONEERS IN MEMBRANE FILTRATION X-FLOW AQUAFLEX 55 & XIGA 55 In treatment plants worldwide, X-Flow’s vertical Aquaflex 55 or horizontal Xiga 55 are the ultrafiltration membranes of choice for treating ground or surface water and wastewater effluent. Our cutting-edge membrane technology provides a simple, reliable solution to produce water that meets the highest turbidity and microbiology standards. Output and filtrate quality is increased while lifecycle costs, system footprint, and energy and chemical consumption is reduced. KEY FEATURES • Delivers high filtrate quality • Acts as a reliable microbiology and turbidity barrier • Yields substantial space, cost and energy savings • Suited to building scalable systems • Easy integration into other processes • Protects public health, operators and the environment
W W W.X-FLOW.COM
Einde aan H2O?
A
an de uitgave van H2O als tweewekelijks vaktijdschrift voor de gehele watersector komt eind deze maand een einde. De Stichting H2O heeft het contract met uitgeverij Nijgh Periodieken per 1 januari aanstaande opgezegd. Voor de redactie en acquisitie is ontslag aangevraagd. Stichting H2O zal vanaf eind januari onder dezelfde titel een maandblad uitgeven dat “een grotere bijdrage moet gaan leveren aan de netwerkfunctie van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk”. Het blad Neerslag zal hierin opgaan. De redactie is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de
nieuwe H2O. Ze is ook niet in staat gesteld om naar aanleiding van het lezersonderzoek dit voorjaar het vaktijdschrift bij te stellen en de opmaak aan te passen. Evenals de redactie van Neerslag is de redactie van H2O uitermate teleurgesteld in de besluitvorming van de stichting H2O. Ervaring en kennis van de afgelopen 45 jaar, waarvan de laatste 15 jaar in een journalistieke omgeving bij Nijgh Periodieken, wordt niet langer benut. De huidige redactie maakt hierna nog één uitgave die op 21 december uitkomt. Peter Bielars
inhoud nº 24 / 2012 / *thema
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) André Struker (Waternet) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4 / ‘Ruimte voor de Rivier’ inspireert internationale deskundigen
5 / Peilgestuurde drainage niet altijd goed voor de natuur
6 / Nijmegen aan vooravond enorm waterveiligheidsproject
8 / BASF Antwerpen werkt vrijwel volledig op proceswater van Evides*
5
9 / Hergebruik van afvalwater, maar dan anders* 11 / ‘De waarde van technici wordt onderschat’ Govert Geldof
13
/ Transportwaterleiding kan wél dichtbij een hoogspanningskabel Jaap van Peperstraten
8
17
/ De risico’s van natuurontwikkeling op landbouwgrond Marlies van der Welle, Ingrid Jensen, Annemieke Bijlmer en Joost Lankester
21
/ Aanleg van 184 kilometer duurzame en natuurvriendelijke oever Ernst Rijsdijk, Willem van Dijk, Teun Molenaar en Marianne Wolfs
39
33
/ Legionella pneumophilia vindt niche in gebouwgebonden koelwatersystemen* Frank Oesterholt, Dick van der Kooij en Paul van der Wielen
36
/ Maximaliseren van slibproductie zinvol voor jaarlijkse kosten? Paul Telkamp, Ronnie Berg, Inge van der Velde en Johan Vlot
39
/ Innovatieve methode voor verhogen biogasopbrengst bij vergisten van spui- en primair slib Otto Kluiving, Yede van der Kooij, Frank Brandse en Hans Banning
42
/ Aanleg van agroranden beschermt kwetsbare macrofaunasoorten Jaap Postma en Fred Kuipers
45
/ Variatie in biodiversiteit in sloten binnen één polder Mark Van Heukeleum en Edwin Peeters
Bij de omslagfoto: Pompen in het warmtestation Harnaschpolder, die gebruikt worden om het opgewarmde water van en naar de naastgelegen woonwijk te transporteren. In het station gebruikt men de warmte uit het effluent van de afvalwaterzuiveringsinstallatie om warmte en warm tapwater te produceren (zie pagina 9) (foto: michiel van Zaane).
‘Ruimte voor de Rivier’ inspireert internationale deskundigen Het is niet overal in dezelfde mate toepasbaar. Toch zijn internationale waterdeskundigen enthousiast over het Nederlandse programma Ruimte voor de Rivier, dat een omslag markeert in de aanpak van hoogwaterbescherming. Tijdens de internationale wetenschappelijke conferentie ‘Room for the River’ op 19 november in het WTC in Rotterdam benadrukten zij het belang van kennisuitwisseling en samenwerking om de kans op overstromingen te reduceren en beter te kunnen inspelen op klimaatverandering.
Overstroming van de IJssel bij Deventer.
“P
roblemen met hoog water spelen overal ter wereld maar variëren per land. We moeten ze samen oplossen, mede door van elkaar te leren”, aldus programmadirecteur Ingwer de Boer. ‘Ruimte voor de Rivier’, dat is opgezet naar aanleiding van de hoge waterstanden en overstromingen in 1993 en 1995 en de verwachting dat rivieren steeds meer regen- en smeltwater te verwerken krijgen, moet in 2015 afgerond zijn. De rivier krijgt op meer dan 30 plaatsen langs de IJssel, Rijn, Lek en Waal meer ruimte. De Rijn kan dan 16.000 in plaats van 15.000 kubieke meter water per seconde afvoeren naar zee. “Dat betekent een veiliger rivierengebied. Bijkomend voordeel is dat regionale overheden de kans krijgen hun ruimtelijke ordening daarop aan te passen.”
Duurzaam rivierbeheer
Chris Zevenbergen (UNESCO-IHE) verwoordde het aldus: “Overstromingen zijn de dodelijkste rampen die er bestaan. Kuststeden zijn op de lange termijn het kwetsbaarst. In de Verenigde Staten kiest
4
H2O / 24 - 2012
men voor rivierherstel (ecosysteembenadering). De Duitsers kiezen voor een technische benadering door vooral obstakels te verwijderen. Voor duurzaam rivierbeheer is echter een geïntegreerde, multifunctionele benadering nodig, zoals Nederland en het Verenigd Koninkrijk die hanteren. We moeten kijken naar de uitdagingen en activiteiten die we delen en daarop de toekomstige samenwerking baseren.” Uit de presentaties van Graeme Milligan (Brisbane River, Australië), Steve Mathies (Mississippi, VS), Eddy Santana Putra (Musi-rivier, Indonesië), Qian Min (Huaihe rivier, China), Stefan Hill (Rijn, Duitsland) en Regis Thépot (Seine, Frankrijk) bleek dat de gevolgen van overstromingen niet altijd en overal hetzelfde zijn. Ook de aanpak verschilt. Maatregelen om de uitstroomgebieden van de rivieren te verruimen, het betrekken van alle belanghebbende partijen daarbij en het tegelijk realiseren van ‘nieuwe’ natuur en speciale bouwprojecten (bijvoorbeeld de Overdiepse polder, met boerderijen op
terpen), maken van ‘Ruimte voor de Rivier’ in elk geval een inspiratiebron. De deskundigen waren het erover eens dat het betrekken van burgers bij projecten ervoor kan zorgen dat zij zich bewuster worden vande gevaren van overstromingen. Nu zijn zij vaak onvoorbereid als er iets gebeurt. “Het Nederlandse systeem met waterschappen die de vinger aan de pols houden, compenseert het gebrek aan bewustzijn onder de bevolking”, aldus voorzitter Sybe Schaap van het Netherlands Water Partnership.
Frankrijk
De Fransman Regis Thépot - algemeen directeur van de publieke organisatie EPTB Seine Grands Lacs die verantwoordelijk is voor vier reservoirs in Parijs en drie omliggende departementen - riep zijn collega-deskundigen en -bestuurders op niet afzonderlijk naar oplossingen te zoeken, maar de Europese richtlijnen op het gebied van overstromingsrisicobeheer te volgen en te integreren. Hij heeft daarbij een aantal
doelen voor ogen: vergroten van de veiligheid voor mensen in kwetsbare gebieden, het stabiliseren van de kosten van potentiële schade op de korte termijn en een reductie op de middellange termijn, de veerkracht verhogen van getroffen gebieden en het verhogen van het publieke bewustzijn. “Frankrijk heeft al meer dan een halve eeuw geen serieuze overstromingen meer gekend, dus houdt niemand er rekening mee. Toch zou bijvoorbeeld een flink deel van Parijs bij een overstroming onder water lopen, met alle gevolgen van dien.” De aanpak waarbij burgers worden gehoord, is ook volgens Thépot de beste. “Het teruglopen van subsidies dwingt ons slimmer te zijn en particuliere samenwerkingsverbanden op te zetten om noodzakelijke maatregelen toch te kunnen nemen.”
Duitsland
In Duitsland zijn in het kader van het Rijn Actieprogramma diverse maatregelen genomen. Volgens Stefan Hill van het milieuagentschap van Rheinland-Pfalz ligt daarbij de nadruk op verbetering van het ecosysteem. Doelen tot 2020 zijn: het verbinden van habitats en het bevorderen van stroomopwaartse en -benedenwaartse migratie, het reduceren van de risico’s op overstromingsschade met 25 procent, het beperken van overstromingspieken tot maximaal 70 centimeter en het verbeteren van de waterkwaliteit, zodat ook riviervis veilig is voor menselijke consumptie. Ondanks de andere aanpak zoekt ook Duitsland samenwerking en uitwisseling van kennis, zeker met Nederland. Een aantal maatregelen dat onderdeel uitmaakt van ‘Ruimte voor de Rivier’ zijn in de Duitse plannen terug te zien: verhoging van dijken, het aanleggen van polders en dijken achterwaarts verplaatsen zodat ruimte voor de rivier ontstaat.
verslag / actualiteit Peilgestuurde drainage niet altijd goed voor natuur Drainage rond natuurgebieden neemt toe doordat waterschappen de regels voor peilgestuurde drainage versoepelen. Uit onderzoek van Deltares blijkt dat dit schadelijk kan zijn voor natuurgebieden. Alleen in combinatie met een forse verhoging van het oppervlaktewaterpeil profiteren zowel landbouw als natuur van nieuw aangelegde peilgestuurde drainage.
N
atuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Brabants Landschap en Landschap Overijssel hebben aan Deltares de vraag gesteld welke effecten peilgestuurde drainage heeft op natuur. De natuurbeheerders maken zich zorgen over het verdwijnen van de vergunningplicht voor de aanleg van nieuwe drainage bij veel waterschappen. Drainagebuizen voeren grondwater af, terwijl de natuurbeheerders ‘s zomers juist kampen met watertekorten. Bij meer drainage zal de verdroging van natuurgebieden erger worden. Momenteel is slechts tien tot 20 procent van de landbouwgronden rond natuurgebieden gedraineerd. Bij peilgestuurde drainage wordt aan het eind van de drains een verstelbare pijp omhoog geplaatst, zodat het overloopniveau ingesteld kan worden. Agrariërs kunnen met peilgestuurde drainage het grondwaterpeil regelen en sneller water afvoeren en meer water vasthouden dan met normale drains. Uit de inventarisatie van Deltares blijkt dat nog geen onderzoek is verricht naar de effecten van peilgestuurde drainage op natuur. Juist rond natuurgebieden is veruit de meeste landbouwgrond nog niet gedraineerd. De aanleg van nieuwe peilgestuurde drainage is alleen gunstig voor natuur als het wordt
gecombineerd met een forse verhoging van het oppervlaktewaterpeil en de bodem van de sloot. Alvast aanleggen van peilgestuurde drainage, terwijl voor de bijbehorende verhoging van de oppervlaktewaterpeilen en slootbodems geen draagvlak bestaat, werkt verdrogend. In veel gebieden is bovendien onvoldoende aanvoerwater beschikbaar om een hoger slootpeil ook in droge periodes te handhaven. Een ander risico is het dieper aanleggen van de drains. Het overloopniveau is lastig te handhaven. Agrariërs mogen het overloopniveau tijdelijk verlagen voor werkzaamheden. In korte tijd kan dan veel grondwater wegstromen, wat ongunstig is voor natuur. De natuurbeheerders roepen waterschappen op om rond natuurgebieden maatregelen zodanig te combineren dat de waterdoelen van landbouw én natuur gerealiseerd worden. Voor natuur is een verhoging van het slootpeil en de slootbodem essentieel. Peilgestuurde drainage in nabijgelegen landbouwpercelen voorkomt daarbij natschade. In droge perioden profiteren zowel landbouw als natuur van de hogere grondwaterstanden. Zie voor het complete rapport van Deltares: www.staatsbosbeheer.nl.
Verenigde Staten
Na de orkaan Katrina zijn in de Verenigde Staten maatregelen genomen om het water bij New Orleans weg te houden. De Mississippi, een belangrijke economische levensader, is op twee plaatsen omgeleid. Voor 15 miljard euro zijn ook nieuwe waterkeringen gebouwd. Het probleem is dat de omgeving van de stad - de wetlands die New Orleans verbinden met de oceaan en vroeger fungeerden als natuurlijke buffer - is volgebouwd. Het op die plek ruimte geven aan de rivier, wat op andere plaatsen in het stroomgebied wel het geval is, is lastig. Door de snelheid van handelen na de orkaan, vanwege de gevoeligheid van het gebied voor orkanen en superstormen, is daar van een geïntegreerde benadering niet echt sprake. De conferentie heeft niet tot concrete afspraken geleid, maar de bereidheid tot samenwerken lijkt groter te zijn geworden, ook met ontwikkelingslanden die vaker worden getroffen door overstromingen. Leren van ervaringen van anderen en leren door te doen zijn de lessen van de ‘Room for the river’, dat inmiddels op weg is een typisch Nederlands exportproduct te worden. H2O / 24 - 2012
5
Nijmegen aan vooravond enorm waterveiligheidsproject Nijmegen staat aan de vooravond van de uitvoering van één van de grootste waterveiligheidsprojecten van Nederland. In de Waal bij Nijmegen komt een nevengeul. Ervoor moet de Waaldijk teruggelegd worden en ontstaat ter plekke een eiland. De verruiming van de rivier moet er voor gaan zorgen dat de inwoners van Nijmegen en Lent ook bij grotere rivier-afvoeren veilig kunnen blijven wonen. Een deel van de inwoners van Lent moet hiervoor echter wel verhuizen. De omvangrijke werkzaamheden maken deel uit van het programma Ruimte voor de Rivier. De verruiming van de Waal bij Nijmegen oogst internationaal veel erkenning en kreeg in 2011 de Waterfront Center Award (New York).
D
e Waal moet in de bocht tussen Nijmegen en Lent door een smal winterbed. Dat is hier plaatselijk maar 350 meter breed. Elders is dat gemiddeld 1.000 meter. De situatie vertoont veel gelijkenis met een flessenhals. Om hogere afvoeren mogelijk te maken, moet de rivier juist op deze locatie meer ruimte krijgen. Die ruimte wordt gecreërd door de dijk zo’n 350 meter landinwaarts te verplaatsen. In het nieuwe buitendijkse gebied wordt een grote nevengeul gegraven. Hierdoor ontstaat een eiland in de Waal. De meeste huizen aan de Waalzijde van de dijk blijven staan op het eiland dat wordt ontsloten door een nieuwe brug over de geul. Op het eiland is ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het binnendijkse gebied aan de noordzijde wordt de Waalsprong gerealiseerd. Hier breidt de gemeente Nijmegen de stad flink uit. De planning is de verlegging van de dijk, de aanleg van de nevengeul en de bouw van de bruggen in 2016 af te ronden. De ontwikkeling van het eiland vindt in de jaren erna plaats. De dijkteruglegging geeft de rivier meer ruimte en zorgt voor een waterstanddaling van de Waal van Nijmegen tot aan de Pannerdensche Kop. In extreme omstandigheden wordt een daling bereikt van zo’n 35 cm. Daarnaast levert de dijkteruglegging ook een eiland in de Waal op en een rivierpark in het hart van Nijmegen met ruimte voor wonen, recreatie en cultuur.
Archeologische vondst
De voorbereidingen voor de dijkteruglegging zijn inmiddels begonnen. Het gaat De Waal bij Nijmegen / Lent op dit moment.
6
H2O / 24 - 2012
om archeologische opgravingen, het verleggen van kabels en leidingen en de sloop van panden. Tijdens het archeologisch onderzoek werden de resten van een oud kasteel aangetroffen. De funderingen van het kasteel zijn uitzonderlijk fors en goed bewaard gebleven en zijn mogelijk de resten van Kasteel Lent, waarover wordt gesproken in historische bronnen. De eerste bouwfase van het kasteel dateert zeker uit de 13e eeuw, maar een oudere datering wordt niet uitgesloten. In de oudste bouwfase is vooral gebruik gemaakt van natuursteen, in jongere aanbouw- en herbouwfases is het kasteeltje overwegend opgebouwd met bakstenen. De massieve funderingen zijn meer dan 1,5 meter diep in de bodem bewaard gebleven. Dezelfde locatie in 2016.
Waterfront Center Award
De plannen voor de dijkteruglegging kregen ook internationaal erkenning. Eind vorig jaar is in New York de Waterfront Center Award 2011 toegekend aan het plan. De jury roemde de wijze waarop omwonenden zijn betrokken, de innovatieve combinatie tussen hoogwaterbescherming en gebiedsontwikkeling en de kennisdeling met riviersteden in de buurlanden. De Waterfront Center Award is een internationaal instituut dat de ontwikkeling van stedelijke waterfronten wil stimuleren en onder de aandacht wil brengen. De organisatie houdt jaarlijks een congres in New York en reikt prijzen uit aan succesvolle waterprojecten. In de afgelopen jaren ging de prijs onder andere naar waterprojecten in Sydney, Dallas en New York.
PWN zoekt een:
Teamleider (m/v) voor het team Watertechnologie van de sector Drinkwater Als teamleider Watertechnologie geef je leiding aan en coach je een groep specialisten (HBO/ WO niveau). Je bent verantwoordelijk voor het behalen van de teamresultaten. Je coördineert de werkzaamheden van het team die verdeeld zijn over de disciplines bronbehartiging, hydrologie, procestechnologie en waterverdeling. Ook lever je een inhoudelijke bijdrage aan de strategische visie binnen de sector Drinkwater. Daarnaast integreer je de diverse disciplines binnen het team en werk je intensief samen met de overige teamleiders binnen de afdeling. Tevens verricht je alle activiteiten in het kader van de HRM-cyclus met de medewerkers van het team. Je neemt frequent deel aan werk- en stuurgroepen, zowel binnen als buiten PWN. Wat heb je daarvoor nodig? Je hebt WO werk- en denkniveau en minimaal een HBO-opleiding op het vakgebied procestechnologie, geohydrologie, civiele techniek of gezondheidstechniek. Je hebt een aantal jaren werkervaring opgedaan in één van deze vakgebieden bij voorkeur in de drinkwaterwereld. Je bent resultaatgericht en hebt een betrokken manier van werken. Je leiderschapsstijl is gericht op coaching en onderlinge samenwerking. Je beschikt over goede communicatieve vaardigheden, zowel mondeling als schriftelijk. Daarnaast leg je gemakkelijk contacten zowel in- als extern. Wat biedt PWN je? We bieden je uitstekende arbeidsvoorwaarden met uitgebreide mogelijkheden voor opleiding en ontwikkeling, flexibele werktijden, goede pensioen- en verzekeringsvoorzieningen en een flexibel arbeidsvoorwaardenbudget waarbij je o.a. extra vrije dagen kunt kopen en verkopen. Het bruto jaarsalaris bedraagt maximaal ¤ 70.500, -. Maar bovenal ga je deel uitmaken van een prettige en uitdagende werkomgeving met betrokken collega’s en ruimte voor initiatief en ontwikkeling. We zijn er trots op dat PWN op de 7e plaats staat bij de 50 beste werkgevers (met minder dan 1.000 medewerkers) van Nederland. Waar ga je werken? Het team Watertechnologie is onderdeel van de sector Drinkwater. De sector is sterk in ontwikkeling en kenmerkt zich als een moderne, dynamische en professionele omgeving waarin mens en techniek centraal staan. We zijn trots op onze bedrijfscultuur, ons product en de vanzelfsprekendheid waarmee iedereen de waterkraan bedient. Ben je geïnteresseerd? Kijk voor meer informatie op www.pwn.nl/vacatures of neem contact op met Roger de Rooij, manager Strategie, telefoon 0251-264710. Je kunt je brief met curriculum vitae voor 1 januari 2013 mailen naar HR-sollicitaties@pwn.nl onder vermelding van vacaturenummer 22433. Sollicitanten worden gescreend. De screening bestaat uit de volgende stappen: het nagaan van referenties, het toetsen van de authenticiteit van identiteitspapieren en diploma’s en het opvragen van een verklaring omtrent het gedrag.
Over PWN PWN is het meest innovatieve drinkwaterbedrijf van Nederland, dat jaarlijks 760.000 huishoudens, bedrijven en instellingen van water voorziet en hiernaast diverse natuurgebieden beheert. Het bedrijf omvat de totale cyclus van drinkwaterzuiveringstechnologie, van conceptuele ontwikkeling en full scale realisatie tot gebruik, beheer en optimalisatie. Het team Watertechnologie bestaat uit vijftien specialisten en beschikt over hoogwaardige kennis en tools om het drinkwaterproces van bron tot tap te ondersteunen. Daarnaast brengt het team adviezen uit voor de middellange en lange termijn. Meer weten over PWN? Kijk op www.pwn.nl Acquisitie naar aanleiding van deze vacature wordt niet op prijs gesteld.
www.pwn.nl
BASF Antwerpen werkt vrijwel volledig op proceswater van Evides BASF is één van de grootste chemische concerns ter wereld. In het meest noordelijke deel van de Antwerpse haven beschikt BASF Antwerpen over een terrein van 600 hectare, waar meer dan 54 productie-installaties verschillende volledig geïntegreerde productielijnen vormen. De totale productiecapaciteit bedraagt meer dan 15 miljoen ton. Ondanks een streven naar waterbesparing nam het (drink)waterverbruik toe. In 2007 schreef het bedrijf een watertender uit. Uiteindelijk koos BASF voor watervoorziening door Evides Industriewater. Doordat Evides water uit de spaarbekkens van de Biesbosch als grondstof voor het proceswater aanwendt, wordt veel minder grondwater gebruikt. De dubbel aangelegde proceswaterleidingen en de ingebouwde redundantie in de proceswater- en demiwaterinstallatie zorgen voor een hoge leveringszekerheid, essentieel voor de bedrijfsvoering.
B
ASF Antwerpen is helemaal overgeschakeld op proceswater van Evides Industriewater; alleen voor de sanitaire voorzieningen maakt BASF nog gebruik van drinkwater. Evides Industriewater heeft op Nederlands grondgebied een proceswaterinstallatie (PWTP) gebouwd met een capaciteit van 2.000 kubieke meter per uur. Het proceswater dient grotendeels als voedingswater voor de bestaande demiwaterproductie-installatie van BASF Antwerpen. Daarnaast is het de voeding voor de nieuwe demiwaterinstallatie (DWTP) die Evides op het terrein van BASF bouwde en die een continue capaciteit heeft van 440 kubieke meter per
8
H2O / 24 - 2012
uur (maximaal 550 kubieke meter per uur). De proces- en demiwaterleveringen maken deel uit van een 15-jarig DBFO-ontract. De PWTP is verbonden met het ruwwatertransportsysteem van Evides en behandelt het rivierwater door middel van dubbellaagszandfiltratie. Voor Evides is dit een bewezen technologie, die wordt toegepast in tal van installaties die Maaswater als grondstof hebben. Via twee 1.500 meter lange proceswaterleidingen (doorsnede 600 mm) gaat het proceswater naar de noordzijde van het bedrijfsterrein van BASF, waar het wordt opgeslagen in een nieuwe buffertank met
een inhoud van 10.000 kubieke meter. Deze tank voedt het industriewaternet van BASF, dat het proceswater verdeelt over de demiwaterinstallatie van BASF en de nieuwe DWTP. Evides heeft DWTP gekozen voor de bewezen ionenwisselingtechnologie. In de DWTP wordt het water eerst behandeld in een kationwisselaar, waarna het door een CO2-ontgasser en vervolgens door een anionwisselaar gaat. Tot slot vindt een polishing plaats in een mengbed ionenwisselaar. Het geproduceerde water voldoet hiermee aan de eisen zoals deze waren gespecificeerd in de tenderaanvraag van BASF.
achtergrond / actualiteit Hergebruik van afvalwater, maar dan anders Hergebruik van afvalwater of van stoffen uit afvalwater is niet nieuw, hoewel de belangstelling voor hergebruik enorm is toegenomen de laatste tijd. Het idee om de warmte uit (afval)water opnieuw te gebruiken is ook niet nieuw, maar in de praktijk veel minder toegepast. Eén van de grote projecten op dat gebied is het Warmtestation Harnaschpolder. Hier wint de op dit moment grootst warmtepomp van Nederland, met een capaciteit van 1,2 MWth, warmte uit het effluent van de naastgelegen awzi Harnaschpolder. Deze warmte wordt sinds oktober gebruikt in de naastgelegen woonwijk met dezelfde naam.
Watervisie 2012
De proceswatervoorziening van BASF Antwerpen is één van de onderwerpen die aan bod komen tijdens Watervisie 2012. Dit congres, waarvan de organisatie in handen ligt van vakblad Utilities en Evides Industriewater, vindt op 12 december plaats in het Drijvend Paviljoen te Rotterdam en gaat in op vragen over waterschaarste en -hergebruik. Behalve de casus BASF wordt ook de watervoetafdruk van Unilever tegen het licht gehouden. In vier ‘masterclasses’ komen de volgende onderwerpen aan de orde: • het sluiten van de waterketen met als voorbeeld hergebruik van het effluent van rwzi Terneuzen door DOW (Niels Groot); • de onderzoeken van Delft Blue Water, waarin vijf partijen met innovatieve technologieën betrouwbaar, duurzaam en kosteneffectief water willen produceren (Oscar Helsen); • milieutechnoloog Johan Raap van Cosun zal de plannen uit de doeken doen voor de aanleg van Agro & Food Cluster Nieuw Prinsenland. In dit gebied zullen nieuwe bedrijven en de glastuinbouw worden gekoppeld aan de bestaande suikerfabriek; • Ric van de Water, programmadirecteur Industriewater aan de TU Delft, legt als laatste uit waarom het zo belangrijk is industrie en kennisinstituten bij elkaar te brengen. De bijeenkomst wordt afgesloten met de bekendmaking van de ‘Water innovator of the year’. Dat kan een bedrijf, een organisatie of een persoon zijn die het afgelopen jaar een innovatieve technologie of methodiek heeft ontwikkeld die efficiënter en rationeel watergebruik in Nederland en mogelijk internationaal bevordert. De kandidaten zijn: • Dutch Rainmaker - Hoe haal je met windmolens water uit de lucht? • Forward osmose pilot - afvalstoffen uit rioolwater scheiden met osmose • Six/CeraMac - keramische membranen • H2OBox - drinkwater voor de allerarmsten • Nereda - aeroob korrelslib zuivert afvalwater. Aanmelden voor het congres is mogelijk via: www.watervisie2012.nl.
H
et effluent van awzi Harnaschpolder heeft een temperatuur van circa 18 graden. Door middel van een warmtepomp kan deze warmte gebruikt worden om de naastgelegen woonwijk van verwarming en warm tapwater te voorzien. Een klein deel van het effluent van awzi Harnaschpolder wordt naar het warmtestation gevoerd (ongeveer 200 kubieke meter per uur, op een gemiddelde effluentproductie van 11.000 kuub). Daar zorgt de warmte van het effluent voor het verdampen van ammoniak in een gesloten systeem. De warmte van het effluent daalt met ongeveer vijf graden, waarna het wordt teruggevoerd naar de awzi. Daar wordt het met de rest van het effluent afgevoerd. Het verdampte ammoniak wordt met compressoren naar een druk van zo’n 37 Bar gebracht. De temperatuur van het gas stijgt daardoor naar zo’n 75 graden. Deze warmte wordt weer gebruikt om het water dat uiteindelijk naar de woonwijk gaat, te verwarmen. Het ammoniak condenseert en wordt opnieuw gebruikt in de gesloten kringloop. Het verwarmde water wordt of rechtstreeks naar de wijk gevoerd of eerst opgeslagen. De warmtepomp levert 1,2 MWth. De compressoren gebruiken ongeveer 400 kWh, het effluent levert dus zo’n 800 kWh op. Behalve de warmtepomp bevat het station een warmtekrachtkoppeling die met aardgas wordt gestookt, drie ketels met een
vermogen van ongeveer vijf MW en drie buffervaten voor piekmomenten en als noodvoorziening. Het warme tapwater wordt in de woningen zelf verwarmd met een warmtewisselaar, die het ‘gewone’ drinkwater opwarmt. Dit warme tapwater komt dus op geen enkele manier direct met het warme water uit het warmtestation in aanraking. Het warmtestation wordt beheerd en onderhouden door het Warmtebedrijf Eneco Delft (WBED), een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Delft en MiddenDelfland, Eneco en de woningcorporaties Vidomes, DuWo en Woonbron. Om het effluent te gebruiken, zijn contractuele afspraken gemaakt tussen WBED, het Hoogheemraadschap van Delfland en Delfluent services BV, de organisatie die zorgt voor beheer en onderhoud van awzi Harnaschpolder. Voor het gebruik van het effluent hoeft niet betaald te worden; Eneco betaalde wel alle benodigde infrastructuur. Op het warmtestation werkt niemand. Eneco in Rotterdam bewaakt het station continu. Besturing, bediening, monitoring en bewaking vinden dus plaats op afstand. Nu het warmtestation in bedrijf is, zal moeten blijken wat er gebeurt met schommelingen in de temperatuur van het effluent (warmer in de zomer, kouder in de winter) of zaken als mogelijke aangroei in de aan- of afvoerleidingen van het effluent. H2O / 24 - 2012
9
On-line TOC analyser Biotector: als beste getest! Onderhoudsvrij, door unieke destructie Geschikt voor zware applicaties Naast TOC, ook TP en TN mogelijk
Bel en vraag het testrapport aan (0344-631130)
reactie ‘De waarde van technici wordt onderschat’ Op vrijdagochtend zit H2O in mijn brievenbus. De afstand van de brievenbus tot aan onze voordeur is ongeveer 65 meter en niet zelden heb ik tijdens deze wandeling al een eerste artikel gescand. En dat was zeker het geval bij nummer 23 van dit jaar. Op de voorkant staat: ‘Hoe lossen we het tekort aan technici op?’ Dit vraagstuk is op de Waterbouwdag aangekaart door Han Vrijling en volgens mij is er op dit moment geen ernstiger vraagstuk denkbaar. Als de trend zich doorzet, zitten we zo meteen opgescheept met allerlei fraaie superintegrale concepten, maar zijn er geen mensen meer die deze kunnen vertalen naar de praktijk, daar waar echte dingen gebeuren.
V
orig jaar was ik in Hull en werd geconfronteerd met ons voorland. “We hebben geen vakmensen meer die deze plannen kunnen realiseren,” vertelde een stedenbouwer die vol enthousiasme sprak over waterkansen in haar stad. Ik ben gaan doorvragen en het bleek een juiste constatering. “Shocking!” Maar ja, in Engeland is men al vanaf de jaren ‘70 bezig de waarde van de ingenieur af te breken en volgens mij zijn ze daar uitstekend in geslaagd. Ze hebben wat dat betreft een voorsprong op ons.
Meer technische studenten aantrekken?
Er wordt vaak geroepen dat we meer studenten moeten aantrekken, vooral op het niveau van mbo en hbo. Uiteraard is dat zo. Ook het geluid dat we voor technische opleidingen eigenlijk weer terug moeten naar de degelijkheid van MTS, HTS en TH, moeten we niet negeren. Maar toch ligt daar volgens mij niet de kern van het probleem. De kern heeft te maken met beeldvorming. Mensen handelen namelijk niet op basis van de realiteit maar op basis van de beelden die ze daarvan hebben. En soms hebben die beelden niets meer te maken met de realiteit. Dan spreken we over een Simulacrum, een begrip dat Plato introduceerde. Een mooie definitie van een Simulacrum is ‘kopie zonder origineel’. Het beeld dat veel mensen hebben van technici en ingenieurs klopt niet en zolang dat beeld als een hardnekkig Simulacrum in de waterwereld blijft bestaan, gaat de erosie van ons technisch vernuft door. En dat maakt het minder aantrekkelijk voor scholieren om uiteindelijk voor een technische opleiding te kiezen. Want ook zij vormen beelden.
Tunneldenkers en conservatievelingen
Ik werk veel met niet-ingenieurs en hoor talrijke variaties op het thema technicians and engineers are the worst communicators. “Technici zijn tunneldenkers, kunnen niet breed kijken en willen alles tot vele cijfers achter de komma berekenen. Elke keer als we met een innovatief concept komen zeggen de techneuten dat het niet kan of te duur is. Techneuten zijn conservatief.” Er zit uiteraard een kern van waarheid in, maar het zorgpunt is dat deze beelden worden veralgemeniseerd en doorverteld, tot het moment dat veel mensen gaan geloven dat het daadwerkelijk waar is. Zo ook de technici zelf. Het is een schoolvoorbeeld van een
kwalijk Simulacrum. “Ik ben ook ingenieur,” breng ik soms in. “Ja, maar jij hebt je aangepast”, is dan de respons. Kennelijk zijn er primaten die nog enigszins kunnen communiceren met de homo sapiens.
Huidige situatie
Op 21 november hadden we met ENW Rivieren een discussie over Simulacra in het veiligheidsbeleid en het Deltaprogramma. We hebben een mooie verzameling aangelegd. Ook de rol van technici kwam daarbij ter sprake. “Wij worden onvoldoende serieus genomen”, zo bracht één van de ENW-leden in. Iemand met veel technische praktijkervaring. En dat gevoel wordt breed gedeeld. Het is echt zorgelijk. Er zijn kennelijk in de waterwereld mensen die claimen breed te kijken en daarbij zo smal kijken dat zij de waarde van technici niet zien. En technici hebben zich de laatste decennia teveel daarnaar geschikt. Ze zijn het beeld gaan bevestigen. Willen we het tij keren - letterlijk en figuurlijk - dan moeten we deze kloof overbruggen. Zelf heb ik in Delft Civiele Techniek gestudeerd, aan de TH, in de eerste helft van de jaren ‘80. Een degelijke studie. Als ingenieur leer je problemen op te lossen. Wat ik destijds minder goed geleerd heb, is het analyseren van een vraagstuk en het rekening houden met de context. Daar zijn bijvoorbeeld sociale wetenschappers veel beter in. Zij kunnen goed vraagstukken analyseren en rekening houden met de context. Zij komen echter nooit tot concrete oplossingen. Daarvoor hebben ze domweg onvoldoende technische bagage. Kortom, verschillende disciplines hebben elkaar nodig. De logica van een koe.
Meer gevoel voor realiteit
Het tegengif voor schadelijke Simulacra is het versterken van gevoel voor realiteit. Dat doe je niet door op kantoor te vergaderen, maar door het veld in te gaan en te spreken met stakeholders, die gewoon mensen blijken te zijn. Opvallend is dat we bij elk complex watervraagstuk in de reflex schieten van de vorming van een project-, stuur-, klankbord- en/of andersoortige werkgroep. De ‘techneuten’ parkeren we daarbij in de werkgroepen, met een rekenmachine. Daar moeten we subiet mee stoppen, is mijn voorstel. Deze vorm van organiseren houdt de kloof in stand en conserveert het Simulacrum. Op dit moment zijn we aan het experimenteren met een innovatieve werkvorm - de zogenaamde Werkplaats
(zie H2O nr. 17) - en daarbij wordt duidelijk wat de waarde is van ingenieurs en technici. Zij vertalen abstracte concepten naar concrete constructies - in de realiteit - en hebben daardoor ook meer gevoel voor die realiteit. Dat geldt ook voor de mensen die dag in dag uit in het veld zijn en zorg dragen voor beheer en onderhoud. Zij zijn als het ware de voelsprieten voor de waterwereld en weten wat zich in de praktijk afspeelt. Door hun ervaringskennis volwaardig in het spel te brengen, krijg je doelmatiger oplossingen. En meer werkplezier.
Het tekort aan technici
Als we ons bewust zijn van het dreigend tekort aan goede technici, dan moeten we ons niet beperken tot het proberen meer studenten te lokken naar de waterwereld, maar dan moeten we vooral de beeldvorming aanpakken. Dat doe je door de ervaringskennis van technici volwaardig in het spel te brengen, in de praktijk. Het vakmanschap dat daarmee verbonden is, kan zich op die manier handhaven op een hoog peil. En dat positievere beeld moet naar scholieren en studenten worden gebracht. Vraag aan een willekeurige scholier wat zijn of haar beeld is van technische studies en technisch werk, dan wordt het Simulacrum bevestigd, met termen als saai en nerds. Dat kan anders. Govert Geldof
H2O / 24 - 2012
11
In memoriam Harmen Hoogeveen (1956-2012)
Alternatieven voor verdeling van water Meer kennis over de hoeveelheden beschikbaar water en betere juridische en institutionele kaders zijn nodig om te komen tot een betere, milieuvriendelijker en ook rechtvaardiger verdeling van water. Dit zijn enkele conclusies van een tweedaagse workshop die eind november in Wageningen plaatsvond in het kader van een samenwerking tussen UNESCO en OESO op het gebied van water.
M
et het uitgangspunt dat de verdeling van water niet overal ter wereld even rechtvaardig en milieuvriendelijk is, bogen zo’n 40 internationale deskundigen zich over economische maatregelen die tot verbetering kunnen leiden. Een hervorming van de manier waarop waterrechten worden toegekend, kan aan de orde zijn. Wat komt hierbij kijken en hoe spelen rechten van belanghebbenden hier doorheen? Op vrijdag 16 november is na een slopende ziekte Harmen Hoogeveen overleden. Hij werd 56 jaar. In de afgelopen acht jaar gaf Harmen Hoogeveen op inspirerende wijze en met veel elan leiding aan Waterbedrijf Groningen, een periode waarin het bedrijf veranderde in een modern nutsbedrijf met een breed palet aan water gerelateerde diensten. Hij combineerde zijn niet geringe creatieve vermogen met een gezonde dosis eigenzinnigheid. “Wij moeten altijd op zoek zijn en blijven naar toegevoegde waarde als het gaat om de waterbelangen in deze mooie regio”, was zijn credo. Dat standpunt heeft hij de afgelopen jaren met verve uitgedragen, niet alleen richting zijn medewerkers, maar overal waar hij de kans kreeg. Harmen was een voortrekker als het gaat om samenwerking. Hij zocht die met Evides bij de oprichting van de gezamenlijke industriewaterdochter North Water. Ook in de waterketen was hij de grote inspirator, die op vasthoudende wijze en met de oprichting van RioNoord, samenwerking zocht met waterschappen en gemeenten om te komen tot een groot regionaal rioleringsbedrijf. En op het gebied van water en energie zag hij, in samenwerking met andere maatschappelijke organisaties, ook meerwaarde en mogelijkheden. Bij Gemeente Waterleidingen Amsterdam was Harmen Hoogeveen van 1997 tot 2001 directeur bedrijfsvoering. Vanaf juni 2001 was hij interim directeur van de
waterdivisie van Delta NV en betrokken bij de voorbereidingen van Evides: de fusie met Waterbedrijf Europoort. Hij was bij het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland verantwoordelijk voor de integratie van het WRK-personeel in Andijk in de productieorganisatie van PWN. Bij de coöperatie Hydron was Harmen eindverantwoordelijk interim manager voor het dochterbedrijf Hydron-Advies & Diensten. Ook buiten het werk toonde Harmen Hoogeveen zijn grote maatschappelijke betrokkenheid. Hij was bestuurslid, medeoprichter en een groot ambassadeur van de Basic Water Needs foundation: een stichting die de ontwikkeling van drinkwatertechnologie voor de allerarmsten in deze wereld succesvol stimuleert. Wij verliezen in Harmen Hoogeveen een warme persoonlijkheid en een bevlogen directeur, die in de afgelopen jaren zijn tomeloze energie bijna onafgebroken aanwendde om de waterbelangen in onze regio duurzaam te behartigen. Diezelfde vechtlust en moed legde hij aan de dag toen hij hoorde dat hij ernstig ziek bleek te zijn. Maar deze ongelijke strijd was helaas niet te winnen. Wij wensen zijn vrouw Annet, dochters Ciska, Femke en Christien en verdere familie veel kracht en troost om dit zware verlies te kunnen dragen. Ernst van Aagten, namens Waterbedrijf Groningen
Door de explosieve bevolkingsgroei is wereldwijd steeds minder water per persoon beschikbaar, hetgeen leidt tot concurrentie om water, met daarnaast extra druk door energiewensen en klimaatverandering. Steeds meer overheden worstelen met de vraag wie hoeveel recht heeft op hoeveel water, hoe dit te verdelen en hoe dit in beleid en wetgeving te verankeren. Hier speelt doorheen dat overheden verschillende visies en uitgangspunten hanteren. Uit de presentaties volgde dat er meerdere aspecten zijn aan herverdeling van water: • Er is onvoldoende kennis over de grenzen van duurzaam watergebruik; • Herverdeling van water is een politiek onderhandelingsproces; • Een analyse van economische wisselwerkingen kan leiden tot een compromis tussen beleidsalternatieven en kan de onderhandelingen daartussen ondersteunen; • Overeengekomen waterverdeling dient te worden vertaald in regelgeving, procedures en mechanismen voor de verdeling (zoals beprijzing en marktwerking); • De verantwoordelijkheden worden daarna gedelegeerd en in een infrastructuur gegoten. Meer kennis over de hoeveelheden beschikbaar water en betere juridische en institutionele kaders moeten leiden tot een waterverdeling die milieuvriendelijker en rechtvaardiger is. Hierbij speelt bijvoorbeeld wat huidige watergebruikers terugkrijgen bij het ‘afstaan’ van water voor meer environmental flows oftewel water dat ze eerder vaak zonder overleg aan de natuur hebben ontnomen. Michael van der Valk
12
H2O / 24 - 2012
verslag / actualiteit Transportwaterleiding kan wèl dichtbij een hoogspanningskabel Is het verantwoord om vijf hoofdtransportwaterleidingen met diameters van 1200 mm dichtbij een hoogspanningskabel (150 KV) te leggen? Zijn de veiligheidsrisico’s tijdens de aanleg, onderhoud en bedrijfsvoering dan niet te groot? Deze vragen waren relevant voor Waternet, dat zich met een dergelijke verplaatsing van waterleidingen geconfronteerd zag. Vragen die niet op zichzelf staan, gezien de drukte in de ondergrond op het gebied van kabels en leidingen.
D
oor de omlegging van de A9 bij Badhoevedorp was het noodzakelijk vijf transportwaterleidingen te verleggen. Eerst was het idee om die waterleidingen te verleggen richting een brandstofleiding naar Schiphol, maar de daarmee gepaard gaande kosten waren zó hoog dat daarvan werd afgezien. Dan maar de andere kant op, richting de 150 KV hoogspanningskabel van TenneT. Maar hiermee kwam de dichtstbijzijnde waterleiding op minder van vier meter van die hoogspanningskabel te liggen. Zou het risico van elektrische beïnvloeding (inductiespanning) van de stalen waterleidingen daarmee niet te hoog worden? Afgelopen voorjaar verscheen een rapport van Petersburg Consultants waarin stond dat die beïnvloeding in een aantal gevallen inderdaad te hoog zal worden. Het gaat dan met name om de situatie waarbij kortsluiting optreedt in de hoogspanningskabel op het moment dat aan de waterleidingen wordt gewerkt (verlegging of onderhoud). Dan kan de spanning aan de waterleidingen zo hoog worden dat een monteur daardoor zou
kunnen overlijden. Voor Waternet is een dergelijk risico onaanvaardbaar. Daarom werd Kiwa Technology ingeschakeld om na te gaan wat de normen en wetgeving in Nederland op dit punt zijn, om de risico’s precies in kaart te brengen en wat gedaan kan worden om die risico’s kleiner te maken.
maatregel is er voor zorgen dat de stalen buis altijd geaard is tijdens de verlegging. Een ander risico ontstond door de te smalle werksleuf waarin de werkzaamheden uitgevoerd zouden moeten worden. Dit is opgelost doordat TenneT ter plaatse een werkweg aanlegt.”
“Het rapport liet voor Waternet nog te veel vragen open. Vreemd genoeg is in Nederland weinig informatie bekend over de uitvoering van de verlegging van leidingen en mogelijke risicoreducerende maatregelen. Waternet wilde zoveel mogelijk informatie op tafel hebben. Voor iedere beheerder van stalen leidingen is dit trouwens belangrijk,” aldus Gerard Bakker, assetbeheerder transport bij Waternet. “Met de aanvullende informatie kunnen we ook van de aannemer een veiligheidsplan vragen dat we kunnen toetsen.”
Van Norden wijst er op dat de beschreven situatie wel vaker voorkomt door de drukte in de Nederlandse ondergrond. “Beheerders van ondergrondse leidingen doen er goed aan gestructureerd aandacht te schenken aan het risicodenken bij het ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud van de leidingen. “
Volgens Paul van Norden, projectleider bij Kiwa Technology, was het nog een hele klus was om alle risico’s in kaart te brengen evenals de in deze situatie geldende voorschriften. “De belangrijkste veiligheids-
“Een waterleiding en een hoogspanningskabel kun je zien als water en vuur. Normaal is de afstand tussen die twee minimaal tien meter. We hebben vastgesteld dat dichterbij wel kan, mits je passende maatregelen neemt.” Met de daadwerkelijke verlegging van de vijf waterleidingen begint men in januari. Jaap van Peperstraten H2O / 24 - 2012
13
‘Lasergun’ voor waterkwaliteit wint prijs van ‘Partners voor Water’ De winnaar van de Partners voor Water Award 2012 is de ‘WISP-3’: een soort lasergun die de kwaliteit van oppervlaktewater kan meten. De prijs werd op 27 november tijdens het congres Waterproof in Maarssen uitgereikt. De WISP-3 is ontwikkeld door een consortium onder leiding van Water Insight, met als andere partijen het Instituut voor Milieuvraagstukken, de Vrije Universiteit Amsterdam en BZ Innovatiemanagement.
H
oofduitvoerder Water Insight ontving de prijs uit handen van juryvoorzitter Danielle Hirsch (ngo Both Ends). De vakjury roemde het project om het innovatieve karakter en de mogelijkheid om simpel en effectief waterkwaliteit te meten. De prijs wordt iedere twee jaar uitgereikt in het kader van het programma Partners voor Water. Met dit programma ondersteunen drie ministeries de internationale positionering van de Nederlandse watersector. De WISP-3 is ingezet om de waterkwaliteit te meten in een groot meer in Estland. Dat gebeurde in samenwerking met het Estse
onderzoeksinstituut Tartu Observatory. In een land als Estland heeft de WISP-3 de meeste toegevoegde waarde: uitgestrekt, veel meren en weinig laboratoria in de buurt. Ook Canada staat op het programma om de apparatuur te testen. Door de WISP-3 te richten op het oppervlaktewater kan de kwaliteit daarvan gemeten worden. Een computerprogramma vertaalt de metingen in de juiste waarden. Het is een simpele en effectieve manier om snel de waterkwaliteit te meten. Andere genomineerden waren een project om arseen uit vervuild drinkwater in
Links Marnix Laanen, directeur van Water Insight. Naast hem dagvoorzitter Harm Edens (foto: Rob Kamminga).
Bangladesh te halen (onder leiding van de Ecological Management Foundation) en een meet- en sturingsmodel dat in Polen zorgt voor efficiënter waterbeheer in de landbouw (onder leiding van Nelen & Schuurmans). In 2010 won een consortium onder leiding van Dacom de prijs. Volgens Dacom heeft de prijs het bedrijf zeer geholpen, met name in het buitenland. Directeur Janneke Hadders: “De prijs, gelieerd aan een programma van de Nederlandse overheid, zegt toch iets over de kwaliteit van je product en betrouwbaarheid als partij.” Dankzij steun van ‘Partners voor Water’ kon Dacom sneller internationaal doorbreken met zijn sensortechnologie, die ervoor zorgt dat men in de landbouw veel minder water nodig heeft. Waterproof is een tweejaarlijkse bijeenkomst van het programma Partners voor Water, bedoeld om de sector voor te lichten over de internationale positionering en de resultaten en ontwikkelingen rond het programma. Dit jaar stond in het teken van ‘Water Internationaal’, een samenwerking van drie ministeries in combinatie met de Topsector Water. Hierin wordt onder meer ingezet op hoe Nederland vaker in de prijzen kan vallen bij internationale projecten en tenders.
Waterinnovatieprijs 2012 naar Friesland Friesland heeft het goed gedaan tijdens de uitreiking van de eerste Waterinnovatieprijs. Twee van de vier prijzen gaan naar een Friese inzending: het bedrijf DMC Systeem krijgt een prijs voor zijn sensortechnologie voor dijkbewaking. Het Friese project Waterschoon, waarbij men afvalwater in een woonwijk inzamelt en lokaal behandelt, kreeg ook een prijs. De andere twee prijzen gingen naar het terpenplan in de Overdiepse Polder en een ontgravingsmodel voor het baggeren en schoonmaken van rivieren.
D
e Waterinnovatieprijs is de opvolger van de AGV Waterinnovatieprijs van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De nieuwe prijs kent vier categorieën: bedrijven, overheden, belangenorganisaties en particuliere initiatieven én Waternet. De belangstelling was groot: 156 inzendingen. Alle verwachtingen werden overtroffen, volgens voorzitter van de Unie van Waterschappen Peter Glas. De jury, onder voorzitterschap van Jacqueline Cramer, bracht het aantal inzendingen terug tot drie nominaties per categorie.
14
H2O / 24 - 2012
De winnaars zijn: • Waterschoon is een project in Friesland waarbij het afvalwater van 232 nieuwbouwwoningen aan de bron gescheiden wordt ingezameld en schoongemaakt in een kleine zuiveringsinstallatie in de wijk. • DMC is een geavanceerde sensortechnologie voor dijkbewaking. • Het Terpenplan ‘Rivierverruiming Overdiepse polder’ is een voorbeeld van publieksparticipatie dat helpt overstroming in bovenstrooms gelegen stedelijk gebied voorkomen. • De laatste prijs, in de categorie Waternet ging naar het ontgravingsmodel voor het baggeren en schoonmaken van rivieren.
Jacqueline Cramer was positief over zowel de hoeveelheid als de kwaliteit van de inzendingen. “Opvallend is de mix van technologische en sociale innovaties binnen het waterbeheer. Het palet van genomineerden geeft een mooi beeld van waar de Nederlandse watersector sterk in is. Nederland weet nog steeds te innoveren in klassieke baggerwerkzaamheden, we passen de meest moderne technologie toe voor waterbescherming en we polderen steeds opnieuw. Nederland weet blijvend op verfrissende wijze draagvlak te krijgen voor grote infrastructurele veranderingen en nieuwe verdienmodellen te creëren voor innovaties bij waterzuivering.”
actualiteit Nieuwe slibverwerkingsinstallatie bij rwzi Nieuwveer Waterschap Brabantse Delta nam op 29 november een nieuwe slibverwerkingsinstallatie bij de rwzi Nieuwveer officieel in gebruik. Het waterschap kan nu op een energievriendelijkere en efficiëntere manier slib verwerken.
I
n november 2010 begon het waterschap met de bouw van de nieuwe slibverwerkingsinstallatie bij de rwzi Nieuwveer. De nieuwe installatie werkt vrijwel automatisch en is zo uitgevoerd dat er, in vergelijking met de oude slibverwerking, weinig kosten voor energie, bediening en onderhoud zijn. Dat is niet de enige verandering en verbetering. Met de ingebruikname van de nieuwe installatie is ook de slibgeur verdwenen die soms rond de installatie hing en veroorzaakt werd door het oude slibverwerkingsproces. De nieuwe slibverwerkingsinstallatie biedt grote mogelijkheden voor energieterugwinning. Dit geldt met name voor de slibvergisting, één van de stappen in het verwerkingsproces. Bij de slibvergisting komt biogas vrij. Dit biogas gebruikt het waterschap voor het opwekken van elektriciteit. De restwarmte die daarbij vrijkomt, gebruikt het waterschap voor het op
De nieuwe slibverwerkingsinstallatie op rwzi Nieuwveer.
temperatuur houden van het gistingsproces en in de nabije toekomst ook voor de warmtevoorziening van enkele honderden woningen in de nabijgelegen woonwijk Haagse Beemden. Door de nuttige inzet van dit biogas daalt het energieverbruik van de rwzi Nieuwveer flink. Bovendien doet het waterschap nu al proeven om nog meer energie (Energiefabriek) en zelfs nieuwe grondstoffen (Grondstoffenfabriek), zoals vezels en fosfor uit afvalwater te halen. Waterschap Brabantse Delta blijft zoeken naar innovaties met afvalwater om er nog meer
energie en grondstoffen uit te halen. Samenwerking tussen de wetenschappelijke wereld, onderwijsinstellingen, overheden en ondernemers is daarbij van groot belang. Daarom ondertekenden op 30 augustus de Brabantse waterschappen en elf Brabantse bedrijven al de ‘Intentieverklaring Brabantse bedrijven en waterschappen werken samen aan innovatie voor een biobased Brabant’. Om innovaties en duurzame oplossingen in de toekomst verder vorm te geven, wordt deze samenwerking alleen maar belangrijker. Met de installatie is opnieuw een stap gezet op weg naar een duurzaam water- en energiebeheer.
advertentie
H2O / 24 - 2012
15
De risico’s van natuurontwikkeling op landbouwgrond
achtergrond
Bij de ontwikkeling van ‘nieuwe natte natuur’ op voormalige landbouwgronden bestaat het risico dat nutriënten die in de bodem zijn opgeslagen, terechtkomen in het oppervlaktewater. De hoeveelheid te mobiliseren nutriënten, vooral fosfaat, kan aanzienlijk zijn en een serieuze bedreiging vormen voor een goede waterkwaliteit. Bodemchemisch onderzoek kan de waterkwaliteit voorspellen na het ontwikkelen van nieuwe natte natuur in een gebied. Aan de hand van een voorbeeld in de Wolvenpolder geeft dit artikel inzicht hoe de waterkwaliteit kan worden berekend wanneer een risico bestaat op mobilisatie van nutriënten naar het oppervlaktewater.
O
p veel plaatsen in Nederland wordt ‘nieuwe natuur’ ontwikkeld. Vaak graaft men hierbij de grond af zodat open water ontstaat, en geeft men ruimte aan meer waterdynamiek in het gebied. Dit kan bijvoorbeeld door het toestaan van overstroming of inundatie. Omdat de natuurontwikkelingsgebieden meestal op voormalige landbouwgronden liggen, is de bodem vaak zeer voedselrijk. Dit kan sterk negatieve effecten hebben op de waterkwaliteit, omdat vaak langdurig nutriënten kunnen worden gemobiliseerd vanuit de bodem1). Op deze manier kunnen de waterkwaliteitsdoelen in de knel komen, waaronder doelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het is dus zaak de risico’s op mobilisatie van nutriënten goed in beeld te brengen en zoveel mogelijk te beperken.
Factoren die nalevering bepalen
Het inventariseren van de risico’s op nalevering van nutriënten bij vernatting begint met een bodemchemisch onderzoek.
Bij vernatting van voormalige landbouwgronden vormt vooral de hoeveelheid fosfaat die in de bodem zit opgeslagen, een groot potentieel probleem. Fosfaat is op verschillende manieren vastgelegd in de bodem, in tegenstelling tot stikstofverbindingen die gemakkelijk uitspoelen. De belangrijkste fracties van fosfaat in de bodem zijn gebonden aan calcium, ijzer, minerale deeltjes (klei) en organische stof. Onder ‘droge’ omstandigheden is fosfaat redelijk sterk gebonden. Bij vernatting kan vooral de aan ijzer gebonden fractie voor problemen zorgen. Doordat minder zuurstof in de bodem kan doordringen, reduceert het ijzer. Hierbij veranderen de eigenschappen van ijzer, waardoor 30 procent minder fosfaat kan worden vastgelegd. Daarnaast kan ook reductie van zwavel (sulfaat) in de bodem optreden. Hierbij ontstaat het giftige sulfide. Sulfide bindt sterker aan ijzer dan fosfaat, waardoor fosfaat wordt verdrongen en vrijkomt (interne eutrofiëring). Door combinatie van deze twee processen kan een flinke hoeveelheid fosfaat vrijkomen en in het water terechtkomen (nalevering van fosfaat).
Dit soort onderzoek brengt in beeld wat de totale nutriëntenlast (vooral fosfaat) in de bodem is, welk deel daarvan direct beschikbaar is en welk deel gemobiliseerd kan worden wanneer de bodems vernatten. Hierbij is er een verschil tussen bodemtypen en -dieptes. Wanneer in een gebied open water wordt gegraven, graaft men immers tot een bepaalde diepte, waarna een diepere
laag de nieuwe waterbodem vormt. Tussen de bodemtypen bestaan grote verschillen in de manier waarop fosfaat gebonden is aan de bodem en de mate waarin dit vervolgens kan worden gemobiliseerd. Zandbodems met weinig organische stof bijvoorbeeld binden fosfaat slecht, terwijl veenbodems een groot deel van het fosfaat vastleggen in organische stof.
H2O / 24 - 2012
17
Fosfaatbinding
De hoeveelheid fosfaat die wordt nageleverd bij vernatting is te schatten aan de hand van een aantal bodemkarakteristieken. De verhouding tussen ijzer en zwavel in de bodem geeft aan hoe groot het ‘overschot’ aan ijzer is ten opzichte van de hoeveelheid zwavel die bij vernatting gereduceerd kan worden (zie kader). Wanneer er tenminste tweemaal zoveel ijzer als zwavel in de bodem zit, is het risico op interne eutrofiëring zeer gering. Ook de verhouding tussen ijzer en fosfaat in de bodem is van belang. Uit onderzoek in laagveengebieden blijkt dat wanneer minimaal tien keer zoveel ijzer als fosfaat aanwezig is, er vrijwel geen fosfaat wordt gemobiliseerd bij vernatting2). De verhoudingen tussen ijzer, fosfaat en zwavel in de bodem kunnen dus worden gebruikt om te schatten of er risico bestaat op nalevering van fosfaat. Tot slot speelt de hoeveelheid beschikbaar calcium in de bodem een belangrijke rol. In kalkrijke gebieden blijkt nalevering van fosfaat geen rol van betekenis te spelen. Dit komt doordat ook calcium fosfaat kan vastleggen. Deze vorm van fosfaatbinding is niet redoxgevoelig. Dit betekent dat vernatting nauwelijks invloed heeft op de binding van fosfaat door calcium.
Nalevering en resulterende waterkwaliteit
Sinds de invoering van de Kaderrichtlijn Water stellen waterschappen en andere partijen die bij de inrichting betrokken zijn, steeds vaker de vraag wat de effecten zijn van natuurontwikkeling op de waterkwaliteit in een gebied. De KRW stelt expliciet eisen aan de chemische waterkwaliteit. Om een bepaalde waterkwaliteit te bereiken, doen de waterschappen en andere betrokken partijen grote inspanningen. Ontwikkeling van nieuwe natte natuur kan deze inspanning echter teniet doen wanneer hierbij grote hoeveelheden nutriënten worden gemobiliseerd naar het oppervlaktewater. Het is dus zaak goed in beeld te kunnen brengen óf een risico bestaat op nalevering en zo ja, wat dan de resulterende waterkwaliteit zal zijn.
Voorbeeldproject: Wolvenpolder Spijkenisse
De Wolvenpolder is een kleine polder (40 ha) aan de zuidkant van Spijkenisse en nu nog in agrarisch gebruik (zie foto's). In opdracht van de Provincie Zuid-Holland gaf de stadsregio Rotterdam aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG) de opdracht een natuurontwikkelingsplan op te stellen voor de Wolvenpolder. In dit plan is een scenario uitgewerkt voor de ontwikkeling naar zoetwatergetijdengebied in de Wolvenpolder. In dit scenario sluit de Wolvenpolder aan op het Spui of de Oude Maas. Bij hoog water in de Oude Maas komt het gebied grotendeels onder water te staan; bij laag water valt het gebied vrijwel geheel droog. In de planvormingsfase heeft DLG onderzoek uitgezet naar de nalevering van nutriënten vanuit de bodem naar de waterlaag. Het doel van het onderzoek was om een optimale ontwikkeling van natuurwaarden te kunnen
18
H2O / 24 - 2012
garanderen en om aan de waterkwaliteitseisen van de gemeente Spijkenisse en het waterschap te kunnen voldoen. Inmiddels het scenario losgelaten en is definitief gekozen voor het ontwikkelen van een binnendijks moeras.
Bodemchemisch onderzoek
Door het huidige gebruik van de polder voor akkerbouw en het bodemtype (klei) bestaat een reëel risico op nalevering van fosfaat wanneer het gebied zou worden vernat. Voor het bodemchemisch onderzoek is op 40 locaties in de Wolvenpolder een bodemprofiel gestoken, waarvan de helft tot een diepte van 60 cm en de andere helft tot een diepte van 100 cm. De diepe monsters zijn representatief voor de toekomstige kreekbodem die op het diepste punt ongeveer één meter diep zal liggen. De monsters zijn opgesplitst in lagen van 20 cm en geanalyseerd.
Analyses
Uit de analyses blijkt dat de bodems in de Wolvenpolder ijzerrijk en zeer kalkrijk zijn3). Het risico op fosfaatmobilisatie door interne eutrofiëring is dan ook zeer gering: er is bijna 20 keer meer ijzer dan zwavel aanwezig. De verhouding tussen ijzer en fosfaat ligt net boven de theoretische grens van tien. In de toplaag (0 tot 40 cm) ligt deze verhouding rond de 10. In diepere lagen is relatief meer ijzer beschikbaar en minder fosfaat en neemt de verhouding toe. Het risico op nalevering van fosfaat vanuit diepere bodemlagen in de nieuw te graven kreken is dan ook zeer gering. In de toplaag (inunderende delen) bestaat een kleine kans op nalevering van fosfaat. Hoeveel fosfaat daadwerkelijk gemobiliseerd kan worden naar de waterlaag, is vervolgens afgeleid op basis van eerder onderzoek4). Hierbij is aangenomen dat nalevering van fosfaat naar het oppervlaktewater plaatsvindt via het poriewater. Bodemprocessen die worden geactiveerd tijdens inundatie, zorgen ervoor dat in de bodem gebonden fosfaat oplost in het poriewater. Vervolgens treedt in de bovenste centimeters van de bodem menging op van het oppervlaktewater en het poriewater. Bij de berekeningen is aangenomen dat volledige menging optreedt. Vanwege de relatief korte tijd dat de bodems geïnundeerd zijn, is diffusie buiten beschouwing gelaten.
Water- en stoffenbalans
De maximale hoeveelheid potentieel te mobiliseren fosfaat is vervolgens gebruikt als basis voor het opstellen van een water- en stoffenbalans. Hierbij is uitgegaan van een worst case-scenario. Uit het bodemchemisch onderzoek bleek immers al dat de risico’s op daadwerkelijke mobilisatie klein zijn. De waterbalans brengt alle in- en uitgaande waterstromen op dagbasis in beeld. In het geval van de Wolvenpolder bepaalt de getijdeslag voor een groot deel de waterbalans. Twee keer per dag stroomt via een hevel een grote hoeveelheid water het gebied in en uit vanuit het Spui. Omdat de waterbalans op dagbasis wordt opgesteld, wordt met de resultante van de instroom en uitstroom gerekend. De bijdrage van kwel en neerslag aan de waterbalans is zeer gering (zie tabel).
Nalevering
De waterkwaliteit wordt met de stoffenbalans berekend. Vanwege de grote bijdrage van waterinlaat aan de waterbalans beïnvloedt de kwaliteit van het inlaatwater de totale waterkwaliteit sterk. Omdat grote delen van de Wolvenpolder zullen inunderen, beïnvloedt de nalevering van fosfaat echter ook de waterkwaliteit in de toekomstige situatie. Uit berekeningen blijkt dat de uiteindelijke fosfaatconcentratie in de Wolvenpolder in het uitgewerkte worst case-scenario tussen de 0,15 en 0,22 mg P/ liter komt te liggen. Dit is aanzienlijk meer dan de eis van maximaal 0,10 mg P/liter die het waterschap stelt en iets hoger dan de huidige kwaliteit van het Spuiwater (0,13 mg P/l). Nalevering van fosfaat kan dus een aanzienlijke bijdrage aan de waterkwaliteit in de Wolvenpolder leveren, ondanks de grote toevoer van oppervlaktewater. De grote toevoer van oppervlaktewater, in combinatie met de gunstige bodemchemie (met name de zeer hoge kalkgehaltes), zullen er echter voor zorgen dat binnen enkele jaren de waterkwaliteit sterk zal verbeteren. Het risico op nalevering zal vooral de eerste jaren na inrichting een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de waterkwaliteit.
Zuivering
In de groenzone liggen mogelijkheden een zuiveringsmoeras aan te leggen mits dit voldoende positieve invloed heeft op de waterkwaliteit. Uitgangspunt hierbij is dat in de Wolvenpolder geen verrijking van het water
In- en uitlaattermen van de waterbalans in de Wolvenpolder na de eerste fase van de herinrichting (in miljoenen kubieke meter per jaar)* IN neerslag
UIT 0,36
kwel
0,00
inlaat
11,60 (≈23,55 - 11,98)
totaal IN
11,96
verdamping
0,29
uitlaat
11,68
totaal UIT
11,96
verandering berging
0,00
NOTEN * Posten als wegzijging naar omringende polders door verhoging van het waterpeil en drainage in omringende polders zijn niet in het model opgenomen, omdat dit factoren zijn die zich buiten het gebied bevinden. Bovendien is de bijdrage van deze posten aan de totale balans gering.
achtergrond
mag plaatsvinden: het uitlaatwater mag dus niet voedselrijker zijn dan het spuiwater. Op basis van literatuurgegevens is een model gemaakt dat berekent hoe groot zo’n zuiveringsmoeras zou moeten zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen in de groenzone en Spijkenisse. Om dit te bereiken zijn er mogelijkheden, waaronder een voorzuivering (zuiveringsmoeras en/of bezinkplas) in de Wolvenpolder, een bezinkplas in de groenzone, een zuiveringsmoeras in de groenzone of een combinatie. Uit analyses blijkt dat voorzuivering in de vorm van een zuiveringsmoeras in de Wolvenpolder niet helpt om fosfaatconcentratie omlaag te brengen. Het oppervlakte zuiveringsmoeras dat nodig om dit te bereiken, is groter dan dat van de polder. Vanwege de grote verversing van water is een bezinkplas hier ook geen optie: de verblijftijd van het water is te kort om deeltjes te laten bezinken. In de groenzone zou een bezinkplas wél een oplossing kunnen zijn om de fosfaatconcentratie te verlagen. De richtlijn gaat uit van
een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha. Uit onderzoek van Waterschap Hollandse Delta blijkt dat bezinking de hoeveelheid organisch gebonden fosfaat met circa 80 procent kan verlagen. Omdat het oppervlaktewater eerst door de Wolvenpolder stroomt voor het de groenzone bereikt, zijn veel slibdeeltjes al bezonken. Hierdoor is de meerwaarde van een bezinkplas in de groenzone gering.
Conclusies
Uit het bodemchemisch onderzoek en de water- en stoffenbalans blijkt dat mogelijk een sterke nalevering van fosfaat naar het oppervlaktewater kan plaatsvinden. De chemische eigenschappen van de bodem zijn echter gunstig (hoog kalkgehalte, gunstige ijzer-fosfaatverhouding), waardoor nalevering zich zal beperken tot de eerste jaren na inrichting. Om ook de eerste jaren een goede waterkwaliteit te realiseren, is onderzocht of de aanleg van een zuiveringsmoeras een optie is. Zo’n moeras blijkt niet voldoende om de fosfaatlast omlaag te brengen tot de gewenste concentratie: het benodigde
oppervlakte is immers groter dan de polder zelf. Een bezinkplas is om praktische redenen eveneens niet haalbaar. Marlies van der Welle en Ingrid Jensen (Royal HaskoningDHV) Annemieke Bijlmer en Joost Lankester (Dienst Landelijk Gebied) NOTEN 1) Smolders A., E. Lucassen, H. Tomassen, L. Lamers en J. Roelofs (2006). De problematiek van fosfaat voor het natuurbeheer. Vakblad Bos, Natuur & Landschap nr. 4, pag. 5-11. 2) Geurts J., A. Smolders, J. Verhoeven, J. Roelofs en L. Lamers (2008). Sediment Fe:PO4 ratio as a diagnostic and prognostic tool for the restoration of macrophyte biodiversity in fen waters. Freshwater Biology 53, pag. 2101-2116. 3) Van der Welle M., I. Jensen, T. van den Broek en L. Brouwer (2009). Nutriëntenonderzoek Wolvenpolder en Groenzone Zuidoost ten behoeve van optimalisatie van de inrichting. Bodemchemie en waterkwaliteit. Royal Haskoning. Rapport 9V4876. 4) Loeb R., L. Lamers en J. Roelofs (2008). Prediction of phosphorus mobilisation in inundated floodplain soils. Environmental Pollution 156, pag. 325-331.
advertentie
V I S I O N O N S U S TA I N A B I L I T Y ➔ Water & Waste Water Technologies ➔ Recycling ➔ Waste to Energy Complete turnkey oplossingen | Montage, opstart en after sales | Ontwerp, engineering en productie | Volledige proces garanties | Wereldwijd meer dan 2200 referenties Nijhuis Water Technology | www.nijhuis-water.com | Dinxperlo HQ - Cairo - Chicago - Hamburg - Hong Kong - Jakarta - Kendal UK - Moscow - Warsaw
H2O / 24 - 2012
19
tanks en silo’s
in HOGe MATe GrOOT in MAATwerK
GAS MAATwerK
prince KUnSTSTOFBOUw wATer
UnieK
GecerTiFiceerD
Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd
Monostore® b.v. Carlsonstraat 17 (NL) 8263 CA Kampen Tel.: +31(0)38 - 33 707 00
Monostore® n.v. Schaliënstraat 5 bus 3 (B) 2000 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21
WWW.MONOSTORE.COM
R E 25 JAA 5 E2 R PRINC 10 1985-20 R E 25 JAA 5 E2 R PRINC
prince.nl
type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:
OPSLAG
www.prince.nl
MILIEUZEKER
Tankbouw in beton en staal
&
grondwaterstanden
overstortgegevens
•
grondwaterstanden en overstort gegevens per email tot uw beschikking
•
tot 5 sensoren per modem
•
luchtdrukgecompenseerd dus geen extra barosensoren nodig
•
batterijlevensduur 10 jaar @ 1meting / uur en 1 email / dag
•
op afstand herprogrammeerbaar
•
dataopslag in uw eigen beheer op basis van SQL database
•
conversie naar stijghoogte (NAP)
•
volautomatische of handmatige export naar Delft FEWS, Hydras, CSV etc
KELLER GSM2 modemlogger, life can be so simple.... KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK
WWW.KELLER-HOLLAND.NL
Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E sales@keller-holland.nl
achtergrond
Aanleg van 184 kilometer duurzame en natuurvriendelijke oever Waterschap Zuiderzeeland besloot een jaar geleden om de aanleg van duurzame en natuurvriendelijke oevers fors te versnellen. Vanaf dit jaar tot en met 2015 past het in totaal 184 kilometer aan oevers aan. Primair om te voldoen aan de doelstelling van Kaderrichtlijn Water; daarnaast draagt de aanleg van duurzame oevers bij aan de doelstellingen voor ‘Waterbeheer 21e eeuw’.
H
et beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland beslaat de provincie Flevoland en twee gebieden in Friesland (Lemstervaart) en Overijssel (Blokzijler Buitenlanden) (zie kaart). Typerend voor het gebied is de mate waarin de mens heeft ingegrepen. Waar in andere gebieden de mens ingreep in natuurlijke watersystemen, is binnen Zuiderzeeland het gehele watersysteem kunstmatig. Dit is herkenbaar aan de rechte lijnen in het landschap en de regelmatige verkaveling. Het beheergebied heeft twee min of meer gesloten watersystemen: dat in de Noordoostpolder en het watersysteem in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland.
Noordoostpolder
Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
oppervlakte (ha)
70.500
170.500
inwoners
65.000
330.000
581
915
4
14
oeverlengte (km) KRW-waterlichamen
Tabel 1. Dimensies en karakteristieken van de Noordoostpolder, Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. Afb. 1: Waterlichamen in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.
Het watersysteem in de Noordoostpolder wordt gekenmerkt door een assenkruis van drie hoofdvaarten, waarop tochten uitkomen. De Noordoostpolder bestaat uit relatief kleine percelen en een ontwatering die akkerbouw mogelijk maakt. De gewassen die het meest verbouwd worden, zijn aardappelen, grasland, bloembollen en fruit. Langs de oostrand liggen twee bosgebieden met een natuurfunctie. De Noordoostpolder heeft door dynamische (historische) invloeden een complexe bodemopbouw. Afwisselend komen zandrijke afzettingen voor, zware zavelgronden en zwak lemig fijn zand. Op een aantal plekken zit keileem in de ondergrond. Het systeem in oostelijk en zuidelijk Flevoland is opgezet rond twee vaarten waarop watergangen afwateren, ieder met een eigen streefpeil. Oostelijk Flevoland heeft als hoofdfunctie agrarisch gebruik. De kavels zijn aanzienlijk groter dan die in de Noordoostpolder. Door veranderde maatschappelijke doelstellingen is in de loop van de tijd de leefomgeving steeds belangrijker geworden. In Zuidelijk Flevoland is daardoor ruimte gecreëerd voor andere functies, zoals bos en natuurterrein. In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland hebben zich homogene bodems gevormd in de jonge zeeklei.
Duurzaam en natuurvriendelijk
Bij aanleg van het gebied zijn de Flevolandse tochten afgewerkt met een beschoeide oever. Afbeelding 2 toont een dwarsdoorsnede hiervan. Het hout dat H2O / 24 - 2012
21
hiervoor werd gebruikt, was veelal verduurzaamd met creosoot. Onder andere vanuit veranderende milieuwetgeving werd de gedachte van duurzame oevers geboren. Bij het aanleggen van een duurzame oever wordt de traditionele berm verruimd tot een plas/drasberm van ongeveer 2,5 meter, waarvan 1,5 meter ongeveer 30 centimeter diep is (zie afbeelding 3). Waar mogelijk wordt deze vorm van oeverafwerking nu toegepast in het agrarisch gebied. Waar een duurzame oever niet mogelijk is, wordt nog een traditionele beschoeiing met hardhout of combi-damwand toegepast. Bij een natuurvriendelijke oever wordt gestreefd naar een bredere plasberm afgewisseld met poelen en paaiplekken en een oever flauwer dan 1:2. Het waterschap legt duurzame en natuurvriendelijke oevers aan om verschillende redenen: • Duurzame oevers zijn goedkoper in onderhoud. Duurzame oevers hebben bij de aanleg een klein stukje beschoeiing onder water. Deze beschoeiing heeft onder de waterlijn een langere levensduur dan de huidige beschoeiing, waardoor deze minder vaak vervangen hoeft te worden. • Het profiel is ook de duurzaamste oplossing. Waterschap Zuiderzeeland moet volgens de doelstelling van de KRW voor 2027 40 procent van de tochten in Flevoland duurzaam of natuurvriendelijk inrichten. De duurzame oevers dragen bij aan meerdere structuurdiversiteit van de watergangen, die weer op hun beurt een belangrijke bijdrage aan de ecologische waterkwaliteit levert; • Duurzame oevers leveren waterberging op, omdat een bredere tocht meer peilstijging kan opvangen, waardoor het agrarisch gebied bij een grotere waterafvoer minder snel natte voeten krijgt. Het voorkomen van wateroverlast wordt uitgevoerd in het kader van ‘Waterbeheer 21e eeuw’.
Afb. 2: Dwarsprofiel traditionele oever.
Afb. 3: Dwarsprofiel duurzame oever. Voor aanleg duurzame oever.
Versnelling aanleg
In de afgelopen jaren werden jaarlijks 20 tot 30 kilometer duurzame oevers aangelegd, bij groot onderhoud aan beschoeiingen ouder dan 28 jaar. In de periode 2012 tot en met 2015 wordt 103 kilometer extra aangelegd. Zo wordt totaal 184 kilometer gerealiseerd. Daardoor is volledig doelbereik voor de uitvoering van de KRW-maatregelen in 2021 haalbaar.
Uitvoering
Om uiteindelijk te komen tot zoveel kilometers worden 70 watergangen in het beheergebied onder handen genomen. Daarvoor moet Waterschap Zuiderzeeland afspraken maken met circa 600 aangelanden. Daar waar mogelijk en noodzakelijk worden de werkzaamheden gecombineerd met andere werkzaamheden, zoals baggeren. Om alle werkzaamheden goed en tijdig te laten verlopen, is het noodzakelijk permanent op drie niveaus bezig te zijn: • voorbereiden van realisatie van het volgend jaar (grond verwerven, procedure
22
H2O / 24 - 2012
Direct na aanleg duurzame oever.
achtergrond •
•
voor projectplannen, onderzoeken uitvoeren, vergunningen aanvragen); realisatie van dit jaar (schop in de grond door de aannemer); verantwoording van uitgaven ten behoeve van de verleende subsidie over de afgelopen periode (voor deze werken krijgt het waterschap co-financiering in de vorm van synergiegelden en POP2-subsidie). Om het geheel in goede banen te leiden, is extra capaciteit vrijgemaakt en een projectorganisatie ingericht. Dienst Landelijk Gebied heeft daarbij de aanvraag voor POP2-subsidie ondersteund en levert personele ondersteuning in de projectmatige aanpak.
Realisatie
Waar in het agrarisch gebied duurzame oevers worden aangelegd, worden langs natuurgebieden en in het stedelijk gebied natuurvriendelijke oevers aangelegd. De natuurvriendelijke oevers in Flevoland zijn breder dan de duurzame oevers en hebben geen vast profiel. Afhankelijk van de beschikbare ruimte wordt bij de natuurvriendelijke oevers in de breedte gevarieerd met poelen, nevengeultjes en eilandjes. Duurzame oevers zijn in feite natuurvriendelijke oevers met een vast profiel. Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt geen grond aangekocht van de terreinbeheerder, maar worden afspraken gemaakt over het gebruik van de benodigde gronden en het beheer en onderhoud van de nieuwe oever. Wel volgt een leggeraanpassing waarin de afspraken over beheer en onderhoud worden vastgelegd. Voor alle bodemtypes wordt dezelfde uitvoering gehanteerd. Alleen daar waar (zware) kwelplekken zijn, worden langere palen gebruikt. Wanneer de aanleg van de duurzame oever een feit is, kan de betreffende aangeland een versmalling van de teeltvrije zone aanvragen (50 centimeter vanaf de insteek). Voor de aanleg van duurzame oevers wordt de benodigde grond op basis van vrijwilligheid aangekocht van de aangeland. De
Duurzame oever na verloop van tijd.
jaar
Noordoostpolder
Zuidelijk en Oostelijk Flevoland
aantal watergangen
2012
15
14
17
2013
16
34
18
2014
8
45
23
2015
9
43
12
totaal
48
136
70
Tabel 2: Kilometers duurzame en natuurvriendelijke oevers per jaar.
aangeland krijgt vergoeding voor onder andere vermogensschade (grondaankoop), inkomensschade, uitschuifvergoeding, maaivergoeding en een behandelvergoeding. Tijdens het jaar van de uitvoering wordt een werkstrook van 15 meter uit de pacht genomen. Na de realisering van een duurzame oever past het waterschap de legger aan.
NOTEN 1) Waterschap Zuiderzeeland (2009). Waterbeheerplan 2010-2015. 2) Infram (2011). Plan van aanpak: versnelling aanleg duurzame oevers 2012-2015. 3) Hokken M., R. Torenbeek en J. Wanink (2012). KRW-maatregelen: zijn er al resultaten? H2O nr. 7, pag. 25-27.
Ernst Rijsdijk, (Dienst Landelijk Gebied) Willem van Dijk, Teun Molenaar en Marianne Wolfs (Waterschap Zuiderzeeland)
advertentie
Uw proces verdient…
...een Verderflex Dura Kijk voor ons compleet fitnessprogramma op www.wijkboerma.nl of bel 050 549 59 00
H2O / 24 - 2012
23
Bert Amesz draait kritisch aan de knoppen van het klimaat Hydroloog Bert Amesz wil met zijn kritische boek ‘Aan de knoppen van het klimaat’ het thema klimaatverandering inzichtelijk maken voor een breed publiek, dat niet per se ‘ingewijd’ hoeft te zijn. De beschrijvingen van begrippen en processen zijn helder, niet alleen voor wetenschappers, maar wel op wetenschap gebaseerd. De vele illustraties maken vaak in een oogopslag duidelijk wat de auteur bedoelt.
H
et eerste deel van het boek beschrijft het klimaatsysteem: oceaan, atmosfeer, waterdamp, kosmische straling, broeikaseffect, albedo, El Niño, energiebudget, vulkanen, aardmagnetisch veld, ijskappen, zee-ijs, permafrost, de wereldomvattende kringlopen van water (twee pagina’s, inclusief verhelderende tekeningen) en koolstof. In dit deel wordt ook beschreven hoe natuurkrachten het wereldklimaat met enige regelmaat drastisch op zijn kop hebben gezet.
het noordelijk halfrond is de neerslag toegenomen, op het zuidelijk halfrond afgenomen. Over de hele eeuw gemeten is nauwelijks een trend waarneembaar in de jaarlijkse neerslag.” Amesz’ conclusie: “De door het IPCC gesignaleerde toename van rivierafvoeren blijkt evenmin bewaarheid te worden. Kortom: ook wat betreft de waterkringloop slaan de klimaatmodellen de plank vooralsnog mis.”
Een analyse van hedendaagse en toekomstige trends is in het tweede gedeelte te vinden. Daarin kijkt Amesz naar de oorzaak van de mondiale opwarming van de afgelopen tijd en stelt hij de vraag of de mens werkelijk de hoofdschuldige is, zoals het VN-klimaatpanel IPCC beweert. En: is de klimaatverandering echt desastreus en moet Nederland vrezen voor het wassende water? De zin en onzin van het klimaatbeleid stelt hij aan de orde in dit deel, na in het voorwoord al te hebben aangegeven dat de aarde misschien alweer aan het afkoelen is en het in de vorige periode tussen twee ijstijden in enkele graden warmer was dan nu en de zeespiegel vijf meter hoger.
In het hoofdstuk over Nederland gaat Amesz in op de bewering dat de opwarming in ons land twee keer zo snel verloopt als het wereldgemiddelde. Hij noemt dat bangmakerij, omdat ons zeeklimaat vooral wordt bepaald door variaties in de atmosferische circulaties en de Atlantische golfstroom. Daarnaast zou het terugdringen van zwaveldioxide een opwarmend effect hebben gehad. Een grafiek met neerslaggemiddelden tussen 1906 en 2011 geeft een licht stijgende maar inmiddels weer enigszins afvlakkende trend aan. In dit hoofdstuk ook aandacht voor de Deltacommissie en het tweede Deltaprogramma.
Water
Hoofdstuk 10 is geheel gewijd aan het wassende water. Daarin beschrijft Amesz, afgestudeerd in hydrologie en waterbeheer, hoe het mechanisme werkt dat de stijging van de zeespiegel veroorzaakt en wat de rol
Nederland
is van de ijskappen op Groenland en Antarctica. Hij signaleert dat neerslagreeksen onbetrouwbaarder zijn dan temperatuurmetingen. Pas sinds 1979, toen is begonnen met satellietmetingen, is een beeld ontstaan van wereldwijde neerslagpatronen en die periode is volgens Amesz te kort voor een meerjarige analyse. “De oude meetreeksen, die uitsluitend land betreffen, laten wel een trend zien: een wereldwijde toename gedurende de eerste helft van de vorige eeuw. Daarna stokt het. Het regent nu niet meer dan tijdens de jaren ‘50. Wel bestaan geografische verschillen: op
Conclusie: “De klimaatwetenschap is bij lange na niet uitgekristalliseerd. Met name de oceaan - het belangrijkste klimaatsysteem op aarde - herbergt daarvoor nog te veel geheimen. Niemand heeft de wijsheid in pacht. Klimaatverandering is zowel onvermijdbaar als onvoorspelbaar. En dus is een nuchtere en realistische benadering op zijn plaats.” En het is die kijk op het de klimaatverandering die de lezer krijgt gepresenteerd, maar wel met alle achtergronden die nodig zijn om een eigen mening op te baseren.
De auteur
Bert Amesz werkte van 1974 tot 1996 bij adviesbureau Iwaco (sinds 1997 onderdeel van Haskoning) als adviseur/projectmanager op het gebied van geohydrologie en drinkwatervoorziening. Van 1997 tot 2010 was hij zelfstandig adviseur en interim manager bij onder andere Brabant Water, Arcadis, Kiwa, Waterbedrijf Europoort en Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch. De laatste jaren is hij zich steeds meer gaan interesseren voor de klimaatverandering en de (vermeende) gevolgen daarvan. ‘Aan de knoppen van het klimaat’ van Bert Amesz (ISBN 978 90 5956 455 8) is een uitgave van Fontaine Uitgevers, telt 160 pagina’s en kost 24,95 euro.
24
H2O / 24 - 2012
recensie Waterbeheer overschrijdt grenzen Wie grenzen trekt, schept grensgevallen. Waar water grenzen overschrijdt, is grensoverschrijdend waterbeheer nodig. Grenzen kunnen hier zowel geografisch als cultureel en sociologisch zijn. In die zin is elk waterbeheer grensoverschrijdend: alles is een brug. Het boek ‘Transboundary Water Resources Management’ heeft tot doel hulp, voorbeelden en methoden te bieden voor het ondersteunen van waterbeheer.
V
olgens de redacteuren biedt een multidisciplinaire benadering hiervoor een weg. Het boek is gebaseerd op een conferentie, wat meestal geen aanbeveling is. In dit geval is er niet meteen veel van te merken: het biedt veel generieke informatie, aangevuld met casusstudies. Het is opgebouwd uit vier delen.
neemt niet weg dat de verhalen interessant zijn en goede en bruikbare voorbeelden bevatten, waarbij grondwater nadrukkelijk niet uit het oog is verloren. Gezien de achtergrond van de redacteuren hoeft dit geen verbazing te wekken, maar het is een positief en belangrijk aandachtspunt dat in veel andere publicaties onderbelicht blijft.
Na een inleiding, die uitlegt waar het boek over gaat en de mondiale context schetst, volgt een hoofdstuk dat ingaat op de traditionele fysische, milieukundige en technische benaderingen van waterbeheer. Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens juridische, sociaal-economische en institutionele aspecten die bij waterbeheer aan de orde komen. Het vierde deel ‘Bridging the gap’ probeert deze twee soorten van benadering bij elkaar te brengen.
Dat de benadering veelal vanuit de klassieke waterwetenschappen is, blijkt ook uit de manier waarop tegen water governance wordt aangekeken. Het lijkt een beetje te worden vergeten: de aandacht gaat vooral naar meer en betere informatie over de waterhuishouding, het watergebruik en de belangen. De stap naar governance wordt nog niet (bewust) genomen. In dit verband is het goed te noemen dat de redacteuren beter weten en nauw betrokken zijn bij een project over groundwater governance dat door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), UNESCO, de Wereldbank en de Internationale Associatie van Hydrogeologen (IAH) wordt uitgevoerd en waarvoor komend jaar een consultatie in Nederland zal plaatsvinden.
Geografische spreiding
Zijn de redacteuren geslaagd in hun opzet? Deels wel, deels niet. Enerzijds belichten de auteurs met regelmaat het belang van een multidisciplinaire benadering, anderzijds komt slechts een klein deel (nog geen kwart) van hen uit de groep die niet de klassieke waterdeskundigen omvat. Een ander punt van mogelijke kritiek is de geografische spreiding van de verhalen, die grotendeels gaan over Griekenland, de Balkanlanden, Midden-Europa en Rusland; vrijwel niets over Afrika, maar wel een verhaal over de Jordaan. Hier wreekt zich het feit dat een conferentie als aanleiding is genomen. Eén en ander
Met de vele voorbeelden, analyses, strategieën en oplossingen van grensoverschrijdende waterproblematiek geeft ‘Transboundary Water Resources Management’ alvast een aan te bevelen opmaat voor meer aandacht op de mondiale wateragenda voor dit belangrijke onderwerp.
‘Transboundary Water Resources Management. A Multidisciplinary Approach’ door Jacques Ganoulis, Alice Aureli en Jean Fried (red) (ISBN 978-3-527-33014-0) telt 382 pagina’s en kost 129 euro.
Michael van der Valk
Waterdeskundigen zijn soms zelf het probleem Een boek zonder het woord ‘water’ in de titel lijkt wellicht wat raar voor het lezerspubliek van dit vakblad. De eerste auteur is evenwel enkele jaren geleden gepromoveerd op een uitstekend en zeer lezenswaardig proefschrift over actorenanalyse in het waterbeheer.
D
e kernboodschap is nog steeds actueel - waterdeskundigen zijn vaak zelf het probleem bij de implementatie van de aangedragen oplossingen door onvoldoende bewustzijn van hun omgeving. Het boek ‘Actorenanalyses’ bevat dan ook veel voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van het waterbeheer.
hiervoor methoden en geeft daarnaast handvatten voor de analyse van belangen, machtsposities en onderlinge relaties - een instrument voor gedragen oplossingen. Het behandelt verschillende methoden, geschikt voor diverse situaties en laat ons deze ook zelf toepassen: debatten, impasses, conflicten en onderhandelingen komen aan bod. Het boek blinkt uit in educatieve vormgeving en benadering - geen wetenschappelijke droge kost, maar een echt klassiek en prettig leesbaar lesboek dat inzicht geeft in de rol van actoren bij projecten en beleid. Dat zien we nog maar zelden; zeer aanbevolen! Michael van der Valk
Actorenanalyses helpen bij het in kaart brengen van spanningsvelden, uitgangspunten en positiespellen van medebeslissers en belanghebbenden. Dit boek biedt
‘Actorenanalyses. Methoden voor een succesvol beleid of project’ door Leon Hermans en Telli van der Lei (ISBN 978-90-430-23290) telt 248 pagina’s.
H2O / 24 - 2012
25
Met de BRL-K903 is uw proces voor mens en milieu gewaarborgd voor de toekomst.
Ook digitaal zijn we klaar voor de toekomst
/mosmanbv /mosmanbv
A N A LY S E S
MET
AANDACHT
EN
ADVIES
• Geaccrediteerde monsterneming en analyse • Legionella preventie en advies • Volledige Legionella ontzorging met onze webapplicatie LEON • Uitgebreide analyse pakketten voor geneesmiddelen • Vervuilingsonderzoek HF Membranen • Onderzoek biologische stabiliteit met Flow Cytometrie
Legionella, mijn zorg!
waternetwerken wAtERcolumn
Zoektocht naar meer gezondheid De thermische waarde van water Water en energie zijn de belangrijkste componenten in ons streven naar duurzaamheid. Verwacht wordt dat ook de thermische energie van water een belangrijke rol krijgt in het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen voor 2020. Reden voor de themagroep Watervoorziening om hierover op 31 januari een middag te verzorgen. “De thermische waarde van water is sterk zichtbaar in huishoudens”, vertelt Jochem Schut, technoloog drinkwater bij Witteveen+Bos en lid van de themagroep. “Water wordt regelmatig verwarmd maar ook gekoeld, huishoudens verliezen meer energie door de afvoer van warm water dan via de isolatie van hun huis. In een goed geïsoleerd huis vormt de aansluiting op het riool het grootste energielek. Er kan enorm op energie bespaard worden door het optimaliseren, combineren en uitwisselen van koude- en warmtestromen.” Schut wijst erop dat op dit vlak interessante innovaties plaatsvinden. “Warmte kan bijvoorbeeld uit douchewater worden teruggewonnen. Drinkwater kan bijdrage aan het sluiten van de WKO-balans. Een andere ontwikkeling is dat waterleidingbedrijven met een vergunning collectief warm tapwater aanbieden.” Daarmee kunnen energiebedrijven het gebruik van energie verminderen en de bewustwording bij de consument vergroten, aldus Schut. “De thermische waarde van (drink)water verdient de aandacht van waterleidingbedrijven en kan (meer) inbreng in de koude- en warmtestromen achter de watermeter rechtvaardigen. Maar daartoe moeten de energie- en watersector, projectontwikkelaars en installateurs samen optrekken.” Op donderdag 31 januari vindt daarom van 13.00 tot 16.30 uur een bijeenkomst plaats in het pompstation Soestduinen te Soest met als titel ‘Water is energie’. Het is een bijeenkomst over innovaties op het gebied van warm en koud water in de waterketen, met de nadruk op huishoudens. Vanuit verschillende perspectieven wordt de toekomst verkend. De rol van consumenten en de watersector staan hierbij centraal. Er wordt naar gestreefd de middag integraal beschikbaar te maken via video op een speciale website.
O
m te onderzoeken of buitenaards leven bestaat, sturen we tegenwoordig satellieten en landingsvoertuigen naar planeten als Mars en nog veel verder. Het eerste wat hun sondes ter plekke controleren, is de aanwezigheid van water(damp). Zonder water geen leven, althans niet voor het type waterwezens dat wij zijn. Mens, aarde en water. Het leven op aarde begon met miniscule celstructuren die zich vanuit zee het land op bewogen. Miljoenen jaren later domineert de mensheid de aardbol met miljarden inwoners, hun huisvesting en voedselvoorziening. Tot in de verste uithoeken van de aarde treffen wij ingenieuze artefacten aan om mensen tegen zee/water te beschermen danwel vruchtbare gebieden geschikt te maken voor landbouw en voedselvoorziening. Water en volksgezondheid. In de loop der eeuwen werd de mens niet alleen getroffen door maar ook steeds beter bestand tegen allerlei ziektes. Sinds het spitwerk van John Snow (London, 1850) kwamen hygiënische maatregelen in zwang om ziekteverwekkers van cholera en buikloop vroegtijdig uit drinkwater te weren. Mensen kunnen zo productiever werken, kinderen beter leren. Kortom: een aangenamer leven werd voor velen bereikbaar dankzij de duizenden sindsdien gestarte utilities.
Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl
Ondanks alle stappen voorwaarts blijft water om aandacht vragen. Drinkwater komt uit bronnen als rivier-, zee- en grondwater waarvan de kwaliteit ook de negatieve effecten kan ondervinden van alle vooruitgang. Microplastics, nieuwe medicijnen, coatings en kleurstoffen kunnen waterbronnen belasten en mensen in gevaar brengen. Europa stelt sinds 2000 eisen aan waterbronnen via de Kaderrichtlijn Water. Rivierwater moet met simpele zuiveringstechnieken omgetoverd kunnen worden tot zuiver drinkwater. In Europa vorderen we, alhoewel... de helft van de Europese oppervlaktewateren bleek onlangs nog niet aan die eisen te voldoen (bron: EEA, 2012). Wetende dat uitstel duurder is dan ingrijpen zijn kordate acties nodig. De EU Blueprint en Innovation Platforms kunnen het verschil maken. Heren en dames van het kabinet Rutte 2, mag ik U uitdagen?
In memoriam Harmen Hoogeveen
Theo Schmitz (Vewin)
Op 16 november is Harmen Hoogeveen overleden (zie pagina 12). Veel te jong: 56 jaar. Tijdens het KNW-voorjaarscongres verzorgde hij nog de openingstoespraak, terwijl hij toen al wist dat zijn ziekte de overhand zou krijgen. Hij zag de grote waarde in van samenwerking en overleg. Hij bracht in de praktijk wat KNW als doelstelling formuleerde. Ook dankzij hem is de vereniging in staat geweest om aan deze doelstelling te voldoen. Met hem verliest de waterbranche een bevlogen man, die zich in zijn werk maar ook daarbuiten, ten volle inzette voor de maatschappij, en de watersector in het bijzonder. KNW wenst zijn gezin, familie en vrienden veel sterkte toe.
H2O / 24 - 2012
27
waternetwerken wAtERcolumn Bangladesh:
uitwisseling van onderzoekservaringen PUM werkt vraaggestuurd: het formuleren ver.nieuws_column Op 22 november hield de themagroep kop
Internationaal een bijeenkomst bij Brabant Waterer.nieuws_column over onderzoek doen Bangladesh. plat in initiaal Drie sprekers kwamen aan het woord over (water)projecten in Bangladesh. Zij vertelden over hun onderzoek en ervaringen en gaven hun visie op het nutplat en de wenselijkheid van ver.nieuws_column westerse betrokkenheid bij lokale projecten. ver.nieuws_column auteur Mede-organisator Frank Broeks (Brabant Water) kijkt terug op een geslaagde middag. “De bijeenkomst was bedoeld om kennis en ervaring uit te wisselen over het doen van onderzoek en projecten in Bangladesh. We wilden vertellen wat wij tegenkwamen en waar wij mee te maken kregen, en dit vergelijken met ervaringen van anderen. De kennis over buitenlandse projecten zit meestal bij een klein groepje mensen in het vakgebied. Nu door de crisis minder geld wordt vrijgemaakt voor dit soort projecten, moeten we ervoor waken dat die kennis verloren gaat.”
V
Doris van Halen (TU Delft) vertelde over arseenonderzoek. “Een dilemma daarbij is dat
een methode pas toegepast kan worden als die bewezen is, terwijl lokale partijen direct iets willen toepassen als ze zien dat het werkt. Ook het daadwerkelijk implementeren is, doordat weinig lokale professionals met water bezig zijn, erg lastig.” Willem van Starkenburg (CHAIN Partners in Water BV) vertelde over het opvullen van het kennishiaat door PUM: een non-profitorganisatie die ervaren managers en deskundigen uitstuurt naar de 70 armste landen ter wereld, om daar het midden- en kleinbedrijf te helpen en zo de economie te stimuleren.
van de projecten gebeurt deels ter plaatse. “Vaak wordt daar pas zichtbaar welke kennis ontbreekt, dus dit vereist flexibiliteit van de uitgezonden experts. Daarnaast willen we onze kennis overdragen, maar kunnen en willen we niet alle (productie)procedures prijsgeven.” Gert Uittenbogaard (Royal HaskoningDHV) kwam in zijn jarenlange verblijf in Bangladesh ook de nodige hobbels tegen. “De prioriteiten van de lokale mensen zijn niet altijd even doelgericht. Als zij een nieuwe installatie hebben, zien ze bijvoorbeeld het nut van onderhoud niet in.” Broeks: “Ondanks de problemen gaat het goed met Bangladesh. Het land groeit behoorlijk, wat de regering dwingt anders naar dingen te kijken. Al ligt de productiviteit nog laag, we merken wel een omslag. Daar willen we het land uiteraard bij blijven steunen. Rode draad: je moet vooral eerlijk en helder zijn over wat je doet, wat je wilt en wat je kunt bereiken.”
International Water Week: jongeren laten van zich horen (en zien) Eerder dit jaar, op 6 juli, verzorgde de themagroep Jong KNW een 500 dagen aftrap naar de IWW van 2013. De bedoeling was toen om samen met generatiegenoten na te denken over de invulling van een jongerenprogramma tijdens de IWW. Onlangs volgde daarop een 350+ dagen countdown.
Twan Brinkhof, beheerder waterkeringen bij Waternet, zit samen met Johan Oost en Marjolein de Jong in de kerngroep die zich bezighoudt met dat jongerenprogramma. “Tijdens de vorige IWW hielden we ons bezig met een aantal jongerenonderwerpen. Daarop is goed gereageerd. Daarom willen
we in 2013 een specifiek programma voor de jonge waterwerkers. Tijdens de eerste bijeenkomst in juli hebben we hardop nagedacht, nu ging het erom spijkers met koppen te slaan.” Er zijn groepen gevormd die onder meer de marketingcommunicatie verzorgen, de bestaande evenementen ondersteunen (denk aan de Wetskills, de Water Movies Challenge en de Junior Scientist Workshop, die vorig jaar succesvol waren), nieuwe activiteiten organiseren en er komt een speciale feestcommissie. Niet dat het hele programma al vastligt. “We bruisen nog van de ideeën. Maar het belangrijkste staat wel vast: er komt meer verbinding tussen de evenementen, zodat er meer cohesie ontstaat. Daarnaast willen we dat er een groot feest voor jongeren komt, zowel aan het begin als aan het eind van de IWW. Zo wordt het een compleet programma voor en door jongeren.” Om iedereen een handvat te geven hoe ze de organisatie van ‘hun’ onderdeel moeten aanpakken, schrijft Brinkhof, samen met programmamanager bij Waternet Peter Jansen, op dit moment een positioning paper. “Ze krijgen inzicht in hoeveel tijd het vergt, maar ook zetten we er een stappenplan in. Het is handig als mensen die dit niet elke dag doen, waterkaders krijgen, zodat ze weten wat er van hen verwacht wordt. En iedereen die mee wil werken, is nog van harte welkom. Voor meer informatie wordt verwezen naar de pagina van jong knw op www.waternetwerk.nl. Aanmelden kan op jong@waternetwerk.nl.
28
H2O / 24 - 2012
waternetwerken Van tornado’s tot traineeship Het is nieuw, het is avontuurlijk en het wordt door de watersector omarmd: het Nationaal Watertraineeship, een tweejarig programma voor net afgestudeerde hbo’ers en wo’ers. We nemen een kijkje bij de deelnemers aan dit traject, waarbij trainee en werkgever ieder een attribuut meenemen dat hun gevoel voor het traineeship het beste weergeeft. De trainee: Iris van Erp, projectleider bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Attribuut: kunstschaatsen. “Vroeger was ik altijd al gefascineerd door de wolkenlucht en op school hield ik spreekbeurten over tornado’s. Extreem weer is mij altijd blijven boeien, daarom koos ik na het voortgezet onderwijs voor de bachelor Bodem, Water, Atmosfeer aan de universiteit van Wageningen. Al snel bleek die studie erg technisch te zijn met veel wis- en natuurkunde en veel aandacht voor modelleren. Het eerste jaar heb ik flink getwijfeld. Had ik wel de juiste studiekeuze gemaakt; veel sommen maken trekt mij niet. Als Master koos ik dan ook voor Hydrologie en Waterkwaliteit.” “Nadat ik in februari was afgestudeerd, wilde ik graag via een traineeship aan de slag. Het Traineeship Eerst de Klas leek me interessant, hier word je opgeleid tot docent. Jammer genoeg viel ik in de laatste ronde af. Ik ging op zoek naar een passende baan en in de tussentijd werkte ik als communicatiemedewerker op de afdeling studentenvoorlichting van de universiteit. Het Nationaal Watertraineeship kende ik via mijn vriendin Esther Dieker, die via het traineeship werkte bij WML. Ik liep stage bij het Hoogheemraadschap van Rijnland, toen zij daar met haar medetrainees hun project presenteerden. Ik heb de projectpresentatie bijgewoond en maakte kennis met de personen achter het Nationaal Watertraineeship. Ik toonde mijn belangstelling, wat een maand later uitmondde in een uitgebreider gesprek en uiteindelijk een sollicitatie bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waar ik in juni ben begonnen.” “Ik houd me voornamelijk bezig met de voorbereidingen van het bouwen van een nieuw gemaal, heb meegewerkt aan het ontwikkelen van een mobiele website met data voor dijkverbeteringen en ben bezig met een dijkversterking in samenwerking met de provincie. Daarnaast ben ik met mijn medetrainees begonnen aan ons eerste project: het in kaart brengen van neerslaggegevens voor Waterschap Hollandse Delta. Een betere start van de projecten kan ik me natuurlijk niet wensen.” “Het projectteam onderneemt vaak leuke wateractiviteiten naast het werk, zoals surfen en waterskiën. Volgend jaar gaan we zelfs op wintersportvakantie. Verder ben ik een enthousiaste kunstschaatster. Mijn schaatsen heb ik ook gekozen als attribuut: schaatsen hebben een glijdende factor, waardoor je makkelijk en snel vooruit komt. En dit geldt zeker ook voor het traineeship.” De werkgever: Nelle Jan van Veen, technisch manager bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Attribuut: beschermers voor de kunstschaatsen. “Vanuit onze afdeling HRM kwam de vraag of wij plek hadden voor een trainee van het Nationaal Watertraineeship. Ikzelf had behoefte aan iemand die berekeningen kon uitvoeren, mijn collega had behoefte aan een junior projectleider, allebei op het gebied van regionale keringen. Uit de sollicitatiegesprekken die we voerden, kwam Iris als beste uit de bus. Omdat haar passie ligt bij het contact met mensen en zij duidelijk aangaf niet alleen maar te willen rekenen, heb ik het takenpakket hierop aangepast.” “Door het aannemen van een trainee van het Nationaal Watertraineeship krijgen we de krenten uit de pap. Nieuw bloed geeft een frisse blik op onze projecten. Daarnaast maakt Iris, mede dankzij het traineeship, een snelle ontwikkeling door.”
Waterpeil In elke editie van H2O bekijkt Waternetwerk de waterbranche vanuit een eigen invalshoek. In deze column meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen.
Duurzaam bezuinigen
H
et is december, traditioneel de tijd van bezinning en terugblik. In de watersector hebben legio managers inmiddels het jaarplan vastgesteld en de blik al strak op 2013 gericht. In veel plannen zal het woord ‘bezuinigen’ terugkomen wat een logisch gevolg is van de economische crisis. Ik hoop dat in de meeste plannen ook het woord ‘duurzaam’ zal staan. Want waar bezuinigd wordt, vallen vaak de eerste spaanders bij duurzaam handelen en natuur. Dat wordt veelal meer als een luxeproduct gezien, wat hooguit zorgt voor een beter imago van het bedrijf, dan als een basiswaarde voor ons bestaan. En hoewel het lijkt alsof het beter gaat dan enkele jaren geleden, ben ik daar zelf nogal sceptisch over. Biobrandstof die heel groen klinkt, maar in de praktijk de beschikbare voedselbronnen consumeert. Scharreleieren die nog altijd eieren zijn van kippen met marginale bewegingsruimte (nee, dan moet je de vrije-uitloop-eieren hebben). En u? Kunt u zelf drie dingen noemen die u het afgelopen jaar hebt gedaan die duurzaam waren? Ik vrees dat onze maatschappij vooral beter is geworden in zich duurzaam voor te doen dan het echt te zijn. Maar over de watersector ben ik optimistischer. Energieterugwinning, verbetering van waterkwaliteit en inkoop van duurzame materialen zijn enkele voorbeelden. Maar het kan altijd nog beter. Bij Jong KNW is het kwartje gevallen: echte duurzaamheid moet stevig op de agenda komen. Het komend jaar geven we dit behoorlijke aandacht, waaronder uitgebreid op de International Water Week in november. Wij merken dat er meer jongeren zijn die net als ik kritisch zijn en hun steentje willen bijdragen aan het verder terugdringen van vervuiling en het zuiniger omgaan met de beschikbare bronnen. Wellicht nu nog als mijmering onder de kerstboom, maar over 15 jaar schrijven wij die jaarplannen. Erik de Bruyne (voorzitter Jong KNW)
“De beschermers van de schaatsen van Iris zijn mijn attribuut. Wij geven haar binnen het hoogheemraadschap de ruimte om zich te ontwikkelen (‘de schaatsbaan’) en staan klaar om haar te begeleiden of op te vangen, waar nodig.” Liesbeth Vranken
H2O / 24 - 2012
29
waternetwerken wAtERcolumn
DRIJFVEER
ver.nieuws_column kop “Ik kom in aanraking met jonge, frisse ideeën”
V
er.nieuws_column plat initiaal Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Janneke Duiven (32), procestechnoloog bij Vitens. ver.nieuws_column plat management met zich mee, wat een nieuwe “Ik heb microbiologie gedaan in Leeuwarden, uitdaging betekende. Via het Wetskillswaar ik in 2000 afstudeerde. ver.nieuws_column auteur Daarna begon ik programma heb ik Jong KNW leren kennen, aan een hbo-opleiding, maar deze paste niet en ook daar wil ik me actief voor inzetten. In goed bij mij. Om deze reden nam ik contact het dagelijkse werk heb je vaak met dezelfde op met een oud stageadres, Waterlaboracollega’s te maken, maar door Jong KNW krijg torium Noord. Daar kon ik gelijk aan de slag. Na een aantal leerzame jaren heb ik de overstap naar Vitens gemaakt, waar ik inmiddels al een aantal jaar met veel plezier werk, eerst op het laboratorium en later bij procestechnologie.”
ik met andere uitdagingen te maken en kom ik in aanraking met allerlei jongeren. Zij komen met nieuwe, frisse ideeën en zijn op hun beurt vol van de sector. Dat werkt heel motiverend. Ik ben dan ook erg enthousiast over wat ik doe.”
“Water zit in mijn bloed. Het is een interesse die ik altijd bij mij draag, het maakt deel van mij uit. Door mijn werk bij het lab van Vitens raakte ik geïnteresseerd in de achtergronden en de totstandkoming daarvan. Toen ben ik naast mijn werk Milieukunde gaan studeren en ben ik, via een werk- en leertraject, bij procestechnologie terechtgekomen. Bij microbiologie houd je je hoofdzakelijk bezig met de controle van het eindproduct. Nu ben ik ook met het traject daar naartoe bezig, zoals het ontwerp van installaties, het oplossen van problemen, het bieden van ondersteuning en advies, maar ook onderzoek naar nieuwe technieken: alles om de processen te optimaliseren. Bij het Vitens Innovation Center, waar zowel Vitens als externe partijen onderzoek kunnen doen, kan ik dan ook goed mijn ei kwijt. Ik ontmoet daar andere collega’s, met wie ik kennis kan uitwisselen. Dat is zeker van waarde, zo kunnen we van elkaar leren.” “We hebben met het drinkwater in Nederland een prachtig product in handen, daar kunnen we trots op zijn. Ik vind het fantastisch om daarmee bezig te zijn, om dit verder te verbeteren, de kwaliteit ervan goed te houden en te helpen om de sector verder te brengen. Dit enthousiasme wil ik graag overdragen aan anderen. Daarom ondersteun ik het Wetskillsprogramma, waarvoor ik verschillende studenten heb begeleid. Dit vond ik geweldig om te doen, niet alleen kon ik zo mijn kennis en enthousiasme overdragen, het bracht voor mij ook
Agenda Vakantiecursus 2013 Op 11 januari 2013 vindt aan de TU Delft weer de traditionele Vakantiecursus plaats. Het congres heeft als thema: ‘De Watercyclus; daar zit wat in!’ Met als ondertitel: ‘65ste VC: maar nog lang niet met pensioen!’ De Vakantiecursus vindt plaats op de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. De dag begint om 9.30 uur en
30
H2O / 24 - 2012
duurt tot circa 16:30 uur. Zoals gewoonlijk bestaat de bijeenkomst uit twee parallelsessies en wordt deze afgesloten met een gezamenlijke slotsessie, tijdens welke ook de uitreiking van de Jaap van der Graaf-prijs en de Waternet-prijs zullen plaatsvinden.
•
•
• • •
Van de andere activiteiten in 2013 zijn nog niet alle details op dit moment bekend. Maar wellicht goed om de volgende data alvast in uw agenda vrij te houden:
• • •
24 januari ‘Intervisie rioleringsmaatregelen’ 31 januari ‘Water en energie in huishoudens’ 7 maart ‘Water onder druk’ 22 maart wereldwaterdag 8 april ‘Sociale media’ 19 april voorjaarscongres 16 mei nationaal watersymposium SKIW 7 juni introductiedag voor nieuwe medewerkers in de watersector
waternetwerken Uitwisselen van kennis en ervaring: gewoon doen! Het delen van kennis en ervaring is essentieel en wordt, mede door vergrijzing van de sector en de noodzaak tot intensieve samenwerking, steeds belangrijker. Ter inspiratie wordt maandelijks een praktijkvoorbeeld gepresenteerd, waar daadwerkelijk kennis en ervaring wordt gedeeld. Op 1 november 2011 hebben de 20 (vaar) weg- en waterbeheerders van Platform WOW de intentieverklaring personele uitwisseling ondertekend. Met het ondertekenen van deze verklaring hebben zij zich ertoe gecommitteerd om binnen een jaar in totaal 20 medewerkers uit te wisselen. Doelstelling hiervan is het delen van kennis en ervaring tussen de beheerders. Op 6 november jl. is met het kernteam van HRM-collega’s de personele uitwisseling geëvalueerd en nagedacht over de verdere uitrol van personele uitwisseling in 2013. Daarnaast hebben ook andere beheerders, zoals het ministerie van I&M en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, zich bij het initiatief aangesloten. De medewerkers die een uitwisseling hebben meegemaakt, zijn zonder uitzondering positief over hun ervaringen. Het resultaat voor de organisaties is ook goed. Van meer algemene
zaken als het verbeteren van het netwerk en onderling begrip tot specifieke voorbeelden, zoals de implementatie van een werkwijze van de ene beheerder bij de andere. Deze ervaringen worden op dit moment vastgelegd in interviews. Op de landelijke WOW-dag op 4 april 2013 in Den Bosch wordt dit teruggekoppeld. Volgend jaar wordt de personele uitwisseling gecontinueerd. Hierbij hebben we een tweetal verbeteringen voorgesteld. Allereerst willen we de bekendheid van personele uitwisseling en de voordelen daarvan vergroten door een verband te leggen met andere (regionale) initiatieven. Ten tweede willen we het proces om te komen tot de samenwerking verder ontwikkelen. Een medewerker kan de ambitie hebben om aan de slag te gaan bij een andere organisatie óf er is een capaciteitsvraag bij een beheerder waarvoor een medewerker wordt gezocht. Het vinden van een geschikte klus voor medewerkers die willen uitwisselen, is afgelopen jaar in bijna alle gevallen succesvol geweest. De grootste uitdaging ligt op het vinden van een medewerker bij een capaciteitsvraag. Over het algemeen wordt er door geschikte kandidaten enthousiast gereageerd, maar is het om praktische redenen (op vaak relatief korte termijn) lastig in de agenda te
wAtERcolumn
ver.nieuws_column kop
passen. Hiermee gaan we aan de slag. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vormen van een flexpool met medewerkersplat die,initiaal als er een leuke er.nieuws_column klus is, graag willen uitwisselen. Maar deze medewerkers moeten dan wel vindbaar zijn. Hiervoor zal onder andere gebruik gemaakt worden van de Waterkennisbank. ver.nieuws_column plat
V
ver.nieuws_column Kent u andere regionaleauteur initiatieven? Heeft u ervaring met het vormen van een flexpool of wilt u gewoon meedenken? Neem dan contact op met Ronald Wielinga (ronald.wielinga@platformwow.nl).
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail: info@waternetwerk.nl
advertentie
Omdat water niet vanzelfsprekend water is. Door middel van het ISA-systeem van GO Systemelektronik bent u in staat om uw waterkwaliteit in situ te monitoren op b.v. CZV, TOC, Nitraat en SAK. Ook is het mogelijk om een zogenaamde “fingerprint” van water te bewaken. Dit alles “real-time” zonder verbruik van reagens en toepasbaar voor o.a. drinkwater, proceswater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Wilt u meer weten over dit meetsysteem neem dan contact met ons op, wij vertellen u er graag meer over zodat u precies weet wat voor eh… water u in de kuip heeft.
Pro Water B.V. | Lansinkesweg 4 | 7553AE Hengelo | Nederland | www.prowater.nl | info@prowater.nl
H2O / 24 - 2012
31
Installeer vandaag de technologie van morgen
Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiĂŤnte schroefblowers
Download een QR-reader, scan de code en ga naar onze website.
Vervang uw oude blowers en installeer vandaag de technologie van morgen. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiĂŤnter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.
*thema
platform
Frank Oesterholt, KWR Watercycle Research Institute Dick van der Kooij, KWR Watercycle Research Institute Paul van der Wielen, KWR Watercycle Research Institute
Legionella pneumophila vindt niche in gebouwgebonden koelwatersystemen In de zomer van 2009 werd in ruim 30 procent van een representatieve selectie van 50 gebouwgebonden koelwatersystemen DNA aangetroffen van Legionella pneumophila. In de meeste van deze systemen, in zes grote steden, werd desinfectie toegepast met oxidatieve en/of niet-oxidatieve biociden. Daarom rees de vraag waarom desinfectie niet op alle momenten en/of overal in de koelwatersystemen effectief is. Bij nadere inspectie van een selectie van tien van deze koelwatersystemen in de zomer van 2011 zijn onvoldoende onderscheidende criteria gevonden tussen de systemen om deze vraag te kunnen beantwoorden. Wel is de aanwezigheid van L. pneumophila bevestigd, ondanks de relatief koele zomer. Gebouwgebonden koelwatersystemen vormen dus een potentiële besmettingsbron en beter beheer is noodzakelijk. Dat laatste kan voor een deel worden bereikt met eenvoudige aanvullende maatregelen.
N
atte recirculerende koelwatersystemen vormen een belangrijke bron voor groei en verspreiding van legionellabacteriën. Bij dit type koelwatersystemen wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen industriële en gebouwgebonden koelwatersystemen. Gebouwgebonden koelwatersystemen zorgen voor de afvoer van overtollige warmte uit gebouwen naar de buitenlucht, bijvoorbeeld warmte uit de luchtbehandeling of van warmteproducerende processen in gebouwen (denk aan datacenters). Uit onderzoek blijkt dat gebouwgebonden koelwatersystemen een groter risico vormen voor de omgeving dan industriële koelwatersystemen1). Dat heeft te maken met het minder goed georganiseerde beheer van de eerstgenoemde systemen. De gebouwgebonden systemen bevinden zich bovendien vaker in bewoond gebied, waardoor verspreiding van en blootstelling aan legionellabacteriën een groter risico vormt. Het is niet bekend hoe het risico op verspreiding van legionellabacteriën door gebouwgebonden koelwatersystemen zich verhoudt tot bijvoorbeeld het risico van drinkwater- en warmwatersystemen. Voor bepaalde categorieën van laatstgenoemde systemen worden in het Drinkwaterbesluit en in de Regeling Legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater
maatregelen (risicoanalyse en beheersplan) en controles voorgeschreven. Voor gebouwgebonden koeltorens ontbreekt vergelijkbare regelgeving. In twee opeenvolgende studies voor de Inspectie Leefomgeving & Transport (ILT, voorheen VROM Inspectie) onderzocht KWR de aanwezigheid van L. pneumophila in gebouwgebonden koelwatersystemen. De studie in 2009/2010 draaide om de vraag of en in welke mate L. pneumophila kan worden aangetoond in deze systemen. In de tweede studie (2010/2011) is vooral gekeken naar de achterliggende oorzaken van de aanwezigheid van L. pneumophila en naar antwoord op de vraag waarom desinfectie van koelwater de aanwezigheid van L. pneumophila in koelwatersystemen niet altijd uitsluit.
Opzet onderzoek Basis voor het onderzoek in 2009/2010 vormden de op dat moment geregistreerde koelwatersystemen in zes grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Enschede en Hengelo). Gebouwgebonden koelwatersystemen worden meestal met drinkwater gevoed. Onderscheid is gemaakt tussen steden met drinkwater bereid uit oppervlaktewater (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) en steden met drinkwater uit
grondwater (Utrecht, Hengelo en Enschede). Aan de beheerders van de geregistreerde koelwatersystemen is een vragenlijst toegezonden op basis waarvan een selectie is gemaakt van in totaal 50 gebouwgebonden koelwatersystemen. Naast een evenredige verdeling over de zes steden op basis van het aantal geregistreerde systemen is daarbij gelet op het type koelwatersysteem (verdampingscondensor, kruisstroomkoeler of tegenstroomkoeler) en het bouwjaar, zodat een representatieve dataset van gebouwgebonden koelwatersystemen in Nederland is verkregen. De geselecteerde systemen zijn vervolgens zonder vooraankondiging en samen met het bevoegd gezag (gemeente) bezocht, waarbij het koelwater is bemonsterd en geanalyseerd op L. pneumophila. Via vragenlijsten zijn aanvullende gegevens verzameld over de koelwatersystemen, zoals het beheer en onderhoud, de desinfectie, de dimensionering van de toren historische analysedata van Legionella. In de vervolgstudie (2010/2011) zijn 16 systemen geselecteerd uit de 50 eerder onderzochte koelwatersystemen: acht systemen waarin L. pneumophila was aangetroffen en acht systemen waarin dat niet het geval was. Deze 16 koelwatersystemen zijn opnieuw bezocht voor een aanvullende H2O / 24 - 2012
33
bemonstering zonder vooraankondiging en onder begeleiding van het bevoegd gezag. Op basis van de nieuwe analyseresultaten is vervolgens een verdere selectie gemaakt van tien koelwatersystemen, waarvan in vijf systemen wel en in vijf systemen geen L. pneumophila is aangetroffen. Deze tien koelwatersystemen zijn vervolgens bezocht voor inspectie en een uitgebreid interview met de beheerder.
Microbiologische en chemische analyses Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een voorkeursvolgorde voor de bemonstering van koelwatersystemen die eerder is toegepast voor industriële koeltorens2). De bemonstering van het vallende water onder het koeltorenpakket heeft hierbij de voorkeur. Wanneer dat in de praktijk niet lukt, wordt getracht een schepmonster uit het koelwaterbassin te nemen. Wanneer ook dat niet lukt, wordt de bemonstering van het koelwater via een monsternamepunt bij de koeltoren uitgevoerd. De koelwatermonsters zijn onderzocht op aanwezigheid van L. pneumophila met behulp van een kwantitatieve PCR-methode (qPCR) conform ontwerp-NEN 6254. Deze methode bleek geschikt voor de analyse van de koelwatermonsters3). In een beperkt deel (36 procent) is de aanwezigheid van Legionella ook onderzocht via de kweekmethode (NEN 6265:2007 met MWY-medium), waarna verder is getypeerd. Daarnaast zijn de monsters geanalyseerd op ATP en een aantal standaard fysisch-chemische parameters, zoals pH, geleidbaarheid, kalkkoolzuurevenwicht en de gehaltes vrij chloor en organische stof.
Resultaten onderzoek 2009/2010 Uit monsters van 50 koelwatersystemen, genomen in de zomer van 2009, is met qPCR in 16 van de 50 systemen (32 procent) de aanwezigheid aangetoond van DNA van L. pneumophila. In vijf systemen lag het gehalte tussen 1.000 en 10.000 DNA-kopieën per liter en in zeven systemen zelfs boven 10.000 DNA-kopieën. Het aantreffen van DNA van L. pneumophila duidt op onvoldoende beheersing van de groei van L. pneumophila in (delen van) koelwatersystemen met continue dosering van een desinfectiemiddel. Van de 16 monsters waarin DNA is aangetroffen, zijn vier monsters ook onderzocht volgens de kweekmethode. Bij één van die monsters kon de levensvatbaarheid van L. pneumophila worden bevestigd.
Afb. 1: L. pneumophila in onderzochte gebouwgebonden koelwatersystemen bepaald met de qPCR-methode. De gearceerde balk betekent aangetoond, maar niet nader gekwantificeerd.
Uit de historische analysegegevens van de geselecteerde koelwatersystemen bleek dat in 36 procent van de systemen al eerder Legionella is aangetoond met de kweekmethode (NEN 6265). Het ATP-gehalte van het koelwater, het type koelwatersysteem, de temperatuur van het koelwater, het type desinfectie en het desinfectieregime bleken niet significant te verschillen tussen de koelwatersystemen met en zonder L. pneumophila. Het gehalte organische stof (NPOC) was in de koelwatersystemen met L. pneumophila significant hoger dan in de systemen zonder Legionella. In alle onderzochte systemen werd ten tijde van het onderzoek één of andere vorm van desinfectie toegepast. Bij het merendeel van de onderzochte systemen werd een oxiderend of niet oxiderend biocide gedoseerd (92 procent), terwijl in de overige systemen een fysische techniek, zoals UV-desinfectie, werd toegepast. Het toepassen van een desinfectie geeft dus geen garantie voor afwezigheid van L. pneumophila in gebouwgebonden koelwatersystemen. Dit is opmerkelijk omdat desinfectie in koelwatersystemen moet worden beschouwd als het belangrijkste instrument voor het legionellabeheer. Bij periodieke dosering van een desinfectiemiddel is de vraag of de groei van L. pneumophila optrad voordat het desinfectiemiddel wordt gedoseerd (en met de qPCR gedode cellen worden aangetoond) en/of dat deze groei optrad tijdens de dosering. Om antwoord te vinden op de vraag wanneer desinfectie van koelwatersystemen wel en niet effectief is, is
aanbevolen om de desinfectieprocedures van gebouwgebonden koelwatersystemen in de praktijk nader onder de loep te nemen.
Resultaten onderzoek 2010/2011 Na selectie van 16 koelwatersystemen uit de 50 eerder onderzochte koelwatersystemen is in de relatief koele en natte zomer van 2011 in vijf van de 16 (31 procent) geselecteerde koelwatersystemen opnieuw L. pneumophila aangetoond via qPCR. Bij de daaropvolgende bemonstering in de relatief warme oktobermaand is in zes van de tien geselecteerde koelwatersystemen L. pneumophila aangetoond. Daarbij werd de aanwezigheid van levensvatbare legionellabacteriën in vijf van de zes systemen met de kweekmethode bevestigd. Uiteindelijk kon slechts in drie van de 16 onderzochte koelwatersystemen bij alle drie de monsternemingen (inclusief die uit 2009/2010) L. pneumophila worden aangetoond (zie afbeelding 1). Omgekeerd werd ook bij slechts drie van de 16 systemen bij alle drie monsternemingen geen L. pneumophila aangetoond. Dit betekent dat op enig moment in 13 van de 16 geselecteerde koelwatersystemen (DNA van) L. pneumophila is aangetroffen. Deze resultaten bevestigen dat het aantreffen van L. pneumophila voor een deel afhankelijk is van de dynamiek van het systeem, maar ook dat de bacterie in de meeste gebouwgebonden koelwatersystemen op enig moment aanwezig was. Dit betekent dat natte gebouwgebonden koelwatersystemen potentiële besmettingsbronnen voor L. pneumophila zijn.
Doseerinstallaties voor conditioneringschemicaliën op drie locaties: uniformiteit maar ook detailverschillen in het beheer.
34
H2O / 24 - 2012
*thema Uit de uitgevoerde inspecties en interviews blijkt dat voor het onderhoud van de onderzochte koelwatersystemen altijd gebruik werd gemaakt van externe waterbehandelingsfirma's. Met hen sluit men meestal contracten af waarbij gemiddeld eens per maand intensief gecontroleerd wordt. Deze aanpak leidt overigens tot een vrij uniform desinfectieregime bij de gehele selectie van koelwatersystemen, waarbij gebruik wordt gemaakt van standaardchemicaliën voor desinfectie (zie foto’s). In meer dan de helft van de gevallen gaat het om niet-oxidatieve biociden, zoals isothiazool-, imidazolidineen cyaanacetamideverbindingen. Mede op grond van deze uniformiteit en de wisselende analyseresultaten per individueel systeem hebben de inspecties niet de gewenste onderscheidende criteria opgeleverd die antwoord kunnen geven op de tweede onderzoeksvraag. De inspecties hebben wel geleerd dat goede procedures (beschrijving van wie, wat, waar, wanneer en hoe vaak?) nog steeds de achilleshiel vormen van de beheerplannen. Deze plannen bevatten over het algemeen (te) veel tekst terwijl de essentiële procedures erin ontbreken.
Discussie en conclusies Ondanks strikt gehanteerde en gestandaardiseerde desinfectieregimes is in het koelwater van gebouwgebonden koelwatersystemen vrij algemeen DNA van L. pneumophila aangetoond met de qPCR-methode.
Ongeacht of dit DNA van levensvatbare bacteriën afkomstig is of niet, betekent dit dat op enig moment op enige positie in het koelwatersysteem vermeerdering van L. pneumophila optrad. Falen van het beheer of de controle op de goede werking kan dan al snel leiden tot een potentiële besmettingsbron. In dat opzicht heeft dit onderzoek vooral een signaalfunctie. Door de toepassing van een desinfectieregime zullen veel eigenaars in de veronderstelling verkeren dat hun systeem voldoende wordt beheerd en groei van L. pneumophila niet optreedt. Dit onderzoek toont aan dat dit niet altijd het geval is. Door variaties in de temperatuur en bedrijfsvoering en de complexe constructie heeft een koelwatersysteem voortdurend aandacht nodig. Dit hoeft niet op voorhand ingewikkeld te zijn. Dagelijkse controle van de temperatuur en de geleidbaarheid en wekelijkse controle van de TOC-concentratie en het ATP-gehalte van het koelwater geven informatie over de dynamiek van het koelsysteem. Aan de temperatuur en de geleidbaarheid kunnen bovendien vrij eenvoudig alarmeringen worden gekoppeld die de attentiewaarde verder verhogen. Ondertussen moeten waterbehandelingsfirma’s hun desinfectieprogramma’s nog eens kritisch onderzoeken op effectiviteit tegen aanwezigheid van L. pneumophila. In de warme zomers van 2002, 2006 en 2010 was het aantal gerapporteerde gevallen van legionellapneumonie in Nederland duidelijk
platform
hoger dan in andere jaren4). Tevens bleek dat van het overgrote deel van de gevallen geen besmettingsbron kon worden opgespoord en dat legionellabacteriën in leidingwaterinstallaties meestal behoren tot de ongevaarlijke soort Legionella anisa5). Deze gegevens samen met de genoemde onderzoeksresultaten kunnen erop wijzen dat natte gebouwgebonden koelwatersystemen een belangrijke besmettingsbron vormen. Nader onderzoek naar de rol van natte koeltorens als potentiële besmettingsbron en een betere beheersing van de groei van legionellabacteriën daarin zijn dus van belang. LITERATUUR 1) Oesterholt F. en P. Konings (2001) Omvang en preventie van vermeerdering van Legionella in koeltorens en luchtbehandelingsapparatuur. Elsevier. 2) Oesterholt F., L. Paping, H. Veenendaal en D. van der Kooij (2009). Combinatie van qPCR en specifieke kweekmethode efficiënt voor screening proceswatermonsters op Legionella. H2O nr. 24. 3) Wullings B., G. Wubbels, H. Veenendaal en D. van der Kooij (2007). Snelle, kwantitatieve detectie van L. pneumophila met qPCR. H2O nr. 5. 4) Bijkerk P., E. van Lier, C. Swaan en M. Kretzschmar (2011). Staat van infectieziekten in Nederland 2010. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 2102211007/2011. 5) Van der Kooij D., G. Wubbels en G. Veenendaal (2007). Legionellabacteriën in leidingwaterinstallaties behoren meestal tot de ongevaarlijke soort Legionella anisa. H2O nr. 5.
advertentie
ONLINE VEILING wegens het overtollig zijn van een installatie van
WATERSCHAP BRABANTSE DELTA RWZI Nieuwveer – Zimpro fabriek (Thermische slibbehandelingsinstallatie) Biezenstraat 7 – 4823 ZJ Breda
Dít is de toekomst van watertechnologie
Watercampus Leeuwarden Zuiver water binnen handbereik. Het lijkt zo vanzelf sprekend, maar het is dé uitdaging voor de toekomst. De beschikbaarheid van zoet water staat wereldwijd onder druk terwijl de waterbehoefte explosief groeit. Dit vraagt in de hele watersector om innovatieve oplossingen en nieuwe technieken. De Watercampus Leeuwarden neemt hierin het voor touw. Wetenschappers uit alle delen
kijk dat is ’t mooie van
leeuwarden
van de wereld doen op de Watercampus onderzoek naar oplossingen op het gebied van o.a. drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering. De Watercampus biedt bedrijven, kennisinstituten en onderwijsinstellingen alle voorwaarden om kennis te bundelen en innovatie mogelijk te maken. Hiermee is Leeuwarden hard op weg om de Europese hoofdstad van watertechnologie te worden.
Meer informatie? Kijk op www.wetsus.nl of www.wateralliance.nl
2 HYDR. HORIZ. FILTERPERSEN “Rexroth” (2005), cap. 300 bar; hogedruk zuigpomp “Hammelmann” (2007), cap. 50 kW, zuiger-ø 65 mm; 5 hydr. biofilters “Willet&Co”; thermische naverbrandingsinstallatie “Inodes”, cap. 205-410 Nm³/uur; schone verbrandingsinstalltie “Bekaert/CEB” (2004), cap. 0.1 - 3.5 Mw, temp. -32 tot 120 °C; 3 HOGEDRUK LUCHTCOMPRESSOREN: 2x “Atlas Copco” 3HX2T (2006), cap. 30 bar en “Engels und Konrad” BV.35.260.170.85, cap. 28 bar; 3 schroefcompressoren “Grassair” S.127.10 en S16.7; 2 olie / biogas stoomboilers “Nem”, cap. 1310 kg/uur en “Standard Fasel” Condor, cap. 2500 kg/uur; verwarmingsketel “Remeha” P420/9 (2006); 9 afzuigunits “Colasit”; 2 RVS DUBBELE VERT. WARMTEWISSELAARS w.o. “RAR”, cap. 30 bar, temp. 200 °C; 2 rvs reactoren,
vol. 6 kub, tijdspanne 30 min; 3 hogedruk pompen “Geho”, cap. 28-29 bar; centrifugaal-/draaizuigerpompen; dig. stroommeters; rotatie slib zeeffilter;
2 HALKRANEN
“Stahl” (2006), cap. 3000 kg, bereik 10.630 mm en 15.780 mm v.v. elektr. hijskettingen;
SLUITING: woe 19 DECEMBER vanaf 14.00 uur Bezichtiging: vrijdag 14 december van 10.00 tot 16.00 uur FOTO’S / Catalogus op onze website
www.TroostwijkAuctions.com H2O / 24 - 2012
35
Paul Telkamp, Tauw Ronnie Berg, Tauw Inge van der Velde, Waterschap Reest & Wieden Johan Vlot, Waterschap Reest & Wieden
maximaliseren van slibproductie zinvol voor jaarlijkse kosten? Waterschap Reest & Wieden bouwt momenteel een gistingsinstallatie op de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Echten. Deze gistingsinstallatie moet het secundair slib van de rwzi’s binnen het beheergebied gaan vergisten. Het betreft een tweetrapsvergisting. De eerste trap is een thermofiele gisting (circa 55°C) en wordt gevolgd door een mesofiele gisting (circa 35°C). Door het slib te vergisten, wordt de totale slibhoeveelheid gereduceerd en wordt energie (biogas) geproduceerd. Tauw voerde in opdracht van het waterschap een onderzoek uit naar de potentie van het maximaliseren van de secundair slibproducties op alle rwzi’s om zodoende meer slib en met een hogere fractie organische drogestof naar de nieuwe slibgistingsinstallatie af te voeren. Dit artikel geeft de resultaten van dit onderzoek weer.
T
auw heeft in 2010 verkend met welke strategie de laagst mogelijke jaarlijkse kosten kunnen worden behaald. In deze studie is het effect van zuurstofgehalte op de slibproductie, de slibbelasting en uiteraard de zuiveringsprestatie betrokken. De conclusie van dit onderzoek was dat verlaging van de slibbelasting (ofwel verhoging van slibgehalte) bij een zuurstofgehalte van 1,6 mg/l (norm HSA) zowel een positieve invloed heeft op de jaarlijkse kosten (minder afvoer secundair slib) als op de zuiveringsprestatie (Ntotaal). Naar aanleiding van dit onderzoek optimaliseerde Waterschap Reest en Wieden de stuurwaarden voor het zuurstofgehalte en verhoogde de stuurwaarden voor drogestof. Dit resulteerde in een aantoonbare besparing op de jaarlijkse kosten (ruim vijf procent). Toen was echter nog geen sprake van een centrale gistingsinstallatie voor secundair slib. Het feit dat deze nu wordt gerealiseerd, plaatst alles in een ander perspectief. Hierdoor lijkt juist het verhogen van de slibproductie - en dus het verlagen van het slibgehalte - interessant.
Randvoorwaarden maximaliseren Het verhogen van de slibproductie heeft uiteraard gevolgen voor het zuiveringsproces maar ook voor de slibgistingsinstallatie zelf. Het verhogen van de slibproductie wordt bereikt door het verkorten van de slibleeftijd (verlagen drogestofgehalte). Door de verlaging van het drogestofgehalte is
36
H2O / 24 - 2012
minder biologische capaciteit beschikbaar. Dit leidt tot een verslechtering van de Ntotaaleffluentkwaliteit. Dit gaat tegen de principes van de waterschappen in, omdat het zuiveren van afvalwater de primaire taak is van het waterschap. Maar de waterschappen hebben zich ook gecommitteerd aan de Meerjarenafspraak (MJA3) en het Klimaatakkoord. De rwzi’s van Waterschap Reest & Wieden voldoen ruimschoots aan de lozingseisen en aan de eigen doelstelling van minimaal 80 procent gebiedsrendement. Er is dus ‘ruimte’ om het Ntotaal-effluentgehalte toe te laten nemen. Voor de bepaling van de maximale secundaire slibproductie is besloten om niet alle rwzi’s van het waterschap modelmatig door te rekenen. Voor de studie zijn alleen de rwzi’s in Echten en Meppel gemodelleerd. Dit zijn de twee grootste zuiveringsinstallaties van Reest & Wieden. Zij dekken daarmee het gros van de totale slibproductie. Voor het maximaliseren van de slibproductie wordt een zo laag als mogelijk slibgehalte gekozen. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten belangrijk: • Het slibgehalte bij regenweeraanvoer dient voldoende hoog te zijn om de werking van de nabezinktanks te garanderen; • De nitrificeerders dienen zich in het systeem te handhaven. Hiervoor is een
•
•
voldoende lange aerobe slibleeftijd nodig. Bij lage temperaturen groeien de nitrificerende bacteriën langzamer en moet de aerobe slibleeftijd dus langer zijn. Het maximaal aeroob volume is voor het onderzoek kleiner gekozen dan maximaal haalbaar. Er is rekening gehouden dat 90 procent van het aeroob volume belucht kan worden (veiligheidsmarge); Ter voorkoming van lichtslib zijn geen concessies gedaan aan het zuurstofgehalte; De jaargemiddelde effluentkwaliteit en het gebiedsrendement moeten behaald worden*. Om calamiteiten op te kunnen vangen, is besloten dat de rwzi’s aan een Ntotaal-gehalte van 9 mg/l dienen te voldoen, ofwel de effluenteis minus tien procent. Wanneer echter de rwzi’s in Echten en Meppel beiden een effluentgehalte van jaargemiddeld Ntotaal 9 mg/l zouden gaan lozen, betekent dit dat het gebiedsrendement niet gehaald wordt. Het rendement wordt het meest beïnvloed door rwzi Echten (grootste capaciteit). Om deze reden is besloten dat rwzi Echten moet voldoen aan jaargemiddeld 8 mg/l Ntotaal.
Theorie Het meest toegepaste model voor de berekening van de vergistbaarheid van slib is het statische model van Chen & Hashimoto1). In dit model is de afbraak van slib afhankelijk van de verblijftijd en geldig voor tempera-
platform op de verblijftijd, warmtebehoefte van de slibgistingsinstallatie en warmte-/energieproductie van de warmtekrachtkoppeling. De verblijftijd van de thermofiele gisting (kleinste volume) neemt af van 13,5 naar 13,1 dagen. Deze verlaging is meegenomen bij de berekende biogasproductie.
Afb. 1: Schematische weergave van de voorwaarden voor het verlagen van het slibgehalte in de actiefslibtank.
turen tussen 20 en 60°C. De vergistbaarheid van secundair slib is afhankelijk van de slibleeftijd in de actiefslibtank. Bolzonella et al.2) legde een relatie tussen de vergistbaarheid van secundair slib en de slibleeftijd in de actiefslibtank. Bij een slibleeftijd van 20 dagen is volgens Chen & Hashimoto een afbraak van 40 procent haalbaar. De gevonden relatie door Bolzonella is ‘geijkt’ met de constatering door Chen & Hashimoto en vervolgens is de maximale afbreekbaarheid van het slib bepaald bij verschillende slibleeftijden. Afbeelding 2 presenteert de relatie tussen de maximale afbreekbaarheid van slib en de slibleeftijd.
Resultaten De effecten van het maximaliseren van de secundair slibproductie zijn vergeleken met een referentiesituatie. Dit is feitelijk het in stand houden van de huidige bedrijfsvoering (ofwel zo min mogelijk slib afvoeren van de rwzi’s) en dit slib vervolgens ‘voeden’ aan de slibgistingsinstallatie op de rwzi Echten. Door het maximaliseren van de secundair slibproductie neemt de biogasproductie aanzienlijk toe. Voor rwzi Echten geldt een gemiddelde toename van ongeveer 45 procent en voor rwzi Meppel zelfs 150 procent. In afbeelding 3 is een vergelijking opgesteld van de jaargemiddelde specifieke biogasproductie per kilogram organisch drogestof. Voor de volledigheid en voor het verklaren van de toename van de biogasproductie is tevens de jaargemiddelde slibleeftijd opgenomen. Daarnaast is ook het effect op de effluentkwaliteit opgenomen.
Op basis van afbeelding 3 kunnen de volgende conclusies getrokken worden: • Rwzi Meppel heeft een hoge slibleeftijd (50,4 dagen). Hierdoor is de vergistbaarheid van het slib laag. Door toepassing van een lager slibgehalte neemt de slibleeftijd sterk af en de vergistbaarheid van het slib sterk toe. Door de verlaging van het slibgehalte neemt de jaargemiddelde effluentkwaliteit toe van circa 6,5 mg N/l naar 9,0 mg N/l. Hiermee voldoet rwzi Meppel aan de gestelde effluenteis; • De beluchtingscircuits van rwzi Echten hebben ook een relatief lange slibleeftijd (33,7 dagen). Ook hier neemt door verlaging van het slibgehalte de vergistbaarheid flink toe (in iets mindere mate dan bij rwzi Meppel). De jaargemiddelde effluentkwaliteit neemt toe van circa 3,3 mg N/l naar 6,2 mg N/l; • De BCFS-reactor van rwzi Echten heeft een redelijk normale slibleeftijd (21,5 dagen), maar kan nog verder verlaagd worden, waardoor de vergistbaarheid toeneemt (in mindere mate dan bij rwzi Meppel en de beluchtingscircuits van rwzi Echten). De effluentkwaliteit neemt in dit geval toe van 4,9 mg N/l naar 7,1 mg N/l; • Na opmenging van het effluent van de beluchtingscircuits en de BCFS-reactor voldoet rwzi Echten aan de gestelde effluenteis. Daarmee voldoet Waterschap Reest & Wieden ook aan het gebiedsrendement. Het maximaliseren van de slibproductie op rwzi Meppel en Echten heeft invloed
Afb. 2: Maximale afbreekbaarhied van slib in relatie tot de slibleeftijd.
Door het maximaliseren van de slibproductie van rwzi Echten en rwzi Meppel neemt de biogasproductie met circa 500.000 Nm3 per jaar toe. Door toename van de biogas-productie kan met de warmtekrachtkoppeling ook meer elektrische energie en warmte worden opgewekt. De elektrische en thermische levering van de warmtekrachtkoppeling neemt toe met respectievelijk 1.314.000 kWhe/j en 1.475.000 kWhth per jaar. De warmtebehoefte van de slibgistingstank neemt door de stijging van de slibproductie met 170.000 kWhth per jaar toe. De extra warmtebehoefte wordt in dit geval ruimschoots gecompenseerd. Bij het ontwerp van de nieuwe slibgistingsinstallatie is rekening gehouden met de dosering van glycerine om zodoende de biogasproductie te verhogen en de slibgistinginstallatie in zowel de winter als zomer van voldoende warmte te voorzien. Door de toename in warmteproductie als gevolg van de het maximaliseren van de slibproductie hoeft minder glycerine toegevoerd te worden (besparing van 594 ton glycerine per jaar oftewel 58 procent).
Kosten- en batenanalyse Door het maximaliseren van de slibproductie vindt vaker slibtransport per vrachtwagen plaats vanaf de rwzi Meppel naar de slibgistingsinstallatie op rwzi Echten. Voor rwzi Echten is slibtransport per vrachtwagen niet aan de orde (wordt per pomp afgevoerd). Meer transport betekent hogere slibtransportkosten. Het gebruik van glycerine kan aanzienlijk worden teruggedrongen. Tevens wordt inkoop van elektrische energie hierdoor vermeden. Tabel 1 presenteert een overzicht van de kosten (als negatief getal weergegeven) en baten (als positief getal weergegeven). Een belangrijk aspect vormen natuurlijk de slibeindverwerkingskosten. De verwachting is dat deze zullen toenemen. Of dit daad-
Afb. 3: Vergelijking van de jaargemiddelde biogasproductie per aangevoerde kilogram organische drogestof.
H2O / 24 - 2012
37
werkelijk het geval is en zo ja in welke mate, is vooralsnog onbekend. Als we uitgaan van een slibverwerkingstarief van 93 euro per ton slibkoek mag de slibafzet met maximaal circa 2.600 ton slibkoek per jaar toenemen, voordat financieel het break-even-punt wordt bereikt. Bij maximaliseren van de slibproductie op de rwzi’s in Meppel en Echten is deze slibhoeveelheid nog lang niet in beeld. Inclusief slibafvoer zullen de baten nog circa 200.000 euro per jaar bedragen. Maximaliseren van de slibproductie lijkt dus kostenbesparend.
omschrijving
eenheid
waarde
toename slibtransportkosten
euro/jaar
- 7.000
besparing glycerine
euro/jaar
95.000*
vermeden inkoop van energie
euro/jaar
158.000
totale baten
euro/jaar
246.000
* 160 euro per ton glycerine (opgaaf leverancier gistingsinstallatie Echten). ** 0,12 euro per kWh. Tabel 1. Totale baten bij maximaliseren van slibproductie op de rwzi’s in Meppel en Echten.
CO2-consequenties
In het kader van het klimaatakkoord is ook de CO2-uitstoot bekeken. In tabel 2 zijn de gevolgen van het maximaliseren van de slibproductie voor de CO2-uitstoot weergegeven. Deze tabel laat zien dat de CO2-uitstoot van slibtransport verwaarloosbaar klein is. De totale afname van de CO2-uitstoot wordt voornamelijk bepaald door de besparing op de ingekochte glycerine.
Conclusies Het maximaliseren van de slibproductie resulteert in een jaarlijkse besparing van circa 200.000 euro (bij alleen de rwzi’s in Echten en Meppel). Tevens wordt voldaan aan de lozingseisen en aan het gestelde gebiedsrendement.
Door het maximaliseren van de slibproductie zal de biogasproductie toenemen en kan aanzienlijk worden bespaard op de hoeveelheid glycerine. Deze besparing weegt ruimschoots op tegen de extra kosten van slibtransport. Ook op het gebied van CO2-emissies is het maximaliseren van de slibproductie in het voordeel. De toename van CO2-emissie als gevolg van het extra transport per vrachtwagen is minimaal in relatie tot de besparing op glycerine uitgedrukt in CO2.
de rwzi’s te gaan maximaliseren, dan kan in 2014 hiermee begonnen worden. De bouw van de slibgistingsinstallatie is namelijk vrijwel afgerond, maar de leverancier van de installatie moet eerst een garantieperiode van een jaar doorlopen. Dan begint het waterschap met één rwzi om te controleren of de praktijk in lijn ligt met de gemodelleerde waarden of eventueel bijgesteld moet worden. Navolgend zet Waterschap Reest en Wieden het maximaliseren van de slibproductie op de overige rwzi’s door.
Vervolg
LITERATUUR 1) Chen Y. en A. Hashimoto (1980). Substrate utilization model for biological treatment systems. Biotechnology & Bioengineering 22, pag. 2081-2095. 2) Bolzonella D., P. Pavan, P. Battistoni en F. Cecchi (2005). Mesophilicanaerobic digestion of waste activated sludge: influence of solid retention time in the wastewater treatment process. Process Biochemistry 40, pag. 1453-1460. 3) STOWA (2012). GER-waarden en milieuimpactscores productie van hulpstoffen in de waterketen, tabel 46 op pag. 76. Rapport 2012-06. 4) EEP format (2011). Handreiking en energiedragerslijst voor MJA3-bedrijven.
Waterschap Reest & Wieden wil het bovenstaande voorleggen aan het bestuur om zo een goede afweging te kunnen maken tussen kwaliteit en kosten. Wanneer het bestuur akkoord gaat om de slibproductie op
Tabel 2. Totale afname van CO2-uitstoot bij maximaliseren van de slibproductie op de rwzi’s in Meppel en Echten.
omschrijving
eenheid
toename slibtransport
kg CO2/jaar
besparing glycerine
kg CO2/jaar
vermeden inkoop van energie
kg CO2/jaar
totale baten
kg CO2/jaar
waarde - 2.000* 4.400.000** 600.000*** 5.000.000
NOTEN * 880 g CO2 per kilometer. ** 0,1 GJ per kg glycerine3) en 74,6 kg CO2 per GJ4). *** 440 g CO2/kWh (= gemiddelde van de energieleveranciers van Waterschap Reest & Wieden).
De nieuwe slibgistingsinstallatie op de rwzi in Echten.
38
H2O / 24 - 2012
NOTEN * Het effect van het maximaliseren van de slibproductie op het gehalte Ptotaal in het effluent is niet meegenomen. Door het maximaliseren vindt meer fosfaatafvoer plaats via de sliblijn en neemt de biologische fosfaatverwijdering toe, waardoor het gehalte Ptotaal in het effluent alleen maar zal afnemen.
platform
Otto Kluiving, Waterschap Hunze en Aa’s Yede van der Kooij, Wetterskip Fryslân Frank Brandse, Waterschap Reest en Wieden Hans Banning, PROCES-Groningen
Innovatieve methoden voor verhogen biogasopbrengst bij vergisten van spui- en primair slib Het combineren van thermofiele en mesofiele vergisting van spuislib leidt op laboratoriumschaal tot een toename van de biogasopbrengst met 35 tot 40 procent ten opzichte van de gangbare mesofiele vergisting. Voorbewerking van spuislib met de Cambi-methode (slibontsluiting onder hoge druk en temperatuur) geeft de hoogste toename in biogasopbrengst (20 tot 100 procent). Daarnaast leidt het combineren van een temperatuur- en drukbehandeling tot een toename van 25 procent van de biogasopbrengst. De resultaten van de enzymatische voorbewerking zijn niet eenduidig; bij een aantal tests is een verhoging van de biogasopbrengst van 10 tot 30 procent gemeten.
D
e biogasopbrengst bij vergisting van spuislib per kilogram organische stof is laag in vergelijking met de biogasopbrengst van andere soorten biomassa. Vanwege de matige afbreekbaarheid en dus de slechte vergistbaarheid van spuislib resteert een relatief grote hoeveelheid residu na vergisting. Ook de ontwaterbaarheid van dit residu is slecht. De eindverwerking van dit residu, conform het Landelijk AfvalbeheersPlan, is thermische eindverwerking al dan niet met energieterugwinning. Dit betekent een hoge kostenpost voor de waterschappen, die tot wel 25 procent van de gehele waterzuiveringsketen kunnen bedragen. PROCES-Groningen voerde samen met de vijf noordelijke waterschappen een verkennend onderzoek uit naar de mogelijkheden om de biogasopbrengst te verhogen bij het vergisten van spuislib en primair slib. Het onderzoek is medegefinancierd door de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Er zijn twee mogelijke routes onderzocht: het combineren van thermofiele en mesofiele vergisting én voorbehandelen van het spuislib om de afbreekbaarheid tijdens het vergisten te verbeteren1). Een gevolg van een betere afbreekbaarheid van het slib is een verhoogde reductie van de hoeveelheid residu na vergisting, waardoor de verwerkingskosten significant afnemen.
Materialen en technieken Slib
In het onderzoek is slib van verschillende waterschappen gebruikt. Uit analyses van de spuislibmonsters (96 monsters) bleek dat een aanzienlijke spreiding in het asgehalte voorkomt. Het asgehalte varieert tussen de 18,4 en 37,7 gewichts% droge stof. De gemiddelde waarde is 24,7 gewichts% droge stof. Vergistingstesten
De vergistingstesten zijn door PROCESGroningen uitgevoerd in vergisters van 20 liter. De vergisters worden semi-batchgewijs gevoed (afhankelijk van de omzettingssnelheid wordt dagelijks of per twee dagen gevoed). Procesparameters, zoals de biogasopbrengst en -samenstelling, pH, concentratie vluchtige vetzuren en ammonium en de geleidbaarheid, worden gedurende de tests gemeten. Mesofiele vergisting vindt plaats bij 37°C; thermofiele vergisting bij 55°C.
thermofiele vergister. De voeding van de eerste thermofiele vergister bestaat dus uit gelijke hoeveelheden ‘vers’ spuislib substraat en recirculatieslib uit de tweede thermofiele vergister. De andere helft van het afgetapte materiaal uit de tweede thermofiele vergister wordt als voeding voor de mesofiele vergisting gebruikt. De verblijftijd bedraagt 14 dagen in de thermofiele vergisters gevolgd door 7 dagen in de mesofiele vergister. Deze test wordt vergeleken met de resultaten van mesofiele vergisting met een verblijftijd van 21 dagen. Een tweede serie testen is uitgevoerd met een mix van slib (primair en spuislib). Bij deze testen is thermofiele vergisting van de mix gevolgd door een mesofiele vergisting zonder interne recirculatie. Het digestaat van de thermofiele vergister (verblijftijd 7 dagen) is de voeding voor de mesofiele vergister (verblijftijd 12 dagen). Tevens zijn vergelijkende testen met mesofiele vergisting uitgevoerd. De totale verblijftijd voor beide tests is 19 dagen.
Combinatie thermofiele en mesofiele vergisting
Voorbewerking van slib
Het slib is achtereenvolgens onder thermofiele (twee in serie geschakelde vergisters) en onder mesofiele condities in een derde reactor vergist, waarbij een deel van materiaal vanuit de tweede thermofiele vergisting wordt teruggeleid naar de eerste
De voorbewerkingstechnieken zijn erop gericht de structuur van de biomassa open te breken, waardoor het materiaal beter afbreekbaar is tijdens de vergisting. Hiervoor zijn verschillende strategieën ontwikkeld: fysische ontsluiting (temperatuur en/of druk H2O / 24 - 2012
39
behandeling), enzymatische ontsluiting en pH verhoging of verlaging. Fysische voorbewerking vindt plaats door gedurende korte tijd de druk te verhogen gevolgd door een snelle drukverlaging (homogeniseren). Een tweede vorm van fysische voorbewerking is het verhogen van de temperatuur (pasteurisatie). Ook de gelijktijdige combinatie van druk- en temperatuurverhoging (Cambi-methode) kan effectief zijn en is in dit onderzoek toegepast. De drukbehandeling is uitgevoerd bij CUTEC (Clausthaler Umwelttechnik-Institut) in Duitsland. CUTEC heeft de beschikking over een hoge druk homogenisator van Invensys APV (type Gaulin G5-4,3B). Hierin is het slib voorbewerkt bij verschillende drukken (8, 16, 32 en 150 bar). Slib is onderworpen aan verschillende temperatuurbehandelingen (pasteurisatie) bij 60° en 72°C gedurende een uur. Voorbewerking door middel van de Cambi-methode is eveneens bij CUTEC uitgevoerd. Het slib is gedurende 30 minuten verhit tot 165°C bij een druk van 8 bar. Vervolgens is het slib onmiddelijk van druk afgelaten in een gekoeld flash-vat.
vergisting met een verblijftijd van twaalf dagen resulteert in een biogasopbrengst van 360 liter per kilo organische droge stof. Ten opzichte van een mesofiele vergisting met een verblijftijd van 19 dagen levert de geschakelde vergisting een stijging van de gasproductie op van 60 liter biogas per kilo organische stof. Deze stijging komt vrijwel geheel voor rekening van de thermofiele vergisting met zeven dagen verblijftijd. De additionele biogasopbrengst van de nageschakelde mesofiele vergister is beperkt.
verschillende combinaties en volgorde van technieken voorbehandeld. Homogenisatie is hier toegepast bij twee drukken (32 of 150 bar) in combinatie met andere voorbewerkingen (pasteurisatie bij 60°C en pH-verlaging). Het voorbehandelde spuislib is vervolgens mesofiel vergist.
Pasteuriseren en homogeniseren
De toename van de biogasproductie door het toepassen van alleen homogeniseren als voorbewerking van het spuislib is beperkt. Indien het slib eerst wordt gepasteuriseerd en vervolgens wordt gehomogeniseerd, resulteert dit in een positief effect (ongeveer 25 procent toename) op de biogasproductie. Er is geen duidelijk effect van de hoogte van de druk tijdens homogenisatie.
Spuislib is na pasteurisatie bij 60°C bij verschillende drukken (8, 16, 32 en 150 bar) gehomogeniseerd. De thermofiele vergistingsresultaten zijn vergeleken met die van spuislib dat niet is gepasteuriseerd, maar wel gehomogeniseerd bij 16 bar. In een tweede serie testen is spuislib in
Het verlagen van de pH levert relatief de laagste biogasopbrengst op in vergelijking met andere voorbewerkingen. In afbeelding 1 zijn de biogasopbrengsten uit de testen samengevoegd. Het bovenste deel van de grafiek laat het effect van voorbewerking op
Resultaten voorbewerking spuislib op de biogasopbrengst
Afb. 1: Biogasopbrengst na verschillende voorbewerkingen van spuislib. P = pasteurisatie, H = homogeniseren.
Enzymatische ontsluiting is uitgevoerd door het slib in een reactor te plaatsen en te verwarmen tot 45 of 55°C. Na dosering van de enzymen (protease, cellulase, hemicellulase of glucanase of een mix van deze enzymen) wordt het mengsel gedurende 24 uur bij de ingestelde temperatuur gemengd.
Resultaten gecombineerde vergisting De gasproductie van de thermofiele-thermofiele-mesofiele geschakelde (TTM) vergisters bedraagt in totaal 310 l/kg organische stof, terwijl de biogasopbrengst in de referentietest, de mesofiele vergister, 225 l/kg organische stof is. De gasproductie van de afzonderlijke vergistingsstappen in deze test zijn: • eerste thermofiele vergister: 210 l/kg organische stof, CH4- gehalte circa 70 procent; • tweede thermofiele vergister: 50 l/kg organische stof, CH4-gehalte 75 tot 80 procent; • mesofiele vergister: 50 l/kg organische stof, CH4-gehalte 75 tot 80 procent. De gasproductie bij de gecombineerde thermofiele-mesofiele vergisting gaat geleidelijk naar een stabiele eindsituatie. In die eindsituatie bedraagt het verschil in gasproductie tussen mesofiele vergisting en TTM ongeveer 85 l/kg organische stof (toename van 35 tot 40 procent ten opzichte van de referentietest). Tevens blijkt dat de gemiddelde gasproductie bij mesofiele vergisting over de laatste vier weken van de testen geleidelijk oploopt. Het hoge methaangehalte (70 tot 80 vol%) zou kunnen wijzen op een hoge eiwit- of hoge vetfractie in de voeding. De combinatie van een in serie geschakelde thermofiele vergisting met een verblijftijd van zeven dagen met een mesofiele
40
H2O / 24 - 2012
Afb. 2: Biogasopbrengst na voorbewerking van verschillende spuislibben met de Cambi-methode (rood = blanco; blauw = na voorbewerking met Cambi-methode).
platform de biogasopbrengst bij mesofiele vergisting zien; het onderste deel toont de thermofiele vergistingsresultaten. De biogasopbrengst van beide delen in de grafiek kunnen niet onderling vergeleken worden omdat ander uitgangsmateriaal is gebruikt. Enzymatische voorbewerking
Gemiddeld bedraagt de toename in biogasopbrengst bij de vergisting van spuislib na enzymatische voorbewerking tien tot 15 procent; bij primair slib loopt dit op tot 30 procent. Het positieve effect van enzymatische voorbehandeling is met name bij thermofiele vergisting vastgesteld. Bij mesofiele vergisting waren de resultaten niet altijd duidelijk positief in tegenstelling met eerdere tests met enzymatische voorbehandelde andere substraten. Uit de testen kan niet eenduidig worden geconcludeerd dat een bepaald enzym effectiever is dan andere enzymen of enzymcombinaties. Het combineren van enzymatische voorbewerking met pasteurisatie levert geen additionele biogasopbrengst op. Cambi-methode
Bij CUTEC zijn spuislibben via de Cambimethode voorbewerkt. Het behandelde slib is mesofiel of thermofiel vergist om de biogasproductie vast te stellen (zie afbeelding 2). Ter vergelijking zijn vergistingstesten uitgevoerd onder identieke omstandigheden met niet voorbehandeld slib. Omdat verschillende slibben zijn gebruikt, kunnen de absolute gasopbrengsten van de testen niet onderling vergeleken worden. Alle tests, zowel bij mesofiele als thermofiele vergisting, vertonen een duidelijke verhoging van de biogasopbrengst. De gemiddelde stijging van de biogasproductie na voorbehandeling met de CAMBI-methode bedraagt voor de testen 80 procent.
Discussie Andere voorbewerkingsmethoden die zijn toegepast, te weten homogeniseren, pasteuriseren, pH-verhoging en - verlaging en enzymatische voorbewerking, bleken minder effectief dan de Cambi-methode. De invloed van homogenisering, zowel voor mesofiele als thermofiele vergisting, is beperkt. Gemiddeld wordt na homogenisatie een verhoging van de biogasopbrengst bij de vergisting van spuislib van 15 procent behaald. Het combineren van homogeniseren met pasteuriseren levert een toename in biogasproductie op van gemiddeld 25 procent. De hoogte van de druk heeft weinig effect op de biogasopbrengst. De combinatie van homogenisatie met andere voorbewerkingstechnieken, zoals pH-verlaging of enzymatische behandeling, levert geen noemenswaardige extra toename van de biogasopbrengst op. Eerder is elders aangetoond dat de combinatie pasteurisatie-enzymatische voorbehandeling wel leidt tot een verhoging van de biogasopbrengst2),3). In sommige tests is een positief effect van enzymatische voorbewerking op de vergistbaarheid gemeten. Gemiddeld bedraagt
deze verhoging van de biogasopbrengst na enzymatische bewerking 10 tot 30 procent. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat geen specifiek enzym is gevonden dat een duidelijk hogere effectiviteit vertoond in vergelijking met andere enzymen. Dit geldt voor zowel mesofiele als thermofiele vergisting. Een mogelijke verklaring voor het beperkte effect van voorbewerking is dat de bacteriënbiomassa goed bestand is tegen de omstandigheden tijdens voorbewerking. De celwand van de bacteriën is blijkbaar voldoende robuust om de toegepaste voorbewerkingsmethoden te doorstaan, waardoor de biomassa niet of onvoldoende wordt ontsloten. Onder extreme condities, zoals bij de Cambi-methode, neemt na voorbehandeling de biogasopbrengst van spuislib significant toe.
Conclusies Spuislib is een heterogeen materiaal dat aanzienlijk kan variëren in samenstelling. Voor het uitvoeren van dit type onderzoek dient altijd een blanco test te worden meegenomen met slib uit dezelfde partij om een vergelijking van de resultaten mogelijk te maken. Vanwege de heterogeniteit van het slib blijven praktijktesten met spuislib uit een specifieke zuiveringsinstallatie altijd noodzakelijk om de resultaten te verifiëren. De gasopbrengst van de geschakelde thermofiele-mesofiele vergisting van spuislib is hoger dan die van de mesofiele vergisting. De toename bedraagt 35 tot 40 procent. De biogasopbrengst van de tweede thermofiele stap en de mesofiele stap in de geschakelde vergistingstest zijn lager dan die van de eerste thermofiele stap, maar dragen bij aan de overall biogasopbrengst. Omdat de biogasopbrengst van de tweede thermofiele vergistingsstap relatief laag is, kan de thermofiele vergisting beperkt worden tot één reactor gevolgd door een reactor waar mesofiele vergisting plaatsvindt. Homogenisering van het slib heeft een gering effect op de biogasopbrengst bij thermofiele vergisting. Het combineren van homogeniseren met andere voorbewerkingstechnieken, zoals pasteurisatie, pH-verlaging of enzymatische behandeling levert een duidelijke toename van de biogasopbrengst op. Dit geldt voor zowel mesofiele als thermofiele vergisting.
Uit het onderzoek komen als meest kansrijke opties voor het verhogen van de biogasopbrengst - naast de ontsluiting met de Cambi-methode - het combineren van thermofiele en mesofiele vergisting én voorbehandeling met gecombineerde pasteurisatie/homogenisatie. De resultaten van de uitgevoerde testen hebben nog niet geleid tot een eenduidige keuze voor een (combinatie van) voorbewerkingstechnieken als meest kansrijke route. Aanvullend onderzoek is nodig om de resultaten van een aantal opties verder uit te werken en vervolgens te verifiëren op pilotschaal. Pas dan kan een voorontwerp van een volledige voorbewerkingsinstallatie gemaakt worden met bijbehorende economische evaluatie. De resultaten van dit onderzoek kunnen goed worden gebruikt bij andere onderzoekstrajecten die lopen bij de waterschappen, zoals de Energiefabriek en de bouw van een thermische slibontsluiting. LITERATUUR 1) PROCES-Groningen (2012). Onderzoek naar innovatieve methoden voor de voorbehandeling van spuislib; samenvattend eindrapport. 2) Davidson A. en J. La Cour Jansen (2006). Pretreatment of wastewater sludge before anaerobic digestion - hygienisation, ultrasonic treatment and enzyme dosing. Vatten 62, pag. 335-340. 3) Warthmann R., S. Baum en U. Baier (2011). Biological active compounds in combination with physical pre-treatment for boosting efficiency of anaerobic digestion. ADSW&EC-conferentie in Wenen.
De uitgevoerde tests geven een positief beeld van de resultaten van de behandeling van spuislib via de Cambi-methode. Een biogasopbrengst vergelijkbaar met de opbrengst van het vergisten van bijvoorbeeld primair slib of mais (berekend op biogasproductie per kilogram organisch materiaal gevoed per dag), is echter niet gehaald. lage pH 5% hoge pH 0% pasteuriseren 5% enzymen 0-30% homogeniseren 15% pasteuriseren/homogeniseren 25% Cambi-methode 20-100% combinatie thermofiele/ mesofiele vergisting 35-40% (t.o.v. separate mesofiele vergisting) H2O / 24 - 2012
41
Jaap Postma, Ecofide Fred Kuipers, Waterschap Hollandse Delta
Aanleg van agroranden beschermt kwetsbare macrofaunasoorten Onderzoek in zoete, niet al te voedselrijke perceelsloten in de Hoeksche Waard toont aan dat de aanleg van agroranden een positief effect heeft op het aquatisch ecosysteem. Zowel het aantal macrofaunasoorten als de dichtheden van verschillende gevoelige groepen liggen hoger in sloten met een agrorand dan in controlesloten zonder rand. De gemiddelde EKR-waarde neemt door de agrorand met 0,16 toe. Dit is hoogstwaarschijnlijk een direct gevolg van een afgenomen drift van gewasbeschermingsmiddelen. Een voor het waterschap interessante vervolgvraag is of deze positieve effecten ook zijn waar te nemen in sloten met een hogere fosfaat- of stikstofbelasting en/of de brakke sloten op Goeree-Overflakkee.
H
et Rijk streeft naar een vitale landbouw door onder meer het gebruik te beperken van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie (Meerjarenprogramma Vitaal Platteland, MJP2). Het beheer van agroranden wordt genoemd als één van de mogelijke maatregelen, die tevens kan bijdragen aan het behalen van de ecologische doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Over de mate waarin en de manier waarop is echter nog veel onduidelijk, mede doordat de ervaring met agroranden in Nederland nog beperkt is. Bij Waterschap Hollandse Delta zijn agroranden daarom opgenomen als onderzoeksmaatregel voor het behalen van de KRW-doelen. Tijdens dit onderzoek zet het waterschap ook al in op een geleidelijke uitbreiding van de lengte aan agroranden. Waar in 2007 voor circa 260 kilometer beheersovereenkomsten zijn afgesloten, bedroeg de lengte in 2009 al 410 kilometer. Het doel is om dit te laten groeien tot 600 kilometer agrorand in 2013. Om deze groei mogelijk te maken, zijn extra financiële middelen noodzakelijk en wordt ook de nodige menskracht ingezet. Het is daarom van belang om de effectiviteit van agroranden tussentijds te evalueren. Hiertoe is een stapsgewijze aanpak gevolgd, waarbij eerst de verwachtte effecten middels een literatuuronderzoek in beeld zijn gebracht1). Hieruit volgde als conclusie dat een positief effect op het
42
H2O / 24 - 2012
aquatisch ecosysteem is te verwachten, met name als gevolg van een afnemende drift van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verwachting is gebaseerd op de lokale situatie (gedraineerde akkers op kleigrond) en beschikbaar onderzoek met chemische analyses en modelstudies. Verificatie middels biologisch onderzoek bleek echter nauwelijks te zijn uitgevoerd. In 2011 is daarom onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin de aquatische macrofauna reageert op de aanwezigheid van agroranden. Als eerste stap is een data-analyse uitgevoerd om de onderzoeksopzet te onderbouwen en vervolgens zijn in september 2011 macrofaunamonsters genomen in sloten met een agrorand en in controlesloten zonder agrorand.
Data-analyse en onderzoeksopzet De aquatische macrofauna wordt door veel factoren beïnvloed, zoals zoutgehalte, nutriëntconcentraties en de aanwezigheid van waterplanten. Zonder verder onderscheid zullen deze bronnen van variatie er voor zorgen dat een positief effect van een agrorand niet eenvoudig kan worden aangetoond. Tegelijkertijd zou het betrekken van al deze stuurfactoren tot een omvangrijke studie leiden. Daarom is ervoor gekozen om allereerst via een data-analyse de stuurfactoren te kenmerken. Vervolgens is per stuurfactor een keuze gemaakt voor een criterium bij het selecteren van te bemonsteren locaties om zo de hoeveelheid
biologische variatie binnen de onderzoeksopzet te beperken. De data-analyse is uitgevoerd met 565 macrofaunamonsters uit de periode 1980-2010 uit 115 ‘kleine wateren’ in het beheergebied van Hollandse Delta2). De biologische informatie over de macrofauna is multivariaat geanalyseerd met de fysisch/ chemische waterkwaliteit en locatiekenmerken als breedte, diepte, watertype en landgebruik. De aangetoonde verbanden zijn vervolgens gebruikt voor het vastleggen van criteria, waaraan de te onderzoeken locaties moeten voldoen. Uit de data-analyse kwam verder naar voren dat met name vlokreeften en kokerjuffers mogelijk geschikte indicatoren zijn voor de aanwezigheid van toxische druk vanuit gewasbeschermingsmiddelen.
Locatieselectie voor het onderzoek De criteria voor het selecteren van locaties zijn zo gekozen dat de kans op het aantreffen van een hoge diversiteit aan vlokreeften, kokerjuffers en andere macrofauna zo groot mogelijk is. Dit zijn namelijk sloten waar de drift van gewasbeschermingsmiddelen in potentie het grootste effect kan hebben en waar dus een agrorand een zo groot mogelijke verbetering zou kunnen laten zien. De locatieselectie is daarom gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van andere factoren met een negatieve invloed op de diversiteit van de macrofauna. Dit wil overigens niet zeggen dat in andere situaties
platform
Sloot met agrorand.
een eventueel effect van een agrorand niet kan optreden. Het huidige onderzoek was echter gericht op situaties met de grootste kans op een aantoonbaar positief effect. Hiertoe zijn de volgende selectiecriteria gebruikt: • Chlorideconcentratie <240 mg/l, NH4+-concentratie <1,5 en een PO4-Pconcentratie <0,3 mg/l; • Breedte tussen één en vier meter met tenminste een diepte van 30 cm; • Alleen agroranden die tenminste vier jaar aanwezig zijn; • Controlesloten met een brede, relatief hoge rand met opgaande oevervegetatie zijn niet bemonsterd, omdat deze vegetatie eenzelfde driftbeperkende werking kan hebben als een agrorand; • De sloten zijn vooral gezocht in homogene gebieden. Een geschikte agrorand midden in een gebied zonder agroranden is niet bemonsterd. • Sloten, waar tijdens het veldwerk ook andere drukfactoren werden geconstateerd, zijn niet bemonsterd. Dit betrof bijvoorbeeld de aanwezigheid van een krooslaag of een algenbloei. Ook sloten die voor meer dan de helft waren volgegroeid met opgaande oevervegetatie zijn niet bemonsterd, evenals net geschoonde sloten.
en twaalf sloten zonder agrorand, allen in de Hoeksche Waard (zie foto). De twaalf sloten per groep zijn verder onderverdeeld in twee sloten zonder waterplanten, vijf met een matige bedekking en vijf met veel waterplanten. Conform de gangbare praktijk bij het waterschap is de macrofauna bemonsterd middels een tien meter handnet monster, waarbij de monstername inspanning evenredig over de beschikbare substraten en ecotopen werd verdeeld. De werkzaamheden zijn verder uitgevoerd conform het STOWA-handboek Hydrobiologie.
Soortenrijkdom Uit de resultaten (zie afbeelding 1) blijkt dat sloten met een agrorand in alle gevallen een hogere soortenrijkdom kennen dan de controlesloten. Dit geldt voor sloten zonder waterplanten, voor sloten met een matige bedekking en voor sloten met veel water-
planten. Daarnaast illustreren de gegevens ook dat de soortenrijkdom toeneemt naarmate de bedekking met waterplanten toeneemt. Deze relatie wordt overigens vaker aangetoond. Vervolgens is getest of deze verschillen ook statistisch significant zijn. Hieruit blijkt dat het aantal macrofaunasoorten significant hoger is bij de aanwezigheid van een agrorand (p=0,019), terwijl de bedekking met waterplanten net geen significant effect op de diversiteit heeft (p=0,056). Dit laatste was onverwacht en heeft waarschijnlijk te maken met de nauwkeurigheid waarmee de bedekking is ingeschat en de variatie daarin over de jaren. Ook is er geen significante interactie tussen beide factoren, wat betekent dat het effect van de agrorand niet afhangt van de mate van bedekking door waterplanten. Daaruit volgt de conclusie dat het aanleggen van een agrorand de diversiteit van de macrofauna in de perceel-
Afb. 1: Totaal aantal macrofaunasoorten per tien meter handnetmonster. Weergegeven is de gemiddelde waarde inclusief de standaardfout.
Tenslotte is bij het veldwerk ook de bedekking met waterplanten kwalitatief ingeschat. Hiermee zijn de sloten ingedeeld in drie categorieën; geen waterplanten (<10%); matige bedekking (10-50%) en veel waterplanten (>50%). Er is voor de agroranden geen onderscheid gemaakt tussen gras- en bloemenranden, maar de meeste randen op de Hoeksche Waard zijn grasranden. Met deze selectiecriteria zijn uiteindelijk 24 sloten bemonsterd. Twaalf sloten met H2O / 24 - 2012
43
sloten verhoogt. Het totaal aantal soorten ligt na vier jaar gemiddeld circa 25 procent hoger.
Dichtheden Naast het aantal soorten heeft het onderzoek zich ook op het aantal individuen gericht. Voor de vlokreeften en kokerjuffers zijn de gegevens geïllustreerd in afbeelding 2. Ook andere groepen laten een vergelijkbaar verschil zien tussen de sloten met en zonder een agrorand (zoals libellen, haften en wantsen). Minder gevoelige groepen, zoals dansmuggen, oligochaete wormen en slakken, reageren niet op de aanwezigheid van een agrorand. Er zijn echter geen macrofaunagroepen waarvan de dichtheid in de sloten met een agrorand lager ligt dan in controle sloten. Al met al ondersteunen de dichtheden het beeld wat hierboven werd geschetst op basis van het aantal soorten: het aanleggen van een agrorand stimuleert de diversiteit en dichtheid van de macrofauna in de perceelsloot.
EKR-waarden
Gewasbeschermingsmiddelen Aangezien de akkers in de Hoeksche waard goed zijn gedraineerd en op kleigrond liggen, is het onwaarschijnlijk dat dit positieve effect op de macrofauna wordt veroorzaakt door een afgenomen emissie van meststoffen. Ook de strikte locatieselectie met bovengrenzen voor stikstof en fosfaat ondersteunen dit. Daarmee is een afgenomen drift van gewasbeschermingsmiddelen de meest waarschijnlijke verklaring voor het positieve effect van de agroranden in de Hoeksche waard. Tegelijkertijd betekent dit ook dat de gangbare akkerbouwpraktijk onvoldoende bescherming biedt aan het aquatisch ecosysteem in de perceelsloten tegen de negatieve invloed van gewasbescherming. Nu het effect van agroranden in zoete, niet al te voedselrijke perceelsloten is aangetoond, is een voor het waterschap interessante vervolgvraag of deze positieve effecten ook zijn waar te nemen in sloten met een hogere stikstof- en/of fosfaatbelasting en/of de
44
H2O / 24 - 2012
Afb. 2: Gemiddelde dichtheden (inclusief standaardfout) van kokerjuffers en kreeftachtigen in sloten met en zonder een agrorand.
EKR-waarde (type M1a)
De effectiviteit van agroranden wordt door Waterschap Hollandse Delta onderzocht als mogelijke KRW-maatregel. De positieve effecten zijn daarom ook berekend als toename in de EKR-waarde (zie afbeelding 3, watertype M1a oftewel zoete, gebufferde sloten). De EKR-waarde in sloten met een agrorand ligt altijd hoger dan in controlesloten. Dit geldt voor sloten zonder of met een matige bedekking door waterplanten, maar vooral voor sloten met veel waterplanten. Hier ligt de gemiddelde EKR-waarde 0,16 hoger. Dat het beeld bij de andere twee categorieën (geen en matige bedekking door waterplanten) minder duidelijk is, komt enerzijds door het lage aantal waarnemingen en daarmee een hogere standaarddeviatie (n=2 voor sloten zonder waterplanten, waarbij de EKR-waarde in één van de twee sloten met een agrorand een EKR-waarde van 0,43 heeft) en anderzijds door de al besproken variatie in waterplanten bedekking binnen de categorie ‘matig’.
Afb. 3: EKR-waarde (watertype M1a) van de macrofaunamonsters in sloten met en zonder een agrorand. Weergegeven is het gemiddelde en de standaardfout.
brakke sloten op Goeree-Overflakkee. Een groot deel van de agroranden is tenslotte langs dergelijke sloottypen aangelegd. LITERATUUR 1) Ecofide / Brooswater (2010). Effectiviteit van akkerranden. Een plan van aanpak voor de
evaluatie. In opdracht van Waterschap Hollandse Delta. 2) Ecofide (2011). Macrofauna in kleine wateren. Een nadere analyse voor Hollandse Delta. 3) Ecofide (2012). Macrofauna langs agroranden. Is deze KRW-maatregel effectief? In opdracht van Waterschap Hollandse Delta.
platform
Mark van Heukelum, Wageningen Universiteit Edwin Peeters, Wageningen Universiteit
Variatie in biodiversiteit in sloten binnen één polder Met meer dan 300.000 kilometer aan poldersloten en weteringen vormen de Nederlandse polders een uitgebreid potentieel leefgebied voor onder andere water- en oeverplanten, vissen, amfibieën en insecten. Toch ziet men poldersloten nog vaak slechts als uniforme transportwegen van eutroof water en kreeg de natuurfunctie binnen polders pas recentelijk meer aandacht. In het kader van een afstudeeropdracht van Wageningen Universiteit is onderzoek verricht naar de ruimtelijke verspreiding van de biodiversiteit in één polder. Verschillen in slootdimensies, landgebruik en onderhoud en beheer hebben invloed op het watermilieu en daarmee op de waterfauna. Dit maakt dat een polderdrainagesysteem een hogere ecologische diversiteit heeft dan wellicht gedacht wordt. Juist de kleine poldersloten tonen een hoge ecologische potentie, mits het waterbeheer daarop weet te anticiperen. Dit artikel laat zien hoe en waar ecologische zones binnen de polder ontstaan die verschillen in rijkdom en variabiliteit.
M
ultifunctionele landschappen zijn van groot belang voor een klein land als Nederland. We willen optimaal gebruik maken van ruimte en tegelijk ruimte geven aan natuurlijke ontwikkeling van ecosystemen. Zo ook voor de polders en in dit geval vooral het polderdrainagesysteem. Naast een rol in de waterhuishouding krijgen poldersloten steeds meer functies. De basisfunctie van een polderdrainagesysteem is het kunstmatig handhaven van het waterpeil1); gedurende natte perioden kan water door een efficiënt netwerk van sloten en greppels worden afgevoerd, terwijl gedurende droge perioden hetzelfde netwerk kan worden gebruikt om water aan te voeren. Een tweede functie is de polder als biologisch filter, dat de afvoer van nutriënten en pesticiden naar het boezemwater beperkt1); planten nemen nutriënten op en vertragen waterafvoer, wat de afbraak van toxische stoffen kan versterken. Een derde functie van de polder, die recentelijk meer aandacht krijgt, is het functioneren van de polder als natuurlijk ecosysteem2),3). Een polderdrainagesysteem kan een belangrijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit door bijvoorbeeld het creëren van habitat voor zowel aquatische- als terrestrische organismen. Het faciliteert voedsel en schuilplaatsen te midden van intensief gecultiveerde landschappen en kan zo als verbindingszone functioneren in een groter geheel aan landschappen1),4). Om de natuurfunctie van een polder optimaal
in te zetten, is het belangrijk de ecologische diversiteit en verspreiding in de polder te kennen. Een polder wordt al snel gezien als eutroof en homogeen, maar dit lijkt vaak onterecht. De omstandigheden in de haarvaten van een polderdrainagesysteem kunnen erg van elkaar verschillen, terwijl de grotere wateren homogener zijn in omstandigheden3). In dit onderzoek wordt de ruimtelijke verspreiding van fysische en chemische eigenschappen van poldersloten en de daaraan gekoppelde ecologische samenstelling in een voorbeeldpolder bekeken. Aan de hand van deze observaties kan de ecologische diversiteit binnen het polderdrainagesysteem worden geïdentificeerd.
Biodiversiteit door heterogeniteit Elke polder bestaat uit een gestructureerd netwerk van watergangen, die in dimensie toenemen naarmate sloten samenkomen en ze verder stromen richting het afvoerpunt, zoals een gemaal. In dat oogpunt lijkt een polder op een riviersysteem; het begint met kleine (tijdelijke) stroompjes hoog in de bergen (haarvaten), welke samenkomen en beken en riviertjes worden (zijsloten) en uiteindelijk grote rivieren vormen (brede transportsloten). Natuurlijk zijn er ook veel verschillen tussen een het stroomgebied van een polder of rivier, zoals de grootte van het stroomgebied, dynamiek, opbouw en beheer, maar het principe blijft gelijk. De haarvaten in de polder voeren water af
dat van het land afstroomt of vanuit het grondwater omhoog komt en de chemische samenstelling is dus erg afhankelijk van lokale omstandigheden en landgebruik. En elke keer wanneer twee waterlichamen bij elkaar komen, kunnen de chemische- maar ook de fysische eigenschappen, zoals de dimensie, veranderen. Een grotere dimensie heeft onder andere invloed op de (fluctuatie in) watertemperatuur, zonlichtpenetratie en op het voorkomen van vissen5). Dit alles heeft invloed op plantengroei en predatie, wat op zijn beurt weer invloed heeft op de ecologische samenstelling van het water. Juist in de polder, waar op een relatief klein landoppervlak veel verschillende vormen van landgebruik kunnen plaatsvinden, is variatie tussen sloten in chemische samenstelling te verwachten. Ook is de verandering in slootdimensie erg abrupt, omdat op een enkel afvoerkanaal veel zijsloten uitstromen en deze dus van dusdanige grootte moet zijn dat het de afvoer van al deze zijsloten aankan. Sloten met verschillende dimensies en vegetatieontwikkeling ondersteunen aparte invertebratengroepen. Vooral op plekken waar sloten samenkomen of waar een andere abrupte overgang plaatsvindt, is een verandering in ecologische samenstelling te verwachten6).
Onderscheid in sloottypen De verwachting is dat een polderdrainagesysteem kan worden opgedeeld in aparte sloottypen met een eigen typische ecologische diversiteit, gebaseerd op fysische H2O / 24 - 2012
45
eigenschappen. De meest duidelijke zones in het onderzoeksgebied zijn doodlopende greppels die deels droog kunnen vallen gedurende bepaalde perioden van het jaar; minder dan drie meter breed, permanent watervoerende sloten én meer dan drie meter brede sloten die vooral het water van aangrenzende sloten transporteren. In greppels die droog kunnen vallen, zullen vooral organismen voorkomen die een periode van droogte kunnen overleven, organismen die kunnen migreren en organismen die tijdelijk van water afhankelijk zijn. Er is weinig predatie door vis. Greppels worden hoofdzakelijk gevoed door kwel (in mindere mate oppervlakkige afstroming) en de verhouding oppervlakte waterbodem/watervolume is groot. Hierdoor kan de chemische samenstelling van haarvaten onderling en vergeleken met grotere sloten sterk verschillen. Kleine permanent watervoerende sloten zijn over het algemeen rijk aan vegetatie en faciliteren daarmee veel waterfauna door de aanwezigheid van voedsel en schuilplaatsen. Deze sloten vormen veruit het grootste deel van de watergangen in een polder en kunnen onderling behoorlijk verschillen in fysische en chemische eigenschappen. Brede transportsloten verschillen in grote mate van kleinere sloten in fysische eigenschappen; door toenemende diepte en troebelheid neemt de aanwezigheid van macrofyten af, zich meer aan de kanten concentreren. De aanwezigheid van vis neemt toe en door vispredatie en gebrek aan schuilplaatsen neemt de aanwezigheid van amfibieën en bepaalde invertebraten af. De ecologische diversiteit binnen een polderdrainagesysteem zal daarom ruimtelijk verspreid zijn, waarbij de brede transportsloten gemiddeld de hoogste soortenrijkdom hebben en de kleinere sloten en de greppels de grootste variatie in soortensamenstelling vertonen en daarmee de hoogste totale soortenrijkdom bevatten.
Onderzoeksgebied Het onderzoek vond plaats in de Geerpolder in Zoetermeer: een kleine polder met een oppervlakte van ongeveer 100 hectare en
Afb. 1: (a) Grafische weergave van de resultaten van een multivariate analyse, waarbij de diversiteit van de macrofauna is gerelateerd aan een aantal omgevingsfactoren. Ieder symbool met een cijfer staat voor één locatie, waarbij het cijfer correspondeert met dat uit de rechterfiguur. (b) Schets van de Geerpolder met de bemonsterde locaties. Brede transportsloot (zwart), kleine permanent watervoerende sloot (geel) en greppels (wit).
een in- en uitlaatpunt. De greppels in deze polder worden gevormd door de kopsloten, die dichter naar de brede transportsloot toe tot de kleinere, permanente sloten gerekend worden. De polder is twee keer bezocht: in maart en mei-juni, om zowel de vroeg- als later ontwikkelende organismen te vangen5),7). In totaal zijn 40 locaties in 16 sloten bemonsterd op fysische en chemische eigenschappen en op de samenstelling van de ongewervelde dieren die in het water leven (zie afbeelding 1b).
Resultaten Op basis van de aanwezigheid en verspreiding van fauna onderscheiden de drie sloottypen zich van elkaar (zie afbeelding 1a). De duidelijkste verschillen zijn zichtbaar tussen de brede transportsloot (circa zeven meter breed) enerzijds en de greppels en kleinere sloten anderzijds. Maar ook de greppels en de kleinere, permanent watervoerende sloten onderscheiden zich van elkaar, maar in mindere mate. Dit beeld wordt bevestigd door de Shannon-Wiener Index, een maat voor biodiversiteit, die aangeeft dat het gemiddeld aantal soorten in de brede transportsloot significant hoger is dan in de
Afb. 2: (a) De grafiek toont de relatief homogene chemische omstandigheden in brede transportsloten en de toenemende heterogene omstandigheden naar de greppels toe (groen = pH, blauw = Egv). (b) Op de rechteras de euclidische afstanden tussen de monsters van hetzelfde sloottype (blauw). Op de linkeras de ShannonWiener Index van monsters van hetzelfde sloottypen (groen). Statistische analyses tonen aan dat voor de euclidische afstanden de brede transportsloot significant lager scoort dan zowel de greppels als de kleine permanent watervoerende sloten en dat deze laatste twee niet van elkaar verschillen. Voor de Shannon-Wiener Index is dit andersom; de brede transportsloot scoort significant hoger dan beide andere sloottypen.
andere sloten. Het verschil tussen de kleine sloten en de greppels is niet significant verschillend. De fysische variabelen zijn niet significant verschillend tussen de sloottypen, maar er is wel veel meer variatie in de waarden voor de greppels en kleinere sloten dan voor de brede transportsloot (zie afbeelding 2a). Dit duidt op veel homogenere levensomstandigheden in de brede transportsloot dan in de kleine sloten en greppels. Die hebben daarentegen een grotere heterogeniteit dan de monsters uit de brede transportsloot. Eenzelfde patroon is terug te zien in de macrofauna; meer soorten in de brede transportsloot en meer variatie in de greppels en kleine sloten (zie afbeelding 2b). De transportsloten hebben gemiddeld 1,5 keer meer soorten per locatie dan de kleinere sloten en greppels. Een kleinere sloot op zichzelf bevat relatief weinig soorten, maar door de hoge onderlinge variantie in soorten bevatten de zijsloten bij elkaar opgeteld meer soorten dan de transportsloten; in totaal zijn 32 soorten macrofauna gedetermineerd, waarvan 27 soorten in de transport- en 29 in de zijsloten voorkwam. De diversiteit aan fysische eigenschappen in de kleinere sloten zou in theorie een grotere diversiteit aan fauna kunnen faciliteren maar ook tot een grotere variatie in de macrofauna samenstelling. De Euclidische afstanden tussen de monsters uit de brede transportsloot zijn gemiddeld genomen lager dan die voor de kleine, permanente sloten en haarvaten (zie afbeelding 2b). Dit betekent dat gemiddeld genomen de variatie tussen de monsters van de brede transportsloten kleiner is. Ook is de spreiding bij de transportsloten vele malen kleiner, indicerend dat de variatie veel kleiner is. Binnen de greppels en kleine permanente sloten zijn dus sloten die op basis van de macrofauna zeer sterk op elkaar lijken, maar er zijn er ook die enorm van elkaar verschillen en dus weinig gemeen hebben.
Invloed waterbeheer en landgebruik De resultaten laten duidelijk zien dat er herkenbare ruimtelijke patronen in biodiversiteit zijn in de watergangen van de
46
H2O / 24 - 2012
platform Geerpolder. Op basis van slootdimensie en de daaraan gekoppelde fysische eigenschappen is verschil in ecologische samenstelling te onderscheiden. Transportsloten tonen een hogere gemiddelde soortenrijkdom, maar de kleinere, permanent watervoerende sloten en greppels hebben samen een hogere soortenrijkdom. Toch zijn de kleinere sloten minder divers ten opzichte van de bredere transportsloot dan we verwachtten. Mogelijk heeft dit te maken met het onderhoud; de kleinere sloten worden binnen deze polder jaarlijks gemaaid en met meer regelmaat gebaggerd, terwijl de transportsloot slechts eens in de circa acht jaar wordt geschoond. Daarnaast worden de kleinere sloten meestal in één keer geschoond, zodat er geen permanente schuilof rustplaatsen aanwezig zijn. Het ontbreken van meerjarige larven, zoals die van grote waterroofkevers, waterjuffers en libellen die vooral voorkomen in de transportsloot, lijkt dit mede te suggereren. De kleinere sloten lijken te weinig tijd te hebben om zich goed te ontwikkelen, terwijl ze wel ecologisch potentieel hebben. Dit bleek ook uit een project van Watermaatwerk en Hoogheemraadschap Rijnland, waar in samenwerking met lokale agrariërs een aangepast maairegime werd toegepast op poldersloten om de chemische en ecologische waterkwaliteit te verbeteren8). Door natuurvriendelijk schonen bleef een deel van de
slootkantbegroeiing staan, wat leidde tot het behoud en/of het sneller herstellen van de ecologische situatie. Al binnen enkele jaren bleek de biodiversiteit sterk verbeterd. Een voorbeeld hoe met minimale inspanningen een groot resultaat behaald kan worden.
Praktische aanbevelingen Dit onderzoek toont aan dat het polderdrainagesysteem geen homogeen geheel is, maar dat sloten op basis van variatie in fysische en chemische omstandigheden hoge ecologische diversiteit kunnen tonen. Dit is van belang bij het nastreven van natuurdoelen, een hoge biodiversiteit en/of een goede waterkwaliteit. Om deze doelen binnen de polders te stimuleren, lijkt het zinvol om bij het praktische beheer de nadruk te leggen op de kleinere sloten; deze vertonen een hoge onderlinge diversiteit, een hoge totale diversiteit en omvatten veruit het grootste deel van de watergangen. Onderzoeken naar de invloed van het type waterbeheer tonen aan dat met de juiste vorm van onderhoud de biodiversiteit verhoogd kan worden8),9). Maar het begint met de erkenning dat binnen een polder de ene sloot de andere niet is. LITERATUUR 1) Herzon I. en J. Helenius (2008). Agricultural drainage ditches, their biological importance and functioning. Biological Conservation 141, pag. 1171-1183.
2) Simon T. en J. Travis (2011). The contribution of manmade ditches to the regional stream biodiversity of the new watershed in the Florida panhandle. Hydrobiologica 661, pag. 163-177. 3) Davies B., J. Biggs, P. Williams, M. Whitfield, N. Pascale, D. Sear, S. Bray en S. Maund (2008). Comparitive biodiversity of aquatic habitats in the European agricultural landscape. Elsevier. Agriculture, Ecosystems and Environment 125, pag. 1-8. 4) Stammler K., R. McLaughlin en N. Mandrak (2008) Streams modified for drainage provide fish habitat in agricultural areas. Canadian journal of fisheries and aquatic sciences 65, pag. 509-522. 5) Minshall C., R. Petersen en C. Nimz (1985). Species richness in streams of different size from the same drainage system. The American Naturalist 125, pag. 16-38. 6) Rice S., M. Greenwood en C. Joyce (2001). Tributaries, sediment sources, and the longitudinal organisation of macroinvertebrate fauna along river systems. Canadian journal of fisheries and aquatic sciences 58, pag. 824-840. 7) De Pauw N. en R. Vannevel (1993). Dossiers Stichting Leefmilieu 11: Macro-invertebraten en waterkwaliteit. Stichting Leefmilieu, Antwerpen. 8) Hoogheemraadschap van Rijnland (2010). Pilot ‘Met maatwerk naar natuurlijk water, Rijnland en agrariërs samen aan zet’. Evaluatierapport 2008-2010. 9) Staro Natuur en Buitengebied (2010). Fauna is niet te missen. Rapport 10-0140.
advertentie
Fiber Filtration BV
a member of the
V&T Group
Al 20 jaar de specialist in vloeistof- en luchtfiltratie Ontwerp / Assemblage / Service Zelfreinigende vloeistoffilters van 5 mm t/m 3 micron uit de eigen ISO:9001 productie Toepassingen:
- Drinkwater - Proceswater - Afvalwater - Koelwater - Voorfiltratie RO
Types: - ACF Groffilter - Filtomat - MCFM continu zelfreinigend - MT-IBA - MT / 44 - MTG
Ook conventionele filters:
Luchtfiltratie van G2 t/m U17:
- Vlak- en diepbed bandfilters + filtermedia - Kaarsen- en zakkenfilters - Hydrocyclonen - Filterpersen
- Anti-microbiologisch - Geur bestrijding - Op maat gemaakt wanneer nodig - O.a. voor utiliteit en reinwateropslag (filters / beluchters) - Paneelfilters, zakkenfilters, compactfilters en HEPA filters
-
TEL:+31(0) 186 57 4151
www.fiberfiltration.com
H2O / 24 - 2012
47
handel & industrie *thema Efficiënte water- Nieuwe behandeling flowmeters zeer met ozon compact ProMaqua, volle dochter van ProMinent, levert sinds kort de ozongenerator Ozonfilt OZMa voor waterbehandeling. Deze milieuvriendelijke generator produceert tot 735 gram ozon per uur met minimaal energie- en waterverbruik. De Ozonfilt OZMa kan worden gevoed met perslucht of zuurstof. Een geautomatiseerde elektronisch gestuurde voeding zorgt, onafhankelijk van netspanning- en drukschommelingen, voor de productie van de gewenste hoeveelheid ozon. Dit reduceert het verbruik van duur bedrijfsgas of perslucht sterk. De ozon is met 2 bar tegendruk direct in het water te injecteren. Door toepassing van een drukverhogingspomp of injector is de Ozonfilt OZMa inzetbaar in elke installatie. De zeer compacte eenheid is standaard uitgevoerd met regelaar en desgewenst extern aan te sturen, maar kan ook volledig zelfstandig werken. Op de geïntegreerde regelaar is een Dulcotest ozon meetcel aan te sluiten, waardoor de concentratie ozon in het te behandelen water wordt bewaakt en de ozondosering automatisch wordt gecorrigeerd. De ozongenerator kan probleemloos communiceren over LAN of via Profibus DP. Toepassingsgebieden zijn bijvoorbeeld waterbehandeling in de voedsel- en drankenindustrie, koelwater- en zwembadwaterbehandeling. Met de Ozonfilt OZMa kan desinfectie zonder gebruik van chemicaliën plaatsvinden. Voor meer informatie: (030) 677 92 80 of www.prominent.nl/ozonfilt.
De nieuwste digitale Coriolis flowmeters van Siemens zijn de meest compacte die momenteel verkrijgbaar is. De Sitrans FC430 is geschikt voor alle vloeistof- en gastoepassingen in de procesindustrie. Hierdoor zijn processen in de chemische, farmaceutische en voedingsmiddelenindustrie te optimaliseren en is de productiviteit te verhogen.
Voor meer informatie: (0174) 27 23 35 of www.catec.nl.
Internationaal sensorproject De nieuwste generatie digitale Coriolis flowmeters van Siemens.
De Sitrans FC430 is geschikt voor multiparameter applicaties en toepassingen als snel vullen, batch-besturing, mengen en doseren en flow- en dichtheidsmeting van gassen of vloeistoffen. De flowmeter combineert compactheid met een hoge nauwkeurigheid van 0,1 procent, een zeer gering drukverlies en een extreem stabiel nulpunt. Innovatieve, gebruiksvriendelijke instrumenten bieden rechtstreeks toegang tot alle operationele en functionele data, certificaten en testprotocollen. De Sitrans FC430 is ontworpen volgens SIL (Safety Integrity Level) 2- en 3. Met deze goedkeuring voldoet hij aan de hoogste eisen op het gebied van redundantie, veiligheid en betrouwbaarheid. Voor meer informatie: (070) 333 34 95.
Nieuwe transmitters en sensoren CaTeC beschikt over een vocht- en temperatuurtransmitter en -sensor en een mass flow-transmitter, die ook heel geschikt is voor zuurstof. De EE31 vocht/temperatuurtransmitter is geschikt voor het meten van vochtigheid en temperatuur in droogprocessen, omdat rekening wordt gehouden met het feit dat de temperatuur van een droogproces vaak 80°C of hoger is. In combinatie met de diverse typen filters, de lengte van de meetprobe en
48
H2O / 24 - 2012
zelfs tot maximaal 20 meter kabel, is de EE31 op diverse plekken inzetbaar. E+E heeft een speciale beschermlaag ontwikkeld voor de vochtsensor. De vocht- en temperatuursensor EE071 is compact en gemakkelijk uitwisselbaar. De kalibratiegegevens zitten in de probe zelf. De waarden voor vochtigheid en temperatuur komen beschikbaar via de bus. Belangrijk voor Modbus RTU-omgevingen is dat een keuze gemaakt kan worden voor de snelheid van de bus. De EE771 mass flow-transmitter van E+E is ook geschikt voor het meten van flow in zuurstofleidingen. De transmitter is gebaseerd op het thermisch meetprincipe en kan zuurstofsnelheden aan tot maximaal 200 m/s in leidingen tot en met DN25. Voor andere gassen heeft E+E oplossingen tot DN300 in combinatie met diverse installatiemogelijkheden, ook onder druk.
Benten Water Solutions coördineert een internationaal consortorium, dat in opdracht van de Global Water Research Coalition, het project ‘Compendium of sensors and monitors and their use in the global water industry’ uitvoert. Het doel is het gebruik van en de ervaring van gebruikers met sensoren en andere online meetapparatuur wereldwijd, zowel in drinkwater als afvalwater, in kaart te brengen. Het project ging begin oktober van start.
Nieuwe mixer voor biogasinstallaties KSB heeft een nieuwe mixer met dompelmotor voor toepassing in de biogasproductie en de afvalwaterbehandeling geïntroduceerd. De Amaprop 1000 is te gebruiken als aanvullende mixer, als breker van drijvend slib en als doorstromingsversneller. De mixer kan in combinatie met grotere mixers worden ingezet of zelfstandig werken. De nieuwe mixer voor biogasinstallaties is voorzien van een slijtagebestendige propeller van solide nodulair gietijzer, die is ontworpen voor jarenlang probleemloos gebruik. De contouren ervan werden met numerieke stromingssimulaties CFD (Computational Fluid Dynamics) ontwikkeld. Er kunnen grote volumestromen in axiale richting worden verplaatst. Twee achter elkaar geplaatste mechanische
*thema
De Amaprop 1000, een nieuwe mixer voor toepassing in de biogasproductie en afvalwaterbehandeling.
asafdichtingen zorgen voor een veilige afdichting van de aandrijvings- en motorruimte. Tussen de beide afdichtingen is een reservoir met milieuvriendelijke olie die de afdichtingvlakken smeert en koelt. Een lekkagekamer tussen oliekamer en aandrijving biedt extra veiligheid. De kabelinvoer is waterdicht uitgevoerd en een stekerverbinding in de motorruimte verbindt de kabel met motorwikkelingen en sensoren. Dit vergemakkelijkt de uitwisseling ter plaatse van de aansluitleiding. Robuuste tandwielaandrijvingen met schuine vertanding lopen geluidsarm en zijn ontworpen voor een lange levensduur. Als aandrijving worden draaistroommotoren toegepast, waarvan het vermogen varieert van 10 tot 20 kW. De motoren zijn seriematig uitgerust met onderhoudsvrije lagers, een vochtsensor en temperatuurvoelers voor de bescherming van de wikkeling tegen te sterke verhitting. De wikkelingen zijn zodanig ontworpen, dat deze ook in thermofiele installaties met bedrijfstemperaturen tot 60°C niet oververhit raken. Een geleide-inrichting van roestvaststaal maakt het eenvoudig de hoekinstelling en de hoogte van de mixer in te stellen of te variëren. Voor meer informatie: (020) 407 98 00 of www.ksb.nl.
Chemicaliën voor de industrie GE uit Herentals (B.) vierde eind november de 40e verjaardag en de recente uitbreiding van de fabriek die chemicaliën produceert voor waterzuivering, afvalwaterbehandeling en processystemen. Deze waterbehandelingsoplossingen worden geleverd aan industriële klanten in Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Door de recente uitbreiding stijgt de productiecapaciteit van de fabriek tot ongeveer 27.000 ton per jaar.
handel & industrie
De chemicaliën voor waterbehandeling die GE in Herentals produceert, worden hoofdzakelijk gebruikt door energiecentrales, olieraffinaderijen, petrochemische bedrijven, de voedingsmiddelen- en drankensector en producenten van primaire metalen. De onlangs uitgebreide fabriek zal innovatieve chemische technologieën leveren voor afvalwaterbehandeling, waterzuivering en corrosiebestrijding. De combinatie van de fabriek in Herentals met het geavanceerde Technology Center van GE Water and Process Technologies dat zich in Heverlee (België) bevindt, stelt GE in staat om zijn klanten een ruime waaier aan oplossingen voor al hun behoeften inzake waterbehandeling en -zuivering te bieden. De fabriek van GE in Herentals bevindt zich op een terrein van 315 hectare. Er werken meer dan 130 personeelsleden. GE profiteert van de groeiende behoeften inzake waterbehandeling van haar industriële klanten in Europa, het Midden-Oosten en Afrika. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe chemische fabriek is een technologisch geavanceerde controlekamer waar de productieprocessen van de chemicaliën nauwgezet worden gecontroleerd en opgevolgd. Deze technologie zorgt voor kortere cyclustijden en een ongeëvenaard hoog niveau van veiligheid en milieubescherming. De fabriek in Herentals is een zogeheten ‘zero discharge’-vestiging: zij loost geen afvalwater en hergebruikt water voor haar operationele behoeften. De chemicaliën voor metaalcorrosiebestrijding en afvalwaterbehandeling behoren tot de meest innovatieve producten die momenteel verkrijgbaar zijn. De geavanceerde chemie helpt klanten om de werking van hun fabrieken te optimaliseren, hun kosten te beperken, hun installaties te beschermen tegen niet-geplande onderbrekingen en te voldoen aan alle milieuvoorschriften. Voor meer informatie: (0032) 475 91 25 63.
Reinigingsbedrijf gebruikt regenwater Firma Kuil Reinigingsservice in Groningen gebruikt regenwater in plaats van kraanwater voor haar werkzaamheden. Op eigen terrein heeft het bedrijf een tank met een opslagcapaciteit van vijf kubieke meter in de grond geplaatst. De tank is bedoeld voor de opslag van regenwater van het eigen dak, eventueel aangevuld met dat van het bedrijventerrein. De gemeente neemt de koppeling met het regenwaterriool van bedrijventerrein Driebond voor haar rekening. Voor zover bekend is Kuil de eerste in deze branche die regenwater hergebruikt.
Dagelijks gebruikt het bedrijf meer dan 1.000 liter kraanwater voor werkzaamheden als gevel-, goot- en sanitaire reiniging, bij het ontstoppen van het riool en het wassen van ramen. Regenwater bevat weinig kalk en is dus prima geschikt voor deze doeleinden. Het regenwater van het eigen dak wordt afgevoerd naar de opslagtank. Om ook tijdens droge periodes over voldoende regenwater te beschikken, zorgt de gemeente voor de koppeling met het bestaande regenwaterriool van bedrijventerrein Driebond. Directeur Peter Kuil denkt de gemaakte kosten in vijf jaar terug te verdienen. De gemeente Groningen ondersteunt dit initiatief tot hergebruik van regenwater. Deze nieuwe manier van werken past binnen de doelstellingen van het Groninger Water- en Rioleringsplan. Waar mogelijk stimuleert de gemeente de realisatie van dergelijke projecten.
Programmeerbare automation controller Eurotherm introduceert de programmeerbare Invensys T2750 automation controller voor geavanceerde procesregeling en registratie dankzij vele redundantie-opties. De T2750 processormodule en de I/O vormen de basis van een volledig gedistribueerd regel- en besturingssysteem voor continue analoge, logische en sequentiële regeling, in combinatie met een beveiligde dataregistratie. Elk onderdeel van het regelsysteem is instelbaar op een redundante stand, inclusief store-and-forward-dataopslag en online herconfiguratie. De processors, voedingsen I/O-modules zijn los te koppelen en uit te wisselen zonder de de werking van het systeem te beïnvloeden. De LINtools configuratie- en engineeringsoftware biedt mogelijkheden voor op zichzelf staande of gedistribueerde systemen binnen een DCS-omgeving volgens IEC 61131-3. Voorverpakte applicaties voor onder andere warmtebehandeling, biowetenschappen, metaalverwerking en glasfabricage zorgen voor minder technische inspanning en snel inzetbare systemen. De ingebouwde technologie voldoet aan vereisten zoals FDA 21 CFR Part 11 en AMS2750E zonder extra technische ingrepen. Voor meer informatie: www.eurotherm.nl.
H2O / 24 - 2012
49
agenda 12 december, Rotterdam Watervisie 2012
bijeenkomst over een nieuwe watervisie, nu water in toenemende mate schaars wordt, voor de consument en voor de industrie. Tegelijkertijd wordt schoon water ingezet terwijl alternatieven mogelijk zijn. Zo zijn er veel afvalstromen die na reiniging weer inzetbaar zijn voor nieuwe toepassingen, want niet voor elke toepassing is drinkwater nodig. Vragen als ‘Hoe kunnen we door bewuster om te gaan met water, oplossingen bieden voor dreigende schaarste? En hoe worden grote waterverbruikers geholpen om stappen te zetten naar duurzaam waterbeheer?’ komen aan de orde. Organisatie: vakblad Utilities en Evides Industriewater. Informatie: www.watervisie2012.nl.
12-13 december, Soesterberg Watermozaïek
tweedaagse bijeenkomst waarbij op de eerste dag aandacht geschonken wordt aan de belangrijkste onderzoeksresultaten van het programma WatermozaIek en de effectiviteit van maatregelen ter verbetering van de ecologische waterkwaliteit, op de tweede dag ligt de nadruk op hoe die resultaten door waterschappen gebruikt kunnen worden. Organisatie: STOWA. Informatie: (033) 460 32 00.
13 december, Nijmegen Wat maakt exoten invasief?
themadag over de vraag waarom sommige exoten sterk in aantal toenemen en nieuwe gebieden koloniseren en andere (de meeste) niet. Kennis over de mechanismen biedt aanknopingspunten voor de ontwikkeling van innovatieve beheersmaatregelen voor soorten die lastig te bestrijden zijn. Organisatie: Werkgroep Exoten van Necov en WEW in samenwerking met Nederlands Expertise Centrum Exoten. Informatie: www.werkgroepexoten.nl/ themadag.php.
13 december, Utrecht Vernatting MIRT
bijeenkomst over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), met informatie over het proces, het belang voor waterbeheerders en de gebiedsagenda’s voor waterbeleid. Organisatie: ministerie van I&M en de Unie van Waterschappen. Informatie: secretariaat@uvw.nl.
2013
11 januari, Delft Vakantiecursus
nieuwjaarscongres van de watersector (drinken afvalwater) met als thema ‘De watercyclus: daar zit wat in! 65ste Vakantiecursus: maar nog lang niet met pensioen’, met sprekers, korte presentaties en de uitreiking van de Jaap van der Graaf-prijs. Organisatie: faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen TU Delft. Informatie: www.citg.tudelft.nl.
15-18 januari, Rotterdam InfraTech 2013
tweejaarlijkse ontmoetingsplaats voor de infrastructuur. De beursvloer van InfraTech is onderverdeeld in vijf thema’s. Het thema Water focust op het realiseren en onderhouden van watergerelateerde infrastructuur (aanleg en onderhoud, drinkwatervoorziening, afvalwater, drainage, grondwater(beheer), regenwater en riolering. De beurs biedt naast vele stands een omvangrijk kennisprogramma. Informatie: www.infratech.nl.
24 januari, Amersfoort De klimaatbestendige stad
conferentie over de vraag wat we moeten doen om de stad voor te bereiden op de weersomstandigheden in 2050? Onderzoek en praktijk komen beide aan de orde aan de hand van vijf thema’s: groen, openbare ruimte, infrastructuur, waterhuishouding en bouw. De conferentie is bedoeld voor beleidsmedewerkers van gemeenten, waterschappen, provincies, Rijk en alle andere partijen die zich bezighouden met de stedelijke leefomgeving. Organisatie: Deltadeelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering, Kennis voor Klimaat (Climate Proof Cities) en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
7 februari, Amsterdam Bio-energie
bio-energie is de motor in de verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening. Tijdens de Praktijkdag Bio-energie 2013 passeren verschillende biomassa-stromen en bio-energietechnieken de revue. Het centrale thema is het verbinden van aanbieders van biomassa, verwerkers, transporteurs, logistieke dienstverleners, netbeheerders en overheden. Organisatie: Agentschap NL. Informatie: www.agentschap.nl.
7 februari, Utrecht RIONEDdag
congres met als thema ‘Een duurzamere afvalwaterketen met terugwinning van grondstoffen, energie en water’. Louise Vet, hoogleraar en directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie, gaat als één van de sprekers in op de mogelijkheden voor een duurzamere afvalwaterketen. Verder sessies over infiltratievoorzieningen, middelenbeheer, financiën en onderzoeken in regionale proeftuinen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
50
H2O / 24 - 2012
19-21 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs
vakbeurs gericht op waterzuivering en waterbehandeling, waaronder proceswaterbereiding, drinkwaterbereiding, afvalwater-, koel- en ketelwaterbehandeling, legionellapreventie, desinfectie, meet- en regeltechniek, pompen, filters, flowmeters, leidingsystemen, waterbouw, membraanbioreactoren, zwembadwaterbehandeling en laboratoria. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.
21 maart, Utrecht Mini- en maxicursussen RIONED
bijeenkomsten van een dagdeel of een dag met praktijkinformatie voor rioleringsmedewerkers. Keuze uit 21 cursussen op het gebied van techniek, beheer, beleid en regelgeving. Organisatie: Stichting RIONED Informatie: www.riool.net.
26 september, Utrecht Mini- en maxicursussen RIONED
bijeenkomsten van een dagdeel of een dag met praktijkinformatie voor rioleringsmedewerkers. Keuze uit 21 cursussen op het gebied van techniek, beheer, beleid en regelgeving. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net. Buitenland 2013
22-24 januari, Bangkok Water, wastewater and waste treatment
internationale waterbeurs met congresprogramma en korte trainingsprogramma’s op het gebied van (afval)waterbehandeling. Organisatie: TechnoBiz Expo’s. Informatie: www.3w-expo.com.
1-3 februari, Ahmedabad India Water Expo
grote beurs op het gebied van afval- en industriewater, met daarnaast een aantal symposia en workshops. Organisatie: EA Water Pvt Ltd. Informatie: www.indiawaterexpo.com.
20-23 februari, Singapore Water Research
tweede internationale bijeenkomst waarin interdisciplinair onderzoek naar water aan de orde komt. In deze editie staan twee onderwerpen centraal: stedelijk waterbeheer als middel om de duurzame steden te stimuleren en de microbiële ecologie van (afval)water. Organisatie: www.iwapublishing.com. Informatie: www.waterresearchconference.com.
Creating Value In Water Innovation The essence of our business = An engineering soul + The ultimate application knowledge. Expert, inventive, creative, somehow different, agile, ingenuity, enterprising spirit, speed, innovative, thinking differently - Ovivo, bringing water to life
Sustainability Ovivo sees the future looking very different. How we keep up to date with the most modern technologies and processes with sustainable practices; how we use resources; how we learn through investing in people, contribute to how we create value in water.
Leading Thinkers There is nowhere else where the talent pool, the sheer weight of experience and voracious appetite for new thinking is so prevalent as it is at Ovivo - we aim to reduce, reuse and recycle valuable resources like water
AJM ENVIRONMENTAL SERVICES, BRACKETT GREEN, CAIRD & RAYNER CLARK, COPA, CHRIST WATER TECHNOLOGY, AQUA ENGINEERING, GOEMA, KENNICOTT, UT&S, EIMCO WATER TECHNOLOGIES, ENVIROQUIP, JONES+ATTWOOD, TOMKINSON, AQUATOR, TEPRO, AJM ENVIRONMENTAL SERVICES, BRACKETT GREEN, GREEN CAIRD & RAYNER CLARK, COPA, CHRIST WATER TECHNOLOGY, AQUA ENGINEERING, ENGINEERING UT&S, KENNICOTT, UT&S, EIMCO years of Heritage GOEMA, WATER TECHNOLOGIES, GOEMA JONES+ATTWOOD, JONES+ATTWOOD TOMKINSON, AQUATOR, TEPRO, , BRACKETT GREEN, CHRIST WATER TECHNOLOGY, TECHNOLOGY, COPA, CHRIST WATER AJM ENVIRONMENTAL SERVICES, BRACKETT GREEN, COPA, CHRIST WATER TECHNOLOGY, AQUA ENGINEERING, GOEMA, KENNICOTT, UT&S, EIMCO WATER TECHNOLOGIES, ENVIROQUIP, JONES+ATTWOOD, TOMKINSON, AQUATOR, TEPRO, AJM ENVIRONMENTAL SERVICES, BRACKETT GREEN, CAIRD & RAYNER CLARK, COPA, CHRIST WATER TECHNOLOGY, AQUA Ovivo HollandKENNICOTT, UT&S, EIMCO WATER TECHNOLOGIES, ENVIROQUIP, ENGINEERING, GOEMA, Operation and maintenance Call us to find out howTEPRO, to reduce JONES+ATTWOOD, TOMKINSON, AQUATOR, AJM ENVIRONMENTAL SERVICES, Energieweg 5
200
2382 NA Zoeterwoude Netherlands Tel : +31 71 5899218 www.ovivowater.nl
operating costs by improving the performance of your water treatment plant
www.ovivowater.com © Copyright 2012 GLV. All rights reserved
Watercycle Research Institute