H2o 2006 21

Page 1

nยบ

39ste jaargang / 3 november 2006

21 /

2006

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

DUTCHDAM DOORSTAAT AANVARING INTERVIEW MET NVA-VOORZITTER COR ROOS COMPARTIMENTERING DIJKRINGEN: NIET ALTIJD Dร OPLOSSING VERDROGING VEELAL SYSTEMATISCH OVERSCHAT



De dijken

I

s politiek Den Haag werkelijk op de hoogte van de huidige veiligheidssituatie van Nederland? En stelt ‘Den Haag’ hierbij de goede prioriteiten qua inzet van middelen en geld? Deze discussie loopt al enige tijd in én buiten de watersector in Nederland. Twee weken geleden spitste de discussie zich opnieuw toe op het geld. Vanuit Den Haag zou veel te weinig geld gestoken worden in de versterking van de (Noordzee-)dijken Over de exacte veiligheidstoestand van de zeewering in Nederland en de dijken langs de grote rivieren is met het oog op de veranderingen in het klimaat, de stijging van de zeespiegel en de bodemdaling in het westen van het land, is de laatste jaren veel geschreven en gepraat. Het vijfjaarlijks onderzoek naar de sterkte van de primaire keringen gaf onlangs weer voldoende informatie voor driekwart van de keringen om te beoordelen of extra actie nodig is of een versnelde uitvoering van reeds bestaande plannen, inclusief het beschikbaar H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h20 @ nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00

stellen of naar voren halen van reeds gereserveerde gelden. Niet alle waterbeheerders zitten momenteel comfortabel achterover in hun stoel . Stelt ‘Den Haag’ wel de juiste prioriteiten? Verschillende dijkgraven zijn er niet zo zeker van of het kabinet wel voldoende aandacht schenkt aan de veiligheid van Nederland op watergebied. Nu minister Peijs tijdelijk de scepter zwaait op het gebied van de waterstaat, is die onzekerheid alleen maar toegenomen. Wordt het niet tijd dat er één ministerie alleen voor waterstaat komt, zodat de aandacht niet gedeeld hoeft te worden met verkeer? Laten we niet wachten totdat het weer een keer verkeerd gaat. En laten we ons vooral ook niet alleen op versterking van dijken richten, maar ook op verruiming van de rivieren, waterberging en het herinrichten van kleine waterlopen. Maar daar dan ook het benodigde geld voor vrijmaken, zonder discussie. Peter Bielars

inhoud nº 21 / 2006 4

/ Samenwerking in de waterketen bespaart zeker 1 à 2 % van de totale kosten Peter Hermans en Hans van der Eem

8 / Strijdplan voor meer geuzentrots 10 / Interview met Cor Roos Maarten Gast

12 / Drinkwaterbeveiliging in de VS vijf jaar na 9/11

10

Ben Tangena, Wouter van Delft en Bart Knepper

13 / Oefeningen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waterleidingmaatschappij Drenthe

15 / Mini-estuarium in Velsen Jan Kollen, Barbara Schmitt en Rob Hotting

16 / Ambitieus rioleringsproject in gemeente

13

Opsterland Wiebe Siebenga en Johan Mulder

17 / Grensoverschrijdend Vechtwerk: op naar betere Nederlands-Duitse samenwerking met de KRW? Wietske Keetman en Annemiek Verhallen

Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 92,- per jaar excl. 6% BTW € 122,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.

20 / Waterbeheerders en simulatiemodellen: quo vadis? Gé van de Eertwegh en Harry Boukes

22 / Boekrecensie: Pond Treatment Technology Arjen van Nieuwenhuizen

29 / Compartimentering van dijkringen: niet altijd dé oplossing Rob Theunissen, Matthijs Kok en Han Vrijling

Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk

32 / Detectie van toxische cyanobacteriën met

Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2006 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.

Herman Gons, Ingmar Janse, Edwin Kardinaal en Michelle Talsma

www.vakbladh2o.nl

16

DNA-technieken in Nederlansde wateren

36 / Evaluatie wateraanvoer Noordoostpolder Walter Immerzeel, Heleen Graafstol, Berthe Brouwer en Bert Warmolts

39 / Verdroging veelal systematisch onderschat Jaco van der Gaast, Henk Vroon en Harry Massop

Bij de omslagfoto: Rijkswaterstaat testte onlangs met succes de Dutchdam, een uitklapbare waterkering, in het innovatietestcentrum in Marknesse (zie pagina 13) (foto: WL|Delft Hydraulics).


Samenwerking in de waterketen bespaart zeker 1 tot 2% van totale kosten Samenwerken in de waterketen kan een besparing opleveren van één tot twee procent van de totale kosten oftewel 40 tot 50 miljoen euro per jaar, zo blijkt uit de analyse van acht concrete voorbeelden. Behalve die besparing verbeterden de prestaties in termen van dienstverlening en duurzaamheid. De uiteindelijke baten van samenwerking liggen hoger, omdat een deel van de besparingen niet gekwantificeerd of geëxtrapoleerd kon worden.

W

aterketendiensten bestaan uit de levering van drinkwater door de drinkwaterbedrijven en de inzameling en zuivering van afvalwater door gemeenten en waterschappen. In 1998 publiceerden Kiwa en Stichting RIONED een ruwe schatting van de winst door samenwerking in de waterketen in de periode tot 2005. Verwacht werd dat hierdoor 2,2 tot 6 miljard euro te besparen viel. Inmiddels is samenwerking in de waterketen op veel fronten van de grond gekomen en bleek dat die schatting moest worden herzien. Reden voor de partijen in WaterKIP (het waterketenplatform van STOWA, Stichting RIONED, RIZA en Kiwa Water Research) om onderzoek te laten verrichten naar de realistische baten van samenwerking. Daarbij is aangesloten op concreet gerealiseerde vormen van samenwerking met zoveel mogelijk daadwerkelijk meetbare opbrengsten op de vlakken duurzaamheid, dienstverlening, transparantie en kostenbesparingen. Een tweede doel van het onderzoek was het beschrijven van succesvolle samenwerkingsverbanden, ter inspiratie van derden. Het onderzoek is praktisch ingestoken. Uit een groslijst van samenwerkingsthema’s en voorbeelden zijn thema’s geselecteerd en geanalyseerd aan de hand van cases. De selectie was vooral gericht op de thema’s die op dit moment samen verreweg de grootste samenwerkingsvoordelen genereren. Het zijn vooral vormen van ‘verticale samenwerking’.

mondelinge afspraken. Naarmate de samenwerking meer operationeel van aard is, worden de afspraken explicieter vastgelegd, soms zelfs in lijvige contracten.

Samenwerkingsvorm

De baten uit de onderzochte samenwerkingsthema’s staan in tabel 1.

Samenwerking blijkt een breed begrip. Om de vele vormen van samenwerking te kunnen duiden, is een nieuw denkraam ontwikkeld. De essentie daarvan is dat allereerst onderscheid wordt gemaakt tussen samen denken en samen doen. Bij samen denken wordt vooral samengewerkt aan plannen, beleid en onderzoek. Bij samen doen gaat het directer om de uitvoering van operationele of ondersteunende werkzaamheden. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt naar samenwerking tussen gelijke organisaties (‘horizontaal’) of tussen organisaties in de keten (‘verticaal’) (zie matrix). Bij samen denken is vaak sprake van informele vormen van samenwerking, bijvoorbeeld

4

H2O / 21 - 2006

Resultaten De baten van samenwerking blijken uit de verhoging van de prestaties en verlaging van de kosten. In de praktijk blijkt dat vooral het verhogen van de kwaliteit en de verbetering van de prestatie een belangrijke drijfveer is om de samenwerking te zoeken. Vaak wordt daarbij gewezen op het vergroten van de doelmatigheid, die bestaat uit de verhouding tussen (kwalitatieve) opbrengsten en kosten. Het resultaat daarvan is dat de verwachtingen bij de aanvang van samenwerking vaak kwalitatief worden benoemd en vaak ook achteraf moeilijk te kwantificeren zijn. Dat geldt niet alleen voor duurzaamheid, dienstverlening en transparantie, maar ook voor de kostenbesparingen. Toch blijkt het mogelijk goede schattingen te maken van de potentiële besparingen uit de acht samenwerkingsthema’s. Daartoe zijn kentallen ontleend aan de cases zelf en aan andere onderzoeken, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij bewezen besparingen uit feitelijke samenwerkingsvormen. Op basis hiervan zijn extrapolaties uitgevoerd naar nationale schaal. Het spreekt voor zich dat de resultaten met een behoorlijke bandbreedte beschouwd moeten worden, maar de ordegrootte van de gesommeerde uitkomsten is betrouwbaar.

Door een effectieve inzet van de benchmark in de drinkwatersector is een besparing van 21 procent bereikt ten opzichte van 1998 (bron: VEWIN).

De gevonden opbrengsten kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: Duurzaamheid

Vooral samenwerkingen onder de noemer ‘samen denken’ leiden tot een hogere duurzaamheid. Integrale planvorming en beleidsafstemming is vaak gericht op het zoeken van bijvoorbeeld een optimaal milieurendement. Transparantie

Samenwerking blijkt vaak te resulteren in een grotere transparantie. Dit betreft voornamelijk activiteiten die direct gericht zijn op klantprocessen. Vaak gaat dit samen met dienstverlening. Naast transparantie in de definitie ‘zicht hebben op prestaties en kosten’ blijkt samenwerking vooral ook inzicht tussen professionals te vergroten.

Indeling in samenwerkingsvormen, samen denken en samen doen versus horizontale en verticale samenwerking. De ingevulde samenwerkingsthema’s zijn voorbeelden ter illustratie.


actualiteit Hoe de tabel te lezen? •

Het onderzoek, en dus ook de tabel, is opgezet rond inhoudelijke activiteiten. De tabel beoordeelt niet deze activiteiten zelf, maar de toegevoegde waarde van samenwerking rond deze activiteiten door publieke spelers in de waterketen. Het betreft de belangrijkste operationele activiteiten waarop nu daadwerkelijk (deels) wordt samengewerkt en die daadwerkelijk opbrengsten genereren. Daarnaast zijn enkele activiteiten opgenomen waarvan bekend is dat samenwerking hierbij op afzienbare termijn meerwaarde oplevert; Naar de toekomst bezien is deze lijst niet compleet. In de praktijk zullen nu nog onbekende en niet-benoembare inzichten en nieuwe kansen ontstaan; De kolom ‘besparingen’ is deels kwalitatief en deels kwantitatief ingevuld. Activiteiten die niet zijn uitgewerkt via de cases, zijn voorzien van een kwalitatieve waardering met ‘+’ of ‘ø’. Dit geeft aan dat er positieve of neutrale verwachtingen zijn over de verwachte financiële besparingen;

Besparingen door activiteiten die aansluiten bij de cases zijn gekwantificeerd. Daarbij is aangenomen dat de kwaliteit van de activiteit tenminste gelijk blijft of dat winst wordt geboekt op de vlakken duurzaamheid, transparantie en/of dienstverlening. De doelmatigheid neemt dus toe; De besparingen voor de periode 1998-heden zijn structurele jaarlijkse besparingen die door het ontwikkelen en vaststellen van plannen reeds geboekt zijn. Alle besparingen zijn herrekend naar besparingen per jaar. Besparingen op investeringen (bijvoorbeeld ook berekende besparingen via OAS) zijn herrekend naar jaarlijkse besparingen als annuïteit over 30 jaar met 4% rente; Het onderzoek is gericht op samenwerking tussen partijen in de waterketen. Daarbuiten gebeurt natuurlijk nog veel meer, zoals de sectorbenchmarks van drinkwater, afvalwaterzuivering en riolering. De mate waarin verbeteringen van interne bedrijfsprocessen kunnen bijdragen aan resultaatsverbetering van de waterketen als geheel is niet onderzocht.

Tabel 1. Opbrengsten uit samenwerking

activiteit (casus)

horizontaal samen denken

benchmarken

transparantie

afleggen verantwoording

veiligheid

onderzoek

horizontaal samen doen

laboratoria

duurzaamheid

leren van ‘best in class’ uniform hoog niveau, geen zwakke plekken verbetering door innovatie

verticaal samen denken

verticaal samen doen

introductie technieken zoals telemetrie

OAS basisinspanning (Boxtel) waterplannen (Tholen)

verbeterd inzicht in ieders taak

OAS kaderrichtlijn en afkoppelen

verbeterd inzicht in ieders taak

beste oplossing bij gegeven eisen zoeken naar robuuste oplossingen beste oplossing bij gegeven eisen

aanleg en aansluiten (sYnfra) facturering (Brabant Water) sanering buitengebied

verbeterd inzicht planning/voortgang mogelijkheid waterketennota

PR/serviceloket (Arnhem)

bewustwording water in leefomgeving één bedrijf, één aanspreekpunt water heldere, bedrijfsmatige afspraken

PPS bouw en beheer (Delfland) inkoop

+

++

ø

ø

+

+

+

ø

0

>10

+ +

+ >3

9-12

3-4

ø

ø

ø

+

2-5

3-6

2-3

2-3

+

ø

één aanspreekpunt voor klanten

ø

ø

één loket, één waternota

+

+

4-5

0

+

+

leren van ‘best in class’

professionaliseren front-office bedrijfsmatige rapportage werkzaamheden

fusie watertaken (DWR/Waternet)

1998-heden

besparing miljoen euro/jaar nog te ontwikkelen activiteiten/ plannen heden-2015

introductie nieuwe technieken

belastinginning inkoop gezamenlijk beheer riolering (Aquario)

dienstverlening

niet onnodig vergravingen

deskundige aanschaf, aanleg en beheer

interne optimalisatie (afval)waterketen

7 x 24 uurs storingsdienst

U meldt probleem, wij zorgen voor oplossing

één aanvraag, in één keer aanleggen professionaliseren front-office ontzorgen burger

besparing miljoen euro/jaar reeds in te boeken

H2O / 21 - 2006

5


Het onvoldoende functioneren of de beperkte capaciteit van de riolering kan zorgen voor overlast.

Samenwerking leidt tot een toegenomen begrip voor de maatschappelijke rol en positie die elk van de samenwerkende organisaties (en hun medewerkers) hebben. Dit begrip werkt drempelverlagend, zodat ook nieuwe samenwerkingsprocessen sneller tot stand komen en soepeler verlopen.

Financiële besparingen

Met samenwerking in de waterketen is geld te verdienen. De direct geschatte winst, op basis van kwantificeerbare samenwerkingsvormen, bedraagt structureel circa 40 tot ruim 50 miljoen euro per jaar. Door een groot aantal initiatieven en samenwerkingen in de periode 1998 tot heden is daarvan al ongeveer de helft, 15 á 25 miljoen euro per jaar, verzilverd.

Dienstverlening

Een aantal van de succesvolle samenwerkingen is direct gericht op het verbeteren van de dienstverlening. Het gaat dan vooral om de op klanten gerichte processen als front-office taken, facturering en dergelijke.

Naast de gekwantificeerde besparingen zijn er momenteel meer samenwerkingsthema’s. Deze kunnen tot dusver nog slechts kwalitatief worden aangegeven en zijn daarom als ø tot ++ in de tabel aangegeven.

Belangrijk is om te beseffen dat de becijferde besparingen niet betekenen dat de tarieven voor de burgers en bedrijven dalen. Door

Tabel 2. Vergelijking samenwerkingsthema’s en financiële opbrengsten rapportage 1998 en huidige rapportage onderzoek WaterKIP

6

thema’s Kiwa/RIONED 1998

besparingen in miljoen euro per jaar Kiwa/RIONED WaterKIP (1998) (2006)

toelichting

gezamenlijk leidingnetbeheer

64 (tot 185)

5-11

aanname Kiwa/RIONED: 10% besparing op de investeringen door slimme afstemming van aanleg en beheer. Aanleg en beheer wordt steeds verder afgestemd, maar besparingen groter dan 0,5-1 % (van de investeringen) blijken zelfs op grote schaal niet te realiseren.

OAS

niet benoemd

12-16

Kiwa/RIONED benoemt OAS niet apart. Bij WaterKIP is besparing inclusief afkoppelen.

versneld afkoppelen

> 52

0

Versnelling van afkoppelen blijkt niet opportuun.

afstemming infrastructuur

regioafhankelijk

onderdeel OAS

in Kiwa/RIONED niet nader becijferd, in WaterKIP meegenomen als onderdeel van de OAS-opbrengsten

financieel waterspoor 1

8-13

nihil

Kiwa/RIONED: financieel waterspoor leidt tot piekafvlakking en bespaart 10 tot 15% op investeringen. Uit pilots volgt dat het financiële waterspoor geen grote effecten heeft op het watergebruik cq piekgedrag. Piekafvlakking treedt niet op.

financieel waterspoor 2

gezamenlijke facturering

14-16

Kiwa/RIONED heeft de besparing niet gekwantificeerd. WaterKIP vult hier de besparing in door verlaging post ‘oninbaar’ en door samenwerking waterschappen op belastinggebied.

afvalwater buitengebied

?

nihil

Kiwa/RIONED heeft dit niet gekwantificeerd. Omdat de sanering buitengebied nagenoeg is afgerond, worden hier geen verdere besparingen aan toegerekend. Zeker in de laatste fase van de sanering is vaak nauw samengewerkt tussen gemeenten en waterschappen.

water op maat

2

niet beschouwd

Van de industriewaterinitiatieven in de periode 1998-heden zijn er veel beëindigd. De per heden succesvolle initiatieven zijn veelal samenwerking waterleidingbedrijfindustrie, zonder participatie van andere waterketenpartijen.

PPS Harnaschpolder, samenwerking riolering

niet benoemd

7-8

nieuwe thema’s in dit onderzoek (zie tabel 1).

bronnenbeheer

kwalitatief

n.v.t.

betreft samenwerking om vervuiling door riolering in waterwingebieden te voorkomen, routinematige activiteit

ontwikkeling nieuwe technologie

kwalitatief

n.v.t.

betreft aandacht voor technieken en hergebruik reststoffen, routinematige activiteit

overig, niet gespecificeerd

140

n.v.t.

totaal

126-390

38-51

H2O / 21 - 2006


rubrieksaanduiding Na grote investeringen die nodig waren om te voldoen aan de richtlijnen stedelijk afvalwater maken de waterschappen zich nu op voor het implementeren van de Kaderrichtlijn Water.

kansen voor samenwerking. Zo is een trend te zien van incidentele naar structurele samenwerking, bijvoorbeeld in de afvalwaterketen. Gemeenten en waterschappen kijken samen kritischer naar lozingen door bedrijven, gaan anders om met hemelwater of spelen tijdiger in op demografische ontwikkelingen. Door deze actieve benadering kunnen grote voordelen worden gerealiseerd. steeds scherpere kwaliteitseisen (bijvoorbeeld aan het zuiveren van afvalwater) en de uitbreiding van taken zullen de tarieven blijven stijgen. De winsten uit samenwerking zullen daarom per saldo bijdragen aan de matiging van tariefstijgingen (minder meerkosten).

Referentiekader Hoe verhouden deze resultaten zich met het vaak gehanteerde referentiekader uit 1998: ‘optimalisatie van de waterketen, winst door samenwerking’? Indertijd is de verwachting uitgesproken dat tussen 1998 en 2005 door samenwerking minimaal 2,2 en mogelijk 6,8 miljard euro te besparen zou zijn (5-15 miljard gulden). Het betrof indertijd absolute bedragen en investeringen, die overeenkomen met een structurele besparing van 130 tot 390 miljoen euro per jaar (annuïtair berekend over 30 jaar met 4% rente). De financiële besparingsmogelijkheden uit dit nieuwe onderzoek liggen een factor 5 lager dan in 1998 voorzien. Dit vereist een nadere analyse. Daartoe zijn in tabel 2 de resultaten van beiden onderzoeken per

samenwerkingsthema naast elkaar gezet en zijn de verschillen toegelicht. Vooral nieuwe inzichten op het vlak van gezamenlijk leidingnetbeheer en versneld afkoppelen leiden tot groot onderscheid.

Perspectief De resultatentabel toont dat op veel thema’s wordt samengewerkt en dat nagenoeg overal de doelmatigheid toeneemt. Voor zover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, wordt een structurele financiële opbrengst van 40 tot ruim 50 miljoen euro per jaar becijferd. Dit moet beschouwd worden als een ondergrens. Er zijn immers ook samenwerkingsvormen waarvan de besparingen niet gekwantificeerd zijn en die in de tabel zijn aangeduid met een ‘+’ of ‘++’. Bovenop deze besparingen is ook duidelijke vooruitgang geboekt op het punt van duurzaamheid, transparantie en dienstverlening, zodat per saldo de doelmatigheid is toegenomen. Partijen in de waterketen zijn intensief aan de slag met samenwerking. Juist vanuit dat proces ontstaan weer nieuwe ideeën en

Maar niet alleen samenwerking tussen partijen in de waterketen kan tot kostenbesparing leiden. Ook het intern optimaliseren van bedrijfsprocessen kan hieraan significant bijdragen. Zo heeft de drinkwatersector 21% efficiencyverbetering gerealiseerd in de periode 1997-2005, ingezet door onder meer de benchmark. Deze verbetering lijkt nog niet het eindpunt te hebben bereikt. Als we deze efficiencyslag projecteren op de bedrijfsmatige riolerings- en zuiveringsactiviteiten van gemeenten en waterschappen ligt nog de nodige verbetering in het verschiet. Benchmarking en vooral het daaraan gekoppelde proces van leren van elkaar vormt hiervoor het voertuig. De studie werd uitgevoerd door Witteveen+Bos, Welldra (een bureau voor procesmanagement en advies in de watersector) en Kiwa Water Research. In de begeleidingscommissie participeerden naast de partijen in WaterKIP VEWIN, Unie van Waterschappen, VNG en de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat.

Peter Hermans (Witteveen+Bos) Hans van der Eem (Welldra)

advertentie

continue (bio)filtratie

• •

Biologische (de)nitrificatie en polijsting van afvalwater Kringloopsluiting

• •

Proceswaterbereiding uit oppervlaktewater Spoelwaterbehandeling in de drink- en preceswaterbereiding

(Biologische) zijstroomfiltatie in koelwatercircuits

Paques bv P.O. Box 52 8560 AB Balk NL t 0514 · 60 85 00 f 0514 · 60 33 42 e info@paques.nl i www.paques.nl

www.paques.nl

H2O / 21 - 2006

7


Strijdplan voor meer geuzentrots Een 30-tal mensen heeft de handschoen opgepakt om het waterbeheer in Nederland met meer elan te brengen en ook zelf positiever te staan tegenover alle mogelijkheden die Nederlandse waterbeheerders hebben met hun kennis en ervaring in zowel binnen- als buitenland. Op 26 oktober kwamen zij op persoonlijke titel voor de eerste maal bijeen bij KIVI NIRIA, afdeling waterbeheer, in Den Haag.

S

ybe Schaap zei daar zelf trots te zijn op de goede organisatie van het waterbeheer in Nederland, zowel op landelijke als regionale schaal, en op het beheer en onderhoud van alle waterwegen. Hij verwacht in de nabije toekomst een toenemende vraag naar ingenieurs vanwege de door de mens gecreëerde risico’s op veiligheidsgebied. Nederland lijkt nu soms de kleinste provincie van Europa, aldus Schaap. Nederlanders zijn bang, naar binnen gekeerd, willen geen risico lopen en zijn gesloten. Het tweede punt waarover Schaap even wilde klagen, is de zich ontwikkelende staatsmacht in Nederland, te veel regelgeving van bovenaf. Hij vreest dat na discussies over de organisatie van de politie, het onderwijs en de zorg straks ook het waterbeheer aan de orde komt, zeker vanwege de huidige autonomie en het feit dat de waterschappen eigen inkomsten hebben.

Het Rijk pakt de veiligheidsdiscussie niet echt op, meent Schaap. Veiligheid kost nauwelijks geld (“minder dan een jaarabonnement”). Het meeste geld in het waterbeheer gaat nu naar zuivering en andere kwaliteitsmaatregelen. Eerst moet alles onder water lopen, dan pas komt Nederland in actie, aldus Schaap. ‘Ruimte voor de Rivier’ is kantje boord door de Tweede Kamer geaccepteerd, niet met overtuiging, maar met geneuzel over 50 woningen in Lent die wegmoeten voor verruiming van de Waal, over de landbouw en nieuwe discussies over welke debieten we nu moeten hanteren voor de komende jaren, zo mopperde hij.

het plezier, niet meer om de inhoud. Volgens hem is een strijdplan nodig om Nederland technisch-inhoudelijk weer stevig op de kaart te zetten. Govert Geldof (Tauw) vindt de Nederlandse waterbeheerder veel te bescheiden. Hij trok op 26 oktober mede de kar. Na een tijdje hardop met elkaar gediscussieerd te hebben over zaken waarmee men dat elan weer terug kan krijgen, kwamen er twee min of meer concrete voorstellen op tafel: één technisch baanbrekend voorstel (op het terrein van waterbouw) en één procesmatig voorstel, waarbij opleidingen een grote rol kunnen spelen. Krijgt een vervolg.

Arnold Lobbrecht van HydroLogic/UNESCOIHE mist ook de trots van de geuzen van weleer in het Nederlandse waterbeheer. Hij was op bezoek geweest bij Neeltje Jans en zag tot zijn verbazing dat de waterglijbaan meer aandacht krijgt dan de geschiedenis van de Deltawerken. Het gaat alleen maar om

Géén Europese normen voor grondwater De nieuwe Europese Grondwaterrichtlijn gaat géén Europa-brede normen stellen aan stoffen in het grondwater. Het Europees Parlement en de lidstaten zijn het eens geworden dat de lidstaten zelf normen mogen opstellen. Alleen voor de hoeveelheid nitraat blijft de bestaande normgeving van kracht.

D

at betekent niet dat landen niets hoeven te doen om hun grondwater te beschermen. Het doel van de richtlijn is niet alleen om grondwater te beschermen tegen vervuiling met (potentieel) gevaarlijke stoffen, maar ook om de kwaliteit van het grondwater niet te laten verslechteren. De lidstaten moeten alle mogelijke maatregelen nemen die vervuiling van grondwater voorkomen. Het gaat daarbij om alle stoffen die zijn vastgelegd in de bijlage van de Kaderrichtlijn Water. Het betreft dan met name stoffen als arseen, cyanide, biocides en farmaceutische vervuilingen. Nitraat is niet opgenomen in de Grondwaterrichtlijn: hiervoor blijft de huidige norm van 50 mg/l bestaan. Voor pesticiden zijn wel normen opgenomen. Waar dit problemen voor boeren oplevert, bestaat de mogelijkheid speciale steun te bieden.

8

H2O / 21 - 2006

Ook voor de meting van (potentieel) vervuilende stoffen zijn geen strikte richtlijnen opgelegd. Wel wil de Europese Unie de verschillende meetmethoden zoveel mogelijk harmoniseren. De richtlijn zal lidstaten niet verbieden nieuwe grondwaterbeschermingszones in te stellen of de normen voor bestaande zones te beschermen. Het is de bedoeling dat de richtlijn volgend jaar van kracht wordt. Zes jaar later, in 2013, wordt de richtlijn dan geanalyseerd. De lidstaten hebben twee jaar om de Grondwaterrichtlijn in hun nationale wetgeving te implementeren. Als alles volgens de planning verloopt, moet de implementatie dus in 2009 voltooid zijn. De VEWIN is tevreden met de richtlijn. Robert Schröder, die namens de belangen-

vereniging in Brussel bivakkeert, stelt dat de norm werkbaar is en toch bescherming van het grondwater biedt. Hij is blij dat (duin)infiltratie mogelijk blijft. Een aantal Nederlandse waterleidingbedrijven gebruikt infiltratie van water als zuiveringsstap. In eerste instantie was sprake van het verbieden van infiltratie van ‘vreemd’ water in het grondwater. Nu mag dat wel, maar de ecologische kwaliteit mag niet verslechteren. Volgens Schröder kan de uitwerking in de praktijk lastig zijn. Wel is hij tevreden dat met het toestaan van infiltratie de (Nederlandse) praktijk erkend wordt. Tenslotte is hij “absoluut tevreden” met de betrokkenheid van Nederland en de VEWIN bij de Grondwaterrichtlijn, zowel in de voorbereiding als bij de besluitvorming.


verslag Zevende KVWN-fitterijwedstrijden De fitterijwedstrijden tijdens Aquatech trokken weer veel belangstelling, niet alleen de competitie voor herenteams, maar ook die voor de dames (voor de tweede keer) en het management (voor de vierde keer). In totaal 30 teams - 19 heren-, zes dames- en vijf managementteams - meldden zich om te strijden voor de hoogste waterleidingeer.

D

e competitie begon al meteen goed met een foutloze score van het (thuis)team Waternet 1, wat later goed zou blijken te zijn voor een zesde plaats. Pas aan het einde van de eerste ochtendsessie werd de tijd verbeterd door het team van (toen nog) Hydron MiddenNederland 2, die met hun eindtijd van 3.38,95 uiteindelijk derde zouden worden in het eindklassement. Direct na de lunch trad het team Brabant Water 1 aan, bestaande uit een routinier en een debutant, te weten Ad Brouwers en Tonnie van den Broek. Dat dit een goede combinatie was, bleek al meteen uit de score: foutloos in 3.08,78. Deze tijd zou op de dinsdag niet meer verbeterd worden. Op woensdag kwamen nog vijf herenteams in actie, waaronder de regerend kampioenen van Waterbedrijf Groningen. Zij mochten als laatste team een poging doen om hun kampioenschap te verlengen. Aangezien geen van de andere teams op woensdag een snellere tijd wist te zetten, was het nog steeds het team uit Brabant dat eerste stond bij aanvang van de poging van de ‘defending champions’. De wedstrijdtijd van Krieno Adam en Eefko Aukes was snel: 3.01,18. Alles hing er nu vanaf of al dan niet strafsecondes zouden worden uitgedeeld. De spanning was duidelijk waarneembaar op de gezichten. Winnaars bij de heren: Ad Brouwers en Tonnie van den Broek (Brabant Water)

Even leek het er zelfs op dat het stil werd in de Amstelhal. Opeens klonk gejuich in de Brabantse hoek: zij hadden gezien dat een lekkende verbinding was geconstateerd. Met een snelheid van een druppel per twee seconden, lekte er water uit de knieverbinding. Deze druppels betekenden 30 strafseconden, waarmee de eerste overwinning voor Brabant Water een feit werd en het team uit Groningen genoegen moest nemen met een tweede plaats. Overmand door emoties nam het team van Brabant Water de eerste felicitaties van de omstanders in ontvangst. Vervolgens was het de voorzitter van de KVWN, Martien den Blanken, die de winnaars de gouden medailles en de KVWN-wisselbeker mocht omhangen en overhandigen. Vervolgens werd ook de hoofdprijs overhandigd: een cheque die recht geeft op deelname aan de Engelse wedstrijden in mei 2007.

Cijfertjes Totaal 30 teams, 28 Nederlandse en twee Amerikaanse, deden mee. Misboringen treden niet meer op en vier heren en een damesteam waren foutloos. De gemiddelde heren wedstrijdtijd is 4.03,11, dit is 17 seconden langzamer dan de gemiddelde tijd in 2004. Dit jaar werden 31 overtredingen geconstateerd (2004: 45) met een totaal van 840 strafseconden (2004: 1.280 sec), wat een gemiddelde oplevert van 44 seconden (2004: 67 sec). Hiermee komt de gemiddelde eindtijd op 4.47,44 oftewel een duidelijke verbetering ten opzichte van 2004. Toen lag het gemiddelde op 4.53,60. De strafseconden werden voornamelijk uitgedeeld voor lekken (10x) en bruut gereedschapgebruik (5x). Totaal waren er negen veiligheidsovertredingen, drie procedurele fouten en 19 technische fouten.

Vrouwen aan de leiding Dit jaar hadden zich zes damesteams aangemeld. Het eerste team op woensdagochtend Waternet 2, Carla Zwanenveld en Corrie Jansen, ging stevig aan de slag. Geen medelijden met materiaal en materieel! Dit spektakel leidde naar een wedstrijdtijd van 5.40,47 met een straf van 20 seconden wegens iets te enthousiast omgaan met gereedschap, tot een eindtijd van 6.00,47. Vervolgens kwam alleen het derde team van Waternet in de buurt van deze tijd, een foutloze 6.26,54, en werd de spanning opgebouwd naar het einde van de dag wanneer de regerende kampioenen nog aan moesten treden. Om 16.00 uur was het zover; de winnaressen van 2004 Martine d’Arnaud en Saskia Voolstra startten met hun poging om opnieuw te winnen. De poging zag er wat stroef uit. Toch bleef de klok steken op 5.29,39. Er waren echter hier en daar wat foutjes in de opstelling geslopen, zodat er in totaal 120 strafseconden aan te pas kwamen en de eindtijd 7.29,39 uiteindelijk goed was voor een derde plek. Vermeldenswaard is ook nog de deelname van het damesteam uit Hawaii, de regerend kampioenen uit de Amerikaanse competitie. Na slechts een paar keer geoefend te Winnaars bij de vrouwen: Carla Zwanenveld en Corrie Jansen (Waternet)

De fitterijwedstrijden worden georganiseerd door de KVWN met ondersteuning van Actaris, AVK, Conval, DYKA, Kiwa, Kleiss&Co, Royal Haskoning, Saint-Gobain en Waterbedrijf Groningen.

kunnen hebben, wisten zij toch nog vierde te worden. Inmiddels bestaan plannen om een internationale damescompetitie op te starten.

I Wanna Be A Fitter Onder dit motto traden vijf teams bestaande uit managers de arena. Op zich waren de netto wedstrijdtijden zeer acceptabel. Het onder druk moeten presteren terwijl er velen staan te kijken, zorgt er uiteindelijk echter voor dat bij de eindtijden gemiddeld 106 seconden bijgeteld moeten worden. Winnaar werd het team van Brabant Water (Luc Geerts en Arnoud Crebolder). Goede tweede werd het team van het Waterbedrijf Groningen (Harmen Hoogeveen en Roel van Buuren) en derde werd het team van Oasen (Peter Mense en Klaas Versloot). Maarten de Wit Winnaars IWBAF: Luc Geerts en Arnoud Crebolder (Brabant Water)

H2O / 21 - 2006

9


COR ROOS, VOORZITTER VAN DE NVA:

“Alle watermensen onder één dak” De Nederlandse watersector kent vanouds twee personenverenigingen van mensen die in hetzelfde vakgebied werkzaam zijn. De Vereniging van Waterleidingdeskundigen in Nederland, die bij zijn 100-jarig bestaan in 1999 het predicaat Koninklijk verwierf (KVWN), en de Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer (NVA), die in 2008 de leeftijd van 50 jaar bereikt. Qua leden liggen de verhoudingen andersom: de NVA is veruit de grootste met 3.000 leden, tegenover de KVWN met 1.000 leden. Sinds enkele jaren hebben beide verenigingen een koepelorganisatie gevormd (de Waterfederatie), staan de activiteiten open voor elkaars leden en zijn de algemene jaarvergaderingen gecombineerd. In de komende najaarsvergadering wordt in beide verenigingen een voorstel tot fusie aan de orde gesteld. Onderwerp voor een gesprek met de voorzitter van de grootste van de fusiepartners, de NVA, drs. Cor Roos, bij het Waterschap Rijn en IJssel in Doetichem.

Wordt de NVA binnenkort opgeheven? “Zover is het nog niet. We gaan eerst feestelijk ons 50-jarig bestaan vieren. Daarna gaan we werken aan de fusie met de KVWN. Als besturen zijn we het erover eens dat fusie de horizon is waar we in 2008 naar toe willen. Die gedachte wordt nu in beide verenigingen breed uitgezet. We beginnen in de komende najaarsvergaderingen. Martien den Blanken, de voorzitter van de KVWN, en ik stellen op dezelfde dag op dezelfde tijd dit voorstel in die algemene ledenvergaderingen aan de orde. Daarna volgt een brede discussie in de vele verbanden die met name de NVA kent. Maar geen ongestructureerde discussie. Vanuit de dagelijkse besturen, die allebei heel bewust en heel duidelijk ‘go’ hebben gezegd, zullen we regie op het proces voeren.”

Wat is je motivatie om dit proces in te gaan? “Beslist niet om groter te worden. Als NVA hebben we nu 3.000 leden en met de KVWN erbij worden dat er een kleine 4.000. Een aantal mensen is van beide verenigingen lid. Dat groter aantal leden maakt de zaak niet wezenlijk anders. Wat we willen bereiken, is een verband waar alle professionals uit de watersector elkaar kunnen ontmoeten, zowel regionaal als landelijk en ieder op zijn gebied.” “Als NVA kennen wij een behoorlijke differentiatie. We hebben programmagroepen die gericht zijn op de verschillende onderdelen van het waterbeheer. We kennen de specialistische kringen waarin specialisten bijeenkomen en doorgaans hun eigen programma bepalen. Maar we hebben ook de regionale kringen waarin met name de mensen van de werkvloer elkaar ontmoeten, het bedieningspersoneel van de rwzi’s, de medewerkers die belast zijn met de verschillende soorten onderhoud van installaties, maar ook van gemalen, van waterlopen, tot en met het maaien en het baggeren aan toe.”

10

H2O / 21 - 2006

“De KVWN is vanouds veel meer een club van directeuren en stafmedewerkers geweest en gebleven. Daar vind je geen fitters onder de leden. Maar dat hoeft niet zo te blijven. Van die eenzijdigheid willen we af. Ik zie de NVA en ook de nieuwe gefuseerde vereniging als een schil om vele activiteiten die we als bestuur aansturen, maar die vooral uit de mensen zelf voortkomen, uit de kringen, secties en specialistengroepen. Die bepalen zelf hun activiteiten en stellen hun eigen agenda vast.”

Denk je dat er voldoende binding zal zijn? “’Leden voor leden’ is altijd ons motto geweest en dat zal het ook blijven. Dat zie je in het bijzonder in onze opleidingen. Mensen die in de praktijk werkzaam zijn, worden opgeleid of bijgeschoold door mensen die ook in de praktijk werkzaam zijn, maar meer ervaring hebben of meer kennis. Dat was vroeger zo, maar dat is nu ook nog zo met de Stichting Wateropleidingen. De stichting verricht de organisatie. Die ligt in professionele handen. Maar de opleiding zelf wordt verzorgd vanuit de ervaring in de praktijk.” “De NVA is een personenvereniging en geen belangenvereniging, zoals de Unie van Waterschappen en de VEWIN. Bij de NVA kunnen de leden vrij met elkaar spreken, ervaringen en gedachten uitwisselen en die meenemen naar hun eigen organisatie. Daar kunnen ze er dan wat mee doen. Bij de NVA zijn de actiemogelijkheden beperkt. Onze kracht is dat we het hele veld afdekken, van de top tot aan de werkvloer, dat we breed verankerd zijn bij de adviesbureaus, de waterbeheerders en de industrie. Alleen vanuit de gemeenten en de provincies hebben we nog te weinig leden.”

Is er draagvlak voor samengaan? “Ja, draagvlak is er zeker. Twee à drie jaar geleden hebben we binnen het NVA-

bestuur wel eens de discussie gehad of we één vereniging moesten blijven of dat we de zaak moesten splitsen in de regionale secties en de beleidsdenkers. We hebben er toen voor gekozen om bijeen te blijven. Het sectiebestuur van de regionale kringen heeft een eigen vertegenwoordiger in ons hoofdbestuur.” “Ik geloof heilig in de breedte van de vereniging. Bij ons hoor je veel meer wat er onder de mensen leeft dan in je eigen bedrijf. Daar zit de hiërarchie ertussen, in de NVA niet. Samen met de KVWN wordt dat veld nog breder. Dat sluit aan bij ontwikkelingen die je overal ziet.” “In de najaarsvergaderingen presenteren we een houtskoolschets van een eerste opzet. Daarna gaan we er verder mee aan de gang. Ik vind wel dat we op twee punten goed moeten letten. Het eerste is dat de regionale secties hun eigen identiteit en betekenis houden. Het tweede is dat we niet teveel waterketen moeten worden. Dat de verschillende onderdelen van de keten als eigen vakgebieden zichtbaar blijven.”

Hoezo te weinig leden uit de gemeenten? “Ik denk met name aan de mensen die zich binnen de gemeenten met de riolering bezighouden. De rioleringscursussen zijn goed bezet. De opleidingen worden goed gevolgd, maar de mensen worden geen lid van de NVA. Stichting RIONED is bij de gemeenten het verband dat het meeste aanspreekt. Met alle aandacht voor het gemeentelijk waterbeheer is in die hoek zeker verdere groei mogelijk. Onze kern blijft het werk in de secties. Twee keer per jaar treffen de leden elkaar in de landelijke vergadering. Daar kan dan ook de nieuwsgierigheid ontstaan naar wat er in de andere groepen gebeurt. En dat veld wordt steeds breder. De Vereniging voor Waterstaatsbestuur en Waterstaatsrecht heeft onlangs zichzelf opgeheven en hun leden hebben een sectie van de NVA gevormd. Een sectie van juristen die allemaal wat met water hebben. Nu kunnen ook de fitters erbij komen. Voor de nieuwe vereniging is dat een uitdaging, om ook in het drinkwaterveld het bedieningspersoneel, de onderhoudsmonteurs en de distributiemensen erbij te halen. Deze mensen ervaringen te laten uitwisselen en hun blik te verruimen.”

Wordt het lagere werk niet juist meer afgestoten? “Ja, die ontwikkeling zie je zeker, dat uitvoerend beheerswerk meer en meer uitbesteed wordt. Er vindt een opschaling van beroepen plaats als gevolg van de automatisering en de uitbreiding van bijvoorbeeld het proces van afvalwaterzuivering met nieuwe zuiveringsstappen. Ook doen nieuwe technieken hun entree, zoals de MBR-technologie. Die vragen doorgaans hoger geschoold personeel.” “Wij blijven mikken op de medewerkers van de waterbeheerders. Die ontmoeten


interview elkaar vooral in de regionale kringen. Deze hebben vier à zes keer per jaar hun eigen bijeenkomst in de regio. Zij hebben hun eigen blad ‘Neerslag’, vroeger was dat ‘De Klaarmeester’. Maar de mensen op de werkvloer zijn niet meer alleen op de rwzi’s werkzaam. Ze bedienen en onderhouden de gemalen en zijn belast met ecologisch beheer van waterlopen. Daar hebben we veel energie ingestoken en daar heeft zich veel beroepstrots ontwikkeld, veel bewustzijn. Eens per jaar komen alle kringen bijeen in een landelijke bijeenkomst.”

Is de fusie een ondersteuning van de vorming van waterketenbedrijven? “Neen, deze fusie moet zeker niet als een politiek statement gezien worden. Ik geloof ook niet zo in grote besparingsmogelijkheden binnen waterketenbedrijven. Wel in de mogelijkheden tussen de bedrijven om beter samen te werken, in de ontmoeting van deskundigen. Onze ambitie is één huis te vormen voor alle watermensen. De Waterfederatie die er nu is, is een tussenstap op weg naar fusie. Ook de organisaties die we samen hebben, zoals Stichting Wateropleidingen en Aqua for All zullen er alleen maar sterker van worden. De buitenwereld verandert overigens ook voortdurend. Daar moeten we op inspelen.” “Wij zijn lid van de European Water Association (EWA). Peter Glas, dijkgraaf van De Dommel, is daarin als NVA-lid onze vertegenwoordiger. De EWA gaat veel meer de kant van belangenbehartiging op dan bij de NVA past. Vraag is dus of wij daarvan lid moeten blijven of dat de Unie van Waterschappen daarin Nederland moet gaan vertegenwoordigen.” “Ook het beheer van zoet en zout water groeit naar elkaar toe. Het RIZA en het RIKZ gaan op

in één organisatie. Ook bij ons kan het beheer van het zoute water een plek krijgen.”

Kan het bestuurswerk liefdewerk blijven? “Dat is een punt van onderzoek. Het voorzittersschap kost mij veel (vrije) tijd. We hebben nu twee vaste medewerkers op het secretariaat. Alle bestuurders hebben hun eigen portefeuilles. We werken daar nog volgens het principe ‘leden voor leden’. Maar er is een grens. Wordt het voorzitterschap een dagtaak? Moet er een directeur komen, zoals bij de VEWIN? Dat zijn punten van onderzoek in de komende tijd. Ook de buitenlandse contacten vragen meer en meer aandacht.”

Hoe ben je zelf in dit vakgebied terechtgekomen? “Ik ben in 1978 biologie gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1959 geboren in Apeldoorn, opgegroeid in het Gooi. In 1985 ben ik als aquatisch eco(toxico)loog afgestudeerd bij Joop Ringelberg en meteen daarna bij Witteveen+Bos gaan werken aan de ontwikkeling van methoden van ecologische waterbeoordeling, voor de STOWA. Dat deden we samen met andere ecologen die elders werkten. We borduurden voort op het werk van de Werkgroep Biologische Waterbeoordeling en op dat van CUWVO-V. Het in dienst treden bij Witteveen+Bos was indertijd een grote stap voor een bioloog. Ik moest daar nieuwe kennis operationeel maken en dat als nieuwe eend in een overwegend civiele bijt. Maar ik heb er nooit spijt van gehad.” “Na 13 jaar Witteveen+Bos ben ik in dienst gekomen

van het Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen. Hans van der Vlist was toen dijkgraaf. Die was een meester in het oplaten van ballonnen. Wij mochten dan de haalbaarheid daarvan nader bestuderen en de implementatie voorbereiden. Ik heb daar drie jaar gezeten, van 1997 t/m 1999, een inspirerende tijd. In 2000 heb ik de overstap van beleid en onderzoek naar het beheer gemaakt. Ik ben toen bij Waterschap Rijn en IJssel directeur uitvoering geworden in het middendeel van het beheersgebied. Vanaf 2003 ben ik daar secretaris-directeur. Een prachtbaan.”

Wat gebeurt er als de fusie van NVA en KVWN afgewezen wordt of niet lukt? “Onze ambitie is alle waterdisciplines onder één dak te brengen. Ik heb het al eerder gezegd. Maar we kunnen ook apart verder en goed blijven samenwerken. Toch denk ik dat de fusie erg belangrijk is. Er is een groot cultuurverschil tussen de drinkwater- en de afvalwaterwereld. Dat uit zich in de mentaliteit ten aanzien van veiligheidseisen, in de manier waarop men met geld omgaat, in de invloed van de publiciteit. Probeer de pers maar eens te interesseren voor afvalwaterzuivering. Als er daarentegen met het drinkwater iets mis is, zitten ze zo op je nek. Voor of na de kraan is een groot verschil. Water verandert daar van grondstof in afvalstof. Juist dat fenomeen vraagt begrip over en weer.” “Het waterbeheer politiseert ook. Dat komt door de aandacht voor veiligheid, de

“Het waterbeheer politiseert” gevolgen van de klimaatverandering en de invoering van de Kaderrichtlijn Water. Waterschapsbesturen worden binnenkort anders gevormd. De invoering van het lijstenstelsel opent de deur voor politieke partijen. Gemeenten maken gemeentelijke waterplannen, worden zich meer van hun waterbeheerstaken bewust. Water wordt een gespreksonderwerp in gemeenteraden. Binnen onze vereniging kennen we nu een contactgroep stedelijk waterbeheer.” “Wat ik in ieder geval zou willen voorkomen is dat de NVA gezien wordt als een vereniging van alleen medewerkers van waterschappen. We zijn altijd veel breder geweest. Dat zie je ook aan de laatste voorzitters: Joost de Jong werkte bij het RIZA, Willem van Starkenburg bij een adviesbureau, ik bij een waterschap.” “Met de KVWN komt ook de drinkwatersector erbij met zijn grote bedrijven als Vitens en Evides, zijn vele buitenlandse contacten en buitenlandse activiteiten. Dat maakt de fusie voor alle leden interessant.” Maarten Gast Cor Roos

H2O / 21 - 2006

11


Drinkwaterbeveiliging in de VS vijf jaar na 9/11 Vijf jaar na de aanslagen van 11 september 2001 is de drinkwaterbeveiliging in de Verenigde Staten ‘business as usual’ geworden. Overheidsinstanties, zoals het Department of Homeland Security (DHS) en de Environmental Protection Agency (EPA), bepalen de agenda. Met een goedgevulde beurs worden adviesbureaus en apparatenbouwers aan het werk gezet. De coördinatie blijkt echter niet optimaal: er wordt hier en daar langs elkaar heen gewerkt. Waterbedrijven zijn vooral druk bezig om de afgesproken beveiligingsmaatregelen in te voeren. Zo bleek op het Water Security Congress van de AWWA, dat van 10 tot en met 12 september in Washington plaatsvond.

D

e ‘sense of urgence’ was er ook een beetje vanaf. Een senator die de openingsspeech voor zijn rekening zou nemen, liet het afweten en dat op de dag dat overal in de VS 9/11 werd herdacht. De nodige politieke peptalk moest komen van een ambtenaar van het Department of Homeland Security, het ministerie voor binnenlandse veiligheid. Veelzeggend voor de fragmentarische aanpak in de Verenigde Staten was de DHS-studie over de beveiliging van de drinkwatervoorziening, een gebied waarmee DHS zich tot nu toe weinig had bemoeid. Tot begin dit jaar, toen men vond dat drinkwater ook tot hun werkveld behoorde en dat daarvoor een studie nodig was. Op een workshop werden de resultaten gepresenteerd: inventarisatie en prioriteitstelling van agentia, verspreiding in het net en monitoringtechnieken. Hadden we dit een paar jaar geleden ook al niet gehoord van de EPA en de AWWA?

Waarschuwingssysteem Centraal in veel van de ruim 70 lezingen stond het Contaminant Warning System (CWS) waarmee de EPA vorig jaar startte. De redenering hierachter is eenvoudig: terroristen kunnen het drinkwater verontreinigen, fysieke beveiliging is niet voor 100 procent te garanderen en een snelle alarmering over verontreiniging is dus noodzakelijk. De aandacht van de NoordAmerikanen spitst zich daarbij toe op het distributienet. Fysieke, personele en organisatorische beveiligingsmaatregelen krijgen nauwelijks meer aandacht. De verplichte risico-analyses zijn uitgevoerd. Het is aan de waterbedrijven en lokale autoriteiten om de nodige maatregelen te nemen. Ondergetekenden zijn er niet achter gekomen hoe het daarmee op landelijke schaal staat. Een snelle alarmering vereist de integratie van veel gegevens: van waterkwaliteitsdata en SCADA-informatie tot consumentenklachten, gezondheidsklachten, calamiteitentelefoontjes en de verkoopcijfers van medicijnen aan toe. Op papier ziet het er prachtig uit, maar de realiteit is weerbarstiger. De diverse instanties die gegevens moeten verzamelen en uitwisselen, zijn nog lang niet zover. Zo ontbreekt een goed systeem om gezondheidsklachten vast te leggen en blijkt het bijvoorbeeld niet mogelijk de 10.000 telefoontjes over waterklachten die de gemeente New

12

H2O / 21 - 2006

York jaarlijks binnenkrijgt, systematisch aan de waterkwaliteit te koppelen.

Sensoren nog in onderzoekfase Een ander element van het CWS is het monitoren van de waterkwaliteit met behulp van online sensoren. Een recente publicatie van de EPA laat zien dat hier geen echte doorbraken te melden zijn. Ontwikkelingen zijn veelal nog in een vroeg stadium, sterk gericht op de detectie van specifieke componenten en nog nauwelijks in de dagelijkse praktijk getest. In enkele voordrachten werden de prestaties van online monitoringsystemen in proefopstellingen van een distributienetwerk gepresenteerd. Deze systemen blijken steeds geënt te zijn op de meting van klassieke parameters, zoals pH, chloor, geleidbaarheid, redoxpotentiaal, troebelheid, TOC, temperatuur en alkaliniteit. Dosering van een aantal stoffen, afkomstig van een lijst met chemische en biologische agentia, geeft bij wisselende doch veelal hoge concentraties een effect op één of meer detectoren. De chloormeting speelt hierbij een dominante rol. De effecten zijn sterk afhankelijk van de chloor- of chlooraminedosering aan het water. Een bijdrage vanuit Nederland (RIVM, Kiwa en TNO) werd als een welkome afwisselling op dit thema ontvangen. Want hieruit bleek dat bij metingen met geavanceerdere instrumenten, namelijk de combinatie van de TOX-control en de uv-spectro::lyser, veel stoffen van de Nederlandse lijst op een voldoende laag concentratieniveau gemeten kunnen worden. Naast de techniek van de sensoren is de vraag van belang hoeveel je er nodig hebt voor een behoorlijke bewaking van het net. Met behulp van simulaties met netwerkmodellen en een wiskundige benadering voor de eliminatie van vals-positieve of vals-negatieve uitslagen is daarin inzicht te krijgen. Daarmee is het afgelopen jaar flink vooruitgang geboekt getuige de diverse gepresenteerde plaatjes over de trade-off tussen aantallen sensoren (lees kosten) en reductie van het risico voor de bevolking. Het Contaminant Warning System maakt deel uit van de Water Sentinel (letterlijk Waterbewaker). Dit EPA-project dat van 2005 tot 2010 loopt, beoogt de ontwikkeling van een samenhangend systeem van detectie, alarmering en

respons. De gedachte is dat door het koppelen van allerlei databestanden, modellen en beslissingssystemen een tijdige reactie mogelijk is. Een ambitieus project, waarbij nogal wat hindernissen moeten worden overwonnen, zoals de gebrekkige kwaliteitskarakterisering door sensoren, onbekende percentages valse alarmen (positief en negatief) en de beperkte duurzaamheid van de datasystemen. In de afgelopen zomer is de EPA samen met het waterbedrijf van Cincinnati begonnen met een pilot die over een jaar gereed moet zijn. Het project wordt breed gedragen door de waterbedrijven, laboratoria en federale en staatsdiensten op het gebied van gezondheids- en calamiteitenzorg en ordehandhaving.

Samenwerking kan beter Door de orkaan Katrina zijn de waterleidingbedrijven in Noord-Amerika gaan beseffen dat ze zich beter moeten voorbereiden op rampen. Men wil multidisciplinair oefenen en drinkwater beschikbaar hebben indien bij calamiteiten de levering van water via het net niet meer mogelijk is. Het multidisciplinair oefenen ligt in Noord-Amerika ingewikkelder dan in Nederland. Zo moesten voor een oefening in San Fransisco eerst zeven waterleidingbedrijven diverse procedures afstemmen. Dit ging niet gemakkelijk, omdat twee bedrijven private ondernemingen zijn. Het duurde twee jaar voordat dit was geregeld, zodat toen pas afspraken met de andere partijen konden worden gemaakt. Nooddrinkwater is nog lang geen algemeen fenomeen in de Verenigde Staten. Een waterbedrijf uit Washington denkt na over het beschikbaar stellen van drinkwater aan burgers bij rampen. Onderzoeksvragen waren onder andere: hoeveel zou een persoon moeten krijgen en hoe moet de distributie verlopen? Een Nederlandse presentatie over dit onderwerp stak hierbij positief af. Niet in de laatste plaats door de goede samenwerking tussen waterbedrijven op dit punt. Voorop lopen ze aan de andere kant van de oceaan wel op het gebied van de contacten tussen de GGD’s en de drinkwaterbedrijven. Via een Mutual Aid-programma probeert men relaties tussen ziektes en de kwaliteit of veranderende kwaliteit te ontdekken. Ben Tangena (RIVM) Wouter van Delft en Bart Knepper (Vitens)


actualiteit Dutchdam doorstaat aanvaring De uitklapbare waterkering Dutchdam heeft in het Innovatietestcentrum van Rijkswaterstaat te Marknesse een aanvarings- en golventest goed doorstaan. Uit de test blijkt dat de Dutchdam voldoet aan de normen die hiervoor gesteld zijn voor primaire waterkeringen.

Oefening Hollands Noorderkwartier met schotten Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft geoefend met het afsluiten van een ringvaart. Binnen twee uur was deze bij de Zwetbrug in Schermerhorn afgesloten. Het hoogheemraadschap had zichzelf drie uur de tijd gegeven om de klus te klaren.

D

e oefening was bedoeld om te kijken of het afsluiten van de ringvaart met behulp van grote schotten mogelijk is. Tijdens de oefening

werd gekeken naar de uitvoerbaarheid van de gekozen werkwijze, de logistieke kant ervan en de interne en externe communicatie. Het hoogheemraadschap gaat dezelfde oefening nog een keer doen in het donker en bij stromend water. Het compartimenteren of afsluiten van een waterloop kan nodig zijn wanneer een dijk of kade doorbreekt. Op deze manier kan worden voorkomen dat van twee kanten water door een gat in een dijk of kade blijft stromen en zo veel schade ontstaat.

D

e Dutchdam is een tijdelijk inzetbare waterkering die permanent wordt geïnstalleerd langs rivieren met overstromingsrisico’s. De waterkering is in een kademuur op te nemen of kan worden verzonken in het omliggende terrein. De Dutchdam is in noodgevallen onmiddellijk beschikbaar en is snel en eenvoudig op te zetten. Bij overstromingen kunnen zeil- en roeiboten, boomstammen en caravans door de stroming en golfslag worden meegevoerd en tegen de tijdelijke kering worden gekwakt. Om te kijken of de Dutchdam hiertegen bestand is, testte Rijkswaterstaat in samenwerking met WL|Delft Hydraulics de vinding van industrieel ontwerper Corné Rijlaarsdam. De aanvaringstest werd uitgevoerd in de Deltagoot van het testcentrum, een betonnen bak van 230 meter lang en drie meter breed. Een aantal balken met een gezamenlijk gewicht van 300 kilo werd met een zodanige snelheid door het water en tegen de Dutchdam getrokken dat het inslaggewicht 3.000 kilo bedroeg. Deze test heeft de dam goed doorstaan. Ook de golventest, waarbij gekeken werd hoe de kering zich houdt bij zwaardere golven, doorstond de Dutchdam goed. De Dutchdam voldoet hiermee aan de normen voor primaire waterkeringen. Rijkswaterstaat gaat door met testen om erachter te komen bij welk inslaggewicht de Dutchdam bezwijkt.

Waterflessen in noodsituatie Waterleidingmaatschappij Drenthe heeft tijdens een calamiteitenoefening in Emmen als eerste drinkwaterbedrijf in Nederland gebruik gemaakt van beugelflessen die vijf liter water kunnen bevatten. Ze moeten de tijd die nodig is om de alternatieve noodwatervoorziening op te starten, overbruggen. Een grote voorraad gevulde beugelflessen ligt permanent in donkere, koele opslagplaatsen. Binnen korte tijd kunnen deze ter plaatse zijn. Het product is in opdracht van WMD ontwikkeld door bottelarij Het Hunzedal. Het alternatieve drinkwatersysteem bestaat uit grote flexibele waterzakken met een inhoud van 15.000 liter die op geschikte, daarvoor aangewezen plaatsen worden neergelegd. Tankwagens vullen de zakken met drinkwater. Tijdens een calamiteit kunnen mensen hier dagelijks een rantsoen drinkwater (drie liter per persoon) afhalen. Per 2500 inwoners wordt een distributiepunt ingericht. Het systeem gaat functioneren bij een uitval van de normale drinkwatervoorziening van meer dan 24 uur. Aan de oefening namen enkele honderden inwoners en leerlingen van basisscholen deel.

H2O / 21 - 2006

13


Mini-estuarium in Velsen In het sterk verdichte stedelijke en industriële landschap rondom Velsen domineren de hoogovens en de bedrijvigheid rondom de sluizen van het Noordzeekanaal. Toch zijn binnen dit landschap nog (restanten) van landgoederen, duinpartijen en duinbeken aanwezig. Dit vormde in 2001 de basis om dit sterk versnipperde landschap weer bijeen te brengen en om te vormen tot landschappelijke structuren die aantrekkelijk zijn voor de bewoners van Velsen en Beverwijk. Eén van de elementen is een fraai restant van de Scheybeeck door het park Westerhout.

De diepe vorm van de coupure zorgt samen met de scheepsgolven voor uitwisseling van brak water naar het mini-estuarium. Het zoete water kan via het oppervlak uitstromen naar het Noordzeekanaal. In het mini-estuarium achter de coupure ontstaat een zoet/brak watermilieu dat interessant is voor bijzondere ecologische leefgemeenschappen. Deze leefgemeenschappen zijn zeldzaam geworden in Nederland. Met de uitvoering van het deel van de Scheybeeck door het Wijkeroogplantsoen wordt in 2007 begonnen. Binnenkort wordt gestart met de meest bovenstrooms gelegen herinrichting van De Duinen. Daarmee is straks ongeveer zeven kilometer van de in totaal 17 kilometer ecologische verbinding van het Noordzeekanaal richting Uitgeestermeer ingevuld. In het kader van het regionale waterplan waaraan Grontmij op dit moment werkt, wordt invulling gegeven aan de planvorming voor de overige tien kilometer.

De ecologische verbinding tussen het Noordzeekanaal en het Uitgeestermeer

O

oit stroomden daar met schoon zoet water gevulde beken en duinrellen vanuit het brede duinmassief, waarop nu het industrieterrein van Corus ligt, naar het brakke Wijkermeer. Deze zijn de laatste twee eeuwen nagenoeg geheel verdwenen. Wat rest is circa 500 meter Scheybeeck op de grens tussen Velsen en Beverwijk die nu roemloos in het riool van Beverwijk verdwijnt en vervolgens eindigt in de haven, een zijtak van het Noordzeekanaal. Tijdens het opstellen van het Groen & Waterplan in 2001 ontstond het idee om de benedenloop van de Scheybeeck te verlengen richting het brakke Noordzeekanaal. Het kan zo een onderdeel gaan vormen van de natte ecologische verbinding van het Noordzeekanaal naar het Uitgeestermeer (een afstand van 17 kilometer). De beek vormt de rode draad door het landschap waarlangs natuurontwikkeling en recreatieve ontwikkelingen plaatsvinden. Het maakt het ook mogelijk om een zoet/brak waterzone te creëren bij de nieuwe monding van de beek bij het Noordzeekanaal. Tenslotte kan het een handvat vormen voor het verder opwaarderen van het Wijkeroogplantsoen op de rand van Velsen. Waar zoet water brak water ontmoet, ontstaan unieke ecosystemen als daarvoor voldoende ruimte wordt geboden. Als dat bovendien op een plaats gebeurt waar oceaanschepen passeren en waar gestileerde ventilatieschachten van de Velsertunnel staan in een parkachtige omgeving, dan is de uitdaging aanwezig om iets unieks te doen. In samenspraak tussen landschapsarchitect, wateringenieur en kunstenaar en dankzij de

14

H2O / 21 - 2006

gemeente Velsen is nu het plan op tafel gelegd om de kade langs het Noordzeekanaal te doorsnijden door een bijzonder vormgegeven coupure met daarachter een mini-estuarium, waarin de zoete Scheybeeck uitmondt.

Het project verlengde Scheybeeck laat zien dat ook klein water drager kan zijn voor verschillende ontwikkelingen. De samenwerking tussen verschillende vakdisciplines heeft geleid tot unieke ontwerpen tegen aanvaardbare meerkosten. Voor zo’n uniek project is een opdrachtgever nodig die oog heeft voor bijzondere kansen. Jan Kollen (Grontmij) Barbara Schmitt (gemeente Velsen) Rob Hotting (Recreatie Noord-Holland)

De zoet-zoutuitwisseling rond het Noordzeekanaal

In Nederland zijn weinig ecologisch interessante ontmoetingsplaatsen meer aanwezig waar zoet water geleidelijk overgaat in brak water. Veelal wordt het zoete water geloosd via gemalen of spuisluizen of wordt het afgevoerd via sterk door de mens beïnvloedde riviermondingen. Kleine natuurlijke zoetwater mondingen richting Noordzee of brakwater estuaria zijn nauwelijks meer aanwezig. Daarom is de aanleg van de monding van de Scheybeeck uniek. Hier kan een ecosysteem ontstaan met zoetzoutgradiënten van minder dan 200 mg/l tot 5.000 mg/l. Dit biedt kansen voor brakwaterplanten als zilte rus, zulte, heemst, melkkruid en echt lepelblad en vissen als bot, steenbolk, kleine zeenaald en driedoornig stekelbaarsje en andere brakwatersoorten als brakwatermossel en vlokreeftjes. De zoete stroom zal vissen aantrekken die stroomopwaarts willen trekken. Voor het driedoornig stekelbaarsje wordt dat op termijn ook mogelijk. Voor grotere vissen is de beek echter te klein. Door de bijzonder vormgegeven coupure door de dijk zal het zoete beekwater via het oppervlak uitstromen, terwijl door het dichtheidsverschil het brakke water langs de bodem naar binnen zal stromen. Dit effect wordt nog versterkt door de scheepsgolven die door de taps toelopende coupure versterkt naar binnen dringen en daar het zoete uitstromende water ontmoeten.


actualiteit Plannen met water rond Muiden en Weesp De Provincie Noord-Holland staat achter de plannen voor de ontwikkeling van het poldergebied tussen Muiden en Weesp. Verdieping van de A1 en de aanleg van een aqua-ecoduct voor de Vecht vormen hierbij de basis voor de realisatie van een nieuw ingerichte polder waarin ook 4.500 woningen moeten komen. De partijen in de privaat-publieke samenwerking gaan nu aan de slag met het ontwerp.

B

ijna nergens in Nederland is een gebied te vinden waarin zoveel nationale, regionale en lokale belangen samen komen als in het gebied tussen Muiden en Weesp, dat grofweg wordt begrensd door de Vecht en het AmsterdamRijnkanaal. Zo spelen hier onder andere de verbetering van de bereikbaarheid SchipholAmsterdam-Almere, de realisatie van een nationale ecologische hoofdstructuur, het behoud en de versterking van het cultuurhistorisch erfgoed (bijvoorbeeld de Stelling van Amsterdam) en de realisatie van een nieuw woongebied.

Om de beoogde kwaliteit te kunnen realiseren, is het noodzakelijk de A1 te verleggen en verdiepen en voor de Vecht een aqua-ecoduct te bouwen. Hiermee wordt de landschappelijke, cultuurhistorische en visuele verbinding tussen Muiden en Weesp hersteld. Met een aqua-ecoduct wordt Muiden letterlijk uit de greep van de A1 bevrijd. De natuuropgaven kunnen dan beter worden gerealiseerd en er ontstaat een kwalitatief hoogwaardig landschap met veel

groen en water en de mogelijkheid van een natte as-verbinding. De verlegging en verdieping van de A1 en de aanleg van het aqua-ecoduct zijn onderdeel van het voorkeurstracĂŠ (stroomlijnvariant) van de Provincie Noord-Holland en de betrokken gemeenten. De gemeenteraden van Muiden en Weesp hebben de belangrijke uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling inmiddels onderschreven.

Muiden komt weer echt aan de Vecht te liggen.

De betrokken private en publieke partijen zijn ervan overtuigd dat het gebied veel aan kwaliteit kan winnen. De uitgangspunten waarmee nu het ontwerp wordt gemaakt, zijn onder andere: 330 hectare aan landschapsontwikkeling, waardoor in het gebied veel meer groen komt dan woningen, een brede ecologische zone aan weerzijden van de A1, het open houden van de oevers van de Vecht ĂŠn een duurzaam watersysteem.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 21 - 2006

15


Ambitieus rioleringsproject in gemeente Opsterland De gemeente Opsterland stond in 2005 voor een bijna onmogelijke opgave. In het buitengebied moesten nog 900 percelen aangesloten worden op de riolering, waarvan 386 percelen binnen één jaar. Opsterland wilde de kosten voor de burgers zo laag mogelijk houden. Daarom zijn vooruitlopend op de besluitvorming de mogelijkheden van subsidie en financiering afgetast. Dit leidde tot een subsidiebeschikking met een einddatum van 1 mei 2006. Alle registers moesten opengetrokken worden om het werk binnen negen maanden te kunnen realiseren: de afweging (druk)riolering versus IBA klasse II, het opstellen van de contracten, de Europese aanbesteding en de uitvoering.

H

et Wetterskip Fryslân vroeg in 2004 de gemeente een extra kwaliteitsslag te overwegen en de zorgplicht van de percelen in het buitengebied op zich te nemen. Dit was voor Opsterland de aanleiding om het door de raad vastgestelde beleid ten aanzien van de niet op de riolering aangesloten percelen te heroverwegen. Het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân stemde in juli 2005 in met de sanering van de huishoudelijke lozingen in het buitengebied. Het koos voor een gebiedsgerichte aanpak: de aanleg van gemeentelijke riolering of minizuiveringen in de vorm van IBA’s (klasse II) in de vrij afstromende gebieden, met name de hogere en minder waterrijke zandgronden. Ongeveer tweederde van het grondoppervlak van de gemeente Opsterland behoort daartoe. In dit ambitieuze plan met veel partijen was een goed communicatieplan onontbeerlijk. Het uitgangspunt hierbij was dat alle eigenaren te woord werden gestaan wanneer het hen het beste uitkwam. Om

dit te kunnen realiseren, is gebruik gemaakt van brieven, een brochure, nieuwsbrieven, internet en artikelen in de gemeenterubriek van de plaatselijke krant. Ook is veel gebruik gemaakt van de speciaal voor dit project geopende informatielijn en e-mailadres. Die beide contactmogelijkheden zijn bemand door specialisten van Royal Haskoning. Daarnaast is de mogelijkheid geboden om tijdens de inloopbijeenkomsten direct vragen, problemen en onduidelijkheden kenbaar te maken. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de vragen en andere zaken zoveel mogelijk persoonlijk behandeld. De opkomst kwam vaak uit boven de 70 procent van de betrokken eigenaren. Het project is als een geïntegreerd contract in de markt gezet. Binnen dit contract is zowel het ontwerp als de uitvoering en het meerjarig onderhoud opgenomen. Dat moest resulteren in een efficiënte uitwisseling tussen de verschillende fasen. Aangezien aansluiting op de riolering of de aanleg van een IBA qua techniek twee verschillende toepassingen zijn, is een scheiding gemaakt tussen een project voor de aansluiting op drukriolering en een project voor aansluiting op een IBA klasse II. Beide onderdelen zijn apart van elkaar aanbesteed. Aanleg van riolering in het buitengebied van het Friese Opsterland

16

H2O / 21 - 2006

De omvang van het totale project (900 percelen) komt financieel boven de drempelwaarde uit en is daarom Europees aanbesteed. Het voorzien van de percelen van een IBA klasse II kost minder dan het drempelbedrag en is nationaal met voorgaande selectie aanbesteed.

Lagere eigen bijdrage Door het verlagen van de eigen bijdrage en de eenduidige, heldere communicatie zijn weinig problemen ontstaan tijdens de uitvoering. Wat de eigen bijdragen van de eigenaren betreft, heeft de gemeenteraad besloten om het eerder vastgestelde bedrag te verlagen van 2.500 euro naar 1.500 euro. Het leidende motief hiervoor was het gelijkheidsbeginsel. De gemeente heeft de bijdrage gebaseerd op eigenaren die hun huidige voorziening moeten aanpassen aan de nieuwe eisen van het Wetterskip Fryslân. Deze kosten zijn geschat op 1.500 euro per eigenaar. Om de eigen bijdrage te incasseren, heeft de gemeente gekozen voor het heffen van baatbelasting. In de hiervoor opgestelde regeling is opgenomen dat de eigenaren de belasting in zes termijnen, verdeeld over drie jaar, kunnen betalen. De gemeente is tevreden over de aanpak en het verloop van de eerste fase, evenals de betrokken eigenaren. De datum van 1 mei 2006 is gehaald. Uiteindelijk zijn 338 percelen aangesloten op de riolering en 48 hebben een IBA gekregen. Financiële tegenvallers zijn uitgebleven. Kortom: reden voor de gemeente om de tweede fase op dezelfde wijze vorm te geven. ing. Wiebe Siebenga (gemeente Opsterland) en ing. Johan Mulder (Royal Haskoning)

Plaatsing van IBA’s klasse II


opinie

Grensoverschrijdend Vechtwerk: op naar betere Nederlands-Duitse samenwerking met de KRW? In 1999 leek de Kaderrichtlijn Water, die toen nog volop in de maak was, mogelijkheden te gaan bieden voor verbeterde grensoverschrijdende samenwerking in internationale stroomgebieden. Gezamenlijke meetnetten, dezelfde doelstellingen en intensiever contact3),4),6) werden gezien als belangrijke ingrediënten voor grensoverschrijdend stroomgebiedbeheer gericht op het bereiken van de goede ecologische toestand van de Europese wateren7). Nu, zeven jaar later en halverwege het implementatieproces (in 2015 moeten de doelen van de KRW gehaald zijn), is het tijd een voorlopige balans op te maken, in dit geval voor het stroomgebied van de Overijsselse Vecht. Vormt de KRW echt een motor voor grensoverschrijdende samenwerking? Foto: Waterschap Velt en Vecht

momenten in te lassen voor besluitvorming en de keuzes vast te leggen in drie nota’s. Deze nota’s worden de decembernota’s genoemd. In Nederland heeft de introductie van de KRW geleid tot grote veranderingen in de planstructuur. Het al eerder genoemde ‘trechteren’, maar vooral de indeling in stroomgebied(districten) hebben grote gevolgen voor de organisatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de KRW. Voor elk van de vier stroomgebieden overleggen de diverse Nederlandse overheden in het Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) en het Regionaal Ambtelijk Overleg (RAO). Voor het grote stroomgebied van de Rijn zijn dat er weer vier. RBO’s en RAO zijn puur Nederlands. Over de internationale afstemming van stroomgebiedbeheersplannen wordt overlegd door een nationale delegatie in de internationale stroomgebiedcommissies.

Historie

D

e Vecht ontspringt in het Munsterland (NordrheinWestfalen), waar diverse bronnen te vinden zijn die de rivier samen voeden. Na 107 kilometer passeert de rivier de DuitsNederlandse grens, alwaar zij na 60 kilometer uitmondt in het Zwarte water bij Zwolle. Behalve twee Duitse deelstaten (NordrheinWestfalen en Niedersachsen) beslaat het stroomgebied van de Vecht twee Nederlandse provincies: Overijssel en Drenthe. Daarnaast stroomt de Vecht door het beheersgebied van twee waterschappen: Velt en Vecht en Groot Salland. Het stroomgebied van de Vecht maakt deel uit van het stroomgebied van de Rijn en beslaat 3.780 km2. De Vecht watert af op het IJsselmeergebied met een debiet van 45 tot 83 kubieke meter per seconde. De Kaderrichtlijn Water bracht in 2000 een aantal ‘nieuwe’ verplichtingen met zich mee. De drie belangrijkste zijn:

het aanwijzen van stroomgebieddistricten en bevoegde autoriteiten Nederland heeft dit inmiddels gedaan. Behalve het stroomgebied van de Rijn zijn in Nederland de Maas, de Schelde en de Eems aangewezen. De Rijn, verreweg het grootste stroomgebied, is in Nederland opgedeeld in vier stroomgebieddistricten; • het verzamelen van informatie op stroomgebiedniveau De informatie is door de afzonderlijke lidstaten verzameld en door de multilaterale stroomgebiedcommissies ondergebracht in één rapport. Dit zijn de zogeheten artikel 5-rapportages; • het vaststellen en uitvoeren van stroomgebiedbeheersplannen Nederland is druk doende met het vaststellen van het Nederlandse deel van de internationale stroomgebiedbeheersplannen. Dit gebeurt centraal in Den Haag. Het idee is, om het aantal mogelijkheden steeds verder te verkleinen (‘trechteren’) door drie belangrijke •

In 1960 sloten Nederland en Duitsland een grensverdrag met daarin onder andere bepalingen betreffende het beheer van grensoverschrijdende wateren. Een onderdeel vormde de oprichting van een permanente grenswaterencommissie (PGC) en diverse subcommissies per stroomgebied. Voor de Vecht is dit de subcommissie B Vecht/Dinkel. In de subcommissie komen vertegenwoordigers van de verschillende overheden aan beide kanten van de grens bijeen. In 1999 wordt geconstateerd dat deze laatste groep op zich goed functioneert4) op zes kanttekeningen na: de te geringe vergaderfrequentie, de zeer beperkte agenda, het beperkte mandaat van de commissieleden, de lange terugkoppelprocedures aan beide kanten van de grens die het proces vertragen, een geldtekort aan Duitse zijde én onbegrip vanwege culturele verschillen tussen Nederland en Duitsland. Een meer algemeen probleem is de benedenstroomse positie die Nederland in

H2O / 21 - 2006

17


het stroomgebied inneemt. Een direct gevolg daarvan is dat Nederland bij grensoverschrijdende samenwerking altijd de vragende partij is: Nederland heeft meer belang bij een goede en vlotte samenwerking3). Beleidsadviseur integraal waterbeheer H. van Dijk van de Provincie Overijssel beaamt dit: Nederland is als benedenstroomse partij actiever in de samenwerking en maakte in het verleden bijvoorbeeld de jaarlijkse grenswaterrapportages, maar bepaalde ook voor een belangrijk deel de agenda. Naast de permanente grenswaterencommissie en haar subcommissies is er de al eerder genoemde Internationale Rijncommissie. De Vecht maakt deel uit van het stroomgebied van de Rijn, maar in de commissie is alleen een afvaardiging van Nederland (op nationaal niveau) te vinden en geen aparte afvaardiging uit de substroomgebieden van het Rijnstroomgebied. De informatie vanuit deze stroomgebieden wordt nationaal, per oeverstaat, geregeld. Stroomgebiedbeheer heeft in het stroomgebied van de Vecht een vrij lange historie. Er zijn meerdere stroomgebiedvisies geschreven en er zijn meerdere regionale initiatieven ontplooid om het waterbeheer beter te regelen. De komst van de KRW werd door velen gezien als een mogelijkheid de grensoverschrijdende samenwerking in het stroomgebied te verbeteren. Van Dijk twijfelt hier echter aan.

De KRW in het PGC-netwerk? Om de stroomgebiedbeheersplannen bilateraal tussen Nederland en Duitsland op elkaar af te stemmen (een KRW-verplichting), werd rond 2002 een ‘Steuerungsgruppe’ opgericht. Deze werd ambtelijk ondersteund door een informele werkgroep op ambtelijk niveau. De Nederlandse delegatie in deze werkgroep had globaal dezelfde samenstelling als de PGC. Vanuit Den Haag werd dan ook het initiatief genomen het werk van de werkgroep op ambtelijk niveau voortaan te laten doen door de al bestaande subcommissies uit het grensverdrag en zo te formaliseren. Het leek, zeker vanuit Nederlands perspectief, een zinvolle zet: de delegaties aan Nederlandse zijde leken immers nagenoeg gelijk. Het idee werd aan Duitse zijde echter niet geaccepteerd. Daar zijn buiten waterbeheerders ook onder andere de Kreise en Gemeinden aan grenswatercommissies toegevoegd. De Duitsers waren er nadrukkelijk geen voorstander van om de ambtelijke werkgroep te formaliseren door

18

H2O / 21 - 2006

De Overijsselse Vecht (foto: Aart Sander).

het werk voortaan te laten doen door de PGC en haar subcommissies. Dan zouden alle partijen die op dit moment deelnemen aan dit overleg, plaats willen nemen in de ambtelijke werkgroep. Een onwerkbare situatie, aangezien het aan Duitse zijde meer dan 50 partijen betreft. Het aantal partijen aan Nederlandse zijde is op twee handen te tellen. Een aantal PGC-subcommissies is daarop gestopt. Vanwege het grensverdrag van 1960 blijft er wel ieder jaar een brief rondgaan met de vraag of er agendapunten zijn voor bilateraal overleg. Afgesproken is echter dat in principe niet meer vergaderd wordt. Het Nederlandse initiatief om het bestaande bilaterale netwerk verder te ontwikkelen en daar ook KRW-zaken te behandelen, lijkt dus de directe doodssteek van dit netwerk geworden, aldus Van Dijk. Het is echter niet zo dat nu geen bilateraal overleg meer plaatsvindt. De KRW heeft er voor gezorgd dat parallel aan het PGC-netwerk de Steuerungsgruppe en het ambtelijk overleg zijn ingesteld. Deze overleggen vinden veel frequenter plaats, waardoor het contact verbeterde. Bovendien zal DGW op verzoek van de Steuerungsgruppe op korte termijn het ambtelijk

overleg een formele status verlenen. Daarnaast betekenen de gezamenlijke doelen en verplichtingen die de KRW aan zowel Duitsland als Nederland stelt, een grotere urgentie van grensoverschrijdende samenwerking. Al was het maar vanwege de longitudinale effecten van het waterkwaliteits- en morfologisch beheer7). Naast de formele netwerken moeten ook het informele netwerk aan de grens niet vergeten worden. Sectordirecteur watersysteem en waterzuivering R. Schuiling van Waterschap Velt en Vecht benadrukt dat dit contact veel concretere resultaten oplevert dan het PGC-circuit. Veel zaken worden door de waterbeheerders direct aan de grens onderling geregeld en afgesproken, wat zij als veel effectiever ervaren.

KRW zegen voor grensoverschrijdende samenwerking? Aan de introductie van de KRW zitten voor het stroomgebied van de Overijsselse Vecht voor- en nadelen. Het traditionele bilaterale netwerk van PGC en substroomgebiedcommissies lijkt min of meer om zeep te zijn geholpen. Dit lijkt echter geen direct gevolg van de KRW te zijn, maar eerder van een machtsstrijd aan de Duitse kant van de grens.

Hervormingen in Duitsland Het Duitse staatsbestel kent vele overheidslagen. Naast de federale regering in Berlijn kent elke deelstaat een aparte regering. Voor Niedersachsen zetelt die in Hannover en voor NordrheinWestfalen in Keulen. Onder de Landesregierung kent men nog de zogeheten Bezirke, Kreise/ Kreisfreie Städte en de Gemeinden. Al deze lagen zijn vertegenwoordigd in de subcommissies van de permanente grenswaterencommissie. In de laatste jaren is besloten de verantwoordelijkheden in het waterbeheer anders te organiseren (van oorsprong is de landbouwlobby in de Bezirke en Gemeinde zeer sterk). De Gemeinde hebben beduidend meer invloed gekregen ten koste van de Kreise. In Niedersachsen zijn de Kreise zelfs geheel afgeschaft. De uitvoerende waterbeheerders (StuAs) kregen daarentegen veel meer verantwoordelijkheden. Zo werd onder andere het risico dat de landbouwlobby het KRW-proces in Duitsland teveel zou frustreren, geminimaliseerd.


opinie

netwerkgedachte passen. In het integraal waterbeheer zijn pro-actieve publieke participatie en publiek-private samenwerking hiervan voorbeelden. Ervaringen met brede platforms, zoals in het besluitvormingstraject in het Schelde-estuarium, de eerste ervaringen met brede klankbordgroepen in het Maasstroomgebied, laten zien dat deze het proces, de inhoud en de opbrengst kunnen verrijken.

De Overijsselse Vecht (foto: Aart Sander).

Overigens is dit ook aan Nederlandse zijde geen onbekend proces: zowel Schuiling als Van Dijk geven aan dat de samenwerking tussen provincie en waterschappen veel beter kan. Het waterschap als waterbeheerder heeft de meeste financiële middelen in handen terwijl van de provincie een regisserende rol wordt verwacht. Schuiling is van mening dat de provincie deze rol in zeer beperkte mate vervult, terwijl Van Dijk de houding van waterschappen omschrijft als: ‘wie betaalt, bepaalt’, wat de rol van de Provincie Overijssel wel erg klein maakt door het relatief kleine budget.

Conclusie

De gelijke doelstellingen lijken voordelen van de KRW, maar blijken door de grotere urgentie van het proces juist druk te zetten op het organisatorisch bestuurlijke aspect dat aan de uitvoering van de richtlijn kleeft. De grotere urgentie, door de einddata en het feit dat lidstaten kunnen worden ‘afgerekend’ op resultaten, leidt in zowel Nederland als Duitsland tot toegenomen regelzucht. Dit gaat ten koste van bestaande regionale grensoverschrijdende structuren en is in tegenspraak met de intentie van de KRW die juist een stroomgebiedgewijze aanpak voorstaat met oog voor de lokale situatie, inclusief participatie van het maatschappelijk netwerk. Tegelijkertijd ontstaan ook binnen deze nieuwe kaders weer verbindende structuren. Teisman5) beschrijft zo’n proces: ordezoekende pogingen van leidinggevenden grijpen op elkaar in en veroorzaken nieuwe verwarring. De implementatiekloof in complexe systemen kan niet worden overbrugd. Hoe strenger de regels en hoe meer rigide de contracten, taken en bevoegdheden, des te harder ze elkaar bijten en des te scherper ze elkaar uitsluiten. Versterking van de sturing door hiërarchische organisaties, bedacht om KRW-doelen te halen, brengt het bestaande informele systeem in gevaar. Teisman suggereert om leidinggevend vermogen te ontwikkelen dat synchroon voldoet in verschillende systemen. Dit leidinggevend vermogen werkt van buiten naar binnen: zowel het maatschappelijk netwerk als de institutionele ketens waarin de eigen organisatie zich bevindt, zijn bepalend voor het handelen van de organisatie, die vraaggestuurd werkt. De competenties en ambities worden nu enkel bepaald door de vraag in de institutionele keten en leveren weinig vernieuwing en maatschappelijke verankering op.

De zegeningen van de KRW zijn in de case van de Vecht ingewikkelder op te sporen dan men op het eerste gezicht zou denken.

In de samenleving voltrekken zich steeds vaker ontwikkelingen die goed in deze

Hoe erg is het dat het PGC-netwerk slaapt? Het lijkt zonde te zijn van alle contacten die in de loop der jaren zijn opgebouwd. Anderzijds draaien informele netwerken, zoals dat van Velt en Vecht, volop door. Bovendien kan het goed zijn dat de KRWstructuur van werkgroep naar ambtelijk overleg en Steuerungsgruppe en groot aantal van de problemen oplost. De vergaderfrequentie ligt hoger, namelijk vijf a zes keer per jaar. Hierdoor wordt volgens Van Dijk het wederzijds begrip groter en vormen culturele verschillen minder een probleem. Een ander probleem dat misschien gemakkelijker omzeild kan worden’, is de communicatie met Duitse bestuurders. Nu nog is het moeilijk bestuurders van de Bundesländer te bereiken vanwege zogeheten ritsproblemen (het niveau waar men bestuurders vindt, verschilt en bestuurders praten liever met een partner die net een niveau hoger zit dan het eigen niveau2)). Doordat de Steurungsgruppe geen van de ‘lagere’ Duitse bestuurders bevat, zou het kunnen dat lijnen korter zijn en besluiten sneller kunnen worden genomen.

Op dit moment denkt men nog te vaak vanuit de eigen organisatie. Voor het stroomgebied van de Vecht blijkt dit duidelijk uit de moeite om vanuit de gezamenlijkheid tot een organisatie tussen verschillende instituties aan beide kanten van de grens te komen. Maar uiteindelijk is de hele KRW bedacht met een gezamenlijk doel: het verbeteren van de Europese wateren. Samen denken en doen, zoals Teisman beschrijft, is een uitstekende manier om dat gezamelijke doel te bereiken. Wietske Keetman (Unie van Waterschappen) Annemiek Verhallen (Wageningen Universiteit) Noten 1) Rijkswaterstaat (1999). Verkenning vernieuwing in stroomgebieden. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. 2) Keetman W. (2006). Grensoverschrijdend waterbeheer in de regio, een studie naar handelingsopties om te komen tot stroomgebiedbeheer over de landsgrenzen heen. Thesis Wageningen Universiteit en Unie Van Waterschappen. 3) Schrotenboer. (2000). Van data naar informatie. Resultaten van een metadata-inventarisatie bij de waterbeheerders in het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Vecht als voorbereiding op de samenwerking op stroomgebiedschaal volgens de EU-KRW. Eindscriptie Wageningen Universiteit. 4) Smit T. (1999). Veranderingen voor de Vecht. Een inventarisatie van de gevolgen van de Europese Kaderrichtlijn Waterbeheer voor het beheer van de Duits-Nederlandse Vecht. Wageningen Universiteit. 5) Teisman G. (2005). Publiek management op de grens van chaos en orde. Academic Service. 6) Verhallen A., J. Leentvaar en G. Broseliske (2000). Consequences of the European Union Water Framework Directive for information management in its interstate river basins. Integrated Water Resources Management. Proceedings of a symposium held at Davis (California). Ed. Miguel A. Marino et al.. IAHS Publ. nr. 272, pag. 31-35. 7) Verhallen A., H. van Dijk en W. van Densen (2001). Administrative capacity to perceive long-term trends in water quality. Consequences for transboundary river management. Proceedings of the workshop Monitoring Tailor-Made III, pag. 209-217.

H2O / 21 - 2006

19


Waterbeheerders en simulatiemodellen: quo vadis? De Werkgroep Modelfunctionaliteiten in het Waterbeheer heeft zich, gefaciliteerd door de STOWA, de afgelopen maanden bezint over de manier waarop waterschappen verder kunnen met de inzet van simulatiemodellen om hun watersystemen te doorgronden. Een landelijk hydrologisch modelinstrumentarium zien de waterschappen als mogelijkheid om investeringen en energie te bundelen, meer met elkaar samen te werken, meer één taal te spreken en samen met andere overheden meer kennis te verwerven. Een nieuwe adviesgroep binnen de STOWA zou de ontwikkelingen in kennis en modellen voor het waterbeheer kunnen stroomlijnen en de gevolgen op een hoger niveau bespreekbaar te maken, aldus ondergetekenden.

B

innen het Nederlandse waterbeheer houden onder andere de grote technologische instituten TNO Bouw en Ondergrond, Alterra en WL|Delft Hydraulics zich bezig met de ontwikkeling van simulatieprogrammatuur. In het najaar van 2005 werd duidelijk dat deze kennisinstituten nauwer gaan samenwerken op het gebied van de ontwikkeling, bouw en beheer van modelcodes. Op initiatief van Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Waterschap Vallei en Eem is in samenwerking met STOWA op 1 november 2005 een bijeenkomst gehouden met kennisinstituten en waterschappen. Tijdens die bijeenkomst konden de kennisinstituten schetsen hoe zij de komende jaren willen (samen)werken. Besloten werd tot de oprichting van de Werkgroep Modelfunctionaliteiten in het Waterbeheer, die tot doel had om waterschapsbreed de vraag aan de kennisinstituten omtrent gewenste ontwikkelingen van programmatuur te formuleren. STOWA faciliteerde de werkgroep.

Sturing door beleid Om beleids- en beheersvragen goed te kunnen beantwoorden, is informatie over en kennis van het watersysteem onontbeerlijk. Hoe ziet het systeem eruit en hoe functioneert het? Metingen aan het watersysteem vormen, samen met simulatiemodellen die deze metingen kunnen integreren, een stevige basis voor deze kennis. Simulatiemodellen staan dus ten dienste van het vergaren van kennis, nodig voor adequaat advies op het gebied van beleid, beheer en projecten in waterbeheer. Samen met metingen en ervaring vormen de modellen de basiskennis. Beleidsvragen ontstaan zowel extern als intern. Vanuit Europa is het beleid geformuleerd in de Kaderrichtlijn Water en de Hoogwaterrichtlijn, vanuit het Rijk in het Nationaal Bestuursakkoord Water, en de provincies vragen bijvoorbeeld het verdrogingsbeleid verder vorm te geven. Beleidsen beheersvragen kunnen kennisleemtes signaleren. Deze leemtes kunnen vertaald worden naar benodigde modelfunctionaliteiten, als antwoord op bijvoorbeeld de vraag ‘wat moet ik uit kunnen rekenen?’. Als je de benodigde functionaliteit vergelijkt met de beschikbare functionaliteit in bestaande

20

H2O / 21 - 2006

programmatuur, kan aangegeven worden wat in welke programmatuur nog ontwikkeld moet worden. Zodra een waterschap te maken krijgt met nieuw beleid, zal het uit de formulering ervan afleiden wat er moet gebeuren. Bij de keuze hoe hieraan invulling te geven, worden aspecten meegewogen als kennis, kenmerken van het watersysteem, ervaring, beschikbaarheid van data en ambitie. Hierdoor kan eenzelfde beleidsformulering tot verschillende invullingen bij de waterschappen leiden. In de praktijk blijkt dit ook te gebeuren. Er zijn waterschappen die bij het modelleren van grof naar fijn werken en waterschappen die een prioriteit geven aan data-acquisitie. Dit leidt ook tot verschillende wensenlijstjes ten aanzien van de benodigde modelfunctionaliteit. Op hoofdlijnen is wel duidelijk dat bijvoorbeeld aan waterstanden, massafluxen en stofconcentraties gerekend moet worden, maar de invulling ervan verschilt duidelijk. Op zich hoeft die diversiteit geen probleem te zijn. Onder meer bij de toetsing van de watersystemen op wateroverlast bleek dat de waterschappen verschillende wegen bewandelen. Per waterschap wordt een oplossing bedacht. Het nadeel van deze praktijk is dat die diversiteit aan werkwijzen een belemmering vormt om een eenduidige ontwikkelwens op tafel te leggen. Daarnaast dreigen nieuwe ontwikkelingen versnipperd te worden. Buiten de waterschappen wordt de vraag gesteld of ook de vergelijkbaarheid van resultaten in het geding is. Elk waterschap heeft beperkte investeringsmogelijkheden. Tezamen met de wens om meer met het Rijk samen te werken op het gebied van kennis en beleid ontstaat nu een roep om bundeling van krachten, energie en geld om samen te investeren in ontwikkelingen in en om modellen in het waterbeheer. Als het niet eenvoudig is om vanuit de waterbeheerders 1:1 de beleidsvragen gezamenlijk en eenduidig te vertalen naar de gewenste modelfunctionaliteit, waarin kunnen we als waterbeheerders dan nu al wél gezamenlijk optrekken? Door de werkgroep is een beperkte inventarisatie uitgevoerd naar de huidige modelleerpraktijk bij de waterschappen. Hieruit kwam naar voren

dat in principe meer modelfunctionaliteit beschikbaar is dan door de waterschappen wordt gebruikt, maar dat deze lang niet altijd voldoende toegankelijk is. De behoefte zou op basis hiervan vooral in de richting van de pre- en postprocessing gezocht moeten worden en de ontsluiting van de bestaande formuleringen via programmatuur. Een tweede aspect betreft een vakinhoudelijke standaard. Het gaat dan om termen als reproduceerbaarheid, state-of-the-art, Good Modelling Practice, eenduidige nauwkeurigheids- en onzekerheidsanalyses. Het blijkt echter dat deze nog maar beperkt geconcretiseerd zijn op een wijze die voor de waterschappen werkbaar is. Ook is geconstateerd dat de modelleurs zich vaker dan tot dusver ten opzichte van elkaar zouden moeten spiegelen, bijvoorbeeld op het terrein van modelkalibratie. Een derde aspect zijn de externe ontwikkelingen. Het Rijk werkt in toenemende mate zaken uit op regionaal niveau, de ruimtelijke schaal waarop het Rijk en de regio elkaar kunnen ontmoeten. Uiteraard kent het Rijk soms andersoortige problemen en wordt vaak vanuit een ander perspectief en op een ander schaalniveau naar problemen gekeken. In het verleden lukte het als gevolg van die verschillen niet zo best om te communiceren over de werking van de watersystemen.

Hydrologische modelaanpak TNO Bouw en Ondergrond, Alterra en WL|Delft Hydraulics zijn bezig om samen met RIZA en het Milieu- en NatuurPlanbureau (MNP) hun bestaande instrumentarium om te bouwen naar een geïntegreerde modelaanpak. Vanwege efficiëntië (beheer en onderhoud, investeringen) en eenduidigheid qua inhoud is voor deze ombouw en bundeling van krachten gekozen. Het RIZA wil de eerste fase van de verbetering van het landelijk hydrologisch modelinstrumentarium eind dit jaar afronden. Deze fase betreft de modellering van het verzadigde grondwater op regionalelandelijke schaal. Voor volgend jaar staat de tweede fase op het programma, gericht op detaillering van de invoer, en dan met name het top- en oppervlaktewatersysteem. Daarmee groeit het landelijk model naar het schaalniveau van de regionale modellen toe en kan er zelfs een overlap ontstaan. Hierdoor ontstaat een basis voor samenwerking tussen landelijke en regionale of mogelijk zelfs lokale modelleurs. Onderdeel van de samenwerking kan zijn het afstemmen van model-, data- en verwerkingsstructuren. Voorwaarde voor het welslagen van de samenwerking is onder meer dat de betrokken partijen openheid betrachten ten aanzien van data, onder andere meteo- en bodemgegevens. RIZA en het Milieu- en


opinie

onaliteit verbetert. Deze adviesgroep dient een zekere vrijheid van handelen te hebben en bedient bij voorkeur de Programma Commissie Watersysteemonderzoek van STOWA gevraagd of ongevraagd van advies. Organisatorische inbedding van de adviesgroep in STOWA is aldus gewenst.

(foto: Maloe Dekker / Johan de Jong, Waterschap Rivierenland)

NatuurPlanbureau hebben zich voor de landelijke modellering verbonden aan het Delta-Instituut. Het was en is de intentie van RIZA om een plan uit te werken over hoe de samenwerking er uit kan zien en middels een bezoekronde aan alle betrokken partijen, dus ook aan alle 26 waterschappen, te laten onderzoeken of voor een intensieve samenwerking draagvlak bestaat. Mogelijk zouden ook provincies of waterleidingbedrijven partij kunnen zijn. Eind dit jaar moet het een bestuurlijk voorstel opleveren dat binnen het zogeheten OWO-overleg (GTI’s, RIZA, MNP en STOWA) besproken zal worden. De genoemde tweede fase kan dan vanaf begin 2007 met betrokken partijen gerealiseerd worden.

Hoe nu verder? Techniek

Ten aanzien van de programmatuur is de inschatting dat de landelijke simulatiemodellen goed bruikbaar zijn voor en door waterschappen. Om tot een daadwerkelijk gebruik van de programmatuur te komen, is het wenselijk dat er een informatiepunt of wellicht een helpdesk komt om modelleurs te helpen met het vinden van oplossingen voor hun problemen. Dit informatiepunt kan ook initiatieven ondernemen om netwerken en werkgroepen op te richten waarbinnen uitwisseling van kennis en ervaring kan plaatsvinden. De Werkgroep Modelfunctionaliteiten in het Waterbeheer concludeert voor de kortere termijn dat voor wat betreft modelontwikkelingen een prioriteit zou moeten liggen bij het beter toegankelijk maken van bestaande formuleringen en dus niet bij de ontwikkeling van nog weer nieuwe rekentechnieken. Als concreet voorbeeld hiervan stimuleert de werkgroep de ontwikkeling van een emissiemodule, maar dan zodanig dat het past binnen een nieuwe

landelijke manier van modelleren en werken. Dat betekent onder meer een zogeheten open source-code, onafhankelijk van een modelcode en in overleg of in samenwerking met meerdere kennisinstituten. Ten aanzien van data is de werkgroep er voorstander van dat collectief betaalde gegevens zo veel mogelijk voor iedereen zonder verdere kosten toegankelijk zijn in een vorm van een basisregistratie. Landelijke data moeten landelijk beheerd worden, regionale data in de regio, maar wel volgens een eenduidig stramien, zodat ze via een eenduidig systeem ontsloten worden en iedereen er dus van kan profiteren. Eenduidigheid van systematiek bevordert ook de mogelijkheden van op- en neerschalen van gegevens. Ten aanzien van de watersysteemkennis geldt dat de waterwereld is gebaat bij openheid en transparantie inzake onderbouwing van beleid en maatregelen. Een structurele opbouw van deze systeemkennis komt tot stand als uitwisseling mogelijk wordt gemaakt en daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Organisatie en proces

Geconstateerd is ook dat behoefte bestaat aan een adviesgroep die vanuit het perspectief van de regionale waterbeheerders ontwikkelingen binnen de modellenwereld signaleert en combineert met beleidsontwikkelingen. Deze groep dient een verbinding te vormen tussen enerzijds de gebruikers en bijbehorende technische overlegcircuits en anderzijds bestaande structuren, zoals de Programma Commissie Watersysteemonderzoek van STOWA, die de geldstromen voor nieuwe ontwikkelingen sturen. Het zal de taak van deze adviesgroep zijn om ontwikkelingen op het gebied van modelleringen te voorzien en duiden. Deze ontwikkelingen kunnen zowel op de vraag als op het aanbod van modelfunctionaliteit betrekking hebben, zodat bijvoorbeeld het tijdig beschikbaar komen van modelfuncti-

Als perspectief voor ontwikkelingen voor de langere termijn adviseert de werkgroep om de samenwerking met RIZA, MNP en andere partijen verder vorm te geven. De landelijk ingezette samenwerking tussen de kennisinstituten op gebied van hydrologie moet verbreed worden naar chemie, gevolgd door ecologie. Behalve tot kostenbesparing zal het tot een betere benutting van beschikbare kennis leiden. Waterschappen zullen zo beter kunnen profiteren van landelijke kennis en de landelijke kennis zal beter afgestemd zijn op wat in de regio feitelijk aan de hand is. Hierbij gaat het om het maken van afspraken hoe we omgaan met de trits data - programmatuur - watersysteemkennis. Geadviseerd wordt om de genoemde plannen van het RIZA, die zijn ingebracht in het Onder Water Overleg, positief te benaderen: de mogelijkheden worden hoger ingeschat dan de bedreigingen. Organisatorisch zijn nog wel enkele noten te kraken, zoals bij de programmatuur de scheiding van ontwikkeling en innovatie, beheer en onderhoud ĂŠn toepassing.

Betere modellen en samenwerking In de modelleerpraktijk die de werkgroep voor ogen heeft, is een goed beheer van watersystemen het doel, gebaseerd op goed beleid en goede plannen. Systeemkennis is een belangrijk, zo niet noodzakelijk middel hiertoe. Het simulatiemodel is een middel tot die systeemkennis, waaraan metingen weer ten grondslag liggen. Voor een goed onderbouwd beheer moet deze hele lijn in samenhang beschouwd worden. Een nieuw op te richten adviesgroep binnen de STOWA kan ontwikkelingen en trends in de modellenwereld volgen, beoordelen en de STOWA hierin adviseren. De werkgroep hoopt een bijdrage te hebben geleverd aan een verdere convergentie binnen de modelleerwereld van de regionale waterbeheerders, waarbij bundeling van kennis en samenwerking de komende tijd prevaleren boven eigen belang en ad hoc kortetermijnoplossingen. Wij dagen de waterschappen uit om samen en actief de lijnen die in dit artikel beschreven staan op te pakken. GĂŠ van den Eertwegh (Waterschap Rivierenland, voorzitter werkgroep) Harry Boukes (Adviesburo Harry Boukes, secretaris werkgroep)

H2O / 21 - 2006

21


recensie Uitgebreide verzameling kennis over vijversystemen voor afvalwaterbehandeling In de IWA-serie ‘Integrated Environmental Technology’ is onlangs het boek ‘Pond Treatment Technology’ van Andy Shilton verschenen. De eerste indruk van het boek is uiterst positief: een behoorlijke pil met een gedegen inhoudsopgave met gerenommeerde auteurs.

O

pvallend is echter dat de schrijvers van het boek bijna uitsluitend uit Angelsaksische landen afkomstig zijn (het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Australië en NieuwZeeland), met daarnaast een beperkte Thaise en Israëlische bijdrage. De enige Europese invloed komt mogelijk van de editor van de serie: Piet Lens van de Wageningen Universiteit. Of dit betekent dat Europa geen interesse (meer) heeft voor vijversystemen of dat Europese wetenschappers en adviseurs geen brood zien in deze wereldwijd breed toegepaste zuiveringstechniek is niet geheel duidelijk, maar ook in de referenties wordt overwegend gebruik gemaakt van nietEuropees werk. Voor de kritische lezer begint het boek enigszins onheilspellend. De auteurs proberen in de introductie nogal belerend de voordelen van het vijversysteem als dé wereldwijd toepasbare zuiveringstechniek te verkondigen. Dit kan op het eerste gezicht wel eens afschrikkend werken. Gelukkig draait de stijl snel bij en worden in hoofdstuk twee en drie de microbiologische en chemisch/fysische processen in een vijversysteem omvattend en accuraat beschreven. Dit vormt een goede basis voor het vervolg waarin achtereenvolgens per hoofdstuk de verwijderingsmechanismen en -prestaties van vijversystemen voor zwevendestof en organische bestanddelen, nutriënten, pathogene componenten en zware metalen worden beschreven. De wetenschappelijke beschrijving is indrukwekkend en zeker volledig. Indien vijversystemen inderdaad verwijderingsprestaties behalen, zoals in deze hoofdstukken wordt beschreven, hebben we in Europa inderdaad iets gemist; of wordt hier een te positief beeld geschetst van vijverachtige zuiveringssystemen? Voor de praktisch ingestelde lezer wordt het pas echt interessant vanaf hoofdstuk 8 waarin in drie overzichtelijke hoofdstukken ontwerpgrondslagen en berekeningen worden gepresenteerd om vijversystemen procestechnisch en hydraulisch te ontwerpen. Verder worden in hoofdstuk 12 en 13 praktijkgerichte onderwerpen, zoals beheer en onderhoud en toepassingsvormen van vijversystemen, op een toegankelijke manier beschreven. Wat de recensent betreft is het boek na hoofdstuk 13 volledig. Vervolgens worden echter, in nog eens 150 pagina’s verdeeld over zeven hoofdstukken, allerlei toepassingen van vijverachtige zuiveringssystemen in casussen per uitvoeringsvorm beschreven.

22

H2O / 21 - 2006

Als proza zijn deze beschrijvingen niet erg aantrekkelijk en als naslagwerk maar beperkt bruikbaar vanwege de veelal unieke situaties waarover deze voorbeelden gaan. Voor degene die echt geïnteresseerd is, zijn de toepassingen van vijversystemen als mesten gierbehandeling, afval- en regenwaterreservoir en een veelvoud van geïntegreerde zuiveringsconcepten mogelijk nuttig, maar voor West-Europa (lees Nederland) is alleen nog hoofdstuk 18, waarin wordt ingegaan op vijversystemen in koude klimaten, van belang. Een deel dat zeker overgeslagen kan worden, is hoofdstuk 11 waarin op een onvolledige manier een opsomming van allerlei nabehandelingstechnieken voor vijversystemen worden beschreven. De informatie in dit hoofdstuk is veelal achterhaald of zelfs irrelevant. Na lezing wordt de eerste indruk desondanks bevestigd: ‘Pond Treatment Systems’ is een interessant boek met een indrukwekkende hoeveelheid nuttige informatie voor zowel wetenschappelijk gebruik als voor toepassing in de praktijk. Het boek had echter wel half zo dik kunnen zijn door de aandacht op de echt nuttige informatie te richten. Hierdoor

Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft elke maand in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur op het gebied van water. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk. Ieder van hen beoordeelt voor zijn eigen specialisme recent gepubliceerde literatuur inhoudelijk en bekijkt in hoeverre de stof toepasbaar is in de Nederlandse situatie. Drink-, afval- en proceswater, riolering, waterkwaliteitsbeheer en hydrologie komen afwisselend aan bod. De recensentenclub is nog op zoek naar een recensent voor het deelonderwerp waterkwaliteitsbeheer. Heeft u interesse? Neem dan contact op: (010) 427 41 65.

zouden misschien ook de Europese kritische lezers eerder geneigd zijn om deze relevante kennis tot zich te nemen. ‘Pond Treatment Technology’ van Andy Shilton is een uitgave van IWA Publishing (ISBN 1843390205), maart 2006. IWA-leden betalen 107,25 euro, niet-leden 143 euro.

Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos / TU Delft)


verenigingsnieuws Verslag studieochtend Wet gemeentelijke watertaken Op vrijdag 13 oktober bezochten zo’n 60 geïnteresseerden het door de NVA-programmagroep Bestuurlijk-juridische aspecten waterbeheer verzorgde symposium ‘Wet gemeentelijke watertaken’. Centraal stond de vraag naar de gevolgen van het ingediende wetsvoorstel ‘Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’.

Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda moet ingeleverd worden bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78.

16 november Jongerenplatform KVWN/NVA: tweede Watercafé over ‘wateradvies’ Utrecht

21 november bijeenkomst van de PICT over informatiebeveiliging Amsterdam

24 november gemeenschappelijke najaarsvergadering NVA en KVWN Amsterdam

14 december workshop van KVWN over internationale activiteiten van de waterleidingbedrijven Nieuwegein

NVA gaat samenwerken met Water Institute of Southern Africa WISA is een vereniging in zuidelijk Afrika van personen die werkzaam zijn in de watersector, hetzij bij overheden, hetzij bij waterorganisaties. De vereniging is vergelijkbaar met NVA en KVWN. De NVA heeft in de persoon van Keimpe Sinnema contacten gelegd met de WISA. Dit contact resulteerde in een afspraak dat NVA en WISA lid van elkaars verenigingen worden, zodat de leden van beide verenigingen kunnen profiteren van de voordelen van het lidmaatschap. Medio oktober is een delegatie van de Stichting Wateropleidingen en de waterschappen Groot Salland en Fryslân naar ZuidAfrika geweest om te bezien of en zo ja hoe ze kunnen samenwerken bij het opzetten van cursussen op het gebied van waterbeheer, drinkwater of afvalwater.

Toelichting op het wetsvoorstel Na de opening door de voorzitter van de programmagroep (Herman Havekes, Unie van Waterschappen) gaf mw. L. Luijten (Ministerie van Verkeer en Waterstaat/DGW) een introductie op het wetsvoorstel. Zij belichtte de nieuwe elementen: een gemeentelijke zorgplicht voor zowel grondwater als afvloeiend hemelwater (beide op te nemen in de Wet op de waterhuishouding), de wat aangepaste zorgplicht voor afvalwater (blijft in de Wet milieubeheer), de nieuwe gemeentelijke waterheffing (‘verbreed rioolrecht’), het verbrede GRP, de geïntroduceerde voorkeursvolgorde afvalwater (lijkt op de Ladder van Lansink zoals deze voor het omgaan met afvalstoffen is verankerd in de Wet milieubeheer) en tenslotte de mogelijkheid voor gemeenten om bij verordening regels te stellen ter uitvoering van de verschillende zorgplichten. Mw. Luijten benadrukte de verschillen in verantwoordelijkheden tussen gemeente enerzijds en de perceelseigenaar anderzijds. De zorgplichten voor gemeenten zien toe op waterhuishoudkundige maatregelen in de openbare ruimte, indien perceelseigenaren overlast ervaren van een teveel aan grond- of hemelwater. Behalve het beperken of verminderen van overlastsituaties (in de beheerfase) zien de zorgplichten met name ook toe op het voorkomen van problemen door in de inrichtingsfase (bouwfase) maatregelen te treffen. De maatregelen dienen doelmatig te zijn, hetgeen erop neerkomt dat de aard, de schaal en de omvang van eventuele problemen het type maatregelen bepalen. Deze maatregelen kunnen ook bouwkundig van aard zijn, zij het dat hiervoor de perceelseigenaar zelf verantwoordelijk is. Hier gekomen gaf zij nog eens aan dat de zogeheten onderlastproblematiek (rotte houten funderingspalen) geen expliciete plek in het wetsvoorstel heeft gekregen. Tenslotte benadrukte mw. Luijten dat met de introductie van de nieuwe voorstellen de gemeente geen stedelijk waterbeheerder wordt: de waterschappen blijven verantwoordelijk voor het beheer van het oppervlaktewater.

(Grond)wettelijke zorgplichten voor waterbeheer Vervolgens was de heer J. Verschuuren aan bod, hoogleraar internationaal en Europees milieurecht Universiteit van Tilburg, en zeer deskundig op het gebied van zorgplichten in het milieurecht. Allereerst liet hij zien dat tot voor kort zorgplichten nog op weinig

waardering konden rekenen. Ze zouden te algemeen zijn geformuleerd en handhavers konden er weinig mee. Langzaam maar zeker echter wonnen zorgplichten aan populariteit, niet in de laatste plaats binnen het stelsel van het milieurecht. Als zodanig moeten dan ook de zorgplichten uit het wetsvoorstel worden gezien, die min of meer herleidbaar zijn van de in artikel 21 Grondwet opgenomen zorgplicht voor de overheid die gericht is op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en de verbetering van het milieu. De waterstaatszorg valt hier ook toe te rekenen. Deze grondwettelijke bepaling is echter niet in rechte afdwingbaar; via wetgeving moet hieraan nader invulling worden gegeven, zoals dat bijvoorbeeld is gedaan in de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. De introductie van zorgplichten past goed binnen de maatschappelijke tendensen van minder regels en meer eigen verantwoordelijkheid voor burgers. Verschuuren wees er wel op dat de nieuwe gemeentelijke grondwaterzorgplicht impliciet een zorgplicht oplegt aan perceelseigenaren: ook zij zouden overlast zoveel mogelijk moeten voorkomen of beperken. En dat gaat wat hem betreft wel erg ver. Wel toonde Verschuuren zich positief over het wetsvoorstel: met de introductie van de zorgplichten kan bereikt worden dat het besef over de waterhuishoudkundige opgaven in Nederland wordt vergroot. Maar naast deze meer symbolische waarde gaat er van de zorgplichten ook zeker een ‘morele’ plicht gelden voor gemeenten. De jurisprudentie rondom al bestaande zorgplichten laat zien dat bij een eventuele aansprakelijkheidsstelling alle omstandigheden van het geval in ogenschouw worden betrokken. Verwacht mag worden dat rechters steeds meer van gemeenten zullen gaan verwachten: “u bent gewaarschuwd!”

Presentatie Hugo Gastkemper Na deze bemoedigende laatste woorden was het de beurt aan Hugo Gastkemper (Stichting RIONED). Hij toonde zich allereerst tevreden met het wetsvoorstel, niet in de laatste plaats met de verruimde financieringsmogelijkheden voor gemeenten. Gastkemper lichtte toe dat voor de behandeling van vuil water een 100 procent collectieve financiering geldt (via rioolrecht), daar waar met betrekking tot de nieuwe zorgplichten (grond- en hemelwater) ook investeringen verwacht worden, waar nodig, van de particulier (maatregelen op het eigen terrein). Zeker voor grondwaterproblemen geldt dat deze locatiespecifiek zijn en als zodanig ook om maatwerk vragen. Doelmatigheid van maatregelen is hierbij een toetsingscriterium. Concreet komt dit neer op de vraag of er waterhuishoudkundige dan wel bouwkundige maatregelen getroffen dienen te worden. Voor deze laatste categorie werd wederom duidelijk dat deze in principe voor rekening zijn van de particulier. De gemeente faciliteert met maatregelen op het openbare terrein. In samenwerking met het waterschap en de perceelseigenaren zullen gemeenten op zoek moeten gaan naar het treffen van maatregelen tegen de laagst maatschappe-

H2O / 21 - 2006

23


WATERCOLUMN

Waar gaat het nou om? Onlangs las ik in het Financieel Dagblad een artikel van topambtenaar Roel Bekker, secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin hij een aantal politici verwijt mee te liften met borrelpraat over ambtenaren. Alle politieke partijen zeggen flink het mes te zetten in de ‘Haagse bureaucratie’. “Het lijkt alsof zij zeggen dat de ambtenaren hun werk niet goed doen”, aldus Bekker. Ik denk dat Bekker een wezenlijk punt raakt: de politiek zelf heeft aangegeven dat die werkzaamheden moeten gebeuren. De maatschappelijke vraagstukken waarop de politiek een antwoord wil krijgen, worden echter steeds complexer. Men wil ook sneller een antwoord zodra er iets is gebeurd. Ik denk aan rampen in Enschede, Volendam, op Schiphol, maar ook Bovenkarspel en de dreigende overstromingen midden negentiger jaren in ons rivierengebied. Die vraagstukken vragen nu eenmaal om capaciteit en een bepaalde kwaliteit. De thema’s veiligheid en gezondheid vragen de komende jaren veel aandacht. De klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling, zware regenval en ‘s zomers lage rivierafvoeren vormen nieuwe dreigingen voor de waterkwaliteit. Om deze zeer wezenlijke vraagstukken het hoofd te bieden, is menskracht én slimheid bij overheid én bedrijven nodig. Het past dan niet om simpelweg te roepen dat het met minder moet. Dat we onze efficiency in de watersector nog meer kunnen verhogen met behoud en versterking van de kwaliteit, hebben we reeds getoond en zullen we nog tonen. Laten we hiermee - in de hele watersector - met vereende krachten en in goede samenwerking doorgaan, ambitieus, kritisch en transparant (benchmark). Met de resultaten daarvan kan de politieke kritiek omslaan in waardering en applaus. Laten we de samenwerking serieus verder ontwikkelen (waterketen), zodat we echte waterketendenkers en -werkers worden, die mogelijk ook eens samengaan.

lijke kosten, waarbij steeds weer de omstandigheden van het geval bepalend zullen zijn. Gastkemper betreurde het verder dat het wetsvoorstel geen rekening houdt met grondwateronttrekkingen die worden verminderd of stopgezet en die daardoor tot overlastsituaties kunnen leiden. De stopzetter zou best kunnen worden verplicht maatregelen te nemen indien het stopzetten tot problemen zou leiden. Ook wees hij erop dat de introductie van de voorkeursvolgorde er niet toe moet leiden dat teveel geld aan waterhuishoudkundige maatregelen wordt uitgegeven. Daarbij is deze aan de Wet milieubeheer ontleende voorkeursvolgorde alleen bedoeld voor het omgaan met hemelwater aan de bron. Gastkemper rondde zijn betoog af met de vraag of de nieuwe verordeningsmogelijkheid ertoe kan leiden dat particulieren verplicht worden bijvoorbeeld hemelwater te bergen op het eigen terrein.

Presentatie Marga Kool Als vierde spreker trad Marga Kool op (bestuurslid Unie van Waterschappen en dijkgraaf Waterschap Reest en Wieden). Ook zij is te spreken over het nieuwe wetsvoorstel dat een logisch gevolg is van onder meer het Nationaal Bestuursakkoord Water. Met een lichte twinkeling in de ogen stelde zij dat het wetsvoorstel nog eens benadrukt dat de waterbeheerstaken een afzonderlijke belasting nodig maken, om direct daarna te onderstrepen dat de stelling van VNO-NCW dat er een paar honderd nieuwe waterbeheerders bijkomen (de gemeenten) klinkklare onzin is. Maar Kool gaf de zaal toch nog wel de nodige zorgpunten mee. Zo vreest zij enigszins dat de vrijblijvendheid die van de zorgplichten uit kan gaan, nog wat te groot is: “gaan gemeenten de nieuwe taken ook echt oppakken?” Kool betreurt het verder dat provincies geen aanwijzingsbevoegdheid hebben gekregen voor het geval gemeenten geen concreet werk maken van het verbrede GRP. Met Gastkemper vindt zij het vervolgens jammer dat het omgaan met het stopzetten van grondwateronttrekkingen geen plek in het wetsvoorstel heeft gekregen. En last but not least had zij graag gezien dat ook bestaande gevallen van grondwateroverlast in het wetsvoorstel waren meegenomen. De rode draad in haar verhaal was echter duidelijk: de samenhang die eigen is aan het integrale waterbeheer, kan alleen maar door samenwerking tussen alle betrokkenen worden vormgegeven. Kool vindt het op zich prima dat de gemeente het loket wordt voor de burger, maar per geval zou best bekeken kunnen worden welke partij deze rol het best kan vervullen. Met een overdracht van taken (bijvoorbeeld via delegatie) zou naar haar idee best anderszins kunnen worden beslist.

Presentatie mr. P. Alers

Chris Bruggink (KVWN)

24

H2O / 21 - 2006

Tenslotte was de vloer voor dhr. P. Alers (Vereniging Eigen Huis), die de belangen van de huiseigenaren voor het voetlicht bracht. Vanuit hun perspectief vindt hij het wetsvoorstel magertjes. Er is nu weliswaar een belangrijke stap gezet, maar het wetsvoorstel gaat niet ver genoeg. Zo had de inspanningsplicht (die van de zorgplichten

uitgaat) feitelijk een resultaatsplicht moeten zijn. Gemeenten zouden een garantie voor een bepaalde grondwaterstand moeten geven. Daar zouden burgers pas echt wat aan hebben, volgens Alers. Met het wetsvoorstel wordt nog niet duidelijk wat nu onder structurele problemen van grondwateroverlast moet worden verstaan: “wanneer is overlast structureel: na een half jaar overlast, drie jaar of vijf jaar?” Alers betreurt het verder dat de nieuwe grondwaterzorgplicht alleen betrekking heeft op het beschermen van bovengrondse gebruiksfuncties. Een natte kelder bijvoorbeeld blijft een verantwoordelijkheid voor de eigenaar van de woning, maar is dat wel zo redelijk als deze er niets aan kan doen als het grondwaterpeil is gestegen? Alers hield een nadrukkelijk pleidooi voor een (grond)watertoets, als middel voor gemeenten om te anticiperen op eventuele problemen. Ofwel: besluiten die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstand zouden aan een dergelijke toets onderworpen moeten worden. Al met al toonde Alers zich ontevreden over de zware last voor huiseigenaren, zeker nu hij zich afvraagt wat er tegenover zal staan. De burger moet aan de ene kant meer betalen voor de gemeentelijke watertaak (schattingen variëren van vijf tot 20 miljard), terwijl Alers nog niet ziet dat deze er ook meer voor terug zal krijgen. Om de overheid scherp te houden zou een Nationale Waterkamer een uitkomst kunnen zijn, als een soort inspectiedienst voor het waterbeheer. Wat gemeenten betreft, wees Alers erop dat deze een monopolypositie bekleden waar het de inzameling en het transport van afvalwater betreft. De Vereniging Eigen Huis zal dan ook binnen een week (voorafgaand aan de behandeling in de Tweede Kamer) een amendement voorstellen om de gemeenten te verplichten voorwaarden te creëren die ertoe leiden dat deze unieke positie niet kan worden misbruikt. De nieuwe gemeentelijke waterheffing mag geen melkkoe worden, zo stelde Alers. Tenslotte mist ook Alers een regeling voor bestaande gevallen van grondwateroverlast en -onderlast.

Discussie De plenaire discussie die volgde, begon met de vraag hoe de sprekers de bestaande gevallen van grondwateroverlast en -onderlast geregeld zouden willen zien. Gewezen werd hierbij op eerdere ideeën van de PvdA om tot een financieringsfonds te komen. Men toonde zich vrij eensgezind: de overheid zal iets moeten ondernemen. Verschuuren stelde dat het met terugwerkende kracht regelen van het oplossen van bestaande situaties wel erg moeilijk zal worden. Gastkemper vulde aan dat het probleem politiek nog niet als erg genoeg wordt ervaren, en - zeker zo belangrijk - de lokale lasten zouden fors toenemen als het wetsvoorstel ook zou voorzien in een dergelijke regeling. Uit de zaal kwam de reactie dat het succes van het wetsvoorstel vooral afhankelijk is van de vraag hoe het in de praktijk wordt opgepakt: “het is toch vooral een kwestie van willen, en veel minder van wetgeving.”


verenigingsnieuws Hierbij gaf de voorzitter nog eens aan dat de jurisprudentie laat zien dat steeds meer eisen aan de overheid worden gesteld. De praktijk zou, volgens Kool, gediend zijn met een verplicht te stellen waterplan, maar juist de VNG toont daar volgens haar een te grote afkeer van. Naast nog wat andere aangestipte problemen, zoals de vraag naar

de betekenis van een door een waterschap verleende drainagevergunning in het licht van de nieuwe gemeentelijke watertaken, stond de benodigde communicatie op het netvlies van velen. Zowel burgers als gemeenten zouden aan de hand moeten worden genomen om de betekenis van de nieuwe zorgplichten en dergelijke duidelijk

te maken. Hierbij doet zich een spanning voor tussen de eigen verantwoordelijkheid van burgers enerzijds en de plicht van de waterbeheerders om droge voeten te leveren anderzijds. Peter de Putter

vakmanschap en diversiteit en minder voor vorm. De Amerikaanse managementmethoden- en technieken lijken er voor gemaakt inhoud te verwaarlozen. McDonald’s is het grootste restaurant ter wereld, maar er werkt geen enkele kok. Eet smakelijk! In zijn lezing ‘Gooien we onze toekomst in het water?’ zal hij kort stilstaan bij de essentie van de chaos- en complexiteitstheorie en wat dat betekent voor veranderen, strategieën, leidinggeven en innoveren. Misschien bent u niet geïnteresseerd in de chaos, maar de chaos is dat altijd wel in u. Even voor de zekerheid: chaos is gratis orde die je nog niet begrijpt. Misschien is het wel beter en makkelijker dat niet blauw, maar wit reageert. Drs. Jaap Peters is bedrijfskundige, partner bij bureau Overmars Organisatie Adviseurs en docent aan Universiteit Nyenrode.

Workshops

Najaarsvergaderingen en Het WaterSymposium Op 24 november vinden de beide najaarsvergaderingen van NVA en KVWN plaats. Ze worden gevolgd door Het WaterSymposium, dat dit jaar in het teken staat van verkiezingen, verandering en innovatie. De titel luidt: ‘Blauw regeert Nederland -ruimte voor innovatie’. De besturen van NVA en KVWN willen met de leden, zo vlak na de verkiezingen, een advies aan de kabinetsformateur meegeven. De locatie is planetarium Gaasperplas, Amsterdam Zuid-Oost, Kromwijkdreef 11.

Programma • •

• • •

• • • • •

09.00 uur: ontvangst 09.45 uur: ledenraadpleging NVA / najaarsvergadering KVWN 10.30 uur: ontvangst WaterSymposium 11.00 uur: opening WaterSymposium 11.10 uur: uitreiking NVA/KVWN Scriptieprijs 11.20 uur: lezing ‘Wie niet innoveert, heeft geen toekomst’ door Mathieu Weggeman (TU Eindhoven) 11.55 uur: lezing ‘Gooien we onze toekomst in het water?’ door Jaap Peters (Universiteit Nyenrode) 12.35 uur: intermezzo 12.50 uur: lunch 14.00 uur: workshops 16.00 uur: inspirerende afsluiting 16.30 uur: happy 1,5 hour

Inleidingen In de Global Casino van vandaag is elk bedrijf er op uit de kennis van de ander zo snel mogelijk overbodig te maken door innovatieve producten of diensten te ontwikkelen die de bestaande uit de markt drukken omdat ze beter zijn, sneller, goedkoper, mooier, flexibeler, effectiever,

schoner, ergonomischer etc. De levenscycli van producten en diensten worden door die praktijk steeds korter. Daarom kan geen enkele moderne organisatie zonder innovatiestrategie, ondernemerschap en new business development. Het is duidelijk dat de concurrentie in de advanced economies zich af zal spelen op het gebied van kennis, creativiteit, innovatievermogen en time-toeverything. Dat vereist een cultuur waarin horizontale kennisdeling in de keten en in netwerken de gewoonste zaak van de wereld is geworden. Want zonder grensoverschrijdende kennisdeling, geen nieuwe combinaties en zonder Neue Kombinationen, geen innovatie. Prof. dr. ir. Weggeman is hoogleraar Organisatiekunde aan de TU Eindhoven en Chef Innovatie bij De Baak Managementcentrum. Jaap Peters is oprichter van het Chaosforum in Nederland. Vorig jaar verscheen zijn derde boek: Intensieve Menshouderij (hoe kwaliteit oplost in rationaliteit). Inmiddels een bestseller. Dit boek handelt over de toepassing van Amerikaanse managementmethoden en -technieken op Europese organisaties. In het dagelijks leven werkt hij bij Overmars Organisatie Adviseurs. Als organisatieactivist houdt hij graag pleidooien voor meer aandacht voor inhoud, voor

Het openbaar bestuur op het gebied van water kent een groot aantal organisaties: vier ministeries, twaalf provincies, 27 waterschappen, 458 gemeenten en elf drinkwaterbedrijven. Deze versnippering vraagt om veel overleg en dat komt de daadkracht niet ten goede. Welk advies zou u de kabinetsformateur willen meegeven? In deze workshop heeft u de kans om de waterorganisatie van Nederland te herzien. U wordt uitgedaagd door Wim Drossaert (directeur Syncera, mede-initiatiefnemer brandbrief ) en Ruud Stevers (Bureau Adviseurs, Rijkswaterstaat Corporate Dienst) om een optimale waterorganisatie structuur te schetsen, uitgaande van een nulsituatie. Het laatste jaar buitelen de ontwikkelingen en bijbehorende miljoenen ten aanzien van innovatie en kennisinfrastructuur in het waterveld haast over elkaar heen: Het Delta Instituut, een TTI Watertechnologie, de subsidieregeling InnoWator, Susprise, etc. Wat minder woorden zijn er gewijd aan het wat en waarom. En gaat het om de technologie zelf of meer om vernieuwing van de overkoepelende concepten voor waterbeheer en waterkwaliteit? En gericht op de Nederlandse situatie en/of het mondiale waterprobleem? Deze en waarschijnlijk vele andere vragen en antwoorden zijn de bouwstenen voor een advies rondom het thema Onderzoek en Kennisontwikkeling. Jacques Leenen (STOWA) en Frans Schulting (GWRC) zijn paraat om samen met U deze discussie in constructieve banen leiden. Rondom het Nederlandse waterveld bestaat een uitgebreide set van beleid en wetgeving zoals de Kaderrichtlijn Water, WB21, de

H2O / 21 - 2006

25


herziene Waterleidingwet, Wet Gemeentelijke Watertaken enz. dat het kader geeft voor de handel en wandel van de sector. Maar ontbreken er nog wezenlijke aspecten in dit palet van wet- en regelgeving? Zijn wij waterketen- of klimaatsveranderingproof? Of hebben we misschien te veel regels en beleid en zo ja: wat zouden we dan graag in de prullenbak zien verdwijnen? Hebben wel als Nederland nog wel voldoende eigen speelruimte of zet Brussel de toon, punt en komma? Of is het nu slechts zaak te implementeren wat we hebben afgesproken? Hoe dan ook: nu is er de kans om onder leiding van Rein van der Kluit (Unie van Waterschappen) en Theo Schmitz (VEWIN) de ideeën/wensen bij elkaar te brengen in een advies aan de kabinetsformateur. Innoveren en systematisch denken lijkt op het eerste gezicht een schijnbare tegenspraak. Maar het blijkt dat 70 procent van de succesvolle innovaties uit het verleden is te herleiden tot een vijftal vaste denkpatronen. SIT (Systematic Inventive Thinking) vertaalt deze denkpatronen naar een gestructureerde en zeer effectieve innovatietechniek, waardoor in zeer korte tijd succesvolle ideeën geforceerd kunnen worden. Wereldwijd hebben multinationals als Intel, Philips en ABN/AMRO SIT ontdekt. Willem Koerselman (senior adviseur Kennismanagement Kiwa Water Research) en Ingrid Schröders (opleidingscoördinator Wateropleidingen) vertellen over deze methodiek waarna de aanwezigen die toe kan passen op een onderwerp uit de waterketen. Veel innovatieve ideeën blijven in de planfase hangen en komen nooit tot uitvoering. De oorzaken hiervoor liggen vaak niet bij de technische aspecten, maar op het persoonlijke vlak. Mensen praten langs elkaar heen en soms lijkt het alsof ze een andere taal spreken. De één werkt aan een optimale oplossing, de ander is vooral bezig zijn of haar machtspositie te versterken. In deze workshop behandelen we ‘Spiral Dynamics’, een instrument om op individueel niveau en groepsniveau wijzen van denken in kaart te brengen. Het geeft inzicht in persoonlijke drijfveren, overtuigingen en gedrag in tijden van verandering en vernieuwing. Hiermee is het mogelijk om het succes van een organisatie te vergroten bij innovaties. Deze workshop wordt geleid door Govert Geldof (Tauw), Arike Tomson (RIZA) en Miep van Gijsen (programmagroep 1 NVA).

Contactgroep Internationaal Op 18 oktober is deze nieuwe, gemeenschappelijke KVWN- en NVA-groep bijeen geweest. Doel van de groep is het organiseren van bijeenkomsten en het vormen van een netwerk voor leden die een opdracht in het buitenland hebben of binnenkort zullen krijgen. Ervaringen van mensen die in het buitenland hebben gewerkt, kunnen worden gedeeld met mensen die nog naar dat specifieke werelddeel of gebied worden

26

H2O / 21 - 2006

uitgezonden. De contactgroep heeft het voornemen om in het voorjaar van 2007 een middag te verzorgen om de contactgroep op de kaart te zetten en bekendheid te geven bij de leden. Een ander idee is om op de internetpagina’s van NVA en KVWN een wereldkaart te plaatsen waarop te zien is welke leden in welke gebieden ervaring hebben die ze willen delen, maar ook in welke landen leden wonen. Deelnemers van de groep zijn vooralsnog: Dick Luijendijk (voorlopig de trekker van het geheel), Adriaan Mels, Richard Broeks, Rob Uijterlinde en Willem van Starkenburg. De groep gaat op zoek naar uitbreiding maar als er enthousiaste leden zijn die zichzelf willen aanmelden, dan kan dat bij Dick Luijendijk (e-mailadres: luijendijk@luva.demon.nl).

Tweede watercafé van het Jongerenplatform Op 16 november vindt het tweede watercafé van het Jongerenplatform plaats en wel bij Nelen & Schuurmans in Utrecht. Het onderwerp luidt ‘wateradvies’. Het ‘café’ opent haar deuren om 18.00 uur en sluit ze weer rond 21.00 uur. Water en ruimtelijke inrichting hebben veel met elkaar te maken. Welke plaats neemt water in bij nieuw in te richten gebieden? Hoe komt een goed ‘wateradvies’ tot stand, waar de stedenbouwkundige mee uit de voeten kan? Deze vragen staan centraal tijdens deze bijeenkomst. In een informele sfeer willen de jongeren over het onderwerp discussiëren met studenten en jonge professionals vanuit alle hoeken van de waterwereld. Daarbij kan men zich uitleven op een concreet praktijkvoorbeeld. Wellicht dat dit leidt tot nieuwe creatieve oplossingen. Aanmelden is niet verplicht, maar wordt wel op prijs gesteld (jongeren@waterloopbaan.nl). Voor meer informatie: www.waterloopbaan.nl.

Workshop ‘Drinkwater voor de gehele wereldbevolking: ons een zorg?’ Op 14 december vindt bij Kiwa in Nieuwegein een workshop plaats over de activiteiten en taken van de Nederlandse drinkwaterbedrijfstak in het werelddrinkwatervraagstuk. De internationale wereldgemeenschap heeft zich tot doel gesteld vóór 2015 de noden van watervoorziening en sanitatie minstens te halveren. De Nederlandse overheid heeft zich achter deze doelstelling geschaard bij monde van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking Van Aardenne. Op de workshop van 14 december zullen uiteenlopende voorbeelden van reeds lopende internationale activiteiten worden toegelicht. Waarom en hoe ontplooien wij

deze activiteiten en wat zijn de plannen voor de komende jaren? In vragensessies en gedurende de pauzes zal volop gelegenheid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Internationalisering is een belangrijk onderwerp binnen de bedrijfstak. Uiteenlopende invalshoeken bieden volop stof voor discussie. De workshop beoogt daarbij de verschillende invalshoeken naast elkaar te zetten. De doelgroep van deze bijeenkomst zijn professionals binnen de drinkwaterbedrijfstak die actief betrokken zijn bij internationale samenwerking of graag participeren in de meningsvorming hierover. U kunt zich aanmelden via de KVWN-internetpagina: www.kvwn.nl

Kiwa gaat drink- en grondwaterexpertise binnen European Topic Centre on Water verzorgen Het European Environment Agency (EEA) verzamelt relevante milieu-informatie en rapporteert daarover aan (Europese) beleidsmakers. Zo legt het de basis voor de ontwikkeling en implementatie van een goed Europees milieubeleid. Het EEA krijgt daarbij ondersteuning van het European Topic Centre on Water (ETC Water), een consortium van Europese experts op het gebied van zoute en zoete oppervlaktewateren, grond- en drinkwater. Vanaf 1 januari 2007 is Kiwa Water Research aangezocht om binnen ETC als enige partner voor de nodige drinkwaterexpertise te zorgen. Het ETC heeft een belangrijke inbreng bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en bij de mariene waterwetgeving. De European Environmental Agency wil een integraal milieu-informatiesysteem opzetten en onderhouden, waarin alle data van de in totaal 28 EU-lidstaten en andere EEA-leden is opgeslagen. Deze informatie moet eenvoudig beschikbaar zijn voor het samenstellen van rapportages of uitvoeren van analyses en moet gemakkelijk kunnen worden gekoppeld aan economische, sociale, transport-, industriële, energie- en landbouwinformatie. Een belangrijke stap naar zo’n systeem is de ontwikkeling van een geharmoniseerd Water Information System for Europe (WISE), gebaseerd op de Kaderrichtlijn Water en de behoefte van de Europese Commissie om de waterproblematiek op een geïntegreerde manier aan te pakken via Integrated Water Resources Management (IWRM). Kennis, ervaring en informatie delen is daarvoor een randvoorwaarde. WISE moet de uitwisseling van belangrijke informatie op watergebied


verenigingsnieuws bevorderen en het proces van verzamelen, verwerken en verspreiden van informatie stroomlijnen. Door onderlinge afstemming tussen de verschillende typen waterregelgeving worden bovendien de inspanningen beperkt tot het verzamelen van nuttige en relevante gegevens, om de dubbelingen die nu nog optreden te voorkomen. Het rapportageproces wordt zo efficiënt mogelijk gemaakt door het gebruik van moderne informatietechnologie.

Acties tussen 2007 en 2010 Van 2007 tot en met 2010 gaat het ETC Water de volgende zaken aanpakken: • zorgen dat de resultaten van milieuonderzoek optimaal bijdragen aan de ontwikkeling van milieubeleid, onder meer via visie en prioritering van de werkzaamheden in de komende vier jaar; • ondersteunen van de Kaderrichtlijn Water, WISE, Europese mariene en maritieme strategie en ander (Europees) milieubeleid; • verzamelde data evalueren, met speciale aandacht voor hoe de mens ecosystemen heeft veranderd en hoe die veranderingen het menselijk welzijn hebben beïnvloed of in de toekomst zullen beïnvloeden op lokaal, nationaal of mondiaal niveau; • identificeren van indicatoren voor waterkwaliteit en -kwantiteit; • rapporteren over specifieke watergerelateerde onderwerpen, zoals klimaatverandering inclusief biodiversiteit en waterkwantiteitsaspecten (2008), hydromorfologie van kleine rivieren (2008), pan-Europese mariene evaluatie (2008) en integratie van zoet- en zoutwateraspecten (2009/2010).

Drinkwaterexpertise Kiwa Water Research speelt een belangrijke rol binnen het ETC voor drinkwater en grondwater: het is de enige partij in het consortium met een uitvoerige drinkwaterexpertise en zal dus alle activiteiten op dit vlak uitvoeren en coördineren. Momenteel werkt de Europese Commissie aan nieuwe aanbevelingen voor de rapportage over de kwaliteit van het drinkwater in de lidstaten. Naar verwachting zullen de lidstaten deze aanbevelingen nog dit jaar accepteren. Daarnaast wordt in het kader van de herziening van de Drinkwaterrichtlijn onderzoek verricht naar de mogelijkheid van de introductie van het ‘Water Safety Plan’-principe in de richtlijn. Dat leidt tot een andere informatievoorziening: in de huidige Drinkwaterrichtlijn gaat het om informatie over de kwaliteit van het afgeleverde water (de eindcontrole), bij Water Safety Plans speelt - naast de eindcontrole - ook rapportage over de beheersing van het drinkwaterproductieproces een belangrijke rol. Er zal dus ook een ingrijpende verandering optreden in de aard van de informatie die over drinkwater wordt verzameld en gerapporteerd.

Grondwaterteam

consortium actief: DHI (Denemarken), het Institute for International and European Environmental Policy oftewel Ecologic (Duitsland), het Czech Environmental Information Agency (Tsjechië), het National Institute of Hydrology and Water Management (Roemenië) en het Bundesanstalt für Geowissenschaften und Rohstoffe (Duitsland). Kiwa Water Research heeft de leiding over dit grondwaterteam en is daarmee eerste aanspreekpunt voor alle grondwatergerelateerde analyses en rapportages. Het team gaat evaluaties uitvoeren voor alle Europese grondwaterlichamen, (chemische) grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, met een nadruk op bedreiging van de waterkwaliteit en -kwantiteit door droogte, overstromingen en zoutintrusie. Deze opzet sluit goed aan bij lopende activiteiten van Kiwa Water Research rondom de gevolgen van klimaatverandering, de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn en de ontwikkeling van instrumenten als Menyanthes en HyCa.

Menyanthes Menyanthes is een programma voor het opslaan, beoordelen, bewerken en analyseren van grote aantallen grondwaterstandsreeksen, dat geen gedegen voorkennis van statistiek of tijdreeksanalyse vereist (zie het artikel ‘Tijdreeksanalyse van grondwaterstanden nu binnen ieders bereik’ in H2O nr. 24 uit 2004). Het wordt onder meer gebruikt om grondwaterstandsfluctuaties te ontleden naar zijn oorzaken, en scenario’s door te rekenen als de oorzaken veranderen. Ook kunnen korte meetreeksen verlengd worden, om het grondwaterregime over langere perioden te bestuderen en grondwaterstatistieken te berekenen, zoals gemiddelde, hoogste en laagste grondwaterstanden. In tegenstelling tot grondwatermodellen maakt Menyanthes alleen gebruik van harde meetgegevens.

HyCa HyCa is een 4D-applicatie (x, y, z, t) voor management, presentatie en analyse van waterkwaliteitsdata. In HyCa zijn elementen van Menyanthes, CHEMCAL (voor hydrochemische diagnose) en PHREEQC-2 (geochemisch modelleringsprogramma) opgenomen. Hiermee kan in een handomdraai de uitkomst van een data-analyse grafisch weergegeven worden, inclusief statistische evaluatie.

Cursussen Wateropleidingen Stichting Wateropleidingen presenteert een viertal nieuwe Capita Selecta cursussen.

Riolering De cursus loopt in kort bestek de belangrijkste thema’s van het vakgebied riolering langs. De cursist krijgt een globaal inzicht in het bestuurlijke en beleidsmatige kader van de rioleringszorg, het ontwerp en het operationele beheer van riolering en de realisatie van operationele plannen. Daarmee is de cursus bedoeld voor hbo’ers en academici die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van het vakgebied riolering eigen willen maken. Deze cursus vindt plaats op 7, 14, 21 en 28 maart 2007 in Utrecht. De kosten bedragen 775 euro.

Drinkwaterproductie Personen die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van de drinkwaterproductie eigen willen maken kunnen bij deze cursus terecht. Zij krijgen in kort bestek een overzicht van de belangrijkste principes en processen bij waterwinning en waterzuivering. Ook de energievoorziening, afstemming van productie en distributie en bedrijfsvoering van het drinkwaterproductiebedrijf komen aan de orde. De deelnameprijs bedraagt 775 euro. De cursus wordt op 8 en 15 maart 2007 in Utrecht gegeven.

Drinkwaterdistributie Deze cursus biedt in kort bestek een overzicht van de belangrijkste principes van ontwerp, aanleg en beheer van drinkwaterleidingsystemen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan relevante wetgeving, behoud van waterkwaliteit en de controle van drinkwaterinstallaties. Bij dit laatste onderwerp hoort natuurlijk ook aandacht voor de legionellaproblematiek en de rol van de waterbedrijven hierin. Iedereen die zich een korte tijd een goed beeld van de drinkwaterdistributie wil vormen is welkom. De cursus vindt plaats op 15 en 22 maart 2007 in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 775 euro.

Afvalwaterzuivering Deze beide instrumenten zullen naar verwachting ook ingezet worden bij de analyse van Europese grondwatergegevens uit de databank van de European Environment Information and Observation Network.

Deze cursus geeft een beeld van de belangrijkste methoden en technieken die in de afvalwaterzuivering worden toegepast, zowel voor huishoudelijk als industrieel afvalwater. Daarnaast is er aandacht voor het bestuurlijk en juridisch kader en de plaats van zuivering in de waterketen. Belangrijke, nieuwe technieken worden behandeld. Deze cursus wordt op locatie, binnen het bedrijf, gegeven. De data en prijs zijn in overleg. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06 (gwendy.dirks@wateropleidingen.nl).

Voor grondwater zijn, naast Kiwa Water Research, meerdere partijen in het

H2O / 21 - 2006

27


Þ >-> `Á\Ê iÌÊi }iÊ iV ÌiÊV Ì ÕÊâ> `v ÌiÀ

À` VÊ7>ÌiÀÊ i i ÕÝÊ 6 * ÃÌLÕÃÊxÓÓ £ {äÊ ÊÊ iÛiÀÜ /ʳΣ­ä®Óx£ÊÓ£ää£Ó Ê ³Î£­ä®Óx£ÊÓÓ{ä£Ç ÜÜÜ° À` VÜ>ÌiÀ° v J À` VÜ>ÌiÀ°

Ê7 Ê iÀi `Ü `Êâ ÊiÀÊ> Ê iiÀÊ`> ÊÓä°äääÊÕ ÌÃÊ}i« >>ÌÃÌ° Ê Ì ÕÊâ> `v ÌiÀÊÛ À Ê`À Ü>ÌiÀ Ê«À ViÃÜ>ÌiÀ]Ê i Ü>ÌiÀ Ê ««iÀÛ > ÌiÜ>ÌiÀ Ê>vÛ> Ü>ÌiÀ Ê}À `Ü>ÌiÀ Êivv Õi ÌÊ« à }

+ ,-./, 01' 2&&& 34 5 6- 47 68

! " # "

!" $

% &'() '***&&

Ê } ÃV Êv ÌiÀÊÛ À Ê ÌÀ v V>Ì i Ê`i ÌÀ v V>Ì iÊ


platform

Rob Theunissen, TU Delft Matthijs Kok, HKV Lijn in water / TU Delft Han Vrijling, TU Delft

Compartimentering van dijkringen: niet altijd dé oplossing Compartimenteringsdijken worden veelal gezien als een aantrekkelijke maatregel om de gevolgen van een overstroming te beperken. Onderzoek laat echter zien dat ook nadelen bestaan aan deze oplossing en dat regionaal maatwerk nodig is.

C

ompartimentering wordt succesvol toegepast in verschillende werkgebieden. In de scheepsbouw worden waterdichte compartimenten aangebracht zodat een schip in geval van een lek alsnog een haven kan bereiken. Vaak kan dan tijd worden gewonnen, zodat een reddingsoperatie een grotere kans van slagen heeft. In de utiliteitsbouw (wolkenkrabbers) vertragen vuurvaste compartimenten de verspreiding van een brand, zodat er meer tijd is om het brandende gebouw te verlaten. Daarmee kan eventueel zelfs het gehele verlies van het gebouw voorkomen worden. Een verdeling in compartimenten kan ook worden herkend in de aanwezigheid van dijken in het Nederlandse landschap. De huidige primaire keringen zijn historisch gezien veelal de meest recente verdedigingswerken in een opeenvolgende serie van waterkeringen. In het verleden werden ten behoeve van de landbouw vaak kleine stukken buitendijks gelegen land omdijkt. De oude keringen kwamen hiermee midden in het landschap te liggen en de overgebleven historische keringen resulteren nu in een min of meer onbewuste compartimentering van veel gebieden. Er zijn ook voorbeelden van bewuste toepassingen van compartimenteringsdijken. In de 13e eeuw werd de Diefdijk aangelegd. Deze dijk beschermt in combinatie met de Lingewerken (een uitlaatsysteem) de Alblasserwaard (dijkring 16) tegen een overstroming vanuit de Betuwe, de Culemborger- en Tielerwaarden (dijkring 43). Daarmee worden de gevolgen van een overstroming in dijkring 43 beperkt en wordt de Alblasserwaard gespaard. De Diefdijk is als primaire waterkering opgenomen

in de dijkringenkaart van de Wet op de Waterkering. Het doel van compartimentering is het onderverdelen van een hoofdsysteem in compartimenten waardoor de gevolgen beperkt worden. Het risico (kans maal gevolg) voor het hoofdsysteem neemt af, omdat de gevolgen van initieel falen worden beperkt tot één of enkele compartimenten.

Overstromingsrisicobenadering In het onderzoeksproject Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) zijn voor het eerst op een systematische manier de overstromingsrisico’s van een aantal dijkringgebieden bepaald3). Daarbij is als definitie van risico gehanteerd: risico = overstromingskans x gevolgen van overstroming Voor de bepaling van de overstromingskans wordt de dijkring opgevat als een keten, bestaande uit schakels. De dijkring wordt daartoe opgedeeld in drie typen waterkeringen: dijken, duinen en kunstwerken. Vervolgens worden de dijken en duinen onderverdeeld in vakken. Een vak is een deel van een waterkering met min of meer gelijke sterkte-eigenschappen en belasting. Naast de opdeling in typen waterkeringen worden ook verschillende manieren onderscheiden waarop een dijk kan falen (zoals overslag, piping, gebrek aan stabiliteit). Bij gebrek aan kennis of wanneer onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om berekeningen uit te voeren, wordt de onzekerheid expliciet meegenomen in de berekening. De gevolgen van een overstroming hebben vele dimensies. Veelal wordt ervoor gekozen

om twee dimensies centraal te stellen: ‘aantallen slachtoffers’ en ‘economische schade’. Kennis met betrekking tot de bepaling van deze effecten is lastig te toetsen aan de praktijk, vooral ook omdat weinig praktijkgegevens voorhanden zijn. De methoden voor het bepalen van de effecten van een overstroming zijn dan ook vooral gebaseerd op de ervaringen van de watersnoodramp uit 1953 en op ervaringen uit het buitenland. Recent zijn in het VNKproject grote vorderingen geboekt met het definiëren van mogelijkheden van evacuaties (nieuwe evacuatiemodule: hoe snel kan een bevolking worden geëvacueerd?) en mogelijke overstromingsscenario’s (hoe en hoe snel stroomt het water het dijkringgebied in en welke overstromingsdieptes treden daarbij op?). Op basis van deze scenario’s kan het aantal slachtoffers en de economische schade worden bepaald. Ook is het mogelijk om op basis van de overstromingsscenario’s een betere onderbouwing te maken voor calamiteitenplannen, omdat deze inzicht geven in de kritieke locaties en kritieke vluchtroutes.

Effect van compartimentering Historische keringen of compartimenteringskeringen, maar ook de dijklichamen van autosnelwegen en treinsporen beïnvloeden het overstromingsverloop. Dat bepaalt uiteindelijk de gevolgen. In een overstromingsscenario worden keuzes gemaakt voor het aantal bressen, de locatie van deze bressen en het verloop van de waterstanden op het ‘buitenwater’. Aan elk overstromingsscenario wordt een kans toegekend. Er is een relatie tussen de oppervlakte van het overstroomde gebied en de waterdiepte. Is de oppervlakte groot en het gebied vlak,

H2O / 21 - 2006

29


Afb. 1: Toelichting karakteristieken compartimentering.

Afb. 2: Verschil in overstromingsverloop met en zonder compartimenteringkeringen.

dan zijn de waterdieptes relatief gering. Is de oppervlakte relatief gering, dan nemen de waterdieptes toe waardoor ook de kans op slachtoffers toeneemt. De aanwezigheid van een compartimenteringskering zal de oppervlakte van het overstroomde gebied beperken. In dat geval zal een doorbraak van een compartimenteringskering een toename van het overstroomde gebied betekenen. Er worden vier karakteristieken onderscheiden waarmee de impact van een compartimenteringskering op het overstromingsrisico conceptueel kan worden beschreven. Deze worden aan de hand van afbeelding 1 toegelicht. Scenariokansen over de primaire dijkring

Bij een dijkringdeel met een relatief grote overstromingskans zal de compartimenteringskering vaker een waterkerende functie moeten vervullen dan bij een dijkringdeel met een relatief kleine overstromingskans. De belasting

Een lijnelement heeft alleen invloed op het overstromingsverloop van een overstromingsscenario als deze waterkerend is. Bij spoorlijnen is dat veelal niet het geval bij de optredende waterstand. De sterkte

Indien een compartimenteringskering faalt, zal het overstroomde gebied alsnog buiten het oorspronkelijk overstroomde compartiment treden (doorbraak compartimenteringskering bij compartiment A). Het is dan mogelijk dat de aanwezigheid van de compartimenteringskering juist resulteert in extra schade en slachtoffers. Dit gebeurt als de optredende waterdieptes in het eerste compartiment voor de doorbraak in de compartimenteringskering hoger zijn

30

H2O / 21 - 2006

vergeleken met de situatie zonder compartimenteringskering. Bevolkingsverdeling en economische waarde

Het effect van een compartimenteringskering is afhankelijk van de waarde van het overstroomde compartiment (compartiment B versus C). Een compartimenteringskering heeft een positieve invloed wanneer de extra schade in een overstroomd compartiment wordt gecompenseerd door het voorkomen van schade in andere compartimenten en andersom. De veelheid aan karakteristieken en de grote variatie binnen een karakteristiek impliceert een grote verscheidenheid aan mogelijke invloeden van compartimentering. Dit maakt de vraag of compartimentering voordelig is een plaatsafhankelijke vraag.

Casus IJsselmonde Voor dijkring 17 (IJsselmonde) is het effect van compartimentering op het overstromingsrisico bepaald1). Bij de modellering van de gevolgen zijn verschillende omstandigheden van de aanwezige compartimenteringskeringen onderzocht. Aan de hand van afbeelding 2 wordt het verschil in overstromingsverloop bij aan- en afwezigheid van een compartimenteringskering voor een overstromingsscenario toegelicht. De linkerkolom toont de staat van de overstroming bij aanwezigheid van een functionerende compartimenteringskering ĂŠĂŠn, vier, zes en 24 uur na doorbraak van de primaire kering. De rechterkolom toont de staat van de overstroming op dezelfde tijdstippen bij afwezigheid van de compartimenteringskering. Een donkere kleur blauw correspondeert met een grotere waterdiepte. Door de aanwezigheid van de comparti-

menteringskering wordt het overstroomde gebied beperkt, maar treden wel grote waterdieptes en hoge stijgsnelheden in het overstroomde compartiment op. Het water loopt over de compartimenteringskering, totdat het peil op de rivier weer onder het niveau van de compartimenteringskering zakt. Het water in het overstroomde compartiment zakt dan mee met het peil op de rivier. Bij afwezigheid van de compartimenteringskering heeft het overstroomde gebied een grotere oppervlakte; de waterdieptes en de stijgsnelheden daarentegen blijven beperkt. Beide situaties tonen een significant ander hydraulisch overstromingsverloop. De verwachte economische schade bij aanwezigheid van een compartimenteringskering is berekend op 0,1 miljard euro, terwijl bij afwezigheid de verwachte schade 0,6 miljard euro bedraagt. Deze factor 6 wordt verklaard doordat een functionerende compartimenteringskering het overstroomde gebied significant beperkt en voorkomt dat een waardevol gebied overstroomt. De resultaten voor het verwachte aantal slachtoffers zijn bij dit scenario echter compleet anders. Het verwachte aantal slachtoffers is gevoelig voor hoge stijgsnelheden. Hoge stijgsnelheden treden op in het overstroomde compartiment bij aanwezigheid van de compartimenteringskering. Het berekende verwachte aantal slachtoffers is anders dan bij de verwachte economische schade hoger bij aanwezigheid van de compartimenteringskering. Met een compartimenteringskering is het verwachte aantal slachtoffers circa 220, terwijl zonder compartimenteringskering slechts circa 40 slachtoffers verwacht worden.


platform

Afb. 3: Investeren in de primaire kering of de compartimenteringskering?

maximale totale schade (miljard euro) overstromingskans reductie risico (miljoen euro/jaar) kosten (miljoen euro) rendement eerste jaar

huidige situatie

compartimentering

25 1/1400

30 1/1400 (bovenstrooms) 1/3450 (benedenstrooms) 4,3 80 1,07

-

Kosten-batenanalyse van compartimenteringsdijk 2.

Kosten-batenanalyse In het voorgaande is aangetoond dat compartimentering niet altijd een positieve invloed heeft op het slachtofferrisico. Er zijn echter scenario’s waarbij compartimentering zowel wat betreft economische schade als slachtoffers een positief effect heeft. Is het bij zo’n scenario kosteneffectief om in de aanleg van compartimenteringskeringen te investeren? Om antwoord te krijgen op deze vraag is het noodzakelijk het effect van investeringen in compartimenteringskeringen te vergelijken met het effect van investeringen in de primaire kering. Beide investeringen zorgen ofwel via het kansendeel ofwel via het gevolgendeel voor een afname van het overstromingsrisico. Van elke van deze maatregelen zijn de kosten bekend en kan het effect op de kansen van de overstromingsscenario’s of de gevolgen van het scenario berekend of gemodelleerd worden. Voor alle maatregelen is het mogelijk de risicoreductie voor het systeem uit te zetten tegen de investeringskosten. Afbeelding 3 geeft een opeenvolging van maatregelen om het overstromingsrisico te verlagen. De keuze voor investeren in de primaire kering of in de compartimenteringskeringen is weergegeven door middel van de vertakkingen. Bij elke vertakking wordt de effectiefste maatregel gekozen oftewel de maatregel met de sterkste daling van het risico. Investeringen in de primaire kering lijkt in IJsselmonde effectiever te zijn dan investering in nieuwe compartimenteringskeringen, vanwege hoge investeringen door onteigeningen, procedures en grote benodigde hoeveelheden grond. Compartimenteringsmaatregelen lijken alleen kosteneffectief te kunnen worden wanneer

voor lage kosten bijvoorbeeld een bestaand dijklichaam waterkerend kan worden gemaakt. Bij gelijke kosteneffectiviteit van maatregelen heeft investeren in de primaire kering voorkeur in het kader van ‘voorkomen is beter dan genezen’. Overstroming van een enkel compartiment heeft immers ook enorme gevolgen.

is en de waterstand op de rivier nog niet voldoende gedaald is om het water weer af te voeren naar de rivier. De conclusie uit het RBSO-onderzoek luidt dat de aanpassingen van de bestaande waterkeringen langs het Amsterdam-Rijnkanaal kosteneffectief zijn (rendement eerste jaar > 1)2).

Conclusies In het project Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas (RBSO) is een kosten-batenevaluatie uitgevoerd van verschillende maatregelen om het overstromingsrisico te beperken2), zoals fysieke noodmaatregelen, noodoverloopgebieden, compartimenteringsdijken en integrale normverhoging (middels dijkversterking of rivierverruiming). Als locatie voor een compartimenteringsdijk is gekozen voor dijkring 43 (Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden), waarin maximaal aangesloten wordt bij bestaande ‘lijnelementen’. Er zijn drie varianten uitgewerkt: een compartimenteringsdijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal, een compartimenteringsdijk die zoveel mogelijk het spoorwegtracé tussen Arnhem en Nijmegen volgt en een compartimenteringsdijk ten oosten van Ochten en Kesteren. In het RBSO-onderzoek bleek ook dat een compartimenteringsdijk een toename van de schade kan geven. Deze toename ontstaat omdat de waterdieptes in een deel van de gecompartimenteerde dijkring toenemen. Daardoor overstromen bepaalde gebieden die zonder compartimentering niet zouden overstromen. Door een compartimenteringsdijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal neemt de potentiële schade met 22 procent toe (van 25 naar 30 miljard euro). Aangenomen is dat de compartimenteringsdijk uiteindelijk ook bezwijkt, omdat het bovenstroomse deel van de dijkring hellend

Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Compartimenteringsdijken zijn op dit moment al onderdeel van de bestaande dijkringen. Nieuwe compartimenteringsdijken kunnen dan ook opgenomen worden in de Wet op de Waterkering door de grenzen in de dijkringenkaart aan te passen; • Door het uitvoeren van een risicoanalyse (overstromingskansen en overstromingsscenario’s) kan berekend worden of compartimenteringsdijken aantrekkelijk zijn vanuit het perspectief van risicoreductie. Het is in praktijk mogelijk dat het aantal slachtoffers toeneemt, terwijl de economische schade beperkt wordt; • Voor dijkring IJsselmonde zijn niet alle bestaande compartimenteringsdijken effectief voor wat betreft het beperken van het aantal slachtoffers.

Literatuur: 1) Theunissen R. (2006). A probabilistic flood risk assessment and the impact of compartmentation. DWW en TU Delft. Afstudeerrapport. 2) Kind J. (2006). Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas. Achtergrondrapportage kosten-batenanalyse. RWS/RIZA. Rapport 2005.025. 3) Kok M. en F. Havinga (2005). Veiligheid Nederland in Kaart. Hoofdrapport onderzoek overstromingsrisico’s. Rijkswaterstaat/DWW.

H2O / 21 - 2006

31


Herman Gons, NIOO-KNAW Centrum voor Limnologie Ingmar Janse, NIOO-KNAW Centrum voor Limnologie, thans RIVM Edwin Kardinaal, Universiteit van Amsterdam, thans DHV Michelle Talsma, STOWA

Detectie van toxische cyanobacteriën met DNA-technieken in Nederlandse wateren Het voorkomen van cyanotoxines in zwemwater dient vroegtijdig te worden gesignaleerd. Aangezien toxinevorming per soort en ondersoort van cyanobacteriën sterk uiteen kan lopen, schiet microscopisch onderzoek hierbij tekort. Met behulp van moleculair biologische (DNA-)technieken bleken toxische en niet-toxische cyanobacteriestammen goed van elkaar te onderscheiden. In het DYNATOX-project zijn methoden uitgewerkt om cyanobacteriën in oppervlaktewater tot op stamniveau te detecteren. De detectie bleek zeer gevoelig. Toxische Microcystis-soorten werden al aangetoond voorafgaand aan de aanwezigheid van meetbare hoeveelheden toxines. Er zijn methoden in ontwikkeling om celaantallen van de belangrijkste toxische geslachten uit DNA-monsters te bepalen. Met deze gegevens kan de waterbeheerder het eventuele ontstaan van een gezondheidsrisico tijdig inschatten.

E

en belangrijk gevolg van eutrofiering van oppervlaktewater is het optreden van overmatige groei van cyanobacteriën. De blauwalgen geven het water een onaantrekkelijk aanzien en kunnen bovendien zeer giftig zijn. Dodelijke giftigheid voor zoogdieren is al in de 19e eeuw beschreven1), maar sterfte onder mensen als gevolg van het in aanraking komen met deze stoffen bleef onbevestigd tot 1996. In dat jaar werd de wereld opgeschrikt door de dood van tientallen mensen na het ondergaan van hemodialyse in een Braziliaans ziekenhuis. Onderzoek wees op vergiftiging met microcystines door het gebruik van water uit een reservoir met sterke cyanobacteriegroei. Microcystines zijn een belangrijke groep van cyanotoxines, toxische stoffen die worden gevormd in de cellen van cyanobacteriën2). In Nederlandse inventarisaties werd geconstateerd dat in vrijwel alle meren met sterke cyanobacteriegroei microcystines voorkwamen, meerdere malen ruim boven de door de Commissie Integraal Waterbeheer geadviseerde zwemwaternorm van 20 μg/l3),4),5),6),7).

32

H2O / 21 - 2006

De hoogste concentraties kwamen voor in drijflagen van cyanobacteriën. In een aantal drijflagen werden echter vrijwel geen microcystines gedetecteerd. Het is duidelijk dat bepaalde (onder)soorten vanaf bepaalde populatiedichtheden een groot risico met zich meebrengen voor de gezondheid van mens en dier, terwijl andere cyanobacteriën onder vergelijkbare omstandigheden geen toxines produceren. De vraag is nu hoe dit gezondheidsrisico tijdig in te schatten. Een rechtstreekse benadering is analyse van gehaltes aan microcystines en andere cyanotoxines. Hierop baseerde de CIW een beslisboom om bij mogelijke cyanotoxine-problemen in recreatiewater over te gaan tot een waarschuwing of zwemverbod7). Na extractie uit het celmateriaal volgt bepaling van microcystines door middel van HPLC (High Performance Liquid Chromatography) of ELISA (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay). In de vorm van een eenvoudig te gebruiken, zeer gevoelige ELISA-immunokit leveren antilichamen snel resultaten op, maar

worden niet alle microcystines gedetecteerd. De HPLC-methode kan dat laatste wel, maar is bewerkelijk. Een belangrijk probleem bij de monstername is ongelijkmatige verspreiding van cyanobacteriesoorten, vooral door vorming van drijflagen op onverwachte momenten en plaatsen binnen een meer. Hierdoor ontstaan lokaal honderden malen hogere toxineconcentraties dan in goed gemengd water. Er bestaat behoefte aan kennis over de populaties van toxische cyanobacteriën die in een meer aanwezig zijn en de omstandigheden waaronder deze leiden tot normoverschrijdende concentraties van toxines. Als voornaamste risicofactor gelden in Nederland de drijflaagvormende Microcystissoorten. Kenmerkend zijn de min of meer bolvormige kolonies van dikwijls duizenden cellen die met het blote oog te zien zijn. Ook vertegenwoordigers van de geslachten Anabaena, Aphanizomenon en Planktothrix, waarvan de cellen in draden zijn gerangschikt, produceren microcystines en andere gevaarlijke toxines6). Aphanizomenon


platform flos-aquae vormt bundels van draden die ook in drijflagen voorkomen, dikwijls naast Microcystis. In principe zou het microscopisch vaststellen van de populatiedichtheden van cyanobacteriën een indicatie van het toxinerisico geven. Het is echter tijdrovend en specialistisch werk om (onder)soorten van de vier genoemde geslachten naar verschijningsvorm te onderscheiden. Van Microcystis in kolonievorm wordt een tiental soorten herkend, maar losse cellen zijn niet te benoemen. Ook microscopisch sterk gelijkende draadvormige cyanobacteriën betreffen soms heel verschil-

lende soorten8). Belangrijk bezwaar van de gebruikelijke microscopische tellingen is dat naar verschijning identieke stammen zowel toxisch als niet-toxisch kunnen zijn, zoals met name voor Microcystis bekend is9). Sinds enkele jaren zijn echter moleculair biologische technieken beschikbaar die het mogelijk maken in schijnbaar identieke cyanobacteriën verschillende stammen te herkennen. Wanneer bekend is welke stammen toxines produceren, is detectie van deze stammen de eerste waarschuwing voor een gezondheidsrisico later in het seizoen.

Afb. 1. DGGE-profielen van de cyanobacteriëngemeenschap in de Loosdrechtse Plassen op 17 monsterdagen. De gel vertoont het migratiepatroon van DNA-fragmenten in verticale banen. De positie van elk bandje kan direct worden vergeleken met die voor bekende basenvolgorden van cyanobacteriën in de banen v.l.n.r. 1, 11 en 20. Zo is het aannemelijk dat bijvoorbeeld het onderste bandje uit de watermonsters afkomstig is van Planktothrix sp. Zekerheid hieromtrent wordt verkregen door bepaling van de basenvolgorde na uitsnijden van een bandje.

Bepaling diversiteit en identiteit micro-organismen • DNA-isolatie Cellen van in het veld aanwezige of in het laboratorium gekweekte organismen worden geconcentreerd, waarna het DNA wordt geëxtraheerd en gezuiverd. De DNA-moleculen zijn dubbelspiralen, waarvan beide strengen bestaan uit reeksen van vier verschillende nucleotiden, de basen adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymidine (T). Zulk dubbelstrengs DNA ontstaat door bindingen van tegenover elkaar liggende basen, waarbij A bindt met T en C met G. Door deze paarsgewijze binding zijn de twee strengen of fragmenten daarvan als het ware elkaars afdruk en worden complementair genoemd; • amplificatie Het DNA wordt gedenatureerd (‘gesmolten’), dat wil zeggen dat dubbelstrengs DNA door temperatuurverhoging uiteenvalt tot enkelvoudige strengen. In aanwezigheid van enzymen wordt DNA vervolgens in een aantal cycli van opwarming en afkoeling geamplificeerd (vermenigvuldigd) door middel van de PCR-methode (Polymerase Chain Reaction). Fundamenteel hierbij is de beschikbaarheid van specifieke korte reeksen van basen (‘primers’), die het te amplificeren DNA-fragment (meestal enige honderden basenparen lang) begrenzen. Cyanobacteriën kunnen worden geselecteerd door toepassing van een cyanobacteriespecifieke 16S-rRNA ‘primer’ voor de PCR10); • scheiding van DNA-fragmenten Het PCR-product bestaat uit een mengsel van dubbelstrengs DNA-fragmenten, die verschillen in basenvolgorde. Een veelvuldig toegepaste techniek voor het scheiden van de verschillende fragmenten is DGGE (Denaturing Gradient Gel Electrophoresis), die berust op het denatureren van het DNA door bepaalde chemicaliën. Het DNA wordt opgebracht in een gel met een gradiënt van deze chemicaliën, waarna de verschillende fragmenten op unieke posities in de gel belanden. Aldus ontstaan profielen waarbij qua basensamenstelling identieke fragmenten zich ophopen in een bandje in de gel (afbeelding 1). De bandjes in een gel vertegenwoordigen elk een bepaald genotype; • identificatie De bandjes in de gel worden uitgesneden, waarna dit DNA opnieuw wordt geamplificeerd en gebruikt voor het ophelderen van de basenvolgorde (sequentie). Onderlinge verwantschap is af te leiden uit een door clusteranalyse verkregen ‘stamboom’ van sequenties. Identificatie vindt plaats door vergelijking met de sequenties van bekende isolaten van micro-organismen.

Moleculair-biologisch Ontwikkeling en toetsing van een gevoelige techniek voor vroegtijdige signalering van toxische cyanobacteriën werd nagestreefd in het door STW met bijdragen van STOWA gefinancierde project ‘Dynamics, toxin induction and early detection of toxic cyanobacteria in Dutch lakes’ (DYNATOX, 2000-2005). Binnen deze samenwerking van NIOO-KNAW en de Universiteit van Amsterdam is het meeste werk verricht aan het genetisch identificeren van toxische en niet-toxische vertegenwoordigers van Microcystis. Hierbij werd de aandacht gericht op het DNA in de ribosomale RNA (rRNA)genen, die voorkomen in alle bacteriën, dus ook cyanobacteriën. Hoewel de ribosomen in alle organismen een vergelijkbare functie (eiwitsynthese) en structuur hebben, is in de loop van de evolutie een aanzienlijke variatie in deze genen ontstaan. De mate van verwantschap is af te lezen uit verschil in de DNA-basenvolgorde. Segmenten van de rRNA-genen vertonen een verschillende mate van variatie en afhankelijk van het beschouwde segment zijn micro-organismen te identificeren tot op een gewenst niveau: familie, genus, soort of stam. De diversiteit aan organismen in een bodem- of watermonster kan opgehelderd worden aan de hand van de aanwezige diversiteit in deze stukjes DNA. De dikwijls subtiele verschillen in basenvolgorde worden zichtbaar als een bandenpatroon op een elektroforese-gel (zie eerste kader en afbeelding 1). In de microbiologie is veel onderzoek gedaan aan het 16S-rRNA-gen als taxonomisch kenmerk. Dit gen is geschikt voor het onderscheiden van bacteriën tot op genusniveau, maar de resolutie is onvoldoende voor identificatie van soorten en stammen. Uit het DYNATOX-onderzoek bleek dat DNA in het rRNA ITS-gebied (Internal Transcribed Spacer tussen de 16S-rRNA en 23S-rRNA genen) wel bruikbaar is voor het identificeren van isolaten van Microcystis10),11). Op deze manier werden na scheiding met DGGE (zie kader) 107 geïsoleerde kolonies uit 15 meren in negen Europese landen en Marokko11) gegroepeerd. Deze kolonies werden ook op aanwezigheid van microcystines onderzocht. Er waren twee zeer belangwekkende bevindingen. In de eerste plaats bleken de microcystineproducerende isolaten herkenbaar aan de hand van de rRNA ITS-samenstelling. Op een enkele uitzondering na waren steeds alle isolaten binnen een bepaalde nauwverwante groep (cluster) al dan niet toxisch. In de tweede plaats bleken identieke rRNA ITS-samenstellingen voor te komen in geografisch ver van elkaar verwijderde meren. Op grond van de clusters zijn stamspecifieke ‘probes’, kleine stukjes DNA (zie tweede kader), ontwikkeld. Naar verwachting zijn de probes geschikt voor detectie van toxische Microcystis en bovendien toepasbaar in een zeer brede regio12). Met de Reverse Line Blot-methode, waarbij de probes op een dragermembraan (‘blot’) zijn aangebracht, kan de detectie van Microcystis (onder)soorten efficiënt plaatsvinden (zie tweede kader en afbeelding 2).

H2O / 21 - 2006

33


Toepassing in Nederlandse wateren De mogelijke toepassing van de hierboven beschreven methoden in het waterbeheer werd getest in een samenwerking met waterbeheerders en dienstverlenende laboratoria12). Op het Centrum voor Limnologie (NIOO-CL) werd de RLB-methode geoptimaliseerd voor de praktijk, met speciale aandacht voor de implementatie buiten het NIOO-CL. Door de deelnemende instanties werden van juni tot en met augustus 2005 in twaalf meren tweewekelijks monsters genomen, waarbij drijflagen werden gemeden. Voor zowel RLB als bepaling van microcystines werden de monsters bewerkt op Het Waterlaboratorium te Haarlem. Na het oplossen van aanloopproblemen slaagde dit laboratorium er in om hybridisatiepatronen te produceren die vergelijkbaar waren met die van het NIOO-CL voor dezelfde monsters.

Gebruik genotypische probes in Reverse Line Blot-hybridisatie • isolatie en amplificatie Voorafgaand aan de Reverse Line Blot (RLB) wordt DNA uit een watermonster geïsoleerd en geamplificeerd met primers die specifiek zijn voor het rRNA ITS-gebied. Aan één van de primers is biotine gebonden, zodat de geamplificeerde DNA-fragmenten in de RLB zichtbaar te maken zijn (zie ook het laatste punt); • ‘probes’ rRNA ITS-sequenties zijn afgeleid die specifiek zijn voor nauwverwante groepen onder circa 150 onderzochte isolaten van Microcystis. Onder de juiste omstandigheden hechten deze sequenties zich aan complementaire sequenties van enkelstrengs DNA (probes). Dit hechtingsproces wordt hybridisatie genoemd. In totaal werden 29 probes ontwikkeld; • hybridisatie Met de RLB-methode kan hybridisatie van DNA-fragmenten met de 29 probes - dus het voorkomen van de hiermee corresponderende taxa van Microcystis - uit tientallen watermonsters tegelijkertijd worden nagegaan. De probes worden in parallelle rijen op een membraan gebonden. Het geamplificeerde DNA uit de verschillende watermonsters wordt kruiselings met de probes in contact gebracht. Complementaire DNA-fragmenten en probes hechten zich aan elkaar, terwijl niet-complementaire fragmenten worden verwijderd door een wasprocedure; • detectie Na het wassen wordt een enzym toegevoegd dat zich bindt aan het biotinelabel van de gehechte DNA-fragmenten. Tenslotte wordt een substraat voor dit enzym toegevoegd, waardoor de kruispunten op het membraan waar hybridisatie heeft plaatsgevonden, chemoluminiscentie vertonen (zie afbeelding 2).

Het volgen van meren in de tijd met de probes van Janse c.s. geeft antwoord op drie vragen, namelijk of Microcystis aanwezig is, de aanwezige Microcystis-stammen tot bekende toxische of niet-toxische groepen behoren én of het voorkomen van deze groepen in de loop van het seizoen verandert. Met de RLB-methode werd Microcystis aangetoond in 63 van het totaal van 72 onderzochte watermonsters. Meestal bestond een tamelijk gelijkmatige verspreiding over toxische en niet-toxische groepen. Slechts in enkele gevallen waren nagenoeg alleen toxische of niet-toxische groepen aanwezig. Dit beeld veranderde niet na analyse van 24 extra meren die slechts eenmaal werden bemonsterd. De seizoensdynamiek verschilde sterk van meer tot meer. In het Volkerak-Zoommeer bijvoorbeeld bleek de groepensamenstelling heel stabiel, terwijl met name in kleine wateren veel variatie in de tijd werd gevonden. Van de bovengenoemde 72 watermonsters werden ook de gehaltes aan microcystines gemeten met de ELISA-methode. Een eenvoudig verband met de resultaten van de RLB-methode is hierbij niet te verwachten, onder meer omdat vorming van microcystines ook plaatsvindt binnen andere geslachten van cyanobacteriën, die niet met de Microcystis-probes worden gedetecteerd. Een belangrijk resultaat was dat in bijna de helft van de monsters de concentraties dichtbij of onder de detectiegrens lagen, terwijl met de RLB-methode wel degelijk de aanwezigheid van toxische Microcystisstammen werd aangetoond. Overigens zijn al probes ontwikkeld om naast Microcystis vertegenwoordigers van Anabaena/Aphanizomenon en Planktothrix te detecteren. Ook de werking van deze probes werd in de zomer van 2005 nagegaan en was volgens verwachting. De gebruikte RLB-techniek kan slechts aan- of afwezigheid van de onderzochte organismen detecteren. Met een moderne variant van de PCRmethode (QPCR) kunnnen ook populatiedichtheden worden bepaald. Om groepen van cyanobacteriën te kwantificeren, bleek de hiertoe geteste QPCR-methode in de zomer van 2005 echter nog niet toereikend. De ingeslagen weg dient te worden vervolgd,

34

H2O / 21 - 2006

Afb. 2. Resultaat van de Reverse Line Blot-methode. De 29 probes (afkortingen in de kolom rechts) waren in dit voorbeeld in horizontale rijen op het membraan aangebracht. De PCR-producten van watermonsters (codes onderaan) werden kruiselings, in dit voorbeeld in verticale richting, met de probes in contact gebracht. De plaatsen waar hybridisatie (‘positieve reactie’) plaatsvond, lichtten op door chemoluminiscentie die hier als zwart op een negatief is weergegeven. De mate van zwartkleuring is nog niet bruikbaar als kwantitatieve indicatie.

omdat via QPCR verkregen populatiedichtheden van Microcystis en andere genoemde geslachten de rekenkundige basis vormen voor voorspellingen voor de langere termijn van concentraties van cyanotoxines, inclusief de concentraties in drijflagen in een worstcasescenario.

Conclusies •

Moleculair-biologische technieken voor de detectie van groepen van cyanobacteriën

vormen een veelbelovend instrumentarium in het waterbeheer; Er zijn genotypische probes beschikbaar om de voornaamste toxische en niettoxische groepen van Microcystis te detecteren in Europese wateren en waarschijnlijk ook elders; Toepassing van deze probes in de Reverse Line Blot-methode vult de (immuno)chemische bepaling van microcystines aan en kan leiden tot eerder


platform •

inzicht in een mogelijk gezondheidsrisico; Verfijning van de QPCR-methode voor bepaling van de celaantallen van de voornaamste groepen van potentieel toxische cyanobacteriën is gewenst voor vroegtijdige inschatting van gezondheidsrisico door cyanotoxines.

Literatuur 1) Francis G. (1878). Poisonous Australian lake. Nature deel 18, pag. 11-12. 2) Codd G., J. Lindsay, F. Young, L. Morrison en J. Metcalf (2005). Harmful cyanobacteria. From mass mortalities to management measures. In J. Huisman, H. Matthijs en P. Visser (redactie) Harmful cyanobacteria, pag. 1-23. Springer, Dordrecht. 3) STOWA (2000). Toxische blauwalgen in recreatiewateren. Rapport 2002-20. 4) Krot B. en P. Visser (2003). Inventarisatie naar de concentraties van cyanotoxines in Nederlandse meren gedurende zomer 2003 en naar eventuele hiermee samenhangende incidenten, een Quick Scan. Rapport Aquatische Microbiologie IBED/UvA.

5) Kardinaal W. en P. Visser (2005). Cyanotoxines drijven tot overlast: Inventarisatie van microcystineconcentraties 2000-2004 in Nederlandse oppervlaktewateren. RIZAwerkdocument 2005.57x. 6) Janse I., W. Kardinaal, M. Meima, M. AgterveldKamst, P. Visser en G. Zwart (2005). Contrasting microcystin production and cyanobacterial population dynamics in two Planktothrix dominated freshwater lakes. Environ. Microbiol. deel 7, pag. 1514-1524. 7) CIW (2002). Veilig zwemmen: Cyanobacteriën in zwemwater. Aangepast protocol 2002. Rapport Commissie Integraal Waterbeheer. 8) Zwart G., M. Kamst-van Agterveld, I. van der Werff-Staverman, F. Hagen, H. Hoogveld en H. Gons (2005). Molecular characterization of cyanobacterial diversity in a shallow eutrophic lake. Environ. Microbiol. deel 7, pag. 365-377. 9) Kardinaal W. en P. Visser (2005). Dynamics of cyanobacterial toxins. Sources of variability in microcystin concentrations. In J. Huisman, H. Matthijs en P. Visser (redactie) Harmful cyanobacteria, pag. 41-63. Springer, Dordrecht.

10) Janse I., M. Meima, W. Kardinaal en G. Zwart (2003). High-resolution differentiation of cyanobacteria by using rRNA-internal transcribed spacer denaturing gradient gel electrophoresis. Appl. Environ. Microbiol. deel 69, pag. 6634-6643. 11) Janse I., M. Meima, W. Kardinaal, J. Fastner, P. Visser en G. Zwart (2004). Toxic and nontoxic Microcystis colonies in natural populations can be differentiated on the basis of rRNA gene internal transcribed spacer diversity. Appl. Environ. Microbiol. deel 70, pag. 3979-3987. 12) Kardinaal W., R. Bissesar en G. Zwart (2006). DNAtechnieken voor detectie van cyanobacteriën: praktijktesten CYANOKIT en Q-MAAP in Nederlandse oppervlaktewateren. Rapport NIOOKNAW Centrum voor Limnologie, Nieuwersluis.

advertentie

1 7 Ê- ,"

/ , 1 7 ,

6 ,7 , / Ê ,"6 Ê - - /

Ê <"

, Ê 6 , - /"* *

>>ÃÌÊ`iÊLiÃÌ>> `iÊ Þ`À>Õ i i ÊÛ ÀÊ`iÊ >ÀiÝÊ ,/ Êi Ê-iÜ>ÌiV « «i Ê ÌÀ `ÕViiÀÌÊ - Êii Ê iÕÜiÊÀ iÃÌÛ>ÃÌÃÌ> i Ê ÃV À ivVi ÌÀ vÕ}>> Ü>> iÀÊ­ÌÞ«iÊ ®Ê ÊV L >Ì iÊ iÌÊii ÊÛ> ÊLÕ Ìi >vÊ >ÃÌi L>ÀiÊ >À`ÃÌ> i Êà ÌV ÕÃ°Ê iÀ iiÊÜ À`i Ê âi vÃÊ}À ÛiÊà LLiÃÌ> ``i i Ê«À L ii ÃÊÛiÀÜiÀ Ì°Ê iÊÛÀ iÊ` À}> }ÊÛ> Ê >> Ê£ääÊ ÊÛ À ÌÊ ÊL Ê >}iÊ Ì iÀi Ì> i ÊÛiÀÃÌ «« }°Ê iÊ iÕÜiÊ Ü>> iÀÊ >> ÌÊ iÌÊ - «À }À> >ÊV « iiÌ\ÊÛ ÀÊi ÊÌÞ«iÊ>vÛ> Ü>ÌiÀÊ ÃÊiÀÊ ÕÊii Ê« «Ê «Ê >>Ì°Ê V Õà ivÊ`iÊâi iÀ i `ÊÛ> Êii Ê }ÊÀi `i i ÌÊi Ê >Ý > iÊLi`À vÃâi iÀ i `°Ê

Ó xÊäÈ

6 ÀÊ v À >Ì iÊi Ê` VÕ i Ì>Ì i\Ê - Ê i`iÀ > `Ê °6°]Ê* ÃÌLÕÃÊÓ££]Ê££ÈäÊ Ê<Ü> i LÕÀ}]ÊÌi °\ÊäÓäÊ{äÇ nää]Êv>Ý\ÊäÓäÊ{äÇ nä£]ÊÜÜÜ° ÃL°

iÕÜt ÕÊ Ê ÊÀ iÃÌÛ>ÃÌÃÌ>>

H2O / 21 - 2006

35


Walter Immerzeel, FutureWater Heleen Graafstal, FutureWater Berthe Brouwer, Waterschap Zuiderzeeland Bert Warmolts, Waterschap Zuiderzeeland

Evaluatie wateraanvoer Noordoostpolder In een aanzienlijk deel van de Noordoostpolder wordt water aangevoerd door middel van inlaten en hevels. Het inlaten van dit water heeft meerdere functies: het bestrijden van droogte, het beperken van nachtvorstschade in de fruitteelt, peilhandhaving en het waarborgen van een goede waterkwaliteit. Het is voor het Waterschap Zuiderzeeland onduidelijk hoe de ingelaten hoeveelheid water verdeeld is over de verschillende functies en of niet teveel of te weinig water wordt ingelaten. Een innovatieve aanpak, gebaseerd op een gecombineerde analyse van metingen, een waterkwaliteitsmodel en het FutureView-model, heeft geleid tot een ruimtelijk verdeelde analyse van de wateraanvoer.

O

ngeveer tien procent van de totale hoeveelheid water die de Noordoostpolder binnenkomt, wordt ingelaten door middel van twaalf hevels en inlaten. De totale oppervlakte van de inlaatgebieden waar dit water kan worden gebruikt, bedraagt 10.770 hectare (20 procent van de totale oppervlakte). De wateraanvoergebieden zijn weergegeven in afbeelding 1. Ze bevinden zich over het algemeen op zandgronden, waar infiltratie en beregening nodig zijn om droogteschade in de landbouw tegen te gaan. Daarnaast wordt water aangevoerd voor de nachtvorstbestrijding en om de waterkwaliteit op peil te houden (doorspoelen)4). De doelstelling van de evaluatiestudie is het bepalen van de benodigde wateraanvoer voor deze activiteiten en deze te vergelijken met de hoeveelheden die in de werkelijkheid worden ingelaten. Een combinatie van methoden zijn gebruikt om de problematiek in kaart te brengen: • data-analyse van beschikbare gegevens voor de hele Noordoostpolder; • simulatie met het op SWAP2) gebaseerde FutureView-model van de processen in de onverzadigde zone. De resultaten zijn gebruikt om ruimtelijk inzicht te verkrijgen in de benodigde hoeveelheid water in relatie tot de gewasopbrengsten, • waterkwaliteitsmodellering (chloride) van een representatieve watergang met een oppervlaktewatermodel; • berekeningen voor het natte jaar 1998, het ‘normale’ jaar 2000 en het droge jaar 2003 om een goed beeld te krijgen in de temporele variaties.

36

H2O / 21 - 2006

Wateraanvoerbehoefte Om een beter beeld te krijgen van de temporele variatie zijn eerst maandelijkse waterbalansen opgesteld voor het droge jaar 2003. Opvallend aan deze analyse is dat in het droogste jaar (in het groeiseizoen) van de afgelopen 30 jaar er in de droogste maand (augustus) nog water wordt uitgemalen. Deze bevinding is aanleiding de wateraanvoerbehoefte als volgt verder te differentiëren naar functie: droogtebestrijding Droogte wordt bestreden door middel van infiltratie en door beregening. De hoeveelheid water die per maand wordt aangevoerd ten behoeve van droogtebestrijding, is bepaald met het FutureViewmodel; • peilhandhaving In de maanden dat droogtebestrijding plaatsvindt, is de hoeveelheid water voor de peilhandhaving berekend met behulp van het debiet dat over de eindstuwputten stroomt, vermenigvuldigd met het aantal dagen in de maand dat droogtebestrijding plaatsvond. Een eindstuwput ligt aan het einde van een aanvoersloot en aangenomen is dat een debiet van minimaal 10 l/sec nodig is om het peil te handhaven; • nachtvorstbestrijding Voor alle wateraanvoergebieden waar fruit wordt geteeld, is in de te analyseren jaren gekeken naar de temperaturen in het vroege voorjaar. Op alle dagen tussen 15 maart en 31 mei waar de minimumtemperatuur lager is geweest dan 1°C, wordt via sprinklerirri•

gatie tien millimeter beregend om nachtvorstschade tegen te gaan; • doorspoeling Met behulp van een oppervlaktewatermodel is van een representatieve watergang de doorspoelbehoefte bepaald om het chloridegehalte op normwaarden van respectievelijk 600, 300 en 200 mg/liter te houden3). Om 600 mg/l te behalen, is geen wateraanvoer nodig. Ter illustratie zijn voor het droge jaar 2003 de gedifferentieerde wateraanvoeren per gebied grafisch weergegeven in afbeelding 2. Uit de analyse blijkt dat in bijna alle wateraanvoergebieden in alle jaren ruim voldoende water is aangevoerd om aan de verschillende behoeftens te voorzien. Uitzondering hierop zijn de inlaten Lemmer/ Lemmer ‘t Hop en Kuinre in het droge jaar 2003. De kolom ‘overig’ bestaat uit extra water dat wordt aangevoerd om de praktijknorm lager dan 300 mg/l te handhaven wegens gewoonterecht, doorspoeling voor nietwateraanvoergebieden, niet reageren op neerslag (volledig vullen van de lege wateraanvoersloten na een inlaatstop kost circa drie dagen, daarom is het systeem niet flexibel), niet stoppen met wateraanvoer als veiligheidsmarge tegen hoge schadeclaims van (hoogwaardige) functies met een hoge kans op droogteschade, zoals kassen én de hoeveelheid water die wordt aangevoerd terwijl daaraan geen behoefte bestaat. Samenvattend wordt in het droge jaar 2003 ongeveer tien miljoen kubieke meter water (16 procent) aan de functie ‘overig’ toegewezen, in 1998 is dat circa 35 miljoen


platform Afb. 1: Locatie van de wateraanvoergebieden

Afb. 3: Wateraanvoerbehoefte (infiltratie, droogteberegening en nachtvorstberegening) voor de huidige situatie in een nat jaar (1998), een gemiddeld jaar (2000) en een droog jaar (2003)

Afb. 2: Wateraanvoerbehoefte in wateraanvoergebieden ten opzichte van werkelijke aanvoer (2003)

(74 procent) en in 2000 circa 40 miljoen (76 procent). Het uitmalen van ingelaten water dat niet wordt gebruikt, heeft financiĂŤle consequenties. Door zuiniger te zijn met het inlaten, kan hierop worden bespaard. Om een indruk te krijgen van de bedragen, wordt uitgegaan van het uitmalen van de totale hoeveelheid ingelaten water en van alleen de energiekosten. In de zomer gaat het dan gemiddeld om 350 euro en maximaal 2.300 euro per dag, die bespaard zouden kunnen worden als alle inlaten na zware neerslag gesloten zouden worden. Om operationele redenen worden de inlaten na zware neerslag meestal niet gesloten, omdat dat veel tijd kost en bepaalde functies de dag erna vaak alweer om water vragen. De maximaal te besparen kosten wegen dan ook niet op tegen het risico van mogelijke schadeclaims.

Droogtebestrijding Algemeen wordt aangenomen dat droogtebestrijding de belangrijkste functie is van de wateraanvoer en een aanzienlijk deel van

Afb. 4: Extra droogteschade voor het scenario zonder wateraanvoer ten opzichte van de huidige situatie in een nat jaar (1998), een gemiddeld jaar (2000) en een droog jaar (2003).

het aangevoerde water wordt ookgebruikt voor droogtebestrijding. Wateraanvoer bestemd voor droogtebestrijding is in detail verder geanalyseerd. Er zijn twee situaties gesimuleerd: een situatie waarin de droogteschade in de huidige situatie wordt bepaald en een situatie waarin de droogteschade wordt bepaald wanneer geen wateraanvoer aanwezig zou zijn. Afbeelding 3 geeft de wateraanvoerbehoefte (in millimeters) per rekeneenheid voor de huidige situatie in een nat jaar (1998), een gemiddeld jaar (2000) en een droog jaar (2003). Hieruit blijkt dat hoe droger het is, hoe groter de waterbehoefte. Verder blijkt dat zelfs in een nat jaar als 1998 waterbehoefte aanwezig was in de Noordoostpolder, vooral in gebieden met zandbodems en een relatief groot verhang. Uit de analyses blijkt dat ondanks wateraanvoer er nog steeds een geringe droogteschade optreedt. Niet de hoeveelheid wateraanvoer is beperkend, maar het aangevoerde water kan niet snel genoeg van de wateraanvoersloten de plant bereiken. Men zou hier dus van onvermijdelijke droogteschade kunnen spreken.

Gemiddeld over alle wateraanvoergebieden in de Noordoostpolder is de droogteschade in het natte jaar (1998) en het gemiddelde jaar (2000) en in het droge jaar (2003) echter klein. De maximale droogteschade die in de huidige situatie in een rekeneenheid optreedt, loopt in 2003 op tot maximaal circa vijf procent. Deze bevindingen komen goed overeen met een eerdere studie1) die ook weinig droogteschade constateerde in de wateraanvoergebieden in de huidige situatie. Afbeelding 4 geeft de extra droogteschade weer voor het scenario zonder wateraanvoer ten opzichte van de huidige situatie voor de verschillende jaren. Uit de analyse blijkt dat de gemiddelde droogteschade voor alle wateraanvoergebieden samen slechts met 3,2 procent stijgt in het droge jaar 2003. In bepaalde gebieden neemt de droogteschade echter tot 13 procent toe bij een inlaatstop. Geconcludeerd kan worden dat ook zonder wateraanvoer de droogteschade niet enorm hoog wordt. Enige nuance is echter op zijn plaats. Praktijkervaring leert dat de noordoosthoek van de Noordoostpolder

H2O / 21 - 2006

37


landgebruik

bruto gewasopbrengst

agrarisch gras maïs granen suikerbieten pootaardappelen consumptieaardappelen overige landbouwgewassen bloembollen boomgaarden glastuinbouw

gemiddelde extra droogteschade

euro/ha

1998 euro/ha

2000 euro/ha

2003 euro/ha

900 1.000 1.100 4.000 8.000 5.300 5.000 30.000 100.000 225.000

5 5 6 20 40 27 25 150 500 1.125

8 9 10 36 72 48 45 270 900 2.025

29 32 35 128 256 170 160 960 3.200 7.200

Extra droogteschade zonder wateraanvoer in euro per hectare voor verschillend landgebruik.

zeer droogtegevoelig is, wat in het model niet duidelijk naar voren komt. Een oorzaak hiervoor zou de drooglegging kunnen zijn. Er is een gemiddelde drooglegging per rekeneenheid gebruikt, terwijl in het gebied een vrij groot verval aanwezig is in maaiveldhoogte; de gebieden met een grote drooglegging, die meer droogtegevoelig zouden kunnen zijn, komen niet volledig tot uiting. In de tabel wordt de extra droogteschade die optreedt door geen water aan te voeren, vertaald naar financiële consequenties voor de verschillende typen landgebruik. Als de extra omslag die de agrariërs aan het waterschap betalen voor wateraanvoer (87 euro per hectare), wordt vergeleken met de gemiddelde extra droogteschade, is de wateraanvoer in een gemiddeld jaar rendabel voor bloembollen, boomgaarden en glastuinbouw. In een droog jaar loopt de droogteschade echter meteen op en is de wateraanvoer alleen niet rendabel voor maïs, granen en gras. Om exact te berekenen voor welke gewassen wateraanvoer rendabel is, is het noodzakelijk om de kans op droogteschade te bepalen. Daarnaast hebben agrariërs vaak meerdere gewassen op een kavel, waardoor alleen gemiddelde schadebepaling mogelijk is. Ook roteren de gewassen, zodat het ene jaar wateraanvoer wel rendabel is, maar een volgend jaar niet. Logischerwijs wordt dan wel gebruik gemaakt van de wateraanvoer.

Conclusies en aanbevelingen Waterschap Zuiderzeeland houdt bij het inlaten van water beperkt rekening met de hoeveelheid gevallen neerslag. De redenen hiervoor zijn voornamelijk operationeel van aard. Het kost namelijk tijd om de volle wateraanvoersloten leeg te laten lopen en nog meer tijd om ze weer vol te krijgen, waarbij de kans bestaat op schade(claims) bij droogtegevoelige gewassen. Dit zorgt er in sommige situaties voor dat een deel van het ingelaten water ook weer uitgemalen wordt. In augustus 2003, de droogste maand

38

H2O / 21 - 2006

van het droogste jaar van de afgelopen 30 jaar, werd nog water uitgeslagen. Een deel van het uitgemalen water moet dus rechtstreeks afkomstig zijn van de wateraanvoer. De mogelijk te besparen bemalingskosten (energie) variëren van 350 euro per dag tot 2.300 euro per dag. De droogteschade bij de huidige wateraanvoer is te negeren. Als er geen wateraanvoer zou zijn in de Noordoostpolder, zal de droogteschade toenemen. Voor alle wateraanvoergebieden samen neemt de gemiddelde droogteschade toe met drie procent, maar in bepaalde gebieden zal de maximale droogteschade tot 13 procent toenemen zonder wateraanvoer in het droge jaar 2003. De droogteschade in euro’s per hectare is afhankelijk van het gewas dat wordt verbouwd. In het natte jaar 1998 varieert de gemiddelde extra droogteschade per hectare van vijf euro voor grasland tot 1.125 euro voor glastuinbouw. In het droge jaar 2003 loopt het gemiddelde schadebedrag snel op, variërend van 29 euro voor grasland tot meer dan 7.200 euro voor glastuinbouw. Vanuit de verhouding droogteschade/omslag voor wateraanvoer is wateraanvoer voor een agrariër in een gemiddeld jaar rendabel voor bloembollen, boomgaarden en glastuinbouw. In een droog jaar is wateraanvoer echter alleen onrendabel voor maïs, granen en gras. De doorspoelbehoefte voor wat betreft chloride is nihil in een nat of gemiddeld jaar, wanneer wordt gestreefd naar 600 mg/l. Alleen in het droge jaar 2003 bestaat een behoefte aan doorspoelen in de wateraanvoergebieden Kuinre, Lemsterhop, Lemmer en Urk. De behoefte aan doorspoelen dient nader onderzocht te worden. De verblijftijd van het water in de polder is van belang voor het ontstaan van algen. De wateraanvoer zorgt ervoor dat die verblijftijd wordt verkort, in de wateraanvoergebieden maar ook daarbuiten, zodat slechts in beperkte mate algenbloei voorkomt in de polder. Dit aspect is niet meegenomen in de studie.

In een nat en een gemiddeld jaar wordt ongeveer een kwart van de wateraanvoer toegewezen aan droogtebestrijding, peilhandhaving en doorspoeling. Dat betekent dat driekwart van de wateraanvoer in de categorie ‘overig’ valt. Dat is een hoog percentage en werpt al snel vragen op over de efficiëntie van de wateraanvoer. Deze studie is echter in nauwe samenwerking met de wateraanvoermedewerker gedaan. Aangegeven is dat het systeem erg inflexibel is. Het is mogelijk om in te spelen op neerslagverwachting, maar het kost veel tijd om de wateraanvoersloten leeg te laten stromen en nog meer tijd om ze weer vol te krijgen. Ervaring heeft geleerd dat de dag nadat wateroverlast voorkwam, bepaalde gewassen al weer om water vroegen, bijvoorbeeld in kassen en fruit en groente geteeld op de volle grond. In zijn algemeenheid is de veldinschatting dat tien tot 20 procent te veel water wordt ingelaten ‘om het goed te laten stromen’. Het verschil ten opzichte van de 75 procent blijft daarmee echter groot en verdient nader onderzoek.

Literatuur 1) Bastiaanssen W. en S. Zwart (2005). Knelpunten in het waterbeheer van de Noordoostpolder: Remote Sensing analyses ter ondersteuning van het waterstructuurplan. Waterschap Zuiderzeeland. Rapport WaterWatch. 2) Van Dam J. (2000). Field-scale water flow and solute transport. SWAP model concepts, parameter estimation, and case studies. PhD-thesis Wageningen Universiteit. 3) Immerzeel W., H. Graafstal en R. Loeve (2006). Evaluatie wateraanvoer in de Noordoostpolder. Waterschap Zuiderzeeland. Rapport FutureWater. 4) Waterschap Zuiderzeeland (2001). Waterbeheersplan 2002-2005: Water in beweging.


platform

Jaco van der Gaast, Alterra Henk Vroon, Alterra Harry Massop, Alterra

Verdroging veelal systematisch overschat In dit artikel dient verdroging te worden gezien als een verlaging van de gemiddelde freatische grondwaterstand, ongeacht de toegekende functie. De verdroging als gevolg van een verlaging in de stand van het grondwater wordt momenteel veelal bepaald door oude grondwaterstandinformatie, vooral uit kaarten, te vergelijken met recente meetgegevens in peilbuizen. Uit onderzoek blijkt dat de freatische grondwaterstand, gemeten met behulp van peilbuizen, veelal lager wordt ingeschat dan de werkelijke freatische grondwaterstand. Dit heeft tot gevolg dat de berekende verdroging veelal op een niet te verwaarlozen manier wordt overschat, hetgeen kan worden aangeduid als numerieke verdroging.

T

ijdens het onderzoek naar de karakterisering van de freatische grondwaterstand in Nederland is een aanzienlijk verschil geconstateerd tussen meetgegevens in peilbuizen en metingen in open boorgaten (gerichte opnames)6). Voor het zandgebied bleek de GxG in de peilbuizen gemiddeld ongeveer 25 centimeter lager te zijn dan de GxG in open boorgaten. Indertijd is voor dit geconstateerde verschil geen verklaring gevonden. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit verschil onder meer kan worden verklaard door het gebruik van piëzometers. De grondwaterstand werd in het verleden gemeten in open boorgaten of in ondiep geplaatste peilbuizen die, tenminste over het traject waarin de grondwaterstand fluctueert, waren geperforeerd. De manier van plaatsen van peilbuizen voor het meten van de freatische grondwaterstand is, onder meer doordat men in het huidige numerieke tijdperk moeilijk om kan gaan met bijvoorbeeld droge standen in peilbuizen, in de loop van de laatste decennia veranderd. Bij het begin van het karteren van de grondwaterstand werd gebruik gemaakt van grondwaterstandbuizen met een lengte van 1,5 à 2 meter. In gronden met slecht doorlatende lagen ondieper dan 1,5 à 2 meter beneden maaiveld werden bovendien grondwaterstandmetingen in kortere buizen verricht, die met hun onderzijde tot net boven de betreffende laag werden geplaatst9). Van der Sluijs en Van Egmond13) geven aan dat gemeten wordt in peilbuizen van circa twee meter lengte. Later wordt gebruik gemaakt van peilbuizen met een lengte van twee tot

drie meter14), terwijl tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van peilbuizen met een maximale lengte van vijf of zes meter4),5).

Het meten van de grondwaterstand In de jaren 50 heeft men veel onderzoek verricht naar het waarnemen van de freatische grondwaterstand. De grondwaterstand kan worden gemeten in boorgaten of, wanneer de waarnemingen zich over langere tijd uitstrekken, in buizen, die in de boorgaten werden gebracht10). De buizen hebben een diameter van enkele centimeters en zijn geheel of gedeeltelijk geperforeerd, voor tenminste het deel dat zich in het grondwater bevindt, waardoor het water gemakkelijk in de buis kan treden. De buis wordt veelal omwikkeld met een filterkous, om inspoeling van zand en klei te voorkomen. De boorgaten waarin de buizen worden geplaatst, hebben gewoonlijk een grotere diameter dan de buis. De ruimte tussen de buiswand en de wand van het boorgat wordt opgevuld met grof zand10) of losjes opgevuld met grond3). In veel gevallen zal de stand van het water in deze buizen corresponderen met de grondwaterspiegel12). Dit zal met name het geval zijn wanneer het grondwater zich in een toestand van statisch evenwicht bevindt of wanneer in de grond slechts stroming in horizontale richting optreedt. Wanneer er echter een verticale stromingscomponent is, kan de stand van het water in de buis afwijken van de grondwaterstand3). De stand van het water in de buis geeft dan het evenwicht weer tussen instroming en uitstroming in de verzadigde lagen. Vooral wanneer er grote

verschillen in doorlatendheid zijn tussen de bodemhorizonten, kan de waterstand in de buis aanzienlijk verschillen van de werkelijke grondwaterstand. Om in zulke gevallen uitsluitsel te krijgen over de ligging van het freatische vlak, kan van piëzometers of potentiaalbuizen gebruik worden gemaakt12). Dit zijn ijzeren of plastic buizen die in tegenstelling tot de hiervoor besproken grondwaterstandbuizen slechts over een kleine afstand aan de onderzijde geperforeerd zijn. Ze worden zodanig in de bodem geplaatst dat de buiswand overal dicht tegen de grond aansluit en er geen lekkage optreedt tussen grond en buiswand. De stand van het water in de buis wordt dan bepaald door de druk van het grondwater ter plaatse van het filter (de potentiaal). Indien een potentiaalverschil bestaat tussen twee verticaal onder elkaar gelegen punten, zal een verticale stroming ontstaan. De stroomsterkte is afhankelijk van het drukverschil, doorlatendheid van de bodem en de afstand tussen twee verticaal onder elkaar gelegen punten. Het freatische vlak wordt aangegeven door de piëzometer die zo kort is dat er nog net water in komt. In een situatie met statisch evenwicht of wanneer uitsluitend horizontale stroming optreedt, zijn er in verticale richting geen verschillen in potentiaal en zijn de standen in alle piëzometers gelijk3). In de praktijk wordt momenteel veelal onbedoeld gebruik gemaakt van piëzometers in plaats van freatische buizen. De filterlengte is veelal beperkt (een halve of één meter) en de buizen worden vaak diep geplaatst om droogstaan te voorkomen.

H2O / 21 - 2006

39


Verticale grondwaterstroming De verdroging wordt veelal afgeleid uit veranderingen in de grondwatertrap (Gt), welke wordt bepaald door de gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG), en de hiermee samenhangende gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). Indien gekeken wordt naar de GHG en GLG, hebben we te maken met situaties die gemiddeld genomen in de orde van 20 à 40 dagen per jaar worden overschreden. Hierdoor valt het moment waarop de grondwaterstand overeenkomt met de GHG niet direct samen met een extreem natte weerssituatie. De GHG wordt bereikt in een relatief natte situatie met een neerslagoverschot en derhalve een neergaande flux (grondwaterstroming), waardoor de grondwaterafvoer en eventuele wegzijging relatief groot zijn. Indien uitgegaan wordt van de wet van Darcy (formule 1), die de grondwaterstroming beschrijft, zal hierdoor een potentiaalverschil optreden in verticale richting, met een hoge potentiaal boven in het profiel en een lagere potentiaal lager in het profiel. De mate waarin de potentiaal verschilt, zal voor een belangrijk deel afhangen van de doorlatendheid van de bodem in verticale richting. Indien gebruik wordt gemaakt van piëzometers die relatief diep zijn geplaatst, zal in de potentiaalbuis een lagere drukhoogte worden gemeten dan de freatische grondwaterstand. Het verschil in gemeten potentiaal en de freatische grondwaterstand is afhankelijk van de afstand (s) tussen het potentiaalvlak waarin gemeten wordt en de freatische grondwaterstand, de doorlatendheid (ksat) van de bodem in verticale richting en de flux (q). qs dHh q = ksat ––––– oftewel dHh = ––––– s ksat Naast de verticale doorlatendheid is ook de flux bepalend voor het verschil tussen een gemeten potentiaal in een piëzometer en de freatische grondwaterstand. Om meer inzicht te krijgen in de verticale flux op het grondwatervlak, zijn de gemiddeld hoogste flux (GHF) en de gemiddeld laagste flux (GLF) in het grondwatervlak bepaald. De GHF en GLF zijn de fluxen in het grondwatervlak die respectievelijk op het GHG-moment en het GLG-moment voorkomen. Voor het bepalen van de fluxen is gebruik gemaakt van de resultaten van het project ‘Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken’8). In afbeelding 1 zijn de GHF en de GLF weergegeven. Uit de kaarten komt naar voren dat er duidelijke ruimtelijke verschillen zijn in de verticale flux op het freatisch vlak op zowel het GHG- als het GLG-moment. Droge gebieden met een relatief dikke onverzadigde zone, zoals de Veluwe, hebben een geringe neerwaartse GHF. De GLF is voor deze gebieden eveneens naar beneden gericht en relatief laag, waardoor ook de fluctuatie in de flux gering is. In de veelal natte klei- en veengebieden is de GHF hoog en is de GLF als gevolg van kwel en/of het aanvullen van water dat via capillaire opstijging verdwijnt, tegengesteld gericht (naar boven). Voor de GHF geldt dat deze altijd als gevolg van een neerslagoverschot naar beneden gericht is en dat de ruimtelijke verschillen redelijk groot zijn. Voor de GLF zijn

40

H2O / 21 - 2006

gemiddelde GHF: -2.9 mm/d

gemiddelde GLF: 0.4 mm/d

Afb. 1: Gemiddelde flux door het grondwatervlak op het moment van de gemiddeld hoogste (links) en gemiddeld laagste grondwaterstand (rechts).

Afb. 2: Frequentieverdeling van potentiaalverschillen tussen buizen op één meter en buizen op vijf of zes meter -mv in gleygronden (A en B) en in humuspodzolen (C en D) (boven). Schematisch verloop van de doorlaatfactor in gleygronden (a) en humuspodzolgronden (b) in Salland (onder)11).


platform de ruimtelijke verschillen kleiner, maar valt op dat de flux zowel naar boven als naar beneden gericht kan zijn. In de duidelijke wegzijgingsgebieden blijft de flux ook gedurende de GLG naar beneden gericht. Gemiddeld voor heel Nederland is de GHF -3 mm/d en de GLF 0,4 mm/d. De gemiddelde voorjaars flux (GVF) is gemiddeld over heel Nederland ongeveer -0,9 tot -1 mm/d en heeft ruimtelijk gezien een veel geringere variatie. Op basis van het voorgaande kan voor de verticale flux rond het GHG-moment uitgegaan worden van een neerwaartse flux van 3 mm/d. Indien daarnaast wordt uitgegaan van een verticale doorlatendheid van 0,05 m/d en een buislengte van drie meter, dan is de c-waarde 60 dagen (c = s/k). Het stijghoogteverschil (ΔHh) bij deze flux bedraagt hierdoor 18 centimeter (dh = c*q).

Praktijkvoorbeelden Afb. 3: Frequentieverdeling van potentiaalverschillen tussen 0,8 m en 2,8 of 3,8 m -mv buizen in dekzand, nabij het Twenthekanaal.

Afb. 4: Potentiaalverschil tussen twee opeenvolgende peilfilters met een onderlinge verticale afstand van één meter nabij het Twenthekanaal.

Dergelijke hoge c-waarden kunnen ook in het zandgebied voorkomen. Ook in humuspodzolgronden zijn namelijk in het verleden, als gevolg van geringe doorlatendheden boven in het profiel, in de winterperiode verschillen in stijghoogten van enkele tientallen centimeters gemeten tussen filters op één, twee, vier en zes meter diepte11). In afbeelding 2 zijn frequentieverdelingen van stijghoogteverschillen in piëzometers op één en vijf tot zes meter weergegeven voor gleygronden met kwel en humuspodzolgronden met wegzijging. Vooral in de humuspodzolgronden is als gevolg van een verschil in k-waarde en een neergaande wegzijgingsflux in een winterperiode een aanzienlijk verschil gemeten in ondiepe en diepere filters. De verticale doorlatendheid is weer in hoge mate afhankelijk van eventueel aanwezige anisotropie in de vorm van onder andere leem of lutumbandjes, scherpe textuurovergangen, humus en/of ijzerinspoelingslagen en het voorkomen van storende lagen in het profiel7). Bij het Twenthekanaal wordt in het kader van onderzoek naar de ruimtelijke beïnvloeding van het kanaal sinds 1983 op een groot aantal locaties grondwaterstanden gemeten2). Op enkele locaties in het dekzandpakket zijn op verschillende dieptes filters geplaatst. In afbeelding 3 zijn de gemeten stijghoogteverschillen in de vorm van een frequentieverdeling voor enkele locaties weergegeven. De metingen zijn uitgevoerd in de periode 1983-1997. Het stijghoogteverschil heeft betrekking op metingen in piëzometers met een filterlengte van 20 centimeter en een filterdiepte van 0,8 en 3,8 meter (voor locatie 15 2,8 meter). In de figuur is duidelijk te zien dat in een groot aantal situaties grote stijghoogteverschillen aanwezig zijn. De verschillen zijn voor twee locaties overwegend positief, hetgeen duidt op kwel en voor één locatie negatief (wegzijging). Ook deze meer recente metingen geven aan dat in een dekzandpakket stijghoogteverschillen op relatief korte afstand voor kunnen komen als gevolg van een verticale flux. In afbeelding 4 is het potentiaalverschil tussen twee opeenvolgende peilfilters met een onderlinge verticale afstand van één meter weergegeven. Uit de figuur

H2O / 21 - 2006

41


komt naar voren dat het stijghoogteverschil vooral optreedt in de bovenste twee filters (tussen één en twee meter). Dit geeft aan dat de weerstand relatief hoog in het bodemprofiel zit en voor deze situatie vooral bodemkundig bepaald is. Gedurende de bodemvorming vinden onder andere door de waterbeweging allerlei processen plaats, waardoor hoog in het profiel verschillen in doorlatendheid kunnen ontstaan. Mede hierdoor kunnen de gemeten verschillen in de potentiaal worden verklaard. Naast het niveau waarop de meeste weerstand aanwezig is, geeft de figuur ook de fluctuatie weer. Deze fluctuatie van het potentiaalverschil in de tijd lijkt te zijn gekoppeld aan de seizoenen. In de winterperiode is het gemeten stijghoogteverschil relatief hoog. Deze seizoensfluctuatie kan verklaard worden uit de flux op het grondwatervlak, die zoals eerder aangegeven gedurende natte periode relatief hoog is (GHF). In droge perioden is het zelfs mogelijk dat het stijghoogteverschil onder invloed van kwel vanuit het Twenthekanaal tegengesteld is. De GLG heeft duidelijk betrekking op een droge situatie met een verdampingsoverschot en derhalve een opwaartse flux in de onverzadigde zone. Vooral bij natte Gt’s met kwel kan dit tot gevolg hebben dat het water dat via capillaire opstijging verdwijnt, weer aangevuld wordt via het grondwater. Als gevolg van deze situatie mag men verwachten dat de diepere potentiaal iets hoger is dan de freatische grondwaterstand, waardoor toestroming plaats kan vinden. Het potentiaalverschil is in deze situatie tegengesteld aan de situatie rond het GHG-moment en veelal kleiner dan in de GHG-situatie. Bij de veelal hoger gelegen droge Gt’s vindt rond GLG eveneens een capillaire flux plaats. Deze capillaire onttrekking heeft echter niet tot gevolg dat grondwater wordt aangevoerd om dit verdampingsverlies te compenseren. In een droge situatie met permanente wegzijging heeft de capillaire flux alleen maar tot gevolg dat de grondwaterstand sneller uitzakt. De flux in het grondwater (GLF) wordt in droge perioden wel veel kleiner, maar blijft naar beneden gericht. Indien sprake is van een schijngrondwaterspiegel als gevolg van een storende laag, met daaronder een deel onverzadigde zone, dan wordt het effect van de anisotropie nog eens versterkt (afbeelding 5). Het onverzadigde materiaal onder een storende laag heeft een lagere k-waarde naarmate het materiaal droger is. Hierdoor neemt de weerstand toe, waardoor het water nog moeilijker naar het grondwater kan percoleren. Het verschil in stijghoogte tussen een peilbuis en de freatische grondwaterstand in de vorm van een schijnspiegel kan hierdoor zeer groot zijn. In het begin van de jaren ‘90 is onderzoek verricht naar de interactie tussen de locale hydrologische systemen van de natuurgebieden Tuspeel en Heelderpeel in Limburg en een meer regionaal hydrologisch systeem. Het gebied wordt gekenmerkt door het voorkomen van schijngrondwaterspiegels. Bij het onderzoek is met name aandacht besteed aan het voorkomen van ondiepe

42

H2O / 21 - 2006

Afb. 5: Dwarsdoorsnede van een ven met een ligging van de bodem in de onverzadigde zone1).

stagnerende lagen alsmede de hydrologische eigenschappen van deze lagen15). Voor het onderzoek zijn boringen uitgevoerd, waarin vervolgens op verschillende dieptes filters (piëzometers) zijn geplaatst. Afbeelding 6 geeft een voorbeeld van het gemeten drukhoogteprofiel voor verschillende meetdata. In de figuur is een hydrostatisch drukverloop boven de stagnerende laag te zien. Onder de stagnerende laag is een onverzadigd traject gevonden, die op grotere diepte weer overgaat in een verzadigd traject met een hydrostatisch drukverloop.

Anisotropie Om een indruk te krijgen van de ruimtelijke verbreiding van anisotropie en daarmee van gebieden met potentiële verschillen tussen de freatische grondwaterstand en de grondwaterstand in peilbuizen, is een landsdekkende anisotropiekaart gemaakt (afbeelding 7). De kaart is op basis van bodemkundige kenmerken afgeleid van de landsdekkende digitaal beschikbare bodemkaart 1:50.000. In de kaart zijn in totaal zes klassen onderscheiden die aangeven in welke mate anisotropie en de daarmee samenhangende effecten op de freatische grondwaterstand verwacht kunnen worden. In totaal blijkt anisotropie naar schatting in bijna de helft van het areaal in Nederland in meer of mindere mate voor te komen. Ruim tien procent van het areaal heeft geen anisotropie en ongeveer 40 procent van het areaal is vanwege de diepe grondwaterstand niet beoordeeld.

Conclusies en aanbevelingen Het verschil tussen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte gemeten in een piëzometer kan worden veroorzaakt door een verticale stromingsweerstand. In de meeste gevallen wordt deze weerstand veroorzaakt door anisotropie als gevolg van zowel geologische omstandigheden als pedogenese (bodemvorming). Naast deze factoren is ook de flux in het grondwatervlak en de filterstelling van groot belang. Aangezien de verticale flux in de tijd kan verschillen, peilfilters op verschillende manieren en dieptes kunnen zijn geïnstalleerd en de geologische en bodemkundige omstandigheden in de ruimte sterk kunnen verschillen is de mate van discrepantie moeilijk op voorhand te bepalen.

In de loop der tijd is het plaatsen van filters en het gebruik van piëzometers veranderd. Voor het digitale tijdperk werden freatische grondwaterstandbuizen meestal niet dieper geplaatst dan ongeveer twee meter. Grondwaterstanden op grotere diepten waren landbouwkundig gezien minder interessant. Doordat alle gegevens met de hand werden uitgewerkt, kon men gemakkelijker omgaan met droogvallende peilbuizen. Met deze droge standen kan in de huidige numerieke periode echter lastig worden omgegaan, waardoor we geneigd zijn buizen dieper te plaatsen. Ook het gebruik van numerieke modellen heeft ertoe geleid dat informatie op grotere diepte gewenst is. Daarnaast heeft het gebruik van modellen tot gevolg dat gebruik wordt gemaakt van modelconcepten die een schematische voorstelling van de werkelijkheid weergeven. Dit heeft wellicht ook tot gevolg dat men vaak denkt in modelconcepten, waarbij lagen worden geschematiseerd in watervoerende pakketten en scheidende lagen met respectievelijk alleen horizontale of verticale stroming. Door de bovenstaande aspecten is numerieke verdroging geïntroduceerd. Ook uit kostenoverwegingen zijn in de loop der tijd functiecombinaties van peilfilters ontstaan. Naast het waarnemen van de grondwaterstand worden peilfilters bijvoorbeeld gebruikt voor het bepalen van de grondwaterkwaliteit. Hiervoor is het van belang water te onttrekken uit specifieke bodemlagen, hetgeen het gebruik van piëzometers vereist. Tijdens bodem- en Gt-karteringen worden door bodemkundigen veelal aanvullende tijdelijke peilfilters geplaatst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van filters met een lengte van een meter. Aangezien ondiepe grondwaterstanden over het algemeen een fluctuatie hebben van ongeveer een meter en een bodemkundige kan inschatten over welk traject de grondwaterstand fluctueert, worden de filters in het traject geplaatst waarover de grondwaterstand fluctueert. In deze gevallen komt de plaatsing van het filter ongeveer overeen met een meetpunt in een open boorgat. Voorts wordt bij het schatten van de Gt tijdens de bodem- en Gt-karteringen ook rekening gehouden met de aanwezigheid van anisotropie in


platform

Afb. 6: Voorbeeld van een drukhoogteprofiel, dat wordt beïnvloed door een stagnerende laag15).

het bodemprofiel. Indien anisotropie in het bodemprofiel storend werkt op de verticale waterbeweging van het grondwater, dan zal de Gt (vooral de GHG) veelal natter worden geschat dan wanneer in hetzelfde bodemprofiel geen anisotropie voorkomt. De stijghoogte gemeten in peilbuizen komt voor een deel van de tijd binnen een groot areaal in Nederland niet overeen met de freatische grondwaterstand ter plaatse. Dit verschil in stijghoogte is het grootst in natte perioden en derhalve ook groot tijdens het GHG-moment. Het bepalen van de verdroging in termen van verandering in de GxG geeft hierdoor vooral voor de GHG een overschatting van de verdroging. Ook bij kalibratie van grondwaterstromingsmodellen op freatische grondwaterstandbuizen (piëzometers) kan een model de grondwaterstand te laag simuleren, waardoor numerieke verdroging kan ontstaan. De gemeten stijghoogteverschillen worden in de praktijk vaak veroorzaakt door zeer ondiep voorkomende anisotropie, welke voor een groot deel bodemkundig is bepaald. Dit is echter wel de freatische grondwaterstand waar zowel de planten als de agrariër mee te maken hebben, aangezien deze grondwaterstand onder meer bepalend is voor de vochtbeschikbaarheid en nutriëntenvoorziening voor de plant en de draagkracht van de bodem. De in dit artikel beschreven theoretische verklaring voor het verschil tussen een gemeten potentiaal in een piëzometer en de freatische grondwaterstand wordt echter beïnvloed door regionale stroming en het voorkomen van kwel of wegzijging.

Afb. 7: Anisotropiekaart

Daarnaast is niet bekend in welke gronden en in welke mate anisotropie een rol speelt. Hierdoor is het lastig deze mogelijke verklaring eenduidig vast te stellen. Meer onderzoek naar het meten van de grondwaterstand in relatie tot anisotropie is wenselijk. Deze informatie zou vervolgens kunnen leiden tot een normering voor het meten van de freatische grondwaterstand.

Literatuur 1) Bannink M., L. Dekker, J. Hendrickx en H. van Ommen (1989). Wegzijging van water uit hooggelegen vennen: een gevoeligheidsanalyse. H2O nr. 15, pag. 436 t/m 459. 2) Beest J. te, en H. Massop (1998). Verwerking meetgegevens Twenthekanalen, hoofdkanaal en zijkanaal: 1997. DLO. Verslag SC DLO 210.11. 3) Domhof J., J. Haans en M. Knibbe (1965). Het meten van grondwaterstanden in gronden met slecht doorlatende lagen. Boor en Spade XIV. 4) Finke P., D. Groot Obbink en A. van Holst (1994). Methode voor de bepaling van de prioriteitsvolgorde van Gt-actualisatie. DLO-Staring Centrum. Rapport 322. 5) Finke P., D. Brus, T. Hoogland, J. Oude Voshaar, F. de Vries en D. Walvoort (1999). Actuele grondwaterinformatie schaal 1 : 10 000 in de waterschappen Wold en Wieden en Meppelerdiep. Gebruik van digitale maaiveldhoogten bij de kartering van gemiddelde hoogste, laagste en voorjaars-grondwaterstanden. DLO-Staring Centrum. Rapport 633. 6) Gaast J. van der en H. Massop (2003). Karakterisering van de freatische grondwaterstand in Nederland. Bepaling van de GxG en xG3 voor 1995 op puntlocaties. Alterra. Rapport 819. 7) Gaast J. van der, H. Vroon en M. Pleijter (2006). De grondwaterdynamiek in het waterschap Regge en Dinkel. Alterra. Rapport 1335.

8) Gaast J. van der, H. Massop, H.. Vroon en I. Staritsky (2006). Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra. Rapport 1339. 9) Heesen H. van en G. Westerveld (1966). Karakterisering van het grondwaterstandsverloop op de bodemkaart. Cultuurtechnisch tijdschrift, jaargang 5. 10) Hooghoudt S. (1952). Waarnemingen van grondwaterstanden voor de landbouw. CHO-TNO. Verslag technische bijeenkomsten 1-6. 11) Knibbe M. (1969). Gleygronden in het dekzandgebied van Salland. Proefschrift Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie Wageningen. 12) Richards L. (1954). Diagnosis and improvement of Saline and Alkalin soils. Agriculture Handbook nr. 60, Washington. 13) Sluijs P. van der en Th. van Egmond (1976). De grondwatertrap op de bodemkaart van Nederland (schaal 1:50.000). Polytechnisch Tijdschrift, nr. 10, pag. 628-633. 14) Sluijs P. van der (1982). De grondwatertrap als karakteristiek van het grondwaterstandsverloop. H2O nr. 15, pag. 42-46. 15) Wit K., H. Massop, J. te Beest, M. Wijnsma en W. te Riele (1991). Effecten van grondwaterstanddalingen op de hydrologische situatie in de natuurgebieden Tuspeel en Heelderpeel. SC DLO rapport 129.

H2O / 21 - 2006

43


m he nc 06 i r 20 Go en ber g da em al tie nov tenh a l 16 en Re ra 5 en nem f n I 4, 1 ve E 1

Georg Fischer Piping Systems Total Supplier GF Piping Systems levert complete leidingsystemen voor ondergrondse toepassingen. Fittingen, afsluiters en buizen met vele extra producten voor een compleet programma. Ɣ 3( ELGEF® Plus elektrolasfittingen en -machines Ɣ POLY16 Plus klemkoppelingen met KIWA keur Ɣ MULTI/JOINT® gietijzeren koppelingen Ɣ Straatpotten, RVS- en PRIMOFIT® koppelingen

Georg Fischer N.V. Postbus 35, 8160 AA Epe Lange Veenteweg 19, 8161 PA Epe Telefoon: 0578/678222 Fax: 0578/621768 E-mail: nl.ps@georgfischer.com Internet: www.georgfischer.nl


agenda 7 november, Nieuwegein Wateroverlast binnen de bebouwde kom symposium dat inzicht moet geven in de aard van de buien en de hydraulische processen die leiden tot wateroverlast. Vervolgens worden praktische en beproefde oplossingen gegeven om deze processen zodanig te beïnvloeden dat wateroverlast weer gereduceerd kan worden tot kortdurend ondergelopen straten. Organisatie: HolaPress Congresbureau en vakblad Riolering. Informatie: www.riolering-congressen.nl.

8 november, Arnhem Waterbodems: wat verandert er qua beleid? themadag over beleid rond waterbodems. Na jaren van continue veranderingen is het Besluit Bodemkwaliteit vastgesteld. Wat heeft dat voor consequenties voor het baggeren? Organisatie: Baggernet, Bodem+ en DG Water. Informatie: Marjan Euser (055) 549 39 27.

8-10 november, Groningen Vismigratie internationaal driedaags symposium over allerlei zaken die met vismigratie in Europa te maken hebben. Organisatie: Europese Unie, Waterschap Hunze en Aa’s en Sportvisserij Nederland. Informatie: Wendy Dolstra (0598) 69 34 17.

9 november, Den Haag De waterkolom als vitale veiligheidspartner symposium over de beheersing van risico’s in de waterinfrastructuur en het belang van adequaat watermanagement ter voorkoming en bestrijding van crises en rampen. Organisatie: Stichting SERN en Pinpoint Management & Consultancy. Informatie: (015) 212 75 90.

9 november, Ede - Afkoppeldag bijeenkomst met veel praktijkinformatie over afkoppelen en specifiek aandacht voor de ontwikkelingen op beleidsniveau, de waterkwaliteit, wateroverlast en beheer van afkoppelvoorzieningen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

9 november, Nieuwegein Biofouling... beestjes gooien roet in het eten bijeenkomst in het kader van de ‘Op weg naar huis’-bijeenkomsten. Deze keer staat biofouling, de effecten en hoe biofouling te voorkomen centraal. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: johan.mourik-van@dsm.com.

15 november, Den Haag Nationaal verkiezingsdebat water debat over de al dan niet noodzakelijke veranderingen in de Nederlandse waterwereld aan de vooravond van de Tweede Kamerverkiezingen. Organisatie: Nieuw Water Elan.

Informatie: (inhoudelijk) W. Drossaert (015) 751 23 52, (organisatorisch) A. van den Berg 06 - 54 71 72 59.

15 november, Hoorn Samenwerken samen doen in de Noord-Hollandse waterketen conferentie over samenwerking in de Noord-Hollandse waterketen. In de ochtend delen bestuurders van waterketenpartners ervaringen uit, ‘s middags vinden workshops plaats. Organisatie: Provincie Noord-Holland. Informatie: Reinout Koning (023) 514 38 13 of Lilian Bernhardi (023) 514 47 17.

16 november, Arnhem Professionalisering vergunningverlening symposium over de resultaten van het project Professionalisering vergunningverlening bij waterschappen. Het project heeft een aantal handvatten opgeleverd om de vergunningverlening te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: (030) 232 11 99 of Suzan Roubroeks van Royal Haskoning (024) 328 47 46.

16 november, Edam Aanpassen of verzuipen debat onder leiding van prof.dr.ir. Pier Vellinga over de bedreigingen maar ook mogelijkheden van het water voor Nederland. Organisatie: VU podium, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Informatie: Gert de Jager of Judith Wilmink (020) 598 92 92.

16 november, Eindhoven - Je reinste zuivering symposium over het ontwerpen van duurzame, innovatieve rioolwaterzuiveringen met aandacht voor de fysieke en de sturingskanten. Organisatie: Tauw. Informatie: www.tauw.nl/jereinstezuivering.

17 november, Delft - Ceramic silver impregnated pot filters for household drinking water treatment in developing countries afstudeercolloquium naar aanleiding van onderzoek dat Doris van Halem, in opdracht van Aqua for All, uitvoerde naar met keramisch zilver geïmpregneerde potfilters voor drinkwaterbehandeling in ontwikkelingslanden. Organisatie: TU Delft. Informatie: www.watermanagement.tudelft.nl.

21-22 november, Scheveningen - Nationale conferentie waterbeheer negende jaarcongres over de stand van zaken in het waterbeheer, met op de eerste dag als thema de toekomst van de waterketen met als sprekers onder anderen Cees Buisman, Theo Schmitz, Bert Palsma, Paul van Erkelens en een koninklijke afsluiting. Op de tweede dag veel aandacht

voor water en gebiedsontwikkeling met als sprekers onder anderen Marleen van Rijswick, Sjoerd van Dijk en Johan Osinga. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Maayke Berndsen (040) 297 49 80.

28 november, Nieuwegein Ontwikkeling ATA-systeem symposium ter afsluiting van het project Ontwikkeling ATA-systeem over een verdere verbetering van de kwaliteit en veiligheid van het leidingwater, waarbij vooruitgekeken wordt naar het advies aan staatssecretaris Van Geel over de eventuele aanpassing van de huidige ministeriële regeling op dit gebied. Organisatie: Ministerie van VROM, VEWIN en Kiwa. Informatie: Lambert van Breemen (070) 414 46 45 en www.oas-eas.com.

29 november, Arnhem - Nieuw besluit bodemkwaliteit studiedag over het per 1 januari 2007 in werking tredende nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, waarin een splitsing is gemaakt tussen bouwstoffen en grond en bagger. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.

29 november, Utrecht - Arsenic in groundwater - a world problem symposium over arseen in grondwater, dat kan leiden tot de langzame vergiftiging van grote groepen mensen met name in Azië. Maar het probleem treedt wereldwijd op. Organisatie: IAH en NHV. Informatie: www.nhvsite.info.

30 november, Nijkerk IJsselmeer of -minder? symposium over de toekomstige inrichting van het IJsselmeergebied. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting en Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. Informatie: (079) 342 84 09.

30 november, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zesde editie van de conferentie over baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, waterbodems in de Kaderrichtlijn Water, de financiering van het baggeren en de verwerking ervan en vier praktijkstudies, waarvan één uit België. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Piet Meeuwis (040) 297 48 09.

30 november, Den Haag - Dag van de Ruimte - Investeren in het Project Nederland de tweede jaarlijkse Dag van de Ruimte. Marktpartijen en overheid komen bij elkaar om over de toekomst én de inrichting van ‘Project Nederland’ te praten. Ook worden hier een ruimtelijke agenda en aanbevelingen voor het nieuwe kabinet opgesteld. Organisatie: NIROV. Informatie: www.dagvanderuimte.nl.

H2O / 21 - 2006

45


handel & industrie Diamant Actemium voor Paques automatiseert waterschappen Automatiseringsbedrijf Actemium is bezig met het Centrale Automatisering Watersysteem (CAW) voor Waternet en het Hoogheemraadschap van Rijnland, een meldkamer van waaruit de waterbeheerder zijn hele beheergebied kan overzien. Bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is al een dergelijk systeem aangelegd. Op de naar eigen wens in te delen computerschermen zijn de ‘real time’-waterstanden, de positie van schuiven en sluizen en blokkeringen in waterwegen en het debiet van watergangen - of welke andere parameter de waterbeheerder verlangt - te zien. Alle gegevens zijn ook in overzichtelijke grafieken te bekijken. Bovendien kan de beheerder vanachter de computer ingrijpen door sluizen te openen of te sluiten of gemalen aan of uit te zetten. Het systeem is geheel leveranciersonafhankelijk, bijna onbegrensd uitbreidbaar en door het waterschap zelf uit te bouwen en te onderhouden. De waterbeheerder kan ook vanuit huis de gegevens inzien. Het systeem kan hem op afstand waarschuwen als een bepaalde waarde wordt overschreden. Verder kan het ook op informatie van buiten het waterschap worden aangesloten: waterstanden uit hoofdwaterwegen of neerslagverwachtingen van KNMI of MeteoConsult. Voor meer informatie: (0413) 34 99 99.

Aluminium regenpijpen Steviger dan pvc, minder vervuilend dan zink en mooier dan allebei: dat zijn de aluminium regenpijpen van Brekelmans Techniek uit Tilburg. Omdat in veel gemeenten zinken regenpijpen niet meer zijn toegestaan en architecten vaak bijzondere details willen, is Brekelmans twee jaar geleden begonnen met het ontwikkelen van een aluminium regenpijp. De pijp zelf is niet het probleem, wel het ‘trompen’: het wijd laten uitlopen van de pijp. Daarvoor is na twee jaar experimenteren een zelfgebouwde machine ontwikkeld die dit netjes doet. De hemelwaterafvoerbuizen zijn ook leverbaar in staal en roestvaststaal. Ze zijn steviger dan pvc en worden steeds meer verkocht aan mensen die iets fraais willen om de neerslag af te voeren. Op vrijdag 10 november houdt Brekelmans een open dag van 13.00 tot 21.00 uur. Het adres is Minosstraat 9. Het telefoonnummer luidt (013) 572 15 70.

46

H2O / 21 - 2006

Paques heeft begin oktober de Care & Profit Prize 2006 ontvangen. Hiermee mag het bedrijf zich twee jaar lang de beste maatschappelijk verantwoorde onderneming noemen. De Care & Profit Prize wordt elke twee jaar uitgereikt door de ING Bank en Good Company. Volgens de jury bleek Paques niet alleen veel aandacht te hebben voor ‘profit’ en ‘planet’, maar ook voor het personeelsbeleid en de omgang met stakeholders. Het bedrijf heeft goede structuren binnen de eigen organisatie aangebracht en weet zaken op basis van monitoring en meting te verbeteren, aldus de jury. De prijs bestaat uit een ruwe diamant.

IJsbaan maakt gebruik van VRTX Een ijsbaan in Utrecht gaat gebruik maken van een VRTX-systeem om het water van twee verdampingscondensors te behandelen. Dit systeem voorkomt de vorming van bacteriën en kalkaanslag en corrossie zonder gebruik te maken van chemicaliën. Bovendien zorgt de technologie ervoor dat het watergebruik met 30 tot 40 procent daalt. De techniek wordt geleverd door HydroVRTX uit Almere. VRTX maakt gebruik van hydrodynamische cavitatie om het koelwater te behandelen. Hierdoor zijn geen chemicaliën Het VRTX-apparaat op een waterbehandelingsinstallatie

nodig en wordt ook minder water gebruikt. De ijsbaan verwacht de kosten van het systeem dan ook binnen een jaar te hebben terugverdiend. Vitens (het voormalige Hydron Midden-Nederland) zorgt voor het onderhoud, de service en de wateranalyses van de installatie. Tijdens Aquatech hebben HydroVRTX en Grenco BV een samenwerkingsovereenkomst getekend. Grenco gaat de verkoop, installatie en onderhoud van VRTX in Nederland en België uitvoeren voor gebruik in de industriële koudetechniek en airconditioning. Voor meer informatie: Herbert Eppinga van HydroVRTX (036) 536 64 54 of L. Kleijweg van Grenco BV (073) 620 31 11.

Nieuwe middelgrote pompsystemen Watson-Marlow introduceert twee nieuwe middelgrote slangenpompen: de 520 en 620 types, uitgerust met Profibus-technologie. Het bedrijf presenteerde de nieuwe pompen tijdens de Pumps & Valves beurs in Antwerpen van 18 tot 20 oktober. Ze zijn met name interessant voor laboratoria. De 520 serie, al dan niet met het gepatenteerde Loadsure-systeem, is ontwikkeld om pompdrukken tot 7 Bar aan te kunnen. Hiermee kunnen deze pompen gebruikt worden als vervanging voor probleemgevende membraanpompen bij onder meer afvalwaterinstallaties. Bij gebruik van de 520 pompen met de Loadsure-slang is het verwisselen van de slang heel simpel en kost minder dan een minuut. Voor het verwisselen hoeft dan ook geen monteur te worden ingeschakeld. De 620 Loadsure-serie vertegenwoordigt de nieuwe generatie middelgrote slangenpompen met debieten tot 18 liter per minuut. In deze serie is een uitgebreide keuze uit verschillende aandrijvingen en pompkoppen en PIN-secure Proces Protection. Ook zijn de pompen beschikbaar met een robuuste IP-66 waterdichte omkasting. Beide series zijn leverbaar met een Profibusaansluiting en uitgebreide aansturings- en diagnosemogelijkheden voor intelligente pompprocessen. Watson-Marlow is de grootste producent van slangenpompen ter wereld met meer dan een miljoen verkochte exemplaren. Het hoofdkantoor zetelt in het Verenigd Koninkrijk. Het Nederlandse kantoor staat in Rotterdam. Voor meer informatie: (010) 462 16 88.



Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. De uitvoering van het gezamenlijke onderzoekprogramma voor de bedrijfstak en hun (internationale) partners i.s.m. universiteiten, andere kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus staat garant voor innovatie en immer actuele kennis. Blauw, groen, watersysteem Kiwa biedt oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken van ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders. Kiwa is met onderzoek en specialistische advisering actief in en rond het watersysteem. Ecologie, natuur, waterkwaliteit, (afval)waterbehandeling, assetmanagement, grondwater, oppervlaktewater.... Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk. Met bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa innovatieve watertechnologie. Individuele partijen ondersteunt het bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten en als troubleshooter en kwaliteitsborger.

Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven

Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11

BTO

e-mail

alg@kiwa.nl

www.kiwa.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.